YELULT Arts & mediacrafts
Philips’ gouden Kalff De eerste lichtarchitect?
De muziekindustrie volgens Steve Albini
PR & de wereldvrede De moeder aller PR-stunts
Magazine 20 14 12
“Even you can afford a decent style now” Go to deadsheap. nl
YELULT
4
Louis Kalff; de eerste lichtarchitect
12
Inhoud
De muziekindustrie volgens Steve Albini
De moeder aller PRstunts
18 Colofon
Contact info@prvanstekelenborg.nl www.prvanstekelenborg.com Volg Yelult op facebook Verschijningsfrequentie Elke maand verschijnt een gratis nieuwe editie in de publicaties op Issuu. Cover foto L. Kalff Disclaimer
Louis Kalff: alleskunner en lichtarchitect
Philips’ eigen gouden kalff
Louis Christiaan Kalff (Amsterdam, 14 november 1897 – Waalre, 16 september 1976) was een veelzijdig Nederlands kunstenaar: architect, industrieel vormgever, lichtarchitect, grafisch ontwerper, auteur en een gepassioneerd verzamelaar van Japanse kunst. Zijn vader was Jan Kalff jr. (1865-‐1944). Hij was een advocaat die de journalistiek in ging en kunst-‐ en hoofdredacteur werd voor het Algemeen Dagblad. Zijn moeder was Elisabeth Adèle van Goudoever (1868-‐1956). Kalff studeerde na de HBS te hebben voltooid aan de Quellinusschool in Amsterdam en later aan de Technische Hogeschool in Delft. Kalff groeide op in een welgesteld en intellectueel milieu. Op de Quilliniusschool, de latere Rietveld Academie zou hij zich bekwamen in meubelmaken, beeldhouwen, boetseren en reclametekenen. Dit kreeg in 1916 een vervolg door zijn inschrijving op de Polytechnische School (latere TH) in Delft voor de opleiding van architect. Privé was Louis Kalff gefascineerd door de Japanse cultuur vanwege de tradities op het gebied van architectuur, tuinontwerp, grafiek en gebruiksvoorwerpen. In het woonhuis Treeswijklaan 9 dat hij in 1960 voor eigen gebruik heeft ontworpen, zijn vele Japanse elementen terug te vinden. Bijvoorbeeld de integratie van huis en tuin; vanuit alle vertrekken is het alsof je in de tuin leeft. Typische Japanse elementen zijn ook de schoorstenen, de houten goten met kettingen waarlangs het regenwater naar beneden sijpelt, Japanse prenten verwerkt in de voordeur, bamboe met droogbloemen, intarsiawerk in deuren en voorheen schuifdeuren in een veranda, het mozaïek van de haan (het zonnedier) op de voorgevel wier kraaien in Japan het symbool is van het verwelkomen van een nieuwe dageraad.Hij heeft het unieke huis voor zichzelf rondom zijn collectie van Japanse kunstvoorwerpen ontworpen. Het vele houtwerk (o.a. Redwood) in het interieur, de massieve houtreden van de open trap (fineer was uit den boze) (foto) en de kleurrijke natuurstenen vloeren getuigen van Kalff's voorliefde voor natuurlijke materialen. Kalff beschouwde zichzelf als een traditionele architect uit de Berlageschool. Hij vond een bouwwerk pas geslaagd "wanneer het getuigt van eerlijkheid in vormen van eerbied voor de juiste toepassing van het materiaal". Kalff, ontwerper bij de fabriek van gloeilampen en elektrische apparaten van Philips, was één van de pioniers op het gebied van industriële vormgeving in Nederland. Hij vernieuwde ook de vormgeving van de reclame van dit bedrijf. Als architect specialiseerde hij zich in de integratie van het kunstlicht in de architectuur. Als een van de eersten.
Ontdek de wereld van wijn tijdens een introductie-avond, wijnproeverij of wijncursus. Voor zowel de beginnende als gevorderde wijndrinker. Ella’s wijncursussen zijn helder, hedendaags, aansprekend met een knipoog naar de oude wereld. www.elladivino.nl
In 1923 liept hij stage bij architect D.F. Slothouwer. In 1925 meldde Louis Kalff zich schriftelijk bij de reclameafdeling van Philips in Eindhoven aan. Hij beweerde dat de reclame van het bedrijf niet modern genoeg was en onvoldoende van ‘standing’ getuigde. Onder zijn leiding werd in 1929 het Lichtadviesbureau (LIBU) opgericht. Hij nam deel aan de wereldtentoonstellingen in Barcelona, Antwerpen, Brussel en Parijs. Ook voor kleinere exposities zoals de Tentoonstelling Elektriciteit in Huis en Industrie (eiHei) in Arnhem (1927), ontwierp hij combinaties van kunstlicht en architectuur. Wereldberoemd was het Philips-‐paviljoen en La Poème Electronique in Brussel dat in 1958 in samenwerking met de beroemde architect Le Corbusier en Edgar Varèse tot stand is gekomen. Kalff was met de eerste verpakkingsdoos voor radiolampen die hij in 1925 voor Philips ontwierp, de grondlegger van het Philips-‐beeldmerk van de 3 golven (radio) en sterren (licht). Daarnaast ontwierp hij als freelancer affiches en reclamedrukwerk voor de Holland-‐Amerikalijn, Calvé, Zeebad Scheveningen, Braat Stalen Ramen, PTT, Holland Radio en diverse boekbanden.
Bij Philips werkte Kalff ook als architect aan objecten zoals: het Dr. A.F. Philips Observatorium (1937) in Eindhoven, de Diamantboorderij (1948) in Valkenswaard en enkele landhuizen in Eindhoven en Waalre voor directieleden van Philips. Na de Tweede Wereldoorlog hield Kalff zich bij Philips actief bezig met de industriële vormgeving. Na zijn pensionering in 1960 bleef Louis Kalff bij Philips als adviseur en architect. In 1961 kreeg hij de leiding en uitvoering van het Evoluon (Rijksmonument 2013). Het was het laatste werk van de lichtarchitect die bijna veertig jaar de reclame verzorgde van het Philips-‐concern.
Kalff had bij Philips een afdeling Artistieke Ontwerpgroep of ARTO, die producten controleerde op hun esthetische kwaliteiten. Ook maakte hij zelf vele ontwerpen, onder andere voor de kasten met sierelementen rond de ingebouwde radio. Uit een opmerking in notulen van een werkvergadering kan worden geconcludeerd dat Kalff verder de ontwerper is van het schaalsysteem, dat wil zeggen het opzoeken van radiostations door middel van schalen achter plexiglas. In 1961 werd hij belast met de leiding en uitvoering van het Evoluon. Het was het laatste levenswerk van deze geniale lichtarchitect die bijna veertig jaar het artistieke geweten was binnen het Philips-‐concern. Het is deze unieke combinatie van grafisch ontwerper, industrieel vormgever, architect, promotor van kunstvormen, auteur van vele publicaties waardoor Kalff bekendheid genoot binnen vele vakgebieden. Het Evoluon werd gebouwd naar een oorspronkelijk ontwerp van Louis Kalff. Hij wordt vermeldt als architect met medewerking van Leo de Bever. Kalff heeft veel medewerking gekregen van de aannemer van het Philips Bouwbureau. Het vroeg voor die tijd heel wat technische know how om een beton-‐ overspanning van ruim 77 meter te realiseren.
www.prvanstekelenborg.nl | www.prvanstekelenborg.com
www.prvanstekelenborg.nl | www.prvanstekelenborg.com  Â
Een heel voorspoedig 2015!
Steve Albini
Zijn onvrede over de muziekindustrie
ik een artiest spreek die op het punt staat om een contract met een major te tekenen, dan zie ik hen nooit los van een stinkende beerput vol stront waarin ze uiteindelijk belanden. Aan de rand van die beerput stel ik me voor dat er een anonieme industrielakei met een vulpen en een contract staat te wachten. Niemand kan zien wat er op het contract staat. Het is te ver weg en bovendien maakt de stank van de beerput ieders ogen troebel. De lakei roept om dat degene die als eerste de beerput uitklautert de kans krijgt op het contract. Iedereen buitelt in de put over elkaar heen en ze worstelen zich een weg naar buiten. Twee mensen weten vrijwel tegelijkertijd te ontsnappen aan de beerput. Als een van hen capituleert, blijft er slechts een gegadigde over. De lakei grijpt naar zijn vulpen en zegt: “Eigenlijk denk ik dat je nog wat extra moet doorontwikkelen. Ga terug de put in en train op je worstelvaardigheden.” Wat de man zonder tegensputteren meteen doet.
Elk major label die betrokken is bij de jacht op nieuwe bands beschikt over een staff aangevoerd door een ‘high profile’ aanspreekpunt; een A&R-vertegenwoordiger die in staat is om elke band presentabel te maken voor de markt. A&R staat voor ‘artist & repertoire’. Oorspronkelijk selecteerden A&R-medewerkers artiesten omwille van hun muziek waar een label iets in zag. Dit is nog steeds het geval, maar niet meer openlijk. Wereldwijd zijn A&R-mensen jonge, net zo oud als de bands zelf, zelfvoldane gastjes die stuk voor stuk op hun eigen manier een geloofwaardigheid in ‘the underground’ hebben opgebouwd. Daar zwaaien ze dan ook voortdurend mee. Lyle Preslar, voormalig gitarist van Minor Threat , was zo’n jongen. De New Yorker Terry Tolkin, onafhankelijk boekingsagent en assistent-manager bij Touch and Go was een van hen. Al Smith, voormalig geluidsman bij CBGB was er een. Mike Gitter, voormalig redacteur van XXX fanzine en gastschrijver voor Rip, Kerrang en andere ‘lowbrow’ blaadjes was een van hen. Eigenlijk ook heel veel vervelende ventjes die ooit bij een college-radiostation werkten behoren tot het leger van A&R-mensen. Er zijn verschillende redenen aan te dragen waarom A&R-scouts altijd jong zijn. De verklaring die het vaakst wordt afgegeven is dat de scout jong is opdat hij hip bevonden wordt in de scene. De reden erachter is dat bands intuïtief meer vertrouwen hebben in iemand uit eigen geledingen; een ‘peer’ die liefdevol en vol enthousiasme dezelfde taal spreekt en dezelfde rock-‘n-roll-ervaringen deelt. Het A&R-personage is de eerste persoon die contact maakt met de band en als zodanig de eerste is die grootse beloftes doet. Wie kan beter beloftes doen dan een idealistische jonge Turk die binnen een paar denkt bakken met geld te verdienen en die geen enkele ervaring heeft met een grote platenmaatschappij. Mijn hemel, zo’n jongen is net zo naïef als de band die hij zojuist besodemietert. Als zo’n gast een band vertelt dat niemand zich zal mengen in het creatieve proces, gelooft hij het zelf ook nog. Als hij op chique gaat eten met de band, vertelt hij hen in al zijn oprechtheid dat wanneer ze tekenen bij bedrijf X, ze eigenlijk direct bij hem tekenen. Hij staat tenslotte geheel aan de kant van de artiest. Weet je nog dat ik jullie zag bij dat grote festivaloptreden in ‘ 85? Dat was echt wel supervet! Je zou denken dat rockbands anno nu wijs genoeg zijn om met argwaan het platenlabeltuig te bekijken. Er is een hartgrondige karikatuur in de popcultuur van een deftige, statische ex-hipster op leeftijd die veel te snel en te veel praat, verouderd jargon gebruikt en iedereen aanspreekt met ‘schatje’ of ‘lieve schat’. Na de eerste ontmoeting met ‘hun’ A&R-mannetje, zal iedereen van de band overal rondbazuinen dat hij toch echt anders is. “Hij is echt niet zoals de cliché-mannetjes van de platenmaatschappij, hij is een van ons.” En dat denken ze terecht, want het is een van de redenen waarom de jongen door het label is ingehuurd en ingezet. Deze A&R jongens zijn niet bevoegd om contracten op te stellen. Wat ze doen is de band een intentieverklaring of een ‘deal memo’ overhandigen. Daarin zijn losjes wat termen onder elkaar gezet en ze dienen als bevestiging dat de band zal ondertekenen bij het label, wanneer het tot een overeenkomst komt. Het enge is van dit onschuldig lijkend papiertje is dat voor alle wettelijke doeleinden een bindend document is. Dat wil zeggen dat zodra de band tekent, het de band verplicht om een deal met het platenlabel af te sluiten. Als het label een contract aanbiedt dat de band niet wil ondertekenen, dan hoeft het label enkel te wachten. Er zijn honderden andere bands bereid die exact hetzelfde contract wel willen tekenen. Het geeft het label een absolute machtspositie. Er schuilt geen glorieuze hoop in de ‘deal memo’s’. Een band is net zolang gebonden aan de memo totdat een contract is getekend. Het maakt niet uit hoe lang dat duurt. De band kan zich niet melden voor andere arbeid of in eigen beheer muziek uitbrengen, tenzij ze worden verlost van hun overeenkomst. Maar, dat gebeurt nooit. Laat er geen misverstand over bestaan, zodra een band een intentieverklaring heeft ondertekend, zullen ze ofwel een contract ondertekenen naar de wil van het label, of de bands zullen volledig met de grond gelijk gemaakt worden. Een van mijn favoriete bands is bijna twee jaar lang gegijzeld door een gladde, jonge ‘hij-lijkt-helemaal-nietop-een-platenbaas’, A&R-man met een dergelijke ‘deal memo’. Hij kon een van zijn beloftes niet nakomen (iets wat hij ook bij andere bekende bands deed) en dus wilde de band van de deal memo af. Een ander label toonde interesse, maar toen de A&R-man werd gevraagd om de band te laten gaan, zij hij dat hij geld of punten , of mogelijk beide nodig zou hebben, voordat hij het zou overwegen. Het nieuwe label was bang dat de prijs zou te duur zijn en bedankte voor de eer. Op de vooravond van een majordebuut werd een uitstekende band vernederd. Na maanden van wachten en machteloos toezien nam de stress toe en werd de band opgedoekt.
Dan is er nog die andere band. Een vrij gewone band, maar ook vrij goed. En, dus genereerde de band wat aandacht. Die band meldde zich bij een redelijk groot ‘onafhankelijk’ label dat eigendom is van een distributiemaatschappij. Nu stond deze band nog voor twee albums bij het label in het krijt. Het was een ambitieuze band. Ze wilden een contract bij een major opdat de band zekerheid wilde. Dan kun je investeren in goede apparatuur, een behoorlijke toerbus, eigenlijk in alles wat gezien moet worden als een beloning op het zwoegen van de afgelopen jaren wat te veraangenamen. Zo werd een manager in de arm genomen. Hij kende wat jongens die bij het label werkten en hij was in staat om het bandproject bij de juiste mensen aan de man te brengen. Tuurlijk pakte hij zijn aandeel, maar ja, dat was maar 15% en als hij de band aan een contract kon helpen, dan was dat goed besteed. Trouwens, als het niks zou worden, dan kostte het de band zo goed als 15% van niks, dus dat risico was de band bereid te nemen. Op een dag belt een A&R-scout de band met de mededeling dat hij hen al een tijdje in de gaten houdt. Hij was getipt door de manager en het voelde als een natuurlijke klik. Of de band zin had in een afspraak om de mogelijkheden van een deal met het label te bespreken? Wow, de grote doorbraak waarvan de band al jaren droomde! Dan ontmoeten ze de platenlabeljongen. En, hij blijkt totaal niet aan de verwachtingen van een platenbaas te voldoen. Hij is jong, net zo gekleed zoals de band en hij kent alle muziek die de band goed vindt. Hij is eigenlijk net zoals zij. En, hij vertelt de band dat hij wil proberen te vechten voor alles wat de band wil. Alles is mogelijk als je maar de juiste houding hebt. Op een avond nemen ze een kopie van de deal memo door en ondertekent de band ter plekke. De A&Rman was vol goede ideeën, hij opperde zelfs om een gevestigde producer in te schakelen. Butch Vig was ideaal maar niet haalbaar. Hij vroeg 100.000 dollar en drie punten. Een goede tweede was Don Fleming die 30000 dollar vroeg en drie punten. Om zekerheid te bieden kon de band beter gaan voor die ene kerel die jarenlang in de band van David Letterman had gespeeld. Hij vroeg slechts drie punten. Maar dan kun je net zo goed Warton Tiers inhuren. Hij vraagt tussen de 5000 en 7000 dollar. Dan kun je Andy Wallace de boel voor 4000 plus 2 punten laten afmixen. Maar, dat is iets om over na te denken natuurlijk. Ach, die A&Rjongen is een goeie gast en de band vertrouwt hem. En, de deal memo is al ondertekend, dus hij moet wel serieus zijn over een contract. De band besluit om te breken met hun huidige label op advies van de labelmanager om het echt te willen maken. Hij zal natuurlijk daarvoor wel gecompenseerd moeten worden. In ieder geval voor de platen die de band nog voor het oude label moet uitbrengen, maar hij zegt dat hij dat zelf wel met het label regelt. Sub Pop verdiende miljoenen aan de doorverkoop van Nirvana. Twin Tone deed het ook niet slecht. 50.000 dolllar verdiende het label aan The Babes en 60.000 dollar aan Poster Children, enkel voor het doorverkopen van een registratieformuliertje, zonder ook maar één plaat uit te brengen. En, dat zal dan nog een bescheiden inschatting van mijn kant zijn. Het nieuwe label kan er niet mee zitten, zolang het maar terug te verdienen valt uit de royalties. En, dan hebben ze het definitieve contract, maar is het niet helemaal wat ze ervan verwachten. Beter is om het zekere voor het onzekere te nemen en ze schakelen advocaat 1 in, iemand die zegt dat hij een ervaren entertainmentjurist is. Hij heeft veel verstand van contracten en hij is aangewezen door de platenmaatschappij, dus goed in wat hij doet. Hij vraagt 13% (minus 10% van de deal). Was het niet Buffalo Tom die slechts 12% minus 10% kreeg? Maakt niet uit. Het oude label wil slechts 50 ruggen zien, geen punten! Sub Pop kreeg 3 punten als ze Nirvana zouden laten gaan. Kurt Cobain en co. werden voor vier jaar getekend met opties voor elk jaar, voor een totaal van meer dan één miljoen dollar. Dat is voor iedereen een hoop geld! Het voorschot in het eerste jaar alleen al bedroeg een kwart miljoen. Denk daar maar eens over na! Een kwart miljoen dollar omdat je in een bandje zit! Hun manager denkt dat het een goede deal is, zeker vanwege het enorme voorschot. Hij kent trouwens een publishing company die de band onder zijn hoede wil nemen als de band tekent en bereid is om een extra voorschot te verstrekken van 20.000 dollar. Dat geld heeft de band dus ook al binnen. De manager zegt verder dat ‘publishing’ een vrij mysterieuze business is en dat niemand precies weet waar al het geld vandaan komt, maar daar is de advocaat voor. Hij kan het contract bekijken en adviseren. Het is gratis geld, dus waarom niet? Hun boekingsagent is enthousiast over de platendeal bij een major, want nu kan hij gages van 1000 tot 2000 dollar per concert vragen. Genoeg om een vijfweekse toernee op poten te zetten met voorprogramma en inclusief een fatsoenlijke tourcrew, goede apparatuur én een gloednieuwe toerbus! Bussen zijn duur, maar als je het vergelijkt met de hotelkosten per avond voor de band en crew, dan vallen de kosten voor een aanschaf van de bus 100% mee.
Bands als Therapy?, Sloan en Stereolab gebruiken zelfs professionele toerbussen, terwijl ze maar een paar honderd dollar per concert verdienen. Deze toernee van de band moet op zijn minst 1000 tot 2000 dollar per avond opleveren. Het is de moeite waard. Het is comfortabel touren, waardoor de band beter gaat spelen. De agent zegt dat een band onder contract bij een major een merchandise-bedrijf zover krijgt om de band een voorschot te geven op het aantal verkochte t-shirts. Belachelijk natuurlijk! Maar, we zijn op een goudmijn gestuit en de advocaat gaat het merchandise-contract uitzoeken en checken op onjuistheden. Je kunt niet zeker genoeg zijn. En, dus sloeg de band het tijdens het ondertekenen het op een zuipen om het contract te vieren. Er werden wat polarioids gemaakt en iedereen was in euforie. Het label haalde de band op in een limousine. De band besloot om met de producer in zee te gaan die vroeger deel uitmaakte van de David Letterman-band. Hij liet zelfs technici de drums opzetten, de apparatuur aansluiten en de gitaren stemmen. Een gast kwam zelfs aanzetten met heel dure oude vintage microfoons. Hij had een man te brengen in een hoop dure oude "vintage " microfoons voor dat speciale warme geluid. Er kwam zelfs een vent het paneel in de control room checken. Hij experimenteerde met van alles en nog wat en de conclusie was dat de band een eigen geluid had ontwikkeld dat zowel ‘punchy’ als ‘warm’ tegelijkertijd was. Het harde werken had zijn vruchten afgeworpen. Met een beetje hulp van een goede video, zouden de albums als zoete broodjes over de toonbank vliegen. Sterker nog, het album verkocht 250.000 exemplaren! Een simpel wiskundig sommetje verklapt het hele verhaal. Deze cijfers zijn representatief voor alle bedragen die dagelijks in platencontracten staan vermeld. Er is geen noodzaak om de cijfers mooier te maken dan ze zijn, omdat er genoeg voorbeelden in de praktijk zijn die anders bewijzen. De inkomsten zijn vetgedrukt en onderstreept, de kosten niet.
Ytje Veenstra Works Designs Sells & Makes you happy
www.ytje.com
The interview en de moeder aller politieke PR-rellen
"Als ik zou willen liegen, of als wij zouden willen liegen, als we zouden willen overdrijven, dan zou ik mijn dochter daar niet voor gebruiken, het zou gemakkelijker zijn om andere mensen daarvoor (om) te kopen." Saud Nasir al-Sabah, de ambassadeur van Koeweit tegen de VS en Canada
The Interview is een film van Sony Pictures waarin een aanslag op Kim Jung Un, de leider van Noord-‐Korea wordt beraamd. Verschillende media buitelden over elkaar heen. Er waren aanslagen aangekondigd in miniscule theatertjes in Amerika als de film vertoond zou worden. Obama sprak zich zelfs uit, net als prominente filmsterren als Tom Cruise. Een onbeduidende film werd onderwerp van gesprek als het ging om vrijheid van meningsuiting. Sony trok zich terug met de film en Noord-‐Korea werd uit de tent gelokt om politieke statements te maken.
Kennen we de omstreden grassroots-‐schoolcampagne nog over Kony? Nu blijkt dat Kony 2012′ een state-‐of-‐the-‐art, maar multimiljoenen project was van de US State Dept. om de handjes op elkaar te krijgen om militair in te grijpen in Oeganda. Joseph Kony is een schurk maar is de afgelopen 10 jaar niet in het openbaar door iemand nog gezien. Hetzelfde zien we nu gebeuren met Boko Haram in Nigeria. Al jarenlang gaan de geruchten dat de CIA financiert om te infiltreren in cellen die verwant zijn aan Al Qaeda. Naomi Wolff drukt zich nog sterker uit. Zij ziet Boko Haram als een Obama Death Squad. Elke Amerikaanse president heeft de leiding over groeperingen die lynchpartijen en moorden begaan in Afrika, in Honduras en in Mexico. Pas bij het aantreden van Obama is Boko Haram exponentieel gegroeid en heeft het 10.000 moorden op zijn geweten. Enkele daarvan in opdracht van voorganger George W. Bush. Wie de val van Irak na de Golfoorlog nog op zijn netvlies heeft, die weet dat het Amerikaanse leger zocht naar een symbool dat die val prominent in beeld kon brengen. En dus was de video van het neerhalen van het beeld van Saddam Hoessein een wereldlijk feit. Inclusief de juichende menigte die het eens was met de Amerikaanse invasie. Niemand vroeg zich af hoeveel Amerikanen in burger daadwerkelijk in beeld waren gebracht om de feeststemming te benadrukken. De moeder aller klanten van een PR-‐bureau is de eerste Golfoorlog en hoe het destijds grootste PR-‐ bureau ter wereld er alles aan deed om van Saddam Hoessein een gevaarlijke gek te maken, een militair ingrijpen van de VS te rechtvaardigen en het compleet dictatoriale oliestaatje Koeweit uit de brand te helpen. Op 2 augustus 1990 vielen Irakese troepen geleid door dictator Saddam Hoessein het oliestaatje Koeweit binnen. Net als Noriega in Panama was ook Hoessein al bijna tien jaar een bondgenoot van de VS. Van 1980 tot 1988 had hij ongeveer 150000 Iraniërs vermoord, bovenop zeker 13000 eigen Irakezen. Wat mensenrechtenorganisaties ook zeiden, de VS onder aanvoering van Reagan en Bush Sr. Zagen in Hoessein een trouwe bondgenoot in hun strijd tegen Iran. Op 25 juli, een week voor de invasie in Koeweit, verzocht de Amerikaanse ambassadeur April Glaspie Saddam Hoessein om zich in de media anders en beter te profileren in reactie op hoe journaliste Diane Sawyer van ABC het land Irak in een uitzending voor het Amerikaanse volk had geschetst. Glaspie wilde Hoessein ‘likeable’ maken voor de Amerikanen. Glaspie’s slecht getimede actie sterkte Saddam in de gedachte dat de VS wel de andere kant op zou kijken als hij ’n oliestaatje zou annexeren. Wat hij vergat is dat Amerika helemaal niet om mensen geeft, maar om geld en handel. Bush sr. gaf aan dat met de invasie van Koeweit er een grens was overschreden. Niet het welzijn van de Koerden stond voorop, maar de wereldoliehandel kwam in gevaar. En, daar moest Hoessein gewoon vanaf blijven.
Moreel gezien was Koeweit niet bepaald een land dat de moeite waard was om te verdedigen. Zelfs niet tegen het monster Saddam. Het kleine, maar superrijke staatje was amper een kwart eeuw een onafhankelijke natie toen in 1986 de regerende al-‐Sabah familie haar dictatuur verstevigde en meer grip kreeg over de olie en de olie als leengeld inzette om de National Assembly te ontbinden en dus nog meer macht in handen gaf van de al schatrijke, regerende Emir. Toen, en nu nog steeds bestaat Koeweits heersende oligarchie uit het onderdrukken van een kleine democratische beweging, het intimideren en monddood maken van journalisten en het inhuren van wanhopige buitenlanders om fysieke arbeid te leveren onder omstandigheden die qua houding en contract lijken op slavernij. De rijke jongemannen van de heersende elite in Koeweit stonden bekend als een verwend stel jongens in de universiteitssteden en de hoofdsteden van Cairo tot aan Washington. In tegenstelling tot Grenada en Panama had Irak een substantieel leger dat niet in een enkel weekend omver geworpen kon worden. In tegenstelling tot de Sandinista’s in Nicaragua was Hoessein te ver van de VS verwijderd, hij was te rijk geworden door olie en hij was te bedreven in propaganda en terreur dat hij ongevoelig zou zijn voor de psychologische oorlogsvoeringstechnieken over een zaak die nauwelijks de moeite waard was. Het aansturen op een oorlog om het Iraakse leger te verdrijven uit Koeweit zou miljarden dollars kosten en het vereiste een ongekende, massale Amerikaanse militaire mobilisatie. Het Amerikaanse publiek was terughoudend geworden in het uitsturen van jonge strijdkrachten, vechtend voor maakt niet uit welke ‘goede’ zaak. Een oorlog in het Midden-‐Oosten verkopen aan het Amerikaanse volk zou niet gemakkelijk worden. Bush sr. moest Amerikanen ervan overtuigen dat Saddam vanaf nu de belichaming van het kwaad was en dat het rijke oliestaatje Koeweit moeite had om te democratiseren. Hoe kon de regering Bush Amerikaanse steun genereren om een land te bevrijden dat zo fundamenteel gekant was tegen alle Westerse democratische waarden? Hoe kon een oorlog zo ‘getweaked’ worden dat het een nobele actie met nut en noodzaak leek dan een snelle greep om goedkope olie te redden? “Als ergens een oorlog begint, dan vragen journalisten zich af waarom Amerikanen zich moeten slachtofferen voor steenrijke oliesheiks”, zo waarschuwde Hal Steward, een gepensioneerde Amerikaanse legerwoordvoerder al. “Het Amerikaanse leger had beter zijn hersenen kunnen kraken om met een PR-‐plan te komen dat antwoorden geeft waar het publiek mee kan leven”. Steward hoefde zich niet druk te maken. Een PR-‐plan was in de maak, geheel en hoogstpersoonlijk bekostigd door de rijke oliesheiks. Het inpakken van de Emir Het Amerikaanse congreslid Jimmy Hayes uit Louisiana was een conservatieve Democraat die de Golfoorlog steunde. Hij schatte dat de regering van Koeweit zeker 20 PR, juridische en lobby-‐ praktijken financierde in zijn campagne om de Amerikaanse mening over Hoessein te herzien en kracht uit te oefenen op Irak. De Rendon Group ontving een maandelijkse retainer van 100.000 dollar voor media-‐inzet. Neil & Co. ontving 50.000 per maand voor de lobby in het Congres. Sam Zakhem, een voormalig Amerikaans ambassadeur in het rijke golfstaatje Bahrein sluisde 7.7 miljoen dollar aan advertentie-‐ en lobby-‐geld door naar twee groepen: The Coalition for Americans at Risk en The Freedom Task Force. De eerste groep begon in de jaren ’80 als organisatie voor de contra’s in Nicaragua en plaatste reclames en advertenties op TV en in de kranten. Daarnaast beheerde deze coalitie een stal van ongeveer 50 sprekers die ingezet kon worden bij pro-‐oorlog-‐demonstraties en publiciteitsevenementen. Hill & Knowlton, toentertijd ’s werelds grootste PR-‐bureau diende als meesterbrein van de Koeweitse campagne. Alleen haar activiteiten al zouden goed zijn voor de grootste door het buitenland gefinancierde campagne ooit. Een campagne die was gericht op het manipuleren en beïnvloeden van de Amerikaanse publieke opinie. Puur juridisch zou de Foreign Agents Registration Act deze activiteiten als propaganda hebben bestempeld, maar het ministerie van Justitie koos ervoor om een
publieke opinie af te dwingen. Negen dagen nadat Saddam Koeweit was binnengevallen, stemde de regering van de Koeweitse Emir in met een overeenkomst waarin besloten werd dat Hill & Knowlton de ‘Citizins for a free Kuwait’ zou vertegenwoordigen. Een klassieke PR-‐stunt die was opgezet om de echte rol van betekenis van de Koeweitse regering en haar samenwerking met president Bush sr. te verhullen. De volgende zes maanden maakte de Koeweitse regering 11.9 miljoen dollar over naar ‘the Citizens for a free Kuwait’ die slechts door 78 andere individuen gespekt. In totaal was de reserve van ‘the Citizens’ 17,861 miljoen dollar. 10,4 miljoen dollar daarvan ging linea recta naar Hill & Knowlton in de vorm van vergoedingen. Aan het hoofd van Hill & Knowlton’s kantoor in Washington stond Craig Fuller, een van Bush’s beste vrienden en een van zijn naaste politieke adviseurs. De nieuwsmedia hebben nooit de moeite genomen om de rol van Fuller tot na de Golfoorlog te onderzoeken, maar als Amerikaanse journalisten de PR-‐ vakbladen beter hadden gelezen, dan waren ze gestuit op een aankondiging die gepubliceerd werd in O’Dwyer’s PR Services, nog voor de oorlog uitbrak: “Craig L. Fuller was hoofd van de Bush-‐adviseurs toen Bush nog vice-‐president was, leidde vanaf dag één het Koeweit-‐account bij Hill & Knowlton. Hij en Bob Dilenschneider maakten ooit een reis naar Saoedi-‐Arabië waar ze de productie van ongeveer 20 videobanden zouden aanschouwen. En, dat was slechts een van de klusjes. De Wirthlin Group, de onderzoekstak van Hill & Knowlton, was het enquêtebureau van president Reagan. De Wirthlin Group meldde dat het 1,1 miljoen dollar aan vergoedingen voor onderzoeksopdrachten ten behoeve van Koeweit ontving. Robert K. Gray, voorzitter van Hill & Knowlton in de V.S. was diverse grote rollen onder Reagan toegekend. Hij is jarenlang direct betrokken geweest bij Buitenlandse Zaken. Lauri J. Fitz-‐Pegado, account supervisor van het Koeweit-‐account was voorheen medewerker Buitenlandse Zaken bij de Amerikaanse inlichtingendienst. Zij voegde zich direct bij Gray toen hij in 1982 Hill & Knowlton oprichtte. Naast Republikeinse kopstukken zoals Gray en Fuller, wist Hill & Knowlton goed contact te onderhouden met echte Democraten die meehielpen om de steun aan de Golfoorlog zo tweeledig en volledig mogelijk te maken. Lauri Fitz-‐Pegado die de Koeweit-‐campagne leidde, had eerder gewerkt met superlobbyist Ron Brown die de dictator Duvalier van Haïti vertegenwoordigde. Vice-‐president van Hill & Knowlton Thomas Ross was onder president Carter woordvoerder van het Pentagon. Om de media te controleren vertrouwde Hill & Knowlton op vice-‐voorzitter Frank Mankiewicz die nog als perssecretaris en adviseur onder Robert F. Kennedy en George McGovern had gediend en bovendien president van ‘the National Public Radio’ was geweest. Onder zijn leiding regelde Hill & Knowlton honderden vergaderingen, briefings, gesprekken en mailings direct gericht aan journalisten van dagbladredacties en andere media. Jack O'Dwyer deed al meer dan 20 jaar verslag van PR-‐zaken, maar hij was zwaar onder de indruk van het snelle en enorme werken van Hill & Knowlton aan ‘the Citizens for a free Kuwait’. “Hill & Knowlton heeft zich een rol in de internationale politiek aangemeten die ongekend is voor een PR-‐bureau. H&K heeft een verbluffende verscheidenheid meningvormende apparaten en technieken die ervoor moeten zorgen dat de V.S. aan de kant van de Koeweitse regering blijven staan. De technieken lopen uiteen van enorme persconferenties waarbij de martelpraktijken en wreedheden van de Irakezen werden getoond tot aan het uitdelen van tienduizenden gratis buttons, stickers en shirts aan op studentencampussen waarop: ‘Free Kuwait’ stond. Documenten van het Amerikaanse ministerie van Justitie tonen aan dat 119 H&K-‐executives in 12 kantoren in de VS bezig waren met het Koeweit-‐account. De activiteiten van het bureau waren: het regelen van interviews met de media voor Koeweitse mensen die Amerika bezochten, het opzetten van dagen zoals National Free Kuwait Day, National Prayer Day (for Kuwait) en National Student Information Day waarbij openbare bijeenkomsten werden georganiseerd, gijzelaarsbrieven werden vrijgegeven, persberichten en informatiepakketten werden verstuurd, contact werd gezocht met tal van politici en een nachtelijk radioprogramma in het Arabisch werd gemaakt.
Dat schreef Arthur Rowse in The Progressive net na de Golfoorlog. Citizens for a free Kuwait was in hoofdletters terug te vinden op een 154-‐pagina’s tellend boek: The Rape of Kuwait dat meeging in de informatiepakketten en te zien was bij diverse talkshows en in de Wall Street Journal. De Koeweitse Ambassade kocht en verscheepte 200.000 exemplaren voor Amerikaanse soldaten naar het front. Hill & Knowlton produceerde tientallen videoberichten tegen een kostprijs van meer dan een half miljoen dollar, maar dat bleek goed besteed. De mediawaarde van getoonde video’s in de media bedroeg tientallen miljoenen dollars. De videoberichten gingen de hele wereld over. Zelden of nooit werd H&K als bron van de video’s vermeld. TV stations en TV-‐netwerken voedden slechts de zorgvuldig geplande propaganda aan de ontstelde kijkers. Arthur Rowse vroeg H&K na de Golfoorlog of hij een van de videoberichten mocht zien. Het bureau weigerde. Natuurlijk zou H&K nooit een journalist laten zien hoe enorm de omvang van bedrog kan uitpakken. In Unreliable Sources schreven auteurs Martin Lee en Norman Solomon dat: “toen een onderzoeksteam van de communicatie-‐afdeling van de Universiteit van Massachussetts een onderzoek deed naar de samenhang tussen publieke opinie en de kennis van basale feiten over regionaal Amerikaans beleid, kwam het tot de conclusies dat hoe meer mensen TV keken, hoe minder ze de feiten kenden en dat hoe minder mensen van feiten wisten, hoe sterker hun steun voor president Bush was”. Gedurende de campagne voerde de Wirthlin Group dagelijkse opiniepeilingen uit waardoor Hill & Knowlton op de hoogte was van verschillende emoties die opspeelden bij verschillende kiesdistricten en zodoende thema’s en slogans kon opstellen die het best aansloten bij de steun voor militair ingrijpen. Na de Golfoorlog maakte de Canadese Broadcasting Corporation een met een Emmy bekroonde documentaire genaamd: ‘To Sell A War”. Hierin is een interview opgenomen met Dee Alsop, een Wirthlin-‐executive waarin hij opschept over zijn werk en hij zelfs liet zien hoe peilingen van invloed waren op de kledingkeuze en haardracht van de Koeweitse ambassadeur, alleen maar om hem meer ‘likeable’ te maken voor de Amerikaanse kijker. Het was de taak van Wirthlin om die boodschappen te destilleren die direct van invloed zijn op de Amerikaan. Wat Amerikanen het meest raakte was de boodschap dat Saddam Hoessein een gek was die zelfs wreedheden beging tegen zijn eigen volk, maar over zoveel macht beschikte dat hij afgestopt moest worden om verdere schade te voorkomen. Laat kleine kinderen lijden Elk groot media-‐evenement moet, wat journalisten noemen een nieuwshaak bevatten. Een ideale nieuwshaak wordt het centrale element van een verhaal diat nieuwswaardig wordt, het ontlokt heftige emotionele reacties en het blijft in ieders geheugen gegrift. Bij de Golfoorlog was het nieuwshaakje uitgedokterd door Hill & Knowlton. In stijl, inhoud en lancering was er een griezelige gelijkenis met hoe Engeland tijdens de Eerste Wereldoorlog Duitsland ervan beschuldigde dat het baby’s doodde. Op 10 oktober 1990 hield The Congressional Human Rights Caucus een hoorzitting op Capitol Hill. Het was de allereerste gelegenheid om formele presentaties te laten zien van Iraakse mensenrechtenschendingen. Naar buiten toe leek de hoorzitting op een officiële Congres-‐procedure, maar schijn bedriegt. In werkelijkheid werd The Human Rights Caucus voorgezeten door de Californische Democraat Tom Lantos en de Republikein John Porter uit Illinois, een klein gesmeed verbond. Lantos en Porter waren ook voorzitters van de Congressional Human Rights Foundations, een juridisch gescheiden entiteit die gratis gebruik maakte van kantoorruimte op het bureau van Hill & Knowlton in Washington D.C. Eigenlijk was The Congressional Human Rights Caucus een van de vele Hill & Knowlton-‐groeperingen die met een fraaie naam hun echte doel trachtte te verhullen. Slechts enkele scherpzinnige waarnemers merkten de hypocrisie op in Hill & Knowlton’s gebruik van de term: ‘mensenrechten’. Een van die waarnemers was John MacArthur, auteur van The Second Front,
dat geldt als het beste boek over de mediamanipulatie tijdens de Golfoorlog. In de herfst van 1990 meldde MacArthur dat de telefooncentrale van Hill & Knowlton in Washington tegelijkertijd oproepen voor de mensenrechten afhandelde én langlopende klanten in de vorm van vertegenwoordigers van de regeringen van Indonesië en Turkije adviseerde. Net als Turkije is ook Indonesië niet vies van agressie, denk maar aan de ingenomen voormalige kolonie van Portugal; Oost-‐Timor in 1975. Sinds de annexatie van Oost-‐Timor, wordt de Indonesische regering verantwoordelijk geacht voor het doden van minimaal 100.000 Timorezen. MacArthur merkte verder over de hoorzittingen van oktober 1990 op dat The Human Rights Caucus helemaal geen commissie van het Congres is, en daarom niet gehinderd wordt door tal van juridische consequenties waardoor normaliter een getuige zich drie keer bedenkt voordat hij liegt en meineed pleegt. Liegen onder ede voor een Congres-‐commissie is een strafbaar feit. Liegen onder de noemer van anonimiteit voor iets als The Human Rights Caucus is slechts public relations. De meest ontroerende getuigenis op 10 oktober kwam van het 15-‐jarige Koeweitse meisje Nayirah. Volgens The Caucus moest haar volledige naam geheim blijven om Iraakse represailles tegen haar familie in het bezette Koeweit te voorkomen. Snikkend beschreef ze wat ze met eigen ogen had gezien in een ziekenhuis in Koeweit-‐Stad. Haar schriftelijke getuigenis werd onbewust meegenomen als verslag in een media-‐kit van Citizens for a free Kuwait. “Ik werkte als vrijwilliger in het al-‐Addan-‐ ziekenhuis. Daar zag ik Iraakse soldaten binnenstormen met geweren en een kamer binnengaan waar baby’s in couveuses lagen. Ze namen de baby’s uit de couveuses, stalen de couveuses en lieten de baby’s op de koude vloer sterven”. Drie maanden verstreken tussen Nayirah’s getuigenis en het begin van de oorlog. Gedurende deze maanden werd het verhaal van de uit de couveuses gehaalde baby’s steeds opnieuw herhaald. President Bush vertelde het. Het werd als feit aangehaald in getuigenissen voor het Congres, op TV-‐ en in radiotalkshows en zelfs tijdens de VN-‐Veiligheidsraad. Van alle beschuldigingen tegen Saddam de dictator was er geen enkele die meer impact had op de Amerikaanse publieke opinie dan het wegnemen van 312 baby’s uit hun couveuses en hen te laten sterven op de koude ziekenhuisvloer in Koeweit-‐Stad. Aldus MacArthur. Op de Human Rights Caucus hadden Hill & Knowlton en congreslid Lantos niet laten zien dat Nayirah lid was van de Koeweitse koninklijke familie. Sterker nog, haar vader was Saud Nasir al-‐Sabah, de Koeweitse ambassadeur in de V.S. die tijdens de hoorzitting doodleuk aanwezig was om de getuigenis van zijn dochter aan te horen. De Caucus verklapte ook maar niet dat H&K-‐vice-‐president Lauri Fitz-‐Pegado Nayirah gecoacht had in het afleggen van wat later zelfs door Koeweitse autoriteiten omschreven werd als valse getuigeverklaring. Als de schandalige leugen van Nayirah al aan het licht zou komen op het moment dat deze werd verteld dan zou er op zijn minst ophef zijn ontstaan in het Congres. De media zouden worden gesommeerd in hoeverre ze waren beïnvloed om in te stemmen voor militair ingrijpen. De publieke opinie was diep verdeeld over Bush’s beleid ten aanzien van de Golf. Uit een peiling in december 1990 van The New York Times/CBS News bleek dat 48% van het Amerikaanse volk wilde dat Bush zou wachten met ingrijpen als Irak zich niet voor de ingestelde deadline van 15 januari zou terugtrekken uit Koeweit. Op 12 januari stemde de Senaat met een minimale marge van slechts 5 stemmen voor steun aan president Bush en een oorlogsverklaring. Gezien het minimale verschil van stemmen kan het baby’s-‐en-‐couveuses-‐verhaal in het voordeel van Bush hebben uitgepakt. Na de Golfoorlog hebben onderzoekers van mensenrechtenorganisaties geprobeerd om Nayirah’s verhaal bevestigd te krijgen. Geen enkele getuige of bewijsmateriaal kon haar verhaal onderschrijven. Amnesty International die in het verhaal trapte werd gedwongen om zich uit het publieke domein terug te trekken op dit punt. Nayirah zelf was onbereikbaar voor commentaar. “Dit is de eerste keer dat ik van de beschuldiging hoor dat ze de dochter van de ambassadeur is” zei co-‐voorzitter John
Porter van Human Rights Caucus. “Ja, ik denk dat mensen... het recht hadden om de bron van haar getuigeverklaring te leren kennen”. Toen journalisten voor de Canadian Broadcasting Corporation haar om toestemming voor een interview vroegen, weigerde de ambassadeur boos en geïrriteerd. Frontlinie persmuskieten De militaire opbouw in de Perzische Golf begon met het invliegen van honderdduizenden Amerikaanse legertroepen, wapens en goederen voor legerbases in Saoedi-‐Arabië, nog zo’n intolerante natie zonder het vrije woord, democratische rechten en Westerse gewoonten. In een geheime strategische memo schetste het Pentagon een strak plan om het aantal journalisten in te perken en hen volledig te controleren. Een massale kinderopvangoperatie zou ervoor moeten zorgen dat er geen enkel integer of onafhankelijk rapport het Amerikaanse publiek zou bereiken. “Nieuwsmedia-‐reporters zullen te allen tijde worden begeleid”, meldde de memo. “Herhaling, te allen tijde!” Adjunct-‐secretaris van het ministerie van Defensie, afdeling Public Affairs Pete Williams diende als het eerste aanspreekpunt van het Pentagon tijdens de Golfoorlog. Met behulp van zijn epische ‘good cop/bad cop-‐strategie’ speelde de regering van Saoedi-‐Arabië de rol van de slechterik door visa’s te weigeren en toegang voor pers uit de VS te weigeren, terwijl Williams zich voordeed als vriend van de journalisten en namens hen maar al te graag wilde bemiddelen. Door deze strategie te kiezen bleven nieuwsmedia met elkaar concurreren om de gunsten van Williams. Het gaf hen ook vooral geen ruimte om vraagtekens te plaatsen bij het fundamentele gegeven dat journalistieke onafhankelijkheid onmogelijk was onder militaire escorte en bij censuur. De overweldigende technologische superioriteit van de Amerikaanse troepen zorgde voor een allesbeslissende overwinning in een korte en brute oorlog die de boeken ingaat als operatie Desert Storm. Naderhand hebben wat media stilletjes toegegeven dat zij gemanipuleerd zijn om vooral schoon verslag te doen, waarbij het vooral niet om de bijna 100.000 burgerdoden mocht gaan. Wat vooral blijft hangen bij het Amerikaanse publiek is de belachelijk succesvolle video van het Pentagon waarin robots en slimme bommen met de allerhoogste precisie alleen beoogde militaire doelen weten te raken, zonder al te veel ‘collateral damage’. Lees: burgerdoden. Hoewel invloedrijke media zoals the New York Times en Wall Street Journal lange tijd de illusie van de schone oorlog bleven verkopen, begon er een ander beeld te ontstaan na de massale bombardementen op Irak, zo stelden Lee en Solomon. Het patroon onderstreepte wat Napoleon bedoelde toen hij zei dat het niet nodig was om het nieuws volledig de kop in te drukken, maar voldoende moest zijn om het nieuws uit te stellen totdat het er niet meer toe zou doen.