architectuur
architectuurbeleid
55
Over enkele jaren wordt het gebouw van het ministerie van VROM aan de Haagse Rijnstraat ingepakt met steigerdoek. Het gebouw wordt vernieuwd en geschikt gemaakt voor de gezamenlijke huisvesting van ambtenaren van Verkeer en Waterstaat en VROM. De ambitie is hoog: het rijkskantoor moet zo duurzaam mogelijk worden. SMAAK volgt de voorbereidingen en de verbouwing op de voet in een aantal korte verhalen. Deze keer: brainstormen over duurzame werkplekken met ‘Cradle to Cradle’-grondlegger William McDonough.
Architect bepleit beter benutten van atriums in VROM-ministerie
Rijnstraat 8 wordt duurzaam en eigentijds VROM-gebouw opnieuw duurzaamheidssymbool Het vernieuwde ministerie van VROM aan de Haagse Rijnstraat moet over een aantal jaren een eigentijds en duurzaam rijkskantoor zijn. Daarmee lijkt de geschiedenis zich te herhalen. Toen het bijzondere gebouw met zijn klimaatregulerende atria in 1992 werd opgeleverd, was het al een symbool van milieuvriendelijkheid. Architect Jan Hoogstad had niet alleen een energiezuinig kantoor ontworpen, waar de muren uit beton met puingranulaat bestonden en tropisch hardhout en asbest waren geweerd. Hij had ook een aangename werkplek gecreëerd, waar medewerkers in hun kamers van daglicht konden genieten en de ramen of de zonwering zelf konden bedienen. In het pand was ook op grote schaal zuinige HF-verlichting ingebouwd, die later de standaard zou worden voor kantoren en scholen. Ondanks de duurzame prestaties is de nieuwbouw voor ongeveer dezelfde prijs – 345 miljoen gulden – opgeleverd als een ‘normaal’ kantoor.
andere smaken
Tekst: Jaco Boer Fotografie: Levien Willemse
Hij was al eens eerder op bezoek bij het ministerie van VROM aan de Haagse Rijnstraat. Maar veel tijd om het gebouw te bekijken had William McDonough toen niet. Vandaag kan hij zijn ogen in alle rust over de gevels en vloeren laten glijden. Projectdirecteur Jochem Frehe, die namens de Rijksgebouwendienst de vernieuwing van het VROM-gebouw coördineert, leidt de architect en medegrondlegger van de ‘Cradle to Cradle’(C2C)-filosofie rond door de bijzondere schepping van architect Jan Hoogstad. Zeventien jaar geleden leverde deze een kantoor op dat destijds als hoogtepunt van milieuen mensvriendelijk ontwerpen werd gezien. De lange gangen, de metershoge atria en de coffeecorners
waar medewerkers graag vergaderen: ze komen allemaal aan bod tijdens de rondgang. Af en toe stelt McDonough een vraag. Maar meestal luistert de Amerikaan geconcentreerd naar de uitleg over het gebouw en de manier waarop medewerkers het gebruiken. Voor een analyse vindt hij het na afloop nog veel te
vroeg. Maar het is hem tijdens de wandeling wel opgevallen hoe weinig mensen gebruik maken van het atrium. ‘Daar kun je veel meer mee doen.’ William McDonough is op de Dag van de Duurzaamheid door de Rijksgebouwendienst en de Programma
directie Nieuwe Huisvesting van het ministerie uitgenodigd om te filosoferen over de rol die C2C kan spelen in de vernieuwing van Rijnstraat 8. In de komende jaren wordt het rijksgebouw namelijk vernieuwd en geschikt gemaakt voor de gezamenlijke huisvesting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat
en het ministerie van VROM. Het staat nog niet precies vast wat er allemaal gaat veranderen. Wel zullen de klimaat- en lichtinstallaties worden vernieuwd en de indeling van de werkplekken worden aangepast aan nieuwe inzichten en principes zoals de rijkswerkplek. De minister van VROM heeft ook de ambitie uitgesproken om de nieuwe huisvesting zo duurzaam mogelijk te maken. Voor de C2C-filosofie is daarin een belangrijke rol weggelegd.
avontuur Hoe deze principes moeten worden vertaald naar een nieuw gebouw ontwerp, is nog onduidelijk. ‘Voor de Rijksgebouwendienst en de betrokken ministeries is het invullen van de duurzaamheidsambitie een groot avontuur’, vertelt Frehe in zijn inleiding op de lezing van McDonough. De projectdirecteur heeft wel een paar suggesties waaraan je bij de vernieuwing vast zou kunnen houden. ‘Geef ruimte aan diversiteit in allerlei opzichten en probeer een gezonde werkomgeving te creëren. Een betere verbinding tussen stad en gebouw staat ook hoog op ons verlanglijstje.’ Directeur Peter Welling van de Programmadirectie Nieuwe Huisvesting binnen VROM zou duurzaamheid graag breder vertaald zien dan alleen technische aspecten. ‘We moeten inspelen op nieuwe inzichten in de rol van kantoren. En vergeet ook de medewerkers niet. Er moeten dadelijk ruim drieduizend mensen in het nieuwe gebouw met plezier kunnen werken. In de komende anderhalf jaar gaan wij hen nadrukkelijk betrekken bij onze opgave. Ik ben vooral benieuwd naar de ideeën van de jonge generatie. Die kijkt toch anders tegen een werkplek aan dan mensen die al een tijdje bij de rijksoverheid meedraaien.”
jong talent
Atriums worden te slecht gebruikt en gangen zijn te donker en te laag.
Een groep jonge ambtenaren van VROM en V&W is in het gebouw alvast op onderzoek uitgegaan en presenteerde tijdens de bijeenkomst met McDonough de resultaten van hun korte inspectie. Een aantal zaken zagen ze liever nog vandaag dan morgen verdwijnen. Zo willen ze af van de lange donkere gangen met hun lage plafonds die als deprimerend op hen overkomen. Ook het grote restaurant zou beter in kleinere
eenheden opgedeeld kunnen worden, zodat er meer ruimte ontstaat voor persoonlijke service en voorkeuren. Het liefst zagen de ambtenaren het ministerie na de verbouwing terugkomen als een plek waar collega’s elkaar op informele manier en in een aantrekkelijke omgeving kunnen ontmoeten. ‘Een document bewerken kun je ook thuis doen. Daarvoor hoef je niet naar kantoor te komen’, aldus één van de aanwezigen. De huidige coffeecorners en atria zijn eerste goede stap in deze richting, maar ze zouden veel intensiever gebruikt kunnen worden. ‘Zet in het atrium veel meer planten en vergroot er het aantal werk- en vergaderplekken via extra hangbruggen of entresols’, was het advies. McDonough bleek niet verrast over de wensen van de jonge medewerkers. ‘Veel kantoren zijn machines waarin we moeten werken. Maar we brengen onze tijd het liefst door op plekken die tintelen en sprankelen. Je moet je er welkom voelen en kunnen groeien. Ik ontwerp daarom vaak gebouwen als woonhuizen met hoge plafonds en toegang tot frisse lucht en daglicht. Als er over honderd jaar op die plek geen kantoren meer nodig zijn, kun je ze ook gemakkelijk ombouwen tot appartementen. Dat medewerkers informele ontmoetingsplekken willen, kan ik goed begrijpen. Een gebouw is een levend organisme, dat net als de mens een hart nodig heeft dat de gemeenschap voedt en bindt. Dat kan een park of een atrium zijn, maar niet een ongezonde kopieerruimte waar mensen astma krijgen van de tonerinkt.’
overvloed McDonough pleitte er in zijn lezing sowieso voor om duurzaamheid breder te zien dan het zuinig omspringen met grondstoffen en afval. ‘C2C gaat over het vieren van diversiteit en overvloed. Economische groei is prima als je materialen gebruikt die na afloop als voedingsstoffen in oneindige biologische en technologische kringlopen opgenomen kunnen worden. Mensen moeten niet proberen om zich minder slecht te gedragen, maar juist hun best doen om in harmonie met hun natuurlijke omgeving te leven. Het gaat om het zoeken naar een balans tussen ecologische diversiteit, economische rijkdom en sociale rechtvaardigheid.’
C2C in een notendop Cradle to Cradle (‘van wieg tot wieg’) is een nieuwe optimistische visie op duurzame ontwikkeling waarin op economische groei en consumptie geen taboe meer rust. Het is ontwikkeld door de Amerikaanse architect William McDonough en de Duitse chemicus Michael Braungart. Zij zien afval als grondstof voor nieuwe producten, die na hun gebruik worden opgenomen in oneindige biologische of technologische kringlopen. Materialen moeten wel voor 100% en zonder verlies van kwaliteit kunnen worden hergebruikt. Het zoeken naar stoffen die aan deze eigenschappen voldoen, is een belangrijk element van de C2Cbenadering. C2C-oplossingen moeten goed zijn voor zowel ecologie als economie en een sociale meerwaarde hebben. In de afgelopen jaren zijn veel overheden en grote bedrijven enthousiast geraakt over deze nieuwe kijk op duurzaamheid. In China wordt het boek dat MacDonough en Braungart over C2C schreven, zelfs als handleiding gebruikt voor de introductie van een circulaire economie.
De architect erkende wel dat er nog geen gebouwen bestaan die voor 100% aan deze principes voldoen. ‘We weten nog van te weinig bouwmaterialen of ze zonder verlies van kwaliteit op een veilige manier hergebruikt kunnen worden. Voor de korte termijn moet je daarom voor de best mogelijke oplossingen kiezen. Het kan nog wel enige tijd duren, voordat C2C bij het ontwerpen van producten en gebouwen de standaard is geworden. Op dit moment gaat het er vooral om dat we de juiste richting inslaan naar een veilige, gezonde, diverse en eerlijke wereld. Water, bodem, en schone lucht moeten we op een rechtvaardige en een economisch en ecologisch verantwoorde manier gaan benutten. Dat is ons uiteindelijke doel.’
bouwafval als grondstof In de C2C-filosofie wordt afval als voedsel beschouwd voor nieuwe producten. Bij de vernieuwing van het ministerie ontstaat volgens schattingen dadelijk 100.000 kubieke meter aan sloopafval en 15.000 kubieke
meter bouwafval. Heeft McDonough al een idee hoe je dat zou kunnen hergebruiken? ‘Nee. Ik ben hier nog maar net. Het kost tijd om alle materialen te inventariseren en bestuderen. Misschien zijn veel producten wel zo slecht dat je ze simpelweg moet vervangen door materialen die wel in oneindige kringlopen opgenomen kunnen worden. Bovendien moet je de verschillende maatregelen goed tegen elkaar afwegen. Veel medewerkers willen bijvoorbeeld dat de plafonds worden vervangen. Ik begrijp dat ook wel. Je hebt ruimte boven je hoofd nodig om helder en creatief te kunnen denken. Maar misschien levert zo’n maatregel zoveel nutteloos afval op dat je maar een deel gaat vervangen. Dan kom je je medewerkers wel tegemoet, maar wordt het milieu niet onnodig belast.” Het beschikbare budget zal uiteindelijk ook bepalen wat er vanuit de C2C-gedachte allemaal mogelijk is bij het vernieuwen van het ministerie. McDonough: ‘Het is denkbaar dat bij het afwegen van ingrepen andere
maatregelen veel goedkoper blijken te zijn en meer resultaat opleveren. Je zou ook de focus bijvoorbeeld op het aanpakken van de atria kunnen leggen. Persoonlijk zie ik daar allerlei mogelijkheden om er met balkons en extra hangbruggen meer werkruimte te realiseren. Met zijn overvloed aan daglicht en frisse lucht kan de plek zelfs uitgroeien tot het groene hart van het gebouw, waar je draadloos over het internet kunt surfen of een cappuccino drinkt met je collega’s. De belangrijkste opdracht is dat medewerkers zich in het gebouw ‘happy’ voelen. Als ze het er zo prettig vinden dat ze er wel zouden willen trouwen, heb je de juiste dingen gedaan.’
JJ