≥
Dit is een publicatie van: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Rijksgebouwendienst > Rijnstraat 8 > 2515 XP Den Haag >www.vrom.nl 6105
Los nummer €5,-
blad voor de rijkshuisvesting
december 2006
29
evert van straaten directeur kröller-müller museum: ‘Het gebouw van Henry van de Velde uit 1938 was eigenlijk bedoeld als tijdelijk onderkomen, een overgangsmuseum wat je door zijn stevige architectuur niet zou zeggen. Er lagen vergevorderde plannen voor een megaproject waar de collectie van de Kröller-Müllers zou worden getoond. Door de crisis- en oorlogstijd kwam het er niet van. Het tijdelijk werd een definitief museum. Wim Quist bouwde in de jaren zeventig een nieuwe vleugel, en daarna is er lang geen groot onderhoud aan het museum gepleegd. We ontdekten dat met name de lichtkwaliteit enorm schadelijk was voor de schilderijen en losten dat op met trucjes, zoals folie en speciale verf. Maar dat leverde een modderige lichtsfeer om; mooi daglicht ontbrak in het
museum. Het was me een doorn in het oog. Je zat door een waas van vuil naar de kunst te kijken. We zijn toen uitgebreid proeven gaan nemen met TNO en de Rijksgebouwendienst naar de optimale lichtkwaliteit. Mij stond voor ogen een koel, helder, parelend grijs licht, wat natuurlijk subjectief is maar volgens mij het meest geschikt voor onze collectie. Dat heeft geresulteerd in zalen met een naadloze overgang van dag- naar kunstlicht. Als het goed is, merk je het verschil niet, dank zij een ingenieus lamellensysteem, de juiste TL-buizen en een glaspakket met filters. Wat er aan ontbreekt, was echter de invloed van onze omgeving, de schaduwen van bomen en van wolken. Dat
maakt daglicht levend en kunstlicht statisch. We hebben nu een computerprogramma laten ontwikkelen waarin we ook in het kunstlicht wolken en gebladerte simuleren. Ja, ik denk dat het betrekkelijk uniek is in de wereld. Op het ogenblik wordt de Quist-vleugel aangepast aan moderne eisen, waarbij Quist zelf betrokken is. De mogelijkheden zijn enorm vergroot. Daar is overigens zo’n verfijnde lichtsysteem als in het Van de Veldegebouw niet nodig. Voor de verdere toekomst hebben we vastgesteld dat we willen uitbreiden. We willen echter niet het Louvre op de Veluwe zijn, maar een museum met beeldende kunst die je in de stilte beleeft. De relatie tussen architectuur en natuur
is wezenlijk. We hebben echter een prachtige naoorlogse collectie die zo gegroeid is dat we die niet altijd kunnen laten zien. Enerzijds lenen we veel uit aan andere musea, anderzijds zouden we ook meer ruimte willen hebben, zonder dat je te grootschalig wordt. Waar we niet op voorbereid zijn, is het ontvangen van groepen, van scholen en op de nieuwe media, waarom de moderne museumbezoeker vraagt. Dat is een uitbreiding van faciliteiten die we nu wensen. Het idee van een dependance, zoals in Radio Kootwijk waarvan even sprake was, hebben we verlaten. Een dependance is te statisch. Je kunt je collectie beter tonen in andere delen van de wereld.’
jaargang 6, nummer 29
06 – de rijksgebouwendienst na de schipholbrand 10 – paleis soestdijk open – maar niet helemaal 28 – religie is tastbaar in catharijneconvent 33 – duiken in de hoven van het rijksmuseum 36 – catshuis in stilte weer in in functie 44 – gedetineerden planten bomen
smaak
stedenbouw monumenten architectuur architectuurbeleid kunst
museaal
14
Aaron Betsky: architectuur in Nederland is vanzelfsprekend
36 Catshuis een representatief landgoed
52 Architect Rosdorff ontwierp zijn eigen gebouw opnieuw
derbescherming
48 Een dijk kan IJmeer ecologisch redden
44 In PI Vught krijgt wilde natuur een kans
56 Wat is de historische 10 Soestdijk aangepast 60 Luisterervaring waarde van Loevestein voor (ouder) publiek in Raad voor Kinder
18
Krijgt Scheepvaart museum een overkapte binnenplaats?
bescherming
28 Touchscreens in het Catharijneconvent
23 Gevangenis is allesbehalve een hotel
58 Vliegveld Valkenburg is werk voor het GOB
33 Een bouwput vol met water in Rijksmuseum
Op cadeaupapier van Blokker staat nooit wie de ontwerper van het dessin is. Pas heb ik nog een rol gekocht. Het papier is zacht blauw, de decoratie bestaat uit zilverkleurige sterren die glanzend op de mattere ondergrond liggen. De sterren lijken wel een beetje op ijskristallen, maar de ontwerper is zich ervan bewust geweest dat ijskristallen op inpakpapier nou niet bepaald origineel zijn. Hij of zij heeft er meer van willen maken, deze sterren zijn net iets aparter dan de obligate vormen die je, laten we zeggen, met nepsneeuw op je raam kunt spuiten door een sjabloon voor het glas te houden. Ja, het is een prachtige rol papier, ik ben er heel content mee. Hij kostte anderhalve euro. In Haarlem, in het kantoor van de Raad voor de Kinderbescherming, op de tweede verdieping van een pand waar op de begane grond de cliënten van het Centrum voor Werk en Inkomen worden ontvangen, is ook een kunstenaar aan de slag geweest. Het waren er zelfs twee, een heel team. Anders dan de ontwerper van Blokker hebben deze mensen naam gemaakt, ze horen in ons land bij de artistieke voorhoede. Verschillende wanden van de Haarlemse kinderbescherming zijn door hen onder handen genomen. De eerste wand bevindt zich in de ontvangstruimte, meteen na de lift, waar kinderen met problemen, al dan niet in gezelschap van hun ouders of verzorgers, moeten wachten op een gesprek met een medewerker. Ondanks wat speelgoed en een schoolbord wordt in deze wachtruimte meteen duidelijk dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderdeel van het Ministerie van Justitie is. De receptioniste zit in een hok van dik glas, er is zelfs geen spleet opengelaten om met haar te kunnen praten, je stem dringt tot haar door via een verdekt opgehangen microfoon. Hier hebben de kunstenaars dus
een wand beschilderd, net als in vier spreekkamers die je als kind mag betreden wanneer je in gesprek gaat met deze instantie die jou beschermt. Iedere spreekkamer heeft twee deuren: eentje waardoor de bezoeker binnenkomt, eentje waardoor de medewerker zijn eigen kantoorgang kan bereiken. Ook deze kantoorgang, die vanuit de spreekkamers niet te zien is, werd door het koppel kunstenaars onder handen genomen. Ik probeer me voor te stellen hoe het is gegaan. De twee zijn uitgekozen om een project uit te voeren bij de Raad voor de Kinderbescherming in Haarlem. Ze komen binnen en realiseren zich dat het om lastige ruimtes gaat. De spreekkamers zijn kleine kale hokken waarin onopvallende stoelen rond een formicatafel staan. Op de vloer ligt grauw tapijt dat zijn beste tijd heeft gehad. Vanuit holtes in het systeemplafond schijnen spaarlampen. In een hoek liggen dubbelgevouwen vellen papier, ernaast staat een toiletrol. Plastic bekertjes op de formicatafel, twee waterglazen, daarnaast zowaar een bakje met kleurpotloden. Het team kunstenaars kwam dus binnen en dacht unaniem: wat hier nodig is, is kou! Sneeuwvlokken, ijskristallen! Laten we ijskristallen op de muren maken! Als slakkensporen laten we ze wegvallen tegen het wit! Ja, dat doen we, in deze ruimtes waar kinderen over hun ellende vertellen, waar pleegouders en adoptie ouders worden ondervraagd en nog eens ondervraagd, daar sausen we de muren spierwit en daarna kopen we wat van die sjablonen, hoeven we ook geen eigen vormentaal te bedenken, scheelt weer tijd. Laten we dan in plaats van namaaksneeuw zilververf over de sjablonen spuiten. En o ja, laten we dan in die andere kantoorgang nog wat lampen ophangen, dan kopen we zes kant en klare witte
lampenkappen en zeefdrukken we er precies dezelfde kristallen op. Zo moet het gegaan zijn. En toch kan ik het me niet voorstellen, hoe welwillend ik me ook opstel, hoezeer ik ook mijn best doe een zekere eigenheid in dit werk te ontdekken of de prestaties van de kunstenaars te plaatsen binnen een stroming of een filosofie. Het wil niet tot mijn hersens doordringen waarom spreekkamers die toch al op een gevangeniscel lijken, die snakken naar geruststellende warmte, waar kinderen worden uitgelokt om met kleurpotlood hun gevoelens te verbeelden, uitgerekend op iglo’s moesten gaan lijken. Ach, op de kantoorgang komt het dessin best goed uit, daar valt het licht toevallig goed, daar lijkt het net of het personeel gezamenlijk een behangetje heeft verzonnen om de boel wat sfeervoller te maken, net zoals ze slingers van plastic bloemen rond hun computerschermen hebben gehangen. Voor hen is het hier zelfs midden in de zomer gezellig kerst. In de wachtkamer storen de kristallen ook niet, daar zie je ze niet eens. Voor de vier spreekkamers zullen ongetwijfeld beperkingen hebben gegolden. De kunst mocht vast niet te aanwezig zijn. Er willen nog wel eens emoties loskomen op zo’n plek, dus voorwerpen waarmee gesmeten kon worden waren ook uitgesloten. Maar had de muffe grijze vloerbedekking dan vervangen door een oranjerood tapijt. Had de kantoortafels bij het vuil gezet en
tafels van echt, levend hout getimmerd. Had de wanden geel gemaakt en er in goud een eigen ontwerp op aangebracht, een ontwerp waaraan wat te ontdekken viel. Had er harten op gesjabloneerd, als het per se afgekloven symbolen moesten zijn. Had het plafond met vilt bedekt, zodat intieme woorden intiem bleven en niet galmden zoals nu. Had inspiratie opgedaan in andere ruimtes waar mensen niet graag naartoe gaan, in tandartspraktijken, daar wordt er heel wat meer van gemaakt. Was in de wachtkamer van de Raad voor de Kinderbescherming in Alkmaar gaan kijken, waar een kunstenares zich heeft uitgesloofd voor een intrigerende kroonluchter, en als dat allemaal te veel gevraagd was, had dan toch eens even naar de spaarlampen in deze spreekkamers gekeken, had je afgevraagd of ze misschien vervangen konden worden door peertjes met een wat zachtere tint. Of had desnoods kleurig serviesgoed aangeschaft om de plastic bekertjes te vervangen, ik weet voor de bedenkers van dit project, Persijn Broersen en Margit Lukács, nog wel een fijne winkel waar ook cadeaupapier wordt verkocht.
JJ
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
inhoud nieuws
04 – john kormeling ontwerpt paviljoen shanghai 04 – biënnale rotterdam in teken van grote stad 04 – restauratiearchitect hans moll met pensioen 05 – rob apell overleden 05 – beroemde bureaus ontwerpen kassagebouw 05 – wet oparchitectentitel naar kamer 06 – minister winsemius over de gevolgen van de schipholbrand
museaal
10 – in paleis soestdijk zijn sporen vanjuliana en berhard uitgewist 13 – verbeterd klimaat in museum meermanno 14 – aaron betsky vertrekt bij nederlands architectuurinstituut 17 – de wensen van het mauritshuis 18 – scheepvaartmuseum wil binnenplaats overkappen 22 – naturalis wil publiek nog beter bedienen 23 – een opgesloten gevoel in het gevangenismuseum 27 – discussie over barak bij museum volkenkunde 28 – vernieuwd catharijneconvent biedt religieuze ervaring 32 – nieuwe attractie in museum voor oudheden 33 – schilderwerk in rijksmuseum bijna voltooid
andere smaken
36 – catshuis heeft na brand en verbouwing weer respresentatieve functie 41 – edwin oostmeyer projectontwikkelaar uit overtuiging 44 – natuur gaat zijn gang in pi vught dank zij kunstproject 45 – bezit belicht: asscher en de rijksacademie 48 – twee interessante visies op ijmeer gepresenteerd 52 – cfi is miniatuur-stad in het oude ministerie van onderwijs 56 – waarom slot loevestein helemaal niet zo oud is 58 – arnoldussen leidt rijksontwikkelingsbedrijf 60 – kinderen vermaken zich met geluidsobject in roermond 62 – kunstmeester bij raad voor de kinderbescherming haarlem
nasmaak
64 – evert van straaten over het licht in het kröller-müller museum
Coverfoto: Het Catharijneconvent in Utrecht, Cary Markerink smaak, blad voor de rijkshuisvesting, is een uitgave van de Rijksgebouwendienst. smaak verschijnt vijf maal per jaar. Het aanvragen van nummers kan schriftelijk via de Rgd-Infofoon (IPC 465), Postbus 20952, 2500 EZ Den Haag of per email info.infofoon@minvrom.nl. Via deze adressen zijn ook vorige nummers van smaak te bestellen. Meer info bij de Rgd-Infofoon 0800-899 11 03 of op www.rijksgebouwendienst.nl. abonnementen smaak: Het is mogelijk een abonnement te nemen op Smaak. De prijs voor vijf nummers (een jaargang) bedraagt € 25, een los nummer kost € 5,00. U krijgt hiervoor een acceptgirokaart toegestuurd. Abonnementen kunnen op ieder gewenst moment ingaan. hoofdredacteur/eindredactie: Jaap Huisman medewerkers aan dit nummer: Maarten Asscher, Liesbeth Fit, Sander Grip, Xandra de Jongh, Ben Maandag, Mariët Meester, Mirjam Keunen, Agnes Koerts, Olof Koekebakker, Frank van de Poll. fotografen: Corné Bastiaansen, Luuk Kramer, Cary Markerink, Maarten Noordijk, Monica Nouwens, Robert Oerlemans, Eran Oppenheimer, Jaap de Ruig, Janine Schrijver, Levien Willemse. vormgeving: Barlock, Den Haag / druk: DeltaHage, Den Haag / verspreiding: Pondres, Tilburg
3
john körmeling ontwerpt nederlands paviljoen Kunstenaar John Körmeling is uitverkoren om het Nederlands paviljoen voor de Expo 2010 in Shanghai te ontwerpen. In de laatste ronde werd zijn voorstel verkozen boven dat van UN Studio (Ben van Berkel/Caroline Bos). Het concept van UN Studio was breed uitgewerkt, technisch hoogstaand en programmatisch uitgekiend, oordeelde de commissie onder leiding van Rijksbouwmeester Mels Crouwel, maar het ontwerp van Körmeling geeft blijk van originaliteit en zal de aandacht van het publiek en de media trekken, is de verwachting. Happy street heet het nog ruwe ontwerp van Körmeling, dat daarom ruimte laat voor uitwerking en detaillering. Er spreekt een low tech benadering uit. Bezoekers kunnen door een straat trekken en in huizen lopen en zo op een relatief eenvoudige manier kennis maken met de Nederlandse samenleving waarvan het stereotiepe beeld dat van water, tulpen en voetbal is. Dat zal iets worden bijgesteld. Kenners van China verwachten dat Chinezen zich aangesproken zullen voelen door dit voorbeeld van een sociale structuur, waarbij aspecten naar voren komen als vernieuwing en reflectie. Er is ruimte voor interpretatie in de boodschap die Körmeling wil overbrengen.
hans mol geridderd
Hans Mol, die 27 jaar lang restauratiearchitect is geweest bij de Rijksgebouwendienst en op 16 november afscheid heeft genomen in het Mauritshuis, is bij die gelegenheid tot Ridder in de Orde van OranjeNassau benoemd. Mol leidde de restauraties van het Paleis op de Dam, Huis ten Bosch, het Mauritshuis en Paleis Soestdijk.
rotterdam in teken architectuur
Het huisje dat John Kormeling enkele jaren geleden op een douanekantoor in het Rijnmondgebied liet bouwen.
Voor het Nederlandse paviljoen werden de volgende bureaus uitgenodigd: UN Studio, West 8 urban design & landscape architects, NL architects, Neutelings Riedijk, John Körmeling en Marcel Wanders. Körmeling werd onlangs onderscheiden met de Witteveen+Bos-prijs voor zijn originele kunstenaarschap. Op Schiphol hangt zijn flikkerend en knipperende lichtmobile ‘ha, ho, he, hi’, voor de Rijksgebouwendienst werd hij uitgenodigd een huisje
boven op een douanekantoor in de Rotterdamse haven te bouwen, en het Van Abbemuseum voorzag hij van een nieuw entreehokje. Körme lings werk is sterk conceptueel bepaald. Het laatste Nederlandse paviljoen, voor de Expo in Hannover 2000, werd ontworpen door MVRDV.
Halverwege 2006 leek het er nog op dat de derde editie van de Architectuur Biënnale van Rotterdam er nooit zou komen vanwege het intrekken van subsidies, maar door een ruimhartige bijdrage van de gemeente gaat de Biënnale toch door. Sterker zelfs: Rotterdam 2007 staat het hele jaar in het teken van architectuur. De derde Biënnale richt zich op de krachten die de 21e eeuwse stad vormen in een wereldwijde context van snelle verstedelijking. Wie en wat maakt de stad en wie voorspelt haar toekomst? In de Kunsthal worden daaraan lezingen en tentoonstellingen gewijd. Het Berlage Instituut is dit keer belast met het curatorschap. Rondom de Biënnale heen zijn er veel tentoonstellingen, waarvan die rond le Corbusier in het NAi het meest in het oog loopt. City Experiences is een rondleiding door de stedelijke omgeving van Rotterdam met kunstenaars, architecten en theatermakers. De openbare omgeving wordt veranderd in een ‘totaalervaring’. De Biënnale begint op 24 mei, le Corbusier twee dagen daarna. City Experiences loopt van mei tot september. Het hele programma is te zien op www.rotterdam2007.nl
bouman naar het nai
Tot nieuwe directeur van het NAi in Rotterdam is benoemd Ole Bouman. Hij is de opvolger van Aaron Betsky (zie elders in smaak) en Kristin Feireiss. Dat betekent dat voor het eerst sinds de eerste directeur, Adri Duivesteijn, weer een Nederlander aan het roer staat in het NAi. Bouman is al enkele jaren hoofdredacteur van Archis dat vorig jaar veranderde Volume. Hij treedt op 1 april 2007 in functie.
een maansteen in de toren het ridderzaal-boek
Onlangs is verschenen het boek Eerherstel voor een feestzaal, de hernieuwde Ridderzaal, beschreven door Jaap Huisman en gefotografeerd door Siebe Swart. Het boek gaat in op de herinrichting van de zaal, de aanleiding daartoe en de uitvoering van het ontwerp. De vlaggen in de kap zijn verwijderd. Nu worden
De omtrek is enkele centimeters: de maansteen die de eerste ruimtevaarders die op de maan zijn geland, daarvandaan hebben meegenomen. De steen komt opmerkelijk genoeg voor in het bezit van het Rijksmuseum. Het kunstenaarsduo Bik van der Pol presenteerde de steen de afgelopen anderhalve maand in een van de torens van het Rijksmuseum op een theatrale manier die doet denken aan een archeologische vondst. De presentatie maakt deel uit van de kunsttoepassing tijdens de verbouwing van het Rijksmuseum. (Foto Eran Oppenheimer).
rob apell overleden
Voor smaak–28 adviseerde hij nog een artikel over belast erfgoed, de monumenten met sporen en herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog – en zo droeg Rob Apell, als adviseur monumentenbeleid bij het Atelier Rijksbouwmeester, vaker onderwerpen aan voor smaak. Op 28 oktober overleed hij in het ziekenhuis, volledig onverwachts, aan een hartaanval. Apell vervulde de rol van het spin in het web als het ging om historisch erfgoed. Voordat hij bij het atelier kwam werken, was hij directeur van de gemeentelijke dienst Monumentenzorg in Amsterdam. Na zijn studie bouwkunde werkte hij bij de
Rijksdienst voor de Monumentenzorg, waarvoor hij een aantal belangrijke restauraties begeleidde. Bij het Atelier Rijksbouwmeester was Apell betrokken bij de renovatie van het Rijksmuseum – hij pleitte zeer voor de erfenis van Cuypers –, de restauratie van huis Trompenburg in ’s-Graveland, dat onlangs is gereedgekomen. Hij hield zich de laatste tijd bezig met het Scheepvaartmuseum (zie elders in smaak), met de herbestemming van het historische gevangeniscomplex aan de Noordsingel in Rotterdam en bemoeide zich – als buurtbewoner en belangstellende – met de verbouwing van het Catharijneconvent in Utrecht. Speciale onderwerpen voor smaak waarover hij zich uitsprak, waren verleden en toekomst van de bunker Diogenes in Schaarsbergen, de aanpassing voor het publiek in het Muiderslot en het Paleis op de Dam in Amsterdam. Apell is 60 jaar oud geworden.
de wapens van de provincies gecombineerd met teksten over momenten in de Nederlandse democratie: dat gebeurt op 19 wapenkleden langs de wand. Verder is er een nieuw tapijt uitgerold, het licht aangepast en de troon opnieuw bekleed. Eerherstel voor een feestzaal behandelt de geschiedenis van de Ridderzaal: hoe is de zaal in de 13e eeuw tot stand gekomen en wat heeft er daarna allemaal plaatsgevonden? Eerherstel voor een feestzaal is een gebonden uitgave, kost 15 euro en is te bestellen bij de infofoon van de Rijksgebouwendienst.
de musea van de rijksgebouwendienst smaak–29 staat in het teken van de musea waar de Rijksgebouwendienst verantwoordelijk voor is. De lijst is nog langer. Hieronder de voltallige verzameling: 1. Belasting & Douanemuseum, Rotterdam 2. Museum Boerhaave, leiden 3. Catharijneconvent, Utrecht 4. Galerij prins Willem V, Den haag 5. Gevangenpoort, Den Haag 6. Gotish Huis met Rosmolen, Kampen 7. Jachtslot Sint Hubertus, Hoenderloo 8. Kasteel Landgoed Trompenburg, ’s-Graveland 9. Maarten van Rossumhuis, Zaltbommel 10. Kasteel Muiderslot, Muiden 11. Huis Doorn, Doorn 12. Kasteel Radboud, Medemblik 13. Kasteel Slot Ijsselstein, Ijsselstein 14. Slot Loevestein, Poederoyen 15. Kroller-Muller Museum, Otterlo 16. Landgoed Bronbeek, Arnhem 17. Legermuseum, Delft 18. Mauritshuis, Den Haag 19. Meermanno, Den Haag 20. Mesdag, Den Haag 21. Museum Twenthe, Enschede 22. Museum van Oudheden, Leiden 23. Museum voor Volkenkunde, Leiden 24. Naturalis, Leiden 25. Openluchtmuseum, Arnhem 26. Paleis het Loo, Apeldoorn 27. Rijksmuseum, Amsterdam 28. Scheepvaartmuseum, Amsterdam 29. Van Gogh Museum, Amsterdam 30. Westfries Museum, Hoorn 31. Willem Witsenhuis, Amsterdam 32. Zuiderzeemuseum, Enkhuizen
6
stedenbouw
monumenten
Minister Winsemius over de lessen uit de Schipholbrand:
nieuws
architectuurbeleid
kunst
Hou de organisatie wakker Bij het sluiten van de editie smaak–28 was het niet mogelijk om in te gaan op de relatie SchipholbrandRijksgebouwendienst. Minister Dekker was afgetreden, haar opvolger nog niet bekend en de Kamerdiscussie ongewis. Vervangend minister Winsemius blikt nu terug, en vooruit. ‘Dit is niet om trots op te zijn.’
Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Ministerie van VROM
‘Als klantgerichtheid betekent ‘U vraagt en wij draaien’, dan is dat niet voldoende. Je moet als overheidsorganisatie ook soms nee kunnen zeggen, omdat je iets maatschappelijk onverantwoord vindt, iets wat zich afspeelt op het terrein van de veiligheid. Er zijn grenzen waar je niet overheen moet gaan.’ Zo formuleert minister van VROM, Pieter Winsemius, de positie van de Rijksgebouwendienst na het rapport dat de Onderzoeksraad heeft uitgebracht over de brand in het detentiecentrum op Schiphol-Oost die in oktober 2005 aan elf gedetineerden het leven kostte. ‘Als je professioneel wil zijn, kan er een moment zijn dat je nee moet verkopen. Werk je klantgericht - maar wie doet dat nou niet?
– dan stel je eerst het belang van de klant voorop, dan het belang van de Rijksgebouwendienst en ten slotte je persoonlijk belang. Als een klant een inzet vraagt van 100 procent, kan dat alleen maar op basis van respect en begrip. Is dat niet zo, dan moet je kunnen zeggen als organisatie: ‘we willen u niet als klant’. Maar dat is ook lastig want de Rijksgebouwendienst heeft te maken met gedwongen winkelnering.’ Winsemius nam het dossier Schipholbrand over van zijn voorganger Sybilla Dekker. Zij besloot eind september samen met haar collega Donner van Justitie af te treden op grond van de conclusies van de Onderzoeksraad. Daarna werd er in
de Kamer nog uitvoerig gediscussieerd over de verantwoordelijkheid van de overheid in deze zaak. Omdat SMAAK28 op dat moment al bij de drukker lag, kon er nog niet over worden gepubliceerd; er was nog niet bekend dat Winsemius minister zou worden en hoe hij het dossier zou willen behandelen. Dat minister Dekker haar verantwoordelijkheid nam, vindt Winsemius zeer goed. Alleen zo kun je je rechten en plichten hard maken. ‘De bovenste moet de verantwoordelijkheid nemen. Ze geeft zo een boodschap af aan de organisatie. Als we een loyale organisatie hebben – en dat is bij ambtenaren normaal het geval – dan laat men nooit een minis-
ter of een directeur-generaal vallen, net zo min als een minister zijn ambtenaren laat vallen. Dat is de trots die hoort te zitten in een cultuur, die integriteit en veiligheid hoog in het vaandel heeft staan. Aftreden is niet aan de orde bij een beperkte budgetoverschrijding van een gebouw, iets wat ook bij de Rijksgebouwendienst wel gebeurt. Wel bij een zaak die raakt aan integriteit en veiligheid.’
winkelnering Winsemius verdedigde het dossier in de Tweede Kamer, gaf toe dat er steken zijn gevallen bij de ontwikkeling van het detentiecentrum – met de ernstige gevolgen van dien – en concludeerde ‘dat het hem niet lekker zat’. ‘Dit is niet om trots op te
zijn.’ Misschien hadden de ernstige gevolgen van de brand voorkomen kunnen worden, hoe het ook zij, er is alle reden om de organisatie onder de loep te nemen. Hij is overtuigd van de professionaliteit van de Rijksgebouwendienst, die net als een commercieel bedrijf kwaliteit moet en wil leveren, maar ook nog eens vast zit aan ‘verplichte winkelnering’. ‘Dat vraagt van de Rijksgebouwendienst meer dan van een normaal bedrijf.’
grenzen waar je als overheidsorganisatie niet overheen gaat.
Tegelijk hield hij ook de woordvoerders in de Kamer voor onder welke druk het detentiecentrum tot stand is gekomen. Gemeentelijke en landelijke politiek oefenden, om begrijpelijke redenen, druk uit op het Rijk om snel een detentievoorziening te realiseren. Misschien dragen jullie ook wel een verantwoordelijkheid daarin, zei hij tot de Kamerleden. Tijdens het debat vroeg de minister of de Kamer om brandveiligheid had gevraagd? Nee, niet specifiek brandveiligheid, maar wel naar de veiligheid in de meest brede zin van het woord, zo luidde het antwoord. ‘Dacht je dat ik persoonlijk wist wat de veiligheid was op Schiphol-Oost? Dat staat niet in mijn agenda. Het neemt niet weg dat je de discussie over waarden en normen, over veiligheid en integriteit voortdurend moet aangaan. Dat is onderdeel van je klantgerichtheid.’
Er is een grens aan de veiligheid die je kunt garanderen en waarmaken, had ex-minister Donner tegen de Kamer gezegd. Winsemius is het met hem eens. Waarom dragen we geen veiligheidsriemen in bus of trein maar wel in de auto? We hebben, antwoordt hij zelf, een afweging gemaakt wat we wel en wat we niet regelen. Bij het waarborgen van de veiligheid kun je ook doorschieten. Na de Schipholbrand heeft de Rijksgebouwendienst een uitvoerige scan gemaakt naar de brandveiligheid in alle detentiecentra. Goed, hoort bij een professionele club, maar zegt Winsemius, ‘we moeten uitkijken dat we niet het veiligste land ter wereld worden op het gebied van alleen justitiële inrichtingen. En dat we de lessen niet doortrekken naar andere terreinen. We moeten het evenwicht behouden. Op het gebied van vuurwerkopslag hebben we na Enschede de meest vergaande regelgeving. Maar we moeten ervoor oppassen dat we zoveel geld uitgeven aan gevangenissen en niet aan ziekenhuizen of scholen.’
genen Winsemius vindt dat je je moet afvragen wat klantgerichtheid betekent voor de Rijksgebouwendienst. ‘Je gaat het begrip ‘de klant komt eerst’ pas begrijpen als het in je cultuur en in je genen zit. In de tekst naar de Kamer wordt het begrip cultuur genoemd. We willen een klokkenluiderregeling hebben. Wat houdt dat in? Als de minister de dg aanspreekt met de boodschap ‘gij zult de veiligheid regelen’, brengt die dat over aan de projectleider. Dat eindigt dan bij degene die de stenen stapelt. Maar als die zegt dat zo de muur in elkaar dondert, heeft hij niet alleen het recht maar ook de plicht om aan de bel te trekken. Iedereen moet het als zijn plicht voelen om veiligheid aan de orde te stellen, zodanig dat degene die dat doet zich er ook veilig bij voelt.’ Dienstverlening is mooi als het goed en snel gaat maar er zijn
Waar die grens ligt, kan Winsemius niet goed bepalen. Veiligheid, zegt hij, is altijd iets dat je kunt opschroeven, nog veiliger en nog veiliger. Veiligheid hangt samen met integriteit, is onderdeel van een onderhandelingssysteem. ‘Hoe grover het product, hoe grover de zeden. Mijn vader zei altijd: ‘met diamanthandelaren kun je goed werken, want dat is fijn werk.’
waarden en normen In de cultuur van de Rijksgebouwendienst hoort er een voortdurende discussie te zijn over veiligheid en integriteit. Om premier Balkenende aan te halen, het zijn de waarden en normen van een organisatie, vindt Winsemius. Was het daar dan niet goed mee gesteld? ‘Tot voor kort was het met veiligheid stellig het geval. Daarvoor misschien ook wel met integriteit, kijk maar naar de bouwfraude. Het heeft altijd wel een vorm van aandacht maar soms misschien te weinig. Naar aanleiding van de Schipholbrand heb ik in de Kamer gezegd dat de Onderzoeksraad, ook al heeft die haar werk goed gedaan, naar mijn gevoel voorbij is gegaan aan de wortel
van het probleem. De wortel is dat als er heel hard gedrukt wordt op justitiële instellingen en de Rijksgebouwendienst, dan wordt alles vloeibaar. Als je zegt, het moet snel, snel, snel, dan moet je niet tegelijk vragen: kwaliteit, kwaliteit, kwaliteit.’ De metafoor haalt hij uit zijn verleden toen hij een velourswever ontmoette. ‘Als er een draadje verkeerd zit, kan het hele doek worden afgekeurd omdat je de fout meteen ziet. Dan wordt het gedegradeerd tot B-kwaliteit met een tiende van de oorspronkelijke waarde. Het weven van velours over het getouw gaat al met een sneltreinvaart, maar als het nog sneller gaat, ontdekt de wever de fouten niet meer en vermindert de kans op geslaagde doeken. Fouten tijdens het werk ontstaan onder grote druk. Zo is het ook met gebouwen die in een te snel tempo moeten worden gerealiseerd.’ Betekent dat er een cultuuromslag moet plaatsvinden bij de Rijksgebouwendienst? Winsemius: ‘In de cultuur van de Rijksgebouwendienst is het essentieel dat integriteit en veiligheid zijn ingebakken. Maar je moet die begrippen permanent levend houden door de organisatie wakker te houden. Dat kan door senioren ze te laten uitdragen naar jongeren. Bazen moeten dat uitstralen, discussies moeten gevoerd worden. Waarden en normen leer je van mensen met meer dienstjaren.’ Na de bouwfraude is integriteit op de agenda geplaatst, waardoor zijn conclusie luidt: er zijn weinig smoezen meer op dit moment. ‘Een aantal zaken is scherp gezet.’ Van gemeenten als tegenspelers op dit terrein mag je niet te veel vragen, denkt hij. Want daarvoor is de kennis van de Rijksgebouwendienst en de Dienst Justitiële Inrichtingen te specialistisch.
rotonde Zou sterke regelgeving helpen? ‘Natuurlijk helpt de regelgeving, maar die moet wel worden gehandhaafd, anders heb je er niks aan. Dan kun je het net zo goed laten. Regels bestaan bij de gratie van waarden en normen waarbij de waarden in het systeem zitten. Regelgeving is geen doel op zich, gedrag is dat wel.’ Winsemius haalt het voorbeeld van de
rotonde aan, die het stoplicht heeft vervangen. Dat is een verkeersobject waarvoor je middernacht zinloos staat te wachten, terwijl de rotonde doorstroming betekent. Echter niet dan nadat je met wenken en knikken de voorrangsregels met je collegaautomobilisten hebt afgesproken. Dat het werkt, blijkt uit het geringe aantal aanrijdingen. Zijn er regels in het Schipholdossier die erom vragen aangescherpt te worden? ‘ Er zijn zat regels om aan te scherpen. Om te beginnen met de simpelste: de bouw van de units. Dat was niet goed geregeld en er is niet goed naar gekeken. Ook bij bouwtechnische voorzieningen moet er opnieuw naar de regelgeving worden gekeken. En de vraag stellen: is het goed genoeg of moeten we ons erop bezinnen? Bij de Schipholbrand kom je tot de conclusie dat het in theorie voldoende was maar dat de Rgd en Dienst Justitiële Inrichtingen een aantal dingen in de praktijk niet goed hebben gedaan.’ Winsemius voegt er aan toe dat ook de overdracht van de Rijksgebouwendienst naar Justitie niet afdoende was geregeld. Hij vergelijkt het, als geoefend hardloper, met een estafette, waarbij de stokjes niet netjes worden doorgegeven. ‘Bij een goede estafette loop je een stukje met elkaar op en wissel je vragen uit: let daar en daar op. Ook de wisselwerking met de gemeente is niet goed verlopen. We hebben de gemeente soms de gegevens niet gegeven die zij nodig had.’ Hoe naar de affaire ook is, het heeft de organisatie bewust gemaakt van zorgvuldigheid; het thema brandveiligheid is onuitwisbaar. Is de Schipholbrand daardoor ergens een blessing in disguise? ‘Het is vreselijk dat je dergelijke rampen nodig hebt om wakker te blijven. In die zin moet je het beschouwen als een nederlaag, die tot grote interne boosheid moet leiden: niet tegen elkaar maar op het feit dat je een nederlaag hebt geleden. Wil je klantgericht zijn, dan moet je kwaliteit leveren tegen aanvaardbare kosten. Bij kwaliteit horen integriteit en veiligheid.’
JJ
8
stedenbouw
monumenten
museaal
architectuur
Waar komt het nieuwe Nationale Historisch Museum, waar de canon van de Nederlandse geschiedenis zichtbaar wordt gemaakt? Bij het Binnenhof of toch bij de Koninklijke Bibliotheek? Dat het er komt, staat vast omdat het kabinet daartoe het initiatief heeft genomen, alleen de plek is nog onbekend. In het pakket gebouwen van de Rijksgebouwendienst komen veel musea voor, met als bekendste ongetwijfeld het Rijksmuseum. Daar schrijdt de verbouwing inmiddels verder, terwijl ook in andere musea grote (en kleine) aanpassingen worden verwacht. In het Gevangenismuseum van Veenhuizen is onlangs het imposante binnenterrein opgleverd. Het Catharijneconvent is klaar: daar is de collectie religieuze parafernalia zo gerangschikt dat de bezoekers iets beleven. Dat plan heeft ook het Scheepvaartmuseum in Amsterdam: hoe het publiek zo te verleiden dat de uren omvliegen? Paleis Soestdijk is een ervaring op zich, maar zal geen museum in de strikte zin van het woord worden, omdat er geen concurrentie met Paleis ’t Loo mag ontstaan. Dat neemt niet weg dat binnenkort het publiek kennis kan nemen van life and times op het paleis. SMAAK29 bespreekt het meest ideale licht in een museum (neem Kröller-Müller), praat met de vertrekkende directeur van het NAi en behandelt de plannen van het Mauritshuis.
architectuurbeleid
kunst
museaal
Speciale paaltjes houden publiek op afstand in paleis Soestdijk Half december is Paleis Soestdijk opengegaan voor de bewoners van Baarn en Soest, de rest van Nederland mag er vanaf 1 februari binnen. Dat vraagt om tal van voorzieningen om een naar verwachting wat ouder publiek op te vangen. Het park is vanaf 15 september voor iedereen open. De toekomstige bezoekers van Paleis Soestdijk zullen een tegenvaller voor lief moeten nemen. Het befaamde bordes mag niet betreden worden: men mag er langs defileren zoals in vroeger tijden, maar moet de verbeelding en de herinnering laten werken. De omvang laat klauter-
partijen niet toe – bovendien wordt gevreesd dat groepen er zich zullen posteren voor foto’s. Maar dat niet alleen: als het bordes vol staat met bezoekers, missen de mensen binnen in het paleis vanuit de gang het fraaie perspectief op de gedenknaald in de verte.
Afgelopen zomer en dit najaar is het paleis klaargemaakt voor openstelling die begin volgend jaar zal plaatsvinden. Het paleis is gewassen en schoongepoetst zodat het in blakende staat de nieuwsgierigen kan verwelkomen. Voor de parkeerplaats zijn enkele bomen gekapt om
11
Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Luuk Kramer
ruimte te maken voor 230 auto’s: het bureau voor landschapsarchitectuur Sant & Co heeft een inrichtingsplan gemaakt voor het terrein en het herstel van de paden in het park. Die zijn afgedekt met halfverharding, een leemzandmengsel. Asfalt, dat op sommige paden ook voorkwam, is merendeel verwijderd. Zoiets hoort niet in een park met een informele, landschappelijke allure, oordeelden de deskundigen. Er is tegelijk een visie ontwikkeld op het tuinmeubilair en de verlichting – dat laatste is noodzakelijk omdat het restaurant in de Orangerie ook ’s avonds open kan zijn. De afstand die het publiek van parkeerplaats naar de entree van het paleis moet afleggen, is overigens niet gering: die bedraagt gauw een halve kilometer. Gerekend is dat men er veertien minuten over doet om te slenteren van kassagebouw tot aan de ingang. De afstand wordt gecompenseerd door de attracties onderweg, zoals de kassen, de watertoren en de orangerie. Architect van de Rijksgebouwendienst, Marc van Roosmalen, heeft zich de afgelopen maanden beziggehouden met allerlei publieksvoor-
zieningen, terwijl het bureau D’Arts verantwoordelijk is voor het museale concept en de museale inrichting in de zalen met vitrines en panelen. Er zal op vier plaatsen een film worden gedraaid, een over de geschiedenis en de bewoners van het paleis, en bijvoorbeeld een over de defilés die er sinds het aantreden van koningin Juliana tijdens Koninginnedag zijn gehouden. Die film wordt vertoond in de vestibule achter het bordes. De geschiedenis van het paleis en zijn bewoners krijgt het publiek te zien in twee kamers voor de monumentale zalen: hoe het van burgemeesters-landgoed begin 19e eeuw veranderde in een paleis en permanent werd bewoond door koningin Emma. Voor Emma hadden Willem II en zijn gemalin Anna Paulowna al hun stempel op Soestdijk gedrukt. De Russische Paulowna liet een kamer in Russische stijl verbouwen. Al deze koninklijke eetzalen, lunchkamers, ontvangstzalen en vergaderzalen zijn ingericht alsof de familie er nog verblijft. Het minst zichtbaar maar vermoedelijk het belangrijkste zijn de brandveiligheidsvoorzieningen
die de Rijksgebouwendienst heeft getroffen. Er is een stelsel van compartimenten aangebracht in de trappenhuizen, zodat de kelder gescheiden is van de beletage en de beletage weer van de eerste etage. Er moesten extra vluchtroutes worden geschapen en een lift die beter berekend is op gasten in rolstoelen. Soestdijk kende wel een lift maar die was veel te klein. En dan zijn er de toiletten en de garderobes die in het oostelijk deel, de Soestervleugel, van het paleis zijn ondergebracht. Van Roosmalen: ‘Het zijn allemaal reversibele ingrepen, toevoegingen die er ook weer uitkunnen als het paleis zijn toekomstige functie krijgt.’
dringen Groepen van maximaal vijftien man groot worden elk kwartier onder begeleiding van een professionele gids door het paleis geleid. Meer ruimte is er gewoon niet. In de rijk gevulde kanonnenkamer zal het bijvoorbeeld dringen worden. En het is al lastig om een beschermende loper op een ondergrond van tapijt op zijn plaats te houden. Van Roosmalen heeft op Internet ‘misschien wel
honderdduizend paaltjes’ bekeken die met koord de afscheiding kunnen vormen voor het unieke meubilair, totdat hij uitkwam bij het aardigste paaltje: dat warempel thuishoorde in het Van Gogh-museum. ‘Bij navraag bleek dat ze dat zelf hadden ontwikkeld omdat na een lange zoektocht er niks behoorlijks voor handen was. Of we dat paaltje als inspiratie mochten gebruiken? Dat mocht. ‘En zo ontstond de van Gogh-pion. Het raffinement van dat paaltje zit niet zozeer in de vorm als wel in het gewichtje dat er in hangt die het koordje permanent strak trekt. Over de luchtvochtigheid met zoveel mensen in het paleis is Van Roosmalen betrekkelijk laconiek. In de praktijk is gebleken dat kunst in optimaal geklimatiseerde condities misschien zelfs kwetsbaarder wordt dan in ‘natuurlijke omstandigheden’. De schilderijen hebben op Soestdijk tientallen jaren lang in stevig verwarmde zalen gehangen en vertonen betrekkelijk weinig sporen van verval. Nu het publiek met name in de winter vocht inbrengt en er evenmin een museaal klimaat wordt gecreëerd, is de verwachting dat de
12
stedenbouw
schilderijen het goed zullen doorstaan. ‘Je moet het alleen niet te warm stoken, dan wordt het veel te droog; funest voor de kostbare collectie’, vindt Van Roosmalen. Vanzelf heeft ook dit aspect onze zorg, zo we zijn begonnen het klimaat te monitoren. Schilderijen hangen bijvoorbeeld in de Waterloozaal en de belendende Leuvenzaal, daarna bereikt het publiek de voormalige werkvertrekken van koningin Juliana en prins Bernhard: er hangen foto’s van het paar aan het werk en er zijn audiovisuals. Persoonlijk vindt Van Roosmalen met name de werkkamer van de prins ‘nog wat leeg’, zeker in vergelijking met de foto’s die er bij zijn leven zijn gemaakt, toen de kamer vol stond met olifantenbeelden. Het bureau van de prins was afgeladen. Hij controleerde na elke schoonmaakbeurt of alles weer op zijn juiste plek was teruggezet. Leeg zijn ook de vitrines in ‘downstairs’, waar het zilver en het porselein was uitgestald waaronder het 360-delig servies van Anna Paulowna. Hier moet de verbeelding haar werk doen. Soestdijk wil nadrukkelijk geen orangistisch museum zijn, daar is museum Paleis ’t Loo voor. Het meubilair, waaronder de empirestoelen en krukjes in de Stuczaal, komt uit koninklijk bezit, schilderijen zijn meestentijds eigendom van Instituut Collectie Nederland. Het paleis is niet alleen dankzij de schilderijen, gevuld met verhalen. Dat prinses Juliana niet gesteld was op het militaristische vertoon in de Leuvenzaal maar afzag van een verbouwing omdat dat te kostbaar was. In die zaal hield ze haar persconferenties. Ook was de koninginmoeder niet erg te spreken over de donkere en voorname vertrekken van haar moeder Wilhelmina. In een van die kamers is een deur in de wand verscholen. Zo kon prins Hendrik ongezien uit de koninklijke omgeving ontsnappen, een vrijheid waarmee aldus het koningschap werd veilig gesteld. In de tuin is het kassagebouw een nieuw element. Vanwege het beperkte budget waar ook nog tal van extra onvoorziene zaken uit betaald moest worden, is het kleiner uitgevallen dan de architect had gewild. Er moest plaats worden ingeruimd voor
rolstoelen, omdat men een ouder publiek dan gewoonlijk verwacht. Dat passeert vervolgens de watertoren waarin de ‘museumwinkel’ is gehuisvest: hiervoor diende de toren als berging en tuinmansverblijf. De condities van het hout waren slechter dan was verwacht. Balken moesten worden vervangen. De Oranjerie, iets verderop, wordt ingericht tot restaurant; gezelschappen kunnen er op afspraak ook ’s avonds dineren. Er zijn daarom een keuken, bergruimte en toiletgroepen in de aanbouw gerealiseerd. Van Roos malen deed de inrichting van het restaurant niet zelf, omdat de cateraar een eigen architect inbracht. Soms waren er verschillen in inzicht. ‘Mijn collega Claessens wilde in eerste instantie kroonluchters hangen in de Oranjerie. Dat vonden wij niet zo’n goed idee. Luchters horen in het paleis, niet in een winterberging voor subtropische planten. Het moet utilitair en stoer en tegelijkertijd sfeervol zijn’.
JJ
13
Oud en nieuw op hun plaats museaal in Meermanno Tekst: Xandra de Jongh Fotografie: Luuk Kramer
Wie wat bewaart heeft wat. Zo konden oude luiken en schuifdeuren opnieuw gebruikt worden, nu als middel voor inbraakpreventie. Het Museum Meermanno heeft de afgelopen jaren verschillende (ver bouwings)werkzaamheden achter de rug. In de periode 2000 - 2002 werd een naastgelegen pand bij het museum getrokken. De expositie- en kantoorruimte werd uitgebreid en er kwam een nieuw depot. Opeenvolgend werd in 2002 een educatiezolder opgeleverd, die over beide panden loopt (‘Zonder opscheppen, het is de mooiste museumzolder van het land!’, aldus de website). Op deze uitsluitend door groepen te bezoeken afdeling zijn drie werkplaatsen opgenomen: een scriptorium, een drukkerij en een computerruimte. Het zijn vooral schoolklassen die de zolder bezoeken. In 2005 begon het Haagse boekmuseum met het project Veiligheidszorg. Met name de beveiliging op de eerste verdieping bleek inadequaat. De afgelopen jaren zijn nogal wat inbraken in musea geweest, waarbij dieven zich via de eerste verdieping toegang verschaften. In de huidige beveilig projecten bij musea geldt een verscherpte aandacht voor deze zwakke schakel. Naast inbraakpreventie spelen ook brandveiligheid en klimaatbeheersing een rol in het veiligheidszorgproject van het Meermanno. Een belangrijke vraag is natuurlijk hoe geavanceerde maatregelen zich (zullen) verhouden tot het historische karakter van het pand. Een vraagstuk dat doorgaans behoorlijke kopzorgen oplevert. Architect Krijn van den Ende, die is gespecialiseerd in de renovatie van monumentale gebouwen (hij neemt momenteel het Paleis op de Dam onder handen), wist het museum een aangename verrassing te bezorgen. De compartimentering van de ruimtes – een essentieel onderdeel van zowel inbraakpreventie, brandwering als klimaatbeheersing – bleek grotendeels te kunnen worden uitgevoerd met behulp van oorspronkelijke voorzieningen. Raamluiken, die al zestig jaar op zolder lagen, zijn weer teruggebracht op hun originele plaats aan de binnenzijde van de ramen. Hetzelfde geldt voor een aantal, in de loop der jaren verwijderde (schuif )deuren die weer zijn teruggeplaatst. Elders in het pand moest men toch overgaan op de moderne tijd. Zo bevatten de nieuwe buitendeuren anders dan voorheen staal en detectieapparatuur. Maar volgens het museum zijn de nieuwe deuren voor een leek niet van de oude te onderscheiden.
In het kader van het project Veiligheidszorg werden ook de elektriciteitsleidingen gemoderniseerd. Het betreft niet alleen een brandpreventieve maatregel. De vereiste klimaatbeheersing is niet geheel door compartimentering op te lossen, daar is het gebouw te ‘poreus’ voor. Speciaal voor de nog aan te schaffen klimaatvitrines is het elektriciteitsnet in de expositiezalen vernieuwd. Het museum onderzoekt, onder meer met de Technische Universiteit Eindhoven, welk soort vitrines het beste voldoen voor de collectie, waaronder verluchte middeleeuwse handschriften. Een project dat momenteel tussen de bedrijven door fietst is het schilderonderhoud aan de ramen en gevels. De werkzaamheden leverde een onverwachte primeur op. Onder een stuclaag werd aan de voorgevel een leistenen tegellaag op het baksteen ontdekt. Het is een bijzondere negentiende-eeuwse techniek van vochtwering die tot zover alleen uit de geschiedenisboeken bekend was.
JJ
14
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
museaal
In september werd bekend dat Aaron Betsky zijn functie als directeur van het Nederlands Architectuurinstituut ging verwisselen voor het Cincinatti Art Museum. Daarmee komt er een einde aan vijf jaar directeurschap. Tijd voor een terugblik en een evaluatie.
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
15 15
Aaron Betsky kijkt terug op vijf jaar Nai:
Nederland was racistischer en seksistischer dan ik had gedacht Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Levien Willemse Zijn die vijf jaar omgevlogen of omgekropen? ‘Het is niet bepaald een saaie tijd geweest. Ik heb hard gewerkt en geknokt maar ook erg genoten. Ik ben aangekomen een paar maanden voor 11 september en een jaar voor de moord op Fortuyn, heb vier kabinetten meegemaakt, dus het is nogal wat.’ Wat wilde je bereiken? ‘Ik wilde met de roemruchte geschiedenis van de Nederlandse architectuur een bijdrage leveren aan de manier waarop men in Nederland en in het buitenland zou gaan nadenken over de toekomst van de gebouwde omgeving. Is dat ambitieus genoeg? Wat een volzin. Wat is daarvan uitgekomen? ‘Waar ik blij mee ben, is dat we het publiek het belang van de ruimte duidelijk hebben gemaakt. We hebben ook de collectie en de geschiedenis voor het voetlicht kunnen brengen en het maatschappelijk debat op poten gezet, niet alleen met tentoonstellingen maar ook met publieksactviteiten. Televisie is er bijgekomen, we hebben nu twee vestigingen in Rotterdam en Maastricht, organiseren reizende tentoonstellingen. Dan heb ik het nog niet eens over dingen die niemand ziet, zoals het nieuwe dak op het gebouw en het verbeteren van de organisatie.’ Wat trof je aan in 2000? ‘Een mooie chaos. Kristin Feireiss heeft een geweldige, interessante instelling die nog wat lokaal was en zoekend was, omgetoverd tot een instituut van
internationaal formaat. Ze heeft het tot een brandpunt gemaakt van de discussie over de architectuur en heeft ongelofelijk veel gedaan maar zichzelf letterlijk te pletter gewerkt. Toen ik aankwam, realiseerde ik me dat ze ook de organisatie te pletter had gewerkt. Mijn eerste taak was te kijken of we haar energie konden vasthouden maar op een meer georganiseerde manier. Veel van mijn werk in de eerste twee jaar ging over het rust brengen in de organisatie en het scheppen van helderheid en duidelijkheid. Was je tevreden over het budget dat je beschikbaar had? ‘Dat ben je nooit. In principe kom je op elke tentoonstelling tekort. Als we er geen extra geld voor zouden vinden zouden we per jaar een tot twee miljoen euro nodig hebben. Ik vond het ook jammer dat vanwege die financiële problemen Archis en NAI Uitgevers moesten afhaken. Het was niet anders. Wat ook niet kan is mensen bijeenbrengen voor educatie en publiciteit, het web dat je wil uitzetten waardoor je mensen verstrikt in de schoonheid van de architectuur. Dat kost ook geld. Terwijl ik hier zat begon de overheid terug te treden, we kregen minder subsidie van de ministeries OC en W en VROM. Ik moest dus op zoek naar sponsors en kwam uit bij AM Wonen en Ymere. Het is de realiteit die ik in Amerika ook zal tegenkomen. Dat museum krijgt vijftien miljoen dollar per jaar, waarvan maar een miljoen overheidsgeld is.’ Je moet geld toeleggen op exposities en je moet ook exposities kunnen verkopen.
Houd je rekening met de verkoopbaarheid? ‘Nee Als wij een tentoonstelling maken, wegen we af of het een reizende tentoonstelling zou kunnen zijn. Is het interessant voor andere instituten en kan het materiaal überhaupt reizen? Daar moet je een systeem voor bouwen. Toen ik hier aankwam, hadden we dat nog nooit gedaan. Er was een reizende expositie van Herzberger geweest. Architectuurtentoonstellingen zijn maar een kleine markt. Als geld geen issue was, zou elke tentoonstelling de wereld kunnen rondgaan, want er is ontzettend veel interesse in en ik ben er ook wel trots op dat wij de mooiste architectuurtentoonstellingen van de wereld maken. MVDRV was onze best verkochte expositie. Er zijn helaas maar weinig instituten die dat kunnen betalen en daar ruimte voor hebben. In Denemarken wordt nu een verwant intsituut opgezet, waarvan al drie keer een delegatie op bezoek is geweest. Canada heeft een goed centrum, evenals Parijs en Frankfurt, maar dan houdt het ook wel op.’
le corbusier Je bent hier met een bepaalde ambitie naar toe gekomen, een stuk architectuurgeschiedenis schrijven. Is het je meeof tegengevallen? ‘Het is anders dan je denkt dat het wordt, er was bijvoorbeeld meer werk aan het gebouw dan ik had gedacht. Ik had allemaal ideeën over tentoonstellingen maar ik geloof dat er geen een van is uitgekomen. Ik weet ook niet meer welke. Er was een moment dat we de Mies van der Rohe-tentoonstel-
ling konden krijgen. Toen het duidelijk werd dat dat financieel onhaalbaar was, ben ik op campagne gegaan om te zorgen dat dat ons niet meer zou overkomen. Zo hebben we wel de grote Le Corbusiertentoonstelling kunnen strikken voor volgend jaar. En ironisch genoeg moet ik hetzelfde doen in Cincinnati want daar hebben ze hetzelfde probleem, maar dan met Picasso’s.’ ‘Architectuur speelt in Nederland een andere rol dan in Amerika, realiseerde ik me hier. In Amerika moet je met architectuur flitsen omdat je anders niet opvalt. in Nederland is architectuur veel meer ingebakken. Het is moeilijk hier iets te doen, waarover niemand nog heeft gehoord. Daar gaat het hier niet over. Toen ik interviews begon te geven, kwam heel vaak de vraag naar voren, waarom ik in vredesnaam naar Nederland was gekomen. Dan antwoordde ik ‘omdat de architectuur zo goed is’. De journalist keek mij aan en vroeg ‘wat bedoel je’? De architectuur is toch helemaal niks.’ Men dacht bij architectuur aan Louvre. Zo ontdekte ik dat het belangrijk onderdeel van mijn werk was om de Nederlandse architectuur en de concepten van ruimtelijke ordening uit te leggen. Vinex is het enige doordachte programma in de wereld als antwoord op de sprawl.’ Missiewerk dus. Is dat gelukt? ‘Dat weet je nooit. Ik weet in ieder geval dat we een vierde architectuurnota krijgen en dat men het belang van ruimtelijke ordening begrijpt. We hebben aan het klimaat allemaal een bijdrage geleverd, zoals SMAAK
dat ook doet. Maarten Kloos met zijn Arcam, de Rijksbouwmeesters, het college van rijksadviseurs, zij allen hebben veel zendingswerk verricht.’ Toen je hier kwam, bevond de architectuur zich in een bloeiperiode. Het paviljoen van MVRDV in Hannover in 2000 belichaamde dat min of meer. ‘Men zei: je komt net te laat.’ Is dat ook zo, is het feestje van de hausse voorbij?. ‘Zoals de hausse overdreven is, zo is ook de ondergang van Superdutch overdreven. Het is nooit een stomende olietanker geweest en hij is ook nooit vergaan. Er zijn in Nederland in de afgelopen jaren relatief veel dingen samengekomen waardoor Nederlands architectuur een enorme bijdrage heeft geleverd niet alleen aan de ruimtelijke ordening van dit land, maar ook in het nadenken over architectuur in de hele wereld en ook op het gebied van vormgeving. Nederland heeft het geëxporteerd. Koolhaas mag dan weinig in Nederland bouwen, hij maakt wel enorme gebouwen in de rest van de wereld. MVRDV, Geuze, UN Studio, Benthem Crouwel, hun invloed reikt verder dan de grens. Als je prijsvragen ziet of je gaat nu bij scholen langs in Azië en Amerika, dan zie je overal wat tien jaar geleden Dutch Design zou hebben geheten. Stel dat Nederland over tien jaar niet meer bestaat, dan blijft Dutch Design gehandhaafd.’ Hoe herken je dat dan? ‘Soms aan bepaalde trucjes die architecten gebruiken waar ze bekend om zijn. Maar het is vooral het conceptueel denken dat afwijkt van de klassieke taak voor een architect om voor een gegeven budget op een gegeven plek een oplossing te bedenken. Voor mij is het belangrijkste dat architectuur niet het bedenken van slicke vormen is of het bijeenrapen van vormen en materialen. De oude traditie van architectuur als het verzamelen van informatie is door Nederlanders opgepakt, heel belangrijk want daaraan liggen vormgeven en het begrip dat onze ruimte en landschap kunstmatig is, ten grondslag.’
omgangsvormen Je kwam als Amerikaans staatsburger in Nederland in een heftige periode. Hoe was het dan om hier te leven? ‘Tja…elke cultuur is net iets anders. Ik weet nog de eerste keer dat ik een
nette brief naar het ministerie wilde schrijven en dacht dat het mooi formeel Nederlands was. Ik hoorde de secretaresse in lachen uitbarsten. Omgangsvormen zijn hier anders, een businesslunch in Amerika is iets anders dan een broodje op je kamer hier. Wat me opvalt is dat dit een veel racistischer, seksistischer land is met klassetegenstellingen, dan ik had gedacht. Dat er veel meer vooroordelen leven en dat er veel te makkelijk een blut und boden-gedachte leeft: ‘van wij Nederlanders zijn nu eenmaal zo’. Dan heb ik het niet over een oermythe van Nederland maar over een bepaalde cultuur die is gegroeid.’ Zo tolerant was het allemaal niet. ‘Nee, dan krijg je zo’n opmerking van ‘probeer me niet te joden’ omdat ik iets met geld moest doen. Joden, ik wist niet wat ik hoorde! Dat soort dingen heeft me verbaasd. En dat je nergens chique kunt eten, want voor je het weet zit je tussen sigarenrokende mannen met pakken.’ Ja in Rotterdam. ‘Misschien dat Amsterdam daar een uitzondering op is, in Rotterdam is het in elk geval zo.’ Gerechtvaardigde vraag, had het instituut dan toch niet in Amsterdam moeten staan? ‘Als we twee keer zoveel bezoek hadden willen hebben, was het handiger ge- weest. Maar aan de andere kant is het NAi in Rotterdam deel van een groot modernistisch project. Ik associeerde Nederland trouwens niet eens met Amsterdam, maar meer met Rotterdam en Utrecht waar ik ben opgegroeid.’ Dat is anders dan in Amerika waar steden veel meer inwisselbaar zijn. ‘Dat is in Nederland ook zo. Een van de dingen die me de eerste maanden is tegengevallen dat ik hoge verwachtingen had van een andere historische stad en merkte dat die toch weer leek op elke andere stad, met dezelfde winkelstraten, dorpsstraten, kerkstraten, dezelfde Blokker en Kruidvat, dat is echt opvallend. Dan heb ik het niet alleen over het winkelaanbod maar ook over de repetitieve architectuur.’
slimme politici Wat ga je missen? ‘Ik ga een heleboel dingen missen, de zeeviswinkel Schmidt, het fietsen van
architectuur
mijn huis naar het werk. De mensen op het NAi, de slimme politici die tenminste iets weten over de cultuur. Je kunt hier in Nederland snel intelligente mensen spreken en het politieke landschap is zo divers. Er is debat. In de VS is het belachelijk dat een oppositie niet aan bod komt.’ Politici die iets hebben met cultuur, dat heb ik nog nooit gehoord. ‘Vergeleken met Amerika zeker. Ik ga een samenleving missen waarin architectuur toch een hoger aanzien heeft. En waar de ruimtelijke ordening deel is van het openbaar debat. Ik ga de samenleving missen, ondanks wat ik zei over racisme. Op de een of andere manier zijn het rechtstelsel en het politieke systeem hier rechtvaardiger. De belastingcenten worden een stuk beter besteed dan in Amerika.’ Wat ga je zeker niet missen? ‘Het roken. Het eten over het algemeen. De regentencultuur die toch nog een beetje speelt.’ Het polderen? ‘Dat vind ik prima, en het valt ook best mee met de besluiteloosheid en stroperigheid. Dat is weer niet het geval met de verwaarlozing van de openbare ruimte, we hebben vijf jaar aan een openbaar plantsoen gewoond en gezien hoe de rommel zich ophoogde, en het feit dat er wordt gedesinvesteerd in de openbare ruimte. Dat die ook verdwijnt, verparticulierd wordt.’ Nederland is de afgelopen vijf jaar niet alleen politiek veranderd maar ook architectonisch. Op de Vinexlocaties zie je een soort nieuw traditionalisme. Heeft je dat niet teleurgesteld, die opkomst van de replica-arcitectuur? ‘Als je kijkt naar de wijken uit de jaren zeventig en tachtig dan zijn dat toch ook een soort armeluis-Gooise villa’s. Het werd niet alleen zo expliciet gezegd. Het verschil is nu dat gegoede mensen in plaats van echte Gooise villa’s of Franse chateaus, met nep genoegen nemen. Ik maak me inderdaad zorgen over die tendens in Vinex, omdat het afgezonderde blanke burchten worden, als een soort gedroomde gouden eeuw die er nooit zo heeft uitgezien. Toch zijn er ook interessante Vinexwijken zoals Vathorst, waar tussen het nep interessante stukken zitten. Het traditionalisme is in feite nooit weggeweest.
Het modernisme is nooit meer dan 20 procent van de bouw geweest. Als je de beroemde enquete van AM Wonen neemt, dan kwam daaruit dat 23 procent een Gooise villa wilde en negen procent een modernistisch huis.’ Nederland is dus niet alleen racistischer en seksistischer geworden maar ook traditioneler. Dat wist je niet. ‘Nee, maar het is altijd nog een stuk modernistischer dan andere landen. Het is ook een reden dat hier meer Ikea’s zijn dan in menig ander land ter wereld per hoofd van de bevolking. Ook goedkoop.’
overheid Je hebt een terugtredende overheid meegemaakt en minder bouwende Rijksgebouwendienst. ‘Dat vind ik jammer. Als ik hier was gebleven was ik de politiek ingegaan, de PvdA omdat het de grootste partij is of anders D66. Ik had ik de NS en de PTT gedenationaliseerd. Ik vind dat de gebouwen die we samen gebruiken ook gezamenlijk ontworpen moeten worden. Het uitkleden van regeringsgebouwen waardoor het tweederangs provinciekantoortjes worden, vind ik schandalig. Een overheid hoort een baken te zijn, niet alleen in de wetgeving maar ook in de vormgeving van treinen en postkantoren.’ De privatisering is te ver doorgeslagen. ‘Ja. Als je vindt dat het systeem vastgeroest is, ga je maar op een ander systeem over.’ Wat vind je een voorbeeldig rijksgebouw? ‘De renovatie van het belastingkantoor in Apeldoorn. Maar ook op kleinere schaal is er veel moois, denk maar aan de brugwachtershuisjes.’ Welke boodschap heb je voor ons als achterblijvers? ‘Zorg dat de ruimtelijke ordening die Nederland heeft uitgevonden, een geweldige traditie blijft. Privatisering en het ontnemen van geld en aandacht vormen de grootste bedreiging voor de ruimtelijke ordening. Als je kijkt naar de Nota Ruimte, die strikt genomen prima is, dan worden daar middelen noch aandacht noch consequenties gebonden aan de analyse. Dat is funest voor de inrichting van het land.’
JJ
17
Mauritshuis wil royalere ingang Tekst: Xandra de Jongh Fotografie: Hollandse Hoogte
museaal Musea in monumenten hebben zo hun eigen problematiek: houtrot in de kozijnen bijvoorbeeld. En een modernisering van de inbraakbeveiliging. Wegens een grootscheepse verbouwing bij het ministerie van Algemene Zaken is de Galerij Prins Willem V, onderdeel van het Mauritshuis in Den Haag, momenteel gesloten. Het bouwgeweld bij de achterbuurman leverde voor de schilderijen een gevaarlijke hoeveelheid trillingen op. De werken zijn elders ondergebracht. Een dergelijke gedwongen sluiting is de nachtmerrie van menig musea. Het Mauritshuis ziet echter een goede aanleiding om een eigen bouwproject uit te voeren, dat in het najaar van 2007 van start gaat. De kleine binnenplaats tussen de Galerij en het naastgelegen Museum de Gevangenpoort wordt benut om de twee bouwkundig aan elkaar te verbinden ten behoeve van een gezamenlijke entree. De nieuwe centrale entree, die de huidige gescheiden ingangen van de twee musea aan de straatkant zal vervangen, moet in het voorjaar van 2008 gereed zijn. Tot die tijd zal de Galerij Prins Willem V in ieder geval gesloten blijven. Het Mauritshuis zelf streeft op langere termijn ook naar een nieuwe ingang. Al jaren is de entree aan de zijkant een doorn in het oog. Het museum zou graag een hoofdentree met meer grandeur zien dan de huidige ‘dienstbodeingang.’ Het opnieuw opengooien van de voordeur van het zeventiendeeeuwse stadspaleis is vanwege het precaire klimatologische systeem geen optie; de boel komt dan letterlijk op de tocht te staan. De gedachten gaan daarom uit naar een ondergrondse ingang zoals het Louvre in Parijs dat heeft. De spectaculaire glazen piramide zou in Den Haag achterwege blijven. Het publiek betreedt de nieuwe ingang via een oorspronkelijk op het terrein gelegen dienstwoning, die daartoe (op de oorspronkelijke rooilijn) opnieuw gebouwd wordt. De plannen bevinden zich in een pril stadium: de nieuwe entree maakt onderdeel uit van een nog op te stellen masterplan. Daartoe zou ook de inlijving van een aan de overkant gelegen pand, dat onder meer kantoorfuncties zou krijgen, onderdeel uitmaken. Ondertussen werkt men in het Mauritshuis gestaag door aan een project, waar behalve een update van de inbraakbeveiliging, ook brandwerende maatregelen en achterstallig onderhoud aan de orde komen. Het onderhoud betreft onder meer de bestrijding van de houtrot in de kozijnen, een veelvoorkomende problematiek bij in oude panden gehuisveste musea, die vaak een monumentenstatus bezitten. Deze status compliceert de in veel gevallen broodnodige – en rigoureuze - modernisering. Het erin rammen
van standaard dubbele beglazing is er niet bij, ook vanwege de specifieke museale eisen die aan het glas (naast isolerend ook licht- en UV stralen werend) worden gesteld. De juiste manier van aanpak, waarbij een tijdelijke sluiting niet tot de opties behoort, is een tijdrovend proces. Het Mauritshuis hanteert evengoed een streefdatum. Tegen de tijd dat de Keukenhof in 2008 opengaat wil het museum klaar zijn. Elke extra toerist telt.
JJ
18
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Gebouw is na dertig jaar toe aan uitbreiding en renovatie
museaal
Scheepvaartmuseum wil een maritieme belevenis brengen Het voormalige kruitmagazijn van Daniel Stalpaert in Amsterdam werd in de jaren zeventig verbouwd tot Scheepvaartmuseum. Daarna is er weinig meer gebeurd. Architect Liesbeth van der Pol werkt aan een definitief ontwerp dat het museum meer van deze tijd moet maken, met een beter klimaat en ook een ander inrichtingsconcept. Want de museumbezoeker van nu wil iets anders dan dertig jaar geleden.
Het is het laatste rijksmuseum zonder klimaatvoorziening. Het publiek kan alleen via een oude goederenlift naar de tweede verdieping. De museale opzet is verouderd en niet meer van deze tijd. Het is ruim dertig jaar geleden dat het Amsterdamse Scheepvaartmuseum, een robuust bouwwerk in het water aan de oost-
kant van het Centraal Station, voor de laatste keer is opgeknapt en ingericht. Daarna is er aan het museum nauwelijks meer iets gedaan. Aan het weidse uitzicht op het IJ doet dat verder niets af. Schepen varen af en aan, in de verte rijst het groenkoperen gebouw van NEMO als een enorme scheepsboeg uit het water omhoog.
Het Scheepvaartmuseum is de laatste tijd veelvuldig in het nieuws vanwege de plannen om de binnenplaats te overkappen en het inwendige van het museum te verbouwen tot een museum of excellence, een museum van internationale statuur en betekenis, dat kan wedijveren met hét scheepvaartmuseum bij uitstek:
The National Maritime Museum in Greenwich in Zuidoost-Londen. In zijn smaakvol, met allerlei scheepsvoorwerpen ingerichte kantoor, waaronder een prachtige 17e eeuwse globe, en met een riant uitzicht op het boegbeeld van het museum, een replica van het VOC-schip ‘De Amsterdam’, dat naast het museum
stedenbouw
19
Tekst: Frank van de Poll Fotografie: Maarten Noordijk
ligt afgemeerd, vertelt directeur Willem Bijleveld over de noodzaak van deze verbouwing. ‘Het Scheepvaartmuseum zit vanaf 1975 in dit gebouw maar daarvoor was het eigendom van de Koninklijke Marine die het eigenlijk nauwelijks onderhield. Het gebouw verslonsde en werd langzaam maar zeker een monument in verval. De marine heeft er zelfs nog aan gedacht om het af te breken. Dat is gelukkig niet gebeurd en uiteindelijk is het van defensiegebouw veranderd in een cultuurgebouw. Daarbij is het hele bouwwerk opgeknapt en aangepast aan de museale eisen van de jaren ‘70 waarbij er ook is gekozen voor een specifieke indeling van het gebouw. Maar nu blijkt dat die museale opzet van toen niet meer aan onze tijd voldoet”. Was het in 1975 nog heel gewoon om in een historisch museum het verhaal te presenteren in één grote doorlooptentoonstelling, waarbij de bezoeker rustig drie uur in het museum rondliep, zonder ook maar een spoor van vermoeidheid te vertonen, tegenwoordig haken de mensen al na een half uur of drie kwartier af.
‘In dit museum wordt de maritieme geschiedenis van Nederland langs chronologische lijnen vertelt’, legt Bijleveld uit. ‘Het eerste scheepsmodel waar je tegenaan loopt is dan ook meteen ons oudste model uit 1560. Vervolgens loop je langs allerlei objecten naar de twintigste eeuw. Als je dat op je gemak zou doen kom
je door vijfentwintig zalen en ben je drie uur onderweg. Dat is natuurlijk veel te lang. De gemiddelde bezoeker heeft het na zaal vijf al gehad. Bovendien is het museum destijds ook volgens deze opzet bouwkundig ingericht. Je begint op de eerste verdieping, loopt driekwart rond en belandt dan via het trappenhuis
in een doolhof van allerlei vorkconstructies waar je de grootste moeite hebt om je weg te vinden. Die inrichting zit ons nu vreselijk in de weg. ‘ verdubbeling Hoog tijd dus om het roer om te gooien en het imposante gebouw aan de wensen en eisen van de
20
stedenbouw
moderne museumbezoeker aan te passen. Door in te spelen op de belevings- en ervaringswereld van de bezoeker hoopt het Scheepvaartmuseum in de toekomst een ver dubbeling van het aantal bezoekers te krijgen. ‘Van tweehonderdduizend naar maar liefst vierhonderdduizend’, zegt Bijleveld zonder blikken of blozen. Dat zal dan moeten gebeuren via uitgekiende belevingsconcepten als thema-exposities en activiteiten die speciaal gericht zijn op jongeren, dat wil zeggen levendig van opzet, toegankelijk en attractief. ‘In het ver leden hebben we al aangetoond dat de komst van het VOC-schip ‘De Amsterdam’ en de thematentoonstelling ‘De Ontdekking van de Wereld’ een groot aantal bezoekers naar het museum hebben weten te trekken, veel meer dan naar de vaste tentoonstellingen. Dat geeft ons wel het nodige vertrouwen dat we op de goeie weg zitten’. Bijleveld heeft het tij dan ook wel mee, dat moet gezegd, want andere musea die al eerder de overstap hebben gemaakt naar een levendiger presentatieconcept zien hun bezoekersaantallen fors stijgen.
monumenten Het lijkt zo langzamerhand de ontbrekende x-factor in de museum wereld te zijn geworden: de herbeleving van het verleden. Geschiedenis is pas leuk als je er zelf aan kan meedoen, sterker nog, als je er zelf invloed op kunt uitoefenen. In boeken en films zien we dit fenomeen al veel langer voorbijkomen, vanaf Kruistocht in Spijkerbroek van Thea Beckmann uit 1974, waarvan de film nu gereed is, via de Back to the Futurefilms uit de jaren ’80 tot en met de Harry Potterfilms van recentere datum. Het concept is steevast hetzelfde: moderne jongere wordt met tijdmachine de geschiedenis ingeschoten om daar vervolgens de loop van de gebeurtenissen eigenhandig te veranderen. Zie daar de kern van het belevingsconcept. scheurbuik Feitelijke kennis omtrent allerlei objecten is niet meer voldoende, de mensen willen voelen, ruiken, proeven, maar bovenal: zelf doen. En juist door ermee in aanraking te komen leren de bezoekers de collectie spelenderwijs kennen. Dus
architectuur
architectuurbeleid
komen we in de toekomst in het Scheepvaartmuseum oog in oog te staan met de verschrikkingen van de slag van Gibraltar: geluiden van kanonschoten, angstkreten, beelden van hulpeloze soldaten die zwemmen voor hun leven. Even verderop ruiken we plotseling de onaangename geur van ongewassen matrozen aan boord van een VOC-schip waar scheurbuik is uitgebroken. Of een overnachting op Nova Zembla in een heus nagebouwd Behouden Huis waar de ijzige wind rond het huis giert en waar op de achtergrond het gegrom van ijsberen angstaanjagend aanzwelt. Dat laatste kan nu al ervaren worden want het Scheepvaartmuseum is al begonnen met het uittesten van een aantal thema’s. Zo kun je zelf ervaren wat het is om op de krakkemikkige, uit scheepshout gemaakte, bedjes te moeten slapen en vergeet vooral niet een jas mee te nemen want in het huis is het ook echt koud. Het is wel duidelijk dat alles uit de kast wordt gehaald om de mensen te verleiden en te verbazen. Maar dat
kunst
mag dan ook wel want de Maritieme Belevenis, zoals het museum dit concept heeft gedoopt, is onderdeel van een totaalprogramma en bedoeld als toegangspoort naar de rest van het museum. Daar vind je dan de thema- en de objectgerichte exposities waar ook de wat meer traditionele museumbezoeker veel van zijn of haar gading zal vinden. Gelet op de aankomende vergrijzing is dat een voor de hand liggende keuze, maar een terugkeer naar de ouderwetse museumopzet zal dat zeker niet betekenen. De objectexposities rond specifieke deelcollecties als globes, jachten, navigatieinstrumenten of schilderijen van maritieme meesters, om maar een paar voorbeelden te noemen, zullen juist heel uitgesproken en soms zelfs extravagant worden vormgegeven waarbij hulp uit de kunst-, of zelfs uit de theaterwereld niet zal worden geschuwd. fort Dat bij al deze plannen het museum ook ingrijpend zal moeten worden gerenoveerd spreekt voor zich. Met
architectuurbe- kunst
21
de dikke muren en de schuin aflopende steunberen stram in het water lijkt het gebouw eerder op een fort dan op iets anders. Maar een verdedigingswerk is het eigenlijk nooit geweest. Oorspronkelijk was het Scheepvaartmuseum een pakhuis en als ’s Lands Zeemagazijn in 1656 ontworpen door stadsarchitect Daniël Stalpaert. Het gebouw was bedoeld als opslagplaats voor scheepsbenodigdheden en wapens voor de oorlogsschepen, die de koloniën en de koopvaardijvloot van de Republiek moesten beschermen. Omdat het gebouw in het water lag konden de schepen gemakkelijk langszij varen en bevoorraad worden. Ook werden hier de schepen gerepareerd als dat nodig was. Met zijn strenge en symmetrische vorm is het gebouw een van de hoogtepunten uit het Hollandse Classicisme en is qua monumentaliteit en stijl vergelijkbaar met het voormalige stadhuis op de Dam van Jacob van Campen, dat nog in aanbouw was toen het Zeemagazijn werd opgeleverd. Het was nog niet eerder vertoond dat een louter utilitair gebouw zo’n monumentaal uiterlijk had als dit pakhuis en het is daarmee dan ook een belangrijk historisch gebouw in Amsterdam. Het voorlopige ontwerp is van Liesbeth van der Pol en is gebaseerd op de oorspronkelijke tekeningen van Daniël Stalpaert, waarbij de steun beren en de twee middenrisalieten aan de zijkanten, die pas in 1740 werden toegevoegd, gehandhaafd blijven. De overkapping van de binnenplaats is ontworpen door het bureau Ney & Partners uit Brussel en zal bestaan uit een aluminium frame waarin honderden lichtjes zijn gemonteerd. Het hangt van het budget af of dit kan worden uitgevoerd. Als dat doorgaat wordt de maritieme beleving zelfs tot op de binnenplaats doorgevoerd waar je dan niet meer tegen een grauw wolkendek hoeft aan te kijken maar een permanent uitzicht hebt op een onafzienbare sterrenhemel.
JJ
monumenten
22
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Tekst: Xandra de Jongh Fotografie: Eran Oppenheimer
museaal
Opstoppingen in Naturalis
Schoolklassen die elkaar verdringen in het Pesthuis, het entreegebouw van Naturalis in Leiden. Dat moet gaan veranderen. De entree van Naturalis gaat op de schop. Acht jaar na de opening leidt het entreegebouw (het Pesthuis) van het Leidse museum aan een hevige obstipatie. De komst van een extra entree moet de druk verlichten en, in combinatie met een nieuwe indeling, het Pesthuis als entreegebouw publieksvriendelijker maken. Het oude Pesthuis werd eind jaren tachtig aan een grondige restauratie onderworpen. De toekomstige functie was destijds nog niet bekend. Midden jaren negentig werd het gebouw aangewezen als het entreegebouw van het nieuw te bouwen museumcomplex Naturalis, dat in 1998 zijn deuren opende. Met het oog op deze bestemming vonden in het Pesthuis alsnog enkele werkzaamheden plaats: de restauratie van de binnenplaats, de afwerking van de interieurs, de restauratie van de regentenkamer en het terugplaatsen van de schoorstenen. Behalve de entree werden in het Pesthuis onder meer het museumcafé, de garderobe, het auditorium, de museumwinkel, een atelier en de zaal Nederlandse natuur opgenomen. In de (via de aan het Pesthuis verbonden loopbrug te bereiken) nieuwbouw werden de permanente exposities, de museumcollectie, de laboratoria en de kantoren ondergebracht. Hoe fraai de restauratie van het Pesthuis destijds ook is uitgevoerd, in logistiek opzicht rammelt het entreegebouw aan alle kanten. Naturalis zit opgescheept met een smalle ingang, die tegelijkertijd als uitgang dient. Op drukke dagen leidt het tot een opstopping: schoolklassen komen in het gedrang met het overige publiek en degene die het gebouw wil verlaten komt vast te zitten in het publiek dat naar binnen stroomt. In de huidige opzet ondervinden ook de overige faciliteiten in het Pesthuis hiervan hinder. En niet geheel onbelangrijk: door de slechte routing laat de brandveiligheid te wensen over. Niet alleen de entree, maar het hele Pesthuis dient dus publieksvriendelijker te worden gemaakt. Het plan is om aan de zijkant van het gebouw een tweede entree te maken, die met een loopbrug over de sloot met het voorterrein wordt verbonden. Daarmee kan de instroom van groepen en losse bezoekers van elkaar worden gescheiden. Bovendien kan er sprake zijn van een gescheiden in- en uitgang.
Door de extra entree wordt de indeling van het gebouw anders. Het streven is het creëren van flexibele ruimtes, die voor meerdere doeleinden inzetbaar zijn. Zoals het invullen van een groepsruimte met een tijdelijke tentoonstelling in minder drukke periodes. De vaste opstelling de Nederlandse natuur in het Pesthuis zal in de nieuwe opzet waarschijnlijk sneuvelen. Het plan dient over anderhalf jaar gerealiseerd te zijn. Een deel van het Pesthuis is waarschijnlijk tijdens deze periode afgesloten, maar het publiek dient bij de entree geen extra hinder te ondervinden. Althans: niet volgens de huidige normen.
JJ
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
23
Een hotel is de penitentiaire inrichting allerminst museaal Vier eeuwen detentie in beeld gebracht in Gevangenismuseum Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Monica Nouwens
Op de eerste vraag die de bezoekers van het Gevangenismuseum krijgen voorgelegd, zijn ze geneigd ja te antwoorden. De vraag luidt: ‘Een gevangenis is net een hotel.’ Ook de andere vraag die voorbij flitst, kan gezien de actualiteit op een volmondig ja rekenen: ‘Tbs’ers mogen niet op weekendverlof’. Als aan het slot van de vaste tentoonstelling de vragen opnieuw worden gesteld, zijn de antwoorden wat meer genuanceerd. Maar dan is men ook een dwangbuis, een slaapkooi, een radbraakplank, een brandijzer en verschillende soorten cellen gepasseerd.
een interessant inzicht in de ontwikkeling van misdaad en straf in de Lage Landen. Begonnen met een rasp- en spinhuis in 1596, eindigend met opvangcentra voor asielzoekers of een longstay-afdeling voor tbs-veroordeelden. Dat is in grote trekken de weg die detentie in vijf eeuwen heeft afgelegd. Stonden de eerste eeuwen nog vooral in het teken van lijfstraffen met de gruwelijkste attributen, na 1900 komt geleidelijk de aandacht voor de gedetineerde op – en zelfs een psychologische zoektocht naar de verklaring voor zijn misdragingen.
Geen vrolijk onderwerp, de geschiedenis van de menselijke bestraffing (dat kan nu eenmaal niet) maar wel
Twee vleugels van het tweede dwanggesticht in Veenhuizen zijn sinds mei 2005 ingericht als Gevangenis-
In mei 2005 ging het Gevangenismuseum in Veenhuizen open, maar het tuinontwerp is pas recent opgeleverd. En op 1 januari 2007 komt er een nieuwe attractie bij: enkele appartementen in een van de vleugels van het gebouw. Het museum zelf heeft inmiddels 100 duizend bezoekers ontvangen; het wil het publiek een ervaring laten ondergaan.
24
Pagina 24: Onder: de tweepersoonscel. Recht: de vroegere bewoners van de gestichten in Veenhuizen. Pagina 25: Boven: zuilen met vragen voor dat men een rij celdeuren gaat passeren. Onder: In een miniatuur-koepelgevangenis beleeft men het feit dat de gevangene dag en nacht bekeken wordt.
museum: een passende locatie want het hele dorp staat immers bekend als ballingsoord voor niet-deugende Nederlanders. Vanaf 1824 werden hier landlopers, alcoholisten, souteneurs maar ook wezen en vondelingen te werk gesteld, ver weg van de bewoonde samenleving waar ze de gevestigde orde maar zouden verstoren. Het eerste en derde gesticht zijn in de loop van anderhalve eeuwen gesloopt, in het overgebleven tweede wordt de herinnering opgehaald aan de werkzaamheden die de gedetineerden moesten verrichten: zoals smeden, naaien, melken, oogsten en – niet te vergeten – turfsteken. Want Veenhuizen ligt op sompige grond. Een orthogonaal stelsel van vaarten en sloten (met sluisjes) getuigt nog steeds van de afvoer van turf die er sinds 1850 gegraven is. Langs die vaarten staan wit gepleisterde herenhuizen en boerderijen met stichtende woorden op de gevel. Ze worden nu gerestaureerd door de Rijksgebouwendienst met een veel vriendelijker doel dan in het verleden: atelier voor orgelbouwers,
hotel-restaurant of bewoning door burgers. Het ensemble is rijks monument – en terecht. Nergens in Nederland moet zo’n gaaf overzicht bestaan van detentie-architectuur als in Veenhuizen met alles wat daarbij hoort, van drie kerken tot een speciale begraafplaats, maar ook van oude bushaltehokjes die de weg naar de vrijheid betekenen tot de elektriciteitscentrale waar alle gebouwen afhankelijk van waren. Om dit dorp te bekijken zou je uren kunnen wandelen. Voor wie dat niet wil, rijdt er een voormalige boevenbus uit het begin van de jaren zestig (een heuse DAF) door het dorp. Daarmee is heel Veenhuizen in feite tot een museum gebombardeerd. Het echte Gevangenismuseum, ontworpen door Mayke Schijve van de Rijksgebouwendienst, is sinds kort helemaal klaar. De finishing touch is het tuinontwerp van Bureau Lubbers voor het enorme binnenterrein. Lubbers heeft de strakke layout versterkt door vierkante verhogingen of uitsparingen in het terrein: in de
oosthoek een appelgaard, recht daar tegenover het terras voor het restaurant. Naast de appelgaard laat een luchtkooi zien wat er voor soorten hekwerk bestaan om de gevangenen binnen de muren te houden. De appelgaard is ook het uitzicht van de vakantieverblijven die in deze vleugel worden ingericht. Vanaf 1 januari is er een zestal appartementen te huur (voor groepen en paren), die de sfeer van Veenhuizen kunnen proeven: want pal naast de appartementen is een cellenblok te bezichtigen die nog eens duidelijk maakt dat het verblijf in een gevangenis geen comfortabel uitje is. De politiecel met zijn latex-matras en met graffiti bespoten muren, de isoleercel met het matras op het koude beton of het houten cachot waarin de gedetineerden tot pakweg 1880 werden opgesloten – doelmatig en uiterst sober, dat waren en zijn normen bij de gevangenisbouw. Schijve heeft de contouren van het tweede gesticht gehandhaafd. Op de plaats van voormalige rolluiken van de werkplaatsen die erin gevestigd
waren, springen serres naar voren: die versterken nog eens de eindeloze karakteristieke gevelwand. Het Gevangenismuseum wil dank zij de inrichting van het designbureau Kincorn ‘een ervaring bieden’. Hoe voelt het om opgesloten te zijn, in een koepelgevangenis bijvoorbeeld? Want die is het in klein nagebootst maar wel met de bijbehorende galmende geluiden. Wie zijn de gedetineerden en in wat voor omstandigheden verkeert een TBS’er? Onherkenbaar gemaakt vertellen ze hun verhaal. Daartussendoor laten historische instrumenten zien waarmee de misdadiger gemarteld werd: je kunt het bijna lijfelijk ondergaan door een trap te beklimmen en daar aan de schandpaal genageld te worden. Vervolgens werpt een meute stenen, modder en pek naar je toe. Nee, zachtzinnig ging het er voor 1900 niet aan toe. Voor de ruimte met zwepen, hakbijlen en duimschroeven hebben we dan al ondergaan hoe het voelt als het metalen hek achter je dichtklapt. Als een muis in de val, zo ongeveer – en
25
de journaalbeelden op de wanden versterken dat gevoel alleen maar. Na deze sluis, die in elke penitentiaire inrichting voorkomt, betreden we een cellenblok. Achter de luikjes foto’s van bestaande cellen, gevuld met uitsluitend kortgeknipte jongemannen die een luttele twaalf vierkante meter met elkaar moeten delen. De gele band op de celdeur is de aanwijzing dat er twee man op cel zitten.
twee man op een cel Bij het samenstellen van de tentoonstelling heeft het Gevangenismuseum geput uit eigen voorwerpen die vooral verhalen van de geschiedenis van Veenhuizen, maar ook stukken in bruikleen gekregen. De pijnbank komt uit de Haagse Gevangenpoort, de hand- en enkelboeien uit het Scheepvaartmuseum. In Veenhuizen moesten de gedetineerden hun eigen kost verdienen. Dat deden ze door kantoormeubilair te fabriceren waarvoor ze zelfs een catalogus samenstelden; lang voor Wehkamp en internet konden zo meubelen besteld worden. Bankenbosch, zo heet een van de
26
<< Vogels op de verlichting in het museumrestaurant.
werden opgesloten – met een stoffen bekleding om de tralies zodat ze zich niet konden verwonden. Minstens zo confronterend zijn de metalen slaapkooien waarin TBS’ers nog niet eens zo lang te slapen werden gelegd. Langer dan 1,50 meter meten de kooien niet en privacy was door de tralies helemaal niet gewaarborgd. Voorbij die slaapkooien kan het publiek weer in actie komen, bij de rechtszaal bijvoorbeeld waar casussen worden voorgelegd en knoppen bediend kunnen worden waarom men zijn mening kan geven over de strafmaat (en dan vergelijken hoe die uiteindelijk is uitgevallen).
paviljoens waar dronken automobilisten voor een tijdje werden opgeborgen. Daar zaten ook bekende Nederlanders tussen: de wet op de privacy houdt dit geheim vast, ook in het Gevangenismuseum. We zien hooguit de beveiligde telefoon waarmee ze naar de buitenwereld mochten bellen, of de wasknijpers die ze moesten maken. Veenhuizen was een zichzelf bedruipende gemeenschap, met zijn eigen apotheek, zijn werkplaatsen (die nog steeds bestaan), zijn speciaal op detentie gerichte boerderijen, zijn scholen, zijn begraafplaats (het Vierde Gesticht) en uiteraard zijn eigen corps gevangenisbewaarders. Tot de Duitse bezetting werd dat werk verricht door veldwachten en marechaussees, na 1943 kwam er een speciale gestichtswacht die tot 1984 heeft gefungeerd. De uniformen verraden een Duitse invloed. In dit deel van de expositie zien we de pakken en jurkjes die de wezen moesten dragen, de banken waarop ze in het gesticht aten en ook de speciale kooi waarin weerspannige gedetineerden
Bij detentie hoort ook de mogelijkheid om te ontsnappen; vrijheidsdrang hoort nu eenmaal bij de mens. Die vrijheid zoekt hij met touwladders en aan elkaar geknoopte lakens, maar ook met nep-stenguns en – pistolen waarmee hij zijn bewaker belaagt. Voor sommigen zal die vrijheid nooit meer zijn weggelegd, zoals bij de TBS’ers. Het bed met riemen is het spreekwoordelijk bewijs van de ‘ziekte’ waarvoor hij wordt behandeld – in de volksmond de fiets geheten omdat men er zo stram en stijf van opstaat dat eerst oefeningen nodig zijn om weer te kunnen bewegen. Eenmaal de galgen, zwepen, beugels, schavotten en alle typen cellen te hebben gezien, werkt het restaurant met zijn gedesigned interieur als een bevrijding. We zijn terug in de vrije samenleving: hoe schoon en esthetisch die is, wordt pas goed duidelijk als contrast met het cellulaire verblijf. www.gevangenismuseum.nl
JJ
stedenbouw
27
Gastenverblijf in ziekenbarak
Tekst: Xandra de Jongh Fotografie: Eran Oppenheimer
museaal Discussie over een gastenverblijf op het terrein van het Rijksmuseum Volkenkunde in Leiden. Een verkapt hotel? Leiden is ontzet. Bij het Rijksmuseum Volkenkunde in Leiden zijn twee projecten in voorbereiding. Het eerste is het vervangen van de wegrottende buitenkozijnen van het monumentale gebouw. Houtrot in het kozijnwerk is een veelvoorkomende problematiek bij musea die gehuisvest zijn in oude gebouwen met enkel glas. De museale klimaatbeheersing levert een relatief vochtig binnenklimaat op dat funest is voor historische onderkomens. Bij een koude buitentemperatuur condenseert het vocht op het niet geïsoleerde glas en trekt vervolgens weg in het kozijnwerk. Met alle gevolgen van dien. Of bij Volkenkunde, gehuisvest in een voormalig ziekenhuis, alle kozijnen vervangen gaan worden is niet duidelijk. Het museum en de Rijksgebouwendienst zoeken nog naar de meest geschikte manier van aanpak. De laatste partij bestempelt de kwestie als ‘een gevoelige zaak’, een uitspraak die doet vermoeden dat de partijen niet helemaal op dezelfde lijn zitten. Mogelijk schrikt het museum terug van een grote operatie – waarbij alle kozijnen worden vervangen – die het gebouw compleet in de steigers doet staan. Ook een ander project is nog niet formeel: de herbestemming van een voormalige, op het terrein van het museum gelegen, ziekenbarak. Het bijgebouw, dat uit 1878 dateert, heeft de monumentenstatus. Nadat in 1935 de herbestemming van ziekenhuis naar museum plaatsvond, werd de ziekenbarak een dienstwoning. Naast een vergaderruimte op de begane grond wil het museum op de eerste verdieping een gastenverblijf realiseren, waar buitenlandse professoren of studenten (voor een geringe vergoeding) kunnen overnachten.
De laatste functie levert echter discussie op met de gemeente, die het gastenverblijf beschouwt als een verkapt hotel. Als zodanig is het in strijd met de huidige bestemming van het gebouw, dat in de categorie ‘bijzondere bestemmingen binnen het museum’ valt. Kortom: een ouderwets, degelijke discussie. Onderling overleg met de gemeente Leiden leverde niets op. Indien het museum zijn oorspronkelijke plannen wil doorzetten zal ze een formeel verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan moeten indienen. Voor de behandeling van een dergelijke aanvraag trekt de gemeente gemiddeld een jaar uit (exclusief eventueel protesten van de omgeving). Als het museum het verzoek daadwerkelijk indient moet besloten worden of de beslissing wordt afgewacht of dat de voorbereidingen ondertussen doorgaan. Aan het laatste besluit kleeft het risico dat bij een afwijzing het museum opdraait voor de reeds gemaakte kosten. Een ander mogelijk scenario is dat voor het gebouw een functie wordt bedacht die wel binnen de huidige bestemming valt. In dat geval kan het museum meteen aan de slag.
JJ
28 28
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Metarmorfose van instelling voor christelijke kunst en cultuur
Snackmuur en touchscreens in Museum Catharijneconvent De binnenkant van het gebouw en de presentatie van de collectie hebben een metamorfose ondergaan. Museum Catharijneconvent is na een grondige verbouwing van drie jaar heropend in september. De rijke collectie wordt op een moderne manier gepresenteerd in klassieke zalen met eigentijdse elementen. Less is more is het motto van directeur Guus van den Hout.
Tekst: Mirjam Keunen Fotografie: Cary Markerink
museaal Toen Guus van den Hout in 2001 aantrad als directeur was er al een plan voor de herinrichting van Museum Catharijneconvent. Deze instelling voor christelijke kunst en cultuur is gevestigd in een Middeleeuws klooster en een grachtenpand in hartje Utrecht. ‘Het plan voldeed echter niet. Er was meer aan de hand, bleek uit onderzoek’, vertelt de directeur in zijn nieuwe, nog kale werkkamer. Van den Hout was benoemd om Museum Catharijneconvent op een andere manier te positioneren in de museumwereld. Het moest een moderne instelling worden, een eigentijds museum dat open stond
voor de buitenwereld. De instelling sloot niet meer aan bij de tijd. Door de ontkerkelijking hadden steeds minder mensen weet van de christelijke cultuur en bijbelse thema’s. De nieuwe directeur wil een breed publiek inzicht bieden in de historische en eigentijdse waarden van de christelijke kunst en cultuur. Behalve een nieuw beleid neerzetten, moest Van den Hout ook reorganiseren om de bedrijfsvoering weer gezond te maken. En daar kwam dus een grotere verbouwing bij dan gepland. ‘Alle gebouwen zijn van boven tot onder aangepakt op alle mogelijke manieren. Het museumgebouw was in een slechte staat en
stedenbouw
rijp voor een complete make-over’, vat Van den Hout samen. Museum Catharijneconvent had geld voor de herinrichting uit het achterhaalde plan, maar beschikte niet over voldoende financiën voor de grote verbouwing die noodzakelijk
monumenten
architectuur
bleek. ‘We hebben daarom gesprekken gehad met de Rijksgebouwendienst en het ministerie van OCW. Binnen korte tijd waren alle partijen akkoord en lag er een voorstel. Het ging verbazingwekkend snel. We kregen ook optimale faciliteiten van beiden. En ik maar denken dat
architectuurbeleid
ambtenaren langzaam werken…’ Voor de verbouwing werd architect Hubert-Jan Henket in de arm genomen, omdat hij al eerder veranderingen in Museum Catharijneconvent had aangebracht. Zo ontwierp hij een luchtbrug bij de entree. ‘Daar was ik ambivalent over’, zegt Van
kunst
29
den Hout. ‘De luchtbrug werd nooit gebruikt. Maar ik vond het belachelijk om een andere architect te nemen, want dan zouden we weer een andere stijl krijgen. Ik wilde de klassiek moderne sfeer versterken die hij had aangebracht in het museum.’
30
stedenbouw
houten trap Volgens de directeur was Henkets opdracht niet de ultieme droom voor een architect. ‘In feite moest hij een project afmaken dat al voor driekwart was begonnen. Hij vertaalde onze visie in tekeningen en bestekken. De verbouwing had meer facilitaire dan architectonische aspecten.’ Henket heeft wel een strakke houten trap ontworpen die past bij het klassieke karakter van het Catharijneconvent. De trap voert de bezoeker óók langs het nieuwe 10,5 meter hoge glas-in-lood-raam van kunstenaar Marc Mulders (1958), dat ter gelegenheid van de herinrichting is aangeboden door de Vereniging van Vrienden. Op elke verdieping zie je andere aspecten van het bijbelse thema Acopalyps. Mulders geeft een abstracte en eigentijdse interpretatie. Zijn raam weerspiegelt de onzekere tijden, nu en in het verleden. Er zijn afbeeldingen verwerkt van de terroristische aanvallen in Londen en Madrid, maar er staan ook verwijzingen op naar religieuze verhalen uit de Bijbel. De verbouwing begon in het Middeleeuwse kloostergebouw. Alle eiken
monumenten
vloerdelen van de tentoonstellingszalen en kloostergangen werden eind 2004 genummerd, gedemonteerd en tijdelijk elders opgeslagen. Mannen in witte pakken, met zuurstofmaskers op, verwijderden het asbest dat nog in de gebouw zat. Ruim vijftig kilometer bekabeling werd aangebracht in de vloeren van het voormalige klooster. De klimaatinstallatie werd vernieuwd, de vensters kregen stalen voorzetramen. Het grachtenpand, een van de andere gebouwen die met elkaar in verbinding staan, werd in september 2005 van boven tot onder gestript. Een deel van het trappenhuis werd weggezaagd om de onderdoorgang toegankelijker te maken. De zolder werd verbouwd. De nieuwe kantoren zijn er gevestigd. Ook het depot werd gerenoveerd. ‘De grootste tegenvaller van de verbouwing waren de doorweekte muren en fundering van de kelder waar de Schatkamer moest komen’, zegt Van den Hout. Het was maar de vraag of de kostbare pronkstukken uit de collectie hier ooit tentoongesteld konden worden. De Rijksgebouwendienst besloot de
bogenkelder kaal te hakken. Door wekenlange verhitting zorgde ze ervoor dat het vocht uit de muren sijpelde. Met een epoxyhars werden de gewelven weer voorzien van een stuclaag.
liturgische gewaden Nu is de Schatkamer volgens Van den Hout een van de hoogtepunten
van Museum Catharijneconvent. In de donkere bogenkelder staan fel verlichte vitrines. Daarin staan gouden kruizen belegd met edelstenen, liturgische gewaden en andere kostbaarheden die voor de kerkdienst werden gebruikt. De zwart geverfde muren, het feeërieke paarse licht en de gedempte muziek versterken de sprookjesachtige sfeer.
architectuurbe- kunst
31
www. catharijneconvent.nl
uniform
Vroeger, vertelt Van den Hout, werden bezoekers in het museum overdonderd door de grote hoeveelheid voorwerpen. ‘Het was te veel. Nu bieden we een gefragmenteerd overzicht dat mensen in hun eigen tempo tot zich kunnen nemen. Je kunt een uur rondkijken, maar ook vier uur en alle aspecten uitdiepen.’ Een half uurtje zappen of je meer
verdiepen, dat kan bijvoorbeeld in de refter, de voormalige eetzaal van de kloosterlingen en in de kloostergangen met heiligenbeelden, kerkelijke voorwerpen en schilderijen. De bezoeker kan via een touchscreen zelf bepalen over welk aspect van een voorwerp hij meer informatie wil: de techniek waarmee het is gemaakt, de iconografie of het levensverhaal van
een Heilige die er op staat afgebeeld. En dan is er nog de interactieve tentoonstelling Feest. Weet wat je viert voor kinderen (en hun volwassen begeleiders) die gaat over de betekenis van christelijke, joodse en islamitische feestdagen. Op het doek Annunciatie van de hedendaagse kunstenaar Frans Franciscus staat een gespierde engel met getatoeëerde vleugels op zijn rug. Hij blaast hartjes op de rok van een al even eigentijdse Maria. Aan de wanden hangen ook eeuwenoude kunstwerken, in de speelse tafelvitrines eronder liggen attributen die bij een feestdag horen. Met knoppen en hendeltjes kunnen kinderen uitvinden waarom bijvoorbeeld een kerstbal rond is. Ook staat er op deze expositie een snackmuur die is opgetrokken in vrolijke kleuren. Een kroket ligt er niet in, maar achter de glazen luikjes zit informatie over de eetgewoonten tijdens vier feesten van verschillende religies: Pasen, Pesach, Offerfeest en Holi Phagwa. De jongste bezoekers kunnen raden welke maaltijd bij welk feest hoort.
Bij de metamorfose van het museum waren veel partijen betrokken. Van den Hout nam zelfs een modeontwerper in de arm voor de bedrijfskleding. De Nederlandse ontwerper Aziz Bekkaoi ontwierp een donderbruine uniform met dubbele kraag voor het bewakingspersoneel. Het logo van het museum dient als sluiting. Hij maakte ook een mantel voor kardinaal Simonis, die deze eenmalig droeg tijdens De 7de hemel, een festival waarin de verschillende musea in Utrecht afgelopen zomer aan meewerkten. De mantel hangt in de Introductieruimte van Jezus tot Gesus in de ondergrondse gang, die het grachtenpand verbindt met het Kloostergebouw. De tentoongestelde voorwerpen variëren van kerkelijke kunst tot reli-kitsch. Een video toont hoe christelijke symbolen een rol spelen in het hedendaagse leven: van abdijbieren, de kleding van het Nederlandse modemerk Gsus met de doornenkroon als logo tot een videoclip van Madonna met brandend kruis. Van den Hout: ‘In de collectie hebben we ook design, videokunst, fotografie opgenomen. Dat is allemaal nieuw. We willen in het brandpunt van de actualiteit werken’ Toch erkent hij dat het moeilijk is om het imago om te buigen van een ietwat duf en elitair museum naar een eigentijdse kunstinstelling. ‘Dat heeft tijd nodig’, zegt de directeur. ‘We hebben intern gekeken wat onze identiteit is. We kwamen uit op: degelijk, betrouwbaar, verrassend, vernieuwend en inzicht biedend. Tijdens de opening pakten de bezoekers en media dat ook op. Maar de komende jaren moeten we aan de weg blijven timmeren om te zorgen dat ons imago gaat samenvallen met onze identiteit. Dat is een hele klus!’
JJ
32 32
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Depot voor Rijksmuseum voor Oudheden
Tekst: Xandra de Jongh Fotografie: Eran Oppenheimer
museaal In het oude Nationaal Natuurhistorisch Museum wordt een centraal depot gevestigd. Bovendien heeft het Rijksmuseum voor Oudheden een buurpand verworven dat het museum meer lucht geeft. Het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden werd een aantal jaren geleden grondig gerenoveerd en verbouwd. Naast een meer eigentijds interieurjasje kreeg het in een historisch pand gehuisveste museum de beschikking over 600 m2 extra tentoonstellingsruimte. Het collectiedepot bleef buitenshuis – beter gezegd buiten de stad: in Alphen aan de Rijn. In voormalige MIBOloodsen (magazijnen in bijzondere omstandigheden), die in het kader van het Deltaplan voor cultuurbehoud eind jaren negentig werden overgenomen van het ministerie van Volksgezondheid. Het museum aast echter al jarenlang op een depot dichterbij huis. Medio 2008 is het zover. Het Museum voor Oudheden krijgt dan op een steenworp afstand de beschikking over een nieuw depot aan de Rapenburg, dat zij gaat delen met Museum Boerhaave en Naturalis. Het depot is gehuisvest in het voormalige Nationaal Natuurhistorisch Museum, de voorloper van het huidige Naturalis. Het NNM had van oorsprong geen tentoonstellings ruimte, zodoende functioneerde het pand van oudsher als depot voor de grote collectie van het instituut. Nadat Naturalis in 1998 elders in Leiden openging bleef het gebouw aan de Rapenburg dienst doen als depot van het nieuwe museum. Met de renovatie en modernisering van het bestaande depot is men reeds begonnen, in het voorjaar van 2008 moet het geheel gereed zijn. Een deel van het depot, waarin geen werkzaamheden zullen plaatsvinden, is al door het museum in gebruik genomen.
Nog dichterbij huis vindt een andere uitbreiding plaats. Per 1 maart 2007 komt een buurpand in het bezit van het museum. Het is het voormalige pand van het Koninklijk Penningkabinet, dat door een fusie met het Nederlandse Muntmuseum als het Geld- en Bankmuseum in Utrecht is neergestreken. Na enkele onderhoudswerkzaamheden en kleine aanpassingen zal het buurpand in gebruik worden genomen. De begane grond krijgt een publieksfunctie toebedeeld, de kelder en de zolder worden beiden als depot in gebruik genomen en de overige verdiepingen worden als kantoorruimte ingericht. Door de uitbreiding krijgt het Museum voor Oudheden extra lucht in zijn huidige onderkomen, ofwel nog meer tentoonstellingsruimte. Zo zou het museum op de begane grond in de toekomst graag een educatieve presentatie over de Nederlandse archeologie willen realiseren. Het blijft voorlopig bij een ambitie, de financiën hiervoor zijn nog niet rond.
JJ
museaal
33
Tekst Jaap Huisman Fotografie: Eran Oppenheimer
Verbouwing Rijks museum geschiedt op alle fronten
Duiken in de binnenhoven Het Ateliergebouw moet in april 2007 gereed zijn, terwijl in de binnenhoven van het Rijksmuseum het diepste punt is bereikt. Het decoratief schilderen nadert zijn voltooiing. Berichten uit de boeiendste bouwput van Nederland.
Het is een beeld dat bezoekers van het Rijksmuseum over pakweg drie jaar nooit voor mogelijk zullen houden: duikers in de met water gevulde binnenhoven. Op dat moment horen ze te wandelen over het nieuwe binnenplein, langs de garderobe, de museumwinkel en onder de onderdoorgang door richting het restaurant. Maar de werkelijkheid van december
2006 is een andere. Een vrachtwagen met grijparm grijpt het slib uit de westelijke binnenhof, de muren zijn afgedekt met een groene folie en ergens in het vijf meter diepe water schrapen duikers de bodem af. Alle ongerechtigheden moeten verdwijnen om straks een zo strak mogelijke ondergrond te verkrijgen. Twee duikers preparen zo de bouwput voor het aan-
brengen van het onderwaterbeton, in een blubberige en dus ondoorzichtige watermassa. Bubbeltjes op het water verraden hun positie, terwijl in een van de bogen van de onderdoorgang collega’s via signalen contact met hen houden. Ondertussen bakken ze ook nog even een eitje. Intussen staat op een geïmproviseerde stellage (traverse) boven het bassin
de vrachtwagen met container waarin het slib wordt opgeslagen om vervoerd te worden. Het water en slib wordt na het aanbrengen van de onderwaterbeton weggepompt naar een slibdepot aan de kant van de Hobbemakade, daar gereinigd en vervolgens schoon en wel in de singel geloosd. De oostelijke binnenhof is al bijna droog gevallen en laat zien hoe diep de bouwput is: zes meter. Op 7 december werd als hoogtepunt gevierd dat het diepste punt van het nieuwe Rijksmuseum werd bereikt. Om te voorkomen dat het oude gebouw zou scheuren, zijn damwanden rondom de binnenhoven de grond ingedreven. In de bouwput zelf zijn stalen heipalen geboord waarop straks de vloer van het entreeplein zal rusten. Geheid is er nergens om scheuren van trillingen te voorkomen. Het is een ongekende logistieke operatie, die nauwlettend gevolgd wordt door constructeurs, ingenieurs, bouw- en woningtoezicht van het Stadsdeel O-Z en door Joop Karreman, projectleider bij de Rijksgebouwendienst. Alleen al de manier waarop vracht- en kraanwagens tot in het hart van het museum moesten worden gereden, moet tot veel
34
gepuzzel hebben geleid: Karreman laat zien hoeveel stempels er onder de onderdoorgang zijn geplaatst om het gewicht van de tientonners te kunnen dragen. Er staat een woud aan palen onder de passage waar drie jaar geleden de fietsers nog heen en weer reden. Maar dat woud was een paar maanden geleden nog dichter, verzekert Karreman. Voor dat transport werd ook een hellende oprit naar het museum aangelegd â&#x20AC;&#x201C; het is bijna een raadsel hoe de kranen door de opening van de passage hebben kunnen binnenrijden. Het bouwen met onderwaterbeton is vorig jaar eerder toegepast in het Ateliergebouw, aan de overkant van de straat en is nodig om de grond stabiel te houden. Men heeft dus vaker met dit bijltje gehakt. Onder water wordt elektrisch gelast, de bodem gereinigd en een kauwgomachtige substantie aangebracht die snel verhardt. Het is werk voor specialisten. De duikers worden na twee uur ploeteren afgewisseld. Het contrast van dit grove mannenwerk met het fijnzinnige decoreren in de zalen boven de binnenhoven is enorm. Daar wordt in alle rust fijntjes de Cuijpersdecoratie op de plafonds geschilderd, na grondig vooronderzoek en nadat er plekjes zijn opengekrabd dat aanwijzingen voor het kleurpalet, de plaats en dessin geeft. De bibliotheek is grotendeels teruggebracht in oude luister, met goudkleurige namen op de kapitelen en booggewelven met blaadjes en bloemen. Achteraf bekeken openbaart zich hier het voordeel van de vertraging in de
verbouwing van het Rijksmuseum. Terwijl het rauwe werk elders wordt uitgevoerd, kan er tegelijk zorgvuldig gedecoreerd worden â&#x20AC;&#x201C; anders had dat misschien in een te hoog tempo op het laatste moment van het bouwproces gedaan moeten worden.
accordeon In het Ateliergebouw is het een gekrioel van 150 schilders, timmerlieden, elektriciens en stukadoors. De steigers worden geleidelijk van de gevel gehaald; wat er tevoorschijn komt is een geribde gevel en een zaagtanddak, met louter vensters op het noorden. Een gebouw als een accordeon is het, waarin komend voorjaar de restaurateurs zich over schilderijen gaan buigen. In het hart breekt het Ateliergebouw open â&#x20AC;&#x201C; dit hebben de architecten Cruz en Ortiz expres gedaan om het zicht op het Zuiderbad vanaf het Museumplein vrij te houden. Het voormalige Veiligheidsinstituut gaat vrijwel naadloos over in de langgerekte nieuwe vleugel; pal achter de oude achtergevel bevindt zich een vide met daklichten. Deze hoge ruimte scheidt oud en nieuw, maar zal ook een adembenemend uitzicht bieden voor de vergaderruimten en het restaurant die de bovengelegen etages van het Veiligheidsinstituut gaan vullen. De eerste reacties op het Ateliergebouw die Karreman heeft ontvangen, zijn tegenstrijdig. Oh is het maar zo groot, vinden sommigen, terwijl anderen het forser vinden dan ze hadden verwacht. De bouw heeft enige vertraging opgelopen door bezwaren
van omwonenden, totdat de rechter ze verwierp; in de tussentijd werden niet onomkeerbare bouwhandelingen voorbereid, zoals het inrichten van de bouwplaats, het plaatsen van bouwketen en de aanvoer van materialen. Tijdens de bouw is het beoogde veiligheidsglas getest. Het bleek het niet aan de gestelde eis te voldoen. Het makkelijk bereikbare glas (vanaf het glazenwassersbalkon of maaiveld) moest tegen mokerslagen bestand zijn. De Rijksgebouwendienst liet de meest potige bouwvakkers een proef doen en ondervond zo dat de ruit te snel brak na een slag met de klauwhamer. Het museum hield vast aan acht minuten. Dat betekende dat er een zwaardere kwaliteit veiligheidsglas in de vensters geplaatst moest worden. Vergeleken met de binnenhoven in het hoofdgebouw is de put hier nog dieper: er ligt een kelder over twee etages onder de begane grond, die uitkomt in de busgarage. Zo kunnen kunstwerken vervoerd worden zonder blootgesteld te raken aan de buitenlucht. Er is, zegt Karreman, al op tekening rekening gehouden met het formaat van de schutterstukken en andere grote Rembrandts.
In het eerste kwartaal van 2007 rekent het programmabureau op de benodigde bouwvergunningen, zodat men ook buiten het museum kan gaan bouwen, met onder meer een put voor het Aziatisch Paviljoen en het ondergrondse energiecentrum aan de oostkant dat wordt verbonden met een ringleiding rondom het hele gebouw. Het grote bouwhausse verwacht Karreman pas in 2008, dan zouden er wel eens meer dan 300 bouwvakkers het museum kunnen intrekken. Dan wordt technisch het lastigste onderdeel uitgevoerd, het uitgraven van de grond onder de onderdoorgang waardoor de twee binnenhoven met elkaar worden verbonden. Heel belangrijk wordt de logistieke keuze van de toekomstige aannemer, zoals het inrichten van de bouwplaats, de volgordelijkheid van werkzaamheden, bereikbaarheid en transport. Moeten er kranen in de binnenhoven worden geplaatst (waardoor het glasdak verwijderd zal moeten worden) en hoe valt de onderdoorgang goed te stutten? Het zijn vragen die niet-technici angstzweet bezorgen, maar de constructeurs niet. Daarin schuilt immers de fascinatie van deze operatie.
JJ
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
andere smaken Het gerenoveerde Catshuis De winnaar van de Gouden Piramide Zaailingen planten in PI Vught De Rijksakademie volgens Maarten Asscher Een prijsvraag over het Ijmeer CFI in het oude ministerie van Onderwijs De vesting Loevestein Edo Arnoldussen en het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf De muren hebben oren in Roermond Kunstmeester in Haarlem
kunst
35
36 36
stedenbouw
monumenten monumenten
architectuurbeleid In september is op bescheiden wijze kunst het gerenoveerde Catshuis overgedragen aan het Ministerie van Algemene Zaken. Tevens heeft er een sobere plechtigheid plaatsgevonden, waarbij een plaquette in de gevel is onthuld ter herdenking van de brand die twee jaar geleden uitbrak in het huis die aan een schilder het leven kostte. Het Catshuis
architectuur
Historie en comfort bijeen in een Ambtswoning na brand weer helemaal opgeknapt In eigendom van de Staat wordt het Catshuis anders gebruikt dan ooit tevoren. Het is niet langer alleen een rustige woning in een groene omgeving; het is de plek waar de ministerpresident ongestoord kan werken, waar regeringsleiders komen dineren en officiële ontvangsten gehouden worden. Die ontvangsten zijn overigens niet alleen politiek van aard; zo ontvangt minister-president Den Uyl hier in 1974 het nationale voetbalelftal na de verloren finale van het wereldkampioenschap. En op deze plek kan het kabinet of de ministerraad bijeenkomen als dat zo uitkomt. Aan het eind van de twintigste eeuw gaan al die verschillende functies wringen. Een eetzaal en een vergaderzaal, vertrekken voor de minister-pre-
sident en kamers voor genodigden, een keuken, een ruimte voor de pers en plek voor de technische installaties; het past niet meer in het huis. Personeel en gasten lopen elkaar bij officiële gelegenheden letterlijk in de weg. Ook veranderen de eisen die aan het huis gesteld worden, onder meer op het gebied van de beveiliging, en het huis moet voldoen aan de regels van de Arbeidsomstandighedenwet. En de inrichting is na bijna dertig jaar intensief gebruik toe aan vervanging. Toenmalig minister-president Wim Kok merkt dit aan den lijve als hij ’s avonds in het huis zit te werken; het is meestal te koud of te warm en het meubilair is versleten. Op zijn verzoek inspecteert rijksbouwmeester Wytze Patijn de
stedenbouw
monumenten
Catshuis
architectuur
architectuurbeleid
Tekst: Sander Grip Fotografie: Corné Bastiaansen
ambtswoning. Ook hij ziet dat het huis een opknapbeurt kan gebruiken. Maar Patijn ziet meer: ‘Wat ik miste was de sfeer van authenticiteit. Binnen en buiten was er nauwelijks nog iets te bespeuren van de oorspronkelijke uitgangspunten.’ Patijn pleit voor een restauratie en modernisering van de ambtswoning, die de soberheid van het huis dat Jacob Cats liet bouwen, terugbrengt en tegelijk de geconstateerde gebreken en problemen oplost.
maken hebben met het werk van de minister-president worden uit huis geplaatst en elders ondergebracht. Nieuwbouw op het terrein zou echter afbreuk doen aan de landelijke ligging. Daarom komen keuken en sanitair in een nieuwe kelder onder het voorplein. Via de oorspronkelijke kelder is deze verbonden met het huis. De technische installaties en het perscentrum komen in bestaande losse bijgebouwen. Het huis zelf komt zo volledig vrij voor representieve functies.
reconstructie In 2001 krijgt de Rijksgebouwendienst opdracht deze verbouwing uit te voeren. Rijksbouwmeester Wytze Patijn stelt Rgd-architect Moriko Kira aan als projectarchitect. Zij maakt samen met het ministerie van Algemene Zaken een programma van eisen voor het te renoveren Catshuis. Spil in dat programma is iets zichtbaar nieuws aan het huis toe te voegen. De voorzieningen en apparatuur die het pand binnenkomen ten gevolge van de verbouwing zijn immers niet te rijmen met het historische karakter van het Catshuis. Functies in het huis die niet direct te
Vervolgens moet er een plan voor de inrichting komen. Vanwege de noodzakelijke veiligheidseisen is dit een complex vraagstuk. Rgdarchitect Menno Homan wordt als supervisor aangesteld; hij ontwerpt een inrichtingsvisie, die door alle partijen wordt onderschreven. In deze visie wordt geconstateerd dat het Catshuis door de vele verbouwingen in het verleden verworden is tot een samenraapsel van stijlen en stromingen. Het is onmogelijk alle elementen uit het verleden te handhaven en tegelijkertijd het huis te moderniseren.
kunst
37 37
andere smaken
Gekozen wordt, in lijn met de wens van Patijn, terug te grijpen op de tijd dat Jacob Cats er woonde. Voor de inrichting gaan de architecten uit van de ontspannen sfeer die in buitenverblijven hangt. Zij brengen het gebouw terug naar een situatie die zoveel mogelijk overeenkomt met de oorspronkelijke zeventiende-eeuwse heldere en sobere opzet. De inrichting wordt echter eigentijds. Omdat op deze manier spanning ontstaat tussen het historische karakter van het huis en de moderne inrichting ervan, vormen kunstenaars een brug tussen heden en verleden door schilderingen en wandkleden aan te brengen op de wanden. Het zijn oude technieken die met moderne middelen worden gerealiseerd. Rgd-architect Henny Brouwer wordt aangesteld om ervoor te zorgen dat het historische karakter van het huis bewaard blijft in al deze ingrepen. Herman Zeekaf completeert het ontwerpteam als adviseur over de meubelkeuze. Al met al is er in het ontwerp vrijwel geen plaats voor ingrepen die na het overlijden van Cats zijn uitgevoerd. Zoals de romantische aanpassingen van de familie Goekoop, die goedbe-
38
doeld waren maar vooral veel schade toebrachten aan het monumentale karakter van het huis. Uit deze periode is eigenlijk alleen de in 1907 gebouwde tuinkamer met verdieping behouden gebleven. Verder mogen alleen monumentale elementen blijven. Zo bevat de vestibule achter de entree nog het stucplafond dat groothertogin Sophie in de negentiende eeuw liet aanbrengen en staat op het dak nog altijd het torentje dat Willem Bentinck er liet neerzetten.
exterieur Aan het exterieur verandert bij deze verbouwing weinig. Het meest opvallend is het verdwijnen van de luiken. Hierover is veel te doen geweest; critici vonden het een aantasting van het Hollandse karakter van de woning. Maar de luiken waren niet origineel en bleken in 1920 verkeerd te zijn aangebracht op basis van een gefantaseerd beeld van het oorspronkelijke huis. Het was niet mogelijk de ramen met luiken aan te passen aan de bij de verbouwing gestelde gebruiks- en veiligheidseisen. Dus zijn ze verwijderd en door nieuwe ramen vervangen. De nieuwe ramen zijn van aluminium. De vormgeving ervan is verwant aan de Empireramen, die in de gehandhaafde vroeg negentiende-eeuwse kozijnen hebben gezeten.
tuin Van wezenlijk belang voor het monumentale Catshuis is de ligging ervan. Landgoed Zorgvliet, dat nu midden in Den Haag ligt, is een overblijfsel van een buitenplaats zoals er niet veel meer te vinden zijn in ons land. Naast de verbouwing van het huis tot ĂŠĂŠn geheel, moest ook de tuin weer de allure van het landgoed in de zeventiende eeuw krijgen. Aardig detail daarbij is, dat de huidige tuin ongeveer even groot is als de tuin die Cats bezat. De opdracht gaat naar landschapsarchitecten Anneke Nauta en Ank Bleker. Zij ontwerpen een tuin die de aandacht niet van het huis afleidt, maar die ook respect heeft voor de oorspronkelijke tuinaanleg. Hun ontwerp is strak en sober, de kleuren overwegend groen met her en der accenten. Er komt een gazon dat lager ligt dan het terras achter het huis. Rechts daarvan komen borders
met verschillende planten, die alle in een ander jaargetijde bloeien. Daardoor is er altijd kleur in de tuin, maar ziet de tuin er elk jaargetijde toch weer anders uit. De oude iepen, paardenkastanjes en linden blijven staan en exoten die Jacob Cats nog uit het buitenland liet halen, worden
weer geplant. Twee grote vijvers op de hoeken van het terras maken de tuinaanleg compleet.
interieur Om de oorspronkelijke indeling van het Catshuis goed te reconstrueren, grijpen de architecten naar de oor-
spronkelijke plattegrond. Daarin zijn twee assen te onderscheiden. De eerste is de zogenaamde middenas, die van de voortuin door de entree en via de tuinzaal naar de achtertuin leidt. Tweede as is de enfilade, die de kamers aan de tuinzijde van het pand verbindt via deuren die in een
rechte lijn geplaatst zijn. Het in ere herstellen van deze assen geeft het interieur weer het strakke, sobere karakter van weleer. De inrichting is gebaseerd op een zeventiende-eeuws concept. Dit betekent dat de vloeren van de privévertrekken van hout zijn – grenen –
en de vloeren in de officiële vertrekken bekleed zijn met steen – grijs basalt. Op de begane grond, waar nu geen privé-vertrekken meer zijn, is daarbij de oorspronkelijke indeling van Cats gevolgd. Zodoende hebben de vestibule en de tuinzaal basalten vloeren – in Cats’ tijd de officiële
vertrekken – en kamers als de damessalon, de eetkamer en de herenkamer een houten vloer. De plafonds zijn van hout en de muren zijn bedekt met glad pleisterwerk, waarover wandtapijten hangen. Ook hebben de kamers weer open haarden gekregen. De drie antieke schouwen, die bij
39
de verbouwing tot ambtswoning in 1963 werden geplaatst, moeten weer verdwijnen. De schouwen horen van oorsprong niet in het huis en doen volgens de architecten afbreuk aan de sobere eenvoud van het oorspronkelijke interieur. Ze zijn opgeslagen bij het Instituut Collectie Nederland in afwachting van eventuele herplaatsing in een ander monumentaal pand. Ook de gewelfde houten plafonds in de herenkamer en de eetkamer zijn verdwenen. Zij zijn in de twintigste eeuw aangebracht door de familie Goekoop die zich baseerde op een fantasiebeeld van de interieurs in de zeventiende eeuw. In de Catskamer – het werkvertrek van de minister-president dat zich rechtsvoor in het huis bevindt – verwijdert men de overhoeks geplaatste schouw, die niet van oorsprong in deze kamer aanwezig was. Restanten van het oorspronkelijke goudleren behang komen daarbij tevoorschijn; het is aanleiding tot een bijzondere kunsttoepassing in dit vertrek. De Catskamer krijgt op een frame gespannen stukken leer als wanddecoratie. Het ontwerp van Menno Homan is een verwijzing naar het goudleren behang dat hier werd gevonden. Op het leer zijn strofen uit twaalf verschillende gedichten – van Cats tot hedendaagse dichters – aangebracht in reliëfdruk; de typografie is ontworpen door Rudo Hartman.
hangings Is het goudleren behangsel in de Catskamer een zeventiende-eeuwse techniek van wanddecoratie, ook de decoraties in de overige vertrekken op de begane grond verwijzen naar een zeventiendeeeuwse vorm van wandversiering: hangings. Dat zijn oorspronkelijk tapijten, die los tegen de muren gehangen werden. Soms hingen ze zelfs voor de deuren. In de eetkamer en de antichambre – ook wel de damessalon genoemd – komen wandkleden van ruwe zijde en vilt te hangen, naar ontwerp van Claudy Jongstra. De herenkamer heeft ook hangings aan de muren. Maar in plaats van één stuk stof, kiest kunstenares Fransje Killaars ervoor horizontaal stroken stof op te hangen die elkaar overlappen. Elke strook stof heeft een eigen dessin,
40
weefsel en patroon, maar ze hebben allemaal helder rood als primaire basiskleur. De enige kamer die niet een op de zeventiende eeuw geënt wandtapijt heeft, is de tuinzaal. In deze kamer zijn de wanden beschilderd in een patroon van horizontale en verticale strepen. Het ontwerp is van kunstenaar Henri Jacobs. De kleuren zijn ontleend aan het schilderij Gezicht
details geworden in de verder sobere ruimtes. Minister-president Jan Peter Balkenende neemt op 17 december 2003 de sleutel in ontvangt van de volledig gerestaureerde woning. Het resultaat kan rekenen op zowel loftuitingen als harde kritiek; niet iedereen is het eens met de strakke soberheid die in het gebouw is aangebracht.
op Haarlem met de bleekvelden
brand
van de zeventiende-eeuwse schilder Jacob van Ruisdael. De gekleurde strepen zijn op te vatten als de extreem uitvergrote pixels van een digitale foto van het schilderij. De laatste aspecten van de inrichting zijn ook kunstwerken: de verlichting en het meubilair. Marcel Wanders Studio ontwierp kroonluchters die bestaan uit vrij hangende kettingen van blank kristal, die worden aangelicht door glasvezelspots in het plafond. In de tuinzaal heeft de kroonluchter de vorm van een ovaal; in de vestibule is het een afgeplatte bol met een doorsnede van één meter. Herman Zeekaf ontwierp een deel van het meubilair en selecteerde de rest ervan. Het zijn robuuste
Op 15 mei 2004 breekt er tijdens schilderwerk ten behoeve van de afwerking van het interieur brand uit. Eén van de schilders komt om het leven. Het huis raakt zo zwaar beschadigd dat het niet meer te gebruiken is en er gaan twee kostbare schilderijen verloren; een winterlandschap van Edgar Fernhout en een portret van Jacob Cats door Michiel van Mierevelt. De meest getroffen ruimtes in het huis zijn de galerij, Catskamer, herenkamer en damessalon. De schade is zo groot, dat deze kamers tot op de kale muren leeggeruimd moeten worden. Zelfs de oude balkenplafonds moeten weggehaald worden en ook het negentiende-
eeuwse stucplafond in de galerij is volledig verwoest. Als de pleisterlaag van de muren gehaald wordt, blijkt weer eens hoe vaak het Catshuis door de eeuwen heen verbouwd is. Men vindt verschillende soorten muren uit verschillende bouwperiodes en sporen van verdwenen balken, deuren en ramen waarvan men het bestaan niet wist. De renovatie van het interieur moet volledig overgedaan worden. Ondanks de kritische geluiden die aan het eind van de verbouwing in 2003 opstegen, besluiten de Rijksgebouwendienst en het ministerie van Algemene Zaken tot een identieke renovatie. Beide overheidsorganisaties blijven pal achter de uitgangspunten van die verbouwing staan, al zijn details anders uitgevoerd. Zo zijn in de herenkamer minder felgekleurde stroken stof gebruikt, omdat het resultaat in eerste instantie als te overdadig werd gezien. De hangings in de eetkamer en de damessalon zijn strakker vastgezet in de hoeken, zodat de naden minder nadrukkelijk aanwezig zijn. De verdieping van het Catshuis wordt als echte residentie ingericht
en niet langer alleen als pied-àterre met gastenverblijf. En er komt nieuwe kunst in het Catshuis. In de vestibule wordt de foto Zwammerdam van Bert Creyghton in de muur gefreesd. Met de moderne fotografie beeldt hij een tijdloos landschap af om te memoreren aan zeventiendeeeuwse landschapsschilderijen; zo drukt hij de dialoog tussen heden en verleden in het Catshuis uit. In de damessalon hangt het schilderij Stad aan een rivier van Salomon van Ruysdael en het bij de brand beschadigd Stilleven van Jan Sluiters krijgt, na restauratie, weer een plekje in het Catshuis. Na deze laatste ingrepen zijn het Catshuis en de omliggende tuinen als vanouds weer te gebruiken als woning voor de belangrijkste bestuurder van ons land. Het is wederom die rustige plek om zich terug te trekken na een hectische dag op het Binnenhof of met gepaste trots een diner te geven voor buitenlandse gasten.
JJ
andere smaken Tekst: Ben Maandag Fotografie: Janine Schrijver
architectuur
41
Edwin Oostmeijer sleept Gouden Piramide in de wacht met bouw van Het Bolwerk
Projectontwikkeling als spannend jongensboek Talloze vergaderingen, protesten, petities en zelfs een kogelbrief gingen vooraf aan de bouw van Het Bolwerk in Utrecht. Projectontwikkelaar Edwin Oostmeijer liet zich er niet door uit het veld slaan. Mede door zijn vasthoudendheid kreeg hij de Gouden Piramide, de Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap. De Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap, de Gouden Piramide, wordt jaarlijks toegekend aan deskundige, creatieve én bezielende opdrachtgever van een aansprekend bouwproject. Dit jaar ging de prijs van 50.000 euro naar de Utrechtse projectontwikkelaar Edwin Oostmeijer. In een tijdsbestek van tien jaar kreeg hij het voor elkaar een gecamoufleerde bunker te vervangen door een prachtig ingetogen woongebouw, op een van de schilderachtigste plaatsen in de binnenstad van Utrecht. De beloning lijkt meer dan terecht: gedurende die tien jaar werd het uiterste gevergd van Oostmeijers deskundigheid, creativiteit en bezieling. Het Bolwerk, zoals het nieuwe woongebouw aan het Servaasbolwerk en het eind van de Nieuwe Gracht heet, staat er door Oostmeijers doorzettingsvermogen, waarmee hij alle tegenslagen het hoofd wist te bieden. Van tegen werking tot en met regelrechte bedreigingen. Oostmeijer bleef geloven in wat hem voor ogen stond, met
42
stedenbouw
succes. ‘Het lijkt wel een spannend jongensboek’, zei een van de jury leden over de ontstaansgeschiedenis van Het Bolwerk. In het gedempte najaarslicht glanzen de robuuste bakstenen van Het Bolwerk donkerpaars, terwijl het witte pleisterwerk van de binnenplaats daar zacht bij afsteekt. Een gebouw met zestien woningen die met hun lage vensters enerzijds uitkijken op het weelderig groen van het negentiende eeuwse Zocherpark, en aan de andere kant op de daken van de binnenstad en, in de verte, de Dom. Alsof het er al jaren staat. Niets is minder waar. ‘Ik ben er eigenlijk per ongeluk ingerold,’ zegt Edwin Oostmeijer over zijn rol als opdrachtgever van Het Bolwerk. Het jongensboek begint in 1996, toen hij als journalist aan een inventarisatie werkte van alle plaatsen waar in Utrecht woningbouw mogelijk was. ‘Ik stuitte op deze plek,’ zegt hij. ‘Er stond een oude Duitse bunker, als woning gecamoufleerd. Het bestemmingsplan meldde dat
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
stedenbouw er woningbouw mogelijk was, wanneer de bunker zijn functie zou verliezen.’
brutaal en bescheiden Oostmeijers fantasie was geprikkeld. ‘Ik heb een tijd in Frankrijk in een zijderupsfabriek gewoond en wat me daar aansprak was de combinatie van nieuwbouw in een historische omgeving. Zoals de piramide van Pei bij het Louvre, een sprookjesachtig gebouw, bescheiden, maar toch brutaal. Ik zag hier ook zo’n gebouw voor me, brutaal en bescheiden tegelijk, een gebouw dat het park en zijn omgeving zoveel mogelijk met rust zou laten.’
Ineens was een stoutmoedig plan geboren. ‘Ik had toevallig architect Bob van Reeth van AWG Architecten geïnterviewd. Het klikte tussen ons,’ herinnert Oostmeijer zich. ‘Ik dacht: als ík op zo’n mooie en gevoelige plek iets wil doen, dan moet ik een heel goede architect in de arm nemen. Voor een mooi plan zijn ze bij de gemeente misschien gevoelig.’ In 1996 maakte de architect in drie dagen een ontwerp, dat vrijwel zonder wijzigingen is uitgevoerd. Voor hij het zelf goed en wel in de gaten had, was Oostmeijer geen journalist meer maar projectontwikkelaar. Ervaring had hij alleen in het klussen en verbouwen van eigen woningen. Hij ging met de gemeente
monumenten
architectuur
praten en raadpleegde de omwonenden. ‘Ik heb ze gevraagd: stel dat de bunker verdwijnt, wat zouden jullie dan terugwillen? De meeste bewoners wilden woningen. Zo ging het eerste half jaar op aan praten en praten. En onderzoek doen.’ Het onderzoek richtte zich op de bunker. Wat voor functie had hij vervuld? Oostmeijer dook de archieven in: van het ministerie van Defensie en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. ‘De bunker was niet meer in gebruik. KPN Telecom had er een kast, om telefoonsignalen te versterken. Maar met de nieuwe glasvezelkabels was zo’n voorziening overbodig.’
De gemeente had wel oren naar Oostmeijers plan. Afgesproken werd dat hij het eerste recht van koop kreeg, wanneer de bunker door Defensie was afgestoten. Maar toen kwam de tegenstand. Omwonenden verzetten zich ineens tegen het plan ‘een flat gebouw’ op deze kwetsbare plek te bouwen. En de Stichting Militair Erfgoed kwam in het geweer omdat er een belangrijk monument uit de vaderlandse krijgshistorie zou sneuvelen.
spreekrecht Sommige argumenten voor de monumentenstatus verbaasden Oostmeijer. ‘Iemand zei: de wanden zijn drie meter dik, dus is het een monument. Een ander zei: ik twijfel,
architectuurbeleid
dus moet het maar een monument worden. Ik vond dat onzinnige redenen.’ Inmiddels was het bouwplan een terugkerend agendapunt in de Utrechtse gemeenteraad en de raadscommissies. Oostmeijer: ‘Telkens wanneer het werd behandeld, had ik ook spreekrecht aangevraagd, om uit te leggen dat wij de beste bedoelingen hadden.’ Om uitsluitsel te krijgen over de historische betekenis van de bunker, vroeg hij de Vrije Universiteit in Amsterdam om een second opinion. Architectuurhistoricus Koos Bosma concludeerde dat het bouwwerk nooit is voltooid en nooit is gebruikt door de Duitsers. De historische betekenis was niet vast te stellen. Toch raakten de gemoederen steeds meer verhit. Dreigbrieven vielen bij Oostmeijer op de deurmat. Op een gegeven moment zelfs een brief met een kogel. ‘Als jij de bunker sloopt, slopen wij jou,’ luidde de tekst. ‘Daar schrik je even van,’ zegt Oostmeijer. ‘Ik heb aangifte gedaan bij de politie, maar verder heeft het me weinig gedaan. Ik keek op straat misschien wat vaker achterom, maar ik heb er nooit slecht van geslapen.’ Door alle protesten en onderzoeken was het project aanzienlijk vertraagd. Eind 2003 wachtte het plan alleen nog op instemming van de raadscommissie Stedelijke Ontwikkeling. Maar er was nog een laatste offensief, uit onverwachte hoek. Een reeks ‘bekende Nederlanders’ verklaarde zich opeens bezorgd over de teloorgang van een monumentaal gebouw in Utrecht. Ed van Thijn, Frits Bolkestein, Els Borst en anderen spraken hun afschuw uit over wat Utrecht met zijn monumenten deed. ‘Ik kreeg een lachaanval,’ zegt Oostmeijer. ‘Dat waren mensen die de plek helemaal niet kenden. Ik ben meteen op de fiets gestapt en naar Els Borst in Bilthoven gereden. Ik heb haar uitgelegd wat de bedoeling was. Tja, ze dacht dat er echt een monument in het geding was.’ Op de raadsleden in de commissie werkte de actie averechts. ‘Ze hadden het idee: waar bemoeien die mensen zich mee.’ De raadscommissie stemde in met de plannen, waarna de sloop in februari 2004 kon beginnen.
kunst
43
explosies In totaal 27 explosies waren er nodig de muren van het gebouw aan gruzelementen te blazen. Oostmeijers berekening klopte: 500 vrachtwagens moesten het puin afvoeren. ‘Maar het duurde wel zes in plaats van drie maanden.’ Het werk vereiste grote zorgvuldigheid om geen schade aan de omringende woningen in het beschermde stadsgezicht en het monumentale park van Zocher toe te brengen. In november 2004 kon met de bouw worden begonnen. Oostmeijer is zelf in een van de zestien woningen van zijn eerste project gaan wonen. ‘Ik was aanvankelijk zo met het proces bezig, dat ik daar nooit aan dacht. Ik vind wel dat je als projectontwikkelaar een betrokkenheid moet hebben alsof je er zelf gaat wonen.’ Die betrokkenheid was er zeker. Oostmeijer zat bovenop het bouwproces, koos zelf in Duitsland de bijzondere baksteen uit, de forse Wittmunder Klinker, en bemoeide zich met de vormgeving van de vrijwel kaderloze kozijnen. ‘Ik geloof dat bij veel projectontwikkelaars de afstand erg groot is, ik wil me daarin juist onderscheiden,’ zegt Oostmeijer. ‘Het heeft lang geduurd, maar het resultaat is er beter door geworden,’ constateert hij. ‘Ik heb ervan geleerd dat het zaak is door te bijten, problemen direct op te lossen. Ik heb ook het idee dat projectontwikkelaars zich te veel door marktonderzoek laten leiden. Dat iedereen historiserende woningen wil wantrouw ik, ik vind dat te gemakzuchtig. Ik twijfelde aanvankelijk enorm of ik wel geschikt was voor dit vak, maar ik kom er steeds meer achter dat je met een andere achtergrond en andere bagage toch iets toevoegt. Als cultureel projectontwikkelaar.’ Het tweede project van Edwin Oostmeijer Projectontwikkeling BV staat in Leidsche Rijn: Reykjavik, veertig woningen met grote ronde ramen in ijsblauwe gevels, ontworpen door VMX, naast een schoolcomplex.
JJ
44
“Het gaat er al lekker uitzien hè!”
andere smaken Tekst: Liesbeth Fit Fotografie: Hans van Lunteren ‘Kijk, daar is er spontaan eentje gaan groeien’. Hans van Lunteren wijst naar een zaailing in het gras van de P.I. te Vught. Tussen gele bloemetjes en kleine boompjes staat een ander, iets kleiner boompje. Zaailing is de term voor kleine, ongekweekte boompjes die de natuur zelf voortbrengt. Hoewel er honderden zijn geplant in Vught weet Van Lunteren dit exemplaar er feilloos uit te pikken. Zijn project ‘Zaailingen’ heeft het eerste jaar bijna achter de rug en de resultaten zijn goed zichtbaar. Volgens kunstadviseur Jean Boumans is niets zo veranderlijk als het terrein van een gevangenis. Het politieke klimaat vergt steeds een ander wijze van detineren en dit heeft conse-
Zaaien en oogsten in de P.I. Vught Rondom de gebouwen van de zwaar beveiligde Penitentiaire Inrichting in Vught is een opmerkelijke verandering gaande. De verwaarloosde woestenij, die eens werd platgespoten met onkruidverdelger, vertoont weer leven. Kunstenaar Hans van Lunteren geeft de natuur de ruimte. Hij haalde met gedetineerden zaailingen uit een naburig bos en plantte die achter de hekken. quenties voor de gebouwen en de kunstwerken die er staan. Gebouwen worden veranderd, kunstwerken worden verplaatst. Dat was de reden om ter gelegenheid van de oplevering van het nieuwe arbeidsgebouw in Vught het eens helemaal anders aan te pakken. In de P.I. liep men al een tijdje rond met plannen voor de groenvoorziening. Besloten werd om hier een kunstenaar op te zetten. Hans van Lunteren: ‘Toen ik hier rondliep, werd ik mistroostig en moedeloos van de woestijnachtige sfeer die er heerste: die statische, op beheersing gerichte structuur, alles was zo gerationaliseerd. Ik dacht: ik moet bostransplantaties uitvoeren. Een stuk bos optillen en gewoon daar neer zetten. Een hele
leuke gedachte, die je in een filmpje kunt laten zien, maar realistisch is dat niet’. Dat deze gedachte toch zo gek nog niet was, bewees hij met zijn plan voor ‘Zaailingen’: ‘Vanuit het principe van dingen enten, ben ik verder gegaan en toen kwam ik bij een eigenlijk heel eenvoudige oplossing. Het idee om de zaailingen uit het bos te halen en hier op een intuïtieve manier te plaatsen. Ik ben dan even dat vogeltje dat toevallig een poepje laat en in dat poepje zit toevallig een zaadje, je kent dat wel.’ Van Lunteren vond zaailingen een interessant gegeven omdat ze vitaliteit hebben en in het bos in overvloed aanwezig zijn. Gekweekte planten hebben volgens
hem een minder eigenzinnige vorm, minder grillig en niet meerstammig. Dit ambitieuze plan stuitte in aanvang op een aantal bezwaren van de directie – sommigen hadden meer het beeld van een mooi aangelegd parkje voor ogen – maar werd al snel omarmd. Van Lunteren ontwierp een losse, organische groenstructuur die over de formele groeninrichting werd heengezet. Daarbij vormden de bestaande tuinen en perkjes geen hindernis. Ze werden opgenomen in het plan en soms deelgenoot van gemaakt. De officiële tuinen mengden zich met zaailingen.
niet ingewikkeld Van Lunteren maakte bewust de keuze om uitsluitend soorten uit de
kunst
omgeving te planten. Niet ingewikkeld doen, maar gewoon gebruiken wat er van nature voorkomt. Bij de gemeente vroeg hij een stekvergunning aan en kreeg een stuk bos toegewezen dat vlak bij de P.I lag. Daar gaat hij zo nu en dan het bos in om te spillen, zoals dat heet. Voor de uitvoering van het eerste deel van het plan werd de hulp ingeroepen van het hoveniersbedrijf waar de P.I wel vaker mee werkte. Die heeft het grootste deel van de zaailingen in de grond gezet. Van Lunteren: ‘Ik ben overal stokjes gaan inprikken. Op sommige plekken wist ik dat daar echt een vliertje moest komen, ergens anders heb ik het laten bepalen door het toeval. Daar gingen zij het planten’. Ondertussen werd in
de P.I een ploegje mannen voorbereid om het werk over te nemen. ‘De grote bulkpartijen heb ik met die hoveniers gedaan’, vervolgt Van Lunteren, ‘de kleinere gedeeltes met een ploegje gedetineerden. Die hebben zich aangemeld omdat ze het werk leuk vinden om te doen en ze verdienen er ook nog een zakcentje bij. Ze werken onder begeleiding en krijgen een soort basisopleiding in het hovenierschap. Nu is de ploeg goed ingespeeld; ‘s ochtend ga ik met een ploeg van buiten steken, ‘s middag wordt het hier geplant door de jongens zelf’. De verstandhouding met de groenploeg is goed. ‘Ze zijn enthousiast’, vertelt Van Lunteren. ‘Ze doen nu een klassieke hoveniersopleiding. Ik weet precies hoe het er
daar aan toegaat. Dat is gecontroleerd omgaan met de natuur. Alles moet via bepaalde opvattingen en normen. Hier komt de natuur ook op plekken waar je haar niet wilt hebben, dat vinden ze fantastisch. Er zit een uitdaging in om op gekke plekjes wat neer te zetten en te kijken hoe het zich ontwikkelt. We maken contact doordat we buiten de geëigende paden lopen van hoe het hoort.’
verdroogd Het gebied wordt door Van Lunteren op ‘structuurniveau’ en op ‘plekniveau’ aangepakt. Op structuurniveau heeft hij de basis gelegd, op plekniveau wordt daar op ingesprongen. Dat betekent dat per gebiedje wordt gekeken naar het groeiproces: moet
45
iets worden weggehaald omdat het te weelderig groeit, of moet er juist wat bij omdat het niet is aangeslagen of verdroogd? Van Lunteren zelf formuleert het als volgt: ‘Ik werk vanuit overvloed, net als de natuur, en vandaaruit distilleert zich een aantal die het goed doen. Ik controleer het wel en niet. Ik stel me volgend op. Op sommige ontwikkelingen zeg je ja, op andere nee. Het uiteindelijke beeld wordt bepaald door de wijze waarop het wordt onderhouden’. De uitgangspunten voor het onderhoud worden ook als vanzelfsprekend door de omgeving bepaald. Er wordt gewerkt binnen de marges die de functie van het strafterrein heeft. Zo is er ten opzichte van de hekken altijd een strook van drie meter waar
46
stedenbouw
niet geplant wordt. Ook mogen er geen ‘verbergplekken’ ontstaan. Inmiddels heeft Van Lunteren al één reactie gekregen van de P.I.: een aantal boompjes begon voor de camera te groeien. Op deze plek zal zo gesnoeid worden dat je later de beweging van de camera in kunt volgen. Naast het ontwikkelen van een groenbeleid heeft Van Lunteren ook een beeld achtergelaten. Op het veld naast het nieuwe arbeidsgebouw ligt de massief cortenstalen vloer van wat hij ‘Het Verblijf’ noemt. De happen eruit bieden ruimte aan de natuur. De zaailingen die er staan, zullen in de toekomst een dak en wanden gaan vormen. Het beeld staat symbool voor het proces dat zich op het terrein aan het voltrekken is: de ordening van de natuur stelt de mathematische ordening ter discussie. Om de basis op te zetten van waaruit het groen in de toekomst verder wordt onderhouden, is Van Lunteren voor vijf jaar aan het project verbonden, daarna moet de P.I. het zelf voortzetten. Hoe denkt Van Lunteren
monumenten daarover? ‘Er kunnen verschillende dingen gebeuren. Het beleid kan zo veranderd zijn dat het hele terrein volgebouwd is, dan heb je misschien hier en daar nog een restant van het project. Waarschijnlijker is dat er nog op allerlei plekken groen zal zijn. Dan hoop ik dat het uitgangspunt – omgaan met wat er zich vanuit de natuur aandient – een plek heeft in het groenbeleid hier. We kwamen net een paar spontaan opkomende zaailingen tegen. Daar moet oog voor zijn. Het moet in beweging blijven. Wat altijd zal gebeuren, is dat het zijn sporen nalaat. Dat ene struikje dat daar zo beschut zijn plekje heeft gevonden, is misschien een geweldig groot ding geworden. Dat niet binnen een visie van hovenierschap past, maar daar dan gewoon is’. Van Lunteren heeft er wel alle vertrouwen in: ‘Zelfs de sceptici in de top zijn nu enthousiast. Bij een werkschouw loopt de directie nu mee. Dan gaan we op de knieën naar de plantjes kijken, of we kijken hoe prachtig die sorbes oogt van onderen. Het is binnen een jaar tijd een thema geworden waar men een mening
architectuur
architectuurbeleid
over heeft. Als ik bij Unit 3 loop, dat gebiedje waar ik zo troosteloos van werd, dan wordt er af en toe wat naar je geroepen vanachter de tralies: ‘Het gaat er al lekker uitzien hè’. Dan bloeit mijn hart open’.
JJ
bezit belicht
kunst
Tekst:Maarten Asscher Fotografie: Luuk Kramer
Er zijn gebouwen die zo perfect samenvallen met de functie die zij vervullen dat het bijna ondenkbaar lijkt dat er iets anders in zou gebeuren dan waarvoor ze zijn ontworpen. Neem een station, een electriciteitscentrale of een munitiefabriek. Hoe zou je daar ooit iets anders in kunnen laten plaatsvinden dan datgene waarvoor ze bestemd zijn? Toch zijn er voorbeelden van dergelijke gebouwen die na een intensieve renovatie een totaal ander leven tegemoet gaan, zo nieuw dat de situatie van na de architectonische ingreep niets minder dan een wedergeboorte oplevert. Het Gare d’Orsay, het karakteristieke stationsgebouw langs de Seine waar sinds 1900 de treinen naar het zuidwesten van Frankrijk vertrokken, werd in de jaren ’80 van de vorige eeuw omgetoverd tot een museum voor negentiende-eeuwse kunst. De grote Londonse electriciteitscentrale aan de zuidoever van de Theems, recht tegenover St. Paul’s Cathedral en de Londense City, transformeerde in de jaren ’90 dankzij het Zwitserse architectenduo Herzog en De Meuron tot een van de meest spectaculaire moderne kunstmusea ter wereld. En in de Duitse stad Karlsruhe staat een kolossale wapen- en munitie fabriek, die in de jaren ’80 na langdurige discussie werd omgebouwd tot een internationaal kunst- en media centrum, het Zentrum für Kunst und Medientechnologie (ZKM). In dezelfde periode waarin deze drie wereldberoemde architectonische metamorfoses werden gerealiseerd, is er ook in Nederland een dergelijke grote operatie uitgevoerd. En met een even spectaculair resultaat. Die operatie betrof een voormalige cavalerie-kazerne aan de Amsterdamse Sarphatistraat nr. 470. Vanaf 1864/’65 hadden de
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
47
Architectuur als reïncarnatie in eenvoudige neo-renaissancistische stijl gebouwde stallen en een carrévormige kazerne hun militaire dienstplicht vervuld, totdat het in onbruik geraakte complex in de jaren ’80 van de twintigste eeuw door de Rijksgebouwendienst werd verworven om als nieuwe behuizing te gaan dienen voor de Rijksakademie van Beeldende Kunsten. Wie nu door de poort van de in 1992 opgeleverde vernieuwbouw de Rijks akademie betreedt, staat nog altijd versteld van de ingenieuze manier waarop architect Koen van Velsen een gebouw dat was aangelegd voor paarden en soldaten geschikt heeft weten te maken voor de internationaal vermaarde kunstenaarskolonie die de Rijksakademie is. Door een speling van het lot is de akademie, meestal kortweg aangeduid als de RABK, zelf bijna precies net zo oud als de kazerne waarin zij is opgegaan. Opgericht in 1870 door Koning Willem III, kan het instituut zich erop beroemen vooraanstaande Nederlandse kunstenaars binnen zijn muren aan het werk te hebben gehad: Piet Mondriaan, Constant, Karel Appel en recent onder anderen Meschac Gaba, Berend Strik en Marijke van Warmerdam. En dat zijn dan nog slechts de Nederlandse namen, want wie de op de site van de RABK (www.rijksakademie.nl) de lijsten van huidige en voormalige residents langsloopt, ontdekt vele intussen ook in Nederland bekende buitenlandse namen, zoals Otto Berchem, Douglas Pérez-Castro en Ilya Rabinovich. Dat deze miraculeuze omvorming van een cavaleriekazerne tot een kunstenaarswerkplaats zelfs in Nederland minder bekend is dan de drie hierboven genoemde buitenlandse voorbeelden van architecto nische reïncarnatie, heeft er alles mee te maken dat de RABK geen
publieksfunctie vervult. Om het nog iets ingewikkelder te maken is het instituut strikt genomen eigenlijk ook geen akademie en sinds zijn verzelfstandiging in 1999 is het trouwens ook niet meer ‘van het Rijk.’ Kortom, deze instelling lijkt zich wel op alle denkbare manieren te onttrekken aan een gemakkelijke en begrijpelijke reputatie. De RABK is een soort atelierverzamelgebouw waar een wisselende groep van zo’n vijftig getalenteerde kunstenaars gedurende een of twee jaar in volstrekte vrijheid en ongestoorde toewijding mag werken aan datgene wat in de ontwikkelingsfase waarin hun kunstenaarschap zich bevindt op dat moment voor hen het meest belangrijk is. Zij kunnen daarbij een beroep doen op zowel de faciliteiten van het instituut als op een aantal begeleiders, maar de vrijheid en de eigenwijsheid van de individuele kunstenaar staat voorop. Dat is dus een heel andere situatie dan een traditionele kunstacademie, met lessen, vakken en docenten. Deze wonderlijke kunstenaars kolonie aan de Sarphatistraat, die
door alumni uit de hele wereld veelal als een zeer bijzondere periode in hun kunstenaarsloopbaan wordt beschouwd, geeft zijn geheim slechts eenmaal per jaar aan het publiek prijs. Dat is tijdens de zogeheten Open Ateliers, wanneer het hele gebouw gedurende twee dagen voor bezoekers van buiten wordt opengesteld. Het is een gelegenheid die ik mij zelden laat ontgaan, want wat je in al die opeenvolgende ateliers meemaakt is niets minder dan een tot leven gewekt museum. De kunstwerken zijn als het ware nog springlevend en de kunstenaar loopt meestal zelf rond om er iets over te vertellen, hier of daar iets te verschikken of te reageren op bezoekers, zoals die bezoekers van hun kant ook rechtstreeks op de situatie in het atelier reageren. Natuurlijk, het Musée d’Orsay, de Tate Modern en het ZKM zijn niet voor niets wereldvermaarde kunst instellingen, maar er zijn in Nederland weinig kunstervaringen die kunnen tippen aan de Open Ateliers van de RABK, aan die persoonlijke,
directe en splinternieuwe confron tatie met wat kunstenaars van morgen gisteren hebben gemaakt. De voormalige cavalerie-kazerne voegt als gebouw aan die ervaring iets bijzonders toe, vooral door de manier waarop architect Koen van Velsen het complex naar zijn hand heeft gezet. Je dwaalt er rond door de labyrinthische gangen, de smalle trappen, langs de opeenvolgende ateliers met installaties, tekeningen, schilderijen of videoprojecties, en je kunt je eigenlijk niet voorstellen dat er in dit gebouw ooit iets anders heeft plaatsgevonden dan waarvoor het nu wordt gebruikt. Het is alsof in de RABK, het Musée d’Orsay, de Tate Modern of het ZKM de geluiden, de geuren, de sjouwers, de stalknechten, de soldaten, de dwangarbeiders, de officieren, de paarden, de treinen en de turbines van vroeger het gebouw hebben vervuld van een betekenis die zich moeiteloos vermengt met het kunstzinnige bestaansrecht dat ze in onze tijd hebben verworven.
JJ
48
Er zijn tal van redenen om te gaan nadenken over de toekomst van het IJmeer. Het voorstel voor een kilometerslange brug tussen Amsterdam en Almere is daar slechts één van. Een dringend probleem is de overmatige hoeveelheid slib. En vooral de oudere dijken zullen op den duur niet bestand zijn tegen het wassende water. Rond het IJmeer, in Amsterdam en Almere, staat grootschalige stedelijke ontwikkeling op stapel. Dit alles vraagt als het ware om integrale plannen. De Eo Wijers Stichting schreef hiervoor een prijsvraag uit.
andere smaken Tekst: Olaf Koekebakker Fotografie: Robert Oerlemans
IJmeer: integrale
Eo Wijers Prijsvraag
Honderdzeventig miljoen kubieke meter klei en zand uit het IJmeer en het Markermeer. Dat is nodig om langs de randen van het IJmeer ‘voor oevers’ aan te leggen en om een nieuw stuk land op te werpen dat Flevoland en Waterland met elkaar verbindt. Deze plaat, van pakweg vijf bij vijf kilometer, krijgt de naam Markeroog. Dat is meteen ook de titel van dit plan, waarmee een groep onder aanvoering van landschapsarchitect Adriaan Geuze de Eo Wijersprijsvraag van 2006 heeft gewonnen. Het plan Markeroog, dat de makers aanduiden als een ‘gedachte-experiment’, dient meerdere doelen. Om te beginnen geeft het een oplossing voor het slibprobleem. Het IJmeer
en het Markermeer verslibben als gevolg van erosie van de kleiplaten. Hierdoor is de waterkwaliteit ernstig verslechterd. Waterplanten kunnen er nauwelijks meer gedijen en de laag slib verstikt het leven op de bodem. Het IJmeer is kortom op weg een dode plas water te worden. Aangenomen wordt dat met voor oevers de erosie tot staan kan worden gebracht. Om van het reeds aanwezige slib af te komen, wordt in het winnende plan ook voorgesteld om in het IJmeer en het Markermeer diepe ‘slibvangen’ aan te brengen. Verwacht wordt dat het slib daarin dan langzaam naar beneden zakt (overigens zijn deskundigen het niet eens over de effectiviteit van deze aanpak).
Het plan Markeroog heeft meer te bieden dan alleen het herstel van de waterkwaliteit. Het opent het perspectief op een stedelijke ontwikkeling rond een ‘Blauw Hart’, zoals het toekomstige IJmeer wordt gekarakteriseerd. Daarbij worden twee duidelijke polen aangeduid: het uitgesproken stedelijke Amsterdam in het westen en het meer suburbane Almere in het oosten. Ook het nieuwe land van Markeroog biedt ruimte voor een suburbane ontwikkeling, met nog eens tienduizenden woningen. Aan de noordzijde van Markeroog is ‘nieuwe natuur’ voorzien. Hier wordt een lagune voorgesteld die wordt omzoomd door een ‘Biesboschachtige oase met bevers en otters’. Omdat Markeroog het IJmeer afsluit van het Markermeer, zijn de Oranjesluizen in de monding van het IJ straks niet meer nodig. Het IJ en het IJmeer worden dan één aaneengesloten wateroppervlakte, zodat eindelijk de gedroomde waterverbinding tussen Almere en de Amsterdamse binnenstad tot stand kan komen.
regionaal ontwerp Eo Wijers was een man die zich – onder meer als hoogleraar in Delft
architectuurbeleid
49
plannen geboden en als directeur van de Rijksplano logische Dienst – altijd een pleitbezorger heeft getoond voor het ruimtelijk ontwerp op regionale schaal. Sinds 1985 schrijft de naar hem vernoemde stichting elke drie à vier jaar een ideeënprijsvraag uit om dit ideaal hoog te houden. Tot voor kort waren de prijsvragen erop gericht om ruimtelijk ontwerpers te stimuleren om zich ook op het bovenlokale schaalniveau te manifesteren. Inmiddels heeft de professie bewezen dat ze hiermee goed uit de voeten kan. Vandaar dat deze zevende prijsvraag vooral op de opdrachtgevers was gericht. Die moeten aan de ingezonden plannen de inspiratie ontlenen om het opdrachtgeverschap voor grootschalige ruimtelijke plannen voortvarend ter hand te nemen.
tweede ring om amsterdam
De prijsvraagopgave voor het IJmeer – er was ook een opgave vastgesteld voor het stroomgebied van de Noord-Brabantse beek de Beerze – vroeg een brede visie op het IJmeer ‘als waterpark van de Noordvleugel’. Die brede visie moest worden uitgewerkt in ontwerpen voor de oevers.
Die tweedeprijswinnaar is op sommige onderdelen sterk aan Markeroog verwant. Ook IJ-werken stelt voor het IJmeer ten opzichte van het Markermeer te ‘compartimenteren’, zodat het IJmeer hetzelfde waterpeil kan krijgen als het IJ en de Amsterdamse grachten. Alleen bestaat de scheiding tussen IJmeer en Markeer-
Dat is immers de zone waar nieuwe relaties tussen land en water mogelijk zijn, bijvoorbeeld door buitendijks land te vormen, of – omgekeerd – door binnen de dijken meer water toe te laten. Juryvoorzitter was de Rijksadviseur voor het Landschap, Dirk Sijmons. Het juryrapport spreekt van een nekaan-nekrace tussen Markeroog en het plan dat uiteindelijk de tweede prijs kreeg: IJ-werken, ingezonden door het team van Rob van Dijk (van het bureau Dijk&co Landschapsarchitectuur). De kwaliteit van de beide plannen lag zo dicht bij elkaar, dat het prijzengeld van dertigduizend euro gelijkelijk over de prijswinnaars werd verdeeld.
meer in dit geval niet uit een nieuw stuk land, maar uit een simpele dijk. Bovendien wordt die niet ten zuiden, maar ten noorden van Marken aan Noord-Holland vastgemaakt. Een andere overeenkomst tussen de beide prijswinnaars is het voorstel om voor de kust vooroevers aan te brengen. Die gaan niet alleen de erosie tegen, ze openen ook de mogelijkheid van veel meer variatie op de grens tussen land en water. Bovendien bieden ze bescherming tegen de golfslag, zodat het versterken en verhogen van de historische Zuiderzeedijken misschien niet meer nodig is. Er is nog een opmerkelijke gelijkenis. Zowel Markeroog als IJ-werken brengen een verbinding tot stand tussen Almere en het gebied ten noorden van Amsterdam. Daarmee krijgt Amsterdam een tweede ring, die ook nog eens een flinke bijdrage zou kunnen leveren aan het oplossen van het capaciteitsprobleem rond de veel besproken verbinding A6/A9. Er zijn natuurlijk ook verschillen tussen de winnende plannen. Bij
50
stedenbouw
Boven: Markeroog. Het winnende plan van de Eo Wijersprijsvraag , van een groep onder aanvoering van landschapsarchitect Adriaan Geuze.
IJ-werken liggen de meeste woningbouwlocaties op een nieuwe ontwikkelingsas, die loopt van Utrecht via Almere naar Purmerend. Er wordt slechts in beperkte mate voorgesteld om in en om het IJmeer te bouwen: langs de dijk bij het nieuwe stadsdeel Almere-Poort en op de laatste uitbreiding van IJburg. Ook lijken bij IJ-werken de ambities – vergeleken bij Markeroog – wat meer in toom te zijn gehouden. Beide plannen gaan verdere verslibbing van het IJmeer tegen, maar alleen Markeroog pretendeert dat door het aanbrengen van
monumenten
diepe ‘trechters’ in de bodem ook het al aanwezige slib zal verdwijnen.
verkenning ijmeer Het is niet de opzet van de Eo Wijers Stichting dat de winnende plannen ook worden uitgevoerd. De ideeën prijsvraag is in de eerste plaats bedoeld om resultaten op te leveren die zo verleidelijk zijn dat ze aanzetten tot verdere gedachtevorming en discussies. Over de uitkomsten heeft in september 2006 al een vakdebat plaatsgevonden. In 2007 volgt een manifestatie voor het brede publiek. Het voorstel om het IJmeer tot onder werp te maken van de zevende Eo Wijersprijsvraag was ingebracht door een samenwerkingsverband dat in 2003 in het leven is geroepen onder de naam Verkenning IJmeer. Partners in deze samenwerking zijn de gemeenten Amsterdam en Almere, Natuurmonumenten, Staatsbos beheer, de ANWB en Rijkswaterstaat.
architectuur
architectuurbeleid
In 2005 sloten ook de provincies Noord-Holland en Flevoland zich aan. Met opzet zijn in het initiatief Verkenning IJmeer uiteenlopende belangen gebundeld. Men heeft geleerd – onder andere van de verwikkelingen rond IJburg – dat het beter is om partijen die zich bezighouden met natuur, recreatie, infrastructuur en stadsontwikkeling van het begin af aan samen te laten optrekken. Dat geldt te meer voor het IJmeer, waar de opgave zo veelzijdig en gecompliceerd is dat alleen integrale oplossingen een uitweg bieden. Ga maar na. Eén: met de voltooiing van IJburg en de geplande bouw van Almere Pampus en Almere Poort staan aan weerszijden van het IJmeer grootschalige stedelijke ontwikkelingen op stapel. Twee: door het slib is de waterkwaliteit in het IJmeer en het Markermeer zo achteruitgegaan, dat het vinden van een oplossing nu echt
kunst
urgent is geworden. Drie: de oude Zuiderzeedijk geeft op den duur onvoldoende bescherming tegen de grotere toevloed van water die het gevolg is van de klimaatverandering. Vier: om de bereikbaarheid tussen Amsterdam en Almere te verbeteren, wordt nog altijd de optie opengehouden van een verbinding dwars door het IJmeer. En vijf: het ziet ernaar uit dat de plannenmakers met handen en voeten gebonden zijn aan de Europese ‘Habitat- en Vogelrichtlijn’, die zo ongeveer elke ingreep bij voorbaat problematisch maakt. De enige uitweg lijkt een strategie om ingrepen te compenseren met de ontwikkeling van ‘nieuwe natuur’ – maar zelfs daarvan staat niet vast of ‘Europa’ die zal aanvaarden. Bijna even ingewikkeld als de opgave is het geheel van actoren in het IJmeergebied. De gemeenten Amsterdam en Almere gaan over de stedelijke ontwikkeling, terwijl
stedenbouw de ruimtelijke planning op grotere schaal vooral een zaak is voor de provincies en het ministerie van VROM. Het IJmeer zelf wordt beheerd door Rijkswaterstaat, dat onder Verkeer en Waterstaat ressorteert. Dat departement is ook verantwoordelijk voor de infrastructuur. En dan is er nog het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, als beschermer van de natuurwaarden – in het bijzonder van de eerdergenoemde Europese richtlijnen.
toekomstvisie De conclusie is onontkoombaar: als integrale planontwikkeling ergens op haar plaats is, dan is het wel voor het IJmeer. Het samenwerkingsverband Verkenning IJmeer heeft daarmee al een begin gemaakt. Eerst verscheen de Verkenning IJmeer 2004, naar een waterpark voor de Noordvleugel. Deze publicatie was erop gericht de opgave in kaart te brengen. Maar er werden ook ingrepen voorgesteld – voorzichtigheidshalve als ‘voorbeelden’ gepresenteerd – die in het vervolg toch voor een soort rode draad zouden zorgen. Enkele oplossingsrichtingen keerden bijvoorbeeld later terug bij de prijswinnaars, zoals het idee van vooroevers en een afsluiting tussen het IJmeer en het Markermeer. Eind 2005 volgde een tweede document, de Toekomstvisie IJmeer. Het markeerde het punt dat het samenwerkingsverband na de verkennings fase toe was aan het maken van keuzes. In de Toekomstvisie wordt het IJmeer beschouwd als onderdeel van een veel groter wetlandsysteem, dat ook Waterland, het IJsselmeer, de Oostvaardersplassen en de Vechtplassen omvat. Deze ‘groen-blauwe schaalsprong’ wordt gekoppeld aan de ‘rood-grijze schaalsprong’ van de verstedelijking op de as Schiphol-Amsterdam-Almere. Overigens gaat de Toekomstvisie ook uit van de noodzaak van een brug tussen Amsterdam en Almere over het IJmeer – een verbinding die vooralsnog omstreden is.
pilot Inmiddels is men er ook op rijks niveau van doordrongen geraakt dat voor het IJmeer een integrale aanpak is geboden. In de ‘Noordvleugelbrief’ van augustus 2006 kondigt
monumenten
architectuur
coördinerend minister Peijs aan dat het rijk zich aansluit bij het hierboven genoemde samenwerkingsverband van gemeenten, provincies en maatschappelijke organisaties. De provincies krijgen de regie toebedeeld in een proces dat moet uitmonden in een langetermijnvisie. Om al eerder te kunnen vaststellen hoe de natuurontwikkeling het beste kan worden geholpen, is een bedrag van 25 miljoen euro beschikbaar voor een pilot. Doorslaggevend voor de toekomst van het IJmeer zal de beslissing zijn over het water zelf: over de toekomstige waterhuishouding en de verbetering van de waterkwaliteit. Het betekent dat Rijkswaterstaat, als
architectuurbeleid
‘eigenaar’ van het water, hoe dan ook een centrale rol zal blijven spelen. Overigens is een groep rijksambtenaren die zich vanuit verschillende departementen met het IJmeer en het Markermeer bezighouden, overtuigd van de noodzaak om bij het zoeken naar oplossingen bestaande grenzen en sjablonen te doorbreken. Ze hebben een min of meer informele groep gevormd waarin ze, zoals ze zelf zeggen, als ‘jonge honden’ de opgaven met een open en onbevooroordeelde blik tegemoet willen treden. Er is dus nog een lange weg te gaan. Alleen al het goed in kaart brengen van de opgave voor het IJmeer blijkt
kunst
51
een lastige exercitie. Dat maakt een prijsvraag als die van de Eo Wijers Stichting des te waardevoller. Als het aankomt op het afstemmen en integreren van prioriteiten en processen, is de verleidingskracht van visionaire eindbeelden onontbeerlijk om de ambitie overeind te houden die het IJmeer als het toekomstige ‘waterpark van de Noordvleugel’ verdient.
JJ
Onder: IJ-werken, de tweede prijs kreeg in de Eo Wijersprijsvraag, ingezonden door het team van Rob van Dijk (van het bureau Dijk&co Landschapsarchitectuur).
52 52
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
andere smaken Tekst: Egbert Koster Fotografie: Corné Bastiaansen Zie ook: Olof Koekebakker, ‘De laatste der Structuralisten’ in smaak–24.
Bij de verhuizing van het ministerie van OCW naar Den Haag, in 2003, kwam het oude ministeriegebouw in Zoetermeer grotendeels leeg te staan. Alleen de uitvoeringsorganisatie van OCW voor de financiering van onderwijsinstellingen, CFI, bleef achter in het oude gebouw. Na een periode van tijdelijke herhuisvesting elders in het kolossale pand is CFI onlangs teruggekeerd op haar ingrijpend verbouwde oude stek. Komend jaar neemt de AIVD zijn intrek in het deel van het gebouw dat nog moet worden opgeleverd.
Nieuw kantoor CFI in voormalig ministerie van OCW
Inpandige stadsvernieuwing
architectuur
architectuurbe- kunst
53
voltooid. Samen met het voormalige Burgerweeshuis in Amsterdam van Aldo van Eyck en kantoorgebouw Centraal Beheer in Apeldoorn van Herman Hertzberger wordt het tot de hoogtepunten van het Structuralisme gerekend. Een stroming in de naoorlogse Nederlandse architectuur waarin het probleem van de toenemende grootschaligheid van de bouwopgave werd beantwoord met complexe structuren of ‘configuraties’ van kleinschalige modules met een ‘menselijke maat’.¹ Vanwege de bijzondere architectonische kwaliteit en zeldzaamheidswaarde van het door OCW verlaten pand vond toenmalig Rijksbouwmeester Jo Coenen het van belang dat bij de noodzakelijke renovatie en verbouwing recht zou worden gedaan aan de oorspronkelijke intenties van Rosdorff. Op zijn verzoek werd de reeds gepensioneerde Rosdorff door de Rijksgebouwendienst aangezocht op te treden als super visor van de verbouwingsoperatie. De huidige rechtsopvolger van het oorspronkelijke architectenbureau, De Architektenkombinatie BosRosdorffWiebing, deed vervolgens met succes een beroep op het auteursrecht om de eigenlijke ontwerpopdracht voor de verbouwing in de wacht te slepen. Om praktische redenen trad supervisor Flip Rosdorff uiteindelijk, speciaal voor dit project, parttime in loondienst bij dit architectenbureau dat hij ooit zelf oprichtte.
van straat tot woonerf
Het voormalige gebouw van OCW in Zoetermeer is een bijzonder gebouw. Het kolossale pand, dat bij de ingebruikname in 1984 plaatsbood aan niet minder dan 2500 OCW-ambtenaren, is opgezet als een soort stad in het klein. Met drie verschillende ‘ordes’ of schaalniveaus van respectievelijk ‘stad,
‘wijk’ en ‘buurt’. De negen L-vormige vleugels waaruit het complex is samengesteld stonden hierbij voor het wijkniveau. De voormalige hoofd entree, het vergadercentrum, de sporthal, het bedrijfsrestaurant en de binnenstraat die alle ‘wijken’ en voorzieningen met elkaar verbond, belichaamden het schaalniveau van
de ‘stad’. En binnen de verticaal georganiseerde ‘wijken’ vormde elke verdieping als het ware een ‘buurt gemeenschap’ van werkplekken. Het gebouw werd in de periode 19751978 ontworpen door architect Flip Rosdorff. De bouwwerkzaamheden begonnen in 1980 en werden in 1984
Bij de renovatie en herinrichting van de twee oude ‘CFI-wijken’ in het ministeriegebouw tot een nieuw, zelfstandig CFI-kantoor dat voldoet aan alle eisen van een moderne werkomgeving is het exterieur vrijwel volledig in zijn oorspronkelijke staat gehandhaafd. Aan de binnenkant waren drastische ingrepen echter onvermijdelijk. Hierbij koos projectarchitect Gert Wiebing van De Architektenkombinatie, in nauw overleg met supervisor Flip Rosdorff en Karel Rosdorff (projectarchitect van het AIVD-gedeelte), voor een pragmatische mix van behoud en vernieuwing. Uitgangspunt was om radicale aanpassingen van het interieur niet uit de weg te gaan maar die aanpassin-
gen dan wel zodanig uit te voeren dat het oorspronkelijke ontwerpconcept van ‘een stad in het klein’ zo goed mogelijk behouden bleef. Op het schaalniveau van de ‘stad’ was het niettemin onvermijdelijk het gebouw op te knippen in twee volledig autonome bouwdelen. De aard van de werkzaamheden van de AIVD (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, voorheen BVD) maakt het nu eenmaal niet mogelijk met CFI gezamenlijk gebruik te maken van één parkeergarage, één hoofdingang, één vergadercentrum, één bedrijfsrestaurant of één fitness centrum. Bij de opsplitsing mocht CFI haar eigen oude twee vleugels of ‘wijken’ aan de westkant van het gebouw houden (12.000 m2) en kreeg de AIVD de andere vijf vleugels toegewezen. De min of meer natuurlijke grens tussen de twee bouwdelen kwam te liggen op de plek waar een openbare weg op maaiveldniveau onder het gebouw doorloopt. Deze splitsing betekende niet alleen dat alle bestaande voorzieningen in het gebouw moesten worden verdubbeld, maar degradeerde ook de ‘doorgaande’ binnenstraat op de eerste bouwlaag, die oorspronkelijk alle ‘wijken’ en ‘bovenwijkse voorzieningen’ in het ministerie met elkaar verbond, tot twee van elkaar gescheiden ‘woonerven’. In de twee ‘wijken’ van CFI is bovendien een groot deel van het interne verkeer van de ‘opgetilde’ binnenstraat naar de begane grond verplaatst doordat alle medewerkers en bezoekers van CFI het zelfstandige bouwdeel nu via een nieuwe eigen hoofdingang binnen komen op begane grond-niveau. Op ‘wijk- en buurtniveau’ moest het oorspronkelijk als cellenkantoor opgezette interieur van CFI worden omgebouwd tot een dynamische ‘open’ werkomgeving die past bij de ambities van CFI. Flexibele en activiteitgerelateerde werkplekken met een delingsgraad van 75 procent zijn twee kenmerkende eigenschappen van het innovatieve concept dat CFI hiervoor heeft ontwikkeld. Omgekeerd dienden de voorheen open trappenhuizen juist te worden dichtgezet om te kunnen voldoen aan de huidige brandveiligheids eisen. Minder in het oog springend, maar minstens zo ingrijpend, was
echter de aanpassing van de installatietechniek om het binnenklimaat van het gebouw – dat in de loop van de tijd steeds meer te wensen overliet – bestand te maken tegen de sterk toegenomen warmtelast door computers en te laten voldoen aan de veel hogere hedendaagse normen ten aanzien van de temperatuur beheersing en ventilatie van de werkomgeving.
bedoeïentent Concreet betekende dit dat het interieur van het gebouw vrijwel volledig werd ‘gestript’ en vanaf de kale betonvloeren opnieuw werd opgebouwd. Niet gesloopt werden alleen de hardstenen vloertegels in de binnenstraat, enkele gemetselde gangwanden, een paar grote ventilatiekanalen en het complete centrale stofzuigsysteem. Om zo veel mogelijk in de geest van het originele interieur te blijven baseerden Flip Rosdorff en Gert Wiebing de nieuwe inbouw niettemin grotendeels op de oorspronkelijke plattegrond. Maar dan op sommige plaatsen ‘binnenstebuiten gekeerd’. Zoals in de achthoekige ‘torentjes’ van het gebouw
architectuur
belangrijk kenmerk van structuralistische gebouwen – verloren zou gaan. Daarom namen zij de noodzakelijke installaties (onder andere koelelementen) en akoestische voorzieningen op in zogenaamde eilandplafonds waartussen de betonconstructie en de riante verdiepingshoogten nog steeds waarneembaar zijn. Ook qua materialisatie en kleurgebruik borduurt de nieuwe inbouw voort op het oorspronkelijke interieur.
waar voormalige kamers werden samengevoegd tot open kantoren en van de oorspronkelijke halletjes glazen concentratiewerkplekken werden gemaakt. Hoewel in de nieuwe inbouw plaats moest worden geboden aan ‘een
explosie van installatietechniek’ is deze niet, zoals gebruikelijk, weggestopt achter standaard systeemplafonds. Rosdorff en Gert Wiebing wilden hoe dan ook vermijden dat de leesbaarheid van de constructie als een ‘bouwdoos’ van geprefabriceerde betonelementen – een
Het meest verrassende onderdeel van de verbouwing is de transformatie van de voormalige personeelssporthal van het ministerie tot bedrijfsrestaurant. De noodzaak om een ‘onpraktisch’ eetbalkon in de hoge hal op te nemen heeft hier juist een heel bijzonder restaurant opgeleverd dat in geval van ‘blanco’ nieuwbouw ondenkbaar zou zijn. Opmerkelijk zijn ook de acht verschillend ingerichte ‘facility corners’ op de verschillende werkvloeren in het CFI-gebouw. Voor deze collectieve ‘huiskamers’ op buurtniveau mochten de betreffende werknemers, samen met de hiervoor
55
speciaal ingehuurde interieurarchitect Casper Schwarz van C4ID hun eigen ‘woonstijl’ uitkiezen. Een vorm van ‘bewonersparticipatie’ in de inrichting van de werkomgeving die zowel naadloos aansluit bij het oorspronkelijke ontwerpconcept van het ministeriegebouw als bij de huidige hausse van woonprogramma’s op de tv. Met letterlijk en figuurlijk wisselend resultaat. Waar de ene afdeling bijvoorbeeld koos voor de stijl van een grand café, heeft een andere afdeling zijn koffiehoek en overlegplek ingericht als een soort moderne bedoeïnentent.
JJ
56
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Nieuwe internetsite biedt inzicht in bouwhistorie van monumenten
Vesting Loevestein op waarde geschat De Rijksgebouwendienst laat bouwhistorisch onderzoek verrichten naar de vesting Loevestein. Zo is straks voor eens en voor altijd duidelijk wat de precieze bouwgeschiedenis van het complex is en wat de monumentale waarde is van de aangetroffen bouwsporen. De resultaten van deze waardestelling komen eind januari 2007 op de website waardesteling.nl te staan. Zo maakt de Rijksgebouwendienst zijn kennis over dit monument voor iedereen toegankelijk.
Slot Loevestein is veel jonger dan iedereen had gedacht; in de jaren twintig van de vorige eeuw zijn balken, vloeren en delen van de dakconstructie helemaal vernieuwd omdat ze verrot waren. Dat is een van de schokkende conclusies uit het onderzoek dat naar de vesting is verricht. Waardestelling heet dit onderzoek: Loevestein is het eerste object dat zo systematisch is
andere smaken Tekst: Sander Grip Fotografie: Janine Schrijver
onderzocht. Bij de waardestelling van monumenten gaat het niet om de prijsbepaling van de panden. Op basis van de geschiedenis van het monument en veranderingen die in de loop der tijd aangebracht zijn, vertelt de waardestelling welke bouwsporen monumentaal zijn en welke niet. Op grond daarvan kan de eigenaar op verantwoorde wijze omgaan met zijn monument. Het is de bedoeling dat alle monumenten van de Rijksgebouwendienst onderworpen worden aan een waardestelling. Maar de dienst wil niet voor de vuist weg zijn tweehonderd monumenten aan een duur bouwhistorisch onderzoek, waarop de waardestelling gebaseerd is, onderwerpen. Jan Kamphuis van de Rijksgebouwendienst: ‘Om te kunnen beslissen wat je in de toekomst wilt met een monument en hoe dat het best te realiseren is, moet je de historie en de monumentale waarde van het complex kennen. Alleen zo kun je zien waar je verbeteringen in het monument kunt aanbrengen zonder schade aan te richten. Maar bouwhistorisch onderzoek is kostbaar. Dus alleen als er in het beheer van een monument reden is tot zo’n onderzoek, voeren we het uit.’
update Voor de vesting Loevestein is die reden er nu. Het museum dat in het complex gehuisvest is, wil een reeks publiceren over de geschiedenis van de vesting. Ook wil men een masterplan opstellen, waarmee de toekomststrategie voor het museum uitgestippeld kan worden. Nou was
de vesting in 1988 al eens onder de loep genomen. Dat rapport is echter nooit gepubliceerd. Archivaris en al ruim veertig jaar onderzoeker naar de geschiedenis van Loevestein Henk Hovenkamp was betrokken bij dat onderzoek: ‘Vrij snel na de afronding ervan, kwamen Jan Kamphuis en ik kantelen en schietgaten tegen op een muur die schoongemaakt werd. Dit bleken de oudste bouwsporen van het kasteel te zijn en het leidde ons tot een andere conclusie over de hele bouwgeschiedenis. Daarom is dat rapport nooit gepubliceerd.’ De wens een masterplan op te stellen, leidde tot de opdracht het oude bouwhistorisch onderzoek uit 1988 te actualiseren. Het Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis BBA voert dit werk uit. Dit bureau maakt niet zomaar een update. André Viersen van BBA: ‘Wij gaan verder. Zo voeren wij analyses uit per vertrek; dat is in het vorige onderzoek niet gedaan. Ook brengen we samenhang aan tussen de analyse van het veldwerk en archiefonderzoek. Die sterke koppeling tussen het veld- en archiefwerk is in het verleden ook niet gedaan. Daarnaast is in de afgelopen achttien jaar veel werk verricht aan Loevestein; dat krijgt ook een plekje in ons rapport.’ Inmiddels zijn de eerste resultaten bekend. Het schokkendst is misschien wel de conclusie dat het kasteel, zoals het er nu staat, eigenlijk pas in de twintigste eeuw is ontstaan. Kamphuis: ‘Het kasteel was begin jaren twintig van de vorige eeuw volledig uitgewoond door de
militairen die hier gelegerd waren. Om het van de ondergang te redden, is heel wat constructief herstelwerk uitgevoerd. Met als gevolg dat balken, vloeren en grote delen van de kapconstructie totaal vernieuwd werden en dus niet historisch zijn.’ In de jaren zestig voerde de Rijksgebouwendienst een restauratie van het kasteel uit. Dit werk stond onder leiding van architect De Lussanet de Sablonnière en werd gebaseerd op hoe men dacht dat een middeleeuws kasteel er uit moest zien. Ook hierover deed BBA opvallende ontdekkingen. Saskia van Ginkel-Meester van het bureau: ‘In de archieven hebben we stukken teruggevonden waarin letterlijk staat dat men restaureert naar het model van een middeleeuws kasteel. De restaurateurs creëerden een ideaalplaatje, maar hielden dan weer wel rekening met het zeventiende-eeuwse verhaal van de opsluiting en ontsnapping van Hugo de Groot. Het is dus allemaal meer beeldvorming, dan historisch verantwoord reconstrueren. En dat is wat we tegenwoordig dus zien als we naar het kasteel kijken.’
waardestelling Op grond van het bouwhistorisch onderzoek analyseert BBA nu de monumentale waarde van vesting Loevestein. Hun oordeel is daarbij soms keihard. Hele vloeren, balklagen en dakdelen hebben geen monumentale waarde. Net zo min als raamkozijnen van enige historische importantie getuigen; deze zijn in de jaren zestig geplaatst. In de Ridderzaal verdween in diezelfde jaren zestig een tussenvloer, die daar al vijfhonderd jaar zat, omdat men dacht dat deze zaal één grote ruimte moest zijn. Ook de grote keuken is toen aangelegd en heeft waarschijnlijk weinig weg van de keuken die oorspronkelijk in het kasteel zat. Ondanks dit oordeel, hoeft Loevestein niet afgeschreven te worden als monument. Een gebouw dat al vele honderden jaren meegaat en zoveel uiteenlopende functies gehad heeft – van pronkhuis en staatsgevangenis tot legerplaats – is nou eenmaal veelvuldig hersteld en verbouwd. De conclusie van de waardestelling zou haast kunnen zijn, dat het inzicht in die gelaagdheid van de geschiedenis het monument alleen maar waardevoller maakt.
toegankelijkheid Eind januari moet het bouwhistorisch onderzoek vastgesteld zijn en is de waardestelling van vesting Loevestein een feit. Tot nu toe is de gang van zaken daarna, dat een handjevol onderzoeksrapporten wordt geprint en uitgedeeld. De meeste verdwijnen vervolgens in een bureaula of kast om daar pas weer uit te komen als iemand aan de slag moet in het gebouw. Als het rapport dan überhaupt nog terug te vinden is. Om deze gang van zaken te doorbreken, heeft de Rijksgebouwendienst nu het initiatief genomen tot de website www.waardestelling.nl. Dat is een voor iedereen toegankelijke database op internet waar de bouwhistorische onderzoeken en de daaruit voortvloeiende waardestellingen van alle monumenten van de Rijksgebouwendienst een plek krijgen. Loevestein is een van de eerste complexen die hier te vinden zal zijn. Alle beschrijvingen, foto’s en tekeningen van de vesting en de waardestelling zijn overzichtelijk bij elkaar gebracht. Niet alleen waarborgt de Rijksgebouwendienst zo dat de met veel arbeidskracht verzamelde informatie behouden blijft. Ook kan een breder publiek dan voorheen de informatie raadplegen, kan de informatie actueel blijven door nieuwe gegevens achter bestaande data te plakken en kan vergelijkend onderzoek naar monumenten gedaan worden. Het enige nadeel is, dat er geen planning voor het vullen van de site is. De Rijksgebouwendienst wil al zijn monumenten op de site plaatsen, maar laat alleen bouwhistorisch onderzoek uitvoeren als dat voor het beheer van een monument nodig is. En andere organisaties zijn al helemaal niet verplicht de waardestelling van hun monumenten aan deze site toe te voegen.
JJ
58
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Tekst: Agnes Koerts Fotografie: Levien Willemse
‘Wij hebben handjes en voetjes in de projecten’ Arnoldussen stapt over van Amsterdam naar Ontwikkelingsbedrijf van het Rijk
stedenbouw
andere smaken
Het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf zetelt niet op het hoofdkantoor van het ministerie van VROM, waar het is geboren en tot deze zomer opgroeide. Net om de hoek, op de Oranjebuitensingel, kreeg directeur Edo Arnoldussen met zijn staf van vijftien mensen een kantoor. Het initiatief van vijf vastgoeddepartementen (Defensie, Financiën, LNV, V&W, VROM) ressorteert onder de minister van VROM. Aan het pand hangt verder onder andere het naambord van de VROM-raad, ook los van het departement staand. U begint in een periode van kabinetswisseling; VROM-minister Dekker trad bovendien vervroegd af. Hoe belangrijk is de politiek, ook in deze periode na de verkiezingen, voor het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf ? Arnoldussen: ‘Het vorige kabinet had behoefte aan het GOB. Ik hoop dat ’t volgende kabinet dat ook heeft. Minister Dekker had veel aandacht voor ons, en de minister van Financiën, Zalm, was ook enthousiast. Dekker zag ons als instrument voor het bereiken van de doelen uit de Nota Ruimte. Voor Zalm was het GOB een model voor moderner activabeleid van de rijksoverheid. De politieke steun is heel belangrijk: zo straalt de rijksoverheid uit dat zij wat wil.’ ‘Het is al een geweldige winst dat de directeuren-generaal van de vastgoeddiensten bij elkaar zitten. Voor mij een ontdekking dat dit zo’n stap vooruit is. Ik merk dat er minder concernachtig gedacht wordt bij het Rijk dan ik bij de gemeente gewend was. Dat wil niet zeggen dat er niet wordt samengewerkt. Elk departement heeft zijn eigen doelstellingen en pas op het laatste moment komen die lijnen bij elkaar, vaak pas in de ministerraad.’ Waarin schuilt dan het kapitaal van het GOB, wat is de bruidsschat waarmee u gemeenten en provincies wilt verleiden?
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
59
Onlangs stapte Edo Arnoldussen over van het Amsterdamse Ontwikkelings bedrijf naar het nieuwe Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf van het Rijk. Een van zijn taken zal zijn een herbestemming te vinden voor het vliegveld Valkenburg waarvan foto’s op deze pagina’s staan. Arnoldussen: ‘Ons kapitaal? Wij hebben onze ontwikkelkennis en ons netwerk. Dat is ons gewicht binnen de rijksdienst. Maar ook daarbuiten, bij provincies, gemeenten, ontwikkelaars. Wij rekenen en tekenen. Wij zijn bij wijze van spreken een bemiddelingsbureau met een opdracht. En wij bezitten kennis van ontwikkelen en vastgoed. Die opdracht luidt: ga met deze kruiwagen vol rijkswensen en rijksmiddelen naar andere overheden en de markt in een bepaald gebied. Werk vervolgens gezamenlijk aan de gebiedsontwikkeling. Wij brengen grondposities mee, die vooral liggen bij Financiën, LNV, Defensie. Maar ook begrotingsmiddelen. We hebben financiële instrumenten om de contracten rond te maken. Daarom is de politieke steun zo belangrijk: wij hebben per project mandaat om als vertegenwoordiger van het Rijk op te treden.’ Drie projecten komen telkens naar voren, waarmee het GOB kort geleden is begonnen en dus zijn eerste triomfen zal laten zien. Arnoldussen: ‘Wij werken aan deze drie projecten omdat de departementen ons daarvoor hebben gemandateerd. Het betreft een Masterplan voor Almere-west, richting Pampus en een plan Almere-oost, zeg maar richting Gooi. Daar zouden 60.000 woningen komen in 2030. Onze betrokkenheid komt voort uit de vroegere landaanwinning, Domeinen heeft 60 procent van de grond op het land in handen. En nog wel meer als je het water erbij betrekt. Laat ik met dit voorbeeld uitleggen wat wij doen. Het GOB gaat dus niet zeggen zo-en-zoveel woningen moeten daar komen. Die keuze maakt de gemeente zelf. Wij tekenen en rekenen aan een Masterplan, maar wij formuleren geen beleid. Je kunt wel een opvatting erover hebben, bijvoorbeeld over de dichtheid, de grondopbrengsten, de wenselijk-
heid van ontsluiting. Maar daarmee houdt het ook op. Wij benadrukken dat het GOB geen beleid maakt. Want, dat merken we: er heerst een geweldige angst dat wij wel aan beleid gaan doen.
Doordat we werken met deskundigen uit de verschillende rijksdiensten. Zie het zo: wij hebben handjes en voetjes in de projecten. Dat loopt via onze vijf projectmanagers. Zij betrekken expertise uit de diensten.’
Het tweede project van het GOB is de Bloemendalerpolder in NoordHolland, zo’n 700 hectare tegen het Gooi aan. Daar ligt onder andere de vroegere kruitfabriek KNSF. De provincie Noord-Holland, samen met de gemeenten Muiden en Weesp trekt die ontwikkeling. Waarschijnlijk kunnen we hier ons eerste succesje laten zien: halverwege 2007 zal het contract rond zijn met gemeenten en provincie. Er zullen uiteindelijk 4500 woningen komen, 330 hectare groen en inpassing van een bredere A1.
Ziet U iets in Ateliers, zoals Jo Coenen opzette in zijn periode als Rijksbouwmeester. De experts op een locatie bij elkaar zetten, een open discussie aangaan, ook met derden erbij, met de deuren en ramen open? Arnoldussen: ‘O, ja , zeker. Ik zou zelf wel projectteams willen zien, met glazen deuren en wanden. In Almere is een Projectkamer waarbinnen wordt gewerkt. Ik heb in Amsterdam, als directeur van het Ontwikkelingsbedrijf, alle wanden van glas laten maken, de deuren ook. Sommigen konden daar niet tegen, dat was wennen. Want oei, je kon zomaar de directeur zien zitten! Dat zou ik hier eigenlijk ook willen: openheid, iedereen inzicht geven in wat we doen.’
Het derde project is de vroegere vliegbasis Valkenburg, tussen Wassenaar, Katwijk en Leiden, een gebied van 300 hectare, waar drie gemeenten en de provincie ZuidHolland plus het waterschap elkaar ontmoeten’.
succesjes Waarom een mooie baan in Amsterdam, directeur Ontwikkelingsbedrijf, met 400 man personeel, inruilen voor vijftien man/vrouw hier? Armoldussen.: ‘Het leek me leuk! Ik heb nog nooit voor het Rijk gewerkt. Dat is wat anders voor mij. Een headhunter benaderde me, ik sprak met minister Dekker en nog een paar mensen, het was rond. We moeten nu wel succesjes boeken, want je ziet nog niks van ons werk. Als je zegt: de eerste woningen op Valkenburg zijn vanaf 2012 klaar, dan zegt dat niets, dat is te ver weg.’ Hoe groot wordt het GOB onder Arnoldussen? Arnoldussen: ‘Wij werken nu met vijftien man, het bureau is compleet. Maar soms zullen we met dertig of vijftig mensen aan projecten werken.
JJ
kunst
60
In de wachtkamer van de Raad voor de Kinderbescherming te Roermond heeft Ienke Kastelein een geluidssculptuur verborgen. Ze hoopt dat kinderen erdoor worden aangesproken en spontaan de schelp aan hun oren zetten. Als de kunst maar helpt om de nare situaties even te vergeten.
De muren hebben oren in Roermond Door Liesbeth Fit Fotografie: Ienke Kastelein
Geluidskunstwerk in Raad voor de Kinderbescherming
Een kraan die loopt, een draaiende wasmachine, werkgeluiden, voetstappen. Het zijn geluiden die je zo weer vergeet maar die, als je ze hoort, direct je aandacht vragen, associaties oproepen en nieuwsgierig maken. Wie is dat, wat gebeurt daar? Niet op een indringende manier maar juist heel vanzelfsprekend, zoals wanneer je het raam open hebt staan, of merkt dat de buren thuis zijn. Je gedachten worden meegenomen naar een plek waar het leven gewoon het leven is. Deze geluiden zijn te horen in de wachtkamer van de Raad voor de Kinderbescherming te Roermond. De ruimte zelf is een pijpenla met een eigenaardige sfeer. Er zijn geen
ramen en de inrichting houdt het midden tussen een kantoorgang en de wachtkamer van een huisarts. Donkere vloerbedekking met hier en daar felgekleurde meubels en schilderijtjes, kinderspeelgoed, een leestafel en heel veel deuren. Achter de deuren bevinden zich spreekkamers, een spelkamer, het archief, de pantry of de administratie. Achter een grote glazen wand zit de receptie. Kunstenaar Ienke Kastelein: ‘Ik ben in de positie gaan staan van iemand die hier niet werkt maar op bezoek komt. Wat gebeurt er met je als je aanbelt? Dan gaat er een spot aan, er is niemand. Vervolgens wordt je gescreend. Ik vond dat intimiderend. Dan zeg je je naam en wordt er even gekeken. En bij de volgende deur moet dat nog een keer. Dat is nogal een zware binnenkomst. Daarna kom je vanuit vrij veel licht in een schemerige ruimte met nauwelijks een centrum; het heeft iets claustrofobisch.’ De raad is verhuisd en maakt nu deel uit van een complex met meerdere instituten. Omdat de inrichting
eigenlijk al klaar was, was er niet veel ruimte voor kunst. Kunstadviseur Jean Boumans opperde daarop een geluidskunstwerk. Dit sprak tot de verbeelding van de directie. Ienke Kastelein ‘ontwierp’ drie geluidsfragmenten van elk een uur die in een loop draaien. Op twee plaatsen in de wachtruimte zijn daarvoor kleine messing plaatjes op de muur aangebracht. ‘Hoor’ staat erop, in letters die uit gaatjes opgebouwd Tekst: Sander Grip Fotografie: zijn en zo letterlijk de speakers vorJanine Schrijver men. Naast de loop met huiselijke geluiden is er ook één met geluiden van de straat: verkeer, een varende boot, spelende kinderen. Kastelein: ‘Kinderen reageren heel sterk op de aanwezigheid van andere kinderen. Ik dacht: dat is een essentieel geluid om ten opzichte van de kinderen hier te gaan gebruiken. Ik denk dat kinderen zich op een hele directe manier aangesproken voelen.’
luisterfoon Naast deze twee directe geluidsbronnen heeft Kastelein ook een plek gecreëerd om helemaal op te gaan in het luisteren. Twee messing oorschelpen hangen voor een pilaar aan dra-
den naar beneden. Hier kun je in het geluid wegduiken. De ‘luisterfoon’ laat een wandeling op straat horen waar ook muziekfragmenten doorheen waaien: een trein komt voorbij, een orgel draait. Kastelein: ‘Het verzoek was ook om iets te doen waarin kinderen actief konden participeren. Het vastpakken van zo’n messing klankschaal en naar je oor toebrengen vond ik een mooi gebaar, net als bij een schelp. Los van dat ze iets doen, wil ik dat ze geraakt worden.’ Doordat de ruimte een gegeven was, heeft de kunstenaar zich geconcentreerd op de aard van de geluiden, waar het geluid moet komen en hoe het er ‘uitziet’. Kastelein: ‘Door die twee, wat ik noem geluidsvensters aan te brengen, krijg je een gevoel van buiten, iets van elders, waardoor je je binnen meer op je gemak voelt. Alles is hier heel erg gedempt, dat is ook met opzet gedaan, ze wilden dat het helemaal afgeschermd was. Als je degene achter de balie wil spreken, moet zij een knopje indrukken. Het heeft iets heel onpersoonlijks maar ik begrijp wel dat dat in deze context waarin mensen werken en een
andere smaken
gesprek voeren, nodig is. Sommigen zijn hier met veel tegenzin en zijn agressief, maar er zijn ook mensen die zich gewoon heel rot voelen. Je gaat je er in ieder geval niet erg mens van voelen. Daar liep ik tegenaan en daar wilde ik iets tegenover stellen. Metaforisch gesproken zet je een raam open, waardoor alles wat je buiten herkent, je binnen ook nog herkent. En daaraan spiegel je jezelf.” Hoe denkt Kastelein dat haar werk in de praktijk ervaren wordt? ‘Ik hoop dat kinderen er op af gaan; ik denk dat kinderen er kort echt naar luisteren, maar dat ze het op een subtiele manier oppikken. Ik denk dat het op een onbewuster niveau een aan-
wezigheid is. Als je niet goed oplet, kun je het als natuurlijk ervaren. In de geluiden om ons heen voelen we ons thuis, ook al merken we ze niet voortdurend op.’ Een medewerkster vertelt dat de kinderen ermee spelen en daar de volwassenen in betrekken. Maar ze vindt de geluiden vooral ruimtevullend en sfeermakend: ‘Het is rustgevend, het is geen liedje dat zo in je hoofd blijft hangen.’ Een andere medewerker formuleert het als volgt: ‘Het is een goede metafoor: je oor te luisteren leggen. Dat is waaraan het hier vaak ontbreekt bij ouders en kinderen.’
JJ
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Tekst: Mariët Meester
Fotografie: Jaap de Ruig
kunst/meester
Vrolijk kerstfeest bij de Kin
62 62
Hoe gezellig moet kunst zijn in de wachtkamer van de Raad voor de Kinderbescherming? Dat vroeg de kunstmeester zich af toen ze zich in Haarlem meldde.
14
Aaron Betsky: architectuur in Nederland is vanzelfsprekend
36 Catshuis een representatief landgoed
52 Architect Rosdorff ontwierp zijn eigen gebouw opnieuw
derbescherming
48 Een dijk kan IJmeer ecologisch redden
44 In PI Vught krijgt wilde natuur een kans
56 Wat is de historische 10 Soestdijk aangepast 60 Luisterervaring waarde van Loevestein voor (ouder) publiek in Raad voor Kinder
18
Krijgt Scheepvaart museum een overkapte binnenplaats?
bescherming
28 Touchscreens in het Catharijneconvent
23 Gevangenis is allesbehalve een hotel
58 Vliegveld Valkenburg is werk voor het GOB
33 Een bouwput vol met water in Rijksmuseum
Op cadeaupapier van Blokker staat nooit wie de ontwerper van het dessin is. Pas heb ik nog een rol gekocht. Het papier is zacht blauw, de decoratie bestaat uit zilverkleurige sterren die glanzend op de mattere ondergrond liggen. De sterren lijken wel een beetje op ijskristallen, maar de ontwerper is zich ervan bewust geweest dat ijskristallen op inpakpapier nou niet bepaald origineel zijn. Hij of zij heeft er meer van willen maken, deze sterren zijn net iets aparter dan de obligate vormen die je, laten we zeggen, met nepsneeuw op je raam kunt spuiten door een sjabloon voor het glas te houden. Ja, het is een prachtige rol papier, ik ben er heel content mee. Hij kostte anderhalve euro. In Haarlem, in het kantoor van de Raad voor de Kinderbescherming, op de tweede verdieping van een pand waar op de begane grond de cliënten van het Centrum voor Werk en Inkomen worden ontvangen, is ook een kunstenaar aan de slag geweest. Het waren er zelfs twee, een heel team. Anders dan de ontwerper van Blokker hebben deze mensen naam gemaakt, ze horen in ons land bij de artistieke voorhoede. Verschillende wanden van de Haarlemse kinderbescherming zijn door hen onder handen genomen. De eerste wand bevindt zich in de ontvangstruimte, meteen na de lift, waar kinderen met problemen, al dan niet in gezelschap van hun ouders of verzorgers, moeten wachten op een gesprek met een medewerker. Ondanks wat speelgoed en een schoolbord wordt in deze wachtruimte meteen duidelijk dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderdeel van het Ministerie van Justitie is. De receptioniste zit in een hok van dik glas, er is zelfs geen spleet opengelaten om met haar te kunnen praten, je stem dringt tot haar door via een verdekt opgehangen microfoon. Hier hebben de kunstenaars dus
een wand beschilderd, net als in vier spreekkamers die je als kind mag betreden wanneer je in gesprek gaat met deze instantie die jou beschermt. Iedere spreekkamer heeft twee deuren: eentje waardoor de bezoeker binnenkomt, eentje waardoor de medewerker zijn eigen kantoorgang kan bereiken. Ook deze kantoorgang, die vanuit de spreekkamers niet te zien is, werd door het koppel kunstenaars onder handen genomen. Ik probeer me voor te stellen hoe het is gegaan. De twee zijn uitgekozen om een project uit te voeren bij de Raad voor de Kinderbescherming in Haarlem. Ze komen binnen en realiseren zich dat het om lastige ruimtes gaat. De spreekkamers zijn kleine kale hokken waarin onopvallende stoelen rond een formicatafel staan. Op de vloer ligt grauw tapijt dat zijn beste tijd heeft gehad. Vanuit holtes in het systeemplafond schijnen spaarlampen. In een hoek liggen dubbelgevouwen vellen papier, ernaast staat een toiletrol. Plastic bekertjes op de formicatafel, twee waterglazen, daarnaast zowaar een bakje met kleurpotloden. Het team kunstenaars kwam dus binnen en dacht unaniem: wat hier nodig is, is kou! Sneeuwvlokken, ijskristallen! Laten we ijskristallen op de muren maken! Als slakkensporen laten we ze wegvallen tegen het wit! Ja, dat doen we, in deze ruimtes waar kinderen over hun ellende vertellen, waar pleegouders en adoptie ouders worden ondervraagd en nog eens ondervraagd, daar sausen we de muren spierwit en daarna kopen we wat van die sjablonen, hoeven we ook geen eigen vormentaal te bedenken, scheelt weer tijd. Laten we dan in plaats van namaaksneeuw zilververf over de sjablonen spuiten. En o ja, laten we dan in die andere kantoorgang nog wat lampen ophangen, dan kopen we zes kant en klare witte
lampenkappen en zeefdrukken we er precies dezelfde kristallen op. Zo moet het gegaan zijn. En toch kan ik het me niet voorstellen, hoe welwillend ik me ook opstel, hoezeer ik ook mijn best doe een zekere eigenheid in dit werk te ontdekken of de prestaties van de kunstenaars te plaatsen binnen een stroming of een filosofie. Het wil niet tot mijn hersens doordringen waarom spreekkamers die toch al op een gevangeniscel lijken, die snakken naar geruststellende warmte, waar kinderen worden uitgelokt om met kleurpotlood hun gevoelens te verbeelden, uitgerekend op iglo’s moesten gaan lijken. Ach, op de kantoorgang komt het dessin best goed uit, daar valt het licht toevallig goed, daar lijkt het net of het personeel gezamenlijk een behangetje heeft verzonnen om de boel wat sfeervoller te maken, net zoals ze slingers van plastic bloemen rond hun computerschermen hebben gehangen. Voor hen is het hier zelfs midden in de zomer gezellig kerst. In de wachtkamer storen de kristallen ook niet, daar zie je ze niet eens. Voor de vier spreekkamers zullen ongetwijfeld beperkingen hebben gegolden. De kunst mocht vast niet te aanwezig zijn. Er willen nog wel eens emoties loskomen op zo’n plek, dus voorwerpen waarmee gesmeten kon worden waren ook uitgesloten. Maar had de muffe grijze vloerbedekking dan vervangen door een oranjerood tapijt. Had de kantoortafels bij het vuil gezet en
tafels van echt, levend hout getimmerd. Had de wanden geel gemaakt en er in goud een eigen ontwerp op aangebracht, een ontwerp waaraan wat te ontdekken viel. Had er harten op gesjabloneerd, als het per se afgekloven symbolen moesten zijn. Had het plafond met vilt bedekt, zodat intieme woorden intiem bleven en niet galmden zoals nu. Had inspiratie opgedaan in andere ruimtes waar mensen niet graag naartoe gaan, in tandartspraktijken, daar wordt er heel wat meer van gemaakt. Was in de wachtkamer van de Raad voor de Kinderbescherming in Alkmaar gaan kijken, waar een kunstenares zich heeft uitgesloofd voor een intrigerende kroonluchter, en als dat allemaal te veel gevraagd was, had dan toch eens even naar de spaarlampen in deze spreekkamers gekeken, had je afgevraagd of ze misschien vervangen konden worden door peertjes met een wat zachtere tint. Of had desnoods kleurig serviesgoed aangeschaft om de plastic bekertjes te vervangen, ik weet voor de bedenkers van dit project, Persijn Broersen en Margit Lukács, nog wel een fijne winkel waar ook cadeaupapier wordt verkocht.
JJ
≥
Dit is een publicatie van: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Rijksgebouwendienst > Rijnstraat 8 > 2515 XP Den Haag >www.vrom.nl 6105
Los nummer €5,-
blad voor de rijkshuisvesting
december 2006
29
evert van straaten directeur kröller-müller museum: ‘Het gebouw van Henry van de Velde uit 1938 was eigenlijk bedoeld als tijdelijk onderkomen, een overgangsmuseum wat je door zijn stevige architectuur niet zou zeggen. Er lagen vergevorderde plannen voor een megaproject waar de collectie van de Kröller-Müllers zou worden getoond. Door de crisis- en oorlogstijd kwam het er niet van. Het tijdelijk werd een definitief museum. Wim Quist bouwde in de jaren zeventig een nieuwe vleugel, en daarna is er lang geen groot onderhoud aan het museum gepleegd. We ontdekten dat met name de lichtkwaliteit enorm schadelijk was voor de schilderijen en losten dat op met trucjes, zoals folie en speciale verf. Maar dat leverde een modderige lichtsfeer om; mooi daglicht ontbrak in het
museum. Het was me een doorn in het oog. Je zat door een waas van vuil naar de kunst te kijken. We zijn toen uitgebreid proeven gaan nemen met TNO en de Rijksgebouwendienst naar de optimale lichtkwaliteit. Mij stond voor ogen een koel, helder, parelend grijs licht, wat natuurlijk subjectief is maar volgens mij het meest geschikt voor onze collectie. Dat heeft geresulteerd in zalen met een naadloze overgang van dag- naar kunstlicht. Als het goed is, merk je het verschil niet, dank zij een ingenieus lamellensysteem, de juiste TL-buizen en een glaspakket met filters. Wat er aan ontbreekt, was echter de invloed van onze omgeving, de schaduwen van bomen en van wolken. Dat
maakt daglicht levend en kunstlicht statisch. We hebben nu een computerprogramma laten ontwikkelen waarin we ook in het kunstlicht wolken en gebladerte simuleren. Ja, ik denk dat het betrekkelijk uniek is in de wereld. Op het ogenblik wordt de Quist-vleugel aangepast aan moderne eisen, waarbij Quist zelf betrokken is. De mogelijkheden zijn enorm vergroot. Daar is overigens zo’n verfijnde lichtsysteem als in het Van de Veldegebouw niet nodig. Voor de verdere toekomst hebben we vastgesteld dat we willen uitbreiden. We willen echter niet het Louvre op de Veluwe zijn, maar een museum met beeldende kunst die je in de stilte beleeft. De relatie tussen architectuur en natuur
is wezenlijk. We hebben echter een prachtige naoorlogse collectie die zo gegroeid is dat we die niet altijd kunnen laten zien. Enerzijds lenen we veel uit aan andere musea, anderzijds zouden we ook meer ruimte willen hebben, zonder dat je te grootschalig wordt. Waar we niet op voorbereid zijn, is het ontvangen van groepen, van scholen en op de nieuwe media, waarom de moderne museumbezoeker vraagt. Dat is een uitbreiding van faciliteiten die we nu wensen. Het idee van een dependance, zoals in Radio Kootwijk waarvan even sprake was, hebben we verlaten. Een dependance is te statisch. Je kunt je collectie beter tonen in andere delen van de wereld.’
jaargang 6, nummer 29
06 – de rijksgebouwendienst na de schipholbrand 10 – paleis soestdijk open – maar niet helemaal 28 – religie is tastbaar in catharijneconvent 33 – duiken in de hoven van het rijksmuseum 36 – catshuis in stilte weer in in functie 44 – gedetineerden planten bomen
smaak
stedenbouw monumenten architectuur architectuurbeleid kunst
museaal