Taalvaardigheden
LECTOR: P. VAN HAUTE EN E. STEENHOUT
SCRIPTOREN: P. VAN HAUTE EN F. VANACKERE 1ZOKO/1ZOLO ACADEMIEJAAR 2010-2011 pieter.vanhaute@katho.be of eveline.steenhout@katho.be
1
1. COMMUNICATIE
Nederlands
communicatie
1zOKO/1zOLO
2
1
WAT IS COMMUNICATIE? ..................................................................... 4
2
SOORTEN COMMUNICATIE .................................................................. 4 2.1 2.2
3
INDELING ........................................................................................... 4 MENGVORMEN ................................................................................... 5
DE GELAAGDHEID VAN COMMUNICATIE ........................................... 6 3.1 3.2
WATZLAWICK ..................................................................................... 7 SCHULZ VON THUN ............................................................................. 8
4
EISEN AAN FORMEEL-ZAKELIJKE COMMUNICATIE ........................11
5
ARTIKEL ................................................................................................12
Nederlands
communicatie
1zOKO/1zOLO
3
LEERDOELEN Na het bestuderen moet je: kennis en inzicht verworven hebben over het communicatief gedrag van de mens. met je eigen woorden kunnen uitleggen wat communicatie is. met je eigen woorden kunnen uitleggen welke soorten communicatie er zijn. met je eigen woorden kunnen uitleggen dat communicatie verschillende lagen heeft. de schema’s van Watzlawick en Schulz von Thun op praktijksituaties kunnen toepassen. kunnen toelichten welke eisen we aan formeel-zakelijke communicatie kunnen stellen. kunnen reflecteren over je eigen communicatief gedrag en dat van medestudenten, en van daaruit je eigen communicatieve vaardigheden verder optimaliseren. de attitude ontwikkelen bewuster om te gaan met communicatie. inzien dat je de formulering/verpakking van een communicatieve boodschap moet afstemmen op de situationele context en de ontvanger(s). STUDEERAANWIJZING
Communicatie is een breed thema, dat ook aan bod komt in andere opleidingsonderdelen. Probeer vakoverschrijdende verbanden te leggen. Probeer de cursus toe te passen op situaties in het dagelijks leven. Lees het artikel op het einde van dit hoofdstuk.
Nederlands
communicatie
1zOKO/1zOLO
4
1
WAT IS COMMUNICATIE? Communicatie is een proces waarbij een zender een boodschap stuurt aan een ontvanger. De reactie van de ontvanger op de boodschap van de zender wordt feedback genoemd. Door feedback te geven wordt de ontvanger dus op zijn beurt zender. Zo ontstaat een kettingreactie. Schematisch kunnen we het communicatieproces als volgt voorstellen:
ZENDER
BOODSCHAP
ONTVANGER
feedback
2
SOORTEN COMMUNICATIE We kunnen verschillende soorten communicatie onderscheiden, afhankelijk van het criterium dat we hanteren. De onderstaande tabel biedt een overzicht.
2.1 Indeling
CRITERIUM vorm
kanaal
Nederlands
COMMUNICATIESOORT verbaal communicatie met behulp van woorden, bijv. een gesprek, een brief non-verbaal communicatie met behulp van niet-woordelijke elementen, bijv. een pictogram, je mimiek, je intonatie, gebaren, je houding, je uiterlijk mondeling communicatie met behulp van gesproken taal, bijv. een speech, een onderwijsleergesprek, een verhaal voorlezen schriftelijk communicatie met behulp van grafische tekens, bijv. een krantenartikel, een logo, een cursustekst, een e-mail, een sms
communicatie
1zOKO/1zOLO
5
conventionaliteit
situatie
ontvanger
formeel-zakelijk communicatie in een professionele en/of officiële situatie, bijv. een telefoongesprek met een schooldirecteur, een stagecontract informeel-vrijblijvend communicatie in een non-professionele en/of ongedwongen situatie, bijv. een gesprek onder vrienden, een verjaardagskaartje voor een familielid intern communicatie binnen een organisatie met de eigen medewerkers, bijv. een brief van de directie aan de leerkrachten, een vergaderverslag voor de collega’s extern communicatie van een organisatie met de buitenwereld, bijv. een brief van de school aan de ouders, een schoolkrant intrapersoonlijke communicatie de zender is dezelfde persoon als de ontvanger, bijv. een aantekening in een persoonlijke agenda, tegen jezelf praten, nadenken interpersoonlijke communicatie er is een kleine groep ontvangers, enigszins of goed bekend bij de zender, bijv. een brief, een e-mail, een verslag massacommunicatie er is een grote groep ontvangers, van wie de meesten niet bekend zijn bij de zender, en de communicatie heeft een openbaar karakter, bijv. een affiche voor de opendeurdag van een school, een boek, een tvprogramma, een krant
Als toekomstig leerkracht krijg je met een waaier van communicatiesoorten te maken. Als je optimaal wilt communiceren, moet je je sterk bewust zijn van elke specifieke situatie en van de ontvanger(s) met wie je communiceert.
2.2 Mengvormen Non-verbale communicatiemiddelen kunnen zelfstandige dragers van een boodschap zijn. Voorbeelden: tijdens een vergadering stemmen bij handopsteking het hoofd schudden als teken van onbegrip een verkeersbord Nederlands
communicatie
1zOKO/1zOLO
6
de lichaamstaal van een verliefd koppel
Frequenter ondersteunen non-verbale communicatiemiddelen zowel schriftelijke als mondelinge communicatie. Voorbeelden: een tekst illustreren met een grafiek met je handen je woorden kracht bijzetten smileys of emoticons gebruiken in een e-mailbericht of bij een chatsessie o :-) blij o :-)) heel blij o ;-) knipoog o :-( verdrietig/boos o :-O verbaasd o enz. Soms ondersteunen verbale communicatiemiddelen boodschappen. Voorbeelden: een verkeersbord met onderschrift een cartoon
3
non-verbale
De gelaagdheid van communicatie Hierboven (2.1) hebben we een onderscheid gemaakt tussen verbale en nonverbale taal. We gaan nu verder in op verbale taal. Als we iets zeggen of schrijven, doen we meer dan gewoon ‘iets meedelen’. Met de woorden die we uitspreken, vertellen we immers meer dan enkel de letterlijke inhoud van een boodschap. We bespreken twee auteurs die
Nederlands
communicatie
1zOKO/1zOLO
7
verschillende lagen in de communicatie onderscheiden: Watzlawick en Schulz von Thun.
3.1 Watzlawick Watzlawick onderscheidt twee niveaus in de communicatie: het inhoudsniveau en het betrekkingsniveau (= relatieniveau). Schematisch zouden we deze lagen als volgt kunnen voorstellen:
inhoud
relatie
Het inhoudsniveau verwijst naar de letterlijke inhoud en de feiten die worden meegedeeld. Watzlawick stelt dat het niet mogelijk is enkel neutrale, puur inhoudelijke informatie mee te delen, en dat men steeds ook iets ‘verraadt’ of meedeelt over de relatie of de ‘betrekking’ die de communicatiepartners met elkaar hebben. Het betrekkingsniveau geeft aan ‘hoe de inhoudelijke boodschap geïnterpreteerd moet worden’. Dit niveau is bij communicatie minstens even belangrijk als het inhoudsniveau, hoewel het belang ervan vaak onderschat wordt. De relatie tussen de zender en de ontvanger bepaalt mee hoe je de inhoudelijke boodschap gaat verpakken. Onder vrienden spreek je bijvoorbeeld een meer informele taal dan tegen een schooldirecteur die je voor het eerst ontmoet. Als je communiceert, onthul je bewust of onbewust kenmerken van je persoonlijkheid (manier van redeneren, gemoedstoestand, de waarde die je aan iets/iemand hecht). Toegepast op de klas en de school zouden we kunnen zeggen dat communicatie de kunst is informatie, gevoelens en gedachten uit te wisselen (= inhoudsniveau), waarbij de gesprekspartners een open relatie en het respect voor elkaar behouden (= relatieniveau). Het relatieniveau en het inhoudsniveau zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. Als je communiceert, bespeel je volgens Watzlawick altijd beide niveaus tegelijkertijd.
Nederlands
communicatie
1zOKO/1zOLO
8
3.2 Schulz von Thun Schulz von Thun onderscheidt net als Watzlawick verschillende lagen in de communicatie. Vooral het betrekkingsniveau heeft hij verder uitgewerkt en verhelderd. Hij spreekt in zijn theorie over de vier aspecten of functies van een boodschap, namelijk het zakelijk aspect, het relationele aspect, het identificerend aspect en het appellerend aspect. We gebruiken het onderstaande schema van Schulz von Thun om te reflecteren over communicatie.
zakelijk aspect identificerend
zender
appellerend
boodschap aspect
ontvanger aspect
relationeel aspect
Schulz von Thun noemt het bovenstaande schema ook het 4-oren-model. Bij communicatie luistert de ontvanger als het ware met vier oren, terwijl de zender met vier monden spreekt (cf. de 4 aspecten). Onderstaande figuur geeft hetzelfde communicatieschema op een plastische wijze weer.
LEGENDE Duits Sachinhalt Beziehung Selbstoffenbarung Appell
•
Nederlands zakelijk aspect relationeel aspect identificerend aspect appellerend aspect
Het zakelijk of inhoudelijk aspect verwijst naar de zakelijke, inhoudelijke informatie (een beschrijving van feiten, het onderwerp van
Nederlands
communicatie
1zOKO/1zOLO
9
gesprek, een gebeurtenis en vrij van gevoelens en onderliggende bedoelingen). •
Het relationele aspect drukt iets uit over de relatie tussen de zender en de ontvanger. Het zegt iets over hun verhouding, hoe ze tegenover elkaar staan. Dit merk je aan de woordkeuze, de intonatie en allerlei non-verbale signalen. Is de positie van de zender gelijkwaardig, hoger of ondergeschikt? Schat de ontvanger de intelligentie van de zender hoog of laag in? Is de ontvanger waarderend of geringschattend ten opzichte van de zender? Is de ontvanger belangstellend of onverschillig?
•
Het identificerend aspect verwijst naar informatie die de zender bewust of onbewust over zichzelf prijsgeeft. Het zegt iets over zijn gevoelens, opvattingen, normen en waarden. Maakt hij een deskundige indruk of niet? Komt hij betrouwbaar over? Is hij vriendelijk of onvriendelijk? Heeft hij de tijd, of is hij onrustig en lijkt hij haast te hebben? Is hij persoonlijk of afstandelijk? Is hij brutaal of arrogant of juist beleefd?
•
Het appellerend aspect verwijst naar de opdracht (appel) die in de boodschap verpakt zit. Een boodschap zet de ontvanger namelijk aan tot een bepaald gedrag. De zender wil dat de ontvanger iets doet of laat, wil die beïnvloeden. De boodschap kan dan op verschillende manieren worden overgebracht: bevelend, vragend, verzoekend, smekend of informerend.
Dit communicatiemodel van Schulz von Thun biedt ons inzicht in enkele psychologische oorzaken van communicatiestoornissen in het dagelijks leven. Vaak zijn we er ons te weinig van bewust dat de vier aspecten tegelijkertijd een rol spelen in een gesprek. Communicatiestoornissen kunnen zich voordoen als de zender of de ontvanger te weinig aandacht besteedt aan de gelaagdheid van de communicatie, d.w.z. als de zender of de ontvanger te weinig voor ogen houdt dat de vier aspecten tegelijkertijd een rol spelen. Communicatiestoornissen treden op als: de zender niet vaardig is met de vier aspecten rekening te houden de ontvanger reageert op een niet bedoeld of niet benadrukt aspect van de boodschap. Het komt erop aan ‘aspectgevoelig’ te communiceren en zowel bij het sturen als het ontvangen van een boodschap rekening te houden met de verschillende aspecten, zodat er geen verborgen misverstanden kunnen optreden. Nederlands
communicatie
1zOKO/1zOLO
10
OEFENINGEN Bespreek bij onderstaande situaties de 4 boodschappen die volgens Schulz von Thun gecommuniceerd worden. situatie 1 - Lector tegen studente: “Het is al kwart voor 2!” •
inhoudelijke boodschap: …
• •
relationele boodschap: … identificerende boodschap: …
•
appellerende boodschap: …
antwoordsleutel (meer interpretaties echter mogelijk) • • • •
inhoudelijke boodschap: De klok wijst kwart voor 2. relationele boodschap: De lector verwacht dat de studente op tijd naar de les komt. identificerende boodschap: Het stoort de lector dat de studente te laat komt. appellerende boodschap: De lector wil dat de studente de volgende keer op tijd komt.
situatie 2 – Leerlingen tegen leerkracht: “Mevrouw, vertel nog eens een beetje over uw kindjes …” • •
inhoudelijke boodschap: … relationele boodschap: …
• •
identificerende boodschap: … appellerende boodschap: …
antwoordsleutel (meer interpretaties echter mogelijk) • •
Nederlands
inhoudelijke boodschap: De leerlingen willen informatie over de kinderen van hun leerkracht. relationele boodschap: De leerlingen durven de leerkracht een vraag te stellen over haar privé-leven. Wellicht is er een sfeer van wederzijdse openheid in de klas.
communicatie
1zOKO/1zOLO
11


4
identificerende boodschap: De leerlingen tonen oprecht interesse voor de kinderen van de leerkracht. Of misschien willen de leerlingen even geen les krijgen. appellerende boodschap: De leerlingen willen dat de leerkracht over haar kinderen begint te vertellen.
Eisen aan formeel-zakelijke communicatie Hierboven (2.1) hebben we een onderscheid gemaakt tussen informeelvrijblijvende en formeel-zakelijke communicatie. We gaan nu verder in op de laatstgenoemde soort. Als toekomstig leerkracht kom je in een organisatie terecht waar permanent gecommuniceerd wordt. Wil je jouw opdracht doeltreffend uitvoeren, dan moet jouw boodschap voldoen aan volgende eisen: correctheid, duidelijkheid, aantrekkelijkheid en gepastheid. EIS correctheid duidelijkheid
aantrekkelijkheid
gepastheid
Nederlands
TOELICHTING De inhoud, de presentatie en de formulering moeten correct zijn. De inhoud, de presentatie en de formulering moeten voor de ontvanger duidelijk zijn. De ontvanger moet de betekenis en de bedoeling van de boodschap zonder misverstanden kunnen achterhalen. De inhoud, de presentatie en de formulering moeten aantrekkelijk zijn, zodat de ontvanger op een aangename en gemakkelijke manier van de boodschap kennis kan nemen. De inhoud, de presentatie en de formulering moeten gepast zijn, d.w.z. dat ze moeten voldoen aan allerlei sociale conventies en dat ze afgestemd moeten zijn op de communicatiesituatie.
communicatie
1zOKO/1zOLO
12
5
ARTIKEL Ter illustratie bij dit hoofdstuk kan je een artikel uit het onderwijstijdschrift Klasse lezen. Bron: http://pdf.klasse.be/KVL/KVL106/KVL10657.pdf Het is niet de bedoeling dat je het artikel tot in de details studeert voor het examen. Deze fijne leeswaren zijn eerder als extra begeleiding bedoeld. Moet je het artikel ‘kennen’ voor het examen? Of nauwkeuriger geformuleerd: welke kennis/vaardigheden/attitudes worden op het examen geëvalueerd? De leerdoelen die bij het begin van dit hoofdstuk opgesomd staan. Lectuur van het artikel kan een hulp zijn om deze doelstellingen te bereiken. Als de lector Nederlands het examen opstelt, bekijkt hij deze doelstellingen opnieuw. Op een examen wordt immers geëvalueerd of de student de vooropgezette doelen gerealiseerd heeft.
Nederlands
communicatie
1zOKO/1zOLO
1
2. TAALVARIATIE
Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
2
INLEIDING ................................................................................................................. 4 1
REGIONALE TAALVARIATIE ....................................................................... 4 1.1 NOORD-NEDERLANDS VERSUS ZUID-NEDERLANDS...................................... 5 1.1.1 Uitspraak ............................................................................................... 5 1.1.1.1 Medeklinkers ..................................................................................... 5 1.1.1.2 Klinkers.............................................................................................. 6 1.1.1.3 Engelse versus Franse beïnvloeding .................................................. 6 1.1.2 Woordenschat ........................................................................................ 6 1.1.2.1 Officiële woordenschat ...................................................................... 6 1.1.2.2 Vlaamse ‘boekentaal’ ........................................................................ 7 1.1.2.3 Woorden uit het dagelijks leven ........................................................ 7 1.1.2.4 Dialectische woorden......................................................................... 7 1.1.3 Grammatica ........................................................................................... 8 1.2 DE TAALTOESTAND IN VLAANDEREN ............................................................ 9
2
SOCIALE TAALVARIATIE ........................................................................... 13 2.1 2.2 2.3 2.4
3
SOCIALE KLASSE .......................................................................................... 13 LEEFTIJD ...................................................................................................... 13 SEKSE ........................................................................................................... 14 BEROEP ........................................................................................................ 14
SITUATIONELE TAALVARIATIE ............................................................... 15 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
INFORMEEL REGISTER .................................................................................. 15 FORMEEL REGISTER ..................................................................................... 15 CHILD DIRECTED SPEECH ............................................................................ 15 SPREEKTAAL ................................................................................................ 16 SCHRIJFTAAL ............................................................................................... 16 CHATTAAL: TUSSEN SPREEK- EN SCHRIJFTAAL ........................................... 16
BIJLAGE.................................................................................................................... 17
Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
3
LEERDOELEN Na het bestuderen moet je: inzien dat de Nederlandse taal variatie vertoont. met je eigen woorden kunnen uitleggen welke factoren een rol spelen bij taalvariatie in het Nederlands (regio, sociale groep en situatie) en dit met eigen voorbeelden kunnen illustreren (voorbeelden die dus niet in de cursus aan bod komen, maar die je zelf gevonden hebben via observatie van taalgebruikers in je omgeving of in de media). de taaltoestand in Vlaanderen kunnen schetsen. een eigen mening gevormd hebben over het gebruik van taalvariëteiten in schoolse situaties: waarom spreek je op school AN, tussentaal of dialect? een eigen mening gevormd hebben over het gebruik van AN, tussentaal en dialect in je dagelijks leven en in de media (radio, tv, internet). met je eigen woorden kunnen uitleggen wie de norm voor verzorgd Algemeen Nederlands bepaalt. een eigen mening gevormd hebben over waar de norm voor AN ligt: in Vlaanderen en/of in Nederland? een eigen mening gevormd hebben over het al dan niet ondertitelen van dialectgebruik op televisie. ernaar streven om in elke situatie (met kinderen in de klas, met (toekomstige) collega’s, met vrienden, met een schooldirecteur, bij de bakker, in de bank, als je chat, sms’t of e-mailt, enz.) een passend stijlregister te hanteren, afhankelijk van de context en de ontvanger(s) van je boodschap. STUDEERAANWIJZINGEN
Denk na over de leerinhouden. Discussieer erover met medestudenten en/of huisgenoten. Word een taalwatcher: zoek in het dagelijks leven (op school, op het werk, bij familie en vrienden, op radio en tv, op café, enz.) naar voorbeelden van taalvariatie. Hang ze aan de kapstok die dit cursushoofdstuk biedt en spreek erover. Volg in de media (krant, radio, tv) berichten over taalkwesties. Luister op de trein naar regionale taalverschillen. De trein is altijd een beetje taalreizen. Probeer op basis van iemands taalgebruik te achterhalen waar hij/zij vandaan komt, welke leeftijd hij/zij heeft, welk beroep hij/zij uitoefent, enz.
Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
4
Inleiding Het Nederlands vertoont variatie.
Binnen het Nederlands is er een enorme variatie in de uitspraak, de woordenschat en de zinsbouw. In je opleiding tot (kleuter)onderwijzer(es) en in het dagelijks leven krijg je met taalvariatie te maken. De volgende voorbeelden illustreren dit. Van een leerkracht in opleiding verwachten we dat je in de klas verzorgd Algemeen Nederlands spreekt. Als je een stageplaats aanvraagt, spreek je de directie met de beleefdheidsvorm ‘u’ aan, terwijl je kleuters, leerlingen en medestudenten met de vertrouwelijke vorm ‘je’ (onbeklemtoond) of ‘jij’ (beklemtoond) aanspreekt. Met bepaalde medestudenten praat je (soms) dialect, AN of een mix van beide, afhankelijk van de situatie en jullie relatie. Als je in contact komt met Nederlandse studenten of als je leermiddelen uit Nederland gebruikt, dan zullen uitspraak- en woordenschatverschillen opvallen. Als je chat of sms’t naar een vriend(in), besteed je minder aandacht aan spelling; voor een schoolopdracht streef je wel naar een foutloze spelling. In je opleiding leer je ook termen die typisch zijn voor het beroep van leerkracht en die buitenstaanders niet beheersen. Kortom, variatie is een kenmerk van je dagelijks taalgebruik.
inhoudstafel: regionale, sociale en situationele taalvariatie
1
Variatie binnen het Nederlands lijkt op het eerste gezicht chaotisch te zijn. Uit taalkundig onderzoek blijkt echter dat taalvariatie wel degelijk structuur vertoont. We kunnen de verscheidenheid in het Nederlands structureren op basis van enkele parameters of factoren: regio, sociale groep en situatie. We bestuderen achtereenvolgens de regionale, de sociale en de situationele variatie.
Regionale taalvariatie Ongeveer 22 miljoen mensen spreken (een variant van het) Nederlands. In Nederland heeft het Nederlands ongeveer 16 miljoen sprekers en in België zijn ongeveer 6 miljoen mensen Nederlandstalig. We bekijken eerst de eenheid en de verscheidenheid in Nederland en Vlaanderen. Daarna bespreken we de taaltoestand in Vlaanderen.
Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
5
1.1 Noord-Nederlands versus Zuid-Nederlands De standaardtaal in Nederland en Vlaanderen is grotendeels identiek. Er bestaan slechts weinig grammaticale verschillen tussen het BelgischNederlands (of Zuid-Nederlands) en het Nederlands-Nederlands (of NoordNederlands). De verschillen in de woordenschat bedragen naar schatting slechts enkele procenten. De opvallendste verschillen tussen Noord en Zuid doen zich voor op het vlak van de uitspraak, en deze verschillen nemen de laatste decennia toe. Het Noord-Nederlands en het Zuid-Nederlands noemen we taalvariĂŤteiten van een en dezelfde taal, nl. het Nederlands. Er zijn meer kenmerken die beide variĂŤteiten binden dan scheiden. Toch hoor je als taalgebruiker al snel of iemand uit Vlaanderen of Nederland komt. We bespreken hieronder achtereenvolgens de Noord/Zuid-variatie op het gebied van de uitspraak, de woordenschat en in mindere mate de grammatica.
1.1.1
Uitspraak Meestal heb je maar enkele seconden nodig om te weten of je naar een Vlaming of een Nederlander luistert. Dit komt door verschillen in de uitspraak. In het algemeen mogen we zeggen dat de uitspraak van de Vlamingen dichter bij de spelling aanleunt. Ze hebben het Nederlands uit boeken moeten leren en daardoor spreken ze het meer dan Nederlanders uit zoals het geschreven wordt. Vlamingen vinden dikwijls dat Nederlanders een slordige uitspraak hebben. Hieronder bekijken we enkele opvallende verschillen tussen de ZuidNederlandse en de Noord-Nederlandse uitspraak.
1.1.1.1 Medeklinkers Het opvallendste verschil bij de medeklinkers is de uitspraak van de /v/, de /z/ en de /g/ aan het begin van een woord. In Vlaanderen worden deze klanken stemhebbend uitgesproken, in Nederland stemloos, nl. /f/, /s/, /X/. Vuur spreekt een Nederlander dus uit als /fuur/, zuur als /suur/ en geld als /chelt/.
Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
6
1.1.1.2 Klinkers Sommige klinkers spreken Vlamingen en Nederlanders op een andere manier uit. De /eu/ in therapeut spreken Nederlanders uit als een /ui/ in buiten, Vlamingen als de /eu/ in keuken. Vroeger klonken de lange /ee/ en de lange /oo/ hetzelfde in Nederland en Vlaanderen. Een relatief nieuwe evolutie is dat Nederlanders hier een tweeklank uitspreken. Twee klinkt als /tweej/, ook als /oowk/.
1.1.1.3 Engelse versus Franse beïnvloeding Het is een feit dat de Nederlanders sterk door het Engels beïnvloed zijn en de Vlamingen door het Frans. Dat merk je niet alleen in leenwoorden, maar ook in de uitspraak van vreemde woorden. Waar het mogelijk is, spreken de Nederlanders die woorden op zijn Engels uit en de Vlamingen op zijn Frans. Camping klinkt in Vlaanderen als /kamping/ en in Nederland als /kemping/. Hetzelfde geldt ook voor woorden als plastic (plastiek), tram, match, snack, enz.
1.1.2
Woordenschat Wat de woordkeuze betreft, vallen de verschillen tussen Vlaanderen en Nederland snel op. In de meeste gevallen begrijpen we elkaars woorden wel, maar zouden we het zelf anders zeggen. We kunnen verschillende types woorden onderscheiden.
1.1.2.1 Officiële woordenschat Sommige zaken hebben in Nederland en Vlaanderen gewoon een andere naam. Er is niets fout aan deze woorden, maar je moet wel op de hoogte zijn als je met elkaar praat. NEDERLAND wethouder Staten-Generaal Eerste Kamer VUT (vervroegde uittreding)
Nederlands
VLAANDEREN schepen parlement Senaat brugpensioen
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
7
1.1.2.2 Vlaamse ‘boekentaal’ In Vlaanderen worden dikwijls woorden gebruikt die voor een Nederlander erg ouderwets of erg ‘schrijftalig’ klinken. Vlamingen zeggen bijvoorbeeld reeds, slechts, desalniettemin, ofschoon, omdat ze denken dat die woorden beter zijn dan al, maar, toch, hoewel.
1.1.2.3 Woorden uit het dagelijks leven Voor een aantal heel alledaagse begrippen gebruiken Nederlanders en Vlamingen andere woorden. Het gaat daarbij om heel gewone woorden en dikwijls zijn we ons niet bewust van de verschillen. Doorgaans zijn beide woorden goed Nederlands, maar gewoon typisch voor een bepaalde regio in het Nederlandse taalgebied. Er zijn ook een aantal woorden die we vaak gebruiken en waarvan we misschien niet eens weten dat er een verschil is tussen Nederland en Vlaanderen. Die woorden hoeven helemaal geen dialect te zijn:
NEDERLAND infuus kwark luchtbed ontbijtkoek vruchtensap vluchtstrook
VLAANDEREN baxter plattekaas luchtmatras peperkoek fruitsap pechstrook
1.1.2.4 Dialectische woorden Er bestaan in Vlaanderen woorden die iedereen wel eens gebruikt, maar waarvan we toch weten dat ze eigenlijk geen ‘goed Nederlands’ zijn: ALGEMEEN NEDERLANDS vervelend aansteker vrachtwagen zin verkoudheid Nederlands
DIALECT ambetant briquet camion goesting valling taalvariatie
1zOKO/1zOLO
8
balpen
stylo
Er is ook een hele schat aan Vlaamse uitdrukkingen die uit het dialect stammen. Vaak begrijpen Nederlanders deze uitdrukkingen zelfs niet. Sommige Nederlanders vinden daarom dat het ‘Vlaams’ zo gezellig of zo leuk klinkt: NOORD-NEDERLANDSE UITDRUKKING niet voldaan zijn niet gaan niets te eten krijgen de kluts kwijtraken al drinkend, losweg gezegd
1.1.3
ZUID-NEDERLANDSE UITDRUKKING op zijn honger blijven zitten zijn kat sturen op zijn kin mogen kloppen er het noorden bij verliezen tussen pot en pint gezegd
Grammatica De verschillen tussen Noord en Zuid op het vlak van de grammatica zijn veel kleiner dan wat de uitspraak en de woordenschat betreft. Er is niet zo heel veel variatie mogelijk, als het goed AN moet blijven. We zien bijvoorbeeld soms een verschil in de verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden: het mooi kind (Zuid-Nederlandse spreektaal) het mooie kind (Noord-Nederlands) Een ander voorbeeld vormt de woordvolgorde binnen de werkwoordelijke eindgroep (beide volgordes zijn correcte standaardtaal!): … dat ik het gezegd heb (vooral in het Zuid-Nederlands) … dat ik het heb gezegd (vooral in het Noord-Nederlands) Daarnaast zijn er ook typisch Vlaamse of typisch Nederlandse constructies die vaak gebruikt worden, maar die daarom nog niet juist zijn. Hier volgen twee voorbeelden. 1) voorwaardelijk moest *Moest hij nu nog komen, dan wil ik hem niet meer zien. (in Vlaanderen) juist is: Mocht hij nu nog komen, dan wil ik hem niet meer zien. 2) hun als onderwerp Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
9
*Hun hebben dat gezegd. (in Nederland) juist is: Zij (of: ze) hebben dat gezegd.
1.2 De taaltoestand in Vlaanderen Hierboven is de Noord/Zuid-variatie in het Nederlands aan bod gekomen. Nu focussen we op de taaltoestand in Vlaanderen. De variëteiten van het Nederlands in Vlaanderen kunnen we situeren in een taalkundig continuüm met aan de ene pool de "zuivere" standaardtaal (ST) en aan de andere pool het "pure" dialect (DIA). Tussen deze twee extremen bevinden zich allerlei variëteiten die we tussentaal (TT) noemen. Schematisch voorgesteld: DIA
TT
TT
TT
ST
Met dialect bedoelen we een lokale taalvariëteit met een maximale afstand tot het Algemeen Nederlands, de standaardtaal. Op de as standaardtaal-dialect neemt dialect de meest perifere positie in. Dialect is een communicatiemiddel binnen een geografisch beperkte gemeenschap. Daarnaast is dialect een middel voor communicatie in eerder informele situaties. Deze functionaliteit krimpt echter steeds meer in. Dialect wordt immers in steeds meer situaties als sociaal ongepast ervaren. Toch zijn dialecten taalkundig gezien volwaardige talen met een eigen grammatica en woordenschat. De standaardtaal in Vlaanderen (en Nederland) is het Algemeen Nederlands. Deze cultuurtaal heeft een bovenregionaal karakter. Haar functie is die van algemeen communicatiemiddel. Aanvankelijk werd standaardtaal enkel in heel formele situaties gebruikt, terwijl ze vandaag in steeds meer situaties als sociaal gepast beoordeeld wordt. Tussentaal, het derde segment van het continuüm, is een moeilijk te definiëren taalvariëteitengroep. Het is een soort mengtaal of een overgangsvorm tussen standaardtaal en dialect. Deze variëteit wint in Vlaanderen steeds meer veld, enerzijds ter vervanging van dialect en anderzijds als surrogaat voor (informele) standaardtaal De sprekers van tussentaal werken vooral de fonologische 'couleur locale' van hun dialect weg, en schakelen van een erg gewestelijk lexicon over op een minder gewestelijk
Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
10
regiolect. Ook op het grammaticale vlak zijn er verschuivingen in de richting van een Brabantse substandaard. In de vakliteratuur over tussentaal wordt de term ‘verkavelingsvlaams’ van Geert Van Istendael vaak aangehaald. Tussentaal kenmerkt zich volgens Van Istendael door een arme woordenschat, een kromme zinsbouw en een karakterloze uitspraak. In Het Belgisch labyrint (Van Istendael 1997) omschrijft hij deze taalvariëteit als volgt: Verkavelingsvlaams, dat is de taal die gesproken wordt in de betere villa’s op de verkavelde grond van onze verminkte dorpen. Het is de taal van de jongens en meisjes die naar een deftige school gaan en andere kinderen uitlachen omdat die zo onbeschaafd praten. Volgens Van Istendael wordt het verkavelingsvlaams vooral door jonge mensen in de nieuwe verkavelingen gesproken. Intussen is het ‘verkavelingsvlaams’ echter al meer dan de verkeerstaal in de nieuwe stadswijken. Het wordt steeds vaker de informele omgangstaal van alledag. Op zich is daar niets tegen. Het probleem is echter dat tussentaal de norm dreigt te worden voor jonge dialectsprekenden en de moedertaal wordt van dialectlozen. Tussentaal hoort men in Vlaanderen steeds vaker op de televisie in soaps, feuilletons en ontspanningsprogramma’s. Tegenwoordig spreken de meeste taalgebruikers in bepaalde (eerder informele) spreeksituaties wel eens tussentaal. Dit omdat ze geen standaardtaal willen of kunnen praten. Het gebruik van tussentaal hoeft geen probleem te vormen, want het is een (natuurlijk) proces dat zich in de hele taalgemeenschap afspeelt. Als toekomstig leerkracht moet je je wel heel goed bewust zijn van spreeksituaties en van welke taalvariëteit je in een bepaalde situatie kiest (AN, tussentaal, dialect). Op school en zeker in de klas is Algemeen Nederlands (en niet tussentaal) de norm! Als leerkracht heb je een voorbeeldfunctie en het voorrecht om kinderen standaardtaal te leren. Daarnaast beïnvloedt de taalvaardigheid van de kinderen hun hele leren: een hoog taalvaardigheidsniveau verhoogt de kansen op schools succes aanzienlijk. Als leerkracht draag je dus een grote (taal)verantwoordelijkheid. Daarom leggen lerarenopleidingen de lat hoog voor taal.
Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
11
Met de ‘campagne tussentaal’ wil de VRT zijn microfoonmedewerkers en journalisten bewust maken van hun spontane taalgebruik, omdat dit in Vlaanderen algemeen als kwalitatieve taalnorm beschouwd wordt. In een folder maakt taaladviseur Ruud Hendrickx een top-15 van tussentaal: •
slordige uitspraak ruukwiend, blèèven Verzorg je uitspraak.
•
slotmedeklinker ontbreekt da', wa', nie', mè', goe', ma' Spreek de slotmedeklinkers uit, ook de k van frank. De slot-n spreek je meestal niet uit.
•
h ontbreekt 'elemaal, 'ebt, g'ad Blaas de h aan, ook in het midden van een woord.
•
verkeerd lidwoord de moment, het school, het stad, naar de voetbal gaan
Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
12
Gebruik ook bij die veel voorkomende woorden het juiste lidwoord. •
lidwoord bij persoonsnaam de Jan, den Bert Persoonsnamen gebruik je zonder lidwoord.
•
ekik Da' wist ekik nie'. In de standaardtaal zeg je altijd ik.
•
hem als onderwerp Morgen moet ’m gaan voetballen. Hem is het lijdend of meewerkend voorwerp. Gebruik altijd hij als onderwerp.
•
gij Kom-de-gij ook? Gebruik je voor mensen die je met hun voornaam aanspreekt. Anders zeg je u, ook in het meervoud.
•
verbogen lidwoorden ne jongen, nen boek, e secondje Het onbepaalde lidwoord is altijd een.
•
verbogen voornaamwoorden mijnen boek, hare jas, onzen auto, dienen hond Voornaamwoorden worden niet verbogen. Alleen ons wordt soms onze.
•
verbogen bijvoeglijke naamwoorden hare nieuwen auto, nen dikken boek Aan het eind van een verbogen bijvoeglijk naamwoord staat alleen een e.
•
verkleinwoorden op -ke meiske, boekske, bloemeke Verkleinwoorden eindigen op -je.
•
gebiedende wijs met -t
Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
13
werkt nog goe', zegt 't De gebiedende wijs krijgt geen extra t, ook niet in het meervoud. •
van te of voor te in plaats van om te We probeerden van op tijd te komen. Hij vroeg voor te gaan zwemmen. Infinitiefzinnen beginnen met om. Soms kan om weg.
•
twee keer gaan We gaan gaan zwemmen. Schrap een van de twee gaan's.
2
Sociale taalvariatie Naast de factor regio kunnen ook sociale factoren het taalgebruik van iemand bepalen: de sociale klasse, de leeftijd, de sekse en het beroep van de taalgebruiker. We bespreken deze parameters van sociale taalvariatie hieronder beknopt.
2.1 Sociale klasse De manier waarop iemand spreekt, verraadt tot welke klasse hij behoort. Met ‘klasse’ willen we helemaal geen waardeoordeel uitspreken. Deze factor slaat eerder op de opleiding die iemand genoten heeft (hoger, midden of lager). Wie de kans gekregen heeft verder te studeren, zal het Algemeen Nederlands doorgaans beter beheersen. Mensen die daarentegen minder kansen gekregen hebben gedurende vele jaren onderwijs te volgen, zullen vaker dialect spreken.
2.2 Leeftijd De manier waarop iemand spreekt, hangt ook van de leeftijd af. Een baby van een jaar spreekt compleet anders dan een dertiger of een grootvader van zeventig jaar. Ingaan op het thema taalverwerving/taalontwikkeling valt buiten het bestek van deze cursus. Toch bekijken we jongerentaal even nader.
Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
14
Jongerentaal is de groepstaal die typisch is voor jongeren. Zij gebruiken jongerentaal om zich af te scheiden van volwassenen en om opgenomen te worden in een bepaalde groep van vrienden (peer group). Het is dan een soort van geheimtaal die ze spreken om bij een bepaalde groep te horen. Jongerentaal is sterk be誰nvloed door het dialect en het Engels. Vaak is jongerentaal heel tijds- en streekgebonden. Soms sijpelen woorden uit de jongerentaal door in het Algemeen Nederlands. Vooral de reclame speelt hierin een belangrijke rol. Denk maar aan slogans zoals crimineel lekker en megacool.
2.3 Sekse Is het mogelijk om uit een tekst af te leiden of die van een vrouw of een man is? Waarschijnlijk niet, maar sociolingu誰sten hebben wel enkele verschillen ontdekt tussen mannen- en vrouwentaal. Vrouwen zouden betere gesprekspartners zijn dan mannen. Ze onderbreken veel minder hun gesprekspartners, stellen meer vragen tijdens een gesprek, beamen meer wat de gesprekspartner zegt en beschikken over een breder intonatiespectrum dan mannen. Ook spreken vrouwen doorgaans keuriger Algemeen Nederlands dan mannen. Een verklaring hiervoor zou zijn dat een vrouw nog steeds meer op haar uiterlijke kenmerken beoordeeld wordt dan mannen en dat haar taalgebruik deel uitmaakt van haar voorkomen. Mannen staan veel negatiever ten opzichte van de standaardtaal dan vrouwen. Ze gebruiken minder de standaardtaal en spreken minder verzorgd, al moeten we ons hoeden voor veralgemeningen. Mannen spreken in meer situaties dialect dan vrouwen.
2.4 Beroep Vaktaal is terminologie of een bepaalde woordenschat die eigen is aan een bepaald vak, hobby of beroep. Een vaktaal is een voorbeeld van een groepstaal, omdat ze gesproken wordt binnen eenzelfde groep van mensen die dat vak beoefenen. Leerkrachten gebruiken in de klas een eigen (vak)didactische terminologie. Daar wordt in andere vakken en later in de opleiding dieper op ingegaan.
Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
15
3
Situationele taalvariatie Taalgebruik varieert niet enkel op basis van regionale en sociale factoren. Ook de situatie speelt een rol. Een register is het taalgebruik dat eigen is aan een bepaalde situatie. We kunnen ons taalgebruik aanpassen aan de omstandigheden, aan onze gesprekspartners, aan de aard van het onderwerp of zelfs aan het medium dat we gebruiken. De bekendste registers zijn informeel tegenover formeel.
3.1 Informeel register Wanneer we onder vrienden of bij familie zijn en ons op ons gemak voelen, dan maken we gebruik van een informeel register. Ons taalgebruik wordt dan veel losser en de regels van het Algemeen Nederlands passen we niet zo strikt toe. In het Nederlands spreek je dan iemand aan met jij en je, en in Vlaanderen soms met ge en gij. In sommige gevallen spreken we dan zelfs dialect, of wie zijn dialect niet meer kent een regiolect of tussentaal.
3.2 Formeel register In situaties die sociaal belangrijk zijn en wanneer we spreken met iemand die veel sociaal prestige heeft of iemand die we niet kennen, maken we gebruik van een formeel register. We zullen ons dan inspannen om de regels van het Algemeen Nederlands zo goed mogelijk toe te passen. Woorden en uitdrukkingen uit het dialect zijn uit den boze. Ook spreek je iemand dan aan met u. In sommige gevallen beheersen taalgebruikers onvoldoende het Algemeen Nederlands en vervallen zij in tussentaal.
3.3 Child Directed Speech Een mooi voorbeeld van een register waarbij we rekening houden met de gesprekspartner is Child Directed Speech. Dit is het register dat volwassenen gebruiken om met baby’s en kleine kinderen te spreken. In sommige talen zoals in het Japans worden de woorden niet aangepast, maar in het Nederlands meestal wel (bijvoorbeeld: hé oeleboele). Wat wel universeel is, is dat volwassenen op een hogere toon met baby’s praten. Vreemd is dat volwassenen vaak op dezelfde manier met hun favoriete huisdieren spreken als met baby’s. Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
16
3.4 Spreektaal Gesproken taal en geschreven taal verschillen. Spreektaal is minder expliciet en minder gestructureerd dan geschreven taal, omdat de gesprekspartners veel kunnen afleiden uit de situatie en elkaar steeds kunnen vragen om iets te verduidelijken. Dit is bij een geschreven tekst niet het geval. Bovendien moet je bij gesproken taal veel meer improviseren, omdat je onvoorbereid spreekt. Zo komen er in spreektaal vaak anakoloeten voor. Een anakoloet is een zinsconstructie die halverwege afgebroken wordt en aangevuld wordt met een nieuwe constructie. Bijvoorbeeld: Ik zal … wij zullen … het zal zeker gecheckt … natuurlijk, ik kijk het even na.
3.5 Schrijftaal Geschreven taal moet veel explicieter zijn dan gesproken taal, omdat de lezer veel minder uit de communicatiesituatie kan afleiden en omdat hij de schrijver niet onmiddellijk extra uitleg kan vragen. Als iemand tijdens een gesprek ‘ik’ zegt, is het onmiddellijk duidelijk om wie het gaat, maar als er in een brief ‘ik’ staat, moet op het einde van de brief de naam van de schrijver staan. Een tekst moet dan ook een logische opbouw hebben, zodat de lezer goed kan volgen. Terwijl een gesprek vaak geïmproviseerd is, vraagt een tekst veel tijd om te schrijven. Ook kan je een tekst nog nalezen, voordat je hem gebruikt, terwijl je wat je zegt niet meer ongedaan kunt maken.
3.6 Chattaal: tussen spreek- en schrijftaal Chatten is via het internet zinnen intypen die dan onmiddellijk op het scherm verschijnen en waarop andere internetgebruikers onmiddellijk kunnen reageren. Als we chatten, passen we ons taalgebruik aan het medium internet aan. Omdat de gesprekspartners onmiddellijk kunnen reageren op wat we typen en omdat het geschreven is, heeft de taal van het chatten kenmerken van zowel gesproken als geschreven taal. Zo worden er geen hoofdletters gebruikt, worden letters die niet uitgesproken worden weggelaten en komen er veel anakoloeten voor. Om sneller te kunnen typen, worden er heel veel afkortingen gebruikt. Typisch voor chatten zijn ook de smileys of emoticons waarmee je emoties kunt uitdrukken, bijvoorbeeld :-) voor ‘blij’. Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
17
Bijlage Ter illustratie bij dit hoofdstuk kan je hieronder het VRT-taalcharter lezen. Het is niet de bedoeling dat je het charter tot in de details studeert voor het examen. Deze fijne leeswaren zijn eerder als extra begeleiding bedoeld. Moet je het VRT-taalcharter ‘kennen’ voor het examen? Of nauwkeuriger geformuleerd: welke kennis/vaardigheden/attitudes worden op het examen geëvalueerd? De leerdoelen die bij het begin van dit hoofdstuk opgesomd staan. Lectuur van het VRT-taalcharter kan een hulp zijn om deze doelstellingen te realiseren.
Nederlands
taalvariatie
1zOKO/1zOLO
1
3. MONDELINGE TAALVAARDIGHEID
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
2
1
INLEIDING .............................................................................................. 3
2
NON-VERBALE COMMUNICATIE ......................................................... 4
3
GOED EN GEZOND SPREKEN.............................................................. 6 3.1 3.2
4
SPREEKPROBLEMEN ........................................................................... 6 EXPRESSIEF SPREKEN ........................................................................ 7
OEFENINGEN: UITSPRAAK EN EXPRESSIE ....................................... 8 4.1 UITSPRAAK OP WOORDNIVEAU ............................................................ 8 4.2 UITSPRAAK OP ZINSNIVEAU ................................................................14 EXPRESSIE .......................................................................................17 4.3 Klemtoon op articulatie .............................................................17 4.3.1 Tempo / Ritme ..........................................................................18 4.3.2 Toon .........................................................................................19 4.3.3 Volume .....................................................................................20 4.3.4 Aanvullende oefeningen ...........................................................20 4.3.5
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
3
LEERDOELEN: Na het bestuderen moet je: weten dat mondelinge taalvaardigheid heel wat facetten inhoudt. letten op je persoonlijke aandachtspunten, die je na de screening gekregen hebt. weten hoe we alle klanken correct vormen. weten wat gezond spreken is. zelf ALLE klanken zonder dialectische invloeden kunnen uitspreken. een tekst expressief kunnen voorlezen. blijk geven van durf, fantasie en inlevingsvermogen als je een tekst voorleest. vlot AN hanteren in een gesprek.
1
INLEIDING Mondelinge taalvaardigheid is een term die vele ladingen dekt. Spreken is immers meer dan alleen maar wat woorden op een rijtje zetten. Je moet met allerlei factoren rekening houden, zodat je boodschap ook overkomt zoals jij het zou willen. Zo moet je onder andere letten op:
aandachtspunten
-
-
inhoud •
informatie (originaliteit, aantrekkelijkheid, correctheid)
• •
structuur publieksgerichtheid
verteltechniek en stemgebruik • •
non-verbale elementen (mimiek, houding, oogcontact) verbale elementen (Algemeen Nederlands, woordkeuze, spreekstijl, taalzorg)
In dit deel staan we eerst stil bij non-verbale communicatie. Daarna bekijken we wat goed en gezond spreken zoal inhoudt. Tot slot bevat dit hoofdstuk oefeningen op uitspraak en expressie.
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
4
oefening baart kunst: individuele leerroute
2
Je wordt vriendelijk verzocht actief werk te maken van je persoonlijke aandachtspunten. Je kan daartoe één of meer leerroutes kiezen die in hoofdstuk 1 (wegwijs) opgesomd staan.
NON-VERBALE COMMUNICATIE Als je goed wil spreken, moet je goed articuleren, je stem correct gebruiken en een verzorgd AN hanteren. Maar communicatie gebeurt voor 70% door nonverbale elementen, zoals houding, gebaren, bewegingen, blik, gezichtsuitdrukking en fysieke afstand. 1 Enkele facetten van lichaamstaal: • uiterlijk voorkomen Je hele verschijning maakt indruk, dus ook je lichaamsbouw, je kapsel, je kleding, juwelen, enz. • lichaamshouding Een houding kan bijvoorbeeld arrogantie uitstralen of luiheid, verveling, angst, superioriteit, betrokkenheid, openheid, geslotenheid, nervositeit, enz. Bekijk eens de onderstaande tekeningen en probeer iets uit de houdingen af te leiden. 2
1 2
R.Daelmans e.a., Spreekkuur, Wolters Plantyn, 1997, p.10. R.Daelmans e.a., Spreekkuur, Wolters Plantyn, 1997, p.11.
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
5
• gebaren Gebaren kunnen een boodschap ondersteunen, maar laten we er niet mee overdrijven. Sommige gebaren hebben geen vaste betekenis, van andere is de betekenis afhankelijk van een bepaalde cultuur, sociale klasse of leeftijd.
• mimiek Veel emoties of reacties zijn van iemands gezicht af te lezen. We kunnen glimlachen, knikken, de andere kant op kijken, verbaasd of boos of verdrietig kijken, grijnzen. Ook oogcontact is heel belangrijk. Ogen kunnen staren, priemen, onderzoeken, stralen, doorboren of pretlichtjes tonen. • nabijheid en aanraking Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de zogenaamde intieme zone (< 45 cm), de persoonlijke zone (45-120 cm), de sociale zone (120-360 cm) en de publieke zone (vanaf 360 cm). Voor een normaal gesprek ligt de afstand tussen twee mensen in de persoonlijke zone. Velen voelen zich ongemakkelijk als iemand te dichtbij komt.
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
6
3
GOED EN GEZOND SPREKEN
3.1 Spreekproblemen Spreken is gewoonlijk een automatisme, waar we alleen maar bij stil staan als we het spreekproces analyseren of problemen ondervinden. Die problemen kunnen zowel van lichamelijke als functionele aard zijn. •
•
lichamelijk: bijvoorbeeld: ademhalingsstoornissen, ontbreken van het verhemelte, stoornissen in de zenuwen, keelkanker, hersenbeschadigingen, enz. functioneel: bijvoorbeeld: verkeerde ademhaling, heesheid, lispelen onder invloed van een beugel, stemknobbels, enz.
Mensen die hun stem beroepsmatig veel gebruiken, krijgen wel eens last van functionele stemproblemen, bijvoorbeeld hees worden bij een verkoudheid, roodgezwollen stembanden of stemknobbeltjes. Stemknobbeltjes zijn eeltachtige verdikkingen op de stembanden, waardoor die niet meer goed sluiten. Deze problemen kunnen gedeeltelijke of volledige beroepsonbekwaamheid als gevolg hebben. Raadpleeg op tijd een arts of logopedist om de juiste stemtechniek te leren gebruiken. Zorg ook voor een gezond spreekgedrag en mijd stembelastende factoren!
Enkele stemhygiënische maatregelen: gezond spreken
•
adem door de neus (de lucht wordt eerst door de neus gezuiverd en zo vermindert de kans op infecties van neus of keel)
•
rook niet en vermijd rokerige ruimtes (zorgt voor irritatie van de slijmvliezen) probeer hoesten, kuchen of keelschrapen te voorkomen (omdat de stembanden dan met kracht tegen elkaar slaan; probeer liever te slikken of een slokje water te drinken) vermijd spreken als er lawaai is
•
•
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
7
• • •
(omdat je dan ongemerkt zelf luider spreekt en je stem overbelast) verzorg je mond en gebit (om mond- en keelinfecties te vermijden) niet roepen, gillen, krijsen bij een verkoudheid: spaar je stem, zing en spreek zo weinig mogelijk
•
fluister niet (Dit belast de keel meer dan zachtjes spreken.)
•
doe geen gekke stemmetjes na (Vaak forceer je dan je stem door te lang te hoog of te laag te praten.)
3.2 Expressief spreken
Expressief spreken betekent enerzijds heel zorgvuldig articuleren, maar anderzijds ook kunnen spelen met klemtonen. Vooral wanneer je een verhaal vertelt, moet je zo veel mogelijk variëren. spelen met accenten
Je kan binnen een tekst bepaalde delen beklemtonen, dat is wat we zinsaccent noemen. We maken een onderscheid tussen: • dynamisch accent: luider of stiller • melodisch accent: hoger of lager • ritmisch accent: trager of sneller TIPS VOOR HET SPREKEN TOT GROEPEN Wacht om te spreken tot het omgevingslawaai minimaal is. Krijg je niet onmiddellijk de aandacht, gebruik dan een ander middel dat opvalt, maar roep niet! Zorg voor oogcontact. Praat in de richting van je publiek. Praat langzamer dan bij een gewoon gesprek en schenk extra aandacht aan je articulatie. Spreek alle woorden van de zin goed uit. Vaak zijn de laatste woorden van een zin onverstaanbaar. Gebruik toon-, volume-, tempowisselingen om de aandacht vast te houden en de inhoud duidelijk te maken. Beklemtoon bepaalde woorden en las pauzes in. Let ook op je lichaamshouding.
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
8
4
OEFENINGEN: UITSPRAAK EN EXPRESSIE
4.1 Uitspraak op woordniveau [ɪ] (mond zo gesloten mogelijk houden) kil wik lip Tiktak infectie inspecteur interval syllabus syntaxis minister journalist idealist
schil tik strik mikmak inflatie inspiratie intoxicatie symboliek synthese ritme bloemist pianist
spil schip islam bimbom ingenieur instantie introductie symbool synthetisch altruïst egoïst typist
stil zin introvert rimram injectie interieur introvert symfonie idylle kapitalist schatkist violist
mis ligt film dikzak inquisitie intermediair Israël sympathie niks materialist specialist componist
geel-gil een-in beek-bik geef-gif scheep-schip keet-kit
keel-kil ween-win bleek-blik leeft-lift sleep-slip kleed-klit
speel-spil meen-min keek-kik leeg-lig streep-strip smeed-smid
steel-stil peen-pin leek-lik weeg-wig mees-mis sneed-snit
teel-til teen-tin preek-prik leep-lip heet-hit speet-spit
liegt-ligt riet-rit wiel-wil kiep-kip
wiegt-wicht ziet-zit kiem-kim liep-lip
bied-bid wiek-wik tien-tin schiep-schip
giet-git kiel-kil wien-win sliep-slib
lied-lid schriel-schril zien-zin typ-tip
[i] (lippen zo gespannen mogelijk houden) ziet niet vier
biet kiekendief nieten
giet typen verliet
grievende brieven dienende liefde welriekende anjelieren Nederlands
verschiet liegen gezien
geniet bedriegen verdien
verdriet aperitief muziek
lieve liedjes vier nieten wriemelende mieren griezelige dieren wiegelied initiatief mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
9
[a:] (mond ook in de breedte zo ver mogelijk openen!) laag haat kraak staar
maag laat kwaal raam
slaag maat gaap waar
laag-lag baat-bad gaaf-gaf smaak-smak daal-dal staal-stal raam-ram staar-star
maag-mag haat-had braak-brak spraak-sprak haal-hal vaal-val baan-ban waar-war
vlaag praat maan aas slaag-slag laat-lat kraak-krak staak-stak kwaal-kwal Waal-wal maan-man aas-as
zaag raad baas smaak vlaag-vlag maat-mat laak-lak taak-tak maal-mal zaal-zal gaap-gap baas-bas
baat schaad knaap zaal zaag-zag praat-prat maak-mak vaak-vak paal-pal naam-nam kaap-kap graas-gras
aangedaan, gadeslaan, aangaan, aanslaan, daaraan, haalt ’t aan, klaagt ‘m aan, nagaan, naslaan, gala, majesteit, drama, platina, blaaskaak, daarvandaan, zaterdagen
[a] af, blaf, draf, graf, kaf, maf, laf, bak, brak, dak, hak, jak, flap, grap, hap, kap, klap, knap, krab, lap, map, as, bas, bras, das, gas, mag, rag, slag, vlag, al, bal, smal, stal, val, wal, zal, dam, gram, ham, kam, klam, kwam, lam, nam, ban, dan, kan, man, pan, plan, span, afval, vazal, varkensstal, afgang, allang, bang, drang, dwang, tang, wang, wanklank, afgezant, galant, zandbank, variant, alarm
[ɛ] (mond zo gesloten mogelijk; deze klank leunt sterk aan bij [I]) echt, hecht, knecht, legt, recht, slecht, specht, legt, zegt, belegt, berecht, beslecht, gedregd, gelegd, gerecht, gevecht, gezegd, terecht, onecht, onrecht, oprecht, bel, cel, el, fel, hel, knel, kwel, lel, pel, rel, schel, snel, spel, stel, tel, vel, wel, zwel, bestel, bevel, bretel, gekwel, gestel, gezwel, rebel, vergezel, versnel, verstel, vertel, herstel, metgezel, eb, heb, mep, nep, rep, schep, web, flat, jet, met, red, set, tred, vet, wet, zet, alfabet, kantelbed, parket, toilet, lekkerbek, cabaret, raket, banket, biljet, sigaret, grondwet, autoped, loket, gewoonweg, overleg, uitleg, gek, jam, klem, stem, tram, zwem, fan, caravan, jerrycan, ster, ver
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
10
dik-dek pit-pet kwik-kwek bil-bel spil-spel kin-ken
ril-rel rit-red lik-lek mild-meld stil-stel min-men
zit-zet smid-smet pik-pek vilt-veld vil-vel pin-pen
lik-lek hik-hek strik-strek wil-wel klim-klem vin-ven
bid-bed kik-kek wik-wek schil-schel in-en win-wen
[â&#x2C6;§] (mond lichtjes getuit houden, tong naar voren) huppel, kuch, mug, rug, stug, terug, vlug, klucht, kucht, lucht, tucht, vlucht, vrucht, zucht, beducht, berucht, gekuch, gevlucht, gezucht, verlucht, bluf, duf, juf, muf, puf, snuf, suf, tuf, brul, gul, knul, krul, vul, stuk, truck, hulp, stulp, tulp, dun, hun, kun, jurk, kurk, blut, dut, hut, put, schut auditorium, album, sanatorium, opium, centrum, metrum, aquarium, minimum, maximum, Hilversum, museum, stadium, serum circus, Franciscus, Jezus Christus, prospectus, cultus, fiscus, medicus, rebus, kwibus, criticus, musicus, exodus, omnibus, hocus pocus, doctorandus, romanticus, cursus, status absurd, adjunct, club, conducteur, consul, fundament, functie, fungeren, katapult, productie, structuur, substantief, sultan, tunnel, urne, viaduct vleug-vlug beul-bul deun-dun
reus-rus leus-lus meug-mug vreugd-vrucht geul-gul peul-pul smeult-smult zeul-zul scheut-schut deugd-ducht heup-hup steunt-stunt
excuus-kus guur-Gus
truc-truck huur-hut
stuc-stuk muur-mus
buur-bus puur-put
duur-dus schuur-schut
[u] (lippen getuit houden en geen -e ertussen plaatsen) doet, groet, hoed, knoet, moet, zoet, boeg, droeg, joeg, ploeg, sloeg, voeg, boer, koer, loer, roer, snoer, stoer, toer, vloer, voer, zwoer, beloer, beroer, beroerd, ervoer, geroerd, retour, verroer, vervoer, afvoer, plat du jour, aanvoer, bravoure, paarlemoer, rep en roer boel, doel, joel, koel, poel, smoel, spoel, stoel, voel, zwoel, paddestoel, stadsgewoel, modderpoel, einddoel, heleboel
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
11
[o] agglomeratie, anatomie, bajonet, chauffeur, componist, controleur, dinosaurus, directoraat, domicilie, dominicaan, drogist, economie, evocatie, evolueren, evolutie, exodus, exponent, expositie, farmacologie, fenomeen, filologie, fotograaf, hotel, kolom, kolonie, konijn, korporaal, krokodil, locomotief, logeren, logopedie, loket, limonade, macaroni, melodie, model, modern, nervositeit, novelle, oceaan, opinie, origineel, panorama, personage, politie, politiek, populair, proces, product, professor, promotie, protest, provincie, relationeel, revolutionair, roman, sociaal, toneel, tonijn, totaal, traditioneel roei-rooi boem-boom toen-toon
vloei-vlooi roem-room loep-loop
doek-dook zoem-zoom sloep-sloop
doel-dool boen-boon bloes-bloos
boer-boor
koer-koor
zwoer-zwoor stoer-stoor
koel-kool schoen-schoon roes-roos voer-voor
[ɛ.i] (bij een tweeklank moet je 2 klanken horen, dus ook een j) bij, blij, dij, ei, hij, jij, kei, klei, lei, mij, pij, rei, tij, vlei, wei, zij, gerei, geschrei, gevlei, bladzij, partij, beleid, meid, schrijf, wijsheid, reisleider, vrijheid, rijstebrij, bedrijfsleider, nabijheid, altijd, vrijdag, vlijt, einde
[ɔ.u] (bij een tweeklank moet je 2 klanken horen, dus ook een w) blauw, bouw, brouw, dauw, flauw, gauw, hou, jou, kou, lauw, mouw, nauw, pauw, rauw, schouw, snauw, trouw, vouw, wou, zou, fout, goud, hout, koud, stout, zout, blauwkous, ruwbouw
[œ.y] (bij een tweeklank moet je 2 klanken horen, dus ook een j) buidel, sluit, huid, thuis, huis, muis, pluis, tuinhuis, uilskuiken, luis, verhuis, kruisje, druiven, puin, uitpuilen, abuis, tehuis, druivensuiker
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
12
[X] (deze klank wordt vaak te weinig nadrukkelijk uitgesproken)
geachte wachtpost drinkgelag
verdachte macht gezag
gedachte lacht
verwacht uitlachen
afwachten schaterlach
[g] (tong en gehemelte raken elkaar/ dit ligt heel dicht bij de vorige klank)
groot gezien gang begroeien wiegen ogen
groeit geheim geel begrepen dreigen dagen
groen gebrek gegeven begijn betuigen drogen
wieg-wiegde-wiegen verpleeg-verpleegde-verplegen heug-heugde- heugen dreig-dreigde-dreigen neig-neigde-neigen betuig-betuigde-betuigen daag-daagde-dagen waag-waagde-wagen Nederlands
gras galg glazen vegen ploegen begroeten
gek gunst beglazen deugen garnaal slagen
veeg-veegde-vegen deug-deugde-deugen verheug-verheugde-verheugen hijg-hijgde-hijgen bedreig-bedreigde-bedreigen aftuig-aftuigde-aftuigen slaag-slaagde-slagen zaag-zaagde-zagen
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
13
droog-droogde-drogen ploeg-ploegde-ploegen beglazen-glazen begroeten-groeten
poog-poogde-pogen zwoeg-zwoegde-zwoegen
begraven-graven begroeien-groeien
begrepen-grepen begijn-gein
[h] (tong plat in de mond, mond open alsof je je adem wil zien bij vrieskou)
haai, haak, haan, haar, huid, huig, heem, heer, hees, heet, hiel, hier, huur, houd, hoofd, hoor, hoog, hoef, hoek, hoen driehoek, behaard, beeldhouwer, beheer, behendig, behoud, gemakshalve, hartsgeheim, heelhuids, heethoofd, hemelhoog, herdershond, herenhuis, huishouden, hulpbehoevend, verheven, verheugen, verhoren, verhuren, voorhoofd, hierheen, hondenhok, helihaven, herhaling, houthakker, handhaven, hardhorig, hardhandig aal-haal-gaal aar-haar-gaar al-hal-gal een-heen-geen ooi-hooi-gooi
aai-haai-gaai aas-haas-gaas at-had-gat ei-hij-gij ot-hot-God
aan-haan-gaan aat-haat-gaat eel-heel-geel Ier-hier-gier oud-hout-goud
gekke hoeden - gretige honden - have en goed - hemelhoge huizen geheven-gegeven, held-geld, Hans-gans, verheven-vergeven gehaaid, gehakt, gehalte, gehamer, gehard, gehaspel, geheel, geheim, geheimhouden, gehemelte, gehinnik, gehoor, gehuichel, gehunker, gehuppel
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
14
[s] (bij s en z: plaats tongpunt tegen tandkas, dus NIET tegen de tanden of ertussen)
soms slang Spaans stapel losbol
straks sigaar mist wispelturig visvijver
sint sappig beslist spoed spijt
missen sap rits postduif nochtans
sissen sport spelen gestoord grasveld
4.2 Uitspraak op zinsniveau
Een goed begin geeft moed en zin. Als de vis goedkoop is, stinkt ze. Bezint eer gij begint. Gissen doet missen. De rivierpolitie verliet de Vliegende Hollander. Ik verbied je die brieven te vernietigen. Een sliert van tien piepende fietsen. Een miereneter is een griezelig dier. Op het muziekpapier stond een liedtekst gekriebeld. De wieg was versierd met tierelantijntjes. De stier liep het tierende publiek tegemoet. Scherven brengen geluk. Heinde en verre. Vette keuken, magere erfenis. Nieuwe messen snijden scherp. Op de lange weg komt alles terecht. Bij gebrek aan een wijze zet men de gek in de zetel. Er is geen weg zo effen of men struikelt er wel. Wie het altijd gaat naar wens, is een gelukkig mens. De mensen vertellen veel. Eens gezegd, blijft gezegd. Elke gek heeft zijn gebrek. Alle hens aan dek. Geen geluk zonder druk. Muggen hebben ook ruggen. Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
15
Een vriend achter de rug is een vaste brug. Venus en Bacchus zijn rare guiten; ze maken het hoofd op hol en plunderen de duiten. Dat zal vandaag een hete dag zijn, zei Maartje van Assen, en zij moest verbrand worden. Raar maar waar. Wie langzaam gaat, gaat ver. Hoe kaler, hoe royaler. Iets van de naald tot de draad verhalen. Overmaat schaadt, middelmaat baat. Wijze raad is halve daad. Wie hoger klimt als ’t hem betaamt, valt lager dan hij raamt. Een goed begin geeft moed en zin. Het snoeien doet bloeien. Wie goed doet, goed ontmoet. Het is geen kunst om boer te worden, maar om boer te blijven. Verandering van weide doet de koe goed. Een boekje over iemand opendoen. Iets voor zoete koek slikken. Haast en spoed is zelden goed. Dominees komen om je wijn en officieren om je dochters. De pastoor is zijn apostolaat in het nationale, democratische weekblad nooit ontrouw geweest. Een hele kolonie exotische vogels streek neer in het domein van de professor, zodat hij nu de traditionele theorieën over hun evolutie, waarover hij doceert, aan de realiteit kan toetsen. Sinds Columbus de oceaan overstak is de politieke en sociale problematiek van kolonies, kolonisatie en neokolonialisme een populair thema geweest van toneelstukken, romans en novellen. Het directoraat van het moderne hotel, net buiten de agglomeratie, waar we logeerden, vroeg de fotograaf om enkele originele foto’s te nemen van de promotiedienst. In mei legt iedere vogel een ei. Bij al wat gij doet, let op het einde. Is de bij haar angel kwijt, sterft ze dra van spijt. Die een wijf trouwt om haar lijf, verliest het lijf en houdt het wijf. Met tijd en vlijt geraakt men wijd. Wie andermans profijt benijdt, die teert zijn bloed en slijt zijn tijd. Hij zou een luis doden om er de huid van te hebben. Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
16
Die thuis niets heeft, moet het wel buitenshuis zoeken. Als een muis: altijd uit eten en nimmer thuis. Een muis in huis, dat is niet pluis. Ken de vrouw voor de trouw. Zout is beter dan goud, als men het droog houdt. Vroeg trouwen, vroeg rouwen. Hij groeit op voor galg en rad. Met hem is geen goed garen te spinnen. Hij heeft een geheugen als een garnaal. Elke gek heeft zijn gebrek. Gedeeld geheim, verloren geheim. Geld, geweld en gunst, breken recht, zegel en kunst. Hoe geleerder, hoe gekker. Gelegenheid maakt genegenheid. Ze gingen gemoedereerd hun gang. Hij is onder een gelukkig gesternte geboren. Gegeven blijft gegeven. Hij liet er geen gras over groeien. Het wordt mij groen en geel voor ogen. Het scheelde geen haar. Grijze haren groeien op geen zotte bollen. Het is een halve gare. De hand op het hart leggen. Dat is een heet hangijzer. Hij heeft geen hart in zijn lijf. Hoe kan hij zijn hart ophalen. Hij heeft zijn hele hebben en houden verloren. Hij houdt het heft in handen. Die het grootste hoofd heeft, moet de grootste hoed hebben. Er is geen huis met hem te houden. ď&#x192;&#x2DC;
Tip: op www.deredactie.be kun je telkens het laatste journaal opnieuw beluisteren. Klik na elke zin op pauze en probeer de zin zo nauwkeurig mogelijk te herhalen. Neem eventueel je stem op om beide uitspraken met elkaar te vergelijken. De opgenomen bestanden mag je altijd ter evaluatie doorsturen naar de lector.
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
17
4.3 Expressie
4.3.1
Klemtoon op articulatie De wezen
Snoezepoes
De wezen vroegen de wijzen snel de weg te wijzen en de wijzen wezen de wezen de weg. Wegwezen! Wezen de wijzen en de wezen wezen weg.
Snoezepoes en poezesnoes, katteschat en schattekat, kattesnoes en schattepoes, poezeschat en snoezekat, schattesnoes en kattepoes, maken groot geroezemoes. Wat een aardig troepje is dat.
(G.De Kockere) (H.De Vries)
Trijntje
De kippen in het kippenhok
Ai! Riep Trijntje Konijntje, Ik heb hier een pijntje. een pijntje aan mijn pootje van een sapperlierestrootje. een strootje in het gras dat in mijn pootje blijven steken was.
De kippen in het kippenhok die zeggen alsmaar tok tok tok en boven op het kippenhokkendak zegt de regen alsmaar tikketakketak en het slot op de deur zegt klik en ik… wat zeg ik? ‘k Heb aas en bees en oos en gees en oes en efs en ellen. ‘k Heb kaas en pees en ies en ees om alles te vertellen ‘k heb heel wat meer dan de regen en de kip ‘k heb woorden allerhande en toch sta ik nog af en toe met m’n mond vol tanden.
Toen kreeg Trijntje Konijntje van Lijntje Katrijntje een lekker rozijntje en weg was het pijntje… (G. De Kockere)
(Toon Hermans) huppeltje-drup ging langs de wegen, huppeltje-drup, die kwam ik tegen, huppeltje-drup, zo klaar als glas, danste in het gras, sprong op de plas. Huppele-hup, bubbele-bub. Ken je Huppeltje-drup ? Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
18
(M. Hesper-Sint, Versjes en Raadseltjes. Utrecht, Cantecleer)
4.3.2
Tempo / Ritme Meneer Hazewind (Hans Andreus) Meneer Hazewind… Wat heeft hij een haast! Hij rent door de straten; Hij hijgt en hij raast; Als ik te laat ben, zit ik ernaast. hij zijn been. Gauw…! Meneer Hazewind… Vliegt over het plein, Zo hard als een auto, Zo hard als een trein: Laat me erdoor, ik moet ergens zijn. ziet… Gauw…! Meneer Hazewind… Bij dag en bij nacht, Door de week en op zondag, Altijd op jacht. Geen tijd dat hij kijkt, geen tijd dat hij lacht. Ach…!
Meneer Hazewind… Waar moet dat toch heen? riepen de mensen. En toen kwam die steen, Toen viel hij, toen lag hij, toen brak Au…! Meneer Hazewind… in een tuinstoel van riet onder de bomen. Hij lacht en hij geniet Omdat hij nu eindelijk alles weer Hè… Meneer Hazewind als een bij in een bloem schommelen… schommelen… Zoeme zoem zoem
Boere-charleston (Paul van Ostayen) Tulpebollen bolle tulpen tulpetuilen rozetuilen boererozen boerewangen boerelongen boerelongen ballen wangen wangen ballen bekkens ballen bolle bekkens bugel en basson – o hop! wie heeft er de kleine bugel gezien wie heeft er de grote bugel gezien en wie Gaston met zijnen basson Marie-Katelijne Marie-Katerien want dit is geen pavane of geen sarabande meer dat is geen gigue of geen allemande meer Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
19
en geen wals dat is ‘nen charleston ‘nen boerecharleston van Gaston op zijne basson En wie heeft er de kleine bugel gezien en wie heeft er de grote bugel gezien en wie Gaston met zijnen basson De kleine bugel zit in ‘nen rozetuil bij Rozalie de grote bugel zit in de sjees bij Melanie Marie-Katelijne Marie-Katerien En Gaston die zit “In de ton” ik vraag u pardon Bolle wangen ballen bekkens bugel en basson
4.3.3
Toon Moe (Erik Van Os) Moe moe. Ik ben zo moe. Ik ben dood op. op. nog trap die heel ik moet En nou Moe moe. Ik ben zo moe. Ik ben bek af. Kwam mijn bed de trap maar af.
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
20
4.3.4
Volume Mug (Theo Olthuis) (G) (S) (G) (G) (G) (G) (L) (S) (S) (G) (L) (G) (G)
Ik kan niet slapen, kannie slapen, in de kamer is een mug, hij is net weer even weg, maar telkens komt hij terug: dan vliegt ie met z’n mugmotoren keihard, heel dicht langs m’n oren en soms dan is het plotseling stil… dan zit ie ergens, ‘k weet het zéker op m’n neus, of op m’n kin, op m’n wang, of m’n bil! Vervelend beest ga nou slapen…
G = gewoon volume S = stil L = luid Varianten: canon / spreekkoor / geluidenkoor
4.3.5
Aanvullende oefeningen Oefen in de eerste plaats met kinderboeken. Ga gerust eens langs in de bib. Op Toledo vind je ook nog een heel pak oefeningen, ook op klank-, woord- en zinsniveau.
Nederlands
mondelinge taalvaardigheid
1zOKO/1zOLO
1
4. LEESSTRATEGIEEN
Nederlands
leesstrategieën
1zOKO/1zOLO
2
1
INLEIDING .............................................................................................. 3
2
VERKENNEND LEZEN ........................................................................... 3 2.1 2.2
ORIテ起TEREND LEZEN ......................................................................... 3 GLOBAAL LEZEN ................................................................................. 3
3
INTENSIEF LEZEN ................................................................................. 4
4
KRITISCH LEZEN ................................................................................... 4
5
STUDEREND LEZEN.............................................................................. 5
6
ZOEKEND OF DOELGERICHT LEZEN .................................................. 6
7
BRON ...................................................................................................... 6
8
OEFENING 1 ........................................................................................... 6
9
OEFENING 2 ........................................................................................... 7
10 10.1 10.2
ANTWOORDSLEUTEL ....................................................................... 8 OEFENING 1 ....................................................................................... 8 OEFENING 2 ....................................................................................... 8
Nederlands
leesstrategieテォn
1zOKO/1zOLO
3
1
Inleiding Er zijn allerlei soorten leesstrategieën. Welke strategie je kiest, hangt af van je leesdoel.
2
Verkennend lezen Een krant of tijdschrift lees je niet van de eerste tot de laatste letter (tenzij je niets anders te doen hebt). Meestal maak je na een paar vluchtige blikken op rubrieken en koppen een selectie, pas als ook de inleiding je interesseert, lees je het hele artikel. Deze eerste leesstrategie noemen we verkennend lezen. Het verkennend lezen zelf gebeurt dan weer in twee stappen: oriënterend lezen en globaal lezen.
2.1 Oriënterend lezen Als je snel wil zien of een bepaalde tekst voor jou interessant of bruikbaar is, dan kies je voor de oriënterende leesstrategie. Met deze strategie kun je snel bepalen wat het onderwerp van jouw boek of tekst is. Het onderwerp van een tekst zegt in één of enkele woorden waar de tekst over gaat (bijvoorbeeld: vakantie, sportblessures, asielbeleid). Ook kun je vaak vaststellen voor welke lezers een tekst bedoeld is. Als je een boek oriënterend leest, dan let je op de titel, de tekst op de achterkant (flaptekst), de inhoudsopgave, het voorwoord en de naam van de schrijver. Van een artikel lees je de titel, de lead (het anders gedrukte fragment onder de kop), de eerste alinea, de tussenkoppen, de laatste alinea en je kijkt wie de schrijver is en waar de tekst gepubliceerd is.
2.2 Globaal lezen Als je het onderwerp van een tekst weet en je vermoedt dat de tekst voor jou van belang is, dan moet je daarna de tekst globaal lezen. Je leest in dat geval nog niet de hele tekst, maar je zoekt naar de belangrijkste mededelingen, de hoofdzaken. Het is meestal niet moeilijk om die hoofdzaken snel te vinden. Je vindt ze op twee vaste plaatsen in de tekst, namelijk in de inleiding en het slot. Omdat deze eerste en laatste alinea's vaak belangrijke gegevens bevatten, noem je deze plaatsen in een tekst voorkeursplaatsen. Lees daarom de eerste en laatste alinea's van een tekst helemaal. Nederlands
leesstrategieën
1zOKO/1zOLO
4
Van alle tussenliggende alinea's lees je de eerste en de laatste zin. Ook dat zijn voorkeursplaatsen. Op die plaatsen staat vaak de belangrijkste mededeling van de alinea.
3
Intensief lezen Als je een tekst goed wilt begrijpen, dan moet je hem intensief lezen. Je leest de tekst helemaal door om erachter te komen wat de schrijver precies over het onderwerp te zeggen heeft. Als er in de tekst woorden staan die je niet kent, probeer je de betekenis uit het zinsverband af te leiden. Lukt dat niet, dan gebruik je het woordenboek. Ook nu let je weer goed op de voorkeursplaatsen. Verder zoek je naar signaalwoorden die het verband tussen de tekstgedeelten aangeven (opsomming: vervolgens, ook, bovendien; reden/verklaring: omdat, daarom, dus; tegenstelling: maar, echter, daartegenover). Dan probeer je vast te stellen welke deelonderwerpen de schrijver behandelt. Een deelonderwerp is een aspect van het (hoofd)onderwerp. Ook stel je vast welke alinea's over hetzelfde deelonderwerp gaan, zodat je de tekst kunt verdelen in een paar grote stukken. Vaak worden die delen al aangegeven met tussenkoppen en witregels in de tekst. Ten slotte bepaal je de hoofdgedachte. De hoofdgedachte van een tekst is een zin die het belangrijkste weergeeft wat de schrijver over het onderwerp wil meedelen. Een paar voorbeelden: - De spreiding van de vakanties zou voor veel gezinnen erg vervelend zijn. - Veel sportblessures kunnen voorkomen worden door goede voorlichting. - Een liberaler asielbeleid zou enkel de toevoer van vluchtelingen verhogen.
4
Kritisch lezen Niet alle teksten zijn even betrouwbaar. Als je de betrouwbaarheid van een tekst moet beoordelen, dan moet je de tekst kritisch lezen. Als je kritisch leest, controleer je de informatie uit de tekst, want er kan met die informatie van alles 'mis’ zijn. Om te beginnen kan er onjuiste informatie in een tekst staan, bijvoorbeeld doordat voor de tekst een verouderde bron is gebruikt. Ook kan de informatie onvolledig zijn. Ten slotte is het mogelijk dat de tekst de zaak van één kant bekijkt. De informatie is dan eenzijdig.
Nederlands
leesstrategieën
1zOKO/1zOLO
5
Dit kan verschillende oorzaken hebben. De schrijver van een tekst is misschien niet deskundig: welk beroep heeft hij eigenlijk; is hij wel een specialist? Of de informatiebronnen die de schrijver gebruikt heeft, zijn onvoldoende betrouwbaar. Ten slotte kan een schrijver er belang bij hebben om de zaken anders voor te stellen dan ze zijn: hij noemt bijvoorbeeld wel de voordelen van iets, maar verzwijgt de nadelen. Soms kun je iets afleiden uit de publicatieplaats: een artikel over kindermishandeling in de Panorama heeft een andere waarde dan één in een vaktijdschrift voor artsen. In zo'n vaktijdschrift schrijven vooral specialisten. Voor beroepsmensen moet de auteur immers met gedegen informatie komen. Teksten waarin een mening gegeven wordt (de schrijver vindt zus-en-zo), bevatten vaak argumenten voor die mening (waarom vindt de schrijver zusen-zo). Soms zijn dat zwakke argumenten. In dat geval zijn er vaak betere argumenten tégen die mening te bedenken. Kritisch lezen houdt in dat je de tekst op bovengenoemde zaken beoordeelt: is de informatie juist, volledig en eerlijk? Is de schrijver deskundig en zijn de gebruikte bronnen betrouwbaar? Zijn de argumenten sterk of zijn er betere tegenargumenten?
5
Studerend lezen Als je een tekst moet leren, dan moet je eerst controleren of je alles begrijpt. Vervolgens moet je alles goed onthouden. Een manier om dat te doen is de volgende. Lees de tekst verkennend en bepaal het onderwerp. Lees de tekst intensief, zoek de moeilijke woorden op en probeer de tekst in te delen in een paar grotere tekstgedeelten. Bepaal welke alinea's bij elkaar horen en over hetzelfde deelonderwerp gaan. Kijk of er een hoofdgedachte is. Zo ja, noteer die dan. Maak een aantal vragen over de inhoud van de tekst. Lees de tekst opnieuw, maar nu heel precies. Maak een uittreksel: je noteert kort wat je belangrijk vindt. Praat eventueel hardop bij het schrijven. Soms kun je gemakkelijk een schema maken van een tekst. Probeer nu of je de eerder bedachte vragen kunt beantwoorden. Lees je uittreksel later nog een paar keer door.
Nederlands
leesstrategieën
1zOKO/1zOLO
6
6
Zoekend of doelgericht lezen Als je op zoek bent naar bepaalde informatie, dan moet je weer een andere strategie kiezen. Een bruikbare strategie is zoekend lezen. Een term die ook wel gebruikt wordt, is doelgericht lezen. Zoekend lezen is een aanpak die je gebruikt om de juiste informatie te vinden en niet zozeer om een tekst te begrijpen. Je weet ongeveer wat je nodig hebt en leest niet alles van de tekst. Tijdens het zoeken en lezen selecteer je: dit gebruik ik wel, dat niet. Je wilt bijvoorbeeld in een reisgids van Frankrijk opzoeken hoe het weer in Bretagne is. Je zoekt dan in de inhoudsopgave tot je 'Klimaat' tegenkomt. Dan blader je naar de genoemde bladzijde en leest zoekend tot je de streek Bretagne ziet. Pas nu ga je globaal lezend verder. Zoekend lezen doe je vaak in stappen. In eerste instantie zoek je in catalogi en computerbestanden naar bruikbare boeken. Als je een boek gevonden hebt, zoek je in inhoudsopgaven, registers, gidswoorden, trefwoorden naar de juiste pagina. Als je de juiste pagina gevonden hebt, zoek je verder met hulp van de typografie: je let op koppen, tussenkopjes, vet en cursief gedrukte tekstgedeelten.
7
Bron Naar: URL=http://home.scarlet.be/~sd615775/opdrachten/opdrachtenstwijzerzakelijk eteksten.htm
8
Oefening 1 (op 10 punten) Hieronder staan tien ‘leessituaties’. Noteer telkens de gebruikte leesstrategie (uitleg hoeft niet). Soms is een combinatie mogelijk (geef dan wel uitleg).
1. De koppen van een krant bekijken eer je de artikelen leest. 2. Op een computerscherm van de bibliotheek alle titels van Roald Dahl bekijken tot je ‘De GVR’ (De Grote Vriendelijke Reus) gevonden hebt. 3. Tijdens het lezen van een artikel kom je enkele aardrijkskundige termen tegen. Je zoekt de betekenis op in een woordenboek.
Nederlands
leesstrategieën
1zOKO/1zOLO
7
4. In een folder van een computerwinkel de pagina’s over printers proberen te vinden. 5. De vragen op een schriftelijk examen eerst eens allemaal doornemen voor je de antwoorden begint op te schrijven. 6. In het weekblad Humo kijken hoe laat een tv-programma begint, zodat je het op video kunt opnemen. 7. Als voorbereiding op het examen psychologie thuis de belangrijkste tekstgedeelten onderstrepen. 8. Een folder van H & M doorbladeren. 9. De informatiemap ‘Pesten’ in de bibliotheek doornemen om geschikte artikelen voor een werkstuk te vinden. 10. Een gevonden artikel grondiger bekijken om te zien of het bruikbaar is voor een schoolopdracht.
9
Oefening 2 (op 5 punten) •
Surf naar http://taalschrift.org/discussie/000772.html
•
Lees de tekst ‘Creatief schrijven doet creatief lezen’. (De reacties onder deze tekst hoef je niet te bekijken.)
•
Beantwoord volgende vragen:
1) Je bent lector Nederlands en wil met je studenten deze tekst oriënterend lezen. Noteer 3 vragen die je aan je studenten zou kunnen stellen om ze te leren oriënterend lezen. Beantwoord deze vragen ook.
2) Je bent student en moet deze tekst kennen voor het examen Nederlands, maar je hebt maar 2 minuten de tijd meer om de tekst snel te bekijken. -Welke leesstrategie ga je toepassen? -Noteer 2 tips voor studenten die net voor een examen een tekst nog snel willen lezen.
Nederlands
leesstrategieën
1zOKO/1zOLO
8
10 Antwoordsleutel 10.1 Oefening 1 1. De koppen van een krant bekijken eer je de artikelen leest. verkennend lezen > oriënterend lezen 2. Op een computerscherm van de bibliotheek alle titels van Roald Dahl bekijken tot je ‘De GVR’ (De Grote Vriendelijke Reus) gevonden hebt. zoekend of doelgericht lezen 3. Tijdens het lezen van een artikel kom je enkele aardrijkskundige termen tegen. Je zoekt de betekenis op in een woordenboek. zoekend lezen 4. In een folder van een computerwinkel de pagina’s over printers proberen te vinden. zoekend of doelgericht lezen 5. De vragen op een schriftelijk examen eerst eens allemaal doornemen voor je de antwoorden begint op te schrijven. verkennend lezen > globaal lezen 6. In het weekblad Humo kijken hoe laat een tv-programma begint, zodat je het op video kunt opnemen. zoekend of doelgericht lezen 7. Als voorbereiding op het examen psychologie thuis de belangrijkste tekstgedeelten onderstrepen. studerend lezen 8. Een folder van H & M doorbladeren. verkennend lezen > globaal lezen 9. De informatiemap ‘Pesten’ in de bibliotheek doornemen om geschikte artikelen voor een werkstuk te vinden. zoekend of doelgericht lezen 10. Een gevonden artikel grondiger bekijken om te zien of het bruikbaar is voor een schoolopdracht. verkennend lezen > globaal lezen
10.2 Oefening 2 1) Je bent lector Nederlands en wil met je studenten deze tekst oriënterend lezen. Noteer 3 vragen die je aan je studenten zou kunnen stellen om ze te leren oriënterend lezen. Beantwoord deze vragen ook.
Nederlands
leesstrategieën
1zOKO/1zOLO
9
a) Bekijk vluchtig de titel, de samenvattende inleiding boven het artikel en de tussenkoppen. Kun je op basis hiervan in één of enkele woorden zeggen waarover de tekst gaat? Leesbevordering door creatief schrijven in het onderwijs b) Probeer boven of onder het artikel uit te maken waar het gepubliceerd is. Voor wie is dit artikel bedoeld volgens jou? Voor mensen die professioneel bezig zijn met taal of er heel veel interesse in hebben. c) Kijk boven- of onderaan het artikel of je informatie vindt over de schrijver/-ster van het artikel. Geef in enkele woorden weer wie ze is. Beschrijf heel kort wat ze volgens jou met dit artikel wil bereiken. Marita de Sterck, jeugdauteur en docent literatuur en antropologie. Ik denk dat ze wil bereiken dat leerlingen liever gaan schrijven en daardoor ook meer gaan lezen.
2) Je bent student en moet deze tekst kennen voor het examen Nederlands, maar je hebt maar 2 minuten de tijd meer om de tekst snel te bekijken. -Welke leesstrategie ga je toepassen? verkennend lezen > globaal lezen -Noteer 2 tips voor studenten die net voor een examen een tekst nog snel willen lezen. a) Lees de inleiding en het slot. b) Lees van de tussenliggende alinea's de eerste en de laatste zin.
Nederlands
leesstrategieën
1zOKO/1zOLO
1
5. SCHRIFTELIJKE TAALVAARDIGHEID: spelling
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
2
1
SPELLING: EEN LEIDRAAD .................................................................. 5 1.1 INLEIDING .......................................................................................... 5 ALGEMENE PRINCIPES VAN DE NEDERLANDSE SPELLING ....................... 7 1.2 HULPMIDDELEN OM CORRECT TE SPELLEN ........................................... 7 1.3 Het Groene Boekje .................................................................... 7 1.3.1 Woordenboeken ........................................................................ 9 1.3.2 Tekstcorrectie met de pc ........................................................... 9 1.3.3 Websites met taaladvies ...........................................................11 1.3.4 Brochure: ‘Spelling: de regels op een rij’...................................12 1.3.5 KLINKERS EN MEDEKLINKERS .....................................................13 1.4 VREEMDE WOORDEN EN LEENWOORDEN ................................14 1.5 WERKWOORDEN...........................................................................16 1.6 Vervoeging van gewone Nederlandse werkwoorden ................16 1.6.1 Werkwoorden van niet-Nederlandse (vooral Engelse) oorsprong 1.6.2 18 HOOFDLETTERS ...........................................................................20 1.7 Met hoofdletter .........................................................................20 1.7.1 Met kleine letter ........................................................................25 1.7.2 HET KOPPELTEKEN (LIGGEND STREEPJE) ................................27 1.8 AANEENSCHRIJVEN OF NIET? .....................................................29 1.9 1.10 HET TREMA ....................................................................................36 1.11 DE APOSTROF ...............................................................................37 1.12 ACCENTTEKENS ...........................................................................38 1.13 DE TUSSENLETTER IN SAMENSTELLINGEN ...............................39 1.13.1 De tussenletter -n .....................................................................39 1.13.2 De tussenletter -s .....................................................................42 1.14 AFBREKEN .....................................................................................43 1.15 AFKORTINGEN...............................................................................46 1.16 LEESTEKENS .................................................................................48 1.16.1 De komma ................................................................................48 1.16.2 De puntkomma .........................................................................49 1.16.3 De punt.....................................................................................49 1.16.4 Aanhalingstekens .....................................................................50 1.16.5 Gedachtestreep ........................................................................51 1.16.6 Beletselteken ............................................................................51 1.16.7 Haakjes ....................................................................................51 1.16.8 Het vraagteken .........................................................................51 1.16.9 Het uitroepteken .......................................................................51 De dubbele punt....................................................................51 1.16.10 1.17 OPLOSSINGEN VAN DE CONTROLEOEFENINGEN .....................53 1.17.1 Klinkers ....................................................................................53 1.17.2 Bastaardwoorden .....................................................................53 1.17.3 Werkwoorden ...........................................................................53
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
3
1.17.4 1.17.5 1.17.6 1.17.7 1.17.8 1.17.9 1.17.10 1.17.11 1.17.12 1.17.13
Nederlands
Hoofdletters ..............................................................................54 Koppelteken (liggend streepje) .................................................54 Aaneenschrijven .......................................................................55 Het trema .................................................................................55 De apostrof ...............................................................................55 Accenttekens ............................................................................56 De tussenletter in samenstellingen........................................56 Afbreken ...............................................................................57 Afkorten ................................................................................57 Leestekens ...........................................................................57
spelling
1zOKO/1zOLO
4
LEERDOELEN Na het bestuderen moet je: alle beschreven spellingsregels kunnen toepassen in een invuloefening spelfouten uit een tekst kunnen halen en verbeteren een positieve attitude van nauwkeurigheid nastreven: twijfelgevallen opzoeken in het Groene Boekje of een woordenboek, een pcspellingcorrector of een algoritme gebruiken inzien dat spelfouten een indruk geven van slordigheid en weinig waardering voor de ontvanger van de tekst inzien dat men van leerkrachten verwacht dat ze correct kunnen spellen
STUDEERAANWIJZING
Vertrek van je eigen voorgeschiedenis of de screening. Ga na bij welk(e) aspect(en) van spelling je het meest fouten maakt en waarom je die fouten maakt. Werk aan je persoonlijke aandachtspunten. Controleer bij elk cursusonderdeel meteen of je de spellingsregels begrepen hebt door de oefening eronder op te lossen. De oplossing kan je verder in dit hoofdstuk vinden. De cijfers verwijzen naar de regels. Maak veel oefeningen. Leg verbanden tussen de schrijfwijze van gelijkaardige woorden. Maak de speloefeningen die via Toledo aangeboden worden. In een elektronische leeromgeving (Cognistreamer) krijg je onmiddellijk feedback.
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
5
1
SPELLING: EEN LEIDRAAD
1.1 Inleiding definitie
Wat is spelling? Onder spelling verstaan we de (juiste) schrijfwijze van woorden. Historisch gezien is spreektaal primair. Hoe we die schriftelijk weergeven, heeft louter taalkundig beschouwd weinig belang: het schrift is ‘maar’ de weergave van de menselijke spraak. Er is dan ook geen enkele reden waarom spelling moeilijk zou moeten zijn. In principe zou iedereen alle woorden fonetisch kunnen schrijven, d.w.z. zoals je ze hoort. In principe mag ook iedereen in Vlaanderen en Nederland spellen zoals hij of zij dat zelf wil. De officiële spelling is alleen verplicht voor de overheid en het onderwijs. Maatschappelijk gezien ontstond er door de eeuwen heen echter behoefte aan een uniforme spelling, om ondubbelzinnige en efficiënte communicatie te garanderen. In 1866 publiceerden de taalkundigen De Vries en Te Winkel een woordenlijst die nog steeds de basis vormt van ons huidige spellingsysteem. Tussen 1866 en vandaag is die spelling nog verschillende keren veranderd en vereenvoudigd. De laatste spellinghervorming dateert van oktober 2005.
Spelling 2005
De herziene regels van de Spelling 2005 zijn officieel vanaf 1 augustus 2006 van kracht gegaan. De vorige spellinghervorming dateerde van 1995. We kunnen ons dus de vraag stellen waarom na 10 jaar de spelling alweer werd herzien. Een van de belangrijkste doelstellingen van deze nieuwe spelling 2005 is de uniformiteit tussen de woordenboeken. Dit houdt in dat het Groene Boekje niet langer dé officiële spellingbijbel is, ook alle andere naslagwerken die het logo dragen van de Taalunie (bijvoorbeeld de Van Dale) zijn net zo officieel. Belangrijk is dat de Taalunie intussen overleg heeft georganiseerd tussen diverse lexicografen en de samenstellers van de Woordenlijst (= het Groene Boekje). Daarmee wordt voorkomen dat er nog verschillen bestaan tussen de naslagwerken.
Groot Dictee
De vrouw die het hippe grand café binnenliep, een miss twiggy aan de goede kant van de veertig, was smaakvol uitgedost in een bordeauxrode deux-pièces en een blouse met ovale vlakken, het precieuze gezicht perfect in de make-up. Op de bühne van het horeca-etablissement stond een diskjockey die deathmetal en francofone hiphopnummers mixte tot een eclectische brij; een amuzikaal karweitje waarvan nochtans al menige liveopname was gemaakt. Enfin. Te midden van de pret makende jongelui leek praten ten enenmale onmogelijk, maar ondanks de tenhemelschreiende herrie wist de bij de ober in het gevlij gekomen vrouw een breezer en een schaaltje petitfours te bemachtigen. (Bron: http://www.omroep.nl/nps/grootdictee/oefendictees.html)
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
6
Bovenstaand fragment komt uit het Groot Dictee der Nederlandse taal van december 2006. Deze jaarlijkse spellingshow heeft weinig met authentieke communicatie te maken, maar is eerder een gekunstelde brij van exotische woorden. Van toekomstige leerkrachten verwachten we niet dat ze spellingfanatici worden die het Groot Dictee winnen. Toch kunnen we bij efficiĂŤnte en keurige schriftelijke communicatie niet om onze spelling heen. Een tekst is een schriftelijke boodschap die je als zender naar een ontvanger stuurt. De correctheid van de spelling zegt enerzijds iets over jou als zender (= het expressieve aspect van communicatie). Je kan een keurige of een slordige (eerste) indruk maken. Anderzijds is er ook een verband met het relationele aspect van communicatie: Wat is de verhouding tussen de zender en de ontvanger? Welke inspanning op het vlak van spelling wil je als toekomstig leerkracht bijvoorbeeld leveren als je een brief schrijft aan een schooldirecteur? In welke mate straalt je tekst waardering uit voor de ontvanger van de boodschap? De maatschappij verwacht dat leerkrachten correct kunnen spellen. Naast deze sociale relevantie moet echter de beroepsernst van de leerkracht hem/haar het meest motiveren om naar een correcte spelling te streven. Deze bundel wil je op weg helpen om aan je competenties op het vlak van spelling te werken. spelling: een attitude
Houd er rekening mee dat het bij spelling om een attitude gaat en geen eenmalige prestatie van correct schrijven die enkel op het schriftelijk examen spelling moet worden geleverd. Een goede spellingsattitude houdt in dat je in alle schriftelijke correspondentie de spellingregels toepast, d.w.z.: o o o o o
Nederlands
als je voor de klas staat en op het bord schrijft als je mails verstuurt naar lectoren en medestudenten als je bijdragen levert op de discussiefora (Toledo) als je met collega's, ouders en/of directie schriftelijke informatie uitwisselt tijdens het schrijven van een opdracht of scriptie enz.
spelling
1zOKO/1zOLO
7
1.2 Algemene principes van de Nederlandse spelling Hieronder schetsen we enkele algemene principes van de Nederlandse spelling.
Waarom schrijven we een woord zo?
1
de regel van de standaarduitspraak d.w.z. dat we woorden zoveel mogelijk met de lettertekens schrijven die we gebruiken voor de klanken die we in de AN-uitspraak horen: pot, pan, zaak, biet, ruim, enz.
2
de regel van de gelijkvormigheid of analogie (= overeenkomst) d.w.z. dat we een woord(deel) zoveel mogelijk met dezelfde letters schrijven. We schrijven ontvangen bijvoorbeeld met een <v>, hoewel we een [f] horen, maar vangen schrijven we ook met een <v>. We schrijven hand met een <d>, hoewel we een [t] horen, maar het meervoud is handen. We schrijven Stationsstraat met twee sâ&#x20AC;&#x2122;en, naar analogie met Stationsplein.
3
de regel van de etymologie d.w.z. dat de schrijfwijze van een woord bepaald wordt door de vroegere vorm van het woord. Op die manier kunnen we bijvoorbeeld het verschil tussen <ei> en <ij> verklaren: <ei> is ontstaan uit [ai] en <ij> uit [i]. Daarom schrijven we bijvoorbeeld wijn, dijk, lijk met een zogenaamde lange <ij>. In het West-Vlaams zegt men wien, diek, liek.
1.3 Hulpmiddelen om correct te spellen 1.3.1
Het Groene Boekje De spelling van het Nederlands is officieel vastgelegd in de Woordenlijst van de Nederlandse taal. De meeste taalgebruikers spreken echter van het Groene Boekje. De lijst, die de meest gangbare woorden in het Nederlands bevat, verscheen voor het eerst in 1954. Pas in 1995 verscheen de tweede druk en werd de spelling van onze taal herzien. Echt veel is er toen niet veranderd. Een lijstje:
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
8
- Bij bastaardwoorden wordt de voorkeurspelling (1954) de enige officiële vorm. De zogenaamde toegelaten spelling verdwijnt. Voor een beperkt aantal woorden geldt echter het omgekeerde. - De regels voor de tussenletters in samenstellingen (s en n) zijn veranderd. De nieuwe regels zijn echter niet altijd eenvoudiger of logischer. - De regel voor het gebruik van het koppelteken (liggend streepje) in samenstellingen waarin een aantal op elkaar volgende klinkers tot uitspraakverwarring leidde, is vereenvoudigd. - De schrijfwijze van samengestelde aardrijkskundige namen is vereenvoudigd. - Er worden regels voor de spelling van Engelse werkwoorden ingevoerd. De nieuwste versie van het Groene Boekje verscheen op 15 oktober 2005. Deze spelling is sinds 1 augustus 2006 van kracht gegaan en wordt uiteraard in deze syllabus uiteengezet. Aan deze spelling werd met het oog op uniformiteit onder andere aan volgende aspecten iets gewijzigd: - bepaalde regels voor het aaneenschrijven (o.a. bij drieledige samenstellingen beginnend met een getal; na pseudo-, semi-, quasi-, enz. schrijven we geen koppelteken meer) - de uitzonderingsregel voor plantennamen met als linkerdeel een diernaam en als rechterdeel een plantkundige aanduiding geldt niet meer. We passen op die gevallen nu de hoofdregel toe (bijv. kattenkruid, paardenbloem). - de schrijfwijze van sommige leenwoorden werd aangepast (bijv. het Elysée) en een aantal nieuwe leenwoorden kreeg voor het eerst een officiële spelling (bijv. alles kits, adukiboon) - bepaalde regels over het gebruik van hoofdletters; zo bijvoorbeeld verliest een persoonsnaam zijn hoofdletter in een samenstelling (bijv. achilleshiel, gausscurve), tenzij het om de maker gaat (bijv. Beatlesplaat) - namen van tijdperken worden nu altijd met een kleine letter geschreven (bijv. middeleeuwen) Van het Groene Boekje bestaat ook een elektronische versie, die je in je tekstverwerker kan installeren. Een goede website waar je de link kan maken naar het Groene Boekje online: http://www.schrijf.be/taalhulp Je vindt hier ook tal andere interessante taallinks, o.a. naar online-woordenboeken. Voor de directe toegang tot het Groene Boekje 2005 online: http://woordenlijst.org/ Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
9
Je kan ook volgende site consulteren: http://www.nederlandsewoorden.nl Houd er echter rekening mee dat de Woordenlijst zelf de meest betrouwbare site is en blijft. Zo wordt bijvoorbeeld baby'tje op laatst vermelde site niet correct (zonder apostrof) weergegeven, hoewel wordt vermeld dat de woorden die je op deze website opzoekt al zijn aangepast aan de spelling 2005.
1.3.2
Woordenboeken Een degelijk woordenboek is een onmisbaar hulpmiddel voor elke taalgebruiker. Je vindt er niet alleen de spelling van een woord, maar ook de betekenis(sen) van een woord, het geslacht, de woordsoort, vervoegingen, verbuigingen, uitdrukkingen, zegswijzen, enz. Indien je geen Van Dale bij de hand hebt, consulteer je: http://www.vandale.nl
1.3.3
Tekstcorrectie met de pc In het tekstverwerkingsprogramma Word kan je via Extra gebruikmaken van de functie spelling- en grammaticacontrole. Met deze functie kan je de spelling, de grammatica en de leesbaarheid van een tekst controleren. Ook kan je zoeken naar synoniemen en kan je de woorden in een tekst automatisch laten afbreken. De spelling- en grammaticacontrole is een handig hulpmiddel, maar is niet altijd honderd procent betrouwbaar. Houd daar rekening mee! Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
10
1.3.3.1 Spellingcontrole Bij activering van de optie Automatische correctie zal elk woord met een vermoedelijke spelfout rood onderlijnd worden. De spellingcontrole ‘kent’ echter lang niet alle Nederlandse woorden en plaatst daarom geen rode lijn onder woorden die het niet kent. Daarnaast zal het programma ook geen woorden rood onderlijnen die op zich juist gespeld zijn, maar in de context duidelijk verkeerd zijn. Vergelijk: een degelijke auto (kwalitatief goede auto) een dergelijke auto (zo’n auto) Afhankelijk van de instelling van het programma krijg je een aantal alternatieven aangeboden, d.w.z. woorden waarvan de tekstverwerker ‘vermoedt’ dat ze wél correct zijn. Je kunt het programma naar eigen behoefte instellen. Zo kan je de spelling laten controleren terwijl je typt, maar dit kan ook achteraf. Daarnaast kan je de nauwkeurigheid van het programma verfijnen door je tekst te laten controleren op dubbele woorden, de schrijfwijze van Engelse woorden, het ongewenst typen van twee hoofdletters na elkaar, enz. Niet alle opties zijn juist! Zo kan je aanvinken dat de namen van dagen altijd met een hoofdletter geschreven moeten worden, wat niet correct is. Met de optie Zoek en Vervang kan je achteraf een bepaald woord in een gehele tekst vervangen. Bij het updaten van de spellingscontrole heeft Microsoft nauw samengewerkt met de Taalunie. Sinds begin april 2005 is de update uit voor spellingscontrole in Microsoft Office-onderdelen, zoals Word, Outlook, Publisher en Excel. Hierin zijn de veranderingen van de Spelling 2005, die in augustus is ingegaan, verwerkt.
1.3.3.2 Grammaticacontrole Bij activering van de optie Grammaticacontrole controleert het programma aan de hand van een aantal stijl- en grammaticaregels de tekst. Vermoedelijke fouten zullen groen onderlijnd worden. Je kunt overigens zelf instellen in hoeverre je deze regels wilt gebruiken. •
De grammaticaregels betreffen zaken als interpunctiefouten, onvolledige zinnen, tweeledige negaties, incongruentie tussen onderwerp en persoonsvorm, passieve zinnen en het verkeerd gebruik van voornaamwoorden.
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
11
•
Met behulp van de stijlregels kan je ‘waken’ over de leesbaarheid van een document, bijvoorbeeld clichés en vage formuleringen.
Word komt met een suggestie om de tekst te verbeteren als het programma een grammatica- of stijlprobleem tegenkomt. Lang niet altijd is de voorgestelde verbetering juist!
1.3.3.3 Synoniemenlijst Word beschikt over een synoniemenlijst waarin je snel synoniemen voor een bepaald woord kunt vinden. Ook voor veelgebruikte uitdrukkingen en zegswijzen kun je deze lijst raadplegen.
1.3.3.4 Afbreken van woorden Je kunt kiezen voor handmatig afbreken of automatisch afbreken. Met de optie automatisch afbreken kijkt het programma of de lege ruimte aan het einde van een regel opgevuld kan worden met een deel van het volgende woord. Het programma geeft je de mogelijkheid de afbreekzone zo in te stellen dat je het aantal opeenvolgende afbrekingen kunt beperken. Het verdient geen aanbeveling om de optie Hoofdletterwoorden afbreken te gebruiken. Afkortingen die met hoofdletters geschreven worden, breek je immers niet af in een tekst.
1.3.4
Websites met taaladvies Voor advies i.v.m. spelling en taalzorg kan je o.a. ook terecht op onderstaande websites. Tip: voeg ze toe aan je favorieten. Zo zal je ze vaker raadplegen bij allerlei opdrachten tijdens je opleiding. http://taaladvies.net http://vrttaal.net/taaldatabanken_master/algemeen/home.shtml http://www.onzetaal.nl/advies/index.html Op de volgende site vind je ook speloefeningen, en… zoveel meer! http://www.docentenplein.nl Klik (in de linkerkolom op de link ‘Nederlands en op ‘meer’). Je komt dan terecht op: http://www.docentenplein.nl/nltaal.htm In de linkerkolom vind je nu de links ‘Spelling’, ‘Grammatica’, ‘Schrijven’, alsook ‘Lesideeën en -materialen’, enz. Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
12
1.3.5
Brochure: â&#x20AC;&#x2DC;Spelling: de regels op een rijâ&#x20AC;&#x2122; De brochure 'Spelling: de regels op een rij' is een uitgave van de Taaltelefoon, de taaladviesdienst van de Vlaamse overheid. Deze spellingbrochure kan je als leermiddel en als naslagwerk gebruiken. Ze is zo opgesteld dat je de opeenvolgende regels gemakkelijk kunt onthouden en de interne samenhang van de Nederlandse spelling vlot kunt herkennen. Je kan deze brochure als pdf-bestand downloaden via deze URL: http://www.taaltelefoon.be
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
13
1.4 KLINKERS en MEDEKLINKERS We onderscheiden in het Nederlands drie soorten klinkers: Schrijven we een klinker enkel of dubbel?
•
gedekte of korte klinkers: -a-, -e-, -i-, -o-, -uGedekte klinkers schrijf je altijd met één klinkerteken. 4.1 map, bed, rit, pot, put
•
vrije of lange klinkers: -a(a)-, -e(e)-, -o(o)-, -u(u)-, -ie-, -eu-, -oeVrije klinkers schrijf je - met twee klinkertekens in een gesloten lettergreep 4.2 bijv.: boos, ik baad, veel - met één klinkerteken in een open lettergreep 4.3 bijv.: boze, baden, velen UITZONDERING: oo voor ch en verkleinwoorden bijv.: goochelen, autootje - bij -eu- en -oe- altijd op dezelfde manier 4.4 bijv.: leuk, leuke, boek, boeren - bij -ie- altijd op dezelfde manier behalve in afleidingen 4.5 bijv.: muziek, muzikant, muzikaal - bij -ee op het einde van een woord altijd met twee klinkertekens, ook in afleidingen 4.6 bijv.: twee, met z’n tweeën
•
doffe klinker of ‘sjwa’ Die schrijf je meestal als -e-, maar ook -ee-, -i-,- -ij-, -uzijn mogelijk. de, vogel, een, gelukkig, misschien, eindelijk
• opgelet met de klank /ie/ In een gesloten lettergreep schrijven we altijd ie, behalve in het achtervoegsel -isch. In een open lettergreep komt naast de spelling i ook vaak de spelling ie voor: bijv.: figuur, gitaar, juli, ski, gieter, spiegel, olie Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
14
• de lange klinker /uu/ schrijf je enkel voor de medeklinker w bijv.: afschuw, schaduw
Controle
Geef telkens de juiste regel. 1. maken ……………………………………………………….. 2. strootje ……………………………………………………….. 3. actief - activiteit ……………………………………………………….. 4. zalig ……………………………………………………….. 5. slee ……………………………………………………….. 6. sleetje ……………………………………………………….. 7. beren ……………………………………………………….. 8. vuur ……………………………………………………….. 9. zus ……………………………………………………….. 10. bommen ………………………………………………………..
medeklinkers
•
Schrijf een medeklinker dubbel na een korte klinker als er op die medeklinker een doffe lettergreep volgt. bijv.: biggen, kunnen, kennissen 4.7
•
Schrijf een medeklinker met één enkel teken in verbogen of vervoegde vormen van woorden die eindigen op -el, -en, -er, -es, -et, -ig, -ik, -il, -it als die met een toonloze /e/ of met een verzwakte /l/ worden uitgesproken. bijv.: schakelen, ademen, rekenen, bezigen, leeuweriken, stencilen 4.8
1.5 VREEMDE WOORDEN EN LEENWOORDEN Zogenaamde ‘leenwoorden’ worden aangepast aan de Nederlandse spelling en uitspraak. Vreemde woorden zijn minder courant en behouden nog de uitspraak van de taal waaraan het Nederlands het woord ontleent (bijv.: Frans, Duits, Engels).
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
15
Schrijven we een c of een k? • We schrijven een c in leenwoorden: - die beginnen met co-, col-, com-, con-, contra-, cor-; bijv.: commissaris, commissie, conciërge, correct - die beginnen met cata-, cate-, crypt-, crypto-, loco-, macro-, micro-, necro-, oct-; bijv.: catastrofe, locomotief, microfoon, octopus (maar: oktober) - die beginnen met acc- (uitgesproken /ak/ of /aks/); bijv.: accuraat - die eindigen met -act, -actie, -actief, -ca, -caat, -caresse, -caris, -cateur, catie, -cator, -cus, -ect, -ectie, -ectief, -ica, -ict, -icus, -scoop, -uct, -uctie, uctief bijv.: productie, productief, bioscoop • We schrijven een k in leenwoorden: - met woorddeel elek- in een leenwoord dat verwant is met elektriciteit - voor de letters e, i, ij en y
c
k
• Enkele struikelblokken: accolade, accu, actueel, advocaat, blanco, carrosserie, catacombe, complot, conclusie, consequent, context, cosmetica, didactiek, factuur, hectisch, icoon, insect, locatie, practicum, product, publicatie, record, viaduct akkoord, anekdote, elektriciteit, fotokopie, frikandel, helikopter, komedie, kompres, kosmos, krokus, lokaliseren, mokka, oktober, sekte, taks, traktaat zie voor meer voorbeelden ook: http://woordenlijst.org/leidraad/3/1/
Controle Vul aan met c of k. 1. …..amille 2. …..atalogus 3. …..ategoriek 4. …..opiëren 5. …..omité 6. fabri….aat 7. …ombineren 8. …..aduuk 9. …..adeau 10. …. annibaal 11. demas…. eren Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
16
12. a… …. oord 13. es….aleren 14. ele….tronica 15. advo….aat 16. ….arbonade 17. …aviaar 18. effe … tief 19. spe … takel 20. lo….atie STUDEERAANWIJZING: Je kan deze woorden inprenten door ze vaak te schrijven (woordbeeldstrategie).
1.6 WERKWOORDEN 1.6.1 Vervoeging van gewone Nederlandse werkwoorden 1.6.1.1 Tegenwoordige tijd 1ste persoon de
2 persoon de
3 persoon
ik werk
ik word
stam
6.1
jij/je werkt
jij/je wordt
stam+t
6.2
werk jij/je*
word jij/je*
stam
6.3
hij werkt
wordt hij
stam+t
6.4
* OPMERKING: Wanneer ‘je’ het onderwerp is én na de persoonsvorm staat (zogenaamde "inversie"), moet er geen -t worden toegevoegd. Je moet echter wel controleren of ‘je’ wel degelijk het onderwerp is! Er zijn twee mogelijkheden om dat te achterhalen. (1) Vervang het werkwoord door een eenvoudig werkwoord zoals werken, dan hoor je of er al dan niet een t staat. bijvoorbeeld: jij werkt => jij wordt werk jij => word jij werkt je vriend => wordt je vriend (2) ‘Je’ is het onderwerp als we ‘je’ kunnen vervangen door ‘jij’. Bijvoorbeeld: Word je leraar? (Want: word jij leraar?) Wordt je een mooie winst beloofd? Ze biedt je dat aan. (‘jij’ kan hier niet, dus is ‘je’ niet het onderwerp; ‘je’ is meewerkend voorwerp)
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
17
1.6.1.2 De onvoltooid verleden tijd van regelmatige werkwoorden
Op welke klank eindigt de stam?
1
Als de stam van het werkwoord dan voegen we er -de(n) aan toe. 6.5
eindigt
op
een
klinker,
bijvoorbeeld: skiede geskied echode
regel van ‘t kofschip
2
Als de stam van het werkwoord eindigt op een medeklinker, volg dan de volgende stappen:
a
Neem de infinitief van het werkwoord en omcirkel de laatste klank voor en. bijvoorbeeld: dans-en, stov-en, lunch-en, werk-en
b
Is deze klank een t, k, f, s, ch of p (geheugensteun ’t kofschip), voeg dan te(n) toe, anders -de(n). 6.6 bijvoorbeeld: dansen s danste lunchen ch lunchte werken k werkte
1.6.1.3 Voltooid deelwoord woord verlengen of ’t kofschip toepassen
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden eindigt op -d of -t. Je kan de verlengingsregel toepassen (met –e) of vergelijken met de onvoltooid verleden tijd. 6.7
adjectief!
Opgelet! Soms wordt een voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord (bn). Dan is er geen verdubbeling van de laatste klinker en medeklinker van de stam. 6.8 Uitzondering: als er in de infinitief al een dubbele medeklinker staat, dan blijft dat zo in het voltooid deelwoord gebruikt als bn. 6.9 bijvoorbeeld: onvoltooid verleden tijd hij beantwoordde de brief ze vergrootte de foto hij verbreedde de straat ze schatten het bedrag ze redden de drenkeling
Nederlands
voltooid deelwoord gebruikt als bn de beantwoorde brief de vergrote foto de verbrede straat het geschatte bedrag een geredde drenkeling
spelling
1zOKO/1zOLO
18
1.6.1.4 Gebiedende wijs Om een bevel uit te drukken, gebruiken we de stam van het werkwoord. 6.10 bijvoorbeeld: Werk harder! Antwoord dan toch! Wend u tot de conciërge! Als we het onderwerp van de gebiedende wijs willen uitdrukken, gebruiken we de vorm van de onvoltooid tegenwoordige tijd. 6.11 bijvoorbeeld: Word jij maar niet boos. (hier stam omwille van inversie in jij-vorm, zie 6.3 ) Wendt u zich tot de conciërge. (door de toevoeging van zich is u hier wel onderwerp) Houdt u goed afstand. Antwoordt u zo vlug mogelijk. Komt u binnen. Kom jij eens hier. Ook in vragende zinnen krijgt de beleefdheidsvorm u stam + t: Houdt u van boeken?
1.6.2 Werkwoorden van niet-Nederlandse (vooral Engelse) oorsprong De basisregels voor het vormen van de onvoltooid verleden tijd en het voltooid deelwoord zijn dezelfde als bij gewone Nederlandse werkwoorden. (6.5/6.6/6.7) Belangrijk is wel dat niet de schrijfwijze van de medeklinkers maar de uitspraak doorslaggevend is. faxen
judoën rugbyen scrabbelen
richtletter is x maar die spreken we uit als [ks], dus kunnen we de regel van ’t kofschip toepassen: hij faxte, heeft gefaxt zij judode, heeft gejudood hij rugbyde, hij heeft gerugbyd jij scrabbelde, jij hebt gescrabbeld
Daarnaast zijn er ook nog twee hulpregels:
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
19
1
We behouden de e in de spelling van de stam als de Engelse stam eindigt op een e. 6.12 barbecuen racen
2
ik barbecue, barbecuede, heb gebarbecued zij racet, racete, heeft geracet
Ook een verdubbelde medeklinker bepaalt in het Engels soms de uitspraak van de voorafgaande klank. 6.13 In het Nederlands vervalt die tweede medeklinker als het werkwoord een vernederlandste uitspraak heeft. 6.14 baseballen
maar volleyballen
3
hij baseballt, hij baseballde, heeft gebaseballd (Je hoort nog de Engelse klinker, dus schrijven we 2 l’s.) 6.13 hij volleybalt, hij volleybalde, heeft gevolleybald (De klinker is vernederlandst, dus vervalt de tweede medeklinker.) 6.14
Verdubbel de -o- en verwijder de eind -e als de Engelse stam in de laatst uitgesproken lettergreep een lange -o- heeft: (ik) scoor (Engl. score), (ik) promoot (Engl. promote)
4
Schrijf -el als de Engelse stam eindigt op -le. (ik) googel (Engl. google), (ik) scrabbel (Engl. scrabble)
Opmerking: Sommige taalgebruikers vernederlandsen de uitspraak van Engelse werkwoorden lichtjes. Daardoor krijg je dubbelvormen.
Controle Vul de werkwoorden aan en geef telkens de regel. 1. Hij heeft gerace… .
………
2. We hebben uren gescrabbel… .
………
3. Hij heeft me verbaas… .
………
4. Dui… eens de fouten aan.
………
5. Dit wor…. je vriendelijk aangeboden door …
………
6. Ik beantwoor… die vraag liever niet.
………
7. De beschu…..e werkplaats
………
8. Hij lach….e zich krom.
………
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
20
9. Ze heeft te veel gebingoo… .
………
10. Baa… je graag in zee?
………
11. Ze hou… van fietsen.
………
12. De verlich….e kamer
………
13. De lamp verlich…e de kamer.
………
14. Rij…. u maar gewoon door.
………
15. Gisteren ra…….en ze het niet!
………
16. Verwonder…. je dat?
………
17. Hij star….e met een voorgerecht.
………
18. Wor…. ze weer beter?
………
19. Je had het beloof… .
………
20. De prijs zal verloo… worden.
………
STUDEERAANWIJZING: Ga altijd eerst na wat het onderwerp bij het werkwoord is en welke tijd en vorm er gevraagd worden.
1.7 HOOFDLETTERS 1.7.1
Met hoofdletter
1
Het eerste woord van een zin krijgt een hoofdletter. 7.1 De vergadering is uitgesteld. E-mails zorgen voor stress.
opmerking 1: Als de zin met een apostrof begint, krijgt het tweede woord een hoofdletter. ‘s Morgens is hij niet om aan te spreken. ’s Middags hebben de leerlingen vrijaf. opmerking 2: Een zin die met een cijfer of een symbool begint, krijgt geen hoofdletter. Het is echter beter dat soort zinnen te vermijden. 150 leden waren aanwezig op de vergadering (beter: Op de vergadering waren 150 leden aanwezig.) §4 van dit besluit is niet van toepassing op dit geval. (beter: Op dit geval is §4 niet van toepassing.)
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
21
2
Namen van opperwezens, heilige personen of zaken (en eventueel ook de voornaamwoorden die ernaar verwijzen) krijgen een hoofdletter. 7.2 het Koninkrijk Gods, Allah, de Heilige Maagd, Zijn Lichaam, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, de Bijbel Ik geloof in Zijn/zijn enig geboren Zoon, Jezus Christus.
opmerking 1: Schrijf het woord god klein als het niet naar het opperwezen zelf verwijst. Ze vereert hem als een halve god. opmerking 2: Samenstellingen en afleidingen met god schrijft men klein. samenstellingen: godsdienst, godsverering, godverlaten afleidingen: goddelijk, goddeloos opmerking 3: Namen van opperwezens schrijven we in vloeken en uitroepen klein. godverdomme, och god opmerking 4: Schrijf samenstellingen met de naam voor een heilig persoon of een heilig begrip klein als ze niet meer rechtstreeks naar de heilige persoon of het heilige begrip verwijzen. een christendoorn, een godendrank, een mozesboom, een sintjakobsschelp, een sint-bernardshond opmerking 5: Schrijf namen van godsdienstige praktijken en voorwerpen klein. de biecht, de eucharistieviering, een hostie, een psalm opmerking 6: Religieuze teksten krijgen een hoofdletter, tenzij het om een soortaanduiding gaat. de Bijbel, het Evangelie volgens Marcus, de Heilige Schrift, de Koran, het Oude Testament een bijbel met slotje, een koran (gebruikt als soortnaam, dus schrijven we een kleine letter) 3
Persoonsnamen (voornamen, familienamen, bijnamen) krijgen een hoofdletter. 7.3 Pieter Daens was de broer van priester Adolf Daens. Jan en Peter Devos, Karel de Grote, de Koning van het voetbal
4
Schrijf de naam van een bevolkingsgroep of een lid daarvan met een hoofdletter als die naam van een aardrijkskundige naam is afgeleid of als het om een specifiek volk gaat. 7.4
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
22
het Fries, de Fransen, het West-Vlaams, Engelstalig, Limburgs, Belgisch-Nederlands, Franssprekend, Nederlandstaligen, anti-Joods, Inca-achtig, Keltisch, de Limburgers, een Afro-Surinaamse De namen van talen en dialecten schrijven we in één woord met hoofdletter, behalve als het samenstellende grondwoord al een streepje of spatie heeft. Zwitsers-Duits, Sint-Truidens opmerking 1: Schrijf samenstellingen met namen van bevolkingsgroepen klein als ze niet meer rechtstreeks naar de volkeren verwijzen. bosjesmannenrijst, kozakkendans, textieljood opmerking 2: Schrijf spotnamen voor leden van een bevolkingsgroep klein. jap, mof, sinjoor, spaghettivreter opmerking 3: Schrijf een taalnaam met een minachtende betekenis klein. monnikenlatijn, schoolfrans, steenkolenengels opmerking 4: Schrijf werkwoorden en zelfstandige naamwoorden die van taalnamen zijn afgeleid klein. arabistiek, keltologie, romanist, verfransing, vernederlandsen opmerking 5: Schrijf elementen hoog, laat, middel, nieuw, oud, plat, standaard en vroeg met een hoofdletter in de naam van een taal of dialect. het Hoogduits, het Laatlatijn, het Middelnederlands, het Nieuwgrieks, Oudfriese literatuur, Platamsterdams, het Standaardnederlands MAAR: Schrijf bovenstaande elementen klein als het geheel niet naar een taalnaam verwijst. laat-Romeinse keizers, oud-Friese sport, vroeg-Griekse mythen 5
Functieaanduidingen zoals de koning(in), de minister en de staatssecretaris krijgen een hoofdletter in de aanhef of aanspreking, en als de nadruk op hun staatsrechtelijke functie ligt. 7.5 Albert II is de huidige Koning van België. (nadruk op de functie) Gisteren werd koning Albert II in het ziekenhuis opgenomen. De Minister van Landsverdediging legde een verklaring af. (nadruk op de functie)
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
23
Drie ministers buigen zich over het probleem. 6
Aardrijkskundige namen, hun samenstellingen en afleidingen, namen van hemellichamen en sterrenbeelden, namen van gebouwen, straten en pleinen krijgen een hoofdletter. 7.6 Diksmuide, Bruggeling, Gentenaars, Mars, de Melkweg, de Noordpool, de Grote Beer, de Boerentoren, Zuid-Nederland, West-Vlaams, OostVlaming, Grote Marktstraat, Beernegemstraat, Hulstplein uitzonderingen: aarde, maan, zon (enkel hoofdletter in wetenschappelijke teksten)
7
Namen van historische gebeurtenissen en feestdagen krijgen een hoofdletter. 7.7 Koninginnedag (maar: koninginnedagfeest) Pasen (maar: paasnacht) het Feest van de Arbeid Kerstmis (maar: kerstcadeau) de Tweede Wereldoorlog Hemelvaart Nieuwjaar (maar: nieuwjaarsreceptie) Aswoensdag Goede Vrijdag Moederdag Suikerfeest Opgelet: Niet-officiĂŤle en informele namen krijgen een kleine letter! 7.7.1 dierendag, eenmeifeest, kerst, valentijn, paasnacht, moederdagcadeau, nieuwjaarsreceptie Opgelet: Namen van historische, geologische, terugkerende religieuze en andere periodes en ook hun afleidingen en samenstellingen schrijven we klein. 7.7.2 het computertijdperk, het interbellum, de middeleeuwen, de oudheid, de prehistorie, krijtperiode, oudheidkunde, middeleeuws, prehistorisch advent, ramadan, vasten, adventskaars, vastenactie, carnaval
8
Namen van instanties, bedrijven of een organisatie schrijven we met hoofdletter, tenzij de organisatie, enz. een andere schrijfwijze gebruikt. 7.8 Belgacom, het Olympisch ComitĂŠ, het Hof van Cassatie, het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, het Vlaams Parlement, de Kamer, de Senaat, KATHO dEUS, Groen!, eBay
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
24
Opgelet: Schrijf de namen van instanties klein als ze als soortnaam worden gebruikt, bijvoorbeeld in een omschrijving, niet-officiële naam. het gerecht, de senaat in de Verenigde Staten, een ministeriegebouw, een Italiaans parlementslid Opgelet: Schrijf de namen van instanties klein als ze gebruikt worden als een soortnaam die verwijst naar instanties met dezelfde bevoegdheid. een college van burgemeester en schepenen – het college van burgemeester en schepenen van Leuven; een hof van assisen – het hof van assisen van Gent
9
Namen van schepen, vliegtuigen, treinen, auto’s en merknamen krijgen een hoofdletter. 7.9 een Boeing 747, de Thalys, een Volkswagen, een Peugeot, Bosch, AEG, Siemens, Senseo Ook met hoofdletter: als de zaak waarnaar een persoonsnaam verwijst het product is van de arbeid of creativiteit van de genoemde persoon (bijv. boek, schilderij, kledingstuk, vervoermiddel) een Chanel, een Ford, een Rubens, een Picasso, de laatste Claus, een Stradivarius
10 Personificaties van abstracte begrippen krijgen een hoofdletter. 7.10 Koning Winter, Moeder Aarde 11 Schrijf een letteraanduiding in een samenstelling met een hoofdletter als de hoofdletter de vorm van het object weergeeft. 7.11 L-vormig, X-benen, T-shirt
12 Aanhef en adresregel beginnen met een hoofdletter. 7.12 Beste Jan, Mevrouw De Wilde, Geachte heer, Geachte mevrouw 13 In namen van kranten en tijdschriften krijgt het eerste woord een hoofdletter, en verder elk bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord. 7.13 De Standaard, De Morgen, Het Laatste Nieuws, Onze Taal, Het Nieuwsblad
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
25
1.7.2
Met kleine letter 1 a Als een persoonsnaam (die normaal een hoofdletter krijgt) of een aardrijkskundige naam niet meer als zodanig fungeert en dus een zaak benoemt, vervalt de hoofdletter. 7.14 een sandwich, een bourgogne, een bordeaux, een sneetje gouda een cognacglas, parmaham, een shetlander (pony), balkaniseren, braille, een colbert, een martini, iemand de zwartepiet toespelen opmerking 1: Schrijf ook samenstellingen met aardrijkskundige namen klein als ze een dier- of plantensoort benoemen. alpenviooltje, noordzeekrab 1 b Een persoonsnaam verliest ook zijn hoofdletter in een samenstelling, tenzij het gaat om de maker molotovcocktail, downsyndroom, alzheimerpatiĂŤnt MAAR: Stradivariusviool, Shakespearedrama (maker) of tenzij je de naam los gebruikt om expliciet naar de uitvinder of ontdekker te verwijzen (dan ook een hoofdletter). syndroom van Down, ziekte van Alzheimer 1 c Een persoonsnaam verliest de hoofdletter als we er een soort mens of een voorwerp of dier mee aanduiden. de benjamin van het gezin, een brave hendrik, een judas 2
Namen van artistieke, culturele, maatschappelijke, religieuze stromingen en kunststromingen en de leden ervan krijgen een kleine letter. 7.15 christen-democraat, rooms-katholiek, jood, barok, gotiek, socialist de romantiek, marxisme, christendom, protestantisme samenstellingen: barokarchitectuur, islamkenner
opmerking 1: Schrijf eigennamen van kunstenaarscollectieven met een hoofdletter. Bauhaus, Cobra, de Nieuwe Zakelijkheid, de Tachtigers opmerking 2: Schrijf woorden die zowel naar een lid van een bevolkingsgroep als naar een aanhanger van een geloofsovertuiging kunnen verwijzen met een hoofdletter of met een kleine letter, volgens de betekenis. de gesprekken tussen Joden en Palestijnen (inwoners van IsraĂŤl en Palestina)
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
26
de dialoog tussen christenen en joden (aanhangers van het christendom en het jodendom) 3 Namen van dagen, dagdelen, maanden, seizoenen, windstreken krijgen een kleine letter. 7.16 maandag, januari, de winter, het oosten, het noordwesten Opgelet! Als windstreken een politiek geheel of een gebied aanduiden, schrijven we een hoofdletter. de verhouding tussen Noord en Zuid in de wereld, het arme Zuiden, de consumptiedrang van het Westen Opgelet! Ook als windstreken deel uitmaken van een aardrijkskundige naam, schrijven we een hoofdletter. het Verre Oosten, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Zuid-Limburg, Zuid-West-Vlaanderen (het zuiden van West-Vlaanderen), Zuidwest-Vlaanderen (het zuidwesten van Vlaanderen) 4 Schrijf in een tekst aanspreekvormen, functiebenamingen en titulatuur klein. 7.17 minister-president, de heer Jansen, paus Benedictus XVI, professor Peeters 5 Schrijf de voornaamwoorden u en uw klein. 7.18 Naar aanleiding van uw brief van 5 juni deel ik u het volgende mee. Het overzicht vindt u als bijlage. Alvast hartelijk dank voor uw reactie.
Controle Hoofdletter of kleine letter? Zoek ook de juiste regel! 1. oktoberrevolutie …………………… 2. februari …………………… 3. middeleeuwen …………………… 4. kerstmis …………………… 5. jan …………………… 6. hemelvaart …………………… 7. een opel …………………… 8. noord en zuid voeren oorlog ………………… 9. kreeftskeerkring …………………… 10. zuid-afrikaans …………………… 11. de titanic …………………… 12. moezelwijn …………………… 13. belgenmop …………………… 14. renaissance …………………… 15. vlaams-brabanders …………………… Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
27
1.8 HET KOPPELTEKEN (LIGGEND STREEPJE) Het koppelteken is vooral functioneel nuttig waar het anders moeilijk leesbare woorden betreft: popopera, basaria, tabaksteler, hyenavel, pijpetuitje, mestriek, scheitrechter Er zijn daarnaast ook nog een aantal regels: 1
Samenstellingen met gelijkwaardige delen krijgen een streepje. 8.1 priester-dichter, Knokke-Heist, mevr. Janssens-Peeters, sociaal-cultureel, de wedstrijd Club Brugge-Anderlecht
2
Tweeledige samenstellingen waarvan een deel zich gedraagt als engverbonden voor- of nabepaling, krijgen een streepje. 8.2 niet-roker, oud-student, collega-taaladviseur, meester-kok
3
Schrijf het rechterdeel van een samenstelling of het achtervoegsel in een afleiding vast aan het laatste deel van de samenkoppeling of aan het laatste gelijkwaardige deel. 8.3 heen-en-weerschrift, ja-neevraag, kop-staartbotsing, man-vrouwrelatie, kant-en-klaarmaaltijd, woon-werkverkeer, zwart-witfoto Opgelet: Schrijf samenstellingen met (Onze-)Lieve-Heer en (Onze-)LieveVrouw aaneen en met een kleine letter als ze een dier- of plantensoort benoemen. (onze)lieveheersbeestje, (onze)lievevrouwebedstro
4
Samenstellingen met botsende klinkers krijgen een koppelteken (de laatste letter van het eerste deel en de eerste letter van het volgende deel kunnen in zo’n geval één klinker vormen, zoals ei, oe, aa, ij, ii, oo; dit geldt ook bij de é). 8.4 zo-even, na-apen, zee-eend, toe-eigenen, auto-ongeluk, dia-avond, mede-inzittende, tiercé-uitslag, twee-eiig, vanille-ijs maar: koffieautomaat (de e hoort al bij de i), raceauto, luxeartikel, mafia-achtig
5
Samengestelde aardrijkskundige namen en hun afleidingen krijgen een koppelteken. 8.5 West-Vlaanderen, West-Vlaams, Noord-Brabants, Noord-Nederlander, Zuid-Amerikaans, Zeeuws-Vlaams
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
28
maar: Oudromeins, Middelnederlands (omdat dit geen afleidingen zijn van samengestelde aardrijkskundige namen) Opgelet! Een aantal samengestelde aardrijkskundige namen wordt van oudsher aaneengeschreven. Nieuwpoort, Oostduinkerke, Westhoek 6
Samenstellingen met cijfers, afkortingen, symbolen en letteraanduidingen krijgen een koppelteken. 8.6 A4-formaat, $-teken, IQ-quiz, tl-lamp, 30-jarige, cd-speler, e-mailbericht, KATHO-studenten, NAVO-partner, tv-programma, smsbericht, 2-0-overwinning, top 10-single, @-teken, VRT-kijkers
7
Griekse en Latijnse voorvoegsels krijgen een koppelteken bij klinkerbotsing. Enkele voorbeelden: anti-, co-, contra-, extra-, mini-, multi-, neo-, quasi-, supra-, recta-, duo-. 8.7 contra-indicatie, semi-intellectueel, vice-eersteminister
8
In samenstellingen waarin een gemeenschappelijk deel wegvalt, schrijven we een koppelteken. 8.8 kleuter- en lager onderwijs, groot- en kleinhandel, zon- en feestdagen,
9
We schrijven ook streepjes in samenstellingen die een verbinding vormen van verscheidene woorden die naar betekenis één geheel vormen. 8.9 mond-op-mondbeademing, kruidje-roer-me-niet, spring-in-‘t-veld, doe-het-zelfzaak
10 Schrijf een koppelteken voor een eigennaam in samenstellingen en afleidingen. 8.10 de regering-Peeters, oud-Amsterdams herenhuis, de zaak-Bosmans
Controle Schrijf je een koppelteken of niet? Vermeld ook de regel. 1. maag darm klachten 2. IQ test 3. cultureel maatschappelijk 4. mini initiatief 5. laag bij de gronds 6. 65 jarig 7. minister president 8. café uitbater 9. radio omroep 10. West Vlaams Nederlands
…………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… spelling
1zOKO/1zOLO
29
1.9 AANEENSCHRIJVEN OF NIET? 1 a â&#x20AC;&#x2DC;Gewoneâ&#x20AC;&#x2122; samenstellingen (zonder klinkerbotsing, zonder gelijkwaardige delen en ook drieledige samenstellingen) schrijven we aaneen. ziekenfondspapieren, ultramodern, maximumsnelheid, eerstesteenlegging, langetermijnplanning, onroerendgoedmarkt geen klinkerbotsing: astmaonderzoek, zijingang Opgelet! Men schrijft wel een koppelteken: -als twijfel over de juiste betekenis zou kunnen ontstaan basiswoorden-boek naast basis-woordenboek -bij klinkerbotsing auto-onderdelen, machine-industrie, radio-uitzending 1 b Samenstellingen met een eigennaam als linkerdeel schrijven we aaneen. Afrikamissie, Applemedewerker, Beatlesfan, Rembrandthuis, Wordtekst 2
Titulatuur schrijven we aaneen. hooggeachte, zeergeleerde, zeereerwaarde, weledele, hoogeerwaarde
3
Als er, daar, hier en waar verwijzen naar iets wat eerder genoemd is (of althans impliciet aan de orde gesteld is), worden ze altijd aan het voorzetsel vastgeschreven (= voornaamwoordelijke bijwoorden) erop, erover, ermee, daarmee, hierop, waarin, hierboven, ervandoor, eronderdoor, waartussenin, hieronderdoor, erbovenop
4
Als er, daar, hier en waar gevolgd worden door twee voorzetsels en een werkwoord, luidt de regel als volgt: er, daar, hier en waar en het eerste voorzetsel worden aaneengeschreven; het tweede voorzetsel wordt aan het werkwoord vastgeschreven als dat een samengesteld werkwoord is. ervan afzien, erop aandringen maar: ervanlangs krijgen (langskrijgen is geen samengesteld werkwoord) Opgelet! Het samengestelde werkwoord moet wel de betekenis hebben die men in de gegeven context wil uitdrukken: erbovenop komen: opkomen is wel een samengesteld werkwoord, maar het heeft niet de gewilde betekenis
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
30
5
Werkwoorden kunnen op allerlei manieren zijn samengesteld en worden heel vaak aaneengeschreven. aannemen, plaatshebben, gevangennemen, omhoogkijken, standhouden, stofzuigen, terugdraaien, meedoen, vrijspreken, wijsmaken, vetmesten Uitzondering: koppelwerkwoorden of werkwoorden met een gezegde dat met een voorzetsel wordt gevormd, schrijft men niet aan het voorzetsel vast: aan zijn: Zou de lamp nog aan zijn? aan kunnen: Zou ik die jas nog aan kunnen? (aankunnen wel aaneen in: de strijd aankunnen) aan moeten: Ik weet niet wat ik daarmee aan moet. aan mogen: Zou ik mijn nieuwe pak aan mogen? aan krijgen: Ik kan deze schoenen niet aan krijgen. het bos in lopen: (â&#x20AC;&#x2DC;het bos inâ&#x20AC;&#x2122; is een bepaling bij lopen) Opgelet! De werkwoorden inlopen en omlopen hebben aaneengeschreven een andere betekenis: Het peloton is 25 seconden op de kopgroep ingelopen. Ik heb mijn nieuwe sportschoenen ingelopen. Ze hebben vanwege de duisternis wel een uur omgelopen.
6
Zelfstandige naamwoorden die met te beginnen, worden aaneengeschreven. tegoed: Ik heb nog een tegoed bij de bank. tekort: Het tekort bedraagt 1000 euro. teveel: Een teveel kan schadelijk zijn. tegenover te goed: Ik heb nog geld van hem te goed. te kort: Het weekend was weer te kort. te veel: Ik heb te veel gegeten.
7
Het voorzetsel te werd vroeger meer gebruikt dan nu. Men treft in het Nederlands nog tal van zogenaamde staande uitdrukkingen aan waarin te, ten of ter is verwerkt. De laatste twee vormen zijn samentrekkingen van te den en te der. De meeste uitdrukkingen zijn heel formeel of verouderd. De meest voorkomende zijn: te allen tijde te allen prijze te elfder ure te dien einde
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
31
te goeder trouw te gronde gaan (richten) te hulp komen te mijner/uwer beschikking te uwer informatie te zijnen laste ten bewijze ten eeuwigen dage ten bedrage van ten behoeve van ten gevolge van ten huize van ten overstaan van ten onrechte ten volle ter wille van terzelfder tijd (maar: tezelfdertijd) Opgelet! We schrijven: teneinde (voegwoord met de betekenis om), maar: ten einde (iets ten einde brengen = voltooien) Ezelsbruggetje: i.p.v. elke ter of ten moet men een lidwoord (de of het) kunnen lezen, anders schrijft men bijna altijd te: niet: *de alle tijd (te allen tijde), *de mijn huis (te mijnen huize) wel: de zelfde tijd (terzelfder tijd), de linkerzijde (ter linkerzijde), het huis van (ten huize van)
8
Als er, daar, hier en waar gevolgd worden door een voorzetsel dat behoort bij een daaropvolgend zelfstandig naamwoord, worden ze NIET aaneengeschreven. Ze liepen er over de bevroren velden. Daar onder de kast. Hier op straat. De voorzitter hield er in zijn speech rekening mee. Hij moest daar in de school zijn.
9
Verbindingen met zelf worden aaneengeschreven. ikzelf, hijzelf, uzelf, zichzelf Opgelet! Als beide delen een eigen accent hebben, schrijven we de verbinding niet aaneen.
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
32
Komt u zelf? Moet ik zelf voor vervoer zorgen? 10 Verbindingen met zelfde worden aaneengeschreven. dezelfde, diezelfde, datzelfde, ditzelfde, eenzelfde, hetzelfde (maar: deze zelfde) 11 Verbindingen die zowel los als aaneengeschreven kunnen worden, afhankelijk van de betekenis: -letterlijke betekenis: twee woorden -afgeleide betekenis: aaneenschrijven alles behalve (alles, met uitzondering van wat volgt) Je krijgt van mij alles behalve het horloge. allesbehalve (in het geheel niet) Hij is allesbehalve vriendelijk even goed Hij spreekt even goed als hij schrijft evengoed (toch) Jij bent evengoed schuldig. in geval (van) (+ zelfstandig naamwoord) In geval van brand moet je de brandweer bellen. ingeval (voegwoord : als) Ingeval er brand uitbreekt, moet je de brandweer bellen jonge man Dat is nog een jonge man. jongeman (kan ook licht ironische aanspreekvorm voor jongen zijn) Jongeman, kom eens hier! niet waar Dat is beslist niet waar. nietwaar Dat is nogal simpel, nietwaar. twee maal Twee maal twee is vier tweemaal Hij herhaalde het tweemaal. 12 Verbindingen met hoe en zo worden soms los en soms aaneengeschreven, afhankelijk van de betekenis: -oorspronkelijke/letterlijke betekenis: in twee woorden schrijven Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
33
-nadrukkelijk vragende (h贸e ver?) of aantonende (z贸 ver) betekenis: aaneenschrijven hoe ver Waar woont je grootmoeder en hoe ver is dat dan? hoever Hoever ben je? (betekenis: zwanger) In hoeverre is dat juist? zo ver Ik wist niet dat het zo ver was. zover(re) in zoverre, voor zover hoe lang Hoe lang is die lap stof? hoelang Tot hoelang blijft hij weg? hoe veel Niet hoe weinig, maar hoe veel! hoeveel Hoeveel kost dat? zo veel Te weinig, maar toch nog zo veel. zoveel Zoveel kost dat niet. zo juist Ik weet niet of het zo juist is. zojuist Het is zojuist begonnen. zo goed Hij is daarin net zo goed als ik. zogoed (= vrijwel) Het is zogoed als zeker. zo min zo min mogelijk zomin (= evenmin) hij zomin als zijn broer
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
34
zo waar Zo waar als twee maal twee vier is. zowaar Hij had zowaar gelijk. zo maar En ga zo maar door. zomaar Zomaar voor de lol. hoe zeer Hoe zeer deed het bij de tandarts? hoezeer Hoezeer ik het ook betreur. zo zeer Daarna deed mijn been toch zo zeer. zozeer Dat is niet zozeer om wat er gebeurd is. Opgelet: zoiets altijd aaneen en zo nodig altijd in twee woorden 13 Er wordt vaak gezondigd tegen: tenminste (althans) … als je tenminste interesse hebt. ten minste (minstens) Dat kost je ten minste honderd euro. tenslotte (per slot van rekening) Je bent tenslotte maar één keer jong. ten slotte (tot slot, eindelijk) Ten slotte zei hij nog … Ezelsbruggetje: De niet-aaneengeschreven variant heeft altijd de meest letterlijke betekenis. 14 Een apart geval vormt een groep bijwoorden waarvan de onderscheiden delen los kunnen voorkomen als bijwoord plus voorzetsel. dicht bij Hij woont dicht bij de kerk dichtbij Hij woont dichtbij.
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
35
boven aan Anderlecht staat boven aan de ranglijst (ook: staat bovenaan op de ranglijst) bovenaan Anderlecht staat bovenaan. onder in Het brood lag onder in de trommel. onderin Het brood lag onderin. Ezelsbruggetje: bij zelfstandig gebruik aaneen; voor een voornaamwoord of zelfstandig naamwoord in twee woorden. 15 In breukgetallen worden teller en noemer over het algemeen afzonderlijk geschreven. Min of meer vaste combinaties worden steeds vaker in één woord geschreven. drie vierde, vijftien twintigste, de drievierde maat, drievierde van de tijd 16 Schrijf getallen in woorden aaneen tot aan het woord duizend. Achter het woord duizend schrijf je een spatie. vijfhonderdtweeënderdigduizend, honderdeen, duizend en een Schrijf een spatie voor en na de woorden miljoen, miljard, biljoen, triljoen, enz. vijfhonderdvierentachtig miljoen Opmerking: rangtelwoorden schrijf je op dezelfde wijze als hoofdtelwoorden. 17 Schrijf een samenstelling met een letterwoord of verkorting aaneen, behalve bij klinkerbotsing of als er hoofdletters in voorkomen. aidspatiënt, aircopatiënt, latrelatie, pincode, vipruimte maar: Benelux-land, Bloso-sportkamp 18 Woorden met een tweedelige naam erin krijgen GEEN koppelteken in een samenstelling of een afleiding (wel een spatie). Stille Oceaangebied, Rode Kruispost, Tweede Kamerlid, 11 juliviering
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
36
Controle Aan elkaar, los of met koppelteken? 1. conjunctuur gevoeligheid …………………………………… 2. minimum jeugdloon …………………………………… 3. onderwijs vakorganisatie …………………………………… 4. linker bovenhoek …………………………………… 5. hoog eerwaarde …………………………………… 6. omhoog kijken …………………………………… 7. tegen over …………………………………… 8. Ensor tentoonstelling …………………………………… 9. langzaam aan …………………………………… 10. niet tegenstaande …………………………………… 11. mode industrie …………………………………… 12. ski jas …………………………………… 13. plaats vinden …………………………………… 14. opera orkest …………………………………… 15. hifi apparatuur ……………………………………
1.10 HET TREMA 1 Je schrijft een trema in niet-samengestelde woorden om te voorkomen dat twee opeenvolgende klinkers als één klank gelezen worden, m.a.w. als er sprake is van botsende klinkers. 10.1 Kanaän, cafeïne, reünie, reële, maïs, patiënt uitzonderingen: Latijn -eus, -ei, -eum en Frans -ien: museum, elektricien, mecanicien, opticien Let op: samenstellingen met botsende klinkers krijgen een streepje. radio-omroep, auto-ongeval, na-apen, zo-even 2 Bij meer dan twee klinkerletters wordt geen trema gezet net na de i (bijv. artificieel) en krijgt alleen de e of de i een trema (bijv. reeën, tweeëntwintig). 10.2 3 Schrijf geen trema op de eerste letter van au, ij, oe, ou en ui. beijveren, geautomatiseerd, geoefend, geout, geuit Schrijf geen trema in zuiver uitheemse woorden. baccalaureus, bohemien, musicienne, paella, petroleum De regels gelden niet voor afleidingen op -achtig: lava-achtig, lila-achtig.
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
37
Controle Trema of niet? 1. coordineren 2. milicien 3. vacuum 4. geeerd 5. commercieel 6. dieet 7. poezie 8. zoeven 9. beoordelen 10. lyceum
……………………………… ……………………………… ……………………………… ……………………………… ……………………………… ……………………………… ……………………………… ……………………………… ……………………………… ………………………………
1.11 DE APOSTROF Je schrijft een apostrof: 1 voor de meervouds-s van woorden die eindigen op een vrije klinker die met één letterteken (zonder accent) geschreven wordt 11.1 foto’s, mama’s, baby's maar: bureaus, abonnees, lentes, comités 2 in bezitsvormen van naamwoorden die eindigen op een sisklank 11.2 Bush’ presidentswoning, Max’ trui, Lies’ boek 3 in afleidingen van cijfer- en letterwoorden 11.3 A4’tje, 8’en, cd’tje, tv’s, 60+’er Opgelet: bij samenstellingen schrijven we een streepje! cd-rek, A4-papier, tv-programma 4 in de plaats van weggelaten letters in een woord 11.4 ’s morgens, ’k vertrek nu 5 als het letterwoord of de verkorting met 1 of meer hoofdletters wordt geschreven 11.5 Europol'er, ons Benelux'je 6 voor 'tje als het grondwoord op een medeklinker + y (uitgesproken als /ie/) of op een u (uitgesproken als /oe/) eindigt 11.6 baby'tje, sherry'tje, tiramisu'tje
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
38
7 de lange /aa/, /ee/, /oo/ en /uu/ worden geschreven als aa, ee, oo en uu; de lange /ee/, geschreven als é, verliest het accent en wordt ee; De lange /ie/, geschreven als i, wordt ie. 11.7 omaatje, cafeetje, taxietje, autootje
Controle Apostrof of niet? 1. Louis bril 2. een 40 er 3. essay s 4. FAQ s 5. tv programma 6. tante s jurk 7. Laura s schoenen 8. taxi s 9. gsm s 10 s avonds 11 pony tje
…………………………… …………………………… …………………………… …………………………… …………………………… …………………………… …………………………… …………………………… …………………………… …………………………… …………………………..
1.12 ACCENTTEKENS 1
Het accent circonflexe (^) verdwijnt op de a, u en o bij woorden van Franse herkomst. 12.1 ragout, debacle, paté, entrecote maar: crêpepapier, enquête, frêle, maîtresse
2
Vrouwelijke nevenvormen van woorden op -é krijgen geen -ée, maar -ee. 12.2 logé en logee, attaché en attachee, prostituee
3
In niet-algemeen gangbare woorden en uitdrukkingen die nog als zuiver Frans worden aangevoeld, blijven de accenttekens staan. 12.3 een tête-à-tête Het Franse accent aigu (é) valt meestal weg in de 1ste lettergreep, maar blijft verder in het woord. 12.4 debat, defilé
4
5
Het klemtoonteken Als de klank met meer dan één letter wordt weergegeven, krijgen de eerste twee letters een accentteken. 12.5 dé, jé van hét, ééuwig, vóórkomen
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
39
6
Het accent grave (è) wordt alleen nog gebruikt om een specifieke uitspraak weer te geven. 12.6 blèren, hèhè
Controle Schrijf accenten waar nodig. 1. maitre d’hotel 2. eclair 3. defile 4. ragout 5. pate 6. gene 7. cafes 8. logee 9. scene 10. protegee
…………………………… …………………………… …………………………… …………………………… …………………………… …………………………… …………………………… …………………………… …………………………… ……………………………
1.13 DE TUSSENLETTER IN SAMENSTELLINGEN 1.13.1 De tussenletter -n De behandelde regels gelden voor samenstellingen waarin tussen de delen een sjwa (= doffe e) wordt gehoord. Ze gelden niet voor: • samenstellingen waarvan het eerste deel op een -en eindigt. keukenstoel, buitenlucht • Samenstellingen met een oude naamvals-n ’s anderendaags, grotendeels
hoofdregel
Schrijf een -n als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord (zn) is dat uitsluitend een meervoud op -en heeft. 13.1 bessensap, boekenbon, krantenartikel, dodendans, koninginnenhapje, paardenstaart, vrouwengroep
logische gevolgen
Deze regel impliceert meteen dat we geen -n schrijven: - als het eerste deel een zn is en geen meervoud heeft tarwebloem, rijstebrij, gerstenat, roggebrood - als het eerste deel een zn is dat alleen een meervoud op -s heeft aspergesoep, horlogemaker, machinepark, lentebloem Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
40
- als het eerste deel een zn is dat op een sjwa eindigt en een meervoud op zowel -s als -n heeft lindeboom, aktetas, gedaanteverandering, groentetuin Opgelet hierbij! Als een zelfstandig naamwoord dat een persoon aanduidt een vrouwelijke nevenvorm heeft die alleen verschilt van de mannelijke door een achtervoegsel -e, dan gaan we voor de regels voor de tussenklank /(n)/ uit van de mannelijke vorm. We schrijven de tussenletters -en studentenkamer, agentenopleiding - als het eerste deel een bijvoeglijk naamwoord is rodekool, blindedarm, wittebrood, hogeschool In klassespeler, klotefilm en reuzemop beschouwen we het linkerdeel als bijvoeglijk naamwoord. - als het eerste deel een werkwoord is
spinnewiel, dwingeland, hebbeding, wiegelied, dronkelap, brandewijn, spelevaren maar: wiegendruk, wiegendood (het eerste deel is een zn, wieg), spinnenweb (eerste deel is een zn, spin) uitzonderingen
Schrijf geen -n 1
als het eerste deel verwijst naar een persoon of zaak die in de gegeven context enig is in zijn soort 13.2 zonnebank, Koninginnedag, maneschijn, hellevuur
2
in samengestelde bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel een versterkende of waardebepalende betekenis heeft. 13.3 boordevol(<>boordenknoop), reuzetrouw (<>reuzenverhaal), stekeblind, beretrots (<>berenhol)
3
als het eerste deel een lichaamsdeel en het geheel een versteende samenstelling is 13.4 kinnebak, kakebeen, ruggespraak (<>ruggengraat), hartelust
4
als ĂŠĂŠn van de delen niet meer als zelfstandig woord herkenbaar is in zijn oorspronkelijke betekenis 13.6 flierefluiter, bolleboos, papegaai, schattebout (<>kippenbout), madelief, bullebak, apekool, wildebras, sikkepit
OPMERKING: Deze uitzonderingen zou je beter niet ter sprake brengen in basisschool, maar bij voorkeur gewoon integreren in woordpakketten.
Nederlands
spelling
de
1zOKO/1zOLO
41
i
- selectieve lijst van woorden op -e met dubbel meervoud (-n/-s), die dus in samenstellingen geen -n krijgen! aktetas, bediendecontract, geboortecijfer, secondelang, weduwepensioen, gedachtewereld, novellebundel, vedetteparade aangifte bende geboorte groente kudde methode periode stilte waarde
Nederlands
akte bijdrage gedaante hoeve laagte mythe ronde synthese weduwe
attitude boete gedachte hoogte lade novelle satire type weide
spelling
bediende cassette gemeente keuze lawine nuance schade vedette ziekte
behoefte douane gewoonte kazerne lengte oplage seconde vitamine
1zOKO/1zOLO
belofte einde giraffe monoxide liefde oppervlakte sterkte vreugde
42
Schematisch voorgesteld: tussenletter in samenstelling
1.13.2 De tussenletter -s 1
Schrijf een -s als het eerste deel als afzonderlijk deel niet op een sisklank eindigt en het tweede deel niet met een sisklank begint, maar een tussen-s wordt gehoord. 13.7 Dus: hoor je een -s die van geen van beide delen afkomstig is, dan schrijf je die. meningsverschil, beleidsverklaring, levenslust
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
43
analogieregel
2
Schrijf een -s in samenstellingen waarvan het tweede deel met een sisklank begint als de aanwezigheid ervan blijkt uit een samentrekking. Je kan hier de regel van analogie toepassen, d.w.z. dat je vergelijkt met een gelijksoortige samenstelling zonder sisklank. 13.8 jongensschool (want jongens- en mannenkleren) stationschef (want stations- en havenhoofd) liefdesscène (want liefdes- en sterfscène) De regels geven echter niet altijd uitsluitsel. Vaak bestaan evenwaardige uitspraakvarianten, zodat je ook gelijkwaardige spellingvarianten krijgt: spelling(s)regel, drug(s)beleid, huid(s)kleur, geluid(s)hinder, voorbehoed(s)middel, tijd(s)verschil
Controle Maak samenstellingen en verwijs telkens naar de regel. 1. staat + schuld 2. asperge + soep 3. hulde + betoon 4. hoogte + zon 5. paard + distel 6. zon + wijzer 7. boer + dochter 8. boek + kast 9. bende + vorming 10. gemeente + huis
…………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… ……………………………………
1.14 AFBREKEN In de nieuwe Woordenlijst (het Groene Boekje) wordt bij elk woord met een punt duidelijk gemaakt waar de mogelijke afbreekplaatsen zijn. De hoofdregel daarbij is dat een woord op de grens tussen twee lettergrepen wordt afgebroken. Voorts gelden de volgende regels: 1
Samenstellingen worden afgebroken tussen de samengestelde delen. 14.1 geluids-hinder, aard-appel, lieve-heers-beestje
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
44
2
Bij afleidingen bepaalt het grondwoord de afbreekplaats. 14.2 boom-pje, ont-zettend, ver-ont-rust, breed-te, dek-sel, ge-bergte, on-wil Maar: regel (2) geldt niet bij achtervoegsels die met een klinker beginnen. Dan gaat één medeklinker mee naar de volgende regel. lo-pen, gees-ten, kou-welijk, tui-nier, zie-lig, boe-rin, lera-res Deze uitzonderingsregel geldt niet in de volgende drie gevallen: - Het achtervoegsel -achtig krijgt geen medeklinker mee. geel-achtig (<>ge-lig) - Het achtervoegsel -aard(ig) krijgt geen medeklinker mee. laf-aard, wreed-aard (<> bas-taard, grijn-zaard, Span-jaard) - Als het grondwoord eindigt op een medeklinker plus -st dan gaat die -st mee naar de volgende regel afkom-stig, oog-sten, gebar-sten
OPMERKING: Bij woordafbrekingen voor de verkleiningsuitgang vervalt de apostrof, de klinkerverdubbeling en doorgaans ook de vernederlandste vorm. Bijvoorbeeld: baby’tje > baby-tje, vlaatje > vla-tje, cafeetje > cafétje, skietje > ski-tje
3
Samenstellingen en afleidingen van Griekse of Latijnse herkomst waarvan de delen niet meer als zodanig worden herkend, worden niet afgebroken volgens regels (1) en (2), maar volgens regel (6). 14.3.1 mo-narchie, pa-norama, res-pect Woorden van die afkomst waarin de delen wel als Grieks of Latijn worden herkend, blijven regels (1) en (2) volgen. 14.3.2 bio-sfeer, trans-actie
4
Tussen opeenvolgende klinkerletters mag worden afgebroken wanneer die klinkerletters samen geen aanduiding vormen voor één klank, zoals eu, oe, ui, aai, ooi, oei. 14.4 appreci-eert, individu-eel, ri-ool, koei-en, muse-um
5
Er mag niet op zo’n manier worden afgebroken dat een lettergreep van één klinkerteken apart komt te staan aan het begin of aan het einde van een regel. Dit geldt ook voor woorden die onderdeel zijn van een samenstelling of afleiding. 14.5 *a-drenaline, *studi-o (MAG NIET!)
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
45
6
Tussen niet-opeenvolgende klinkerletters mag zo worden afgebroken dat zo veel mogelijk medeklinkerletters naar de volgende regel gaan. 14.6 wa-ter, ka-trol, pro-gramma, indu-strie Bij deze regel gelden twee voorwaarden: − Er mag geen onwelgevormd spellingbeeld van het eerste deel ontstaan. D.w.z. a) het eerste deel moet een lettergreepeinde kunnen zijn b) de afbreking mag geen aanleiding geven tot een andere uitspraak − Het tweede deel moet uitspreekbaar blijven: niet: am-bten wel: ambten. Verder gelden nog de volgende afspraken: − − − − − −
De combinaties st en sp worden afgebroken na de s. De combinatie ch geldt als één medeklinker. De combinatie ng geldt als twee medeklinkers. Voor en na de x tussen klinkers wordt niet afgebroken. Bij woordafbrekingen vervalt het trema. De apostrof in verkleinwoorden valt weg bij afbreking.
Controle Splits de volgende woorden. 1. examen 2. cafeetje 3. eigenaardig 4. angstig 5. even 6. lachen 7. buiig 8. haastig 9. koffiepot 10. boeren
Nederlands
…………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… …………………………………… ……………………………………
spelling
1zOKO/1zOLO
46
1.15 AFKORTINGEN soorten
Om de spelling van de afkortingen correct te interpreteren en toe te passen, moet eerst het onderscheid tussen vijf soorten afkortingen worden gemaakt: 1. echte afkortingen: een verkorte vorm die wordt uitgesproken zoals het woord of de groep woorden waarvoor de afkorting voluit staat (bijvoorbeeld d.w.z. voor dit wil zeggen) 2. symbool: een genormeerde notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta (bijvoorbeeld km voor kilometer, â&#x201A;Ź voor euro). Symbolen worden uitgesproken als de woorden waarvoor ze staan. 3. initiaalwoord: een verkorte vorm die uit de beginletters van woorden is samengesteld en letter voor letter wordt uitgesproken (bijvoorbeeld pc /peecee/ voor personal computer, EU /ee uu/ voor Europese Unie 4. letterwoord: een verkorte vorm die uit de beginletters van woorden is samengesteld en als gewoon woord wordt uitgesproken (bijvoorbeeld aids /eets/ voor acquired immune deficiency syndrome) 5. verkorting: een verkorte vorm die uit een of meer (delen van) lettergrepen is samengesteld (bijvoorbeeld hifi voor high fidelity, info voor informatie).
1
Neem de schrijfwijze over die de organisatie zelf gebruikt, ook als die niet met de onderstaande regels overeenstemt. 15.1 K.U.Leuven (Katholieke Universiteit Leuven), S.M.A.K. (Stedelijk Museum voor Actuele Kunst) Neem ook de schrijfwijze van de vreemde taal over als we een afkorting nog als vreemdtalig aanvoelen. GmbH (Gesellschaft mit beschränkter Haftung), Ltd (limited)
2
Schrijf een echte afkorting met 1 of meer punten. Meestal staat er na elk afgekort woord een punt. 15.2 a.u.b. (alstublieft), bv. of bijv. (bijvoorbeeld), etc. (et cetera) Behoud in een echte afkorting de hoofdletters die ook in de voluit geschreven woorden voorkomen. Fr. (Frans), Z.K.H. (Zijne Koninklijke Hoogheid)
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
47
3
Schrijf een symbool zonder punten. 15.3 km/h (kilometer per uur), m, dm, cm, mm, km, cl, hl Schrijf een symbool met kleine letters of hoofdletters volgens de nationale of internationale normen die daarvoor gelden. A (ampère), EUR (euro), Na (natrium)
4
Schrijf een initiaalwoord zonder punten en met kleine letters. 15.4 btw (belasting over de toegevoegde waarde), nv (naamloze vennootschap) opmerking 1: Schrijf een initiaalwoord met punten als de uitspraak als initiaalwoord gewoon is geworden naast de uitspraak voluit (a.u.b., want zowel alstublieft als ook /aa uu bee/). opmerking 2: Schrijf een initiaalwoord met punten als het ten onrechte als een bestaand woord zou kunnen worden gelezen. een aso in het a.s.o. (een asociaal in het algemeen secundair onderwijs) Onderwijstypes schrijven we echter meestal zonder punten en in kleine letters. aso, tso, kso, bso, buso opmerking 3: Behoud in een initiaalwoord de hoofdletters die ook in de voluit geschreven woorden voorkomen. NMBS (Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen), NS (Nederlandse Spoorwegen) opmerking 4: Schrijf in een initiaalwoord hoofdletters als dat zo gebruikelijk is, ook als de voluit geschreven woorden geen hoofdletters hebben. BV (bekende Vlaming), EHBO (eerste hulp bij ongevallen), PS (postscriptum)
5 a Schrijf een letterwoord zonder punten. 15.5 bom (bewust ongehuwde moeder), pin (persoonlijk identificatienummer) 5 b Schrijf geen hoofdletters in een letterwoord als het zo ingeburgerd is. laser (Light Amplification by Stimulated Emission of Radiation), ufo (unidentified flying object), vip (very important person) 5 c Schrijf een letterwoord van vier letters of minder volledig met hoofdletters als het een eigennaam is. Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
48
VN (Verenigde Naties), MAP (Mestactieplan) NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie) 5 d Schrijf een letterwoord van vijf letters of meer met een beginhoofdletter als het een eigennaam is. Bloso (Commissariaat-generaal voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie) 6
Schrijf een verkorting met kleine letters, zoals een gewoon woord. 15.6 airco (airconditioning), hifi (high fidelity), prof (professor, professional) Opgelet! Schrijf de verkorting met een hoofdletter als het een eigennaam is. Benelux, Europol (Europese politiedienst)
Controle Hoe kort je af (met/zonder punten, met/zonder hoofdletters)? 1. aub (alstublieft) ………………………….. 2. rva (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening) ………………………….. 3. opm (opmerking) ………………………….. 4. nav (naar aanleiding van) ………………………….. 5. mi (mijns inziens) ………………………… 6 p (pagina) …………………………… 7 nmbs (Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen) ……………… 8 buso (buitengewoon secundair onderwijs) …………………………. 9 wtc (World Trade Center) …………………………. 10 vn (Verenigde Naties) ………………………….
1.16 LEESTEKENS 1.16.1 De komma De komma duidt een pauze aan die korter is dan die van een punt of kommapunt. Schrijf een komma: 1
Nederlands
voor en na een aanspreking 16.1.1 Jan, kom je nu? spelling
1zOKO/1zOLO
49
2
tussen de delen van een opsomming, behalve voor en/of 16.1.2 Ik hou van asperges, tomaten, sla, radijsjes en wortelen.
3
tussen adjectieven die bij hetzelfde substantief staan 16.1.3 een grote, rode, blitse sportwagen
4
voor en na een bijstelling 16.1.4 Mieke, het knapste meisje van de school, is razend populair.
5
voor de voegwoorden ‘maar’, ‘omdat’ en ‘want’ en soms ook voor andere voegwoorden 16.1.5 Hij stopt met werken, want hij is ernstig ziek.
6
tussen nevengeschikte zinnen die niet door een voegwoord verbonden worden 16.1.6 Hij ging naar het voetbal, zij ging winkelen.
7
tussen twee persoonsvormen 16.1.7 Omdat hij zo raar keek, vroeg ik hem wat er scheelde.
8
voor en na tussenwerpsels 16.1.8 Helaas, ze zijn uitverkocht.
9
in brieven tussen de plaatsnaam en de datum 16.1.9 Tielt, 17 maart 2007
1.16.2 De puntkomma De kommapunt of puntkomma kan je gebruiken om twee zinnen die nauw samenhangen te scheiden. De kommapunt duidt een langere pauze aan dan de komma. 16.2 Hij gaf geen krimp; toch roerde het hem diep.
1.16.3 De punt We plaatsen een punt na een mededelende zin of een onrechtstreekse vraag. 16.3 De rechter vroeg of hij het gedaan had. Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
50
1.16.4 Aanhalingstekens Je kan aanhalingstekens gebruiken 1
om bepaalde woorden speciaal te benadrukken. 16.4.1 Wat bedoel jij met “eigenaardig”?
2
voor en na titels van boeken en films of namen. 16.4.2 Heb jij “Hersenschimmen” van Bernlef gelezen?
3
als je de woorden van iemand LETTERLIJK weergeeft, dus NIET als je ze indirect weergeeft. 16.4.3 Er zijn drie soorten aanhalingen: a) beginaanhaling “Kom eens hier”, zei opa. b) onderbroken aanhaling “Wil je”, vroeg opa, ”nu eens hier komen?” c) eindaanhaling Opa vroeg: ”Wil je eens hier komen?”
Het onderscheid tussen enkele en dubbele aanhalingstekens ligt niet vast. De volgende regels komen het meest overeen met het gangbare gebruik: - Gebruik dubbele aanhalingstekens (“…”) voor citaten. - Gebruik enkele aanhalingstekens (‘…’) voor een citaat in een citaat, een citaat van een enkel woord, of voor woorden met een speciale status. De voorzitter zei: “U zegt zelf ‘misschien’.” Onze directeur noemt deze ontwikkeling ‘verontrustend’. OPMERKING: Waar plaats je nu een komma in een onderbroken aanhaling? De regel schrijft het volgende voor: - als de zin die aangehaald wordt op zich geen komma bevat, dan plaats je een komma na het sluiten van de eerste aanhaling - als de zin die aangehaald wordt wel een komma bevat, dan plaats je de komma binnen de aanhaling, dat wil zeggen voor het sluiten van de eerste aanhalingstekens. Bijvoorbeeld: Wil je nu eens hier komen?
“Wil je”, vroeg opa, ”nu eens hier komen?” Hij komt niet, want hij is ziek. “Hij komt niet,”zei ze, ”want hij is ziek.”
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
51
1.16.5 Gedachtestreep Een gedachtestreep kan je gebruiken 16.5 • •
om een gedachte midden in een zin te benadrukken Hun werk – ik geef het toe – was beter dan het mijne. om een langere rust aan te geven Hij spendeerde graag veel geld – te veel geld.
1.16.6 Beletselteken Het beletselteken kunnen we gebruiken 16.6 • • •
om de spanning op te drijven Toen opende hij de doos … en zag … na een gedachte die niet volledig vermeld wordt Hij probeerde het echt maar helaas … na een opsomming die niet volledig is Ze kreeg boeken, kleren, …
1.16.7 Haakjes Tussen haakjes plaatsen we een nadere toelichting, een verklaring, een verwijzing of de beklemtoning van een bepaalde gedachte. 16.7 Opa (92 jaar!) fietste nog elke dag.
1.16.8 Het vraagteken Een vraagteken staat op het einde van een rechtstreekse vraag. 16.8 Kan dat echt?
1.16.9 Het uitroepteken Het uitroepteken plaatsen we na een uitroepende zin, een bevel, een kreet, een uiting van verwondering. 16.9 Proficiat! Doe zo voort!
1.16.10
De dubbele punt
De dubbele punt wordt gebruikt: 16.10
Nederlands
•
voor een eindaanhaling De buurman zei: ”Kom binnen!”
•
voor een verklarende opsomming Zijn mand lag vol vruchten: bananen, citroenen, … spelling
1zOKO/1zOLO
52
•
voor een toelichting of verklaring Jan kon niet komen: hij was ernstig ziek.
Let op: na een dubbele punt schrijven we doorgaans een kleine letter! We bedachten het volgende plan: eerst winkelen en dan uit eten. Ik stelde hem voor de keuze: je gaat met mij mee of je gaat helemaal niet. In 3 gevallen komt na een dubbele punt toch een hoofdletter: •
als het woord zelf al een hoofdletter heeft Vanochtend hebben we: Frans, biologie en wiskunde.
•
voor een citaat dat uit een hele zin bestaat Hij zei: “Ik geloof het niet.” bij een opsomming van meer dan één zin Hij had de volgende vragen: Waarom is de vergadering uitgesteld? Waarom hebben zo weinig studenten hun interesse laten blijken?
•
Controle Schrijf leestekens in de tekst. Oma en opa trekken elke donderdag naar de markt want ze houden van de drukte de gezelligheid en de mensen Ze kopen er vanalles sla wortelen tomaten paprika’s Als het mooi weer is gaan ze met de fiets want ze zijn nog heel kwiek voor hun leeftijd 85 al Oma zei vorige week Ik blijf met de fiets gaan Ik ook zei opa want ik kan niet stilzitten Ach zolang hun gezondheid het toelaat moeten ze het zeker niet laten We vragen ons allemaal dat zijn mijn ooms tantes en neven en nichten af hoelang het nog kan
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
53
1.17 OPLOSSINGEN VAN DE CONTROLEOEFENINGEN 1.17.1 Klinkers 1. maken 2. strootje 3. actief en activiteit 4. zalig 5. slee 6. sleetje 7. beren 8. vuur 9. zus 10. bommen
regel 4.3 4.3 4.5 4.3 4.6 4.6 4.3 4.2 4.1 4.1
1.17.2 Bastaardwoorden 1. kamille 2. catalogus 3. categoriek 4. kopiĂŤren 5. comitĂŠ 6. fabricaat 7. combineren 8. kaduuk 9. cadeau 10. kannibaal 11. demaskeren 12. akkoord 13. escaleren 14. elektronica 15. advocaat 16. karbonade 17. kaviaar 18. effectief 19. spektakel 20. locatie
1.17.3 Werkwoorden 1. Hij heeft geracet. 2. We hebben uren gescrabbeld. 3. Hij heeft me verbaasd. Nederlands
6.12 6.7 6.7 spelling
1zOKO/1zOLO
54
4. Duid eens de fouten aan. 5. Dit wordt je vriendelijk aangeboden door … 6. Ik beantwoord die vraag liever niet. 7. De beschutte werkplaats 8. Hij lachte zich krom. 9. Ze heeft te veel gebingood. 10. Baad je graag in zee? 11. Ze houdt van fietsen. 12. De verlichte kamer. 13. De lamp verlichtte de kamer. 14. Rijdt u maar gewoon door. 15. Gisteren raadden ze het niet! 16. Verwondert je dat? 17. Hij startte met een voorgerecht. 18. Wordt ze weer beter? 19. Je had het beloofd 20. De prijs zal verloot worden.
6.10 6.4 6.1 6.9 6.6 6.7 6.3 6.4 6.8 6.6 6.11 6.6 6.4 6.6 6.4 6.7 6.7
1.17.4 Hoofdletters 1. Oktoberrevolutie 2. februari 3. middeleeuwen 4. Kerstmis 5. Jan 6. Hemelvaart 7. een Opel 8. Noord en Zuid … 9. Kreeftskeerkring 10. Zuid-Afrikaans 11. de Titanic 12. moezelwijn 13. Belgenmop 14. renaissance 15. Vlaams-Brabanders
7.7 (historische gebeurtenis) 7.16 (maand) 7.7.2 (historische periode) 7.7 7.3 7.7 7.9 7.16 (uitzondering) 7.6 7.6 7.9 7.14 7.4 7.7.2 (historische periode) 7.4
1.17.5 Koppelteken (liggend streepje) 1. maag-darmklachten 2. IQ-test 3. cultureel-maatschappelijk 4. mini-initiatief 5. laag-bij-de-gronds 6. 65-jarig 7. minister-president 8. café-uitbater 9. radio-omroep 10. West-Vlaams
Nederlands
8.3 8.6 8.1 8.7 8.9 8.6 8.2 8.4 8.4 8.5
spelling
1zOKO/1zOLO
55
1.17.6 Aaneenschrijven 1. conjunctuurgevoeligheid 2. minimumjeugdloon 3. onderwijsvakorganisatie 4. linkerbovenhoek 5. hoogeerwaarde 6. omhoogkijken 7. tegenover 8. Ensortentoonstelling 9. langzaamaan 10. niettegenstaande 11. mode-industrie 12. ski-jas 13. plaatsvinden 14. operaorkest
samenstelling samenstelling met minimumsamenstelling uit 3 of meer delen samenstelling uit 3 delen titulatuur samengesteld werkwoord samengesteld voorzetsel samenstelling met eigenaam samengesteld bijwoord samengesteld voorzetsel 8.4 8.4 samengesteld werkwoord 8.4 n.v.t., <ao> niet te lezen als één klinker samenstelling met verkorting zonder klinkerbotsing
15. hifiapparatuur
1.17.7 Het trema 1. coördineren 2. milicien 3. vacuüm 4. geëerd 5. commercieel 6. dieet 7. poëzie 8. zo-even 9. beoordelen 10. lyceum
10.1 10.1 (uitzondering) 10.1 10.1 10.2 10.2 10.1 10.1 (= samenstelling!) 10.1 (geen botsende klinkers) 10.1 (uitzondering)
1.17.8 De apostrof 1. Louis’ bril 2. een 40’er 3. essays Nederlands
11.2 11.3 voldoet niet aan de voorwaarden van spelling
1zOKO/1zOLO
56
4. FAQ's 5. tv-programma 6. tantes jurk 7. Laura’s schoenen 8. taxi’s 9. gsm's 10. ’s avonds 11. pony'tje
11.1 11.3 11.3 (uitzondering: samenstelling!) voldoet niet aan de voorwaarden van 11.1 11.1 11.1 11.3 11.4 11.6
1.17.9 Accenttekens 1. maître d’hôtel 2. eclair 3. defilé 4. ragout 5. paté 6. gêne 7. cafés 8. logee 9. scène 10. protégee
1.17.10
12.3 12.4 12.4 12.1 12.4 12.1 12.4 12.2 12.1 12.2
De tussenletter in samenstellingen 1. staatsschuld 2. aspergesoep 3. huldebetoon 4. hoogtezon 5. paardendistel 6. zonnewijzer 7. boerendochter 8. boekenkast 9. bendevorming 10. gemeentehuis
Nederlands
13.8 13.1 13.1 13.1 13.1 13.2 13.1 13.1 13.1 13.1
spelling
1zOKO/1zOLO
57
1.17.11
Afbreken 1. exa-men 2. café-tje 3. eigen-aardig 4. ang-stig 5. even 6. la-chen 7. bui-ig 8. haas-tig 9. koffie-pot 10. boe-ren
1.17.12
14.5 14.2 (opmerking) 14.2 14.2 14.5 14.2 14.4 14.2 14.1 14.2
Afkorten 1. a.u.b. (alstublieft) 2. RVA (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening) 3. opm. (opmerking) 4. n.a.v. (naar aanleiding van) 5. m.i. (mijns inziens) 6 p. (pagina) 7 NMBS (Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen) 8 buso (buitengewoon secundair onderwijs) 9 WTC (World Trade Center) 10 VN (Verenigde Naties)
1.17.13
Leestekens Oma en opa trekken elke donderdag naar de markt, want ze houden van de drukte, de gezelligheid en de mensen. Ze kopen er vanalles: sla, wortelen, tomaten, paprika’s, … Als het mooi weer is, gaan ze met de fiets, want ze zijn nog heel kwiek voor hun leeftijd (85 al!). Oma zei vorige week: ”Ik blijf met de fiets gaan.” “Ik ook,” zei opa, ”want ik kan niet stilzitten.” Ach, zolang hun gezondheid het toelaat, moeten ze het zeker niet laten. We vragen ons allemaal − dat zijn mijn ooms, tantes en neven en nichten − af hoelang het nog kan.
Nederlands
spelling
1zOKO/1zOLO
1
6. SCHRIFTELIJKE TAALVAARDIGHEID: teksten schrijven
Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO
2
1 2
INLEIDING .................................................................. 3 TEKSTSOORTEN....................................................... 3
2.1 2.2
Algemeen .......................................................................................... 3 E-mail ................................................................................................ 4
3
HET SCHRIJFPROCES: EEN STAPPENPLAN ......... 5
3.1 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.4 3.5
Verkenning ........................................................................................ 5 Inhoud zoeken ................................................................................... 5 Informatie ordenen............................................................................. 5 Schrijfplan.......................................................................................... 6 Mind Map........................................................................................... 6 Kladversie schrijven ........................................................................... 8 Controlefase ...................................................................................... 8
4 5
DELEN VAN DE TEKST ............................................. 9 TEKSTNIVEAUS ........................................................ 9
5.1 5.2
Algemeen .......................................................................................... 9 Alinea’s .............................................................................................. 9
6 7 8 9 10
SIGNAALWOORDEN ............................................... 10 STIJL ........................................................................ 11 OPMAAK .................................................................. 11 CHECKLIST ............................................................. 11 OEFENINGEN .......................................................... 12
Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO
3
LEERDOELEN: Na het studeren moet je: weten hoe een goede tekst tot stand komt. een tekstplan of Mind Map kunnen opstellen als basis voor je tekst. een tekst in een vlot leesbare stijl kunnen schrijven met een logische opbouw, ingedeeld in alinea’s en zonder taal- of spelfouten. je schrijfstijl kunnen aanpassen aan je doelpubliek en aan de tekstsoort. een aangepaste lay-out aan je tekst meegeven.
1
INLEIDING Schriftelijke taalvaardigheid is veel meer dan correct spellen. We verwachten dat de studenten een vlotte, inhoudelijk degelijke, goed gestructureerde tekst kunnen schrijven. Schrijven kan je leren! Het onderstaande stappenplan en de checklist zijn bedoeld als houvast. Wie wil reflecteren over het eigen schrijfproces en beseft dat schrijven heel vaak herschrijven is, is al een heel eind op weg!
2
TEKSTSOORTEN
2.1 Algemeen Het spreekt voor zich dat je je schrijfstijl aanpast aan de lezer voor wie je tekst is bedoeld en aan het soort tekst dat je voor ogen hebt. Als je met een vriendin zit te chatten, gebruik je niet dezelfde woorden en afkortingen als wanneer je een sollicitatiebrief schrijft. Zakelijke brieven, verslagen van vergaderingen, webteksten, scripties, persberichten, etc. hebben allemaal een eigen functie en publiek. Het is dan ook belangrijk om goed voor ogen te houden wat de functie van jouw tekst is en wie je lezer zal zijn. Als leraar moet je vaak specifieke tekstsoorten kunnen schrijven, zoals lesvoorbereidingen, documenten, notities, verslagen, briefjes, etc. voor het functioneren op klas- en schoolniveau, voor de eigen professionalisering en voor communicatieve doeleinden. Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO
4
Omdat de studenten binnen het afstandsonderwijs vaak gebruik maken van email en omdat dat nu net een tekstsoort is die een bepaalde “netiquette” vereist, gaan we hieronder toch even iets dieper in op dit genre.
2.2 E-mail Schrijf verzorgde e-mails
verzorgd
De eerste indruk bij het lezen van een mail erg belangrijk. Let dus op taal- en tikfouten, en lees je mail altijd na voor het versturen. Zorg ook voor voldoende witregels, om de leesbaarheid van je e-mail te verhogen. Gebruik een aangepaste stijl en zorg voor een duidelijke inleiding en afsluiting.
Gebruik een aangepaste stijl
stijl
De stijl van en e-mail hangt af o.a. af van de relatie tussen zender en ontvanger (vriendschappelijk, hiërarchisch, onbekenden, ...), de inhoud (officiële boodschap, informele mededeling, ...) en de voorgeschiedenis van het bericht (nieuw bericht, tweede reply, ...). Wanneer je dus naar een lector mailt, zal de stijl van de mail veel formeler zijn dan wanneer je naar een vriend mailt. Afkortingen en smileys gebruik je eerder in een informeel bericht naar een familielid of vriend, maar niet in een formele context. Naar gelang van hun eigen voorkeur kan je bepaalde lectoren wat informeler toespreken, maar blijf steeds beleefd en gebruik altijd een aanspreking en afsluiting.
toon van het bericht
één onderwerp
E-mail is een vorm van schriftelijke communicatie, en niet-verbale uitdrukkingswijzen, zoals intonatie, gezichtsuitdrukkingen en gebaren ontbreken. E-mailberichten kunnen daardoor verkeerd begrepen worden door de bestemmeling. Wees daarom voorzichtig met humoristische of sarcastische opmerkingen, die kunnen leiden tot misinterpretaties. Wanneer woorden volledig in hoofdletters getypt worden, komt dit volgens de netiquette overeen met schreeuwen. Dat doe je dus beter niet. Stuur liever twee of meer mails, i.p.v. één lange mail met verschillende onderwerpen. Veel gebruikers archiveren namelijk hun mail op basis van het onderwerp. Geef dit onderwerp ook duidelijk aan. Stuur nooit een mail met een blanco onderwerpveld of met een te algemeen onderwerp, zoals 'vraagje' of ‘hallo’. In een formele mail begin je met jezelf voor te stellen, tenzij de ontvanger je reeds kent. Wanneer je mailt naar een lector, vermeld je altijd je studierichting en -jaar. Wees altijd kort en bondig in een e-mail, en vermijd herhalingen. Schrijf nooit ellenlange berichten.
opbouw
Gebruik niet te veel extra opmaak ( zoals vet, schuin of onderlijnd) en zorg ervoor dat een langer bericht onderverdeeld is in alinea’s die van elkaar gescheiden zijn door witregels.
Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO
5
Na de aanhef en de slotzin kun je een komma plaatsen (of helemaal niets) en laat je doorgaans twee witregels.
aanhef
afsluiten
Net zoals bij brieven beschikt men over een hele reeks aanspreekvormen, van heel informeel tot uiterst beleefd. Gebruik in een formele context (werkgever, mentor, etc.) altijd een vrij formele aanspreking, zoals 'Geachte …’ of het iets minder formele ‘Beste…’. Sluit uw bericht op een passende manier af. ‘Met vriendelijke groet(en)’ is een gebruikelijke slotzin voor een formele e-mail. ‘Hoogachtend’ kan uiteraard ook, maar wordt niet vaak meer toegepast. Neem onderaan de relevante afzendergegevens op. Indien je verwacht dat de ontvanger nog contact zal willen opnemen, kun je dus onder je naam ook je contactgegevens achterlaten.
3
HET SCHRIJFPROCES: EEN STAPPENPLAN
3.1 Verkenning De eerste stap is het verkennen van je schrijfsituatie en je schrijfopdracht. Overloop de volgende vragen: 1) Voor wie is de tekst bedoeld? 2) Welk soort tekst wordt het? 3) Wat wil de lezer te weten komen? 4) Hoeveel tijd heb ik ter beschikking?
3.2 Inhoud zoeken 1) Ga na wat je precies moet en wil uitwerken (inhoud, stellingen, voorbeelden, toepassingen, persoonlijk besluit?). 2) Brainstorm: wat weet jij er al over? Noteer kort ideeën, ervaringen, kennis. Werk eventueel met woordspinnen om ideeën wat te clusteren. Laat je gedachten in deze fase nog de vrije loop. Je schrijft beter te veel op dan te weinig. Later kun je het overbodige eruit filteren. 3) Heb je nog meer informatie nodig? Raadpleeg internet, boeken, tijdschriften, een cursus of neem contact op met deskundigen.
3.3 Informatie ordenen Dit is een heel belangrijke stap in het schrijfproces. Begin niet zomaar te schrijven. Je schrijft jezelf binnen de kortste keren vast. Aan de hand van een Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO
6
schrijfplan of Mind Map kun je op voorhand de structuur van je tekst vastleggen. Hieronder worden beide mogelijkheden om je informatie te ordenen kort besproken. 3.3.1
Schrijfplan Rangschik alle informatie in twee kolommen. Formuleer het kort/kernachtig. Linkerkolom Wat wil ik met deze alinea? (functie? Bijvoorbeeld: inleiding, kort samenvatten, argumenteren, voorbeelden geven, …)
3.3.2
Rechterkolom Wat komt er in deze alinea? (losse punten)
Mind Map Een Mind Map is, zoals het woord zelf zegt, een kaart van de hersenen. Met een Mind Map kun je je denkpatronen als het ware in beeld brengen. Het is een vorm van aantekeningen maken die beter kan werken dan het traditionele schema, althans na wat oefening. Zo’n visueel schema sluit eigenlijk beter aan bij de werking van de hersenen dan een lineaire tekst. Gedachten komen niet netjes in een rijtje, maar springen van het een op het ander, volgen tegelijkertijd verschillende banen, associëren verder, enz. Hoe maak je een Mind Map? Je zet het centrale begrip in het midden van de pagina. Daarbij is het trouwens aangeraden het blad in ‘landscape’-positie te leggen. Via vertakkingen geef je aan welke begrippen ermee te maken hebben. De begrippen die verder van de kern staan, zijn ondergeschikt aan meer centrale begrippen. Je kan pijlen gebruiken om begrippen te verbinden die ver van elkaar verwijderd staan, maar toch onderling verband houden. Een voorbeeld:
Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO
7
Mind Maps kunnen ook worden gebruikt om hele hoofdstukken van een syllabus samen te vatten in ĂŠĂŠn overzichtelijke tekening. Op die manier kun je later het hoofdstuk gemakkelijk opnieuw oproepen in een mum van tijd. In dat geval zul je de Mind Map ook iets visueler moeten uitwerken. Een voorbeeld:
Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO
8
Op de verbindingslijnen kunnen ook nog eens expliciet woorden worden vermeld om de onderlinge verbanden aan te geven. Elke Mind Map is anders. Het is een persoonlijke weergave van de gedachten aan de hand van sleutelwoorden, eventueel aangevuld met kleuren, symbolen, tekens, enz. Er kunnen cirkels, vierkanten en andere figuren gebruikt worden om overeenstemmende begrippen of begrippen van een zelfde tekstniveau aan te geven. Het is zaak om consequent te blijven zodat je je later in één oogopslag de tekst opnieuw voor de geest kunt halen. Tips voor een goede Mind Map: 1) 2)
3) 4) 5)
Leg je blad horizontaal en begin in het midden. Alle vertakkingen staan in een onderlinge verhouding. De takken vertrekken vanuit het midden en vertakken naar buiten toe naar een ander niveau (‘Radiant Thinking’) Als je alle symbolen, pijlen en vertakkingen wegdenkt, moet de structuur van de Mind Map eigenlijk nog zichtbaar zijn. Dit kan door sleutelwoorden van eenzelfde niveau op een gelijke manier te markeren. Wees creatief. Gebruik beelden (symbolen, tekeningen, kleuren…) Woorden in blokletters blijven beter hangen door ons fotografisch geheugen. Sleutelwoorden noteren. Geen zinnen. Wees zuinig op wat je noteert: je hoeft niet te noteren wat je ‘weet’. Vaak is een sleutelwoord een ‘trigger’ die het hele verhaal terugbrengt.
3.4 Kladversie schrijven Nu schrijf je een kladversie met de gegevens uit je schrijfplan of Mind Map. Om de functies uit de linkerkolom duidelijk te maken, kan je gebruik maken van signaalwoorden (zie punt 6). Na de controle en de nodige aanpassingen, kun je aan de opmaak beginnen om tot het definitieve resultaat te komen.
3.5 Controlefase Laat je tekst even liggen en lees hem opnieuw. Leest het vlot? Bekijk de checklist (zie punt 9) om te weten waarop je moet letten als je de tekst nog eens leest! Laat het, indien mogelijk, ook eens door iemand anders lezen. Alles wat onduidelijk is voor de lezer, zul je anders moeten formuleren. Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO
9
4
DELEN VAN DE TEKST Zorg ervoor dat je tekst logisch en duidelijk opgebouwd is. Net zoals bij een normaal gesprek, val je niet meteen met de deur in huis. Je eerste alinea zal dan ook een inleidende alinea zijn. Hierin wordt het onderwerp van de tekst voorgesteld, de aanleiding van je schrijven uitgelegd, een voorproefje gegeven van wat er moet komen of een overzicht gegeven van de opbouw van je tekst. Je laatste alinea is je slotalinea waarin je vaak tot een besluit komt of terugkomt op een vraag. Alles daartussen noemen we het midden. Het middenstuk wordt ook logisch ingedeeld per onderwerp of deelonderwerp. (zie punt 5)
5
TEKSTNIVEAUS
5.1 Algemeen Afhankelijk van de lengte van je tekst, kun je de tekst onderverdelen in tekstniveaus om de leesbaarheid te bevorderen. Langere teksten worden meestal onderverdeeld in hoofdstukken, paragrafen, subparagrafen, secties en alinea’s. Teksten tot niet meer dan twee A4’tjes bevatten doorgaans enkel alinea’s. Journalistieke teksten kun je echter weer aantrekkelijker maken door koppen en subkoppen te gebruiken.
5.2 Alinea’s Een alinea is zowat de belangrijkste bouwsteen van je tekst en behandelt meestal een bepaald aspect van het onderwerp van je tekst. Hij bestaat uit een aantal zinnen en wordt van de volgende alinea gescheiden door een witregel of een inspringing. Een witregel tussen de alinea’s zorgt voor een rustpunt in de tekst en bevordert dus ook de leesbaarheid ervan. Indien je merkt dat je alinea te lang wordt, kun je hem nog eens proberen op te splitsen in twee verschillende alinea’s. De gemiddelde alinea (afhankelijk van de tekstsoort en –lengte) bevat vijf tot zeven zinnen, maar in principe mag het ook eens iets langer en dan weer iets korter. Zorg ervoor dat er in je tekst niet te veel verschil zit in de lengte van je alinea’s. Een alinea kan zelfs uit één Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO
10
zin bestaan en krijgt dan zelfs iets meer attentiewaarde. Overdrijf daar echter niet mee.
6
SIGNAALWOORDEN Signaalwoorden zijn woorden die je tekst leesbaarder maken doordat ze een aantal verbanden explicieter maken. Op die manier zorg je voor samenhang tussen de tekstdelen.
•
•
•
•
•
•
•
• • • •
•
• •
OPSOMMING: en, ook, of, als ook, bovendien, enerzijds, niet alleen maar ook, daarnaast, tenslotte, ten eerste… ten tweede, eveneens OORZAAK/REDEN: aangezien, door, omdat, doordat, hierdoor, daarom, dat verklaart waarom, de belangrijkste oorzaak is, dat hangt samen met, dat is afhankelijk van, omwille van, wegens GEVOLG: vandaar, zodat, om, bijgevolg, als gevolg daarvan, dit heeft tot gevolg dat, het gevolg van dat alles is, dat leidt ertoe dat … BESLUIT: dus, dan ook, vandaar dat, ten slotte, alles bij elkaar, per slot van rekening, tot besluit kunnen we zeggen dat, de conclusie is dat, daaruit kunnen we afleiden dat, we kunnen dan ook besluiten dat TEGENSTELLING: toch, maar, daarentegen, echter, integendeel, niettemin, nochtans, toch, aan de ene kant …aan de andere kant, enerzijds …anderzijds, in tegenstelling daarmee, anders is het met, daar staat tegenover dat, in vergelijking met TOEGEVING: al, hoewel, of, toch, desondanks, maar, ook al, weliswaar, ik geef toe dat, het is waar dat VERGELIJKING: zoals, als, of, evenals, eveneens, dat komt overeen met, dat is te vergelijken met, de overeenkomsten zijn hier opmerkelijk, alsof, net zo, zo ook MIDDEL: door, met, aan de hand van DOEL: tot, opdat, om VERONDERSTELLING: indien, neem nu dat VOORWAARDE: indien, als, desnoods, mits, eventueel, op voorwaarde dat PRECISERING: namelijk, onder anderen, dat betekent dat, dat wil zeggen, beter gezegd, met andere woorden, concreet betekent dat, meer bepaald, in feite, eigenlijk VOORBEELD: zoals, bijvoorbeeld, als voorbeeld, ter illustratie SAMENVATTING: kortom, samenvattend, beknopt gezegd, in één woord, om het voorafgaande samen te vatten, samenvattend kan je zeggen dat, dus
Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO
11
7
8
STIJL • • • •
Schrijf ‘verzorgde spreektaal’ Vermijd ‘ambtenarees’ Gebruik een aangepast register (formeel, informeel) Hou rekening met je lezerspubliek
• •
Hou rekening met de tekstsoort Wees duidelijk en bondig. Geen nodeloos lange zinnen
• •
Gebruik de juiste leestekens (zie hoofdstuk 6) Gebruik correcte spelling
• •
Varieer zinsbouw, zinslengte, woordkeuze Gebruik geen afkortingen indien niet nodig
•
Gebruik ‘actieve’ zinnen waar mogelijk.
OPMAAK Een duidelijke en overzichtelijke opmaak laat zien hoe je tekst is opgebouwd. Ook de keuze van het lettertype en andere typografische hulpmiddelen (onderlijnen, schuine letters, kleurtjes) kunnen het geheel aantrekkelijker en overzichtelijker maken. Wees echter zuinig met dit soort visuele ondersteuning en wees consequent. Koppen of paragrafen van eenzelfde niveau geef je ook beter dezelfde opmaak mee.
9
CHECKLIST Markeer wat in orde is en wat je opnieuw moet bekijken.
In orde?
A. TAALGEBRUIK 1. Is het taalgebruik correct? Staan er geen spellingsfouten in de tekst? 2. Heb ik alle werkwoordsvormen nog eens gecontroleerd? 3. Zijn er geen grammaticale fouten meer? (bijvoorbeeld: die/dat, voortdurend van tijd veranderen, …) 4. Is de stijl levendig, vlot en concreet? Vermijd archaïsche of ambtelijke taal. 5. Is de woordkeuze in orde? (duidelijk, concreet, geen verouderde schrijftaal) 6. Is er afwisseling in de woordkeuze? Probeer herhaling te vermijden! Let vooral op kleine woordjes zoals dus, ook, maar, …
Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO
12
7. Is de zinsbouw in orde? Is er voldoende afwisseling? Zijn de zinnen niet te lang en te ingewikkeld? Varieer een beetje in zinslengte. 8. Gebruik je de leestekens functioneel en correct? B. STRUCTUUR 1. Bevat de tekst een inleiding, een midden en een slot? 2. Gebruik je signaalwoorden om de structuur te verduidelijken? 3. Zitten de alinea’s goed in elkaar? - één thema per alinea - beginnen of eindigen met een kernzin (bijv. … heeft 3 kenmerken, de vorm is…) - de rest van de alinea is uitwerking van de kernzin 4. Is de tekst uiterlijk goed verzorgd, met een duidelijke indeling? C. DOELGERICHTHEID 1. Beantwoordt je tekst aan de opdracht? 2. Zijn de doelen uit het schrijfplan gerealiseerd?
D. NIEUWSWAARDE EN BETROUWBAARHEID 1. 2. 3. 4.
Is er correcte informatie? Word je in het begin van de tekst tot verder lezen aangespoord? Is er een persoonlijke, kritische of originele conclusie? Heb je geen zinnen of alinea’s gekopieerd zonder de oorspronkelijke auteur te vermelden?
E. HERLEZEN 1. Heb je jouw tekst voldoende aandachtig en meermaals nagelezen? 2. Heb je eventueel enkele passages luid gelezen om te horen of de stijl vlot en concreet is?
10 OEFENINGEN Extra oefenmateriaal vind je op Toledo.
Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO
13
Nederlands
teksten schrijven
1zOKO/1zOLO