Taalzorg Nederlands 2
ZOLO
Open Hoger Onderwijs Academiejaar 2009-2010 Lectoren: Pieter Van Haute en Daan Debuysere
[Geef hier de samenvatting van het document op. De samenvatting is een korte beschrijving van de inhoud van het document. Geef hier de samenvatting van het document op. De samenvatting is een korte beschrijving van de inhoud van het document. ]
3
Inhoud 1
Informatievaardigheden ....................................................................................... 4 1.1 Inleiding ......................................................................................................... 4 1.2 Papieren naslagwerken ................................................................................. 5 1.2.1 Algemeen ................................................................................................ 5 1.2.2 Grammatica ............................................................................................ 5 1.2.3 Spelling ................................................................................................... 6 1.2.4 Woordenschat ......................................................................................... 6 1.2.5 Stijl .......................................................................................................... 7 1.3 Online informatiebronnen .............................................................................. 7 2 Taalzorg .............................................................................................................. 8 2.1 Inleiding ......................................................................................................... 8 2.2 Barbarismen .................................................................................................. 8 2.3 Purisme ......................................................................................................... 9 2.4 Contaminatie, pleonasme en tautologie ........................................................ 9 2.5 Incongruentie ............................................................................................... 11 2.6 Contextfout, foutieve woordkeus ................................................................. 12 2.7 Verwijsfout, foutief verwijswoord.................................................................. 14 2.8 Foutieve samentrekking .............................................................................. 15 2.9 Werkwoordelijke eindgroep ......................................................................... 16 2.10 Vergelijkingen ........................................................................................... 16 2.11 Verbuigingen ............................................................................................ 17 2.12 Bibliografie ............................................................................................... 18 3 Taalzorgoefeningen ........................................................................................... 19
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
4
LEERDOELEN: Na het studeren moet je: weten wat taalzorg inhoudt. weten wanneer en waarom geschreven communicatie verzorgd moet zijn. de juiste attitude aannemen om twijfelgevallen op te zoeken. in staat zijn om courante fouten uit een tekst te halen en te verbeteren. in staat zijn een taalkundig probleem op te lossen aan de hand van naslagwerken of online bronnen.
1 Informatievaardigheden 1.1 Inleiding Iedereen die af en toe een tekst schrijft, kent vast het gevoel dat je even twijfelt aan de zinsbouw, de juiste betekenis van een woord, de spelling, het gebruik van leestekens, de precieze uitdrukking, mogelijke stijlfouten of gewoon de leesbaarheid van wat je hebt geschreven. Tijdens het chatten met een vriendin maakt het allemaal niet zo heel veel uit, maar wat doe je als je een werkblaadje moet maken voor de leerlingen, een brief moet meegeven met de kinderen die door de ouders zal worden gelezen of een verslag moet schrijven over een van je leerlingen? In deze situaties is het uiteraard de bedoeling dat je een verzorgd taalgebruik hanteert. Dat kan de communicatie enkel ten goede komen en geeft een professionele indruk. Een slordige zinsbouw of verkeerde woordkeuze kan trouwens gemakkelijk tot misverstanden leiden. Gelukkig bestaan er tal van naslagwerken die vaak voorkomende (en soms ook minder frequente) twijfelgevallen uitvoerig bespreken. Ook die bronnen spreken elkaar in uitzonderlijke gevallen tegen, maar het gaat er dus om betrouwbare bronnen te raadplegen en, indien nodig, ook meerdere met elkaar te vergelijken. Hieronder worden enkele van die bronnen opgesomd.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
5
1.2 Papieren naslagwerken 1.2.1 Algemeen Er zijn heel wat Nederlandse woordenboeken op de markt die je vaak kunnen helpen wanneer je even twijfelt. Het bekendste verklarende woordenboek is dat van Van Dale. De laatste (14e) editie is volledig aangepast aan de nieuwe spelling (2005). Wanneer je twijfelt aan de juiste spelling, kun je het dus gauw nakijken in het woordenboek. Daarnaast kun je er ook terecht voor de volgende informatie:
het geslacht van het zelfstandig naamwoord de betekenis(sen) van het woord de vervoeging van de werkwoorden verbuiging van de naamwoorden het juiste voorzetsel (soms) de juiste uitdrukking (soms) synoniemen (soms) Je vindt dus heel wat informatie terug in een verklarend woordenboek. Toch zul je er niet op alles een pasklaar antwoord vinden. Voor meer specifieke problemen, zul je je toevlucht moeten nemen tot taaladviesboeken die vaak voorkomende problemen, twijfelgevallen of onduidelijkheden uitvoerig bespreken. Enkele voorbeelden: Cockx, P. (1998). Taalwijzer (2e uitg.). Leuven: Davidsfonds. (nog niet aangepast aan nieuwe spelling) Renkema, J. (2005). Schrijfwijzer (4e ed.). Den Haag: Sdu. Smedts, W; Belle, Van W. (2004). Taalboek Nederlands. Kapellen: Uitgeverij Pelckmans. Smedts, W., Penninckx, W. & Buyse, P. (2006). Correct Taalgebruik (8e dr.). Kortrijk-Heule: UGA. Tiggeler, E. (2005). Vraagbaak Nederlands: Van spelling tot stijl: snel een helder antwoord op praktijkvragen over taal (5de druk). Den Haag: Sdu. Horst, P. van der (1999). De taalgids. Tekstverzorging van A tot Z. Den Haag: Sdu. etc.
1.2.2 Grammatica Het naslagwerk bij uitstek is de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). Je hebt echter wel al heel wat grammaticale voorkennis nodig om er te vinden wat je zoekt. Er zijn echter tal van eenvoudiger grammaticaboekjes die een duidelijk overzicht geven van de Nederlandse grammatica. Enkele voorbeelden: Algemene Nederlandse Spraakkunst: 2 Dl. (2e dr.) (1997). W. Haeseryn et al. (Red.). Groningen: Martinus Nijhoff. Haas, W. de & Trommelen, M. (1993). Morfologisch Handboek van het Nederlands: Een overzicht van de woordvorming. Den Haag: Sdu. etc.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
6
1.2.3 Spelling De officiële spelling is vastgelegd in het enige echt normatieve woordenboek van het Nederlands: de Woordenlijst van de Nederlandse taal, ook wel het Groene Boekje genoemd. De Woordenlijst is normatief, omdat ze voorschrijft hoe een woord gespeld moet worden. Verder zijn ook de vervoegingen van werkwoorden en de verbuigingen van naamwoorden opgenomen in dit naslagwerk. Zoals hierboven al werd vermeld, zijn de nieuwe verklarende woordenboeken ook aangepast aan de officiële spelling.
1.2.4 Woordenschat Voor de betekenis van woorden, synoniemen, uitdrukkingen, oorsprong van woorden, enz. bestaan er allerlei gespecialiseerde woordenboeken. Hieronder een aantal soorten woordenboeken:
verklarend woordenboek: geeft de verklaring(en) van een woord. Naast het gewone verklarende woordenboek, bestaan er ook verklarende woordenboeken voor vaktermen (bijv. voor recht, geneeskunde, etc.) Voorbeelden: Boer, W. Th. de (2006). Koenen Woordenboek Nederlands (30e dr.). Utrecht: Koenen. Boon, T. den & Geeraerts, D. (2005). Van Dale: Groot Woordenboek der Nederlandse Taal: 3 Dl. (14e dr.). Utrecht: Van Dale Lexicografie. Sterkenburg, P. van (2006). Van Dale: Groot woordenboek hedendaags Nederlands (3e dr.). Utrecht: Van Dale Lexicografie. Woordenboek der Nederlandsche taal (1882-1998). 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff. (op cdrom verschenen bij AND Electronic Publishing in 1995)
vertaalwoordenboek: geeft de mogelijke vertaling(en) van een woord in een andere taal. Voorbeeld: Martin, W. & Tops, G.A.J. (1998). Van Dale: Groot woordenboek Engels-Nederlands (3e dr.). Utrecht: Van Dale Lexicografie.
rijmwoordenboeken: geeft de mogelijke rijmwoorden op een woord. Voorbeeld: Bakker, J. (1996). Rijmwoordenboek. Amsterdam: Prometheus.
synoniemenwoordenboek: geeft de mogelijke synoniemen. Voorbeeld: Sterkenburg, P.G.J. van (1991). Groot woordenboek van Synoniemen en andere betekenisverwante woorden. Utrecht: Van Dale Lexicografie.
spreekwoordenboek: verzamelingen van spreekwoorden in het Nederlands. Voorbeeld: Groot, H. de e.a. (1999). Idioomwoordenboek: Verklaring en herkomst van uitdrukkingen en gezegden. Utrecht: Van Dale Lexicografie.
beeldwoordenboek: woordenboek met afbeeldingen die thematisch geordend zijn. Het wordt meestal gebruikt om de juiste term van een bepaald object te zoeken. Als je bijvoorbeeld het woord „ventiel‟ dus niet kent, ga je het
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
7 opzoeken in een verklarend woordenboek. Als je het voorwerp echter wel kent, maar je herinnert je niet meer hoe het heet, kun je het terugvinden in een beeldwoordenboek. Sommige zijn zelfs meertalig. Voorbeeld: Corbeil, J.C. (2007). Van Dale Groot Beeldwoordenboek. Utrecht: Van Dale Lexicografie.
etymologisch woordenboek: geeft de oorsprong van het woord weer. Voorbeelden: Veen, P.A.F. van & Sijs, N. van der (1997). Etymologisch woordenboek: De herkomst van onze woorden (2e dr.). Utrecht: Van Dale Lexicografie. Vries, J. de & Tollenaere, F. de (1997). Etymologisch woordenboek (20e dr.). Utrecht: Het Spectrum.
Dit is maar een greep uit de vele soorten naslagwerken die er bestaan. Soms zul je misschien een beroep moeten doen op een atlas, uitspraakwoordenboek, encyclopedie, afkortingslijst, etc.
1.2.5 Stijl Zowel VRT als een aantal respectabele krantenuitgevers in Nederland en Vlaanderen hebben een eigen stijlboek uitgegeven. Daarin worden niet enkel tips gegeven om een vlot leesbare tekst te schrijven, er worden ook enkele afspraken vastgelegd over het gebruik van leestekens, register, alinea‟s, enz.
1.3 Online informatiebronnen Veel handiger dan de papieren naslagwerken zijn uiteraard de online bronnen. Je hebt ze namelijk altijd bij de hand als je met je tekstverwerker aan de slag bent. Daarbij komt nog dat de databanken geregeld worden geüpdatet. Omdat er op het internet een overvloed aan informatie te vinden is, is het van het grootste belang dat je weet wat je waar kunt vinden. Op Toledo onder „links‟ vind je een overzicht van de belangrijkste betrouwbare informatiebronnen. De websites die daar kort worden toegelicht zul je ook nodig hebben voor de digitale toets en voor de taalzorgoefeningen hieronder.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
8
2 Taalzorg 2.1 Inleiding Van een leerkracht wordt verwacht dat hij/zij zijn/haar taal verzorgt, dat er in de regel alleen maar verzorgde standaardtaal te horen is. Dit houdt in dat niet enkel de uitspraak dient verzorgd en als standaardtaal kan geduid, maar ook dat woorden en wendingen die Van Dale "niet algemeen" of "spreektaal" noemt, worden geweerd. Zij behoren namelijk niet tot de verzorgde taal van de spraakmakende gemeente in Nederlandstalig België. In dit luik "taalzorg" willen we nader ingaan op een aantal frequente stijl- en taalfouten die dienen te worden vermeden, ook wanneer je voor de klas staat… Neem eerst dit theoretisch (begrippen)kader door, alvorens de oefeningen taalzorg te maken in Cognistreamer.
2.2 Barbarismen Een barbarisme is een woord dat, of een zinswending of conventie die:
is overgenomen uit, of gevormd naar het voorbeeld van, een vreemde taal; en in gezaghebbende taalvoorschriften wordt afgekeurd als strijdig met het eigen karakter van de taal waarin het/zij is overgenomen.
Barbarismen worden op het tweede criterium formeel onderscheiden van ontleningen (leenwoorden, leenuitdrukkingen enz.), die ondanks hun uitheemse oorsprong niet noodzakelijkerwijs worden afgekeurd. Het radicaal afkeuren van alle ontleningen wordt taalpurisme genoemd.
Barbarismen komen op alle taalniveaus voor. We geven enkele voorbeelden:
semantische barbarismen: woorden of constructies die worden gebruikt in de betekenis van woorden of constructies uit andere talen die daarop lijken. Bijv. het gebruik van 'administratie' in de betekenis van 'bestuur' (naar het Engelse administration). syntactische barbarismen: syntactische constructies die uit een andere taal worden overgenomen. Bijv. 'Hij was de eerste om daar voet aan wal te zetten.' in de betekenis van 'Hij was de eerste die daar voet aan wal zette.' (naar het Engelse He was the first to ....) morfologische barbarismen: woordvormingsprocessen die uit een andere taal worden overgenomen. Bijvoorbeeld: 'hoogspanning' voor 'hoge spanning' (naar het Duitse Hochspannung).
Van Dale gebruikt voor de barbarismen niet langer de labels 'gallicisme', 'anglicisme' en 'germanisme', maar vermeldt dat een woord of een uitdrukking
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
9 een 'leenvertaling' is. Enkele voorbeelden van barbarismen, gerangschikt naar de naam van de donortaal:
anglicisme (uit het Engels): Dit is het meest fraaie toneelstuk dat ik deze winter zag. (moet zijn: het fraaiste toneelstuk) germanisme (uit het Duits): Als we de delen van deze bloem goed betrachten, dan zien we aan de voet van de kelkblaadjes kleine haren. (moet zijn: Als we... goed bekijken) gallicisme (uit het Frans). Gallicismen zijn letterlijke vertalingen uit het Frans die niet aanvaard worden in het Nederlands. Zij was begeleid van een vriendin (moet zijn: zij was/werd begeleid door…) dialectisme (uit het dialect): de deur is los (moet zijn: de deur is open of de deur is niet op slot)
2.3 Purisme Toch ontleent ook het Nederlands, net zoals andere talen, ook woorden en uitdrukkingen uit andere talen. Die worden leenwoorden genoemd. Sommige taalgebruikers vinden dat de import van woorden uit een andere taal zoveel mogelijk moet worden geweerd om de taal „zuiver‟ te houden. Voor die, overigens perfect ingeburgerde, leenwoorden zoeken ze „zuiver‟ Nederlandse woorden, die echter niet gangbaar zijn in het hele Nederlandse taalgebied en niet worden beschouwd als standaardtaal. Deze woorden noemen we purismen. Voorbeelden: duimspijker (i.p.v. punaise), regenscherm (i.p.v. parapu), etc.
2.4 Contaminatie, pleonasme en tautologie Een contaminatie is een stijlfiguur waarbij twee uitdrukkingen of woorden worden verhaspeld. Soms wordt een contaminatie met opzet gebruikt, als woordspeling of bijvoorbeeld in poëzie, maar meestal is het een taalfout. Een aantal contaminaties is vrij ingeburgerd en min of meer aanvaard (kloppen als een bus); andere contaminaties worden dan weer vaak in de informele omgangstaal gebruikt (duur kosten) maar zijn volgens velen in verzorgde taal niet aanvaardbaar. Enkele voorbeelden van contaminatie zijn: - Lekker smaken (lekker zijn / goed smaken) - Onderdeel uitmaken van (deel uitmaken van / onderdeel zijn van) - Mond-op-mondreclame (mond-op-mondbeademing / mond-tot-mondreclame) - Overbarige reactie (voorbarige / overbodige reactie) - Nachecken (nagaan / checken) - Mijn tas is kwijt (ik ben mijn tas kwijt / mijn tas is weg) - Zich beseffen (zich realiseren / beseffen)
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
10 - Zich irriteren aan (zich irriteren / zich ergeren aan) - Vertellen tegen iemand (zeggen tegen iemand / vertellen aan iemand) - Uitprinten (uitdraaien / printen) - Overnieuw doen (opnieuw doen / over doen)
Een stuk van het ene woord (of een deel van de ene uitdrukking) en een deel van het andere woord (of de andere uitdrukking) maken samen een nieuwe, foutieve constructie. De contaminatie ontstaat vaak, doordat men tegelijkertijd aan een Nederlands en een vreemd woord denkt. De volgende uitdrukkingen zijn ontstaan als contaminatie, maar inmiddels zijn ze volledig geaccepteerd: - Bekritiseren (beoordelen / kritiseren) - Verzenden (versturen / zenden) - Over het algemeen (over het geheel (genomen) / in het algemeen).
Een pleonasme is het expliciet vermelden (met een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord) en daardoor benadrukken van een eigenschap die reeds impliciet in een zelfstandig naamwoord (of werkwoord) opgesloten ligt. We nemen aan dat gras groen is, dus komt het groene gras ons als overbodig voor. Pleonasmes komen eerder over als een stijlfout dan als een stijlfiguur. Voorbeelden van pleonasmes - in een woordgroep: omhoog stijgen naar beneden vallen (de) witte sneeuw een ronde cirkel de pasgeboren zuigeling de oude grijsaard achteruit deinzen een potentiële kans een gestoorde gek een dood lijk nat water koud ijs een klein detail - in afkortingen (het herhalen van een woord uit de afkorting): de M (=memory) in RAM-geheugen en ROM-geheugen; de N (=number) in ISBN-nummer; Een tautologie (afkomstig van het Griekse woord ταυτολογία, tauto logos, dat 'hetzelfde zeggen' betekent) is het benadrukken van een woord met een ander Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
11 woord dat zo goed als dezelfde betekenis heeft. Veel staande uitdrukkingen zijn tautologieën. Ze komen vaker over als een stijlfout dan als een stijlfiguur.
Voorbeelden: - gratis en voor niets - één en dezelfde - leugen en bedrog - list en bedrog - al reeds - vast en zeker - wis en waarachtig - vuil en smerig - blij en verheugd - vrolijk en blij - lief en aardig - laat alles zijn gedaan, voorbij, verleden - nooit en te nimmer - netjes en verzorgd Een tautologie is dus aan een pleonasme verwant. In de tautologie wordt tweemaal hetzelfde gezegd met andere woorden. Om een tautologie te corrigeren laat je dus één van de twee woorden weg. Voorbeelden in context: - Ook de invaller was niet in staat het verlossende doelpunt te kunnen maken. (Ook de invaller kon niet het verlossende doelpunt maken – Ook de invaller was niet in staat het verlossende doelpunt te maken). - De oorzaak van de brand was te wijten aan onachtzaamheid. (De oorzaak van de brand was onachtzaamheid – De brand was te wijten aan onachtzaamheid) - Hij heeft het herhaaldelijk beloofd, maar zoals te verwachten viel, heeft hij echter zijn belofte niet gehouden. (Hij heeft echter, zoals te verwachten viel, zijn belofte niet gehouden. - …, maar hij heeft, zoals te verwachten viel, zijn belofte niet gehouden).
2.5 Incongruentie Onder incongruentie verstaan we ongelijkheid in getal en persoon tussen onderwerp en persoonsvorm. Voorbeelden: - De dames en heren worden verzocht niet te roken. 'De dames en heren' wordt als onderwerp gezien; het onderwerp is echter 'niet te roken'. Het verzoek niet te roken wordt gericht áan de dames en heren. Maar wat lezen we (foutief) in Van Dale als voorbeeld van een goede zin met 'verzoeken'? 'De heren worden verzocht hierheen te komen.' Een handig Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
12 middeltje kan zijn om alle naamwoorden door voornaamwoorden te vervangen. Dan krijg je in bovenstaand geval: “Hun wordt verzocht dat”. - De producten waren maar een kort leven beschoren. De producten is geen onderwerp maar een meewerkend voorwerp (cf. hun was dat beschoren – dat was hun beschoren) Soms wordt een onderwerp niet meer als meervoudig aangevoeld: - De V.S. wil in het Midden Oosten een belangrijke rol blijven spelen. (Verenigde Staten) - De media - zeker de televisie - speelt een belangrijke rol bij de komende verkiezingen. één medium, twee media, één museum, twee musea, enz. – de oude Latijnse onzijdige Nominatief enkelvoud en meervoud. Dus: De media spelen… Soms staat de persoonsvorm te ver af van het onderwerp en richt de pv zich verkeerdelijk naar een meervoudig woord dat dichter in de buurt staat. - Alleen het opheffen van deze protectionistische maatregelen zullen het mogelijk maken dat in Europa een open markt wordt geschapen.
2.6 Contextfout, foutieve woordkeus De woordkeus in geschreven en mondelinge taal gaat soms verkeerd, zeker wanneer die keuze gedaan moet worden uit woorden en uitdrukkingen die op elkaar lijken, maar waarvan het gebruik afhangt van de context, het zinsverband. Er bestaan in het Nederlands behoorlijk veel woorden en uitdrukkingen die in vorm en betekenis op elkaar lijken, maar waarvan het gebruik afhangt van het zinsverband (= de context). Voorbeelden: indertijd - destijds Indertijd verwijst naar een verleden tijd die niet precies is bepaald, 'vroeger'; destijds verwijst naar een bepaalde tijd in het verleden. - Indertijd werden de mensen gemiddeld niet zo oud als heden ten dage. - Ik heb de rellen in Amsterdam in 1966 niet meegemaakt; ik zat destijds in Frankrijk.
geregeld - regelmatig geregeld: telkens terugkerend, vaak; regelmatig: telkens terugkerend op vaste tijden - Deze leerling komt geregeld te laat op school. (= nu en dan) - De patiënt klaagde over een onregelmatige hartslag. omdat - doordat omdat: geeft een reden aan; doordat: geeft een oorzaak aan
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
13 - Omdat ik geen zin had, ben ik niet naar het feest gegaan. - Doordat mijn auto kapot was, kon ik niet naar het feest gaan. opdat - zodat opdat: geeft een doel aan; zodat: geeft een gevolg aan - Hij liep hard, opdat hij de trein nog zou kunnen halen. - Hij liep hard, zodat hij de trein nog makkelijk haalde. integendeel - daarentegen integendeel: het tegendeel is waar – kan enkel voor en na een zin gebruikt worden, en eventueel als antwoord op een zin; daarentegen: echter – bevindt zich altijd binnen een zin - Ik houd helemaal niet van toneel, integendeel, ik verafschuw het. - Mijn zusje is dol op toneel; ik vind het daarentegen afschuwelijk. mits - tenzij mits: indien; tenzij: behalve wanneer - Wij zijn bereid de artikelen te kopen, mits u ons een korting van 10 procent geeft. - Wij zijn niet bereid de artikelen te kopen, tenzij u ons een korting van 10 procent geeft. overtuigen - overreden overtuigen: door argumenten laten zien dat iets aannemelijk is; overreden: door argumenten tot handelen aansporen of daarvan afhouden - Je hebt me overtuigd van het belang van de zaak. - Het kostte ons moeite hem te overreden zich er verder niet mee te bemoeien. kennelijk - kenbaar kennelijk: duidelijk merkbaar,zichtbaar; kenbaar: te kennen zijn door een bijzondere eigenschap - Met kennelijk genoegen keek hij naar het televisieprogramma. - Weet jij waaraan een giraf vooral kenbaar is/te herkennen is?
verantwoording - verantwoordelijkheid verantwoording: rekenschap; verantwoordelijkheid: de taak, de plicht voor iemand te zorgen - Hij weigert verantwoording van zijn daden af te leggen. - Deze man wordt gekenmerkt door een totaal gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. niet het minst - niet in het minst niet het minst: vooral, met name; niet in het minst: absoluut niet - Het heengaan van dr. M. is een zware slag, niet het minst voor zijn groot gezin. - De talrijke tegenslagen ontmoedigden hem niet in het minst.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
14 overléggen - óverleggen overléggen: beraadslagen; óverleggen: laten zien - Het is verstandig eerst te overleggen, alvorens tot actie over te gaan. - Hij weigerde de gevraagde documenten over te leggen aan de onderzoekscommissie. rustig - gerust rustig: kalm; gerust: vrijuit, zonder angst - Hij bleef rustig, terwijl zijn vrouw het nieuws ontsteld aanhoorde. - Je kunt gerust voor je eigen mening uitkomen, niemand zal je dat kwalijk nemen.
2.7 Verwijsfout, foutief verwijswoord Enkele veel voorkomende foutieve verwijzingen: a. Het verwijswoord verwijst naar iets wat de schrijver/spreker wel in gedachten heeft, maar niet noemt. - De personeelsvereniging is gisteren naar de schouwburg geweest; niet alleen de ouderen vonden het mooi, maar ook de jongeren. Men vond kennelijk de voorstelling mooi, maar dat woord is niet genoemd. Dit wordt dus: De personeelsvereniging is gisteren naar de schouwburg geweest; niet alleen de ouderen vonden de voorstelling mooi, maar ook de jongeren.) b. Het is niet duidelijk naar wie of wat het voornaamwoord verwijst. - Daar gaat Frans met zijn vriend; hij gebaart druk naar hem. (hij = Frans, of zijn vriend, of eventueel nog een derde persoon? ; hem = Frans, of zijn vriend, of eventueel nog een derde persoon?). c. Het verwijswoord stemt qua getal (enkel- of meervoud) niet overeen met het woord waarnaar het verwijst. - De lastigste eters eten een boterham meer, wanneer ze maar besmeerd zijn met onze overheerlijke jam. De lastigste eters eten een boterham meer, wanneer die maar besmeerd is met onze overheerlijke jam. - Ik vind dat de politie tegen vandalen harder moet optreden; ze zijn volgens mij veel te slap. …; de politie is volgens mij veel te slap d. Het verwijswoord komt qua geslacht (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig) niet overeen met het woord waarnaar het verwijst. Dit is een fout die in West-Vlaanderen vaak wordt gemaakt, omdat daar het betrekkelijk voornaamwoord die veralgemeend wordt gebruikt. - Dat is een boek die ik niet meer kan ontlenen uit de stadsbibliotheek. 'Boek' is onzijdig, dus moet het een boek dat zijn. Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
15
- De gemeenteraad heeft in haar laatste vergadering besloten tot de aanleg van een rondweg. 'Raad' is mannelijk; het moet dus zijn: zijn laatste vergadering. - Het liberalisme heeft haar grootste betekenis gehad in de 19e eeuw. 'Liberalisme' is onzijdig; het moet dus zijn: zijn grootste betekenis. - Criminaliteit komt in de huidige samenleving veel voor; het wordt gepleegd door mensen in alle lagen van de maatschappij. 'Criminaliteit' is vrouwelijk; het voornaamwoord 'het' kan hier dus niet, „ze‟ daarentegen wel.
2.8 Foutieve samentrekking Kenmerkend voor samentrekkingen, zowel op woordniveau als op zinsniveau, is, dat er gelijke of in functie overeenkomende delen worden weggelaten, waardoor herhaling wordt voorkomen en een grotere pregnantie van uitdrukken wordt bereikt. De terugvindbaarheid van de samengetrokken elementen is in de syntaxis een strenge voorwaarde, maar niet zozeer op woordniveau. Op syntactisch niveau verstaan we onder samentrekking het verschijnsel dat in een samengestelde zin een gemeenschappelijk zinsdeel of gemeenschappelijke zinsdelen maar éénmaal wordt/worden genoemd als gevolg van taalspaarzaamheid. Er is dus sprake van weglating van een of meer zinsdelen. Correcte voorbeelden van samentrekking: - Hij gaf háár en zij hém de schuld. (samengetrokken: gaf) - U moet mij helpen of ik u. (samengetrokken: moet helpen) De samentrekking is fout in volgende gevallen: 1. Het samengetrokken zinsdeel heeft niet dezelfde grammaticale functie. - De rector heeft de leerling op spijbelen betrapt en een berisping gegeven. Het zinsdeel 'de leerling' is samengetrokken: 'de leerling' hoort immers ook achter 'en' gedacht te worden. Deze samentrekking is fout, omdat 'de leerling' in het eerste geval een lijdend voorwerp is en in het tweede geval een meewerkend voorwerp. Correctie: De rector heeft de leerling op spijbelen betrapt en heeft hem een berisping gegeven. - Het boek interesseert hem niet en leest hij daarom niet. Ook hier is de samentrekking niet correct: in het eerste deel van de zin is 'het boek' onderwerp, in het tweede deel is het (samengetrokken) zinsdeel 'het boek' een lijdend voorwerp. Correctie: Het boek interesseert hem niet en hij leest het daarom niet.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
16 2. Het samengetrokken zinsdeel is een persoonsvorm die verschilt in getal. - Al zijn vrienden zijn bevorderd, alleen hij niet. Correctie: Al zijn vrienden zijn bevorderd, alleen hij werd het niet. - De export werd steeds moeilijker en de kosten hoger. Correctie: De export werd steeds moeilijker en ook de kosten werden steeds hoger. 3. Het samengetrokken zinsdeel heeft niet dezelfde betekenis. - De man stond op trouwen en bekend als iemand die van een glaasje hield. Correctie: De man stond op trouwen en stond bekend als iemand die van een glaasje hield.
4. Het samengetrokken zinsdeel verschilt t.o.v. de persoonsvorm van plaats. - Morgen vertrek ik naar Groningen en zal vervolgens doorreizen naar Leeuwarden. Bij 'vertrek ik' is sprake van inversie, in het tweede deel van de zin moet 'ik' vóór 'zal' worden geplaatst. Correctie: … en ik zal vervolgens doorreizen naar Leeuwarden.
2.9 Werkwoordelijke eindgroep In principe mogen, op enkele uitzonderingen na, in een werkwoordelijke eindgroep alleen werkwoorden voorkomen. Een werkwoordelijke eindgroep onstaat bijvoorbeeld wanneer je een bijzin maakt: Hij was blij omdat hij voor het eerst op zee had kunnen vissen. werkwoordelijke eindgroep
Een werkwoordelijke eindgroep is dus in principe ondoordringbaar. In de volgende zin staat “op” dus niet op zijn plaats. Het verbreekt de werkwoordelijke eindgroep en dat is niet correct. - Er moet worden op gewezen dat hierdoor problemen kunnen ontstaan. De correcte volgorde is : - Er moet op worden gewezen dat hierdoor problemen kunnen ontstaan.
2.10 Vergelijkingen Wat is juist: „Ik ben groter dan jou‟ of „Ik ben groter dan jij‟? 'Ik ben groter dan jij' is juist: we kunnen deze zin zien als een verkorting van 'Ik ben groter dan jij bent.'
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
17
Als de persoon (of zaak) waarmee een vergelijking wordt gemaakt het onderwerp van de zin is, komt na „dan‟ een persoonlijk voornaamwoord in de onderwerpsvorm. In een 'verlengde' zin blijkt het persoonlijk voornaamwoord zelf ook onderwerp te zijn: Zij waren er eerder dan wij. (... dan wij er waren.) Mijn bagage arriveerde weken later dan ik. (... dan ik arriveerde.) Er zijn ook gevallen waarin het woord na „dan‟ géén onderwerp is, maar lijdend of meewerkend voorwerp. Dan staat het in de niet-onderwerpsvorm, want de verlengde zin heeft een ander onderwerp: Ik nodig hem liever uit dan jou. (... dan dat ik jou uitnodig.) Ik geef het hem liever dan jou. (... dan dat ik het (aan) jou geef.) De truc is dus om in gedachten de zin aan te vullen met hetzelfde werkwoord dat eerder al gebruikt wordt. (Bron: URL= http://www.onzetaal.nl/advies/jijouu.html)
2.11 Verbuigingen a) In de regel krijgt een bijvoeglijk naamwoord vóór een zelfstandig naamwoord altijd een -e, behalve bij onzijdige woorden in het enkelvoud met een onbepaald lidwoord (een mooi paard). De verbogen vorm komt voor: 1. bij de-woorden: de mooie bloem 2. bij woorden in het meervoud: de kleine kinderen 3. na het, dit, dat: het witte paard, dat oude huis 4. na een bezittelijk voornaamwoord: jullie jongste kind, mijn nieuwe auto 5. na een vooropgeplaatste genitief: Piets oude dagboek
b) Als het verbogen bijvoeglijk naamwoord op drie of meer doffe lettergrepen zou eindigen, wordt het bijvoeglijk naamwoord meestal niet verbogen. Dat gebeurt vooral bij adjectieven die op -ig of -lijk uitgaan. het overdrachtelijk(e) gebruik het verduidelijkend(e) antwoord ons hachelijke avontuur
c) Ook in vaste verbindingen, functieaanduidingen en min of meer officiële benamingen blijft het bijvoeglijk naamwoord onverbogen. het bijvoeglijk naamwoord Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
18 een plastisch chirurg de algemeen directeur het Koninklijk Besluit
d) Bij het noemen van iemands kwaliteiten kan de -e soms weg zonder betekenisverschil. een wijs/wijze man een bekwaam/bekwame arts een briljant/briljante politicus
e) Soms is er betekenisverschil tussen de verbogen en de onverbogen vorm. een groot man (vermaard) - een grote man (groot van gestalte) een knap pianist (virtuoos) - een knappe pianist (aantrekkelijk) (Naar: URL= http://vrttaal.net/taaldatabanken_master/taalkwesties/b-bz/tk-280.shtml)
2.12 Bibliografie Bart, Peter van, Johan Kerstens & Arie Sturm, Grammatica van het Nederlands, een inleiding. Amsterdam, University Press. De Jonghe, H. & W. de Geest, Nederlands, je taal. Een overzichtelijke spraakkunst, Lier, Van In, 1985, 312 blz. Renkema, J. (2005). Schrijfwijzer (4e ed.). Den Haag: Sdu. Smedts, Willy & William Van Belle, Taalboek Nederlands, Kapellen, Uitgeverij Pelckmans (vijfde bijgewerkte uitgave), 2003, 448 blz. Smedts Willy, W. Penninckx & P. Buyse, Correct taalgebruik, Kortrijk: UGA, 2006. – 325p. Tiggeler, E. (2005). Vraagbaak Nederlands: Van spelling tot stijl: snel een helder antwoord op praktijkvragen over taal (5de druk). Den Haag: Sdu.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
19
3 Taalzorgoefeningen Hieronder vind je een heel aantal taalzorgoefeningen ingedeeld per categorie. Veel antwoorden vind je terug in hoofdstuk 2 van deze syllabus. Andere zul je moeten opzoeken. Hoe en waar je antwoorden op deze taalkwesties vindt, lees je in het eerste hoofdstuk. De antwoordsleutel bij onderstaande taalzorgoefeningen vind je op Toledo. Daar is ook een link geplaatst naar extra elektronische oefeningen (Cognistreamer).
1. Gallicismen: Onderstreep in de volgende zinnen de gallicismen en vervang ze door correct Nederlands. Pas eventueel de zin aan. 1. Ik ben helemaal niet akkoord met wat je zegt.
2. Als je een huis bouwt, doe je beroep op een architect.
3. Het kost veel te duur om merkkleding te kopen. 4. De nieuwe directeur is veeleisend, â€&#x;t is te zeggen dat we hard zullen moeten werken.
5. Voor wat onze afspraak betreft, zien we elkaar om negen uur. 6. â€&#x;t Is wat te zeggen de dag van vandaag.
7. Ik houd eraan u hartelijk te danken.
8. Wat heb ik koud, zeg!
9. Wie in het onderwijs wil werken, heeft een bewijs van goed gedrag en zeden nodig.
10. Ons appartement geeft uit op de zeedijk.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
20
2. Zoek de contaminatie in de volgende zinnen. Verbeter telkens op twee manieren. 1. Ik zal u vanavond optelefoneren.
2. Hij behoort tot een van de weinigen die acht talen spreken.
3. De orkaan is hier onmeedogenloos voorbijgeraasd.
4. Weet jij waaraan de oorzaak van de brand te wijten is?
5. Ik zal dat voor u even nachecken.
6. Wie het meeste aantal stemmen krijg, wordt verkozen.
3. Dialectismen zijn dialectwoorden en –uitdrukkingen die niet aanvaard worden in het Algemeen Nederlands. Onderstreep in de volgende zinnen de dialectismen en vervang ze door standaardtaal. 1. Sedert de jaren zestig heeft de wegwerpaansteker het stekje grotendeels verdrongen.
2. Geef mij eens een tas koffie!
3. Onze beenhouwer maakt de lekkerste vleessalade klaar.
4. De appelsien werd eeuwen geleden uit China geĂŻmporteerd.
5. Als het gesneeuwd heeft, trek je beter je botten aan!
6. Op zondagochtend halen we altijd pistolets bij de warme bakker.
7. Mag ik jouw briquet even lenen? Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
21
8. Ik weet niet meer precies hoe zijn broer noemt.
9. Kom binnen en zet u!
10. Dat ziet er op het eerste zicht niet goed uit.
11. Op 6 december heeft Marie haar tutter aan Sinterklaas meegegeven.
12. In de Veldstraat heb ik een leuke sacoche gezien.
13. Steeds minder mannen dragen een plastron op het werk.
14. Wil je de stekker even in de prise steken?
15. Waar heb ik mijn stylo nu weer gelegd?
4. Gallicismen zijn letterlijke vertalingen uit het Frans die niet aanvaard worden in het Nederlands. Onderstreep in de volgende zinnen de gallicismen en vervang ze door correct Nederlands. Pas eventueel de zin aan. 1. Het objectief van de regering is meer jobs te creëren.
2. Na twintig kilometer op de autosnelweg vielen we al in panne.
3. Van zodra ik klaar ben, geef ik een seintje.
4. Dat is nog te regelen.
5. Na de sollicitatiegesprekken zal één kandidaat weerhouden worden.
6. Kunt u mij uw coördinaten geven?
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
22
5. Zoek de purismen en vervang ze door een juist woord.
1. Hang die poster maar op met duimspijkers.
2. Vergeet je regenscherm niet als je het café verlaat!
3. De buren protesteren over de hondenpoep op het voetpad.
4. In januari worden we schriftelijk ondervraagd.
5. In het tweede vakje moet je de bestemmeling invullen.
6. Wees lief: verras me met een origineel geschenk!
6. Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord: die of dat. algemene regel: -het meisje dat …; het huis dat … : het-woorden worden gevolgd door dat -de muur die …; de kamer die … : de-woorden worden gevolgd door die 1. Het meisje …………. daar speelt, is mijn zus. 2. Zijn jongste zusje, ……….. pas vier is, is heel erg ziek. 3. De jongen ……………. de auto beschadigde, heeft een fikse boete gekregen. 4. Dat jongetje, ………….. veel kattenkwaad uithaalt, kan ook heel lief zijn. 5. Lies, ………… altijd te laat komt, heeft straf gekregen. 6. Het groepje…………. samen naar het festival gaat, verzamelt op het plein. 7. Een kind……….. huilt, is soms moeilijk te troosten. 8. Het pientere Liesje,…………… speelt met een Frans vriendje, leert spelenderwijs Frans. 9. Zijn fiets, ……….. hij pas gekocht heeft, is verdwenen. 10. Zijn fietsje, ………… hij pas gekocht heeft, is verdwenen.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
23
7. Verwijder uit de onderstaande zinnen de tautologieën en de pleonasmen. Een tautologie is een combinatie van woorden die (bijna) hetzelfde uitdrukken en elkaar in principe kunnen vervangen. In principe is een tautologie een taalfout. Soms wordt een tautologie echter gebruikt als een stijlfiguur of in een vaste uitdrukking. Voorbeelden van aanvaarde tautologieën: nooit ofte nimmer, blij en gelukkig, enkel en alleen. We spreken van een pleonasme als een deel van de betekenis van een woord of een woordgroep al uitgedrukt wordt door een ander woord. Soms wordt een pleonasme gebruikt als een stijlfiguur, maar in principe zijn pleonasmen taalfouten.
1. Ik heb de buurmeisjes in de witte sneeuw zien spelen.
2. Meneer, kunt u het antwoord opnieuw herhalen?
3. Sodexho biedt nu dagelijks één warme snack aan. Dat is een verbetering ten goede.
4. Als leerkracht moet je vooraf je les voorbereiden.
5. Die oude grijsaard is een wijs man.
6. Je bent welkom, maar ik wil graag dat je mij vooraf even verwittigt.
7. Jammer genoeg hebben wij nu voor het ogenblik geen vacatures.
8. De vrouwelijke deelneemsters krijgen hun medaille van de voorzitter.
9. Je kan beter een goed boek lezen, als het buiten zo blijft regenen.
10. Het is niet eenvoudig voor vreemde migranten om een job te vinden.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
24 11. Fijn dat we weer op onze trouwe en loyale medewerkers konden rekenen!
12. Na twee zware sets was Justine niet meer in staat een derde te kunnen spelen.
13. Een poging om haar te proberen veroveren, mislukte helaas.
14. Als ik dat rode bloed zie, val ik flauw!
15. Laat ons even vrolijk en blij naar elkaar lachen!
8. Kies telkens: cliënt / klant. 1. De … van de bank zagen hun geld niet meer terug. 2. Onze kruidenier heeft zijn … zien verlopen. 3. De … van een dokter heten ook patiënten. 4. Zo‟n kleurrijke advertentie lokt altijd … . 5. Die stroper is een vaste … van de politie. 6. De notaris kon zijn veeleisende … niet helpen.
9. Kies telkens: terug / weer / opnieuw / geleden. 1. Over een uurtje ben ik … . 2. Bij zijn kleinkinderen voelde opa zich … jong worden. 3. Enkele jaren … was de toestand heel anders.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
25
4. Bij gebrek aan bewijzen werd de verdachte … in vrijheid gesteld. 5. Na twee weken zijn de stakers … aan het werk gegaan. 6. Honderd jaar … leek Vlaanderen een Franse kolonie. 7. Hij is … ziek geworden.
10. Kies telkens: vakantie / verlof. 1. Vader heeft een dag … genomen op de trouwdag van zus. 2. Alle werknemers hebben recht op een jaarlijks(e) … . 3. Ga je met de/het krokus… naar Oostenrijk? 4. Na de operatie kreeg hij nog twee maanden herstel… . 5. Zijn vrouw heeft … wegens familieomstandigheden gevraagd. 6. Elf november is voor iedereen een …dag. 7. Elk jaar gaan we met … naar de bergen.
11. Die/dat – Onderstreep de fout in de zin en verbeter ze. betrekkelijk voornaamwoord – algemene regel: -het meisje dat …; het huis dat … : het-woorden worden gevolgd door dat -de muur die …; de kamer die … : de-woorden worden gevolgd door die 1. Het verhaal die ik ga vertellen, gaat over de hond Blackie. 2. De houding dat sommige mensen aannemen, vind ik niet gepast.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
26 3. Het gaat om fantasie dat helemaal niets met de realiteit te maken heeft. 4. De structuur dat vermeld wordt, bevat 5 onderdelen. 5. Het zijn eenvoudige verhalen dat aansluiten bij de leefwereld van de kleuters.
12. Verbeter de fouten tegen de juiste woordvolgorde waar dat nodig is. 1. Hij stond erop dat we er met niemand zouden over spreken. 2. Het viel me erg zwaar daar te moeten afstand van doen. 3. Het is iets waar je je toch eens goed over zou moeten kunnen bezinnen. 4. We denken dat je daaraan meer moet aandacht schenken. 5. Ik ben er zeker van dat op die brieven port zal bijbetaald moeten worden. 6. Wij menen te weten dat er op het terrein extra douches geïnstalleerd zullen worden. 7. Het is een verhaal waar je kan uit besluiten dat iedereen gelijk heeft. 8. Hij vreest dat ze daar geen vrede zal mee kunnen nemen. 9. Ook hij dacht dat we daar niks hadden kunnen tegen ondernemen. 10. Ik hoop alleen maar dat ze daar geen misbruik zullen van maken.
13. Schrijf telkens het juiste lidwoord (de/het). 1. Heb je … boek intussen al besteld? 2. Wat is … moraal van het verhaal? 3. Vind je ook dat … muziek zo hard staat? 4. Veel mensen vinden … voetbal … aangenaamste sport om te bekijken. 5. Zet … nieuwe schrijfmachine maar op … bureau. 6. … onzevader en … weesgegroet zijn dagelijkse gebeden. 7. … telegram heb ik pas vanmorgen ontvangen.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
27 8. … beton is een modern bouwmateriaal. 9. … commentaar bij … defilé was beneden alles. 10. … carnaval van Aalst trekt duizenden toeristen. 11. … diamant komt grotendeels uit Zuid-Afrika. 12. Zus heeft … diamant uit haar ring verloren. 13. … mozaïek boven … altaar is prachtig. 14. … luipaard is een prachtig roofdier. 15. Dat is … horloge van mijn broer, steek het maar in … koffer. 16. Na … tennis dronken we nog een biertje. 17. Noteer dat maar in … schoolagenda.
14. Vul het juiste woord in. Let op: een van beide is fout (in deze context). 1. Ik ______________________________ jullie van harte te bedanken voor jullie hulp. (houd eraan, stel er prijs op)
2. Hij wou dat zijn zoon trouwde met een meisje uit een __________________ milieu. (begoed, gegoed) 3. Tijdens
de
rellen
werden
10
studenten
en
3
agenten
zwaar
__________________ . (gewond, gekwetst) 4. Het was tussen die twee liefde op het eerste __________________ . (zicht, gezicht) 5. De ______________________ bedroeg 3 euro. (inkom, toegang) 6. Aan de kerstboom hangen tientallen _________________ . (kerstballen, kerstbollen) 7. De _____________________ som bedraagt 100 euro. (globale, totale) 8. Ten
gevolge
van
een
zware
hersenschudding
is
hij
__________________________ . (arbeidsongeschikt, arbeidsonbekwaam) 9. In
de
krant
verscheen
hun
____________________________
.
(huwelijksadvertentie, huwelijksaankondiging) 10. Ik moest mijn schoenen nog ________________ . (blinken, poetsen) 11. Zijn toestand is erg __________________ . (kritiek, kritisch) Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
28 12. HartpatiĂŤnten moeten een streng ________________ volgen. (regime, dieet) 13. Hiervoor heb je wel een ________________________ nodig. (verlengdraad, verlengsnoer) 14. Honden aan de ___________________ houden! (leiband, lijn)
15. Verbeter de onderstreepte fouten. 1. We hebben alles in ons notaboekje geschreven. 2. Ik weet niet wat hij moet gedacht hebben. 3. Hij behoort tot een van de beste voetballers aller tijden. 4. Wie is deze week de dokter van wacht? 5. Hij verschoot heel erg toen hij dat bericht vernam.
16. Vul telkens in: de of het. 1. ________ conservenblik ligt op de tafel. 2. ________ sleutelbos hangt aan de haak achter de muur. 3. Je moet de tafel schoonmaken met _______ vaatdoek. 4. ________ genie is een onderdeel van het leger. 5. ________ idee om een studentenraad op te richten werd goed onthaald. 6. ________ jacht van die rijke oliesjeik ligt in de baai van Cannes. 7. ________ lof die hem toegezwaaid werd, was ten volle verdiend. 8. ________ opzet van zijn daad was overduidelijk. 9. ________ portier van de auto was ingedeukt.
17. Vul het juiste woord in. Let op: een van beide is fout (in deze context). 1. Die eens zo beroemde acteur is al lang in de / het _____________________ geraakt. (vergeethoek, vergeetboek) 2. Hij moest aan zijn directeur de _____________________ vragen om vroeger weg te gaan. (toestemming, toelating) 3. Onze leraar is _____________ ziek. (alweer, weeral) 4. Onze ploeg heeft verleden week ______________ verloren. (weer, terug) Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
29 5. Als het weer het toelaat, vindt het feest plaats ______________________ . (in open lucht, in de open lucht) 6. Ik __________________ een zeer goed resultaat. (verwachten, zich verwachten aan) 7. Lies, weet je nog hoe deze pop ____________ ? (noemen, heten)
18. Vul het juiste woord in. Let op: een van beide is fout (in deze context). 1. Ze ______________ haar kleine broer soms als die haar pop afpakt. (slaat, slaagt) 2. Het feest _________________ in de Europahal. (gaat door, heeft plaats) 3. Heb je mijn __________________ ergens zien liggen? (uurwerk, horloge) 4. Ik sta altijd paraat __________ te helpen! (voor, om) 5. Fien, je mag niet __________________ ! (zeuren, vals spelen) 6. Het wordt nu tijd om ___________________ te werken.
(effectiever,
efficiĂŤnter) 7. Mijn vrouw moet __________________ bevallen. (kortelings, binnenkort) 8. Betty verkocht lange tijd _________________ . (charcuterie, fijne vleeswaren) 9. Ik werk aan mijn ________________ conditie. (fysische, fysieke) 10. Ik woon ______ Tielt. (te, in)
19. Onderstreep en verbeter de taalzorgfout(en) in onderstaande zinnen. 1. Wie weet nog hoe de koningin noemt?
2. Uit wat maakt hij een standbeeld?
3. Zet u maar terug neer.
4. Wie heeft niet stil geweest?
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
30 5. Thomas, zit op uw plaats!
6. We gaan nu achter onze koek.
7. Met wat hebben we de groeijurk gemaakt?
8. Neem eens de gieter voor de bloemen water te geven.
9. Mijn mentor te Diksmuide is een heel creatieve kleuteronderwijzeres.
10. Marie, kom eens naar voor en neem iets dat op de grond ligt.
11. Geef mij die sleutel dat op de kast ligt.
12. Van muziek kan je u blij voelen.
13. Amber, wil je iets vertellen over uw hond? 14. Daarna kleven we zoâ€&#x;n stukjes op de jurk.
15. Ik denk na welk materiaal er voor de kleuters zou uitdagend zijn.
20. Groter dan/als? schrijftaal: groter dan
spreektaal: groter als
Kies de meest passende vorm. 1. (brief) Beste Thomas, je reageert sneller dan / als de andere genodigden. 2. (gesprek) Ik ben veel sterker dan / als jij. 3. (paper) Kinderen zijn over het algemeen spontaner dan / als volwassenen. 4. (debat) Toen ik minister was, deed ik mijn werk grondiger dan / als u.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
31
21. subjectvorm of objectvorm? Kies telkens de juiste vorm. 1. Zij is veel liever dan hij / hem.
2. Ik vind haar veel liever dan hij / hem. 3. Ik heb net zoâ€&#x;n boekentas als jij / jou.
4. Ik heb meer boeken dan zij / haar.
5. Niemand is zoals hij / hem.
6. De lectoren zijn even enthousiast als ik / mij.
22. Bijvoeglijk naamwoord: verbuiging met of zonder -e? Schrijf de correcte vorm. Verwijs ook telkens naar de regel. 1. zijn (wit) paard
11. het (Openbaar) Ministerie
2. het (oud) huis
12. het (Vlaams) Parlement
3. een (kapot) fietsje
13. een (gedetailleerder) beschrijving
4. dat (klein) jongetje
volgt
5. een (mooi) pak
14. het (zelfstandig) naamwoord
6. Karels (oud) boek
15. een (voorzichtiger) aanpak is
7. ons (groot) huis
wenselijk
8. het (onvermijdelijk) gevolg
16. het (gerechtelijk) dossier
9. het (onbegrijpelijk)
17. het (Algemeen) Nederlands
misverstand
18. de (industrieel) ingenieur
10. de (algemeen) secretaris
19. de (maatschappelijk) werker 20. zijn (zwart) paard
Verklaar het betekenisverschil.
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere
32 1a) een groot geleerde
3a) een knap pianist
1b) een grote geleerde
3b) een knappe pianist
2a) een jong dichter
4a) de oude burgemeester
2b) een jonge dichter
4b) de oud-burgemeester
Nederlands Taalzorg
2 zOLO Lectoren: Pieter Van Haute / Daan Debuysere