De Roede van Tielt Driemaandelijks heemkundig tijdschrift DéJjïifgang - ni. 1 - m.urt 19S2
ONTELBAAR
zijn de diensten die de Bank U kan-verstrekken zowel wat geldbeleggingen als wat kredieten betreft. Een goede raad ... bespreek in vertrouwen al uw financiĂŤle zaken met een deskundige van de
BANK VAN ROESELARE EN W E S T - V LA A N D E R E N
zo wint U zeker tijd en geld !
Agentschap Tieit, Markt 24
DE ROEDE VAN TIELT Heemkundige Kring voor Tielt en de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
Voorzitter : P. Vandepitte, Driesstraat 9, 8880 Tielt Tel. 051/40.17.00 Ondervoorzitter : Gh. Vandeputte, Statiestraat 83, 8780 Oostrozebeke - Tel. 056/66.90.91 Secretaris : Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, 8880 Tielt Tel. 051/40.18.38 Redactie : J. Billiet H. Defour Ph. De Gryse W. Devoldere P. Vandepitte Lidmaatschapsbijdrage: 375 fr. (te storten op PR. 000-0398411-32 van de Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, 8880 Tielt. Verschijnt viermaal per jaar. INHOUD VAN DIT NUMMER :
G. Lams : De Heerlijkheid Wingene. De Heren van Wingene tussen 1373 en 1607 blz. 2 J. Lannoy : De tinglazuurtegel in Vlaanderen eind 18e eeuw blz. 19
DE HEERLIJKHEID WINGENE De heren van Wingene
1373-1607 Woord vooraf Voor een goede verstaanbaarheid van deze bijdrage verwijzen wij de lezer naar bet eerste luik van de studie van Guido Lams over de heerlijkheid van Wingene, verschenen in ons tijdschrift, 10e jg., nr. 2, pp. 62-9H. Dit tweede luik behandelt de families, die tussen 1272 en 1607 een belan grijke rol speelden in de streek van Wingene, Poeke en Rutselede. Later volgt dan de slotaflevering van deze zeer waardevolle bijdrage tot de streekgeschiede nis. 111. DE HEREN VAN POUCKE : 1373-1506 Via het werk van ). Gailliard, beschikken we over de volledige genealo gische lijst van de heren van Poucke (1)- Reeds m 1102 wordt Zegcr van Poucke als heer van Poucke vermeld : de gemeente Poeke ressorteerde in die tijd voor het grootste gedeelte rechtstreeks onder de Heerlijkheid van Poucke, een van de belangrijkste van het graafschap Vlaanderen vanaf de Late Middeleeuwen. De Heerlijkheid hing at van de Kassein) Kortrpk, via het grafelijk leen hof van Tielt. Het foncier, d.i. het kerngebied van de heerlijkheid omvatte zowat 43 bunder (ca. 1 ha) met inbegrip van de kerk van Poeke, maar had zelf 72 lenen verspreid over Ruiseledc, Kanegem, Aarselc e.a. Een groot deel van de Ruiseleedse dorpskom ressorteerde onder de heerlijkheid Poucke. De heer van Poucke, die een pileryn, een schandpaal had midden op deplaetse, was gerechtigd m Ruiselede een halle te bouwen om er allerlei goederen te verkopen! Als we verder weten, dat de heerlijkheid het recht had op een baljuw en zeven schepenen, met volle jurisdictie, dan moet iedereen het belang van Poucke wel onderkennen. De eigen galg van Poucke stond op het galgcveld te Ruiselede. Twee molens waren er bedrij vig : de Poekemolen m Rmselede en de Eekhoutmolen te Kanegem (2). 1. Heylaert van Poucke ; 1272 1419 We nemen de historische draad op bij Margareta Devos, dochter van Balwin Devos, heer van Pollaer en van Elisabeth de Maimmes, vrouwe van Zomerghem, Axele en I.aarne. Haar naam duikt op in een oorspronkelijk charter met zegel, van 14 februari 1386. In dit dokument wordt Margareta vrouwe van Winghene en Poucke genoemd (3). 2
Uit de nalatenschap van wijlen apoteker Fraeyman (Wingene): een foto van een schilderij door A. De Poorter met volgend onderschrift : «Kasteel, Heerlijkheid en Baronnie van Pouckes anno 1500». Ons is niet bekend of dit schilderij nog bestaat. Waar bevindt of bevond het zich ? Het huidige kasteel van Poeke heeft niet veel meer gemeen met de hier afgebeelde middel eeuwse woning van de Heren van Poeke.
3
Margareta Devos huwde niet Hevlaert I van Poucke, edelman uit de aloude familie van Poucke ; door dit huwelijk werd zij in feite vrouwe van Tomme, omdat Wouter, de vader van Hevlaert heer van ’l omme was. Pas als weduwe werd ze vrouwe van Winghene, door de heerlijkheid van Wingene aan te kopen van Jan de Jeude. Haar oom Roeland, die kinderloos stierf in 1373 liet haar dan nog de heerlijkheid Poucke na. Ridder (4) Hevlaert van Poucke (.3) en Margareta lieten ondermeer een zoon na, eveneens Hevlaert geheten. Deze Hevlaert 11 huwde achtereenvol gens met Catharina van Borselen en Anastasia van Oultre (6). De vermoe delijke datum van dit laatste huwelijk was 1407 : «Lamsin Belle, I duel: te stade?/ en Mejonckfrauve deborechgravcncide den XXVlen dach (juli 1407) mmne hacr te presenteren de ghifte van / esse rilverinne scalcn, 't bare brulnebt t?i hnojdscheden (7). Heylaert overleed waarschijnlijk tussen 15 en 28 mei 1418, gezien de volgende aantekening: item vertert te Calis Borchgraven bi/ den balliti Schouttet endc seepenen (van Thielt) als /ij quanten van Poucke etide hadden ghesijn te huutveert van mijtten heeren van Poucke (8). Hij liet meerdere minderjarige kipderen na, waaronder Jan. Deze stond onder de voogdij van Jacob van de Voorde, een bloedverwant, naar een getuigenis van 1420 (9). 2. Jan I van Poucke : 1420-1438. Omstreeks 1422 deed Jan van Poucke zelf het verhef, d.i. de aangifte bij verandering van eigenaar, van zijn heerlijkheden : Item reebut de Jehan de Poucke,ft Is de Monseigneur de Poucke, de trois fiefs qui lut ont échus par Ie trespas de niondit Seigneur de Poucke, son père, assa voir le fief et la seigneurie de Poucke, item du fief de le Thomme et du fief de Winghene (10). Jan van Poucke, heer van Winghene, Poucke en Tomme, Burggrave van Yper, trad in het huwelijk (11) met Johanna van Vlaenderen, dochter van Jan, heer'van Praet, en Johanna van Reigersvliet. Hij stierf eind 1438, gezien toen het leenverhef doorging van zijn zoon Roland, zijn opvolger over de heerlijkheden. 3. Roland van Poucke : 1438-1502. Met deze Roland scheert de familie van Poucke hoge politieke toppen : hij was raadsheer en kamerling van Karei de Stoute, die van 1465 tot 1477 regeerde, en daarbij nog hoogballiu of baljuw van Winoxbergen. Hij maakte carrière als burgemeester van het Vrije in 1468, 1470, 1491 en 1495, en als hoogbaljuw en scepene van Gent in 1472 (12). Hij kreeg als hoogbaljuw van Bergen de leiding over een groot aantal vrijwilligers uit de kasselrijen van Yper, St.-Winoxbergen, Burburg, Duinkerke en Veurne, die voor Karei de Stoute optrokken naar het opstandige Luik. Hij leidde hen tot Geldenaken (13). 4
Roland van Poucke werd ook heer van Wevergrate door zijn huwelijk met Guyotte van der Goes (14). Op 7 april 1466 verkocht Roland aan het klooster van Deinze de tienden op alle slag van vruchten van het Tieltse Tommegoed, voor 190 pond grote vl. munte (15). Het burggraafschap van leper verkocht hij in 1474 aan Willem Hogonet, heer van Saillant, kanselier aan het hof van Karei de Stoute. Na de dood van zijn vrouw Guyotte in 1474, hertrouwde hij in 1475 met Isabelle van de Velde, dochter van Cornelis en Maria van Bassevelde (16). In 1502 vinden we een hernieuwd dénom brement terug van zijn heerlijkheid te Wingene, waarschijnlijk het gevolg van een landelijk bevel in die zin (17). Korte tijd nadien overleed Roland en liet zijn bezittingen na aan zijn zoon Jan. Deze was intussen reeds met het bestuur van de heerlijkheid vertrouwd (18). 4. Jan II van Poucke, zoon van Roland : 1502-1506. Reeds in 1500 ontmoeten wij Jan als heer van Wingene : in dat jaar dag vaardde hij al de bewoners van de parochie. Deze vergadering ging echter niet door, en Jan van Poucke verweet zijn baljuw, Pieter Crabbe, hieraan de hand te hebben : er werden zelfs doodsbedreigingen geuit! Pieter Crabbe meldde dit prompt aan de Raad van Vlaanderen, doch de heer van Wingene liet het niet bij bedreigingen : Den 19 september van 't zelfde jaar, terugko mende van het lof om 5 uur 's avonds, vond hij op zijnen weg Pieter Crabbe, geleund op eenen grooten stok. Niemand villende wijken, ontstond er lusschcn den Heer van Wynghene en den balliu een gevecht (19). Het gevecht werd heviger. De balliu deerlijk gewond, stortte ten gronde en overleed enige dagen daarna 'par faultc de soy se garder’. Voor deze misdaad werd de heer van Wingene tot eeuwige ballingschap veroordeeld; men gat hem drie dagen tijd om het land te verlaten, terwijl zijne goedingen, hecrltcheden, Ico nen, erfve ende cateylen geconfisquecrt endc verbeurt vierden ten oirboire van onsen voirscrcven heere (20). Dit vonnis werd te Gent uitgesproken op 5 april 1502. Jan verliet het land, maar kreeg genade op Goede Vrijdag 1503 (21). Hij vertrok enige tijd nadien met Filips II van Spanje naar Gelderland en ging als vaandrig in dienst bij de graaf van Nassau. Blijkbaar door schulden overmand, vroeg hij de komng zijn heerlijkheid Wingene te mogen verkopen, wat hem werd toegestaan per brief uit Mechelen, op 8 mei 1506 (22). In een handschrift van Cornelis Guillard, m de Kon. Bibliotheek te Brussel (23) vond ik dat Minher Jan fs Roland van Poucke, vercochte d'heerlychede van Wynghene, om zijne zonespit (schuldvereffening) te doene aan Barble Boucheday endc zou (zij) erfde dacrin hacr man alsoe zou zegde Victor Trysdam, een Cupers zuene van Brugghe. Normaliter betekent dit het einde van Jan van Poucke voor de Wingense geschiedenis, maar zijn naam duikt opnieuw op in 1529, in de jaerboeken der hoofdgilde van St.-Antoon te Gent, waar hij nog heere van Winghene tekent en een doodschuld vaststelt van zes ponden grooten. Zo’n dood schuld diende door de erfgenamen uitbetaald te worden aan de schutters gilde en kadert in de gewoonte van de «dode hand». 5
Jan van Poucke stierf op 15 maart 1562, als burgemeester van den Vrij en. Hij werd te Poucke begraven onder het volgende grafschrift : Sépulture de Jehan de Poucke seigneur de Tomme, Tillegem, etc. escuier tranchant de l’empereur Charles V, par le trépas duquel est fatlly le nom et les armes dudit Poucke trépasse le 15 jour de mars MDLXII (24). IV. DE FAMILIE TRISTRAM : 1506-1530 l. Victor Tristram : 1506-1528. Volgens de genealogie is Victor Tristram de jongste zoon van Niklaas en Joanna, dochter van Willem van Vijve. Victors ouders waren in 1448 gehuwd. 'In zijn jonge jaren leerde hij kuipen, als wezende van zijnen vader gedestineert door den quaden tijt om cenen coopman te worden van wynen; maer soo hij de courage soo groot hadde, heeft het kuipen laten vaeren, niet willende degenereren van sync voorhouders, die alle te saernen meest geleeft ende gestor ven syn in dienst vanden graven van Vlaenderen, heeft hem begeven in den dienst van graef Philips van Oostenryck, aen den welcken hij seer aengenaem is geweest, mits hij hadde eene sonderlmge habiliteyt ende wetenschap van den jacht, heeft met den voorn, graef Philips gedaen het voyage naer Spangnien int jaer 1500, ende van daer met Philips wedergekeert synde, heeft door syne edele marnieren ende reden verkregen de gratie van vrouw... hcnticre van Wynghenc, de welcke hij getraut heeft ende hier door heerc van Wyngene. (HS). Op 15 augustus 1506 legde hij ’t rapport ende denomlrrement neer van het leen en de heerlijkheid van St.-Amandsche : Victor Tristram, in leene ende manscepe van de abt van St. Amandt in Pevele. Drie jaar later, op 30 april 1509 doet hij hetzelfde voor de heerlijkheid Wingene (1). Hij klom op tot Raadsheer te Brugge in datzelfde jaar. Op 21 juli 1515 werd Victor ter vierschaere van Brugge gedaagd door Gillis Vuersbrouck aangaande ticndeheffing in deprochie van Wingene (2). Zijn vrouw Joanna van Vijve overleed in 1521 (3). Op 8 oktober 1527 verkocht Victor Tristram acht tot negen gemeten lands aan Cornelis Roose, zoon van Olivier. Dit stuk was hem toegewezen als stragiersgoed (4) en lag in het Miersveld. Voor de som van elf pond gr. vl. m. (5) ging dit land in pacht met ’t Goed te Walle in Egem. Victor schonk twee waardevolle zaken aan de kerk van Wingene : een gouden ornament met zijn wapen en een geschilderd glasraam met zijn portret en wapen, helaas door brand vernield. Hij stierf kinderloos in 1528. Volgens een handschrift ligt hij begraven onder eene magnifique sépulture, alwaer hij gegeven heeft goude laccken orna 6
menten, met sync wapenen endc eenc glaesevenster boven, cher hij in geschil der! ts met syne wapens cnde quartieren (6). Welk geloof we hieraan mogen hechten is niet zeker. Voor zijn dood schijnt hij onderhandeld te hebben met een heer uit het geslacht van Moescron over een eventuele verkoop van de heerlijkheid van Wingene. Gezien echter de erjenisse bij zijn dood nog niet gedaan was, volgde zijn broer Jan Tristram hem op in Wingene. 2. Jan Tristram: 1528-1530. Jan was in 1510 gehuwd met Christiana de Bois, dochter van Vincent, uit een Kortrijkse familie. Hij legde het dénombrement neer op 19 juli 1528 (7). Enkele oorkonden leveren het duidelijkste bewijs, dat tegen Jan Tris tram een proces werd ingespannen te Gent in 1530 : hi) verkocht waar schijnlijk de heerlijkheid Wingene zonder machtiging aan de familie van Moescron (8). Die machtiging kreeg hij toch in handen, bij octrooi van 4 juni 1530 : zo kon hij de heerlijkheid verkopen aan Hugo de Gramez, raadsheer van Keizer Karel V en burgemeester van s lands van den Vrijen (9)Wingene werd voortaan door een nieuwe familie beheerst : de Gramez.
V. VAN GRAMEZ : 1530-1582 1. Hugo van Gramez: 1530-1558. Tot op de dag van vandaag staat de naam van Hugo de Gramez gunstig aangeschreven bij de mensen van deze streek. Hij komt immers als een volkslievende en milde man naar voren uit de oorkonden van die tijd : zeker bestond er een gevoel van genegenheid tussen hem en zijn onderhori gen. Te Wingene stichtte hij diverse gilden en genootschappen, terwijl hij ook in de kerk- en disrekeningen voorkomt, wat getuigt voor zijn god vruchtige gevóelens en van zijn familie.Als trouwe dienaar van Keizer Karei was hij misschien eveneens een luimige en gezellige man? Hoe dan ook, wij zien hem present op menig schuttersfeest: hij was van verschil lende schuttersgilden lid (1), waarvoor hij toch nog tijd overhad, niette genstaande zijn talrijke, drukke ambtsbezigheden. Hugo de Gramez stamt af van de heren van Gramez, Grandmetz of Grammetz, een plaats in Henegouwen gelegen tussen Doornik, Leuze en Ronse. Zijn naam wijst trouwens rechtstreeks in die richting. De oorspron kelijke heerlijkheid van Gramez was in handen van de heer van Joigny, heer van Pamele en Oudenaarde en Heer van Vlaanderen (2). Hugo was de zoon van Hughes van Gramez (3) en Catharina Ruebin, dochter van Joost, die schepen was van Kortrijk in 1438. De geboortedatum van Hugo bleef voor ons in het ongewisse, ondanks alle speurwerk. 7
Hugo trouwde met Johanna Cant, dochter van Jacob, die heer was van Antoing. Vanaf 1509 behoort Hugo tot de magistratuur van het Brugse Vrije: hij werd achtereenvolgens pensionaris, schepen en burgemeester van de stad Brugge of van den Landen van den Vrijen. Tussen 1516 en 1530 wordt in de rekeningen van den Vrijen Hugo van Gramez dikwijls ver meld als dienaar van zijn vorst (4). Op 4 juni 1530 kocht Hugo de heerlijkheid Wingene af van Jan Tris tram, de toenmalige bezitter. Octrooi hiervoor werd toegestaan door Kei zer Karel V op 4 juni 1530. Hugo van Gramez voert de titel van «Heer van Winghene» voor het eerst op 24 februari 1531. Keizer Karel V schenkt hem immers via een bevelschrift 120 ponden vl. munte als beloning voor buitengewone diens ten (5) : arm en féal chevalier et commis sur lefait d’ixelles finances, Hughes de Gramez, Seigneur de Wynghene. Op 29 januari 1534 sticht hij de gilden van St.-Joris en St.-Sebastiaen : de eerste voor kruisboogschutters, de tweede voor handboogschutters (6). Tot in 1538 hadden de verschillende kleine heerlijkheden, die aan de heerlijkheid Wingene onderhorig waren, hun eigen wetgeving. Gezien de inwoners erg verspreid woonden en weinig talrijk waren, waren bekwame wethouders of rechters ver te zoeken (7). Hugo zag duidelijk, dat hieruit heel wat moeilijkheden konden voorkomen, en vroeg daarom aan Keizer Karei om een algemene vierschaar te mogen oprichten, met een greffier en uit elke heerlijkheid minsten één schepen. Dit werd hem dan ook toege staan bij briefwisseling, te Brussel in maart 1538 (8). In 1539 heeft Hugo het gebracht tot hoogbaljuw van de stad en de Roede van Thielt. In april 1542 zien wij hem twee stroken land verwisselen met de Kapellanie van O.L.Vrouw van Wingene tegen een bunder. Hij had dit land nodig om de dreef van zijn kasteel recht te trekken en te verbreden (9). Deze stroken hadden een renteopbrengst van 48 stuivers. Op aanvraag van Hugo- de briefwisseling dateert van 14 april 1545werden de inkomsten van de heerlijkheid Wingene door Keizer Karei ver groot met een rente van 250 ponden, geheven op de Kasselri) van Kortrijk (10). Op 29 augustus van dat jaar bekwam Hugo een nieuw voorrecht van Keizer Karei. De heer van Wingene bezat in de parochie Dadizele een leen van 19 gemeten, afhankelijk van de Burg van Brugge : ’t Leen te Casene. In datzelfde Dadizele had Hugo nog een hofstede met wal en 83 gemeten land, terwijl hij in Gaternisse, een parochie bij Sluis, ook nog 82 gemeten land bezat. Keizer Karei stond hem toe al deze eigendommen te verenigen in één heerlijkheid, m.n. De heerlijkheid van Gramez, afhankelijk van de Burg van Brugge (11). In 1546 schonk hij de heerlijkheid van Wulfsberghe in Oedelem en Ursel aan zijn zoon Cornelis. Hij had deze heerlijkheid op 13 juli 1534 afgekocht van Jan de Torsch. In 1550 stelde hij een jaargetijde in te Wingene, ieder jaar op de eerste maandag van mei te zingen, en dit op last van de dis (12). In datzelfde jaar 8
liet hij ook het renteboek van zijn heerlijkheid vernieuwen : Lodewijk van de Kerckhove, zijn ontvanger en baljuw, werd hiermee belast. Dit -ar. boek werd hier genoemd de liggenbouck. Intussen was zijn vrouw, Johann Cants reeds in november 1549 overleden. Hugo zelf overleed op 11 septem ber 1558. Hij werd in de Wingense kerk begraven, onder een mooie gr a zuil in blauwe steen, met als opschrift : Mer Hughes van Gramez, Ruddere, Heere van Winghene, Raaed des R. Keyser Carolus den V, stierf te Brugge Schepen van den Vrije, anno 1558, den 11 september (13), Vermelden wij tenslotte de vijf kinderen, die Hugo naliet : - Cornelis van Gramez, Heer van Wingene, Wulfsberghe, Maaighern e.i - Daniel van Gramez, balliu der stede, heure ende Vrijhede van Eedoiparochien van Lembeke en Caprijke, gestorven in 1544. - Hugo van Gramez, kinderloos gestorven en begraven in de kerk m i Dadizele. - Jakeline van Gramez, geboren in 1506 en in 1525 gehuwd met Locvwih Mesdach. Deze erfde na de dood van haar broer de heerlijkheid van W;ngene in 1566. Zij stierf op 19 oktober 1582. - Martina van Gramez, die huwde met Joos van Hecke, schiidknu; v, veer van Malstaple en Kleyem, zoon van Wouter van Hecke. 2. Cornelis van Gramez: 1558-1566. Schildknaap Cornelis van Gramez was heer van Wulfsberghe sinds 1546. Hij volgde zijn vader Hugo op na diens dood in 1558 (14). Reeds toen zijn vader nog leefde, bekleedde Cornelis verscheidene hoge ambten: - in 1547 en de jaren daarop was hij hoogbaljuw van Tielt; - als burgemeester van den Vrijen in 1551-52 was hij gastheer voor de Franse koningin, die op 27 december te Brugge aankwam. Bij die gelegen heid schonk hij de erewijn aan de koningin en haar gevolg, in naam van het Land (15). - de rekeningen van den Vrijen vermelden voorts een vergadering waaraan Cornelis deelnam, waar een lijst van edelen werd opgesteld, die in naam van Koningin Maria van Hongarije ten oorlog moesten trekken; - in 1545 trok Cornelis van Gramez met Keizer Karei ten oorlog naar Algiers, waar hij tot ridder werd geslagen; - als kapitein van het voetvolk nam hij deel aan het beleg van Therwaan; - op 13 augustus 1545 vroegen de Wingenaars aan Keizer Karei de toestem ming om aan Cornelis van Gramez een gift te mogen doen van 200 Carolusguldens. Dit zou een soort vergoeding zijn voor de diensten, die hij aan de bevolking bewezen had tijdens de beroerde tijden in de kasselrij Kom ik (16). 9
Cornelis stierf kinderloos in 1566 (17) en werd bij zijn ouders begraven in de kerk van Wingene. Hier richtte hij ook een jaargetijde in (18). Na zijn dood hertrouwde zijn vrouw, Adriana van Berquin, met Jan Wyts, heer van Wildenburg. Zij was vrouwe van de heerlijkheid van Broecke, in de volksmond de Blauwe Torre. Zij overleed op 18 maart 1570 en werd in de kerk van Berkin begraven (19). 3. Jakelme van Gramez: 1566-1582. Jakeline van Gramez nam de heerlijkheid Wingene over van haar broer Cornelis in 1566. Zij was gehuwd met ridder Lodewijk Mesdach op 16 mei 1525. De familie Mesdach behoorde tot een van de aanzienlijkste van de streek. Lodewijk was immers in 1522 advokaat bij de Raed van Vlaanderen, daarna gedurende 36 jaar Raedsheer, gewoon commisaris ter vernieuwing van de wetten in Vlaanderen en algemeen ontvanger van West-Vlaanderen. Hij overleed te Gent op 18 mei 1558 (20). Daar is hij begraven in het kloos ter van Galiën. Jakeline was dus reeds weduwe toen zij haar broer opvolgde te Wingene. Of zij nu zelf, dan wel haar oudste zoon Lodewijk Mesdach het bestuur van Wingene in handen, nam na de dood van Cornehs, bestaat geen zekerheid. Toch vinden wij in de disrekeningen van Wingene meer maals haar naam vermeld als vrauwe van Winghene (21). Op 12 mei 1567 legde zij in haar naam ’t rapport ende dénombrement neer van ’t heerschip te Paes of Paulx te Recketn. Deze heerlijkheid had zij geërfd van haar broer Cornelis (22). Op dat ogenblik was haar zoon Lodewijk Mesdach nochtans reeds meerderjarig, en voerde lang voor haar dood de titel van Heer van Winghene(23). Vlak voor haar dood verliet Jakeline van Gramez Gent, haar gewoon verblijf en trok naar Brugge. In Gent was het immers niet meer mogelijk de katholieke godsdienst in het openbaar uit te oefenen (24). Zij was 76 jaar oud toen zij op 19 oktober 1582 in Brugge stierf. Zij werd te Wingene in het familiegraf begraven (25). Ook zij richtte een jaargetijde in. Lodewijk Mesdach en Jakeline hadden negen kinderen : - Lodewijk, 'die zijn moeder opvolgde; - Geraard, die heer werd van Wulfsberghe en Maaighem; hij huwde met Jacoba van Moescroen, dochter van Jan en Anna van Noordover; - Jan, gehuwd met Maria de Langhe; - Joost, die ongehuwd bleef en sneuvelde in het Fort Sint-Elmo te Malta, in de strijd tegen de Turken; - Livina, geboren op 8 januari 1528. Zij huwde met Pieter Van Cauwenberghe, heer van Oplinter. Later hertrouwde zij met Jan Poucx; - Hele, getrouwd met Frans van Caloen, stierf kinderloos in 1619; - Quintine, vrouwe van Philips van Courteville, heer van Watervliet; - Jakeline, geboren op 29 januari 1529, werd kloosterlinge in het klooster van St.-Joris te Gent; - Anna, gehuwd met Mathieu Rycel. Zij was weduwe van Petrus de la Palme. 10
VI. DE FAMILIE MESDACH: 1582-1607. Lodewijk Mesdach volgde zijn moeder, Jakeline van Gramez op als heer van Winghene, van Gramez e.a. Hij was tevens secretaris van de koning, bij de Geheimen Raad, en bij de Raad van Brabant. Terzelfdertijd was hij lid van de Raad van West-Vlaanderen. Een groot gedeelte van de Vlaamse adel steunde in die tijd de protes tantse reformatie, maar de heer van Wingene bleef het katholicisme trouw. Hij wilde rechtstreeks noch onrechtstreeks iets tegen het geloof onderne men : daarom ook was hij zijn oude moeder Jakeline gevolgd uit Gent naar Brugge. Hij vreesde echter, dat zijn afwezigheid bp de dienst van de koning verkeerd kon geïnterpreteerd worden of verdacht zou schijnen. Daarom zond hij, begin 1582, een smeekschrift naar de koning om bij zijn zieke moeder te mogen blijven (1). Dit werd hem per brief toegestaan, gedateerd te Doornik op 7 april 1582 (2). Lodewijk stierf op 23 februari 1583 en werd te Doornik begraven in de St.-Franciscuskerk. Lodewijk liet uit zijn huwelijk met Perine Blomme de Cavillon, dochter van Niklaais, een dochter na: de minderjarige Louisa, gedoopt op 18 januari 1581 (3). Zij was de enige erfgename van Winghene, Gramez, Wulfsberghe e.a. toen haar vader stierf. In 1602 gaf ze nog het dénombrement van haar heerlijkheid : overghebeven door Jan van Hoerenbeke, ■als bediendelick man van Jonckvrauwe Louise Mesdach, vrauwe van Winghene, 5 maert 1602. Louisa Mesdach huwde op 22 februari 1607 met Jan van Haveskerke. Zo kwam de verbintenis met het alom gekende geslacht van Haveskerke tot stand, een naam die in Wingene een begrip is gebleven (4). Ludovica Mesdach stierf te Brugge in 1632 en werd te Wingene begra ven (5). Guido LAMS
11
VAN POUCKE 1372-1506 D'OR AU LION DE SABLE
TRISTRAM 15 AUG. 1506 - 4 JUNI 1530 D'OR AU CHEVRON D’AZUR ACCOMPAGNE DE TROIS TETES DE BELIER DE SABLE DEPENDUES D’ARGENT
VOETNOTEN III (1) J. Gaillard, Bruges et le Franc, dl. I, 1857. (2) A. Verhoustraete, Poeke, Het Land van Nevele, 2de jg, nr. 2. (3) ARA. Archieven van de staat. Charters Lade 87 nr. 1210. (4) 1379 Lijst van de edellieden dewelke binnen Audenaere in garnisoen lagen, en aldaar rid der gemaakt zijn : Den Heer Van Poucke Joannes van Poucke Rogerius Lichtervelde Franciscus van Haveskercke Egidius Schauteet (Het leven van Philipus den Stauten , - VI. Bibl., p. 64). (5) 1382 «Den tweeden dagh van Mey is A rteveld met dit Leger naar Brugghc getrocken en heeft
soa genadert, dat hy ’s anderdags syn Volk plantode in het veld Beverhout genoenit... Heylaert van Poucke, Bevelhebber der Stadt Brugghe, niet eene bende lr\ Assebrouck gekomen zijnde, bood aldaer eene hevigen wederstand, maer hij wierd met vele van zijn volk door de Gentenaers gedood. Zijn lijk wierd tot Brugghe in den Koor der Predikheren begraven. (Geschiedenis der Graven van Vlaanderen, p. 146-147, ook Chronycke van Vlaenderen, door N.D. en F.R., 2‘ deel, p. 67-69. (6) «Hier light begraven vrau Anastasie van Oultre, erfachtige burchgravinne van de stede endc Caste/ije van Ypre, vrauwe van Wcldene, weduwe van Robrecht van Vlaanderen heere van Elverdinghe, Vlaemertinghe etc. die storf 1455 21 H brc. Haren eersten man was nier Ey/aert, rudder heere van Poucques ende Winghene, daar sij diversche kynderen bij haddc en de bij Robrecht geene».
(Hs der XVII eeuw, Archieven van ’t seminarie van Brugge) nr. 4, p. 22. (7) ARA. Rekenkamer nr. 38635. Stadsrekening van Yper van den 1ste Juli tot 30 sept. 1407, t° 3. (8) ARA. Stadsrekening van Thielt, 1418-1420. (9) ARA. Denombrementen, Lade 894, nr. 2176. (10) ARA. Rekenkamer. Gerolde Rek. nr. 2381. (11) Ibidem f° 33 : (betaelt) «Jan Cacael pointre (schilder) van ’t hebbene gemaect II patroonen
omme eenen goudenen croes daemaer te makene die ghegheven was Janne van Pouken tsinen huwene X X s.p.» f° 39: «Janne van Pouken ghegheven eenen zilverin croes met eenen couverkele vcrgout buuten en binnen verwapent metter stede wapcne, dies gherekcnt dobble ghewichte weighendc XXIII] ontsen ende XI] ingelsche, te III] LL VIII s.p. d ’ontse, comt CVIII LL VII s.p.» (ARA. Stadsrekeningen van Yper over ’t jaer 1433, Reg. nr. 38657.). (12) «...de Roellant de Poucques, de trois fiefs qui luy sont escheuz per le trespas de ... son père, as savoir le fie f de Poucques, le fie f de Thomme et le fie f de Winghene, de chacun fie f X LL sont X X X LL.» ARA. Rek. Leenverheffen der Kasselrij van Kortrijk 1437-1440 Reg. 17555 f°
3. (13) Fr. De Potter, Geschiedenis van Poucke, Gent, 1869. (14) Omtrent het jaar 1460 trad hij in het huwelijk met Guyotte van der Goes, dochter van Pieter, heere van Goes... Ter gelegenheid van zijn huwelijk ontving hij van ’t magistraat van leper een gifte van 150 ponden groote (ibidem) De stad Thielt schonk hem twee kannen wijn : «Item als Roelant, heere van Poucke, borch-
grave van Ypre, eerste te Thielt was naer zijn huwelic, hem geschonken twee kannen wyns van X X V I sc. VIII d. P. ARA. Rek.stad Thielt 10 okt. 1458 - 22 nov. 1460. De graaf van Vlaanderen, «in voorderinghe ende ter hulpe van zinen huwelijke», gaf hem de aanzienlijke som van 1.800 LL,. » te betalen met 300 LL p. ’s jaers». De eerste betaling
werd gedaan in 1461, de laatste in 1466. ARA. Stadsrek. Yper van ’t jaar 1461, Reg. 38685, f° 38. (15) A. Van den Abeele, Geschiedenis van Deinze, Gent, 1865, p. 175. (16) K. Verschelde, Geschiedenis van Middelburg, p. 59. J. Lamblin, Esq. hist. sur les vicomtes d ’Ypres.
13
(17) Dénombrement : schriftelijke aangifte van het leen aan de leenheer met de beschrijving van
oppervlakte, voorrechten en inkomsten. Roeland van Poucke bezat in 1502 ook 't heerschip Ten Beicxcken in Canegem gehouden van de heerlijkheid van Poucken. ARA. Denomhrementen van Leene, nr. 1862. (18) «Item van dnen kannen wijns te X V I sc. p. den stoop ghepresenteert tenzelven tijde Joncheer Janne van Poucke, fs. Roellands, valent IIILL XII sc. p.»
ARA. Rek. der stad Thielt van 12 jan. 1490 tot den 12 jan. 1492. (19) «que ce voyante le dict suppliant (Jan van Poucke) lui dist en flameng: paillart ne me sces tu
faire autre desplaisir que de toy trouver en mon chemin et subit dit audict suppliant : c'est mon chemin comme le votre «lors le dict suppliant fort esmeu et voyant que le dict Pietre lui voulait faire desplaisir print sa javeline que son paige tenoit et en tenant le fer en sa main en donna au dict Pietre sur les espaulles, mais subit le dict Pietre en appelant te dict suppliant hoerezone-heere, tourna son maillet et baston et en donna au dict suppliant sur la pointrine en telle façon qu'il cuida cheoir par terre et lors tourna le fer de se javehjne et lui en cuida donner ung cop, mais le dict Pietre le destouma...»
Lille. Arch. du Département du Nord, Rekenkamer, Reg. op de charters van verhoor, 1715, f° 53. (20) RAG. Archief van de Raad van Vlaanderen. Sent, ende app. int., 1498-1503, p. 375. (21) «actendu qu'il fait paix à partie et que en autre choses il a resté de bonne famé et renommé...» Lille. Arch. du Département du Nord, Rekenkamer, Reg. op de charters van verhoor, 1715, f° 53. (22) De heerlijkheid van Wingene werd geschat op 4 juli 1506 door Pieter Neemgheer en Christiaan Bibau, mannen van leenen van Thielt op de som van 156 ponden grooten.
Octroions, consentons et accordons en lui donnant congié et licence de grâce espécial par ces présentes que toutes et quantes foiz et a quelconques personnes que bon luy semplera il puist rendre saditte terre et Seigneurie de Wynghene, le mieulx et a son plus grand prouffit qu'il pourra et soy en déhenter et en faire adhénter bien et deuement et par loy celuy qu'il achètera
ARA. Acquiten van Rijsel, Balierk. van Thielt voor dry jaer eindigende den 15 juli 1507. Pak nr. 170. (23) Koninklijke bibl. Brussel. Geslachtslijst der heeren van Poucke nr 7810, f° A 79, v°. (24) De laatste uit het geslacht van Poucke, Jan van Poeke, overleed op 20 lauwe 1563 te Tillegem. In zijn testament vraagt hij o.m. dat men hem in het koor van de kerk van Poeke een grafmonument opricht «van de hooghde wat meerder dan de thomhe die mijn neve den heere van Praet ghestelt heeft binnen den choore van Aeltren. «Verder luidt het «Ende
omme dat ic den laatsten hem van mijn naemen ende wapenen, zoo heghcere ic zoo wanneer dat men den dienst van den uutvaert metter commendaties zal vuldaen hebben, omrnekeert 't grote hlasoen». A. Verhoustraete, Het land van Nevele, 2de jg, afl. 2, p. 57. Fr. De Pot ter, Geschiedenis van Poucke, Gent, 1869.
VOETNOTEN IV (1) ARA. Rekenkamer, Verhef van Leenen, nr. 10616. (2) ARA. Sentences Civiles, p. 115, v°. (3) 27 november 1521. Pieter Withevene verhint hem in live ende goede over VICTOOR
TR YSTRAM, heere van Wynghene, in de somme van XXp. gr. ofte also vele als bevinden sal
, worden dat de stede gherecht van yssue van den goede ontvremdende Iry der overlydene van
tselfs Victoors gheselnedc, omme te betaelne St Jansmesse XVc XX] eerstcommcndc up caisrant van ghcvanghen tzyne, ende den heere belofde den zelven Pieter te quictene jeghens den tresariers ende scadeloos thoudene»
ARA. Archieven van de stad Brugge - ferrebouck 1511 — 1525, f° 69, actum XXVIJ in november XVcXX - present d’Ault ende Moescron (4) stragiersgoed = onbeheerd goed (5) charter eigendom van Dr. Carton (6) E. Van Speybrouck, « Généalogie inédites de jam. nobles et patrie, de Flandre», p. 56-57.
14
. (7) Dénombrement van Leen en Heerlickheid van St. Amandsche ovcrgheghcvcn door Jan
Tristram- in lene en manschepe van de abt van St Amandt in Pcvclc (oock ter capcllc in Rousselaere-buyten), liggend binnen Winghe en Zwevezeele. item de kerkeke van Winghene staet erop, groot in pennincrenten 15 pond H sch. 6 p. par. - in evene renten 72 vaten, vier capoenen, 6 henncnf S cycrcn. item V nieuwe thiende item up7.ittende en afzat tende laten , veranderen van gronden À V pen ni neb - dubbel rente van dootcoop item zeven schepenen - balliu - onderballnt - 7 praters Hooghc, muldele en ne'dere justitie wint - stroom- meulenstellen - Hiltgeweer - voghe/s boete voor vondel, en 7 pon. item 24 manscepen:15 ten vollen coope van X pon, 7 ten halve eoope van l ’poiij7 ten beteren vrome van drien 7 ter 15 pon, 1 ter 20 pon vermach zoo te stellen de officieren van de kereke. Eigendom Dr. Carton. (8) «Dit naervolghcnde es den hecsch vanden Bailluies -tan den Leenen van 'X'ynghen daer af zy thiende penningen heeschen. Alvoorer den principalen coop van allen den leenen draecht m penninghen lil cp. gr. Betaelt van costen als JAN Tnestram ghevangen was X V I p. XIII s. III d. gr. Noch hetaelt mt susteneeren van ’t proces te Ghendt ende te Mecheien X X V p . gr. Betaelt voor ’t proces VI p.gr. Pieter Moscron voor refectie L p.gr. Voor Actroy XII s. gr. Mijne heer van Poucke voor 't appointement jeghens hem ghemaect C.l.XVI p. XIII s. IlII d. Over trecht vande X p. gr. sjaers den penning XVIII mits tverloope van drie /neren t/aetste ghevallen in november A ° X VcXXX Ile X p.gr. De heere van Wynghen bidt dat den Bailluies hier upe te stellen haerlieder resolutie ende tauxaucie daer jeghen hy omme eene cleene zake niet zegghen en zal. Ende dat ghedaen te smaldeelen up elcken zyn part ende advenant enz. den Balhu van het St Amandsche den Balhu van Pitthem den Balliu van Oyeghem A l up overlethede ende te goeder astimatie.
ARA. Documents relatifs à diverses localités du comté de Flandre, nr. 256, tak nr. 25. (9) Arch. Génér. du Royaume te Brussel. Invent, manuscrits intitulés: Proces-Verbanc de Lille, Tome I en II réunis, f° 284, r° carton 50, nr 1249. (retrouvé)
VOETNOTEN V
(1) In 1545 vinden we Hugo van Gramez onder de gildebroeders van de aloude gilde van St.Jooris in ’t Oudhof van Brugge. In 1551 is hij als hoofdman van de handboogschutters van Moorsele in een schuttersspel te Tielt. Gepresenteerd Jonckheere Hughes de Gramez, hier te Tielt cimmende met die van Moorseelé omme te schieten VI cannen wijns V lib. VIII sc. p.
SAT., Oud Archief, stadsrekeningen, 1551. (2) Dit es degroote en overgheven van een leene dat ic Anchel Van de Woestijne fs Jans, in synen
tyd heere van Gramez, houdende ben in leene ende manscepe van hogben edelene en moghende heere Joos van Joigny, heere van Pamele ber van Vlaenderen ... gheheeten mijn voors. leen ’t H of ende heerscepe van Grammez...
SA. Oudenaarde, Archieven van Oudenaarde, deel getiteld Baronny van Pamele, 28 oktober 1509. In 1496 was zij in het bezit van de familie Briffeul. Van daar hoogstwaar schijnlijk de wapenspreuk van Hugo van Gramez: Bury-Briffeul ! (3) Hugo van Gramez — waarschijnlijk de vader van deze Hugo — was in 1470 schepen van Gedeele en in 1472 schepen van de Keure van Gent. Hij overleed in 1487 en werd begra ven in de kerk van Drongen.
15
Zijn grafsteen vermeldt : Hier vooren es begraven Jonkheere, Hughe van G ramez, film s Mer Hughe, rudder, die overleed in meye int jaer 1487. Bidt voor de ziele. Merghelinck, Receuil de g'eneal. inédites de Flandre, p. 107.
(4) In 1517 legt hij met Daniel van Heule, heer van Lichtervelde, e.a. de rekeningen neer, van 1 september 1516 tot augustus 1517; - In 1521 geeft hij met Ferry de Gros, heer van Nieuwland en andere wetheren de reke ning van het geldelijk bestuur van dat jaar; - In 1522 is hij in onderhandeling met de afgevaardigden van Oostende om maatregelen te nemen tot de verdediging van de kust; - Op 8 april 1522 stelt hij, samen met de leden van Brugge, een bevelhebber aan van een oorlogsschip; - Op 24 maart 1522 onderhandelt hij te Gent, met andere afgevaardigden van Vlaande ren over de middelen om zowel te land als op zee, Vlaanderen te verdedigen. Delepierre en Priem, Compte du Franc de Bruges. (5) Lille. Arch. du Département du Nord, Rekenkamer, 2365. (6) Het enig authentiek stuk, dat onze aloude schuttersgilden overblijft is: - Het Guldebouck van St-Sebastiaen te Wynghene, van 1738; - een oude rekening van 1788; - een nieuw Guldeboek der Gilde van St Jooris 1892 Een standaard of vendel, een breuk of schakel zijn enkel door beschrijving of overleve ring tot ons gekomen. Toch kunnen wij dank zij het speurwerk van twee oudWingenaars, dr. Carton en D. De Somviele, grossomodo de geschiedenis van onze gilden volgen in de loop van vier eeuwen, vanaf Keizer Karei tot hun teloorgang. Dr. Carton was in het bezit van : - het octrooi van 1534; - het provisioneel reglement van 1738, eensluidend met dit van 1534; - het reglement van 1804- herrijzenis na de Beloken Tijd; - daarbij horen enkele oude liedekens, enkele inschrijvingsakten, enzovoort. (7) «Or'est que Bon a accoustuméfaire droict et expédier les parties de chaque terre a sa partyculiere vierschare des mettes d'icelle, lesquelles vierschares sont de telles distances auc les bailly et eschevins usent plus de temps d'aler de l'une a l'autre que a despccher les parties et que aucunes fais les convient remectre ou besoignier après disner et tart». Lille. Arch. du Département
du Nord, Rekenkamer, B 1618, 23'' Reg. van Charters, f° 114, v°. ibidem. Lille. Arch. du Département du Nord, Rekenkamer, 1619, 24e Reg. van Charters, f°174. ARA. Lade nr. 894, nr. 2189. Lille. Arch. du Département du Nord, Rekenkamer, 1619, 241' Reg. van Charters, f° 82. Op de kaart van Pourbus staat deze eigendom te Gaternisse bekend onder de naam «De Wingensche Polder». (12) «Item gegeven aen den disch bij wijlent edele endc voorsinneghe heere mher Hughes de Granimez, nddere, heere van Winghene ende Jonckvrouwe Johanna Gants, zijn wijf, salig(8) (9) (10) (11)
her memorie le ponden par. om met den penninck X V I danof comende haerl. Jaergetijde te doene, comt le ponden par.».
Kerkarchief Wingene, Dischrekening Wingene, 1624. (13) Recueil d’épithapes et d’inscriptions des diverse localités de la Flandre. Autogr. du Chanoise Hellin, XVIII s., nr. 1642, f° 102. (14) Op 6 november 1553 heeft Cornelis van Gramez reeds het dénombrement neergelegd. «Overghegheven door Cornelis van Gramez, ridder, heer van Winghene Wuljsberghe...»
Kerkarchief Wingene. (15) Delepierre en Priem. Comptes du France de Bruges. (16) ARA. Oude geheime raad, pak nr. 6, «Patentes». (17) Volgens de genealogie van Merghelvnck zou Cornelis gestorven zijn daags voor Pasen 1566. Als hoogballiu van Tielt leverde hij echter nog zijn rekening over van 1 augustus 1560 tot 1 augustus 1566. Zijn weduwe en erfgenamen gaven de rekeningen van 1 augus tus 1566 tot mei 1567. Zo vermoeden wij dat hij gestorven is in augustus 1566.
16
(18) Item ghegheven bij mijnheere van Winghene, Jocbeer Cornehs de Grammez, eene rente van
VI ponden gr. vlaems tsjaers om zijn jaergetijde daermede te doene, comt over het capitael LXXII p.p.
Kerkarchief Wingene. Dischrekening, 1624. (19) «Hier vooren licht begraven edele ende weerde vrauwe Adriane van Berkin, laetste van dien
name, in haer leven vrauwe van de heerlijkheyt van Broecke, gheseyt den Blauwen Torren, van den Bussche ende douagierc van Winghene, star/ den IS meert 1570.
Kon. Bibl. te Brussel. HS 21757 — Marius Voet — t° 21, v°. (20) G. Van Severen. Coutume du Bourg de Bruges, dl. I p. 290. Gilliots - Van Severen zegt op 18 mei — Goethals beweert op 13 mei. (21) Item gegeven aen den diseb bij edele ende discrete vrauwe, Jonckvrauwe Jaquclync de Cra mez, vrauwe van Winghene, eene rente van VI pond vl. tsjaers, om de aYme huyswecken te secoureren ende naer haer doot haer jaergetijde daer mede te doene comt over het capitael LXXII p.p.
Kerkarchief Wingene. Dischrekemng, 1624. (22) Arch. Générale du Royaume. Brussel, Gartons-Fiets, nr. 1943. 1567, 12 mai, dénombre ment de fie) de Baulx, par Dame Jacqueline d( Cramez dame de Winghene, veuve de Ms Louis Mesdach, a elle échu par le trépas de Corn il de Cramez, son frère, (fragment de sceau
visible). Het dénombrement werd overgeven door Jacob de Muelenaere. (23) 1580 —Joncket Loys Mesdach, HEER VAN WINGHENE, ridder, was op den achten dach van Jullet X V tachentich, ghildebroedere, ontjaen...
Register St.-Jorisgilde van Brugge. (24) Toen zij enige tijd te Brugge was, begon de toestand daar ook te verslechten. Zij zou ook deze stad verlaten hebben, maar haar ziekte en hoge leeftijd weerhielden haar. Heimelijk volbracht ze haar kristelijke plichten en bleef ze te Brugge wonen, met toestemming van de koning. die zij verkregen had op 15 februari 1582. ARA. Geheime Raad, tak nr. 46. (25) 1629. «Betaelt aen den voorn, pastor (Jan Courtois) over 7jaergetijde ende goddel. dienst van
Jonckvrauwe Jaquehne de Grammez fa Mhcr Hughes, oock in beur In vrauwe van Winghene compt als voren...II S gr. voor was... VIII gr. voor 7 recht van den coster XXIII gr. Kerkarchief Wingene. Disch rekening 1629. Nota van P. Debusschere, geschreven naast de gift van J. de Grammez: «Hier moet gemist zijn, mits de croosen s jaerhjeks soo vele souden sijn ghclijck is 7 capitael : 7 go ne noch tans hier soo ic gheseyt o f te kennen gegeven : o f ten waere dat in 7 cyfer ware uitgcdruckt niet het capitael gelijck het hier is gheshreven, rnaer de jaerlijekse croosen in ponden parasys». Goethals. Dict. généalog. et herald., deel II.
(26) Goethals, in zijn dict. généal. et hérald., spreekt nog van een dochter Cleopatra Mes dach. VOETNOTEN VI (1) «comme il s'est de tout temps maintenu catholicquement comme il faict encoires sans avoir
oneques adhéré aux faction de prince d ’Oranges, ny de ceulx de sa sequele, ains se tenu croyement et vescu en personne privée pour quelques années a Gand et depuis à Bruges ou il est encoires pour y assister sa vieille mère, demoiselle Jacqueline de Gramez, aigée de L X X V I ans et davantage, n étant aussi capable a porter les armes pour se trouver affoullé le bras droict vingt ans déjà, et combien qui desiroit volontiers se transporter en lieu de Tobeyssancc de sa Majesté..., de pouvoir continuer sa demeure au dict Bruges pour y assister sa povre et vieille mere».
Kerkarchief Wingene. (2) ARA. Geheime Raad, Pak nr. 46, D’Enghien ’Actes et dépêches’. (3) Goethals., Dict. Généalogique et héraldique, deel III.
17
(4) In 1606 werd voor de kerk van Wingene een klokje gegoten, denkelijk ter gelegenheid ‘van het huwelijk van Louise Mesdach. Het klokje droeg het volgend opschrift : «LOWIS
is minne naeme, en tck behnore Winghen toe, voor Godt moet syn bequaeme, dat men luywèn doe. Verbhders in weldoen. Marc Ie Serre me fudit 1606».
Kerkarchief Wingene. (5) «Ludovica Mesdach, dominica de Winghene, obéit Brugis, ipsa sancti Martini Vigiha et seq. die Hic in ecclesia ura de Winghene, solemmter inhuminata anno 1632...»
Kerkarchief Wingene. Doodreg. Wingene.
VAN GRAMEZ 4 JUNI 1530 - 19 O K I. 1582 D’ARGENT A LA BANDE D’AZUR UN ECUSSON DE GUEULES AU LION D’ARGENT Q U I EST 0 ’A N T O IN G POSE AU COTE SINESTRE DU CHEF CRI : BURY-BRIFFEUL
MESDACH 19 OKT. 1582 - 22 FEBR. 1607 DE GUEULES A TROIS MOLETTES D’EPERONS D’OR
18
DE TINGLAZUURTEGEL IN VLAANDEREN EIND 18' EEUW Inleiding Als tegelverzamelaar was het mij meermaals opgevallen dat een aantal tegeltypes steeds teruggevonden werden in mijn onmiddelli|ke omgeving. Bij nader onderzoek blijkt dit type over een groot deel van WestVlaanderen verspreid te zijn. In Oost-Vlaanderen daarentegen komt het zelden voor. Toevallig vond ik een kleine publicatie van de Nederlandse tegelkenner Jan Pluis met als titel «Brugse (?) Tegels». Hierin wijst de Nederlandse auteur op een aantal types van tegels, die in Nederland, met zijn enorm ruime produktie van tinglazuurtegels, niet voorkomen. Uitgaande van deze gegevens leek het mij erg boeiend om nader te onderzoeken of er dan een typisch Vlaams tegelproduktie bestaan heeft, welke kenmerken deze vertoont, en waar de produktiecentra gelokaliseerd waren. Deze problemen trachten we in de volgende bladzijden te benaderen. De titel wijst erop dat dit artikel slechts een beperkt, afgebakend onder werp behandelt. We beperken ons tot een bepaalde tegelsoort in een bepaalde periode en in onze eigen streek vervaardigd: (met het nodige voorbehoud). 1. De tinglazuurtegels. Tinglazuurtegels zijn wandtegels in gebakken aarde, bedekt met een wit tinglazuur en een versiering met een blauwe of meerkleurige tekening. Het gaat hier dus om de zogenaamde Delftse tegels (waarbij we opmerken dat slechts een zeer klein deel van wat onder de benaming «Delfts» vernoemd wordt, in Delft zelf gefabriceerd werd). «Op de tachtig tot honderd Hol landse werkplaatsen die tegels voortbrachten, waren er slechts tien te Delft zelf gevestigd.» (1) Fabricatietechniek Tinglazuurtegels, faïencetegels of gleiswerktegels zijn drie verschil lende benamingen voor eenzelfde onderwerp. Het betreft hier een aardewerkprodukt verkregen door twee bakprocessen. In de eerste fase wordt de gezuiverde klei bij een temperatuur van ca.1000 C gebakken waardoor de gewenste vormen (in ons geval tegels) bekomen worden. Het produkt na eerste bakking (biscuit genaamd) wordt vervolgens met een laag tinglazuur bedekt en eventueel beschilderd met een motief (blauw, mangaan of veel kleurig) en vervolgens een tweede keer gebakken op een temperatuur van ca. 850 C. Na deze bakking verkrijgt men een mooi glanzend en vochtwe19
rend eindprodukt gewoonlijk faïence genoemd. Bij tegels maken wij een onderscheid tussen tinglazuurtegels en faïencetegels enerzijds en anderzijds tegels bedekt met loodglazuur (zoals Vlaamse inlegtegels). 2. Vlaamse produktie: Het is de bedoeling aan te tonen dat bepaalde tegeltvpes meerdere terugke rende kenmerken vertonen, die afwijken van de kenmerken van de Neder landse tegels en ook niet volledig aansluiten bij de Noordfranse tegels van dezelfde periode. 3. Eind 18de eeuw: Het hier behandelde tegeltype is hoofdzakehjk gevonden in hoeven die gedateerd waren in het laatste kwart van de achttiende eeuw. Kenmerken van het Vlaamse tegeltype Laten we voor de verdere bespreking, de hier aangehaalde tegels bij voorbaat «Vlaamse tegels» noemen. Of ze nu te Brugge, Gent, Kortrijk of in Frans-Vlaanderen gemaakt werden, laten wij nog een open vraag. Vooreerst zullen we de kenmerken onderzoeken wat betreft vorm, materiaal, fabricatietechniek en wijze van beschildering. 1.Formaat De grootte en dikte van een tegel geven soms aanwijzingen betreffende een bepaalde fabricatieplaats of tijdstip van fabricatie. De dikte van deze «Vlaamse tegels» is gewoonlijk 7 mm., wat kenmerkend is voor tinglazuur tegels vanaf de 18' eeuw. Het formaat schommelt van 122 tot 130 mm., waarbij de formaten beneden de 125 mm. het meest frekwent voorkomen. Als we bij een verzamelaar tussen een reeks Hollandse tegels enkele Vlaamse tegels vinden, dan valt het steeds op dat deze laatste aanzienlijk kleiner zijn dan de Hollandse tegels die veelal 130 mm. zijn. 2. Kleisoort Ook de kleisoort vraagt de aandacht van de tegelkenner. De kleur van de tegelscherf verraadt de gebruike kleisoort. Doch ook hier bemerken we een vrij grote verscheidenheid. Meestal zullen de Vlaamse tegels ietwat naar de licht-zalmroze kleur toegaan. Maar toch vinden we ook soms tegelreek20
sen (= een reeks tegels afkomstig van dezelfde schouw of wand) die volle dig de lichtgele kleur vertonen zoals de Nederlandse tegels. We moeten dus besluiten dat verschillende centra hun klei van verscheidene plaatsen betrokken of zelfs dat eenzelfde centrum soms verscheidene kleisoorten samen vermengde. 3. Glazuur Het tinglazuur bepaalt hoofdzakelijk het uitzicht van de tegel. Ook de temperatuur en de plaats in de oven spelen hier een grote rol. Het glazuur, kan helder-wit glanzend zijn, maar kan ook een doffe, matte, vuil-witte kleur hebben. Deze verscheidenheid is wellicht te wijten aan het feit dat de tegelbakker er met in slaagde steeds op dezelfde maximum temperatuur te bakken. 4. Technische kenmerken Wanneer we verschillende reeksen Vlaamse tegels bekijken, valt het wel op dat de kwaliteit van eenzelfde reeks niet erg homogeen is en dat vaak tegels van mindere kwaliteit, toch geleverd en geplaatst werden. Zo kunnen we veel tegels vinden met grote fouten die ondanks hun minder esthetisch uitzicht toch hun functie als wandtegel vervuld hebben. Deze mindere kwaliteit zullen we op het einde der 18r eeuw zelden terugvinden bij Nederlandse tegels. Een zeer courant voorkomend verschijnsel is de kratervorming. Het merendeel van de Vlaamse tegels vertoont dit euvel. Oorzaak van de kra tervorming : deze zou te wijten zijn aan onzuiverheden in het glazuur of in de kleurstof van de beschilderde delen. Veel voorkomend zijn de tegels met kratervorming in de beschilderde delen (blauw of mangaan). Sommige tegels hebben in het glazuur zelf kratervorming. Dit komt door koolstofdeeltjes aanwezig in het glazuur. Voorbeelden van dergelijke kraters zien wij in kinderspeltegel K alsook op een tegel met de voorstelling van een vis bewaard in het Stedelijk Museum te Kortrijk. 5. Stijlkenmerken Jan Pluis beschrijft onze Vlaamse tegels als volgt: «Kenmerkend is de primitieve beschildering van deze tegels: een uitstralende ondergrond, de grillige, maar met zwier geschilderde takken en de zigzaggende rookpluim. De hoekvulling bestaat uit een zogenaamd spinnetje». We zouden kunnen spreken van een verschil in wijze van voorstelling. De Nederlandse tegels trachten natuurgetrouw een landschapje of tafe reeltje weer te geven. Onze Vlaamse tegels daarentegen geven een fictief 21
gebouwtje met enkele lijnen (fictieve planten) versierd. Het gaat hier veel eer om een decoratief schetsje dan om een natuurecht landschap. Motieven op Vlaamse tegels 1. Gelijkaardige oudere tegels. Dat de tegels Hl en H2 alsook Pl en P2 in dezelfde periode en in het zelfde atelier gemaakt zijn, lijdt geen twijfel. Het formaat, de dikte de kleur van glazuur en beschildering, het hoekmotief, alles stenn volledig overeen. Toch blijven we even stilstaan bij het formaat. Deze tegels meten 127 X 127 X 10mm. Vooral de dikte, lOmm., wijst erop dat deze tegels iets ouder zijn dan de later besproken tegels (vermoedelijk midden 18l' eeuw). Tegel H3 behoort tot dezelfde periode. Tegel P3 is een latere uitvoering met hetzelfde motief en is iets kleiner : 123 x 123 en slechts 8 mm. dik. 2. Herderstype De tegels H3 tot en met H7 tonen een tegelreeks afkomstig van een molenhuis te Rumbeke. Van deze reeks bewaar ik een twintigtal tegels met slechts 5 verschillende voorstellingen van herders. Tegel H7 vertoont in vergelijking met de overige 19 tegels toch wel een andere schildershand. Kenmerkend voor deze tegels is het zeer zwakke biscuit (= tegel na eerste bakking) waardoor de tegels in mijn bezit bijna allemaal op diverse plaatsen gebroken waren. Nogmaals een bewijs dat de tegelbakkerij alhier op een minder hoog technisch peil stond dan bij onze noorderburen die reeds in de 17e eeuw een massa ervaring opgedaan hadden. 3. Landschapstype In de schouw op een boerderij te Zwevezele vonden we Vlaamse tegels van het landschapstype en het herderstype samen Verwerkt. De tegels waren in horizontale rijen geplaatst, afwisselend een rij landschapstegels en een rij herderstegels. Hier vonden we 9 verschillende herderstypes en 9 verschillende landschapstypes. In het oude gedeelte van het Stedelijk Hospitaal te Kortrijk vinden we Vlaamse landschapstegels. In een vernieuwde schouw werden oude tegels geplaatst. We kunnen duidelijk de Vlaamse tegels onderscheiden van de Nederlandse. Ook in het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis te Brussel vin den we onder nr. 158.601 B (pag. 195-fig. 254-255) drie Vlaamse landschaps tegels (gepubliceerd in «Faiences Hollandaises», deel II van J. HELBIG). 22
Het landschap op land
In verschillende tegelreeksen van het landschapstype komt af en toe een tegel voor die afwijkt van het courante type. Terwijl alle Vlaamse landschapstegels dat stereotype driehoekig grondje hebben, (door Jan Pluis uitstralende ondergrond genoemd), komt regelmatig een landschapstegel zoals L10 voor. Hier hebben we een doorlopende brede ondergrond met twee schuinhangende zeilbootjes (typisch Nederlands van inspiratie). Toch komt die tegel met steeds hetzelfde grondje en landschap (huis met hooi mijt) herhaaldelijk voor tussen de Vlaamse landschapstegels zoals in een schouw te Zaffelare en in de reeks van het St.-Janshospitaal te Brugge. Nog twee andere landschapstypes
Het herderstype en het landschapstype komen zeer frekwent voor. Toch ontdekte ik onlangs twee minder vaak voorkomende landschapsty pes bij een verzamelaar uit Poperinge. Deze twee tegels (Lil en L12) lijken wel Vlaamse tegels te zijn. Zowel formaat, dikte, als glazuur met fijne zwarte prikjes en lichtroze schijn wijzen hierop. Toch is het landschap hier merkwaardig. Het zo vaak voorkomende driehoekige grondje (uitstralende ondergrond) is vervangen door een horizontale streep met drie kleine hori zontale beplantingen op de voorgrond. Ook de sierlijke plantenranken zijn gewijzigd. Tegel Lil vertoont duidelijk invloed van het Chinese decor, zowel in beplanting als in het torengebouwtje. 4. Vissen en boten
Ook komen er tegelreeksen voor met vissen en boten die alle kenmer ken vertonen van de Vlaamse tegels. De variërende scherf van geel naar zalmroze, het gespikkelde glazuur, het typische slordig hoekmotief (spin netje) en de talrijke technische onvolmaaktheden, zoals kratervorming en oneffenheden, wijzen op eenzelfde herkomst van deze tegels. In deze reeks zijn mij 7 types vissen en één tegel met zeilboot bekend. Een vergelijking van verschillende tegels van hetzelfde type toont ons een grove, vlugge en onverzorgde beschildering zonder nauwkeurig de voorge sponste tekening te volgen. Het decor of motief van de tekening werd eerst aangebracht met een doorprikt papiertje (= spons) waarop houtskool ge strooid werd. 5. Kinderspelen Het thema van de kinderspelen, dat in Nederland zeer veel voorkomt, vinden we in Vlaamse tegels slechts uitzonderlijk terug. Mij zijn slechts een vijftal voorstellingen bekend : KI Vechtende kinderen; 23
K2 Pluimbal K3 Keislingeren; K4 Klootschieten (= rollen met de bol, een met lood verzwaarde houten bal (kloot) zo ver mogelijk rollen in een aantal beurten, cf. Jan Pluis). K5 Zwemmen Wanneer we dit vergelijken met wat Jan Pluis ons toont in zijn boek «Kin derspelen op tegels», moeten we toegeven dat onze produktie zeer miniem is geweest. Inderdaad, dit boek toont ons 96 verschillende kinderspelen waarbij sommige spelen op meer dan 20 verschillende manieren uitgebeeld werden. Als we daarnaast nog produktiecijfers aanhalen, zoals bij één enkele fabrikant. Tichelaar te Makkum, die in de periode 1776 tot 1885 meer den 76.000 kinderspeltegels vervaardigde, dan zijn onze zeldzame Vlaamse kinderspelen wel rariteiten te noemen. 6. Merkwaardige gesprankelde tegels Te Lichtervelde werd een schouw met eigenaardige tegels gevonden in een huis dat op de zijgevel gedateerd was 1776. De tegels stellen herders, vissen en decoratieve planten voor. Deze voorstellingen zijn gevat in een cirkel. De ruimte tussen de cirkel en de tegelrand is echter gesprankeld in mangaankleur met in de vier hoeken een bladvormig hoekmotief. De voorstellingen Gl, G2, G3 en G4 zijn identiek met het vroeger bespro ken herderstype en één tegel uit de reeks vissen. G5, G6, G7 en G8 zijn echter nieuwe en weinig voorkomende voorstellingen. Formaat, glazuur, kleur van de scherf en mindere kwaliteit alsook de voorstellingen laten geen twijfel over het Vlaamse karakter van deze tegelreeks. De kratervorming evenals de kleurverschillen van de gesprankelde delen zijn erg sto rend. We kunnen deze tegels dan ook nauwelijks geslaagd noemen. Het is dan ook niet te verwonderen dat we geen dergelijke tegels meer vinden. Na dit mislukte experiment heeft de tegelbakker het gesprankelde type waar schijnlijk opgegeven en is hij overgestapt naar het cirkeltype zonder ge sprankelde rand, waarvan we echter ook weinig exemplaren terugvinden. Bij het gesprankelde type en het cirkeltype is het hoekmotief wel ken merkend. In de Nederlandse tegels vinden we dit hoekmotief nergens terug. Het doet ons wel eerder denken aan bepaalde hoekmotieven op Noordfranse tegels. Wellicht kunnen we besluiten dat onze Vlaamse tegels kenmerken ver tonen die ergens tussen de Nederlandse en Franse tegelproduktie staan, wat gezien de geografische ligging nogal logisch lijkt.
24
7. Het cirkeltype Aansluitend bij het voorgaande type en er zelfs uit afgeleid, zijn deze cirkeltegels met identiek hetzelfde motief maar zonder besprankeling. Daaruit volgt dan hetzelfde tegeltype met de typische bolroos die ook op zoveel andere faëncestukken terugkomt. Besluit Wanneer we de 7 hierboven behandelde tegeltypes bij mekaar leggen, vertonen ze zoveel punten van gelijkheid en onderlinge verwantschap dat we ze gerust allen tot dezelfde tegelfamilie mogen rekenen. Waarschijnlijk komen ze zelfs allen uit eenzelfde produktiecentrum ofwel zijn ze toe te schrijven aan enkele tegelschilders die soms naar een ander produktiecen trum overliepen (door de onderlinge concurrentie van de tegelbakkers). Als we deze tegelfamilie als Vlaams bestempelen, kunnen we ons enkel baseren op het veelvuldig voorkomen van deze types alhiei en het ontbre ken ervan in Nederland en in Noord-Frankrijk. Toch lijkt de verwant schap met Noord-Franse types groter, alhoewel die Franse tegels weer andere kenmerken vertonen (typisch voor de Franse tegels zijn de nog rodere scherf, de andere kleur van glazuur en de tweekleurige voorstelling). Met de zopas beschreven tegelfamilie is zeker nog niet alles gezegd over de Vlaamse tegels. Waarschijnlijk belichten deze tegels slechts één of enkele produktiecentra van Vlaamse tegels. Verschillende andere tinglazuurtegels vertonen ook een Vlaams karakter. Doch er ontbreken, tot nu toe, con crete aanknopingspunten om aan te tonen dat het produkten van onze bodem zijn. Jozef LANNOY (1) Eeclo Vis & Commer de Geus, Alt-Hollàndische Fliesen, 2 B. d, Leipzig, 1926-33, II, 82.
25
H2
H4
H6
PI
P3
L2
L3
%
L4
L il
L12
K3
K5
G2
G4
G6
M4
Adressen van de auteurs : Guido Lams, Galgenstraat 29, 8030 \\ ingene. Jozef L.annov, F. D’hoopstraat 84 A, 8880 Tielt
Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem inges tuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in «De Roede van Tielt» mogen slechts overgenomen worden met toestemming van de redactie.
Pt, *?■ , /î ito vroon ("Sj’ZÏ'/tVv’/ly’
t ‘Jttril
ra l ’ O: SO
U .yf/iin
/,<v 'tieeihetn •ft
)
)
, ia /n io ' n
yiV»Ub'/\,. 1, h'/lOt'O
/v-“VÎ <'.M ,• icheli ■' / / •/hap. _ J -l r. ±_ i n / r ... r tamiJT
\ ---------- *
'IM rsM . ffKri >—5. tV7/Z/.iV, ^
/I ,t *
rem it
^JJv,
Rabot B evat
tulf
>• ,
4
, Ü a in ïd e T o W iïu X itli
, a
a// u non da (o 1 7,)i/-' b .,,,/u
tor Hoi/a'o ™ B a e llu n o n a a T ê J zrt.u u ù ^ -<v/7,? -bo ^ A R b 7
,4.r,
.^ « r ^ ü T I ^
J ta s e k h tiek erk e * 7?v
k /
.9 n3 * «j—
Æ„ w
ƒ •$ ne
& bit </eina//e
o Kot 'te illilt ' <7’
VolenVuven
Schaeekon
,
H erken O
a Boa tort/UOL X uoii M.
*\&< ia rt'en
S1 o 'r a m o o t c ^ Ct'ij-lpoyc ° <. ** 'AJttoi
J'“\
I
H iin tsa ttio ti
ï Jbi ( bloemen 'S l H iotiooyoilÿ^ t o Antoine ABietonXboohock r!eruw,jr, ^ J7bjhitikaerf Ai 7 i‘" \
/* ~ \tO ltcvt
t / //,,r
«rat ' 7
StfoorL
'
s z t» ,* .»
O ,
een S 'tMr r r S lt
- ......... p iL h ) tR
/ ,h M
r r r è ir J
iU ie n d u w .
SJotinSton / 7
.
■ =& v-f e
4 *r
ettuint
#o\ <?" (
1Af/ ! bkèL$ta,rrtiit> toCh-lvo Hemt
, ttur/fc,
De Roede van Tielt Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 13c jaargang - nr. 2 - juni 1982
ONTELBAAR
zijn de diensten die de Bank U kan-verstrekken zowel wat ge ldbeleggingen als w at kredieten betreft. Een goede raad ... bespreek in vertrouw en al uw fina nciĂŤle zaken met een deskundige van de
BANK VAN ROESELARE EN WEST-VLAA NDEREN
zo w in t U zeker tijd en geld !
Agentschap Tielt, Markt 24
DE ROEDE VAN TIELT Heemkundige Kring voor de gemeente van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.
Voorzitter: P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt. 051/40.17.00 Ondervoorzitter: Gh. Vandeputte, Statiestraat 83, Oostrozebeke. 056/66.90.91 Sekretaris-penningmeester : Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt. 051/40.18.38 Redactie : J. Billiet, H. Defour, Ph. De Gryse, W. Devoldere, P. Vandepitte Lidmaatschapsbijdrage: 375 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt. Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht.
IN H O U D VAN DIT NUMMER
K. Veile, De betekenis van de Annuaire du Commerce et de lâ&#x20AC;&#x2122;Indus trie de Belgique P. Dewitte, Dagelijkse realiteit van prijzen en lonen. Hun invloed op de emigratie naar Noord-Amerika uit de streek van Tielt (1840-1914)
42 71
Druk Veys, Tielt
DE BETEKENIS VAN DE ANNUAIRE DU COMMERCE ET DE L’INDUSTRIE DE BELGIQUE
Met de burgerlijke revoluties van het einde van de 18de eeuw en van de eerste helft van vorige eeuw verschoof de machtsuitoefening langzaam maar met toenemende kracht van de gepriviligieerde naar de bezittende groepen. Ook op het vlak van de informatieverwerving bracht dit politiek versnellingsproces opvallende verschuivingen met zich mee. De opgang van de handeldrijvende, industriële en intellectuele bourgeoisie was sterk gestimuleerd geworden door haar politiek-economisch liberalisme en haar rationele ingesteldheid en zin voor systematiek. Bij de machtsovername zou zij meer en meer een beroep doen op concrete informatie voor het nemen van beslissingen en het uitstippelen van een beleid in economische, sociale, politieke en culturele materies. Dit breed belangstellingsveld mani festeerde zich onmiddellijk in de eerste statistische publikaties. VOLKSTELLINGEN EN ANDERE INFORMATIEGEGEVENS.
Maar ook op relatief korte termijn noodzaakte dit politiek verschuivingsproces een precieze kennis van de eigen sociale basis: nl. de omvang, de rijkdom en het inkomen van de bezittende burgerij. De samenstelling van de diverse vertegenwoordigende instellingen werd wel berekend in verhouding tot het aantal inwoners, maar de parlementariërs en provincie raadsleden werden gekozen onder de gegoeden (cf. het cijnskiesrecht in de Belgische grondwet van 1831 (1). Met de nieuwe belastingen — grond —, personele en patentbelasting (2) — konden ze geïdentificeerd worden, maar deze nieuwe instellingen konden maar functioneren in het kader van de registratie van de hele bevolking, onderverdeeld in juridische en adminis tratieve omschrijvingen. Zo gebeurde het dan ook : van in de Franse tijd kende de administratieve statistiek een zeer grote uitbreiding. De Franse regering ontwikkelde deze bevoegdheid van de openbare besturen door het inrichten van een dienst voor burgerlijke stand en het opmaken van depar tementale statistieken. Ondanks de nefaste gevolgen van de politieke regimewisselingen op het bronnenbestand, meer bepaald ti|dens de overgangs fase van de pre-statistische naar de statistische periode (ca. 1790-1830), zagen talrijke bevolkingstellingen en allerhande enquêtes het licht, voorna melijk met militaire, fiscale en religieuze bedoelingen. Pas later zouden electorale (kieswetgeving), economische (staatsinterventionisme, fiscaliteit) en socio-politieke (sociale controle) oogmerken doorslaggevend worden. Met de oprichting van de gemeentelijke bevolkingsdiensten, werd het basismateriaal geleverd voor de werking van de persoonsgebonden instel lingen (burgerlijke stand, gezondheids- en armenzorg, verzekeringswezen, 42
onderwijs, e.d.). In weerwil van de talloze gebreken op organisatorisch vlak (gebrek aan ervaring, onbevoegdheid van lokale administraties) en de vele technische onvolkomenheden (triviale vraagstelling, rekenfouten, vergis singen enz), konden de bevolkingsregisters derhalve informatie leveren voor het beleid. De algemene volkstellingen 1801,1806, 1811,1816 en 1829 waren het produkt van deze werkwijze en kunnen in geen enkel opzicht met de latere tellingen vergeleken worden. Er was immers geen centraal orgaan dat de basisregels en criteria voor de statistiek en de statistische ver werking van het basismateriaal bepaalde. Vóór de oprichting van de Cen trale Commissie voor Statistiek, die in 1841 in de schoot van het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd ingericht, legde elke openbare dienst die inlichtingen wilde verzamelen op de meest uiteenlopende terreinen, zelf deze principes vast (3). In deze periode zojider coördinatie en zonder gecen traliseerde en gespecialiseerde leiding van beroepsstatistici zoals Ad. Quetelet, X. Heuschling e.a., zijn toch een aantal merkwaardige studies versche nen, vooral dan tijdens het eerste decennium van de Belgische onafhanke lijkheid (4). «Ces documents, conçus et exécutés dans des vues d’unité et d’ensem ble, devaient concourir à former la statistique générale du royaume, que l’intérêt des sciences, autant que les besoins du Service public, rendait néces saire. Constater et exposer, dans un ordre régulier, la puissance, la force et la richesse du pays, la condition physique, morale et intellectuelle de la nation, telle est la tâche que le gouvernement s’est proposé d’accomplir avec le concours de la Commission Centrale de Statistique. Dans ce but, des publications officielles furent entreprises ou continuées sur le mouve ment de la population, sur le commerce extérieur, sur les mines, les usines minéralurgiques et les machines à vapeur, sur la justice criminelle et civile...» (5).
Pas op 15 oktober 1846 werd in het onafhankelijke België voor het eerst een algemene telling van de bevolking, de landbouw en de nijverheid gehouden. Dit omvangrijk statistisch werk, dat werd opgesteld op aandrin gen van de Centrale Commissie voor Statistiek, waarvan de wis- en sterrekindige Adolph Quetelet voorzitter was, is de eerste officiële telling met een wetenschappelijk karakter en betekende een vertrekpunt voor ernstige verbeteringen. Vanaf 1846 af begon dus in België een nieuwe fase in de statistiek. Van dan af leverden de officiële tellingen het basismateriaal voor de bevolkings registers, economische beleidsdocumenten, medische en crimenele statistie ken, e.a. Niet langer meer de gemeentelijke diensten leverden het materiaal voor de statistiek, integendeel, van toen af steunden zij voor de registratie van de bevolking (geboorten, overlijdens, huwelijken, emigratie e.d.), fabrieken, bewoonde en onbewoonde huizen, enz., op de tellingen die nu door de centrale overheid autonoom georganiseerd en uitgevoerd werden. De voornaamste taak van de Centrale Commissie bestond juist in de orga nisatie van officiële tellingen van de bevolking, de landbouwactiviteit, de nijverheids- en handelssector, de doodsoorzaken, enz (6). 43
Er verschenen publikaties over de spoorwegen, de octrooirechten, de staatsfinanciering, de kinderarbeid, de medische bezetting, de financiële situatie van liefdadigheidsinstellingen en hospitalen en noem maar op. Parallel met de voortschrijdende industriële ontwikkeling van België na 1830 kreeg niet enkel de overheid meer aandacht voor economische sta tistiek, maar toonde men ook van particuliere zijde hoe langer hoe meer interesse voor het systematisch bijhouden van gemakkelijk te consulteren commerciële, industriële en financiële informatiegegevens. Zo zagen naast de talrijke publikaties van staatswege, gelijkaardige periodieken het licht die de tijdgenoot bijzonder goed inlichtten over welke personen of actieve groepen precies als beheerders, commissaris(sen) of als directeur(s) optra den van één of meerdere bedrijven of Naamloze Vennootschappen. Om
die personen, hun activiteiten en hun betrekkingen met de handels- en industriële wereld te kennen kan men een beroep doen op een aantal alge mene repertoria die men bij voorkeur raadpleegt op statistische gegevens en waarbij men het'best gebruik maakt van de indices en registers. We ver melden er enkele : Le Moniteur des Interets matériels de la Belgique, ook wel bekend onder de afgekorte naam MON-I-MAT, o.l.v. G. Stapleaux (Brus sel, van 1851); Le Recueil Financier (Parijs-Brussel, 1894 e.v.); L ’Annuaire Financier (Brussel, 1871-1974) en l’Annuaire des Sociétés Anonymes. De Annuaire du Commerce et de l ’Industrie de Belgique, jaarlijks uitgegeven te Brussel vanaf 1840 tot ver in de XXste eeuw, hoort eveneens thuis in deze reeks publikaties (7). Deze Annuaire, evenals een analoge publikatie, de Almanach du commerce et de l ’industrie, uitgegeven door H. Tarlier, redac
teur van de vooraanstaande Almanach Royal (8), zijn van de meest waardevolle en uitgebreide bronnen voor de 19de en 20ste eeuw en verstrekken o.m. talrijke gegevens omtrent de samenstelling van de buitenlandse gezantschappen in Brussel en van de Belgische in het buitenland, de samenstelling van de regering, de wetgevende kamers, de provinciale diens ten, de gemeentelijke administraties in Brussel en de voorsteden, de organi satie van het postwezen, lijsten met alle bewoners per straat voor Brussel en voorsteden, alfabetische lijsten van alle inwoners van Brussel en voorste den, lijsten van de inwoners van de agglomeratie Brussel, geklasseerd per beroep, overzichten met alle gemeentebesturen, handelaars, industrieëlen, ambtenaren en «voornaamste» inwoners van alle Belgische gemeenten en een alfabetische lijst van alle beoefenaars van alle in België voorkomende beroepen (ondernemers, handelaars, genootschappen e.d.) Het jaarboek geeft bovendien de adressen van de «voornaamste» inwoners van alle grote steden (Gent, Brugge, Antwerpen, Oostende, Luik, Charleroi, Verviers, Hasselt, Namen, Bergen, Doornik en Aarlen), per straat, naam en beroep. De voornaamste handelshuizen en banken, openbare administraties, consu laten in binnen- en buitenland aboneerden zich jaarlijks op deze immense Annuaire, die soms tot meer dan 5000 pagina’s kon beslaan en meer dan 2 miljoen adressen vermeldde, een onderneming die des te meer respect afd wingt wanneer men bedenkt dat de periode van de mecanografische ver werking van informatie nog lang niet in het verschiet lag! 44
Voor de plattelandsgemeenten en kleine steden, per provincie in alfabe tische volgorde gerangschikt, werden de volgende elementaire gegevens verstrekt : de afstand (in km.) tot de provinciehoofdplaats, het militiekanton, de dekenij en het juridisch en administratief arrondissement waartoe de gemeente behoorde, de dichtsbijgelegen (buurt-) spoorwegverbinding en telegraafpost, het aantal kastelen, de naam en de voornaam van de burge meester, schepenen, gemeenteontvanger, pastoor, de uitbater(s) van estami nets en cafees, de kleinhandelaars, landbouwers, grondbezitters en rente niers, de datum van de jaarlijkse foor of kermis, enz. Bij de vermelding van een industriële onderneming kwam ook de aanduiding voor van het bezit van één of meerdere stoommachines. De uitgevers van dit prestigieus jaarboek verkregen hun informatie vooral van de openbare instanties op lokaal, provinciaal en nationaal vlak, hiertoe ten gepaste tijden aangezet door de Minister van Binnenlandse Zaken. Voor wat de steun betreft van de minister aan de uitgave van deze publikatie is er een eerste Ministerieel Besluit van 10 september 1849. Hier in besliste Charles Rogier om een «Almanach de l’Industrie et du Com merce belge» te laten publiceren door de uitgever van de «Almanach Royal de Belgique». De bedoeling van dit (liberaal) initiatief was het opvullen van een lacune. Zowel het leger, de Kerk, als diverse andere instellingen van openbaar nut publiceerden immers hun eigen «Annuaire» of «jaarboek». Enkel handel en industrie bezaten geen publikatie van die aard (cf. het voorwoord van de uitgever, 1851. t.I). Naderhand verschenen nog enkele ministeriële besluiten met betrekking tot de Annuaire, o.a. een besluit van 24.2.1877 ondertekend door de toenmalige minister Delcour, een besluit van 1.6.1881, ondertekend door P. Vanhumbeeck, Minister van Openbaar Onderwijs e.a. Zo bijvoorbeeld bepaalde een ministerieel schrijven van 5 maart 1892 : «Vu l’arrêté ministériel du 29 juillet 1887, par lequel les admi nistrations provinciales et communales, les établissements publics et en général tous les corps administratifs ainsi que tous le fonctionnaires ressor tissant au Ministère de l’Interieur et de l’Instruction Publique, dont les sieurs Mertens et Vandenbroeck auraient à demander le concours pour la publication de l’Annuaire (.), sont invités à vouloir bien mettre à leur dis position les documents et renseignements nécessaires» (9).
Algemene kritische beschouwingen bij de «Annuaire»
Een kritische benadering van deze op het eerste gezicht bijzonder inte ressante en bruikbare bron dringt zich evenwel op. De vraag dient gesteld in hoeverre de aangeboden informatie juist en volledig is, en welk deel van de economische actieve inwoners in de lijsten werden opgenomen. In hoe verre betaalde men voor een vermelding in de Annuaire ? Van alle elemen ten die de positie van een individu op de sociale ladder helpen bepalen, zijn ongetwijfeld het beroep en het vermogen (of het inkomen) de belangrijkste en het zijn bovendien zowat de enige gemakkelijk te vinden en statistische 45
te bewerken inlichtingen. Met deze gegevens (beroepsaanduiding, straat naam, straatnummer) kunnen de bestudeerde individuen geïdentificeerd en mogelijks ook gehiërarchiseerd worden binnen een welbepaalde omschrij ving (regio, stad, plattelandsgemeente) (10). Voor een stratificatie — dit wil zeggen het verdelen van de sociale pira mide in zo homogeen mogelijke lagen of groepen — is de kennis vereist van andere kenmerken, zoals de samenstelling van het vermogen (roerend en onroerend goed), de afkomst, de politieke privileges, (stemrecht of niet), het sociaal prestige, het cultureel engagement, enz. Het komt er in de kwantitatieve sociale geschiedenis o.m. op aan de binding tussen de econo mische beweging binnen een bepaalde periode, geografische omschrijving en/ of sector, en de sociale mobiliteit, op objectieve wijze aan te tonen, om, vervolgens het collectieve gedrag — politiek gedrag, soeiaal-psychologische reacties — van de diverse sociale groepen met grote nauwkeurigheid te kun nen verklaren. Hoe dan ook, aan de basis van het onderzoek zal steeds de aandacht gaan naar de economische functies van de bestudeerde groepen. Het beroep is als het ware het scharnier tussen de economische en de sociale realiteit. Daar de beroepsopgaven in de bronnen zelden dermate exact zijn, dat zowel de economische functie als de status of het sociaal prestige binnen het beroep, er met grote preciesheid uit kunnen worden afgeleid, dienen de bronnen met elkaar vergeleken te worden. Controle van de beroepsopgave is een tijdrovende maar niet overbodige ingreep ! Het ligt voor de hand dat de Annuaires een uitstekende aanvulling en/of correctie kunnen brengen bij bronnen als bevolkingsregisters, kadastrale documenten, kiezerslijsten, wegwijzers van grote steden (Gent, Brugge, Brussel, e.a.) en zelfs de offi ciële statistische publikaties zoals de industriële, landbouw en handelstellingen, de administratieve memorialen van de provincies e.a. gedrukte bronnen uit de 19de en 20ste eeuw. Slaagt men erin voor een representatief aantal gemeenten, binnen een beperkte periode, alle mogelijke kwantita tieve bronnen te vergelijken, dan pas kan men oordelen welke de waarde is van deze Annuaire. Een exhaustieve vergelijking of toetsing is vooralsnog niet gebeurd ( 11).
Het naast elkaar leggen of confronteren met andere 19de-eeuwse bron nen is noodzakelijk om bijvoorbeeld te achterhalen welk deel precies van de landbouwbevolking van typische plattelandsgemeenten zoals Wakken, Ichtegem e.a., in het jaarboek werden opgenomen ? Werd de grootte (aantal ha) van de landbouwuitbating als criterium gehanteerd? Welke normen werden door de informant van de uitgevers in Brüssel gebruikt bij het opnemen van die personen die een handels- of industriële activiteit uitoe fenden ? Hield men rekening met de som van de betaalde grond-, persoon lijke en patentbelasting? Of werden de personen eerder willekeurig opge nomen naargelang de gegevens die de uitgevers doorgestuurd kregen van overheidswege? Onze gebrekkige kennis omtrent de gehanteerde criteria bij de samenstelling van gedrukt bronnenmateriaal zoals deze, is de voor 46
naamste reden waarom de bewerking van het materiaal volstrekt onmis baar is. Met hun onstuitbare voorliefde voor kwantificering in de integrale sociaal-economische geschiedschrijving, laten sommige historici zich met overdreven haast verleiden om de «technological gap» te overbruggen die hen scheidt van de andere sociale wetenschappen (sociologie, economie e.a.), door van hen tal van theoretische inzichten en werkmethoden, en vooral een vernieuwde vraagstelling te ontlenen, hetgeen vaak een gebrek kige historische kritiek en een veel te beperkte aandacht voor de historis che context voor gevolg heeft. Uiterste nauwkeurigheid inzake bronnen kritiek is vereist wanneer we de zo complexe sociale realiteit wensen te analyseren, laat staan tot cijfersreeksen te vereenvoudigen. Een concreet voorbeeld : mogen wij bv. blindelings geloof hechten aan de juistheid van de beroepsaanduidingen? Vermoedelijk komen in het jaarboek veel perso nen voor die reeds jaren het actieve beroepsleven hebben verlaten en waar van dan ook gemakkelijkheidshalve het beroep «rentenier» werd opgege ven. Eén enkele benaming kon immers verschillende inhouden dekken. Elet kwam vaak voor dat werkgevers en bedrijven als synoniem werden gebruikt daar waar vermoedelijk bepaalde bedrijven wel meerdere bedrijfs leiders moeten hebben gehad. Dat er ongetwijfeld vergissingen moeten hebben plaats gehad, hoeft ons nog minder te verwonderen. Velen stonden wantrouwig t.o.v. het doorspelen van informatie uit vrees voor hogere patentbelasting of om sociaal-psychologisclje redenen, en verstrekten vaak onvolledige inlichtingen; er was bovendien geen standaardisatie van bena mingen of van de op te nemen beroepscategoriën. De groepering van beroepen gebeurde soms erg willekeurig. De diversiteit van beroepen was in werkelijkheid veel groter dan de enkele tientallen die in de officiële of semi-officiële publikaties werden opgenomen. Een complexe situatie tellen, in tabel onderbrengen of onder welke vorm dan ook classificeren, hetzij nominatief, hetzij geografisch, hetzij naar beroepsgroep, betekent uiter aard steeds een reductie van de realiteit en dus een verlies aan informatie. Bi| het verzamelen en publiceren van een massaal aantal gegevens is het zoeken naar uniformiteit, homogeniteit en een efficiënte systematiek niet enkel wenselijk maar essentieel (11)1 Niet alleen de Annuaire du Commerce et de l’Industrie, maar zelfs de erfenisaangiften en de degelijk voorbereide beroeps- en nijverheidstellingen van de 19de eeuw zijn moeilijk te gebruiken door de verwarring tussen de algemene economische activiteit en het individueel beroep. Voor een eco nomische studie is het nodig de economische sector te kennen waarin iemand werkt, voor een sociale studie heeft vooral de juiste aanduiding van de functie in die sector-betekenis. In de meeste bronnen — en dit is overdui delijk in de Annuaire — is de beroepsaanduiding niet veel meer dan een identificatiemiddel van bijkomstig belang. Volledigheid en exactheid waren zelden vereist en konden praktisch ook niet verwezenlijkt worden gezien het ging om een particuliere of semi-officiële onderneming, vandaar de hopeloze onvolledigheid, de tegenstrijdigheden, de verregaande vaagheid in 47
dc benamingen en de slordigheid in de opgave en notering ervan door de administratie. In demografische, fiscale, electorale bronnen of systematische overzich ten zoals in de Annuaire, zal men ook geen «werklozen» kunnen vinden. Het gekende of vroeger uitgeoefende beroep werd opgegeven en dan nog op een weinig zeggende manier. Welke waarde kunnen we hechten aan bv. de opgave «patissier», «naaister», «bakker», enz ? Gaat het hier om een arbeider, een meesterknecht of een werkgever? Men heeft inderdaad de keuze, wat uiteraard de waarde van het onderzoek in het gedrang brengt en de conclusies of resultaten uiterst bedenkelijk maakt. Zodra eventuele con trole van de beroepsopgaven mogelijk is, aan de hand van bevolkingsregis ters en patentrollen in de veronderstelling dat deze nog bestaan - blijkt pas hoe noodzakelijk die controle wel is. Controle en verificatie met de patent registers zijn niet altijd mogelijk. Het aanwenden van verfijnde statistische technieken heeft immers weinig zin wanneer de basisgegevens toch enorm veel gebreken vertonen. Met de 19de - eeuwse patentboeken kan slechts een deel van de bevolking onderzocht worden. Wel leren we er een bijzonder actief deel van de beVolking beter kennen maar die grote activiteit plaatst ons voor een andere moeilijkheid : nl. de nevenberoepen. Wanneer in grote bronnenreeksen reeds weinig aandacht werd besteed aan de correcte aan duidingen van één enkel beroep, dan mag men zeker geen mededeling van de cumulatie verwachten. Wat deed men bv. met de producent die tegelij kertijd handelaar was? Zo werd hij in de officiële nijverheidstellingen als producent geteld, terwijl hij in de volkstellingen en andere overzichten eventueel als handelaar werd ingeschreven. In de bevolkingsregisters, de enige bron waarin alle inwoners op eenzelfde datum werden ingeschreven, werd zelfs systematisch één enkel beroep genoteerd. In de rollen van de patentbelastingen vinden we wél de 'volledige’ belastbare bedrijvigheid per individu en die informatie leert ons dat het nevenberoep een courant ver schijnsel was bij de zelfstandige producenten en handelaars. Eén van de belangrijkste nadelen bij het gebruik van de patentrollen als controlemiddel is de ingewikkelde wetgeving: de inlichtingen zijn niet voor alle bedrijven van dezelfde aard en elk beroep wordt vaak aan totaal verschillende bepalingen onderworpen. Verder is de belastingsfraude een grote spelbreker. Het voornaamste voordeel van de patentlijsten is dat de volledigé bedrijvigheid van iedere patentphchtige gekend is. De studie van cumulatie is alleen hier mogelijk en het is uitsluitend met die bron dat de bindingen tussen handel en nijverheid kunnen worden nagegaan. Ook in de 13-delige Documents Statistiques (Brussel, 1857-1869) vindt men vaak interessante gegevens over de beroepsstructuur van de kiezersbevolking. Maar ook hier is het hergroeperen van beroepsgroepen vrij wille keurig gebeurd, waardoor een juist inzicht in de economische rollen of functies moeilijk kan worden verkregen (verschil tussen klein- en groot handel, diversificatie van de landbouwuitbstingen e.d.) (13). Ook hier wordt de complexe sociaal-economische werkelijkheid herleid tot een aan tal vage aanduidingen. 48
Besluit Het vertrouwen in één enkele bron is geheel verkeerd. Slechts door het bijeenbrengen van de informatie per individu uit diverse bronnen kan een enigszins betrouwbaar resultaat verkregen worden, omdat de inlichtingen elkaar zullen aanvullen en corrigeren. Het confronteren van de gegevens die ons jaarlijks door de Annuaire du Commerce et de l’Industrie worden meegedeeld, met ander 19de- eeuws kwalitatief en kwantitatief bronnenmateriaal, is een werk dat uiterst tijdro vend en weinig spectaculair is. Wanneer we bij het exerperen van de Annuaire méér wensen te bereiken dan het louter identificeren van perso nen, en met het onderzoek een hoger rendement van de historische arbeid willen bekomen, dan is het kritisch onderzoek niet te vermijden.
Het is voor velen misschien een ontgoocheling, maar de overvloed aan inlichtingen voor de 19de en 20ste eeuw (cf. Alvin Tofflers Futur Shock), betekent inderdaad nog niet dat de kwaliteit van de gegevens geen vraagte kens meer zou doen rijzen. Wel integendeel! Trouwens, theoretisch zou men kunnen stellen dat de zekerheid van een bewijs groter is indien voor een bepaald feitencomplex overvloedig materiaal voorhanden is, maar praktisch is de twijfel over de juiste toedracht steeds groter naarmate het materiaal zich alsmaar opstapelt. Zowel voor een lokale of regionale studie als voor het meer integraalhistorisch onderzoek kan de Annuaire du commerce et de l’industrie een bijzonder nuttig werkinstrument zijn op voorwaarde dat men een aantal beginselen met uit het oog verliest : nl. objectief kritisch te staan tegenover het bronnenmateriaal en rekening houden met de mogelijke subjectiviteit van de tijdgenoot, enkel homogene gegevens met elkaar vergelijken, de ter minologie in de bronnen nauwgezet afwegen en...voor alles op zoek gaan naar mogelijk anvullende informatie of bewijsmateriaal. KAREL VELLE
(1) Cijnskiesrecht : volgens de grondwet van 1831 hadden alleen deze burgers van 25 jaar recht om deel te nemen aan de algemene verkiezingen (wetgevende kamers) die een bepaald bedrag aan rechtstreekse belastingen betaalden. Al naargelang de woonplaats schommelde dit van 20 tot 100 gulden (hoger voor de stedeling dan voor de plattelands bewoner). In 1848 werd de kiescijns uniform : die bedroeg 20 gulden oi 43,32 fr. Om ver kiesbaar te zijn, vooral dan voor de Senaat waren de voorwaarden zeer streng. In 1890 kwamen in heel ons land slechts 996 personen in aanmerking als verkiesbaar voor de Senaat.
49
(2) Patentbeslasting Het fiskaal stelsel, dat na de Franse Revolutie ontstond, had als basisprincipe, dat ieder een naar zijn mogelijkheden, d.i. zijn inkomen, in de rechtstreekse belastingen moest bij dragen. Hiervoor werden drie stelsels opgesteld, waarvan de algemene principes behou den bleven in de Hollandse tijd en na de Belgische Revolutie: - de grondbelasting treft inkomsten uit onroerend goed; - de patentbelasting treft inkomsten uit handel en nijverheid; - de personele belasting treft inkomsten van rijkdom die door voorgaande belastingen niet konden bereikt worden. (3) Bij de oprichting van de Centrale Commissie kregen de leden, onder wie A. Quetelet, voorzitter en hoofd van het Koninklijk Observatorium te Brussel, A. Visschers, lid van de Hoge Mijnraad, Ed. Ducpétiaux, hoofdinspecteur van de gevangenissen en de instel lingen van openbare weldadigheid, Dr. Sauveur, hoofdinspecteur van de gezondheids dienst op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en X. Heuschling, secretaris en hoge ambtenaar op hetzelfde ministerie, als eerste opdracht een tienjaarlijkse samenvatting te maken van de situatie op provinciaal en gemeentelijk vlak. Zo verscheen de eerste reeks Documents statistiques. Brussel, van 1832 af. (4) We vermelden hier slechts enkele publikaties: A. Quetelet & E. Smits. Recherches sur la reproduction et la mortalité de l ’homme aux différents âges et sur la population de la Belgi que. Brussel, 1832 (telling van 1829); de Documents Statistiques sur le Royaume de Belgique, recueillis et publiés par le Ministre de llnterieur. Brussel, 6 bundels, 1832-41 en de belang wekkende Mines, usines minéralurgiques, machines â vapeur. Brussel, 5 dln., 1842-1858 (uitgegeven door het Ministerie van Openbare Werken), met vermelding van de vestingsplaats en de aard van het bedrijf, de naam van de eigenaar, het jaar van de installatie en de drijfkracht van de stoommachine en de naam van de constructeur. (5) Exposé de la situation du Royaume. Période décennal 1841-50, t.Lp. VII. (6) De voorbereiding van de telling van 15 oktober 1846 kan het best worden gevolgd in de Résumé des procès-verbeaux des séances de la Commission Centrale de Statistique ver schenen in de Bulletin de la C.C.S., dln. I en II. (7) De volledige titel luidt Annuaire du Commerce et de l ’Industrie de la Belgique d ’après docu ments officiels. (Edition de Bruxelles et de sa banlieu — édition provinces de Belgique). Indicateur de toutes les administrations publiques, de la magistrature, officiers ministériels, commerçants, industriels, agriculteurs, particuliers, etc., ou répertoire complet de 1.650.000
(later 2.150.000) principales adresses de Belgique. De periodiek werd uitgegeven door Adolphe Mertens (tot 1907), daarna door de uitgeversgroep Etablissements généreaux d’imprimerie (S.A.), éditions A'.-Mertens & Rozez. Een bijna volledige reeks is te vinden in de Koninklijke Bibliotheek Albert I onder nummer Alm. 12, in de Gentse Universi teitsbibliotheek onder het nummer P. 2055 (de jaren 1906,1912,1921,1922 (agglomeratie Brussel), 1923, 1926 (beide Vlaanderen), 1931,1935 (provincies), 1936 (Brussel), 1937/8 (provincies) en in het Brusselse stadsarchief respectievelijk onder de nummers P. 1107 en P. 1104 (de jaren 1896-1914,1923,1925,1927,1929,1931,1933,1935 en 1938 voor de pro vincies; en 1891-1892, 1894-1914, 1920-40, 1947, 1949, 1950-51, 1953, 1955, 1957 voor de agglomeratie Brussel). Algemeen neemt men aan dat de oprichtingsdatum van de Annuaire 1840 is. Toch dient te worden opgemerkt dat deze periodieke publikatie in den beginne afwisselend als titel «Almanach» en «Annuaire» draagt, en misschien wel zou kunnen teruggaan tot 1838. We menen dit te mogen afleiden uit het feit dat de Koninklijke Bibliotheek over een exemplaar beschikt uitgegeven in 1838 met als vermel ding «I». Tevens wordt in de uitgave van het jaar 1841 verduidelijkt dat het om de vierde jaargang gaat. (8) Een aantal exemplaren van de Almanach du Commerce et de l ’Industrie (1849) bevinden zich in de Gentse Universiteitsbibliotheek (nummer 118M12 (1852,1854,1857) en Ar 448 (1875), de bibliotheek «Queteletfonds» op het Ministerie van Economische Zaken (Nij verheidsstraat, 6 Brussel) (jaargangen 1873,1875 en 1878) en op het Brussels Stadsarchief onder de nummers P.1102 en P.1106 (jaargangen 1851,1854,1857,1859-62, 1865,1868,1870,1873,1875-76,1878,1880-88,1890,1891-92,1893 en 1895). De Almanach du Commerce et de l’Industrie werd in 1862 opgedeeld in een deel «Bruxelles et les com-
50
munes limitrophes» en een deel «Provinces», voorzien van een alfabetische lijst van de
Belgische ondernemers; van 1887 af veranderde de naam in Almanach général du Commerce et de l’Industrie, de la magistrature et de l’administration du Royaume de Belgique. Alle uitgaven «Bruxelles et les communes limitrophes» bevatten informatie
(9)
(10)
(11)
(12)
(13)
voor de gemeenten Anderlecht, Elsene, Molenbeek, St.-Gillis, St.-Joost-ten-Noode en Schaarbeek (sedert 1862) + Etterbeek (vanaf 1870) en Laeken (1873). Van 1890 af heette de Almanach... Annuaire Rozez ou Recueil des 500.000 adresses du Royaume de Belgi que. Een tweede analoge publikatie is de Annuaire alphabétique belge du commerce et de l ’industrie dressé d ’après les documents officiels et le recensement du royaume à la fin de 1898. Edition Bruxelloise. Brussel, 1899, 1902, 1904 en 1906, uitgegeven door E. Monod (cf. G. MICHAUX. Catalogus van de dagbladen en tijdschriften bewaard op het stadsarchief van Brussel. Brussel, 1965 (2de uitgave in 1971). Als gelijkaardige periodieke publikaties zijn er verder te vermelden de Annuaire industriel et administratif de la Belgique (Province du Brabant. Bruxelles et sa banheu), sedert 1832 jaarlijks gepubliceerd door l’Etablisse ment géografique de Bruxelles, opgericht door Ph. Vandermaelen, en de Indicateur Belge ou guide commercial et industriel de l ’habitant et de l'étranger dans Bruxelles et la Belgique contenant plus de 60.000 adresses ou renseignements administratifs, commerciaux, etc... Brussel, 1840 (S.A. Brussel, P. 1107). Annuaire du Commerce et de l’Industrie, dl. XVII, 1906, t.I.p. IV; idem., 1893, t.I.,p. VI. De prijs van het jaarboek bedroeg in 1926 voor het deel over de agglomeratie Brussel 50 BF, voor de provincies 125 BF. Aparte fascicules waren eveneens verkrijgbaar: Provin cie Antwerpen (25 BF), Henegouwen (20 BF), beide Vlaanderen (22 BF), Brabant zonder de agglomeratie Brussel (10 BF), Luik (20 BF) en Luxemburg, Limburg en Namen (20 BF). De mogelijkheid bestaat erin een sociale doorsnede te maken per stad of gemeente aan de hand van de namen en beroepen van de voornaamste inwoners, gerangschikt per straat («Liste des habitants de ... classés par ordre alphabétique de rues, de noms et de profes sions»). Eerst staat de straatnaam vermeld, daarqaast de kadastrale en politionele sector waartoe de straat behoort, het huisnummer en de naam van de bewoner(s) ( +eventueel een beroepsaanduiding). Voor verschillende huisnummers staat de aanduiding «inoc cupé» vermeld of «ouvriers», voor de ontbrekende straatnummers de vermelding «en construction» of «terrain». Vergelijken betekent concreet een onderzoek ondernemen naar de gehanteerde criteria voor de diverse doorsneejaren. Het onderzoek wordt helemaal moeilijk wanneer we van de sociale stratificatie naar de veel meer gecompliceerde studie van de sociale mobiliteit willen overschakelen; hiervoor dienen we rekening te houden met de dynamische ele menten in de sociaal-economiscjie werkelijkheid, als daar zijn : de horizontale mobiliteit, verarmings- en verrijkingsprocessen, elementen die bij een louter «statische» analyse van de bronnen uiteraard niet aan bod komen. De beroepsstructuur in de bevolkingstellingen werd in sommige tcljaren voor de belan grijkste steden, de rest van de gemeenten en de provincies (1846,1910), in andere per arrondissement en per provincie (1890,1900) en nog in andere teljaren alleen per provin cie (1856,1866,1880) geteld. Over de relatieve waarde van het 19de eeuws bronnenmate riaal dat ons kan inlichten over de economische en sociale bewegingen, en over de omzichtigheid die men moet aan de dag leggen bij het omspringen met dergelijke bron nen, verwijzen we naar J. HANNES. Kwantificatie en historiche kritiek. Tijdschrift voor Geschiedenis, LXXXIV, 1971, 2, pp. 348-54; H. COPPEJANS-DESMEDT. Bijdrage tot de kritische studie over nijverheidsstatistick uit de jaren 1795-1846. in : Handelingen van de Kon. Comm. voor Geschiedenis, CXXVI, 1ste afdeling, 1960, pp. 1-60; J. HANNES. De economische bedrijvigheid te Brussel. 1846-1847 in I.C.H.G., bijdrage 81, Leuven-Parijs, 1975; J. KRUITHOF. De sociale samenstelling van de bevolking te Antwerpen, Brussel, Gent en Luik in 1846-1847. in : Hand. van de Maatsch. voor Geseh. en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, X, Gent 1956 en B. VERHAEGEN. Contribution à l ’histoire écono mique de Flandre, Leuven-Parijs, 1961, I, pp. 42 e.v. In verband met de vraag naar de economische diversificatie of de geografische en sectoriële verscheidenheid van de Belgische economie vergelijke men bij voorkeur met G. DE BRABANDER, .De regionaal-scctoriële spreiding van de economische activiteit in België (ca. 1846-1910). in: Bijdragen tot de Geschiedenis, 1978, afl. 1-2.
51
A NX l ' Al HH nu
C OMME R C E ET DE L'INDUSTRIE DE BELGIQUE D'APRES
DOCUMENTS
OFFICIELS
ndicateur'de toutes les Administrations publiques, de la Magistrature, Officiers ministériels, Commerçants, Industriels, Agriculteurs, Particuliers, etc.
REPERTOIRE COMPLET
)ES 2 ,1 5 0 ,0 0 0 PRINCIPALES ADRESSES DE BELGIQUE ■Idîtiops MERTENS et de la Stéde l’Almanach dn Commerce (ancien Annuaire ROZEZ F U S IO N N É E S
EXPOSITION DE PARIS 1900 : M É D A IL L E D’OR
1906
1906
B7’ A N N É E
57’ ANNÉE
F irm e A d o lph e M E R T E N S , É diteur
rD
BOREAUX ET ADMINISTRATION 3R U X E L L E S * R u e d Or, 4 4 * B R U X E L L E S RANCE : ftootétt ferm ière des A n n u e 're * : G. E. Puai de Lo be l,
63, rue Lafayette, Parie. — Le Is Fauché, rue F.ndandège, 186, Bordeaux LLEKAGNE (Em pire d ’) ; A lb ert Loere nlch, N e u e r w a ll, 2 6 -2 8 ,
Hambourg. —
B e rlin et les environs : Otto W aser, C n lv in fd r a s s e , 2 ,
Borlirr(W. W.)
52
GIU NDE-BBETAGNE: HighHolborn, 1 8 2 -1 8 3 -1 8 4 , LondreefW.O.) ESPAGNE; B a illy Bal tll fcre « Hjroe, Plazn deSta-Ana, 10, Madrid. IT ALIE : A nnunrto Generale d Ita lie , Via Raggin, 2 , Gônes. 8LUSSE : C t e . i a y e t M o ttie r (Annuaire du Commerce suisse)
Genève. T .RQ’J IE ; The
Annuaire O rie n ta l à
PrfntJng Cempanjr,
Fológne, 21, Péra. Constantinople.
ru e
de
Ter «illustratie» bij het artikel van K. Veile publiceren wij hierna de tekst van de «Annuaire» van het jaar 1906 voor enkele gemeenten uit ons werk gebied (1).
ANNUAIRE DU COMMERCE ET DE L’INDUSTRIE DE BELGIQUE 1906 (57e année) Firme Adolphe Mertens, éditeur AERSEELE Brugge: 41,5 km. Gerechtelijke arrondissement Kortrijk, 26 km. Adm inistratief arrondissement Tielt, 7 km. Canton Meulebeke, 13 km. 3.153 inwoners. Station, telegraafkantoor, postkantoor te Aarsele, 1 km. Aangrenzende gemeenten: Kanegem 2,5 km, Dentergem 4 km, Deinze 8,5 km, Tielt 7 km, Vinkt 4,5 km, Wontergem 4 km, Zeveren 6,5 km Burgemeester: Reynaert S. Schepenen: Deroo P., Van Parys I. Sekretaris: Van Parys D. Gemeentelijke ontvanger: Houtekier C.L. Pastoor: De Laere Alph. Onderpastoor: Coussement J. Verzekeringsagenten: Hugelier F., Van Parys D. Herbergen en afspanningen : Beke I., Blanche H., Wwe De Brabandere, De Cloet P., Devolder H., Devos H., Maes A., Mestdagh B., Spanhove H., Tack J. en H., Vandeghinste Th., Vanderhaeghen C., Wwe Vandewalle, Wwe Vanlanduyt, Van Landuyt J., Van Landuyt D., Van Oost L , Vanoverbeke Th., Van Ryckeghem F., Van Ryckeghem E., Van Wanseele C., Wwe F. Van West, Verstraete H., Vertriest E., Wwe E. Verzelen, Wynsberghe A. Veehandelaars: De Volder C., Martens C., Martens F., Vandenbulcke A., Vanderhaegen C. Slagers : Martens F., Vande Casteele J., Vandenbulcke A., Vanderhaegen C., Van Steenkiste E. Houthandelaar: Defauw I. Bakkers: Beke J., Braekevelt (kinders), Damman C., De Clercq J., De Meyer Fr., Maes E., Spanhove H., Vandeginste I., Van den Heede Fr. Brouwers : Wwe C. Debeil (stoommachine), Wwe Th. De Brabandere, Van Houtte J. Wagenmakers: Dejonghe I., Desmul G., Van West F., Verstraete H. Ketelmakers: Vandevoorde F., Verhelle O. Schoenen : Braekevelt C., De Brabander E., Devolder A., De Volder C., Lambert P., Leclercq H., Maes J., Van Ryckeghem F. Handelaars in kalk, dakpannen, enz.: Delmeire A., Labens A., Vanden Bulcke P. Stationschef: Bouckaert P.
(1) Met dank aan dhr R. Vandenbulcke uit Wakken voor het terbeschikking stellen van zijn exemplaar.
53
Cichoreifabrikant: Van Ryckeghem Ch. Voddenhandelaar: kinders De Clercq - Mestdagh (stoommachine). Ontvanger van belastingen: Lecluyse E. Drankstokerij : Wwe C. Debeil (stoommachine). Lakens- en oliegoederen : Beke I., De Blauwer C., Deké M., Wwe H. Hoste, Mest dagh A., Van Overbeke J., Van Parys D., Vertriest E., Wynsberghe C. Aangenomen scholen: De Zutter E., Lambert H. Kruideniers : Beke I., kinders Braekevelt, Wwe V. Claeys, Claeys A., Damman C., kinders L. Debeil, Debel C., De Blauwer C., Deké M., Wwe I. De Lanoo, De Volder A., De Vos I., D’ Hont A., Wwe H. Hoste, Mestdagh A. en F., Spanhove H., Vandenbroucke I., Van Overbeke J., Van Parys C. Handelaars in bloem : Blancke H., Damman C., Houtekier Ch. en F., van Parys C. Boeren en landbouwers : Bollaert G., Bruyneel H., Coucke E., Coussens A., Dalle M., Depoorter F., Deroo A., P. en A., Desmedt D., kinders L. Devriendt, Duyck A., Gelaude C., Goethals C., Hellebuyck J., Heyse B., kinders F. Lambrecht, Lankriet P., Lehambre J., Lievrouw A., Persyn A., kinders Schatteman, Vaernewijck E. en J., Van Aerde J., Wwe J. Vandeweghe, Vanderstraeten A., kinders J. Vaneenoo, Van Landuyt E., Van Nieuwenhuyse C., kinders L. Van Overbeke en L., Van Parys E., Wwe J. Van Parys, kinders C.L. Van Parys, Van Quaethem E., Van Ryckeghem C.L., Van Vynckt J.A. en C., Verbrugge J., Verougstraete (Wwe C.), Verschuere O., Vervaeke C., Voet C., Voet A. en A., Warnez V. Veldwachter: Loontjes V. Landmeter/meetkundig schatter: Denecker L., De Vlieger C. Graanhandelaars: Blancke H., Houtekier C., L. en F., Van Parys C. Kolenhandelaars: Delmeire A., kinders Devriendt, Labens A., Vandevoorde F., Van Ryckeghem C., Van Parys C. Oliefabrikanten : kinders Debeil (stoommachine), kinders C. Delmeire (stoomma chine). Melkerij: Wwe C. Debeil (stoommachine) Wassen van vodden: De Clercq - Mestdagh en Co (stoommachine). Gisthandelaar: Mestdagh J. Vlashandelaar : Tack J. Metsers: De Loof E., Govaere C., Vertriest O., Verzelen J., Wallaert L. Mouterij: Labens A. (stoommachine) Hoefsmeden: De Poortere J., Fermyn H., Heyse J., Vandewalle A., Van Overbeske H. Grondstoffen voor papierfabrieken : De Clercq - Mestdagh en Co. Geneesheren: Reynaert S., Vanderborght O. Schrijnwerkers/timmerlieden : Boulez F. en H., J. en J. kinders De Lanoo, Devos H., Van Ryckeghem E., Verstraete J. en H. Maalderijen: kinders De Beil (stoommachine), kinders C. Delmeire (stoomma chine), Van Parys Fr., Vanden Heede A. Notaris: Vanderheyde L. Schilderwerken: Schepens C., gebroeders Tack, Tack P., Verhasselt Th. Plafonneerder: Wallaert L. Kachelhandelaars : De Poortere J., Fermyn H., Heyse J., Van de Voorde F., Verhelle O. Adjunkt-ontvanger van post- en telegraafkantoor: juffrouw Mestdagh. Ijzerwaren : Beke I., Deké M., De Vos J., D’hont A., Vandevoorde F., Van Parys C. Klompenmakers: Damman C., Declercq Fr., Heyndrickx J., Tavernier A.
54
Zadelmaker: Van Overbeke Th. Tabakfabrikanten : Deké M., De Meulemeester G., Devos J., Turf C. Kleermakers: De Meester J., Vandeghinste H., Van Wanseele T., Vande Steene G„ Wullaert F. Kleermaaksters: De Lannoo M., Piesschaert E., Van Wanseele A. en E., Van West E., Verbeke L , Vermeersch J., Vertriest M. Leerlooierij: Gernaey H. Kuipers : Decoster A., Devlieger F., Van Rykeghem L. Veevoeders (handelaars): kinders Debeil (stoommachine), kinders C. Delmeire (stoommachine), Van Parys E., Van Parys F., Van Rykeghem C. Wijnen en likeuren: Wwe H. Hoste, Wwe E. Huyghe, F. Hugelier, Mestdagh J., Vandeginste H. Markten en veemarkten: 2 februari, 1“ maandag na Pinksteren, 26 december. Eetwaren en vlas: zaterdag.
EEGHEM Brugge: 25 km. Gerechtelijke arrondissement Brugge, 25 km. Administratief arrondissement Tielt, 7 km. Canton Ardooie, 8,5 km. 1.818 inwoners. Station, telegraafkantoor, postkantoor te Pittem, 2,5 km, buurtspoorwegen te Zwevezele Hille, 1 km. Aangrenzende gemeenten: Ardooie 8 km, Koolskamp 5 km, Pittem 3 km, Schuiferskapelle 7,5 km, Zwevezele 6 km, Tielt 7 km, Wingene 6 km. Burgemeester: Vandenabeele A. Schepenen: Lauwers C., Roygens V. Sekretaris: Verhaeghe T. Gemeentelijke ontvanger: Coussens H. Pastoor: Verstraete A. Onderpastoor: Vervaeke M. Verzekeringsagenten: Brydenbach A., Maeseele V., Verhaeghe T. Herbergen en afspanningen : Béthune L., Brydenbach A., Claus C., Corteborst A„ Coussens H., De Bussche D., Declercq C., Defrancq C., Dejonghe D., De Keyzer Ern., Demeulenaere H., Devlaeminck J. en V., De Volder V., Dewulf A., Goeremyn E., Heyndrickx L., Isebaert J., Linclau H., Naert F., Oosterlynck J., Sabbe J., Wwe J. Vandenberghe, Wwe Vande Waetere, kinders Vande Walle, Vandeweghe L., Wwe C. Vanhoutte, Van Keirsbielck V., Van Laeken V., Van Maele J., Van Neste L., Van Overbeke H., Vergote C., Verstyn J. Barbiers: De Laere C., Duyck H. Slagers: Defrancq C., De Volder V., Van Steelandt H., Verhaeghe A. Bakkers: Cools A., Oosterfinck A., Van Coillie G., Vandeweghe L., Zutterman J. Winkeliers : Bollens C., kinders De Vlaminck, De Witte F., Laethem J., Wwe Lambrecht, Wwe C. Lebrun, Wwe A. Oosterlinck, Spriet C., Wwe C. Tanghe, G. Van Coillie, J. Verstyn, kinders Zutterman. Brouwer: Devriese A. Steenbakkerij: Ampe H. (stoommachine). Hoedenmakers: Wwe C. Lebrun, Wwe C. Tanghe, Vandenwyngaerde J. Wagenmakers: Corteborst A., De Vlaminck E., De Vlaminck J., Isebaert J., Vandevyvere C. Schoenen: Cooman C., Gotevaere S., Sabbe J., Van Keersbelck V.
55
Drogen van cichorei: Ampe H. (stoommachine), Maes C., Roygens V. Ingeblikte voedingswaren en gelijkaardige (fabrikant): Naamloze Vennootschap La Flandre, Hector Devriese direkteur (stoommachine) Belastingen: Soquet J. Naaisters : Becue M., Bruyneel, Coussens E., echtgenote J. Desmet, Febronies, echtgenote V. Maesele, Van Laecken M., Vandecaveye E. Lakens en oliegoederen : Wwe Debackere, Wwe De Vlarninck, De Vriese E., De W itte F., Laethem J., Lebrun C., Spriet Ch., Verhaeghe T., Verstyn J. Lagere gemeenteschool : onderwijzer L. Vermersch, adjunct-onderwijzer Vyncke. Aangenomen lagere gemeenteschool: Vandepette M. Aannemers: Corteborst A., Devlaminck E., Naert R., Naert-Sabbe. Kruideniers: Devlaminck F., Devriese E., Dewitte F., Lebrun C., Spriet Ch., kinders J. Verstyn. Boeren en landbouwers : Blancke R., Bouckhout C., Claerhout A., Cloet L., Corte borst Ch., Coussens H., De Blauwe A., De Coster J., De Ruyck J., De Soete L., De Sutter E., De Vooght Henri, De Vos J., De Vriendt A., Wwe J. De Vriese, Dobbels L., Gaeremyn E., Gyselinck C. en A., Hendrickx J., Hoste D., Hoste J., La Forche A., Lauwers C., Lievens F., Wwe Maertens, Maes J., Maes F., Marlens C., Martens F., Mattheeuws K., Wwe J. Mestdagh, Oosterlinck H., kinders Persyn, Popu lier Ed., Priem H., Roygens V., Seys J., Spriet C., Tuytens A., Van Bruwaene P., Vandecaveye F., Vanden Abeele J.B., Vandecapelle A., Vandewalle V., Van Essche C., Van Essche F., Vankeirsbilck C., kinders D. Van Laere, Van Maele F., Van Nieuwenhuyse A. en C., Vanquaethem L., Vanslambrouck F., Vantyghem A., Van Tyghem E., Vereecke V., Verkest C. en J., Verstraete-Vanhoutte, Werbrouck H. Veldwachter: Maeseele V. Guano (handelaars): Ampe H.A. (stoommachine), Wwe Maes, Roygens V., Van den Abeele A. Horlogemaker: Coussens C. Kolenhandelaars: De Bussch D., kinders De Ruyck, Dev/itte F., Van Tieghem A. Oliefabrikanten : Ampe H., Wwe Maes. Vlashandelaar: Bruneel H. Hoefsmeden: De Jonckheere E., Deserranno S., Heyndrickx L., Spriet Ch., Verhelle J. Schrijnwerkers/timmerlieden : Corteborst A., Desmet J.,-De Vlaminck E., Van Cauwenberghe E. Maalders: Ampe H. (stoommachine), Claeys C., Dewitte C., Wwe Maes, Ooster linck J. Handelaars in aardappelen: Lust Ch., Roelens E. Renteniers: Wwe C. Dekeyzer, kinders Lauwers. Klompenmakers: De Keyzer E., Lievens O., Oosterlinck H., Pauwels H., Vanoverbeke H. Zeepziederij : Wwe Lebrun. Kleermakers: De Boosere H., De Jonghe D., Kimpe, Laethem A. Kuiper: Tanghe F. Fabrikant van draineerbuizen enz.: Cappelle R. (stoommachine) Fietsenfabrikant : Deserranno S., Hendrickx R. Wijnen en likeuren (handelaars): Brydenbach A>, Wwe Devriese, Wwe Lebrun. Kasteel van Egem : Baron Vander Gracht d’ Eeghem E. en graaf de Pekan.
56
CANEGHEM Brugge 43,5 km, Gerechtelijk Arrondissement Kortrijk 28,5 km, Administratief arrondissement Tielt 6,5 km, Canton Meulebeke 16,5 km, 1.601 inwoners. Spoor wegstation en telegraafkantoor te Aarsele 3 km, postkantoor te Tielt. Aangrenzende gemeenten : Aarsele 2,5 km, Poeke 5 km, Ruiselede 3,5 km, Schuiferskapelle 7 km, Tielt 6,5 km, Vinkt 6,5 km. Burgemeester: Vanhoutte C. Schepenen: Craeymeersch L , Sierens A. Sekretaris : Vanwambeke A. Gemeentelijke ontvanger: De Cock L. Pastoor: De Maître G. Onderpastoor: Verscheure O. Verzekeringsagenten: Carpentier J., De Zutter Leon, D'Hooghe M., Van Renterghem C. Herbergen en afspanningen: Brackevelt C., Carpentier J. en T., De Backer C., Wwe P. Degraeve, Deloof E., De Meulemeester K., Devotder L , Gevaert H., Grootaert C., Lava, Maes B., Stofferis J. en A., Vandenbulcke Henri, Vanderhaeghen F., Vanhessche L., Vermeulen C., Verhelle J. en O. Barbiers: gebroeders Desplenter, Lava P. en V. Bakkers : Carpentier A., Coene J., Eelbode H., Maeyens A., Stofferis Ad., Vanrenterghem V. Brouwer: Vanhoutte C. (stoommachine). Wagenmakers: Braekevelt C., Mouton P., Vermeulen C. Schoenen: Van Biesbrouck M., Vermeulen H. Drogen van cichorei: De Zutter L., Vandeweghe J., Van Renterghem Ch. Ontvanger van belastingen: Lecluyse E., te Ruiselede. Lakens en oliegoederen : Billiet Th., Maeyens A., Van Oost M., Wwe L. Vanrenterghem, Wwe V. Vanwambeke. Lagere school : Vanhoutteghem A. Handelaars in meststoffen : kinders Delmeire (stoommachine), De Sander C., De Zutter L., Van Renterghem C. Boeren en landbouwers : Wwe E. Bekaert, Bruyneel C., Cornillie C., Coussens A., kinders C. Craeymeersch, Démarrez P., Démarrez J., De Zutter B. en Th., Dinneweth J., Moyaert Th., Wwe A. Poppe, Wwe L. Sierens en kind L., Tack G. en H., Vandevelde B., kinders Vandevoorde, Vandewalle E., Vandeweghe H. en Jos., Wwe F. Vanhoutte, kinders Vanmaele, Vannieuwenhuyse F., Vanpoucke A., Wwe Ch. Van Overbeke, Vanquaethem J., Vanwassenhove C.. Verhoye H., Verkinderen B. en T. Veldwachter: Van Biesbrouck Mod. Handelaars in zaden en granen: De Vrye J., De Zutter L., Van Renterghem C. Hoefsmeden: Bierman kinders en A., Braekevelt Ch., kinders De Meulemeester, Vandercruyssen (fietsen), Vermeulen J. Schrijnwerkers/timmerlieden : Brackevelt C., Debel C., Mouton H., Vermeulen C. Maalders en oliefabrikanten : kinders Delmeire (stoommachine), De Vrye J. (stoommachine), De Sander C. (stoommachine). Schiders en verfhandelaars: Eelbode H., Verhenst C. Klompenmakers: Damman T., Desaer L., Grootaert Th.-, Lava P. Tabak: Billiet Th., Wwe L. Vanrenterghem.
57
Kleermakers: Billiet A., Deloof Ch., Verhelle J. en O. Kleermaaksters : Brackevelt C. en M., Cortvriendt J., Degraeve L , Gordier J., Neiring M., Vanleirberghe E., Vanoost M. Kuiper: Carpentier T. Azljnfabrlkanten : Carpentier J., Maeyens A. Handelaars In wijnen en likeuren: Billiet A., Wwe Loosveldt, Maeyens J., Wwe Van Wambeke.
MARCKEGHEM Brugge 45,5 km, Gerechtelijk Arrondissement Kortrijk 19,5 km, Administratief Arrondissement Tielt 10 km, Canton Oostrozebeke 7,5 km; 832 inwoners; Spoor wegstation te Aarsele 5 km, Telegraaf- en Postkantoor te Wakken 2 km. Aangrenzende gemeenten: Dentergem 3 km, Meulebeke 9,5 km, Oostrozebeke 7,6 km, Oeselgem 3,5 km, Olsene 6 km, Wakken 2 km, Tielt 10 km. Burgemeester: Beyls F. Schepenen: Vandekerckhove H., N... Sekretaris : Staelens J. Gemeentelijk Ontvanger: Vanmelle G. Pastoor: Goderis H. Herbergen en afspanningen: Dewindt A., Wwe-H. Duyck, Lampaert C., Vanlaecke H. Barbier: Dewindt A. Veehandelaars: Lampaert C., Vandekerckhove H., Vanmelle C. Bakkers: Wwe F. Bethuyne, Biebuyck H., Demeulemeester V., Vanmelle F. Belastingsontvanger: Dhoet E. Lakens, oliegoederen en kruidenierswaren: gezusters Goethals, Vanmelle F., Wwe P. Vienne. Aangenomen lagere school: Vanryckeghem G. Meststoffen: Decocker J. Boeren en landbouwers : Bekaert J., Beyls F., Bovyn I., Wwe Deconinck, Devaere H., Wwe C. Duyck, Vanlerberghe H. Smid: Desmet C. (stoommachine). Veldwachter: Dewindt H. Hotelhouders: Decocker I., Vanlaecke H. Metsers: Sabbe C., Vanlaecke H. Schrijnwerker/timmerman : Vancoillie H. Maalder: Galle F. (stoommachine).
MEULEBEKE Brugge 39,5 km, Gerechtelijk Arrondissement Kortrijk 1 km (sic), Adm inistratief Arrondissement Tielt, Canton Meulebeke, 9.185 inwoners, spoorwegstation, telegraaf- en postkantoor te Meulebeke. Aangrenzende gemeenten: Ardooie 10 km, Dentergem 10 km, Ingelmunster 4,5 km, Markeghem 9,5 km, Oostrozebeke 5 km, Pittem 6 km, Tielt 7 km, Wakken 10 km.
58
Burgemeester: Goethals E. (provinciaal raadslid) Schepenen: Vanmeenen P., De Guchteneere A. Sekrotaris: Declercq L. Gemeentelijk Ontvanger: Bouckaert L. Pastoors: De Boudt A., Boedts H. Onderpastoors: Debusschere A., Kieken T., Lefever C., Parmentier D. Ameublement: Biebuyck C., Lietaert Ch., Vroman O. Verzekeringsagenten: Allaert F., Bruyneel C., Buyse J., Cousse J., Dobbels H., Wwe J. Rasschaert, Viaene P., Vuylsteke C. Afspanningen en herbergen : Allemeersch C., Wwe J. Allemeersch, Baert C., Ballekens Aug., Belaen J. en E., Bekaert J., H. en E., Bekaert A.A., Bouckaert J., Bouckhuyt A.P., Bouckhuyt P., Brûlez G., Brûlez Aug. en H., Bruyneel H., Buyse E. , Buyse J., kinders Caenepeel, Claerhout A., Callens-Maddens, Callens E.J., Carpentier P., Cloos B., Cooredin J., Cousee J., Damman V., David A., Debacker Fr., Debaets C., Debeil V., Debrabandere Ad., Debusperera J., Decavelle C., Debeil P., Declercq C., Decoghe Ch., Delafontaine P., Détour A., Détour J., Wwe D. Defraeye, Degraeve H., Wwe F. Dejonghe, Deloof A.J., Démarré C., Demeere A., Demeester C., Deras C., Desimpelaere A., Desmet F.J.H.C., Devalck F., Devolder A., Devolder A. en J.H., Ducoulombie H., Duthoo T., D'haeveloose C., D’hayere J., D’hoop C. en F., Dobbels R., Dubois P., Fraeye V., Gallez J., Galle H., Germonprez C., Goderis B., Goethaels C., Grymonprez L., Hellyn J., Hellebugen J. en J., Holvoet A., Hoste H., Huvaere H., Kerckhove J., Landuyt G.J., Lamiengre F. H., Lannoo J., gebroeders Lebrun, Libbrecht J., Linelan H., Loovaert C., Wwe F. Loevaert, Maes G.C., Maertens C., Maertens A., Maltait C., Wwe Ed. Malfait, Metsdager C., Meulebrouck C., Minne Th., Mortier Ch., Naert Ch. en C., Neesjens C. en L., Notebaert P., Nuytens G. en Pattyn J., Pickaret J., Planckaert A.T., Pieters P.; Poelvoorde C., Poublon D.J., Roels J., Rosseel C., Sabbe C., Saelens H., Sagaert V., Sarre V., Schepens G., Schepens E., Stevens C., Wwe C. Stragier, Schietgat F., Strobbe A., Tack P., Tavernier F., Timmerman J.C., Tuytens C., Valcke C., Vandecapelle A.,Vandekerckhove M., Vandemaele C.T., Vandenbulck C., Vandenbossche H., Vandevondere J., Vanhalewyn P., Vanhee C., Vanhessche J., Vanluchen C., Vannieuwenhuyse H., Vanrobays E., Vanseveren A., Vansteenhuyck C., Vansteenkiste C., Vanthuyne K., Wwe H. Vancaeneghem, Vandaele A., Vandecasteele C., Vandekerckhove E.C., Vandenberghe C. en A., Vandermeulen C., Vankeirsbilck J., Wwe Vannieuwenhuyse, Van Overschelde J., Vanparys C., Wwe Vanthournhout, Vanthournout E.C., Vantieghem J. en V., Verkinderen P., Verleye H., Vermandel C., Vermeulen E.A., Wwe J. Vermeulen, Verchasse J., Verschoore E., Verstraete I., Vynckier J., Wittevrongel P., Wullaert C., Wyngaert C. Barbiers: Boone L., Cloos B., Gallez J., vader Gallez, Sarre V., Vandenbroucke F., Velghe D. Veehandelaars: Bouckaert J., Wwe Devriese, Dhoop C., Poelvoorde C., Vanden berghe C., Vanoverschelde J., Vansteenhuyse G., Verleye H., Vynckier. Juweliers: Delacauw L., Driessens E., Loovaert L, Houthandelaars: Desmet J., Warnez A., Viaene F* Bonneterie: Kerckhof S., Kesteloot L. en V., Rasschaert M., Vandenbulcke H., Vankeirsbilck L., Vannieuwenhuize J., Verleye M., Vermeulen M., Vroman Ed., Slagers : Baert C., Blancke B., David A., kinders Delacauw, Delacauw Ed., Derammelaere V., Desmet F., Schepens G., Strobbe A., Vandecasteele C., Vanover schelde J., Vermeulen J.
59
Bakkers :• Ballekens H., Beeuwsaert J., Buyse B., Caenepel C., Claerhout C., Cottegnies V., kinders Devaere, Dewulf E., Duprez P., Galle H., Gernay V., kinders Goethals, Goethals A., Kerckhove C. en J., Wwe L. Kesteloot, Landuyt J., Lannoo J., Lietaert C., Naert F., Nuyttens T., Pauwels S., Schietgat Fr., Strobbe C., Vanbiesbrouck C., Wwe C. Vandeginste, Vandekerckhove C., Vanderberghe P., Vandermeersch E., Vaniseghem, Vankerbilck A., Vantsaen C., Verbeke C., Verbrugghe F., Vermandel B. Winkeliers: Allaert C., Allemeersch-Schepens, Bekaert A., Belaen E., kinders Bouckaert F. en L , Brûlez G., Wwe E. Bruyneel, Buyse B., Busschaert C., Claer hout C., Debruyne V., Declerck C., Demeere A., Deneve H., kinders Depontieu, Deriet D., Desander C., Desmet J., Desmet F., Devos G., Wwe Devriese, D’hoop F., Dobbels-Devaere H., Dupret P., Durieux A., Galle H., Gardeyn P., Gernaey V., Goethaels A., kinders Kerckhove, Mattan P., Mestdagh C., Mestdagh L., Naert F., Naessens-Roelandts, Wwe L. Ostyns, kinders Roobandts, Schepens P., Schiet gat F., Snauwaert P., Staelen F., Stragier C., Strobbe C., Wwe C. Vandeginste, Vandekerckhove F., Vandenberghe P., Vandenheede E., Wwe Vaniseghem, Vankeirsbieck A., Wwe Vanstaen, kinders Vantieghem, Verbeke A., Verbrugghe F., Vergote C., Vergote C., Verkinderen Ch., Vermandel B., Vermeersch T., Vermeu len M., Vuylsteke C., kinders Werbrouck. Brouwers: Dejonghe C., Goethals E. (stoommachine), Roelandts A. (stoomma chine), Vanderougstraete G. (stoommachine). Steenbakkers: Bostoen C., Cloet P., Vandeputte V., Vansteenhuyse V., Vanwalleghem E. Borstelmakers: Blaton E., Vandevondele C. Koetsenmaker : Destoop A. Pettenfabrikanten: Hellyn L., Kesteloot G., Lammertyn J., Schepens P. Kaarsen: Santens O., Santens C., Vandenheede E. Wagenmakers: Belaen L., Dekeyser J., Demeese P., Deronge J., Lanneeuw J., Martens A. en C., Ostyns T. Schoenen: Danneels A., Demeyer L., Depraetere H., D’hoop L., Fiems F. en V., Galle V., Guvaere P., Laperre J., Pollet C., Vandekerckhove C., Wwe L. Vande kerckhove, Vanglabeke C., Vannieuwenhuyse C., Vanwalleghem A., Vervaecke C. Stationschef: Dezitter A. Drogen van cichorei : Allaert F., Braet P., Buyse J., Declercq J., Duyck G., Vanacker P., Wwe Vandaele, Vanderheeren E., Vanrenterghem L , Verhelst P., Verstraete C., Waffelaert C. Politiecommissaris: Desmet A. Kloostergemeenschappen: Hospitaalzusters van de H. Vincentius a Paolo. Ontvanger van belastingen: Detollenaere L. Kantfabrikanten : Roelandts A. en H., Sabbe C. en E., Vanstaen M., Vinckier E. Handelaars in lakens en oliegoederen : Demeere A., Deneweth C., Desmet F., Wwe J. Devriese, kind. G.A. Kesteloot, kinders B. Lefèvre, Maes A., Mestdagh L., Vanbiesbrouck H., Vandenheede E., Vermeersel T., Vermeulen M., Vroman H., Vuylsteke C. Aangenomen lagere scholen : jongens : Van Hoye J.-Meisjes : Zusters van de H. Vincentius a Paolo. Handelaars in meststoffen en guano : Braet P., Declerck A., D’haeyere J., Vandemoortele C., Vanderheeren E. (stoommachine), Vandermeulen C., Vanrenter ghem C., Wwe Verkinderen, kinders Vermeulen. Ontvanger van registratie: Rasschaert.
60
Kruideniers : Boone L , Delhaize gebroeders en Co, Delhaize Ad. en Co, Deriez D., kinders Devaere, Dobbels H., Le Lynx, Vandermeersch E. Blikslagers: Delannoy J., Eggermont A., Malfait E., Vandenberghe A. Boeren en landbouwers: Allaert A., Baekelandt J., Wwe Ln en Wwe Ls, Beel J., kinders E. Bekaert, Bekaert D., Boone A., Bostoen J., Bostoen C., Braet E., Buyse J.P., Caenepeel A., Claerhout C., Claerhout G., Claerhout R., Cloet P., Cloos A. en kinders, Danneels R. (stoommachine), De Braeve A. en E., Degrande J., Demeyere L., Demuyncke J., Desmet V. en P., Desnouck P., Dewitte C., Devlaeminck A. en J., Devolder A., A. en H., kinders D’hoop, Dobbels A. en F., Dubron A., C. en E., Dufour A.,Glaude A. en G., kinders Goemaere, Goethals C. (stoomma chine), Hanssens P., Lambrecht A., Lammertyn-Delaere P., Lancriet H., LauwersVroman P., Lannoo C., Ledouw C., Lefever C.C., Maddens A., Maenhout A., Maes C. en E., Noppe A., kinders Pieters, Wwe J. Pieters, Plovie J., Poelvoorde V., Wwe Roelens, Sabbe C., Seynaeve J. Sintobin O., Tommelin H., Tuytens J., Vanacker P., kinders Vandaele, Vandecasteele H., Vandekerckhove A., C., J. en M., Wwe Vandenberghe, Vandenbussche L., Vandeputte-Maddens, Vandeputte E. en J., Vandermeulen F. en Ch. (stoommachine), Vandermeulen C. (stoommachine), Vandevyvere V., Vandezande C., Vanfleteren A., Vanhollebeke C. en kinders, Vanlerberghe C., Vanmarche P., Vansteenhuyse V., Vansteenkiste A. en C., Vanyzere E., kinders Vanwalleghem, Verbrugghe H., Verbrugghe J., Verfaillie L., Vergote V. en F., Verhaeghe J., Verhelst P., Verkinderen G. en C., Vermeersch C. en J., Ver schatte V., Verstraete A., Verstraete C., Vervacke C.P., Veys A. en P., kinders Viaene, Viaene-Devoider F., Vincent J., Vuylsteke C., W affelaert C., kinders en H. Wille. Smeden: kind Bossaert, kinders Bouckaert,'Delafontaine P., Duthoo L., Lanneeuw J., Mestdagh C., Naessens C., Vancuyl, Van Eecke G., Vierstraete E. Veldwachters: Maes J., Vuylsteke V. Graan, zaad en bloem: Desplentere C., D’haeyre G., kind en J. Plovier, Schepens P., Six A., Stevens C., Vanacker P., Vandemoortele C., Vanrenterghem C., Vanthournout E., Wwe Verkindere, Vermeersch T., kinders Vermeulen. Horlogemakers: Driessens E., Loevaert L. Kolen: Allaert F., Allaert G., Allemeersch C., Bekaert A. en E., Belaen, Buyse F., Claerhout A., Desmet J., D'haeveloose C., D’haeyere J., Ducoulombier C., Durieux A., Duyck G., Kerkhof C., Malfait G., Parmentier F., Vandekerckhove P., Vandemoortele J., Vandenbroucke F., Wwe F. Vaniseghem, Vantuyne C., Verkin deren C., Viaene C. Oliefabrikanten : Braet P., kinders Vermeulen. Deurwaarder: Cardoen F. Drukkerij-Boekhandel : Bruggeman-Minnaert, Sabbe C. Vrederechter: Libbrecht J.-G riffier: Sacrez L. Glsthandelaars : Demaré C., Malfait C. Vlashandelaars : Desmet F., Mestdagh L., Vermeulen E., Werbrouck E. Metsers: Détour E., C. en J., Minne R., Detavernier A. en F.; Vanhoutte J., Verhiest E. en A., Vergote B., Vroman G. Machinebouw: Eggermont A. (stoommachine), kinders Malfait (stoommachine), Vandekerckhove G. (stoommachine). Geneesheren: David F., Deguchteneere A., De Roo J. Schrijnwerkers/timmerlieden : Cosman F., Declerck J. en C., Dobbelaere C., Lietaert C., Linclau H., Mattan C., Nottebaert P., Vanparys J. en C., Vanparys A., Vantieghem V. en J., Verhaeghe.
61
Mercerie: Bouckaert L , kinders Dusselier, Vanmeersbieck J., Vandekerckhove M., kind Verleye. Maalderijen: Plovier E. (stoommachine), Vanderheeren E. (stoommachine). Maalders : Braet P., Wwe C. Gernaey, Plovier J., kind Plovier, Vangaveren P., kind Vantieghem, kinders V. Vermeulen. Notarissen: Baert A., Debrabandere H. Dakpannen: Desmet J., D’Haeveloose C., Viaene F., Warnez A. Fabrikanten van bliksemafleiders: Boone L., Vierstraete E. Pasteibakker: Vandermeersch E. Schilders: Biebuyck C., Delaere J., Depraetere H., Dubois P., Lecomte E. Apotheker: Versavel G. Kachelhandelaar: Eggermont A. Aardappelhandelaars: Vanhaverbeke C. en G. Postkantoor: ontvanger: Depuydt R. (stoommachine). Eigenaars: Wwe J. Devolder, kinders Dewulf, Wwe Goethals-Hanssens, Wwe Goethals-Detemmerman, kind C. Lemettre, Maertens H., Wwe H. Roelandts, kin ders Roelandts, Mej. Verleye. Klompenmakers: Demeese F., Harynck E., Meerhaeghe E., Vancaeneghem C., Vandebrande A., Vansieleghem J., Vermeulen J. en C. Vroedvrouwen: Dermaux M., Ricart S. Brandweer: commandant: Bouckaert G. Zadelmakers: Fiems V., Lalleman A., Vandekerckhove C. en E. Tabak en sigaren: Beaton E., Diriez D., Dobbelaere C., Rykaert A., Staelens F. Kleermakers: Demaegd J., Deprest E. en C., Devalck F., kind Kesteloot, Kesteloot G., Lammertin J., Ricart A., Vankeirsbilck F., Velghe R. Kleermaaksters : Carron L., Coussé H. en kinders, Wwe Dewitte, Herregods, Huyvaere S., Wwe L. Nyssen, kinders J. Tassaert, echtgenote Vandekerckhove, Vanwalleghem L., Verleye M. en C., Wwe F. Vervaecke. Leerlooier: Roelants H. Stoffen: (fabrikatie en handel): Boone en Prévost. Laken: Boone en Prévost (stoommachine), Debruyne V., Lepere V., Libeert A. (stoommachine), Maes A., Schaetsaerts en Bossuyt, Tack (stoommachine), Tim merman E., Vandenheede E. (stoommachine), Vromman H. Kuipers: Bekaert A., Carpentier, Hellyn J., Poublon D. en J., Verstraete J. Mechanisch breigoed: Callens E., Wwe Carpentier, Dewitte H., Poublon J., Rasschaert A., Verstraete J., Vromman H. Fietsen :.Landuyt C., kinders M alfait en Vandekerckhove G. Veearts : Mayens E. Wijnen en likeuren: Blaton E., Boone V., Deguchteneere A., Delhaize A., V., C., Delhaize gebroeders, Devolder A., Duprez P., Durieux A., Kesseloot A., Lebrun F., Le Lyon, Naert F., Wwe H. Oosterlynck, kinders Roelandts, Stevens P., Vande kerckhove P., Vandemoortele J., Vermeersch T., Verkinderen C., Vermeulen E., Viane T. Glazenmakers: Delaere J., Loevaert C., Vinckier E. Verhuren van rijtuigen: Bouckaert J., Wwe J. Devriese, Vandenberghe P. Voermans: Callens E., Vierstraete J. Markt (alle goederen): de woensdag voor de îondag voor 3 mei, de woensdag voor de zondag na 16 september. Markt : de woensdag. Kasteel de Borgt: Thienpont-Mahieu, eigenaar.
62
OOST-ROOSBEKE Brugge 49 km; Gerechtelijk Arrondissement Kortrijk, 14 km; Adm inistratief Arrondissement Tielt 10 km; Canton Oostrozebeke; 4.469 inwoners; Spoorweg station, telegraaf- en postkantoor te Oostrozebeke. Aangrenzende gemeenten : Hulste 6,5 km., Ingelmunster 6 km, Markegem 7,5 km, Meulebeke 5 km, Ooigem 3,5 km, St Baafs-Vijve 5 km, St Eloois-Vijve 6 km, Wielsbeke 3,5 km, Wakken 5,5 km. Burgemeester N... Schepenen: Lambrecht E„ Van Maercke L. Sekretaris: Vandevoorde O. Gemeentelijke Ontvanger: Van Outrive E. Pastoor: De Geetere A. Onderpastoors: Scherpereel H., Vanneste C. Herbergen en afspanningen: Allegaert V., Buyse J., Soetaert C., Demuynck C., Desmet F., Fourneau A., Kerckhof V., Wwe C. Seynaeve, Wwe Vanbruaene, Vandesompele H., Vanlaeke R en Wwe, Van Outrive C., Van Wouterghem J., Vinck A. Barbiers- haarkappers: Goderis B., Naessen A., Tyberghien O., Velghe Ch. Veehandelaars en slagers: Buyse J. en Wwe, Deloof A., Lavaert J., Vandekerkhove G., Vandesompele M., Vincq A. Juweliers/Goudsmeden : Cottegnie O., Labeeuw J. Houthandelaars: kinders Devaere, Devaere N., gebroeders Vanoverbeke, Van Robays A., Vanoutrive C. Kaarsenfabrikant: kind Vankeirsbilck. Bakkers : Beeuwsaert G. en A., Blancke Ch., Brengier P., Duthoict A., Gasquet C., Hullebusch G., Sabbe J., Seynaeve J., Vankeirsbilck A., Vankeirsbilck H., Vanstaen E. Steenbakker: Vansteenhuyse J. Pettenfabrikanten : Wwe Demey, Devriese H., Vancoillie F., Vandeputte H., Wolfcarius C. Wagenmakers: kind Bourgeois, Scherpereel J., Vandekerckhove C., Vandewaetere M. Ketelmaker: Vanwouterghem J. Schoenen: Baekelandt V., Cluyse C., Declerck A., Dekeyser L, Demuynck C., Montaigne D., Seynaeve S. Stationchef: Erfelinck J. Cichoreifabrikanten: Ciers C., Decostere L, Dendauw J., Tack E., Tack C., Vanlerberghe C., Viaene J. en Co (stoommachine) Ontvanger van belastingen: N... Touwslager: Naert P. Kanthandelaars : kinders Declerck, Demeelemeester L , Kimpe I., kind M. Sey naeve, Vinckier M. Handelaars in lakens en oliegoederen : Devriese H., Pauwels R., Toye L , Van Coillie F., Vandeputte V. en H., Vandevoorde O., kind Vankeirsbilck, Vanoverschelde E., Wwe Waelkens, W olfcarius C. Vrije school: Pauwels R. Gemengde school: Van Overbeke L. Aangenomen lagere scholen: jongens: Corneille E., - meisjes: Saelens J. Aannemers: Bourgeois G., Meyhieu H., Vanlaeke R., Van Outrive C.
63
Kruideniers: kinders Bourgeois, gebroeders Delhaize en Co, Desmet L , Vandevoorde O., Vanneste P., Vanoutrive E. Blikslagers: Vanwouterghem J., Vergote J. Boeren en landbouwers: Debruyn E., Decostere L , Desmet A., Dhont F., Wwe Dujardin, kind Lambrecht, Tack E., Valcke H. en C., Vandemaele Ch., gebroeders Vanden Berghe, Vanparys L. en Wwe F., Vermeersch A., Vermeersch J. Smeden: kind Desmet, Fourneau A. (stoommachine), Lambert R., kind Vandewalle, Vergotte J. Veldwachter: Hullebusch. Granen en zaden: Coopman S., Seynaeve G., Vandemoortele L. en L. Guano: Den Dauw J., Vanlerberghe C., Vanhoutte C., Viaene. Hotelhouders: Wwe Seynaeve, Vanoutrive C. Kolenhandelaars : Catteeuw P., kind Snauwaert, Tack C., Van Robays A., Vanou trive C., Verheye F. Oliefabrlkant : Vanlerberghe C. Deurwaarder: Van Meenen. Vrederechter: Vanden Bossche A., - g riffie r: Viaene E. Boek- en papierhandel : Denoo. Vlas : Ampe E., Baekelandt H., Callens J., Cassaert A., Sabbe J., Vanluchene C., Viaene J. Ondergoed : Wwe Waelkens. Metsers :Degraeve C., Deloddere, Meyhieu P. en H., Vandekerkhove J., Vanlaeke B. Hoefsmeden: Desmet J, Fourneau A., Lambert R., kind Vandewalle, Vergotte J. Geneesheren: Lootens J., Opsomer A. Schrljnwerkers/timmerlieden : Baekelandt (kind), Bourgeois G., Depraetere R., Desmet C., Vankeirsbilck J., Vanneste P. Maalders: Vanhoutte C. (stoommachine), Vanyzere C. Modisten: Demey D., Gasquet E., Vankeirsbilck M., Vanoutrive C. Notaris: Van Robays G. Pasteibakkers: Geldof J., Vankeirsbilck A. Schilders en handelaars in verf : Catelin E., Coopman S., Vandekerkhove C., kind Vankeirsbilck. Aardappelhandelaar: Vandemoortele L. Postkantoor: Vandesompele H., adjunct-ontvanger. Eigenaars en renteniers: Wwe Bevernaege, Desmet H., kinders Desuttere, Dewitte J., Wwe J. Lambrecht, Tack Cl., Wwe Vandaele, Vereecke L., Wwe Verstraete, kind Valcke. Ijzerwaren: Decroubele M., Gasquet, Vanoverbeke, Vanwouterghem J. Klompenmakers: Backelandt-Bruneel H., Vankeirsbilck A. Vroedvrouw: Vandemaele E. Zadelmaker: Vanoverbeke K. Kleermakers: Crommelinck P., Wwe P. Demey en kinders, Demey H. en A., Vandeputte H. en J., Vanveerdeghem J., W olfcarius C. Kleermaaksters: Bruyneel U., Bruyneel M., Callens L., Delaere M., Lemang J., Naert B., Vandewalle M., Vankeirsbilck E. Kuipers: Devaere kind en N., Seynaeve R., Vandekerckhove C., Vanoutrive C., Lietaert J., Verschoore C. Veearts: Vanmaercke.
64
Wijnen en likeuren (handelaars): Decroubelle M., Delhaize gebroeders en Co., Demey H., Devriese H., Vandemoortele F., Vankeirsbilck M., Vanoverschelde E. Glazenmakers: Catelin E., Coopman S., Vandekerkhove C. Feestmarkt : de vrijdag voor Pinksteren en de vrijdag voor de 1e zondag van okto ber. Wekelijkse markt: de vrijdag Kasteel Hooghuis: Baron de Bethune, goeverneur van West-Vlaanderen.
THIELT Brugge 27 km; Gerechtelijk arrondissement Brugge, Adm inistratief canton Tielt; 11.215 inwoners; spoorwegstation, telegraafkantoor, postkantoor en buurt spoorwegen te Tielt. Aangrenzende gemeenten: Aarseie 7 km, Kanegem 6,5 km, Dentergem 10 km, Egem 7 km, Markegem 10 km, Meulebeke 7 km, Oostrozebeke 10 km, Pittem 4,5 km, Ruiselede 7,5 km, Schuiferskapelle 1 km, Wakken 10 km, Wingene 8 km. Burgemeester: Boone J. Schepenen: Goemaere M., Vande Vyvere E. Sekretaris: Hinnekens J. Gemeentelijke Ontvanger: Wostyn L. Pastoor-deken : Busschaert T. Onderpastoors: Boutens A., De Schepper C., Maes A. Andere priesters: Ampe J., Bernaert Ft., Vande Bulcke J., Vervaecke J. Architekt : Floste G. Archivaris: De Somviele D. Landmeter: Lambert G. Verzekeringsagenten: Baert U., Buyssens M. en Fi., De Clerck A., Decroi J., De Leersnijder A., Impe E., Lagae C., Mommaert D., Robberecht P. Afspanningen en herbergen: Wwe. C. Algoet, Allaert A., Allaert H., Allaert R., AlIiet A., Arix C. en H., Braet D., Wwe C. Buydaert, Coussens D., Wwe C. De Bruyne, Wwe E. De Clercq, Dedoncker L., De Sauw O., De Soete C., Wwe C. De Vlieger, Dewevere A., Eelbode A., Fiaeck E., Fleytens C., Lambrecht F., Lievens H., Nolf P., Kinders Monseré I., Wwe Neyrinck, Pieters C., Wwe F. Robberecht, Wwe. L. Sabbe, Wwe E. Schepens, Van Daele J., Vandekerkhove V., Kinders Vanderschaeghe, Wwe E. Vandurme, Van Lancker J., Van Landuyt FH., Van Luchene J., Van Tieghem C., Verbeke J., Wille A., Zutterman I. Automobielkonstruktie: De Coster-Van de Velde (stoommachine), Eelbode A. Advokaten: Cornelis J., Minne A. Veehandelaar: Vermeire Fl. Juweliers-goudsmeden : De Sauw F., Galle G., Wwe C. Vergote, Gebroeders Verschoore, Wyckaert R. Flouthandelaars ; Beert A., Fluys P., Sabbe (Wwe L.). Mutsenmakers: echtgenote C.-L. Claeys, Depreetere P., Wwe Deverwaere, echt genote De Vriese-Jutens, De Vriese M., Wwe Scheirs, Van Canneyt R., Van Nieuwenhuyse E., Van Rolleghem, echtg. A. Verschuere, Wattyn M. Slagers: Arickx T, De Clercq O., De Smet A., De Vyldere M., De Zeure C., Ide A., Louwagie E., Wwe C. Piesschaert, Rousseau G., Seynhaeve, Vander Stede Fl., Wwe C. Vande Walle. Flandelaars in kurken: Dejonckheere V., Fontaine L., Wwe Vandevyvere
65
Handelaars in kaarsen : Wwe P. Cornelis, De Lodder J., Impe F., Vande Weghe H. Bakkers: Ailliet C., Carton N., kinders De Baets, De Bruyne, Dejonckeere F., De Poortere Tr., De Keyser C., De Ruyck A., De Witte, Frenay J., Galle F., Goethals H., Heytens H., Houtteman C. en J., Kerckhove A., Lambrecht C., Lannoo J., Wwe Loosvelt, Maes H., Mehuys E., Monseré I., Vandenberghe H., Vandenbussche A., Vander Plaetse J., Van der Vennet A., Wwe Van Hollebeke, Van Keirsbilck C., Vannieuwenhuyse V. en Wwe, Wwe C. Van Severen, Vansteenkiste L., Vervaecke A., Wielfaert C., Willem V., Zutterman I. Onderdelen voor brouwerijen en slijterijen : De Coster - Van de Velde D. (stoom machine), Robberecht P. Brouwers: Carlier - Van pesien E (stoommachine), Colle R. (stoommachine), Decroix A., Derynck G., Loosveldt R. (stoommachine), Wwe Malliet, Verstraete M. Steenbakkers: Decoster en Lievens, Wwe J. De Jaeghere, Dobbels A., Ide H. Boen- en vernisfabrlek : Arthur Robberecht-Lalleman (stoommachine). Kaarsenfabriek: Cornelis Hoeden- en pettenfabrieken : Debruyne M., Galle J., Heytens C., Maes A., Van de Kerchove J., Vergote. Wagenmakers: De Clercq, Dekeyser B., Spriet A. en C., Vander Plaetse E., Van Renterghem O., Verstraete J. Konstruktie van zware ketels: De Coster-Van de Velde D. (stoommachine) Ketelmakers ; Christiaens F., Delannoy G., De Sloover A. Schoenen : Dinneweth C., Donego-Pattyn, Doorns C., gebroeders Hoste, Lambert C., Simoens H., Steyaert A., gebroeders Van Baeckerghem, Vandekerkhove H., Vanoverschelde Wwe en C., Van Walleghem C., Van Walleghem-Nolf, kinders Verhelle C., Verkest-Haeck, gebroeders Verkinderen, Vermeersch V., Groothandel in kalk, cement en bloem: Beert A., Brouckaert A.. Simoens H. Stationschef: te T h ie lt: Benoot R. S toom tram : te Thielt-Hooglede, (stationschef): te Thielt-Aelter: N... rekenplichtige. Cichoreifabrikanten: Ide H. (stoommachine), Ramaekers J., Vandaele C-L., Van Rolleghem. Lompenhandelaars: De Geyter C., Rosseel-Beke C., Tytgat C. Chokoladefabriek : De Jonckheere V. Groothandel in cigaren: De Jode C., De Schout C., De Vriendt H., Wwe F. Lam bert. Handel in nagels: Buyssens-Vandurme D., Christiaens E., Eelbode A., Wwe A. Hinnekens, kinders Verhelle. Arrondissementscommissaris : Vander Gracht d ’Eeghem. Ingenieur van de tech nische dienst: Mostaert E. Politiecommissaris: Beun P., Politieagenten: Acx I., Desseyn E., Spelier F., Verscheure A. Kloostergemeenschappen: Dames van de H. Familie, Minderbroeders, Zusters van St Vincentius a Paolo, Zusters van ’t Geloof, Zusters Apostolienen. Werkrechtersraad : Voorzitter: Vanden Bosch A.; Ondervoorzitter: Dobbels A.; G riffier: Van Daele H.; Deurwaarder: Van Nieuwenhuyse J. Konstruktie: De Coster-Van de Velde D. (stoommachine). Belastingen :Dobricourt O., ontvanger; De Smedt M., controleur. Zeelmaker: De Neve P-J. Handel in verven: Lamblin C., Robberecht-Lalleman A (stoommachine). Messen: Christiaens E., Eelbode A., Lion L. en zoon. Coutil en zeildoekfabrieken : Vande Vyvere-De Müelenaere F., Vande VyverePriem.
66
Groothandel in leer: Buyssens-Vandurme D., Wwe A. Hinnekens, Verkest-Haeck C. Kant: (fabrikatie): echtg. Blancke, gezusters Horta, Nolf E., Pickery A., Saelens M., Vander Vennet J., Van Steenkiste L , gezusters Wattyn, Lakens en oliegoederen (kleinhandel) : Buyse P., De Gryse L., De Jaeghere H., De Nys A., Denys-Legein R., De Volder, gezusters Doorns, Gillis E., Heytens C. en E., Impe E., Impe H., Kerckhove P., Wwe A. Neirinck, Wwe Vande Vyvere-Destoop, kinderen Vanhecke L., Wattyn J. Drogisterij: Peeters-Tytgat, Vander Ginste J., Wostyn L. Scheikundige meststoffen: (fabrikatie): Baert U., Ide H., Van de Walle J., Van Luchene J., Van Rolleghem E. Registratie en Domeinen: Dehouck H.E., ontvanger. Aannemers; Beert A., Lievens H., Simoens H., Vandewalle A. Kruideniers: Algoet L., Decroix-Corr., De Brabandere-Baert R., kinders Decroix, Delhaize (gebroeders en Co), kinders De Mûelenaere, Fontaine L., kinders Goethals, Houtteman E., Impe E., Wwe F. Lambert, broeder en zuster Lambrecht, Mehuys E., Peeters-Tytgat, Wwe. Scheirs, Simoens H., Simoens E., Wwe H. Thiers, Vander Meulen A., broer en zuster Vanhecke, Groothandel in ijzer: Wwe Bekaert, Eelbode A. Ijzergieterij: De Coster-Van de Velde (stoommachine) Blikslagers: Christiaens E., Delannoy F., De Sloover A. Boeren en landbouwers; kinders Benoot, Biebouw F., kinders Braekevelt, Braet D. , Cosman F.M., David C.L., David H., Wwe David F., Declercq H., De Cloedt Ch., De Cock D., De Cock I., Decoster C.L., Demarez F. en J., De Meulemeester H., De Ruyck C., Wwe I. De Sander, De Schepper J., Devos J., Devriese F., Devriese C., Dewitte P., D'Halluin P., Wwe. C. D’hooge, Dobbels Th., Hos'te A., G. en J., Lampaert C., Wwe C. Loontjens, Loontjens U., Meerhaege L., Meirhaeghe B., Wwe F. Neirynck, Persyn B., Persyn-De Roo I., Persyn-De Cock J., Wwe J. PersynLambrecht, Persyn I. en F., Simoens C., Snauwaert H., Wwe C. Steenhuyse, kin ders P. Vanbruwaene, Vandaele C. en C., Wwe J. Vandevoorde, Vandevyvere J. en P., Vandewalle F.J., Vandewalle I., Vandewalle-David B., Vander Plaetse C., Vanderschaeghe L., Vanlanduyt E., Van Maele A. en L., Vannieuwenhuyse A. en J., Vanquathem A. en F., Van Severen F., Wwe F. Verhoye, Verstraete C., Verstraete I., Wille C. Bloemen, linten, nieuwigheden voor kleermaaksters en modisten (groothandel): Beert A. Gietijzer: De Coster-Van de Velde D. (stoommachine). Handelaars in granen en zaden ; Braet D., Galle F., Wwe G. Lambert, Van Tomme G., Vergucht Ch. Handelaars in guano: Baert U., De Brabander R., Ide H. Horlogemakers: De Sauw F., Galle C., Wwe Vergote, gebroeders Verschoore, Wyckaerts R. Bloemenkwekers ; Coghe J., Kindt C., Pruvoost C., Van Tomme G. Hotels : Avenir, De Prez A. - Bourse, Heytens C. - Nouvel Hôtel, Van Lancker J.l. Hôtel de Ville, Braet D. - Damier, Lambrecht F. - Etoile, Beke-Devriese H. - St. Georges, Wille A. Kolenhandelaars : Arix T., Braet D., Brouckaert A., gebroeders Claeys, De Bruyne I., De Croix T., De Jaeghere J., Derynck G., Wwe L. Sabbe, Van Daele C., Vandierdonck A. en C., Van Rolleghem E.
67
Oliefabrikanten : Braet C. (stoommachine), De Beir H., Wwe J. Dejaeghere, Ide H.(stoommachine). Drukkers: Wwe Horta-Herreboudt, Minnaert D., Vervenne J. Openbaar Onderwijs: College: De Berdt J., directeur-Lagere scholen: Catry G.Meisjes: Pieters E.- Lagere Normaalschool voor meisjes: E.H. J. Ampe, directeur-jongens en pensionaat: Bernaert, De Berdt J. Aardappelhandelaar: Van Dierdonck A. Pompen: De Coster-Van de Velde D. (stoommachine). Porselein en aardewerk: Delodder-Verschoore J., gezusters Maeyens, Maeyens P., Wwe C. Van de Kerckhove, Vandeweghe H. Postkantoor: Wyckaert P.J., ontvanger. Handelaar in buskruit: Christiaens E., De Sauw T. Eigenaars en renteniers : Baert U., Boone J., De Laere F., Wwe L. De MCielenaereRuelens, Denys F., Denys R., Wwe J. Donego, Mulle de Terschueren E., Wwe V. Vanbesien, Wwe L. Van Daele, Vander Espt A., Wwe J.B. Vandevyverç, Ysenbrant S. Boekbinder: Pollet P. Klompenmakers: De Keukelaere H., Seynhaeve L. en J., Van Caillie G., Verhelle J. Vroedvrouwen: Vandekerkhove R. en E., Vermandere H., Verougstraete E. Zeepfabrikant: De Beir (stoommachine) Beeldhouwers: Claeys A. en I., Vande Kerkhove V. Handelaars in zout: Algoet L., Decroix C. en T., kinders De Müelenaere, Houtteman E., Impe E. Zadelmakers: De Rudder E., Desauw L.O. Windels G. Serge, flanel en kloosterstoffen : De Gryse H.L., Denys-Legein, Devolder, Heytens C., Vande Vyvere-Loontjes, Vande Vyvere-Demeulenaere F., Vande VyverePriem, Wattyn J. Slotenmakers en kachelhandelaars : Bourgeois F., Christiaens F., Deruyck H., Wwe J. Duthoo, Goethals C., Vandewalle B., Van Maele F. en H., Vansteenkiste T. , Verheye F. en H. Maatschappijen: Onderlinge Bijstand: Cornelis J., sekretaris; Impe E., sekretaris - l’ Espérance, naamloze vennootschap, toneel en concerten. Tabak : (fabrikanten en handelaars), Dejode C., Wwe J. De Neve, Desauw T., De Schout C., Devos P., De Vriendt H., Lambert F., Plettinck D., Vanden Bosch A. Steenkappers: Gebroeders Dupont, Verbeke J. Kleermakers: Blondeel J.F., Cakaert Ch. en J., De Volder C., Heytens O., Lecat A., Lyon J., Michielsens J., Vandenbosch J., Vandermeiren F., Vandewalle.Ch., Verkest V., Wattyn J. Kleermaaksters : Bals M., Blondel L., Brackevelt E., Wwe F. Buyssens, gezusters Decock, echtgenote L. Deseyn, gezusters Deseyn, echtgenote C. Dewevere, Dupont L., echtgenote J. Lambrecht, gezusters Lion, M. Tack, Vande Kerkhove Oct., gezusters Vandeweghe. Tapijtenhandelaars: Wwe C. Lamblin, Robberecht R. Behangers: Wwe C. Heytens, Lamblin C., PlettLnck D., Robberecht A. en R. Ververij : Theys J. Weverij: Francq A. (Stoommachine), Maes-Van Wassenhove (stoommachine) Hoveniers-bloemisten : Coghe J., De Duytschaever J., Van Daele. Hovenier-zaadhandelaar: Van Tomme G. Pers: Gazette van Thielt, Stem der Vlaamsche landbouwers, Thieltsche Bode, Vlaamsche Kronijk.
68
Vrederechter: Kesteloot E.- plaatsvervangers: Cornelis J. en Hinnekens J.- g rif fier : Van de Woude E. Wolhandelaars : Wwe C. Bekaert, Impe-Gauquié H., Wwe C. Lambin, Wwe C. Vandevyvere. Fabrikant van weversmessen en- kammen: Lambert H. Glsthandelaars : De Nolf J., Robberecht F. Boekhandelaars: Wwe Horta, Minnaert D., Pollet D., Van Landeghem R, Vervenne J. Ondergoed (handelaars): Beert A., De Zutter, Loosen H., Van Canneyt R., Van Nieuwenhuyse E. Llkeurhandelaars : Beke H., De Croix-Vercamp, kinders de Müelenaere, Dobbels A., Fontaine L., Vandewalle J. Naaimachines: De Jode Ch., Loncke L., Singer en Co, Vandenbosch A., Stoommachines: De Coster - Van de Velde D. (stoommachine). Metsers: Beert A. en E., Lievens H., Simoens H., Vandewalle F. en H. Geneesheren: Debrabandere O., De Zutter O., Loosveldt H., Malliet G., Vande Walle F. Schrljnwerkers/timmerlieden : Desseyn C., De Volder C., De Vriese H., Duthoit E., Neirinck H., Rommel E., gebroeders Tack, Vande Ginste L.-, Vandeweghe F. en A., Van Hecke H., Van Parys A. Garen- en bandwinkels: Buyse H., De Geyter C., De Sutter, Houtteman E., Notboom C., Roose-Baert J., Rosseel-Beke C. Maalders: Braet-Hoste C. (stoommachine), De Backer E., Wwe G. De Meulenaere, Wwe C. Loncke, Van Compernolle J. (stoommachine), Van Overbeke F., Wwe L. Vanzieleghem, Vander Mersch F. Modisten: echtgenote H. De Vriese, De Vriese M., Van Canneyt M., Van Rolleghem S., echtgenote A. Verschuere. Gaz- en petroleummotoren : De Coster-Van de Velde D. (stoommachine). Notarissen: Snoeck E., Van Daele J., Wauters E. Pasteibakkers: Carton N., Dejonckheere F., Frenay J., kinders Vannieuwenhuyse, V. Vannieuwenhuyse. Schilders: De Seyn A., Heytens C., Lamblin C., Plettinck D., Robberecht R., Rotsaert F., Steyaert B., Vande Maele T. Pensionaten: St. Jozefscollege, Dames van de H. Familie, Zusters Apostolinen. Apotekers : Vander Ghinst J., Vergucht G., Wostyn L. Handelaars in arduin: gebroeders Dupont, Verbeke L. Fabrikanten van stoffen in katoen en wol: Ampe en De Lodder, Janssens J. en Michot L. (wol), Vande Vyvere-Priem, Waelkens A. en zoon. Stoffen (fabrikanten): Baert (stoommachine), Dobbels-Verplaetse A., Francq A. (stoommachine), Kerkhove-Verkinderen P., Maes-Van Wassenhove S., (stoomma chine). Stoffen (handelaars) : Ampe J., Houtteman E., Impe F., Wwe Nolf, Vandenbosch A. Kuipers; Wwe C. De Vlieger, Farrazyn L., Van de Rivière V. Veevoeder (handelaar): Baert U., Bouckaert C., Braet C., Galle F., Ide H., Lagae C. Breigoedfabrikanten: De Sutter, gezusters Goethals, Houtteman E., gezusters Kimpe, Notteboom C., Robberecht F., Roose-Baert J., gezusters Samyn. Handelaar in draineringsbuizen en dakpannen : Brouckaert A.
69
Tapijtenfabrikanten: Vande Vyvere-Demuelenaere F., Wwe A. Waelkens. Handelaars in vernis: Heytens C., Lamblin C., Wwe F. Robberecht, Robberecht Lalleman Arth. (fabrikant) (stoommachine). Glazenmakers en vensterglashandelaars: Eelbode A., Rommel E., Vande Maele V., Vande Moortele J., Vande Weghe H. Wijnen en geestrijke dranken : Wwe C. Decroix, Delhaize gebroeders en Co, Wwe L. De Mรปelenaere, Fonteyne L , Wwe N olf, Vander Smissen-Van Hove, Vandevyvere E., Vandewalle J. Verhuurders van rijtuigen: Allaert H., Beke H. Voermans : Allaert R., De Decker J., Wille A. Paardenmarkt: Daags voor Aswoensdag. Jaarmarkten : vee en eetwaren : de donderdag na Sacramentsdag garen en band en allerlei goederen : de donderdag voor 29 september of op 29 september zo dit een donderdag is. Veemarkt: iedere eerste donderdag van de maand. Marktdag: donderdag.
70
DAGELIJKSE REALITEIT VAN PRIJZEN EN LONEN Hun invloed op de emigratie naar Noord-Amerika uit de streek van Tielt (1840-1914)
Emigratie is in. Eind vorig jaar koesterden naar verluidt ruim 40.000 Belgen plannen om uit te wijken. Hun beweegredenen varieerden nogal: ons politiek bestel dat sommigen kotsbeu waren, werkloosheid, avontuur, enz. In de 19de eeuw lag dit met veel anders, zoals ik in een vorig uitgebreid themanummer van de Roede van Tielt over emigratie naar Amerika al aan duidde (1). Eén factor leek toen echter toch wel te overwegen, met name de slechte sociaal-economische toestand, die ook in het niveau van lonen en prijzen werd weerspiegeld. Omwille van gebrek aan plaats en tijd ging ik daar toen niet dieper op in. Dit euvel wil ik hier verhelpen via een vrij kort, maar tamelijk gedetail leerd artikel dat naast de correlatie tussen prijzen, lonen en emigratie ook een kijk wil bieden op de loon- en prijzenpolitiek in crisisperioden. Om voor de hand liggende redenen splits ik de periode op in twee delen: ca. 1840-1855 en ca. 1885-1914, de twee voornaamste perioden van uitwijking. Tussenin lijkt de emigratie slechts op beperkte schaal te hebben plaatsgehad.
1. De periode 1840-1855
Een eerste vraag bij de studie van prijzen en lonen in het kade.r van ons onderwerp is welke factor (lonen en prijzen) de grootste invloed uitoefent op de emigrant in 'spe. Het lijdt nagenoeg geen twijfel dat de overgrote meerderheid zich in de eerste plaats zal laten overdonderen door het hoge (of lage) loonniveau, eerder dan door de prijzen. Zeker in een tijd van grote werkloosheid en dalende koopkracht, zoals tijdens, de crisis van 1846-1848 en ook nadien, op een ogenblik dat deze verschrikkingen nog fris in het geheugen liggen, zal de aantrekkingskracht van de VSA bijzonder groot geweest zijn. Werkgelegenheid vormde er nauwelijks een probleem en de lonen lagen er in sommige gevallen fabelachtig hoog. Het is dan ook logisch dat ik eerst de lonen behandel.
Lonen
Deze varieerden nogal naargelang de sector. Fabriekswevers waren in België over het algemeen financieel beter af dan landarbeiders. Thuiswerk stond nog lager op de loonschaal. 71
J # Aankomst in het «beloofde land»: met have en goed, de identiteitspapieren tussen de tanden... (Uit: Philippe Dasnoy. Vingt millions d’immigraïus. New York 1SRÛ-1914 f*n nbornc)
Zo schijnen omstreeks 1850 mannen gemiddeld 1,50 fr./dag te hebben verdiend in de industrie (2). Een vrouw verdiende er 0,7 fr., een kind 0,5 fr. Een werkdag bedroeg bovendien 12 à 14 uur (3). Uiteraard waren er ook sterke verschillen naargelang de streek. In het agrarisch arrondissement Tielt-Roeselare, waar landbouw en thuiswerk de voornaamste economische activiteiten vormden, lagen de lonen beduidend onder het nationale gemiddelde. Zo verdiende een indus triële wever te Ardooie in 1845 slechts 0,63 à 0,72 fr./dag (4). Vrouwenar beid werd nog slechter betaald. Terwijl een Vlaamse vlaswever in 1840 ongeveer 1,10 fr./dag verdiende, kreeg zijn vrouw als weefster slechts 0,45 fr./dag (5). Spinsters ontvingen te Lichtervelde in 1845 0,25 à 0,40 fr./dag, te Ardooie 0,12 à 0,45 fr. (6). Tengevolge van de crisis daalden de lonen nog: een Westvlaamse spinster kreeg in 1846 gemiddeld 0,20 fr. (7). Landarbeiders hadden het nauwelijks beter. Een dagloner kreeg in 1846 in het arrondissement Tielt 0,48 fr./dag, een dagloonster 0,31 fr. Daar kre gen ze wel te eten bij (8). Ook na de crisis werd het met veel beter: een landarbeider te Pittem verdiende in 1850 1,09 fr./dag (9). Hoewel dit niet vermeld wordt, vermoed ik dat hij daar geen eten bij kreeg. Het beroep van koewachter leverde in West-Vlaanderen in de periode 1845-1850 slechts 0,2 fr./dag op, voeding niet inbegrepen (10). Dat in die omstandigheden de armoede welig tierde, hoeft'geen betoog. V. Arickx meldt voor Pittem in april 1843 243 behoeftige gezinnen. Dit komt neer op 1.030 inwoners op een totaal van 6.153 (11). Op dat ogenblik was het diep tepunt van de crisis nog niet bereikt! Het budget van een Vlaams vlasweversgezin in 1840 bedroeg 13,20 fr./week (12). Daar kon hij met moeite de eindjes mee aan elkaar knopen. Dat de hoger genoemde koewachter met zijn 0,20 fr./dag kon overleven, mag dan ook een klein wonder heten. Volgens Denise De Weerdt hadden in 1853 zelfs de meest welvarende arbeiders een onvoldoende koopkracht. 80 à 85% van het inkomen werd besteed aan de meest elementaire behoeften: eten, slapen, verwarming en kleding. Gevangenen verkeerden vaak in een betere materiële toestand dan vele arbeiders. Het menu van de arbeider was overigens sterk eenzijdig: roggebrood (tarwe was te duur), aardappelen, vet, reuzel, soep, rapen, kolen, wortels. Andere groenten, melk, eieren en goed vlees waren zeld zaamheden. De vleesconsumptie beperkte zich trouwens tot spek en inge wanden, het goedkoopste dus (13).
Het verpauperingsproces was totaal en verergerde naargelang men 1850 naderde. De reële lonen van volwassen mannelijke arbeiders daalde te Ant werpen tussen 1780 en 1850 met 5 à 10%. En alsof dit nog niet erg genoeg was, veroordeelde het verval van de traditionele textielnijverheid duizen den vrouwen en kinderen tot werkloosheid, terwijl ook hun lonen aan zienlijk daalden. De reële lonen van vrouwen bedroegen te Antwerpen in 73
de jaren 1850 nog hoogstens 70% van hun loon van 1780. Tegelijk stegen de huishuren te Antwerpen tussen 1780 en 1850 met liefst 135%. Als gevolg hiervan moesten arme gezinnen omstreeks 1850 30% van hun budget aan huishuur besteden tegen 14% in 1780. Daardoor daalde het reële inkomen van de werkende bevolking in evenredigheid met de samen stelling van het gezin met 10 à 30%, terwijl men dubbel zoveel moest uit trekken voor huishuur. Het hoeft ons dan niet te verwonderen, dat het hoofdelijk verbruik van broodgraan, vlees, gezouten vis en bier daalde met respectievelijk 20, 22, 49 en 57% (14). Dit zijn uiteraard gegevens voor een stedelijk milieu, maar we hoeven er- niet aan te twijfelen dat de situatie op het Tieltse platteland niet beter was. Dit kan ik illustreren aan de hand van het voorbeeld van de Tieltse wever Deroch in 1848: «Een wever van Tielt, Deroch, verklaart aan de onderzoekscommissie dat hij nooit vlees at, ’s morgens geen koffie dronk, maar thee met een beetje geitemelk zonder suiker, ’s middags at hij roggebrood, aardappels en karnemelk, hij gebruikte zeer weinig boter, maar hij was nog de slechtste niet, hij had zich een hemd kunnen aanschaffen. Een ander wever, Keyser genaamd, volgde onge veer hetzelfde regime. Hij voegde er echter aan toe dat hij nooit bier dronk. Hij bezat maar één bed, zijn 6 kinderen sliepen in een donker bijgebouwtje op de grond» (15).
Tijdens de hele periode ziet men een trek naar de steden. Aangelokt door de lonen die er iets hoger lagen dan op het platteland, trokken duizen den weg van het platteland ultiem om van de regen in de drop te komen. Een fenomeen dat, zoals we vandaag in de Derde Wereld bemerken, in de geschiedenis telkens terugkeert. In deze omstandigheden hoeft het ons niet te verwonderen dat de talloze werkloze of onderbetaalde spinsters, naai sters, kantwerksters, dienstmeiden in spe, enz. noodgedwongen hun heil zochten in de prostitutie, die vaak een hoge vlucht nam (16) en de geeste lijkheid en de oerconservatieve, niet zelden zeer hypocriete, burgerij sterkte in hun visie op de zedenloosheid en goddeloosheid van de maat schappij, die onvermijdelijk leidde tot Gods toorn en de crisis. Deze vrese lijke toestanden troffen de paupers tot in hun diepste gevoelens. C. Lis en H. Soly wijzen dan ook op dit gevoel van vernedering : « (...), verschaffen de brieven geschreven door de paupers zelf kostbare inlichtingen. Zij leren ons dat hulp van de familie of van de buren veelal de steunaanvraag bij het armbestuur voorafging en dat de openbare instellingen slechts in uiterste nood werden aangesproken. De lectuur van die schrijnende krabbels gesteld in een haast fonetische taal, is van het allergrootste belang ten einde enig inzicht te verwerven in het vernederingsbewustzijn der lagere klas sen. Steeds opnieuw merkt men hoezeer zij zich schaamden voor hun behoeftig heid. Vaak vermeden zij naar de kerk te gaan of hun kinderen naar school te sturen, omdat zij zich bij ontstentenis van een ’'gepaste’ kleding niet als ’mense
74
lijke wezens’ konden manifesteren. En velen beschouwden hun gedwongen samenhokken in krotwoningen als een ’varkensachtige toestand’, want zoals een Antwerpse pauper het uitdrukte, «als men met zijn zessen in één bed moet slapen, dan trekt het er sterk op.» (17).
Ik heb opzettelijk zo lang stil gestaan bij deze ontzettende armoede. Het contrast met de weelde, de rijkdom, de mogelijkheden, het enorme vleesverbruik, opgesomd in de verschillende brieven uit Amerika, zal de lezer des te sterker opvallen. Vooral de Amerikaanse vleesconsumptie, die in Vlaanderen bijna onbestaande was, moet die mensen verblind hebben. Zo vertelt de Wingense wagenmaker Jan Van Malle in een door ons niet opgenomen brief over de varkensteelt en de reusachtige slachthuizen voor varkens in Cincinnati (Staat Ohio): «De zwyns worden hier gevet met turksche tarwe (maïs, n.v.d.r.) en water. (...) Indien al het vleesch dat hier voor zwynen en de honden gesmeten wordt (...). De koppen van de zwyns, pooten, ooren, levers, nieren, darms, om kort te maken het geheel ingewand wordt langs de straten gesmeten. (In België vormde dit vlees juist hetgene dat men at, zie boven, n.v.d.r.). Gij zult mij zeggen dat is ongeloovelijk, maer ik verzeker UL. dat er in de stad Cincinnati ieder jaar meer dan 6 millioen zwynen ge slacht worden, en alleenlijk de hespen worden gezouten, het vet vleesch en het smeer worden 'gesmolten en in tonnen naer Europa en andere landen verzon den; dus het overige is van geenen weerde en wordt voor niet gegeven of weg gesmeten. In Beston, (...) heb ik zelf 22 koppen voor niet gehad; daarbij kocht ik eene gansche kuipe voor een dollar; zoo dat wij twee kuipen vol hadden en geheel de winter vleesch aten.» (18) Dergelijke verhalen moeten een grote indruk gemaakt hebben op de lezers. Zonder twijfel werden ze doorverteld. Het droeg bij tot de creatie van de mythe van het Amerikaanse beloofde land. Ook de roep van de hoge Amerikaanse lonen verspreidde zich wellicht snel. De cijfers die in de brieven voorkomen, leveren wel veel moeilijkhe den qua interpretatie. Vaak is niet duidelijk of het gaat om het normale loon dan wel om het geld dat men gemakkelijk kan sparen. De hoge cijfers zullen echter zonder twijfel tot de verbeelding gesproken hebben. Ik neem enkele willekeurige voorbeelden uit brieven. Een dagloner in de landbouw kon in de omgeving van Detroit (Michigan) in de,oogsttijd van 1848 10,15 fr./dag verdienen plus voeding. Een Tieltse dagloner was toen al blij met een halve frank. Een dagloner kon in 1854 te Cincinnati (Ohio) 7,9 à 10,5 fr./dag verdienen. In de zuidelijke staten lag het loonniveau dat jaar hoger : 10,5 à 13,1 fr. Een arbeider in de houtsector kon in Cleveland (in 1854 een snel groeiende stad aan het Erie-meer, Ohio) 26,25 fr./week verdienen. Een tim merman kon in datzelfde Cleveland in 1854 tot' 10,50 fr./dag verdienen. In Detroit was dit in 1850 slechts 4 à 6 fr. In Jefferson City kon die timmer man 157,5 fr./maand verdienen in 1853. Zelfs een leerling-timmerman kon in Michigan in 1854 4 fr. (en voeding in de zomer)/dag verdienen. 75
In de steenovens van Missouri verdiende men in 1852 voor 5 à 6 u. werk 5,25 fr. (In België werkte men toen soms tot 16 u./dag!). Deze gegevens zijn natuurlijk fragmentair, wellicht zijn ze in vele gevallen zelfs overdreven. Maar het lijkt me hier minder belangrijk om exact de Amerikaanse lonen vast te stellen dan wel om de enorme indruk aan te duiden die de cijfers op de Vlaamse pauper moesten maken. Het is overigens een bijna hopeloze onderneming om de Amerikaanse lonen in die periode vast te stellen. Er heerste een grote verscheidenheid. In de regel lagen de lonen in het Zuiden hoger dan in het Noorden, in de steden hoger dan op het platteland. Een plotse bevolkingstoeloop, zoals in San Francisco omstreeks 1850, kon de lonen duizelingwekkend snel doen stijgen. Enkele jaren later normaliseerde de situatie zich.
Prijzen
Bij de prijzen doet zich een identiek fenomeen voor. De verschillen lij ken echter nog groter te zijn. Zo vind ik voor boter in 1853 0,525 fr./kg in Cole County (platteland Missouri). Wellicht is een en ander te wijten aan overdrijvingen, maar ook aan lokale situaties. Ook het seizoen speelde eeti rol. De 0,525 fr./kg in Cole County gold voor de zomer. In de winter kon de prijs oplopen tot 1,30 fr./kg. In België was de prijs in 1854 1,75 fr. Op de Tieltse markt kom ik voor 1855 tot een gemiddelde van 2,08 fr.Gerst zou in 1853 te Cahokia slechts 0,4 fr./hl gekost hebben. Te Cole County 0,6 fr./hl. Op de Tieltse markt vind ik voor 1850 6,82 fr. Eieren kosten in de V.S.A. in 1852 0,10 fr./stuk. In Vlaanderen was het een luxe-produkt. Op de Tieltse markt in 1850 haalden zij 0,4 fr. In 1855 zelfs 0,6 fr. Haver kostte te Tielt in 1850 6,78 fr./hl. In 1855 10,61 fr. In Cole County haalde men in 1853 slechts 0,25 fr. De tarwe in Cahokia (1853) kostte 0,8 fr. In Cole County (1853) 0,6 fr. Te Tielt bereikte men in 1850 16,96 fr. Wel dient hier gezegd dat ik voor Detroit in 1848 ook 10 à 15 fr. vind. Dit lijkt echter overdreven hoog. Het is misschien te wijten aan een drukfout. Rundvlees kostte in 1847 te Tielt 0,95 fr./kg. In Cole County was dat in 1853 0,31 fr. Varkensvlees kwam in 1847 op 1,00 fr./kg. te Tielt. Gerookt vlees kostte op de Tieltse markt in 1850 1,24 fr. In Cole County (1853) kostte varkensvlees 0,21 fr., te Cahokia (1853) 0,42 fr. In Detroit (1853) 0,6 fr. Een os kostte op de Tieltse markt in 1850 200 à 250 fr. In de V.S.A. was dat in 1852 42 fr. Een magere koe kostte in Tielt (1850) 60 à 80 fr., een vette os 175 à 225 fr. In Detroit was dit in 1848 50 à 100 fr., in Ohio 1852 52,5 à 63 fr. In Detroit (1853) 150 fr. De voedselprijzen lagen in de V.S.A. dus bedui dend lager. Ook de prijs voor land lag in de VSA duidelijk gunstiger: regeringsgrond kon men voor 16,60 fr./ha kopen. In de omgeving van steden 76
liepen de prijzen wel op. In Ohio (1853) kwam men bv. tot 131,25 fr. Uiter aard waren dit onontgonnen gronden. Bosland kon men in Canada (1863) voor 3 à 4,5 fr./ha kopen. Zaailand kostte in de omgeving van St.-Louis (1851) 200 fr. In Cahokia (1851) 145,8 fr. Zelfs de prijs van volledige hoeven lag per ha enorm laag: Detroit 1849 (120 ha): 58,33 fr./ha; Missouri 1852 (20 à 24 ha): 110 à 132,5 fr./ha; Montreal 1854 (36 ha) 416,66 à 833,33 fr./ha. In Tielt kostte landbouwgrond in 1846 2.500 fr./ha. Dit was 574 fr. hoger dan het Westvlaams gemiddelde. De pachtprijs voor een hoeve lag in 1846 te Tielt op 70 fr./ha. In Aarsele 85 à 90 fr. (19). In de staat Missouri kon men in 1852 een hoeve van 56 ha pachten voor 12,32 fr./ha. Het enige wat de Vlamingen misschien had kunnen afschrikken, waren de hoge huurprijzen voor een woning. Een doorsnee-vlaswever gaf in 1840 83,2 fr./jaar uit voor huur (20). In Detroit 1850 was dit 16 à 22 fr./week. In 1854 meldde men voor Cincinnati 10,50 à 12,75 fr./week. In het Zuiden, dat zoals in bijna alles duurder was, 15,75 à 18,12 fr./week. Maar wie zou zich hierdoor laten afschrikken? De meesten waren dagloners, die hoopten in de landbouw werk te vinden en een eigen boerde rij te beginnen. Slechts weinigen wilden zich in de steden vestigen. Maar zelfs wie naar de stad trok, kon dat met het perspectief van de hogere lonen aldaar, met een gerust hart doen. Voor de Vlaamse armoezaaiers boden de VSA prachtige vooruitzich ten. Het risico om bedrogen te worden en het gevaar van de overtocht namen ze er graag bij, want slechter konden ze het niet meer hebben.
2. De periode 1885-1914
Vooraf dient hier een belangrijke bemerking gemaakt. Minnaert publi ceert in de Gazette van Thielt zeer weinig brieven uit Amerika. Prijs- en loongegevens komen dan ook bijna niet voor. Toch verdienen ze onze aan dacht. Publiceerde Minnaert ze niet, de brieven werden toch naar het thuis front gestuurd en via familie, vrienden en kennissen raakten de berichten verspreid in brede kringen en oefenden hun invloed uit. Voor de gegevens over de VSA maakte ik gebruik van de uitgebreide literatuur over dat onderwerp. De motieven en oorzaken tot emigreren in de periode 1885-1914 verschillen essentieel niet zoveel van deze in de periode 1845-1914. Ik zal de lezer dan ook niet lastig vallen met cijfers, maar hier iets dieper ingaan op het pauperisme dat ook in brede Ameri kaanse kringen heerste. Dit in tegenstelling met de schijnbare rijkdom die uit de vorige paragraaf en de brieven uit «De Thieltenaer» (zie persartikel in de Roede van Tielt, XII, 1981, 2-3) naar voren komt. 77
Amerika heeft steeds gefascineerd door zijn reusachtige afmetingen; alles was en is er ÂŤbigÂť, zo bv. deze wagen getrokken door een gespan van niet minder dan 10 paarden, bij zijn vertrek uit Helena (Montana) omstreeks 1870. (Uit: H. Underwood Faulkner, American Economie History).
Lonen
De lonen, waarvan ik de gegevens uit de literatuur gehaald heb, betref fen voor een groot deel ongeschoolde arbeiders. Zij vormen duidelijk de laagste categorie. Toch lijkt het verantwoord deze lonen te gebruiken. Het overgrote deel van de immigranten bestond immers uit ongeschoolden. Een klein deel van hen vloeide af naar de landbouw, waar ze soms zelf een klein bedrijf begonnen. Volgens G. Rosenblum kwam omstreeks 1900 nog slechts 10% van de immigranten, die in Europa in de landbouw werkzaam waren, in de agra rische sector terecht. Vermits in 1908 nog slechts 53,9% uit deze sector kwam, kunnen na 1900 slechts een goede 5% van de emigranten werk heb ben gevonden in de landbouw. Het aantal blanken, die niet in de VSA geboren waren, bereikte in de landbouwsector trouwens nog slechts 8,4%. Bij de losse arbeiders (landbouw en mijnen niet meegerekend) beliep dit 45%. Ook bij andere laagbetaalde groepen zoals fabriekwerksters vormden zij meer dan 35%. Daartegenover staat dat 24,7% van de totale actieve man nelijke bevolking in het buitenland geboren was (21). Een ander auteur, W. Coombs, geeft ons een overzicht van de tewerkstelling van de onge schoolde arbeiders in 1920 (22). Het totaal aantal ongeschoolde mannelijke arbeiders bedroeg 9.869.030. 36% was werkzaam in de landbouw, veeteelt en bosbouw; 25% in de industrie (bijna de helft in bouwsector en ijzer en staal); 57% in het transport (van wie 1/4 bij de spoorwegen). Op dit ogen blik werkte nog slechts 26,28% van de actieve bevolking in de landbouw. 20 jaar vroeger was dat nog 37,53% (23). Deze verschuiving van landbouw naar industrie en diensten, heeft ook • voor de lonen belangrijke gevolgen. Om een goede concurrentiepositie op de wereldmarkt te verwerven/bewaren, moesten de ondernemers de produktiekosten drukken. De miljoenen immigranten boden daartoe een prachtige kans. Op dat ogenblik beleefde de immigratie immers een hoog tepunt en bovendien vormden de Oost- en Zuideuropeanen, de onge schoolden bij uitstek, een steeds groter deel van deze stroom immigranten : in de periode 1900-1909 zelfs 71% (24). Het enorm aanbod aan goedkope arbeidskrachten drukte dan ook fel het loonniveau. In sommige sectoren leverden de immigranten de helft of meer van de arbeiders (25). De lonen gingen in de periode 1890-1914 dan ook slechts in bescheiden mate vooruit. Uit Coombs haal ik enkele cijfers: voor de perioden 1890-1913 neem ik uit enkele curven de minima en maxima:
79
Auto-industrie Hoogovens Houtzagerij en houtvesterij Textiel Bouwbedrijf
$/week 7,5 à 10,5 10,5 à 14 6 a il 6,5 à 9 8,25 à 12
fr./week 39.5 à 55 55 à 73,5 31.5 à 57,75 34 à 47,25 43,25 à 63
Een Amerikaans landarbeider verdiende, zonder eten, in 1890 gemid deld 19,45 $ /maand (102 fr.). In 1902 22,14 $ (116,25 fr.). In 1913 30,31 $ (159 fr.) (27). Deze lonen lagen enorm hoog vergeleken met de Belgische. Een daglo ner te Tielt verdiende in dezelfde periode 1,6 (1891) à 2 fr. (1913) per dag (28). Als hij 6 dagen per week kon werken, kwam hij dus maximaal tot 12 fr. per week. In het beste geval kreeg hij daar misschien ook nog te eten bij. Maar hoeveel dagen per jaar was hij niet werkloos? Een landarbeider te Tielt kreeg in 1900 1,45 fr. zonder de kost (0,72 fr. met eten); zijn vrouw 0,72, resp. 0,36 fr. (29). Dit was beduidend lager dan het Westvlaams gemid delde: voor mannen 1,68, resp. 0,94; voor vrouwen 1,08, resp. 0,61 fr. In West-Vlaanderen konden een dagloner en dagloonster die 6 dagen per week werkten dus samen 19,65 fr. verdienen. Als kantwerkster kon een vrouw ook nog 1 à 1,2 fr./dag verdienen, maar daar diende ze dan wel 16 uur voor te werken. Bovendien betreft het hier een nationaal gemiddelde, zodat we met grote waarschijnlijkheid mogen stellen dat dit in Tielt nog aanzienlijk minder was. Vergeleken met de 31,5 fr. die een ongeschoolde arbeider in een Amerikaanse houtzagerij kon verdienen in een week, is dit zeer weinig. Het is dan ook normaal dat vooral landarbeiders emigreerden. Andere arbeiders hadden het immers iets beter. Een metser verdiende te Tielt in 1901 0,25 fr./u. In een 14-uren werkdag kon hij dus 3,5 fr. verdienen. Maar hoe vaak was hij niet werkloos? Een Tieltse timmerman in 1901 kreeg 0,30 fr./u. (31). Volgens dezelfde criteria van de metser kreeg hij dus 25,2 fr./week.
Uiteraard waren er in België ook hogere lonen. Mijnwerkers konden in 1896 3 à 5 fr./dag verdienen, in 1900 zelfs 4 à 7,5 fr. (32). Omgerekend is dat 24 à 45 fr. per 6-dagenweek. Zij stonden echter wel aan de top. En dan moeten we er ook rekening mee houden dat de bijzonder ongezonde werk omstandigheden het merendeel van de kompels vervroegd op non-actief stelden. De budgetenquête van 1896 bewees overigens dat de gemiddelde daglo nen tussen 2 en 4,5 fr. schommelden. In de meer geïndustrialiseerde streken (bv. Luik) lagen de lonen echter veel hoger dan in de agrarische, zoals Tielt (33). 80
De eerlijkheid gebiedt ons trouwens te zeggen dat de koopkracht van de arbeiders tussen 1850 en 1900 bijna verdubbelde. Toch bleef 80 à 85% van hun budget bestemd voor eten, behuizing, verwarming en kleding zoals in 1850, maar men at wel beter (meer vlees, eieren, groenten, vis) (34).
Prijzen
De prijzen stegen echter ook. Maar ook voor deze periode blijft een vergelijking tussen de Vlaamse en Amerikaanse prijzen een hachelijke onderneming. Zo kostte boter in België in 1891 gemiddeld 2,87 fr./kg. (35). Op de Tieltse markt schommelde de prijs in 1890 tussen 2,18 en 2,60 fr., in 1910 tussen 2,85 en 3,22 fr. In New York kwam men op dat ogenblik aan ongeveer 0,64 dollar voor 2 pond (36). Dat zou dus ongeveer 3,70 fr. per kg. zijn. Dit varieerde echter sterk. In andere budgetten geeft Chapin zelfs slechts 0,10 dollar/pond (ong. 1,2 fr./kg.) (37). Voor eieren op de Tieltse markt betaalde men in 1910 0,27 à 0,28 fr./stuk. In New York was dit ongeveer 0,02 $ (0,1 fr.) (38). Ook de vleesprijzen lagen in de VSA beduidend lager. Voor granen zal allicht hetzelfde gelden. Uiteraard zijn de prijzen in het stedelijk New York hoger dan op het platteland. Een andere reden voor de moeilijke vergelijking van de prijzen is het verschil in voedingsgewoonten : in Vlaanderen vormden aardappelen het voornaamste onderdeel van het dagelijkse menu. In de VSA daarentegen waren vlees en graanprodukten veel belangrijker. In elk geval was het ook in de VSA niet allemaal rozegeur en mane schijn. Zeker in de steden heerste vaak een onvoorstelbare armoede, die scherp contrasteerde met het traditionele beeld van het rijke Amerika. De enorm hoge huurprijzen in een stad zoals New York (meer dan 14 dollar/maand (75 fr.) voor een appartement met 4 kamers voor een gezin met een inkomen van minder dan 900 dollar/jaar (4.725 fr.) (39), de hoge uitgaven voor kledij (113,59 dollar/jaar (696,5 fr.) voor een gezin met een jaarinkomen van 800 à 900 dollar/jaar (4.200 à 4.720 fr.) (40) wogen echter zwaar door op het arbeidersbudget. Uit de enquête die R. CHAPIN hield, blijkt dat op 384 families 25 minder dan 600 dollar/jaar (3,150 fr.) verdien den in 1909; 176 verdienden minder dan 800 dollar (4.200 fr.). Slechts 72 verdienden meer dan 1.000 dollar (5.250 fr.) (41). 3/5 van de 167 families die tussen 800 en 1.100 dollar uitgaven per jaar moesten naast het inkomen van de vader ook geld vinden via een huurder of door werk van moeder en/of kinderen. Chapin vraagt zich dan ook af hoe een familie van 5 personen met een inkomen van minder dan 800 dol lar kon rondkomen tot de kinderen oud genoeg waren om mee uit te gaan werken (42). 81
Diverse instanties en privé-personen klaagden trouwens de armoede aan. Naargelang de bronnen en normen spreekt men van 600 à 700 dollar (3.150 à 3.675 fr.) die men moest verdienen om een gezin van 5 à 6 personen te kunnen onderhouden. In de steden, waar het leven een stuk duurder was, volstond dit zeker niet. Een groot deel van de arbeiders verdiende ech ter minder, volgens sommigen minstens de helft. Daarom werden ook vrouwen en kinderen op grote schaal ingeschakeld in het arbeidsproces. In 1900 werkten 1.750.000 kinderen tussen 10 en 15 jaar; in 1910 nog 1.600.000 (43).
De periode 1890-1913 bracht voor de Amerikaanse arbeider weinig beterschap. In een recensie in de American Economie Review stelt P.H. Douglas de index van de lonen buiten de landbouw in 1913 op 100. Dit komt in bijna iedere index van de Amerikaanse lonen voor. In vergelijking daarmee stond volgens hem de index in 1850 op 35, in 1890 op 69 (44). In hoeverre hij het bij het rechte eind heeft, valt moeilijk uit te maken. In het zelfde tijdschrift doet A.H. Hanssen een scherpe uitval tegen Douglas (45). Foutenmarges bij de berekening van het aantal werklozen kunnen catastro fale gevolgen hebben bij de berekening. Ook de samenstelling van het pak ket produkten waarop men de levensduurte berekent, is altijd voor kritiek vatbaar. Een en ander belet niet dat ook Hanssen zich aan een prijzenindex gewaagd heeft. Net als Douglas neemt hij 1913 als 100. In 1890 komt Dou glas tot 65, Hanssen houdt het op 77. Het officiële Bureau of Labor stelt dan weer het getal 70 voorop (46). Coombs hecht blijkbaar het meest waarde aan Hanssen. In zijn index van de reële lonen en koopkracht maakt hij er in elk geval gebruik van. Opmerkelijk is wel dat bij hem de koop kracht tussen 1890 en 1913 daalt.
1890 1900 1910 1913
Index lonen 82 82 97 100
Index levensduurte 77 76 94 100
Index koopkracht 106 108 103 100 (47).
Ook Rosenblum brengt de groei van de koopkracht ter sprake. In de VSA was die in 1913 1,5 maal groter dan in 1860. Indien zowel hij als Coombs gelijk hebben, dan moet die groei zich dus tussen 1860 en 1890 hebben voorgedaan. Opmerkelijk is bovendien dat, steeds volgens Rosen blum, de koopkracht in Frankrijk en Duitsland tussen 1860 en 1913 met 60% (dus 1,6 maal groter) toenam, in het Verenigd Koninkrijk zelfs met 90% (48). Daarbij wil ik er nog even op wijzen dat ook in België de reële lonen tussen 1846 en 1896 ongeveer verdubbeld waren (49).
82
Niettemin bleef de emigratie aanhouden. De verklaring ligt voor de hand. In 1860 lagen de VSA inzake koopkracht al ver voorop, en zoals eer der gezegd, waren de Europese landarbeiders en keuterboeren gebiologeerd door de, volgens hun maatstaven, onwaarschijnlijk hoge lonen. Van de vaak minder rooskleurige toestanden in de VSA wisten zij nauwelijks iets af. Bovendien selecteerde men onbewust de berichten. De positieve gelui den blijven veel gemakkelijker in het geheugen liggen bij mensen die zelf volledig aan de grond zitten. Ook mogen we niet vergeten dat het meren deel van de Vlaamse landverhuizers naar Amerika trokken om ginds ook een landbouwbedrijf te beginnen, al dan niet na enkele jaren op een boerde rij gewerkt te hebben. De anderen rekenden gewoonlijk op een job in een fabriek, die hen beloofd werd door vrienden of verwanten in Amerika. Besluit
Als we tenslotte een appreciatie willen geven, lijkt de algemene indruk toch eerder positief. Vermits de meeste emigranten in Vlaanderen toch wei nig kansen hadden om een menswaardig bestaan op te bouwen, konden de meesten in de VSA moeilijk in een nog slechtere economische positie terechtkomen. En ook voor Vlaanderen is de eindbalans eerder positief. Zeker voor de jaren 1845-1855 betekende de emigratie een welkome uit laatklep voor de overbevolking, waardoor het evenwicht tussen economi sche mogelijkheden en bevolkingsaantal misschien sneller hersteld werd, wat tot dan hoofdzakelijk werd bewerkstelligd door het hoge sterftecijfer. PAUL DEWITTE
De Lower East Side van New York was, op het einde van vorige eeuw, een wijk waar talrijke verpauperde, ongeletterde immigranten woonden. (Uit: Cari N. Degler, The Age of the Economie Révolution, 1876-1900). 83
Enige toelichting bij deze grafieken. Onderzoekingen tonen aan dat het reële dagloon (= omgezet in koop kracht), op lange termijn beschouwd, moet gerekend op 10-12 1. rogge. Als we er rekening mee houden dat de gezinsgrootte 4 à 5 personen bedroeg met een consumptie van 1 1. graan per dag en per persoon, dan moeten we besluiten dat de helft van het inkomen naar de voeding ging. Op middellange termijn moeten we in hoofdzaak twee periodes met relatief goede levensstandaard aanstippen: 1450-1500 (handelsrevolutie) en 17201770 (aanzet tot de Industriële Revolutie). 84
(1) De Roede van Tielt, XII, 1981, 2-3, 104p. (2) D. DE WEERDT, Arbeiders en Arbeidersleven 1844-1914, NAGN, XII, Haarlem, 1977, p. 108.
(3) (4)
(5)
(6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) (13)
(14)
Volgens N. DE VOLDER, Sociale Geschiedenis van België, 2dln., Mechelen, 1964-65, ver diende 79% van de arbeiders in 1850 minder dan 2 fr./dag. (p.59). J. YPERMAN bepaalt het loon in de industrie voor 1846 op 1,90 fr./dag voor mannen, voor vrouwen op 0,71fr./ dag. (Demografisch-economischse analyse in vier Westvlaanise gemeenten m de 19' eeuw (1831-1900), onuitgegeven licentiaatsverhandelin K.U.L., Leuven, 1976, p. 57.) Geschiedenis van de kleine man, Brussel, 1979, p. 136. J. DEGUFFROY, Bijdrage tot de studie van het analfabetisme en de geschiedenis van het lager onderwijs te Tielt (1793-1862), onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U.L., Leu ven, 1966, p.9. Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn ? Anderhalve eeuw arbeidersstnjd in België. Deel I: 1830-1966, Leuven, 1977, p. 21. J. YPERMAN stelt de lonen in de Belgische linnennijverheid in 1846 op 0,80 fr/voor de mannen en 0,42. voor vrouwen, (o.c., p. 37). ]. DEGUFFROY, o.c., p. 9. J. YPERMAN, o.c. p. 38. M. STROBBE, Micro-onderzoek over sociaal-economische mutaties in de stad Tielt tussen 1830 en 1860, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G., Gent, 1978, p. 189. V. Arickx, Geschiedenis van Pittem, Pittem, 1951, p. 183. Ibidem, p. 54. Ibidem, p. 190. Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn ?, p. 21. D. DE WEERDT, o.c., p. 111. De plattelander leefde op een dieet van aardappelen, brood, karnemelk en meelpap. Spek, boter en varkensvlees gingen naar de markt voor het aflossen van de pacht en het kopen van enkele koloniale waren. De Geschiedenis van de kleine man. p, 137. C. LIS en H. SOLY, Armoede en kapitalisme in pre-industrieel Europa, Antwerpen, 1980, pp. 214-215.
Lis en Soly geven op p. 222 ook nog een daling in de gemiddelde calorieënopname tussen 1780 en 1850 om de ondervoeding duidelijk aan te tonen.
G e m id d e ld e c a lo r ie ë n o p n a m e p e r h o o fd en p e r d a g v a n g e s te u n d e A n t w e r p s e a r m e n in 1 7 8 0 e n 1 8 5 0 A a n ta l
A a n ta l c a lo rie ë n
P ro c e n tu e le
g e z i n s le d e n
p e r h o o fd en p e r d a g
v e r s c h u iv i n g
1780
1850
i
3 765
1 863
- 5 0 ,5
2
3 342
1 863
- 4 4 ,2
3
2 365
1 806
- 2 3 ,8
4
2 145
1 503
- 2 8 ,7
5
2 106
1 177
- 4 4 ,1
6
1 819
1 385
- 2 3 ,9
7
1 883
1 653
- 1 2 ,2
8
1 641
1 530
-
9
1 886
1 560
- 1 7 ,3
10
1 594
1 395
- 1 2 ,5
Bron: C . L is e n H . S o ly , ‘F o o d C o n s u m p t i o n The Economie History Review, 2 n d s e r . , 3 0
6 ,8
in A n t w e r p b e t w e e n 1 8 0 7 a n d 1 8 5 9 , (1 9 7 7 ) p. 4 7 9 .
85
Op dezelfde bladzijde beklemtonen zij ook het volstrekte gemis aan dierlijke eiwitten, vetstoffen en vitamines A en D door het exclusief aardappeldiëet. In de Winkler Prins Grote Wereldgeschiedenis, deel 5, Amsterdam, 1976, vind je op p. 112 de jaarlijkse comsumptie van een volwassen arbeider in 1854. Voor een behoeftige arbei der nemen het brood- en aardappelverbruik 488,58 Kg. in op een totaal van 499,74 Kg. Welvarende arbeiders kwamen tot 529,41 kg. brood en aardappelen op een totaal van 567,07 kg. (15) E. DUCPETIAUX, Budgets économiques des classes ouvrières en Belgique, Brussel, 1855, p. 167. Geciteerd in' N. DE VOLDER, o.c., p. 50. (16) Deze beroepen komen telkens terug in studies die ook de sociale afkomst van de prosti tuees tijdens het Ancien Régime of de 19de eeuw behandelen. O.a. Fernand Van Hemelryck, De criminaliteit inde ammanie Brussel van de Late Middeleeuwen tot het einde van het Ancien Régime (1404-1789), (Brussel, 1981) besteedt ruime aandacht aan de prosti tutie als een van de kwantitatief belangrijkste misdaden van het Ancien Régime. (17) C. LIS en H. SOLY, o.c., pp. 223-224. (18) De Thieltenaer, XII, 29, 16.07.1854. (19) M. STROBBE, o.c., p.183. J. Yperman, o.c., p. 83. (20) Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn i p. 21. (21) G. ROSENBLUM, Immigrant workers. Their impact on American Labor Radicalism, New York, 1973, pp. 75-77. (22) W. COOMBS, The wages o f unskilled labor in manufactunng industries in the United Sta tes, 1890-1924, New York, 1926, pp. 19-20. (23) G. ROSENBLUM, o.c., p. 66. (24) Ibidem, p. 71. (25) Ibidem, p. 75. (26) W. COOMBS, o.c., pp. 45, 48, 51, 56 en 61. Ik reken de dollar overal à 5,25 fr. en rond telkens af. (27) W. COOMBS, o.c., p. 103. (28) R. GOBYN, Tielt na de grote crisis. Bijdrage tot de studie over transitie en stagnatie in Vlaanderen 1862-1914, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U.G., Gent, 1979, p. 126. (30) Geschiedenis van de kleine man, p. 137. (31) R. GOBYN, o.c., p. 126. (32) N. DE VOLDER, o.c., p. 61. 633) Winkler Prins Geschiedenis der Nederlanden, 3: De Lage landen van 1780 tot 1970, Ams terdam, 1977, p. 125. (34) Geschiedenis van de kleine man, p. 136. (35) J. YPERMAN, o.c., p. 90. (36) R.C. CHAPIN, The standard of living among working men’s families in New-York City, New York, 1909, p. 157. (37) Ibidem,-p. 158. (38) Ibidem, p. 157. (39) Ibidem, p. 115. (40) Ibidem, p. 162. (41) Ibidem, p. 63. (42) Ibidem, p. 60. (43) J. AXINN en H. LEVIN, Social Welfare. A History o f the American response to need, New York, 1975, p. 118. (44) P.H. DOUGLAS, History of wages in the United Statesfrom colonial times tot 1928. Ame rican Economie Review, XX, 1930, p. 138. (45) A. H. HANSSEN, Real wages in the United States, 1890-1926, American Economie Review, XX, 1930, pp. 747-752. (46) W. COOMBS, o.c., p. 116. (47) Ibidem, p. 119. (48) G. ROSENBLUM, o.c., p. 22. (49) Winkler Prins Geschiedenis der Nederlanden, 3, pp. 124-125. 86
Bijlage 1
Brief van Fidèle Dhont, agent voor de 2e, 3e en 4e sectie van het in 1843 opgerichte Nijverheidscomité, aan arrondissementscommissaris Constant Vandenberghe, secretaris van hetzelfde comité; gedateerd 10.11.1845. Hij beschrijft de levensomstandigheden van de weversgezinnen te midden van de «aardappelcrisis». «Den tijd die begint te kommen dat d ’aermoede en hongersnood begint; het is just gelijk ik Ul: geschreven hebbe, door ondervindinge mag ik het zeggen, ik was op de ronde naer de wevers, en ging in de huyzen zien, en van vijftig, zag ik in den meerderen deel loofgroeze met stuk raepe, en stukske rogge slegt brood a lf hun bekomst ’t saemen in soppe koken, en daer mede moeten zij leven, en dat zij het noch altijd konden krijgen, zouden nog niet klaegen, maer maekt rekeninge 3 pond brood voor 32 centimen, begint daer aen te eten met 3, 6 tot 8 menschen elk volgens de groote van huysgezinnen; het is bedroefd om zien voor iemand die menschelijk herte heeft, al die spinnetten kommen daer drij mael par weeke met hun gaern staen daer uytgemergeld, zij krijgen al wit derf kaleur, en klaegen dat al deur word 3 pond brood voor 32 centimen zeggen zij, en daerbij gelijk het spreekwoord is, hoe dierder hoe slegter. De blomme en meel 72 centimen par kilo dierder dan in den Vuermolen, is niet opkrijgelijk murmureeren kan murmureeren zijn, ik gaen naer Mr. Bollégaen, en van alle slag van blomme koopen en den boer gratis doen omrijden, ’t is niet verdraeglijk als men ziet wat de menschen aerbeyd doen voor eenige centimen, en die bak kers en winkeliers, de werkende aerme klasse met hun kleyn gewigte daernoch bij, nietmedael geven voor hun geld, ik zal mijn volk hun gewigte geven, en die centimen min gelijk ik het koope, met de spinnetten weet ik anders geen middel, tenzij al die levensmiddelen in het groot voor hun koopen, en in het kleyn aen den zelven prijs hun a f tegeven, maer in de vijftig huysgezinnen hehbe ik wevers, babynders en zwingelaers, dat gaet noch, zij hebben meel en leem en bakken zelve die winnen noch sommeke om dat te betaelen, en hebben goed brood, en werken met iver, de bakkers en winkeliers kwaed op, of kwaed neer, ik zien dat niet in, ’t is beter al die centimen aen mijn volk, die er zulken aerbeyd moeten voren doen, en dan zullen zij noch temeer moed op hebben, zooveel min van hun meel, blomme of gork, is zooveel meer van spinnen, zwingelen en weven, ik staen mijn volk te behouden, want zonder groote mid dels, allesins te gebruyken is die klasse er aen, ten zal niet konnen blijven, ten zij al tesaemen wat te doen, ... ’t is te lang om alle te schrijven, ik zal ulieden zelfs erover kommen spreken, en blijven in zorge en triestigen staet».
S.A.T., Modern Archief, nr. 3470.
87
Bijlage 2 Wekelijkse uitgaven van een halfgeschoolde Engelse werkman met vrouw en twee kinderen (weekinkomen van ƒ 7.55) in 1841
5 x 2 kg brood 2,5 kg vlees 7 x 0,5 1porterbier 25 kg kolen 18 kg aardappelen 85 g thee, 0,5 kg suiker
1.82 1.05 0.60 0.48 0.70 0.80
200 g zeep, 200 g kaarsen huur schoolgeld diversen
0.32 1.30 0.20 0.28
Totaal
7.55
Wekelijkse uitgaven van een Engels gezin uit de hogere middenstand met drie kinderen (jaarinkomen van ƒ 10.000) in 1824
vlees 24 kg vis en gevogelte boter 3,5 kilo bier en andere dranken groente en fruit melk en eieren loon van koetsier
17.50 7.50 3.80 10.50 3.80 1.95 4.64
loon van huisknecht loon van keukenmeid loon van kamermeisje loon van kindermeisje 2 paarden huur, brandstof en diversen Totaal
4.28 3.10 2.89 2.03 12.70 118.00 192.69
N.B. 1 gulden = 2,1164 fr. Uit : John Vaizey, Kapitalisme, pp. 92-93 Zie ook R. Tannahill, Food in history, p. 266
Arme werkzoekende immigranten konden in dit soort hokken overnachten voor 5 ct. (Uit: Cari N. Degler, The Age of the Economie Révolution, 1876-1900). 88
A d re s s e n v a n d e a u te u r s :
Karei Veile, Campusstraat 8, 9710 Zwijnaarde. Paul Dewitte, Weldadigheidsstraat 52, 8030 Beernem.
Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem inges tuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in «De Roede van Tielt» mogen slechts overgenomen worden met toestemming van de redactie.
tM
g,q .. B u h Loo B o ^ h
d m ® * * * { v i t ï M m t m
J* / ip i) Tft’tio'lu f....... ’/■,/,’/ J'ierMchîire
r> ,
I
K
G
K
A
A
A * * * * " * .... — -hpoadhei c £ T ) d v a n B e lln n a Hu t/. rW, w .1 0 Belle ƒ ^ A' ' Jf
-isi-4.%
V7'lVV ' ^ '4 ■ :# 4 v ... .'*7J ÿ A /rl ;z/ W
W
^ te r B e i e k e
1
a' ^
¥
P o e.l v o o r d
o’o tenETii
idumte\
\Wirujt,) n e )
*I}r/',r,r/>th •
a-
__ i.
,-'1 ■
"Y
'hn( b'C cJiUip. t 557// '‘ ï( - J1.^0.1^
j9i >eekl l ÿ l p ^ / o ° filk b o c h l-Æ * i A l Y A » ' * àW iïldkom eX ù e d lè fn d ï ï MidJehvâeje ,î x „ , " ^v - m & ' i Æ L e i e V ^ Y r t . rhav.
\aehten
'*><■,
X
»\
W* /
&■.
L»
' *' \ t > tvier
C laer/tau t
° 2 32-1
r e to n d e U f a i î/ B e id t
?
r/? /^
r VooU r. . O i / j h îy A 'i^ ï f O ^
»»>// //’/; Ærrz
r\
; À. 7^ / ; /Frvjem( \ ho Uh ™
^Viff X h
, j j . ,r e u itA i.
K irde <-, de o
Jo e te rd io iiy
,^ 'yf* / .,.
, ^c7) ie t'a iin \ck
te r l ueh
if ..J
\\ .
' dUuhe ie’f 3 J ’ >'- > ,
ivji ■ J
!-ïij
/
V -'° u X
l'/<y \ TjoUléieVeMl Ujrdu
xxM \
f/fA /l V /
["t •;* '*■î Y i i ,
rduvêji.m àid
S ^ W -A
..___ ,
,
J t.iv i cheveu -8C a r re J / J
m ,d ,/ îu itl-h \
B efle w-
d u -,M * i ^ r
>
laandelijks heemkundig tijdschrift O orv,a h e j i i \ I r f w ^ , » , tf^ r B e ix h e m i-J' .<* c k . .._
\
..
!a
i/J.<iUU>e
yK/dV>eeÀ> rrl ) „-ô “ 'Bolloj/ie,,,
î j î i rs* JRv.utwrrie ff.tytbif
B clkFoX'\re
_
i
° tFitfehÿdj 'Jtfeedeif Ru loerde f: CrenUft
’t ^ ’V
li ’,""' l ’
V ^ ^ ' ' rtWW
/>)
l’uariihf
Orr’v i ^ f ^
\çii‘1 y‘ jÀ)->.
J f t y d . , hwtJulil*t& xdd'•
.g
ONTELBAAR
zijn de diensten die de Bank U kan-verstrekken zowel wat geldbeleggingen als wat kredieten betreft. Een goede raad ... bespreek in vertrouwen al uw financiĂŤle zaken met een deskundige van de
BANK VAN ROESELARE EN WEST-VLAA NDEREN
zo wint U zeker tijd en geld !
Agentschap Tielt, Markt 24
DE ROEDE VAN TIELT Heemkundige Kring voor de gemeente van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde. Voorzitter: P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt. 051/40.17.00 Ondervoorzitter: Gh. Vandeputte, Statiestraat 83, Oostrozebeke. 056/66.90.91 Sekretaris-penmngmeester : Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt. 051/40.18.38 Redactie : J. Billiet, H. DĂŠtour, Ph. De Gryse, W. Devoldere, P. Vandepitte Lidmaatschapsbijdrage: 375 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastan|elaan 1, Tielt. Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht.
IN H O U D VAN DIT NUMMER De Redaktie: Monseigneur A. Van Hove (1872-1947). G. Eyskens : Nota betreffende Monseigneur Alphonse Van Hove. A. Vranckx ( + ): Getuigenis over Mgr. Van Hove. K. Rotsaert: Leo de Foere (Tielt 1787-Brugge 1851). M. Strobbe : De loopgravenoorlog. H. Persyn ( + ): De Zwaantjes
91 92 95 97 119 128
Druk Veys, Tielt
f
Alfons Van Hove (1936)
90
MONSEIGNEUR A. VAN HOVE ( 1872- 1947)
35 jaar geleden overleed, op 75-jarige leeftijd, Mgr. Alfons Van Hove (Tielt 7.8.1872- + Leuvenl7.7.1947). Hij verdient ongetwijfeld een ere plaats in de galerij der belangrijke Tieltenaren. Hij werd geboren in de St.-Janstraat; een gedenkplaat aangebracht aan huis nr. 36 herinnert daaraan. Van 1884 tot 1890 was hij leerling aan het St.Jozefscollege van zijn geboortestad. Te Leuven studeerde hij kerkelijk recht (1894-1898). Meteen daarna werd hij aldaar docent, in 1900 buitenge woon en in 1904 gewoon hoogleraar. Als wetenschapsman, als Vlaams voorvechter (o.m. vernederlandsing van de cursussen), als strijdend pacifist werd hij reeds fragmentarisch bestu deerd of belicht. Over zijn omgang, 45 jaar lang, met meerdere generaties Jieltse studen ten te Leuven (die hem, zeker niet oneerbiedig, «Paatje Van Hove» noem den) werden ook heel wat getuigenissen gepubliceerd. Maar spijtig genoeg werd aan deze brede en diepe persoonlijkheid tot op heden geen grondige monografie gewijd. De redaktie dacht een bescheiden, maar toch waardevolle bijdrage te leveren tot de studie en nagedachtenis van Mgr. A. Van Hove door de publikatie van een korte getuigenis en een meer uitgewerkte bijdrage van twee eminente oud-studenten van Mgr. A. Van Hove: de oud-ministers Alfons Vranckx ( + ) en Gaston Eyskens. Deze twee teksten laten we nog voorafgaan door enkele bibliografische gegevens ten behoeve van lezers die méér over A. Van Hove wensen te lezen. — Jozef Brys: Prof. Mgr. Van Hove, de studentenvriend. ’t Halletorentje, 1 (1954), nr. 1; blz. 12. — Charles Lefebvre: Alphonse Marie Joseph Van Hove. Biographie Nationale, 35, kol. 437-440. — G. Van Dievoet: Alfons Maria Jozef Van Hove. Nationaal Biografisch Woordenboek, 4, kol. 437-442. — Romain Vanlandschoot: Alfons Van Hove. Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I, blz. 690-692. — Jozef Vergote: Mgr. A. Van Hove als wetenschapsmens. ’t Halletorentje, 1 (1954), nr. 1, blz. 8-11. — Jozef Vergote: Monseigneur prof. Alf. Van Hove (1872-1947). ’t Halletorentje, 14 (1967), nr. 1, blz. 10-14. — In «Annua Nuntia Lovaniensia», V, 1948, enkele bijdragen, o.m.:
91
— Gaston Kiselstein: Hommage à Mgr. Van Hove, blz. 42-46, gevolgd door een uitvoerige (blz. 46-52) lijst van de werken van A. Van Hove. — Toast van de Heer Senator Baert, burgemeester van Tielt. blz. 103. — In: «Ons Leven», 48e jg., nr. 21, 16 maart 1936, o.m.: — West-Vlaming: E.H. Allons Van Hove, blz. 408-409. — Klaas Klabasters: Prof. Dr. Kan. A. Van Hove, blz. 409-411, 1 foto buiten tekst. De meeste van de hier vermelde bijdragen bevatten ook talrijke biblio grafische verwijzingen. De Redaktie.
1. NOTA BETREFFENDE MONSEIGNEUR ALPHONSE VAN HOVE Wij hebben hem gedurende vele jaren gekend als Kanunnik Van Hove, Professor in het Kerkelijk Recht en vermaard canonist aan de Faculteit van Theologie en Kerkelijk Recht. Hij is overleden op 17 juli 1947. De Paus had hem verheven tot het ere-ambt van Prelaat in 1946. Hij werd in dit ver band gevierd op 23 juni 1947 en zou kort nadien overlijden. Het was alsof deze eenvoudige, waardige en bescheiden man, geen erebetuiging kon dra gen. In het jaarboek van de Universiteit 1944-1948, vol. III, pp., 190 en vol gende, vindt U een uitvoerige toelichting betreffende Professor Van Hove, naar aanleiding van de Academische herdenkingsrede uitgesproken op 23 december 1947 door Professor, later Monseigneur W. Onclin. Wij veronderstellen dat deze teksten volledig gekend zijn. In elk geval kan men in samenvatting zeggen, dat Van Hove uitblonk door een grote nederigheid, een ontroerende eenvoud en door een internationaal erkende geleerdheid. Hij was een onbetwiste autoriteit op het gebied van het Kerke lijk Recht. Zijn belangrijke publikaties waren referenties, waarnaar gegre pen werd door de canonisten in heel de katholieke wereld. Vooral voor zijn publikaties ontving hij de persoonlijke felicitaties van Monseigneur Pacelli (later Pius XII), in 1922 Apostolisch Nuntius te München. Hij was een eminent lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, vanaf haar stich ting in 1939. Zoals dit het geval was bij meerdere oudere hoogleraren in die tijd, had Kanunnik Van Hove al zijn studiën voltrokken in het Frans. Welnu, in 1933 aanvaardde hij ook te doceren, o.m. in de Rechtsfaculteit voor de cur 92
sus Kerk en Staat, in het Nederlands. Dit heeft hem een zekere inspanning gevraagd, maar hij heeft zich met buitengewone toewijding op zijn taak toegelegd, en verkreeg een indrukwekkende invloed bij de Vlaamse studen ten, ook buiten de Kerkelijke Faculteiten. Hij ontving talrijke studenten van alle faculteiten der Universiteit, omdat hij algemeen gewaardeerd werd als wijze raadsman. In vele persoon lijke, vertrouwelijke of delicate aangelegenheden werd hij geraadpleegd door de studenten en ook door zijn collega’s. Hij was steeds bereid bezoe kers te ontvangen en dan onderbrak hij zijn schrijven en zijn lezen, gezeten als hij was aan zijn werktafel, bijna altijd de pijp rokende, hetgeen bijdroeg tot de grote gemoedelijkheid. Hij heeft het voorzitterschap overgenomen van de «sociale studiekring en sprekersverbond voor de Vlaamse studenten» te Leuven, vóór hem geleid en opgericht door Mgr. Sencie. Deze studiekring heeft zeer veel bijgedragen tot het ontwikkelen van welsprekendheid, hetgeen erg nodig was voor vele Vlaamse studerenden, vooral voor het gebruik van de Nederlandse taal. Verder werden horizon ten geopend op politiek en sociaal gebied, hetgeen voor sommigen een sti mulans is geweest om een belangrijke loopbaan te voltrekken in de poli tiek. Een kenschetsend voorbeeld is Aloîs Van de Vyvere. Persoonlijk heb ik veel omgang gehad met Kanunnik Van Hove, na de stichting, bijzonder op mijn initiatief, van de «Vereniging voor Volken bond en Wereldvrede» in 1929. Kanunnik Van Hove was daarvan de be schermheer, tot ik de taak overnam in 1931, toen ik tot docent benoemd werd aan de Universiteit. De studentenvoorzitter was Michiel Vandekerckhove. Deze kring werd te Leuven gesticht in akkoord met de Belgische Vere niging voor de Volkenbond, voorgezeten door Albert-Edouard Janssen, gewezen Minister van Financiën en Minister van Staat. In die periode geloofden wij nog volledig in de Volkenbond en in de mogelijkheid de wereldvrede te bevestigen door arbitrage en onderhandelingen. Kanunnik Van Hove was één van de grote bezielers op ideologisch gebied van een aangrijpend thema dat erg insloeg, niet alleen bij de studerende jeugd maar bij de ganse bevolking. Op 11 januari 1932 werd door deze vereniging een openbare vergade ring belegd in de katholieke zaal Patria te Leuven. Het woord zou worden gevoerd door een Nederlandse Dominikaan, Prof. Dr. J.B. Kors, Hoogle raar aan de Rooms-Katholieke Universiteit te Nijmegen, die zou spreken over het onderwerp: «Wat kunnen de intellectuelen doen voor de vredesbe weging?» Op aanstichting van een kleine groep Waalse studenten en een onbe duidende organisatie, die zich noemde «Jeunesses Nationales», werd opge treden tegen het initiatief, omdat men beweerde dat het hier ging om een anti-vaderlandse strekking. De Burgemeester en de Procureur des Konings te Leuven en ook de openbare veiligheid zijn in actie gekomen en hebben 93
zich potsierlijk gedragen. De politie bood zich aan bij de prior van de Dominikanen om inlichtingen in te winnen over Pater Kors. Deze werd trouwens te Essen aan de grens tegengehouden en namens de openbare vei ligheid werd hem medegedeeld, dat hij in België niet binnen mocht. Op bevel van de Procureur des Konings en de Burgemeester te Leuven werd trouwens de zaal Patria aan de inrichters ontzegd. Dat een hoogstaand hoogleraar der Katholieke Universiteit te Nijmegen, Professor in de Moraaltheologie, de toegang tot België werd ontzegd, heeft toen in de Nederlandse pers een diepe opschudding verwekt. De Nederlandse rege ring heeft haar gezant te Brussel belast bij de Belgische regering op te tre den. Het Nederlandse dagblad De Maasbode schreef dat zo Nederlandse en Duitse Paters Dominikanen niet kunnen spreken over vrede in België, het daar wel toegelaten is aan een Frans officier te spreken in het Paleis der Schone Kunsten. De Belgische regering zat met de zaak zeer verveeld, des te meer omdat Rubbens, Poullet en Romsee een interpellatie aankondigden in de Kamer. Een scherpe protestmotie werd opgesteld en deze werd ondertekend door een reeks Professoren van de Katholieke Universiteit te Leuven, waaronder in de eerste plaats Kanunnik A. Van Hove. Professor Van Hove was een man van wijze raad om te beletten, dat tij dens de Duitse bezetting een aantal jongeren zouden worden aangetrokken door de Nieuwe Orde. Hij heeft hierdoor veel studenten ervan weerhou den een of andere dwaasheid te begaan. Kanunnik Van Hove speelt ook een grote rol tijdens de Leuvense stu dentendagen, ingericht van 13 tot 15 december 1944, dus kort na de bevrijding. Daar werd de verzoening tot stand gebracht tussen de Vlaamse stu denten en de Academische Overheid. Heel het opzet wérd door mij geresu meerd in de volgende nota: «Ingericht door het Leuvens Studentenkorps (Het Verbond, Het Hoogstudentenverbond voor de Katholieke Actie, Sociale Hulp, Confede ratie der Faculteitskringen en de Sportraad). Carlos Gits, belangrijk studen tenleider van dat ogenblik, bepaalde het programma van het nieuwe orga nisme, nl. het Studentenkorps, dat zal bijdragen tot de nationale en staats burgerlijke opleiding. Op nationaal terrein wil het Verbond een Vlaamse aristokratie vormen, die bekwaam is het volk te leiden en tot voorbeeld te dienen op alle gebied: gezinsleven, gezelschapsleven, voornaamheid en nationale fierheid. Als staatsburgerlijk opzet wil het Verbond een dubbel misverstand uit de weg ruimen. Wij mogen België niet verwarren met de overheersing van een Franskiljonse kliek. Wij zijn realist en wij breken af met alle negati visme. Wij willen in België een harmonische verhouding tussen de twee volkeren tot stand brengen, hetgeen voor ons volk prachtige kansen biedt. De Dietsche idee wordt niet verloochend, maar men moet ze ontdoen van haar politiek karakter en men moet ophouden ze tegen België uit te spelen. Met de Academische Overheid wil het Verbond hartelijk samenwerken».
94
In 1933 (De Gids op Maatschappelijk gebied, n° 11, 1933, blz. 912-923) schreef Professor Van Hove een zeer opgemerkt artikel over het onder werp: De bevoegdheid van de Staat en de verandering in zijn inrichting. Het is een filosofische uiteenzetting over de rol van de Staat in de maat schappelijke opvattingen die in evolutie zijn. Op het congres van Mechelen, dat doorging van 10 tot 12 september 1936, deed Kanunnik Van Hove een mededeling, waarvan de tekst is opge nomen in het verslagboek: «Het openbaar leven en de beroepsorganisatie». De vereniging «Vlaamse Leergangen» heeft een overwegende rol ge speeld bij de organisatie van de in het Nederlands gedoceerde colleges aan de Universiteit te Leuven. Bij de grote pioniers, die de stichting van Vlaamse Leergangen mogelijk maakten in 1924, vermelden wij Mgr. Sencie, Kanunnik Van Hove, A. Van de Vyvere, Van Dievoet en Prosper Poullet. Als trouwe medewerker van Vlaamse Leergangen heeft Professor Van Hove met raad en daad en wijze suggesties, meegewerkt aan de grote ver wezenlijking van de geleidelijk volledig wordende uitbouw van de Neder landstalige Katholieke Universiteit te Leuven. Met grote emotie hebben wij geluisterd naar de Academische herden kingsrede die werd uitgesproken in de Promotiezaal van de Universiteit op 23 december 1947, waar de laatste hulde werd gebracht aan de memorie van deze hoogstaande geleerde, trouwe Vlaming, voorbeeldig en heilig priester, die met grote nederigheid en de inzet van zijn persoon, zoveel heeft bijge dragen tot het vormen van een intellectuele elite ten bate van het rechts herstel en de opgang van het Vlaamse volk. Gaston EYSKENS
2. OUD-MINISTER ALFONS VRANCKX ( + ) GETUIGT OVER MGR. VAN HOVE Ik heb vele gesprekken gevoerd met kanunnik Van Hove. Nu nog kan ik niet anders dan met dankbare gevoelens aan hem denken. In zijn vriendschap lag een tederheid die een zeer gevoelig mens eigen zijn. Wanneer onder zijn oud-studenten over hem gesproken wordt, is er steeds eenstemmigheid om te wijzen op de goedheid die hem kenmerkte. Hij zocht steeds de waarheid, maar spande zich dan met hardnekkig heid in om zijn toehoorders in zijn overtuiging te doen delen. In zijn cur sus liet hij tegenspraak toe en luisterde met engelengeduld naar de argu menten, die naar voren werden gebracht. Niets was hem liever dan gezonde dialoog. Toen Degrelle en Dautricourt, de ene als Waal en de andere als franskiljon uit Vlaanderen, een bro chure publiceerden over de Vlaamse kwestie, bracht hij Vlaamse, Waalse en franskiljonse studenten in zijn studeerkamer samen. De discussie eindigde met een opdracht die mij werd toegewezen: ik volbracht ze door de publi 95
catie van een brochure «Confession d’un Flamingant» die nogal ophef maakte. Mijn studiejaren te Leuven liepen van 1926 tot 1931. In de rechtsfacul teit hadden de studenten van de Vlaamse sectie slechts een paar cursussen in het Nederlands. Onder de franssprekende professoren waren verstokte conservatieven en fanatieke Vlaamshaters. Fanatisme kon men natuurlijk ook wel vinden bij Vlaamse professoren, maar dit kon men zeker niet aanwrijven aan Kan. Van Hove, prof. E. Van Dievoet, Collin en Van Goethem. Denk dan aan de toestand van een student, die in een brochure zich bekende tot overtuigd socialist, in een andere brochure tot strijdend fla mingant en in een bijdrage in de publicatie «De Student voor de Vrede» tot verwoed antimilitarist. Voor vele professors kon het niet erger! Er was, zoals ik later vernam, zelfs sprake van doorzending. Zover kwam het niet, alleen wegens het hardnekkig verzet van Kan. Van Hove, gesteund door de Prof. Van Dievoet en Van Goethem, onder wier leiding ik mij voorbe reidde voor de interuniversitaire wedstrijd. Kan. Van Hove hoopte steeds, dat ik mij uitsluitend zou hebben gewijd aan wetenschappelijke studies. Hij heeft al gedaan wat hij kon om mij daar toe te brengen. Dat heeft niet belet dat, ook na mijn verkiezing als volks vertegenwoordiger in 1936, mijn omgang met hem even vriendschappelijk bleef. Ik weet niet of jongeren dit alles zullen begrijpen. De student die ik was, stormde vooruit met zijn gevoelens en zijn overtuiging. Daarvoor was meer onbezonnenheid dan moed nodig. Hij dacht niet aan de spanning, die hij veroorzaakte onder professors, die in twee kampen stonden: de enen die democraat en Vlaming waren, de anderen die dezelfde mentaliteit meedroe gen als die welke heerste in de negentiende eeuw... Alfons VRANCKX 23.9.1973
96
LEO DE FOERE (Tielt 1787 - Brugge 1851)
1. VORM ING EN OPVATTINGEN Te Tielt in West-Vlaanderen werd op 8 februari 1787 Leo de Foere geboren als oudste zoon uit het tweede huwelijk van bouwmeester en metselaar Franciscus de Foere met Joanna Catherina Neerman, afkomstig uit Kanegem. De jonge Leo de Foere genoot zijn eerste schoolse opvoeding in de plaatselijke kostschool van Jean Baptiste d’Haeyere (\), waar priesters en leken les gaven. Toen de Franse revolutielegers in 1794 Vlaanderen onder de voet hadden gelopen, moesten de wetten van de Parijse Conventie ook in Tielt worden toegepast. De leerkrachten van de kostschool moesten nu als ambtenaren de eed van haat aan het koningdom afleggen. Daar de mees ten dit weigerden, liet de Franse commissaris de school sluiten. Van toen af kreeg Leo de Foere onderricht bij particulieren. Onder het Consulaat van Napoleon kon hij zijn studies in normale omstandigheden voortzetten aan het Tieltse Recolettencollege, dat kort na de terugkeer der ondergedoken paters in 1802 werd heropend. Drie jaar later voltooide de.Foere zijn huma niorastudie met op één na alle eerste prijzen. Deze begaafde jonge man drukte toen de wens uit seculier priester te worden en trad in het seminarie van het bisdom Gent, dat sinds het Concordaat van 1801 het hele grondge bied van de latere provincies West- en Oost-Vlaanderen omvatte. Wegens het nijpende tekort aan priesters in deze revolutiejaren werd de opleidings duur van de seminaristen ingekort en het gebeurde niet zelden dat bisschop Fallût de Beaumont hen reeds een geestelijke bediening toewees nog vóór hun wijding. Zo werd ook Leo de Foere, na amper twee jaar theologische (1) J.B. D’Haeyere, geboren te Machelen in 1757, was de zoon van Andries en Jeanne Van Damme. Na vier jaar ondermeester in de Franse en Vlaamsekostschool van Deinze, werd hij meester van een jongenskostschool te Wakken (1788). Toen het ambt van kostschool houder te Tielt vrijkwam, richtte hij een verzoekschrift aan de pastoor, baljuw, burge meester en schepenen van Tielt om «een pensionnaet waer aen annex is, een woonhuisje met twee logtingen, voorhof en voordere aenklevende pensioenen en voordelen», aan hem te wil len toekennen. Dit gebeurde dan ook op 11 september 1788. (S.A.T., O.A., bundel 191). Zo kwam D’Haeyere in het gebruik van het schoolgebouw, gelegen aan de Krommewalstraat, eigendom van de stad. De school kende een ongemene bloei. Op 2 september 1815 telde ze reeds 185 leerlingen. In 1818 was de 61-jarige D’Haeyere de enige gediplomeerde onderwijzer te Tielt. Hij overleed op 17 januari 1824, als weduwnaar van Judoca Delhaize, in zijn huis Cromwal (S.A.T., overl. 1824). Hij werd door zijn zoon Bernard opge volgd. (Deze gegevens werden ons bereidwillig verstrekt door de Hr. Luc Neyt, die werkt aan een studie over 'de Tieltse lagere scholen. Vermoedelijke datum van publicatie is 1983).
97
Geschilderd portret van Leo de Foere uit 1835 door Charles Picque. (copyright A.C.L. Brussel)
98
studie, benoemd tot leraar poësis aan het pas opgerichte Klein Seminarie te Roeselare. In 1809 zette hij zijn opleiding verder en ontving de priesterwij ding te Namen op 22 september 1810. Hij kwam toen terug naar Roeselare en werd er retoricaleraar, maar in oktober van datzelfde jaar volgde- oni een niet te achterhalen oorzaak- zijn onverwachte aanstelling tot onderpas toor op de volkse St.-Annaparochie te Brugge. De Foere werd daar spoedig een populaire geestelijke, die het vertrouwen van zijn parochianen genoot. In zijn vrije tijd wist hij door zelfstudie een ruime culturele en wetenschap pelijke bagage te verwerven. Zijn bekwaamheid en wijsheid werden door zijn overheid en collega’s ook naar waarde geschat. Dit blijkt uit de ver trouwelijke opdracht die hij kreeg om, na de afzetting van de nieuwe Gentse bisschop de Broglie, als verbindingsman op te treden tussen de ondergedoken vicarissen en pastoor Buydens, beheerder van het kerkelijk district Brugge. Geleidelijk ontwaakte in priester de Foere een meer dan gewone belangstelling voor politiek en het maatschappelijk leven. Hij behoorde tot de generatie die de revolutie, produkt van het Verlichte denken, aan den lijve had ondervonden, maar er de weldaden niet van had gesmaakt. De gebeurtenissen van 1789 en zijn priesterlijke staat maakten hem afkerig van de Jacobijnse maatschappij en deden hem sympathiseren met de behouds gezinde geestesstroming, die zwoer bij de traditionele principes en instel lingen uit het ancien régime. De Foere zelf was geen oorspronkelijke geest, maar het ontbrak hem niet aan persoonlijke visie. Hij bestudeerde de pro minenten uit de Franse anti-revolutionaire school, zoals Chateaubriand, Bonald en de Maistre, en de Engelse conservatieve staatsman Edmund Burke. De man voor wie St.-Anna’s onderpastoor de grootste bewondering had en wiens voorbeeld hij zou navolgen, was de Brusselse jezuïet François Xavier de Feller, die in de 18de eeuw met zijn «Journal Historique et Litté raire» een verbeten pennestrijd had gevoerd tegen de Verlichte despoot Jozef II, keizer van Oostenrijk. De traditionalist de Foere wenste de terugkeer naar het ancien régime met zijn constituties, gebruiken en corporaties, die zo wezenlijk met de volks aard verbonden waren; vandaar dat de weg van het traditionalisme naar het nationalisme voor hem zeer kort was. De Foere beleed dit nationalisme door zijn afkeer te uiten voor al wat vreemd was, hoofdzakelijk voor Frankrijk, de bakermat van revolutie, goddeloosheid en dwingelandij. Tegenover deze hevige gallofobie plaatste hij de noodzaak om het nationaal gevoel te doen herleven, hierin duidelijk beïnvloed door de Duitse roman tiek, waarvan Herder de woordvoerder was. Zoals vrijwel al zijn conserva tieve geestesgenoten was ook de Foere een vurig ultramontaan, die meende dat het slechts de katholieke kerk was die de orde en de vrede in de maat schappij kon herstellen en bewaren. Om die taak echter naar behoren uit te oefenen, diende de Kerk over het nodige gezag te beschikken en onafhan kelijk te zijn van staatsinmenging of gallicanisme. Voor deze idealen wenste de Brugse onderpastoor zich in te zetten met heel de kracht van zijn persoonlijkheid. 99
LE SPECTATEUR B E L G E , OUVRAGE
HI STORI QUE, L I T T É R A I R E , C R I T I QU E ET MORAL 5
P
ar
L. DE FOERE,
Quid verum atque decens euro et ro g o , et omnis in hoc sumHor. iib. i , Epist. i. p . If.
TOME
P R E M IE R .
V.
B K U GE S y *•:1-- T-*-
N e uv e
DE MOOR
et
F ils, I mpmmecrs-
L ieraie .e s , rue P u i l i p s t o c k , ÎS°. 18.
'(■
100
d
c c c.
x r.
2. LE SPECTATEUR BELGE. Na de val van het Napoleontische keizerrijk achtte Leo de Foere het ogen blik gekomen om zijn ideeën te verspreiden en aldus de zending te vervul len waartoe hij zich geroepen voelde. Dit zou hij betrachten door het uitge ven en verspreiden van een eigen blad. De opheffing door Willem I, in 1814, van het censuraal systeem uit de Franse periode, gaf aanleiding tot het verschijnen van enkele nieuwe kranten in het pasopgerichte Verenigd Koninkrijk der Nederlanden waaronder «Le Spectateur Belge» van de Foere. In de prospectus, die half november 1814 vercheen, werd deze publikatie voorgesteld als «un ouvrage historique, littéraire, critique et moral destiné à réveiller l’esprit national et a rappeler les moeurs et la religion des Belges». Met dit programma kwam op 1 januari 1815 te Brugge het eerste nummer van «Le Spectateur Belge» van de pers bij de weduwe De Moor. De perswet van Willem I stelde wel een einde aan de onverbiddelijke censuur uit het Franse keizerrijk, maar betekende geenszins de onvoorwaardelijke vrijheid van drukpers. Artikel 14 bepaalde dat geen periodieke politieke publikaties mochten verschijnen zonder toestemming van de soevereine prins. Om zich aan dit artikel van de perswet te onttrekken, liet de Foere zijn blad doorgaan voor een a-politiek tijdschrift en zag tevens af van een regelma tige periodiciteit. Zodoende mocht «Le Spectateur Belge» verschijnen zon der toelating van de overheid, op ongezegeld papier en moest geen 300 inchrijvingen tellen, wat eveneens in boven genoemd artikel werd geëist. De verklaring waarom hij afzag van het publiceren van politieke bijdragen gaf hij zelf in het eerste nummer : kritiek op de regering stelde hem bloot aan vervolging en artikels ten gunste van de regering zouden zijn politieke onafhankelijkheid in twijfel trekken. Floewel tevens de periodiciteit van het blad moest worden prijsgegeven, verscheen «Le Spectateur Belge» toch gewoonlijk tweemaal per maand in afleveringen van elk 48 bladzijden. Om zich geheel op zijn werk toe te leggen zag de Foere af van zijn functie als onderpastoor. De opbrengst van zijn krant moest dienen voor het stichten en onderhouden van een school voor arme meisjes, die geo pend werd op 13 augustus 1816. Bewust van zijn evangelische zending vatte priester de Foere het plan op ergens in de stad een school op te richten voor de armste meisjes uit de arbeiderswijken, teneinde hen te vrijwaren tegen zedenbederf en hun een christelijke opvoeding te verschaffen. Tevens zou hen een beroep aange leerd worden, zodat ze later zelf in hun onderhoud konden voorzien. Samen met juffrouw Maria Khnoff werkte hij dit plan uit, en legde het voor aan de ETeilige stoel, waarop een aanmoediging van paus Pius VI volgde. Enkele maanden later kwam de toelating van Mgr. de Broglie, bisschop van Gent, om een school en een nieuwe religieuze communauteit op te richten. Nu was het ogenblik gekomen om uit te kijken naar een passend gebouw om de stichting onder te brengen. De aandacht van de Foere viel op het 16de-eeuwse huis Miraumont in de Sint-Jacobstraat en zonder veel 101
moeilijkheden kon hij het pand kopen. Het ruime huis met tuin zou onder dak verlenen aan een eerste groep meisjes en zeven «godvruchtige doch ters», die onder leiding van juffrouw Khnoff een communauteit vormden met een voorlopige regel. Deze gemeenschap zou pas in 1825 kerkrechterlijk erkend worden. Leo de Foere, die zelf godsdienstonderricht gaf in zijn school, nam zijn intrek in een appartement in de Sint-Jacobstraat. De finan ciële problemen waren in de eerste maanden en jaren van de stichting de hoofdbekommernis. Gemeente, provincie noch staat kwamen tussen en de enige bron van inkomen was de opbrengst van de «Spectateur Belge». De eerste nummers van het tijdschrift beantwoordden trouw aan het uitgestippelde programma, zoals dit in de prospectus voorkwam. Naast enthousiaste verering voor het nationaal verleden, kunstpatrimonium en kunstenaars bevatte de «Spectateur» vurige pleidooien voor het herstel van de Nederlandse taal. Nochtans liet de Vlaamse taalmilitant de Foere zijn artikels meestal in het Frans verschijnen. De bedoeling was het nationaal gevoel bij de Walen en Franssprekende Vlamingen wakker schudden, maar eveneens een redelijke afzet hebben, waarvoor alleen de Franse taal een vol doende waarborg bood. Niettemin wachtte de Foere het ogenblik af waar op hij zijn «Spectateur» volledig in het Nederlands zou kunnen laten druk ken. De verfranste kapitaalkrachtigen en intellectuelen moesten worden bewerkt. De Brugse publicist kantte zich tegen Vlamingen en Brabanders die het Frans bleven gebruiken en verweet ze vooral hun geringschatting voor alle andere talen en het superioriteitsgevoel ï.v.m. hun eigen taal. De Nederlandse regering werd voortdurend aangewakkerd om in het Zui den het gebruik van het Nederlands als officiële taal verplicht te maken. Vandaar dat de Brugse uitgever elke stap in die richting toejuichte. Het be sluit van 15 oktober 1819, waarbij het Nederlands als officiële taal in de Vlaamse provincies in het vooruitzicht werd gesteld, werd in de «Specta teur» met bazuingeschal onthaald. Verrassender was het standpunt van Leo de Foere om het Nederlands als nationale taal in heel België in te voeren, niettegenstaande de Walen totaal Nederlands — onkundig waren. De Foere’s liefde voor de volkstaal was oprecht, maar onder de invloed van politieke en vooral godsdienstige beschouwingen scheen ze van liever lede wat af te koelen. De gebeurtenissen in het Verenigd Koninkrijk deden de «Spectateur Belge» vlug naar het politieke pad afwijken. De politieke inrichting van de nieuwe staat kreeg stilaan vaste vorm, wat gepaard ging met een groeiend wantrouwen in de schoot van de conservatieve katho lieke gemeenschap. Na de kerkvervolgingen tijdens de Franse overheersing keek de geestelijke overheid vol verwachting uit naar de godsdienstpolitiek van Willem I. Al spoedig bleek het een ijdele hoop te zijn en de protestactie vanwege de Belgische clerus bleef dan ook met uit. Priester de Foere gaf er zich vlug rekenschap van dat hij de Katholieke Kerk en de behoudsgezinde gemeenschap onschatbare diensten kon bewijzen. Inderdaad, de «Specta teur Belge» was in 1815 praktisch het enige katholieke opinieblad in de 102
Nederlanden. Bij de aanvang van zijn tweede jaargang verklaarde de Foere dat hij zich genoodzaakt voelde af te wi|ken van het vooropgezette doel en van toen af is hij polemist geworden, die de nieuwe grondwet bij de katho lieke bevolking in diskrediet wou brengen. Hij sprong zijn bisschop Mgr. de Broglie bij in een omslachtig artikel over de religieuze tolerantiepolitiek. In dit fel opgemerkt opstel sprak de schrijver zijn ontgoocheling uit over het nieuwe staatsbestel dat uit de restaruratie was gegroeid, maar evenwel de Napoleontische principes met ongenegen was. De reactie van de overheid het ook niet op zich wachten. Op 10 augus tus 1815 werd reeds een aanhoudingsbevel tegen de Foere uitgevaardigd, met als reden dat hij in zijn blad de bevolking aanzette tot opstand tegen de vorst. Tot arrestatie kwam het echter nog niet en de Foere zette zijn pennestrijd ongestoord verder. Een voorzichtige vermaning van de Brugse bur gemeester veranderde niets aan zijn optreden.
3. IN AANRAKING MET DE JUSTITIE. De minister van justitie Cornelis Félix van Maanen en baron Goubau d’Hovorst, die aan het hoofd van het departement voor katholieke ere dienst stond, wensten zo spoedig mogelijk de leiders van de katholieke oppositie de mond te snoeren. Wat de Foere betrof, zou dit gebeuren in 1817. Voor de justitie was het helemaal geen krachttoer om een aanklacht tegen hem uit te vaardigen. De Brugse uitgever werd immers steeds roeke lozer. De publikatie van twee betwiste documenten werd hem noodlottig. In de loop van 1816 had hij de tekst van de breve (2) «Accepimus tuas litteras», die de Heilige Stoel aan Mgr. de Broglie had gestuurd, openbaar gemaakt. Daarin maakte paus Pius VII bekend dat er onderhandelingen waren aangeknoopt tussen Willem I en de Heilige Stoel, om een akkoord te vin den betreffende de grondwet en de eedformule. Het lag in de bedoeling de katholieke onderdanen die genoopt waren die eed af te leggen, in het ver volg geen gewetensbezwaren op te dringen. De kommentaar van de Foere hierop was ongemeen scherp en werd door de overheid niet genomen. Goeverneur de Loen bracht Goubau op de hoogte en stelde hem voor in het vervolg alle anti-gouvermentele artikelen in «Le Spectateur Belge» aan het departement voor eredienst over te maken. In de voorlaatste aflevering van 1816 werd in de Foere’s blad een brief publiek gemaakt waarin de op steller ervan verzekert dat een vooraanstaand lid van de Staten-Generaal — ridder Wargny — op zijn sterfbed de eed aan de grondwet had afgezwo ren. De Foere drong er dan ook op aan dat velen onmiddellijk deze daad zouden navolgen. (2) Een «breve» is een beknopte of korte Pauselijke Brief; dat in tegenstelling met een ency cliek, die langer is.
103
Toen minister van Maanen op de hoogte was gebracht van deze laatste publikatie, gaf hij aan de procureur-generaal bevel het nodige te doen om een gerechtelijke actie tegen de halsstarrige Brugse publicist mogelijk te maken. De procureur gaf dan ook terstond instructies aan het parket te Brugge. Een huiszoeking bij de Foere en bij De Moor, drukker van de «Spectateur» leverde niets op, hoewel de 23ste aflevering van 1816 met de gewraakte artikels in beslag werd genomen. Van toen af moest de Foere zich ter beschikking stellen van de rechter van instructie. Tweemaal werd hij verhoord omtrent de beschuldiging van oneerbiedigheid tegenover de koning, belasteren van bisschop de Méan en afkeuring van de constitutie. Tweemaal repliceerde de verhoorde, dat hij steeds gehandeld had in over eenstemming met de gewaarborgde grondwettelijke persvrijheid. Van Maanen oefende druk uit op de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, die zich ten slotte onbevoegd verklaarde en verwees naar het be sluit van 10 april 1815 om de zaak de Foere door een «buitengewoon speciaal gerechtshof» te laten behandelen. Dit besluit was een tijdelijke regeling om, tijdens de 100 dagen, in de gerechtelijke behoefte te voorzien, inzake het bestraffen van persdelicten. Deze uitzonderingswet laten doorgaan voor een gewone perswet in 1817, bewijst dat de betrokken instanties zich wei nig bekommerden om de grondwettelijkheid van hun handelswijze. Pro test in de persmiddens en zelfs in gerechtelijke kringen bleef dan ook niet uit. De liberale «L’Observateur Belge» en anti-clericale Brusselse krant «Le Libéral», die zeker niet konden verdacht worden van vooringenomenheid ten gunste van hun rivaal de Foere, schandvlekten dergelijke handelswijze en namen de verdediging op van hun perscollega, wat de «zaak de Foere» in volle actualiteit bracht. Op zondag 8 februari 1817 werd priester Leo de Foere gearresteerd bij het verlaten van de Sint-Jacobskerk, waar hij het lof had bijgewoond samen met de zusters van zijn jonge communauteit. FTij was van plan op dat ogen blik de vierde algemene broodverdeling aan te vatten. Een politieagent leidde hem naar de Brugse gevangenis onder het oog van de verschrikte zus ters. Twee dagen verbleef hij daar tussen gevangenen van gemeen recht en mocht geen bezoek ontvangen. Op 11 februari, om 5 uur in de morgen, voerde de marechaussee hem via Asse, waar de nacht werd doorgebracht, naar Brussel, waar hij opgesloten werd in het justitiehuis nabij de Lakense poort. De Brugse priester diende onmiddellijk een appellatoir verzoek in tegen het feit dat hij aan zijn natuurlijke rechters onttrokken werd en ontkende eveneens de bevoegd heid van het hof, dat hem zou berechten. Het Hof van Cassatie verwierp dit appel en op 20 maart 1817, om 10 uur, nam het proces tegen de Brugse publicist de Foere een aanvang voor het buitengewoon speciaal gerechtshof. Het eindigde de dag erop met de veroordeling tot twee jaar gevangenisstraf en de kosten van het proces. De Brugse priester aanhoorde het vonnis in volkomen kalmte, die hij ook ach teraf behield. Dit kon niet gezegd worden van het publiek dat zijn ontstem 104
ming luidruchtig te kennen gaf. Tijdens de dagen die volgden op dit proces, was de hetse tegen het Hollands bewind heviger dan ooit : het incident te Brussel naar aanleiding van het doopfeest van de eerstgeborene van de prins van Oranje werd door tijdgenoten hiermee in verband gebracht. De veroordeelde priester ging bij de publieke opinie door voor een persheld en zijn bestraffing, die bedoeld was als afschrikking voor al wie het met de perswetten niet al te nauw nam, was daardoor een totale mislukking. Door toedoen van de liberale kranten — katholieke kranten warén nagenoeg onbestaande — was dit persdelict uitgegroeid tot een geschil van nationale betekenis. Tevens was een tendens tot toenadering tussen katho lieke en liberale opinie ontstaan, die — alhoewel nog zeer schuchter — de vermeende onverzoenlijkheid tussen beide ideologieën tegensprak. Menig geschiedschrijver zag daarin een voorteken van het latere «Monsterver bond» en van het unionisme, dat in de volgende jaren het politieke leven in België zou bepalen. De Franse liberale denker en voorman Benjamin Con stant drukte zijn voldoening uit over de eensgezindheid van de Belgische pers t.o.v. de veroordeelde publicist de Foere, alhoewel deze voor de mees ten onder hen een doctrinair tegenstander was. Het «proces de Foere» werd ook buiten de grenzen van het Verenigd Koninkrijk gevolgd. Europese staatslieden als Metternich, Nesselrode en zelfs de Tsaar van Rusland werden er via diplomatieke correspondentie over ingelicht. Na zijn veroordeling werd priester de Foere overgebracht naar het tuchthuis te Vilvoorde, waar hij aanvankelijk een grote bewegingsvrijheid genoot in vergelijking met de andere gevangenen. Hij ging er vertrouwelijk om met de directeur, kreeg bezoek op elk uur van de dag en kon ongehin derd een drukke correspondentie voeren. Bovendien mocht hij als priester elke dag mis opdragen. Tijdens de eerste weken van zijn verblijf in Vil voorde kreeg hij bezoek van de secretaris van minister van openbaar onder wijs Falck, die hem aanspoorde de vorst om gratie te verzoeken en hem daarbij de steun van de minister verzekerde. Het voorstel werd door de gevangen priester van de hand gewezen, daar hij alle schuld bleef ontkennen. Wel zou hij in juli 1817 een verzoek aan de koning om vrijlating — en niet om gratie — indienen. Op 29 augustus werd dit rekwest bij koninklijk besluit verworpen, daar de betrokkene geen schuld had bekend en geen beterschap had beloofd. Deze beslissing was kennelijk beïnvloed door minister van Maanen. Deze had voordien, tijdens een inspectiereis, een bezoek gebracht aan de gevan genis te Vilvoorde en had wellicht gehoopt dat de Foere hem om een onderhoud zou vragen. Dit gebeurde niet en van Maanen nodigde hem ten slotte zelf uit in het bureau van de directeur. Hij prees zijn bekwaamheid en karakter, maar meende te moeten geloven dat de meeste artikels in «Le Spectateur Belge» van de hand waren van Mgr. de Broglie, zodat de Foere slechts het werktuig was van zijn bisschop. Vervolgens wijdde hij uit over
105
het allesbehalve voorbeeldig privaat leven van de Broglie (3), om tenslotte een poging tot omkoperij aan te wenden. De Foere zou een eervolle en winstgevende functie krijgen in ruil voor het stopzetten van zijn publikaties en politieke bemoeiingen. Het antwoord van de Foere was ondubbel zinnig : hij eiste de volledige verantwoordelijkheid op voor de artikels in zijn blad, betwijfelde de beschuldigingen tegenover zijn bisschop en wees het lucratieve voorstel met kracht van de hand. De breuk met van Maanen was van toen af onherstelbaar en de gevolgen heten zich spoedig voelen. Op 24 september 1817 zond de Foere een brief naar de directeur en liet hem daarin weten dat hij van plan was de uitgave van de «Spectateur» vanuit de gevangenis verder te zetten en vroeg of zijn artikels in dit geval onderworpen waren aan de visa van de directeur. Deze zond de aanvraag door naar de minister van justitie, die ten allen prijze de Foeres voornemen wilde dwarsbomen. Het antwoord, dat de Foere op 14 oktober op zijn verzoek ontving, was dan ook negatief. De gevangenisdirecteur voegde er tevens aan toe dat het hem verboden was voortaan om het even welke uitzondering qua cor respondentie en bezoeken toe te staan. Groot was de ergenis van van Maa nen toen hij ervan op de hoogte werd gebracht dat een nieuwe aflevering van de «Spectateur Belge» was verschenen onder redactie van de Foere’s vriend en medewerker Félix de Pachter. De minister vermoedde wel de klandestiene medewerking van de gevangen de Foere bij het tot stand komen van deze aflevering. De Brugse priester schreef ondertussen een memorie aan de koning, waarin hij protesteerde tegen de wijze waarop hij door de overheid werd behandeld. In januari 1818 volgde dan een verzoekschrift tot de StatenGeneraal. Daarin haalde de gevangen priester al het onrecht aan dat hem in het voorbije jaar was berokkend. De liberale publicist Van Meenen had de tekst van dit verzoekschrift weten te bemachtigen en liet het drukken en uitgeven ten bate van het Brugse liefdadigheidsgesticht van de Foere. Schokkend voor de gevangen priester was het nieuws dat de tyfusepidemie, die Brugge op dat ogenblik teisterde, ook in zijn school was binnenge drongen. Talrijke inwonende meisjes lagen met die vreselijke ziekte te bed, evenals het merendeel der zusters. Het was niet uitgesloten, dat de school op bevel van de stedelijke overheid zou worden gesloten. Roddelpraatjes die beweerden dat de zusters zelf de ziekte in de stad hadden gebracht door hun gebrek aan zindelijkheid en door ondervoeding, zullen daar niet vreemd aan geweest zijn. Gelukkig kon na een onderzoek door een dokter het tegendeel worden bewezen. Priester de Foere leefde deze bewogen periode intens mee in zijn cel te Vilvoorde en de maagkwaal, die hem in 1818 voor het eerst plaagde, werd door de zusters eveneens met bezorgd heid gevolgd. Samen met de overste kwamen ze hem om beurten in de (3) Over deze Mgr. de Broglie publiceerde de Redactie al een belangrijke en interessante noot op blz. 33-34 van De Roede van Tielt, 9'' jg., nr. 1, maart 1978.
106
gevangenis bezoeken en vernamen dat hij een definitieve regel voor hun congregatie had opgesteld. Op 20 maart 1819 werd de Foere uit de gevangenis ontslagen en hier mee eindigde de somberste episode uit zijn leven. Behalve de reeds vermelde aflevering van 30 oktober 1817, opgesteld door de Foer’s vriend Félix de Pachtere, verscheen de «Spectateur» niet meer tot aan de vrijlating van zijn uitgever. De voorbije gebeurtenissen waren niet van aard om de Brugse priester het zwijgen op te leggen, hoewel hij er zich voortaan van zou onthouden de gevestigde machten met open vizier te bekampen. Zo belaagde de Foere zijdelings de regering door te polemiseren met regeringsgezinde bladen, o.a. met de «Journal de Bruxelles», geleid door de afvallige priester Rioust, die het radicaalste gallicanisme huldigde. Deze eindeloze pennestrijd druiste in tegen het nieuwe klimaat, dat pas tot stand was gekomen in de verhouding tussen Kerk en Staat. Sedert bisschop de Broglie in ballingschap was gestorven, greep er een gunstige kentering plaats in de betrekkingen tussen beide machten. De kwestie van de eedaf legging aan de grondwet werd bijgelegd en daarmee was het belangrijkste struikelblok op de weg naar de verzoening opgeruimd. Voor Leo de Foere betekende dit echter geen staking van de strijd. Zijn anti-.Hollands gevoel strekte zich geleidelijk uit tot de Hollandse taal. Daar in werd hij niet gedreven door filologische beweegredenen, maar louter door politieke en godsdienstige. Zijn enthousiaste verdediging van de taal eenheid in het Verenigd koninkrijk ging geleidelijk de weg op van het taal particularisme. Hij keurde de beslissing af van hen die in het Zuiden zon der verder onderzoek de spraakkundige beginselen van de Hollanders Wei land en Siegenbeek hadden overgenomen. De «Spectateur Belge» schreef dat het niet moeilijk zou zijn de vergissingen en inconsequenties van deze twee spraakkundigen aan te tonen. Tegenover hen plaatste hij het werk van Pieter Behaegel. Waar aanvankelijk door de «Spectateur» de nadruk gelegd werd op wat de Belgen en de Hollanders in de Nederlandse taal verenigde, werd thans de antithese Hollands-Vlaams geleidelijk scherper gesteld. De antipathie van de Foere voor het Hollands in die tijd ging gepaard met het verzwakken van zijn gallofobie uit de eerste jaren van de «Specta teur». De restauratie in Frankrijk en het verschijnen van voortreffelijke christelijke werken aan het literaire firmament van dit land waren daar vanzelfsprekend de oorzaak van. In de jaargang 1821 van «Spectateur Belge» bracht de Foere een reeks artikelen over de grondwettelijke eed, tot groot ongenoegen van de directeur van het departement voor katholieke eredienst Goubau, die er Willem I over inlichtte, tot ongenoegen eveneens van de vicarissen-generaal van het bisdom Gent, die van mening waren dat de Brugse publicist er beter aan zou doen de strijdbijl te begraven, nu het tot een modus vivendi was gekomen tussen de regering en de kerkelijke overheid. Na een onderhoud met de vicarissen-generaal werd de Foere in 1823 benoemd tot directeur van het Engels klooster te Brugge. 107
Hij kon zijn «Spectateur» voortzetten tot het einde van dat jaar om aldus aan zijn verplichtingen t.o.v. de intekenaars te voldoen. De Foere zelf aan vaarde die beslissing zonder tegenspraak en verklaarde dat hij toch niet over de nodige vrijheid beschikte om zijn oorspronkelijk plan in «Le Spec tateur Belge» uit te werken.
4. NAAR HET NATIONAAL CONGRES Leo De Foere, die als buitengewoon biechtvader geen onbekende was in het Engels klooster, sinds zijn vrijlating in 1819, beschikte over een uit stekende kennis van de Engelse taal en geschiedenis. Dit zal de keuze van de vicarissen in deze benoeming wel beïnvloed hebben. De Brugse priester, nam zijn intrek in de directeurswoning in de Carmersstraat naast het klooster, en legde zich — tot grote voldoening van de kloostergemeente — volledig toe op zijn taak. Deze bestond uit de geestelijke leiding van de zusterscommunauteit en het godsdienstonderricht in het meisjespensionaat, waar de dochters van de katholieke elite uit Engeland studeerden. Ondanks deze nieuwe functie in de Carmersstraat, bleef zijn eigen stichting op St.-Jacobs de Foeres belangrijkste zorgenkind. De school voor arme meisjes raakte stilaan overbevolkt. Plaatsgebrek was nu het grote probleem waarmee de jonge zusterscongregatie af te rekenen had. Stichter de Foere kocht in 1829 het middeleeuwse hof Blandeling in de Naaldenstraat. Op de gronden tussen het nieuw verworven pand en het gebouw in de St.Jacobstraat liet hij een kapel bouwen in Griekse stijl. Priester de Foere had er toen nog geen idee van welke belangrijke, poli tieke rol hij tijdens de jaren die volgden zou spelen. Het eerste openlijk ver zet te Brussel in augustus 1830 tegen het Hollands bewind vond ook weer klank te Brugge. De tegenstelling tussen regeringsgezinden en opposanten was er ongemeen scherp en de wanordelijkheden lieten niet lang op zich wachten. Tijdens die bewogen periode hield de Foere zich helemaal op de achtergrond. Na de voltooiing van de Belgische revolutie drongen zijn vrienden erop aan dat hij zijn kandidatuur zou stellen voor het te verkiezen Nationaal Congres (4). Hij aarzelde niet hierop in te gaan en werd op 3 november 1830 als vertegenwoordiger voor het district Brugge verkozen. Talrijk waren de voorstellen en amendementen die hij tijdens dit mandaat heeft ingediend en verdedigd, ontelbaar zijn tussenkomsten en onderbre kingen. De voornaamste tussenkomsten van de Foere grepen plaats tijdens de besprekingen van het grondwetsontwerp en vooral tijdens de behande ling van de hoofstukken over de regeringsvorm, het twee-kamerstelsel, de kieswetgeving en de vrijheden van de burgers. Hij trachtte de vooroordelen van de burgerij t.o.v. de erfelijke monar chie te weerleggen en bestreed de argumenten van de voorstanders van een (4) Voor het Nationaal Congres: zie bijlage na dit artikel.
108
republikeinse staatsvorm. In een fel opgemerkte rede poogde hij de eeu wige uitsluiting van de Nassau-dynastie te verhinderen. 'Hij zinspeelde daarbij op de economische nadelen die België zou kunnen ondervinden als gevolg van een bestendige vijandschap met Nederland. Zijn bezadigde woorden vonden echter geen weerklank in het op kookhitte gebrachte Congres. De Foere toonde zich ook een felle tegenstander van het tweeka merstelsel. Hij was van mening dat de instelling van de senaat-uiteindelijk voorbehouden voor de grootgrondbezitters — remmend zou werken op de economische expansie. De senatoren zouden hun grondbezit niet alleen angstvallig bewaren, maar nog trachten uit te breiden, teneinde hun man daat voor hun nakomelingen te verzekeren. Dit stond de circulatie van kapitaal, zo noodzakelijk voor handel en nijverheid, in de weg. Het twee kamerstelsel werd toch in de grondwet ingeschreven, doch de verkiesbaar heid van de senatoren werd — mede door de tussenkomsten van de Foere — afhankelijk gemaakt van de rechtstreekse belastingen en niet van de grondbelastingen, zoals eerst was voorzien. Naar aanleiding van de bespreking van de kieswet diende het Brugs Congreslid een amendement in, dat de kiescijns tot 20 fl. moest beperken voor dragers van academische titels of uitoefenaars van een wetenschappe lijk beroep. Toen hij er niet in slaagde een meerderheid voor dit amende ment te winnen, stelde hij voor de kiescijns voor iedereen tot 20 fl. te beperken. Hij wendde daarvoor tevergeefs alle kracht van zijn welsprekenheid aan. Priester de Foere nam ook actief deel aan de besprekingen i.v.m. de vrijheden van de burgers, die in de grondwet zouden worden opgenomen. Hij verdedigde hartstochtelijk de volstrekste vrijheid van eredienst, die door de katholieke opinie als de minst erge van vele kwalen werd aange voeld, nu het principe van staatsgodsdienst definitief achterhaald scheen. De aanvaarding — ook door de liberalen — van een wedde voor de bedie naars van de eredienst werd door de Foere niet aangezien voor een restitu tie of schadevergoeding vanwege de staat voor het materiële verlies dat de kerk had geleden tijdens de Franse revolutie, maar wel als een vorm van erkentelijkheid vanwege de staat voor de diensten die de Kerk aan de gemeenschap bewees. Het extreem liberaal amendement, dat op de meest onvoorwaardelijke persvrijheid aanstuurde, werd ook door de Foere ge steund. In dit verband wedijverde hij als het ware met de liberale standpun ten. Zijn ervaringen tijdens het Hollands bewind waren daar niet vreemd aan. In al zijn redevoeringen en tussenkomsten in het Nationaal congres trok de Foere de aandacht op zich door de kracht van zijn patriottisme. Ondanks zijn zeer beweeglijke geest gehoorzaamde hij steeds aan een sterk gevoel van nationale fierheid. Zo nam hij dikwijls een afwijzende houding aan tegenover wat hij noemde «het verderfelijke kosmopolitisme» dat ook vroeger steeds zijn argwaan had gewekt. De Brugse politicus wist dat een hechte samenleving in nationaal en internationaal verband berust op ver 109
draagzaamheid en vanuit deze optiek ging hij tekeer tegen de politieke pas sies, die bij verscheidene Congresleden tot uiting kwamen, o.a. tijdens de debatten over de uitsluiting van de Nassau-dynastie. De uiteenzettingen van Leo de Foere waren vaak theoretisch en met wijsgerige beschouwingen omkleed, maar ze waren vooral klaar en logisch opgebouwd. De grondig heid waarmee de intellectueel de Foere zijn onderwerpen uitdiepte, is opvallend, evenals zijn historische kennis. Vooral de eigen vaderlandse ge schiedenis en die van Engeland bracht hij tijdens zijn betogen vaak in herinnering om er lessen voor het heden en de toekomst uit te trekken. Voor die toekomst had de Foere zeer veel belangstelling. Het ontging hem niet dat een constitutie werd opgesteld voor meer dan één generatie en daarop vestigde hij meermaals de aandacht van zijn collega’s, o.a. tijdens de debatten over de senaat en de kieswet. Het is ook naar aanleiding van de behandeling van deze onderwerpen dat de democraat de Foere op het voor plan kwam. Democraat naar de maatstaven van die tijd weliswaar, maar dan toch zeer progressief voor die tijd. De motivering waarom hij tegen de oprichting van een aristocratische senaat zou stemmen en zijn inspannin gen om de kiescijns zo laag mogelijk te houden, zijn daarvan een duidelijke illustratie. Het was ook uit democratische overwegingen dat de Foere een levendige belangstelling had voor industrie en handel, waarvan in de onmiddellijke toekomst het welvaartspeil van een belangrijk deel van de bevolking zou afhangen. In de geanimeerde debatten over de moderne vrij heden trad priester de Foere op als de tolk van het liberaal-katholicisme, dat onder invloed van Lammenais reeds op dat ogenblik de Belgische katholieke leiders inspireerde. De Foere had het ideaal van de katholieke staat, waarvoor hij in zijn «Spectateur Belge» zo hard had gestreden, niet afgeschreven, maar hij was ervan overtuigd dat de intellectuele vooruitgang van Europa regelrecht zou leiden naar de vrijheid van geweten en gods dienst. Het kwam er nu bij hem enkel op aan godsdienst met vrijheid te verzoenen.
5. LEO DE FOERE EN LEOPOLD I. Bijzondere aandacht verdient de rol die priester de Foere gespeeld heeft bij de wording van de Belgische dynastie. Nadat de Belgische minister van buitenlandse zaken, Joseph Lebeau, de aandacht van de Congresleden had gevestigd op de Duitse en tot Engels man genaturaliseerde prins Leopold von Saksen-Coburg-Gotha, werd een commissie van vier leden door het Congres naar Londen gezonden, om de intenties van deze prins, die ongetwijfeld in de smaak van de Engelse rege ring zou vallen, te peilen. Maakten deel uit van deze commissie: Graaf Félix de Mérode, Hippolyte Vilain XIIII, Henri de Brouckère en priester Leo de Foere. De aanwezigheid van een lid van de invloedrijke belgische clerus bij de eerste ontmoeting met de toekomstige koning, moest bewijzen 110
Priester de Foere ontvangt koning LĂŠopold I en de engelse koningin Viktoria in het Engels Klooster te Brugge op 15 september 1843. Pensionaires zingen het welkomslied. Naar een tekening uit 1848. (PrivĂŠ-bezit)
111
dat het overwegend katholieke België geen bezwaar had tegen het feit, dat prins Leopold lutheraan was. De Foere stelde de prins gerust door te wijzen op de grondwet, die zopas in België was goedgekeurd en waarin de vrijheid van godsdienst en de scheiding tussen Kerk en Staat, elke botsing tussen vorst en volk om reli gieuze redenen onmogelijk maakte. Tevens wees de Brugse priester op de houding van het belgische volk t.o.v. koning Willem I, die misprezen werd, niet omdat hij protestant was, maar wel omdat hij de katholieke Kerk benadeelde. Bij die gelegenheid vertrouwde de latere koning Leopold I aan priester de Foere zijn voornemen toe om een katholieke dynastie te stichten. De Belgische delegatie kwam naar Brussel terug met de vaste wil om voor het Congres de kandidatuur van Leopold van Saksen-CoburgGotha te verdedigen en om aan te sturen op een spoedige oplossing van de geschillen met de Conferentie van Londen, waarvan de prins zijn aanvaar ding afhankelijk had gemaakt. Na lange debatten, waarin de Foere meer maals aan het woord kwam en bestreden werd door zijn jonge en republi keins gezinde priester-collega de Haerne, werd de Duitse prins en diplo maat met 152 op 196 stemmen tot Koning van België verkozen op 4 juni 1831. Een tweede delegatie, geleid door de Congresvoorzitter de Gerlache en waarvan de Foere weerom deel uitmaakte, vertrok naar Londen om aan prins Leopold zijn verkiezing mee te delen en om hem de belgische kroon aan te bieden. Toen de prins op doortocht naar Brussel op 18 juli te Brugge werd ont vangen, was het priester de Foere die hem daar verwelkomde in naam van de brugse clerus.
6. LID VAN HET BELGISCH PARLEMENT De 29ste augustus 1831 werd het eerste belgische parlement verkozen. Slechts drie priesters zetelden nog in deze overwegend liberaal gezinde ver gadering : Boucqueau de la Villeraie en de Westvlamingen de Haerne en Leo de Foere. Deze laatste werd samen met De Roo in het arrondissement Tielt tot volksvertegenwoordiger verkozen, een functie die hij zou blijven waarnemen tot de parlementsontbinding van 1848. Het grootste deel van die tijd zou hij deel uitmaken van de bestendige commissie van financiën en rekeningen. Ook was hij regelmatig lid van de centrale sectie en fungeerde hij meermaals als verslaggever. Uit vrees voor de ineenstorting van de pas opgerichte staat sloten katholieken en liberalen nauw bij elkaar aan teneinde het buitenlands gevaar gezamenlijk te keer te gaan. De Foere zou tot het einde van zijn mandaat het politiek unionisme met de liberalen aankleven. Tijdens het eerste noemenswaardig incident tussen de katholieke en liberale opinie, dit naar aanleiding van het debat over de verdeling van de kredieten van openbaar onderwijs in 1833, trad 112
priester de Foere op als bemiddelaar en hield een passioneel pleidooi voor de verzoening tussen beide partijen. Net zoals in het Nationaal Congres behoorde de priester-volksvertegenwoordiger tot de tenoren van de eerste kamer. Zijn tussenkomsten waren zeer talrijk en handelden over de meest diverse onderwerpen. In de eerste plaats ging zijn belangstelling naar de economische politiek van de jonge staat. Zijn merkwaardigste interventies zijn dan ook die waarin hij zich liet kennen als een nooit afgevend verdedi ger van het protectionisme. Op zijn aandringen werd een onderzoekscommissie voor handel en industrie geïnstalleerd met als programma : onderzoeken of de bestaande economische wetgeving voldoening schonk en eventuele wijzigingen voorstellen. Die commissie koos de heer Desmaisière tot voorzitter en priester de Foere tot ondervoorzitter. Deze laatste werd belast met de redactie van het handelsrapport en de heer Zoude zou het rapport over de industrie voor zijn rekening nemen. Onmiddellijk werden tal van enquêtes verricht bij de handelskamers, industriëlen en handelaars betreffende de economische toestand van het land. De Foere beëindigde zijn rapport op 22 december 1841 en diende onmiddellijk daarop zijn wetsontwerp in tot oprichting van een douanesysteem gebaseerd op differentiële rechten (5). De debatten in de Kamer waren lang, verwarrend en zelfs gepassio neerd. Na 29 zittingen werd tenslotte op 21 juli 1844 de wet goedgekeurd op de speciale differentiële invoerrechten op produkten die niet recht streeks uit het land van oorsprong werden ingevoerd. Het optreden van priester de Foere in deze debatten kende ruime weerklank in Vlaanderen. Te zijner ere werd te Brugge in het Hôtel du Commerce een banket gehouden, ingericht door de kamers van koophan del van de beide Vlaanderen en er werd een gelegenheidsmedaille geslagen. Kort nadien nodigde de Foere de inschrijvers van de medaille uit voor een avondfeest in het huis van zijn broer in de Vlamingstraat. Trouwens de brugse priester was ook nauw betrokken bij de lokale handel en was beheerder of lid van verscheidene handelsmaatschappijen. De ondertekening van het Verdrag van de XXIV artikelen (6), waarte(5) Douanesysteem dat onderscheid maakt tussen goederen die met Belgische schepen recht streeks uit de overzeese gebieden worden ingevoerd en anderzijds goederen die met vreemde schepen uit de grote Europese opslagplaatsen — zoals Londen en Amsterdam — het land binnenkomen. In dit laatste geval waren de invoerrechten heel wat hoger. Eigen lijk een navolging van de «Act of Navigation» van Cromwell (1651). (6) Door zich op 4 oktober 1830 onafhankelijk te verklaren, kwam er in feite een einde aan het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1814-15 - 1830). Doordat op die manier deze bufferstaat ten noorden van Frankrijk werd opgedoekt, bemoeiden ook de grote Euro pese mogendheden zich met deze afscheiding. Na heel veel tribulaties, gespreid over bijna negen jaar, werd de nieuwe staat België dan toch erkend en de grondslagen van de afschei ding t.o.v. het Noorden werden ultiem vastgelegd in het Verdrag van de XXIV artikelen. Daarin was o.m. de afbakening van het grondgebied geregeld, een zeer delicaat punt omdat België Maastricht, Limburg over de Maas en Duits Luxemburg moest laten varen. Pas op 19 april 1839 werd de definitieve tekst van het Verdrag door alle partijen onderte kend.
113
gen de Foere zich met hand en tand had verzet omwille van het aanzienlijk gebiedsverlies voor België, deed voor goed de moeilijkheden met Neder land verdwijnen. Van toen af kwamen de binnenlandse tegenstellingen dui delijker aan het licht en ging de geest van het unionisme geleidelijk teloor. Toen in 1840 het eerste homogeen liberaal kabinet startte, kwam het anti cléricalisme vrij spoedig opdagen aan het politieke firmament. De Foere stortte zich in de politieke arena telkens hij meende dat de Kerk onrecht werd aangedaan of dat de katholieken valselijk werden beschuldigd.
7. EEN WESTVLAAMS PARTICULARIST De naam van priester Leo de Foere zal voor het nageslacht in de eerste plaats verbonden blijven met zijn hoofdrol in de beruchte spellingsoorlog. Het werd een bewogen geschiedenis, die de faam van de nobele priester ontluisterd heeft en hem reeds kort na zijn dood in de vergetelheid heeft doen geraken. Na jaren van verwarring en veronachtzaming schreef de regering de Theux in 1836, op verzoek van de «Brusselse Maatschappij ter bevordering van Nederduytsche taal en letterkunde» een prijsvraag uit, met het doel een definitieve Nederlandse spellingsregeling te bekomen voor officieel gebruik in België. Tevens benoemde de regering een commissie van zeven leden, o.l.v. J.F. Willems, om de inzendingen te bevorderen en een verslag op te maken. Toen deze commissie drie jaar later uitspraak deed over de voornaamste twistpunten i.v.m. de spelling en dit geheel in de lijn van de opvattingen van de Nederlander Siegenbeek betekende dit de oorlogsver klaring met de aanhangers van de oude spelling van de 18de-eeuwse spraak kundige Desroches, in wiens voetspoor Behaegel zijn «Nederduytsche spraakkunst» had geschreven. Leo de Foere trad reeds van bij de aanvang in het strijdperk als een ver woed tegenstander van de «commissiespelling» en werd aangezien voor de belangrijkste woordvoerder van de voorstanders van de spelling Desroches. Een eerste protestbrief van zijn hand verscheen in de dagbladen op 29 augustus 1839 en het Westvlaams taalparticularisme kwam voorgoed van de grond. De reacties van de voorstanders der commissie bleven niet uit. Voorzit ter J.F. Willems verzorgde verscheidene pubhkaties, o.a. in het «Belgisch Muzeum», waarin hij de verdachtmakingen van de Foere en zijn aanhan gers trachtte te ontzenuwen. In 1841 kwam Bormans klaar met zijn lijvig verslag over de werkzaam heden van de taalcommissie. De Brusselse «Maatschappij ter bevordering van de Nederduytsche taal en letterkunde» belegde daarop het taalcongres van Gent, op 23 oktober 1841. De algemene vergadering van al haar leden en van de afgevaardigden uit de afdelingen van Antwerpen, Gent, Leuven en Brugge sloten zich in overweldigende meerderheid aan bij de voorstellen 114
van de commissie. De teerling was dus geworpen. De spelling van Siegenbeek had het pleit gewonnen. De spellingsoorlog duurde toch nog een paar |aar voort. Op 1 januari 1844 verscheen in het staatsblad het besluit van de minister van justitie, d’Anethan, uit het nieuwe kabinet de Theux, dat de spelling van het Gentse taalcongres voortaan gebruikt zou worden voor de vertaling van het Bulletin officiel des lois et arrêtés. Dit lokte in de Kamer een berucht debat uit met als voornaamste woordvoerder Leo de Foere. Hij betreurde de beslissing van de minister, wiens tussenkomst hij een staats greep noemde, geïnspireerd door een stel dichters en romanciers die alleen uit winstbejag de Hollandse spelling aanhingen. Het taalcongres achtte de Foere met representatief, maar het werk van een kliekje orangisten. Hij bezwoer dan ook de minister geen rekening te houden met hun advies en terug te keren op zijn beslissing. Een degelijk argument was de opvatting van de gezaghebbende Bilderdijk, die de spelling van Siegenbeek in Hol land zelf duchtig bestreden had. Ten slotte maneuvreerde de brugse oppo sant de hele kwestie naar het politieke plan door erop te wijzen dat het taal gebruik in België slechts bij wet kon geregeld worden en niet door een gewoon besluit van de minister. De Foeres tegenstanders binnen en vooral buiten het parlementaire halfrond dienden hem krachtig van antwoord. Vooral de voorzitter van de taalcommissie, J.F. Willems, en verslaggever Bormans weerlegden in diverse publikaties de argumenten van de Foere. Zij beschikten daartoe over vaak degelijke argumentatie, wezen op bepaalde onjuiste beweringen van hun tegenstrever om ten slotte te eindigen met hem op goedkope wijze belachelijk te maken. In het parlement was het P. De Decker, volksvertegenwoordiger voor Dendermonde, die de spelling van de commissie verdedigde en de Foere aanviel. Voor deze laatste waren uiteindelijk alle middelen gewettigd om toch maar de door hem gevreesde linguïstische annexatie bij NoordNederland te verhinderen. Zo riep hij o.m. de eertijds door hem aange vochten suprematie van de Franse taal in om het francofone ministerie voor. zijn kar te spannen. Een andere fundamentele motivering voor de Foeres onverzettelijk heid in deze taalkwestie was er een van pastorale bekommernis. Hierin volgde de brugse priester gehoorzaam de wensen en richtlijnen van zijn bisschop, de Veurenaar Mgr. Renatus Boussen, voor wie de spellingsoorlog meer dan een taal- of letterkundige aangelegenheid was. Deze vreesde namelijk dat via de nieuwe spelling, die duidelijk Hollands gericht was, de protestantse letterkunde in Vlaanderen zou binnensijpelen. Priester Leo de Foere verdedigde de stelling van zijn bisschop op de plaats waar hij stond: in het Belgisch parlement.
115
8. LAATSTE JAREN EN DOOD Na de taalperikelen, die het aanzien van de Foere gevoelig hadden ge schaad, verminderden zijn parlementaire tussenkomsten aanzienlijk. Naar aanleiding van de kamerontbinding van 1848 besloot de brugse priester zich uit het politieke leven terug te trekken en stelde zich geen kandidaat meer voor de volgende verkiezingen. Tijdens de jaren die volgden, zou hij zich uitsluitend wijden aan zijn taak van geestelijk leidsman aan het Engels klooster. Daar had hij reeds driemaal koning Léopold I ontvangen. Een eerste maal in mei 1833 en een tweede maal in augustus van hetzelfde jaar, samen met koningin Louisa. In september 1843 bezocht de Engelse konin gin Viktoria en haar gemaal Albert het convent in bijzijn van de Belgische vorsten en een uitgebreid gezelschap van hoge burgerlijke en geestelijke autoriteiten. Het illustere gezelschap bracht daarna een bezoek aan de SintSebastiaansgilde, waarvan de Foere eveneens proost was. De laatste grote zorg van de priester-politicus was de toekomst van zijn eigen stichting te Brugge. Hij had de statuten van zijn armenschool laten goedkeuren door de geestelijke overheid en trachtte deze instelling nu wet telijk te laten erkennen. Hij deed daartoe de nodige stappen bij de «Hospi ces Civiles» en het «Bureel van liefdadigheid». Dit lukte hem echter niet, want een ministerieel schrijven van 1849 maakte dit onmogelijk. Op zijn sterfbed zou hij zijn broer Louis met het beheer van de gebouwen en goe deren belasten, tot het wettelijk mogelijk zou worden deze aan de kloostercongregatie over te maken. Deze beslissing had hij genomen toen hij het einde van zijn krachten voelde naderen. Reeds geruime tijd klaagde Leo de Foere over hevige maagpijn, die hem ten slotte in 1850 aan zijn bed kluis terde. Hij bleek toen ongeneeslijk ziek te zijn en werd verzorgd door de toegewijde Engelse zusters in zijn directeurswoning. In 1834 had hij te St.Kruis een villa gekocht, maar was er nooit geraakt en het gebouw deed dienst als rusthuis voor zijn zustercongregatie. In januari 1851 ontving hij de laatste sacramenten en bereidde zich voor op het onherroepelijke einde. Hij stierf op 7 februari 1851 om 8 uur in de morgen op 64-jarige leeftijd. De 11de februari had, onder grote toeloop, de lijkdienst plaats in de kapel van het Engels klooster. Daarna volgde de teraardebestelling op het kerkhof van St.-Kruis, waar het stoffelijk overschot werd bijgezet in de grafkelder van dat klooster. Daags nadien werd een nadienst gecelebreerd in de St.Annakerk te Brugge. Koen ROTSAERT
116
BRONNEN Onuitgegeven : — Annalen van het Engels Klooster te Brugge. — Fonds de Foere, Centrale bibliotheek RUG. — Schrift Louise de Foere (1916), rustoord O.-L.-Vrouw-Fiemelvaart te Brugge. — Rijksarchief Brugge, modern archief, reeks 3, nr. 1039. Uitgegeven : — Huyttens E., Discussions du Congres National de Belgique, Brussel 1844. — Le Moniteur Belge, 1831-1844. — Parlementaire Handelingen, 1844-1848. — Le Spectateur Belge, 1815-1824. Werken en artikels : — Rotsaert K., 1) Brugse straten - Brugse namen, Brugge 1973. 2) Brugge en Bruggelingen in de Belgische revolutie, Brugsch Handelsblad, sept. 1980. — Simon F., Leo de Foere, Nationaal Biografisch woordenboek (dl. 3), 1968. — Stecher J., Léon de Foere, Biographie Nationale (dl. 7), 1980. — Van In J., Priester de Foere en Le Spectateur Belge, Leuven 1959 (onuitgegeven licentiaatsverhandeling).
Bijlage HET NATIONAAL CONGRES
Op 3 november 1830 werd het Nationaal Congres verkozen en daar mee kwam een einde aan de taak van het Voorlopig Bewind (kwam eind september 1830 tot stand en bestond uit 9 leden). Het kiespubliek bestond uit cijnskiezers en bekwaamheidskiezers, samen 46.099 stemgerechtigden (er waren 7.670 bekwaamheidskiezers die niet aan de cijnseis voldeden). Maar slechts 30.000 kiezers brachten hun stem uit. Het belangrijkste werk van het Nationaal Congres was in feite de discussie over de tekst van de Grondwet en de goedkeuring ervan. Daarbij onmiddellijk aansluitend moest dit Congres ook overgaan tot de keuze van het staatshoofd. Toen de hertog van Nemours die met 97 op 192 aanwezige leden precies de vol strekte meerderheid had gehaald, bedankte diens vader, Louis-Philippe, Koning van Frankrijk, voor de eer. Zo moest het Nationaal Congres voor117
lopig een regent aanstellen, nl. Surlet de Chokier. Ten slotte gaf het Natio naal Congres op 4 juni 1831 152 stemmen op 196 aan de nieuwe kandidaat Leopold van Saksen-Coburg-Gotha die net voordien de troon van Grieken land had geweigerd. Op 8 september van hetzelfde jaar werd het Nationaal Congres ontbonden, toen de gekozen Kamers (Kamer en Senaat) voor de eerste maal bijeenkwamen.
1»
lil LE E F T IJD ? 1 dan 30 j.l
m ind er 1 dan 4 0 1 1
m ind er ouder dan 5 0 j.l dan 50). «5%)
W ELKE PR O V IN C IE S ? uit Vlaamse provincies
! uit Waalse pro vincies
.
STAND? 1 burgerij
K O N IN K R IJ K OF R E P U B LIE K ? 150 monarchisten
< uit Brabant
r [âr
'|13 ' geestelijkh.
1adel
25 republik.
15 110 aan- I orangisten hecht, bij Frankr.
Paul VANDEPITTE
118
DE LOOPGRAVENOORLOG
In het verleden hebben we, omwille van de speciale rol van Tielt, heel wat aandacht besteed aan de eerste Wereldoorlog. Jan Van der Meulen schreef een uitvoerige bijdrage onder de titel: «Tielt 1914-1918. Hertog Albrecht von Württemberg — de illustere onbekende —en zijn IVeDuitse leger» (9‘jg., nr. 34, dec. 1978). Romain Vanlandschoot schreef er a.h.w. een vervolg op in «De regio Tielt van bevnjding tot verkiezingen, 19 oktober 1918 - 16 november 1919» (10ejg., nr. 1, maart 1979). De rijke verzameling oorlogsdagboeken, die we inmiddels hadden kunnen aanleggen, leidde ten slotte tot de uitgave van «Een streek in oorlog: oorlogsdocumenten uit het Tieltse 1914-1919». Het korte artikel dat hier volgt, is algemeen en van militair-technische aard en daarom precies een nuttige aanvulling bij onze bovengenoemde uitgaven.
1. Het ontstaan van het principe van de loopgravenoorlog Reeds van oudsher wer.d het principe van de loopgraven toegepast in de gevechten. Doch eerst toen de vuurkracht te sterk werd, was het een nood zaak geworden voor de infanterie «bewapend» te zijn met spade en pioniersgereedschap. Eenmaal verder oprukken door het vuur van de vijand niet meer mogelijk bleek en de steun van de eigen artillerie te zwak was om vuuroverwicht te verkrijgen, werd het devies «Graaf of sterf». Slechts vanaf de belegering van Sébastopol (1855) tijdens de Krimoorlog trad deze verdedigingstactiek op de voorgrond en werd belang gehecht aan de notie van loopgraaf. Met de Amerikaanse Secessieoorlog (1861-1865) kwam er het repeteergeweer bij en dat betekende meteen een verhoging van de vuursnelheid. Precies als gevolg hiervan zien we dat de veldversterkingen in die oorlog in een voordien ongekende mate werden uitgebouwd. Frontale aanvallen waren altijd weer tot mislukking gedoemd tegenover de «stopkracht» van de modernere bewapening. Aldus vormde deze strijd een goede algemene voorbereiding voor de eerste Wereldoorlog. Uitgerekend in dit conflict kwam de loopgravenoorlog resoluut de plaats innemen van de bewegingsoorlog, ondanks de theorieën van het offensief tot het uiterste, dat vooral Franse strategen ten koste van honderdduizende men senlevens emotioneel kortzichtig bleven aankleven. Het motto «zweet spaart bloed» was een noodzaak geworden tegenover de vuurkracht, de draagwijdte en de vuursnelheid van de wapens die toen voorhanden waren : het repeteergeweer, het machinegeweer en het snelvuurkanon. Plat op de grond geworpen, zocht de soldaat dekking door met zijn korte pioniersschop liggend wat grond uit te graven en vóór zich te wer pen. Door zich dieper in te graven verkreeg hij achtereenvolgens een schut tersput voor de liggende, knielende en staande schutter. Door zijwaarts uit 119
Gevechtsloopgraaf
Compagniepost
Dekkingsloopgraaf
Luisterloopgraaf, scherpschutters, enz.
Verzamel- en aanvoerloopgraaf
Reserveloopgraaf met rustplaatsen en bataljonspost ---------1 * 1 * * Prikkeldraadversperring 120
te breiden naar de nevenschutters ontstond de loopgraaf. Diepte gaf veilig heid tegen geschutvuur. En smalle putten boden bescherming tegen terug vliegende scherven van artillerieprojectielen. Tijdens de eerste Wereldoorlog werden diverse soorten loopgraven aangelegd aan het Ijzerfront : gevechtsloopgraven, dekkingsloopgraven, verbindingsloopgraven tussen versterkte posten en ook communicatiegan gen voor bevoorrading, hergroepering en evacuatie. Meestal dienden de loopgraven in de IJzervlakte boven de grond uit te steken om de waterover last ietwat tegen te gaan. Ook schijnstellingen om de spiedende vijand te desoriënteren werden voorzien. Dergelijk loopgravennet, daarbij nog doorkruist met prikkeldraad, was uitgebouwd over drie lijnen op een onderlinge afstand van 200 m van elkaar aangelegd en voorzien van analoge bewapening en bezetting. Een h|n kwam aldus niet onder het geschutvuur te liggen dat op een andere lijn werd afgegeven. Luister- en wachtposten vormden de meest vooruitgeschoven stellingen van het net. Op 5 à 6 km van de eerste lijnen wierp men een gelijkaardig labyrint op van stellingen. Aldus kwam men tot een spreiding van de weerstand. De tactiek van de stellingenoorlog zou pas doorbroken worden met de inzet van de mobiele pantserdivisies die de versterkte linies konden door breken. Voor het beëindigen van de eerste Wereldoorlog speelden de uit putting van de economische reserves echter een belangrijker rol dan het ten tonele voeren van de eerste tanks van Britse makelij (1916). In de tweede Wereldoorlog viel dan de beslissende rol van dit oorlogstuig op, om het niet langer tot een stellingenoorlog te laten evolueren.
2. Het leven in de loopgraaf De eerste Wereldoorlog kreeg van meet af aan het karakter dat hij lange jaren zou behouden: honderdduizende soldaten krioelend in hun primi tieve stellingen en onderkomens. Van dag tot dag werden zij geteisterd door allerlei onaangename omstandigheden, ook zonder dat er sprake was van wapengeweld. Deze levensvoorwaarden brachten automatisch een spe cifieke loopgravengemeenschap tot stand. Vele soldaten waren losgerukt uit hun veilige en typische dorpsgemeenschappen, waarin eenieder een wel bepaalde plaats was toegewezen. Aan het front moesten zij wel samenleven met strijdmakkers, die er een andere levensvisie op nahielden of tot een andere stand behoorden. Voor velen werkte dit ontnuchterend. Het leven was er over het algemeen zeer hard. Het meeste leed hadden die soldaten te verduren, die zich in loopgraven bevonden op enkele tientallen meter van de vijand, zonder de beschutting van de overstroomde IJzervlakte er tus senin. Het weer was een factor van groot belang. De regen maakte loopgra ven tot ware modderpoelen, waarin de infanteristen soms tot hun middel verzonken en dikwijls te lijden kregen van de gezwollen «loopgravenvoet». Daarbij wakkerden de onophoudelijke regens een golf van morele ontred dering aan. Ook de koude was hier niet welkom. 121
In de sector Ramskapelle bestond er een frontperiode van 4 maal 6 dagen (1 dag voorhoede, 3 dagen in de 1ste verdedigingslijn en 2 dagen in halve rust). In de voorhoede was er geen sprake van heilzame rust. ’s Nachts moesten allerlei herstellingen en karweien uitgevoerd en waren er de wacht- en bevoorradingspiketten, terwijl overdag de strijd alle aandacht opeiste. Een Brits soldaat verwoordde het aldus : «Door het slechte weer, de modder en de voortdurende beschietingen hadden wij het zwaar te ver duren. Iedere nacht moesten we vier uur graven, een buitengewoon zwaar karwei, en als we niet groeven, haalden we proviand voor de groep. Dit moest ’s nachts gebeuren, van wagens die een kilometer verder weg ston den. Dichterbij durfden de foerageurs niet te komen. Deze expedities waren altijd erg spannend, omdat we nooit wisten wat we zouden krijgen — de ene keer was het 25 kg koek in blik, de andere keer een zak met brie ven of een hoop sigaretten, maar wat het ook was, we namen het mee naar de schuilnissen, zoals dieren hun voer naar hun hol brengen, en de vol gende morgen werden de spullen verdeeld». Ook analoog nachtwerk was onontbeerlijk aan de 1ste verdedigingslijn. Werd het eenmaal rustig in de eerste lijn, dan waren, naast de vlooien, de ratten, waarvan de staarten een premie van vijf sous per stuk waard waren, de eeuwige rustverstoorders. Zij vraten zich vet aan alles wat niet aan een draad werd opgehangen zoals blijkt uit de grauwe getuigenis van een Franse soldaat : «De nachten zijn verschrikkelijk. Ik bedek me van onder tot boven met mijn tentzeil, over jas en deken, toch voel ik ze voortdurend op mijn lichaam». In de sector waar men van halve rust kon genieten, werd de tijd afwisselend doorge bracht met karweien, opleiding en rust. Van de karige rustperioden werd gebruik gemaakt om te slapen, brieven te schrijven, te kaarten en uitda gende spelletjes met de vijand te spelen. Over dit laatste getuigt volgende passage, ons overgeleverd door een ooggetuige in het boek «Van den grooten oorlog» : «We zaten bij Diksmuide. Er waren daar veel ratten in de tranchées. Op een voormiddag was er een rat die altijd heen en weer sprong langs de schietgaten. De Duitsers schoten en ze viel dood in onze tranchee. Er was bij ons iemand van Oostkamp en dat was een superieur in ’t smijten van handgranaten: hij kon wel tien meter verder smijten dan wij. Hij gooide de rat terug. Kort erna was ze daar weer. (...). Plots zei die jongen : «We gaan ze een keer een andere rat geven !» Hij gooide een granaat. Dan is het begonnen. Van granaten werden het bommen. En op ’t einde van ’t spel hadden we negen doden...». Frontblaadjes lezen, waarin langverwachte nieuwsjes over het thuisfront de eentonigheid en de ongemakken van de slijkerige loopgraven wat braken, was ook een welgekomen verpozing. Naast «dorpsberichten» handelde de frontpers ook over heldenmoed en strijdvaardigheid, over de morele herbewapening tegen zedenbederf en over koddige verhalen van verkeerd begrepen franstalige militaire bevelen. Niet enkel het gebrek aan voldoende nachtrust illustreert hun moei lijke levensomstandigheden. Soms ontbrak het de soldaten voor een aan zienlijke tijd aan elementaire hygiëne en het nodige voedsel, als gevolg van 122
(Uit: 14-18. De eerste Wereldoorlog. Aflever. 17. Oorlog in de loopgraven).
123
gebrekkige en moeilijke bevoorradingsomstandigheden. Vooral de nacht kende zijn spookgedaanten met holle gezichten, woeste baarden en lange haren. Overlast aan karweien, het nachtwerk, de constante waakzaamheid, het oorlogsgewoel, het trieste isolement, het vervelende afwachten, de wis selvalligheden van het weer en met te vergeten de dood of de ernstige ver wonding van een strijdmakker, waren dagelijkse elementen waartegen «de soldaat» zich diende te harden. Moed en uithoudingsvermogen waren nodig om de wisselvalligheden van het weer te trotseren. Energie en durf waren onontbeerlijk voor het uitvoeren van herstellingen. Doorzettings vermogen en geduld, ondanks de vermoeidheid, om de wacht te houden en hardnekkigheid in het verweer, waren de «gaven» van de goede soldaat. Niet verwonderlijk dat omstreeks 1917 de oorlogsmoeheid hoogtij vierde, de frontblaadjes meermaals de hoop op een veilige thuiskomst en de hunke ring naar de vrede in hun berichtgeving opnamen. Illustratief hiervoor is ook de evolutie van de naamgeving van de loopgraven aan het front. Bij het begin van de stellingenoorlog luidde de naam ervan in de Franse sector «Avenue des Champs Elysées». Naar het einde van oorlog kwamen meer en meer titels als «Pauvre Pierrot» — naar de naam van een gesneuvelde makker — op het voorplan.
3. Koning Albert tijdens de stabilisatieoorlog Als opperbevelhebber van de Belgische strijdkrachten zag koning Albert het als zijn plicht ten allen prijze die functie te verdedigen, meer dan een bevelhebberschap over Geallieerde legers te moeten aanvaarden. Hij zag in dat de verzuchtingen van de Geallieerde legerstaven onze manschap pen in een offensief zonder uitzicht zouden drijven, met als gevolg dat, een maal het Belgische leger uitgeschakeld, de kans groter werd, dat het voort bestaan en het herstel van de Belgische staat in het gedrang zou komen door het streven naar hegemonie van de grootmachten. Slechts wanneer de afloop van het conflict voor hem duidelijk werd en het herstel van de Bel gische staat verzekerd leek, nam hij het bevel over een Geallieerde leger macht op zich (september 1918) p)or,r iwt Belgische leger op het nationale grondgebied te houden en er de leiding over te nemen, heeft de koning ook meer onnodig bloedvergieten vermeden. Zijn voornaamste bekommernis stond in het teken van het bereiken van zijn ideaal «vrede op basis van evenwicht». Dit principe hield enerzijds in dat hij zich niet kon aansluiten bij het pact van de Geallieerden (Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland) met de bedoeling de vijand volledig te vernietigen. Anderzijds behoorden diplomatieke contacten met Duits land met het oog op afzonderlijke vredesonderhandelingen volgens de vorst ook tot de mogelijkheden. Door het ultimatum van 2 augustus 1914 en de daarop volgende inval had Duitsland het neutraliteitsstatuut — dat dateerde van het Verdrag van 124
London (1839) — verbroken. Nu er afzonderlijke vredesonderhandelingen met o.m. Duitsland in het vooruitzicht waren, meende de koning dat aan een neutraliteitsstatuut het voordeel was verbonden van het onafhankelijk voortbestaan van ons land. Een aanpassing van dat statuut aan de nieuwe internationale context zou dit waarborgen. Een harde kern antineutralisten wenste de verbreking van de neutraliteit. Hiervan gebruik makend, hoopten ze toezeggingen van de Geallieerden te bekomen omtrent het toekomstig statuut van België. Deze vonden het opportuun tot de Geallieerden toe te treden en vooral Frankrijk gunstig gezind te zijn om territoriale eisen te stellen, die de veiligheid van ons land beter zouden dienen dan het hiervoor waardeloos bevonden neutraliteitsprincipe. De gebiedsuitbreidingen beoogden Luxemburg, een deel van Nederland en van Duitsland. Tot bondgenootschap met Groot-Brittannië, Frankrijk en Rus land kwam het niet, hoewel de koning in de relatie met die landen altijd een trouwe, maar moedijke vriend was. Voor de vorst was een mogelijke vereniging van Luxemburg met ons land wel verenigbaar met het neutrali teitsprincipe. Na inleidende stappen van de Belgische diplomatie kondig den de grootmachten de «Verklaring van Saint-Adresse» (7 februari 1916) af, waarin België volgende waarborgen verkreeg, die het moest ontberen door niet toe te treden tot het bondgenootschap : de mogendheden ver klaarden daarin dat zij geen vrede zouden sluiten zo de Belgische politieke en economische onafhankelijkheid met hersteld en de geleden schade niet werd vergoed. Zij beloofden België bovendien hulp voor zijn financieel en economisch herstel. De territoriale aanspraken, «les justes revendications», stootten op Frans en Brits verzet, zodat hierover niets in deze verklaring voorkwam, hoewel de Belgische diplomaten dit aspect hadden voorzien. Naarmate de tijd vorderde, de oorlogsmoeheid overal opdook, Ame rika aanstalten maakte om in het conflict de zijde van de Geallieerden te kiezen, lagen de overwinnmgskansen duidelijker afgebakend. In rege ringskringen gingen van 1917 af meer en meer stemmen op om afstand te doen van het neutraliteitsverdrag van 1839, om aldus toch aanspraken op herstelbetalingen en op strategisch-territoriale uitbreidingen te kunnen maken. In het Verdrag van Versailles van 1919, waarin de herstelbetalingen en de territoriale regelingen van na de oorlog werden vastgelegd, kon ons land met bereiken dat het én Luxemburg kreeg én daarbij nog in de ogen van Frankrijk neutraal bleef. Frankrijk zwakte wel haar aanspraken op het economisch belangrijke Luxemburg wat af, zonder echter aan de Belgische annexatieverlangens toe te geven. In ruil voor die koerswijziging van Frankrijk moest België met dit land wel een geheime militaire afhankelijk heid aangaan, die onze Europese evenwichtspositie in het gedrang bracht. Een beslissing waartegen de komng op politiek vlak, als strikt constitutio neel vorst, weinig kon inbrengen. Desalniettemin zochten koning en rege ring onmiddellijk doch tevergeefs naar een akkoord met de Britten. Uit het Verdrag volgden nog de herstel-betalingen, de annexatie van de Oostkantons en de opheffing van het neutraliteitsverdrag van 1839. 125
De koning van zijn kant was tijdens de oorlog niet geneigd onmiddel lijk de kant van de bondgenoten op te gaan. Met de idee dat de oorlog onbeslist was vastgelopen en nog lang kon aanslepen, hield hij de deur open voor contacten met de Duitsers in het vooruitzicht van het tekenen van een afzonderlijke vrede. Buiten medeweten van de regering kwam het vanaf 1915 tot geheime contacten via professor E. Waxweiler en graaf Hans von Törring. Zijn ideaal «neutraliteit maar tevens evenwicht» weerhield hem ervan een formule te ondertekenen die niet de volledige soevereiniteit bevatte en die welke dan ook inmenging of inlijving inhield. Ook na de «Verklaring van Saint-Adresse» bleef de vorst van oordeel dat elk ernstig aanbod voor vrede moest aangegrepen en overwogen worden. Voor de vre despoging van de Socialistische Internationale in Stockholm, in de zomer van 1917, gaf hij zijn steun mee aan de afgevaardigden, hoewel hij er nog nauwelijks in geloofde. De regering had toen reeds met de Geallieerden afgesproken geen afzonderlijke vrede met Duitsland na te streven (begin 1917), zodat de koning op dit punt schaakmat stond. Tot midden juli 1918 wees de koning alle aanvalsplannen af, omdat hij vreesde voor de hegemo nie van de Westerse mogendheden over België, voor de uitputting van Europa en voor het kunnen krijgen van billijke herstelbetalingen. Slechts toen hij ervan verzekerd was dat alle Amerikaanse versterkingen in Europa waren aangekomen en hij de krachtsverhoudingen gepeild had, besloot hij het offensief niet langer uit te stellen. Hierbij werd een kwart van de inge zette troepenmacht buiten gevecht gesteld. Om het juiste ogenblik te kiezen voor het beslissende offensief, diende de koning ook op de hoogte te zijn van de toestand in het bezette gebied. Inlichtingen hierover kreeg hij van afgevaardigden van het Nationaal Hulp- en Voedselcomité. Het comité had in principe de taak, met steun van de Verenigde Staten, in te staan voor de voedselbevoorrading en de hulpverlening aan de bevolking. In feite vervulde dit comité de functie van officieuze regering in het bezette gebied, won inlichtingen in over de publieke opinie en onderhield contacten met invloedrijke persoonlijkhe den. Het comité was een staat in een staat, wat blijkt uit de samenstelling van de eerste naoorlogse regering. Goed ingelicht over het nationale en internationale gebeuren, wachtten de koning en de koningin, temidden van hun frontsoldaten, vier jaar lang het beslissende ogenblik af, om de loopgraven voor goed te verlaten. De nabije aanwezigheid van de vorsten, die ons land tijdens de oorlog nooit verlieten, betekende ongetwijfeld een sterke morele steun voor onze troe pen. De gelijkheid van de frontsoldaten in hun lijden en tijdens hun hard nekkige weerstand heeft de idee van gelijke rechten meer kracht bijgezet gedurende de stabilisatie. Dit mondde uit in een emancipatorische en democratische golf (frontbeweging, Vlaamse Gentse universiteit en alge meen enkelvoudig mannelijk stemrecht, begin van de coalitieregeringen), waarvoor onze vorst eveneens met naliet oog te hebben. 126
Tijdens de 1ste W.O. bereikte het Belgische leger een maximale sterkte van 250.000 man, waarvan ongeveer de helft in de frontstreek vertoefde. De verliezen beliepen 41.110 man, waarvan 10.450 man gestorven zijn door ziekte, of gemiddeld 7 man per dag. Maurice STROBBE
Bibliografie G. PROVOOST, Vlaanderen en het militair-politiek beleid in België tussen de twee wereldoorlogen, deel 1, Leuven, 1976, 573 p. J. WILLEQUET, Albert I, Koning der Belgen, Amsterdam-Brussel, 1979, 176 p. L. SCHEPENS, King Albert facing war and peace, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, X, 1979, 4, pp. 29-38. J.J. DE WOLF, Graaf of sterf in : 14-18 de eerste wereldoorlog, afl. 17, Amsterdam 1975, pp. 393-399. WOLF KEILICH, Ratten, vlooien en modder, in : 14-18 de eerste wereld oorlog, afl. 17, Amsterdam 1975, pp. 400-402. Van den Grooten oorlog, Kemmel, 1978, 370 p. R. VAN OVERSTRAETEN, Carnets de guerre d’Albert Ier, Brussel, 1953, p. 155. LEOPOLD III, Albert Ier, mon père, in: Revue Générale, 10, 1975, 7 p. J. DHONDT, Histoire de la Belgique, Paris, 1963, 126 p. Handelingen van het colloquium Koning Albert, Brussel 1976, 316 p. E. WANTY, L ’art de la guerre, de la guerre de Crimée à la Blitzkrieg Hitlé rienne, dl II, Verviers, 1967, ... p. H. BERNARD, Totale oorlog en revolutionaire oorlog. De XIXe eeuw, de eerste WO en de Russische revolutie, Brussel, 1976, ... p. G. BULTHE, De Vlaamse loopgravenoorlog tijdens de Ie WO, Centrum voor militaire’geschiedenis, bijdrage 7, Brussel, 1971, p. ... Prof. J.L. CHARLES, Beschouwingen over de oorlog 1914-1918, onuitgege ven. J. BARTIER, België tijdens de P WO (overdruk uit de Algemene geschiede nis der Nederlanden, dl XII, 1914-1945), Utrecht, 1958, ... p. E. CAMMAERTS, Albert de Belgique, défenseur du droit, Bruxelles, 1936. Een streek in oorlog oorlogsdocumenten uit het Tieltse 1914-1919, Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde, Tielt, 1980.
12 7
Als aanvulling bij het artikel «De lettergilde van het Sint-Jozefscollege», door Anna Callens, in ons maartnummer van 1981, publiceren wij dit leuke gedicht van Hendrik Persijn. Het is een inzending van de Hr. Jan Christiaens uit Wingene, die erbij vermeldt: «Dit gedichtje werd mondeling (uit het hoofd geleerd) overgeleverd».
DE ZWAANTJES In ’t klooster, stil en opgeleid als arme, droeve schapen, zo leefden, ’t leven onbewust, twee ouderloze knapen. Hun wereld strekte zo breed en groot, als ’t klooster groot was. De wereld, die daarbuiten lag, hen onbekend en dood was. Toch lukte ’t eens dat vader abt, wel opgestaan en blijde omdat ’t een schone morgen was in ’t jonge meigetijde, de beide jongens mede nam, en, sinds hun geboorte, voor d’eerste maal, liet schouwen door ’t winketje van de poorte. De hemel wilde ’t zeker zo, want op deze blijde stonde, ter markte gaande, kwamen daar twee meisjes, blij en blonde. De knapen keken als verstomd. Hun ogen waren kogels. «En», zei er een tot vader abt, «hoe heet men zulke vogels ?» «’t Zijn zwaantjes», zei de brave man, en sloot ’t winketje van de poorte. «Och, vader abt toch, geef ons elk een zwaantje van die soorte». Hendrik PERSIJN ( + )
128
Adressen van de auteurs :
Gaston Eyskens, Naamsestraat 60, 3000 Leuven. Koen Rosaert, Weimanstraat 30, 8411 Zuienkerke. Maurice Strobbe, Kortrijkstraat 198, 8550 Zwevegem. Paul Vandepitte, Driesstraat 7-9, 8880 Tielt. Hendrik Persyn ( + ). Alfons Vranckx ( + ).
Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem inges tuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in «De Roede van Tielt» mogen slechts overgenomen worden met toestemming van de redactie.
l'ave!Ie
VAannek\'t’vi.>'rv/’ivjr jx ' Se vecoh TiJori\
ƒ
Z’t7VM//;,WI
ju "à iB y tâ ù i
^ o e r c T \
h ’im i
.w X o SS ƒ /
, . hviov
\
Y
"V y
><’) IWreVlU V ’ •
/*
i'h \ _B /iftiw ifê ö \ (lèrtv 'f; > > ol-*rim Jryuvekefu fypslck
^
^L. '^
* / l ' h à y tv n /
'^ a
- V&**
j- ^ ^ ~ _ T ju
4l
-~ ’
-, • 7..ft & ïr l/nev,/n/<’ v/ f/'tiu u tU ile l- ...... i,....... ,,„!.. ......................
/> ./,,/-
Ë avev
’ S
^
=4_i 4__- ■■■&:•
a ƒ ,-^ r, / P la in e d eT o f^ 7 u > h //
i,,enM 8^’'rt J/| 0
Fo o rtkerk\e 'asckniiskerke
\)
/ cy ; W w ^ j / * ^ M n '/ i s / i i u ,^ ' J }»-i/>,,’/ ; ' -
i W / /« w
kèhvÆ .
g
***V V\ ru \
y
.......
a f ’ A “% a /> •*// 'if/u’/hfiTl,' ->Tlaiu^ 7'’'')?'iV(/v>/’<p - p } i'■e d' e n ui J Üe //. 3 R B oven J f. *
*
^
r
o
Kortennirek
& m r& ene .■*%=' Jfa tU sd in en
<f cJaeob M 1 chaF x 'frlte n v Ch, ¥ j £ 7 W oomen
M ohnVm w
Schaeeken £
„
°M EdeJiie
0
BeufvrtMVt Xin-u M . R -^ a J lie o t ï . tE a e n k ta n n v t c
^
cJ tten/u -.«--/__ /V.
°lrOt7.
EvlniafP'-bËeA-e ' '............
te r H e e s t , ftth lv /L -'o it
-^ L O n ia n ck Af,
Ë ei v /
£• ;C/au' -p•.*.. ' f
*/«/£
De Roede van Tielt Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 13c jaargang, nr. 4, december 1982
ONTELBAAR
zijn de diensten die de Bank U kan-verstrekken zowel wat geldbeleggingen als wat kredieten betreft. Een goede raad ... bespreek in vertrouwen al uw financiĂŤle zaken met een deskundige van de
BANK VAN ROESELARE EN W E ST - V LA A N D E R E N
zo wint U zeker tijd en geld !
Agentschap Tielt, Markt 24
DE ROEDE VAN TIELT Heemkundige Kring voor de gemeente van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde. Voorzitter: P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt. 051/40.17.00 Ondervoorzitter: Gh. Vandeputte, Statiestraat 83, Oostrozebeke. 056/66.90.91 Sekretaris-penningmeester : Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt. 051/40.18.38 Redactie : J. Billiet, H. Defour, Ph. De Gryse, W. Devoldere, P. Vandepitte Lidmaatschapsbijdrage: 375 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt. Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht.
INHOUD VAN DIT NUMMER : L. Demedts: 40 jaar Sint-Jozefsparochie op De Ginste-Oostrozebeke. L. Demedts: Taalpolitiek in de 19e eeuw. De Toussaints te Meulebeke. K. Degroote & D. Haerens : Wakken en de familie Kervyn de Lettenhove. Fr. De Poorter : Herinneringen aan de jaren 1910-1920.
Druk Veys, Tielt
130 155 163 173
40 JAAR SIN T-JO ZEFSPA R O C H IE O P DE G IN STE OOSTROZEBEKE
De Ginste en de Kalberg worden door Antonius Sanderus reeds geciteerd als de oudste wijken van Oostrozebeke. Eeuwenlang was het de droom van alle Ginstenaren om ooit een eigen parochie te krijgen. In 1942 was het dan einde lijk zover. De Ginste werd de St.-Jozefsparochie. In latere jaren werd de Ginste een van de meest bekende bedevaartsoorden uit het Tieltse. Ieder jaar weer telt men aan de Ginstegrot duizenden bezoekers. In de jaren zestig kreeg de jonge St.-Jozefsparochie een moderne kerk, die ondertussen naar aloude Vlaamse tra ditie werd opgesmukt met drie unieke brandglasramen van hoge kunstwaarde. Gezien de Ginste net buiten de grote verkeerswegen valt, heeft deze paro chie in de loop van de jaren ook het cachet van een oase van rust en stilte gekre gen. Rustig wandelen is het er wel, op de Ginsthoek. Anderzijds groeit en bloeit het verenigingsleven er op een opmerkelijke wijze. Wie ging nooit eens de optredens van de Groeiende Ginste bekijken? Deze bijdrage wil een korte geschiedenis van de Ginste schetsen. I. OVER DE OORSPRONG VAN DE BENAMING «GINSTE» Twee theorieën zouden de oorsprong van de benaming Ginste kunnen verklaren. Sommigen menen dat Ginste afgeleid is van het Latijnse woord Genista, anderen vermelden het Keltische Gunhesta als allereerste aandui ding. Het is zeer interessant deze twee theorieën met elkaar te vergelijken. KELTISCHE OORSPRONG ? Om bescherming te vinden tegen wilde dieren en andere mogelijke gevaren bouwden onze Keltische voorouders hun huizen op hogergelegen plaatsen. Ze beschermden bovendien hun huizen met houten palen. Voor deze omheiningen hadden zij meerdere benamingen. Eén van die woorden was «Genesta», samengesteld uit de woordvormen Gunna en Hesta. Gunna was de zachte vorm voor Kunna of Kanna, dat «houten stok, houten paal» betekent. In de Franse taal kent men nog steeds «une canne» (wandelstok, riet). Een variant voor Gunna was Kella of Kalle. Het woord Hesta, in samenstelling met Gunna of met Kella, betekent: wat gemaakt is van houten palen. Gunna-Hesta of Gunhesta betekent dus: wat gemaakt is van houten palen. Afgeleide betekenissen: het huis, de omheining. Zo zou ook de woordverbinding Kelhesta-Ara of Klestara aan de basis liggen van het woord Klooster.(1) Op de Ginste zouden ook nog andere plaatsnamen op een Keltische oorsprong terugvallen. Zo zou Kalberg afgeleid zijn van Kalle-Bere-Hanna, alover Kalbergan.
130
Het woord Kalle van «Kal-berg» is bijgevolg synoniem van het woord Gunna. Kalle-Bere-Hanna zou betekenen: een met paalwerk omheinde woonst ter bescherming tegen wilde dieren. In dezelfde zin zou men ook de plaatsnaam Bollaert verklaren. De oor spronkelijke woordvorm zou hier Belle-Are-Hutta zijn. Ook hier weer: be schermde woonplaats. Later zouden deze houten omheiningen vervangen worden door hagen, gevormd door aanplantingen met struikgewas, eigen aan de streek. De bremstruik komt vanouds al voor in de streek en bijgevolg kreeg de naam Gunhesta de nevenbetekenis van struikgewas, meer bepaald brem struik. De Romeinen zouden deze Keltische naam overgenomen hebben. LATIJNSE O O RSPRO NG ? Slaat men er een Latijns woordenboek op na, dan ziet men inderdaad dat «Genista» «brem» betekent. Deze altijd groene struik met zijn lange stengels en zijn okselstandige gele bloemen, die meestal op zandgrond, heide of droog land gedijt, wordt tot op heden in onze streken teruggevon den. In het Wèstvlaams dialect zijn heel wat varianten voor «ginste» terug te vinden. Genst(e), ginst(e), ginster en gjest (2). In het oud-Frans sprak men van «genesta», in modern-Frans «genêt». De Duitse woordenschat heeft «Ginster» opgenomen als algemeen woord voor «brem». Ook in Zweden is het woord «Ginst» opgenomen in de algemene kuituur- of stan daardtaal. Eertijds werd de bremstruik (ginste) voor meerdere doeleinden gebruikt. De lange stengels werden gebruikt om bezems te maken. De ginstetakken dienden als groenbemesting of als strooisel in de stallen. Ook nog als brandstof of als basismateriaal voor het vervaardigen van bijenkorven. De gele bloem werd benut om gele verfstof te maken. Men gebruikte «genista» ook als waterafdrijvend middel. Dat de bremstruik geschiedenis heeft gemaakt, moge blijken uit vol gende anekdote: de I2-de eeuwse Plantagenets, die een flink stukje Franse geschiedenis schreven, danken hun naam aan Geoffroy van Anjou, die als helmversiering een bremtwijg droeg. Vandaar «plante à genêt». Ot hoe de ginstetak zijn plaats heeft gevonden in de Europese geschiedenis (3). 2. DE «GHINSTE» VOOR 1942 De voornaamste bron van documentatie over de Ginste van voor veer tig jaar is wellicht het «Parochieboek van Oostroosbcke» (1874) van kanun nik G.F.Tanghe. Daarnaast bestaan tal van andere bronnen, die echter /eer beknopt zijn in hun verwijzingen naar de Ginste. Vrij interessant is wel de onuitgegeven «Geschiedenis van Oostrozebeke 1874-1974» van Julien Hol voet, en ook de overlevering brengt nog vele wetenswaardigheden aan het licht. 131
St-Jozefsparochie De Ginste : zwart omlijnd. Verre Ginste (ook Grote Ginste. Voorheen : Marialoop) : B-C-D I en B-C-D 2 Ginste (centrum) : B 3 Molsten : B 3 (Molstenstraat) en C 3 (deel Boomgaardstraat) Hoogleen : A 3-A 4 Kalberg : B 4-C 4-C 3-D 3 (deel van de Ginste ten zuiden van de Mandei) Oostrozebeke-centrum : A 5 en mĂŠĂŠr ten zuiden.
PA R O C H IEB O EK VAN O OSTROOSBEKE
De eerste algemene volkstelling (in 1846) vermeldt voor de Ghinste 166 inwoners (29 huizen). Daarbij moet men echter wel enige correcties maken. De Molsten, met 51 inwoners (9 huizen) zijn hier niet meegerekend. Verder moet men ook de merkweerdige sektie Manaloop voor een groot deel (iets meer dan één vierde) in rekening brengen. Kanunnik Tanghe schrijft hierover: Na de dorpplaets is de merkweerdigste sektie Manaloop, hetwelk in 1839, tot eene afzonderlyke parochie van twee priesters verheven is, met eene bevolking van 1802 zielen, onder dewelke zich 424 Roosbekenaers bevimden. Daarmee wordt dan grotendeels de Verre Ginste bedoeld, immers een groot deel van de Ginste was begrepen onder Manaloop. In 1839 waren er dus 424 Rozebeekse Marialoopnaars. Bij de volkstelling van 1846 waren er nog 383, maar daarbij moet men bedenken dat de mislukte aardappeloogst uit de jaren veertig van de voorbije eeuw heel wat slachtoffers had gemaakt. Toch mogen we stellen dat er in 1846 rond de 600 «ras»-Ginstenaren waren (4). Voor een vergelijking met de St.-Jozefsparochie anno 1982 moet men in feite nog verder gaan. In 1846 waren er ook nog 352 inwoners op het Hoogleen en 489 inwoners op de Kalberg. Toendertijd waren daar uite raard geen Ginstenaren bij. Kanunnik Tanghe schrijft verder: «Marialoop staet bekend op de kaart van Sanderus even als de Ginste en de Kalberg» (blz. 2). Met deze verwijzing naar de priester-geschiedschrijver Antonius Sande rus wordt, alvast bevestigd dat Marialoop, Ginste en Kalberg onder de oudste wijken van de streek mogen gerekend worden en alleszins al in de 16-de eeuw ruime bekendheid genoten (5). Terloops heeft Tanghe het ook over de begrenzing van Oostrozebeke. «De gemeente wordt ook nog besproeid door de Crammendijkbcek, die Oostroosbeke van Denterghem afscheidt.» Daarmee zitten we dus duidelijk op de Verre Ginste. De bevolking van de landelijke Ginste was overwegend een landbouwersbevolking. Zo schrijft Tanghe dat onze landbouw in 1774 door een epidemie onder het hoornvee werd getroffen. In de Oostenrijkse tijd werd de Ginste dan voorgoed een «ontsloten gebied». «In 1780 wierd de steenweg van Thielt naer Wacken langs de Ghinstc van Oostroosbeke gelegd» (blz. 42). In hetzelfde jaar werd overigens ook «een nieuwe brug in steen» over de Mandei gelegd, onze hedendaagse Nieuwbrugge. Dit gegeven vonden we niet terug bij Tanghe, die het wel heeft over de eerste steenlegging van de Kalbergbrugge in 1820. 133
Ongetwijfeld moet ook de bouw van de nieuwe kerk in Marialoop een bijzondere betekenis gehad hebben voor de Ginstenaren vermits de mees ten de missen volgden in Marialoop. Tanghe schrijft dat op 11 april de eerste steen van de nieuwe kerk werd gelegd. In 1838 krijgen we de paelscbeiding tussen Marialoop en Oostrozebeke, van aan de hofstede van Pieter Vermeulen en van daar naar de Kramendijkbeek. Verder leren we bij Kanunnik Tanghe dat belangrijke delen van onze wijk afhingen van de heerlijkheden van Hoye (Sint-Baafs-Vijve), Sint-Baefs en Ten Heede (Meulebeke). Tanghe heeft het onvermijdelijk ook over Ter Molst. De heerlykheid te Molst, waervan hedendaegs (= 1874) nog bestaat de motc of een heuveltje met blykteekens van watering, was in voormalige tyden een overgroote eigendom. Van het oude goed te Molst heeft men naderhand twee nieuwe pachthoven gemaekt, genoemd het kleine Goed te Molst. Deze dry pach thoven zijn thans bewoond door Schelstrate, Verstrate en Lauwers. Het zijn deze oude leenen die het voornaemste gedeelte van de Ghinstewyk uitmaken. (blz. 139). Op het einde van zijn Parochieboek besteedt Kanunnik Tanghe ten slotte ruime aandacht aan Maria'’s school der Ghinste. Wij nemen de blz. 193 tot 196 van het originele Parochieboek van Oostroosbeke, ons indertijd verschaft door «meester» Julien Holvoet, volledig over. «Op den 1 Maert 1869 hoorde men het muziek van Oostroosbeke spelen op de wyk van de Ghinste; men zag er veel volk byeenkomen; het was ter gelegenheid der legging van den eersten steen der Mariaschool. Een jaer daerna 1870, op O.L. Vrouwlichtmis, wederom muziek en groote toeloop; het was de inhuldi ging van het nieuwe gesticht. Op den 10 September 1871, hoorde men voor de derde mael het blyde geschal van het muziek, en men ontwaerde rond het schoollokael omtrent 3 d 4000 menschen. Dezen keer waren zy aengekomen om de instelling van den kruisweg by te wonen, die geschiedde door eenen pater rekollet in het schoolkapelletje. Zulkeen toevloed van alle slach van persoonen tot deze dry plegtigheden, was een doorslaende bewys van byval en goedkeuring der nieuwe inrigting. Inderdaed, sedert lang had men de noodzakelykheid gezien van eene school te stich ten op de Ghinste, maer nu om de eene dan om de andere reden was men genoodzaekt geweest deze onderneming uit te stellen. Het was waerlyk pynlyk om zien dat zooveel kinderen van onderwyzing beroofd waren by gebrek aen eene goede school in ’t gebuerte. Menige kinderen van die wyk, waervan het verste deel eene ure van het dorp was afgelegen, gingen maer naer de plaetselyke gemeenteschool toen zy den ouderdom van 10 o f 11 jaren bereikt had den, en dit nauwelyks voor een jaer.
134
De Ginstegrot in 1921, kort na haar oprichting. De grot stond toen langs de (nog niet verharde) straat.
De Ginstegrot anno 1982.
Om deze reden moest er veel onwetendheid en allerlei ondeugd in de jeugd bestaen. Deze ellendige staet der kinderen maekte diepen indruk op het gemoed van M. Vanderbeke, onderpastor van Oostroosheke. Hy sprak er zynen pastor van, M. Van Eecke, die goedkeurde de onderneming van er eene school te bou wen, en mildelyk daertoe medewerkte. Een stuk land gekregen hebbende om er het gebouw op te zetten, verzamelde hy geldmiddelen op de parochie en elders, voornamelyk by de edele familie van Outryve d’ydewalle, en stelde zich maer aen ’t bouwen. Deze inrigting bestaet nog maer korten tyd, en reeds bemerkt men veel verandering, beschaefdheid en verbetering in de landsche kinderen van dit gekuchte. Zy bevat dry klassen, eene, waer de kinderen vlaemsch aenleeren, een andere, waer zy lessen van het fransch ontvangen, en een derde, waer zy geoefend worden in het speldewerk. Gansch het gesticht telt 140 tot 150 kinderen. Voordezen bestond er eene Zondagschool op den Kalberg, hebbende 90 leerlin gen, maer ten jare 1870 is zy overgegaan tot de zondagschool van de Ghinste, die nu ter tyd samengesteld is uit 160 dochters. Daerenboven is de Mariaschool der Ghinste nog voorzien van eene Kongregatie van dochters, die groeit en bloeit. Met een woord, dit kostelyk gesticht heeft leven en beweging aen deze wyk gege ven. Eene menigte van kongreganisten en anderen gaen er op de Zondagen den Kruisweg. Alle dagen klept de Angelus; hierdoor worden de Ghinstenaers uitgenoodigd om dit gebed te lezen, en dit geluid van het klokje dient voor horlogie, die hun drymael daegs aenkondigt hoe laet het is. Eindelyk blyft er nog overig aen te stippen dat het gesticht bestierd wordt door dry zusters uit het moederhuis van het Geloof te Thielt, hetwelk daerenboven nog andere leden heeft die eene leer-, en werkschool houden op de dorpplaets te Oostroosbeke.» ANDERE BRONNEN Naast het «Parochieboek van Oostroosbeke» van Kanunnik Tanghe zijn ook de vele, onuitgegeven notities van meester Julien Holvoet zeer interes sant om fait divers i.v.m. de Ginste te achterhalen. In februari 1942, dus enkele maanden voordat de St.-Jozefsparochie werd opgerich», sloot Julien Holvoet zijn geschiedenis van Oostrozebeke voorlopig af. Het was zijn bedoeling het werk van kanunnik Tanghe verder te zetten. Julien Holvoet werkte later zijn nota’s bij tot in 1974 zodat we gerust kunnen spreken van «De geschiedenis van Oostrozebeke 1874-1974». De ver meldingen i.v.m. de Ginste zijn terzake zeer nuttig. Vooreerst schetst Julien Holvoet de natuurlijke omgeving. Hij verge lijkt de hoogte van tal van plaatsen met de kerkdorpel van de St.Amanduskerk (14,71 m boven de zeespiegel). Zo situeert hij Valckensberg op 30 meter hoogte (6).
136
Verder schrijft hij: Voor ’14-’18 waren er nog vele bosschen, dennenbosschen, zoo langs de Manaloopsteenweg, (...) en op de Kalberg. In '41-'42 werden de laatste bosschen uitgeroeid (ong. 9,5 ha) en door de zorgen van Winterhulp bebouwd. Hij heeft het ook over de Mandelmeerscben, waarin vroeger het vlas te drogen werd gezet. Op de Ginste had men ook de Mandelrote. In 1939 werd de Mandei gereinigd en verbeterd, er werden o.m. balken aangebracht, die als dammen fungeerden. Julien Holvoet komt ook op onze bruggen terug. De Kalbergbrug uit 1820 werd geheel vernieuwd in 1931 (in beton). In mei 1940 werd ze opge blazen en het jaar daarop herbouwd in beton. Verkeerdelijk stelt Julien Holvoet dat ook de Nieuwbrugge uit 1820 dateert (ze werd gebouwd in 1780). In 1918 werd ze gedynamiteerd. In 1921 hersteld en in 1926 vernieuwd, werd ze in 1940 andermaal opgebla zen. In 1941 werd ze vernieuwd. Pypaertsbrugge heette voorheen Puttensbrugge (ze verbindt de Kalberg met de Ginste). Puttens, naar de naam van een vorige pachter. Zij werd in steenen gebouwd door de eigenaar van het hof teneinde de landerijen die dezen kant de Mandei lagen gemakkelijker te kunnen gebruiken. Als «oudste kalsijde» van Oostrozebeke vermeldt hij eveneens de kalsijde Tielt-Waregem (Verre Ginste) uit 1780. Nog wat wegenis betreft, werd de «graveebaan» naar de Ginste in 1951 geasfalt. Oostrozebeke-Marialoop-Tielt, die rakelings langs de Ginste loopt, dateert uit 1893. Julien Holvoet maakt ook gewag van den bollaerd, zijnde partijen slechte zandgrond, gelegen op het Hoogleen, links de gravée naar de Ginsteschool tegen de Holdebeek. Hij vernoemt de Holdebeek samen met de Crommendijkbeek als voornaamste beken op de Ginste. Schatsaert uit Gent is de voornaamste eigenaar van de hoeven op de Ginste. De stal Lannoo wordt vermeld als zijnde vermaard voor zijn koerspaarden. Er werd op de Ginste ook nogal wat boekweit gekweekt, waarvan men boekweitbloem en koolzaad maakte. Het zaad werd geperst tot koolzaad olie, waarvan de koolzaadkoeken werden gemaakt. Men vond dan ook stamperijen, vandaar de naam van ’t stampkot die overgebleven is (in 1942: Jan Ampe). Julien Holvoet vernoemt ook het gebruik van «noodslachten», waarbij dan een bericht werd uitgehangen: «Dinsdag.....om uur, bij boer...... schone koebeeste. Wordt verkocht aan genadelijke prijs.» Op de Ginste was er ook een «kiekenbroederij». Anekdotisch vermeldt hij verder hoe «rond 1910, de Ginstenaren met de «char à banc» van de Ginste naar de markt van Rozebeke kwamen. De botermanden stonden bovenop».
137'
In het voorjaar varf 1946 werd een Ginstenaar tot senator verkozen: Ghislain D ’Hondt zou tot aan zijn dood, in 1956, senator blijven voor de Belgische Socialistische Partij. Over die Ginstegrenzen is er al heel wat te doen geweest. Julien Hol voet tekende de kaart van de St.-Jozefsparochie op blz. 39 van zijn «Ge schiedenis van Oostrozebeke». Over de «Ghinste» schrijft hij verder dat er in 1901 een kapel werd gebouwd waar sedert 1936 alle zondagen een parochiale mis wordt opge dragen. Uiteraard komt hij terug op de stichting van ,4e St.-Jozefsparochie. Voorlopig moet de geschiedschrijver het stellen met de optekeningen van Tanghe en Holvoet om de meeste informatie over de Ginste van voor 1942 te bekomen. Verder in de tijd terug weten we bijvoorbeeld, dank zij het studiewerk van Valeer Arickx (7), dat er reeds in 1779 een herberg van de Ghinste be stond. Verder is het zo dat rónd die jaren heel wat boerderijen op de Ginste gebouwd en herbouwd werden: zo staat het jaartal 1792 te lezen in een balk van de hofstede van de Verbrugghe’s op de Verre Ginste (Kruisstraat). Het middeleeuwse leven op en rond de Ginste moet zich echter voor namelijk gecentraliseerd hebben rond Ter Molst, volgens de legende ooit het schuiloord van de Tempeliers. Als het dan werkelijk zo is dat de benaming «Ginste» afgeleid is van het Latijnse «Genista», brem, dan zóu men kunnen veronderstellen dat er reeds «Ginstenaren» waren in de Romeinse tijd, iets wat niet verwonderlijk mag klinken als men weet dat er zich reeds vrij vroeg paaldorpen hebben ont wikkeld langs de oude Mandei. Maar anderzijds kan men zich de vraag stel len of de benaming «Genista» niet ontstond in de 16de eeuw toen het een modeverschijnsel was de namen te verlatijnsen (latiniseren). Neemt men de «Keltische theorie» aan dan mag men met zekerheid besluiten dat de streek reeds in de tijd van Julius Caesar bewoond was. Het is inderdaad zo dat er voor al onze streeknamen wel een Keltische oor sprong bestaat, maar niet voor alle namen een Latijnse oorsprong. Als Juliaan Claerhout bewezen heeft dat er te Dentergem reeds mensen woon den in het Neolithicum (duizende jaren voor Christus), waarom dan niet op de vrij gunstig gelegen Ginste (8)? Juliaan Claerhout heeft overigens zelf met die mogelijkheid rekening gehouden (9). Dr.Jan Persyn schreef hierover in Juliaan Claerhout. Gemiste kans o f menselijk tekort?: «Hij inspireert zich aan Keltische bestanddelen van toponiemen, mogelijke overblijfselen van paalwoningen te Oostrozebeke, tumuli in de buurt van Deinze...» (blz. 122) (10).
138
Verder moeten wij er op wijzen dat ook de kaart van Sanderus ons nog maals een dienst kan bewijzen: de «Ghinste» komt inderdaad reeds voor op deze kaart, maar wordt opvallend gesitueerd op onze hedendaagse Verre Ginste (op het kruispunt van de aloude wegen Tielt-Wakken en Meulebeke-Dentergem). Ten slotte vermelden we dat de opgravingen, die Claerhout in mei en juni van het jaar 1900 heeft verricht, zich in de richting van de Ginste situe ren. Hij schrijft: «Wij zijn in eene weide te Dentergem, nevens de Peperlabeke.» De bewoners van het moerpaaldorp uit Dentergem zullen ongetwijfeld wel contact gehad hebben met hun tijdgenoten van de Ginste.
3. DE SINT-JOZEFSPAROCHIE OP DE GINSTE: 1942-1982
Het was een oude droom van alle Ginstenaren om ooit eens een eigen parochie te krijgen. In 1942, in volle oorlog, was het eindelijk zo ver. Op 31 maart 1942 werd het ontwerp van de nieuwe parochie in gereedheid gebracht. E.H. Prosper Mestdagh en Z.E.H. Deken J. Destrooper van Tiejt kwamen naar de Ginste om de grenzen van de nieuwe parochie af te bake nen. Op 21 juli 1942 werd de St.-Jozefsparochie de Ginste opgericht en erkend door het Ministerie van Financiën en Justitie. Een kleine maand later werd E.H. Jozef Decadt (° Oostnieuwkerke, 10-10-1894) benoemd als eerste pastoor van de Ginste. E.H. Decadt was voorheen onderpastoor te Wingene. E.H. JOZEF DECADT (1942-1952) De aanstelling van de eerste pastoor van de Ginste ging door op 23 augustus 1942, «zonder de gebruikelijke ceremoniën en zonder feestelijkheden, om reden van de oorlog en de bezetting» (11). Een maand later reeds mocht de jonge parochie het bezoek ontvangen van Mgr. Lamiroy. De nieuwe pastoor nam zijn intrek in de Groote Molsten nr. 30, bij Alois Vanluchene. Op 11 oktober ging al de eerste vergadering van de kerkfabriek door. Onder de aanwezigen : Jeroom Ampe, oorlogsburgemeester van Oostrozebeke, Alfons Beke, voorzitter van de Kerkfabriek, Antoon Lannoo, schrij ver, Hector Vanparijs, schatbewaarder, Achiel Coucke en Alfons Verstraete, leden. Op Allerheiligen 1942 werd al een parochieblad uitgegeven, «drie blad zijden tekst en één bladzijde wit voor parochiaal nieuws, gedrukt bij DenooHoste te Oostrozebeke».
139
De kapel in de Molstenstraat deed jarenlang dienst als noodkerk op de Ginste.
E.H. Decadt past zich verrassend snel aan. Hij onderhoudt zeer goede contacten met zijn parochianen en noteert zorgvuldig de groei van zijn parochie in zijn Liber Memorialis Parochiae Sancti Josepbi. Op 2 mei 1943 wonen 1600 mensen de grote bedevaart naar de Ginstegrot bij. Er worden twee nieuwe beelden gewijd (O.L.Vrouw en Berna dette). Op 30 mei 1943 noteert E.H. Decadt in zijn Liber Memorialis : «Eerste klok ontvangen van de kerkfabriek van Oostrozebeke. Ze komt van de klok, gegeven aan Oostrozebeke in 1717, door Laurentius Reingodt, 42e Abt van Eename, om met drie klokken de overwinning van Prins Eugeen op de Turken te vieren». Deze klok vertegenwoordigde een brokje geschiedenis. Twee van de drie klokken waren vernield geworden tijdens de Franse Beeldenstormerij. De derde klok droeg als opschrift : «Amandus ben ik genompt door Johannes Tack (12) als peter en door Marie Simoens als meter. Gegoten door Ignatius Decock». In augustus 1943 werd begonnen met de bouw van de pastorie. Hon derd dagen later, op 10 november 1943, kon E.H. Decadt er reeds zijn intrek in nemen. Aannemer-bouwmeester van de pastorie was de Heer Crop uit Meulebeke. Ondertussen gebruikte men de kapel naast de Mariaschool als eerste parochiekerk. In februari 1945 zou men beginnen met de bouw van een noodkerk, die tevens zou dienen «voor patronaatszaal en knechtenschool». Staf Demaegdt verzorgde het metselwerk, Jules Tack het timmerwerk. Halfweg 1945 worden de werkzaamheden even stilgelegd voor de vie ring van vier arbeiders, teruggekeerd uit Duitsland : Omar Demaegdt, Mar cel Defoer, André Vanpoucke en Georges Landuyt. In september 1945 worden in de nieuwe zaal twee jongensklassen geo pend. Meester Raymond Desmet uit Waregem geeft er les aan de derde graad en meester Georges Verlinde uit Wielsbeke aan de vierde graad. Vanaf 26 augustus 1945 wordt de nieuwe zaal gebruikt als voorlopige kerk. Er worden 300 kerkstoelen geïnstalleerd. Op 9 september 1945 gaat er een kabaretavond door in de zaal. «Kajokska» uit Brugge verzorgt er het optreden. In feite groeit dan al de gedachte aan een eigen kabaretgroep, de latere Groeiende Ginste. In 1946 begint de onvermoeibare herder van de Ginste, E.H. Decadt, met de opnamen voor de Ginstefilm. Hij legt er het alledaagse leven van de Ginstenaren in beelden vast. Bij de parlementsverkiezingen van 17 februari 1946 wordt burgemees ter Ghislain D ’Hondt tot senator verkozen (B.S.P.). De Kalbergsenator zal van dan af zowat in de rol van Peppone kruipen. E.H. Decadt wordt de Don Camillo van de Ginste. Niet zelden duiken van
141
RH. AndrĂŠ Sinnesael, pastoor 1952-1959.
de hand van E.H. Decadt (weliswaar onder een schuilnaam) pennevrnchten op in o.m. de Volksmacht. In de oogstmaafld van 1946 wordt op de Ginste een grote missiekermis gehouden, ter gelegenheid van de tweede afreis van E.P. Maurice Tack en E.Z. Aline Tack. Op 1 april 1947 wordt de Ginstegrot afgebroken en dertig meter ver derop geplaatst. Ook worden er kapelletjes bijgebouwd. Jules Demaegdt leidt de werken. Een maand later noteert men 1200 bedevaarders naar de «vernieuwde» grot. E.H. Decadt viert zijn zilveren priesterjubileum (1922-1947) op de eerste lentedag van 1948. Op Kerstdag en tweede Kerstdag van hetzelfde jaar wordt «En waar de sterre bleef stille staan» (Félix Timmermans) opgevoerd. De Groeiende Ginste is geboren. E.H. Decadt blijft zijn parochie verder uitbouwen. Hij denkt nu ook aan de kinderen. Op 9 april 1950 wordt in de nabijheid van de Ginstegrot een speelplein opgericht, dienstig voor patronaat en bedevaarders tijdens de meimaand. Op 23 januari 1952 wordt E.H. Jozef Decadt tot pastoor benoemd op St.-Franciscus-Menen. De man die gedurende tien jaar het beste van zich zelf had gegeven voor «zijn» parochie, de Ginste, zou nu zijn werk vinden tussen de mijnwerkers uit de Meense barakken. E.H. Jozef Decadt overleed op 8 juni 1976 te leper. E.H. ANDRE SINNESAEL (1952-1959) De aanstelling van E.H. André Sinnesael gebeurt reeds op 2 maart 1952.' Naar aloud gebruik heeft de verwelkoming plaats aan de Krommelingebeek (weg Wakken-Tielt). De Ginste gaat zeven kalme jaren tegemoet. In tegenstelling tot de rus teloze E.H. Decadt is E.H. Sinnesael een eerder rustige natuur, wat niet belet dat het verenigingsleven (met vooral als motor de Groeiende Ginste o.l.v. Georges Verlinde) onvermoeid verder gaat. In december 1953 reist E.Z. Jacinta (Denise Verstraete) af naar Ceylon, alwaar ze veilig aankomt in januari 1954. In 1955 vertrekken nogmaals twee Ginste-missionarissen: E.P. Leon Vanparijs en E.P. Daniël Verstraete. Op 10 juni 1956 viert E.H. Sinnesael zijn zilveren priesterjubileum. Begin augustus 1956 wordt werk gemaakt van de nieuwe St.Jozefsschool. Vanaf september zijn de jongens- en meisjesschool geschei den. Georges Verlinde wordt schoolhoofd van de jongensschool. De andere onderwijzers zijn: Herman Sabbe, Raymond Desmet en Frans Albers. Laatstgenoemde verlaat in 1957 de Ginste en wordt er opgevolgd door Hubert Lanssens.
143
Eerwaarde Moeder Laurentia leidt de meisjesschool. Daar wordt les gegeven door de Zusters Amelbergha, Osmonda en Symphorosa. Onder wijzeressen zijn Paula Gantois en Agnes Snauwaert. Op 9 november 1956 wordt een gebedswake voor Hongarije gehouden. In september 1957 wordt een afdeling van de B.J.B. (boerenjeugd) opge richt. Noël Valcke is er de leider van en Hubert Lanssens de schrijver. Zondag 4 oktober 1957 wordt een nieuwe hoogdag voor de Ginste. Mgr. De Smedt, Bisschop van Brugge, komt op bezoek. Die dag ook wordt de Sint-Jozefsschool ingewijd. E.H. André Sinnesael wordt op 21 maart 1959 tot direkteur van de Zusters van O.L.V. der Zeven Weeën te Ruiselede benoemd. E.H. MAURICE CHRISTIAENS (1959-1969) Op 11 april 1959 werd E.H. Maurice Christiaens aangesteld als opvol ger van E.H. André Sinnesael. «Pasterke» Christiaens was een aparte figuur. Vooral een werker, maar spijtig genoeg ook iemand die weinig op papier zette. De latere opvolger van E.H. Christiaens, E.H. André Vergauwe zou echter in één zin de grote verdienste van zijn voorganger samen vatten: «Hij bouwde de nieuwe kerk». Sinds 1942 was het voor vele Ginstenaren een schone droom om ooit een eigen kerk te krijgen. E.H. Christiaens zou dat weten te bewerkstelli gen, vooral mede dank zij de steun van het oud-provincieraadslid van de Ginste, Remi Van Acker, die in oktober 1964 tot burgemeester van OostRozebeke werd verkozen. De eerste steenlegging van de nieuwe St.-Jozefskerk ging door op 31 juli 1965. Bij die gelegenheid is Mgr. Desmedt nogmaals naar de Ginste gekomen. Op die eerste steen staat vermeld: Gewijd en geplaatst door Z.H. Exc. Mgr. De Smedt 31-7-1965 Pastoor: Z.E.H. M. Christiaens Burgemeester: R. Van Acker Bouwmeesters: P. Derieuw A. Degeyter Aannemer: G. Verhuist en Zonen De inwijding van de nieuwe kerk had plaats op 3 juli 1966, in tegen woordigheid van Mgr. De Smedt. E.H. Christiaens zou niet zo heel lang meer van zijn levenswerk kun nen genieten. Hij overleed op 5 mei 1969 en werd op 10 mei 1969 door de Ginstenaren ten grave gedragen.
144
E.H. ANDRE VERGAUWE (1969-HEDEN) Op 31 mei 1969 werd E.H. André Vergauwe benoemd als vierde pas toor van de Ginste. De aanstelling volgde op 22 juni 1969. E.H. Vergauwe nam het roer stevig in handen. Reeds op 7 augustus 1969 werd een nieuw schoolcomité gesticht. E.H. Vergauwe was voorzitter, Jozef Berten secreta ris. Leden: Fritz Verbrugghe, Daniël Desmet, Roger Dobbelaere, Mevr. Paul Tack, Mevr. Alois Vanluchene, Emiel Vandaele, Gérard Verhuist en Eric Devaere. Op 20 augustus verlieten de laatste Zusters van ’t Gelove (Tielt) de Ginste. Ze waren uitgerekend 99 jaar actief geweest op de Ginste. Jongens- en meisjesschool versmolten onder de naam «Gesubsidieerde vrije gemengde lagere en kleuterschool». Georges Verlinde werd direkteur. Er kwamen nieuwe leerkrachten bij: Solange Snauwaert, Marie-Joseph Demeyere en Christine Arickx. E.H. Vergauwe rehabiliteerde ook de Ginstezaal. Op 5 september werd een comité opgericht dat zich diende in te laten met de uitbating van de Ginstezaal. Op 27 september volgde reeds een eerste feest, een Missiefeest ten voordele van Zuster Georgette Hoste. Op 18 oktober 1969 werd een Chiro-afdeling voor de jongens opge richt: leiders waren Daniël Devolder, Jan Verlinde, Roland Verheye en Willy Tieberghien. Het verenigingsleven op de Ginste bloeide weer op, missiefeesten en zaalfeesten deden de Ginstenaren «hun» Ginstezaal opnieuw ontdekken. Op 1 september 1970 kwamen twee nieuwe leerkrachten in dienst: Arnold Vanbosseghem en Nicole van Coillie. Op 29 november vierde men het Zilveren Jubileum van meester Geor ges Verlinde. Laatstgenoemde was ook de man die na een kwarteeuw weer de Groeiende Ginste op de planken bracht (25 en 26 december 1970). In mei 1971 werd het dubbel jubileum van de Ginstegrot gevierd. Het was toen precies 25 jaar dat de grot werd verplaatst (1946) en de 50 ste keer dat de Ginstebedevaart doorging (13). Ook in 1971 werd de kindervolksdansgroep «De Ginsteblomme» opge richt. Leiders waren Etienne Vankeirsbilck (tevens leider van de Oostrozebeekse volkskunstgroep Die Rooselaer) en Georges Verlinde. In 1972 werd «dertig jaar de Ginste» herdacht met een voltreffer van de Groeiende Ginste, die na al die jaren weer het stuk van Félix Timmermans «En waar de sterre bleef stille staan» voor het voetlicht bracht. Op 1 april 1973 volgde Omer Ciers Antoon Lannoo (overleden) op als lid van de kerkfabriek. Op 17 en 24 november 1973 krijgen wij het allereerste optreden van de Jonge Groeiende Ginste een jongerentoneelgezelschap. Rond de jaarwisseling brengt de Groeiende Ginste «de Wonderdoktoor».
145
Links E.H. AndrĂŠ Vergauwe, pastoor sinds 1969, en rechts Mgr. Daniel Verstraete, bisschop van Klerksdorp (Z.A.).
Op 10 april 1974 dient er zich nieuw bloed aan bij de Chiro: Geert Verlinde, Dirk en Patrick Damman en Mare Tieberghien. Op 26 mei wordt pater Frans Biebuyck (Dom Livien) van de Verre Ginste tot priester gewijd. Eregasten op de Ginste zijn Mgr. Emiel-Jozef De Smedt en Dom Eligius Dekkers, abt van de Benediktijnerabdij van Steenbrugge. Op 29 juli 1974 behaalt de kindervolksdansgroep de Ginsteblomme een 3de plaats in het Engelse Middlesborough. Op 31 oktober 1974 wordt een prachtig glasraam geplaatst in de St.Jozefskerk :«de Verrijzenis» van Michiel Leenknegt uit Kluisbergen. Op 9 en 16 november 1974 voert de Jonge Groeiende Ginste een toneelstuk op van de Ginstenaar Lieven Demedts: «Minnaars om midder nacht». De Kortrijkse letterkundige André Demedts is de eregast in de Ginstezaal. Eind 1974 brengt de Groeiende Ginste «De kerk van Sint-Elooi» van Gaston Martens. Op 5 januari 1975 worden twee jubilea gevierd: Mgr. Daniël Verstraete, geboren Ginstenaar, later bisschop van Klerksdorp (Zuid-Afrika), is dan immers 25 jaar priester en zijn zuster, E.Z. Denise Verstraete is 25 jaar kloosterlinge. Op 5 januari 1975 worden twee jubilea gevierd: Mgr. Daniël Ver straete, geboren Ginstenaar, later bisschop van Klerksdorp (Zuid-Afrika), is dan immers 25 jaar priester en zijn zuster, E.Z. Denise Ver straete is 25 jaar kloosterlinge. Op 10 juli 1975 krijgt de Ginstekerk een tweede glasraam, «De Schep ping», alweer een kunstwerk van Michiel Leenknegt. Eind 1975 volgen de activiteiten elkaar op in de Ginstezaal: de Jonge Groeiende Ginste brengt «De heks van ’t vijverbos» (Lieven Demedts), op 29 november is er de volksshow «Romantisch te Rozebeke» (org.: de Weekbode) en in december brengt de Groeiende Ginste «De blijde begrafenis van klakke Verdoest». Begrijpelijk dan ook dat men in 1976 dringend toe was aan de uitbrei ding van de Ginstezaal. Op 1 juli 1976 werd Herman Sabbe tot bibliothekaris van de Ginstebibliotheek benoemd. Hij volgde hier Georges Verlinde op (14). Op 31 december 1976 nam Remi Van Acker afscheid van de politiek. Ook nog in 1976 werd op de Ginste een koor opgericht: Corjanos. Jan Lefevre is er de stichter en leider van. Reeds op 13 maart 1977 brengt Corja nos een uiterst geslaagd kunstconcert in de St.-Jozefskerk. Op 9 oktober 1977 wordt «35 jaar Ginste» gevierd.
147
De Ginstezaal. Op de verdieping bevinden zich klaslokalen.
De Groeiende Ginste.
De roterij Vanluchene in de Molstenstraat; ze bleef tot in de 60-er jaren in gebruik.
Eind 1977 brengt de Groeiende Ginste «Peegie» van Willem Denys. Voor het laatst zullen de Ginstenaren de geliefde volksfiguur Mauriske (Maurice Vanrijckeghem) op de planken zien. Klein Mauriske overlijdt op 31 december 1977. Mgr. Daniël Verstraete wordt op 14 mei 1978 tot bisschop van Klerksdorp gewijd. Op 2 juli 1978 brengt de Ginste hem een passende hulde. Op 4 september komt Ronny Decocker uit Wakken als nieuwe leer kracht naar de Ginsteschool. Dom Livien (Frans Biebuyck) wordt op 18 oktober 1978 monnik gewijd te Steenbrugge. Op 4 november 1978 brengt Ziekenzorg-Oostrozebeke een eerste Herfstfeest in de Ginstezaal. Meester Georges Verlinde neemt op 29 juni 1979 afscheid als direkteur van de school; op 1 juli 1979 wordt hij opgevolgd door Herman Sabbe. Op 15 juli 1979 wordt Marnix Delodder uit Ooigem aangesteld als onderwijzer. Zuster Annie Devolder reist op 8 september 1979 af naar Zaïre. Op 21 november 1979 wordt Hilde Coussens als «Lauréate van de Nationale Prijs van het verdienstelijk kind 1979» gelauwerd. Op 9 juni 1980 wordt een nieuw oudercomité gesticht: Hubert Vanacker wordt voorzitter. Christiane Debacker, ondervoorzitster, José Libbrecht, secretaris en Jozef Berten, schatbewaarder. Leden: Noël Devaere, Eric Vanhee, Jean-Pierre Nolf, Annie Vandevoorde, Daniël Vansteenbrugge, Hilde Callebert, Herman Sabbe, Gisela De Ketelaere en E.H. André Vergauwe. Per 1 september 1980 volgt Dirk Roelstraete Ronny Decocker op als onderwijzer. Op 12 oktober 1980 behaalt Corjanos een tweede prijs in het Hol landse Valmeer. Ook in 1980 verschijnt op de Ginste een «lijfblad» van de Chiro-de Ginste (Bejuste). Uit dit iniatief groeit ‘T Ginsteblad, een maandblad «voor ’t goede volk van de Ginsthoek». De redaktie bestaat uit: Lieven Demedts, Mare Tieberghien, Bieke Berten en Lieven Devaere. Het nulnummer van ’t Ginsteblad verschijnt in december 1980. In mei 1981 wordt een derde glasraam geplaatst in de Ginstekerk. «Pinksteren» is andermaal een kreatie van de Kluisbergse kunstenaar Michiel Leenknegt.
150
De Mariaschool.
Op 26 december 1981 worden een drietal verdienstelijke Ginstenaren opgenomen in «De orde van de Ginstetak» : Dom Livien (Frans Biebuyck), alsook de motorcrossers Wim en Bart Verbrugghe. In 1981 wordt op de Ginste een Show- en Trommelkorps opgericht o.l.v. Jan Lefebvre. Aldus groeide en bloeide het verenigingsleven op de Ginste uit tot wat het anno 1982 geworden is. Spil van het verenigingsleven is ontegenspreke lijk de Groeiende Ginste gebleven. Dit toneel- en kabaretgezelschap ziet de opvolging verzekerd vi^dejpnge Groeiende Ginste die in november 1982 voor de tiende keer op de planken staat. Daarnaast kan de Ginste rekenen op het koor Cor janos, dat jaarlijks, voor een, enig kPPStRoncert zorgt ia de St.-Jozefskerk. In zijn tweejarig bestaan, heefc ook bet Sfiow- en Trommelkorps een vaste plaats in het verenigingsleven, van de Çinste verworven- Df jongeren krijgen hun kans in de Woelende çjf ifl, de ^pdervolksdansgroep de Ginsteblomme- De minste heeft dan 9 9 k e p bloeiend Feestcomité dat zowat alle activiteiten kowdineerf en jn^fijk^ jn e<^stje weekend van september, voor de Ginstekermis zorgt. Vooral op toeristisch vlak heeft de Ginste heel veel te bieden; de £instegrot trekt telkenjare in de meimaand weer duidenden bezoeker?. B>i d]e gelegenheid is ook een bezoek aan de moderne §inf-JwfckÇl4 beslist de moeite waard, vooral nu deze kerk voorzien is Y<m drie prachtige ktjrij werken. In de nabijheid van grot en kerk is er het speelplein- Wat verderop wenkt de Flerentmolen of kan men terecht PP 't VjsspfshRYeke YRRf W Î gezonde ontspanning. Wandelen in de MandelYSlIei Rf RP de Iwdelljke Verre Ginste is steeds weer een plezier.De Ginste anno 1982 is vooral ook een R3SP YïW RPgekende fpst jp e?P wereld waarin modernisatie en mechanisatie het leefmilieu RP CFP gevaar lijke wijze hebben aangetast.
hieven DEMFPTS
BRONNEN EN DOCUMENTATIE A. SANDERUS, FUndria lllustrata, 1664. G.F. TAN'GHE, Parochiehoek y#,n Qostnmbeke, Brugge, J$7f J- FïOLVOET, De geschiedenis van Qostro&beke 1874-1974, 1974, onuitgeg. Qostrozebeke St-jozef, 1990, brochure.
152
J. DECADT, Liber Memorialis Parochiae Sancti Josephi, 1952, dl I. A. VERGAUWE, idem, dl II, L. DEMEDTS, artikels verschenen in De Weekbode, 1972-1982. G. VERLINDE, 25 jaar E.H. Decadt, 1947. ’t Ginsteblad, jg. 1981 - 1982. V. ARICKX, Herbergen in de kasselrij Kortrijk in 1779, De Leiegouw, VII, n° 1, 1965. ► Jj. Julien, Gl^erkout- Ççrmste tyzns of menselijk tekort? AntW7S-
mmm M R RW !
<k ffi\
^<**4
RHII } \ m YIR lift RlHïjiRY '«oord ^ W W A ^ W v N iN A «4
W t ara fô» i X , . , ™ ..., ■ wRflrt «RNATh fjfliwW tielfti- in
wwrwif $ANpFR
ver IUNPW Hf (?) Rs P)RFm fo Wi kTw,,w k..w............ m ne
» w w
|d}ied), De zonde® <w bw» ïljreeuws wenj, hçt; S fcN H ïT R A X ^
ATA°( ^VNE.'vSA.zot* dan weerafoparlement ^NKS$£T XWW»
YjMfjjîq 4iidfn. Ç>f Çriea^ b ç b b w f f c
m m II! n ï m m m ........ f N99fRee) *Jeel W ôjvloçd u>tgeoeien4 Twllm 4 m iprsksij m vm m m flffl f}' «{f(si$men». Çiit gebeurde m de eerste
eeuw ni FhriiW Vin (fsf RH tifrm tm m p m hff mf)FW fr^nse T " ? 1’ is w v ^ *** meenf e'm m em héerf bier Hp *$* w w s f p - HetzeK4e 4«4 wh voor bij woorden é m m » ) en e m m w m l)* [}) y m vie fifb \m m m n WPf flf ifpffPfbp fbfPfp omtrent l»er onwwn van srreeknmen m m wwiiMjj mtr m jp } m vp sck p en v4n Pubçrt Umao «De new m W enpm rm f btnwtff P)P- v ?f? m -ft F9Fen met R A 7 ton msn bet emy «T») en m m m m ? Itffî’ WftM Hlïipp bpf Rfft ° w 4ç pndW^-r v » <k pdeRiimmeh-’ PîmfA Fem- Pf'fF Phihff ?cwPff R*- bft t0?* “Re to«e« w« g m m sn - Pts Rebe'mnk far w m m p bii «p swsb |û i m e «s» m n ner-nd- F e m m m i e tes eénipmgfFf 'w Ftp-
Rrny9or4ç«:w>Aïl>T4l>Os,AçR «n
D m ffrtikeFp m thins een vrij prifpifiFf’ rw^wfRWf beiçkfni^ hçbbsn. Hubert Ftmw pt» fmwent tiïeper in pp é ^îl^yonPlt) in lith v u en er HD in vw fs in Qcm m M p - ?? w f * Y?r4eçi4 ovçr 931 hui^n of éttffoeèen*-
(5) De bedoelde kaart is deze, verschenen in de FLANDRIA ILLUSTRATA (Keulen 16411644) van de Vlaamse priester-geschiedschrijver Antonius Sanderus (1586-1664). De kaart is echter grotendeels het werk van de bekende Kortrijkse landmeter Louis of Loys de Bersaques en ze ontstond vermoedelijk in de ateliers van de Wakkense cartograaf Judocus Hondius. (6) Ter vergelijking: Kalberg en Hoogleen (18m), Ketelberg (34m), Poelberg (44m), ’t Hoge (37m), Vierknok (15m). (7) V.ARICKK,Herbergen in de kasselrij Kortrijk in 1779,De Leiegouw,VII,nr 1,1965,blz.330. (8) Voor het neolithicum kan men gegevens vinden in: S.J. De Laet,Prehistorische Kuituren in het Zuiden der Lage Landen, 1974,p.227. (9) Het moerasdorp uit Dentergem werd getrouw gereconstrueerd in het Jubelparkmuseum te Brussel en het is ook op onze dagen nog altijd een bezoek waard. (10) Juliaan Claerhout (Wielsbeke 09-12-1859-Kaster 12-02-1929). Over de figuur van Juliaan Claerhout en over zijn werken kan men best lezen in «juliaan Claerhout. Gemiste kans of menselijk tekort?» van Prof.Dr.Jan Persyn, De Nederlandsche boekhandel, Antwerpen 1975. Over de «Claerhouts» schreef Michiel Mispelon: «Honkvast blijken ze overigens bijna allen geweest te zijn, vrijwel steeds vinden we de Claerhouts terug in West-Vlaanderen. In het Kortrijkse, te Brugge, Roeselare, Pittem, Hulste en Oostrozebeke». Ook anno 1982 vinden we een familie Claerhout terug op de Verre Ginste. (11) Liber Memorialis Parochiae Sancti Josephi, blz. 1. (12) Johannes Tack wordt in 1722 vermeld als burgemeester van Oostrozebeke. (13) De Ginstegrot werd opgericht na de eerste Wereldoorlog als dankmonument omdat Oostrozebeke gespaard was gebleven van oorlogsmiseries. E.H Jozef Cosyn was de grote bezieler van het projekt. Op 3 juni 1920 werd de eerste steen gewijd en reeds in mei 1921 ging de eerste bedevaart door. (14) E.H.Jozef Decadt stichtte de bibliotheek in oktober 1942. Ze werd op 21 april 1944 erkend. De Zusters van ’t Gelove hadden de leiding over de bibliotheek tot in 1950. Toen werd Georges Verlinde bibliothecaris. In 1970 werd de bibliotheek vanuit de Ginstezaal overgebracht naar de kelder van de St.-Jozefskerk.
Met dank aan : Remi Devaere, Achiel Coucke, Herman Sabbe, ereburgemeester Remi Van Acker, Frans Vandenberghe, Firmin Vanackere, E.H. André Vergauwe, Jacques Vanhamme, Georges Verlinde, Ghislain Vandeputte en Renaat Lobbestael.
154
Taalpolitiek in de 19de eeuw: DE TOUSSAINTS TE MEULEBEKE De taalpolitiek van Koning Willem I heeft vreemd genoeg niet alleen in het diepere zuiden van het Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) wrevel gewekt, ook in Vlaanderen kwam er vrij vlug kritiek op de taalpolitiek van de «Hollanders». Toen op voorstel van C.F. Van Maanen, Minister van Justitie, op 15 september 1819 een Koninklijk Besluit werd uitgevaardigd, waarbij het Nederlands tot officiële taal in Vlaanderen werd verklaard, bleven ook in onze streken de protesten niet uit (1). Het gemeentebestuur van Wakken begreep niet «om wat reden wij ons moeten bedienen van eene taal, die wij nauwelijks verstaan», en de gemeentevaderen van Oost-Rozebeke vonden dat het opdringen van het Hollands aan de Vlamingen en aan de Walen een «slavemye» was. Te Meulebeke moest een zekere Bernard Toussaint, op 26 mei 1819 door de gemeenteraad voorgedragen voor het ambt van politiecommissa ris, ondervinden dat bet Koning Willem I menens was met zijn gevoerde taal politiek (2). Dat genoemde Bernard Toussaint hiervan het slachtoffer werd, belette echter niet dat zijn zoon, Joseph-Ferdinand Toussaint, zich in de nada gen van de Belgische Omwenteling opwierp als een rabiaat flamingant. Laatst genoemde wacht ondertussen nog altijd op zijn rechtmatige plaats in de galerij der allervroegste Vlaamsgezinden. Juist daarom lijkt het ons aangewezen om de uit Frankrijk afkomstige familie Toussaint, neergestreken in het Westvlaamse Meulebeke, in deze bijdrage voor het voetlicht te halen.
Tijdens de Franse aanhechting (1794/1795-1814) was de uit Toul (Lotharingen,Frankrijk) afkomstige Bernard Toussaint «officier de la police de la commune de Meulebeke». Hij was er gehuwd met Judithe Spruytte. Op 31 maart 1807 werd uit hun huwelijk Joseph-Ferdinand Toussaint geboren «par devant nous, Maire de Meulebeke, quatrième arrondissement du départe ment de la Lys» (3). Bernardinus-Ghislain Delaere, handelaar, grondeige naar, azijn- en bierbrouwer, de latere burgemeester van Meulebeke (4), was getuige bij deze geboorte. Het zou overigens genoemde BernardinusGhislain Delaere zijn die met zijn twee assessoren en zes gemeenteraadsle den op 26 mei 1819 Bernard Toussaint zou voordragen voor de post van politiecommissaris. Aanvankelijk schenen er weinig moeilijkheden te bestaan. Minister van Justitie Van Maanen en Minister van Binnenlandse Zaken De Coninck droegen Toussaint ter benoeming voor aan Koning Willem I op 28 decem ber 1819. De administratie werkte ook toen vrij traag. Koning Willem I schreef eigenhandig op de voordrachtsakte: «Verstaat die candidaat, een
155
geboren Franschman zijnde, de landtaal genoegzaam om hem de voorgestelde functie weder toe te betrouwen?» Minister Van Maanen gaf daarop opdracht aan de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof te Brussel, Van Der Fosse, een nader onderzoek in te stellen naar de taalkennis van Bernard Toussaint. Van der Fosse stuurde het dossier door naar de Procureur des Konings te Brugge, Schuermans. Laatstgenoemde nam zijn taak zeer ter harte en kwam persoonlijk naar Meulebeke om Bernard Toussaint te exa mineren. Het examen bestond uit een dictee. De Procureur des Konings dicteerde: «Het jaar achttien honderd twintig, den 1 en Fehruary, voor ons, Vrederegter van het kanton Meulebeke (5), is gecompareerd N..., dewelke verklaard heeft dat, heden ten tien uren, eene onbekende vrouw, dewelke men gelooft van Kortrijk te zijn, een stuk catoen uit zijnen winkel gestolen heeft». De kandidaat-politiekommissaris schreef: •Het jaer hagthim ondret thuinting den eerste Fevriary voor ons vrederaget van het canton.van Meulebeke iest gecomparer ni de welt verklart heet dat hedem den tin heure een ombekant de vrouw de welk men geloef ut Cortray te bien stuck catoune van sien winklen que sotte heeft» (6). Via Schuermans kwam het werkstuk van Toussaint bij Van Der Fosse terecht die het op 4 februari 1820 aan Minister van Maanen liet geworden. Van Maanen schreef er nog een begeleidende nota onder. Op 18 maart 1820 schreef Koning Willem I, alweer eigenhandig, met een potlood op die nota: •Ik dartke voor Toussaint en wensch een Vlaming in de plaats van een Franschman» (7). Bernard Toussaint zag dus het ambt van politiecommissaris van Meule beke aan zijn ogen voorbijgaan. Joseph-Ferdinand Toussaint Toch zal het uitgerekend de zoon zijn van de gezakte politiecommissa ris Bernard Toussaint, de nauwelijks 23-jarige Joseph-Ferdinand Toussaint, die tien jaar later, in 1830 de (dit keer Franstalige) eentaligheidspolitiek van de bewindvoerders van de nieuwe Belgische staat op de korrel zal nemen (8). De in 1807 te Meulebeke geboren Joseph-Ferdinand Toussaint is overi gens een man met een merkwaardige carrière. In zijn jonge jaren is hij een republikeinse rebel, zeer linksgezind en, ondanks zijn Franse afkomst en Frans taalgebruik, zeer Vlaamsgezind. Als een onbemiddelde jongen, die eerst notarisklerk werd, later beambte bij de registratie en het gerecht en zelfs gemeentesecretaris, komt hij in de woelige septemberdagen naar Brus156
sel, waar hij een jeugdvriend ontmoet, J. Vanderlinden (9), die hem opneemt in het secretariaat van het Voorlopig Bewind. Als op 15 septem ber 1830 de «Réunion centrale» wordt opgericht, is hij er van meetaf aan lid van. In november 1830 is hij al vice-president van deze invloedrijke republi keinse club, die onder leiding staat van Edmond Ducpétiaux en Charles Rogier. In deze kringen bereidt de nauwelijks 23-jarige Meulebekenaar Toussaint de oprichting van de nieuwe staat voor. Als republikein voelt hij uiteraard niets voor de monarchistische staatsvorm. Hij heeft ook zijn bedenkingen over het erfelijk lidmaatschap bij de Senaat en over het beperkt cijnskiesrecht. Mogelijks herinnert hij zich het wedervaren van zijn vader en moet men in dat licht zijn voorstel zien tot oprichting van een kosteloze openbare lagere school in iedere gemeente van de op te rich ten staat (10) (n.v.d.r.: u vindt de tekst van dit voorstel, in vertaling uit het Frans, in bijlage I). Joseph-Ferdinand Toussaint toont zich een ware Belgische patriot, links- en Vlaamsgezind. Op zijn Vlaamse strijdschriften komen wij hierna nog terug. Zijn linkse maatschappijvisie blijkt in 1831 nog onverminderd te zijn. Toussaint is alsdan een Saint-Simonist (11). De politicus Toussaint heeft vooral interesse voor de rechtswetenschappen. Hij slaagt in een open baar examen en verkrijgt het diploma van doctor in de rechten. Zijn verdere carrière verloopt zeer succesrijk. Hij wordt benoemd tot griffier bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel. In 1845 stelt hij zich kandidaat bij de wetgevende verkiezingen, blijkbaar zonder resultaat. Drie jaar later heeft hij meer gelukt: hij wordt in 1848 te Tielt tot parlementslid verkozen. Toussaint zetelt slechts twee jaar in de Kamer van Volksverte genwoordigers (1848-1850). In de parlementaire handelingen vindt men alvast een opgemerkte tussenkomst van Toussaint, meer bepaald over het «artistieke eigendomsrecht» (12). Na 1850 legt hij zich toe op zijn notarispraktijk (in de Rue Duquesnoy te Brussel). Joseph-Ferdinand Toussaint overlijdt op 78-jarige leeftijd te Elsene-Brussel (1885). Toussaint was vooral een goed publicist, aanvankelijk met fel opge merkte artikels in dagbladen en tijdschriften, later in historische en juridi sche brochures. Hij maakte eveneens een studie over het financiewezen (13). Joseph-Ferdinand Toussaint, wiens vader tien jaar tevoren het slachtof fer was geworden van de taalpolitiek van Koning Willem I, ging op zijn beurt de eentaligheid van de nieuwe Belgische staat aanvechten. Lang voor alle Vlaamstalige protesten liet Toussaint, die de vrijheid van het taalge bruik voorstond, zijn prachtig pleidooi voor taalvrijheid publiceren (14). ( n'.v.d.r. : tekst van dit pleidooi vindt u in bijlage II). Toussaint «de Molenbeek» (15) vertolkt hiermee van meetaf aan een fundamentele Vlaamsgezinde eis: de algemene tweetaligheid van bestuur en onderwijs. 157
Het zou overigens nog tien jaar duren, vooraleer het volkspetitionnement van 1840, met meer dan 100.000 handtekeningen, eveneens een erkenning van het Vlaams naast het Frans (in Vlaanderen) vroeg. De Com missie der Vlaamse Grieven, nog altijd sterk patriottisch gekleurd, liet nog op zich wachten tot in 1856, de eerste Vlaamse taalwetten zouden er pas komen in 1873 (Coremans) en 1878 (De Laet) (16). Uit dit alles blijkt dat de twintiger Joseph-Ferdinand Toussaint in 1830 op zijn tijd ver vooruit was. De Meulebekenaar was nog iemand met een Verlichte Geest. In de Vlaamse Beweging heeft Joseph-Ferdinand Tous saint uit Meulebeke dan ook eindelijk recht op een plaats, die hem tot op heden werd misgund, maar ook in de sociale beweging mag men zijn aan deel niet vergeten. De Saint-Simonist uit 1831 heeft het nog net kunnen meemaken dat de Belgische Werklieden Partij werd opgericht (1883). Het zal Joseph-Ferdinand Toussaint een troost zijn geweest dat hij van de ge schiedenis gelijk kreeg.
Lieven DEMEDTS
BIJLAGE I. Brussel, zitting van 7 november 1830. M. Tousssaint uit Meulebeke heeft vandaag een motie van het hoogste belang voorgedragen. Ze luidt als volgt: «De onwetendheid, grootste hinderpaal voor de vrijheid, is ook het argument dat men tegen ons uitspeelt om het-genot van die vrijheid op de lange baan te schuiven. Daarom stel ik de Centrale Raad voor, om aan de Voorlopige Regering een arrest voor te leggen, of aan het Congres een wet voor te stellen, die de oprichting beveelt van een kosteloze openbare lagere school in elke gemeente, geleid door een schoolmeester gekozen door de notabelen, zoals de gemeenteambtenaren, en betaald door de gemeente. De enorme invloed van het openbaar onderwijs verdient wel, naar ik meen, dat dit onderwijs evenveel belang krijgt als de andere gemeentelijke functies. Ik beklemtoon hierbij, dat ik hier in geen geval de vrijheid van onderwijs wil beknotten, of aan wie dan ook het recht wil ont nemen om gelijk waar de nodige.instellingen op te richten: het is enkel mijn wens, dat het basisonderricht in het bereik komt van de arme mens». Dit voorstel werd met algemene toejuiching uitgesproken.
BIJLAGE II. «Welk doel had onze luisterrijke revolutie? Staan de zaken zover, dat we reeds daaraan moe ten herinneren? Onder de vele grieven, waarvoor we met luid geschreeuw rechtzetting eisten, waren de aanslagen tegen de vrijheid van taalgebruik zeker niet de geringste; en deze wantoe stand, die vooral voor de Waalse provincies een kaakslag betekende, had zeker een groter aan-
158
deel dan men denkt in de radeloze woede, die geleid heeft tot de gelukkige gebeurtenissen van september. Maar wat doet men intussen? Lijkt men nu niet de Vlaamse taal te willen verbannen en aan het Frans een dominante rol toe te kennen? Het «Bulletin Officiel des Actes» wordt uitsluitend in het Frans gedrukt! De cen trale en lokale autoriteiten in de Vlaamse provincies zijn verplicht in het Frans te correspon deren, een taal die velen onder hen niet kennen; en, als het gebruik dat ik hier signaleer wordt doorgetrokken, zullen ze misschien binnenkort verplicht zijn om al hun registers en beslui ten in diezelfde taal te stellen. Vergeet men dan, dat, toen de Belgische provincies door verovering met Frankrijk waren samengevoegd, zij niet eens het twintigste deel vormden van dat kolossale rijk, en dat toen het Officiële Bulletin zowel in het Vlaams als in het Frans werd gedrukt? Verliest men uit het oog, dat het Officiële Bulletin hét orgaan is om de wetten en de besluiten van de regering bekend te maken, en dat enkel via deze uitvaardiging de naleving ervan ver plichtend wordt? En hoe zouden de Vlamingen iets uitvoeren, wat de overgrote meerderheid onder hen niet begrijpt? Wanneer U hen in overtreding ziet, zouden zij dan niet met recht en reden onwetendheid kunnen voorwenden? Trouwens, zouden de Walen ervan niet terug schrikken om onrechtvaardiger te handelen dan de Hollanders, die ten minste nog in hun taal met hen correspondeerden en die taal in de wetgeving gelijkstelden aan het Hollands? Als U de Vlamingen van hun taal berooft, wat hebben ze dan nog te verliezen door zich van U af te scheiden en bij Frankrijk aan te sluiten'? Uit commercieel oogpunt hebben ze daar enkel bij te winnen. Aan deze grondleggers van het nieuwe bestel wou ik nog voorleggen, dat in Oost-Vlaanderen, met meer dan 700.000 zielen, in Antwerpen met 320.000 inwoners, in Limburg met 325.000 en in Brabant met meer dan 326.000 inwoners, het volk enkel Vlaams spreekt en dat enkel de hoogste klasse gewoonlijk Franstalig is. Dan nog is het Frans niet de exclusieve voertaal bij hen, Vlaams wordt tot in de meest verfijnde middens gesproken! Als meelopers met de mode weet U perfect wat zich aan de andere kant van de wereld af speelt, maar U zult waarschijnlijk erg verbaasd zijn te horen, dat het Vlaams zijn eigen litera tuur heeft en er prat op gaat die taal, het voorwerp van Uw misprijzen, te cultiveren! De Vlaamse Kamers van Rhetorica gaan terug op een eeuwenoude traditie. Ik ga verder; in Midden-Brabant spreekt meer dan de helft van de inwoners enkel Vlaams, en in de hoofdstad zelf is het Frans slechts de voertaal bij de middenklasse. Meer dan de helft van de Belgische bevolking spreekt dus Vlaams; en als er nog argumenten nodig zijn om hun recht op erken ning van hun taal naast het Frans te steunen, zou ik er aan toevoegen, dat de Vlaamse provin cies helemaal niet hoeven onder te doen in rijkdom voor de Waalse, zowel wat landbouw, handel als industrie betreft. Verre van mij om met deze bedenkingen tot rivaliteit te willen ophitsen, maar om U te laten aanvoelen, dat ook de Vlamingen het recht hebben op respect voor de taal van hun voorvaderen, het recht om ze te gebruiken in hun zaken en het recht om slechts aan bevelen gevolg te geven, die in hun taal gesteld zijn. De regering heeft zopas de cursussen Hollands aan de universiteiten en de colleges van geheel België afgeschaft. Had zij hiervoor niet op zijn minst een facultatieve cursus Vlaams in de plaats moeten stellen, zeker aan de instellingen in de Vlaamse provincies? Het is toch zeker even belangrijk een taal te leren, die ons in staat stelt onze landgenoten te begrijpen, die onze relaties van alle slag met hen vergemakkelijkt, dan jaren studies te wijden aan dode en vreemde talen en aan andere zaken zonder nut in het privé-leven? In deze eeuw zou het positieve nut het toch moeten halen boven ijdel gezwets? Hé! Als we de Franse koning een speciale leerstoel zien oprichten voor vreemde literatuur, zouden wij dan uit onze universiteiten en colleges de taal verbannen van meer dan de helft van het land? Laten wij toch beter onze belangen inzien: verenigd onder het vaandel van de vrijheid, heb ben wij met de prijs van ons bloed de gemeenschappelijke onafhankelijkheid van onze mooie
159
provincies bevochten! Geroepen om samen een vrije staat te vormen, mogen wij onze talen hiervan niet uitsluiten! Mogen ze gelijktig gebruikt worden in alle besluiten en rapporten van de regering! Maak dat het Vlaams zowel als het Frans in al onze openbare onderwijsinstellin gen wordt onderwezen! Dit gemeenschappelijk onderricht zal het ciment zijn van onze eenheid; en wanneer België in gevaar verkeert en onze handen zal nodig hebben, dan zal de stem van het vaderland en de roep van de vrijheid door allen worden verstaan! Vrijheid, Gelijkheid voor allen en geen pri vileges!
(s) Toussaint, de Molenbeek. (L’Émancipation, 5 november 1830).
BRONNEN. T.LUYCKX,Po/me&e Geschiedenis van öe/gzë,Amsterdam/Brussel,1969. Algemeen en Geheim Archief van de Staatssecretarie, Den Haag. J.KUYPERS,De Vlaamse Beweging. Een socialistisch standpunt. Deel II: Het aandeel van de vrijzinnigheid, Antwerpen, 1960,pp.45-72. R.GERMONPREZ,//ef Boek van A/e«/e£e£e,Meulebeke,1982. Biographie Nationale,XXV,deel II,p.970. L’émancipation,!) november 1830,15 november 1830. Le Belge,29 oktober 1830, 2-3 november 1830. L.JOTTRAND,Z.rz question flamande,Luik, 1865.
( 1 ) T.EUYCKX.Po/me&e geschiedenis van België, Amsterdam/Brussel, 1969,p.45. ( 2) Staatssecretarie,Algemeen en Geheim Archief, Den Haag. (meegedeeld door Jacques
Vanhamme)
(3) J.K U Y PE R S ,D e
Vlaamse Beweging. II, Het aandeel van de vrijzinnigheid,Antwerpen,
1960,p.51.
(4) (5)
R.GERMONPREZ,Hef Boek van Afe«/ef>e£e,Meulebeke,1982,p.81. Meulebeke was onder het Franse bestuur een kanton geworden en bezat een vredege recht. (R.GERMONPREZ,o.c.,p.81.) ( 6) Opgezocht door Jacques Vanhamme, lid van de Fryske Academie, in Staatssecretarie,Algemeen en Geheim Archief,Den Haag. (7) «Wisten de Belgen hoe lief de wettige Koning (Willem I) zijn Vlaanderen en Braband heeft gehad!» Dit schreef Van Assen aan Jan Frans Willems, rond de jaarwisseling 18361837. ( 8) De landstaal zou eentalig Frans worden. (9) Joseph Vanderlinden was een van de negen leden van het «Gouvernement Provisoire», dat op 26 september 1830 was opgericht. In feite had dit Voorlopig Bewind zichzelf reeds aangesteld op 24 september 1830 onder de naam «Commission administrative». (T.LUYCKX,o.c.,p.50) ( 10) J.KUYPERS,o.c.,pp.52-53.
160
(11) Claude-Henri,Comte de Saint-Simon (1760-1825) was een Franse sociaal-utopisch den ker, die o.m. het werk «Du système industriel» publiceerde. Zijn volgelingen, vroegsocialisten, werden veelal Saint-Simonisten genoemd. (12) Toussaint sympathiseerde ook met de Poolse opstandelingen, die door de Russische tsaar gewelddadig werden verdrukt. Dit blijkt uit de inschrijvingslijst ten bate van de Poolse revolutie. Deze Poolse opstand betekende in feite de redding van de jonge Belgische staat. Tsaar Nicolaas I wilde de Poolse regimenten immers inzetten om de Belgische op standelingen te bevechten. De Polen weigerden echter. Vandaar de sympathie van de revolutionair Toussaint? (13) De biografische gegevens over Joseph-Ferdinand Toussaint komen uit -.Biographie Natio nale, XXV,2de deel,p.970. (14) Verschenen in: L ’émancipation,5 november 1830. L’émancipation was aanvankelijk het lijfblad van de populaire Brugse politicus Louis de Potter. Tot in 1831 was de strekking ervan extreem-republikeins. In 1843 ging het blad over in katholieke handen. (15) «Van deze Toussaint was te Sint-Jans-Molenbeek, bij Brussel, niet eens de naam bekend. Met Molenbeek of Meulebeek was echter de Westvlaamse gemeente Meulebeke bedoeld, vanwaar ons dadelijk een uittreksel uit de geboorteakte gewerd.» J.KUYPERS,o.c.,p.51. (16) T.LUYCKX,o.c.,p.ll6.
Met dank aan Jacques Vanhamme, ( Deinze), die ons bereidwillig de docu mentatie uit de Staatsecretarie van s’Gravenhage ter beschikking stelde. Met dank eveneens aan Jaak Van Loo, (Oostrozebeke) , die ons het zeer degelijke werk van Julien Kuypers ter beschikking stelde.
161
De Wakkense schandpaal. Ze werd sinds 1795 als hekkenpaal gebruikt in de Mandelweiden. Baron Gustaaf Kervyn de Lettenhove nam het initiatief om ze te laten herstellen en liet ze in de hovingen van het kasteel plaatsen. Ook andere voorwerpen van Wakkenâ&#x20AC;&#x2122;s patrimonium werden door hem beschermd : hij liet bv. de vlag van de Schuttersgilde helemaal herstellen en, op 20 januari 1891, door pastoor H. Verriest inwijden.
Het kasteel van Wakken.
WAKKEN EN DE FAMILIE KERVYN DE LETTENHOVE Zoals tal van andere gemeenten, kende ook Wakken van oudsher adel lijke families. Dat dergelijke families in vroegere eeuwen voor een kleine gemeente een grote bloei konden bijbrengen, valt niet te ontkennen. Ook Wakken trok zich op aan een aantal adellijke beschermheren, die er reeds sinds de twaalfde eeuw regeerden. De laatste van deze families ligt bij vele Wakkenaren nog goed in het geheugen: het geslacht Kervyn de Lettenhove. Spijtig genoeg werd over deze familie nog niets gepubliceerd. In feite betreft het hier een zijtak van het oud-adellijk geslacht «Kervyn» dat reeds voorkomt in de 14de en 15de eeuw. Een lid van deze familie kocht in 1781 te Zwevegem een heerlijkheid aan, Het Lettenhof genoemd. Zo ontstond de familienaam Kervyn de Let tenhove. Wakken kwam in contact met deze familie omdat een telg daarvan omstreeks 1862 het kasteel en de aanpalende eigendommen kocht, die toen eigendom waren van de graven de Maldeghem- Wacken. De man waarover hier sprake is baron Joseph Bruno Kervyn de Lettenhove, gehuwd met Eugénie de Laage de Bellefaye. Deze Joseph Kervyn de Lettenhove werd geboren te Sint-Michiels-Brugge op 17 augustus 1817 en overleed er op 2 april 1891. Hij was lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers vanaf 1861 en ook minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet d’Anethan (1870-71). Niet alleen op politiek vlak was hij een imponerend iemand. Ook op literair-historisch vlak stond hij zijn mannetje. Een bloemlezing van zijn voornaamste werken: het zesdelige Les gueux et les Huguenots, La Flandre sous les ducs de Bourgogne, het zesdelige Histoire de Flandre, Oeu vres de Georges Chastellain (1866) en Jacques d ’Artevelde. Zijn Histoire de Flandre verscheen tussen 1847 en 1850. Hij was tevens lid van de Konink lijke Academie van België: in die hoedanigheid leverde hij talrijke bijdra gen. Deze Joseph Kervyn de Lettenhove woonde echter niet in het kasteel te Wakken. Waarschijnlijk deed het dienst als buitenverblijf voor de fami lie. Dat was voorheen ook het geval, ten tijde van de families d’HaudionWacken en de Maldeghem-Wacken. Even waarschijnlijk werd, voor het beheer van de talrijke eigendommen, een plaatselijk gezaghebbend figuur aangesteld, zoals een notaris. Eén van de zonen van de oud-minister, nl. Gustaaf Kervyn de Lettenhove, die in Wakken beter bekend staat als «den baron», kwam zich hier vestigen omstreeks 1890. In Wakken liet deze man van zich horen, vooral dan op het vlak van de gemeentepolitiek. Hij was lid van de gemeenteraad van 1896 tot 1932. Van 1900 tot 1908 en van 1912 tot 1926 was hij zelfs burgemeester. Zijn tegenstrevers waren notaris Edmond Vanseveren en brouwer Fiynin Roelandts. Nog altijd wordt te Wakken verteld over de verkiezing van 1926, waarbij de baron het onder spit moest delven. 163
Baron Joseph Bruno Kervyn de Lettenhove
Een (spijtig genoeg duistere) foto van de «Harmoniemaatschappij Vriendenkring» met (zit tend, van links naar rechts) Raymond Vandenpoel, koster Edmond Bouckaert, baron Gustaaf Kervyn de Lettenhove, pastoor Rootsaert, dokter Victor Van Vooren, sekretaris Alidoor de Borchgrave, Camile Vanacker en onderpastoor Samyn.
Daags na de stemming bezocht hij zijn pachters en zij van wie hij ver moedde dat ze niet voor hem gestemd hadden, liet hij op staande voet verhuizen. Wakken was werkelijk een politiek nest. Er waren 2 partijen: de enen waren aanhangers van Vanseveren-Roelandts, de anderen kregen de naam «baronisten». Beide partijen hadden hun muziekgenootschap, hun toneelbond en hun voetbalclub. Aldus was baron Gustaaf voorzitter van het genootschap «Vriendenkring». Dit werd gesticht in 1888 en was in feite een verderzetting van het «Katholiek muziek», dat zich kantte tegen de harmonie «Kunst en Deugd» (voorgezeten door Vanseveren) en dat een verderzetting was van het vroegere liberale muziek (1). Niettegenstaande de baron voorzitter was van het katholiek muziek en zijn vader ook altijd op de lijst van deze partij verkozen was, boterde het niet altijd met de plaatselijke geestelijkheid. Het best bekend in dit opzicht is het geval Hugo Verriest. Deze was pastoor te Wakken in de periode 1888-1895. Aanvankelijk konden de pastoor en de baron het goed met elkaar vinden en ging Verriest van tijd tot tijd een partijtje biljarten bij de baron (2). De pastoor was echter ook goed ten huize bij notaris Edmond Vanseveren. Aangezien de baron en de notaris politieke tegenstrevers aan het worden waren, zat Verriest in een moeilijk parket. Wat moest hij ver kiezen: het kasteel of de Molenstraat? De verhoudingen werden slechter en om deze politieke (?) reden wenste de baron dat Verriest zo gauw mogelijk Wakken zou verlaten. Bij het bisdom kon hij zijn slag thuishalen. Toen dit nieuws naderhand in Wakken bekend raakte, trok een woedende menigte naar het kasteel - de pastoor was immers zeer geliefd - en stak er een stro pop in brand (die de baron verbeeldde). Op de dag van de inhuldiging van pastoor Verriest te Ingooigem, liep Wakken leeg en kon de baron aan de stilte van het dorp de sympathie van de mensen meten. Vermelden we in het kader van deze verhouding pastoor-baron nog een klein gedichtje, dat wordt toegeschreven aan Verriest. «Mijn hond heet baron Mijn zwijn heet Kervyn Waarom zouden die twee beestjes tegen meneer de paster zijn?» In tegenstelling tot zijn vader, de minister, woonde baron Gustaaf wel degelijk in het kasteel. Weliswaar verbleef hij veel elders, maar toch ver bonden zijn verplichtingen als burgemeester hem aan Wakken. In het kasteel woonde de familie niet alleen. Zoals bij rijke families toen het geval was, werd de familie Kervyn de Lettenhove omringd door een schare personeelsleden. In het bevolkingsregister van Wakken (18801890) n° 1, folio 121, staan vermeld: Smeyers Henri (Westerlo-dienstbode), Van Hoone Alois (St.-Pauwels-dienstknecht), Haus Elvira (Gentdienstmeid), Carteron Eugénie (Parijs-institutrice privée), Armould Eli
166
Luitenant-generaal Georges Kervyn de Lettenhove (zittend, 3e van links) in krijgsgevangen schap in Duitsland tijdens wereldoorlog II.
(garçon de table) en Labié Henri (dienstknecht). De baron had trouwens nog meer mensen in dienst. Aldus staat in Wakken algemeen bekend dat Jan Vandenbuerie zijn hovenier was en dat Alois Vandeghinste gedurende jaren zijn privé-chauffeur is geweest, dit in een tijd waarin er in WestVlaanderen slechts enkele tientallen auto’s liepen. Niettegenstaande de hoge verkeersveiligheid bij het begin van onze eeuw, viel er toch een bot sing te noteren aan de Trog tussen de auto van de baron en die van de gou verneur. Baron Gustaaf Kervyn de Lettenhove was tweemaal gehuwd: een eerste keer met Juliette Ysenbrant de Difque die overleed te Bioul op 2 juni 1881. Dit huwelijk werd gezegend met twee kinderen: 1. Adrien Kervyn de Lettenhove: geboren te Bioul op 22 juni 1879 en over leden op het kasteel Hodoumont op 21-11-1963. Hij was gehuwd met gra vin Gabrielle de Romrée de Vichenet (1894-1981). 2. Magdalena Kervyn de Lettenhove: geboren te Bioul op 13 mei 1881 en overleden te Versailles op 1 augustus 1913. Zij was gehuwd met graaf Renaat de Chateaubrun, fuitenant in het Franse leger. Zijn tweede huwelijk met barones Madeleine de Blondel de Beauregard de Viaene werd eveneens verrijkt met twee kinderen: 1. Charles Kervyn de Lettenhove: geboren te Wakken op 29 oktober 1892. Als vrijwilliger en luitenant-vlieger bij de Belgische luchtmacht sneuvelde hij in een luchtgevecht boven Vladslo bij Diksmuide op 15 juli 1917. Op de hoek van de Oeselgemstraat en de Molenstraat staat nog een kapelletje dat opgericht werd als aandenken aan dit droevig voorval. 2. Georges Kervyn de Lettenhove: hij werd geboren te Wakken op 11 februari 1897. Hij was luitenant-generaal van de Belgische luchtmacht en titularis van talrijke eervolle onderscheidingen. Hij overleed te Elsene op 17 november 1979. De baron zelf overleed op 8 oktober 1934 in de gezegende ouderdom van 90 jaar. Bekend is dat tijdens de uitvaartmis talrijke vliegtuigen van de Bel gische luchtmacht boven Wakken cirkelden. Het stoffelijk overschot werd bijgezet in de familiekelder te Sint-Michiels, Brugge. Na zijn dood werd het kasteel eigendom van de familie Dewever en werd er een vakantieoord van gemaakt. De weduwe van baron Gustaaf trok naar het rustoord in de Markegemstraat en overleed er in 1945 op 81-jarige leeftijd. Zo hebben wij het belangrijkste verteld over Wakkens laatste adellijke familie. Weliswaar is de tijd van graven en baronnen lang vervlogen, maar toch loont het de moeite daar even bij stil te staan, want het belang van een gemeente wordt niet alleen gemeten aan de hand van de oppervlakte, het 168
Geachte KIEZERS van
en
K1EZERESSEN
W A C K E N
.*■
Op heden wordt de kiesstrijd ingezet en w ij bieden overweging aan . . . . Hier volgt de lijst der Kandidaten :
Ued. de lijst onzer Kandidaten
ter
Baron KERVYN DE LETTENHOVE, HAERENS Frans, BODDIN Conrad, MAES Maurice, VANDEKERCKHOVE Rayawnd, BOONE Aloïs, CLUYSE Jules, VANDERBAUWHEDE Jules, VERHAEST Henri. Het is nu al zes jaar dat w ij de eerste naoorlogsche gemeentekiezing achter den rug heb ben en wij willen u in kort*’ woorden uitleggen al hetgene w ij gedaan hebben, sedert gij ons aan het bestuur onzer geroètnte hebt geroepen. In 1920 was de gemeentekas ledig, de wegen te lande waren in eenen onbruikbaren staat, en de waterleiding liet oneindig veel te wenschen, door gemis aan onderhoud binst den langdurigen oorlog ; het onderwijs der kinderen was ontredderd en moest niet enkel heringericht maar ook merkelijk verbeterd worden. Gezien den erbarmelijlcen toestand der gemeentekas konden er geene verbeteringswerken aangevangen worden. Van toelagen aan ziekenbonden, werkioozenfonds en andere maatschap pelijke werken, kon er geen spraak zijn, daar het ka.sk.m niet enkel gansch uitgeput, maar daarbij schuldenaar was, op den hoop toe. Daar gij, geachte KIEZERS en K1EZERESSEN wel weet dat deze erbarmelijke toestand niet door ons werd veroorzaakt, hebt gij ons het bestuur onzer schoone gemeente opnieuw in handen gegeven, en wij beloofden u vast haar 'met uwe medehulp uit dezen neteligen toestand te zuilen redden. En dat hebben wij gedaan ! Schier al de wegen onzer gemeente werden met gravier be legd, de waterleiding werd op verschillige plaatsen merkelijk verbeterd, op andere in goeden staat teruggebracht; de vooruitgang van het onderwijs werd aangemoedigd door het inrichten van eenen vierden graad, het verleenen eener toelage aan het fonds der meest begaafden, aan liet vakonderwijs en de zondagscholen, eindelijk door het uitreiken van belooningen in de prijs kampen voor lagere scholen. De verbeterende toestand der kas liet ons ook toe eene recht matige duurtetoelage te verleenen aan de gemeentebedienden d ie o n s z u l k s g e v r a a g d h a d d e n ; er werd een hulpgeld toegekend aan de Kerkfabriek; bij ziekte of ongeval geniet de werkman onderstand, zoowel als bij werklooshe'd in krisist':d. Nie; eene der omliggende gemeenten geeft een steun bij ziekte of ongeval; hier betalen w ij bij bevalling, bij ongeval en bij ziekte. Daaren boven hebben w ij nog middel gevonlen tot het bevoordeeligen der talrijke gezinnen door het toekennen van een hulpgeld voor al de kinderen als de vader werkeloos is. En ondanks al deze
werkingen kunnen wij onze rekening sluiten met een batig Slot van rond de honderd duizend franken. En hoe hebben wij dit alles kunnen verwezentlijken. Daar juist ligt de knoop, dat is de kunst van een BELANGLOOS, ONPARTIJDIG, GEMATIGD en RECHTVEERDIG bestuur. KEER
Verkiezingspamfletje uit 1926
O M . a. u. b.
Onze belageis of beter onze bekampers hadden over zes jaar ook hunne mannen doch deze zouden op eene gansch tegenovergestelde wijze bestuurd hebben. Hun kop zat vol mttize"nesten. Zij gingen den garoten man uithangen en van Wacken eene MODEL6EMEENTE maken. Maar och l leere, het kwam algauw uit welke tooverroede zij daartoe zouden gebruiken!
HET BELASTINGSTELSEL COEMAN ! ! ! ! W ij, wij hebben zuinig bestuurd, zonder geweld noch beslag, en geene belastingen willen leggen vooraleer de bevoegde Overheid ons liet welen, wat er kon belast worden en wat ten naaste bij ons aandeel in de opbrengst der lasten zou geweest zijn. Weg met de belastingen ! Weg met de mannen die alles in ’t groot willen maar op de kosten der gemeente ! Weg met de mannen die zich in den aantrekkelijker! kaas van 100.000 fr. zouden willen nestelen. ONS 1.
PROGRAMMA :
B e h o u d cn z o o m o g e lijk v e r h o o g in g d e r to e la g e n a a n w e r h lo o z e n fo n d s en zie k e n k a s se n .
2.
O n d e r s ta n d cn d e sn o o d s v e r b e te r in g d e r w e g e n is.
3.
A a n m o e d ig in g v a n la g e r o n d e r w ijs cn V a ksch o len .
4.
U itv o c r e n v a n g e m e e n te w e r k e n in tijd e n v a n w e r k k r is s is .
5.
B e v o r d e r in g d e r e le c tr ic k lc id in g te la n d e,
m e er en in
't b ijz o n d e r in den O o sth o e k
en M o le n k o u te r . 6.
T o ela g en a a n a lle n u ttig e en m a a tsc h a p p e lijk e w e rk e n .
7.
V an z o o h a a s t d e s t a a ts k a s w e e r o p e n s ta a t, u itv o c r e n o p h o u w d e r w e r k m a n s w o n in g e n .
8.
In d e m a te d e r m o g e lijk e id v e r m in d e r in g
ft.
V e r h o o g in g d e r to e la g e v o o r de g e m e e n te fe e s te n .
v a n den
tijd e lijk
g e sc h o rste n
d e r b e la s tin g e n .
Onze tegenstrevers moeten een nieuwen burgemeester hebben, de Heer Baron oud en versleten zeggen zij, en daarbij hij heeft geen verstand van te besturen ! ! ! En toch op 82 jarigen leeftijd heeft onze burgemeester ira een zesjarig bestuur al de belangp’ ke werken uitgevoerd, die hierboven vermeld werden, en tot slot van rekening mag hij beweren dat de gemeentekas van Wacken eeite der rijkste Is der Provintie. E N Z I J ! ! ! Na hun vierjarig bestuur — onzaliger memorie — hadden ZIJ NIETS GE DAAN en de GEMEENTEKAS WAS LEDIG. Daarvan getuigt het FORTUNATUS BOEKJE dat heden ten dage nog bestaat. KIEZERS en KIEZERESSEN van Wacken. Aan u de keus tusschen den Heer Baron die zuinig bestierd en zijne tegenstrevers die alles verkwisten.
Die keus lijdt voor ons geen twijfel, gij zult ALLEN stemmen voor de lijst van onzeir Burgmeester de Heer Baron KERVYN de LETTENHOVE.
Leve
onze
B urgem eester !
L even o n z e K andidaten !
B ID T
GOD TO T Z IE L E R U S T VAN WELEDELEN HEER
Baron Karei ZOON VAN OEN H eer B aron G U STA A F en van M evrouw M A R IA -M A G D A L EN A d e B L O N O E L oe 8 EAU R E G A R D oe VIAN
E T a j* iU jg « t» # L u ite m t-T C e g sr t i j W . BU ^scli Leger
Vereerd met het Oartogskruis, Ridder van het Eere-Legioen en der Leopoldsorde. Oebomt te Wacken 290ctobcr 1892 en in een luchtgevecht te Vladsloo bij Diksmuide gesneuveld ISJiill 1917
WRESr IK I Wi; (iiiBKi)HN [NDACHlIti
ï>c zmi. van
Mevrouw wagiialeiia-Üiiria- Paulina
KERVYN pk LETTENHÔVE Echtgenote van de» Heer Q m & i REKaST de SHHTERUBRON ttvliofEU SC Uiool, tien I.V Mei 1881 m rlitjes in tien Heer ojnisWpen le Versailles •>•>» Vrijdag l‘'* Augusti 1913. -
Het doodsantje van baron Gustaaf Kervyn de Lettenhove. Hij werd geboren te St.-Michiels (Brugge) op 6 oktober 1844.
bevolkingscijfer óf andere dergelijke criteria. Het wordt ook bepaald door de mensen die er leven en geleefd hebben.
Koenraad DEGROOTE Denis HAERENS
(1) Voor de verschillende muziekmaatschappijen en hun strekking verwijzen we naar Koen raad Degroote, «De geschiedenis van het Wakkens muziekleven», deel I, blz.7 e.v., Wakken, 1980. (2) Filip de Pillecijn, Verzameld Werk, deel IV, blz. 371-373.
172
HERINNERINGEN AAN DE JAREN 1910-1920.
De auteur van deze bijdrage, E.H. Frans De Poorter (° Aarsele 22.12.1905), overleed op 8 december 1982. De raad van beheer en de leden van onze kring betreuren in hem een gewaardeerd medewerker en auteur. In ons tijdschrift verzorgde hij vele bijdragen: hij was een gepassioneerd heemkundige en een man met spreekwoordelijke gastvrijheid en wijsheid. Met erkentelijkheid publi ceren wij hierbij zijn laatste ingezonden bijdrage. Toen ik onlangs de oude «Gentsche Straete» volgde, van AarseleKapelle naar Tielt, liet ik mijn herinneringen de vrije loop. Aan de linkerkant van de verbrede, rechtgetrokken Kanegemstraat staan nog altijd de drie hoeven, die destijds door de gebroeders Van Parijs beboerd werden. De eerste hoeve werd bewoond door François en Kamiel, beiden ongehuwd. Op de tweede woonde Modest Van Parijs-Van Landuyt en ook hun neef Jozef Delmeire, die vroeg wees geworden was. Vader Edward Delmeire was immers eigenaar geweest van deze hoeve en tevens van de Mevrouwmolen, die hij op de «Oosthoek» te Kanegem zelf had uit gebaat samen met zijn vrouw, Pharaïlde Van Parijs. Jozef Delmeire stu deerde goed en was drie jaar ouder dan ik. Soms mocht ik hem vergezellen naar het Tieltse college. Hij was een klasmakker geweest van mijn broer Urbain, die in 1917 onvoorzien moest thuisblijven. Toen werd immers onze paardeknecht langdurig ziek en wij moesten bijna dagelijks zavel ver voeren voor de herstelling van de weg naar Deinze. De twee zusters van Jozef werden opgenomen bij hun oom Karei Van Parijs, die te Aarsele een bloeiende handel bezat in meststoffen, kolen en bouwmateriaal. De derde hoeve, het gekende «Notelarengoed», was eigendom van Emiel Van Parijs-Vandenberghe. Hij wou een handelszaak zoals Karei beginnen, maar zag het wel heel groots: hij bouwde grote magazijnen en een majestueuze herenwoning, met een mooie lusttuin tot aan de straat en luxueus afgerasterd tot aan de gele muren van een hoge kapel met spitsbo gen. De zaken liepen echter niet zoals verwacht: heel de prachtige eigen dom kwam in handen van notaris Schautteet uit Tielt. Het Notelarengoed werd verhuurd aan een landbouwer uit zijn familie. In de zestiger jaren werd de kapel afgebroken: onderhoud en herstellingen liepen te hoog op. Zowat honderd passen verder bevond zich de grens tussen Aarsele en Tielt. De Duitsers hadden daar een grenspaal doen plaatsen: zonder pas poort mocht men zijn gemeente niet verlaten. Mijn broer had een «schein» bekomen om dagelijks naar het college te gaan. Zekere dag echter was hij zijn schein vergeten: hij werd door de Duitse politie gesnapt. Ze namen hem mee op de fiets en voerden hem naar huis, tot grote schrik van moe der. Ze wilden zich vergewissen of hij wel degelijk een schein bezat. Mis
173
schien vermoedden zij wel, dat er zich onder de scholieren spionnen bevonden. Het gerucht ging, dat een zekere Dejonghe uit Meulebeke inlichtingen doorspeelde aan een spionagelijn te Rumbeke, waartoe een zekere Dessauvage en Depoortere behoorden. In oktober 1918 hebben de Duitsers aan deze grensscheiding een diepe, brede gracht laten delven, dwars over de Kanegemstraat, om de oprukkende Franse troepen een tijd tegen te houden. Ik herinner mij nog hoe, na de oorlog, de «beginnelingen» tijdens een wijkkoers op deze plaats rond een bierton moesten draaien om de weg naar «de Ondank» in te slaan. Dat trok volk aan! In de «Flessche» was er eten en drank te krijgen: het was immers herberg en bakkerij. Op de hoek van de weg naar de Aarseelse Steenweg stond het Kruiske en verderop links was er nog een herberg: de Pauw of in de volksmond de Stekvogel. Hier werd onlangs het mooie, smeedijzeren veldkruis geplaatst, dat vroeger aan de rechterkant stond, mooi omkaderd door een knoestig prieel van geleide linden. Het kruis moest wijken voor de rechttrekking van de Kanegem straat. Voor het kruis stonden een knielbank en een offerblok. Tijdens de Sinksendagen vierde men hier de wijkkermis, met een meiboom of mast, die moest dienst doen voor de mastklimmers en de gaaischieters. Aan de «Stekvogel» namen wij ’s zomers de «binnenweg», de Kanegemwegel genaamd. Deze veldweg liep rechtdoor, langs de woning van Fer nand Huys, die akkers en weiden draineerde, naar Ide’s molen tegen de Aarseelse Steenweg. Van hier ging het dan langs het Hulstplein en de Rame naar het college. In het voorbijgaan keken we met bewondering en met ergernis naar het imposante nieuwe gebouw van de Dames Vanbiervliet, dat volledig door de Duitsers bezet was. Het college was slechts gedeeltelijk bezet: de verstandige principaal Vandenabeel trok zich goed uit de slag, ook al moesten enkele klassen in de stad ondergebracht worden. Tijdens de winter volgden wij de grintweg, die meer noordwaarts kronkelde: soms konden we dan, niet ver van het Postje, een Duits vlieg tuig zien opstijgen of landen. Het was amper tien jaar eerder, dat op de grote weide van mijn oom Urbain Loontjens op Tomme, een vliegtuig voor de eerste keer in de streek opsteeg. Niet ver en zeker niet hoog! De Kanegemwegel liep niet ver van het Hospitaalgoed ’t Appnts, waar op een andere oom, François Loontjens, woonde met zijn zusters Marie en Febronie. De «tanten», zegden wij, zoals wij ook nog altijd «bij grootmoe ders» zegden, hoewel zij reeds in 1908 overleden was. Ze was toen 74 jaar, maar herinnerde zich nog goed de hongerjaren 1840-1850. Zij verdroeg niet dat één broodkruimel buitengeveegd werd. «Raap dat op, kind,» zei ze, «want het zou kunnen gebeuren dat ge nog eens blij zoudt zijn zulk een kruimelke te vinden: werp het in de zwijnsemmer.» Ze heette Eugenia Baert en was nog familie van «Stamper Baert», de olieslager van Pittem. Haar vader was afkomstig van het goed Claerhout, vroeger een heerlijkheid ten zuiden van het gemeentecentrum. Als kind
174
had zij vroeg haar ouders verloren: ze werd opgevoed bij «nonkel Vanbruaene», op zijn boerderij aan de Egemse Steenweg. Ook haar man, Charles-Louis Loontjens, stierf vrij vroeg. Toch wist zij het grote bedrijf en haar groot gezin krachtig en wijs te besturen. Voor armen was zij bijzonder mild: «Den arme gegeven is Gode geleend», zei ze. Ze kon zich nog herin neren, dat er in de straten van de stad een nachtwaker rondging, die ’s avonds in de winter riep: «Spaart olie en vier, bidt voor de zielen in het vagevier!» Hoewel ik haar zelf ook nog heb gekend, was het toch mijn moeder die veel van haar gezegden dikwijls ophaalde, zoals: «Bedankt O.L.Heer dat ge uw buik kunt vol eten en dat ge een bed hebt om in te sla pen en een huis om in te wonen.» «Ge moet bendig zijn, maar niet gierig.» (bendig = spaarzaam) «Beter al uit geëten dan het bedde versleten.» «Ge moet een beetje preus (fier) zijn, maar niet hooveerdig» «Brave en is geen gave, tenzij voor een peerd» «Ontloopt ge een puit, ge komt een padde tegen.» «’t Manneke gepast is al lang dood.» «Loop naar de Paters om sop pen.» (dit was soep voor de hongerlijders in de crisisjaren) «Beter een gezonde ezel, dan een kreupel peerd.» Ik ben mijn moeder dankbaar, dat ze ons al die spreuken van haar moe der heeft doorgegeven. Misschien waren er wel enkele bij uit haar eigen koker. Ze heeft trouwens'een goede scholing gehad. Na haar lagere school in het «Geloove», heeft ze veel meegekregen van de «Apostolientjes». Ze kende bijna geheel Gezelle’s «Boerke Naes» uit het hoofd, evenals «Sokraat aan het bouwen». Een fragment: «Elk wist iets af te dingen, maar hij schimpte ze af met de woorden: «Het is mij al gelijk, hoe klein mijn huis ook zij: als het maar met echte vrienden vervuld mag zijn». Soms zong zij ook het schoollied: «De bezem, de bezem, wat doen we daarmee? Men vaagt daarmee, men vaagt daarmee de vloer!» Op zondag kwam haar eenvoudig Marialied aan de beurt: «Ons moeder zijt gij. Uw kinderen zijn wij!» Maar haar lievelings lied was: «Malborough s’en va-t-en guerre. Mironton, Mironton, Mirontaine. Qui sait quand il viendra? Il viendra à Pâques... ou à la Trinité... Mal borough ne revient pas!» De legendarische Engelse legeraanvoerder tegen de Franse koning Lodewijk XIV, die ons land wilde inpalmen! Hoewel het onderwijs toen hoofdzakelijk in het Frans verliep, kon moeder toch mooie Vlaamse brieven schrijven naar haar zuster, bij de Arme Klaren te Boom, een klooster dat door haar en drie medezusters uit Roeselare ge sticht was. Mijn zuster Maria kon ook zonder storende taalfouten schrijven, hoewel in haar pensionaat te Ruiselede ook nog bijna alles in het Frans verliep. Zij had het dikwijls over soeur Geneviève en over leçon de maintien et de savoir vivre. Zij vermeldde ook de Engelse pensionairen. In juli 1914 moesten dezen ijlings terugkeren naar hun land. Vader ging Maria, met een grote koffer beladen, afhalen met de sjees. Ik mocht mee. Ik zag hoe bekommerd hij was wegens de nakende oorlog en hij vreesde dat zijn paard zou opgeschrikt worden door de tram van Ruiselede naar Tielt. 175
Het «mooie, smeedijzeren veldkruis» op de wijk «de Flttsche».
Ik bezit nog een schrift van Maria, met als opschrift: «Cours de reli gion.» Maar bovenaan prijkt, in een mooi, rond geschrift, de leuze: «Alles voor Vlaanderen, alles voor Christus!» Dus nog voor de Eerste Wereldoor log, want toen is Maria thuisgebleven. Ons volk ontwaakte, maar moest nog door veel kwellingen heen! Ik herinner mij dat het volk over het alge meen verontwaardigd was toen men vernam wat de Raad van Vlaanderen samen met de Duitsers van plan was uit te werken. Maar toen onze front soldaten van de Ijzer terugkeerden, vernam men nog iets anders, zoals van onze vurige Vlaamse Frontsoldaat Max D ’Hondt. Een feit dat zou leiden tot de «Grote Stooring» in het Tieltse college, nadat principaal Georges Colle de wijze Vandenabeele had opgevolgd. Maar dat is een verhaal voor de volgende keer! 176
Frans De Poorter. (+)
Adressen van de auteurs :
Koenraad Degroote, Oostdreef 13, 8788 Wakken Lieven Demedts, Hoogstraat 74, 8780 Oostrozebeke Frans De Poorter ( + ) Denis Haerens, Markegemstraat 71, 8788 Wakken
Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem inges tuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in «De Roede van Tielt» mogen slechts overgenomen worden met toestemming van de redactie.
.Ile? 'W ijhem
®a .
o 'u t f
hssne
1 tlL itu k , ^ A r,
*V ' M
■ 4 .r*rcC ab
, rtu-ticPVs
tA r J L