DE ROEDE VAN TIELT
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 17de jaargang - nr 1, maart 1986
ONTELBAAR zijn de diensten die de Bank U kan verstrekken zowel wat geldbeleggingen als wat kredieten betreft. Een goed raad ... bespreek in vertrouwen al uw financiĂŤle zaken met een deskundige van de BANK VAN ROESELARE EN WESTVLAANDEREN zo wint U zeker tijd en geld ! Agentschap Tielt, Markt 24
DE ROEDE VAN TIELT
ISSN-0772-6414
Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt. Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.
Voorzitter: P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter: Gh. Vandeputte, Statiestraat 83, Oostrozebeke - (056) 66 90 91 Sekretaris-penningmeester: Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie: J.Billiet, H.Defour, Ph.De Gryse, W.Devoldere, R.Ostyn, P.Vandepitte
Lidmaatschapsbijdrage 1986 : 450 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in "De Roede van Tielt� mogen slechts overgeno men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.
INHOUD VAN DIT NUMMER Guido Lams, De heerlijkheid Wingene. De Heren van Wingene (slot) Frans Hollevoet, Een nieuw pilorijn voor Oude Walle in Dentergem (1780) Patrick Maes, De gemeenteraadsleden te Oostrozebeke in het midden van de 19de eeuw : volgelingen van Malthus ?
2 31 37
Typo-offset Desmet-Dhondt, Wakken
1
DE HEERLIJKHEID WINGENE DE HEREN YAN WINGENE (slot) Voorliggend artikel vormt het derde luik van de bijdrage van G.Lams over dat onderwerp. De twee eerste delen werden gepubliceerd in ons tijdschrift : - 10de jg., 1979, nr 2, blz 62-98 : I. Ontstaan. II. 't Geslacht van Wingene (tot 1372). - 13de jg., 1982, nr 1, blz 2-18 : Periode 1373-1607 III. De Heren van Poucke. IV. De familie Tristram. V. Van Gramez. VI. De familie Mesdach.
VII. VAN HAVESKERCKE, 1607-1687 JAN VAN HAVESKERCKE, 1607-1638 Het geslacht van Haveskercke ontleende zijn naam aan het dorp Haveskercke, gelegen in Frans-Vlaanderen, dicht bij de stad St.-Ferrand, onder de kasselrij Kassei. Een schrijver vergelijkt deze familie met een oude hoogstammige eik, met takken en bladeren, wijd en weelderig uitgestrekt, die de aandacht en de bewondering van elke toeschouwer opwekt. (1) Inderdaad, in bijna heel Vlaanderen vindt men leden van die familie. Ze zijn verwant met de aanzienlijkste en edelste stamhuizen van het land : Brugge, Diksmuide, Watou, Jabbeke, Zwevezele, Zedelgem, Lichtervelde en Wingene beroemen zich nu nog, in hun geschiedenis op de naam Haveskercke. Jan Van Haveskercke werd heer van Wingene door zijn huwelijk, op 22 februari 1607, met Louisa Mesdach. Zijn vader was Roeland van Haves kercke, heer van Zedelgem, zijn moeder Eleonora van Borselen, dochter van Adolf, baljuw van Brouwershaven in Zeeland. Hij was de tweede zoon van Adriaan. Zijn oudere broer stierf kinderloos. (2) Jan van Haveskercke bekleedde heelwat voorname ambten in onze gewes ten. In 1608, 1617, 1619, 1622, 1628, 1629 en 1630 was hij schepen van Brugge. In 1614, 1615, 1630 nam hij als burgemeester van het West-Vrije de plaats in van Cornelis Anchemont, toen deze overleed. Later vinden wij hem, tot aan het jaar van zijn overlijden, nu eens als schepen, dan weer als burgemeester van het Oostkwartier. 2
In 1613 vroeg hij aan de aartshertogen de toestemming om zijn officieren de kwaaddoeners te laten achtervolgen en gevangen nemen, die “omme te ontgaen de jurisdictie van de heerlichede van Wynghene en alle executien illusoir te maken” zich verscholen op de spleten van de Ammanie van Tielt, de heerlijkheid van Ooigem en het Hauweelsche, die onder de heerlijkheid van Wingene gelegen waren. Dit werd hem toegestaan bij brieven gedagtekend te Brussel op 12 september 1613. (3) Bij brieven van 10 september 1615 werd Jan van Haveskercke tot de waardigheid van RIDDER verheven door de aartshertogen Albrecht en Isabella : “ten aanzien der diensten die zijne voorouders, gedurende meer dan vierhonderd jaren aan ’s Hertogens voorzaten bewezen hadden.” Op 20 oktober 1632 werd de heerlijkheid van Wingene, bij brieven ver leend te Madrid door Philips IV, tot BARONIE verheven, ten voordele van Jan van Haveskercke : “uit hoofde van zijn uitstekende diensten gedurende meer dan 30 jaar en zijn edele afkomst.” Bij deze gelegenheid werd ook het hof van Zedelgem aan de baronie van Wingene toegevoegd. Jan van Haveskercke was dus de eerste baron van Wingene. Zijn uitge strekte eigendommen verschaften hem een aanzienlijk vermogen. Behalve baron van Wingene was hij nog heer van het Hof van Zedelgem en hij bezat nog de heerlijkheden van Wulfsberge, in Oedelem en Ursel, de heerlijkheid van Reibroeck in Lotenhulle en Nevele, een Leengoed in Loppem en verschillende kleinere heerlijkheden en lenen in Wingene. Jan van Haveskercke geeft het dénombrement over van de heerlijkheid van Wingene op 2 december 1608, in naam van zijn vrouw Louise Mesdach: “overghegheven door Jan van Haveskercke, heere van Zedelghem, bediendlick man van Jvr. Loyse Mesdach, vrouwe van Wynghene, Wulfsberghe, enz., honaercuste ende zijne wettelicke ghesellenede t.g.o. de abt van St Amants in Pevele, in ’t leenhof vande Proosdije neffens Cortrycke.” Toen zijn vrouw Louise Mesdach in 1632 stierf, werd hij heer van Wingene en werden de andere lenen samengevoegd. Hij liet het dénombrement neerleggen op 22 december 1634 : “overghegheven door Gillis van Daele, Bailliu van Marcke, uyt crachte van procuratie verleent door Jan van Haveskercke, baron van Winghene, ruddere, heer van Zedelghem, sche pen van den Lande van den Vrijen, weduwaere en bezittere van sterfhuyse van Vrouwe Louyse Mesdach, baronesse van Wynghene, tegenover de Bailliu en de leenmannen van de Proosdije van St Amants neefens Cortricke, ’t Graefschap van Bonaerde, mitsgoeden ’t Graefschap ter Capellen buyten Roeselaere.” Baron Jan van Haveskercke stelde zijn geld mild ter beschikking van zijn parochie. Hij schonk de gelden tot het aflossen van de schuld, door de kerk in 1563 aangegaan voor het bouwen van de noordbeuk. 3
GRAFZERK JAN VAN HAVESKERCKE Baron Jan Van Haveskercke overleed in Brugge op 28 september 1838. Hij werd plechtig begraven in Wingene op 29 september. Voor het hoogaltaar werd een prach tige graftombe opgericht. Deze grafzerk werd door pastoor Vynagie weggebroken. Bij het vergroten van de kerk in 1853 werd de steen in de zijmuur van de kerk ingemetseld.
4
Toen in latere tijden, omstreeks 1620-1622, de kerk van Wingene, die er sedert de geuzentijd nog afgebrand bij stond, andermaal moest heropge bouwd worden, was de heer van Wingene daar nogmaals om pastoor Courtois bij te staan. Hij schonk onder meer een dreef bomen om het dak te herstellen en om andere onkosten te dekken. Kort voor zijn dood schonk Jan van Haveskercke een kapitaal van twee honderd ponden grote, die het Brugse Vrije hem schuldig was, aan de armendis van Wingene, die er de jaarlijkse inkomsten van genoot. (5) Vrouw Louisa Mesdach, barones van Wingene, overleed te Brugge, op St-Maartensavond, 10 november 1632, en werd de volgende dag met grote luister in de kerk van Wingene begraven. Baron Jan van Haveskercke stierf te Brugge, in het huis genaamd “De Witte Poorte” bij de St-Jansbrug, op 28 september 1638. (7) Zijn lichaam werd naar Wingene overgebracht en plechtig begraven in de grafkelder op 29 september. Een prachtige tombe werd voor het hoogaltaar opge richt, met het volgend opschrift : lei gist Messire Jean De Haveskercke, Chevallier, Baron de Wyngene, Seigneur de Zedelgem, Wulesberghe, etc. etc. Fils de Messire Roland Chevallier et de Dame Eleonore de Borssele décédé le 22 de septembre, l’an 1638. (8) Jan van Haveskercke had heel wat kinderen, onder meer : 1. Willem, geboren te Brugge, gedoopt in de O.L.Vrouwkerk op 30 januari 1608 en zeer jong gestorven (Ann. Nobl.Belg. 1869, p. 122) 2. Lodewijk, later baron van Wingene, gedoopt op 22 jan. 1809. 3. Roelant, tweelingbroer van Lodewijk. Hij ging zoals de meeste edel lieden in krijgsdienst en stierf te Gent aan de pest (Buil. et Ann. de l’Acad. Arch. de Belg ; t III, p. 306) 4. Everaard, geboren in 1609, huwde met Maria Schenck van Neydeck en sneuvelde in 1648 in een tweegevecht na enige tijd in het bezit geweest te zijn van de heerlijkheid Wulfsberghe. 5. Filips, geboren in 1612, stierf op 13 juni 1650 en werd te Wingene begraven. 6. Karei : overleden zonder nakomelingen op 15 maart 1644. 7. Jakeline : geboren te Brugge en gedoopt te St-Gillis op 10 mei 1616, overleden te Wingene op 20 december 1650, huwde op 21 maart 1648 met Adriaan van Haveskercke, zoon van Jacob, heer van Zwevezele. 8. Jan-Frans, gedoopt op 7 november 1622, monnik in het klooster van St-Augustinus te Gent. 9. Ghislena, jong gestorven. 10. Willem-Maria : gedoopt te Brugge op 18 augustus 1620 en jong gestor5
ven. LODEWIJK VAN HAVESKERCKE, 1638-1663 Gilliots-Van Severen zegt, met bewijzen in de hand, dat Lodewijk van Haveskercke zijn vader opvolgde in 1641. (9) Hoewel baron Jan van Haveskercke pas in 1638 gestorven is, ziet men reeds in 1633 Lodewijk verhef doen van heerlijke erven en penningrenten in de parochie van Olsene : “op hem gesuccedeert bij de dood van vrouwe Louise Mesdach”. Zo ook vinden we dat hij en niet zijn vader in 1636 de disrekeningen van Wingene (10) aanhoort en goedkeurt. Of dit gebeurde als wettelijk heer of als plaatsvervanger van zijn vader, weten wij niet. Baron Lodewijk nam, als zovele edelen van die tijd, dienst bij de koning van Spanje en bekwam, op jonge leeftijd, de graad van kapitein. (11) Hij onderscheidde zich door zijn buitengewone moed bij de verdediging van de stad Maastricht, die in 1633 door de Hollanders belegerd werd. In 1649 vinden wij Lodewijk als burgemeester van het Vrije en afgevaar digde bij de Staten van Vlaanderen. (12) Van de eerste helft van de zeventiende eeuw af groeide de bevolking op het platteland snel aan, in tegenstelling met deze van de steden, waar de nijverheid achteruit ging. (13) Door het gebruik van meststoffen kregen de gronden nieuwe vruchtbaarheid. De pachten verhoogden echter niet veel en de vruchten werden tegen hoge prijzen verkocht. Veel rijkgeworden handelaars kregen, tegen betaling aan de koning, een titel van graaf of van baron. Door hun geld en hun plaats stonden zij boven het gewone volk ; toch hadden deze nieuwe edelen niet dezelfde voorrechten als de edelen uit het leentijdperk. De edelen verbleven ’s zomers op hun kasteel, terwijl ze ’s winters in de stad woonden. Meestal hielden ze zich bezig met hun landerijen. Sommige heren waren door de vele oorlogen van Karel V en zijn opvolgers geruï neerd of moesten een deel van hun heerlijkheid verkopen. Blijkbaar ging de geldelijke toestand van Lodewijk van Haveskercke in de laatste jaren van zijn leven fel achteruit, want hij werd op 5 oktober 1661 gemachtigd om de splitsing en verkoop te doen van zijn heerlijkheid van Gramez. (14) Lodewijk van Haveskercke huwde met zijn nicht, Livina van Haveskerc ke, dochter van Jacob van Haveskercke, heer van Zwevezele. Hij stierf te Wingene op 30 november 1663 en werd er met grote plechtigheid begraven. (15) Zijn vrouw Livina van Haveskercke stierf volgens Guilaard Vesiana op 6 oktober 1658, (16) volgens het Wezenboek van het Brugse Vrije, op 6
T HOF VAN WINCH ENE Het kasteel van Wingene rond de jaren 1600, met dubbele omwalling, ophaalbrug, duiventoren en boerderij. (De boerderij is het enige wat nog overblijft van ’t Hof van Wingene.)
7
het kasteel van Wingene op 6 oktober 1651. (17) De kerk- en disrekeningen van Wingene getuigen van de ijver en nauw keurigheid waarmee hij de parochie bestuurde. Ook het kapittelboek der paters Recoletten in Tielt bewijst dat hij een bijzondere weldoener van het klooster was. In 1655 was hij samen met Pieter Adornes van Poelvoorde en Vincent Wyts van Wildenburg, de oprichter van het Aartsbroederschap van het H. Scapulier. In het “Liber Archiconfraternitatis S.Scapularis” vinden wij de familie van Haveskercke als de eerstingeschrevenen in de orde der edelen. (18) “Ludovicus van Haveskercke, perpetuus protector “Jacobus van Haveskercke, primus genitus “Francisais van Haveskercke, 2e genitus “Maria van Haveskercke “Anna van Haveskercke “Eleonora van Haveskercke Lodewijk van Haveskercke had vijf kinderen : I. Jacob, eerstgeboren tweelingbroer met 2. Frans, beiden gedoopt te Wingene op 5 oktober 1640, geboren te Brugge op 1 augustus 1640 (doopreg. van Wingene, p. 189) 3. Maria-Johanna, geboren te Brugge op 25 augustus 1642, en ongehuwd gestorven op 15 november 1667 (doopreg. p. 224) 4. Anna-Carolina, geboren op 21 juni 1645 en plechtig gedoopt te Win gene op 27 januari 1646, ongehuwd overleden op 15 oktober 1714 (doopreg. p. 402) 5. Eleonora Francisca, geboren te Brugge op 2 september 1646 en onge huwd gestorven. JACOB VAN HAVESKERCKE, 1663-1687 Jacob van Haveskercke volgde zijn vader op in de baronie van Wingene en in de heerlijkheid van Zedelgem op 26 september 1664, terwijl zijn broer Frans de heerlijkheid van Wulfsberghe in Oedelem bekwam. Deze laatste schikking werd genomen bij akkoord van 22 juni 1666. Deze tweelingbroers leefden lange tijd in innige vriendschap. Bijna altijd ontmoeten wij ze samen bij de plechtigheden die in het dorp plaats vonden. Uit de lezing van doop- en trouwregisters van onze parochie, moeten wij besluiten dat beide broers het kasteel van Wingene bewoond hebben. Men vindt ze immers bijna elk jaar en soms meermaals per jaar, nu eens als peter bij de doop van een burgerkind, dan weer als getuige bij het huwelijk van een of andere onderhorige of beambte van de paro chie. 8
y Ć’ J J
/mibf
Handtekening van baron Louis van Haveskercke, 1643.
Handtekening van baron Jacob Van Haveskercke, 1664 en 1682.
9
Jacob van Haveskercke legde zich in zijn jeugd toe op de studie. Hij bekwam erg vroeg de titel van doctor in de rechten aan de universiteit van Leuven (19). Jacob van Haveskercke trad op 5 oktober 1683 te Brussel in het huwelijk met Maria Constantia de Semple, dochter van Lord Francis Semple, raadsheer bij de Rekenkamer te Brussel en afstam meling van een voorname Schotse familie. Op 29 september 1671 trad Frans van Haveskercke in het huwelijk met Maria Anna Vermeulen, dochter van Paulus, baljuw van Wingene. Van die dag af gaan de twee broers uiteen, ook hebben ze van dan af veel moeilijkheden met de pastoor. Men zou kunnen vermoeden dat de heren van Wingene geenszins leefden volgens hun maatschappelijke stand en nog veel minder volgens de kristelijke zedenleer, vandaar misschien de onenigheid tussen pastorij en kasteel. Jacob van Haveskercke kon zich ook niet onttrekken aan de netelige toestand waarin zijn vader op het einde van zijn leven verkeerd had. Op 2 juni 1664 verkocht hij de heerlijkheid van Zedelgem aan Frans van Caloen, terwijl het jaar nadien op 24 november, wat overbleef van de heerlijkheid van Gramez verkocht werd aan Fernand de Tollenaere, bur gemeester van het Vrije. In 1666 deed Jacob van Haveskercke het Heerlijke Renteboek vernieuwen dat Hugo van Gramez in 1550 door zijn baljuw en ontvanger Lodewijk van de Kerckhove had laten maken. “Dit naervolghend is den nieuwen terrier, register ende “heerlicke rentebouck omme mher Jacob, fs Louis van Haves“kercke, Rudder, Baron van Wynghene, heere van Zedelghem etc. “ende dat van alle zijne heerlicke cappoen, hinnen ... hem “competerende ter cause zijnder baronnie ende heerlickhe"den ... vernieuwt ... bij François de Pours, filius d’heere “Pieters, gesworen lantmeter ’s landts van den Vrijen, op “versouck van mijn voornoemde edel heere, in ’t jaer XVc “zes en zestig.” (20) De regering van Lodewijk XIV was voor ons land en vooral voor Vlaan deren, een tijd van rampen en onheil. Onze steden werden beurtelings door de Fransen en door het krijgsvolk der Noordermogendheden bele gerd, veroverd en uitgebuit. Op het platteland werden de dorpen door soldaten bezet en aan zware oorlogsschattingen onderworpen. Overal werd er geplunderd en verwoest en wie tegenstand durfde bieden, werd gevangen genomen. Deze rampzalige tijd en de belangrijke oorkonden van wat men “de Franse represaille” noemt, kwamen bij de geschiedschrijving over Vlaan deren al te weinig aan bod. Vooral het tijdvak van 1663 tot 1695 wordt nagenoeg onopgemerkt voorbijgegaan. 10
Op 15 augustus 1655 werd het Broederschap van het Schapulier in de St Amanduskerk te Wingene ingesteld. Drie bladzijden van het verslagboek zijn in perkament : de families Van Haveskercke (baron van Wingene) - Adornes (heren van Poelvoorde) en Wyts (heren van Wildenburg), met hun wapenschilden als bladversiering, worden er als de eerste leden vermeld.
11
Zo werd op 11 december 1681 de baron van Wingene door de “Franse represaille” gevangen genomen en naar Menen en Rijsel overgebracht. “Alvooren over een PEERT toebehoorende mijn edel heere van “Wulfsberghe (Frans van Haveskercke, broeder van de Baron van “Wingene) waermede den Baron van Winghene is ghereden als “wanneer hij gevangen is gheweest ’t welcke tot Meenen be“neffens andere peerden is vercocht geweest, weerdich met de “monteure de somme van XXVI LL.gr. “Item over een ander peerd bij de selve fransschen ghenomen, “toebehoorende Lieven Ghuusse, landman ... X LL.gr. “Item over verschot van theere ... XLIX LL.gr. “somme totalis bedraeght vijf en tachentich ponden grooten Deze rekening werd opgemaakt door griffier Pieter Merveille en op 5 juli 1683 aan de wet van Wingene aangeboden om de gedane kosten te vergoe den. (21) Wij geloven dat Jacob van Haveskercke en zijn broer Frans tot in 1685 regelmatig samen het kasteel van Wingene hebben bewoond. In die jaren zien wij immers dat het kasteel in twee woningen verdeeld werd. Jacob van Haveskercke, doctor in de rechten, was gehuwd met MarieConstance de Semple. Hij stierf te Brugge op 18 september 1693 en werd de 19de in de familiekelder te Jabbeke begraven. Zijn vrouw staat in de overlijdensregisters van Wingene ingeschreven op 22 september 1679. Zij hadden meerdere kinderen, die in het doopregister van Wingene ingeschreven zijn : 1. Maria-Francisca : gedoopt op 10 juli 1664, overleden te Brugge en te Wingene begraven op 15 november 1667. 2. Lodewijk : gedoopt op 27 juni 1666 (p. 544) 3. Theresia : gedoopt op 12 september 1667 (p. 564) 4. Francisca : geboren te Wingene op 6 oktober 1668 en overleden te Brugge op 6 januari 1766 (p. 573) 5. Karel-Frans, geboren op 7 november 1669 (p. 586). Deze Karei van Haveskercke bleef later de titel van baron van Wingene behouden. Hij werd kolonel in Spaanse dienst en sneuvelde samen met vele Vlaamse ridders in de slag van Villonciosa op 10 december 1710. 6. Johanna-Francisca, geboren op 11 juli 1672 (p. 611) 7. Jan-Hugo, geboren op 6 september 1673 (p. 622) 8. Carolina-Constance, geboren op 11 januari 1675 (p. 634) Verder verwekte Jacob nog twee onwettige kinderen : 1. Bij Sofia Bultick, een dochter Johanna (1673), die later huwde met Pieter Merveille, griffier van Wingene. Tweede huwelijk met Jan Frans Lust, griffier in Pittem en Tielt. Johanna Theresia van Haveskercke is overleden op 7 april 1733. 12
VAN HAVESKERCKE
DOR A LA FASCE DE GUEULES
DE CROIX
VAN SCHOORE
DE SABLE AU CHEVRON D'ARGENT CHARGE DE TROIS QUINTEFEUILLES DE GUEULES
DE MONTMORENCY
H lllllllllll
< K ■ H
w
jO L D ’OR A LA CROIX DE GUEULES CANTONNE DE SEIZE ALERIONS D'AZUR
13
2. Bij Godeliva de Jonghe, een dochter Maria-Ludovika, 1 december 1688. Frans van Flaveskercke stierf te Wingene op 14 december 1685. Uit zijn huwelijk met Anna-Maria Vermeulen had hij acht kinderen : 1. Frans, geboren op 15 mei 1672, huwde met Theresia Claeyssens op 30 juli 1705, en had twee kinderen : - Joseph-Antoine die huwde met Helena Bosschaert, Leuven. - Lodewijk-Joseph, geboren te Oostende op 22 november 1736, gehuwd met Maria van der Varent in 1761. 2. Jacob, geboren op 11 juni 1673, en gehuwd met Isabella Maria ’t Serwauters, wwe Lodewijk Marius, kolonel in Keizerlijke dienst in Spanje, kinderloos gestorven. In 1687 was hij leerling van het vijfde jaar van ’t Paterscollege te Tielt (A.Van Puymbrouck, Eenige bladzij den uit de geschiedenis van het klooster der EE.PP. minderbroedersrecollecten te Thielt, p. 129) 3. Alexander-Felix-Franciska, geboren op 12 april 1675, stierf op 15 december 1730, kapitein in keizerlijke dienst. 4. Frans-Ignaas, geboren op 4 maart 1677. 5. Jan Baptist (Pater Bonaventura) geboren op 6 juli 1681 (staat niet in het doopregister in-Wingene), geprofest te Brugge op 1 februari 1703 en overleden te Oudenaarde op 22 november 1731. 6. Maria-Franciska, geboren op 12 februari 1683. 7. Maria-Constantia, geboren op 5 maart 1685. 8. Maria-Anna, geboren op 16 mei 1886. Daarnaast had hij een bastaarddochter bij Marie Van Eenoo, namelijk Constance-Jacoba, geboren te Wingene op 19 april 1679. Twee jaar later verkocht Jacob van Haveskercke de baronie met mee gaande afhankelijkheden en lenen, bij decreet gewezen in de Raad van Vlaanderen op 25 oktober 1687, voor de som van 2808 LL gr. aan KarelFrans-Lodewijk VAN SCHOORE, heer van Rostuine, die er op 5 novem ber 1687 de erfenis van deed ten leenhove van Tielt. “mij (grave van Schoore) toecomende by coope ten décrété “gewesen in den raede van Vlaenderen op den 25 8bris 1687 “ende bij naervolgende erfenische geschiet ten zelven leen“hove op 5 november daernaer.” (22)
VIII. V A N SCHOORE, 1687-1730 KAREL-FRANS-LODEWIJK van SCHOORE , 1687-1699 Karei van Schoore, baron van Wingene, (23) heer van al de afhankelijk heden en heerlijkheden, was zoon van Lodewijk van Schoore, graaf van Schoore, heer van Marckhove (heerlijkheid in Kortemark), Rostuyne 14
3. Casse Ithienae 1er fo n te y n e
't HOF en CASTEEL van Wynghen volgens de â&#x20AC;&#x153;Carte figuratyfve van alle de houcken ende spleten van thienden in de prochie van Wynghen, toebehoorende â&#x20AC;&#x2122;t clooster van St Amant" (deze kaarten werden opgemaakt in 1639 door Lowys de Bersaques).
15
(heerlijkheid in Sijsele), Dierendonck (heerlijkheid in Meulebeke) enz., en van Marie de Bernage, kanunnikesse van Maubeuge. In 1667 trad Karei van Schoore in het huwelijk met Alexandra Pardo, dochter van Jan, heer van Gavere (heerlijkheid in Deerlijk). Karei van Schoore was burgemeester van het Vrije en afgevaardigde bij de Staten van Vlaanderen in 1684 en 1685. In 1685 werd hij door Karei II, koning van Spanje, bij open brieven van 27 mei 1665 tot Graaf benoemd. Hij was achtereenvolgens hoogbaljuw van de stad en van ’t Vrije van Brugge. Op 9 november 1699 schonk hij zijn heerlijkheid aan zijn enige zoon Joseph-Frans. Karei van Schoore overleed op 27 november 1706 en werd begraven bij zijn echtgenote in de St-Salvatorskerk in Brugge. (Alexandra Pardo stierf op 20 mei 1704). JOSEPH-FRANS van SCHOORE, 1699-1723 Joseph van Schoore, sinds 1699 heer van Wingene, was bij de dood van zijn moeder nog heer geworden van Gavere, Sijsele, enz. Hij huwde Francisca-Isabella de Croix, oudste dochter van FernandIgnaas de Croix, graaf van Moen, enz. en van Anna-Antonia de la Vichte, burggravin van Erembodegem, vrouw van Bevere, enz. Joseph-Frans van Schoore was, zoals zijn vader, hoogbaljuw van de stad en van 't Vrije van Brugge. Volgens de dodenregisters van Wingene stierf hij in Ninove op 26 maart 1723. Zijn stoffelijk overschot werd naar Brugge gebracht en in de fami liekelder in St-Salvators begraven. Een plechtige lijkdienst werd gehouden in de kerk van Wingene op 26 mei 1723. Joseph-Frans van Schoore was de laatste mannelijke afstammeling van het roemrijke geslacht van Schoore. Joseph van Schoore woonde in Brug ge, dicht bij de St-Jacobskerk. Hij liet twee minderjarige dochters na : - Maria-Albertine-Placide - Maria-Alexandrina-Coleta MARIA-ALEXANDRINA van SCHOORE, 1723-1730 Maria-Albertina van Schoore overleed kort na haar vader in 1725. We vinden enkel één leenverhef gedaan in haar naam, namelijk door baljuw J.B.Onraedt op 10 november 1723. 16
'O
140 : Den Heere van H vnghen heeft hier binnen oock een vier ghemeten lant in een stuck ghenaempt DE HEYE ... 142 : item west daeraen een groote partye velts dat leen is, west de straete, suyt 't processie straetjen A N DE GALGHE. 17
Maria-Alexandrina-Coleta van Schoore, gravin, die als de algemene erfge name van haar oudste zuster optrad (25), had een zwakke gezondheid. Zij stierf vrij jong (15 jaar oud) te Brugge op 20 december 1730. Zij was de laatste van Schoore. Zij schonk pastoor van Lookeren, ten behoeve van de kerk van Wingene, een zilveren lamp die zij gekocht had voor XLIII LL. (26) (Staat van goederen M .Alex.Col. van Schoore, HS) De baronie van Wingene, met haar afhankelijkheden ging over naar de familie DE CROIX, namelijk naar Fernand-Ignaas, graaf van Moen, heer van Dadizele, Moorslede enz., grootvader van moederszijde van MariaAlexandrina van Schoore.
IX. DE CROIX, 1730-1855 IGNAAS-FERNAND DE CROIX, 1730-1745 Ignaas-Fernand de Croix, graaf van Moen sedert 1718 was tevens heer van Dadizele, Moorslede, enz. Hij was zoon van Maarten de Croix en Isabella van Schoore, dochter van Lodewijck van Schoore. Ignaas de Croix had in zijn eerste huwelijk met Anna de la Vichte drie kinderen : - Isabella, die huwde met Joseph van Schoore - Maria-Placide, vrouw van Bevere - Maria-Alexandrina, gehuwd met Antoon, graaf vanden Burch. Na de dood van zijn vrouw, huwde hij op 1 februari 1729 met Fernanda de Zomberghe, bij wie hij nog vier kinderen had. (27) Met de dood van zijn kleindochter Maria van Schoore, kwam de graaf van Moen in het bezit van de heerlijkheid van Wingene. Hij deed het verhef van zijn leen op 2 juli 1731. In 1735 bracht Fernand-Ignaas de Croix een bezoek aan zijn heerlijkheid in Wingene. Bij die gelegenheid schonk hij aan de kerk van Wingene een kostbare koorkap in rood fluweel met goud geborduurd, waarop de wapens van de families de Croix en van Schoore stonden. Twee stenen met de wapens de Croix en â&#x20AC;&#x2122;t jaartal 1735 zijn ingemetseld in de zijmuren van het neerhof van het kasteel. In 1737 steunde graaf de Croix mild de heropbouw van de parochiekerk van Wingene. Hij liet daarvoor een dreef bomen bij zijn kasteel vellen. Zij moesten dienen bij de bouwwerken. Ignaas de Croix stierf op 13 september 1745 en stelde Joseph-Adriaan-Fer18
â&#x2013; zz
Sint Amandus, gond- en kleurzijde borduurwerk op de rode koorkap, door Heer Ignaas-Fernand de Croix geschonken ter gelegenheid van zijn eerste bezoek aan zijn heerlijkheid te Wingene in 1735.
ItiA* .t/bsuMu'..A»* <50 Qtóm. 4ily t'tjp j-jtt-t/en/fAen- 8jm4>.m-<.~fk*«j v SA
I r ; t * l (Ÿ '!5t,*S . « / / / i i / ) n / j y *«.«*■»-*• *——-»
>'-.-■4$ J4-4Â 4.J
f t f l t o / * e n d * <OMt- a na * y e ffa H ^ y d lA ' Q V0tJejftOfÂ**Ÿ-*~*SÇ*
frf.
d<eu*£>'jiuljcj f/rhe/Ay g>-
f ? id t f tt â jn
/fm T '
C4'4un*t •■' f i n ..^ ‘jjfjj/jj fip’it/Ai/fUAlt?f, @pmlmgU <An/à-Jf 0 » £/«rAtipt,. Tm <yr/i, QiieMi^yn >j e---- jó4>/h <$f>jilS ïtfttL etmattu-ht k*p},.) pneêu ft />*■/*/%**va 'otïïffu & l**to *><n —--—T ; .{PWl^ptprinrArx. /''T nnj & A/A<Ï.M& '&.* ÛM9/Ï ÿ/tàn C~' / ff-Y Ct£f-aMY qutMcjf cy-D/id-i... qrmiJ-Y ütMdM £* Q'&iY-f'ffe J f S y / T e 3 ._ BsAhç7u**>4 f*u s/Ard*)/tTJ * -*&*•J* »”■>&*** ■ K t \ )
Lijste die den heere pastor ende Bailliu der prochie ende Baronnie van Wyngene presenteren aen den heere grave de Croix ende van Moen, Baron der voorseyde prochie tot vernieuwynge kerck, O.L.V. ende aerm meesters actueele Dienende Francisais de Craene, Kerckmeester Francisais de Blaere O.L.V. meester Dominicus Verkest, Dischmeester tot vernieuwynge Kerckmeesters Johannes Baptist Van Cauwenberghe Jacobus Heindrix Guillis de Tavernier
onze Vrouwmeester Franciscus de Blaere by continuatie aermeesters
Lieven Allaert Quillis vande Wiele Arnout vande Wiele Aldus de vooren staende Lyste geformeert ten effecte alsboven desen 26e maerte 1785 Rogerius Vynagie pastor de Wynghene J.J. Clauwaert Wy vrouwe gravinne douariere de Croix
//axa.
t l e > « -u u £ 4 T>
•&.*%,£&*£*$*<&y 0u&*i~fcéfaÆe.tDfasi>a>&_ /^4t.£&4U4*>p£>&4440& ^^Ui4A' {a&öïl, &&&*■***>£êy C&&/*y*sÀ&*Ù£> ^laZj eM^Qêt^i.€>Q ^is>a4M<z U te é M tft s C t-é iy r * * ~
<*-**-. / .c ^ /.e .£ g ju X )
c C c jL 444*0 y< £> *&--“ ■y c fl'Z 4 /4 '2 . £ëe*.*dZ:^ É*fl& O U ï L * .... <CW4& & e*AP ££teé<% 4*At.
eZdU.<ï£gt**&*-*£ r/fZcj au&e-^ t-ózjf C/.t.*Z*.... .•**£& ~ "//*/$£>■ ~A/% ■#4&fa ■*tM ■O ’ j> 4 / J
C J tp & Z ,£
'
ï^ y jp i^ Q u /n ^S /-%’* jP p £ L qfyiriQu>7?u /IPIéa -t&e-- ^ ftp.il/IP'f^FS’V'VrrrF^rO ^•xJ-c.’as-tanuf-ia» !"f' p-'" ',•'<■'•••^ > %Uf<LnSiJ>JZ f*A\VOU.(e*U}/-tP Utc- put*tZ&ÇOL,r’>-~ F}*fn iu**: /w---
V
va« Moen barronnesse van Wynghene verclaeren by desen aen te stellen voor kerckm. Joannes Bapt. Van Cauwenberghe, voor O.L.Vrouwemster by continuatie Frans de Blaere, voor disch ofte aermeester Lieven Allaert omme te dienen elck in syne qualiteyl de gepresenteerden tyd onder de directie van ortse wet houders ende regeerders alles onder ’t last van zekere ende echt als naer stylle actum op ons casteel van dadizeele desen 24e mey 1785. comtesse douairière de croix et de Mauve 21
nand de Croix, oudste zoon uit zijn tweede huwelijk, als zijn opvolger aan. (29)
JOSEPH-ADRIAAN-FERNAND DE CROIX, 1745-1786 Joseph de Croix huwde in 1752 met Maria de Plotho, dochter van Frans, baron de Plotho van het Heilige Rijk en van Ingelmunster, enz. Op 31 juli 1781 was hij aanwezig op de plechtige inhuldiging van Joseph II als graaf van Vlaanderen : op de lijst der geestelijken, edelen en afgevaardigden der steden, kasselrijen en ambachten van ’t land, bij die gelegenheid door de Raad van Vlaanderen opgemaakt, staat zijn naam vermeld. Hij stierf in 1786, zijn gebied overlatend aan zijn enige zoon, PhilipsJoseph- Lodewijk de Croix, graaf van Moen, baron van Wingene. Maria de Plotho huwde voor de tweede maal op 10 juli 1786 met Frédéric, baron de Dieterick de Schönhoffen. PHILIPS-JOSEPH-LODEWIJK DE CROIX, 1786-1820 Philips de Croix huwde met Maria-Ernestina, barones de la Grange. Hij stierf op 4 januari 1820, 46 jaar oud, en werd plechtig begraven in Dadizele. “De dag van zijn overlijden was voor Dadizele een dag van diepen en algemenen rouw. Hij was een dienstwillige en milddadige beschermer der armen.” (30)
LEON1A-MAR1A-ERNESTINA DE CROIX, 1820-1855 Philips de Croix liet een enige dochter na, Leonia de Croix de Dadizele, barones van Wingene. De weduwe van haar vader, Mevrouw Maria, barones de la Grange beheerde haar goederen tot ze op 16 maart 1855 in Brussel overleed. Leonia de Croix, geboren in 1818, huwde in 1837 met de zeer edele en doorluchtige heer Anna-Eduard-Lodewijk-Joseph de MontmorencyLuxembourg, prins van Luxemburg en hertog van Beaumont.
X. ANNA-EDWARD-LOUIS-JOSEPH DE MONTMORENCYLUXEM BOURG, 1855-1887 Edward, prins van Luxemburg, hertog van Beaumont, werd geboren te 22
De kerk en dorpsplaats van Wingene volgens het renteboek van de heerlijkheid van den Hauweelschen in 1710.
23
Parijs op 9 september 1802. Hij was de laatste afstammeling van de beroemde maarschalk van Luxemburg, overwinnaar van Fleurus, Steen kerke en Neerwinden. Napoleon III heerste toen in Frankrijk en Edward de Montmorency kon zich met zijn bestuur niet verzoenen, zodat hij nooit enig openbaar ambt bekleed heeft. Prins Edward stierf in Parijs op 14 januari 1878 (76 jaar oud). Zijn echtgenote, Leonia de Croix, beheerde de goederen tot ze overleed op 14 maart 1887. Ze liet twee kinderen na : - Maria-Anna de Montmorency, geboren in 1839 (31) - Anna-Maria de Montmorency, geboren in 1840, en op 30 mei 1864 gehuwd met Maria-LODEWIJK-Augustijn DE DURFORT-CIVRAC, graaf van Lorge. Na haar dood gingen de eigendommen van de vroegere baronie van Wingene over op haar schoonzoon, burggraaf de Durfort de Civrac de Lorge, geboren op 9 december 1838 en op 30 mei gehuwd met Eugenie de Montmorency-Luxembourg. (32)
XI. DE CUREL, 1887-1960 Anna de Durfort Civrac de Lorge, geboren op 20 oktober 1866, huwde op 17 februari 1887 met Albert burggraaf van Curel, wiens familie tot 1960 de hoeve bezat. Nu is deze eigendom van de n.v. Patriva.
XII. SLOTWOORD. Nu we de geschiedenis van de heerlijkheid van Wingene gedurende eeu wen gevolgd hebben, zal wel de vraag rijzen : wat is er van het hof van de baronie van Wingene overgebleven ? Op het einde van de achttiende eeuw kende Frankrijk een omwenteling zonder weerga in de geschiedenis der volkeren. De storm raasde ook over België en zaaide er verdelging en verwoesting : tronen, kerken, kloosters, kastelen werden onder de kreet “vrijheid, broederlijkheid en gelijkheid” omvergeworpen en in puin geslagen. Onze vaderlijke instellingen, gebruiken en gewoonten werden afgeschaft en vervangen door zogenaamde “algemene vrijheden”, die soms nog veel hatelijker waren. Maar het volk was met omwentelingsgeest bezield en het juichte toe, of ... liet begaan. 24
Nieuwe Ommelopef enck T e m e r W
6
â&#x20AC;&#x2122;t SCHOTTERSHOFen het GAESTUCK, volgens de Ommeloper van 1756, afschrift van een vroeger terrier.
25
Op 1 oktober 1785 stelde de Nationale Vergadering de vereniging vast van België met Frankrijk. Op 17 oktober 1797 dwong generaal Napoleon Bonaparte, Keizer Frans II het traktaat van Campo-Formio te tekenen, waardoor ons vaderland aan Frankrijk werd afgestaan. Van dan af was België geheel aan de republikeinse wetten onderworpen. De adellijke titels en heerlijke voorrechten werden afgeschaft, het leen roerig stelsel had afgedaan. Van de heerlijkheid van Wingene, van haar privilegies of voorrechten beroofd, bleef niets meer over dan de grondei gendom, bestaande uit een schone omwalde pachthoeve, met gebouwen en stallingen en uitgestrekte landerijen. Het kasteel van Wingene, tijdens het verblijf van Jacob van Haveskercke reeds bouwvallig geworden, werd na de verkoop aan de graaf van Schoore nooit meer regelmatig bewoond. Na enige tijd gesloten te zijn geweest, werd het bewoond door Pieter Anthoon Hennequin die zich te Wingene gevestigd had als “scholaster” (33) en meteen, volgens de overlevering, ook als toezichter der goederen van de graaf van Schoore dienst deed. Toen het kasteel in puin gevallen was, werden de overblijfselen verkocht aan smid Guille van Quaethem en aan metser Van de Voorde, die het verder afbraken, de eerste voor het ijzer, de tweede om het arduin en de stenen elders te kunnen gebruiken. Andere voorwerpen, die ook van het kasteel kwamen, werden verspreid in andere huizen van Wingene. De zwarte marmeren schouw uit een der grote zalen van het kasteel pronkte later in het kasteeltje van Mr Van den Brande, burgemeester van Wingene, nu bewoond door garagist Kerckhove (hoek Bruggestraat en Beernemstraat). Van het kasteel en van de omwallingen is nu niets meer te bespeuren, alsof alles verzwonden was zoals het “verdronken kasteel” uit de oude legenden. Sic transit gloria mundi ...
Guido Lams
(1) Bulletin et Annales de l’Academie d'Archéologie de Belgique, t. III, blz. 287, Anvers, 1846. Dit werd gedrukt naar het handschrift van een lid van deze familie. De uitgever heeft niets aan het opstel veranderd. (2) Rennebourg, De Visch, Gailliard, enz. (3) Rijksarchief Brussel, Geheime Raad, Tak 193 Le Compte, “Actes dépêchés”.
26
(4) Op voorwaarde nochtans : “que la ditte baronnie de Winghene et les dittes parties annexées (de heerlijk“heid van Zedelgem met nog honderd gemeten polders te Jabbeke) jointes “et incorporées ne se pourront séparer, esclisser, ny démembrer par luy, ni ses “Diets successeurs Barons ou Baronnesses dudict Winghene, par testament ny “aultre contract et en aultre que ceste présente création et érection ne tournera, “ores ny au temps avenir a nostre préjudice, ny de noz droits haulteurs, seig neuries, jurisdiction, ressort, souveraineté, “auctorité et préminence.” (Brieven van de oprichting van de baronie. Arch. Noorddep., Rijsel, Rekenka mer D 1661, 66e reg. van Chartres N° 53) (5) Deze rente werd later door de ontvanger van het land van het Vrije opgelegd aan de parochie van Wingene. Ze werd gebruikt tot betaling van de uitzend van 1684 en tot aankoop van graan in Brugge om aan de armen uitgedeeld te worden. De eerste uitdeling geschiedde op 29 maart 1685. De volgende maand werden elke dag enkele vaten uitgedeeld. (6) Ludovica Mesdach, Domina de Winghene, obiit Brugis ipsa sancti Martini vigilia et sequenta die hic ecclesia parodiae de Winghene solemniter inhumata anno 1632, et post facta sunt exequiae solemnes. (Dodenregister van Wingene) (7) Gailliard zegt dat hij in Brugge stierf. Dit wordt tegengesproken door de reke ning van Louis van Haveskercke, over ’t sterfhuis van zijn vader (1646), van Filips de la Plije en Jan Lauwerijns, heer van Leestkens. "Betaelt aan Jan Lobbrecht over het voeren van het doode lichaem van de voorscreven Mher Jan, van Dixmuide naer Wynghene, volghende zijn quyctantie drije ponden grooten Betaelt aen Jacques de Lantsman tot Wynghene, over dies hij van daer met waghen ende peerden es commen rijden naer Brugghe om te haelen Cockhalm ende bagagie dienende ten dage van de Uutvaert, volghende zijn acquyt vier guldens; Betaelt aen Jacques Van Loo, metsenaere, over zijnen dienst ende aerbyt van het slagten vande graven zoo van dezen overleden als van zijnder huysvrauwe te vooren begraven VIII sc; Betaelt aen Laurens Willems, over het luyden van zes weken de endelpoos ende van de doodt van Vrau Loyse Mesdach, begraven tot Winghene, een pond, zes schellinghen acht grooten. Betaelt aen een vrauwe de welcke veertich daghen ghevast hadde tot lavenesse vanden overleden, de somme van drije ponden grooten.” (8) Met het heropbouwen van de kerk in 1625 verdwenen ook de laatste stukken der verwoeste graftombe van de familie Gramez en Mesdach. Een nieuwe grafkelder werd gemaakt onder het hoogkoor, buiten de communie bank en afgesloten met een steen die het opschrift draagt OSTIUM MONUMENTI FAMILIAE DE HAVESKERCKE. De eerste die er in begraven werd, was Louise Mesdach in 1632. Boven de sluitsteen stond een tombe in blauwe steen van ongeveer een meter hoog. Op de boventafel lag in half verheven beeldhouwwerk, Jan van Haves kercke, als ridder in krijgsgewaad met de handen gevouwen en het hoofd op een kussen. Zijn voeten rustten op een leeuw. Naast hem lagen zijn helm, het slagzwaard en zijn handschoenen. Op de rand was een opschrift beschadigd, zodat het onleesbaar werd. Op de twee zijstukken waren zuiltjes en andere versierselen gebeiteld. Aan het hoofdeinde prijkten de wapens van de familie: een rode balk op een gouden veld. Het voeteinde van de boventafel werd ondersteund door de eigenlijke zerksteen waarin het opschrift gebeiteld was. Op het einde van de 18de eeuw werd die grafsteen tijdens de nacht afgebroken,
27
op bevel van Pastoor Vynagie, die hem later helemaal deed opruimen, omdat de pelgrims die naar St-Marcou kwamen dienen, dachten dat dit de grafzerk van de heilige was. De stukken raakten zo verspreid dat bij het vergroten van de kerk in 1853, enkel de boventafel overbleef, erg geschonden. De zerksteen was in twee stuk ken gebroken. Door de zorgen van E.H. Clarysse, toen onderpastoor van Wingene, en bestuur der van de vergrotingswerken, werd de boventafel met het grafschrift er onder, in een mooie nis geplaatst “daar Jan van Haveskercke en zijn familie toch steeds grote weldoeners van kerk en disch geweest waren”. (De Somviele in “Rond den Heerd, 1870”) De grafzerk werd door de erfgenamen besteld en betaald aan steenhouwer Jooris Aerts te Brugge ; hij kostte 83 ponden 6 sch. en 8 gr. courant in 1638. (rek. van Louis van Haveskercke over ’t sterfhuis van zijn vader, 1640). (9) Coutumes du Pays et Comté de Flandre t.I, p. 291. (10) “Ghedaen ende ghepasseerd up de protestatie als naer style ter presentatie “ende auditie van edele ende moghende heere Jonck. Louis van Haveskercke, “erfachtig Baenderheere van Winghene ende Capitein van zijne mât van “Spangien.” (11) Disrekening 1636. (12) Akte van bezoek der heilige overblijfselen van St.-Donatianus, gedaan door Z.H.Antonius Triest, bisschop van Gent, den 14 okt. 1649. “ ... waren ook tegenwoordig, de weledele en hooggeachte Heeren ..., de “edele Heer FRANS VAN HAVESKERCKE, heer van Watervliet en “Hooghbaljuw der stad Brugge en van “’t Vrije, ... de edele Heer “LUDOVICUS VAN HAVESKERCKE, baron van Wynghene, burgemeester “van ’t Brugsche Vrije” (St.Donatius, doorEdm. De Vos, priester. Aanhangsel II, p. 88, Brugge, 1901) (13) Pastoor Courtois maakte reeds in 1651 plannen om zijn kerk, in 1625 pas heropgebouwd, te vergroten. (14) 37 gemeten en 58 roeden gingen over naar Frans Caloen ; 3 gemeten en 36 roeden naar Jeroon Del Rio en 9 gemeten 163 roeden naar Christoffel de Brune, 14 gemeten naar Jacob Tristram. Van de 102 gemeten 130 roeden bleven voor Lodewijk nog slechts 48 gemeten 233 roeden over, die hij op 24 november 1669 verkocht aan Fernand De Tollenaere, burgemeester van het Vrije. (Gilliots-Van Severen, Coutumes des Pays et Comté de Flandre, t I, p. 292) (15) In de dodenboeken van Wingene staat (blz. 80) : “Ultima 9 bris festo Scti Andrei 1663, munitus Ludovicus Dhaveskercke, Baro de Wynghene, Sedelghem etc. sepultus ibidem sequenti die cum summis exequus.“ (16) De overlijdensakten ontbreken in Wingene van 1 januari 1657 tot 1 juli 1662. (17) Hs 21757 P 84 V°. (18) Er waren drie orden : de edelen, de geestelijken en de volksklasse. Het boek werd goed bijgehouden tot 1946 en berust in het kerkarchief. Het Broederschap van St Marcou werd ingesteld op 24 maart 1682. Onder de edelen treffen we Franciscus en Joanna van Haveskercke aan. (19) Gailliard : Bruges et Ie Franc. (20) “ ... Aldus dezen heerlick rentbouck, consisterende in seven differente heerrelicheden hier voren staande (de Baronnie van Winghene - het St Amandsche - Ter Kercken - Schouteet te Walle - Ter Vloet - De Haerschaere - Maelstaple) ghemaect ende nieuwe verhooft bij mij onderschreven François de Pours, ...
28
(21) (22)
(23)
(24) (25)
volgende zijne drije oude renteboucken, den eersten ghenaemt den ouden WITTENBOUCK, den tweeden ghenaemt den ROONBOUCK, ghemaeckt in 't jaer XVcl, ende den derden ende jongsten oock ghenaemt den WITTEN BOUCK, met verclaers dat desen voornoemden nieuwen rentebouck niet geaugmenteert en is, naer den zelven ghemaeckt volghende 't uytwijzen van de voornaemde oude boucken ...” “... heeft mher Jacob, ... geraedigh gevonden te doen oproepen bij drie zondagsche kerckgeboden ende een vierde superabundant, acht dagen naer in de prochien alwaer dezen respectieven rentebouck hem is bestreckende, te weten Wynghene, Thielt, Ruysselede ende Swevezele, alle sijne laeten ende ghelders van den voornoemden rentebouck jeghens hedent den twee en twintigsten september sesthien hondert ses en tsestich tot Wynghene plaetse, ten huyse ende herberghe van Jan de Vryese, fs Pieter (baas in St Jooris, later gemeentehuis) omme te commen hooren aflezen den voornoemden rentebouck van bailliu, burghmeester ende schepenen der prochie ende Baronnie van Wynghene ...” “ ... Diensvolgende wijsen wij, burghmeester ende schepenen voornoemt den zelven voor goedt, vast ende weerden, ende oversulckx den zelven neffens het handteeken van den bailliu ende greffier onderteekent desen XXII en septem ber in ’t jaer ons Heeren als men schreef sesthien hondert ses en tsestich.” P.Vermeulen, bailliu B.Van Aken, Burghm. Joos de Vooght en Omaar Van de Walle, schepenen Michiel de Baene - ’t mercq van Jan Vermeulen - Jacques de Gruytten, Pieter Van Brande, schepenen ende Jan Collijn, greffier. Archieven van Tielt. Het was gebruikelijk in de Middeleeuwen slechts enkele tijd na de verkoop over te gaan tot de uitvoering van de erfenis van de gekochte gronden, tot het betalen van de tiende penning of tot het leenverhef der gronden. Men handelde zo voorzichtigheidshalve, om te zien “os het iemant van de vrienden soude verneedert hebben ende aen hem soude blijven.” Rijksarchief Brussel, Acq. der Rekenkamer, Pak N° 3110. “Dit naervolgende is de grootte ende dénombrement van eenen Leene, dat ick, Charles François Louis, Grave Van Schoore, houdende ben te leene ende manschepe van onze geduchten heere den Coninck van Spangien ... mij toecomende by coope, ten décrété gewesen in de raede van Vlaenderen, op den 25 8br. 1687, ende by naergevolghde erfenisse, geschiet ten selven leenhove, op den 5 novembre daer naer, ende geenrigistreerd in het reg. van den voorn, leenhove folio 37 verso. Ende ist selve mijn leen genoemt “’t Hof ende Baron nie van Wyngene” groot wezende achtien bunderen winnende landts ende 33 bunderen woustine of daer omtrent ...” (Archieven van de Raad van Vlaande ren) "J.B. Onraedt in name en bij volmacht van Jacob van der Meersch, schildknape, voogd-test. van vrouwe Marie-Albertine, gravinne van Schoore, oudste dochter van Jr Joseph grave van Schoore. verhef V LL. “Mejuffrouw MARIE-ALEXANDRINE-COLETTE, gravinne VAN SCHOORE, toegekomen bij der dood van Mher JOZEPH, grave van Schoore, haren heere vader, mits het overlijden van Mejuffrouw Marie-Albertine, gra vinne van Schoore, hare oudste zuster, welcken 's overledens heer vaeder daerinne te vooren gerecht was bij der doodt van Mher Charles François Loys,
29
(26) (27) (28) (29)
(30)
(31) (32)
(33)
(34)
30
grave van Schoore, die het zelve te vooren becommen hadde bij donatie inter vivos in advenante van huwelicke ende aticipatie van hoirge van Mher Loys van Schoore, heere van Marchove, te vooren daarinne gherecht bij den over lijden van m’her Jan van Schoore, sijnen heer vaeder.” (Sijsseele - Baronie van Rostune 1730) Volgens overlevering zou deze mooie zilveren lamp door de Fransen uit de kerk van Wingene gestolen zijn. Bij Fernanda de Zomberghe had hij : Joseph, Joachijm, Maria-Anna en MariaDorothea. “Niklaas de la Fontaine, in naam van Mher Ignaas-Fernand de Croix, grave “van Moen, aan hem overgegeven door de dood van Jv Maria-Alexandria “gravinne van Schoore ... V gulden.” De families de Croix verbleven niet meer op hun kasteel te Wingene, maar wel te Dadizele. In 1730 vinden we “Het kasteelgoed wordt bewoond door Laureins Bertkasteelboer Jan Goethals”. In 1742 was Jan van Wassenhove, schepen, pachter van ’t Kasteelgoed. Op 11 februari 1786 doet Jan de Meulenaere het verhef “van de de Heerlijkheid van Wynghene, in naeme van Mher Philips Joseph Louis grave van Croix en van Moen, op hem gestorven door de dood zijns vaders Mher Joseph-AdriaanFernand grave van Croix en van Moen”. Het hof van Wingene wordt beschreven : “Wat west van de kercke, een out anticq Casteel, met opper en onder mote, gesecondeert van wallen, gedevaligeerde fortresssen, menadrien, steenen walbrugge, duyvekeete, etc ... groot in winnende land 18 bunderen en 33 bunderen woestyne.” Maria huwde op 20 maart 1859 met Anthoon, baron van Hunalstein. Uit dit huwelijk : - Bernard, geboren op 25 mei 1865, - Anna, geboren op 20 oktober 1866 - Melie, geboren op 2 januari 1868 - Beatrix, geboren op 15 maart 1869 - Agnes, geboren op 21 april 1871 - Pieter, geboren op 12 augustus 1872 - Bertrand, geboren op 25 januari 1879 Op 31 oktober 1706 trouwt in Tielt Petrus Hennequin met Judoca Desseyn. Volgens overlevering bewoonde hij het oud kasteel, als toezichter der goederen van de graaf van Schoore, destijds baron van Wingene, vermoedelijk was hij er al gevestigd vóór zijn huwelijk. Op 20 december 1711 werd hun een zoon geboren, die nog dezelfde dag gedoopt werd door pastoor Van Lookeren onder de naam Antonius; peter was de heer Antoon De Creus, broer van de parochieontvanger van Wingene en meter Maria François, dochter van de schepen. Men mag veronderstellen dat de jonge Antoon, evenals zijn broers de grondbeginselen van zijn studies genoot in het vaderlijk huis. In 1738 werd Antoon pastoor van Middelburg en in 1747 pastoor in Hooglede, waar hij overleed in 1797. Jacob Frans Hennequin werd te Wingene geboren op 24 augustus 1714. Hij werd in 1752 onderpastoor te Wingene en werd later (1763) kanunnik van St.-Salvators in Brugge. Volgens overlevering zou het huis van de weduwe Blancke met de stenen van het kasteel opgetrokken zijn. Dit huis (Tieltstraat 8) werd later bewoond door de familie Jules Derijckere.
EEN NIEUW PILORIJN VOOR OUDE WALLE IN DENTERGEM (1780) In de herfst van 1780 liet Mevrouw Anna-Maria Maelcamp een nieuwe schandpaal plaatsen op haar heerlijkheid Oude Walle in Dentergem. Zij was de douairière (adellijke weduwe) van Jonkheer Emmanuel-Bernard Moerman, raadsheer in de Raad van Vlaanderen, in die tijd het hoogste gerechtshof voor het graafschap Vlaanderen (1). Oude Walle was een leen, dat via het leenhof van Tielt afhing van het kasteel van Kortrijk. Het foncier (2) van de heerlijkheid besloeg ca. 16 bunder (bijna 23 ha) met als kern de hofstede ligghende zuut oost vander plaetsen groot onder mote, neerhof wallen, en de singhelen ende dreve drye bunderen en drie quaert, ofte daerontrent. In 1630 althans bezat Oude Walle 14 achterlenen van samen ruim 15 bunders. Op 2 ervan stond een hofstede nl. de stede ter Beke en de hofstede te Maelstapels. Ten slotte lagen er binnen het rechtsgebied van de heerlijkheid nog 93 percelen rentegrond (3). Het pelderijn werd op 5 oktober 1780 geleverd door Alexandre Paternotte, waarschijnlijk woonachtig in Petegem (Deinze) of in Gent. Het kostte, met het wapenschild (4) van de bezitters van de heerlijkheid, 150 gulden: 100 voor het schild, 50 voor het blazoen. Volgens het gebruik van die tijd zal dit dure, hardstenen machtssymbool een eiken schandpaal vervan gen hebben (5). Joannes François Lambrecht haalt het zware pilorijn, vergezeld van Joannes Deunynck, pachter van het goed te Oude Walle en baljuw (6) van de heerlijkheid. Daarop komt meester-metselaar Pieter Marisal in actie en haalt drie vierde van een vracht stenen voor het fundament. Pieter blijkt ook de aannemer te zijn van de werkzaamheden, die verder allemaal op zijn bevel plaats vinden. Eind oktober - begin november laat hij zijn knecht Jan De Veirman 9 dagen metselwerk verrich ten aan de brandnieuwe schandpaal. In november is de Gentse (7) steen houwer J. Van De Weghe - of althans zijn helper, een zekere Maximiliaen - zo’n dozijn dagen in de weer. Daarbij worden er 23 pond (10,67 kg) lood, een halve kilo stopverf en een halve mande boskolen (houtskool) gebruikt. Dit laatste moest dienen om het lood te verhitten waarmee het ijzerwerk in de paal vastgeklonken werd. Guilielmus Louis De Smet, die als smid zijn naam zeker niet gestolen had, leverde dit ijzerwerk op 10 november en uit de beschrijving ervan kunnen we ons deze schandpaal enigszins voorstellen. We sommen even op : 7 ogen (ringen) met elk een loodbedekking, 4 zware dookkramen (8) van 8 duimen (21,64 cm) lang en een eveneens met lood bedekte buis dinnede om de roeij van justisie in te staen aen het pellerijn. De roede van justitie was een lange, dunne stok, uitlopend in 31
“Te oude Walle" en het centrum van Dentergem in de eerste helft van de 18de eeuw (S.B.K., J. de Bethune, handschrift 194) Nr. 55 : “Den Engel" - 59 : “De Swaene” - 61 & 62 : “Het Schaeck" (2 hofsteden) - 63 : afgebrande huizen met ten noorden de watermolen en ten zuiden het rabot 64 : “Den Herdt” - 67 : “de guide van Sinte Steven te Denterghem van een huijsken opde plaetse te Denterghem sijnde de plaetse daer voor desen de vierschaere gestaen heeft" - 135 : “Het Haentjen” (hofstede).
32
een punt, die de baljuw b.v. tijdens de processie rechtop mocht dragen als de stoet zich op "zijn” heerlijkheid bevond. Deze baljuwsstaf gold dus als een teken van rechtsmacht (9). Om de hardstenen leeuw, die het wapenschild van de Moermans symbolisch beschermde, en het kapiteel bovenop de pilaar vast te hechten, werden er 2 rechte dookbouten van elk 3 duimen (8,12 cm) gebruikt met aan beide uiteinden een dook. Een alsbandt ofte colie met een swaere keeten aen van 10 schaekels met een ooge op tijnde ok met een lodtdeck aen voltooide het geheel. Tot nu toe had de nieuwe schandpaal al een aardige stuiver gekost : - steenhouwer Alexandre Paternotte, pilorijn met wapen : 148 - 15 - 0 - J.F. Lambrecht en J. Deunynck, halen pilorijn : 10 - 1 - 0 - metselaar Pieter Marisal, halen 3/4 voer stenen : 7 - 3 -3 - metselaar Pieter Marisal, ander werk : 14 - 5 - 0 - steenhouwer J. Van De Weghe 16-19-0 - smid G.L. De Smet 6 - 4 -0 Samen dus al 203 gulden courant 7 stuivers 3 oordjes of bijna 34 pond grote (10). Als we bedenken dat de gebroeders Joannes en Jacobus Deu nynck van 1778 tot 1784 jaarlijks 90 pond grote betaalden als pacht voor de toen bijna 17 bunders (ruim 24 ha) grote hoeve “te Oude Walle” (11), dan kunnen we ons gemakkelijk een idee vormen over de grootte van die som. Daarmee was de kous echter nog niet af, want ook het oprichten en volledig afwerken van de schandpaal had nog heel wat voeten in de aarde (13 gulden 2 stuivers). Baljuw Deunynck gaf 2 mannen 16 dagen lang de kost in het rechten en prepareren het piloryn wat hem dagelijks 5 stuivers kostte. Griffier Charles Carbonelle had nog 1 g. 11 st. betaald in twee herberghen over genever bij hem gheordonneert van t’hien o f twaalf menschen die gheholpen hebben in lossen en rechten het piloryn in plaetse van dachuere. Het gewand (katrolblok), dat men in Petegem gehaald had, kwam daar ook bij te pas. Ten slotte werd er, met behulp van 4 zakken kalk, nog een voetstuk aan de zware paal toegevoegd. Of het nieuwe, blijkbaar prestigieuse pelderijn ooit nog gebruikt werd, valt sterk te betwijfelen. De schepenbankregisters uit die tijd (12) reppen er met geen woord over, ook niet over het eventuele neerhalen van het pelderijn door de Franse revolutionairen en hun sympathisanten, vooral in de periode 1792-’93. De “tepronkstelling aan de kaak", een uitvinding van het middeleeuwse strafrecht, vond geleidelijk ingang tussen de 12de en de 14de eeuw en kende tussen 1400 en 1600 haar hoogste “bloei”. De kaakstraf gold in hoofdzaak als een bijkomende straf, maar kon ook als hoofdstraf uitge sproken worden voor een aantal kleinere misdrijven zonder recidive, zoals het zingen van aangebrande liederen, laster, vechtpartijen, kleinere dief stallen. landloperij, verboden kansspelen, zelfs bigamie, overspel, prosti33
Het Goed te Oude Walle, Gottemstraat 14, nu bewoond door Etienne Naessens (Eigen foto : 1986)
34
tutie, koppelarij, lichte vormen van blasfemie en ketterij. Na 1851 werd deze schandstraf in ons land niet meer toegepast (13). De hamvraag luidt uiteraard : waar stond die schandpaal ? Hoogstwaar schijnlijk bij de vierschaar (rechtbank) van Oude Walle. Bij een opmeting van de landerijen op het foncier in 1621 beschrijft landmeter Louis de Bersacques een perceel ten noorden van de huidige Wontergemstraat als volgt : een hapte partie van lande op den Couttere met de plaetse dar de vierschare van dese hove staet, streckende noort waart met een smalle strepe landts ende eene pit tot de beek, palende zuut jeghens de straete, oost tlant Christoffel De Wispelaere, Willem Reynvoet, Daneel en Eustaes De Smet al op d'oostzijde, west jeghens tlant dat met t'Schaeck te Denterghem ghaet, tlant Jan De Vlaminck, Joos Hovaere, Joos De Wispelaere en Jeroon Du Jardin al op de westzijde (14). Deze opmeting en die van 1639, samen met de lokalisatie van andere beschreven partijen, laten ons toe de vier schaar te situeren op Sectie A 596 van de Dentergemse Popp-kaart (kada strale atlas van ca. 1840, 1850). In het heemkundig museum van Dentergem hangt zelfs een grote wandkaart waarop in die omgeving de naam "De Pellerynkouter” voorkomt (15). Op de bijgaande kaart hebben we met een kruisje de plaats aangeduid waar de schandpaal ongeveer stond. Het plaatsen van zo’n schandpaal was, zeker in de 17de en 18de eeuw, een voorrecht van heerlijkheden met hoge justitie die de zwaarste straffen zoals doodstraffen, verbanningen, verbeurdverklaringen ... mochten opleggen (16). Naarmate het Ancien Régime verstreek, werden dergelijke straffen steeds vaker door de Kortrijkse schepenbank uitgesproken (17). Volgens een opgave van de Dentergemse dorpswet op 1 februari 1776, bezaten in Dentergem drie heerlijkheden de hoge justitie nl. Dentergem, Oude Walle en het Kapittelsche (van Doornik). Geen enkele van hen gebruikte een zegel van zaken (18). Naast de op 17 juli 1984 opnieuw opgerichte schandpaal van Dentergem en die van Oude Walle, zullen er op Dentergems grondgebied wel geen andere schandpalen gestaan hebben. De schepenbank van Dentergem en die van het kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwkerk van Doornik waren met elkaar verbonden. Wel bezat de heerlijkheid Dentergem nog een tweede vierschaar, maar dan in Ruiselede, wat zeker geen luxe was, aangezien de heerlijkheid verspreid lag over maar liefst 10 parochies : Dentergem, Tielt, Ruiselede, Gottem, Nevele, St.-Jans- of Maria-Leerne, Oeselgem, Zulte, Aarsele en Markegem (19). De galg trof men even ten westen van de kruising van de Oostrozebeke- en de Meulebekestraat (Popp-kaart, Sectie D nr. 568) aan (20). Het pilorijn van Oude Walle tenslotte werd gemeenschappelijk gebruikt door de heerlijkheden Oude Walle, Proost, Groothuyze en Cleynhuyze, en Hecke, die ook door dezelfde schepenbank beheerd werden.
Frans Hollevoet 35
(1) Dit artikel is grotendeels gebaseerd op bundel 733 uit het fonds de Moerman d'Harlebeke, bewaard in het Gentse rijksarchief, waarin een 7-tal kwitanties steken i.v.m. de oprichting van die nieuwe schandpaal. (2) Foncier : deel van de heerlijkheid dat de heer in volle eigendom voor zichzelf hield. (3) R.A.G., de Moerman d'Harlebeke, nr. 691 : renteboek van Oude Walle, Proost, Groothuyze en Cleynhuyze, en Hecke in Dentergem (1637). (4) Baron de Ryckman de Betz, Armorial Général de la Noblesse Belge, Liège, 1941, p. 312 : wapenschild van de familie Moerman, door keizer Karel VI geadeld op 26 augustus 1725 : in sabel (zwart) een gouden bijl met naar rechts afgeronde en omgebogen steel. (5) De Win P. & J. Thirion, Enkele De Lateur-schandpalen in het Land van Waas, in Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, dl. 88 (1985), pp. 209-240. (6) Baljuw : vertegenwoordiger van de heer. (7) Dat J. Van De Weghe van Gent was, weten we uit : Ducatteeuw E. & M. Debrouwere, Beveren en Desselgem ..."sy hadden mallecandren soo lief', in De Gaverstreke, dl. II (1983), p. 122. (8) Dook (doken) : ijzeren staaf of bout uitlopend in de vorm van een omgekeerde vierzijdige afgeknotte piramide met hakkels (kepen met uitstekende punt) op de kanten, dienende om hout aan steen of stenen onderling te verbinden (Van Dale). (9) Zie b.v. : Ducatteeuw E. & M. Debrouwere, o.c., p. 95. (10) 1 gulden = 20 stuivers ; 1 pond grote = 20 schellingen = 240 deniers of penningen ; 1 pond grote = 6 gulden ; dus : 1 stuiver = 2 deniers grote. (11) R.A.G., de Moerman d'Harlebeke, nr. 670 : pachtcontracten Oude Walle (1576-1784). (12) R.A.K., Scabinale I, nr. 51 : registers van 1690 tot 1795. (13) De Win P. & J. Thirion, o.c., pp. 216-218. (14) R.A.G., de Moerman d'Harlebeke, nr. 669. (15) Met dank aan José Spiessens, voorzitter van de heemkundige kring "de Paelwulghe”, door wiens tussenkomst we deze kaarten konden raadplegen. (16) Zie voetnoot 5. (17) Maddens N., De kasselrij Kortrijk, in De Leiegouw, XXV (1983), pp. 251-252. (18) R.A.K., Bruine Pakken I, nr. 5951. (19) Gesquière G., De Roede van Tielt. Kasselrij Kortrijk (XlVde eeuw-1502). Heerlijkheden en Lenen gehouden van het Kasteel van Kortrijk en het Leenhof van Tielt, (lie.), Leuven, 1982, p. 286 en p.190. (20) Stadsbibliotheek Kortrijk, Fonds J. de Bethune, handschrift 194 : renteboek van de heerlijkheid Dentergem in Dentergem, Markegem, Tielt en Aarsele (eerste helft 18de eeuw). Met 10 gekleurde kaarten, behalve voor Aarsele.
36
DE GEMEENTERAADSLEDEN TE OOSTROZEBEKE IN HET MIDDEN VAN DE 19DE EEUW : VOLGELINGEN VAN MALTHUS ? In 1798 publiceerde de Brit Thomas Robert Malthus (14 febr. 1766 - 23 dec. 1834) zijn beroemd geworden Essay on the principles o f population. Hij verdedigt daarin de stelling dat de mensen arm zijn en blijven doordat de bevolking de neiging heeft iedere 25 jaar te verdubbelen volgens een meetkundige reeks (1-2-3-4-5-...). Dat betekent dat de bevolking steeds sneller groeit dan de levensmiddelen. Dit onevenwicht verwekt hongers nood, ziekten en oorlogen. Eén van de oplossingen die hij aanprees om de bevolkingsgroei af te remmen, was laat of niet huwen (1). In het midden van de 19de eeuw hadden klaarblijkelijk heel wat Oostrozebeekse gemeenteraadsleden de raad van Malthus opgevolgd. De onge huwde staat van de meeste leden is toch in ieder geval treffend. De samenstelling van de gemeenteraad zag er na de verkiezingen van dinsdag 22 augustus 1848 (volledige vernieuwing) als volgt uit (2) : 1. Karel-Francies Laridon, gèb. Sint-Baafs-Vijve 4 juli 1779, geh. met Marie-Anne Goossens, rentenier (oud-molenaar), burgemeester, overl. Oostrozebeke 22 december 1857. 2. Ivo De Smet, geb. Oostrozebeke 29 maart 1793, geh. met Sophie Tack, landbouwer, schepen, overl. Oostrozebeke 24 december 1874. 3. Constant Van Wambeke, geb. Oostrozebeke 8 oktober 1817, ongeh., landbouwer, schepen, overl. ?. 4. Joannes Vande Steene, geb. Oostrozebeke 11 december 1798, ongeh., landbouwer, raadslid, schepen, overl. Oostrozebeke 12 november 1867. 5. Ivo Beel, geb. Oostrozebeke 4 december 1795, ongeh., landbouwer, raadslid, overl. 9 juli 1853. 6. Petrus Catelin, geb. Oostrozebeke 1 augustus 1789, ongeh., landbou wer, raadslid, overl. Oostrozebeke 2 december 1864. 7. Louis Lambrecht, geb. Pittem 21 juli 1802, ongeh., landbouwer, raads lid, overl. Oostrozebeke, 18 maart 1856. 8. Emanuel Roelens, geb. Oostrozebeke 10 oktober 1792, ongeh., land bouwer, raadslid, overl. Oostrozebeke 1 november 1870. 9. Petrus Goudsmet, geb. Oostrozebeke 18 januari 1804, ongeh., land bouwer, raadslid, overl. Oostrozebeke 9 november 1880. 10. Joannes Mallisse, geb. Rumbeke 21 november 1799, geh. met MarieTherese Van Calberghe, heelmeester, raadslid, overl. Oostrozebeke 26 april 1866. 11. Petrus De Poorter, geb. Oostrozebeke 6 april 1799, ongeh., hoefsmid, raadslid, overl. Oostrozebeke 21 juli 1876 (3). 37
Bidprentje van gemeenteraadslid Petrus Catelin (verzameling F.Vanparys, Oostrozebeke).
38
De raad zetelde in deze samenstelling tot de verkiezing van dinsdag 28 oktober 1852, toen'de kleine helft (= vijf leden) vernieuwd werd (4). Eind 1848-50 emigreerde Constant Van Wambeke naar Noord-Amerika (5). Raadslid Van Wambeke werd niet vervangen, zodat de voltallige raad sindsdiens uit tien leden bestond. De gemiddelde leeftijd van de verkozen raadsleden op 22 augustus 1848 bedroeg 50,5 jaar. Burgemeester Laridon was de ouderdomsdeken (69 jaar) ; Constant Van Wambeke was het jongste lid (30 jaar). Slechts twee raadsleden waren niet in Oostrozebeke geboren. Er zetelden acht land bouwers in de raad ; zeven ervan waren ongehuwd. In totaal waren acht van de elf leden vrijgezel ! Het is belangrijk hierbij op te merken dat het geen weduwnaars betrof, maar wel celibatairen, die nooit een huwelijk hebben afgesloten (6). Een sluitende verklaring geven voor het vrijgezellenfenomeen is uiteraard niet mogelijk. Wel mogen sociaal-economische omstandigheden als de voornaamste oorzaak beschouwd worden. In de loop van de 19de eeuw kwam het op het Vlaamse platteland frekwent voor dat ongetrouwde broers en zusters het familiale bedrijf “runden”. Ook de Oostrozebeekse vrijgezel-raadsleden behoorden tot dit type huishouden. Huwelijksuitsel of niet huwen was voor velen een antwoord op de economische spannin gen, die een hoogtepunt bereikten tijdens de crisisjaren 1840-1850. De combinatie van een sterke bevolkingsdruk en een extreme bedrijfsversnippering lieten niet toe om met een landbouwinkomen alleen rond te komen. Nochtans verloor de meerderheid van de actieve bevolking haar broodno dige bijverdienste in de huisnijverheid. De crisis in de vlas- en linnennijverheid was hiervan de oorzaak. Nieuwe economische activiteiten die voor een oplossing konden zorgen, werden niet meteen ontwikkeld. De sociale ravage was enorm (7). In het geval van de raadsleden dient men bovendien te bedenken dat ze tot de min of meer gefortuneerden behoorden (8). Ook de “meer begoeden” zagen blijkbaar weinig kansen om met succes een economisch leef baar gezin te stichten. De Oostrozebekenaren zullen de ideëen van Malthus niet gekend hebben, al deed het effekt zich wel voor. Het voorbeeld van de raadsleden in het midden van de 19de eeuw is alleszins markant.
Patrick Maes
39
(1) Art. Malthus, Thomas Robert, - Grote Encyclopedie, Dl XIV, Achtste druk, Amsterdam-Brussel, 1981, p. 520-521. (2) De namen van de verkozenen staan vermeld in De Thieltenaer, 23 augustus 1848, p. 3c. We raadpleegden tevens de gemeentelijke jaarverslagen van 1849, 1850 en 1851 die in de Notulen van het College van Burgemeester en Schepenen (CBS) genoteerd werden, bewaard op het gemeentehuis te Oostrozebeke. De gemeenteraadsverslagen uit die jaren zijn onvindbaar. Een proces-verbaal van deze verkiezing is evenmin voorhanden. (3) Ghislain Vandeputte (Oostrozebeke) zocht de geboortedata op van een vijftal raadsleden in het Rijksarchief Kortrijk, Parochieregisters, Oostrozebeke en Sint-Baafs-Vijve. (4) CBS, 18 oktober 1851. (5) In de bevolkingstelling 1846-1856 staat niet genoteerd wanneer hij Oostrozebeke verlaten heeft. Op 21 november 1848 was er nog een houtvenditie op zijn hofstede, gelegen aan de Nieuwbrugge, zie De Thieltenaer, 12 november 1848, p. 2b. Waarschijnlijk is hij kort nadien naar Noord-Amerika vertrokken, want in het gemeentelijk jaarverslag van 1849 werd reeds Joannes Vande Steene als schepen vermeld. We vinden zijn spoor terug in augustus 1851 wanneer hij reeds in de V.S. woont. De Tieltse emigrant Bruno Simoens vernoemt C. Van Wambeke een drietal keren in de brieven die hij naar zijn ouders schreef. Zie J. Devogelaere, De “slechte jaren'' 1840-1850 in het arrondissement RoeselareTielt, Anzegem, 1982, p. 196 en P. Dewitte, Op zoek naar het “Beloofde Land", Het wel en wee van streekgenoten in Amerika, - De Roede van Tielt, Jg. XII, 1981, p. 81-86. In De Thieltenaer van 14 mei 1854, p. lc staat nog te lezen dat C. Van Wambeke “grond-eigenaar-landbouwer” was te Moline (lowa). (6) C. Van Wambeke was vóór zijn vertrek niet gehuwd. Of hij in Noord-Amerika een huwelijk afsloot, is niet bekend. (7) Chr. Vandenbroecke, Historische demografie, gezin en mondelinge geschiedenis, Een aanzet tot synthese, - Gezin en mondelinge geschiedenis, Bijdragen, nr. 2, Gent, 1984, p. 41 en Mevr. P. Van Den Eeckhout, J. Hannes, Sociale verhou dingen en structuren in de Zuidelijke Nederlanden 1770-1840, - Algemene Geschiedenis der Nederlanden, D l. X, 1981, p. 460. (8) pe wet van 31 maart 1848 verlaagde de cijns voor de gemeenteverkiezingen in steden en gemeenten van meer dan 15.000 inwoners tot 20 florijn (42,32 fr.). Zie Moniteur Belge, 2 april 1848, p. la. In gemeenten met 2.000 tot 5.000 inwoners (waaronder Oostrozebeke) bleef hij op 20 fr. gehandhaafd zoals in art. 7 van de wet van 30 maart 1836 bepaald werd. Bulletin officiel des lois et arrêtés royaux de Belgique, deel XIII, Brussel 1836, blz. 273, 420.
40
Deconynck-Am pe Beernegemstraat 68 8880 TIELT Toonzaal : Klijtenstraat 27-29 8880 TIELT
DHONDT Rouwdienst - tel. (051) 40 02 27 Stationstraat 103, Tielt
TEA-ROOM - tel. (051) 40 41 72 Krommewalstraat 38, Tielt
TRANSPORT - tel. (051) 40 30 11 â&#x2013; 40 30 12 Bevrijdingslaan 8, Tielt
W M U c r ti\\ \ . » m o r
’
f t
1)
+
" ,ef
■
DE ROEDE VAN TIELT
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 17de jaargang, nr 2 - juni 1986
ONTELBAAR zijn de diensten die de Bank U kan verstrekken zowel wat geldbeleggingen als wat kredieten betreft. Een goed raad ... bespreek in vertrouwen al uw financiĂŤle zaken met een deskundige van de
BANK VAN ROESELARE EN WESTVLAANDEREN
zo wint U zeker tijd en geld !
Agentschap Tielt, Markt 24
DE ROEDE VAN TIELT
ISSN-0772-6414
Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.
Voorzitter: P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter: Gh. Vandeputte, Statiestraat 83, Oostrozebeke - (056) 66 90 91 Sekretaris-penningmeester: Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie: J.Billiet, H.Defour, Ph.De Gryse, W.Devoldere, R.Ostyn, P.Vandepitte
Lidmaatschapsbijdrage: 450 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “De Roede van Tielt” mogen slechts overgeno men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.
INHOUD VAN DIT NUMMER Paul Bekaert, Tielt : van Gildhof tot Cultureel Centrum. blz 42-58 Filip Mus, De Aarseelse bevolking in de jaren 1627-1795. Een historisch-demografische analyse. blz 59-69 Hervé Maes, Wakken op het einde van de zeventiende eeuw. blz 70-82 Typo-offset Desmet-Dhondt, Wakken
41
TIELT: VAN GILDHOF TOT CULTUREEL CENTRUM Hoewel de geschiedenis van “Het Gildhof” nog moet geschreven worden, is in de voorbije tachtig jaar reeds heel wat over het onderwerp gepubli ceerd. In een akte van 26 mei 1903, verleden voor notaris Van Daele in Tielt, lezen we dat Adile J. Mulle de Terschueren, provinciaal raadslid en grondeigenaar, wonende te Pittem, van de weduwe De Jaeghere en haar kinderen, een perceel bouwgrond koopt van 24 aren, gelegen aan de Sint-Michielstraat (1). Deze aankoop zou geen belangrijk nieuws geweest zijn, ware het niet dat de “Gazette van Tielt” in hetzelfde jaar wist te melden dat een “Gildhof” zou opgericht worden. Dit is een gebouw - aldus de plaatselijke krant - “waar de gilden en maatschappelijke werken hunne thuis zullen hebben". Het zou worden opgetrokken op de eigendom van de heer de Terschueren en zou onderdak bieden aan de gilden van timmermans, wevers, schoen makers en voor meerdere andere “zulke inrichtingen”. Het Gildhof zal een katholieke - sociale instelling zijn, een huis voor de “Tieltschen arbeider, een middenpunt voor gildewerken en zetel voor de maatschappelijke inrichtingen” (2). TOT WERELDOORLOG I : ONDERDAK VOOR DE GILDEN. In het fotoboek “Van Thielt tot Tielt” treffen wij een oude postkaart aan, waarop het Gildhof prijkt in een Sint-Michielstraat met ranke boompjes op de voetpaden en prachtige straatlantaarns (3). De commentaar bij de vergeelde foto leert ons dat het Gildhof gebouwd werd door de Heer Vandenbroucke, bouwmeester of architect uit Lokeren. Op 10 september 1905 zegent Mgr. Waffelaert het gebouw in, in aanwezigheid van talrijke plaatselijke, provinciale en nationale personali teiten. Provinciaal raadslid A.J. Mulle de Terschueren herhaalt in zijn toespraak kernachtig het doel van het Gildhof : “Voor God en Volk”. De keuze van de bouwstijl verantwoordt hij als volgt : “Wij hebben den nationalen bouwtrant van de XVIe eeuw gekozen, diens vlaamschen trant, een mengeling van gothiek en herboortekunst, eene der schoonste en schilderachtigste bouworden welke bestaan ...”. Het doel van zijn initiatief is de gilden in ere herstellen, die zijn inziens spijtig genoeg onder de pletwals van de Franse revolutie ten onder gin gen... In zijn rede wijst de toenmalige deken Busschaert de predikers van een nieuwe maatschappij terecht, die ook Tielt willen veranderen en ontkristenen met hun nieuwe lering die tweedracht en haat zaait. Het initiatief van het Gildhof moet hen duidelijk de wind uit de zeilen nemen (4) Het initiatief van A.J. Mulle de Terschueren dient gesitueerd te worden 42
■
I * IN T'JAARONS HEPRFA HIX C< (A den to ^ dag v a n ! SEPTEMBER, WERD TER EERE VAN GOD EN TbN BATE VAN \ HET THfELTSCHE VOLK DIT GILDHOF GEZEGEND EN NGEHVLD1GD, DOOR ZIJNE D. H.t\% G. J. WAFFELAERT, W W BISSCHOP VAN BRVGGE.-IN TEGENWOORDIGHEID VAN I
IEER VAN DER BRVGGEN, MINISTER VAN LANDEOVVÎ pVOLKSVERTEGENWOORDIGER -WELEDELEN HEER M L L E ! IDE TERSCH VEREN, SENATOR - VRIJHEER CH. G1LLÈS D E ' fpEUCHY VOLKSVERTEGENWOORDIGER _ ZEER EERW. HEER T - Î JRVSSCHAERT, PASTOR DEKEN.HEER J.BOONE, BVRGEMEESTER jHEER H. LOONTJENS BESTENDIG AFGEVEERD1GDE-HEEREN ! fj. GILLES DE PELICHY EN A. M VLLE DE T E R S C H V E R E N ,! WINCIALE RAADSHEEREN— EERW. H E E R A. BOVTENS,! IPROOST, EN HEER H. VAN DEN BROVCKE, BOVWKVND1GE. i _ _ - __ ____ ■:?;■■■■7
4^
M. Ts*
Een opschrift in de hall herinnert aan de inhuldiging op 10.9.1905. (Foto Ronny Neirinck).
in een tijd dat de katholieke machthebbers de corporatistische gedachte stelden tegenover de opvatting van het opkomend socialisme dat aan stuurde op nieuwe sociale wetten, algemeen stemrecht en loonsverhoging. Dit proces was in de jaren na 1880 duidelijk in een versnellingsproces getreden. De Tieltse “bewarende partij” vond in de gildenbeweging een tegenzet tegen de ontluikende arbeidersorganisatie. In de jaren negentig werden een aantal “gilden” opgericht, met het doel de verbroedering van arbeiders en ondernemers te bevorderen en de klerikale invloed op de bevolking te waarborgen. Zo ontstond in Tielt de Sint-Crispijnsgilde voor de schoenmakers, de gilde der houtbewerkers, de gilde der steenbewerkers, een Sint-Lucasgilde voor drukkers, schilders en schrijvers, de Sint-Elooisgilde voor de landbouwers. De Tieltse gildenbeweging bereikte haar hoogtepunt precies tijdens de eerste jaren van de twintigste eeuw (5). Er dient gezegd : tussen 1905 en 1924 bruiste de nieuwe feestzaal van activiteit. De talloze toneelstukken, muziekavonden, spreekbeurten en tentoonstel lingen waarvan wij nu nog sporen terugvinden in de toenmalige lokale pers en affiches, liegen er niet om. Op 2 oktober 1905, slechts enkele weken na de opening, greep in het nieuwe gebouw een prestigieuze nijverheidstentoonstelling plaats. Minister Beernaert in eigen persoon en gouverneur de Bethune vereerden de expositie met hun aanwezigheid (6). Joris Lannoo slaagde erin “Adam in ballingschap" te laten opvoeren door de bekende groep van Willem Rooyaards. Op 11 februari 1911 haalde hij nogmaals dit gevierde gezelschap naar hier met “Lucifer”, eveneens van Vondel. De opvoering bleek één van de absolute hoogtepunten te zijn uit het vooroorlogse culturele leven van Tielt. Euforisch noemde “de Gazette” het Gildhof “Den Schouwburg van Vlaan deren ...” (7). Uit de activiteiten, die in de vooroorlogse periode doorgingen, blijkt dat het hoofddoel van het Gildhof inderdaad was onderdak te bieden aan de gilden, en als bijkomstig doel, een complex van zalen ter beschikking te stellen van Tieltse “maatschappijen”. Blijkbaar niet bewust van het naderend onheil, gaven de “Goede Vrien den”, kort vóór de inval van de Duitsers in 1914 in het Gildhof, een bijzonder concert voor de leden van de werkliedenbond en “hun huisge zin” (8). Toen brak de oorlog uit. In oktober 1914 biedt het Gildhof logies aan oprukkende Duitse soldaten (9). Tussen 1914 en 1918 werd het gebouw van Mulle de Terschueren ingericht als lazaret (10). 44
AD ILE JACQUES MULLE DE TERSCHUEREN (Tielt 1857 - Brussel 1932). (Oorspronkelijke foto in het bezit van Jean de Terschueren. Tervuren).
45
Octaaf Dezutter beschrijft in zijn oorlogsdagboek hoe er op 27 november 1916 om 2.00 uur keuring is in het Gildhof van mannen voor verplichte tewerkstelling (11). Rondom het Gildhof ontstaan rellen. Op 30 november 1916 worden opgeëisten verzameld om meegenomen te worden door de bezetter (12). Op 14 oktober 1918, ’s namiddags, komen zes bommenwerpers de stad bombarderen. Het lazaret - schrijft Dezutter - is deels ingestuikt (13). Op foto's van de ravage is te zien hoe de linkervleugel - thans Vanderplaetsezaal - volledig vernield is. Het lazaret was niet enkel een verzamelpunt voor gekwetste soldaten. Er waren ook andere bekende personen aanwezig. “Ene dochter van zeer slechte faam lag verwond door ene bom in het Duitse lazaret (Gildhof). Een andere van den zelfden deeg ging ze bezoeken : zij zijn beiden dood met nog 28 soldaten : de verwoesting van het Gildhof is vreselijk”. (14) NA WERELDOORLOG I : CULTUREEL CENTRUM AYANT LA LETTRE Weldra brak na de oorlog een conflict uit met de eigenaar, dat de geschie denis zal ingaan als “de Gildhofkwestie”. Baron Mulle de Terschueren had de eerste vormen van christelijke syndi calisme al afkeurend begroet. Toen de arbeidersbeweging na de eerste wereldoorlog een onmiskenbare vlucht nam, was zijn geduld op, en gaf hij haar het bevel zijn lokalen te ontruimen. Op 15 oktober 1921 meldde de “Volksmacht” dat baron Mulle de Ter schueren had laten weten dat de gebouwen vóór 15 december moesten vrij zijn. Uiteindelijk werd het ultimatum verlengd tot Pasen 1922 ... (15). Hiermee was de mislukking van het opzet van het oude Gildhof een feit: de christelijke arbeiders verlieten het gebouw dat feitelijk voor hen was opgetrokken. Vanaf dit tijdstip tot het begin van de tweede wereldoorlog, zou het gebouw hoofdzakelijk dienst doen als schouwburg en vergaderzaal voor culturele activiteiten, met als hoofdmoot muziek en toneel. Intussen was de eigenaar in Brussel gaan wonen. Op 2 februari 1932 overleed er zijn echtgenote Louise Calmeyn (16). Op 11 juni 1932 verschenen voor notaris Snoeck te Tielt de vicaris-generaal Van der Mersch, deken Van den Berghe, pastoor Nauwynck van de O.L.Vrouwparochie, en de nijveraars Waelkens en Loontjens, om een vereniging zonder winstgevend doel “Het Gildhof” op te richten (17). Op 15 juli 1932 dragen Adile J. Mulle de Terschueren, zijn dochter Ghislaine en zijn zoon Louis het Gildhof over aan deze vereniging zonder winstgevend doel. 46
Thielt
'> A \\\ v m ?. j w
öildhof.
vm \
\ m v \ u W h V j \V A -
. "V >\\\ -jV iu o ■ a h 's o ^ "
Vus o l o A
47
Van enige prijs is er in de notariële akte geen sprake ... (18). Wij nemen dus aan dat het hier om een schenking ging. De gekende historica Barbara Tuchman schrijft in een van haar werken dat normale dingen geen nieuws zijn. Overmaat aan negatieve zaken is inherent aan geschreven geschiedenis. Dit is de reden waarom wij in deze korte bloemlezing van wat geschreven werd over het Gildhof, alleen de spectaculaire, buitengewone feiten terug kunnen vinden. In talloze affiches echter, programmaboekjes, foto’s her en der verspreid, lezen wij hoe vanaf de wilde jaren twintig het Gildhof opnieuw gebruikt werd voor culturele activiteiten van de stad in het algemeen, en van de muziekverenigingen in het bijzonder. Ook in de jaren dertig werd de Bühne van de schouwburg betreden. Het was de dans op de vulkaan ... Op 9 april 1935 en 5 mei 1935 geeft Zanglust er een opera-avond met fragmenten uit het werk van Verdi. Zanglust was een nieuwe verschijning in het Gildhof. De verruiming van het repertorium had voor gevolg dat de scène erg belangrijk werd in het optreden van de groep, en men vaak met plaatsge brek af te rekenen had (19). Op 25 april 1936 houden de Goede Vrienden er een kunstconcert. En op 1 oktober richten zij er een kunstavond in. De traditie werd verder gezet want op 8 april 1937 werd het initiatief herhaald. De Brusselse artiesten “Toter en Dudules” gaven op de tweede editie van de kunstavond “geestige muzikale attracties”. (20) In 1935 was de Davidsfondsbibliotheek van het jeugdhuis naar de bene denverdieping van het Gildhof verhuisd. Toen in 1939 het Gildhof een ledermagazijn en opslagplaats werd voor de militaire schoenfabriek, was het inpakken geblazen voor de Davids fondsbibliotheek, die opnieuw in het jeugdhuis onderdak vond (21). Tijdens de verbouwingswerken aan de Godelieveschool in de loop van 1935-1936 werden de klassen voorlopig in het Gildhof ondergebracht. Men had er toen al problemen met de verwarming (22). NA WERELDOORLOG II : HET CULTUURARSENAAL Op 28 januari 1955 beslist de Tieltse gemeenteraad tot aankoop van het Gildhof over te gaan. Uit het verslag van de raad blijkt dat “de stad geen eigen arsenaal bezit en het brandweerarsenaal thans is ondergebracht in het gebouw “Het Gild h o f’, waardoor de stad aan de eigenaar een jaarlijkse huurvergoeding moet betalen”. De gemeenteraad overweegt ook dat “het te verwerven gebouw tevens nog gelegenheid biedt om er stedelijke, officiële diensten o f instellin gen van openbaar nut onder te brengen”. (23) 48
'O
Het Gildhof flink beschadigd door het bombardement van 14 oktober 1918.
De verkoopsakte dd. 9 mei 1955 leert ons dat VZW het Gildhof het gebouw, dat haar werd overgedragen door de familie Mulle de Terschueren, aan de stad verkocht voor een bedrag van 1.100.000 fr.... Hiermee was het complex zeer ver van zijn oorspronkelijke bestemming afgeleid (24). Gelukkig was in 1947 de Davidsfondsbibliotheek eens te meer terug gekeerd naar het Gildhof (25). In 1961 zou zij het gebouw definitief verlaten om haar intrek te nemen op de Lakenmarkt. In “Tielt een hart in Europa”, een werk van de Tieltse Perskring, kan men de lange lijst markante tentoonstellingen vinden die in het gebouw aan de Sint-Michielstraat in de na-oorlogse periode, voor enkele weken de culturele glamour gaven (26). Drukkerij van “De Zondag”, judolokaal, brandweerarsenaal, bibliotheek en expo-ruimte : het typeert het Gildhof ten voeten uit in de periode na 1940. Geen enkel doel is denkbaar in de gemeente of het Gildhof heeft er voor gediend. Wie de lijst erop naleest, beseft dat het gebouw zowat de steen geworden geschiedenis van Tielt is : tijdens de oorlog lokaal voor winterhulp, amigo voor spionnen en Duitse gevangenen, korporatie, ravitaillering, veeslachting, landbouwtelling, scoutslokaal. In het geheel bekleedt de kelder een speciale plaats. Ooit was dit de weverij van Vandewalle. Van 1959 tot 1967 was hier het “Vossenhol”, het nest van de Reynaertgilde, die haar studentikoze duit in het zakje deed bij de jaarlijkse Europafeesten. Einde 1967 wordt “Het Vossenhol”, “Malpertuis”, dat er zijn eerste toneelstuk opvoert : “Commissaris Fenneday”.
DE JAREN ZEVENTIG : HET CULTUREEL CENTRUM IN OP BOUW In 1973 schrijven Paul Vandepitte en Jaak Billiet in “Tielt en de Molenlandroute” : “We staan voor het imposante “Gildhof’ o f “Gildenhof’. Hoewel het geheel middeleeuws aandoet, zeker met de mooie trapgevel en de sierlijke raampjes, dateert het van het begin van deze eeuw. Onder de grote vensters boven lees je telkens de naam van een vroeger ambacht met pittoresk wapenschild. Dit stadsgebouw deed vroeger zowat dienst als cultureel centrum voor de Tieltse verenigingen. De rust van het geheel is echter maar schijn : verbouwingen toveren er weldra een modern concert- en toneelzaal te voorschijn, een broodnodige realisatie voor ons verenigingsleven. 50
Foto van het â&#x20AC;&#x153;Gildenhuisâ&#x20AC;? gepubliceerd in "De kunst en hare toepassingen. Verzameling van platen der werken uitgevoerd door leden van de gilde der oud-leerlingen St.-Lucasschool, Gent." (1922). (Foto ter beschikking gesteld door Maurice Baertsoen).
In de ondergrond is reeds geruime tijd het Tieltse keldertheater Malpertuis werkzaam en geniet een opmerkelijke faam voor zijn moderne, creatieve aanpak” (27). Tielt had inderdaad beslist het bestaande gebouw aan te passen tot een schouwburg en een cultureel centrum. Hiermee sloot onze stad aan bij het project dat een net van culturele centra over Vlaanderen wilde uitspreiden. De vader van de culturele centra was ongetwijfeld oud-minister Renaat van Elslande. Als toenmalig Minister van Nederlandse cultuur en onderwijs, lanceerde hij het idee dat men voor cultuuroverdracht naar analogie van het onder wijs, drie fundamenten moest leggen : infrastructuur, mensen en finan ciën. Om zijn concept te realiseren deed hij een beroep op de universiteit. Meer bepaald richtte hij “de studiegroep voor cultuurbevordering” op, met als directeur Prof. Frans Van Mechelen. Deze groep heeft het idee van cultureel centrum vorm gegeven. Wat vooreerst de visie betreft : men hoopte zoals het Romeinse forum, de agora, of in de Middeleeuwen de kathedraal, opnieuw ontmoetings plaatsen te creëren die daarenboven aangepast zouden zijn aan de ver nieuwde levensomstandigheden. Het was de tijd, waarin dank zij de vijfdagenweek, de vrijetijdsethos stilaan de arbeidsethos in de waardenschaal verdrong. De tweede pijler was de volgehouden en niet aflatende inspanning van de cultuurfunctionarissen, de culturele animatoren, en diegenen die in de erkende of niet erkende culturele centra en ontmoetingscentra iets tot stand hebben gebracht. Hun taak was er als katalysator optreden en mensen over de vloer brengen. De derde pijler was het sociologisch onderzoek. De studiegroep stelde een aantal wetenschappelijke studies op over cultu rele centra (28). Eén van de medewerkers van de studiegroep was Daniël Coens, socioloog. De stad Tielt deed beroep op hem om een socio-cultureel onderzoek uit te voeren die tot de realisatie van een cultureel centrum in Tielt moest leiden. Het onderzoek werd in september 1969 beëindigd. Het rapport Coens vertrekt vanuit de sociaal-economische kenmerken van de stad Tielt, de demografische en onderwijs-situatie, de inventarisatie van de culturele infrastructuur, en een analyse van de culturele voorzienin gen. Het rapport eindigt in een vraag naar vestigings- en inplantingsplaats van het cultureel centrum, het beheer en de financiering. De opsteller besluit dat de oprichting van een cultureel centrum voor Tielt hoogst wenselijk is. Wat betreft de vestigingsplaats komt het verslag Coens tot een dubbel besluit : 1. “Als eigenlijk cultureel centrum kan het Gildhof geenszins dienst doen 52
SOCIOLOGISCH ONDERZOEKSINSTITUUT Studiegroep voor Kultuurbevordering
HET CULTUREEL CEN TRU M TE TIELT Een onderzoek neer behoeften en wensen l.v.m. een Cultureel Centrum
door Dra. D. Coana Dr. H. G ooa san s on Dra. M . Roek aorta.
Leuven, september 1969.
Titelblad van "het rapport Coens".
53
...” (blz 149) 2. “In het kader van het BPA-sportstadium is er voldoende mogelijkheid tot het onderbrengen van een cultureel centrum ... Het Cultureel Centrum zou dus komen op het meest aangewezen punt binnen het verzorgingsgebied Tielt, d.w.z. ideaal voor de stad Tielt en gunstig voor de omliggende gemeenten.” (blz 157 en 158) De plaatselijke politici beslisten er evenwel anders over : het werd niet het gewezen voetbalveld van F.C. Tielt aan de Tramstraat, maar wel de St.-Michielstraat. Het Gildhof werd wèl degelijk een Cultureel Centrum. Het Cultureel Centrum Gildhof is de realisatie van de woorden waarmee Coens zijn verslag eindigt (29) : “De streek van Tielt kent momenteel het begin van een economische heropstanding, het is dan ook noodzakelijk dat de culturele herleving in de hand wordt gewerkt. Deze bevolking van thans 50.000, verspreid over tien gemeenten van onge lijke grote en betekenis, maar allen voldoende rijk aan menselijk samenleven en samen een eenheid vormend, verdient een volwaardige culturele infra structuur, waarvan het op te richten cultureel centrum, ongetwijfeld de ruggegraat gaat vormen”. Op 30 mei 1980 werd het cultureel centrum geopend. Met ingang van 1 januari 1982 werd het cultureel centrum erkend in categorie C, wat betekent dat de stad Tielt een weddetoelage ontvangt voor een cultuuranimator. Met ingang van 1 januari 1985 werd het Gildhof vervolgens aanvaard als cultureel centrum B, wat impliceert dat een bijkomende weddetoelage wordt toegekend voor stafmedewerker. De kwantiteit en de kwaliteit van de activiteiten bewijzen dat het oprichten van een cultureel centrum beantwoordde aan een nood. Na circa 80 jaar kreeg het gebouw aan de Sint-Michielstraat uiteindelijk een bestemming het Gildhof waardig. Paul BEKAERT
VOETNOTEN (1) Akte verleden voor notaris Van Daele, 26.05.1903, overgeschreven in de regis ters van het 2de hypotheekkantoor Brugge, boek 2524, nr. 8. - De grond werd gekocht door Adile Jacques Mulle de Terschueren (Tielt 1857 - Brussel 1932) voor de prijs van 14000 fr. Deze A.J. Mulle de Terschueren was provincieraads-
54
Het kelderteater Malpertuis biedt ruimte aan maximaal een tachtigtal toeschouwers. (Foto Ronny Neirinck).
Lh
-J
De huidige schouwburg biedt plaats aan 541 mensen. (Foto Ronny Neirinck).
lid voor het kanton Ruiselede sinds 1889 ; hij zal senator zijn van 1919 tot 1932. In de toespraken op 10.9.1905 wordt provincieraadslid A.J. Mulle de Terschueren “den grooten weldoener” genoemd en de oprichter van het Tieltse Gildhof. Hij mag niet verward worden met zijn vader, Adile Eugène Mulle de Ter Schueren (Tielt 1827 - Gent 1914) ; deze was gemeenteraadslid in Tielt (1863-1895), volksvertegenwoordiger (1868-1888) en senator (1888-1912). Op de plechtige opening op 10.9.1905 was deze wel aanwezig (hij staat ook vermeld op het opschrift in de voorhall ; zie foto), maar hij voerde er het woord niet ; met het Gildhof heeft hij niets rechtstreeks te maken. (2) Gazette van Thielt, 1903, nr 45, 6 juni 1903, p. 2. (3) Vandepitte P., m.m.v. Vandermeulen J. en De Gryse Ph., “Van Thielt tot Tielt’’, Tielt, 1975, foto 39. (4) Gazette van Thielt, nr 72, pag. 1. - Pauwels L. “Ontstaan en groei van het gewestelijk verbond der Vakverenigingen Tielt, 1920-1980” Tielt, 1985, pag. 7-8. (5) Vandepitte P., “Tielt”, 1985, pag. 52. Pauwels L., o.c., ibidem. (6) Brys J., "Honderdzeventig jaar muziekleven te Tielt’’, Tielt, 1966, pag. 141. (7) Vanlandschoot R., “Joris Lannoo”, Tielt, 1984, pag. 48-49. (8) Brys J., o.c. pag. 150. (9) “Een streek in oorlog - Oorlogsdocumenten uit het Tieltse - 1914-1919”, Tielt, 1980, pag. 112. (10) Vandepitte P., m.m.v. Vandermeulen J. en De Gryse Ph., o.c., foto 73. (11) “Een streek in oorlog - Oorlogsdocumenten uit het Tieltse - 1914-1919”, Tielt, 1980, pag. 232. (12) idem, pag. 235. (13) idem, pag. 370. (14) Vandepitte P., m.m.v. Vandermeulen J. en De Gryse Ph., o.c., foto 73. (15) Pauwels L., o.c., pag. 32-37. (16) Akte verleden voor notaris Snoeck dd. 15 juli 1932, overgeschreven in de registers van het 2de hypotheekkantoor, Brugge, boek 5757, nr 12. (17) Akte verleden voor notaris Snoeck, dd. 11 juni 1932, berustend bij de bewaar der der minuten. (18) Akte verleden voor notaris Snoeck dd. 15 juli 1932, ibidem. (19) Declerck R., “Vijftig jaar Zanglust in Tielt”, Tielt, 1977, pag. 15. (20) Brys J., o.c., pag. 180-181. (21) Vanneste 'A., “In en om de Lakenmarkt, vroeger en nu”, deel 2, Tielt, 1983, pag. 52. (22) Neyt L., “Generaties Tieltenaars op de schoolbanken", RVT, 14de jg., nr 2, juni 1983, pag. 119. (23) Uittreksel uit het register der handelingen van de gemeenteraad van 28 januari 1955. (24) Akte verleden voor notaris Verkest op 9 mei 1955, overgeschreven in de registers van de hypotheekbewaarder te Brugge, boek 9131, nr. 19. (25) Vanneste A., o.c., pag. 55. (26) Tieltse Perskring, “Tielt een hart in Europa", Tielt, 1983, pag. 27, pag. 33, en pag. 73-77. (27) Vandepitte P. en Billiet J., “Tielt en de molenlandroute”, Tielt, 1973, pag. 71. (28) Van Mechelen P., “Culturele centra in Vlaanderen”, Leuven, 1984, pag. 14-17. (29) Coens D., Goossens H., Roekaarts M., “Het cultureel centrum te Tielt - Een onderzoek naar behoeften en wensen i.v.m. een cultureel centrum”, Leuven, 1969, pag. 162-163.
58
DE AARSEELSE BEVOLKING IN D E JA R EN 1627-1795. EEN HISTORISCH-DEM OGRAFISCHE AN ALYSE VOORWOORD In de jaren vijftig maakte de geschiedschrijving een grote inhoudelijke vernieuwing mee. Niet langer de “groten” uit de geschiedenis (koningen, hertogen, graven, presidenten, enz.) trokken de aandacht van de historio graaf maar de belangstelling ging nu op de eerste plaats naar de gewone mens. Bovendien werd men in die jaren voor het eerst geconfronteerd met de problematiek van bevolkingsexplosie en met een dreigende wereldoverbevolking. In dit kader ontstond een nieuwe en dynamische discipline binnen de historiografie, met name de historische demografie. Het is de wetenschap die zich bezighoudt met de statistische beschrijving en de dynamische analyse van de bevolking in het verleden. Het pionierswerk in de historische demografie werd ongetwijfeld in Frank rijk verricht en ook heden ten dage heeft dit land op dit terrein een grote voorsprong op Vlaanderen. In de jaren vijftig verscheen bij ons wel het standaardwerk van R. Mois (Introduction à la démographie historique des villes d’Europe, du XVe au XVII le siècle, Leuven, 1954-1956) maar het duurde tot de jaren zeventig vooraleer een aantal dorpsmonografieën tot stand kwamen aan de Rijksuniversiteit te Gent onder impuls van Dr. C.Vandenbroeke. Voorlopig is het maken van één grote synthese voor Vlaanderen onmogelijk door een gebrek aan voldoende lokale studies. In die zin leveren dit artikel en de licenciaatsverhandeling waarvan dit artikel een korte samenvatting is (F.Mus, De historisch-demografische ontwikkeling van Aarsele tijdens de Nieuwe Tijd (1627-1795), Leuven, 1984, promotor prof. M.Cloet) een kleine bijdrage tot wat binnen onbe paalde tijd een algemeen historisch-demografisch overzicht voor Vlaande ren moet worden. A. DE HISTORISCHE ACHTERGROND Het westvlaamse dorp Aarsele, gelegen tussen Tielt en Deinze en niet ver verwijderd van de grens met Oost-Vlaanderen, behoorde in de zeven tiende en achttiende eeuw tot de roede van Tielt, een institutioneel onder deel van de Kortrijkse kasselrij. Als parochie maakte het deel uit van het bisdom Gent en meer bepaald van de dekenij Tielt. Het overgrote deel van de Aarseelse bevolking bestond uit boeren en dagloners wiens inkomen zo gering en wankel was dat er nauwelijks voldoende geld voorhanden was om henzelf en hun gezinnen in leven te houden. Hoe groter de familie hoe moeilijker het bestaan, hoewel de arbeid van een aantal oudere kinderen een welkome verlichting kon bete kenen voor de ouders. Een werkloze verviel automatisch in voedselgebrek 59
en werd na korte tijd volledig afhankelijk van liefdadigheid. Dramatisch werd het op het ogenblik dat de oogst mislukte of verwoest werd. Het voedselpakket bestond namelijk voor het grootste deel uit brood en pro blemen met de rogge- of tarwe-oogst waren dan ook veelal catastrofaal. Pas vanaf de achttiende eeuw werd het broodmonopolie doorbroken wan neer de aardappel op het menu verscheen. De bestaanszekerheid van de Aarseelse landbouwer werd daardoor sterk verhoogd. Ook het oorlogsge weld nam af in deze eeuw zodat oogstvernielingen enkel nog sporadisch voorkwamen. Geheel de zeventiende eeuw werden de Zuidelijke Nederlanden door oorlogen geteisterd. Niet in het minst de streek in de buurt van de Franse grens (kasselrij Kortrijk) kreeg het zwaar te verduren. Na de Dertigjarige oorlog (1618-1648) waren vooral de oorlogen van Lodewijk XIV rampza lig. Pas met de vrede van Utrecht (1713) werd een definitieve herstelpe riode ingeluid. Opeisingen, vernielingen en plundertochten van voorbij trekkende legers waren tot dat ogenblik schering en inslag te Aarsele. En dan spreken we nog niet van allerlei epidemieën (pest, tyfus, dysenterie, ...) die dikwijls onrechtstreeks door de oorlogssituatie werden veroor zaakt. Het aantal indirecte slachtoffers van de oorlog lag daardoor heel wat hoger dan het aantal mensen dat rechtstreeks door het oorlogsgeweld werd getroffen. B. DE PASTOORS VAN AARSELE EN HUN PAROCHIEREGISTERS (1627-1795) De eerste Aarseelse pastoor in de jaren 1627-1795 was Arnoldus d’Haese die geboren werd in Oudenaarde en tot aan zijn dood in april 1629 in Aarsele bleef. Zijn opvolger Alexander Schoormans werd aanvankelijk slechts tijdelijk aangesteld en verkreeg zijn vaste benoeming pas in 1631. In den beginne was de Aarseelse bevolking erg tevreden met de nieuweling maar deze houding veranderde vlug door de levenswijze van Alexander. Uiteindelijk werd hij uit zijn ambt ontzet en verbannen uit het bisdom in 1639. Adrianus Van Symay was een totaal ander pastoor dan zijn voorganger. Adrianus stamde uit een deftige Aarseelse familie. Hij was een toegewijde en graaggeziene figuur die in 1666 overleed tengevolge van de pest. Slechts drie jaar bleef Guilielmus Stapel pastoor en trok daarna om een onbekende reden naar het Waasland. Hij werd opgevolgd door Petrus Vande Ghinste die de zielezorg waarnam tot aan zijn dood in 1683. Wellicht bezweek hij aan de gevolgen van rooloop (dysenterie). Cornélius Verschueren, geboren te Tilburg, was de vroegere onderpastoor van Lovendegem en werd pastoor te Aarsele in december van 1683. Nauwelijks twee jaar later stierf hij. Uit dezelfde streek was Andréas Van Gherwen afkomstig. Met de komst van Van Gherwen kregen we ook de eerste Aarseelse onderpastoors. Van 1708 tot 1742 vervulde Henricus Diu zijn taak als pastoor naar behoren. Hetzelfde kan gezegd worden van 60
Adrianus Bogaert wiens ontslag in 1747 dan ook heel wat verwondering wekte. Jacobus Franciscus Reyers volgde hem op en bleef maar liefst tot aan zijn dood in 1788 Aarsele’s pastoor. De laatste pastoor in onze periode was Joannes Buyle. Hij bleef die functie vervullen tot in het begin van de negentiende eeuw. Sedert het concilie van Trente (1563) werden alle pastoors verplicht tot de registratie van de doopsels en de huwelijken in hun parochie. Over de overlijdens werd met geen woord gerept. Door een bisschoppelijke bepaling dienden ook deze ingeschreven te worden. Alle gegevens werden genoteerd in parochieregisters. Zij waren de voor lopers van de huidige burgerlijke stand die pas in 1796 onder de Franse bezetting werd ingevoerd. Voor de Nieuwe Tijd zijn parochies met een volledige of bijna volledige registratie van doopsels, huwelijken en overlijdens relatief zeldzaam. De Aarseelse registers verdienen op het vlak van de volledigheid, ondanks het ontbreken van de overlijdens van niet-communicanten tussen juni 1768 en januari 1776, een stevige onderscheiding. Het is immers vanaf 1627 perfect mogelijk een demografische studie aan te vatten. De Aarseelse registers worden verder gekenmerkt door bondigheid en stelselmatigheid. Het beknopt noteren van de gegevens had wellicht te maken met de grootte van de parochie maar had soms negatieve gevolgen voor ons onderzoek. Anderzijds was het systematisch noteren van de meest essentiële inlichtingen bijzonder praktisch. C. DE BEVOLKINGSEVOLUTIE VAN AARSELE TUSSEN 1627 EN 1795 1. Algemene grafiek (zie tekening) Bij deze grafiek zijn enkele voorafgaande opmerkingen zeker op hun plaats : a) Om de invloed van al te bruuske bewegingen van de bevolkingscurve te vermijden, gaven we de voorkeur aan een voortschrijdend elfjaar lijks gemiddelde, om de vijf jaar berekend. Het cijfer voor 1640 bij voorbeeld werd berekend als het gemiddelde van 1640 en de tien voorafgaande jaren (1630-1639). Van deze elfjaarlijkse gemiddelden werden indices uitgerekend met 1735 als index 100. b) We verkozen het oogstjaar boven het kalenderjaar. Zo betekent bij voorbeeld het oogstjaar 1638 de periode augustus 1638 - juli 1639. Ieder jaartal dat vermeld wordt in dit artikel is dus altijd een oogstjaar ! c) De concepties werden berekend door van de geboortedata negen maan den af te trekken. Een tweeling beschouwden we als het resultaat van slechts één conceptie. Bij deze werkwijze dienen we in ieder geval te wijzen op het onvermijdelijke element van onderschatting. Zo heeft niet iedere conceptie geboorte tot gevolg en bovendien kunnen even tuele miskramen niet in rekening worden gebracht. Ook enige onnauw 61
keurigheid kan niet vermeden worden omdat te vroeg- of te laatgeborenen veelal op de verkeerde plaats in de maandelijkse tabellen van de concepties terechtkomen. En nu de grafiek zelf. Vijf keer stijgt de overlijdenscurve boven die van de concepties uit : 1640-1645, 1695-1700, 1720-1735, 1745-1760 en 1785. Vooral de tweede, derde en vierde piek springen in het oog. Heel merk waardig is tevens dat in deze drie krisisperioden de index van de huwelij ken die van de concepties overtreft. Laten we de crisisjaren buiten beschouwing, dan maken de drie lijnen globaal gezien een zelfde evolutie mee. Tot aan het spiljaar 1735 wordt de index 100 niet overschreden. Ook in het daaropvolgende decennium gebeurt dat niet terwijl vanaf 1750 (voor de concepties : 1755) de curven niet meer onder de 100 punten gaan. Het absolute hoogtepunt, over de gehele periode gezien, is zowel voor de huwelijken en de concepties alsook voor de overlijdens de index van 1785. 2. Aarsele kende 15 demografische crisissen Een demografische crisis vindt zijn weerspiegeling in een duidelijke stij ging van de mortaliteit. Maar er is meer : ook de conceptie- en huwelijkscurve moet nauwkeurig onderzocht worden. Bij de observatie van een normale populatie (zonder crisis) constateren we een hoger aantal con cepties dan overlijdens terwijl in een crisissituatie de overlijdenscurve duidelijk uitschiet boven die van de concepties. Bovendien dalen bij een ernstige crisis ook de concepties in belangrijke mate. Ten dele is dat te verklaren door een vermindering van het aantal huwelijken dat gesloten wordt. Ook gewild (wachten op betere tijden) of noodzakelijk (door gebrek aan lichamelijke fitheid van één of beide partners) uitstellen van sexuele omgang is een belangrijke faktor. Globaal gezien had een demografische crisis drie mogelijke oorzaken : hongersnood, epidemie en oorlog. Veelal kwamen twee of zelfs drie ele menten in combinatie voor. Over de vele oorlogen in de zeventiende en achttiende eeuw hadden we het daarnet al. Hongersnood, als gevolg van mislukte graanoogsten, werd veelal veroorzaakt door slechte weersom standigheden. Uiterst gevaarlijk waren de regenrijke zomers. In perioden van honger brokkelde het menselijk weerstandsvermogen af wat infekties en epidemieën een grotere kans gaf om door te breken. De factoren graancrisis en epidemie mogen dan ook geenszins los van elkaar worden gezien. De meest voorkomende ziekten waren pest, dysenterie (rooloop) en tyfeuze koortsen. De zwarte dood verdween definitief rond het derde kwart van de zeventiende eeuw maar tyfus en rooloop bleven ook in de achttiende eeuw heel wat slachtoffers maken. Beiden zijn trouwens moei lijk van elkaar te onderscheiden door de gelijkaardige symptomen en door dezelfde periode van het jaar waarin ze bij voorkeur voorkwamen (augustus-november). 62
63
GRAFIEKI: INDICES VANDE VOORTSCNRUDENDE ELEJAARLUESE GE/vf/DDEL _ OEN VAN CE CONCERT/ES, HUWEL UREN E N OVEROUDENS (1640- N 95) (ON/ DE VUEUAAR BEREREND PER? OOGSTJAAR)
Aarsele kende in de jaren 1627-1795 maar liefst 15 naspeurbare demogra fische crisissen. Vooreerst waren er de besmettelijke ziekten. Tweemaal werd ons dorp geteisterd door de zwarte dood. Een eerste keer gebeurde dat in de oogstjaren 1645-1647. Net als elders in Vlaanderen vielen er toen heel wat slachtoffers. Er is weinig reden om te twijfelen aan het verband met de alomtegenwoordige militairen die de ziekte verspreidden. De Dertigjarige oorlog bereikte in die jaren een hoogte- of moeten we zeggen een dieptepunt. Alhoewel het niet uit de kwantitatieve gegevens af te leiden is, werd Aarsele in de jaren 1666-1667 opnieuw, en nu voor het laatst, door deze vreselijke ziekte aangetast. In de overlijdensboeken wijdde de pastoor een aparte rubriek aan de personen die stierven aan de pest in de maand augustus 1666. Pastoor Van Symay zelf werd in deze maand door de zwarte dood geveld. Aangezien we geen abnormale overlijdenscurve vast stellen, moeten we besluiten dat een pestbesmetting niet altijd de vorm van een echte catastrofe aannam. De Aarseelse pestgevallen kaderen volledig in de laatste grote pestgolf die Europa overspoelde. Veel dodelijker waren de dysenterie-epidemieën. Dankzij de accurate manier van noteren van de pastoor kunnen we voor het jaar 1676 evenals voor 1794 met zekerheid stellen dat dysenterie de parochiebevolking teis terde. In beide oogstjaren ging de epidemie gepaard met oorlogsomstan digheden. In 1676 zat men midden in de Hollandse oorlog (1672-1678) van Lodewijk XIV en in 1794 werd men geconfronteerd met de Franse bezetter. Ook de prijzen van de levensmiddelen lagen bijzonder hoog zodat door armoede en hongersnood de mensen fel verzwakten en gemak kelijke slachtoffers waren voor besmettelijke ziekten. Een hele reeks demografische crisissen werden zonder twijfel veroorzaakt door een of andere besmettelijke ziekte. Het is in vele gevallen echter moeilijk om met zekerheid één welbepaalde ziekte aan te duiden. Met name is het veelal onmogelijk een onderscheid te maken tussen rooloop en tyfeuze koortsen, tenzij de pastoor zelf in zijn parochieregisters melding maakte van de exacte doodsoorzaak. Daarbij veronderstellen we dan nog dat hijzelf het onderscheid kon maken op basis van de ziekteverschijnse len. Dysenterie of tyfus of allebei kwamen vermoedelijk voor in volgende crisisjaren : 1638-1639 ( Dertigjarige oorlog + hoge graanprijzen), 17191723, 1741, 1744, 1746-1747 (Oostenrijkse successieoorlog van 1740 tot 1748), 1750 en 1777. Ook de crisis van de jaren 1689-1696 moet in deze opsomming opgenomen worden. In deze jaren kende Aarsele de grootste mortaliteit van de gehele zeventiende en achttiende eeuw. Maar liefst 581 Aarselenaren kwamen om en voor een gemeente van ongeveer 1000 inwoners in de zeventiende eeuw was dat uiteraard rampzalig. Alleen al in 1694 stierven 181 mensen. De hoofdoorzaak van dit alles was de Negenjarige oorlog (1688-1697) van Lodewijk XIV. Omwille van de ligging aan de Franse grens maakte de 64
kasselrij Kortrijk en dus ook Aarsele zelf, voortdurend deel uit van het strijdtoneel. De oorlog en de hoge graanprijzen resulteerden in armoede, hongersnood en fysieke verzwakking van de bevolking. Onvermijdelijk doken dysenterie en/of tyfus alsmaar opnieuw op, met de gekende afschu welijke gevolgen. Winterziekten zoals griep of verkoudheid die nu als relatief ongevaarlijk worden beschouwd, maakten geregeld heel wat slachtoffers. Dit was het geval in de harde winters van 1727, 1728 en 1762 en in de uitzonderlijk lange winter van 1739. Tot hiertoe hadden we het uitsluitend over de mortaliteit. Tot 1727-1729 bracht een crisis ook een afname van het aantal concepties en huwelijken met zich mee en dat werkte uiteraard remmend op de bevolkingsgroei. Vanaf de krisis van 1739-1741 verdwijnt die invloed grotendeels behalve in 1744 en 1794 wanneer zowel de conceptie- als de huwelijkscurve onder hun normale niveau blijven. 3. De seizoenschommelingen Het hoogste aantal concepties kwam voor in de maanden van april tot en met juli. Het grote voordeel van concepties in de late lente en de vroege zomer was dat het kind geboren werd in het dode seizoen (decembermaart) en dat de moeder door haar zwangerschap dus minder gehinderd werd tijdens de oogstmaanden. Dit was een groot voordeel in een uitge sproken agrarische maatschappij. Het hoge aantal concepties in deze maanden is ten dele eveneens te verklaren door het hoge aantal huwelij ken dat voltrokken werd in die tijd van het jaar. De lagere cijfers kwamen voor in augustus-januari. Naar het einde van het Ancien Régime toe was de gelijkere verdeling van de concepties over de verschillende maanden heel opvallend. De spreiding van de huwelijken werd sterk bepaald door een religieuze faktor. De kerkelijke overheid verbood namelijk het sluiten van huwelij ken tijdens de vasten en de advent. Een zeer lage frekwentie huwelijken in maart en december was daarvan het rechtstreeks gevolg. In de maanden voor en na de advent (november en januari) en vooral voor en na de vasten (februari en april-mei) lag het aantal huwelijken daarentegen hoog. Ook een economische factor had invloed op de huwelijkscurve. Door de landbouwactiviteit lag het aantal echtverbintenissen in de oogstmaanden (augustus tot en met oktober) laag, zij het in veel minder uitgesproken mate dan in de “verboden” maanden. In november huwden heel wat mensen die hadden gewacht tot het einde van de oogst. Bovendien was er in die periode van het jaar (november = slachtmaand) voldoende vlees beschikbaar voor het huwelijksfeest. Tijdens niet-crisisjaren was de hoogste mortaliteit te vinden in het voor jaar, meer bepaald in de maanden januari tot april. Vooral het hogere sterfrisico onder volwassenen en ouderlingen was daarvan de oorzaak. In de tweede helft van de achttiende eeuw was er een opvallende nivellering 65
vast te stellen, dit betekent dat de overlijdens, evenals de concepties, gelijkmatiger over de verschillende maanden verspreid waren dan voor heen. Een totaal andere mortaliteitsspreiding krijgen we in de crisisjaren. De grote surmortaliteit kwam voor in het laatste trimester van het jaar (september tot december), niet toevallig de favoriete periode van vele besmettelijke ziekten (dysenterie, tyfus). In de eerste periode (1628-1669) kende ook augustus een aanzienlijk aantal overlijdens en dat is te verkla ren door het voorkomen van de pest. 4. De geslachtsverhouding bij de geboorte Algemeen wordt aanvaard dat de geslachtsverhouding bij de geboorte, ook wel de secundaire geslachtsverhouding geheten, gemiddeld 105 bedraagt. Dit betekent dat er gemiddeld 105 jongens geboren worden tegen 100 meisjes. De primaire verhouding, dit is de verhouding bij de bevruchting, ligt veel hoger. De mannelijke foetale sterfte is met andere woorden aanzienlijk hoger dan de vrouwelijke. Gemiddeld kwam een miskraam in 10 à 20 % van de zwangerschappen voor. Hongersnood en besmettelijke ziekten waren de belangrijkste oorzaken. In Aarsele blijft de geslachtsverhouding bij de geboorte tot 1650 onder het normale gemiddelde, al blijft er wel een mannelijk overschot. Vanaf 1650, en dit onafgebroken tot 1715, blijft de curve voortdurend boven de 105. Een absoluut dieptepunt noteren we voor 1720 waar we voor de eerste en enige maal een gering meisjesoverschot vaststellen. Daarna stijgt de curve praktisch onafgebroken boven het normale gemiddelde uit. Dikwijls ligt de verhouding zelfs boven de 110. 5. De onwettige kinderen Een onwettige geboorte is het resultaat van een buitenechtelijke relatie die van duurzame, tijdelijke of eenmalige aard is. Het cijfermateriaal voor Aarsele in verband met de illegitimi is volledig gebaseerd op de doopre gisters van de parochie. Hier dienen we eerst en vooral te wijzen op het onvermijdelijke element van onderschatting in onze kwantitatieve gege vens. De graad van correctheid wordt in de eerste plaats bepaald door de nauwkeurigheid en de rechtschapenheid van de pastoor bij het noteren van onwettige geboorten. Het kwam namelijk voor dat de priester, opdat de bisschop een goede indruk zou hebben over de parochie, natuurlijke kinderen als wettig invulde, vooral wanneer hij wist of tenminste ver moedde dat de moeder vlug daarna zou huwen. Daarnaast speelde ook de mobiliteit een grote rol : zwangere plattelandsmeisjes trokken dikwijls naar de stad om er in alle anonimiteit te bevallen en/of zich er te ontdoen van hun baby. Voorts werd een onwettige geboorte vermeden door nog tijdens de zwangerschapsperiode te huwen met het zwangere meisje in kwestie zodat een prenuptiaal en geen onwettig kind ter wereld kwam. Andere niet in rekening te brengen elementen van onderschatting zijn 66
miskramen, kinderen uit relaties met gehuwde moeders en prostituées, abortus, e.d. Tot slot moeten we nog vermelden dat een onwettige coïtus nog niet noodzakelijk een bevruchting tot gevolg heeft. Wij beschikken echter alleen over gegevens voor zover er een onwettig kind geboren wordt, met andere woorden in zoverre er bevruchting is geweest. In de jaren 1645-1655 bereikte de Aarseelse onwettigheidscurve een abso lute top (55 onwettigen op 1000 in 1650) die verder niet meer werd overschreden. De zeventiende eeuw werd inderdaad overal in Vlaanderen gekenmerkt door een relatief hoge onwettigheidsgraad maar dit verklaart geenszins of althans slechts gedeeltelijk de vastgestelde extreme waarden voor Aarsele. Wellicht heeft de faktor toeval hier een rol gespeeld. Op het einde van de zeventiende en in de eerste helft van de achttiende eeuw (5,7 op 1000 in 1715) stellen we een lage onwettigheidsgraad vast. Dit had te maken met de grote invloed van de kerkelijke overheid die in die tijd de teugels strak hield in het kader van de contrareformatie. De weinige onwettige geboorten die voorkwamen, waren veelal het gevolg van tijdelijke of eenmalige relaties. We denken hierbij aan betrekkingen tussen de heer en zijn dienstmeid, al dan niet gedwongen kontakt met soldaten, e.a. De snel opgaande tendens in het laatste kwartaal van de achttiende eeuw zou dan uit te leggen zijn door een dalende invloed van de kerkelijke instanties op de jeugd en door een toenemend zedelijk verval (28,5 op 1000 in 1795). Maar dit is slechts een gedeeltelijke verkla ring want ook de economische ontreddering op het einde van de eeuw speelde een doorslaggevende rol. Het was voor de jongeren heel moeilijk geworden zich van een degelijk inkomen te verzekeren om een gezin te kunnen onderhouden. De huwelijksleeftijd steeg evenals het aantal per manente vrijgezellen en dit had een grote invloed op de illegitimiteit. Bovendien was de mortaliteit onder de jonge volwassenen gedaald, wat een groeiend aantal kandidaat-trouwers met zich meebracht. Niet alleen de positie van de kerk maar ook die van de vrouw verzwakte: alsmaar minder slaagde het zwangere meisje erin de vader tot een huwelijk te dwingen om op die wijze de onwettigheid van het kind te vermijden. 6. Het analfabetisme Sedert 1778 was bij wet vastgesteld dat alle betrokken personen (huwers, ouders, getuigen) de huwelijksakte in het parochiale register dienden te ondertekenen en dat de pastoor expliciet moest vermelden of eventuele betrokkenen daar niet toe in staat waren. Deze dienden zich dan met een symbool, veelal een kruisje, te behelpen. Ondanks het feit dat een aantal analfabeten hun naam op papier konden zetten en we de graad van geletterdheid daardoor enigszins overschatten, zijn deze handtekeningen toch een hoogst interessante bron van informatie. Treffend is de grote kloof tussen de alfabetisatie bij mannen en vrouwen. In de periode 1779-1795 plaatsten 40 % van de Aarseelse mannen hun handtekening onder een huwelijksakte terwijl slechts 17,8 % van de vrou 67
wen hun voorbeeld volgden. Wat de mannen betreft, stemt het percentage ongeveer overeen met het algemene cijfer voor het arrondissement Tielt (41,4 %). Bij de vrouwen daarentegen wordt dit algemene gemiddelde voor het arrondissement (13,4 %) duidelijk overschreden. Het dient wel gezegd dat in vergelijking met andere Vlaamse streken Tielt zeer lage cijfers liet noteren op het einde van de achttiende eeuw. D. DE AARSEELSE GEZINNEN IN DE PERIODE 1710-1739 Voor de jaren 1710-1739 voerden we een gedetailleerde gezinsreconstructie door en dit leverde heel wat interessante resultaten op. De Aarseelse bevolking was duidelijk premalthusiaans. Het vruchtbaarheidspatroon kende een natuurlijk verloop, met andere woorden in Aarsele kwam contraceptie nagenoeg niet voor in het begin van de achttiende eeuw. Dat wordt ondermeer verraden door de gemiddelde leeftijd bij de laatste bevalling (41,4 jaar). De vruchtbaarheid was het grootst in de eerste vijf jaar van het huwelijk en nam na de vijftiende huwelijksverjaardag in versneld tempo af. Pas vanaf de leeftijdsklasse 40-44 jaar daalde de vruchtbaarheid aanzienlijk en dit had ongetwijfeld met de hoge huwe lijksleeftijd, waarover verder nog gesproken wordt, te maken. Bovendien hadden de demografische crisissen een negatieve weerslag op de vrucht baarheid. Een andere remmende faktor was de borstvoeding die bij de moeder doorgaans een tijdelijke onvruchtbaarheid veroorzaakte. Daar door waren de intervallen tussen de geboorten van de kinderen gemiddeld relatief lang. Bij ruim 65 % van de gezinnen bedroegen de intervallen tussen de 18 en de 30 maanden. Een volgende geboorte volgde wel sneller wanner het voorgaande kind binnen het eerste levensjaar overleed en de borstvoeding dus voortijdig werd onderbroken. Ongeveer 64 % van de eerste geboorten kwamen voor binnen het eerste jaar na de echtverbinte nis en een hoge huwelijksleeftijd was hierbij klaarblijkelijk van weinig belang. De prenuptialiteitsgraad was laag omwille van de grote invloed van de kerk die voorhuwelijkse betrekkingen verbood. Het gemiddelde kinderaantal bij volledige gezinnen bedroeg 6,9 en was iets hoger dan de theoretisch berekende nakomelingenschap (6,035). Hoe hoger de huwelijksleeftijd van de vrouw lag, hoe lager het gemiddeld aantal kinderen in voltooide gezinnen. De gemiddelde huwelijksleeftijd bedroeg voor de mannen 28,79 jaar en voor de vrouwen 27,17 jaar. Dit wijst ontegensprekelijk op een restrictief nuptialiteitspatroon. In 60 % van de huwelijken was het leeftijdsverschil tussen de partners minder dan vijf jaar. Veelal was de man ouder dan zijn echtgenote. Vooral de weduwnaren waren vlug aan een tweede huwe lijk toe : ze wachtten gemiddeld slechts 9,9 maanden om opnieuw in het huwelijksbootje te stappen. Amper 35 % van de huwelijken duurde langer dan 20 jaar en reeds na 5 jaar waren er 20 % uiteengevallen. De studie van de mortaliteit tenslotte toonde ons een rampzalig beeld. 68
De kindersterfte was aanzienlijk : maar liefst 559/1000 van de kinderen stierven voor hun vijftiende verjaardag. De zuigelingensterfte alleen al bedroeg 229/1000. De endogene sterfte (sterfte in de eerste dagen na de geboorte) nam daarvan 37,8 % in beslag. De levensverwachting bij de geboorte was gemiddeld 26,57 jaar en lag iets hoger voor de meisjes dan voor de jongens. Eens het eerste levensjaar voorbij steeg ze tot amper 45 jaar en vanaf de tiende verjaardag nam ze alweer af. Filip MUS
69
W AKKEN OP HET EINDE V A N D E ZEVENTIENDE EEUW “Het kan niet blijven duren”, dit moeten de Wakkenaren wel gedacht hebben op het einde van de zeventiende eeuw. Inderdaad, de glorie en de luister van de voorbije eeuw verdwijnen in de schaduw van oorlog en vernieling. Wat in Frankrijk de Gouden Eeuw wordt genoemd, wordt voor Vlaanderen een donkere tijd. De opeenvolgende golven van de Franse overheersingsdrang overspoelen de bevolking met armoede, ziek ten, uitpersing en inleveringen. Tot overmaat van ramp wordt de bevol king getroffen door mislukte oogsten. Wat de Spanjaarden en de rebellen en vrijbuiters niet onder de voet gelopen hebben of vernietigd, moet opgeofferd worden aan vreemde legers. De ellende bereikt haar hoogte punt, of moeten we zeggen haar dieptepunt in de laatste decennia van de 17de eeuw. Voor Wakken liet het begin van de eeuw nochtans veel verhopen. Onder Karel I van Bourgondië werd de baronie Wacken (8-2-1614) verheven tot graafschap bij brieven van 15 augustus 1626 (1). Dit was grotendeels te danken aan de “weldoende invloed” van de Bour gondische bastaardtak, die sedert zijn vestiging in Wakken de Heerlijkheid tot bloei had gebracht. Die vestiging kwam er na het huwelijk van Antoon II van Bourgondië met Clara Andriessen, dochter van Andries Andriessen heer van Wacken, ontvanger van Vlaanderen, raadgever van Karel V en lid van de bestuurlijke commissie die de schatting van Vlaanderen moest opmaken (2). Dank zij de uitstekende relaties met de heersende macht en de verdiensten van de Vlootvoogden, leefde Wakken weldra op. (3) Dit betekende een enorme stimulans voor de plaatselijke bevolking en gaf het ontstaan aan een zich steeds verder ontwikkelend handels- en cultuurleven. De weke lijkse graanmarkt en garenmarkt op dinsdag werd druk bezocht en bete kende een rijke bron van inkomen voor de Wakkenaren (4). De boogschuttersvereniging, gesticht in 1546 met bijzondere privilegieën van Karei V, bezorgde nering en tering (5). Er werd toneel gespeeld (6) en de kinderen uit de omliggende dorpen kwamen in Wakken naar school (1610) (7). Hoewel ook de vrijbuiters (8) werden aangetrokken door de Wakkense rijkdom en op hun manier hun ongenoegen uitdrukten tegenover de Wak kense heren, wist Wakken zich toch goed te herstellen en ging het hoopvol de zeventiende eeuw in. Het was dan ook een luisterrijk Wakken dat Sanderus in 1641 in zijn beroemde boek Flandria Illustrata (Verheerlijkt Vlaanderen) opnam. Eigenlijk is Sanderus precies op tijd gekomen, want pas was zijn Flandria Illustrata beëindigd, of de zwarte periode begon. Met de inval van de Fransen in 1644 nam een hele reeks ongelukken en 70
tegenslagen een aanvang. De bevolking werd verplicht de troepen te logeren. De onderbetaalde soldeniers trachtten hun soldij wat aan te passen door plundertochten te ondernemen in de streek. Daarnaast werd de bevolking onder zware belastingsdruk gezet en moest via allerlei opeisingen bevoorrading leveren aan de legeroversten. Daarbij kwam nog, als begrijpelijk gevolg, dat de streek van 1645 tot 1647 getroffen werd door de pest (9). Met de Vrede van Munster (1648) kwam er voorlopig een einde aan de miserie. De Franse legers trokken zich terug en de bevolking kon even herademen. Niet voor lang echter. Tien jaar later, in 1658 kwam het Franse leger zich opnieuw installeren in de Leiestreek. De barre winter van 1658 vertraagde wel de wapenverrichtingen maar deed de ellende voor de bevolking nog toenemen. In 1659 komt met de Vrede van de Pyreneeën een einde aan de veldtocht, maar drie mislukte oogsten naeen dompelen nu de streek in de grootste armoede. Het oorlogsgeweld kent echter geen medelijden. Lodewijk XIV kan zijn heersersdrang maar niet intomen en valt op 24 mei 1667 opnieuw Vlaanderen binnen, tot grote schrik van de bevolking, die eens te meer logies moet bezorgen aan de niets ontziende soldeniers (10). Alsof dit nog niet genoeg was, werd Wakken tijdens de zomer van 1669 geteisterd door een besmettelijke ziekte, zoals deken Petrus Verbeke in zijn verslag van 6 september 1669 vermeldt (11). De Hollandse oorlog (1672-78) brengt nieuwe zorgen en de oorlog van de Réunions (1678-84) confronteert de bevolking eens te meer met inle veringen, opeisingen en plunderingen (12). Even luwt het geweld en het gewone leven probeert zich te herstellen. Men heeft wel last om het verleden te verwerken en mist vitaliteit en vertrouwen. Dit kunnen we afleiden uit enkele cijfers van de bevolkingsregisters. In 1686-87 kunnen we de aarzeling aflezen uit het feit dat er in die twee jaar slechts 10 huwelijken plaatsvinden. In 1688 blijkt de toestand te verbeteren en keren we terug naar het normale cijfer van 14 huwelijken. Ook de geboortecijfers gaan weer de hoogte in : 1685 : 24 1688 :47 1686 : 36 1689 :51 1687 : 33 1690 :49 Dit betekent, na aftrek van de sterftecijfers, een aangroei van de bevolking met 117 op 5 jaar. Zo komt het aantal inwoners in 1690 op 1068 (13), terwijl het in 1630 slechts 853 bedroeg (14). Verdere aanwijzingen voor de heropbloei vinden we in de aanvraag in januari 1688 tot oprichting van een rederijkerskamer ; in maart wordt bij akte de oprichting van “De Lelie” toegestaan (15). Te vroeg echter hebben de Wakkenaren (evenals hun buren wellicht) gedacht dat de ellende voorbij was. Het ergste moest nog komen ! In 1690 wordt de Leiestreek opnieuw herschapen in een legerplaats en
71
een bloedig slagveld. Fransen en Spanjaarden zuigen beurtelings de bevol king uit. De troepenbewegingen maken het gewone landbouwleven onmo gelijk : wat dan al gezaaid was, wordt vertrapt en onder de voet gelopen. Daarbij doen de soldaten heel wat “tering”, maar betalen is er niet bij. Men kan wel een lijst met klachten daaromtrent opstellen, aan wie moet ze echter gepresenteerd worden ? (16) Dat de legering een nefaste invloed had op de bevolking merken we maar al te goed aan de sterftecijfers. In 1690 loopt het aantal overlijdens op tot 62, waar het de voorbije jaren halfweg de twintig lag. Deze cijfers lopen parallel met de troepenbewegingen. Op 21 mei trekken de Fransen van Harelbeke naar Wakken, waar grote schade wordt aangericht aan huizen en vruchten. Op 21 juni worden de Wakkenaren opnieuw het slachtoffer van brutaliteiten en vernielingen (17). Het meest rampzalige zal wel het jaar 1694 geweest zijn. Dit niet alleen omwille van het oorlogs geweld, maar ook door een catastrofale zomer. Misschien ook omdat door de soldaten allerlei ziektes werden meegebracht. Over dat jaar 1694 werd een schaderapport opgesteld (18) en dat kan ons een duidelijk beeld geven van wat de Fransen hebben aangericht, al moeten we hierbij wel opmerken dat de mensen die hun schade in 1695 moeten aangeven er wel zullen voor gezorgd hebben dat er niet te weinig op stond. Er werd niet alleen geplunderd door de soldaten om zichzelf van allerlei zaken te voorzien, er werd ook verwoest en vernield uit zuivere wellust. Vooral kerken en al wat ermee samenging moesten het ontgelden. Ook huizen en molens werden neergehaald, veldvruchten wer den vertrapt, vrouwen werden verkracht en naakt aan de bomen gebonden (19). Als we het schaderapport overlopen dan krijgen we volgend beeld van de vernielde vruchten (gemakkelijkheidshalve omgezet in hectaren en afgerond) : 50 ha tarwe, 43 ha rogge, 18 ha haver, 14 ha koren, 12 ha martse vruchten (bestemd voor de markt : haver, erwt, boekweit), 20 ha boekweit, 2 ha gerst, 22 ha harte vruchten (tarwe en rogge), 5 ha erwten, 5 ha bonen, 5 ha rapen en loof, 5 ha vlas, 2 ha aardappelen, 3 ha klaver, 39 ha maaigras, 2 ha wortelen. Daarnaast wordt melding gemaakt van 47 vernielde huizen, 42 gevallen van vernieling van meubelen, 14 neergehaalde schuren ; bij 43 eigenaars werden bomen omgehakt ; de twee molens zijn vernietigd. Omgerekend vinden we 247 ha vruchten vernield, of ongeveer 46% van de totale gemeenteoppervlakte, en ongeveer 23 % van de huizen. Dat de zomer 1694 catastrofaal geweest moet zijn, merken we aan de recordsterftecijfers : in totaal voor dat jaar 102, waarvan 14 in september, 23 in oktober, 16 in november. In deze drie maanden stierven 29 kinderen en 24 volwassenen. In 1695 daalt het sterftecijfer tot 56, wat nog altijd 23 meer is dan het geboortecijfer van dat jaar, te weten 33. In 1696 bereikt men een even wicht met 44 geboorten en 48 sterfgevallen. Pas in 1697 is er weer een 72
aangroei : 35 geboorten en 29 sterfgevallen. 1698 kan men als normaal beschouwen met 37 geboorten en 19 sterfgeval len. Als totaalbeeld betekent dit dat in 5 jaar tijd de bevolking teruggelopen is met bijna 400 eenheden. 1690 : 1068 (20) juni 1694 : 788 januari 1695 : 712 (21) maart 1695 : 746 (22) december 1695 : 671 (23) Dank zij de tellingen voor de belastingsinningen en het schaderapport kunnen we ons een betrekkelijk duidelijk beeld vormen van de samenstel ling van de bevolking. We moeten er ons wel van bewust zijn dat bepaalde rapporten aangepast werden aan de omstandigheden. Men blijkt immers niet dezelfde mogelijkheden en middelen te hebben als het er op aan komt te betalen of schadeloosstelling te ontvangen. Op de 200 getelde gezinnen (telling 21/2/1695) zijn er slechts 48 die blijken middelmatig gegoed te zijn (mediocres) en 106 armen (pauvres), naast 19 met schulden (dettes), 14 hebben het moeilijk (peine) om rond te komen. Zo treffen we het geval aan van de “arme” schoenmaker Osteyn die, bij nader onderzoek, een goed draaiende winkel blijkt te hebben, twee huizen naast elkaar bezit, twee knechten tewerk stelt en “aangeduid is als fiant en principaal voor de pacht van de tollen en renten”. Nu ja, als je jezelf moet taxeren, kan je natuurlijk niets anders dan jezelf arm te verklaren (24). We begrijpen volkomen deze aanpassing : een poging van mensen die van de noodtoestand gebruik willen maken om zoveel mogelijk te “trekken” en zo weinig mogelijk te betalen aan een regiem dat alleen vernieling en ellende meegebracht heeft. Verder is het een enorm leerrijk document, dat een overzicht geeft van de Wakkenaar en zijn bedrijvigheid in 1695. Eerst vinden we er de groep van 54 gezinshoofden aan wie geen beroep wordt toegeschreven. Waarschijnlijk waren het mensen die moesten voort doen met de opbrengst van hun “lochtijnk” en wat seizoenarbeid bij de boeren. Zonder veel gevaar voor vertekening van het bedrijfsleven mogen wij ze rekenen bij de 49 werknemers die gespecificeerd worden als volgt : werkman : 9 schoenmakersknecht : 6 spinster : 5 landbouwersknecht : 7 meid : 14 knecht bij de ontvanger : 1 knecht : 6 knecht bij de chirurgijn : 1 Een tweede groep kunnen we beschouwen als de middenstand : ambachts lui, handelaars en winkeliers, 85 in totaal : kleermaker : 5 schoenmaker : 11 bakker : 5 herbergier : 6 73
slager : 3 specerijenwinkel : 7 graanhandel : 5 lakenhandel : 5 brandewijnverkoper : 2 oliehandel : 1 zager : 2 oude klerenverkoper : 1 metser : 1 smid : 3 lakennaaister : 1 lakenmaker : 12 strodekker : 2 bleker van lijnwaad : 1 ketelmaker : 1 visser : 2 gareelmaker : 1 timmerman : 4 brouwer : 1 kuiper : 1 molenaar : 2 Een derde groep vormen de landbouwers en aanverwanten : boeren : 23 hovenier : 1 boomkweker : 1 Er zijn een paar grote bedrijven die kerkelijk of grafelijk bezit zijn, maar het merendeel zijn kleine bedrijfjes die toebehoren aan de plaatselijke bevolking. In het schaderapport bijvoorbeeld vinden we slechts een zestal bedrijven die een schade opgeven die meer bestrijkt dan 10 ha. Wat de culturen betreft, kunnen we volgende rangorde afleiden, met zeer betrekkelijke cijfers : de groep broodgraan (tarwe en rogge) is zowat 51 % boekweit, haver, erwten, bonen : 23 % weiden : 15 % vlas en rapen : slechts 2 % Vermelden we nog dat heel wat landbouwers hun inkomen trachten te vergroten, of althans hun uitgaven te verminderen, door spinnen, weven en graanhandel. Wakken had ook zijn groep kerkelijke en wereldlijke overheidspersonen en notabelen, waar de gewone man naar opkeek, zij het niet altijd met liefde en eerbied, dan toch met vrees voor de macht. In vergelijking met andere dorpen is die groep in Wakken vrij talrijk : pastoor 1 kapelaan 1 kerkbaljuw 1 koster 1 chirurgijn 2 baljuw 1 rentenier 6 ontvanger 1 sergeant 2 procureur 1 stadhouder 1 griffier 1 Meldenswaardig is wel dat geen kerkmeester noch dismeester wordt ver meld, hoewel die er zeker waren. Waarschijnlijk een cumul met een andere functie. Stippen we nog aan dat ten tijde van de telling de graaf van Wakken in Doornik verbleef. Dat de onderwijzer in de telling niet is opgenomen, valt allicht te verklaren uit het feit dat de school in 1695 gesloten was. 74
Samenvattend kunnen we zeggen dat de zeventiende eeuw een aaneen schakeling was van oorlogsgeweld, vernieling, ziekte en ellende. Plunde ringen, werkeloosheid en slechte oogsten leidden de bevolking naar zwarte armoede zodat heel wat mensen moesten aankloppen bij de armendis, die wegens permanente opeisingen en rooftochten door vreemde legers zelf over weinig fondsen beschikte. De miserabele toestand op sociaal gebied heeft echter niet tot de totale ondergang geleid, want in die donkere tijden bleef een sterke geest leven. We zien dan ook dat kort na dat ongeluksdecennium de culturele activiteit opbloeit, niet in het minst dank zij de rederijkers. Hervé MAES
VOETNOTEN (1) De Vegiano, Nobiliaire des Pays-Bas et du comté de Bourgogne ..., Leuven. 1760, 2 delen, 810 blz. (I, p. 107) (2) Sanderus, Flandria lllustrata, Keulen, 1641, I, blz. 17. (3) O .'D e Borchgrave, HGOK Kortrijk, XXII, 1946-48, p. 349. (4) Rekenkamer van Rijsel, octrooi van de markt. R.A.K., bruine pakken 5940, f“ II. (5) J. Guillemijn, De oude schuttersgilde te Wakken, z.pl., 1959. (6) RAG, Bisdom Gent, Visitatieverslagen, B 2142. Toneel gespeeld met toelating van de pastoor (1613). (7) RAG, Bisdom Gent, Visitatieverslagen, B 2141, 1610-12-14-23-82. (8) Van Male J.P., Vlaamsche Kronyk, Bovekerke, 1839. (9) Cloet Michel, Het kerkelijk leven in een landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens de 17de eeuw. Tielt van 1609 tot 1700. Leuven, 1968. (10) RAK, bruine pakken, nrs 5571-5590. (11) RAG, Bisdom Gent, Visitatieverslagen, B 2157. (12) RAK, bruine pakken, nrs 5571-5590. (13) Cloet Michel, o.c. (14) Halfweg 1694 : 788 inwoners, en in 1695 : 712 inwoners (R.A.K., bruine pakken 6092) (15) RAG, Raad van Vlaanderen, Reg. E fol. 343. (16) RAK, bruine pakken, nr 5579. (17) Codex Ph. van de Maele, folio 9-12, RAK. (18) RAK, bruine pakken, nr 5683. In bijlage, een keuze uit dat schaderapport. (19) Cloet Michel, o.c. (20) Cloet Michel, o.c. (21) RAK, bruine pakken, nr 6092. (22) RAK, bruine pakken, nr 5599. (23) RAK, bruine pakken, nr 6093. (24) RAK, bruine pakken, nr 6030.
75
BIJLAGE 1 jaar
geboorten
sterfgevallen
huwelijken
1685 1686 1687 1688 1689 1690 1691 1692 1693 1694 1695 1696 1697 1698 1699 1700
24 36 33 47 51 49 38 44 45 31 33 44 35 37 32 40
13 8 12 24 27 62 42 41 49 102 56 48 29 19 35 20
14 6 4 14 8 7 13 13 10 12 15 12 4 13 13 12
BIJLAGE 2 SCHADERAPPORT, zomer 1695 (1)
p.p.
56 carel biebuyck (2) vierhonderd rogge vijfhonderd lands haver twee voeren hooi brandhout en afkappen van zijn bomen
5.00.0 5.00.0 4.00.0 4.00.0
77 chaerel biebuyck (3) afmaaien van veertienhonderd maaigras
14.00.0
70 joseph biebuyck (4) verlies van honderd bundels hooi van 50 pond de bundel vijf honderd poorters zeven zakken haver 76
4.03.4 6.05.0 4.04.0
72 wwe michel biebuyck (5) een bunder rogge schade in haar slachout en afkappen van bomen twee voeren hooi afkappen van haar tronk en opgaande bomen rond haar meers ten allerminsten verlies van 200 droog kloofhout verlies van twee tonnen bier aftrekken van haar schuur vier zakken haver 44 wwe joos blomme (6) meubelen en cateilen 27 laaures de cocq (7) hout en stro een bunder haver en boekweit 29 mijnheer de grijze een bunder elf honderd koren een bunder zes honder haver veertien honderd bonen en pitsen tien honderd erwten twaalf honderd boekweit twaalf honderd klaver drie honderd bomen schade aan huis schade aan groen hout 15 jan de jaegher (8) voor schade in zijn huis, schuur en verlies vanhuiscateil voor verlies van vruchten op de landen bijhem gebruikt voor de schade in afgekapte bomen en taillen van hout 41 pieter de smet (9) dertien bunder tarwe en koren drie bunder boekweit een bunder vier honderd zomer koren een bunder vier honderd gerst vijf honderd zomer tarwe drie bunder en half haver afkappen van omtrent twee honderd bomen schade aan behuizing aftrekken van zijn stamphuis verlies van zeven zakken drie gavot rogge drie bunder maaigras
20.00.0 3.10.0 6.00.0 24.10.6 6.13.4 2.13.4 3.00.0 3.04.0 2.04.0 5.00.0 14.00.0 93.14.0 22.00.0 14.00.0 10.00.0 8.00.0 12.00.0 100.00.0 16.00.0 10.00.0 5.10.0 6.10.0 5.00.0
260.00.0 36.00.0 25.00.0 25.00.0 7.00.0 46.00.0 36.10.0 3.06.8 8.06.8 8.14.0 48.00.0 77
81 jan du pon (10) verlies van zijn harte en martse vruchten schade in zijn huis, schuur en stallen, verlies van getauwen, meubelen, cateilen verlies in taille van hout en afkappen van bomen 45 den heer graaf van wacken het aftrekken van zijn pachthof met schuur aftrekken van een planterij bestaen met jonge eiken, olmen en abelen boomkes een bunder veertien honderd maaigras verlies van twintig legbundels hooi een bundel harte vruchten
10.10.0 31.10.0 1.10.0 133.06.8 30.00.0 23.03.4 20.00.0
40 geven wij burgemeester en schepenen ook te kennen dat de dis en de kerk dezer parochie heeft verloren menigvuldige bomen en beschadigd in huizing daar door wij jugeren wel beschadigd ten minste voor
42.00.0
55 jan lagaisse den ouden (11) drie bunder zeven honderd harte vruchten bestaande in tarwe, mesluin en rogge acht honderd lands met boekweit en haver beschadigd in dertien honderd lands braakloof in een partije stoppelloof schade in zijn wortels, kolen en ander lochtinggoed brandhout schade in het afkappen van bomen en slachout schade in het aftrekken van zijn behuizing afmaaien van twintig honderd maaigras schade in koeiweide
68.14.0 7.00.0 4.00.0 1.08.4 2.10.0 3.00.0 40.00.0 3.00.0 17.00.0 10.00.0
30 guille lambert zes honderd land bezaaid met harte vruchten twee honderd boekweit twee duizend eiken, abelen en ander plantsoen mitsgaders schade in zijn huis
26.10.0
16 nikolaas lambrecht (12) om schade in zijn huis, schuur en ovenbuur met huiscateil om Verlies van zijn vruchten afgekapte bomen en taille van hout
6.10.0 12.00.0 7.05.0
80 rougier meesman een bunder kooren vier honderd tarwe drie honderd land boekweit zeshonderd lands met bonen, erwten en haver
20.00.0 6.00.0 2.05.0 6.00.0
78
7.00.0 1.10.0
schade in behuizing, lochting, meubels en cateilen voor afkappen van menigvuldige boomkens in het foreest
26.13.4 16.13.4
87 jooris neerinck (13) in â&#x20AC;&#x2122;t afkappen van bomen, meubelen, cateil en klederen en eeck vruchten, schade in behuizing
8.00.0
74 wwe pieter parent verlies van zes bunder harte vruchten een bunder haver honderd lands met vitsen vier honderd land met boekweit vijftig banden droog vlas afkappen vierhonderd tronkbomen twee honderd land met wortels zes honderd droge bussen een half bunder maaigras een partij erwten groot negen honderd een half bunder tarwe schade in het aftrekken van de behuizing en schuur
120.00.0 16.00.0 3.14.0 3.00.0 5.00.0 66.13.4 2.10.0 5.00.0 8.00.0 9.00.0 15.00.0 25.00.0
47 hoort hier ook bij te kennen te geven dat er zijn afgemaaid door de militaire troepen ten voorleden zomer seizoen elf bunder twee honderd landsmaaimeersen dewelke aan de prochie waren geabandonneerd 176.00.0 90 gevende wij burgemeester en schepenen ook te kennen dat deze prochie gedurende de verleden campagne wel te koste is geweest zo van soufluyardegoed als present gedaan tot sollaas van dig boven hetgone men door dâ&#x20AC;&#x2122;afzetenen heeft kunnen ontvangen ten minste voor 100.00.8 39 de heer pastoor dezer prochie verlies van zijn tiende bestaande zo in harte als martse vruchten verlies van veertien honderd maaigras verlies van zijn klaver brandhout 31 jan salens (14) vijfhonderd land harte vruchten een honderd vlasaard een duizend zes honderd tabakplanten zeven zakken boekweit en eenentwintig vaten rogge en tarwe schade in zijn huis acht honderd land bezaaid half bonen half haver schade in zijn lochting
100.00.0 14.00.0 2.10.0 3.00.0 5.14.0 1.10.0 8.00.0 8.00.0 0.16.0 8.00.0 8.00.0
79
20 jaak saelens om verlies van zijn getouwe, vruchten uit zijn lochting, meubelen 54 clement sonneville (15) een bunder veertien honderd harte vruchten twee honderd land gerst een honder lands vlas twee honderd lands bezaaid met cruypers zes pinten geplante platte bonen vier honderd lands braakloof voor zijn lochting hevig gefourageerd een ligh bundel hooi drie honderd cloppelingen meubels, cateile, aftrekken van behuizing twaalf zakken gedorsen boekweit met de zakken voor grazing
3.06.8 36.04.0 2.00.0 1.06.8 2.10.0 1.10.0 6.00.0 16.13.4 1.00.0 1.12.0 24.00.0 9.00.0 6.00.0
69 danneel sonneville twintig honderd lands rogge 24.00.0 afkappen van zes abelen 3.00.0 schade aan de molen van aftrekken berden 1.05.1 schade met aftrekken van â&#x20AC;&#x2122;t molenhuis, deuren en vensters, schade aan de schuur en de koeistal 6.11.0 verlies van 32 bundels vlas 3.04.0 de schade in het aftrekken van de daken van de behuizing met verlies van meubels en cateil 20.00.0 61 martinus van aerden een bunder vijf honderd harte vruchten tien honderd lands in martse vruchten bestaande in haver, bonen en erwten in zijn lochting vier duizend lange kolen, savooien en kabuizen drie honder braak rapen een honderd lands wortels verlies van zeven tonnen bier zestien lazieren schorkellioen verlies van meubels en cateilen een half honderd land met platte bonen, roomsche bonen en erwten zeshonderd hard kloofhout vijf gavot rogge twee honderd uitstaande twee duizend hoppe pertsen 80
26.04.0 10.00.0 33.06.8 3.14.0 1.04.0 8.06.8 8.13.4 2.00.0 1.00.0 40.00.0 1.01.8 2.10.0 24.00.0
71 anthone van brabant verlies van zijn alaam en gereedschap tot de huidevetterij 13 luvinus van den heede vijf bunder bezaaid met rogge een half bunder tarwe veertien honderd haver twaalfhonderd boekweit zeshonderd bezaaid met mesluin een vieren deel erwten en vitsen een bunder maaigras voor het afkappen van driehonderd bomen aftrekken van zijn pachthof met schuur en stalling destrueren van driehonderd land bezaaid met vlas om het afmaaien van zeshonderd land klaver voor het destrueren ende afweiden van tweehonderd land wortels en zeshonderd land loof voor schade in het taillen van hout verlies van driehonderd poorters en tweehonderd bussen voor het verlies van twee schapen voor meubelen en cateilen
3.00.0 100.00.0 12.00.0 14.00.0 9.00.0 6.00.0 4.00.0 16.00.0 90.00.0 100.00.0 3.00.0 6.00.0 4.10.0 6.13.4 6.04.0 2.00.0 2.00.0
53 franรงois van doorne (16) afkappen van eenentwintig bomen verlies van negentien zakken rogge en 20 havot tarwe zevend honderd bestaande met harte vruchten
8.00.0 16.18.0 21.04.0
59 jacobus van doorne (17) schade voor afkappen van menigvuldige bomen in zijn foreest verlies van materialen, berd en ander hout schade in zijn behuizing verlies van drie zakken en half rogge en een zak tarwe
24.00.0 10.00.0 4.00.0 5.13.0
34 joos verhenst (18) droog brandhout voor 75 cloppelinghen schade in zijn lochting verlies van meubels en cateilen 12 joos wallaert zes bunder zaailand met rogge een bunder en half boekweit een bunder haver een half bunder erwten en bonen een bunder rapen en wortels voor afgekapte bomen tweehonderd in getal
2.00.0 0.08.0 1.10.0 0.04.0 120.00.0 18.00.0 16.00.0 4.06.8 16.06.8 60.00.0 8 1
een bunder tienhonderd maaigras voor meubelen en cateilen schade aan huis
26 . 00.0 8 . 06.8
VOETNOTEN ( 1) R.A.K., bruine pakken, nr 5683. Het rapport wordt hier niet in extenso gepubliceerd. ( 2) Nu : naast Kasteeldreef, Gemeentekrediet. ( 3) Nu : naast “Het Schaak”, Descan-Verbauwhede. ( 4) Nu : Mandelstraat 20. ( 5) Nu : Flandria. ( 6) Nu : Barbierstraat 11. ( 7) Nu : hoek Markt/Kapellestraat. ( 8) Nu : Kapellestraat, tweede huis naast Hugo Verrieststraat. ( 9) Palende noord aan het Gildehof. Nu : molen Goethals. (10) Nu : onpare kant van de Molenstraat. Molenhof ? (11) Nu : apotheek, Wapenplaats. (12) Nu : Hugo Verrieststraat 5. (13) Nu : B.Callens, naast “Het Schaak”. (14) Nu : Markt, herberg “Het Bourgondisch Kruis”, nu “Zonneblomme”. (15) Nu : Markegemstraat 17. (16) Nu : Mandelstraat. (17) Nu : Wapenplaats, Roelandts. (18) Nu : Molenstraat 4.
82
J
Deconynck-Am pe Beernegemstraat 68 8880 TIELT Toonzaal : Klijtenstraat 27-29 8880 TIELT
DHONDT Rouwdienst - tel. (051) 40 02 27
Stationstraat 103, Tielt TEA ROOM - tel. (051) 40 41 72
Krommewalstraat 38, Tielt TRA NSPO RT - tel. (051) 40 30 11 - 40 30 12
Bevrijdingslaan 8, Tielt
1
L.
urcïL/i/.n
. K r Uer-u,.-
a
c\flLerL)t'
' & ^ e\
■
t\ M r ,
.
fl / ') a / t d t « t ’r i °
tr
c M
' J
■
^ 'V Y .W w Jf
Lub a r ,
C-. A l® 4” apei
v ■}./„,£,-Au/
Ç A ntoin e
'X i T t -V ri v t~' t-* r .:. A r . tj b , l
----- V iPT £& & U .JK M
2
DE ROEDE VAN TIELT
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 17de jaargang, nr 3 - september 1986
ONTELBAAR zijn de diensten die de Bank U kan verstrekken zowel wat geldbeleggingen als wat kredieten betreft. Een goed raad ... bespreek in vertrouwen al uw financiĂŤle zaken met een deskundige van de
BANK VAN ROESELARE EN WESTVLAANDEREN zo wint U zeker tijd' en geld !
Agentschap Tielt, Markt 24
DE ROEDE VAN TIELT
ISSN-0772-6414
Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.
Voorzitter: P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter: Gh. Vandeputte, Statiestraat 83, Oostrozebeke - (056) 66 90 91 Sekretaris-penningmeester: Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie: J.Billiet, H.Defour, Ph.De Gryse, W.Devoldere, R.Ostyn, P. Vandepitte
Lidmaatschapsbijdrage: 450 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “De Roede van Tielt’' mogen slechts overgeno men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.
INHOUD VAN DIT NUMMER Patrick Maes, Het gemeentebeleid te Oostrozebeke van 1800 tot 1940 (Deel I : van 1800 tot 1914)
blz 84-122
T y p o -o ffse t D e s m e t- D h o n d t, W a k k e n
HET GEMEENTEBELEID TE OOSTROZEBEKE VAN 1800 TOT 1940 (Deel I : van 1800 tot 1914) Inleiding
Onderhavig artikel bevat de hoofdlijnen van de bestuurlijke ontwikkeling in Oostrozebeke van 1800 tot 1914. Hoofdbronnen voor deze studie waren de notulen van de gemeenteraad en van het schepencollege. Het kon niet de bedoeling zijn alle aspecten uit te diepen. Meer dan één onderwerp kan later in een afzonderlijke bijdrage uitvoeriger aan bod komen. We houden eraan vooraf uitdrukkelijk onze dank te betuigen aan burge meester J. Van Loo die ons de gelegenheid bood het Gemeentelijk Archief te raadplegen. Schepen F. Vanparys, die zijn rijke collectie bidprentjes ter beschikking stelde, mag op dezelfde gevoelens aanspraak maken. Ten slotte gaat onze dank naar Gh. Vandeputte, bij wie we met vele vragen terecht konden. Gebruikte afkortingen :
GAO Gemeenteraad o.c. RAB RAK SAT Schepencollege verz.
: Gemeentelijk Archief Oostrozebeke : Register der beraadslagingen van de gemeenteraad : opere citato : Rijksarchief Brugge : Rijksarchief Kortrijk : Stadsarchief Tielt : Register der beraadslagingen van het schepencollege : verzameling
I. ONDER NAPOLEON, 1800-1814 1. Het bestuurskader
Op 9 november 1799 kwam Napoleon Bonaparte door een staatsgreep te Parijs aan de macht. Enkele maanden later voerde Eerste Consul Napo leon belangrijke administratieve vernieuwingen in. De wet van 8 maart 1800 hervormde het bestuur van de departementen en kantons. De admi nistrations centrales van de departementen werden afgeschaft en vervangen door een prefect, die als afgevaardigde van Parijs het departement zou besturen, bijgestaan door een conseil de préfecture en een conseil général. De kantons als bestuurlijke eenheid verdwenen. Ze werden niet vervan gen. Oostrozebeke herwon de bestuurlijke zelfstandigheid die het in 1796 verloor toen het deel uitmaakte van het kanton Wakken. De gemeente kreeg als grenzen die van de parochie. Wel bleef het kanton bestaan als omschrijving van een vredegerecht. Oostrozebeke werd trouwens hoofd 84
plaats van een gerechtskanton. Verder creëerde de wet van 8 maart 1800, tussen de gemeenten en de prefectuur in, een nieuw bestuursorgaan, nl. de arrondissementen, die door een onderprefect werden bestuurd. Oostrozebeke ressorteerde onder het arrondissement Kortrijk, Leiedepartement. Aan het hoofd van de gemeente stond een maire of meier ; een functie vergelijkbaar met die van burgemeester. De maire werd bijgestaan door twee adjoints of adjuncten (schepenen). Verder bestond op elke gemeente een conseil municipal. In gemeenten met 2.500 tot 5.000 inwoners, zoals Oostrozebeke. was het aantal leden vastgesteld op twintig, daarin begre pen de maire en de twee adjoints. Onder de leden werd een secretaris verkozen (1). Oostrozebeke heeft ten tijde van Napoleon slechts één maire gekend. Nadat Antone-Lodewijk De Smedt gedurende twee weken maire provi soire was (eind juni 1800 - begin juli 1800), werd ten laatste op 10 juli 1800 notaris Jacques-François Tack tot maire benoemd. J.F. Tack stond reeds in dienst van de Franse Republiek als agent municipal (1797-1798). Notaris Tack zag het levenslicht te Oostrozebeke op 19 februari 1770. Hij bleef maire van de gemeente tot aan zijn overlijden op 19 april 1816. Vanaf januari 1813 trad echter steeds adjoint A.L. De Smedt als ambte naar van de burgerlijke stand op, pour le maire indisposé. Als adjoints stonden bekend de landbouwer A.L. De Smedt (1800-1816), ? van de Walle (1800-1801), landmeter-onderwijzer Petrus Ostyn (180111806) en molenaar-herbergier Eugène van Severen (1807-1811...). Als gemeenstesecretaris in de Franse tijd fungeerden Jan-Baptist Tack (... 1803-1808) en Ignaes Tack (1808-1827). Beide secretarissen waren jongere broers van maire Jacques-François Tack ! Het gemeentehuis, waar de municipale raad een vergaderlokaal huurde, bevond zich in café Den Hert op de dorpsplaats (2). De openbare orde werd aanvankelijk verzekerd door één veldwachter, ni. Jacob van de Walle (1797-1802), later Petrus Ottevaere (1803-1830) (3). Op 10 oktober 1809 had de installatie van een tweede veldwachter plaats : Jan Meyheu (1809- 8 okt. 1811), die na korte tijd werd vervangen door Charles-Louis Opsommer (1812-1824). Het Frans was de enige erkende officiële taal in onze gewesten. De administratie moest volledig van het Nederlands naar het Frans omscha kelen. De akten van de burgerlijke stand werden vanaf 1798/9 in het Frans opgesteld. Dit gold tevens voor de briefwisseling, begrotingen, rekeningen, enz. Dat ook de beraadslagingen van de conseil municipal in de Franse taal werden opgesteld, lijkt waarschijnlijk. Jammer genoeg zijn die notulen niet voorhanden. Behalve de registers van de burgerlijke stand en een bevolkingstelling uit 1814, bevat het gemeentelijk archief geen enkel document uit de Franse periode. Die lacune kan gelukkig voor 85
Zegel van de gemeente Oostrozebeke in 1808. (ARA, Fonds Leiedepartement, nr 3204)
86
een deel worden opgevangen door het departementaal archief te Brugge. Om de luister van het keizerlijk regime te bevestigen, werd de organisatie van feesten en plechtigheden bevolen. Uit de gemeenterekeningen blijkt dat op 15 augustus het feest van Saint-Napoléon werd gevierd. Dit kostte in 1806 aan de gemeente 70 fr. Op 7 december 1806 herdacht men de eerste verjaardag van de slag van Austerlitz (4). Beide feesten keerden jaarlijks terug. Toen Napoleon in oktober 1813 de slag bij Leipzig verloor, stortte het Franse Keizerrijk snel in mekaar. In februari 1814 rukten geallieerde troepen de Belgische gewesten binnen. In afwachting dat de geallieerden het lot van de Nederlanden bezegelden, werd een voorlopig bestuur aan gesteld. Door het Verdrag van Wenen (9 juni 1815) werden de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden verenigd in één koninkrijk. 2. De gemeentefinanciën
Gemeenteontvanger van Oostrozebeke en tevens van enkele omliggende gemeenten, was Pieter-Joost de Borchgrave ( ... 1803-1817), wonend te Wakken. In de beginjaren van de 19de eeuw was de financiële toestand van de gemeente niet gezond. De rekening van het jaar XII vertoonde een tekort van 1.667,12 fr. Dit kwam doordat er slechts 2.643,78 fr. ontvangsten waren, terwijl men voor 4.310,90 fr. uitgaven deed. De financiële hemel klaarde in de volgende jaren echter snel op. De rekening van 1810 sloot met een boni van 1.898,93 fr. Een overzicht van de rekening van 1810 geeft een beeld van de gemeentelijke financiën (5). ONTVANGSTEN 1. Buitengewone ontvangsten Batig slot van de rekening 1808 :
928,14
2. Gewone ontvangsten - Opcentiemen op de grondbelasting : - Opcentiemen op de persoonlijke en mobilaire belastingen : - Opcentiemen op de patenten 1809 : - Abonnementsrol : - Rol voor het onderhoud van de veldwachters : Totaal
656,90 143,20 51,37 5.800 1.000 8.579,61fr.
UITGAVEN 1. Wedden - Gemeentesecretaris : - Twee veldwachters : - Twee medepastoors : - Publicateur van wetten en besluiten : - Uurwerkopwinder : - Luider politieklok :
500 800 1.000 40 40 50
87
Pentekening van Séraphin Vermote, 1813 : Vue du zud d'Oosî-Roosebeke. (Instituut Avé Maria, Izegem)
00
oc
- Bijdrage wedde arrondissementsbode : - Architect : - Vergoeding veldwachter : 2. Bestuursonkosten - Huur gemeentehuis : - Bureau-onkosten (brandstof, verlichting, registers burgerl. stand, abonnement Staatsblad, Akten prefect, bestuur, enz.) : - Bijdrage voor het huis van depot (gevangenis) : - Bijdrage verlichtingskosten politiecommissariaat : 3. Toelage aan het armbestuur : 4. Openbare werken - Buurtwegen : - Herstellingswerken Kalbergbrug : 5. Allerlei - Logement van de onderwijzer : - Logement van de leerlinge die te Brugge lessen in de vroedkunde volgde : - Belasting op de pastorie : - Bijdrage voor de compagnie de réserve : - Onvoorziene uitgaven (o.a.feesten) : Totaal
92 18 91 100 442,40 590 50 2.000 100 58,90 40 228,56 9,57 46 251,90 6.680,68fr.
De voornaamste bron van inkomsten was het abonnement of de persoon lijke inkomstenbelasting. Bij de uitgaven valt op dat de maire, de adjoints en de leden van de municipale raad geen wedde ontvingen. Ook de pastoor genoot geen jaarwedde. Een belangrijke toelage ging naar het armbestuur. Uitgaven voor cultuur of aan verenigingen kwamen niet voor.
II. IN HET VERENIGD KONINKRIJK DER NEDERLANDEN, 1815-1830
De oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815 bracht weinig fundamentele veranderingen aan de bestuurlijke inrichting. Alleen de hoofdambtenaren kregen nieuwe titels. De prefect en onderpre fect werden nu intendant en onderintendant. Het Leiedepartement bleef ingedeeld in vier bestuurlijke arrondissementen en de steden en gemeen ten behielden een maire, adjoints en een conseil municipal. De overgang van de Franse naar de Hollandse periode heeft te Oostrozebeke geen wijzigingen in de top van het gemeentebestuur veroorzaakt. J.F. Tack bleef maire, bijgestaan door adjoint A.L. De Smedt. Toen J.F. Tack op 19 april 1816 overleed, volgde Antone-Lodewijk De Smedt hem als meier op. Landbouwer De Smedt, die het levenslicht zag te Petegem-bij-Deinze omstreeks 1746, woonde op het Goed te Priems. 89
Het K.B. van 3 januari 1818 regelde het bestuur van de plattelandsge meenten. Te Oostrozebeke werd de raad samengesteld uit een burgemees ter, drie schepenen en negen leden, benoemd door de Gedeputeerde Staten (Bestendige Deputatie) voor zes jaar. Om de twee jaar werd een derde vernieuwd. De burgemeester werd uit de raadsleden benoemd door de koning. Het Leiedepartement werd nu de provincie West-Vlaanderen, opgedeeld in acht districten. Oostrozebeke viel onder het district Wakken, waar een commissaris met ruime bevoegdheden aan het hoofd stond. De samenstelling van het gemeentebestuur liep evenwel niet van een leien dakje. Op 4 augustus 1819 benoemden de Gedeputeerde Staten twaalf leden, die in handen van burgemeester De Smedt de eed moesten afleg gen. Landbouwer Jacob van de Wiele was echter de enige die zijn functie opnam. Hij zetelde als eerste en enige schepen tot 1821. De overige leden weigerden hun benoeming te aanvaarden omdat des motifs d'intérêt per sonnel s'opposent de remplir ses fonctions avec le zèle et l'exactitude néces saire (6). Vanaf 23 juni 1821 zetelden ook brouwer Francies-Benedict Tack (1821-1830) en landbouwer Petrus Desplenter (1821-1824) in de regende of het schepencollege. In de zitting van 31 augustus 1821 legden de negen raadsleden op hun beurt de eed af. Het aantal leden van de gemeenteraad werd door het K.B. van 23 juli 1825 gewijzigd. De raad werd nu samengesteld uit een burgemeester, twee assessoren en zes leden. Tot 1836 werd de raad om de twee jaar gedeeltelijk vernieuwd. Burgemeester A.L. De Smedt overleed op 8 mei 1826. Zijn opvolger, Ignaes Tack was geboren te Oostrozebeke op 30 juli 1785. Notaris Tack was gedurende een jaar (12 sept. 1826 - 12 sept. 1827) secretaris en burgemeester tegelijk ! I. Tack bleef burgemeester tot eind 1830. Asses soren onder I. Tack waren zijn neef F.B. Tack (1821-1830) en K.F. Laridon (1825-1830). Gemeentesecretaris Ignaes Tack werd opgevolgd door Charles Vermeu len, die de eed aflegde op 18 oktober 1827. Hij bleef in functie tot 18 november 1830. Gemeenteontvangers waren Pieter-Joost de Borchgrave uit Wakken ( ...1803-1817) en Jacques van Zuylen van Nyevelt, die in maart 1817 op de gemeente kwam wonen. Hij bekleedde het ambt tot 10 december 1824. Zijn opvolger, Charles Thurman, legde de eed af op 29 januari 1825. C. Thurman had toen reeds acht jaar als bediende op het gemeentesecretariaat gewerkt. Hij beheerde de ontvangerij tot 18 november 1830. De gemeenterekening van het boekjaar 1820 sloot af met 6.399,30 gl. aan ontvangsten. De uitgaven bedroegen 3.543,46 gl., zodat de rekening een batig slot vertoonde van 2.855,84 gl. (7). Veldwachters tijdens de Nederlandse periode waren Petrus Ottevaere 90
(1803-1830), Charles-Louis Opsommer (1812- + 1824) en Eugène de Ryckere (1824-1847). Op 27 januari 1818 stuurden de Gedeputeerde Staten van West-Vlaande ren een rondschrijven naar alle maires, om te vragen welke gemeenten konden fusioneren, ten einde de bestuurlijke uitgaven te verminderen. Oostrozebeke vroeg de aanhechting van Ooigem en Wielsbeke. Uiteinde lijk kwam van de fusieplannen niet veel terecht. Slechts één Westvlaamse gemeente werd bij een andere gevoegd (8). Op 15 september 1819 vaardigde Willem I een K.B. uit waarin hij het Nederlands tot officiële taal promoveerde. Op veel plaatsen in Vlaanderen rees hiertegen protest. Het gemeentebestuur van Oostrozebeke vond dat het opdringen van het Hollands een slavernye was (9). Het K.B. van 1819 was als overgangsmaatregel bedoeld. Het taalgebruik bleef nog vrij, maar vanaf januari 1823 zou het Nederlands de enige toegelaten taal worden in de administratie. Het eerste in het Nederlands opgesteld Oostrozebeeks regentieverslag dateert van 8 oktober 1819, maar het laatste Frans verslag werd nog geschreven op 26 december 1822. Het schepencollege vergaderde vanaf 8 oktober 1819 iedere vrijdag van 10 tot 11 uur (vanaf 28 december 1821 : van 9 tot 10 uur). Wie afwezig was zonder te verwittigen of zonder geldige reden, kreeg telkens een boete van 20 centiemen. Ook wanneer er niets beslist werd, moest een verslag opgemaakt worden in het register der beraadslagingen. Het secre tariaat was open, iedere werkdag van 9 tot 12 uur. De gemeente was belast met het onderhoud van de bruggen op haar grondgebied : Leem(n)brug, Walbrug (Wantebrug), Smetsbrug, Lonckensbrug, Smallestokbrug, Kalberg- en Nieuwbrug. De bruggen waren dikwijls aan herstel toe. In 1820 bvb. besloot men de erg vervallen Kalbergbrug in steen te bouwen afin d'avoir un ouvrage solide et durable non sujet de réparations annuelles. Men mocht daar niet lang mee wachten, vermits de doorgang gevaarlijk was en omdat langs deze brug Meulebeke, Tielt en Pittem in verbinding stonden met de Leie voor hun bevoorrading van graan, bouw- en brandstoffen (10). Omdat sommige herbergiers zonder toelating van het gemeentebestuur openbare bijeenkomsten hielden, zoals baerloop en bolspel, en dit in strijd met artikel 6 van het politiereglement, besloot men in het vervolg bij overtredingen een geldboete op te leggen (11). Op 13 oktober 1820 werd in de gemeenteraad de pas afgewerkte staat van publieke wegen besproken. Als bijdrage in herstellingswerken aan de weg Tielt-Wakken in 1822, stelde het bestuur van Oostrozebeke 1.500 gl. ter beschikking (12). Om die weg te onderhouden, deed men een aanvraag om tolrecht te mogen heffen op drie plaatsen, waaronder de Sneppe te Oostrozebeke (13). Nog in 1822 constateerde men dat de buurtwegen in 91
slechte staat verkeerden. De aangelanden kregen respijt om aan die toe stand te verhelpen tot de straatschouwing van juni a.s. (14). Eind 1822 werd een voorstel gedaan om de Marktplaats uit te breiden. Men zou daartoe een deel van het kerkhof, dat toch te groot was, inpalmen. Tussen de begraafplaats en de Markt wilden de raadsleden een muur optrekken (15). In de zitting van 16 april 1824 keurde de Raad de uitgaven goed voor het plaatsen van wegwijzers. In 1825 besloot men stappen te onder nemen om de ingesletene kwaede putten en slegte rijsporen van de weg die door de dorpskom liep, te herstellen (16). Wegens gebrek aan geldmidde len kon in 1828 een stuk van de Kerkstraat, dat er nochtans modderig bij lag, niet hersteld worden (17). Vanaf 1821 beschikte men in Den Hert over een municipale nor. Eigenaarschepen F.B. Tack stelde gratis een lokaal ter beschikking. De gemeente moest enkel de verbouwingskosten betalen (18). Door de wet op het gemaal van 21 augustus 1822 moest, vooraleer het graan gemalen werd, een accijns betaald worden. De wet voorzag ook de mogelijkheid om het gemaal uit te kopen (admodiatie). Die uitkoopsom bedroeg te Oostrozebeke in 1828 de som van 4.223,74 gl., die onder de inwoners werd verdeeld (19). Eigenlijk vond de Raad wel dat het gemaal te zwaar drukte op de lage volksklas. Men zou die belasting beter vervan gen door accijns op bier, sterke dranken en azijn (20). Om de hondsdolheid of watervrees tegen te gaan, besliste men op 25 mei 1821 dat het voortaan verboden was om honden te laten loslopen, tenzij ze gemuilband waren of bij de hand gehouden. Loslopende honden moch ten onmiddellijk afgemaakt worden, terwijl de eigenaar ervan een geld boete kreeg. In 1825 voerde de gemeente een belasting op honden in. Voor een hazewind moest 12 gulden betaald worden. De jaarlijkse taks op alle andere soorten, zoals jacht-, brak- en voshonden, bedroeg 1 gul den. Schapershonden waren belastingsvrij, maar niet meer dan twee per kudde (21). Door het K.B. van 7 maart 1823 werd Oostrozebeke bij het district Tielt ingedeeld, waar Lucien Aëben commissaris was (22). Op 16 augustus 1823 zette de raad het licht op groen om in de Wielsbekestraat een nieuwe gemeenteschool met onderwijzerswoning te bouwen. De eerste steenlegging op 30 juli 1825 ging door in aanwezigheid van districtscommissaris L. Aëben, rijksontvanger J. Coenraets en het voltal lige gemeentebestuur. Dit feest, alhoewel men verlangt had de heeren geestelijken daer bij tegenwoordig te zien, is door geene ongevallen gestoort geweest. Terwijl het aantal behoeftigen dat door het weldadigheidsbureel werd onderhouden in 1810 nog vrij talrijk was, nl. 186, scheen het officiële 92
armenprobleem te Oostrozebeke in het begin van de jaren 1820 volledig opgelost (23). Als antwoord op een enquête in 1823 deelde de Raad mee dat de bedelarij te Oostrozebeke verdwenen was en dat geen enkel gezin steun kreeg van het armbestuur (24). Daarna ging het met de welvaart duidelijk bergaf, want in 1828 noteerde secretaris Vermeulen dat het aantal behoeftigen voortdurend aangroeide (25). De legerdienst bleef onder het Hollands bewind verplicht. Veel jongeren brachten hun legerdienst in Noord-Nederland door. In het najaar van 1815 lieten twee miliciens uit de gemeente het leven in een hospitaal te Utrecht : Petrus Lené, kanonnier, overleden aan diarree op 30 november 1815 en Pieter-Jozef van der Meulen, kanonnier, overleden aan tering op 9 december 1815 (26). Op 10 december 1824 zag het gemeentebestuur geen bezwaren in het voorstel om Wakken tot hoofdplaats van het militiekanton te maken i.p.v. Oostrozebeke. Op 4 augustus 1824 vereerde B.J. Holvoet, gouverneur van West-Vlaan deren, de gemeente met een bezoek (27). Ten laatste vanaf 1827 werd ieder jaar de verjaardag van koning Willem I (24 augustus) op luisterrijke wijze gevierd. Op zondag 26 augustus 1827 begon het feest om 10 uur met een Te Deum in de kerk. In de namiddag hadden volksspelen plaats : bolspel voor mannen in Den Hert, handboogschieting in Den Beer, bolspel voor vrouwen in De Zwarte Leeuw, zuigbollen voor de meisjes en loopkoers voor de jongens in Het Damberd, ’s Avonds werd de politieklok niet geluid (28). Om de dorpskom te verlichten tijdens de wintermaanden, liet men in 1827 zes lantaarns vervaardigen (29). In de loop van 1828 werd een afdeling van de schutterij of burgerwacht opgericht (30). In 1829 stelde de arrondissementscommissaris van Roeselare het gemeen tebestuur van Oostrozebeke in kennis van zijn rekwest om de Mandei te kanaliseren, ten einde de rivier bevaarbaar te maken (31). Op 14 septem ber 1829 werd dokter Claeys door het schepencollege voorgedragen om als vaccinateur voor de koepokken te worden aangesteld, ter vervanging van heelmeester Wolfcarius, die niet meer in staat was die taak te vervul len. Een fenomeen dat de Belgische Omwenteling hielp voorbereiden, was de petitiebeweging. In 1829 werden vanuit heel Vlaanderen petities naar de koning gezonden waarin onder meer vrijheid van drukpers, godsdienst, onderwijs en taal werd gevraagd. In het district Tielt kenden de twee petitie-acties een overweldigend succes, ondanks de tegenwerking van de sterk regeringsgezinde commissaris Aëben. Te Oostrozebeke zorgden de assessoren Laridon en Tack, samen met nog enkele raadsleden, voor het 93
ronddragen van en de medewerking aan het eerste verzoekschrift (32). De eerste petitie werd door 135 inwoners ondertekend, terwijl op het tweede verzoekschrift de handtekening van 612 gemeentenaren prijkte (33). Laattijdige toegevingen van Willem I konden het tij niet meer doen keren. Na de opvoering van La muette de Portici op 25 augustus 1830, braken te Brussel onlusten uit, die snel uitbreiding namen. Het ingrijpen van de Hollandse troepen, die tijdens de Septemberdagen werden verdreven, maakten het voortbestaan van het Verenigd Koninkrijk erg twijfelachtig. Het Voorlopig Bewind, dat de macht in handen nam, riep op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid van BelgiĂŤ uit. Hoe de bevolking en het bestuur van Oostrozebeke op die machtswisseling reageerden, is niet duidelijk. Gegevens over plaatselijke ongeregeldheden zijn niet voorhanden.
Bijlage : leden van de conseil municipal en gemeenteraad 1800-1830 (34) Naam Francies Carron Petrus-Jozbf van de Kerkhove Jozef Vermeulen Petrus-Franciscus vande Steene
Beroep landbouwer landbouwer landbouwer landbouwer
Jozef Danneels Francies-Benedict Tack Ignaes Baeghe Francies-Benedict de Jaegher Martinus Anthone Jan de Poorter Jacob van de Wiele Jozef vander Meulen Antoon de Volder Petrus-Jozef Bevernaege Joannes de Smedt Jan-Francies Baeghe Lieven Delmote Jacob van de Walle Jan-Baptist Santens Ludovicus vanden Bulcke Joannes Maes Francies Herman Jan-Francies Devos
landbouwer brouwer landbouwer kleermaker landbouwer hoefsmid landbouwer landbouwer wever landbouwer landbouwer landbouwer landbouwer landbouwer landbouwer landbouwer herbergier landbouwer bakker
Damiaen Christiaens Petrus van Wambeke Francies Ottevaere Petrus vander Haeghen Karei van Landeghem Emmanuel Herman (broer van Francies)
landbouwer landbouwer winkelier winkelier olieslager landbouwer
94
Ambtsperiode 1800-+ 1806 1800-+1812 1800-+1809 1800-1818 1821-1829 1800-1818 1800-1818 1800-1818 1800-1818 1800- +1817 1800- + 1811 1800-1818 1800-1818 1800-1818 1800-1818 1800-1812 ... 1800-+1819 1800- + 1816 1803-+1807 1807-1818 1809-1818 1809-+1816 1809-1818 1812-1818 1821-1830 1812-? 1821-1822 1821-1822 1821-1822 1821-1824 1821-1825
Louis Maertens Petrus van Maercke Ignaes Roelens Emmanuel van Parys Louis Vandermeulen Amand de Smedt Judocus Lambrecht Paul-Jean Coenraets
winkelier hoefsmid landbouwer landbouwer landbouwer landbouwer landbouwer rijksontvanger
1821-1829 18211830. 18221823 1822-1825 1822-1825 1822-1829 1822-1830 1830-1830
III. IN HET KONINKRIJK BELGIE, 1830-1940 § 1. Oostrozebeke van 1830 tot 1914 1. Burgemeester Karel-Francies Laridon (1830-1854)
Na de Belgische Omwenteling, in september 1830, werden in alle gemeen ten van het land verkiezingen georganiseerd. Omdat men de eerste verkie zingsuitslag voor Oostrozebeke ongeldig verklaarde, hadden op 24 novem ber 1830 opnieuw verkiezingen plaats. Ook ditmaal behaalde Karel-Fran cies Laridon het meest stemmen. Hij werd de eerste burgemeester van Oostrozebeke onder het onafhankelijk koninkrijk België. Met hem kwam geen neofiet aan het hoofd van de gemeente, vermits K.F. Laridon reeds assessor (schepen) was van 1825 tot 1830. K.F. Lardion werd geboren te Sint-Baafs-Vijve op 4 juli 1779. Omstreeks 1822 verliet hij zijn geboorte dorp voor Oostrozebeke. Hij vestigde zich in de Dentergemstraat, waar hij molenaar-olieslager was. In 1830 zette hij zijn beroepsactiviteiten stop om te rentenieren en zich volledig aan het bestuur van de gemeente te wijden. Burgemeester Laridon stond 24 jaar lang op de bres. In Oostro zebeke droeg niemand langer de burgemeesterssjerp. Tot 1836 bestond de gemeenteraad uit negen leden. Door de wet van 30 maart 1836 werd het aantal op elf gebracht. Oostrozebeke behoorde nl. tot de gemeenten met 3.000 tot 10.000 inwoners. De raadsleden werden verkozen voor een periode van zes jaar. Om de drie jaar moest echter de helft van de mandatarissen worden vernieuwd. Elke mannelijke per soon van ten minste 25 jaar die ingeschreven was in de bevolkingsregisters, een zekere opleiding had genoten en een cijns van 20 fr. betaalde, mocht deelnemen aan de verkiezingen. Er bestond geen stemplicht (35). Op 14 juli 1836 hadden verkiezingen plaats om de volledige raad aan te wijzen. De uitslag bracht geen veranderingen aan de samenstelling van het schepencollege. Onder burgemeester Laridon koos de gemeenteraad tot assessoren (sinds 1836 schepenen genoemd) : de bakkers Jan-Francies Devos (1830-+1832) en Jozef Devos (1843-1848) en de landbouwers Judo cus Lambrecht ( 1830--I-1842), Livinus De Roo (1832-1848), Constant van Wambeke (1848), Joannes Vande Steene (1849--I-1867) en Ivo De Smet (1848-1854) (36). 95
De zittingen van de gemeenteraad en van het schepencollege gingen door in café Den Hert op de Markt. Ook het gemeentesecretariaat was er ondergebracht. Begin 1832 deed zich een merkwaardig incident voor, toen burgemeester Laridon voorstelde om van gemeentehuis te veranderen. In het gemeenteraadsverslag dat hierover handelde, stond evenwel niet ver meld waar, volgens de burgemeester, de vergaderingen moesten door gaan. De Raad, onder het voorzitterschap van assessor Jan-Francies Devos, i.p.v. de afwezige burgemeester, oordeelde dat de voorgestelde verandering,niet in het voordeel van de gemeente was, maar enkel voort sproot uit eigenbelang (37). De gemeente zou, in geval van verandering, een nieuwe gevangenis en bergplaats voor het brandblusmateriaal moeten inrichten, ofwel een jaarlijkse pachtsom moeten betalen aan de eigenaar van Den Hert (F.B. Tack). Verder wierp de Raad op dat het gemeentehuis recent nog vernieuwd werd en dat er reeds driehonderd jaar lang wetsvergaderingen doorgingen in Den Hert. Ook zou de verandering den nauwe lijks vergeeten twist en tweedragt vernieuwen en eenen hoop van onheylen, geschillen veroorzaken. Tenslotte strookte de wijziging van lokaal in het algemeen niet met een goed gemeentebeleid. Om al die redenen verzocht men de gouverneur om het standpunt van de Raad te steunen (38). In de eerstvolgende gemeenteraadszitting, op 24 maart 1832, was burgemees ter Laridon weer aanwezig. Waarschijnlijk moest hij na het antwoord van de gouverneur bakzeil halen. Het gemeentehuis bleef in Den Hert geves tigd. In het gemeenteraadsverslag repte men met geen woord meer over het conflict. Het Nederlands, dat onder koning Willem I verplicht in gebruik kwam, bleef de voertaal van de gemeenteraad en het schepencollege. In 1832 werd besloten dat de wekelijkse vergadering van het schepencollege zou doorgaan op woensdag om 8 uur ’s morgens. Tijdens de vier wintermaan den vergaderde men elke woensdag om 14 uur (39). Op 18 november 1830 werd Constant Vanden Berghe, wonende te Tielt, tot gemeentesecretaris benoemd. Negen maanden later diende hij zijn ontslag in uyt hoofde zyner menigvuldige bezigheden ten kantoore van het Districtscommissariaet te Thielt. Frederik Van Robays, secretaris en nota ris te Wielsbeke, volgde hem vanaf 1 september 1831 op (40). Op 15 december 1831 trad Francies Vanden Bulcke in dienst. Ook hij heeft slechts korte tijd het ambt bekleed. Op 18 juli 1832 werd Charles Vermeu len tot secretaris benoemd. Hij bleef in dienst tot eind 1836. Tot zijn opvolger stelde men in januari 1837 Jozef-Hendrik Mestdagh, oudgemeenteonderwijzer uit Aarsele, aan. Mestdagh legde zijn functie te Oostrozebeke neer na zijn benoeming tot stadssecretaris van Izegem in oktober 1837 (41). Tenslotte kwam er stabiliteit met Leo-Henry Vermeu len (1837-+1872). Gemeenteontvanger Leo Santens legde de eed af op 26 januari 1831. Hij beheerde de ontvangerij tot aan zijn overlijden op 25 mei 1857. 96
Veldwachter Petrus Ottevaere, die sinds 1803 Franse en Hollandse mees ters had gediend, nam eind 1830 ontslag. Op 3 januari 1831 werd Crispijn Deblock tot veldwachter benoemd. Hij bleef in dienst tot aan zijn dood op 6 februari 1856. De tweede plaats van veldwachter werd bekleed door Eugène De Ryckere (1824-1847) en zijn zoon Bruno De Ryckere (1847+ 1861). De gemeentewet van 30 maart 1836 legde aan het schepencollege de verplichting op ieder jaar bij de gemeenteraad verslag uit te brengen over de algemene toestand van de gemeente. Voor Oostrozebeke zijn, voor de 19de eeuw, slechts een vijftal dergelijke verslagen voorhanden (18491854) (42). Jammer is ook dat de gemeenteraadsverslagen van 1836-1857 verdwenen zijn (43). Het beleid van burgemeester Laridon en zijn ploeg droeg de stempel van de crisis, die in de jaren ’30 en vooral in de jaren ’40 hard toesloeg. Door de geringe financiële middelen waarover de gemeente beschikte, had het bestuur niet bijster veel mogelijkheden. De steunverlening aan het welda digheidsbureel slorpte telkenjare het gros van de gemeentefinanciën op (44). De meest in het oog springende maatregel door de gemeente geno men om de crisis en de gevolgen ervan te bestrijden, was de oprichting in 1849 van een leerwerkhuis (45). Ongetwijfeld door de benarde toestand waarin de gemeentekas verkeerde, werd in de begroting van het dienstjaar 1831 geen uitgave meer voorzien voor de muziekvereniging. Ook schorte men het gebruik van de zes lan taarns, geplaatst in 1827, op (46). In het jaarverslag van 1851 stond nog steeds dat de lantaarns om zuinigheidsredenen nooit werden aangestoken (47). In 1831 kreeg gemeenteonderwijzer Petrus Wille te horen dat de gemeente zijn jaarwedde niet verder meer uitbetaalde. Ook de geldsom van 15 fr. bestemd voor de prijsuitdeling werd geschrapt. De gemeente onderwijzer moest voortaan leven van het geld dat hij van de leerlingen ontving voor het lesonderricht (48). De dienst bij de burgerwacht, opgericht in 1828, bleef na 1830 verplich tend. In 1831 was het officierenkorps als volgt samengesteld : Ignaes Tack, Charles Vermeulen en Leo Vervaecke, kapitein ; Joannes Mallisse, chirurgijn-majoor ; Charles Claeys, dokter-ondermajoor ; Hippoliet Kindt, tam boermajoor ; Joannes Tack, luitenant ; Emmanuel Van Wynsberghe (vaandrig), Jozef Devaere en Francies Baert, onderluitenant (49). De kosten van de inrichting van de voorban, zoals kledij, de wedde van de heelmeester, dokter en de instructeurs die de leden onderrichten in de wapenoefeningen, werden volledig door de gemeente betaald (50). Dokter A. Chent ontving een lofprijzing van de Raad omdat hij tijdens het jaar 1834 een aantal kosteloze koepokinentingen had gedaan (51). Bij K.B. van 4 april 1848 werd het ereteken van koepokinenting voor 1847 97
verleend aan heelmeester J.Mallisse (52). De bevolking zelf voelde niet altijd veel voor die vaccinaties. In 1849 bvb. lieten slechts tien personen zich inenten. Verder bestond er op de gemeente een gezondheidscomitee dat ijverde voor hygiënischer woonomstandigheden. Zo zette men zich in om zoveel mogelijk de mesthopen en vuilnisputten uit de buurt van woon huizen te verwijderen, de vloeren te doen schrobben, de muren te witten en de slechte gewoonte om dieren, zoals geiten en konijnen die men, uit vrees voor diefstal, in één of andere huiskamer hield, te bannen (53). Vanaf 16 februari 1846 werden nachtpatrouilles georganiseerd. Iedere nacht stonden zes mannen in voor de veilige rust van de dorpsbewoners. Bij aflossing waren vier man op patrouille, terwijl twee man in het wacht lokaal bleven, dat zich bevond in herberg De Zwaen (Kerkstraat) (54). Om de belangstelling voor de markt te stimuleren, werden in 1849 en 1850 premies uitgeloofd aan : - wie het meest hectoliters tarwe en rogge kocht : 15 fr. (in 1850 : 20 fr.) ; - wie het meest hectoliters haver, bonen, gerst en boekweit kocht : 10 fr. (in 1850 : 10 fr.) ; - wie het meest varkens en biggen kocht : 10 fr. (in 1850 : 10 fr.). Die premies werden ook aan de drie succesrijkste verkopers van vermelde waren betaald. Verder hief de gemeente geen stand- en weegrechten vanaf 28 september 1849 tot eind 1850 (55). Na jaren voorafgaand overleg werd in 1850 de bestrating van de weg van Ingelmunster naar de plaats uitgevoerd. Volgens het jaarverslag van 1850 waren 2.280 m2 communale wegen geplaveid. Men was ook nog van plan om zeer binnenkort een deel van de Kortrijkstraat (Stationsstraat) te verharden (56). Eind april 1850 bracht de gouverneur van West-Vlaanderen, Adolphe De Vrière, een officieel bezoek aan de gemeente. Hij bezocht de kerk, het gemeentesecretariaat, het modelwerkhuis en de gemeenteschool (57). De verkiezingen van 31 oktober 1854 brachten het burgemeesterschap in handen van Ivo De Smet. De 75-jarige K.F. Laridon was waarschijnlijk geen kandidaat meer. K.F. Faridon overleed te Oostrozebeke op 22 december 1857. 2. Burgemeester Ivo De Smet (1854-1872)
Bij K.B. van 30 december 1854 werd Ivo De Smet tot burgemeester van de gemeente benoemd. I. De Smet was geboren te Oostrozebeke op 29 maart 1793. Hij was uitbater van een grote landbouwonderneming (ca. 34 ha. in 1858), waarvan de hofstede in de Ettingen lag (58). Burgemeester De Smet bepaalde gedurende achttien jaar het gemeentebeleid. Ongetwij feld bood de rooskleuriger toestand van de gemeentefinanciën hem meer mogelijkheden dan zijn voorganger had. 98
Naast de burgemeester zetelden in het schepencollege de reeds vermelde landbouwer Joannes Vande Steene (1849- +1867), slijter in sterke dranken Hippoliet Tack (1854-+1876) en brouwer Gustaaf De Müelenaere (18681872). Allen woonden dicht bij de plaats. Gemeentesecretaris Vermeulen, benoemd in 1837, bleef 35 jaar ononder broken in dienst. Na zijn dood op 22 januari 1872, werd hij opgevolgd door Constant-Eduard Vandevoorde, benoemd op 13 april 1872. Gemeenteontvangers waren Petrus-Francies Devos (1857-1863) en Con stant-Eduard Vandevoorde, die in de gemeenteraadszitting van 17 februari 1863 werd benoemd. C. Vandevoorde bood zijn ontslag als ontvanger aan toen men hem in 1872 tot gemeentesecretaris aanstelde. Als ontvanger kreeg hij als opvolger notaris August-Willem Vermeulen (1872- + 1880). Na het overlijden van veldwachter Crispijn Deblock, handhaafden Petrus Coopman (1856-1869) en Ivo Van Ryckeghem (1869-1879) de openbare orde. Bruno De Ryckere, die overleed op 14 juni 1861, werd opgevolgd door Bruno Seynaeve (1861-+1871). Na zijn dood in 1871 werd de tweede plaats van veldwachter afgeschaft (59). Voortaan was slechts één veld wachter in dienst. De hoofdreden hiervan was dat er sinds 1864 een rijkswachtbrigade was gevestigd op de gemeente. Bij K.B. van 24 augustus 1863 werd nl. bepaald dat er te Oostrozebeke een rijkswachtbrigade zou worden gekazerneerd, bestaande uit een wachtmeester en vier mannen te paard. Daarvoor bouwde men een splinternieuwe kazerne in de Hoog straat (60). Op 31 december 1862 stemde de gemeenteraad een algemeen politiereglement, bestaande uit 144 artikelen. In 1863 kocht de gemeente een tweewoonst in de Smallestokstraat (Tieltsteenweg), met de bedoeling er een bejaardentehuis van te maken (61). Het burgerlijk godshuis werd plechtig ingehuldigd op 6 oktober 1864. Een langgekoesterde wens ging hiermee in vervulling. Vlak naast het rusthuis werd in 1864 een nieuw leerwerkhuis, met daarbij een woning voor de meesterknecht, gebouwd. Ook nam men het besluit om een nieuwe jon gensschool te bouwen. Omdat de gemeente toen reeds veel lopende werken te bekostigen had, stelde men dit laatste plan voorlopig uit (62). Tijdens het decennium 1860-1870 werd de gemeente in belangrijke mate ontsloten. Een nieuwe steenweg verbond Oostrozebeke in 1862 met Meulebeke (63). In 1868 plaveide men de weg van de Markt naar Wielsbeke en twee jaar later kreeg de aanleg van de yzeren baan Waregem-Oostrozebeke-Ingelmunster zijn uitvoering (64). Tevens werd de gemeente van een station voorzien. Om het dorpscentrum met het station te verbinden, werd na afspraak met het bestuur van de gemeente Ooigem, een steenweg aangelegd (1870), die de naam Statiestraat kreeg (65). Van 1863 af begon nen de graafwerken van het kanaal Roeselare-Leie (tot Ooigem) (66). 99
Op 1 januari 1871 stelde de minister van openbare werken het 16,618 km lange kanaal open. De bijdrage van al deze verkeerswegen tot de ontwik keling van de gemeente kan moeilijk worden overschat. Op 79-jarige leeftijd trok burgemeester Ivo De Smet zich uit het politieke leven terug. Hij was geen kandidaat meer bij de verkiezingen van 1 juli 1872. Ivo De Smet overleed te Oostrozebeke op 24 december 1874. 3. Burgemeester Emmanuel van Outryve d’Ydewalle (1872-1878)
Ridder Emmanuel van Outryve d’Ydewalle was de eerste van de drie adellijke burgemeesters die Oostrozebeke gekend heeft. Hij werd geboren te Brugge op 27/29 januari 1829. Sinds 25 juni 1872 had hij zijn domicilie in het Hooghuis aan de Hoogstraat in Oostrozebeke. E. van Outryve d’Ydewalle werd bij K.B. van 31 augustus 1872 tot burgemeester benoemd. Waarschijnlijk verbleef hij slechts vanaf mei 1875 daadwerke lijk op de gemeente, vermits hij voordien geen enkele keer aanwezig was op de vergaderingen van het schepencollege. Schepen H. Tack onderte kende toen steeds de verslagen. Van 23 mei 1875 tot 7 julli 1878 daaren tegen was de burgemeester steeds present. Schepenen ten tijde van burgemeester E. van Outryve d’Ydewalle waren de reeds vermelde lijnwaadfabricant Hippoliet Tack (1854-+1876), winke lier Ivo Devos (1872-+1873), bakker-winkelier Leonard Devos (1876+ 1886) en cichoreidroger Sylvain Schaubrouck (1874-1899). Het ambt van gemeentesecretaris, ontvanger en veldwachter bleef onveranderd door dezelfde personen uitgeoefend. Tijdens de ambtstermijn van E. van Outryve d’Ydewalle werd een nieuwe jongensschool gebouwd in de Stationsstraat. De aanbesteding had plaats op 30 juni 1874 (67). Verder keek het schepencollege nauwlettend toe op het onderhoud van de openbare wegen. In de notulen van het schepencol lege trof men regelmatig aan : Alle aangelanden aan publieke straten, wegen worden verzocht de kanten te midden te werpen, de minnegaten te openen, de ingenomen grond terug te geven, de putten en kwade slagen te vullen en de grachten te bedelven, immers gezeide straten en wegen in goeden staat te brengen, ... (68). Op 1 mei 1878 keurde de Raad het plan en bestek tot vergroting van de pastorie goed. E. van Outryve d’Ydewalle verhuisde op 8 oktober 1878 naar Ruddervoorde, waar hij later burgemeester zou worden (1884-1T902). Hij was ook provincieraadslid van het kanton Oostrozebeke (1877-1878) en Torhout (1878-1896). Ridder van Outryve d’Ydewalle overleed te Brugge op 20 mei 1902 (69). 4. Waarnemend burgemeester Sylvain Schaubrouck (1878-1879)
Alois-Sylvain Schaubrouck zag het levenslicht te Oostrozebeke op 10 100
Emmanuel van Outryve d â&#x20AC;&#x2122;Ydewalle, burgemeester 1872-1878. (verz. d â&#x20AC;&#x2122;Udekem)
101
december 1826. Hij woonde in de Hoogstraat waar hij vanaf 1854 een cichoreidrogerij uitbaatte. S. Schaubrouck nam het burgemeesterschap waar van 6 september 1878 tot begin december 1879. Toen op 21 januari 1879 de liberale minister P. Van Humbeeck een wetsontwerp op het lager onderwijs indiende, was het gemeentebestuur daar radicaal tegen gekant. Op voorstel van raadslid de Béthune stuurde men een protestbrief naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat tegen dit wetsontwerp. Het standpunt van de Raad kwam er op neer dat aan de organieke wet van 30 augustus 1842 niet mocht worden geraakt. Door het liberaal wetsontwerp zouden de kosten van het gemeen telijk onderwijs sterk toenemen, terwijl de private scholen tot dan toe zeer weinig kostten aan de gemeente. Verder betekende de oprichting van schoolcomitees en schoolopzieners een regelrechte inbreuk op het gegrond en wettige gezag van de verkozenen des volks (bedoeld zijn de gemeenteraadsleden). Boven alles miskende het wetsontwerp de gods dienstige gevoelens van de bevolking en de noodzakelijke steun van het onderwijs in de godsdienst- en zedenlessen (70). Ivo Van Ryckeghem was als veldwachter actief tot augustus 1879, toen hij in de verpleeginstelling Sint-Anna te Kortrijk werd geplaatst (71). Zijn opvolger Joannes Hullebusch (1879-+1909) bleef dertig jaar in dienst. Ten laatste vanaf 1887 was hij veldwachter-brigadier. J. Hullebusch trad ook op als bewaker der dooibarrelen (72). 5. Burgemeester Jean-Baptist de Béthune (1879-1892)
Baron Jean-Baptist Béthune (sinds 30 april 1904 : de Béthune) volgde op 6 december 1879 zijn oom Emmanuel van Outryve d’Ydewalle als burge meester van Oostrozebeke op (73). Jean-Baptist werd geboren te Brugge op 25 januari 1853. Hij woonde op de gemeente in het Hooghuis van 7 mei 1878 tot 20 september 1903. In de bevolkingsregisters stond de baron vermeld als grondeigenaar, advocaat en provincieraadslid (1878-1903). Na zijn benoeming tot gouverneur op 25 juli 1903 vertrok hij naar Brugge. Hij overleed op het kasteel Banhout te Heestert op 24 maart 1907. Het lichaam van gouverneur de Béthune werd op 27 maart in de familiegraf kelder te Oostrozebeke bijgezet. Schepenen ten tijde van J.B. de Béthune waren Sylvain Schaubrouck (1874-1899), Leonard Devos (1876-+1886) en veearts Leo Van Maercke (1888-1907). Secretaris Constant Vandevoorde maakte zich na 15 jaar dienst schuldig aan plichtsverzuim. Op 26 oktober 1887 werd hij door de gemeenteraad aangemaand meer ijver aan de dag te leggen als secretaris van de gemeente en van het armbestuur. Ook moest hij zich bereidwillig voegen naar de onderrichtingen die de oversten van beide besturen hem gaven. In de zitting van 12 januari 1889 constateerde men de nalatigheid van C. Vandevoorde in het bijhouden van de notulen van de gemeenteraad 102
Geschilderd portret van Jean-Baptist de Béthune door E. Rommelaere. (1909) (Pro vinciaal Hof, Brugge) (met toelating overgenomen uit : L. Schepens, De provincie raad van West-VIaanderen, 1836-192!).
103
en van het schepencollege en van het repertorium der briefwisseling. Om alle onaangenaamheden te voorkomen, moest binnen een maand alles in orde worden gebracht. Op 25 april 1889 waren de registers nog steeds niet ingevuld. Tenslotte moest C.Vandevoorde op 1 augustus 1889 plaats ruimen voor Jan-Baptist Hoste, die in 1880 A.W. Vermeulen was opge足 volgd als gemeenteontvanger. Na de benoeming van J.-B. Hoste tot secre足 taris, beheerde Odilon Vandevoorde, zoon van Constant, de ontvangerij (1889-1897). Ter gelegenheid van het muziekfestival op de 50ste verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid (27 juni 1880), deed men een oproep tot alle Oostrozebekenaren om dit feest in algemene eendracht, vreedzaamheid en op echt patriotieke wijze te vieren. Iedereen werd verzocht om voor zijn woning de weg schoon te maken en de nationale vlag te hijsen. Verder vroeg men dat allen zich geroepen zouden voelen om zang- en toneelstuk足 jes op te voeren en onderscheidingstekens te dragen (74). Reeds in het jaarverslag van 1850 uitte men de wens om een nieuw kerkhof aan te leggen buiten de dorpskom. In 1859 werd dit verlangen nog eens duidelijk herhaald : de kwade uitwasemingen en vochten van het verrotten der lijken verpestten de lucht en bedorven het water in de omliggende pompputten. Daarbij was de begraafplaats, die rond de kerk lag, te klein in verhouding tot de bevolking (75). Het duurde evenwel nog 25 jaar vooraleer dit probleem een oplossing kreeg. Het nieuwe kerkhof, 45 aren groot, bevond zich in de Kalbergstraat. Vanaf 3 novem足 ber 1884 mochten geen lijken meer op het oud kerkhof worden ter aarde besteld (76). Op 8 maart 1887 besliste men dat het ten strengste verboden was om op de oude begraafplaats pluimvee, honden of andere dieren te laten lopen. Ook mocht niemand as, gruis, of vuilnis op het kerkhof putten of werpen. In oktober 1886 stuurde de gemeenteraad een protestbrief naar de beide Kamers te Brussel tegen het wetsontwerp op de persoonlijke militaire dienstplicht : Als tolk onzer landelijke volksklas, bezield met godsdienstige en zedelijke gevoelens, durven wij bestatigen dat dit ontwerp van wet, zeer beklagensweerdige uitslagen zou bijbrengen ; trouwens de zonen onzer landbouwers met personnelen dienst ingeroepen, zouden dus durende het tijdvak van den ontworpen militiedienst, blootgesteld zijn in de garnizoensteden aan alles wat maar strijdig is met hunne godsdienstige en zedelijke opvoeding, en later toen dat zij, eens het verderf ingeworteld zijnde, zouden zij zich onttrekken aan het ouderlijk ambt en de reeds opgepropte bevolking der steden nog verzwaren. De landbouwcrisis, dewelke gestadig voortduurt zou hierdoor nog meerdere ongemakken berokkenen, daar deze nuttige handen, tot behelping van landbouwwerken zouden ontbreken (77). Dit wetsontwerp werd in 1887 door beide Kamers verworpen. De loting bleef bestaan tot in 1909. 104
Op 9 december 1886 werd een nieuw politiereglement op de honden (18 art.) en een reglement op de voetpaden (14 art.) gestemd. Enkele maan den later onderging het reglement op de honden een wijziging. Voor honden die blinden begeleidden, moest nl. geen belasting worden betaald (78). Op 16 september 1887 werd een regeling getroffen betreffende het schieten met kanonnen bij de opening van feesten of kermisommegangen. Verder moest de wet op de openbare dronkenschap (augustus 1887) in alle herbergen en drankhuizen worden aangeplakt (79). Bij K.B. van 14 maart 1887 ontvingen dokter Vandekeere en dokter Lootens het Burgerkruis van Eerste Klas voor hun zelfopoffering tijdens de besmettelijke ziekten die er in de gemeente heersten (80). Nog in 1887 werd de voorgevel van de kerk afgebroken, omdat het kerk gebouw met drie traversen zou worden uitgelengd. Veldwachter Hullebusch moest nagaan in welke straten het steengruis kon benut worden (81). Tot het herstel en vergroting van de kerk werden dertig obligaties, ter waarde van 15.000 fr., openbaar uitgeloot (82). Vanaf de winter 1889-1890 werd het onderhoud en aansteken van de straatlantaarns, quinquets (olielampen) genoemd, door openbare aanbe steding toegewezen (83). Tot 1900 was Félix Baeghe lantaarnaansteker. Van 1 oktober tot 1 april deed hij iedere avond zijn ronde om de lantaarnen aan te steken, om ze de volgende morgen te doven en de voorraad petroleum aan te vullen. Met het oog op de aanstaande volkstelling kreeg schilder Eduard Catelin in 1890 opdracht om alle huizen in de gemeente van een huisnummer te voorzien, tegen een vergoeding van 0,03 centiemen per nummer (84). Begin september 1890 hield het Belgisch leger grote maneuvers in de streek van Tielt. Waarschijnlijk hadden te Oostrozebeke weinig of geen krijgsverrichtingen plaats. Wel kreeg de bevolking soldaten op logement (85). Van 5 tot 8 oktober 1890 ging in de jongensschool te Oostrozebeke een landbouwtentoonstelling door, ingericht door het Landbouwcomitee TieltRoeselare-Ingelmunster. Voorzitter van deze vereniging was baron J.B. de Béthune. De kosten van de tentoonstelling overtroffen het bedrag dat in de begroting van 1890 was voorzien. Omwille van het groot voordeel voor de landbouw en de neringdoenden, stelde de gemeente buitengewone kredieten ter beschikking. Op woensdag 8 oktober bezochten minister van Landbouw Leo De Bruyn en gouverneur Leon Ruzette de tentoonstel ling. Beide prominenten namen die dag ook deel aan een werkvergadering over de verbetering van het Mandelregime (86). Vooral tijdens de zomer richtten de periodieke overstromingen grote schade aan. Men zocht naar een oplossing die dure baggerwerken zou vermijden (87). De rechttrekking van de Mandei bij de Smallestokbrug werd in 1892 om budgettaire 105
redenen uitgesteld (88). In uitvoering van de wet van 4 augustus 1890 werd August Bonnet uit Izegem in de zitting van 17 april 1891 tot vleeskeurder van het gemeente lijk slachthuis benoemd. Voor elk geslacht dier moest een taks worden betaald die naar de gemeentekas ging. Volgende tarieven waren van kracht : - Paard : 2 fr. per kop, - Stier, os, koe, vaars : 1 fr. - Kalf, varken, schaap : 0,5 fr. - Geit, lam, speenvarken : 0,25 fr. Op woensdagvoormiddag 24 mei 1892 bracht regeringsleider August Beernaert, volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Tielt, een kort bezoek aan de gemeente (89). Bij die gelegenheid nodigde de Raad alle eigenaars van paarden en rijtuigen uit om samen met de gemeentebesturen van Oostrozebeke, Ooigem en Wielsbeke de minister een eenvoudig doch hertelijk onthaal te helpen bezorgen (90). Na jarenlange besprekingen over de aanleg van een steenweg Tielt-Marialoop-Oostrozebeke, had in juli 1892 de aanbesteding plaats (91). In de raadszitting van 23 juli 1892 gaf baron de Béthune officieel kennis van zijn ontslag als burgemeester en raadslid van Oostrozebeke, omdat deze ambten onverenigbaar waren met het lidmaatschap van de Besten dige Deputatie. Als blijk van waardering voor zijn weldaden kreeg J.B. de Béthune een feestmaal aangeboden en een lithografie met zijn beeltenis (92). Bij K.B. van 29 juli 1892 werd het ontslag van burgemeester de Béthune aanvaard. 6. Waarnemend burgemeester Sylvain Schaubrouck (1892-1895)
Van 1892 tot 1895 bestond het schepencollege slechts uit waarnemend burgemeester Schaubrouck en zijn buurman Leo Van Maercke. Onder dit bestuur werd in 1893 de weefschool vergroot en gemoderniseerd (93). Verder keurde de Raad het plan en bestek goed van de Mandelbrug aan de Tieltsteenweg (94). Men nam ook maatregelen om de bewoning van ongezonde huizen te beletten (95). Na de verkiezingen van 26 mei 1895 kreeg Oostrozebeke een nieuwe burgemeester : Emmanuel de Béthune. Door een wijziging in het kiesstel sel, werd de helft van de raadsleden voortaan na vier i.p.v. drie jaar vernieuwd. 7. Burgemeester Emmanuel de Béthune (1895-1899)
Baron Emmanuel Béthune (sinds 30 april 1904 : de Béthune) werd gebo ren te Gent op 8 juli 1869. Net als zijn broer Jean-Baptist vatte hij op 106
H e e r d a t u w w il g e s c h ie d e !
t e r
z a l ig e G E D A C H T E N IS v a n d en W e le d e le n H e e r
E V n T n a n u e l- J V T a p i Q - ^ jo a n n o s - B a p t i s t Q - G h ii s le e n -
F ran s
BA R O N DE B E T H U N E w e d u w e n a a r v an M ev ro u w J o s rp h .u a - M a ria - T er esia - C la ra - Coleta - G h isle n a
•Ie C s lie llin e k
«l’ E l M o g - l i e i n
B u r g e m e e s t e r d e r g e m e e n t e Ma r c h é o p L e i , V o o r z i t t e r d e r c o n f e r e n t ie V A N D E N H. V I N C E N T I U S - A - P A U L O . geboren te G E N T , d e n 8 J u l i 1869, en g o d v r u c h tig o verled en op het k a steel v a n M A R C K E op L e i, d e n 19 f u l i 1909. Hij s tie rf... e n g a n s c h h e t v o lk b e tr e u r d e hem . (JUI). x v i.) G e lu k k ig d e m e n s c h v a n w ien m en in w a a r | h e id z e g g e n m a g : “ a i w el d o en d e is hÿ voorbij e g a a n ,, ...; v a n k in d sb e e n a f in de v r e e s d es e e re n o p g e v o e d , w a s hij c h ris te n in d e n v o lle n | z in d e s w o o rd s. (J o n . S. V in c . L e r . i i ). Zijn h a r t b ra n d d e v a n ie v e r v o o r d en g o d s d ie n s t en hij b e m in d e d e n lu is te r v a n h e t h u is d e s H e e re n ; h ÿ z a l de v ru c h te n v a n zijn e n a rb e id o n tv a n g e n ; zijn e wre rk e n z u lle n bij de n a k o m e lin g s c h a p z ijn e n lo f v e rk o n d e n , e n bij d e n H e e r e e n e o v e rI v lo ed ig e b e lo o n in g o n tv a n g e n , w a n t d e dood d e r I r e c h tv a a r d ig e n is k o s te ly k in de o o g e n v a n God. (PR. 25; Ke r k . Of f .) T ee rg eliefd e K in d e r e n , die m ijn e v r e u g d e w a a r t l o p a a r d e e n m ijn e k ro o n , b e m in d e broeders en I z u s te r s , b lo ed v e rw a n te n en v r ie n d e n , ik z e g u a lle n ■ v a a r w e l! b id t v o o r m ij.
g
A k te n
va n
g e lo o f , h o o p e n
lie f d e .
(7 j a a r en 7 m a a l 40 d a g . a jl.)
o-J
Joannes-Baptist de Béthune, burgemeester 1879-1892. (verz. F. Vanparys)
Emmanuel de Béthune, burgemeester 1895-1899. (verz. F. Vanparys)
26-jarige leeftijd een ambtsperiode als burgemeester van Oostrozebeke aan. Hij had zijn domicilie in het Hooghuis van 9 mei 1895 tot 26 septem ber 1899. De baron stond in het bevolkingsregister vermeld als grondeige naar. In de eerste gemeenteraadszitting onder zijn voorzitterschap deelde hij mee dat hij, naast mogelijke andere dagen, wekelijks van de donder dag- tot de vrijdagmiddag in de gemeente zou verblijven. Tijdens die dag zou iedereen hem kunnen spreken (96). Samen met de burgemeester zetelden S. Schaubrouck en L. Van Maercke in het schepencollege. Jan-Baptist Hoste, die sinds 1889 gemeentesecretaris was, overleed op 4 augustus 1897. Odilon Vandevoorde, die toen gemeenteontvanger was, werd op 21 oktober 1897 tot gemeentesecretaris benoemd. In dezelfde raadszitting stelde men Jan-Edmond Vanoutrive tot gemeenteontvanger aan. Veldwachter Hullebusch bleef trouw op zijn post. Ter gelegenheid van de wielrijdersloop op kermiszondag 6 oktober 1895, trof het gemeentebestuur maatregelen om ongevallen te voorkomen. Van 15u.30 tot 17u.l5 werd alle omgang in de Veld- en Wielsbekestraat verbo den (97). In het voorjaar van 1896 plantte men langs de Tieltsteenweg 175 breedbladige lindebomen (98). Samen met de populieren langs de Meulebekesteenweg, de olmen in de Stationsstraat en de bomen langs de rijksweg Ingelmunster-Wielsbeke, bezorgden ze het centrum mooie groene toegangswe gen. Op 22 februari 1898 werden de populieren die langs de Meulebekesteenweg op het grondgebied Oostrozebeke stonden, door notaris Van Robays openbaar verkocht. Men had de bomen geveld omdat ze het verkeer hinderden, terwijl ze bovendien toch volgroeid waren (99). De opbrengst die naar de gemeentekas ging, bedroeg 8.349 fr., waarvan 565,91 fr. ereloon en kosten werden afgetrokken. In 1897 bracht de Raad enkele wijzigingen aan aan het plan en bestek voor de bouw van een nieuw burgerlijk godshuis langs de Tieltsteenweg (101). Het zou evenwel nog jaren duren vooraleer men de werken kon aanvatten. Op 3 mei 1898 bracht Mgr. Waffelaert, bisschop van Brugge, een bezoek aan Oostrozebeke. Het schepencollege sprak alle gilden aan om een stoet te vormen, terwijl de inwoners werden verzocht de huizen te bevlaggen en te versieren. De rijkswacht stapte op kop van de stoet. Toen de bisschop aankwam, luidden de klokken (102). Eind mei 1898 werden metingen verricht met het oog op een tramlijn Tielt-Marialoop-Oostrozebeke-Ooigem. Het gemeentebestuur van Oostrozebeke weigerde een deel in de kosten te betalen, omdat men eerst wilde afwachten hoe de lijn Wakken-Kortrijk zou functioneren (103). Om het snel toenemend aantal herbergen en drankslijterijen binnen de 108
K rJ
Ik hoorde eene stem uit den hemel tot mij zeggen : zalig ..n zijn de doodcn die in den Heer sterven. A poc ., XIV, 13. zyn
DUURBARE EN ZALIGE GEDACHTENIS VAN MIJNHEER
A
ugust
W
ill em
VERMEULEN,
WEDUWAAR VAN VROUW
DELPHINE STANDAERT;
Echtgenoot van Vrouw MATHILDE CARTON ; NOTARIS, TER STANDPLAATS VAN WIELSBEKE ; VOORZITTER DER KATHOUJKE VEREENIGING VAN HET KANTON OOSTROOSBEKE; GEMEENTE ONTVANGER VAN WIELSBEKE EN OOSTROOSBEKE ; SECRETARIS-TRESORIER VAN HET MODELWERKHUIS GEHEIMSCHRIJVER VAN HET OUDE-MANNENHUIS TE OOSTROOSBEKE ; VOORZITTER DER MAATSCHAPPIJ VAN TOONKUNDE , EN VAN BIJNA AL OE ANDERE SOCIËTEITEN IN OOSTROOSBEKE; VOORZITTER VAN SINT - SEBASTIAANS3ILDE , TE WIELSBEKE; EERLID DER CONFERENTIE VAN DEN H. VINCENTIUS ;
Geboren te W IE L S B E K E den 18 Februari. 1842 Aldaar overleden den 28 Ja n u a ri.................. 1880
*
—»:>(> R. I. P. &£<**«------
P H irto A rtE
O Heer ! mijne dagen zijn als eene schaduw verdwenen... pijnelijkheden en angst zijn mij overgekomen, en terwijl mijne ziel uwe hulp afwachtte is zij bezweken.. . . Uw wil geschiede. P s. C l, GUI. — S. M a t t h . Het geheugen van zijne liefde tot ons, van zijne zorgen en iever voor ons g elu k , doet ons tranen storten, om dat hij ons, helas ! ontrukt i s , en zuchten wij over zijne vroegtij dige dood , het is dat wij gevoelen wat oneindig verlies wij gedaan hebben. H. A ug. Liefste vrouw .. . , gij zijt nu in droefheid, m aar ik zal u wederom zien, en uw hert zal zich verheugen, en niemand zal uwe blijdschap ontnemen. J oann ., XVI. O M a ria , gij waart mijne sterkte in mijne flauwheid, mijn troo st in mijne droefheid, mijn toevlucht in mijne ellenden, gij z ijt de hoop m ijner zaligheid. H. G erm .
Goedertieren Jésus, geef zijne ziel de eeuwige rust.
%
vas
O M lon
G e d a c h t e n is d en
H eer
"^anbcvoorDc
tfcm ccntceccrcU rlf,
echtgenoot van V r o u w MARIE BEGHI N, geboren te Oort-B oorbf. kr op M September 1867, er godvruchtig overleden op ld November UH8, goNleriit doorde H, Gerechten o mor Moadaf d® fl. Kerk.
Cf
Of!- Bef.
I J d v a n h e t b ro ed ersch a p m i \ h e l U , H tr i en v a n de p ild e v a n het H . S a k r a m e n t-
Drukk. vaut Eug. Beyaert, te Kortrijk.
o
August-Willem Vermeulen, gemeenteontvanger 1872-Ÿ1880. (verz. F. Vanparys)
Odilon Vandevoorde, gemeenteontvanger 1889-1897 gemeentesecretaris 1897-tl918. (verz. F. Vanparys)
perken te houden, werd op 2 december 1898 een politiereglement uit gevaardigd. Daarin stond dat elke nieuwgeopende herberg voortaan ten minste 25 m; groot en 3m hoog moest zijn. Op de gelijkvloerse verdieping moest minimum 12 m: woonruimte voor het gezin beschikbaar zijn, de oppervlakte van de koer niet meegerekend. In de zitting van 22 juni 1899 nam de Raad met eenparigheid van stemmen het voorstel van de kerkfabriek aan, om rond het kerkgebouw een muurtje met traliewerk te bouwen en de verdorde ontsierende haag te rooien. Het uitzicht van de Marktplaats zou hierdoor merkbaar verfraaien, terwijl de architectonische schoonheid van de kerk meer tot haar recht zou komen. De Raad verklaarde tevens dat de gemeente geen aanspraak op eigen domsrecht kon en zou maken op de vroegere begraafplaats, gelegen rondom de kerk, die thans in een tuin herschapen was. Op 25 september 1899 legde E. de Béthune zijn ambt van burgemeester en raadslid van Oostrozebeke neer, om reden dat meerdere belangen zijnen dienst in de gemeente Marcke vereischen. De schepenen S. Schaubrouck en L. Van Maercke namen afwisselend het burgemeesterschap waar tot januari 1900. Emmanuel de Béthune overleed op zijn kasteel te Marke op 19 juli 1909, nauwelijks veertig jaar oud. 8. Burgemeester Sylvain Schaubrouck (1900-+ 1903) en waarnemende burgemeesters Leo Van Maercke (1903) en Emiel Lambrecht (1903-1907)
Na herhaaldelijk waarnemend burgemeester te zijn geweest, werd Sylvain Schaubrouck begin januari 1900 tot burgemeester van Oostrozebeke benoemd. S. Schaubrouck overleed halverwege zijn ambtstermijn op 30 maart 1903. Schepen Leo Van Maercke trad daarna als waarnemend burgemeester op. Van december 1903 tot eind 1907 nam schepen Emiel Lambrecht het burgemeesterschap waar. Verder maakte landbouwer-rentenier Jozef Vandaele (1900-+1903) deel uit van het schepencollege. Odilon Vandevoorde bleef onveranderd gemeentesecretaris. Gemeenteont vanger Jan-Edmond Vanoutrive overleed op 22 juli 1906. Op 7 augustus 1906 werd Petrus-Henri Desmet ( 1906--1-1913) in zijn plaats benoemd. In 1899-1900 woedde een tyfusepidemie onder de bevolking. Ter bestrij ding van de ziekte werden talrijke huizen ontsmet. Ook moesten alle ongezonde woningen binnen acht dagen ontruimd worden (104). De Raad bracht op 2 december 1900 een huldebetoon aan president Paul Krüger van de Zuid-Afrikaanse Republiek, die op bezoek was in Europa, en aan de bevolking van Transvaal en Oranje-Vrij staat, voor den ontembaren moed en onwankelbare volharding, waarmede zij, sedert meer dan een jaar, ten koste van goed en bloed, de onafhankelijkheid van hun vaderland gewapenderhand verdedigen. Verder drukte men de wens uit spoedig het recht der kloeke Boerenrepublieken op eigen bestaan en regeering te zien voor goed erkennen en bekrachtigen. 110
Celoofb 5ij 3csu s= C b vistu s. B in cn .
(100 d. a .)
B ID
)Ji( ® e r z a lig e r g e d a c h te n i s
t
VO O R
v a n w ijle n
V A N M IJN H E E R
E P E IS T R I
D E Z IE L M ijn b e e r
(D E S IS /IE T T
EDHOND VANOUTRIVE
echtgenoot va n V rouw M A T H IL D E L E C L U V S E ,
geboren tc ©OBt=1ftoosbefee, ben 22 flbci 1854 cn er gobvrucbtig overlcben, ben 22 J u li 1906.
die g e b o ren te O o s tro o s b e k e , d en 1 A u g u sti 1837, a ld a a r g o d v ru ch tig in d en H eer o n tslie p , d e n 20 J a n u a r i 1913.
30011 van ÜLouis en 3 ba H)evrcvauy
P r e ie k t d e r C on g reg atie v a n O. L. V., O n tv a n g e r d e r gem een te, M eester in de zo n d ag sch o o l, o u d -H u lp o n d e rw ij z e r te O o st-R oosbeke, S e k re ta ris d e r ho sp iceii, lid d*-r fc>‘ E lo y ’s g ild e e n v an al d e b e s ta a n d e b ro ed e rsc h ap p e n in d e p a ro c h ie .
^o
Z ijn e 3tel ruste in vrebc.
o^
o d v ru ch tig , voorzichtig, ootm oedig, e e rb a a r, h eeft hij een m atig e n o n b e v le k t leven geleid. jste c o n f .
G H
(Beve (Bob 3 ij n e 3 tc l be e e u w ig e r u s t ! _ E m ensch leeft k o rte n tijd pn w o rd t v e rv u ld m et vele e lle n d e n . Hij g aat.o p a ls e e n e bloem en w o rtjt v e r tr a p p e b l, h ij v lu c h t w e g a ls e e n e sc h a d u w en b lijlt n o o it in den zelfden s ta a t. (
ij w a s een jo n g elin g w eerd ig te leven in de g e d a ch te n is d e r goeden — Hij b em inde G od, z ijn e n S caep p er. hij w as k loekm oedig in zijn geloof, en in zijn e u ite rs te n w as J é s u s a l zijn tro o st. m a l . v i i i . — 11. a u g .
A
ls een e n g el v a n g e d u ld , volkom en ond erw o rp en a a n den wil d e s H e e re n , v e rd ro e g hij d e ongem akken e e n e r la n g d u rig e z iek te, om d o o r zijn tijd e lijk lijd en h e t e e u w ig leven te b ek o m en . jo b . k heb den goeden strijd g e stre d en , m ijne loo p b aan v o l b rac h t, h et geloof b e w a a rd : de k ro o n d e r re c h tv e erd ig h eid s ta a t mij te w a c h te n . h . pa u lu s.
I E
en k in d v a n M a ria zal n ie t v e rlo ren g a a n , (n. a i .p h . d e l ig .), w a n t d ie iev erig v oor h a re glo rie is, zal d oor d e en g elen in 'd e n E choot v a n God g e d ra g e n w o rd e n , H . BO N AV .
Bcminbe
L id van het genootschap der X a verianen , S t. Eloisgilde en va n al de broederschappen der Parochie .
JBroebers, Z u sters
en
X5loebverwauten,
v a a rtw e l ! w ij zu llen m a lk a n d e r in d en hem el w e d e r zien , en g ij /IDebebrocbcrs ber Congregatie, la a t U d oor de w e re ld n iet v e rle id e n , w a n t v a ls c h is h a a r la c h en ijd el h a re v reu g d e , m aa r s c h a a r t U g e tro u w ig o n d e r den s ta n d a a rd v a n M aria, w a n t de g o d v ru ch tig h eid to t de H. M aag d is h e t w a p e n d e r uit v e rk o re n e n . — R idt allen v oor m ij. Z oet bert van /Hiaria, w ees m ijne 3aligbeib. (300 d . a.)
Job , x i v
,
1 ,2 .)
'p J u
h eeft den go ed en s trijd g e stre d en ; h ij heeft het g e lo o f b e w a a rd en v erd ed ig d ; hij heeft zijn e lo o p sb a a n v o lb ra c h t. He kroon d e r r e c h lvoerdige.11 is v o o r h em b e re id . ( / T im ., iv .) Ook w a s hij ste rk in zijn g elo o f. ( C o l l « . ) H oe goed is God v o o r hen die o p rec h t v an h e rte z i j n ! ( P s . , I x x i i , 1 . ) God b e p ro e fd e h em en v o n d hem Z ijns w eerd ig . ( Sap . , i n , o . ) / 7 4 1 J h e b t m ijn lijd e n in v re u g d e v e r a n d e r d , . . . o p d a t m ijn e ziel U b e z in g e ,.. . o H e e re , m ijn God , ik zal e e u w ig lijk U lo v e n . ( P s ., x x i x , 12, 13.) " p ï E T is een h e ilig e n zalig g e d a ch t v oor d e o v e rled en en te b id d e n . ( 2 M a c h ., x i i , 4 6 . ) H e b t m ed elijd en m et m ij , gij ten m in ste m ijne v rie n d e n . ( J o b , x i x , 2 1 .) ‘y j'a a r w e l beminde. Echtgenoote , vaarw el teerge* liefde K in d e re n , m ijn e v re u g d e en m ijn e
k ro o n , w e e st d e tro o s t u w e r m o ed er e n z ijt m ij in d a c h tig in u w H e ilig Ofticie e n a a n h e t A lta a r d es H e e re n . W ij z u lle n e lk a n d e r w ed erzien in d e n h e m e l. V a a r w e l. M ijn Jésus B erm h erttg h eid . 109 d ag en a fl. D ru k . V r. D en o o -H o ste, O o stro o sb e k e .
1:eilitj bert van J c s u s. ik beb betrouwen in *U. _______ _______ (3C0 d . a.) P r . Vr, D en o o -H o ste. O o st-R o o sb ek e
üM
Jean-Edmond Vanoutrive, gemeenteontvanger 1897-tl906. (verz. F. Vanparys)
Petrus-Henri Desmet, gemeenteontvanger 1906-Ÿ19I (verz. F. Vanparys)
De bouwplannen voor een nieuw rusthuis, aangevat onder burgemeester E. de Béthune, werden verdergezet. Dit was nodig omdat het godshuis wegens zijne bouwvalligheid en slechten staat niet meer aan de gezond heids- en veiligheidsnormen voldeed. Op 28 december 1901 keurde men de voorlopige plannen en het bestek goed. Het rustoord in de Smallestokstraat werd in 1905 in gebruik genomen. Op 19 januari 1901 besloot de Raad dat op de dag van de loting en de militieraad het niet toegelaten was om in de straten te zingen, terwijl ook alle samenscholingen in herbergen of openbare plaatsen verboden waren. Deze maatregel vond wellicht zijn oorsprong in de ongeregeldheden van de afgelopen jaren. In 1902 kwam de aanleg van een tramlijn Tielt-Marialoop-OostrozebekeOoigem opnieuw ter sprake. In tegenstelling tot de houding in 1898, was men het voorstel nu wel gunstig gezind. Volgens de raadsleden was de tramlijn van groot nut, omdat ze de gemeente ten zuiden en ten noorden met Kortrijk, Tielt en andere plaatsen een vlotte verbinding zou bezorgen (105). In 1904 deed een provinciaal ingenieur de nodige opmetingen ter plaatse (106). Resultaat was dat de Raad moest kiezen tussen twee voor stellen. Een eerste mogelijkheid voorzag een tramlijn komend van de Mandelbrug (Tieltsteenweg) naar het huis van Dr. Opsomer (naast de pastorie), met eventueel de aanleg van een nieuwe straat. Het tweede ontwerp hield de sloping van herberg Den Beer in om een rechtstreekse verbinding tussen Tieltsteenweg en Wielsbekestraat tot stand te brengen. In beide gevallen reed de tram via de Stationsstraat naar Ooigem (107). Uiteindelijk heeft het hele tramproject nooit zijn uitvoering gekregen. De reden hiervoor is niet duidelijk. Om de toename van herbergen en drankslijterijen te beperken, moest vanaf 1902, en dit gedurende een periode van tien jaar, honderd frank openingstaks worden betaald aan de gemeenteontvanger (108). In de zitting van 27 september 1905 werd een verordening op dans en muziek aangenomen. Dit was volgens het bestuur noodzakelijk omdat, wanneer dansfeesten, zang en muziek in de herbergen en openbare plaatsen een al te grote uitbreiding namen, dit voor de volksklas allerlei betreurens waardige gevolgen meebracht, zoals ordeverstoring, krakelen, vechtpartij en, zedenbederf, werkverzuim, verkwisting, alsook afgunst onder de her bergiers. Inrichters van dans- en muziekfeesten moesten ten laatste een etmaal vóór de feestactiviteiten hiervan schriftelijk aanvraag doen bij de gemeenteontvanger. De gemeentebelasting bedroeg 20 fr. per dag. Eén van de beste manieren om de landbouw te steunen, bestond er volgens de raadsleden in om de bruikbaarheid van de landbouwwegen tijdens alle seizoenen te verzekeren. De hulp van staat en provincie was hierbij onontbeerlijk. Onder meer in de Sint-Amandstraat (1903), Hoogleenstraat (1903), Grote Molstenstraat (1903-1904) en Veldstraat (1906) 112
werd grind aangebracht. In 1907 werd de Kerkstraat verbreed en herkasseid. In 1903 ondernam het gemeentebestuur pogingen om het verval van de markt tegen te gaan, zodat men meer stand- en weegrechten kon innen. Door middel van aanplakbrieven in Oostrozebeke en omliggende gemeen ten maakte men reclame voor de boter- en eiermarkt. De gemeenteraads leden die landbouwer waren, werden verzocht hun buren aan te wakkeren om de markt te bezoeken (109). Met genoegen constateerde de raad dat dit eerste initiatief goed onthaald was, in zoverre dat de boter- en eier markt zelfs verdriedubbeld was. De raad ging meteen op haar élan door. Er werd een conferentie belegd in de jongensschool waarop alle landbou wers uit het omliggende waren uitgenodigd. Daar werden de voordelen uiteengezet voor de landbouwers die hun produkten op de markt te Oostrozebeke aan de man brachten (110). Op 8 oktober 1903 had een openbare verkoping plaats, in 211 loten, van de olmen die langs de Stationsstraat stonden. Notaris Van Robays leidde de verkoping, die 8.174 fr. opbracht (111). Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het koninkrijk België besloot de Raad in de zitting van 20 juni 1905 om samen het Te Deum bij te wonen op 29 juni. Ook de gilden ontvingen een uitnodiging. Na de mis werd koekebrood aan de armen uitgedeeld. De schoolkinderen kregen elk twee koeken. In augustus 1905 werd de verkoop van nieuwsbladen en drukwerken in de straten en openbare plaatsen gereglementeerd. Bedoeling was te ver mijden dat het verkeer nog hinder zou ondervinden van samenscholingen rond nieuwsverkopers. Die woelige samenscholingen leidden veelal tot ernstige botsingen, bijzonder voor het kerkgebouw na de zondagmissen ( 112). Op 13 februari 1906 beraadslaagde de gemeenteraad over het verzoek dat een aantal handelaars, neringdoenden en bijzonderen hadden ingediend, om met het telefoonnet van Harelbeke te worden verbonden. Gezien de kosten van een telefoontoestel slechts 235 fr. per jaar zouden bedragen en het groot nut en gemak van de telefoon, besloot men met eenparigheid van stemmen de aanvraag te doen. Ten laatste vanaf augustus 1906 kon de telefoon, die zich in het gemeentehuis Den Hert bevond, door de bevolking worden gebruikt. Nog in 1906 overwoog men van hogerhand de rijkswachtkazerne te Oostrozebeke af te schaffen en de brigade over te brengen naar Meulebeke. Op 27 maart 1906 stuurden de gemeentebesturen van Ooigem, Oostro zebeke en Wielsbeke een protestbrief - in het Frans opgesteld - naar gouverneur de Béthune om de onzin van de voorgestelde verandering aan te klagen. Slotsom was dat de brigade op de gemeente gevestigd bleef. 113
t
Ce jaliaci aetuiditciiis pan ilïtjtibecr
wet sauger çaedacbteui* van öcn lïeei'
jf ulicu=<SèTüii5t(iiitijn 'W innic,
p a le s ja o o te n s ,
€jiiiilie V nn IfObai)s.
®ohtei' in oeneesRunoe, Scbepene dcc gemeente $oat*1Roosbefte, P oorjittec van de» kerkraad» ei» Uid van a l 5e broederschappen «<» gtlöen der paroebte. g e b o re n te D e n te rg b e m , bet» 27 o c io b e i e» <5<*> o n tc b ttg o v e rle d e n t*<J>ö*t*Hö 0 * b * k e .ö e n .to o o « * t *<MI
echtgenoot unit jWrurouiu $Hb-<6riffter, .Schepen b rr o ru irriitr Dti%brhr, — tfoonittec ber rtlnflU chnpirijru un» t»>uï»rrlitmru Ciistnub en ï»fr £i|frtntqilöe, i'ib un» het flebcherwiiiasnuniteit ber w trUm ititfliuuniiiiu» onu htt A rro n b im n if iit (Tliielt, i ’ib unit ni be fîroebfr«ctinpi'fii n i tfiilbnt öer gemeente (Pott-ftootbeHe. G eb o ren pn tcb ïig
te
b u lste
ontried en
ben te
9
Jules Lootens, schepen 1908-t 1911. (verz. F. Vanparys)
P e c em b e r
iP ost*H oo?beU e
n e iste ik t b o o r de
b
b
I85t»
en
$eer
beu
18
iu n t
goblyM -,
S u ltru m eu ten .
Julien Viaene, gemeenteraadslid 1895-1908, schepen 1908-11914. (verz. F. Vanparys)
De verkiezingen van 20 oktober 1907 leverden een overwinning op voor Emiel Lambrecht. Zijn ambtstermijn als burgemeester, die normaal acht jaar zou duren, begon in januari 1908. 9. Burgemeester Emiel Lambrecht (1908-1915)
Jacobus-Judocus-Emilius Lambrecht zag het levenslicht te Oostrozebeke op 10 april 1863. Vanaf 1890 woonde hij in de Guido Gezellestraat, waar hij een brouwerij runde. Op 4 november 1915 legde hij zijn functie als burgemeester neer, omdat zijn gezondheidstoestand niet langer toeliet het ambt verder te vervullen. Emiel Lambrecht overleed op 21 mei 1919. Schepenen onder burgemeester Lambrecht waren griffier bij het vredege recht en cichoreidroger Juliaan Viaene (1908-+1914), dokter Jules Lootens (1908-+1911) en landbouwer-cichoreidroger Emiel Tack (1912-1915). Alle drie woonden ze in de dorpskom. Odilon Vandevoorde was nog steeds gemeentesecretaris. Door het overlijden van Petrus-Henri Desmet op 30 januari 1913 werd de plaats van gemeenteontvanger vacant. Alfred Van Robays, zoon van notaris Gustaaf, werd in zijn plaats benoemd (1913-1917). Veldwachter J. Hullebusch overleed op 29 maart 1909. Daarna handhaafde Orner Vanryckeghem ( 1909- +1934) de openbare orde. Op 2 augustus 1908 belastte de Raad het Schepencollege ermee het nodige te doen om de gemeente van gasverlichting te voorzien, ter vervanging van de petroleumlantarens. Enkele jaren later schakelde men op electriciteit over. Op 12 maart 1911 werd een overeenkomst gesloten tussen het gemeentebestuur en de Société d’électricité de l’Ouest de la Belgique. Er zouden vijftig lantarens van 25 bougies geplaatst worden, op de plaatsen door het Schepencollege aan te wijzen. Op 25 juni 1911 werd een regle ment betreffende de electrische verlichting uitgevaardigd : Art. 1 Alle eigenaars en huurders van onroerende goederen, gelegen langs de openbare wegen, zijn verplicht tegen hunne gebouwen of afsluitingsmuren, te laten vasthechten, door de daartoe aangestelde bedienden, alle tuigen dienende of noodig tot het aanwijzen der straten en het verlichten derzelve. Art. 2 Het is strengelijk verboden van : 1. met steenen of andere voorwerpen te smijten naar de lanteerns of electrieke lampen, geplaatst langs de openbare wegen. 2. koorden of andere tuigen op de draden van de electrieke verlich ting te werpen. 3. draken op te steken in de nabijheid der electrieke draden. 4. de vlaggen in aanraking te brengen met de electrieke draden. 5. ladders of andere voorwerpen tegen dezelve te plaatsen. 6. draden los te maken, te verleggen of onder elkander te verbin den. 115
Geloofd z ij Jésus-C hristus! A m en . (>G0 d a g . a fl. ) H e la a s ! d e b e p ro e v in g is zoo h a rd ! n o g th a n s o H e e r, g i j z i j t r e c h t v e e r d i g , e n u w e r a a d s b e s l u i t e n .z ijn o n d o o rg ro n d b a a r. W ij o n d e rw e rp e n o n s a a n u w e n h e il i g e n w i l , e n k u s s e n a l w e e n e n d e h a n d d ie o n s g e s le g e n h e e f t . Sa p . TER
D IE R B A R E G E D A C H T E N IS VAN M IJN H E E R
EDOUARDUS
VEREECKE
zoon van
J O A N N E S en F R A N C IS C A D E L L A F A I L L E L id v a n den gem eenteraad alsook va n de broeder schappen va n het H. Sacram ent, het H. H ert va n Jésus, de H. B arbara en den tcekelijksché kruisw eg. G e b o r e n t e M e u le b e k e d e n 15 F e b r u a r i 1823 e n te O ó st-R o o sb e k e in d e n H e e r o n ts la p e n d e n 18 F e b r u a r i 1896. D e g o e d h e id v a n z i j n h e r t d e e d h e m b e m i n n e n - 'v a n a l d e z e d ie h e m k e n d e n , e n z ij n e g o e d e i n b o r é t g e p a a r d m e t lie f ta l li g h e i d e n b e le e f d h e i d v e r w i e r v e n h é m d e a lg e m e e n e a c h tin g . i R eg. W a t i s 't o c h h e t l e v e n v a n d e n m e n s c h t E e n d a in p d ie e e n w e i n ig t i j d s v e r s c h i j n t e n p l o ts e li n g s v e r d w ijn t! 4b Is. D a a ro m g ij a l l e n w e e s t w e r k z a a m ; w a n t g ij w e e t n i e t o p w e l k e u u r d e H e e r z a l k o m e n , z i j t a ll e n b e r e i d , w a n t d e Z o o n d e s m e n s c h e n za l k o m e n i ry d e u u r w e lk e g i j n i e t w e e t . Z a lig z ij n d e d i e n a a r s w e l k ^ d e ' H e e r a ls h ij k o m t, w a k e n d e v i n d t . M a th , en L uc. „ O M a ria , m ij n e g o e d e m o e d e r , o p u n a a s t G o d , h e li i k a l t i j d m ij n b e t r o u w e n g e s te l d . H. Alp. B e m in d e b r o e d e r , e n z u s t e r s , v a a r t w e l ! . . t o t w e d e r z i e n s ! . . o n z e s c h e i d i n g z a l n i e t l a n g z i j n . . ik b e n i L v o o r e n g e t r e ê n n a a r ’t E e u w i g V a d e r la n d ; v u r i g e r d a n o o it z a l i k u b e m i n n e n ; v a n u w e n k a n t g e e f t m ij t e e k e n s u w e r lie f d e m e t v o o r m ij t e b i d d e n . , ■ { H . A l o y s — H . G r e g /1
M in n e lijk hert v a n M aria wees m ijn e zaligheid. , ( 300 dag, afl. )
+ Set jnliijff
mm sim K cu p ü ü i W n» E P nttjs Sih »an brti (fmnnnUtaab. tfctitarnoot uan Uroim
^flluir Vrthinbnrtt. u . l ' j i n t if S b ïL n H f' Pf i' * ï»ri» tf* I W c m ix r 18> j fn j m iJöÏhhju I'ikj iu l' oiitihipfii
btu e11
tt
d 't > 4 f * ï lO D » t n * tU ', b f i
5 „ l-U U l ’H 2
tii| tan# ïife ù u C tl ir unu ‘t ti ïa k r o m tu t , lui 1 ^jer!, óf ij tltttbiurt tn feut urnitwrgbQVfe
H o ste , D ru k k er te O ost-R oosbeke.
Drukk Vr IV ^yo-liosle, (tu l-k o u ib ek e.
Eduardus Vereecke, gemeenteraadslid 1890-1895. (verz. F. Vanparys)
Leopold Van Parijs, gemeenteraadslid 1882-11912.
In 1908 werden jonge boompjes geplant langs beide zijden van de Stations straat. Kort tevoren had men ook langs de Meulebekesteenweg bomen geplant (113). Vanaf 1909 stond een tweede telefoontoestel, bij Jules Lootens in de Hoogstraat ten dienste van de inwoners (114). De abonnee was aangeslo ten op de centrale te Waregem, waarop intussen ook de telefoon in Den Hert verbonden was. Op 28 juli 1910 ging de aanbesteding door van de nieuwe pastorie (115). Pastoor E. Roelens kon er in 1912 zijn intrek nemen. In de raadszitting van 28 april 1911 deed Constant Lambrecht het voorstel om de oktoberkermis steeds op de eerste zondag van de maand te houden. Op 28 april 1912 drukte de Raad eenparig de wens uit dat de Kamer van Volksvertegenwoordigers het wetsontwerp over de vernederlandsing van de Gentse Hogeschool, ingediend door Frans Van Cauwelaert e.a., binnen de kortst mogelijke tijd en zonder het te verminken, zou goedkeuren. In de loop van 1912-1913 deed men nogmaals pogingen om een tramlijn aan te leggen. Geen enkel van de besproken voorstellen is gerealiseerd geworden. De inspanningen om de landbouwwegen te verbeteren, werden ijverig verdergezet. Dat was nodig, want sommige wegen waren niet berijdbaar, zelfs niet met kleine vrachten. Steeds vroeg men de staat en de provincie om financiële hulp. Herhaaldelijk bekwam men het kosteloos spoorver voer van grind. Er werden verbeteringswerken uitgevoerd aan de Ooigemstraat (1909), Sint-Amandstraat (1912), Marialoopstraat (1912), Water straat (1912) en Vijf Eikenstraat (1913). Vóór Wereldoorlog I verleende de gemeente relatief weinig subsidies aan socio-culturele verenigingen. Er werd regelmatige of gelegenheidssteun gegeven aan : veloclub Het Lustig Wiel, de Lijfrentgilde, de Geitenbond, de brandweer, het comitee voor de Groeningefeesten, de oud-Leopoldisten, de volksbibliotheek in de jongensschool, de Sint-Elooisgilde, de maat schappij voor toekomstige soldaten, de muziekmaatschappij, kermissen en ommegangen, .... Na het uitbreken van de oorlog in juli 1914 kwam de gemeenteraad nog vier keer samen onder burgemeester Lambrecht. Van een zelfstandig gemeentebeleid kon tijdens de bezetting natuurlijk geen sprake zijn. De Ortscommandanten zwaaiden toen de scepter. (wordt vervolgd).
Patrick Maes
117
Bijlage 1 : lijst van de gemeenteraadsleden nov. 1830-1914 (116) Naam Louis Maertens Petrus Van Maercke Constant Schaubrouck Jan-Baptist Catelin Jozef Danneels Leo Desmedt Ignaes Callens Judocus Toye Ignaes Vanluchene Emanuel Vanwynsberghe Jozef Devos Petrus Depoorter Ivo Beel Louis Lambrecht Petrus Catelin (z.v. Jan-Baptist) Emanuel Roelens Petrus Goudsmet Joannes Mallisse Joannes Vandewalle Leo Van Maercke (z.v. Petrus) Leo Baeghe Francies De Müelenaere Joannes De Vos Franciscus Vanluchene (z.v. Ignaes) Leo Vandermeulen Gustaaf De Muêlenaere Ivo Danneels Ivo De Vos Joannes Lambrecht (broer van Louis) Louis Danneels (z.v. Jozef) Sylvain Schaubrouck (z.v. Constant) Angelus Vandaele Henri Vandekeere Leonard Devos Charles-Louis Vandermeulen Jean-Baptist Béthune Joannes Goethals Hendrik De Roo Petrus Dendauw Leopold Vanparys Jozef Vandaele Jules Lootens Eduardus Vereecke Emiel Lambrecht (z.v. Joannes) Juliaan Viaene Victor Vandaele (z.v. Angelus) Isidoor Vermeersch Constant Valcke
118
Ambtsperiode 1830-+ 1834 1830-1836 1830-1832,1839 1830-1832 1830-1832 1830-1836...? 1832-1836 1832-+1836 1832-1836 ..? 1836-+1848 1836-1843 1849-1851 1849-+1853 1849-1854 1849-+1864 1849- + 1870 1849-+1880 1849-1852 1861-+1866 tuinier 1851-1872 veearts 1851,1872-1887 landbouwer 1853-1854 geneesheer 1854-+1860 timmerman 1854-+1864 landbouwer 1858-1872 landbouwer 1858-+1870 brouwer 1867-1868 bakker-winkelier 1867-1878 winkelier 1867-1872 landbouwer-brouwer 1867-+ 1893 landbouwer 1872-1881 cichoreidroger 1872-1874 landbouwer 1872-+1873 geneesheer 1872-1889 winkelier 1876-1876 landbouwer 1876-+1894 advocaat-eigenaar 1878-1879 landbouwer 1879-1882 landbouwer 1879-1893 landbouwer 1881-1903 landbouwer 1882-+1912 landbouwer 1885-1900 geneesheer 1888-1908 handelaar 1890-1895 brouwer 1895-1903 griffier, cichoreidroger 1895-1908 vlashandelaar 1895-1913 landbouwer 1900-1914 ... landbouwer 1900-1914... Beroep winkelier hoefsmid winkelier landbouwer landbouwer landbouwer landbouwer lijnwaadbleker landbouwer brouwer-herbergier bakker hoefsmid landbouwer landbouwer landbouwer landbouwer landbouwer heelmeester
Emiel Tack Constant Lambrecht Eduard-Alfons Ampe Henri Vandenberghe Leonard Dendauw (z. v. Petrus)
landbouwer landbouwer handelaar brouwer, bouwkundige cichoreidroger
1903-1912 1904-+1911 1908-1914.. 1908-1914.. 1911-1914..
Bijlage 2 : evolutie van de gemeentelijke financiën Jaar 1834 1849 1859 1869 1879 1889 1899 1912
Ontvangsten 9.083,15 20.132,80 22.422,88 37.831,79 64.325,38 47.026,25 98.918,67 74.081,76
Uitgaven 8.925,16 20.489,85 19.636,83 33.463,60 48.643,84 47.620,93 79.389,54 57.470,39
Saldo 157,99 -357,05 2.786,05 4.368,19 15.681,54 594,68 19.529,13 16.611,37
De Belgische frank werd bij de muntwet van 5 juni 1832 gecreëerd.
VOETNOTEN (1) Bulletin des lois de la République Française VIII, 3ième série, I, Parijs, n° 17, 115. (2) Bewoner van Den Hert, J. Maes ( + 1816), was overigens lid van de conseil municipal. (3) Petrus Ottevaere blijkt een gedegen en loyaal veldwachter te zijn geweest. Vrederechter P.N. de Lafonteyne omschreef hem in maart 1806 als exact à remplir ses devoirs, intelligent, parlant les deux langues et le seul digne d ’être choisi pour supérieur. Nog in 1806 stond in een ander rapport te lezen dat P.Ottevaere geen inkomsten genoot naast zijn wedde als veldwachter. Men beschouwde dit als een belangrijk pluspunt, omdat een veldwachter zonder nevenberoep binnen de gemeente een onafhankelijke positie kon innemen. RAB, Fonds Leiedepartement, nr. 2568. (4) RAB, Fonds Leiedepartement, nr. 3757. (5) RAB, Fonds Leiedepartement, nr. 3786. (6) Gemeenteraad, 14 augustus 1819 en 17 september 1819. (7) Gemeenteraad, 10 mei 1822. (8) J. DE SMET, De bestuurlijke indeling van West-Vlaanderen onder het Neder lands bewind, - Handelingen van het genootschap voor geschiedenis “Société d ’Emulation" te Brugge, jg. 91, 1954, p. 149-154. (9) L.DEMEDTS, Taalpolitiek in de 19de eeuw : de Toussaints te Meulebeke, - De Roede van Tielt, nr. 4, jg. 13, 1982, p. 155. (10) Gemeenteraad, 4 mei 1820. (11) Gemeenteraad, 23 juni 1820. (12) Gemeenteraad, 12 april 1822. (13) Gemeenteraad, 6 april 1821 en 11 juni 1822. (14) Gemeenteraad, 12 april 1822 en 19 april 1822. (15) Gemeenteraad, 26 december 1822. (16) Gemeenteraad, 21 januari 1825.
119
(17) (18) (19) (20) (21) (22) (23) (24) (25) (26) (27) (28) (29) (30) (31) (32) (33)
(34)
(35) (36)
(37) (38) (39) (40) (41) (42) (43) (44)
120
Gemeenteraad, 19 mei 1828. Gemeenteraad, 2 juli 1821. Gemeenteraad, 1 maart 1828. Gemeenteraad, 19 augustus 1825. Idem. J. DE SMET, o.c., p. 154. RAB, Fonds Leiedepartement, nr. 3786. Gemeenteraad, 18 augustus 1823. Gemeenteraad, 13 februari 1828. GAO, Burgerlijke Stand, Overlijdens, Akte nr. 123 en 124. G. TANGHE, Parochiekerk van Marialoop en Oostroosbeke, Brugge, 1874, Anastatische herdruk, Kortemark-Handzame, 1976, p. 76. Schepencollege, 22 augustus 1827. Schepencollege, 31 januari 1827. Gemeenteraad, 9 juni 1828. Gemeenteraad, 11 augustus 1829. J. DE SMET, Twee stukken over den toestand in en rond Kortrijk in januari 1830, - Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring Kortrijk, n.r., jg. 9, 1930, p. 101. E. VAN BETSBRUGGE, De petitiebeweging in West-Vlaanderen 1828-1830 (met de nadruk op Bissegem, Desselgem, Kortrijk, Markegem, Tielt), Onuitge geven licentiaatsverhandeling, Departement Geschiedenis, R.U.G., 1984. Bij lagen 15 en 23. De lijst werd opgemaakt aan de hand van diverse stukken uit het RAB, Fonds Leiedepartement, nr. 2542 en verschillende gemeenterekeningen ; RAK, Gemeentearchief Oostrozebeke, nr. 1 en 2. Het overzicht is onvolledig wegens het ontbreken van de notulen van de conseil municipal. Bulletin officiel des lois et arrêtés royaux de Belgique, Brussel, 1836, p. 271. Aan de hand van de notulen van het schepencollege alleen kon de ambtspe riode van de schepenen tussen 1836-1848 niet volledig bepaald worden. We raadpleegden daarom ook de Almanach der provincie West-Vlaenderen en wegwijzer der stad Brugge, 1836-1848. Gemeenteraad, 7 december 1831. Gemeenteraad, 28 februari 1832. Gemeenteraad, 21 maart 1832. Gemeenteraad, 18 augustus 1831. E. DE CLERCQ, Geschiedenis van Aarseele, Brugge, 1881, Anastatische herdruk, 1973, p. 75. Ze werden in de notulen van het schepencollege genoteerd. Het ontbrekend register berust noch in het Rijksarchief Kortrijk noch op het gemeentehuis. Volgende cijfers illustreren voldoende de omvang van de steun door de gemeente aan het weldadigheidsbureel. We beschikken niet over cijfers uit de jaren 1846-1848, toen de armoede het grootst was. Jaar Gemeentelijke uitgaven Subsidie aan het armbestuur 50,24 % 10.293,35 20.489,85 1849 6.761,92 40,29 % 16.783,08 1850 8.225,02 54,12% 15.197,37 1851 9.220,14 40,17 % 22.952,74 1852 8.161,84 49,40 % 16.522,58 1853 65,02 % 13.224,85 20.339,19 1854
(45) (46) (47) (48) (49) (50) (51) (52) (53) (54) (55) (56) (57) (58) (59) (60) (61) (62) (63) (64) (65) (66) (67) (68) (69)
(70)
(71) (72) (73) (74) (75) (76) (77) (78) (79) (80) (81)
Schepencollege, 29 oktober 1850. Gemeenteraad, 4 december 1830. Schepencollege, 20 oktober 1852. Gemeenteraad, 12 september 1831. Gemeenteraad, 12 april 1831. Gemeenteraad, 30 september 1831. Schepencollege, 10 januari 1835. SAT, De Thieltenaer, 3 mei 1848, p. 2b. Schepencollege, 26 oktober 1853. Schepencollege, 9 februari 1846. Schepencollege, 20 september 1849 en 27 december 1849. Schepencollege, 26 oktober 1853. SAT, De Thieltenaer, 5 mei 1850, p. lb. Gemeenteraad, 21 september 1858. Gemeenteraad, 5 december 1873 en 17 november 1874. Gemeenteraad, 4 november 1863. Gemeenteraad, 3 oktober 1863 en 21 april 1864. Gemeenteraad, 27 mei 1864. Gemeenteraad, 17 juni 1861. Gemeenteraad, 18 januari 1868. In de kadastrale leggers die men op het gemeentehuis kan raadplegen, werd in 1869 melding gemaakt van percelen land die verkocht werden om de spoorlijn aan te leggen. Gemeenteraad, 7 januari 1869, 21 april 1870 en 31 mei 1870. Volgens de kadastrale leggers van Oostrozebeke, werden in 1867 percelen grond verkocht om het kanaal te graven. Schepencollege, 15 juni 1874. Schepencollege, 1 juli 1873, 23 mei 1875, 21 mei 1876, ... Zie L. SCHEPENS, De provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921, Sociopolitieke studie van een instelling en haar leden, Met 501 biografieën van Westvlaamse notabelen, Dl. 1, Tielt-Amsterdam, 1976, p. 612-613 en A. VANHOUTRYVE, Familie van (H)Outryve, Proeve tot historische en genealogische stu die, Kortemark-Handzame, 1985, p. 350-351. Gemeenteraad, 22 maart 1879. In het liberaal wetsontwerp stond o.m. bepaald dat : - elke gemeente ten minste één officiële lagere school moest tellen ; - subsidiëren van private scholen door de gemeente niet werd toegelaten ; - het toezicht over het onderwijs werd voorbehouden aan officiële burgerlijke instanties ; - de priester wel godsdienstonderricht mocht geven, doch buiten de klasuren en op uitdruk kelijk verzoek van de ouders. Schepencollege, 17 augustus 1879. Gemeenteraad, 2 juli 1886. Voor meer gegevens over J.B. de Béthune, zie L. SCHEPENS, o.c., p. 375379. Schepencollege, 22 juni 1880. Gemeenteraad, 23 juni 1859. Gemeenteraad, 27 november 1884. Gemeenteraad, 8 oktober 1886. Gemeenteraad, 25 juli 1887. Schepencollege, 8 november 1887. Gemeenteraad, 5 mei 1887. Schepencollege, 30 april 1887. 121
(82) Gemeenteraad, 21 januari 1888. (83) Gemeenteraad, 14 september 1889. (84) Gemeenteraad, 10 juni 1890. In 1910 schilderde E. Catelin opnieuw alle huis nummers tegen 0,03 centiemen per nummer. Schepencollege, 28 juli 1910. (85) Gemeenteraad, 7 september 1890. De Gazette van Thielt, die uitvoerig verslag uitbracht over de krijgsoefeningen, maakte geen melding van maneuvers te Oostrozebeke. (86) Gemeenteraad, 10 augustus 1890. (87) Gemeenteraad, 1 oktober 1890. (88) Gemeenteraad, 6 januari 1892. (89) Gemeenteraad, 19 mei 1892. (90) ’s Namiddags reisde A. Beernaert naar Tielt, waar hij deelnam aan een verga dering van de katholieke kiesassociatie, in het vooruitzicht van de parlements verkiezingen van 14 juni a.s. SAT, Gazette van Thielt, 28 mei 1892, p. 1 ad, 2 ab. (91) SAT, Gazette van Thielt, 23 juli 1892, p. 3a. (92) Gemeenteraad, 31 juli 1892. (93) Gemeenteraad, 15 juni 1893. (94) Gemeenteraad, 7 mei 1893. (95) Gemeenteraad, 15 juni 1893. (96) Schepencollege, 24 september 1895. (97) Schepencollege, 3 oktober 1895. (98) Schepencollege, 5 maart 1896 en 12 maart 1896. (99) Gemeenteraad, 13 januari 1898. (100) Gemeenteraad, 4 maart 1898. (101) Gemeenteraad, 1 juli 1897. (102) Schepencollege, 21 april 1898. (103) Gemeenteraad, 2 december 1898. (104) Gemeenteraad, 10 april 1900. (105) Gemeenteraad, 5 januari 1902. (106) Gemeenteraad, 20 december 1904. (107) Gemeenteraad, 14 november 1905. (108) Gemeenteraad, 30 mei 1902 en 24 augustus 1902. (109) Gemeenteraad, 8 mei 1903. (110) Gemeenteraad, 1 juni 1903. (111) Gemeenteraad, 22 oktober 1903. (112) Gemeenteraad, 11 augustus 1905. (113) Schepencollege, 25 februari 1908. (114) Schepencollege, 22 maart 1909. (115) Gemeenteraad, 28 juli 1910. (116) De lijst is onvolledig voor de jaren 1836-1857, omdat noch de gemeenteraadsverslagen uit die jaren, noch de proces-verbalen van de verkiezingen voorhan den zijn. Geraadpleegde bronnen : SAT, De Thieltenaer, 23 augustus 1848, p. 3c ; Gemeenteraad, 1830-1836 en 1858-1914 ; Memoriael Administratief der provincie West-Vlaenderen, 1837-1848 ; Schepencollege, 1850-1855. Uit de opsomming bleek een duidelijk overwicht van landbouwers in de raad. Voor een goed begrip wijzen we er op dat de benaming “raadslid” strikt genomen werd, in die zin dat wie in het schepencollege zetelt ook deel uitmaakt van de gemeenteraad, maar echter niet in de lijst werd opgenomen. Deze personen zijn nl. bij de bespreking van de ambtstermijn van de opeen volgende burgemeesters vermeld geworden.
122
deconynck-ampe ------- ----p.v.ba â&#x20AC;&#x201D; verwarming-sanitair tielt tel. 051/40 0109
Deconynck-Ampe Beernegemstraat 68 8880 TIELT Toonzaal : Klijtenstraat 27-29 8880 TIELT
DHONDT Rouwdienst - tel. (051) 40 02 27 Stationstraat 103, Tielt TEA ROOM - tel. (051) 40 41 72 Krommewalstraat 38, Tielt TRANSPORT - tel. (051) 40 30 11 - 40 30 12 Bevrijdingslaan 8, Tielt
DE ROEDE VAN TIELT
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 17de jaargang, nr 4 - december 1986
ONTELBAAR zijn de diensten die de Bank U kan verstrekken zowel wat geldbeleggingen als wat kredieten betreft. Een goed raad ... bespreek in vertrouwen al uw financiĂŤle zaken met een deskundige van de BANK VAN ROESELARE EN WESTVLAANDEREN zo wint U zeker tijd en geld ! Agentschap Tielt, Markt 24
DE ROEDE VAN TIELT
ISSN-0772-6414
Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt. Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.
Voorzitter: P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter: Gh. Vandeputte, Statiestraat 83, Oostrozebeke - (056) 66 90 91 Sekretaris-penningmeester: Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie: J.Billiet, H.Defour, Ph.De Gryse, W.Devoldere, R.Ostyn, P.Vandepitte
Lidmaatschapsbijdrage: 450 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in "De Roede van Tielt'' mogen slechts overgeno men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.
INHOUD VAN DIT NUMMER A. Vandewiele, De Zwevezeelse familie Vuylsteke blz 124-147 J. Billiet & G. Vermeulen, Geschiedkundige schets van het V.T.I. in Tielt blz 148-160 A. Demeulemeester, Vrijers noch dronkelappen op het oksaal ! Herrie in het parochieleven te Pittem, 1842 blz 161-166 Typo-offset Desmet-Dhondt, Wakken
DE ZWEVEZEELSE FAMILIE VUYLSTEKE I. De eerste generatie Vuylsteke De bakermat van veel families Vuylsteke is Geluwe en omgeving. In de 18de eeuw kwam de naam Vuylsteke in de parochieregisters van Geluwe frequent voor en de pastoors schreven na die naam herhaaldelijk “Villicus”. We kunnen ons moeilijk voorstellen dat dit telkens “rentmeester” zou betekenen, maar toch wel “dorpsnotabele”. Petrus Jacobus Vuylsteke werd echter "notarius” genoemd. Hij werd te Geluwe geboren op 18 mei 1727 als zoon van Petrus Joannes en Maria Angelica Delà Fortry, huwde te Vlamertinge op 21 augustus 1756 met Regina Jacoba Gryson en stierf te Geluwe op 10 juni 1786. Dat de kinderen goed onderwijs genoten, blijkt reeds uit het volgende : de oudste kinderen waren peter en meter van hun jongere broers en zusters en schreven zeer mooi hun naam in het doopregister. De oudste zoon. Petrus Leonardus (“Geluwe 24 juni 1757) tekende reeds als elfjarige peter van zijn broer Eugenius Ludovicus en later als 17-jarige peter van zijn zus Catharina. De tweede zoon, Joannes Ignatius (“Geluwe 21 juli 1759) tekende als twaalfjarige peter van zijn zus Isabella Clara en later van Adilia Cecilia. De oudste dochter Maria Joanna Theresia (“Geluwe 10 december 1765) tekende zelfs driemaal als meter. De eerste keer was ze nog geen zes jaar als meter van haar zus Isabella Clara, negen jaar als meter van Catharina en elf jaar als meter van Adilia Cecilia. De volgende kinderen zijn : - de derde zoon, Eugenius Ludovicus, “Geluwe 9 februari 1769 - de tweede dochter, Isabella Clara, “Geluwe 9 oktober 1771 - de derde dochter, Catharina, “Geluwe 31 maart 1775 - de vierde dochter, Adilia Cccilia, “Geluwe 26 maart 1777 (1). Het is een veel voorkomend verschijnsel dat de volgorde van de voorna men van iemand niet dezelfde bleef als in de parochieregisters, tot vertwij feling van de genealogen. Zo werd Eugenius Ludovicus Vuylsteke, de derde zoon, later steevast Ludovicus Eugenius of Louis Eugène. Louis Eugène Vuylsteke studeerde verder en werd notaris zoals zijn vader. Dit gebeurde nog tijdens het Oostenrijks Bewind en we vermoeden dat de Vuylsteke’s verlichte geesten waren, die de modcn en denkbeelden op de voet volgden en goed op de hoogte waren van de revolutionaire stro mingen in Frankrijk. Na zijn huwelijk met Thérèse Cathérine Delahousse, dochter van François Albert en Cathérine De Simple uit Moorsele, bleef hij nog een paar jaar te Geluwe wonen en werken. Daar werd nog hun oudste zoon Pierre Eugène geboren in november 1802. Ondertussen was de ster van Napoleon Bonaparte in Frankrijk aan het rijzen en werd hij keizer gekroond in 1804. Notaris Louis Eugène Vuyl124
steke had natuurlijk goed dc “Code Napoléon" en de nieuwe staatsinstel lingen bestudeerd en voelde zich keizerlijk onderdaan. In datzelfde jaar 1804 zag hij de mogelijkheid om zich als “Notaire Impérial” te Zwevezele te vestigen. Hij liet er het grote herenhuis bouwen op de hoek van de Pastorijstraat en de Egemstraat (nu Schoolstraat) (2). De twee personen die in 1794 het eerst op de Franse wagen sprongen, waren : de plaatselijke dokter Pieter Raddée en Judocus Franciscus Ste vens als “Agent Municipal” en “Adjoint", later als "Maire" en “Secrétaire Municipal”. Pieter Raddée stierf op 8 maart 1799 (3). Sinds 1800, bij de oprichting van de zelfstandige gemeenten, was Ferdi nand Lodewijk Bousson “maire” of burgemeester van Zwevezele, bijge staan door een “adjoint” of schepen (Pieter Dobbelaere) en 15 gemeen teraadsleden. Bousson was de laatste griffier geweest van het Ancien Régime, met als bediende Judocus Franciscus Stevens (4). Burgemeester Bousson heeft echter een paar steken laten vallen. De laten van het Vrij geweid op de Hoek Ruddervoorde-Zwevezele onder het Land van Wijnendale zagen, door de afschaffing van de heerlijke rechten en renten van het Ancien Régime, de mogelijkheid om volwaardige eigenaars te worden van dc 360 ha (weliswaar slechte) grond. Tijdens de jaren van het Franse Bewind was de jacht op gronden bijzonder intens. Adel en nieuwe rijken kochten “zwart goed” op, bijvoorbeeld in het Bulskampveld, de Munkebossen en de Lakebossen. Anderen probeerden stukken van vroegere heerlijkheden in te palmen, zoals de familie van de latere burgemeester van Brugge, baron de Croeser. Ze hadden in 1800 van de familie de Carnin de Staden 65 ha gekocht, met daarin 7 vijvers, in de omgeving van het “drie-gemeenten-punt" Zwevezele - Ruddervoorde Lichtervelde. Onmiddellijk vertrouwde baron dc Croeser de ontginnings werken, het droogleggen van de vijvers en de bouw van een kasteel toe aan Ferdinand Lodewijk Bousson, burgemeester van Zwevezele. De laten van het Vrijgeweid en hun hoofdmannen verhinderden die werken en beweerden dat de gronden tot hun Vrijgeweid behoorden. De werken werden toch voortgezet en de bouw van het kasteel voor baron de Croeser was reeds begonnen. Dan brak de strijd los van de laten tegen de adel, zeven jaar lang. De legende vertelt zelfs dat de ruwbouw er stond en dat de latenfamilies in één nacht alles tot de laatste steen hebben afgebroken. Daardoor verloor burgemeester Bousson de sympathie van de plaatselijke bevolking (5). Dan was er nog het geval van de eerste pastoor na de “Beloken Tijd” en het concordaat, Pastoor Frans Jan Bulcke, die klachten had over het gemeentebestuur, dat naliet zijn wedde en de uitgevoerde herstellingswer ken aan de pastorij te betalen. Frans Jan Bulcke schreef hiervoor naar de Prefect te Brugge. Notaris Vuylsteke koos de zijde van de laten en van pastoor Bulcke en werd in juli 1805 zelf burgemeester tot 1 januari 1809. Hij schreef nu zelf naar de Prefect : Ik heb u op 19 Fructidor XIII (6 september 1805) laten
125
weten dat de ex-maire Bousson en Mr. Stevens, ex-agent, zich onwettig 1.597,55 FF toegeëigend hebben op de inkomsten van de gemeente voor het jaar XIII ... (6). Zijn voorgangers hadden reeds de bijzonderste aanpassingen aan het Franse Bewind moeten opvangen, maar Vuylsteke moest de druk van de Prefect ondergaan, die het kerkhof rond de kerk wilde zien verdwijnen. In 1807 moest hij tenslotte toegeven en een nieuw kerkhof aanleggen langs de Bruggestraat, een 600 m van de kerk verwijderd (7). De overgang van het Franse Bewind naar het Hollandse gebeurde onder burgemeester Pieter Dobbelaere, met notaris Vuylsteke als “adjoint” en lid van het “Bureel van Weldadigheid”. Bij de definitieve regeling van het bestuur van de gemeenten door het Koninklijk Besluit van Willem I (3 januari 1818) werd burggraaf en baron Pecsteen de nieuwe burgemees ter van Zwevezele ; “Koninklijk Notaris Louis Eugène Vuylsteke" was één van de drie schepenen. Door een nieuw koninklijk besluit (25 juni 1825) werd hij één van de twee “assessoren”, die in de plaats van de schepenen kwamen. Daarnaast was hij nog lid van het "Bureel van Wel dadigheid” (8), van de commissie voor “De Schutterijen”, van de commis sie voor “De Nationale Militie”, van de commissie voor “De Abonnementsrol" (9), van “De Kerkfabriek” en van “De St.-Sebastiaansgilde” ; hij was ook "Marktcommissaris” (10). In 1822 was hij als schepen nog eens betrokken bij de aanleg van een nieuw kerkhof langs de Bruggestraat (nu 330 m van de kerk) en in 1828 als “assessor” bij de bouw van de eerste gemeenteschool. Op 1 juni 1829 mocht hij, op de Hille, deelnemen aan de verwelkoming van Koning Willem I. In de ruime tuinen die bij zijn huis hoorden (en nu nog bestaan), was hij waarschijnlijk liefhebber van tuinaanleg, want voor de nieuwe school leverde hij het beukenplantsoen voor 19,50 gulden (11). Bij de onafhankelijkheid trok hij zich uit de gemeentepolitiek terug, maar bleef actief als lid en voorzitter van tal van commissies en verenigingen. Zo was hij, in 1832, lid van de commissie om de verwoestende uytwerkselen van de Cholera te verminderen (12). Op cultureel vlak was hij medestichter in 1837 van de “Muziekmaetschappie de Broederliefde” (13). Louis Eugène Vuylsteke stierf, 70 jaar oud, op 20 september 1839 ; zijn vrouw overleefde hem slechts een drietal maanden : ze stierf op 6 januari 1840. Als “Keizerlijk Notaris”, later als “Koninklijk Notaris”, had hij enkele eigendommen verworven. Nu een paar woorden over zijn nakome lingen. Zijn oudste zoon, Pierre Eugène, te Geluwe geboren, stierf te Zwevezele op 17 mei 1806, en werd nog op het oude kerkhof rond de kerk begraven. Op dat ogenblik had notaris en burgemeester Vuylsteke al een tweede zoon, Jourdan Maxime, “Zwevezele, 1 mei 1805. Een derde zoon, Henri Louis, volgde op 17 januari 1807 en een vierde zoon werd dood geboren op 31 december 1808. Toen de eerste dochter, Pélagie, geboren werd op 8 mei 1810, had Thérèse Delahousse het zo druk dat ze de 18-jarige Idonia Beke uit Torhout als huishulp aanwierf. Dat was 126
Huis van de notarissen en burgemeesters Vuylsteke te Zwevezele. (Eigen foto).
127
nog meer nodig toen op 8 september 1812 Amand Adolf geboren werd, op 15 maart 1814 Pauline en op 20 juni 1816 Julie Eulalie. Het gezin had nu 6 kinderen in leven, waarvan de oudste, Jourdan Maxime, 11 jaar oud was. In 1826 waren de zonen respectievelijk 21, 19 en 14 jaar, en studeerden alle drie. In het notariaat werd Louis Eugène bijgestaan door de zoon van zijn broer uit Wervik, de 21-jarige Constantin Vuylsteke, notarisklerk. De meisjes waren dan respectievelijk 16, 12 en 10 jaar (14).
II. De tweede generatie Vuylsteke Jourdan Maxime Vuylsteke voltooide zijn rechtsstudies te Gent en werkte daarna bij zijn vader te Zwevezele. In januari 1836 vestigde hij zich als 31-jarige vrijgezel te Gent en werd in 1837 Raadsheer aan het Hof van Beroep te Gent ; in 1836 had hij interesse getoond voor het notariaat te Koolskamp en voor het voorzitterschap van de rechtbank te Veurne. Gedurende dat jaar 1836 was hij te Gent, stad die hij goed kende uit zijn studententijd, getuige van de crisis en de armoede. “Arm zijn, schrijft K. Van Isacker in “Mijn Land in de Kering”, betekende in de eerste plaats honger lijden, het betekende de last dragen van de segregatie, van de opeenhoping in de krotten, van onmenselijke arbeid, twaalf tot veertien uur lang. Arm zijn was de ontreddering meemaken van het gezinsleven en niet meer weten wat warmte en beslotenheid betekenden”. “Barbara Albertina Devisscher leidde een erg onregelmatig leven. Omstreeks 1830 - zij was toen 18-19 jaar - verliet zij het ouderlijk dak om als dienstmeid in haar eigen onderhoud te voorzien. Voortdurend verhuisde zij en veranderde zij van “betrekking”. Steeds woonde zij in panden met personages van de meest diverse pluimage. Van de Druifstege trok ze naar de Holstraat, van daar naar de Kortrijksestraat en de Ridderstraat. Vooral de Druifstege en de Ridderstraat waren bekend voor een welig tierende prostitutie. De gevolgen waren trouwens niet uitgebleven (15). Toen Jourdan Maxime Vuylsteke bij haar terecht kwam, had ze reeds een zoontje, Paul. Uit hun relatie werd op 10 november 1836 een tweede onwettige zoon, Jules Devisscher, geboren. Later heeft ze nog een derde onwettige zoon gehad, Emiel Devisscher, die in 1844 overleed. “Op 18 november 1846 betrok zij met haar twee kinderen het nummer 16 in de Ridderstraat. Het bevolkingsregister vermeldt dat zij zonder beroep was. Dit, en het feit dat er geen medebewoners waren, wijst op een betere buurt en een veranderde levenswijze, ongetwijfeld ten gevolge van een verbeterde situatie. De oorzaak hiervan is niet met zekerheid gekend, maar een finan ciële ondersteuning van Jourdan Maxime Vuylsteke moet zeker in overwe ging worden genomen” (16). Hij was nu immers Raadsheer bij het Hof van Beroep en moet vernomen hebben dat zijn zoon een heel begaafd kind was. Waren het de schoolresultaten van zijn zoon, of plichtsgevoel,
128
of liefde ten opzichte van Barbara Albertina Devisscher ? Wie zal het zeggen ? In ieder geval op 23 april 1851 huwde hij met haar en liet zijn zoon Jules wettigen tot Jules Vuylsteke (in 1853 werd het Julius) ; hij trok in de Ridderstraat 16 bij het gezin in. De oudste zoon bleef Paul Devisscher. Vader Vuylsteke schijnt een driftig en moeilijk man geweest te zijn, “een barse en onmogelijke vent, die het leven van de zijnen vergalde. Alhoewel hij fier was op zijn zoon en pronkte met zijn schoolresultaten, leefde hij met Julius toch op gespannen voet (17)". Jourdan Maxime Vuylsteke was door en door liberaal. Een antiklerikaal manifest van de Liberale Associatie te Gent, in 1857, was van zijn hand (18). In 1858 werd hij verkozen in de Gentse gemeenteraad. Voor de gedeeltelijke vernieuwing van de gemeenteraad op 30 december 1860 ging de algemene vergadering van de Gentse Liberale Associatie op 22 oktober door in de “foyer van de Minardschouwburg” onder het voorzitterschap van Jourdan Maxime Vuylsteke (19). Zijn huwelijk werd door zijn tijdgenoten niet gelukkig genoemd. Hij werd ziek in 1864. Reeds eind 1866 werd hij in het krankzinnigengesticht “Het Strop" te Gent opgenomen (en werd zelfs gedacht dat hij een erfelijke lues had, die op Julius zou overgegaan zijn). Toen hij stierf, op 13 decem ber 1871, werd hiervan door de procureur-generaal, in zijn “Mercuriale” van het Beroepshof, geen melding gemaakt (20). Henri Louis Vuyisteke, die eveneens rechtsstudies gedaan had, werd in 1835 gemeenteontvanger te Zwevezele, na het overlijden van Jozef Dierckens. Het beroep bij zijn kandidaatstelling vermeld, was "eerste NotarisKlerk". In 1839 werd hij echter notaris te Koolskamp. Amand Adolf Vuylsteke (zoals zijn geboorteakte vermeldt) of Adolf Amand (zoals hij steeds genoemd werd), die ook Rechten gestudeerd had, heeft, na de overname van het notariaat te Koolskamp door zijn broer Henri, en na de dood van zijn vader op 20 september 1839, het notariaat in Zwevezele bezet. 1839 was ook het jaar van de gemeenteraadsverkiezingen, die zeer spannend en incidentrijk verliepen. Na een klacht vanwege de verliezers, lezen we in het gemeenteraadsverslag dat Burgemeester Marcus Dalle op 20 april 1840 "werd geïnstalleerd met groote plechtigheid ... en zonder moeilijkheden". Eén van de twee schepenen was notaris Adolf Amand Vuylsteke. Ook toen in januari 1843 jonkheer Jozef Désiré de Thibault de Boesinghe burgemeester werd, bleef Adolf Amand Vuylsteke schepen. Toen de adellijke burgemeester einde 1846 ontslag nam. werd Adolf Amand op 1 januari 1847 zelf burgemeester. Henri Louis Vuylsteke was van bij de stichting van de "Muziekmaetschappie de Broederliefde” erelid ; ereleden moeten af en toe ook de repitities en uitvoeringen bijwonen, al was het maar om een "rondje" te geven. Eén van de herbergen, waar volgens beurtrol repetities doorgingen, was deze van Louis Brulé en Barbara Warlop op de Hille. Ze woonden eerst 129
te Ingelmunster, waar hun eerste drie kinderen geboren werden : Louise in 1819, Hypolite in 1821 en Marie Elisabeth in 1823. Ze kwamen naar Zwevezele rond 1824 en daar werden tussen 1825 en 1834 nog 6 kinderen geboren. Toen Henri Louis Vuylsteke, als 32-jarige vrijgezel, notaris werd te Koolskamp, bleef hij in Zwevezele gedomicilieerd en heeft er de mooie, 16 jaar jongere, Marie Elisabeth Brulé leren kennen. Hij is met haar getrouwd op 21 februari 1844 en hun eerste kind, Marie Thérèse, werd te Zwevezele geboren op 27 mei 1844. Het overleed echter op 5 maart 1849. Vanaf het jaar 1849 gebeurden heel wat wisselingen in notariaat en burgemeesterszetel tussen de twee broers Vuylsteke. In april 1849 vernam men dat notaris en burgemeester Adolf Amand Vuylsteke Zwevezele verliet om notaris te worden te St.-Denijs. Zijn broer Henri Louis kwam op 1 januari 1850 vanuit Koolskamp én het notariaat én de burgemeesterszetel overnemen. Op 18 mei 1850 werd het tweede kind van Henri Louis Vuylsteke en Marie Elisabeth Brulé geboren : Henri Jourdan ; Jourdan Maxime Vuyl steke uit Gent was peter. Een tweede Marie Thérèse werd geboren op 27 augustus 1852. In de hongerjaren 1845-1849 was men met steun van de regering begonnen met de ontginning van het Vrijgeweid. Wegens moeilijkheden met die regering nam burgemeester Henri Louis Vuylsteke, die net als zijn vader vroeger, de belangen van de Zwevezeelse laten verdedigde, uit protest ontslag als burgemeester. Arrondissementscommissaris Constant Vanden Berghe werd als bemiddelaar aangesteld, sprak met de gouverneur en vroeg de burgemeester op zijn beslissing terug te komen, wat deze dan ook deed. Maar, eigenaardig noodlot, ongeveer een jaar later, op 23 maart 1854, kwam toch een einde aan zijn mandaat, maar dan door zijn overlijden, één maand na zijn 10-jarig huwelijksjubileum. Het jaar daarop stierf ook het driejarig dochtertje Marie Thérèse op 21 december 1855. Op dat ogenblik was de weduwe Marie Elisabeth Brulé 32 jaar en haar zoontje Henri Jourdan 5 jaar. Adolf Amand Vuylsteke werd dus burgemeester van Zwevezele op 1 januari 1847. Tijdens de hongerjaren was hij ook lid van het “Bureel van Weldadigheid” en van de Provinciale Raad. In april 1849 werd hij notaris te St.-Denijs. Gemeentepolitiek (de Franse Tijd buiten beschouwing gelaten) is zo oud als de gemeenten zelf. Daarin kunnen we gemakkelijk een algemene lijn onderkennen, die voor de meeste plattelandsgemeenten in onze streek geldt. De inwoners waren erg vroom en de pastoor had veel gezag. Te Zwevezele onderhield de kasteelheer altijd zeer goede betrekkingen met de geestelijkheid. Over zuiver materiële of burgerlijke aangelegenheden verschilden de meningen onder de notabelen natuurlijk wel, en (hoe kan het anders) er was soms eigenbelang en er bestonden persoonlijke geschil-
130
Familiegraf van Louis Eugène Vuylsteke-Delahousse te Zwevezele. (Eigen foto).
131
len, om niet te zeggen veten. Het liberalisme, meer bepaald het katholiek liberalisme uit de Hollandse Tijd, had vooral zijn aanhang bij de meer begoeden. In Zwevezele zijn er sinds 1815 bij gemeenteraadsverkiezingen steeds twee lijsten geweest, een paar gevallen niet te na gesproken. Beide lijsten bevatten katholieken, maar zelfs wanneer de pastoor zich niet uitsprak over die twee lijsten, plakten de inwoners er toch een etiket op. Men ging heel eenvoudig na welke kandidaten het best bevriend waren met de pastoor en de kasteelheer. Deze werden, althans in de 19de eeuw, de katholieken genoemd, en, hoe kon het anders, de anderen : de libera len. De ene pastoor betreurde deze etikettering, de andere moedigde ze aan. Daarnet hebben we gezegd dat alle inwoners katholiek waren, ook de notabelen. In de ledenlijsten van de St.-Hubertusgilde vinden we inder daad gemeenteraadsleden van beide lijsten terug. Natuurlijk kon niet iedereen lid zijn, en niet iedereen was gesteld op verenigingen en verga deringen. Maar toch valt het op dat geen enkele van de drie burgemeesters en notarissen Vuylsteke tussen 1804 en 1880 ooit lid was van de St.-Hubertusgilde. Op 31 oktober 1854 moesten te Zwevezele zes gemeenteraadsleden wor den verkozen. Er namen twee lijsten aan de verkiezingen deel. De ene lijst werd aangevoerd door notaris Adolf Amand Vuylsteke. Deze was dus voor de gelegenheid, en voor het notariaat van zijn in maart 1854 overleden broer Henri Louis, uit St.-Denijs naar Zwevezele teruggekeerd. Hij werd verkozen, maar onmiddellijk werd klacht neergelegd, omdat hij op 1 januari 1854 niet in Zwevezele woonde. Op 5 januari 1855 moest er opnieuw gekozen worden voor die éne plaats ; zijn verkiezing werd beves tigd en hij werd zelfs voor de tweede maal burgemeester. Dokter Hubert Pattyn werd eerste schepen (later zal diens zoon, dokter Victor Pattyn, burgemeester worden). Door de latere pastoors werden de Pattyns dan ook voor liberalen versleten, al waren ze lid van de St.-Hubertusgilde en al is Hypolite Pattyn, broer van Victor, priester geworden. Dat “liberalis me” moeten we dus relativeren en mogen we zeker niet gelijkstellen met vrijzinnigheid en antiklerikalisme. Toen Adolf Amand Vuylsteke zich, als 37-jarige vrijgezel, in januari 1849 te St.-Denijs vestigde, heeft hij daar zijn toekomstige vrouw leren kennen. Hij huwde daar in 1853 met de 19 jaar jongere Octavie Stéphanie Vande Ghinste (°St.-Denijs 24 febr. 1831). Daar werd ook hun eerste kind, Josine Mathilde, geboren op 13 juni 1854. Te Zwevezele werden nog geboren : een levenloos zoontje op 28 december 1855, een dochter (Marie Pélagie) op 7 maart 1857, een zoon (Jules Ernest) op 14 april 1859, een zoon (Achilles Joseph) op 5 februari 1863 en een zoon (Albéric Louis) op 6 juli 1868 ; deze laatste stierf op 21 augustus 1868. Op 17 augustus 1878 huwde de oudste dochter, Josine Mathilde, te Zwevezele met notaris Hubert Antoine De Vries uit Grobbendonk, zoon van meester Théodore Louis en Pauline Jeanette Geuns.
132
De tweede ambtstermijn van burgemeester Adolf Amand Vuylsteke duurde een kwarteeuw. Het was een periode van economisch herstel na de hongerjaren, van de aanleg van steenwegen en van verbeteringen op sociaal-economisch vlak. Het waren dan ook tamelijk rustige jaren voor de partij van de burgemeester. Maar de parlementsverkiezingen van 11 juni 1878 bezorgden de meerheid aan de Liberale Partij. De regering Frère-Orban benoemde Van Humbeek tot Minister van Onderwijs. De schoolwet van 1 julli 1879 was het begin van een harde confrontatie, met het onderwijs als inzet. Deze confrontatie leidde naar de schoolstrijd van 1879-1884. Ook op gemeentelijk vlak had deze wet een grote weerslag en verplichtte de gemeenteraadsleden tot een stellingname. De laatste twee raadszittingen waarop burgemeester Vuylsteke verscheen, waren deze van 2 december en 29 december 1879, waarop slechts 7 leden aanwe zig waren. Twee stemmingen waarin een standpunt moest ingenomen worden, vóór of tegen de vrije scholen, gaven als uitslag : de eerste stemming, 6 vóór en 1 tegen : de tweede, 6 vóór en 1 onthouding. Burgemeester Vuylsteke is nadien, wegens ziekte, op geen enkele raads zitting meer verschenen en stierf op 22 februari 1880. Als hoofdonderwij zer voor de leeggelopen gemeenteschool had de burgemeester gedacht aan de zoon van een ongehuwde nicht van hem langs moeders zijde, nl. Victor Arthur Delahousse, zoon van Marie Louise Delahousse uit Moorsele. Deze heeft de functie maar kunnen krijgen op 4 juli 1882 (21). We volgen nu nog even de drie dochters van Louis Eugène Vuylsteke. Pélagie huwde te Zwevezele op 27 september 1837 met Rigobert De Clercq en volgde haar man naar Brugge. Hun zoon Alfred werd handelaar en een andere zoon, Adolf, doctor in de rechten. Pauline en Julie Vuyl steke zijn ongehuwd gebleven en trokken, na de dood van hun broer Henri, eveneens naar Brugge. Ze bleven echter Zwevezele indachtig en schonken in 1860 twee huizen in de Pastorijstraat aan de Burgerlijke Godshuizen van Zwevezele om die in te richten tot hospitaal in tijden van besmettelijke ziekten. Bij de dood van Louis Eugène Vuylsteke en vrouw (1839 en 1840) bestond het onroerend familiebezit te Zwevezele uit 11 huizen en 14 ha 70 a en 28 ca grond. III. De derde generatie Vuylsteke Na de dood van Adolf Amand Vuylsteke (f Zwevezele 22 februari 1880) verhuisde Octavie Stéphanie Vande Ghinste op 27 september 1881 met haar overblijvende kinderen naar Elsene. De oudste zoon, Jules Ernest, werd notaris te Schaarbeek en zelfs President van de Kamer van Notaris sen. Hij huwde te Brussel op 8 november 1894 met Georgine Van Halteren en stierf te Brussel op 12 december 1931. Hij had alleen een dochter. De tweede zoon, Achilles Joseph, huwde te Elsene op 12 november 1889 met Jeanne Vander Velde, zuster van Minister Emile Vander Velde. Te Elsene
133
kreeg het echtpaar een zoon, Albert, op 2 april 1892, maar nog vóór de eeuwwisseling verhuisde het gezin naar Antwerpen om daar de brouwerij “Het Kanon” uit te baten. Te Antwerpen werden nog Maurice op 22 mei 1901, en Georges op 19 december 1905 geboren. Brouwer Achilles Joseph Vuylsteke stierf te Antwerpen op 11 juli 1909 en Albert volgde hem op als ingenieur-brouwer ; hij huwde te Antwerpen met Anny Docx. Maurice huwde te Antwerpen met Emilienne Redase en werd directeur van de “Compagnie Générale Transatlantique". Georges huwde met Marie Vrydaghs. Jourdan Maxime Vuylsteke (t Gent 13 december 1871) had één zoon, Julius, en Henri Louis Vuylsteke (t Zwevezele 23 maart 1854) had even eens één zoon, Henri Jourdan. Julius Vuylsteke werd precies 150 jaar geleden geboren en Henri Vuylsteke stierf precies 70 jaar geleden. Julius Vuylsteke Veel werd reeds over Julius Vuylsteke gezegd en geschreven. Het laatste grote werk is dat van Dr. J. Verschaeren, nl. zijn doctoraatsproefschrift aan de Katholieke Universiteit te Leuven : "Julius Vuylsteke (1836-1903) Klauwaard en Geus”, in 1984 uitgegeven bij de Uitgeverij J. Van Ghemmert te Kortrijk. We hebben uit dat werk trouwens reeds passussen aangehaald in verband met Jourdan Maxime Vuylsteke. In 1983 zagen we op TV de evocatie van het leven van Julius Vuylsteke, met Jo Demeyere in de hoofdrol. Een korte samenvatting van dit getormenteer de, maar voor Vlaanderen zo heldhaftige leven van die pas na 15 jaar gewettigde zoon van de Zwevezeelse Jourdan Maxime Vuylsteke, maken we ook aan de hand van het geciteerde werk van Dr. J. Verschaeren. Julius Vuylsteke moet heel degelijk lager onderwijs genoten hebben, want nog vóór zijn elfde levensjaar begon hij in 1847 op het Gentse atheneum aan de afdeling der “Humanisten” (de Grieks - Latijnse afdeling) en reeds in zijn eerste jaar behaalde hij de medaille. In de vijfde en de vierde klas kreeg hij de tweede prijs. In 1850 dong hij voor de eerste keer mee in de algemene prijskamp tussen de instellingen voor Middelbaar Onderwijs van België. Het jaar daarop was hij in de derde klas opnieuw tweede. In de algemene staatsprijskamp echter werd hij laureaat (22). Julius had geen optimistisch karakter. Al de omstandigheden uit zijn jeugd drukten op het gemoed van Julius Vuylsteke een stempel van som berheid en droefgeestigheid die hem geheel zijn leven is bijgebleven. Zijn leven lang zou hij het odium van zijn geboorte meedragen. Samen met zijn weinig benijdenswaardige kinderjaren beïnvloedde het zijn karakter en gemoedsgesteldheid. Reeds vroeg droeg hij de verbittering in zijn hart. Ze stond op zijn aangezicht te lezen. Verstandig als hij was, zag hij hoe zijn moeder door de ellende van haar stand naar een onregelmatig leven was gedreven en hoe de rijke man daarvan had geprofiteerd (23). In 1852 stichtte Julius in het Gentse atheneum de Vlaamse Gilde “’t Zal wel gaan” en bracht die in 1853 over naar de Gentse Universiteit. Hij
134
was nog niet ten volle 17 jaar toen hij zich liet inschrijven in de Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren, voor de studies in de Rechten. In april 1855 legde hij het kandidaatsexamen af met grote onderscheiding. Wegens moeilijkheden met de academische overheid moest de "flamingant Vuylsteke” in 1857 zijn kandidaatsexamen in de Rechten voor de Centrale Examencommissie te Brussel doen. Hij behaalde grote onderscheiding. Het einddiploma van Doctor in de Rechten werd zelfs met de grootste onderscheiding behaald. Aan de Gentse universiteit bestond de leergang "Littérature Flamande” slechts op papier ; er was geen titularis voor en voor niemand was dit een verplicht vak. Het studentengenootschap “t’ Zal wel gaan” ijverde voor de inrichting van deze leergang ; hiervoor ging Julius Vuylsteke tevergeefs bij de rector aankloppen. Op 3 januari 1854 (hij was amper 17 jaar) schreef hij een brief aan de rector en aan de Minister van Binnen landse Zaken. Honderd van de 318 te Gent ingeschreven studenten onder tekenden een petitie en ook burgemeester C. de Kerchove en de Gentse gemeenteraad steunden de actie. Minister Piercot gaf toe en in november 1854 startten de colleges. Vuylsteke was ook de eerste student sedert 1830 die op bezoek ging bij Nederlandse studenten (24). Toen hij vijftien was, had Julius opgehouden "geloof te geven aan catechis mus” en maakte hij zich los “uit de bijgelovigheden van de kindsheid”. In “’t Zal wel gaan” (1856 en 1857) duidde hij de twee vijanden aan van het Vlaamse Volk : “de Priester heerst, de Waal regeert”. Reeds in 1854 was hij lid, en in 1855-1856 bestuurslid van het op 23 februari 1851 gestichte Willemsfonds. Vanaf december 1855 begon de 19-jarige Vuylsteke zich op te werpen als de succesvolle leider van de Gentse antiklerikale studen ten. Hij was zo vurig dat hij in 1857 zelfs schreef : “Onze vervolgers zijn 'de liberalen, die mannen met brede gedachten, die de katholieke partij in hun dagbladen bestrijden, en de katholieke godsdienst huldigen” (25). Doch Julius Vuylsteke moest ook leven. Na het behalen van zijn diploma op 3 augustus 1859 begon hij een stage als advocaat, maar reeds in 1863 noemde hij de advocaterij een kleingeestig en dus weinig interessant bedrijf. Naar zijn oom, burgemeester Adolf Amand Vuylsteke, schreef hij om zaken te krijgen en een clientèle te helpen opbouwen. In oktober 1867 dong hij naar de plaats van vrederechter te Torhout. Het werd een ontgoocheling, maar toch droomde hij ervan zich ergens te gaan “begra ven" in de nabijheid van zijn Zwevezeelse familie. Een ogenblik scheen zijn advocatenpraktijk drukker te worden, maar dat bleef niet duren, wegens zijn koppige wil om in het Nederlands te pleiten in een volledig verfranst gerechtelijk apparaat. In feite verwaarloosde hij zijn beroep door teveel nevenactiviteiten (26). Het parool van Vuylsteke op politiek gebied was de verovering van de Liberale Partij door de Vlaamsgezinden ; daarom publiceerde hij op 25 mei 1861 een brochure : “La question flamande et le libéralisme”. Na enkele jaren afwezigheid dook Julius Vuylsteke in 1860 opnieuw in het
135
Julius Vuylsteke, ongeveer 42 jaar. (Foto uit A.M.V.C., Antwerpen).
136
Julius Vuylsteke, ongeveer 59 jaar. (Foto uit A.M.V.C., Antwerpen).
137
Willemsfonds op, met de bedoeling er de liberale politiek in te brengen. Aanvankelijk was er in het Willemsfonds van politiek geen sprake. Katho lieken en liberalen werkten er samen op zuiver letterkundig vlak (27). In de liberale partijorganisatie speelde de vrijmetselaarsloge een grote rol. Sinds 1811 bestond de loge “De Septentrion” onder het Groot-Oosten van Holland. Vuylsteke was er lid van en wilde dat de Vlaamse leden er tegen de geest van verfransing ingingen. Zijn eerste politiek mandaat behaalde hij bij de gemeenteraadsverkiezin gen van 28 oktober 1869. Hij begon zijn carrière in de Gentse gemeente raad met een eedaflegging in het Nederlands tijdens de openbare zitting van maandag 6 december 1869 en in dezelfde taal nam hij deel aan de beraadslagingen ; zijn voorbeeld werd nog door een paar leden gevolgd (28). Julius Vuylsteke had toch ook een persoonlijk leven. Hij was lange tijd verliefd geweest op een meisje uit de hogere stand. Ze was echter katho liek en franssprekend. Op 11 juni 1867 huwde hij met Hortensia Theresia Van Dinter, (°Gent 20 november 1841), dochter van fabrikant Jan Baptist en van Marie Sophie Minnaert. Zijn aanstaande zou haar huisraad mee brengen en nog een bruidschat van 12.000 fr. Van Julius werd een inbreng van 20.000 fr. verwacht “om zich in te richten en ten minste een zierken onafhankelijkheid te genieten" schreef hij aan zijn oom Adolf Amand Vuylsteke. Deze zat de familieraad voor die, na de opname van Jourdan Maxime Vuylsteke in het krankzinnigengesticht, werd samengesteld. Uit het huwelijk werden drie kinderen geboren : Hortensia Julia Albertina, ° 12 juni 1868 (ze huwde op 15 oktober 1887 met Victor Van Doosselaer, zoon van een drukker) ; Jordaan Adolf Julius (° 9 maart 1870) en Maurits Joseph (° 21 april 1872). Julius was niet erg gelukkig. Hij had wel een uitstekende echtgenote en een lief dochtertje, schreef hij in januari 1870 aan een vriend, maar "ik geraak niet vooruit in de strijd voor het levensnoodzakelijke ; meegesleurd in de politiek, verkeer ik in de onrust zonder eens een zuivere voldoening” (29). Hij had ook nog zijn godsdienstproblemen. Op vijftienjarige leeftijd had hij wel gebroken met het traditioneel katholiek geloof, maar in augustus 1863 ging hij met zijn moeilijkheden te rade bij een vriend uit zijn studen tentijd. Deze raadde hem aan naar zijn geweten te luisteren. Dit antwoord voldeed hem echter niet. Dan wilde hij het verschil kennen tussen het “modern protestantisme en de vrijdenkerij”. Bij de geboorte van zijn eerste zoon in 1870 liet hij het kind dopen. Hij nodigde zijn familie uit Zwevezele uit op “de kerkelijke ceremonie, waarvoor ik den diepsten afkeer gevoel, maar die ik toch moet dulden", schreef hij naar zijn oom en tante in Zwevezele. En toen zijn kozijn Henri Vuylsteke, zoon van zijn overleden oom, burgemeester en notaris Henri Louis Vuylsteke, in 1874 priester werd gewijd, liet zij zich verontschuldigen op de plechtige Eremis, omdat zijn tegenwoordigheid “misplaatst” zou zijn. Hij was er nochtans om bekommerd zijn kinderen een degelijke “christelijke opvoeding” te geven 138
(30).
De verdere opgang van Julius Vuylsteke in het politieke leven werd geremd. Als kandidaat van de liberale partij voor de wetgevende verkie zingen van 9 juni 1874 faalde Vuylsteke samen met de liberale lijst van Gent. De tegenpartij viel hem aan in spotgedichten over "ne fijne visscher” en "in troebel water visschen”, om met zijn afkomst te spotten. Vuylsteke was erg ontgoocheld. Hij trok zich terug uit de Liberale Associatie en uit de gemeenteraad en toonde zich geïnteresseerd in de overname van de boekhandel van W. Rogghé. Volgens het liberaal blad "Het Volksbelang” waren deze beslissingen reeds enige tijd voorzien wegens “bijzondere omstandigheden”. De overname van de boekhandel verliep geleidelijk. Zijn beginkapitaal bestond uit 60.000 fr., bedrag dat zijn vrouw in septem ber 1864 ontving uit de nalatenschap van haar ouders. Op 18 september 1876 verliet Vuylsteke de balie en pas in 1878 dreef hij zelfstandig de handel (31). Vuylsteke's gezondheidstoestand had hem steeds zorgen gebaard. Ontel bare keren diende hij zich wegens ziekte te laten verontschuldigen op vergaderingen van de talrijke genootschappen en verenigingen waarvan hij lid was, op spreekbeurten waarvoor hij zich geëngageerd had, op congressen of gemeenteraadszittingen. Er werd zelfs gedacht dat Vuyl steke belast was met erfelijk lues. Vooral in 1860 (hij was amper 24 jaar) manifesteerde zich een zickclijke toestand die altijd maar verergerde. Reeds in 1863, toen hij 26-27 jaar was, weet hij zijn "traagheid” aan de lusteloze stemming waarin ik mij nogal in den regel bevind, en die waarlijk zeer afsteekt bij den Sturm-und-Drang tijd van ons bewogen studentenle ven” (32). Zijn familieleven was ook al bijzonder tragisch. Hij overwoog zelfs een echtscheiding. Deze huwelijksperikelen zijn echter, omwille van zijn stil zwijgen, moeilijk te situeren. De schuld voor de echtelijke moeilijkheden schijnen nochtans niet bij Julius te hebben gelegen. P. Frédericq, een zeer goede vriend, noteerde in 1913 in zijn dagboek : “Tot laat in de nacht verbrandde ik de verschrikkelijk papieren die Julius mij indertijd gegeven had over het gedrag zijner vrouw. Ik had ze vergeten en toevallig gevonden. Dat mocht in niemands handen vallen. IJsselijk tragisch”. P. Frédericq bleef steeds bevriend met Vuylsteke en noemde hem bij zijn dood een martelaar des levens Het is niet uitgesloten dat het falen van Vuylsteke als advocaat en de daaruit voortvloeiende financiële problemen mede oorzaak zijn geweest van de huwelijksmoeilijkheden (33). De schrik dat die huiselijke moeilijkheden tegen hem in de verkiezings campagne zouden uitgespeeld worden, dat hij weer door de katholieke pers tot mikpunt zou genomen worden en eventueel voor een liberale nederlaag verantwoordelijk gesteld, of misschien, wegens het debacle van 1874 dat hem aangewreven werd, zelfs niet meer voor een kandidatuur in aanmerking zou komen in 1878, speelde hier ongetwijfeld ook een belangrijke rol. Hij was immers niet tegen mislukkingen opgewassen (34). 139
De liberale overwinning van 11 juni 1878, de daarop volgende schoolstrijd en de overwinning van de katholieken op 10 juni 1884, gingen aan hem voorbij. Op 20 oktober 1883 was hij alleen (hoewel in het bevolkingsregister et familie staat) verhuisd van de Kalandenberg 11 naar de Koestraat 15. Zijn vrouw vervoegde hem met de kinderen op 8 augustus 1885, nadat zij op 11 februari 1885 de Kalandenberg verlaten had voor de Lavoordestraat 3 (35). Julius Vuylsteke had heel wat moeilijkheden met zijn zonen. Ze werden op 4 juni 1892 veroordeeld tot 10 frank of twee dagen gevangenisstraf voor smaad, en tot 3 frank voor nachtlawaai. De oudste, Jordaan Adolf, werd op 10 september 1892 veroordeeld tot 3 frank of 1 dag wegens vernietiging van veldvruchten. Deze werd later brouwer en huwde op 4 augustus 1903 te Gent met Louisa Bevernage ; Maurits huwde op 10 mei 1904 met Elisa Verschaffelt (36). Vuylsteke heeft zich ook voor geschiedkunde geïnteresseerd en vanaf 1896 werkte hij in opdracht van het stadsbestuur, aan het Oorkondeboek van de stad Gent. Een opdracht om de verouderde Inventaire des chartes et documents van het stadsarchief te vervangen door een cartularium, zou hem een jaarwedde van 3.300 fr. opgebracht hebben (37). Eigenlijk heeft Vuylsteke bijna geheel zijn volwassen leven in een zieke lijke toestand doorgebracht. We vermelden nog een ongeneeslijke kaakbeenziekte en een huidziekte die uiteindelijk door een specialist uit Aken genezen werd. In 1901 werd de 65-jarige Vuylsteke geplaagd door reuma. Ook het volgende jaar was hij lang en ernstig ziek. Zeven weken bleef hij te bed met lymphangitis aan het been, gevolgd door een aderbreuk aan het andere been. Op 12 december 1902 werd hij getroffen door een verschrikkelijke beroerte die hem half verlamde. Op 16 januari 1903 stierf hij en op 19 januari om drie uur in de namiddag werd hij burgerlijk begraven op het gemeentekerkhof aan de Brugse Poort, in groef nr. 839. Volgens zijn laatste wil was het een eenvoudige plechtigheid. Hij had elke rouwkapel, bloemen en kransen, redevoerin gen, monumenten en overlijdensberichten geweigerd. Wie hem wilde gedenken, kon een bijdrage storten tot steun aan de vrijzinnige Vlaamse zaak, bijvoorbeeld voor het Willemsfonds. Vanuit de Koestraat zette de rouwstoet zich in beweging en in de brede Hoogstraat strekte de stoet zich uit van de Peperstraat tot aan de Poel in rijen van zes man. Onmiddcllijk na de teraardebestelling werd door vrienden het Julius-Vuylstekefonds gesticht om goedkope liberale Vlaamse boeken uit te geven (38). Bij een bezoek aan het kerkhof vernamen we dat de stoffelijke resten van Julius Vuylsteke ontgraven werden op 28 februari 1919 en bijgezet op plein H, lijn 17, laatste groeve ; op 10 juni 1933 werden deze nog eens ontgraven en bijgezet in de familiekelder nr 16 van de familie Van Dinter. Begin 1981 werd het instandhouden van die familiekelder niet meer opgeëist, en deze werd dan op 18 maart 1981 volledig uitgebroken. In
140
Kanunnik Henri Jourdan Vuylsteke. (Foto uit het Archief der Zusters Maricolen te Brugge)
141
dergelijke gevallen worden de aanwezige beenderen verzameld en met nog andere in een gemeenschappelijke groeve gedeponeerd. Henri Jourdan Yuylsteke Na het overlijden van haar man, notaris burgemeester Henri Louis Vuylsteke, is Marie Elisabeth Brulé nog acht jaar in Zwevezele blijven wonen met haar zoontje Henri Jourdan. Deze heeft er dus lagere school gelopen tot zijn moeder op 21 april 1862 haar drie schoonzusters naar Brugge gevolgd is ; ze was dan 39 jaar en Henri Jourdan 12 jaar. Hij heeft humaniora gevolgd aan het St.-Lodewijkscollege te Brugge, onder Princi paal Emiel Minne, en behaalde er zeer goede resultaten. Na een jaar wijsbegeerte aan het Klein Seminarie te Roeselare, studeerde hij verder aan het Groot Seminarie te Brugge en werd op 19 december 1874 priester gewijd door Mgr. Faict. Het was naar die priesterwijding en de daaropvol gende eremis dat kozijn Julius Vuylsteke ónmogelijk kon komen. Eerst was E.H. Vuylsteke hulppriester op het stedelijk kerkhof te Brugge, maar reeds op 25 februari 1875 werd hij onderpastoor te Loppen en bleef dit gedurende 4 jaar. Op 21 juni 1879 werd hij overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk, waar Guido Gezelle sinds 1872 onder pastoor was. Uit een brief van 9 december 1879 vernemen we dat E.H. Vuylsteke liever niet in parochiedienst stond, maar liefst in één of ander klein klooster of onderwijsinstelling. Hij had geluk : door het ontslag van Kan. Theodoor Arents de Beerteghem kwam de plaats van Algemeen Directeur van de Zusters Maricolen te Brugge vrij en E.H.Vuylsteke kwam op 13 januari 1880 in zijn plaats ; hij was nog geen 30 jaar. Het was de tijd van de schoolstrijd en de doorbraak van de Vlaamse Beweging. Het was waarlijk geen kleine kloostergemeenschap waar E.H. Vuylsteke terecht kwam. Hij werkte zich aanstonds in in de geest van de congregatie, versterkte de band tussen de Zusters Maricolen en de Carmelusorde in 1883, vernieuwde grondig de eigen regel, die door Mgr. Faict goedgekeurd werd in 1886, en zorgde ervoor dat de Zusters Maricolen in 1906 als derde orde van de Carmelusorde werden erkend. Daarnaast bezorgde hij het noviciaat een nieuwe en afzonderlijke inrichting. De vernieuwde regel stond zelfs model voor andere kloostergemeenschappen ; hij heeft trou wens een Handboek voor de Zusters Maricolen opgesteld. Voor Brugge en voor het Vlaamse volk was zijn bijzonderste verdienste echter de oprichting van technisch onderwijs voor meisjes. De Zusters Maricolen gaven reeds lager onderwijs, maar de speciale aandacht van E.H. Vuylsteke ging naar een degelijke vorming van de zusters - onder wijzeressen. Zo ontstond een handleiding in 1889 : Lessen en Raadgevin gen over de opvoeding en onderwijs, aan de Zusters Maricolen van Brugge. Hij zag ook in dat er te Brugge reeds ruime mogelijkheden waren voor middelbaar onderwijs voor jongens, en ook voor meisjes van begoede burgerij, maar nog niet voor de andere meisjes van Brugge en ommeland. Hij was bekommerd om de huishoudelijke opleiding van die meisjes en 142
richtte, met de hulp van een provinciaal comité, een Centrale Keukenschool op en in 1900 stichtte hij, niettegenstaande de passieve en zelfs afkeurende houding van collega’s en instanties, een Ecole professionelle ménagère, wat alleen in Brussel en in Gent bestond. Hij heeft er de eerste leerlingen hun diploma weten behalen en sommigen zelfs als technische leraressen, dus afgestudeerden van een Technische Normaalschool, aan het werk gezien. Henri Vuylsteke was werkelijk zijn tijd vooruit. In 1899 verving hij reeds de plechtige prijsuitdeling door een tentoonstelling van het werk van de leerlingen, een voorloper van de open-deur-dagen. In 1903 richtte hij de Kosteloze Zondagsschool op voor huishoudkundig onderwijs en in dat zelfde jaar stichtte hij een Œuvre des vacances (voorloper van vakantie kampen). Voor zijn technische school voerde hij vanaf 1903 veertien daagse godsdienstige conferenties in en vanaf 1904 de jaarlijkse retraite. Naast zijn gaven als kloosterdirecteur en als inrichter van onderwijs, had hij zijn persoonlijke gaven : een bovennatuurlijk geloof dat hem bezielde bij alles wat hij ondernam ; goedhartigheid en eenvoud in de omgang bezorgden hem veel vrienden : hij was een kunstenaar in de conversatie, hij was een Vlaams cultuurmens, en had een gezonde zin voor humor. Bewijzen van dit alles zijn er bij de vleet. Hij was jarenlang de biechtvader van Mgr. Waffelaert, was goed bevriend met Mgr. van Caloen (stichter van de St.-Andriesabdij van Zevenkerken) en met Dom Théodore Nève, de jonge abt sinds 1912 ; pastoor Vanhaecke, de originele rijmelaar en moppentapper, was eveneens zijn vriend. Hij ondernam niet alleen reizen (nog niet zo vanzelfsprekend op het einde van de 19de eeuw), maar stelde de reisverhalen te boek : Reis naar Rome en Reis naar Aken in 1881. Dit laatste boek (150 blz), uitgegeven te Brugge bij de drukkerij Vandenberghe-Denaux, was vriendelijk opgedragen Aan mijn reisgezellen, tot herinnering der vreugden en der aandoeningen die wij te zamen smaakten. Het is een merkwaardig boek, waaruit onderlegdheid blijkt op het gebied van geschiedenis, bijbelkennis, heiligenverering, aardrijkskunde en men senkennis. Het begint met een inleiding over bedevaarten. Het boek is ingedeeld in drie delen : het bezoek aan Maastricht, het bezoek aan Aken en het bezoek aan Keulen. In een appendix maakt de auteur een studie van de bijzonderste relikwieën. De reizigers vertrokken op 18 juli 1881 : “Om 7 uur reeds zaten wij op de mollige kussens van den sneltrein naar Brussel .... Wat verschil onder opzicht van reizen tusschen ons en onze voorvaderen ! Een reisje naar de hoofdstad ! .... Twintig uren in een schokkende “Diligence” afleggen, was juist geen lachend vooruitzicht. En nu ! droomen wij niet ? Over twee uren zagen wij nog de hooge torens van Brugge ons nakijken in de vliegende stoomwagen, en reeds groeten wij op de gothieke naaide des stadhuis den gulden St. Michiel, patroon der Brusselaars". Bij het binnenrijden van elke stad geeft hij kort de geschiedenis ervan. Doorheen Limburg merkt hij op : “En waarlijk, is de streek dor en droog, zij is niet onvruchtbaar 143
aan edele gevoelens ... nog ongeschonden en onverfranscht”. En in Maas tricht merkt hij op hoe de straatnamen en uithangborden eentalig Frans zijn en zegt : “Wij Vlamingen zijn dus alleen niet om de fransche geburen na te apen en met hun vreemd getater onze moedertaal te vervangen" (we menen zijn kozijn Julius Vuylsteke te horen). Bij het binnenrijden van Duitsland heeft hij weer een bedenking klaar : “Dat Duitschland dat heden, fier op zijn behaalde lauweren (overwinning van 1870 op Frankrijk), gebieden wil in Europa, en roemt op zijnen Bismarck, zijnen Moltke, zijne koene krijgslieden, maar onnoozel toch, nog eens stooten wil tegen de onwankelbare rots van Petrus" (o.a. de verbanning van de aartsbisschop van Keulen). E.H. Henri Vuylsteke werd omwille van zijn vele verdiensten op 14 maart 1892 benoemd tot erekanunnik van St.-Salvators. Uit zijn “curriculum vitae” kon men echter niet afleiden dat hij maar over een wankele gezondheid beschikte. “Krakende w agens lopen het langst" was zijn antwoord, wanneer men daarover sprak. Mijnheer de kanunnik bleef ook zijn overleden familie indachtig en dit niet alleen in zijn gebeden. Zijn overleden grootouders langs vaders zijde, Louis Eugène Vuylsteke en Thérèse Delahousse (overleden in 1839 en 1840), zijn oom Adolf Amand Vuylsteke (overleden in 1880), zijn vader en twee zusjes (overleden in 1854, 1849 en 1855) en ook de huishoudster Idonia Beke (overleden in 1853) waren allen begraven op het derde kerkhof van Zwevezele in de Bruggestraat. Na het aanleggen van het nieuwe en vierde kerkhof in de Egemstraat (nu Schoolstraat) in 1887, deed kanunnik Vuylsteke in oktober 1892 de aanvraag tot overbrenging van al zijn dierbaren naar de familiekelder in de hoofdstraat van het nieuwe kerkhof (zie foto), die hij had laten maken voor zijn moeder bij haar overlijden te Brugge op 18 juni 1892. Op 5 september 1911 kreeg kanunnik Henri Vuylsteke een lichte verlam ming aan armen en benen. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog was zijn gezondheidstoestand achteruit gegaan en hij vroeg om als Algemeen Directeur van de Zusters Maricolen ontslagen te worden. Dit gebeurde op 16 juli 1915 en op 5 augustus 1915 werd hij in de St.-Andriesabdij met open armen ontvangen om er met rust te gaan. Op 14 maart 1916 werd hij zwaar ziek en hij overleed op 23 maart, precies op dezelfde dag van het jaar, als zijn vader. Op 27 maart kreeg hij zijn laatste rustplaats in het eerste graf van de eerste rij op het kloosterkerkhof. Op de witte marmeren plaat in de muur, omkranst door klimop, hebben de Zusters Maricolen een Latijnse tekst laten aanbrengen waarvan de vertaling luidt : “Hier rust Zeereerwaarde Heer Henricus Vuylsteke, Priester, Directeur van de Zusters Maricolen, Kanunnik van de Kathedraal van Brugge, aan wie, na een leven vol goede werken, bij het ter ziele gaan, de Abt en de monniken van dit huis, in dankbaar en liefdevol gebed, bijstand verleenden en verlang den zijn stoffelijke resten in hun midden te bewaren. Hij stierf op 23 maart in het jaar des Heren 1916 en was 66 jaar. Bidt voor hem." (39).
144
HIC JACET RSV. A M . DOMINUS HSNRICUS
VUYLSTEKE
PRSSB.
DIRECT. SORORUK MRICOLARUk ECCL. CUI
BRUGENSIS POST
OPERIBUS
CANONICUS
AÏÏTATEM
BONIS
CONEERTAIi
ANIMAM EPPLARET
RUUR
ABBAS
ET
MONACHI HÏÏJUS LOCI
GRATIS-
S IM ET A K IC ISSIM
CRANTES
ASIÏTERUNT INTER SE OBIIT
DIE
EJUSQÏÏE CINERES SÏÏRVARI VOLUERUNT 23 MARTII
ANNO
DOI;iINI 1916 AETATIS SUAE 66 ORATE PRO EO.
145
Van kanunnik Henri Vuylsteke mogen we getuigen dat hij een Heilige en Klauwaard was ; van meester Julius Vuylsteke, dat hij de Klauwaard veel heeft bemind en dat aan de Geus veel zal vergeven worden.
AndrĂŠ VANDEWIELE
146
VOETNOTEN (1) R.A. Kortrijk, Parochieregisters Geluwe. (2) A. VANDEWIELE, Zwevezele, dl. 2, De Gemeente Zwevezele tôt 1940, Drukk. Gevacrt, Zwevezele, 1984, pp. 53-54. (3) A. VANDEWIELE, o.c., p. 17. (4) A. VANDEWIELE, o.c., p. 50. (5) A. VANDEWIELE, o.c., pp. 55-61. (6) A. VANDEWIELE, o.c., pp. 63-64. (7) A. VANDEWIELE, o.c., pp. 88. (8) "Het Bureel van Weldadigheid” of “Het Armenbestuur” was vroeger “De Heilige Geesttafel" of "De Armendisch”, en later de COO en OCMW. (9) "De Schutterijen" waren een soort reserveleger. “De Abonnementsrol" was de lijst van de solvabele personen met hun belasting volgens verbruik of inkomen. (10) Twee “Marktcommissarissen” waren verantwoordelijk voor de goede gang en de bevordering van de wekelijkse vrijdagmarkt en de jaarmarkt. (11) A. VANDEWIELE, o.c., pp. 108-113, 129, 133, 146. (12) A. VANDEWIELE, o.c., p. 274. (13) A. VANDEWIELE, o.c.. p. 297. (14) Burgerlijke Stand en Bevolkingsregisters van Zwevezele. (15) J. VERSCHAEREN, Julius Vuylsteke (1836 - 1903). Klauwaard en Geus, Uitgeverij J. Van Ghemmert, Kortrijk, 1984, pp. 27-28. (16) J. VERSCHAEREN, o.c., p. 27. (17) J. VERSCHAEREN, o.c., p. 28. (18) J. VERSCHAEREN, o.c., p. 54. (19) J. VERSCHAEREN, o.c., p. 78. (20) J. VERSCHAEREN, o.c., pp. 29, 326. (21) A. VANDEWIELE, o.c., pp. 169-182. (22) J. VERSCHAEREN, o.c., p. 31. (23) J. VERSCHAEREN, o.c., p. 33. (24) J. VERSCHAEREN, o.c., pp. 37-39. (25) J. VERSCHAEREN, o.c., pp. 33, 40 , 4L 45, 47. (26) J. VERSCHAEREN, o.c., pp. 63-64. (27) J. VERSCHAEREN, o.c., pp. 77, 110-111. (28) J. VERSCHAEREN, o.c., p. 233. (29) J. VERSCHAEREN, o.c., pp. 64-65. (30) J. VERSCHAEREN, o.c., pp. 68-69. (31) J. VERSCHAEREN, o.c.. pp. 66-67, 318, 323. (32) J. VERSCHAEREN, o.c., p. 326. (33) J. VERSCHAEREN, o.c., pp. 65-66. (34) J. VERSCHAEREN, o.c., p. 333. (35) J. VERSCHAEREN, o.c., p. 66. (36) J. VERSCHAEREN. o.c.. pp. 65, 442. (37) J. VERSCHAEREN. o.c., p. 447. (38) J. VERSCHAEREN, o.c., p. 449-452. (39) F. DEMEULEMEESTER O.S.B.. Bij een verjaardag, 1966. Archief van de Zusters Maricolen te Brugge, Zeereerwaarde Kanunnik Henri Vuylsteke.
147
GESCHIEDKUNDIGE SCHETS VAN HET VRIJ TECHNISCH INSTITUUT IN TIELT In deze bijdrage willen wij enkele elementen aandragen voor een nog te schrijven geschiedenis van het Vrij Technisch Instituut in Tielt. 1. Stichting en uitbouw. Al in 1846 stichtte Marcelinus Darras (deken van Tielt 1835-1855), met overheidssteun, een "leerwerkhuis”. Hij had ingezien dat mechanisering onafwendbaar was en een degelijke scholing een noodzaak werd. Het "leerwerkhuis” werd driemaal heringericht en aangepast. In 1875 werd Aimé Waelkens (1848-1896) er bestuurder. Tussen 1927 en 1929 werd de eigenlijke beroepsschool gebouwd. Dit initiatief om te verhelpen aan de gebrekkige beroepsopleiding van wevers, meubel- en schoenmakers (later ook metaalbewerkers) ging grotendeels uit van de privésector. Industrieel Joseph Waelkens (1876-1964), geruggesteund door het bisdom, wilde de technische evolutie na W.O. I bijbenen. In het verlengde van zijn patriciërswoning (Hulststraat 25 - heden : 39, huis sedert 1957 bewoond door André Decroos) bouwde hij een weverijwerkplaats uit (afb. 1, links van de poort). Het gebouw tussen zijn woning en de weverij (dus rechts van de poort op afb. 1) deed beneden dienst als klasruimte voor de avondleergangen of ’commercie’-klassen : een beroepsvervolmaking waar vooral handelsrekenen, boekhouden en het opmaken van bestekken op het programma stonden ; boven deze klassen werd een kapel ingericht. Een oversteek of doorgang tussen het huis Waelkens en deze kapel werd met een boog over het Kreupelstraatje gespannen (zichtbaar op afb. 2). Ook het poortgebouwtje kreeg in de jaren ’30 een verdieping met trapzaal (vergelijk afb. 1 uit 1929 met afb. 2 uit 1937). Achter het huis Waelkens werd een refter en een keuken gebouwd (in de Kreupelstraat ; nu door A.Decroos ingericht en verhuurd als studentenkamers). Omstreeks 1930 was de school, die dan ook een meubel- en schoenatelier had, volledig in een rechthoek uitgebouwd achter de weverij. Er was geen internaat, hoewel de school een grote aantrekkingskracht uitoefende, vooral op jongeren uit de Westhoek (Handzame, Woumen, Diksmuide) ; deze logeerden bij partikulieren. Toen J.Waelkens verhuisde naar zijn nieuw huis op het Hulstplein, werd zijn huis aan de Hulststraat tussen 1931 en 1934 betrokken door Jozef Vanhaecke (° 1892), priester-leraar aan de school. Daarna woonde schoolinspecteur Joseph Roose (° 1883) er van 1934 tot 1947. De volgende bewoner was directeur Joseph Verheecke (° 1916 - voor het ogenblik deken van Kortrijk) : hij woonde er van 1949 tot 1953. De laatste directeur-bewoner (1953-1956) was E.H. Karei Derie. De oude gebouwen van de beroepsschool werden in 1956 (hoewel ze toen maar iets méér dan een kwarteeuw oud waren) gesloopt ; op het vrijge
148
komen terrein bouwde Dr. Wilfried Van Craeynest in 1959 een villa. De opvolger van K.Derie, E.H. Michel Bossaert stampte, samen met collegeprincipaal Jozef Verstraete, het nieuwe V.T.I. aan de Grote Hulststraat uit de grond. De concierge van het gebouw van de beroepsschool woonde aan het Hulstplein nr 31 ; Jules Blancke (° 1904) deed als dusdanig dienst van 1930 tot 1952, Gérard Musschoot (° 1904) van 1952 tot 1956. Er moet nog vermeld dat Léopold III op 30 oktober 1937 een uitgebreid bezoek bracht aan de school. Tijdens W.O. II werd een deel van de school als brandweerkazerne gebruikt. 2. Lessen, leerkrachten, directeurs. Gewoonlijk startte de driejarige beroepsopleiding voor wever, schoenma ker of meubelmaker na het 8ste leerjaar, dus op 14-jarige leeftijd. De afdeling metaalbewerking groeide vanuit de weverij op initiatief van Maurits D'Haene, aanvankelijk om gebroken weefgetouwen te kunnen herstel len. Het leeuwenaandeel van de schooltijd ging naar de praktijklessen, slechts 4 à 5 uur naar “theorie” zoals tekenen, het opmaken van bestek ken, godsdienst. Na drie jaar kregen de leerlingen een wettelijk diploma, waarmee ze vooral in de industrie terecht kwamen, terwijl enkelen zich zelfstandig vestigden. Deze laatsten schoolden zich verder bij, vooral in de avondschool, o.m. voor meestergast. In de jaren ’30 waren de leraars in de weverij-afdeling onder meer André Wittevrongel (1930-32), Georges Lefèvre (1935-54) (later metaalleraar), Maurits D’Haene (1932-59) en Jan Van Autrève. De getouwen werden elektrisch aangedreven (centrale motor). Er stonden zes Jacquart-getouwen, twee 5/4 getouwen, één automatisch getouw, één Northrop, twee Haekings en enkele sabel- en handgetouwen. Afgestudeerden vonden werk vooral in de plaatslijke K.M .O.’s, zoals bij Vanden Heede (Kasteel straat), Waelkens, Vande Vyvere, en Maes (Oude Stationsstraat) ; niet bij Van Maele (Bedevaartstraat), die zelf voor de opleiding bleef zorgen. Opvallend is dat een aantal leerlingen (zeker uit de klas weefkunde 192930, die toen volgende leerlingen telde : Armand Doncke, Frits Lagrain uit Wingene, Maurice Nolf, Richard Van Quickelberghe, Albéric Van Daele, Octave De Vooght, Jan Van Autrève, Remi Decorte, Georges Lefèvre, Maurice Deruddere, André Lefèvre en Van Oost uit Dentergem) heel vlug na hun studies ingeschakeld werden als leraar of monitor, wat wellicht wijst op een chronisch tekort aan lesgevers ; de nogal willekeurige wedde of betaling joeg ook heel wat bekwame leraars naar de industrie. Toen de Tieltse weefnijverheid doodbloedde, werden de getouwen door verkocht aan de technische school van Waregem. In de meubelmakerij, de trots van de beroepsschool, werd de plak gezwaaid onder meer door Alfons Vandewiele, later diens zoon Jozef Vandewiele en Jules Ameye. De school nam regelmatig deel, en met succes, aan meubeltentoonstellingen en -wedstrijden, zoals in Luik in
149
1930. In de schoenmakersklas heersten vooral Edmond Deltomme (“Witte Mon“) en Jérome Claerhout. Die schoenmakersklas was, vóór 1928, gevestigd in de Bruggestraat (nu : arrondissementscommissariaat). De afgestudeerden trokken vooral naar de fabriek “La Merveille” van G. Pannemaeker, naar die van Vandecaveye (Stationsstraat) of die van Van Daele (Sterrestraat). De opeenvolgende directeurs van de beroepsschool, later V.T.I., waren: Jozef Vervenne (1928-1947), Jozef Verheecke (1947-1953), Karei Derie (1953-1956), Michel Bossaert (1956-1981) en Frans Vande Walle (sinds 1981).
Jaak BILLIET & G eert V ERM EU LEN
150
I . Vooraanzicht Vrije Beroeps- en Handelsschool, 1929. Links : de weverij ; midden : het poortgehouwtje ; rechts : de handelsklassen (beneden) en de kapel (boven). Uiterst rechts : de villa van J.Waelkens.
- - 'V •
■■.- ■ ' : ‘V
2. Vooraanzicht, 1937. De handelsklassen werden opgetrokken tot 3 verdiepingen ; het poortgebouwtje kreeg een verdieping met trapzaal. Bemerk de “gang” boven het Kreupelstraatje.
4. De tekenklas in 1929-30. Op deze foto erkennen wij Georges Tack, Jules Verhaeghe, AimĂŠ Dewever, Georges Verhaeghe, Van Keirsbilck, Jan Vermeersch, Verfaillie, Achiel Derock, leraar Alfons Vande Wiele (achteraan, met snor), Callens (Wingene), leraar Julius Ameye, Jozef Vande Wiele, directeur E.H. Verhamme, Michel en Willy Vanduynslager, Albert Dupont en leraar Albert Impe (achteraan, met das).
Lft
Ln
5. De schoenmakerij in 1929-30. Leraars : Edmond Deltomme (hij de kachel) en JĂŠrome Claerhout (uiterst rechts achteraan). De leerlingen : Isidore Verhelst, Damman (Kanegem), Vermeersch (Handzame), De Griek, Van Peteghem (Woumen), Colombien (Aarsele), Willaert (Handzame), Lammertyn (Ardooie), Coppens (Schuiferskapelle), Raes (Beernem), Deloof (Aarsele), Verleye, Van Biesbrouck.
Ui ON
6.
De meubelmakerij in 1929-30. Leraars : Jules Ameye (met hoed) en Fons Vandewiele (met snor). De leerlingen : Michel Van Duynslager (uiterst links), Palmer Dedeygere (in ’t midden, met kruisje I Pittem, Ÿ1930), Karei Verfaillie (midden, achter Dedeygere), Jan Vermeersch (rechts, met schaaf), Jef Vandewiele (vóór vader Fons) en verder Willy Van Duynslager en Georges Tack.
8. Op de speelplaats, de brandweermannen in het gelid (bemerk links boven, de laatste letters van het opschrift "beroepsschooi').
9. LĂŠopold III, op bezoek in de beroepsschool op 30 oktober 1937, wordt rondgeleid door Joseph Waelkens (rechts naast de koning) en directeur E.H.Vervenne. U bemerkt nog gouverneur Baels en schepen Franz Impe ; burgemeester Colle staat hier verdoken achter de koning. Helemaal achteraan : leraar AndrĂŠ Wittevrongel.
o 10. Werken van leerlingen uit de meubelmakerij 1925-26.
VRIJERS NOCH DRONKELAPPEN OP HET OKSAAL ! HERRIE IN HET PAROCHIEBELEID TE PITTEM. 1842 Wanneer men rustig de tijd neemt om de herderlijke brieven van Mgr. Frans-Renaat Boussen (Veurne 2.12 1774 - Brugge 1.10.1848), de eerste bisschop (1834-1848) van het weer opgerichte bisdom Brugge, grondig na te pluizen, dan valt het op welk belang deze kerkvorst hechtte aan de persoonlijke heiligheid van al zijn medewerkers. Hij zag dit als een onmis bare voorwaarde voor het herstel van het geestelijk leven in zijn bisdom. Op een parochie dienden pastoor en onderpastoor een model te zijn van samenwerking (1). De goddelijke diensten, Mis en Vespers, dienden ver richt te worden met waardigheid tot welzijn van de gelovigen en niet met deze onbetamelijke snelheid die de bisschop afkeurde (2). Het koster sambt was voorwerp van talrijke voorschriften (3). Doch ook de overige kerkbedienden als bv. de orgelist, de zangers, de misdienaars, de kloklui ders, de kerkbaljuws “en allen die, in de kerk, om het even welke taak uitoefenden” (4) ontsnapten niet aan de aandacht, de zeer spitse aandacht trouwens, van de vrome bisschop-alziener. Jaar na jaar vaardigde Mgr. Boussen konkrete voorschriften uit betreffende het kerkpersoneel. Op 31 januari 1844 werden al deze voorschriften samengebundeld tot een stevig stuk “Voorschriften te onderhouden door de leken-kerkbedienaars” (5) en met kracht van wet uitgevaardigd. Ook in de vergadering der Dekens, die jaarlijks plaats had in het bisschoppelijk paleis te Brugge, werd dit thema, de heiliging van het kerkelijk leven, steeds opnieuw te berde gebracht en verder uitgediept. Grootvikaris Jan Simons, oud-pastoor van Pittem, en Karel-Jan De Wilde, pastoor te Pittem vanaf 11 september 1834, woonden deze Dekensvergaderingen bij (6), deze laatste in zijn funktie van hulpdeken (vanaf 1837) en vervolgens deken (vanaf 1841) van het distrikt Tielt. Op 30 december 1840 had Pittem een nieuwe onderpastoor gekregen in de persoon van de ijverige Jan-Baptist Majoor (7). Mgr. Boussen had voor deze priester, die elk jaar zeer behoorlijke plaatsen bekwam in de diocesane wedstrijden voor parochiepriesters (8), waardering en eerbied (9). Onderpastoor Majoor las kennelijk grondig alles wat zijn bisschop voorschreef inzake het kerkelijk leven en toetste dan deze voorschriften aan de feitelijke toestand zoals hij die te Pittem aantrof tijdens het beleid van pastoor-deken Karel-Jan De Wilde. Onderpastoor Jan-Baptist Majoor is de auteur van een uitvoerige in het latijn gestelde brief gericht aan kanunnik Pieter-Jakob Tanghe, sinds 1837 secretaris van het bisdom Brug ge. Deze brief, die hier integraal wordt medegedeeld, in een eigen nederlandse vertaling (zie Bijlage I), spreekt voor zichzelf. Toch is enige toelich ting onmisbaar om de kontekst te begrijpen. De brief is een aanklacht vanwege onderpastoor Majoor tegen zijn pastoor, omwille van laakbare 161
feiten te Pittem rond het feest van de H.Cecilia, patrones der muziek en koorzang, feest dat gevierd wordt op 22 november. Tot zesmaal toe heeft onderpastoor Majoor het in deze brief over “Rd. D. Decanus”, “Eerwaarde Heer Deken”, en daarmede is bedoeld PastoorDeken Karel-Jan De Wilde. In 1841 was te Pittem een kunstgenootschap ontstaan "De Tael- en Kunstvrienden” die de muziek en de koorzang beoefenden (10). Hoogdag voor deze muziekminnende lui was natuurlijk elk jaar het feest van de H.Cecilia op 22 november. Onderpastoor Majoor was de mening toegedaan dat deze groep opgericht werd tégen de Mariacongregaties (11) waarmede hij te Pittem belast was en waarvan kanunnik Pieter-Jakob Tanghe op diocesaan vlak de “protector”, de “bescherm heer”, de bezielende begeleider was. Het eerste Ceciliafeest, dat onder pastoor Majoor te Pittem meemaakte, was dus maandag 22 november 1841. Op die dag had pastoor-deken Karel-Jan De Wilde “De Tael- en Kunstvrienden" de toestemming verleend het oksaal te betreden om de vespers te zingen, tegen de avond dus. Doch het gedrag van deze koorzan gers was, volgens onderpastoor Majoor, niet in overeenstemming met hun kerkelijke taak en evenmin in overeenstemming met de bisschoppelijke voorschriften. Mgr. Boussen had immers bepaald dat “men tot de kerkelyke bedieningen niet zal aenneemen : 1° die geenen goeden naem hebben. 2° die deel maeken van de theaterspelen het zy met stem, het zy met instrument, of die dezelve anderzins bijwonen. 3° de herbergiers of die in herbergen woonen” (12). Het kon er bij onderpastoor Majoor niet in dat deze koorzangers reeds vanaf ’s morgens rondzwalpten, herberg in herberg uit (13) om dan, tegen de avond, vroom de Cecilia-vespers te zingen op het gewijde oksaal om vervolgens verder te boemelen tot mid dernacht. Sindsdien waren nog andere betreurenswaardige feiten voorge vallen te Pittem waarvan pastoor-deken Karel-Jan De Wilde wel kennis had. Zo bv. het feit dat, tot tweemaal toe, meisjes die terugkeerden van de “spellewerkschool”, die gestart was in juni 1840 en die s’avonds steeds eindigde om 19u. (14), aangerand werden door jonge lui, leden van de ergerniswekkende koorzanggroep. De gebeurtenissen van maandag 22 november 1841 waren te Pittem, bij de goedmenende parochianen, voorwerp der gesprekken met het gevolg dat de leden der Mariacongregaties vanwege pastoor-deken Karel-Jan De Wilde opdracht kregen voortaan, op de Mariafeesten, de vespers te zin gen. Ook naar aanleiding van de volksmissie, die te Pittem moet plaats hebben gehad tussen november 1841 en november 1842, trok de predi kant, priester Leo Van Caillie (15), flink van leer tegen “De Tael- en Kunstvrienden" met het gevolg dat, volgens onderpastoor Majoor, indien pastoor deken De Wilde dan had gewild, de groep zou uiteengevallen zijn. Doch de pastoor liet deze betwistbare koorgroep niet los, evenwel nu meer in het geheim zijn steun verlenend omdat, volgens Majoor, “De Tael- en Kunstvrienden” een machtige beschermvrouw, een vrijgevige 162
sponsor hadden in de persoon van de “burgimagistra”, “de burgemeesters vrouw. Op het ogenblik dat onderpastoor Majoor deze brief schreef (voor de datering, zie verder) was er te Pittem eigenlijk géén burgemeester. Burgemeester Jan de Müelenaere (16) had ontslag uit zijn funktie verkre gen op 4 april 1842 en zijn opvolger, zijn schoonbroer Ferdinand Amerlinck, werd slechts benoemd op Oudejaarsavond, 31 december 1842(17). Het is evenwel duidelijk dat met de hier genoemde burgemeestersvrouw zij bedoeld wordt die het zovele jaren geweest was : Maria-Henrica-Balbina Amerlinck, sinds 3 juni 1822 de echtgenote van burgemeester Jan de Müelenaere. “Rursus nunc appropinquat festum B. Caeciliae”, “het feest van de H. Cecilia nadert thans opnieuw” : dit zinnetje laat ons wellicht toe deze brief van onderpastoor Majoor te dateren. Naar mijn mening moet dit stuk gedateerd worden enkele dagen vóór dinsdag 22 november 1842, het tweede Ceciliafeest dat Majoor te Pittem zou meemaken. Deze laatste had reeds het gerucht opgevangen dat “De Tael- en Kunstvrienden” andermaal de vespers zouden zingen op het feest van de H. Cecilia, met de toestemming van Pastoor-deken Karel-Jan De Wilde, en dit spijts de bisschoppelijke voorschriften van juni 1842 over het gedrag der kerkbe dienden (18). Over deze voorschriften was trouwens ook gepraat op de vergadering der Dekens, op 10 mei 1842, bijgewoond door pastoor-deken Karel-Jan De Wilde. Deze laatste kon dus stellig niet onwetend zijn omtrent deze voorschriften en vond onderpastoor Majoor dit, zonneklaar, een bewuste overtreding die diende aangeklaagd te worden in de bisschop pelijke curie te Brugge. Om de ergerlijke feiten van 22 november 1841 niet te zien herhalen, vraagt onderpastoor Majoor dat er op Cecilia-dag helemaal géén vespers meer zouden gezongen worden. Deze brief eindigt met enkele beschouwingen van pastorale aard, de moeilijkheid, te Pittem in die jaren, een Congregatie in stand te houden voor jonge lui, en tenslotte de noodzaak op te treden tegen diegenen die aan de basis liggen van deze “scandala”, “deze schandalige feiten”, aldus onderpastoor JanBaptist Majoor. Enkele dagen vóór dinsdag 22 november 1842 kwam deze brief van Majoor dus terecht te Brugge bij kanunnik Pieter-Jakob Tanghe (19), sinds 1837 secretaris van het bisdom. Deze laatste gaf de brief door aan groot-vikaris Jan Simons, oud-pastoor van Pittem (1820-1834) die het wel en wee van deze parochie, vanuit Brugge, met grote aandacht bleef vol gen. Hij schreef zijn zienswijze neer (zie Bijlage II) in een niet-gedateerd stuk doch dat stellig dateert uit die novemberdagen 1842. In de “Acta” van Mgr. Boussen, voor de jaren 1840-1845, is over deze aangelegenheid geen spoor te vinden. Wellicht werd de zaak geregeld tussen grootvikaris Jan Simons en zijn opvolger te Pittem, pastoor-deken Karel-Jan De Wilde. Men mag aannemen dat de vrome bisschop Mgr. Boussen wel op hoogte zal geweest zijn van deze moeilijkheden rond de Pittemse “Tael- en
163
Kunstvrienden”. Uit zijn herderlijke brieven kan men trouwens afleiden dat misbruiken van die aard, niet eigen waren aan de parochie Pittem. De vele herderlijke aansporingen, vanwege de Brugse bisschop, in ver band met de heiliging van het parochiaal leven kwamen dus tegemoet aan een dwingende noodzaak.
André Demeulemeester. VOETNOTEN (1) Zie herderlijke brief van Mgr. Boussen van 25 juni 1842. Zie : Col. Ep. Past. T. III, blz. 297. (2) “Zo ook keuren wij de snelheid af waarmee sommige priesters het misoffer opdragen. Wij hebben ook vernomen dat op het platteland in sommige kerken de zondag de vespers en het lof zo vlug worden afgehandeld dat de godsvrucht van de gelovigen eronder lijdt” (Idem). Mgr. Boussen had dus ook zijn “over dragers". “verklikkers” , een systeem dat onder de latere bisschoppen van Brug ge, vooral Mgr. Faict, Mgr. Waffelaert en Mgr. Lamiroy berucht zal worden. Pittem was toen een landelijke (“rure") parochie. (3) Zie herderlijke brief van 26 oktober 1842 (Col. Ep. Past., T. III, blz. 304). De achtste vergadering der Dekens te Brugge, op 30 mei 1843, was helemaal gewijd aan de “custos” , de “koster”. (4) Zie de zevende vergadering der Dekens te Brugge, op 10 mei 1842, artikel III der resoluties. (5) "Regulae a laïcis ecclesiarum ministris observandae”, uitgevaardigd door Mgr. Boussen te Brugge op 31 januari 1844 : zie Col. Ep. Past., T. IV, blz. 341-347. Daarin o.m. “De geene die zich zouden pligtig maeken van redevoeringen, leezingen of handelwys strydig aen de religie of goede zeden, van godslastering, dronkenschap, te veel ter herberg te gaen, of die op eenige wyze merkelyke verergernissen zouden geeven, zullen door den Pastor aenstonds vermaend worden”. (6) Zo bv. op 24 en 25 mei 1839 (zie : Col. Ep. Past., T. III, blz. 56), eveneens op 2 en 3 juni 1840 (Ibidem, blz. 152), eveneens de volgende jaren. (7) Geboren te Staden op 24.6.1817. Priester gewijd te Gent in 1833. Leraar Klein Seminarie Roeselare in 1833. Onderpastoor te Ichtegem op 20.8.1833, te Egem op 12.8.1835, te Pittem op 30.12.1840, pastoor te Oostkerke (Brugge) op 24.9.1845, te Deerlijk op 13.12.1850, te Stavele op 18.8.1862, aldaar overleden op 5.9.1874. (8) Zie bv. Col. Ep. Past. voor de jaren 1842 tot 1846. (9) Acta Mgr. Boussen 1840, 24 december, fol. 290. (10) Zie : Valère Arickx, “Geschiedenis van Pittem”, Pittem, 1951, blz. 198. (11) Idem, blz. 159. De auteur plaatst de stichting der Mariacongregaties te Pittem op 8 december 1843. (12) Zie Col. Ep. Past., T. IV, blz. 341-347, dekreet uit 1842. Een andere bepaling was dat "Alle die in de kerk verkeeren moeten zich wel wachten van al het geen onbetaemelyk is, en moeten kunnen bedieningen uytoefenen met alle behoorlyke zedigheyd en godvruchtigheyd. Hierom moeten zy zich onthouden van klappen en lagchen, het zy in de kerk, het zy op de hoogzael (= oksaal), het zy in de processiën. Wy verbieden hun strengelyk uyt de kerk te gaen ten tyde van het sermoen of van de onderwyzing”.
164
(13) In 1830 waren er te Pittem 31 herbergen, in 1849 waren er 25 : zie V. Arickx, op. cit.. blz. 185. (14) Zie : V. Arickx, "Het Volksonderwijs te Pittem 1800-1872” in “Biekorf', 1962-63, blz. 26 (van de overdruk). (15) Leo Van Caillie, geboren te Brugge op 26.1.1805, priester gewijd te Gent op 22.12.1832, leraar aan het college te Menen van 1833 tot 1837 en te Tielt van 1837 tot 1840, missionaris van het bisdom belast met het preken van volksmis sies in 1840, Direkteur der Zusters Apostolienen te Brugge van 1842 tot 1851, erekanunnik op 23.1.1855, overleden te Brugge op 10.9.1874 (16) Geboren te Pittem op 13.9.1790, advokaat, provincieraadslid en vrederechter, burgemeester van Pittem sinds 15.4.1820, met een korte onderbreking in 1831. (17) Zie : V. Arickx, op. cit., blz. 175. (18) Zie voetnoot 12. (19) Geboren te Izegem op 10.2.1807, priester gewijd te Gent in 1833, hulppriester te Passendale in 1834, onderpastoor te Tielt in 1834, studies te Leuven (licentie Godgeleerdheid), secretaris van het bisdom in 1837, ere-kanunnik in 1840, pastoor-deken van Brugge O.L.Vrouw in 1853, overleed te Brugge op 18.11.1863. Kozijn van Lodewijk De Costere, pastoor (1845-1849) van Pittem.
BIJLAGE I Onderpastoor Jan-Baptist Majoor aan kanunnik Tanghe. (in vertaling) Zeer eerwaarde Heer Kanunnik Tanghe, Het weze (mij) toegelaten, bij deze gelegenheid, mijn toevlucht te nemen tot de beschermheer der Congregatieleden. Het is u niet onbekend dat er hier bij ons (te Pittem) een zogenaamde zanggroep bestaat (koorzangmaatschappij) met een slecht doel opgericht, tegen de Congregaties. Verschillende koorleden en vooral hun leiders zijn in-slecht en hun gedrag is onbehoorlijk. Allen samen, tot de kleinsten toe, lopen hier rond, tenminste s’nachts. Verleden jaar werden deze koorzangers door de Eerwaarde Heer Deken in de mogelijkheid gesteld op het feest van de H. Caecilia de vespers te zingen en toen liep hier bij de bevolking ook het gerucht dat de Eerwaarde Heer Deken van hogerhand, vanwege Zijne Hoogwaardigheid de bisschop. daarvoor de toestemming had verkregen. En toch liep de hele koorgroep, met de kleinsten, op die feestdag van s'morgens na de Mis, de hele dag door, rond van de ene herberg in de andere. Zonder dat ik het aandachtig had onderzocht, heb ik s'anderendaags tenminste zes verschillende herbergen, waar ik hen bij toeval zag binnengaan, gesignaleerd aan de Eerwaarde Heer Deken die mij als antwoord gaf dat dit geen kwaad was. s'Avonds bleven de jongste koorleden in de herbergen tot 22u., de ouderen echter tot middernacht. Doch voor die nacht was er ook vrouwvolk door hen uitgenodigd. Verschillende konkrete feiten, die zich tijdens het afgelopen jaar hebben voorgedaan, zou ik daaraan kunnen toevoe gen. Ondermeer hebben enkele van die jeugdige koorleden, naar ik meen tot tweemaal toe, s'avonds op schandelijke wijze meisjes aangerand die terugkwamen van de kantwerkschool. Het is de Eerwaarde Heer Deken zelf die me dit heeft verteld. Toen, na dit Caecilia-feest, de situatie was zoals beschreven en de eerzame parochianen in niet geringe mate daarover begonnen te praten, besloot de Eer waarde Heer Deken de Congregatieleden te gelasten met het zingen van de vespers voortaan op de Maria-feesten. wat zij ook in feite doen.
165
Ook naar aanleiding van de hernieuwde missie is Eerwaarde Heer Van Caillie veel van leer getrokken tegen deze zanggroep en op dat ogenblik had Eerwaarde Heer Deken gewild, zou deze groep uiteengevallen zijn. Van toen af echter, naar het mij voorkomt, verleende de Deken zijn steun aan deze groep enkel in het geheim en dit omdat de burgemeestersvrouw de beschermvrouw is van die zanggroep. Het S.Caecilia-feest staat thans andermaal voor de deur en spijts de statuten sinds verleden jaar bekend gemaakt betreffende de hoedanigheden vereist voor kerkbe dienden, spijts de regels van wellevendheid jegens de Congregatie-leden die thans de gewoonte hebben op te treden op de Maria-feesten, zonder rekening te houden met het slecht gedrag van tenminste heel wat koorzangers, heb ik de indruk dat de Deken hen reeds de toestemming heeft verleend om andermaal, op die Caeciliadag, de vespers te zingen en, nota bene, ik zou moeten de indruk geven er niets van af te weten. Ik betreur deze schandalige feiten, ik betreur het eveneens dat de Congregatie van onze jonge lui aldus belachelijk wordt gemaakt terwijl het op zichzelf reeds moeilijk is jongeren als Congregatieleden te hebben. Is het U niet mogelijk, indien U daarmede instemt, van Zijne Hoogwaardigheid de bisschop te bekomen dat er op die Caecilia-dag hier bij ons (in Pittem) liever helemaal geen vespers meer zouden plaats hebben, of een andere maatregel die dit verbiedt. Het weze mij toegelaten te herinneren aan wat ik U heb kunnen zeggen alvorens ik me heb belast met de Congregaties, namelijk dat de Eerwaarde Heer Deken een dwarsligger zou zijn en Uw antwoord was dat het niet goed was, omwille van deze reden, af te haken. Welnu, nogmaals, indien U er mee instemt en indien het mogelijk is, help (mij) de werken Gods evenals de Maria-eer te ondersteunen. Want nog een korte tijd en iedereen hier bij ons (in Pittem) zal niet meer weten waarin het goede en het slechte bestaat, wat men moet aanvaarden en wat men moet mijden. Indien ik ietwat omslachtiger of, ook jegens U, vrijmoediger heb geschreven, wil mij, ik vraag het U, verontschuldigen, dit alles bevestigt de genegen heid die U toedraagt Uw zeer nederige dienaar Jan-Baptist Majoor, Onderpastoor.
BIJLAGE II Nota van grootvikaris Jan Simons, oud-pastoor van Pitten). Mr. Majoor heeft dit zonder twijfel alles gehoord. Hij let niet op dat er te Pitthem in den schijn braeve menschen zijn, die water en vuer draegen om zelfs den pastor en onderpastors in tweedragt te brengen. En 1° het is waer, dat de hoofden der zangers niet en deugen : maer de Societeyt en schijnt niet opgeregt te zijn tegen de congregatie. 2°Mr. den Deken is tegen de Zangers : maar vreezende dat hij te vergeefs zoud werken om ze te vernietigen heeft hij hun op den oxael toe gelaeten ..... Op hoop van er order in te krijgen ..... Ziende hunne leelijke misbruycken heeft hij er hun afgejaegd. Zij en mogen er niet meer op komen in 't toekomende. Het beste waere alle de accusatiën na den Deken over te schrijven om partije te hooren. J. Simons, V. gen. p.s. Ik heb gehoord dat de Burgemeesterinne fin kwaed is op Mr. den Deken : om wat reden is mij onbekend.
166
D econynck-A m pe Beernegem straat 68 8880 TIELT Toonzaal : Klijtenstraat 27-29 8880 TIELT
DHONDT Rouwdienst - tel. (051) 40 02 27 Stationstraat 103, Tielt TEA ROOM - tel. (051) 40 41 72 Krommewalstraat 38, Tielt TRANSPORT - tel. (051) 40 30 11 - 40 30 12 Bevrijdingslaan 8, Tielt