,Vl .
L u u r ^ i
r no uk
\
* / '
Xr B osch
.F
^V#
; ■' 4 4 S & ï. I , W 'Ar
\ u )7 f.tvto’lu ■ /•,/,'/’ V ie n rtc h o re
O/ 'l’Ot
Vt\rele
\
i
t > |>
X
TI R
J>
G
D e r O o e lu .
-B ooijd& ei 0,/iOuy
^
&
S o n w r ijtv i
R
A
D ell eer van R obin n
'uu. \l>,m n.o t b r
°
0 B,
•Je'
<>'W U^iil T
lY ild e n d r ie s
~ï.
^ L a tu ie a
*'
J fe r, %Re cc Ie te ^
___ r fj' lI J o X l l l>Ê>\/'O jsaa
^ tor S e rc k. e
lV
^m d & * ic lu ru tet^ a
JP %•SwhiY ^7V
eX
X
\$ J V ? v e /e d l h w \ n r e /a e i•
V,
J ^ l' /t /e j/ie )
^
"P^-
$
PoJeo Hoeek boert
v:r f
X"i-i-X , I X ° ^X
c
^B oeckboolm » ^ j ÏM
i
■chien
.Z e v e r e n^
i
' ...........
/
BT,o y-U'V» h e m V^ 1 ^f f m <W •r k o n u X
/
\ tl-1
°7
o { \ j j > *M,) *'tfci
W///W5W T h Y JyW Claerbout
^
lè a h e in .A
j k
_
. •Æ'-Î'a
‘
X y X, W jr *\ X w ** > . F eü t
a n q e v 'e /d l Merejte
DD,
+uypt.
c
^
■ t e m I~ r y y b ^ '- C ^ J o i( /iir ïï.m /
f
ï
c
Be.rch L o/ldel
.j^
j I^Ten Ja 1 \*Æ 7A
• i
,.
tu ^]n 'iu rbecke(>
'j-fijo e q m s n (IValLy hem%JT. - F
.takelt liat’r
y tn iU J'r u n ifr fi
t v : xuwChaü^
v l? it'
'In o eo n u n y trrb *^ ^
o
1
\ïH u v * i'C h a t
rrfj
Æ
1.•' <,
î A«T,»% ac.••.•'^vl ^ |5
^ 'gerrL
En>±
'•
B itijebe
cf,au/ \ A l a e L t f i i V t i
A T lu fft ten F in w y ^ f { \7 ) e n 'trvaem'
-j
*>>,„
i. W/’)’:
SE
Jfuilelu/eye
p... •* \
V
Z Jh Jlo m B r u o ifo
j
Outjhent
* trE h 'V
4di
JStopsIu
' ■ï h f â X A ê *
-
lW -
^J SB‘iL r t **
'tfArelijJian,
te/-•e,/ - r
- h- rc ’t j/jven hetyÿ ï ï ^LL
D a r li
■ahorn
'o'jLztn IfJrfft’ll i Hoüj ftu i.r° ’AtW *
ï
Lauu>e
**z
B o lly /n m
7&® 1
° Ji/\ iM -e r te f f , y j t’ a ! K
fie r T ffé Je J' ^
^
* to j/ea h ern 'F
a l e r t e jy e e iY /h ,
c f\n i
' E /tr r i/
Leur
J l ' t f f f ifi
ONTELBAAR
zijn de diensten die de Bank U kan-verstrekken zowel wat geldbeleggingen als wat kredieten betreft. Een goede raad ... bespreek in vertrouwen al uw financiĂŤle zaken met een deskundige van de
BANK VAN ROESELARE EN W E S T - V L A A N D E R E N
zo wint U zeker tijd en geld !
Agentschap Tielt, Markt 24
DE ROEDE VAN HELT Heemkundige Kring voor Tielt en de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
Voorzitter : P. Vandepitte, Driesstraat 9, 8880 Tielt Tel. 051/40.17.00 Ondervoorzitter : Gh. Vandeputte, Statiestraat 83, 8780 Oostrozebeke - Tel. 056/66.90.91 Secretaris : Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, 8880 Tielt Tel. 051/40.18.38 Redactie : J. Billiet Ph. De Gryse W. Devoldere P. Vandepitte R. Vanlandschoot Lidmaatschapsbijdrage : 350 fr. (te storten op PR. 000-0398411-32 van de Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, 8880 Tielt. Verschijnt viermaal per jaar.
Er worden geen losse nummers verkocht.
INHOUD VAN DIT NUMMER : P. V A N D EPITTE, De Roede van Tielt 1970-1980. A. CALLENS, De Lettergilde van het Sint-Jozefscollege Tielt 1871-1880. P. D EW ITTE, Geschiedenis van Aalter (Stockman) : Een schoolvoorbeeld van streekgeschiedenis. Tieltse liedjeszanger Jan N olf en de Brugse protestbetoging. Duivenliefhebbers in de jaren twintig. Inhoudsopgave De Roede van Tielt 1970-1980.
Wettelijk depot : D/1981/1624-1
2 5 28 35 36
DE ROEDE VAN TIELT
1970-1980 Paul Vandepitte
ONTSTAAN Toen in 1969, in de schoot van de toenmalige Raad van Beheer van de Stedelijke Culturele Raad onder voorzitterschap van Flor Baert, de opmer king kwam, dat in Tielt een vereniging ontbrak die zich inliet met het heemkundig-historisch aspect van de stad en de streek, kreeg ik de opdracht hiervoor initiatieven te ontwikkelen. Valère Arickx werd aange zocht om als gastspreker te fungeren en op 24.2.1970 was er in de Raadszaal van het stadhuis een ruim publiek opgekomen voor deze propagandavergadering. Uit het gesprek dat daarop volgde, bleek dat de belangstelling en de bereidheid voorhanden waren om een heemkundige kring op te richten. Op 28 april 1970 waren in dezelfde Raadszaal de werkers van het eerste uur aanwezig. Na enig zoeken werd het voorstel van Valère Arickx weer houden : de nieuwe kring zou de «Roede van Tielt» worden en derhalve als werkgebied de 17 parochies van de vroegere Roede van Tielt (onderdeel van de kasselrij Kortrijk) bestrijken : Pittem, Egem, Zwevezele, Wingene, Ruiselede, Kanegem, Aarsele, Poeke, Wontergem, Gottem, Dentergem, Markegem, Oeselgem, Sint-Baafs-Vijve, Wielsbeke, Oostrozebeke, Meulebeke. Ook Wakken en een deel van Lotenhulle en Vinkt zouden ertoe behoord hebben. Doelstellingen werden geformuleerd en op 21 december 1970 kon reeds een ruim gevuld dubbelnummer van 96 blz. worden voor gelegd. In de inleiding werden die doelstellingen uitgeschreven en in de loop van 1971 kwamen ook de statuten tot stand, goedgekeurd op de alge mene vergadering van 25 januari 1972. 2
VERDERE WERKING De heemkundige kring was dus van start gegaan. Het aantal leden en belangstellenden groeide, maar een nieuwe vereniging moet er altijd de nodige tijd over doen om burgerrecht te verwerven en als vaste waarde erkend te worden. Bovendien is een vereniging die het historisch onder zoek oriënteert en stimuleert, erg «arbeidsintensief». Het volstaat immers niet sprekers uit te nodigen. Er moet met een taaie wilskracht veldwerk verricht worden, de artikels schudt men niet zo maar uit de pen en het vele redactionele werk vraagt uren geduldig nazicht. Het moet hier ook maar eens geschreven dat onze drukker E. Veys, die ons vaak wat in de knel zette door laattijdige afwerking (en een enkele keer door de kopij kwijt te spelen), ons anderzijds armslag gaf door zijn gunstige financiële voorwaar den. Reeds in april 1972 kregen we van het Westvlaams Verbond van Krin gen voor Heemkunde de inrichting van de Westvlaamse gouwdag toegewe zen. Het was voor onze jonge kring een uitdaging en een stimulans. De ruime belangstelling en het hoge peil van de lezingen die we met eigen mensen realiseerden, waren het bewijs dat we verderop moesten. In de herfst van 1974 was Tielt aan de beurt om weerom onder impuls van het Westvlaams Verbond een cursus voor kunstvorming en streekges chiedenis op te zetten. Gedurende vijf zaterdagnamiddagen waren ruim 20 cursisten aanwezig. Inmiddels was onze bekendheid ook nog gegroeid door de uitgave in 1973 van «Tielt en de Molenlandroute», een initiatief van de Rotary-club van Tielt, maar uitgewerkt door leden van de heemkundige kring. Onze medewerking, met vooral fotomateriaal, aan de sinds 1971 heringerichte tweejaarlijkse handelsfoor bracht ons mede bij het brede publiek van de streek. In dat kader organiseerden we in 1973 een presti gieuze kanttentoonstelling en stelden we in 1975 ons fotoboek «Van Thielt tot Tielt» voor. In 1978 viel dan de belangrijke beslissing om in het kader van het plan Spitaels een project in te dienen. Op 11 juli 1978 begon daarmee een nieuwe fase in het bestaan van de kring : B.T.K.-ers zouden on5 voortaan voltijds bijstaan. Een luxe en terzelfder tijd een omvangrijke opdracht voor de «his torische beleidsmensen» om deze ploeg van vijf tewerkgestelden te begelei den en te oriënteren. In een ware stroomversnelling konden initiatieven ontwikkeld en uitgewerkt worden. We beperken hier tot het werk dat naar het publiek toe werd gebracht : 1978 : - Fototentoonstelling «Focus op Groot-Tielt» - Tentoonstelling «Tielt 1914-1918. Hoofdkwartier Duitse legers in Vlaanderen» 3
1979 : Stand in de handelsfoor «Streekgenoten met de pen» en uitgave van de «Gids voor Groot-Tielt» 1980 : - Tentoonstelling «Tielt in pen en penseel» met uitgave van een map met wenskaarten en een map met kunstreprodukties, - Bezoek aan de tentoonstelling van Toet Anchamon in Keulen, - Voorstelling van de uitgave «Een streek in oorlog. Oorlogsdocu menten uit het Tieltse, 1914-1919», 445 blz. en drie afzonderlijke kaarten. 1981 : Tieltse caférijkdom. Een overzicht van café’s en uitbaters tussen 1900 en 1980. - Tentoonstelling «Tielt in de jaren twintig». Structureel had dit ook zijn weerslag op de werking van de Raad van Beheer: van oktober 1980 af komt deze Raad maandelijks samen om de beleidsbeslissingen goed te keuren en door een opsplitsing van de taken de werking op hoog peil verder mogelijk te maken. In de voorbije elf jaar zorgde de kring immers voor de uitgave van ca 2000 blz., organiseerde of werkte mee aan ruim 10 tentoonstellingen en nodigde een 40-tal sprekers uit.
Aarsele, 8.3.1981. Jozef Neirinck, die, beheerder sedert februari 1974, ontslag nam als lid van de Raad van Beheer, werd gehuldigd om zijn toewijding en inzet voor de «Roede van Tielt». Nog vele jaren, Jo zef!
4
EEN STUKJE PROSPECTIEF DENKEN ... Een nieuw B.T.K.-plan is ingediend en over enkele maanden zullen enkele medewerkers opnieuw voltijds aan de slag kunnen. Voor hen en voor onze stapels boeken, tijdschriften, administratieve en documentaire mappen moeten we over een goede ruimte kunnen beschikken. Verder gebruik maken van de leeszaal van de bibliotheek op de Lakenmarkt is uit gesloten. We hopen dat de gemeentelijke overheid ons niet in de steek laat, zodat onze B.T.K.-ers op volle sterkte aan een drietal hoofdprojecten kun nen werken : een grondige geschiedenis van de Halletoren, de voltooiing van «Streekgenoten met de pen» en de studie van de vroegere industriële bedrijven (vooral textiel- en schoenfabrieken). Voor onze gewone nummers hebben we momenteel veel kopij in voor raad, zodat de redactieraad met de nodige dosering de planning probeert uit te werken. Het blijft onmogelijk alle gemeenten van ons werkgebied op een gelijke wijze aan bod te laten komen. We hopen wel de contacten met een aantal gemeenten te verbeteren. Alles komt echter neer op het vinden van bekwame medewerkers,die via beperkte bijdragen of korte notities hun gemeente in de verf willen zetten. Hoe dan ook : in de loop van deze elf jaar is de historische kennis over de streek enorm aangegroeid en wat bijzonder verheugend is, er treedt een generatie van jonge vakkundige his torici aan, die vanuit Gent of Leuven georiënteerd, het Tieltse als onder zoeksterrein kiezen. De rijkdom van het plaatselijke archief en de plaatse lijke begeleiding zijn hier zeker ook niet vreemd aan. Ten slotte wijzen we in dit beknopt en onvolledig overzicht nog op de gidsencursus die straks in mei van start gaat en die we echt kunnen aanbevelen. Het historischculturele-geografische deel zal er ruimschoots aan bod komen, en is als het ware weggelegd voor onze leden. We hopen u straks te begroeten op onze komende activiteiten en/of met een aanbreng voor onze LP over Tielt die we in 1983 hopen uit te brengen.
5
Aarsele, 8.3.1981. Op de parking van «Den Hert» staat de pas verkozen Raad van Beheer er (ten dele) «winderig» bij. V.l.n.r. Jozef Neirinck (uittredend), Philippe De Gryse, Wilfried Devoldere, Henry Carlier, Romain Vanlandschoot, Jean Lemey, Joris Nemegheer, Paul Vandepitte, Jaak Billiet, Geert Vermeulen, Daniël Van Der Meulen (burgemeester), Jan Neirinck, Marie-Madeleine Verbaeys.
Ann Gallens
DE LETTERGILDE VAN HET SINT-JOZEFSCOLLEGE TIELT
1871-1880 (i)
Deze bijdrage is een fragment uit een meer uitgebreid onderzoek naar de taaltoestanden en het moedertaalonderricht in het Tieltse St.-Jozefscollege voor de periode 1830-1940. Naast de activiteiten van deze lettergilde, werden eveneens de palmaressen, de prijsuitdelingen én de parascolaire activiteiten onderzocht. De studie baseerde zich hoofdzakelijk op het collegearchief, op het bisschoppelijk archief te Brugge en op de lokale- en studentenpers. De verzamelde werken van de Lettergilde zijn wel het belangrijkste bron nenmateriaal. Hierin lag de unieke mogelijkheid vervat om de toen le vende gedachten- en belangstellingsferen van de collegeleerlingen te onderzoeken. De Tieltse Lettergilde werd tijdens het schooljaar 1850-51 opge richt. Het was een initiatief van principaal Vanderoughstraete (18421851), en het kaderde in de onderwijsopties van bisschop Malou (18481864) (2). Vanderoughstraete wenste, dat de humaniorastudies vooral een meer praktische impact zouden krijgen. Hiervoor waren vereist : een hoge graad van feitenkennis, toepassingsvermogen en expressievaardigheid. Hij oordeelde, dat het onderricht aan de diverse colleges onvoldoende aan deze dringende eisen beantwoordde, en de lettergilde moest hieraan een mouw passen. Hoofddoel van de lettergilde was zowel de taalvaardigheid verruimen (oorspronkelijk van het latijn en frans) als de literaire kennis opvijzelen.
(1) Fragment uit : T aaltoestan den en M oedertaalonderricht in het S in t-lozefscollege van T ielt, 1830-1940, K U L . Onuitgegeven seminarieoefening, 1978, 36 p. (2; V oor het humanioraprogramma Van Malou, zie M. H A N SO N , 'Taaltoestanden en m oed ertaalon d errich t in het hum anioraonderw tjs van het bisdom Brugge tijdens het ep is c o p a a t van B oussen en M alou, 1830-1864, Leuven, 1973, 200 p. en R. V A N L A N D SC H O O T , Algem ene oriëntering bij de geschiedenis Van de Westvlaamse Colleges, in Stadiën en Berichten, 1968 (overdruk, 42 blz.).
7
FRANSTALIG
NEDERLANDSTALIG Grafiek van het aantal Franstalige en Nederlandstalige werkjes in de Lettergilde van 1875 tot 1915.
8
De vierde- en derdejaars maakten deel uit van de Jongere lettergilde, de poësis en rethorica van de Oudere lettergilde, die onder de leiding van de leraar rethorica stond. Om de twee weken kwamen deze leerlingen twee uur bijeen. T ij dens het eerste halfuur werd een korte samenvatting van de literatuur geschiedenis gedicteerd. Deze discipline werd in de andere colleges verwaarloosd. Het volgende halfuur werd dit dictee, in de vorm van vraag en antwoord tussen twee leerlingen, herhaald. Tijdens het tweede uur werden de werken van de leerlingen voorgelezen, ofwel werd er over feiten uit de literatuurgeschiedenis gediscussieerd. De on derwerpen van de voorgelezen werken werden door de leerlingen zelf bepaald, mits ze werden goedgekeurd door de leraar. Na de lezing volgde een bespreking met bijzondere aandacht voor onderwerpskeuze, de gebruikte middelen, de intonatie en gebaren. De beste werken wer den dan door de leerlingen neergeschreven : ze zijn nog bewaard in het college voor de periode 1871 tot 1914. Op bijgevoegde grafiek kan de lezer een aantal perioden onder scheiden, waarin het Vlaamse karakter sterker naar voren komt dan in andere. Hierna bespreken we de periode 1871 tot 1880 : hierin kreeg de Lettergilde, mede onder invloed van Albrecht Rodenbaçh, een steeds meer geprononceerd Vlaams elan. De Gilde wordt zelfs de kern, van waaruit strijdend-Vlaamse ideeën onder de collegeleerlingen ver spreid worden. Dit leidt regelrecht naar een meer gespannen verhou ding met de collegeoverheid.
1. DE JAREN 1871 TOT 1880 Rethoricaleraar van 1870 tot 1878 was Theoduul Busschaert, een man die een buitengewone literaire belangstelling aan de dag legde. Hij was de eerste werkelijke promotor van de lettergilde. Het totaal aantal werken ligt, relatief beschouwd, vrij laag : ge middeld een 20-tal werken per schooljaar. De literaire kwaliteit ervan mag echter vrij hoog genoemd worden. Het aantal Vlaamse werken ligt iets lager dan de franstalige, ongeveer in de verhouding van 70 Franse tot 55 Vlaamse. Maar vooral het Vlaamse karakter van deze op stellen is opvallend. Tijdens het schooljaar 1877-78 zou Busschaert wat heibel veroor zaakt hebben omdat het aantal nederlandstalige voordrachten de franstalige overtrof. Dit leidde tot een verbod van principaal Camiel Roelandts (1862 1877) om nog nederlandstalige werken in de lettergdde voor te dragen. Dit verbod werd bijna dadelijk weer ingetrokken op aandringen van de leerlingen Persyn, Depla en Wostyn (3). (3)
Te W aateiv y , — VVL, X V , 2 paasvakantie, 1889, p. 99-100.
9
Korpsfoto St.-Jozefscollege Tielt 1877-1878.
Bovenrij : van links naar rechts : R. Vanden Bussche : Syntaxis en grammatica; overleden te Aartrijke. O . Peirsegaele : Franse klas; onderpastoor te Waregem; pastoor te Stacegem. A. Denijs : Franse klas. Th. Copin : Mathesis en grote figuur; pastoor te Hoogstade. Gust. Lambrecht : Franse klas; pastoor te Leysele en Staden. Em. Roelens : Kleine figuur; pastoor Geluwe, Oostrozebeke. François De Bosschere : Tekenen. Aug. Desiere : Surveillant der externen, bestuurder der Broeders van Liefde te Brugge. Adolf Loosveldt : Franse en Vlaamse talen; pauselijk zouaaf; missionaris; overleden te Zanzi bar.
Benedenrij : van links naar rechts : Aug. Fonteyne : Retorica en poësis; leraar in de godsdienst atheneum Brugge. Julien Plaetevoet : Geschiedenis en aardrijkskunde; pastoor te Heist. Constant Roelands : Principaal; pastoor te Dikkebus. Edward Strubbe : Surveillant der internen; redemptorist-missionaris; overleden Montreal. August Denolf : Griekse taal en handel; pastoor te Elverdinge. Michel Jackson : Hulpsurveillant; geschiedenis; Griekse en Duitse taal; pastoor te Ruddervoorde.
10
Van 1870 tot 1880 is er duidelijk een stroomversnelling op Vlaams gebied merkbaar. Enkele leerlingen maken openlijk van de lettergilde gebruik om hun Vlaamse sympathiën te tonen. In het schooljaar 1870-71 was Jozef Samyn leerling van de poësis en maakte dus deel uit van de Oudere lettergilde (4). Op 14 mei 1871 neemt hij in de vergadering van de lettergilde deel aan een Discussion des conditions du traité de Versailles. Het gaat hier om de uitroeping, op 18 januari 1871, te Versailles van het Duitse Keizerrijk van Willem I, waarbij o.a. over de inlijving van ElzasLotharingen bij Duitsland werd beslist. Samyn verdedigt hier Pruisen tegen wat hij noemt «l’ambition de la France». Hij keurt de inlijving van Elzas en Lotharingen goed omwille van hun nauwe band met Duitsland. Een analoge situatie deed zich voor in de jaren 1815-1830 bij ons, toen België deel uitmaakte van het Koninkrijk der Nederlanden, onder Willem I. Maar Samyn ontkent elke nauwe band tussen Vlaanderen en Nederland, omdat ze, behalve de taal en de vorst, niets anders gemeen hadden. Nog in mei verschijnt van hem het gedicht Zucht naar 't Vaderland, waarin de schoonheid van Vlaanderens natuur bezongen wordt. Op 24 december schrijft hij als leerling van de rethorica Vlamingen zijn getrouw e onderdanen, m aar zij verdragen geen slavernij. Hij citeert hier o.a. uit de tweede editie van H istoire de Flandre van Kervyn de Lettenhove en gaat ook te keer tegen Jozef II. Het opstel is een ultramontaanse geloofsbelijdenis en roept op tot het afschudden van het liberale juk. Dat Vlaming en katholiek voor hem duidelijk synoniem zijn, blijkt wanneer hij als besluit de Vlaamse Leeuw van Van Peene neerschrijft. De lettergilde werkte nog enige tijd op dit ultramontaanse stra mien verder, zoals in 1873 Aloïs Devaere met Bij de inhuldiging van den Standaard der zouavenstudenten, in 1874 Gustaaf Hinnekens met Les com bats de l'Eglise, Hendrik Perneel met De Belgen waren altijd de deftige voorstanders van den katholieken godsdienst, Firmin Verhelst met zijn gedicht Christene landen en in 1875 Vanhecke met La Religion fo rm e le bon soldat. Bij de aanvang van het schooljaar 1873-74 komt hierin geleidelijk verandering. Van belang hierbij was de aanwezigheid in de poësis van Firmin Verhelst, een kennis van Rodenbach en van Zeger Malfait (5).
(4) Jo z e f Samyn (Tielt 11 jan. 1854 - Westouter 9 aug. 1909), leraar te Oostende (1877), Moeskroen (1881), Menen (1886), onderpastoor te Otegem (1893), directeur Sint Oominicusgesticht en Lngelendale te Brugge (1897), pastoor van Sin t-tloois-V ijve (1901) en van Westouter (1906). (5 ; I irnnn Verhelst was een oud-leerling van het klein Seminarie van Koeselare. In het schooljaar 1873-74 ging hij over naar Tielt, waar hij poësis (73-74) en rethoriea (7475) deed.
11
Principaal Constant Roelands (1877-1880)
Richard Vandenbussche was lid van de St.*Luitgaarde-gilde in 1874, enthousiast lid van het Tieltse Davidsfonds in 1875 en altijd geïnteresseerd in de «Vlaamse» werkjes van de Lettergilde van 1874 tot 1912.
In 1875 hadden Verhelst en Rodenbach zich aangesloten bij de Westvlaamse gilde of Vlaggegilde, die in 1873 te Brugge opgericht was door de seminaristen Amaat Vyncke en Zeger Malfait als de Gilde der Westvlaamse Gebroeders. De Gilde wilde de Vlamingen aansporen tot trouw aan God, taal en vaderland en probeerde ook een grote belang stelling op te wekken voor de Westvlaamse taal. Van Firmin Verhelst lezen we in maart 1874 het gedicht Hulde aan de Scheldestroom en De oude zan g er v oor de Burghen. Een verhaal uit de m iddeleeuw en, een thema dat ook bij Rodenbach voorkwam. Op 29 maart 1875 wordt het Davidsfonds te Tielt gesticht met o.a. medewerking van Jozef Samyn, toen reeds seminariestudent. Een groot aantal leerlingen uit het Tieltse college sloten zich aan, waar onder Cappelle, Depla, Craeynest en Verhelst. Het volgende schooljaar 1875-76 werd erg onrustig. In de prijs kamp voor Nederlandse taal van juni 1876 was Allons Depla (6) lau reaat, met de gelukwensen van het Davidsfonds. Depla was een van de leiders van de Blauwvoeterij beweging te Tielt. Op 20 december 1876 schreef de Brugse bisschop Mgr. Faict (1864-1894) een brief aan dr. H. Loosveldt, voorzitter van het Davidsfonds te Tielt. Hij weigert hierin toelating te geven aan de leerlingen van de drie hoogste klassen van het college om de plechtigheid, georganiseerd door het Davidsfonds ter ere van Depla, bij te wonen, om geen precedent te scheppen (7). Als tenslotte Jan Craeynest (8) in mei 1877 zijn gedicht W ande lende in de duinen voordraagt wordt de spanning op de spits gedreven en komt het tot een incident met de nieuwe principaal Constant Roelandts (1877-1879), die dit flamingantisch stuk niet nam. Het gedicht begint heel onschuldig met een poëtische beschrijving van de Noord zee, maar plots, met het koele windje uit het zuiden, zal de storm los barsten : «En lijk dat ’k daar stond en droomde van die zee die ons bedriegt, al met eens een koele windje uit den Zuiden kwam gewiegt; «En ik peinsde : «O wufte Zuiden, gij zijt ook een zee voorwaar, vol van klippen en van kolken maar ook effen, blauw en klaar
(6) H. D EM ED TS, Alfons Depla, Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (verder afgekort EVB), Tielt 1, p. 400-401. (7) Brief afgedrukt in D e R oede van Tielt, V I, nr. 3, sept. 1975, p. 92. (S)
R. VA N L A N D S C H O O T , /mi C raeyn est..E V B , 1, p. 347,
13
(Uit het archief mej. L. Wostyn). Alfons Depla, °Ruddervoorde, 16 juni 1860. Leerling aan het college te Tielt 1873-1879. Stichtte in de retorica ’t Scbriftuurke, een Vlaamsgezind blaadje, dat op taalgebied particularis tisch westvlaams was. Nadien medewerker aan de Vlaamsche Vlagge vestigde zich in 1886 in K ortrijk, waar hij samenwerkte met Hugo Verriest en Edward de Gryse. Sinds 1894 in de politiek als provincieraadslid, in 1909 lid van de Vlaamsche Hoogeschoolcomissie. Activist tijdens Wereldoorlog I, week hij in 1918 uit naar Nederland. Overleed in Den Haag op 14 oktober 1924.
14
Hij vergeet allicht de tale die zijn Vlaanderland verstaat en leert vreemd gezwets naàpen wat zijn Vlaamsche tong niet staat. Hij verliest die goede zeden en dien ouden Vlaamschen aard, die zijn vaderen steeds bezaten en die hem hadden bewaard. Schreit ! o Vlaanderen eertijds waart gij ’t schoonste en sterkste land der aard uwe zonen waren helden sterk van lijve, vlaamsch van aard. In uwe schoot daar was geloove, eigen tale sprak uw land en bevocht het laffe zuiden met den zweerd al in de hand.
Dit is duidelijk een typisch Blauwvoetgedicht, zoals ook Rodenbach er geschreven heeft in de Roeselaarse lettergilde (o.a. op 26 mei 1875 : De laatste storm). Tot op het einde van het schooljaar bleven de verhoudingen tus sen de leerlingen en de directie gespannen. Naast een aantal andere factoren, leidde dit incident tot het bisschoppelijke ingrijpen op de algemene principaalsvergadering van 17 juli 1877. Tielt was een moeilijk geval voor Mgr. Faict, wegens de talrijke aanwezigheid van Tieltse leerlingen in het Davidsfonds, het incident van 27 mei, én de naslepende koele verhouding met de rethoricaleerlingen. Directeur Constant Roelandts wordt na een ambtstermijn van 31 maanden benoemd tot pastoor van Diksmuide. Hij wordt opge volgd door de broer van de gewezen rethoricaleraar Theoduul Busschaert, August Busschaert (1880-1886). Dit had geen negatieve invloed op het Vlaamse bewustzijn in het college. In juli 1878 zingt Allons Cappelle de lof van de Vlaamse taal in Zuid, O ost, N oord, West, in Vlaanderen best. De «helse doemelingen» zullen door duizend vuisten verwelkomd worden en duizend knodsen zullen «de goedendag» van Waalse geheugenisse herinneren. Ook Cappelle is erg duidelijk waar het de taal be treft : «Omdat er duizenden zijn die de voorvaderlijke zeden tegen geen vreemd apenspel zullen verwisselen, omdat er duizenden zijn die liever noorderklanken dan zuidergelispel van hunne lippen laten rollen». 15
E.H . Eduard Strubbe, leraar aan het CollĂŠge sedert 1873. Lid van de St. Luitgaardegilde in 1874, bestuurslid D F in 1875.
Tot het korps behoorde ook Adolf Loosveldt, die in 1879 zouaaf-missionaris werd in Midden-Afrika.
Nog in 1878 schreef Hendrik Persyn (9) een werk over de B rugsche M etten en in 1879 droeg hij Het G eloof voor, waarin hij katholiek en Vlaams als onafscheidelijk beschouwt. Dit laatste werk moet gezien worden tegen de achtergrond van de schoolstrijd tijdens de jaren 1878-79. Hierdoor werd de Vlaamse pro blematiek enigszins uit de lettergilde verdrongen. In 1879 verscheen namelijk de «ongelukswet», die onder meer bepaalde dat in het Rijkslager onderwijs het vak godsdienst niet meer op het programma zou fungeren. In 1879 laakt Van Damme het goddeloos staatsonderwijs in zijn B rief van eenen vriend aan eenen schoolm eester die zijn ontslag g eg ev en h eeft ter gelegen heid der nieuw e schoolw et om hem geluk te w en sch en ov er zijn edelm oedig besluit. O ok Roelof heeft het in 1881 over Les effets désastreux de la loi de m alheur en Van Rietvelde over D e vrijm etselaars. O pkom st en uitsterving. In 1880 houdt H. Verdonck de Vlaamse gedachte levendig met De slag van P evelen berg (1304), waarin hij besluit met : «Weet fieren Zuiderling, dat Vlaanderen Vlaanderen blijft, onafhankelijk, spijts al uwe trotschheid, en het zal blijven zolang er een Vlaming leeft». In de jaren 1882-84 gaat de aandacht vooral naar Filips De Schone en de Guldensporenslag met o.a. Philips van A rtevelde door Delphien Vanhaute en G ew ijde van D am pierre in de kerker door Van Aste. De periode 1880-84 konden we moeilijk systhematisch bespreken omdat de werken niet integraal bewaard zijn en we ons dus geen totaalbeeld over deze tijd konden vormen. Tot besluit staat het mijns inziens buiten kijf, dat het Tieltse college een koploper kan genoemd worden onder de Westvlaamse colleges, inzake de strijd voor erkenning van het nederlands als onder wijstaal en meteen ook als de culturele voertaal buiten de lessen. De werken van de Lettergilde weerspiegelen duidelijk het groeien de Vlaamse bewustzijn onder de leerlingen. Uit dit college kwamen dan ook een hele galerij actieve mensen voor de Vlaamse beweging. De vraag blijft of zij hun flamingantisme reeds vóór, dan wel tijdens hun collegetijd meekregen. Er dient gezegd, dat er in het Tieltse college ook niet direct sprake was van onderdrukking van de Vlaamse geest door de bisschop. Over de bestaande contacten tussen de Tieltse leer lingen met het Roeselaarse Klein-Seminarie bestaat geen twijfel. We vermeldden hier al de invloed van de Roeselaarse oudleerling Firmin Verhelst op de Blauwvoeterij te Tielt. In een latere periode zal dan ook een onuitwisbare invloed uitgaan van figuren als J. Claerhout, C. Verschaeve en R. De Smet, evenals van vele andere leraren. Misschien hadden velen geen openbare rol in de Vlaamse Beweging, maar zij verhulden toch hun sympathie voor de U) J-
HLA G h B A tR 1, H endrik P ersyn, EVB, li, p. 1237-1238. Zie ook de tekst van dit opstel in bijlage.
17
(U it het archief mej. L. Wostyn) Lodewijk W ostyn, 0 Lissewege 13 september 1859, leerling aan het college van Tielt 18721878. Vergezelde Albrecht Rodenbach vanaf augustus 1876 in de Spelersgilde op den tocht doorheen West-Vlaanderen. Sinds 1884 in de Swighende Eede. Vestigde zich als apotheker te Tielt in 1886. Sticht de D â&#x20AC;&#x2122;Hulsterzonen, een uitgesproken Vlaamsgezinde culturele vereniging (1889-1914). Steunde zijn leven lang Victor Roelens, de later missiebisschop. In 1905 werd hij stadsontvanger. In 1898 had hij de Boerenkrijgherdenking en in 1902 de actie voor Transvaal bezield. Tijdens Wereldoorlog I poogde hij contact te houden met Hendrik Persyn. Na 1918 tot aan zijn dood op 27 juli 1937 was hij een uiterst belangrijk achtergrondfiguur.
18
Vlaamse ideeënwereld onder hun leerlingen niet. De principaals zijn over het algemeen tegenover de Beweging eerder terughoudend, maar werken ze toch zelden openlijk tegen. Meestal trekken ze hun drei gende repressieve maatregelen tijdig in, vooral wegens het heftige ver zet vanuit de leerlingengroep. We denken hierbij vooral aan de Tieltse bijdragen aan De Vlaam sche Vlagge.
BIJLAGE : «HET GELOOF», BIJDRAGE VOOR DE LETTERGILDE VAN TIELT, 1879. HENDRIK PERSYN.
B ed oelin g van deze ingekorte versie, is de lezer een beter inzicht te verschaffen in de toen m alig e stijl- en taalken m erken , m aar oo k aan te tonen h oe de den kw ereld van de a a n k o m en d e intelligentsia in Vlaanderen doordrenkt w as van en g-volksn ation alistische, z w a a r rom an tisch e en sterk bevoogden de ideeën, in ultram ontaanse traditie, ov er de m aa tsc h a p p ij. H et tractaat start met een vurige ode aan het G eloof, dat alle kw aad ov er w int. E lk m en selijk en m aatsch ap p elijk probleem , arm oede zow el als on recht, krijgt enkel zin d o o r dit g elo o f. T erloops w ordt o o k de vrouw , in de beste hu is-tu in -keu ken -traditie, o p h a a r p laats g ezet. Een bladzijdenlange tirade o v e r de vergan e glorie van het grote R om e, te w ijten aan heiden s on geloof, lieten w e achterw ege. H et is een typisch produkt van d e toen m alig e opgelegde norm en voor de bellettrie. V ooral in de laatste bladzijden van zijn op stel h an teert Persyn h et von kende zw aard, w aarbij h et katholieke Vlaanderen een d rach tig h et liberale m onster verslaat. «W ij groeten u, zegepralend geloof, edele deugd en goddelijke zuster van de hoop en de liefde, wij groeten u uit al de krachten onzer christene zielen. Gij zijt immers de vreugde en ’t leven van ’t menschdom en ’t licht zijner wegen ... zonder u dwaalt het menschdom met bevangen hert en benevelden geest, met de ziel in rouw en vol treurige ijdelheid. Met u is men alles en zonder u niets op de wereld ! Wij hebben uwe zegepralen gezien, triomfantehjk geloof, wij hebben ze gezien in den loop der eeuwen : duizende kampende legers zijn tegen u te velde getrokken, duizendmaal heeft de hel hare zwarte legioenen uitgezonden om uw licht te verdoven op de rots van waar gij
schittert over de wereld, maar duizendmaal ook is die vijand terug
geweken ... : gelukkig de volkeren die het niet verbannen maar ervoor de knieën geplooid hebben en in het goddelijk licht zijner stralen gewandeld : van uit den diepen afgrond van heidendom en verderfenis zijn zij opgestaan in ’t hoge licht der eeuwige w aarheid... (1). O !, gebenedijde kracht van het geloof ... die de misprezene vrouw herschapen hebt, haren blik hebt gewend waar haar volmaakt beeld, Maria schittert, en ze in het huisgezin de weerdige plaats hebt doen herwinnen waar zij
van Godswege toe geroepen
was ... (2). (1) De j e passage kondigt reeds een verheerlijking aan van hçt gelovige Vlaanderen, maar kadert ook in de geest van de kolonisatie en missioneringsdrang. (2) Een sterk staaltje 19e eeuwse beeldvorming over de vrouw. In het traditionele kerk beeld (Augustinus) symbolizeert zij de erfzonde, het kwaad. Enkel als huissloof én afspiegeling van Maria wordt ze geduld.
19
(Uit het archief mej. L. Wostyn) Victor Roelens, °Ardooie 21 juli 1858. Leerling van het college 1871-1877. Een jaar wijsbe geerte in het Klein Seminarie te Roeselare. Witte Pater, studies in Carthago. Missionaris in Kongo in 1892. In 1896 eerste bisschop van Kongo. Bleef in correspondentie met Lodewijk Wostyn, die in 1908 stichter was van de Tieltsche Congovrienden. Roelens overleed te Boudewijnstad (thans Moba) op 5 augustus 1947.
20
En gij, misprezen»; armoede, die door de wereldsbaren zoo pijnlijk vooruit slapt, gekrompen van honger en ellende, bespot en veracht door de hooveerdige weelde ? Wie zou er u beletten in eens anders overvloed uwe lusten te voldoen, uwe leeden te kleeden en uwen honger te stillen, waren de krachtige lessen daar niet van het geloof die u leren uws buurmans goed eerbiedigen en om Gods willé de armoede verdragen, met de hope van later voor eeuwig gespijsd, voor eeuwig gelaafd, getroost et gekleed te zijn ? (3) [V olgt de uitw eiding o v e r liet vergan e Rome). Maar wij moeten uit onze tijden niet gaan om de boosheid van ’t ongeloof te onder vinden, wie ligt er nu nog dieper gezonken op aarde als die volkeren waar de Hemel nog zijne boden niet heeft naartoe gezonden ? Wie gelijkt er in ellende en verworpendheid de ongelovigen, die woest lijk hunne wildernissen, wild en wreed gelijk de dieren hunner wouden, het ware licht moeten derven, nooit den blik hemelwaarts wenden, maar hem ter aarde houden gebogen waar zij voor hunne nietige godheden hunnen afgrijzelijken w ierook branden ? Eilaas ! schepsels zonder geloof, met ijdele en treurige herten ! het zijn doolaards op deze aarde waar noch haven noch rust voor hun te vinden is; schippers zonder doel en zonder ster op de zee der wereld, onmachtig den woedenden strijd tegen storm en ongeweërte door te kampen ! Het boze gewoel der wereld, hunne natuurlijke driften spelen ermede gelijk de groote winden met ’t gestorvene blad van den boom (4). (H ier volgt op n ieu w een expositie van het them a, dat Persyn reeds gebru ikte ov er de arm oed e : alleen h et g e lo o f w eerhou dt de u itgehongerde stakker van de rijkdom van an deren te stelen en hou dt de hand tegen van de kon in gsm oorden aars...) «En toch, o hemelsche fakkel, daar zijn er nog bij, wien uwe stralenden weg tot het hert niet vinden konden : vrijwillige blinden die de, nacht zoeken, en bij vollen dage de zon niet zien schingen aan den hemel. Daar zijn er, helaas ! en daar zijn er nog zoovele ! Stouter dan ooit waait Satans vaandel over de wereld en van uit de vier gewesten sprin gen de goddelooze benden te zamen : weêrom is het kamp en staan geloof en ongeloof van weerkanten in het geweer. Hoort gij ze niet, de zwarte legioenen Satans, hoe zij trotsch op hun getal en den kop in de wolken den hemel beroepen : «waar zijt gij nu, Heer des hemels,» schreeuwen zij vol schriklijkheid de Godheid toe,» waar zijt gij nu met uwen machtigen arm ? Hebt gij nog uwe bliksems en zijt gij nog bij machte ze naar het hoofd te slingeren van de bevechters uwer kerk ?» (5). Afgrijselijke godslasteringen die de kristenen zouden onbegrijpelijk schijnen kenden zij uwe grondelooze goedheid niet, o God ! en wisten zij
niet dat uwe goedertierenheid breder strekt dan uwe gram
schap. En toch zal uwe bermhertigheid een einde moeten nemen, en als de boosheid al te trotsch zal opgerezen zijn tegen u, dan zal de wraak haren keer hebben en wee hem die ze treft, wee het geweste waar de donder zal vallen ! O God ! ware ’t op ons vaderland, ware ’t toch op ons dierbare België niet ! Helaas ! als wij ’t schreeuwend ongeloof van
(3) Persyn geeft hier een totaal slaafse bevestiging van de eeuwenoude kerkelijke opvat tingen over maatschappelijke ongelijkheid. Berusting en aanvaarding, armoede als straf, dit in volle opkomst van het socialisme, negen jaar na de Parijse commune (4) Deze passage laat weinig twijfel bestaan over de sterke bevoogdende en imperialis tische tendenzen aan het begin van de koloniale periode. Vanaf dit jaar vertrokken ook de eerste zouaven-missionarissen, uit onze streek. (5) Hier gaat Pprsyn in de clinch met de liberale burgerij : een lange tirade tegen de ongelukswet van 1878, die de scholenoorlog weer doet oplaaien en zal leiden naar een homogeen katholiek kabinet, na verkiezingen in 1884.
21
zoovele afgevallen broeders gestadig zien klemmen en klemmen, als wij uwen naam, Almachtige Heer, hooren lasteren en verwenschen in de mond van zoovele Belgen, onze broeders, mogen wij nog rekenen op bermhertigheid van uwentwege ? Als wij uwen eeuwigen zoon, Jésus Christus, schandelijk van uit ons midden zien jagen, als wij hem uit den huizen, uit openbare vergaderingen en tot uit de kringen der hoofden van ons land verstooten zien, mogen wij nog peizen dat gij onder ons gaat blijven heerschen om een volk te zegenen dat u verbant ? Wat zeg ik, zullen uwe aloude zegeningen en wel daden over ons land in geene vermaledijdingen veranderen als men een gansche geslacht, uit haat voor uwe leering, in ’t geuzenpak zoekt te plooien en de jeugd uwe Calvariën te doen vergeten en den onschatbaren prijs van uw bloed en hunne zielen ? O ware er uit al de gauwen van ons België geenen machtigen kreet opgegaan om dat afgrijselijk schelm stuk te doem en; waren ’t getrouw gebleven volk niet te weêre gesprongen om het be dreigde geloof te verdedigen, neen, O Heer, wij hadden het hoofd niet meer durven op heffen naar uwen Hemel om vergiffenis, uit vreze van uw vertoornd aanschijn te zien bliksem en door de wolken ... O ! wij riepen liever zelven om wraak en schreeuwden gelijk een kind van Vlaanderen het voor zijn Vlaanderen deed : (6) «M ijn G od, indien het werk der geuzen lukken moet, — wij weten door wiens schuld — indien die bonte stoet (7) verkochte schrijvelaars en gierge demokraten in wiens bezoedelde hand w ij’t kampen moeten laten voor ’t lieve Vlaanderen, hun Vlaanderen, ’t monsterbeeld uit hun Voltaire-ziel — hoe vlaamsch nietwaar ? — geteeld met leugen en bedrog in onze onteerde gouwen op ’t puin van al wat vlaamsch is, nog eens moeten bouwen, verdelg ons, o mijn God ! Dat bij dien bloedigen smaad bij deze laatste schande in Vlaanderens gelaat gespogen, onder tomme en zode en grafgesteente ontstelle en siddere der vaderen gebeente en schokke door den grond, dat de eerde berste, en wij en Vlaanderen lijk het gaat en staat verzwolgen zij, en laas ! verdwijne na vier eeuwen dwang en schande, (8) en nutteloozen kamp en rampen allerhande, ontzenuwd, half vermoord reeds, ja, maar in zijn rouw heldhaftig u, mijn G od, en uwer Kerke trouw». (6) Persyn neemt hier het gedicht «W an hoop», op 21 september 1877 geschreven door Rodenbach, over. Dit is een sprekend bewijs van de nauwe contacten tussen Tielt en Roeselare, met Firmin Verhelst als verbindingsman. Dank zij Rodenbach’s poëzie kan Persyn alle lyrische registers opentrekken : met dit stijlmiddel ziet hij de kans om , via een aanval op de goddeloze liberalen, nogal fors de flamingantische trom te roeren. Terloops geeft Rodenbach de democratie een veeg uit de pan, zij krijgt de schuld voor het aan de macht komen van de liberale regering ! O ok het frankiljonisme krijgt een opdonder via de verketterde Voltaire. (7) In het handschrift van Persyn werd de tussenzin «wij weten door wiens schuld» met opgenomen en vervangen door een streep. (8) Met «vier, eeuwen schande» raakt Rodenbach een geliefkoosd nostalgisch en roman tisch thema van het flamingantisme aan : na de schittering van het Bourgondisch rijk, kwamen een rij vreemde heersers Vlaanderen verknechten. Vooral is dit een allusie op de gehate protestantse reformatie, een dolksteek van vreemde krachten in de Vlaamse ziel...
22
(U it het archief mej. L. Wostyn). Hendrik Persyn, ° Wingene, 15 april 1857, studeerde aan het College van 1871 tot 1878. Schreef in oktober 1878, als kersverse universitair, in kritische zin over Albrecht Rodenbach. Werkte in 1880 met Depla mee in Leuven. In 1884 lid van de Swigheden Eede en vestigt zich te Wingene als notaris. Bleef in nauwe voeling met de redactie van de Vlaamsche Vlagge. Reeds in Wereldoorlog I was hij in het gouwbestuur van het D F West-Vlaanderen.‘Tijdens de oor log bleef hij met vele vooraanstaanden in contact, zonder zelf activist te worden.
Maar neen, Heer der Hemelen, ons België is opgestaan, onze Leeuw, die zijnen diersten pand bedreigd ziet, het geloof dat hij door duizend jaren vrijgevochten en trouw bewaard heeft, die Leeuw herleeft met al zijne krachten en wordt weder de christene Leeuw der middeleeuwen : de heldenmoed, de reine deugd, de onbreekbare trouw onzer vaderen, der helden van Jeruzalem en ’t heilig graf ontsteken weer in de katho lieke borsten onzer mannen die gereed staan in ’t harnas, geschaard in gesloten rijen ten heiligen kam pe... in name der jeugd, durven wij u smeeken de oogen af te wenden van den droevigen afval, de geloofsverzaking van een deel onzer broeders, die toch de groote meerderheid onzes lands niet zullen beletten voor u te knielen, aanzie liever, O Heer, die goede gevoelens van zoovele edele zielen, versterk die armen die naar uwen Hemel gericht zijn en verstaal hunne strijdende wapens; zegen hun recht en hunne slagen in den kamp die zij aangaan ter uwer eere, opdat zij door uwen almachtigen bijstand onover w innelijk geworden, het bevochtene geloof eens te meer triomfantelijk uit den strijd doen komen en de ongeloovige wereld betoogen dat al hare helsche pogingen gedoemd zijn om machteloos te blijven door alle eeuwen en eeuwen ! Amen, Glorie aan God ! Bewerking : J. Billiet
BIJLAGE II : GELEZEN IN DE LETTERGILDE TEN JARE 1877 DEN 27STEN VAN DE MEIMAAND DOOR JAN CRAEYNEST Wandelende in de duinen 'K ging alleene gansch alleene D oor de duinen langs het strand; In den hemel blonk de zonne L n zij bakelde in het zand; En daar stonden d ’hooge hillen Blinkend met hun blanken top; T o t in d’hemelen hoog verheven; En ik klom die hillen op. En ik keek al in de verte; In de verte was het zee; Blauw gelijk de hemel blauw is, Varende, varende naar de zee; En daar hooge stond ik stille, Luisterende naar heur lied; maar het was maar zachtjes ruischen Zachtjes ruischen ... anders niet.
24
En ik peisde : Och ! hoe bedrieglijk Och ! hoe snood en valsch zijt gij ! Nu zijt ge als een spiegel effen, En de mensch gerust en blij Gaat op uwe vlakte wiegelen, En de kinders op uw strang, komen spelen nevens ’t water Luisterend naar uw gezang. En eer dat me er op zal pelzen Zult gij uwe golven slaan; Klotsende, schuimende naar de wolken Brieschende op en neder gaan; En zult in uw schoot verslinden Al wat u bevaren zal; Vaders, moeders, zusters, broeders, Schip en schatten - alles - al. Toen zult gij al brieschen komen Huilen, loeien op het strand; Maar ons vrome vaderen hebben D ’hooge duinen daar geplant; Om u, wilde zee, te breidelen, Om u t' houden in de zee, Omdat Vlaanderen zou bevrijd zijn Als het storrem is op zee. En lijk dat’k daar stond en droomde Van die zee die ons bedriegt, Al met eens een koele windje Uit den Zuiden kwam gewiegd; En ik peisde : «O wufte zuiden, Gij zij t ook een zee voorwaar, Vol van klippen en van kolken, Maar ook effen, blauw en klaar. Gij rolt verre en wijd uw baren, Uw gedruisch is ook een zang; En de Vlaming komt ook luisteren En komt spelen op uw strang. En gaat op uw water wiegelen Juichende en met blij gemoed; Roepend : «Wees mijn vreugd en leven, Wijde, wijde watervloed !» ’T is een zee van vreemde zeden En van onverschilligheid; Vreemden aard, en vreemde tale, En van ongodsdienstigheid, En al varen, en al varen Op die golven voortgewiegd, Op dat vreemde en valsche water Op die zee die hem bedriegt;
25
Hij vergeet allicht de tale Die zijn Vlaanderen verstaat, En leert vreemd gezwets naâpen Dat zijn Vlaamsche tong niet staat, Hij verliest die goede zeden En dien ouden vlaamschen aard, Die zijn vaderen steeds bezaten, En die z ’liem hadden bewaard. Hij vervloekt, ô schande, ô gruwel ! ’T oud geloove van zijn land; ’T oude katholiek geloove Door zijn moeder hem mgeplant; En hij moet maar altijd varen Juichend en met blij gemoed, Roepend : «Wees mijn vreugd’ en leven, «Wijde, wijde watervloed». En hij peist hij op geen storrem, Noch op wilde golvenslaan; En hij plant hij daar geen duinen Om die zee te houden staan ! Vlaanderen ligt daar voor die wateren Naakt en hloot, bloot en naakt, ... En wat zal er van geworden Als die zee in toorn geraakt ?. . . Hier, peisde ik, op ’t noorderwater, Eer het storremt met geweld, Hier ziet men de zeemeeuw vliegen, Die het zeegedruisch voorspelt ! Tegen dat ’t de dag van storm is Allen zijn der zee ontvlucht, Verre bachten d’hooge duinen Met hun toppen in de lucht. En de duinen breidelen 't water Houden ’t schuimende in de zee; En bevrijden ’t lieve Vlaanderen Als het storrem is op zee !!! Daar, peisde ik, op 't zuiderwater Ach ! daar vliegt de zeemeeuw niet; Maar daar zijn er toch in Vlaanderen; Zonen van het vlaamsche diet, Die den storrem hooren komen, En die roepen ; «Vlaanderland, «Op ! staat op ! Kom weer naar ’t noorden, «Storrem al het zuiderstrand !»
26
Maar zij willen niet al luisteren Naar die stemme die roept : «Nood !» En zij varen altijd varen, En zij laten Vlaanderen bloot. Schreit ! ô Vlaanderen ! eertijds waart gij ’T schoonste en sterkste land der aard ! Uwe zonen waren helden Sterk van lijve, vlaamsch van aard. In uw schoot daar was geloove, Eigen tale sprak uw land, En bevocht het laffe Zuiden Met den zweerde al in de hand. Och ! uw zonen zijn verbasterd Van het edele vlaamsche bloed, Van der vaderen oud geloove Van der vaderen heldenmoed ! En zij willen niet meer luisteren Naar die stemme die roept : «nood !» En zij varen altijd varen En zij laten Vlaanderen bloot. Moet eilaas ! de dag dan komen, Dag van ondergang en wee ! Dat die valsche zee van ’t Zuiden Heur zal smijten uit de zee ? Toen zal Vlaanderland versmooren l aai en zeden, al vergaan, ’T oud geloove moet dan onder, ’T ongeloot zal bovenstaan ! ’T is dan uit met ’t Vlaamsche Vlaanderen Met den heven vadergrond; ’T land waar onze vaderen woonden En waar onze wieg eens stond ! Maar neen ! neen ! het zal geen waar zijn Liever stierven we allegaar; Neen, zoolang een druppel bloed nog Naar ons kloppend herte vaart Op ! gij al die vlaamsch geboren ’T oude vlaamsche land nog mint, Op ! gij die nog met beschaamd zijt Van te heeten : «Vlaamsche kind» !
O p ! gi| die nog in uwe aderen Kittelen voelt het vlaamsche bloed; O p ! gij allen die nog fier gaat, O p der vaderen heldenmoed ! O p ! gij al wier hert gaat open Als gij Vlaanderens vlakten ziet, En zijne groene, malsche weiden Waar de zilveren beek door schiet ! G ij die geern de wilde baren Zingen hoort op ’t noordzeestrand; G ij die geern het lied hoort helmen Van den «Leeuw van Vlaanderenland» En al staan er daar geen duinen V o or die dreigende Zuiderzee Laat ons naar de grenzen vliegen O m ze t'houden in de zee ! Hand in hand ! en dichtgesloten En in ’t midden ’t Christs Kruis en de wilde Leeuw die briescht op ’T woeste, naderend zeegedruisch. Vlaanderens Leeuw en ’t heilig kruise; O ! dan zijn wij niet vervaard; Klom het water nog zoo hooge In zi|n wilde stormenvaart. H ij-de Leeuw-verwon zoo dikwijls ’T dwingelandsche zuidgebroed; En zijn klauw en zijne mane, R ooken nog van vreemde bloed ! Het - het kruis - het heeft verwonnen Dood en Hel en aard en al; En waar al de troonen storten ’T Kruise staat - en vast en pal O p ! G ij onverbasterde allen ! Laat ons vliegen naar de zee, En ons Vlaanderen zal bevrijd zijn Als het storrem is op zee ! (G od zij gedankt) 27 van de Meimaand 1877.
28
«DE GESCHIEDENIS VAN AALTER» (Stockman) : EEN SCHOOLVOORBEELD VAN STREEKGESCHIEDENIS. B espreking : L. Stockm an : Geschiedenis van Aalter. (A alter, 1979, XX X // - 684 p.). Paul Dewitte «Een schoolvoorbeeld van wat de geschiedschrijving van een ge meente moet/kan zijn», dat is de eerste commentaar, die bij mij op kwam na lezing van het lijvige boek van Stockman. Dit boek bulkt dan ook van de kwaliteiten. Mag ik eerst zeggen aan welke normen een goede dorpsgeschiede nis volgens mij beantwoordt ? Vooreerst moet die op een aantrekke lijke manier geschreven en uitgegeven zijn, rijk geïllustreerd en met een vrij eenvoudig taalgebruik. Het ligt immers in de bedoeling, dat het boek toegankelijk is voor een ruim publiek, en niet voor enkele deskundigen. Dit betekent dan weer niet, dat men in het andere uiter ste moet vallen door een overdaad aan illustraties, folkloristische ver halen of het opsmukken van sommige gebeurtenissen, waardoor men de historische waarheid geweld aandoet. Men moet integendeel durven erkennen, dat men de feiten slechts gedeeltelijk kent en soms slechts een hypothese formuleert. Een tweede belangrijk kenmerk is de schets van het historische kader waarin de geschiedenis van het dorp zich afspeelt. Deze kadert nu eenmaal altijd in een breed maatschappelijk gebeuren. Een kort voorbeeld maakt dit duidelijk. In de 16de eeuw stijgt het tempo van de landbouwontginningen te Aalter. Dit is echter geen op zichzelf staand feit. Hetzelfde gebeurt immers in zowat heel West-Europa. De reden hiervoor dient men te zoeken in de sterke bevolkingsaangroei in WestEuropa, waardoor de behoefte aan voedsel en bijgevolg ook aan land bouwgrond gevoelig toenam. Al deze kenmerken zijn in ruime mate aanwezig in Stockmans werk. Toch willen we enkele algemene bemerkingen maken. Er is een vrij groot contrast tussen het eerste (Aalter vóór de Franse tijd) en het 29
tweede deel. Deel I is meer verhalend opgevat in tegenstelling tot het veel detaillistischer en uitgesponnen relaas van het tweede deel. Het accent ligt er iets te veel op de figuren en minder op de evoluties. De overdaad aan namen en de opsommingen werken storend en zwakken de aandacht van de lezer af. Af en toe zie je nog wel de bomen, maar van het bos valt niet veel meer te bespeuren. De grotere beschikbaarheid van archiefgegevens voor het tweede deel verklaart ten dele dit contrast. Het ware echter beter geweest de samenstelling van gemeente raden, leraarskorpsen, besturen van verenigingen, e.a. naar een adden dum te verwijzen of na de besluiten van de diverse hoofdstukken te plaatsen, zoals dit in deel I gedeeltelijk gebeurt. Hetzelfde geldt voor de soms eindeloze tabellen over bevolking en beroepen. Het is zeker wetenschappelijk verantwoord, tabellen en grafieken boezemen de doorsnee-lezer ook wel ontzag in, maar ze zijn niet van die aard om zijn interesse te wekken. O ok betreur ik, dat de voetnoten niet onderaan elke bladzijde staan. Voortdurend naar de voetnoten achteraan elk hoofdstuk kijken, is bijna onbegonnen werk en ze achteraf doornemen is niet zo prettig en levert niet veel op. Maar alles bij elkaar gaat het hier slechts om detailkritiek die niets afdoet van de intrinsieke waarde van het werk.
DEEL I : AALTER VOOR DE FRANSE TIJD Een samenvatting geven van een dergelijk lijvig boek is een nage noeg hopeloze taak. Ik wil dan ook slechts een vluchtig overzicht geven met hier en daar wat commentaar of kritiek bij bepaalde interes sante passages. De eerste bewijzen van menselijke activiteit in Aalter dateren uit het Steentijdperk : een drietal vuursteenbijltjes uit 3000 à 2000 v .C ., die zich nu in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in het Jubelpark te Brussel bevinden. Interessanter is het grafveld te Oostergem. Blijkbaar heeft er tussen 750 en 450 v. C. een kleine nederzet ting van de Urnenveldencultuur bestaan. Deze lieden verbrandden hun doden en plaatsen de asse in een urn. Gewoonlijk gaf men ook enkele andere voorwerpen mee in het graf zoals bij de Egyptenaren. Te Aalter waren die echter zeer sober, in tegenstelling tot andere streken waar vaak kostbare dodengiften voorkwamen. Het is niet duidelijk of de nederzetting na het verdwijnen van de Urnenveldencultuur verder be woond is. Voor de Romeinse tijd beschikken we wel over bewijzen. Wellicht was er zelfs een kleine versterkte plaats. Over heel de periode vóór 974 zijn de gegevens echter zeer schaars en berusten volledig op archeologische vondsten. 30
Vanaf 974 af, wanneer we een eerste tekst over Aalter vinden, wordt de informatie geleidelijk ruimer en berust ze minder op specula tie. Aalter was in de 11de en 12de eeuw een klein landbouwersdorp met enkele gehuchten. Vooral de iets hoger gelegen en drogere gron den kwamen m aanmerking voor ontginning. Drassiger gronden konden de boeren immers niet bewerken met hun primitief materiaal. De komst van de heren van de Woestijne op het einde van de 12de eeuw veroorzaakte een gevoelige verbetering in de situatie. De vesti ging van een rijk man betekende in de middeleeuwen onveranderlijk belangrijke investeringen in de ontginning van heide, bos of moeras. De heren van de Woestijne zullen in de volgende eeuwen een vooraan staande rol spelen in de Vlaamse geschiedenis. Zij oefenden zeer lang een quasi-alleenheerschappij uit over Aalter. Ik wil er hier wel op wijzen, dat de heren van de Woestijne geen dynastie vormden. Regel matig ging de heerlijkheid in andere handen over wegens het uitsterven van een familie, ofwel nam een schoonzoon het bezit over. Zo was Lodewijk van Male, de graaf van Vlaanderen, er eigenaar van 1374 tot 1379. Toevallig begonnen de moeilijkheden tussen de graaf en Gent i.v.m . het graven van het kanaal Gent-Brugge kort nadien. Daarbij speel de de ligging van de Durme, die te Aalter ontspringt, een belangrijke rol. Brugge wou die immers laten kanaliseren tot Vinderhoute, waar ze zou aansluiten op de Gentse Lieve. Gent verzette zich krachtig tegen deze plannen, omdat men er een té sterke concurrentie van Brugge vreesde. Een en ander was te wijten aan de economische crisis, die op dat ogenblik in heel Vlaanderen woedde. De vrees voor een nog grote re werkloosheid verhitte de Gentse gemoederen. Sinds 1350 trad overi gens een algemene verarming op. Wellicht recruteerde het beruchte Gentse politiecorps «de Witte Kaproenen» meerdere van zijn leden onder de werklozen. Bovendien was ook de Gentse topklasse danig in zijn wiek geschoten door de grafelijke centralisatiepolitiek, die de ste delijke privilegies aantastte. Hierover en over de geschiedenis van het kanaal Gent-Brugge kun je alles lezen in een uitstekend, bijzonder ge detailleerd werkje van M. Vermaesen, M. JLyckaert en M. Coornaert (!)•
In 1379 kwam Woestijne in handen van Lodewijk .van Vlaande ren, bijgenaamd «de Fries», een bastaardzoon van de graaf. Gedurende enkele eeuwen waren Woestijne, Woeste (ook te Aalter) en de Oedelemse heerlijkheid Praet nu verenigd. De macht van de heren van
(1) M. Vermaesen, M. Ryckaert en M. Coornaert. De Witte K aproenen . De G entse O p stan d (1379-1385) & D e G eschieden is van de Brugse Leie. Gent, 1979, 118 p. (Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen. Bijdragen Nieuwe reeks nr. 10).
31
Woestijne bereikte in deze periode zijn hoogtepunt. Belangrijkste figuur in het geslacht van Vlaanderen was zonder twijfel Lodewijk van Praet (1488-1555) die o.a. tweede kamerheer van keizer Karei, burge meester van het Brugse Vrije, hoogbaljuw van Gent en later van Brugge en het Brugse Vrije en ten slotte ook kapitein en gouverneur van Vlaanderen was. In Aalter groeide zoals overal in de 16de eeuw de bevolking sterk aan. De landbouwuitbatingen namen in dezelfde mate toe. Te Aalter werd dit nog begunstigd door de aanwezigheid van een rijk man als Lodewijk van Praet. Maar de 16de eeuw had nog iets anders in petto. De godsdienst troebelen verstoorden bruusk de economische expansie. Ook Aalter ontsnapte niet aan het oorlogsgeweld. De invallen van Hollanders en de reacties van Spanjaarden veroorzaakten in de tweede helft van de 16de eeuw een ware uittocht van de Aalterse bevolking. Heel wat landbouwgrond kwam braak te liggen en het natuurlandschap her stelde zich zelfs gedeeltelijk in de periode 1584-1609. Bovendien be leefde Woestijne een zware crisis. De nieuwe eigenaar, Jacob van Vlaanderen, en vooral zijn vrouw Katharina van Boetzelaer moedigden immers het calvinisme aan. Heel wat Aalterse notabelen stapten over naar het calvinisme, deels uit over tuiging, maar grotendeels uit pure noodzaak om de kasteelheer niet voor het hoofd te stoten. In de katholieke Zuidelijke Nederlanden kwamen de calvinisten echter steeds meer in de verdrukking, in zo verre dat Katharina uiteindelijk de wijk nam naar het Noorden om te ontkomen aan de ongenadige Inquisitie. Haar zoon, Lodewijk V van Vlaanderen, ging evenzeer op de calvinistische toer. Zijn huwelijk met Maria van Marnix van St.-Aldegonde viel wellicht niet in goede aarde bij de katholieke overheid. De heren van St.-Aldegonde behoorden immers tot de voornaamste calvinistische leiders. Lodewijk was in elk geval consequent en streed aan de zijde van de opstandelingen tegen Spanje. De bloedige repressie onder Alva en Farnese herstelde echter ook te Aalter de aloude katholieke orde. Met Lodewijk stierf het ge slacht van Vlaanderen uit. De calvinistische sympathieën van de heren van Woestijne verdwenen, maar ook de volgende eigenaars bleven Hollandsgezind. De schulden van het domein hadden ondertussen gigantische afmetingen aangenomen en drukten zwaar op het econo misch beleid van de nieuwe heren. Vanaf de 17de eeuw af gaven de jezuïeten vanuit Brugge een nieuwe impuls aan de ontginning te Aalter, maar de voortdurende oorlogen beletten een snelle expansie. Inkwartiering van soldaten en oorlogsschattingen vormden een zware last. Een en ander was te wijten aan de strategische ligging van Aalter aan de Brugse vaart, die een belangrijke verdedigingsgordel vormde. Stockman legt daar wel iets te weinig de nadruk op. 32
Met de familie van de graven de Merode en de prinsen de Rubempré, die in 1720 de heerlijkheid Woeste terugkochten, beleefde W oestijne een laatste opleving. Willem-Karel de Merode, de laatste heer van de Woestijne, bracht het zelfs tot senator onder Napoleon en grootmaarschalk van het Hof onder Willem I. Over de andere heerlijkheden is veel minder geweten. Toch vallen ook hier een paar grote namen op. De vooraanstaande Gentse patri ciërsfamilie Borluut was nauw verbonden met Schoonberge. De familie Rym beheerde van 1577 tot 1739 Ekenbeke en Bellem-en-Schuurvelde. Gérard Rym was lid van de belangrijke Raad van Vlaanderen en advi seur van de Spaanse koning Filips II. Sociaal-economisch gezien vertoonde de periode 1600-1800 wel en algemene verbetering van het vermogensniveau, maar het analfabetisme bleef ontstellend groot : bijna de helft van de mannen en bijna 4/5 van de vrouwen kon lezen noch schrijven. De hoeven werden geleidelijk kleiner en op sommige ontbrak zelfs de veestapel. Voor velen volstond de landarbeid niet om in hun levensonderhoud te voorzien. Spinnen (op het einde van de 18de eeuw had 90 % van de Aalterse huizen een spinnewiel) en weven vormden een belangrijke bron van inkomen voor vele gezinnen, een algemeen verbreid fenomeen in Vlaanderen. In deze landbouwmaatschappij bekleedden wagenmakers en smeden een voor aanstaande plaats. Molenaars dankten hun notabele positie aan de heersende voedingsgewoonten : graan was het basisvoedsel. De her bergen, die hun drank gewoonlijk bij de lokale brouwer(s) haalden, bezorgden dezen een aanzienlijk inkomen. De herbergiers zelf behoor den trouwens ook tot de meer gegoeden.
D EEL II : A A LTER NA 1794. Zoals in de inleiding al aangestipt, biedt het tweede deel veel meer feitenmateriaal en wordt de lezer overstelpt met namen. Een samen vatting in een min of meer verhalende stijl is hier gewoon onmogelijk. Daarom beperk ik me hier tot enige commentaar bij enkele hoofdstuk ken. De regimewisselingen tussen 1794 en 1830 lijken op bestuurlijk vlak weinig veranderingen te hebben veroorzaakt, een fenomeen dat we zowat overal aantreffen. Stockman legt daar spijtig genoeg weinig de nadruk op (hij vermeldt het enkel op p. 331 in zijn besluit). Hij beperkt zich veel te veel tot een loutere opsomming, met vermelding van de voornaamste gebeurtenissen onder- en verwezenlijkingen van de gemeentebesturen. De onderliggende structuren, de machtsbasis van de verschillende gemeentevaderen komen niet ter sprake. Stock man maakt zelfs geen bemerking bij de opmerkelijke dynastieën in het 33
gemeentebeleid. Families als Herteleer, Soudan, Goeminne, Bockaert e.a. speelden over lange perioden een belangrijke rol. De familie Faut monopoliseerde als het ware de functie van gemeentesecretaris tussen 1857 en 1959. Ten slotte nog dit commentaar bij het hoofdstuk over het admi nistratief bestuur. De periode van de Tweede Wereldoorlog krijgt naar verhouding misschien wel iets te veel aandacht, maar daar kan ik nog inkomen. Anders wordt het voor de bewindsperiode van de huidige burgemeester De Crem. Het is uiteraard veel gemakkelijker om over de eigen tijd te schrijven en Aalter heeft sinds 1960 inderdaad een industriële «boom» meegemaakt, maar waarom moest aan allerlei nevenaspecten (sportcomplex, openbare werken, cultureel beleid, enz.) zoveel aandacht besteed worden in dit hoofdstuk, terwijl deze onder werpen veel meer in een van de volgende hoofdstukken passen ? Het ruikt een beetje naar persoonsverheerlijking van de burgemeester. De gegevens over de demografische evolutie zijn geweldig gede tailleerd, terwijl de verklaring ervan heel goed en duidelijk is. Toch wil ik hier nog eens wijzen op de overdaad aan cijfers. De grafieken en enkele kleinere tabellen (32, 33, 37, de tabellen op p. 364 en eventueel de nrs. 39 en 40) hadden ruimschoots volstaan. De rest kon beter naar een addendum verwezen. Het technische karakter van de uitleg zal vermoedelijk veel mensen afschrikken. Dezelfde kritiek geldt groten deels voor het volgende hoofdstuk over de sociaal-economische evolu tie. De wetenschappelijke waarde is echter onweerlegbaar. Het hoofdstuk over het onderwijs beslaat 46 p. (voetnoten niet inbegrepen). Liefst 13 daarvan zijn gevuld met vaak weinig zeggende foto’s van klassen, naast een paar niet ter zake doende foto’s van leraarscorpsen. De opsommingen van samenstellingen van leraars corpsen, de ontelbare namen van onderwijzers werken geweldig sto rend. Uiteraard zullen sommigen zich vele van die figuren herinneren, maar iemand die hen niet gekend heeft (en Aalter heeft tijdens de laat ste twee decennia een sterke immigratie gekend), heeft er geen bood schap aan. Dezelfde opmerkingen gelden voor een groot deel voor de paro chiale geschiedenis, waar de foto’s, namenlijsten en 2 blanco bladzij den nog net niet de helft van de toegemeten ruimte in beslag nemen. Gelukkig volgen de lijsten van onderpastoors en een reeks zusters na het besluit. De eindeloze reeks namen maakt het hoofdstuk over het vereni gingsleven bijzonder ongenietbaar. Het gebrek aan archiefmateriaal is een geldig excuus voor het ontbreken van goede evolutieschetsen, maar de geringe kennis erover proberen weg te moffelen achter een stort vloed van namen is onaanvaardbaar. Dit hoort eigenlijk niet meer thuis in een dorpsgeschiedenis. Als men per se de namen van bestuursleden
34
van de diverse verenigingen wil kenbaar maken, geeft men beter een aparte brochure uit, waarin men ook nog adressen kan vermelden. In dit laatste hoofdstuk heeft de auteur werkelijk de bal volledig misge slagen. Het tweede deel valt dus in verhouding veel zwakker uit dan het eerste. Wetenschappelijk zit het nog wel goed, maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat Stockman enigszins verdronken is in de over vloed aan materiaal, dat hij verzameld heeft over de laatste periode en er niet in geslaagd is een adequate schifting door te voeren. Bovendien lijkt hij het als een soort plicht te hebben gezien om zoveel mogelijk mensen te vernoemen. Ondanks dit willen we toch op een positieve noot eindigen. De omvang van de hier verzamelde gegevens is gigantisch en de goede punten (wetenschappelijke degelijkheid, verzorgdheid van de uitgave, historische omkadering, vlot taalgebruik, e.d.) overtreffen ver de meer negatieve, die voor een deel te wijten zijn aan een gebrek aan ervaring bij het schrijven van een dergelijk uitgebreid, alomvattend werk. De geuite kritiek kan misschien een paar tips bevatten voor anderen, die het moeilijke pad van de dorpsgeschiedschrijving willen bewandelen. Ondertussen kijken we benieuwd uit naar het vervolg over de fusiege meenten Poeke, Lotenhulle en Bellem. We vermoeden echter dat dit nog wel enkele jaren op zich zal laten wachten. Het opzoekingswerk alleen al vraagt doorgaans al jaren. Een welgemeend proficiat aan L. Stockman, die hoewel burgerlijk ingenieur van vorming, dit reuzen werk presteerde.
De Geschiedenis van Aalter kan afgehaald worden op het gemeente huis van Aalter. Prijs : 1.400 Fr. Bij bestelling : 1.500 Fr. (100 Fr. ver zendingskosten) op P .R . 000-0025736-31 van het Gemeentebestuur te 9880 Aalter.
35
TIELTSE LIEDJESZANGER JAN NOLF EN DE BRUGSE PROTESTBETOGIN.G DUIVENLIEFHEBBERS IN DE JAREN TWINTIG
In de beginjaren 1920, legde een Minister van Financiën in België nieuwe belastingen op het houden van reisduiven. Dit lokte groot protest uit bij onze duivenmelkers, zo ook in West-Vlaanderen. Er werd een protestbetoging belegd in Brugge. In Tielt woonde er een liedjeszanger, Jan Nolf. Onze Tieltse duivenliefhebbers hadden er niets beter op gevonden, Jan Nolf te vragen een protestlied op te stellen, het op toon te zetten en in uitgave te brengen; en of dat lied verkocht is geweest in Brugge ! met duizenden betogers. De initiatiefnemers voor die uitgave van dit lied in Tielt waren de volgende duivenliefhebbers : Leon Lambrecht - Richard Claeys Adolf Loosveldt - Alidoor Vervaeke (mijn vader) - Aimé Heytens Jo z ef Van Steenkiste - Omer De Vlieghere - Emiel Buydaert (lokaalhouder «Roode Poort» St. Janstraat) -. In elk geval, ik (toen nog een jonge knaap) heb nog goede herinneringen aan die betoging. Thans ken ik nog die tekst van buiten en kan het nog zingen in de toon. Hier volgt het lied van Jan Nolf. Wij allen waren Belgen Aanziet ons groot en klein Beminnen onze duifjes maar men brengt ons in de pijn Wij die reeds veel betalen ’t Is nimmer nooit genoeg gaan moeten laten varen hetgene menig hartje vroeg. Ref. Hand in hand In broederhand Wij die streden enkel voor onze rechten Politiek dat kent men niet ’t Is voor ons de duifjes die men gaarne ziet, gaarne ziet ! Werpt geen tegenspoed in hetgeen ons voldoet. Weg die zware lasten! In menig liefhebberij Betaalt men nog geen duit Maar deze die ons dwingen vragen de laatste kluit. Wij dulden geen betalen wij zijn hun tergen moe. Wil ook aan d’anderen vragen Snijdt ons niet af de keel.
36
Ingezonden door G. Vervaeke Tielt
INHOUDSOPGAVE GEWONE NUMMERS VAN DE ROEDE VAN TIELT (1970-1980)
lste jg, nr. 1-2, dec. 1970
*
P. V A N D EPITTE, Inleiding V. A RICKX, De Quickmote te Pittem H. DE WAELE, ofm, De sociaal-economische toestand te Tielt in de jaren 1838-1850 R. V A N LA N D SC H O O T, De Thieltenaer en de februarirevolutie van 1848 O. VAN LAERE, Het leven van een trimard J. LEN O IR, Beelden uit het oude Tielt W. D EV O LD ERE, Aloude families uit het Tieltse Het boekenhoekje van de heemkundige
2 5 17 27 51 85 93 96
2de jg, nr. 1, juni 1971 * P. V A N D EPITTE, Inleiding M. C LO ET, Pastoors op het platteland O. VAN LAERE, Uit het leven van een trimard A. VAN D O O R N E , Befaamde Tieltenaars uit de 16de eeuw J. BA ERT, De familie Colle - een eeuw Tieltse geschiedenis Bidprentjes Ph. D E GRYSE, Honoré Maes (1879-1971) Ph. D E GRYSE EN R. D EC LERC K , Zo leefde gedurende het jongste halfjaar Boekenhoekje van de heemkundige
2 3 15 28 37 42 43 53 80
2de jg, nr. 2, dec. 1971 P. .VANDEPITTE, Inleiding J. H U Y G H EBA ERT, De jonge Constant Vanden Berghe van 1808 tot 1847 : «Iveraer van volksgeluk» M. PYPE EN GH. V A N D EPU TTE, Ernest Brengier FR. DE P O O R TE R , Slunsebeen, Arm Vlaanderen in de streek van Tielt R. VANNESTE, De Oude Wal O. VANLAERE, Beelden uit het oude Wingene FR. DE W ITTE, Honoré Maes Ph. DE GRYSE, Tielt voetbalt - een antwoord Ph. DE GRYSE EN R. D EC LERC K , Zo leefde gedurende het jongste halfjaar... Divers Het boekenhoekje van de heemkundige Ledenlijst
2 4 22 33 39 43 47 54 58 75 77 78 37
3de jg, nr. 1, juli 1972
*
P. VA N D EPITTE, Inleiding A. VAN D O O R N E, Welaan dan, beminde parochianen ... Schijnwerpertjes op de parochiegeestelijkheid van Wingene van de 13de tot de 20ste eeuw O. VANLAERE, Velo’s en velokoersen J. LEM EY, In memoriam Georges Bruyneel F. D E P O O R TE R , Sieur Jean-Baptiste DE PO O R TER , bur gemeester van Dentergem M. DE M U YT, Beelden uit het oude Ruiselede J. V ERVEN N E, Terugdenkend aan een omstreden figuur: Franz Impe (1892-1971) Ph. DE GRYSE EN R. D EC LERC K, Zo leefde gedurende het jongste halfjaar ... Divers Het boekenhoekje van de heemkundige
2
4 21 33 42 54 58 63 80 84
3de jg, nr. 2, dec. 1972 * P. V A N D EPITTE, Inleiding F. DE P O O R TE R , De familie Loontjes en «Groot Tomme» Het boekenhoekje van een heemkundige A. VAN D O O R N E, Aantekeningen bij de geschiedenis van de parochie St.-Jan-Baptist O. VANLAERE, Velo’s en velokoersen (vervolg en slot) Divers GH. V A N D EPU TTE, Beelden uit het oude Oostrozebeke W. D EV O LD ERE, Zo leefde gedurende het jongste halfjaar ... Ledenlijst 1972
2 3 24 25 33 50 51 55 69
4de jg, nr. 1-2, maart-juni 1973 * P. V A N D EPITTE, Inleiding R. VA N LA N DSCH O OT, Joris Lannoo en de eerste wereld oorlog Het boekenhoekje van een heemkundige A. VAN D O O R N E, Requiem voor Antoon Vander Plaetse Divers A. VAN DER PLAETSE( + ), Levensherinneringen K. HAAZEN, Wigbert De Waele, priester en geschiedkundige A. H O U BA ERT, Wigbert De Waele : bibliografie P. D E Z U TTER , Beelden uit het oude Kanegem W. D EV O LD ERE EN Ph. DE GRYSE, Zo leefde gedurende het jongste halfjaar ... Eeuwigdurende grondvergunningen op de kerkhoven 38
2 3 50 51 60 61 77 78 79 83 98
4de jg, nr. 3-4, dec. 1973 P. V A N D EPITTE, Inleiding A. LO W YCK , Werkdocument voor de studie van de Boe renkrijg in het Tieltse (1) G. H O C H EPIED , De sociaal-economische toestand van de overheidspersonen te Meulebeke en hun houding gedu rende de eerste jaren van het Franse bewind GH. V A N D EPU TTE, Soldatenbrief van 1808 J. N EIRIN CK, Beelden uit het oude Aarsele W. D EV O LD ERE EN Ph. DE GRYSE, Zo leefden gedu rende het jongste halfjaar Divers Het boekenhoekje van de heemkundige Ledenlijst 1973
2 4
22 56 59 70 84 86 88
5de jg, nr. 1-2, maart-juni 1974 * Ph. D E GRYSE, Inleiding A. LO W Y CK , Werkdocument voor de studie van de Boe renkrijg in het Tieltse (2) A. VAN SEVEREN, Leo D ’Hulster (1784-1843), een vergeten dichter uit de Hollandse tijd (1) O. VANLAERE, Onze windmolens GH. V A N D EPU TTE, De anti-mussengilde van Oostrozebeke E. M A TTELIN , Meulebeke tijdens de meidagen Ph. DE GRYSE EN W. D EV O LD ERE, Zo leefde gedurende het jongste halfjaar ... Divers Het boekenhoekje van de heemkundige
2 4 45 63 69 71 76 87 88
5de jg, nr. 3, sept. 1974 * A. VAN SEVEREN, Leo D ’Hulster (1784-1843), een vergeten dichter uit de Hollandse tijd (2) W. D EV O LD ERE, Beelden uit het oude Pittem O. VANLAERE, Onze windmolens. Wingene
2 28 33
5de jg, nr. 4, dec. 1974 * FR. DE P O O R TE R , Mijn schooljaren tijdens de eerste Wereldoorlog J. VAN DER M EULEN , Het volkse lied als spiegel van een tijd Ph. DE GRYSE EN W. D EV O LD ERE, Zo leefde gedurende het jongste halfjaar ... Kaart van de Kasselrij Kortrijk
3 16 22 36 39
Divers Het boekenhoekje van de heemkundige Abonnees, leden en ereleden 1974
37 39 40
6de jg, nr. 1, maart 1975 * P. VA N D EPITTE, Inleiding W. GEVA ERT, Volksaardewerk in Vlaanderen Inventaris van het verenigingsleven O. VANLAERE, Onze windmolens. Wingene. De Lentakkermolen Van Thielt tot Tielt, Aanvullingen en verbeteringen
2 3 16 27 37
6de jg, nr. 2, juni 1975 * Het boekenhoekje van de heemkundige E. VAN DE CAVEYE, Het verdwenen kasteel van Egem E. VAN DE CAVEYE, De verdwenen Egemse molens Ph. DE GRYSE, W. D EV O LD ERE EN J. N EIRIN CK, Zo leefde gedurende het jongste halfjaar... O. VANLAERE, Abortus anno 1798 E. VANKEIRSBILCK, Volksdansgroepen en klederdrachten in West-Vlaanderen. Divers
2 3 11 16 31 33 37
6de jg, nr. 3, SEPT. 1975 R. VA N LA N D SCH O O T, Het eerste lustrum van de Davidsfondsafdeling in de streek van Tielt (1875-1880) Inleiding Een late tak van de katholieke boom De politieke conjunctuur in de Tieltse regio 1872 en 1874 Erfgenaam van de Westvlaamsche Bond ? DĂŠsirĂŠ Minnaert en Gustaaf Flamen In den beginne was Gezelle ... En de bisschop moeide er zich mede .... Een slagvaardig bestuur in de schoolstrijd Besluit Bijlage I, II, III
2 10 13 27 36 45 63 80 88 90
6de jg, nr. 4, dec. 1975 * Het oudste huis van Egem ? E. PO ELV O O RD E, Ruimtelijke ordening in het Tieltse Het boekenhoekje van de heemkundige K. HAAZEN, Notities over enkele weldoeners van het Patersklooster te Tielt in de 17de eeuw 40
2 3 16 17
Divers Ph. DE GRYSE, W. D EV O LD ERE EN J. N EIRIN CK, Zo leefde gedurende het jongste halfjaar ... Boeken en tijdschriften ter beschikking van de leden Ledenlijst 1975
26 29 44 45
7de jg, nr. 1, maart 1976 Het Boekenhoekje FR. DE P O O R TE R , Wat lazen onze voorouders ? Het Boekenhoekje P. VA N D EPITTE, De Thieltsche Broederband Westvlaams Verbond : Prijs voor Heemkunde Grasduinend in andere tijdschriften J. BILLIET, Boekbespreking. De moeder van G. Gezelle Van Thielt tot Tielt. Aanvullingen en verbeteringen Divers
2 3 12 13 24 27 34 37 37
7de jg, nr. 2, juni 1976 * Enkele belangrijke publicaties G. LAMS, Joannes Baptista van Lokeren (1686-1731) L. GO EM IN N E, De geschiedenis van de Hartemeersmolen van Poeke Het Boekenhoekje van de heemkundige Divers Ph. DE GRYSE, W. D EV O LD ER EN J. N EIRIN CK, Zo leefde gedurende de jongste zes maand ...
42 43 57 59 60 61
7de jg, nr. 3, sept. 1976 * J. N EIRIN CK, Aarsele in Het Woordenboek der Toponymie van Karel De Flou
7de jg, nr. 4, dec. 1976
85-132
*
J. GO DDEERIS, Zouaven uit het Tieltse Ph. D E GRYSE, Zo leefde gedurende het jongste halfjaar ... Ledenlijst 1976
134 157 177
8ste jg, nr. 1, maart 1977 M. CASTELEIN-VAN W O N TERG H EM , Het volkslied als spiegel van een tijd G. LAMS, Openbare verlichting te Wingene G. LAMS, Aanvulling bij J.B. Van Lokeren (1687-1731) W. D EV O LD ERE, De Pittemse zouaven
2 en 16 3 9 17 41
W. D EV O LD ERE EN R. VAN DEN BULCKE, Beelden uit het oude Wakken R. V A N LA N D SC H O O T, Boekbespreking: J. Claerhout. Gemiste kans of menselijk tekort ? (J. Persyn) R. V A N LA N D SC H O O T, Het Tieltse en de Vlaamse Beweging
19 26 36
8ste jg, nr. 2, juni 1977 K.
LIBEERT, Dokter Prudent Plettinck, burgemeester van Meulebeke (1819-1888) Ph. DE GRYSE, Zo leefde gedurende het jongste halfjaar...
42 77
8ste jg, nr. 3, sept. 1977 F. M ICHEM , De parochie-geestelijkheid van het oude dekenaat Tielt
101-147
8ste jg, nr. 4, dec. 1977 Inleiding B. TU Y T T E N S, De Koningskwestie FR. DE P O O R TE R , Rubens en Hendrik Conscience V. GAUBLOM M E, Volksromanschrijver en volksdichter Camiel De Waegenaere van Gottem A. VAN DEW IELE, Filips Luucx van Zwevezele, leraar van Sanderus Leden en ereleden 1977
150 151 170 175 181 189
9de jg, nr. 1, maart 1978 Mededelingen G. PUYPE, Jean-Henri Loosveldt (1835-1904) GH. V A N D EPU TTE, Roosebeke up de Mandere FR. D E P O O R TE R , De Kerk en in het bijzonder het bisdom Gent in verzet (1786-1814) De Koningskwestie in beeld en ... onderschriften Gedicht uit 14-18
2 3 19 25 35 39
9de jg, nr. 2, juni 1978 A. VAN DEW IELE, Geschiedenis van Zwevezele of het waar achtig verhaal van een parochie M. ETAM BALA, Bijdrage tot de geschiedenis van Zwevezele. De demografische krisis te Zwevezele in 1694-1695 W. LEPO U TR E EN M. STRO BBE, Beelden uit het oude Zwevezele
42
42 55 71
J. BILLIET, «Zwevezele, 1000 jaar dorpsleven» werd een ten toonstelling van formaat K. DE BUSSCHERE, Gedicht uit 1914-1918
75 80
9de jg, nr. 3-4, sept.-dec. 1978 * J. VAN DER M EULEN , Hertog Albrecht von Württembergde illustere onbekende - en zijn IVde Duitse leger
81-160
10de jg, nr. 1, maart 1979 R. VA N LA N DSCH O O T, De regio Tielt van bevrijding tot verkiezingen. 19 oktober 1918 -16 november 1919
1-60
10de jg, nr. 2, juni 1979 G. LAMS, De heerlijkheid van Wingene, de Heren van Wingene G. LAMS, De heerlijkheid met voorbeelden uit Wingene G. LAMS, «Bloetschenderije» te Wingene in 1756 E. VAN DECAVEYE, De heerlijkheid «Goed ten Ryne» te Egem A. DEM EU LEM EESTER, Een obiit in de Pittemse parochiekerk
62 77 99 101 104
10de jg, nr. 3, sept. 1979 A. H O U BA ERT en K. HA AZEN, Het Obituarium of Dodenboek van het Tieltse Minderbroedersklooster
108-194
10de jg, nr. 4, dec. 1979 A. DEM EU LEM EESTER, Merkwaardige priesterfiguur in een gesloten plattelandsgemeente : Henri-Edmond Castel, pastoor van Pittem van 1865 tot 1886 (Ie deel)
197-226
11de jg, nr. 1, maart 1980 A. DEM EU LEM EESTER, Merkwaardige priesterfiguur in een gesloten plattelandsgemeente : Henri-Edmond Castel, pastoor van Pittem van 1865 tot 1886 (vervolg). A. DEM EU LEM EESTER, Een Pittemnaar medestudent van Guido Gezelle : Karel-Lodewijk Tavernier(1826-1878)
2 39
11de jg, nr. 2-3-4, juni-december 1980 P. V A N D EPITTE, Voorwoord J. V ERBRU G G E, Tieltse caférijkdom. Een overzicht van cafés en uitbaters tussen 1900 en 1980
50 52-184 43
N.B. De nummers aangeduid met een sterretje zijn volledig uitverkocht. De andere nummers kunnen nog besteld worden op het sekretariaat. Beta ling gebeurt na ontvangst; er moet gerekend worden op een prijs van min stens 1 fr. per bladzijde.
44
ADRESSEN VAN DE AUTEURS : Paul V A N D EPITTE, Driesstraat 7-9, 8880 Tielt. An CALLENS, Lindenlaan 13, 8880 Tielt Paul D EW ITTE, Weldadigheidstraat 52, 8030 Beernem.
Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem inges tuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in «De Roede van Tielt» mogen slechts overgenomen worden met toestemming van de redactie.
! ,
.<jA,
C a *'
•
A L ie r
( Ï J . f i lo t ',•'/: T
J ïe r n t ’ij/u ’n i
_
-
;
■
' -%,c //<>«ton h o / T
■•'■
\
* r
o i\
gps ^
,rf
_ .
j- -
^
* . "' - , ■■a . x - -■
X
|
<
'unt/Æ X é ' M i W i e l C ^ J P l ' Z ^ i , A }r .i'jr .
n 'h s_B /uitw en \ (lort T tl/O 'i’ / ^ ■5
Î
A ,v /
ftS x a i/c jn 4 *
y
,
H
P l a i n e d e T o l / J h / u n i tf\
/J rO .ft . I f t
v
i/
0
Q l& l
tr n n e
A w «s4
. ,,,.,«,
k
H ubot
«
£
I c h à ’iie m
( , S ;* ’'w
- ,
S^Mri/ t ie n d a h
, T o u ir fio t U *
> ; n a, ,,.à u U ut l,’ e \c ,.;:va > < h > u /c r /ju v it l x r l c a P
r r ,u e ' * i m
\
B
± \
J
. *» **« ■ *•
\ r t le r k \ e K a s c k n iis k e rk e *
// t0 Jiû//c/th r Ch. ™ .u ‘
'hdr
, - -
o
V /F v rv W ^ ( I
î
* M fo /7 W
*
X ^ g U cot
-o
V e-
K u^ M
ô ^ l" / l \ I t ’j J n \ k i ’
sta rru ^ p "
^8"
/ ' r is t p t y e '
\
K\
0J t?e n/u
Av / K u n '/
V> ? 4
i-rUtX
a A /.-/4 » /
^ P n J ilw L ie r / .,. •
tw H e e o 't ilh n P /L - 'o 'u
'5 '
C û lr t u tjft-'b u w A u
*•
s-\j£- a n filir w Ch l
LU
«■ Z f f iW
>p/N>' r. J lb o m e n ^ , \JjÉ a-
i
\
,
P jn e
cCJacob
■ 7 „ f,
4
*
r f u ^ . / ^ y / r7‘ V/ a '•-«It
J“ *.......
- 'tih iJ n h r k Af.
IT o o g le le M . ^ E o0 (Jle d e
M
t.
»
J te e r J tr t a *..
, : \i> u U p f '\ \ S 'i.RoM 'éM .
•
H ôpital
’& ACoi nefo
lue-!>,’//1.r
,
Inondation s 'h i : s
p't’OU/tilt{t
iP •WitnrL
A.
n /d i
r ’L
/ , \ ( ...
Lu'tnw tfW hu& *v
—V
]U celât- -+ \
X&nCHttbot-P \
î
A'
'OupHeCuelhert,
WJtC/uip.
Jékruit&r \ ^ cA j t ^ :
•; x -. • • . . uvw%rjT.neó' j j r ^V .-X ^ o n v n im a . e i,v t//o m (tl,\r j . . . C j /i^ 7 /7 lt J/n -v T * b lV ll, ‘'d J \
\X „
M on in
U-11’I i r ( «
I
°Jh>tbei\*, lïftî"
1
\ i j & A ir*
t/ A r
:x* ÿ î
I j
Tr *
U rd é le
\ /
V -h iK
n
J t w u ’t w ,
v. R O R A V I ---- --------- -
t
<v‘/l \ >£■>
4
£A D çjle ç jd eeerv r iwa nr Bv e lle tn
/ / „
„........^. , ^
0
^
0 ReU eJni * oJA nsheeke
U £> /v
TVi l / e n d t •te s
■Zr/’X ^ /
* J 0 '<
•ki— ^
te r IT ercke 1,
.
AP tt/À etn
&. \ °, ts i»
’tdt
e/lo strn /to
' "
i**'i&:']&* P ,
X V . .t
dcaheiti}\ .Qiuiefaekilit
w/ ’S >
\lach\pjsn i ^ Y 'hü{‘K M a e l:(fnr>c! .
*.
* rv // .4 J X {]rfifdc/ielc?i\ / 7 //.. . u \ f f % / . M
ï
rf ^ u L c .v £ L a n q e u e ia ( nJrolle ‘ „
^ L ï’
ï.iJ r V /
-
.f A i v ^ H uy, r Chat » / Kuu.,'neuten ■ o ^ .-à' J tf o c t: ^
Vy .u j'te
M andei
¥ *
t
M
A ?' °°
jhlilHW
l
^T enda h ’/
\M- i/.rb ,
^Hameau
ZrtyftZm \IVa&ahi
^fS tV f.dw cck^
tAhe/jAw, t B osch
■
| JfaU yB e.- .
■s
V eH crjf>v>>
s< Z
< ■
A
Wen te*\f Uien t-y^e
X ïU v-7i>v 1' H lfo rL y & Ur A •77>\
^ le n / e h e k e
1ne e h u u //\. •'t ’rf> ‘
'.............. .
f X S ([{.■ n h *
lïla r ln
"ouwe 'l/en/im t.
»
ï i - *-
r »J)tet 'Jun\cl:
Jat;%
Z everen
i.
2Knï v ’t =L\ de T trek e V/JZ.
Û) S M t „ ^ , •achten
t/.V
'laerb
*V
M w tfh e m X d ^ ^ c d c r n e i
A
^d ‘i< # hi s i v
T h ie lt
//
a
’Hbettk boent * -£ïf£%
J £ z5
n,r,tt
i$ L l W '^ / f ’ <-£g.
_Beeckboe(trt
° / A r^
SiW-\
j
tk te c e U h r j,
v 1-
Ho'r \ VuLcJ^'
qnefri
7. a tit/e<7/te t
T ^ü b u /xju M
¥ 3
cS'j
“ ï
~y
/iw ,r* /
'R tm slede l , e
/ '« y V, v< r£rt> J A J ic ttre C/ihp t ^
M é- 'S m *., o
/7^
ö ,
X /
*
TPttedvoord
/ <’"
_
Lende,
,
i avv.ki.rft.
¥ ^^d A reU w n y-\
irte /te v e n A jll,
T
S,
■
*,
V'‘,X
/n ^ jl/L »
,
—
_________________________ _____ ___________ ^ J S / X J / i o e t etl< v^B < fd % ,o \ (tâ ù 'c h tJ e f ï . y
I
O iW - .
r —
' U
_ƒ*
D r ie m a a n d e lijk s h e e m k u n d ig tijd sc h rift
j/ieni wXfd,',
. ■o/! , ‘
, Xi;/;./.Vv->v ~
y r /lb w tv A tt^ it.,- l U ' d h t A . h j , r> -A : N
*
1 V
•' Vtf’r',''ftTrorhi>éCôHt
-y-/. >-^'TJ1T'- CL-.
12e Jaargang, nr. 2-3, okto b er 1981 d i/.’.// . . f 7 Ut)bue Ch I ' Qî ^
î , I’ ■/„/, .
/
t M e tte r f w 'r
li ) Y A,
y:
f .- - ÿ H * ; B o l/c .t/^ Y
°B ,’. , s c e , e % rrt ° i V
i t’A cart
n l ‘TFH l
\
A.f
7 ^ » Rutncrde f: (,tilts( .
■*.¥. j:
t o i/e,/7iern
^A (
Jb.
crchcm 6 ‘ B )on B
£
O u a rh tm t)
4Ac Af f ivr £7 7 f , U > B ' ,,Xi W k t Y ^ »7,1J “?7/ ) r'u •tjTV' ‘vyJV ^u / C ° l'111*1**
J O
a'd'Æ/Z/AVY
* ■■■—• % a
X
nV^ooo
l e
t Z Ê ^ - <xm^ sl .7%-w-^ •*•• \^yP * \P ti lavdT
‘. /,üi v . -Anunuiee y \ KaursMu /yn.ttju !ttny/ç^j •■ a/r î \ .... y Bus.
^ td• w tr .z
\Oiien.>u\
henjwi/ A A bddlfvj/7, ° A /jW /v JîX
ONT EL B AA R
zijn de diensten die de B ank U kan-verstrekken zow el wat g eldb elegg in g en als wat kredieten betreft. Een goede raad ... bespreek in vertrouw en al uw fin a n ciĂŤ le zaken met een d esku n d ig e van de
BANK VAN R O E S E L A R E EN WE S T - V L A A N D E R E N
zo wint U zeker tijd en geld !
Agentschap Tielt, Markt 24
DE ROEDE VAN TIELT H eem kundige Kring voor Tielt en de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt Lid van het W estvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
V oorzitter : P. V andepitte, Driesstraat 9, 8880 Tielt Tel. 051/40.17.00 O ndervoorzitter : Gh. Vandeputte, Statiestraat 83, 8780 Oostrozebeke - Tel. 056/66.90.91 Secretaris : Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, 8880 Tielt Tel. 051/40.18.38 Redactie : J. Billiet Ph. De Gryse W. Devoldere P. Vandepitte R. Vanlandschoot L idm aatschapsbijdrage : 350 fr. (te storten op PR. 000-0398411-32 van de Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, 8880 Tielt. Verschijnt viermaal per jaar. Dit nummer wordt los verkocht : 150 tr. Op zoek naar het ÂŤbeloofde landÂť. Het wel en wee van streekgenoten in Amerika. De auteurs :
Paul Dewitte Weldadigheidsstraat 52 8030 Beernem Wettelijk depot: D /1981/1624-2
Frans De Poorter Hospitaalstraat 27 8110 Kortemark
INHOUD VAN DIT NUMMER :
Deel 1. Op zoek naar het «beloofde land». 1. Algemene situatieschets - De crisis van 1845-1848 - De economische veranderingen omstreeks 1870-1880 - De situatie in Noord-Amerika - Andere motieven 2. Egem: een microstudie 1887-1914 - De bronnen - De cijfers - Cijfers en economische structuur - Beroepsstructuur van de emigranten - Landbouwsector - Herbergiers - Bestemming
Deel II. Echo’s over emigratie aan beide kanten van de oceaan. 1. Pers, politieke partijen en kerk tegenover de emigratie 2. Werving 3. De reis 4. Eduard Simaeys, een pennelikker uit Wakken 5. Bruno Simoens, van keuterboer tot slaveneigenaar 6. Een gelukkige werkman 7. Een rijke emigrantenfamilie 8. Vlaamse nederzettingen in Engeland en Amerika. Een familiekundige bijdrage 9. Bibliografie
2
3 4
12
21 42 47 59 73 87 93 95 104
O P Z O E K N A A R H E T «BELO O FD E LAN D » HET WEL EN WEE VAN STREEKGENOTEN IN AMERIKA
Paul Dewitte
INLEIDING
Toen enkele jaren geleden Frans DE POOR TER ons zijn artikel over zijn familie in de V.S.A. bezorgde (zie p 95), ontstond al snel de idee om dit, met het oog op de enorme emigratie uit onze streek, in een breder kader te plaatsen. Zo verzamelde Wilfried Devoldere de namen van de Egemse emigranten uit het dagboek van veldwachter Victor Maeseele. Robert Vanneste wees op de talrijke artikelen over en brieven uit Amerika in de lokale pers. De verwerking van al dat materiaal beloofde echter bijzonder langdurig en tijdrovend te zijn. Zo kreeg ik als B. T.K.-er de opdracht om uit de disparate gegevens een uitge breid artikel te distilleren. Het eindprodukt is nogal omvangrijk geworden. In de loop van het onderzoek kwamen immers voortdurend nieuwe problemen en vragen om de hoek kijken. De stapel persartikelen werd bijna onoverzichte lijk. Mijn selectie is dan ook maar een klein deel. Ze beoogt ook met om repre sentatief te zijn voor het geheel. Ik heb enkel de meest interessante artikelen overgehouden, om zoveel mogelijk aspecten van het emigratiefenomeen te kun nen belichten. Een groot deel van de overige artikelen behandelen dezelfde thema’s minder grondig; andere zijn weinigzeggend. De verschillende Amerikaanse en Vlaamse toestanden die in de persartikelen ter sprake komen, maar vooral de verwerking van de gegevens over de Egemse uitwijking en mijn persoonlijke overtuiging dat ieder historisch fenomeen kadert in een breder maatschappelijk geheel, noodzaakten me, om de sociaaleconomische situatie in Vlaanderen (met de nadruk op het Tieltse) én in de V.S.A. beknopt te schetsen. Aan de hand hiervan poog ik ook om een beperkte maar toch gefundeerde verklaring te geven voor het fenomeen. Ten slotte rest me enkel nog om Paul Vandepitte te danken voor de kritische opmerkingen die hij regelmatig gaf, waardoor ik sommige aspecten meer genuanceerd en/of vollediger kon behandelen. PAUL DEWITTE
3
DEEL I I. ALGEMENE SITUATIESCHETS
De enorme emigratiegolven naar Noord-Amerika in de 19de en 20ste eeuw, spreken nu nog altijd tot de verbeelding. Velen hebben nog ergens in Amerika een (verre) verwant. Sommigen hebben er nog contact mee, ande ren herinneren zich dit nog nauwelijks. Bij de meeste mensen is de idee van het «beloofde land» Amerika, waar men in een oogwenk rijk werd of waar grote avonturen wachtten, blijven voortleven. De realiteit was echter wel anders. Enkelen vergaarden er inderdaad een fortuin, maar de meesten moesten hard zwoegen om in leven te blijven. Sommigen keerden zelfs vol ledig ontgoocheld terug, wegens werkloosheid of een totaal failliet na herhaalde misoogsten. Anderen pasten zich niet aan (taalproblemen, cul tuur, e.a.) en keerden vol heimwee terug (1). De crisis van 1845-1848
De redenen voor de emigratie zijn van zeer uiteenlopende aard en vaak tijds- en streekgebonden. Ik beperk me dan ook zoveel mogelijk tot de fac toren die ook voor Tielt gelden. De eerste belangrijke emigratiegolf ont staat hier, zoals in een groot deel van Europa, tijdens de zware economi sche crisis van 1845 en de daaropvolgende jaren, die in alle sectoren van de economie toeslaat. In het Tieltse zal de crisis in de vlasnijverheid, die al jaren aansleept, extra-zwaar doorwegen. De oorzaken voor deze crisis zijn divers: de zware invoerrechten die in het buitenland, vooral Frankrijk, onze bijzonderste afzetmarkt op linnen geheven worden, en de nieuwe, gemechaniseerde katoennijverheid. Wanneer Frankrijk in 1836 echter zijn grenzen voor linnen openstelt, gaat de situatie van kwaad naar erger, De goedkopere Engelse produkten — de Engelse spinnerij was sinds 1834 vol ledig gemechaniseerd — zijn geen partij voor de verouderde Belgische en Franse linnenindustrie. Bovendien schakelt men voor het mechanisch spin nen over op Russisch vlas, dat hiervoor meer geschikt is en bovendien goedkoper. Terwijl in de rest van België geleidelijk mechanische spinne rijen opgericht worden, blijft West-Vlaanderen ter plaatse trappelen. In de weefsector, die nog vele jaren op handwerk gebaseerd blijft, doet zich een gelijkaardig verschijnsel voor. In het arrondissement Tielt-Roeselare wei gert men halsstarrig technische verbeteringen in te voeren (2). De oercon(1) Na de jaren 1880 zou meer dan 30 % van alle immigranten vroeg of laat teruggekeerd zijn. G. ROSENBLUM, Immigrant workers. Tbeir impact on American Labor Radica■ hsm. New York, p. 126. (2) L. SCHEPENS, Van Vlaskutser tot Franschman. Bijdrage tot de geschiedenis van de Westvlaamse plattelandsbevolking in de negentiende eeuw. Brugge, 1973, pp. 21-22. In het district Roeselare was die terughoudendheid veel minder sterk. M. STROBBE, Micro-onderzoek over sociaal-economische mutaties in de stad Tielt tussen 1830 en 1860 Onuitgeg. licentiaatsverhandeling, R.U.G. Gent, 1978, pp. 480-483.
4
servatieve kleinhandelaars, die de vlasindustrie alhier beheersen, door de grondstof op te kopen en ze aan wevers en spinners te leveren, willen be schermende maatregelen voor de oude industrie en hulpverlening voor de duizenden behoeftigen. Met de steun van de lokale bevolking, die de hulp broodnodig heeft, schermend met morele, religieuze en tragi-komische argumenten, zoals de kwaliteit van het speeksel van Vlaamse spinsters en de zedeloosheid van de stad, beschermen zij hun eigen positie. Ook de grootgrondbezitters zijn tegen innovaties. Door het extra-inkomen van het thuiswerk kunnen zij de lonen van hun landarbeiders laag houden en de pachten nog verhogen. Met het uitbreken van de aardappelplaag en de daaropvolgende hongers nood stort het economische en maatschappelijke bestel volledig in elkaar. Het aantal behoeftigen aan wie hulp verleend wordt neemt ongekende afme tingen aan. In 1845 telt het arrondissement Tielt-Roeselare reeds 45.805 behoeftigen op 130.954 inwoners, of 35 %. In 1847 zal dit voor het district Tielt al 42 % zijn, voor Roeselare zelfs 43 %. In deze omstandigheden neemt de misdadigheid sterk toe. Gewoonlijk betreft het kleine misdrijven, die men enkel pleegt om in de gevangenis of het bedelaarswerkhuis opgesloten te worden. Voor velen was dit de enige mogelijkheid om, voorzien van voedsel en verwarming, de winter door te komen. Grote openbare werken vangen een deel van het werklozenbestand op. Mechanisatie wordt gestimuleerd. De wet van 25 maart 1847, waardoor de regering braakliggende gronden en gemene weiden kon verkopen om ze in cultuur te brengen, heeft daarentegen een omgekeerd effect. Voor vele kleine boeren betekent het verlies van de gemene weide, waar ze wat vee gratis konden laten grazen, een katastrofe. Honderden onder hen dikken het aantal aspirant-fabrieksarbeiders aan (4). Het is dan ook niet verwon derlijk, dat altijd meer mensen hun heil zijn gaan zoeken in emigratie. Hoewel de regering-Rogier zich in 1847 ronduit tegenstander van de emi gratie verklaart, kan ook zij het tij niet keren. Steeds meer Belgen volgen het voorbeeld van de duizenden Duitsers, die via Antwerpen naar Amerika trekken. Niet iedereen is het trouwens eens met Rogier. Sommigen menen dat België kolonies moet stichten. Dit zal volgens hen een gunstige invloed hebben op de economie. In de volgende jaren zal de Belgische regering dan ook enkele kolonisatieprojecten steunen en financieren (5). De overheid (3) L. SCHEPENS, o.c., p. 41. In 1848 waren er officieel te Tielt 2.162 behoeftigen op een bevolking van 11.080 zielen. M STROBBE, o.c., p. 413. (4) L. SCHEPENS, o.c., p. 62. (5) Ibidem, pp. 96-97. Rogier liet zich trouwens steeds meer leiden door de ideeën van de econoom en statisti cus Edouard Ducpétiaux. Deze propageerde als oplossingen voor de crisis onder andere emigratie en kolonisatie, totale vrijhandel, mechanisatie, groter initiatief van de overheid op het vlak van industrie en handel, alsook beter onderwijs, dat de arbeidersklasse beter
gooit het roer om. Behoeftigen, bedelaars, landlopers en misdadigers wor den tot emigratie aangespoord. De staat betaalt hun overtocht. Die kost immers minder dan de jaarlijkse kosten voor hun onderhoud. Tegelijk is men ook verlost van een reeks ongewenste personen.
De economische veranderingen omstreeks 1870-1880 De grote emigratiebeweging ontstaat echter pas in het begin van de jaren 1880. Dan is in België de overgang van een landbouweconomie naar een industriële economie ongeveer voltooid. Dit heeft verstrekkende gevolgen. In een landbouweconomie staat de grond centraal. De bezittende klasse investeert erin, baseert haar rijkdom erop. De landbouwer heeft slechts één doel : grondeigenaar worden. Strenge protectionistische maatregelen verhinderen de invoer van goedkoper buitenlands graan en andere landbouwprodukten. Het marktmechanisme van beperkt aanbod en een grote vraag, manipulaties van de grootgrondbezitters, en de hoge pachten hou den de landbouwprijzen hoog. Duizenden dagloners werken voor honger lonen op het land. Met de overgang naar een industriële economie komt heel dit systeem op de helling. Voor de burgerij duiken nieuwe investe ringsmogelijkheden op, die grotere winsten in het vooruitzicht stellen. In het proces dat hierop volgt, is de relatie oorzaak-gevolg niet altijd dui delijk en moeten we veeleer van een wisselwerking spreken. Heel wat land arbeiders vloeien af naar de industrie, anderen komen in de tertiaire sector terecht. De ontvolking van de landbouwsector drijft de lonen lichtjes omhoog. De graanprijzen van hun kant dalen onder invloed van de invoer van vreemd graan en de druk van de industriëlen, die goedkopere arbeids krachten wensen (6). Men ziet zich genoodzaakt tot rationalisatie en moest opvoeden en de taalbarrière, die migratie van Vlaanderen naar Wallonië bemoei lijkte, ongedaan moest maken. Van 1849 af wordt de emigratie duidelijk bevorderd door een reeks vriendschaps-, handels- en zeevaartverdragen. Ibidem, pp. 64-76. Ook de provincieraad van West-Vlaanderen bepleit een door de staat gecoördineerde kolonisatie (volkplanting), die de Belgische handel en nijverheid zullen ten goede komen. Hij verzet zich echter tegen loutere landverhuizing, waarbij alle (economische) contacten met het moederland verbroken worden. Verslag der tweede Kommissie van den provincialen Raad van West■Vlaanderen, De Thieltenaar, VI, 53 (16.08.1848), p. 2. (6) In 1873 schafte België in het kader van haar vrijhandelspolitiek alle invoerrechten op voedingswaren af. Dank zij de snelle ontwikkeling van de stoomscheepvaart stortten de vrachtprijzen bovendien ineen. Van 1876 af daalden de graanprijzen in steeds sterkere mate. In 1871-80 was de maximumprijs voor 100 kg. tarwe 30,9 goudfrank; in 1881-90 nog 21,7; in 1894 zelfs maar 13,6. R. GOBYN, Tielt na de grote crisis. Bijdrage tot de stu die over transitie en stagnatie in Vlaanderen 1862-1914. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, R.U.G. Gent, 1979, p. 61. Het Amerikaanse graan was veel goedkoper dan het binnenlandse. In de V.S.A. kostte in 1884 de tarwe 7,06 fr. per hl. De vervoerkosten naar Antwerpen bedroegen 4,75 fr. Dat betekent 11,81 fr. per hl. of 15,35 fr./100 kg. De Brugse marktprijs in dat jaar was nog 18 fr./hl. J. YPERMAN, Demografisch-economiscbe analyse in vier Westvlaamse gemeenten
6
hogere produktiviteit. De landbouwers zoeken dan ook een meer winstge vende teelt, in dit geval vee (7). Te Pittem komt dit goed tot uiting in de evolutie van het weiland. In 1846 beslaat dit slechts 115 ha., in 1866 121 ha., maar in 1910 al 278 ha. De veestapel evolueert op identieke wijze. Vooral na 1880 groeit het aantal runderen en varkens sterk aan (7). Dit vereist minder werkkrachten, wat de kosten drukt. Voor Tielt komt er als extra-belastende factor bij, dat zowel de vlas- als de kantnijverheid, typische huisnijverheden, sterk in verval zijn door de concurrentie van de gemechaniseerde textielindustrie. Het wegvallen van dit «thuiswerk» dom pelt honderden gezinnen in de diepste armoede. De massa arbeidskrachten die plots vrijkomt, kan onmogelijk opgevan gen worden door de industrie. De verpaupering die deze «overbevolking» met zich meebrengt, zet altijd meer mensen er toe aan om hun heil te zoe ken in emigratie, vooral naar Frankrijk, maar ook naar Groot-Brittannië, Nederland, Amerika, e.a. In het arrondissement Tielt wordt de emigratie naar Noord-Amerika van 1900 af belangrijker dan die naar Frankrijk.
De situatie in Noord-Amerika Het is echter niet alleen de sociaal-economische toestand in eigen streek, die bepalend is voor de emigratie. We dienen evenzeer rekening te houden met het gastland. Vroeger was dat hoofdzakelijk Frankrijk, waar duizen den mensen werk vonden in de landbouw of in de industrie zoals in Rijsel of Tourcoing. De daglonen lagen er veel hoger dan in Vlaanderen. De pendelarbeid was zeker in West- en Oost-Vlaanderen en Henegouwen wijd verspreid, maar de reiskosten en de seizoengebonden werktijd maakten dit hogere inkomen zeer relatief. De Franse landbouw en industrie konden echter de duizenden werkloze Belgen niet blijven opvangen. Noodgedwon gen moest men wel naar andere horizonten uitkijken. De geruchten over grote goudvondsten in de V.S.A. (Californië 1847-48, Nevada en Colorado 1858-59 en Alaska 1898) hebben zich allicht snel over Europa verspreid. Deze goudkoorts is echter een zeer beperkte verklaring « de 19' eeuw (1831-1900). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Leuven, 1976, p. 74. Het graan kwam hoofdzakelijk uit de V.S.A., Rusland en later ook Argentinië. In 1870 importeerde België 303.000 ton graan, in 1890 al 1.633.000. In 1910 was dit weer verdub beld, maar nu was wel een groot deel voor doorvoer bestemd. J. CRAEYBECKX, Agra risch bedrijf, NAGN, XIII, Haarlem, 1978, p. 12. (7) Tussen 1887 en 1888 daalde het aandeel van de cerealiën (akkerprodukten voor voeding) in het landbouwprodukt van 46,1 % tot 38,4 %. Dat van de veeteelt steeg van 44,7 % naar 51,9 %. Vooral het varkensbestand nam toe: tussen 1880 en ’95 was er bijna een verdubbeling. Ibidem, p. 13. runderen: 1846: 1.375; 1880: 1.609; 1910: 2.367. varkens: 1846: 428; 1880: 585; 1910: 2.058. V. Arickx, Geschiedenis van Pittem, Pittem, 1951, pp. 181-182.
7
voor de reusachtige immigratie in Amerika en kan enkel gelden voor de jaren onmiddellijk na de grote vondsten. Veeleer moeten we de verklaring zoeken in de snelle economische groei die de V.S.A. doormaken, vooral na de Secessieoorlog (1861-1865). Vooral het Noorden industrialiseert van ± 1870 af in een ijltempo. Het is de grote tijd van mannen als Rockefeller, Morgan, Carnegie, Vanderbilt e.a., die in een sfeer van corruptie ontzag lijke fortuinen vergaren en wier rijkdom spreekwoordelijk wordt. Het arbeidersaanbod kan echter de industrialisatiegraad niet bijhouden. De lonen die relatief hoog liggen, lokken miljoenen emigranten aan. Enkel een massale invoer van goedkope arbeidskrachten houdt de lonen voldoende laag om concurrentieel te blijven. Niet alleen de industrie biedt echter goede vooruitzichten. Ook landbou wers zien brood in een verhuis naar Amerika. De Homestead Act van 1862 bijvoorbeeld, schenkt 64 ha. aan iedere burger van de V.S.A. boven de 21 jaar, gezinshoofd of alleenstaande, of aan hen die zich willen laten naturali seren. Men mag ook niet gevochten hebben tegen de V.S.A. (Secessieoorlog is bezig). In ruil verplicht men er zich toe om gedurende 5 jaar een stuk wil dernis te ontginnen en in cultuur te brengen. Pas na 6 maanden (van 1891 af 14 maanden) moet men een spotprijs betalen voor dat stuk grond (8). Diverse wetten versoepelen dit nog. Daarnaast is er een ware explosie in de Amerikaanse spoorwegbouw vanaf 1860-65, wat de ontsluiting van het Westen vergemakkelijkt (9). We moeten ook rekening houden met de Amerikaanse immigratiewetten, die van 1880 af steeds strenger worden. De emigratie uit Europa en China heeft immers op dat ogenblik ongekende afmetingen aangenomen. Tussen 1860 en 1920 wijken zowat 28.500.000 vreemdelingen uit naar de V.S.A., een gigantisch cijfer als men weet dat de V.S.A. in 1860 slechts zowat 31,5 miljoen inwoners telden. Piekjaren zijn 1873 (459.803) en, ondanks de strengere wetten, 1882 (788.922), 1892 (579.663), 1907 (8) H.U. FAULKNER, American Economie History, 8th.ed., New York, (1959), pp. 353-354. Reeds in 1785 werd met de Land Ordinance aandacht besteed aan de verkoop van overheidsgronden. Na grootscheepse opmetingen werden zij in rechthoekige stuk ken opgedeeld. In de daaropvolgende jaren stelde men minimumprijzen vast (in 1875 1 J/acre; in 1796 2 $/acre; in 1820 1,25 $/acre), evenals het minimum aantal acres dat men moest kopen. Ibidem, pp. 172-174. Zie ook A. DAUW, Bevordering van de uitwijking naar Amerika, Ons Doomkerke, XIII, 1968, 3, p. 15.
(9) In 1860 bezaten de V.S.A. 30.625 mijl spoorwegen. Ter vergelijking: tussen 1880 en ’90 bouwde men meer dan 70.000 mijl. In 1890 bereikte men 167.191 mijl; in 1920 263.821 mijl. H.U. Faulkner, o.c., pp. 477-478. Voor de spoorwegen speelden de kanalen en rivieren een grote rol in de ontsluiting van Amerika. De rivierstoomboot (in 1807 uitgevonden), kende een geweldig succes. Ook de postkoetsen waren erg belangrijk. Voor de situatie van het binnenlandse transport, zie R U . FAULKNER, o.c., pp. 260-285. Na 1860 tot 1914, Ibidem, pp. 477-507. Deze spoorwegen en de stoomscheepvaart op zee na 1870 maakten de goedkope uitvoer van Amerikaanse granen naar Europa mogelijk.
(1.285.349) en 1914 (1.214.420) (10). De Amerikanen zien met gemengde gevoelens honderden misdadigers en armoezaaiers toestromen. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat de Amerikanen de immigratie willen reglementeren. Hierbij wordt de idee om Amerika «blank, Angelsaksisch en protestants», «WASP» (11) te houden, hoog in het vaandel gedragen. De immigratie uit China wordt al in 1882 stopgezet, die uit Japan in 1907. Voor de Europeanen zijn de volgende wetten wel de belangrijkste (12). Een wet van 23.02.1887 ontzegt arbeiders zonder contract van een Amerikaanse onderneming de toegang (13). Op 03.03.1891 verstrengen de V.S.A. nog maals hun wetgeving: personen van wie de reis door een ander wordt betaald, personen die wellicht ten laste van de gemeenschap zullen vallen, krankzinnigen, mensen met een besmettelijke ziekte of al te lelijk voorko men, misdadigers en polygamen mogen het land niet meer binnen. Uitzon deringen zijn er voor hen, die hun familie komen vervoegen, werklieden van nieuwe nijverheden, geestelijken en leraars. Analfabeten wordt vanaf 02.03.1895 eveneens de toegang ontzegd. Dit alles verklaart ook voor een deel het groot aantal emigranten dat snel terugkeert. Ook bij deze wetten kunnen we overigens de WASP-idee terugvinden. Een en ander is immers duidelijk gericht tegen de toevloed van emigranten uit Oost- en ZuidEuropa (Polen, Oostenrijk-Hongarije, Rusland en Italië), die in de periode 1891-1900 ruim 50 % van de immigranten leveren. Groot-Brittannië, Ier land en Duitsland, die tot 1895 nog de meerderheid leveren, vallen in dezelfde periode terug tot 31,6 % (tussen 1851 en ’60 was dat nog 88 %). De nieuwe wetten maken het de Oost- en Zuideuropeanen, van wie de scho lingsgraad gewoonlijk veel lager ligt dan die van de andere emigranten uit West-Europa, moeilijker om het land binnen te komen. Een en ander belet niet dat zij in de periode 1900-’14 ongeveer 4/5 van de immigranten vor men. De vraag naar ongeschoolde, goedkope arbeidskrachten blijft immers zeer hoog. De grote industriekapiteins achten die noodzakelijk voor de ontwikkeling van de Amerikaanse industrie. Zij wijzen argumenten, zoals gebrek aan efficiëntie en de vraag naar een hogere levensstandaard, krachtig van de hand (14). Overigens worden deze wetten gemakkelijk omzeild door eerst naar Canada te trekken en daarna de grens over te steken. Twee andere factoren zijn de prijs voor de overtocht en de economische situatie in de V.S.A. In 1893 is er een fikse prijsstijging, terwijl in de V.S.A. (10) (11) (12) (13)
Ibidem, p. 286 en 473-474. WASP betekent White, Anglosaxon, Protestant. L. SCHEPENS, o.c., pp. 163-165. Uit meerdere artikelen in «Ons Doomkerke» over emigratie naar Noord-Amerika blijkt hoe iemand, die een goede baan of een mooi stuk grond bezit, vrienden of familie aanmoedigt om ook hun geluk te komen beproeven. Vaak zorgt hij ervoor dat de nieuw lichters in dezelfde fabriek mogen werken. Hij zorgt voor een contract zodat ze gemak kelijk kunnen immigreren. In Detroit begonnen de meeste Doomkerkenaren hun Ame rikaanse loopbaan bij de Peninsula Stove CO. Ons Doomkerke, VII, 1961, I. (14) H.U. FAULKNER, o.c., p. 475.
9
een korte, maar zware crisis uitbreekt (15). De emigratie naar de V.S.A. blijkt gevoelig af te nemen, terwijl de terugkeer naar Europa nog een wei nig toeneemt, ondanks de hogere prijzen (16). Eind 1894 is de crisis echter al over haar hoogtepunt. De terugkeer neemt snel af, maar de emigratie uit Vlaanderen via Antwerpen zal reeds in 1900 weer bijna dat peil halen (18); toch zal het tot 1902 duren eer opnieuw meer dan 1.000 Belgen naar Noord-Amerika uitwijken, en pas in 1903 haalt men het peil van 1893 (19). In 1904 stort de prijs van de overtocht dan kortstondig in elkaar, nadat het aantal emigranten onder invloed van een lichte crises in de V.S.A. was gedaald (20). Opnieuw zien we hetzelfde verschijnsel. Het aantal emigran ten zal zeer tijdelijk even afnemen, de terugkeer van (werkloos geworden ?) emigranten krijgt een extra stimulans. Ook bij de zware crisis van 1907 in de V.S.A. doen zich dezelfde verschijnselen voor (21). De prijzen van de overvaart lijken dus niet zo belangrijk, maar de econo mische situatie in de V.S.A. speelt een des te grotere rol. Deze crises schok ken blijkbaar het vertrouwen van de Europeanen. Anderzijds dient ook opgemerkt, dat het niet zelden gebeurt, dat de man alleen vertrekt en pas later vrouw en kinderen of verloofde laat-overkomen. In sommige gevallen treft de crisis deze mannen, die niet meer in staat zijn de overtocht van hun gezin te betalen of gewoonweg niet m ;er kunnen rekenen op een vaste baan om hun gezin te onderhouden.
Andere motieven Uiteraard verklaart deze sociaal-economische situatie de emigratie niet volledig. Ongetwijfeld dient men ook rekening te houden met een onbere kenbaar fenomeen als massapsychologie. Grote groepen reageren identiek op bepaalde situaties. Voorbeelden kunnen ook aanstekelijk werken : de
(15) De Amerikaanse crisis kwam ook ter sprake in «De Gazette van Thielt». Minnaert, die niet erg sympathiseerde met de emigratie, 'tan daarbij niet helemaal verbergen dat hij zich verheugt in de Amerikaanse crisis. Zo'n voorbeeld vind je in de persartikelen, bij het hoofdstuk «Houding van de Gazette van Thielt». (16) 1892 : 2.385 Belgen naar Noord-Amerika; in 1893 : 1942; in 1894 : 467. L. SCHEPENS, o.c., pp. 130-131. Terugkeer via Antwerpen (buitenlanders inbegrepen) : 1890 : 9.757; 1892 : 11.635; 1893 : 13.167; 1894: 12.808; 1895: 7.665. Ibidem, p. 179. (17) H.U. FAULKNER, o.c., p. 474. (18) L. SCHEPENS, o.c., p. 179. (19) 1902: 1.534 en 1903: 1.956. Ibidem, p. 131. (20) Ibidem, p. 167. (21) Geëmigreerde Belgen: 1907: 4.179; 1980: 1.900. Ibidem, p. 131. Emigratie via Antwerpen: 1907: 121.247; 1908: 40.471; 1909: 73.320. Terugkeer via Antwerpen: 1906: 19.890; 1907: 31.071; 1908: 30.848; 1909: 14.918. Ibi dem, p. 179. Ook in de curve van de immigratie bij Faulkner (o.c., p. 474) zien we een daling van bijna 1,3 miljoen in 1907 tot minder dan 800.000 in 1908.
10
terugkeer van een rijkgeworden dorpsgenoot, die een goede betrekking heeft in Amerika, de brieven van geëmigreerde dorpsgenoten (die soms in lokale bladen gepubliceerd werden) die gewoonlijk de lof zongen van het nieuwe land, e.a. Vooral de ongelooflijk hoge lonen, die in talloze brieven bewierookt worden, oefenen een fascinerende 'aantrekkingskracht uit. Sommigen vinden de loonniveaus en de andere veelbezongen levensom standigheden zo ongeloofwaardig, dat zij er effectief geen geloof aan hech ten. De meeste beslissingen om te emigreren gebeuren overigens in groep, nogal vaak zelfs tussen pot en pint de zondagmorgen na de mis. Daarbij spreekt de een de ander moed in, men daagt elkaar uit en maakt er een wed dingschap van. Het is in elk geval frappant hoe sommige gemeenten con stant een grote emigratie kennen (bv. Egem, Wingene), terwijl andere gemeenten in hetzelfde arrondissement nauwelijks het fenomeen lijken te hebben gekend (bv. Ooigem, Oostrozebeke, Wielsbeke) (22). De motieven zijn echter soms ook van een meer bedenkelijk allooi. Het gebeurt regelmatig dat men, om aan een bankroet te ontkomen, zonder verwittiging vertrekt. Andere vluchten voor de loting of om te ontkomen aan rijkswacht of politie. De invloed die de lokale pers uitoefent, is moeilijk te schatten. Hoeveel mensen lezen immers de krant? In welke mate worden de verhalen, die erin gepubliceerd werden, doorverteld ? Hetzelfde geldt overigens voor de brieven, die familieleden en vrienden ontvangen. Als we uitgaan van het vrij algemeen aanvaarde principe, dat kranten in hun berichtgeving vooral aandacht hebben voor de interessesfeer van hun lezerspubliek en ook in grote trekken hun mening vertolken, mogen we wel aannemen dat het emigratieprobleem in de periode 1850-1854, zeer in was, zeker bij de conservatief-liberale lezers van De Thieltenaer. Uiteraard kan men dit niet helemaal los zien van de liberale, gematigde pro-emigratiepolitiek van de regeringen Rogier en de Brouckère. De oerconservatieve, katholieke Gazette van Thielt besteedt geel minder aandacht aan het fenomeen. In de periode 1890-19-14, wanneet^ De Thieltenaer al lang ter ziele is, stelt de Gazette zich ronduit vijandig op tegenover de emigratie. Een en ander belet echter niet dat de uitwijking ongestoord verder gaat. Het lijkt dan ook niet ongegrond om de invloed van de pers als zeer beperkt te bestempelen. Wel is het een goede barometer voor de houding van de diverse politieke strekkingen en voor het belang van het fenomeen.
(22) L. SCHEPENS, o.c., bijlage II, p. 7.
11
II. EGEM: EEN MICROSTUDIE (1887-1914) De bronnen
Een kwantitatieve benadering van de emigratie in de 19de en het begin van de 20ste eeuw is een uiterst hachelijke onderneming. Volledige gege vens zijn bijzonder moeilijk te vinden. De bevolkingsregisters, die normaal hiervoor de bron bij uitstek zouden moeten vormen, vertonen immers grote leemten. Dit is soms te wijten aan de ambtenaar, maar vaker aan de burgers die met de noorderzon vertrekken. Ook andere officiële bronnen met cijfermateriaal vertonen grote gebreken. Voor de problematiek van de cijfers verwijs ik naar het werk van Luc Schepens (1). In die optiek is het dagboek van veldwachter Victor Maeseele (2) een bron van goudwaarde voor het emigratieonderzoek. In de 19de eeuw hou den de meeste veldwachters en wijkagenten een dagboek bij. Spijtig genoeg zijn de meeste verloren gegaan. Inhoud en vorm verschillen nogal. De ene stelt zich tevreden met het noteren van alle strafbare feiten, een andere noteert iedere «belangrijke» gebeurtenis, tot prijsstijgingen toe. Het doel is echter onveranderlijk hetzelfde: controle uitoefenen op de mensen. Het zijn als het ware kleine rijkswachtcomputers avant la lettre. Ook het liber memorialis, dat iedere pastoor moet bijhouden, heeft eenzelfde functie, maar dan wel met andere klemtonen. Zo kennen ze hun pappenheimers tot in het kleinste detail. We mogen dan ook aannemen, dat Maeseeles gege vens over de emigratie de realiteit sterk benaderen. Zowat 180 emigraties die Maeseele vermeldt, komen niet voor in de bevolkingsregisters. Toch mogen we niet te vlug juichen. In de registers van 1891-1900 en 1901-1910 vind ik immers 12 uitwijkingen naar Amerika, die Maeseele nier vermeldt. In één geval heeft hij echter gesignaleerd, dat de man naar Lichtervelde ver trokken is. Voor de jaren 1887-90 en 1910-13 kunnen we dit moeilijker con troleren. In de bevolkingsregisters ontbreekt immers vaak de datum van de emigratie, in andere gevallen hinkt men jaren achterop. Ook in een artikel van Gaston Baert (3) vind ik voor de periode 1905-10 nog enkele namen van uitgeweken Egemnaars, die Maeseele noch de bevol kingsregisters vermelden. De bron van Baert is echter zeer onvolledig. De cijfers die hieronder volgen zijn dan ook niet voor 100 % exact.
(1) L. SCHEPENS, o.c., pp. 111-156. (2) Het dagboek beslaat de jaren 1887-1924. In onze studie laten we de periode na 1913 bui ten beschouwing. De oorlog zorgt immers voor een onoverzichtelijke situatie. Het is dus best mogelijk, dat Maeseele toen heel wat emigraties niet heeft opgetekend. Ander zijds blijft de toestand ook na de oorlog verward. Sommigen emigreren omdat ze door de oorlog alles verloren hebben, anderen omdat ze iets op hun kerfstok hebben. (3) G. BAERT, Uitwijking naar Amerika uit de streek van Tielt 1905-1910, Biekort, LVII, 1936, 7, pp. 20C-21C en 8, pp. 231-24C.
12
De cijfers
Ik geef hier de cijfers zoals ik die geteld heb bij Maeseele. De gegevens uit de bevolkingsregisters neem ik niet op, omdat vaak de datum ontbreekt en de overige data gewoonlijk toch verkeerd zijn. Ook de 5 personen bij Baert laat ik achterwege. Het is immers opvallend dat hij slechts 5 Egemnaars noemt, die allen in geen van de andere bronnen ver meld zijn. Het is dan ook niet mogelijk, dat zij daarvóór al vertrokken waren uit Egem. Twee personen, van wie Maeseele het vertrek niet heeft genoteerd, maar waarvan ik de datum toch ken door aanduidingen bij hun terugkeer, neem ik ook op. Personen die na een kortstondige terugkeer (maximum 9 maanden) terug vertrekken, reken ik niet dubbel. Ook kinde ren neem ik niet op. Vaak worden zij trouwens niet vermeld of ontbreekt hun aantal.
1887 1888 1889 1890 1891 1892 1893 1894 1895 1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913
Man 26 7 5 9 17 28 14 2 7 8 1 4 3 12 0 9 8 5 14 21 25 2 21 14 7 10 6
Vrouw IC 6 2 2 6 8 7 13 3 5 1 o V 1 6 1 1 3 4 1 5 o 4 5 4 7 4 4
10 13 2 4 4 18 1 10 11 9 15 26 34 6 26 18 14 14 10
285
110
395
Totaal 36 13 7 11 23 36 21
13
Deze constante stroom van emigranten betekent in elk geval een flinke aderlating voor Egem. Als we daar de trek naar de stad bijvoegen, valt de geringe aangroei van de bevolking tussen 31.12.1856 (1.668 inw.) en 31.12.1913 (1.718 inw.) gemakkelijk te begrijpen. Cijfers en economische conjunctuur.
Het eerste wat opvalt als je de cijfers bekijkt, is de sterke afwisseling met enkele steile pieken en grote dieptepunten. De tijd van de zeilschepen, toen een ongunstige wind afvaarten maandenlang kon verhinderen, is al een hele poos voorbij. Het ligt dan ook voor de hand, dat de verklaring moet gezocht in de complexiteit van de algemene economische, sociale en poli tieke toestanden, die ik eerder schetste, en in enkele specifieke lokale facto ren. Een snelle controle leert, dat de gegevens uit mijn situatieschets ook voor Egem lijken te kloppen. Zo merk je ook hier van 1893 af tot 1899 een dui delijke rem op de emigratie. Ook in 1908 is er een sterke terugval. Ander zijds keren in 1894 liefst 16 emigranten terug, waarvan 4 tijdelijk (4). In 1907 keren op het einde van het jaar 7 personen (1 tijdelijk) terug naar Egem, in 1908 15 (8 tijdelijk) (5). Een verklaring van de hoogste cijfers is heel wat moeilijker. Het grote aantal van 1887 kan nog een gevolg zijn van de zware crisis van 1884-85. Het is in elk geval een feit dat de emigratiegolf zich omstreeks 1885-86 bijna overal doorzet. In 1891-92 zien we opnieuw zo’n golf, en toeval of niet, dit keer na de crisis van 1889-91. De hogere cijfers van 1905 af komen op een ogenblik dat de Belgische economie een vertraagde groei meemaakt. Beroepsstructuur van de emigranten
Een telling van de beroepen van de emigranten kan ook heel wat aandui dingen geven over de sociaal-economische achtergronden van de emigratie. Maeseele vermeldt in totaal 326 beroepen (dubbele beroepsvermeldingen, bv. herbergier-winkelier, tel ik als 2 beroepen). 266 zijn mannen, 60 vrou wen. Werklieden 150 (M.143; V.7) (6) Landbouw(st)er 42 (M.34; V.8) Kantwerkster 28 (M.0; V.28) Herbergier(ster) 22 (M.15; V.7)
(4) Als norm voor «tijdelijk» hebben we hier gemakshalve gesteld: teruggekeerd naar N.Amerika in hetzelfde of volgende jaar van terugkomst naar Egem. (5) 6 van deze tijdelijken keren in 1909 terug naar de V.S.A., wanneer de crisis aldaar voor bij is. (6) M = mannen; V = vrouwen.
14
Paardeboever, ketser, hengsteknecht Timmerman, wagenmaker en -sgast Dienstbode en -meid Naaister Strodekker Zwingelaar Fabriekswerker Jachtwachter Bakker(sgast) Schoenmaker Rest
10 (M. 10; V.0) 9 (M.9; V.0) 7 (M.3; V.4) 5 (M.0; V.5) 5 (M.5; V.0) 4 (M.4; V.0) 4 (idem) 4 (idem) 4 (idem) 4 (idem) max. 3 (7)
Omdat beroepsvermeldingen bij vrouwen vaak bepaald zijn door het beroep van de man (bv. herbergierster, landbouwster) rekenen we de vrou wen met mee bij de bespreking. Landbouwsector
Het meest in het oog springende cijfer is uiteraard dat van de 143 werklie den, die meer dan de helft van de mannen vertegenwoordigen. Deze werk lieden zijn waarschijnlijk dagloners, die hoofdzakelijk in de landbouw werkzaam waren. Maeseele maakt in elk geval het onderscheid met «fa briekswerker». Als we bij deze 143 ook nog de 34 landbouwers en 10 paardeboevers rekenen, zouden 187 mensen uit de landbouwsector afkomstig zijn. Dit cijfer kan echter nog te laag zijn, vermits het in die tijd gewoon was de landbouwactiviteit met te vermelden als men nog een tweede beroep uitoefende. Een en ander lijkt de zware crisis in de landbouwsector goed te weerspiegelen. Toch dienen we ons te hoeden voor al te voorbarige conclusies. Ronny Gobyn komt immers in zijn licentiaatsverhandeling over Tielt tot de vaststelling, dat de landbouw er een gunstige evolutie kende. Hij merkt wel op dat onder invloed van de mechanisatie steeds min der landwerkers voorkomen (8). In zijn beroepsstructuren van Tielt in 1866 en 1901 komt die gunstige evolutie ook tot uiting. In 1866 was 42 % van de beroepsbevolking in de landbouw werkzaam. In 1901 was dit nog 36 % (9). Dit staat in scherp contrast met de nationale evolutie. Verschillende bronnen geven verschillende percentages. Ik geef er hier twee.
(7) Dubbeltellingen vertekenen het beeld wel enigszins. Zo zijn 2 personen «verantwoorde lijk» voor 5 strodekkers, omdat zij een paar maal voor lange tijd naar Egem terugkeren en dan weer vertrekken. (8) R. GOBYN, o.c., pp. 88-95. (9) Ibidem, pp. 148-149.
15
Industrie Landbouw Handel Vrije beroepen Diversen
Landbouw
1880
1890
1900
34,5 31 8,8 6,1 19,6
36,8 22,1 11,2 7,9 22
41,6 21,1 11,7 8 17,6
1866
1890
1913
32
24
17
De teleurgang van de landbouwsector wordt ook geïllustreerd door de samenstelling van de nationale rijkdom. Het aandeel van het onroerend fortuin (grondbezit) daalt tussen 1850 en 1913 van 1/2 naar 1/6 (12). Uiteraard blijft het gevaarlijk om de conclusies voor Tielt ook te laten gelden voor Egem. Ik heb geen telling gemaakt van de beroepsbevolking in Egem. Wellicht mogen we de conclusies ï.v.m. de actieve bevolking van Aarsele, die Jan Yperman in zijn licentiaatsverhandeling trekt, overnemen. Voor 1895 komt hij tot ongeveer 57 % van de actieve bevolking die in landbouw werkzaam is (13). Het percentage van emigranten uit de landbouwsector (70 %) ligt beduidend hoger. De sociaal-economische toestand in Tielt verschilt dus enigszins van de nationale. Eerder maakte ik al melding van de crisis van 1884-85 en 1889-91 in België. Zonder enige twijfel hebben die ook hier hun invloed gehad, maar in Tielt vormen de jaren 1886-88 het zwaartepunt. Wellicht geldt dit ook voor Egem. Vlas, cichorei en graan zijn op dat ogenblik nog de voornaamste produkten in de streek, maar de prijzen ervan bereiken precies in die jaren een absoluut dieptepunt (14). Tot overmaat van ramp mislukken de oogsten van 1887 en ’88 volledig, zodat veel boeren met eens hun meststoffen kun-
(10) Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn ? Anderhalve eeuw arheidersstnjd in België. Deel I : 1830-1966, Leuven, 1977, p. 19. (11) K. BALTHAZAR, Sociaal-economische geschiedenis van de Nieuwste Tijden. Onuitgege ven cursus R.U.G., gedoceerd in 1978-79, pp. 52bis-53. (12) Ibidemy p. 46 (13) J. YPERMAN, o.c., p. 48. (14) De tarweprijs daalde tussen 1877 en 1900 met 34 %; rogge met 26 %, gerst met 19 % en boekweit met 20 %. J. YPERMAN, O.C., p. 75. Zie ook voetnoot 6.
16
nen betalen (15). Het ergst getroffen zijn de grote boerderijen, wat tot mas sale afdankingen leidt (16). Vandaar ook het grote aantal werklieden dat uitwijkt. De daling van de koopkracht werkt overigens ook door in de andere sectoren. Minder geld betekent immers ook minder kopen. De crisis duurt in Tielt echter niet zo lang, vooral door het verschijnen van de suikerbiet. De regering legt boven dien extra-heffingen op de import van vreemde suiker om de eigen suiker industrie een nieuwe impuls te geven. Graan verdwijnt steeds meer als teelt. Dit heeft belangrijke consequenties. Vlas, cichorei en suikerbieten vereisen een veel intensievere bewerking, veel meer werkkrachten dan graan (17). Bovendien kan men het loof van cichorei en bieten ook als vee voeder gebruiken. In het aangrenzende Pittem b.v. vermindert het tarwe-areaal tussen 1866 en 1910 van 318 tot 112 ha. Masteluin en gerst zijn in 1910 onbeduidende teelten geworden. Rogge daarentegen houdt goed stand. Haver komt van 115 ha. in 1866 op 223 ha. in 1910. Bieten komen in dezelfde periode van 55 op 131 ha., cichorei van 0 op 107 ha. Koolzaad, nochtans ook als veevoeder bekend, verdwijnt daarentegen volledig, hoewel het in 1866 nog 128 ha. innam. Ten slotte komt ook vlas in de verdrukking. Het areaal daalt tussen 1866 en 1910 van 171 ha. tot 98 ha. (18). De veeteelt gaat er flink op voor uit, zoals ik boven al meldde. Er is overigens een algemene tendens naar kleinere, intensief bewerkte boerderijen (19). Hierdoor kan het aantal werkloze landarbeiders nog enigszins beperkt worden. Tegelijk met deze landbouwcrisis komen de tra ditionele huisnijverheden, weven en kantwerken, ook in de verdrukking, wat de sterk verminderde vlasteelt verklaart. Deze huisnijverheid betekende een belangrijke inkomstenbron voor het doorsneegezin waardoor men kon overleven. De industrialisatie zet zich echter ook in deze sectoren door. De herhaalde crises drukken overigens de vraag naar kant (20). (15) R. GOBYN, o.c., p. 62. (16) Dit staat in tegenstelling tot de crisis van 1846 en volgende. Toen trof de aardappelziekte vooral de kleine boeren, die procentueel meer aardappelen verbouwden. In die periode weken dan ook meer keuterboeren en hun gezin uit. (17) R. GOBYN, o.c., p. 64. (18) V. ARICKX, o.c., p. 181. (19) R. GOBYN, o.c., pp. 91-93. (20) In de vlasindustrie werd de spinnerij van 1850 af, de weverij van 1860 af gemechaniseerd. Tussen 1850 en 1910 nam het aantal werkkrachten in de machinale spinnerijen en weve rijen toe van een paar honderd tot 33.000, terwijl dat van de handwerkers daalde van ca. 275.000 tot 2.600. Een deel van de spinners schakelde over naar het kantwerken. Overal in Vlaanderen doken de scholen voor kantwerksters op. Tussen 1846 en 1875 nam het aantal kantwerksters in België toe van 93.000 tot 150.000. Van 1875 af nam die echter o.i.v. de crisis weer sterk af. In de volgende jaren liep hun aantal terug tot 47.500. Na 1900 verbeterde de situatie door een stijgende vraag uit Amerika, zodat ze omstreeks 1910 toch weer werk vonden in deze sector, die echter ook altijd meer gemechaniseerd raakte. J.A. VAN HOUTTE, Economische en sociale geschiedenis van de Lage Landen. Antwerpen, 1964, p. 240.
17
Het is echter duidelijk dat het herstel in Tielt, met een kleine industrie, veel gemakkelijker verliep dan in het landelijke Egem. Een precies beeld van het verval van de huisnijverheid is onmogelijk te geven. Ook Jan Yperman worstelt tevergeefs met de verwarde, tegenstrij dige cijfergegevens. In 1880 telt hij voor Aarsele 149 wevers, in 1896 nog slechts 16. Voor Moorsele komt hij tot tegenovergestelde gegevens : 65 wevers in 1880, 462 in 1896. Aarsele had in 1896 wel 144 kantwerksters, Moorsele slechts 5. De malaise in de linnennijverheid komt nog beter tot uiting als we 1846 en 1896 vergelijken : in 1846 waren te Aarsele nog ruim 1704 volwassenen actief in de linnennijverheid, in 1896 nog 17 (21). Een en ander kan natuurlijk te wijten zijn aan lokale toestanden en/of fouten in de bronnen, maar Aarsele was geen alleenstaand geval. Vermits de industrie, die in Egem bijna onbestaande is, onmogelijk al die vrijgekomen arbeidskrachten kan opvangen, is het logisch dat een deel eveneens zijn heil elders zoekt. Een deel trekt naar de stad (industrie, dienstpersoneel), of pendelt naar de stad. Anderen verrichten seizoenarbeid in Noord-Frankrijk. De eerste twee bieden echter beperkte mogelijkheden. Seizoenarbeid komt in de streek van Tielt slechts sporadisch voor (22). Dit is wellicht te wijten aan het bestaan van intensieve teelten als vlas en cicho rei naast graan. Bovendien komen ook hier de ongrijpbare fenomenen, massapsychologie en groepsgevoel een woordje meepraten. Wie eenmaal naar Noord-Frankrijk getrokken is, neemt een volgende keer dikwijls een verwant of vriend mee. In Egem echter heeft Amerika eerder deze functie vervuld. In de bevol kingsregisters, hoe onnauwkeurig die ook mogen zijn, treffen we trouwens bijzonder weinig emigraties naar Noord-Frankrijk aan. Herbergiers
In het geval van de herbergiers stellen zich heel wat meer problemen. De doorsnee-herbergier mag dan al niet bijzonder rijk zijn, de meesten beho ren toch tot een iets hogere sociale klasse. Ten mogelijke verklaring ligt in de nevenactiviteiten, die de herbergiers vaak hebben. Velen combineren hun café met een kleine boerderij. In somn ige gevallen mag je wel stellen, dat het café eerder een extra-inkomen vormt. Het lijkt dan ook waarschijn lijk, dat het merendeel van deze uitwijkende caféhouders tot deze groep behoort en dus eveneens slachtoffer is van de landbouwcrisis. In elk geval
(21) J. YPERMAN, o.c., pp. 38, 40, 41. (22) R. GOBYN, o.c., p. 64. V. Arickx komt in zijn «Geschiedenis van Pittem» (Pittem, 1951) voor 1898 tot 58 sei zoenarbeiders, voor 1910 tot 100 seizoenarbeiders op een bevolking van ca. 5.000 men sen (p. 183).
18
wijken 8 van de 15 uit voor 1894, dus in de economisch moeilijkste periode, wanneer de omschakeling naar nieuwe teelten nog niet voltooid is. We moeten overigens ook rekening houden met de belangrijke rol van de herbergen in de gemeenschap. Zij waren een trefpunt. Daar zal vaak over emigratie gesproken zijn, over vrienden in Amerika. In deze sfeer is het normaal dat men veel ontvankelijker is voor emigratie. Bestemming
Aanduidingen van een specifieke bestemming (staat, stad) zpn uiterst zeldzaam. Van de 42 vermeldingen nemen Detroit en de staat Michigan het leeuwenaandeel voor hun rekening met 25. Kansas City en de staat Kansas komen 16 keer voor. De andere vermelding betreft Canada.
19
Kaart overgenomen uit Philippe Dasnoy, Vingt millions d'immigrants. New York 1880-1914 en photos, Brussel, 1977,
D E E L II E C H O ’S O V E R E M IG R A T IE A A N B E ID E K A N T E N V A N D E O C E A A N
1. PERS, POLITIEKE PARTIJEN EN KERK TEGENOVER DE EMI GRATIE
Wegens bet veelvuldig voorkomen van maten, gewichten en wisselkoersen in de teksten plaatsen wij deze vooraf.
Maten, gewichten, wisselkoersen 1 acre : 40,47 are. 1 arpent : 50 are. (wellicht mag men het in de brieven gelijkstellen met een acre). 1 Brusselse steen : 3,74 kg. 1 bushel : 35,328 liter. 1 gemet : 44,23 are (wellicht mag men het hier gelijkstellen met een acre) 1 pound : 0,453 kg. 1 Roeselaarse zak: 150 liter. 1 U.S. $ : 5,18 fr. 1 uur: ong. 5 km. 1 hl. tarwe : 76 kg. rogge : 69 kg. gerst : 63 kg. haver: 44 kg.
Inleiding
Het emigratiefenomeen lokte in zijn tijd talloze reacties uit, zowel positieve als negatieve. Die vinden ook hun weerslag in de lokale pers. In dit hoofdstuk wil ik met de invloed van de pers behandelen, maar peilen naar de houding die de politieke partijen en de katholieke kerk aannamen, en die ook de toon van de gelijkgezinde kranten bepaalde. Zo vertolkt De Thieltenaer, die verscheen van 1843 tot 1838 het conservatief liberale standpunt van de regeringen Rogier en de Brouckère (1847-1833). Dit standpunt is overigens niet van dubbelzinnigheid ontdaan. Hoe zou het trou 21
wens ook anders kunnen: van een totale verwerping evolueert men na 1847, onder de druk van de omstandigheden, naar een gematigd positieve opstelling, waarbij de eigen economische belangen uiteraard de voornaamste bekommer nis van de geachte heren ministers, senatoren, volksvertegenwoordigers, e.a. vormen. Gewone emigratie naar een ander land wordt dan ook sterk afgewe zen, omdat het België (lees: de machthebbers) mets oplevert. Daarentegen is men het er roerend over eens, dat kolonies de Belgische handel en nijverheid zullen ten goede komen. België was overigens al van bij zijn prille bestaan op zoek naar kolonies (soms gewoon een nederzetting). Voorlopig echter zonder veel resultaat. Hiermee verschuift men echter het probleem van een aanpassing of hervorming van de binnenlandse economische structuren naar een twij felachtige, vage kolonisatiehoop. De Thieltenaer, die de opinie van de regering vertolkt, geeft die halfslachtige houding vrij goed weer: «Onze wensch is met de buitenlandsche kolonisatie op eene groote schael te zien bewerkstelligen; maer wij gelooven dat het voor een land nuttig kan zijn overal betrekkingen te hebben, en om die betrekkingen tot stand te brengen, is het noodig dat de bevolking zich zoo veel mogelijk ver spreidt». (De Thieltenaer, VI, 52, 13.08.1848). De Thieltenaer hecht overigens veel belang aan de emigratie. Naast talrijke brieven van emigranten publiceert hij tussen 20.11.1854 en 24.12.1854 ook een aantal uitgebreide fragmenten uit ]. Thielens, Wegwijzer en Raedgever der landverhuizers, die een korte, maar uitstekende beschrijving bieden van de wetgeving, instellingen, gebruiken enz. van de Verenigde Staten, evenals van de voornaamste problemen en gevaren voor de emigrant. Met deze artikelen reeks neemt de publicatie van de brieven echter ook een eind. De Gazette van Thielt daarentegen besteedt in de jaren 1850 relatief weinig aandacht aan de emigraties. Een direkte verklaring hiervoor ligt niet voor de hand. De oerconservatieve Gazette vertolkt het standpunt van de katholieke kerk en partij, dat eigenlijk niet zo erg afwijkt van het liberale standpunt. Ook zij stellen het economische belang voor België centraal, volledig in de geest van de unionistische en nationalistische ideeën, die nog altijd opgeld maken. Bovendien hechten zij ook belang aan de opvang van hun katholieke schaapjes in de Verenigde Staten. Vlaamse missionarissen volgen de emigranten dan ook op de voet. De Gazette lijkt er zich dan ook toe te beperken om, door zijn berichtgeving, de uitwijking niet nog aan te wakkeren. Tijdens de tweede emigratiegolf neemt de Gazette een heel andere houding aan. Désiré Minnaert, die dan de uitgever is, besteedt er niet alleen veel meer aandacht aan, ook de toon is overwegend negatief. Minnaert schrikt er zelfs niet voor terug om zelf brieven, zogezegd uit Amerika, te schrijven. De brieven van 08.06.1892 en 10.05.1905 vormen zo'n voorbeelden. De anonimiteit van de auteurs, de grote historische kennis, die uit de brief van 08.06.1892 blijkt, en de stijl pleiten in elk geval voor deze stelling. In beide gevallen gebruikt Min naert weinig echte argumenten. Het zijn eerder slogans, die hij tot een geheel verwerkt.
22
Ook bij andere gelegenheden valt Minnaert scherp uit tegen de emigratie. Een drietal citaten illustreren dit felle, bijna ongenuanceerde verzet van Min naert en zijn katholieke geestesgenoten. In een artikel «Naar Amerika» van 31.05.1905 schrijft hij : «(...) Trouwens, negen op de tiene, van die naar Amerika gaan, weten met hoe het ginder staat, en zijn juiste gelijk iemand die aan ’t droomen is. Zij willen eens hun gedacht doen en het is maar jammer dan zij «die zotte schie» later meest altijd zoo dure moeten bekoopen». Ook wanneer hij over de binnenlandse situatie in de V.S.A. schrijft, kan men tussen de regels de opinie van Minnaert lezen. Na zijn korte ontleding van de stakingen in 1894, volgt een korte zin die een zeker leedvermaak inhoudt : «De oorzaak der staking is misnoegen, doordien de zeer hoge loon op veel plaatsen merkelijk gedaald is, terwijls anders de kos ten van woning of logement, van kleeren en onderhoud, nog even hooge geble ven zijn. Ja, ’t is de gulden tijd, die in Amerika tamelijk zeer aan ’t verdwijnen is». (G.V.T. 14.07.1894). Op zichzelf is dit misschien een normale verklaring, inaar wie Minnaert beter kent, ziet dadelijk dat hier iets aan schort. Aan het citaat gaat een korte beschrijving van de staking vooraf, die zich tot de feiten beperkt. Maar in heel het artikel komt geen enkele aanval op liberalen of socia listen voor, die anders altijd de schuld krijgen voor alles. Een arbeider mocht als het ware geen hamer laten vallen of het was de schuld van socialistische of liberale onruststokers. Hier legt hij de nadruk op de slechte economische toe stand in Amerika. Deze geringschattende houding tegenover de V.S.A. is duidelijker in een arti keltje «Duur vleesch» op 08.08.1903 «(...) waarlijk, verscheidene dingen in Amerika zijn schoone van verre, maar verre van schoone». Commentaar hier bij is overbodig. Bij andere gelegenheden concentreert Minnaert zich meer op oplossingen in eigen land. Zo pleit hij op 08.03.1902 voor de oprichting van vakscholen, die het peil van de arbeiders en de produktie naar omhoog zullen trekken. Via de kwaliteit van zijn produkten moet België zijn export en bijgevolg zijn werkge legenheid kunnen bevorderen. Dit is wel een nogal paradoxale redenering in de optiek van Minnaert. Enkele jaren later verzet hij zich immers tegen het verplicht onderwijs. Deze vijandige houding van de katholieke kerk wordt bevestigd door de noveen, die pater Strubbe te Tielt houdt (GVT, 24.06.1903). Strubbe is missio naris in Noord-Amerika en ex-surveillant van het Tieltse college. De Westvlaamse bisschop, die blijkbaar geschrokken en nogal bezorgd is door de enorme omvang die de emigratie aanneemt, stuurt Strubbe dan ook de baan op om aspirant-emigranten a f te schrikken. Uiteraard zijn veel van de argu menten, die Strubbe aanhaalt, gerechtvaardigd. Maar bij alle positieve punten, die hij ook vermeldt, valt het op dat hij er dadelijk een paar negatieve opmer kingen aan toevoegt.
23
Een alledaags zicht op de aankomsthallen voor immigranten in New York. Uit Philippe Dasnoy, o.c., pp. 88-89.
De Thieltenaar, VI, 16.08.1848. VERSLAG DER TWEEDE KOMMISSIE VAN DEN PROVINCIALE RAED VAN WEST -VL AENDEREN. VRAEGPUNT DER VLAENDERS.
n. 5CVraeg door de kommissie voorgesteld : «Is de buitenlandsche landverhuizing, in de tegenwoordige omstandighe den der Vlaenders noodzakelyk ? Met eenparigheid, behalve eene stem, Ja, beantwoordt. 6' Vraeg : «Is deze landverhuizing in staet eenen heilzamen invloed op de Vlaenderens uit te oefenen ? Met eenparigheid, behalve eene stem, Ja, beantwoordt. 7e Vraeg : «Indien de buitenlandsche landverhuizing in staet is eenen voordeeligen invloed op onzen koophandel, onze nyverheid en onze scheepvaert uit te oefenen, op welke wyze moet het gouvernement tusschenkomen om ze de beste leiding te geven ? De finantiële toestand der gemeenten en der weldadige gestichten in aenmerking nemende, is de kommissie van gedacht dat het gouvernement aen de landverhuizing eene zedelijke leiding moet geven. Al de voorgestelde kwestien door de kommissie en de daer opgegeven antwoorden vallen slechts op de eigenlyke landverhuizing, en niet op de volkplanting (2). Het is echter eene hoofdzakelyke voorwaerde, die behoort vastgesteld te worden, om tot eenige ontknoping van ’t vraegpunt te kunnen komen, ’t zy vóór, ’t zy tegen de landverhuizing of de volkplanting, want zoo als wy het in ons voorgaend nummer gezegd hebben, heeft de landverhuizing dezelfde beduidenis der volkplanting niet. En nogtans, onder titel van : voorgestelde maetregels, zyn de woorden volksplanting en landverhuizing in het verslag der kommissie ondereengemengd. De landverhuizing, naer de Vereenigde Staten, (zegt dit verslag), zou nog aen de nyverheid, noch aen den koophandel van België voordeelig zyn; zy zou den Staet veel geld kosten en om zoo te zeggen zonder toekomst zyn. Uwe kommissie heeft de verscheide ontwerpen van volkplanting die haer (1) Léopold I gaf hier zijn volledige steun aan, net zoals Léopold II later. Een volledig over zicht van de pogingen tussen 1830 en 1908 (Kongo wordt een Belgische kolonie) vindt men bij L. Schepens, o.c., pp. 80-83. (2) Volkplanting: kolonie.
25
voorgesteld zyn geweest onderzocht, en zy laet de zorg aen het gouverne ment over om ze te weerderen». Om duidelyk te zyn en de kwestie eene voldoende oplossing te geven, moest men, zoo als wy het hier voren gezegd hebben, twee vragen voorge steld hebben; de vraeg der eigenlyke volksplanting en deze der landverhui zing, in plaets van ze te vermengen. Het is ’t gene wy in ons onderzoek zul len trachten te vermyden. Er zyn by de kommissie, twee voorstellen op het tapyt, het voorstel van M. Perlau slaende op de eigenlyke volksplanting, op ons gevaer en perykel, onder nationale vlag. En de landverhuizing door het gouvernement voor gesteld, die schynt te willen dat ze naer de Vereenigde Staten plaets hebben, en dan de voorgestelde landverhuizing van M. Vanlede, die Ste.-Catharina in Brezilië verkiest (3). Om eene volksplanting te stichten zoo als het M. Perlau begrypt, ware eene zedelyke leiding van wege het gouvernement niet genoeg; daertoe zouden klinkende penningen behooren. Maer, zoo als hy het nog al wel zegt, de opofferingen die het land zou moeten doen zouden eene eigendom van het moederland zyn; de kolonisten die het er zou zenden zouden Bel gen blyven en in eene min of meer verwyderde toekomst, zouden wy met onze uitlandsche broeders mindere of meerdere voordeelige betrekkingen kunnen onderhouden. — Doch, om deze uitslag te bekomen, vervolgd M. Perlau, zou men by voorkeur streeken moeten kiezen waer overvloedige landeryen zyn en waer by gevolg de landbouw van eersten af mogelyk is. Het gouvernement wilt eene landverhuizing naer de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, en bediend zich ook oneigenlyk van het woord volksplanting. Het gouvernement zou de uitwykelingen gratis over voe ren, hen landeryen, landbouwgereedschappen en gedurende eenige maenden levensmiddelen geven. Rekenen wij deze gezamenlyke kosten slechts op 400 francs per hoofd en op 10.000 persoonen, en men zal eene totale som van vier millioenen vinden die ten eeuwige dage voor België verloren zoude zyn; wy zouden, het is waer, 10.000 arme lieden min hebben, maer het is zeer twyfelachtig of deze aderlating ons de gezondheid zal terug geven, of ons ten minste van het pauperismus zal verlossen. De typhus heeft nog al snel door gewerkt; in twee jaren heeft hy ons 50.000 ongelukkigen ontnomen (4), en niet tegenstaende deze aderlating der Vlaenders, (3) Charles Van Lede, Brugge, 20.05.1801 - Brugge, 19.07.1875. Ingenieur. Van 1848 tot 1852 provinciaal raadslid. Woonde en werkte meerdere jaren in Latijns-Amerika. Zie ook voetnoot 5. L. SCHEPENS, o.c., p. 84. (4) De tyfus eiste duizende slachtoffers tijdens de periode 1846-48. In het arrondissement Tielt werden 5.803 mensen door de ziekte getroffen. 1550 overleefden het niet. Te Pittem alleen al stierven tussen juli 1847 en juli 1848 284 mensen (op 1704 aangetaste perso nen). De tyfusepidemie was nauwelijks voorbij, toen de cholera uitbrak, die in 1849 opnieuw duizenden slachtoffers maakte. West-Vlaanderen kende hier opnieuw 1.418 doden. Ibidem, pp. 48-50.
26
woedt het pauperismus feller dan ooit. — Het hulpmiddel ligt dan alleenlyk daér niet in, om op de eene of de andere wyze, onze arme bevol kingen van den Vlaemschen grond te doen verdwynen. In tegendeel, zou de landverhuizing naer Ste-Catharina in Brazilië, door M. Van Lede voor gesteld, ten minste het voordeel hebben op de landverhuizing door het ministerie voorgesteld, niet aen den Staet te kosten, aangezien dat volgens het verslag zelve der tweede kommissie, M. Van Lede, die zich met deze onderneming wilt belasten (5), zich met de zedelyke leiding vanwege het gouvernement, zoude vergenoegen; echter, zou de landverhuizing naer Noord-Amerika, eene menigte onzer landgenooten, zonder vergoeding, de hoedanigheid van Belg doen verliezen, verlies, die nogtans by de terug komst naer het moederland te herstellen is. Duitschland heeft by milioenen uitwykelingen aen de Vereenigde Staten van Noord-Amerika geleverd (6), zonder dat het daerdoor eenigzins zynen koophandel of nyverheid het geringste voordeel heeft zien bybrengen. De eigenlyke volkplanting is, volgens ons, wenschelyker. Niet dat zy ons als by betoovering, in eenen slag, van het pauperismus zal bevrvden, maer, zy zou ten minste, net gelyk de eigenlyke landverhuizing, tot redmiddel aen een groot gedeelte onzer arme bevolkingen strekken. Zy zou daerenboven het voordeel op de landverhuizing hebben, eene loopbaen aen onze landbouwerszonen te openen die, hier te lande by gebrek eener hoeve, zich niet plaetsen kunnen; zy zou eene vaste en zekere loopbaen openen aen
Ook De Thieltenaer vermeldt een schrijnende statistiek van 1847 op 30.01 en 06.02.1848. Zie bijlage I, p. ... Zie ook R. VANLANDSCHOOT, De Tbieltenaar en de Februan-revolutie van 1848, De Roede van Tielt, I, 1970, pp. 27-50. (5) Charles Van Lede was hierbij niet belangloos. In 1841 is hij medeopriehter'van de Com pagnie Belge-Brésilienne de colonisation. Na heel wat moeilijkheden koopt hij in 1843 samen met zijn broer, Louis, gronden aan in de Braziliaanse provincie Santa-Catarina (Z.O.-Brazilië, voornaamste stad Florianopolis). In 1844 vertrekt hij met 108 Belgische emigranten om er een nederzetting te stichten. Van Lede houdt zich echter niet aan de afspraken en sommige emigranten vertrekken of weigeren te werken. De onderneming werd dan ook een volledige mislukking. Van Lede hoopte misschien nog via de over heid, die wel gunstig stond tegenover het project, maar geen financiële steun gaf (men steunde veel meer een project in Guatemala), de situatie te redden. L. Schepens, o c., pp. 84-86. De Thieltenaer maakte in 1848 meerdere malen melding van Santa-Catarina. Zo op 13.08.1848 waar onder meer melding wordt gemaakt, dat meerdere personen uit Aarsele en omliggende dorpen daarheen vertrokken zijn. Charles Van Daele maakt in een brief aan zijn vader Leo (uit Ruiselede) (De Thieltenaer, 13.08.1848) ook gewag van moeilijk heden (ruzie) in de kolonie, maar poogt toch de schijn op te houden dat alles goed gaat. Ook het voorbeeld van Pieter Heytens (zelfde nr.) die na enkele jaren Brazilië terug op het Goed te Kareis (Tielt) woont, maar weer naar Zuid-Amerika wil vertrekken, wordt aangehaald om het project te verdedigen. (6) Meer dan de helft van de immigranten in de V.S.A. vóór 1860 kwam van de Britse Eilan den (vooral Ierland) en 1/3 uit Duitsland. H.U. FAULKNER, o.c., p. 291.
27
eene ontelbare menigte moedige en vastbeslotene mannen die naer eene voordeelige onderneming reikhalzen, aen ons leger, onze zeelieden, in een woord, aen onze nyverheid, in ’t algemeen. Ten slotte, eene wyze en wel ingerigte volksplanting zou niet alleenlyk tot verzachting van het pauperismus strekken, maer daerenboven eene bron van voorspoed aen het moederland openen, ten gevolge der nieuwe en aenhoudende handelsbetrekkingen die zy tusschen haer en ons zoude daerstellen.
De Thieltenaer, XII, 13.08.1854 (...)
Uittreksel uit eenen brief van M.L. DE VOS, jesuit. Notre-Dame du Lac. Universiteit 12 dec. 1852 (7). 11 wil van de boeren die hier zoo floreren niet spreken, want van den eenen kant ik zoude de boeren van België ongetwyfeld aenwakkeren om te komen, en ik wete niet als ik dat mag doen of niet, want zy kunnen hunne zaligheid in Belgiek gemakkelyker en beter bewerken als hier, en van den anderen kant het zoude niet overeenkomen met myne conditie of vacatie. Ik leg aen om met de gratie Gods pater-missionaris te worden. * * *
De voorenstaende uittreksels doen de rede kennen waerom de vlaemsche priesters, die in Amerika zyn de Belgen niet zeer aenraden hen te volgen. Die rede is, meenen wy, dat de vlaemsche priesters in Amerika te klein in getal zyn, en zy reeds de handen vol genoeg hebben met de flaeuwe christe nen en ongeloovigen die zy in Amerika ontmoeten, zonder dat er voor ’t oogenblik nog nieuwe bykomen. De heer De Haerrte, priester en volksvertegenwoordiger van Kortryk, deelde opzigtelyk de landverhuizing in overzeesche landen, — waervan hy voorstander is, — onlangs in de Kamer van Volksvertegenwoordigers een denkbeeld mede dat wy zeer geern bytreden : Namelyk de landverhuizing naer Amerika van wereldsche persoonen, in onze vlaemsche streken die te zeer bevolkt zyn, doen gepaerd gaen met de landverhuizing van vlaemsche priesters... (8). Dit is het denkbeeld van M. De Haerne, Inderdaad, dewyl (7) University of Notre-Dame: een Rooms-Katholiek instituut voor mannen. In 1842 opgericht te Notre-Dame (voorstad van South Bend, Indiana) door de Congrega tie van het Heilig Kruis. De universiteit bezit tegenwoordig een grote reputatie op gebied van natuurwetenschappen. (8) Het was de kerk menens. Eveneens op 13.08.1854 meldt «De Thieltenaer» dat reeds 9 priesters uit het arrondissement Tielt-Roeselare zich in Noord-Amerika zijn gaan vesti gen (1 in Cincinnati, 7 in Michigan).
28
de weg der zaligheid naeuwer aen het herte ligt dan de weg der fortuin, waerom zouden zy, die vooral den weg leggen als degenen die in Amerika enkelyk den weg der fortuin gaen zoeken ? Overigens, zie hier hoe M. De Haerne zich in de zitting van den 9 mei laetst uitdrukt : «Dat de landve rhuizing naer Amerika en naer verschillige gedeelten van Europa, plaets heeft, dat zy met eenen goeden uitslag bekroond wordt, dat zy voordeelig is niet alleenlyk aen degenen die er zich aen overleveren, maer zelfs aen het Vaderland dat zy verlaten, dat alles gaet vast. «Ik denke dat er zich twee groote moeijelykheden tegen verzetten. «De eerste moeijelykheid is het vinden der eerste onkosten; de tweede is het gebrek aen organisatie onder opzigt van godsdienstig gevoel, van geest van vereeniging. De eerste onkosten, waer onder ik den overtogt begryp, moeten gevonden worden door middel van vereeniging, van vrywillige inteekingen. Het is alzoo dat dit plaets heeft, namelyk in Duitschland en in Ierland. In Ierland is er min armoede sedert dat men de landverhuizing op eene groote schael ingerigt heeft, en de Iersche landverhuizers bevinden er zich gelukkig mede. «De Vlamingen hebben dezelfde huisselyke deugden als de Ierlanders. Ik ben overtuigd dan indien men by ons de landverhuizing op eene aenzienlyke schael konde inrigten, er een dobbel voordeel uit zou spruiten. Onze arme werklieden, winnende in de overzeesche landen van 4 tot 5 fr. daegs, zouden er kunnen leven en een spaerpotjen vergaren, eerst voor hen en vervolgens voor hunne arme bloedverwanten in België. «Ik zeide zoo even dat de tweede moeijelykheid bestond in het gebrek aen organisatie onder opzigt van godsdienstig gevoel, van geest van vereeni ging : Wat is er reeds het gevolg van geweest ? De Vlamingen aenkomende in eene overzeesche streek, waer zy de tael niet kennen, en in geene betrek king zynde met persoonen die ze onder het zedeiyk en godsdienstig opzigt konden leiden en bestieren, hebben zich welhaest ontmoedigd, en zyn in eene nog grootere ellende dan in Vlaenderen gevallen. «In een Duitsch werk, uitgegeven te Philadelphia, geïntituleerd l ’Histoire de l’émigration vers l’Amérique, tracht de schryver de oorzaak te doen ken nen van die beweging van uitwyking, die vooral in Duitschland, Ierland en Engeland plaets heeft. Hy doet er den oorsprong van achteruitgaen tot de godsdienstige wanorders die Europa beroerden en die de bevolkingen, afzonderende, verarmoedigende en verbitterende, hen aenporden onder een stiller klimaet de vrede en het geluk te gaen zoeken. Maer hy voegt er zeer verstandig by, dat de landverhuizers byna altyd, ten minste in den beginne, in wezenlyk godsdienstige vereenigingen ingerigt waren heb bende aen haer hoofd, priesters, keringen en wetten, nagenoeg in den zin van ’t geen de fabel en de historie getuigen der kolonisten van de oorspronkelyke tyden». Vermits er ook een sterke concentratie aan emigranten uit het arrondissement was in Kansas (Kansas City, Jefferson City) en St.-Louis (Missouri), is het niet onmogelijk dat ook daar priesters uit de streek waren. De meesten zullen zich wel zijn gaan vestigen waar hun streekgenoten woonden.
29
De Thieltenaer, XII, 08.10.1854
UIT AMERIKA, VAN VLAEMSCHE LANDVERHUIZERS. Men zal zich nog wel herinneren dat tydens de discussiën van den budget van het Departement van Justitie van 1854, M. Devaux, volksvertegen woordiger van Brugge, de aendacht inriep der wetgeving, op het belangryk vraegpunt van landverhuizing. Verscheidene andere volksvertegenwoordi gers volgden M. Devaux op het terrein welk hy had gekozen. M. Devaux beweerde dat er in Noord-Amerika voor den vlaemschen werkman, mogelykheid was, zeer wel aen ’t brood te geraken, ja, er in den voorspoed te leven. Dat werd betwist, onder andere door M. Rodenbach. Dit bewoog ons, door de tusschenkomst van ons blad, regtstreeks aen eemge onzer landgenooten, — voorheen onze naeste geburen, — inlichtingen te vragen op de middelen van bestaen, onder andere voor die arme huisgezinnen, overlast van kinderen, welke door de prochie moeten ondersteund wor den, en waervan vader en moeder, jonge en gezonde bekwame en eerlyke menschen zyn. M. Billiet, missionaris in Amerika, indien wy ons niet bedriegen, heeft onder andere de goedheid gehad aen ons verlangen te voldoen, en ons den belangryken brief te schryven welken wy hier onder mededeelen : Cincinnati, den 11 september 1854. Mynheer HORTA-DE LAERE. (...)
Ik heb in uw blad de discussiën, aengaende de landverhuizers naer Ame rika, gelezen. Mynheer Rodenbach bedriegt zich grootelyks wanneer hy denkt dat werklieden die geene middelen bezitten, hier ongelukkig zyn. Een ambachtsman die zich hier wel gedraegt en zich tot den drank niet begeeft, kan hier zeer wél leven. Het dagloon is in het algemeen eenen dol lar en half per dag, dat is omtrent zeven francs en half; daer zyn werklieden die twee dollars per dag verdienen. In de zuiderlyke staten is het dagloon van twee dollars tot twee en half per dag; het logement kost van twee dol lars tot twee en half per weke; in de zuiderlyke staten kost het logement dry tot dry dollars en half; de werklieden in de publieke werken verdienen van 10 tot 15 dollars in de maend ingevolge hunne bekwaemheid (9), het eerste jaer is het moeijelykste om reden dat men de sprake niet zeer goed kent; de Vlamingen hebben hier een groot voordeel tegen de fransche; in weinige weken spreken zy de Duitsche sprake en leeren zeer gemakkelyk
(9) In het nr. XII, 42, 15.10.1854 wordt dit gerectificeerd: «De werklieden in de publieke werken verdienen een dollar en half per dag; die werklieden die bij de landbouwers wer ken, verdienen van 10 tot 15 dollars in de maend, ingevolge hunne bekwaemheid».
30
Engelsch; de fransche sprake is hier van geen voordeel. Ik heb hier Belgen gevonden die ongelukkig zyn, maer het is hunne schuld om reden dat zy zich tot den drank begeven en hun werk vernegliseren; ik heb hier ook verscheidene Belgen gevonden die eene goede educatie ontvangen hadden en hier gekomen zyn met het gedacht van eene goede plaetse te vinden in een huis van koophandel, en die zich hier zeer bedrogen gevonden hebben, want het is hier onmogelyk voor vreemdelingen eene plaetse te vinden in een huis van koophandel, om reden dat zy niet bekend zyn en in het alge meen de engelsche sprake met kunnen; zy hebben geene kennisse van een ambacht en als hun geld op is bevinden zy zich in de armoede : schryvers moeten hier niet komen; het moeten werklieden zyn. De ambachtmans die naer Amerika komen moeten maken dat zy hier in April aenkomen; dat is de beste tyd van het jaer. Wat aengaet de arme huisgezinnen die door de prochie moeten onder steund worden, en waer van vader en moeder jonge en goede werklieden zyn en een groot huisgezin van kinderen hebben, die konnen zeer wel in Amerika leven; maer het ware eene groote onvoorzigtigheid van zonder ander middels dan het reisgeld voor hunne reize naer New-York, naer Amerika te komen; want in New-York kan men niet altyd werk vinden. New-York is eene zee-have waer het grootste gedeelte landverhuizers van Europa aenkomt; en daer zyn dikmaels meer werklieden dan men er noodig heeft. In het binnenste van Amerika in eene kleine stad of in een dorp is het beter voor zulke menschen; de Amerikanen zyn zeer goed om getrouwde menschen die een huisgezin met kinderen hebben, te helpen; het beste mid del voor zulke menschen is te veraccorderen met eene bemiddelde familje die naer Amerika komt om hier eenen tyd te werken om de onkosten van hunne reize te betalen. Het aenleggen van koloniën is hier onmogelyk. Geen vreemd gouverne ment kan hier land koopen of het moet op den naem van eenen bezonderen persoon zyn en men kan ook niemand dwingen om langer te arbeiden dan hy wilt. Het beste middel voor Belgische familjen die naer Amerika komen, is van met verscheide familjen te samen te komen en hier elk voor zich zelve land te koopen, maer in dezelfde plaetse op deze wyze kan de eene familje de andere helpen op de reize en hier in Amerika, hetwelk een zeer groot voordeel is, en het is ook veel aengenamer in een vreemd land te leven in gebuerschap met zyne eigene landgenooten.
31
GVT, XLIII, 08.06.1892 EEN BRIEF UIT AMERIKA Den volgenden brief, die ons door eenen lezer uit Amerika gezonden wordt, nemen wij in zijne eenvoudige gemoedelijkheid eens over. De brief komt uit K.S.; de schrijver verzoekt ons geene verdere aanduiding te geven. Heer Opsteller der Gazette van Thielt. Laat ons toe eenige woorden tot uw blad te schrijven over den gang en den toestand van Amerika. Gelijk gij weet, wordt de toeloop van langs om grooter naar dees land. Meest is het de bevolking uit Westvlaanderen die er in groot getal naar toe komt. Wat denken de menschen toch in België! Men hoort niet anders meer dan van menschen die naar Amerika komen, of zouden willen komen, indien zij geld hadden. Oh gij verblinde gedachten van onoplettende menschen uit België ! Gij weet immers niet naar welke streek gij u begeeft. Wij die van België zijn en reeds al lang hier verblijven, wij hooren en zien dagelijks van menschen die hun hier bedrogen vinden, dewijl zij met een goed gedacht naar hier kwa men. Ja, men ziet naar Amerika personen komen van alle slacht en van allen ouderdom. Belgische jonkheden, die meest oversteekt, gij komt naar hier, om misschien het werk te hebben dat gij peist en in korte jaren rijke te zijn. Men heeft zulke dwaze gedachten van Amerika; maar ziet die jonkheden hier aan den arbeid, lastig en zwaar. Men ziet er ook die in België bijna nooit moesten werken, of maar werken naar beliefte, hier als de armste en geringste werkman slaven en vroeten, onder het storten van overvloedig zweet, hetwelk hun dagelijks afgeperst wordt, er die daardoor hun jong leven en hunne jonge jaren doen veranderen in bleeke, magere en verou derde menschen. Men ziet ook nog oudere menschen komen, van 40 tot 60 jaar, om hier, denken zij, wat te werken en aanstonds eene groote som geld te hebben. Oh gij verblinden ! Gij weet zeker niet dat oude menschen het bijna niet kunnen uitstaan van het werk en de groote warmte. En hoe zult gij het kunnen uitstaan, dewijl jonge menschen dikwijls het werk moeten staken ! Gij hebt het al dikwijls hooren zeggen en het moeten getuigen, van men schen welke in die jaren waren en naar hier kwamen, om een ellendig be staan te leiden en spoedig te sterven. Maar neen, gij gelooft dit niet, gij inwoners van België, men moet het toch besluiten, door het groot getal dat hier komt, zonder inlichtingen te hebben van vriend of kennis, niet wetende waarin of waar naartoe. Gij ver laat uw vaderland; velen die nog wel en weeldig waren, zij verkoopen alles wat zij bezitten, om die kostelijke reis aan te gaan, en alzoo doorklieven zij den oceaan en komen hier als nieuwgeborenen op eene andere wereld.
32
Hier zijnde, gaan hunne oogen spoedig open, en zij bemerken algauw den misstap dien zij begaan hebben; maar ’t is te laat; hier staan zij nu, vreemde, zonder één woord te kunnen spreken, geen geld op zak meer heb bende, niet wetende waar naartoe en zonder werk, en zoo zijn zij in korten tijd de ellendigsten die wij kunnen peizen. En alzoo zal het komen dat velen nooit meer hun vaderland zullen berei ken. Zal het niet gaan gelijk over een dertigtal jaren, met deze die in geheele benden, van steden en dorpen, naar Vrankrijk trokken, om ook in korten tijd rijke te zijn ? Het waren al jongelingen in den bloei hunner jaren, maar na afgemat te zijn en geen werk meer kunnende doen, kwamen zij toen, oud en versleten, zonder eenig geld, zich vestigen in oudemanhuizen, of waren ten laste van dischbesturen. Van veel zulke gevallen zijn er getuigen. Er waren er die van de geldwin ning welke toen in Vrankrijk was, gebruik hebben gemaakt; maar van de honderd waren er nauwelijks tien die hun geld hielden. En hier in Amerika zal het juist alzoo gaan; na hier eenigen tijd hun jong leven versleten te hebben in arbeid en veel ongemakken, zouden zij ook naar hun geliefd land willen wederkeeren, maar het geld ontbreekt hun, doordien het veel meer kost dan om uit Vrankrijk te komen, en velen zul len hierdoor eene droevige en arme dood moeten sterven. Ja, men zegt in België : «’t Moet wel goed zijn in Amerika, dewijl zij al daar blijven !» ’t Is waar dat zij er meestal blijven; maar ’t is om deze redens die ik heb aangehaald. Maar nu, inwoners van België, gij die een gedacht hebt voor Amerika, verzint het wel, zijt niet te haastig, komt niet op uw eigen hand; want als alles hier wel is, zult gij nog vele en verre bedrogen zijn. Wij zeggen het u nog eens, en zelfs tot driemaal toe : «Weet, als gij komt, waar naartoe; op niemand moogt gij rekenen; hier is ’t elk voor zijn zelven». En gij bijzonderlijk die nog jong zijt, hier zult gij moeten sterk zijn, om te volbrengen hetgeen gij in België verlaten hebt; hier zijt gij uit d’oogen van ouders, vrienden en kennissen; hier zult gij occasie vinden van slechte gezelschappen, die van niets spreken dan van drinken, pleizier en vrouw volk. Uwe ouders zeggen wel: «Mijn zoon, zijt getrouw aan God en zijne geboden; kwijt uwe christelijke plichten; zijt getrouw aan onze vermanin gen»; maar met u zal het gaan misschien gelijk met velen, nievers op peizende, noch op God of zijn gebod, hier levende als moeste men nooit ster ven. Belgische bevolking, wij die dit voor uw voordeel geschreven hebben, neem er een voordeel uit; als gij wel zijt, komt naar hier niet; want als gij voor iets uit België vlucht, zult gij het hier wel tweemaal tegenkomen. Gaat uit België niet omdat gij moet werken; wij zeggen het u : hier zult gij meer zweet storten op eenen dag, dan in België op een geheel jaar ! N .N . (= Minnaert, n.v.d.r.) 33
GVT, XLIV, 24.06.1903 OVER AMERIKA De eerw. pater Strubbe, gewezen surveillant in 't collegie van Thielt, nu pater-Redemptorist, heeft hier de verledene week eene novene van voorbe reiding gepredikt tot den feestdag van ’t H. Herte. Telkens ’s morgens en ’s avonds, was er in St.-Pieters kerke veel volk, om den ieverigen en welsprekenden predikant te hooren, en de noveene had een gelukkigen uitslag. Verleden zondag, 21 dezer, gaf eerw. pater Strubbe, in de groote zale der Patronage, eene voordracht over Amerika, behandelend deze drij vragen :
Wie moet er naar Amerika gaan; wie mag er naar Amerika gaan; wie mag er met gaan. De ruime zale der Patronage was geheel vol mannevolk, boeremenschen en werklieden. Zeer eerw. heer deken zei een inleidend woord. Velen spraken over Amerika, zei M. de deken, die er niets van kennen; anderen vertellen ervan die er een zierke meer van weten; weer anderen zijn met Amerika bezig die er eenige kennis van hebben. Maar geen een die de echte waarheid over Amerika weet, doordien de ondervinding mist, die de beste school is. Ik heb goed gevonden uwe nieuwsgierigheid over gindsche groote en verre amerikaansche landen te voldoen, door aan den deftigen en bekwa men pater Strubbe te vragen u eens over Amerika de waarheid te zeggen. Hij trouwens kan weten hoe het ginder al gaat en staat; want hij heeft gin der, 18 jaar gedurende, missionaris geweest, gereisd en gepreekt, gehoord en gezien, in ’t meeste der landen van Noord-Amerika. In d’hope dan dat gij deugddoende dingen zult vernemen, geef ik aan eerw. pater Strubbe het woord. Eerw. pater Strubbe sprak in dezer voege : «Ik danke M. den deken om zijne goê woorden; ik bedank hem, omdat hij mij gevraagd heeft in uwe stad, waar ik zoo lang verbleef, in ’t lieve Thielt, eene novene te komen prediken. Ik heb hier waarlijk dagen van genot gemaakt, vooral als ik heb kunnen zien hoe dat, van de honderden studenten met welke ik in ’t collegie van Thielt te doen had, er bijna geen van den rechten weg zijn afgedwaald, en hoe zij schier altemale geworden zijn deftige Vlamingen en vurige christe nen. Aan den oogst kent men de vruchten, en ’k smake de voldoening, te bevinden dat hetgeen ik hier in ’t collegie deed en wrocht, goê vruchten heeft gedragen en milden oogst gegeven heeft. En ware ’t mogelijk, ik zou nog willen, als surveillant, naar ’t collegie weêre keeren, — naar dat collegie waar er nu ruime, prachtige gebouwen staan, waar men nu zijne opene arms heeft en op zijn gemak kan verademen. 34
Maar, ik kom u spreken over Amerika, en ik kom er u over spreken als vriend. Ik heb ginder, 18 jaar gedurende, vele gehoord en vele gezien, veel ondervonden, op vele nagedacht, en weinig streken zijn er, in ’t gekend deel van Canada, waar ik niet geweest ben. Ik heb ginder zelfs in gewesten geweest waar veel Vlamingen wonen; ik heb er in ’t Vlaamsch gepredikt te Rotchester en Greensbeek (10). Ik zal u dan zeggen hoe het ginder staat, en ge mocht mij geloven. Trouwens, ik spreke niet uit belang, maar uit vriendschap, en ik zegge de zaken rechtuit. Maar bijaldien ge mij somtijds niet zoudt gelooven, ’t is ook wel; doch als gij er de preuve van neemt, gij zult het ondervinden, en later zult ge zeg gen : «Pater Strubbe had gelijk, en ik had ongelijk van niet naar hem te luis teren». Eene eerste vrage welke ik ga beantwoorden, is deze : Wie moet er naar Amerika gaan ? Hier in ’t vlaamsch en ’t christen Thielt, waar ’t schier al deftige menschen zijn van allen rang, is het niet nodig lang op die vrage te steunen. De antwoord op die vrage, zal dan ver het kortste gedeelte van mijne voordracht uitmaken. De zulke moeten naar Amerika gaan, welke zich hier totaal verbrand hebben. Gij verstaat mij genoeg; ik zeg er dus niet meer over. Dergelijke lieden moeten nogthans niet menen dat zij ginder welgeko men zijn; wel integendeel ! De overheid loert erop met een wantrouwend ooge; men zou zoo’n volkje ginder liefst niet hebben; zij moeten er boven dien zeer voorzichtig zijn en wel op hunne zaken letten, of anders, achter de grendels is in den bak ! Over veel twijfelachtige personen, die in Amerika aanlanden, neemt de overheid van ginder inlichtingen naar hier, bij de burgemeesters en de com missarissen van policie, en hun litanieke wordt nauwkeurig opgeteekend. In het Parlement van Canada, zijn er nog verleden jaar protestatiën opge gaan, omdat men te veel lieden van flauw gehalte toeliet op amerikaanschen bodem. De tweede vrage waarop ik moet antwoorden is: Wie mag er naar Ame rika gaan ? En ik zal die tweede vraag aan de derde verbinden : Wie mag er naar ginder niet gaan ? Ik zeg wie moet en wie mag; maar natuurlijk, ge zijt vrij van te doene wat ge wilt. Ik wil alleenlijk zeggen : Wie mag er naar gin der niet gaan ? Wie mag er naar gindsche verre gewesten trekken, met eenige kans van welgelukken ? «Zoo dan, tweede vrage : «Wie mag er naar Amerika gaan ?» En d’antwoord is : «Landbouwers alleene». Personen die gelijk welk ambacht doen, neen; ze zullen ginder niet gelukken. Pennelekkers, de die nog veel min; er zijn er ginder genoeg en te vele. Ten andere, veel bedieningen, zoo als bij
(10) Misschien Rochester in de provincie Alberta (80 km. ten noorden van Edmonton). Greensbeek is een Vlaamse verbastering van een mij onbekend dorp : er zijn veel te veel Green- ... ’s in Canada om uit te maken welke het is.
35
telefoon, posterij, telegraaf en meer andere, worden in Amerika door ’t vrouwvolk bekleed. «In Amerika zijn al de ambachtslieden vereenigd in gilden, die op zulkdanigen voet zijn ingericht, dat al wie van die gilden geen deel maakt, aan geen werk kan geraken. Men kan daar geene werklieden aannemen die geene gildeleden zijn; want moest men het doen, al die aangeslotenen der gilden zouden staken. «Het is bovendien niet gemakkelijk om van die gilden deel te maken, vooral als men vreemdeling is. Om in deze unions opgenomen te worden, moest men beginnen met 250 frank te betalen, voor de onkosten der vereeniging; men moet het ambacht leeren; men moet tot eenen zekeren graad van bekwaamheid in zijnen stiel gekomen zijn, en dan heeft men kans in de gilde of union opgenomen te worden. «Geene pennelekkers dus en geene ambachtslieden; maar landbouwers alleene. De deze hebben in Canada kanse van te bestaan en van vooruit te komen. Doch zelfs de landbouwers die derwaarts trekken, moeten nog zekere bepaalde hoedanigheden hebben; zij moeten jong en kloek zijn en vlijtig zijn, en over een fortuintje kunnen beschikken alzoo van de 15 tot 20.000 frank; zij moeten ook nog ooilijk zijn, wat geletterd, en gematig. «Kunnen voortleven, in Amerika, dat is eene groote kwestie. Gij hoort wel dikwijls van veel geld winnen ginder, van groote daghuren, en dat is waar, men wint ginder veel geld; maar men moet er ook veel uitgeven; want alles is er peperduur. Logement, eten, drinken, kleêren, ’t is er al overvloedig duurder als in België. Voor een paar schoenen betaalt gij rond de 50 frank. Voor eene kamer, enkel voor ’t verblijf, 20 tot 25 frank te weke. Van zoo dat ge roert, ge zijt rechtuit aan eene uitgave van 5 frank. Ik deed mij eene kostuum van wereldlijken persoon maken, om den Oceaan over te steken, nu over eenige maanden, broek en frak, ondervest en hoed, ik heb daar net 400 frank voor betaald. Daarbij was de stoffe nog maar van twijfelachtige hoedanigheid ! Met eenen frank en half tot twee frank doet gij hier zooveel, als ginder met 6 en 7 frank, en ’t is hetgene men er maar al te dikwijls niet bij zegt. «Ik heb ginder in Amerika, meermaals de deerlijkste tooneelen gezien van nood en ellende, waarin de lieden waren welke men belogen en bedro gen had en die derwaarts waren getrokken. Zelfs heb ik alzoo talrijke Vla mingen ontmoet en ook eens Thieltenaars. Die menschen waren daar gelijk uitgeschud; zij kenden noch gebruiken, noch streke, noch tale; zij hadden reeds rondgezworven waar hier, waar daar; zij waren ’t einden alle middels van bestaan en dat waren nu oprecht ellendige, beklagensweerdige lieden. Eens zag ik er wel een honderd vijftig, die per trein nog verderop reisden, en zij waren in eenen zo verregaanden staat van uitputting, van ellende en vertwijfeling, dat ’t mij zou verwonderen zoo er nog één van leefde. «Ik noem het dan eene ware schande, voor eenig gewin de lieden aan te zetten naar Amerika te gaan, personen die er langs geene kanten voor schikken en die recht hun ongeluk inloopen.
36
«De landbouwer die naar Amerika trekt, moet ook nog slim zijn en ’t al wel weten af te boeren. Men boert ginder niet gelijk alhier, en iemand die in Canada zou willen boeren op zijn vlaamsch, zou er gauwe door geboerd zijn. Het land is er vruchtbaar genoeg, en men kan er dikwijls eenen overvloedigen oogst winnen, als men hem maar voordeelig aan de markt kan brengen; maar ’t klimaat is er anders, heet en koud, en ’t land moet er ook op eene andere wijze bewrocht worden. «De boeremensch die naar Amerika trekt, moet matig zijn. Dit is eene groote vereischte. De drank is er duur; ’t bier is er slecht; de whiskij, die onzen genever vervangt, is er zeer fel. In de herberg is er niet te praten of te spelen; er zijn zelfs veelal géén stoelen, en de drank wordt er staande en in korten tijd genomen. Ziet ge nu iemand die «met eenen droogen lever» ligt en naar Amerika trekt!... Hij wil alle stappen naar de herberg; hij drinkt teug op teug; hij is gauw arm of ziek, zot of dood gedronken. «Als nu de boeremenschen die naar Amerika willen gaan, al die hoeda nigheden moeten hebben, kunnen ze daarmee ook aan den kost niet gera ken en vooruit komen in België ? Gij denkt zeker van ja, en ik denk het ook. Neemt eenen landbouwerszoon die kloek en jong is, vlijtig en eerlijk, geleerd en gematig, en die daarenboven een fortuintje bezit. Ehwel, deze heeft niet noodig naar Amerika te gaan, in ’t geheel niet. Hij kan zijn baantje maken in ’t eigen Vlaanderland. «Canada, moet gij weten, is een amerikaansche land, dat alleene grooter is als Europa. Veel streken zijn nog totaal onbekend; van veel andere streken, noordewaart op, weet men dat zij door al niet veel anders bewoond zijn als door ijsberen. Dit eindelooze land is nog zoovele niet bevolkt als ons klein Belgiën, en het is veelal enkel langs de stroomen en rivieren, en nu langs de ijzeren wegen, dat er steden en dorpen gevonden worden, ’t Zij hier ook gezegd dat Canada een land is waar het brandend heet kan zijn over zomer, maar ook bijtende koud over winter, zoo dat de koude er somwijlen gaat tot ’t einde de veertig graden. «’t Is waar dat men in Canada eene hofstee kan bekomen voor weinig geld, een honderd gemeten grond, voor zoo wat 60 frank. Doch de goê plekken zijn meestal genomen, en er is geen keure meer; ge moet gaan waar ze u zenden; ge moet nemen wat nog te krijgen is, somwijlen honderden uren verre van steden en bewoonde plaatsen, en daar moet ge zien klaar te spelen. «Gij moet dan kloek en jong zijn. Denkt maar niet dat gij daar zoo in eens kunt beginnen planten en zaaien; oh neen ! ’t Is al wild en woest wat gij ziet. Er is kwestie van te beginnen met de bosschen uit te rotten; er is daar aan te werken en te zwoegen; ’t is dan boomen en houtgewas, al over de sneeuw, te verslepen naar hier of daar, en de sneeuw ligt er zoo overvloe dig, dat ge sneeuwschoenen moet dragen om er met in te verzinken. «Ik vraag het u, of ge daarvoor met moet jong en kloek zijn, en vlijtig en u geen werken ontzien.
37
«Men heeft, ’t is eenige jaren geleden, eenen ijzeren weg gelegd van Mon treal dweers door Canada, eene spoorbane van 1200 uren lang. ’t Zijn de Engelschen die deze spoorbane bekostigd hebben, en zij moeten dienen als naaste weg en snel verkeer met Indien en Australien, om desnoods en geheel op engelschen grond, krijgsvolk te kunnen verzenden. «De Engelschen hebben, als vergoeding voor de kosten van die spoor baan, eene vergunning langs weer kanten van den weg, op eene verte van zoo wat drij uren rechts en even zoovele links. Al dien grond hebben de beheerders van den ijzeren weg verdeeld in loten van een honderd geme ten. Die loten staan zij gemakkelijk af, om er hofsteden van te maken. Men telt deze loten bij een, 2, 3, enz. De loten der oneffen cijfers verkoopt de maatschappij; de loten der effene cijfers zijn niet te krijgen. Ehwel, als de oneffene loten zullen beboerd en vruchtbaar gemaakt zijn, dan zullen de effene eene groote weerde verkregen hebben. «Een goed lot krijgen, is moeielijk geworden. Er zijn ginder nog weinig wegen. De verkregene hofs tede is somwijlen ver afgelegen. Toen ook, men moet niet alleenlijk het land aan de bosschagie en om zoo te zeggen aan de wildernis ontwoekeren, men moet de hofstede bekleeden met beestiaal; men moet gerief en alaam hebben; men moet huis en stalling bouwen; men moet voor planten en zaad zorgen; men moet middels genoeg hebben om, een goed twee jaar, voort te leven, en alzoo verstaat gij waarom ik zeg, dat er een nog al schoon fortuintje noodig is voor de landbouwers, om met kanse naar Canada te gaan boeren. «Ge zult mij zeggen, «maar pater, hoe komt het dat «wij gehoord hebben van zulk en zulk eenen, die in «Amerika welvaart en er fortuine maakt ?» Ik weet het wel, dat gebeurt, en al is de kanse vele verminderd ’t kan nog gebeuren; maar, hoevele zijn er? ... Geen één op honderd. Weet het wel, vrienden, als er één gelukt, ’t maakt veel geruchte, men spreekt er lang en luide van; maar van al de anderen, die niet gelukken en die in de miserie geraken tot den hoogsten graad, men spreekt er niet van, men vernoemt ze nog nauwelijks eenen keer. «Waar mag deze en die geblonden zijn (12)?» En d’antwoord is : «’k weet het niet; er is sedert lange niets meer van te hooren». «Dat is de waarheid over Amerika, en ik zegge te laatsten, dat hij die naar gimder gaat, moet door en door christelijk zijn, of dat hij in groot gevaar is, in gindsche verre gewesten zijn geloove te verliezen. «Ginder in de amerikaansche landen, zijn trouwens al die gelegenheden niet die het geloof opwekken; gij hebt er op verre na al die predikatiën niet; gij hebt er al die kerken niet, en ’t is meermaals veel uren van eene kerk (11) De bouw van de Canadian Pacific begon in 1875. In 1886 was hij voltooid. Het parcours dat van Montreal over Sudbury, Fort William, Winnipeg, Regina en Calgary naar Van couver loopt, is 4.633 km. lang. In 1886 deden de treinen daar nog 6 dagen over. Wereldspoorwegatlas, Amsterdam-Brussel, 1979, p. 18. (12) Geblonden: heen gegaan.
38
afgelegen; gij hebt er al die priesters niet, en ’t kan somwijlen lange duren, eer gij de gelegenheid hebt eens tot de heilige Sakramenten te naderen. Toen hebt gij de verleiding, de slechte of onverschillige drukpers, en bo venal de protestantsche propaganda, zoo dat bij voorbeeld, hollandsche dominés bij vlaamsche uitwijkelingen maar al te dikwijls en te vele gehoor vinden. Alzoo heb ik deze betreurensweerdige zake geweten, dat vlaam sche familiën of geheel heidensch, of protestantsch geworden waren. «En daarom, vrienden, is ’t oude spreekwoord hier ook waar : Oost west, thuis best. Ziet niet naar mijn voorbeeld; want ik ga weêre naar Canada, binnen eenige maanden, niet- voor een aardsch gewin, maar om goed te doen, om er zielen te gaan winnen voor God en voor mijne eigene ziele den hemel te gaan verdienen. Wat u betreft als het maar eenigzins kan zijn, blijft in uw Vlaanderland, rond uwen vlaamschen heerd, en weest gedach tig wat onze groote dichter De Bo zong : «Dat andren met hun streken pralen Omdat er eelgesteenten in rust, Omdat er perels en koralen Te rapen liggen op haar kust; Omdat er daar rivieren spoelen Op goud vermengeld met het zand; ’k Zal altijd nog meer liefde voelen Voor Vlaanderen, voor mijn vaderland». Zeer eerw. heer deken zei aan pater Strubbe eene vurige bedanking, over het zoo geestige, schoone en leerzame voordracht. En dat was de voor dracht inderdaad geweest, en iedereen was erover voldaan men kan niet meer, en wij ook zeggen hier aan den weerdigen en veerdigen spreker eenen herteh|ksten dank.
GVT, LVI, 10.05.1905 UIT AMERIKA Een onzer lezers uit de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, schrijft ons eenige bijzonderheden over den gang en den stand der zaken ginder. Wij nemen zijne mededeling hier over. HEER OPSTELLER DER GAZETTE VAN THIELT. Sedert een twintigtal jaren ben ik hier in Amerika, en het is mij een waar geluk uwe Gazette van Thielt te lezen. De lieden van mijn huis, hebben ook een groot genot in die lezing. Gij kunt u niet inbeelden hoe aangenaam het is eene stem uit het vader land te vernemen, als men er zooveel honderden uren en door eenen zoo wijden waterplas van gescheiden leeft.
39
Er zijn hier veel Belgen die nooit meer hun vaderland zullen weêre zien, en dat wel omdat zij er niet in kunnen gelukken genoeg geld bijeen te bren gen om den overtocht te betalen. Ik heb hier in veel plaatsen geweest, en ’t is mij genoeg bekend hoe het gaat. Men werkt, bijvoorbeeld in de fabrieken. Als men zijnen loon getrok ken heeft, is deze dikwijls half verteerd eer men thuis geraakt. Dit is de gewoonte bij de jonkheden, en soms doen getrouwde personen het ook zoo. Ik heb vrouw en kinderen, en ik ook; ik zal waarschijnlijk nooit mijne geboortestad meer weêrezien. Het spijt mij grootelijks, ooit op den amerikaanschen grond getorten te hebben. Want wat is kinders kweeken hier!... Wat een verschil bij in ’t oude Belgenland, waar de ouders van hunne kinders nog liefde en hulpe krijgen ! Als de zoons «hun zelfs zijn», gaan zij ervan door en werken voor hun eigen. De dochters blijven ook al niet lange thuis. Zij trouwen of gaan naar elders en men heeft er niets aan te zeggen. Wat de religie aangaat, het is daar ook al droevig meê gesteld. Vader werkt geheel de weke. Des zondags blijft hij dikwijls slapen tot 9 of 10 uren. Alsdan moet hij eten, en daarna naar de herberg gaan tot laat in den nacht. Gij kunt denken hoe het, in zulke omstandigheid, met zijne christe lijke plichten gesteld is ! Om het kort te maken, ’t is hier veelal drinken en tieren, vechten en schieten, en ik wilde dat gij eens kondet de gazetten lezen van uit Amerika om te weten wat er hier altemale gebeurt ! Wij zpn hier in «De Nieuwe Wereld», maar ’t is in eene flauwe, dat verze ker ik u ! Ik heb hier, Mijnheer, veel gebuurs van Thielt gevonden, die nog wel opgebracht waren, maar nu tot niet meer te goed zijn. Ik wilde dat iedere vader en moeder in Belgiën, hunne kinders konden afhouden van naar Amerika te komen. Dat ware een groot geluk voor alle twee, voor ouders en voor kinders. De groote oorzake van bederf hier, dat zijn de speelhuizen en de herber gen. De houders van de die winnen geld genoeg en worden gauwe rijke: maar wat geld is het meestendeels?... Wat mij betreft, ik zou overgelukkig zijn, mochte ik mijn vaderland nog weerzien. Dat is mijn vurigste wensch. Ik zend u mijne hertelijkste groetenissen, Mijnheer; want uwe Gazette van Thielt is de eenigste echo van uit mijn lieve vaderland. Een katholieke vlaming in Amerika (= Minnaert, n.v.d.r.)
40
Bijlage I
Demografische situatie in 1847.
Tielt Pittem Meulebeke Wingene Markegem Kanegem Oostrozebcke Ruiselede Vijve-Sint-Baafs Wakken
Bevolking
Hu
Geboorten
Sterften
12.600 5.664 9.263 7.134 938 1.846 4.349 6.733 1.812 2.473
21
203 95 174 129 13 28 66 106 34 49
643 281 579 440 30 51 258 330 70 117
18 27 29 4 4 18 17 4 8
2. WERVING De werving voor Noord-Amerika wordt nergens in de Tieltse pers expliciet besproken. Zonder twijfel bestond die ook. De praktijken van de agenten voor Argentinië tartten echter alle verbeelding. In Ons Doomkerke (X, 1964-65, I, pp. 5-6) geeft A. Dauw zo’n Voorbeeld: Een man die naar Canada wil om er zijn broer te vervoegen, wordt eenvou dig naar Argentinië gestuurd, meer dan 8.000 km. verder zuidwaarts, «daar de reis langs daar goedkoper is en dat hij maar een eindje weg te voet zal hoeven af te leggen om Canada te bereiken».
GVT., XL, 16.01.1889. Het Handelsblad van Antwerpen, is ook niet bijzonder voor de landver huizing, en uit eenen artikel van dezer dagen, nemen wij het volgende over : «Ten gevolge der woordenwisseling, in de Kamer opgeworpen door prins de Rubempré in ’t Senaat door M. VandenBenden, werden er provin ciale komiteiten ingericht om inlichtingen te geven aan die welke het land willen verlaten. Wij zegden altijd, en zeggen nog, dat onze landgenooten niet kunnen of mogen vertrekken, of zij moeten weten welk land zij uitkiezen, opdat zij de landen zouden vermijden, waar zij het slachtoffer kunnen worden van schandelijke exploitatie. Die provinciale commissie, zoo bericht men ons nu, heeft haren zetel in het Handelsmuseum, in de hovingen van het Paleis van Nijverheid, en ook in het stadhuis van Antwerpen. Alle Belg die naar vreemde landen wil gaan, vindt in deze commissie een goed onthaal. Bij middel van officiële berichten, geleverd door M. den minister van buitenlandsche zaken, kan men inlichtingen geven over de soorten van stielen en ambachten, die in verschillende landen worden gevraagd (1). (1) Naast deze officiële commissie, hield ook het St.-Raphaëlsgenootschap zich bezig met de bescherming van emigranten tegen scheepvaartmaatschappijen zowel hier als bij hun aan komst in de V.S.A. Het genootschap had in bijna alle steden van het land vertegenwoordigers. In het Westvlaamse comité was de Brugse senator Leon Van Ockerhout voorzitter. Algemeen secretaris was graaf Waldbott de Bassenheim (woonachtig te Buxheim, Beieren, Duitsland). Hulpsecretaris : ridder Stanislas van Outryve d’Ydewalle (St.-AndriesBrugge). In Tielt was Désiré Minnaert, uitgever van de Gazette van Thielt en fervent tegenstander van de emigratie, vertegenwoordiger ! Het genootschap had niet alleen in Europa (ook in andere landen bestonden St.Raphaëlsgenootschappen) zijn vertegenwoordigers. Ook in New-York bezat men een hotel, waar men de emigranten kon opvangen. Het comité poogde ook de emigranten van uitwijking te doen afzien, indien men oor deelde dat ze weinig kansen op welslagen hadden.
42
Alzoo zal men den Belg waarschuwen tegen de onwaarheden, die door de socialisten over de landverhuizing in het algemeen worden rondgestrooid (2), en tegen de leugenachtige voordeelen die in sommige landen zouden te rapen zijn, iets wat wordt uitgetrompet door de wervers van emigranten. Die wervers hebben veelal niets in het oog dan de percenten (de kluiten) op te strijken, die hun voor eiken uitwijkeling worden betaald. De inlichtingen die wij hier meedelen, zijn zeer goed, doch degene die willen vertrekken, worden in de dorpen opgezocht door de bedoelde agen ten, en deze zweeren bij hoog en bij laag, dat al wat zij zeggen de zuivere waarheid is. Die kerels, rap ter tong, spreken van een gemakkelijk leventje, van een land zonder belastingen, zonder loting, waar de grond voor niet gegeven wordt, waar men schier niet moet werken; waar het geld, kortom, met de schup wordt opgeschept, en men begrijpt dat iedereen met gapen den mond naar het tooververtelsel over dat wonderland zit te luisteren ! Boer en arbeider zijn mistrouwig, zegt men. Ja, maar zij zullen beter en lichtveerdiger den agent gelooven, die zich als huns gelijke aanstelt, dan wel de heeren der commissie, die zij in de stad moeten gaan opzoeken. Dit nogthans zou moeten gebeuren, en tegen de werking van zekere agenten op den buiten, moest eene andere werking ontstaan, om den pach ter aan te zetten zich niet te verbinden, vooraleer hij goede en vertrouw bare inlichtingen heeft genomen. Niemand moet verantwoordelijkheid op zich nemen; maar men diende zijne dorpsgenooten die willen verhuizen, den weg te wijzen naar de commissie waarvan wij hooger spreken. Met dit te doen, zullen zij veel ongelukken voorkomen. Niet alle land streken zijn goed en voordeelig; niet alle menschen zijn geschikt om naar den vreemde te vertrekken, niet alle omstandigheden zijn gunstig. Niet zelden is het mislukken eener landverhuizing, in den grond te wij ten aan het gemis van goede inlichtingen».
GVT, XL, 20.02.1889. LANDVERHUIZING La vérité sur l’Emigration (De waarheid over de uitwijking der belgische werkers en der belgische kapitalen naar de Argentijnsche Republiek, door G. CAUDERLIER, ingenieur). — De schriften over het vraagstuk der uit wijking, volgen elkaar zeer talrijk op, zoo lezen wij in Het Land. Het meeste deel wordt geschreven door agenten der uitwijking, of toch door personen die belang hebben bij het toenemen der landverhuizing. En A. DAUW, Van priesters en landverhuizers. Het Sint-Raphaëlsgenootschap, Ons Doomkerke, IX, 1963-64, 3, pp. 3-4. (2) Minnaert is hier weer op zijn best : de schuld voor de emigratie en de fabeltjes die hierover verteld werden, wordt nog maar eens in socialistische schoenen geschoven. Indirect wordt gesuggereerd dat de socialisten en wervers twee handen op één buik zijn.
43
zoo komt het, dat de landen van over zee, de Argentijnsche Republiek, Braziliën, enz., aangepredikt worden als echte Eldorados, als soort van heme len op deze wereld, als streken waar alles opperbest is, waar men zonder moeite aan den kost geraakt en met wat werk schatten zamelt. De heer G. Cauderlier, hoewel niet tegen de landverhuizing zijnde, heeft bovenaangekondigde brochuur geschreven, om protest aan te teekenen tegen de wijze waarop de agenten van uitwijking hier te werk gaan in Belgiën en ook om het publiek op zijne hoede te stellen tegen de Argentijns che leeningen. Het boekjen is waarlijk leerrijk, altijd volgens genoemd blad, en diende gelezen te worden door allen die eenigzins lust gevoelen om het land te ver laten. Het aanwerven van landverhuizers gebeurt, voor rekening van de Argen tijnsche Republiek, zegt de heer Cauderlier, door agenten die daarvoor van 15 tot 25 frank per hoofd trekken. In hunne prospectussen kondigen die agenten aan, dat men in de Argen tijnsche Republiek schier voor niets leeft, dat de huishuur er niet hooger is dan hier, maar dat de dagloon er het vijf, zesdubbel is van in België. Velen laten zich daardoor vertikken. De overtocht daargelaten, die ellendig is, komen zij te Bue.nos-Ayres aan. Indien zij werk krijgen, hetgeen niet altoos het geval is, worden zij betaald in papier, «waarop men bij uitwisseling den helft verliest». Verder is er het leven onmenschelijk duur. Ziehier eenige prijzen : Aar dappelen fr. 1,75 à fr. 2,50 per kilo; wit brood, 1 frank per kilo; eene flesch bier, fr. 2,50 en de genever 30 à 50 centiemen het glas. Voor eene ellendige kamer, betaalt men van 100 tot 200 frank per maand. Kortom, de toestand is zoo, dat een landverhuizer van Molenbeek onlangs schreef aan eenen zijner vrienden, die ook vertrekken wilde, dat men te Brussel beter is met 3 à 4 frank per dag, dan te Buenos-Ayres met 20. Wat nu den geldelijken toestand der republiek betreft, deze wordt door M. Cauderlier met veel zorg ontleed en hij komt tot het besluit, «dat de kapitalen die naar de Argentijnsche Republiek vertrokken, moeten aanzien worden als verloren».
GVT., XL, 20.02.1889. Nu een woord van Het Handelsblad, ook wegens de brochuur van M. Cauderlier; ’t is als de aanvulling der eerste beoordeeling. Het voornaam blad uit de Scheldestad schrijft namelijk; M. Calvo, de zaakgelastigde der Argentijnsche Republiek, protesteert tegen de gezegden van M. Cauderlier, die de verhuizing naar dit land op eene geduchte manier in het vaarwater zet.
44
Men moet de wervers niet geloven, die de dorpen afloopen en de menschen gouden bergen toezeggen in dat land van beloften, zegt M. Calvo; met
die personen heeft de officiële wereld van de Argentijnscke Republiek niets te maken. Wij hadden gewild dat die officiële personen eerder gesproken hadden, en alzoo met ons het werk van die negerhalers op onze dorpen hadden belet. Die kerels trekken, zegt de Précurseur, 15 à 25 frank, voor eiken onge lukkige dien zij aanbrengen, en zij stompen het schip vol, zonder na te den ken dat zij vele van die menschen naar de armoe, naar de dood zenden...
45
3. DE REIS
De volgende fragmenten pogen een beeld te geven van wat de overtocht bete kende en de eerste indrukken, die de emigranten hadden van hun nieuwe vaderland. We kunnen zonder overdrijving stellen dat de omstandigheden van de over vaart in vele gevallen de situaties op de slavenschepen benaderden. Bij aan komst van de emigranten was nauwelijks voor enige opvang gezorgd. Het hotel «Imigracion» te Buenos-Aires had meer weg van een varkensstal dan van een hotel. Bovendien werden de opvarenden nog bedreigd door allerlei geva ren: ziekten (vooral op reizen naar Zuid-Amerika), ijsbergen, enz.
GVT., XL, 16.01.1889. Het antwerpsch blad De Koophandel, heeft nog al wetensweerdige bijzon derheden over het landverhuizen, en voornamelijk over hetgeen te Ant werpen gebeurde : «Velen zullen zich nog wel herinneren welke opschudding het maakte, toen over zoo wat 30 jaar, een schip de antwerpsche haven verliet met 100 landverhuizers aan boord. Eenieder liep naar de dokken, om zulk een schip met vertrekkende menschen te zien afvaren. En nu zien wij reeds steamers vertrekken met 800 tot 1000 personen aan boord, zonder dat er nog iemand zich over verwondert. Is dat vooruitgang of is het achteruigang ? Vooruitgang in de middels en maatregels van vervoer, ja; maar of het ook getuigt van den vooruitgang en den welstand der samenleving, dat is anders ! Gisteren (verleden donderdag) waren wij getuige van de inscheping van niet min dan 1.342 landverhuizers, mannen, jongelingen, vrouwen en meis jes, kinderen van allen ouderdom, en daartusschen ouderlingen, die mis schien slechts nog eenige maanden, wellicht slechts maar eenige dagen te leven hebben. Al die menschen, eene gansche bevolking, scheepte zich in op den engelsche steamer Calabria, die vroeger diende .tot vervoer van engelsche troepen naar de bezittingen van Engeland in Indië. Rond één ure begon de inscheping. De heer Willem Van Ryswyck, commissaris der landverhuizing, had eene halve uur vroeger de overheden en een aantal genoodigden aan boord ontvangen, om het schip en de inrichtingen te laten zien. De heer Van Ryswyck bracht de overheden en genoodigden overal rond; geen hoekje van den steamer bleef onbezocht, zelfs niet in het diepste onderruim. In dit onderruim, waar niet minder dan 930 bedden in gereed heid waren gebracht, zijn de huisgezinnen gehuisvest; in het tusschendek zijn 514 bedden, bestemd voor de ongehuwde mannen of jongelingen.
47
Daarenboven heeft men de tweede kabien doorgeslagen, waar een groot getal bedden staan, voor de vrouwen en meisjes die alleen de reis naar ZuidAmerika doen. Er zijn dus aan boord der Calabna zoo wat 1630 bedden, die ieder slechts 65 centimeter breedte hebben. Zij zijn in drie reeksen, over de volle lengte van het schip. Dat het in de diepte van zulk een zeegevaarte niet al te klaar is, is licht te begrijpen. Wie er komt, ziet eerst bijna niets; doch weldra wordt het oog daaraan gewoon en onderscheidt men alles tamelijk wel. Wat de geuren betreft, er is gezorgd voor verversching der lucht, bij mid del van sterke stroomluchtgevers, die dag en nacht werken. Men toonde ons ook dat alle noodige maatregels waren genomen, voor in geval van onheilen op zee of van schipbreuk. Er zijn aan boord 8 groote redbooten, 6 vlotten, 24 redboeien en 300 kurken zwemlijven, welke laatste op de bed den in gereedheid lagen. Ook voor voedsel en drank is gezorgd. De eetwaren, zoo als vleesch, erwten, rijst, boter, thee, koffie, enz. zagen er al zeer goed en frisch uit. Er bevonden zich ook aan boord levende schapen, kiekens en andere die ren, voor de voeding bestemd. Aan boord troffen wij den heer Navarro aan, konsul-generaal en inboorling der Argentijnsche Republiek, die door zijn gouvernement is afgeveerdigd om niet min dan 50.000 personen in Europa aan te werven, ten einde zijn land wat meer te bevolken. Hij zei dat hij den voorkeur gaf aan de vlaamsche landbouwers, die moediger en werk zamer zijn dan alle andere. ... Zoo als wij zegden, begon de inscheping der landverhuizers kort na één ure; dit ging sneller vooruit dan wij wel gedacht hebben.
(...)».
GVT., XL, 30.03.1889. STEMMEN VAN OVER ZEE Het kan zeer nuttig wezen, dat de lezer alzoo effen aan de echos verneme van over zee uit Argentina of elders; immers landverhuizen, naar verre lan den trekken, om het daar beter te zoeken, dat is nu volop aan de orde van den dag. Het Handelsblad van Antwerpen behelst, in zijn nummer van woensdag, merkweerdige bijzonderheden over de reize naar Argentina, alsook een woord uit het argentijnsch blad Nacion, van Buenos-Ayres, wij nemen een en ander grootendeels over. «La Nacion, een dagblad van Buenos-Ayres, kondigt eene protestatie af van de landverhuizers, die den 18 Januari per stoomboot Havre uit Ant werpen vertrokken naar de Argentijnsche Republiek.
48
Overtocht aan boord van de S.S. Westernland, 1890. Uit Philippe Dasnoy, o.c., p. 42.
«De onderteekenaars van deze hevige protestatie, klagen over het onvol doende en slecht voedsel, waardoor zij verplicht waren hun weinig geld uit te geven, om wat betamelijk voedsel te kunnen bekomen. «Deze protestatie is overhandigd aan M. Laporte, kapitein van den boot, en aan de overheden der Argentijnsche Republiek. «La Nacion voegt bij deze protestatie voortreffelijke opmerkingen ten voordeele der landverhuizers, en raadt het gouvernement aan zich te herin neren dat, als men vreemdelingen uitnoodigt, het betamelijk is zijn huis in orde te maken en in staat om ze te ontvangen. «Overigens hebben wij een schrijven voor ons liggen gezonden door J.B. Michiels, van St.-Joris-Weert, bij Leuven, die eenige dagen voor den Havre per stoomer Calabria vertrok, en in eene eenvoudige werkmanstaal zijne gewaarwordingen opschreef. «Het dagboek is te omvattend om het in zijn geheel mee te deelen; maar sommige bladzijden zijn zoo treffend, dat zij dengene die zich op reis begeeft, wel eenen oogenblik stof tot nadenken kunnen bezorgen. «Wij laten den opstel zooveel mogelijk bestaan : AAN BOORD VAN DEN «CALABRIA» De man beschrijft in eenige woorden zijn vertrek uit het geboortedorp, zijn verblijf van twee dagen te Antwerpen, en zijn inscheping aan boord van den Calabria, «een smeerig schip», zegt hij. Dus had hij zich het verblijf aan boord geheel anders voorgesteld. De eerste twee dagen van de reis gingen zonder meldensweerdige geval len voorbij; den derden dag, groote storm, die nog twee dagen voort duurde. «De vrouwen en kinderen zijn ziek, en veel mannen hebben ook reeds spijt dat zij de reis begonnen». Den vijfden dag, zegt Michiels, waren wij de groote golven voorbij en de menschen werden wat kloeker. «Zij beginnen weer te zingen en de kaart te spelen, en de kinderen loopen en wemelen tusschen de beenen der groote menschen door». Eenige dagen later nadert men de warme streek, en de matrozen begin nen tenten te spannen, om de reizigers tegen de brandende zonnestralen te beschutten. Allen moeten dan op het dek komen, want de slaapplaatsen moeten gereinigd en verfrischt worden. «Er wordt iets in gebrand, zegt Michiels, om den vuilen reuk te verdrij ven. Het gewoel van die 1400 menschen op het dek, is alsdan onbeschrijfe lijk. Den dertienden en veertienden dag is de hitte nog dragelijk, maar men begint zich doodelijk te vervelen. Weer krijgen wij onstuimig water, maar niet zoo erg als den eersten keer.
50
Den veertienden dag, «den woensdag achternoen, is een jongman uit het Fransch (uit Vrankrijk) gestorven om één uren, en om 5 uren begraven». Ziehier hoe Michiels die plechtigheid beschrijft. «Zijne begrafenis is geheel schoon geweest. De kapitein in grooten tenue, heeft wel een kwartier gebid bij het lijk. Het is in lijnwaad genaaid en zoo op ene plank gelegd met het baarkleed daarover. Acht man van de matrozen staan daarbij, ook in grooten tenue. Als de kapitein gedaan heeft met lezen, heffen zij die plank op, en het lijk schuift onder het kleed uit, recht naar onder, want er zijn groote klompen ijzer aan de voeten genaaid. Iedereen wie wil, kan het zien zinken. «De machien blijft eenen oogenblik stil en alles is in droefheid...». Vijftiende dag. - Dezen nacht is er een kind gestorven en dezen morgend begraven, bijna op dezelfde wijze als de man van gisteren, behalve dat de machien daar niet voor stil houdt. Ik geloof dat er nog veel kinderen zullen sterven, want het is te warm in het schip. Boven op is het nog al goed. Zestiende dag. - Het is vandaag zoo heet, dat de pek, waar de boot meêgeverfd is, uit de spleten loopt. Er zijn dezen nacht drie kinderen gestorven. En nochtans zijn wij hier op stil water, zoo dat wij alle vensterkens kunnen open zetten. Als het hier moest leelijk weer zijn, dan waren wij allemaal kapot. Die warmte schijnt de menschen zoo lui en vuil te maken, «dat sommi gen vergaan van vuiligheid, zoo dat het schier onmogelijk is te schrijven». Dinsdag heeft het geregend; maar zelfs die regen brengt geene verfrissching aan. Het blijft even warm, en wij krijgen te weinig drinken... Donderdag, zoo warm, dat het niet is om uit te staan. De menschen ver smachten terwijl zij zich wasschen. Kent gij nog menschen die naar hier willen komen, zeg dan dat zij voor zuivere en lichte hemden zorgen; maar het beste is van lichte flanellen slaaplijven te dragen en lichte broeken. Dat zij ook eenige liters azijn meebrengen, om in hun drinken te doen. Zaterdag is ook het kind van Henri De Lechter gestorven. Het weer wordt merkelijk koeler. Zondag, zes-en-twintigste dag der reis. — Hier en daar zit er een in eenen boek te lezen; maar daar zijn er meer die vloeken, omdat het een vuil schip is. Maandag, hetzelfde koel weer. — Wij zien vogelen, hetgeen aantoont dat wij kort bij land komen. Dijnsdag. «Wij beginnen alreeds onze schoenen te blinken. Iedereen is blij omdat wij er bijna zijn, want zulke zeereis is niet plezant». Verder verhaalt de reiziger dat de boot bij een eiland aanlegde, waar nog een ander schip met landverhuizers lag. Daar waren er 600 op. Men zegde dat er daar, van de 100 kinderen, geene 10 overbleven. «Maar wie weet zou dit ook op een ander schip niet gebeurd zijn, want er zijn zulke slappe kinderen op, dat men het niet kan gelooven».
51
De soep is uitgedeeld op het dek van de S.S. Pennland, Red Star Lines, 1893. Uit Philippe Dasnoy, o.c\, p. 52.
Nabij Monte-Video schijnt, indien wij den brief goed verstaan, de Calabria aan den grond geraakt te zijn; want de reiziger zegt dat daags nadien de boot nog gedurig moeite deed om in gang te geraken maar zoo vast bleef liggen als een muur. Donderdag 7 Februari, is het schip weer goed in gang. De vogelen en kleine schepen worden talrijker. Nog eenige uren varens, en wij zijn er !... ... Nu is de man uitgepraat over het schip. Hij geeft vervolgens eene beschrijving van het landverhuizers-hotel te Buenos-Ayres. Het hoofdgedeelte is een groot, rond gebouw van drie verdiepingen hoog, verdeeld in kamers voor 100 man elk; verder eene eetzaal, voorzien van 25 tafels, waaraan 50 man kunnen zitten; toen ook een magazijn, een hospitaal, en ... een doodenhuis. Het eten is goed en overvloedig, maar bijna altijd ’t zelfde. «De stad is zoo schoon, als ik het ooit eene in België gezien heb. Groote gebouwen, schoone winkels, standbeelden, markten, parken; maar de duurte, dat is ook wonderbaar, en het geld is ook zooveel niet weerd als in België».
GVT., XL, 20.04.1889. Een brusselsch blad kondigt eenen brief af uit Argentina, geschreven door eenen Bruggeling V. Ryde, welke in die stad in de Snaggaartstraat woonde eer hij naar Zuid-Amerika vertrok. De man belooft zich ook niet; hij klaagt vooral over de reis, en nu ginder, zegt hij, zal hij al doen wat in zijne macht is, om een ponkje bijeen te krijgen en de overvaart naar ’t lieve Vlaanderen te bekostigen. - Wanneer toch gaan er eens oprecht goêmaren uit Zuid-Amerika komen? Cordoba, 20 Februari 1889 Beminde Ouders, Broeders en Zusters ! De ellende is hier zeer groot. Het is niet te beschrijven wat wij geleden hebben. In het begin, toen wij uit Antwerpen vertrokken, hadden wij weinig reden tot klagen; maar eenige dagen later was het groot verdriet. Onze boot werd een echt hospitaal; iedereen was ziek, en het eten dat men ons opdiende, was te slecht om aan een verken te geven. Wij, die nogthans met weinig tevreden zijn, konden onzen honger niet bevredigen. Van Spanje trokken wij naar St.-Vincent (1) en hadden onstuimig weer. (1) Sao Vicente: eiland van de Kaap Verdische Eilanden.
Iedereen was ziek aan boord, en men hoorde anders niet dan zuchten en klagen : «Waren wij liever in Vlaanderen gebleven !» Te St.-Vincent bleven wij eenen dag liggen, om kolen, eetwaren en water te laden. Om dit eiland te gaan bezoeken, moest men 1 frank geven voor het bootje. Ongeveer 150 personen hebben het eiland bezocht. Verscheidene landverhuizers kwamen dronke terug, vochten onder weg op de bootjes waarvan een tweetal bijna omkantelde. In die bootjes waren 2 Bruggelingen: Vernimme, getrouwd en 7 kinde ren; Victor Daveloose, getrouwd en 5 kinderen. Van af Spanjen hadden er gedurig vechtpartijen plaats op het schip, tusschen Vlamingen, Franschmans, Duitschers, Russen, Engelschen, Span jaards, ja onder alle rassen die op het schip waren!... Te St.-Vincent zijn het al Negers, en het was er zeer heet. Men zegde ons dat er op dit eiland veel ellende heerscht. ... Op de markt verkoopen ze steenkolen aan 1 frank de 5 kilos. Van 12 tot 15 aardappels golden 1 frank! Kleine snaken van 11 à 15 jaar sprongen gedurig in het water en duikelden tot op den grond, om er een geldstuk van vijf centiemen uit te halen. Rond ons schip waren talrijke bootjes met fruit; doch het was veel te duur om te koopen. Het volk is er zoo verhongerd, dat de jongens onder elkaar vochten voor eenige bedorvene stukken slecht brood, dat wij hun toewierpen. De warmte is hier reeds zo groot, dat niemand dan ganschen dag beneden in het schip zou kunnen blijven. Men slaapt des nachts op het schip, op eene handsvol stroo, dat men eene matras noemt. ... Het eten en drinken is doorslecht. Iedereen moet hier met zijnen pot naar de keuken gaan, en daar moogt ge staan, wachten als een bedelaar, met honderden en honderden mannen die duwen, schreeuwen en dringen, om bediend te geraken. Dorst hebben wij schrikkelijk geleden, want wij moesten soms uren en uren wachten alvorens een potje water te krijgen, dat met meer nauwge zetheid werd uitgedeeld dan champagne. Zout water, dat is er wel in overvloed; maar zoet water ontbreekt er aan iedereen. Donderdag zijn we te Buenos-Ayres toegekomen en stapten af in het landverhuizers... hotel! Onze schuren in Vlaanderen zijn veel reiner. Voor getrouwde menschen is er moeielijk werk te krijgen. In Brugge vroeg men familiên, en als ge hier toekomt, wil men van u niet ! Wij hebben slechts 5 dagen in Buenos-Ayres gebleven, omdat wij zagen dat het hier niet deugde voor ons. We zijn dan 400 uren verder getrokken, naar Cordoba. Ik werk hier voor de stad, ’s nachts, van 8 ure ’s avonds tot 5 ure ’s morgens, voor 9 frank 50.
54
i
De ontscheping: opgelucht en toch ontspannen haasten de nieuwkomers zich naar de grote hal. Bemerk de inschrijvingskaart tussen de tanden. Uit Philippe Dasnoy, o.c., p. 81.
Ik was zoo tevreden te kunnen werken, om toch eens aardappels te mogen eten ! Al het eten, buiten het vleesch, is alhier zeer duur. Wij wonen buiten de stad, op eenen berg, in een klein huisje van 50 frank per maand. Ik ken reeds enige woorden Spaansch, en ik hoop dat het later wel beter zal gaan. Voor metsers, timmerlieden, kleermakers, schoenmakers, peerdesmeden, barbiers, enz. is het redelijk goed; maar voor andere werklieden zonder stiel deugt het in ’t geheel niet. Zoo gauw ik geld heb, keer ik terug naar België. Stuur mij mijne papieren, want ik heb ze op het schip verloren, alsook de geboorte-akten van Victor, Marie en Estère. Uw zoon, RYDE
GVT., XL, 24.04.1889. Henri Vervaeke, van Moorslede, vertrok naar Detroit, in NoordAmerika, op zijne eigene kosten. Van daar heeft hij nu ook aan eenen vriend geschreven. Deze uitwijkeling klaagt toch zoo bitter niet, al is ’t dat hij noch van gouden bergen, noch van suiker en zeem spreekt. Hoe hij het in Detroit stelt, zegt de man niet; hij was pas aangekomen toen hij schreef. Ziet hier zijnen brief ontleend aan De Landbouwer, van Rousselaere. Detroit, den 16 Maart 1889. Beste Vriend ! Daar wij nu in Amerika aangekomen zijn, wil ik u laten weten hoe wij het op reize gesteld hebben. Toen wij van Antwerpen vertrokken zijn, waren wij ten getalle van 463 man. Onder dezen bevonden er zich 7 verschillige volkeren : Belgen, Franschmans, Hollanders, Duitschers, Engeischen, Italiaanders, en eenige Araben. Deze laatste, ten getalle van 14, waren rare mannen; zij waren groot van gestalte, bruin van kleur, en waren geheel anders gekleed dan wij; zij had den eenen mantel aan; doch ik verzeker u, indien gij zulke mannen des avonds moest tegen komen, dat gij zoudt loopen zoo lang gij adem hebt ! De eerste drij dagen dat wij op zee waren, hebben wij uitnemende schoon en stil weder gehad; maar den vierden dag was het een weinig slechter, het schip begon nu en dan te waggelen, te keeren en te slingeren, en werd op de reusachtige baren omhoog geheven. Wij waren nog al redelijk zeeziek, en binst al die ongemakken, dachten wij op ons vaderland. 56
Des anderendags was het wederom schoon en stil weder, en dat duurde tot den achtsten dag. Dan was de zee wederom geweldig. Terwijl wij in den voormiddag op het dek waren, bevonden zich niet ver van ons schip verscheidene walvisschen, want wij zagen in de zee het water ui hunne neusgaten omhoog spuiten. Wij hebben eenen walvisch gezien op 40 meters afstand van ons schip. De negende dag was de slechtste van gansch de reis. Het was zeer koud en de wind was hevig, ’s Namiddags rond drie ure, terwijl wij bezig waren met kaarten, gaf het schip zoo eenen geweldigen schok, dat wij meenden in den grond der zee te zinken; eene groote hoeveelheid water kwam in het schip gestroomd; iedereen tierde en schreeuwde; doch’t was niets anders dan het boven het schip slaan eener overgroote baar. Dan hebben wij voor het laatste der reis schoon weder gehad, en zijn na twaalf dagen reizen te New-York aangekomen. Toen wij aan die stad kwa men, hadden wij geene oogen genoeg om rond te zien, naar al die wondere en rare dingen. In het midden van het water stond een reusachtig stand beeld, een vrouwspersoon met eenen arend in de hand. The liberty, ’t is te zeggen «De Vrijheid». Dan wat verder zagen wij de brug van Brookline, die de stad New York en Brookline aan elkander verbindt. Op deze brug zijn er twee ijzerenwe gen en vier wegen voor peerden en menschen; die brug is 20 minuten lang. Welhaast kwamen wij aan de douane, waar men ons reisgoed onder zocht. Van daar was het in The Cartel Garden, tot 11 ure voormiddag, en ’s avonds ten 8 ure zijn wij met den trein vertrokken, ’t Was schoon weder en maneklaar, en wij konden gansch de streek bewonderen. Wij zijn door eenen berg gereden die eene halve uur lang was, en dan eene uur langs het water, tusschen rotsen en bergen. Na door wildernissen, bloote velden en slechte wegen gereisd te hebben, zijn wij eindelijk te Detroit aangekomen, na veertien dagen op weg te zijn geweest. Nu zijn wij gaaf en gezond te Detroit, en zullen binnen eenige dagen iets over de streek zeggen. Veel komplimenten aan vrienden en kennissen. Henri Vervaeke.
GVT., XLV, 01.08.1894, p. 2. IJSBERGEN IN ZEE Ieder jaar leveren de ijsbergen die uit de poolzeeën afkomen, voor de scheepvaart in den Atlantischen Oceaan een groot gevaar op. Gewoonlijk zijn deze gevaarten met eenen dikken nevel omhuld. Het stoomschip Ethiopbia, van de «Anchor-lijn» dat 17 Juni verleden te Glasgow binnenliep, was sterk beschadigd ten gevolge eener botsing met eene ijsberg. Dit schip, dat eene bemanning van 88 man en 198 passagiers aan boord had, stiet den 6 Juni, in eenen dikken mist, zoo hevig tegen eenen ijsberg, dat er in den
57
voorsteven een gat ontstond zoo groot, dat eene eettafel er door kon. De schok was zoo geweldig, dat men voorzeker dacht dat het schip dadelijk zou zinken, waarom bevolen werd de booten te water te laten. De kapitein kon evenwel spoedig verzekeren dat het schip geen water meer innam. De schrik bedaarde nu grootendeels. Vervolgens deed de kapitein dadelijk het gat in den romp met meelzakken stoppen. Daar binst de mist optrok, liet men de machine twee dagen stilstaan, gedurende welke tijd het scheepsvolk een waterdicht beschot timmerde. Bovendien gelukte men er met hard werken in, de lading zoodanig te verplaatsen, dat de breuk in den boeg boven de waterlijn werd gelicht. Op deze wijze kon de reis worden hervat. Min gelukkig was schooner Rosé, ook na eene botsing met eenen ijsberg. Dit schip was op reis van Schanjaardsbaai (2) naar Labrador (3), voor de zomervisscherij, en het had 55 personen aan boord. Bij Partridge-Point (4), ook weer in eenen dikken mist, botste het tegen eenen ijsberg. Ditmaal was de schok zoo hevig, dat het vaartuig in tien minuten zonk. Gelukkig was deze ijsmassa leeg en plat, waardoor 43 der opvarenden er op konden klim men; maar acht mannen, twee vrouwen en twee jongens, verdwenen met het zinkende schip in de golven. De geredden waren 27 mannen, negen vrouwen en 7 kinderen, daar er nog eene vrouw na het zinken van de schooner werd opgehaald. Een ander schip, de Irène, welks gezagvoerder de noodkreten van de schipbreukelingen hoorde, kwam nader bij en nam ze op.
(2) Brooklyn : wijk op Long Island. (3) De Schanjaardsbaai is wellicht een van de talloze kleine baaien op de Oostkust van Newfoundland (Canada). Labrador is een schiereiland op de Canadese Oostkust. (4) Partridge-Point : plaats op de noordoostkust van Newfoundland.
58
4. EDUARD SIMA(E)YS, EEN PENNELIKKER UIT WAKKEN. Het verhaal van Simaeys is om meerdere redenen interessant. Hij is een duidelijk voorbeeld van iemand, die in eigen land niet weet van welk hout pijlen te maken. Hij is intelligent (hij heeft zelfs een paar jaar semi narie achter de rug), maar slaagt er niet in in het landelijke arrondissement Tielt werk te vinden naar zijn mogelijkheden.Van boeren kent hij geen moer, ander handwerk is ook niet aan hem be steed. Omdat hij blijkbaar ook niet veel heil ziet in de stad, besluit hij samen met zijn vrouw te emigreren naar Amenka. Zonder twijfel speelt bij hem ook een zekere zucht naar avontuur en weetgie righeid (i.v.m. het onbekende Amerika) mee, terwijl hij in alle om standigheden blijk geeft van een groot optimisme, dat in sommige gevallen veel weg heeft van opschepperij. Zijn huwelijk, op een ogenblik dat hij geen enkele inkomenszekerheid heeft, wijst ook op die eerder onbezorgde levenshouding. In de 19de eeuw werden de meeste huwelijken immers pas gesloten als er een ver zekerd inkomen was. Anderzijds waagt hij het niet om het binnenland in te trekken. Boeren is immers niets voor hem en hij wil duidelijk zijn geletterdheid ten bate maken. De dromerige en dichterlijke Simaeys is een schitterend verteller. Zijn verha len druipen van het optimisme, ook wanneer hij op de kosten van zijn vrouw moet leven. In hoeverre dat optimisme echt is, valt moeilijk uit te maken. Vaak krijg je immers de indruk dat onder die optimistische toon, een groot verdriet en veel heimwee schuilgaan. Als reactie op het onbegrip van zijn familie, die hem niet wil volgen en zelfs niet lijkt te geloven, hemelt hij zich op als een moedige held, dit in tegenstelling tot de laffe, bange Belgen die de overtocht niet durven wagen. Bovendien vindt hij in Montreal en New York bijna geen mensen uit Wakken of omgeving.
De Thieltenaer, XII, 25.06.1854 - 09.07.1854 ED. SIMAEYS is de eenige zoon van een deftig man behoorende aen den middenstand der burgery van Wacken. Van in zyne tederste jeugd toonde hy zich eerzuchtig. Hy bestemde zich of werd bestemd tot den geestelyken staet en veranderde van voornemen, toen hy reeds in het Seminarie was getreden. Het ontbrak den jongen Simays noch aen verstandelyke middels, noch aen yver, noch aen werkzaemheid. Al wat hy leerde, leerde hy gemakkelyk en in korten tyd. H y trouwde zonder juist te weten door welke middels en met welk beroep hy de lasten van ’t huwelyk zou kunnen dragen hebben. Vol verbeelding en dichterlyk gevoel, aenzag hy vele din gen langs den schoonsten kant, dus waerschynlyk ook wel een beetje het huwelyk. Na vier maenden getrouwd te zyn, ondervond hy dat zyne reke-
59
ning mis was en dat het voorwerp, namelyk het huisselyk geluk, gestaefd op zekere middels van bestaen, zich iederen dag meer en meer van hem verwyderde. In dien staet van zaken voelde hy kommervol en ongelukkig nog levendiger de boosheid van sommige lieden die hem begekten en bespot ten. Hy nam derhalve het grootmoedig besluit, met zyn jonge vrouw, heil en vrede in Amerika te gaen zoeken. Men zal niet zonder belangstelling de volgende brieven van hem lezen : BRIEVEN
van ED. SIMAEYS, van Wacken, gehuwd met THEKLA VANDE PUTTE, van Ardoye, geschreven aen zyne schoonbroeders en schoonzusters, te Ardoye. 1' DEEL
I Newyork, 4 october 1850 Wy zouden op zee toch wel vergaen zyn, ware het niet dat het schrikkelyk en meer dan erg moet gaen eer een zeeschip vergaen kan. De kust van America doet door hare liefelykheid aen den afgematten zee reiziger in eens alle zyne ontbering en schipkwellingen vergeten : Beeld u in, zoo gy kunt, de bekoorlykste heuveltjes, bedekt met jeugdig groen en versierd met alle slach van zinnelyk gebouwde kasteeltjes, lusthoven en speelhuisjes zoo als er schier geene zyn in Europa, en gy zult eene flauwe schets hebben van het nieuw Vaderland dat wy bewonderden. Op zee zynde, en op den dag van Wacken kermis, schreef ik het vol gende : ’k Beloofde van dit jaer dubbel te zullen kermissen, o Wisselvallig heid van ’s menschen lot. Ja ! zegeprael, o Lastertael ! Een tweede, een laetstemael ’k Verlaet myn Vaderland, Waeruit my baetzucht bant, En smaed, onregte nyd, Miskenning van de vlyt Die ik staeg heb betoond, Ofschoon bespot, gehoond, Miskend, vervolgd, veracht Door ’t schuim van ’t vrouwgeslacht. En snoode kwezelslist Die niet veel middels mist, Goede en kwade, allerlei, Berisping, vleijery, Lof, raed, ontraed, bedrog,
60
Geveinsdheid en meer nog, Bespieding en verraed Dat alles keurt als kwaed. Zoet, zuer, (venynig sap !) Gebeden, achterklap, Flaeuwhertigheid en kracht, Vernedering en klacht, Die ’t alles, in één woord, ’t Zy van wat aerd of soort, Hert, zinnen, woord en werk, Huis, buren, straet en kerk, Die ’t alles tot den grond, Waer, -geen waer, - ongegrond, Te pas, ten onpas kerft, Kapt, mengelt, roert en verft... (1). Zoohaest wy op de quarantaine plaets van Newjork lagen, werd het schip bezocht door allerlei lieden die er meer hun eigen voordeel dan het onze kwamen zoeken, zoo als de nieuwsman van de gazette om er het nieuws van de reizigers in te doen plaetsen, hotelbazen, herbergiers, verkoopers van kaertjes voor yzeren wegen en stoombooten, raedsmannen van alle slach, ’t meestendeels, bedriegers. De doctor die de visite kwam doen maekt het uitnemende kort, zoo dat wy met het vallen van den avond in de haven het enker wierpen. Aenstonds werd het volk als bestormd door alle slach van volk : die er niet op was vocht om er op te zyn, en die er zoo lang op geweest hadden, spoedden zich om er af te zyn. Daer ons goeds maer ’s anderdaegs na de visite van den tolbediende mogt gelost worden, besloot ik dezen nacht op het schip te waken, iets dat veel het wyzelykste is; want zoo haest een schip aen ’t anker ligt is het als eene publieke merkt, waer elkeen naer beliefte, treffelyk of deugniet, op en af gaet. Ik had aen den Stoot de klederen beloofd (broek en vest) die ik op ’t schip versleten had, maer hem niet ziende had ik ze in mynen bedbak geleid, maer terwijl de arbeiders het laetste boven droegen, waren zy gestolen. Jan
(1) Er ligt waerheid en kracht besloten in de bovenstaende verzen, die niet van eene zekere dichterlyke weerde ontbloot zyn. Of de jonge Simaeys door eene grootere standvastig heid in zyne voornemens min het voorwerp zou geweest zyn van de lastertaal, is een vraegpunt dat wy ons niet bevoegd achten op te lossen. Wat er van zy, men ziet dat de lastertael en de snoode kwezelslist — gelyk Simaeys dit heet, — hem grootendeels bewogen hebben een vreedzamer oord dan zyn Vaderland te gaen zoeken. Overigens de beschryving die Simaeys van Amerika geeft, is zeer belangryk en verraedt in hem eenen geest van opmerkzaemheid en van studie die van hem eenen merkweerdigen schryver zou kunnen maken. (Bemerking van den opsteller van den THIELTENAER) (o.v.)
61
UABOR AGENCY WE 8HIP FOR-THE ERIEfifi T * * C X H 0 9 X * * 9 r * t l * .n 7 'H * u a U H 6 . « f t _ JW fr«Lfl ü f v i8 jc # è o n n p r »
CONSTRUCT!!
Emigranten op zoek naar werk in een plaatsingsbureau. Uit Philippe Dasnoy, o.c., p. 102.
3S5
VI. had ’s morgens met een lang gat by my gekomen : Eduard ! blyft gy hier in New-York ? ’k Weet nog niet. Ai ! zeide hy. Ik blyf hier niet. Ik wil B. ontvluchten die ik hier niet van myn gat zou kunnen keeren. Wy hebben gisteren avond ’t samen uit geweest. Wy hebben niet geslapen en zyn elk twintig francs kwyt ! Ik, zeide ik, ’k ben geen centiem kwyt. ’k Heb hier gerust by myne vrouw gebleven en dat spel heb ik wel voorzien, en waer is B. nu? Amerika is een land van groote middels, maer men moet er eerst aen de tafel en de gebruiken gewend zyn. Het is hier byzonderlyk goed voor de boeren. De vreemdelingen (uitgenomen de Duitschers en Ierlanders), voor al de Fransche zyn hier zeer geëerbiedigd. Een burger heeft maer op zyn uitsteekberd te stellen :from Parys (van Parys) al had hy het nooit gezien, om by zottigheid te doen te hebben of te verkoopen. Nu zyn wy hier zeer naby dry maenden. Wy zyn het er zeer naby gewend, niettegenstaende de ontberingen, waeraen wy, gelyk alle versche aenkomeling blootgesteld zyn. Wy jonen er ons, en de dagen vliegen voorby, snel als een Amerikaensche stoomboot, in de aengenaemste vrede : de vrede met God en met zich zelve, en dat is het waer geluk van den mensch. Om zulks goed te begrypen, moet men, zoo als wy, in eene onbe kende streek zyn, vry van alle betrekkingen, als in de eenzamheid, alhoe wel in het volle gewoel der wereld (New-York is als de toren van Babilonië, geheel de wereld is hier vergaerd) zoo als hier, alwaer zich niemand ten zy met zyne eigene zaken bemoeit, alwaer de lastertael geenen tyd heeft, om dat er geene ledigaerds zyn. Intusschen wy zaten in een moeijelyk gat. Er bleef ons maer twintig francs voor geheele fortuin in ’t zak. ’k Kon ik immers van ’s anderendaegs geen geld winnen. Ik moest eerst den tyd hebben my te erkennen in deze nieuwe en vieze wereld, waer alle gebruiken en den aerd der menschen teenemael anders, doch in meest alle opzichten, beter zyn.-Ik vond in ons hotel een hollander die den baes tusschen ons en hem eens verzocht taelman te zyn. Hy raedde ons aen onzen toevlugt te nemen tot den pastoor der fransche kerk (Roomsche) van den H. Vincentius-a-Paulo. Dat deedde ik. Die weerde heer (Lafont) zond my met moet en troost met myne vrouw by Madame Parmentier (van de omstreken van Mons in Bel gië) en by haren schoonzoon, M. Bayer, aen wien wy onze gesteltenis openhertig verklaerden. Zeggen met wat weldaden de goddelyke Voorzie nigheid ons reeds door hunne milde handen van die dag bewezen heeft, is onmogelyk. Nooit heb ik zulke uitmuntende goede menschen gekend. Zy hebben een levendig en werkelyk belang in ons gesteld. Zy zeiden ons : waert gy boeren of tot dien stiel beide bekwaem, gy zoudt al gauw eene bestemming hebben en wel varen. Zy zeiden ons dat zy goederen in Pensylvanien hadden. In dien staet zyn de Wackenaren en is NieuwVlaenderen (2). (Kolonie ondernomen door den heer De Ham). Hadden zy (2) Nieuw-Vlaanderen, : in de omgeving van St.-Marys (Pennsylvania).
63
eenen Roomsch katholyken priester gevonden die zich aen dat gewest wilde toewyden, zy zouden er eene kerk en pastory bouwen en sacrifitiën willen doen hebben. Maer nu, zeiden zy, dat gy daertoe in staet niet zyt, hoeft gy in New-York te blyven en hier een bestaen te zoeken; maer aenstonds moet gy u uit het hotel redden; want daer is het kostelyk en aengezien gy getrouwd zyt kunt gy veel genadelyker in huishouden leven. Ten dien einde, (bewondert zoo vele goedheid) gaven zy ons 10 dollaerts. M. de pastoor Lafont bezorgde myne vrouw werk by eene zekere Fransche weduwe Madame Mauvy, hemdenmaekster van Parys (volgens haer uitsteekberd). Elk zegt hier van Parys te zyn, al kwam hy van Marialoope, en de Amerikaenders die veel van groote klanken maken laten zich gemakkelyk aen dat aes vangen. Hier zyn de leerzen en schoenen geweldig duer en slecht. Er zyn hier nogtans by miljoen leerzen en schoenen alle van te vooren opgemaekt. Maer leder en schoenmakers deugen niet. Wy hebben hier om ons te redden duizende middels buiten te Wacken en in geheel België. Wie in België eens op den grond ligt kan niet wel meer opstaen; maer hier is vallen en opstaen zeer gemeen. Wie vandaeg barbier, morgen doctor, wie heden bakker morgen hoedjesmaker, wie maendag metser, dingsdag schilder; ’s morgends geruïneerd, ’s avonds ryk.
2' DEEL Vindt men in dit land ongevoelige herten en gierigaerds, ’t zyn vreemde lingen, maer een Amerikaen geeft aen den werkman tot hy landen kan. Ook vindt men er geene vagabonden en zelden dieven. Jongens van acht jaer oud ziet men al langs de straten en met eene wondere slimme tong verkoopen en geld winnen. Wy hebben er maer een standvastig verdriet, dat is van zoo ver van onze toegenegene broeders en zusters afgescheden te zyn, of beter gezeid, van hun niet voor eenige uren te kunnen zien en spreken en hun al de onein dige en uitnemende belangryke inlichtingen op dit land mondeling mede te deelen, want by geschrift is zulks onmogelyk, er is geen schryven aen en ik moet my bepalen by het volgende, door my en andere Belgen die hier lan ger zyn dan ik, wel overwogen grondstelsel : ’t Is hier een land waer in ongetwyfeld veel en oneindig meer kans is van welvaeren en fortuin dan in België en Europa, maer voornamelyk met het boeren. In meest alle dingen is Amerika vooren, maer in het boeren is het eene eeuw achter, alhoewel men hier niet boeren mag als in Europa, maer wel met veel meer zorg en arbeid. Maer in dit land zynde, moet men moed hebben om de eerste harde beginselen uit te staen en eerst het land en de tael leeren kennen; men moet eerst de ploosche, die soms wat bitter is, openbyten eer men de zoete kern van de vrucht heeft; maer de ploosch is er
64
niet dik en voor wie er reeds kennis heeft die voorop gekomen is, is er schier geen ploosche te byten, want zy zyn straks op den weg gesteld. Klaerblykelyk ook is het er uitmuntend goed en verre best voor wie er komt met eene wel voorziene beurs (de ryke zyn overal de beste; voor hun spreke ik niet) maer wie er arm toekomt heeft anders niet dan moed en iever, of slimheid of beter stoutheid noodig om dikwyls voor eenen rykens neus zynen weg te banen. Gy zoudt wonder verbaesd staen kon ik u hier eenige bespiegelende rekeningen aenhalen hoe men hier met velerhande in den schyn schier onnoozele dingen verbazend ryk zou worden in zeer kor ten tyd, byzonderlyk voor wie het boeren kent : byvoorbeeld met anders niet te doen dan hoenders (hinnen) te houden (de eijers kosten 10 centimen het stuk) of zwyns te vetten, kalkoenen, haenden, enz., en anders niets op te doen dan levensmiddelen voor de dieren en het huishouden. Myne vrouw maekt rekening dat, hadden wy het geweten en zulks kunnen doen om in onze koffers slechts voor 25 franken muts- en kraegtul en ander locht vrouwgelul mede te brengen (dat betaelt hier veel regten en de kisten der landverhuizers, als men kleederen en huiscatheil verklaert, opent men bijna nooit) wy er hier gemakkelyk 300 fr. van zouden gemaekt hebben ! Voor het onnoozelste printje, byzonderlyk waer kluchtige mannekens op staen (carricaturen) heeft men hier six pence, dat is meer dan 30 centiemen. Dat ik maer wat beter uit mynen eigen kop kon teekenen ! of had ik nu al de printjes die ik als ik studeerde, weggegeven heb of die ik t’ huis op myne kamer geplakt heb, ik zou er hier oortjes van maken. Ik leer teekenen ach ter my zelven. Dat ik zoo digt by de merkt bleef woonen, ik zou neerstig netten breijen. Had ik maer eene kist twin medegebragt ! Gy zoudt nooit geloven wat er al magazynen hier zyn van kinderspelen. Wy zyn overtuigd dat had gy allen medegekoomen, wy hier welhaest met een kraem op de merkt zouden gestaen hebben. Er zyn hier vrouwelieden die met het onnoozelste kraempje staen en ’s middags of ’s avonds met 18 à 20 dollars ontvangst optrekken. Men koopt hier land rond New-York aen eenen dol lar per acre. Op 5 jaer tyd van betaling kan men eene geheele hofstede koopen, mits eene beuzeling voorop te betalen, en volgens de wet die hier bestaet, kan de eigenaer niets meer aen den kooper doen zoohaest hy geld op reekening der koopsom ontvangen heeft en er schriftelyk bewys af geeft. Maer allen beweeren dat zy vóór het einde der 5 jaer de hofstede drymael gewonnen hebben ? Byna dagelyks vindt men hier berigten in de gazetten van boeren die vragen om hunne boerdery met een heerenhuis in stad te verwisselen om er op hunnen korenten te komen leven ? Met deze algemeene beknopte uitbreiding moet ik my nu bepalen en zal er slechts byvoegen dat het land in den westen (meer binnen ’t land en verder van de zee) met het beste land van uwe streek mag vergeleken worden. Daer woo nen de groote boeren die van alles opdoen en in ’t groote verzenden. Rond New-York is het zand- en kleiachtiger en hier woonen de kleine boeren (die hen gauw binnenspelen) die de stad voorzien».
65
Nu moet ik onze geschiedenis voortzetten. Myne vrouw heeft maer rond de dry weken by Madame Mauvy gewerkt : deze fransche geldslang, onder voorwensel dat zy myne vrouwens werk dikwyls moest opendoen en dat zy veel tyd verloor met te komen eten, betaelde ons zeer slecht. Daerom zocht M. Lafont Thecla eene betere plaets en zy werkt tegenwoordig nog by eenen zekere Madame Lefevre van Mons (België) modemaekster die bin nengespeeld is of zoo goed en met 12 à 13 werkdochters werkt. Daer werkt Thecla myne vrouw, aen de kostelykste zyde kleederen der meeste joufvrouwen van stad, van ’s morgens ten 8 uren tot ’s avonds ten 7 uren. Zy wint er 2 dollars te weke en Madame Lefevre is er zeer content van. Om u nog een denkbeeld te geven van wat er hier te winnen is, zal ik u zeggen dat men my verzekerd heeft dat men hier van 10 tot 100 dollars, volgens het fatsoen, betaelt voor bet maken van een juffrouwenkleed, alhoewel de stof er niet duerder is dan by us. Het vrouwvolk die wel kan naeijen of aen de mutsen werken en aen de hoeden, wint hier wel 3 dollars te week en meer. Het mannevolk, in sommige stielen, als zy hun ambacht kennen, winnen er van 10 tot 20 dollars te week. Fernand Amerlinck heeft my werk bezorgd by eenen schilder. De katholyke kerk te Williamsburgh (3), is eene zeer schoone, liefelyke en groote kerk. De wereldsche wet, gesteund op het gebod van God, gebiedt hier het onderhouden der zondagen : al de winkels zyn gesloten; alle spelen zyn ver boden; de omnibussen mogen niet ryden, en zoo voorts. De stad levert ’s zondags het zicht op van eene uitgestorvene stad. De burgers zelve die geene neering ten toon stellen sluiten hunnen vensters. Men ziet niets anders dan wandelaers die naer de kerk gaen of er van af komen of een bezoek gaen doen. Geene once brood zou men voor geld krygen. Een Amerikaner is niet achterdenkend. H y betrouwt geheel de wereld, en de kramers laten ’s nachts en ’s zondags hun kraem métal wat er op is, buiten staan. Dieven zyn er hier uitnemende dun en een yankee (geboren Amerikaender) haet niet zoo zeer als dieven en liegen. Hy zou voor eenen arme zyn hemd uitspelen, als hy maer niet liegt, zegt hy. De dienstboden zyn geacht als heeren : men gebiedt hun niets, maer men vraegt of dat zy dat doen willen. Trouwen is hier zoo gemakkelyk als eenen boterham eten. Men moet geen enkel papier hebben. Geene geboden worden er (by de katholyke zoowel als by de ongeloovigen) uitgeroepen : men gaet naer den pastoor, men zegt wy willen trouwen, en in een twee dry is het gedaen. Voor de wet trouwt men even gemakkelyk. Ik ga te biecht by M. Lafont en myne vrouw by eenen Duitschen pries ter. Geene andere dan grove tapytwevers zyn hier te New-York. Zy bezigen grove stalen rieten. E. SIMAYS. (3) Williamsburg: onmogelijk te lokaliseren.
66
n Oh ! dat onze broeders en zusters van Ardoye hier toch waren ! Ho ! had den zy toch medegekomen, of ja, nog beter, kwamen zy nu achter ! Hoe gelukkig zouden wy nu hier zyn indien elk lid van het huisgezin zou willen deugen en elk van zynen kant zynen bekwaemheden bydragen voor het algemeen welzyn ! Hier zou hunnen arbeid wat meer opbrengen dan in hun arm landeke, want men moet de rykdommen van dit land van naby zien, zoo als ik nu, om zyne schatten en zyne opbrengsten te kunnen waerderen. En ik, hoe nuttig zou ik hun nu zyn om hun seffens eenen weg te banen, nu dat ik reeds het engelsch verstaen en tamelyk begin te spreken en dat ik hier overal zoo goed den weg kan vinden als in mynen broekzak. Ik ben hier nu juist twee maenden als schryver by den consul van den Paus van Roome, en heb gedurende die 2 maenden 57 dollars gewonnen, dat is 308 fr. en 84 centiemen ? Een neerstige werkman in België zou zich zeer al beginnen beloven zeker als hy zoo veel wint in een jaer ! En ’t is hier nogtans op advenante weinig of geen duerder leven, maer het werkloon is er hoog. ’t Spyt ons grootelyks dat B. hier niet is door de schuld zyner onnoozele vrouw. B. is kloek, gezond, kan van alles wat, en zou hier eerder en gemakkelyker dan vele andere oordjes (4) winnen. Mannen als hy winnen hier gaeuw 2 dollars (10 fr. 64 centiemen) daegs. Lieve broeders ! de tranen komen my in de oogen telkens dat ik hier eene hofstede zie of eene boerin op de merkt als eene gravin zitten of een boer zie komen afgereden, overwegende dat gy daer op uw kleine hoekje grond en onder den dwang van geldzuchtige onmeedogende heeren genepen, daerenboven door alle slach van lasten en onkosten die men hier niet kent, meer dan zoó veel arbeid moet uitstaen, ik mag niet zeggen om te blyven wie gy zyt, maer om niet te verslechten, dan hier om aenmerkelyk spoedig ryk te worden. Er zyn er hier die leven en geldmaken met niets anders te zaijen dan radyzen. Er worden er hier dagelyks by miljoenen verkocht. Er zyn er die leven met in de groote woeste bosschen te woonen en er hout te kappen (’t geen zy aen niemand vragen moeten) en te verkoopen langs de rivieren aen de voorbygaende stoombooten. Gyl, zegt Thecla my, als gy de wortels en de bitteraven verdunt, gy laet de vernepelingen (5) in de voren liggen. He wel ! dat is hier al geld weerd en dat is nu dezen tyd al op de markt, tot braembeziën toe. De amerikanen eten geern en veel bitteraven en'komkommers, en dat staet gereed op de merkt in azyn gedaen. In heet weder is het koel en goed.
(4) Bordjes : duiten, geld. (5) Vernepeling : iets dat zijn volle grootte niet heeft.
67
Het ware my onmogelyk u de schoonheid en kostelykheid van eenen Amerikaenschen stoomboot af te schilderen : ’k ben zeker dat het in ’t kas teel van den graef van Ardoye niet schooner is; men zou er in verdolen. Morgen ga ik voor de eerste mael naer de fransche Roomsch katholyke kerk by den eerw. heer Lafont als koster, ’t Is een der meeste en voornaemste kerken der stad, kostelyk en nieuwelings voltrokken. Ik heb er zelve nog eene week in geverwd over tyd. Het regent hier des zomers en slechts wanneer het dondert. Maer ’t is tel kens ’s anderdaegs wederom opgeklaerd. ’t Is hier in de stad byzonderlyk uitnemende heet. De Amerikaenders verbeteren alles. Als men hier eene stagie by een huis wil voegen men zet ze er niet boven gelyk by u, maer men maekt het huis van onder los, men vyst het op en men steekt er de stagie onder. Men ver zet de huizen somtyds eene straet 2 of 3, en terwyl men bezig is, de menschen blyven er stillekens in woonen. Een Amerikaender zegt nooit : dit of dat is onmogelyk. Terwyl men by u reguleert om een huis te bouwen, zou het hier al staen. Gy meent misschien dat zy er naer zyn ! Niet met al. De belgische huizen, vele die er zyn, zyn er zwynskoten by. De minste hofste dekens zyn hier kasteeltjes. Gy schryft ons dat gy gezond zyt. Wy mogen u, God lof, van onzentwege hetzelfde schryven. Maer gy hebt wederom al geleden in uw vlas en en de aerdappels en de lynwaden gaen slecht. Hoe zou dat alles in dat arm en uitgeput landeke gaen verbeteren. Dat de Belgen wat meer moed in hun lyf hadden, zy zouden met honder den naer Amerika komen, maer zy ontzien het zich te straf en gelyken meestendeel aen B... wyf. Zy zouden liever gaen schoijen dan hier weelde rig zyn ! Zy zyn te straf aen hunne vrienden en geburen verkleefd. Schoone vriendelyke geburen ! Vrienden zoo lang gy geld hebt om te tracteren, en dan nog maer in ’t aengezicht !... De complimenten aen al die rappe duimzuigers, historieuitvinders en droomers van W... en omliggende nestjes, houdende dat Thecla opgevischt is door eenen walvisch, enz., enz. Met droefheid en spyt zien wy dat gy spreekt van malkaer misschien nooit meer te zien. Niet dat wy van zin zyn eens terug te keeren, maer omdat wy zonder hoop niet leven van u te zien achterkomen. Daertoe hebt gy maer moed te kort. Zyn die 150 landverhuizers van Wacken naer Amerika gekomen, of is het ook maer klap geweest ? Zyn er die mynen dienst zouden behoeven en die treffelyke lieden zyn, ik zal hun geern van nut zyn. Want al is het hier een land van overvloed, hier gelyk elders en nog meer, zyn er bedriegers, die er op uit zyn om de vreemdelingen hunne overschotjes af te doen onder voorwendsel van hun den weg te leeren. Zy zyn al te beklagen die hier ongeleerd toekomen, zonder van den eersten dag, het eerste uer te weten by welke kennis toevallen. Er is hier geld te vinden, maer t’en is langs den kant van het water niet, noch van de eerste week, waerlyk. 68
De republiek der Vereenigde-Staten bestaet sedert den 4 july 1776, (dag op welken ik overjaer voor de eerste mael te uwent ging spreken van Ame rika). Voor dat tydstip behoorden zy toe aen Engeland. Washington, een boere zoon, is hier generael, verlosser en eerste president geweest. In afwachting van uwe maren zullen wy altyd voort in hoop en gerust heid stillekens voortleven, dagelyks verwachtende welke kansen ons mogen overkomen, want ik verklaer dat ik niet content zyn zal voor aleer ik ergens een hoekje vind in eene prochie (och ware het toch met ulieden) waer ik stillekens myn brood kan winnen. De stad is te woelig.
Prochie Saint Sulpice (Neder-Canada) (6) 13 augustus 1852 God en zynen magtige Moeder wezen duizend mael gedankt. Wy zyn nog eens al verplaetst en verbeterd. Den 1 juny laetst, heb ik myn examen gepasseerd en heb myn.diploma verkregen. Diensvolgens ben ik onderwyzer op bovengenoemde prochie. Wy zyn maer honderd stappen van de kerk of nog niet toe en de heer pastoor is een onzer naeste gebuers. Ik trek hier 912 francs ’s jaers en ’k heb wooning en hof voor niet (7). Als er zouden van onze kennissen komen, dat zy toch eerst schryven en tot Antwerpen informeren naer een schip dat langs Quebec komt. Dat zy dan als zy tot Montréal zyn, een briefje zenden naer St.-Sulpice, naer my; ik zal ze naer Montréal gaen vinden ? Maer aen wie de begeerte zou hebben naer Amerika te komen, kan ik, voor aleer zy hun land verlaten, velen raed geven om eenige beuzelingen mede te brengen, en eenige voorzorgen te nemen die hun hier gauw zouden ryjk maken ! Oh ! had ik vóór myn ver trek uit België geweten wat ik nu weet, ik zou hier nù nog wat warmer zit ten; of ho ! kwamen er van myne goede vrienden achter die zouden willen mynen raed volgen ! Maer de Belgen zyn te lafhertig ! ’t Zyn schytpotten...
19 augustus 1852 Uwe laetste brief heeft ons pyn veroorzaekt omdat gy schynt ons te ver moeden van onze christelyke pligten te verzuimen en ons dieswege gelooft te moeten bepreken ? Inderdaed omdat ik gezeid had dat Thecla naer Mon tréal haren paeschen was gaen houden beeldt gy u reeds in dat wy hier van alle middels van zaligheid ontbloot zyn, dat wy zelden of nooit ter H. Mis kunnen gaen, enz., en gy schryft ons deswege eene geheele laméntatie van (6) St.-Sulpice: dorp langs de St-Lawrence-rivier, wellicht ongeveer 30 km. ten westen van Montreal (prov. Quebec). (7) In 1854 was Simaeys onderwijzer te St.-Henri (bij Montreal). Hij verdiende toen 1860,- fr. per jaar, terwijl hij over het kosteloos gebruik van woning, schoollokaal en een moestuin van ± 60 aren beschikte.
69
Jeremias ! Hola ! gy zyt er lelyk nevens, en wy hebben veel meer redens u te beklagen dan gy ons. Nu woonen wy digt by de kerk en gaen dagelyks ter H. mis, en gy, hebt gy de kerk aen uwe voordeur, op uw hof gebouwd staen? Wat betreft van naer Montréal te biecht te gaen (’t geen zohaest Thecla fransch verstaet niet meer te doen zal zyn) wy zyn er schier zoo gauw als gy tot Iseghem. Verstaet gy nu hoe gy van eene scheet eenen don derslag maekt ? Wat de middels van zaligheid aengaet, er zyn hier duizend gevaren van verderf min dan in uw bedorven Vaderland. Immers onder andere, mogen wy u verzekeren dat had ... hier geweest, hy geenszins in twist zou gekomen zyn door dronkenschap gelyk op uw droef..., want op eene groote prochie gelyk Iseghem zou men hier dondersche moeite heb ben om voor dobbel geld een glasje jenever te krygen en nog meer om eene herberg te vinden. Ik weet niet dat ik hier reeds twee dronkaerds gezien heb. Ach! waer is ... nu en wat verrigt hy? Hy is misschien in het boos Frankryk, aen zyn verdriet, aen zyne wanhoop overgelaten! Waerom tracht gy hem toch niet naer Amerika te stieren ? Ik weet dat hy hier te zynen bate zou mogen land bewerken (mits andere boeren hier te leeren) voor niet. Myn gebuer zou hem seffens een groot stuk land geven om vlas te zaeijen voor ons profyt. Met naer Antwerpen te gaen informeren (byv. by M. Serigiers, schipreeder) zoudt gy waerschynlyk voor eene geringe som zyn overvaert verkrygen op een schip (misschien) die langs Quebec zou inkomen. Indien hy naer mynen goeden raed luistert, ik zou hem belasten van mede te brengen : een goed getouw, eenen goeden kam en riet tamelyk fyn, of 2-3; 1 of 2 hekels (8), alm om te booten en te zwingelen (9); in een woord al het alm om ’t vlas te bewerken, ’t welk hy zelve niet maken kan, en voornamelyk een goed spinnewieltje. Alle slach van zaed, voor fruit, hoveniering, bloemen en vruchten dat hy vinden kan, en byzonderlyk rapen, koolzaed en vlas. Dat het mogelyk ware van wat laken mede te brengen, wat fyn lynwaed en wat tul of kant (dentelle) hy zou tot New-York er wonder veel geld van maken, want het kost daer zoo veel dalers vand 'elle als totuwent francs. De regten op het laken, lynwaed en tul zyn hoog, maer een landverhuizer kan ze gemakkelyk ontgaen. Had ik dat geweten eer ik vertrok, van 50 fr. maekte ik er 300 ! Ik zeg om te slui ten, als hy myn voorstel niet aenveerd dat hy zyn geluk wegwerpt en gyl.
(8) Een hekel is een bord of plankje bezet met een groot aantal loodrecht staande tanden, waarover men vlas of hennep trekt om de bast te splijten, scheven (stukjes van de hou tachtige stengel in vlas en hennep) en korte vezels te verwijderen en de lange vezels recht te trekken. (9) Alm : alaam Boten : groen vlas op de dorsvloer met een platte boothamer beuken om er het zaad uit te kloppen; ook geroot vlas met de kerfboothamer beuken om de houtachtige deeltjes te breken en het vlas des te gemakkelijker te zwingelen. Zwingelen : bewerking van vlas om de aanhangende kleine houtdeeltjes van vlasvezels te verwijderen. Vroeger gebeurde dit door te slaan met een soort houten messen.
70
ook werpt het uwe weg met hardnekkig in uw land te willen blyven. Indien hy wil komen dat hy op het schip zich met niemand bemoeije en zich geheel op zyn eigen houde. Die raed is van groote aengelegenheid. In de have aengekomen zynde, ... zou anders niet te doen hebben, zoohaest zyne koffer met krywit geteekend is, van ze gaeuw, zelf zonder te tuime len, van ’t schip te lossen, met eenen karman, en de karmans loopen er dik genoeg als er een schip toekomt, met hunne platte karren met stokken op, te spreken en vooraf accoord te maken, zonder eens het oog van zyne kof fer te doen : want omtrent de haven ’t zyn al dieven, de karremans medegerekend. Wat nu het schip betreft, tracht zoo veel mogelyk op een schip te gaen waer er een vlaemsche kapitein op is en indien gy dat vinden kunt, maekt accoord en veel kennis en vriendschap met den kapitein : dat is het beste middel goedkoop en gemakkelyk over te varen. Wacht u wel van ooit eenen schipskapitein of matroos dronk te maken zoo wel op land als op zee, want gy zoudt seffens in de yzers zitten : daer staet strenge boet op. Draeg zelve uw eten mede op zee : aerdappels, ryst, vygen, pruimen en gedroogde appels, indien gy er hebt, is best. Hespe volgens uwe bekomste, maer gy zult er geene 2 opeten. Boonen of erwten zyn te zwaer als men zee ziek is. Een marmytje om in te koken op het vuer. Kloeke slechte kleeren om op zee te verslyten. Eene paillasse, expres, die gy dan hier aen de have in ’t water kunt schudden. Een blikken schottelke of twee om uit te eten, maer niet dat breken kan. Mes, fourchet en lepel. Op ’t schip zynde, houdt u op u eigen; klapt en lacht met al maer maek gemeens met niemand ten zy met den kapitein, indien hy vlaming is, en met den kok. *
*
*
Omwille van plaatsgebrek neem ik de brieven die Simaeys na 19.08.1852 schrijft, niet meer op. Bovendien bestaan ze hoofdzakelijk uit herhalingen en uitweidingen over thema’s die in voorgaande brieven aan bod komen. Geleidelijk werkt Simaeys zich verder op. Hij blijft echter met de regelmaat van de klok van beroep veranderen. Zo werkt hij een tijd voor een boekhande laar, die hem poogt te bedriegen, daarna zwerft hij een tijdje rond met medicij nen, en neemt dan weer een betrekking als onderwijzer aan. Tussendoor vindt hij ook nog de tijd om een boekje met allerlei nuttige gegevens over Canada te publiceren. Wellicht is het artikel, dat hij op 15.10.1854 op verzoek van De Thieltenaer in deze krant publiceert, op dit werkje gebaseerd. In 1863 duikt hij weer op, nu in de Gazette van Thielt. Op dat ogenblik is hij in de streek voor een bezoek aan familie en vrienden. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om naast het verstrekken van allerlei nuttige gegevens, een pleidooi te houden voor emigratie (GVT, 18.10.1863).
71
Verlaten immigrantenkinderen in de straten van New-York. Uit Philippe Dasnoy, o.c., p. 134.
5. BRUNO SIMOENS, VAN KEUTERBOER TOT SLAVENEIGENAAR. Bruno Simoens is waarschijnlijk de zoon van een keuterboer. Voor de vier kinderen in het gezin is geen toekomst weggelegd op de ouderlijke boerderij. Bruno, de 3de zoon in het gezin, is blijkbaar de meest ondernemende. Samen met enkele vrienden (onder wie zijn buren Vital, Henri en Leo Lefeb vre) waagt hij de emigratie. Simoens’verhaal contrasteert sterk met dat van Simaeys, die veel meer oog heeft voor de toestand rond hem, omdat hij geen bekenden ontmoet. De belangstelling van de intellectueel Simaeys reikt bovendien veel verder. Simoens komt echter in een totaal andere streek terecht, vindt er andere Belgen en Tieltenaars en interesseert zich alleen voor boeren en snel geld verdienen. Als boer heeft hij trouwens veel meer mogelijkheden. Zijn plan om mee naar Californie te trekken met een vriend, is wellicht deels te wijten aan zijn avontuurlijkheid. Toch kan men zich de vraag stellen of hij wel helemaal overtuigd was. Hij bezat weliswaar weinig geld, maar dat had hem toch niet kunnen beletten met een andere karavaan mee te trekken toen zijn vriend ziek werd. St.-Louis is immers bijna het enige vertrekpunt voor de trek over land naar het verre Westen. Wellicht heeft de romance met de jonge weduwe voor wie hij werkt, zijn plannen gewijzigd. Het is overigens bijzonder leuk hoe hij zijn huwelijk meedeelt aan zijn ouders : nogal schuchter, helemaal achteraan de brief, met dadelijk de vermel ding van de bezittingen die hij hierdoor verwerft. Bovendien schrijft hij pas vier maanden na zijn huwelijk. Simoens past zich verder ook goed aan : algauw schrijft ook hij minachtend over de negers, alhoewel hij wel opmerkt dat de blanken alles doen wat ze kun nen om hen dom te houden.
D e Thieltenaer, XII, 28.05.1854 - 11.06.1854
BRIEVEN geschreven door BRUNO SIMOENS, van Thielt, uit Noord-Amerika, aen zijne ouders : St.-Louis, den 25 december 1850. Beminde ouders en broeders, Om te voldoen aen onze belofte, laten wy u weten dat wy in geheele goede gezondheid zyn aengekomen tot St.-Louis den 16 december by M...... die ons goed heeft ontvangen.
73
Wy zyn den 25 september tot Antwerpen ingescheept om 5 uren ’s avonds en den 27 november zyn wy tot Nieuw-Orleans aengekomen na van alles onderstaen te hebben, nogtans zyn wy de eenigste die van de zee ziekte niet geweten hebben. Wy hebben tot Nieuw-Orleans moeten verblyven tot den 4 december om eenen stoomboot te hebben die ons naer hier moest overbrengen. Wy hebben met M..... verscheidene Belgen weest bezoeken op hunne hofste den buiten de stad alhier en alle zyn er zeer content. Tot hiertoe kan ik niet anders schrijven, later als ik het land beter ken, zal ik u van alle onderrigten. M..... , vrouw en kinderen zyn alhier zeer welstellend en in goede ge zondheid en verzoeken u de complimenten te doen aen zynen broeder en oom M..... De complimenten aen alle myne vrienden, en intusschen van ued. nieuws verwachtende, blyve ik met allen eerbied, Uwe onderdanigen zoon en genegen broeder (Get.) BRUNO SIMOENS.
Perryville, den 6 april 1851. Zeer beminde ouders en broeders, Ik heb op den 29 maert laetst met groote voldoening uwen brief van den 3 february ontvangen te Perryville, die my grootelyks verblyd heeft, ziende dat gy allen in goede gezondheid leeft, ik hebbe den zelven wel twintig mael gelezen en beken dat hetgene gy my schryft de waerheid is, maer toch ik en kan my in ’t geheel niet beklagen van Belgen verlaten te hebben. Het doet my pyn dat de voyage van Constant (1) geenen goeden uitval gehad heeft. Nu zie hier omtrent hoe ik geleefd heb sedert dat ik ued. geschreven heb uit St.-Louis den 23 december 1850. Den zelven dag ’s avonds is by M. Vande Male toegekomen den ouden heer Michiels geboortig van Zomergem die al 32 jaren in America leeft tot Perryville, den welken my groo telyks aenraedde met hem te gaen tot zyn huis, dat hy my eenen goeden post wist waer ik met een weinig te werken genoegzaem geld kost winnen en in korten tyd moest de Engelsche tael leeren spreken die geheel noodzakelyk is in dees land, ’k heb zynen raed goed gevonden en des anderdags ’s avonds heb ik mynen besten vriend V. Lefevere (2) en St-Louis verlaten en ben met Constant Claeys van Coolscamp en M. Michiels op den stoom boot gegaen en des morgens waren wy te Perryville waer wy verbleven hebben tot nieuwjaerdag. Nieuwjaer avond was het grooten bal in het huis van M. Michiels, en ’s morgens is hy by my gekomen met den man by wien ik nu woon en heeft my gevraegd als ik met hem wilde optrekken en aenstonds zyn wy te peerd gestegen en gekomen tot 12 mylen van Perry-
74
ville (4 uren) 100 mylen van St-Louis langs de schoone rivier genaemd de Mississipi, 8000 mylen van Thielt (2 666 1/2 uren) aiwaer ik tot heden nog verblyf en geen gedacht heb van te veranderen, om reden dat ik er straf bemind ben en my te wel bevinde, ik ben er alleen met mynen meester, vrouw en 2 kinderen die niet anders kunnen spreken als engelsch het geen my gedwongen heeft de tael regt uit te leeren, de ander zyn allen mooren (3) en die woonen op den bagten (4) in kleine huisekens en mogen nooit in ons huis komen zonder het voor eerst te vragen. Deze menschen zyn sla ven en ten zy dat zy toch in het geheel niet meester zyn van hun zelven, maer zy hebben een veel beter leven als de werklieden in België. Ik heb er zien verkoopen in venditie te Perryville van 1500 dollars ieder hoofd. Hetgene gy my vraegt van de jaergangen in America, daer kan ik niet veel af zeggen, ik geloof men moet er eerst een jaer geweest hebben, maer toch het is hier winter gelyk by ons, volgens dat ik gezien heb, doch zoo streng niet, en denk den zomer moet er ook komen, die, nu dat mynen meester my zegt, sommige jaren geheel streng is en nu is het gedurig goed weder om het land te bewerken, om Turksche tarwe (5) te planten en aerdappels. Hier heeft nog geene plaeg aen de aerdappels geweest, en het wei nig dat zy geplant hebben is het verleden jaer in deze streek niet wel gelukt, den zomer is te hard geweest, zy kosten nu met den planttyd tot 18 fr. den zak, de tarwe kost 15 fr. den grooten zak en de turksche tarwe 7 1/2 fr., het varkensvleesch geld tot 10 dollars (fr. 52,50 c.) het 100 pond om dat de turksche tarwe in de hoogten mislukt is en dat zy hunne verkens niet kun nen vetten. Men vindt hier van alle ras van peerden ’t en zy onze inlandsche peerden; men vindt er alle ras van koeijen, doch zy zyn merkelyk min der en geven op veel na zooveel melk niet als in België, om reden hier zyn geene stallen en zy krygen niets anders als dat zy vinden in de bosschen. Nu, gy vraegt my : als het in Amerika zoo goed is als zy in België klappen ? Daer wordt veel geklapt in Belgien, maer ik vindt het beter dan dat ik het my voorgesteld had, Belg verlatende; maer is het zoo met my misschien is het anders met andere; ik heb er hier ook al eenige gezien, die, dat zy de middels hadden, geerne na Belgie en Holland zouden terugkeeren, maer zy zyn te lui om te werken en vreezen het minstte werk, zy durven er niet aen beginnen. Voor die het gedacht hebben naer America te komen dat zy dit overpeizen Ie ’t en is hier in ’t geheel niet gelyk in België; des zondags, de herbergen zyn hier gesloten; 2' Als het hun niet te hard zal vallen onder anders gebied te moeten staen en met den eersten geen woord van de tael te verstaen; 3C het werk is zeer verschillig by in Belgen, men moet hier van alles een weinig kunnen of leeren, maer ’t is eene schone zaek dat men niet veel moet doen om vyf tot zes honderd fr. te winnen in ’t jaer; ik moet ook zeggen dat het volk hier veel menschlievender is als in Europa.
75
Indien gy denkt dat gy ued. daeraen zult kunnen gedragen verzeker ik ued. dat het hier veel beter is, en ik, voor my, zou in Belgen niet meer wil len terugkomen ’t en zy om ued. te bezoeken, en dat ik wist dat gy, broe ders Joseph en Constant (5) ued. hier zoudt geneeren gelyk ik, ’t ken zou niet ophouden ued. te roepen door brieven voor aleer gy er zyt, ook dat is voor ued. niets naer America te komen, staet het ued. er niet aen ik geve ued. het geld om weder te keeren en gy moogt rekenen dat gy eene schoone speelvoyage gedaen hebt; nu indien gy wilt komen, laet het my met den eersten weten ik zal u aenstonds afschryven hoe gy het moet aengaen; voor de gevaren op zee moet gy het niet laten, ’t er is min gevaer op zee als op ’t land. Sedert myn vertrek van St-Louis, heb ik myn vriend Vital Lefever niet meer gezien, maer hy heeft my eenige brieven geschreven en my laten weten dat hy commercie deed in groensels, ’t welk geheel goed was, maer dat hy het verlaten heeft om dat er te veel booten sprongen en dat hy zyne groensels al met stombooten moest tot St-Louis brengen van 80 tot 100 mylen boven St-Louis. Nu den 16 maert heeft hy eene hofstede gepacht te Florison, 20 mylen boven St.-Louis, voor hem en voor my en heeft my verzocht ten spoedigsten tot hem te gaen maer wy zyn overeengekomen dat ik hier zou blyven voor een jaer, hetgeen ik straf begeerde. Ik heb hier beginnen hovenieren in d’ eerste dagen van maert en alles komt uitnemend schoon te voorschyn, ’t welk myn meesteresse zoo behaegd dat zy omtrent geheele dacht in den lochting zit en zegt tegen alle man dat het ik is dien denzelfven alzoo gerangeerd heeft. Ik wist niet dat er streken in de wereld waren, waer ik den besten hovenier konde wezen. Nu, de krampe komt in myne vingers, ik moet sluiten, en als gy ued. op de streek komt gy moogt niet laten van naer te komen, ik woon by M. James Paterson in de Bodum op den boord van den Mississipi, tot Perryville in de Missouri, Noord-Amerika, mynen meester zal ued. geheel wel ontvangen. Beminde vader, moeder, broeders, peter en Melanie, ik wensch u alle eene goede gezondheid en van ued. eenig ander nieuws in ’t kort verwach tende blyf ik met den diepsten eerbied, Uwen genegen en onderdanigen zoon, broeder, doopzoon en vriend, BRUNO SIMOENS
Perryville, den 17 januari 1852. Zeer beminde ouders en broeders, enz. Den brief dat gy my den laetsten zomer geschreven hebt is nooit tot my toegekomen ; dien tyd had ik mynen post verlaten om dat daer alles over
76
stroomd was en ook om dat Vital Lefevere my altyd verzocht by hem op d’hofstede te gaen; dags na dat ik Perryville verlaten heb, is uwen brief daer toegekomen en myn vriend Michiels heeft den zelven voor my ontvangen en na hem gelezen te hebben, heeft het adres verandert en tot my gezonden tot St-Lpuis, doch ik heb hem nooit gezien. Langen tyd nadien, omtrent Allerheiligen, is Michiels te St.-Louis by my gekomen en hoorende dat ik geenen brief ontvangen had, was hy zeer verwondert en trachte my zoo veel mogelyk deszelfs inhoud kenbaar te maken; hoorende dat gy alle in goede gezondheid waert, was ik zeer verblyd, ook zei hy dat eenen van myn broeders hem op reis ging begeven den 1 september met eenige andere kennissen, doch hy wist niet denwelken van myne broeders het was noch den naem van de andere. Dien tyd was ik op d’hofstede niet meer met Vital; sedert den 1 october hadden wy alles verkocht om dat wy beide de koorsen gekregen hadden en geen werk doen konden; doch, Vital is eenige dagen nadien vertrokken tot zynen broeder Henri tot Nunda omtrent de 1600 mylen van St-Louis (533 uren), en ik ben gegaen by myn vriend Emmanuel Van Hoorebeke (van Mariakerke by Gent) 9 mylen van St-Louis, alwaer ik verbleven ben tot dat ik gansch genezen was. Veertien dagen voor Kerstdag verliet Van Hoorebeke zyne plaets en ik vertrok na St-Louis meenende weder na Perryville terug te keeren, doch dacht ik op myn broeder die te St-Louis moest toekomen en alreeds, vol gens my, te lang op weg was; ik stelde vast van daer nog eenigen tyd te verblyven en hem af te wachten; 2 à 3 dagen nadien was de rivier toegevrozen en geene stoombooten konden tot St-Louis meer toekomen, nogtans was het geweten dat veel reizigers op weg waren en ik dacht dat hy ook op weg moest zyn, was het, dat hy Belgen verlaten had. Doch konde ik het niet achterhalen. Alle dagen ging ik 2 mael tot de rivier, de eerste booten die toekwamen ’t was den 2 january 1852, ik liep van den eenen op den anderen maer kon geene kennissen noch broeder vinden en geene inlichtingen van dezelve bekomen; verdrietig trok ik naer huis toe, niet wetende waeraen my hou den, den brief zelf niet gezien hebbende, niet wetende of het zeker was dat hy op weg was, of dat hy nog by ued. was. Alle dagen ging ik alle de aenkomende booten afzien en den 6 ’s morgens geheel vroeg als ik nog in bed was zyn er eenige Belgen van St-Louis met Karei Ampe binnengekomen en my opgeroepen zeggende dat myn broeder Constant in stad was. Ik, ontwa kende, kon nauwelyks gelooven ’t geen ik hoorde, vragende waar hy was, zei hy my de plaets, ik my ópschietende was zoo haestig om my aen te kleeden dat ik de kleederen die voor myn neus lagen niet konde vinden. Toch eenige minuten nadien was ik by hem, zeer verheugd van hem te zien in zoo eene goede gezondheid na eene zoo langdurige reis van 101 dagen onderstaen te hebben; onder ’t drinken van eenige droppels fransschen heeft hy my gezeid dat hy ued. allen in goede gezondheid verlaten had, die my gheel aengenaem was, en eenig ander nieuws verteld. 77
Constant Van Canneyt en Justin Ferraille waren op den stomboot geble ven om de koffers te bewaren, wy zyn dezelve gaen afhalen en hebben nog 4 dagen te samen in St-Louis geweest en den 10 ’s avonds zyn wy, ik, Cons tant en C. Van Canneyt naer Perryville vertrokken alwaer wy des anderdag ’s avonds zyn toegekomen by meester Michiels die geheel verheugd was van my op zyne streek weder te zien en die myn broeder en Van Can neyt geheel wel ontvangen heeft ons zeggende dat wy by hem moesten verblyven tot dat de winter over was. (De ouderlingen zeggen dat het den hardsten winter is die zy geweten hebben in deze streek). Den 27 ben ik gereden na James Patersons die my aenstonds vraegde om by hem wederom te verblyven; ik heb het hem toegestaen. Daer waren ook 2 geburen, de welke hoorende dat myn broeder en nog eene andere kennis aengekomen waren, de welke gevraegd hebben om dezelve voor hen te werken; ik heb het ook beloofd, en na 5 dagen verbleven te hebben, ben ik weder na Perryville vertrokken, en wy hebben besloten van naer onze pos ten te gaen den laetsten van february, iederen post is maer I kwartier van malkaer. Zy zullen aerdig zien in ’t eerste geen woord engelsch verstaende en niet anders hoorende, daer is niemand zonder ondervinding die kan gelooven hoe aerdig het is geen woord te verstaen van ’t geen er tegen ued. gezeid is, ook is het voor deze reden dat ik verblyd ben dat zy zoo digt by my woonen, want ik zal daer omtrent alle dagen eens naer toe ryden, om te zien hoe zy het stellen en over te zeggen ’t geen zy willen gezeid hebben, ’t Is voor hun veel beter als het voor my was, want daer was niemand die my konde helpen, den naesten die ik konde verstaen woonde 12 mylen (4 uren) van my af. Maer toch ’t is voorby; ook heb ik in weinige weken my zelven kunnen helpen. Constant heeft my gezeid dat gy in uwen laetsten brief gevraegd hebt wat ik moest doen en hoeveel ik juist won ! De reden dat ik ued. dat niet gezeid heb is om dat ik dien omtrent alle dagen ander werk moest doen : van dage hout kappen, morgen met peerden werken, toen met ossen, etc., maer zoo haest ik de tael verstaen heb, heb ik ook geheel weinig beginnen werken; ’s morgens moest ik zien dat de slaven aen ’t werk waren, hun in hun werk een weinig helpen als ik het geradig vond en hun verders wat nazien den geheelen dag door. In ’t planten van de turksche tarwe heb ik te werken gelyk de andere, zelfs meer ondertusschen; maer ’t en duert maer 14 dagen, en nog is het spelen vergeleken aen het handwerk van België; ’t is hetgene de andere ook zullen moeten doen, een weinig van alles in ’t begin tot dat zy de tael verstaen dan zullen zy ook niet meer als eene uer dags meer wer ken als zy in hunnen post blyven. Voor dat weinig werk en nazien heb ik zestig franken in de maend, wasschen en naeien en zelfs nieuwe kleederen maken en koussen breien. Constant en Van Canneyt hebben alleenlyk voor de dry eerste maenden 50 francs en daer na zullen zy ook 60 fr. heb ben; ik geloof dat zy hun hier ook straf zullen geneeren. Constant was zeer verwondert hoorende dat H .... getrouwd was en ik was verwondert dat hy
78
Engelse les voor vrouwelijke immigranten, 1910. Uit Philippe Dasnoy, o.c., p. 168.
het niet wist om dat wy hetzelve eerst vernomen hebben uit den brief die van zyne moeder tot V......is geschreven geweest den laetsten zomer; hy is getrouwd met eene duitsche dochter, van 21 jaren oud, houdt herberg en winkel en geeft kost en logement aen de werklieden van den yzeren weg, volgens hy ons geschreven heeft stelt hy het geheel wel en zegt dat er veel geld mede te winnen is. M. Jacobus Michiels in lange jaren geen nieuws van zyne familie ontvan gen hebbende, zoud geern weten, als het mogelyk is, of zyne zuster Theresia Michiels, en zynen vriend Bernard De Neve, burgemeester, beide te Zomergem nog in leven zyn. Misschien kond gy dat weten van baes Van der Piete. Gewaer wordende laet het ons weten. Hetgene aengaet de prokuratie te geven door my en Constant denk ik dat het beste zoude zyn dat dezelve eerst opgesteld ware door eenen notaris op liber papier en dat gy ons dezelve opzond, ik zal den zegel bewaren en toen uitschryven, teekenen en ued. toezenden. Doet die maken zoo als het ued. belieft en zegt aen wie gy wilt dat dezelve gegeven wordt; toch ik hoop dat zy niet noodzakelyk zal zyn in lange jaren. Ik moet maer 1/4 fr. betalen voor iederen brief die ik ued. toezende en ook maer zooveel voor iederen die ik ontvang. Beminde vader, moeder, Joseph, Charles Louis, peter en Melanie. Wy wenschen u alle een gelukkig en voorspoedig nieuwjaer uit ganscher her ten, en verhopen dat wy zoo haest mogelyk van ued. nieuws zullen ontvan gen. Ondertusschen blyven wy uwe genegene en onderdanige zonen, broe ders, etc. BRUNO SIMOENS.
Perryville, den 17 october 1852. Zeer beminde ouders en broeders, Wy hebben uwen brief van den 15 maert ontvangen den 30 mei laetstleden met groote voldoening, ziende dat gy allen in goede gezondheid waert, en de reden dat wy zoo lang gewacht hebben van op dezen brief te ant woorden is om dat wy een geschreven den 10 april laetst en de antwoord op den zelven zouden gehad hebben voor aleer weder te schryven, doch wy hebben den zelven nog niet, of den anderen onder wege gebleven is, schrij ven wy, na ued. alle goeden dag, geluk en voorspoed gewenscht te hebben het volgende : Constant is ziek geworden den 15 augustus en heeft zeer slecht geweest, doch is nu op eenen goeden voet, en zal in ’t kort, hoop ik, geheel hersteld zyn, wat my aengaet, ik ben geheel gezond; ik ben nog altyd in de zelve plaets by de weduwe van James Peterson, die gestorven is den 18 february laetst gelyk ik by hem gegaen ben den eersten. (Zoo ik u geschreven heb ik
80
mynen brief van den 10 april). Dees jaer is den oogst alhier uitnemend, doch de tarwe is in eenige plaetsen te vroeg tot den grond gevallen geweest, den overvloed, laetst jaer, heeft het land te ryk gemaekt. Dat verschil in grond tusschen hier en België is ongelooflyk. Wat aengaet hetgeen gy vraegt wegens de zwarte, eenige zyn redelyk goed maer ’t meeste deel is zoo slecht er tegen, en hoe beter die gehandelt worden hoe slechter en lediger die zyn, en doorgaens de vrouwen zyn de slechtste. Eenige zeggen dat zy katholiek zyn, een deel methodist, bapsist, enz., en altegaer weten van niet, het is een zoo dom volk dat van tien geen een kan tellen tot 20, en hunne meesters doen zoo veel mogelyk om hun dommer en dommer te krygen; zy zeggen als eene slaef slim wordt hy zal wegloopen. — om ued. te zeggen welk alhier de sterkste religie is het is zeer moeijelyk door de groote menigte, toch ik geloof dat de roomsch catholyke de sterkste is. Ik heb overjaer in augusty by Constant Van Wambeke geweest in St-Louis die aldaer aengekomen was van den Wisconsin (700 mylen boven St-Louis) om zyne kennissen te bezoeken. Hy zei my dat het de beste streek was die hy doorreisd had en van gedacht was aldaer eenige honderd acres (gemeten) grond te koopen en dezelve te beboeren en dat hy van gedacht was dees jaer eens naer Belgie te komen, en na dry weken redelyk ziek geweest te hebben is hy wederom naer Wisconsin vertrokken, en ik heb van hem sedert niet meer gehoord, indien hy in Belgie is geweest heeft, verzoek ik ued. het ons te laten weten in den volgende brief. Wat den dagelyksche kost betreft, ik moet ued. laten weten dat hy zeer goed is, en ik geloof omtrent te straf voor de menschen van onze streek en dat is wat de nieuwe aenkomelingen omtrent al ziek maekt het eerste jaer; wy laten ued. weten dat wy, als alles welgaet, in d’eerste dagen van maert, vertrekken voor California, 2500 mylen van StLouis. Eene groote menigte vertrekt tot deze streek (7) en ’t nieuws van daer afkomende is uitnemend. M. Bailey, oom van zaliger James Patter som, verkoopt hier alle zyne slaven en gronden en heeft my en Constant niet gerust gelaten vooraleer wy hem beloofd hebben met hem mede te gaen naer California. Men kan er van 75 tot 100 dollars te maende winnen, maer alles is er geheel duer; eene druppel klaren genever kost er eenen halven dollar en fransschen (8) kost eenen dollar (9). Dien tand moeten wy uittrekken (10). M. Bailey neemt met hem zyne vrouw (hy heeft geene kinderen) 4 van zyne zusters kinderen die hy sedert hare dood by hem genomen heeft, 4 wagens, iedereen bespannen met acht ossen, omtrent de 100 koeijen, 30 peerden en 9 manspersoonen; levensmiddelen voor dry maenden, het duert gemeenlyk zoo lang om aldaer te geraken; en een huis alreede opgemaekt om in slecht weder onder te verschuilen. In tien minuten kunnen wy het zelve zetten, opbreken en weder op den wagen hebben. Deze keer moeten wy door de wilde passeren, doch de meeste menigte schryven dat er van hun weinig te vreezen is; als men 700 mylen boven St-Louis is, kan men
81
geene huizen meer vinden voor aleer men tot California komt; die geheele streek is bewoond door niet anders als wilde. Zoo haest wy er toegekomen zyn, zal ik ued. eenen brief schryven en de geheel voyagie uit een doen. Wy verzoeken ued. zoo haest mogelyk na dezen brief ontvangen te hebben, ons weder te schryven, op dat wy den brief nog zouden hebben voor aleer wy vertrekken, maer Charles, schryft het adres wat klaerder, want had ik zelf in ’t postkantoor niet gegaen en al de brieven overzien, wy zouden dezen laetsten nooit gehad hebben, niemand konde den naem lezen (Ik heb niets van Vital Lefever gehoord sedert hy overjaer van St-Louis vertrokken is, iets van hem vernomen hebbende, laet het my weten). Onze complimenten aen M. Christiaens en vrouw, Karei De Rynck en andere kennissen, en ’t nieuws van de streek in uwen aenstaenden brief ver wachtende, blyven wy met groote achting voor ued. allen, Uwe toegenegene zonen en broeders, B. SIMOENS, voor ons beide.
Perryville, den 1 february 1853. Zeer beminde ouders en broeders, Wy hebben met uitnemende voldoening uwen brief van den 22 novem ber laetst ontvangen den 30 january 1853, ziende dat gy allen in goede gezondheid zyt en alles wel gaet. Wy hebben 2 brieven gehad den 17 january laetst, eenen van Leo en eenen van Henri Lefebvre uit Blackrock uit den Staet van New-York ook gedateerd van den 22 november en heb hun elk eenen wedergeschreven des anderendags. Constant Van Canneyt is getrouwd in juny laetst met zyne Sophie en woonen hier op een hofstede en zyn wel te vreden. Van Karei Ampe heb ik niet meer gehoord sedert dat wy St-Louis verlaten hebben. Onze voyagie voor California is op den voet om voor een jaer uitgesteld te zyn om dat de vrouw van M. Bailey dezen winter ziek geworden is en waerschynlyk met de eerste dagen van maert in staet niet zal zyn om dezelve te ondernemen. Indien wy hier een ander jaer verblijven, blyf ik aen dezelve plaets en de rivier niet overkomende, kan ik veel geld maken. Ik heb de occasie om op den grooten watermeulen te Perryville te gaen voor clerck, maer de oude Michiels raed my het niet te doen, zeggende dat het zeker is van er ziek te worden, toch als de rivier overkomt ik ga het risqueren. Constant is geheel hersteld en omtrent alle weken heeft hy een ander peerd, hy is uitnemend wel te vreden en zal geld vergaderen. Ik of hy zullen in ’t kort eens naer StLouis gaen, en aldaer eenig nieuws van Ch. Wauters of andere kennissen vernemende zullen wy het ued. in eenen aenstaenden brief kenbaer maken. Alhier is er nu weinig nieuws door dat wy hier maer met 6 Belgen zyn en
82
Een boerenwoning te Montmartre, Canada, 1920. Uit Ons Doomkerke, 17e jg., 1, febr. 1972.
van de andere niet hooren; doch ik zal trachten den naesten keer ued. meer te schryven. Weet gy geen nieuws laet ons ten minste weten hoe het met ued. al gaet, hoe het is met oncle Pieter, Vital, meter en andere. Veel com plimenten aen Jan Van Canneyt en andere kennissen. Verhopende dat gy aen ons verzoek zult voldoen en in ’t kort eenen anderen brief ve wachtende blyven wy ued. genegen en dienstbereide zoons en broeders. B. SIMOENS.
Perryville den 8 augusty 1853. Zeer beminde ouders en broeders, Wy hebben uwen brief van den 18 maert ontvangen den 18 mei laetst, zeer verblyd te vernemen dat gy alle in goede gezondheid zyt. Constant is naer St-Louis vertrokken den 17 july om de Belgen aldaer te bezoeken en op den 1 augusty heb ik in Perryville een brief van hem gehad, waer in hy my liet weten dat hy ging 300 mylen boven St-Louis gaen, zal wederkomen omtrent december om mynen oogst te helpen plukken. 5 weken eer hy vertrokken is heeft hy niet anders gedaen als tarwe geschelft aen fr. 6,55 c. dags. Hy zal my in ’t kort een anderen brief schryven en hy heeft zyn peerd by my gelaten. Den oogst is alhier dees jaer overvloedig. De nieuwe tarwe geld een dollar den busschel (2 vaten) ’t welk alhier een hoogen prys is; de turksche tarwe geld 45 cents den busschel (100 cents is een dollar) het heeft byna nooit zoo hoog geweest, en wy gelooven dat de nieuwe oogst (turksche tarwe) een half dollar den busschel zal gelden. Ik heb 50 acres (gemeten) in turksche tarwe en reken dat ik ten minste 2500 busschels daer van zal plukken; toch ik moet daer van houden, voor ’t vetten van zwyns, voeden van peerden, ossen en koeijen voor een jaer omtrent de 700 bus schels en rekenen op 400 voor den huerloon en al de onkosten er van te betalen. Dees toekomende week zal ik myne tarwe desschen, ik heb er dit jaer maer een kleine breedte gehad; ik schat het tot 150 busschels en dat wild 11/ 2 dag werk nemen voor 9 mannen en 8 peerden, alreeds schoon gemaekt en opgezakt. Te beginnen van den 1 mei tot den 15 juny heeft er een goed deel van deze streek nog eens onder water gestaen en had het een halve voet hooger gekomen al myn land zoud overstroomd geweest hebben; ik en M. Waters (gebuer) vergaderen al onze koeijen, peerden en ossen (de zwyns konden wy niet krygen) en dreven hun uit op den 18 mei tot de hoogte, 2 uren ver. Constant en Van Canneyt hebben ons geholpen en onze peerden hadden in dry plaetsen te zwemmen en voor omtrent een uer ver kniediep door ’t water te gaen. Wy hebben maer eene veerze verloren.
84
Wy hebben hun 2 maenden in d’hoogte gelaten voor aleer wy dezelve nedergehaeld hebben. Het is eene schoone zaek dat het water gezonken is en dat nu ons werk hier gedaen is voor omtrent 2 maenden want het is zoo uitnemend warm. Beminde ouders en broeders, ik laet ued. weten dat ik getrouwd ben op den 5 april laetst met de weduwe Patterson; huis, stallen en 150 acres land een deel in bosch behooren my toe en ik heb 50 acres bosch daer aen palende gekocht eenige weken geleden, ’t welk nu 200 gemeten van ’t hoogste en beste land uitmaekt. Ons reglement is, dat, als wy gezond blyven, Constant den toekomende zomer eens zou na huis komen om ued. allen te zien. Gy moet my vergeven voor myn uitstellen zoo lang van te schryven. Het hoog water en trouwen is er de oorzaek van geweest, doch ik beloof u in ’t toekomende zoo haest ik een brief ontvang aenstonds te antwoorden. Ued. allen, beminde vader, moeder en broeders gezondheid en voors poed wenschende, blyf ik in afwachting van eenen anderen brief, uwe genegene en aengekleefde zoon en broeder, BRUNO SIMOENS.
Perryville, den 15 januari 1854. Zeer beminde ouders, broeders, enz. Wy hebben met groote voldoening uwen brief van den 5 october ontfangen den 13 november laetst. In mynen brief heb ik ued. geschreven dat Constant na St-Louis getrok ken was om de Belgen te bezoeken. Hy heeft eene voyage gedaen over StLouis van omtrent de 4 tot 500 uren en is den 15 september wedergekeert. Chr. Ampe is den 8 november laetst van St-Louis ons komen bezoeken en heeft 8 dagen by ons verbleven. De zaterdag 13 november zyn wy, ik, Constant, Ampe en Van Canneyt naer Perryville gereden om de oude Michiels te gaen bezoeken, Ampe hem niet meer gezien hebbende sedert hy na St-Louis vertrokken was om na Belgie te komen. Des anderdags, zon dag zynde, en met de oude van de kerk afkomende, stapten wy in den post, en nooit geen 5 minuten was uwe geëerde brief toegekomen, den zelve opengetrokken en gelezen hebbende ziende dat gy alle in goede gezondheid waert, zeide Ch. Ampe daer moet een rabotje op geslogen worden (11), toch het is spytig vervoegde hy, dat er van Wambeke niet gezeid en wordt, en ook dat uwe moeder ons al te samen van dezen morgen in de kerk had zien zitten, zy zou beter te vreden zyn. Wy hebben een uitnemende drooge achterzomer en voorwinter gehad; in 4 maenden hebben wy gene regen van bedied gehad en de Mississipi is omtrent de 8 voeten leeger als zy eens
85
geweest is, en sedert 3 weken liggen alle de stombooten op, door gebrek van water in de rivier, ’t welk nog nooit is geweten geweest. Alles is hier aen goede pryzen, ten zy het vleesch; het geld alleenlyk van 10 tot 12 centiemen het pond; peerden en koeijen zyn hier nu ten minsten nog eens zoo duer als ten tyde ik eerst in de streek was. Toen konden melkkoeijen gekocht worden voor 10 dollars en nu is ’t van 20 tot 25. De schoonste peerden die toen van 50 tot 60 dollars verkocht wierden, worden nu gemakkelyker 100 tot 140 verkocht; men zegt dat de reizigers die na California gaen deze dierte uitbrengen. Ik kan van .... niets meer gewaer worden, iets vernemende, zyt zoo goed het my te laten weten als ook van Van Wambeke. Beminde vader, moeder en broeders enz., na ued. alle een gelukkig nieuwjaer na ziel en lichaem gewenscht hebbende, blyven wy met groote achting, Uwe genegene en dienstbereide zoons en broeders, BRUNO SIMOENS. P.S. Ch-Louis Ampe verzoekt ued. met gelegenheid zyne complimenten te doen aen Jan Dhont. Ampe zal in maert by my komen woonen.
Perryville den 19 maert 1854. Beminde ouders, Gisteren was den eersten dag in 4 maenden dat onze brieven met den post afkomen; de rivier heeft te leeg geweest geheel den winter en ik vrees dat wy er zullen voor betalen in de maend mei of juny. Sedert ik deze boovenstaende brief geschreven heb is er weinig nieuws; wy zyn beide wel en gezond, als ook de vrouw en kinderen die my verzoe ken ued. hertelyk voor hen te groeten. In afwachting van ued. nieuws, blyven wy met achting uwe genegene en dienstbereide zoons en broeders. BRUNO SIMOENS.
86
6. EEN GELUKKIGE WERKMAN. Het verhaal van Joseph Vermeulen en zijn vrouw Natalia Soenen is totaal verschillend van de 2 voorgaande. Zij kunnen wellicht als voorbeeld gelden voor de belevenissen van de doorsnee Vlaamse emigrant. Ze waren gewone werklieden (landwerker), die het waagden om te huwen op een ogenblik dat de grote crisis nauwelijks voorbij was en de naweeën zich nog volop heten gelden. Veel hoop op vast werk hadden zij niet. Voor hen is Amerika dan ook een paradijs. Werkgelegenheid is er in over vloed. Vermeulen verandert dan ook voortdurend van werk. Hij kan het zich permitteren om ontslag te nemen. Hij is toch zeker om snel een andere job te vinden. De verdiensten zijn bovendien veel beter dan in eigen land, zelfs al liggen de prijzen veel hoger. Vermeulen wordt niet rijk, maar verwerft wel een levens standaard die hij in eigen land nooit had kunnen bereiken. De enige schaduw op zijn geluk is, net als in het geval van Simaeys, dat zijn ouders en schoonouders hem niet lijken te geloven en niet naar Amerika willen komen.
De Thieltenaer, XII, 06.08.1854 BRIEVEN Uit Amerika, van Vlaemsche Landverhuizers. Vermeulen, Joseph en Soenen, Nathalia, waren werklieden te Hooglede. Zy trouwden tesamen in den nog jeugdigen ouderdom van 24 jaer. Hunne ouders, van wederkanten, waren nog in ’t leven. Zy waren getuigen en deelgenoten geweest van voorspoediger tyden. Zy zagen het huwelyk van hunne kinderen met geene schoone oog omdat zy de armoede, den publieken disch in ’t oog hadden; De armoede! den publieken disch!.. Dit denk beeld griefde hun het hert omdat zy onder de leden hunner familie, — eene oude vlaemsche deftige familie — nog welstellende landlieden telden. Luttel tyd na hun huwelyk, kwam dat zelfde denkbeeld: armoede! publieken disch ! het hert grieven der jeugdige echtelingen en daer zy eergierig, werkzaem en moedig waren, en daerby kloeke handen hadden om te werken, aen een lastig werk gewend waren, namen zy den 5 november 1851, het besluit naer Noord-Amerika te vertrekken. Wy deelen hierna de drie laetste brieven mede die zy uit St.-Louis geschreven hebben :
87
I.
Zeer beminde Vader en Moeder, Wy hebben vernomen uit den brief die Carolus laetst geschreven heeft, dat gy geern den inhoud zoude geweten hebben hoe het hier in het land ging. Nu wil ik u alles laten weten, hoeveel de boeren hier moeten pachten, en hoe zy hun bestaen hier uitmaken. Voor eerst kunt gy eene goede hof stede koopen voor 5 honderd dollars. Een dollar doet 5 fr. 25 centiemen; daer voor kunt gy eene hofstede koopen van 50 tot 60 gemete, maer dat en is by de stad van Sint Louis niet; gy moet daer vooren 3 of 4 uren verder in het land gaen, en gy kunt er eene pachten van honderd en veertig gemete, voor honderd en dertig dollar, waer Petrus Van Klooster gewoond heeft, dat en is maer een ure van de stad, hy heeft nu eene gekocht van 25 gemete. Ik hebbe gehoord dat is maer eene uer van de stad Sint Louis. Nu wil ik u laten weten welke vruchten de boeren in America planten en zaeijen : schoon tarwe en haver, veel turksch koorn en veel pataten; geen koolzaed, geen vlas, geene rogge. Zy houden van 80 tot 100 zwyns en vele koeijen; zy laten dat al in de bosschen loopen; de beesten loopen daer zoo vet en zoo schoone dat wy nog nooit geen schooner gezien en hebben. Zy maken hun meeste geld van de beesten en hunne pataters; zy en moeten geene lasten betalen; zy en moeten hun land niet vetten. Voor u vader en moeder is het goed om naer America te komen, vooreerst gy en moet geene dienstboden hebben; gy hebt vele kinderen; maer die welke dienstboden moeten houden in Ame rica zyn de slechtste; zy moeten tien dollars te maende geven als zy een wil len hebben. Joannes Maes woont by Petrus Van Clooster, en hy wint daer 52 francs 1/2 te maende, en hy moet niet anders doen byna als naer de markt komen en met de peerden werken; my dunkt klaerder geschrift en kan ik er u niet meer van geven. Schryft ons nu aenstonds eenen brief als gy het gedacht hebt van te komen, en als gy schryft gy moet hetzelfde adres op den brief zetten gelyk het op vader Vermeulens brief stond; dan zal hy goed te regt komen, want wy verlangen van u eenen brief te ontvangen; wy en peizen niet anders of dat gy in korte jaren zult by ons zyn; welke eene vreugd en ware het niet voor ons ued. te zien tot ons komen ! Gy zoudt alle gelukkig zyn. Nu wil ik u zeggen wat ik al verdiene met in den steenoven te werken, ik verdien een dollar met zes uren te werken, als gy nu eens denkt dat ik meer verdiene met zes uren te werken, als met eene geheele weke te werken by u, daer uit kunt gy wel besluiten dat wy nooit meer en zouden willen wederkeeren. Om daer te blyven hadden wy hard moeten werken om aen den kost te geraken, en nu moet Nathalia, myne vrouw, niet werken. Zy wilde nog wat wasschen voor de menschen, maer ik en wilde het niet hebben, ik zeide : ik verdiene geld genoeg. Nu is Nathalia in denzelfden staet gelyk wy u verlaten hebben. Nu de complimenten aen
88
geheel de familie en aen al onze goede vrienden en goede kennissen; wy wenschen u en hun alle geluk en zegen; hier mede sluit ik mynen brief en blyf in afwachting, van ul. het zelfde te ontvangen zoo haest het mogelyk is. Gedaen te Sint Louis 1853. JOSEPHUS VERMEULEN. NATHALIA SOENEN.
II. Zeer lieve ouders, broeders, zusters en geheel de familie; Het is voor den derden keer dat wy u schryven, hetgeen ons grootelyks verwondert is dat wy van u geene antwoorde weder en krygen. Wy denken dat het is dat uwe brieven niet teregt gekomen zyn, maer als gy nu schryft laet het adres zetten gelyk op uwen eersten brief, dan zal hy wel teregt komen; en schryft ons nu zoo haest als het mogelyk is als gy het gedacht nog hebt van naer Amerika te komen; want indien wy wisten van geene van onze ouders, broeders of zusters meer te zien, wy en zouden niet meer in de stad van Sint Louis zyn, want wy hebben nog het gedacht van naer Californie te gaen, en myne vrouw Nathalia zou nog liever gaen als ik; gy zult wel zeggen waervoor wilt gy zoo verre gaen, als gy nu zoo veel geld kunt verdienen ? Ja, het is waer, ik verdien nu veel geld; ik verdiene nu alle dagen eenen dollar met vyf uren te werken; en als ik eenen geheelen dag wil werken kan ik tot 10 francs 1/2 verdienen. Nu wil ik u nog zeggen hoe wy dezen win ter overgebragt hebben. Ik heb dry weken ziek geweest en ik was zelfs zoo slecht dat zy om den pastoor gingen. Ik meende des anderdag niet meer te leven. De doctor kwam drymael op eenen dag, en eiken keer dat hy kwam kost het ons eenen dollar; ik en mogt niet anders eten en drinken dan wyn en citroen en op korte dagen wierd ik beter, en ik kreeg myne gezondheid weder. Ik wil u zeggen waervan ik de ziekte gekregen heb. Ik hebbe veer tien dagen in eene fabriek gevrocht van lood en de doctor zeide my dat het van het stof van dat lood was; dan heb ik niet meer willen werken in vier maend en ik heb nu van alle werken gedaen; ik heb op stoomboten geweest als matroos, daer verdiende ik vijf-en-dertig dollars te maende, maer wy moesten byna geheele nachten werken en des zondags konden wy geene mis hooren, en daerom wilde ik daer niet blyven; dan ben ik gaen werken in eene fabriek daer wy vitriool maekten; daer verdiende ik een dollar op eenen dag; maer ik moest geheel den dag werken, van ’s morgens om zes uren tot ’s avonds om zes uren; daer had ik het geheel gemakkelyk; ik moest niets anders doen dan wegen en cyferen en goed uitzenden voor den
baes; en hy leerde my engelsch lezen en schryven; daer by, had ik er een jaer in gebleven, ik had zoo goed myn engelsch gesproken als myn vlaemsch, maer ik wilde in den zomer niet werken, het was my veel te warm. Nu werk ik in den steenoven; daer verdien ik een dollar met vyf uren te werken. Nu zeggen wy menigmael vaerwel aen België. Viva America! Laet de arme dutsen maer werken voor 8 stuivers op eenen dag (1), daer zy hier op eene uer zoo veel kunnen winnen ! Nu zyn wy zoo wel en hebben alles in overvloed. Wy zyn alle dagen ter kermis : vleesch en eijeren en alles wat wy kunnen peizen hebben wy alle dagen. Wy hebben geen bruin brood meer gezien sedert dat wy u verlaten hebben. Hadden wy in België moeten blyven het had ook alzoo niet gegaan met ons. Daerom, ouders altegaer, ziet naer geen geld of goed als uwe kinderen willen trou wen. Verbied het hun niet, want het is God die alles voorziet. Gy zult wel zeggen : papier is gewillig; zy kunnen schryven wat zy willen. Indien het ggen waar is dat ik schryve dat de Heer my straffe, en vraeg het aen Joannes Plankaert van Rumbeke die met ons naer America gekomen is; die heeft nu het gedacht van weder te keeren; hy zal u zeggen wat wy verdienen en hoe wy het maken in de stad Saint-Louis. O welke eene vreugd en ware het niet voor ons, indien wy u allen zagen tot ons komen, en gy zoudt alle gelukkig zyn. Als gy nu schryft dat gy het gedacht hebt van te komen, dan wil ik u eenen brief schrijven langs waer gy moet komen, en wat gy moet mede brengen voor het meeste profyt; en als gy schryft dat gy het gedacht niet hebt van te komen, dan wil ik tot u komen en het u mondeling zeggen hoe gy het kunt maken en wat er te winnen is. Ik wil in korte jaren u alle nog zien, als God my de gezondheid laet. Maer als ik tot u komen t’en is niet om by u te blyven; het is maer voor eene speelreis wy weten het, onze fami lie zyn al wel en welhebbende menschen, en indien er een zeide wilt gy in myne plaets zyn en ik in de uwe, ik zou er u voor bedanken; want wy zyn nu zoo wel en hebben zoo veel plezier; wy zyn alle dry zeer gezond; ons kind loopt al lang alleen; het is gildig (2) en snel. Daer by wy zouden het aen God niet anders vragen als wy zyn. Zeer beminde vader, moeder, broe der en zusters, wy wenschen u alle een gelukkig nieuwjaer en geheel de familie wy u en hun alle geluk en zegen en voorspoed. Hier mede sluit ik mynen brief en blyf in afwachting van ued. hetzelve te ontvangen zoohaest het mogelyk is. Gedaen te Saint-Louis ten jare 1853, den 1 mei. JOSEPHUS VERMEULEN. NATHALIA SOENEN.
(1) 1 stuiver was ± 9 centiemen. Het dagloon was dus slechts ± 70 centiemen. Dit is wel een bijzonder groot verschil met Vermeulens situatie: tot 10,5 fr. per dag. (2) Gildig : groot en sterk.
90
III.
Zeer lieve ouders, broeders en zusters, Wy hebben uwen brief van den 5 january ontvangen en in denzelven met vreugd gezien dat gy allen gezond waert. Wy zouden aenstonds weder geschreven hebben, maer dit was onmogelyk. Ziet hier de reden waerom wy zoo lang gewacht hebben van te antwoorden. Als wy uwen brief ont vangen hebben begon het hier te vriezen; de rivier heeft 2 maenden toegevrozen geweest en de vuerschepen konden niet varen. Zy reden over de rivier met peerden en wagens en het was byna van geen menschen geweten dat het zoo hard gevrozen was, en onze brief kon niet vertrekken. Wy laten u weten dat wy een zoon gekocht hebben die kloek en gezond is, maer hy heeft ons veel geld gekost. Voor zulke dingen weten de doctors wel wat vragen. Het heeft ons 85 francs gekost, maer wy geven om dat geld niet. Nathalia myne vrouw is nu wederom gezond en wy al te samen. Het kind is den 28 february geboren en het heeft voor peter P. Geeraerd en meter Maria Tans, beide Belgen: zyn naem is Henricus Joannes. Wy heb ben ook nog een weinig gewacht van te schrijven om u dat nieuws te mogen aenkondigen, en wy hopen dat gy het ons zult vergeven. Nu ga ik u zeggen waerin dat myn werk bestaet : ik heb op het land gevrocht tot dat het begon te vriezen en won 5 fr. per dag. Dan heb ik in 2 maenden niets gedaen. Ik ben toen op een vuerschip gegaen en daer 40 dollars per maend en de kost gewonnen, maer ik ben er slechts 16 dagen gebleven, ik wilde alzoo niet afgescheiden van myne vrouw en kinderen leven en des zondags kon ik geene mis hooren; vrydag en zaterdag moesten wy vleesch eten en waren somtyds 200 uren van huis. Ik ga binnen twee dagen in den steenoven werken voor zes maenden, daer zal ik 26 tot 28 dollars te maende winnen en ik moet er maer 6 uren op een dag werken. Gy zult my misschien met gelooven en nochtans hetgeen ik u schryf is de waerheid. Ik wil u niet bedriegen, ouders van wederkanten, gy zult er nog beter van overtuigd zyn als myn broeder Petrus u van dezen zomer zal komen bezoeken. Hy zal u schrijven gelyk ik het gedaen heb. Lieve broeder, wacht niet lang meer van te komen, als moeder er in toestemd. Verlaet dat arm land, waer alles zoo duer is en geen geld te winnen is. Wy zyn uitnemend verlangend te weten wat nummer Désiré heeft getrokken. Wy hopen dat het een goede is. Schryft ons over al dat. Lieve vader Soenen en moeder, en familie, wy zyn verwonderd en miskontent van geene antwoord te krygen op de menigvuldige brieven die wy u geschreven heb ben; misschien zyn uwe brieven niet teregt gekomen, of is het dat wy u wat misdaen hebben, vergeef het ons en schryft ons toch haest wederom. Zet hetzelve adres als myn broeder Carolus op uwe brieven. Wy verlangen zoodanig hoe het is met geheel onze familie en byzonderlyk myne vrouw
91
die in zoo lang van u niet en heeft gehoord, ten zy eenige woorden die mynen broeder in zynen brief gesteken heeft. Wy vergeten u niet, lieve familie van wederkanten, en wy hopen dat gy ons ook met en zult verge ten. Zien wy malkander in dit leven niet meer, laet ons bidden opdat wy voor eeuwig malkaer in den hemel wedervinden. Ik hoop nochtans u alle te zien binnen korte jaren; ik wil toch geheel de familie nog eens bezoeken als God my de gezondheid laet. Schryft ons nu weder hoe het met u allen gaet en als gy nog van gedacht zyt van naer America te komen. Wy hebben gehoord dat het in Belgen zoo slecht gaet en dat alles zoo duer is; ik heb ook gelezen in eene engelsche gazet dat de tarwe in Parys den 8 maert 90 franks verkocht is geweest. Als gy my schryft, spreekt wat van alles. Als gy het gedacht hebt van naer Amerika te komen, en dat gy my niet geloofd, laet Petrus of Charles mede komen als myn broeder Petrus komt. Dan zul len zy het ook schryven hoe het is, en als het hun niet aenstaet geeft ik hun geld om weder te keeren. Ik raed aen al die naer America komen van langs New-Orleans te komen. Gy, Petrus, zegt dat gy het gedacht hebt van met een vuerschip te komen; gy moet langs New-Orleans komen, en ik denk niet dat er vuerschepen langs daer gaen, en nochtans het zou u byna zoo veel kosten om van New-York naer St-Louis te komen, als gy betaeld hebt om van Belgen naer New-York te varen. Hier mede sluit ik mynen brief en blyf in afwachting van ul. hetzelve zoo haest als het mogelyk is. Gedaan te St-Louis, in de stad (3) Missouri, den 28 maert 1854. JOSEPHUS VERMEULEN. NATHALIA SOENEN.
(3) Uiteraard moet dit «staat» zijn.
7. EEN RIJKE EMIGRANTENFAMILIE. Niet alle emigranten waagden het avontuur uit armoede. Het fortuin van de familie Deceunmck uit Oostnieuwkerk werd op 80 à 100.000 frank geschat. Ook andere familieleden gaan mee. Zij gaan echter niet op avontuur. Zoon Charles-Louis De Ceuninck was immers pastoor in Grand-Rapids (Michigan), terwijl ook zijn broer Petrus in 1851 als priester naar Amerika trok. Dezen zullen wellicht enkele goede boer derijen gekocht hebben, zodat de families dadelijk aan de slag konden. Het risico was dus bijzonder klein. Alleen de overtocht van de 2 bejaarde ouders (70 en 68 jaar) was nogal hache lijk. Het zou ons echter met verwonderen indien ze lste klas gereisd hebben. Het huwelijk van Ferdinand De Ceuninck is wellicht door bemiddeling van de pastoor gebeurd. Uit de diverse brieven van deze groep emigranten neem ik slechts een klein stukje op.
De Thieltenaer, XII, 27.07.1854 (...)
Ferdinand De Ceuninck heeft den huwelyken staet aenveerd. Hy heeft eene fortuin gedaen van vyftig duizend dollars; het is al edel-, dom hy en weet niet wat hy maekt, hy kan niet goed spreken met zyne vrouw. De vader heeft twee stoombooten in de rivier. Onze hofstede staet langs de rivier en Ferdinand’s hofstede ook. Wy zyn gelukkig gehaefd. Den 20 october zyn wy in New-York aengekomen en wy hebben daer 8 dagen verbleven. Wy hebben geheel de stad doorwandeld en straeten gezien van 3 tot 4 duizend voet lang die bebouwd waren, al wederkanten in marmer van 9 stagiën hoog. In geheel het midden van de stad ligt de yzere weg (1) om het volk te vervoeren van den eenen kant van de stad tot den anderen; er liggen 4 tot 5 wagons aen malkaer met 4peerden aen, daer zyn ontelbaer gelyk of zy malkaer kruissen; daer ryden de andere rytuigen, wagens en traemkarren zoo dik dat men geene straten kan tweerschen zonder 10 minuten te moeten blyven staen. Dit zal de schoonste en de meeste stad worden die in de wereld kan bestaen; het is de grootste en schoonste zeehave die in de wereld kan bestaen; er liggen meer dan 2.000 schepen, en deze have ligt omtrent rond geheel de stad. Het was nog in de maend van de expositie, en de wonderheden die wy daer gezien hebben zyn onbeschryfbaer. Alles wat kan van menschen’s handen gemaekt worden was daer te zien. Wy hebben ook de expositie van beesten gezien : daer hebben wy ossen van 5000 pond gezien en mager ossen van 3.000 pond : peerden gezien van 3 tot 4 duizend franks, hengsten van 1.200 (1) Paardentram.
93
dollars en zwyns van 900 pond (2). Al de andere dingen zyn onbeschryfbaer. Bruno De Ceuninck heeft eene expositie te Brugge gezien, maer hy zeide dat het er niet mogt aen vergeleken worden. (...)
P. DE VRIENDT.
(2) De hele brief van De Vriendt is doorspekt met overdrijvingen. Ossen van 2.250 kg en zwijnen van 400 kg lijken nogal onwaarschijnlijk. Daarom ook dienen we de opgave van de rijkdom van Ferdinands vrouw met een flinke korrel zout te nemen. Toch mogen we wel aannemen dat zij zeer rijk was. Ook de andere gegevens (lengte van de straten, drukte van verkeer, enz.) zijn wellicht fel overtrokken.
94
8. VLAAMSE NEDERZETTINGEN IN ENGELAND EN AMERIKA Een familiekundige bijdrage F. Depoorter In de leeszaal van het rijksarchief te Gent staan de twee delen van het onvolprezen werk van de oud-archivaris, A. VAN LOKEREN : Chartes et documents de l’abbaye de Saint-Pierre à Gand, uitgegeven te Gent in 1867. Deze machtige abdij, gesticht door de H. Amandus op de Blandinusberg bij de Schelde, werd door koningen en feodale heren begunstigd met uitge strekte bezittingen, o.a. te Tielt met de St.-Pieterskerk. In 918 schonk Elstrude, gravin van Vlaanderen en dochter van de Engelse koning, de moerassige gronden te Greenwich, Lewisham en Greenwich ten zuiden van Londen aan die Gentse abdij, die ze ontgon tot weilanden. De namen Groenwijk en Wolwijk herinneren aan het beschavingswerk, dat onze voorouders daar hebben tot stand gebracht, tot aan de verbeurdver klaring van de kerkelijke goederen toen het Anglikanisme opkwam : Lewisham was toen nog Lievesham. De opsteller van onze stamboom, Baziel De Poorter (Vinkt 1852-1933), wist te vertellen dat drie gebroeders De Poorter, wagenmakers van stiel, toen met de verbannen Gentse monniken terug meegekomen zijn. Met één van hen begon hij zijn stamboom en schreef: «Guillelmus De Poorter, geboren te Lievesham omtrent 1590». Ik heb nooit kunnen vinden waarop hij zich juist steunde. Wel spreekt onze familitraditie zo ... Ten slotte heb ik opsporingen gedaan in het rijksarchief te Londen, het beroemde Record Office in de Chancellery Lane. Hier zei men dat bijna al de bevolkingsre gisters uit die tijden in de vlammen waren opgegaan door de grote brand van Londen. Maar ik kreeg ter inzage een pak lijsten van de tiendenbetalers van Lewisham en hierin zag ik dat de naam nog niet verengelst was. Er stond in die stukken nog «Lievesham», dus het heem van de mensen van de Lieve, het riviertje van Gent. Men gaf mij de raad verder te zoeken in het archief te Maidstone, de hoofdstad van het oude graafschap Kent, waartoe Lewisham vroeger behoorde. Welnu dit heeft een Amerikaans familielid, Ralph De Porter, laten doen door een «accredited genealogist» van Cedar Falls, Iowa, met name Diana Collier. Feitelijk heeft zij daar gevonden wat ik had moeten zoeken : nl. een doopregister van Lewisham uit de jaren 1580-1590, waarin zij de doopakte aantrof van Guillelmus De Poorter, geboren te Lewisham op 2 augustus 1589, zoon van Guillelmus De Poorter en van Elisabeth Gaul, beiden van Gent. Jammer dat Ralph deze inlichting slechts vernomen heeft na de publicatie van zijn genealogisch werk : «THE DE POORTER FAMILY TREE AN D ITS ROOTS» (eigen beheer Ralph De Porter, 355- 12th Avenue, Moline, Illinois 61265). Dit heeft hij gepubli ceerd ter gelegenheid van zijn gouden huwelijksjubileum en op ruststelling als consul te Moline. Een oud Nederlands lied zegt : «Hij die wat worden wil, wel hij zit niet stil... Hij trekt het zeegat uit».
95
N A A R
A M E R IK A
Onze gemeenschappelijke betovergrootvader, Jean-Baptist De Poorter, bleef ook niet zitten op het ouderlijk goed Ottergem te Zwijnaarde, hoe wel zijn broer monnik was van de St. Pietersabdij, eigenares van het goed. Met vrouw en kinderen verhuisde hij naar Dentergem en was niet bevreesd in de troebele tijd van 1800 het burgemeesterschap aldaar te aanvaarden tot 1808, toen hij met een dochter verhuisde naar Ruiselede. Drie van zijn twaalf kinderen hebben afstammelingen in Amerika: Pieter die trouwde met Constantine Opsomer en ging boeren naar Aarsele. Johannes, die trouwde met Philippina Van Overbeke van Kanegem en ging boeren op het Gistelgoed te Emelgem en Eugenia, die trouwde met François Devenijn, landbouwers te Dentergem en grootouders van de Desplenters die naar Amerika uitweken. Over de Belgische uitwijkelingen naar Amerika heeft de scheutist André Verthé, in zijn omvangrijk driedelig werk : VLAANDEREN IN DE WERELD, Brussel 1972, een statistiek opgemaakt. Van 1841 tot 1850 (onze hongerjaren) waren er reeds 5074. Aangetrokken door de goedkope goede gronden die in de Middle-West beschikbaar werden voor ontginning, weken er steeds meer naar ginds uit, bijna allen Vlamingen. Van 1891 tot 1900 waren er 18.167, en van 1901 tot 1910 werd het een ware volksverhui zing : 41.635. Velen kwamen uit de streek van Eeklo, Deinze en Tielt. Na de eerste wereldoorlog werd de immigratie zeer streng beperkt. Over de eerste «settlers» schrijft Ralph De Porter in zijn geciteerd werk op p. 39 : «Ze maakten «sod houses» van graszoden met klei beplakt. «Nebraska marmor» noemden ze dat! Goed tegen de droge zomerhitte en de strenge win terkoude ! In de open haard brande men droge stengels en «prairie coal», leuke naam voor gedroogde koedrek of «buffalo chips» ! En om de sterke ammomakgeur ietwat te parfumeren strooide men korrels graan op het vuur». Door de geweldige uitbreiding van de tarweteelt, dank zij de ver maarde ploegen en weldra ook «harvesters» van de expansieve firma Deere & Co te Moline, die veel Vlamingen te werk stelde, stortten de graanprij zen ineen, wat zijn weerslag had op onze landbouw en nog meer boeren van bij ons dwong uit te wijken. Gelukkig hebben Vlaamse en Amerikaanse priesters die landverhuizing weten te begeleiden. Mgr. Petrus-Paulus Lefevere (Roeselare 1804 - Detroit 1869) was reeds in 1828 als missionaris-Lazarist vertrokken om de katholie ken die in Missouri, Illinois en Iowa ver verspreid woonden, te helpen. In 1841 kwam hij naar ons land terug om jonge priesters te vragen voor de Noordamerikaanse missie. De missionarissen Foulon en Vanden Driessche trokken met hem mee. In hetzelfde jaar werd hij benoemd tot hulpbis schop en administrator van het bisdom Detroit. In 1857 werd mede door zijn toedoen het Amerikaanse Seminarie te Leuven opgericht. In 1867 hield hij in het Seminarie te Brugge nog eens een pleidooi om jonge helpers te
96
bekomen. Zo is Cornélius Maes (Kortrijk, 1846-Covington, Kentucky 1915) naar Detroit vertrokken; reeds in 1885 werd hij tot bisschop van Covington gewijd (1). Zo heeft de geniale organisator Father Julms Devos, geboren te Ingooigem in 1848, na zijn opleiding in het Amerikaans Seminarie zich ten dienste van de Belgen in de V.S. beschikbaar gesteld in 1883. Spoedig werd hij benoemd tot pastoor van Ghent in Minnesota en weldra werd hij aan gesteld om in Chicago een Vlaamse parochie uit te bouwen. Door zijn toe doen werden irrigatiekanalen aangelegd en bekwam hij van de regering de oprichting van de UN IO N PACIFIC RAILROAD, voor de uitvoer van de geweldige hoeveelheid graan uit de Middle-West. Hij liet ook boomgaar den en boomkwekerijen aanleggen, stichtte scholen en kerken en vond nog de tijd om een uitgebreid historisch werk te schrijven, opdat de inwijkelin gen de oude bakermat niet zouden vergeten : «FIFTEEN H UNDRED YEARS OF EUROPE». De wortels «the roots» zijn belangrijk vooral voor een nieuwe wereld ! Father Devos was de oom van Camilius De Poorter, die met zijn vrouw Indalie David in 1899 van Oostrozebeke uitweek naar de vruchtbare grond van Nebraska. Maar reeds in 1888 was een andere kleinzoon van Johannes De Poorter uit Emelgem, nl. Alberic De Poorter met zijn vrouw', Elodie van Hecke, beiden van Poeke, naar de V.S. uitgeweken mede onder invloed van Father J. Devos. Flier zullen ze twaalf kinderen grootbrengen, waaron der Ralph, geboren te Moline 15 januari 1904, de achtste was. Bij de inwij king had men op de burgerstand een O laten vallen, zodat de familienaam De Porter werd. Alberics vader, Ivo De Poorter, liet na de dood van zijn vrouw zijn boer derij met steenbakkerij te Poeke achter, en kwam met de meeste kinderen in 1890 ook over naar de streek van Moline, waar ze zich toelegden op de landbouw. Alphonse studeerde echter nog aan het Amerikaans Seminarie te Leuven, maar volgde onmiddellijk na zijn priesterwijding in 1896, samen met zijn broer Alois en nog twee zusters. Een andere belangrijke pastoor van de Vlamingen wras J.B. Ceulemans, geboren op de hoeve van zijn vader te Hever-bij-Leuven (2). In 1906 (1) Dr. J. DE SMET, een onuitgegeven brief van Mgr. P.P. Lefevere, Bisschop van Zela en admi nistrator van bet bisdom Detroit, 3 november 1841. Dit is verschenen in het ALBUM JOSEPH DELBAERE, onder redactie van Dr. Michiel DE BRUYNE, uitgegeven door het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde en Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Roeselare en Ommeland, Rumbeke 1968. In die brief tot zijn zusters te Roeselare vertelt Mgr. Lefevere zijn bewogen zeereis die 76 dagen duurde met eerst een botsing en daarna stormweer dat twee dagen en nachten aanhield. Van Vlissingen naar New-York. (2) Gaston-Pieter BAERT, Vlamingen te Mohne, Illinois U.S.A. Hasselt 1966. Van dezelfde auteur twee artikels in BIEKORF : *Uitwijking naar Amerika uit de streek van Tielt 19051910», Brugge 1956, pp. 200-210 en 231-240; alsook: «Westvlaamse Amerikanen te Moline», BIEKORF 1957, pp. 179-183.
97
stichtte hij vooral voor de Vlamingen te Moline de H.-Hartparochie met uitgebreid onderwijs en een kerk, waarvan Kard. Mercier de eerste steen kwam leggen. De eerste honderd stichtende leden waren bijna allen Vla mingen. Onder hen vinden wij Alberic De Porter. De voorzitter van de kerkfabriek was Ed. Coryn, een landbouwerszoon uit Lotenhulle. Zijn ondernemende geest heeft niet alleen hemzelf rijk gemaakt, eerst in dienst van de ploegenfabriek Deere & Co, daarna in een bloeiende kruidenierszaak en in de firma «Incandescent Lamp Co», ook nog in de «Moline national Bank». Hij stelde zijn rijke gaven ook ten dienste van zijn volksgenoten. Samen met pastoor Ceulemans stichtte hij de Vlaamse «GAZETTE VAN MOLINE», waarvan de 44 jaargangen bewaard worden in de «Printing Co», bij de uitgever Arthur Van Lancker. In 1940 echter werd de krant versmolten met het ander Vlaams weekblad «DE GAZETTE VAN DETROIT». Ed. Coryn was in 1914 tot postmees ter benoemd en in 1919 tot Belgisch onderconsul. Voor mij ligt thans het nummer 56 van 4 december 1975, jaargang LXI, van «DE GAZETTE VAN DETROIT, THE ONLY BELGIAN NEWSPA-
PER IN AMERICA, publiced weekly by Belgian Publisking Co., Ine. - 15527 E. WARREN, DETROIT, MICHIGAN 48224». De tekst is bijna volledig in het Nederlands. Bij het eerste artikel, ondertekend door René De Langhe, staat de afbeelding van de Tieltse Halletoren en het schild van Tielt, dat door de drie sleutels herinnert aan de stichting door de St.-Pietersabdij van Gent. Dit artikel begint aldus : «TIELT - Begin oktober werd een aanvang genomen met het bouwen van een nieuw ziekenhuis van 258 bedden op de grond tussen het huidige ziekenhuis, de ringlaan en de Bruggestraat...». De volledige afwerking van het project zal ongeveer vijf jaar in beslag nemen. De prijs beloopt 194.532.675 fr. plus B.T.W. Een ander artikel op de front pagina draagt als titel: «FLEMISH CHRISTMAS SONG»: «Door de liefde wilt ontwekken, enz. met refr. Vrede !» Daaronder de Engelse vertaling en de muziek. Maar de hoofdbrok in het midden van de eerste bladzijde luidt : «WIEG VAN DE VLAAMSE BEWEGING» met de historiek van «De grote storing» van de beginnende Blauwvoeterie en de gekende foto van de wonderklas met Albrecht Rodenbach, een eeuw geleden te Roeselare». (Uittreksel uit het wekelijks NIEUWS)».. De meeste advertenties zijn ech ter is het Engels : wel een bewijs dat onze Vlamingen ginds volledig geïnte greerd waren in het Amerikaans maatschappelijk leven en beter Engels verstonden dan Nederlands. In HET WEKELIJKS NIEUWS van 16 juli 1976 vertelt Pater Karei Denys van Roeselare, pastoor van de O.L. Vrouwparochie van Detroit en na de dood van Richard Corteville, samen met Leon Buysse en Godelieve Van Reybroucke-Castelein mederedacteur van DE GAZETTE : «Sedert 1975 worden kursussen Nederlands ingericht, waarvoor 90 gegadigden zich lieten inschrijven. Zij leren er lezen en zingen, maar ook volksdansen en een kulturele happening vinden zij reuze. Voor de nabije toekomst staat
98
een nieuw initiatief op het getouw : opzoekingen met het oog op het samenstellen van de eigen kwartierstaten (stamboek)». Hierbij moet vermeld worden, dat Madeleine van Hollebeke, de eerste vrouw van Jules Van Maele uit Pittem, een afstammeling van Pieter De Poorter uit Aarsele, secretaresse was van DE GAZETTE VAN MOLINE, toen ze met hem in 1925 trouwde. Zij was een dochter van Victor Van Hollebeke, uit Wingene, die in Moline een boerderij en broeierij uitbaatte. Haar familie heeft Amerikaanse zin voor big business naar onze streek meegebracht en te Roeselare langs de vaart de gekende fabriek «De Hanekop» opgebouwd. Jules Van Maele heeft zijn huwelijk laten inzegenen door Father J. Devos, in zijn kerk van St.-Jan Berchmans te Chicago. Hier had hij goed betaald werk gevonden in de autoconstructie, mede dank zij zijn oom, Adiel Van Dorpe uit Pittem, dus ook al een afstammeling van Pieter De Poorter. In de streek van Michigan heeft hij een twintigtal nako melingen. Ralph De Porter schrijft, dat Detroit de stad is met het hoogste aantal Belgen, terwijl Chicago op de tweede plaats komt en Moline op de derde. Deze heeft echter slechts 50.000 inwoners; doch samen met East Moline, Rock Island en Davenport is het toch een agglomeratie van 350.000 inw. Keren we nu terug naar zijn oom, Father Alphonse De Poorter, geboren op 2 augustus 1872 op de hoeve van zijn vader Ivo, te Poeke in de Kanegemstraat. Hij was de elfde van twaalf kinderen. Na zijn humaniora in het col lege te Tielt en een paar seminariejaren te Brugge ging hij zich ook in het Amerikaans Seminarie te Leuven voorbereiden op het apostolaat in de nieuwe wereld. Hij stelde zich ter beschikking van Mgr. Spalding, bisschop van Peoria, die hem gelastte met priesterwerk bij de Belgen in Illinois. In 1900 benoemde hij hem tot pastoor van de pas opgerichte kerk van St. Anthony te Atkinson. Anthony Bouwhuis had de grond geschonken en Father De Poorter kon spoedig al de schulden delgen. Zijn levenswerk was de St.-Anthony’s school. Hij was tegelijk bouwheer, directeur en leraar. Als pastoor bezocht hij al zijn parochianen hoe ver ook op zijn vurig paard Damper. Zijn zuster Emma zorgde voor het huishouden en het secreta riaat. Zij zal dit ook doen voor Father J. Devos na de vroegtijdige dood van haar broer. Ongelukkiglijk won een collega een auto in een tombola en ... ze moesten samen toch eens een ritje ondernemen. Het liep slecht af : hij overleed aan zijn verwondingen op 22 maart 1909, nog geen 37 jaar oud. Heel de Belgische nederzetting rouwde. DE GAZETTE VAN MOLINE van 2 april 1909 beschrijft uitvoerig de rouwplechtigheid : er waren 47 priesters aanwezig. Niet een vierde van de aanwezigen geraakte binnen; maar vóór de kerk werd ook een rouwdienst opgedragen, waaraan een duizendtal mensen deelnamen. De bisschop van Peoria sprak de lijkrede uit in het Engels en Father J. Devos in het «Vlaams» : vijf bladzijden in folio in het stamboek van Baziel De Poorter ! Slechts twee zinsneden : «De Belgische en Hollandse missionarissen in Amerika zijn gekend door hunne werkzaam-
99
Ralph De Porter, ° 1905. Uit Ons Doomkerke, 16e jg., 1, febr. 1971.
heid en hunnen ijver en de mannen van Leuven (het Amerikaans Semina rie) zijn door de bisschoppen gezocht, omdat zij zo wel gereed zijn voor het leven van den zendeling. Zij gaan naar de nieuwste bisdommen, zij aan vaarden er de moeilijkste plaatsen en zij werken totdat zij er goed, ja zeker, de beste plaatsen van de streke van maken...». Father De Poorter ligt begraven op het kerkhof te Atkinson en naast hem ligt zijn vader, Ivo, die op 79-jarige leeftijd in 1906 overleed op de hoeve van zijn zoon Alois. Deze was 94 toen hij in 1969 overleed. Alberic DePorter, Ralphs vader, is ook te Moline overleden in 1942. Hij was 82 jaar, maar was wel de oudste en Alois de jongste. Medard heeft ook geboerd in Amerika, maar nadat zijn enige zoon door een ongeval om het leven was gekomen, is Medard met zijn vrouw Maria Feys en twee dochters in 1913 naar ons land teruggekeerd. Hij overleed te Wingene in 1950. Van Ivo De Poorter zijn er in Amerika 185 nakomelingen. De twaalf kinderen (ja, opnieuw twaalf !) van Alberic DePorter en van Elodie Van Hecke zijn : 1/ Helen “Moline, klein gestoren; 2 / Hary “Moline 1892, + Moline 1972, ongehuwd; 3 / Philippine “Spalding 1895, +Chicago 1948, verpleegster; 4 / Joseph “Spalding 1895, machinist in het arsenaal van Rock Island, huwde met Margaret Schatteman, op rust in Moline, 4 kinderen en 13 kleinkinderen; 5/ George “Spalding 1898, gehuwd met Alice Dewaele, boerde dicht bij Milan, + 1970, 8 kinderen en 44 kleinkinderen, meest in de landbouw en openbare diensten; 6 / Alice “Spalding 1899, huwde met Joseph Meersman van Moline, die meestergast was bij de firma Deere Harvester Works. Hun twee oudste kinderen waren Benedictinessen, maar verongelukten in 1966. Er blijven nog twee kinderen en twee kleinkinde ren; 7 / Alphonse als klein kind overleden; 8/ RALPH DePorter “Moline 15.01.1904, studeerde voort als drukkersgast, huwde met Mary Van Vooren, bracht het tot Belgisch consul. Bij zijn ontslag benoemde Koning Boudewijn hem tot Ridder in de Kroonorde. Hij nam tevens ontslag als onder voorzitter van de aanzienlijke Catholic Order of Foresters, in welke hoeda nigheid hij in 1967 een private audiëntie bekwam bij Paus Paulus VI. Heeft één zoon : dokter Louis DePorter, die huwde met een verpleegster uit Chi cago, Patricia Kubinec, ze hebben zes lieve kinderen, waarvan het vierde op nauwelijks achtjarige leeftijd overleed. Ralph heeft een aangenomen doch ter, Melanie, lerares lichamelijke opvoeding; 9 / Walter “Moline 1906 was etser in een drukkerij, huwde met Amy Blancke. Zeven kinderen, waarvan de tweede, Arnold in 1963 priester werd, thans pastoor van St. Mary’s Church, Piscataway, Maryland. De vierde is Broeder bij de Christian Bro thers High School, Radnor Pennsylvania, waar hij onderdirecteur is. Helen, het jongste, is verpleegster in Maryland University hospital, Balti more; 10/ Mildred “Carbon Cliff 1908, huwde met Lawrence Rech, vleeshandelaar in Chicago. Twee kinderen, die elk twee kinderen hebben; 11/ Arnold “Charlon Cliff 1910, verdronk al zwemmend in de Missisippi River, East Moline, was 21 jaar. Hoeveel familieleden zijn al niet veronge
101
lukt in Amerika!; 12/ Albert “Carbon Cliff 1912, ingenieur bij de Interna tional Harvester Co., East Moline, huwde met Loretta Liljah in Moline, hebben drie kinderen, waarvan het jongste verpleegster, en reeds drie klein kinderen. Een andere afstammeling van Joannes De Poorter van Emelgem die naar Amerika uitweek was Camillus De Poorter (Oostrozebeke 1873 - Grand Forks, B.C., Canada 1941). Met zijn vrouw Idalie David, geboren te Aalter, vestigde hij zich als farmer eerst in Nebraska (1899), daarna in Colorado te Greely in de streek van Denver. Zij hebben 6 kinderen en 41 kleinkinderen en achterkleinkinderen : 1/ Arthur De Porter (één O, maar niet aaneen geschreven) baat samen met zijn jongste zoon Arvid De Porter een ranch uit van 4000 acres (één acre is 4084 vierk. yard of 4047 m2) te Carr, Colo rado, 25 mijlen ten zuiden van Cheyenne, Wyoming, met een duizendtal runderen; 2 / Maurice De Porter heeft goed werk verricht voor de firma Carnation Milk Co. in Seattle. Een van zijn zonen, Donald, is manager in het gekende Hyatt Regency Hotel in San Francisco; 3 / Elodie De Porter trouwde met een officier van de douane te Grand Forks, B.C. Canada; 4/ John De Porter woont als gepensioneerde bankier te Vista Beach in Cali fornia; 5 / Alice De Porter huwde met een telegraafoperator, Arnold Carlson, te Vancouver, B.C., Canada; 6 / Albert De Porter werkte in een con structiebedrijf en woont thans in Victoria. Zijn zoon John werkt in een bouwbedrijf te Anchorage in Alaska. Een laatste nakomeling van Joannes-Baptist De Poorter, maire van Dentergem, die met vrouw en zes kinderen naar de V.S. uitweek, was Emiel De Splenter, zoon van Angelus De Splenter en Rosalie Devenijn, beiden van Dentergem. In 1896 pachtte Emiel een hofstede in Nebraska, maar verhuisde weldra naar Chicago, waar de oudste zonen onmiddellijk goed werk vonden. Emiel DE SPLENTER overleed te Chicago op 1 augustus 1925. Zijn doodsprentje getuigt van hem : «Profundly religous, he used his prayerbook every dag... His family made the first steps for the establishment of the Belgian Church... Their name is found in the golden list of the subscribers». Zijn kinderen zijn : 1/ Maurice De Splenter, geboren te Oeselgem in 1879, overleed schatrijk te Santa Monica in California op zijn 97ste jaar. Hij was lang afgevaardigde-beheerder van de Oakley Frame and Sash Co., een belangrijke firma die deuren en ramen vervaardigt. 2 / Oscar De Splenter, die ongehuwd bleef en overleed te Chicago in 1959. 3/ Arthur De Splenter, die bediende was bij de Illinois Belle Téléphoné C°. 4 / Emest DENTEN, die zijn naam wettelijk liet veranderen en overleed te Chicago in 1961. Hij werd getypeerd als «a very brillant man» en heeft twee «wonderful» zonen, nl. John Denten, geboren in 1915, gediplomeerd aan de Notre-Dame University in South Bend, Indiana. Het bloeiend fami liebedrijf, een speelgoedzaak, «Desplenter Bros.» bracht hij tot nog veel groter aanzien. Grootvader was begonnen met «novelties» o.a. valse juwe
102
len en rubberballonnetjes, iets wat toen nog ongekend was in de V.S. De tweede zoon van Ernest Denten is Dr. Albert Denten, internist te Stokie, Illinois. 5/ Firman Desplenter liet zijn naam veranderen in Frank DENTEN! Over leed te Chicago in 1961. Was werkend vennoot in de familiezaak en heeft zeven kinderen grootgebracht, bijna allen gegradueerden van de Katholieke Loyola University te Chicago. 6/ Mana Desplenter huwde met Edward Vercruyse, overleed te Chicago in 1947 en heeft vijf kleinkinderen. In totaal heeft de familie Emiel De Splenter-Verbrughe 83 afstammelingen, allen in de V.S. (3). De leuze van de V.S. luidt : «E PLURIBUS UNUM» cLi. «uit vele volkeren één natie !» Men schat dat er daaronder ongeveer 50.000 afstammelingen van Vlamingen zijn. Maar wanneer men de statisti sche gegevens van Pater André Verthé en de tienjaarlijkse sommen samen telt, vanzelfsprekend rekening houdend met de vele uitwijkelingen die teruggekeerd zijn, moeten er veel meer zijn ! In elk geval waren er daaron der veel baanbrekers op menig gebied ! Frans De Poorter.
(3) E.M. DE SPLENTER-LABENS, Drie Nachtegalen, Kruishoutem 1973, Drukkerij Merisschaut pp. 104-107, spellen nu eens «De Splenter», soms ook aaneen. «Denten» is gemakkelijker! Schrijfster behandelt ook bondig de familie Devenijn-De Poorter van Dentergem. Eugenia De Poorter, dochter van de maire, was gehuwd met Francis Devenijn. Hun zoon Jean-Baptist is de heimatschrijver o.a. van DE ONDERGANG VAN KERSTENBURG. Dit kasteel stond dicht bij de hoeve Devenijn, links van de eerste bocht van de steenweg van Dentergem naar Markegem. Een herberg KERSTENBURG eigen dom van de brouwerij De Splenter herinnert nog daaraan, althans nog in de volksmond : «De Kessens».
103
BIBLIOGRAFIE
— Arickx (V.). Geschiedenis van Pittem. Pittem, 1951. — Baert (G.P.). Uitwijking naar Amerika uit de streek van Tielt 1905-1910. Biekorf, LVII, 1956, 7, pp. 200-210 en 8, pp. 231-240. — Balthazar (H.). Sociaal-economische geschiedenis van de Nieuwste Tijden. Onuitgegeven cur sus R.U.G., gedoceerd in 1978-79. — Craeybeckx (J.). Agrarisch bedrijf. NAGN, XII. Haarlem, 1978, pp. 226-227. — De Waele (H.). De sociaal-economische toestand te Tielt in de jaren 1838-1850. De Roede van Tielt, I, 1970, pp. 17-26. — Faulkner (H.U.). American economie history. 8th. ed. New York, (1959). — Gobyn (R.). Tielt na de grote crisis. Bijdrage tot de studie over transitie en stagnatie in Vlaan deren 1862-1914. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G.. Gent, 1979. — Schepens (L.). Van vlaskutser tot Franschman. Bijdrage tot de geschiedenis van de Westvlaamse plattelandsbevolking in de negentiende eeuw. Brugge, 1973. — Strobbe (M.). Micro-onderzoek over sociaal-economische mutaties in de stad Tielt tussen 1830 en 1860. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G.. Gent, 1978. — Van Houte (J.A.). Economische en sociale geschiedenis van de Lage Landen. Antwerpen, 1964. — Vanlandschoot (R.). De Thieltenaer en de februan-revolutie van 1848. De Roede van Tielt, I, 1970, pp. 27-50. — Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn ? Anderhalve eeuw arbeidersstnjd in België. Deel I: 1830-1966. Leuven, 1977. — Yperman (J.). Demografisch-economische analyse in vier Westvlaamse gemeenten in de 19de eeuw (1831-1900). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U.L.. Leuven, 1976. Ten slotte dienen ook de vele bijdragen van A. Dauw over emigratie naar Amerika vermeld die verschenen in Ons Doomkerke, Biekorf en Tiet Land van Nevele. — Dauw (A.). Doom kerkenaren naar Amerika. Zeventig jaar uitwijking herdacht, 1888-1958. Biekorf, 59e jg., nr. 10A, 1958, pp. 309-311. — Idem. Mengelmaren. Vlamingen pioniers in Michigan, USA. Biekorf, 73e jg., 1-2, 1972, p. 52. — Idem. Tachtig jaar Ghent, Minnesota USA. Ons Doomkerke, 8e jg., 3, juli 1963, pp. 5-6. — Idem. Van priesters en landverhuizers. Het Sint-Raphaëlsgenootschap. o.c., 9e jg., 3, juli 1964, p. 3. — Idem. Uitwijking naar Amerika, o.c., 13e jg., nr. 1, pp. 9-11; 2, pp. 3-5, 1968. — Idem. De staat Illinois 150 jaar oud, 1818-1968. o.c., 13e jg., 3, pp. 6-7, 1968. — Idem. Van «Doomkerke in Amerika» tot B.l.W. en Vlakanam. o.c., 14e jg., 1, p. 2, 1969. — Idem, Montmartre in Saskatchewan, Canada, o.c., 17e jg., nr. 1, p. 5, 1972. — Idem. De U.S.A. 200 jaar onafhankelijk! o.c., 2 Ie jg., 2, p. 5, 1976. — Idem. Heemkunde in Amerika, o.c., 23e jg., 1, pp. 8-9, 1978. — Idem. De weg liep over Moline ... De Pieters in de staat Nebraska USA. o.c., 23'-' jg., 3, pp. 7-8, 1978. — Idem. Emigratie naar Noord-Amerika. o.c., 24e jg., pp. 3-8, 1979. — Idem. De 50 van de kolonie Kansas in Missouri, USA. o.c., 26e jg., 2, p. 9, 1980. — Idem. Emigratie naar Noord-Amerika. Het Land van Nevele, 9Cjg., 3, pp. 113-139, 1978.
104
Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem inges tuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in «De Roede van Tielt» mogen slechts overgenomen worden met toestemming van de redactie.
•
.
' t •<h’?iW /e a
E e r/io e /h e rn
C * r
•
(J, h>ri\
(SiCZÎVtV’.i’
%
' fl
if‘y t ë i ' i
:
J
y J
H o u te n h o rf^ . '
^
, >’r/h>r, -Ji_ -4L-
j/:.
b<>e/ ,
vÀ euetn
r
s.
‘ A
■ChKTf/i
A
//.iV
'l
* fs? 'AV,
J ( '/lù ’i7i*/>l
P l a i n e J e .T o ^ m n n n i t f
'-BrOO-tMo
f/err/
)Z < v « .?/
a
i '.
^VgXT5^ Rabot R t\\e t
W
o t)u r t’kon^korhck t 3,
■ " Z iU
r te
- a ï*
«.M âÉ L ti
£.
/ & > ^V/\ ïW' *' *J 5 r V Boo/io
t o ’I e L
rhJr %
/
‘
»>
0
\
,
*
ifPu>/onr\f( o oheek
J AAn toute JL 0> b S
0 f'i>l ’fo n /a i',b
x4tfrf/7W
\EolIeith < ■Ch ................ï ..J V T, H oornen
Æ
* , ,* ,® & .
*B /n ieo B o n o A R e u t ont MA. X u o /iM . J& W eriene H a g to a jn o n ^ ^ jB - ^ o lie o t ï. tjt a o n k . ‘ta n ie o t „ ^ (r io lp iy e
t Ï.JilCûlv
1-7’'' 1
fi <J/Z 1/ n o n ,/a le / k <..iiù ile 6 ^
t
b iS r W w
A v D oitek R et~
A Klerken
1
V _
Koltll^ ..- Ï ,o o o lo - ....... V ,v /tó
'& n k e ,v h o rm
'
»
1 tl tilo /H h a ù .
» X ;V :v fe A A';•^ :■•£; J; 1,u\ n
£ ^ l/i ar.ri A<>A S teer S b
ft
, i.1*--
V7?' 7> // v >-
B o y O! ï. ‘ " ‘V ’
./?*>
MOUW'
“*....... *‘ L —“v 1 X /o JosseJCa un m T_\T?r,U /7/«., « A E lo p \c /u tf ^ \ P ool/ot i i . / ^ £ k f i ‘’,{,'t’ J V 1 W ^ ' •Steenohibe \C o ù ra c a K B -& i v ^ j j ï v v . _ f a . ^ y ( r'r r "i'iSo
<<*
(!tal Cence . (
^
l JJjr.u v -o/elot
■V St
jclM '. uStein i*firi*fc iJtsi. •* >
& A *m ) Wzrr. ÏMn/itef lS
? %1’lanw\iitt •jamiekon °
u ,
\r
_
rïrr'i- O*
h en
iJiaillet } tRojxreM. Vilck )
■
^
U l
A /rW /n’/z\jiun>
" ^ fîg ^ p L ttiœ s
,,,i <=V, A c'; ï • ',- é ^^ -V, 1 {U>unvft{_ .......■ 'V Wnoi’iV/h A- v<l3
<■'-
$ /W Ît v_ X
/ 3% ^
”3 , k y lb bkj. ‘ /G ein y — e {Sÿ\R>nt//er’r
'V- S'--1;
o n É iïiÏÏ & -•-... '■•- ' f à J l r i n h
tffr c
ul
Z o lie h o e k
r/rtoultr. ';■■■. a ! iKno,!,v,^ ^$k\.Zû.kerwi — «o*
• •*~\ y ^ ï 1
* - a j r JeCnielberaî ”
■) > i / / . ,.^7.,/ )
^ ü ^~
<AAlin// AfdeChsive'1 ruslicefye Uonm
De Roede van Tielt Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 12' Jaargang,
nr. 4
1981
ONTELBAAR
zijn de diensten die de Bank U kan-verstrekken zowel wat geldbeleggingen als wat kredieten betreft. Een goede raad ... bespreek in vertrouwen al uw financiĂŤle zaken met een deskundige van de
BANK VAN ROESE l a r e : EN W E S T - V L A A N D I :R E N
zo wint U zeker tijd en geld !
Agentschap Tielt, Markt 24
DE ROEDE VAN HELT Heemkundige Kring voor Tielt en de jgemeenten van de vroegere Roede van Tielt Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
Voorzitter : P. Vandepitte, Driesstraat 9, 8880 Tielt Tel. 051/40.17.00 Ondervoorzitter : Gh. Vandeputte, Statiestraat 83, 8780 Oostrozebeke - Tel. 056/66.90.91 Secretaris : Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, 8880 Tielt Tel. 051/40.18.38 Redactie : J. Billiet H. Defour Ph. De Gryse W. Devoldere P. Vandepitte Lidmaatschapsbijdrage: 375 fr. (te storten op PR. 000-0398411-32 van de Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, 8880 Tielt. Verschijnt viermaal per jaar.
INHOUD VAN DIT NUMMER : — Sociale strijd te Tielt rond de eeuwwisseling. - Paul Vandepitte : Inleiding. - Werkreglement in de textielfabriek Soenen-Vandekerckhove te Tielt. - Koen Rotsaert : Sermoen van Mr Victor De Volder. — Koen Degroote en Ingrid Cottens : Jean Gheerbrandt, oorlogsheld uit Wakken. — Julien Verbrugge : Uit de volkstelling van 1834 (Tielt). — Wederwaardigheden van de Pittemse clerus. -André Demeulemeester: Zwemmen als geneesmiddel tegen overspannin. Een «zwemmende» pastoor te Pittem : Pieter Leonard Brulois, 1887. — -Omer Vanlaere : Historiek van de Zandbergmölen te Wingene : 1756-1899. — Edgard Mattelin : Meulebeke, mei 1940. De gemeentesecretaris acteert de gebeurtenissen.
blz. 2 blz. 4 blz. 7 blz. 14 blz. 18
blz. 21 blz. 25 blz. 33
SOCIALE STRIJD TE TIELT R O N D DE EEUWWISSELING
Inleiding
Onder deze titel brengen we twee belangrijke documenten die een licht werpen op de sociale toestand en strijd te Tielt in de tweede helft van de 19e eeuw. Koen Rotsaert spoorde een belangrijke brochure op met het 'Ser moen van Mr. Victor De Volder...’ en schreef er een korte commentaar bij. Dit document is een waardevolle aanvulling bij de verdiepende licentiaatsverhandeling van Ronny Gobyn, Tielt na de grote crisis. Bijdrage tot de stu die over transitie en stagnatie in Vlaanderen, 1862-1914, die ons een aparte bijdrage beloofde voor een van de volgende nummers. We laten dit artikel voorafgaan door het werkreglement van de textiel fabriek Soenen-Vandekerckhove, een document dat ook te zien was in de tentoonstelling ’De industrie in België. Twee eeuwen ontwikkeling, 17801980’ in de Passage 44 te Brussel en er ruime aandacht kreeg. Dit reglement kon toen zowat model staan voor de werkomstandigheden in de (textiel)fabrieken. Hierbij nog enige achtergrondinformatie. Sociale verhoudingen duidelijk stellen is niet eenvoudig. Een van de meest gebruikte criteria om armen van niet-armen te onderscheiden, is het al of niet betalen van belastingen. Voor Tielt krijgen we voor de jaren 1880, 1890 en 1900 de volgende situatie : Aantal gezinnen 1880 1876 1890 2026 1900 2235
Aantal aangeslagenen 1876 733 1890 792 1901 868
% armen 64 61 61
Door dé verbetering van de economische situatie in het laatste decen nium van de 19de eeuw is het aantal gezinnen in staat om belasting te beta len toegenomen. Dit wijst op een vermindering van de armoede. De kategorie niet-belastingbetalers bestaat vooral en dit zeker naar het einde van de eeuw toe uit fabrieksarbeiders, die te Tielt niet de geringste inspraak hebben. Het aantal werkuren ligt hoog, maar vermindert toch naar het einde van de eeuw toe. Ook kinderen zijn in het bedrijfsleven ingeschakeld. De zondag betekent het enige rustpunt in de werkweek. Het werkboekje beknot de vrijheid van de arbeiders. Recht op staken en recht op verenigen kennen ze niet. Dit coalitieverbod werd pas in 1866 opgeheven. Er kwam weinig sociale wetgeving die het lot van de arbeiders enigszins kon verlichten. 2
Hierbij geven we een overzicht van de wetgeving van 1884 tot 1911 : — 1884 jongens beneden 12, meisjes beneden 14 jaar mogen niet meer tewerkgesteld worden; — 1889 vrouwen- en kinderarbeid worden geregeld. Jongens beneden 16 jaar en vrouwen beneden 21 jaar mogen geen nachtwerk meer doen; — 1899 algemeen meervoudig stemrecht; — 1900 ouderdomspensioen; — 1903 geldelijke steun bij arbeidsongevallen; — 1905 zondagsrust verplicht; — 1909 arbeidsduur in de mijnen komt op 9 uur, en jongens beneden 14 jaar mogen niet meer in de mijn werken; — 1911 geen nachtwerk meer voor mannen De levensstandaard van de fabrieksarbeiders verbetert naar het eind van de 19de eeuw toe. Tussen 1876 en 1881 zien we een overschakeling van dag- op uurloon. Van 1881 af stagneert het loon voor een periode van 20 jaar. In diezelfde periode dalen de voedselprijzen, wat een stijging van het reële loon betekent. Na de eeuwwisseling stijgt het loon met 3 fr. per week als gevolg van syndicale actie door de arbeiders van de christelijke vakbond. Niettegenstaande een prijsstijging blijft de stijging van het loon meerbetekenend. Enkele concrete looncijfers zullen de levensstandaard van de Tieltse bevolking duidelijk maken. Tussen 1896 en 1900 verdient een gemiddelde schoenmaker 2,5 fr. per dag. Een wever op jacquard-getouwen kon rond 1900 tot 2 fr. per dag verdienen, een gewone wever van 1,8 fr à 1,9 fr. per dag. Dat elke loonbijdrage in die tijd broodnodig is, blijkt uit het feit dat de vrouwen bereid zijn te werken voor een hongerloon. Een landbouwwerkster krijgt 0,45 fr. met voedsel, 0,67 fr. zonder voedsel per dag. Kantwerk sters verdienen 1 tot 1,35 fr. voor 12 à 13 uur te Tielt. Het gemiddelde voor België is 5, 6, 7 ct. per uur. Na 1900 vinden vrouwen werk in mechanische bedrijven en als schoenstikster zodat het aantal kantwerksters sterk gaat dalen. Een andere factor, waaruit een verbetering van de levensstandaard naar het eind van de 19de eeuw tot uiting komt, is het feit dat de huwelijksleef tijd na 1895 fel verlaagt. Het aantal huwelijken neemt toe, een stijging van het aantal geboorten vloeit daaruit voort. Paul Vandepitte
3
Bijlage:
WERKREGLEMENT IN DE TEXTIELFABRIEK SO ENEN-VANDEK ERCK H O VE (1) te Tielt. EERSTE KAPITTEL WERKUREN
Art. 1 — De werkdagen zullen van 12 uren wezen. De werken zullen begin nen op de uren vast te stellen door den bestuerder, ingevolge de tydstippen van het jaer. Art. 2 — Allen werkman in het gesticht werkende, zal zyn werkboekje (2) aen den bestuerder overgeven, en zal door deze overgave bewyzen alle de bepalingen van dit reglement, waervan hy kennis zal genomen hebben, te aenveerden en er zich aen te onderwerpen.
TWEEDE KAPITTEL PLIGTEN EN VERPLIGTINGEN VAN DEN WERKMAN
Art. 3 — De werkman is gehoorzaemheid verschuldigd aen de bevelen der Meester-knechten en van den bestuerder. Het is hem strengelyk verboden van, gedurende de werkuren, te klappen, laghen, zingen of op welkdanige manier de rust te stooren. Het is hem verboden zich met iets anders bezig te houden dan met hetgeen hem opgelegd is. Hy is verpligt gedurig voor zyn getouw zorg te dragen, ’t welk hy onder geen welkdanig voorwendsel zal mogen verlaten. Het is aen den werkman stiptelyk verboden meer dan eens, in ieder tusschenpoos, zyn werk te verlaten, en aen twee werklieden te samen uit dezelfde plaets zal het niet toegelaten worden. Het is aen de mannen verboden op de vertrekken der vrouwen te gaen, even als het aen deze laetste verboden is op deze der mannen te gaen, en er zich met tweeën te bevinden. Het is strengelyk verboden aen den werkman en aen allen welkdanigen persoon, ’t zy binnen, ’t zy op den koer van het gesticht te smooren, of pypen of fosforicke solferstekjes by zich te hebben. Onder geen voorwendsel zal de werkman met een licht op den koer of in het binnenste van het gesticht mogen rondgaen, noch aen de gazbekken raken, ter uitzondering van den persoon welken byzonlyk (3) daer mede zal gelast wezen.
4
Het is aen den werkman verboden van op het einde van den werktyd zyn werk te verlaten, zonder door het klokgeluid er toe verwittigd te wezen, en het is hem ook verboden, zyn werk verlatende, in het gesticht te loopen of met verhaestende stappen te gaen. De deuren van het gesticht zullen onmiddelyk na den aenvang der werken gesloten worden en allen werkman te laet komende, zal met eene boet gestraft worden. Het is ook, en dit zeer strengelyk, aen den werkman verboden zich van goeve uitdrukkingen te bedienen, te vloeken of te losbandige redevoeringen te houden. De werkman zal uit de fabriek niet mogen achterblyven zonder eene bemagtiging van den bestuerder, en in geval van ziekte zal hy er dezen laetsten onmiddelyk moeten van verwittigen. Niemand zal het gesticht mogen verlaten noch zyn boekje terug eischen zonder vyftien dagen te vooren er van te verwittigen, ’t geen naer den zaterdag avond van iedere week zal kunnen gedaen worden, op boet van 50 centiemen per dag voor den genen die zonder zyn boekje zoude weggegaen hebben. In geenen gevalle zullen meer dan twee werklieden aen hetzelfde werk gebezigd, binst dezelfde week hun werk kunnen opzeggen noch hun boekje terug eischen.
DERDE KAPITTEL OVER EEN VUERMAKER
Art.4 - De vuermaker is verpligt zich eene uer voor het begin van het werk in het gesticht te bevinden. Hy is gelast, by middel der klok, vyftien minu ten voor het aenvangen der werken, de werklieden, te verwittigen dat men het werk gaet beginnen, even als op het ogenblik dat hy het stoomtuig gaet in beweging stellen. Hy zal, gedurende den werktyd, onder geene hoegenaemde voorwendsel, Tyn stoomtuig mogen verlaten, en hy zal, na dat het werk is gestaekt, haer maer mogen verlaten na dat hy zorgvuldiglyk het vuer zal gedekt hebben, uitgezonderd des zaterdags avonds, wanneer hy hetzelve zal aftrekken. Hy is verpligt het stoomtuig in eenen volledigen staet van reinheid te houden en hetzelve, gedurende den dag verscheide mael nauwkeurig te onderzoe ken, en, zoo hij iets bemerkt ’t welk een ongeluk zou kunnen veroorzaken onmiddelyk den bestuerder te verwittigen. Hy zal strengelyk de ingang van het stoomtuig, de piaets der dampketels en het gaz gesticht moeten verbieden aan iedereen die door den bestuerder of den meesterknecht van het gesticht niet zou vergezeld zyn.
5
Hy is verpligt gedurig eenen voet water op het plat dak, boven den voort brenger te houden. VIERDE KAPITTEL BOETEN EN STRAFFEN Art.5 - Ieder overtreding aen de art. van het tegenwoordig reglement zullen gestraft worden met eene boet van 10 centiemen tot eenen frank, dit inge volge de zwarigheid der zaken. De werkman zal verpligt zyn de schade te herstellen welke hy in de fabriek zou kunnen veroorzaken. Hy zal eene aftrok gedaen worden in evenredig heid der schade die hy zal veroorzaekt hebben. VYFDE KAPITTEL WEGZENDINGEN Art.6 - Zal uit de fabriek weggezonden worden: De werkman welken eene pyp of fosforieke solferstekjes by zich zou heb ben.Dezen welken sterke dranken of bier in het gesticht zou medebrengen. Dezen die zich in staet van dronkenschap in het gesticht aenbiedt. Dezen die zich aen ongehoorzaemheid of aen verwytingen jegens de werkoversten of den bestuerder van het gestigt zal pligtig gemaekt hebben. Dezen die een openbaar slecht gedrag zal leiden. Dezen die ontuchtende of groeve redevoeringen zouden houden, of die door woorden of met daden de goede zeden zou kwetsen. Deze die zich met tweeën of meer in de vertrekken zouden bevinden. Voetnoten: (1) Deze textielfabriek stond in het kadaster ingeschreven onder het nr 179a, sector G, en moet dus gesitueerd worden tussen de Klijtenstraat en de spoorweg. Het ging om een rechthoekig gebouw van 50 m lang en 10 m breed, en met een schoorsteen van 20 m hoog. S.A.T., Modern Archief, nr 1627 en 2766. (2) Het werkboekje of werkmansboekje bevatte gegevens over de persoon, de werkijver, de inschikkelijkheid en het dagelijks doen en laten van de arbeider in de fabriek. Het boekje werd bewaard bij de patroon, die het willlekeurig kon achterhouden. Zonder dit werkmansboekje was het onmogelijk werk te vinden bij een ander patroon. Geschiedenis van de kleine man, Brussel, 1979, p.134. (3) bijzonderlijk, speciaal. (4) Op 11 juni 1863 richtte Soenen-Vendekerkhove een aanvraag naar de provincie om in zijn fabriek een stoommachine te mogen plaatsen. S.A.T., Modern Archief, nr. 2766. 6
SERMOEN V A N MR. V ICTO R DE VOLDER
Koen Rotsaert «Sermoen van Mr, Victor De Volder aan de wevers van ’t leerwerkhuis van Tielt», is de volledige titel van een acht bladzijden tellende brochure, uitgegeven door het «werkvolk» van Tielt en gedrukt bij Ed. Donné & C°, Begijnenvest 99 Antwerpen (1). Het is een uitermate interessant document ter illustratie van de sociale verhoudingen in de vorige eeuw binnen de stad Tielt (2). Sociale verhou dingen, die trouwens gelijkaardig waren in de meeste steden van het toen malige Vlaamse land. Maar voornoemde brochure werpt ook een licht op de invloed, die de christen-democratische priester Florimond Fonteyne (3) als onderpastoor te Tielt heeft uitgeoefend, en hoe die invloed er ook na zijn verwijdering is blijven voortwerken. Om die twee redenen is de kennis van het «Sermoen van Mr. Victor De Volder» niet zonder belang. Eerst even een situatieschets. In het rustige procinciestadje Tielt werd het politieke leven rond de vorige eeuwwisseling bepaald door de Katholieke Kring, ook Katholieke Burgersbond genoemd. Deze organisatie was ontstaan uit de -in 1865 door deken Darras gestichte-congregatie voor jongelingen (4). Uit de bond waren alle politieke, maatschappelijke en liefdadige werken gesproten, die gpmaakt hadden dat de katholieken in Tielt „onoverwinnelijk” waren (5). De corporatistische gedachte van Helleputte en consoorten telde er heel wat aanhangers en, zoals in gelijkaardige verenigingen op ander plaatsen in Vlaanderen, was de tegenstand tegen een onafhankelijke arbeidersbeweging er vrij algemeen (6). Prominenten uit de Katholieke Burgersbond waren uit
(1) Archief Bisdom Brugge, Necrologium. (2) Over de sociale geschiedenis van Tielt rond de eeuwwisseling: zie R. Gobijn, Tielt na de grote crisis, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Gent 1975. (3) Florimond Fonteyne, volkspriester en politicus (Houtem, 1 maart 1856- Bougies, 4 juli 1923). Aanhanger van de Christene Volkspartij van priester Daens. Als onderpastoor op de St.-Annaparochie was hij betrokken bij de doorbraak van het Daensisme te Brugge. Door zijn bisschop gesuspendeerd, wierp hij zich volledig in de politiek en was kandi daat voor de Daensistische partij in Antwerpen, Brussel en Gent. In 1911 werd hij gemeenteraadslid te Brugge en in 1912 volksvertegenwoordiger voor het arrondisse ment. Na de eerste Wereldoorlog werd hij omwille van zijn onbegrijpelijke anti-Vlaamse houding genoopt de politiek te verlaten en trok naar Algerije waar hij in ellendige om standigheden overleed. (4) Gazette van Thielt, 27 nov. 1901, p. 1. (5) ibid, p. 2. (6) Zie S.H. Scholl, De geschiedenis van de arbeidersbeweging in West-Vlaanderen, Brussel, 1953.
7
caritatieve overwegingen en niet zelden met grote edelmoedigheid, actief in de Tieltse Broederbond, een maatschappij van onderlinge bijstand voor werklieden, gesticht in 1862 door pastoor-deken Denys (7). In dit zeer conservatieve milieu was priester Fonteyne sinds mei 1890 onderpastoor. Een aantal feitèn uit zijn Tieltse periode bewijzen dat hij toen reeds fel geïnteresseerd was voor de sociale problematiek en stilaan een overtuigd democraat werd (8). Uit die tijd dateert ook zijn verzoek aan bisschop Faict om in Duitsland een sociaal congres bij te wonen. Een ver zoek dat hem trouwens prompt geweigerd werd. Fonteyne volgde met sympathie en verontwaardiging de belevenissen van priester Adolf Daens (9) uit Aalst. Net als zijn Aalsterse collega opteerde hij geleidelijk voor een zelfstandige arbeidersbeweging i.p.v. het paternalistische corporatisme dat door de meerderheid van de katholieken beleden werd. Vanuit die visie ging hij over tot de oprichting van een Christene Volksbond, een onafhan kelijke werkliedengroepering met een eigen lokaal in «De Wildeman» op de markt van Tielt (10). In maart 1895 signaleerde iemand aan bisschop De Brabandere dat priester Daens zou komen spreken te Tielt op aandringen van onderpastoor Fonteyne. Deken Verraes kreeg opdracht de meeting te verhinderen. Van toen af stond Fonteyne op een ongunstig blaadje in het bisdom (11). Nauwelijks een maand later vernam hij zijn overplaatsing naar de St.-Annaparochie te Brugge (12). De Christene Volksbond bleef verder bestaan, maar de conservatieve katholieken uit de Burgersbond zouden alles in het werk stellen om hem te venietigen. In dit perspectief moet het optreden van Victor De Volder gezien worden. Deze fabrikant in wollen stoffen hield in het «leerwerk huis» een toespraak (een sermoen) voor de verzamelde wevers, van wie er heel wat lid waren van de Christene Volksbond. Dit optreden van De Volder illustreert op treffende wijze de paternalistische ingesteldheid van de negentiende -eeuwse werkgever, die niet terugdeinst voor brood of broodroof, wanneer zijn privileges in het gedrang komen. De uitlatingen van Victor De Volder zetten heel wat kwaad bloed bij de werklieden van de Christene Volksbond. Zij reageerden met de publicatie van een open brief, die de vorm aannam van een kleine brochure, meteen het onderwerp van deze bijdrage. (7) Gazette van Thielt, 9 apr. 1903, p. 1. (8) Zie K. Rotsaert, Priester Fonteyne en het Fonteynisme te Brugge, Brugge, 1975, p. 15. (9) Adolf Daens, christen-democratisch pionier (Aalst, 1839-1907). Priester, medestichter van de Christene Volkspartij, waarvoor hij een programma opstelde met Vlaamse en sociale inslag, (1893) . Zijn conservatieve tegenstanders verkregen dat hij door de geeste lijke overheid werd afgekeurd. Volksvertegenwoordiger van 1894 tot 1898 (voor Aalst) en van 1902 tot 1906 (voor Brussel). (10) Het Recht, 6 mei 1900, p. 3. (11) Zie K. Rotsaert, o.c. p. 16. (12) Bij zijn afscheid van Tielt kreeg Fonteyne een vergroot portret van zichzelf met de tekst : « Het Thieltsche werkvolk aan den stichter en eersten bestuurder van de Christene Volksbond, dert eerwaarden heer Fonteyne, uit dankbaarheid opgedragen».
8
Na een korte inleiding wordt de v. '''■•''aak van Mr. De Volder woordeHjk weergegeven. We citeren er Let grootste deel uit: Sedert eenigen tijd worden alhier vergaderingen gehouden van een Christe lijke Volksbond in een gelijknamig lokaal. Maar we gaan eens onderzoeken om te weten of het waarlijk een christene volksbond is. De hoofden noe men zich christelijk, en volgens mij zijn ze niet christelijk; want er zijn van die hoofden die durven zeggen: hadden we 40.000 franken wij zouden laten fabrikeeren, en de winst gezamentlijk deelen met de werklieden. Zijn dat goede geleiders? Is dit niet regelrecht opstaan tegen de fabrikanten en de werklieden opwinden tot ontevredenheid? Ik zal nog verder gaan,.zij dur ven zeggen: indien zij eene fortuin bezaten, zij alles zouden slachtofferen voor den werkman! Dat zijn de hoofden en de geleiders van den Christenen Volksbond! Ik moet mij geene drij dagen voorbereiden gelijk uwe hoofden doen en met papier in de handen komen om u te spreken. Neen, ik kom tot u spreken in ware vlaamsche taal, maar met een rechtschapen hart, u de echte waar heid voorbehoudende.Die werklieden spreken daar zonder geleerdheid, zonder kennissen. Om christelijk te zijn zou daar een priester aan het hoofd moeten staan of een heer die doorgrond is in zulke kennissen, die u lieden zouden kunnen bestieren. En nu zeggen zij dat er een vreemde spreker zal komen, en ik zeg van neen, nooit of nimmer zal er hier een komen. Ik heb aan den burgemeester en deken (13) gesproken en zij hebben ook gezegd dat het hier nooit zal plaatshebben. Nooit zal er hier een Planquaert (14) komen om met zijn vleiende stem ons volk tot opstand te brengen en ons dan met de moeilijk heden te laten. Wij hebben wel gezien over enige jaren als de socialisten wilden komen, wij stonden bereid om hen met steenen te werpen, hadden zij het ooit moeten riskeeren. Dat het moest voortgaan het zou juist komen gelijk tot Aalst, en gij weet wat er al gebeurd is. Sedert pastoor Daens het volk zoo heeft beginnen op te hitsen, ziet eens wat groote verdeeldheid er bestaat tusschen de katho lieken; en dit door pastoor Daens. De paus zegt zelve dat pastoor Daens een slechte is, dat hij de schuld is van al die oneenigheden. (13) Steunend op de datering van dit document ging het hier om burgemeester Joannes Fredericus Boone (25.5.1892-7.1.1909), in het dagelijks leven wijnhandelaar, en deken Eduardus Verraes (-1882-1900). (14) Hector Plancquaert (Wortegem, 1863-Outer, 1953). Sinds 1894 kandidaat voor de Chris tene Volkspartij in verscheidene arrondissementen, maar nooit verkozen. Hij richtte in 1896 het weekblad Het Recht op dat lange tijd een belangrijke spreekbuis is geweest van het Daensisme. Tijdens de eerste Wereldoorlog verzeilde hij in het activisme en week uit naar Duitsland. Na zijn terugkeer in 1929 speelde hij geen politieke rol meer.
9
Wat heeft hij niet gedaan tot Denderhautem, heeft hij daar niet aan de 'fabrieken op eenen wagen staan preeken en de werkers niet opgemaakt, en hebben er dan achter hem geen 200 meisjes loopen roepen : leve pastoor fcfeens ! En sederdien heeft een heer gezeid, kan men geenen weg meer met het werkvolk. Omdat pastoor Daens op het kantje zat van het nest, daar om had hij geerne in de Kamers geweest, voor zijne 4000 franken, maar ik, ik doe alles uit genegenheid voor het volk. Zie eens wat last van het armen bestuur ik heb, en ik doe dat geern voor het volk, zonder naar winning te staan. Is het niet jammer van Mr. Woeste (15), een man die zoveel dienst bewezen heeft, en zo moeten behandeld worden. En als men denkt dat het eeff priester is die zich tegen Mr. Woeste verzet ! Verders aangaande den Bond : Gij zijt vrij van er deel van te maken, maar ik ben er niet voor. Ik ben er tegen en de drij andere fabrikanten ook en al de brave katholieken zijn er ook tegen, want dat is hier ter stede geenszins noodig. Nu niemand moet er in gaan, omdat hij zou denken ik ben het gevraagd, en ik zou kunnen geschadigd worden door meesterknechts of zoo iets. Want ik zeg: ik ben voor dien Christenen Volkbond niet. Wat betrouwen kan een patroon hebben in eene werkman of meesterknecht die hem tegenwerkt, die eerder de ontevredenheid zou brengen onder ’t werk volk, want, zoohaast die vrede weg is bij de menschen, zijn zij waarlijk ongelukkig. Nu ziet hier hetgene volgt : Indien er nog iemand van den Bond komt spreken in deze fabriek zal hij eene boete krijgen van 0,50 centiemen of meer, en die boeten zullen gebruikt worden en verdeeld onder al de werklieden. Nu laat ons wel ons best doen en in vrede blijven leven. Wij hebben al die zaken geenszins nodig; komt bij uwe patroons en gij zult er verder mede komen. Dat die Bond waarlijk een christelijke bond ware, wij zouden er niet tegen zijn, maar ik zeg dat hij niet christelijk is, want de hoofden zijn niet juist. Wat verbeteringen kunt gij bekomen met uwen bond, gij al ongeleerde en arme menschen ? Want weet het wel ge kunt aardig varen met zulke bonden. De werklieden die geene geleiders of priesters hebben, kunne gemakkelijk socialisten worden. En gij moogt doen wat ge wilt, maar ik mag ook doen wqt ik wil.» Tot daar Victor De Volder. In het tweede deel van het pamflet geven de woordvoerders van de Christene Volksbond een uitvoerige repliek. Opmerke-
(15) Charles Woeste (Brussel, 1837-1922). Leider van de Katholieke (conservatieve) Partij. Hevige bestrijder van de vrije christen-democratie. Vanaf 1874 kamerlid voor het arron dissement Aalst en aldus rechtstreekse politieke tegenstander van priester Daens.
10
lijk daarbij is de vastberadenheid en de dreigende toon waarvan de tekst blijkt geeft. Dit wijst op de steeds toenemende mondigheid van de christelijke arbei ders, die zich geleidelijk bewust werden van hun macht. Hieronder volgt de integrale tekst : «Waarover wij ’t recht hebben van te spreken, ’t is die lafhertige kaakslag dien gij ’t Tieltsche werkvolk in ’t aangezicht komt te geven, en daarop rechten wij fier het hoofd en wij antwoorden : 1. Gij zegt dat wij geen christelijke werklieden zijn... dat al de brave katho lieken tegen ons zijn...dat er een katholieke heer die geleerd is zou moeten aan het hoofd van den bond staan... Mr. Victor, dat wij geene brave christene menschen zijn, daarover durven wij niet spreken, want onze priesters zeggen dat de ootmoedigheid eene christene deugd is, en al zijn wij volgens u geene christenen, wij volgen nochtans geerne de leeringen van onze moeder de H. Kerk. Zoo dan, die groote katholieke geleerde die aan ’t hoofd zou moeten staan van den Christene Volksbond, dat zou misschien gij zijn Mr. Victor De Volder ? Mogen wij u eerbiedig zeg gen dat gij voorzeker alleen van uw gedacht zijt. Wij geloven niet dat het genoeg isjnet alle dagen twee drij keeren de moerpilaren van de kerke te gaan zwart droomen gelijk de koeien hunne vrijfstaken. Christelijk zijn, Mr. Victor dat is toch ook wel de leeringe volgen van den paus van .Rome. En wie was het die ’s morgens eens in den spiegel zei : «De encycliek van den paus (16) : schoone stijl, maar goed voor in eenen kader te steken !». Herkent gij nog daarin uwe woorden ? Wij arme mens chen die geen christenen zijn, zegt gij, wij doen dat geheel anders. Als onze priesters preken, wij zeggen ja als zij ja zeggen, en neen als zij neen zeggen. En als de paus spreekt, wij luisteren ook eerbiedig en volgen hem eenvou dig en gehoorzaam. Gij weet toch, gij die geleerd zijt, dat de mensch, rijke en arme, het recht van vereeniging in zijn wezen draagt, dat heilig recht hem van God zelven g e schonken Gij zoudt dus ook moeten weten dat, den armsten werkman zelven dat recht stelen, eene ongerechtigheid is; en met die bedreiging erbij, en met dat mes op de keel, en met die ophitsinge tot broodroof die doorstraalt in uw heilig sermoen, die ongerechtigheid is daarenboven nog eene lafhertigheid en eene verdrukking van den arme en eene wraakroepende zonde, verstaat gij dat heilige man ? En weet het ook, uwe daad mag boosheid of domheid zijn, de vrije werklieden van Thielt zullen voor altijd op uwen kalen schedel lezen, gebrandmerkt, dat woord: broodrover! Want uwe werking, uwe vervolging, uwe verdrukking is gelukt, rechtschapen herte, edelmoedige ziel: een werk man braaf en deugdzaam en voorbeeld voor geheel de stad, is op straat gezet zonder werk, zonder brood met vrouw en vier kinderen. (16) Hier wordt duidelijk verwezen naar de geruchtmakende encycliek «Rerum Novarum» van paus Leo XIXI (15 mei 1891).
11
Christelijk zijn Mr. Victor is ook de broederlijke liefde niet alleen in den mond, maar ook in het herte dragen. En doet gij dat Mr. Victor? Is datchriste lijke liefde van daar bij die eenvoudige werkmenschen van Thielt, eenen eerbiedwaardigen priester, priester Daens, te staan beschuldigen en belasteren ? Wie die man is weten we niet, maar wat wij weten is dat hij in de Kamers edel moedig, eerlijk en deftig voor den werkman staat en goed onze belangen ver dedigt. En wat wij eenvoudiglijk geloven is dat een priester die temidden eenen storm van moeilijkheden, zoo rotsevast te kampen staat voor ’t werk volk niet slecht kan zijn. 2. Mr. Victor, gij spreekt ook nog van steenen te smijten moest er een Planquaert komen spreken. Daarop zullen wij antwoorden, dat gij zulke kom mernissen uit uw hoofd moogt steken. Zijt zeker man, als wij eenen vriend zullen vragen om te spreken en bij te springen in onzen strijd, dat er van stee nen geen sprake zal zijn en dat gij geen haar van zijn hoofd zult raken, al moes ten wij met duizend mannen uren verre hem tegen gaan ! Die bedreigingen Mr. Victor, zijn wind en niets anders, wij vreezen niet. 3. Wij weten het Mr. Victor, gij staat niet alleen, en wij laten u en uwe vrien den weten dat gij nutteloos staat te schermen tegen den Christenen Volks bond. De werklieden strijden er om verbeteringe van hun lot, ’t is recht en rechtveerdig. En omdat hun strijd recht en rechtveertig is, daarom zullen zij geenen duim achteruitgaan, daarom strijden zij met de hoop in het hert en het hoofd in de lucht, daarom staan wij bereid om vervolging te lijden, want na lijden komt verblijden en vroeg of lat moet het recht toch zegepra len ! Mr. Victor zegt het aan uwe vrienden dat zij maar voortdoen met ons te bekampen : wij weten het wel wat er al gezeid en gedaan wordt om ons te beschuldigen, om ons zwart te maken, om de burgerij tegen ons op te hitsen. Maar hoe meer wij vervolgd worden, hoe meer de strijdlust in ons herte aan branden zal gaan, hoe stouter en geduchter wij den kamp zullen voeren. Wij wrochten vreedzaam voor ons welzijn en wij peinsden alleen lijk op u niet, maar gij komt ons prikkelen, en gij komt ons tergen, en gij komt ons uitdagen en men zou zeggen dat gij ons spottend toeroept : Werkvolk van Thielt, ik beroep ten strijde, ik of gij.Dat zullen wij zien! Het stuk is niet gedateerd. Wij kunnen alleen met vrij grote zekerheid beweren, dat het uitgegeven werd tussen 1895 en 1898. Daar noch De Vol der, noch zijn opponenten gewag maken van priester Fonteyne, had deze hoogstwaarschijnlijk reeds zijn onderpastorie in Tielt verlaten (april 1895). Trouwens De Volder zegt dat daar (in de Christene Volksbond) een pries ter aan het hoofd zou moeten staan en dat was niet meer het geval na het heengaan van Fonteyne. Zowel De Volder als zijn tegensprekers hebben het over priester Daens en zijn politiek mandaat. Daens zetelde voor het eerst in de Kamer van Volkvertegenwoordigers in december 1894. De afkeuring door Rome, waarop De Volder eveneens allusie maakt, kwam in
12
mei 1895. Allemaal argumenten om de brochure niet vóór 1895 te dateren. En waarom niet na 1898? Wanneer De Volder zijn sermoen hield waren Planquaert.noch andere Daensisten in Tielt komen spreken. Dit vernemen we uit de tekst. In oktober 1898 had daar voor het eerst een Daensitische meting plaats met Planquaert en met Pieter Daens, de broer van Adolf (17). Korte tijd daarvoor waren propagandisten begonnen met het christen democratische blad «Het Recht in Tielt» te verspreiden (18). Ook daar rept De Volder niet over. Dus nog een reden om aan te nemen dat onze bro chure vóór 1898 moet gedateerd worden. Ten slotte nog dit. Over deze toch niet onbelangrijke daad van opstandigheid vanwege de christelijke werklieden uit Tielt valt niets te lezen in het reeds aangehaalde blad «Het Recht». Dit zou ons kunnen verwonderen aangezien.deze krant zeer getrouw dergelijk nieuws — vooral uit Oost- en West-Vlaanderen — publiceerde. Eerst moet hier opgemerkt worden, dat we pas over de volle dige edities van «Het Recht» beschikken vanaf oktober 1896. Vervolgens stellen we vast dat er enkel van 1900 af regelmatig nieuws uit Tielt in «Het Recht» verschijnt. Die correspondentie uit Tielt zijn dan ondertekend door «Jan Klopt er op» (19) Kortom, de afwezigheid van een vermelding over het sermoen van De Volder in het enige Daensistische blad in onze gewes ten brengt geenszins de door ons vooropgezette datering in het gedrang.
(17) Het Recht, 16 okt. 1898, p.2. (18) Het Recht, 20 maart 1898, p.2. (19) Het Recht, vanaf februari 1900 tot mei 1900
13
*#SS!ÎDT^ÏSFîfï?T^îîT lin i'o h o o p «“il h a r o
v re u g d
Dezen die «lc ccrcteckens van Maria dra egt, zal in den boek des lovcnsgeschrevcn worden. Kern. 4.
T
ïf
T e r Z a l ig e r G e d a c h te n is
MARIA LUDOVICA GHEERBRANT, C E B O ttE S
TE
S
t
ta
BID VOOR DE ZIEL
9 u
VAN JOVFFUOrW
«o
P
W A CK EN .
VAir lo im o tr w
s
daer godvrucht iglyk inden Ifeer ontslapen den 14 april 1804, in den ouderdom van'26 jaren, 10 macndcn, 8 dagen.
i A Z lB IA -B A R IE -M ttfiH E IR B R A lïT , l ZCHTOZHOOTI T A *
3
»u c r d e s doods.
H acr leven is Kort geweest! Hare ziel was ncngenncin ncn God, liet is de reden waerom lly ze zoo spoedig uit het midden der gevaren getrokken heeft. Sap. IV. 14. Maer neen , h aer leven is n ie tte n einde gekomen, zy heelt het verwisseld tegen een heter; het is de aerde niet die haer b edekt, het is de Hemel die h aer onlfangcn h ee ft, en wclhaest zullen wy ons by deze vin d en , die wy nu zoo droevig bejam m eren. II. Itusilius. Den arm en heb ik nooit iels geweigerd ; de weduwe heeft my nooit vruchteloos gebeden ; en met «Ie weezen heb ik al myn bezit gedeeld, want hetm edelyden is met my van jongs af opgegroeit. Joh. XXXI. 10, 17, 18. . V aertw el myne lieve O uders, myne goede Broeder en mvne te ed ereZ u ster.... liet isw acr, ik s te rf, inaerm yne vriendsehan zal nooit sterv e n , en in den Hemel zal ik u nog volinacKtclykcr konnen bem innen als op deze wereld,
K S' a
II. Ambr. Dal de allcrreehlveerdigstc en allerheiligste wil Gods in alles geloofd , bem ind ongeëerd worde !
(100 dag. 11fl. loep. aende zielen des Vageviers.) I I.
I.
V.
Cfjarlea Ttiujuste Caetfletn^
Notaris en Burgmeester te Meenen,
Geboren te W ackew , dyt l«a Jidy 1811 , Overleden te Meekek, den 6ea Maert 1843.
(i. Jlerr/nnans. liet zyn geene tracnen , noeli lo f, noch eer die ik van u vraeg, oli! gy die myne vrienden zy t, maer gebeden.
HïïoeeHet
1 sr ?
Zy was bemind by God en by de menschen <_____- w. _ b in zegening. Ecc 1 . 45 VI. In haer leven was zy kloekmoedig en voorzigtig, en in haere Jangduerige kwellingen verduldig. Zy zal zic^verheugon Ln den jongsten dag. P*o. X X X I. 25. (Myne kinderen) Gyl. w eet hoe ik onder UI. heb geleéfd , dat ik den Heer heb gediend »n ootmoedigheyd, dat ik niet nagelaeten heb Ui. de noodige onderwyzing te geven. Ik beveel UI. aen God en aen zyne gratie. A ct. A fost. #0. Ik heb aen de arme hunne begeerte toegestaen.... want hek medeiyden is van myne jongheyd af met my opgewassen;*
J ob . 31, v . I S , 18.
Het hert van haeren man was in haer vol van betrouwen. P bo . S aiom , c . 8 1 , y . l f .
DE PROFUNDIS.
Bedrukt by I.KSIEUUK-GOMBEKT, tc Meenen. Gedrukt by Vanhee-Dhaleweyn, te Meenen.
JEAN GHEERBRANDT, OO RLO G SH ELD UIT WAKKEN Koen Degroote (bewerking : Ingrid Cottens) Tijdens de Franse overheersing (1794-1815), werden verscheidene jon gens uit onze gewesten ingelijfd in het Franse leger dat toen heel Europa onder de voet liep. Onder hen de Wakkenaar Jean Gheerbrandt, die wel het vermelden waard is. Hij werd geboren te Wakken op 13 september 1778, als enige zoon van François, schepen van Wakken, en van Maria Josepha Vqlbout. Op 20 oktober 1798 werd hij ingelijfd in het Franse leger (1). Aanvan kelijk in het 20ste, daarna in het 10de regiment der Huzaren. Hij maakte o.a. expedities mee naar Italië onder generaal Championnet, naar Spanje onder generaal Leclerc, en in 1806 naar Pruisen en in 1807 naar Polen onder leiding van Napoleon. Gedurende zijn 10 dienstjaren maakte hij 15 veldslagen mee. Vermelden we nu enkele van zijn «heldendaden». Op 17 vendémiaire van het jaar XIV (1806) ontnam hij de Oostenrijkers twee kanonstukken te Wertingen. Deze kanonstukken werden later door Napoleon aan de stad Parijs geschonken. Hiervoor werd Gheerbrant het Kruis van Ridder van het Erelegioen toegekend, in het Paleis van de Tuilerieën te Parijs (26 maart 1806). Bij de belegering van de stad Wischau (Moravië) in 1804 moest Gheer brant een stadspoort bewaken. Deze stad was omsingeld door Russen o.l.v. prins Rebnin. Een afdeling Kozakken viel juist aan zijn kant aan. Gheer brant zond dadelijk om hulp, vermits zijn post veel te zwak was om de aan val te weerstaan. Helemaal alleen verliet hij zijn post en doodde met een karabijnschot de kapitein die de vijandelijke troep aanvoerde. Hierop keerde Gheerbrant terug. De Russen, die verrast waren door defgelijke moed, aarzelden even. Zo kreeg bevelvoerend generaal Treillard de kans om zijn wachtpost bij te springen en de vijand terug te dringen. In de strijd om Jena (oktober 1806) ontnam Gheerbrant de vijand een vaandel en had de eer hem aan Napoleon te overhandigen,die hem hartelijk feliciteerde om zijn moed.
(1) Het verhaal van Jean Gheerbrant wint aan betekenis als we weten dat 15 à 20% van de twintigjarigen tijdens de periode 1800-1815 in militaire dienst omkwam. — Wat betreft de lichaamslengte kende de Vlaamse milicien een normale gestalte, nl. 1,63 m., wat volkomen in de lijn lag van wat we toen in de meeste landen aantroffen. — Chris Vandenbroeke, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, p. 24 en 250.
15
In de loop van zijn militaire dienst liep hij talrijke verwondingen op. Omwille hiervan en om gezondheidsredenen verliet hij in 1808- het leger met de graad van opperwachtmeester. Hij trok zich terug in zijn geboortestreek, waar hij kort daarna zijn benoeming tot onderluitenant ontving. Ter gelegenheid van de terugkomst van Jean Gheerbrant in 1808 schreef de bekende Wakkense dichter PieterJoost de Borchgrave een gedicht waarvan hier enkele verzen : «Thans groet gy uw dorp na vyf paer bange jaeren Gy die nooyt weekt op ’t oorlogsveld Gy die staag streed als koenen held Wy juichen om te meest op uwe lauwerblaeren.» «Noch Rus, noch Pruyssenaer weerstond uw leeuwenmoed Uw staele vuist versloeg die dappren en waer ge uw legervaen zagt wappren Daer stortet gy voor haer, o Vriend, uw edel bloed.» «Hebt gy op ’t veld van eer uw dierbaer bloed vergoten Uw taek is roemvol afgedaen En hebt gy vuur en vlam weerstaen Leef thans in ruste en vree by uwe langgenoten.» Voortaan woonde hij te Wakken, waar hij hoog in aanzien stond. In oktober 1808 volgde hij zijn vader op als schepen van Wakken (1803-1813). Op 7 mei 1813 werd hij benoemd tot ontvanger van de belastingen te Zand voorde te leper. Na korte tijd gaf hij zijn ontslag om naar Wakken terug te keren. Daar nam hij zijn vroegere functie weer op tot hij in 1821 benoemd werd tot burgemeester, een taak die bleef uitoefenen tot in 1832. Tevens was hij lid van de provincieraad te Brugge (1828-1830). In 1834 volgde zijn benoeming tot plaatsvervangend rechter aan de handelsrechtbank te Kor trijk. Het jaar daarop trok hij zich uit alle openbare functies terug om zich te wijden aan zijn gezin. Hij stierf te Wakken op 10 december 1871. Onder zijn nazaten treffen we ook nog enkele interessante figuren aan zoals : -Azemia Marie-Anne Gheerbrant (1811-1843), gehuwd met Charles August Castelein, notaris en burgemeester van Menen; -Edmond Florimond Gheerbrant (1815-1881), provincieraadlid (2) en bur gemeester van Wakken (1855-1881); -Jenny Clare Gheerbrant (1847-1910) gehuwd met August Lagae, notaris en burgemeester van Heule. De familie heeft in de loop der tijden dus nogal wat invloed gehad. (2)
Ed. Gheerbrant wordt op 33-jarige leeftijd verkozen als liberaal provincieraadslid voor
het kanton Oostrozebeke (12.07.1&48). In 1862 wordt hij niet herkozen. Luc Schépens, De
provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921, p. 502.
16
O God ! Gij hebt ze ons tot geluk geschonken ; Gij eischt ze heden van ons terug ; wij schenken ze U zonder m orren.. . , maar hel hert vol droefheid.. . ; ’t was immers eene moeder weerdig in ’t geheugen der rechlveerdigen te leven... Wij zullen dus geene nuttelooze tranen over haar graf storten, maar wel den wierook onzer gebeden, en den overvloed onzer liefdewerken. S. E ph . — Mach. — S. Ambr.
t Z aliger G edachtenis VAN VROUW E
LOUI SA J U L I A DE RYM, EC HTGENO O TE V AN M IJN H EER
EDMUND GHEERBRANT; Geboren te WACKEN den 29 December 1S13, en aldaer in den Heer overleden den 23 Maart 1810.
----- R.
I.
P.
<H«.--------------
Haar toegevend karakter, haar regtschapen hert, hare wondere zachtmoedigheid, hare zedigheid en hare matigheid verwierven haar de liefde en de achting van iedereen. E ccli., XLV. Zij was de moeder der armen en de troosteres der bedrukten. .. Op den omgang van haar huis fieeft zij acht genomen, en haar brood in ledigheid niet geëten.. . Het' hert van ha-en man stelde in haar zijn vertrouwen.. . Aan hare kinderen leerde zij God vreezet» en zich van alle kwaad bevrijden... Zij stierf, aan hare teérbeminden nalatende groote voorbeelden van deugden... Bemind bij God en bij de menschen , hare gedachtenis is in zegening. J ob, XXIX. — Pnov., XXXI. - Sap., III. — T ob., I. — Sap., IV — Eccli., XLV. , Mijne kinderen, eert uwen vader, en vergeet de lessen uwer moeder niet.. . Blijft elkander beminnen in de vreeze des Heeren... Maakt werkstellig hetgeen gij van mij geleerd en ontvangen hebt, hetgeen gij van mij gehoord en wat gij in mij gezien hebt, en de God van vrede zal met u zijn. Eccli. — Ad P uil ., IV. Vaarwel, welhaast zullen wij elkander wederzien, en uwe herten zullen zich verheugen. S. Ant. H e c r o J e » u s , b e r in lic r tig lie id !
*
De zielevrede op de uur der dood is het begin der belooning van den rechtveerdige. H. Greg.
HERI NNERT U VOOR GOD
100 dagen aflaat. Z o e t H e r t va n M a r ia , « f e s m ijn e z a lig h e id !
300 dagen ujlaat. B c r m h e r tig e
Jcsus,
g e e f l»aar d e e e u w ig e
DruUk. van Eugène Beyaert, te Knrtrijk.
VAN M IJNHEER
Edmond-Florimond GHEEBBBANT, weduwaar van Dame LOUISE DE RYM, OUD PROVINCIAAL RAADSLID , BURGEMEESTER VAN WACKEN,
R idder van h et Leopoldsorde;
Geboren te Wacken, den 1 April 1815, godvruchtifiijk overleden in zijne geboorteplaats den 6 Oktober 1881. Het was een vader veel bewonderbaarder dan men kan zeggen en waardig van in het geheugen der goeden te blijven. II. M ach . VII. 20. Als een rechtvaardig, verkleefd en rechtschapen magistraat, was de wet der waarheid in zijnen mond, en de onrechtvaardigheid vond men op zijne lippen niet ; hij stapte voort in vrede en in gerechtigheid; hij beminde zijnen evennaaste gelijk zijn eigen zelve; zijn leven was vol werkzaamheid, en, op het einde zijner levensbaan gekomen, is hij zachtjes in den Heer ontslapen, na het goede gepleegd te hebben, aan zijne kinderen het edelste der erfdeelen latende: eenen naam zonder vlek ; ’t is daarom dat zijne gedachtenis zal gezegend worden. Ps. 44.—Prov. 17.—Eed. 45.—Act. VII, 59 ; X 38. GEBED.
Dat God, die u geroepen heeft, u ontvange ; en dat de engelen u vóór den troon des Allerhoogsten geleiden. (Gebeden der zielen). I R - I . 3?_ D r u k k . van Ch. Vandesteene, K ortrijk.
17
r u st.
Algemeen totaal
12.139 345
1.629 666
1 19 23 23 6 8 5 18 — 3 8 10 3 25 3 5 5 2 47 57 28 27 39 ' 30 75 55 81 57 16 32 54 37 47 31 81 38 522
473
*-» < > <L U s*
1 1 — 70 10 — — 98 5 — 135 2 54 — — 53 1 — — 195 5 — — 160 4 — — 55 2 — — - 50 7 1 80 273 114 — — 220 82 — — 307 76 — 461 154 2 1 110 414 153 — 38 155 54 100 340 111 — — 200 72 — — 516 125 —
7
1 6 9 1 3 4 2 3 6 6 10 15 — 5 10 10 16
328 3.702 1.029 108
Gegevens opgetekend door Julien Verbrugge.
18
■> u c c 'cL C/5
Geweren
Schaepen
4 1 2 — 1 2 1 — 120 45 76 120 103 34 44 41 72
Ezels
4 15 12 5 4 7 2 7 6 282 146 146 226 225 129 114 125 178
Honden
Verkens
13 12 5 5 5 8 9 4 3 35 28 27 51 40 22 23 22 33
Geyten
Koeyen
267 Markt Bruggestraet 476 355 St-Janstraet 690 Hoogstraet Nieuwstraat 245 Kortrijkstraat 694 603 Yperstraat 162 Cromwal 165 Hulst 911 Ie wijk 707 2e wijk 820 3e wijk 1282 4e wijk 1274 5e wijk 509 6e wijk 1030 7e wijk 537 8e wijk 1412 9e wijk
Peerden
Zielen
UIT DE VOLKSTELLING VAN 1834 (TIELT)
W EDERW AARDIG H EDEN V A N DE PITTEMSE CLERUS
'1. PITTEM, EEN «MODDERIGE» PAROCHIE... 1833
André Demeulemeester Na ruim 10 jaar onderpastoorschap te Pittem werd onderpastoor Justus van de Venne, op 27 februari 1833, bevorderd tot de pastorij van Beernem (1). Pastoor Jan Simons, die jarenlang had samengewerkt met Van de Venne, was verheugd om deze promotie want deze priester was, naar zijn oordeel, een nederig en zachtmoedig man, en, vervolgt pastoor Simons, «ursi lingi debent», «de beren moeten gelikt worden», d.i. onbeschofte lui dienen opgevoed te worden. Kennelijk zinspeelt de pastoor hier op een lokale Pittemse aangelegenheid van personen, die vijandig ingesteld waren jegens onderpastoor Van de Venne, en die wellicht deze promotie niet had den gewild. Voor wat betreft de benoeming van de nieuwe onderpastoor verklaart pastoor Jan Simons zich vooraf tevreden met de persoon die de bisschop naar Pittem zal sturen. Niettemin noemt hij, met name, priester Petrus-Franciscus De Ven (2), een Wakkenaar, wiens familie goed bekend was aan pastoor Simons, die zelf gedurende 11 jaar, van 1803 tot 1814, onderpastoor was geweest te Wakken (3). Dit alles vernemen wij uit een brief van pastoor Jan Simons aan zijn vriend Mgr. Frans-Renaat Boussen, op 20 februari 1833, (zie Bijlage), d.i. een week voor de officiële benoeming van onderpastoor Justus van de Venne. De nieuwe onderpastoor moet een krachtige persoon zijn «voor mijn modderige uitgestrekte parochie van ongeveer 6.300 zielen», aldus pastoor Simons. Alle verplaatsingen geschiedden toen te voet. Dit was de toestand te Pittem in 1833, nog voor de zware verarming der volgende jaren. Was de parochie een «modderige» parochie, hier duidelijk in de letterlijke zin te begrijpen (en niet in de morele zin), dan waren de Pittemnaren, vooral te lande, in die jaren, gehuisvest als in de stal van Bethlehem : «Hun woonsten waren al even armoedig : het waren meestal niet meer als hutten van hout en klei, gedekt met stro, zonder planken of stenen vloer, en dikwijls vol modder in het slecht seizoen» (4). Reeds op 28 februari 1833 kreeg Pittëm een nieuwe onderpastoor, niet Pieter-Frans De Ven, doch de Tieltenaar Jan-Baptist van Quaethem (5) die gedurende 21 jaar deze taak te Pittem zou waarnemen bij niet minder dan vier pastoors.
19
(1) Geboren te Zwevegem op 2 oktober 1796. Onderpastoor te Pittem op 30 september 1822. Pastoor te Beernem op 27 februari 1833. Pastoor te Ruiselede op 30 september 1837. Be kwam op 30'oktober 1842 zijn «exeat» uit het bisdom Brugge om benediktijnermonnik te worden te Affligent (op dat ogenblik te Dendermonde). Overleed in de abdij te Affligent in 1872. Zijn graf is aldaar nog bewaard. (2) Geboren te Wakken in 1799. Overleed als pastoor van Oekene op 7 januari 1866. (3) Zie: Valere Arickx «Geschiedenis van Pittem» (Pittem, 1951), blz. 157. (4) Zie : Antonellus Verscheure o.f.m. «De Zusters van Maria van Pittem. Een eeuw congregatieleven...» (Lannoo, Tielt), 1948, blz. 14. (5) Geboren te Tielt op 24 mei 1803. Priester gewijd te Gent in 1830. Hulppriester te Appelterre in 1830. Onderpastoor te Aalter in 1831. Onderpastoor te Pittem op 28 februari 1833. Pastoor te Lapschuere op 2 september 1854. Pastoor te Waardamme in 1856 alwaar hij overleed in 1873.
BIJLAGE. Pastoor Jan Simons aan Mgr. F.R. Boussen. Reverendissime Domine ! Pergrata mihi est promotio cari vicarii mei et boni augurii : Dominus enim ille humilis est et mitis; et ursi lingi debent...R.D. De Ven vicep. in Maldeghem tympano bellico lassus libenter veniret in provinciam suam : licet sit ex Wackene et carorum mihi parentum filius, nolo nee ipsum nee alium quemquam rogare; sed gratus accipiam illum, quem providentia per arbitrium vestrum ad me miserit, fortis sit oportet pro parochia mea lutosa, extensa et 6.300 circiter animarum. Summa veneratione et affectione signor-Reverendissimi et carissimi Domini mei Deditissimus et obedienstissimus famulus J. Simons pastor Dec. Distr. T hil.. Hac 20 februarii 1833. In vertaling Zeer eerwaarde Heer, De promotie van mijn dierbare onderpastoor is mij bijzonder aange naam en een gunstig voorteken : die Heer is immers nederig en zacht moedig en de beren dienen gelikt te worden... De Eerwaarde Heer De Ven, onderpastoor in Maldegem, vermoeid door het oorlogsrumoer, zou graag naar zijn streek terugkeren : of schoon hij afkomstig is uit Wakken, zoon van ouders die mij dierbaar zijn, wens ik noch hem noch enig ander (priester) te vragen doch, met dankbaarheid, zal ik diegene aanvaarden dien de voorzienigheid door uw wilsbeschikking naar mij zal zenden. (De nieuwe onderpastoor) moet krachtig zijn voor mijn modderige uitgestrekte parochie van onge veer 6.300 zielen. Met de diepste eerbied en genegenheid onderteken ik, van de Zeer eerwaarde en mij zeer dierbare Heer de zeer toegewijde en zeer gehoorzame dienaar J. Simons, pastoor en Deken van het Distrikt Tielt. Op deze 20-ste februari 1833.
20
2.Zwem m en als geneesm iddel tegen overspanning. Een «zwemmende» pastoor te Pittem : Pieter-Leonard Brulois 1887 André Demeulemeester Op onze dagen is zwemmen een doodgewone sport. In de ogen van de kerkelijke overheid valt daar niets op aan te merken. Dit is echter niet altijd zo geweest, althans niet in het bisdom, in de vorige eeuw waren de bis schoppen Jan-Baptist Malou, Jan-Jozef Faict en Gustaaf Waffelaert ge strenge wakers over de goede zeden waarbij de wetten der zedigheid en het fatsoen rigoureus werden gevolgd en toegepast. Alles wat te maken had met sport, turnen, lichamelijke opvoeding, zwemmen, hygiëne was, in de ogen van deze prelaten, gevaarlijk en nutteloos. De priesterkledij diende eenvoudig te zijn, aangepast aan de levensstaat, vertolking van innerlijke morele gaafheid en onschuld, geen begunstiging van modezucht, sobere haarsnit met goede zichtbare kruin en geen gepoederde of ingesmeerde haartooi. Regelmatig herinnerden deze bisschoppen aan deze voorschriften neer gelegd in de Statuten van het bisdom Brugge. In juli 1859 riskeerde de bekende Brugse priester-humorist Lodewijk Vanhaecke, toen leraar aan het college te Oostende, gesteund door een artsenadvies, bij Mgr. Malou de vraag om zeebaden te mogen nemen. Mgr. Malou, als een voorname aristokratentelg in etikette en beheersing opgevoed, antwoordde prompt : «Je vous conseille d’ajourner les bains de mer jusqu’à ce que le besoin s’en fasse sentir plus vivement. Vous savez que les statuts exigent des motifs graves pour que l’on obtienne cette permission». (1) Fiet jaar daarop, in 1860, verkreeg de Roeselaarse superior Bruno Van Hove vanwege Mgr. Malou niet de toestemming om* in het Klein Semina rie te Roeselare over te gaan tot de inrichting van een turnzaal, een voor die tijd stellig zeer vooruitstrevend projekt (2). De voorschriften betreffende de lessen in lichamelijke opvoeding in het Klein Seminarie waren overigens bijzonder streng. De gedragingen van de turnmeester dienden bestendig in het oog gehouden te worden door de priester-surveillant (3) en alle deelne mende leerlingen aan de turnles moesten altijd een stevige broeksriem dra gen «bien assujettie, et munie d’un anneau de sûreté (4). Mgr. Jan-Jozef Faict was zelfs nog strenger dan zijn voorganger inzake sport, turnen, zwemmen en andere ontspanningsvormen. «En règle générale» schreef hij aan principaal Ferdinand Parmentier, van het college te Kortrijk, «les bains sont dangereux et il ne faut pas les introduire dans nos moeurs» (5). Tegen over het dansen, en meer bepaald de wals, stond de Brugse bisschop hele-
21
maal negatief (6). Ook tegenover het fietsen voor gesoutaneerde priesters zal Mgr. Waffelaert, in latere jaren, de slagbomen neerhalen en resoluut het licht op rood plaatsen (7). Deze ietwat uitvoerige achtergrondschets om te begrijpen dat pastoor Pieter-Leonard Brulois te Pittem zijn «overtreding» op 5 augustus 1887, reeds de volgende dag zonder uitstel, in een brief (zie bijlage I) kenbaar maakte aan de oude Mgr. Faict. Toen de Moorsledenaar Pieter-Leonard Brulois, op 20 augustus 1886- hij was toen 61 jaar- pastoor werd te Pittem, had hij reeds een groot deel van zijn leven doorgebracht te Oostende, eerst als onderpastoor, van 1861 tot 1872, en vervolgens als pastoor van 1874 tot aan zijn komst naar Pittem in 1886, alles samen dus 23 jaar. Pastoor Brulois kon Oostende niet vergeten. Reeds tijdens het bewind van Koning Leopold I begon het strandleven aldaar zich geleidelijk te ontwikkelen. Onze eerste vorstin, de tengere koningin Marie-Louise overleed te Oostende in oktober 1850. Koning Leopold II, die goed vertrouwd was met het strandleven aan de Côte d’Azur, deed heel veel om Oostende tot «la reine des plages», de koningin der badsteden» te maken. Pieter-Leonard Brulois had door zijn lang pastoraal verblijf te Oostende deze evolutie van dichtbij meegemaakt. In het liberaal bastion dat Oos tende in die jaren was, deed Brulois zonder twijfel deze ruimdenkendheid op, die hem zo typeert. De opkomst van dit mondaine strandleven hield trouwens de waakzaamheid van de gestrenge Mgr. Faict zeer levendig, hij die afkomstig was uit Leffinge, een kleine koeplek uit de buurt. PastoorLeonard Brulois had het in zijn Oostendse tijd, meegemaakt hoe, geleide lijk steeds meer Franse en Duitse priesters in de zomermaanden naar Oos tende, Heist en Blankenberge kwamen om er een gezondheidskuur te vol gen samen met de hogere burgerij uit ons land en uit den vreemde. Deze priesters, onttrokken aan het gezag van de Brugse bisschop, brachten tal van nieuwe gewoonten en gebruiken binnen, o.m. voor wat de priesterkledij betreft. In deze kontekst dient de brief van pastoor Brulois aan zijn bis schop gelezen te worden. Tot aan zijn afsterven, in 1891, zal hij regelmatig naar Oostende gaan voor een zeebad en nadien (altijd ?) de bisschop verwit tigen. Pastoor Brulois deed dit om gezondheidsredenen, op 5 augustus 1887 meer bepaald om te bekomen van de emotie na een nachtelijke diefstal in de pastorij te Pittem. Pastoor Brulois bekende zijn overtreding i'n zijn brief van zaterdag 6 augustus 1887. Nauwelijks had Mgr Faict kennis genomen van dit schrijven of met de eerste post van maandag 8 augustus 1887 (zie Bijlage II) ging reeds prompt een antwoord naar Pittem, wat wel bewijst dat met deze overtre ding bij de oude gestrenge bisschop een gevoelige zenuw was geraakt. Mgr. Faict betoonde begrip voor de 61-jarige priester, overhoop door de nachte lijke diefstal en het politievertoon. De bisschop was van oordeel dat het voorschrift niet werd overtreden en liet duidelijk uitschijnen dat de pastoor er goed aan had gedaan het «vergrijp» dadelijk schriftelijk op te biechten.
22
De Pittemse pastoor kreeg dus vrij makkelijk absolutie. Wie enigszins ver trouwd is met de briefschrijver Faict weet dat, indien pastoor Brulois deze zwempartij niet had bekend en de bisschop er achteraf lucht van had gekre gen langs de toen in klerikale kringen vaak voorkomende verklikkerij, er stellig een ander antwoord van Faict zou gekomen zijn en, zeer vermoedeHjk, een dagvaarding in het bisschoppelijk paleis te Brugge. (1) Archief Bisdom Brugge (voortaan : ABB), Mgr. Malou 1859, 7 juli, fol. 278-279 : «Lettre à M. Vanhaecke, à Ostende». (2) ABB: Acta Malou 1860, 13 maart: «...Si Ie nouveau gymnase n’est pas tout à fait néces saire, il vaut mieux ajourner la construction jusqu’à ce que l’église ait pu être restaurée à l’intérieur...» (3) Zie «Règlement Général du Petit Séminaire de Roulers, approuvé par Monseigneur l’Evê que de Bruges», Chapitre X, Leçons spéciales, blz. 32, nummer 10. (4) Ibidem : «Jamais on ne peut se livrer à des exercices gymnastiques sans porter une large et solide ceinture, bien assujettie, et munie d’un anneau de sûreté». (5) ABB : Acta Faict 1866, 27 april, fol. 167 : «Lettre à M. Parmentier à Courtrai». In het col lege te Kortrijk verbleven toen enkele Pruisische studenten voor wie baden een doodge wone zaak was. Mgr. Faict : «Vous prendrez des mesures intelligentes et efficaces pour que ces jeunes Prussiens : 1. aillent au bain le plus rarement possible. 2. qu’ils n’en parlent pas à leurs camarades. 3. que parmi ceux-ci l’on croie qu’il est tout simplement question d’un traitement médical». (6) ABB: Acta Malou 1864, 18 januari, fol. 20: Lettre au R.P. Prieur des Carmes à Bruges.»...Vous n’ignorez pas que l’on a été toujours ici fort difficile à l’égard de la valse. Eh effet, cette sorte de danse est pour un grand nombre de personnes une occasion pro chaine de péché grave. Il s’en suit que la valse doit être déconseillée à tout le monde». (= brief van grootvikaris Mgr. Faict; Mgr. Malou was toen zwaar ziek, + 24 maart 1864). (7) ABB : Acta Waffelaert, 1903, 23 juli : Lettre à M. Barro, vicaire à Staden : «Il me revient que vous vous exercez à rouler en vélo. Ce genre de locomotion n’entrant pas dans les habitudes et les traditions du clergé du diocèse, je vous enjoins de ne pas innover et de renoncer à cet exercice». Het fietsen werd vooral binnengebracht door de onderpastoors op het platteland, de «bas clergé». Bemerk, de hatelijke verklikformule (zo vaak voorko. mend in de Acta Faict en Waffelaert): «Il me revient que...,» «Men signaleert mij dat...»
BIJLAGE I. Pastoor Pieter-Leonard Brulois aan Mgr. Faict. Monseigneur, Cette semaine j’au eu la visite nocturne de deux voleurs qui ont visité toutes les pièces du rez-de-chaussée. Ils ont fracturé un pupitre. J’au vu de la lumière, j’ai fait du bruit, j’ai tiré un coup de revolver, et mes deux visiteurs se sont enfui par la porte de devant. Rien n’est volé. Après cette scène, j’ai eu les nerfs agités, surtout par suite des visites amicales ou officielles du matin. Hier j’ai dû aller à Ostende. Arrivé près de la mer, je me suis dit qu’un bain froid calmerait peut-être mon système nerveux, et j’ai pris la résolution de dénoncer immédiatement ma transgression du règlement épiscopal dans 23
l’espoir que dans sa bonté Monseigneur mon Evêque voudra bien me par donner. J’oserai ajouter que ce bain m’a fait un bien réel. Je prie Monseigneur Mon Evêque de vouloir agréer l’expression de mes sentiments respectueux et de mon dévouement filial. P.Brulois. Past. Pitthem 6 Août 1887.
BIJLAGE IL Mgr. Faict aan pastoor Pieter-Leonard Brulois. «R.D. Brulois, parocho, Pitthem. Ultro crediderim te ex nocturna invasione furium vehementer fuisse turbatum et subsequentibus politae perquisitionibus exagitatum, ita ut maritimi balnei usum, Ostendae cum esses, merito judicaveris tibi as sedandos nervos necessarium. Quo posito, habita ratione litterarum quibus factum mihi notificas, censeo te in casu ex praesumpta licentia egisse et legem transgressum non esse. +J.J. Ep. Brug.» Acta Faict, 1887, 8 augustus, fol. 327. In vertaling : Aan E.H. Brulois, pastoor, Pittem. Ik kan mij goed voorstellen, dat U sterk onder de indruk bent van de nach telijke inbraak en het daaropvolg'endpolitieonderzoek. Dit ging zover, dat U het nodig oordeelde een zeebad te nemen om Uw zenuwen te kalmeren, toen U in Oostende was. Het feit in acht genomen dat U mij hiervan schriftelijk op de hoogte hebt gebracht, ben ik van oordeel dat U handelde vanuit een vooronderstelde toestemming van mijn kant, zodat U het voorschrift niet hebt overtreden. + Jan-Jozef, bisschop van Brugge.
24
HISTORIEK V A N DE Z A ^C ^E R G M O L E N TE W INGENE: 1756-1899
O. Vanlaere Vooreerst een kleine terreinverkenning: naar het landboek van 1756 vermeldt, bestond de gehele buurt van de huidige Zandberg uit akkerland, dat doorkruist werd door de doschweg ofwel wagenweg, de huidige Zandbergstraat. De enige woning was deze van Dionysius Spriet. In 1765 bouwde een zekere Albert Deboury een herberg aan de westkant van deze doschweg, met als uithangbord In den Zandbergh. Deze naam laat vermoe den, dat er een zanderige verhevenheid in de nabijheid lag. Op 20 oktober 1784 verkocht Jacobus Vanmaele, smid in de Beernemstraat, een stuk grond van 29.49 are aan een zekere Vandevelde. Twee jaar later, op 29 november 1786, werden nogmaals 2.10 are verkocht. De koper van beide stukken is ook de bouwer van het molenhuis en de molen van de Zandberg. We verlopen nu chronologisch de achtereenvolgende pachters en eige naars van de Zandbergmolen. 1. Pieter-Jan VANDEVELDE Pieter-Jan is te Meulebeke geboren en in 1763 gehuwd te Kanegem. Hier was hij eigenaar en gebruiker van de Vrouwmolen. Eind 1773 echter pachtte hij voor zes jaar de molen van St.-Joris-ten-Distel, die stond op de suijtsijde vanden Ghentschen vaert. Het lijkt wel gek, maar Gillis Buysse, eigenaar en uitbater van deze molen, nam van zijn kant de Kanegemse Vrouwmolen in pacht. Even later stelde Buysse zijn eigen molen te koop, met huis en erve. Op 11 mei 1774 sloeg pachter Vandevelde toe voor de som van 350 p. 10 sch. gr. Blijkbaar had Vandevelde geld nodig, want dat zelfde jaar verkocht hij zijn Vrouwmolen aan...Gillis Buysse: in feite dus een molenruil ! In november 1774 stierf de vrouw van Vandevelde, Isabella Van Beve len: zij liet zes kinderen achter. Weduwnaar Vandevelde hertrouwde op 16.8.1775 te Wingene met Joanna-Catharina Naessens, dochter van Rafaël. Vandevelde had van zaken doen blijkbaar weinig kaas gegeten : waar om je eigen molen verlaten om elders een andere te pachten, die dan nog in slechte staat verkeerde ! In de inventaris, opgemaakt naar aanleiding van zijn tweede huwelijk, lezen wij -....den meulen ende meulenhuijs sigh was bevindend in seer modicken staet, ende bijdien subjekt aen menigvuldige reparatien, te meer denselveri belast was met een losselijcke rente van 100p.w., met een onlosselijcke rente van 300p.w....Pieter-Jan, liever dan grote onkosten te besteden aan herstellingen, smeedde nieuwe plannen : hij vroeg uw octrooi
25
aan om te Meulebeke, zijn geboortedorp, een nieuwe molen te bouwen. Dit werd hem toegestaan op 12 januari 1780. Zijn eigendom te St.-Joris ver kocht hij dan maar, op 1.6.1780. Hoe het Vandevelde te Meulebeke verging, konden wij niet achterha len. Had hij meer ambities, stonden er aankomende zonen te trappelen, werd het een mislukking ? Hoe dan ook, na korte tijd vroeg hij een octrooi aan om ditmaal te Wingene, in de omgeving van de herberg De Zandberg, een koorn-en oliemolen op te richten. De Wingense molenaars kwamen hiertegen heftig in het verweer, maar Vandevelde beet van zich af, o.a. met de verklaring, dat Wingene nog geen enkele oliemolen bezat, wat overigens juist was. Het octrooi werd hem dan ook toegestaan op 4 november 1783. De zandbergmolen draaide reeds voor 1785 ten einde liep, als vijfde Win gense molen. Toch bleek Vandevelde alweer te veel hooi op zijn vork te hebben genomen : op 29 november 1786 moest hij een lening aangaan van 350 p.w. bij Petronilla Devlieghere. Deze dame was de schoonmoeder van Gommaer Vanden Brande, zijn buurman toen hij nog maalde te St.Joris. Dit bedrag volstond echter niet : op 7 februari 1787 leende hij andermaals, en nu bij Gommaar Vanden Brande zelf, 137 p. 10 sch. w. Een zware hypo theek ! Uit de verder gebeurtenissen blijkt, dat het nieuwe maalbedrijf ofwel slecht uitgebaat werd, of te Wingene geen doorbraak vond. Het kwam zover, dat Vandevelde zijn molen verpachtte. Hij vond een liefhebber in Eugeen Van Renterghem, zoon van Jozef, van de Leenmolen. Zeker is dat zijn toestand er niet op vooruitging : in plaats van zijn schulden af te lossen, betaalde Pieter-Jan niet eens de intresten ! Toen het geduld van de schuldei sers op was, zat er voor Pieter-Jan niets anders op dan zijn hele eigendom te Wingene publiek te koop te stellen. Maar...soo hebben de comparanten alreede in twee verscheijde reijsen met intervael van jaeren...den...huijse, molen met alle zijne appendentien ...ende gronden van erfven te coope gepre senteerd ende niet en hebben connen brengen tot de weerde...der...voomoomde capitalen van renten ende verschenen croisen...Toen, in 1801, maakte schul deiser Vanden Brande er korte metten mee: hij nam de gehele eigendom over als schulddelging, bij akte op 24 september voor notaris Clauwaert. Er zat niets anders op! Daarbij had Vanden Brande een aankomende zoon, Francis, aan wie hij zeker gedacht heeft. Zo verkreeg het geslacht VandenBrande, dat in het 19de eeuwse Wingene een aanzienlijke rol zou spelen, zijn eerste bruggehoofd in Wingene. Pieter-Jan bracht zijn laatste jaren door als knecht op de nieuwe Driekoningenmolen, de latere Veldens molen, van David Vercoutere te Wingene. Zijn vrouw overleed in 1807. De man, die eigenaar was van vier molens naeen, stierf op 7 augustus 1808, chez le prédit Vercoutere...
26
2 Pieter-Jacobus VAN GAEVER: een nieuwe pachter. Zoon Vanden Brande was in 1801 nauwelijks twaalf jaar. Gommaar vond een tussentijdse pachter: P.J.Van Gaever, die stamde uit een oud molenaarsgeslacht. De familie baatte o.m. te Ruddervoorde reeds om streeks 1600 de Leitemolen uit. Andries' Van Gaever, op die molen gebo ren, werd molenaar te Ardooie. Pieter-Jacobus is daar geboren. Volgens de pachtbrief van 20.9.1801 kwam hij op 1 mei 1802 op de Zandberg aan. In deze pachtbrief, een opvallende vermelding... den ver pachter sal ten toecomenden sommersaijsoene van ’t jaer 10 den molen doen rijsen circa de zes voeten waertoe hij sal vermogen te gebruijcken d ’aerde van het verpachte landt in desen tot verhoogen van den molenwal... Wij menen hieruit te mogen besluiten, dat ofwel de hoogte van de natuurlijke zandberg ontoereikend was voor een behoorlijke windvang, ofwel dat de teerlingen van de molen, na verloop van jaren, in het opge voerde deel van de molenwal weggezakt waren, waardoor de molen te wei nig windvang kreeg en wellicht lichtjes schuin kwam te staan. Naar onze mening is de tweede hypothese de meest waarschijnlijke : hoe kun je anders een belangrijke en steile verhevenheid verklaren, gezien de hele omgeving zo vlak was en nog is ? De jaren gingen voorbij, schijnbaar zonder problemen. Toen kwam de beurt aan Francis Vanden Brande, gehuwd met Catharina Galle te Aarsele op 3 februari 1813. Van Gaever, in het vooruitzicht dat hij de plaats zou moeten ruimen, had in december 1810 reeds de molen van Schuiferskapelle gekocht, maar bleef op de Zandberg tot einde april 1813. 3. Francis VANDEN BRANDE. Vader Gommaar van St.-Joris was inmiddels overleden in 1807. Op 16 juni 1813 verpachtten de weduwe en de kinderen de gemeenschappelijke eigendom op de Zandberg aan medeëigenaar Francis voor drie jaar. Flet jonge koppel Vandenbrande-Galle nam er zijn intrek. In feite was Francis al sedert 1811 in Wingene, waarschijnlijk in de leer bij Van Gaever. Op 20 februari 1815 echter werden de goederen van de familie Vanden Brande-Standaert bij licitatie (1) verkocht. De weduwe, reeds eigenares van de helft, nam de gehele eigendom te Wingene voor haar rekening, terwijl Francis aanzienlijke stukken grond en twee woonhuizen te St.-Joris kreeg. Enkele maanden later, bij notariële akte van 29 augustus 1815, kwam Fran cis in het bezit van het complex van de Zandberg, door permutatie en vermangelinge (2) met zijn moeder : zijn eigendommen te St.-Joris tegen molen, huis en erve te Wingene. Als eigenaar ging Francis aan de slag : hij begon met enkele herstellin gen aan de molen, en liet een aardappelkelder onder de meulemote metselen. Zijn bezittingen groeiden fors aan, door een huis in het dorp te kopen, aan het oosteinde van de G. Gezellestraat. 27
Helaas verloor Francis zijn vrouw én zijn derde kind door een zware bevalling op 18 april 1818. Erg geschokt trok hij weg van de Zandberg en ging in de G. Gezellestraat wonen. Molen en molenhuis verpachtte hij aan David Lambrecht.
4. David LAMBRECHT. Zoals Van Gaever stamt hij uit een ervaren «muldersgeslacht». Gebo ren op de molen van Lendelede, was hij vroeg naar Ruddervoorde en daarna naar Wingene gekomen, vermoedelijk in 1806, als knecht op de Plaatsmolen. In februari 1817 trouwde hij met Francisca Deriemaecker, dochter van Andries. Op 29 mei 1818 pachtte hij de Zandbergmolen met molenhuis voor zes jaren, tegen 257 gulden per jaar. Francis Vanden Brande kwam intussen zijn leed te boven, en her trouwde met Francisca Derynck, dochter van David, de «mulder» van de Poelvoordemolen, op 23 juni 1819. Lambrecht verhuisde na zes jaar Zand bergmolen naar de Lentakkermolen : zo kon Vanden Brande naar zijn molen terug, om een nieuw leven te beginnen.
5. Francis VANDEN BRANDE : tweede periode. In 1821 was Francis schepen geworden van Wingene en begon zich meer en meer als koopman op te werken. Hij nam een «mulder» in dienst, rret vanzelfsprekend een knecht en ketser. Terloops vermelden wij Jozef (Seven) Pyfferoen, die er jarenlang zijn broodwinning had. Inmiddels kreeg het gezin Vanden Brande vijf kinderen. Karel-Lodewijk was de laatste, geboren op 12 oktober 1829. Francis was een vooraanstaande, zeg maar rijke burger geworden. Zijn bezittingen te Wingene en elders breidden zich van jaar tot jaar uit. In 1841 nam hij het besluit zijn molen en de Zandberg te verlaten en nog uitslui tend aan handel te doen. In oktober van dat jaar kocht hij de woning op de zuid-westhoek van de Beernemstraat, tegenover de huidige herberg Den Anker. Karel-Louis Buyse, eigenaar en bewoner ervan, pachtte op zijn beurt het erf en de molen op de Zandberg. 6iKarel-Louis BUYSE De nieuwe «mulder» op de Zandberg werd geen hoogvlieger. In het jaar 1846 sloot hij een overeenkomst met Ivo Verkain, brouwer in de her berg De Keyser, nu het Wingense gemeentehuis. Bij notariële akte van 15 juni werd een societeijt in collectieven naem gesticht, om te saemen uijt te 28
Situatieschets volgens de Primitieve Plans van 1829. Sie D 1592 (1590-1591-1593-1596-1597-1598) Am. Van Der Schaeghe herbergier 1594 (1595) Regina Van der Schaeghe, spinster 1602 (1600-1601) Henry Matthys, tapper Herberg De Zandberg 1603 (1604) We Pieter Anseeuw, winkeliersterl659 (1656-1657-1658-1660) Vandenbrande- molenaar 1660 eigenaar F. Vandenbrande, bewoond door Van Ryckeghem 1653 (1651-1652-1654-1655) Em. Spriet, wagenmaker 1662 (1661) Don. Bouckaert 1663 (1664) eig. Wulm. Verkest, bewoond door Pieter Ockier 1665 (1666) Alb. Delbaere, kleermaker.
Frans
29
oefenen de fonctie van maelen, olieslaegen, bier en azijn te brouwen. Deze sociëteit had weinig wind in de zeilen : twee jaar later werd zij ontbonden en verliet Buyse niet alleen de Zandberg, maar ook Wingene. Hij ging boe ren te Meigem. 7. Karel-Lodewijk VANDEN BRANDE Karei, jongste telg uit een gezin van Francis, was twintig jaar geworden.Om zijn zoon op te leiden in het vak had deze het maalbedrijf opnieuw in handen genomen. Op 1 mei 1853 verpachtte hij molen en huis aan Karei, die kort daarop op 11 mei trouwde met Rosalie Ghekiere, doch ter van Karei, de baas van de herberg Het Muntekasteel. Twee jaar nadien reeds verkocht Francis de gehele eigendom aan zijn zoon, bij akte van 28 december 1855. Karei Vanden Brande verkreeg heel wat aanzien in de gemeente en mengde zich fel in de politiek. In 1861 werd hij burgemeester. Net als zijn vader werd hij meer en meer koopman. Na zijn vaders dood in 1864, bleef hij slechts tot 1870 op de Zandberg: hij verhuisde toen naar de ouderlijke woonst tegen Den Anker. Molen en molenhuis werden verpacht aan Désiré Gryp, die van het kasteelhof Blauwhuis kwam. ^Constant MARTENS. «Mulder» spelen lag Gryp blijkbaar slecht : na enige maanden ging hij opnieuw boeren, ditmaal op het Verloren Goed. De molen werd verpacht aan Constant Martens uit Lotenhulle. Deze Martens kocht molen, huis en erf van Vanden Brande op 24 mei 1871, voor de som van 10.000 fr., waar van 1500 fr. op d’hand en 8.500 fr. binnen de vijf jaar. Dit bleek een té zware hypotheek, want toen Martens vroegtijdig stierf op 23 januari 1880, was de schuld verre van vereffend. De gehele eigendom kwam weer in han den van Vanden Brande. De akte hiervan is zoek geraakt. 9. Henri DETAVERNIER. Henri Detavernier, die in 1862 zijn negenjarige pacht op de Leenmolen erop had zitten, en sindsdien het malen gestaakt had, nam de gelegenheid te baat om weer de steiger te beklimmen. Met zijn groot gezin vestigde hij zich op de Zandberg. Overal in Vlaanderen echter, ook te Wingene, begon het malen met een stoomwerktuig de wieken te verdringen. Meer en meer molens verdwenen jaarlijks uit het Vlaamse landschap. Ook de Zandbergmolen moest eraan geloven : hij werd afgetrokken op 29 mei 1889. Het molenhuis werd herberg...In ’tMolenhuis.
30
Tenslotte vermelden wij nog, dat brouwer Jules Vanden Brande, zoon van Karei, in 1898 van de gemeente de toelating bekwam om een nieuwe straat aan te leggen : de Nieuwstraat werd een verbindingsweg tussen de Zandberg en de Beernemstraat. De restanten van de molenberg werden afgevoerd. Toch bleef er nog iets over : het zuidelijk deel van de wal, met de aardappelkelder vielen buiten de grenslijn van de nieuwe straat. Deze herinnering ging eerst in het najaar van 1970 het verleden in...
BRONNEN ARA 1910 (octrooi Meulebeke) 1918 (octrooi Wingene) RAK Gem. Arch. Wingene 71 (Landboek 1756) KK. 6163 (herberg Zandberg) Niet geklas. St.v. Goed (inventaris Vandevelde) Notariaat Persyn 4, id 9, id 14, id. 31, id. 50. Gem. Arch. 12,13 en 14 (bevolk, reg.) RAB Verschillende Heerlijkheden 2 bis-St-Joris-Herl. Van den Berghe Notariaat Gemeentehuis Wingene : bevolkingsregisters.
31
De Statiestraat, puinen van de huizen 1, 1 bis, 3 en 7.
32
MEULEBEKE, MEI 1940. DE GEMEENTESECRETARIS ACTEERT DE GEBEUR TENISSEN Edgard Mattelin Een administratief verslag kan erg saai zijn, maar de uitzonderingen bevestigen de algemene regel. Als bevoorrecht ooggetuige noteerde gemeentese cretaris Mattelin de oorlogsgebeurtenissen. We geven zijn verslag als een stuk boeiend relaas... Op heden 10 mei 1940 is België in oorlog - De d.d. Burgemeester Victor Serroels en de gemeentesecretaris Mattelin zijn omzeggens permanent op het gemeentehuis. De gebeurtenissen en de te treffen besluiten daarmee ver band houdende volgen zeer snel elkaar op. Bij gebrek aan tijd wordt niet uitgewijd over besluiten of gebeurtenissen die aangeraakt worden. Wij hou den mogelijk gerangschikt naar data en orde der gebeurtenissen. De opsom ming kan niet volledig zijn. Op 10 Mei 1940. -Een wacht bestaande uit manschappen van de Passieve Luchtbescherming waakt bij voortdurendheid sedert eergisterenavond op het gemeentehuis - de alarmschel staat opgesteld boven het politiebureel. Om 1 ure des morgens worden door de Rijkswacht plakbrieven overhan digd om uit te hangen en meldende dat alle verloven van de gemobiliseerden geschorst zijn en dat zij onmiddellijk hunne eenheid moeten vervoe gen. Om 5 1/2 ure des morgens gaat de alarmschel en wordt er alarm gemaakt. In de lucht is het een gebrom, geronk en gezoem ongehoord van vliegtuigen. Waar men ook kijkt zoo ziet men vliegtuigen zweven. Zij vol gen de richting van Zuid naar Oost. Het afweergeschut gaat en men ziet de ontploffingen in de lucht, richting Pittem en richting Tielt. Iets buitengewoons is aan de hand.Om 6 1/2 ure vraagt de gemeentesecretaris een telefoongesprek aan om, ’t is om het even in welke richting, naar uitleg of nieuws te informe ren. Geen telefoongesprekken van privaten aard worden buiten de omsch rijving der centrale van Meulebeke nog toegestaan. Om 7 1/2 ure geeft de Rijkswacht kennis van de algemene mobilisatie. De plakbrieven «Phrase E» worden overhandigd. De stormklok wordt geluid en de nationale vlag wordt geheschen op den kerktoren St. Amand en aan het gemeentehuis — Wij zijn in Oorlog — O wee ! Bevel wordt gegeven tot het uitdeelen van 77 oproepingsbrieven onder de wapens, ook worden nog. verscheidene autovoertuigen opgeëischt. Maatregelen worden uitgevaardigd tot volledige lichtdemping bij avond en nacht. De alarmverlichting wordt klaar gemaakt.Schuilplaatsen tegen het gevaar uit de lucht worden opgericht. Het commando der pas-
33
sieve luchtbescherming of Territoriale Burgehjke wacht zal onderdak vin den in de oude zagerij Carpentier in de Nieuwstraat. - Het zelfde gebouw wordt versterkt en een hulppost voor gekwetsten zal er ingericht worden Herhaaldelijk luchtalarm. Op 11 Mei 1940. - Opeisching van een dertigtal werkloozen en twee autovrachtwagens om dadelijk terug op te laden ter statie al wat reeds werd ondergebracht aan onderdeelen van vliegtuigen in de fabriek Leborgne langsden Ijzerweg en de Pittemstraat en in de fabriek «Flaxloom» in de kapelstraat. Het is er niet meer veilig want Duitsche vliegtuigen zijn reeds tot manshoogte neergedaald nabij die fabrieken om verkenning te verrich ten. Die lading zal verzonden worden naar Frankrijk. Bij plakbrief moet gewezen worden op de parachutisten. Om 21 1/2 ure wordt overgegaan tot opeisching van twee autocamions die voor Meulebeke dienst zullen doen tot vervoer van gebeurlijke ge kwetsten. Herhaaldelijk luchtalarm. - Duitsche escadrilles vliegtuigen van soms 3 tot soms 30 overvliegen de gemeente - Plakbrieven met onderrich tingen en verordeningen van de Militaire Overheden zijn schier om de twee uur uit te hangen. Op 12 Mei 1940 - (Hoogdag van Sinxen) - Het ziet er weinig naar een Zondag- Nog steeds laden de dertig werkloozen ter statie de onderdeelen der vliegtuigen. De leden T.B.W. (1) voeren ten allen kante der dorpskom zakken aan gevuld met zand en richten er publieke schuilplaatsen in. De uitdeelingen van de briefwisseling geschiedt niet meer regelmatig. Zoo komt het dat vandaag eerst de drie auto’s aangeduid voor den Nationalen Autovervoerdienst en hunne geleiders opgeroepen worden om te vertrek ken naar Roeselare, dit bevel moest gisteren reeds uitvoering hebben gekre gen maar het is eerst vandaag gekomen. Last wordt gegeven tot het verwijderen overal van alle reklaam en reklaamplaten, vooral is het gemunt op deze van «Pacha» omdat het zou zijn gebleken dat die aanwijzigingen zijn of geven aan de Duitsche troepen. Die reklaam wordt verwijderd door de mannen der T.B.W. Op 13 Mei 1940 Kwartier wordt verstrekt aan een detachement zware artillerie en aan transport van het Fransche leger. De manschappen of beter de soldaten met hunne paarden en stukken worden ingekwartierd op de hoeven rondom de dorpsplaats, de officieren zelf in de voornaamste huizen van de dorpskom. De afdeeling transport wordt te Marialoop in en ron dom de plaats ingekwartierd. Het Fransche leger vordert geen leveringen bij opeisching maar koopt zijne voedingsmiddelen aan en betaalt met gereed geld. Alzoo koopt het te Meulebeke rond de 5000 kg haver en 10.000 .kg stroo en hooi. In Meulebeke zijn alreeds vele vluchtelingen toege komen.
34
Op 14 Mei 1940. Langs de radio heeft het gemeentebestuur vernomen dat van 11 Mei 11. reeds de rantsoeneering van zekere voedingmiddelen in voege was en deze alleen nog tegen zegels mogen afgeleverd worden. Nog zijn geen onderrichtingen dien aangaande hier toegekomen. De sekretaris moet gaan inlichtingen daarover inwinnen te Tielt. Aan de hand van de aldaar verkregen inlichtingen wordt onmiddellijk overgegaan tot het oprichten te Meulebeke van een bureel dat zich uitsluitend zal bezighou den met de rantsoenering. Als tijdelijke bedienden worden aangesteld Jufer Georgette Serroels, Gustaaf Lapeere en Depres. De hulp der onderwijzers wordt ingeroepen om zich te gelasten met de werkzaamheden van het Logementsbureel voor vluchtelingen, de onderwijzers hebben trouwens anders geen bezigheden want de scholen zijn alreeds gesloten vanaf den eersten dag van den oorlog. En vier, vijfmaal daags zijn tot heden vijande lijke escadrillen vliegtuigen over Meulebeke heengevlogen, het luchtalarm g^at herhaaldelijk, en steeds zijn die vijandelijke vliegtuigen in zoo’n groot getal. Om 8 ure des avonds moet huisvesting gezocht worden voor de officie ren van een generalen staf van het Belgische Leger. In de twintig kamers moeten voor de leden van dien staf aangeduid worden. De hier ingekwartierde Fransche Troepen trekken verder op. Aan Fransche courtoisie heb ben zij bij onze bevolking alleen nagelaten dat zij de bevolking wilde doen geloven en bij haar deed gelden dat de Fransche frank zoveel was als den Belgischen frank, waarom het gemeentebestuur heeft moeten ingrijpen en alzoo heeft doen rondbellen in alle straten dat de Fransche frank maar rond de zestig centiem Belgisch geld waard is. Op 15 Mei 1940 - Huisvesten van vluchtelingen - aankomst van veel jonge mannen van 16 à 35 jaar - voorzien in de voeding van die vluchtelingen, die taak wordt overgedragen aan de C.O.O. — Stellen zich hiervoor vooral verdienstelijk den H : Alouis Verhelst, de Eerwaarde Zusters van de Meis jesschool die koken en bereiden en verscheidene jufrouwen van de Meisjes jeugdbonden - De voornaamste huisvestingsplaats der vluchtelingen in doortocht is de leegstaande klassen van de vroegere meisjesscholen in de Karel van Mander en baljuw Vermeulenstraten achter de Brouwerij Goethals - Stroo wordt opgericht voor slaapgelegenheid, het stroo geraakt ech ter schaarschkrijgs- Tegen den avond komen hier de eerste Belgische Troe pen die in aftocht zijn, toe. Zij komen uit de vesting van Namen. Het is niet eerder dan elf ure in den nacht vooraleer de laatste man zijn onderko men heeft gevonden - De generale staf waarvoor gisteren kwartier gemaakt werd komt zich niet vestigen te Meulebeke. Op 16 Mei 1940 -Huisvesten van Belgische Troepen - thans komen gansche Regimenten toe - De sirene welke gebruikt werd in de firma Moerman Rene wordt door het gemeentebestuur opgeëischt, en geplaatst boven op het politiebureel. Zij heeft herhaaldelijk het luchtalarm uit te geven Opeisching van stroo om de soldaten op te rusten.
35
Op 17 Mei 1940 - Steeds huisvesten van Belgische Troepen - wij krijgen het gros van het leger, nagenoeg 10.000 manschappen moeten kwartier krijgenHet gemeentesekretariaat wordt bezet door een Generale Staf van het Leger van het VII Legerkorps -Generaal Jadot heeft er zijn intrek genomen. Een verbod van 48 uren om op straat te zijn wordt uitgehangen. Op 18 Mei 1940 - Huisvesten van Belgische Troepen - deze van gisteren zijn weeral vertrokken, -stroo is er niet meer te bekomen voor legeren der soldaten, de voorraad stroo is uitgeput. Een militaire slachterij moet onder dak hebben, deze wordt ingericht in de leegstaande fabriek «HaSeloom»- 20 runderen worden opgeëischt voor die slachterij.- Vele, vele opeischingen worden rechtstreeks gedaan door de Militaire Overheid of zoo maar zon der mee medegenomen zonder vergoeding of enig bewijs door de Militai ren. Op 19 Mei 1940 - In gewone tijden zou het nu kermis zijn te Meulebeke maar ’t schijnt eerder heksenkermis - Het is al vol soldaten of vluchtelingen de straten staan soms met drie rijen voertuigen (autos, wagens, kanons, van alles) opgepropt, zodanig dat zij het haast niet slikken kunnen. En voor Burgemeester en Sekretaris is er geen rust, zoodanig zelfs dat de sekretaris de H. Mis niet heeft kunnen bijwonen. Drie militaire slachterijen zijn hier nu thans ingericht, op heden worden 60 runderen opgeëischt allen om te leveren en te slachten onmiddellijk alhier. Op 20, 21, 22 Mei 1940 - Altijd hetzelfde, de slachterijen zijn echter sedert Zondagavond vertrokken. Opeischingen van alles en nog wat, maar er is geen orde meer in te houden, elk neemt mede wat hun dient. Op het gpmeentesekretariaat legeren gendarmen, deze trachten de verdoolde solda ten weerom bijeen te brengen, ook houden zij iedereen op die er verdacht uitziet en nemen deze in hechtenis, zelfs moeders met kleine kinderen. Het wantrouwen is groot. De weerbare mannen van 16 à 35 jaar van Meule beke, die op grond van enkele wet of recht, zouden moeten vertrekken met het terugtrekkende leger, blijven. Zij zijn weinig talrijk de personen of familiën van Meulebeke die aanstalten maken om te vluchten - Er wordt schaarste aan eetwaren, vooral brood, er moet betaald worden voor het onderhoud van al die vluchtelingen, de gemeenteraad zal geraadpleegd wor den. Het Schepencollege besluit de gemeenteraad bij hoogdringendheid bijeen te roepen in een der zalen van het lokaal van ’t Kristen Werkersverbond op morgen dan 23 Mei 1940 om 6 ure namiddag stipt ten einde te beraadslagen over het volgende : Uiteenzetting van den tegenwoordigen lokalen toestand en het nemen van besluiten die daaruit zullen voortspruiten. Op 23 Mei 1940 - Het gros van het Belgische Leger is zeker afgezakt. Bel gische batterijen worden te Meulebeke op de wijk «De Panders» opgesteld. Men hoort aan het geschut dat het slagveld niet ver meer verwijderd is. Wij stellen vast dat nog zooveel inwoners niet in regel zijn met hun identiteits bewijzen want dezen namiddag heeft het personeel met drieën onophou36
dend niet anders afgeleverd dan paspoorten. Wanneer om 5 1/2 ure namid dag het bureel der bevolking gesloten wordt zijn er vanaf 2 ure tot 5 1/2 nagenoeg 60 afgeleverd geworden. Van morgen mocht vanwege de aan het gemeentehuis opgestelde wachten niemand behalve het gemeentepersoneel het gemeentehuis naderen. Van den namiddag is het zoo geregeld gewor den dat nimmer meer dan 3 personen ineens het gemeentehuis binnen mochten, waarom die maatregelen door de militairen genomen werden werd ons niet uitgelegd. Vanavond zijn een drietal houwitsers te Meulebeke in de Gavers te recht gekomen. De Duitsche troepen moeten daarom trent de Leie bereikt hebben. Op 24 Mei 1940 - De besluiten gisteren genomen in den gemeenteraad krij gen een moeilijke uitvoering. Het is niet meer veilig in de dorpskom door dien er houwitsers op afgevuurd worden, zoo is er een terecht gekomen in de Marktstraat en een heel nabij het gemeentehuis. Nog weinig gehuisveste troepen. Van het laten drukken van noodgeld is geen sprake meer, eersten omdat er geen noodzaak meer toe bestaat aangezien de ontvanger gisterena vond nog in het bezit werd gesteld van een zeer belangrijke som geld van wege de Belgische Regering (105.000 fr), ten tweede de drukker zou er zich wel ook niet meer aan gelegen laten om meel of bloem te halen voor de bakkers niemand is er voor te vinden, angst en onzekerheid drukken. De gpmeentebureelen zijn verlaten, zij worden door ons alleen nog betreden om het allernoodzakelijkste. Bovendien niemand biedt zich nog aan. Deze middag hooren wij van het eerste bombardement der vliegtuigen waarbij vier burgelijke slachtoffers zijn gevallen. Vluchtelingen op weg met have en goed uit Hulste werden getroffen. Op het gehucht «De Panders» werden enkele huisgezinnen, vooral meest in den omtrek der opgestelde batterijen, verplicht tot evacueeren. O p 25 Mei 1940 -Op heden wordt het zeer gevaarlijk zich op straat te begeven. Weinig of niets te verichten op het gemeentehuis dan maar seffens terug bij de familie. Bombardementen van uit de lucht op alle oogenblikken en over het geheel het grondgebied van Meulebeke. Zoo om den mid dag eene vliegerbom op het huis van den politiekommissaris en eene op 10 meter van het huis van den gemeentesekretaris. Meer dan 100 vliegerbommen werden bij ons weten op vandaag over Meulebeke uitgestrooid. De slag aan de Leie is in volle hevigheid en mitraillevuur hoort men alreeds heel nabij. De kanonnen bulderen en donderen onafgebroken in de rich ting Wielsbeke naar Harelbeke. Wie weet of wij morgen bij het opstaan niet alreeds onder den bezetter zijn. Op 26 Mei 1940 - Zondag- er worden hier geen H. Missen gehoord- gansch den dag in den kelder- ’t is er duivelssabbat in de gemeente. Geweervuur al on het heenen- beschieting met houwitsers en schrapnells. De dorpskom om 6 1/2 ’s namiddags tusschen twee vuren zoo van de zijde van het Belgis che als van het Duitsche leger-Honderden stuks komen er op neer en daar
37
in vertoeft de gansche bevolking in doodsangst in de kelders-Duitsche troe pen hebben reeds voet in Meulebeke-Verscheidene huizen in de dorpskom gaan op in de vlammen. Op 27 Mei 1940 - bij het morgenkrieken wat verpoozen- De straten liggen vol puin- verschrikkelijke verwoesting sedert gisterenavond - En gansch de nacht en nog geheel de dag wordt Meulebeke beschoten van de Belgische troepen. Honderden en honderden houwitsers gaande van 75 mm tot 150 mm spatten er op open. In de namiddag is de bezetting volledig beëindigd, de Belgische batterijen zijn buit geworden en de manschappen, bijna uit sluitend Walen, zijn krijgsgevangenen. Op 28 Mei 1940 - de Burgemeester en het gansche gemeentepersoneel zijn allen op hun post - het gemeentehuis is zeer beschadigd- alle archieven zijn nochtans gespaard gebleven- Dr. Vanhoutte heeft zich tijdens de beschie ting schitterend gedragen, hij heeft eigen levensbehoud veil gehad voor de gekwetsten en erge zieken- Thans moeten enkele gekwetsten weggevoerd worden naar operatiehuizen in Izegem en Gent- Daaraan onze eerste zor gen gewijd- Vervolgens een gansche ploeg van rond de dertig man wordt gelast met begraven van gesneuvelde soldaten, de boeren moeten met paar den en karren komen hulp bieden voor het wegvoeren. -De nieuwe statie straat is het ergst beschadigd en is volstrekt ontoegankelijk voor het ver keer. Tot daar onze ordelooze aanteekeningen niet alleen van besluiten maar ook van eigen bevindingen en vaststellingen.
Zitting van 29 mei 1940 Tegenwoordig de H.H : Serroels, het Voorzitterschap waarnemend Vroman Schepenen en Mattelin Sekretaris. Het college houdt zich bezig over de opruiming. Met spoed zal voortge maakt worden opdat de straten zouden vrij komen en het verkeer er onge hinderd zou kunnen geschieden. Ten einde te voorkomen dat bouwvallen nog ongelukken zouden veroorzaken wordt de heer Crop, bouwkundige, gelast deze aan te duiden die moeten neergehaald.
Het college vervolgens wijdt zijne volle aandacht aan de proviandeering van levensmiddelen voor de gemeente. Het te kort aan meel voor brood laat zich reeds opvallen. Daarom zal de Heer Serroels, zich onverwijld in verbinding stellen met den heer d’Artois, Bestendig Afgevaardigde, om naar raad te vragen en inlichtingen in te winnen.
38
De Statiestraat, puinen van de huizen 46, 48, 50 en 52.
39
Het bestuur der gemeente berust thans op het initiatief zijner bestuurders t.w. het college, want tot heden werd nog geen enkele onderrichting noch van bezetter, noch van eigen hooger bestuur aan ons overgemaakt, of schoon wij alreeds navraag gedaan hebben naar het bestaan voor Meulebeke ener Ortskommandatur.
Namens het Schepencollege Op last : De Sekretaris Mattelin De Voorzitter Serroels
40
Adressen van de auteurs : Paul Vandepitte, Driesstraat 7, 8880 Tielt. Koen Rotsaert, Weimanstraat 30, 8372 Zuienkerke. Koen Degroote, Oostdreef 11, 8788 Wakken. Ingrid Cottens, Molenstraat 39, 8788 Wakken. Julien Verbrugge, Pontweg 63, 8880 Tielt. André Demeulemeester, Tieltstraat 9, 8870 Pittem. Omer Vanlaere, Rozendalestraat 4, 8050 Wingene. Edgard Mattelin, Spoorweglaan 3, 8860 Meulebeke.
Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem inges tuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in «De Roede van Tielt» mogen slechts overgenomen worden met toestemming van de redactie.
.
.
'
â&#x2013;