S+RO 2, 2013: Nieuwe Steden

Page 1

Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening | 02 2013

Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening | 02 2013

In het leven hoort bij elke cel een kern.

NIEUWE STEDEN

Dé nieuwe stad bestaat niet > City in a Box. Nieuwe spelers in de stedenbouw >

Monofunctionele gebieden zijn maar tot een bepaalde grootte fijn om in te leven. Daarna zal er naar onze mening sprake moeten zijn van een kern. Dit kan in de vorm van een voorzieningencentrum, een ontmoetingsruimte als een park of een brink. Dit zorgt voor een duurzame kwaliteit bij dorpen en steden.

Hoe de planning toch niet verdwijnt uit Almere >

Een mooi voorbeeld is de uitbreiding Oosterheem in Zoetermeer. In Oosterheem is een volwaardige kern opgenomen waar wonen, werken, onderwijs, detailhandel en recreëren samengebald worden. Een plek voor ontmoeting voor elke inwoner van Oosterheem en de drager voor de rustige woonwijken er omheen.

Stadscentra in de nieuwe steden > Marktbewuste planning in Japan > Een dorp van duizend ambachten > Vak genoten – column Wies Sanders > Patronen van verleiding – column Kai van Hasselt > Uitgave van

Kruidentuin 5, 2991 RK Postbus 37, 2990 AA Barendrecht

T +31 (0) 180 61 31 44 F +31 (0) 180 62 04 61

info@wissing.nl www.wissing.nl

Centrum Oosterheem Zoetermeer


4 5 6 JUNI AMSTERDAM RAI

www.provada.nl

2013

ONLINE KAARTVERKOOP IS INMIDDELS GESTART

ALLES WETEN OVER DE CREATIEVE STAD? PROVADA 'Deel de inspiratie!' WOENSdAg 5 jUNI aanvang 10.30 - 12.00 uur PROVADA Inspiratieforum Hal 11

DAGTHEMA 'DE cREATIEVE STAD' PROGRAMMA MET O.A.: Een lezing door Charles Landry – schrijver van het boek The Creative City: A Toolkit for Urban Innovators en oprichter van Comedia: pioniers in het leggen van verbindingen tussen cultuur, reativiteit en transformatie in de stad.

Charles Landry

Presentatie en vraaggesprek met Alfonso Martinez Cearra directeur-generaal van Bilbao Metropoli- 30 (BM30), over een van de meest geslaagde stedelijke herontwikkelingen van Europa: de Spaanse stad Bilbao.

BEKIjK HET VOLLEDIGE PROGRAMMA ONLINE! Alfonso Martinez Cearra

KOOP uw KAARTEN VIA www.PROVADA.NL

Voor meer informatie:

info@provada.nl, +31 (0)30 60 514 24

MAKE IT HAPPEN MAKE IT REAL

het netwerk Wilt u vrijblijvend informatie over hoe uw bureau vermeld kan worden in de rubriek ‘het netwerk’ van S+RO, neem dan contact op met Martin de Heer van Platform31 .

Platform31 Postbus 30833 2500 GV Den Haag Tel: 070 302 84 84 www.s-ro.nl martin.deheer@platform31.nl

RBOI-Eindhoven Torenallee 20 Gebouw SFJ, 7e verdieping 5617 BC Eindhoven t 040 402 2734 contactpersoon

ir. G.J.G. Bokelman

WDAdvising B.V. Juridische advisering ruimtelijke ordening en milieu Spuiboulevard 100e Postbus 137 3300 ac Dordrecht t (078) 621 29 71 f (078) 616 68 87 e h.weeda@wdadvising.nl w www.wdadvising.nl contactpersoon

dhr. mr. H.S. Weeda

Twynstra Gudde Adviseurs en Managers Stationsplein 1 3818 le Amersfoort Postbus 907 3800 ax Amersfoort t (033) 467 75 69 f (033) 467 76 66 e mlt@tg.nl w www.twynstragudde.nl contactpersoon

drs. H.L.M. van Lente

Het Netwerk Adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling en omgevingskwaliteit


INTRO

THEMA: Nieuwe steden

3

Hoofdredactioneel Jaap Modder

10 Nieuwe steden Ivan Nio

4

Column Vak genoten Wies Sanders

6

Q+A Het tijdperk van metropolen Zef Hemel, DRO Amsterdam en Universiteit van Amsterdam Anne Luijten

12 Dé nieuwe stad bestaat niet meer Rondetafelgesprek toekomst new towns Denise Vrolijk

8

Column Patronen van verleiding Kai van Hasselt

HET VELD 40 Marktbewuste planning in Japan Paul Chorus 44 Een dorp van duizend ambachten Bram Esser 50 Healthy living in a dirty area Corine Keus en Nanne Verbruggen

18 City in a Box Nieuwe spelers in de stedenbouw Michelle Provoost 22 Hoe planning toch niet verdwijnt uit Almere Len de Klerk

RECENSIES 54 The City at Eye Level Daan Zandbelt Over de grens Niké van Keulen Steden in de steigers Paul Stouten Symbolic Markers and Institutional Innovation in Transforming Urban Spaces Terry van Dijk The Airport Assembled Hugo Gordijn 60 Bovenste Plank Lianne van Duinen Platform31

26 Van onderop werken in een top-down geplande stad Thijs van der Steeg en Martijn Ubink

62 Platform31 Agenda 63 Het Netwerk Adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling en omgevingskwaliteit

28 Stadscentra in de nieuwe steden Like Bijlsma 32 Kwaliteit van de woonstad Stefan Metaal 36 Leren van Cergy-Pontoise Ivan Nio

Omslag: Kaart met de routes van mensen die één van de Nederlandse new towns gedurende één dag passeren. Ontwerp: Lust, Den Haag, www.lust.nl Stedenbouw + Ruimtelijke Ordening, 94e jaargang – nummer 2 – april 2013. S+RO is een onafhankelijk tijdschrift voor iedereen die actief is in het veld van de stedenbouw en ruimtelijke ordening. Het blad verschijnt zes keer per jaar. Redactie: Lianne van Duinen, recensieredacteur lianne.vanduinen@rli.nl Arjan Harbers, arjan@topotronic.nl, Jaap Modder, hoofdredacteur jaapmodder@brainville.nl Maurits Schaafsma, mschaaf@xs4all.nl Iris Schutten, info@irisschutten.net Denise Vrolijk, eindredacteur denise.vrolijk@platform31.nl Helen van Kan-Kokshoorn, redactiesecretariaat helen.vankan@platform31.nl Ontwerp en art direction: Kismanstudio, Amsterdam, www.kismanstudio.nl Richtlijnen voor auteurs: De redactie ontvangt graag kopij, zie voor richtlijnen: www.s-ro.nl Uitgever: Platform31

Redactieadres: Postbus 30833, 2500 GV Den Haag, T +31 (0)70 302 84 48, E sro@platform31.nl , www.s-ro.nl Abonnement: Kosten € 91,80 per jaar, studenten betalen € 45,90 per jaar. Losse nummers zijn via www.s-ro.nl te bestellen voor € 21,90 (€ 16,80 voor leden en partners van Platform31). Alle prijzen zijn excl. 6% BTW. Abonnementen kunnen op elk moment schriftelijk of per email worden opgezegd, opzegtermijn is twee maanden www.platform31.nl/abonneren/tijdschriften Abonnementenadministratie: Annemiek Nieuwenhuis, T +31 (0)70 302 84 84, E annemiek.nieuwenhuis@platform31.nl Advertenties: Nirov, Martin de Heer, T +31 (0)70 302 84 84, E martin.deheer@platform31.nl Drukwerkproductie: Platform P, Rotterdam Auteurs- en beeldrechten: Aan deze uitgave is de uiterste zorg besteed; voor onvolledige/onjuiste informatie aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijkheid. Overname van artikelen is toegestaan, mits voorzien van bronvermelding. ISSN-1384-6531


het opleidingsaanbod binnen de vakgebieden ruimtelijke ordening, bouwen en wonen Bent u op zoek naar een cursus, training of opleiding binnen het RO-vakgebied? Of wilt u uw opleidingsaanbod onder de aandacht brengen van RO-professionals? De cursuswijzer biedt een helder overzicht van het opleidingsaanbod uit de vakwereld.

carrierewijzer

cursuswijzer

vacaturewijzer

alles voor je carriere in ro, bouwen en wonen

kennis van stad en regio

Nieuwe vragen, nieuwe kennis Platform31 organiseert cursussen, masterclasses en kort- en langlopende opleidingsprogramma’s over stedelijke en regionale vraagstukken. Kijk voor ons actuele aanbod op www.platform31.nl/agenda Platform31 is de fusieorganisatie van KEI, Nicis Institute, Nirov en SEV


Jaap Modder Hoofdredacteur S+RO

Naar verluidt heeft de leiding van de nieuwe fusieorganisatie Platform31, tevens uitgever van dit tijdschrift, een dress code ingevoerd. Niet verkeerd. Een netwerkorganisatie moet het vooral hebben van haar relaties met de buitenwereld. Die is per definitie heel divers en dat vraagt om iets meer dan vrijetijdskleding. Anno 2013 ziet de wereld van de kantoormode er overigens heel anders uit. De tijd dat sommige dames bij het Nirov in haveloze shirtjes en op afgesleten sandalen rondliepen, vergezeld van hun huisdier, is wel voorbij. Het viel me op bij de bijeenkomst 26 maart jongstleden die het pijlsnelle afscheid moest markeren van Henk Ovink, als directeur nationale ruimtelijke ordening bij het ministerie van IenM. Henk gaf qua dress code het goede voorbeeld: snelle, bijna te kleine, zwarte pakken, wit overhemd en zwarte puntschoenen. Net even anders dan de rest maar wel heel correct, man van de wereld. En de verzamelde collega’s van IenM lopen er tegenwoordig ook smaakvoller bij dan vroeger bij VROM.

S+RO 2013/02 3

minder. Inmiddels is VROM opgeslokt door IenM. Hoop putten de voormalige VROM-mers uit de uitspraak van minister Schultz die gezegd schijnt te hebben ruimtelijke ordening best belangrijk te vinden. Het blijkt niet erg uit het beleid van het departement. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is leuk voor het onderwijs, maar kan verder in de kast. Wat moet Schiphol en de regio met SMASH? Ruimtelijke ordening en mobiliteit zijn nu onder één dak. Dat zou wat moeten opleveren voor het opdrachtgeverschap van het openbaar vervoer.

Henk Ovink heeft zijn jaren gevuld met het organiseren van de buitenwereld en dat was goed. Daar kon hij meer veranderen dan binnen. De Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (IABR), het project Olympische Spelen, Design as politics, de Gezonde Stad. Hij heeft de buitenwereld gemobiliseerd nu de binnenwereld stil ligt. Gelukkig wordt dit wel gezien bij IenM. Men wil ‘de Ovink-legacy’ wel vasthouden. En dat is goed nieuws. Bij het College van Rijksadviseurs, bij de Vereniging Deltametropool gebeuren dingen die kunnen helpen bij het herstel van een beetje Vroeger bij VROM. Het avondje afscheid Henk Ovink nationaal ruimtelijk beleid. Het Planbureau voor vond plaats in het laatste gebouw waar VROM ooit de Leefomgeving is ook een positieve kracht in die huisde, het witte gebouw van Jan Hoogstad naast richting. De agenderende rapporten die daar vandaan Den Haag Centraal. Het wordt binnenkort volledig komen zijn vrijwel allemaal schoten in de roos. Maar gestript en daarna weer opgebouwd. VROM en RO, das ze raken het beleid nauwelijks. Postmoderne types war damals. Het gezelschap had er moeite mee, dat roepen nu dat het old school is om nog te denken in was te zien. Met mijn bijdrage aan het avondje Henk. nationaal ruimtelijk beleid. Zeker, het beleid dat in De feiten zijn soms pijnlijk. Henk Ovink verlaat een de vorige eeuw al eindigde, dat is passé. Het nieuwe zinkend schip. Maar het schip was al heel lang aan het nationale beleid zou moeten gaan over metropoolzinken, ver voordat hij het ministerie van VROM bevorming en economisch concurrentievermogen. trad. Het nationale ruimtelijk beleid eindigde zo onge- IenM samen met EZ als partner in crime met de grote veer met Nijpels en Alders, in de late negentiger jaren stedelijke regio’s. Het zou moeten gaan over aanstuvan de vorige eeuw. De strategische zet kwam van ring van NS en over snelle treinen naar Europa. Over CDA-staatssecretaris Heerma die de volkshuisvesting woningbouw bij stations. Maar ook over toelating liberaliseerde. Daarmee verdwenen de meekoppelen- van kenniswerkers naar dit land. En over een hogere de belangen waarmee VROM ruimtelijke ordening kon reactiesnelheid van Schiphol op de dynamiek van de bedrijven. De versukkeling trad in, mede door toedoen mondiale luchtvaart. Het nieuwe nationale ruimtevan een systematisch hopeloos politiek personeelslijke beleid kwam nog niet van de grond. Henk Ovink beleid van de PvdA. De ene verkeerde bewindspersoon heeft het niet mee mogen maken. Maar misschien na de andere. De invloed van de nationale ruimteheeft hij wel de condities geschapen voor effectieve lijke ordening werd per nieuwe minister minder. En impulsen van buitenaf. Dat zal de komende jaren zo kon Maxime Verhagen, de CDA-architect van het moeten blijken. Goed dat Henk er even was. ■ PVV-kabinet, de stekker er zonder veel problemen uit trekken, VROM werd opgeheven. Weer een linkse kerk Jaap Modder

Intro Column


4 2013/02 S+RO Intro Column

Wies Sanders Urban Unlimited www.urbanunlimited.nl

Vak genoten Laat ik maar met de deur in huis vallen: het is heel erg hard nodig dat u en ik het vak stedenbouw en ruimtelijke ordening met rust laten. Dat bedacht ik me naar aanleiding van ‘het festival ruimtelijke kwaliteit’ in Brabant waar best veel mensen bijeen zaten die allen werkzaam zijn in de Brabantse ruimtelijke ordening. Het vond plaats in de Brabanthallen en het idee dat er de volgende dag hengstenkeuringen werden gehouden (in de wat ruigere hal ernaast) gaf net even een bronstige stoerheid aan de bijeenkomst. Brabant, provincie van industriëlen en boeren, innovatiekracht en traditie, geld en een bijbehorende licht optimistische levensinstelling. Nu het katholicisme definitief in de hoek is gezet houdt niemand de Brabantse jubeljaren nog tegen. Maar eerst eens klein beginnen, met een festival ruimtelijke kwaliteit. In de grote Brabanthal werden vele parallelle pitches – presentaties van maximaal tien minuten – in witte hokjes gehouden. Al zappend kon het vakpubliek de meest uiteenlopende succesverhalen over ruimtelijke kwaliteit consumeren. Die hokjes hebben ze daar Dexters genoemd. Ik was echt niet de enige die er speurde naar bloedspetterpatronen op de witte muren. Ach, we leven in een fase van mediatijden, korte tijden: Jamie Oliver kort zijn maaltijden in van dertig naar vijftien minuten, boeken worden websites, artikelen worden columns, columns worden tweets en dus worden presentaties van 45 minuten nu pitches van tien minuten. Straks wordt het liefdesspel nog ingekort van tien tot één minuten, lieve mensen, waar gaat dat heen?! Ik dwaal af.

maatschappij. Maar wil dat zeggen dat er ook maar één iemand van diezelfde maatschappij buiten op de lege parkeerplaats stond te trappelen van ongeduld over wat er in die witte Dexter-hokjes werd gepitched? Nee. En om meteen een sluimerende overrelativering te stoppen: daar gaat het dus juist wèl over. Het gaat om de tijdruimte buiten ons vakgebied. Niemand stond te wachten op de Dexter-pitches maar even verderop in het Brabantse land stonden mensen wel degelijk te trappelen: bij de poort van ASMI, verlangend naar de nieuwste uitvindingen; bij de persconferentie van Janssen Pharmaceutica, die hun revolutionaire medicijn tegen TBC aankondigden; in het stadion van PSV met hun kansen op de titel (duh, not!) en zelfs bij een zeldzaam besluit van een provinciebestuur over megastallen. In heel Brabant is er een energieke relatie tussen stomende denktanks en een supportende buitenwereld, maar die is er niet in de ruimtelijkeordeningswereld. Want de besloten wereld van de Dexters was een gesloten feestje. Geconcludeerd werd dat ‘tijden veranderen, opgaven complexer, met nieuwe partijen en initiatiefnemers. Het gaat erom dat een ontwerp verbindt.’ Maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. In de Dexters werd weinig ‘verbonden’. Eerder hing er een vakbondssfeer van ontwerpers en ambtenaren die elkaar een hart onder de riem staken dat een ruimtelijk ontwerp/visie zinvol is en altijd zinvol zal zijn. Schandalig dat de ene na de andere stedenbouwfabriek gesloten wordt, dat kan nooit goed zijn! Simon Dona schetste zijn twijfel open en treffend: ‘Stedenbouw is als het Nederlands kampioenschap ijsvissen, hongerig met een kluitje op elkaar rond een wak, maar de vissen laten zich niet zien.’

Pitches in witte hokjes genaamd Dexter, het relativeert danig het belang van ons Dat er nog zoveel stedenbouwers rond dat wak zitten heeft alles te vakgebied der ordening van ruimte en maken met wat je kunt noemen ‘het tijd. En terecht. schoenmaker-blijf-bij-je-leest-syndroom’. Dat syndroom loop je op als je Iedere aanwezige op het festival had ervaren hebt dat als iedereen gewoon een hart voor en kennis van de ruimte, over het land, met als doel de wederke- zijn vak blijft doen waar hij goed in is, righeid tussen ruimte en maatschappij alles uiteindelijk samenvalt tot een geheel. En bovendien, wie ben jij, om te verbeteren zulks ter wille van die

naar andere vakgebieden te kijken, blijf van andermans leesten af! We weten inmiddels beter: als een bankier te lang geïsoleerd focust op waar hij goed in is, worden zijn handelingen pervers. Dan is hij alleen maar bezig met (zijn) geld en blaast hij uiteindelijk de bank op met het geld van al die onnozelaars die hem vertrouwden op zijn vak. Het is verdorie mijn geld, niet die van de trader. Dus vertrouw de specialist nooit, te beginnen bij jezelf. Deze tijden zijn te erg gepitched: hijgerig kort en wisselend, de ruimten zijn te erg ge-Dextered: versnipperd en opgehokt en zo ontstaan er onvoldoende, laat staan duurzame verbindingen met de buitenwereld. Daarom is het hoog tijd om niet je vakgenoten op te zoeken bij enthousiasmerende borrels rond Den Roestende Leest. Ga zonder vakgenoten van je vak genieten. En zoals dat nu eenmaal gaat met genieten, dat betekent dat je moet loslaten. Vermijd de komende tijd mensen die op hun visitekaartje woorden hebben staan in de categorie architect, landschapsarchitect, planoloog, vastgoedontwikkelaar, designer, corporatiemedewerker, RO-bestuurder, ontwerper, aannemer, RO-ambtenaar of stedenbouwkundige. Neem je opgebouwde kennis en creativiteit mee en ga op bezoek bij economen, sociologen, filosofen, wiskundigen, koks, waterbouwers, medici, pedagogen, biologen, elektrotechneuten of desnoods bedrijfseconomen om te zoeken naar de opgaven die zij in het veld tegenkomen. Natuurlijk niet om hun expertise in te zetten voor het volgende ruimtelijke project, maar om je eigen expertise in te zetten voor hun volgende project, want daar ligt de noodzaak. Je komt er vanzelf wel achter of en in welke mate je expertise gewaardeerd wordt. Maar laat anderen de ruimte betekenen. ■ Wies Sanders (stedenbouwkundige – u weet dan wat u te doen staat). Wies Sanders (1965, een vruchtbaar jaar) is stedenbouwkundige bij Urban Unlimited, bureau voor netwerkgerichte stedenbouw, directeur van het Architectuur Filmfestival Rotterdam en vennoot bij Cinema Culinair.


Illustratie: Max Kisman

S+RO 2013/02 5 Intro Column


6 2013/02 S+RO Intro Q+A

Anne Luijten Studio-RO anne.luijten@studio-ro.nl

Zef Hemel Foto: Jeroen Oerlemans

Het tijdperk van metropolen Zef Hemel, adjunct-directeur Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam en hoogleraar Grootstedelijke problematiek, Universiteit van Amsterdam Onlangs sloten Parijs en Amsterdam op initiatief van burgemeester Van der Laan een vriendschapsverdrag over samenwerking op onder meer cultureel en economisch vlak. Ook op het gebied van regionale samenwerking kan Amsterdam leren van Parijs, zegt Zef Hemel.

Wat is de gedachte achter het vriendschapsverdrag met Parijs? ‘Burgemeester Van der Laan geeft hiermee aan hoe hoog hij de lat legt als het gaat om het ambitieniveau van Amsterdam. Tijdens zijn handelsmissies werd hij gesterkt in het idee dat Amsterdam zich moet bewegen op het niveau van Londen, Parijs en Berlijn. Het enthousiasme waarmee burgemeester Bertrand Delanoë van Parijs de samenwerking met Amsterdam begroette, geeft aan dat de Nederlandse hoofdstad de ambitie inderdaad niet te laag moet inzetten. Heel Nederland kan hiervan profiteren.’


Anne Luijten (1967) is zelfstandig gevestigd publicist en hoofdredacteur van het platform Gebiedsontwikkeling. nu van de TU Delft.

S+RO 2013/02 7

Wat kan Amsterdam leren van Parijs als het gaat om metropoolvorming en regionale samenwerking? ‘In de Parijse regio ontwikkelt zich sinds twaalf jaar een informele regionale samenwerking die buitengewoon productief is. Deze samenwerking in ‘Paris Metropole’verband vertoont een treffende gelijkenis met wat wij binnen de Amsterdamse metropoolregio doen, zij het dat de Franse hoofdstad iets op ons vooruit loopt. Het initiatief is afkomstig van Bertrand Delanoë, de eerste linkse burgemeester van Parijs sinds 1871. Hij heeft ervoor gezorgd dat een aparte wethouder met een professionele organisatie zich vanaf 2001 bezig houdt met regionale samenwerking. Alles gebeurt van onderop. Later, na de rellen in de banlieus in 2005 en de presidentsverkiezingen van 2006, kwam de nieuwe president Sarkozy met een typisch top-downprogramma, Grand Paris. Op datzelfde moment organiseerde Delanoë de eerste regiobrede conferentie voor ‘Paris Metropole’, vergelijkbaar met onze grote Metropoolconferentie een jaar later. In Nederland kennen wij vooral Grand Paris, maar Paris Metropole is veel interessanter.’

poolregio’s zich beginnen te organiseren. Steden zoeken toenadering tot buurgemeenten en andersom. Net zoals Almere opstond om met Amsterdam te gaan samenwerken. Buurgemeenten zien in dat ze garen kunnen spinnen bij zo’n samenwerking. Het is een nieuwe rol die metropolen gaan spelen: ze doen het nu zelf, ze wachten niet totdat er vanaf nationaal niveau een bestuurlijke reorganisatie wordt doorgevoerd. Ze organiseren het zelf in de regio. Steden zijn nu eenmaal groter dan hun administratieve grenzen. Het agglomeratievraagstuk is urgent, maar wordt niet op bestuurlijk niveau opgelost. Het goede nieuws is dat het nu bottom-up toch gebeurt.’

Wat is het geheim van dat Parijse succes? ‘Uitgangspunt van Delanoë is samenwerken met de buurgemeenten op basis van gelijkwaardigheid. Parijs speelt niet de baas, maar is oprecht geïnteresseerd in de buurgemeenten. Bovendien is alle samenwerking praktisch ingestoken. Steeds gaat het om hele concrete projecten, groot en klein. Het aantal partijen wisselt. Alles wordt telkens bij elkaar gebracht in jaarlijkse conferenties. De wil is er om elkaar echt te helpen en het samen te doen. Belangrijk om daaraan toe te voegen is dat de Parijse regio ook eigen belasting heft, waarmee projecten kunnen worden gefinancierd: metro, tram, openbare ruimte. Anders dan bij ons verloopt niet alle financiering via de staat. Ook bezit Parijs veel grond in de buurgemeenten, die ze nu inzet voor regionale projecten.’

Kan Parijs ook nog iets leren van Amsterdam? ‘Onlangs sprak ik in Parijs over de Zuidas in het kader van een conferentie over de toekomst van zakencentrum La Defense. Met name de koppeling van de Zuidas met luchthaven Schiphol vindt Parijs jaloersmakend. Zij willen La Defense nu Maar het wij-gevoel bestaat al wel in de rechtstreeks gaan koppelen met de twee metropoolregio Amsterdam? grote luchthavens, Orly en Charles de Gaul‘Samenwerken kun je leren. We zijn nu le, door middel van snelle metroverbinbijna twaalf jaar onderweg. De broosheid dingen. Van de Zuidas willen ze leren. Ook zit deels in de voortdurende wisselingen tussen Schiphol en de Parijse luchthavens van de lokale en regionale bestuurders, zelf bestaat intensieve samenwerking. dus elke keer moet het verhaal opnieuw De Amsterdamse luchthaven is voor acht worden verteld. De jaarlijkse metropoolprocent eigenaar van Aeroports de Paris. conferenties geven veel energie en worden De verhouding tussen stad en luchthaven steeds groter en interactiever, de beteke- is een belangrijk thema voor Parijs, maar nis daarvan moet je niet onderschatten. ze zijn bijvoorbeeld ook geïnteresseerd in De kern is: informele samenwerking, geen de manier waarop wij met ons cultureel strategisch gedrag. Daarin loopt de ecoerfgoed omgaan en hoe wij het waternomische kant momenteel voorop, dat is vraagstuk in en rond de stad oplossen. Er gegeven de crisis heel begrijpelijk. De Am- zijn genoeg gebieden waarop we over en sterdam Economic Board is uit de regionale weer van elkaar kunnen leren. Hetzelfde samenwerking voortgekomen. Over de gaan we doen met Londen en Berlijn.’ ■

Is dit dé manier waarop regionale samenwerking zou moeten worden georganiseerd in uw visie? ‘Je ziet nu dat overal ter wereld metro-

Hoe ver staat Amsterdam met de praktische samenwerking binnen de metropoolregio? ‘In Parijs is men het papier en de rituelen allang voorbij. Paris Metropole kan bogen op hele mooie resultaten. Daar moeten wij nog een begin mee maken. Amsterdam moet vrijwel elk project nog via het MIRT met het Rijk proberen te regelen. Dat gaat veel langzamer, waardoor wij regionaal betrekkelijk weinig kunnen doen. Wij zouden tot veel meer in staat zijn als we de revenuen ook weer regionaal mogen aanwenden. Laat metropolitane gebieden hun eigen plannen maken. Mijns inziens is echte decentralisatie de enige weg uit de crisis. Dit is het tijdperk van metropolen, niet zozeer van natiestaten.’

informaliteit van het geheel moet je vooral niet minnetjes doen. Kijk maar naar Parijs, Delanoë weet hoe cruciaal dat is.’ Maar Delanoë ijvert nu wel degelijk voor formalisering van Paris Métropole. ‘Uiteraard komt er een fase waarin zaken om een formalisering vragen. Maar dat vraagt om een goede timing. In Nederland zijn we er voorlopig nog niet uit, de bestuursniveaus zitten hier dicht op elkaar. En elke keer weer neemt de minister een initiatief tot bestuurlijke reorganisatie. Regionale samenwerking krijgt daardoor geen echte kans.’ Ondertussen werkt het Rijk ook aan structuurvisies voor gebieden in de metropoolregio Amsterdam. ‘Dat doet het Rijk telkens weer, op eigen initiatief maakt ze gebiedsuitwerkingen voor gebieden net buiten de grenzen van Amsterdam. Nu heten dat structuurvisies. Ik denk dat het Rijk er verstandiger aan doet om in de bestaande regionale samenwerking te participeren, op basis van gelijkwaardigheid. De huidige topdownbenadering werkt niet.’

Intro Q+A


8 2013/02 S+RO Intro Column

Kaart: Shinsekai Analysis (Sven Hoogherheide)

Dichtheid banketbakkers in centrum Amsterdam. De relatie tussen patisserie en gearriveerde verstedelijking is eeuwen oud.

12

13

06

14 20

01

11

13 13

RIJKSWEG A10

06

01

17

03

19

02

15

16

09

10

08 06

18

07 05

04

05

1 2 3 4 5 6 7

Pompadour Huidenstraat 12 en Kerkstraat 148 Kuyt Utrechtsestraat 109-111 Holtkamp Vijzelgracht 15 Tout Maasstraat 105 van Welie Beethovenstraat 72 en Gelderlandplein 173 Arnold Cornelis Van Baerlestraat + Elandsgracht 78, 1ste Constantijn Huygensstraat Le Fournil de SĂŠbastien Olympiaplein 119

8 van Avezaath- Beune Johannes Verhulststraat 98 9 Poptasi- macarons Gerard Doustraat 103 10 Van Velze 1ste Oosterparkstraat 7 11 Lanskroon Singel 385 12 Unlimited Delicious Haarlemmerstraat 112 13 Puccini Staalstraat 17 en Singel 184 14 Petite Pâtisserie Sol Sint Antoniesbreestraat 25c

15 Douglas Delights Nw.Weteringstraat 47 (op afspraak) 16 De taart van mijn tante Ferdinand Bolstraat 10 17 Mondaine pastry, icecream & tearoom Overtoom 85 18 pop-up bakkerij Zoet, Zuur en Zout ZuiderMRKT (Jacob Obrecht en Johannes Verhulststr.) 19 patisserie Perlo winkelcentrum Amsterdamse Poort, 1e van Swindenstraat 20 Bakker Paul Annee (eervolle vermelding, vanwege het uitzonderlijke brood) Runstraat 25


Kai van Hasselt Shinsekai Analysis www.shinsekai.nl

S+RO 2013/02 9

Patronen van verleiding Patisserie gaat over patronen van verleiding. Dat komt terug in de (interieur)architectuur van banketbakkers en in hun vestigingslocaties in de stad. Waar de dichtheid van patisserie het hoogst is, is the place to be. Dat zijn de gepolijste delen van de stad. Maar wat zorgt er nu voor dat de aanwezigheid van banketbakkers op een ander verstedelijkingspatroon duidt, dan de aanwezigheid van een Coffeecompany, Starbucks of Bagels& Beans? De aanwezigheid van banketbakkers zegt bij uitstek iets over de historische en institutionele ontwikkeling van een bepaalde locatie. Een goede banketbakkerij begin je niet zomaar en houd je niet gemakkelijk in stand. Daar heb je een sterk ontwikkelde vraag- en aanbodzijde voor nodig. Van de opleiding van de maîtrepatissier tot een klantenkring die een eclair op zijn tijd kan waarderen èn betalen. In de politicologie en economie wordt het structurele karakter van bepaalde ontwikkelingen omschreven met het begrip ‘padafhankelijkheid’. Als een keuze voor (invulling) van een bepaalde ruimte eenmaal is gemaakt, is het vaak lastig – zo niet onmogelijk – om daar later op terug te keren. De gouden driehoek van de Amsterdamse patisserieën bevindt zich rondom het zuidelijke deel van de grachtengordel, waar banketbakkers samen met andere hofleveranciers van de Amsterdamse burgerij zich vanouds tussen de grachten en in de aanloopstraten daar naartoe vestigden. Vanaf daar is een uitloop waarneembaar richting OudZuid en Zuid, niet toevallig ook twee van de meest gewilde gebieden van de stad. De aanwezigheid van en afstand tot één of meerdere banketbakkers in de straat of wijk lijkt een aardige graadmeter voor hoe gewild en gewaardeerd een bepaalde buurt is. Die relatie tussen patisserie en gearriveerde verstedelijking is eeuwen oud. Het zoete banket is sinds de oudheid een onderdeel van de stedelijke hoogcultuur. Het is verbonden met twee karaktereigenschappen die de Chinese, Japanse, Egyptische, Romeinse, Ottomaanse, Habsburgse en Franse keizerrijken gemeenschappelijk hadden. Patisserie speelde in alle genoemde gevallen een rol van betekenis in de hofcultuur, maar was evenzeer verbonden met de uitgestrektheid van die keizerrijken. Regionale specialiteiten (de aandacht voor terroir) werden uitgewisseld en het beste of meest bijzondere werd naar het centrum gehaald. Zo was amandelmeel, het ingrediënt voor marsepein, lange tijd het belangrijkste exportproduct van Sicilië. Voor de ontdekking van het gebruik van boter was veel patisserie onder invloed van het Ottomaanse rijk en langs de mediterrane op olie gebaseerd. Baklava staat nog steeds in die traditie. Deze

keizerrijken brachten ook belangrijke banketinnovaties voort. Zo wisten Chinezen consumptie-ijs al duizenden jaren geleden kunstmatig onder nul te houden door het met salpeterzuur te koelen, begon Marie Antoinette elke dag met een verse croissant en ontwikkelde zo Viennoiserie en bedacht Napoleon naar verluidt de poffertjes. Veel hedendaagse patisseriesoorten zijn dus overblijfselen van eerdere mondialiseringsgolven. Ze vertegenwoordigen een urban culture avant la lettre – denk evenzeer Jay-Z en Beyonce als Jane Jacobs en Haussmann. Patisserie ontwikkelde zich bij uitstek in grote stedelijke concentraties. Kijk je nu rond in de grote metropolen, dan zie je hoe patisserieën succesvol de sprong van hofcultuur naar popcultuur hebben weten te maken. Sachertaarten worden per DHL over de wereld verzonden, en patisserieën zijn neergestreken in menig vliegveldlounge. Amsterdams jongste patisserieaanwinst is het in macarons gespecialiseerde Poptasi in De Pijp. De winkel verdient evenzeer zijn geld met de verkoop van stukgoed als met de cursussen om ze te leren maken. Patisserie (maken) is een beleving geworden. Dat was het eigenlijk altijd al. Bekijk het interieur van een luxe banketbakker: de toonbank en de etalage scheiden bakker en consument. In een goede patisserie voltrekt zich een ritueel waarbij met zorg gemaakte goederen van eigenaar verwisselen. Van het design van het winkelinterieur tot de taartjes zelf, de verpakkingen en de service – alles wordt in het werk gesteld om de verwachting van de clientèle te voldoen. Die toewijding heeft een positief effect op het charisma van de straat. Als buurten met een hoge patisseriedichtheid door de bank genomen een hogere vastgoedwaarde hebben, zou het proces ook omgekeerd kunnen worden? Zouden een patissier, een architect en een vastgoedontwikkelaar in samenspraak met buurtbewoners de waarde van een buurt weten te verhogen? De Britse chef Jamie Oliver wist met Fifteen, een restaurantketen waar jongeren tot chef werden opgeleid, maatschappelijke en private belang te verenigen. Zou op een vergelijkbare manier een ambachtelijke patisserie in een opkomende wijk een nieuw luxe huizenblok extra cachet kunnen meegeven? Zoals de Britten het zo mooi weten te zeggen: The proof of the pudding is in the eating. ■

Kai van Hasselt is oprichter van Shinsekai Analysis, een adviespraktijk voor stedelijke strategie en cultural intelligence in Amsterdam.

Intro Column


10 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden Introductie

Ivan Nio Gastredacteur S+RO nio@planet.nl

Pagina 11: De kaart toont de routes van mensen die één van de Nederlandse new towns gedurende één dag passeren. De lijnen die de steden ver-

binden bestaan uit tweets, waarbij de kleur van de tweets het tijdstip van ‘tweeten’ representeert. Ontwerp: Lust, Den Haag, www.lust.nl

Nieuwe steden Het beleid voor de voormalige groeikernen is voortdurend gepaard gegaan met discussies over wat het eigenlijk voor steden zijn. De nieuwe steden zijn namelijk ontstaan in de spanningsverhouding tussen stedelijkheid en suburbaniteit. Het meest dominante vertoog is dat ze niet stedelijk genoeg zijn. Er is veel kritiek geweest op hun gebrek aan stedelijke voorzieningen, identiteit en historische en ruimtelijke gelaagdheid. Een ander, meer recent vertoog gaat over verval. Er is een geleidelijk proces van achteruitgang in de nieuwe steden. Er komen meer kansarme en laagopgeleide huishoudens, de leefbaarheid staat onder druk en koopkrachtige huishoudens houden het voor gezien. Alle indicatoren staan op rood, zoals Gerard Marlet heeft aangetoond. Ook dit vertoog maakt de vergelijking met succesvolle, al veel langer bestaande steden. Er is daardoor weinig oog voor de specifieke geschiedenis, ruimtelijke kenmerken, sociale dynamiek en eigen kracht van nieuwe steden. Men kijkt naar wat nieuwe steden niet zijn, in plaats van naar het eigene ervan. De stadscentra van de nieuwe steden zijn inmiddels bijna allemaal vernieuwd en uitgebreid en de recente structuurvisies blijven gericht op het compleet maken van de nieuwe steden. Maar zijn ze nu geslaagd of niet? En hoe ziet de verdere voltooiing eruit? Ondanks de nadruk op stedelijkheid is het geen uitgemaakte zaak hoe de toekomst van de nieuwe steden eruit ziet. Hoe aan te sluiten bij de eigen geschiedenis, sociale dynamiek en ruimtelijke kenmerken? De Atlas Nieuwe Steden laat zien dat de nieuwe steden een suburbane stedelijkheid bieden. Ook in suburbaniteit schuilen aangrijpingspunten voor verdere ontwikkeling. Hoe stedelijk of

suburbaan willen de nieuwe steden zelf zijn? Wie gaat die voltooiing en het beheer op zich nemen: overheid, markt of burgers? Kunnen de nieuwe steden wel ooit voltooid worden? Rond deze vragen is dit themanummer samengesteld. In het rondetafelgesprek staan de deelnemers (Adri Duivesteijn, Edo Haan, Jan de Jong, Mirjam Salet en Arnold Reijndorp) uitgebreid stil bij de veranderde positie van de nieuwe steden in de metropoolregio. Het streven is niet alleen gericht op complete steden met een eigen identeit, maar steeds meer op een onderscheidende positie als complementair woon-werk en voorzieningenmilieu in de regio en op verbindingen met andere gemeenten. Alhoewel de nieuwe steden verschillen, zijn er ook gemeenschappelijke opgaven zoals de sociale agenda en het op peil houden van de woningvoorraad uit de jaren 1970 en 1980. Like Bijlsma analyseert de ontwikkelingen in de centra van de nieuwe steden. Ze zijn vernieuwd en het voorzieningenniveau is uitgebreid. Maar hoe bestendig zijn de nieuwe stadscentra en waar liggen nieuwe kansen voor een meer gelaagd publiek domein? Terwijl in de centra de grote partijen dominant zijn, zoeken alle nieuwe steden naar manieren om burgers meer verantwoordelijkheden te geven. In Almere is succes geboekt met een nieuwe wijkaanpak. Thijs van der Steeg en Martijn Ubink stellen dat een coproductie van bewoners en instituties vraagt om een meer open houding van professionals. Het is nog onduidelijk hoe de zelfredzaamheid van burgers zich zal verhouden tot de controlerende traditie van nieuwe steden. In Almere Oosterwold

neemt men afstand van de traditionele overheid- en marktgestuurde manier van stadsontwikkeling door het initiatief en verantwoordelijkheid geheel te leggen bij burgers. Len de Klerk stelt dat de overheid hier met niet-stedenbouwkundige doelen de tradities van de maakbare stad toch niet overboord zet. Wie zijn eigenlijk de bewoners van die nieuwe steden? In tegenstelling tot hun slechte reputatie bij buitenstaanders blijken de meeste bewoners van de nieuwe steden tevreden. De Han Lammersleerstoel (UvA) heeft een aantal stadssociologische studies verricht in Zoetermeer, Nieuwegein en Almere. Stefan Metaal doet verslag van de motieven van de bewoners van deze steden om er te wonen en er te willen blijven wonen. Buitenlandse steden staan volop in de aandacht. Allereerst gaat het om de spectaculaire ontwikkeling van nieuwe steden, met name in Azië. Grote marktpartijen nemen daarin vaak het voortouw. Michelle Provoost gaat naar aanleiding van de INTI-conferentie ‘New Towns New Territories’ na wat we kunnen leren van deze privaat ontwikkelde nieuwe steden. Deze ontwikkeling stelt duidelijke eisen aan de overheid als hoeder van de publieke zaak. In de Britse new towns en de Franse villes nouvelles zijn de opgaven enigszins vergelijkbaar met die in de voormalige groeikernen. Het artikel over CergyPontoise laat zien dat deze nieuwe stad ook over sterke kwaliteiten beschikt. Lagere overheden spelen – zolang de crisis geen roet in het eten gooit – een belangrijke rol bij investeringen in de toekomstige kwaliteit van de ville nouvelle. Ook hier is het project van de nieuwe stad nog niet voltooid. ■


S+RO 2013/02 11 Thema Nieuwe Steden Introductie

---------------------97418 Tweets 31856 Users 93733 Lines First Tweet Thu Apr 04 00:00 2013

EN

E SS NI

LM ON D HE 6

12

18

24/u

IV DU

RT RV OO TE ES W

NI

LL HE ER SP IJK 0/u

EN

UT HO

EI EG W EU

PE CA

EV OE

TS

LU I

S

LL

E

N

AA

N

ZO

DE

N

ET

IJS

ER

SE

L

M EE

R

HU

IZ

EN

HA

AR

AL

LE

M ER

E

M M ER

M EE

R

LE

PU

LY ST AD

RM ER

EN

D

AL

HO

KM

OR

AA

N

R

Last Tweet Wed Apr 10 23:59 2013


12 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden Dé nieuwe stad bestaat niet meer

Denise Vrolijk Eindredacteur S+RO

De foto’s bij dit artikel zijn van Almere Theo Baart. Deze beelden zijn afkomstig uit de Atlas Nieuwe Steden: Reijndorp, A.; Bijlsma, L. en Nio, I., Atlas Nieuwe Steden, Trancity valiz i.s.m. INTI, Haarlem/Almere, 2012.

Dé nieuwe stad bestaat niet meer

Rondetafelgesprek toekomst new towns

Deelnemers rondetafelgesprek: · Adri Duivesteijn, lid Eerste Kamer/ wethouder Ruimtelijke Ordening en Wonen gemeente Almere · Arnold Reijndorp, Universiteit van Amsterdam/International New Town Institute · Edo Haan, wethouder Wonen en Financiën gemeente Zoetermeer · Mirjam Salet, burgemeester Spijkenisse · Jan de Jong, hoofd ruimtelijke ontwikkeling en economische zaken, en hoofd werk & inkomen gemeente Nieuwegein · Jaap Modder, hoofdredacteur S+RO (gespreksleider)

Resten sneeuw leggen een papperige, gladde deken over sierbestrating in het centrum van Almere. Ik ben op zoek naar Belfort, het nieuwe horecaplein waar INTI1 een expositieruimte heeft. Nu de rek uit de bevolkingsgroei is en de grote stad weer lonkt, vraagt de vakwereld zich af waar het naartoe moet met de groeikernen uit de jaren 1970-1980. Is het een onvoltooid of mislukt project? Eén ding blijft onveranderd: je weg vinden in die nieuwe steden is lastig… Toen nieuwe steden zo’n vier decennia geleden werden gepland was er sprake van een forse bevolkingsgroei, mensen

met kinderen wilden de stad uit. De behoefte aan eengezinswoningen in een groene, kindvriendelijke omgeving was groot. De meeste groeikernen werden aangelegd als overloopgebieden van de stad. Soms grenzend aan die stad, of op een redelijke woon-werkafstand. Tegenwoordig is dat anders. De nieuwe steden zijn minder afhankelijk van de oorspronkelijke moederstad, en zijn in veel gevallen uitgegroeid tot zelfstandige stad met een centrum waar je goed kunt vertoeven, kleding kopen, op het terras zitten of naar de bioscoop gaan. Ook het aantal arbeidsplaatsen mag er zijn: in Spijkenisse rond de 19.000, Nieuwegein volgt met


S+RO 2013/02 13

Zoetermeer

Thema Nieuwe Steden Dé nieuwe stad bestaat niet meer

circa 40.000, Zoetermeer met 50.000. Almere is koploper met ruim 80.000 arbeidsplaatsen en de snelste banengroei (in 2011 9 procent, tegenover een gemiddelde van 2,5 procent in heel Nederland). Van het stempel ‘slaapstad’ is anno 2013 niet veel meer terug te vinden. De nieuwe steden zijn volwaardige steden geworden.

ger. Ook Spijkenisse is onderdeel van de Stadsregio Rotterdam en zoekt weer een Adri Duivesteijn (wethouder Ruimtelijke sterke verbinding met de haven. In de jaren 1970 keerde Spijkenisse zich hier juist Ordening en Wonen in de gemeente van af. Maar tegenwoordig is het besef Almere en sinds kort lid van de Eerste Kamer voor de PvdA) bijt het spits af. ‘In weer terug dat de kracht en oorsprong Almere laten we een nieuw concept na: van de stad ligt in de verbinding met het Almere 2.0. Ik zie het als een doorstart havengebied. Voor de werkgelegenheid is de haven van grote waarde. Vanuit gebaseerd op het oorspronkelijke plan die gedachte ontwikkelen we nu nieuwe van de Rijksdienst. De kernwaarden

Maar er zijn ook aandachtspunten: de groei stagneert, het voorzieningenniveau blijft achter bij de grote (moeder)steden. Voor een deel omdat voorzieningen als hogeronderwijs niet gedecentraliseerd worden. Een andere opgave is de woningvoorraad, die is toe aan een ronde groot onderhoud. Nu veel corporaties en particulieren geldproblemen hebben stagneert ook die operatie. Met verloedering van woningen en woonomgeving tot gevolg. In de nieuwe steden is dus nog wel het één en ander te doen. Tijd om de balans op te maken: hoe kijken bestuurders van de nieuwe steden terug? Wat heeft het ‘project new towns’ opgeleverd?

gaan we nu verdiepen, maar de continuïteit blijft. Er zijn elementen van verstedelijking toegevoegd, verbindingsassen met de omgeving en verschillende interventies voor stedelijke momenten gedaan. De Floriade is een voorbeeld van een interventie waarbij de new town een nieuwe laag krijgt. Groot verschil met een paar decennia terug is de positie van de stad. Almere is geen aparte entiteit meer, maar onderdeel van een groter geheel: de Metropoolregio Amsterdam. De new town is niet meer geïsoleerd.’

Niet geïsoleerd

stadsconcepten, waarbij we gerichte afspraken met omliggende gemeenten maken: wie doet wat? Dit komt ook tot uitdrukking in de inrichting van woonmilieus. Eén van de lastige dingen is of we voor suburbaan of stedelijk kiezen. De neiging van mensen is om dorps te willen wonen. Maar mensen die geboren en getogen zijn in Spijkenisse willen eigenlijk suburbaan wonen, niet per se dorps. Dat is een waarde die we meer gaan herbenoemen.’

Geslaagd

Mirjam Salet (burgemeester Spijkenisse) Edo Haan (wethouder Wonen en Finanbeaamt dit. ‘Het is anders dan vroeciën gemeente Zoetermeer) >>


14 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden Dé nieuwe stad bestaat niet meer

vindt Zoetermeer goed gelukt en wil de stad doorontwikkelen. ‘De 122.000 inwoners wonen er naar grote tevredenheid. Door de Vinex-locaties is de concurrentie weliswaar sterker geworden, maar er zijn weinig bewegingen om weg te gaan. In veertig jaar tijd hebben we een stad neergezet waar mensen een binding mee hebben. Het is ook een gezinsstad, je kunt perfect opgroeien in Zoetermeer. Dat is de kernkracht die we goed moeten behouden. En dat komt mooi uit, want we gaan steeds meer onderdeel uitmaken van de metropoolregio. Vroeger waren we zuiver gericht op Den Haag, tegenwoordig zijn er ook verbindingen met Rotterdam. Aan het centrumgebied hebben we eerder dan gedacht moeten sleutelen, dat zijn concepten die toch wel snel verouderen. En naast de woningvoorraad zijn de vele bedrijventerreinen toe aan groot onderhoud. Ook moeten we alert zijn op de opkomst van de kenniseconomie;

Verstedelijking van het tussengebied Den Haag-Rotterdam. Deze kaart is afkomstig uit het PBL-rapport ‘Nieuwe steden in de Randstad’ (2102). Bron: Kadaster, NWB, bewerking PBL (Marnix Breedijk).

we moeten zorgen dat de bevolking goed opgeleid blijft. Het imago van slaapstad blijft helaas een hard fenomeen. Maar de mensen die er wonen hebben daar gelukkig niet zo’n last van. Als derde stad van Zuid-Holland kan Zoetermeer met recht een complete stad genoemd worden.’ Jan de Jong (hoofd ruimtelijke ontwikkeling en economische zaken, en hoofd werk & inkomen gemeente Nieuwegein) is duidelijk: ‘De stad is gemaakt, volop met voorzieningen, dus een geslaagd project. De mensen die er wonen zijn tevreden. Toch hebben we wel een woningbouwopgave: in Nieuwegein kan amper wooncarrière worden gemaakt. Om meer differentiatie te realiseren willen we verbindingen met buurgemeenten aangaan. In Houten kunnen mensen suburbaan en luxe wonen, bijvoorbeeld. Het is jammer dat de A12-zone voorlopig geen doorgang vindt. Dat project moest de barrière tussen de stad Utrecht en

Bebouwing tot 1991

Water

Bebouwing 1991-2011

Hoofdweg

Bos en recreatiegroen

Spoorlijn (trein/metro)

Kassen

Nieuwegein slechten, met een vermenging van stedelijke en suburbane elementen. Niet stad maken, maar stad zijn – daar gaat het nu om. Dynamiek, identiteit, benutten van het aanwezige kapitaal – en dat met elkaar verbinden – zijn in deze fase sleutelwoorden. Dit kapitaal ligt bijvoorbeeld in de arbeidsmarkt. Nieuwegein is veel meer een werkstad dan een slaapstad, net als Zoetermeer. Maar het gat tussen de scholingsgraad van de inwoners en dat wat de bedrijven zoeken (veelal hbo+) wordt alleen maar groter, daar ligt nog een forse opgave.’

Sociale agenda Ruimtelijk gezien lijken de groeikernen gelukt. De behoefte aan suburbaan wonen is vervuld, de woningen zijn gebouwd en mensen wonen er fijn. Maar sociaal en in groter ruimtelijk verband zijn er haken en ogen. De


S+RO 2013/02 15

Nieuwegein

Thema Nieuwe Steden Dé nieuwe stad bestaat niet meer

moet blijven gaan te spreken over nieuwe steden alsof het een geïsoleerd vraagstuk is.’

Nederland ook op zoek naar dit soort suburbane stedelijkheid?’ Reijndorp vindt van wel: ‘Maak gebruik van de voorzieningenniveaus in de regio. Het gaat om de merkwaardige suburbane Groter geheel identiteit die je in het grotere geheel kunt inbrengen.’ Duivesteijn: ‘Inderdaad, Jaap Modder (hoofdredacteur S+RO): ‘Welke consequenties heeft dat grotere dat verschaft de unieke positie. Neem de wooncultuur in Almere, die is complegeheel voor het programma? Aan de mentair aan Amsterdam. Maar hoe kun ene kant wordt Almere opgenomen in Jong: ‘De ruimtelijke opgave as such je in die new town nieuwe functies toede metropoolregio Amsterdam. Als je is amper meer een onderwerp dat op voegen?’ Reijndorp: ‘Het gaat daarbij niet kijkt naar de fysieke verbindingslijnen de bestuurlijke tafel komt. Je ziet een alleen om suburbane woonmilieus, maar komen nu ook Zwolle en Lelystad in verschuiving naar de sociale agenda.’ beeld.’ Duivesteijn: ‘Almere onderscheidt ook om opleidingsmogelijkheden.’ Haan Duivesteijn: ‘Er wordt gesproken over vult aan: ‘In Nederland hebben we het zich van de andere kernen omdat het nieuwe steden alsof ze contextloos juist omgekeerd gedaan. De groeikernen geïsoleerd ligt door het water. Daarom zijn. En dat is eigenlijk heel gek. Voor mogen geen universiteit of hbo hebben. Zoetermeer en Nieuwegein gaat dat bij- ligt Almere minder amorf in de metroDat is één van de problemen. Daardoor poolregio en is er meer de kans om een voorbeeld helemaal niet op, zij hadden gaan er, in ieder geval in Zoetermeer, eigen identiteit te blijven. De meeste sterke banden met de moedersteden meer jongeren van 18-28 jaar de stad uit, steden worden gewoon opgegeten, Den Haag en Utrecht. Die steden zijn dan er in komen.’ zoals Greenwich Village of de Bronx in letterlijk en figuurlijk van binnen naar New York. Je moet niet meer in de kramp buiten geklapt, ook qua werkgelegenterechtkomen dat je alles moet hebben. Modder: ‘Suburbane kwaliteit moet dus heid. We reflecteren nog steeds alsof het motief voor de agenda van de new Het gaat veel meer om de vraag of je het zelfstandige entiteiten zijn, maar towns zijn?’ Reijndorp: ‘Het gaat nu om dat idee is door de ruimtelijke ordening goed connected ben. Dan heb je in feite lokale kwaliteiten, die iets toevoegen aan allang ingehaald. De nieuwe steden zijn ook alles.’ de metropool als geheel.’ ‘Het gevolg van veel meer onderdeel van de metropoolhet denken in termen van een metroregio geworden.’ Arnold Reijndorp (Universiteit van Amsterdam/International New Town In- poolregio is: je hoeft niet alles meer, maar kunt wel meer krijgen?’ vraagt Modder. Salet werpt tegen: ‘Maar zo zijn ze toch stitute) vult aan: ‘In de derde generatie helemaal niet ontstaan. Het waren echt structuurvisies zie je nog wel een ambi- Duivesteijn: ‘Ja, samen ben je meer. Wat valentie. Er is een beweging naar de me- kun je toevoegen? Hoe kan jouw identioverloopgebieden voor de grote stad. tropoolregio, maar ook een sterke hang teit het gebied verbijzonderen? Spijkenisse is ontstaan omdat Rotternaar het afmaken van de eigen identidam huizen nodig had voor zijn werkteit. Ik denk dat we in die periode zitten. nemers.’ Duivesteijn: ‘Mijn stelling is: Specifieke kwesties het is helemaal niet belangrijk meer dat Vraag is nu: wat voegen de onderdelen er in Nieuwegein of Zoetermeer zoveel van de regio toe aan de metropoolregio ‘In een agglomeratie moet je elkaars voorzieningen zijn. Als je maar heel snel als geheel? Je moet zoeken naar voorpositie (willen) begrijpen en met elkaar bij je voorzieningen bent. Het gaat veel zieningen die de suburbane stedelijkmeedenken, zonder meteen een grootmeer om een complementair woon- en heid compleet maken. Dat kunnen ook schalige oplossing te zoeken.’ vindt grootschalige voorzieningen zijn, zoals werkmilieu.’ Salet is het daar niet mee Salet. ‘Als dat een beetje lukt, dan is het het Kröller Müller-museum dat in een eens: ‘We hebben nooit de pretentie geen probleem dat er bijvoorbeeld geen gehad om Rotterdam te beconcurreren heel suburbane omgeving ligt.’ hbo-instelling binnen onze gemeente met het compleet maken van de stad komt.’ Duivesteijn: ‘In ons geval zou het Spijkenisse, en te stoppen met groeien. desastreus zijn as we de dependance Lokale kwaliteiten Dat hebben we gedaan omdat het cenvan de hbo-opleiding verliezen. Mensen trum zo dood was als een pier, en geen die willen studeren moeten dan letterModder noemt de Franse villes nouvelontmoetingspunt voor mensen.’ ‘Dat is les als voorbeeld: ‘Daar is een soort lijk het gebied uit.’ Haan: ‘Dat geldt ook geen ander vraagstuk dan de Westevoor Zoetermeer. Omdat we te weinig spreidingsbeleid. Cergy-Pontoise, ten lijke Tuinsteden of Den Haag Zuidwest,’ noordwesten van Parijs, heeft bijvoorte bieden hebben op het gebied van vindt Duivesteijn. ‘Die proberen ook hogeronderwijs trekken veel jongeren beeld wel een universiteit (zie artikel meer compleet te zijn dan ze daarvoor elders in dit nummer). Zo’n voorziening de stad uit. Terwijl we het centrum juist ooit waren. De vraag is of je nog door bruisend willen maken.’ >> trekt veel mensen aan. Kunnen we in


16 2013/02 S+RO

Skaten in het park in Spijkenisse

Sportvoorzieningen in Zoetermeer

Thema Nieuwe Steden Dé nieuwe stad bestaat niet meer

een unit met de omliggende gemeenten vormen, zo ontstaat een eigen arbeidsmarktregio. Die wordt sterker met decentralisaties.’ Reijndorp: ‘De verhouding tussen de grote stad en de omliggende gemeenten staat nu in het teken van het overnemen van de ellende van de grote stad. Maar voor het versterken van suburbane kwaliteiten is de grote stad Duivesteijn vervolgt: ‘De discussie gaat herdefiniëren samen met de bewoners óók verantwoordelijk. Niet alleen voor en afspraken maken met elkaar. De veel meer om hele specifieke kwesties. de arbeidsmarkt, maar ook voor onderWat is er nodig om zo’n geografisch om- mensen die het slecht kunnen hebben, vangrijk gebied een eigen entiteit te la- wonen in wijken waar ze dicht op elkaar wijs. Nu liggen de sociale beleidsterreiten zijn? Of je nu kiest voor een theater, zitten – zoals Rotterdam-Zuid. Zij kun- nen teveel op het bord van de gemeente.’ Salet: ‘Daarbij gaat het nadrukkelijk museum, schoolopleiding, ziekenhuis of nen naar Spijkenisse komen. Maar als om de vraag: wat gun je elkaar?’ er teveel mensen uit Zuid instromen sloop-nieuwbouw van hele gebieden, het gaat om maatwerk. We hebben het kan de sociale diversiteit in het gedrang komen. Dus maken we afspraken met nu steeds over de grote stad als één Ruimtelijke fratsen Rotterdam over de verdeling tussen entiteit. Maar een stad heeft verfinanciële middelen en het leveren van schillende wijken met ieder hun eigen ‘Niet het concept van de new town, centra. Dé stad bestaat simpelweg niet faciliteiten die de sociale dienst kan maar het aantal bloemkoolwijken is meer. Neem Amsterdam, die stad heeft bieden: mensen helpen om aan het bepalend voor het imago van de nieuwe werk te komen en te begeleiden bij veel steden. Kunnen we dat zo stellen?’ misschien wel tien centra die in schaal voorkomende problemen als eenzaam- vraagt Modder. ‘Het aanpakken van te vergelijken zijn met Spijkenisse of heid, bang zijn voor elkaar, slechte Zoetermeer. Ieder met hun specifieke de oudere wijken is een opgave, maar gezondheid. Zo fungeert de stad als problemen.’ De Jong knikt instemmend: de uitdaging zit in het sociale domein,’ ‘Daar zit wel een stukje schizofrenie. In emancipatiemotor.’ Ook Jan de Jong beaamt Haan. ‘In Zoetermeer wordt de termen van ruimtelijk maatschappelijke herkent dit: ‘Anonimiteit tussen buren eerste uitbreidingswijk van het oude is niet exclusief een new town-protrends vervallen bestuurlijke grenzen, concept nu gesloopt en vervangen door maar het handelen wordt nog volop ge- bleem maar in sommige nieuwe steden nieuwbouw,’ vervolgt hij. Dit scenario voed door die bestuurlijke entiteiten. In komt het wel bovengemiddeld voor. Dat is niet ideaal. Liever ziet Haan dat er in de meeste regio’s is het met de bestuur- heeft te maken met de oorspronkelijke de bloemkoolwijken, waar veel mensen lijke samenwerking matig gesteld. Toch overloop uit de grote stad.’ Haan: ‘Wij met een lagere opleiding wonen, niet krijgen in Zoetermeer ook signalen dat grootschalig wordt gesloopt maar geis het ook wel goed dat die bestuurlijke we moeten oppassen op de instroom entiteit nog handelt vanuit zijn eigen bruikt wordt gemaakt van acupunctuur. in de sociale huurwoningen. Voor de autonomie. In het lokale zijn nog verfysieke èn sociale agenda moeten er domd veel vraagstukken op te lossen.’ Duivesteijn spreekt over een early daarom meer afspraken met buurgewarning-systeem: ‘Meet de doormeenten gemaakt worden, bijvoorbeeld ontwikkeling van de stad. Specifieke Acupunctuur over jeugdzorg. Dat hoeft niet per se kenmerken van een new town zijn bijtussen Zoetermeer en Den Haag. Voor voorbeeld de bevolkingssamenstelling, Salet: ‘In de wijken uit de jaren 1970de arbeidsmarkt kan Zoetermeer goed het lage opleidingsniveau, het gebrek 1980 draait het om acupunctuur. Om


Centrum Spijkenisse

Stadshart Almere

S+RO 2013/02 17 Thema Nieuwe Steden Dé nieuwe stad bestaat niet meer

aan differentiatie. Ruimtelijke interventies zijn in dat opzicht maar fratsen, zij bieden geen grote oplossingen voor deze sociale vraagstukken.’ Reijndorp: ‘Daar speelt de ruimtelijke kwaliteit wel een grote rol in. De woonomgeving is schraal geworden’. Salet: ‘Het probleem is dat er nu andere mensen wonen dan waar de wijken destijds op ontworpen zijn.’ ‘In plaats van de zitkuil met bielzen domineren nu Gamma-schuttingen. Die moeten weg, mensen moeten weer met elkaar in gesprek gaan,’ vindt ook Haan. Duivesteijn: ‘De projectbouw is bijna niet veranderbaar, dat is lastig. Veel wijken zijn kwalitatief te zwak, dat kunnen no-goarea’s worden’. Reijndorp waarschuwt dat de problemen het debat niet moeten gaan domineren: ‘Dan maken we dezelfde fout als bij de naoorlogse wijken. Veel mensen in bloemkoolwijken wonen in goedkope koopwoningen en behoren op papier tot de kwetsbare middenklasse. In de praktijk blijkt echter dat zij economisch gezien helemaal niet zo kwetsbaar zijn. Het welvaarts- en welzijnsgevoel wordt vooral bepaald door de wijk waar ze in wonen. De kwetsbaarheid ligt dus met name in de omgeving. Door de eigen kracht van de bewoners te gebruiken, en hen te begeleiden bij het handhaven van de prettig leefbare omgeving, wordt de sociale positie en status van de bloemkoolwijkbewoners positief beïnvloed. Helaas wordt dat nog te weinig onderkend in de ruimtelijke wereld. Meer autonomie, zoals in Almere al gebeurt, kleinschaligheid en aandacht voor de voorzieningenstructuur is nodig.’

Toekomstmuziek Modder besluit: ‘Met het ruimtelijk raamwerk van de new towns is op zich niet zoveel mis. De grootste opgave ligt in het sociale domein. Om echte governance te bereiken moet we een schaalniveau hoger denken.’ Reijndorp: ‘En dat geldt niet alleen voor de bestuurlijke constructies. De toekomst van veel winkelcentra in nieuwe steden wordt bepaald op het hoofdkantoor van grote organisaties in Hongkong of Parijs. Wat gebeurt er met een stad als dit soort organisaties de beslissingen neemt?’ Duivesteijn: ‘We zitten in het tijdperk van de postverzorgingsstaat, de tijd van ondernemerschap is aangebroken.’ Salet vult aan: ‘Op het kleine schaalniveau.’ Reijndorp blijft voorzichtig: ‘Kijk naar Milton Keynes, nabij Londen. Sommige wijken met goedkope koopwoningen zijn troosteloze plekken geworden. Dat kan ook een mogelijke toekomst van de Nederlandse new town zijn.’ Dat we daar niet op zitten te wachten moge duidelijk zijn… ■

Noten 1 INTI (International New Town Institute) heeft een leegstaand winkelpand tot haar beschikking voor de expositie ‘Making Almere’, onderdeel van de Architectuurbiënnale 2012. Wegens succes verlengd tot zomer 2013.

Denise Vrolijk is eindredacteur van S+RO en heeft haar eigen bureau Stadsgeluiden. Onder die naam werkt zij als auteur, redacteur en schrijfcoach op het gebied van stedenbouw, architectuur en ruimtelijke ordening.

Mirjam Salet over Spijkenisse in 2043: Spijkenisse ziet er over dertig jaar niet eens zo heel anders uit. De bomen zijn groter, de stad is gekrompen en de woningbezetting is wellicht lager. Vraag is wel in hoeverre de voorzieningen en het stadscentrum nog zullen functioneren. Veel mensen uit Rotterdam zullen de randgemeenten in trekken, daarmee komt de sociale infrastructuur ook onder druk te staan. Afspraken daarover zijn nodig. Edo Haan over Zoetermeer in 2043: Vanaf 1 januari 2014 grenst Alphen aan den Rijn aan Zoetermeer. Over tien à twintig jaar zijn er groeiende tekorten aan woningen, onder andere voor de groep 18-28 jaar. De stad zal gemiddeld genomen vergrijzen, maar ook voor 65-plussers, eenoudergezinnen, en alleenstaanden blijft Zoetermeer een aantrekkelijke woonstad. Jan de Jong over Nieuwegein in 2043: Over dertig jaar ziet Nieuwegein er ongeveer hetzelfde uit, met uitzondering van het stadscentrum. Dat zal er radicaal anders uitzien. Hoe is nu niet te voorspellen. Rafelranden aan de gemeentegrenzen zijn deels verdwenen. De toename van chronische ziektes (bij ouderen) vraagt veel aandacht voor zorgvoorzieningen. Bestuurlijke grenzen kunnen in 2043 veranderd zijn. Adri Duivesteijn over Almere in 2043: Doorontwikkelen van de stad is een fluitje van een cent, als het waar is dat de groei doorzet. Meer woningen brengen programma (massa) mee, de stad wordt rijker. Er zijn goede verbindingen met de omgeving. Nieuwe problemen ontstaan in de komende dertig jaar. Veel projectbouw is bijna niet veranderbaar, wijken zijn kwalitatief te zwak voor transformatie. Met verpaupering als gevolg.


18 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden City in a box

Londen Strand East Foto: Paul Kroese

T Y I N A B OX nieuwe spelers in de stedenbouw CI


Michelle Provoost Directeur International New Town Institute, Crimson Architectural Historians www.newtowninstitute.org

Taken die traditioneel bij de overheid lagen worden overgenomen door nieuwe spelers. Wereldwijd worden nieuwe steden gebouwd, waarbij vooral marktpartijen aan zet zijn. Wat betekent dat voor de kwaliteit en het karakter van toekomstige steden?1 ‘We moeten de rollen van speler en scheidsrechter niet verwarren,’ vindt Michelle Provoost.

In West-Europa is het bouwen van een geheel nieuwe stad al decennia niet meer aan de orde. Het stond op de agenda om de industrialisatie te stimuleren en het woningtekort op te lossen na de oorlog en leidde toen tot honderden new towns (villes nouvelles, groeikernen) verspreid over Europa. Maar nu de economische groei zich heeft verplaatst naar Azië is het fenomeen van de new towns meeverhuisd. Om een idee te geven van de omvang: de vooruitzichten zijn dat China vierhonderd steden gaat bouwen en in India zegt men dat tweehonderd tot vijfhonderd steden nodig zijn om de voorspelde demografische groei op te vangen.2 In Europa zijn de actuele opgaven vooral verbonden aan de herontwikkeling van de bestaande steden. Dat zou verklaren waarom de golf van grote metropolen die in Azië verrijzen wel als iets exotisch gezien wordt, maar nauwelijks als relevant voor ‘ons’. Klopt dat wel? Trouwens, het Westen ís al op vele manieren betrokken. Veel van de Aziatische steden worden geïnitieerd of ontworpen door westerse ontwerp- en ingenieursbureaus. Met hun overdaad aan wolkenkrabbers en grids van autowegen lijken deze steden zelfs ongemakkelijk veel op het inmiddels ingehaalde ideaalbeeld van de modernistische stad uit de jaren 1960. Maar hoé deze steden worden gepland staat ver af van hun westerse voorgangers, die vooral projecten van de nationale overheid waren. Onze groeikernen ontstonden bijvoorbeeld als onderdeel van nationale ruimtelijke planning en waren

S+RO 2013/02 19 Thema Nieuwe Steden City in a box

Gale, een Amerikaanse ontwikkelaar, die zijn product ‘City in a Box’ doopte: een kant-en-klare stad, herhaalbaar en winstgevend. De samenwerking met Cisco zorgde ervoor dat het één van de eerste steden wordt waarin alle informatiesystemen op het gebied van medische zaken, onderwijs, business In de huidige generatie new towns is en diensten zijn gekoppeld. Het doel de rol van de overheid voor een groot deel overgenomen door marktpartijen, daarvan is om het runnen van de stad efficiënter te maken en tegelijk een vooral grote multinationale bedrijven: ontwikkelaars en technische bedrijven comfortabele lifestyle te bieden aan haar bewoners. En natuurlijk (voor Cisals Cisco, Siemens, Philips. Een vergeco) ook het aanboren van een nieuwe lijkbare samenwerking, ingebed in de markt. De stad wordt zwaar bekritisamenleving in dienst van een sociale seerd vanwege privacy issues, de overagenda voor de lange termijn, ontmaat aan controle, en de mogelijkheden breekt. Met adembenemende groeivan misbruik ervan, maar gebruikt de cijfers en graad van urbanisatie is het duidelijk dat er een nauwe band bestaat alomtegenwoordige IT om bedrijven en investeringen aan te trekken. tussen de toenemende welvaart en de groei van het aantal nieuwe steden in De Indiase stad Lavasa is een populaire, Azië. Het zijn vooral de leden van de suburbane vestigingsplek voor middengroeiende middenklasse die bediend worden door de new towns. Hier vinden klassegezinnen uit het nabije gelegen Pune, een drukke miljoenenstad. Lavasa ze het vastgoed dat ze uit speculatieis volledig privaat ontwikkeld en werkt oogpunt zoeken, of de rustige woonals een magneet op de vele families uit omgeving die ze prefereren boven Pune vanwege de pittoreske setting, de de drukke, bestaande metropolis. De schone straten, de veiligheid en vooral nieuwe steden bieden aan hen die het omdat alles goed geregeld is in deze zich kunnen veroorloven de veilige hastad, in tegenstelling tot in Pune. De ven uit de grotestadsproblemen. Dit is ontwikkelingsmaatschappij organiseert iets dat westerse critici slecht kunnen alle publieke diensten; zelfs de snelweg begrijpen – laat staan appreciëren. die Lavasa met Pune verbindt werd gebouwd door (en is nu eigendom van) de Wat kan het Westen leren van die nieuwe Aziatische steden, die zo anders Lavasa Corporation. Door betrouwbare zijn dan wat wij kennen? Een nadere blik diensten aan te bieden, levert Lavasa een woonkwaliteit die ongewoon is op enkele karakteristieke steden, die aan de orde kwamen op de recente con- in India; zelfs de meeste andere door de markt ontwikkelde wijken (zoals ferentie New Towns | New Territories3 Gurgaon) ontberen vaak nog essentikan hierop licht werpen: ze bieden interessante experimenten op het gebied ele onderdelen als de water en elekvan economie, governance, technologie triciteitsvoorziening.4 Op het gebied van governance en diensten scoren de en de verhouding tussen publieke en Indiase steden slecht. Lavasa wil het Inprivate organisaties. diase prototype worden van een goedlopende stad voor alle inkomens. Het Korea, India, Londen, businessmodel van Lavas is gebaseerd Portugal op een nieuw model waarin het bedrijf In de Koreaanse stad New Songdo is de samenwerkt met meer dan vijftig jointtoepassing van smart grids vooralsnog venturebedrijven (low- en hightech), die diensten leveren in Lavasa. >> het verst doorgevoerd. De stad werd ontwikkeld en gefinancierd door Stan de uitkomst van een samenwerking tussen overheids-, institutionele, maatschappelijke partijen die een consensus hadden bereikt over economische groei, modernisering, emancipatie en een eerlijke verdeling van kansen en inkomen.


20 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden City in a box

New Songdo Foto: Bin Kim

uit dat gezichtspunt werpt de nieuwste generatie steden een aantal prangende vragen op: £ Er worden weliswaar nieuwe, goedkopere en efficiëntere manieren voorgesteld om de stad te besturen en te runnen, maar wat levert dat precies op en voor wie? De stad is niet puur een managementjob maar Spelers en scheidsrechters in de allereerste plaats een cultureel product en dat hoort in de uitgangsEén ding is zeker: West-Europese punten herkenbaar te zijn.5 steden zullen nieuwe organisatie- en £ Er zijn sterke standaardisatietenfinanciële modellen moeten vinden en densen werkzaam in de huidige er is een dringende noodzaak tot in‘City in a Box’-steden. Maar Londen novatie. De nieuwe Aziatische steden is niet Zuid-Korea, en Zuid-Korea kunnen wellicht voorbeelden leveren is niet China. Ook hier lijkt weer omdat experimenten en innovaties er een technische standaard boven een vruchtbare bodem vinden, zoals lokale culturele verschillen gesteld nieuwe (duurzame) technologieën in te worden. Terwijl dat vanuit het verkeer, infrastructuur en communicagezichtspunt van bedrijven als Cisco tie. Ze zijn natuurlijk ook fascinerende begrijpelijk is, is het onwaarschijnlijk laboratoria op financieel gebied: slimme dat een mondiale standaardisatie financiële strategieën, manieren om tot goede steden zal leiden. investeringen aan te trekken met commerciële ketens van hard- en software, £ Het succes van de privaat ontwikkelde steden wordt bepaald door Een ander Europees voorbeeld is de toe- producten en diensten en nieuwe parthun context: in India zijn ze vooral komstige stad PlanIT Valley in Portugal; nerships in stedenbouw, ontwikkeling een succes omdat ze het beter doen een vooral vanwege haar financiële en en governance. dan de door de overheid gerunde organisatorische opzet vernieuwend steden. Daarom nemen de inwoners concept. Het fundament van de stad is Maar… nieuwe organisatie- en finanhet ‘democratisch tekort’ in deze haar IT-infrastructuur die werd ontciële structuren zijn – als het goed steden voor lief. In West-Europa zal wikkeld door initiatiefnemer LivingPla- is – geen doel op zichzelf. Dat doel zou dat anders zijn. nIT. Het is een operating system dat alle moeten zijn: het verbeteren van de aspecten van het dagelijkse leven kan kwaliteit van toekomstige steden. Van- £ Wanneer steden ontwikkeld worden Voor ontwikkelaars is het een nieuw fenomeen dat het ontwerp, de planning en bouw van volledige nieuwe steden een winstgevende onderneming kan zijn. Voor de eerste keer in de geschiedenis wordt de stad als een commercieel product beschouwd. En deze tendens is niet beperkt tot Azië maar doet ook zijn intrede in Europa, waar de overheidsresources – gedeeltelijk door de crisis – snel verminderen. In Oost-Londen wordt met investeringen van InterIKEA het stadsdeel Strand East herontwikkeld, waarmee het kapitaal van de meubelmultinational gebruikt wordt om een stedelijk gebied te ontwikkelen waarvan het resultaat ons nog steeds bekend voorkomt: het is inclusief, divers en kleinschalig. De innovatie in deze ontwikkeling ligt in de manier waarop IKEA een langdurige en brede verantwoordelijkheid overneemt van de lokale overheid voor alle fysieke en sociale aspecten van Strand East.

besturen. Het businessmodel is nieuw: het is gebaseerd op honderden – en uiteindelijk duizenden – partners die samen een integrated ecosystem zullen vormen binnen het netwerk van Living PlanIT, dat aan de partners wordt gelicensed.


Plan IT Valley Bron: Pedro Balonas

is groot om te spreken van ‘partnerschappen’ die ‘vooral op vertrouwen’ gebaseerd zijn. Maar in de definiëring van de relatie tussen overheid en markt is het van groot belang om de rollen van de speler en de scheidsrechter niet te verwarren. Dat de overheid ook business- en investeringsvriendelijk moet zijn, verhult niet dat private en publieke partijen verschillende rollen en verantwoordelijkheden hebben. Terwijl steden meer en meer proactief worden in het stimuleren van groei en het aantrekken Los van alle mogelijke kritische vragen, van investeringen is het voor hen juist van méér – en niet minder – belang zien we nu al dat de ontwikkelingsmodellen die in Azië worden uitgeprobeerd, om na te denken over de noodzakelijke in West-Europa hongerig worden beke- kwaliteiten van de stad en het stedelijk leven. Pragmatisme en marktbewustken als mogelijke voorbeelden. Zonder zijn zijn onontbeerlijk in de huidige dat ze in hun geheel worden overgecrisis, maar maken het des te dringennomen is er al wél sprake van cherder voor beleidsmakers en politici om rypicking, met name onder de noemer ‘Smart Cities’. Ook wordt bestudeerd of visionair en inspirerend te zijn; om te anticiperen op andere factoren, die nu het mogelijk is in delen van Nederland wellicht een luxefactor lijken, maar te werken met tax-incentives, zoals in op de iets langere termijn de aantrekde uit China en India bekende Special kelijkheid en de competitiekracht van Economic Zone. een stad zullen blijken te zijn. Identiteit en reputatie zijn niet alleen belangrijk Deze trends stellen eisen aan onze om commerciële investeringen aan overheden, die ondanks terugtreden te trekken, maar ook om de stedelijke en inkrimpen natuurlijk nog steeds als taak hebben onze publieke belangen te kwaliteit en de eigenheid te versterken. De lokale cultuur van een stad, bewaken. Hoe kan er samengewerkt haar mentaliteit, inclusiviteit, diverworden met marktpartijen binnen dergelijke nieuwe projecten? De neiging siteit, flexibiliteit, sociale gelijkheid, door private partijen, ontstaan talloze mogelijke belangenconflicten tussen private en publieke belangen. Wie betaalt bijvoorbeeld de niet-winstgevende diensten, die óók noodzakelijk zijn in een stad? Voor wie is het alomvattende informatiesysteem eigenlijk beschikbaar? En in hoeverre behoort het uitgangspunt van inclusiviteit, openheid voor alle bevolkingsgroepen, tot de prioriteiten van een private partij?

S+RO 2013/02 21 Thema Nieuwe Steden City in a box

veerkracht en de levenskwaliteit van haar bewoners zijn bewezen succesfactoren van de westerse steden. Er zijn allerlei interessante lessen te leren uit de praktijk van de privaat ontwikkelde stad. Eén van de belangrijkste is dat deze ontwikkeling een rechte rug en een duidelijke positie vraagt van de overheid. Niet in de populaire rol van ‘partner’ van de markt, maar allereerst als dienaar van de publieke zaak. ■ Noten 1 Dit was het onderwerp van de conferentie New Towns | New Territories, New Players in Urban Planning, in september 2012 georganiseerd door INTI, NAi en ministerie IenM. Het tijdschrift Volume wijdde er een themanummer aan: ‘City in a Box’, Volume 2012, nummer 34. 2 Zie: Keeton, R., Rising in the East, Contemporary New Towns in Asia, SUNINTI, 2011. 3 Zie: Keeton, R., Rising in the East, Contemporary New Towns in Asia, SUNINTI, 2011. De conferentie is online te bekijken via www.tegenlicht.vpro.nl/inti. 4 Zie documentaire: ‘I am Gurgaon: De nieuwe stad in India’, Tegenlicht, 2009, te bekijken via www.tegenlicht.vpro.nl 5 Zie ook: Boeijenga, J., ‘Privaat geld in de Nieuwe Stad’, ArchiNed, 5 november 2012.

Michelle Provoost is architectuurhistoricus, partner in Crimson Architectural Historians (Rotterdam) en directeur van het International New Town Institute (Almere).


22 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden Hoe planning toch niet verdwijnt uit Almere

Len de Klerk Universiteit van Amsterdam www.uva.nl

Plan Almere Oosterwold Bron: MVRDV

Hoe planning toch niet verdwijnt uit Almere

Kan de overheid grootschalige planning loslaten? Len de Klerk vraagt het zich af. Het gaat er volgens hem niet om hoe ruimtelijke ordening en stedenbouw individueel opdrachtgeverschap van natuurlijke personen kunnen bevorderen. Belangrijker is de houding van de overheid. Tussen droom en daad staan ook in Almere Oosterwold een hoop vastgeroeste gewoontes. De burger aan zet, zonder planning of strak tijdspad, blijkt moeilijk in Nederlandcompromissenland.

vertraging en afstel van bouwprojecten en heroverweging van plannen en programma’s. Na voltooiing van de Vinex-wijken draaide de tendens tot kleinschaliger plannen door de vastgoedcrisis naar wat in hypespeak ‘organische stedenbouw’ wordt genoemd, synoniem voor individueel opdrachtgeverschap van natuurlijke personen. Nu het in dit neoliberale tijdsgewricht (nog) niet Keynesiaans mag – stevige overheidsinvesteringen – wringt de staat zich in alle bochten om individuele burgers, particuliere instellingen en bedrijven voor de crisiskar te spannen. In de ruimtelijke ordening en stadsAlmere, nota bene de enige stad met een ontwikkeling heeft de crisis op twee fronten geleid tot aanpassingen: uitstel, grootscheeps uitbreidingsprogramma in

een afzienbaar tijdsbestek, presenteert zich als gidsstad van organische groei. In 2008 is het stedenbouwkundig plan voor het Homeruskwartier aangepast om woningbouwkavels stuksgewijs te verkopen. Door regerend wethouder Duivesteijn is op reëel-Marxistische grondslag de tussenhandel uitgeschakeld. En met succes, want kavels en bijvoorbeeld huren van sociale huurwoningen zijn daardoor mede substantieel in prijs verlaagd. Wie zijn klassieken kent, weet dat de negentiende-eeuwse econoom en socioloog Karl Marx in de tussenhandel – bij uitstek het terrein waarop Nederlanders uitblinken – de bron van zo niet alle, dan toch veel kapitalistisch kwaad zag.


S+RO 2013/02 23 Thema Nieuwe Steden Hoe planning toch niet verdwijnt uit Almere

Institutionele vernieuwing Stadsuitbreiding in de Randstad kreeg omtrent 1880 de vorm van grote(re) uitbreidingswijken met vele duizenden woningen. De Schilderswijk (Den Haag), Kattenbroek (Amersfoort) en Leidsche Rijn (Utrecht) zijn door mengvormen van samenwerking van rechtspersonen (overheid grondexploitanten, project-

ontwikkelaars en aannemers) in tot tien tot vijftien jaar ‘op voorraad’ ofwel ‘voor de markt’ gebouwd. Dat had tal van voordelen: overzichtelijke termijnen van voorinvesteringen in publieke werken, beheersbare rentelasten, politiek veilig uitzicht op tijdige huisvesting van grote groepen woningzoekenden, doenlijke planning van voorzieningen zoals scholen, enzovoort. De staatssturing (gemeenten, provincies en Rijksoverheid) van de stadsontwikkeling is na 1900 met steeds hogere doelen aangekleed: fatsoenlijke huisvesting, evenwichtige lastenverdeling, toegankelijke voorzieningen, een rechtvaardige toedeling van grond aan uiteenlo-

pende inkomensklassen, bevordering van de democratie en niet te vergeten van rechtszekerheid door vastgestelde plankaarten en regels. De hele twintigste eeuw door zijn de intermediaire instituties – het complex van grote aannemers, projectontwikkelaars, woningcorporaties, beleggers, enzovoort – regelmatig

door de staat aangesproken op hun rol en verantwoordelijkheid voor de bouwproductie. Schaalvergroting van dit complex werd in 1876 door de Amsterdamse gemeenteraad en na 1945 door de centrale staat gestimuleerd met als uitgangspunt: hoe groter de contractpartner, des te beter is het zaken doen. Hun aantal is overzichtelijk, iedere partner is financieel sterk, het afbreukrisico dus gering en hun omvang kan grootschalige plannen makkelijk aan. Op dit grootschalige complex berust de traditie die de staat de zekerheid bood van uitvoerbare grootschalige stadsontwikkeling en de particuliere sector verzekerde van

continuïteit, winst en invloed op het overheidsbeleid. De belangrijkste omwenteling van dit moment lijkt me de afgenomen machtspositie van het intermediaire complex. De oorzaken daarvan zijn meervoudig: verzadigingsverschijnselen (bijna een vijfde van de kantoor- en van de winkelvloeroppervlakte staat – grotendeels –

structureel leeg); aanhoudend dalende vastgoedprijzen; striktere kredietvoorwaarden, een op lange termijn kwakkelende economie en ontbrekend demografisch groeiperspectief, waardoor de even veilige als lucratieve investeringsgrondslag van langdurige waardestijging van de grond ontvalt.

Piecemeal ‘muddling through’ Inmiddels is dan de volgende fase aangebroken: de subsidieloze stadsontwikkeling die door de kredietcrisis vooralsnog het karakter aanneemt van piecemeal muddling through, om enige klassieke planningsbegrippen te verknopen. >>


24 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden Hoe planning toch niet verdwijnt uit Almere

Almere Oosterwold, een spelregelplan Een bestuursconvenant (september 2012) tussen de gemeenten Almere en Zeewolde, het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB) beoogt de ontwikkeling van het gebied Oosterwold door een grensverleggende ontwikkelingsstrategie waarin ‘het initiatief radicaal verschoven wordt van overheid naar bewoners en bedrijven.’ Dit wordt omschreven als ‘uitnodigingsplanologie’ met als leidende beginselen geleidelijkheid, kleinschaligheid, organische groei, verantwoordelijkheid, het maken van een ‘volledige community’ inclusief publiek groen, stadslandbouw, infrastructuur en wateren energievoorzieningen. De zes hoofddoelen voor het uitbreidingsgebied zijn: organische ontwikkeling, ruimte voor initiatief, een continu groen landschap, stadslandbouw als groene drager, duurzaam en zelfvoorzienend en financieel stabiel. Die worden uitgewerkt via de zogenaamde zeven Almere Principles die in 2008 als richtsnoer voor de ontwikkeling van de stad zijn vastgesteld: koester diversiteit, verbind plaats en context, combineer stad en natuur, anticipeer op verandering, blijf innoveren, ontwerp gezonde systemen en mensen maken een stad. Samen vormen deze de ‘duurzame kwaliteitsstandaard’ voor de accommodatie van de landelijke verstedelijkingstaakstelling met zestigduizend nieuwe woningen en honderdduizend arbeidsplaatsen. Om in Almere Oosterwold de verhouding tussen publieke en particuliere belangen te regelen, afzonderlijke initiatieven te coördineren (met verregaande bevoegdheden van de gebiedsregisseur) en fair play tussen de initiatiefnemers te waarborgen zijn tien spelregels geformuleerd. ‘Mensen maken Oosterwold’ is de onverbiddelijke mantra, andere spelregels zijn een vrije kavelkeuze en de verplichting van iedere ‘initiatiefnemer’ om een ‘generieke kavel’ af te nemen en ‘op zijn kavel altijd de volgende vijf ruimtevragende functies te realiseren: bebouwing, verharding, water, publiek groen en land- of tuinbouw. De functie bebouwing is een verzamelnaam voor wonen, werken en voorzieningen [...] de kavel is ondeelbaar.’ Het financiële beginsel voor Almere Oosterwold kan nog het best worden omschreven als een ideaal: voor de overheid gaat de baat voor de kost uit en voor de initiatienemer de kost voor de baat. Het negentiende-eeuwse begrip ‘organisch’ duidt op de ‘onderlinge samenhang’ van de elementen binnen een plangebied en van het plangebied met zijn omgeving.1 Met trage, stuksgewijze of ongeplande groei heeft dat niets te maken. Programma en groeitempo van elk organisme, plant, dier en de mens (één van de sloomste groeiers) liggen naar samenstelling en tempo (programma en planning) in de genen besloten. De natuur heeft een broertje dood aan spontaneïteit en toeval. In een voedselarme omgeving blijven organismen onvoltooid of sterven volgens programma af. Een slecht opgemerkte traditie van de grootschalige stadsontwikkeling is dat bij alle toenemende overheidsbemoeienis één hoofdlijn in de arbeidsdeling gehandhaafd bleef: de staat is bij wet verantwoordelijk voor de planvaststelling, het beleid, de politieke bedoeling daarvan, maar gebouwd werd en wordt er door het particulier initiatief – het crisistijdvak 1918-1925 uitgezonderd. Welbewust zijn in de Woningwet 1901 toegelaten instellingen als particuliere instellingen aangemerkt en ze zijn dat

altijd gebleven, hoezeer ze bij tijd en wijle door de staat als uitvoeringsvehikels geannexeerd waren. Welbewust is ook het zwaartepunt in genoemd intermediaire complex na verschijning van de Vierde nota over de ruimtelijke ordening (1988) verschoven van het maatschappelijke deel (woningcorporaties) naar het commerciële deel (projectontwikkelaars, beleggers) van de particuliere sector, keurig begeleid door de herordening van de positie van de woningcorporaties (Nota volkshuisvesting, 1989). Verkondigde de Vierde nota dat stadsontwikkeling een onderneming moest worden, onder meer door het welbewust scheppen van schaarste waardoor grondprijzen zouden stijgen, dat doel werd panklaar opgediend in de Vierde nota Extra (1990) in de vorm van aangewezen stadsuitbreidinglocaties. Iedereen kon meteen zien waar hij in de gecreëerde schaarste zonder risico speculatief grond moest kopen – oh, feest van naïviteit. De staat heeft toen de overgang logisch begeleid door het veelkoppige subsidiemonster voor woningbouw, woningexploitatie tot grondkosten te beperken (Vinex-subsidies).

Almere Oosterwold, een programma zonder plan? De kernvraag is niet op welke wijze ruimtelijke ordening en stedenbouw individueel opdrachtgeverschap van natuurlijke personen kunnen bevorderen, maar of de staat in staat is grootschalige planning los te laten bijvoorbeeld als middel tot tijdige woningvoorziening voor de lagere inkomensklassen. Zonder planning geen waarborg voor de schaalsprong. Dat is moeilijk, blijkt in Nederland-compromissenland al meteen uit de stiekeme wens tot ‘collectief particulier opdrachtgeverschap’. De tekst van het programma van Almere Oosterwold verraadt een enorme worsteling tussen de wil tot planning en de intuïtieve overtuiging om het anders te doen. Wordt Almere Oosterwold gepresenteerd als een plan dat resultaat is van uitvoering zonder dwingende tijdsdimensie, zonder degelijke planvoorbereiding gaat het kennelijk niet. De energie en overlegtijd vretende weg zonder exploitatieopzet vooraf leidt nu tot zowel vooraf (anterieur) als achteraf (posterieur) aan ‘initiatiefne-


S+RO 2013/02 25

Bron: Almere-Oosterwold, Land-Goed voor Initiatieven.

Grondeigendom in hectares - ROVB (rijksoverheid)

Thema Nieuwe Steden Hoe planning toch niet verdwijnt uit Almere

Programma in hectares 2.000 Woningbouw

450

- SBB

480

Bedrijven

134

- Provincie

145

Kantoren

20

- Almere en Zeewolde

234

Recreatie

150

- Waterschap & Hydron

75

Voorzieningen

25

- Projectontwikkelaars

933

Publiek groen + water

495

- Overig

39

Infrastructuur

285

457

Landbouw

- Boeren Totaal

4.363 Totaal

mers’ (newspeak voor bouwheren) in rekening te brengen kosten via onder andere ‘kavelgewijze binnenplanse verevening’.2 Of dit werkelijk efficiënter en goedkoper is voor alle partijen dan vooraf een plan maken, wordt niet beargumenteerd. Ondertussen worden er wel degelijk plannen gemaakt. De gemeenten Almere en Zeewolde stellen structuurvisies vast, op te stellen door de onvermijdelijke gebiedsregisseur. Deze figuur krijgt daarnaast nog twaalf taken waaronder de opstelling van ontwikkelingsplannen/gebiedspaspoorten, kavelpaspoorten en de opstelling van bestemmingsplannen.3

2.010 4.363

en waarborging van de meerwaarde op lange termijn van het gebied als gevolg van functieverandering.

Terwijl het in beginsel toch vrij eenvoudig moet zijn om met een vooraf opgesteld plan individueel opdrachtgeverschap te faciliteren – studeer op onze dorpen. Het programma voor Almere Oosterwold lijkt verstrikt tussen dat doel, de controlerende traditie die niet tussen, maar in de regels opduikt en enige zeer idealistische politiekideologische doeleinden waarvoor de ruimtelijke ordening en de stedenbouw altijd dankbare vehikels zijn geweest. Omdat de toedeling, indeling en inrichting van de fysieke ruimte nu eenmaal Spookgestalte zoveel omvattend is. In dit verband vallen drie doelen in het bijzonder op: In Almere Oosterwold heeft de staat duurzaamheid, de bevordering van niet minder dan 67 procent van de grond in eigendom. Publiek opdrachtge- stadslandbouw en de preferente posiverschap is dus aan de orde, maar waar tie voor ‘initiatiefnemers die op lange de ‘initiatiefnemers’ nu aan toe zijn met termijn eigenaar in het gebied blijven.’ de zogenoemde ‘operationele gedaante Intermediaire projectontwikkelaars – naar hun aard procesdienstverleners van de overheid’ vermag ik niet na te – staan dus achteraan in de rij met hun vertellen. Deze spookgestalte kan als 933 hectare. Hoe men dat juridisch wil opdrachtgever vijf gedaantes aanneklaren wordt in het midden gelaten. men, van de vertrouwde gemeente(n) Evenmin wordt gerept over het sporen tot een publiek-publiek samenwerkingsverband. In deze fase valt slechts van de bindingsdoelstelling met de sociale mobiliteit in onze samenleving. te gissen dat besluiten vermeden worden die conflicten uitlokken tussen Bij de stadslandbouw loopt de toekomstige huizenbouwer een gerede de grondbezitters Almere, Zeewolde kans om de voor Almere Oosterwold en het Rijksvastgoed- en Ontwikuitgedachte zelfvoorzienende voedkelingsbedrijf (RVOB). Het probleem selproductie te moeten subsidiëren. wacht vermoedelijk op de tweede Het is bepaald verrassend dat voor een hoofdopdracht van de gebiedsregispuur commerciële activiteit (land- en seur: bewerkstelliging van een heldere tuinbouw) zonder kracht van cijfers beslisstructuur voor de besluiten die wordt beweerd dat die ‘naar verwachde gebiedsautoriteit moet uitvoeren,

ting onvoldoende verhaald zal kunnen worden.’4

Nieren proeven In het plangebied zijn blijkbaar geen grote voorinvesteringen nodig. De gemeenten willen die ook niet doen wegens het risico van renteverliezen in deze onzekere tijden. Of het gepresenteerde programma de beoogde vastgoedinvesteringen zal bevorderen, is een moeilijk te beantwoorden vraag. Daarvoor dunkt mij de ontwikkeling van de economie en de financiële markten belangrijker dan het niet vooraf maken van een stedenbouwkundig plan. Grote tradities worden niet overboord gezet. ‘Niet alleen de stad, maar ook de samenleving kan worden gemaakt,’ beweert de wethouder die een gated community zonder hek beoogt.5 Hooggestemde, niet-stedenbouwkundige doelen belasten dus als vanouds het programma. De verkondiging van planloze stedenbouw wordt gecompenseerd door een almachtige gebiedsregisseur als hoofdbewaker, die met behulp van een uitgebreid stelsel van structuurvisies, paspoorten en ‘relevante regels’ vooraf de esthetische nieren van de initiatiefnemers moét proeven. ■ Noten 1 De Klerk, L., De modernisering van de stad. De opkomst van de planmatige stadsontwikkeling in Nederland, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2008, p. 49 e.v. 2 Werkmaatschappij Almere Oosterwold, Almere-Oosterwold, Land-Goed voor Initiatieven, 2012, p. 190. 3 Werkmaatschappij Almere Oosterwold, Almere-Oosterwold, Land-Goed voor Initiatieven, 2012, p. 187. 4 Werkmaatschappij Almere Oosterwold, Almere-Oosterwold, Land-Goed voor Initiatieven, 2012, p. 189. 5 Werkmaatschappij Almere Oosterwold, Almere-Oosterwold, Land-Goed voor Initiatieven, 2012, p. 30.

Len de Klerk is emeritus-hoogleraar planologie aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn onderzoek bestrijkt de grondslagen en geschiedenis van de ruimtelijke ordening en stedenbouw.


26 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden Van onderop werken

Thijs van der Steeg Gemeente Almere www.almere.nl

Van onderop

werken in een

Martijn Ubink Zelfstandig onderzoeker en adviseur mail@martijnubink.nl

Coproductie van bewoners en instituties staat in de wijkaanpak van Almere voorop. Allesomvattende topdownplannen worden vervangen door acupunctuur. De behoefte en inzet van bewoners staat centraal. Voor veel professionals is dit wennen; de nieuwe praktijk laat zien dat zij vooral zichzelf in de weg kunnen zitten. Een andere (open) houding is essentieel voor het aanboren van de bruikbare energie in buurten en wijken.

top-down

geplande

stad Kleinschalig beheer De Uithof

en bewoners de basis voor Almere gelegd. Die situatie is sinds de jaren 1990 ingrijpend veranderd. Subsidies en financiële arrangementen van destijds zijn niet meer voorhanden. Belangrijker nog is de overtuiging dat alleen door aan te sluiten bij ontwikkelingen buiten het stadhuis, de kracht van de stad gemobiliseerd kan worden. Almere kiest dan ook voor een fundamentele herbezinning op de positie en focus van de gemeente. De top-down geplande stad moet worden gecombineerd met bottom-up en ongeplande initiatieven.

Waardevolle speldenprikken

Met name het dagelijks beheer zal de komende decennia om een aanzienlijke inzet vragen. De onderhoudscyclus uit het verleden, gebaseerd op uniforme onderhoudsnormen, standaardproceAlmere is bij uitstek een tot in dedures en normeringen moet worden tail en van bovenaf geplande stad: losgelaten. In plaats van het nastreven iedere woning, iedere busbaan, ievan gemiddelden, moeten juist verdere straat, zelfs iedere boom is van schillen worden aanvaard en kansen bovenaf bedacht. De Rijksdienst voor in afzonderlijke woonbuurten worden de IJsselmeerpolders (RIJP) kon destijds benut. Dit vraagt om een andere taakongestoord werken aan de nieuwe stad. opvatting van de overheid: niet meer Passend binnen een aanbodgestuurde vanuit de systeemwereld vasthouden ruimtelijke ordening, is zonder inspraak aan de geplande stad, maar de routines, beleving en mogelijkheden van bewoners centraal stellen.

Bep woont nabij groengebied De Uithof in Almere Haven, een verrommeld gebied met veel zwerfvuil. Al in 2006 deed zij het eerste voorstel om, samen met Landschapsbeheer Flevoland, zelf een stuk van het onderhoud te doen. Kleinschalig beheer van de bosrand die aan de eigen woningen grenst. Na de eerste actie waarbij een vrachtwagen vol met zwerfvuil uit de bosrand gevuld werd, zette de gemeente in eerste instantie de rem op het plan. Maar na een gesprek met de gebiedsmanager van Almere Haven, die begreep dat de bewoners kritisch waren over een gemeente die wel bewoners wil betrekken, maar een goed plan van diezelfde mensen op de plank laat liggen, is de bal toch gaan rollen. Een bezoekje van mensen uit het stadhuis en Bep die de deskundige van landschapsbeheer Flevoland had meegenomen, leidde al na twee maanden tot uitvoer van het bewonersplan. Teleurstelling is er ook: afspraken over de beloofde uitdunning van een deel van de bosrand zijn door de gemeente niet nageleefd. Veel bewoners haakten boos af; de gemeente bleek geen betrouwbare partner. Toch zette Bep door. Met een kleinere groep bewoners, hulp van de gemeente en intensieve begeleiding van Landschapsbeheer Flevoland is het project een succes geworden. Goed contact met mensen vanuit de gemeente, zoals toezichthouders groen en de gebiedsmanager, is cruciaal. Bep: ‘Nodig ze uit en laat zien waar je mee bezig bent.’

Het zijn juist de ongeplande initiatieven die steeds vaker het karakter van de Almeerse wijken bepalen. Dit varieert van een hoog opgetrokken schutting, een eigen plantenbak aan de lantaarnpaal en olifantenpaden door het groen tot volledig zelfbeheer van de openbare ruimte of door bewoners geïnitieerde sport- en activiteitenprogramma’s rondom playgrounds. Met zulk nieuw eigenaarschap en coproducentschap wordt het echte DNA van buurten zichtbaar. De gemeente zou veel meer de rol van makelaar tussen initiatieven en partijen in de stad moeten vervullen. Hierdoor kunnen sociale opgaven, integratie, onderwijs en fysiek beheer op nieuwe ma-


S+RO 2013/02 27 Thema Nieuwe Steden Van onderop werken

Kunstzinnige jas Als ze boodschappen gaat doen in Almere Haven-Centrum fietst Annemarie altijd langs twee stenen elektriciteitshuisjes die vol met graffiti staan. Geen mooie muurschilderingen, maar slordige tags. De stenen huisjes maken de buurt minder prettig, er ligt zwerfvuil en groeit veel onkruid. Dat geeft een verloederde aanblik. ‘Wie weet kunnen kunstenaars in Haven de huisjes adopteren, of kunnen ze in ieder geval met kunst worden verfraaid,’ dacht Annemarie. Samen met Bep maakte ze een plan. Ze schreef zich in voor de ‘Betere Buurt’-prijs van woningcorporatie Ymere en won de tweede prijs. Toen begon alles pas. Van wie zijn de huisjes eigenlijk, wie is verantwoordelijk als er iets mis gaat? Netwerkbeheerder Liander, eigenaar van de huisjes, liet weten dat Annemarie dat zelf zou zijn. Zij kwam tenslotte met het plan. Maar die verantwoordelijkheid vond ze geen prettig idee. Gelukkig kon ze tijdens een informatieavond over beheer speeddaten met de toenmalige wethouder Berdien Steunenberg. De wethouder vond dat het plan hier niet op stuk mocht lopen en regelde een ambtenaar die er voor zorgde dat netwerkbeheerder Liander officieel toestemming gaf. Al snel werd het eerste elektriciteitshuisje aan de Binnenhof (daar liggen woningen van Ymere omheen) beschilderd door mensen van de Kunstlinie. Buurtbewoners gaven iedere baksteen van één wand een kleurtje. Het huisje aan de Middenhof kreeg snel daarna zijn nieuwe, kunstzinnige jas. Meer huisjes liggen in de planning.

nieren met elkaar verbonden worden. Nog te vaak leidt starre en verkokerde regelgeving vanuit de overheid ertoe dat initiatieven van bewoners niet tot ontwikkeling komen. Er is behoefte aan nieuwe en afgeslankte beleidsregels, instrumenten, juridische kaders en financieringsstrategieën. Voorkomen moet worden dat kleine, waardevolle speldenprikken worden gefrustreerd door professionele reflexen, een elitaire houding of routines in beleid.

Minder sexy Het klinkt allemaal heel logisch. Toch is de praktijk weerbarstig. Immers, door voortdurende schaalvergroting zijn instituties steeds verder van het schaalniveau van straat en buurt af komen te staan. Dit geldt niet alleen voor de usual suspects waaronder gemeenten en corporaties; ook onderzoekers, promovendi, kennisinstituten en externe adviseurs vormen veelal op grote afstand van de dagelijkse werkelijkheid hun mening. Ook doet de initiërende burger niet altijd wat de professional wil. Alsof het modernisme nog hoogtij viert, blijven veel professi-

onals vastzitten in vastomlijnde ideeën over wat er zou moeten gebeuren – let op: in de leefomgeving van anderen – en hoe dat eruit moet zien. Het referentiekader van veel professionals bestaat nog steeds uit bouwcollectieven zoals in het Duitse Tübingen en Berlijn, de creatieve klasse als medicijn voor je wijk, de revitalisering van de Ons stekkie

Witte de Withstraat in Rotterdam, de architectuur van een MVRDV-project in de herstructurering van AmsterdamWest of de op een vakantiepark lijkende woonwijk Rozendaal in Leusden. De bulk van de gesprekken in de komende jaren zal gaan over beplantingsadvies, gesprekken over rubbertegels onder een zelf aangelegde speelvoorziening, het regelen van een klein budget zodat een bewonersplek open kan blijven (we laten de opgave van kwetsbare groepen in wijken hier even buiten beschouwing). Dit is niet altijd spectaculair, meeslepend of verheven, maar wel essentieel voor de inwoners van de stad. Het gaat om een ander niveau van sexiness dan we met z’n allen gewend waren. ■ Thijs van der Steeg is strategisch adviseur bij Programmabureau Stad van de Gemeente Almere. In 2012 was hij gastcurator voor de expositie ‘Bewoners aan het roer’ in architectuurcentrum cASLa, Almere. Martijn Ubink is stadsocioloog en planoloog, werkzaam als zelfstandig onderzoeker en adviseur op het gebied van stedelijke, economische maatschappelijke en planologische vraagstukken.

Bert woont in de Stedenwijk (Midden om precies te zijn). Samen met een overbuurman heeft hij de buurtcommissie voor de Gelderlandbuurt opgericht. Ook in de rest van de Stedenwijk hebben zij vier buurtcommissies gerealiseerd. Bert: ‘Het is gewoon nodig. Mensen moet contact krijgen met de woningbouwvereniging, en met elkaar.’ Drie buurtcommissies bedachten dat een overkoepelende stichting wel handig zou zijn, zodat niet ieder voor zich het wiel opnieuw zou hoeven uitvinden. Na vijf, zes jaar waren de eerste resultaten al te zien. Bert en zijn maatje Henk zijn begonnen met het beter maken van de buurt. Op initiatief en meedenken van Bert, en gefinancierd door de gemeente, is begonnen met het beter maken van de buurt. Lelijke parkeerkelders zijn vervangen door vlak parkeren, pleinen heringericht. Schoon, heel en veilig was de leidraad. Toen het thuis vergaderen te veel werd, vroegen Bert en Henk woningcorporatie Ymere om een vergaderruimte. Die kregen ze: Ons Stekkie. Naast vergaderruimte kwam er ook een kinderclub. Inmiddels is er een tweede stekkie waar begonnen is met jongerenwerk, en activiteiten voor ouderen worden opgestart. De gemeente en Ymere financieren. Bert: ‘Het mooie is dat alles voorkomt uit vragen van de mensen zelf. Dat zij het leuk vinden wat we doen, blijkt wel uit het beperkte verloop in de woningen. Mensen willen de wijk niet uit.’ Contact met andere inloophuizen, scholen en een eigen krant Ons Stedennieuws verankert ‘Ons Stekkie’ nog beter in de buurt.


28 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden Stadscentra in de nieuwe steden

Like Bijlsma Planbureau voor de Leefomgeving/ Suboffice www.pbl.nl www.suboffice.nl

Stadskwartier Nieuwegein Foto: Joost van den Broek/ de Volkskrant/HH

Stadscentra

in de nieuwe steden

Veertig jaar vormgeven aan stedelijkheid

functies ook terecht in groene buffers, op industrieterreinen en recreatiegebieden. Het stadscentrum is echter het ideologische middelpunt, dĂŠ plek waar de cultuur van de nieuwe stad tot uiting zou moeten komen. Van Eesteren verDe geplande stedelijkheid in de groeigelijkt het centrum van Lelystad met de Door de continue facelift van de stad Stadtkrone1 en Van Embden noemt de ontstaat ook in groeikernen een nieuw kern verschilt van de gegroeide expressieve vormgeving van de City het publiek domein. De stadscentra zijn niet stedelijkheid in historische steden. De ruimtelijke continuĂŻteit van stadsstrahoogtepunt van de verschijningsvorm louter functionalistische winkelcenten, pleinen en parken is geen onderdeel van Groot Zoetermeer.2 In hoeverre zijn tra meer, maar stedelijke plekken met van de stedelijke opzet. Functiescheihun idealen verwezenlijkt? verblijfskwaliteit. Zijn zij in staat om de tand des tijds te doorstaan? En zich, ding en efficiency leiden ertoe dat de groeikern zich in monofunctionele vleknet als de historische stadskernen, te Publieke structuur ken ontwikkelt. Stedelijkheid wordt in ontwikkelen tot een gelaagd publiek eerste instantie gepland in stadscentra In de jaren 1960 wordt het stadscendomein met specifieke identiteit? en buurtcentra. Later komen stedelijke trum gezien als het culturele middel-


S+RO 2013/02 29 Thema Nieuwe Steden Stadscentra in de nieuwe steden

punt van de nieuwe stad. Commerciële en publieke voorzieningen hebben elk een eigen architectonische expressie, gevat in moderne monumentaliteit. De museale openbare ruimte is de identiteitsverschaffer van de nieuwe stad en zal het moderne leven vormgeven. De expressieve City onderscheidt zich zowel programmatisch als architectonisch van de meer suburbane en alledaagse woonbuurten. Vanaf de jaren 1970 doet de beeldloze architectuur zijn intrede in het centrumontwerp. Men streeft naar een pure en authentieke architectonische uitdrukking van ‘stedelijke’ randvoorwaarden als ontmoeting, interactie en diversiteit. Het gaat niet meer om publieke representatie en monumentaliteit, maar om het zoeken naar nieuwe levendige vormen voor een levendige stad. Tegelijkertijd wordt de positie van de overheid als opdrachtgever voor het complete centrumplan teruggedrongen. Onder invloed van de economische recessie komt de relatie tussen het publieke en commerciële deel van het programma onder druk te staan. Er ontstaat een omslag naar een meer open benadering waarbij het stadscentrum als architectonische vorm niet langer vastligt. Men probeert grip te houden op de opgave door de publieke structuren, zoals de wandelroutes, verkeerssystemen en parkeeroplossingen in een megastructuur te vatten. De programmatische invulling kan daar los van gehouden worden. De megastructuur is een ‘infrastructuur voor stedelijkheid’3, en functioneert in het planningsproces als stedelijke strategie die vrijheid biedt aan een veelsoortige programmatische invulling. De megastructuur staat aan de basis van de centrumplannen voor Lelystad, Zoetermeer en Nieuwegein. Daar worden verschillende maaivelden geïntroduceerd om het programma te ordenen en het parkeren uit het straatbeeld te halen. Parkeren vindt plaats op de begane grond, winkelen daarboven.

Woningen worden toegevoegd om het centrum levendigheid te verschaffen. Werden de megastructuren in eerste instantie ontworpen als publieke gebouwen met een integrale architectuur en openbare routes, onder invloed van de projectontwikkelaars en het groothandelsbedrijf – die vanaf het eind van de jaren zeventig steeds meer greep op de opgave krijgen – wordt het publieke domein steeds meer gecommercialiseerd. Het stadscentrum van Nieuwegein wordt uiteindelijk uitgevoerd als één van de eerste overdekte shopping malls in Nederland. Tegelijkertijd wordt er echter ook een politieke discussie gevoerd over het type stedelijkheid dat in het centrum gerealiseerd zal moeten worden. In Zoetermeer pleiten bewoners en winkeliers voor kleinschalige commercie, differentiatie van functies en verbinding met het bestaande landschap en het historische dorp.4 Deze aspecten worden slechts gedeeltelijk ondergebracht binnen de ontwikkeling van het commercieel vastgoed. Men kiest uiteindelijk voor het opvoeren van de ‘contrastwerking’ tussen het grootschalige centrum en het kleinschalige dorp, met het groengebied rond de Dobbeplas als neutraliserende buffer tussenbeide.

Compleet centrum Aan het eind van de jaren 1980 zijn de centra af. Maar al snel komt men erachter dat het culturele programma en de symbolische uitwerking te wensen overlaat. Het stadhuis is gebouwd en er zijn winkelstraten en warenhuizen, maar velen ervaren de stedelijke omgeving als generiek en gedateerd. Met de bouw van nieuwe publieke voorzieningen vanaf de jaren 1990, zoals theaters, bibliotheken en bioscopen probeert de overheid nieuwe invulling te geven aan de gedachte van de Stadtkrone. Dit gaat samen met de komst van een grootschalig retailprogramma, waarbij beleggers als Rodamco Europe (Zoetermeer, Almere) en Corio (Spijkenisse, Nieuwegein) een cruciale rol spelen. Zo wordt het stadshart omgebouwd

tot een regionale shopping mall, met megastores, horecapleinen en leisurecentra. Het centrum krijgt een functie voor de gehele agglomeratie. Nieuwe commerciële en publieke identiteiten worden toegevoegd aan het bestaande generieke centrum. Publieke gebouwen worden doelbewust losgehouden van het commerciële circuit en architectonisch geaccentueerd. Voor het ontwerp tekenen sterarchitecten, zoals MVRDV (bibliotheek Spijkenisse), UN Studio (theater Lelystad en Spijkenisse), Sejima (kunsthal Almere) en 3xN (stadhuis Nieuwegein). Ze maken abstracte gebouwsculpturen, met veel spiegelende facetten en kristallijne structuren. Tegenover de abstractie van het volume staat een uitgesproken en gethematiseerd interieur. In het oog springend zijn kleurvlakken, monumentale trappen, kasten en meubels (of een combinatie daarvan). Het zijn interieurs voor publiek comfort, die verwijzen naar de loungecultuur. De gebruiksrelatie met de omliggende openbare ruimte vervalt. Men keert terug naar het monumentale modernistische object, visueel en architectonisch losgehouden van het maaiveld. Monumentaliteit wint het van verblijfskwaliteit: groen, bezonning en beschutting is afwezig op de omringende pleinen. Verblijfskwaliteit bevindt zich vooral in het shopping circuit. Het winkelrondje vormt de basis van de transformatie en legt de noodzakelijke stedelijke verbindingen. Dat zijn vaak een leisure- of horecaplein, en overgangen tussen het winkelcircuit en de verschillende functies of sferen (wonen, parkeren, cultuur). Ze worden in vormgeving gemarkeerd door speciale ruimtes als lobbies, theaters, oplopende pleinen, decks met hoogteverschillen, brede trappen die ook als zitplek dienen. Ook de ingangen van parkeergarages zijn geen achterkant meer en worden nadrukkelijk vormgegeven: soms door het esthetiseren van het Unheimische zoals de espace piraniesien5 in de mall Almere 036, soms door het >>


30 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden Stadscentra in de nieuwe steden

Centrum Spijkenisse Kaart: Like Bijlsma

1966 - 1975

Na 2006

1976 - 1985

groen

Voor 1920

1986 - 1995

wonen

1921 - 1965

1996 - 2005

hoger gelegen dijklichaam

Parkeren Fietsenstalling Gemeentehuis Theater Bibliotheek

Markt Terrassen Overdekt winkelcentrum Metrostation Busstation

een sense of place doet ontstaan. Zo krijgen commerciële ruimten soms een publieke functie, als het stadsplein in Spijkenisse. De oudere winkelgebieden met de kleinere winkels blijven bij deze uitbreiding met grootschalige units voor winkelketens intact. Dit resulteert in een gevarieerde bebouwing met winkels uit diverse perioden en van verschillende omvang, waarbij ook plek Verschillende sferen vrij komt voor marginale bedrijvigheid en creatieve sector. Dit biedt nieuwe Er treedt een vervaging op van commerciële en publieke doelstellingen. Ook kansen voor een ander type stedelijkheid, beschreven door Jane Jacobs: de grote retailontwikkelaars streven naar stedelijkheid door het mengen van oude gebouwen en kleine korrels zijn noodzakelijk om de levendigheid en de winkels, kantoren en appartementen. economische diversiteit van een stedeEn investeerders hebben evenzeer lijk centrum overeind te houden.7 belang bij een goede verblijfskwaliteit die in de voormalige groeikernen herbergzaam maken van de parkeerentree, zoals de pit6 in Nieuwegein. In de benedenwereld bevinden zich overigens de meest stedelijke plekken van het centrum: bij de winkelwagens staan de straatverkopers en muzikanten, fietsenstallingen vormen het ontmoetingsplein voor de supermarkt.

Er zijn grofweg twee manieren om het nieuwe winkelcircuit in te passen. In Spijkenisse en Lelystad is de interne structuur ingrijpend gewijzigd. In Zoetermeer, Almere en Nieuwegein daarentegen is de oude structuur gehandhaafd: de vernieuwing bestaat daar uit het aan- of uitbouwen van nieuwe malls of passtukken. Dit resulteert in verschillende stedelijke omgevingen. In het eerste geval wordt een geheel nieuwe, homogene omgeving gecreëerd en wordt veroudering en verloedering tegengegaan. Architectonische ingrepen zijn gericht op het aanpassen of opdikken van gevelwanden of het invoegen van een autonome plint die de straatruimte verkleint en intiemer maakt. Zo wordt er een nieuwe, niet gekende historische identiteit gecreeerd, een melting pot die voor iedereen herkenbaar is en een nieuwe culturele betekenis legt over het verouderde stadscentrum. In andere nieuwe steden is een mall aan het bestaande centrum geplakt zonder dat de oude structuur is veranderd (Almere, Zoetermeer, Nieuwegein). Dit resulteert in een heterogene stedelijke omgeving, met bebouwing en winkels uit verschillende jaartallen, met verschillende architectuur en van verschillende grootte. De centra in Almere-Stad en Zoetermeer waren ook ruim opgezet omdat groei in de toekomst was voorzien. Binnen deze opzet ontstaat een aaneenschakeling van sterk verschillende publieke sferen en programma’s.

Nieuwe kansen De prototypische stedelijkheid die we kennen uit de historische stad krijgt in de groeikern een ander perspectief. De groeikern is een gefragmenteerde stad met capsules van stedelijke interactie, van elkaar gescheiden door grootschalige infrastructuur en groene buffers. De zogenaamde ‘transitiezones’ ontbreken: multifunctionele gebieden, van waaruit stedelijke functies naar buiten waaieren. Toch kennen ook groeikernen een stedelijke dynamiek. Deze waaiert


Boven: Shantykoor in centrum Spijkenisse. Foto: Cok de Coninck Onder: Centrum Spijkenisse Foto: Bert Spiertz/HH

echter niet uit maar nestelt zich binnen de capsule.

Stadskwartier Nieuwegein Foto: Joost van den Broek/ de Volkskrant/HH

diversiteit binnen de bestaande centra. Aan de ene kant bevinden zich de retailcircuits en horecapleinen, anderzijds groeien marginale plekken. Er komen De centra zijn uiteindelijk niet de culrestaurants, cafés en terrassen. Colturele brandpunten geworden die de stichters van de stad voor ogen hadden. lectieve rituelen en festiviteiten, zoals De democratische openbare ruimte is in bijvoorbeeld de sinterklaasintocht of de uitvoering vervangen door een scala sportevenementen, kunnen de stedeaan commerciële en publieke interieurs. lijke betekenis van deze plekken verder versterken. Daarnaast verandert ook Opvallend is de dominantie van grote de kleinschalige commercie: Turkse marktpartijen in het ontwerp van de stedelijke structuren en de afwezigheid bakkers, tweedehandswinkels en Chinese nagelstudio’s nestelen zich naast van kleinschalige lokale initiatieven en plaatselijke commercie. Er worden vra- het traditionele gezondheidscentrum. In de oorspronkelijke plannen ontbrak gen gesteld over het regeneratievervaak de flexibiliteit om ruimte te bieden mogen van deze grootschalige strucaan zulk onverwacht (en ongewenst) turen. Zal het stadshart over twintig programma. Het zijn stuk voor stuk jaar, als iedereen via internet winkelt, nog steeds bruisen? Er begint twijfel te kansen voor het ontstaan van nieuw publiek domein. ontstaan aan de opgelegde identiteit en de duurzaamheid van de ruimtelijke patronen. Kunnen zij gebruiksverandeBlinde vlekken ringen in de toekomst opnemen zonder weer een nieuwe verbouwing tegemoet De functiescheiding die zo kenmerte zien? kend is voor de geplande stad begint langzaam te verwateren: de scheiding Een continue facelift staat aan de basis tussen commercieel en recreatief van de stedelijkheid van de nieuwe stad. vervaagt, de woonfunctie wordt toeNa veertig jaar bouwen is het stadsgevoegd. Willen de centra zich ontwikcentrum de plek waar de geschiedenis kelen tot een publiek domein met een van de stad zich toont in verschillende eigen identiteit dan zal de functionele lagen. De uiteenlopende ideologieën ten invalshoek met lokale kwaliteiten aanaanzien van stedelijkheid hebben hier gevuld moeten worden. Hoe worden een fysieke vorm gekregen. Er ontstaat symbolische en programmatische

S+RO 2013/02 31 Thema Nieuwe Steden Stadscentra in de nieuwe steden

bijzonderheden geïncorporeerd? Het is van belang twee blinde vlekken in het centrumontwerp aan te pakken. Er zal meer oog moeten zijn voor suburbane kwaliteiten van het groen en het (historische) landschap. Daar zijn in het verleden kansen blijven liggen, zoals het uitblijven van een verbinding met het Weerwater bij mall 036 en de scheiding tussen het stadscentrum en het historische dorp te Zoetermeer. En binnen de grootschalige ontwikkelingen zal veel meer kleinschalige dynamiek en marginaliteit toegelaten moeten worden. Leegstand en verloedering is niet problematisch, het vormt juist kansen en kan een voedingsbodem zijn voor de ontwikkeling van een specifieke suburbane stedelijke cultuur. ■ Noten 1 Taut beschrijft in een utopische visie de Stadtkrone (1919) als het cultureelmaatschappelijke centrum van de stad. De Stadtkrone geeft uitdrukking aan een nieuwe collectiviteit en wordt expressief gemaakt in een reflecterende, kristallijne architectuur. Het gebouw torent boven de stad uit en bepaalt het stadssilhouet. 2 Structuurplan Zoetermeer, 1968, p. 3. 3 Van Klingeren, Een agora voor Lelystad, 1970. 4 Reijndorp, A.; Bijlsma, L. en Nio, I., Atlas Nieuwe Steden, Trancity valiz i.s.m. INTI, Haarlem/Almere, 2012, p.165. 5 Volgens Koolhaas is de Piranesiaanse ruimte ‘een uit de parkeergarage gesneden ruimte die de complexiteit van de infrastructuur openbaart door een blik te bieden op de verschillende verkeersruimtes.’ Deze functioneert als een architectonisch autonome schakel tussen de boven- en onderwereld. 6 In Nieuwegein is de overgang tussen de parkeergarage en het winkeldek geleidelijk vormgegeven door een plein dat trapsgewijs naar beneden loopt, in de vorm van een amfitheater. Het plein is geprogrammeerd met horeca en wordt ook gebruikt als zitplek. 7 Jacobs, J., The Death and Life of Great American Cities, Random House, USA Inc., 1961.

Like Bijlsma (1966) werkt als ontwerper en onderzoeker aan vraagstukken op het grensvlak van architectuur en stedelijke ontwikkeling.


32 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden Kwaliteit van de woonstad

De foto’s bij dit artikel horen bij het onderzoek in Nieuwegein. Ze zijn gemaakt door Theo Scholten, driejuni.

Kwaliteit

van de woonstad


S+RO 2013/02 33

Stefan Metaal Universiteit van Amsterdam www.uva.nl

Nieuwe steden zijn saai en eenvormig. Met dit imago worstelen groeikernen als Zoetermeer, Nieuwegein, Almere de laatste tijd. Rust en ruimte, de kwaliteiten die de new town aantrekkelijk maakten, winnen het niet meer van stedelijke problemen. Zeker niet nu de nieuwe steden hier zelf ook mee te maken krijgen. Meer levendigheid en diversiteit, naar voorbeeld van de oude stadswijken, is het devies. Is dat de oplossing? Het negatieve imago van de new towns leeft niet alleen in de wereld van planners, ontwerpers en kritische vakgenoten. Ook in kringen van politici, beleidsmakers en journalisten is het beeld gerezen dat mensen zich het liefst in populaire historische milieus vestigen. Intussen wordt het in de nieuwe steden rommeliger en vragen velen zich af of de bewoners nog wel betrokken zijn bij hun buurt en stad. De oplossing ligt voor de hand: nieuwe steden moeten meer stedelijke kenmerken krijgen. In ruimtelijke en sociale programma’s wordt ingezet op levendigheid en diversiteit. Toch is er maar weinig zekerheid over de veronderstellingen, op basis van onderzoek naar de bewoners. Wie zijn die bewoners van de nieuwe steden en wat zijn volgens hen de kwaliteiten van de nieuwe stad? En hoe sluit de ingezette strategie van stedelijkheid aan op die kwaliteiten? Uitgebreid (en hoofdzakelijk kwalitatief) onderzoek in Nieuwegein, Zoetermeer en Almere geeft antwoord op deze vragen.1

Thema Nieuwe Steden Kwaliteit van de woonstad

baar doordat in de vragenlijsten met overeenkomstige thema’s is gewerkt. In dit artikel gaat het om de gemene deler. Wie wonen er en welke drijfveren hebben deze mensen om in de nieuwe steden te wonen?

Echte woonstad Inwoners maken zich geen illusies over levendigheid of diversiteit. Net als kritische buitenstaanders zien zij de nieuwe stad primair als een omgeving met veel nieuwbouw – ook al is dit soms oudere nieuwbouw – en een groot bebouwd oppervlak waarin functionaliteit voorop staat. Het verschil zit in de waardering: voor veel bewoners is een ‘echte woonstad’ juist aantrekkelijk. De motieven zijn onveranderd en herkenbaar: ‘Wat voor ons vooral belangrijk was, is dat het gewoon een huis is met een tuin op het zuiden. Dat vinden wij het lekkerst. En dat je toch in een rustige buurt zit.’

De drijfveren om in Zoetermeer, Nieuwegein en Almere te wonen hebben sterk te maken met de prijskwaliteitverhouding van het gewenste woonmilieu. Het is eerst en vooral een woonmilieu, maar de kwaliteit van het woonmilieu wordt mede gevormd door het feit dat het niet alleen uit woningen bestaat. Het behoud van groenstroken, speelplekken en slootjes is voor veel bewoners dan ook van groot belang: ‘Dat is voor mij de essentie waarom Zoetermeer mooi is, omdat het zo groen is overal. Er zijn veel parken. Maar ik heb er wel last van dat Zoetermeer binnen de wijkgrenzen Per groeikern zijn specifieke onderwer- steeds meer dingen bouwt. Veel van die pen onderzocht. In Zoetermeer ging het groene stukjes worden opgeofferd voor om de groep mensen die daar tijdens de weer een nieuw gebouw.’ groeikernperiode is opgegroeid. Welke motieven hebben zij om te blijven of Gunstige ligging vertrekken?2 In Nieuwegein waren stedelijke ontwikkelingen in woonbuur- Waardering is er ook voor het omligten het onderwerp.3 In Almere stond gende landschap: plekken die aan de de mogelijke kwetsbaarheid van de rand van de stad liggen. Dit kunnen lagere middenklasse centraal.4 De drie recreatieterreinen en parken zijn, onderzoeken zijn onderling vergelijknatuurgebieden en weiden of, zoals in

Nieuwegein, de parkachtige groenstroken langs de snelwegen. Nieuwe steden hebben veel goede voorzieningen. De vele speelplekken, scholen, verenigingen, winkelcentra en sportmogelijkheden zijn positieve kenmerken. Ook goede bereikbaarheid met auto, openbaar vervoer en fiets is typerend voor de nieuwe stad. De drukte van het woon-werkverkeer naar de oude steden is weliswaar een bron van ergernis, maar vormt slechts een deelaspect van de bereikbaarheid. De centrale ligging binnen de Randstad wordt genoemd als voordeel (ondanks het verschil in de feitelijke positie binnen de Randstad). Doorstroom en parkeergelegenheid voor auto’s zijn belangrijk. Maar lang niet alles gaat met de auto: veel voorzieningen worden per fiets of lopend bereikt.

Divers palet inwoners Zoetermeer, Nieuwegein en Almere zijn voor bepaalde groepen prettige woonsteden met goede voorzieningen en een groen karakter. De aantrekkingskracht ligt in dingen die in populaire historische woonmilieus minder sterk aanwezig zijn: de beschikbaarheid van comfortabele woningen in een betrekkelijk zorgeloze woonomgeving. Het idee dat de inwoners van nieuwe steden een gelijksoortige, uniforme achtergrond hebben klopt echter niet. Er wonen weliswaar veel gezinnen, maar ook alleenstaanden zonder kinderen komen op de nieuwe steden af. Oude steden zijn duur en als zij in de oude steden geen verleden hebben in termen van werk, opleiding of sociaal netwerk, dan is de keuze voor een goede en betaalbare woning in de nieuwe stad snel gemaakt. Dat alle inwoners uit de donorsteden Den Haag, Utrecht, Amsterdam komen, is een misvatting. Hoewel zij een blijvende binding met de oude stad ervaren, hebben de vroegere >>


34 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden Kwaliteit van de woonstad

stadsbewoners er wel definitief afscheid van genomen als woonplaats. Ook voormalige dorpelingen uit de omgeving van nieuwe steden delen dat gevoel. Een ander deel van de inwoners komt uit middelgrote plaatsen in de regio. Zij zijn al gewend aan suburbane kenmerken, en zien de stap naar de nieuwe stad niet als grote overgang. Herstructurering van naoorlogse wijken zorgde de afgelopen tien jaar voor een hernieuwde instroom uit de donorsteden, zij het met andere oorzaken dan uit de groeikerntijd. Ook de toenemende populariteit van historische stadswijken draagt daar aan bij: het wonen is hier voor bepaalde groepen inmiddels te duur. Het aantal allochtonen in de nieuwe steden neemt toe. Wat betreft sociaaleconomische positie en maatschappelijke mogelijkheden is dit een heel diverse groep: van kansarme gezinnen uit de herstructureringswijken tot een groeiende middenklasse die afkomt op de kwaliteiten van de nieuwe stad.

Binding Op basis van opleiding en inkomen kunnen veel inwoners tot de lagere middenklasse gerekend worden. Maar ook hoge opleidingen en -inkomens zijn vertegenwoordigd. Deze groep doet soms kritische uitspraken die sterk samenhangen met de populariteit van historische woonmilieus onder deze groepen. Degenen met de hoogste opleidingen geven vaker aan dat het er saai is, terwijl degenen met de hogere inkomens wijzen op het lage allooi van de bewoners. Ondanks deze uitspraken blijft ook voor hen het suburbane wonen aantrekkelijk. Bovendien geldt voor deze groep net als voor andere bewoners dat zij in de loop der jaren bindingen zijn aangegaan met de nieuwe stad. Bindingen zijn er zowel in sociale als functionele zin, en kunnen worden geïllustreerd aan de hand van twee

typen die in het onderzoek van Zoetermeer zijn geformuleerd. Sommige inwoners, de ‘socialen’, hebben sterke sociale bindingen: een uitgebreid vrienden- en kennissennetwerk dat vaak verschillende sociale lagen en wijken doorkruist. Deze vrienden kennen ze van school, de buurten waarin ze gewoond hebben, werk, sporten, verenigingen of uitgaan. Naast de aantrekkelijkheid van het woonmilieu is dit netwerk een belangrijke reden om in Zoetermeer te blijven.

samenhangen met criminaliteit, alcoholisme, drugsgebruik en geweld in de woonomgeving. Uiteindelijk wordt door sommige bewoners ook verwezen naar de komst van een nieuw type bewoners: mensen met een laag inkomen afkomstig uit de oude steden en mensen met een niet-Nederlandse etniciteit. Autochtone ‘asogezinnen’ uit de oude steden horen hier ook bij.

Dergelijke verhalen zijn bekend uit onderzoeken in de oude steden, ten tijde van de stadsvernieuwing in negenAndere inwoners, de ‘routiniers’, hebben tiende-eeuwse wijken en later de een sterke habituele binding. De herstructurering van de naoorlogse hoeveelheid en veelzijdigheid van wijken. Maar deze ‘stedelijke problemavoorzieningen – of het nu gaat om tiek’ is ruimtelijk gezien veel meer winkels, scholen of verenigingen – verspreid over de groeikernen. Het wordt door deze groep als eerste duikt overal een beetje op. Daardoor voordeel van de woonplaats genoemd. zien veel inwoners de problemen op Zij waarderen de nieuwe stad vooral zich afkomen. Juist omdat het zo ‘omdat die alles heeft’ en verwachten in diffuus is, is de bedreiging zo groot. andere plaatsen minder comfort.

Ongenoegen Bij nieuwe steden hoort voor veel bewoners ook veiligheid – zeker in vergelijking met Amsterdam, Den Haag of Utrecht. Maar bewoners zien die veiligheid afnemen. Zij vrezen dat het comfortabele, betrekkelijk zorgeloze suburbane wonen bedreigd wordt door verschijnselen die voorheen juist voorbehouden waren aan de oude steden. Het begint met de observatie van gedrag dat niet past in het beeld van de vertrouwde buurt. Bijvoorbeeld: niet terug groeten, meteen ruzie maken bij een voorzichtig verzoek, desinteresse over gemeenschappelijke kwesties (het bespreken van overlast van jongeren bijvoorbeeld). Ook slecht beheer van containers, grofvuil en openbaar groen wordt gezien als een teken van achteruitgang. Van echte achteruitgang wordt gesproken als ernstig afwijkend gedrag steeds vaker voorkomt. Dit kan

Ironie De kwaliteiten van de nieuwe stad mogen misschien weinig verrassend klinken, maar als we afgaan op het beleid van gemeenten zouden de nieuwe steden heel andere kwaliteiten moeten krijgen. De afgelopen jaren is ingezet op stedelijkheid: nieuwe centra, hoogwaardige culturele voorzieningen, verlevendiging en grotere diversiteit. De oude steden kunnen bogen op een steeds betere reputatie. Dat heeft te maken met de kracht van de meningen uit de ‘creatieve klasse’, deze groep heeft grote invloed op de meningsvorming over plaatsen. En juist diezelfde creatieve klasse velt een oordeel over de nieuwe stad, zonder zich rekenschap te geven van de waarde die de nieuwe stad heeft voor de inwoners. Dit geldt ook voor professionals en beleidsmakers. De term bloemkoolwijken die ooit met enige scherts is geïntroduceerd, verwijzend naar de manier waarop de wijken zijn ontsloten, wordt zonder enige ironie in beleidsstukken gebruikt.


S+RO 2013/02 35 Thema Nieuwe Steden Kwaliteit van de woonstad

Bloemkool blijft een groente met een luchtje. Wat heeft het inzetten op diversiteit, levendigheid en cultuur de nieuwe steden nu werkelijk opgeleverd? Terwijl de gewenste stedelijkheid binnengelokt werd met wervende woonmilieus en een blinkend stadshart, kwam de ongewenste stedelijkheid via de achterdeur naar binnen. Of beleidsmakers kunnen volstaan met inzetten op stedelijke kenmerken is maar zeer de vraag. De ontwikkelingen die het meest bedreigend zijn voor de nieuwe steden, worden er niet mee opgelost. De voornaamste kwaliteiten die voor de bewoners overblijven zijn suburbane kwaliteiten. Belangrijk voor hen is niet verdichting, maar groen, niet verlevendiging, maar wooncomfort, niet diversiteit, maar inclusiviteit. Iedereen hoort erbij in de nieuwe stad. Laat de new town zijn eigen verworvenheden koesteren. ■ Noten 1 Het onderzoek is uitgevoerd door Stefan Metaal, Arnold Reijndorp en anderen. Zoetermeer: 520 enquêtes, 30 interviews, 8 groepsgesprekken; Nieuwegein: 25 interviews, herhalingsgesprekken met 3 groepen; Almere: 201 enquêtes, 57 interviews. De onderzoeken zijn bekostigd door de gemeente Zoetermeer, woningcorporatie Mitros Nieuwegein en gemeente Almere. 2 Metaal, S. van Huis, I. en Reijndorp, A., Rust en onrust in Nieuwegein. Verslag van een onderzoek, Mitros Wonen, Nieuwegein, 2008. 3 Reijndorp, A., Metaal, S., van Huis, I. en Naafs, S., Geworteld in Zoetermeer. Waardering voor de nieuwe stad en overwegingen over verstedelijking, Gemeente Zoetermeer/International New Town Institute, Zoetermeer/Almere, 2011. 4 Reijndorp, A. en Metaal, S., Kwetsbare middenklasse. Een stadssociologisch onderzoek naar de sociaaleconomische positie en mogelijk ongenoegen van de lagere middenk lasse in Almere, Gemeente Almere/International New Town Institute, Almere (te verschijnen 2013).

Stefan Metaal is stadssociologisch onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam


36 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden Leren van Cergy-Pontoise

Ivan Nio NIO Stedelijk Onderzoek, INTI/ Universiteit van Amsterdam nio@planet.nl

De foto’s bij dit artikel zijn gemaakt door Ivan Nio

Base de Loisirs, Cergy-Pontoise

Leren van Cergy-Pontoise In tegenstelling tot de Britse new towns hebben de Franse villes nouvelles geen rol van betekenis gespeeld in het Nederlandse debat over de groeikernen. In de beleidsnota’s die ten grondslag liggen aan de Nederlandse groeikernen, maar ook in de decennia daarna, ontbreekt vrijwel elke verwijzing naar de villes nouvelles. Dat is merkwaardig omdat een vergelijking tussen de Franse en de Nederlandse nieuwe steden interessant is. Ruimtelijk, bestuurlijk en stadssociologisch. Rond Parijs zijn er vanaf het eind van de jaren 1960 vijf nieuwe steden gebouwd. Ze waren een reactie op de grootschalige en monofunctionele grands ensembles die overwegend bestonden uit sociale (HLM) woningbouw. De villes nouvelles moesten multifunctionele groeipolen in de Parijse regio worden met werkgelegenheid, stedelijke voorzieningen en hoger onderwijs. Een mix

van koopwoningen en huurwoningen, middelhoogbouw en suburbane laagbouw moest de middenklasse overhalen zich te vestigen in de villes nouvelles. Voor de verschillende villes nouvelles koos men een ander verstedelijkingsmodel: monocentrisch compact voor Évry, een lineaire bandstad voor Marnela-Vallée en een hoefijzervormig polycentrisch model voor Cergy-Pontoise.1 Cergy-Pontoise ligt dertig kilometer ten noordwesten van Parijs, aan het eindpunt van de RER A. Het is net als Almere een uitgestrekte stad met bijna tweehonderdduizend inwoners. Het oude provinciestadje Pontoise is één van de kernen. Het is geen stad in een traditionele zin, maar een agglomeratie van dertien zelfstandige gemeenten (communes) die qua grootte en karakter sterk van elkaar verschillen. Op het grondgebied van het dorp Cergy is in de jaren 1970 het compleet nieuwe stads-

centrum Cergy-Prefecture gebouwd, met een universiteit, kantoren en een groot overdekt winkelcentrum. CergyPontoise wordt als een succesvolle ville nouvelle beschouwd. Het is een goed gedocumenteerde ville nouvelle en vaak verbeeld in de literatuur (de bekende schrijfster Annie Ernaux woont in Cergy, bijvoorbeeld) en in films.2

Suburbane stedelijkheid Interessant is de wijze waarop in Cergy-Pontoise vorm is gegeven aan suburbane stedelijkheid. Terwijl in Nederland de groeikernen vooral woonsteden zijn en wijksgewijs zijn gebouwd en de stadscentra als een soort sluitstuk zijn gepland, is in de Franse villes nouvelles vanaf het begin af aan sterk ingezet op de topografie van het landschap aan de ene kant en het intensiveren van de stedelijkheid aan de andere kant. Cergy-Pontoise


Evolution des tissus urbains Kaart: SCoT, Schéma de Coherance Territoriale de Cergy-Pontoise

heeft onder andere faam verworven door de landschappelijke inpassing van bebouwing op de hellingen langs de oevers van de rivier de Oise. Doordat de in 1969 opgerichte projectorganisatie l’Etablissement public d’amenagement (EPA) is uitgegaan van de kenmerken en kwaliteiten van het territorium is het landschap de drager van deze suburbane stad geworden.3 Het middelpunt van Cergy-Pontoise is het base-de-loisir, een uitgestrekt recreatiegebied met een groot meer in een bocht van de Oise, waar in de zomermaanden intensief gebruik van wordt gemaakt door de bewoners uit de wijde omgeving, waaronder ook de oudere HLM banlieus ten westen van Parijs. Het base-de-loisir is daardoor ook een publiek domein. Het benadrukken van de culturele betekenis van het landschap kreeg een apotheose met de bouw van l’Axe Majeur, een monumentaal kunstwerk (met een knalrode brug over de Oise) van Dani Karavan. Het is het icoon geworden van Cergy-Pontoise. Vanaf een Esplanade is er een overweldigend uitzicht over het base-de-loisir tot aan La Defense en Parijs. In de jaren 1970 en 1980 is er in CergyPontoise (net als in de andere villes nouvelles) veel geëxperimenteerd met architectuur en stedebouw in de collectieve geest van 1968, waarbij vooral de voortdurende zoektocht naar een nieuwe stedelijkheid in het oog springt. Het is dan ook een tweede rode draad in de ontwikkeling van Cergy-Pontoise. De architectonische en stedenbouwkundige uitwerking van stedelijkheid in de diverse centra verschilt per periode, van een modernistische dalle (een autovrije voetgangerszone met daaronder de infrastructuur) in Cergy-Prefecture in de jaren 1970, een terugkeer naar een stedelijke morfologie en typologie (de straat en het gesloten bouwblok) in de jaren 1980 in Cergy-St.Christophe, de omarming van het Haussmanniaanse bouwblok in de jaren 1990 in Cergy Le Haut tot een populistisch regionalisme in het uitgaansgebied Cergy Le Port en in de suburb Vaureal. De ambitie

0

1 km N

Secteurs d’intensification urbaine Principaux secteurs de croissance urbaine Secteurs de renouvellement urbain Tissu urbain mixte existant Espace agricole existant Espaces boisés et espaces verts

bestond uit het creëren van levendige, multifunctionele centra met een eigen stadsculturele betekenis en identiteit. Van het aanvankelijke modernistische experiment met nieuwe typologieën is de vormgeving van stedelijke plekken wel steeds traditioneler geworden. Opvallend is het hoge niveau van de voorzieningen. Cergy-Pontoise moest met zijn sociaal-culturele voorzieningen een voorbeeld stellen. De agglomeratie beschikt over acht zwembaden. Elke commune heeft een eigen bibliotheek en cultureel centrum. Bewoners waarderen het bloeiende verenigingsleven en de vele voorzieningen.4 Er zijn diverse theaters, filmhuizen, bioscopen en musea. Economisch is de stad (4000 bedrijven en 92.000 arbeidsplaatsen) een succes. Er is een universiteit, een kunstacademie en enkele prestigieuze grandes écoles (Cergy-Pontoise heeft 26.000 studenten). Er is een directe RER naar Parijs.

S+RO 2013/02 37 Thema Nieuwe Steden Leren van Cergy-Pontoise

regionale winkelcentrum in Prefecture). Ook een aantal woningbouwcomplexen (veelal HLM) is al of wordt geherstructureerd. Toch valt de sociale problematiek erg mee in vergelijking met de oudere grands ensembles rond Parijs. Dat heeft er ook mee te maken dat de opzet van Cergy-Pontoise suburbaner is. Bovendien is in veel wijken de verhouding tussen koop- en huurwoningen zeventig procent om dertig procent.

De voorzieningen verouderen nu gelijktijdig. Dat doet zich voor bij de vele zwembaden, sporthallen, buurthuizen, wijkwinkelcentra en (muziek)scholen. Er zijn ook weinig voorzieningen die er echt uitspringen en die een regionale betekenis hebben.6 Het is lastig om tot een soort uitwisseling van voorzieningen over de verschillende gebieden te komen. De agglomeratie Cergy-Pontoise bestaat immers uit dertien gemeentes die allemaal een eigen burgemeester hebben. Zij werken op het niveau Wat is er mis? van de agglomeratie met elkaar samen, Het klinkt allemaal te mooi om waar te maar worden uiteindelijk afgerekend op zijn. Is Cergy-Pontoise de ideale nieuwe behaalde resultaten in de eigen comstad? Zo lijkt de stad zich te profileren in mune. Het is de vraag of de communes promotiemateriaal. Naar aanleiding van en de agglomeratie in tijden van crisis al die voorzieningen ook in stand kunnen het in 2011 door de agglomeratie vasthouden. Voor de socialistische burgegestelde masterplan, het Schéma de meesters staat het behoud van deze Cohérence Territoriale (SCoT), zijn nog voorzieningen voorop.7 Er zijn zelfs nog wel kanttekeningen te plaatsen.5 Ten plannen voor een ingrijpende herstruceerste is een aantal oudere centra aan slijtage onderhevig (zoals de dalle en het turering en uitbreiding van diverse >>


38 2013/02 S+RO Thema Nieuwe Steden Leren van Cergy-Pontoise

Boven: Cergy Prefecture Onder: Cergy le Haut

centra, zoals voor Cergy-Prefecture. De lokale overheden vertrouwen op het Franse belastingsstelsel, waarbij de belasting op de vele bedrijven in de ville nouvelle (taxe professionnelle) en de hoge woon- en onroerendgoedbelasting de basis vormt om het voorzieningenniveau in stand te blijven houden. Het door de staat geleide EPA is in 2001 ontbonden en vervangen door de Communauté d’agglomération Cergy-Pontoise. De agglomeratie en de communes blijven in de ville nouvelle een flinke vinger in de pap houden. De rol van de commune is zich zelfs gaan uitstrekken tot en met de alledaagse omgeving. Bij de bouw legde de overheid zich vooral toe op het collectieve en het publieke domein. De bouw van de woningen werd grotendeels overgelaten aan ontwikkelaars. Na oplevering van de woningen kwam het eigendom en het beheer van de collectieve ruimte (riolering, straten, verlichting, groen) in handen van bewoners, de zonaamde co-propriétes (die in grootte kunnen variëren van twintig tot tweehonderd woningen). Het was de bedoeling dat bewoners de woonomgeving zelf zouden onderhouden. Met het verouderen van de onder- en bovengrondse infrastructuur blijkt dat veel te duur voor bewoners, dus nemen enkele communes als Vaureal en Jouy-le-Moutier zowel ondergrondse netwerken als de verlichting en de wegen weer van de bewoners over. Het enige wat bewoners zelf behouden is het onderhoud van stroken groen. We zien in Cergy-Pontoise daarom een omgekeerde beweging van wat er bijvoorbeeld in Almere Oosterwold staat te gebeuren, waarbij collectieven juist zelf meer verantwoordelijkheid moeten krijgen. De stad heeft daarnaast te maken met vergelijkbare verschijnselen als de Nederlandse nieuwe steden, zoals vergrijzing en krimp, wat de agglomeratie ertoe dwingt om de bevolking op peil te houden. De uitbreidingsmogelijkheden zijn beperkt. De 1300 nieuwe woningen per jaar worden vooral gerealiseerd via

verdichtings- en herstructureringsprojecten. Er zullen veel appartementen worden gebouwd, met name in de centra en bij openbaarvervoerhaltes. Koopwoningen gaan in de oververhitte woningmarkt van de regio Parijs nog altijd redelijk goed van de hand. Maar ook op een aantal andere succesnummers valt wel het een en ander af te dingen. Ondanks de 26.000 studenten is het studentenleven schraal. Er is slechts een handjevol studentencafés. Twee derde van de studenten blijft thuis wonen, een veel hoger percentage dan in de rest van de Grande couronne Parisienne. En ondanks de ambitie van stedelijkheid en pogingen om het gebruik van openbaar vervoer en fiets

te promoten, zijn de bewoners sterk afhankelijk van de auto. Ook maakt de agglomeratie zich zorgen over de stagnerende ontwikkeling van de kennisintensieve dienstverlening. Men mikt daarom op meer backoffices uit La Defense en hoogwaardige spin-off van de onderwijsinstellingen. Er is een gebrek aan imago en zichtbaarheid van de kwaliteiten (voorzieningen, werkgelegenheid, hoger onderwijs, het landschap met de Oise). CergyPontoise is in veel opzichten geslaagd.8 Toch blijft ook deze ville nouvelle een wankele reputatie houden bij buitenstaanders. Dat heeft onder andere te maken met het slechte imago van het winkel-, bestuurs- en onderwijscentrum Cergy-Prefecture dat de belang-


S+RO 2013/02 39

Communes in Cergy-Pontoise

Thema Nieuwe Steden Leren van Cergy-Pontoise

Osny PuiseuxPontoise

Courdimanche

Pontoise

Cergy Saint-Ouen L’Aumône

Menucourt

Vauréal Eragny-sur-Oise

Boisemont Jouy-le-Moutier

Neuville-sur-Oise

Maurecourt

hoge voorzieningenniveau. Van cruciaal belang voor de waardering blijken kleinschalige voorzieningen (van restaurants tot filmhuizen en expositieruimtes) Gefragmenteerde stad waardoor de agglomeratie ook hogere inkomens en hoger opgeleiden aan zich De voorsteden van Parijs kent men in Nederland vooral van brandende auto’s weet te binden. Terwijl de Nederlandse en rellende jongeren in de grands ensem- nieuwe steden geleidelijk aan gelaagdbles. Dat is een eenzijdig beeld. Het Île de heid en diversiteit krijgen, is in CergyFrance wordt gekenmerkt door een lap- Pontoise meteen ingezet op de culturele pendeken van voorstadjes, oude dorpen, en symbolische kwaliteiten van plekken. Daarbij kon men voortbouwen op het uitgestrekte suburbs met vrijstaande aantrekkelijke landschap en de lintdorwoningen in een hoge dichtheid (pavillonnaires), HLM-wijken, bossen, snelwe- pen langs de Oise. Ook zorgt de bestuurlijke organisatie ervoor dat elke comgen en shopping malls. Cergy-Pontoise mune met een eigen burgemeester een maakt deel uit van dit stedelijk veld en het dagelijks leven van bewoners houdt personalité heeft die er een stempel op drukt. De burgemeesters profileren hun niet op bij de grenzen van de nieuwe stad. Het is ook niet altijd duidelijk waar suburbane gemeente als kleine stadjes die onderdeel zijn van de agglomeratie. deze gefragmenteerde, verspreide Cergy-Pontoise is meer dan een satelnieuwe stad begint of ophoudt. lietstad van Parijs en toch kan het zich niet onttrekken aan de invloedsfeer van Cergy-Pontoise is veel meer dan een woonstad. En zo beleven bewoners het Parijs. Het is een hybride, suburbane ook, als een ville nouvelle die niet alleen stad en onderdeel van een stedelijk veld in de westelijke helft van de regio Parijs. betekenisvol is voor gezinnen die op zoek zijn naar een rustig woonmilieu. In Dat ambivalente karakter en die positie deze polycentrische stad zijn er talloze is ook terug te vinden in de uiteenlopende manieren van leven en verplaatsen. verschillende oude en nieuwe plekken Er zijn bewoners die Cergy-Pontoise en voorzieningen waar bewoners zich waarderen vanwege de rurale en subaan kunnen hechten. De kwaliteiten urbane kenmerken, anderen kiezen hier van Cergy-Pontoise zijn het landschap voor een appartement nabij stedelijke (van het base-de-loisir tot omringende voorzieningen en een RER-station en als bossen) dat tot in de woonomgeving doordringt, de werkgelegenheid en het alternatief voor het peperdure Parijs. rijkste bestemming is voor bezoekers van buiten de agglomeratie.

Aan de ene kant zijn er bewoners die er ook werken (vijftig procent van de bewoners werkt in Cergy-Pontoise zelf). Anderzijds zijn er de forenzen die een baan hebben in Parijs of één van de vele voorsteden. Voor recreatie en voorzieningen is de bevolking van de ville nouvelle niet langer aangewezen op Parijs. Maar voor degenen die in Parijs werken neemt de dagelijkse en vaak moeizame reis naar het werk soms wel twee uur in beslag. Dat is dan de prijs die men betaalt voor een woning in Cergy-Pontoise. ■ Noten 1 Michel, J. en Warnier, B., ‘Du schéma régional au dessin de l’ilôt’, in: Roullier, J.E., 25 ans Villes Nouvelles en France, Economica, Parijs, 1993. 2 Eric Rohmer’s film ‘L’Ami de mon amie’ (1987) speelt zich af in Cergy-Pontoise. 3 B. Warnier, Cergy-Pontoise du Projet à la Réalité. Atlas Commenté, Mardaga, Sprimont, 2004. 4 De Saint-Pierre, C., La fabrication plurielle de la Ville. Décideurs et citadins à CergyPontoise 1990-2000, Creaphis, Paris, 2002. Ook uit mijn eigen interviews met bewoners in het kader van een PhD-onderzoek (INTI/ UvA) blijkt hoe sterk de waardering is voor de voorzieningen en het verenigingsleven in Cergy-Pontoise. 5 Communauté d’agglomération de CergyPontoise, Schéma de Cohérence Territoriale de Cergy-Pontoise, 2011. 6 Interview met Aude Talon, projectleider SCoT, Communauté d’agglomeration de Cergy-Pontoise (januari 2013). 7 Interviews met de burgemeesters Gilbert Marsac van Jouy-le-Moutier (oktober 2012) en Bernard Morin van Vaureal (januari 2013). 8 Zo stelt Michel Jaouën, de laatste EPAdirecteur des études: ‘Pour moi, les deux grandes réussites de Cergy-Pontoise, c’est la réussite economique et la prise en compte d’un site exceptionnel Parfois, on dit que Cergy-Pontoise est une ville de la géographie, une ville paysage et ce sont des termes qui qualifient bien Cergy-Pontoise’, in: Gex, L. en Masqué, J-M, Cergy-Pontoise, terre des possibles, Autrement, Paris, 2007.

Ivan Nio is sociaal geograaf en zelfstandig onderzoeker. Hij is daarnaast verbonden aan het International New Town Institute en de UvA waar hij werkt aan een proefschrift over moderniteit en suburbanisatie in Almere, Milton Keynes en Cergy-Pontoise.


40 2013/02 S+RO

Het Veld

Het Veld Marktbewuste planning in Japan

Paul Chorus Provincie Noord-Holland www.noord-holland.nl

De foto’s bij dit artikel zijn gemaakt door Paul Chorus

Tokio Midtown

Marktbewuste

Gemeenten moeten zich herbezinnen op hun rol in ruimtelijke planning. Mede dankzij de crisis is een actief grondbeleid niet langer vanzelfsprekend, de markt zal meer ruimte moeten krijgen. Wat kan dit betekenen voor de rol van de overheid? Meer flexibiliteit is noodzakelijk, de kunst van het verleiden een must. In Japan hebben ze daar al ervaring mee, weet Paul Chorus. Tot de beginjaren 1990 namen gemeenten een dominante positie in op de grondmarkt. Het was gemeengoed dat gemeenten zelf gronden verwierven,

deze vervolgens bouw- en woonrijp maakten en daarna verkochten aan projectontwikkelaars, woningcorporaties, particulieren en ondernemers. Dit wordt ook wel actief grondbeleid genoemd. Het stelt gemeenten in staat om actief te sturen op ruimtelijke ontwikkelingen. Echter, deze dominante positie is steeds meer onder druk komen te staan. Belangrijkste reden hiervoor zijn wellicht de explosief gestegen grondprijzen waardoor ook de private sector zich steeds meer is gaan interesseren voor grondontwikkeling.1 Met als gevolg dat gemeenten niet

langer het alleenrecht op de grondmarkt hebben. Daardoor is het voor gemeenten steeds moeilijker geworden om ruimtelijke ontwikkelingen gedetailleerd te sturen. Hier komt bij dat gemeenten, door de financiĂŤle crisis, steeds minder zelf in staat zijn om actief gronden te verwerven. Voor het realiseren van hun publieke doelen zijn gemeenten in toenemende mate afhankelijk geworden van de private sector. Dit vraagt om een andere wijze van sturing waarbij de markt meer ruimte voor initiatief wordt geboden, zoals bijvoorbeeld in Japan gebeurt.


Tokio Noord

S+RO 2013/02 41 Het Veld Marktbewuste planning in Japan

richtlijnen voor het gebruik van gebouwen en grond minimaal. Doorgaans zijn de commerciële districten te vinden langs de grote wegen, rond stations en in de traditionele winkelstraten en zakendistricten.2

Flexibiliteit In vergelijking met Nederland kenmerkt de Japanse wijze van planning zich door flexibiliteit. Dit wordt perfect geïllustreerd aan de hand van het gehanteerde zoneringsstelstel. Japan kent twaalf zoneringsdistricten die grofweg in drie categorieën te verdelen zijn: woondistricten, industriële districten en commerciële districten. Er zijn zeven

In commerciële districten kan de grootste menging van functies plaatsvinden, en zijn ook de hoogste dichtheden en hoogste gebouwen toegestaan. Het is in Japan gebruikelijk dat aan ieder districtstype een Floor Area Ratio (FAR) en een Building Coverage Ratio (BCR) is gekoppeld. De FAR is een dichtheidsmaat die de schaal van een gebouw ten opzichte van zijn omgeving regelt, terwijl de BCR het te bebouwen oppervlak van een kavel bepaalt. De hoogste FAR-waarden worden toegekend aan commerciële districten, omdat de grondprijzen hier het hoogst zijn – wat intensief grondgebruik noodzakelijk maakt. De FAR-waarde kan variëren van tweehonderd tot dertienhonderd procent, wat zoveel betekent dat wanneer een kavel een omvang heeft van duizend vierkante meter er een gebouw met een bruto vloeroppervlak van tweeduizend tot dertienduizend vierkante meter op gerealiseerd mag worden (zie tabel 1 op pagina 43). De FAR speelt een sleutelrol in de Japanse planning en vormt voor lokale overheden een typen woondistricten en hoewel de naam anders doet vermoeden, zijn geen krachtig wapen om haar eigen doelstelvan deze zones uitsluitend voor wonen lingen veilig te stellen. bedoeld. Zelfs in het meest strikte zoneringstype, de ‘Exclusive Residential Conditionerende overheid Low-rise district’, zijn functies als een kantoor of winkel toegestaan. Dit geldt Ondanks dat de FAR-waarden zijn ook voor de industriële districten. De opgenomen in de wet, liggen de commerciële districten zijn het meest toegekende waarden niet vast. Er flexibel gezoneerd. Hier is vrijwel elke bestaan diverse systemen die een functiecombinatie mogelijk en zijn afwijking van de huidige >>

Het Veld

planning in Japan


42 2013/02 S+RO

Het Veld

Het Veld Marktbewuste planning in Japan

De FAR-bonus is een krachtig instrument om de FAR-waarden mogelijk maken. Over het algemeen geldt daarbij het volgende principe: wanneer een ontwikkelaar besluit om te investeren in publieke voorzieningen, open ruimte veiligstelt, cultuurhistorisch erfgoed behoudt, dan wordt hij daarvoor beloond met een extra bouwvolume, ook wel FAR-bonus genoemd. Hoe hoog deze FAR-bonus is, hangt af van de mate waarin de ontwikkelaar investeert in bovengenoemde voorzieningen. Doorgaans is er wel een maximum. De FAR-bonus vormt voor lokale overheden een krachtig instrument om de ontwikkeling van bepaalde gebieden te stimuleren, zoals stationsgebieden.3 Het mes snijdt daarbij aan twee kanten: zowel de belangen van lokale overheden als die van de private sector kunnen ermee worden veiliggesteld. Lokale overheden kunnen hun eigen belangen veiligstellen door aan het gebruik van de FAR-bonus bepaalde vooraf vastgestelde voorwaarden te verbinden. Hierdoor zijn ze in staat om invloed uit te oefenen op een gewenst ontwikkelingsresultaat. Een ontwikkelaar mag, afhankelijk van de mate waarin hij aan deze condities tegemoet komt, meer bouwvolume realiseren wat de winstgevendheid van een ontwikkeling ten goede komt. Opvallend aan deze wijze van planning is de rol die de lokale overheid en de private sector innemen. Lokale overheden zijn slechts beperkt betrokken bij de planning en ontwikkeling van een gebied. Hun voornaamste rol is om ruimtelijke ontwikkelingen te conditioneren en te faciliteren waarvoor ze hun plannings- (en daarnaast ook financieel) instrumentarium kunnen gebruiken. Als zodanig zijn ze, ondanks hun beperkte rol, nogal invloedrijk op het sturen van ruimtelijke

ontwikkelingen. De private sector daarentegen is nogal actief betrokken bij de planning en ontwikkeling van gebieden. Naast het uitvoeren van bestemmingsplannen is deze sector ook verantwoordelijk voor het opstellen van stedenbouwkundige plannen.

in de planning en ontwikkeling van een locatie, maar desondanks is de lokale overheid in staat om via vooraf bepaalde condities te sturen op een gewenst ontwikkelingsresultaat. Sturing met behoud van flexibiliteit is dat dus.

Voor Nederland is het de uitdaging op zoek te gaan naar prikkels waarmee private en particuliere partijen verleid kunnen worden. Financiële prikkels, tijdelijke vrijstelling van de onroerendezaakbelasting, en/of juridisch-planologische prikkels. Bijvoorbeeld meer flexibiliteit in bestemmingsplannen inbouwen, kortere planningsprocedures, flexibele omgang met milieuregelgeving. Daarnaast zullen gemeenten, gelet op hun afnemende invloed op de grondmarkt, pas op de plaats moeten maken. Er zal meer ruimte geboden moeten worden aan de markt. Dit betekent ook dat gemeenten zich Verleiden moeten herbezinnen op hun rol in ruimtelijke ontwikkelingen. Is het De andere wijze van sturing in Japan bijvoorbeeld nog steeds nodig dat sluit goed aan op recente Nederlandse discussies over uitnodigingsplanologie.4 gemeenten zelf een ruimtelijk plan Uitnodigingsplanologie gaat uit van een maken of zelf een verkeersonderzoek uitvoeren? Waarom zou de markt dit overheid die kaders stelt en zich niet kunnen onder bepaalde door de inspant om private en particuliere overheid vastgestelde voorwaarden? partijen te verleiden in een gebied te Zo’n denkwijze vergt een mentaliteitsinvesteren. En juist op het punt van verandering onder overheidsplanners. verleiden kunnen lokale overheden Zeker gelet op de huidige crisis is dat leren van Japan. De lokale overheid in meer dan ooit nodig. Lokale overheden Japan blijkt met het FAR-bonusinstruin Nederland moeten zich meer bewust mentarium over een effectieve prikkel worden van de rol die de markt speelt te beschikken, waarmee de private bij het tot stand brengen van verandesector verleid kan worden tot investeringen in grondgebruik. Feitelijke ringen in het publieke domein. Dit laat zien dat de private sector met de juiste ontwikkelingsmogelijkheden worden grotendeels bepaald door de markt. Als prikkel, in dit geval een FAR-bonus, lokale overheden zich hier meer bewust gebruikt kan worden voor de verwevan zouden zijn, zouden zij deze kennis zenlijking van publieke doelen. Deze kunnen aanwenden om de haalbaarheid sector geniet een aanzienlijke vrijheid In Nederland is juist het omgekeerde het geval: lokale overheden zijn prominent betrokken in de planning en ontwikkeling van gebieden en vervullen daarbij vaak een dubbelrol als ontwikkelaar (door middel van actief grondbeleid) en regelgever, terwijl ontwikkelaars meer een rol op de achtergrond spelen. Daarnaast hanteren we in Nederland een heel andere wijze van sturing, die in plaats van het ‘conditioneren’ en ‘faciliteren’ het ‘reguleren’ van ruimtelijke ontwikkelingen centraal stelt.


Tokio West

Tabel 1: Toegestane FAR-waarden en BCR waarden. Bron: Building Center of Japan, The Building Standard Law of Japan, Building Center of Japan, Tokyo, 2004.

S+RO 2013/02 43 Het Veld Marktbewuste planning in Japan

van hun eigen doelen te vergroten. In Japan is bewezen dat het werkt. ■ Noten 1 Buitelaar, E., ‘Window on the Netherlands: cracks in the myth; challenges to land policy in the Netherlands, in: Tijdschrift voor economische en sociale geografie, 101 (3), 2010, pp. 349-356

2 Chorus, P. ‘Non financial compensation 4 Raad voor de leefomgeving en instruments in Japan: the case of Tokyo’, infrastructuur (RLI), Omgevingswet: in: Janssen-Jansen, L.; Spaans, M. en Van kans voor kwaliteit. Briefadvies der Veen, M. (eds.) New instruments over fundamentele herziening in spatial planning; an international omgevingsrecht, RLI, Den Haag, 2011. En: perspective on non-financial Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) compensation, IOS Press, Delft, 2008, pp. & Urhahn Urban Design, Vormgeven aan 41-72. de spontane stad; belemmeringen en 3 Chorus, P., Station area developments in kansen voor organische en stedelijke Tokyo and what the Randstad can learn ontwikkeling, PBL en Urhahn Urban from it, proefschrift, Eburon, Delft, 2012. Design, Den Haag/Bilthoven, 2012.

Paul Chorus (1977) is werkzaam bij de provincie Noord-Holland als beleidsadviseur bij het team OV-knooppunten. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.

Zoneringsdistrict

FAR-waarden (procenten)

BCR –waarden (procenten)

Category 1 and 2 Exclusive Low-rise Residential Districts

50, 60, 80, 100, 150, 200

30, 40, 50, 60

Category 1 and 2 Exclusive Mid-rise Residential Districts

100, 150, 200, 300, 400, 500

30, 40, 50, 60

Category 1 and 2 Residential Districts

100, 150, 200, 300, 400, 500

50, 60, 80

Quasi Residential Districts

100, 150, 200, 300, 400, 500

50, 60, 80

Neighbourhood Commercial Districts

100, 150, 200, 300, 400, 500

60, 80

Commercial Districts

200, 300, 400, 500, 600, 700, 800, 900, 1000, 1100, 1200, 1300

80

Industrial Districts

100, 150, 200, 300, 400

50, 60

Quasi Industrial Districts

100, 150, 200, 300, 400, 500

50, 60, 80

Exclusive Industrial Districts

100, 150, 200, 300, 400

30, 40, 50, 60

Het Veld

ontwikkeling van bepaalde gebieden te stimuleren


44 2013/02 S+RO

Het Veld

Het Veld Een dorp van duizend ambachten

De foto’s bij dit artikel laten verschillende kanten van het Haagse bedrijventerrein de Binckhorst zien. Een dorp met duizend ambachten. Copyright: I’M BINCK Festival


S+RO 2013/02 45

Bram Esser Schrijver en onderzoeker www.bramesser.com

Het Veld Een dorp van duizend ambachten

Geen heldere focus, een gebied waar bijna per ongeluk organische stedenbouw is ontstaan. Het is kenmerkend voor vele bedrijventerreinen. Zo ook de Haagse Binckhorst. Jarenlang het afvoerputje van de stad, waar stinkende garages naartoe werden verbannen. Maar ook keukenspecialisten, meubelzaken en autoshowrooms hun plek vonden. In leegstaande kantoor- en industriepanden huizen nu creatieve ondernemers. Her en der wordt zelfs gewoond. De Binckhorst ontwikkelt zich tot een plek waar van alles gebeurt.

gemeente, echter, heeft het in relatie tot de Binckhorst in tal van beleidsstukken steeds vaker over een ‘stedelijk reservoir’. Daarmee wordt vooral bedoeld dat het een plek is waaruit de gemeente al naar gelang haar goeddunken kan putten, bijvoorbeeld om het bestand aan woningen uit te breiden.

Ik spreek Jonathan Roorda die sinds 2009 daar werkzaam is. Hij vindt het een goede zaak dat er naast de kantoren en autosloperijen ook andere dingen gebeuren op de Binckhorst, omdat je zo tenminste een reden hebt om er naartoe te gaan. ‘Je krijgt er in Den Haag ineens een heel stuk stad bij.’ Roorda biedt me koffie aan. Het toeval Toen ‘buitenplaats’ Ypenburg was wil dat Peter de Groot met zijn mobiele afgebouwd bleek de Binckhorst ineens onderneming Bakkie Plør is komen een aantrekkelijke locatie tussen voorrijden. Het is een bakfiets met Ypenburg en de binnenstad. De daarop een prachtige verchroomde Rivierenbuurt werd opgeknapt en ook espressomachine. Iedereen weet dat hij voor de Binckhorst werden plannen voor de deur staat omdat hij via zijn gemaakt. Het Office for Metropolitan smartphone heeft aangebeld. De Groot In 2001 heeft de raadscommissie Architecture (OMA) maakte in 2006 een laat me zien hoe hij dat heeft gedaan. Economische Zaken van de gemeente masterplan met grootse, op de ‘De meeste mensen hier hebben de Den Haag een eerste workshop over de Champs-Elysées gelijkende vergezichding-dong app. Als ik daar op druk toekomstmogelijkheden van de ten als inspiratie. Er werd gedroomd verschijnt mijn naam in hun schermpje.’ Binckhorst. Vanaf dan gaat het hard en van een wereldstad aan zee, totdat de Deze smartphone-applicatie blijkt een komen er steeds meer plannen, studies, crisis kwam en alles anders werd. paar deuren verderop in hetzelfde alternatieven en deelplannen naar gebouw te zijn gemaakt door het buiten. Bij architectuur- en kunstinstelbedrijf Noodlewerk. Bakkie Plør doet Primitieve staat ling Stroom Den Haag gaan in 2005 de denken aan Afrikaanse of Aziatische alarmbellen rinkelen. Want is de taferelen van ambulante verkopers die De Binckhorst krijgt geen total makeBinckhorst niet allang een diverse plek over zoals werd voorzien. Door de crisis door de straten trekken en allemaal hun geworden die bij de stad hoort? Een plek is een andere aanpak mogelijk, zo niet eigen geluidje maken. Het geklop van de waar zich een belangrijk deel van schoenmaker en het belletje van de noodzakelijk, geworden. Maar wat Haagse geschiedenis laat aflezen? Kan soepverkoper komt hier ineens terug gebeurt er eigenlijk allemaal al op het je dat zomaar schoonvegen om iets als een ding-dong app. Is dit misschien terrein? Ik had veel gehoord over nieuws te maken? feesten bij stichting PIP in het voorma- de primitieve staat van de toekomst; lige posttelegraafgebouw (BINK36). ‘Het een combinatie van hoogwaardige Het onderzoek van Stroom resulteerde is alsof de trein dwars door de danstechnologie en een informele economie onder andere in een Binck Magazine van kleinschalige ondernemingen? vloer gaat, bijzonder spectaculair,’ zei (gemaakt door beeldend kunstenaar een vriend eens na zo’n feest. Hij doelde Melle Smets). ‘Het best bewaarde op de loopbrug tussen twee gebouwen Maakindustrie geheim van Den Haag,’ staat er op de vanwaar je een goed uitzicht hebt op de titelpagina. Journalist Tijs van den trein. Hier is in elk geval geen sprake Bij autoschadebedrijf Ben Spoelstra Boomen doet in het magazine een van een afgetimmerd decor met staat een grote pan met pasta te koken. pleidooi voor de Binckhorst als tussen- spotlights. Het alledaagse is hier Het is 27 oktober 2012 en het Komeetstad, een plek die wordt gekenmerkt spectaculair genoeg. feest staat op het punt los te barsten. door veelvormigheid van economische Buurman Sandro Bruti van Papierwaactiviteiten, complexe eigendomsverOntwerpbureau Duel bevindt zich in renfabriek Jero roert in een weldadige houdingen en zelforganisatie. De een hangar achter het BINK36-complex. rode saus. ‘Mijn vader is Italiaans. >>

Het Veld

Een dorp van duizend ambachten Bedrijventerrein De Binckhorst, Den Haag


46 2013/02 S+RO

Het Veld

Het Veld Een dorp van duizend ambachten

Komeetfeest illustreert dat een economie om meer dan alleen winstmarges en geldstromen gaat Lekker eten heb ik van huis uit meegekregen,’ zegt Sandro tussen de bedrijven door. Het Komeetfeest maakt deel uit van het I’M BINCK-festival, een initiatief dat de diversiteit van de Binckhorst wil tonen. Onder het genot van een bordje pasta en een glaasje wijn, praat ik met Spoelstra over de Binckhorst. ‘Het leuke aan de Binckhorst is dat je hier mensen hebt zitten die niet zomaar auto-onderdelen vervangen omdat ze stuk zijn, maar die zo’n onderdeel ook kunnen repareren – voor de helft van het geld.’

nu dienst als rustiek decor. Het bedrijf is in de jaren zestig op de Binckhorst gestart door de opa van moederskant. Sandro’s Italiaanse vader en zijn Nederlandse moeder lopen nog steeds rond in de fabriek. Het is een gezellig familiebedrijf en nu weet ik eindelijk waar het kartonnen bordje van de kroket vandaan komt. Jero is nog één van de weinige fabrieken in Nederland die dit kan maken.

die op de Binckhorst aanwezig zijn, hebben grote waarde voor de continuïteit en duurzaamheid van een economisch systeem. Door het festival zijn verschillende bedrijven ook op informele wijze met elkaar in contact gekomen en zijn de onderlinge banden weer versterkt.

Iedere Hagenaar weet dat je voor auto-onderdelen op de Binckhorst moet zijn, maar je kunt er dus ook terecht voor kunst en papieren bordjes. De Overal staan pakketen met witte, gevels van de industriepandjes aan de goud- en zilverkleurige bordjes, Komeetweg worden inmiddels opgebloemstukhouders en de bekende knapt omdat ze worden gezien als Het is een drukte van belang in zijn gouden stroken voor onder de boteronderdeel van ons industriële erfgoed. garage die normaal vol auto’s staat. Er staaf. ‘We hadden dit graag willen wordt hier vanavond een film vertoont: kopen,’ zegt Sandro. ‘Want dan bouw je Helaas wordt in Nederland maar al te vaak gedacht dat het om de buitenkant de registratie van een voorstelling van wat op. Uiteindelijk hield de gemeente kunstenares Wilma Marijnissen, die een slag om de arm uit angst dat ze ons gaat en dat hetgeen zich in die pandjes afgelopen zomer op het braakliggende nooit meer weg zouden krijgen. Zo zijn bevindt van secundair belang is. Er zijn nota bene al schetsontwerpen gemaakt terreintje aan de andere kant van de heel veel ondernemers hier weggeweg heeft plaatsgevonden. De plek jaagd. Dat is jammer, dit is nog de enige voor een restaurant in dit zogenaamde erfgoed. Wie werkelijk de industrieculwaar ooit autosloperijen zaten is nu plek waar maakindustrie zit in Den tuur wil waarborgen, zorgt ervoor dat leeg. Zij hebben het veld moeten ruimen Haag. En dat heb je gewoon nodig voor de bestaande sociale netwerken voor de toekomstige aanleg van de je economie.’ bewaard blijven en uit kunnen groeien Rotterdamse baan, een extra snelweg tot een gemeenschap waar gewoond en die de A13 moet ontlasten. ‘Kijk die Informele systemen gewerkt kan blijven worden. Door de Rotterdamse baan is een gevoelig thema, niemand is er blij mee omdat het Sandro laat me het magazijn zien, het is crisis en het nieuwe beleid van de gemeente is de kans groot dat de Binckde Binckhorst radicaal doormidden een gezellige chaos. Ook hier staan snijdt,’ fluistert Spoelstra. ‘Maar ik ben hoge pakketten materiaal en bestellin- horst inderdaad kan uitgroeien tot een woon- en bouwgemeenschap die het in nu wel blij dat we het weten want het gen. Een uur geleden speelde hij hier hing jarenlang boven ons hoofd, we nog blokfluit om het Komeetfeest op te essentie al is. Deze verbeelding van een mogelijke toekomst wordt mooi wisten niet waar we aan toe waren.’ luisteren. ‘Tussen de stroken karton geïllustreerd door de vier type woninschiet hier in de zomer basilicum Na de film worden we bij Jero papier omhoog,’ vertelt Sandro en wijst me op gen die het jonge architectenbureau E19 op verzoek van Stroom Den Haag heeft getrakteerd op verhalen en muziek. het dak waar matglas is aangebracht ontworpen voor de Binckhorst (zie Hoog opgestapelde bestellingen dat overdag zonlicht doorlaat. Hij artikel elders in dit nummer). De worden theatraal uitgelicht. Het plastic maakt iedere dag tussen de middag woningen reageren alle vier op verschildat om het karton heen is gewikkeld pasta voor zijn werknemers. Het lende vormen van industriële hinder, glimt als een dun laagje ijs. De oude Komeetfeest illustreert dat een afhankelijk van de plek waar ze machines die overdag nog stampend en economie om meer dan alleen winstbriesend kartonnen bakjes, bordjes en marges en geldstromen gaat. Informele gebouwd gaan worden. Ontwerpster Corine Keus verwacht dat de >> schaaltjes hebben uitgespuugd, doen systemen en onderlinge relaties zoals


Boven: The Place is the Program, poster voor de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (2012) gemaakt door Ferguut den Boer.

Haagse Havens

Voor kunst- en architectuurcentrum Stroom Den Haag is ‘Haagse Havens’ het logische vervolg op ‘Binck. Blik op de Binckhorst’ (2005). Waar dat laatste project vooral bewust wilde maken van de waarde en mogelijkheden van het gebied – op dat moment bedreigd door sloop en grootschalige herontwikkeling – neemt ‘Haagse Havens’ die mogelijkheden als startpunt voor ontwikkeling. Omdat de afdeling stedenbouw en planologie van de gemeente Den Haag na het verlaten van het OMA-masterplan precies met die opgave bezig is, besluiten Stroom en de gemeente om van ‘Haagse Havens’ een gezamenlijk project te maken. Het doel van ‘Haagse Havens’ is om de praktijk van stedenbouw te voeden met concrete praktijkexperimenten, vanuit de overtuiging dat het noodzakelijk is om de stad te gaan ontwikkelen op basis van wat er nu is en niet op basis van een denkbeeldige stip aan de horizon. De praktijkexperimenten krijgen vorm in drie case studies: Case Study House zoekt ruimte voor ‘wild wonen’ te midden van industrie, Hybride Kiosk initieert nieuwe publieke voorzieningen voor en door bedrijven en bewoners en Autonië laat zien dat de aanwezige autocultuur een motor voor ontwikkeling is. Komend jaar wordt verder gewerkt aan de realisatie van de case studies en zal blijken of en hoe ze de stedenbouwkundige praktijk hebben gevoed. Meer informatie: www.haagsehavens.cc Francien van Westrenen Programmamaker architectuur Stroom Den Haag

S+RO 2013/02 47 Het Veld Een dorp van duizend ambachten

Het Veld

Facilitate, activate, create staat op de ene poster, met op de achtergrond een aantal getekende vogelvluchtperspectieven. The place is the program staat op de andere poster waarop kippen in de sneeuw rondscharrelen tussen auto’s. Met onder meer deze slogans en beelden is het project ‘Haagse Havens’ gepresenteerd op de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (2012). In essentie is ‘Haagse Havens’ een oefening in het schakelen tussen en verbinden van deze twee perspectieven op de toekomstige ontwikkeling van de binnenstedelijke industriegebieden Binckhorst en Laakhaven in Den Haag. Enerzijds het luchtperspectief van de stedenbouwers die zoeken naar de toekomstige betekenis van het gebied voor de stad en naar mogelijkheden om initiatieven te faciliteren. Anderzijds het grondperspectief van ondernemers, kunstenaars en ontwerpers voor wie het gebied nu al betekenis heeft en die het letterlijk als materiaal gebruiken voor hun projecten.

Onder: Facilitate, activate, create, poster voor de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (2012) gemaakt door Duygu Ölcek.


48 2013/02 S+RO

Het Veld

Het Veld Een dorp van duizend ambachten

Stedelijkheid bestaat bij gratie van een woningen waarschijnlijk mensen met een bepaalde opvatting van wonen aantrekken. ‘Ik kan me voorstellen dat bewoners beïnvloed zullen worden door de industriële bedrijfscultuur. Zij zullen zich in het juridische schemergebied bevinden tussen wonen en bedrijvigheid in. Dat zijn interessante nieuwe woonvormen waar we op de Binckhorst naar kijken.’

vestigen en is van plan letterlijk stapje voor stapje de omgeving beter te maken. ‘Er is een kantorencomplex op de hoek van de Saturnusstraat en de Melkwegstraat waar we van de eigenaar voor een symbolisch bedrag in mogen. We gaan niet voor tienduizend euro verbouwen. Dat geld is er niet. We gaan het doen met dat wat aanwezig is. En dan willen we kijken welke partijen nog meer interesse zouden kunnen hebben. Moet je op zoek gaan naar Collectief probleem bedrijven of moeten de kantoren geschikt gemaakt worden voor Eén van de vele initiatieven die de woningen? Met dat soort vragen gemeente in het kader van organische houden wij ons bezig.’ Venne en ontwikkeling ondersteunt is de Feenstra hebben het mandaad gekreUrbanisator, een initiatief van stedenbouwkundigen Michiel Venne en Sjoerd gen van zes verschillende opdrachtgevers waaronder de gemeente, die door Feenstra. De Urbanisator is, precies zoals het klinkt, een soort buitenboord- het opkopen van kavels grootgrondbemotor voor het creëren van ruimtelijke zitter is geworden in de Binckhorst. Venne zegt dat er nog tal van opties kwaliteit. Nu de gemeente niet meer mogelijk zijn. ‘Het is zelfs denkbaar dat een top-downregie voert, is het van al het vastgoed van onze cliënten op belang dat grondeigenaren en mensen een hoop wordt geveegd. Dan kan het met lege gebouwen gaan inzien dat ze zo zijn dat er wordt besloten om een collectief probleem hebben. De bijvoorbeeld een gebouw af te breken omgeving en openbare ruimte moet aantrekkelijker worden. De Urbanisator en daar een parkje aan te leggen. Het wil dat aanzwengelen door met horeca- zou een soort herverkaveling van ondernemingen te gaan praten en ze te vastgoed kunnen zijn.’ Maar zo ver is het volgens hem nog niet. interesseren om zich hier te vestigen. De Binckhorst moet niet alleen een plek voor productie zijn, maar daarnaast Divers palet ook een plek om kunst te presenteren. Zo trek je nieuw publiek aan, dat op zijn De Binckhorst heeft meerwaarde voor beurt weer gebruikmaakt van de de stad omdat er plek is voor experihoreca-ondernemingen. mentele vormen van samenleven en werken. Er zijn kunstbeurzen (Arti Art), Belangrijkste inzicht is volgens Venne de feesten van PIP in BINK36, open dat het tijdperk van de kant-en-klaar dagen en exposities in de Caballerofastad voorbij is en dat er niet van briek of De Besturing. Het is leuk om vandaag op morgen een nieuwe hier naartoe te gaan, juist omdat de betekenisvolle ruimte zal ontstaan. De Binckhorst afwijkt van de aangeharkte Urbanisator zal zich in het gebied gaan wijken met het gebruikelijke straat-

meubilair. Soms wil je geen stoep met klinkers, maar juist de betonplaten van een binnenhaven. Stedelijkheid bestaat bij gratie van een divers palet aan ruimtes en omgevingen. Alleen als dat gewaarborgd blijft zullen mensen naar de stad komen om er hun persoonlijke projecten te realiseren. Ook in die zin kan de Binckhorst een stedelijk reservoir vormen, een reservoir voor stedelijke energie. Maar soms lijkt de gemeente haar idee van organische groei weer even te zijn vergeten, dan is er ineens toch weer sprake van de Binckhorst als afvoerputje. Nog maar kort geleden werd bijvoorbeeld geopperd dat de prostituees vanuit de binnenstad naar de Binckhorst zouden moeten verhuizen. Ook voor wethouder Economische Zaken Henk Kool, die op 3 oktober 2012 het I’M BINCK-festival opende, is het nog even wennen. Hij zei toen, en ik parafraseer: ‘Kunstenaars zijn zeer geschikt om een plek uit te proberen, daarna kunnen commerciële partijen het overnemen.’ Hiermee beschouwt hij de kunst helaas als zuiver instrumenteel en ontkent hij dat de kunst zelf ook deel uitmaakt van het economisch bestel.

Kleinschalig Wie mensen in beweging wil houden moet verschil creëren. Het is haast een simpele natuurkundige wet. De Binckhorst kan dat verschil juist maken doordat het hevig contrasteert met een plek als buitenplaats Ypenburg. Veeg de Binckhorst niet schoon, maar laat kunstenaars en ondernemers broeien. Door voort te bouwen op de bestaande


S+RO 2013/02 49 Het Veld Een dorp van duizend ambachten

situatie maakt de stedenbouwkundige aanpak van de schone lei, waaruit onze Vinex-wijken zijn voortgekomen, plaats voor acupunctuur. Er zal stukje bij beetje worden voortgebouwd op de bestaande situatie. Soms wordt er wat afgebroken of juist bijgebouwd. Op die manier zijn steden al eeuwenlang tot stand gekomen en krijgen sociale gemeenschappen de kans zich te wortelen in het stedelijk gebied. Die kleinschaligheid kan, met behulp van

nieuwe communicatiemiddelen en digitale applicaties, een kans krijgen op de Binckhorst. Het Ruhrgebied werd in 2010 als culturele hoofdstad een stad van duizend dorpen genoemd, laat de Binckhorst de plek zijn waar duizend ambachten bloeien. â– Bram Esser (1976) is schrijver en onderzoeker op het gebied van de stad en stedelijke cultuur. Zijn werk varieert van essays en reportages tot meer

literair getinte verhalen over de gebouwde omgeving. In 2009 verscheen Snelwegverhalen, een road-boek en studie naar de snelweg als grootste openbare ruimte van Nederland.

Handige links: www.imbinck.nl www.urbanisator.nl binkmagazine: http://www.stroom.nl/ media/78575_BinckMagazine_Web.pdf

Het Veld

divers palet aan ruimtes en omgevingen


50 2013/02 S+RO

Het Veld

Het Veld Healthy living in a dirty area

Corine Keus Zelfstandig architect en docent corine.keus@gmail.com

Nanne Verbruggen Architect n.verbruggen@studio-rtm.nl

Healthy living Wonen tussen industrie. Op het Haagse Industrieterrein de Binckhorst is het mogelijk. Plannen voor grootschalige herontwikkeling stokken vanwege de crisis. Ook het hoogwaardige woongebied komt niet tot stand. Veel bedrijven zijn vertrokken, maar de Binckhorst ligt zeker niet stil. Nieuwe en bestaande gebruikers van het gebied slaan de handen ineen. Samen ontwikkelen zij alternatieve plannen voor de karakteristieke, leegstaande gebouwen. Binnenstedelijke industrieterreinen leveren een noodzakelijke bijdrage aan de stad, economisch en dienstverlenend. Door industrie te combineren met wonen, kunnen deze gebieden in de stad gehandhaafd blijven. Bovendien heeft de industrie op de Binckhorst ook baat bij woningen in de nabijheid; ze kunnen elkaar versterken. Wonen geeft een positieve impuls aan de dynamiek op het terrein, omdat er na werktijd ook nog activiteiten plaatsvinden. Het gebied wordt beter leefbaar. Maar wonen op een industrieterrein heeft nog een voordeel: voor weinig geld leven op een avontuurlijke plek in de stad omgeven door ruimte en uitzicht.

gevallen zijn ze zelfs kleiner dan nu volgens de huidige milieuwetgeving is geregistreerd. Een verffabriek van tien jaar geleden is niet meer vergelijkbaar met een verffabriek van nu, hetzelfde geldt voor een drukkerij of een autodemontagebedrijf. Bovendien kun je de ene verffabriek niet met de andere vergelijken. Wanneer de werkelijke milieucontouren per bedrijf in kaart worden gebracht, en het bestemmingsplan daarop wordt aangepast, zal blijken dat er veel meer mogelijkheden zijn om woningen toe te voegen en functiemenging tot stand te brengen. Er is ĂŠĂŠn maar: de situatie voor elk afzonderlijk bedrijf in kaart brengen is een langdurig proces. Eerst nauwkeurig onderzoek, dan milieuwetgeving aanpassen en vervolgens het bestemmingsplan wijzigen. Op die manier duurt het jaren voordat er aan het bouwen van woningen gedacht kan worden. Dat kan makkelijker en sneller.

Eigen initiatief

Bedrijven kunnen zelf het initiatief nemen om de milieucontour in het bestemmingsplan te laten wijzigen, nadat ze verschillende maatregelen Actualiseren hebben genomen die de milieuhinder tot een minimum beperken. Hierdoor Milieuregelgeving voor de industrie op ontstaat de mogelijkheid om er de Binckhorst moet opnieuw onder de woningen naast te bouwen. Bedrijven loep worden genomen. De classificatie volgens de bedrijven- en milieuzonering kunnen bijvoorbeeld worden ingepakt, van 2001 is inmiddels ouderwets. Anno hun productiemethoden moderniseren, zelf het afval recyclen en de uitstoot 2013 zou er per bedrijf specifiek gekeken moeten worden naar de regels. omzetten naar duurzame energie. De grote investering die daarvoor nodig is In ruim tien jaar tijd hebben de meeste wordt niet terugverdient, daarom is bedrijven immers een forse ontwikkeling doorgemaakt. Zo zijn productieme- subsidie een aantrekkelijk alternatief. Doet een bedrijf deze investering, dan thoden gemoderniseerd en milieuconwordt er indirect ruimte vrijgemaakt touren kleiner geworden. In de meeste

voor het bouwen van woningen. Het vrijmaken van subsidie door de overheid wordt hiermee een realistisch scenario. Het bedrijf is immers deels betrokken bij de ontwikkeling van woningen, dat maakt het aannemelijk om een deel van de investering te vergoeden. Als tegenprestatie voor hun investering in het gebied zouden de bedrijven van de overheid de garantie moeten krijgen om op de Binckhorst gevestigd te blijven. Omgekeerd wordt functiemenging ook mogelijk als de nieuw te bouwen woningen worden beschermd tegen de milieuhinder van omliggende industrie. Of in ieder geval zo worden toegerust dat de hinder er minder vat op krijgt. De woningen kunnen gemaakt worden van geluidswerende materialen, die ook explosiegevaar kunnen opvangen. Het toepassen van beplanting kan ervoor zorgen dat de geuroverlast minder overheersend is. Ook kan fijnstof gereduceerd worden door de aanwezigheid van groen. Het ontwerp van de woning wordt gebaseerd op het type hinder dat wordt veroorzaakt in de nabije omgeving.

Anders ontwikkelen Ontwikkelen van woningen op industrieterreinen vraagt om een andere aanpak. Nu de garantie dat woningen worden verkocht Ăźberhaupt niet meer gegeven kan worden, zullen projectontwikkelaars en woningcorporaties het nog risicovoller vinden. Ook spelen andere factoren, waar de traditionele ontwikkelende partijen weinig ervaring mee hebben, een rol in het bepalen van de waarde van een woning. Denk aan de invloed van de werkende bedrijven en


Boothuis, Case Study House Copyright: Corine Keus en Nanne Verbruggen

S+RO 2013/02 51 Het Veld Healthy living in a dirty area

de rol die de ontwikkelende partij zelf kan vervullen. Ook die is bepalend voor het succes. De gemeente zou een eerste initiërende en ontwikkelende partij kunnen zijn. Mits de gemeente de stad als geheel als uitgangspunt neemt en het belang van stedelijke diversiteit, en dus het voordeel van een binnenstedelijk industriegebied, ziet. Een stad wordt er op den duur rijker van als verschillende functies naast elkaar kunnen bestaan.

kelende bewoners en bedrijven is bovendien dat de ontwikkeling gefaseerd kan worden opgestart. Zo is het gebied voortdurend in beweging.

Case Study House

Aan de hand van een inventarisatie van de verschillende soorten industrie en hun milieuhinder, zijn vier verschillende woningtypes ontworpen. Op elke locatie voor de studie ‘Case Study House’ is van de vier hindersoorten De betrokkenheid wordt groter als de geur, geluid, gevaar en fijnstof, steeds participerende partijen ook de uiteinéén bepaalde soort in hogere mate delijke gebruikers van het gebied zijn. In aanwezig. Vier woningtypes reageren het geval van de Binckhorst zijn dat hierop. Ieder woningtype laat zien wat bedrijven en bewoners. Voor bedrijven de specifieke consequentie van elke zitten hier verschillende voordelen aan. hindersoort is. ‘A clean house’, naast de De vele bouwbedrijven op de Binckhorst afvalverwerkingscentrale, is voorzien kunnen de woningen voor een deel zelf van schermen voor bescherming tegen produceren. Hiermee wordt ook de fijnstof, lawaai en stank. Voor ‘a fresh samenwerking onderling gestimuleerd. house’, naast het dierencrematorium, is In de vorm van (rest)materiaal en gebruik gemaakt van hydrocultuur voor manuren kunnen de bedrijven meebescherming tegen stank. ‘A silent investeren in de woning. Zodoende kun- house’, naast de betonfabriek, heeft een nen bouwkosten laag gehouden worden dubbele gevel voor bescherming tegen en wordt het wonen binnen de ruimte lawaai en fijnstof. en vrijheid van een industrieterrein ‘A stable house’, naast de verffabriek, is financieel de moeite waard. De gemaakt van beton voor bescherming bedrijven werken zelf mee aan de tegen explosie en stank. Omdat de leefbaarheid in het gebied, en uiteinde- keuze voor de uiteindelijke locatie lijk verdienen ze er ook nog aan als de afhankelijk is van de grondeigenaar is er woningen worden verkocht. nog een vijfde type woning toegevoegd. Een drijvende woning waarin de Ook bewoners kunnen hun eigen voorzieningen van de vier woningtypes woning ontwikkelen. Op deze manier zijn gecombineerd, zodat deze woning committeert de bewoner zich aan zijn op verschillende locaties kan worden woning, aan het project en dus ook aan gerealiseerd. het gebied. Omdat bewoners zelf meewerken aan de leefbaarheid, wordt Levendig stadsdeel het gebied veel duurzamer gebruikt. Het wordt langzamer ontwikkeld en de Overlast van geluid, geur, chemicaliën ontwikkeling kent een organischer met explosiegevaar, en andere vormen verloop. Het voordeel van zelfontwikvan milieubelasting, heeft wonen in

industriegebieden tot dusver onmogelijk gemaakt. De studie ‘Case Study House’ gaat op zoek naar manieren om hier mee om te gaan. Maar ook de toekomstige bewoners worden aangesproken met een andere manier van ontwikkelen: ‘Ga niet op zoek naar grote investeerders, maar zoek de samenwerking met meerdere partijen. Probeer met de al gevestigde (bouw) bedrijven je eigen woning te bouwen.’ Als meerdere pioniers dit doen kan uiteindelijk een grootschalige ontwikkeling op gang komen. En kan de Binckhorst transformeren tot een levendig stadsdeel. ■ Corine Keus is zelfstandig architect en docent. Ze werkt binnen diverse samenwerkingen aan stedenbouwkundige en architectonische opgaven van verschillende schaalniveaus. In haar werk stelt ze binnen de opgave het onderzoek naar de specifieke kwaliteiten van de context centraal. Nanne Verbruggen is architect, binnen studio RTM te Rotterdam werkt ze aan stedenbouwkundige en architectonische projecten. Daarnaast doet ze onderzoek naar het gastgebruik van verschillende steden.

Het Veld

in a dirty area


52 2013/02 S+RO

Het Veld

Het Veld Healthy living in a dirty area

Case Study House Copyright: Corine Keus en Nanne Verbruggen

A FRESH HOUSE HYDROCULTURE FOR PROTECTION AGAINST SMELL

A CLEAN HOUSE

SCREENS FOR PROTECTION AGAINST DUST, NOISE AND SMELL


S+RO 2013/02 53 Het Veld Healthy living in a dirty area

A STABLE HOUSE CONCRETE FOR PROTECTION AGAINST EXPLOSION AND SMELL

A SILENT HOUSE DUAL FAÇADE FOR PROTECTION AGAINST NOISE AND DUST

Het Veld

HEALTHY LIVING IN A DIRTY AREA


recensies

54 2013/02 S+RO Recensies Boeken etc.

The City at Eye Level. Lessons for Street Plinths Meredith Glaser, Mattijs van ‘t Hoff, Hans Karssenberg, Jeroen Laven, Jan van Teeffelen (red.), Eburon, Delft, 2013 Isbn 9789059727144, 224 pagina’s, € 29,90

Liever een lelijk gebouw met een levendige plint, dan een mooi gebouw met een slechte plint, zo stellen Hans Karssenberg en Jeroen Laven in hun introductie. The City at Eye Level is een pleidooi voor de herwaardering van de ‘plint’, de begane grond van een gebouw. Volgens de auteurs spelen stedelijke plinten een cruciale rol in de vitaliteit van onze steden. Ze vormen het scharnierpunt tussen het publieke leven op straat en het private leven binnen. Onze indruk van een stad wordt voor het belangrijkste deel bepaald door wat we zien of op andere wijze op ooghoogte waarnemen. Deze functie is lange tijd verwaarloosd. Auto’s en ander snelverkeer domineerden het straatbeeld. De begane grond van veel gebouwen werd stiefmoederlijk behandeld als verzamelplek van opslag en techniek met slechts her en der een entree. Dit resulteerde in levensloze straten langs monotone horizontale gevels en blinde muren.

historisch overzicht, een theoretisch kader en tal van praktijkvoorbeelden uit steden in de westerse wereld, met een sleutelrol voor Rotterdam. Er is aandacht voor gebiedsontwikkeling, openbare ruimte, de rol van de gebruiker, eigendom, ontwikkeling en beheer. Samenhang in het boek ontstaat door het specifieke onderwerp, een heldere introductie en 75-puntige praktische tips tot slot. De verschillende stukken zijn ook prima los van elkaar te lezen. Geheel in de geest van Stipo is het boek open source: het is niet alleen te koop in de winkel, maar ook gratis te downloaden (www.thecityateyelevel.com). Eigenlijk is The City at Eye Level veel meer dan een boek. Het is een manier van denken en een doorlopend project. Via de site kan je nog steeds een bijdrage leveren.

nemers ruimte voor initiatief. Natuurlijk worden plinten levendig van koffietentjes, verse bakkers en knutselwinkeltjes. Maar daar kan niet iedere straat gevuld mee worden. Het boek toont gelukkig ook dat woningen (en zelfs kantoren) een positieve bijdrage aan aantrekkelijke plinten en straten kunnen leveren. Tegelijkertijd zit daar ook de beperking. Het pleidooi richt zich uitsluitend op binnensteden en de schil van vooroorlogse wijken en getransformeerde havengebieden daar omheen. Terwijl de stad daarbuiten ook best een impuls op ooghoogte kan gebruiken. Maar het voert wellicht te ver een panklare oplossing voor de hele stad te verwachten.

Begin dit jaar vond de boekpresentatie plaats in een voormalige supermarkt in RotterdamNoord. Het druk bezochte evenement bracht daarmee de lessen van het boek in Een succesvolle plintstrategie doet volgens de auteurs uitspraken op drie schaalniveaus: de praktijk. De Teilingenstraat werd een vrijdagavond lang omgetoverd tot een bruihet gebouw, de straat en de omgeving. Op sende plek. John Worthington hoofdspreker gebouwniveau heeft een plint idealiter elke tien tot vijftien meter een andere gebruiker, bij de boekpresentatie, zei tien jaar geleden oogt de begane grond door een flinke hoogte bij de revisie van ‘zijn’ Rotterdamse hoogbouwbeleid al dat ‘Rotterdam buildings don’t genereus en is het flexibel in gebruik. De overgang van publiek naar privaat verloopt hit the ground very well’. Het markeerde een verschuiving van de aandacht in het geleidelijk en kan daarom op verschillende stadsbeleid van skyline naar straat. Een Plint momenten anders worden gebruikt. Aantrekkelijke straten zijn niet te breed, hebben Safari voorafgaand aan de book launch voerde gevarieerde bebouwing, parkeergelegenheid, langs enkele Rotterdamse straten waaraan The City at Eye Level leest als een collectief de afgelopen jaren met succes gesleuteld is. zitmogelijkheden en bomen. Deze straten manifest. Geïnitieerd door Stipo (‘team doen het goed als ze een centraal onderdeel Ze staan ook in het boek. voor stedelijke ontwikkeling’), leverde een van een buurt zijn, doordat ze aan belanggelegenheidscoalitie van een kleine vijftig De hernieuwde belangstelling voor de plint rijke fiets- en voetgangersroutes liggen en mensen een bijdrage in de vorm van een zich onderscheiden van andere straten door lijkt samen te hangen met het teruggekeerde interview, casestudy of artikel. Zo pleit belang van stedelijkheid en de stad. Haar sucgespecialiseerde functies en een samenAdriaan Geuze voor een raamwerk van ces hangt voor een belangrijk deel af van haar hangend ontwerp. Bij de uitvoering van de straten waaraan tientallen jaren gewerkt vermogen ontmoetingen tussen mensen, strategie is het essentieel een balans te kan worden. Liefst door lokale architecten, die de stad goed kennen. Belangrijke straten vinden in de driehoek software (het gebruik), onverwacht of gepland, te stimuleren en facihardware (de bouwkudige schil) en orgware literen. Zonder aantrekkelijke plinten lukt dat zijn lang en dragen één naam. Ton Schaap niet. Het boek bouwt voort op het gedachte(realisatie en beheer). Een langetermijnbeen Wies Sanders bespreken plinten met goed van Jane Jacobs en Kevin Lynch en meer respectievelijk een woon- en parkeerfunctie. nadering met een coalitie van partijen die recent het werk van Allan Jacobs en Jan Gehl. bestaat uit eigenaren, overheid, onderneHenk Ovink en Jos Gadet beschrijven elk mers, ontwikkelaars en een plintmanager is Het is kenmerkend voor de veranderende kijk een voorbeeldig project. De verschilnaar de stad in Nederland. Tot voor kort was hiervoor voorwaardelijk. lende bijdragen zijn in acht hoofdstukken de stedelijke plint een zwakke plek bij uitstek thematisch geordend. Door het grote van de Nederlandse stedenbouw. Helemaal aantal auteurs wordt het onderwerp vanuit Zo’n plintstrategie levert kansen voor de in Rotterdam. Hoewel het boek Engelstalig vele posities belicht. Het boek geeft een stedelijke economie en biedt kleine onder-


recensies

S+RO 2013/02 55 Recensies Boeken etc.

hanteert ontwerpen als middel tot maatschappijkritiek. Hij houdt een pleidooi voor een meer evenwichtige verhouding tussen mens en aarde en bepleit een meer autarkisch en zelfvoorzienend bestaan en een duurzamere omgang met onze bronnen. Hoewel zijn pleidooi natuurlijk legitiem is, valt het in het boekje uit de toon. Eric-Jan Daan Zandbelt Pleijster van LOLA landscape architects doet Zandbelt&vandenBerg/TU Delft dit beter en definieert op analytische wijze dz@zandbeltvandenberg.nl / de in de tijd veranderende verhouding tussen d.d.zandbelt@tudelft.nl In het tweede deel van het cahier ‘mijn/dijn’, stad en ommeland. De Stadsrandenatlas Zuid-Holland, waar hij aan meewerkte, laat wordt ingegaan op hetgeen ontwerpers ruimtelijke visualisaties zien van de indeling Over de grens. Over de rol en betekenis van kunnen bijdragen aan de wisselwerking en vormgeving van stadsranden. Hierbij tussen privé en openbaar; een nuancering de ‘grens’ binnen de hedendaagse van het eerste thema. Paul Geerts was artis- concludeert hij dat juist de afwisseling van landschapsarchitectuur tiek leider van het Secret Gardens Festival in randen de huidige stad aantrekkelijk maakt Karin Christof en Arjan Vergeer (red.), het Vlaamse Kortrijk. Tijdens het festival in voor haar bewoners; het biedt de mogelijkUitgeverij Blauwdruk, Wageningen heid om in de rand te wonen, deze te 2009 kregen tien miskende publieke en Isbn 9789075271591, 64 pp, € 11,90 semipublieke ruimten in de stad een tijdelijke bezoeken voor een wandeling of er een keuken te kopen. invulling als tuin. In zijn verhaal beschrijft Het boekje Over de grens is een bundeling Geerts de ambitie om deze vergeten plekken, van lezingen, die in de loop van 2011 en 2012 voor de duur van één zomer, de betekenis te Het vierde deel van het boekje ‘zee/kust’ georganiseerd werden door Architectuurverhaalt over de ecologische, duurzame of geven van plaatsen van verwondering en centrum Makeblijde/aMb. In de lezingenreeks, die bestond uit tien lezingen, worden bewondering, van rust en verpozing. Hij stelt historisch- culturele lagen van het landschap, welke als basis dienen voor verdere dat dergelijke kleine groene ruimten, die de mogelijkheden en beperkingen verkend balanceren op de grens van het intieme van ontwikkeling. Joyce van den Berg gaat in op die grenzen binnen de landschapsarchitectuur met zich meebrengen. Zij zijn geordend een private tuin en het toegankelijke van een haar ontwerponderzoek naar de Baltische kust; naar een landschap dat de Sovjets openbare ruimte, betekenis hebben als rond vijf thema’s; vormgeving, eigenaarschap, de grens van stad en land, natuurlijke decompressieruimten voor de stad. Roel van strategisch verborgen hielden. Zij introduceert de term ‘traumalandschappen’ en zet Timmeren en Floris van der Kleij betogen in grenzen en cultuurverschillen. het verlengde hiervan dat de ontwerper ook fotografie in om de bestaande en toekomstige kustlijn ‘bloot’ te leggen. Hoewel zij een zelf initiatiefnemer kan zijn. In hun In het eerste deel van het cahier ‘ontwerp/ zeer interessant verhaal heeft, gaat het wat samenwerkingsverband SWAMPS ontwikgrens’, wordt ingegaan op wat een grens in mij betreft te weinig in op de centrale de landschapsarchitectuur betekent en wat kelen zij projecten die de eigenzinnige thematiek en op wat je in ontwerpende zin archetypische grenzen zijn. Paul Achterberg, schoonheid van niemandsland als uitgangpunt nemen voor landschappelijke interven- met de grens tussen water en land zou van bureau Quadrat, beschrijft in een kunnen doen. Dit gebeurt in het tweede filosofisch getint verhaal, naar analogie van ties. Het is jammer dat hun verhaal verhaal van Arjan Nienhuis van Nienhuis voornamelijk middels foto’s wordt verteld het schilderij ‘Expulsion from the garden of die van een slechte kwaliteit zijn; zwart-wit landschapsarchitectuur en Bart Bomas van Eden’ van Thomas Cole, hoe de grens een BVR, die beiden participeerden in het ruimte in zichzelf is. Als mooi voorbeeld laat en met weinig contrast. Hiermee kan dit verhaal in de context van het boekje, wat mij ontwerpatelier ‘Naar zee! Ontwerpen aan de hij de Boulevard des Anglais in Nice zien; de kust’, gelukkig wel. Zij houden een pleidooi betreft, zeer gemist worden. door één krachtig dwarsprofiel vormgegevoor een meer dynamische ontwerpbenadeven overgang van land naar zee. Hij verbindt ring van de kustlijn en vatten de Noordzee Het derde deel van het boekje ‘stad/land’, dit met de ommuring, die zijn bureau gaat in op hoe ontwerpers zich positioneren zelf op als schepper van nieuwe ruimtelijke vormgaf, rond de penitentiaire inrichting in in relatie tot de vervagende grenzen tussen kwaliteiten; zij pleiten voor een meer Dordrecht en waarmee zij het landschap proefondervindelijk handelen. >> buiten, binnen de gevangenismuren hebben stad en land. Ton Matton, stedenbouwkundige en zelfverklaard Vinex-vluchteling, willen trekken. Maike van Stiphout van DS is, komen de bijdragen met name van Nederlandse auteurs en gaat het vaak over Nederlandse straten. The City at Eye Level geeft daarmee een duidelijk signaal aan de rest van de wereld: in Nederland beginnen we het eindelijk te begrijpen. ■

landschapsarchitecten gaat in haar verhaal in op haar ervaring met het definiëren en vormgeven van grenzen. Zij schetst de betekenis van grenzen in het landschap, die hun functie hebben verloren, zoals de grensrivier de Wurm tussen Nederlands Limburg en Duits Nordrhein-Westfalen en de onzichtbare Limes, grens van het Romeinse Rijk. Feitelijk raakt dit eerste deel wat mij betreft de kern van het gestelde thema.


recensies

56 2013/02 S+RO Recensies Boeken etc.

In het vijfde en laatste deel van het boekje ‘hier/daar’ worden de verschillen belicht tussen Nederland, Duitsland en België met betrekking tot de wijze waarop men het landschap benadert. Mark Eker, landschapsarchitect bij de provincie NoordHolland, en Henk van Houtum, hoofddocent aan de Radboud Universiteit Nijmegen, gaan in op hun ontwerponderzoek ‘Grenslandschap’. Het is een verhaal dat in feite in het verlengde ligt van het eerste thema. Zij bestudeerden het landschap van de Nederlands-Duitse en Nederlands-Belgische grens en onderzochten de mogelijkheden om ontwerpenderwijs met de grens om te gaan. Zij schetsen een benadering van ‘niets doen’, naast een benadering van ‘de grens wegdenken’ en ‘de grens versterken’. Steven Delva, van Delva Landscape Architects, verhaalt ten slotte van de verschillen tussen de Nederlandse en Vlaamse ontwerpcultuur. En hoewel hij een erg interessant verhaal heeft, valt ook deze verhandeling wat mij betreft buiten de thematiek van het boekje. Delva signaleert in Nederland en Vlaanderen tegengestelde tendensen. Waar Nederland wordt gezien als bakermat van de ruimtelijke planning, lijkt deze traditie binnen het huidige politieke klimaat op de achtergrond te raken. In Vlaanderen ziet Delva een tegenovergestelde beweging in de eerste voorbeelden van regionale plannen met de ambitie om ruimtelijke structuurdragers te versterken.

reeks lezingen en het boekje hadden aan betekenis gewonnen als de vraagstelling simpeler en eenduidiger was geformuleerd; gefocust op de centrale thematiek. De afzonderlijke lezingen hadden hiermee een breder en gevarieerder zicht kunnen geven op de mogelijkheden om te gaan met de dubbelzinnigheid en dubbelzijdigheid van grenzen in het landschap en op het landschapsarchitectonisch instrumentarium dat hierbij inzetbaar is. Het had de meer abstracte en maatschappijkritische verhaal van Maton en Delva voorkomen en het verhaal van Van den Berg meer gericht. Ook het redactioneel van Karin Christof en Arjan Vergeer voegt hierbij weinig toe; geen analytisch kader vooraf of concluderende verdieping achteraf. Jammer is voorts dat de illustraties in het boekje, die in de verhalen toch een cruciale betekenis hebben, van slechte kwaliteit zijn; te klein en zwart-wit voegen ze weinig toe.

Zoals het citaat van filosoof Martin Heidegger in het voorwoord zo mooi weergeeft, is een grens niet waar iets eindigt, maar waar iets begint; overgangen en verbindingen definiëren de grens. Dit is een thematiek die elke ontwerper tot de verbeelding zal spreken. Het boekje Over de grens levert een waardevolle en rijke verzameling verhalen over hoe om te gaan met deze grenzen. In mijn ogen zou daarbij echter een aantal verhalen gemist of meer gefocused kunnen worden. Ook brengen de vijf thema’s, wat mij betreft, weinig verdieping en een onnodige complexiteit. De

Steden in de Steigers. Stadsvernieuwing in Nederland 1970-1990 Herman de Liagre Böhl, Uitgeverij Prometheus Bert Bakker, Amsterdam, 2012 Isbn 9789035138759, 392pp, € 29,95

andere West-Europese landen. Gezien de huidige crisis is het de moeite waard om de resultaten uit het verleden en de ambitieuze doelstellingen van destijds te onderzoeken. Historicus Herman de Liagre Böhl wil de volgende vraag beantwoorden: op welke wijze heeft de stadsvernieuwing in Nederland gestalte gekregen en in hoeverre was haar uitgangspunt, namelijk het ‘Bouwen voor de (bestaande arbeiders-)buurt’, doeltreffend?

Het boek is opgebouwd uit veertien hoofdstukken en een slotwoord. Na een hoofdstuk over het stadsvernieuwingsbeleid op landelijk niveau volgt een beschrijving van het beleid van twaalf steden, die toonaangevend waren en een belangrijk deel uit het stadsvernieuwingsfonds van de rijksoverheid in 1985 kregen toegewezen. De hoofdstukken over deze steden bevatten elk een historisch overzicht van de periode voordat de stadsvernieuwing begon en beschrijft de beleidsomslag van kaalslag Kortom, de verwachtingen die het boek Over van vooroorlogse wijken naar beleid gericht op behoud en herstel. Een paragraaf met de grens oproept, worden niet helemaal de hoogtijdagen van de stadsvernieuwing ingevuld; het is een leuk boekje dat vlot wordt afgesloten met een analyse van de leest, maar het inzicht in de landschapsarinterventies die daarna zijn uitgevoerd en chitectonische vraagstelling had breder, gevarieerder en meer inspirerend gekund. ■ eindigt met de gevolgen van de recente kredietcrisis. Na de beschrijving van de twaalf steden volgt een hoofdstuk over de Niké van Keulen periode na de stadsvernieuwing op landelijk MTD Landschapsarchitecten niveau met stedelijke vernieuwing als vankeulen@mtdls.nl nieuwe strategie. Zoals De Liagre Böhl aangeeft, vormde de maatschappelijke noodzaak om het verval van wijken, woningen en voorzieningen in en rondom oude stadscentra aan te pakken de aanleiding voor stadsvernieuwing in Nederland. Dit verval ging gepaard met sociale en Steden in de steigers beschrijft het stadsver- economische problemen onder de toenmalige wijkbewoners. Tot 1970 werd sloop nieuwingsproces dat tussen 1970 en 1990 en daardoor gedwongen verhuizing van de in Nederland heeft plaatsgevonden door wijkbewoners door overheden en planners verbetering van vooroorlogse wijken. als oplossing gezien. Sloop werd door de Deze prestatie wordt ook wel getypeerd rijksoverheid toentertijd gestimuleerd door als ‘de gouden jaren’ of ‘de Deltawerken middel van de beschikking ‘geldelijke steun voor de steden’. Nederland heeft meer krotopruiming en doorstroming’. Terecht geld uitgegeven aan stadsvernieuwing dan


recensies

S+RO 2013/02 57 Recensies Boeken etc.

wordt door De Liagre Böhl gewezen op de grote invloed van deze regeling maar daarbij zou hij ook kunnen vermelden dat gemeenten, om in aanmerking te komen voor deze regeling, saneringsplannen voorstelden en, na subsidietoekenning, uitvoerden met sloop van gehele wijken en niet van enkele incidentele panden. Bovendien werden deze saneringsplannen vaak voorafgegaan door moedwillige verkrotting van panden als gevolg van speculatie en het innemen van grondposities door projectontwikkelaars. Bij gebrek aan concrete plannen bleven deze terreinen dikwijls jarenlang braak liggen met grote renteverliezen op de grondexploitatie tot gevolg. Actiegroepen kwamen, zoals De Liagre Böhl voldoende beschrijft, tegen deze kaalslag in verzet en streden voor goede en betaalbare woningen in hun buurt en de stad.

het contact met het gemeentebestuur via allerlei ambtelijke schijven.

Hoewel er landelijk gezien enorme investeringen zijn gedaan die hebben geleid tot wijkverbetering, maakt de vergelijking tussen steden duidelijk dat de aanpak en resultaten lokaal aanzienlijk verschillen. Bouwen voor de buurt begon in Rotterdam in 1975 met het instellen van projectgroepen en met aankoopacties van slecht onderhouden particulier bezit ten behoeve van woningverbetering in de sociale sector. Amsterdam volgde vier jaar later en Den Haag zes jaar later dan Rotterdam.

In het boek wordt het enorme resultaat van de stadsvernieuwing van de periode 1970-1990 benadrukt, indrukwekkend alleen al afgemeten aan het aantal gerenoveerde woningen en wijken. Dit wordt mede onderbouwd door de resultaten van de KwalitaEen tweede opmerking over de algetieve Woning Registratie (KWR) 2000 (p.338), mene hoofdstukken betreft de in het waarin wordt vastgesteld dat de bouwboek toegekende dominante rol van een kundige woningkwaliteit in de voormalige enkele staatssecretaris en/of wethouder. stadsvernieuwingswijken in de grote steden Ongetwijfeld hebben mensen als Schaefer beter is dan het gemiddelde van de Neder(staatssecretaris) en Van de Ploeg als landse voorraad. Dit is volgens de KWR 2000 wethouder Stadsvernieuwing in Rot(en geciteerd in het boek) bereikt door de terdam, een grote bijdrage geleverd aan inspanningen in de sociale sector terwijl de de enorme verbetering van de woon- en herstelkosten in de particuliere huursector leefsituatie in de oude wijken, maar er zijn in vergelijking met de andere woningmarktmeer personen en vooral organisaties die sectoren nog steeds het grootst zijn. Daarbij daartoe hebben bijgedragen. Tot midden had De Liagre Böhl moeten vermelden dat jaren tachtig werd de verbetering van de woonsituatie in deze wijken breed gedragen bij de grote gemeenten een hoge gebruiksdoor allerlei maatschappelijke organisaties. kwaliteit van woningen is gerealiseerd door Bewonersorganisaties kregen daadwerkelijk bewonersparticipatie en door de gemeente ontwikkelde methodieken om een scherpe de mogelijkheid om hun wijkproblemen tot uitgangspunt van gemeentebeleid te maken. afweging tussen woningkwaliteit en kosten mogelijk te maken. Daardoor werd meestal In de stadsbeschrijvingen wordt ingegaan meer kwaliteit in de sociale woningbouw op de verschillende wijzen, waarop aan de totstandkoming van stadsvernieuwing werd gerealiseerd dan door de rijksoverheid als minimum werd voorgeschreven. vormgegeven. Projectgroepen in Rotterdam hadden een directe relatie met de De resultaten geven mijns inziens echter wethouder en bestonden voor de ene helft ook aanleiding tot meer kritiek op deze uit ambtenaren van uitvoerende diensten aanvankelijk op volkshuisvesting gerichte en de andere helft uit (vertegenwoordigers benadering. Oplossingen ter verbetering van) bewoners. In andere steden waren van de stedenbouwkundige structuur, er ambtelijke projectgroepen en verliep

openbare ruimte en architectuur werden vaak gemist of vroegen later om nieuwe ingrepen. Dit is bijvoorbeeld in Rotterdam duidelijk zichtbaar bij recente renovaties van eerdere renovaties. Een ander punt raakt aan de kern van de strategie van het ‘Bouwen voor de buurt’, namelijk het effect van verdringing van de wijkbewoners. De Liagre Böhl meent dat gemiddeld slechts twintig procent van de bewoners in de eigen buurt is gebleven (p.344). Onduidelijk is wat de bron van dit getal is. Rotterdamse onderzoeken laten veel hogere percentages (zeventig-negentig procent) zien.

Zoals veel andere stadsvernieuwingsliteratuur laat Steden in de steigers zien dat sociaaleconomische problemen zoals werkloosheid, criminaliteit, vandalisme bleven bestaan. Maar De Liagre Böhl maakt ook duidelijk dat ‘veel buurten die ooit waren afgeschreven, nu, dankzij de stadsvernieuwing, prettige woonoorden [zijn] geworden….’ (p.346). Hierin ligt de toegevoegde waarde van het boek. Jammer dat in het boek foto’s en plankaarten ter illustratie ontbreken maar desondanks levert dit boek een gedegen bijdrage aan de documentatie van een indrukwekkende periode van de Nederlandse stedenbouw. Op basis van het boek zijn lessen te leren; hoe te voorkomen dat stadswijken in verval raken en dat er door een gebrek aan middelen een nieuw deltaplan nodig is voor onze toekomstige generatie. ■ Paul Stouten Technische Universiteit Delft p.l.m.stouten@tudelft.nl Symbolic Markers and Institutional Innovation in Transforming Urban Spaces Sebastian Dembski, AISSR, Amsterdam, 2012 Isbn 9789078862000, 162 pp, bestellen bij s.dembski@uva.nl of downloaden via http://dare.uva.nl/record/433434 Planning draait om mensen en organisaties die samenwerken rond een gezamenlijk >>


recensies

58 2013/02 S+RO Recensies Boeken etc.

if .•. ~''''

doel; een leidend beeld van wat de toekomst van een gebied zou kunnen zijn. Het geheimzinnige leven van dat gezamenlijke beeld is onderwerp van een groeiend aantal studies. Het gezamenlijk beeld heeft een ontstaansgeschiedenis, een evoluerende hoedanigheid en een aantrekkingskracht. Hoe moeten we dit fenomeen empirisch vangen? Hoe moeten we het benoemen – plan, visie, droom? Hoe kunnen we het in praktijken temmen? Of kan het slechts spontaan ontstaan onder een unieke constellatie van toevallige omstandigheden? Het proefschrift van Dembski concentreert zich op pogingen om de peri-urbane zone, wat de achtertuin van de stad zou kunnen zijn, te duiden in een aantrekkelijk vergezicht. Dergelijke gebieden hebben vaak geen gezicht, geen terminologie om ze te hanteren, geen kader om samenhangende handelingen in te vangen. Het Emscherpark dient uiteraard als positief voorbeeld van wat zo’n gebied nodig heeft. Maar wat komt er terecht van de vele andere pogingen om gebieden te voorzien van een duidend, wenkend, verbindend perspectief (door Dembski symbolic marker genoemd) en zo samenhangende besluitvorming te bespoedigen?

De keus voor een specifiek ruimtelijk object (de Zwischenstadt) was eigenlijk niet nodig geweest. Elke planologische poging om de weerbarstigheid van de maatschappelijkruimtelijke organisatie te condenseren in een hanteerbaar concept had als casus kunnen fungeren. In de gepresenteerde casussen (bepaalde peri-urbane ruimtes bij Rotterdam, Manchester en Keulen/Bonn) wordt geprobeerd te duiden wat het succes van de symbolic marker is geweest in het komen tot de gewenste beeldvorming en besluitvorming. Dat is boeiend leesvoer voor degene die geïnteresseerd is in de performance van concepten en aan het denken gezet wil worden. De casussen zijn onderhoudend, de poging is dapper, maar de conclusie mist overtuigingskracht. Ten

/

eerste omdat Dembski’s bespreking van relevante theorieën onvolledig is. Hoewel er een boeiende set ideeën wordt benoemd, blijft er ook een zeer voor de hand liggende reeks totaal onaangeroerd. Geen van de theorieën over storytelling, visioning, branding en framing wordt werkelijk betrokken in zijn conceptuele verkenningen – hooguit kort genoemd. Dit is een gemiste kans, juist omdat in die theorieën noodzakelijke voorwaarden voor de performance van planconcepten worden beschreven. Voorwaarden, die in Dembski’s conclusie als nieuwe inzichten gebracht worden, zijn daarin al beschreven.

Maar het is vooral de empirische bewijslast die zwak is in dit soort studies. Niet zonder reden, want de epistemologische uitdagingen om dit vraagstuk te lijf te gaan liegen er niet om. Het duiden van de rol van ideeën in de volledige complexiteit van de regionale maatschappelijke discussies en besluitvorming is onbegonnen werk. We kunnen slechts de oppervlakte analyseren; uitingen in teksten, vergaderingen, besluiten. Daar achter ligt de informele communicatie tussen personen en organisaties, de persoonlijke meer complexe associaties van woorden, de subtiele vorming van bereidheid tot actie, social learning-processen van internalisering en acceptatie, om er een paar te noemen. Hoe deze, via al die niet-meetbare wegen, uiteindelijk de dynamische kaders van overweging beïnvloeden die leiden tot besluiten is simpelweg onmogelijk met zekerheid vast te stellen. Dembski reflecteert niet op de beperktheid van zijn eigen empirische werk. Hij beschrijft wel een stappenplan. Hoewel dat in een reviewed journal terug te vinden is, geeft het geen werkelijk antwoord op de methodologische uitdagingen. Bovendien wordt het door hemzelf niet consequent gebruikt. In andere van zijn hoofdstukken, die als artikel zijn ingediend, moet de lezer zich soms tevreden stellen met slechts één enkele zin over de interviews en docu-

mentanalyse die zouden zijn gehouden en uitgevoerd. De casusbeschrijvingen worden daardoor een onderhoudende, maar wetenschappelijk erg vrijzinnige beschrijving van planprocessen. Er wordt daarin nauwelijks naar bronnen verwezen. Hoe is de spong van observatie van de complexe werkelijkheid naar overzichtelijke analyse gemaakt? De rol van de symbolic markers in de lokale dialogen wordt niet helder. De casusbeschrijvingen worden daarmee een algemene conflictanalyse. Niettemin worden de meest stellige uitspraken gedaan over de percepties en intenties van actoren in de besproken processen. En over de uiteindelijke oogst van de ingezette symbolic markers. Het empirisch materiaal verschaft de uitspraken mijns inziens onvoldoende legitimiteit. Het boek concludeert dat we niet moeten overschatten wat een symbolic marker vermag. Het heeft maar beperkte kracht. Het kan geen ijzer met handen breken. Zo’n leidend beeld moet zich daarom, zo zegt Dembski, vooral conformeren aan de reeds bestaande beelden in een streek. Dan heeft het de meeste kans. Want wie al te rigoureus beelden wil vervangen, vangt uiteindelijk bot. Dan word je genegeerd als een bemoeial, utopist, of erger. En daarmee legt deze studie een fundamenteel dilemma van de planologie bloot. We leven in een tijd dat ambitie en vermeende arrogantie van de planner sterk wordt bekritiseerd. Maar de ultieme consequentie van het ook door Dembski voorgestelde conformeren aan het bestaande is dat het plan slechts zou samenvatten wat een streek al weet, wil en heeft. Dan is de acceptatie mogelijk bijzonder groot maar de toegevoegde waarde alsnog nihil. Wil het plan een verschil maken, dan moet het de bestaande beelden ter discussie stellen. Er bestaat dus een spanning tussen het aansluiten op de bestaande frames en de intenties van planners.


recensies Bröer C., Beleid vormt overlast. Hoe beleidscontouren de beleving van geluid bepalen, Aksant, Amsterdam, 2006. Huijs M., Building Castles in the (Dutch) Air. Understanding the Policy Deadlock of Amsterdam Airport

Dembski legt met drie lezenswaardige casussen een boeiend vraagstuk bloot: die van de beperkte transformatieve kracht van planconcepten als gevolg van te veel ambitie. Voor de geïnteresseerde lezer biedt het lezen van het boek veel stof tot nadenken. Maar het geeft geen sluitende antwoorden. Het worstelt met het empirisch meetbaar maken van de rol van symbolic markers in besluitvormingsprocessen. Ook naar de precieze faalfactoren en manieren om daar aan tegemoet te komen blijft het gissen. ■ Terry van Dijk Rijksuniversiteit Groningen t.van.dijk@rug.nl The Airport Assembled. Rethinking planning and policy making of Amsterdam Airport Schiphol by using the Actor-Network Theory Bart de Jong, Uitgeverij Eburon, Delft, 2012 Isbn 9789059727151, 311 pp, € 35,00

Schiphol 1989/2009, TUDelft, 2011. Tan T.G., Urgentie, leiderschap en kennisontwikkeling. Verklaringen voor drie besluitvormingsronden over Schiphol tussen 1989 en 1991, Amsterdam, Lemma, 2001.

Weggeman J., Controversiële besluitvorming . Opkomst en functioneren van groen polderoverleg, Utrecht, Lemma, 2003.

De tweede stap is de consultatie: actiegroepen, politici, bestuurders en deskundigen bemoeien zich ermee. De derde stap is de moeilijkste en heet hiërarchie. Nu gaat het erom te bepalen wat het belangrijkste is. Dat is duwen en trekken. In de laatste fase is er een besluit genomen en treedt institutionalisering op.

In zijn dissertatie beschrijft Bart de Jong op heldere wijze hoe zeven verschillende controverses binnen de Alders-tafel zich afspeelden. De Alders-tafel is een overlegorgaan van luchtvaartpartijen, overheden en omwonenden. Hij heeft daarbij het voordeel dat hij als medewerker van Schiphol en later van de gemeente Haarlemmermeer zeer goed op de hoogte is van het reilen en zeilen van de Alders-tafel.

S+RO 2013/02 59 Recensies Boeken etc.

heeft verkend. Beschrijvend lijkt het mij een nuttige aanvulling op het instrumentarium. Als oplossingsinstrument is het mijns inziens niet overtuigend.

Interessant zijn de noties die hier en daar opduiken. Bart de Jong noemt het Schipholdossier hypochondrisch door de chronische preoccupatie met geluid en hinder. Hij spreekt van ‘(...) geen nieuwe overlegtafels waaraan eindeloos wordt gediscussieerd over wat Schiphol wel en niet moet zijn.’ Hij wil de impact van de verwetenschappelijking van de politiek en de politisering van de wetenschap verminderen. Hij heeft het dus een beetje gehad met het Alders-tafel gebeuren.

De aanbeveling die Bart de Jong doet om te stoppen met hinderbeperkende maatregelen in het Alders-tafel proces is bijzonder. Na de theorie en de beschrijving van de Maar hij constateert dat de belangrijkste controverses komt de hoofdvraag van de echt hinderbeperkende maatregelen al zijn dissertatie aan de orde: ‘Hoe kan de voornamelijk descriptieve actornetwerktheorie genomen en dat nu alleen nog hinderverschuiving optreedt: tegenover elke groep door planners en beleidsmakers op een Schiphol verbindt ons niet alleen met waarvan de hinder minder wordt staat normatieve en proactieve manier worden meer dan driehonderd plaatsen in de weer een nieuwe groep die extra hinder ingezet?’ Hiervoor haalt Bart de Jong nog gehele wereld, maar is tevens een dankdrie theorieën van stal en probeert deze tot krijgt. Dit lokt NIMBY-gedrag uit en roept baar onderwerp van dissertaties. Naast een permanente staat van achterdocht op. één bouwwerk te combineren: Relational ruimtelijk-functionele studies van onder Planning van Healey, the multiplanarmeer Pim Warffemius, Michel Van Wijk en In het verlengde daarvan ligt zijn aanbevetheorie van Hillier en de actor-relational Paul Riemens is het vooral de controverse ling om over te gaan van hinderbeperking approach van zijn promotor Luuk Boelens. rond de groei van Schiphol die een rijke op vermindering van de hinderbeleving. Dit hoeft hier allemaal niet uitgelegd te oogst biedt. Giap Tan (2001) gebruikte het Ook Bröer wees daar al op. Meer inzet van worden want ik sluit me aan bij Bart de pluricentrisch besluitvormingsmodel van Teisman, Johan Weggeman (2003) beschreef Jong zijn eigen bevinding: ‘It remains vague sociale media en proactieve voorlichting aan mensen die verhuizen naar het gebied how practical implementation of the het Groene Poldermodel, Christian Bröer rond Schiphol. Zijn laatste les is dat planmultiplanar theory of spatial planning and (2006) liet zien hoe beleid overlast vormt ners en beleidsmakers hun plek moeten governance should take place.’ en Menno Huijs (2011) hanteerde discourskennen. Zij zijn niet de orkestleiders maar analyse. Bart de Jong gebruikt de actornetde facilitators. Daar sluit ik me van harte werktheorie, voornamelijk ontwikkeld door Dissertaties dwingen de auteur tot een bij aan! ■ theoretisch kader. Dat kost vele bladzijden Bruno Latour. uitleg en dan volgen de beschrijvingen Hugo Gordijn van het onderzochte met behulp van De actornetwerktheorie is een andere Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid het theoretisch kader. Ook dat kost vele manier van het bekijken van controverses. bladzijden. Weggeman heeft 450 bladzijden Hugo.gordijn@minienm.nl In eerste instantie wordt gekeken naar het nodig en Huijs voor zijn discoursanalyse ontstaan van een controverse. Bij Schiphol zelfs 700 bladzijden. Bart de Jong beperkt heeft dit ontstaan een technologische oorzaak: de introductie van de straalmotor het tot ruim 300. Het is goed dat hij de die enorm veel herrie bleek te gaan maken. actornetwerktheorie diepgaand voor ons


boven s recensies

60 2013/02 S+RO Recensies Bovenste Plank

Lianne van Duinen Recensieredacteur S+RO lianne.van duinen@rli.nl

Amsterdam Noir Karin Borst et al. (red.), Dienst Ruimtelijke Ordening, 2012

Ruimtelijke economische dynamiek Oedzge Atzema et al., Uitgeverij Coutinho, 2012

Isbn 978907507001, 128 pp, € 18,50 of downloaden via www.amsterdam.nl

Isbn 9789046900567, 184 pp, € 23,50

Schoonmakers, transporteurs, krantenmedewerkers: wie denkt dat de stad ’s nachts slaapt, moet dit boekje beslist lezen. In Amsterdam Noir verkennen verschillende auteurs van de dienst Ruimtelijke Ordening van Amsterdam de donkere kant van de stad. Die ‘donkere kant’ wordt ruim bezien: er zijn bijdragen over onveiligheid in wijken en over duistere bedrijventerreinen, maar ook over het nachtleven, begraafplaatsen en een fotoreeks van nachtwerkers. De nacht wordt vaak geassocieerd met moord, doodslag en andere criminaliteit, en dit beeld wordt in de bundel tegelijkertijd bevestigd én ontkracht. Met het speels vormgegeven Amsterdam Noir wil de reeks Nieuwe Openingen discussie oproepen en inspireren. Dat is zeker gelukt. Het zet de lezer aan het denken, door telkens de keerzijde op te zoeken. Dus gaat het niet alleen over de dynamiek van de nachtelijke logistiek, maar ook ‘van de wagen gevallen goederen’. En gaat het niet alleen over de kansen van de stad, maar ook over de hoge cijfers psychische stoornissen en suïcide. Wat betekent dit voor de wereldwijde verstedelijkingstrend? ■

The self made land Hans van der Cammen & Len de Klerk ism Dekker en Witsen, Unieboek Het Spectrum, 2012 Isbn 9789049107017, 486 pp, € 39,99

‘Wat gebeurt waar en waarom gebeurt dat daar?’ Dit is in de vraag die economisch geografen zich stellen. In dit uiterst handzame en overzichtelijke leerboek pakken vier Utrechtse economisch geografen deze vraag bij de kop. De auteurs kijken in Ruimtelijke economische dynamiek niet alleen naar het locatievraagstuk van bedrijven, maar besteden ook aandacht aan de regionaaleconomische ontwikkeling van gebieden. De verklaring van die tweede is aanzienlijk ingewikkelder dan van de eerste: waarschijnlijk de reden waarom theorievorming rond locatiekeuze verder is gevorderd. Het is alweer de derde druk van het veelgebruikte leerboek en de uitgave is grondig geactualiseerd. De bijgevoegde literatuurlijst biedt een aardige staalkaart van kernpublicaties, maar kent ook een stevig Addendum: een dertigtal boeken was per abuis niet in de lijst opgenomen. De oorzaak van deze omissies wijten de auteurs op geestige wijze aan ‘de Wet van Willem van Hanegem’: als er niet met vaste mandekking gespeeld wordt, krijg je steeds situaties ‘waarin de verdedigers denken dat die ander het wel zal doen’. ■

The self made land is de Engelstalige uitgave van een klassieker in de ruimtelijke ordening: Van Grachtengordel tot Vinex-wijk. Met deze uitgave willen Van der Cammen en De Klerk voorzien in de groeiende behoefte aan Engelstalig studiemateriaal over de Nederlandse ruimtelijke ordening. In grote lijnen volgt het de opzet van de Nederlandse versie. Nieuw is het pressure cooker-hoofdstuk over stedelijke en regionale planningtheorie, speciaal voor de lezer die minder thuis is in ruimtelijke ordening. Ook nieuw is de (bescheiden) vooruitblik op nieuwe trends aan het eind van het boek. Zoals we de auteurs kennen, laten zij in hun boek vooral het evoluerende en cyclische patroon zien in de Nederlandse planning, met een patroon van actie en reactie. Waardevolle inzichten uit ‘tijdsperk één’ kunnen daarbij in ‘tijdsperk twee’ alweer vergeten zijn, en in ‘tijdsperk drie’ weer omarmd. Dit werpt een ander licht op nieuwe plannen: is er sprake van werkelijke innovatie? Of gaat het om een simpele reflex als reactie op de voorgangers? (p. 434). Overzichtelijk en tijdloos standaardwerk, een must voor elke vakgenoot. Met handige glossary. ■


n ste plank recensies

S+RO 2013/02 61 Recensies Bovenste Plank

Binnen de poorten Marcel R. van Winsen & Hugo J. van Velzen, IJsselacademie, 2012

Beelden van de middelgrote stad Michiel Dehaene et al. (ed.), OASE 89, 2012

De ingenieur en de buurman Ton Baetens, Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling RMO, 2012

Isbn 9789462080157, 128 pp, € 19.95

Isbn 9789077758366, 192 pp, bestellen via www.rmo.nl

Isbn 9789066972254, 208 pp, € 24,95

Waarom maakt de rooilijn van die ene straat richting het stadscentrum eigenlijk zo’n vreemde bocht? Iedereen kent uit zijn eigen leefomgeving wel dergelijke verwonderingsvragen. Van Winsen en Van Velzen beantwoorden ze voor Kampen. In Binnen de poorten ontcijferen ze het ontstaan en de ruimtelijke ontwikkeling van de Kamper binnenstad. Behalve een systematische verkenning van de ruimtelijke geschiedenis bevat het boek ook een inventarisatie van monumentale elementen in het stadsbeeld. De studie is begonnen als onderdeel van het bestemmingsplanproces voor deze stad, maar de betrokkenen waren zo enthousiast dat – terecht – besloten is het resultaat voor een breder publiek toegankelijk te maken. Behalve voor inwoners van Kampen en omstreken is het boek ook lezenswaardig voor stedenbouwers en andere professionals die vanuit hun werk met de historische stad te maken hebben. Prachtige illustraties, met kaarten, schilderijen en zwart-witfoto’s, die – verhelderend – afgewisseld worden met foto’s van de situatie ‘nu’. ■

‘De middelgrote stad is een onderbelicht thema in het discours over stad en stedelijkheid’. Met deze terechte constatering opent het 89e nummer van OASE, onder redactie van Michiel Dehaene, Klaske Havik en Bruno Notteboom. In verschillende bijdragen wordt verkend wat de beelden zijn rond een middelgrote stad en wordt gekeken naar de mogelijkheden van midsize stedelijkheid als stedelijke strategie. De middelgrote stad blijkt een elastisch stadsbeeld: het is groot genoeg voor de voordelen van de stad, en klein genoeg voor het onder controle houden van de nadelen. ‘Een metropool in zakformaat’, zoals Charles Landry eens over middelgrote stad Gent opmerkte. Hoewel er in het nummer oog is voor de keerzijde (is er ruimte voor de metropolitane ander?) zijn de redacteuren positief gestemd: de Europese middelgrote stad biedt een veerkrachtig model, om ‘los te komen van het overspannen referentiekader van de metropool, zonder te vervallen in een beklemmend discours over kleinstedelijke identititeit’ (p. 8). ■

Rondom grote infrastructurele projecten ontstaat vaak maatschappelijke deining. Het zijn meestal complexe projecten, met verschillende belanghebbenden en een lange looptijd. Er wordt veel over gesproken, via inspraak, maar ook krant en televisie. Met de nieuwe media komen er nog kanalen bij. Over de structurele veranderingen die deze met zich meebrengen voor de communicatie tussen overheid en burger, bestaan verrassend genoeg (nog) weinig praktijkstudies, zo ontdekte de RMO. Daarom liet de raad een onderzoek uitvoeren naar een concreet project: de communicatie rond de aanleg van de Noord/Zuidlijn in Amsterdam. Wat blijkt: er kwam pas echt schot in de zaak toen besloten werd tot totale openheid. Dit vraagt een overheid die vertrouwen heeft in de samenleving. En het vraagt ambtenaren die meer ruimte krijgen om te communiceren met burgers, zonder goedkeuring van leidinggevenden. Dit zijn constateringen waarvan de relevantie boven dit ene project uitstijgt. Baetens doet alvast een suggestie: wat als we het project ‘Olympische spelen in Nederland’ nu eens op deze manier zouden aanvliegen? (p. 159) ■


62

ag & da

platform31 agenda

Platform 31 Agenda www.platform31.nl/agenda

CURSUS ‘VOLKSHUISVESTING’ 7 mei - 5 juni 2013 Hoe kunnen we blijven voorzien in ‘voldoende en doelmatige woningen voor het volk’, oftewel een goede volkshuisvesting? De vastgelopen woningmarkt vraagt om vernieuwing van taken en rollen bij álle betrokken partijen. Hoe gaan we om met een veranderende economie, de vergrijzing, de verduurzamingsopgave? Het cursusprogramma biedt een breed overzicht van actuele ontwikkelingen. Gezaghebbende sprekers behandelen oplossingsrichtingen voor vele specifieke uitdagingen in Nederland. Informatie: Arjan Raatgever arjan.raatgever@platform31.nl Telefoon: 06 579 43 938 EXCURSIES ‘DE ERFENIS VAN DE VINO/VINEX’ 28 mei - 18 juni 2013 Vinex is in de volksmond synoniem voor grootschalige woonwijken als Leidsche Rijn (Utrecht), Ypenburg (Den Haag) en IJburg (Amsterdam). Maar de plannen die aan de basis van deze nieuwe wijken liggen (Vierde Nota Ruimtelijke Ordening en de extra nota) gaan niet over wonen alleen. Kernpunten waren: mainportontwikkeling; aandacht voor groen, blauw, recreatie; ruimtelijke ontwikkeling op en rond grote openbaarvervoersknooppunten. Tijdens excursies naar de Gelderse Poort (28 mei), Leidsche Rijn (7 juni), Stationsontwikkeling Arnhem (12 juni) en de Tweede Maasvlakte (18 juni) staan de ambities van toen en de resultaten van nu centraal. Wat brengt de toekomst? Informatie: Willem Heessen willem.heesen@platform31.nl Telefoon: 06 579 43 645 CURSUS ‘CULTUURHISTORIE EN DE RUIMTELIJKE ORDENING’ 23 mei 2013 Cultuurhistorische waarden moeten sinds kort beschreven worden in de plantoelichting bij een bestemmingsplan. In plaats van objectgericht wordt het erfgoed meer gebiedgericht beschermd – althans dat is bedoeling. Tegelijkertijd wordt bouwen en verbouwen in, op of aan monumenten, en binnen beschermde stadsgezichten vereenvoudigd, en vaak zelfs (bouw)vergunningvrij verklaard. En heeft de verplichte plantoelichting geen juridisch bindende betekenis. Kortom: wat kopen we voor al die goede bedoelingen? Informatie: Willem Heessen willem.heesen@platform31.nl Telefoon: 06 579 43 645

STUDIEMIDDAG ‘HET BESTEMMINGSPLAN, SNELLER EN BETER!’ 30 mei 2013 Sneller inspringen op ontwikkelingen is hard nodig in tijden van crises. Nieuwe juridischplanologische mogelijkheden zijn daarom gewenst. Zoals organische gebiedontwikkeling, uitnodigingsplanologie en flexibele bestemmingsplannen. De rijksoverheid is hier al druk mee bezig, onder andere met het programma ‘Eenvoudig Beter’. Maar: ook met het huidig instrumentarium is versnelling al mogelijk, zo laat deze studiedag zien.

TRAINING ‘POLITIEK BESTUURLIJKE SENSITIVITEIT’ 4 juni - 18 juni 2013 Effectief opereren in een politiek bestuurlijk krachtenveld vraagt om kennis van de werelden van politiek, bestuurders en media. Iedereen heeft zijn eigen perspectief, met eigen middelen en belangen. Deze tweedaagse training leert de observant hoe echt mee te spelen in dit spel. Vergroot de eigen invloed, leer de eigen rol scherper zien en oefen met adviseren op politiek bestuurlijk sensitieve wijze

Informatie: Willem Heessen willem.heesen@platform31.nl Telefoon: 06 579 43 645

Informatie: Jeroen Niemans jeroen.niemans@platform31.nl Telefoon: 06 579 43 678

EXCURSIES ‘NU AL EENVOUDIG BETER’ Het Rijk werkt samen met de uitvoeringspraktijk aan de totstandkoming van de Omgevingswet. Deze nieuwe wet, die 23 bestaande wetten geheel of gedeeltelijk vervangt, is bedoeld om de ontwikkeling en het beheer van de leefomgeving eenvoudiger en beter te laten verlopen. Maar ook nú al – binnen de bestaande wetten en regels – kunnen we eenvoudiger en beter werken. Platform 31 en Landwerk organiseren excursies naar praktijkvoorbeelden waar ‘Nu al Eenvoudig Beter’ wordt gewerkt. VAN ‘NEE, TENZIJ’NAAR ‘JA, MITS’ Houten, 16 mei 2013 De Unie van Waterschappen legt de laatste hand aan de nieuwe modelregelgeving. Die gaat uit van de gedachte om steeds meer activiteiten onder algemene regels te brengen. Enkele waterschappen gaan hier zelf al heel ver in. Wat zijn de ervaringen? En hoe ver kan deze dereguleringstrend voor waterschappen gaan? Welke autonomie houdt een waterschap? Naast een toelichting op de nieuwe modelregelgeving, komen deze vragen aan de orde via casussen en debat. Informatie: Landwerk, Rob Janmaat rj@landwerk.nl of www.landwerk.nl/nual BESTEMMINGSPLANNEN NIEUWE STIJL Alphen aan den Rijn, 23 mei 2013 De gemeenten Alphen aan den Rijn en Ommen kiezen voor een nieuwe benadering van bestemmingsplannen. Minder op postzegelniveau, meer sturen op kwaliteit, in combinatie met minder lange procedures. Hoe is dat mogelijk zonder dat de ruimtelijke kwaliteit er onder lijdt en zich geen precedentwerking voordoet? Informatie: Landwerk, Rob Janmaat rj@landwerk.nl of www.landwerk.nl/nual FLEXIBEL BESTEMMEN EN TIJDELIJK GEBRUIK Maastricht, 12 juni 2013 Onderwijs- en cultuurfuncties moeten een geleidelijke, organische transformatie van de voormalige Tapijnkazerne teweegbrengen. Maastricht-Lab, het innovatieplatform voor stedelijke ontwikkeling, beraadt zich op de vormgeving van dit proces. Hoe organiseer en stimuleer je lokale initiatieven? Hoe betrek je de eigenaar van grond en vastgoed? Hoe borg je in een bestemmingsplan grote vrijheid van (tijdelijke) functies, fasering én rechtszekerheid voor gebruikers/omwonenden? Informatie: Arjan Raatgever arjan.raatgever@platform31.nl Telefoon: 06 579 43 938


het netwerk Wilt u vrijblijvend informatie over hoe uw bureau vermeld kan worden in de rubriek ‘het netwerk’ van S+RO, neem dan contact op met Martin de Heer van Platform31 .

amer / ruimtelijke ontwikkeling Zonnehof 43-44 3811 nd Amersfoort t (033) 462 16 23 f (033) 465 18 11 e bureau@amer.nl w www.amer.nl contactpersoon

dhr. ing. R. Leek AvB BNSP

Platform31 Postbus 30833 2500 GV Den Haag Tel: 070 302 84 84 www.s-ro.nl martin.deheer@platform31.nl

Atelier DUTCH Randstad 20-17 1314 bb Almere Postbus 1181 1300 bd Almere t (036) 533 34 24 f (036) 534 42 51 e info@atelierdutch.nl w www.atelierdutch.nl contactpersoon

Rob van der Velden r.vandervelden@ atelierdutch.nl

Het Netwerk Adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling en omgevingskwaliteit

BGSV bureau voor stedebouw Boompjes 55 Postbus 21639 3001 ap Rotterdam t (010) 240 05 40 f (010) 413 55 74 e bgsv@bgsv.nl w www.bgsv.nl

derks stedebouw b.v. De Gaarde 4 Postbus 24 3990 da Houten t (030) 635 30 20 f (030) 637 98 08 e info@derksstedebouw.nl w www.derksstedebouw.nl contactpersoon

dhr. ir. R.J.A. Derks

contactpersonen

Judith de Koster Karen van Vliet

APPM Management Consultants Spicalaan 8 2132 jg Hoofddorp t (023) 562 16 30 f (023) 562 76 10 e boxx@appm.nl w www.appm.nl contactpersoon

ir. P.S.E. van Wijmen MPA APPM Management Consultants, gevestigd in Breda, Hoofddorp en Zoetermeer, werkt met zo’n 70 managers en adviseurs aan een Mooier Nederland. APPM organiseert opdrachten rond de inrichting, ontwikkeling en herstructurering van ons stedelijk en landelijk gebied, aan bereikbaarheid, infrastructuur en mobiliteit en aan een klimaatbestendig, waterrijk en duurzaam Nederland. Hierbij is een plezierige samenwerking essentieel.

Klokgebouw 245 5617 AC Eindhoven Postbus 1113 5602 BC Eindhoven t (040) 255 63 55 e info@beeckk.nl w www.beeckk.nl w www.klokgebouw.nl

buro MA.AN Rotterdam Prins Hendrikkade 12g 3071 KB Rotterdam 010 4133025 info@buromaan.nl www.buromaan.nl contactpersonen

contactpersonen

drs. J. (Jorn) van der Werf ir. J.P. (Hans) van den Biggelaar Gangmakers van ruimtelijke ontwikkeling

63

Janet van Bergen Martijn Boelhouwers André van der Eijk buro MA.AN Zwolle Terborchstraat 22 8011 GG Zwolle 038 423 44 82 info@buromaan.nl www.buromaan.nl contactpersoon

Herman Reezigt

Dhondt Stedenbouw en Architectuur Baronielaan 23 4818 pa Breda t (076) 522 95 20 f (076) 520 24 22 e info@dhondt.nl w www.dhondt.nl contactpersoon

Niko H.G. Dhondt


64

het netwerk

Het Netwerk Adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling en omgevingskwaliteit

Wilt u vrijblijvend informatie over hoe uw bureau vermeld kan worden in de rubriek ‘het netwerk’ van S+RO, neem dan contact op met Martin de Heer van Platform31 .

Platform31 Postbus 30833 2500 GV Den Haag Tel: 070 302 84 84 www.s-ro.nl martin.deheer@platform31.nl

must stedebouw Lutmastraat 191 G-H Postbus 16631 1001 RC Amsterdam t (020) 470 20 13 e mail@must.nl w www.must.nl contactpersonen:

ir. Robert Broesi ir. Pieter Jannink ir. Wouter Veldhuis

BUREAU NIEUWE GRACHT Nieuwe Gracht Lumax-gebouw, Unit 2.12 Ondiep Zuidzijde 6 3551 bw Utrecht t (030) 231 02 00 e bureau@nieuwegracht.nl w www.nieuwegracht.nl contactpersonen

ir. Wim Keijsers ir. Jan Hein Boersma ir. Jan Willem Tap

contactpersoon

Pouderoyen Compagnons Vormgeving van stad en land bv St. Stevenskerkhof 2 Postbus 156 6500 ad Nijmegen t (024) 322 45 79 f (024) 324 12 40 e info@pouderoyen.nl w www.pouderoyen.nl

ir. H.A.M. (Dirk) van de Wetering

contactpersonen

Vestigingen: Heerenveen, Deventer, Almere, Capelle a/d IJssel, Oosterhout

ir. L.A.W. van Berkel BNT mw. Mr. E.M. Hendriksen J.D. Bruyn BNT ing. W.H. Haans

Oranjewoud Beneluxweg 7 Postbus 40 4900 AA Oosterhout T (0162) 487 000 E info@oranjewoud.nl W www.oranjewoud.nl

Pouderoyen Compagnons vormt een interdisciplinair adviesbureau voor ruimtelijke planning en ontwerp, zowel in het stedelijk, als in het landelijk gebied • Onderzoek • Ontwerp • Bestemmingsregelingen • RO-procedures • Advisering • Projectmanagement

De RBOI-Groep, adviesbureaus voor ruimtelijke ordening en stedebouw Rotterdam Oenkerk Middelburg ir. J.P.M. van Wijk BNSP NLingenieurs algemeen directeur

www.rboi.nl www.burovijn.nl RBOI-Rotterdam B.V. Delftseplein 27b Postbus 150 3000 AD Rotterdam t (010) 201 8555 f (010) 412 1039 contactpersonen

drs. J.H.M. Seerden BNSP drs. A.Th.M. Hoedemaker BNSP Buro Vijn B.V. Stania State Postbus 81 9062 ZJ Oenkerk t 058 256 2525 f 058 256 4040 contactpersoon

drs. D.W. Takkebos RBOI-Middelburg B.V. Nieuwstraat 27 Postbus 430 4330 AK Middelburg t 0118 633 344 f 0118 623 361 contactpersoon

ir. C.A. Louws


4 5 6 JUNI AMSTERDAM RAI

www.provada.nl

2013

ONLINE KAARTVERKOOP IS INMIDDELS GESTART

ALLES WETEN OVER DE CREATIEVE STAD? PROVADA 'Deel de inspiratie!' WOENSdAg 5 jUNI aanvang 10.30 - 12.00 uur PROVADA Inspiratieforum Hal 11

DAGTHEMA 'DE cREATIEVE STAD' PROGRAMMA MET O.A.: Een lezing door Charles Landry – schrijver van het boek The Creative City: A Toolkit for Urban Innovators en oprichter van Comedia: pioniers in het leggen van verbindingen tussen cultuur, reativiteit en transformatie in de stad.

Charles Landry

Presentatie en vraaggesprek met Alfonso Martinez Cearra directeur-generaal van Bilbao Metropoli- 30 (BM30), over een van de meest geslaagde stedelijke herontwikkelingen van Europa: de Spaanse stad Bilbao.

BEKIjK HET VOLLEDIGE PROGRAMMA ONLINE! Alfonso Martinez Cearra

KOOP uw KAARTEN VIA www.PROVADA.NL

Voor meer informatie:

info@provada.nl, +31 (0)30 60 514 24

MAKE IT HAPPEN MAKE IT REAL

het netwerk Wilt u vrijblijvend informatie over hoe uw bureau vermeld kan worden in de rubriek ‘het netwerk’ van S+RO, neem dan contact op met Martin de Heer van Platform31 .

Platform31 Postbus 30833 2500 GV Den Haag Tel: 070 302 84 84 www.s-ro.nl martin.deheer@platform31.nl

RBOI-Eindhoven Torenallee 20 Gebouw SFJ, 7e verdieping 5617 BC Eindhoven t 040 402 2734 contactpersoon

ir. G.J.G. Bokelman

WDAdvising B.V. Juridische advisering ruimtelijke ordening en milieu Spuiboulevard 100e Postbus 137 3300 ac Dordrecht t (078) 621 29 71 f (078) 616 68 87 e h.weeda@wdadvising.nl w www.wdadvising.nl contactpersoon

dhr. mr. H.S. Weeda

Twynstra Gudde Adviseurs en Managers Stationsplein 1 3818 le Amersfoort Postbus 907 3800 ax Amersfoort t (033) 467 75 69 f (033) 467 76 66 e mlt@tg.nl w www.twynstragudde.nl contactpersoon

drs. H.L.M. van Lente

Het Netwerk Adviseurs in ruimtelijke ontwikkeling en omgevingskwaliteit


Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening | 02 2013

Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening | 02 2013

In het leven hoort bij elke cel een kern.

NIEUWE STEDEN

Dé nieuwe stad bestaat niet > City in a Box. Nieuwe spelers in de stedenbouw >

Monofunctionele gebieden zijn maar tot een bepaalde grootte fijn om in te leven. Daarna zal er naar onze mening sprake moeten zijn van een kern. Dit kan in de vorm van een voorzieningencentrum, een ontmoetingsruimte als een park of een brink. Dit zorgt voor een duurzame kwaliteit bij dorpen en steden.

Hoe de planning toch niet verdwijnt uit Almere >

Een mooi voorbeeld is de uitbreiding Oosterheem in Zoetermeer. In Oosterheem is een volwaardige kern opgenomen waar wonen, werken, onderwijs, detailhandel en recreëren samengebald worden. Een plek voor ontmoeting voor elke inwoner van Oosterheem en de drager voor de rustige woonwijken er omheen.

Stadscentra in de nieuwe steden > Marktbewuste planning in Japan > Een dorp van duizend ambachten > Vak genoten – column Wies Sanders > Patronen van verleiding – column Kai van Hasselt > Uitgave van

Kruidentuin 5, 2991 RK Postbus 37, 2990 AA Barendrecht

T +31 (0) 180 61 31 44 F +31 (0) 180 62 04 61

info@wissing.nl www.wissing.nl

Centrum Oosterheem Zoetermeer


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.