Economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen
inhoud Economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen is een uitgave van de studiedienst van het Huis van de economie
Huis van de economie Seminariestraat 2 9000 Gent Provinciale dienst Economie, Europese en Internationale samenwerking tel. +32 9 267 86 86 economie@oost-vlaanderen.be www.oost-vlaanderen.be
Redactie Pascal de Meyer Jos Saerens
Dataverzameling en –verwerking Pascal de Meyer Kathy Gillis Jos Saerens
Secretariaat Sabina De Roeck
Ontwerp Karakters
Verantwoordelijke uitgever Marc De Buck, gedeputeerde p/a Gouvernementstraat 1 9000 Gent
Wettelijk depotnummer D/2010/5139/16
voorwoord
5
inleiding
7
beknopte begrippenlijst
8
hoofdstuk 1: conjunctuurgevoeligheid van de Belgische bedrijfstakken
11
hoofdstuk 2: economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen
15
hoofdstuk 3: arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in de Oost-Vlaamse arrondissementen
27
bijlage Hoe vertaalt de ‘A7’-indeling zich naar ‘NACE-BEL2008’?
43
lijst van figuren
45
3
voorwoord
Vorig jaar heeft de studiedienst van het Huis van de economie de schokbestendigheid van de Oost-Vlaamse bedrijvigheid bestudeerd. Dit studiewerk werd geïnspireerd door de economische crisis die we meemaakten. We zijn een jaar later, en de rust is nog steeds niet teruggekeerd. De media staan bol van de onheilsverhalen over de Europese (en andere) economieën. Het is dan ook relevant dat de provincie verder aandacht besteedt aan de crisisgevoeligheid van de bedrijvigheid. Dit keer wordt de analyse uitgevoerd voor de arrondissementen. Voor gemeenten is een vergelijkbaar onderzoek niet mogelijk, omdat gegevens omtrent toegevoegde waarde voor dit geografisch niveau niet beschikbaar zijn. Bovendien is in bepaalde gemeenten de invloed van een enkel groot bedrijf zodanig doorslaggevend dat dit elke economische analyse vertekent. Omdat gemeentelijke gegevens ontbreken, zou ook onderzoek naar de veerkracht van de vier resoc/serr-gebieden in OostVlaanderen slechts op beperkte wijze uit te voeren zijn. Zelfs op arrondissementeel niveau botsen we op statistische beperkingen. Zo is de sectorale analyse van de toegevoegde waarde gelimiteerd tot zes accumulatierubrieken, waardoor een fijnmazige inkijk in de arrondissementele economieën belemmerd wordt. Toch heeft deze analyse zijn waarde en wordt ze dan ook in deze studie weergegeven. Bovendien zijn andere gegevens, zoals die van de werkgelegenheid, wel gedetailleerd beschikbaar voor de arrondissementen, waardoor het toch mogelijk is een genuanceerder onderzoek naar de veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen uit te voeren. Deze studie werd gepresenteerd tijdens de ‘Ondernemersdag 2010’, een gezamenlijke organisatie van de provincie Oost-Vlaanderen en de Vlerick Leuven Gent Management School. Waar de studiedienst van het Huis van de economie onderzoek deed naar de veerkracht van regionale economieën, bood de Vlerick Leuven Gent Management School een ervaringsgerichte kijk op de schokbestendigheid van en opportuniteiten voor bedrijven in tijden van crisis. Macro-economie versus micro-economie, als het ware. Tot slot een positieve noot. Uit de meest recente Oost-Vlaamse conjunctuurcurven blijkt dat de beste resultaten worden opgetekend sinds drie jaar. Vooral in de bouwnijverheid gaat het in de goede richting. Deze conjunctuurcurven worden opgemaakt door de Nationale Bank van België op basis van maandelijkse bedrijvenenquêtes – een macro-economisch resultaat dus op basis van micro-economische gegevens. Marc De Buck gedeputeerde bevoegd voor Economie, Ruimtelijke Ordening en Externe Betrekkingen
5
inleiding
inleiding Deze studie is het vervolg op De regionale schokbestendigheid van de OostVlaamse economie, in 2009 gepubliceerd door de studiedienst van het Huis van de economie. Waar vorig jaar werd gekeken naar de effecten van een conjunctuurswijziging voor Oost-Vlaanderen als geheel, wordt dit jaar een analyse uitgevoerd voor de zes administratieve arrondissementen. Bovendien worden recentere gegevens meegenomen: tot 2008. Dit betekent dat de conjuncturele vertraging die zich aftekende vanaf oktober 2007 zich zal manifesteren in de economische statistieken voor 2008. De opbouw van de studie ziet er als volgt uit. Na een korte begrippenlijst wordt in hoofdstuk 1 de conjunctuurgevoeligheid van de bedrijfstakken in de Belgische economie onderzocht. Daartoe wordt een lange cijferreeks gehanteerd van 1970 tot en met 2008. Dit hoofdstuk is vergelijkbaar met het eerste deel in De regionale schokbestendigheid van de Oost-Vlaamse economie en werd geïnspireerd door een artikel in het tijdschrift esb: ‘De regionale schokgevoeligheid van de Nederlandse economie’.1 De conjunctuurgevoeligheid van de bedrijfstakken wordt vertaald naar het arrondissementeel niveau in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt de arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in de arrondissementen geanalyseerd. Zoals reeds aangegeven in het voorwoord, is deze analyse beperkt tot zes grote, geaccumuleerde bedrijfstakken. Als bijlage wordt een conversietabel weergegeven die de vergelijking maakt tussen de sectorale indeling gehanteerd door de rsz en die van nbb-Belgostat.
1
GROOT, Stefan, Jan MÖLHMAN en Henri DE GROOT, ‘De regionale schokgevoeligheid van de Nederlandse economie’, ESB, 94(4560), 15 mei 2009, p. 312-314
7
8
begrippenlijst en methodiek
beknopte begrippenlijst In het kader van deze studie werd beroep gedaan op gegevens verstrekt door het inr, het Instituut voor de Nationale Rekeningen.
1. Instituut voor de Nationale Rekeningen Het Instituut voor de Nationale Rekeningen stelt cijfermateriaal op om de economische toestand van België, de gewesten, de provincies en de arrondissementen (= laagste geografische niveau beschikbaar) te analyseren. Het inr is samengesteld uit vertegenwoordigers van drie grote instellingen: de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (fod Economie), de Nationale Bank van België (nbb) en het Federaal Planbureau. Het inr is onder meer bevoegd voor het opstellen van de nationale en regionale rekeningen, de rekeningen van de openbare besturen, de statistieken van de buitenlandse handel, de input-outputtabellen en de economische vooruitzichten die vereist zijn voor het opstellen van de economische begroting.
2. Statistieken In wat volgt worden de belangrijkste van de gebruikte statistieken omschreven (definities op basis van de metadatabank van de Studiedienst van de Vlaamse Regering). 2.1. Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in lopende prijzen
De bruto toegevoegde waarde is een courante indicator om het economisch belang van een regio of een bedrijfstak aan te duiden. De bruto toegevoegde waarde is het bedrag dat de drie productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal aan de waarde van de verbruikte goederen en diensten toevoegen. Het is gelijk aan het verschil tussen de waarde van de geproduceerde goederen en diensten en de waarde van de in het productieproces verbruikte goederen en diensten. Het gaat om ‘bruto’ toegevoegde waarde, wat wil zeggen dat het verbruik van vaste activa (i.e. afschrijvingen) inbegrepen is. De waardering gebeurt tegen basisprijzen: inclusief niet-productgebonden belastingen (belastingen op gebruik van de grond, gebouwen, milieubelasting, ...) en productgebonden subsidies (importsubsidies, andere). De gegevens worden in lopende prijzen opgemaakt; dit is niet gecorrigeerd voor inflatie.
begrippenlijst en methodiek
2.2. Werkzame personen
Het aantal werkzame personen, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, is de som van het aantal werknemers en het aantal zelfstandigen naar werkplaats. Het aantal werknemers of de personen die werken in dienstverband zijn: de bezoldigde arbeiders, bedienden en ambtenaren. Het gaat om het aantal personen, niet om het aantal jobs. Werknemers zijn personen die op grond van een arbeidsovereenkomst, al dan niet formeel, werk verrichten voor een andere ingezeten institutionele eenheid en daarvoor loon ontvangen (geen dubbeltellingen voor meerdere jobs). Personen in loondienst worden alleen bij de werknemers ingedeeld indien ze niet in hoofdzaak als zelfstandige werkzaam zijn. Een zelfstandige is ieder natuurlijk persoon die in BelgiĂŤ een beroepsbezigheid uitoefent, zonder hiervoor door een arbeidsovereenkomst of een statuut verbonden te zijn. Tot de zelfstandigen behoren ook de niet-betaalde meewerkende gezinsleden, de thuiswerkers van wie het inkomen afhangt van de output van het productieproces waarvoor zij verantwoordelijk zijn en de werkenden die enkel voor eigen consumptie of eigen investeringen produceren. 2.3. Arbeidsproductiviteit
De arbeidsproductiviteit meet de economische performantie van een bedrijf, sector, land of regio. De arbeidsproductiviteit voor een land of een regio wordt doorgaans gedefinieerd als de verhouding tussen het bruto binnenlands/regionaal product en het aantal werkzame personen. Met bruto binnenlands product wordt bedoeld de totale productie, binnen een bepaalde periode gerealiseerd (kwartaal of een jaar), van goederen en diensten binnen een land. Het bruto regionaal product is de waarde van de totale productie van goederen en diensten binnen een bepaalde regio (gewest, provincie). Voor de arrondissementele analyse van de arbeidsproductiviteit wordt de verhouding gehanteerd tussen de bruto toegevoegde waarde en het aantal werkzame personen. Het bruto binnenlands product kan ook gedefinieerd worden als de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen vermeerderd met de productgebonden belastingen, verminderd met de productgebonden subsidies.
9
hoofdstuk 1
conjunctuurgevoeligheid van de Belgische bedrijfstakken
12
conjunctuurgevoeligheid van de Belgische bedrijfstakken
conjunctuurgevoeligheid van de Belgische bedrijfstakken Om te bepalen in hoeverre een regio bestand is tegen conjuncturele krimp, zijn twee sets van datagegevens relevant. Ten eerste zijn dat de concentratie- of locatiequotiënten van de bedrijfstakken. Deze geven weer in hoeverre een bedrijfstak over- dan wel ondergewaardeerd is in een bepaalde regio in vergelijking met een groter geografisch geheel. Ten tweede moet je beschikken over de evolutie van de economische activiteit in de bedrijfstakken die worden onderzocht. Die wordt gemeten via de evolutie van de bruto toegevoegde waarde. De bruto toegevoegde waarde wordt standaard weergegeven tegen basisprijzen in lopende prijzen. Dit betekent dat de inflatie inbegrepen is. Om de inflatie uit te zuiveren, wordt gebruikt gemaakt van een zogenaamde deflator. Daarbij wordt uitgegaan van het prijsniveau van een bepaald jaar (het basisjaar). btwt reële prijzen = btwt lopende prijzen x (pi /pt)
waarbij btwt = bruto toegevoegde waarde van jaar t pi = prijsniveau basisjaar pt = prijsniveau jaar t
De wijze waarop de groei of krimp van een bepaalde bedrijfstak de stijging of daling van de totale economische activiteit volgt, wordt geanalyseerd via een enkelvoudige lineaire regressie tussen de evolutie van de bruto toegevoegde waarde van die bedrijfstak en de evolutie van de totale bruto toegevoegde waarde. ∆ btws = a x ∆ btwT + b waarbij ∆ btws = wijziging reële bruto toegevoegde waarde van bedrijfstak s ∆ btwT = wijziging totale reële bruto toegevoegde waarde a = correlatie- of regressiecoëfficiënt b = snijpunt van de regressielijn (regressieconstante)
Voor de regressie wordt gebruikt gemaakt van de gegevens voor de periode 1970-2008 van het inr (nbb-Belgostat Online). Voor 15 bedrijfstakken wordt de regressie uitgevoerd. Helaas kan niet voor alle relevante bedrijfstakken de regressie worden uitgevoerd. Tot en met 1998 werd gewerkt met de eser1979 methodologie voor het opstellen van nationale rekeningen. Vanaf 1999 werd de vernieuwde methodologie esr1995 gehanteerd. Voor bepaalde bedrijfstakken (bijvoorbeeld horeca) resulteert dit in resultaten die niet of niet voldoende vergelijkbaar zijn voor en na 1998. Deze werden dan ook uit de regressie weggelaten.
conjunctuurgevoeligheid van de Belgische bedrijfstakken
De regressie werd finaal toegepast op 15 bedrijfstakken, voor elke jaarlijkse wijziging tussen 1970 en 2008, en 1988 als basisjaar voor de deflator. Dit resulteerde in de cijfers die weergegeven worden in figuur 1. Figuur 1: Historische schokgevoeligheid van bedrijfstakken in BelgiĂŤ (1970-2008)
Bron: inr-Belgostat (nbb) + eigen berekeningen
Eenvoudigweg gesteld kan je deze cijfers als volgt lezen: een daling van de totale economische activiteit met 1% (een recessie) leidt tot een daling met 7,18% in de metaalproducerende en –verwerkende industrie. De bruto toegevoegde waarde van de financiÍle diensten stijgt evenwel met 2,29%.
13
hoofdstuk 2
economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen
16
economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen
economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen 1. Methodiek In hoofdstuk 1 werd de conjunctuurgevoeligheid van vijftien bedrijfstakken voor België onderzocht op basis van de evolutie van de bruto toegevoegde waarde. Wanneer deze sectorale conjunctuurgevoeligheid wordt gecombineerd met arrondissementele locatie- of concentratiecoëfficiënten resulteert dit in een indicatie van de economische veerkracht van een arrondissement. Dat betekent: in hoeverre lijdt de economie van een arrondissement onder een conjuncturele neergang, en hoe snel kan de groei weer oppikken bij een conjuncturele herneming? Locatie- of concentratiecoëfficiënten geven weer in hoeverre een sector over- of ondervertegenwoordigd is in een bepaalde regio in vergelijking met een andere (meestal grotere) geografische omschrijving. In dit geval wordt de werkgelegenheid in een arrondissement vergeleken met die in het Vlaams Gewest. De berekening ziet er uit als volgt: wgl(s)a1 wgl(s)p concentratiecoëfficiënt van sector s = / wgl(t)a1 wgl(t)p waarbij wgl(s)a1 = werkgelegenheid van sector s in arrondissement a1 wgl(t)a1 = totale werkgelegenheid in arrondissement a1 wgl(s)p = werkgelegenheid van sector s in Vlaams Gewest wgl(t)p = totale werkgelegenheid in Vlaams Gewest
De gebruikte werkgelegenheidscijfers zijn afkomstig van de rsz (cijfers voor 2008). Een concentratiecoëfficiënt gelijk aan 1 betekent dat de onderzochte sector in dat bepaalde arrondissement precies even belangrijk is als de sector in het Vlaams Gewest. Wanneer de concentratiecoëfficiënt groter is dan 1, wordt de sector als oververtegenwoordigd beschouwd; kleiner dan 1 is de sector ondervertegenwoordigd. Voor elk van de zes arrondissementen wordt de combinatie schokgevoeligheid / concentratiecoëfficiënt weergegeven in een bellengrafiek met vier kwadranten, en dit voor de vier grootste industriële en de vier grootste tertiaire sectoren. In totaal gaat het verspreid over de zes arrondissementen over dertien verschillende bedrijfstakken. Op de horizontale as staat de historische conjunctuurgevoeligheid van de sectoren, gaande van anticyclisch tot sterk crisisgevoelig. Op de verticale as zijn de concentratiecoëfficiënten weergegeven, die naar tewerkstelling de representativiteit van de sectoren tegenover het Vlaams Gewest
economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen
weergeven. De verticale as heeft een logaritmische schaal met als grondtal e (natuurlijke of neperse logaritme). De grootte van de bellen weerspiegelt de absolute grootte van de sector naar werkgelegenheid. Opgelet: de bellen worden telkens berekend op basis van de totale tewerkstelling in een arrondissement, en zijn dan ook niet vergelijkbaar tussen de arrondissementen onderling. Ter informatie wordt telkens de totale tewerkstelling per arrondissement weergegeven. Dit resulteert in vier kwadranten die naargelang de positionering van de sectoren enerzijds de mate van crisisgevoeligheid en anderzijds de relatieve aanwezigheid in het onderzochte arrondissement geven met betrekking tot de werkgelegenheid in 2008. Deze kwadranten kunnen ook gezien worden als de vier onderdelen van een knob-analyse (krachtpunten, nadelen, opportuniteiten, bedreigingen). Het kwadrant linksonder bevat de ondervertegenwoordigde sectoren, die bovendien anticyclisch zijn. Dit zijn de sectoren waarin een regio kan proberen additionele werkgelegenheid aan te trekken (opportuniteiten). In het kwadrant linksboven bevinden zich de anticyclische en sterk aanwezige bedrijfstakken. Dit zijn de sectoren die een regio moet ‘koesteren’. In tijden van economische crisis zijn dit de sterkhouders (krachtpunten). Het kwadrant rechtsboven bevat de crisisgevoelige sectoren, die sterk aanwezig zijn. In deze sectoren zit het gevaar voor het onderzochte arrondissement – dit is de hoek waar de klappen vallen bij conjuncturele krimp (bedreigingen). Aan deze sectoren moet bij het uitstippelen van een regionaal economisch beleid bijzondere aandacht besteed worden.
17
18
economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen
Tot slot bevinden zich in het kwadrant rechtsonder de beperkt aanwezige crisisgevoelige bedrijfstakken. Van alle kwadranten is dit hetgene waarvan het conjunctureel-economisch belang relatief gezien het kleinst is (nadelen). Omwille van het feit dat per arrondissement enkel de in absolute getallen acht grootste bedrijfstakken worden onderzocht, ligt het voor de hand dat de twee onderste kwadranten, waarin de ‘ondervertegenwoordigde’ sectoren zitten, minder relevant zullen zijn in de arrondissementele analyse. Ook de logaritmische verticale schaalverdeling versterkt dit visueel effect. Maar het gebruik van deze schaalverdeling is noodzakelijk om een duidelijk licht te kunnen werpen op de ‘oververtegenwoordigde’ sectoren, vooral in het cruciale kwadrant rechtsboven. De sectorale indeling gehanteerd in hoofdstuk 1 komt niet volledig overeen met de sectorale indeling voor de arrondissementele schokgevoeligheid. Voor vier bedrijfstakken wordt dan ook een dummywaarde gehanteerd. Het gaat hierbij om volgende sectoren: »»
rubber en kunststof: dummywaarde +1 (af te leiden uit het esb-artikel vermeld in de inleiding);
»»
gezondheidszorg, maatschappelijke diensten: dummywaarde -1 (af te leiden uit het esb-artikel vermeld in de inleiding);
»»
onderwijs: dummywaarde -1,43 (onderwijs maakt deel uit van de ruimere sector overheid – de waarde voor deze sector wordt gehanteerd);
»»
onroerend goed, verhuur van diensten: dummywaarde -1 (af te leiden uit het esb-artikel vermeld in de inleiding).
Voor drie van de vier sectoren wordt als dummywaarde 1 gebruikt (al dan niet negatief). In het esb-artikel worden andere waarden weergegeven maar om vertekening te voorkomen op basis van niet-berekende waarden, wordt de waarde 1 toegekend, wat betekent dat de sector de conjunctuur perfect volgt, in positieve of negatieve richting. Het noodzakelijk gebruik van de dummywaarden belet dat de economische veerkracht van een arrondissement kan uitgedrukt worden in een enkel cijfer, waarin de absolute grootte, de concentratiecoëfficiënt en de schokgevoeligheid van de acht belangrijkste bedrijfstakken worden gecombineerd. Dit kan eventueel in een volgende studie bekeken worden.
economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen
2. Arrondissementele analyse van de economische veerkracht 2.1. Arrondissement Aalst (65 618 werknemers) Figuur 2: historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (arr. Aalst, 2008)
sterk aanwezig, anticyclisch
gezondheidszorg, maatsch. diensten
sterk aanwezig, crisisgevoelig
voeding, drank, tabak
-3,00
bouw
rubber en kunststof
onderwijs
1,00
-1,00
1,00
3,00
5,00
7,00
onroerend goed, verhuur van diensten
0,37
beperkt
metallurgie en producten van metaal
aanwezig, crisisgevoelig
beperkt aanwezig, anticyclisch
concentratiecoëfficiënt
handel en reparatie
schokgevoeligheid Bron: inr-Belgostat (nbb), rsz + eigen berekeningen
Zoals verder zal geconstateerd worden, vertoont Aalst in beide linkerkwadranten het beeld van alle andere arrondissementen. Daarin worden twee sectoren genoteerd die (1) anticyclisch, (2) groot van absolute omvang en (3) sterk aanwezig zijn: met name onderwijs en gezondheidszorg en maatschappelijke diensten. De meest cruciale sector in het arrondissement Aalst is de bouwnijverheid: groot qua absolute waarde, oververtegenwoordigd en conjunctuurgevoelig. Daarnaast zijn er nog twee sectoren die relatief crisisgevoelig zijn, en daarenboven belangrijke werkgevers, met name de tertiaire bedrijfstakken handel en reparatie en onroerend goed en verhuur van diensten.
19
economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen
2.2. Arrondissement Dendermonde (46 651 werknemers) Figuur 3: historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (arr. Dendermonde, 2008)
sterk aanwezig, crisisgevoelig
sterk aanwezig, anticyclisch
7,29
concentratiecoëfficiënt
papier, drukkerijen textiel en confectie
2,70 gezondheidszorg, maatsch. diensten
bouw voeding, drank, tabak handel en reparatie
1,00
-3,00
-1,00
1,00
onderwijs
3,00
onroerend goed, verhuur van diensten
0,37
5,00
7,00 beperkt aanwezig, crisisgevoelig
beperkt aanwezig, anticyclisch
20
schokgevoeligheid Bron: inr-Belgostat (nbb), rsz + eigen berekeningen
Het arrondissement Dendermonde vertoont een conjunctuurgevoeliger beeld dan Aalst, met drie bedrijfstakken (ver) bovenaan in het rechtsboven kwadrant: papier en drukkerijen; bouw; textiel en confectie. Het spreekt vanzelf dat bij de analyse op arrondissementeel niveau een enkel bedrijf een cruciale rol kan spelen. In deze studie worden evenwel geen bedrijfsnamen vermeld, teneinde de algemene toepasbaarheid niet te beperken.
economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen
2.3. Arrondissement Eeklo (20 721 werknemers) Figuur 4: historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (arr. Eeklo, 2008) 2,70
sterk aanwezig, anticyclisch
sterk aanwezig, crisisgevoelig voeding, drank, tabak transportmiddelen onroerend goed, verhuur van diensten
bouw
metallurgie en producten van metaal
1,00
-3,00
-1,00
1,00
3,00
5,00
7,00
gezondheidszorg, maatsch.diensten handel en reparatie
beperkt aanwezig, crisisgevoelig
beperkt aanwezig, anticyclisch
concentratiecoëfficiënt
onderwijs
0,37
schokgevoeligheid Bron: inr-Belgostat (nbb), rsz + eigen berekeningen
In het kleinste Oost-Vlaamse arrondissement ziet men dat de bouw en de metaalsector de meest relevante bedrijfstakken zijn wanneer het er op aankomt een conjunctureel beleid te voeren. Onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening fungeren als stevige ‘schokdempers’, gelet op de absolute grootte van deze sectoren.
21
economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen
2.4. Arrondissement Gent (216 856 werknemers) Figuur 5: historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (arr. Gent, 2008)
sterk aanwezig, crisisgevoelig
sterk aanwezig, anticyclisch 2,70 transportmiddelen
metallurgie en producten van metaal
onderwijs
onroerend goed, verhuur van diensten
1,00
-3,00
-1,00
1,00
3,00
voeding, drank, tabak
5,00
7,00
gezondheidszorg, maatsch. diensten
handel en reparatie
0,37
beperkt aanwezig, crisisgevoelig
bouw
beperkt aanwezig, anticyclisch
concentratiecoëfficiënt
22
schokgevoeligheid Bron: inr-Belgostat (nbb), rsz + eigen berekeningen
De opvallendste plaats wordt hier ingenomen door de metaalsector: relatief sterk aanwezig, relatief groot en zeer conjunctuurgevoelig. De bouw is relatief groot en behoorlijk conjunctuurgevoelig, maar minder dan gemiddeld aanwezig. Ook in Gent vormt de quartaire sector een economisch stabiliserende factor.
economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen
2.5. Arrondissement Oudenaarde (33 518 werknemers) Figuur 6: historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (arr. Oudenaarde, 2008) 19,68
sterk aanwezig, crisisgevoelig
sterk aanwezig, anticyclisch
textiel en confectie
7,29
2,70
gezondheidszorg, maatsch. diensten
rubber en kunststof
-3,00
-1,00
1,00
3,00
onroerend goed, verhuur van diensten
0,37
5,00
7,00 beperkt aanwezig, crisisgevoelig
onderwijs
bouw
handel en reparatie
1,00
beperkt aanwezig, anticyclisch
concentratiecoëfficiënt
precisieapparatuur
schokgevoeligheid Bron: inr-Belgostat (nbb), rsz + eigen berekeningen
Dit kleinere arrondissement vertoont een zeer opvallend conjunctuurgevoelig profiel, met textiel en confectie hoog in het kwadrant rechtsboven. Ook de bedrijfstakken precisieapparatuur en bouw zitten in dezelfde omgeving. Daartegenover staat dat onderwijs een beperktere dempende factor speelt dan in de andere arrondissementen. Dat betekent kort samengevat dat Oudenaarde het meest conjunctuurgevoelige is van alle Oost-Vlaamse arrondissementen.
23
24
economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen
2.6. Arrondissement Sint-Niklaas (73 765 werknemers) Figuur 7: historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (arr. Sint-Niklaas, 2008)
sterk aanwezig, crisisgevoelig
sterk aanwezig, anticyclisch chemie bouw onroerend goed, verhuur van diensten
1,00
-3,00
-1,00
1,00
3,00
voeding, drank, tabak
5,00
7,00
metallurgie en producten van metaal
gezondheidszorg, maatsch. diensten
handel en reparatie
beperkt aanwezig, crisisgevoelig
beperkt aanwezig, anticyclisch
concentratiecoëfficiënt
onderwijs
0,37
schokgevoeligheid Bron: inr-Belgostat (nbb), rsz + eigen berekeningen
Op de figuur is een sector niet zichtbaar, wegens volledig ‘onder’ een andere, met name voeding, drank, tabak. In dit arrondissement is het conjunctureel beeld vergelijkbaar met dat van Eeklo. Bouw en in mindere mate metaal zijn de ‘gevoelige’ sectoren, de quartaire sector fungeert als demper.
hoofdstuk 3
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
28
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in de Oost-Vlaamse arrondissementen De groei van de bruto toegevoegde waarde kan opgesplitst worden in de groei van de arbeidsproductiviteit, de groei van de werkgelegenheid en een interactiefactor. De groei van de arbeidsproductiviteit geeft aan wat de groei is van de bruto toegevoegde waarde per werknemer. Zo wordt de toename van de bruto toegevoegde waarde voorgesteld als de som van de toename van de werkgelegenheid en de mate van efficiëntie. Deze laatste stijgt als er meer toegevoegde waarde wordt gerealiseerd met hetzelfde aantal werknemers of als dezelfde productie met minder werknemers wordt gerealiseerd. Het interactie-effect tussen de arbeidsproductiviteitverandering en de verandering in de werkgelegenheid is het gevolg van het samenspel tussen de veranderingen in de productiviteit, in de werkgelegenheid, in de productiewaarde en in de investeringen in materiële vaste activa die niet verklaard worden in de twee andere factoren van de vergelijking. Δ (btw) = Δ (btw/wg) + Δ (wg) + Δ (btw/wg) Δ (wg) Waarbij
btw = bruto toegevoegde waarde wg = tewerkstelling
Of: de groei van de bruto toegevoegde waarde = arbeidsproductiviteit + de groei van de tewerkstelling + de interactiefactor.
1. Sectorale analyse over de tienjarige periode 1999-2008 voor Oost-Vlaanderen Voor de totale Oost-Vlaamse economie steeg de bruto toegevoegde waarde met 50,1%. Deze kan opgesplitst worden in een stijging van de arbeidsproductiviteit met 34,5% en een toename van het aantal werkzame personen met 11,6%. In absolute waarden wil dit zeggen dat de bruto toegevoegde waarde over de periode 1999-2008 steeg met 12 244 miljoen eur, door de toename van 57 346 werkzame personen en door een stijging van de arbeidsproductiviteit met 17 029 eur per werkzame persoon. Deze laatste toename ligt hoger dan die in het Vlaams Gewest (+ 16 414 eur) en die van België (+ 16 300 eur). Dit is ook nodig om de achterstand in gemiddelde bruto toegevoegde waarde per werknemer in te halen die in Vlaanderen (68 981 eur/werkzame persoon) en in België (69 052 eur/werkzame persoon) gemiddeld 2 600 eur hoger liggen.
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
Figuur 8: evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in Oost-Vlaanderen, per sector (1999-2008)
30 overige diensten
25 66,41 het cijfer in de bellen geeft de procentuele evolutie van de bruto toegevoegde waarde aan
zakelijke diensten
20 66,47
overheid (incl. onderwijs)
15
bouwnijverheid
evolutie tewerkstelling (%)
46,42
-30
62,73 50,05
10
handel Oost-Vlaanderen
5
65,47
0 -20
-10
0
10
20
30
40
50
60
70
-5
-10
22,02
landbouw - 27.3
industrie
-15
-20
evolutie arbeidsproductiviteit (%)
Bron: inr-Belgostat (nbb) + eigen berekeningen
1.1. Landbouw
De landbouwsector, die landbouw, bosbouw, visserij en aquacultuur omvat, gaat zowel voor BelgiĂŤ, het Vlaams Gewest als voor Oost-Vlaanderen achteruit. Dit geeft voor Oost-Vlaanderen zelfs een afname van de bruto toegevoegde waarde met 27,6% (- 118 miljoen eur over de periode 1999-2008). Deze is het gevolg van een daling van de werkgelegenheid met 12,6% (- 1 714 werkzame personen) en een daling van de arbeidsproductiviteit met 17,1%. De bruto toegevoegde waarde van de landbouwsector maakt daarmee nog maar 0,83% uit van de totale Oost-Vlaamse economie. In 1999 was dit nog 1,75%. Het aantal werkzame personen in de landbouwsector bedraagt met 11 907 personen nog 2,15% van de Oost-Vlaamse tewerkstelling, zelfstandigen inbegrepen.
29
30
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
1.2. Industrie
Deze sector bevat, op de bouwnijverheid na, alle zogenaamde ‘maaksectoren’. De industrie of de secundaire sector tekent voor België (+ 17,5%) en voor het Vlaams Gewest (+ 13,2%) maar vooral voor Oost-Vlaanderen (+ 22%) nog een behoorlijke toename van de bruto toegevoegde waarde op, ondanks een afname van het aantal werkzame personen in de drie populaties. De toename in OostVlaanderen van de bruto toegevoegde waarde over de periode 1999-2008 met 1 428 miljoen eur maakt dat de industrie toch nog 21,6% – tegenover 26,5% in 1999 – uitmaakt van de totale Oost-Vlaamse bruto toegevoegde waarde. De daling van de tewerkstelling met 11% (- 11 396 werkzame personen) werd gecompenseerd door een sterke stijging van de arbeidsproductiviteit (+ 37,3%). Dit leverde een bruto toegevoegde waarde van 86 969 eur per werkzame persoon in 2008. Met een toename van 23 632 eur tegenover 1999 betekent dit een sterke mate van efficiëntie, gezien het kleiner aantal ingezette arbeidskrachten. Onderstaande figuur geeft de spreiding van 9 subsectoren binnen de secundaire sector en de coördinaten voor de totale Oost-Vlaamse economie.
Figuur 9: evolutie tewerkstelling en bruto toegevoegde waarde per sector (industrie), Oost-Vlaanderen (1999-2008)
Bron: inr-Belgostat (nbb) + eigen berekeningen
Enkel de nutsbedrijven en de productie van transportmiddelen hebben voor beide parameters (arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid) een positieve evo-
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
lutie. In alle andere subsectoren is alleen de evolutie van de bruto toegevoegde waarde positief. Voor de metaalproductie bedraagt deze relatieve toename zelfs bijna 80% over de tienjarige periode, hetgeen een toename van 718 miljoen eur betekent in absolute waarde. De textielsector tekent voor een afname met 41,6% in het aantal werkzame personen (- 8 407 voltijdse equivalenten) en een daling van de bruto toegevoegde waarde met 23,5% (- 182 miljoen eur) en dit ondanks een stijging van de arbeidsproductiviteit met 31%. 1.3. Bouwnijverheid
Deze sector, die een belangrijk multiplicatoreffect heeft op de totale regionale economie, kent in Oost-Vlaanderen (+ 62,7%) meer nog dan in het Vlaams Gewest (+ 55,4%) en in België (+ 51,8%) een sterke toename van de bruto toegevoegde waarde. Deze groei verdeelt zich in een toename van het aantal werkzame personen (+ 12,9% of + 4 800 voltijdse equivalenten) maar vooral door de evolutie van de arbeidsproductiviteit (+ 44,1%), met een toename van 1 099 miljoen eur over de tienjarige periode. 1.4. Handel
Deze sector omvat naast de handel in het algemeen ook de horeca, de vervoer en opslag en de communicatiesector. Qua tewerkstelling is dit de grootste van de zeven hoofdsectoren met 22% van de werkzame personen in 2008 in OostVlaanderen. De hoge toename van de bruto toegevoegde waarde (+ 65,5% of 3 108 miljoen eur) is vooral het gevolg van een hoge toename van de arbeidsproductiviteit (+ 58,4%), gecombineerd met slechts een kleine toename van de tewerkstelling (+ 4,5%). Mede door deze geringe toename van 5 200 voltijdsequivalenten op een tewerkstelling van 116 664 in 1999, tekent de sector voor de grootste toename (+ 23 768 eur) voor de bruto toegevoegde waarde per werkzame persoon over de tienjarige periode. 1.5. Zakelijke diensten
Deze sector omvat de financiële instellingen, de sector van het onroerend goed en de verhuur en de zakelijke diensten. De sector heeft binnen Oost-Vlaanderen niet alleen relatief de grootste toename in bruto toegevoegde waarde (+ 66,5%), maar heeft in 2008 ook de hoogste arbeidsproductiviteit in absolute waarde, namelijk 87 863 eur per werkzame persoon. Voor België bedraagt deze zelfs 96 744 eur, hetgeen verklaard wordt door de sterkere aanwezigheid van deze zakelijke diensten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Niettegenstaande de hoge absolute arbeidsproductiviteit is de relatieve toename van de bruto toegevoegde waarde vooral het gevolg van een sterke toename van de tewerkstelling (+ 46,5%), eerder dan een relatieve toename van de arbeidsproductiviteit (+ 13,6%). In absolute cijfers nam de tewerkstelling in deze sector over de periode 1999-2008 toe met 33 374 voltijdse equivalenten tegenover 57 346 voor de totale Oost-Vlaamse economie.
31
32
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
1.6. Overheid, onderwijs
Met 85 159 personen werkzaam in deze sector in 2008, hetgeen een toename van 8 795 voltijdse equivalenten is tegenover 1999, betekent dit 16% van de OostVlaamse tewerkstelling. De toename van de bruto toegevoegde waarde met 46% was het gevolg van een toename met 11,5% van de tewerkstelling en een arbeidsproductiviteitstoename met 31,3%. In absolute waarde is dit een bruto toegevoegde waarde van 53 023 eur per werkzame persoon hetgeen relatief laag is in vergelijking met de 87 863 eur per werkzame persoon in de sector van de zakelijke diensten. 1.7. Overige diensten
Deze sector omvat in 2008 95 816 werkzame personen waarvan 70 936 in de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening en 19 389 in de socio-culturele diensten. Daarmee is de sterk groeiende sector – 18 287 meer werkzame personen over de tienjarige periode – goed voor 17,3% van de Oost-Vlaamse tewerkstelling. De sector vertegenwoordigt daarentegen maar 11% van de Oost-Vlaamse bruto toegevoegde waarde. De quartaire sector – overheid, onderwijs, gezondheidszorg en socio-culturele diensten – vertegenwoordigen samen 32,7% van de Oost-Vlaamse tewerkstelling maar slechts 23,3% van de bruto toegevoegde waarde van Oost-Vlaanderen. Tegenover een bruto toegevoegde waarde per werkzame persoon van 66 409 eur in Oost-Vlaanderen bedraagt deze 42 018 eur per werkzame persoon in de overige diensten.
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
2. Analyse over de tienjarige periode 1999-2008 voor de Oost-Vlaamse arrondissementen 2.1. Algemeen
Om de analyse op arrondissementeel niveau te kunnen maken, wordt gebruik gemaakt van de regionale rekeningen (nuts 3 niveau). Dit beperkt echter de analyse om privacyredenen tot 7 hoofdsectoren voor de arrondissementele analyse. De samenstelling van deze 7 klassen wordt als bijlage meegegeven.
Figuur 10: evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit, per regio (1999-2008)
18 Sint-Niklaas
Gent
16
60,2
het cijfer in de bellen geeft de procentuele evolutie van de bruto toegevoegde waarde aan
49,8
evolutie tewerkstelling (%)
14 Oost-Vlaanderen
Vlaams Gewest
12
46,5
BelgiĂŤ
10
50,1
Eeklo
45,0 52,8
8 Aalst
41,9 Oudenaarde
42,1
6
Dendermonde
4
2
55,7
25
30
35
40
45
50
55
evolutie arbeidsproductiviteit (%)
Bron: inr-Belgostat (nbb) + eigen berekeningen
2.2. Arrondissement Aalst
Zoals in alle andere arrondissementen kent de landbouwsector een daling van de bruto toegevoegde waarde (- 35%) over de tienjarige periode en dit door zowel een daling van de tewerkstelling (- 9% in arrondissement Aalst) als door een daling van de arbeidsproductiviteit (-29%). Deze laatste bedraagt slechts 17 366 eur per werkzame persoon tegenover 60 489 eur voor de gehele Aalsterse economie. Alhoewel de 1 192 werkzame personen in de landbouwsector in 2008 in het arrondissement Aalst 10% van de werkzame personen in de landbouw in Oost-Vlaanderen uitmaken, geeft dezelfde vergelijking voor de bruto toegevoegde waarde slechts 6,7% aandeel in Oost-Vlaanderen.
33
34
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
Figuur 11: evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in arr. Aalst, per sector (1999-2008)
Bron: inr-Belgostat (nbb) + eigen berekeningen
Enkel voor het arrondissement Aalst is de relatieve toename van de bruto toegevoegde waarde in de industriĂŤle sector negatief (- 21%) en dit vooral door de sterke afname van de tewerkstelling. Deze daalde over de periode 1999-2008 met bijna 4 000 werkzame personen. Dit betekent dat het belang van de industrie in de tewerkstelling in de regio daalde van 18,6% naar 12,5%. Bij de bruto toegevoegde waarde ging het aandeel in de economie van 21% in 1999 naar 11,7% in 2008. De bouwnijverheid doet het in het arrondissement Aalst behoorlijk goed en realiseert zelfs een relatieve groei van de bruto toegevoegde waarde met 85,3% hetgeen in absolute waarde 203,8 miljoen eur betekent. Deze groei kan opgesplitst worden in een groei van het aantal werkzame personen met 1 118 eenheden (+ 21%) en een toename van de arbeidsproductiviteit met 23 900 eur per werkzame persoon (+ 53%). De arrondissementele tewerkstelling in de bouw bedraagt 15% van de Oost-Vlaamse. Hetzelfde aandeel heeft de arrondissementele bruto toegevoegde waarde in deze van de Oost-Vlaamse bouwsector. De handelsector stelt een vierde van de 82 240 werkzame personen in het arrondissement tewerk en levert met 1 203 miljoen eur 24% van de arrondissementele bruto toegevoegde waarde. De toename over de periode 1999-2008 van deze laatste met 64% was echter eerder het gevolg van een toegenomen efficiĂŤntie (+ 59,5%) dan van een toename van de tewerkstelling (+ 3%).
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
De sector van de zakelijke diensten heeft een zeer hoge bruto toegevoegde waarde per werkzame persoon, namelijk 96 992 eur, tegenover 60 489 eur voor het arrondissement. De relatieve toename van de bruto toegevoegde waarde met 58,8% is vooral te danken aan de toename van de tewerkstelling met 33,7% of 3 558 werkzame personen meer. Toch is dit nog maar 17% van de tewerkstelling in het arrondissement die evenwel zorgt voor 27,5% van de bruto toegevoegde waarde in de regio. De quartaire sector – overheid, onderwijs, gezondheidszorg, socio-culturele diensten – wint aan belang, zowel qua tewerkstelling, (+ 4 408 werkzame personen) als qua bruto toegevoegde waarde (+ 452 miljoen eur). Maar het is vooral binnen de overige diensten, met name binnen de gezondheidszorg dat de toename zowel qua tewerkstelling als qua bruto toegevoegde waarde zich situeert. Alleen vertaalt zich dit onvoldoende naar arbeidsproductiviteit per werkzame persoon. Deze bedraagt in 2008 ongeveer 42 200 eur tegenover 97 000 eur in de zakelijke diensten in het arrondissement. 2.3. Arrondissement Dendermonde Figuur 12: evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in arr. Dendermonde, per sector (1999-2008)
Het aantal inwoners van het arrondissement bedraagt 13,5% van het aantal inwoners in Oost-Vlaanderen. Het relatief aantal werkzame personen bedraagt 10,7% van de Oost-Vlaamse populatie van werkzame personen, hetgeen duide-
35
36
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
lijk op de pendelbewegingen naar de grootsteden Gent, Brussel en Antwerpen wijst. Dendermonde scoort inzake relatieve toename van tewerkstelling (+ 6,4%), van arbeidsproductiviteit (+ 33,6%) en van bruto toegevoegde waarde (+ 42%) in totaal vergelijkbaar met het arrondissement Aalst, wel zijn er belangrijke sectorale verschillen. »»
In de industriële sector compenseert de groei van de arbeidsproductiviteit (+ 30%) het verlies aan tewerkstelling (- 10,6% of – 1 310 werkzame personen), zodat de toename van de bruto toegevoegde waarde positief is (+ 16,3% of + 114 miljoen eur). Met 812 miljoen eur bruto toegevoegde waarde in 2008, of 21,4% van de totale bruto toegevoegde waarde van het arrondissement blijft dit een belangrijke sector in de regio.
»»
De handelssector wordt de grootste sector qua tewerkstelling maar het is vooral de groei van de arbeidsproductiviteit die de bruto toegevoegde waarde van de sector met 55% doet groeien.
»»
Veruit de belangrijkste sector voor het arrondissement wat betreft bruto toegevoegde waarde is deze van de zakelijke diensten. Deze realiseert bijna 27% van de arrondissementele bruto toegevoegde waarde hetgeen in 2008 bijna 1 020 miljoen eur betekent. De stijging van de tewerkstelling was in deze sector zowel relatief (+ 33,5%) als absoluut (+ 2 667 werkzame personen) het grootst. De arbeidsproductiviteit in absolute waarde ligt met 95 971 eur per werkzame persoon zelfs 31 719 eur hoger dan die van het totale arrondissement.
Voor het hele arrondissement steeg de bruto toegevoegde waarde over de beschouwde periode in absolute waarde met 1 125 miljoen eur – wat het gevolg was van een stijging van de arbeidsproductiviteit met 16 173 eur per werkzame persoon en een relatief kleine toename van de tewerkstelling met 3 531 voltijdse equivalenten.
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
2.4. Arrondissement Eeklo Figuur 13: evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in arr. Eeklo, per sector (1999-2008)
Bron: inr-Belgostat (nbb) + eigen berekeningen
Eeklo is zowel qua tewerkstelling als bruto toegevoegde waarde het kleinste arrondissement. Het relatief aantal inwoners van de regio tegenover Oost-Vlaanderen bedraagt 5,7%. Het aantal werkzame personen relatief tegenover de provincie is 4,9% wat ook hier wijst op pendel naar het arrondissement Gent en naar de provincie Antwerpen. »»
Alleen in de sector landbouw is de relatieve toename van de bruto toegevoegde waarde negatief (- 4,2%). In tegenstelling tot de andere arrondissementen is dit alleen het gevolg van een daling van de tewerkstelling (- 10,8% of 186 werkzame personen minder). De arbeidsproductiviteit echter kende een positieve groei van 7,4%, wat betekent dat de bruto toegevoegde waarde per werkzame persoon over de tienjarige periode steeg met 2 274 eur, hetgeen een arbeidsproductiviteit van 32 855 eur per werkzame persoon gaf in 2008.
»»
Ook in de industriële sector daalde de tewerkstelling lichtjes met 182 voltijdse equivalenten. Maar door het efficiënt inzetten van mensen en middelen steeg de bruto toegevoegde waarde met 44%.
37
38
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
»»
De grootste relatieve stijging van de bruto toegevoegde waarde vinden we in de handel (+ 66%) hetgeen in hoofdzaak toe te schrijven is aan een sterke arbeidsproductiviteit (+ 62%).
»»
De sterkste stijging in tewerkstelling heeft de sector zakelijke diensten + 48% of 1 511 werkzame personen meer – die hiermee tekent voor 65% van de tewerkstellingsgroei in de regio.
»»
De quartaire sector van overheid, onderwijs, gezondheidszorg en socio-culturele diensten kenden een positief verloop voor alle parameters maar vertegenwoordigt, zoals in de andere regio’s, niet dezelfde bruto toegevoegde waarde als de tewerkstelling mag verwachten. In de regio Eeklo betekent dit dat 32% tewerkstelling in deze sector staat voor 24,5% bruto toegevoegde waarde.
2.5. Arrondissement Gent Figuur 14: evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in arr. Gent, per sector (1999-2008)
Bron: inr-Belgostat (nbb) + eigen berekeningen
Het arrondissement Gent is zowel qua tewerkstelling als bruto toegevoegde waarde het grootste van de provincie. Het relatieve aantal inwoners van Gent tegenover de provincie bedraagt 36,7% daar waar het relatieve aandeel aantal werkzame personen 45,8% bedraagt en het relatieve aandeel bruto toegevoegde waarde zelfs 46,9% is. Het uitgaande pendeleffect van de andere arrondissementen wordt hier dus gecompenseerd door een sterk inkomend pendeleffect.
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
Deze compensatie vinden we in bijna alle subsectoren, behalve in de landbouw- en bouwsector. Daarentegen, en hier speelt natuurlijk het groot- en hoofdstedelijk effect, zijn de tertiaire en quartaire sector relatief oververtegenwoordigd tegenover de provinciale tewerkstelling in deze sectoren omwille van de concentratie van overheid, onderwijs, gezondheidszorg en socio-culturele instellingen in de groot- en hoofdstad. »»
Meest opvallend binnen het arrondissement is enerzijds de relatieve afname van de belangrijkheid van de industriële sector qua tewerkstelling: een verlies van 2 024 werkzame personen over de tienjarige periode, wat het belang van de sector binnen de regio doet dalen van 19,8% naar 16,4% voor deze parameter. Anderzijds is er de relatieve toename van de arbeidsproductiviteit die op het eerste zicht niet spectaculair (+ 26%) is, maar gezien de historisch reeds hoge waarde in de hoogtechnologisch aanwezige populatie een arbeidsproductiviteit van 94 482 eur per werkzame persoon geeft, wat een toename van 46 418 eur is over de periode 1999-2008.
»»
De cijfers tonen ook duidelijk de overgang naar tertiaire en quartaire sectoren, zij het met een belangrijk onderscheid naar evolutie inzake tewerkstelling en bijdrage tot de bruto toegevoegde waarde van de regio.
»»
De tertiaire subsector (zakelijke diensten) neemt in 2008 in Gent 21% van de tewerkstelling voor zich. Dit is een groei van 19 552 voltijdse equivalenten tegenover de 33 523 werkzame personen in 1999 en deze vertegenwoordigt daarmee bijna 26% van de totale bruto toegevoegde waarde van het arrondissement Gent. De quartaire sector, de zogenaamde niet-marktdiensten, daarentegen vertegenwoordigt in 2008 in het arrondissement 34% van de tewerkstelling, maar wat betreft de bruto toegevoegde waarde slechts 24,4%.
39
40
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
2.6. Arrondissement Oudenaarde Figuur 15: evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in arr. Oudenaarde, per sector (1999-2008)
Bron: inr-Belgostat (nbb) + eigen berekeningen
Ook in de regio Oudenaarde is er een pendelbeweging. Het aandeel inwoners tegenover de provincie bedraagt 8,4% en de verhouding werkzame personen bedraagt 7,7%. Daarentegen realiseert deze populatie 8,1% van de Oost-Vlaamse bruto toegevoegde waarde. Deze is immers over de periode 1999-2008 sterk gestegen (+ 55,7%). De bruto toegevoegde waarde per werkzame persoon ligt met 69 286 eur zelfs 5 000 eur hoger dan het gemiddelde van de provincie. Dit is te wijten aan de hoge waarden in de zakelijke diensten (92 227 eur bruto toegevoegde waarde per persoon) en vooral in de industriĂŤle sector (98 482 eur). Deze laatste is het gevolg van een zeer sterke groei van de arbeidsproductiviteit (+ 89%). Dit illustreert, gezien de sterke daling van de tewerkstelling in deze sector (- 24% of een daling van 3 019 werkzame personen), een sterke mate van efficiĂŤntie waarbij met minder mensen meer bruto toegevoegde waarde wordt gerealiseerd. Figuur 15 toont trouwens duidelijk de sterke evolutie van de arbeidsproductiviteit en de lage toename van de tewerkstelling tegenover de andere arrondissementen.
arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid in Oost-Vlaanderen
2.7. Arrondissement Sint-Niklaas Figuur 16: evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in arr. Sint-Niklaas, per sector (1999-2008)
Bron: inr-Belgostat (nbb) + eigen berekeningen
De regio telt 16,5% van het aantal inwoners uit de provincie en 16% van het aantal werkzame personen. Vooral in de bouwsector presteert het arrondissement sterk, met een bruto toegevoegde waarde die tussen 1999 en 2008 met 92,4% toenam. De industrie verliest tewerkstelling, 869 werkzame personen minder, maar noteert een arbeidsproductiviteit van 98 451 eur per werkzame persoon. Op het banenverlies in deze sector en in de landbouw na, scoort het arrondissement in het geheel erg goed. De tewerkstelling nam met 15,5% toe, wat 11 903 voltijdse equivalenten geeft en 4% meer is dan de provinciale toename. Ook de toename van de totale bruto toegevoegde waarde, 2 301 miljoen eur (+ 60,2%), bedroeg evolutief 10% meer dan de provinciale toename.
41
bijlage
bijlage hoe vertaalt de ‘A7’-indeling zich naar ‘nace-bel2008’? In deze studie wordt voor werkgelegenheidsdata in hoofdzaak gebruik gemaakt van de statistische classificaties ‘A7’ (bron: nbb-Belgostat) en ‘nace-bel2008’ (bron: rsz). Om duidelijk te maken wat het verband is tussen deze classificaties, vindt u hierna een conversietabel.
‘A7’
‘nace-bel 2008’
1 L andbouw, jacht, bosbouw, visserij en aquacultuur
01-03
Landbouw, bosbouw en visserij
2 I ndustrie en energie
05-09
Winning van delfstoffen
10-12
Vervaardiging van voedingsmiddelen, dranken en tabaksproducten
13-15
Textiel-, kleding-, en leernijverheid
16-18 + 58-59
Hout- en papierindustrie, drukkerijen
19
Vervaardiging van cokes en van geraffineerde aardolieproducten
20-21
Vervaardiging van chemische producten
22-23
Vervaardiging van producten van rubber, kunststof en overige niet-metaal houdende minerale producten
24-25
Vervaardiging van metalen in primaire vorm en van producten in metaal
26
Precisieapparaten
27
Elektrische en elektronische apparaten
28
Machines, apparaten en werktuigen
29-30
Vervaardiging van transportmiddelen
31
Meubels en diverse industrie
32-33 + 38
Overige industrie en reparatie
35-36
Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht
3 Bouwnijverheid
41-43
Bouwnijverheid
4 H andel, reparatie van auto’s en consumentenartikelen; hotels en restaurants; vervoer en communicatie
45-47 + 95
Handel en reparatie
55-56
Verschaffen van accommodatie en maaltijden
49-53 + 61 + 79
Vervoer en opslag; uitgeverijen en audiovisuele bedrijven; telecommunicatie; informatica
5 F inanciële instellingen; exploitatie van en handel in onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening
64
Financiële activiteiten en verzekeringen
62-63 + 65-74 + 77-78 + 80-82
Exploitatie van en handel in onroerend goed; rechtskundige, boekhoudkundige, bedrijfskundige en technische dienstverlening; speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied; reclame en overige wetenschappelijke en technische activiteiten; administratieve en ondersteunende diensten
6 O penbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen; onderwijs
84
Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen
85
Onderwijs
7 O verige dienstverlening
75 + 86-88
Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening
37 + 39 + 60 + 90-94
Gemeenschappelijke voorzieningen, socio-culturele en persoonlijke diensten
96 + 97 + 99
Diversen
43
figuren
figuren figuur 1
historische schokgevoeligheid van bedrijfstakken in België (1970-2008)
figuur 2
historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (arr. Aalst, 2008)
figuur 3
historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (arr. Dendermonde, 2008)
figuur 4
historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (arr. Eeklo, 2008)
figuur 5
historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (arr. Gent, 2008)
figuur 6
historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (arr. Oudenaarde, 2008)
figuur 7
historische schokgevoeligheid – concentratiecoëfficiënten – tewerkstelling (arr. Sint-Niklaas, 2008)
figuur 8
evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in Oost-Vlaanderen, per sector (1999-2008)
figuur 9
evolutie tewerkstelling en bruto toegevoegde waarde per sector (industrie), Oost-Vlaanderen (1999-2008)
figuur 10
evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit, per regio (1999-2008)
figuur 11
evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in arr. Aalst, per sector (1999-2008)
figuur 12
evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in arr. Dendermonde, per sector (1999-2008)
figuur 13
evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in arr. Eeklo, per sector (1999-2008)
figuur 14
evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in arr. Gent, per sector (1999-2008)
figuur 15
evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in arr. Oudenaarde, per sector (1999-2008)
figuur 16
evolutie bruto toegevoegde waarde, werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit in arr. Sint-Niklaas, per sector (1999-2008)
45
46
nota’s
nota’s
47
Waar kennis werkt
Huis van de economie De economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen is een uitgave van de studiedienst van het Huis van de economie. Overname van cijfer足gegevens is toegelaten mits bronvermelding.