≥
Dit is een publicatie van: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Rijksgebouwendienst > Rijnstraat 8 > 2515 XP Den Haag >www.vrom.nl 9017
voor het cultureel erfgoed
Bij de start van het traject was er veel weerstand tegen de verhuizing naar de nieuwbouw. Dat hing ook samen met de fusie van de twee diensten. Onze nieuwe naam is gelanceerd op de eerste dag van ingebruikname, 11 mei 2009. In de periode van de voorbereiding op de verhuizing heeft de organisatie een heftige tijd gehad.
De medewerkers hadden ook wel andere zaken aan hun hoofd. Het heeft veel tijd en energie gekost om mensen mee te krijgen. Er zijn informatierondes op alle afdelingen georganiseerd om iedereen warm te krijgen voor het nieuwe pand en de verhuizing. Tot vier weken voor de verhuizing stond ik presentaties te geven. Ik sta gemakkelijk voor een groep mensen, dat heeft wel geholpen. Ik kan mensen wel enthousiast krijgen. Mijn ervaring met dit soort projecten heeft mij ook geholpen; ik zit al veertien jaar in dit vak. Op de dag van de inhuizing hebben de directeur en ik alle medewerkers ontvangen en welkom geheten in hun nieuwe huis. Ook de buren, de gemeente Amersfoort, waren uitgenodigd. De burgemeester nam driehonderd koekjes mee. Medewerkers hadden zelf bloemen meegebracht. Die eerste werk-
dag hebben we ook gezamenlijk geluncht, en er was een borrel na afloop. Of de scepsis nu weg is? Voor een groot deel wel. Veel mensen moeten nog wel hun “loopje” vinden. Het gebouw is heel transparant, dat vindt niet iedereen even makkelijk. Je bent zichtbaar en dichtbij. Hier werken veel hoogwaardige professionals met een universitaire opleiding, gewend om op een eigen kamer te zitten. Dat is dus wennen. Maar ik zag de sfeer wel veranderen. Dat de organisatie nu bij elkaar zit, is een groot voordeel. Heerlijk om op één locatie te zitten. Het gebouw is een goed gelukte combinatie geworden tussen functie en esthetiek, vind ik. Alles klopt het werkplekconcept, de inrichting van de hal, de prachtige bibliotheek met collecties.’ Tekst: Marianne Schijf
smaak special
‘Ik ben sinds maart 2007 betrokken bij de nieuwbouw. We wilden een betere projectorganisatie rondom nieuwbouw en daarover sparren met de Rijksgebouwendienst. Er moesten in het nieuwe pand steeds meer functionaliteiten beschreven worden over de inrichting, en dan ging het over uiteenlopende zaken zoals de beveiliging, de inrichting van de werkplekken, het tapijt, het klimaatbeheersingssysteem. In die periode was ik interim hoofd Facilitaire Zaken, dus het was logisch dat die vraag bij mij terechtkwam.
rijksdienst voor het cultureel erfgoed
farid azarkan projectleider bij de rijksdienst
Los nummer €5,-
05 – architectuur is nieuw voor nederland 12 – een uitvinding in amersfoort 16 – een nieuw kenniscentrum is geboren 20 – s pecialisten over hun cultureel-
maatschappelijk werk
26 – keramische beeldengroep siert entree
smaak stedenbouw monumenten architectuur architectuurbeleid kunst
special
rijksdienst voor het cultureel erfgoed
stedenbouw
smaak–special n˚8
rijksdienst voor het cultureel erfgoed 03 – Een uitvinding in Amersfoort 05 – Er zij licht, oordeelde de architect 10 – Van twee diensten naar een Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 12 – Rubberen klossen en een klimaatgestuurde gevel: techniek 15 – boek: Erfgoedbalans eerste in een reeks 16 – Directeur Van ’t Veen streeft naar een kenniscentrum 20 – Medewerkers weten alles van oude bomen, glas, tuinen en wrakken 26 – Laocoon-groep inspireerde kunstenaar Guido Geelen 29 – Alledaags Nederland is terug te vinden in de collectie 32 – Interieur gaat door op de lichtheid van de architectuur 39 – Een grand projet dat na acht jaar de finish heeft bereikt 36 – De gemeente Amersfoort heeft er een aanwinst bij 42 – Bibliotheek is plaats voor contemplatie en onderzoek 46 – Rijksgebouwendienst slalomde langs obstakels naar klinkend resultaat 49 – Kunstcentrum KAdE wil tegendraads en eigenzinnig zijn 52 – nasmaak: Farid Azarkhan, projectleider bij storm en bij mooi weer
smaak, blad voor de rijkshuisvesting, is een uitgave van de Rijksgebouwen dienst. smaak verschijnt vijf maal per jaar. Het aanvragen van nummers kan schriftelijk via de Rgd-Infofoon (IPC 465), Postbus 20952, 2500 EZ Den Haag of per email info.infofoon@minvrom.nl. Via deze adressen zijn ook vorige nummers van smaak te bestellen. Meer info bij de Rgd-Infofoon 0800-899 11 03 of op www.rijksgebouwendienst.nl.
van een kunstinstelling. Roos geeft antwoord: “Van kwartiermaker ben ik gevraagd om hoofdcurator te worden. Die optie was er vanaf het begin, maar ik moest eerst bij mezelf nagaan: wil ik dit ook. Ik zit al 20 jaar in het schrijversvak, in die kunstkritiek. Na al die jaren leek het me leuk om aan die andere kant van de lijn te kijken: van beschouwen naar maken.”
recensie Roos, als journalist opgeleid, heeft behalve over beeldende kunst ook veel over architectuur geschreven. Wat vind hijzelf eigenlijk van het gebouw waarin KAdE is terecht gekomen? Roos formuleert een korte recensie. “Ik vind het heel knap hoe Juan Navarro Baldeweg dat enorme volume van 16.000 vierkante meters heeft genuanceerd. De naastgelegen Koppelpoort, dat middeleeuwse stadspoortje, die had je enorm weg kunnen laten donderen. Dat heeft ie niet gedaan, door dat hellen van die grote glazen voorgevel, waardoor de lucht wordt gereflecteerd – in zijn visie de wolkenlucht. Soms lukt dat, maar vaker ook niet. Desondanks wordt dat
monumenten
architectuur
vlak wel verzacht. Het is knap dat hij dat voor elkaar heeft gekregen.” Helemaal tevreden is Roos niet. De ruimte van KAdE in het gebouw is weliswaar door de architect als tentoonstellingsruimte ontworpen, maar een aantal zaken had de kersverse hoofdcurator graag anders gezien. “Het is een mooie ruimte, maar complex om in te richten. Navarro Baldeweg houdt erg van zichtlijnen, dat heeft ie op zich mooi gedaan, maar het is wel lastig met een tentoonstelling: het licht komt overal vandaan. Het is daardoor moeilijk om een beslotenheid te creëren. Ook logistiek is het een lastige ruimte. Er gaat bijvoorbeeld maar een klein liftje naar de verdiepingen. Kunstwerken kunnen er moeilijk
architectuurbeleid
komen, het moet allemaal moeizaam met optakelen gebeuren. Nogmaals het zijn prachtige ruimtes, maar ze zijn niet makkelijk te bespelen.”
alle decor weg De ruimtes naar zijn hand zetten door het inzetten van speciale tentoonstellingsarchitectuur ziet hij, afgezien van de kosten, niet echt zitten. “Ik wil geen tentoonstellingsrimram hebben rondom de kunst. Alle decor weg, laat de kunst maar spreken. Bij Wonderland heb ik beneden bij de tekeningen van Henry Darger voor de glazen voorgevel gordijnen opgehangen, voor de rest heb ik geen toegevoegde middelen gebruikt. Dat zal in de toekomst
kunst
51
niet veel anders zijn. Ik ben iemand die de kunst centraal stelt. Als je bij KAdE binnenkomt dan zie je de kunst, de kunst spreekt en de kunstwerken gaan relaties met elkaar aan. De kunst doet al het beeldende werk, en niet de decorbouw. In die zin heb ik niet zo’n behoefte om de kijker lekker te maken. Als de kijker lekker gemaakt moet worden om kunst te kijken, gaat er eigenlijk al iets mis.” Terug naar de kunstbeschouwing als fulltime job ziet Roos niet snel gebeuren. Het curatorschap voelt goed. Het schrijven van een boek staat nog wel op zijn lijstje. “Om een reflectie te geven op die 20 jaar van duizenden tentoonstellingen zien.” Tot aan zijn pensioen blijft hij bij KAdE waarschijnlijk niet. Hij heeft nu nog weinig tentoonstellingservaring, maar over een aantal jaar zou hij er niet voor terugdeinzen om bij een groter museum aan de slag te gaan. Het Stedelijk Museum in Amsterdam? Roos lacht.
JJ
abonnementen smaak: Het is mogelijk een abonnement te nemen op smaak. De prijs voor vijf nummers (een jaargang) bedraagt € 25, een los nummer kost € 5,00. U krijgt hiervoor een acceptgirokaart toegestuurd. Abonnementen kunnen op ieder gewenst moment ingaan. hoofdredacteur/eindredactie: Jaap Huisman medewerkers aan dit nummer: Xandra de Jongh, Gerard Kerkvliet, Olof Koekebakker, Agnes Koerts, Egbert Koster, Anne Luyten, Carien Overdijk, Anne Versloot. fotografen: Peter Cox, Rob Hoekstra, Michiel van Nieuwkerk, Janine Schrijver en Levien Willemse vormgeving: Barlock, Den Haag / druk: DeltaHage, Den Haag verspreiding: Pondres, Tilburg
Pagina 50 rechts: Rina Banerjee, Sweet chesse and harvest flowers draped the meat’s head with blessings, weddings, (2008). Pagina 51 met de klok mee: Liz Craft, The Pony (2004). Nathalie Djurberg, I found Myself Alone, (2008). Jake & Dinos Chapman, My Giant Colouring Book (2004) Rina Banerjee, For the Love of Falling Fearless upon flowers burning orange and prickly too as are Empires and Rajas, Queens fail (2008).
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst kunst
Een uitvinding in Amersfoort Het is dit schilderij, in bezit van het Rijksmuseum, dat de Spaanse architect Juan Navarro Baldeweg, inspireerde bij zijn ontwerp voor het hoofdkantoor van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. De wolkenluchten dienden zich in zijn fantasie te weerspiegelen in een onweerstaanbaar schuine glazen gevel, zodat het glas niet alleen transparantie brengt in het gebouw maar zich tegelijk laat beschouwen als een projectiedoek. Amersfoort en het 18e eeuwse schilderij keren terug in een volledig nieuw gebouw. Omdat het silhouet dat Ruisdael schilderde in het moderne Nederland niet meer vatbaar is voor herhaling, is dit vermoedelijk de beste oplossing: een architect dient in deze tijd nederig te zijn. De skyline van Amersfoort wordt nu eenmaal al eeuwen beheerst door de Sint Jan, waar de afgelopen jaren kantoortorens rondom het station zijn bijgekomen. Een nieuwe toren was in dit stedelijk geweld niet op zijn plaats geweest.
Jacob van Ruisdael, uit de collectie van het Rijksmuseum.
Tekst: Jaap Huisman
De idylle van het Nederlandse landschap, zoals in het de 17e eeuw door Jacob van Ruisdael geschilderd kon worden, bestaat uit een silhouet van Haarlem, met duidelijk zichtbaar aan de horizon de toren van de Sint Bavokathedraal. Daarvoor strekken zich bleekvelden uit en wat kleine boerderijtjes, tegen het duin geplakt. Het zonlicht breekt door en strooit vlekken over de landerijen. Wat op het schilderij vooral imponeert, zijn de typisch Hollandse luchten, blauwe spots afgewisseld met dreigende wolken, beurtelings in grijs en wit.
En zo kan het zijn dat het nieuwe gebouw zich pas in tweede instantie aan de passant openbaart, of die nu in de trein zit of toevallig door het Zocherplantsoen kuiert. Maar dan staat hij oog in oog met een spektakelstuk, een symbool van het moderne Amersfoort bijna, dat al eens is vergeleken met het Guggenheimmuseum van Frank Gehry in Bilbao. Omdat bovendien Kunsthal KAdE in het complex is gevestigd is er alle reden toe het gebouw binnen te gaan, en anders lokt wel de verblindende bibliotheek. Dat de straatklinkers van het plein doorlopen in de hal, helpt mee bij de toegankelijkheid. Het heeft een tijd geduurd, maar dan heb je ook wat, is een cliché-uitspraak die op het gebouw van Navarro Baldeweg van toepassing is. Het kwam al voor in de architectuurnota van 2000 toen er werd gerept van een groot project waarin twee rijksdiensten onderdak zouden moeten krijgen, diensten die zich bezig hielden met Monumentenzorg en Bodemonderzoek. Van een fusie was nog geen sprake, wel van living apart toge-
3
4
stedenbouw
monumenten
ther. Jaren van rekenen, tekenen, onderhandelen en innovatief onderzoek hebben geleid tot een gebouw dat met recht een uitvinding genoemd kan worden. De Rijksgebouwendienst als opdrachtgever heeft de laatste snufjes toegepast, niet uit vormwil maar uit noodzaak. Het moest een duurzaam gebouw worden met een lage energieprestatienorm en het moest bestand zijn tegen de schokken van het voorbijrazende treinverkeer (vandaar een fundering op rubberen klossen). Bovendien moest het twee verschillende diensten aan elkaar koppelen die tot dusver vanuit twee vestigingen opereerden. De schuine gevel, tenslotte, was een constructie waarmee de aannemer geen ervaring had, sterker zelfs zo’n pui was in Nederland of in Europa nog niet vertoond. Architectuur is in het geval van het Rijksdienstgebouw niet alleen een synergie van esthetiek en constructie maar ook van functie, symboliek en betekenis. Navarro’s ontwerp voegt een substantieel gebouw toe aan de historische stad en zou daarom een voorbeeld van de vooruitgang genoemd kunnen worden. De architect mag dan terugkijken naar een schilderij van Ruisdael, hij geeft er een driedimensionale interpretatie aan. Hij zet met een meesterwerk uit de Gouden Eeuw een stap vooruit in de 21e eeuw. Zo kunnen geschiedenis en traditie ook worden opgevat, niet als een blok aan het been maar als bron van inspiratie.
architectuur
architectuurbeleid
Dat de totstandkoming langer heeft geduurd dan menigeen heeft verwacht, is nu niet meer zo bezwaarlijk. Het is het eindresultaat dat telt, wordt vaak gezegd, en dat is in Amersfoort zeker het geval. Liever een gebouw dat blijft intrigeren en dat functioneert, dan een gril die door de waan van de dag is getekend. Als iets een blijk van duurzaamheid is, is het wel dit complex. Bovendien symboliseert het gebouw de modernisering van de monumentenzorg en de archeologie die in 2009 gestalte krijgt. De accenten liggen daarbij op herbestemming van complexen, op de context en dus op het gebruik, meer dan op conservering en behoud. Zo’n nieuwe koers wordt zichtbaar in Amersfoort in een gebouw dat terugkijkt en vooruitblikt, typisch het aspect waar het cultureel erfgoed bij gebaat is.
JJ
kunst
architectuur
5
De Spaanse schilder, beeldhouwer en architect Juan Navarro Baldeweg heeft een uiterst poëtische kijk op architectuur. Centraal in zijn ontwerpen staat de zintuiglijke ervaring van licht, ruimte en materiaal. Inspiratie voor het ensceneren van de wijze waarop zijn gebouwen door de gebruikers worden ervaren put Navarro Baldeweg vaak uit schilderijen van anderen. In het geval van de nieuwbouw voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed was het 17de eeuwse ‘Gezicht op Haarlem’ van Jacob van Ruisdael voor hem een belangrijke inspiratiebron.
Architect Juan Navarro Baldeweg wil tactuele en visuele kwaliteiten uitbuiten:
‘Je moet ideeën scherp aanzetten om een gebouw karakter te geven’ rijksdienst voor het cultureel erfgoed
de architect Tekst: Egbert Koster Fotografie: Rob Hoekstra
>> Juan Navarro Baldeweg
Het nieuwe onderkomen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ligt aan de rand van het historische centrum van Amersfoort, vlak naast de Eem en de monumentale Koppelpoort. De entreezijde van het gebouw, aan een klein parkje op het voormalige bolwerk, oogt als een glinsterende waterval van golvend glas. De andere kant heeft een veel ‘harder’ en rechtlijniger karakter. Dit heeft te maken met het feit dat hier pal langs het gebouw een van de drukst bereden spoorlijnen van Nederland loopt. De expressieve architectuur van het gebouw onttrekt zich aan het bekende vormenrepertoire van de belangrijkste hedendaagse architectuurstijlen. Juan Navarro Baldeweg (1939) is geen ster-architect die bekendheid geniet bij het grote publiek. In vakkringen ondervindt zijn ongebruikelijke, poëtische manier van werken daarentegen steeds meer erkenning. Al draagt het feit dat de weinige gebouwen die Navarro Baldeweg heeft gerealiseerd vrijwel allemaal in Spanje staan, niet
6
stedenbouw
echt bij aan zijn bekendheid in het buitenland. Kenmerkend voor zijn architectuur is de grote aandacht voor de wijze waarop de gebruikers licht, ruimte en materiaal ervaren. Hoe het daglicht binnenvalt, wordt gefilterd, en tot leven komt door schaduwen en reflecties. Hoe men de zorgvuldig geënsceneerde opeenvolgingen van verschillende ruimten beleeft. En hoe de verschillende materialen van constructie en afwerking letterlijk en figuurlijk ‘aanvoelen’. Daarbij is Navarro Baldeweg een perfectionist. De ruimtelijke, visuele en tactiele kwaliteiten van een gebouw komen naar zijn mening pas goed tot hun recht als het oog van de
monumenten beschouwer nergens ‘blijft hangen’ aan een slecht uitgevoerd detail. Van monumentaliteit en symmetrie moet hij niets hebben. Geboren en getogen in het Spanje van Franco heeft hij duidelijk meer affiniteit met de progressieve architectuuropvattingen van Nederlandse generatiegenoten als Herman Hertzberger en Aldo van Eyck (menselijke maat, openheid en transparantie, continuïteit tussen binnen en buiten) dan met de regressieve, formele vormtaal van het postmodernisme.
boston Behalve architect is Navarro Baldeweg ook professioneel en succesvol schilder en beeldhouwer. Eerst volgde
De Rijksdienst gezien vanaf de nu nog kale vlakte aan de noordkant van het spoor waar het Eemkwartier moet komen.
architectuur
architectuurbeleid
hij een opleiding aan de kunstacademie. Daarna studeerde hij architectuur in Madrid en was hij als onderzoeker verbonden aan het befaamde Center for Advanced Visual Studies van het MIT in Boston. Naast zijn werkzaamheden als architect is hij altijd blijven schilderen en beeldhouwen. De overeenkomst tussen architectuur en beeldende kunst is naar zijn mening dat in beide disiplines de perceptie van vorm, licht, kleur en ruimte door de gebruiker cq. beschouwer een sleutelrol speelt. ‘Het voordeel van schilderen ten opzichte van bouwen is dat je veel minder afhankelijk van anderen bent’, verklaart hij tijdens een rondleiding door de bijna voltooide nieuwbouw
kunst
in Amersfoort. ‘Architectuur is altijd een compromis tussen poëzie en pragmatisme. En er zijn veel partijen bij betrokken die allemaal hun eigen inbreng hebben. Schilderen is veel directer.’ De totstandkoming van de nieuwbouw voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voelde voor Navarro Baldeweg niettemin toch een beetje als schilderen. ‘In dit geval had ik persoonlijk weinig last van de bemoeienis van anderen doordat de Nederlandse co-architecten van ADP die sores voor hun rekening namen. Ik heb mij bij dit project alleen met het echte ontwerpwerk bezig hoeven te houden en dat was heel erg prettig’. ‘Wij hebben gedurende het hele pro-
stedenbouw ces van ontwerp en uitvoering, bijna negen jaar lang, als een soort waakhond van Baldeweg gefungeerd’, vult co-architect Wim Woensdregt van ADP Architecten aan. ‘In alle stadia van uitwerking en uitvoering heb ik alle betrokken partijen er voortdurend van proberen te doordringen wat Navarro Baldeweg voor ogen stond. Ik heb mij altijd opgesteld als tolk-vertaler van Juan.’ Voor het ontwerp van de nieuwbouw voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed liet de Spanjaard zich inspireren door het 17de eeuwse landschapsschilderij ‘Gezicht op Haarlem’ van Jacob van Ruisdael*. Een vergezicht op Haarlem vanaf de duinen dat aanmerkelijk meer
De westelijke punt van het gebouw: hieronder bevinden zich de toegang tot de parkeergarage en op de begane grond het bedrijfsrestaurant.
‘Als schilder ben je veel minder afhankelijk van anderen’ typische Hollandse wolkenlucht dan landschap laat zien en een van de topstukken van het Rijksmuseum is.
bouwvolume U bent zowel schilder als architect. Laat u zich voor uw gebouwontwerpen altijd inspireren door schilderijen van anderen? Navarro Baldeweg: ‘Niet altijd maar wel vaak. Schilderijen kunnen voor mij werken als een ‘trigger’ om de gedachtevorming op gang te brengen. Ruisdaels ‘Gezicht op Haarlem’ toont een archetypisch Hollands landschap met duinen, bleekvelden en een kerk aan de horizon. Toen ik het zag had ik niet alleen het idee dat het iets uitdrukt van het collectief onderbewuste van Nederland maar
bood mij gelijk ook de oplossing waar ik voor het project in Amersfoort naar op zoek was. Mijn probleem was om het gevraagde grote nieuwe bouwvolume op een goede manier in te passen in de historische omgeving. Door het fantastische schilderij van Ruisdael kwam ik op het idee om het bouwvolume te dematerialiseren door het een schuine glazen gevel te geven die op fragmentarische wijze de lucht weerspiegelt. Zodat een soort hybride beeld van gebouw en wolken ontstaat, alsof het gebouw oplost in de lucht. Op het ‘Gezicht op Haarlem’ staat op de voorgrond, in de deels door de wolken beschaduwde bleekvelden, een huis waarvan het grote dak dezelfde hellingshoek heeft als
de glasgevel hier in Amersfoort. Dat was het begin van het ontwerp.’ Woensdregt: ‘Doordat de gevel achterover helt lijkt het gebouw bovendien veel lager dan het in werkelijkheid is. In geval van een verticale gevel zou de daklijn immers een stuk verder naar voren hebben gelegen en had het gebouw vanuit de omgeving gezien aanmerkelijk hoger hebben geleken.’ Welke invloed hebben de locatie en omgeving op het ontwerp gehad? Navarro Baldeweg: ‘De grote luifel aan de voorgevel pakt de bouwhoogte van de Koppelpoort en de historische bebouwing aan de Eemhaven op. Het water van de Eemhaven komt terug in de vijver die
8
stedenbouw
voor de luifel wordt aangelegd, op de plek waar ooit de singel rondom de stadswallen liep. Op het grijze transformatorgebouw van Ben van Berkel wordt gereageerd met een inspringing in de voorgevel en rode borstweringen van gefigureerd glas waardoor een aparte plek, een soort poort naar het parkje ontstaat. In feite heb ik geprobeerd het gebouw een zodanige gelaagdheid te geven dat het, afhankelijk van de afstand waarop je het waarneemt, een andere schaal laat zien. Er is een gebouw voor op afstand en een gebouw voor dichtbij. Hierin speelt de grote luifel een belangrijke rol. Onder de luifel ervaar je de omgeving op de maat en schaal van de Koppelpoort. Eenmaal
monumenten binnen heb je vanuit het atrium, over de luifel heen, een veel bredere horizon. Als schilder ben ik mij heel sterk bewust van de rol van de horizon in de waarneming. De manier waarop verschillen in hoogte en afstand worden waargenomen.’
schuine hoek Woensdregt: ‘Eén van de hoofd thema’s van het ontwerp is de manier waarop je achtereenvolgens de ruimten van parkje, vijver, luifel, entrees, publiekshal en vergaderruimten ervaart. Je wordt als bezoeker als het ware een beetje naar binnen gezogen. Niet frontaal door een monumentaal entreeportaal maar informeel, onder een schuine
architectuur
architectuurbeleid
hoek. Die reeks van opeenvolgende horizontale ruimten krijgt in het interieur twee keer een verticale dimensie. In de publiekshal door de open roltrappen naar het bovengelegen atrium. En ter plaatse van de achtergevel in de vorm van een hoge vide met sacraal bovenlicht. Het is de bedoeling dat dit gebouw een veel opener en openbaarder karakter krijgt dan de vorige huisvesting van de twee Rijksdiensten. Dat de bibliotheek op de eerste verdieping als een soort semi-openbaar stadsbalkon met uitzicht op de stad gaat functioneren. Navarro Baldeweg heeft die openheid heel knap weten te ensceneren.’
kunst
Navarro Baldeweg: ‘Aan de spoorzijde heeft het gebouw een veel ingetogener karakter dan aan de entreezijde. Dat heeft te maken met de treinen die er vlak langs rijden. Ik denk dat het een mooie oplossing is om daar een vrijwel raamloze, introverte ruimte met sacraal bovenlicht te hebben die de treinen letterlijk en figuurlijk op afstand houdt. Vanaf de tweede verdieping hebben de kantoren direct zicht naar buiten, over de spoorlijn heen.’ Woensdregt: ‘Om te voorkomen dat je in het gebouw trillingen van voorbijrijdende treinen voelt staat het hele gebouw op rubberen veren. Je ziet vanuit de kantoren de treinen wel maar je hoort en voelt ze niet.’
De westkant: de rode stroken werden tijdens de bouw vervangen door milieuvriendelijker materiaal.
stedenbouw Zijn de keramische leien op de zij- en achtergevels bedoeld als verwijzing naar de stadsmuren die in de nabijheid van het gebouw hebben gestaan? Navarro Baldeweg: ‘Nee, die intentie heb ik nooit gehad. Je kunt in het gebouw wel veel verwijzingen vinden naar traditionele en hedendaagse Nederlandse architectuur en bouwtechniek. Het lijkt misschien gek maar in het begin heb ik erover gedacht om de zij- en achtergevels te bekleden met riet, een mooi traditioneel Nederlands bouwmateriaal. Dat stuitte uiteraard op problemen met onderhoud en brandveiligheid. Op voorstel van Wim Woensdregt hebben we in plaats van riet daarom keramische leien toegepast. Een heel goed alternatief. Die gevelbekleding van leien hangt als een soort jas over het gebouw.’
contrasten U bouwt modern en u schildert abstract. Een rieten gevel zou een wel heel letterlijke en pittoreske verwijzing naar de tijd van Ruisdael zijn. Vanwaar die voorkeur voor zo’n traditioneel bouwmateriaal? Navarro Baldeweg: ‘Ik hou van scherpe contrasten tussen materialen, zoals bijvoorbeeld tussen een moderne glasconstructie en een ouderwetse rieten dak- of gevelbekleding. Je moet als architect je ideeën scherp aanzetten om een gebouw karakter te geven. Vergelijk het met het maken van een karikatuur van een persoon. Een goede karikatuur geeft de essentie van iemands uiterlijk en karakter weer. Scherpe contrasten maken dat je beter begrijpt waar je naar kijkt. Ik deins er niet voor terug om op het gebied van materiaalgebruik uitersten met elkaar te combineren.’ Woensdregt: ‘De met hout betimmerde stalen spanten die de glasgevel dragen verwijzen naar de traditionele sporenkappen van de huizen op het schilderij van Ruisdael. Niet op een pittoreske manier maar in een sterk geabstraheerde gedaante. Het was de bedoeling om overal in het interieur klassieke materialen toe te passen in een moderne vormgeving. Plafonds van glad stucwerk, strakke houten wandbetimmeringen van esdoornfineer rondom het atrium, en rode baksteen op de vloer van de publiekshal.
monumenten
architectuur
Die gestucte plafonds in combinatie met indirecte verlichting door middel van uplighters hebben het helaas niet gehaald. Er moesten uiteindelijk zoveel technische installaties in de verlaagde plafonds dat stucwerk niet viel vol te houden.’
kassen Verwijst het verticale golfpatroon in de glasgevel naar de sterk op water en golven geïnspireerde bouwstijl van de Amsterdamse School? Navarro Baldeweg: ‘Persoonlijk moet ik eerder denken aan Hollandse tuinbouwkassen. De golven in het glas creëren een spel van reflecties en laten de weerspiegelingen op een zachte manier vervormen. Ook de reflecties van het zonlicht in het rimpelende wateroppervlak van de nog aan te leggen vijver zullen bijdragen aan een levendig beeld van licht en schaduw. Architectuur bestaat bij gratie van licht en schaduwen brengen licht tot leven. Het idee achter de schuine glasgevel is om het gebouw te dematerialiseren. Om het glas op een bepaalde manier op te laten gaan in de lucht en zelf een beetje hemel te laten worden.’ Woensdregt: ‘Ook in klimaattechnisch opzicht is de schuine glasgevel bijzonder. Het is een zogeheten dubbelehuid-gevel met aan de buitenzijde enkelglas en daaronder een brede geventileerde spouw. ‘s Zomers werkt die spouw als een schoorsteen waarin de door de zon opgewarmde lucht vanzelf opstijgt en wordt afgevoerd door ventilatie kleppen op het dak. ‘s Winters gaan die kleppen dicht en wordt de warme lucht gebruikt voor de verwarming van het gebouw. Overigens was het de bedoeling dat voor de dichte borstweringen die aan de uiteinden van de glasgevel ter hoogte van de verdiepingsvloeren zijn aangebracht, gefigureerd glas met een laag(je) reflecterend zilver zou worden toegepast. Een soort semidoorzichtige panelen die een enorme hoeveelheid licht terugkaatsen zonder dat het irritant spiegelend wordt. Navarro heeft dit type glas ook gebruikt in het onlangs opgeleverde Teatro del Canal in Madrid. Maar bij ons heeft gevelbouwer Permasteelisa de toepassing doelbewust getraineerd. Het pyrolitische glas dat nu ook in borstweringen aan de spoor-
architectuurbeleid
zijde zit was het hoogst haalbare.’ Wat was de taakverdeling tussen Baldeweg en ADP Architecten in het ontwerpproces? Woensdregt: ‘Navarro is de ontwerpend architect en ADP is de uitvoerend co-architect. De Rijksgebouwendienst is onze opdrachtgever, niet Navarro Baldeweg. Dat is voor ons ongebruikelijk. Bij de Nederlandse projecten van Alvaro Siza, Cruz y Ortiz en Lluis Mateo waar wij als co-architect bij betrokken zijn of waren, werken wij altijd in opdracht van de desbetreffende architecten. Vanuit onze ervaringen met Siza en Cruz y Ortiz – die ADP bij Navarro hebben aanbevolen – kostte het geen enkel moeite om hem ervan te overtuigen dat wij zoveel respect voor zijn werk hebben dat hij volledig grip op zijn ontwerp zou houden. Daar heeft geen van de partijen ooit spijt van gehad. Er is nooit een moment van frictie geweest of een onvertogen woord gevallen. Echt heel bijzonder. Wij hebben van begin af aan meegetekend aan het voorlopig ontwerp om Navarro’s concept volledig in onze vingers te krijgen. Daarna hebben wij het definitief ontwerp gemaakt waarbij Navarro Baldeweg uiteraard van al onze tekeningen op de hoogte werd gehouden. Bij de overgang van voorlopig ontwerp naar definitief ontwerp speelde ook de fusie van de twee Rijksdiensten. Die zouden aanvankelijk alleen gaan samenwonen onder één dak maar werden opeens één organisatie. Daardoor werd het programma van eisen opeens een stuk kleiner en kromp het bouwvolume van zo’n 18.000 m2 naar 14.000 m2. Dat was een leuke maar spannende periode. Even zag het er zelfs naar uit dat het hele project zou worden afgeblazen. Tijdens een gezamenlijke vliegreis – naar de opening van de grote Koolhaas-expositie in Berlijn – hebben Jo Coenen en toenmalig staatssecretaris Medy van der Laan elkaar toen beloofd dat het gebouw er zou komen.’ Navarro Baldeweg: ‘Ik heb indertijd zelf gekozen voor samenwerking met ADP Architecten. De Rijksgebouwendienst had meerdere bureaus geselecteerd die in aanmerking kwamen voor de samenwerking. Ik wilde dat mijn ontwerp ook op
kunst
9
detailniveau begrepen zou worden. ADP was meer georiënteerd op de ambachtelijke kwalititeit van details dan de anderen.’ Beantwoordt het resultaat aan uw verwachtingen? Navarro Baldeweg: ‘Op het gebied van de ambachtelijke kwaliteit van details wordt er door bouwers in Spanje beter werk geleverd maar in grote lijnen ben ik tevreden.’ Woensdregt: ‘Persoonlijk ben ik op een aantal punten ernstig teleurgesteld. In de afwerking is timmerwerk niet goed of helemaal niet uitgevoerd. Daar lijkt de aannemer tot mijn stomme verbazing mee te kunnen wegkomen. In de trappenhuizen heeft hij in plaats van esdoornfineer kunststof laminaat toegepast. Dat is erg pijnlijk voor een gebruiker als die bij restauraties van rijksmonumenten de kwaliteit en authenticiteit van de toegepaste materialen moeten bewaken. Qua sfeer en uitstraling lag het ambitieniveau hoger dan uiteindelijk is waargemaakt. Dat het niettemin een fantastisch gebouw is pleit voor de vakbekwaamheid en de ontwerpkracht van Navarro Baldeweg.’
JJ
* Ruisdael met een ‘i’ De familie van Jacob van Ruisdael heette eigenlijk De Goyer, totdat zijn oom Salomon en zijn vader Isaack hun naam veranderden in Ruysdael. Zij vernoemden zich naar een kasteel in de buurt van hun vaders geboorteplaats Blaricum. Hun neefje Jacob schreef als enige de nieuwe familienaam met een ‘i’: Ruisdael. (Bron: Rijksmuseum, Amsterdam)
10
architectuurbeleid
monumenten
Met de opening van het nieuwe gebouw wordt ook een nieuwe rol voor de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed onderstreept. Dat is niet langer een betuttelende, wat introverte organisatie maar een dynamisch kennisinstituut dat het verkeer tussen allerlei instellingen, particulieren en overheden gaat stroomlijnen. Uitwisseling van kennis staat voorop. Een profiel van de RCE, voorheen RACM.
Een nieuwe Rijksdienst, een nieuwe koers rijksdienst voor het cultureel erfgoed
profiel
Pagina 10, van boven naar onder: – Landgoed Zuylestein – Dwingelo Radiotelescoop – Rotterdam Groothandelsgebouw – Arnhem provinciehuis – Bloemendaal Erebegraafplaats
Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Michiel van Nieuwkerk
Geen terrein dat zo versnipperd lijkt als de Monumentenzorg in Nederland. Het terrein laat een bont spelersveld zien, van particuliere eigenaren die zich inzetten voor hun eigen (rijks)monument tot instellingen en stichtingen die ijveren voor een speciaal object. De Kastelenstichting, Heemschut, de Molenstichting zijn bekende organisaties, waar in de loop der jaren ook allerlei verenigingen of fondsen zijn bijgekomen die aandacht vragen voor industrieel erfgoed, een bijzonder pand of gewoon historische informatie verzamelen. Het is tekenend voor de belangstelling waarin de geschiedenis van Nederland zich mag verheugen, dat momenteel culmineert in de discussie over de inhoud en plaats van het Nationaal Historisch Museum. In een land waar elke meter ontworpen danwel bebouwd wordt, staat die geschiedenis onder druk. Misschien verklaart dat de ijver van al deze instellingen en genootschappen. In de afgelopen jaren zijn speciale objecten in de etalage gezet, met als meest pregnante voorbeelden de boerderij en de kerk, omdat juist die twee types in een moordend tempo uit het (stedelijk) landschap dreigen te verdwijnen. Per dag sluiten twee boeren hun bedrijf en minstens zo snel gaat het met kerken, kloosters en ander religieus erfgoed omdat de grote fusie in de religieuze wereld gepaard gaat met ontkerkelijking. Er zijn al veel markante kerkgebouwen uit het straatbeeld verdwenen. Anders is het gesteld met voormalige fabrieksgebouwen en –terreinen, die alleen al vanwege hun omvang en sociaal-economische betekenis rijp zijn voor herbestemming. Wat kunnen we ermee, en hoe behouden we ze? Wie deze problematiek bij elkaar ziet, kan niet anders concluderen dan dat de ‘klassieke’ monumentenzorg en archeologie geen passende antwoorden geven op hedendaagse vraagstukken. Er is in de afgelopen decennia veel werk gemaakt van restauratie van woonhuismonumenten en andere belangwekkende historische gebouwen, bij de moderniseringsslag wordt een andere koers ingeslagen. Objecten worden in hun context gezien, waarbij ze een verhaal vertellen over
het (maatschappelijk en cultureel) verleden. En er wordt nagedacht over herbestemming en herontwikkeling, niet letterlijk in de stijl van een complex maar meer in de geest van een complex. Geen detailwerk maar een overall-benadering. Bij die geest past de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die niet als een kip op een collectie gouderen eieren zit te broeden maar kennis verzamelt en doorspeelt. De zorg voor het cultureel erfgoed is een taak van de overheid – in dit geval draagt het ministerie van OCW een overkoepelende verantwoordelijheid. Eerder genoemde private instellingen hebben hun nut bewezen als antenne, als actiegroep of als pleitbezorger.
bloedgroepen Uiteenlopende bloedgroepen moesten hun eigen domein prijsgeven in het kader van een integraal erfgoedbeleid omdat dat de beste garantie zou zijn voor behoud en ontwikkeling in een overvol land als Nederland. Daarvoor werden twee historische behuizingen opgegeven, het klooster van de Broedergemeenschap in Zeist (onder de rook van het slot Zeist) met zijn eindeloze lichtgroen geschilderde gangen en het structuralistisch complex in het hart van Amersfoort, nog eind jaren tachtig gebouwd naar een ontwerp van Abel Cahen, met een prachtige spinnenwebachtige koepel in het atrium. Het eerste was gehuurd, het tweede was bezit van de Rijksgebouwendienst die het onlangs heeft afgestoten. Een nieuw leven is begonnen aan het Smallepad in een overrompelend complex van de Spaanse architect Navarro Baldeweg. Dat nieuwe leven wordt niet alleen gevoed door de nieuwbouw maar ook door de modernisering van de monumentenzorg die op een andere manier te werk gaat. Kennisuitwisseling, ervaring en expertise zijn de pijlers onder het beleid, omdat gebleken is dat het terrein versnipperd was, dat vraag en aanbod van kennis slecht op elkaar waren afgestemd en banden met het onderwijs nagenoeg ontbraken. Restauratie bijvoorbeeld was lange tijd geen vak aan de TU Delft; in die lacune is inmiddels voorzien met een leerstoel herontwikkeling. Het zal een steeds belangrijkere opgave gaan worden, omdat het aantal te
beschermen objecten groeit maar belangrijker nog, het besef toeneemt dat steden slechter af zijn met sloop van markante gebouwen dan met herbestemming. Dat besef gaat samen met het duurzaamheidsbeleid van de rijksoverheid. Herbestemming staan dan ook niet voor niets genoemd als een van de speerpunten in de nota Een Cultuur van Ontwerpen.
commercieel Daarnaast is er een andere ontwikkeling. De afgelopen jaren zijn monumentenzorg en archeologie steeds meer in handen gegeven van commerciele partners, zoals ontwikkelaars en restauratiebureas. Ook zij maken nu deel uit van een kennisketen die ontsloten moet worden; het gebeurt allemaal in het epicentrum te Amersfoort. Cruciaal in dat centrum zijn dan ook een auditorium en documentatiecentrum waar de kennis uitgewisseld en opgeslagen ligt. En makkelijk ontsloten kan worden. Een ondersteunende rol is weggelegd voor Erfgoed Nederland dat als sectorinstituut, in Amsterdam gevestigd, zorg draagt voor educatie, opinievorming en reflectie. Dat instituut legt contacten met musea, archieven en bibliotheken. Samenwerking is het motto van de nieuwe Rijksdienst, met de private organisaties maar ook met rijksdiensten die monumentale panden bezitten zoals de Rijksgebouwendienst en Rijkswaterstaat. Omdat schotjes tussen ministeries in deze kabinetsperiode zijn opgeheven, zal de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zich ook meer roeren op de terreinen van Defensie, LNV, VROM, de Dienst Landelijk Gebied en Staatsbosbeheer. Dat betekent dat de dienst meer naar buiten gericht zal zijn – transparant heet dat tegenwoordig – en minder ‘op zijn kennis zal zitten’. Het is juist het werkbaar maken van die kennis die de dynamiek moet gaan opleveren, digitaal met de website Kennis Infrastructuur Cultuur Historie. Die moet toegankelijk gaan worden voor professionele en particuliere gebruikers. Een bijzondere toepassing in het digitaal verkeer zijn de zogenaamde communities of practice die zich bezig houden met specifieke aspecten van de monumentenzorg, waarvoor themabijeenkomsten gehouden
worden. En dan is er nog het innovatieprogramma Mooi Nederland dat een kennisnetwerk opbouwt waarbij van de Communities gebruik zal worden gemaakt. Het is duidelijk dat de Rijksdienst op deze manier toewerkt naar de rol van medium, waar organisaties en lagere overheden met hun vragen terecht kunnen. De tijd dat Monumentenzorg betrekkelijk dwingend voorschrijft wat wel en niet kan, is voorbij – er wordt in de nieuwe organisatie meer vertrouwd op de goede wil en expertise bij gemeenten en provincies. Het gaat er nu om faciliteiten te verstrekken, en adviezen in te dienen op momenten en over objecten, zoals dat uitkomt. Beheer en behoud hebben hun vruchten afgeworpen in de afgelopen decennia waardoor er een imposante lijst van rijksmonumenten is aangelegd, in de nieuwe eeuw blijven die aspecten wel belangrijk en is er bijvoorbeeld ook nog steeds een rol weggelegd voor ambachtslieden en ambachtelijke expertise. Maar de rol van de Rijksdienst zelf is beslist anders: dat is een kruispunt van kennis in een markant complex op een centrale plaats in Nederland.
JJ
12
stedenbouw
monumenten
Locatie vroeg om innovatieve ingrepen
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Het nieuwe gebouw van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed valt vooral op door zijn adembenemende architectuur. Maar ook in technisch opzicht is het bijzonder. Een team van adviseurs heeft oplossingen gevonden voor een reeks lastige opgaven. Om te beginnen waren maatregelen nodig om de trillingen tegen te gaan die worden veroorzaakt door langsrijdende treinen. Een ander probleem was de warmtebelasting op de golvende glazen gevel, waar een groot deel van de dag de zon op staat. Hoe te voorkomen dat het in het atrium achter die gevel te warm wordt?
Trillingvrij dankzij rubberen rijksdienst voor het cultureel erfgoed
technische innovatie Het gebouw staat vervaarlijk dicht langs de spoorbaan. Met 28 reizigerstreinen per uur en een flink aantal passerende goederentreinen is het ook nog eens een van de drukste trajecten van Nederland. Zonder extra maatregelen zouden die treinen het gebouw letterlijk op zijn grondvesten doen schudden. Het werken in het gebouw zou dan niet bepaald aangenaam zijn. Almaar rammelende koffiekopjes gaan een mens op den duur op de zenuwen werken. Voor het laboratorium zijn trillingen zelfs funest. Dat geldt zeker voor het dendrochronologisch onderzoek: het dateren van hout aan de hand van jaarringen, met metingen die tot op
Tekst: Olof Koekebakker Fotografie: Rob Hoekstra en Janine Schrijver
een honderdste millimeter nauwkeurig moeten zijn. Alleen al om die reden moesten de trillingen van de treinen worden teruggebracht, tot dicht bij de ideale waarde van nul. Een combinatie van voorzieningen moet helpen dit doel te bereiken. Het spectaculairst zijn de rubberen blokken waar het gebouw op rust. De blokken onder de gevels en de kolommen bevinden zich vlak onder het plafond van de parkeerkelder. De twee kernen van het gebouw steken door de parkeerkelder heen; zij rusten dan ook op lager aangebracht rubberen blokken, ter hoogte van de vloer van de parkeerkelder. Hierdoor bestaat het gebouw eigenlijk uit twee delen, de onder-
bouw met de parkeerkelder en de bovenbouw, die onafhankelijk van elkaar kunnen ‘bewegen’. Trillingen die wel te voelen zijn in de parkeer kelder, dringen nauwelijks door in de ‘afgeveerde’ opbouw. Er was enig rekenwerk voor nodig om het aantal benodigde blokken vast te stellen.
Gedurende de bouw moet immers rekening worden gehouden met het indrukken van de blokken door het toenemende gewicht. Om dit indrukken te compenseren is de vloer van de beganegrond in eerste instantie twee centimeter hoger aangebracht. Het zou eenvoudiger zijn geweest
architectuur
architectuurbeleid
als ‘voorgespannen’ rubberen blokken zouden zijn gebruikt. Die worden tijdens de bouw niet verder ingedrukt en hebben als bijkomend voordeel dat ze eenvoudiger te vervangen zijn. Maar deze voordelen wogen niet op tegen de hoge kosten.
constructie De tweede maatregel om het ‘trillingsgedrag’ te verbeteren is het stijver maken van de constructie. Dikkere vloeren zijn daartoe een effectieve manier. Alleen heeft zo’n dikke vloer wel een keerzijde: het benodigde materiaal en daarmee ook het gewicht nemen er flink door toe. Die nadelen konden worden ontlopen door in de vloeren met lucht
kunst
13
gevulde kunststof ballen mee te storten. De ballen bevinden zich tussen de prefab wapening die is aangebracht boven de standaard breedplaatvloer die als ‘ondervloer’ dient. Lucht in plaats van beton: het zorgt voor een aanzienlijke reductie in gewicht en materiaal, terwijl de stijfheid van een dikke vloer er nauwelijks door wordt aangetast. In normale omstandigheden garandeert de combinatie van rubberen blokken en met luchtballen gevulde extra dikke vloeren een vrijwel trillingvrij gebouw. Toch werd voor het laboratorium, waar zoals gezegd met grote nauwkeurigheid wordt gemeten, nog een derde voorziening nodig geacht. De metingen worden
De rubberen klossen onder de kolommen in de parkeergarage
blokken en kunststof ballen De enorme glazen gevel is een zogeheten ‘dubbelehuidgevel’ die de zonnewarmte tempert.
14
stedenbouw
uitgevoerd op speciale tafels met ‘afgeveerde’ blokken natuursteen, die voor een werkvlak zorgen waarvan de trillingsgevoeligheid tot vrijwel nul is gereduceerd.
klimaat Een opgave van een andere orde betrof de klimaatbeheersing. Uit een oogpunt van duurzaamheid werd besloten het gebouw zo veel mogelijk natuurlijk te ventileren. Dat spaart energie en is gunstig voor de luchtkwaliteit. Ook moest een oplossing worden gevonden voor wat zo ongeveer de essentie van het architectonisch concept is: de golvende glazen gevel met daarachter het atrium. Die gevel richt zich op de binnenstad, dat wil zeggen op het zuidoosten, wat een flinke warmtebelasting van de zon met zich meebrengt. De vraag was hoe de warmte uit het gebouw kon worden geweerd, zonder dat dit ten koste zou gaan van de transparantie van de gevel. Uiteindelijk viel de keuze op een concept dat kan worden aangeduid als een ‘dubbelehuid-gevel’. Het lijkt op het eerste gezicht op een klimaatgevel, maar er is een wezenlijk verschil. Bij een klimaatgevel wordt de lucht in de spouw actief afgezogen, wat een energieverbruikende installatie vereist. De dubbelehuid-gevel doet zijn werk onder normale omstandigheden zonder extra installaties. Als aan de bovenzijde van de gevel de kleppen worden opengezet, veroorzaakt de schoorsteenwerking voldoende trek om de circulatie van de opgewarmde lucht in stand te houden. Zo wordt de overtollige warmte op een natuurlijke manier afgevoerd. Ook de stalen looproosters voor de glazenwassers die tussen de twee ‘huiden’ zijn aangebracht dragen bij aan de trek. Via het staal van de roosters warmt de zon de lucht op, waardoor een opwaarts gerichte luchtstroom nog eens extra wordt bevorderd.
ventilatie De dubbelehuid-gevel is tegelijk een onderdeel van het systeem van luchtverversing. Nadat was vastgesteld dat de buitenlucht aan de stadszijde van voldoende kwaliteit was, werd een concept ontwikkeld waarbij de buitenlucht die aan de onderzijde van de dubbelehuid-gevel binnen-
monumenten komt, via elektronisch gestuurde kleppen in het atrium kan worden gevoerd. Het atrium functioneert zo als de ‘long’ van het gebouw. Een aantal kleine ventilatoren voert de verbruikte lucht aan de andere kant van het gebouw weer af. Dit, in combinatie met de ‘onderdruk’ die wordt veroorzaakt door de luchtafzuiging in de kantoren, is vervolgens toereikend voor een ‘drievoudige ventilatie’ – wat zoveel wil zeggen dat de lucht in het gebouw driemaal per uur wordt ververst. Overigens is dit systeem van natuurlijke ventilatie alleen effectief als de omstandigheden dat toelaten. Vaak is de buitenlucht te koud of te warm en moet de lucht met een conventionele installatie op het dak worden ingelaten en verwarmd of gekoeld. Er is berekend dat deze installatie voor dertig procent van de tijd buiten bedrijf kan blijven. Het is, kortom, een ‘hybride’ ventilatiesysteem waarmee wordt bespaard op het energieverbruik.
phase change material Bij de klimaatbeheersing zijn meer geavanceerde technieken toegepast, ook al zijn die ondertussen niet meer zo uniek. Dat geldt onder meer voor de koude- en warmteopslag diep in de bodem – die zo langzamerhand standaard lijkt te zijn bij nieuwe rijksgebouwen. Het blijft opzienbarend dat de warmte van de zomermaanden kan worden bewaard om ’s winters het gebouw te helpen verwarmen – en omgekeerd. Daarentegen is een zeldzame toepassing het Phase Change Material (PCM) dat is aangebracht boven de metalen plafonds van de galerijen die grenzen aan het atrium. De cruciale eigenschap van PCM is dat het smeltpunt in de buurt van de gewenste maximum temperatuur ligt. Omdat smelten energie kost neemt het materiaal bij het bereiken van die temperatuur de overtollige warmte op, waardoor die temperatuur in eerste instantie niet verder oploopt. Als het atrium ’s avonds en ’s nachts weer afkoelt, stolt het PCM. Zo wordt de energie die overdag is opgenomen, weer als warmte aan de lucht teruggeven en afgevoerd. Bij al deze geavanceerde technische oplossingen speelt integratie een belangrijke rol. Er is dan ook
architectuur
architectuurbeleid
intensief samengewerkt tussen de adviseurs van de verschillende disciplines: Frans van Herwijnen (ABT) voor de constructies, Jan Andries Boon (HE Adviseurs) voor de installatietechniek en Paul van Bergen (DGMR) voor de bouwfysica. Architect Wim Woensdregt coördineerde het geheel. Woensdregt trad met zijn bureau ADP op als het Nederlandse ‘bruggenhoofd’ van architect Juan Navarro Baldeweg.
JJ
kunst
stedenbouw
monumenten
architectuur
De harde cijfers over het Nederlands erfgoed Wat is erfgoed? De vraag komt – terecht – aan de orde in de het Cultureel Erfgoed 2009 die de kersverse Rijksdienst voor het Erfgoedbalans heeft uitgebracht. Het begrip is altijd aan verandering onderhevig geweest: het kan opgevat worden als erfgoed in religieuze zin (iets wat God aan de mensen heeft toevertrouwd), maar ook letterlijke, erfrechtelijke zin (de nalatenschap). Tegenwoordig wordt het hoofdzakelijk in de culturele sfeer gehanteerd als ‘dat wat ons is overgeleverd door onze voorouders’. Het begrip is daarmee breder dan ‘monument, en omvat het ook archeologisch en gebouwd erfgoed (het Engelse begip heritage), alsmede het museale en archivalisch erfgoed. Daarnaast rekent men er tegenwoordig ook immateriële zaken onder, zoals instrumenten, artefacten, ruimtes en voorwerpen. En – niet in de laatste plaats – landschappen. Hoe gaan we met ons erfgoed om? In een tijdperk van globalisering maar ook van lokaliserende tendensen lijkt het belang van erfgoed sterker te worden, dat vraagt om verschillende methodes van conservering. Want erfgoed kan bijdragen aan identiteitsvorming en gevoelens van continuiteit in een samenleving. Dat staat vaak op gespannen voet met ontwikkelingen, zeker in een dichtbebouwd land als Nederland. Waar zet je windturbines neer, zonder dat die conflicteren met een eeuwenoud cultuurlandschap? Hoe behoud je boerderijen als de boer zijn bedrijf heeft gesloten? Wanneer
krijgen archeologen een kans onderzoek te verrichten als de druk van ontgrondingen voor zand en grind groot is, om maar te zwijgen van de bouw van woonwijken, spoorwegen en snelwegen. In het Verdrag van Malta uit 1992 is vastgelegd dat het streven naar behoud van archeologisch materiaal in de bodem voorop moet staan. Als dat niet mogelijk is, betaalt de verstoorder van de archeologische waarden het onderzoek daarvan. De Erfgoedbalans is een prachtboek als het gaat om cijfers en grafieken. Hoeveel archeologische vindplaatsen zijn er in Nederland? Antwoord: er zijn 13 duizend terreinen geïnventariseerd, waarvan veertien procent wettelijk beschermd zijn. Scheepswrakken zijn er ook, drie hebben de wettelijk beschermde status. De meeste archeologische vindplaatsen bevinden zich in Noord-Holland, op de voet gevolgd door Friesland en Gelderland. Nog zo’n interessant gegeven, uit de balans geplukt: de late middeleeuwen en de nieuwe tijd zijn het sterktst vertegenwoordigd, de steentijd (en dan vooral het paleolithicum) het minst, en dat is opmerkelijk als je bedenkt dat deze periode in Nederland 300 duizend jaar heeft geduurd. Nederland kent 208 plaatsen met stadsrecht naast 26 plaatsen met een andere vorm van stedelijk recht, ook een leuke wetenswaardigheid. De meeste steden zijn voor 1500 ontstaan, de oudste merendeels in
architectuurbeleid
kunst
15
Tekst: Jaap Huisman
rijksdienst voor het cultureel erfgoed
boek
het midden van Nederland gesitueerd. In 2004 zijn er twintig nationale landschappen aangewezen, waarvan de bekendste de Veluwe, het Groene Hart en Zuidwest-Friesland zijn. De landschappen kenmerken zich door een specifieke samenhang tussen landschap, natuur, grondgebruik, reliëf en bebouwing. Op de Werelderfgoedlijst van de Unesco staan zes monumenten, van de Beemster tot het Woudagemaal bij Lemmer. Op het ogenblik wordt gewerkt aan een uitbreiding van de lijst waarvoor onder andere de Amsterdamse grachtengordel en Veenhuizen zijn voorgedragen. Dan het gebouwde erfgoed. Er zijn de afgelopen dertig jaar 61 duizend rijksmonumenten aangewezen en 40 duizend gemeentelijke monumenten. Veruit het meeste (32.980) zijn woonhuizen, op grote afstand gevolgd door agrarische gebouwen. De meeste rijksmonumenten staan in Noord- en Zuid-Holland, de minste – uiteraard – in Flevoland. Sommige provincies zijn met een inhaalslag bezig: zo hebben Gelderland en Noord-Brabant het aantal gemeentelijke monumenten opgeschroefd, hetgeen panden betreft die van belang zijn om hun schoonheid of betekenis voor de lokale geschiedenis. Hierbij kan gedacht worden aan oude fabriekscomplexen, scholen, kloosters en kerken. Actueel is de inventarisatie van de objecten uit de wederopbouwperiode. Er zijn nu 5214 objecten opgenomen in de databank voor die tijd, voor-
namelijk objecten met als functie cultuur, wetenschap en gezondheid. Religieuze gebouwen zijn een goede tweede. Opvallend is dat het aantal woningen en woningbouwcomplexen laag is, vergeleken met het aantal dat reeds van rijkswege beschermd is. Van de 5214 objecten zijn er honderd toppers geselecteerd om in aanmerking te komen voor rijksbescherming. Dat gebeurt formeel in de loop van dit jaar. Opnieuw zijn trouwens de provincies Noord- en Zuid-Holland het best vertegenwoordigd, samen met Brabant en Gelderland dit keer. Tot slot stelt de Erfgoedbalans vast dat het einde van de groei van het aantal monumenten in zicht komt: er worden daadwerkelijk monumenten van de lijst afgevoerd. Anderzijds wordt invulling gegeven aan de modernisering van de monumentenzorg waarbij behoud meer wordt verbonden met vernieuwing. Daarbij let men ook sterk op de relatie met de omgeving. Het is een boek dat geen plekje uit het Nederlands cultuurlandschap lijkt over te slaan, van de groene monumenten tot het beschermde stads- of dorpsgezicht, van de nieuwe onderzoekstechnologie tot de staat van de restauratie. In dat opzicht is het de passende verantwoording bij de opening van het nieuwe gebouw. De balans van 2009 zal de eerste van een reeks zijn.
JJ
16
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
stedenbouw
Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Levien Willemse
rijksdienst voor het cultureel erfgoed
interview
Cees van ’t Veen is sinds 1 januari directeur van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De dienst betrekt een nieuw spectaculair pand in Amersfoort en heeft een nieuwe naam aangenomen. Het wordt een kennisinstituut dat wil meedenken en meedoen om de cultuurhistorische waarden van Nederland te beschermen en te ontwikkelen.
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
17
Cees van ’t Veen over de nieuwe rol van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed:
‘We worden een kenniscentrum’ Wat stel je jezelf ten doel met dit nieuwe gebouw en een nieuwe naam voor de organisatie? ‘Ik wil de professionals die hier werken, de ruimte, verantwoordelijkheid en vertrouwen geven. En de koers uitzetten. Die luidt dat we het kenniscentrum zijn op het gebied van archeologie, monumenten en cultuurlandschap en dat we die kennis inzetten om wetten uit te voeren en regels op deze terreinen toe te passen. De Monumentenwet, ook die voor de archeologische monumentenzorg op basis van het Verdrag van Malta, en de ruimtelijke ordening zijn de belangrijkste kaders waarbinnen we werken. Bij de vormgeving van Nederland brengen we de cultuurhistorische waarden in als inspiratiebron.’
In hoeverre moeten jullie zelf het voortouw nemen bij de modernisering van de monumentenzorg? En hoe ziet die modernisering er dan uit? ‘Er zijn twee belangrijke bewegingen aan de gang. We gaan meer van object- naar omgeving gericht, en van behoud naar ontwikkeling. Dat zijn twee dominante gedachtenlijnen die het uitgangspunt vormen voor het nieuwe monumentenbeleid. Je kunt stellen dat de meeste monumenten van nationaal belang inmiddels wel zijn aangewezen. Daar komt weinig meer bij, behalve de wederopbouw en de jonge monumenten. Nu moeten we meer kijken naar de omgeving, hoe objecten in hun omgeving staan, of die ook qua intrinsieke betekenis overeind blijven. Voorkomen dat er geen rare
ongepaste zaken naast gebouwd worden, zodat ze uit hun context gerukt worden. Bij van behoud naar ontwikkeling moet je denken aan nieuwe gebruiks- en toepassingsmogelijkheden voor die monumenten die niet meer hun oorspronkelijke functie hebben. Herbestemming van leegstaande historische gebouwen is binnen de modernisering van de monumentenzorg een speerpunt.’ Je gaat dan meer richting de ruimtelijke ordening, naar de stedenbouwkundige kant. ‘Ja, wij bewegen ons die richting ook op, naar ruimtelijke ordening, architectuur en vormgeving. Dat betekent heel veel voor onze dienst omdat we met een andere attitude in het veld rondlopen. Wat we verlaten is onze
18
klassieke machtspositie dat we als Bromsnor met de monumentenwet in de hand aangaven wat wel of niet mag. Een aantal verantwoordelijkheden op het terrein van de cultuurhistorie zijn gedelegeerd naar andere overheden. Wij, als Rijksdienst, gaan nu naar een houding dat we vanaf het eerste moment vanuit expertise en ervaring willen meedenken over ontwikkelingsmogelijkheden. We kunnen ook referentiebeelden aanreiken. De essentie is dat cultuurhistorische waarden inspireren bij het verder vormgeven van Nederland.’ Betekent dat medewerkers moeten worden omgeschoold? ‘Ja, de beweging van de organisatie is van macht naar gezag, dat we gevraagd en ongevraagd meedenken en participeren. Dat kan alleen door de kennis die je hebt, ruim beschikbaar te stellen aan andere partijen en door inspirerende ideeën aan te dragen. Dat vraagt van de medewerkers andere competenties.’
mensenhanden Jullie hadden archeologie en monumenten daar is cultuurlandschap bijgekomen, dat is een nieuwe tak aan het terrein. Hoe staat die ervoor? ‘Cultuurlandschap is ook door mensenhanden gevormd en gebouwd. Het is iets dat nog in ontwikkeling is, het is een wijder begrip, meer contextueel. Samen met de andere partners in het veld, zoals de ministeries van VROM en LNV, formuleren wij het beleid om ook deze historische waarden te beschermen.’ Nu jullie een nieuwe naam hebben aangenomen, veranderen daardoor ook de prioriteiten? ‘Dat we een kennisinstituut zijn, komt goed tot uitdrukking in ons nieuwe gebouw. Een kantoorpaleis is het. De begane grond en de eer-
ste verdieping zijn vrij toegankelijk voor het publiek; die 1e verdieping met een unieke bibliotheek op onze vakgebieden kun je een burgerzaal noemen, vergelijkbaar met ooit het stadhuis op de Dam.’ Trekken de deskundigen daardoor minder de wijken of het veld in? ‘Je houdt wel dat mensen naar buiten moeten gaan, juist om die communicatie tot stand te brengen, en om vanaf het eerste begin mee te doen met de ontwikkelingsmogelijkheden, maar er wordt tegenwoordig anders gecommuniceerd. Veel kan digitaal.’ Voor wie is dat kennisinstituut bedoeld? ‘Voor alle participanten in erfgoedland, zoals particuliere organisaties, andere overheden, het sectorinstituut Erfgoed Nederland. Wij zijn de onmisbare schakel in die kennis over het onroerend erfgoed. We maken kennis en importeren de kennis die elders aanwezig is in het land en exporteren die weer naar plekken waar het nodig of wenselijk is.’ Hoe weet je die kennis aan te boren? Bestaat die gevoeligheid al bij al die organisaties? ‘Nee, die is onvoldoende ontwikkeld. Daar wil ik een boost, een impuls aangeven, zodat die kennisoverdracht over het cultureel erfgoed op een hoger niveau komt te liggen.’
budget Er bestaan veel organisaties in monumentenland, variërend van Heemschut tot Stadsherstel, soms heel professioneel, soms minder. ‘Klopt. Die hebben belangrijke informatie die wij weer als kenniscentrum kunnen verspreiden.’ Heb je genoeg middelen om dit beleid uit te voeren?
‘We zijn een Rijksdienst, onderdeel van OCW, dus we hebben een jaarlijks budget voor het medewerkersbestand plus de materiële uitgaven. Het is jammer dat de rijksoverheid het aantal FTE’ s wil verminderen, waaraan ook wij moeten meedoen. Maar goed, wij zeggen dat alles wat in de markt kan worden ondergebracht, dat willen we in de markt houden en brengen, en waar de markt zelf niet toe in staat is, dat moeten we aanvullen.’ Wat kan je aan de markt wel overlaten? ‘Opgravingen, archeologie, alles wat vroeger de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) deed, dat terrein is ontzettend veranderd. Vroeger was het ROB vooral een onderzoeksinstituut. Het opgraven kun je uitbesteden. Dat hoeft niet door ambtenaren te gebeuren. Wat wij nu nog doen is de kwaliteit toetsen en de opgravingvergunningen verlenen. We werken meer voorwaardenscheppend.’ En werkt dat ook? ‘Over twee jaar komt de evaluatie van het Verdrag van Malta. Wat je ziet is dat het een rijke markt is geworden met veel opgraving bedrijfjes.’ Wat voor controlemechanisme heb je om te kijken of die bedrijven het goed doen? ‘Vergunningen om te mogen graven, de resultaten van het onderzoek moeten hiernaar toegestuurd worden.’
opgraven Wat moet hier in het land eigenlijk nog worden opgegraven? ‘Je wilt het niet weten. Ik heb hier een medewerker die helemaal thuis is in metaal en dan speciaal van de
Merovingen. Mijn vraag was ‘wie doet dat nu in de markt?’ Niemand. Er vallen gaten. Er is altijd iets wat niet door de markt wordt opgepakt, dat houd je. Die Nederlandse bodem is zo rijk en bezit ook nog goede conserverende eigenschappen. Ik wist dat ook niet toen ik hier kwam. Nu met die Maasvlakte weer. Dan kom je aan het prehistorisch landschap van de Noordzee. Het feit dat je zoveel duizenden jaren geleden nog met droge voeten naar Engeland kon lopen. Dat is een onderzoeksterrein dat de komende decennia nog moet worden ontgonnen.’ Beweegt die commerciële markt zich ook in de monumentenzorg? ‘Ja, die is voornamelijk particulier georganiseerd. Het eigendom is veelal in handen van particulieren, net als het onderhouden en restaureren.’ Wat is jullie relatie met het Restauratiefonds? ‘Het Nationaal Restauratiefonds is onze bankier. Wij zijn uw huisbankier, in de woorden van de directeur. Als Rijksdienst verstrekken wij subsidies, maar vanaf het moment dat een particulier een subsidiebrief krijgt, meldt hij zich bij het Restauratiefonds en kan hij een lagere rentelening afsluiten. De beleidskeuzes worden bij ons gemaakt.’ Hoe is jullie verhouding met de gemeentelijke monumentendiensten? ‘Het erfgoedbeleid in dit land decentraal georganiseerd. Niet alleen het onroerende erfgoed maar ook de musea. En dat doen we vanuit de overtuiging dat ook op andere overheidsniveaus afwegingen met cultuurhistorische belangen gemaakt moeten worden. Goed overleg met de gemeentelijke monumentendiensten is van groot belang, daar zetten we ons voor in.’
‘We verlaten onze klassieke machtspositie
19
Maar bij de naoorlogse monumenten waarvan er zoveel zijn, moet je toch wel streng selecteren? ‘Dat vond ik zo interessant aan de wederopbouwlijst. Minister Plasterk heeft eind 2007 100 topmonumenten uit de periode 1940-1958 voorgedragen als een waardevol en representatief beeld van die wederopbouwperiode. Voor het einde van dit jaar zullen ze worden aangewezen als rijksmonument. Het vraagstuk van erfgoed in de samenleving is het selectievraagstuk. We kunnen niet alles meer op de lijst plaatsen, dat kan niet meer en dat moeten we onderkennen. Criteria die dan worden aangehouden zijn uniciteit en ensemblewaarde, maar je kunt je voorstellen dat de afwegingen voor elke periode weer anders zijn.’ Wat stel je je zelf als taak de komende jaren? ‘Stel dat ik hier zeven jaar zit, dan zou ik willen zien dat het een gerespecteerde dienst is, die inderdaad de unieke positie heeft ingenomen van het nationale kennisinstituut en die inspirerend werkt voor andere partijen om cultuurhistorische waarden te beschermen en te ontwikkelen. Dat zijn we schatplichtig aan ons rijke culturele verleden.’ ‘Waar we in Nederland wel eens last van hebben, zijn nostalgie en traditie. Er bestaat een gevaar bij erfgoedinstellingen dat ze daarin blijven hangen. Mijn insteek is meer dat we richting de toekomst werken, en dat een nieuwe generatie bekend wordt gemaakt met erfgoed en erflaters.’
dies vallen. De tweede sector Kennis is de afdeling van de onderzoekers en de specialisten, met landschap, stedenbouw, archeologie, scheepsarcheologie en instandhouding. De derde sector is Kennisuitwisseling, die Dirk Houtgraaf, ex-directeur van Naturalis, gaat leiden. Die moet de link leggen tussen de kennis binnen en buiten. Tenslotte hebben we een operationele staf, de sector Bedrijfsvoering. Ik noem het een light-model organisatie, want ik wil dat er geen muren tussen die afdelingen komen te staan, maar heggetjes.’ Je was zeven jaar directeur van de Friese musea, nu ben je weer een superambtenaar. ‘Zoveel anders is het ook niet. Wat hier 300 medewerkers zijn, de professionals, zijn bij de musea de conservatoren. Het principe is hetzelfde om hen de ruimte en de verantwoordelijkheden te geven. Je moet duidelijk kaders stellen. De overstap beschouw ik als een lijn, Leeuwarden was daarin een goed vervolg na mijn Haagse departementale ervaring.’
kennis
Hoe is de relatie met OCW? ‘Die is goed, maar dat komt ook doordat ik bekend ben met de Haagse werkelijkheid en met plezier elke maandag op het ministerie moet zijn. OCW heeft een redelijk centralistisch besturingsmodel, dus daarom is het goed wekelijks overleg te voeren. Het beleid wordt zowel in Amersfoort als in Den Haag gemaakt. Je kunt zeggen dat in de Hoftoren de nadruk ligt op politiek en bestuur, en dat wij meer kennis en de ervaring in de praktijk bieden. Je vult elkaar aan.’
Hoe ziet de organisatie er nu uit? ‘We hebben drie inhoudelijke sectoren. Advies en Wettelijke Taken waaronder vier regio’s, juridische zaken, en monumentenregistratie en subsi-
In welk opzicht heb je te maken met de rijksadviseur van het cultureel erfgoed? ‘Haha, Wim, mijn oude huisbaas van Stadsherstel. We moeten onze grenzen nog helder bepalen, ook met het
Sectorinstituut Erfgoed Nederland. De rijksadviseur moet, vind ik, de verbindingen met de andere beleidsvelden van de ministeries leggen, de casuïstiek is voor ons. Hij moet hoog vliegen en wij laag.’ Waarom accepteerde je eigenlijk deze functie? ‘Ik zag dat de organisatie sturing nodig had, dat de medewerkers behoefte hadden aan aandacht en liefde. Dat je ingrijpt, is niet erg, dat geeft alleen maar waardering. Het nieuwe gebouw draagt daar ook aan bij.’
JJ
die ons vaak in de verdediging bracht.’
20
Medewerkers Rijksdienst werken tegenwoordig toekomstgericht Jos Bazelmans, hoofd sector kennis en erfgoed >>
Het is een kennisinstituut pur sang, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Men weet er alles van scheepswrakken, oude bomen, Romeinse vondsten, glas-in-loodramen en historische monumenten. En die kennis is ook opvraagbaar, of wordt gedeeld met andere instellingen. Wie is wie in het nieuwe gebouw en hoe gaat men te werk? Een profiel van de specialisten.
Samenwerking specialisten zal in nieuwe gebouw alleen maar verbeteren
rijksdienst voor het cultureel erfgoed
de mensen
Tekst: Anne Versloot Fotografie: Michiel van Nieuwkerk
stedenbouw Glas, glas en nog meer glas. Het nieuwe pand van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed met zijn hellende, transparante gevel is daardoor een baken van licht. ‘s Nachts met de spaarlampen aan, is het al helemaal betoverend. Net een pas gelande ufo. ‘Inderdaad, een prachtig open gebouw,’ constateert Jos Bazelmans, hoofd sector kennis en erfgoed, tevreden. ‘Het heeft even geduurd, maar nu is het dan zo ver.’ In mei 2009 trokken de medewerkers in het gebouw, dat op 24 juni officieel werd geopend door koningin Beatrix. Het gloednieuwe glazen paleis, naar het ontwerp van de beroemde Spaanse architect Juan Navarro Baldeweg, staat midden in Amersfoort. Vlak bij het Centraal Station. Aan de ene kant kijken de medewerkers uit op de prachtige vijftiende-eeuwse Koppelpoort, aan de andere kant – waar vroeger de oude Prodent-fabriek stond – wemelt het van de nieuwbouw.
monumenten
architectuur
voor verschillende belangengroepen. Toegankelijk ook. En door onze gebundelde krachten, hopen we op meer invloed. Het laatste wat wij willen, is als een politieagent optreden, en verklaren: dit is een monument, dus handen af.’
bezorgde mensen Met de liefde voor het Nederlandse erfgoed zit het wel goed, vertelt Jacqueline von Santen (1975) die afgestudeerd is in bouwkunst en sinds 2002 bij de Rijksdienst werkt. ‘Elke week komen er mailtjes bij mij binnen van bezorgde mensen uit het land die melden dat er bij hen in de buurt iets vreselijks aan de hand is en of wij er iets aan kunnen doen.’
architectuurbeleid
Von Santen, een vlotte prater met een vrolijke uitstraling, verzorgt de ‘eerstelijnscontacten’ met de regio Brabant. Al in een vroeg stadium denkt ze mee met gemeenteambtenaren, architecten, ontwerpers en projectontwikkelaars. Zo kunnen haar adviezen over de cultuurhistorische waarde van het monument meteen meegenomen worden in een nieuw ontwerp. Von Santen: ‘Achteraf meepraten heeft ook niet zoveel zin. Dan ziet iedereen je alleen maar als plannenverstoorder. Ik wil dat cultuurhistorie geen belemmering is, maar juist een inspiratiebron.’
21
Voor haar werk is ze veel op pad. Onlangs brainstormde ze in Eindhoven mee over een aantal leegstaande Philipsfabrieken. Daarin komen straks woningen en wat kleine designbedrijfjes. Maar ze gaat ook op werkbezoek bij textielfabrieken, kerken en kloosters, vestingwerken, én bierbrouwerij ‘De Drie Hoefijzers’ in Breda. Von Santen: ‘Er was alleen nog een oude beheerder in het pand, de laatste schatbewaarder. Hij vertelde zo enthousiast over die prachtige oude koperen brouwketels. Die man wist álles. Dat maakt deze baan ook zo interessant. Al die mensen die ik ontmoet met bijzondere verhalen. En ik kom op de mooiste plekken.’
Een perfecte locatie, volgens Bazelmans, want deze Rijksdienst, die valt onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gaat niet alleen over monumenten en archeologische vindplaatsen. Ze richt zich ook op de toekomst. Wat doen we in Nederland met al onze oude landhuizen, kerken, Romeinse forten, fabrieken, hunebedden, boerderijen, kastelen en gezonken schepen? Er moeten knopen worden doorgehakt over hun behoud, restauratie en eventuele herbestemming. Maar ook: hoe houd je het verleden levend? Dat betekent: gevarieerd werk voor alle onderzoekers, beleidsmedewerkers en (materiaal)experts van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, dat voor 2006 in twee aparte organisaties was ondergebracht. De afgelopen decennia kregen ze steeds vaker met elkaar te maken en kwam het uiteindelijk tot een fusie. En nu dan samen onder één dak. Bazelmans verwacht dat de samenwerking er alleen maar beter op zal worden. ‘Niet alleen binnenskamers, maar ook naar buiten toe. Met architecten, projectontwikkelaars, gemeenten, particuliere huiseigenaren, het grote publiek. Kortom, met iedereen die iets met erfgoed doet. We willen een spin in het web zijn
kunst
Jacqueline van Santen, achter dfe laptop in de bibliotheek, bezoekt gewoonlijk het gebouwde erfgoed
22
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
molen Er is nog veel werk te doen voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, vertelt Jos Bazelmans (1963). Hij is lid van de directie en als zodanig medeverantwoordelijk voor de koers van de hele dienst die werkt ‘op het snijvlak van de praktijk, de wetenschap en politiek & beleid’. De gepromoveerde antropoloog geeft leiding aan vijf afdelingshoofden, van gebouwd erfgoed tot instandhouding en scheepsarcheologie. Hij heeft te maken met universiteiten, de Rijksgebouwendienst, de Kastelenstichting en verenigingen als De Hollandsche Molen. ‘Ik praat veel,’ zegt hij. ‘Maar wel met een gevarieerde groep mensen. Een op een met afdelingshoofden, grote vergaderingen en speeches voor een omvangrijk publiek. Vroeger was de ROB vooral een verzameling deskundigen, in glas, metaal of botten, die allemaal op hun eigen kamer onderzoek deden. Na de fusie met ‘Monumentenzorg’ werken we, als generalisten en experts, met gemeenten en instanties samen in een veel breder kader, zoals Monumentenzorg altijd deed.’ De dienst heeft daarnaast een voortrekkersrol. Zet lijnen uit. Zo zijn de panden uit de wederopbouwperiode (1940-1965), die tot voor kort door weinigen oplettend bekeken werden, door de dienst op de agenda gezet. Daardoor staan die (bedreigde) monumenten nu veel meer in de belangstelling.’ Ook komen er steeds weer nieuwe monumenten bij. Zo was veertig jaar geleden het station van Eindhoven nog gewoon een station. Anno 2009 wordt het gezien als bijzonder erfgoed. De grootste opgave op dit moment is de herbestemming van oude gebouwen en industrieel erfgoed. Neem alleen al de kerken in Nederland. Elke week worden er wel twee uit dienst gehaald. Bazelmans: ‘Dat is heel wat, zeker als je je bedenkt dat Nederlanders 1000 tot 1500 jaar naar de kerk zijn gegaan.’ Met boerderijen is het idem dito. Tot in de twintigste eeuw woonde ongeveer iedere Nederlander in een boerderij, en die traditie gaat tot 7000 jaar geleden terug. Boerderijen nemen nu sterk
Catharina van Groningen, expert op het gebied van tuinen, parken en buitenplaatsen.
in aantal af. Bazelmans: ‘Wat er deze eeuw plaatsvindt is revolutionair, én alarmerend. Wat gaan we ermee doen? We willen als Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed dat verleden bewaren, zonder over alles een stolp te zetten. Het vraagt juist om creativiteit. We zijn onder andere met de
herbestemmingplannen juist toekomstgericht bezig. ‘
vijver verplaatsen Ook Catharina van Groningen (1946) heeft dagelijks te maken met nieuwe plannen. Maar dan in beschermde tuinen, parken en buitenplaatsen.
Ze geeft advies aan eigenaren, die een vergunning moeten aanvragen als ze een wezenlijke wijziging willen aanbrengen: een vijver verplaatsen of een compleet nieuwe structuur. Van Groningen, als kunsthistorica gepromoveerd op buitenplaatsen op de Utrechtse Heuvelrug, gaat dan
stedenbouw eerst een dag op bezoek en praat met de mensen over hun ideeën en loopt rond. Maakt foto’s en aantekeningen. Zo belandt zij in de mooiste kasteeltuinen, hoven en landschapsparken. Van Groningen: ‘Een park kun je niet van een tekening zien, dat moet je ervaren. Je moet zien wat zo’n tuinontwerp met je doet. Groen leeft, beweegt en verandert van kleur door het jaar heen.’ Wat haar altijd opvalt is hoe weinig het grote publiek weet over landschaps- en tuinontwerpen. Dat een huis en een tuin samen zijn ontworpen. Net als Von Santen krijgt ze menig telefoontje van verontruste burgers. In de trant van: ze kappen hier een heel bos. Doe iets! Van Groningen belt zoiets vaak na. Soms blijkt het om het uitdunnen van een bos te gaan, een andere keer is er wel degelijk meer aan de hand. In de dagelijkse praktijk merkt ze dat eigenaren vaak heel goed weten waar ze mee bezig zijn, wat de effecten
Esther Jansma, thuis in de boomtijdkunde, met een boomring in haar handen.
monumenten
architectuur
van hun plannen zijn. Ze doen niet gauw onverantwoorde dingen. Vaak hebben ze er al jaren over nagedacht. Laatst was ze op de buitenplaats Mattenburgh in de provincie Brabant. Daar wilde de beheerder een nieuw gebouw om zijn gekweekte planten, citrusbomen en palmen in te laten overwinteren – kweken is een traditie op die buitenplaats. Samen met Jacqueline von Santen kwam ze langs om te bespreken waar hij dat gebouw het beste kon neerzetten. ‘Die man had alles zo fantastisch voor elkaar. Hij vertelde dat hij aanvankelijk helemaal geen verstand van tuinen had, maar zich had ingelezen, en bezeten was geraakt. We hebben zo leuk zitten praten. Een heel prettig bezoek.’ Van Groningens werk heeft een sterke sociale kant. Ze moet goed naar mensen kunnen luisteren. Zich kunnen inleven in hun situatie. Bij een haar onbekende eigenaar doet ze vaak enig vooronderzoek. Van Groningen: ‘Maar tijdens mijn bezoek merk ik dan vaak dat diegene ook al naar mij heeft geïnformeerd.’ Ze lacht zachtjes.
architectuurbeleid
ringen Iemand die ook iets met de natuur heeft, maar dan op een andere manier is Esther Jansma (1958). Zij is archeoloog en gespecialiseerd in de dendrochronologie. Of zoals ze zelf eenvoudiger formuleert: boomtijdkunde. Ze bestudeert de groei van bomen door de tijd heen. Sinds 1991 is ze in dienst. Eerst parttime maar inmiddels heeft ze al jaren een volle baan. Daarnaast is ze dichteres en won ze tien jaar geleden de prestigieuze VSB Poëzieprijs. In Amersfoort bestudeert ze de jaarringen van bomen. Jansma: ‘Een boom krijgt er per jaar één ring erbij, en de breedte van die ring wordt bepaald door omstandigheden als regen en temperatuur. Je ziet dus wisselende patronen van smalle en brede ringen. Voor bomen in een bepaald gebied is zo’n ordening uniek voor één periode. Dus met al die groeipatronen uit een gebied is het mogelijk om een kalender te bouwen. Als ik de leeftijd van een stuk hout in een Romeins schip of een dakkapel wil
kunst
23
bepalen, meet ik de jaarringen, vergelijk ze met de kalender en dan weet ik precies hoe oud het is. We kunnen op dit moment in Nederland al tot 6000 voor Christus terugrekenen.’ Jansma kan ook houtsoorten uit bijvoorbeeld Polen herkennen. Die zijn weer anders dan de Nederlandse omdat ze hier op een andere bodem staan. Of een eik op een vochtige standplaats groeit of op zand, is ook goed zichtbaar. Groeikalenders van bomen zijn in alle Europese landen opgesteld. Zo kun je ook zien waar in Nederland gebruikt hout vandaan komt en is een reconstructie van handelscontacten mogelijk. Reuze handig. Onze Hollandse oude meesters uit de Gouden Eeuw zijn vaak op Baltisch eiken geschilderd. De grafkisten van de Oranjes in de grafkelder van de Grote Kerk in Breda en huidplanken van het beroemde schip ‘De Batavia’ dat bij Australië gezonken is, komen ook uit het Balticum. Jansma: ‘Prachtig hout uit heel oude
24
stedenbouw
bossen. Relatief goedkoop hout dat makkelijk te bewerken was.’ Naast haar ‘gewone’ onderzoekswerk in het lab, veldwerk en colleges over landschappen die ze geeft op de Universiteit Utrecht, is Jansma bezig met het opzetten van een databank
monumenten ramen van een kerk, zoals een keer in Brabant, zegt Hermans droogjes. ‘Vanuit het café ernaast.’ Ook weet hij alles over gebrandschilderd glas, houten vloeren, kastelen en wat je wel en niet moet doen bij het isoleren van monumenten.
architectuur
architectuurbeleid
vaak geknapt. En oude winkelpuien met ventilatieglas – met gaatjes – probeert hij in kaart te brengen. Ze zijn bijna verdwenen. Zijn mooiste klus tot nu toe was de restauratie van de glaspanelen van de Tsjechische kunstenaar J. Benda
kunst
al het erfgoed onder water beschikbaar stellen voor het grote publiek, de wetenschap en beleidsmakers. In Nederland zelf richt het maritieme onderzoek zich vooral op de Waddenzee, Noordzee, de rivieren en het Markermeer. Er liggen in totaal
‘Burgers komen vaak met prachtige verhalen’ waarin alle boomtijdkundige gegevens van bomen uit de Lage Landen ‘heel geordend bij elkaar geharkt worden’. Alle informatie zal binnen niet al te lange tijd toegankelijk zijn. Je kunt er dan als onderzoeker vragen op loslaten als: zoek alle kapconstructies in Utrecht tussen 1400 en 1450. Of: zoek al het Scandinavisch hout in Nederlandse schepen. Als je het jaartal ‘1360’ invoert en ‘Nederland’ zullen er minder resultaten uitrollen, voorspelt Jansma. ‘In dat jaar heerste de pest in ons land en waren er minder bouwactiviteiten. Dus ook minder gebruik van hout.’ Inspireren al die bomen nou ook bij het schrijven van haar gedichten? Jansma schiet in de lach: ‘Totally not. Een boom is een ding dat bij mij dood op de snijtafel ligt. Materiaalonderzoek is detectivewerk, waarbij je heel precies probeert te achterhalen hoe de dingen zijn gebeurd. Dichten is voor mij veel meer maakwerk, dingen verzinnen: de computer aan zetten en schrijven maar. Dat is uiteindelijk ook een precies werkje, maar wel van een andere orde.’
biljartbal Weer een heel andere specialist is Taco Hermans (1955), deskundige op het gebied van glas op de afdeling Instandhoudingstechnologie, sinds 2001. Hij schrijft voorlichtingsbrochures en krijgt veel vragen op zijn bureau van aannemers, architecten, kerkeigenaren, glazeniers, ambtenaren en particulieren over het restaureren van glas in lood. Want er gaat weleens een biljartbal door de
Hermans: ‘Dubbel glas bijvoorbeeld past soms niet bij de monumentale waarde van een pand, of het maakt een fiks vochtprobleem alleen maar erger.’ Hij volgt daarom de ontwikkelingen op dat gebied op de voet. Met glas wordt over het algemeen zuinig omgesprongen in Nederland, vertelt hij. Terecht, want het gaat vaak om echte kunstwerkjes. ‘Glas is niet alleen maar een deel van de gevel.’ Gebrandschilderd glas kom je in Nederland nog tegen in kerken, kastelen en gemeentehuizen. Het oudste glas-in-loodraam, uit begin zestiende eeuw, bevindt zich in de kapel van het Sint Anna Aalmoeshof in Leiden. Voor Hermans hoeft glas niet stokoud te zijn om het mooi te vinden. Hij is dol op bovenlichtjes met gekleurd glas in gewone woonhuizen. De mooiste ontwerpen komt hij soms tegen. Prachtige lelies in water, zag hij laatst. In Nederland zijn ze vooral in het eerste kwart van de twintigste eeuw gemaakt – en nog weleens verdwenen toen kamers en suite in de jaren zeventig uit de gratie raakten. Ook hij trekt eropuit, het land in. De laatste tijd gaat zijn interesse uit naar glazen bouwstenen, uit de negentiende eeuw. Hermans: ‘En dan bedoel ik niet die kubussen van de Gamma waarmee je douchewandjes kunt bouwen. Maar die bijzondere stenen van glas die je bij hoge trappen in portieken nog weleens tegenkomt.’ In Amsterdam struint hij vaak rond op zoek naar ouderwetse kelderlichtjes met prisma’s erin. Al zijn die tot zijn grote verdriet
in het Comenius Mausoleum in Naarden. Eigenlijk was het de bedoeling om de buitenramen in de kapel te restaureren, maar door die panelen kon niemand erbij. Ze moesten gedemonteerd worden. Een helse klus, want die panelen – die opgebouwd zijn uit drie lagen glas, gevat in staal – wogen als lood. Om ze op de begane grond te kunnen zetten, is zelfs een speciaal apparaat ontwikkeld. Toen ze eenmaal op de vloer stonden, zijn ze meteen ook maar gereinigd en gerestaureerd. Sommige delen waren aan vervanging toe. Hermans herinnert zich de speurtocht naar soortgelijk glas nog goed. Dat duurde maanden, maar het lukte. En voelde als een ware triomf.
onder water Martijn Manders (1970) heeft in Leiden gestudeerd en wilde eigenlijk paleontoloog worden (‘Maar ja, daar had ik wiskunde B en natuurkunde voor nodig’). Hij werd onderwater archeoloog, zijn duikbrevet had hij al opzak. Nu is hij bij Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed senior beleidsmedewerker maritiem en projectleider. Een mooi vak, knikt hij instemmend. Aan de ene kant doet hij veel beleidsmatig werk in nationaal en internationaal verband. Ook doet hij onderzoek naar een betere en effectievere bescherming en beheer van het erfgoed onder water. Soms gebeurt dat in Europees verband, want Nederlandse schepen liggen ook buiten onze territoriale wateren, net als er erfgoed van anderen in onze Noordzee ligt. Daarnaast willen Manders en de zijnen informatie over
tienduizenden scheepswrakken op Nederlandse bodem. ‘We kennen daar maar een deel van, zo’n 1000 exemplaren,’ zegt Manders, die inmiddels zelf niet meer zo vaak een duik maakt. En geprobeerd wordt die boten zoveel mogelijk te beschermen tegen erosie en (in zout water) de teredis navalis, de gevreesde paalworm. Dat beestje kan binnen een paar jaar zomaar een heel schip opvreten. Het beschermen en beheren van die schepen gebeurt zo veel mogelijk in samenwerking met anderen, zoals met Rijkswaterstaat. Maar ook met sportduikers heeft Manders geregeld contact. Behalve wettelijk worden wrakken ook fysiek beschermd tegen schurend zand, wormen en visnetten. Over de wrakken worden grote stukken gaas gedrapeerd, die heen en weer wapperen als zeewier en tegelijkertijd het zand uit het water filteren. Dat zand belandt zo langzaam onder het gaas, waar een zuurstofarme omgeving ontstaat. Het schip graaft zichzelf als het ware in. En blijft veilig op z’n plek.
sieraden en kunst Spannend is ook het Europese Wreck Protect-project dat dit jaar begint en waarvan hij deel uitmaakt. In de Baltische Zee zijn de afgelopen jaren heel wat mooie scheepswrakken aangetroffen. In die diepe en donkere waterplas waar het zoutgehalte uitzonderlijk laag is, liggen ook veel Nederlandse schepen. In perfecte conditie. Zo is daar tien jaar terug de Nederlandse snauw ‘De Vrouw Maria’ teruggevonden. Met aan boord ber-
stedenbouw gen sieraden, kisten vol porselein en kostbare schilderijen van Hollandse meesters als Gerard Dou en Paulus Potter. De lading was onderweg naar de grootste Russische kunstverzamelaar ooit: tsarina Catharina de Grote. Haar nieuwste aanwinsten gingen met het schip ten onder in 1771.
monumenten
architectuur
Boven het Zweedse eiland Gotland is onlangs op 130 meter diepte een vrijwel compleet Nederlands fluitschip uit de zeventiende eeuw ontdekt. Twee van de drie masten staan nog kaarsrecht overeind. De paalworm heeft hier duidelijk (nog) geen schijn van kans gehad. Manders:
architectuurbeleid
‘Het onderzoek naar Nederlandse scheepsbouwmethoden is er een stuk eenvoudiger op geworden. Je kunt er zelfs nog in om een kijkje te nemen.’ Toch maakt hij zorgen over die vermaledijde paalworm. Dit monster
kunst
25
rukt steeds verder op in de Baltische Zee. Past het zich steeds beter aan brak water aan? Wordt de Baltische Zee soms zouter? Hoe hopt het beestje zo makkelijk van het ene naar het andere wrak? Vragen die Manders met de hulp van micro biologen en geologen probeert op te lossen. Over twee jaar hoopt hij het antwoord gevonden te hebben. Een bont gezelschap is het daar bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Dat is meteen duidelijk. En wat weten ze veel. Al die kennis is nu verzameld onder één dak in Amersfoort. Maar ook in hun gloednieuwe glazen paleis, hoe mooi en licht het er ook is, zullen de beleidsmakers en specialisten hun dagen niet slijten achter hun computers of in hun lab – al blijft voor de meesten maandag kantoordag. Twee à drie dagen per week trekken ze het land in. Om erfgoed in kaart te brengen, te onderzoeken en te redden. Alleen Taco Hermans heeft daar op dit moment misschien nog wat moeite mee. Hij heeft nog nooit zoveel glas bij elkaar gezien als in zijn nieuwe onderkomen.
JJ
Lelystad blijft
Martijn Manders buigt zich over een kaart met zeestromen en –dieptes.
Archeologen en monumentenzorgers zijn samengegaan in het nieuwe gebouw, maar een dienst is gebleven waar het zat: de speciale maritieme afdeling die onderzoek doet naar vondsten en wrakken op de zeebodem (Scheepsarcheologie). Dat pand is enkele jaren ingrijpend verbouwd in opdracht van de Rijksgebouwendienst en bevat onder meer een bassin waarin het kwetsbare hout van schepen geanalyseerd kan worden. Het zou een vorm van kapitaalvernietiging zijn geweest als die afdeling ook naar Amersfoort zou zijn verplaatst.
26
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst kunst
Laocoön anno 2009 Hij schuilt van verre en in iedere hoek. De geschenken zijn niet vrij van listen en de kostbaarheden het afval van morgen. Waar zijn de goden? Tevergeefs is de waarheid overal. Zo onheroïsch. De afdruk van de huid verraadt alles. Niets dan kwetsbaarheid. De onmacht verspert het zicht. Kronkelende ledematen, in zichzelf, de ander. Oogverblindend is het goede woord. Het paard is toch al binnen gehaald. Wie grijpt zijn vlucht? De man en zijn zoon, wiens zoon, hij toornt hoog, slangen bezwerend elkaar verliezend in offergave, hinderlaag of vlucht. De poorten staan open en dicht. Dichtbij.
Guido Geelen maakt eigentijdse versie van Laocoongroep
Een vergulde groep is het juiste beeld op de juiste plek rijksdienst voor het cultureel erfgoed
kunst
Tekst: Tanja Karreman Beeld: Guido Geelen en Janine Schrijver
Voor de entree maakte kunstenaar Guido Geelen een eigentijdse versie van de Laocoongroep waarvoor hij werkte met menselijke modellen. Het bladgoud contrasteert met de klinker waarop de beelden staan.
Het juiste beeld op de juiste plek, dat mag een eenvoudige vraag zijn, het antwoord is nooit te voorspellen. En eenmaal gegeven is de beleving ervan onderhevig aan smaak en grillen van de tijd. Zie daar de wording en plaatsing van de beeldengroep van Guido Geelen die hij In opdracht van de Rijksgebouwendienst maakte voor de nieuwe Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De keuze van de locatie voor de vergulde ‘groep’ – bij de entree blijkt even bescheiden als pontificaal, even voor de hand liggend als onvermijdelijk, even terloops als ambitieus. Er ging een complexe omweg via opdrachten en/of bijna opdrachten aan meerdere kunstenaars aan vooraf. Een omweg die de grilligheid
illustreert van een proces waarvan je niet op voorhand kunt voorspellen wat je krijgt. De RCE-commissieleden stelden vanaf het begin als absolute voorwaarde dat het kunstwerk speciaal voor het gebouw bedacht, ontworpen en gemaakt zou worden. Daar bleek niet aan te tornen. Het kader voor de opdracht werd verder bepaald door de bijzondere en overweldigende architectuur van Navarro Baldeweg, maar vooral ook werd de kerntaak van het instituut vooropgesteld: beheren, behouden en ontwikkelen van erfgoed. Gedurende het selectieproces bleken de commissieleden te beschikken over een bijzondere neus
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
27
Foto onderaan: De beeldengroep van Guido Geelen in de hal is gedompeld in bladgoud en staat op de klinkers waarmee de vloer van de hal is bekleed.
voor talent in relatie tot hun wens en het gestelde kader. Er werd niet zozeer gezocht naar een kunstenaar die in staat bleek de RCE op een corporate wijze te illustreren als wel naar iemand die met zijn bestaande oeuvre blijk had gegeven van het talent om processen, verhalen, geschiede nissen te kunnen materialiseren. Zo was er al in een ver gevorderd stadium contact met de kunstenaar Giuseppe
Penone, wiens werk naadloos aansluit bij die wens, toen bleek dat hij alleen een reeds bestaand beeld bij de entree – binnen of buiten – wilde plaatsen. Daar was geen discussie over mogelijk. Er moest een nieuwe kunstenaar worden geselecteerd. Bij het eerste bezoek van de kunstcommissie aan het atelier van Guido Geelen, dat op een uiterst geordende
en overzichtelijke wijze bezaaid is met verhalen, vormen en dingen, werden we onbedoeld verwelkomd door een stapel boeken over het werk van Penone. Hoewel toevallig en hun beider werk en benaderingswijze weinig met elkaar te maken hebben, beklijfde toch het gevoel de juiste man voor de juiste plek eindelijk gevonden te hebben. Eerdere plannen van de kunstcommissie om de kunst nadrukkelijk en verspreid door het pand een spanningsveld met de architectuur te laten oproepen, raakten langzaam maar zeker op de achtergrond. Het enige seriële dat is overgebleven zijn de twee vuilniszakken die de bezoeker langs het kunstwerk het gebouw intrekken. Hoe meer Geelen zich verdiepte in het werk van Navarro Baldeweg (in nauw overleg met de vertegenwoordigend architect Wim Woensdregt), des te sterker groeide de overtuiging de architectuur ongemoeid te laten, en uit te komen bij de enige plek die een groot en vooral ander gebaar kan verdragen: de entree, waar de bestrating van buiten nog doorloopt, een plek tussen binnen en buiten, een plek die het kunstwerk recht doet en ook ‘s avonds zal functioneren als een ster aan de hemel. Hier bevestigen kunst en architectuur elkaars kracht.
van het gebouw alsmede naar de wijze van werken, behouden, conserveren, en ontwikkelen van erfgoed en de laatset stand van zaken hierover in de archeologie. Waar zou hij bij aansluiten, de architectuur, de mensen of de oneindige hoeveelheid materiaal van 350.000 jaar geschiedenis waar de Rijksdienst de hoeder van wil zijn? Het mooiste moment in dit creatieve proces is getuige te zijn van de omkering die – hoewel in het hoofd van de kunstenaar een enorm gevecht moet hebben veroorzaakt – voor ‘buitenstaanders’ altijd onverwacht komt en het gewenste effect van verbazing oproept. Het is het moment waar de betrokkenen onbewust op zitten te wachten omdat ze al die tijd stilzwijgend, respectvol, geduldig en meestal onuitgesproken dachten waartoe dit zou leiden met een gevoel dat het midden houdt tussen verwachting, medelijden en hoop. Een gevoel dat veroorzaakt wordt door de kunstenaar te zien verdrinken in zijn eigen enthousiasme en steeds verder weg te zien raken van zijn eigen werk, in zijn zoektocht oplossingen te willen vinden die er niet kunnen zijn: het onmogelijke - alles te willen omvatten. Anderzijds kon het niemand zijn ontgaan dat zijn wijze van werken een groter plan verried.
ambitie Vanaf het moment waarop hij de opdracht in ontvangst nam maakte Guido Geelen zijn ambitie duidelijk: hij wilde iets groots maken, zowel in relatie tot zijn eigen oeuvre – een topstuk – als in relatie tot, jawel, de hele kunstgeschiedenis: iets dat de tand des tijds zou kunnen doorstaan, in onderwerp, techniek en uitvoering. Zonder vooropgezet plan ging hij voortvarend te werk. Hij sprak met de mensen van verschillende afdelingen, hij inventariseerde en documenteerde alsof hij zelf werknemer was bij een van de diensten van de RCE. Je weet maar nooit of je toekomstig bruikbaar materiaal tegen komt. Hij deed onderzoek naar alle aspecten
Dan is ineens het moment van de omkering daar! De eigen taal is teruggevonden, nadat op het nederige en dienstige af alle stadia zijn doorlopen. De belofte van een relatief oneigentijdse ambitie in een wereld waar niets meer voor de eeuwigheid lijkt te worden gemaakt, laat staan bewaard, werd ingelost met niets minder dan een nieuwe eigentijdse interpretatie van de Laocoön-groep. Het is niet verwonderlijk dat Geelen zich bij de keuze voor vorm en inhoud door de klassieke beeldhouwkunst liet inspireren. Het verhaal van de Laocoön – de priester die de Trojanen tegen beter weten in waarschuwde voor de list van de Grieken, en met zijn zonen
28
stedenbouw
werd vermoord door de slangen van Medusa - en de verbeeldingen ervan in de loop van de tijd zouden het kunsthistorische tegenwicht bieden aan de ambitie van de gebruikers van dit gebouw als hoeders van erfgoed en bovendien aan die van hem zelf iets groots te willen maken. De Laocoön-groep werd een paar decennia voor Chr. gemaakt, door Hagesandros, Polydoros en Athanadoros van Rhodos. Het beeld is na een aantal omzwervingen als gevolg van oorlogsbuit, via Frankrijk (Napoleon toonde het in het Louvre) weer in het Vaticaan terechtgekomen. Met de keuze voor dit onderwerp begeef je je al snel midden in een web van kunsthistorische krachtmeting en interpretaties. Desalniettemin is het Geelen gelukt zijn eigen oorspronkelijke variant aan deze traditie van interpreteren en herinterpreteren toe te voegen, onmiskenbaar Geelen, onmiskenbaar Laocoön. Stijlelementen terughalen uit het verleden en daar een eigen wending aangeven kenmerkt het werk van
monumenten Geelen al vanaf het moment dat hij vooral vanaf de jaren ’80 met keramiek naam maakte. Door de kunstgeschiedenis te herinterpreteren, maakt hij een nieuwe inhoud, waarbij de techniek als onmisbaar middel fungeert. Met het formele spel van vol en leeg, van de suggestie van volume, of juist het zichtbaar maken van loze ruimte, zet hij klassieke beeldhouwkundige principes op zijn kop. Het intact houden van de gietkanalen tergt alle vanzelfsprekendheid maar heeft zich in zijn werk de laatste jaren ontwikkeld tot een typisch Geeliaans stijlkenmerk.
echt en heroïsch De centrale werkruimte van de gieterij is gevuld met fel tl-licht. Metaalgruis, stof, en heel veel lawaai van afzuigkappen, slijpmachines en radio maken verblijf zonder bescherming haast onmogelijk. In industriële rekken liggen onderdelen van bronzen armen, benen, onherkenbaar organisch objecten, alles is netjes geordend per soort. Mannen in overalls werken aan beelden die stuk voor stuk gemaakt lijken te worden voor de
architectuur
architectuurbeleid
eeuwigheid. Ze zijn half klaar, in verschillende stadia, van verschillende kunstenaars, in verschillende stijlen. De nieuwe Laocoön is te herkennen uit duizenden. Het bronzen onafgewerkte beeld van Geelen staat in het midden, bijna klaar om verguld te worden. Met een touw aan een kraan, alsof het beeld nog ‘gezet’ moet worden en de zwaartekracht zijn werk zal doen, als bij een arm die flink gebroken is, hangt het nog vast. Het beeld wordt omringd door mannen die al even kronkelend als de beeldengroep op aanwijzing van de kunstenaar de slang van bekertjes in de juiste positie proberen te brengen. De flexibiliteit van ‘echte’ wiebelende gestapelde plastic bekertjes ontbreekt eenmaal in brons gegoten. De drie figuren zijn – anders dan bij de relatief tweedimensionale Griekse Laocoön groep – in een spiraal om elkaar heen verwerkt, waarbij de zoon op de grond gezeten de basis vormt. De vader is de kern waaromheen de andere twee figuren en de slang draaien; hij draagt de kleinzoon op zijn schouder die als enige uit kan kijken in de verte. Het realisme is bijna shockerend. Niet in
kunst
aanstootgevende zin, maar juist door het letterlijk en figuurlijk blootgeven van alle details, inherent aan het in gipsen mallen vatten van modellen, word je als kijker op de feiten gedrukt: het leven is echt. Zelfs de afdruk van de huid is nog te zien. Niet voor niets koos Geelen een echte ‘familie’ als model, waarbij het niet gaat om de familiaire gelijkenissen maar om de ‘echtheid’ van de werking van het beeld. De pijn en moeite die van het beeld uitgaat – het meest zichtbaar in de tweede generatie, is een heel andere dan die van de mythische vertaling ervan. Volgens de 18de eeuwse kunsthistoricus J.J. Winkelman drukken de figuren van de Griekse Laocoön sereniteit en passie uit, in plaats van doodsangst om het naderende einde. Bij dit beeld wordt de generatie zelf uitgedrukt wars van heroïek en grote gevoelens. De gietkanalen bevestigen de eenheid op compositorische wijze maar ook de zwakte, in overdrachtelijke zin, alsof de hele generatie in de steigers staat, een structuur nodig heeft om te overleven die groter is dan zichzelf. Ook de gietnaden die bij ieder ander beeld weggewerkt worden, maar door Geelen juist worden gebruikt als onderdeel van het werk, benadrukken de kwetsbaarheid van het echte leven. De bekertjes en de vuilniszakken zijn meer dan een Calvinistische verwijzing naar verbruik en gebruik. Dit signaal in goud verwijst naar de archeologie van de toekomst. Wanneer je goed luistert hoor je boven het lawaai van de machines uit de muziek: we can be heroes van David Bowie. De tijdelijkheid die de tekst van dit lied impliceert staat aan de andere kant van het spectrum van wat hier wordt uitgedrukt, terwijl het tegelijkertijd de zeggingskracht van het beeld illustreert. Echt en heroïsch tegelijk te willen zijn, met een gouden groet.
JJ
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
29
Materiaal maakt deel uit van het kennisinstituut
Collectie bestaat uit alledaagse voorwerpen Tekst: Anne Versloot Beeld: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Botten, beenderen, skeletten en schedels in een hoekje van het gebouw.
rijksdienst voor het cultureel erfgoed
collectie
Deskundigen van de rijksdienst trekken er niet alleen op uit om vondsten en monumenten te onderzoeken, ze verzamelen ook objecten, foto’s en boeken. Er is inmiddels een imposante collectie gegroeid van realia die een beeld geven van het alledaagse en toch zo bijzondere Nederland.
30
stedenbouw
Aan goudstaven uit een gezonken schip zullen bezoekers zich in het gebouw van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed niet kunnen verlekkeren. Maar wel aan genoeg ander moois, zoals zeventiende-eeuwse wandtegels, fragmenten van middeleeuws beeldhouwwerk en Romeins terra sigillata – zeg maar het Wedgwood van de oudheid. Dat zal allemaal in vitrines tentoongesteld worden in de hal op de begane grond en langs de route naar de bibliotheek op de eerste etage. Om de drie, vier maanden zullen de glazen kasten ververst worden. Zo vinden bezoekers er telkens iets nieuws.
Bouwtekeningen, tegeltableaus en schetsboeken: de collectie kent een grote diversiteit.
monumenten Peter Don, hoofd Fotografie en Collecties: ‘We hebben vanaf 1875 zo veel verzameld: objecten, foto’s, oude boeken en andere verzamelingen. Het ligt allemaal in onze depots. Eeuwig zonde toch als we daar niets mee zouden doen.’ De collecties zijn is in de loop der tijd alleen maar gegroeid. En hoe. Architecten schonken ontwerptekeningen, een overleden archeoloog liet zijn documentatie na en bij restauraties werden voorbeelden van oude bouwmaterialen meegenomen. Bovendien is er bij de Rijksdienst zelf altijd veel gefotografeerd en getekend. Al dat materiaal – dat aanvankelijk is verzameld als studie
architectuur
architectuurbeleid
object voor de organisatie en niet om het te laten zien aan de rest van Nederland – kan keurig worden afgedrukt in een boek of geplaatst op een website. Maar gebrandschilderd glas, om maar iets te noemen, kun je juist prachtig tentoonstellen. Je zult in Amersfoort vooral interessant bewijsmateriaal uit verschillende tijdvakken van de Nederlandse geschiedenis tegenkomen, die zich goed lenen voor onderzoek. Een expositie over de ontwikkeling van de dakpan zou heel goed kunnen. Met dakpannen uit diverse streken van Nederland én uit verschillende perioden. Of een hele serie sleutelstukken, prachtig versierde onder
kunst
delen van houten balkconstructies in oude gebouwen. Don: ‘De veranderingen in die decoraties zijn dikwijls zo mooi te volgen.’ De bedoeling is dat bezoekers niet alleen informatie komen opzoeken in de bibliotheek op de plank ‘vroege ijzertijd’ of ‘Amsterdam’. Maar ook en passant door de voorwerpen in de vitrines tot de ontdekking komen: hé, dat zit ook in mijn huis, of dat vond ik laatst nog in mijn tuin.’
varkens Exposities van voorwerpen met een wat minder hoog Indiana Jonesgehalte zijn net zo goed mogelijk. Scherven aardewerk kunnen worden
monumenten
stedenbouw tentoongesteld met een tekening van de hele vaas erbij. Don: ‘De afdeling archeozoölogie zou dierlijke materialen kunnen tonen. Schedels van varkens bijvoorbeeld. Experts kijken ernaar om te zien of het gaat om een wild zwijn of een gedomesticeerd dier. Ze kunnen dan vaststellen of ze op hun opgraving te maken hebben met jagers en verzamelaars of met gesettelde landbouwers. Die typische verschillen die archeozoölogen aan dit soort schedels of skeletten kunnen aflezen, zijn ook leuk voor het publiek.’ De nieuwste snufjes in de restauratiebouw, een combinatie van bijvoorbeeld vochtwerende en milieuvriendelijke technieken, kunnen ook een onderwerp zijn. Na afloop van een fikse opknapbeurt zie je vaak niet meer welk procedé of welke materialen zijn toegepast. Een medewerker van de Rijksdienst die een monumenteneigenaar of geïnteresseerde op bezoek krijgt, kan dat dan een stuk eenvoudiger bij een vitrine uitleggen. Mocht de Rijksdienst onverhoopt een object missen om een expositie compleet te maken, willen ze die tijdelijk lenen uit andere musea. Maar omgekeerd kunnen musea ook bruiklenen uit de Amersfoortse collecties aanvragen. Dat gebeurt nu ook wel, maar op kleine schaal. Op dit moment hangt bijvoorbeeld een tekening van de negentiende-eeuwse architect A. W. van Dam op de tentoonstelling over de Prix de Rome in de Kunsthal in Rotterdam. Don: ‘Dat doen we graag. Zó tonen we ook onze rijkdommen en dat willen we vaker gaan doen. Maar dan moeten musea natuurlijk wel weten wat wij in huis hebben. We zijn dan ook hard bezig om de bekendheid van onze collecties te vergroten.’
JJ
architectuur
architectuurbeleid
kunst
31
32
stedenbouw
monumenten
Concept breekt met ‘kamertjescultuur’ van Rijksdienst
De open werkplekken met lage kasten, bekleed met esdoornhout.
rijksdienst voor het cultureel erfgoed
interieur
Tekst: Anne Luijten Fotografie: OTH, Janine Schrijver en Michiel van Nieuwkerk
architectuur
Interieurarchitect liet zich leiden door licht >> Glazen wanden scheiden de kantoren en vergaderzalen van de openbare ruimte af: ze zijn met een strook folie bekleed ‘tegen inkijk’. Het tapijt is een subtiel dessin van grijs-beige streepjes.
In een vroegtijdig stadium is OTH betrokken bij het ontwerp voor het nieuwe gebouw van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.OTH is verantwoordelijk voor het interieurontwerp en de inrichting. Projectarchitect Julian Wolse begon met de analyse van de architectuur van het gebouw van architect Navarro Baldeweg en de ruimtelijke kwaliteit. Hoe liggen de ruimtes ten opzichte van elkaar en hoe kan er eventueel ‘geschoven en gekanteld’ worden om het gebruik te optimaliseren? Daarbij was vooral de vraag wat de best haalbare verhouding tussen open en gesloten werkruimtes zou zijn. Ook een paar grote belangrijke functies zoals de bibliotheek, het auditorium, restaurant en de entree leverden heel wat gepuzzel op.
Het project was met 300 werkplekken en het overige programma ‘redelijk omvangrijk’, zegt Wolse. Voor hem staan twee uitgangspunten voorop: het gebouw zoals dat door de architect is ontworpen en de wensen en werkprocessen van de gebruiker. “Het is een kritisch kijken vanuit onze discipline naar het ontwerp. Gaat het werkplekconcept voor de gebruiker? Klopt de routing? Kan de lichtinval nog verder het gebouw ingestuurd worden? We gaan stoeien met de plattegrond zoals de architect die heeft neergelegd. In dit geval betekent het dat we, in samenwerking met Navarro Baldeweg en de uitvoerend architect ADP, meer openheid en transparantie in het gebouw hebben
gebracht, door het openbreken van structuren en het kantelen van functies.” Wolse ziet het gebouw als casco en werkt met de bijzonderheden die de architect daar in heeft gelegd, in dit geval bijvoorbeeld de schuine glazen gevel. Om het licht zover mogelijk het gebouw in te trekken, zijn onder andere het auditorium en het vergadercentrum opengebroken. Zo ontstaat er een betere ruimtewerking in relatie met de entreehal en komen ineens twee fantastisch hoge vides in het zicht, een voor en een achter. De hoofdopgave was het ontwikkelen van een werkplekconcept. Wolse wilde vooral niet alles ‘verkameren’, hoewel de medewerkers van de Rijksdienst gewend zijn om op kamers
architectuur
te werken. Om een goed zicht te krijgen op de werkprocessen zijn, in samenwerking met Twynstra Gudde, gesprekken gevoerd met de werkgroepen. Door middel van presentaties en het wijzen op de voordelen van het werken in open ruimtes – zoals synergie tussen afdelingen – wisten OTH en Twynstra Gudde de medewerkers tenslotte te overtuigen van het concept.
zonering De kantoorverdiepingen bestaan uit een zonering van ruimtes: een onderverdeling in drukke, interactieve ruimtes en rustige plekken en eigen kamers. Zo ontstond een simpele structuur van open en meer gesloten
ruimtes, die op iedere verdieping is doorgezet. De open structuur ligt voornamelijk aan de spoorzijde, de gesloten structuur daarentegen aan de vides van het gebouw. Aan het grote atrium liggen gangen en aangrenzend gesloten kamers, maar die zijn weer helemaal uitgevoerd in glas. De lichtval in het gebouw is grotendeels leidend geweest voor de structuur. Sommige delen zouden bij verkamering te veel daglicht wegtrekken uit verder van de gevel af gelegen bouwdelen. Wolse wil het licht zo mooi en ver mogelijk het interieur in leiden waardoor in de afwisseling van open en gesloten vlakken de openheid zoveel mogelijk voorop komt te staan.
33
34
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Folie op de ramen Het is een transparant gebouw, misschien zelfs te transparant voor wie gehecht is aan beslotenheid en privacy. Om de vergader zalen en kantoorvertrekken van de gang te scheiden is een horizontale band op het glas aangebracht waarop beelden van het werkterrein van de Rijksdienst terugkeren. Alle twaalf vergaderzalen hebben een naam van een provincie gekregen. Afgebeeld zijn uiteraard monumenten en archoelogische vondsten verspreid door Nederland maar altijd in samenhang met mensen. Om aan te geven dat een monument bestaat en voortleeft bij de gratie van mensenhanden.
Gang tussen kantoren en glazen gevel.
De lichtinval speelt in het gebouw een grote rol. De Spaanse architect Navarro Baldeweg werkte vanuit zijn Spaanse achtergrond en cultuur met licht en heeft het Hollands licht als uitgangspunt genomen. Door die combinatie heeft het gebouw niet direct iets typisch Nederlands maar is het gebruik van de lichtinval subliem. “De wandvlakken worden mooi aangestraald door het licht, waardoor een heel warme sfeer kan ontstaan.” De interieurarchitect heeft daar op gereageerd in zijn behandeling van kleur, licht en keuze voor natuurlijke materialen.
sereen “Wij wilden inspelen op de architectuur, de mensen de bijzonderheid
van het gebouw laten voelen. Dat kan bijvoorbeeld door de schuine gevel laten zien in het interieur. De esdoorn houten spanten komen terug in het materiaal van de kastomkledingen. Anticiperen op dat wat de architect heeft gedacht en zo kwaliteiten naar voren halen. Alles in het gebouw komt bij elkaar.” Het gevolg is dat het exterieur en het interieur op soepele wijze in elkaar overvloeien. Het inte rieur is met het gebruik van ‘witten’ en esdoorn bewust sober en sereen gehouden. De verbijzondering is niet gekozen in felle kleuren, omdat het niet bij het gebouw past, maar ook omdat Wolse in zijn ontwerpen graag iets tijdloos en duurzaams neer wil zetten. Van een fluorescerende groen
stedenbouw
tapijt krijg je immers gauw genoeg. “Er gebeurt al zo veel in het gebouw”, verklaart Wolse, verwijzend naar de vele functies, de vides, de gevel maar ook bijvoorbeeld de vitrines die OTH ontwierp. “Het gebouw is heel erg specifiek, heeft een sterk eigen karakter.” Om de aandacht niet weg te halen is daarom in het interieur gekozen voor ingetogenheid en transparantie.
dienstbaar Bijzondere elementen zijn de inrichting van de bibliotheek, met haar rigide ritme van esdoorn kasten, en de folies op de glazen wanden. De folies moeten de identiteit van de Rijksdienst naar buiten brengen, de
monumenten
architectuur
opgaven, de disciplines. Wolse en zijn medewerkers zijn het archief in gedoken en kwamen erachter dat de Rijksdienst zich met boeiende zaken bezig houdt, maar dat die identiteit verborgen blijft. Beelden van landschappen, werelderfgoed, archeologie en dergelijke zijn per provincie gerangschikt en vertaald naar de folies. De ingetogenheid van het interieur past bij het gebruik, én getuigt van respect voor de architectuur, meent Wolse. De gebruiker en het gebouw zijn dan ook altijd de belangrijkste uitgangspunten voor zijn ontwerpen. Is de interieurarchitect daarmee niet vooral heel erg dienstbaar? Wolse: “Ik zie mijzelf niet als dienstbaar in die
architectuurbeleid
zin dat ik gevangen zit in iets waar ik zelf niets meer mee kan doen. Ik pak de behoeften van de gebruiker en het casco van het gebouw juist op om in het interieur er één geheel van te maken. Je moet kunnen reageren op een gebouw. De samenwerking met de architect en gebruiker zie ik dan ook vooral als essentieel uitgangspunt om het geheel op een hoger niveau te trekken.”
JJ
kunst
35
Paul Smith op de stoelen De Britse modeontwerper Paul Smith kennen we vooral van (gestreepte) overhemden en strak gesneden pakken. Maar in het nieuwe kantoor van de rijksdienst maken we kennis met een onverwachte kant van Smith. Als ontwerper van dessins. OTH, de interieurarchitect, stelde voor dessins van Smith te gebruiken op de kantoorstoelen in de kamer van de directeur. Dat is uitgevoerd in een beschaafde zwarte stof met – zo kennen we Smith weer – met onregelmatig ingewoven strepen.
36
stedenbouw
kunst
De Lange Jan van Amersfoort net zichtbaar achter het gebouw, gezien vanaf de noordkant.
De binnenstad en het Zocherpark openbaren zich door de ramen.
Plaats rijksdienstgebouw Amersfoort werkte in 2000 van harte mee met de selectie van de architect en de plaats van het kantoor van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Sinds 2008 heeft de stad een stadsarchitect die zijn vraagtekens plaats bij de beslissing die niet meer teruggedraaid kan worden. Maar architect Noud de Vreeze is wel enthousiast over het ontwerp. Het kan een icoon voor de stad worden.
Het is de week voor de opening van de nieuwe Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het voorplein, waar het waterbassin moet komen, staat nog vol bouwketen. Diesel motoren dreunen, bouwvakkers lopen af en aan. Achter de glasgevel zijn schilders bezig. Maar de buitenzijde van het gebouw is af en presenteert zich naar alle kanten. Gezien vanaf het Amersfoortse Stadhuisplein en vanuit het Neorenaissance-monument Sint Pieters- en Blokland Gasthuis (nu een verzorgingshuis), steken de contouren in een ijl zeegroen uit boven het hardere lentegroen van de tussengelegen graszoom met bomen. Ooit flankeerde dit wat verwaarloosde
wandelgebiedje met de prestigieuze naam Zocherplantsoen een – alweer lang geleden gedempte – singel. Het krijgt nog een opknapbeurt en zal volgens een ontwerp van landschapsarchitect Ank Bleeker worden aangesloten op het voorplein. Toen Noud de Vreeze afgelopen najaar aantrad als Amersfoorts stadsarchitect, was de locatie van het kantoor van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, dicht tegen de binnenstad aan, al jaren een voldongen feit. In het coördinatieplan Centraal Stadsgebied Noord (1999) van Rein Geurtsen was op dit vrijgekomen industrieterrein langs het spoor een bouwenvelop gemarkeerd voor een kantoorfunctie. Naar het zuidwesten
monumenten
architectuur
architec- rijksdienst voor het
cultureel erfgoed
de ligging
Amersfoort moet nu werken aan betere verbindingen onder het spoor
Tekst: Carien Overdijk Fotografie: Janine Schrijver
was gevoelig toe, tot aan het station, waren de voorgaande jaren al veel kantoren ontwikkeld. Aansluitend daarop zou dit terrein zich, als enige resterende locatie aan de binnenstadzijde, nog lenen voor een groot kantoorpand. Het stadsbestuur besefte terdege dat het een gevoelige locatie betrof, en was bijzonder content toen de Rijksgebouwendienst de kavel in 2000 opnam in zijn selectie voor het programma ‘voorbeeldige architectuur.’ De hier te huisvesten Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zou haar werkterrein – verbeeld immers in de oude stadskern – pal voor de deur aantreffen. De gemeente was actief betrokken bij de selectie van de architect en gunde hem ver-
volgens graag de vrijheid om zonder beeldkwaliteitsplan te ontwerpen. ‘Grensverleggende architectuur’ was ook voor de gemeente het oogmerk. De Vreeze heeft echter gemengde gevoelens bij het resultaat. Wat hem betreft is vooral de inpassing van het gebouw controversieel. Als onafhankelijk adviseur over de ruimtelijke kwaliteit van de stad acht hij het gebouw zelfs een ‘desastreuze barrière,’ zoals hij schrijft in zijn eerste Amersfoortse publicatie, het ABC van de Stadsarchitect van Amersfoort. In dit boekje heeft hij eind 2008 zijn visie, ambities en rolopvatting verwoord.
kracht Op locatie wil de stadsarchitect zijn
dramatisch gekozen bewoordingen graag toelichten. ‘Kijk, het gebouw staat als een Chinese muur tussen de oude binnenstad en het Eemplein, het beoogde nieuwe stadshart aan de andere zijde van het spoor. Daar maak ik me zorgen over. Het nieuwe centrum zal zijn kracht moeten ontlenen aan de nabijheid van het oude. Het heeft een goede verbinding daarmee nodig om tot ontwikkeling te komen.’ De kans op een sterke aansluiting van het nieuwe centrum was er oorspronkelijk wel, meent De Vreeze. ‘In de eerste plannen van Navarro Baldeweg was de begane grond gedeeltelijk open. Natuurlijk moet je daarna nog het spoor kruisen, maar dat was oplosbaar geweest. Nu het maaiveld is dichtgebouwd, is die kans verkeken.’ We staan bij de verbinding die er ter rechterzijde wél is, de langzaamverkeerroute die vanaf het Kleine Spui via een tunneltje onder het spoor duikt en die daarna langs de Eemhaven en het toekomstige Eemplein voert. ‘Zie je hoe smal dit is?’, wijst De Vreeze. ‘Dit is toch geen
logische verbinding tussen twee delen van een stadscentrum?’ Amersfoort is in het recente verleden ‘nogal slordig omgesprongen met de samenhang in de stadsplattegrond,’ vindt de stadsarchitect. ‘Er is steeds op projectniveau gewerkt, waarbij het ene besluit aan het andere werd geregen. Voor de RACM, zoals het toen heette, schijnen verschillende locaties overwogen te zijn. Dan begrijp ik de keus niet voor deze kwetsbare plek, pal tegen de fijn mazige binnenstad aan. Het had ook aan de andere kant van het spoor gekund.’ Met een blik op de vijftiende-eeuwse Koppelpoort, het beeldmerk van Amersfoort: ‘Die grote glazen gevel trekt zich toch weinig aan van de kleinschalige omgeving? Het gebouw verhoudt zich niet tot de Koppelpoort.’ Gezien vanaf het Kleine Spui rijst het gebouw inderdaad in zijn volle omvang op, hier zelfs ook driedimensionaal. De zijkant, waar kunstcentrum KAdE, met een grand café en een buitenterras haar intrek heeft genomen, is goed zichtbaar.
38
stedenbouw
Toch lijken de lichte, reflecterende gevels aan deze kant, samen met de terugwijkende vorm, het volume ook direct weer te reduceren.
proporties Het is niet de moderniteit die De Vreeze dwars zit. ‘Contrasteren mag best, als het maar op de goede plek en in de juiste proporties gebeurt. Het gaat erom hoe een gebouw zich in de stad gedraagt. Ik zie dit helaas als een moloch, die dit gebied blokkeert voor de komende decennia. We zullen misschien moeten kijken of we deze langzaamverkeersverbinding kunnen verbreden.’ Een goede aansluiting ter linkerzijde van het gebouw is ook lastig, vervolgt hij. ‘Daar loopt de ringweg onder het spoor door. Ook daar moeten we met de gemeente nu naar gaan kijken.’ Kan dit – al voor zijn voltooiing meermalen gelauwerde – project dan helemaal geen goedkeuring vinden bij Amersfoorts nieuwe ruimtelijke geweten? Enige mildheid schemert nu wel door. ‘Het is een interessant ontwerp’, zegt hij welgemeend als we onze weg zoeken door het zand voor de beluifelde entree. Zuiver op zichzelf beoordeeld kan het een icoon worden voor de stad, is hij zelfs bereid te erkennen. ‘Het gebouw mag er zijn. En de komst van deze rijksfunctie naar Amersfoort is voor de stad natuurlijk een grote aanwinst.’ We lopen terug naar het Stadhuis, door het Zocherplantsoen (waarvan nou net dit deel níet van Zocher is, maar van diens oudere vakgenoot Hendrik van Lunteren). ‘Hier moet nog veel gebeuren’, constateert de beroepskijker, fronsend naar het rommelige groen. Hij is er niet gerust op. ‘De uitvoering van een deel van het groenontwerp is door bezuinigingen uitgesteld. En je ziet hoe kleinschalig het allemaal is. Jammer dat het voorplein nog niet klaar is voor de officiële opening.’
protesten Barrière of niet, onmiskenbaar kan het majestueuze gebouw nu al op meer waardering van de bevolking rekenen dan zijn kleinere Amersfoortse voorganger aan de Kerkstraat, hartje binnenstad. Deze omstreden behuizing van de
monumenten voormalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (later gefuseerd tot RACM) is een structuralistisch ontwerp (1976) van Abel Cahen. Het werd aanvankelijk tegengehouden door protesten van omwonenden en later ook door financiële tekorten, maar het is tussen 1985 en 1988 ten slotte toch gebouwd. Met zijn grote ramen, betonstenen gevel en hoekige uiterlijk vond het ontwerp van Cahen, hoezeer ook opgedeeld in segmenten om aan te sluiten op de omliggende bebouwing, nooit genade bij de buurtbewoners. Na voltooiing is het meermalen door Amersfoorters uitgeroepen tot het lelijkste gebouw van de stad. Nu het desbetreffende onderdeel van de rijksdienst naar het Smallepad verhuist om ook fysiek te fuseren met de collega’s uit Zeist, wacht het gebouw aan de Kerkstraat nog tevergeefs op nieuwe gebruikers. Jegens het aanzienlijk grotere kantoor van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aan het Smallepad is protest uitgebleven. Over het aanvankelijke volume is politiek wel discussie geweest, met diverse aanpassingen als gevolg. De bouwdiepte is vijf meter teruggebracht naar de spoorzijde, en om iets meer afstand tot het naastgelegen Trafogebouw van Ben van Berkel te creëren is het ontwerp aan de linkerzijde een paar traveeën ingekort. De punten waartegen De Vreeze vanuit stedenbouwkundig oogpunt bezwaar heeft, zijn in de stad zelf echter destijds juist als positief gekenschetst. Aan de Eemzijde is slechts een minimale verkleining doorgevoerd, omdat de gemeente de publieksfuncties van KAdE en het horecaterras juist als een soort stepping stone in de looproute tussen het oude centrum en het toekomstige Eemplein wilde positioneren. De plaatselijke welstandscommissie en de monumentencommissie oordeelden bovendien dat de historische omgeving het gebouw wel degelijk goed verdraagt. Van de inwoners is nauwelijks een onvertogen woord vernomen. De Vreeze vermoedt dat er weinig kritiek is geweest omdat niemand persoonlijk ‘last heeft’ van het gebouw. ‘Er zijn weinig directe omwonenden, het sluit richting het
architectuur
architectuurbeleid
station aan op een kantooromgeving en aan de achterzijde moet alles nog gebouwd worden. Dan geeft het natuurlijk betrekkelijk weinig aanstoot.’ Als de verslaggever na afloop van het gesprek de wijde omtrek verkent, constateert ze dat het gebouw voor de inwoners een baken kan worden. In de naastgelegen wijken De Koppel en De Kruiskamp steekt het lichtgetinte profiel van de glazen gevel op veel plaatsen goed zichtbaar uit boven de oudere bebouwing. Vanaf het spoor gezien is er bovendien een opvallende parallel. De twee brede geveldelen die met hun rode, gebakken kleitegels het glazen middendeel omsluiten, vormen in
kunst
kleur en materie een – weliswaar sterk vergrote – echo van de naastgelegen oude stadspoort. Vanaf het braakland aan de andere kant van het spoor, waar het nieuwe stadshart is geprojecteerd, oogt de brede, gesloten achterzijde nu nog wel heel massief. De bebouwing van het toekomstige Eemplein kan hier misschien tot nuancering leiden.
JJ
stedenbouw
rijksdienst voor het cultureel erfgoed
rol van de rijksbouwmeester Tekst: Jaap Huisman Fotografie: Janine Schrijver
Foto boven: Een café aan de oostkant met het kunstcentrum KAdE daarachter.
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
39
Ex-Rijksbouwmeester Coenen moest een knoop ontwarren in Amersfoort:
Een grand projet dat na acht jaar de finish heeft bereikt Voormalig Rijksbouwmeester Jo Coenen kreeg bij zijn aantreden het grote project ‘nieuwbouw Rijksdienst voor Cultuurlandschap, Archeologie en Monumenten’ op zijn bord. Alleen de locatie stond vast. Gesteggel was er langetijd over het budget. Voordat de architect kon gaan tekenen moest er eerst een stedenbouwkundige beslissing worden genomen. Een reconstructie.
40
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
Trappenhuizen en kantoren
Toen Jo Coenen aantrad als Rijksbouwmeester in 2001 erfde hij tien grote projecten die illustratief waren voor de schaalsprong die Nederland zou gaan doormaken. Landschappelijk, stedenbouwkundig, infrastructureel en architectonisch. Een van die grote projecten was de nieuwbouw van wat de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten zou gaan worden, een fusie van twee rijksdiensten, die tot dan toe gevestigd waren in Zeist en Amersfoort. Ze dreigden beide uit hun te krappe behuizing te knappen. Coenen staarde naar een lege pagina. Want de RACM, nu Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, kende agenda noch adres. Begrijpelijk want er bestonden toen nog twee afzonderlijke diensten. Over het budget, waarvoor het ministerie van OCW verantwoordelijk was, bestonden alleen vage indicaties. De architect moest nog gezocht worden. Het enige wat Coenen zeker wist was Amersfoort als vestigingsplaats. Daar had de toenmalige directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Fons Asselbergs, het
Meursingterrein voorgedragen als geschikte locatie. Asselbergs, ook wethouder van Amersfoort geweest, vond dat de twee diensten op een centrale plek in Nederland, goed bereikbaar, samen moesten gaan. Van een fusie was op dat moment nog geen sprake, wel van ‘samenwonen onder een dak’. Coenen: ‘Toen ik ter plekke ging kijken, kwam ik tot de conclusie dat er een deze en een gene zijde was. Deze zijde, gelegen aan de rand van de historische binnenstad, en gene zijde aan de overkant van het spoor, waarvoor stedenbouwkundige Rein Geurtsen een plan had gemaakt. Het was op zijn zachtst gezegd een problematische opgave. Amersfoort wilde aan gene zijde een nieuw centrum maken, maar wist nog niet goed wat daar allemaal aan functies moest komen. En de verbinding onder het spoor was zo smal dat er net een fiets en een voetganger doorkonden.’ Coenen zag in dit grand projet dan ook in eerste instantie een stedenbouwkundige component. Hij kon dan wel een architect zoeken, terwijl de aannemers al aan
de deur klopten, hij moest eerst deze knoop ontwarren. Het gebouw moest als scharnier tussen oud en nieuw Amersfoort gaan fungeren. Een brug over de spoorlijn heen was geen optie, omdat dat een te hoge en dus onaantrekkelijke schakel tussen de twee stadsdelen zou worden. De toenmalige Rijksbouwmeester hoopte op medewerking van de NS om daar – op een strategische plaats bij de Amersfoortse binnenstad – een halte te vestigen, want dan zou het kantoor van de rijksdienst gecombineerd kunnen worden met een tunnel of brug. De halte voor een lightrailverbinding kwam toen nog in de plannen van de NS voor, maar zou geleidelijk verdwijnen.
oud en nieuw Minstens zo spannend was de samenvoeging van de twee diensten en dus welk programma van eisen op het nieuwe gebouw moest worden losgelaten. En dan waren er nog kritische deskundigen, zoals Fons Asselbergs, die niet voetstoots met elk voorstel akkoord ging. Overigens was het weer wel dezelfde Assel-
kunst
bergs die een publieksfunctie voor het gebouw bepleitte, een auditorium met een expositieruimte voor hedendaagse kunst die tot dan in de kleine Zonnehof te vinden was. Coenen vond dat een sterk plan, omdat het gebouw zo meer inhoud zou krijgen. Het minst problematisch was de architectenkeus. Coenen: ‘Ik zocht naar een architect die in staat was oud en nieuw met elkaar te combineren, zoals Cruz en Ortiz dat hadden gedaan in het Rijksmuseum.’ Hij vroeg in de zomer van 2001 zes architecten om een visiepresentatie, bOb van Reeth, Hans Ruijssenaars, Hubert-Jan Henket, Peter Zumthor, Rogelio Salmona en Juan Navarro Baldeweg. Het werd de laatste. ‘Ik kwam opnieuw uit in Spanje omdat de architecten daar die kunst verstaan. Navarro Baldeweg had weliswaar nog niets in Nederland gebouwd, maar wel soortgelijke opgaven uitgevoerd in Spanje waaronder een museum in Merida. Asselbergs was eerst niet erg overtuigd, omdat hij zich druk maakte over de afwerking, Henriette van der Linden, directeur van de ROB, daarentegen was meteen enthousiast.’ Hoewel Van der Linden toegaf nog nooit van de Spaanse architect gehoord te hebben, maar dat gold wel voor meer betrokkenen. Coenen moest het zelf in die tijd afleggen tegen de Spaanse architect, toen hij een competitie voor een theater in Salzburg won. ‘Toen raakte ik onder de indruk van zijn voornaamheid. Het is een man van adel, althans dat straalt hij uit.’ Die persoonlijkheid helpt hem ook bij zijn lesgeven: Baldeweg bedient een leerstoel in Harvard. De visiepresentatie van Navarro Baldeweg gaf de doorslag – Amersfoort zou een bijzonder gebouw krijgen. Navarro Baldeweg schetste een beeld van de toekomstige organisatie in een gebouw, van de publieke functies, het interieur en de samenstelling van het ontwerpteam. Met name zijn visie op de historische context en bouwen in complexe situaties bleek doorslaggevend. Het was alleen zaak hem te koppelen aan een Nederlandse partner die het bouwproces zou begeleiden. ‘Waar ik me zorgen om maakte’, zegt Coenen, ‘was dat Navarro's ontwerp in de Nederlandse maaimachine verma-
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
Roltrappen in de vide
len zou worden. Onze bouwpraktijk heeft immers een vervelend kantje, dat veel ontwerpen worden genivelleerd. Buitenlanders weten daar niet goed mee om te gaan, en zeker Navarro Baldeweg niet. Dat is niet zo’n vechtersbaas.’
glazen gevel Coenen had dat goed gezien. Met name de enorme glazen gevel bleek voor sommigen een moeilijk verteerbaar aspect, maar Coenen vond dat die er coute que coute moest komen, omdat het de fraaie Amersfoortse binnenstad met zijn Koppelpoort
naar binnen zou halen. Intussen had Coenen gedaan gekregen dat de onderdoorgang onder het spoor zou worden verbreed, waaraan het Rijk substantieel zou bijdragen. Het was een middel om de gemeente Amersfoort mild te stemmen over het ontwerp van Navarro Baldeweg,
kunst
41
maar ook bedoeld om de ontwikkeling van ‘gene’ zijde te versnellen. Hier dacht de gemeente aan een plein omzoomd met een bibliotheek, schouwburg en appartementen. Het is nog steeds een kale vlakte aan de Eem die wacht op invulling. Het was een slopend proces, herinnert Coenen zich, met vele gesprekken op het mnisterie van OCW waar staatssecretaris Medy van der Laan de portefeuille had overgenomen van Rick van der Ploeg. Op het ministerie van VROM werd de Rijksbouwmeester volop gesteund door de toenmalige minister Pronk en directeur-generaal Fred van der Veen. De Rijksgebouwendienst was ervan overtuigd dat er een goed gebouw moest komen. Maar nog steeds niet was bekend hoeveel het nieuwe gebouw van de Rijksdienst mocht gaan kosten. Er stond in een rapport uit begin 2002 een bouwsom van 80 miljoen euro voor en de geschatte oplevering eind 2003. ‘Het enige wat ik in die tijd hoorde was de vraag of het niet voor minder geld kon.’ In het vliegtuig op weg naar Berlijn waar een tentoonstelling van Rem Koolhaas geopend zou worden, besloot Coenen de staatssecretaris voor het blok te zetten. ‘Medy, zei ik, het is erop of eronder. Dit ontwerp moet uitgevoerd worden en anders maar niet. Je kunt, nee je moet me vertrouwen. Ik garandeer dat het goed is.’ En Van der Laan beloofde haar ambtenaren te overtuigen. Niet lang daarna gaf ze het groene licht. Nog steeds heeft Coenen geen spijt dat hij zo voor Navarro’s ontwerp is gaan staan, om de eenvoudige reden dat de Spaanse meester zoveel oog heeft voor de landschappelijke context van een gebouw. Het luisterde nauw in Amersfoort, terwijl het een raar rafelig stukje stad was van ongeveer 38 hectare, een parkeerterrein, de achterkant van een park, de spoorlijn en de – markante – REMUcentrale van Ben van Berkel als enige referentie. De bouw heeft langer geduurd dan Coenen had verwacht – we zijn inmiddels twee Rijksbouwmeesters verder –, het jaartal 2003 is een lachertje, maar nu staat er tenminste een pronkstuk. ‘Gelukkig is dat niet door de Nederlandse nivelleermachine kapot gemaakt.’
JJ
42
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
Bladeren in papier, ruime leestafels. Service en snelle inloop. Maar ook stilte voor studie. Gebruik van laptops en kopieerapparaten. Achter de coulissen de opslag van al het indrukwekkend materiaal op papier, film, in natura en digitaal. De bibliotheek annex leeszaal en studiezaal biedt en vraagt openheid, snelheid en maximale zelfwerkzaamheid van de bezoeker. Een ultramodern ínformatiecentrum voor Nederlands meest belang rijke archieven en collecties op het gebied van monumenten, cultuurlandschap en archeologie.
Een bibliotheek om in te grasduinen
Documentatiecentrum straalt in het volle daglicht Tekst: Agnes Koerts Fotografie: Janine Schrijver, Michiel van Nieuwkerk (portret)
rijksdienst voor het cultureel erfgoed
bibliotheek
<< Uitgiftebalie in de bibliotheek, bekleed met esdoorn.
>> Peter Don, hoofd Fotografie en Colecties, vouwt een boek met schetsen open.
stedenbouw Een twaalf meter lange tafel, witte stoelen van ontwerper Friso Kramer eromheen. De speciaal gemaakte tafel: anno 2009. Het stoelontwerp: uit 1953, opnieuw gefabriceerd als ‘Ahrend Revolt’. Via de gebogen schuine glaswand stroomt daglicht binnen over het interieur met heel veel blank hout. Zon, wolken, kletterende regenbuien zijn nabij in deze onmetelijk lijkende ruimte. De nieuwe 120 meter lange leeszaal van het Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodigt uit tot langdurig verblijf. In dit heiligdom mag je gewoon praten, in een hoek koffie drinken, achterover leunen en uitkijken over de oude stad Amersfoort. De leeszaal en de bibliotheek vormen het vlaggeschip van het gebouw. Zij
monumenten
architectuur
zijn zo opgezet, dat ze gelegenheid bieden tot ‘openheid, snelheid, maximale zelfwerkzaamheid van de klant’. Woorden van drs. Peter Don, hoofd Fotografie en Collecties, één van de geestelijke vaders van deze ruimte: ‘Omdat de klant dat wil en omdat het in de kosten scheelt’. Vanaf het begin dacht hij mee met architect Juan Navarro Baldeweg, en nu staat Don middenin dat ‘informatiecentrum’ vol keurig gerangschikte boeken, tijdschriften en ander documentatiemateriaal. Bijeengebracht uit de schatkamers van de instellingen die in dit gebouw hun gefuseerde leven voluit kunnen gaan beleven.
architectuurbeleid
stilte Zo opent zich hier de beste bibliotheek van Nederland op het gebied van monumenten, cultuurlandschap en archeologie. Met daarbij de belangrijke archieven en collecties op deze terreinen, van originele bouwtekeningen tot vondsten uit opgravingen. Achterliggende gedachte van het Programma van Eisen voor deze zaal: een gemakkelijk te betreden, uitnodigende ruimte, waar je informatie haalt en je elkaar ontmoet. Want dat is volgens Peter Don en zijn collega’s de bibliotheek die nodig is in het eerste kwart van de 21e eeuw. Zo kom je ertoe een overweldigende leeszaal
kunst
43
te bouwen met koffiehoek aan de ene kant en stille studiezaal aan de andere. Voor een breed publiek het ene, voor de vorser het andere. Don, zelf architectuurhistoricus, wijst op de bijzondere lichtval in de verschillende ruimtes. In de grote zaal via de schuine wand op het zuiden, in de studiezaal via een paar grote ramen op het westen, elders een glazen dak.
leestafel De bibliotheek annex leeszaal, koffiehoek en studiezaal beslaat de eerste etage van het gebouw. De leeszaalbezoeker is na aanmelding aan de balie in de benedenhal via de roltrap naar hier gekomen. De twaalf meter
44
stedenbouw
lange leestafel staat parallel aan lage kasten met tijdschriften en kleine uitstallingen. Ernaast enkele ronde tafels. De grijsmetalen boekenstellingen zijn omkast met houten wanden in een lichte tint. De spanten die de glazen zuidwand steunen kregen een net zo licht-houten geribbelde isolatie die ook elders in de ruimte is toegepast, onder andere voor een goede akoestiek. De glazen buitenschil bestaat uit twee wanden, waartussen de warmte opstijgt. ‘Wij zijn een presentie-bibliotheek’ zegt Don, staand bij een van de boekenkasten. ‘Dat betekent dat iedereen in de catalogus kan zoeken, zelf naar de plank loopt, het gezochte
monumenten eruit haalt en bestudeert. Dit systeem betekent groot voordeel voor de klant, en onze mensen hebben meer tijd voor het inhoudelijke werk’. Boeken kunnen alleen via het het interbibliothecair leenverkeer worden uitgeleend, andere documenten verlaten het gebouw in het geheel niet. Voorafgaand aan de verhuizing is alles voorzien van een chip met streepjescode, de zogenaamde Radio Frequency Identification (RFID). Wie met zo’n code door een poortje naar buiten loopt, wordt direct opgemerkt door een alarmsignaal. Don: ‘Wij hebben met ons materiaal drie grote slagen gemaakt, op weg naar dit nieuwe gebouw. Eerst deze
architectuur
architectuurbeleid
RFID. Dan het samenbrengen van de twee collecties. En we zitten nu middenin een digitaliseringsslag. We faciliteren met de digitale beschikbaarheid goede voorbereiding voor de mensen die hier iets willen inzien of komen studeren. We raden dan aan, zoveel mogelijk tevoren onderzoek on-line te doen.
abonnementen Nu nog staan er enkele rijen lage ladenkasten met archiefdossiers. Die worden gedigitaliseerd, waarbij we hebben besloten dat het jaar 2000 de startdatum wordt voor een geheel digitaal archief. Alles van daarvoor blijft op papier.’ De bibliotheek presenteert alle mate-
riaal vanaf 1900 in de open opstelling. Don: ‘De boeken van voor 1900 noemen wij ‘de collectie oude drukken’. Die moet je opvragen aan de balie en krijg je dan ter inzage in de studiezaal. Als je dat goed hebt voorbereid kan het zelfs voor je klaarliggen als je komt.’
Eigentijdse Revoltstoelen in de bibliotheek.
Cultureel erfgoed documenteren stelt zijn eigen eisen, ook aan de ruimte. Don wijst op de lage tijdschriftkasten: ‘Wij hebben een aantal honderden abonnementen uitgestald. Een deel daarvan wordt nog steeds per jaargang ingebonden. In andere vakgebieden, bijvoorbeeld bouwtechniek en chemie, gaat de vakpers al veel meer digitaal. Bij ons nog niet’. Hij had al eerder uitgelegd
kunst
dat juist in het métier van cultuurhistorie, een bijzonder bewaarbeleid heerst. Weinig dossiers worden afgesloten en vervolgens vernietigd: ‘Onze dossiers zijn een continue kwestie. Elk document, elke tekening en elke foto na een verbouwing, restauratie of opgraving gaat in het dossier. Dat wordt opengeslagen bij een volgende ingreep. Wij kijken continu terug: hoe deed de vorige generatie het? Wat kunnen we daarvan leren?’
laptop-aansluitingen Middenin de lange leeszaal zit verscholen en toch in het hart, de balie met de bibliotheekmedewerkers. ‘Een fantastische balie’, zegt Peter Don. ‘Veel werkruimte em alle tafels
zijn hoog en laag te stellen, op gewenst niveau. Dat kan ook met de tafels in de studiezaal.’ Die ligt aan het westelijk eind van de leeszaal, achter glazen deuren: hier heerst vooral stilte, hier hangt de sfeer van de ouderwetse bibliotheekzaal, zij het dat de donkere lambrisering en de folianten totaal ontbreken. Er zijn laptop-aansluitingen, andere moderne faciliteiten en enkele stiltecabines. Maar we treffen er wel het eerste donkere meubelstuk: een oud bruin-houten kast met vele laden en deurtjes, een erfstuk van uit een voorvaderlijke tijd, toen monumentenarchieven vanaf 1875 nog opgeborgen werden door het bureau Kunsten en Wetenschappen
architectuurbe- kunst
45
gen dat idee door de nieuwbouw van het Zeeuws Archief in Middelburg, waar architecten Benthem Crouwel voor tekenden’.
koude kluis De tussenetage strekt zich uit langs een lange open galerij, die de indruk geeft van een loopbrug boven de diepliggende leeszaal beneden. Hier zijn de brede deuren naar de kluizen en depots. Deze etage is alleen toegankelijk voor de eigen medewerkers. Eerst de ‘koude kluis’ (constante temperatuur: 3 graden Celsius) voor de opslag van meer dan 1 miljoen negatieven, die elders gedigitaliseerd worden bewaard. Daarnaast het ‘kleine depot’, en het ‘grote depot’, met enorme rolstellingen. Pas op de volgende etage komt Amersfoort-Noord in het vizier, en de spoorlijn van station Amersfoort oostwaarts: daar maakte Navarro Baldeweg de eerste vensters in de hoge, bijna blinde noordmuur die een weids uitzicht biedt op het noorden, een decor met onder meer voorbijglijdende treinen. Ook vanaf deze tweede etage trekt het zuidelijk licht in de leeszaal, diep nu, de aandacht. Met ons kijkt het geraamte van een paard neer over de lichte ruimtes beneden. Het staat in helderder licht dan ooit gedacht.
JJ
van het ministerie van Binnenlandse Zaken, onder leiding van de beroemde Victor de Stuers.
maten worden gebruikt om groot formaat (A-nul) tekeningen op uit te spreiden.
Eén medewerker is ter ondersteuning in de studiezaal aanwezig achter een tafel en éen persoon op verzoek. Hoge statafels in forse
Don, wijzend op de hooggelegen westelijke ramen: ‘Dit is qua licht één van de mooiste plekken in het gebouw’. Nu kan hij uitleggen wat
de gedachte is achter de achtereenvolgende ruimten, van de koffiehoek aan de oostelijke kant, via de leeszaal naar deze studiezaal, eigenlijk in een ronde beweging: ‘Denk aan een slakkenhuis: hoe verder naar binnen, hoe stiller, hoe exclusiever het te bestuderen materiaal. We kre-
46
Projectleider van de Rijksgebouwendienst moest fiks in het budget snijden
Van de Wet van Murphy naar “echt WAUW!” Tekst: Gerard Kerkvliet Fotografie: Janine Schrijver, Rob Hoekstra en Levien Willemse (portret)
De uitvoering van Navarro Baldewegs creatie heeft projectmanager van de Rijksgebouwendienst Sou-Fen Kao veel hoofdbrekens gekost. Zij overwon met haar team de Wet van Murphy en sloot het project af met een overtuigende finale. “Echt wauw!”, klinkt het als ze het transparante gebouw van de Spaanse architect nu binnengaat. rijksdienst voor het cultureel erfgoed
de rol van de rijksgebouwendienst
In mei 2006 werd Sou-Fen Kao gevraagd om het projectmanagement voor de nieuwbouw van de RACM & KAdE op zich te nemen. Een schitterend ontwerp voor een bijzondere locatie lag klaar. De aanbesteding had al plaatsgevonden en er leek weinig in de weg te staan om snel aan de slag te gaan met de bouw. Een bedrieglijk optimisme, bleek al gauw. De uitvoering van dit spraakmakende ontwerp uit de Architectuurnota 2000 was niet alleen technisch uitzonderlijk complex, maar stuitte ook op andere problemen. Halverwege de ontwikkeling werd het project geconfronteerd met een
fikse bezuiniging op de huisvesting van rijksgebouwen, de zogeheten 10-procents operatie. Bovendien speelden ook onvoorziene technische perikelen parten bij de uitvoering van Navarro’s ontwerp. Niemand die twijfelde aan nut en noodzaak van dit nieuwe onderdak voor de gefuseerde rijksdiensten voor Monumentenzorg (RDMZ) en Bodemonderzoek (ROB), maar van een synthese binnen de organisatie was in het begin beslist nog geen sprake, ervoer Sou-Fen Kao. Daarnaast was er nog een gebruiker: de kunsthal KAdE. Door deze drie factoren – techniek, budget en organisatie – stond het totaalplan RACM soms stevig onder druk. Waarbij vooral de
architectuurbe- kunst
‘Het was alsof je de architect zijn snoepjes afpakte’
47
<< Sou-Fen Kao, projectleider van de Rijksgebouwendienst
Sou-Fen Kao (35 jaar) studeerde Bouwkunde en Civiele Techniek met bouwmanagement als specialisme. Tijdens haar studie ging ze al aan de slag bij de ArchitectenCie. Zeven jaar geleden begon ze bij de Rijksgebouwendienst. Eerst als junior in het team van het Rijksmuseum, daarnaast als projectmanager van de nieuwbouw en het Programma van de Keuringsdienst van Waren (nu de VWA). In 2006 werd ze gevraagd om het projectmanagement van de RACM & KAdE van een collega over te nemen. Sou-Fen Kao houdt van “complexe projecten”. Ze werkt graag in teamverband. “Ik ben een echte peoplemanager,” zegt ze stralend. “ Soms voel ik me net een halve psycholoog”.
bezuiniging en de technisch complexe gevel hevig werden gevoeld.
beknibbelen Sou-Fen Kao: ‘Rampzalig. We moesten omschakelen naar een krimpscenario en zo’n 1,5 miljoen bezuinigen. De deuren in het gebouw waren al gekozen, om maar iets te noemen, en dan moet je weer opnieuw beginnen. Het is voor niemand leuk om op zo’n ontwerp te gaan beknibbelen. Je doet namelijk wel afbreuk aan het werk van een internationaal vermaard architect. Dat ligt heel gevoelig. Daarom heeft het ons alleen al drie maanden gekost om een lijst te maken van allerlei mogelijke maatregelen. En
voor sommige onderdelen twee jaar voor we een resultaat hadden waarmee de architect kon leven en dat binnen het bijgestelde budget viel.’ Met een milde terugblik zegt ze: ‘Nou zat er ook wel wat ruimte in, denk ik. Want het is met architecten net als met kinderen, als je ze de ruimte geeft in een snoepjeswinkel dan nemen ze ook álle snoepjes. Nu moest ik gewoon wat snoepjes eruit nemen. En natuurlijk dat doet zeer.’ De communicatie met de Spaanse architect Juan Navarro Baldeweg verliep merendeels via zijn Nederlandse rechterhand, Wim Woensdrecht van architectenbureau ADP, ook lid van het bouwteam. Bij zwaarwegende beslissingen over bezuinigingen of
ingrijpende technische veranderingen waren soms sessies nodig in Spanje voor rechtstreekse gesprekken met de architect. ‘Ik ben meerdere keren op zijn bureau geweest om bezuinigingen door te nemen en technische hoogstandjes te bespreken.Vooral de glazen gevel is een heel gevoelig punt geweest. Het is de kern van zijn ontwerp’, aldus Sou-Fen Kao.
De glasdiktes, de constructies voor het gewicht, de lichttoetredingsfactoren, de zontoetredingsfactoren. Telkens als er iets in constructie van het gebouw veranderde, moest je de hele gevel opnieuw doorrekenen of alles nog in balans was. Alles wat ontworpen was moest soms weer op zijn kop gezet worden... En dat binnen die bijgestelde financiële kaders’, verzucht ze.
Ze licht toe: ‘Die gevel is zo uniek, die was nog nooit op deze manier gebouwd, niet in Nederland en zelfs niet in Europa. Referenties waren er niet. Alles, maar dan ook alles in de gevel is diverse malen opnieuw bekeken, ontworpen en aangepast.
horten en stoten De geselecteerde aannemer vond het project zo complex dat hij meer werkvoorbereidingstijd vroeg voor onderzoek en bestelling van materialen. Een belangrijke complicatie voor het bedrijf was de uitvoering
48
stedenbouw
van de unieke meanderende glazen gevel van het gebouw. Uiteindelijk bleken in Europa slechts twee gevelconstructeurs in staat om te voldoen aan de eisen van zo’n complexe, dubbelhuidige glasstructuur, waaronder één Nederlands bedrijf die de opdracht werd gegund. Met sommige aanpassingen kon Navarro Baldeweg wel leven, maar met andere weer niet, aldus de projectmanager. Hij had bijvoorbeeld grote bezwaren tegen veranderingen in de kleur van de rode en zilveren stroken in de glazen gevel. ‘Hem stond een bepaalde kleur rood voor ogen die voor ons niet acceptabel was. Ik kwam er achter dat het materiaal lood en cadmium bevatte,
monumenten
giftige stoffen. Die zijn voor de Rijksgebouwendienst not done. Wij zijn op milieugebied een voorbeeld voor de bouw. Het zoeken naar een alternatief heeft heel lang geduurd. De architect wilde per se die kleur, maar die was in heel Europa op milieuvriendelijke basis niet te vinden. Uiteindelijk is het gelukt om iets te vinden dat ook voor hem aanvaardbaar was.’ De projectmanager vindt het niet verwonderlijk dat de ontwikkeling en uitvoering van het gebouw met horten en stoten is gegaan. ‘Niemand, ook Navarro Baldeweg zelf niet, had referenties voor dit project. Je bent gewoon een beetje samen het wiel
architectuur
architectuurbeleid
aan het uitvinden. Het is niet zo dat je naar een buitenlands project kan gaan om daar even wat details vandaan te halen. Het is een lang, groot en intensief proces geweest dat zich heeft gevormd tot aan de oplevering.’ Nu Sou-Fen Kao het gebouw bezoekt, valt het resultaat haar honderd procent mee. ‘Ik vind het geweldig. Als je nu binnenkomt, is het echt, Wauw!.. Het gebouw is heel mooi, harmonieus en zorgvuldig ontworpen. Het heeft een hele zuivere verhouding tussen mens en ruimte. De transparantie straalt er van af, ook in de kantoorruimten. Je hebt zoveel glas in het gebouw,
kunst
zoveel doorkijk en zoveel gevoel van ruimte. Als je langs de vides loopt zie je die gevel met al zijn schakeringen en golvende bewegingen. Dat is een geweldige beleving. Buiten, op het dak, heb je weer een andere ruimtelijke ervaring. Vanuit de decision room en het dakterras kijk je uit over heel Amersfoort. Kijk je naar links, dan zie je het nieuwe Amersfoort en kijk je naar rechts, dan zie je het oude centrum met de Koppelpoort en zijn historische gebouwen. Het gebouw vormt echt de overgang tussen die twee werelden.’
JJ
stedenbouw
monumenten
architectuur
architectuurbeleid
kunst
49
Wonderland. Through the looking glass. Tot en met 30 augustus 2009. www.kunsthalkade.nl
Nederland heeft er een nieuwe kunsthal bij: KAdE in Amersfoort. De kunstinstelling is ondergebracht in het gloednieuwe gebouw van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, waar het zijn eigen ruimtes heeft. De bevlogen hoofdcurator is Robbert Roos. Hij hing er het hoofdredacteurschap van het kunsttijdschrift Kunstbeeld voor aan de wilgen. rijksdienst voor het cultureel erfgoed
kunst
Tekst: Xandra de Jongh Fotografie: Peter Cox (kunstwerken), Janine Schrijver (interieur)
Robbert Roos leidt Kunsthal KAdE in Erfgoedgebouw:
‘Een beetje Pietje Bell in Amersfoort’
Mathew Weir, Banquet (2005).
Een paar dagen voor de opening op 1 mei gaat het er hectisch aan toe in KAdE, de nieuwe kunsthal in Amersfoort. De tentoonstelling is zo goed als ingericht, maar het gebouw zelf is nog niet af. Vrachtwagens rijden af en aan, werklui lopen druk door elkaar heen, grote transportkisten blokkeren de entreeruimte en de alarminstallatie werkt ook nog niet helemaal naar wens. De mobiele telefoon van hoofdcurator Robbert Roos gaat voortdurend over. ‘Waar blijven de entreedeuren?’ ‘Wanneer komt de verlichting binnen?’, zo ondervraagt Roos niet helemaal stressvrij zijn onzichtbare gesprekpartners. Ok, hij wist van tevoren dat hij aan bouwbegeleiding moest doen, maar het is een soort van zeskoppig monster gewor-
den. Dat ie zich een dag lang moet bezighouden met de levering van toiletgarnituur. Gek, wordt hij ervan. In 2007 wordt Roos (44) als kwartiermaker aangetrokken voor een nieuwe kunstruimte in Amersfoort. Een opvolger van De Zonnehof, het centrum voor moderne kunst in Amersfoort, dat in 2008 zou worden opgeheven. Van de 16.000 vierkante kantoormeters worden er in het ontwerp 1500 uitgespaard voor een tentoonstellingsruimte verdeeld over drie verdiepingen, met daarbij een lunchcafé en winkel. Roos adviseert om er een kunsthal van te maken; verzamelende instituten zijn er in Nederland volgens hem al genoeg. “Ik heb gezegd: Wees ambitieus. Probeer over Amersfoort
heen te denken. Maak er niet een lokaal centrum van, maar een nationaal instituut dat in Amersfoort gevestigd is. Denk internationaal. Probeer zoveel mogelijk, waar financieel mogelijk, een internationale dimensie te geven. En wees ook een beetje avontuurlijk – een beetje Pietje Bell. Doe dingen die ergens anders niet zo snel gebeuren of die andere mensen niet zo snel durven.” Roos gaf ook het advies om het aanbod breder te trekken dan alleen eigentijdse kunst. En dus staat KAdE – kunst aan de Eem – voor kunst, architectuur, vormgeving, design en eigentijdse cultuur. De kunsthal maakt onderdeel uit van de Stichting Amersfoort in C, waar ook het Armando Museum, Museum Flehite, het Mondriaan huis en het
50
stedenbouw
Architectuurcentrum Amersfoort toebehoren. Het architectuurcentrum, dat voorheen kantoor hield in de Zonnehof, deelt nu de burelen met KAdE.
fisheye Het voordeel van een kunsthal, benadrukt Roos, is dat je beweeglijker bent. “Ik ben niet gebonden aan een verzameling. Van graffiti tot Biedermeier-beeldjes; ik kan alles tonen. Die openheid is heel cruciaal voor KadE.” Het past goed bij wie hij is. “Ik heb een journalistieke blik. Dat is altijd heel gevaarlijk, want het wordt vaak met oppervlakkigheid vergeleken. Ik denk dat ik voldoende inhoudelijk ben, en inhoudelijke keuzes maak, maar die journalistieke blik is een heel brede blik. Ik kijk niet vanuit een agenda, leg me niet vast op een agenda – dat wil ik niet. Mijn bandbreedte is niet een klein hoekje, maar bijna fisheye. Ik kijk vanuit de vroegste renaissance tot aan de jongste kunstenaars – dat vind ik allemaal interessant. KAdE moet voor een kaleidoscopische blik staan. Hij voegt er aan toe: “Ik wil niet monomaan zijn. Dat vind ik nu juist van een aantal kunstinstellingen in Neder-
monumenten land, dat ze te monomaan zijn, dat ze bijna formule denken hanteren.” Maar wat hij ook gaat tentoonstellen, kwaliteit zal altijd voorop staan. “Ik wil van ieder genre de beste werken en niet de tweede garnituur.” Blockbusters, grote en populair opgezette publiekstrekkers zoals vaak in de Rotterdamse Kunsthal te vinden, ambieert Roos niet. Hij legt uit: “Ten eerste doen ze dat in Rotterdam al heel goed, bovendien heb ik er het geld noch de ruimte voor. Maar ik wil ook meer cutting edge zijn dan wat de Kunsthal in Rotterdam brengt.”
geweld en dood De openingstentoonstelling Wonderland Through the Looking Glass, die tot eind augustus is te zien, is daar een voorbeeld van. Uitgangspunt van de tentoonstelling is hedendaagse kunst waarin het verhalende centraal staat. Het werk van de 22 internationale kunstenaars, die Roos in Wonderland laat zien, heeft een fabelachtig of sprookjesachtig karakter. Inherent aan sprookjes, zijn het werken met een bitterzoete twist. Zoals de kleianimaties van de Zweedse Nathalie
architectuur
architectuurbeleid
Djurberg. De, door zoet ogende meisjesfiguren bevolkte, vertellingen zijn stuk voor stuk doorspekt met geweld, seksueel misbruik en de dood. Een ander voorbeeld is de ter plekke gemaakte sculptuur van Maartje Korstanje (1982). Een dierenschedelachtig gedrocht, dat om een balustrade van de mezzanine in KAdE heen is gedrapeerd. Het jonge talent Korstanje is overigens een van de weinige, Nederlandse kunstenaars in de tentoonstelling. En van de buitenlandse kunstenaars is waarschijnlijk maar een handjevol echt bekend bij het Nederlandse publiek. Iedereen kent de Engelse broertjes Chapman, maar het werk van, de elders furore makende, Djurberg is in Nederland niet eerder te zien geweest. “In Nederland moet ik inderdaad bij de helft van de deelnemende kunstenaars uitleggen wie het zijn. In het buitenland zeggen ze: Goh, wat een interessante lijst.”
hiaten Roos staat bekend als een veelvraat van kunstbeurzen, biënnales en tentoonstellingen in alle uithoeken van de
kunst
wereld. De openingstentoonstelling is dan ook gemaakt op basis van jarenlang zien. “Ik wilde vooral een heel divers beeld laten zien, werk van een aantal hedendaagse kunstenaars die met dit thema bezig zijn.” Nederlandse tentoonstellingen vindt hij over het algemeen nogal eenzijdig. “Als het om hedendaagse kunst gaat is het modernisme hier leidinggevend. Het concept wordt nog steeds interessanter geacht dan het beeld.” Roos wil met KAdE die hiaten in het Nederlandse tentoonstellingsbeleid proberen op te vullen. “Wat ik denk te kunnen toevoegen, is dat ik vanuit mijn brede blik en internationale ervaring dingen kan oppikken die in Nederland nog niet zo gezien zijn.” Hij voegt er fijntjes aan toe: “Of die men niet wil zien.” KAdE streeft ernaar om 30.000 bezoekers per jaar te trekken. Niet heel veel, maar ook niet heel weinig. “Bezoekers zijn belangrijk voor je inkomsten - het is dus voor mijn eigen belang dat ze ook komen. Maar het moet niet zo zijn dat je op de knieën gaat voor het publiek. Dat wil ik ab-so-luut niet. Ik maak waarvan ik vind dat het relevant is.” Als curator merkt Roos relatief weinig verschil met zijn vorige baan als kunstcriticus. In plaats van keuzes maken voor een artikel - waar schrijft hij wel of niet over - maakt hij nu keuzes voor een tentoonstelling. Wat prikkelde hem eigenlijk om de overstap te maken van hoofdredacteur van een kunsttijdschrift naar hoofdcurator
stedenbouw
smaak–special n˚8
rijksdienst voor het cultureel erfgoed 03 – Een uitvinding in Amersfoort 05 – Er zij licht, oordeelde de architect 10 – Van twee diensten naar een Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 12 – Rubberen klossen en een klimaatgestuurde gevel: techniek 15 – boek: Erfgoedbalans eerste in een reeks 16 – Directeur Van ’t Veen streeft naar een kenniscentrum 20 – Medewerkers weten alles van oude bomen, glas, tuinen en wrakken 26 – Laocoon-groep inspireerde kunstenaar Guido Geelen 29 – Alledaags Nederland is terug te vinden in de collectie 32 – Interieur gaat door op de lichtheid van de architectuur 39 – Een grand projet dat na acht jaar de finish heeft bereikt 36 – De gemeente Amersfoort heeft er een aanwinst bij 42 – Bibliotheek is plaats voor contemplatie en onderzoek 46 – Rijksgebouwendienst slalomde langs obstakels naar klinkend resultaat 49 – Kunstcentrum KAdE wil tegendraads en eigenzinnig zijn 52 – nasmaak: Farid Azarkhan, projectleider bij storm en bij mooi weer
smaak, blad voor de rijkshuisvesting, is een uitgave van de Rijksgebouwen dienst. smaak verschijnt vijf maal per jaar. Het aanvragen van nummers kan schriftelijk via de Rgd-Infofoon (IPC 465), Postbus 20952, 2500 EZ Den Haag of per email info.infofoon@minvrom.nl. Via deze adressen zijn ook vorige nummers van smaak te bestellen. Meer info bij de Rgd-Infofoon 0800-899 11 03 of op www.rijksgebouwendienst.nl.
van een kunstinstelling. Roos geeft antwoord: “Van kwartiermaker ben ik gevraagd om hoofdcurator te worden. Die optie was er vanaf het begin, maar ik moest eerst bij mezelf nagaan: wil ik dit ook. Ik zit al 20 jaar in het schrijversvak, in die kunstkritiek. Na al die jaren leek het me leuk om aan die andere kant van de lijn te kijken: van beschouwen naar maken.”
recensie Roos, als journalist opgeleid, heeft behalve over beeldende kunst ook veel over architectuur geschreven. Wat vind hijzelf eigenlijk van het gebouw waarin KAdE is terecht gekomen? Roos formuleert een korte recensie. “Ik vind het heel knap hoe Juan Navarro Baldeweg dat enorme volume van 16.000 vierkante meters heeft genuanceerd. De naastgelegen Koppelpoort, dat middeleeuwse stadspoortje, die had je enorm weg kunnen laten donderen. Dat heeft ie niet gedaan, door dat hellen van die grote glazen voorgevel, waardoor de lucht wordt gereflecteerd – in zijn visie de wolkenlucht. Soms lukt dat, maar vaker ook niet. Desondanks wordt dat
monumenten
architectuur
vlak wel verzacht. Het is knap dat hij dat voor elkaar heeft gekregen.” Helemaal tevreden is Roos niet. De ruimte van KAdE in het gebouw is weliswaar door de architect als tentoonstellingsruimte ontworpen, maar een aantal zaken had de kersverse hoofdcurator graag anders gezien. “Het is een mooie ruimte, maar complex om in te richten. Navarro Baldeweg houdt erg van zichtlijnen, dat heeft ie op zich mooi gedaan, maar het is wel lastig met een tentoonstelling: het licht komt overal vandaan. Het is daardoor moeilijk om een beslotenheid te creëren. Ook logistiek is het een lastige ruimte. Er gaat bijvoorbeeld maar een klein liftje naar de verdiepingen. Kunstwerken kunnen er moeilijk
architectuurbeleid
komen, het moet allemaal moeizaam met optakelen gebeuren. Nogmaals het zijn prachtige ruimtes, maar ze zijn niet makkelijk te bespelen.”
alle decor weg De ruimtes naar zijn hand zetten door het inzetten van speciale tentoonstellingsarchitectuur ziet hij, afgezien van de kosten, niet echt zitten. “Ik wil geen tentoonstellingsrimram hebben rondom de kunst. Alle decor weg, laat de kunst maar spreken. Bij Wonderland heb ik beneden bij de tekeningen van Henry Darger voor de glazen voorgevel gordijnen opgehangen, voor de rest heb ik geen toegevoegde middelen gebruikt. Dat zal in de toekomst
kunst
51
niet veel anders zijn. Ik ben iemand die de kunst centraal stelt. Als je bij KAdE binnenkomt dan zie je de kunst, de kunst spreekt en de kunstwerken gaan relaties met elkaar aan. De kunst doet al het beeldende werk, en niet de decorbouw. In die zin heb ik niet zo’n behoefte om de kijker lekker te maken. Als de kijker lekker gemaakt moet worden om kunst te kijken, gaat er eigenlijk al iets mis.” Terug naar de kunstbeschouwing als fulltime job ziet Roos niet snel gebeuren. Het curatorschap voelt goed. Het schrijven van een boek staat nog wel op zijn lijstje. “Om een reflectie te geven op die 20 jaar van duizenden tentoonstellingen zien.” Tot aan zijn pensioen blijft hij bij KAdE waarschijnlijk niet. Hij heeft nu nog weinig tentoonstellingservaring, maar over een aantal jaar zou hij er niet voor terugdeinzen om bij een groter museum aan de slag te gaan. Het Stedelijk Museum in Amsterdam? Roos lacht.
JJ
abonnementen smaak: Het is mogelijk een abonnement te nemen op smaak. De prijs voor vijf nummers (een jaargang) bedraagt € 25, een los nummer kost € 5,00. U krijgt hiervoor een acceptgirokaart toegestuurd. Abonnementen kunnen op ieder gewenst moment ingaan. hoofdredacteur/eindredactie: Jaap Huisman medewerkers aan dit nummer: Xandra de Jongh, Gerard Kerkvliet, Olof Koekebakker, Agnes Koerts, Egbert Koster, Anne Luyten, Carien Overdijk, Anne Versloot. fotografen: Peter Cox, Rob Hoekstra, Michiel van Nieuwkerk, Janine Schrijver en Levien Willemse vormgeving: Barlock, Den Haag / druk: DeltaHage, Den Haag verspreiding: Pondres, Tilburg
Pagina 50 rechts: Rina Banerjee, Sweet chesse and harvest flowers draped the meat’s head with blessings, weddings, (2008). Pagina 51 met de klok mee: Liz Craft, The Pony (2004). Nathalie Djurberg, I found Myself Alone, (2008). Jake & Dinos Chapman, My Giant Colouring Book (2004) Rina Banerjee, For the Love of Falling Fearless upon flowers burning orange and prickly too as are Empires and Rajas, Queens fail (2008).
≥
Dit is een publicatie van: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Rijksgebouwendienst > Rijnstraat 8 > 2515 XP Den Haag >www.vrom.nl 9017
voor het cultureel erfgoed
Bij de start van het traject was er veel weerstand tegen de verhuizing naar de nieuwbouw. Dat hing ook samen met de fusie van de twee diensten. Onze nieuwe naam is gelanceerd op de eerste dag van ingebruikname, 11 mei 2009. In de periode van de voorbereiding op de verhuizing heeft de organisatie een heftige tijd gehad.
De medewerkers hadden ook wel andere zaken aan hun hoofd. Het heeft veel tijd en energie gekost om mensen mee te krijgen. Er zijn informatierondes op alle afdelingen georganiseerd om iedereen warm te krijgen voor het nieuwe pand en de verhuizing. Tot vier weken voor de verhuizing stond ik presentaties te geven. Ik sta gemakkelijk voor een groep mensen, dat heeft wel geholpen. Ik kan mensen wel enthousiast krijgen. Mijn ervaring met dit soort projecten heeft mij ook geholpen; ik zit al veertien jaar in dit vak. Op de dag van de inhuizing hebben de directeur en ik alle medewerkers ontvangen en welkom geheten in hun nieuwe huis. Ook de buren, de gemeente Amersfoort, waren uitgenodigd. De burgemeester nam driehonderd koekjes mee. Medewerkers hadden zelf bloemen meegebracht. Die eerste werk-
dag hebben we ook gezamenlijk geluncht, en er was een borrel na afloop. Of de scepsis nu weg is? Voor een groot deel wel. Veel mensen moeten nog wel hun “loopje” vinden. Het gebouw is heel transparant, dat vindt niet iedereen even makkelijk. Je bent zichtbaar en dichtbij. Hier werken veel hoogwaardige professionals met een universitaire opleiding, gewend om op een eigen kamer te zitten. Dat is dus wennen. Maar ik zag de sfeer wel veranderen. Dat de organisatie nu bij elkaar zit, is een groot voordeel. Heerlijk om op één locatie te zitten. Het gebouw is een goed gelukte combinatie geworden tussen functie en esthetiek, vind ik. Alles klopt het werkplekconcept, de inrichting van de hal, de prachtige bibliotheek met collecties.’ Tekst: Marianne Schijf
smaak special
‘Ik ben sinds maart 2007 betrokken bij de nieuwbouw. We wilden een betere projectorganisatie rondom nieuwbouw en daarover sparren met de Rijksgebouwendienst. Er moesten in het nieuwe pand steeds meer functionaliteiten beschreven worden over de inrichting, en dan ging het over uiteenlopende zaken zoals de beveiliging, de inrichting van de werkplekken, het tapijt, het klimaatbeheersingssysteem. In die periode was ik interim hoofd Facilitaire Zaken, dus het was logisch dat die vraag bij mij terechtkwam.
rijksdienst voor het cultureel erfgoed
farid azarkan projectleider bij de rijksdienst
Los nummer €5,-
05 – architectuur is nieuw voor nederland 12 – een uitvinding in amersfoort 16 – een nieuw kenniscentrum is geboren 20 – s pecialisten over hun cultureel-
maatschappelijk werk
26 – keramische beeldengroep siert entree
smaak stedenbouw monumenten architectuur architectuurbeleid kunst
special
rijksdienst voor het cultureel erfgoed