
5 minute read
J. SAMIJN. Moeten werken in Duitsland
blik aangehouden kon worden.
Om zich aan de verplichte arbeid in Duitsland te onttrekken, zagen sommigen de kans ofwel hier op een vliegveld, of aan de kust bij het aanleggen van versterkingen, of op vliegvelden in Frankrijk te gaan werken. Dat was ook voor de Duitse militaire overheid, maar toch ver van Duitsland, waar de luchtaanvallen dag en nacht erger werden.
Advertisement
Met de bevrijding van Izegem in september 1944 waren alle problemen voor de werkweigeraars opgelost en kon men terug aan het normale leven gaan deelnemen.
N a de terugkeer uit Duitsland van de verplicht tewerkgestelde arbeiders, ontstond er een soort broederband. Daaruit ontstond later de Nationale Verbroedering van Weggevoerden en Werkweigeraars. De stichting van de afdeling Izegem vond plaats in café Den Arend. Izegem, Emelgem en Kachtem, Ingelmunster, Sint-Eloois-Winkel, RollegemKapelle en Ledegem maakten er deel van uit. De afdeling Izegem is een onderdeel van het gewest Roeselare. Na het afleggen van een verklaring, onderzoek door de politie en het verschijnen voor een commissie te Brugge kon men een erkenning bekomen als weggevoerde of werkweigeraar. Dat bracht een paar voordelen mee, waar te weinigen gebruik van maakten. Later wist men langs de Verbroedering om te verkrijgen dat aan de erkenden die 55 jaar waren geworden een driemaandelijkse financiële vergoeding zou worden uitbetaald afhankelijk van de periode die men als werkweigeraar of weggevoerde had doorgebracht.
Tot het eerste bestuur behoorden André Deprez, Antoon Drubbels, Michel Kesteloot (de witte), Hector Mistiaen, Julien Mortier en Marcel Nuijttens. Na een mindere periode, werd in 1973 werd een nieuw afdelingsbestuur opgericht. André Vanhauwaert is voorzitter, Noël Vandamme ondervoorzitter, Hector Mistiaen secretaris en penningmeester en Jer6me Samijn, Gabriël Dejonghe, Julien Mortier, Valère Surmont, Gerard Vanaudenaerde, Jacques Vercruysse en Marcel Nuijttens bestuursleden. De eerste vaandrig was Roger Demeyere, opgevolgd door Eric Bossuyt. De afdeling telt momenteel zo'n 235 leden. Er wordt elk jaar deelgenomen aan alle vaderlandslievende plechtigheden, elk jaar heeft er een feest plaats in zaal Uilenspiegel en wordt er een uitstap gemaakt. Het is een schrale troost voor een donkere periode van ongeveer twee jaar, die liefst niemand van ons zou willen beleven.
MOETEN WERKEN IN DUITSLAND
Jerome Samijn
Wat de Werbestelle in Roeselare betreft en de medische keuring, dat was in feite een lachtertje; al wie over hoofd, armen en benen beschikte, werd goedgekeurd en onmiddellijk van de nodige papieren voorzien om de week daarna naar Duitsland te vertrekken. Elk moest zelf zorgen voor de nodige kleren, toiletgerief en niet-bederfelijk voedsel tegen dat de "meerder-nood" kwam. Zeker niet te vergeten waren sigaretten of tabak; die konden het hongergevoel wat verdrijven en bleken later vooral een geschikt ruilmidden te zijn. De meesten borgen alles op in een handige "ballençon" , die echter niet kon sluiten.
De vertrekdatum was steeds de dinsdagmorgen, om 6.30 uur. In en rond het station was dan heel wat volk aanwezig: de verplicht tewerkgestelden en hun familie. Eenmaal we op de perronkade stonden, werden onze namen afgeroepen en moesten we de trein opstappen. Voor hoelang we vertrokken, wist niemand. Na een reeks stopplaatsen kwamen we in het station van Kort-
rijk toe. Daar kwamen verschillende treinen uit het gewest samen. Alle uitgangen van het station waren afgesperd. We werden allen op één trein geperst en vertrokken via Brussel naar Duitsland, "het land van de glimlach".
In Aken moest iedereen uitstappen. We moesten te voet naar het Arbeidsambt marcheren, werden daar ingedeeld en aan verantwoordelijken toevertrouwd. We kregen wel wat te eten voordat we weer naar de trein werden geleid. Onze groep spoorde maar liefst drie dagen rond, want niemand wist waar we zijn moesten. Uiteindelijk bleken we in Bemburg aan de SaaIe verwacht te zijn. Daar werden we ondergebracht in een omscholingscentrum dat deel uitmaakte van de Junkers vliegtuigfabrieken. Vanaf nu werd een "Lager", bestaande uit allerlei barakken onze thuis. We werkten acht uur, gewone dagindeling, en leerden metaal bewerken. Zelf moest ik "Klempner" worden, een soort loodgieter in licht metaal. Het eten kwam uit het Lager zelf en was "niet fameus" .

N a een tweetal maanden werden we overgeplaatst naar een van de vele Junkers Flugzeuge Werke in Fritslar, bij KasseI. Hier maakten we allerlei onderdelen en assembleerden we de J.52, het befaamde zware transportvliegtuig. Medearbeiders, meestal voormannen, waren Duitse invalieden, Duitsers die nog niet door het leger waren opgeeist, jonge Duitse meisjes die hun arbeidsdienst verrichtten en verder een allegaartje van arbeiders uit de meest verscheidene landen: o.a. Nederlanders, Fransen, Polen, Russen, allerlei Balkanbewoners, maar géén krijgsgevangenen. Het lager was klein te noemen en het eten, dat uit de militaire keuken kwam, was goed. We werkten nog steeds in dagploeg.
We kwamen weinig in contact met Duitse burgers of arbeiders van andere nationaliteiten. De zondag waren we vrij en konden we naar de mis en op bezoek gaan naar vrienden in andere steden. Daarvoor was wel een "reisschein" nodig. Ik was in de KAJ en de kajotters bleven nauw met elkaar in contact. Sommige Duitse steden lagen in puin. Wij daarentegen hebben geen last van bombardementen gehad. Wel werd het lager in het voorjaar van 1944 een paar maal gemitrailleerd.
In Duitsland, 1944. Vóór de lagerbarak. André Vanhauwaert staat de tweede van rechts.
Na de landing in Normandië in juni 1944 werd de toestand voor ons slechter. We geraakten b.V. moeilijker aan "scheins". De aanmaak van de J. 52 werd gestaakt en er werd overgegaan tot de bouw van het Messerschmid-jachtvliegtuig. Daarom werden we van Fritslar overgebracht naar Bad Langensalza bij Erfurt, natuurlijk terug in een Lager, een Kammgamspinnerei die was omgebouwd tot Langewerke A.G.
Nu moesten we in een tweeploegensysteem twaalf uur rond werken, of van 6 tot 18 of van 18 tot 6 uur. Op het werk zelf kregen we tijdens de schaftijd soep of wat "aardappelen met de frak" en soms wat rapen of zuurkool. Voor de rest moesten we onszelf zien te bevoorraden, hetzij met de pakjes die we van thuis kregen hetzij door vooral onze tabak en sigaretten te ruilen. Na