DE ROEDE VAN TIELT
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 21ste jaargang, nr 1 - maart 1990 Afgiftekantoor 8880 Tielt
ADVERTENTIERUIMTE TE HUUR
DE ROEDE VAN TIELT
ISSN-0772-6414
Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.
Voorzitter: P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter: V. Baert, Oostrozebekestraat 241, Meulebeke - (051) 48 82 98 Sekretaris-penningmeester: Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie: V.Baert, J.Billiet, Ph.De Gryse, W.Devoldere, Fr. Hollevoet, R.Ostyn, P.Vandepitte
Lidmaatschapsbijdrage: 500 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in "De Roede van Tielt'' mogen slechts overgeno men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.
INHOUD VAN DIT NUMMER (21ste jg, nr 1, maart 1990) Eric Bekaert, Pieter-Jan Buyssens of de tribulaties van een Dentergemse veldwachter, 1815-1848 Frans Hollevoet, Priesters slaags in de Tieltse kerk (1541) Jozef Bossu, Tieltse toponiemen in Oeselgem Paul Huys, Geweld in het dorp (1620) De veloclub van ’t Blauwhuis, Wingene
blz. 2-24 blz. 25-29 blz. 30-34 blz. 35-38 blz. 39
Typo-offset Desmet-Dhondt, Wakken
1
PIETER-JAN BUYSSENS OF DE TRIBULATIES VAN EEN DENTERGEMSE VELD WACHTER, 1815-1848 o Op 12 juni 1815, nauwelijks drie dagen na de geboorte van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, werd de 33-jarige Pieter-Jan Buyssens door de intendant van het departement van de Leie benoemd als veldwachter in Dentergem (1). Met deze aanstelling werd niet alleen op politiek, maar ook op politioneel gebied een eindpunt gezet achter twee decennia turbu lente overheersing die niemand onberoerd gelaten hadden. De Franse nieuwe orde had met haar veelal treiterende ordonnanties niet alleen de simpelste zielen, maar ook vele van hogerhand aangestelde gemeentelijke ambtenaren op stang gejaagd. Bleek de onvrede bij tal van agents en adjoints municipaux tijdens de jaren 1795-1800 wel bijzonder groot, ook onder Napoleon (1800-1815) voerden nogal wat maires, adjoints en mem bres municipaux de hun opgelegde bevelen tegen heug en meug uit. Onder de talrijke veldwachters die tijdens deze periode de revue passeer den, was de stemming al niet veel beter. Voor zover we konden nagaan - niet alleen politiek, maar ook administratief was orde en regelmaat zoek -, kende Dentergem gedurende de Franse bezetting vier ordehand havers. Francies Madou, de laatste sergeant (veldwachter) van de dorps heerlijkheid tijdens het Ancien Régime, genoot de twijfelachtige eer gedu rende de Beloken Tijd (1797-1802) erop toe te zien dat de stroom anti-klerikale besluiten strikt nageleefd werd. Hij werd in 1804 opgevolgd door de uit Wortegem afkomstige Bernard Devlieger die, tot onvrede van de autoriteiten, geen Frans sprak en herhaaldelijk aangespoord moest wor den om conscrits te arresteren (2). In 1813 verschijnt Charles Debaere ten tonele. Erg gelukkig is zijn verblijf in Dentergem al evenmin geweest aangezien hij op een gegeven moment het grootste deel van zijn kledij en wapens afgenomen wordt par la bande de Coninck (?). Misschien was Debaere wel iets té fransgezind. Toen de geallieerde strijdkrachten, na de nederlaag van Napoleon in de Volkerenslag bij Leipzig (oktober 1813), in 1814 onze gewesten binnentrokken, koos hij het hazepad en vestigde zich in Sint-Denijs-Westrem. Op 18 juni 1814 wordt er voor het eerst melding gemaakt van Pieter-Jan Buyssens. Hoe hij in Dentergem verzeild is geraakt, weten we niet. In elk geval, op deze bewuste dag richt burgemeester Jan-Baptist Minne een schrijven aan de sous-intendant van het arrondissement Kortrijk, waarin hij vraagt Buyssens te benoemen in opvolging van de gevluchte Debaere. Als antwoord op dit verzoekschrift krijgt Minne te lezen dat Buyssens nog te jong is om de functie van veldwachter te bekleden. In zijn plaats wordt op 23 januari 1815 Francies Vanmeenen uit Rollegem-Kapelle aan gesteld. Het moge monotoon lijken, maar Vanmeenen was weerom niet de juiste 2
man op de juiste plaats. De verstandhouding met de burgemeester was barslecht, getuige diens klacht in mei 1815 waarbij hij zijn veldwachter drankmisbruik en totale verwaarlozing van zijn dienst verwijt. Bovendien bleef hij soms drie tot vier dagen afwezig zonder permissie. Geen wonder dat Minne er bij de sous-intendant op aandringt om Vanmeenen zonder verwijl te ontslaan. Om de kans op een tweede afwijzing te verminderen, stelt de burgemeester nu drie mogelijke kandidaten voor : Leon Coucke uit Zwevegem, Jan Leroy uit Menen en ... Pieter-Jan Buyssens. En nu was het wel raak ! De Dentergemse burgervader kreeg zijn zin : Francies Vanmeenen werd, na zowat vijf maanden actieve (?) dienst, op 12 juni 1815 ontslagen en Buyssens vulde de vacature op (3).
I. EEN NIEUWE VELDWACHTER IN EEN WEL ERG LANDE LIJKE GEMEENTE
Pieter-Jan Buyssens werd geboren in Bossuit op 28 november 1781 als zoon van Jan-Baptist en van Isabella-Rosa Willems. Tussen 18 februari 1806 en 9 oktober 1814 nam hij als onderofficier bij de bereden artillerie deel aan diverse Napoleontische veldtochten (4). Hij vestigde zich in 1814 in Dentergem in een huurhuis aan de Wontergemstraat, nu nr. 27 en betrokken door Johan De Schuyter. Hij zal er minstens 15 jaar blijven wonen, samen met zijn uit Helkijn afkomstige echtgenote Amelia Deloose en ene Natalie Saelens, een meisje uit Buyssens’ geboortedorp, dat als spinnette de financiële zorgen van het allesbehalve welgestelde gezin wat zal lenigen (5). Op 17 juni 1815 werd Pieter-Jan Buyssens als veldwachter beëdigd (6) en kon hij met een gemeentelijke vergoeding van 219 fl. aan de slag. Dit bedrag bestond uit een basiswedde van 189 fl., een toelage van 25 fl. voor onderhoud van kledij en wapen en 5 fl. voor het begeleiden van de lotelingen naar Brugge. Erg aanzienlijk kunnen we deze inkomsten niet noemen. Zeker niet wanneer we weten dat in 1847 Buyssens’ laatste volledige dienstjaar, dit globale bedrag, omgerekend in onze huidige munt weliswaar, met nog geen cent verhoogd was, integendeel (7) ! In een gemeente met een bevolking die, tussen 1815 en 1839, gestaag toenam van 2263 tot 2997 inwoners - het hoogste cijfer dat ooit geregis treerd zou worden ! - en een oppervlakte van 1176 ha (8), was het toezicht op de openbare orde en veiligheid zeker geen sinecure. Door een her nieuwd besluit van d’Edele en achtbare heeren gedeputeerde Staeten deezer Provintie van West-vlaenderen (de Bestendige Deputatie) van 10 juli 1818 werd een jaarlijkse straet-schouwinge bevolen. Hoewel de gedelegeerde schepenen Jan Coucke Sr., Jan Damman en Jan Coucke Jr. vanaf 1820, telkens in de meimaand, de zowat 44 km Dentergemse wegen trouw controleerden en de bewoners steeds weer aanmaanden het stuk weg voor hun woning te onderhouden, was de staat van het wegennet in de eerste 3
helft van de 19de eeuw erg bedenkelijk (9). Van asfalt was er nog lang geen sprake en met het bestraten werd geen haast gemaakt, getuige een verslag d.d. 10 november 1852 dat gewaagt van welgeteld 3,26 km gepla veide wegen in Dentergem (10). Het hoeft dan ook geen betoog dat veldwachter Buyssens, die alle afstanden te voet diende af te leggen - ’s zomers door het mulle zand en ’s winters langs slijkerige door paarden en wagens kapotgereden veldwegen -, vele uren nodeloos onderweg was voor soms onbenullige routineopdrachten. Minder onbenullig waren de jaarlijkse juli-ommegang en de septemberkermis. De 15 à 20 herbergen die Dentergem anderhalve eeuw geleden rijk was (11), oefenden op deze dagen een niet te weerstane aantrekkings kracht uit op heel wat huisvaders en jongelui. Buyssens diende van Pontius naar Pilatus te hollen om onruststokers en dronkaards tot bedaren te brengen, desnoods aan te houden. Hierin kwam beslist geen beterschap toen een K.B. van 6 augustus 1840 Dentergem het voorrecht verleende twee jaarmarkten te houden. Sakramentsdag (tweede donderdag na Pinksteren) en Sint-Hubertusdag (3 november) groepeerden op het markt plein, zeker tijdens de jaren ’40, honderden kijk- en kooplustigen van binnen en buiten de gemeente. De herbergen rondom de kerktoren deden gouden zaken en bezorgden de grijzende Pieter-Jan Buyssens zodanig veel werk dat hij het zonder hulp niet meer kon rooien. Tieltse rijkswach ters, niet zelden bijgestaan door de chef d'escouade (brigadier der veld wachters), kwamen telkenjare handen tekort om de festiviteiten binnen goede banen te houden (12).
II. HET POLITIEREGLEMENT VAN 1808 IN HET SPANNINGS VELD VAN EEN TOENEMENDE CRISIS
Op 2 mei 1808 stelde de pas benoemde meyer (burgemeester) Jan-Baptist Minne een politiereglement op, dat op 28 juni 1808 door de prefect van het departement (provinciegouverneur) goedgekeurd werd. Een beperkte uitbreiding in 1819 niet te na gesproken - 38 bijgevoegde artikelen i.v.m. de rechten en plichten van herbergiers, winkeliers, bakkers en molenaars - zal dit reglement van kracht blijven tot 5 november 1850 en dus 33 jaar ononderbroken de handleiding zijn die Buyssens diende te volgen bij de uitoefening van zijn ambt (13). Tot onze niet geringe vreugde vonden wij dit in de twee landstalen gedrukte document in goede staat terug in het gemeentearchief van Den tergem. In het totaal 115 artikelen, opgesplitst in 13 titels, schetsen op een bijna unieke wijze het tijdskader van een boerendorp in het begin van de vorige eeuw. In een sappig Vlaams - niet zelden konden we een glimlach nauwelijks onderdrukken - werd onze landelijke voorouders voorgehouden wat wel en - vooral - niet door de beugel kon en welke straffen hen te wachten stonden bij een door de Garde-champetter gecon4
EMPIRE F
R
A
8 x i\x aïuo
oea
N
Ç
Ziï.ecjid'cetc-
A
I
S
.
T^ttrelc varj
Aux Arrêtés du M A I R E de la Commune de Dcnterghen , DerBesluyten van den Meyer der Commune, van Denterghemà 4.®Arrondissement du Département de la L y s . 4.d'Arrondissement van het Departement der Leye. " S o f a j — (Poutm tiM A ^-
V ül’Arrété et lee Instructions de Monsieur le P R É F E T
~bt CDeuUtejSômf
police, compatibles arec Ici Loi» de l'En Contidérant qae le grand nombre de Ri « tend loavcnl leur etécution ttéis-digicile Réglement général de Police, avec lee ch
ir le Préfet du Départes ■ oui l'approbation de Mc
Préfet, lei dispositions euirantes:
T I T R E S lK X t iX
é t-J
A R T I C L E >t défendu b to d'enfreindre le maintien du bon Ordre . Places publiques, ou dans les As
(Dty
G/l/lje-jet»
’ètu
(P o n trn u n lf
varj (DtnUc^êtv**f
1j ^ Ezien hetBesluyten Je OnJerrigtingen v. inMynheer Jen PREFECT van bat DépartenentierDeyv, hy beveelj voerJ te zetten aile Je voorgt ”* ;i POicu, over-een-komende Jet Je Witte nvan het Keyxerryk. r> pénible Overweg.nJe Jat Jegroote menigte J.r Reglementen van Po ne ongemerkt zynde, xwaer, Uykma.kt; Jet. om U v. Jeze zwaerigheyd, hetaangelegen is van een Reglement genet van Bestteringe in werk te Je nooJige veranJeringen He Je onutanJigheJen vtreysschen. Gezien Je Wtlteh van Jen 34 Augusty 1790, 33 Jtly, 38 . tractions Jdniair, en 3 Brumaire jaer 4, op Je municipale en comcdonneele Bestiering,, ale medeJe vereeieyA j ’Besluÿten en OnJerrigtingen van-Mynheer Jen Prefect van het Departement. Besluyt, op Je goedkeuring van Mynheer Jen Prefect, Je volgende Schikkingen r
du Département de !» L y ., et
P R E M IE R . y u ^ Ù i^ L K F .
PREMIER..
E ER S T EX
T l T E £~----------
e rj oytih S a tx xA
E R S T E N
A R T*I K E L.
JetJen , zoo als Lasteringen , Twisten, Gevegten in Je Je yergaederingen Jen Toeloop te verwekken, o0 c Je Ruste flot n i , Oppent van vervolgt in gettrafl te worden hy middel van municipale o f eor/ye"gevolge Je zwaerigheyd van ’t geval. (Wet randen aa July 1791, Art, l en irait, Jraegert van Knoiten , Stokken mety ter of met lood heilagen, zullen t voor den F rede-Rechter gebregt worden, om verwezen te zyn tot eene Boete oft» hy forme veis municipale Policée i in cal van etval/en, en ingevolge den Art. DCffII. /UitdoeJen en Straffen , Je zelve Perioonen zullen gesirafi worden ingevolge Jt neger te zrnvan nenvaltende , gevaerlyke, giheyme en gelyk winJ-Ftuiken en Pilloten, PoinjaerJen, Mei, rn hyfirme van Poinjatrden, ten, Stokken met wrrpsckigten, Degene en Bayonnettrn, ! "Hen inxgelykt ieff.nl aengw wezen , om gestraft te worden, buyten de verbeuring1 , in eene bo1 tevan 50a fiancl. ( Wet raa 3 Mey 1738, keyterlyk Betel tan den a Nitose jaer i«. ) . Allen I'remdelieg, bevonden in Je Commune zonder Paiport, zal, ingevolge Je Wet vtm 1 yendemiaire jaer 4 , teffent aangehouden uorden, tot Jat hy aengetoond zal hebben lewezem ,n góed gedrag. Het il verboden opJe Rentten, o f voor ie Huyzen op Je publieke Itraeten, dingen ton loon U I, de welke door hunnen val zouden koenen beschuldigen ofte hinderen, op welke móóiere het een eene boete van simpele Policée. 'gen , y.meningen of publiek, y.rgaeiering.n . en zullen vermogenplaetl b» I , zoo voor het Schieten op Je Peirlen , Bollespelen en endere, zonder al, ooren cote tpeciaeh mftelyke Ptrminie van den Meyer of Adjoint bekomen tehebben, oppene Jat deze Spelen leffent zullen worden, en dat de perioonen , ten wiens luyzi die zullen gehouden"worden, zullen t door Je Politie. gelykelyk verboden oen alle Perioonen, van uytzinnige of roezende Memchen te loeten tgelyks de kwne/doende Beesten, Jol, of verdagt belmtt te wezen met Je Plaege , op pene voorde/yk te wezen van Je ongelukken en tchaede die zy zouden kannen veroorzaeken , en 'engevonnist en gestraft te worden door de municipale Politie. te houden ; zy en vt .’T ii geoidonruert oen alle Je Inwoondlrt van kunne Honden oen de deze maer Ù loeten toopen in den nagt op bestolene plaetzen: de , ie niet gebonden zyr
ni de répréae écrit, du Ma 30 Thermido
Hen tyde verantwoordelyk zal wezen van de ongelukken. IX. De Honden ofte andere Beesten, bevangen o f verdagt vim Dolheydof PU,ge, zulleni.ff.nl .gedoodworden:. de Eygenaers die dezenist zullen doodslaan, zullen vervolgt wezen door de Policie. X. 'T il verboden aen alle Eygenaers, Landbouwers, Pagters en Bestierders van Huyshouden, van hunne huyzen ofie dienst te ontfingen aile Persoonen die niet en zouden voorzien wezen van behoorlyke Pasporten ofie Certificaten, by welke blykt dat zy voldoen hebben aen de Wetten op de militaire ten goed gedrag zyn : zy zullen Jatr-en-bovtn gehouden zyn van te doen inechryven , binnen Je dry Jagen , tèËBreffie van de Meyerie , alle deyremdeling nemen, op pene van yNjfilgt te worden door Je Policie-, en in gev. ! dar Je zelve Pen Uiige Conscrits ofte Deserteurs watren, gecondamneert te wezen i de .maffen by de .4 Brumaire jaer 6 , t.gen de Rerborger, uy,ge,preken. 1et Publiek maen alle Inwt,ondenofyremdelingen, van. Commidicn, Tragédien, etc. te vtrtoonen, z. tgebekomen te hebben , op pene van tfl zullen ingc. ( Wet tan den 30 Thermtdot jaer
Titelblad van het politiereglement van 2 mei 1808. Het bevat 115 artikelen onder verdeeld in 13 titels (G.A.D.. klass.nr. 2.077.6).
5
stateerde overtreding. Gelukkig voor Pieter-Jan Buyssens bevatte dit omstandig politiereglement een aantal verordeningen die louter theorie bleven. Zo telde de vijfde titel, Oeffeninge der Geneesmiddel-kunde, Artzeny, van de Heel-konst en de Vroed-kunde, zeven artikelen die dank zij het onberispelijk gedrag van de geneesheren Romain De Baere (1761-1832), Robert Destella (17931847) en Hubert Debrabandere (1800-1848) de veldwachter nooit voor problemen stelden. Anders was het gesteld met die wetsbepalingen die betrekking hadden op de doorsnee burger, zeg maar op de vaak armoe lijdende kleine landarbeider. Wekt het verwondering dat in periodes van economische regressie deze mindergegoeden vaker in aanraking kwamen met de arm der wet dan de bovenlaag van de Dentergemse bevolking ? Om wat meer vertrouwd te zijn met de levensomstandigheden van deze zeker niet te benijden bevolkingsgroep, is de situering in een ruimer tijdskader onontbeerlijk. Tijdens de tweede helft van de 18de eeuw brak in Engeland de industriële revolutie uit. Geperfectioneerde spinmachines en weefgetouwen verwerk ten er zoveel grondstoffen dat gedurende de jaren 1830-1840 massale hoeveelheden vlas naar Groot-Brittannië geëxporteerd werden, zo veel dat onze huisspinners en -wevers nog nauwelijks eigen vlas konden kopen en een vloedgolf van overzees goedkoop lijnwaad onze markten overspoel de. De gevolgen laten zich gemakkelijk raden. Tussen 1825 en 1840 stegen de vlasprijzen op de Tieltse markt met 24 % en daalde de prijs van het lijnwaad in het hele arrondissement met 23 %. Wanneer Frankrijk, onze belangrijkste opkoper van linnen, in 1837 tolwetten in het vooruitzicht stelde om de eigen textielindustrie te redden, begon de doodsstrijd van de Vlaamse linnennijverheid (14). Op 8 mei 1846 telde Dentergem op een bevolking van 2818 inwoners (31 december 1846) maar liefst 1026 spinners en 359 wevers. Dit houdt in dat 49,14 % van alle Dentergemnaren op Doornroosjes spinnewiel en aan de van oudsher overgeleverde en totaal verouderde eikenhouten weefstoel ’s winters poogden wat bij te verdienen om het karige boerenmaal iets calorierijker te maken (15). Het spreekt voor zich dat de ineenstorting van de traditionele huisnijverheid Dentergem bijzonder hard trof. De landbouwers dienden hun volle aandacht opnieuw op de voortbrengselen des velds toe te spitsen. Een ongeluk komt echter nooit alleen. In 1845 mislukte 92,4 % van de Westvlaamse aardappeloogst en in 1846 herleidde de roste kanker de rogge-oogst tot één derde (16). Een door de gemeen teraadsleden aan arrondissementscommisaris Vandamme toegestuurd ver slag d.d. 20 oktober 1845 leert ons dat er in 1845 in Dentergem 140 ha aardappelen werden geplant. Geen enkele hectare bleek gespaard en de normale opbrengst was herleid tot 6 % (17). Nu was het hek helemaal van de dam. Een nooit geziene hongersnood lag aan de basis van het uitbreken van de tyfus die, tussen april 1846 en augustus 1848, 579 Dentergemnaren besmette en er 192 naar het graf 6
leidde. Onder hen de geneesheren Destella (+23 december 1847) en Debrabandere (+22 juli 1848). Het jaar 1847 staat dan ook geboekstaafd als het meest tragische in de Dentergemse geschiedenis. Maar liefst 263 sterfgevallen werden geregistreerd of een mortaliteit van 9,33 % (18). Geen enkele gemeente in het arrondissement Tielt-Roeselare kon deze trieste balans evenaren. We kijken dus niet op wanneer senator Mulle de Terschueren in 1891, in zijn lijkrede voor burgemeester Jozef-August Opsomer, het Dentergem van het midden van de 19de eeuw als de armste gemeente van West-Vlaanderen bestempelde (19). 1. Bedelary en Omzwerving of Landloopery
Armoede alom in Dentergem tijdens de jaren 1845-1848. Het Armbestuur (het O.C.M.W. van toen) presteerde het onmogelijke om de ergste nood te lenigen, maar stond financieel machteloos. De massa behoeftigen 1245 ingeschreven noodlijdenden of 44,18 % van de bevolking in 1847 (20) waaronder 81 weeskinderen (21) - was bijgevolg grotendeels op zich足 zelf aangewezen. De meeste problemen stelden zich tijdens de winter足 maanden. Voedsel was er dan nauwelijks te vinden en de enige mogelijk足 heid om in leven te blijven, was voor velen al bedelend rond te trekken en te rekenen op de vrijgevigheid van de kleine zelfstandigen in het dorpscentrum en de rijkere boeren op het platteland. In oktober 1845 was dit fenomeen reeds zo algemeen dat de Dentergemse vroede vaderen erover kloegen dat ... geheele benden stoute bedelaers des nachts zich op de boerenhoven begeven en aldaer op een meesterachtigen toon aelmoesen vragen (22). Een gevolg hiervan was dat er in Dentergem vanaf 28 januari 1846 dag- en nachtpatrouilles actief waren (23). Het opspeuren en aanhouden van landlopers en bedelaars behoorde noch足 tans tot de taak van de veldwachter. Artikel LXXIV van het politiereglement (het enige specifieke artikel i.v.m. bedelarij en landloperij, titel 7) stelde dat Allen Persoon, bevonden Bedelende in de Straeten, ofte aen de deuren der Huyzen, zal aengehouden, en voor de Meyer gebragt worden... Volgens de registers der processen-verbaal die van 1821 tot 1860 bewaard zijn gebleven (24), pakte Buyssens tussen 1822 en 1825 negen landlopers op. Zonder veel omhaal van woorden bracht hij die voor schepen FranciesXavier Vandenheede, gedelegeerd hoofd van de gemeentelijke politie. Na een kort verhoor en een dito verslag belandde de betichte voor enige tijd in het gevangenhuisje (25). Dit niet onaardige gemiddelde van twee arrestaties per jaar wist Buyssens echter niet aan te houden : de volgende 23 jaar arresteerde hij er nog welgeteld vijf. Onder deze 24 onfortuinlijken bevonden zich landlopers uit het Franse Haut-Bourdin, uit Westmunster, Doornik, Moeskroen en zelfs uit het nabijgelegen Oostrozebeke en Markegem. Het aanhouden van bedelaars interesseerde Pieter-Jan Buyssens zelfs in het geheel niet. In tegenstelling tot de landlopers waren de meeste bede7
Het gevangenhuisje met erveken, te zuiden van de oude kerk, gebouwd na 1819 en afgebroken in 1855. Het was nog geen are groot en paalde aan het klein kerkhuisje bewoond door de kerkbaljuw (nagetekend detail uit de kadastrale kaart van Dentergem 1836, Sectie A) (Administratie van het Kadaster, Brugge). 8
laars dorpsgenoten en de veldwachter vond het blijkbaar al te gortig mensen die hij kende voor dergelijke futiliteiten lastig te vallen. Dat deze altruïstische ingesteldheid niet ieders sympathie wegdroeg, behandelen we verder nog. Het inrichten van de reeds geciteerde dag- en nachtwach ten zegt hieromtrent trouwens al heel wat ...
2. Houtschendery
Niet alleen het vinden van voedsel was een probleem tijdens de barre wintermaanden, ook aan brandstof was er een schrijnend gebrek. Om niet om te komen van de kou werd er zonder enige schaamte hout gekapt; in de talrijke bossen die het Hoenderveld toendertijd rijk was, werden zelfs heuse bomen omgehakt. In 1847 telde Dentergem nog 197 ha bossen - 16,75 % van het totale gemeentelijke grondgebied - waarvan 82 'ha eigendom van het Armbestuur en van de heren Eugeen de Kerchove de Denterghem (burgemeester van Astene) en Jan-Francies Denecker (advokaat in Gent) (26). Winter of geen winter, houtschendery was diefstal en diende als dusdanig beteugeld te worden. 'T is gelykelyk verboden van Hout droog of groen te ontweldigen of op te ligten in de Kreupel-bosschen, of de gene van Boomen met hooge stammen, toebehoorende aen byzondere Persoonen of Gemeynten ... Hoe laks Pieter-Jan Buyssens ook optrad tegenover landlopers en bede laars, op houtdieven had hij het helemaal niet begrepen. Hij stond er niet alleen voor : benoemde en/of aangestelde boswachters als Jan-Baptist Debie (Armbestuur), Jozef Decoster (de Kerchove de Denterghem) en Jan Verhaege (Denecker) assisteerden de veldwachter tijdens zijn speur tochten. Wie betrapt werd in Het Zwanenestjen, Het Nonnestuk, Het Schrooitje, De Kromme Singels of op plaatsen met minder schilderachtige namen als het Dennen-, Mei- of Steenbos (27) met een bundel hout onder de arm, kon rekenen op een boete gelijk aan de waarde van het ont vreemde en een korte bezinningstijd in het gevangenhuisje. Vervoerde men de vracht via Paenders (manden), Zakken of vragt-draegende Beesten dan volgde een dubbele boete en een hechtenis van drie maanden. Weinig wetsovertredingen waren in de 19de eeuw zo inherent aan de tijdsomstandigheden als het ontweldigen van hout. Vóór 1834 vinden we geen enkele inbreuk, tussen 1834 en 1840 tellen we er slechts zes. Met de teloorgang van de huisnijverheid en de almaar groeiende armoede, nam het aantal overtredingen hand over hand toe. In 1841 verrichtten Buyssens en zijn kompanen vijf arrestaties ; tijdens de jaren 1842, 1843 en 1844 telkens zeven. Hét zwaartepunt - hoe kan het anders - situeerde zich tussen 1845 en 1848. Maar liefst 94 overtredingen werden er gecon stateerd, waarvan 35 in het rampjaar 1847 (28). De vier anciens (in 1848 waren Buyssens, Debie, Decoster en Verhaege resp. 67, 60, 65 en 68 jaar) waren blijkbaar niet te vermurwen. 9
3. Jagt
Het aantal gevallen van landloperij, bedelarij en houtdiefstal schommelde mee met de economische conjunctuur, maar jachtovertredingen zijn zon der enige twijfel van alle tijden. Het politiereglement van 1808 besteedde er bijgevolg de nodige aandacht aan en leert ons heel wat over de vinding rijkheid van de jager en de uit de middeleeuwen stammende onverbidde lijkheid tegenover de betrapte. Artikel LXXVIII omvatte het duidelijkst de hele problematiek : Allen Persoon, van wat staet hy wezen mag, niet voorzien zynde van eenen Port-d’Arme, en eene Permissie van den Eygenaer der landen op welke hy zal bevonden worden, vervolgende en vernie lende het Wild, met Wapenen, Jagt-honden, Haezewinden, Gaerens, Strik ken, of andere machinen, dienende tot het dooden o f vangen van het Wild, zal gestraft worden met eene boete van 60 francs, boven de confiscatie van hunne Wapenen ofte Gaerens. Weinig gemeentelijke overtredingen werden zo streng bestraft als het onwettig verschalken van wild. Als we weten dat in 1805-1806 veldwachter Devlieger een jaarwedde van 250 francs ontving (29), dan was een boete van 60 fr. wel erg zwaar voor het stropen van een konijn of het neerschie ten van een patrijs. Toch waren er steeds weer stoutmoedigen die de lokroep van het avontuur - of was het het knagende gevoel van een lege maag ? - niet konden weerstaan en ... tegen de spreekwoordelijke lamp liepen. Als oud-militair was Pieter-Jan Buyssens het blijkbaar niet verleerd de vijand op te sporen. De lofbetuigingen aan zijn adres bleven dan ook niet uit. Op 29 augustus 1823 meldde districtscommissaris Landrieu aan het gemeentebestuur dat Buyssens recht had op eene gratificatie (geldelijke beloning) die het zijne Majesteit behaagd heeft te verleenen ... voor in waakzaamheid op het stuk der jagt byzonder te hebben uitgemunt, gedu rende het jaar 1821 ... (30). In 1823 blonk de Dentergemse veldwachter opnieuw uit in iever en waakzaamheid (31) en in 1826 meende het sche pencollege zelfs dat Pieter-Jan Buyssens een nieuwe beloning verdiende. Met de medewerking van zijn Aarseelse collega had hij zowel op 1 decem ber 1824 als op 10 april 1825 eene fusieke afgenomen, een huzarenstuk dat hij, tot algehele tevredenheid van de burgemeester, op 13 augustus 1825 herhaalde maar dan zonder bijkomende hulp (32). De lovende kritiek zette Buyssens ongetwijfeld aan tot nog grotere waak zaamheid. In 1830 lezen we dat Pieter-Jan Buyssens ... zich veele moeyte geeft om vroeg en laet op d’overtreders der jagt te waeken en daer door hun eene groote vrees aenjaegt en hun doet afzien van hunne strooperyen (32). Tijdens de jaren 1837-1838 zou zelfs geen enkele vermetele het aangedurfd hebben de speurzin van Buyssens te tarten (34). Niets dan lof dus voor de attente veldwachter. Men was er zich terdege van bewust dat het arresteren van een pensejager geen sinecure was. Getuige de gratifi catie die Buyssens ook in 1835 ontving. Het betrappen van één enkele 10
stroper was goed voor een extra beloning van 5 fr., toegestaan door arrondissementscommissaris Vandenbulcke (35).
4. Maten en Gewigten
Door de wet van 18 germinal III (7 april 1795) werd het metriek stelsel in onze gewesten ingevoerd (36). Hiermee werd een abrupt einde gesteld aan een eeuwenlange onoverzichtelijke en streekgebonden diversiteit die echter bij onze voorouders zo vertrouwd was dat het eenvormige tiende lige systeem voor maten en gewichten op heel wat onbegrip stuitte. Niet alleen het zo ingebakken Vlaamse traditionalisme, maar ook het feit dat deze vernieuwing één van de zovele was die de Fransen hadden opgelegd, waren er de oorzaak van dat zelfs de lokale gezagsdragers zeker nog twee decennia lang het oude stelsel trouw bleven. Het politiereglement van 1808 repte er trouwens met geen woord over. De wet van 21 augustus 1816 (37) hernieuwde echter de verordening van 1795 en dit keer was het wel menens. In die mate zelfs dat de veldwachter regelmatig op pad ging om onwillige neringdoeners op hun plichten te wijzen of - bij herhaling - te beboeten. Dit laatste was o.a. het geval op 22 maart 1826. In de bakkerij van Bernard Mestdagh ontdekten Buyssens, zijn Aarseelse collega Pieter Coene en chef d’escouade Jan-Baptist De Ghin twee afgeschafte gewichten tussen diegene die wel toegelaten waren. Ze werden in beslag genomen en een P.V. was het gevolg (38). Sommige kleinhandelaars waren wel bijzonder hardleers. Veertien jaar na het bezoek aan bakker Mestdagh bleken enkele winkeliers nog steeds houten maten te gebruiken om zout af te meten. Was Buyssens het moe om steeds weer tussen te komen ? Had hij andere prioriteiten gelegd ? Hoe dan ook, op 12 december 1840 hielden Messieurs les Employés (?) van Wakken een razzia en de oogst bleek bijzonder rijk. De wanhoops kreet dat in Oost-Vlaanderen dergelijke maten wel toegestaan waren, kon de heren niet vermurwen. Winkelier Charles-Louis Vandermeersch liet het echter niet bij dit verbale argument en mocht begin januari 1841 verantwoording gaan afleggen voor de correctionele rechtbank in Kortrijk (39). Een laatste verwijzing naar deze wel bijzonder diep gewortelde gewoonte dagtekent uit 1843. Dat het onderwijs ook toendertijd eerder een sociale aanhangwagen dan een locomotief was, moge blijken uit een brief van de provinciegouverneur van West-Vlaanderen, d.d. 26 augustus 1843. Deze maakte gemeenteonderwijzer Charles-Louis Cluyse erop attent dat het de hoogste tijd werd de oude maten en gewichten te vervangen door de wettige (40) ... 11
5. Veyligheyd en openbaere Ruste
Het is verboden aen alle Persoonen de gemeene Ruste te stooren, op wat wyze het wezen mag ; te overtreden het onderhouden van het goed Order door daeden, zoo als Lasteringen, Twisten, Gevegten in de publieke Straeten en Plaetzen ; of in de Vergaederingen den Toeloop te verwekken, ofte de Ruste der Inwoonders te stooren ... Deze vrij nuchtere zinsneden zijn de eerste van het lokale politiereglement. Allesbehalve spectaculair, ware het niet dat ze, in samenhang met artikel XXV, dat het sluitingsuur van Alle de Hostelryen, Herbergen, Estaminéen en andere Plaetzen, alwaer het Publiek aenveerd word op 21 uur bepaalde, meer met voeten getreden werden dan welke andere gemeentelijke wetsbepaling ook. In een tijd waar de enige vorm van plattelandsvertier het zondagse her bergbezoek was, was het wel erg vroege sluitingsuur voor sommigen veel eer een uitdaging dan een bescherming. De “mildheid” die het schepen college jaarlijks betoonde door tijdens de kermisdagen de kroegen een uur langer open te laten (41), had niet zelden een averechts effect. De moeilijkheden die Pieter-Jan Buyssens aangaande deze verordeningen ondervond, waren dan ook legio. Na het drinken van een pinte (6 dl bier), een kapper (3 dl bier), een druppel (5 cl genever), een halveke (2,5 cl genever) (42) of - in de meeste gevallen - een veelvoud van dit alles, smoorden verbale twisten meermaals in een heuse bloedplas. Het ingrij pen van de veldwachter tijdens groote nagtraezen, vegten, roepen, tieren en injurieeren zoals b.v. tijdens de nacht van 1 op 2 december 1824, na een uit de hand gelopen St.-Elooisfeest (43), ging dan ook niet zonder risico. Uit de veelheid aan onschuldige, tragi-komische of zelfs dramati sche herbergtwisten die ons een boeiend beeld schetsen van de impulsivi teit van sommige van onze voorouders (vaak analfabeten) (44), lichten wij enkele tot de verbeelding sprekende voorbeelden. Op 1 december 1833 - opnieuw een St.-Elooisdag - bevonden er zich in de herberg “De Miere”, bewoond door Pieter Geysen, de boeren Jan-Baptist en Pieter-Jan Vanlancker en de wevers Jozef Vandeginste en Jozef Devlieger. Het herhaald aandringen van Geysen om op 21 uur de zaak te verlaten, werkte dusdanig op hun door de drank geprikkelde zenuwen dat ze het licht uitbliezen, tafels en stoelen tot stoofhout herleidden, het vensterraam aan diggelen sloegen en de buize der stove builden. Deze onvoorziene inspanningen hadden hun eetlust blijkbaar aangewakkerd want bij het buitenstrompelen, eigenden ze zich nog wat suiker uit de toog, twee witte broden en vier pond worsten toe. De buitenlucht bracht geen soelaas. De deur was nog maar net achter hun rug gesloten of ze namen de peerdsbak, keerden op hun stappen terug, beukten de deur in en zetten hun vernielingen verder. Van “De Miere“ bleef niet zo veel meer over (45) ... De eerste jaarmarkt die het Dentergemse schepencollege (op 3 november 1840) organiseerde, lokte niet alleen een massa nieuwsgierigen, maar ook 12
tal van jongeren die ’s flink de bloemetjes buiten wilden zetten. Onder hen Petrus Devlieger (familie van Jozef ?) die zich 's avonds omstreeks halftien te buiten ging aan verscheidene rustverstooringen, mishandelingen en andere buitenspoorigheden. Door de drank enigszins uit zijn gewone doen gebracht, mishandelde hij in de herberg “Sint-Eloy”, onder de ogen van o.a. uitbater Frederik Tolman en veldwachter Buyssens, zijn moeder en zuster (46). Erg zwaar zal Devlieger voor deze daden wel niet bestraft geweest zijn, aangezien hij een maand later, op 30 december 1840, opnieuw beticht werd van rustverstoring in de herberg “De Dry Koningen” van Leonard Demeulemeester (47). Op 4 maart 1844 toonde Petrus Devlieger zich opnieuw van zijn beste zijde. Hij bevond zich omstreeks halftien ’s avonds voor de herberg “De Blaesbalg” van Angelus Madou weerom in kennelijke staat van dronken schap en werd door Buyssens aangemaand huistoe te gaan. Schroom voor het wettelijke gezag was hem blijkbaar vreemd want zonder blikken of blozen repliceerde hij : Hoe zouden wy voor zulk een gryzen, vorten, dempigen vuilkloot moeten weggaen ? Neen, wy zullen hier blyven staen, niemand kan ons dat beletten ... Alsof dit nog niet overtuigend genoeg was, eindigde hij zijn tirade : ... dat stinkt hier, ik kan het niet meer verdragen, wat vorte beest van een champeter (48). Wie denkt dat na dit vernederende taalgebruik de eer van Pieter-Jan Buyssens onmogelijk nog dieper gekrenkt kon worden, heeft het verkeerd voor. Op 27 september 1846, opnieuw rond halftien ’s avonds, maande hij de bezoekers in de herberg “De Zwaen” van Jozef Slock aan het politie-uur in acht te nemen en huiswaarts te keren. Een viertal tooghan gers vond dit blijkbaar een belachelijke opmerking, pakte de veldwachter op en zwierde hem - letterlijk - buiten. Buyssens landde drie treden lager met zijn hoofd op de kasseien en verloor kortstondig het bewustzijn. Versufd rechtkrabbelend zag hij tot zijn schrik de 21-jarige boomsnoeier Sepherin Minjauw, één van de vier aanranders, naar zich toekomen. Zonder veel omhaal van woorden mepte hij de arme drommel opnieuw neer. Met tal van kneuzingen werd de veldwachter ten slotte door enkele bereidwillige dorpsgenoten naar huis gedragen (49).
III. VAN WIEROOK NAAR TRANEN OF DE KOPPIGHEID VAN EEN TE OUDE VELDWACHTER
Hoe kleurrijk deze gebeurtenissen ook mogen zijn, zij typeren eerder de mentaliteit in een 19de-eeuws doorsnee plattelandsdorp dan zij het sil houet helpen uittekenen van een in zo’n gemeenschap levende veldwach ter. Vergeten wij niet dat de hierboven aangehaalde wederwaardigheden zich hoofdzakelijk afspeelden in de jaren 1840. Pieter-Jan Buyssens was toen al 60 jaar en ouder en, na meer dan een kwarteeuw effectieve 13
REGLEMENT TER INRIGTING
1AIHT-WACHTEI. VaN
DAG- El DE RAED VAIN B EST IE R nadeelige tydsomslandighedcn te lieden aelmoesen gaen afpersen, bezoeken, door het aengroeijen
TE DENTERGHEM; overwegende dat sommige kwaedwilligen, de baet nemende, vai nu af reeds in benden, des nachts, by de land en d a t , hoe verder men in den winter k o m t, hoe meer dergelyke van den n o o d , zillen te vreezen zyn ;
Overwegende dat dus de persoonlyke rust der inwooners en de openbare veiligheid hoogstnoodzakelyk maken , zonder verwyl , te zorgen voor eeie strenge bew aking, tot welke .men slechts kan geraken by middel van plaetselyke verordeningen , door wettige vormen van kracht gemaekt ; Overwegende dat het inrigten van Dag- en Nacht-wachten steeds aenzien is geworden als een goed middel ter behouding van de openbare rust; Gezien het artikel 78 der wet van den 30 April 1836, gelykmede het nummer 12 van art. 473 des strafwetboeks ;
BESLUIT : ART. I. Er tullen zoohaesl mogelyk in deze gemeente Dag- en Nachtwachten worden ingcrigt, wacrvan de dienst aal moeten gedaen worden door persoonen welke hel Placlselyk Bestucr daervoor zal aenwyzen. — Zullen nogtans in dien dienst sich ten hunnen koste mogen doen vervangen : A. De wachten niet aengewezen als Cheb. B. De huisgezinnen alwaer geene mannelyke persoonen zyn, boven de 20 en beneden de BO jacr oud. — Indien dergelyke huisgezinnen arm zyn , zyn zy van den dienst vry. ART. 2. Ten einde de wachten te gemakkelyker te kunnen besturen, zullen dezelve verdeeld worden in wyken, welke zullen staen elk onder eenen Opper dief, die hel vermogen zal hebben Ondercheb te kiezen na beliefte. ART. 3. Do wachten zullen gewapend zyn met pyken, nooit met geweeren, en zullen nauwkeuriglyk moeten gehoorzamen acn hunne Cheb. ART. ». Alle persoon aldus vari wegens het Plactsclyk doen , en die , zonder kcnbaer gcmaekl , aen hel gedane verzoek n gestraft worden met eenc boet van 6 lol 10 franken , of. in geval van onverl 3 dagen. — Geene i gevallen van ziekte , behoorlyk beweacn by attest van eenen Geneesheer, kunnen van den dienst verschoonen.
ART. 8. Abehriftcn van het tegenwoordige régionnent zullen worden gezonden acn de Bestendige Deputatie van den Provinlialcn Raed, en ter GrefGen der Regtbanken van Eersten Aenleg en van Vrede. Vastgeüeld door dm Gemeenteraed te Denlerghcm ia rilling wm den 30 October m ». îefltntooorSig ïe Éjttrrn : VANDERMEULEN, VANDENBEEDE, COIICKE , TAVERNIER, DEVENYN, DEVAERE, OPSOMER, HET KOLLEG1E VAN BURGMEESTER EN SCHEPENEN TE DENTERGHEM. Gezien het vorenstaande Reglement ; Gezien het Memorial Administratief der Provintie voor 1848 , 2* deel, bladzyde 980, alwaer van hetzelfde Reglement gewag is gemackt, op last van heeren Gedeputeerde Radon ; h pv ppi .t • Voormelde Reglement, door openbare afkondigingen aenplakking, uitvoerbaar Denterghem , 28 January I8»b.
H ET
KOLLEGIE :
VAN WEGENS HETZELVE,
J.A. opsom
De Burgemeester.
J. F. VAIDEBIMUI.
G E D R U K T BY V A Y W ELD ÏY -G A U LIY , O P DE MARKT T E T H IE E T .
Op 30 oktober 1845 besloot het schepencollege van Dentergem tot het oprichten van dag- en nachtwachten om de toenemende bedelarij een halt te roepen. Het aanhouden van bedelaars interesseerde veldwachter Buyssens in het geheel niet (G.A.D., klass.nr. 2.077.6). 14
politionele dienst, waren zijn mentale en fysische weerbaarheid heel wat afgetakeld. De autoriteit uitstralende gezagsdrager was veeleer een kari katuur geworden. In een samenleving waarin bier en brandewijn in een toenemende mate het maatschappelijk beeld gingen bepalen, was dit uiter aard een ramp. 1. Een kwarteeuw algehele tevredenheid : 1815 - 1840
Laten we niet te hard zijn in ons oordeel en Buyssens’ laatste dienstjaren zeker niet als maatstaf nemen voor zijn hele loopbaan. Integendeel, tussen 1815 en 1840 hanteerden zowel het schepencollege als de voltallige gemeenteraad regelmatig het wierookvat en werd elk antwoord op een arrondissementele of provinicale vraag naar de handel en wandel van de veldwachter met rozenwater besprenkeld. Niet alleen schoten woorden tekort om zijn inzet als jachtopzichter te omschrijven : in 1823 werd hij als uiterst bekwaam betiteld (50), terwijl in 1829 zowel zijn gedrag als zijn beroepsactiviteiten tot voorbeeld gesteld werden (51). We menen zelfs te mogen beweren dat de inspanningen die Buyssens zich na 1840 getroostte bij het opsporen van houtdieven, de gemeentevaderen een tijdlang weerhouden hebben om in te gaan op het aanzwellende volksgemor, waarover straks meer. Burgemeester Jan-Francies Vandermeulen vertrouwde immers al jaren ten volle zijn veldwachter en aarzelde zelfs niet om hem in februari en oktober 1829 de weg op te sturen met een petitielijst in de hand (52). Het lag namelijk in Vandermeulens bedoeling zoveel mogelijk handteke ningen in te zamelen tegen een aantal Hollandse verordeningen, zoals de overheidscontrole op het onderwijs, de perscensuur, de belasting op het gemaal (53) ... Om het hoofd te kunnen bieden aan mogelijke ongeregeldheden n.a.v. de omwentelingsperikelen van augustus en september 1830, werden via een besluit van 5 november 1830 zowat overal te lande burgerwachten ingericht (54). Deze op militaire leest geschoeide organisatie telde in Dentergem een maand later al 440 echtgenooten, weduwnaers en jongmans (55) die, niet altijd tot hun even groot enthousiasme, ingedeeld werden in 3 compagnieën, 6 peletons, 12 secties en 24 brigades. Op 23 maart 1831 werden 3 kapiteins, 3 eerste-luitenants, 6 tweede-luitenants, 3 ser geant-majoors, 12 sergeanten, 3 foeriers en 24 korporaals aangesteld om de aangeduide manschappen op te leiden (56). Op de foeriers en de korporaals na, dienden de bevelhebbers drie maal per week schietoefeningen te houden en werd verondersteld dat zij op een deskundige wijze met de wapens konden omgaan om zo zelf hun manschappen instructies te geven. Dit laatste bleek echter een vrome wensdroom. De meeste luitenants en sergeanten konden duidelijk beter overweg met spade, schop en hooivork dan met het hun toevertrouwde wapen, zodat in juli 1831 een beroep gedaan werd op, jawel, Pieter-Jan 15
Buyssens, de enige Dentergemnaar die blijkbaar voldoende militaire kaas gegeten had. Met het fiat van de kolonel van de burgerwacht van het kanton Meulebeke werd onze veldwachter dan ook tot instructeur in de wapenhandel der burgerwagt te Denterghem gebombardeerd. Of deze onbezoldigde promotie veel indruk op Buyssens heeft gemaakt, is echter zeer de vraag. Reeds in mei 1832 liet hij de eer en het erbijhorende genoegen aan ene Emerik Conrad Crabeels, argumenterend dat te veel andere gemeentelijke beslommeringen zijn aandacht opeisten (57). 2. Begrip, onbegrip en verbijstering : 1841 - 1848
De eerste van hogerhand geuite oprispingen dagtekenen uit 1841. Hoewel de gemeenteraadsleden Buyssens’ gevorderde leeftijd voor ogen hielden (hij was dan 60) en zelfs vergoelijkend toegaven dat zijn gezondheid, wat gekrenkt door de Napoleontische oorlogen, af en toe te wensen ovèrliet, kon toch een en ander niet langer door de beugel. Sedert enige tijd waren er tal van gegronde klachten over herhaalde dronkenschap, minachting van de overheidsbevelen en slapheid in het bewaken van de gemeente. Het schepencollege greep dan ook in : Buyssens werd op het matje geroepen, kreeg een uitbrander en beloofde beterschap (58). Deze ferme bolwassing had haar doel niet gemist. De eerstvolgende jaren legde de veldwachter opnieuw de nodige goede wil aan de dag. Het volk bleef wel wat roddelen over het gebrek aan toezicht op hun eigendommen en sommige heethoofden durfden het nu wel aan zijn bevelen aangaande het herbergbezoek op een somtijds schrijnende wijze te negeren, maar de raadsleden schreven dit alles toe aan Buvssens’ tanende gezondheid (59). Niet alleen professioneel, ook privé boden de jaren ’40 Pieter-Jan Buys sens de nodige afleiding.. Op 27 maart 1842 overleed zijn echtgenote Amelia Deloose kinderloos op 55-jarige leeftijd in hun woning aan de Dreve - nu de nrs. 6 en 8, bewoond door Adiel Demeulemeester en Maria Mervillie - waar het gezin zich in de dertiger jaren had gevestigd. Nauwe lijks drie maanden later, op 29 juni 1842, huwde de 60-jarige veldwachter met de 31-jarige uit Aarsele afkomstige Rosalia Verbeke, die hem nog drie kinderen schonk : Julia (°16 februari 1844), Stéphanie (°24 juni 1847) en ten slotte - Buyssens was toen bijna 68 ! - Pieter-Jan junior (°26 oktober 1849). De ongetwijfelde grote vreugde om deze late kinderrijkdom werd echter gefnuikt door het vroegtijdige afsterven van de jongste twee. Stefanie overleed al na drie maanden (t 13 oktober 1847), Pieter-Jan junior kort na zijn eerste verjaardag (|3 december 1850). De toegeeflijkheid van de Dentergemse bestuurslui werd in 1846 echter opnieuw zwaar op de proef gesteld. De toenemende criminaliteit, als gevolg van de naar haar hoogtepunt evoluerende crisis, groeide de steeds meer beproefde veldwachter duidelijk boven het hoofd. De inwoners kloegen steen en been en dwongen het gemeentebestuur doortastende 16
maatregelen te nemen. Tijdens de raadszitting van 6 juni 1846 hakte men de knoop ten slotte door. Met algemeenheid van stemmen werd Pieter-Jan Buyssens op rust gesteld : ... wanneer men gedurig overvallen is van klagten wegens gepleegde dieften, wanneer vele vreemde bedelaers zich by degene der gemeente komen voegen om de inwooners te verontrusten. Wanneer men, nu hier dan daer, met reden de dreigementen vreest der kwaedwilligen van hoopen aelmoesen te gaen afpersen ; in een woord wanneer men langs alle kanten byna niet anders hoort en ziet dan schending van eigendommen en bedreigingen der openbare rust. De daad werd meteen bij het woord gevoegd en twee kandidaat-vervangers werden aan de provinciegouverneur voorgesteld : de Meulebekenaar Ignace Claerhout en Isidoor Coene, zoon van de chef d’escouade uit Aarsele, Pieter Coene. Beiden bleken aan de gestelde vereisten te vol doen: ze waren van goed gedrag, genoegzaem onderwezen en kloek en gezond van lichaem. Men beloofde aan Buyssens een provinciaal pensioen van 200 fr. vermeerderd met een gemeentelijke jaarlijkse bijdrage van 100 fr. Hij zou in dienst blijven tot de benoeming van zijn opvolger (60). Wie dacht dat hiermee de kous af was, had het verkeerd voor. Buyssens wilde van geen aftreden weten en, vanuit zijn standpunt gezien, was dat niet zo onbegrijpelijk. Een globaal jaarlijks inkomen van 452,50 fr. was toch nog altijd heel wat meer dan de voorgestelde 300 fr. Voor de echt genoot die zowel een vrij jonge vrouw als een tweejarig dochtertje te onderhouden had, was deze aanzienlijke financiële achteruitgang uiter aard weinig aantrekkelijk. Tot overmaat van ramp (voor Dentergem) kreeg hij gelijk van de Westvlaamse provincieraad, zij het om de nogal eigenaardige reden dat, door haar benarde financiële toestand, de provin ciale pensioenkas niet in staat was het voorgestelde jaargeld van 200 fr. uit te keren. De ontgoocheling in Dentergem was algemeen. Er werd gebedeld dat het niet mooi meer was en het ongenoegen sloeg bij een groot deel van de inwoners om in onverholen woede. In 1847 volgde er zelfs een verzoek schrift aan de gouverneur, ondertekend door byna alle belastingspligtigen en ondersteund door de gemeenteraad. Een omstandig relaas gewaagde dat het overdreven aantal misdrijven toe te schrijven was aan de ellendige tijdsomstandigheden, maar ongetwijfeld ook aan de nietigheid van de veldwachter, wiens ouderdom en lichaamsgebreken hem zo goed als waar deloos maakten. Verbijstering alom wanneer ook deze petitie de politieke gezagsdragers in Brugge niet kon vermurwen (61). Het ligt voor de hand dat men het te Dentergem bij deze afwijzing niet liet. Dokter Debrabandere werd erbij gehaald en deze constateerde dat Buyssens leed aan een zodanige graad van kortborstigheid dat hij zijn taak onmogelijk verder naar behoren kon vervullen. In het voorjaar van 1848 kroop de gemeentesecretaris opnieuw in de pen, stuurde het dokters attest naar Brugge en smeekte de provinciale raadsleden in te zien dat de gemeente toch niet verder kon blijven lijden door de koppigheid van 17
eenen mensch, nu byzonderlyk dat de tydsomstandigheden, onder alle opzigten, zulke werkzame en krachtdadige waekzaemhyd vorderen. Blijk baar hoopte men nu meer succes te boeken, want ook nu werden twee zij het andere - kandidaten voorgedragen als opvolgers voor de echt onbuigzame veldwachter. Kwamen in aanmerking : Jan Decoster, 30 jaar en zoon van Jozef, boswachter van Eugeen de Kerchove de Denterghem en Leonard Devolder, 37 jaar en landbouwer. Beiden waren Dentergemnaren en voldeden aan de reeds gestelde vereisten (62). En nu was de kogel wel door de kerk. Brugge ging akkoord en Pieter-Jan Buyssens werd op 1 oktober 1848, tot ieders opluchting, eindelijk op rust gesteld. Het in 1846 door de gemeenteraad voorgestelde globale pensioen van 300 fr. bleek niet langer een beletsel. Op 11 november 1848 werd Buyssens opgevolgd door de ongehuwde Leonard Devolder, zoon van François en van Françoise Fraeyman (63). 3. Buyssens’ laatste levensjaren of de anonimiteit van een doorsnee gezin
De tegen heug en meug op non-actief gestelde veldwachter zocht nu naarstig naar een nieuwe bijkomende inkomstenbron. Natalie Saelens, het meisje dat door jarenlange spinnewielvlijt voor wat bijkomende inkomsten had gezorgd, was al een tijdje het huis uit. Met wat zijn tweede echtgenote als spinsters binnenbracht, verdiende zij - gezien de tijdsom standigheden - het zout in de pap niet. In 1849 of uiterlijk begin 1850 (64) richtte Pieter-Jan Buyssens zijn huurwoning dan maar in als ... her berg onder de veelbelovende naam “la Maison de Commerce”. Wat uiteraard niemand voor mogelijk had gehouden, gebeurde op 3 februari 1851. Buyssens, die er destijds zelf zo nauwlettend op toegezien had dat het politie-uur nageleefd werd, werd door zijn opvolger Devolder betrapt toen hij om halftien ’s avonds drank schonk aan de 28-jarige Louis Van Thuyne. De oud-veldwachter wrong zich in alle bochten om aan het te verwachten P.V. te ontsnappen, maar niets mocht baten. Het argument dat Van Thuyne in “La Maison de Commerce” logeerde, hield geen steek: enerzijds woonde de bezoeker in het nabijgelegen Aarsele en anderzijds betaalde Buyssens geen logementspatent (65). Op 5 maart 1851 werd hij door de politierechtbank van Meulebeke veroordeeld tot een boete van 10 fr. Ook de gerechtskosten waren te zijner laste (66)... Op 18 januari 1855 zette Pieter-Jan Buyssens een definitief eindpunt achter een vrij gevulde en wel erg gevarieerde loopbaan. Hij was 73 jaar geworden. De Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen kende in maart 1855 aan zijn weduwe een levenslang jaarlijks pensioen van 133,33 fr. toe, waarmee ze, als supplement op haar herberginkomsten, moest zien rond te komen (67). Blijkbaar zag Rosalia Verbeke het in Dentergem niet langer zitten. Ze liet haar herberg over aan Charles-Louis Vandermeersch (68) en trok in juni 1856 met haar 12-jarige dochter Julia naar Tielt, waar ze zich aan 18
de Kortrijkstraat nr. 74 als winkelierster en ... herbergierster vestigde. Hiermee was haar familiale calvarietocht echter nog niet ten einde. Op 18-jarige leeftijd baarde Julia een onwettig dochtertje dat al op 11 februari 1863, nauwelijks twee maanden oud, overleed. Kon Julia de schande of het verdriet niet aan ? Hoe dan ook, een week na de dood van Marie-Leonie, verhuisde ze naar Sint-Gillis. Anderhalf jaar later keerde ze naar Tielt terug om zich op 16 augustus 1864, na precies 46 dagen, opnieuw, en nu definitief, in Brussel te vestigen. En Rosalia Verbeke ? De Tieltse bevolkingsboeken laten ons over haar lot gedeeltelijk in het ongewisse. Bij de geboorte van haar kleindochter, eind november 1862, woonde ze nog aan de Kortrijkstraat. Vijf jaar later blijkt ze Tielt al verlaten te hebben (69). De meest voor de hand liggende verklaring is dan ook dat zij haar dochter naar Brussel is gevolgd. Zo verdwijnt Rosalia Verbeke, Pieter-Jan Buyssens’ tweede vrouw, onop vallend in de anonimiteit. Dit symboliseert de kern van onze terugblik : het eenvoudige verhaal van een eenvoudig veldwachtersgezin in een een voudig boerendorp anderhalve eeuw geleden.
Eric BEKAERT
19
VOETNOTEN
* In 1989 werd deze studie bekroond met de prijs voor de beste heemkundige bijdrage over de streek. De prijsvraag was uitgeschreven door de heemkundige kringen uit het arrondissement Tielt : De Paelwulghe, Den Helleme, Oud Ruysselede, De Roede van Tielt, Het Bourgondisch Erfgoed, de Juliaan Claerhoutkring. Vrijwel alle gegevens waarop dit werk gebaseerd is, vonden we terug in de volgende drie archiefdepots : het Rijksarchief in Kortrijk, Gemeentearchief Dentergem (R.A.K., G.A.D.) ; het Gemeentearchief in Dentergem (G.A.D.) ; het Rijksarchief in Brugge, Frans Fonds (R.A.B., F.F.). Om enerzijds de reeds vrij uitvoerige voetnotenlijst niet nog langer te maken en anderzijds geïnteresseerden een steuntje te geven, vermelden we in een bijlage de inventarisgegevens waarop de onderschei den nummers betrekking hebben. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
8. 9. 10. 11.
20
R.A.K., G.A.D., nr. 10 bis, volgnr. 275. R.A.B., F.F., nrs. 1196 (Madou), 2568 en 3749 (Devlieger), 3810 (Debaere). R.A.B., Modern Archief, 3de reeks, nr. 32, briefwisseling i.v.m. veldwachters. R.A.K., G.A.D., nr. 10, volgnr. 69. G.A.D., klass.nr. 1.755.33. R.A.K., G.A.D., nr. 4 bis, volgnr. 43. G.A.D., klass.nr. 2.073.521.8. Met de omrekeningsbasis van 2,1164 fr. voor 1 fl. vanaf 1833 (het jaar waarin de lonen van overheidswege voor het eerst in onze munt uitbetaald werden) betekent dit dat Buyssens recht had op in totaal 463,49 fr. In 1847 ontving hij echter slechts 452,50 fr. (400 + 42,50 + 10). Een gelijkaardige weddevergelijking tussen 1821 en 1847 leert ons dat de koopkracht van de burgemeester en de pastoor al evenmin toegenomen was (resp. 125 fl. of 264 fr. en 142 fl. of 300 fr.). In 1821 verdiende de gemeentesecretaris 142 fl. en in 1847 : 400 fr. Het grootste verschil bemerken we bij de gemeenteonderwijzers. In 1821 ont vingen Justin Van Maldeghem en Pieter-Jozef Minne ieder 15 fl., in 1847 genoot Jan-Baptist Mervillie 400 fr. Merken we echter op dat burgemeester Vandermeulen notaris was en de gemeentesecretarissen Jacob-Xavier en JozefAugust Opsomer resp. als gegoed landbouwer en - jawel - notaris hun gemeen telijke inkomsten als een fait divers beschouwden. Zelfs de geciteerde onder wijzers verdienden nog een min of meer goed belegde boterham als handelaar en winkelier (Van Maldeghem), koster (Minne) of landmeter (Mervillie). Pas in 1848 zal de jaarlijkse basiswedde van de veldwachter van 400 op ... 420 fr. gebracht worden. In 1863 zal dit bedrag opgetrokken worden tot 600 fr. De bijgift van 5 fl. of 10 fr. voor het begeleiden van de miliciens naar Brugge zal in 1913 vervallen. Een eeuw lang was dit supplement ongewijzigd gebleven ... R.A.K., G.A.D., nr. 38. R.A.K., G.A.D., nr. 33. R.A.K., G.A.D., nr. 34. Zowel in 1807 als in 1845 waren er in Dentergem 16 herbergiers. In 1871 noteerden we er al 39. Tijdens de laatste twee decennia van de 19de eeuw schoten in Vlaanderen de herbergen als paddestoelen uit de grond. Dentergem bleef niet ten achter. Op 26.12.1902 werden er maar liefst 84 geregistreerd, waarvan er 22 sterke drank schonken : een niet onaardig gemiddelde van één drankhuis voor 30 inwoners. De grote terugval situeerde zich bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog. In 1914 telde Dentergem nog 80 herbergen, een jaar later slechts 66. Tijdens de tweede wereldoorlog was dit aantal reeds
12.
13.
14. 15.
16. 17. 18.
19. 20. 21. 22. 23. 24. 25.
gehalveerd. Anno 1990 zijn er nog precies 11. R.A.B., F.F., nr. 2678 (1807) ; R.A.K., G.A.D., nr. 29 (1845) ; G.A.D., klass.nrs. 1.713.153 (1871), 2.077.6 (1902), 1.713.415 (1914-1915) ; los document in eigen bezit dd. 1942-1944. Eric Bekaert, Jaarmarkten te Dentergem : heden en verleden in De Paelwulghe, 5de jg., nr. 3, juli 1987, pp. 2-7. Hulp in nood behoorde tot de vrijblijvende taken van de rijkswachters. Dit lag duidelijk anders met de chef d ’escouade. Gedurende de hele 19de eeuw voorzag de gemeente in haar jaarlijkse rekeningen een miniem bedrag (variërend van 7,25 fl. in 1828 tot 20 fr. vanaf 1891) als tegemoetkoming in de morele en effectieve bijstand die de brigadier de hem onderhorige veldwachters leverde. Ten tijde van Buyssens noteerden we vier veldwachtbrigadiers : Jan-Baptist De Ghin (7-1828), Jan Vercruysse (1828-1831), Bruno Verhelle (1831-1832) en Pieter Coene (1832-1854). G.A.D., klass.nr. 2.077.6 Tussen 1820 en 1850 bleef alles dus bij het oude. Slechts tweemaal werd de Dentergemse bevolking nog vergast op enkele bijkomende en tijdsgebonden politionele verordeningen. Op 30.10.1845 i.v.m. het inrichten van dag- en nacht wachten en op 11.11.1846 i.v.m. het veranderen van woonplaats en het numme ren der huizen. J. Devogelaere, De slechte jaren 1840-1850 in het arrondissement Roeselare-Tielt, Roeselare, 1982, pp. 29-32. R.A.K., G.A.D.. nr. 30. In 1733 vond de Engelse wolwever John Kay de vliegende schietspoel uit die de produktiviteit van de wevers met 200 % opdreef. Zestig jaar later was deze uitvinding in Groot-Britannië echter al totaal verouderd. In mei 1846 werkten de 359 Dentergemse wevers met precies 300 weefgetouwen. Evenwel was geen enkel van deze werktuigen met een vliegende schietspoel uitgerust ! Zie voetnoot 14, p. 125. R.A.K., G.A.D., nr. 32. R.A.K., G.A.D., nr. 38. In een brief door de armmeesters van Dentergem gericht aan de koning d.d. 23.12.1848, lezen wij het volgende : ... wy hebben naby de 100 huisgezinnen bezocht. Ten minste 90 hebben noch beddezak, noch kafzak, noch dekking, zelfs geen strooi om op te slapen. De vochtige grond eener stinkende hut, eenige bladeren, eenige vodden, men weet niet van wat stof. Zie daer, Sire, het bed der ongelukkigen ! En welke kleederen, Grote God ! Kleederen, ten vollen weerdig van het bed. Kleederen, o f liever vodden, die zelfs het kleed van den eersten mensch niet zouden kunnen dekken ! En de winter is daer ... De Gazette van Thielt, 29.08.1891, 42ste jg., nr. 69. R.A.K., G.A.D., nr. 40. RAK. . , G.A.D., nr. 39. R.A.K., G.A.D., nr. 12, volgnr. 1892. G.A.D., klass.nr. 2.077.6. R.A.K., G.A.D., nr. 13bis (1821-1833) ; G.A.D., klass.nr. 1.873.123.2 (18341840) ; R.A.K., G.A.D., nrs. 13ter (1840-1846), 14 (1846-1860). De gevangenis bevond zich te zuiden van de kerk en paalde aan het eeuwenoude huisje - eertijds eigendom van de St.-Stevensgilde - dat de kerkbaljuw huurde van de kerkfabriek. Het was een armtierig gebouwtje met erveken, nauwelijks 95 ca groot en opgetrokken na 1819. Een lang leven was dit gevangenhuisje echter niet beschoren. Met de bouw van de nieuwe kerk in 1855-1856 werden 21
26.
27. 28.
29.
30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41.
42. 43. 44.
45. 46.
22
beide gebouwtjes afgebroken en kwamen de gearresteerden terecht in een lokaal van het dorpshuis aan de Kerkstraat. R.A.K., G.A.D., nr. 13, verslag 1841. R.A.K., G.A.D., nr. 43. Volgens de kadastrale kaart van P.-C. Popp, d.d. 1856, bezat de Kerchove de Denterghem 41 ha bos, Denecker 22 ha en het Armbestuur 19 ha. Het totale Dentergemse bosbestand was halverwege de vorige eeuw verdeeld onder tien tallen eigenaars, waarvan er 28 één ha en meer bezaten. Met dank aan Filip Bekaert die deze berekeningen voor ons uitvoerde. R.A.K., G.A.D., nr. 13ter. Zie voetnoot 24. 1845 : 11, 1846 : 31, 1847 : 35, 1848 : 17. Vanaf 1849 kunnen we het aantal houtdiefstallen weer “normaal” noemen. Op 1850 na (10 overtredingen) komen we - voor zover te controleren tot 1860 niet meer boven de 5 arrestaties per jaar uit. R.A.B., F.F., nr. 3749. De zwaarste straffen werden opgelegd aan zij die het aandurfden hetzij drank jes, hetzij medicijnen zonder Titel van Admissie te brouwen. Op het verkopen van dranken die bedorven zouden zyn door de naedeelige mingelingen stond zelfs een maximumboete van 1000 fr. (artikel XXXXVIII, titel 4). Eigenaars van paarden die door snotagtige of andere besmettende Ziekten aangetast waren en nalieten dit binnen de 24 uur aan de burgemeester te melden, mochten rekenen op een boete van 500 fr. (artikel LXIII, titel 6). R.A.K., G.A.D., nr. 32. R.A.K., G.A.D., nr. 4bis, volgnr. 275. R.A.K., G.A.D., nr. 3, zitting 02.10.1826. R.A.K., G.A.D., nr. 9, volgnr. 71. R.A.K., G.A.D., nr. lObis, volgnr. 322. R.A.K., G.A.D., nr. 5, volgnr. 689. V. Arickx, Geschiedenis van Egem, deel 1, Tielt, 1982, p. 23. R.A.K., G.A.D., nr. lObis, volgnr. 876. R.A.K., G.A.D., nr. 13bis, volgnr. 67. R.A.K., G.A.D., nr. lObis, volgnr. 876. R.A.K., G.A.D., nr. 7, volgnr. 357. Gedurende de door ons bestudeerde periode evolueerde deze toegestane gunst tot een ongeschreven wet. De zondag en de maandag van de juli-ommegang en van de septemberkermis was het de herbergiers toegestaan tot 10 uur ’s avonds drank te schenken. Dit zou zo blijven tot het van kracht worden van het nieuw politiereglement van 5.11.1850. Het 26ste artikel van dit reglement leert ons dat het politie-uur tussen 1 november en 31 maart bepaald werd op 21 uur. Vanaf 1 april tot en met 31 oktober mochten de herbergen open blijven tot 22 uur. F. Galle, Op zoek naar de waarheid over herbergen, vroeger en nu, in De Paelwulghe, 2de jg., nr. 2, april 1984, p. 12. R.A.K., G.A.D., nr. 13bis, volgnr. 46. R.A.K., G.A.D., nr. 20. Een steekproef voor de jaren 1842-1847 i.v.m. het aantal ingeschreven miliciens leert ons dat er van de 202 dienstplichtigen 124 of 61,38 % noch lezen noch schrijven konden. R.A.K., G.A.D., nr. 13bis, volgnr. 140. R.A.K., G.A.D., nr. 13ter, volgnr. 8.
47. 48. 49. 50. 51. 52. 53.
54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64.
65. 66. 67. 68. 69.
R.A.K., G.A.D., nr. 13ter, volgnr. 10. R.A.K., G.A.D.. nr. 13ter, volgnr. 56. R.A.K., G.A.D., nr. 14, volgnr. 129. R.A.K., G.A.D., nr. 9, volgnr. 81. R.A.K., G.A.D., nr. 3bis, zitting 09.09.1829. M. Delmotte, Verkiezingen, politiek en openbare opinie te Sint-Eloois-Vijve en in de Gaverstreek tijdens de jaren 1795-1836, in De Gaverstreke, 14de jaarboek, Waregem, 1986, p. 302. Het toenemende ongenoegen tegen het gedwongen Beigisch-Nederlandse huwe lijk werd in West-Vlaanderen voor het eerst duidelijk zichtbaar toen vanaf november 1828 de eerste verzoekschriften met grieven tegen het Hollands bestuur circuleerden. Hoewel burgemeester Vandermeulen het niet aandurfde de petitie zelf te ondertekenen, bleek hij in Dentergem wel de drijvende kracht achter dit opstandig initiatief. Tijdens de eerste veertien dagen van februari 1829 ondertekenden 128 inwoners het verzoekschrift. Toen in oktober 1829 een tweede petitiegolf onze contreien overspoelde, liet Vandermeulen opnieuw niets onverlet om de Dentergemnaren te sensibiliseren. Maar liefst 305 handtekenin gen waren deze keer het resultaat. Dat te Dentergem de publieke geest geheel slecht was, aldus een rapport van districtscommissaris Aëben d.d. 17.10.1829 (zie voetnoot 52), zal tot uiting komen kort na de onafhankelijkheid. De woede van een niet gering deel van de Dentergemse bevolking zal zich richten tegen de in 1829 met staatssubsidies opgerichte nieuwe gemeenteschool. R.A.K., G.A.D., nr. 13, verslag 1836. E. Van Betsbrugge, De petitiebeweging in West-Vlaanderen 1828-1830, R.U.G., 1983-1984, deel 1, p. 97 ; deel II, bijlagen 7 en 8. R.A.K., G.A.D., nr. 4quater, volgnr. 34. R.A.K., G.A.D., nr. 1, zitting 07.12.1830. R.A.K., G.A.D., nr. 4quater, volgnr. 130. R.A.K., G.A.D., nr. 10, volgnrs. 50, 51, 62, 87. R.A.K., G.A.D., nr. 13, verslag 1841. R.A.K., G.A.D., nr. 11, volgnr. 1314. R.A.K., G.A.D., nr. 3ter, zitting 06.06.1846. R.A.K., G.A.D., nr. 43, verslag 1846-1847. R.A.K., G.A.D., nr. 3ter, zitting 25.05.1848. R.A.K., G.A.D., nr. 43, verslagen 1847-1848, 1849-1850. R.A.K., G.A.D., nr. 29. Op de patentrol van 20.03.1849 staat Buyssens nog niet als herbergier vermeld. Op 26.03.1850 betaalt hij al 15 fr. als droit de débit en détail de boissons alcooliques. R.A.K., G.A.D., nr. 14, volgnr. 315. R.A.K., G.A.D., nr. 35. R.A.K., G.A.D., nr. 7bis, volgnr. 867. R.A.K., G.A.D., nr. 25. Met dank aan stadsbediende Frans Lambert die ons bereidwillig bijstond in het raadplegen van de Tieltse bevolkingsboeken.
23
BIJLAGE I.
Rijksarchief Kortrijk, Gemeentearchief Dentergem (R .A .K ., G .A .D .)
1. College van burgemeester en schepenen, processen-verbaal : 1828-1840 (1 register). 3. 1820-1827 (1 register). 3bis. Gemeenteraad, processenverbaal : 1820-1836 (1 register). 3ter. 1836-1848 (1 register). 4bis. Gemeentebestuur, repertorium 1823-1827 (1 register). 1829-1832 (1 register). 4quater. 1832-1836 (1 register). 5. 1842-1845 (1 register). 7. 1851-1857 (1 register). 7bis. 9. Gemeentebestuur, uitgaande briefwisseling : 1822-1830 (1 register). 1831-1835 (1 register). 10. 1836-1841 (1 register). lObis. 1841-1844 (1 register). 11. 1844-1847 (1 register). 12. 13. Gemeentebestuur, jaarlijkse verslagen 1836-1848 (1 register). 13bis. Politie, overtredingen, processen-verbaal 1821-1833 (1 register). 13ter. 1840-1846 (1 register). 1846-1860 (1 register). 14. 20. Militie, algemene zaken : 1800-1890 (1 pak). 25. Bevolkingsregisters : 1840-1846 (1 pak). 29. Kiezerslijsten : 1820-1850 (1 pak). 30. Handel en nijverheid (vlas) : 1840-1844 (1 pak). 32. Landbouw en veeteelt : 1842-1854 (1 pak). 33. Wegen en waterlopen, onderhoud : 1823-1842 (1 pak). 34. Wegen, afzonderlijke bundels : 1825-1890 (1 pak). 35. Politie, bouwvergunningen, ongevallen, paspoorten : 1831-1847 (1 pak). 38. Armwezen, steun aan de behoeftigen : 1829-1859 (1 pak). 39. Armwezen, steun aan de kinderen : 1825-1852 (1 pak). 40. Armwezen, personeel : 1833-1858 (1 pak). 43. Gemeentebestuur, jaarlijkse verslagen, statistiek, personeel : 1827-1855 (1 pak). II. Gemeentearchief Dentergem (G .A .D .)
1.713.153. 1.713.415. 1.755.33. 1.873.123.2 2.073.521.8. 2.077.6.
Patentrechten : registers 1858-1871. Belasting op drank- en tabakslijterijen : aangiften 1914. Bevolkingsregister 1830. Strafrechtspleging, processen-verbaal 1834-1840. Dienstjaarrekeningen 1818-1819. Algemeen politiereglement van Dentergem 1808-1850.
III.
Rijksarchief Brugge, Frans Fonds (R .A .B ., F.F.)
1196. 2568. 2678. 3749. 3810.
Veldwachters en politiecommissarissen, inrichting IV-VIII. Veldwachters, benoemingen. Herbergen XII (1803-4)-1807. Rekeningen van de gemeenten, jaar XIII, arrondissement Kortrijk. Rekeningen van de gemeenten, 1813, arrondissement Kortrijk.
24
PRIESTERS SLAAGS IN DE TIELTSE KERK (1541) Op 26 september 1541 daagt Daniël du Tertre, promotor (aanklager ; strafexecuteur) van het geestelijk gerechtshof van het bisdom Doornik, de twee parochiepriesters (1) en de kerkmeesters van Tielt voor de tweede keer voor het bisschoppelijk consistorie in Brugge ob insultum et lesionem usque ad copiosam sanguinis effusionem, d.i. wegens smaad en schennis tot overvloedig bloedstorten toe. Gezien de beklaagden weer niet voor het hof verschijnen, veroordeelt de officiaal (kerkelijke rechter) hen bij verstek en worden de kerk en het kerkhof van Tielt ontheiligd (polluta) verklaard. De Tieltse kerkleiders moeten bijgevolg hun kerk en kerkhof laten reconciliëren, d.w.z. de wijding ritueel laten herstellen. Verbijsterend genoeg veroorzaakten twee Tieltse clerici deze kerkschennis. Een zekere Paschasius had het bestaan Johannes Herreweghe (2), kapelaan bij één van de Tieltse kerkaltaren, in een blijkbaar onstuimige tweestrijd in de kerk zelf, tot bloedens toe te verwonden (3).
VERZOEK AAN DE KEIZER
Het hoeft uiteraard geen betoog dat deze heiligschennende vechtpartij in Tielt en wijde omgeving heel wat consternatie verwekt moet hebben. Om haar blazoen van elke smet te zuiveren, greep de stedelijke overheid maar meteen naar de grote middelen en richtte op 13 oktober een plechtig verzoekschrift naar de hoogste profane instantie ter wereld : keizer Karei, ’s Anderendaags al diende een kopie van de brief voorgelegd te worden aan het geestelijk hof in Brugge om er in deze gewichtige materie de officiaal mee om de oren te slaan als met een ontzagwekkend argument. Misdaden in kerken en kloosters of door geestelijken gepleegd, vielen, op enkele gevallen zoals majesteitsschennis en doodslag na, onder de strafrechterlijke bevoegdheid van de geestelijke rechtbank. Deze geeste lijke immuniteit werd echter vaak door wereldlijke rechtbanken betwist (4). In dit verzoekschrift stelde de Tieltse magistraat dat het de twee priesters van de parochie op de jongste feestdag van Johannes de Doper (29 augus tus) behaagd had de koster - in die tijd een clericus - zonder wettelijke reden te ontslaan. Deze bon preudhomme had zich toen al zo’n 18 à 20 jaar tot algemene tevredenheid van zijn taak gekweten. Bovendien beschikte hij over een deugdelijke, betrouwbare borg. Tot spijt en ontstel tenis van de notabelen en van de weldenkende Tieltenaars, vervingen zij de brave man plotseling door ung prebstre estrangier de la langue walonne, vagabonde. Sterker nog : deze nogal twijfelachtige om niet te zeggen “volksvreemde” koster hoefde van de beide parochiepriesters niet eens de gewone waarborg te geven om de mis te mogen celebreren, hoewel 25
de statuten van het bisdom Doornik dit zeer nadrukkelijk eisten. Ook voor de kleinoden, kelken en andere al dan niet kostbare stukken die hij als koster toch dagelijks in handen zou krijgen, eisten zij van hem geen onderpand. Deze wel zeer begunstigde franstalige koster Paschasius bleek kwaad bloed te zetten, ook bij bepaalde Tieltse geestelijken, of was de nieuwko mer misschien zelf een soort incarnatie van de Waalse (vecht)haan ? Hoe dan ook, op een avond na het lof, toen iedereen de kerk al verlaten had, startte een heetgebakerde Paschasius zowaar in het koor van de kerk een twist met kapelaan Johannes Herreweghe. Van lieverlede ontwikkelde er zich een lijfelijk duel tussen de ruziënde geestelijken, waarbij de pas aangeworven koster de kapelaan uiteindelijk een bloedende handwonde toebracht : luy a donné une scramme pardedens la main (...) dont sang est sorty. We weten niet door wie, maar op de een of andere manier werd dit bloedstollend geval van sacrilegie gemeld aan de Tieltse schepenbank, die beide priesters al daags na de feiten ondervroeg. De wereldlijke leiding, amper op de hoogte van kerkelijke aangelegenheden, ging ten slotte te rade bij ung nommé maistre Guillaume, pastoor van de tweede portie van de Tieltse parochie en die voluit Willem Van De Putte heette (5). Het lijdt geen twijfel dat Willem het brein was achter de wederrechtelijke parachutering van de gewraakte Paschasius op de kosterpositie. Op de vraag van de schepenen of ze de dader moesten arresteren en zo een onverkwikkelijke en dure kerkverzegeling vermijden, antwoordde maistre Guillaume botweg dat deze kerkelijke zaak hen niet aanbelangde, dat het hele voorval niets om het lijf had en dat er overigens niet uit te maken viel wie van beide vechtersbazen gelijk of ongelijk had. Vervuld van een verzadigd plichtsgevoel, lieten de schepenen daarop de dader vrij uitgaan. Koster Paschasius liep toen nog drie dagen in de stad rond (aller et converser), waarna hij met de noorderzon verdween. Maar, nog steeds volgens de Tieltse overheid, lieten het hof en de officieren (gerechtsdie naars) van de Doornikse bisschop de kerk kort daarna verzegelen, zonder ook maar naar hun tegenargumenten te luisteren. Wie het geestelijk hof over de misdaad in de kerk ingelicht had, wordt echter in de brief aan de keizer niet vermeld. Per slot van rekening zat er voor de lokale leiders niets anders op dan alle reconciliatiekosten te vergoeden au grant intérest et regret des bons et catholiques parochiens. Na het schetsen van zoveel onrecht, vragen de Tieltenaren de keizer hun een open brief te willen bezorgen waarin het geestelijk hof gelast wordt de verzegeling van de kerk op te heffen zonder kosten voor de inwoners of het kerkbestuur. Wel blijft de bisschoppelijke rechtbank beschikken over het recht om de kostprijs van deze ingreep te verhalen op de twee priesters-vechtersbazen, van wie er nog één (Johannes Herreweghe) in Tielt verblijft. Daartoe kan het hof desnoods beslag leggen op hun bezit tingen, in afwachting van de verwijdering der zegels. En voor het overige 26
dient er enkel nog een tijdstip bepaald waarop de schuldige voor de Raad van Vlaanderen - het hoogste beroepshof - moet verschijnen.
EEN HOGERE VISIE
De volgende dag al (14 oktober) reageert het Brugse hof van bisschop Charles de Croy resoluut op de Tieltse versie van de feiten. Vooreerst werd de kerk door de officieren van de officiaal helemaal niet verzegeld, maar enkel, na ondervraging van pastoors, kerkmeesters en parochianen, gerechtelijk ontheiligd verklaard. Een normale procedure na een gevecht met lopende bloede in een kerk, die bijgevolg gereconcilieerd hoorde te worden. Verder zijn de Tieltenaren verplicht eventuele kerk(hof)schenders naar de gevangenis van het geestelijk hof te voeren tamquam animal pro noxa: zoals een dier dat schade berokkend heeft. De bisschop of zijn vicaris komt dan de reconciliatie verrichten op kosten van de schuldige, als er althans niet geprobeerd werd hem aan het gerecht te onttrekken, zoals in Tielt gebeurde : in plaats van de boosdoener, met het oog op de schadevergoeding, gevangen te houden, had men (nl. parochiepastoor Willem Van De Putte) Paschasius zelfs nog geld gegeven om zich met have en goed uit de voeten te kunnen maken. Volgens het synodaal reglement van het bisdom moesten de parochianen nu zelf voor de reconciliatiekosten opdraaien, tenzij ze die alsnog in de overtreders schoenen konden schuiven. In dit geval betrof het de persoon die de nalatigheid veroorzaakt had, m.a.w. Willem Van De Putte, die de Tieltse magistraat nu, wegens zijn opzettelijk verkeerde inlichtingen, voor het geestelijk hof diende aan te klagen. De rollen waren plotseling helemaal omgedraaid. Ceulx de Thielt antwoordden al de volgende dag dat hun zeker geen nalatigheid aangewreven kon worden, aangezien zij pastoor Van De Putte voorgesteld hadden de schuldige aan te houden. Het was inderdaad de parochiepriester zelf die dit nutteloos gevonden had en hen zelfs overhaald had Paschasius het geld te geven waarmee hij drie dagen later zijn vrijheid tegemoet kon trekken. In de loop van hun betoog konden de lokale bewindslieden ondertussen niet nalaten erop te wijzen dat de officieren van het geestelijk hof van hun kant evenmin arrestatiepogingen onderno men hadden. Vermoedelijk zagen zij dat (kostbare) karwei liever door les povres subjectz de l'Empereur geklaard. Spijts de beschuldigingen aan het adres van pastoor Van De Putte, besloot de magistraat niettemin de verzoeningskosten af te wentelen op de nog aanwezige en verwonde kapelaan Johannes Herreweghe, ung des combatans. Zolang het onschuldige stadsbestuur maar buiten schot bleef ! Twee dagen later (17 oktober) reageerde het geestelijk hof. Het stelde dat de reconciliatie zou geschieden op kosten van wie Tielt als veroorzaker 27
van het onheil zou aanwijzen, namelijk één van de twee bij naam genoemde parochieherders. Zo niet moest men zich maar zien te verhalen op één van de vechtersbazen. Steunend op de sinds mensenheugenis geldende synodale statuten zou de bisschoppelijke rechtbank de rechtsknoop zonder veel omhaal doorhakken ten nadele van de beklaagde. Ter afschrikking verweten de bisschop en zijn rechtsdienaars Tielt nog hen op schaamteloze wijze de verzegeling van de kerk aangewreven te hebben. Totaal onterecht, en overduidelijk om daarmee de Keizer voor hun plei dooi te winnen. Aangezien het procesbundel hierbij ophoudt, kan ten slotte niet uitge maakt worden welk vonnis er geveld werd. Toch belet dit niet dat er zich enkele conclusies opdringen. Uit de hele kwestie blijkt alvast dat het juridisch terrein van de Kerk en Staat dubieus afgebakend was. In Tielt probeerde men begrijpelijk genoeg van deze halfslachtige toestand te profiteren om zijn gelijk te halen aan de kant waar men het maar hoopte te krijgen. Een jaar later bijvoorbeeld (1542) probeerde Keizer Karei nog, in een overeenkomst met de bisschop van Luik, beider bevoegdheden scherp af te bakenen, maar in strafrechte lijke zaken bleven zowel de geestelijke als de wereldlijke rechtbank bevoegd voor onder meer de ontheiliging van voorwerpen of plaatsen (6). Ruimte genoeg dus voor rechtskundige muggezifterij op niveau ! Verder illustreert deze slaande ruzie in de Tieltse kerk niet alleen de onenigheid tussen de plaatselijke priesters, maar ook de corruptie van pastoor Willem Van De Putte. Het favoritisme dat deze laatste onbelem merd ten toon spreidde, moet kapelaan Johannes Herreweghe vermoede lijk een doorn in het oog geweest zijn, maar in zijn sympathie voor de blijkbaar willekeurig afgedankte koster, botste de kapelaan op het driftig temperament van diens opvolger. Op basis van dit ene, heftige conflict mogen we vanzelfsprekend niet besluiten tot een algemene en hardnekkige malaise bij de Tieltse geestelijkheid, maar niettemin past dit bloederige tafereel met al zijn implicaties wonderwel in de toen heersende decadentie binnen de katholieke kerk (simonie, bandeloosheid, aflatenhandel). Luthers vurige reactie daartegen genoot toen al ruime bijval en de Con trareformatie (Concilie van Trente, 1545-’63) stond voor de deur. Ten slotte zijn we bij deze beoordeling volledig overgeleverd aan de betrouwbarheid van de Tieltse magistraat. In ieder geval, ook al was er geen letter van hun getuigenis waar, dan nog zou dit wijzen op een felle tweedracht tussen de lokale wereldlijke en geestelijke leiding, want een eigen parochiepriester beschuldigen, is toch wel het laatste wat bij een harmonieuze verhouding denkbaar is. Bovendien zal bij een belangrijk deel van de Tieltse katholieken de geloofwaardigheid van hun herders door dit schandelijk voorval zeker niet verhoogd zijn, voor zover daar nog iets van overbleef.
Frans HOLLE VOET 28
VOETNOTEN
1. (De Somviele D.), Tieltsche mengelingen, I, Thielt, 1878, blz. 136 en 140. Van onheugelijke tijden tot 1616 waren er in de kerk van Tielt twee pastoors : een der eerste portie en een der tweede. 2. Michem F., De parochiegeestelijkheid van het oude dekenaat Tielt, in De Roede van Tielt, VIII (1977), nr. 3, p. 9. Mogelijk zijn de in dit artikel vermelde Joannes Gerben en Johannes Herreweghe één en dezelfde persoon. 3. De teksten van dit proces vonden we in afschrift in het archief van de Tieltse dekenij (D.A.T., nr. 900). De oorspronkelijke handschriften bevinden zich in het A.R.A., Conseil Privé, Liasse 2. 4. De Brouwer J., De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795, dl. I, Tielt, 1971-72, blz 7-8, 22 en 155. 5. (De Somvielle D.), o.c., blz. 138-139. 6. De Brouwer J., o.c., blz. 7-8.
29
TIELTSE TOPONIEMEN IN OESELGEM Oeselgem is twee plaatsnamen rijk waarin de stadsnaam Tielt voorkomt: de Tieltse Waterschep en de Tieltse Watergang. Deze laatste, een gedo leerde beek op de westelijke grens met Wakken, tussen de Vijvestraat en de aart (of aanlegplaats) aan de Leie, wordt in het Oeselgems landboek van 1770 beschreven. Zij liep langs het erf van Joseph van Daele, uitbater van een kalkoven en van de herberg Den Treurniet. De reden waarom die beek de naam Tielt draagt is niet gekend. Wellicht had het te maken met een Tielts recht of bezit in of langs deze waterloop. De hypothese waarin de woorden gang en schep te maken zouden hebben met een aloud Tielts waterschap, in de betekenis van een lichaam dat het beheer over de Oeselgemse waterwegen voerde, wordt hier niet in overweging geno men, maar moet niet uitgesloten worden. Over de Tieltse Waterschep, kadastraal bekend : gemeente Dentergem, 3de afd. Oeselgem, Sectie B, nr. 190 E, is ook weinig geweten. Hier volgen enkele gegevens, want alle baten helpen. LIGGING
In het Landtboeck der Prochie van Ousselghem, casselrije van Cortrijck ende roede van Thielt volgens de opmetingen van Jan Baptist van Huffel in 1770 samengesteld, vinden we onder nr. 250 een perceeltje hooiland als volgt beschreven. Den Thieltschen Waeterschep, oost d'Olbeke, suytoost de Leye, west ende suyt Lieven de Smet, noort den dorpwegh naer Gotthem, groot ses roeden, wesende vierden prijs, dus contribueert 0 bunders, 0 hondert landts, 5 en half roeden. Op een der kaarten van het landboek, die van het tweede kanton, de Kerkwijk genaamd, strekt ons stukje hooiland zich uit van aan de weg op Gottem tot aan de Leie. De Aalbeek loopt van noordwest naar zuidoost door een bos, daarna onder de weg, om langsheen de Schep in de Leie uit te monden. Op de Kabinetskaart van Ferraris (1777) vinden we een gelijkaardige situatie weergegeven. In een studie over hydrografie waarvan ons de auteur onbekend is, wordt beweerd dat de Aalbeek helemaal niet naar de Leie, maar ter hoogte van het huis Michel Locquet (nr. 37 aan de Vaerestraat) verder naar het noordoosten vloeit, naar de oude Mandelbeek. De waterloop vanaf vermeld huis, langs de Waterschep naar de Leie, zou dan een kunstmatige doorsteek zijn. Daar tegenover staat dat de gemeen telijke administratie hierin het landboek volgt en de waterloop vanaf het huis Locquet naar het noordoosten met de naam Van Schoebeeksbeek aanduidt. De Atlas der Buurtwegen (1846) en die der Waterwegen (1954) laten de Aalbeek gewoon in de Leie uitmonden. Hier weze opgemerkt dat de Aalbeek van het huis Julien Dhaenens, Vaerestraat 33, tot aan dat van Joseph Deschuymer, Deinzestraat 49, gerioleerd is, even vóór de 30
31
Deinzestraat aan het licht komt, dan weer onder de straat duikt, om tenslotte als een open waterloop in de Leie uit te monden. OPPERVLAKTE
De grootte van de Schep is volgens het landboek zes grote Kortrijkse roeden. H. De Schrijver geeft in De oude landmaten in Vlaanderen voor een grote vierkante Kortrijkse roede 35,4239 m2op. De totale oppervlakte van de Schep zou dan 212,5 m2 bedragen. Indien we de berekening van 34,45 m2 voor een roede aannemen, krijgen we 206,70 m2. En dat is nog altijd 45,70 m2 méér dan de kadastrale opgave van 1 a 60 ca of 160 m2 uit het verslag van de gemeenteraadszitting van 1875. De huidige kada strale legger geeft als totale oppervlakte 154 m2. De oorzaak van de vroegste oppervlaktevermindering kan bij de wispelturigheid van de Leie gezocht worden. EIGENAARS
Voortgaande op de naam Tieltse Waterschep was dit perceeltje in het Oud Regiem vermoedelijk het eigendom van een Tieltse kerkelijke of wereld lijke instantie of oefende zij er een of ander feodaal recht op uit. De kadastrale legger van de Poppkaart (ca. 1850) geeft als eigenaars de kinderen Emmanuel Rodriguez d’Evora y Vega uit Gent. Reeds vóór 1869 was de Waterschep eigendom van de gemeente Oeselgem, want in zitting van 19 november van dat jaar besloot de gemeenteraad, op aan vraag van verscheidene ingezetenen, het perceel in drie loten voor twee jaar te verhuren met dien verstande dat elk lot aan de rivier kwam te liggen. Er werd verwacht dat er aan huurgeld meer binnen zou komen. Waar dit vroeger 4 F. bedroeg kwam het nu op 6 F. Maar einde 1872 brengt het perceel (bij gebrek aan huurders ?) niets meer op en besluit de gemeenteraad de Waterschep aan de meestbiedende te verkopen. Zij wordt geschat op 150 F. en de bomen die erop groeiden aan 35 F. De verkoop zou geschieden in twee loten met recht op samenvoeging. De opbrengst moest dienen om de kosten van het onlangs opgerichte nieuw schoolgebouw te helpen dekken. Vermoedelijk ging die verkoop niet door want in zitting van 11 juni 1875 besliste de gemeenteraad opnieuw de Waterschep, die nu een jaarlijkse pacht van 10 F. opbracht, openbaar te koop te stellen. Het gemeentearchief vertelt er verder niets meer over. In de huidige kadastrale legger staat als eigenaar van het stukje weiland de hr. notaris Daniël Vanden Weghe bekend. Hij deelde mij mee dat hij het op 7 oktober 1964 van Idalia Driesbeke, weduwe Hercule Van Hauwaert uit Eke, had gekocht. Zij had het op 17 februari 1958 verworven. Uit een plannetje uit het gemeentearchief van Oeselgem blijkt dat de Tieltse Schep al in 1906 in het bezit was van de familie Vermandele - Van 32
Hauwaert. BETEKENIS VAN DE NAAM
Het Middelnederlands Woordenboek van Verwijs en Verdam onderscheidt vier vormen van hetzelfde woord : waterschep, waterschap, waterschip, waterschop, vr. en o., en geeft twee betekenissen : 1) waterweg 2) het lichaam waaraan de zorg voor waterlozing of waterkering of beide is opge dragen. Het Glossarium Van Stallaerts-Debrabandere stelt waterschap naast water schep, met de betekenis van perceel land aan het water, (vergelijk graafscap met graafscepe enz.). Waterscuppe of waterschop staat bij Stallaerts voor plaats waar men water kan scheppen. Bij Guido Gezelle in zijn Loquela staat waterschep voor plaats bij het water waar men water kan scheppen. Wellicht denkt Gezelle aan die plaatsen langs de Brugse reien waar een stenen trap naar het water leidt en waar water kan geput worden.
VOORLOPIG BESLUIT
Het perceeltje hooi- of grasland aan de Leie, De Tieltsche Waterschep / Waterschap genaamd, was eertijds in handen van een of andere Tieltse instantie. Dit menen wij te mogen afleiden uit de naam. Die plaats aan de rivier was door zijn ligging zeer geschikt voor het aanleggen van boten en het putten van water, wat gedaan werd, niet door die van Tielt, maar door de Oeselgemnaars die de Schep huurden. Wij durven dit veronder stellen voortgaande op wat wij uit latere tijden weten, nl. uit een gemeenteraadsbeslissing van 1869 waarbij dit toch al kleine perceel in drie loten verhuurd werd, in dezer voege dat elk lot aan de rivier kwam te liggen. Waarvoor hadden die kleine perceeltjes anders kunnen dienen dan om er een half dozijn bomen op te planten, aan te meren en water te putten ? Uit al deze elementen heeft de volksverbeelding het visioen opgeroepen van een sliert wagens - of waren het aalkartelen ? - die in dorstige zomers langs de Tieltse weg naar Oeselgem reden. Het is niet ondenkbaar, maar we hebben geen enkel gegeven dat kan aantonen dat het ooit zo was. Jozef BO SSU
33
N O O T V A N D E R E D A C T IE
J. Gheysen, in zijn Stadsinstellingen van Tielt in de middeleeuwen tot het begin der XVIe eeuw, (licentiaatsverhandeling R.U.G., 1947 (?), 175 blz.) vermeldt op blad zijde 146 het volgende : 1446
TIELTSE AAN LEG PLAATS IN OESELGEM
De stenen die dienden ter bestrating der Tieltse wegen werden met een wagen gehaald naar de Leie te Oeselgem, waar ze uit de schepen gelost werden op een aanlegplaats die de stad daar bezat : “Item betaelt den scipperman van Ghend die de vijfduizend kelsiets steenen brochte van Curtrike ’t Oesselghem ende die te lossene up den aerd van Thielt te tien sch. tduust komt vijftig sch. p. (Stadsrekening 1446-1447, fol. 17).
34
GEWELD IN HET DORP (1620) Omstreeks 1615 was ene Jan Gevaert, geboren ergens in het Land van Luik, in de streek van Tielt terechtgekomen, meer bepaald in Wielsbeke, waar hij gedurende een viertal jaren als schaapherder had gediend bij Willem van Outrijve. Ook in Oeselgem had hij als landbouwknecht een zeven- of achttal maanden gewoond ten huize van pachter Jan van Wonterghem. In de loop van het jaar 1620 was hij in Wielsbeke getrouwd met een meisje van ter plaatse, Tanneken Andries, dochter van Niclaeys. Kort na zijn huwelijk wou Jan Gevaert met zijn vrouw eens terug naar het Luikse, om er zijn vrienden te gaan bezoeken. Op 20 oktober 1620 vertrokken ze, richting Oudenaarde. Onderweg, in Kruishoutem, moesten ze schuilen voor een felle regen. Terwijl ze schuilden, werden ze - blijkbaar niet al te vriendelijk - aangesproken door enkele mannen. Wat er precies gezegd of besproken werd, zullen we nooit weten, maar er ontstond ruzie en een handgemeen, waarbij Jan Gevaert voor zijn leven moest vechten. Hij maakte, om zich (en zijn vrouw) te verdedigen, gebruik van een half pijcke en raakte daarmee een van de Kruishoutemnaars, ene Philips van de Putte (1). Deze overleed 10 of 12 dagen later aan de opgelopen verwonding. Jan Gevaert, aangehouden en opgesloten, diende bij de Aartshertogen Albrecht en Isabella een verzoek om genade in (2). Bij het verzoekschrift waren enkele attestatiĂŤn ten gunste van de verzoeker gevoegd. In een gezamenlijk ondertekend attest van medio januari 1621 bevestigen de Wielsbeekse pastoor Niclaeys van Zeebrouck en pachter Willem van Outrijve dat Jan Gevaert, gedurende de vier jaren dat hij bij Willem van Outrijve in dienst was, de schaepen wachtende, ... hem altijt loffelijck heeft gedreghen soo in religie als manieren, zonder dat iemand ooit over hem geklaagd had of redenen tot klagen zou gehad hebben. De pastoor van Oeselgem, Jan van Praet, bevestigde op 23 januari 1621 dat Jan Gevaert 7 of 8 maand in de parochie had gewoond bij pachter Jan van Wonterghem fs. Jooris en deze laatste ondertekende op zijn beurt, ook op 23 januari 1621, een gunstige verklaring dat Jan Gevaert in zijn dienst altijd van zeer loffelijck ende eerlijck gedrag was geweest. Belangrijk was ook het getuigenis van de Kruishoutemse pastoor, J. van Braecken, waarin deze op 16 januari 1621 verklaarde dat Philips van de Putte hem op zijn sterfbed in zijn laatste biecht gezegd had over Jan Gevaert : lek vergheve hem ..., want het is een ongheluck voor ons beijden. Op 6 februari 1621 werd er in Brussel pardon verleend. Ongetwijfeld moet men rekening hebben gehouden met het niet-opzettelijke van die manslag, die eigenlijk gebeurd was uit noodweer (wat we nu wettige zelfverdediging zouden noemen). Op 31 juli 1621 werd het pardon geak35
teerd in het Sententieregister van de Raad van Vlaanderen in Gent : gratieverlening, maar wel een boete van 36 gulden (3). Dit zijn, kort samengevat, de gegevens die we in de archieven in Brussel en Gent vonden. Het komt ons voor dat dit verhaal - ook al speelde het zich niet in Artesië af, maar in Vlaanderen - een illustratie is van hetgeen de Parijse professor Robert Muchembled in zijn recente, schitterende studie over Violence au village (4) heeft kunnen aantonen, nl. hoezeer het geweld zijn stempel drukte op het dagelijkse leven tijdens het Ancien Régime en hoeveel daaruit af te lezen valt over de mentaliteit van de mensen die in een dergelijke samenleving leefden. Een van de stellingen van prof. Muchembled in Violence au village is, dat het geweld, dat overigens zijn regels en kodes had, een fundamentele rol speelde in het voortbestaan van de (nog grotendeels agrarische) maatschappij van het Ancien Régime. Dat voortbestaan werd op velerlei wijzen bedreigd, b.v. door de “anderen”, door die “van elders". Een stad met poorten kon zich daar desgewenst beter tegen beveiligen dan een open liggend dorp. Uit talloze door prof. Muchembled aangehaalde voorbeelden blijkt de mani feste xenofobie van de dorpelingen, hoe ze nl. hun wereld indelen met hun dorp als het veilige middelpunt en wat verder dan een dagreis afligt als een uitgesproken vijandig gebied. (...) De verdediging van dit territorium leidde bijna vanzelfsprekend tot gewelddadige konflikten. (5) De manslag door Jan Gevaert op Philips van de Putte is daar een treffend staaltje van. Jan Gevaert en zijn vrouw waren voor de Kruishoutemnaars ongetwijfeld verdachte “vreemdelingen” en de vreemde tongval van de “Luikenaar” kan de achterdocht vergroot hebben. Uit de vele dossiers van gratieverlening, die we in het archief te Brussel lazen, blijkt dat dergelijke voorvallen geen alleenstaande gevallen waren ! Ook de typische afloop van dit geval, nl. dat het ingediende gratieverzoek werd ingewilligd, was geen uitzondering, integendeel (6). De attestaties ten gunste bewijzen de algemene gedragskode : men beschermde de eigen mensen tegen de anderen. En dat het geweld inderdaad ook zijn regels en kodes had, blijkt uit de biecht van het slachtoffer zelf : hij vergaf zijn tegenstander, want het was een ongeluk, een misverstand, geweest ... Voor de mentaliteitsgeschiedenis, die het jongste decennium duidelijk in de lift zit, is de studie van de remissiebrieven - de officiële genadeverlening door de Vorst - een unieke buitenkans om het gewone leven van elke dag aan het licht te brengen. Prof. Muchembled heeft dat voor het leven in Artesië in de 15e tot de 17e eeuw op voorbeeldige wijze gedaan. Maar ook voor Vlaanderen zijn gelijkaardige bronnen volop voorhanden. In het Algemeen Rijksarchief in Brussel berusten, in het Archief van de Geheime Raad (Spaanse periode, 1550-1702), niet minder dan 180 archief dozen met duizenden en duizenden dossiers van dergelijke remissiebrie36
ven. Zelf onderzochten we er een aantal van - uit de jaren 1615, 1621 en 1622 - en vooral ten behoeve van de familiekundigen wezen we op de bruikbaarheid van dergelijke bronnen voor het genealogisch onderzoek, vooral in een periode dat primaire bronnen als parochieregisters of staten van goed nog niet, of niet meer, voorhanden zijn (7). Uit de Sententieregisters van de Raad van Vlaanderen blijkt duidelijk dat de toekenning van lettres de rémission indien geen dagelijkse, dan toch in elk geval wekelijkse kost was. Voor 1615 konden we 56 gevallen van gratieverlening noteren, voor 1621 63 gevallen en voor 1622 zelfs 95 gevallen, d.i. gemiddeld één tot bijna twee per week, voor het graafschap Vlaanderen alleen ... In De erfenis van de Franse Revolutie 1794-1814 (8) schrijft Marie Sylvette Dupont-Bouchat over de algemeen “milde” beoordeling van doodslag in vergelijking met de bestraffing van diefstal. Ze zegt hierover: Een onge lijkheid in onze ogen is de behandeling van de dief tegenover die van de moordenaar. In feite wordt moord uiterst weinig beteugeld, want om vervol ging te voorkomen is het voldoende een “lettre de rémission’’ te vragen voor manslag begaan onder invloed van woede, alcohol of - natuurlijk uit wettige zelfverdediging. Zo wordt moord in feite in 90 % van de gevallen kwijtgescholden. Daarentegen kunnen de kleinste diefstal, het geringste vergrijp tegen de goederen van de heer, jacht- of visdelikten en schade aan bossen de schuldige op de doodstraf komen te staan. Men kan inderdaad, zoals Mevrouw Dupont-Bouchat, deze vorstelijke willekeur (9) en de ongelijke behandeling van de moordenaar tegenover de dief in de justitie van het Ancien Régime principieel betreuren, maar men moet tegelijk bedenken wat prof. Muchembled terecht heeft bena drukt : Deze schijnbare uitingen van almacht vanwege de vorst tonen juist diens onmacht. Het gerechtelijke apparaat was gewoon te zwak om misda digers te vervolgen. Een gebrek aan een politiemacht en een efficiënt repressiesysteem werd dan subtiel opgevangen door die remissiebrieven waarmee de vorst misdaad en vetes probeerde aan te trekken.
Paul HUYS
37
VOETNOTEN
1. Overlijden niet terug te vinden in de parochieregisters van Kruishoutem (Rijks archief Ronse), die voor het jaar 1621 ontbreken. 2. Alg. Rijksarchief Brussel, Geheime Raad - Spaanse periode, nr. 945 (“Lettres de rémission”, jaar 1621), enkele dossierstukken. 3. Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, nr. 7584, f° 300 r°. 4. Rob. Muchembled, “La violence au village. Sociabilité et comportements popu laires en Artois du XV' au XVII' siècle”, Turnhout, Brepols, 1989, 419 blz. Het is een ingekorte versie van zijn proefwerk (1125 blz.) waarmee hij in 1985 aan de Sorbonne zijn doctoraat behaalde. 5. Geciteerd uit P.Vandermeersch, “Geweld vertelt alles over de samenleving” (Interview met R. Muchembled), in : Standaard der letteren, nr. 1955, van 28 okt. 1989, blz. 3. 6. Inzake gratieverlening met remissiebrief hebben we voor hetzelfde jaar 1621 nog twee andere gevallen uit het Tieltse aangetroffen (Alg. Rijksarchief, Geheime Raad - Spaanse periode, nr. 945, resp. 946 ; en Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, nr. 7584, geakteerd resp. f° 134r° in dato 3 april 1621 en f° 375v° in dato 23 okt. 1621) : a. Manslag op 25 juli 1619 door Wouter van Bochaute, inwoner en poorter van Tielt, op Jaecques de Drieghere “in zeker herberghe genaempt het Scaeck” n.a.v. een ruzie bij het spel met “tycketacken” en bollen. Boete : 36 gulden. b. Manslag door Jan Aerdewyn fs Antheunis (geboren in Gent, 20 jaar oud, gehuwd) op de schoenlapper Jaecques Martijn, gehuwd met Jossijne Debbaut, de halfzuster van Jan Aerdewyn. De doodslag gebeurde n.a.v. een ruzie ten huize van het slachtoffer zelf, in Dentergem. Boete : 72 gulden. 7. Zie onze bijdragen “Letteren van remissie” in Vlaamse Stam, XXV, 9 (sept. 1989), blz 464-468, en XXV, 11-12 (nov.-dec. 1989), blz. 619-621. 8. Kataloog van de gelijknamige tentoonstelling in de ASLK te Brussel, 17 maart - 11 juni 1989, blz. 91. 9. Zie ook Mare Boone, "Want remitteren is princelijck. Vorstelijk genaderecht en sociale realiteiten in de Bourgondische periode”, in : Liber Amicorum Achiel De Vos, Evergem, 1989, blz. 53-59.
38
De veloclub van 't Blauwhuis, Wingene, in het begin van deze eeuw. V.l.n.r. : zittend : Georges Desmedt, Charles Lambert, baron Conrad vander Bruggen, Jozef D’Absalmon, Fernand Scherrens, Georges D’Absalmon. 2de rij : Jozef Scherrens, Hector D’Absalmon............ A llaert,........... Vandewiele, Jules Allaert, Jules Vandewiele, Lievin Degraeve, Edmond D eclerck,............. Vandewiele. 3de rij : ..........Vandewiele, Paul Coopman, Georges Degrande, onbekend, Adolf Vancompernolle, Camiel Debusschere, Petrus Vandewiele,........... Debusschere, René Verkest, Oscar Lambert. Baron Vander Bruggen schonk aan alle leden een pet en in het knoopsgat van hun revers een insigne. (Foto in het bezit van Elza Scherrens, die ook de namen opgaf).
39
Adressen van de auteurs : Eric Bekaert, Brouwerijstraat 7A, 8789 Markegem Frans Hollevoet, Bedevaartstraat 98, 8880 Tielt Jozef Bossu, Kerkweg 12, 9781 Oeselgem Paul Huys, Drongenstationstraat 90, 9810 Drongen Erratum Als bijlage bij De Roede van Tielt, jg. 20, nr 3/4, sept./dec. 1989, werden acht bladzijden met foto’s en onderschriften gepubliceerd. De foto van het huwelijk van Walter Verbeure en Maria De Loof werd per vergissing in spiegelbeeld afgedrukt. De vermelde personen staan bijgevolg niet van links naar rechts, maar wel van rechts naar links !
REISBUREAU
AUTOCARS
DE MEIBLOEM HUGO EELBODE-MEEUWS SYNONIEM VOOR VEILIGHEID EN COMFORT * * * * *
Binnen- en buitenlandse reizen Van 20 - 40 - 54 - 67 en 87 plaatsen Air Jet ventilation V.I.P.-car School- en werkliedenvervoer Tieltstraat 186 8870 PITTEM (051) 40 18 23 Abeeldreef 4bis 8860 MEULEBEKE (051) 48 80 63 Beneluxlaan 4 8880 TIELT (051) 40 48 87
40
Deconynck-Ampe Beernegemstraat 68 8880 TIELT Toonzaal : Klijtenstraat 27-29 8880 Tielt S (051) 40 01 09 Fax (051) 40 63 50
Rouwdienst DHONDT Stationstraat 103 8880 TIELT
S (051) 40 02 27
/ >, / /
h
S /' l" '
J J n ie c k e n
ï-
tlL iw ik e
/>' < v »»v •
ai 3
i j
■Jtdghïlv*
,^
j
DE ROEDE VAN TIELT
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 21ste jaargang, nr 2-3 - juni-september 1990 Afgiftekantoor 8700 Tielt
Nv DEFRATEX Industriële weefsels
Bedevaartstraat 107 - 8700 TIELT
HENK VAN PUTTEN Tapijtweverij
Wakkensesteenweg 41 - 8700 TIELT
DE ROEDE VAN TIELT
ISSN-0772-6414
Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.
Voorzitter: P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter: V. Baert, Oostrozebekestraat 241, Meulebeke - (051) 48 82 98 Sekretaris-penningmeester: Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie: V.Baert, J.Billiet, Ph.De Gryse, W.Devoldere, Fr. Hollevoet, R.Ostyn, P.Vandepitte
Lidmaatschapsbijdrage: 500 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in "De Roede van Tieltâ&#x20AC;? mogen slechts overgeno men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.
INHOUD VAN DIT NUMMER (21ste jg, nr 2-3, juni-september 1990) Julien Verbrugge, Tielt, textielstad (Deel 2 : twintigste eeuw) blz.42-160 Typo-offset Desmet-Dhondt, Wakken
41
TIELT, TEXTIELSTAD (Deel 2 : twintigste eeuw) (*) INLEIDING Voor alle duidelijkheid willen we meteen stellen dat het tweede deel van onze studie niet strikt in 1900 aanvangt. Het is duidelijk dat de Tieltse textielnijverheid een ononderbroken evolutie kende en dat de eeuwwisseling als dusdanig daarop geen invloed had. De maatstaf die we hanteerden om onze studie in twee delen op te splitsen, is veeleer de overschakeling van het hand- naar het mechanisch weven. En in Tielt gebeurde dit overwegend tijdens de jaren net vóór en net na de eeuwwisseling. In Tielt start de industriële revolutie in 1897 bij Henri Maes. In 1898 volgt Xavier Michot. Van dan af zet de beweging zich onomkeerbaar door. In tien jaar tijd wordt het algemene Tieltse beeld grondig gewijzigd, zowel wat betreft de fabrieken als wat betreft het patronaat. 1897 1898 1903
1905 1905 1906
1907
Start van de mechanische weverij Maes. Start van de mechanische weverij van X. Michot. In de weefschool worden de weduwe van Aimé Waelkens en haar zoon Joseph in de oppositie gedrongen. Daarop beginnen ze aan de Beernegemstraat met de grootste gespecialiseerde linnenweverij van Tielt. Deze onderneming verwerft in West-Vlaanderen een bijzonder grote faam. Emiel Baert mechaniseert zijn bedrijf. De Piere wordt een stoomweverij. Uit Dentergem, waar hij samen met Abbeloos al fabrikant was, komt Auguste Vanden Heede naar Tielt, aan de Steenweg op Meulebeke, nu Kasteelstraat, een heel nieuwe katoenweverij bouwen. Oscar Van Maele, afkomstig uit Pittem en die al textielervaring opgedaan heeft in Wakken en Ardooie, begint een eigen linnenwe verij aan de huidige Bedevaartstraat, dus ook in de omgeving van het station.
De gevestigde Tieltse bazen blijven zich halsstarrig vastklampen aan het oude handambacht. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog wordt geen enkele gemechaniseerde weverij door een rasecht Tielts patroon geleid (
1 ).
Auguste Dobbels (*) (2), Joseph Vande Vyvere en Jean Pollet sr. mechani seren nooit. Bij Ampe & De Lodder begint de mechanisering pas wanneer na 1934 het bedrijf door de volgende generatie overgenomen wordt ! Bij Frans Vande Vyvere duurt het ook tot 1932 eer er gemechaniseerd wordt. Impe begint er evenmin vroeger aan. Het scheelt dus echt niet veel of op het ogenblik dat de tweede wereldoorlog losbarst, werkt een deel van de Tieltse textiel-“nijverheid” nog zoals tijdens de middeleeuwen ! Voor ons 42
lijkt het onvoorstelbaar dat het handweven, dat nu een stuk folklore is geworden, iets méér dan een halve eeuw geleden nog druk als beroep en broodwinning bedreven werd. Vanaf 1920 verandert de technische evolutie, waarbij de weefnijverheid als koploper geldt, het Tieltse maatschappelijke leven grondig. Stoomaandrijving wordt een must. Dit betekent meteen de doodsteek voor heel wat thuiswevers. De “moderne” getouwen (de houten handweefgetou wen worden door metalen exemplaren vervangen) worden samen in almaar grotere fabrieksruimten opgesteld (3). Om de nieuwe machines te bedienen, moet veel werkvolk worden aangetrokken, wellicht bij voorkeur de (gewe zen) thuiswevers. Maar, om de Tieltse faam van textielstad hoog te houden, heeft onze nijverheid op dat tijdstip op Vlaanderens textielstad nummer één, Gent, een niet meer goed te maken achterstand van minstens 75 jaar ! Onze achter stand op het bijna even nabije "textielbekken” van Noord-Frankrijk is wellicht nog belangrijken Daarheen zijn al heel wat Tieltse families uitge weken, heel wat andere zullen later dat voorbeeld volgen. Maar, nog tot in de jaren dertig, is Moeskroen voor onze regio dè aantrekkingspool bij uitstek. Hoewel ze in Hallewijn, Tourcoing, Roubaix of Rijsel werken, verkiezen heel wat honkvaste Westvlamingen toch op “vaderlandse” bodem te blijven wonen. Dagelijks wordt er dus druk over de grens heen gependeld. Om twee redenen loont dat ook de moeite : de slechte huisvesting in en rond de Franse industriesteden én de op dat ogenblik hogere waarde van de Franse munt, zodat de Vlaamse grensarbeiders hier in België meteen meer koopkracht hebben. Voor dit tweede deel van onze studie konden we, naar mate we het jaar ’90 naderden, meer en meer beroep doen op mondelinge getuigenissen. We namen interviews af van patroons of van hun opvolgers en van de oudere generatie arbeiders die, vooral tijdens het interbellum, het wel en wee in de fabriek hebben meegemaakt. Telkens deze namen vermelden, zou echt de leesbaarheid van de tekst schaden. Daarom beperken wij ons, in Bijlage II, tot het alfabetisch vermelden van onze voornaamste bronnen. Het ligt voor de hand dat de meest bevoegde en meest betrouwbare bron de patroon of ex-patroon is. Maar niet allen waren tot een open gesprek bereid, vooral niet zij die hun bedrijf (meestal in minder prettige omstandig heden) zagen dichtgaan. Maar we gingen ook ons licht opsteken bij ex-meestergasten, huisbewaar ders, gewone arbeiders die er voldoende lang hebben gewerkt om er met kennis van zaken te kunnen over getuigen. De meeste gegevens over de “huidige situatie” werden ingezameld in de periode mei/juni 1982, toen we met onze studie begonnen. Waar mogelijk/ nodig werden de gegevens wel aangepast aan de toestand anno 1990.
43
EEN EEUW TIELTSE TEXTIEL IN VOGELVLUCHT De textielgeschiedenis van de twintigste eeuw in Tielt kunnen we in drie duidelijk afgelijnde periodes verdelen : de periode vóór de eerste wereldoor log — het interbellum — de periode na 1945. 1. De periode vóór de eerste wereldoorlog Het duidelijkste kenmerk van deze periode is eerst een schuchter toegeven aan, vervolgens een definitieve doorbraak van het mechanisch weven. Al heeft Tielt in die periode een wolweverij (Michot) en een katoenweverij (Vanden Heede), toch blijft het uitgesproken een centrum van linnenweve rijen (4). De wever staat nog altijd op één getouw, zelfs op het platwerk (5). Ploegwerk is nog onbekend. De werkdagen duren meestal nog twaalf uren. Ook op zaterdag wordt er volop gewerkt. Door het vele stof dat de wevers voortdurend inademen, is het werkmilieu alles behalve gezond. In deze periode breekt het (christelijke) syndicalisme door, niet zozeer als gevolg van de pauselijke encycliek Rerum Novarum (1891), maar méér als “afweer” tegen het opkomende socialisme. Uiteraard was de thuiswever destijds erg individueel ingesteld, waardoor hij ook zwak stond en kwetsbaar was. Tewerkstelling in de fabriek maakt het nu mogelijk gemeenschappelijk actie te voeren. Maar het patronaat is nog niet gewoon te onderhandelen en zet zich hiertegen dus scherp af. De strijd van de schoenmakersgilde is wellicht hardnekkiger, toch worden ook niet zelden voormannen van het weverssyndicaat gebroodroofd. Het Christen Syndicaat der Wevers (gesticht in 1907) oogst een eerste concreet resultaat in de fabriek Van Maele in 1911, waar een gemiddelde loonsverhoging van 1 fr per week wordt bekomen voor de ca. 75 werklieden ( 6 ).
De paternalistische zoethouderij, waarin burgerij en geestelijkheid elkaar steunen, is aan het wegebben. Dat paternalisme had plaatselijk zijn hoogte punt gekend met de bouw van het Gildhof, dat in 1905 klaar kwam. Het werd gebouwd onder het motto Voor God en Volk, maar het ideaal dat de initiatiefnemers voor ogen had gestaan, heeft het Gildhof nooit kunnen waarmaken (7). De verkiezingen van 1912 zijn de stimulans om in Tielt in datzelfde jaar het Socialistisch Syndicaat voor Wevers op te richten. 2. Het interbellum Na 1918 dienen de textielbazen van nul te herbeginnen. Hun resten alleen nog hun bedrijfsgebouwen, want alle toen bestaande (belangrijke) weverijen worden tijdens de oorlog ontruimd. In die tijd is het de enige nijverheid die fabrieksruimten van enige omvang bezit. De “schoenfabrieken" zijn in 44
1914 niets meer dan werkplaatsen waar meestal alleen de snijders werken; voor het overige worden thuisarbeiders ingeschakeld. De bezetter heeft alle getouwen laten buitenzetten, waar het mogelijk is : op de binnenplaats, zoniet : gewoon op straat. Aanvankelijk worden die wel door een licht dekzeil beschermd, maar het is duidelijk dat heel de inboedel in de kortste keren waardeloos wordt. Tielt is tijdens de eerste oorlog het hoofdkwartier van het IVe Duitse leger (8) en de legerstaf heeft heel wat gebouwen nodig, niet alleen voor het wonen, werken, vergaderen, zich ontspannen, maar ook voor een resem andere bestemmingen : drukkerij, gevangenis, enz... De fabriek Van Maele wordt een Duitse herstelplaats voor het (grof) geschut en wordt voor het overige door het Voedingskomité als magazijn gebruikt. De weverij Maes wordt door de Duitsers uitgerust als manege. De fabriek Waelkens is omgevormd tot meelmagazijn (9). De nieuwe start, omstreeks 1920, is een erg moeilijke periode omdat het machinepark, dat meestal onherstelbaar beschadigd, zoniet totaal vernield is, moet vernieuwd worden, wat uiteraard belangrijke investeringen vergt (10). De vrij gunstige periode (11) die nadien aanbreekt, en een aantal nieuwe fabrieken ziet ontstaan, is spijtig genoeg van korte duur. De crisis jaren ontwrichten opnieuw de Tieltse nijverheid. De jaren 1933-34 moeten beschouwd worden als de zwartste jaren voor de Tieltse textiel. In de tussenoorlogse jaren bereikt de tewerkstelling in de textiel haar hoogtepunt. Het stukwerk of entreprisewerk doet zijn intrede, er wordt hoe langer hoe minder tegen weekloon gewerkt. Het handweven verliest ziender ogen veld op het mechanisch weven. Toch duurt het nog tot halfweg de jaren dertig eer de laatste handweefgetouwen uit de fabrieken verdwijnen. Dit is ook de periode waarin de mechanische getouwen al snel “moderner” worden : mechanische verbeteringen zorgen ervoor, eerst dat de getouwen stilvallen bij het onderbreken van de inslag, enkele jaren later ook bij het breken van de kettingdraden. Het gevolg hiervan is dat elke wever nu kan instaan voor het toezicht op twee getouwen. In het platwerk komt de wever zelfs, vanaf 1935 ongeveer, geleidelijk op vier getouwen te staan ! Behalve in het zijdefabriekske, waar men al vroeg het drieploegenstelsel invoert, bestaat het ploegwerk hoogstwaarschijnlijk niet in de Tieltse weve rijen. In de textielbranche was de syndicale invloed altijd toonaangevend. We kunnen die beslist niet buiten beschouwing laten. Tijdens deze periode is het gros van de textielarbeiders bij een vakbond aangesloten. Een logisch gevolg daarvan is dat de acties vlugger tot stand komen en veelal ook succes kennen. Er ontstaat een onherstelbare breuk met de “beschermheren” uit het Gildhof : begin oktober 1921 worden de christen organisaties het gebruik ervan ontzegd (12). In maart 1922 wordt het Christen Volkshuis geopend onder de kenspreuk : Door ons volk. Voor ons volk. 45
3. De periode na 1945 Tijdens de tweede wereldoorlog liggen alle Tieltse weverijen stil, behalve West-Flandria, Maes en Van Maele. Maar in tegenstelling tot wat in 191418 gebeurt, moeten de fabrieken nu niet ontruimd worden, zodat de produktie in 1944-45 veel sneller dan na 1918 opnieuw op dreef geraakt. Nu komen ook enkele nieuwe, meestal kleine, bedrijven het even proberen. De snel opkomende moderne technologie maakt de traditionele getouwen onconcurrentieel, maar vooral : ze vergt zware, vaak té zware investeringen. Daardoor verdwijnen de meeste kleintjes even snel als ze opkwamen. Zelfs enkele befaamde familiebedrijven kunnen het niet meer aan en sluiten de poorten. Het teloorgaan van enkele middelgrote familiebedrijven is — hoe vreemd ook — in een belangrijke mate aan het Tweede Vatikaans Concilie te wijten. Dit vormt het onderwerp van het volgende hoofdstukje. Toch is niet alles verloren. Het ter beschikking stellen van uitgeruste industriegronden op speciaal daarvoor vrijgemaakte zones (13) lokt enkele bedrij ven naar Tielt. De zware investeringen, in de hand gewerkt door de verregaande automatiseringsdrift, maken dat het drieploegenstelsel veralgemeend wordt. In 1945 werken de wevers vrij algemeen op vier getouwen. Met meerdere tussen stappen evolueert de toestand zo dat in de jaren ’80 één wever van 20 tot 36 automatische getouwen bedient, afhankelijk van de delikaatheid van de weefsels. Een logisch gevolg daarvan is een nagenoeg ononderbroken afvloeiing van personeel. Het entreprisewerk, dat in de tussenoorlogse periode bij de wevers opgang maakte, verdwijnt ten voordele van het uurloon. Natuurvezels moeten het veld ruimen voor kunstvezels als nylon en polyes ter. Naast de traditionele weverijen verschaffen nog enkele aanverwante bedrij ven werk, vooral aan vrouwen. Zo zijn er enkele bedrijven waar tricotmeterstof wordt geproduceerd (o.m. Arta-Tricot, Corneille, Tricodalin) en enkele breifabrieken (o.m. Thant, Verstraete, Corneille, Tricodalin). Van de hier vermelde bedrijven zijn anno 1990 alleen nog Verstraete en Corneille in werking. Op het industriepark “Noord” komt er een volledig nieuw textielbedrijf, de Impérial Tufting Company (I.T.C.). Met een heel aparte techniek — die eigenlijk geen uitstaans heeft met het weven — wordt daar (vol)tapijt vervaardigd. Dit bedrijf in volle opmars en met een belangrijke tewerkstel ling mochten we in ons overzicht beslist niet over het hoofd zien. Vandaag de dag draaien in Tielt nog vier weverijen, toevallig alle "over het station” gelegen. Het betreft Van Maele, Defratex, Seyntex, Bergez. Aan de Wakkensesteenweg bevindt zich nog de tapijtweverij van Putten, maar, aangezien daar geen derden worden tewerkgesteld, kunnen we dit 46
bezwaarlijk een “fabriek" heten. Als we daarbij nog het zojuist besproken I.T.C. mogen voegen, zijn we meteen rond. Er blijft echt niet veel over van het eens zo bloeiende en vermaarde Tieltse weversambacht ! Schreef A. Rodenbach het al niet : Waar is der oud'ren fierhied nu geva ren ?
KLOOSTERSTOFFEN In ons beknopt geschiedkundig overzicht schreven we het al : de ondergang van enkele Tieltse familiebedrijven is te wijten aan de gevolgen van het Tweede Vatikaans Concilie. Bij een vluchtig overzicht van het soort weefsels dat door de Tieltse bedrij ven geproduceerd wordt, valt inderdaad op dat enkele onder hen werken voor en dus afhankelijk zijn van kloostergemeenschappen. We sommen op : Ampe, Impe, Nemegheer, Pollet, Vande Vyvere. Zij weven bijna uitsluitend “kloosterstoffen”. Vooral drie van deze weverijen komen door een beslis sing van het Concilie in een wurgende greep. Soutanes, pijen, habijten, lange kleren en kappen worden eensklaps naar de musea verwezen. De produktie van de specifieke “kloosterstoffen”, die in een zekere mate een Tieltse specialiteit geworden is, valt stil. Deze weverijen hebben maar één uitweg : onmiddellijk overschakelen op “gewone” kledingstoffen. Zich zomaar van de ene dag op de andere toeleggen op een nieuw gamma weefsels en “infiltreren” op een nooit eerder bewerkte afzetmarkt is beslist geen sinecure ! De traditionele afzetmarkt is trouwens ook totaal veranderd. De zelfstandige kleermaker is verdwenen, en met hem ook de kleinhandel in stoffen. De kledingbranche wordt overrompeld en ingepalmd door de giganten van de confectiekledij. Voor de kleine textielfabrikant zijn de mogelijkheden om in zo’n ondernemingen voet aan wal te krijgen niet zo eenvoudig, om niet te zeggen onbestaande. Hij moet het dus afleggen tegen de gevestigde concurrentie van de groten. DE FAMILIEBANDEN Onder de Tieltse textielpatroons is er geen enkele die rechtstreeks door een huwelijk met een andere Tieltse textielfamilie verwant is geraakt. Toch zijn er enkele die onrechtstreeks een zekere verwantschap met elkaar hebben. Zo huwt een dochter van Henri Maes met Léopold Henri (gezegd Pol) De Gryse, die een textielgroothandel uitbaat en wiens zonen Joseph en Arsène later een eigen weverij oprichten. Deze Arsène De Gryse huwt met een dochter van Octave De Lodder die in een vennootschap met Jules Ampe als weeffabrikant actief is. 47
In voetnoot 1 wezen we al op de familieband tussen deze Octave De Lodder en Adolphe Verschoore, bij de start één van de geldschieters van Oscar Van Maele. In diezelfde voetnoot 1 wordt nog een aandeelhouder van de weverij Van Maele vernoemd : de familie Denys, hoewel we niet konden uitmaken wie daaronder precies dient verstaan te worden. Hoewel wij een andere mening zijn toegedaan, kan het gaan om Florent Denys, getrouwd met een dochter van de grote Roeselaarse weeffabrikant Carlier. Florent Denys staat op de Tieltse abonnementsrol 1917-1918 ingeschreven met het grootste bedrag belastingen (14). Er ontstaan ook familiebanden tussen Pollet en Vande Vyvere. De samen werking tussen Emile Vande Vyvere en Jean Pollet sr. zit er wellicht voor iets tussen dat deze laatste huwt met Agnes Vande Vyvere, dochter van Emile’s oudere broer Charles. Door dat huwelijk wordt Jean Pollet sr. de schoonbroer van Frans Vande Vyvere die, aanvankelijk samen met hem, de weverij van oom Emile ovemeemt. Henri Loontjens (*), langs vaderszijde achterkleinzoon van Constant Vande Vyvere en langs moederszijde achterkleinzoon van Jan-Baptiste Vande Vyvere, huwt met de dochter van Oscar Van Maele die hij, samen met de zoon Franz Van Maele, aan het hoofd van het bedrijf Van Maele opvolgt. Zo wordt ook tussen de textielfamilies Vande Vyvere (15) en Van Maele een (verre) link gelegd. Bij Baert en Roose liggen de kaarten enigszins anders : Camile Roose begint pas met een eigen bedrijf na de breuk met zijn schoonbroer.
INVENTARIS Op de volgende bladzijden krijgt de lezer een volledig overzicht van alle Tieltse weverijen uit de twintigste eeuw. De ondernemingen werden er opgenomen in alfabetische volgorde, zonder rekening te houden met de datum van oprichting. Bepaalde ondernemingen staan vermeld onder de naam waarmee ze in de volksmond werden aangeduid : zo hoeven we, bij opvolging, overname of officiële naamsverandering niet telkens te verwijzen naar een andere naam en besparen we de lezer dus heel wat herhalingen. Een voorbeeld : de weverij die in 1927 door de gebroeders Baekelandt wordt opgericht, wordt later door Dubar aangekocht en voortgezet, en biedt nu onderdak aan Defratex, maar in de volksmond is dit van bij de start en blijft dit tot op vandaag het zijdefabriekske ; in onze inventaris hebben we die opeenvol gende bedrijven dus alle onder die volkse naam opgenomen, en uitsluitend onder die naam. Hetzelfde geldt ook voor het wollefabriekske, de Piere, Grysens fabrleke e.a. 48
De inventaris wordt gevolgd door een beknopt portret van de verschillende ondernemingen, eventueel met verwijzingen naar het ontstaan in de vorige eeuw (deel 1 van onze studie). In die galerij volgen we dezelfde volgorde en houden we hetzelfde principe aan.
01
AMPE
Hoogstraat
Ampe & De Lodder Ampe Joseph
02
BAERT
Stationstraat/ Kroonstraat
Baert-Pickery Emile Baert Joseph & Michel Baert Joseph Tieltse Weverij : Heytens C.
03
BERGEZ
Herderstraat
Bergez Gebroeders p.v.b.a.
04
DE COMMER
Blekerijstraat
De Commer Joseph
05
DE GRYSE
Deken Darraslaan
De Gryse Frères Timatex p.v.b.a. Timatex n.v.
06
FLANDRIA
Wittestraat
Flandria n.v. West-Flandria Textile n.v. Vandendriessche Georges
07
IMPE
Tramstraat
Vande Vyvere-Impe & Pollet Vande Vyvere & Impe v.g.n. Impe-Gauquie & Van Haute & Impe Van Haute & Impe Van Haute & Impe n.v.
08
I.T.C.
Kanegemstraat
I.T.C. n.v.
09
MAES
Oude Stationstr.
Maes-Vanwassenhove Emile Maes Lionel & Henri Maes-Van Ginderdeuren Lionel
10
NEMEGHEER
Sterrestraat
De Gryse & Nemegheer Stella p.v.b.a.
11
PATTYN
Gruuthusestraat
Pattyn Alidore
12
PATTYNCO
Kortrijkstraat
Pattynco
13
PIERE (de -)
Oude Stationstr.
Carlier-Lagae Alphonse Carlier-Ide Paul Van Eeckhoutte-Sioen Van Eeckhoutte Cecile Verlatex n.v.
14
POLLET
Stationstraat/ Feestwegel
Pollet Jean
15
ROOSE
Stationsberm
Roose-Baert Camiel
16
SEYNTEX
Seyntexlaan
Seyntex p.v.b.a.
49
17
STYNS
Deinzesteenweg
Styns Maurice
18
VANDEN HEEDE
Kasteelstraat
Vanden Heede Auguste Vanden Heede Germain Vanden Heede Jacques
19
VANDER MEEREN
Kleineweg
Vander Meeren Albert
20
VANDE VYVERE
Hulstplein/ Beernegemstraat
Vande Vande Vande Vande
21
VANDE VYVERE
Hulststraat
22
VANMAELE
Bruggestraat
Vanmaele Jules n.v.
23
VAN MAELE
Bedevaartstraat
Van Maele O.J. n.v. Etabl. Schaetsaert & Van Maele Etabl. O.J. Van Maele & fils O.J. Van Maele n.v.
24
VAN PUTTEN
W akkensesteen weg
van Putten Henk
25
WAELKENS
Beernegemstraat
Waelkens Aimé & Fils Waelkens Joseph s.a. Tissage ter Hulste
26
WOLLEFABR1EK
Gruuthusestraat
Janssens & Michot Debefve
27
Z1JDEFABRIEK
Bedevaartstraat
Baekelandt Gebroeders Dubar & Fils Defratex n.v.
50
Vyvere Vyvere Vyvere Vyvere p.v.b.a.
Emile & Pollet Frans & zonen
Vande Vyvere Joseph
DE TIELTSE TEXTIELONDERNEMINGEN (20ste eeuw) 01
AMPE
Ligging : Hoogstraat 38-40 Hoewel wij voor het ontstaan van de weverij Ampe slechts moeten terug blikken naar de jaren negentig van de vorige eeuw, willen we over de familie Ampe iets meedelen vanaf halverwege de negentiende eeuw. Al in de volkstelling van 1846 treffen we bij die familie voortekenen van belang stelling voor de textiel. Op het ogenblik van voornoemde volkstelling woont Englebert Ampe (*) aan het begin van de Hoogstraat (nu nr ÏO, Marcel Coppens, “Huis Marny” ?), waar hij het beroep van kleermaker uitoefent. Zijn zonen Médard, Frédéric en Jan (deze laatste zal de stam verderzetten) staan allen als koopman in linnen geboekt. Tien jaar later blijkt Médard het geweer van schouder te hebben veranderd : hij is dan koopman in graan. Na het overlijden, in 1858, van vrijgezel Joseph Van Zantvoorde, aan wie we in het eerste deel ruim aandacht hebben besteed, koopt Médard diens huis en gaat er zich vestigen. Zijn graanhandel wordt uitgebreid met guano, een organische meststof die uit Peru wordt ingevoerd en een hele omwenteling betekent in de landbouw van die tijd. Zijn gehuwde broer, Jan Ampe-Lintelo (*), komt er naderhand ook wonen. Jans zoon Jules (Tielt 24.04.1867 - 19.05.1937), een tijdlang bankbeheerder (16), maakt, samen met Octave De Lodder (Tielt 30.04.1868 - 24.10.1949), de “C°” uit van het trio dat onder De Volder & C" schuilgaat. Dat samenwer kingsverband moet ontstaan zijn omstreeks 1895. Zie daarover het hoofd stukje “De Volder" in ons eerste deel. Tot daar de voorgeschiedenis van de textielfamilie Ampe.
Ampe & De Lodder De Volder & C" start in een werkplaats die achter het herenhuis van Ampe wordt gebouwd. Het is en blijft een wolweverij. De “arbeiders" zijn thuis wevers. Na het overlijden van Victor De Volder (Tielt 27.07.1827 26.11.1899) zetten de twee resterende vennoten de zaak verder en blijven samenwerken zeker tot in 1934. Wellicht bouwt het duo Ampe & De Lodder het bedrijf verder uit, maar zeer geestdriftig inzake mechanisering en moder nisering kunnen we deze bedrijfsleiders bezwaarlijk noemen : nog tot 1934 wordt er uitsluitend met de hand geweven (17). De taakverdeling is zo dat Jules Ampe instaat voor het thuisfront (productie en administratie) terwijl Octave De Lodder zich inlaat met de verkoop. De 51
klanten zijn verspreid over heel België. Octave De Lodder, die natuurlijk uitsluitend per spoor reist, is meestal dagen, soms een paar weken van huis weg. Er worden vooral stoffen voor kloosterorden geweven, maar ook stoffen voor het maken van vlaggen. 1930, met de viering van een eeuw Belgische onafhankelijkheid, is, wat dit laatste betreft, een alles overtreffend topjaar; zelfs moet veel werk aan Joseph Waelkens (zie verder) worden uitbesteed. Inmiddels meldt de volgende generatie zich aan : Albert De Lodder (° Tielt 02.02.1907) komt, na textielstudies in Roubaix, zijn legerdienst, en heel wat textielstages in o.m. Roubaix en Dinant (La Dinantaise), wat in de zaak meedraaien. Samen met Joseph Ampe (° Tielt 25.10.1907) en de beide vaders worden, in het begin van de jaren ’30, plannen gesmeed om aan de Hulststraat, op gronden die toebehoren aan Octave De Lodder, een nieuwe fabriek te bouwen. Er worden zelfs al tweedehandse getouwen gekocht in Ingelmunster, en deze staan een tijdlang in de poort van het huis van Octave De Lodder (op de Rame). Uiteindelijk komt het evenwel niet tot een akkoord. Maar dit betekent geen echte breuk tussen Octave De Lodder en Jules Ampe. Wel is het duidelijk dat de samenwerking van dan af afneemt en (in 1934 ? 1935 ? 1937 ?) ten slotte beëindigd wordt. Ook staat vast dat Octave De Lodder verder blijft werken tot op het einde van de jaren ’30 : er wordt voor hem door zijn zoon Albert geweven in Zomergem, in de spinnerij-weverij Spaliers (Albert De Lodder is in 1934 gehuwd met Odette Spaliers en heeft in dat jaar Tielt verlaten om in Gent te gaan wonen) en bij thuiswever Camiel Vande Walle (zie noot 17), terwijl de commercialisatie, de administratie en de boekhouding in Tielt worden waargenomen door zijn schoonzoon Arsène De Gryse (zie verder), die ook werkelijk als ven noot van Octave De Lodder dient beschouwd. Vermoedelijk herneemt Octave De Lodder zelfs nog enige activiteit na de oorlog, hoewel hij bij de bevrijding al de 76 voorbij is, (waar de productie dan gebeurt, is niet erg duidelijk — zeker niet meer in Zomergem — maar misschien is er dan geen eigen productie meer), want zijn overlijden einde 1949, en dus de overname van zijn zaak, schijnen de aanleiding geweest te zijn voor het opzetten van de vennootschap tussen Arsène De Gryse en Julien Nemegheer (zie verder).
Ampe Joseph In 1934 neemt Joseph Ampe, als enige zoon van Jules, de zaak over. Hij laat alle handweefgetouwen verwijderen en start volledig mechanisch (18). De getouwen worden van meet af aan electrisch aangedreven, maar nog niet met individuele motoren. Tijdens de oorlog wordt er gewerkt tot begin 1941. In 1945 wordt gestart met volledig nieuwe getouwen. 52
Lk>
Vader Jules Ampe (1867-1937)
Zoon Joseph Ampe (° 1907)
Onder Joseph Ampe omvat de weverij, naast de preparatiemachines (19), 28 armuregetouwen (20). Aanvankelijk bedient één wever 2 getouwen. Verbeteringstechnieken maken het mogelijk dat diezelfde wever 4, 6 en op het laatst zelfs 8 getouwen controleert. Men weeft er hoofdzakelijk stoffen voor vrouwelijke kloosterorden. Voor Joseph Ampe situeert de beste periode zich in de jaren ’60. Hij heeft dan een personeelsbezetting van 28 à 30 man, thuiswerksters (stopsters) inbegrepen. De weverij Ampe sluit definitief haar deuren in januari 1976. Victor Mestdagh (*) en later Robert Vandendriessche (*) zijn meestergast bij Ampe. Albert Vandendriessche (*) is magazijnier en bezoekt de thuis werkers. Als bediende hebben wij daar Alfons Decock (*) gekend en na 1964 Gustave Dewevere (*). Wanneer de weverij Waelkens (zie verder) na de tweede wereldoorlog tot naamloze vennootschap omvormd wordt, neemt Joseph Ampe daarin een participatie. Het volgende valt wel buiten het bestek van deze studie, maar toch kunnen wij de verdiensten niet onvermeld laten die zowel Jules als Joseph Ampe op maatschappelijk vlak hebben. Jules is voorzitter van het Armbestuur en de Burgerlijke Godshuizen (19191925) en dan voorzitter van de Commissie van Openbare Onderstand (C.O.O.) (1925-1937). Joseph erft vaders sociale zin en volgt hem in die functie op na diens overlijden in 1937. Door crisis- en oorlogsjaren heen blijft hij belangeloos, accuraat en onopvallend in de bres staan. Wanneer de C.O.O. op 1 april 1977 het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (O.C.M.W.) wordt, krijgt de zaak meteen een politiek kleurtje. Het voorzitterschap wordt nu bezoldigd en Joseph Ampe wordt bedankt. Er zit wel een troostprijs aan vast : het nieuwe flatgebouw naast het rustoord krijgt de naam Residentie Ampe. Tenslotte kunnen we nog vermelden dat Jules Ampe van 1925 tot 1936 katholiek provincieraadslid is (21).
02
BAERT
Ligging : Achter het huis Baert, nu drukkerij, aan de Stationstraat 36. De fabriek had een uitweg in de Kroonstraat. De fabrieksgebouwen werden gesloopt en zijn nu ingenomen door o.m. het zwembad van het Sint-Jozefsinstituut. Emile Baert (Ruiselede 23.12.1865 - Tielt 06.11.1917) neemt, bij zijn huwelijk op 22 september 1896, de zaak van zijn vader over. François Baert-De Brabandere (zie deel I) is negen maanden vroeger overleden. Emile is een ondernemend nijveraar : hij pakt meteen de mechanisering 54
'J ï './ I
Het gezin van Emiel Baert. V.l.n.r. - Zittend : Leon Baert, moeder Esther Pickery, Agnès Baert. - 2de rij : Christine Baert, Ghislaine Baert. 3de rij : Michel Boert, Joseph Baert, Paul Baert.
van de weverij aan. Deze krijgt een nieuwe naam en heet voortaan Tissage Mécanique Baert-Pickery. Ook de volgende generatie behoudt deze naam. Waarschijnlijk is er, gedurende enkele jaren, na het huwelijk van Emile’s zuster Romanie met Camiel Roose op 27 december 1903, een zekere samenwerking met deze laatste. Maar de gegevens die wij konden inwinnen bij verschillende familieleden spreken elkaar erg tegen. Feit is dat Camiel Roose het pas later, op een bescheiden manier, voor eigen rekening probeert. Dat leest u verder onder “Roose”. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog vlucht de hele familie BaertPickery, net als de meerderheid van de begoeden, naar het buitenland. Ze vinden een toevluchtsoord in Engeland. Maar al in 1915 komt Emile naar Tielt terug, de rest van het gezin blijft in Engeland. Wanneer de familie na de wapenstilstand ook huiswaarts keert, is er voor hen geen blij weerzien weggelegd : Emile is op 6 november 1917 bij een ongeval overleden (hij kwam onder de tram terecht). Baert Joseph en Michel Hoe de zaak na de oorlog terug wordt opgestart, is twijfelachtig. In 1920 al staat Joseph Baert (Tielt 07.03.1901 -18.09.1980) in de bevolkingsregis ters ingeschreven als fabrikant, terwijl naast de naam van zijn moeder de vermelding zonder beroep staat (22). Toch is het meer dan waarschijnlijk dat beide broers Joseph en Michel pas na het beëindigen van hun studies aan de Hogere Nijverheidsschool in Gent (respectievelijk in 1923 en 1924) het ouderlijk bedrijf daadwerkelijk zijn gaan leiden. Ze starten met fonkel nieuw materiaal. Het kan ook niet anders : de oude getouwen hebben de hele oorlogsperiode op straat doorgebracht ! Het is dus goed aan te nemen dat het bedrijf Baert helemaal niet heeft gewerkt, behalve misschien met thuiswevers, tussen 1914 en 1923-24. Vermoedelijk kwamen in die tussentijd Emile Baert en later zijn weduwe aan de kost met groot- en/of kleinhandel in textiel. In 1936 trekt Michel Baert (Tielt 13.01.1903 - Roeselare 11.05.1990) ) zich uit het familiebedrijf terug. Samen met de gebroeders Arsène (zie verder) en Godfried De Gryse (*) en met Jules Pollet (*) uit Aartrijke neemt hij de Gentse breigoedfabriek Tisco over. In 1938-39 wordt deze zaak naar Rumbeke overgebracht, achter het huis (aan de Hoogstraat) bewoond door Michel Baert. Baert Joseph Joseph Baert blijft dus de enige beheerder van het ouderlijke bedrijf. Zonder zijn eigen weverij op te geven participeert hij ook in Pattynco, een vennoot schap die maar een kort leven kent (zie verder onder die naam). 56
Vader Emiel Baert (1865-1917)
Zoon Joseph Baert (1901-1980)
Op 10 mei 1940 gaat de Tissage Mécanique Baert-Pickery dicht tot na de bevrijding. In 1945 wordt ze weer op gang gebracht, echter maar voor korte duur : hoofdzakelijk bij gebrek aan kapitaal voor de nodige vernieuwingen, verkoopt Joseph Baert in 1948 zijn bedrijf aan Cyrile Heytens. Een bij komende reden zal wel geweest zijn dat Joseph Baert, na zijn activiteiten als weerstander, aan een snelle politieke carrière begint : bij de parlements verkiezingen van 1946 wordt hij tot senator verkozen. In hetzelfde jaar wordt hij in Tielt tot gemeenteraadslid verkozen en vanaf 1 januari 1947 is hij burgemeester van zijn geboortestad (23). Namen die wij ons herinneren uit de periode van J. Baert zijn : Wardje Janssens (stoker), Achiel Desplenter (*) (meestergast), Victor Dierckens (*) en Maurice Houthoofd (*) (scheerders). Deze laatste heeft ook bij Vandendriessche gewerkt (zie verder).
Tieltse Weverij (C. Heytens) Cyrile Heytens (Tielt 20.03.1891 - Brugge 14.02.1950), vrijgezel en telg uit een Tielts geslacht van stoffenhandelaars, koopt in 1948 de weverij Baert, met gebouwen en inboedel. Hij herdoopt de zaak tot Tieltse Weverij. Hij heeft grootse plannen en investeert : hij koopt gloednieuwe getouwen. Deze komen wel ter plaatse aan, maar raken nooit uit de kisten. Naar verluidt haalt Cyrile Heytens, bij het helpen lossen van die zware lading, zich een bijzonder erge verkoudheid op de hals. Verre van te herstellen, wordt hij in het ziekenhuis opgenomen en overlijdt op 59-jarige leeftijd ! De weverij is dicht sedert 1949. In oktober 1956 worden de gebouwen door het aanpalende St.-Jozefsinstituut opgekocht (gekocht aan Mad. Sandyck, erfgename van Cyrile Heytens ?). Samen met de vroegere schoenfabriek van Gustave Vande Cavey (die al in april 1955 door het St.-Jozefsinstituut was opgekocht) en enkele aanpalende huisjes, wordt de weverij gesloopt. Op die plaats trekt men een groot schoolgebouw op (aan de Kroonstraat). Cyrile Heytens woonde sedert 1924 aan de Tramstraat, in het herenhuis waar nu Louis Vervenne woont (nr 7). In het aanpalende kleinere huis in dezelfde stijl gebouwd, woonde zijn eveneens ongehuwde zuster Clementine (*). De ouderlijke woning van Heytens lag op de Markt (nu appartements gebouw met Cera-bank, nr 18). Daar runde de familie tot na W.O. I een café-hotel met standing, De Beurs, en ook een stoffen- en kleerwinkel. Deze winkel werd er tot in mei 1972 nog verdergezet door een neef, Albert Loosveldt sr. (*). Een gehuwde broer, Aimé Heytens, woonde aan de Kortrijkstraat nr 99 (nu winkel Jacques d’Orly en woning van mevrouw André De Groote-Loosveldt), waar hij ook een groothandel in stoffen uitbaatte (24). Oorspronkelijk is de weverij Baert een linnenweverij, die later overschakelt op katoen en nog later op de kunstvezel fibranne. 58
Een specialiteit van de firma is het weven van stoffen die als paan (beter bekend onder de Franse naam pagne) of wikkelkleed in heel wat Afrikaanse landen fel in trek zijn. Die productie van de weverij Baert wordt omzeggens volledig en uitsluitend naar het toenmalige Belgisch Kongo uitgevoerd. De “naakten kleden” is niet alleen een werk van barmhartigheid.. Deze erg kleurrijke stof werd bij het weven om de zoveel centimeter een eind doorgetrokken en nadien doormidden gesneden, zowel het weefsel als de open ketting (langsliggende draden) : de loshangende draden werden dan in franjes gevlochten en maakten de versiering aan de onderkant voor het kleed of rokje uit. Rond 1937 wordt als uitbreiding gestart met schortegoed. De ketting is katoen, de inslag fibranne. De aandrijving gebeurt met een gaz pauvre-motor (25). De getouwen wor den hier nooit electrisch aangedreven. Wel zorgt een dynamo voor de verlichting. In de laatste periode van de weverij Baert draaien er zowat 20 platte getouwen (26). Er wordt geregeld in het tweeploegenstelsel gewerkt. Onder het korte bewind van Cyrile Heytens wordt geen paanstof meer geweven. Hij wil zich liever toeleggen op de binnenlandse markt. Jerome Vermandere (*) is meestergast bij Cyrile Heytens.
03
BERGEZ
Ligging : Herderstraat 8, industriezone Zuid. Het betreft hier een nieuw- of laatkomer in de Tieltse textielnijverheid : de p.v.b.a. Bergez Gebroeders komt zich pas in 1963 in Tielt vestigen. Ze start haar bedrijvigheid einde september van dat jaar. Maar de firma Bergez heeft op dat ogenblik al een hele generatie textielbedrijvigheid achter de rug ! Niet in Tielt echter, wel in Ruiselede. Het bedrijf komt in Tielt terecht wegens plaatsgebrek en afwezigheid van uit breidingsmogelijkheden in Ruiselede en door de gunstige voorwaarden die investeerders op de Tieltse industriezone worden geboden. Men weeft er katoen en mengelingen van katoen en polyester, bestemd voor werk- en vrijetijdskledij. De productie omvat ook heel wat voeringstoffen. Er staan alleen platte getouwen. Deze worden aangedreven met individuele electrische motoren. In 1982 staan er 120. Iedere wever bedient er ongeveer 25. De gemaakte weefsels variëren in breedte tussen 0,80 en 1,60 meter. Medio 1982 werken er in het hele bedrijf 23 arbeiders en 4 bedienden. Medio 1990 is dit nagenoeg ongewijzigd : 20 arbeiders en 3 bedienden. Het getouwenpark bestaat op vandaag uit 10 luchtdrukgetouwen (Picanol) + 35 “grijpers” . Deze 45 getouwen samen worden nog maar door 2 wevers 59
bediend. Wel wordt nu in een 3-ploegenstelsel gewerkt. De aard en de omvang van de produktie blijft dezelfde als voordien. Onder de naam Bevedra (inmiddels gewijzigd in Berge: House Hold) heeft de firma Bergez nog een eigen confectiewerkplaats in Ruiselede , gespeciali seerd in beddegoed. Ook zijn er twee zusterondernemingen bijgekomen : Bergez Textiles in Lokeren en Bergez Fashion (maken en verkopen van jeans) in Brussel. Bergez participeert ook voor 50 % in Itex (Ronse).
04
DE COMMER
Ligging: Blekerijstraat 21 (nu confectiebedrijf Andy) Joseph De Commer (Oostrozebeke 15.05.1893 - Brugge 13.01.1961) huwt in 1922 met Bertha Plettinck (*), dochter van smid Edmond Plettinck (*) uit de Tieltse Stationsstraat (27). Aangespoord door zijn schoonvader gaat Joseph een samenwerking aan met Jerome Ampe, die we later ook in Flandria terugvinden (zie verder), en diens schoonbroer Antoon De Myttenaere (28), beiden uit Oostrozebeke. Het jonge paar vestigt zich in Oostroze beke (volgens de bevolkingsregisters komen ze vanuit Tielt aan op 2 april 1930). De weverij van het driemanschap is gelegen aan de Stationsstraat (nu nr 41, Paul Vandenbulcke en toegang tot zaal De Krinkel) in Oostroze beke. Aan de straatkant is er ook een winkel. Er worden o.m. gestreepte katoenen broekstoffen en schortegoed geweven. Jerome Ampe zou de eigenaar-geldschieter zijn, Antoon De Myttenaere de handelsvertegenwoordiger, Joseph De Commer de meestergast-wever-atelierchef. Het bureauwerk is voor Jerome Ampe. De afzetmarkt zou vooral in Engeland liggen. Een gevoelige waardedaling van het pond doet het bedrijf wankelen, waarop Joseph beslist eruit te trekken. Dit betekent niet het einde van die weverij, maar dat is een andere geschiedenis. Zijn aandeel in de vennootschap neemt hij mee onder de vorm van 6 Jacquardgetouwen (29). Deze brengt hij onder in een leeg staande werkplaats gelegen aan het einde van de Tieltse Blekerijstraat (hij wordt in Oostrozebeke afgeschreven op 6 oktober 1933), waar hij weeft zonder personeel : een eenmansbedrijf dus. Zijn specialiteit is : bedspreien van kunstzijde. De firma Fabelta uit Zwijnaarde is de producent en leverancier van deze kunstvezel. De tekening op de bedspreien is meestal één uitgebreid bloemenmotief, waarvan de vier hoeken symmetrisch zijn ten opzichte van elkaar. Na het weven en knippen, dienen de spreien nog “gefestoneerd“ (30) te worden. Deze afwerking gebeurt in het atelier van Paul Van Daele aan de Kasteelstraat. Maar Joseph De Commer kent in Tielt evenmin geluk. Zijn zaak, enig in 60
LĂŠopold De Gryse (1867-1935)
Octave De Lodder (1868-1949) (Zie hoger onder Ampe en De Lodder)
zijn soort in Tielt, gaat failliet halfweg 1937. Het gezin wijkt uit naar Assebroek.
05
DE GRYSE
Ligging : Deken Darraslaan 76-78 Vanuit zijn geboortedorp, waar hij samen met zijn broer Honoré vlashandelaar is, komt Leopold De Gryse (Sint-Eloois-Winkel 11.05.1867 - Gent 02.07.1935) zich in 1899 in Tielt vestigen. Hij drijft hier een groothandel in textiel. Aanvankelijk woont hij aan de Hoogstraat nr 6 (nu Frans VromanVerhelle). In 1900 huwt hij met de dochter van weeffabrikant Henri Maes (zie verder). In 1904 neemt het gezin zijn intrek in het nieuw geel herenhuis aan het einde van de Nieuwstraat (nu een deel van inlijstingen F’Rame; het andere (grijskleurige) deel van die zaak is het magazijn dat door Leopold De Gryse in 1914 gebouwd wordt — tot dan gebruikt hij een magazijn gelegen achter zijn woonhuis). Bij het uitbreken van de eerste oorlog vlucht het hele gezin met paard en kar via Knokke en Sluis naar Tilburg, van waaruit ze op 24 september 1915 allen terugkeren. De klantenkring van groothandelaar L. De Gryse, die hij zelf per spoor bezoekt, ligt uitsluitend in Oost- en West-Vlaanderen. Aanvankelijk staat hij alleen voor die taak in, later wordt hij hierin bijgestaan door “reizigers”. Met het oog op het uitbouwen van een loopbaan in de textielsector lopen de zonen Joseph (Tielt 12.10.1901 - Puerto de la Cruz (Sp.) 06.04.1981) en Arsène (Tielt 19.12.1902 - Sint-Pieters-Woluwe 25.02.1989) school aan de Hogere Nijverheidsschool in Gent, waar ze medestudenten zijn van o.m. Joseph en Michel Baert (31). Als gewiekst zakenman ziet vader Leopold De Gryse brood in het zelf vervaardigen van de weefsels die hij voor het eigen magazijn vandoen heeft. Als eerste stappen in die richting koopt hij aandelen in een weverij (32) in Sint-Amandsberg, waar hij als directeur Maurice D ’Haene (*) aanstelt — deze wordt later directeur van de Tieltse Vrije Beroepschool — en in een weverij in Ronse, gehuurd van een zekere Torck en waar Victor Bouckaert (*) directeur is. Zo spoort Arsène dagelijks naar Gent, Joseph dagelijks naar Ronse. Maar die verplaatsingen zijn duur, vermoeiend, tijd rovend.
De Gryse Frères - p.v.b.a. Timatex De gebroeders besluiten in Tielt zelf een gloednieuwe fabriek te bouwen. Aan de huidige Deken Darraslaan kopen ze een terrein van een 12.000 m2 aan waarop tot aan de eerste wereldoorlog o.m. de molen van Angela Verschaeghen stond. In 1925-27 bouwen ze er een fabriek (circa 1.000 m2), 62
ON
U)
Joseph De Gryse ( 1901 -1981 )
Arsène De Gryse (1902-1989)
een directeurswoning en drie werkmanswoningen. In 1927 start de weverij De Gryse Frères als een vennootschap onder gemeenschappelijke naam (later (1945 ?) wordt die vennootschap omgevormd tot p.v.b.a. Timatex). Victor Bouckaert wordt er directeur en betrekt de voor hem gebouwde woning, terwijl Maurice D'Haene er aanvankelijk zijn adjunct is. De weverij kent de groei die de jonge ondernemers verwachtten. De crisis van de jaren dertig wordt in deze weverij niet zo sterk aangevoeld als elders, misschien doordat nagenoeg de hele productie in de eigen maga zijnen en groothandel (aan de Nieuwstraat) verwerkt en verkocht wordt. Tussen juni 1942 en begin 1946 ligt de weverij stil. In april 1945 verhuist Joseph naar Gent, waar met een tweede groothandel gestart wordt. Maurice Van Essche (*)(zie verder) is hem daar in maart van hetzelfde jaar voorafge gaan. Het ouderlijk huis aan de Nieuwstraat 22, sedert zijn huwelijk door Joseph en zijn gezin bewoond, wordt gedurende 4 jaar (1945-1949) betrok ken door het gezin Octave De Lodder. Het wordt in 1949, samen met het aanpalende magazijn, aan costumier Maes verhuurd. Aan de Deken Darras laan ligt er vóór de fabriek nog voldoende grond beschikbaar om er voor de groothandel een nieuw magazijn te bouwen (33).
n.v. Timatex (Debaillie) De wereldcrisis veroorzaakt door de Coreaanse oorlog heeft ook hier con crete gevolgen : in mei 1951 verlaat de vijftigjarige Joseph De Gryse met zijn gezin ons land om als planter en steenbakker zijn geluk te gaan beproeven in het toenmalige Belgisch Kongo. De fabriek in Tielt wordt in datzelfde jaar verkocht aan de familie Debaillie uit Gent (n.v. Immosa). De p.v.b.a. Timatex wordt n.v. Timatex. Victor Bouckaert blijft directeur van de weverij. Arsène De Gryse blijft nog de groothandel runnen, aanvankelijk in het magazijn aan de Deken Darraslaan. In 1962 (34) verkoopt hij het gebouw aan Désiré Bleyaert die er zijn schoenfabriek "Giovani-shoe” in onder brengt. Datzelfde jaar (35) bouwt hij een nieuw groothandelsmagazijn aan de Hulststraat nr 2, dus veel dichter bij zijn woonhuis op de Rame, waar hij sedert 1948 woont. Vanaf november 1964 is in hetzelfde gebouw aan de Hulststraat ook de nieuwe kunststoffabriek Vulkoprin (van zoon Luc) gevestigd, tot de nood aan ruimte zo nijpend wordt dat Vulkoprin zich aan de Herderstraat op het industriepark Zuid gaat vestigen (de verhuis begint begin 1972 en is pas einde 1977 voltooid). Inmiddels is Arsène De Gryse in 1971 naar Oostende gaan wonen en heeft zoon Patrick (*) de textielgroothandel overgenomen. Deze wordt evenwel geleidelijk afgebouwd en in 1983 definitief opgedoekt. Aan de Hulststraat nr 2 runt Patrick De Gryse nu, en dit sedert april 1978 (een tijd lang dus gelijktijdig met zijn groothandel in textiel), de geschenkenwinkel Grisby. 64
De gewezen weverij De Gryse aan de Deken Darraslaan. Links de toegangsdeur tot de bureau’s (met naambordje “Timatex” n.v.), in het midden van het gebouw, de dubbele deur die toegang geeft tot de fabriek zelf. De huizen uiterst rechts zijn die aan de Mgr. Vanhovestraat. (Opname 1990).
Onder Debaillie kent de weverij geen grote bloei meer. Wellicht is ze inmiddels verouderd (ze draait nog steeds met de getouwen uit 1927) en is er te veel kapitaal nodig om ze volledig te moderniseren. Vanaf 1958 is er een gevoelige achteruitgang en in juli 1962 gaat de weverij voor goed dicht. De voorraad garen wordt nog in andere weverijen tegen huurcontract afgeweven. Ter plaatse is er dus geen personeel meer. De op pensioen gestelde Victor Bouckaert blijft er nog geruime tijd een oogje in het zeil houden. De getouwen worden pas in 1982 verkocht en belanden op de schroothoop. In 1983 koopt Arsène Claerhout (*) het hele complex van de n.v. Timatex. De directeurswoning en de drie aanpalende werkmanswoningen worden in 1984 opgeknapt en respectievelijk door de nieuwe eigenaar bewoond en aan derden verhuurd. Medio 1990 wacht de leegstaande en vervallen fabrieksruimte nog op een nieuwe bestemming of op afbraak. Aanvankelijk verwerkt de weverij De Gryse uitsluitend katoen, naderhand wordt deze vezel verdrongen door kunstvezels, onder meer polyester (Terlenka). Er wordt ook een eigen weefsel van zijde en katoen geweven, onder de merknaam Brillor. De specialiteiten zijn mohair (zie onder voetnoot 107) en geruite stoffen (zgn. écossais) op 150 cm breedte voor heren hemden, dames- en kindervoorschoten, zakdoeken. Maar ook gestreepte en effen stoffen voor mansconfectie. Tweemaal per jaar wordt een volledig nieuwe collectie aangeboden, wat wel een bijzonder sterke troef is. Volgens Victor Bouckaert telt de weverij 60 getouwen, waarvan 8 platte en 52 armuren (36). Arsène De Gryse meent zich te herinneren dat “alle 68 getouwen” draaibakgetouwen (37) waren, met armures gemonteerd. Diezelfde A. De Gryse beweert dat deze weverij de eerste in de streek was om op draaibakgetouwen te weven. Iedere wever bedient slechts 4 getouwen, wat naar het einde toe zeker niet meer erg concurrentieel is. Alleen de preparatiemachines (38) worden in de loop van de jaren vernieuwd. De getouwen uit 1927, af en toe met een kleine technische aanpassing gemoderniseerd, zijn de enige die ooit in deze weverij hebben gewerkt. De personeelsbezetting overstijgt nooit de 40 personen, met inbegrip van een 5-tal bedienden. Voor de aandrijving zorgt steeds een gaz pauvre-motor van 80 p.k. Stoker is Camiel Wittevrongel (*), meestergasten zijn Frédéric (gezegd “Fredje”) Spiessens (*), Robert Verhelst (*) en als laatste Franz Desmet (*). Handels vertegenwoordigers zijn Oscar Ameye (*) en, van ca. 1950 tot in het begin van de jaren zestig, Camiel De Deurwaerder (*). Maurice Van Essche (*) is magazijnier, eerst in Tielt, later in Gent.
66
06
FLANDRIA
Ligging: Wittestraat 11 tot 17 Deze fabriek wordt in 1927 opgericht aan de Wittestraat. Het is een naam loze vennootschap waarvan het kapitaal bijeengebracht is door enkele, voornamelijk Tieltse, begoede flaminganten. De volksmond heeft het dan ook gewoon over het flamingantenfabriekske. Bij de stichters horen o.m. de gebroeders Emile en Leo Thiers en Gérard Van Wonterghem (39). Dokter Ferdinand Vande Walle (Pittem 21.07.1856 - Tielt 29.04.1935) investeert 20.000 fr in de zaak (40). Jerome Ampe (Oostrozebeke 26.07.1892 - Heestert 14.02.1965) is ook aandeelhouder (41). Daar er ergens al een “n.v. Flandria” bestaat en deze de nieuwe Tieltse vennootschap voor het gerecht daagt, wordt de onderneming vrij spoedig omgedoopt tot n.v. West-Flandria. In 1934 gaat de zaak al over de kop. De internationale crisis is daar natuurlijk niet vreemd aan. Dokter Ferdinand Vande Walle herinnert zich dat zijn vader na de vereffening nog een 5 à 7.000 fr van zijn investering terugkreeg. Als eersten uit heel de regio geven de beheerders van Flandria, tussen 1927 en 1934, aan hun werknemers één dag betaald verlof per jaar ! Deze dag wordt hen gegund op 11 juli, op Vlaanderens feestdag. Een sociale primeur dus, want van verplicht betaald verlof is pas vanaf 1936 sprake.
Georges Vandendriessche (Aloïs) Georges Vandendriessche (Anzegem 16.07.1900 - Brugge 01.06.1987) (die altijd met zijn tweede voornaam aangesproken wordt), gewezen militair piloot, tot dan directeur van de weverij, koopt de fabriek op. Vanaf 1936 heet ze n.v. Lijnwaadweverij Georges Vandendriessche. Met de uitrusting van West-Flandria wordt ook hetzelfde product geweven : voornamelijk lakens en handdoeken. 1939 : mobilisatie ! Georges Vandendriessche wordt opgeroepen als piloot. De fabriek wordt dus stilgelegd. Tijdens de oorlog draait ze tussen 13 december 1940 en 16 oktober 1943. Na de bevrijding wordt de zaak weer opgestart. Er wordt geproduceerd van 17 februari 1945 tot 31 maart 1948. Dan gaat de fabriek onherroepelijk dicht. De villa die naast de fabriek, ver van de straat, in 1939-42 wordt gebouwd en de naam Sneeuwwitje krijgt, blijft door de familie Vandendriessche bewoond tot maart 1973. Op die datum vertrekken ze naar Brugge. In de beginjaren ’60 breekt er een niet al te zware brand uit in de verlaten magazijnen. Het parket komt ter plaatse en vindt sporen van brandstichting. Eigenaar Vandendriessche wordt verdacht, maar bij gebrek aan bewijzen 67
wordt niemand veroordeeld. Dit is het laatste feit dat verband houdt met de textielfabriek. Naderhand worden de magazijnen tot woningen omgebouwd (nu de nrs 11/ 1, 11/2 en 11/3). De gewezen weverij wordt in 1973 door Arsène Claerhout (*) aan Vandendriessche gekocht en gebruikt voor zijn anodisatiebedrijf (oppervlaktebehandeling van aluminium). Het huis wordt thans bewoond door Manfred Zamek. De grond vóór de fabriek werd verkaveld (nu huizen nrs 15 A en 15 B). In deze weverij wordt uitsluitend lijnwaad geweven. Het grootste deel van de productie is voor de uitvoer bestemd, op de eerste plaats naar de Ver enigde Staten. De naar ginds uitgeweken Belgen zijn er grote propagandis ten van het Vlaamse lijnwaad. Dit is meteen de reden waarom alle getouwen uitgerust zijn voor het weven op Engelse maten. Na 1945 wordt dit een ernstige handicap : de afzetgebieden waar de yards de gangbare maat zijn, zijn verloren gegaan en de getouwen passen niet om de hier gebruikelijke breedten (0,90 - 1,20 en 1,40 m.) te weven. Het vereiste kapitaal om om te schakelen ontbreekt... Er komen dus nooit nieuwe getouwen in deze weverij. Wel worden de getouwen aangepast o.m. met automatieken op de ketting (42). Aanvankelijk bedient elke wever hier 2 getouwen. Later komt hij op 4 getouwen te staan. De getouwen worden aangedreven door individuele electrische motoren. Een gaz pauvre-molox (43) zorgt voor de opwekking van de stroom. De grootste bloei dagtekent uit de beginperiode, de jaren 1928-29. Op dat ogenblik verschaft de weverij werk aan ongeveer 25 arbeiders.
07
IMPE
Ligging : Aanvankelijk Tramstraat 32 en 34 (nu Drankcentrale en huis Herman Verkinderen). Vanaf 1936 : Tramstraat 31. Hector Impe (Izegem 12.11.1862 - Tielt 23.09.1929) is de man naar wie de hier besproken weverij wordt genoemd. Als 17-jarige knaap komt hij met zijn ouders uit Izegem zijn intrek nemen in het huis nr 75 aan de Hoogstraat, huis dat tot voor kort bewoond werd door Dr. Wilfried Decreus (*). In 1886 wordt er tussen Hector Impe, Emile Vande Vyvere (Tielt 16.10.1853 - 16.03.1919) (44) en Jean Pollet Sr. (zie verder onder Pollet) een vennootschap onder gemeenschappelijke naam gesticht. Ik moet wel bekennen dat ik, bij deze bewering, niet kan steunen op een geschreven overeenkomst noch op enig officieel stuk, maar uitsluitend op familieoverleveringen. 68
ON
O
Vader Hector Impe (1862-1929)
Zoon Franz lmpe (1892-1971 )
Hector blijft toch een oogje op Izegem gericht houden, want hij huwt er in 1890 met Maria Gauquie (*). Bij zijn huwelijk staat Hector als handels reiziger vermeld, maar bij de telling van 1900 staat hij als fabricant en zijn vrouw als nijveraarster ingeschreven. Het jaar na hun huwelijk betrekt het jonge paar een door hen nieuw gebouwd herenhuis aan de Tramstraat (nu nr 34, Herman Verkinderen). Deze straat is dan nog maar pas aan de kant van de Markt toegankelijk gemaakt, na het slopen van de oude kloosterhofpoort en het huis ernaast en het bouwen van het nieuwe stadhuis op de Markt. Op 30 maart 1895 wordt een nieuwe maatschappij in gezamenlijke naam opgericht, die voor doel heeft het verveerdigen en den handel van geweefsels. De zetel is gevestigd in Tielt. De firma bestaat uit Emile Vande Vyvere en Hector Impe. Zo luidt de geschreven overeenkomst, waarin ook bepaald wordt : Heer Vande Vijvere is belast met alles wat de fabricatie aangaat ... Heer lmpe met alles wat den verkoop aangaat. De vennootschap wordt aangegaan voor de duur van tien jaar, te beginnen op 1 augustus 1897. Hoewel niets in de naam van de nieuwe vennootschap noch in de geschreven overeenkomst het laat vermoeden, denk ik dat Jean Pollet sr. blijft mee werken, want zijn naam blijft tot in 1914 vermeld in de Provinciale Almanak en Wegwijzer van de Stad Brugge en der Provincie West-Vlaanderen. Jean Pollet sr. (Tourcoing 25.03.1881 - Tielt 14.01.1944) huwt in 1906 met Agnes Vande Vyvere, een nicht van de vennoot van Hector Impe. Ook hij woont aan de Tramstraat. Het is niet duidelijk wat er gebeurt tussen 1907, wanneer de hoger ver noemde overeenkomst afloopt, en 1919, datum van het overlijden van Emiel Vande Vyvere. Vermoedelijk wordt de overeenkomst in 1907 verlengd. Ook hier legt de eerste wereldoorlog alle bedrijvigheid stil. Na de oorlog dient men van vooraf aan te beginnen. Hector Impe is een zeer sociaal voelend mens. Hij ligt aan de basis van de voedselhulp tijdens de oorlog en als voorzitter of bestuurslid maakt hij zich met tal van sociale werken verdienstelijk (45). Begin 1919 is hij medestichter van de Handel- en Nijverheidskamer van Thielt en omliggende, waarvan hij sekretaris wordt. De eerste voorzitter is Florent Denys-Carlier (*), maar deze neemt al einde 1920 ontslag en wordt opgevolgd door H. Impe, die voorzitter blijft tot aan zijn overlijden in september 1929 (46). Hector Impe is katholiek gemeenteraadslid van 1903 tot 1921.
Impe en Van Haute & Impe In 1919 wordt een nieuwe V.G.N. gesticht: de firma (Hector) Impe, (Joseph) Van Haute en (Franz) Impe (vader met schoonzoon en zoon). Aanvankelijk worden de stoffen geweven op handgetouwen door thuis 70
wevers. De bomen worden geschoren in de gebouwen naast het huis van Hector Impe (nu Tramstraat nr 32). Daarna worden ze gelijmd. De thuis wevers komen die daar met de kruiwagen afhalen, samen met de spoelen voor de inslag. Wekelijks kunnen ze hun geweven stukken binnenbrengen. Het is niet noodzakelijk dat de boom afgeweven is. Cyriel Wittevrongel (*) komt als scheerder bij Impe in dienst in januari 1913. Wanneer de weverij in een eigen gebouw wordt ondergebracht (47), wordt hij meestergast. Verscheidene van zijn zonen en dochters, samen met leden uit het gezin van Victor Hellebuyck (*), zijn gewaardeerde arbeids krachten in het bedrijf Impe tussen 1919 en 1940. Vanaf 1922 wordt er gemechaniseerd. Er wordt geweven in dezelfde gebou wen waar de scheermolen staat, en wel op reg/c/re-getouwen (48). Eén wever bedient er van meet af aan 2 getouwen. Men weeft er stoffen op 140 cm breedte en de drapeau's (49) op 70 à 80 cm. De getouwen worden electrisch aangedreven. Na het overlijden van Hector Impe in 1929 sticht men een nieuwe vennoot schap, alweer een V.G.N., met als firmanaam : Veuve Hector Impe, Joseph Van Haute & Franz Impe en als doel : het vervaardigen en verkoopen van alle geweefsels. Wanneer Maria Gauquie, de weduwe van Hector Impe, in 1932 sterft, wordt de firma voortgezet onder de naam Joseph van Haute & Franz Impe.
Van Haute & Impe We merken dat met verloop van tijd Joseph Van Haute (Kortemark 18.05.1887 - Tielt 22.09.1942) in het bedrijf de dominerende figuur wordt. Zijn schoonbroer Franz Impe (Tielt 12.12.1892 - 31.10.1971), die veel van de sociale betrokkenheid van zijn vader heeft geërfd en die in Tielt zeer ruime bekendheid geniet (50), speelt in het bedrijf duidelijk maar de tweede viool. Tussen beiden komt een compromis tot stand : Franz begeeft zich meestal “op de baan”, terwijl Joseph de fabriek leidt. Onder hun bewind kent de weverij een opmerkelijke bloei. Op 1 juli 1932 komt Bertha Dewinter (*) als stopster in dienst. Ze komt van het wollefabriekske, in wiens opdracht ze het (tot dan toe in Tielt onbekende) vak heeft geleerd (zie verder onder “Wollefabriek”). In januari 1935 worden de plannen voor het bouwen van een nieuwe fabriek aan de Tramstraat goedgekeurd. Ze worden in de loop van hetzelfde jaar uitgevoerd. De fabriek wordt gebouwd op grond palend aan de tuin van het herenhuis bewoond door Joseph Van Haute gelegen aan de Sint-Janstraat nr 42. In de nieuwe gebouwen staan 6 platte getouwen van het merk Hattersley, waarop men voile, camelot genoemd, weeft voor sluiers (51). Er zijn ook 24 armure- en 2 Jacquardgetouwen (52). De zware armuren zijn Snoecks 71
en worden gebruikt om zware bure en laken te weven voor paterspijen (53). Op de reglette-getouwen weeft men serge-deux (54), hoofdzakelijk voor soutanes en voor nonnenkleren. De aandrijving is electrisch, met transmissieassen. Tot 1940 werken daar een 15-tal wevers, een 5-tal dagloners en enkele vrouwen. Kort na het uitbreken van de oorlog in 1940 wordt het werk volledig stilgelegd. Bij de bombardementen van mei 1940 worden de fabrieksgebou wen en het machinepark zwaar beschadigd. Het bedrijf wordt maar in 1945 heropgestart. Joseph Van Haute is inmiddels overleden. Een van zijn zonen, Paul (Tielt 28.09.1920 - Bever (Zw.) 28.07.1977) komt als jonge kracht de firma versterken. Meteen na de oorlog weeft men, naast de vroegere producten, nu ook battledress (55) voor het Engelse leger.
N.V. Weverijen Van Haute & Impe In 1952 wordt de V.G.N. ontbonden en vervangen door een N.V. Paul Van Haute is afgevaardigde beheerder. Franz Impe trekt zich geleidelijk uit de zaak terug. André Lefever (*), die al sedert 1939 in de weverij werkt, klimt in 1950 op tot meestergast als opvolger van Cyriel Wittevrongel (*) die met pensioen gaat. In 1955 worden alle machines vervangen door de modernste die er op dat ogenblik op de markt te vinden zijn : automatische Saurergetouwen, Benningerscheermolen, Scharerspoelmolen, Scharer- en Schalfhorstbobijnmolens. Vanaf nu is elke wever verantwoordelijk voor 4 getouwen. Onder het beheer van Paul Van Haute kent de fabriek een nog sterkere groei. Om tegemoet te komen aan de vraag van de klanten naar afgewerkte kledij, eerder dan naar stoffen, wordt in 1964 een confectieatelier opgericht. De werkplaats wordt in 1967 nog uitgebreid met een bovenverdieping. Het wordt ook uitgerust met de beste machines van die tijd, o.m. met “sneldraaiers” van het merk Pfaff. Maar net als zijn collega’s Ampe en Vande Vyvere voelt Paul Van Haute de moderniseringen van het Concilie scherp aan. In geen tijd wordt afgezien van pijen en habijten, wat voor gevolg heeft dat vele werknemers naar ander werk mogen uitzien... Het bedrijf Van Haute-Impe ondergaat twee maal de klap : in de weverij én in het confectieatelier. Het verzwakte bedrijf poogt nog enkele jaren het hoofd boven water te houden, maar ondergaat ten slotte het lot van zovele andere. In 1974 gaat de weverij dicht. Twee mannen en vier vrouwen zijn tot op het laatst aan het werk kunnen blijven. De firma blijft actief in de confectie-sector. Nadat Paul Van Haute in 1977 vrij plots overlijdt tijdens een vakantie in 72
^1
Vader Joseph Van Haute (1887-1942)
Zoon Paul Van Haute (1920-1977)
Zwitserland, wordt de zaak nog verdergezet in een deel van de fabrieks gebouwen door zaakvoerster mevrouw weduwe Paul Van Haute, Elisabeth Verstraete (° Roeselare 24.06.1924). Een ander deel van de gebouwen wordt verhuurd. Maar in 1986 wordt aan alle activiteit een eindpunt gezet. Sedert dien staan de bedrijfsgebouwen te koop.
08
IMPERIAL TUFTING COMPANY
Ligging : Kanegemstraat 15 (Industriezone Noord) De bespreking van deze firma dienen we met een opmerking aan te vatten : hoewel de volksmond dit bedrijf meestal als den tufting aanduidt, hebben enkelen het ook over de tapijtweverij. Toch is I.T.C. geen weverij. Zoals de firmanaam het duidelijk zegt, is het een tuftingfabriek (56). Maar om niet van vergetelheid beschuldigd te worden en omdat dit produkt toch wel iets met textiel te maken heeft, geven we deze fabriek toch maar een plaats in onze Tieltse textielgalerij. Dit bedrijf, dat einde 1973 wordt opgericht met als doel de vervaardiging en de verkoop van moquette (57), is een N.V. met een startkapitaal van 60 miljoen Bfr. De produktie start in 1974 , maar in 1975 is de ondergang al nabij. Dank zij het doelmatig optreden van een nieuw aangesteld direc teur, dhr Christian Dumon en zijn rechtstreekse medewerkers de heren Leon Belflamme en Willy Desmet, groeit het echter stilaan uit tot een van de voornaamste tuftingbedrijven niet alleen van België, maar zelfs van heel Europa (58). Er wordt gestart in een gebouw van 8.400 m2 met 4 tuftingmachines, 1 latexeerstraat, een magazijnruimte voor 1.500 tapijtrollen en een personeels bestand van 45 eenheden. In 1982 draaien er al 11 tuftingmachines en werken er ongeveer 150 personen. In 1990 is de bebouwde oppervlakte 65.000 m2, werken er 33 tuftingmachines, zijn er 2 latexeerstraten, bedraagt de stockeercapaciteit 18.000 tapijtrollen en is het personeelsbestand opge lopen tot 360. Het kapitaal is inmiddels aangegroeid tot 300 miljoen Bfr., de totale investeringen kunnen geraamd worden op 1,5 miljard Bfr.... De jaarproduktie is opgeklommen van 300.000 m2 in 1975 (voor 90 % bestemd voor de uitvoer) tot ca. 14 miljoen m2 heden ten dage, wat goed is voor een jaaromzet van 2,6 miljard Bfr. De fabriek werkt nu voor 96 % voor de uitvoer (Duitsland, Frankrijk en Engeland samen nemen al 80 % van de produktie af. De rest gaat naar 21 verschillende landen, vooral in het Midden- en het Verre-Oosten.) I.T.C. is een vertikaal geïntegreerd bedrijf, dit betekent dat het nagenoeg alles zelf maakt uit primaire grondstof, met een minimum aan toeleveran ciers. Zo heeft het bedrijf zijn eigen garenproduktie uit granulaat (door extrusie), zijn eigen drukmachines, enz... 74
Vandaag de dag zijn Hendrik Deruyck (Izegem) en Willy Desmet (Zwijn aarde) de twee afgevaardigd-bestuurders.
09
MAES
Ligging : Oude Stationstraat, vanaf Stocktkapelletje tot aan de Klijtenstraat. (Nu : Accauto en De Stalen Greep. Het voormalig woonhuis wordt gebruikt door Belfotop/Belconsulting.) Henri Maes (Wielsbeke 12.11.1834 - Tielt 21.06.1904) is in Tielt de stichter van de weverij Maes. Hij is in Wielsbeke geboren, maar woont in Oostrozebeke, waar hij een groothandelszaak in koloniale waren (zo noemt men dan de voedingswaren) runt. Cichorei is in die tijd verpakt in een soort blauwe keukenhanddoek en Henri Maes besluit deze in eigen beheer te laten weven. Dit is de aanleiding tot zijn bedrijvigheid als textielfabrikant. Na verloop van tijd wil hij zijn bedrijf uitbreiden en moderniseren. In Oostrozebeke vindt hij geen geschikt terrein en zijn keuze valt op Tielt, wellicht ook door de aanwezigheid van een spoorlijn en -station. Hij bouwt hier aan 't Stockt een volledig nieuw bedrijf, met bijhorende herenwoning. Op 31 januari 1898 komt hij in Tielt wonen, wat ongeveer samenvalt met het starten van de productie in de fabriek. Hij is op dat moment al meer dan 63 jaar oud ! (59) Henri geniet niet lang van zijn investering. Hij laat zijn textielhandel over aan Leopold De Gryse, die al een textielgroothandel drijft en intussen gehuwd is met zijn oudste dochter Emilie (*)(zie hoger onder De Gryse). De weverij, met alles wat erbij hoort, maakt hij in 1902 over aan zijn inmiddels ook gehuwde oudste zoon Emile. Henri Maes overlijdt in 1904.
Emile Maes Emile Maes (Oostrozebeke 11.07.1870 - Tielt 17.12.1944) werkt zich met grote ambitie in vaders zaak in. Helaas komt weldra 1914. De oorlog legt elke activiteit lam. Daarbij worden alle getouwen door de bezetter naar buiten gesleept. Ze worden onbruikbaar. De gebouwen, strategische doelwit ten door hun ligging aan het station en de militaire diensten die erin ondergebracht zijn (in de fabriek : manege voor de Duitse officieren, in het magazijn : militaire kaartendrukkerij), worden zwaar beschadigd door bom bardementen. Na herstellingen en investering in nieuw materiaal neemt Emile een nieuwe start. Er is meteen zelfs een uitbreiding van het machinepark en van het personeelsbestand.
75
Maes Gebroeders Na hun textielstudies komen de twee zonen van Emile, Lionel (Tielt 10.04.1903 - 02.09.1985) en Henry (Tielt 07.10.1912 - 12.01.1973) in het bedrijf meewerken. Na het huwelijk van Lionel (1932) wordt een statutenwijziging doorgevoerd en de vennootschap krijgt dan de naam : Etablissements Textiles Emile Maes Fils . Begin 1936 wordt het, onder dezelfde naam, een n.v. 1940 betekent opnieuw een ramp voor de weverij Maes. Ingevolge een bombardement branden de hele fabriek en de villa uit. De brand duurt drie dagen : voor het blussen is er tijd noch mogelijkheid. Toch kan nog een deel van de getouwen hersteld worden. Daarvoor versleept men de hele inboedel naar de Piere, die op dat moment al gedeeltelijk leeg staat (zie verder onder : de Piere). Het gebeurt dat men drie oude getouwen nodig heeft om er één weer gebruiksklaar te maken. Schrijnwerkersbaas Maurice Neirinck (*) wordt belast met het vernieuwen van het dak boven de uitge brande fabriek. Na zowat 2 jaar wordt er weer in de eigen fabrieksgebouwen geweven. Tot in 1943 zijn de bureau's steeds in de woning ondergebracht. De achter kant van de heuvel waarop het Stocktkapelletje staat, wordt in 1943 afgegraven om er een nieuw (nu nog bestaande) kantoorgebouw te kunnen optrekken. Een deel ervan wordt meteen opgeëist door de organisatie Todt. Tegen deze afgraving is er onder de Tieltse bevolking een gesmoord pro test : gezien de bouwvallige toestand van het kapelletje is het instortings gevaar niet denkbeeldig. Daarbij wordt dit als een soort heiligschennis bestempeld : een halve eeuw terug was onze bevolking nog heel wat godsdienstiger dan heden ten dage, nog onafgezien van het feit dat men in oorlogstijd altijd en overal godsdienstgevoeliger is. Bij de bevrijding op 8 september 1944 loopt de fabriek geen schade op. Enkele maanden later overlijdt Emile Maes.
Maes Lionel De verstandhouding tussen de twee broers, Lionel en Henry, is bijzonder slecht. Dit leidt tot het vertrek van Henry kort na zijn huwelijk in 1948. Hij begint met een eigen zaak aan de St.-Hubertusstraat in Deinze onder de naam Tissages Henry Maes-Sintobin s.a. Het ligt in de bedoeling van Lionel om zijn drie zonen in de onderneming in te schakelen. Einde 1963 komt de oudste, Emile (° Tielt 14.11.1937), burgerlijk ingenieur, in de zaak. Hij is het die nagenoeg meteen beslist de oude stoommachine te laten vervangen (zie verder). Voortaan wordt met stookolie gestookt. In 1965 wordt de stookketel nog aan het stoken met extra-zware stookolie 76
Groepsfoto van het personeel van de firma Maes in 1952 n.a.v. de vereremerking van enkelen onder hen. V.l.n.r. : Onderaan : André Decraemer, Maurice Morhé, Roger Maes, Joseph Vanbieshrouck, Roger Van Quaethem, René Willemyns, Maurice Vandierdonck, Frans Sap (Egem), Joseph Vandierdonck, Cyriet Casteieyn, René Devlieger. 2de rij : Camiel Tuyttens, Omer Goudsmedt, Jules Van Quaethem, Alheric Duyck, Willy Goddemaer, Lionel Maes, Alfonse Wolfcarius, Cyriel Vanden Berghe, Gérard Morhé, Gustave Debusschere, Michel Belaen (Meuiebeke), Maurice Van Quaethem, Remi Algoet (Menere), Cyriel Aricx. Tussenin : Paula Derudder, Diana Bouckaert, Simonne Van Assche. 3de rij : Jerome Vermeersch, Arthur Ninclaus, Georgette Vande Walle, Jacqueline Lassuy, Eleonora Vande Walle, Maria Debackere, Yvonne Van Assche, Frans Hellebuyck, Marcello Plovie, Maurice Demuynck, Honoré Ninclaus, Remi Bouckaert, Rachel Vande Walle, Julienne Ghekiere. Bovenste rij (in zigzag) : Gérard Borms, Urbain Juttens, Karel Vandenberghe, Maurice Braekeveldt, Rend Behaegel, Emile Derammelaere, Albert Vanhecke, Triphon Tack, Julien Behaegel, Achiel Verhuist (Meuiebeke), Lucien Bouckaert, Michel Braekeveldt, Robert Lootens, David Bouckaert, Remi Gheluwie, André Vanoverbeke (Kanegem), André Schepens, Honoré Braekeveldt, Gérard Demeulemeester, André Vande Weghe, Marcel Tassaert, Alidore Tassaert, Gentil Dewitte.
77
aangepast. Dit gaat gepaard met het bouwen van een tank van 50.000 liter. Maar vrij vlug is Emile tot het besluit gekomen dat, zo men het bedrijf verder wil laten groeien en het KMO-stadium wil overstijgen, vers kapitaal dient aangetrokken voor de nodige uitbreidingen en investeringen. Blijkbaar is een deel van de familie evenwel van oordeel dat het familiebedrijf strikt zelfbedruipend dient te zijn, d.i. zelf het kapitaal moet opbrengen dat nodig is voor vernieuwing van de uitrusting. Emile begrijpt dat in die omstandig heden het bedrijf op middellange termijn veroordeeld is en houdt het voor bekeken. Einde 1966 verlaat hij het bedrijf. Het is de vraag of hij er ooit met zijn volle hart en overtuiging aan begonnen is. Immers al in april 1964 richt hij de p.v.b.a. Studiebureau ir. E. Maes op (60). Hij is einde 1963 gehuwd met Marie Jeanne Vande Vyvere (*), uit de familiestam van de vastgoedmakelaars (Matexi e.a.). Aanvankelijk komen een deel van de opdrachten van zijn studiebureau uit die hoek, maar hij groeit vrij snel en ontgroeit dat stadium. Samen met Emile verlaat ook boekhouder Paul Chevrolet (*), de textielfirma Maes : aanvankelijk blijft hij er wel part-time werken, maar geleidelijk aan stapt hij volledig naar het bedrijf van Emile over; vanaf oktober 1971 is hij niet meer in dienst van het bedrijf van Lionel Maes. Paul Chevrolet was in het bedrijf gekomen in maart 1949 en had er in september 1954 boekhouder Willy Goddemaer (*) opgevolgd. Ook Roger Maes (*) verlaat de firma. Hij is er in dienst sedert 1947 en is geleidelijk aan opgeklommen tot de post van technisch bedrijfsleider. Begin 1972 stapt hij over naar het bedrijf Vulkoprin. Het derde kaderlid, verkoopsdirecteur Joseph Andries (*) van PetegemDeinze, in dienst sedert september 1958, verlaat het bedrijf vermoedelijk in 1973/74. Met de bedoeling het machinepark te “vernieuwen” , zijn inmiddels tot tweemaal toe eigenlijk verouderde tweedehandsgetouwen aangekocht. Een eerste keer gaat het om 16 Engelse automatische Northrop armuregetouwen (61), in Ierland aangekocht. De helft ervan wordt omgebouwd om elastiek te weven (zie verder). Een tweede keer (1967) gaat het om een 16-tal Zwitserse automatische Saurer's, in Groot-Brittanië aangekocht. Daarvan kan men er 12 doen werken om elastiek te weven. Op het einde van de jaren ’60 komen, in drie leveringen, nog minstens 16 nieuwe niet-automatische Fumat-getouwen uit Lyon. Deze weven elastiekweefsel op een breedte van 1,60 m - 1,80 m en 2,20 meter. Wellicht in 1970 komt zoon Pierre (° Tielt 12.03.1944), licentiaat in de economische en financiële wetenschappen, in het bedrijf meewerken. Zowat na 1972 belast zoon Jean-Yves (° Tielt 13.09.1945), zich met de verkoop afdeling. Inmiddels heeft het bedrijf wel goede tijden gekend. Maar vanaf 1969/70 begint het tij te keren, hoewel naar verluidt de omzet in 1971 nog 60% hoger zou gelegen hebben dan het jaar voordien. Dit zou, minstens gedeelte 78
lijk, kunnen te danken zijn aan een bijzonder goedlopende produktie van vlaggestoffen bestemd voor de uitvoer. Er werken op dat ogenblik een 70 à 75 man, waaronder een 5-tal bedienden. Maar dit is de zon vóór het onweer. De toekomst ziet er donker uit. De weerslag van de reeks aangehaal de negatieve factoren (gepaard aan andere, zoals oliecrisis, overproduktie in de textielsector, groeiende concurrentie van de lage loonlanden en van andere, vooral zeer sterk verminderde vraag naar de geproduceerde goede ren) laat niet zo erg lang op zich wachten. Vanaf de jaren 1972-73 gaat de zaak pijlsnel bergaf en worden er hoe langer hoe zwaardere verliezen geleden. In die periode worden nog een deel van de getouwen vervangen door volautomatische Jacquardgetouwen (62) van het Duitse merk Dornier tweedehands gekocht in Eindhoven, waar ze ook al elastiekstof weefden. Deze draaien 220 toeren (tegen amper 80 toeren voor de afgedankte voor gangers !) en hebben geen schietspoel meer (een primeur voor Tielt ?) (63). Eén wever bedient nu 8 Jacquards (voordien 2, vóór 1940 slechts 1). Maar niets is nog in staat om het tij opnieuw te doen keren. Het éne Westlockgetouw in 1971 op een vakbeurs in Parijs door Pierre gekocht, wordt pas in 1972 geleverd. Het moet, op 3 m breeedte, een weefsel produceren dat het midden houdt tussen breigoed en geweven stof. David Bouckaert volgt enkele maanden stage in Duitsland om de werking van deze machine aan te leren. Dit hoogtechnologisch toestel wordt in een afgesloten ruimte opgesteld. Er zijn wel wat problemen met de kwaliteit van het weefsel. Hoe dan ook, deze weefmachine draait hier nooit full-time. We zitten volop in de crisis. Er wordt besloten tot de definitieve stopzetting van het bedrijf. Er draaien nog een 30-tal getouwen en er zijn in totaal nog amper een dozijn arbeiders wanneer in 1975-76 eigenlijk een punt gezet wordt achter de produktie. Ook rond die periode verlaten de zonen Pierre en Jean-Yves de zaak en vinden hun bestaan in andere sectoren. Er wordt nog uitgebold tot in 1978. Heel wat getouwen worden tweedehands verkocht, de oudere worden naar de schroothoop afgevoerd. Een automatisch borduurgetouw, dat einde de jaren ’60 nieuw in Frankrijk was gekocht, wordt omwille van zijn bijzondere zeldzaamheid door het Textielmuseum van Gent aangekocht. In Tielt werkte het een 5-tal jaar, daarna bleef het werkloos staan.
De weverij Maes : technische gegevens en productie Bij de oprichting krijgt de fabriek van Henri Maes de ietwat vreemde naam stoomweefselfahriek mee. Van bij de aanvang is het een katoenweverij. Na de overname door zoon Emile in 1902 baant deze zich weldra een weg naar de productie van verfijnde weefsels : in Tielt zijn er toch voldoende geschoolde wevers voor het Jacquardgetouw. Hij specialiseert in het weven van fijn bloemenwerk, al dan niet met zijde vermengd en hoofdzakelijk gebruikt bij het vervaardigen van corsetten en beha’s. Zolang de weverij Maes bestaat, geniet zij een grote faam op dit terrein. 79
Lionel Maes (1903-1985)
De weverij Maes te koop (zie de tekst op de muur geschilderd) (opname einde januari 1978). De woning van de huisbewaarder (vooraan links), een deel van de gehouwen aan de straatzijde en de schouw werden later gesloopt.
80
Vóór 1914 draaien er zowat 80 getouwen en werken er evenveel arbeiders/ arbeidsters. Inmiddels zijn er al een ververij en een veredelingsbedrijf bijgekomen. Tijdens het interbellum draaien er bij Maes ongeveer 25 Jacquards en tussen de 60 à 70 platte getouwen (64). Op de Jacquards wordt dan ook matrastijk geweven. Tijdens de laatste decennia produceert het bedrijf ook elastische weefsels, een specialiteit voor het vervaardigen van badpakken. Daarvoor beschikt het bedrijf o.m. over 8 elastiek-omspinmachines (elk bediend door één arbeidster). Deze dienen om elastiek te omspinnen met nylon, kunstzijde of katoen, met de dubbele bedoeling de rek van de elastiek te beperken en de rubber te beschermen tegen de invloeden van (zonne brand- )olie en van het licht. Er wordt met een eerste dergelijke (Duitse) machine gewerkt in 1964-65, maar zonder echt bevredigend resultaat. In 1966 komen Amerikaanse Arnold-machines, die wel volledig voldoening schenken. Deze machines staan opgesteld in een geklimatiseerde ruimte. Ze zijn enig in België. Wel staan nog vergelijkbare machines bij Liebaert in Deinze, maar deze omspinnen draad om te breien, terwijl Maes draad omspint om te weven. Na enige tijd is het geen rubberdraad meer die omsponnen wordt, maar elastomeer of kunstrubberdraad (Lycra van Dupont de Nemours). Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat bij Maes op den duur te veel verschillende “specialiteiten" worden geweven en zeker dat er een bijna ononderbroken aanvoer is van andere machines, meestal tweedehandse (behalve de talrijke gevallen die wij al vernoemden, hoorden wij bv. nog over 12 Ruty’s die tweedehands in Eindhoven worden gekocht en in Tielt een 5-tal jaren draaien — tijdstip moeilijk te bepalen; en, naar het einde toe, ook een aantal smalle getouwen tweedehands gekocht bij Bergez in Ruiselede om vlaggedoek te weven). Een Bollinckx-stoommachine van 100 p.k. zorgt voor de aandrijving. Half weg de jaren zestig, bij het ingebruiknemen van een eigen electriciteitskabine, wordt de stoommachine buiten gebruik gesteld. Ze is nog in zeer goede staat en wordt aan een firma uit Izegem doorverkocht. De stoomketel blijft ter plaatse, zelfs tot op het einde, want die bezorgt stoom aan de ververij en staat in voor de verwarming van de lokalen. De jaren 1952-1960 (tijdens dewelke, dank zij een uitzonderingsmaatregel, gedurende 6 dagen per week 9 uur per dag wordt gewerkt om de bestellingen te kunnen bijhouden) en 1963-1972 zijn beslist de beste uit heel het bestaan van de weverij. De werksfeer is er prima : de arbeiders blijken er erg honkvast. Lionel Maes is een bijzonder geliefd werkgever. Naar verluidt zou er onder zijn bewind in deze fabriek nooit een staking zijn geweest. In de fabriek Maes worden alle bewerkingen, behalve het spinnen, zelf uitgevoerd, zelfs het verven, het bleken en het veredelen of “appreteren”. 81
Vanaf de jaren '60 is Madeleine Verhoeye (*) er bediende. Als meestergast werkt daar Albéric Duyck (*), in die functie opgevolgd door zijn schoon zoon David Bouckaert (*), die in het bedrijf begint in april 1937 en er als allerlaatste blijft tot in 1978. Later wordt André Vandeweghe (*) opgeleid als meestergast om D. Bouckaert bij te staan. Heel lange tijd en bijna tot op het einde is de huisbewaarder Remi Bouckaert (*), broer van David. Hij is ook de chauffeur van het bedrijf. Scheerder is André Schepens (*). Na de stopzetting van alle activiteit worden de nijverheidsgebouwen in vijf loten te koop aangeboden. Het toeval wil dat de eerste loten (de bureau’s en de magazijnen) in 1978 gekocht worden door de p.v.b.a. Accauto, een vennootschap van de gebroeders Xavier (*) en Philippe Maes (*), zonen van Henry die in 1948 het textielbedrijf Maes verliet... Zij slopen o.m. de oude woning van de huisbewaarder. Een ander lot (de weverij) gaat naar een magazijn in metaalwaren, De Stalen Greep. Zij laten de fabriekschouw slopen door dynamitering. Een laatste deel (hoofdzakelijk de ververij) wordt gekocht door Eurosense-Belfotop. Het herenhuis aan de overweg komt in handen van Emile Maes, die er enkele jaren woont (65). Het wordt nu gebruikt als kantoorruimte door de firma's Eurosense-Belfotop en Belconsulting.
10
NEMEGHEER
Ligging : Steenstraat 9 (nu : werkplaats zetelherstelling Bouckaert). Later : Kasteelstraat 55. Na zijn Grieks-Latijnse aan het Tieltse college, geraakt Julien Nemegheer (Tielt 06.07.1905 - 25.09.1973) als bediende aan het werk in textielbedrijven o.m. in Hofstade en in Ingelmunster. Wanneer hij bij de weverij Maes in Tielt aan de slag kan, laat hij de kans natuurlijk niet liggen. Inmiddels vervolmaakt hij zich via weekend-onderwijs in Gent in textiel en schei kunde. In 1937 treedt hij in dienst bij Vanden Heede. Tijdens de meidagen van '40 wordt zijn kleinhandelszaak “Norma”, aan de hoek van de Markt met de Bruggestraat, platgebrand, net als zovele andere gebouwen in de omgeving. Hij gaat dan aan de Kasteelstraat wonen (nu nr 55), waar nu nog zijn zoon woont en een confectiebedrijf beheert. Wanneer de fabriek van Vanden Heede in 1942 voorlopig haar deuren sluit, bij gebrek aan grondstoffen, wordt Julien Nemegheer afgedankt. Tijdens de volgende oorlogsjaren komt hij aan de kost met de textielkleinhandelszaak die inmiddels aan de Kasteelstraat terug is gestart. Hij koopt al machi nes op om meteen na de oorlog te beginnen met een confectieatelier, waar lakens worden gestikt en afgeboord.
82
De Gryse & Nemegheer Met Arsène De Gryse gaat hij een vennootschap aan, vermoedelijk in 1950. In de bestaande weverij De Gryse Gebroeders (zie hoger) huurt de vennoot schap De Gryse & Nemegheer vier getouwen en weeft er wol. Naar verluidt zou het de bedoeling geweest zijn te produceren voor de klanten van de in oktober 1949 overleden Octave De Lodder, de schoonvader van A. De Gryse (zie hoger onder Ampe). Langer dan een jaar heeft dit niet geduurd. Het is duidelijk dat de verkoop van de fabriek van de gebroeders De Gryse in 1951 (zie hoger onder de Gryse) wel de hoofdreden is voor het beëindigen van deze vorm van samenwerking. Aan dat éne jaar blijft er bij de informan ten niet veel méér over dan wat vage herinneringen. Het blijkt nagenoeg zeker dat Arthur Devlieger (*) de enige tewerkgestelde wever is geweest.
Stella Op hetzelfde tijdstip — wij schrijven 1951 — komen in de Steenstraat (toen nog Sterrestraat) de ruimten vrij van de schoenfabriek Irisa van Robrecht Van Daele (*). Daar willen A. De Gryse en J. Nemegheer hun zaak verder uitbouwen : ze hebben nu meer ruimte en brengen ook vers kapitaal in. Ze stichten een p.v.b.a., waarvoor ze de naam Stella kiezen : de inspiratie komt van de straatnaam. Julien Nemegheer heeft nu de dagelijkse leiding en treedt dus meer als de echte baas op de voorgrond. Er wordt gestart met 20 tweedehandse getouwen : 12 armuren (waarvan 8 met draaibak) met een weefselbreedte van 140 cm en 8 smalle, platte getouwen met 90 cm weefselbreedte. De preparatiemachines zijn gloed nieuw (66). Georges Vroman (*) is er meestergast, Albert Vande Vijvere (*) is er scheerder, terwijl Jerome Vermeersch (*) en Frans Schotte (*) er weven, omzeggens tijdens de hele duur van de firma. Ook deze weverij specialiseert zich in de productie van kledingstoffen voor vrouwelijke kloosterorden. Men weeft er o.m. camelot (67), een erg fijne wollen stof die hoofdzakelijk dient voor het vervaardigen van nonnekappen. Naast serge-deux (68) weeft men er nog kamerjasstoffen en het delikaat weefsel flou, een zeer fijn katoentje dat vooral tot lakentjes en fluwijntjes voor wiegetjes wordt verwerkt. Een lang leven is Stella niet beschoren. De allerlaatste werkdag voor de ene arbeider die nog gebleven is om alles op te breken en op te ruimen, was 25 oktober 1954. De overige werklieden zijn al een paar maanden eerder afgedankt. Tijdens haar kort bestaan kent deze weverij toch een zekere bloei. Men werkt er zelfs enkele maanden in een tweeploegenstelsel. Meer dan twee 83
ploegen van elk 3 wevers zijn er nooit aan het werk geweest. Daarnaast zijn er nog een viertal andere arbeiders, zodat de personeelsbezetting nooit boven de 10 man uitstijgt. Om de concurrentie aan te kunnen, zijn zeker nieuwe, modernere getouwen nodig. Daarbij is een grotere ruimte vereist. En voor dat alles is er te weinig kapitaal. De vennoten besluiten dus de zaak op te doeken liever dan door te zetten, eventueel tot het fatale einde toe. De getouwen worden nog in een Brugs bedrijf opnieuw gemonteerd, maar die onderneming, waarmee A. De Gryse noch J. Nemegheer iets te maken hebben, gaat na amper een half jaar over de kop. Daarop hervat Julien Nemegheer, aan de Kasteelstraat en onder de handels naam Negrotex, zijn bedrijvigheid in de confectie. Hij bezit nog enkele confectiemachines waarmee hij vóór 1950 werkte. Hij past deze aan. Later vult hij zijn uitrusting aan met breimachines en verandert, in 1958, nog maar eens de firmanaam : het wordt nu Boneti. Onder deze naam leidt zijn zoon Joris (*) sedert 1973 het bedrijf verder.
11
PATTYN
Ligging : Gruuthusestraat 4 (nu bewoond door André Van Lersberghe) Er kan over getwist worden of Alidore Pattyn (Ardooie 07.04.1892 - Tielt 02.01.1971) al dan niet als textielfabrikant dient beschouwd. Hij is een zelfstandige wever zonder personeel die uitsluitend weeft ten gerieve van de ietwat verder wonende gebroeders Vanden Bosch die een textielgroothandel uitbaten (69). Wanneer Alidore als zelfstandige wever begonnen is, weet niemand precies. Misschien wel meteen na zijn huwelijk (1921) met Renylde Waterbley (Langemark 27.11.1890 - Tielt 24.09.1960) die tussen 1913 en haar huwelijk inwonende meid is bij Stanislas Vanden Bosch. Zonder twijfel zijn het de gebroeders Vanden Bosch die Alidore aangespoord hebben om met zijn eenmansbedrijf te starten. Alidore Pattyn weeft uitsluitend platwerk, lakens op volle breedte op 14/4 getouwen (70). In 1930 moet hij twee nieuwe getouwen aankopen, voor de gezamenlijke prijs van 14.000 fr. Om aan de nodige fondsen te geraken, verkoopt hij voor datzelfde bedrag een huis aan zijn zuster Elodie (71). Einde 1939 verlaat Alidore Pattyn zijn huis aan de Gruuthusestraat. Dit valt waarschijnlijk samen met het stopzetten van de handelsactiviteiten van de gebroeders Vanden Bosch. Daar zij zijn enige afnemers zijn, betekent dit ook het einde van de zelfstandige weefactiviteit van Alidore Pattyn. Hij werkt dan nog enkele jaren als wever in een Kortrijks bedrijf. 84
12 PATTYNCO Ligging : Kortrijkstraat 81 (in de oude schoenfabriek van Joseph Pattyn, in 1967 gesloopt en vervangen door het Gemeentekrediet) Uit een berichtje in “De Gazette van Thielt” van 26 februari 1927 vernemen we dat de fabrikant Jozef Pattyn uit de Kortrijkstraat Tielt verlaat om in Congo een nieuw afzetgebied te zoeken en dat hij zijn nijverheid heeft overgelaten aan Mr. Gustaaf Van Caveye. In de “Gazette" van 5 maart 1927 biedt deze Jozef Pattyn de inboedel van zijn schoenfabriek te koop aan (zo weten we meteen welke de uitrusting van een schoenfabriek in die tijd was). Nochtans heeft Joseph Pattyn (Emelgem 04.03.1891 - Tielt 11.05.1950) nog maar enkele jaren voordien de befaamde schoenfabriek van zijn oom Jules Donego (*), gehuwd met Eugénie Pattyn (*), overgenomen. Met grote waarschijnlijkheid is dit gebeurd in 1920, wanneer Jules Donego van Tielt naar Zomergem verhuist. Het jaar daarop huwt Joseph Pattyn in Leisele met Alicia Vandenberghe en het paar vestigt zich in het huis vroeger bewoond door Jules Donego-Pattyn. Dat Joseph Pattyn zijn jong gezin achterlaat om in het toenmalig Belgisch Congo driejaarlijkse termijnen te gaan kloppen in dienst van een invoer en distributieonderneming, wijst op zijn wel erg avontuurlijke aanleg ... Bij zijn eerste terugkeer naar het vaderland (1931) wil hij er werk van maken om zijn leegstaande atelierruimtes rendabel te maken. Hij vat het plan op om zijn kans in de textielsector te wagen (wellicht heeft hij daarvoor afzetmogelijkheden in Afrika ontdekt). De niet zo positieve ervaring die hij vroeger in de schoenfabriek heeft opgedaan en het feit ook dat hij zelf niet ter plaatse blijft, doen hem uitkijken naar enkele vennoten. Deze vindt hij in de persoon van : — Georges Van Daele (Pittem 30.01.1898 - Tielt 15.03.1971). In de nieuwe vennootschap is hij de enige die ervaring en technische kennis van getouwen en weven bezit. Hij wordt zowel monteur, meestergast, wever als.... het grootste zwart schaap van de hele onderneming. — Joseph Baert, die al een weverij heeft (zie hoger onder Baert). — De drie schoonbroers Oscar Vermeersch (Tielt 24.11.1895 - 31.07.1970) (72), Germain Beert (Tielt 05.06.1888 - 05.01.1961) en Alphonse Wittevrongel (Tielt 15.05.1884 - 24.03.1947). Elk van hen wordt bereid gevonden om 10.000 fr in de vennootschap te investeren. Pattynco is waarschijnlijk een samenwerkende vennootschap. In juli 1931 komt er een onderzoek de commodo et incommodo n.a.v. de aanvraag van vennoot Oscar Vermeersch voor de oprichting van een mecha nische weverij (73). De onderneming start met vier tweedehandse getouwen. Maar meer dan dat komen er nooit ! Joseph Baert is er directeur, terwijl Georges Van Daele verantwoordelijk 85
Joseph Pattyn (1891-1950)
Jules Vanmaele (1880-1955) (Zie verder onder die naam)
is voor het materiaal. Er wordt in ploeg gewerkt en de tweede wever is Modest Dewitte (*). Zoals in de weverij Baert, worden hier paanstoffen geweven, voor de uitvoer naar Belgisch Kongo. Het bedrijf kent maar een kort bestaan. Vermoedelijk in 1936 gaat Pattynco over de kop. Als reden voor het faillissement wordt vermeld : het niet betalen van een belangrijke zending goederen naar Kongo. Maar ook de weinig ernstige handelsgeest van Joseph Pattyn, de hoofdverantwoordelijke in de vennootschap, wordt algemeen als reden aangewezen. Waarom Joseph Baert zijn medewerking verleent aan een onderneming die hetzelfde produkt weeft als zijn eigen weverij, aan een concurrerende onder neming dus, is niet meteen duidelijk. Daarover vertelt zijn broer Michel ons het volgende : Joseph Pattyn was enkele jaren in Kongo geweest. Hij deed zich voor als dé man die ginds heel veel relaties had. Een gedroomde gangmaker dus voor deze overzeese handel ! Men zou er “pagnes” weven, bij uitstek het soort textiel dat in Kongo in de markt lag. Liever dan in concurrentie te moeten treden, zag Joseph Baert meer brood in samenwer king. Hij had de stille hoop op die manier ook zijn eigen bedrijf een betere a f zet te bezorgen.
13
DE PIERE
Ligging : Hoek Oude Stationstraat / Stocktmolenstraat / Molenweg (nu : sanitair Demarey) In ons eerste deel stopten we het speurwerk naar Tielts oudste weverij, in de volksmond de Piere, in 1907. Die weverij is tot in dat jaar eigendom van de weduwe Christiaens-Verhulst.
Carlier-Lagae Alphonse In 1907 koopt Alphonse Carlier-Lagae (Roeselare 02.08.1879 - Etterbeek 11.04.1946) de weverij. Hij is van Roeselare en blijft er wonen. Als directeur wordt een zekere Libeert of Lybeer uit Ardooie aangesteld (74). Deze linnenweverij is gespecialiseerd in het weven van lakens. Blijkbaar lopen de zaken gesmeerd, want in 1912, en nog eens in 1913 registreren wij een verhoging van de aandrijfkracht. Vermoedelijk in april 1912 komt Paul Carlier (Roeselare 22.08.1885 - Tielt 21.10.1945), een jongere broer van Alphonse, zich in Tielt vestigen en in het bedrijf meewerken. In mei 1913 neemt hij zijn intrek in het herenhuis van Van Besien (75) aan de Deken Darraslaan, (nu nr 9, bewoond door Rik Claeys). 87
(fJdresse Télégraphique: CftRLIER - THIELT ' A B C- C O D E U S E D
5 P ED ITIO N
T , 4( B E LG IQ U E )
Briefhoofd van de weverij PauI Cartier. Zoals algemeen gebruikelijk in die tijd, is ook hier defabriek veel groter voorgesteld dan ze in werkelijkheid was. Uit de twee stempels die later op het briefpapier werden aangebracht blijkt dat het briefpapier gedrukt werd vóór 1913 en dat de firma tot dan geen telefoon had.
Het jaar daarop trouwt Paul Carlier met Alice Ide, dochter van de begoede meststoffenhandelaar Henri Ide (*) uit de huidige Félix D’hoopstraat (nu nr 115, Bernard Lambrecht). Paul neemt de Piere over. Later wordt hij er ook eigenaar van.
Carlier-Ide Paul Om precies te bepalen wanneer de Piere eigendom wordt van Paul Carlier beschikken we over geen officiële gegevens. Het gebeurt tussen 1917 en 1926. Het meest aannemelijke jaartal is 1922. Niettemin werkt hij er voor eigen rekening wellicht al vóór zijn komst naar Tielt. Op het einde van 1913 vertrekt directeur Lybeer. Hij wordt opgevolgd door de Tieltenaar Franz Impe, zoon van weeffabrikant Hector (zie hoger onder Impe). Deze blijft op die post tot bij het uitbreken van de oorlog in 1914. Zoals zovele anderen slaat Paul Carlier met zijn gezin op de vlucht. Hij verkiest Frankrijk, waar hij een onderkomen vindt in Veulettes. Daar komt hij volop in de vlasstreek terecht. Als gewiekst zakenman begint hij meteen met een vlashandel. Hij doet er schitterende zaken en maakt er fortuin. Na de oorlog komt hij nog niet meteen naar Tielt terug. Dat doet hij pas in 1922. Zijn drie jongste kinderen worden overigens in Ouville-la-Rivière geboren, en wel in 1916, 1918 en 1920 (76). Bredero zei het al : “ ’t Kan verkeren”. Speculerend op een verdere stijging van de vlasprijzen blijft Paul Carlier almaar vlas stockeren, maar hij krijgt het deksel op de neus wanneer de vlasmarkt onverwacht ineenstort. De (Franse) onderneming van Paul Carlier gaat over de kop. Dit gebeurt vooraan in de jaren twintig, terwijl P. Carlier nog steeds in Frankrijk verblijft. Toch vermelden wij het hier, want dit heeft een grote invloed op het verdere verloop van Carlier’s onderneming in Tielt. De hele oorlog lang ligt de Piere stil. Nog voor hij naar Tielt terugkomt en terwijl zijn fabriek hier nog stilligt, werft Paul Carlier een nieuwe directeur aan. Het gaat om Remi Baert (*) uit Sint-Eloois-Vijve, die overigens niet lang bij Carlier blijft. Hij kiest voor een carrière in de diplomatie, is op een bepaald ogenblik ambassadeur van België in Athene en overlijdt als ambassadeur van ons land in Duitsland (77). Zoals we eerder schreven, blijft de Piere vermoedelijk tot in 1922 eigendom van Alphonse Carlier. Bij de verkoop aan Paul krijgt de onderneming officieel de naam Tissage Mécanique Paul Carlier. Zijn belabberde finan ciële situatie, ten gevolge van zijn Frans vlasavontuur, doet hem naar vers kapitaal uitkijken. Mondelinge getuigenissen bevestigden ons dat zijn schoonvader, Henri Ide, hem met vers geld ter hulp komt. Op 28 december 1928 wordt de n.v. Belga Textile Thielt opgericht. Dit betekent evenwel maar een kort uitstel : in 1932 of 1933 gaat ook deze vennootschap bankroet. 89
In 1910 (zie de scheurblok onderaan links) gaf de weverij Paul Carlier deze prachtige kalender uit (formaat van de tekening : 24x33).
uitgestrekte eigendom van Paul Carlier aan de huidige Deken Darraslaan wordt gedeeltelijk verkaveld. In 1937 bouwt hij, naast zijn herenhuis, een nieuw woonhuis, met een winkel waar hij fijn witgoed verkoopt. Dat huis draagt nu het nr 7 en wordt bewoond door zijn zoon Bernard (78). Het groot herenhuis wordt in 1937 aan architect Albert Impe (*) verkocht. Sedert medio 1989 wordt het door de nieuwe eigenaar Richard (Rik) Claeys bewoond. Bij Carlier weeft men uitsluitend lijnwaad in platwerk, hoofdzakelijk lakens. De getouwen, zowat 50 in totaal, worden eerst door een stoommachine, vanaf 1927-28 electrisch aangedreven. Zoals trouwens overal in die periode blijft het een centrale motor die langs transmissieassen en drijfriemen de getouwen doet draaien. Net vóór het bedrijf failliet wordt verklaard, worden nog een aantal nieuwe getouwen in bedrijf genomen. Bij het omvormen tot naamloze vennootschap kent de fabriek wel haar grootste bloei. De personeelsbezetting schommelt dan tussen de 80 en de 100 man. Onder P. Carlier is Joseph Vuylsteke (*) er boekhouder. Eerder was hij bediende geweest bij de bank van Jules Ampe, de Crédit Foncier d'Anvers (zie hoger onder Ampe, meer bijzonder noot 16). Huisbewaarder is Achille De Craemer (*), meestergast Camiel Maes uit Meulebeke.
Van Eeckhoutte-Sioen Godfried Van Eeckhoutte (Roeselare 18.11.1892 - Brugge 24.06.1957) is een handelaar uit Brugge (Vismarkt 2). Als weduwnaar is hij hertrouwd met de dochter van weeffabrikant Sioen uit Roeselare. Zijn belangstelling voor de textielsector komt waarschijnlijk van daar. Hij is de opkoper en voortzetter van het failliete textielbedrijf Belga Textile Thielt. Een preciese overname- of startdatum is mij niet bekend. Vast staat dat Désiré Wyffels (*) op 15 oktober 1932 Zonnebeke verlaat om in de Piere als huisbewaarder te komen wonen en er als meestergast te komen werken. Het is mogelijk dat dit samenvalt met het terug opstarten van de weverij door de nieuwe eigenaar. De fabriek draait nooit meer op volle toeren zoals in het Carliertijdperk. Aanvankelijk weeft Van Eeckhoutte nog wel de produkten van zijn voorgan ger, te weten lakens en handdoeken in vlas en mixte (79). Maar nogal vlug schakelt hij over op een andere specialiteit, te weten de transatlantic : een tamelijk grove, dichte en zeer sterke stof, een soort tentzeil met kleurige stroken, hoofdzakelijk gebruikt voor strandzetels en -schermen, zonnewerin gen en dergelijke. Torck en Souplex, twee fabrieken uit Deinze gespeciali seerd in die artikelen, zijn de belangrijkste afnemers. 91
'O K)
Paul Cartier (1885-1945)
Godfried Van Eeckhoutte (1892-1957)
Van Eeckhoutte werkt met dezelfde getouwen en installaties als Carlier. Wel wordt de fabrieksruimte niet volledig gebruikt, er draaien nooit meer dan 22 getouwen. De wevers staan er op 2 getouwen, pas rond 1948 op 4. Aanvankelijk werkt Joseph Vuylsteke (boekhouder onder P. Carlier) er als directeur. Maar enkele jaren later vertrekt hij naar de weverij Vanherle in Meulebeke. Désiré Wyffels blijft meestergast en huisbewaarder tot begin 1936. Hij wordt in beide functies opgevolgd door zijn schoonzoon Adhemar Callewaert (*), die op post blijft tot in 1961. Na de oorlog krijgt Adhemar er zelfs zowat alle mogelijke functies toegeschoven, gaande van gewone wever tot directeur ! Hij blijft er als allerlaatste werknemer en werkt nadien ook nog bij de firma Verlatex, die het laatste hoofdstuk in de geschiedenis van de Piere vormt. Tijdens de tweede wereldoorlog blijft de weverij in bedrijf tot in 1942. Daarna blijft ze met een 8-tal getouwen “in onderhoud" draaien, tot men in 1946 poogt om de normale bedrijvigheid te hernemen. Gedurende de twee eerste oorlogsjaren vindt de weverij Maes in de gedeelte lijk leegstaande fabrieksruimten van de Piere een voorlopig onderkomen als hermonterings- en nieuwe startplaats in afwachting van de herstelling van de eigen fabriek (zie hoger onder Maes). In 1957 overlijdt Godfried Van Eeckhoutte. Zijn dochter Cecile (° Brugge 15.01.1927) (80), die op het Nederlandse consulaat in Brugge werkt, en dus niet bijster veel van textielfabricatie afweet, neemt noodgedwongen de zaak over. Maar de ziel is er uit en de bedrijvigheid slabakt. Een deel van de fabrieksruimte, te weten de achterkant, langs de voetweg “de Molenweg”, is overigens al sedert 1 augustus 1956 verhuurd aan Frans Demarey (*) voor zijn handel in sanitaire artikelen. In 1964 wil Cecile Van Eeckhoutte voor goed de fabriek sluiten. Schroothandelaar Dhondt uit Tielt heeft al een bod van 50.000 fr gedaan voor de overname van de getouwen, maar onverwacht komt er nog een staartje aan de geschiedenis van de Piere !
Verlatex Door de dreigende sluiting van de Piere komt de Kortrijkse nijveraar Lawaese (firma Verlatex), die zijn stoffen voor strandzetels bij Van Eeck houtte aankoopt, lelijk in de penarie te zitten. Voor de prijs van 55.000 fr wordt hij de nieuwe eigenaar van alle getouwen en de hele installatie. Met slechts een paar getouwen weeft hij verder transatlantic, alleen voor eigen behoeften. Adhemar Callewaert is de enige werknemer. De boekhou ding gebeurt op het hoofdbedrijf aan de Brugsesteenweg in Kortrijk. Maar in 1972 stopt Verlatex zijn bedrijvigheid in Tielt. Hiermee komt een einde aan méér dan één eeuw textielbedrijvigheid binnen de muren van de Piere ... 93
De gebouwen blijven eigendom van Cecile Van Eeckhoutte tot in 1971, wanneer Frans Demarey het geheel koopt (zoals hoger gezegd gebruikt hij als huurder een deel ervan al sinds augustus 1956). Het deel langs de Stocktmolenstraat, dat in erg vervallen toestand verkeert en een zeer desolate indruk maakt, wordt enkele jaren later gesloopt en vervangen door het huidige gebouw met winkelruimten en appartementen. Ook langs de Oude Stationstraat wordt een deel vervangen door nieuwbouw (toonzalen en bureau's).
14
POLLET JEAN
Ligging : Eerst in “Villa Clémence”, Stationstraat, nu nr 71. Nadien aan de Feestewegel, nu nr 15. Jean Pollet sr. is in het Tielt van vóór en na de eerste wereldoorlog een fel besproken man. Niet om zijn werklust, wel integendeel. Hij leidt een leventje om een middeleeuwse kasteelheer te doen watertanden. Zo ziet men deze langslaper dagelijks naar een café op de Markt sporen (met de tram !) om er zijn Franse gazette te lezen en er aperitiefjes te drinken tot een stuk in de namiddag. Jean Pollet sr. is afkomstig van Tourcoing, waar hij op 25 maart 1881 geboren wordt als zoon van een wolfabrikant. Hij huwt in Brugge met Agnès Vande Vyvere (*), wiens vader van Tieltse afkomst is (81). Bij hun huwelijk (1906) komen ze in Tielt aan de Tramstraat wonen (nu huis nr 22, notaris Bauwens). Na het overlijden in 1919 van burgemeester Emile Vande Vyvere, oom van Agnès Vande Vyvere, betrekt het gezin Pollet diens huis aan de Kortrijkstraat (nu nr 10, De Zouaaf + kledingzaak Ly’s e.a.). Meteen wordt Jean Pollet sr., door erfenis, de vennoot van zijn schoonbroer Frans Vande Vyvere (zie verder onder Frans Vande Vyvere). Na talrijke vruchteloze pogingen tot samenwerking, o.m. met Hector Impe en Emile Vande Vyvere (zie hoger onder Impe), en nu met Frans Vande Vyvere, blijkt overduidelijk dat Jean Pollet nergens de geschikte, en bij gevolg evenmin de gewenste man is en dat men hem overal zo vlug mogelijk kwijt wil. Uiteindelijk probeert hij het op eigen houtje. In 1923 koopt hij de “villa Clémence”, een riant herenhuis aan de Stationstraat, op de hoek van de Feestewegel. Het huis is daar in 1905 gebouwd door Paul Robberecht (*), die in september 1923 Tielt verlaat. Eerst verhuurt Pollet het huis nog aan Joseph Vanden Heede (zie verder onder Vanden Heede), die er juist geteld twee jaar (februari 1924 - februari 1926) blijft wonen. Dan wordt de villa gedegradeerd tot magazijn en werkruimte. Wel laat Pollet er nog een huisbewaarder wonen: tussen 1926 en 1928 Ivo De Vlieger (*) en van 1928 tot 1932 Maurice De Decker (*). In het koetshuis brengt hij zijn twee handweefgetouwen onder : één armuregetouw, één Jacquardgetouw (82). 94
De scheermolen krijgt een plaats op de zolder, het voorkamertje wordt gebruikt als bureau, terwijl het driedelige salon een opslagruimte wordt. In 1927 bouwt hij aan het einde van zijn eigendom langs de Feestewegel (nu nr 15, Dirk Maes) op een oppervlakte van 2 are een werkplaats en een huis (met de bedoeling daarin de concierge of een wever te laten wonen. Maar de voorwaarden zijn zo streng — het is bv. verboden ooit was buiten te hangen ! — dat iedereen bedankt voor het aanbod). Als in die werkplaats ooit wordt geweven (wat niet zeker is), gebeurt dat zeker ook met de hand. In wat later het werkatelier (herstelling van accumulatoren) van Leon Verkinderen (*) wordt (in een bij villa Clémence aanleunende kleine berg ruimte) bevindt zich het "lijmkot” van Pollet, dit is de plaats waar de ketting met een soort pap wordt ingestreken, om het afbreken van de draden tijdens het weven tot een minimum te beperken. Dit is natuurlijk ook handwerk. Schijnbaar breidt Pollet in 1927 dus uit, maar deze periode luidt eigenlijk zijn zwanezang in. Van zijn ruime tuin dient hij één voor één stukken als bouwgrond te verkopen: eerst in 1933 aan de Stationstraat (aan slachter Cyriel Standaert, nu André De Wever, nr 69), vanaf 1934 alle gronden aan de Feestewegel tussen de villa Clémence en de nieuwe werkplaats (nu huizen nrs 1 à 13). In 1936 wordt ook zijn “werkplaats + conciergerie” aan de Feestewegel (zie hoger) verkocht, en wel aan Achiel De Cocker. Op 13 mei 1937 verlaat hij Tielt voor Sint-Amandsberg. Het jaar daarop verkoopt hij villa Clémence, waar hijzelf tussen 1932 en 1937 woonde, aan Remi Faveere (*) een op rust gesteld schoolhoofd, wiens vrouw een Tieltse is. Anno 1990 wonen zijn dochters Helena (weduwe van Jules Vernack) en Gabriëlle er nog. Tijdens de tweede wereldoorlog vlucht Jean Pollet sr. met zijn gezin naar Limoges, waar zijn vrouw overlijdt. Medio juli 1942 komt hij naar Tielt terug, samen met zijn nog ongehuwde dochter Marguerite (*), misschien beter gekend als “Pitou”. Hij vindt gedurende zes weken een onderkomen bij zijn dochter Françoise (*), echtgenote van Aimé Vanluchene (*) die tussen 1935 en 1946 aan de St.-Michielstraat nr 1 woont (nu Herman Vande Vyvere). Vanaf 1 september 1942 gaat hij terug aan de Stationstraat wonen (toen 9de wijk nr 209) (nu nr 75, flatgebouw), waar hij overlijdt. Het echtpaar Pollet-Vande Vyvere heeft vijf dochters en een zoon : Jean jr. (*), die in 1932 huwt met Marguerite Vande Cavey (*), de dochter van de Tieltse schoenfabrikant Gustave. Ze blijven in Tielt wonen tot in september 1956 en verhuizen dan naar Emelgem. Jean Pollet jr. is niet actief in de textielbranche. Anno 1990 wonen geen afstammelingen van Jean Pollet sr. meer in Tielt. Wij zegden het al : bij Jean Pollet sr. wordt er nooit mechanisch geweven. Op het armuregetouw weeft men hoofdzakelijk serge-deux (83) voor kloos terkleren, op het Jacquard-zijdegetouw zeer fijne weefsels, ook goud- en zilverbrocaat met liturgische motieven, voor kazuifels, stolen, kerkgewaden, altaarkleden e.d. Dit tweede getouw is evenwel niet bestendig in bedrijf. 95
Meestal weeft men alleen op bestelling, en zo’n bestelling overtreft zelden de twee à vijf meter. Een andere specialiteit van Pollet is camelot (84). In Pollets werkplaats werken nooit meer dan 5 personen (wel weven nog een klein 10-tal thuiswevers voor hem vlagdoek in wol). Louis Ghekiere (*) is er wever, August Vermeersch (*) scheerder en Joseph Vermeersch (*) magazijnier; deze laatste verlaat J. Pollet voor diens schoonbroer Frans Vande Vyvere.
15
ROOSE CAMIEL
Ligging : Stationsberm, tussen de voormalige eigendom Jerome Desoete en de voormalige kantoren van de buurtspoorwegen. Gesloopt in 1985, nu parking. Hoewel wij nog een dochter van Camiel Roose konden ondervragen, en ook twee nauw bij de zaak betrokken neven, blijven de gegevens die wij rond de beroepsactiviteit van deze man konden samenbrengen, vrij verward en vaak erg tegenstrijdig. Camiel Roose (Ingelmunster 27.12.1877 - Tielt 25.09.1930 ) huwt in Tielt in 1903 met Romanie, een 14 jaar jongere zuster van Emile Baert (zie hoger onder Baert). Ze blijven wonen in de buurt van de ouderlijke woning, aan de Stationstraat (nu nr 30, te koop gestelde pastorij van de O.L.V.kerk). Uit erg tegengestelde beweringen meen ik voor waar te mogen aanvaarden dat Camiel Roose aanvankelijk meewerkt in het bedrijf van zijn schoonbroer, en wel als handelsvertegenwoordiger. Het is mogelijk dat alle kinderen van François Baert-De Brabandere dan nog een aandeel hebben in het door Emile overgenomen ouderlijk bedrijf. Er ontstaan evenwel wrijvingen tussen beide schoonbroers en Camiel stapt op. Zijn echtgenote, Romanie Baert (*), is een erg ondernemende zaken vrouw : in de tuin van hun huis is al vlug een gebouw omgevormd tot magazijn voor meterstoffen en werkkledij (hemden, kiels, schorten, e.d.). Camiel reist nu met deze artikelen naar kleinhandelaars in Oost- en WestVlaanderen. Weldra verhuist het gezin naar de Hoogstraat (nu nr 19, Peter Struyve). Zijn echtgenote sterft evenwel in 1913, amper 32 jaar oud. Hij blijft met zes kinderen achter. Van de nood een deugd makend, hertrouwt Camiel twee jaar later met een 3 jaar oudere zuster van zijn eerste vrouw, Valérie (*). Wellicht een goede tweede moeder voor de kinderen, maar weinig geschikt voor de zakenwereld : ze is namelijk doofstom, wat uiter aard de omgang met klanten, naaisters, e.a. fel bemoeilijkt. Er zit dus niets anders op dan de winkel op te doeken. Deze biedt natuurlijk onvoldoende inkomen voor het onderhouden van een groot gezin, daarom is Camiel al enige tijd als weeffabrikant gestart, met thuiswevers (meestal uit zijn geboortedorp Ingelmunster) die naar alle waarschijnlijkheid katoen weven voor weekdaagse manshemden (hemdecoutil) en schortegoed. Na de eerste 96
wereldoorlog bouwt hij een fabriekje van drie beuken, naar mijn schatting zowat 5 op 8 meter, op de linkerkant van de Stationsberm. Maar het bedrijf gaat failliet in 1927-28 : een zeer belangrijke levering naar Engeland is onbetaald gebleven. De inmiddels zieke Camiel Roose komt deze tegenslag nooit meer te boven. Het gezin Roose-Baert woont vanaf 1924 rechtover het fabriekje (nu waar schijnlijk Stationsberm nr 6, Werner Debels). Het fabriekje wordt begin 1985 gesloopt, samen met het ernaast liggende gebouw, het voormalige Hôte! des Flandres van Jerome Desoete. Het staat op dat moment al jaren ongebruikt en vervallen. In zijn fabriekje legt Camiel Roose zich toe op het weven van malfil, een nu totaal verdwenen soort stof. Het is een erg massief en gesloten weefsel uit dikke (wollen ?) draden vervaardigd dat, naar verluidt, een zekere water dichtheid waarborgt. Na afwerking wordt het weefsel tot balen genaaid. Dit artikel wordt door de olieslagerijen en de in die tijd nog vrij talrijke oliestampmolens gekocht om daarin hun afval, de uitgeperste pulp, te ver pakken. Die afval dient dan nog voor het maken van oliekoeken als veevoe der. Vandemoortele uit Izegem en Remy uit Wijchmaal (Leuven) zijn bekende afnemers van de malfil van Camiel Roose. In zijn weverijtje aan de Stationsberm staat, naast een scheer- en spoelmolen, maar één enkel getouw, speciaal voor dat weefsel ontworpen. Naar men nu beweert : een echte mastodont. Het was een handweefgetouw. Veel werknemers zijn er niet : één wever, één scheerder, mogelijk ook een bobijnster/spoelster. Wellicht werken ook een aantal thuiswevers in het Ingelmunsterse.
16
SEYNTEX p.v.b.a.
Ligging : Industriezone “Zuid”, Seyntexlaan 5. Voor Tielt zelf is “de Seyntex” niet zo’n oud bedrijf. De weverij Seyntex begint pas in het begin van de jaren zeventig in Tielt te produceren, nadat de Seyntexgroep al vanaf 1961 op voornoemde industriezone met andere activiteiten begonnen is. Omdat dit de eerste “vreemde” firma is die zich op het Tieltse industrieterrein komt vestigen, krijgt de totaal vernieuwde landelijke weg "Reeuwstraat” de naam “Seyntexlaan”. Toch is de weverij Seyntex op één jaar na even oud als de firma Van Maele. Haar wieg staat in Oostrozebeke. Arthur M. Seynaeve (leper 27.12.1879 - Knokke 31.08.1963) (85) is de stichter van de in 1908 opgerichte linnenweverij die tot in 1956 zijn eigen naam blijft dragen. Het bedrijf bevindt zich dicht bij het Oostrozebeekse station, wat in die tijd van het hoogste belang is. Hij start er met 74 mechanische getouwen van het merk Wilson & Longbottom. Deze hebben een totale weefselbreedte van 120 meter. Tijdens de eerste 97
wereldoorlog wordt de fabrieksruimte verplicht ontruimd en als munitie depot gebruikt. De stichter krijgt versterking van zijn zonen : in 1928 van Herwig (Oostrozebeke 06.07.1910 - Brugge 03.08.1948), in 1930 gevolgd door Roeland (° Oostrozebeke 30.09.1909 - in 1976 verlaat hij Oostrozebeke voor Brugge), in 1936 door Jean (° Oostrozebeke 08.09.1914 - in 1977 komt hij naar Tielt wonen, waar hij anno 1990 nog woont) en ten slotte in 1941 door Mare (° Oostrozebeke 15.06.1919 - in 1976 verhuist hij naar Ooigem, in 1990 woont hij in Kruishoutem). In 1937 begint Jean, die gedurende enkele decennia echt de stuwende kracht blijft, met een confectiebedrijf, geïntegreerd in hetzelfde ouderlijk bedrijf. Het wordt een echte meevaller. In de jaren vijftig is dat confectiebedrijf uitgegroeid tot een werkplaats waar meer dan 800 meisjes tewerkgesteld worden en die daarbij nog werk verschaft aan een 300-tal meestal gehuwde thuiswerksters. De personeelsdirecteur moet in die tijd de weg op, tot in Roubaix toe, om atelierwerksters te ronselen ! De firma Seyntex werkt, ook tijdens de oorlog en tot op vandaag nog, vooral voor het leger. Vroeger werden vooral zeilen voor tenten en huiven voor vrachtwagens gemaakt, tegenwoordig hoofdzakelijk militaire kledij. Tijdens de tweede wereldoorlog draait de weverij verder, zij het niet op volle kracht. In 1956 komt er een grondige reorganisatie in het beheer. Arthur Seynaeve draagt het bedrijf aan zijn opvolgers over. De firmanaam wordt gewijzigd in Seyntex p.v.b.a., wat anno 1990 nog de naam is. Seyntex is er als eerste bij om in Tielt industriegrond tegen gunstige voorwaarden te kopen. In 1961 wordt de eerste Seyntexinplanting, een gloednieuwe spinnerij, in bedrijf genomen. Daar werken een 100-tal man. Dit is voor Seyntex een totaal nieuwe activiteit. Ook voor Tielt is een mechanische spinnerij een nieuwigheid. Inmiddels is deze bedrijfstak na enkele jaren werking opgedoekt. Vanaf 1967 brengt Seyntex groepsgewijze zijn afdelingen vanuit Oostroze beke naar Tielt over. Eerst komt de ververij, gevolgd door de confectie. Uit economische overwegingen wordt, meteen na het uitbreken van de “oliecri sis” in de jaren zeventig, de afdeling “burgerlijke” confectie hier grotendeels afgebouwd en overgebracht naar Tunesië. De confectiewerkplaats die in Tielt blijft, werkt uitsluitend voor leger en rijkswacht. Overigens is niet alleen het Belgische leger hier klant : alle NAVO-militairen dragen Seyntex-kledij. In 1972 verlaten Roeland en Mare hun beheersfunctie. Jean neemt nu, met zijn beide zonen Jean-Pierre (° 19.10.1941) en Arthur (Arthy)(° 28.09.1945), volledig het roer in handen. Uiteindelijk wordt in 1974 de weverij naar Tielt overgebracht. Nog 41 getouwen worden waardig bevonden om naar hier te worden verhuisd. Er worden 39 nieuwe aangekocht. Maar in 1983 zijn de getouwen die de overplaatsing meemaakten aan vernieuwing toe. 98
Bij het sluiten van de weverij in Oostrozebeke werken daar nog 60 arbeiders. Halfweg de jaren tachtig werken er in de weverij in Tielt 3 ploegen van 4 wevers, die elk voor 20 à 24 getouwen dienen in te staan ! Daarnaast werken nog zowat evenveel mannen en vrouwen aan andere taken. Er wordt altijd in het 3-ploegenstelsel gewerkt. Bij Seyntex wordt uitsluitend platgoed geweven. Wel is de verscheidenheid groot : van camouflagenetten tot speciaal weefsel voor kogelvrije kledij, die in een eigen confectiewerkplaats wordt gemaakt en in een eigen schietstand wordt getest. Graag nog wat vergelijkende cijfergegevens. In 1958 totaliseren de Seyntexgetouwen een weefselbreedte van 300 meter en leveren ze dagelijks zowat 10.000 meter stof af. In 1982 zijn die cijfers gedaald tot respectievelijk 148 en 8.000 meter. Inmiddels is weeral een deel van het getouwenpark vernieuwd. De schiet spoel is hier bijna verleden tijd : van de 80 getouwen die hier anno 1990 draaien, zijn er nog maar 8 met schietspoel. De schietspoelloze getouwen zijn ofwel luchtdrukgetouwen P.A.T. (24 stuks) (bij die getouwen worden de draden doorgezogen, na iedere scheut doorgeknipt en met de volgende ingeplooid), ofwel zijn ze van het merk G.T.A. en werken ze met “grijpers”. De draad gaat dus niet meer heen en terug, maar komt steeds uit dezelfde richting. In vergelijking met de vorige generatie, draaien deze getouwen meer dan het dubbel aantal toeren, te weten 600 toeren/minuut. Hun produc tie ligt dan ook in diezelfde verhouding. In de weverij zijn nog zowat 50 mensen te werk gesteld. Een kettingboom bevat heden ten dage, al naar gelang dikte en kwaliteit, tussen de 3.000 en de 11.000 draden. De lengte ervan schommelt tussen de 1.000 en de 3.000 meter. Het getouwenpark omvat nu 14 getouwen met een weefselbreedte van 2,20 meter en 66 getouwen met een weefselbreedte van 1,72 meter. 90 % van de verwerkte vezel is katoen, de rest hoofdzakelijk polyester.
17
STYNS MAURICE
Ligging : Deinzesteenweg nr 4, met uitweg aan de Galgeveldstraat. Bij zijn huwelijk in 1938 vestigt Maurice Styns (° Edelare 24.07.1908) zich voor goed in Tielt. Hij start hier zijn loopbaan als bestuurder bij de firma Dubar, die al in 1939 sluit (zie verder onder Zijdefabriekske). Maurice Styns wordt directeur bij Van Maele. Na de oorlog begint hij met een eigen bedrijf. Hij bouwt een nieuwe fabriek, deels naast, deels achter de villa van Franz Van Maele aan de Deinzesteen weg. Hij plaatst er nieuwe getouwen : 4 baguette- en 2 ameublementgetouwen (86)(87). Zijn bedoeling is het terrein van zijn eerste werkgever 99
te bewerken en ameublement en gebloemd zijdeweefsel voor damesonder goed te produceren. In de aanvangsperiode werken er naast Maurice Styns zelf nog een monteerder, een wever : Octave De Vooght (*) en een vrouwelijke hulp. Meer dan een zestal maanden heeft dit niet geduurd. Van dan af werkt Maurice Styns alleen in het bedrijf. Met wisselende kansen op heropleving en op verval houdt hij het een 10 à 15 jaar vol. Echt bedrijfsvaardig is deze onderneming in feite nooit geweest. Tegensla gen, vooral van familiale aard, liggen ten grondslag aan die teloorgang. Zo sterven alle vier zijn kinderen, de oudste pas 13 maanden oud, de anderen in hun allereerste levensdagen. Ten gevolge van een ongeval wordt hijzelf ook werkonbekwaam, zodat vanaf 1954 het bedrijf volledig stil ligt. Tot einde 1986 staan alle getouwen en bijhorende machines nog in de verwaar loosde fabrieksruimte. Tot zolang ook betrekt het echtpaar Styns als woning de verdieping die als bureauruimte boven het magazijn is gebouwd, terwijl een bungalow onbewoond voor de fabriek blijft staan. In november 1986 worden alle bedrijfsgebouwen verkocht aan Robert Vande Rieviere jr. (*) die ze als stapelruimte voor zijn zetelfabriek gebruikt. De hele inboedel wordt naar de schroothoop afgevoerd. Het echtpaar Styns neemt eindelijk zijn intrek in de bungalow vóór de fabriek.
18
VANDEN HEEDE
Ligging: Kasteelstraat, nu nrs 127-129. Vanden Heede Auguste Auguste Vanden Heede (Dentergem 26.07.1845 - Tielt 23.12.1922), de oprichter van dit familiebedrijf, is al in Dentergem actief als fabrikant, naar verluidt als vennoot van het textielbedrijf Abbeloos. In 1905 (hij is dan 60 !) start hij met de bouw van een moderne mechanische weverij (met bijhorende villa) aan de toenmalige Meulebeekschesteenweg 412 C, duidelijk buiten de Tieltse bebouwde kom : tussen Vierhoek en Wittestraat staan de huizen toen nog dun bezaaid en verderop zit je meteen volop in het landelijk gebied (88). In 1906 is het geheel afgewerkt en in juli van dat jaar komt de familie Vanden Heede naar Tielt wonen. Er wordt in 1906 gestart met de volgende getouwen (en ik meen met bijna zekerheid te mogen zeggen dat diezelfde getouwen er nog draaien wanneer de fabriek in 1960 sluit !) : Platte getouwen : 6 op 5/4 Armuregetouwen : 30 op 5/4 + 12 op 10/4 Jacquardgetouwen : 4 op 5/4 + 6 op 10/4 (89) 100
D u u r b a r e en Z a l ig e G e d a c h t e n is VAN MIJNHEER
August VAN DEN HEFn ECHTGENOOT VAN MEVROUW
SOPHIE CNUODE Geboren te DENTERQHEM, den 26Juli godvruchtig overleden te T h ie l t O L. V. parochie, den 22 December 1922.
Lid der Confrérie van het H. Hart, van deOeloovige Zielen, var> de Derde Orde, en van O. L. Vrouw Onbevlekt.
Cyriel Vanden Heeede (1878-1947)
Over de toestand van de weverij Vanden Heede tijdens de oorlog 1914-18 kon ik nergens iets vernemen. In de tussenoorlogse periode weeft men er op 4 getouwen op de 5/4 en op 2 getouwen op de 12/4. Al is het bedrijf van meetaf aan een mechanische katoenweverij, toch heeft Vanden Heede tot aan de eerste wereldoorlog nog talrijke thuiswerkende handwevers in dienst, voor wie de garenbomen in de fabriek worden opge maakt. De specialiteit is sponsweefsel : sponshanddoeken met Jacquardtekeningen zijn hét produkt waarop de firma zich toelegt. Een neven-specialiteit, wel van een heel andere aard, is étamine of dundoek, een heel los geweven linnen dat vooral bij de kaasbereiding wordt gebruikt. Het personeel noemt dit “damientjes” (90). Op de Jacquardgetouwen worden ook wel eens tafel kleden in damast (91) geweven, op de andere getouwen keukenhanddoeken in mixte en étamine (92). Het gezin Auguste Vanden Heede - Sophie Cnudde (*) telt vijf kinderen, allen in Dentergem geboren. Allen werken in het ouderlijk bedrijf mee (93). — Cyriel (Dentergem 07.10.1878 - Gent 11.08.1947) leidt de fabriek tussen beide oorlogen in. Hij blijft vrijgezel. — Joséphine (Dentergem 09.11.1879 - Tielt 08.10.1954) staat in voor de boekhouding. Zij blijft ongehuwd. — Suzanne (Dentergem 04.12.1880 - Elsene 06.11.1955) helpt bij de boek houding. In 1907 verlaat zij Tielt bij haar huwelijk met Leo Declercq uit Deinze. — Germain (Dentergem 24.11.1883 - Tielt 29.04.1957) is de handelsverte genwoordiger. Hij huwt in 1921 in Kortrijk met Marie-Madeleine Lemahieu (*). Het echtpaar krijgt 2 kinderen : Jacques (Tielt 01.12.1926) en Thérèse (*)• — Joseph (Dentergem 08.12.1885 - Tielt 11.06.1958) is directeur. Hij huwt tweemaal (94), maar blijft kinderloos.
Vanden Heede Germain Beide ouders zijn al overleden wanneer de ongehuwde kinderen Cyriel en Joséphine in mei 1937 de villa verlaten. Germain komt er nu wonen met zijn vrouw en kinderen. Hij is het die later met zijn zoon Jacques het bedrijf verderzet. Tijdens de tweede wereldoorlog blijft de fabriek "in onderhoud” draaien met wat personeel (95) o.m. een 4-tal arbeiders. De familie Vanden Heede houdt die mensen aan het werk grotendeels uit menslievendheid. Af en toe draaien er wel eens getouwen, maar van produktie kan er beslist niet gesproken worden. Na de oorlog blijft de fabriek nog een tijdje goed draaien. Maar Germain staat stilaan alleen voor de zaak, weliswaar bijgestaan door zijn zoon 102
Weverij Vanden Heede, 7 oktober 1947 : personeel vereremerkt voor 25 jaar dienst. V.l.n.r. : Alberic Wittevrongel, Remi Goudsmedt, Camille Roose. Cyriel Van Holleheke, Joseph Vanden Heede. Maria Roose. Irma Sander-WiĂźemyns. Germain Vanden Heede, Maurice Vander Ougstraete, Oscar (Edmond) Van HoĂźebeke. Alfons Dierckens, Gusktaf Van Quaethem.
Diezelfde dag komt het voltallige personeel nog eens op de gevoelige plaat in de weverij zelf.
103
Jacques, na diens studies aan de Textielschool in Gent. Geen van beiden had het doorzettingsvermogen van vader en grootvader Auguste. Het is ook duidelijk, en eerlijkheidshalve dienen we dat eraan toe te voegen, dat het na de oorlog financieel niet meer haalbaar is om een fabriek van dat formaat als zuiver familiebedrijf verder in leven te houden. De nodige investeringen zijn te groot geworden, het aan te gaan risico te zwaar. Na het overlijden van zijn vader in 1957, wordt Jacques alleen baas van de fabriek. De zaken gaan almaar slechter. In 1958 al gaat de zaak over kop, maar het duurt nog tot 1965 eer de zaak voor goed dicht gaat en de vereffening rond is. Moeder Vanden Heede-Lemahieu verlaat Tielt voor Schaarbeek in mei 1965, Jacques trekt ook naar Schaarbeek in augustus 1966 (het bevolkings register vermeldt november). In juni 1967 koopt Franz De Deurwaerder (*) het huis dat eerst, van december 1967 tot februari 1969, door Philippe De Gryse, daarna, en nog tot op vandaag, door de nieuwe eigenaar zelf wordt bewoond. De zetelfabriek Verbeke koopt al in oktober 1961 de voorkant van het fabrieks gebouw en blijft er gevestigd tot de onderneming failliet gaat, waarna het houtbedrijf De Deurwaerder in juni 1982 eigenaar wordt. De achterkant van de fabriek wordt in februari 1965 gekocht door Fernand Banneel uit Moeskroen die er zijn bedrijf Tenten De Sperwer in onderbrengt. Er werken daar een 10 à 12-tal arbeidsters. Ook Jacques Vanden Heede werkt er tot zijn vertrek naar Schaarbeek, en wel als vertegenwoordiger. Later laat Banneel zijn zaak aan zijn bediende over, maar ook deze zaak gaat failliet. De firma De Deurwaerder koopt in januari 1971 ook dat deel van het gebouw. Vanaf juli 1967 tot in 1978, huurt de handelszaak Accauto (auto-onderdelen) van vader Henri en zoon Xavier Maes, eerst aan Banneel en later aan De Deurwaerder, een deel van de fabrieksruimte vooraleer een nieuwe vesti gingsplaats te vinden in de gewezen weverij Maes aan de overweg (96). De grootste bloei kent deze weverij in de jaren 1927-30. In die periode werken er zeker meer dan 80 arbeiders, waarbij zeker een 10-tal weefsters. Tot in 1940 gebeurt de aandrijving door middel van stoom. Tijdens de oorlog wordt er op electriciteit overgeschakeld. De aandrijfassen blijven, geen enkel getouw werd ooit met een individuele elektrische motor uitge rust. Meestergasten zijn er geweest : Camiel Roose (*) en later zijn zoon Aimé Roose (*). Na de oorlog werken daar als bedienden Cécile Wittevrongel (*) en M. Louise Duthoit (*).
104
19
VANDER MEEREN ALBERT
Ligging : Kleine Weg 13. Albert Vander Meeren (° Tielt 23.06.1923) begint zijn textielactiviteiten in 1946 met een recyclagebedrijf Epaulin. Textielafval wordt machinaal uit eengerafeld tot watten. Deze watten worden dan tot schouderstukjes geperst, die verwerkt worden in heren- en dameskledij. Omdat men het ter plaatse niet heeft over “schouderstukjes”, maar wel over “épauletten", spreken oudere Tieltenaars nu nog over ’t épaulettefabriekske wanneer ze het over het bedrijf van Albert Vander Meeren hebben. Een volgende stap is : die uitgerafelde watten tot een grove draad spinnen (dienstig voor bv. het maken van dweils). Die spinnerij draait maar tussen 1950 en 1956. De dagelijkse produktie bereikt toch een paar honderd kilo. Afnemers zijn ameublementweverijen (87) uit Deerlijk en Vichte. Later volgt een poging om zelf te weven. Ooit draaien hier 8 getouwen, maar niet erg lang. Arthur Vander Meeren (*), oom en stiefvader van Albert, is er de enige wever. Het weefsel uit afvalgarens wordt verwerkt tot “strafte” of borstvulling in herenjassen. Men blijft dus altijd in ongeveer dezelfde sector werken. De weefperiode van Vander Meeren mogen wij situeren tussen 1956 en einde de jaren ’60. Een folder van het ministerie van Economische Zaken uit 1975 vermeldt Vander Meeren nog bij de weverijen, maar dat strookt volstrekt niet met de werkelijkheid. Voor het ogenblik werkt daar alleen nog het in 1963 opgerichte confectie bedrijf dat nu, onder de merknaam DeI Lago, gespecialiseerd is in leder-, nappa- en suèdeconfectie.
20
VANDE VYVERE
Ligging : Hoek Beernegemstraat / Hulstplein. Gesloopt en vervangen door flatgebouw. Frans (officieel François-Joseph) Vande Vyvere sr. (Brugge 12.12.1889 Overijse 29.01.1972) is een nazaat en de rechtstreekse opvolger van het roemrijke Tieltse geslacht weeffabrikanten. Hij staat inderdaad aan het hoofd van de weverij die door zijn overgrootvader Jean-Baptiste in 1851 op d'Hulste opgericht wordt. Jean-Baptiste wordt opgevolgd door zijn tweede zoon, Charles-Louis. Op zijn beurt wordt deze opgevolgd door zijn tweede zoon, Emiel (voor de samenwerking tussen Emiel Vande Vyvere, Hector Impe en Jean Pollet sr. : zie hoger onder Impe). Emiel blijft vrijgezel. Na zijn overlijden in 1919 komt de zaak door erfenis in handen van twee kinderen van zijn in Brugge wonende oudere broer Charles-Jan, te weten Frans sr. en Agnes. Deze laatste is gehuwd met Jean Pollet sr. (zie hoger onder Pollet)(98). 105
Frans Vande Vyvere sr. (1889-1972)
Jean Pollet sr. (1881-1944)
Lang duurt de verstandhouding tussen de twee schoonbroers Frans Vande Vyvere sr. en Jean Pollet sr. niet. Frans is een gewetensvol, vlijtig en vooruitstrevend zakenman, zeer christelijk van gedrag en levenswijze (99). Jean Pollet sr. is net het tegengestelde type : een bon vivant, beter bekend in de uitgaansbuurten dan bij zijn klanten. 1926 is waarschijnlijk het jaar waarin Jean Pollet sr. zijn aandeel uitbetaald krijgt : dit komt overeen met zijn start in villa Clémence (zie hoger onder Pollet). Evenwel dient gezegd dat Ignace Vande Vyvere het houdt bij het jaar 1929.
Vande Vyvere Frans Na de scheiding besluit Frans Vande Vyvere sr. zijn bedrijf te moderniseren. Tot dan toe bestaat de “weverij” nog uit een reeks kleine we vershuisjes, met getraliede venstertjes en waar uitsluitend met de hand geweven wordt, aan de Beemegemstraat. De binnenmuren worden gesloopt zodat er een grote werkplaats ontstaat. Pas in 1932 begint de mechanisering : eerst met zes elektrisch aangedreven getouwen. De verdere mechanisering komt er stap voor stap, tot er, op het hoogtepunt van de bloei, 32 armuregetouwen draaien (100). Natuurlijk zijn de gebouwen inmiddels ook erg uitgebreid. In de naoorlogse periode komen de beide zonen, Ignace (° Tielt 17.04.1923) en Frans jr. (° Tielt 07.06.1926) in het bedrijf meewerken (101). Vermoede lijk in 1963 wordt de p.v.b.a. Frans Vande Vyvere en zonen gesticht. De firma heeft duidelijk de wind in de zeilen -er werken zowat 45 personen, thuiswerksters (stopsters) inbegrepen- maar krijgt plots een zware klap te verwerken. Net als een drietal andere Tieltse weverijen is Vande Vyvere gespecialiseerd in kloosterstoffen. Het tweede Vatikaans Concilie, dat in 1960 start, brengt een totale omwenteling teweeg in de traditionele priesteren kloosterkledij. Het clergypak verdringt soutanes, pijen en habijten. De nonnen leggen de lange zwarte kleren en de kappen af. Dit betekent een ware ramp voor alle fabrieken die eenzijdig op die productie zijn afgestemd. Met volle overgave wordt er overgeschakeld op heren- en fantasie-stoffen en op lichte weefsels voor tropische kledij. De magazijnruimte wordt zelfs nog uitgebreid, te weten met het oude magazijn van Waelkens (zie verder onder Waelkens) dat door Joseph Galle (*) (Oceaan-winkels) wordt ver laten. In 1969 rijzen nieuwe moeilijkheden. De financieringsvoorwaarden die de banken het familiebedrijf voorleggen voor de noodzakelijk geworden nieuwe investeringscredieten, zijn niet te aanvaarden. De familie besluit dan maar het bedrijf te sluiten. Er wordt nog “uitgebold” tot in 1971. Dan sluit deze fabriek voor goed haar deuren, na welgeteld 120 jaar textielbedrijvigheid. Merkwaardig voor de weverij Vande Vyvere is dat de meerderheid van het mannelijk personeel behoorde tot de familie’s Vermeire en in mindere mate tot de familie’s Penninck. 107
Inmiddels zijn de fabrieksgebouwen nu al enkele jaren geleden gesloopt en anno 1990 vervangen door het grote flatgebouw Vlissinghe (102).
21
VANDE VYVERE JOSEPH
Ligging : Hulststraat 27-37. Eigenlijk hadden we het al over deze persoon toen we in het eerste deel van onze studie de familieschets van de stam Vande Vyvere maakten. Omdat hij in de textielsector actief blijft tot in 1914, krijgt hij toch nog even een plaatsje in dit tweede deel. Joseph Vande Vyvere (Tielt 25.12.1872 - 31.05.1954) staat, in de afstam ming van de stamvader Jean-Baptiste, op dezelfde lijn als o.m. Emiel Vande Vyvere, ook textielfabrikant (zie hoger onder Impe en onder Vande Vyvere Frans) en burgemeester van Tielt, en als Aloys Vande Vyvere, de nationale politicus die het meermaals tot minister bracht, eenmaal tot eerste minister (103). Een “fabriek”, zoals wij ons die anno 1990 voorstellen, heeft Joseph beslist nooit gehad. Zijn onderneming is de voortzetting van het ouderlijk bedrijf, dat maar een zestal handgetouwen rijk is, mogelijk aangevuld met een 10tal thuiswevers. Zijn ververij is waarschijnlijk belangrijker dan zijn weverij. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog vlucht het gezin Vande Vyvere Gillis, net zoals de meerderheid van de begoeden. Engeland is hun toe vluchtsoord. Hun derde kind, Madeleine (*), wordt zelfs daar geboren. Bij hun terugkeer in april 1919 (104) vindt Joseph, zo wordt toch verteld, dat de lonen zó gestegen zijn, dat hij met het heropstarten van de produktie beter wacht tot er (voor hem) betere tijden komen, d.i. tot de lonen terug dalen. De ververij noch de weverij hebben dus nog ooit gedraaid. Het is duidelijk dat Joseph Vande Vyvere dus nooit mechanisch geweven heeft. Joseph is een zeer bekende, volkse figuur in Tielt, het echte type van de rentenier. Wanneer hij niet in de buurt is, wordt hij steevast Puypke Toebak genoemd omdat hij naar verluidt zo graag aan zijn gezelschap een “pijpke” tabak leent, maar er slechts uiterst zelden eentje teruggeeft. Aan politiek schijnt Joseph nooit gedaan te hebben, des te meer aan toneel. Als toneelspeler oogst hij erg veel succes in het Gildhof. Andere toneel spelers die we al in onze textielgeschiedenis hebben zien opduiken, zijn Adolphe Verschoore, Jules Ampe en Octave De Lodder. Na drie dochters krijgt Joseph eindelijk een zoon : Henri Georges (*). Geen enkele van de vier kinders komt in de textielbranche terecht. Alleen de oudste, Marie-Antoinette (*) is in Tielt blijven wonen.
108
22
VANMAELE JULES
Ligging : Bruggestraat 35-39. De weverij n.v. Jules Vanmaele en zonen groeit uit de bloeiende textielhan del (groot- en kleinhandel) waarmee Jules Vanmaele (Beernem 08.11.1880 - Tielt 2>i .01.1955) bij zijn huwelijk in 1913 aan de Nieuwstraat begint. In 1923 koopt hij van hotelhouder Julien Camerlynck (*) Het Nieuw Gasthof gelegen aan de Bruggestraat (105). Het is dan al gedeeltelijk hersteld van de zware oorlogsschade die het te verduren kreeg. Huis, restaurant, oude afspanning, ruime tuin en nog heel wat achterliggende grond worden zijn eigendom voor 37.000 fr. In 1947 wordt beslist om de zaak met een weverij uit te breiden. Op dat ogenblik is er aan de oorspronkelijke gebouwen al flink wat verbouwd voor magazijnen en werkplaats. De weverij wordt ondergebracht in een heel nieuw gebouw (dat men nu nog gemakkelijk ziet van aan de zijkant van de Europahal). Maar die weverij kent maar een heel kort bestaan. In 1955 wordt ze al opgedoekt. De oorspronkelijke bedoeling is geweest om de weefsels die men in het eigen magazijn als “meterwaar" verkoopt en in een eigen confectiebedrijf verwerkt, zelf te produceren. Inderdaad : drie van de zes zonen van Jules werken aanvankelijk in het ouderlijk bedrijf mee (106), en hij hoopt aan elk van hen een afdeling van zijn onderneming te kunnen overlaten. Na de oorlog is de vraag naar textielprodukten bijzonder groot. De jongste zoon, Lionel (° Tielt 28.12.1925) volgt textielschool in Doornik en staat aan het hoofd van de weverij in 1947-55. Er staan 48 getouwen, allemaal van het merk De Waele en Schotte, een zeer bekende getouwenfabriek uit Harelbeke. De preparatiemachines zijn van Duitse makelij. De uitrusting is, voor een beginnend bedrijf, bijzonder toekomstgericht. Maar zelden draaien alle getouwen gelijktijdig. 1950 vormt wel een uitzondering: de fabriek draait het hele jaar door op volle kracht. Een wever bedient er 4 getouwen. Er werken in de weverij 10 à 12 man. Men weeft er hoofdzakelijk katoen, voor beroepskledij : broeken, jassen, overalls, kielen, alles in blauw, groen, mohair (107) en jaspé ( 108) ; ook écossais, de geruite Schotse stof die dan erg "in” is. Na het overlijden van vader Jules volgt onvermijdelijk de verdeling. De feitelijke verdeling heeft misschien al in 1953 plaats : dat is het jaar waarin Robert (° Tielt 26.05.1921) voor goed Tielt verlaat (voor Gent) en waarin Valère (° Tielt 10.05.1920), die enkele jaren in Gent heeft gewoond, definitief naar Tielt terugkomt. Lionel heeft inmiddels al Den Tap (109) aan de Kortrijkstraat aangekocht, gesloopt en vervangen door een ruime en vrij moderne winkel in textielprodukten. Hij ziet dan al geen toekomst meer in de weverij en heeft er dus geen belangstelling voor. Valère neemt de hele zaak over : zowel de groot- als de kleinhandel, de confectie en de weverij. Maar hij doekt meteen de weverij op. Hij slaagt erin de getouwen en machines aan een gunstige prijs te verkopen. 109
De gewezen fabriek is heden nog in goede staat en heeft een andere bestemming gekregen.
23
VAN MAELE O.J.
Ligging : Bedevaartstraat 21-23. Wanneer in Tielt over weverijen gesproken wordt, valt meteen de naam Van Maele. Na Maes (zie hoger), Michot & Janssens (zie verder onder Wollefabriek), Waelkens (zie verder) en Vanden Heede (zie hoger) is Van Maele de vijfde in de rij van de eerste mechanische weverijen in Tielt. De vier eerste zijn thans verdwenen ... Oscar J. Van Maele (Pittem 02.03.1874 - Tielt 02.07.1958), die aan de basis ligt van dit dynamische bedrijf, is de enige zoon van hoefsmidconstructeur-landbouwer Félix (*), een niet onaanzienlijk personage in Pittem (110). Félix laat zijn zoon Oscar studeren (111) en stuurt hem in een technische richting. Ervaring via familieleden, die een blekerij uitbaten, doet Oscar kiezen voor de textiel. Hij begint zijn loopbaan bij de firma Vandervennet in Wakken. Kort daarop wordt hij directeur bij Baertsoen & Buysse in Ardooie, een filiaal van de Gentse textielreus (112). Daar houdt hij het niet te lang vol : hij gaat zijn geluk in Canada zoeken en is ook zinnens er te blijven. Een niet bestelde en dus onbeantwoord gebleven telegram aan zijn verloofde is de reden van zijn terugkeer naar België.
Van Maele O.J. n.v. 1906 is voor Oscar Van Maele een bijzonder belangrijk jaar : in Zwevezele huwt hij met Celina Callewaert (*) (113) en in Tielt begint hij met de bouw van een moderne linnenweverij op de gronden van de vroegere stadsblekerij, gedeeltelijk eigendom van de familie De Marez en van de kinders Nolf. Voor de bouw van zijn weverij doet Oscar Van Maele een beroep op een architect uit Hallewijn (Noord-Frankrijk), waar men al meer ervaring heeft met het bouwen van fabrieken, meer bijzonder van weverijen. De aannemer is Henri Lievens (*), De Coster-Van de Velde levert de gietijzeren stutten en dwarsbalken (114). Het merendeel van de facturen uit die bouwperiode steken nog in het archief van Franz Van Maele. In oktober 1906 wordt de stoomketel geleverd tegen de prijs van 13.500 fr, toch een hoog bedrag voor die tijd als men vergelijkt met bv. het dagloon (voor een dag van 10 werkuren) van een metselaar : 2,25 fr, zoals blijkt uit facturen van aannemer Lievens. Het kapitaal voor deze onderneming wordt geleverd door een naamloze vennootschap, waarvan Oscar Van Maele één van de vennoten en de beheer110
Hoofd van een brief van Oscar Van Maele aan de stationschef van Tielt op 24 april 1909 en zijn handtekening onderaan. Uit het gedrukte briefhoofd leren we dat Van Maele we! een mechanische weverij was, maar dat toch ook nog met de hand geweven werd (door thuiswevers ?). De firma had toen nog geen telefoon.
111
der is. Over andere aandeelhouders en geldschieters hadden we het al uitvoerig in voetnoot 1. Met het weven wordt gestart vermoedelijk begin 1907. En er zit meteen vaart in deze onderneming ! Als een van de eerste Europese fabrikanten verscheept Van Maele een deel van de produktie naar Amerika. Zijn vroeger verblijf in Canada zal daaraan wel niet vreemd zijn. Maar ook hier verstoort de oorlog van 1914 de verdere ontplooiing. Het gezin Van Maele wijkt uit naar Engeland, maar komt al in 1915 via Nederland terug. Intussen zijn de getouwen en alle ander materiaal door de bezetter al buiten de werkplaatsen gesleept. Bij het einde van de oorlog zijn ze totaal onbruikbaar geworden. De weverij is opgeëist en een deel ervan gebruikt als herstellingsplaats voor militair geschut. Een speciaal aangelegde aftakking van de spoorweg brengt de wagons tot in de fabriek zelf om de aan- en afvoer gemakkelijker te maken.
Etabl. Schaetsaert & Van Maele Na de wapenstilstand werkt men koortsachtig om de fabriek weer op gang te brengen. Er moeten nieuwe getouwen aangekocht worden. Vers kapitaal wordt ingebracht. Georges Schaetsaert brengt zijn fabriek in Meulebeke in de vennootschap (115). De firma wordt omgedoopt tot Etablissements Schaetsaert et Van Maele. Ook de weverij die Désiré Callewaert. de schoon vader van Oscar Van Maele, aan de Wezestraat in Emelgem bezit, wordt in de vennootschap ingebracht. In Emelgem staat dat bedrijf van dan af bekend als “de weverij Van Maele” (116). In 1920 bouwt Oscar Van Maele zich een nieuwe villa aan de Deinzesteenweg (nu Félix D’hoopstraat nr 175, Christian Vande Vyvere). Tot dan woont het gezin Van Maele in de villa die naast de fabriek, op de hoek met de Dertig Zilverlingenstraat, werd gebouwd. Een van de redenen waarom Oscar Van Maele zijn woning zo ver van zijn bedrijf bouwt, is dat hij nood heeft aan lichaamsbeweging. Tot op hoge leeftijd legt hij nu tweemaal daags te voet de weg af tussen zijn huis en de fabriek en terug. Zijn rijzige gestalte, met de lange witte Leopold Il-baard, wordt een ver trouwd beeld langs die weg. De uren die hij stappend doorbrengt, betekenen naar eigen zeggen niet het minste tijdverlies, maar zijn ontspannende studiemomenten ... De stoomketel die tot dan toe voor de aandrijving van de getouwen heeft gezorgd, krijgt vanaf 1926 nog maar een tweederangsrol te vervullen : de nieuwe energiebron, de electriciteit, doet haar intrede bij Van Maele. Meteen worden alle getouwen met een eigen motor uitgerust. De stoomketel blijft toch nog de scheermolen, de mangel en enkele andere machines draaiende houden.
112
Adresse Télégraphique : VAN MAELE -THIELT
CodeUsed A B C 5 th E d i t i o n T éléphoné
T l S S AGE
T 3 0 ( r é s e a u de
M E C AN IQU E
■To i l e s - -To i l e s
y/y y
S p é c i a l i t é s -. TOI LES
TAILLEUR
TOI LES
À VOI L ES
- D o w la s
À BÂCHES
- C r é h u é l a s
M ixtes-
À BANNES
-
/0 / (BELGIQUE)
Briefpapier dat gebruikt werd vanaf 1910. De firma heeft al een telefoon : T 30 (zone Gent). De fabriek wordt natuurlijk vee! groter getekend dan ze in werkelijkheid was. Vooraan rechts de bureau's die pas in 1990 gesloopt werden. Ligging en omvang stemmen met de werkelijkheid overeen. Uiterst links de villa waar Oscar Van Maele tot 1920 woonde. De ligging komt niet overeen met de werkelijkheid. Over werkelijke omvang en stijl weten we niets.
Etabl. O.J. Van Maele & Fils In 1932 verwerft Oscar Van Maele alle aandelen van de vennootschap. De firmanaam wordt nogmaals gewijzigd en luidt voortaan Etablissements O.J. Van Maele et Fils. In 1933 komt de zoon Franz (° Tielt 24.11.1912), na textielstudies in Roubaix, in het bedrijf meewerken. Voortaan stappen ze met zijn tweeën tussen de F. D’hoopstraat en de Bedevaartstraat. Tijdens die wandelingen wordt er niet veel gesproken : vader Van Maele is van het zwijgzame type. In 1939 trouwt Franz Van Maele. Hij bouwt zich de villa aan de Deinzesteenweg nr 4, waar hij nu nog altijd woont. Zijn huwelijksreis koppelt hij aan een maandenlange zakenreis, met Argentinië als hoofdbestemming. De terugkeer wordt verhaast door de oorlogsgebeurtenissen. Het jonge paar komt op 16 mei in de haven van Marseille aan. Het duurt nog tot 1941 eer ze in Tielt terug zijn. Tijdens de oorlogsjaren draait de fabriek gewoon verder, zij het op een lager tempo. De bestellingen liggen vooral in de militaire sector. In 1946 wordt de fabriek met een veredelingsafdeling uitgebreid. De villa op de hoek met de dertig Zilverlingenstraat wordt daarvoor gesloopt. In 1947 huwt Christiane Van Maele (*), de jongste dochter van Oscar, met burgerlijk ingenieur Henri Loontjens (° Tielt 02.07.1920), die bij SOFINA werkt, maar nu gevraagd wordt in het bedrijf Van Maele te komen mee werken. 1948 : het tijdperk van de automatische getouwen is aangebroken, het machinepark wordt nogmaals gemoderniseerd. Om met de tijd mee te kunnen en nieuwe afzetgebieden te veroveren, wordt er in 1951 weer aangepast en uitgebreid : men gaat over tot de oprichting van een confectie-atelier voor huishoudartikelen in linnen. Wanneer Oscar Van Maele in 1958 overlijdt, wordt de leiding van de fabriek overgenomen door Franz Van Maele. Over Oscar Van Maele dient nog gezegd dat hij in 1919 tot de stichters behoort van de Handel- en Nijverheidskamer voor Thielt en omliggende. Hij wordt er zelfs meteen ondervoorzitter van. En wanneer voorzitter Hector Impe in september 1929 overlijdt, volgt Oscar Van Maele hem in die hoedanigheid op (117). Hij blijft voorzitter tot in 1940. Hij is ook stichter en sedert 1923 voorzitter van de vzw Tieltse Bouwmaatschappij. Daarbij is hij stichter-voorzitter van de Manufacture Franco-belge de Tapis en van de Filature Franco-belge de Faine in Wevelgem (118).
O.J. Van Maele n.v. In 1967 wordt de firmanaam kortweg O.J. Van Maele n.v., terwijl in 1977 de statuten van 1947, die voor een termijn van 30 jaar geldig waren, voor een nieuwe termijn verlengd worden. 114
Gedecoreerden van de firma Van Maele in 1956. V.l.n.r. : 1ste rij : Henri Loontjes, Joseph Vander Meeren, Oscar Van Maele, Mevr. O. Van Maele, Alphonse Lapere (meestergast, Meulebeke), Franz Van Maele. 2de rij : Madeleine Janssens, Helena Vermeersch (Peck), Zulma Deblauwe, Madeleine Michielssens (Miljaar). 3de rij : Georges Quaegebeur, René Quaegebeur, Raphaël Devolder (Emelgem), Achilles Desmet, Gérard Marree!, onbekend, Georges Ghekiere (Katte), Albert Michielssens, Oscar Geerolf, Oscar Kerckhof, Georges Maes, Georges Vermeulen, Georges Sanctorum, Elza Galle (Zwevezele), Yvonne Van Maele. 4de rij : Georges van Autrève, Achilles Debusschere, onbekend, Bogaert, onbekend, Anna Vermeersch (Peck), Aloys Vanseveren, Georges Vandendriessche, Remi Simaeys, Octave Tuyttens. Laatste rij : Cyriel Soenens (Meulebeke), onbekend (Emelgem), Georges Vantornhout, Lieske Christiaens, Bea Verhalle, onbekend, Joseph Michielssens, Valere Wynsberge, Alidore Goeminne.
115
In 1981 acht Franz Van Maele de tijd gekomen om met rust te gaan. De fakkel wordt doorgegeven aan de derde generatie : Eddie Van Maele (° Tielt 16.10.1941), handelsingenieur van vorming, die eerst enkele jaren bij Philips ervaring heeft opgedaan. Hij legt zich vooral toe op het zoeken naar nieuwe ontplooiingskansen voor de onderneming, naar nieuwe afzetmoge lijkheden en -gebieden. De weverij Van Maele staat, zeker nog tot na 1945, bekend als een zeer ongezond bedrijf. Het weven van grof lijnwaad tot dekzeilen, de eigenlijke specialiteit van de firma, veroorzaakt geweldig veel stof. Stofafzuigende installaties zijn dan nog niet erg verspreid en zeker niet verplicht. Talrijk zijn de arbeiders die hun job om gezondheidsredenen moeten opgeven en later aan een of ander longkwaal lijden. Bij Van Maele wordt uitsluitend platwerk (119) geweven. Van bij de nieuwe start in 1919 staat men er op twee getouwen. Omstreeks 1933-35 komt men er op vier getouwen te staan en tegen 1940 bedienen entreprisewevers (120) al zes getouwen. Vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog kent deze onderneming wel haar hoogste tewerkstelling : circa 400 mannen en vrouwen vinden er dan werk, naast vermoedelijk een 8-tal bedienden (121) . Halfweg de jaren ’80 werken er nog zowat 60 arbeiders, maar is het aantal bedienden opgeklommen tot 15. Nog een vergelijking : in 1938-40 draaien er 400 getouwen, maar met de 80 getouwen van medio de jaren '80 haalt men wel een veel hogere productie. Wanneer in 1948 de automa tische getouwen hun intrede doen in dit bedrijf, betekent dit natuurlijk een gevoelige afvloeiing van personeel. In de jaren ’80 staat een wever in voor 12 à 18 getouwen, naar gelang de weefbreedte en de delicaatheid van het werk. Inmiddels is het hoofdprobleem van heel de textielsector een financieel probleem geworden. Om zich een gedacht te vormen van het reusachtig kapitaal dat nodig is, één cijfer : één automatisch, plat getouw, zoals er bij Van Maele 80 draaien, kost in 1983 een slordige 1,2 miljoen ... De toestand in 1990 De jongste jaren kende de firma Van Maele, wat de produktie betreft, een grondige wijziging. Na meer dan 3/4 eeuw uitsluitend platwerk te hebben geweven, werd volledig op armuren overgeschakeld (122). Bij Van Maele staan vandaag de dag 30 volautomatische “weefmachines” (dit zijn geen “getouwen” meer), deels Picanols, deels machines van Duitse makelij. Elk van hen produceert zowat het dubbele van een getouw van de vorige generatie. De inslag wordt met grijpers ingebracht (er is dus geen schietspoel meer). De armuren en het wisselen van de (kleuren)inslag worden door de computer gestuurd. Zelfs het lossen van de kettingboom (waardoor de dichtheid van de inslag bepaald wordt) wordt electronisch bevolen. De meestergast is nu geen smid of mekanieker meer, maar iemand die 116
IN MEMÖRIAM
Heer OSCAR VAN MAELE Stiehter-Voorzitter van : Ets O.J, Van Maele & Fils te Tielt Manufacture Franco-belge de Tapis te Wevelgem Filature Fraxico-belge de Laine te Wevelgem Ere-Voomtter van het Verdedigingseomité voor de Vlasnijverheid Ere-Voorzitter en mede-stichter van de Mandeis en Nijverheidskainer van Tielt en omliggende Voorzitter van de Tieltse Bouwmaatschappij Officier in de Kroonorde
Vader Oscar Van Maele (1874-1958)
Zoon Franz Van Maele (° 1912)
geschoold is in de electronica. Deze moderne weefautomaten draaien, naar gelang het produkt, tussen de 350 en de 400 toeren per minuut. Eén wever bedient nu 15 machines. Meestal wordt hier maar één kettingboom gebruikt, hoewel die weefautomaten de mogelijkheid bieden om gelijktijdig met drie kettingbomen te weven. De kostprijs van zo’n bedrijfsklaar computerge stuurd armuregetouw benadert de 4 miljoen ! Wel nemen deze machines meer plaats in dan hun voorgangers, zodat, ondanks het verminderde aantal, de beschikbare ruimte nagenoeg volzet blijft. Door het verdwijnen van de spoelmolens kwam wel wat ruimte vrij. Het machinepark is ondergebracht in een geklimatiseerde ruimte waar een vochtigheidsgraad van 70 % wordt aangehouden. Ook de scheerinstallatie is vernieuwd en wordt feilloos met de computer bestuurd. De produktie van de firma bestaat heden ten dage hoofdzakelijk uit tafellinnen uit zuiver vlas of mixte, effen of damast (123) en uit speciale weefsels voor behang, in een oneindige variatie van kleuren, dichtheid en tekeningen. In eigen atelier wordt het tafellinnen volledig afgewerkt : afboorden en festoneren ( 124) - en verpakt. Men is ook gestart met een confectieatelier, waar kledij wordt vervaardigd uit eigen weefsels. De produktie gaat voor 95 % het land uit. Van Maele heeft nog steeds zijn eigen (nu ook ultra-moderne) ververij. Een van de geweldige voorjaarsstormen van 1990 blaast het dak van het oude kantoorgebouw volledig weg. Er wordt van de nood een deugd gemaakt : in mei 1990 wordt het gebouw gesloopt en respectievelijk in mei en in juni 1990 wordt een bouwaanvraag ingediend voor een kantoorgebouw met toonzaal van twee bouwlagen met een totale oppervlakte van 2 x 375 m2 en (teken des tijds) voor een afvalwaterzuiveringsinstallatie.
24
VAN PUTTEN HENK
Ligging : Wakkensesteenweg 41. Henk van Putten (° Amersfoort 26.10.1946), is de derde die het in Tielt als zelfstandige wever zonder personeel waar maakt, evenwel is hij de enige uit de hedendaagse periode. Op de koop toe werkt hij in een heel andere branche, te weten de tapijtweverij. Hij komt zich in 1978 vanuit Markegem in Tielt vestigen op industriegrond aan de Wakkensesteenweg. Hij weeft er in opdracht van derden, à façon heet dat in vakjargon : de getouwen zijn z’n eigendom, de opdrachten en het nodige materiaal, zoals ketting, inslag en kar tons (125) worden hem ter beschikking gesteld door een of andere (grote) onderneming, zoals bv. Beaulieu (Wielsbeke) en Bouckaert (Meulebeke). In de werkplaats van van Putten staan twee tapijtgetouwen, elk met een weefselbreedte van 4 meter. De basis is jute, de bovenlaag (tekening) een kunstvezel. Een kettingboom is goed voor twee en een halve maand werk. De productiecapaciteit op beide getouwen samen bedraagt ongeveer 700 m2 per dag. 118
Tapijten worden per twee, boven elkaar geweven. Terwijl ze nog op het getouw liggen, worden ze, zowat 10 cm. voorbij de nieuwe scheut horizon taal doorgesneden. Zo verkrijgt men ineens twee identieke tapijten, een boven- en een ondertapijt. Het bovenste is echter ietsje beter van kwaliteit dan het onderste. De reden is dat de pooldraden die een tijdje niet in de tekening passen, aan de onderkant doorlopen tot op de plaats waar ze weer ingeweven worden. Nadien worden die loshangende (kleur)draden uitge trokken, maar ze nemen altijd een pluisje aan de oppervlakte mee. Om na afwerking het verschil te zien, moet je wel van het vak zijn. Het gewicht van een tapijtgetouw dat, in vergelijking met een gewoon platgetouw, werkelijk een mastodont is, ligt in de buurt van 20.000 kg. Het getouw torst 4 kettingbomen (2 voor het onder- en 2 voor het boventapijt). Volgeboomd weegt ieder van hen nagenoeg 900 kg. Samen bevatten ze zo’n 4.500 kettingdraden. Het bobijnrek bevat 6000 pooldraden in een bonte verscheidenheid van kleuren. Zou de lust je bekruipen om zo'n modem exemplaar (dat zonder schietspoel werkt) aan te kopen, weet dan dat je bankrekening met zo’n 12 miljoen frank zal verminderen ! Op 25 september 1990 wordt de weverij door een brand vernield.
25
WAELKENS
Ligging : Beernegemstraat (paalde aan Vande Vyvere). Nu ingenomen door H. Familie-lnstituut, magazijn verhuurd aan W. Coussens.
Aimé Waelkens & Fils In ons eerste deel vertellen wij hoe Joseph, de oudste zoon van Aimé Waelkens (Oostrozebeke 1848 - Tielt 25.09.1896), na diens overlijden in vaders directeursstoel van het Tieltse leerwerkhuis komt. Met veel dyna misme wordt dit verder gemoderniseerd. Toch blijven ook de tegenkan tingen bestaan. In 1905 komt er officieel een eind aan het directeurschap van Joseph Waelkens wanneer het leerwerkhuis omgevormd wordt tot Ste delijke Beroepsschool (126). Jules Ampe (zie hoger onder Ampe) wordt door het patronaat als toezichter aangesteld. Toch blijft Joseph Waelkens nauw betrokken bij de beroepsschool, zeker bij de afdeling weverij : hij is het die in 1937 Léopold III bij zijn bezoek aan Tielt in die afdeling (van wat inmiddels de Vrije Beroepsschool geworden is) rondleidt (127). Joseph Waelkens (Tielt 12.03.1876 - St.Andries-Brugge 15.10.1964) huwt in 1903 in Kortrijk met Joanna De Cuypere (*). Ze vestigen zich in Tielt in de directeurswoning bij de beroepsschool. Mogelijk is hun huwelijk een bijkomende impuls om met een eigen weverij te starten, nog steeds onder 119
moeders beheer. 7 juni 1904 is de datum waarop notaris Van Halteren uit Brussel de statuten van de Société en nom collectif Aimé Waelkens et Fils opstelt (128). Hoewel Aimé Waelkens dan al 8 jaar overleden is, komt hij nog als titularis in de firmanaam voor. De weduwe A. Waelkens wordt niet vermeld. Et Fils staat voor de drie zonen van Aimé : Joseph, Gérard (*) en Leo-Aimé (*) (129). Er was nog een vierde zoon, Maurice (*). Hij trad binnen bij de Broeders van de Christelijke Scholen in Malonne. Daar kende hij de onlangs zalig verklaarde broeder Mutien Marie. Diezelfde akte leert ons verder heel wat over het ontstaan van deze weverij. Ze werd gebouwd op grond die in 1902 door de weduwe A. Waelkens aangekocht werd van Florent Denys-Carlier (130). Deze had zelf die grond in 1880 aangekocht op een openbare verkoping door de erfgenamen Libbrecht uit Pittem (131). De notariële akte van 1904 leert ons verder dat op dit perceel, De Witte Kave genoemd, een fabriek stond met : — een stoommachine van 100 p.k. — een stoomketel Piedboeuf van 80 m2 verbrandingsoppervlakte — een dynamo Gramme — 34 (Jacquard-) weefgetouwen — 1 papmachien — 1 machine om te bomen — 1 bobijnmolen — 2 spoelmolens — 1 machine voor het binden van de kartons (132). Deze Jacquardweverij werd vermoedelijk tussen 1902 en 1904 opgericht (133). Toch vinden we op een briefhoofd uit 1913 het jaartal 1875 als stichtingsdatum terug (134). In den beginne is de weverij Waelkens een zuivere linnenweverij. Later schakelt men geleidelijk aan over op mixte (135) en zelfs op zuiver katoen. Handdoeken en kwaliteitstafellinnen worden dé specialiteiten, maar ook matrastijk met Jacquardmotieven wordt vrij veel geweven. Jarenlang is de weverij Waelkens het grootste, modernste, kunstzinnigste en meest toonaan gevende bedrijf uit heel de streek. Tijdens de eerste wereldoorlog wordt het bedrijf, net als alle andere weve rijen, verplicht ontruimd. Bij het hervatten van de bedrijvigheid in 1919 dringt een totale vernieuwing van het getouwenpark zich op. Wilson & Longbottom, befaamde Engelse getouwenconstructeurs, zijn de leveranciers. Léonie Bartholomeus (*), de weduwe van Aimé Waelkens, verlaat Tielt in 1919. Ze woont in Ronse in bij haar dochter Bertha (*), gehuwd met J. Ponette, wanneer ze in 1938 overlijdt. In 1919 behoort Joseph Waelkens tot de stichters van de Handel- en Nijverheiskamer voor Thielt en omliggende. Hij maakt deel uit van het eerste Bestuur. Op zijn voorstel wordt nog hetzelfde jaar in de schoot van die Kamer een Federatie der weefnijverheid voor het gewest Thielt en Iseghem opgericht, waarvan hij meteen voorzitter wordt (136). 120
Opname uit september 1958 van de broers en zuster Waelkens, v.l.n.r. : Léo-Aimé, Joseph, Gérard, en zittend : Bertha en Maurice-Robert.
Waarschijnlijk in 1926 wordt de vennootschap ontbonden. De medevenno ten Gérard en Leo-Aimé Waelkens, die dan al Tielt hebben verlaten, gaan definitief hun eigen weg (137).
Waelkens Joseph In 1926, wanneer het bedrijf zowat zijn hoogste bloei kent, komt het in volle eigendom van Joseph Waelkens-De Cuypere. Tussen beide oorlogen in heeft de weverij Waelkens haar eigen ververij. De jaren ’20 zijn wel de beste uit haar bestaan, zowel wat betreft de produktie als wat betreft de tewerkstelling. Het aantal werknemers ligt er in die jaren dicht bij de 400. In het totaal staan er ongeveer 200 getouwen en men weeft er volop in 2 ploegen. De smalle getouwen en de armuren worden dan al per 4 bediend, de brede en de Jacquards per 2. In het platwerk weeft men er tot 2,40 m breedte, wat in die tijd een hele prestatie is (138). Paul Van Daele (*), tot in 1928 voyageur buitenland bij Waelkens, gaat in die tijd de produkten van deze erg befaamde weverij verkopen in Enge land, in de Scandinavische landen en in Duitsland. Ook de Verenigde Staten en Argentinië zijn belangrijke afzetgebieden, maar daar heeft de firma een plaatselijke agent. Rond 1925 was het geen zeldzaamheid dat Paul Van Daele van een buitenlandse reis terugkwam met bestellingen van ettelijke miljoenen. In 1931 verlaat Joseph Waelkens de directeurswoning van de Vrije Beroeps school voor Jongens. Hij gaat wonen in zijn nieuwgebouwde villa op het Hulstplein, palend aan zijn fabriek (139). Joseph Waelkens krijgt geen opvolger(s) voor zijn bedrijf. Zijn oudste zoon, Jean (*) wordt Redemptorist en overlijdt jong. Hij wordt begraven op het kerkhof van Sint-Stevens-Woluwe. Naar verluidt heeft hij als een heilige geleefd en is thans een onderzoek naar zijn zaligverklaring bezig (140). Een tweede zoon, Joseph Léon (*), overlijdt op 7-jarige leeftijd. Geen van beide dochters, Maria en Anna, bouwt haar loopbaan uit in de textielwereld Franz Van Maele is ervan overtuigd : Had Joseph Waelkens opvolgers gehad van zijn gehalte, dan was die weverij hier in Tielt wat “De WitteLietaer” nu is in Lauwe. Tijdens de tweede wereldoorlog ligt de fabriek stil. Ze hervat haar werk zaamheden in 1945.
N.V. Tissage Ter Hulst In 1946 wordt de weverij Waelkens omgevormd tot een naamloze vennoot schap : Tissage Ter Hulst. Joseph Ampe (zie hoger onder Ampe) wordt vennoot en zelfs lid van de Raad van Beheer. 122
Georges Vandendriessche ( 1900-1987) (zie hoger onder FlandriaJ
Joseph Waelkens (1876-1964)
Binnenzicht van de weverij Waelkens met jacquardgetouwen.
De stoker (Edmond Lootens ?) hij het vliegwiel van de stoommac hine in de weverij Waelkens.
125
De stoomaandrijving heeft afgedaan. Er komen elektrische motoren. De fabriek evenaart nooit meer het succes van vóór 1940. De leeftijd van Joseph Waelkens en het feit dat hij geen opvolging in het vooruitzicht heeft, vormen wel de hoofdredenen waarom deze weverij nooit meer met dezelfde dynamische inzet van weleer bezield is geweest. Ze is zelfs vrij snel leeggebloed. Wanneer in 1956 de fabriek verkocht wordt, werken er nog amper een 6-tal arbeiders. De fabriek wordt tegen balanswaarde verkocht aan de weverij De Witte-Lietaer uit Lauwe, die hiermee een dubbelslag slaat : door deze “fusie” van textielbedrijven geniet zij bepaalde fiscale voordelen en meteen schakelt ze een mogelijke concurrent uit (heropleving onder een andere leiding behoort altijd tot de mogelijkheden). Meteen na de verkoop gaat de fabriek definitief dicht, alle getouwen worden afgevoerd, gedeeltelijk om tweedehands te worden doorverkocht, gedeeltelijk om naar de schroothoop te verhuizen. De gebouwen worden doorverkocht aan het Instituut van de H. Familie, die hierdoor onverwachte uitbreidingsmogelijk heden krijgt. Het geheel wordt omgebouwd tot klaslokalen en een grote overdekte speelplaats. De conciergerie wordt omgebouwd tot de woon huizen nrs 6 en 8 aan de Beemegemstraat. Het aanpalend magazijn — een restant van het magazijn Waelkens, dat los stond van de fabriek — aanvan kelijk verhuurd aan Joseph Galle (OccrzaH-winkels))*), wordt later nog gebruikt door de weverij Vande Vyvere (zie hoger onder Frans Vande Vyvere), en sedert augustus 1972 door werktuigkundige Walter Coussens (*). Anno 1990 is het nog eigendom van de familie Waelkens.
26
’T WOLLEFABRIEKSKE
Ligging : Gruuthusestraat, nu nrs 40-44, Kostumes Maes.
Janssens & Michot Xavier Michot (Brugge 07.12.1871 - Brussel 22.10.1937) en Jules Janssens (° Deinze 08.03.1875) zijn schoonbroers, want ze huwen elk met een dochter uit café De Gouden Pluim op de Tieltse Markt. Ze zijn de stichters van de wolweverij die in Tielt algemeen bekend is als ’t wollefabriekske. Het is van bij de oprichting een mechanische weverij. Stoom is de aandrijvingsbron. Op een onbebouwd perceel aan de huidige Gruuthusestraat bouwen ze samen een weefselfabriek met twee bijhorende woningen : een directeurs woning en een conciergerie. Al in 1901 staat alles zo in het kadaster vermeld. De fabriek wordt vergroot in 1905 en in 1911. Xavier Michot staat in de Tieltse bevolkingsregisters als fabricant inge schreven vanaf het moment dat hij zich alhier komt vestigen op 18 januari 126
1898, komende van Brugge. In november 1899 huwt hij met Sophie Schepens (*). Ze blijven in De Gouden Pluim wonen. Jules Janssens huwt in februari 1900 met Esther (*), de 7 jaar jongere zuster van Sophie. Ze gaan eerst aan het Stationsplein wonen (nu nr 2, Lieve Deloof) en nemen in 1901 hun intrek in de directeurswoning die naast de fabriek is gebouwd. Hoewel Jules Janssens mede-eigenaar is en evengoed als fabricant bekend staat, wordt hij zelden vernoemd. Hij blijft inderdaad op het achterplan. Ook bv. Den Almanak (141) kent alleen Michot. In tegenstelling tot J. Janssens, die vrij vlug Tielt verlaat (in 1907, voor Sint-Gillis), blijft X. Michot hier heel wat langer, te weten tot in 1924. Zijn dochter Simonne (*) woont haar leven lang in Tielt en is een toegewijde lerares bij de Apostolientjes, later (na de fusie van de kloostergemeenschap met de Zusters van Maria uit Pittem) officieel Regina Pacis. Xavier Michot had ook een zoon, Georges (*), électricien van beroep, die vrij jong sterft. Is het omdat het niet echt botert tussen beide schoonbroers-vennoten dat Janssens zo vlug Tielt verlaat ? Wel blijft hij verder mede-eigenaar van de fabriek. Drie maand voor zijn vertrek komt een zekere Wynand Kairis, van beroep échantillonneur (wij hebben het raden naar de preciese inhoud van dat beroep), vanuit Verviers zijn intrek nemen in de conciergerie. Was dit om Janssens te vervangen of om een technisch onderlegde persoon in dienst te hebben ? Ik blijf het antwoord schuldig. Kairis blijft hier maar tot in 1911 (in februari van dat jaar vertrekt hij naar Meulebeke). In 1910 wordt het geheel doorverkocht aan Auguste Michot, een leraar uit Elsene. Er is beslist wel enige verwantschap met Xavier, maar die kon ik niet achterhalen. Auguste Michot kennen we immers alleen uit de kadastrale gegevens. Hij heeft nooit in Tielt gewoond (142). In 1911 wordt Camiel De Winter (*) meestergast. Hij betrekt de conciërge woning. De familie De Winter wordt al gauw met het wollef’abriekske vereenzelvigd.
Debefve Maar ook Auguste Michot vertrekt. Hij verkoopt de zaak door aan Pieter Debefve-Cardolle, een nijveraar uit Verviers. Een preciese datum is hiervoor niet terug te vinden. Meer dan waarschijnlijk gebeurt dit in 1912 en valt het samen met de komst van Alfred Dardinne (*) als directeur. Debefve is niet aan zijn proefstuk toe : hij runt al geruime tijd een wolweverij in Eupen — een klinkende naam in de wolweverij — en heeft een ververij in Verviers. Alfred Dardinne, die in Tielt aankomt vanuit Bellern, blijft directeur van februari 1912 tot 1932 (143). Hij wordt dan in die functie opgevolgd door Nicolas Decloux (*), die blijft tot aan de sluiting in mei 1955 (hij vertrekt naar Wemmel op 11 mei 1955). 127
Inmiddels is Pieter Debefve overleden in 1926, maar dit heeft geen recht streekse invloed op de fabriek in Tielt. De zaak blijft in handen van de familie Debefve. Zag de familie zelfs nog toekomst in haar Tieltse dochter onderneming ? Feit is dat Emile Debefve (° Verviers 14.08.1912), zoon van Pierre, zich van februari 1936 tot september 1938 in Tielt komt vestigen om het bedrijf van nabij te volgen. Zijn dochter Monique (*) wordt hier geboren. In het wollefabriekske weeft men stoffen voor zowel heren- als dameskledij. Het is armurewerk, wat van de wevers meer vakmanschap vereist dan het meer gebruikelijke platwerk (144). In de fabriek staan 30 armuregetouwen. Ze ondergaan wel wat technische aanpassingen, maar het zijn dezelfde getouwen die er blijven staan van 1901 tot 1955 ... Een wever staat er nooit op meer dan 2 getouwen. Er werken een 15-tal wevers, evenveel vrouwen als mannen. Een 8-tal vrouwen vinden er later ook werk als stopster. Hierover willen we toch een en ander kwijt. “Stoppen” is eigenlijk het herstellen van kleine foutjes die bij het weven van wol (bij andere weefsels wordt die techniek niet toegepast) ontstaan zijn, zoals bv. een afgebroken draad. Deze techniek is in Tielt lang ongekend gebleven. Voor deze nazorg worden aanvankelijk alle stukken uit het wolle fabriekske naar Eupen of Verviers gebracht, waar men in het wolweven en de bijhorende bewerkingen al verder gevorderd is. Wanneer (Maria) Bertha De Winter (*) in 1922 in ’t wollefabriekske werk gaat vragen, wordt ze aangenomen onder de voorwaarde dat ze eerst in Eupen leert “stoppen". Zij woont erin bij de Duitstalige familie Daelens. Haar opleiding duurt zowat 3 maanden. In heel die tijd komt ze éénmaal naar huis, voor enkele uurtjes slechts : ze is even met de baas mogen meekomen bij een bezoek aan zijn Tieltse dochteronderneming — Pieter Debefve komt immers regel matig naar Tielt. Bertha De Winter krijgt wel “kost en inwoon”, maar ze wordt tijdens haar opleiding niet vergoed. Vanaf die tijd wordt ook die bewerking in het Tieltse wollefabriekske uitgevoerd en krijgt Bertha De Winter de opdracht de stoptechniek aan anderen aan te leren. Meer zelfs : zij blijft niet haar hele leven bij Debefve werken, zodat ze ook in andere Tieltse wolweverijen de stoptechniek heeft verspreid. Met rechtmatige trots kon ze zeggen dat ze rechtstreeks of onrechtstreeks de opleidster is geweest van al wie in Tielt ooit als stopster heeft gewerkt. Naast de wevers en de stopsters, vervullen nog een 10-tal arbeiders de andere opdrachten die eigen zijn aan een weverij. Het wollefabriekske stelt nooit, zelfs niet in de meest gunstige periode, meer dan 35 personen te werk. Onder Debefve werken er als meestergast Camiel De Winter (*) en Adiel De Winter (*). Einde 1946 gaat deze laatste bij Debefve in Verviers werken en blijft daar wonen, ook nadat hij op pensioen gaat. Hij overlijdt er, maar wordt in Tielt begraven. Ook Lucien Lietaer (*) is meestergast in ’t wolle fabriekske. Stoker is Camiel Gurdebeke (*). 128
Zowel tijdens de eerste als tijdens de tweede wereldoorlog ligt de fabriek volledig stil. Ze wordt echter nooit ontruimd. Na 1945 wordt er een tijdje in twee ploegen gewerkt. Maar in 1955 wordt de weverij gesloten. De eigendom wordt gekocht door Godfried LambrechtBourgeois en biedt meteen onderdak aan de “kostumes Maes”, zaak die er tot op vandaag nog gevestigd is. De kop van een gehoornde ram bovenaan op de voorgevel van het voormalig fabrieksgebouw is gelukkig niet verdwe nen. Hij blijft het symbool van en de herinnering aan het wollefabriekske.
27
’T ZIJDEFABRIEKSKE
Ligging : Bedevaartstraat, nu nr 107.
De Gebroeders Baeckelandt We zijn in 1927 wanneer de gebroeders Baeckelandt uit Gullegem (145) in een nieuw gebouwde fabriek beginnen weven. Ze weven een produkt dat volledig vreemd is aan de streek : kunstzijde. Dit verklaart meteen de volkse benaming voor dit bedrijf. Men weeft er ook wel katoen, maar dan meestal in samenstellingen met zijde. De afgeleverde produkten waren ameublement en moquette (146). Onder het beheer van de gebroeders Baeckelandt draaien er 40 ameublement- en 8 tapijtgetouwen met een weefselbreedte van 150, 200 en 300 cm. De producten zijn zeer tere weefsels die een bijzonder grote aandacht van de wever vereisen. Elke wever staat dan ook maar op één Jacquardgetouw (147). De aandrijving gebeurt door een dieselmotor, die via hoofdassen en drijf riemen de getouwen in beweging brengt. De fabriek kent een snelle evolutie. Men werkt er, vermoedelijk als eerste in Tielt, met een drieploegenstelsel. De personeelsbezetting schommelt rond de 120 man. Alhoewel de weverij blijkbaar de wind in de zeilen heeft, loopt de zaak toch slecht af : op 1 februari 1933 wordt het faillissement uitgesproken. De fabriek blijft een drietal jaar leegstaan. Bij de vereffening door de curator wordt ze in augustus 1936 aan nijveraars uit Roubaix verkocht.
J. & L. Dubar & Fils De gebroeders Joseph (1901 - 16.09.1970) en Louis Dubar nemen nu de zaak in handen. De eerste is duidelijk de leider. Waarom zij uit een leidende textielstad als Roubaix naar België komen, is te verklaren door de vrees veroorzaakt door de opkomst en de acties van het Front Populaire of volksfront, een internationale politieke beweging die vooral in Frankrijks 129
Met deze stoffen geweven bij Dubar in Tielt werd deelgenomen aan een beurs in Lyon in 1971. Deze garniture Versailles in velours façon Gênes wordt gebruikt voor de rugleuning en de zitting van deze Louis XIV-meubels én voor de draperieën.
130
belangrijkste industriesteden sociale onrust brengt en voortdurend aanzet tot stakingen. De gebroeders Dubar zoeken hier dus vooral veiligheid en rust. Om dezelfde reden koopt een schoonbroer van Dubar, een zekere Mullier, de spinnerij van Zulte op. Enkele jaren later ligt hij aan de basis van Phildar, de bekende breiwolfabriek. Vanuit Roubaix worden tweedehandse getouwen naar Tielt overgebracht. In januari 1937 herbegint men te weven. Er draaien dan 24 ameublementgetouwen, twee per wever, en 15 épinglégetouwen (148), één per wever. Maurice Styns (zie hoger onder Styns) is er directeur, Marcel De Keyzer (*) meestergast. Ten gevolge van de oorlogsverklaring van Duitsland aan Frankrijk wordt de produktie stilgelegd vanaf september 1939 — het geldt hier inderdaad een Franse fabriek ... In december 1939 gaat de zaak volledig dicht. Na de oorlog hervat het bedrijf zijn activiteiten pas einde 1945 of begin 1946. Carlos Coeman (*) bezet de directeurszetel. Hij blijft er tot eind augustus 1958. Onder zijn beheer worden de épinglégetouwen in 1952-53 door meestergast Marcel De Keyzer omgebouwd tot automatische getou wen. Dank zij deze aanpassing kan voortaan één wever, volgens de aard van het werk, 3 à 6 getouwen controleren. De ameublementgetouwen lenen zich niet tot automatisering, maar worden door enkele technische aanpas singen heel wat produktiever gemaakt. Dit gebeurt in 1956 en van dan af bedient iedere wever 4 i.p.v. 2 getouwen. De specialiteit waarop de firma Dubar zich toespitst, is épinglé - velours de Gênes, een weefsel dat alleen gebruikt wordt voor het gamieren van salons in Louis XIV-stijl. Ieder stuk van de bekleding van de stoelen bestaat uit een afzonderlijke versiering, veelal in de vorm van een medaillon. Daarbij komt nog de bijhorende draperiestof, die wel een weefsel is met overlopende tekening. Wanneer dit wordt geweven, kan een wever niet meer dan drie getouwen bedienen. Wanneer Carlos Coeman hier vertrekt, wordt de functie van directeur niet meer vacant verklaard. Marcel De Keyzer krijgt die verantwoordelijkheid er nog bij. Hij moet nu ook instaan voor aanwervingen, ontslagen, lonen, sociale wetgeving. De hoofdboekhouding wordt op het moederbedrijf in Roubaix verricht. Zolang de oude baas nog leeft, blijft hij belangstelling tonen voor zijn Tielts “fabriekske”. Zeker tweemaal in de week komt hij hier op bezoek. Zijn zoon Joseph jr., die de zaken verder zet, komt zelfs niet om de veertien dagen ! Op 1 september 1976 gaat Marcel De Keyzer met pensioen. Op 31 december van hetzelfde jaar sluit Dubar voor goed zijn Tieltse deuren. De aangehaalde reden is dat men ter plaatse geen vertrouwensman meer heeft. Een bij komende reden moet wellicht gezocht in de algemene crisis in de textiel sector.
131
Defratex n.v. De fabriek blijft maar een drietal maanden onbezet. De gebouwen worden gekocht door de familie Defraeye, die kan bogen op een lange ervaring in de weefsector. Aan de oorsprong ligt Henri Defraeye (Meulebeke 04.08.1856 29.01.1940), die het weven op Jacquard in Frankrijk leert en leermeester wordt aan de Meulebeekse weefschool van 1894 tot aan de sluiting ervan bij gebrek aan leerlingen op 31 december 1920 (149). Het stopzetten van de weefschool is een steek in het hart van “baaske Fraeye”, zoals hij in de volksmond wordt genoemd. Zijn kroostrijk gezin (7 meisjes en 5 jongens) is beslist een stimulans om zelfstandig met een weverij te starten. Die bouwt hij op de hoek van de Markt en de Kapellestraat (nu gesloopt en vervangen door het postgebouw). De weverij staat op naam van de zusters Defraeye (dit zijn de dochters van Henri), maar het is vader Henri die als directeur de fabriek leidt (150). Al voor de tweede wereldoorlog start Gérard Defraeye (Meulebeke 15.10.1900 - Wielsbeke 02.11.1957), een zoon van Henri, met een weverij in Oostrozebeke. Na de oorlog neemt hij een nieuwe start in de leegstaande gebouwen van de weverij Van Ysere aan de Tieltstraat in Pittem. In 1976 wordt uitgekeken naar verruiming en zo komt het bedrijf in het Tieltse zijdefabriekske te recht. Inmiddels heeft het bedrijf de vorm van een n.v. aangenomen : de n.v. Defratex. Van de fijne weefsels die hier voorheen, onder Baeckelandt en Dubar, werden vervaardigd, geen sprake meer : Defratex weeft hoofdzakelijk katoen. Net zoals voordien in Pittem, bestaat de produktie uitsluitend uit industrieel weefsel. Tere weefsels zijn het allerminst : het merendeel wordt in een verder stadium tot drijfriemen, filterdoeken e.d. verwerkt. Er draaien alleen automatische platte getouwen (151), 36 in het totaal, die door één en dezelfde wever worden bediend ! Wel wordt er in het drieploegenstelsel gewerkt, zodat Defratex 3 wevers in dienst heeft. Anno 1990 verschaft het bedrijf werk aan 12 personen. Technisch ingenieur Hendrik (Hein) Defraeye (° Kortrijk 23.06.1937), zoon van Gérard, is de beheerder.
Julien VERBRUGGE
132
BIJLAGE I Mijn verhaal over “de Piere”
Dit is geen wetenschappelijke bijdrage. Ik wil herinneringen ophalen aan de periode waarin mijn vader de baas was van dit textielbedrijf (circa 1910 tot circa 1933). Dit zijn herinneringen uit mijn prille jeugd, andere gegevens ken ik uit de familieoverlevering of via getuigenissen. Maar ik heb het gezien, het arme Vlaanderen ! Ik heb ze zien draaien, die machines die men nu tentoonstelt als industriële archeologie ! Ik heb ze aangevoeld, de crisis van de jaren 30, die zo oneindig veel veranderingen heeft meegebracht ! Mijn oom, Alphonse Carlier-Lagae (1879-1946), was de zes jaar oudere broer van mijn vader, Paul Carlier-Ide (1885-1945). Hun vader, Pierre Carlier-Biebuyck (1845), overlijdt vrij jong (1892). (Van de familie Carlier-Biebuyck heeft wijlen mijn broer Henri een stamboom gemaakt. Daarin komen zeer veel Roeselaarse families voor.) Wanneer Alphonse Carlier in 1907 de Piere aankoopt (zie het eerste deel van de studie van J. Verbrugge), doet hij dat als een soort voogd van zijn jongere broer Paul. Rond 1912-13 wordt mijn vader definitief eigenaar en directeur. Het bedrijf had een slechte naam : het was een "piere” of duivenhok. Dat de mensen daar in- en uitvlogen, was nog een erfenis van de sociale moeilijkheden in de negentiende-eeuwse jaren zeventig. Zolang in die fabriek geweven werd, bleef die volkse naam in gebruik. De fakturen die het bedrijf gebruikte rond 1913 zijn een bewijs dat men voor de eerste wereldoorlog prachtig drukwerk kon maken !De fabriek wordt in elk geval groter en grootser voorgesteld dan ze in werkelijkheid was. Met een rode stempel werd later nog de vermelding Exposition Internationale et Universelle de Gand 1913 - Médaille d ’or toegevoegd. Mijn ouders woonden aan de Deken Darraslaan, nu het nummer 9. Later woonde daar architect Albert Impe. In augustus 1914 waren daar Belgische officieren ingekwartierd. Toen se snel achteruit trokken voor de naderende Duitsers, lieten ze wat legermateriaal en rugzakken achter. Mijn vader was daar erg mee verveeld, maar vond daarvoor toch een schuilplaats onder de pannen van de toegangspoort, op een goed verdoken en onbereikbaar zoldertje. De man die voor het karweitje had inge staan, vertelde dit verder en spoedig wisten de Duitsers van het geval. Maar toen ze een huiszoeking kwamen uitvoeren, was vader, met zijn vrouw en hun eerste kind, al naar Frankrijk gevlucht. Paul Carlier werd door de Duitsers ter dood veroor deeld. Omdat hij niet kon gevat worden, zochten zij zijn schoonvader op. Maar Henri Ide-Tack was ook niet thuis. Zijn vrouw (mijn grootmoeder), moeder van zeven kinderen, werd dan maar opgepakt en geboeid naar de Kommandantur gebracht, tot grootvader thuiskwam. Hij werd naar Duitsland gestuurd an das Königliche Gefangenis Anrath bei Krefeld. Op bevel van het kabinet van de Duitse keizer werd zijn straf evenwel verminderd tot zes maanden gevangenisstraf. Ik ben in het bezit van een brief door de Ministre de Belgique à Paris op 12 augustus 1915 aan mijn vader geschreven en waaruit blijkt dat de Spaanse regering in Madrid in die zin een verzoek had gericht aan de Duitse Keizer ! Niet te verwonderen dus dat in 1940 de hele familie Carlier naar Frankrijk vluchtte...
133
Tijdens de eerste wereldoorlog, en erna nog tot in 1922, verbleven mijn ouders nabij Dieppe. In Ouville-la-Rivière werden drie kinderen geboren : in 1916, mijn tweede zuster; in 1918, mijn broer Henri (+ 1985); en ikzelf in 1920. In Tielt draaide de Piere onregelmatig. Er was een directeur aangesteld. Toen hij terugkwam, vond mijn vader het bedrijf in slechte staat. Er was geplunderd, machines waren verdwenen. Ik heb mijn vader vaak horen zeggen dat hij nooit betaling van oorlogsschade kon krijgen. HET ARME VLAENDEREN In de Kroonstraat, rechtover de Piere, staat anno 1990 nog een klein werkmanshuisje uit die tijd. Het contrasteert fel met de reusachtige schoolgebouwen die er later werden gebouwd ! Geheel die omgeving, de “kazernes” , daar lag het, het arme Vlaanderen van de arbeiders van de Piere. Ook van aan de “kom” , op het einde van de Bruggestraat, kwamen ze in de Piere werk zoeken. Bij mijn vader mochten ook socialisten werken, wat in vele bedrijven toen niet mogelijk was ! Het valt overigens best te begrijpen dat er toen socialisten waren. En ook dat Vandervelde een wet uitvaardigde om het drankmisbruik te beteugelen ! Ik herinner me nog levendig het geschonden aangezicht van een arbeider - ik ken ook nog zijn naam - die tijdens een caféruzie en het daarop volgende hevige gevecht een deel van zijn neus werd afgebeten ... Weverijen waren gevaarlijke werkplaatsen. Ik heb het eens meegemaakt dat een man bewusteloos, bloedend op de grond lag. Zijn werkmakkers wilden hem helpen, maar wisten niet wat aan te vangen. Joseph moest komen, riepen ze. De vrouwen verlieten hun spoelmolens en keken angstig toe. Velen weenden, een enkele begon zelfs luidop te huilen. Joseph rende de trappen af en was snel ter plaatse. Joseph, dat was Joseph Vuylsteke uit de Wittestraat, de boekhouder, de man die in de fabriek alles kende, ook de eerste hulp bij ongevallen. Er waren toen al wettelijke voorschriften ter zake en in een “kotje” stond het nodige materiaal om gewonden te verzorgen. De gewonde kwam terug bij en kon, na verzorging, naar huis. Die nacht heb ik weinig geslapen : als kind had ik nog nooit een ongeluk, met bloed en tranen, meegemaakt ! De dag daarop kreeg ik van mijn vader verbod nog tussen de weefgetouwen rond te lopen. INDUSTRIËLE ARCHEOLOGIE Waarom liep ik graag naar die fabriek ? Ik gedroeg mij een beetje als een verliefde kerel : ik moest ze zien, ze bewonderen, ze was zo mooi, de stoommachine van de Piere. Het was ook wel het enige mooie wat daar te zien was.... Ik denk dat het een luxemodel moet geweest zijn, helemaal onder de glanzende vuurrode lakverf, met een enorm vliegwiel in blinkend wit metaal. Sinds 1905 deed ze feilloos haar werk. De machinist vertroetelde haar als een kind : in zijn blauwe “overal” was hij haar voortdurend aan het oppoetsen. Ik had ook de indruk dat die machine voortdurend moest gesmeerd worden : de machinist was almaar druk in de weer met een oliebus met een lange bek. Het was een indrukwekkend spektakel wanneer ze haar macht ontplooide en de grond deed trillen. Ze deed het hele machinepark draaien en voedde een grote dynamo voor de verlichting van het gebouw. Boven elk getouw hing er een lamp. Ik heb nog gehoord, maar zag het nooit zelf, dat een kabel vanuit de Piere, en via de Sint-Michielstraat, het woonhuis in de Deken Darraslaan voorzag van electriciteit.
134
Als ik het goed voor heb, kwam het openbaar electriciteitsnet in Tielt er maar omstreeks 1923. De stoker-machinist was ’s morgens de eerste op het werk, vanaf 4 uur. Ketels reinigen (en het waren geen kleine !), as wegvoeren, vuur aanwakkeren, kolen aan brengen, de grote waterbakken bovenop van water voorzien : om 7 uur draaide de grote machine en trok de man aan de stoomfluit. Een kwartier later stond iedereen op post en begon het oorverdovend lawaai van de schietspoelen. De stoomfluiten van de fabrieken, en ook die van de treinen : daardoor werden we ’s morgens gewekt. De klokjes van de “petroolkarren" kwamen er ook nog bij te pas. En dan riep moeder dat het tijd was om op te staan. Was de stoommachine het pronkstuk dat men graag aan de bezoekers toonde, de bureau's van toen daarentegen waren kaal en niemand dacht eraan daar ooit iemand binnen te leiden. Een trap, wit gekalkte muren, links het bureau van de baas, rechts dat van de boekhouder. Een plankenvloer. Het meest luxueuze meubel in het bureau van mijn vader was een draaiende zetel. Een grote bureautafel vol dossiers, een tafel vol gekleurde stukjes garens om nieuwe combinaties te zoeken, een dactylotafel met een schrijfmachine, aan de muur het bekende antieke telefoontoestel, dat vrij zelden gebruikt werd. Bij de boekhouder, de al vernoemde Joseph Vuylsteke, stonden hoge zwarte lesse naars met schuin opklapbaar schrijfblad, waaronder kanjers van dagboeken en regis ters lagen, die zorgvuldig in schoonschrift bijgehouden werden. Daaraan werd gewerkt op stoelen waarvan de poten tweemaal zo hoog waren als die van de gewone stoelen. Ik ben er nog opgeklauterd om mijn huiswerk te maken ... Joseph moest al de cijfers van die lange kolommen uit het hoofd samentellen, want rekenmachines bestonden nog niet, behalve een Zweeds molentje met zwengel, om snel te vermenigvuldigen of te delen voor kostprijsberekeningen. Op zekere dag kwamen mannen de stoommachine uitbreken nadat ze stil gevallen was. De stoker-machinist werd werkloos. Een elektrieker kreeg een job. Ik vond het doodjammer. Stoomtuigen hebben een slecht rendement, zei vader, het geld vliegt door die hoge schouw, we moeten ze neerhalen. De kolenberg verdween. Er werd een elektriciteitskabine gebouwd, waar niemand binnenmocht ! Op de binnenplaats lagen de brokstukken van de stoommachine en de ontmantelde ketels : allemaal schroot. Met paarden en karren werd alles naar het station gevoerd. Wellicht werden er kanonnen van gemaakt. Niemand heeft eraan gedacht die machines te bewaren voor het nageslacht. Hoe zouden ze nu staan prijken in een museum voor industriële archeologie ! Wat ik beleefde, was het einde van de eerste industriële revolutie. De “fee elektrici teit" deed haar intrede en trok meteen een scheidingslijn tussen de oude en de nieuwe tijd, tussen de eerste en de tweede revolutie. Op een dag mocht ik de fabriek in werking stellen. Een groene knop indrukken, de grote motor begon te ronken. Daarna voorzichtig een stuurwiel naar rechts draaien. Daarop trok de meestergast aan een hefboom : een brede lederen riem schoof van een losdraaiend wiel op een vast wiel verbonden aan de grote as die, tegen de zoldering aan, dwars door de weefwerkplaats liep. Andere assen werden geleidelijkaan op dezelfde wijze aangekoppeld. Daarna kon iedere wever zijn getouw op gang brengen. Het oorverdovend lawaai van de schietspoelen begon. Heden ten dage steken weefgetouwen vol motoren, riemen komen er niet meer bij
135
te pas. Riemen vergden heel wat onderhoud. Om de haverklap waren ze of te kort of te lang. Er was een hele voorraad riemen van doen en een werkplaats uitgerust voor herstelling en onderhoud ervan. Men kan zich de vraag stellen hoe het mogelijk was dat onze primitieve textielbedrij ven naar verre landen uitvoerden en drukke handelsbetrekkingen onderhielden. Daar kwam toch heel wat bij kijken. Bedienden waren er nagenoeg niet en zeker niet de kantoormachines waarover heden ten dage de kleinste KMO beschikt. Toch draaide het, al draaide het anders. Elke vrijdag was er textielbeurs in Gent, hèt grote textiel centrum. Vertegenwoordigers van grote verkoopskantoren, van spinnerijen, ververijen en weverijen hadden er hun vaste standplaats, maar ook makelaars, vervoerders, verzekeraars, machinebouwers, enz... Iedereen wist waar mijnheer X of Y in de omgeving, in welk café of restaurant, altijd kon aangetroffen worden. Daar werden de grondstoffen verhandeld, daar werden de prijzen bepaald, daar klopte het hart van het zakenleven. Wie er niet geweest was, voelde zich onwetend, ’s Anderendaags werden kontrakten verstuurd om de aangegane verbintenissen te bevestigen. In die tijd was Tielt, veel meer dan nu het geval is, op Gent gericht voor zaken, winkelen, sport, ontspanning, kuituur. Nu de meeste gezinnen een of twee auto’s bezitten, is heel Vlaanderen één aankoopcentrum geworden ... De vrijdagnamiddag mochten de kinderen ook al eens mee naar Gent om een wafel te gaan eten bij Frits in de Veldstraat. Rijke salons, dames met fonkelende juwelen, kelners en muzikanten in smoking : het scheen allemaal van Parijs te komen. Het muziekje speelde zeemzoete serenades. La belle époque ! In de grond was dat tijdperk niet zo mooi, maar toen de bekende wafelbakker zijn zaak verkocht, had iedereen er toch spijt van : een portie “goede oude tijd" was voor altijd uit Gent verdwenen
DE CRISIS Ik zag aan mijn ouders dat de zaken niet schitterend waren. Uitvoer werd moeilijk. De zaak ging failliet. Al gauw wist heel Tielt dat. Maar niemand weet dat mijn vader de hele schuldenlast, d.i. voor 100 %, wist terug te betalen en in ere werd hersteld. In 1928 werd de zaak omvormd tot een naamloze vennootschap met zeven vennoten en vers kapitaal. Er waren drie afgevaardigde-beheerders, onder wie mijn vader. Er kwamen nieuwe, sneller draaiende machines, ook een nieuwe "papmachine” die wel 20 meter lang was. De brede stoffen, op grote bomen gewikkeld, moesten door baden, vervolgens over tientallen rollen in droogkamers, waar ze netjes opgerold terug uit kwamen. De zaak bloeide weer op. De Piere was gered ! Helaas, het succes was voor de n.v. Belga Textile van korte duur. In 1933 ging ze over kop. De handelsrechtbank van Brugge verkocht de hele zaak aan de heer Van Eeckhoutte, een groothandelaar uit Brugge, voor een zeer lage prijs. De ene zijn dood is de andere zijn brood ... De gewezen technische directeur van dhr Van Eeckhoutte vertelde mij onlangs nog dat zij in de fabriek een groot aantal nieuwe, ongebruikte getouwen aantroffen die nog verpakt waren in hun originele verpakking (kisten). Achteraf gezien lijkt de reden voor deze faling niet zozeer van financiële aard geweest te zijn. Het is alsof de vennoten hun eigen zaak hebben gekelderd omdat ze niet overeenkwamen en niet tot echte samenwerking konden komen. Niemand wilde de zaak nog redden. In die
136
jaren waren er overigens geen toekomstperspectieven. De crisis sloeg bijzonder hard toe en alle fabrikanten moesten vechten om het hoofd boven water te houden. Tielt kende geen "textielbaronnen" die rijk genoeg waren om zonder problemen te over leven. Een van de vennoten/beheerders van Belga Textile was een zekere Remi Baert, de zoon van de veldwachter van Sint-Eloois-Vijve. Lionel Maes heeft me over die persoon ooit het volgende verteld. Op zekere morgen stapte Lionel Maes een café aan het Tieltse Stationsplein binnen. Hoewel gelegen in een toen al fel vervallende omgeving, was het een belangrijke ontmoetingsplaats voor handelsreizigers. Het café droeg de fiere naam “Le Progrès” ! Daar zat Remi Baert. Lionel Maes onderhield zich graag met die knappe man. Remi Baert was in Tielt aangekomen met het “kaffiemeulentje” (het treintje Tielt-Kortrijk, dat in 1944 afgeschaft werd). In het “gazettekotje” dat het Tieltse station toen nog rijk was, had hij “Le Soir” gekocht. Daarin had hij gelezen dat men in Brussel besloten had om Vlamingen nu ook eens de kans te geven carrière te maken in de diplomatie en dat voor hen dus gunstmaatregelen zouden gelden. Baert voelde zich niet meer goed in de textielwereld en voorspelde overigens de ondergang van de Piere. Dezelfde dag trok hij naar Brussel. Het werd het begin van een schitterende loopbaan. Hij bracht het ooit tot ambassadeur van België in Griekenland, later tot ambassadeur in de prachtige ambassade in Bonn. Te Kortrijk is er nu een Remi Baertlaan. Mijn moeder begon met veel moed een handel in kleerstoffen. Mijn vader overleed in 1945.
Bernard CARLIER
BIJLAGE II Bronnen Hieronder wordt een alfabetische lijst gegeven van de personen op wiens getuigenis (via interview of uitgebreid gesprek) dit tweede deel van de geschiedenis van de textiel in Tielt voor een flink deel steunt. Met natuurlijk onze beste dank voor de medewerking ! Wanneer geen plaats naast de naam vermeld staat, gaat het om mensen uit Tielt. Ampe Joseph Baert Agnès Baert Christine Baert Fritz Baert Michel, Rumbeke Baert Milo Bouckaert David Bouckaert Victor Callewaert Adhémar Carlier Henri
137
Chevrolet Paul De Commer Lucien, Oostkamp De Decker - Derudder Blanche Defraeye Hendrik De Gryse Arsène, Ukkel De Gryse Philippe De Keyzer Marcel De Lodder Albert, Gent Demarey Frans De Vlieger Madeleine De Vooght Octave De Winter (Maria) Bertha Directie I.T.C. Directie Seyntex Directie weverij Bergez Eelbode Gaston Faveere Gabriëlle Faveere Helena Ide Marie-Thérèse Lefever André Loontjens Henri Loosveldt Albert sr. Maertens Maurice Maes Lionel Maes Roger Michot Simonne Nemegheer Joris Pattyn Thérèse Pattyn - Vandenberghe Alicia Roose Maria Roose Simonne, Ingelmunster Schotte Frans, Zwevezele Strobbe Adrienne Styns Maurice Van Daele Paul Vande Rieviere Robert jr. Vander Meeren Albert Vander Stede Charles Van de Steene Georges Vande Vyvere Ignace Vande Vyvere Marie-Antoinette Van Eeckhoutte Cécile, Brugge Van Haute - Verstraete Elisabeth Vanhulle Roger Van Maele Franz Vanmaele Valère van Putten Henk Vermandere Jerome
138
Vermeersch Jerome Vermeersch Joseph Vermeersch - Dupont Madeleine Waelkens Jean-Marie, Pittem Wittevrongel Cécile
BIJLAGE III Alfabetische lijst van alle personen die in deze studie (2de deel) worden vermeld. Ameye Oscar. Tielt 15.11.1900 - 06.11.1973 Ampe Anna, Oostrozebeke 23.04.1897 - 13.11.1963 Ampe Edouard, Wielsbeke 04.12.1856 - Oostrozebeke 29.07.1923 Ampe Englebert, ? - Tielt 07.06.1863 Ampe - Lintelo Jan, Tielt 01.05.1818 - 19.06.1903 Ampe Jerome, Oostrozebeke 26.07.1892 - Heestert 14.02.1965 Ampe Joseph, Tielt 25.10.1907 Ampe Jules. Tielt 24.04.1867 - 19.05.1937 Andries Joseph. Petegem-Deinze 27.08.1923 Baert Emile, Ruiselede 23.12.1865 - Tielt 06.11.1917 Baert Joseph, Tielt 07.03.1901 - 18.09.1980 Baert Michel. Tielt 13.01.1903 - Roeselare 11.05.1990 Baert Remi, Sint-Eloois-Vijve 10.03.1903 - Keulen 10.02.1965 Baert Romanie, Ruiselede 23.03.1879 - Tielt 26.12.1913 Baert Valérie, Ruiselede 15.04.1876 - Tielt 16.04.1941 Bartholomeus Léonie, Torhout 26.08.1843 - Ronse 1938 Beert Germain, Tielt 05.06.1888 - 05.01.1961 Bouckaert David, Tielt 05.01.1922 Bouckaert Remi, Tielt 07.12.1902 - 23.11.1988 Bouckaert Victor, Roeselare 06.01.1900 - Antwerpen 09.01.1987 Callens Jan, Kortrijk 12.01.1927 - Völkermarkt (O.) 05.09.1979 Callewaert Adhémar, Lichtervelde 24.01.1909 Callewaert Célina, Zwevezele 22.08.1879 - Tiell 01.08.1968 Camerlynck Julien. Reningelst 10.03.1877 - ? Carlier Alphonse, Roeselare 02.08.1879 - Etterbeek 11.04.1946 Carlier Bernard. Ouville-la-Rivière (Fr.) 02.03.1920 Carlier Henri, Ouville-la-Rivière 09.03.1918 - Tielt 05.12.1985 Carlier- Ide Paul, Roeselare 22.08.1885 - Tielt 21.10.1945 Chevrolet Paul, Dworp 04.01.1922 Claerhout Arsène. Pittem 22.08.1931 Cnudde Sophie, Dentergem 30.01.1848 - Tielt 26.04.1934 Coeman Carlos, Deinze 03.01.1913 Coussens Walter, Antwerpen 15.08.1937 Dardinne Alfred, Lambermont (Luik) 24.11.1869 - Tielt 31.08.1933 Debefve Emile, Verviers 14.08.1912
139
Debefve Monique. Tielt 19.06.1937 Debefve Pieter. ? - 1926 Decloux Nicolas, Dison 05.03.1913 Decock Alfons, Blankenberge 09.05.1913 De Commer Joseph, Oostrozebeke 15.05.1893 - Brugge 13.01.1961 De Craemer Achille, Tielt 05.02.1899 - 07.04.1982 Decreus Wilfried, Poperinge 01.05.1932 - Tielt 15.05.1990 De Cuypere Joanna, Kortrijk 27.01.1880 - St.Andries 04.05.1970 De Decker Maurice, Tielt 11.03.1903 - 14.06.1968 De Deurwaerder Camiel, Tielt 18.11.1895 - 15.01.1970 De Deurwaerder Franz, Tielt 21.03.1944 Defauw Franz, Tielt 12.10.1924 - St.Niklaas 30.03.1984 Defraeye Gérard. Meulebeke 15.10.1900 - Wielsbeke 02.11.1957 Défrayé Hendrik, Kortrijk 23.06.1937 Defraeye Henri, Meulebeke 04.08.1856 - 29.01.1940 De Gryse Arsène, Tielt 19.12.1902 - St.Pieters-Woluwe 25.02.1989 De Gryse Godfried, Tielt 06.03.1904 - Kortrijk 22.04.1964 De Gryse Joseph, Tielt 12.10.1901 - Puerto de la Cruz 06.04.1981 De Gryse Léopold, St.Eloois-Winkel 11.05.1867 - Gent 02.07.1935 De Gryse Patrick, Tielt 15.04.1939 De Keyzer Marcel. Tielt 20.11.1911 De Lodder Albert, Tielt 02.02.1907 De Lodder Octave, Tielt 30.04.1868 - 24.10.1949 Demarey Frans. Veurne 04.07.1931 De Myttenaere Antoon, Geluwe 28.11.1892 - Oostrozeb. 16.07.1958 Denys Albéric, Tielt 28.07.1873 - Stavelot 30.12.1919 Denys - Carlier Florent, Roeselare 15.12.1839 - Tielt 02.08.1926 Denys Irma, Tielt 13.09.1873 - 1952 Denys Richard, Roeselare 01.01.1842 - Brussel 19.12.1924 Desmet Franz, Dentergem 09.03.1925 Desplenter Achiel. Tielt 23.02.1897 - Treisdorff (D.) 06.03.1945 Devlieger Arthur, Tielt 09.09.1895 - 10.01.1960 De Vlieger Ivo, Kanegem 24.06.1864 - Tielt 06.04.1951 De Volder Victor, Tielt 27.07.1827 - 26.11.1899 De Vooght Octave, Tielt 05.09.1915 Dewevere Gustave, Gent 18.01.1898 - Tielt 03.06.1969 De Winter Adiel. Tielt 22.08.1909 - Verviers 30.03.1988 De Winter Camiel. Tielt 11.10.1876 - 19.01.1953 De Winter (Maria) Bertha, Tielt 31.12.1904 - 10.07.1987 Dewitte Modeste, Tielt 03.07.1898 - 19.06.1970 D'Haene Maurice, Haacht 20.09.1899 - Tielt 07.12.1958 D ’hont Joseph Adolphe, Pittem 28.05.1867 - 31.12.1941 Dierckens Victor, Tielt 16.05.1883 - 08.02.1952 Dobbels Auguste, Oostrozebeke 13.08.1834 - Tielt 27.09.1905 Donego Jules, Tielt 18.06.1858 - Zomergem 05.12.1937 Dubar Joseph, 1901 - 16.09.1970 Dubar Louis, Dupont Marie-Thérèse, Tielt 22.01.1931
140
Duthoit Marie-Louise, Tielt 30,01.1928 Duyck Albéric, Tielt 30.07.1887 - 01.05.1955 Faveere Remi, Vichte 27.11.1870 - Tielt 25.05.1958 Galle Joseph, Tielt 19.03.1915 - Antwerpen juli 1977 Gauquie Marie, Izegem 28.08.1867 - Tielt 11.03.1932 Ghekiere Louis, Tielt 25.08.1875 - 20.10.1946 Goddemaer Willy, Oostende 14.10.1912 - ? Gurdebeke Camiel, Wingene 15.05.1882 - Tielt 25.12.1967 Hellebuyck Victor, Tielt 03.07.1876 - 21.06.1959 Heytens Aimé, Tielt 08.02.1889 - 10.01.1961 Heytens Clémentine. Tielt 03.11.1885 - 26.12.1951 Heytens Cyrile, Tielt 20.03.1891 - Brugge 14.02.1950 Houthoofd Maurice, Tielt 25.05.1896 - 24.05.1976 Houttekier Arthur, Wingene 23.10.1869 - Amerika Ide Henri. Tielt 23.12.1855 - 23.06.1947 Impe Albert, Tielt 08.03.1903 - 04.06.1987 Impe Franz, Tielt 12.12.1892 - 31.10.1971 Impe Hector, Izegem 12.11.1862 - Tielt 23.09.1929 Janssens Jules, Deinze 08.03.1875 - ? Lefever André, Pittem 05.11.1921 Lemahieu M.- Madeleine, Kortrijk 03.06.1900 - Wervik 22.06.1986 Libbrecht Philippe, Ingelmunster 16.06.1798 - Pittem 04.02.1875 Lietaer Lucien, Outrijve 13.04.1906 - Tielt 24.01.1955 Lievens Henri, Tielt 04.04.1855 - 01.12.1937 Loontjens Henri, Tielt 02.07.1920 Loosveldt Albert sr., Duluth (VS) 10.08.1905 - Tielt 07.07.1988 Loosveldt Arlette, Tielt 04.12.1936 Lybeer Arthur, Ardooie 29.10.1879 - Marcinelle ? Maes Emile, Oostrozebeke 11.07.1870 - Tielt 17.12.1944 Maes Emile, Tielt 14.11.1937 Maes Emilie, Oostrozebeke 03.04.1872 - Menen 26.01.1950 Maes Henri, Wielsbeke 12.11.1834 - Tielt 21.06.1904 Maes Henry, Tielt 07.10.1912 - 12.01.1973 Maes Jean-Yves, Tielt 13.09.1945 Maes Lionel, Tielt 10.04.1903 - 02.09.1985 Maes Mélanie, Meulebeke 30.11.1842 - ? Maes Philippe. Tielt 27.1 1.1956 Maes Pierre, Tielt 12.03.1944 Maes Roger, Tielt 27.01.1931 Maes Xavier, Tielt 01.04.1949 Mestdagh Victor, Tielt 08.08.1874 - 26.06.1938 Michot Georges, Tielt 21.07.1901 - 13.05.1926 Michot Simonne, Tielt 19.04.1903 - 12.10.1984 Michot Xavier, Brugge 07.12.1871 - Brussel 22.10.1937 Neirinck Maurice, Tielt 18.01.1896 Nemegheer Joris, Tielt 26.02.1936 Nemegheer Julien, Tielt 06.07.1905 - 25.09.1973 Pattyn Alidore, Ardooie 07.04.1892 - Tielt 02.01.1971
141
Pattyn Eugénie, Izegem 25.06.1857 - Tielt 02.05.1907 Pattyn Joseph, Emelgem 04.03.1891 - Tielt 11.05.1950 Plettinck Bertha, Tielt 06.01.1898 - Ruddervoorde 10.11.1979 Plettinck Edmond, Tielt 14.08.1866 - 17.12.1936 Pollet Françoise, Tielt 02.09.1912 - Aat 19.06.1971 Pollet Jean sr., Tourcoing 25.03.1881 - Tielt 14.01.1944 Pollet Jean jr„ Tielt 28.10.10 - ? Pollet Jules, Torhout 22.08.1890 - 13.01.1981 Pollet Marguerite, Tielt 19.04.1914 Ranschaert Jules, St.Martens-Latem 26.01.1877 - Tielt 06.02.1949 Robberecht Paul, Tielt 27.06.1867 - Middelkerke 27.12.1924 Roose Aimé, Tielt 15.06.1906 - 04.08.1977 Roose Camiel, Tielt 12.11.1871 - 28.10.1951 Roose Camiel, Ingelmunster 27.12.1877 - Tielt 25.09.1930 Samyn Romanie. Zonnebeke 15.03.1880 - ? Schaetsaert Georges, Schepens André, Tielt 29.11.1925 - 23.04.1987 Schepens Esther, Tielt 01.11.1869 - ? Schepens Sophie, Tielt 07.10.1862 - 15.08.1947 Schotte Frans, Wingene 08.07.1915 - Zwevezele 26.05.1985 Seynaeve Arthur, leper 27.12.1879 - Knokke 31.08.1965 Seynaeve Arthur (Arthy), 28.09.1945 Seynaeve Herwig, Oostrozebeke 06.07.1910 - Brugge 03.08.1948 Seynaeve Jan, Oostrozebeke 08.09.1914 Seynaeve Jean-Pierre, 19.10.1941 Seynaeve Mare, Oostrozebeke 15.06.1919 Seynaeve Roeland, Oostrozebeke 30.09.1909 Spiessens Frédéric, Dentergem 07.08.1886 - Tielt 14.05.1962 Styns Maurice, Edelare 24.07.1908 Thiers Erniel, Gullegem 13.06.1890 - Brasschaat 30.07.1981 Thiers Leo, Gullegem 16.07.1888 - Tielt 03.03.1970 Van Besien François, Tielt 19.01.1832 - 04.03.1869 Van Daele Georges, Pittem 30.01.1898 - Tielt 15.03.1971 Van Daele Paul. Tielt 03.12.1903 - 20.08.1983 Van Daele Robrecht, Tielt 13.09.1898 - Oostende 30.09.1967 Vande Cavey Marguerite, Zwevezele 08.10.1913 Vanden Bosch (Charles) Joseph, Tielt 06.03.1874 - 08.12.1945 Vanden Bosch (Louis) Stanislas, Tielt 09.06.1866 - 19.06.1945 Vandendriessche Albert, Tielt 30.03.1911 - 01.06.1969 Vandendriessche Georges, Anzegem 16.07.1900 - Brugge 01.06.1987 Vandendriessche Robert, Tielt 14.10.1905 - 27.10.1980 Vanden Heede Auguste, Dentergem 26.07.1845 - Tielt 23.12.1922 Vanden Heede Cyriel, Dentergem 07.10.1878 - Gent 11.08.1947 Vanden Heede Germain, Dentergem 24.11.1884 - Tielt 29.04.1957 Vanden Heede Jacques, Tielt 01.12.1926 Vanden Heede Joseph, Dentergem 08.12.1885 - Tielt 11.06.1958 Vanden Heede Joséphine, Dentergem 09.11.1879 - Tielt 08.10.1954 Vanden Heede Suzanne, Dentergem 04.12.1880 - Elsene 06.11.1955
142
Vanden Heede Thérèse, Tielt 26.02.1929 Van der Espt Adolphe. Tielt 06.09.1831 - 14.09.1908 Van der Espt Delphine. Tielt 11.08.1834 - 23.11.1906 Vande Rieviere Robert jr., Tielt 28.12.1939 Vander Meeren Albert, Tielt 23.06.1923 Vander Meeren Arthur. Tielt 16.01.1905 - 19.01.1975 Vander Mersch Florimond. Rollegem-Kapelle 17.05.1863 - ? Vande Vijvere Albert, Tielt 20.01.1915 Vande Vyvere Agnès, Brugge 29.07.1882 - Limoges 24.12.1940 Vande Vyvere Emile. Tielt 16.10.1853 - 16.03.1919 Vande Vyvere Frans sr., Brugge 12.12.1889 - Overijse 29.01.1972 Vande Vyvere Frans jr., Tielt 07.06.1926 Vande Vyvere Henri Georges, Tielt 04.07.1922 Vande Vyvere Ignace, Tielt 17.04.1923 Vande Vyvere Joseph. Tielt 25.12.1872 - 31.05.1954 Vande Vyvere Madeleine. Derby (Gr.B.) 05.03.1917 Vande Vyvere Marie-Antoinette. Tielt 10.03.1910 - 12.04.1984 Vande Vyvere Marie-Jeanne, Meulebeke 11.04.1940 Vande Walle Camiel. Tielt 18.10.1875 - 01.12.1940 Vande Walle Ferdinand. Pittem 21.07.1856 - Tielt 29.04.1935 Vande Walle Ferdinand, Tielt 21.12.1901 Vandeweghe André, Tielt 21.03.1925 Van Eeckhoutte Cécile, Brugge 15.01.1927 Van Eeckhoutte Godfr., Roeselare 18.11.1892 - Brugge 24.06.1957 Van Essche Maurice. Tielt 24.05.1904 - Gent 09.08.1980 Van Haute Joseph. Kortemark 18.05.1887 - Tielt 22.09.1942 Van Haute Paul. Tielt 28.09.1920 - Bever (Zw.) 28.07.1977 Vanluchene Aimé. Tielt 03.02.1900 - Elsene 12.12.1986 Vanmaele Jules, Beernem 08.11.1880 - Tielt 21.01.1955 Vanmaele Lionel. Tielt 28.12.1925 Vanmaele Robert, Tielt 26.05.1921 Vanmaele Valère. Tielt 10.05.1920 Van Maele Christiane, Tielt 31.12.1923 Van Maele Eddie. Tielt 16.10.1941 Van Maele Félix, Pittem 28.02.1832 - 15.12.1900 Van Maele Franz, Tielt 24.11.1912 Van Maele Margareta, Pittem 22.08.1879 - Oostende 22.07.1961 Van Maele Oscar. Pittem 02.03.1874 - Tielt 02.07.1958 van Putten Henk, Amersfoort (NL) 26.10.1946 Van Wassenhove Maria. Tielt 09.04.1878 - 10.07.1951 Van Wonterghem Gérard, Oostroz. 27.06.1900 - Kortrijk 13.06.1984 Verhelst Robert, Tielt 14.02.1900 - Waregem 18.01.1981 Verhoeye Madeleine. 08.05.1942 Verkinderen Léon. Tielt 27.09.1894 - 05.07.1977 Vermandere Jerome. Tielt 02.08.1911 Vermeersch August, Lotenhulle 05.01.1859 - Tielt 11.08.1939 Vermeersch Jerome. Tielt 18.05.1923 Vermeersch Joseph, Tielt 02.06.1899 - 07.01.1983
143
Vermeersch Oscar, Tielt 24.11.1895 - 31.07.1970 Vermeulen Georges, Tielt 09.02.1911 Verschoore Adolphe, Tielt 20.10.1845 - 02.03.1929 Verstraete Elisabeth, Roeselare 24.06.1924 Vroman Georges, Meulebeke 22.03.1910 - Ingelmunster 12.12.1974 Vuylsteke Joseph, Tielt 19.11.1906 - Izegem 02.06.1965 Waterbley Reynilde, Langemark 27.11.1890 - Tielt 24.09.1960 Waûters Emest, Tielt 06.04.1865 - 19.09.1905 Waûters Suzanne, Tielt 02.12.1902 Waelkens Aimé, Oostrozebeke 1848 - Tielt 25.09.1896 Waelkens Bertha, Tielt 29.12.1880 - ? Waelkens Gérard, Tielt 26.12.1879 - Pittem 21.04.1965 Waelkens Jean, Tielt 07.10.1904 - Brussel 16.12.1951 Waelkens Joseph. Tielt 12.03.1876 - St.Andries 15.10.1964 Waelkens Joseph Léon, Tielt 06.01.1908 - 09.11.1915 Waelkens Leo Aimé, Tielt 10.01.1886 - ? Waelkens Maurice, Tielt 22.02.1882 - ? Wittevrongel Alphonse, Tielt 15.05.1884 - 24.03.1947 Wittevrongel Camiel, Tielt 18.02.1893 - 20.07.1959 Wittevrongel Cécile, Tielt 12.10.1929 Wittevrongel Cyriel, Pittem 30.01.1884 - Tielt 06.10.1966 Wyffels Désiré. Roeselare 18.02.1880 - Ardooie 27.05.1949
144
VOETNOTEN (*) Voor het eerste deel van deze studie, zie J. Verbrugge, Tielt, textielstad (deel I : negentiende eeuw), De Roede van Tielt, 18e jg., nr 2, juni 1987, blz. 46-103, ill. Ik wens Jaak Billiet en Philippe De Gryse te danken voor het taalkundig nazicht van mijn tekst. Daarbij verstrekte de tweede mij heel wat nuttige aanwijzingen, aanvullin gen en opmerkingen, hielp hij bij het in mekaar passen van alle stukjes van deze grote puzzel en stond hij ook in voor het persklaar maken van het geheel. Eveneens een woord van bijzondere dank aan Marcel De Keyzer die mij hielp bij de verklaring van heel wat technische termen, typische benamingen en uitdrukkingen uit het vakjargon. De vele geraadpleegde personen, al dan niet met name vermeld, die mij gul te woord stonden en aldus een schat aan informatie hebben bezorgd, ben ik ook veel dank verschuldigd (de personen met wie een uitgebreid gesprek werd gevoerd, worden vermeld in Bijlage II). Ik wens ook uitdrukking te geven aan mijn erkentelijkheid t.o.v. de personeelsleden van de dienst “Bevolking” van de stad Tielt en van enkele andere gemeenten voor de faciliteiten die ze mij verleenden bij het opzoeken en vergelijken van talrijke data van geboorte, overlijden, adresverandering en mutaties. Om de leesbaarheid van de tekst niet te schaden, geef ik in de tekst zelf de geboorteen overlijdensplaats en -data alleen voor de “hoofdacteurs” van deze geschiedenis. Voor diezelfde gegevens over de vrij talrijke andere personen wordt met een * verwezen naar de alfabetische lijst van Bijlage III. (1) Wel dient gezegd dat de Tieltse familie Denys en de Tieltse goudsmid Adolphe Verschoore (*), oom van weeffabrikant Octave De Lodder (zie verder onder Ampe), aanvankelijk respectievelijk aandeelhouder en geldschieter zijn in de firma Van Maele. Vooral de familie Denys, maar ook Adolphe Verschoore zijn bekende liberalen. Dit samengaan kan dus enige verwondering wekken als men weet dat Oscar Van Maele later (1932-1938) gemeenteraadslid is, verkozen op een ... katho lieke lijst. (Zie Johan Vankeersbilck, Tielt in het interbellum, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, R.U. Gent, 1981, 3 delen, 664 blz. - vermeld op blz. 649. Wij verwijzen verder nog regelmatig naar dit werk dat op heel wat vlakken bijzonder veel interessante gegevens over de behandelde periode bevat.) De contacten tussen Oscar Van Maele en Adolphe Verschoore kunnen wellicht verklaard worden door het feit dat Oscar Van Maele van Pittem afkomstig was en vooral dat zijn zuster Margareta (*) gehuwd was met de Pittemse goudsmid Joseph Adolphe D’hondt (*), die bij Adolphe Verschoore in Tielt zijn beroep had geleerd ... Ook dient gezegd dat wij niet konden uitmaken wat precies onder “de familie Denys” moet verstaan worden. Op blz. 85 van zijn licentiaatsverhandeling Tielt na de grote crisis (1862-1914) (zie verder onder voetnoot 6) schrijft R. Gobyn letterlijk het volgende over de fabriek Van Maele : Uit mondelinge bronnen vernamen we dat de fabriek gefinancierd werd door R. Denys, een schatrijke liberale grondeige naar uit Tielt. Hij heeft het dus duidelijk over Richard Denys - Legein (*). Franz Van Maele, zoon van Oscar, kan hierover geen uitsluitsel geven, maar acht het meer waarschijnlijk dat het zou gaan om de broer van Richard : Florent Denys Carlier (*). Ten slotte zijn er twee andere bronnen die ondubbelzinnig kiezen voor Albéric Denys (*), zoon van Richard. Het betreft enerzijds Suzanne Waûters (*), dochter van Ernest (*) en van Irma Denys (*) en anderzijds Albert De Lodder (*), zoon van Octave en bijzonder goed bevriend met zijn grootoom Adolphe Ver schoore, bij wie hij herhaaldelijk Albéric Denys op bezoek heeft weten komen. Dit
145
laatste feit zou er kunnen op wijzen dat de vennoot naar wie we aan het speuren zijn inderdaad Albéric Denys was. Hoe dan ook, Franz Van Maele is formeel : aandeelhouder Denys, wie het ook moge geweest zijn, werd vermoedelijk omstreeks 1910, heel zeker vóór 1914, uitbetaald. Uit de bevolkingsregisters weten we dat Alberic Denys naar Leuven vertrok in 1916, Richard Denys naar Elsene in 1919. Over de omvang van zowel de lening als de aandelen waarover wij hier handelen, tasten we vooralsnog in het duister. (2) Auguste Dobbels komt in dit tweede deel niet meer voor. Wel kwam hij aan bod in deel I, voornamelijk op blz. 69 en 89. (3) Thuiswevers konden natuurlijk niet over die “moderne” getouwen beschikken : het was uiteraard uitgesloten dat ze thuis een stoomketel zouden hebben, en de elektriciteitsbedeling kwam maar op gang in de tweede helft van de jaren ’20 en kan op verre na niet als “algemeen” bestempeld worden vóór het einde van de jaren ’30. (4) Voor 1910 vermeldt J. Vankeersbilck (o.c., blz. 193) voor Tielt zes mechanische weverijen : 1 katoenweverij (40 arbeiders), 4 vlasweverijen (samen 223 arbeiders) en 1 wolweverij (24 arbeiders), plus nog 2 wolwevers (samen 6 arbeiders). Dit betekent dus een totale tewerkstelling van 293 personen (221 mannen en 72 vrou wen). (5) Platwerk = in de streek- en vaktaal wordt hiermee een weefsel in de lijnwaadkruising bedoeld. Dit is de meest eenvoudige wijze waarop de inslag (of zijdelings inge brachte weefseldraden) met de ketting (of langsliggende draden) wordt gekruist, te weten om beurt boven, onder, boven, onder, enz... Voor het getouw waarop plat werk wordt geweven, zie noot 26. (6) Ronny Gobyn, Tielt na de grote crisis : bijdrage tot de studie van transitie en stagnatie in Vlaanderen, 1862-1914. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, R.U. Gent, 1978-1979, 15 + VII + 246 blz. Zie bladzijde 216. (7) Paul Bekaert, Tielt : van Gildhof tot cultureel centrum, De Roede van Tielt, 17e jg., nr 2, juni 1986, blz. 42-58, ill. (8) Jan Van der Meulen, Tielt 1914-1918 : Hertog Albrecht von Württemberg, de illustere onbekende, en zijn IVe Duitse leger. De Roede van Tielt, 9e jg., nr 3-4, sept.-dec. 1978, blz. 82-160, ill. (9) J. Vankeersbilck, o.c., blz. 109 en 241. (10) In 1916 hadden de Duitsers ook alle drijfriemen opgeëist ! (J. Vankeersbilck, o.c., blz. 46) Ook J. Vankeersbilck wijst op de trage start na de oorlog. In januari 1919 bereikte de Belgische textielproductie amper 58 % van het vooroorlogse peil, een jaar later nog maar 83 % (o.c., blz. 182-183). Begin maart 1919 waren er drie van de vijf mechanische weverijen in Tielt startensklaar. In augustus 1919 waren in Tielt en onmiddellijke omgeving slechts vier weverijen aan het werk, met een beperkt personeel : alles samen 400 getouwen, waar er vóór de oorlog 1200 waren (o.c., blz. 228). En in oktober 1921 was slechts 60 % van de infrastructuur van de weefnijverheid in Tielt-Roeselare-Izegem hersteld (o.c., blz. 255). J. Vankeersbilck stelt ook, in 1918, een storend gebrek aan kapitaal bij de Tieltse ondernemers vast, behalve bij Emile Maes (o.c., blz. 489). (11) J. Vankeersbilck onderlijnt dat in Tielt einde april 1924 de werkloosheid in de textielsector nog slechts 2 % bedraagt en dat een 50-tal Tieltse wevers in NoordFrankrijk werken (o.c., blz. 233). (12) P. Bekaert, o.c., blz. 46.
146
(13) De industriezone “Zuid” werd goedgekeurd bij K.B. van 17.2.1961. De industriezone “Noord” of “Galgeveld” werd goedgekeurd bij K.B. van 19.6.64, 19.10.1967 en 30.6.1971. Deze tweede zone genoot zelfs vanaf 23.4.1969 het statuut van industrie zone van nationaal belang, waardoor de infrastructuurwerken voor 100 % door de Staat werden betaald. (14) J. Vankeersbilck, o.c., blz. 253. (15) De verwantschappen binnen de familie Vande Vyvere, ook die met Pollet en met Loontjens, worden overzichtelijk voorgesteld in het eerste deel van deze studie (zie * hierboven) op blz. 80-81. Voor de geschiedenis van de textielfamilie Vande Vyvere in de 19de eeuw verwijzen we ook naar dat eerste deel, blz. 75-82. Voor de 20ste eeuw komt die familie verder nog ruim aan bod. (16) Van de Crédit Foncier d’Anvers, gevestigd aan de Kortrijkstraat. We denken dat deze bank in Tielt komt na de oorlog 14-18. Deze bank “springt” in 1926. Jules Ampe is dus bankier (dit staat als beroep vermeld op de ledenlijst 1922 van de Handel- en Nijverheidskamer voor Thielt en omliggende; zie J. Vankeersbilck, o.c., blz. 617) vermoedelijk van ca. 1919 tot 1926. In die periode blijft de vennootschap met Octave De Lodder bestaan, het werk van Jules Ampe in de vennootschap wordt gedeeltelijk overgenomen door zijn echtgenote. (17) Een van die thuiswevers is Camiel Vande Walle (Tielt 18.10.1875 - 01.12.1940), die in het Gildhof weeft. Albert De Lodder herinnert zich levendig dat hij, zeker na 1934, het handweefgetouw van Camiel Vande Walle door twee mechanische getouwen heeft vervangen. Over “Mielke” Vande Walle, hadden wij het al in het eerste deel van onze studie op blz. 67. (18) J. Vankeersbilck vermeldt een onderzoek de commodo et incommodo in het jaar 1935, waarbij Joseph Ampe zijn inzicht kenbaar maakt om een mechanische weverij op te richten (o.c., blz. 427). (19) Preparatiemachines = alle machines die men nodig heeft om zowel de ketting als de inslag wevensklaar te maken. Zo kende men voor de ketting : het bobijnrek, de pap- en/of lijmmachine (voor het verstevigen van de draden ter voorkoming van het afbreken), de scheermolen (afme ten van de lengte van de ketting en in verschillende strengen op de scheerhaspel winden), de opboommolen (de strengen garens van de scheerhaspel op de gewenste breedte op de garenboom overbrengen). Voor de inslag had men een bobijnmolen (indien de garens op strengen werden ingekocht) en een spoelmolen nodig. Vroeger, bij de thuiswevers, gebeurde het opbomen thuis in teamverband (zie deel I, blz. 66 in fine). Spoelen maken, was een bezigheid voor de weversvrouw ; met een handbediend molentje bracht ze de inslagdraad op de spoelen. (20) Armuregetouw = getouw met armuren uitgerust. Armuren zijn een stel mechanisch bewogen armen. Deze halen de schachten (waardoor de kettingdraden heen lopen) op en neer. Naar gelang hun aantal (tot 24) kunnen uitgebreider kruisingen worden geweven. Hun werking wordt bevolen door een bij iedere scheut doordraaiende soort ketting van latjes (denk aan een rolluik) voorzien van pinnetjes. Die worden ingesteld naar gelang het aantal gebruikte schachten en de te weven kruising. Het gebeurt slechts zelden dat een werk het gebruik van alle armuren vereist. (21) J. Vankeersbilck, o.c., blz. 639. (22) Toch staat op de ledenlijst van de Handel- en Nijverheidskamer voor Thielt en omliggende anno 1922 de Wwe Baert-Pickery als lid vermeld en als beroep heeft men het daar over ellegoederen (J. Vankeersbilck, o.c., blz. 617).
147
(23) Over de politieke loopbaan van Joseph Baert, zie Ph. De Gryse, Streekgenoten met de pen, De Roede van Tielt, jg. 15, nr 3-4, sept-dec. 1984, blz. 2-179, ill. En de inleiding van J, Vander Meulen op de Kroniek van een bewogen tijd door Joseph Baert in De Gazette van Tielt, jg. 4, 1981, nr 6. (24) Cyrile, Clementine en Aimé waren 3 van de 5 kinderen die Constant Heytens (° Tielt 1843), meesterkleermaker/kleerverkoper, had met zijn tweede vrouw, M. Thé rèse De Cuman (° Wingene 1852). Hij had al 11 kinderen gehad met zijn eerste vrouw, M. Carolia Bieselot (Waregem 1845 - Tielt 1884). Arlette Loosveldt (*), weduwe van André De Groote, is de dochter van de al vernoemde Albert sr. (25) Gaz pauvre-motor = verbrandingsmotor die zijn ontploffingsmengsel haalt uit het gas dat vrijkomt bij de verbranding van (meestal) antracietkolen. Deze gaz pauvremotor dreef gewoonlijk een dynamo aan die de electrische stroom leverde voor het machinepark en de verlichting. (26) Plat getouw = getouw waarop alleen platwerk (zie voetnoot 5) kan worden geweven. Zo’n getouw telt gewoonlijk vier schachten, twee aan twee gekoppeld. (27) Edmond Plettinck was katholiek gemeenteraadslid van 1921 tot 1926 (J. Vankeersbilck, o.c., blz. 645). (28) Antoon De Myttenaere (Geluwe 28.11.1892 - Oostrozebeke 16.07.1958) huwt in 1922 met Anna Ampe (Oostrozebeke 23.04.1897 - 13.11.1963), een oudere zuster van Jerome. Hij wordt in Oostrozebeke ingeschreven op 5 september 1922, komende vanuit Tielt, Kromwal 20. - Deze gegevens, en de andere “Oostrozebeekse” inlichtingen die voorkomen in dit hoofdstukje, danken wij aan Renaat Lobbestael en Ghislain Vandeputte, beiden uit Oostrozebeke. (29) Jacquardgetouw = getouw genoemd naar de ontwerper ervan, Joseph Marie Jacquard uit Lyon (Frankrijk). Bij middel van een geperforeerd kaartenboek (draaiorgels gebruiken gelijkaardige kaartenboeken) krijgt iedere kettingdraad een zelfstandige bediening, waardoor zeer uitgebreide tekeningen kunnen worden geweven (tafelkle den met jachttaferelen, bloemmotieven, enz...). (30) Festoneren = bewerking waarbij het doorgesneden weefsel wordt afgeboord met schelpvormig borduurwerk, tegen het uitrafelen. Wordt nog gedaan bij ronde of ovale tafelkleden. (31) Andere Tieltenaren volgen textielonderwijs in het Franse Roubaix. Zo bijvoorbeeld Lionel Maes, Franz Van Maele, Albert De Lodder. (32) Dit moet de verklaring zijn van het feit dat naast de naam van Paul De Gryse op de ledenlijst van de Handel- en Nijverheidskamer voor Thielt en omliggende uit 1922 de vermelding weverij voorkomt, alhoewel hij in die tijd in Tielt helemaal geen weverij had. Op de eerste ledenlijst van die Kamer, gesticht in 1919, komt L. De Gryse helemaal niet voor. (J. Vankeersbilck, o.c., blz. 616-617). (33) Aannemer Debeil aanvaardt in april 1949 de opdracht om aan de Deken Darraslaan een nieuw groothandelsmagazijn te bouwen. Volgens de bevolkingsregisters komt costumier Maes in juli 1949 vanuit de Vijverstraat (nu nr 1, Dr Etienne Boone) naar de Nieuwstraat nr 22. (34) Op het kadaster staat de verkoop geregistreerd op 16 februari 1962. (35) Volgens het kadaster in 1962. Aannemer Debeil aanvaardt in december 1961 de bouw van het nieuw magazijn. (36) Plat getouw : zie noot 26. Armuregetouw : zie noot 20.
148
(37) Draaibak : systeem om met verschillende kleuren van inslag te kunnen weven, bv. keukenhanddoeken met rode en witte vierkantjes. De bak waarin de schietspoel wordt opgevangen en waaruit deze weer vertrekt, heeft hier meestal zes kamers die kunnen vergeleken worden met de kamers van een trommelrevolver. Wanneer een andere kleur wordt gewenst, verdraait de bak en komt een andere kamer (met een schietspoel met een andere kleur) in het verlengde van de lade te liggen. Er bestaat ook een systeem met hefbakken in plaats van draaibakken. (38) Preparatiemachines : zie noot 19. (39) Over Emile Thiers (Gullegem 13.06.1890 - Brasschaat 30.07.1981), een van de voormannen van het Verdinaso (leider ervan van juni 1940 tot 21 januari 1941), is ruim wat literatuur voorhanden; het beste overzicht blijft wellicht dat van R. Van landschoot in Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, deel II, Lannoo, TieltUtrecht, 1975, op blz. 1659-1660. In zijn “biografisch repertorium” vermeldt J. Vankeersbilck (o.c., blz. 630-631) hem als eigenaar-beheerder van de n.v. WestFlandria Textiel. Hij was provincieraadslid van 1925 tot 1932, maar bij de gemeente raadsverkiezingen van 1926 werd hij niet verkozen, evenmin als bij de parlements verkiezingen van 1929 (J. Vankeersbilck, ibidem). Leo Thiers (Gullegem 16.07.1888 - Tielt 03.03.1970) was apotheker aan de Tieltse Kortrijkstraat. Gérard Van Wonterghem (Oostrozebeke 27.06.1900 - Kortrijk 13.06.1984) bewoonde het hoekhuis Kortrijkstraat/Oude Stationstraat. Hij was elektrieker van beroep. In de volksmond was hij als “radio" bekend : hij legde zich immers met veel ijver toe op de radiotechniek, wat in die tijd alleen door zelfstudie kon. Tekenend is bv. dat “De Gazette van Thielt” vanaf de aflevering van 26 februari 1927 en zeker tot op het einde van die jaargang (de jaargang 1928 hebben we niet nagekeken) een lange technische artikelenreeks publiceert om de lezers een beter begrip van de radio bij te brengen. (40) Dit werd mij bevestigd door zijn zoon, dokter Ferdinand Vande Walle (° Tielt 21.12.1901). Dr Ferdinand Vande Walle was katholiek gemeenteraadslid van 1895 tot 1926 (schepen 1919-1926, eerste schepen vanaf 1921) (J. Vankeersbilck, o.c., blz. 647648). (41) Jerome Ampe was Vlaams-nationalistisch gemeenteraadslid in Oostrozebeke van 1927 tot 1938, in 1933-38 schepen (P. Maes, Het gemeentebeleid te Oostrozebeke van 1800 tot 1940. Deel 11, De Roede van Tielt, 18e jg., nr 4, dec. 1987, blz. 3553, ill.). Hij was er burgemeester van 1941 tot 1944. Hij was Vlaams-nationalistisch provincieraadslid van 4.12.1932 tot 1936, in opvolging van Emiel Thiers die ontslag had genomen (Luc Schepens, De provincieraad van West-Vlaanderen 1921-1978, Lannoo, Tielt-Amsterdam, 426 blz., ill. b.t. - zie blz. 243). Zie ook Ph. De Gryse, Streekgenoten met de pen, De Roede van Tielt, 15e jg., nr 3-4, sept.-dec. 1984, blz. 2-179, ill. Volgens de bevolkingsregisters van Oostrozebeke verblijft Jerome Ampe in Gent van augustus 1918 tot mei 1921. Studeert hij daar (aan de textielschool) ? Het kan, maar hij was toen al 26 à 29 jaar oud. Bij de volkstellingen in Oostrozebeke staat hij vermeld als fabrikant in weefsels (1920), nijveraar-fabrikant (1930) en nijveraar (1947). Behalve in de hier besproken vennootschap en in die met De Commer (zie hoger) is Jerome Ampe nog actief in de familieweverij aan de Kalbergstraat in Oostroze beke. Hij stopt elke activiteit in 1964. - Met dank aan R. Lobbestael en Gh. Vandeputte voor deze Oostrozebeekse gegevens.
149
Het ware wellicht interessant te onderzoeken of ook elders Vlaams-nationalisten zich hebben verenigd in handels- en/of nijverheidsvennootschappen. Eduard Ampe (Wielsbeke 04.12.1856 - Oostrozebeke 29.07.1923), vader van deze Jerome, was de handelsreiziger van Henri Maes in Oostrozebeke, aan wie deze zijn handelszaak in Oostrozebeke overliet toen hij naar Tielt kwam om er zijn weverij op te richten (zie verder onder Maes). In 1920 staat Eduard Ampe in Oostrozebeke opgetekend als handelaar in ellegoederen. Hij was lid van de gemeenteraad in 19081916 en 1921-1923, schepen in 1915-1920, waarnemend burgemeester in 19201921 (P. Maes, o.c.). (42) Automatieken op de ketting of draadwachters : een metalen plaatje dat over iedere kettingdraad steekt en ervoor zorgt dat bij het afbreken van de draad het getouw stilvalt. (43) Gaz pauvre : zie noot 25. (44) Emiel Vande Vyvere was katholiek gemeenteraadslid van 1885 tot aan zijn overlij den in 1919. In 1904-1909 was hij schepen, in 1909-1919 burgemeester. (J. Vankeersbilck, o.c., blz. 647, waar nog meer gegevens over deze persoon te vinden zijn.) Zie ook het eerste deel van onze studie en G. Puype, Emiel Vande Vyvere, seminarieoefening R.U.G., z.j., 20 blz., ill. (45) Meer gegevens over Hector Impe in het “biografisch repertorium” van J. Vankeersbilck (o.c., blz. 644). (46) J. Vankeersbilck, o.c., blz. 223-224. Er zijn in deze licentiaatsverhandeling her en der interessante gegevens over deze Handelskamer te vinden voor de periode tussen beide oorlogen in. Wij willen er nog aan toevoegen dat deze Handelskamer bleef bestaan tot in 1960. Toen fusioneerde ze met een gelijkaardige belangengroep uit ... Sint-Niklaas. Bediende Franz Defauw (Tielt 12.10.1924 - Sint-Niklaas 30.03.1984) verhuisde mee. Volgens zijn overlijdensbericht was hij adjunkt-sekretaris van het patroonsverhond der Textielnijverheid van Noord-België te Sint-Niklaas. We willen hier terloops ook wijzen op een stichting van de Tieltse weeffabrikanten, te weten het kinderbijslagfonds Twircaf (beginletters van : Tielt, Waregem, Izegem, Roeselare, Caisse d’Allocations Familiales). Deze stopte zijn werking in 1959, door aansluiting bij een gelijksoortige “kas” uit Kortrijk (gegevens mij verstrekt door Marie-Thérèse Dupont (*), gewezen bediende van Twircaf). De geschiedenis van deze eens bloeiende instellingen moet nog geschreven worden. (47) In 1935 volgens J. Vankeersbilck (o.c., blz. 428). (48) Reglettegetouvj = getouw met maximaal 8 schachten. Het op- en neerhalen van de schachten, die aan een kantelas ophangen, gebeurt door excentrieken, die aan de buitenkant van het getouw worden gemonteerd. (49) Drapeau = vlagdoek, effen wollen weefsel dat nadien geverfd werd in de vereiste kleuren om er vlaggen mee te maken. De vlaggen waren toen altijd in wol, vandaag de dag meestal in nylon. (50) Zie Joseph Vervenne, Terugdenkend aan een omstreden figuur : Franz Impe (18921971), De Roede van Tielt, 3e jg., nr 1, juli 1972, blz. 58-62, ill. Franz Impe was schepen van financiën als katholiek gemeenteraadslid van 1932 tot 1938 (J. Vankeersbilck, o.c., blz. 643-644). (51) Plat getouw : zie noot 26. Voile = doorzichtig weefsel, oorspronkelijk gebruikt als bescherming tegen vliegen en insekten (bv. boven kinderwiegjes). Camelot = een bepaald soort voile, in wol. In deze firma speciaal geweven voor het vervaardigen van nonnekappen.
150
(52) Armuregetouw, zie noot 20. Jacquardgetouw, zie noot 29. (53) Bure = zware, grove stof in cardé-wol of gekaarde wol. Nagenoeg uitsluitend geweven als stof voor pijen voor mannelijke kloosterorden. Er was zware en fijnere bure. De gebruikelijke kruising was plat of croisé 4. Onder andere de Franciskanerbedelbroeders gebruikten zware bure voor hun pijen. Laken = Effen weefsel in fijnere wol, gebruikt voor kostumes. Vooraleer het ver werkt werd, kreeg het weefsel nog een nabewerking : men “laineerde” het (wolachtig laten schijnen). “Gelaineerd” laken voelde harder, ruwer aan dan “gemoltoneerd” laken. Laken was vooral bekend als (groene) bekleding van biljarttafels. (54) Reglettegetouw : zie noot 48. Serge-deux = naam van een veel gebruikte kruising. In tegenstelling tot de lijnwaadkruising (zie noot 5) kruist men 2 op / 2 onder en schuift men telkens één draad naar rechts op zodat het weefsel een bijna onopval lende kepervormige tekening vertoont. In de tekst wordt het woord gebruikt in zijn tweede betekenis, te weten : wollen weefsel in voormelde kruising geweven en dienstig voor herenkledij en kloosterhabijten. (55) Battle-dress = veldtenue. Hier wordt bedoeld het sterk weefsel waaruit gevechtsuniformen worden vervaardigd. (56) Tufting = van het Engels tuft. "Tuften" is machinaal tapijt vervaardigen, waarbij rijen van duizenden naalden op hetzelfde moment een lusje maken, eventueel van verschillende hoogte. Tuftingmachines werken dus heel anders dan weefgetouwen. De ketting komt op een heel andere manier tot stand en een inslag is er helemaal niet. Het verstrengelen van de draden gebeurt door middel van naalden en haken. Hierdoor gelijkt de machine meer op een breimachine dan op een weefgetouw. (57) Moquette : Frans woord voor kamerbreed tapijt. (58) Het cursieve deel komt woordelijk van het commercieel infopaneel dat sedert 1976 in het Tieltse stadhuis hangt. (59) Over Henri Maes, zie Philippe De Gryse, Honoré Maes (1879-1971 ), De Roede van Tielt, 2e jg., nr 1, juni 1971, blz. 43-52, ill., meer bepaald op blz. 43-44. (60) In 1967 verandert het studiebureau van naam en wordt het Belfotop. Nog later wordt het Eurosense-Belfotop. In 1972 komt daar nog het studiebureau Belconsulting bij. - Emile Maes heeft ook het diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen. (61) Armuregetouw : zie noot 20. (62) Jacquardgetouw : zie noot 29. (63) Is dit mede de verwezenlijking van een oude droom van Lionel Maes ? Hij was eigenlijk gefascineerd door de mechaniek en heeft zelfs ooit overwogen om van de textiel over te schakelen naar de getouwenconstructie. In 1952 (1953 ?) kocht hij van een zekere Dewas uit Amiens (Fr.), het brevet van een getouw zonder schiet spoel. Het prototype stond opgesteld in de fabriek in Tielt en werd, naarmate de vernieuwingen op uitgetekende plannen door Dewas werden bezorgd, vrij dikwijls aangepast en verbouwd. Het produceerde hier wel, maar werd eigenlijk nooit echt operationeel en uiteindelijk, na anderhalf à twee jaar, verkocht Lionel Maes het brevet door aan het constructie-atelier Debruycker & Dutry in Gent. Wellicht liep Lionel Maes enkele jaren op zijn tijd vooruit ... (64) Plat getouw : zie noot 26. (65) Na het overlijden van de weduwe van Emile Maes, Maria Van Wassenhove (Tielt 09.04.1878 - 10.07.1951), staat het huis een paar jaar onbewoond en ongebruikt. Het wordt nadien (aug. 1954 - jan. 1961) bewoond door het gezin van dokter Jan Callens (*) en vervolgens door de familie Meuwissen (afkomstig van Sint-Truiden.
151
(66) (67) (68) (69)
(70)
Later wonen ze aan de Ieperstraat nr 65 in Tielt en vertrekken naar Hoboken in 1975). Wanneer Emile Maes huwt (1963), komt het huis in zijn bezit en neemt hij er zijn intrek. Later gaat hij wonen op het kasteel Ronceval (Pittem), tot dan bewoond door zijn grootmoeder aan moederszijde. Armuregetouw : zie noot 20. Draaibak : zie noot 37. Plat getouw : zie noot 26. Preparatiemachines : zie noot i9. Camelot : zie noot 51. Serge-deux : zie noot 54. De gebroeders Vanden Bosch woonden in de villa aan de Gruuthusestraat, waar nu het Wit-Gele Kruis gevestigd is (nu nr 26). Het betreft de vrijgezel (Louis) Stanislas (*) en zijn broer (Charles) Joseph (*). Stanislas Vanden Bosch was katholiek gemeenteraadslid van 1928 tot 1932. (J. Vankeersbilck. o.c., blz. 646-647). 14/4, “veertien kwarten” , in Tielt uitgesproken als “veertien karten” . Een kwart was een vierde van een el of zowat 17 cm. Veertien kwarten kwam dus overeen met een weefselbreedte van 2,40 m.
(71) Dat huis was toen al door Elodie bewoond en was gelegen aan de Volderstraat (nu nr 11, bewoond door Lucien Tassaert, zoon van Aloïs en van Elodie Pattyn). (72) Oscar Vermeersch was Vlaams-Nationalistisch kandidaat bij de gemeenteraadsver kiezingen van 1926, maar werd niet verkozen. Wel was hij voor die lijst gemeente raadslid van 1932 tot 1938. In 1938 werd hij verkozen als eerste plaatsvervanger en kwam zo terug in de raad vanaf december 1939. Hij werd in de provincieraad verkozen in 1936. Hij nam deel aan de parlementsverkiezingen in 1936 en 1939, maar werd niet verkozen. (J. Vankeersbilck, o.c., blz. 633-634). (73) J. Vankeersbilck, o.c., blz. 406. (74) Het gaat vrij vermoedelijk om Arthur Lybeer (° Ardooie 29.10.1879) die volgens de bevolkingsregisters van Ardooie op 29.06.1903 naar de Marktstraat (sic) 27, Tielt verhuist. Verwonderlijk is wel dat hij in Ardooie opgetekend staat als beenhouwersgast. Wel is hij van een begoed gezin : een van zijn broers is onderwijzer, zijn zuster is gehuwd met de schoenfabrikant Debusschere. Vermoedelijk verlaat Arthur Lybeer Tielt (in 1913 ? zie verder) voor Marcinelle. Met dank aan André Callewaert (Koolskamp) voor de verstrekte gegevens. (75) Dat huis moet toen waarschijnlijk een 4-tal jaar leeg gestaan hebben. Het werd laatst bewoond door Adolphe Van der Espt (*), overleden in september 1908, de ongehuwde broer van Delphine (*) die sedert 1869 weduwe was van François Van Besien (*). Jules Van Besien, zoon van François, huwde in 1880 met Marie Van Zantvoorde uit Gent en ging op 1 maart 1888 in Gent wonen. We hebben niet onderzocht welke de familieband was tussen deze Marie Van Zantvoorde en de familie Van Zantvoorde die uitvoerig aan bod kwam in het eerste deel van onze studie (blz. 53-61). De Van Besiens waren brouwers en grondeigenaars. (76) Veulettes en Ouville-la-Rivière liggen beide nabij Dieppe in het departement SeineMaritime. De drie jongste kinderen van Paul Carlier zijn Christine (° 06.12.1916), Henri (09.03.1918 - Tielt 05.12.1985) en Bernard (° 02.03.1920). (77) Remi Baert (Sint-Eloois-Vijve 10.03.1903 - Keulen 10.02.1965) studeerde voor onderwijzer in Torhout. Als bediende werd hij in zijn vrije tijd door zelfstudie licentiaat in de politieke en sociale wetenschappen en doctor in de handelsweten schappen (Leuven). Zijn loopbaan in de diplomatie bracht hem in Den Haag (19331940), Londen (1940-1944), opnieuw Den Haag (1944-1951), Athene (1951-1959) en ten slotte Bad Godesberg (1959-1965). Hij woonde een tijd lang in Kortrijk,
152
eerst aan de E. Clausstraat, later aan de Kloosterweg, nu de Ambassadeur Baertlaan (gegevens ons verstrekt door het gemeentebestuur van St.-Eloois-Vijve). (78) Als Bijlage I publiceren we een getuigenis/ herinneringen van Bernard Carlier aan zijn vader en aan de Piere. (79) Mixte = weefsel van twee verschillende garens. In dit geval katoen voor de ketting (soepel en absorberend) en vlas voor de inslag (sterk, langere levensduur). Meestal gebruikt voor het maken van keukenhanddoeken en lakens. (80) Evenmin als haar vader komt Cecile Van Eeckhoutte ooit in Tielt wonen. (81) Zie noot 15. (82) Armuregetouw : zie noot 20. Jacquardgetouw : zie noot 29. (83) Serge-deux : zie noot 54. (84) Came lof. zie noot 51. (85) In 1919 behoort Arthur Seynaeve tot de stichters van de Handel- en Nijverheidskamer van Thielt en omliggende (zie J. Vankeersbilck, o.c., blz. 616). In Oostrozebeke is hij gemeenteraadslid van 1927 tot 1939 (in 1927-32 en in 1939 als schepen) (zie P. Maes, o.c.). (86) Baguette-getouw, ook épinglé-getouw genaamd, heet in het Nederlands een roedegetouw. Dat getouw weeft een grond- en een bovenweefsel. — Het grondweefsel : de ketting komt van een vaste kettingboom. De kruising is ofwel lijnwaadkruising ofwel satijn 4 ofwel satijn 8 en wordt bekomen bij middel van schachten. — Het bovenweefsel brengt de tekening voort. Het noppen of fluweeleffect wordt meestal vervaardigd door middel van een Jacquardmechaniek. De kettingdraden die het noppen of fluweeleffect zullen vormen, komen uit een bobijnrek, wegens de verschillende lengtes. De roeden worden ingebracht rustende op de draden van de bovengaap van de schietspoel. Na zes of acht roeden wordt de verst ingewevene uitgetrokken om bij de volgende scheut opnieuw te worden ingebracht. Volgende effecten kunnen worden bekomen : a/ Noppenweefsel : wanneer uitsluitend ronde roeden worden gebruikt, b/ Fluweelweefsel : wanneer op het einde van de platte roede een (Gilette-)mesje is gemonteerd. c/ Velours façonné (gefaçoneerd fluweel) : wanneer om beurt een ronde en een mesroede wordt ingeweven. d/ Velours de Gênes (Genua-fluweel) : vervaardigd op een grondweefsel in Jac quard. Deze stoffen worden gebruikt als meubelgarniering, als muurbekleding en als drape rie. (87) Ameublement of meubelstof : meestal Jacquardstof met verschillende kleuren, zowel in ketting als in inslag. Het ameublementgetouw was uitgerust met aan weerszijden 4 beweegbare schietspoelbakken. Deze maakten het dus mogelijk dat met 7 verschil lende kleuren in de inslag werd geweven. Meestal gebruikte men 3 verschillende inslagen. Deze stoffen worden gebruikt als meubelgamiering, als muurbekleding, als draperie. Vaak stellen ze jachttaferelen of bloemmotieven voor. In Tielt werden ze geweven bij Baeckelandt en bij Dubar (zie verder). (88) In 1900 is de “molen Vander Mersch” , gelegen rechtover de Wittestraat, echt het uiteinde van Tielt. Florimond Vander Mersch (*), mulder en landbouwer, woont
153
aan de Steenweg op Meulebeke 412, nu Kasteelstraat 63 : winkel van Jules Van Acker. Nagenoeg in dezelfde periode als Vanden Heede, bouwt ook Charles Vergucht zijn villa in diezelfde omgeving (nu Kasteelstraat 99, Godfried Lannoo). Net naast de vestigingsplaats gekozen door A. Vanden Heede, te weten aan het nummer 412 D (nu Kasteelstraat 133, Albert Ranschaert), bouwt in diezelfde periode Arthur Houttekier (° Wingene 23.10.1869, in 1910 in faling gegaan, naar Amerika gevlucht en er overleden) een paardenslachterij met cervelaat-fabriek en een herberg De Peerde kop. In die tijd is er in die omgeving van electriciteit uiteraard nog geen sprake. Voor de aandrijving van zijn vleesmolen krijgt Arthur Houttekier van Vanden Heede de toelating om de nodige openingen in de scheidingsmuur te kappen en op de drijfas van de weverij aan te koppelen. Die openingen zijn er nog een hele tijd gebleven nadat Jules Ranschaert (*) eigenaar van De Peerdekop was geworden (getuigenis Maria Ranschaert, fa. Jules). Over de villa Vergucht en de molen Vander Mersch, zie ook P. Vandepitte, J. Vander Meulen en Ph. De Gryse, Van Thielt tot Tielt, De Roede van Tielt, 1975, z.p., de foto’s 42 en 43. Over De Peerdekop, zie Julien Verbrugge, Tieltse caférijkdom, De Roede van Tielt, jg. 11, nr 2-3-4, 1980, blz. 50-184, op blz. 96-97. (89) 5/4 en 10/4 : zie noot 70. Het gaat dus om weefselbreedten van 85 cm en 170 cm. (90) Etamine = in het Nederlands : teemsdoek. Dit is een doorzichtig weefsel uit katoen, vlas of wol. Dit weefsel diende meestal om zeefden te maken. O.m. de bloemmolens waren afnemers van teemsdoek. Het personeel bij Vanden Heede had het algemeen over damientjes, vervorming van étamine (vermoedelijk via “étamientjes”). (N.B. : oorspronkelijk was etamine een weefsel uit paardehaar. De stof die men gebruikt voor handwerken in de kruisjessteek, noemt men verkeerdelijk ook étamine. Eigen lijk is dit tekendoek, geweven in de tekendoekkruising.) (91) Damast : men onderscheidt : a/ Enkelvoudig damast, dat uitgevoerd wordt met schachten. In het grondweefsel : - geven de keper- of de satijnkruising het effekt in de ketting ; - krijgen de rechtlijnige vlakken hun effekt door de inslag. b/ Gefaçoneerd damast, waarvan de tekeningen of figuren enkel met een Jacquardmechaniek kunnen uitgevoerd worden. Deze stof wordt meestal gebruikt voor tafel linnen. Hotels e.d. laten daarin vaak hun naam weven. Damast was een specialiteit van de weverij Waelkens. (92) Mixte : zie noot 79. Etamine : zie noot 90. (93) Volgens J. Vankeersbilck, o.c., blz. 616, is er al in 1919 sprake van A. Vanden Heede et Fils bij de stichters van de Handel- en Nijverheidskamer van Thielt en omliggende. (94) Joseph Vanden Heede huwt in Petegem op 23.04.1924 met Camilla Seeuws (t Petegem 17.07.1938), en in Gent op 18.11.1943 met Denise Vanheste (° Bassens, Fr., 16.06.1918). (95) Hoger, onder Nemegheer, hebben we al vermeld dat bediende Julien Nemegheer in 1942 afgedankt werd. (96) Zie hoger onder Maes, in fine. (97) Ameublement : zie noot 87. (98) Voor de voorgeschiedenis van het geslacht Vande Vyvere, zie het eerste deel van onze studie in De Roede van Tielt, jg. 18, nr 2, juni 1987, blz. 46-104, vooral blz. 75-82.
154
(99) Wanneer Frans Vande Vyvere sr. in 1926 en in 1932 kandidaat is bij de gemeente raadsverkiezingen is dat natuurlijk op de katholieke lijst. Hij wordt evenwel bij geen van beide verkiezingen verkozen (zie J. Vankeersbilck, o.c., blz. 647). (100) Armuregetouw : zie noot 20. (101) Ignace voltooit zijn humaniorastudies in Tielt, maar moet dan onderduiken en kiest hiervoor de Ardennen. Bij de bevrijding trekt hij als vrijwilliger met het Engelse leger mee. Na zijn legerdienst komt hij in de fabriek meewerken. Frans jr. start met textielstudies in Deinze en voltooit deze aan de Gentse Technische Hogeschool. (102) Onze Kring werd geraadpleegd i.v.m. de naamgeving voor dat flatgebouw. Onze voorkeur ging uit naar Ten Vyvere, omwille van de aanwezigheid op die plaats, gedurende niet minder dan 120 jaar, van de weverij Vande Vyvere. Daarbij zou die naam ook een verwijzing hebben ingehouden naar de putten of vijvers die in de 16de eeuw op het Hulstplein lagen. De voorkeur ging evenwel naar ons tweede voorstel, te weten Vlissinghe, verwijzende naar een huys en erve (misschien een herberg ?) met die naam, gelegen, volgens het landboek van L. de Bersaques (1635), op het Hulstplein zelf, ongeveer tegenover het huidige nummer 33 (nieuwbouw zusters H. Familie). (103) Over de Vande Vyvere’s, en meer bepaald over deze Joseph, zie het eerste deel van onze studie in De Roede van Tielt, 18de jg., nr 2, juni 1987, blz. 46-104, vooral blz. 75-82. Over Aloys Vande Vyvere, zie voetnoot 56 op blz. 102 aldaar. (104) Deze datum leiden we af uit het dubbel feit dat Madeleine Vande Vyvere pas in 1919 in de registers van de burgerlijke stand van Tielt wordt ingeschreven en dat op 28.04.1919 wordt opgetekend dat een meid bij het gezin komt inwonen. (105) Voor Het Nieuw Gasthof, zie P. Vandepitte, J. Vander Meulen, Ph. De Gryse, Van Thielt tot Tielt, De Roede van Tielt, Tielt, 1975, z.p., de foto’s 19 en 20. Op 25.03.1923 vertrekt Julien Camerlynck naar leper, met zijn vrouw Romanie Samyn (*) en vier kinderen tussen 15 en 6 jaar. (106) Valère (*), Robert (*) en Lionel Vanmaele (*) staan alle drie als helper in het ouderlijk bedrijf opgetekend bij de volkstelling van 1947. (107) Mohair heeft eigenlijk drie betekenissen. — Zijdachtige wol van de angorageit en dus ook de stof met die wol geweven. — Dubbelstukfluweel uit wol (vandaag de dag ook wel uit synthetisch weefsel). Twee aparte stukken basisweefsel worden boven elkaar geweven. De draden die het fluweeleffekt zullen vormen, gaan van het ene stuk in het andere over. Deze draden worden, wanneer het weefsel zo’n 15 à 20 cm gevorderd is, met een mesroede doormidden gesneden. Zo bekomt men dus ineens twee identieke stukken. Dit systeem van doorsnijden wordt ook bij het tapijtweven gebruikt. — Eigenaardig genoeg noemde men ook “mohair” dat specifiek katoenweefsel dat uitsluitend voor manskiels werd gebruikt. Dit was een van de produkten van de weverij De Gryse (zie hoger onder de Gryse) en van de hier besproken weverij Vanmaele. De ketting was zwart, de inslag grijs of wit. De kruising is een gebroken, terugkerende serge-deux van meestal 16 draden in het rakkoord (= herhaling van tekening of motief). (108) Jaspé = Frans woord voor “gespikkeld” . Dit is ook een weefsel dat uitsluitend voor manskiels werd geweven. De ketting is dezelfde als bij mohair, de inslag is een getwijnde draad uit twee kleuren (wit en grijs). (109) Over “Den Tap” zie P. Vandepitte, J. Vander Meulen, Ph. De Gryse, o.c., foto 12.
155
(110) Félix Van Maele (*) is de zoon van landbouwer Ivo en van Sophia De Meese (de zuster van burgemeester Félix en van gemeentesekretaris Ivo). Hij is gehuwd met Melania Maes (*) en is ontvanger van het armbestuur 1886-1891, ontvanger van de burgerlijke godshuizen 1891-1900, gemeenteontvanger 1891-1900. Hij overlijdt aan een “nierziekte” in zijn woning aan de Fonteinestraat. Weduwe Melanie Maes vertrekt met twee dochters “naar Engeland, oct. 1916” (niet erg duidelijk geschre ven : kan ook 1914 zijn). (Zie Valère Arickx, Geschiedenis van Pittem, Veys, Pittem, 1951, blz. 241, aangevuld met opzoekingen gedaan door Wilfried Devoldere in de burgerlijke stand en de bevolkingsboeken van Pittem, waarvoor dank.) (111) Nochtans staat Oscar Van Maele zonder diploma in de Tieltse kiezerslijst van 1914. Zie Ph. De Gryse, De Tieltse intelligentsia anno 1914 , De Roede van Tielt, 20ste jg., nr 3/4, sept.-dec. 1989, blz. 155-170. Overigens is Joseph Vande Vyvere (zie hoger onder die naam) de enige acteur uit onze textielgeschiedenis die in deze kiezerslijst vermeld wordt met een diploma : in 1894 voltooide hij zijn humaniteiten. Jules Ampe, Octave De Lodder, Emiel Baert, Paul Carlier, Emiel Vande Vyvere noch Léopold De Gryse zijn houder van enig diploma. (112) In boekdeel 2, f° 183, van het bevolkingsregister 1890/1900 van Pittem wordt Oscar Van Maele uitgeschreven naar Wacken, 28-05-1896. In de trouwakte (1905) van zijn zuster Margareta met Joseph Adolphe D’hondt staat hij vermeld als getuige en als fabriekbestuurder, 31 jaar, wonende Iseghem. Over die zuster en haar echtgenoot, en over het verband tussen deze laatste en Adolphe Verschoore, hadden we het al in noot 1. Margareta Van Maele (° Pittem 22.08.1879) huwt in Pittem op 14.10.1905 met Joseph Adolphe D’Hondt, horlogiemaker-juwelier (Pittem 28.05.1867 - 31.12.1941). Zij wordt op 22 maart 1958 voor Oostende afgeschreven. (113) Uit de huwelijksakte (akte nr 25) van Oscar Van Maele en Céline Callewaert, op 22 september 1906, om zes ure voormiddag (!), halen we volgende gegevens : vader Désiré Callewaert is koopman, 55 jaar oud, geboren in Ardooie, wonende in Zwevezele; hij is weduwnaar van Rosalie Van der Haege (+ Sint-Niklaas 02.06.1903). Oscar Van Maele wordt vermeld als fabricant ... gehuisvest te Thielt, voorheen te Emelghem. Als getuige treedt op o.m. Adolphe D’hont, goudsmid, oud negen en dertig jaren, wonende te Pitthem. neef van de bruidegom. Het lijdt voor ons geen twijfel dat het hier eigenlijk gaat niet om de neef, maar om de schoonbroer van Oscar Van Maele, waarover sprake in de noten 1 en 112. (Met dank aan mevrouw Julia Deldycke-Callewaert, Zwevezele, voor het bezorgen van een fotocopie van de huwelijksakte.) (114) Over De Coster - Van de Velde, zie Koen Dewanckel, Spitstechnologie in Tielt. Het bedrijf De Coster - Van de Velde (1867-1932), De Roede van Tielt, jg. 19, nr 2/3, juni-sept. 1988, blz. 107-127. (115) Georges Schaetsaert wordt door J. Vankeersbilck, o.c., blz. 624, vermeldt als nijveraar, Gent, die anno 1927-28 in Tielt 21 ha 74 a 20 ca in eigendom bezit. Over de weverij Schaetsaert in Meulebeke, zie Genoveva Baert, Meulebeke, textielgemeente, Gemeentebestuur, Meulebeke, 1989, (5) + 63 + (5) blz., meer bepaald op blz. 39-40. Over deze vennootschap met Van Maele wordt door G. Baert evenwel niets vermeld. (116) De weverij Callewaert in Emelgem weefde tot 1942, ging dan voorlopig dicht, hervatte haar werkzaamheden in 1945 en sloot voor goed de poorten in 1950, mogelijk 1951. Van 1933 tot 1942 was Tieltenaar Georges Vermeulen (*) daar directeur. (117) J. Vankeersbilck, o.c., blz. 223 en 322.
156
(118) Georges Impe (sekretaris van de Handelskamer), In memoriam Heer Oscar J. Van Made, los blad. Er is een exemplaar in het archief van De Roede van Tielt. (119) Platwerk : zie noot 5. (120) Bij het entrepriseweven wordt de wever betaald volgens zijn rendement, niet door middel van een uurloon. De wever wordt betaald voor het aantal geweven meters, of beter gezegd : per duizend scheuten. De getouwen zijn uitgerust met 3 toerentellers : één voor elke ploeg. Wanneer een getouw om eender welke reden stilvalt, dan verdient de wever aan dat getouw niets. Deze wijze van werken is. bij het ingebruiknemen van hoogtechnologische weefmachines, verdwenen. (121) J. Vankeersbilck, o.c., blz. 430-431, geeft de volgende cijfers i.v.m. de tewerkstelling in de Tieltse weverijen in 1935 en begin 1940. Tussen haakjes wordt vermeld of de firma voor binnen- en/of voor buitenland produceert (respectievelijk : bi en bu). Voor 1935 wordt er een cijfer gegeven voor de zomer en een voor de winter. Voor 1940 wordt ook melding gemaakt van het “eigen personeel” , dit zijn de bazen. 1935 Ampe Baert Debefve De Gryse De Lodder Maes Vanden Heede Vande Vyvere Van Eeckhoutte Van Haute-Impe Van Maele Waelkens
Bi Bi Bi Bi Bi Bi Bi Bi Bi Bi Bi Bi
& bu & bu
& bu
Zomer 26 3 47 50 4 70 27 15 13 11 175 10
1940 Winter 20 10 47 50 4 70 36 15 13 11 140
Eig. p. 12 10 33 60
1 -
2
-
62 2 37 15 12 & bu 11 & bu 210 28 1 Voor de bijzonder lage score van Waelkens heeft J. Vankeersbilck eigenlijk geen verklaring.
(122) Platwerk : zie noot 5. Armuregetouw : zie noot 20. (123) Mixte : zie noot 79. Damast : zie noot 91. (124) Festoneren : zie noot 30. (125) Kartons voor Jacquardmechanieken (voor Jacquardgetouw : zie noot 29) zijn afzon derlijke bladen van ofwel 2 x 440 ofwel 3 x 440 naalden. De kartons worden om beurten bij middel van een om haar as draaiende balk tegen de naaldenplank gedrukt. Waar op de plaats van een naald het karton geperforeerd is, wordt de betrokken kettingdraad opgelicht. De kartons worden aan elkaar bevestigd met linten. (Zie ook onder noot 132). (126) Volgens J. Vankeersbilck, o.c., blz. 247, dagtekent de start van de stedelijke beroeps school voor wevers en schoenmakers uit 1901-1902. (127) Volgens J. Vankeersbilck, o.c., blz. 247-248, dagtekent de oprichting van de Vrije Beroepsschool met een dagschool voor schoenmakers uit 1921. Hij voegt eraan toe : a! vlug werd overgegaan tot het inrichten van avondlessen voor wevers ... Maar in 1925-26 volgden maar 13 jongens de avondlessen (voor wevers). Fabrikant Joseph Waelkens wordt door J. Vankeersbilck vermeld als lid van het bestuur van die Vrije Beroepsschool. J. Billiet en G. Vermeulen, Geschiedkundige schets van het Vrij Technisch Instituut in Tielt, De Roede van Tielt, jg. 17, nr 4, dec. 1986, blz. 148-160, hebben het uitvoerig over de rol van J. Waelkens in de beroepsschool
157
na wereldoorlog I, maar vermelden startdatum, noch functie van J. Waelkens. Op blz. 159 aldaar een foto van het bezoek van Léopold III. (128) Copie van deze akte in het bezit van Jean-Marie Waelkens, (Pittem), zoon van Gérard en kleinzoon van Aimé. (129) Dit werd mij bevestigd door J.M. Waelkens, Pittem. (130) Over Florent Denys-Carlier hadden we het al in voetnoot 1 en in de "Inleiding” onder het hoofdstukje "Familiebanden”. (131) Het betreft wellicht de erfgenamen van notaris Philippe Constant Libbrecht (*), overleden in Pittem, 1875 (zie V. Arickx, Notarissen in Pittem, De Roede van Tielt, jg. 20, nr 3/4, sept.-dec. 1989, blz. 171-176). (132) Kartons (zie noot 125) voor 1320 naalden worden aaneen genaaid op een naaima chine (voor het binden van kartons) met 4 naaldekoppen en 4 spoelen, één stel per lint dus. (133) Dit wordt vooropgesteld door J.M. Waelkens, Pittem. (134) Dit briefhoofd staat afgedrukt op blz. 94 van het eerste deel van onze studie. (135) Mixte = zie noot 79. (136) J. Vankeersbilck, o.c., blz. 223-224 en 616. (137) Leo-Aimé Waelkens wordt in Tielt afgeschreven voor St.-Andries-Brugge op 08.08.1919. Hij had toen al kinderen. Gérard huwt in Oostende op 25.02.1911 en vertrekt uit Tielt naar Schaarbeek op 13.04.1911. De laatste van de verschillende fabrieken door Gérard Waelkens beheerd, is gelegen aan de Brugse Baan in Pittem, op de hoek met de weg naar Ardooie (nu garage Pattijn). Die fabriek sluit definitief haar poorten in 1965. ( 138) Armuregetouw = zie noot 20. Jacquardgetouw = zie noot 29. Platwerk = zie noot 5. (139) Nadat het gezin Joseph Waelkens in mei 1964 Tielt verlaat, wordt hun huis (tussen juli 1968 en november 1973) door Dr Herremans bewoond. Het wordt in maart 1978 gesloopt voor de aanleg van de conventieweg, omdat het de rooilijn over schrijdt. Gedeeltelijk op de plaats zelf van die villa wordt later Huize Zonhove van de Zusters van de H. Familie gebouwd (nu Hulstplein nr 33). Joseph Waelkens en zijn echtgenote overlijden beiden in Sint-Andries-Brugge, respectievelijk 88 en 90 jaar oud. Ze worden beiden in Tielt begraven. (140) Over Jean Waelkens verschenen twee boeken : G. De Ceuninck. Eerwaarde Pater Jean Waelkens, Leuven, Bibliotheca Alphonsiana, 1958, 100 blz., ill. b.t. en G. De Ceuninck e.a.. Pater Waelkens. 10 jaar na zijn dood, Leuven, Bibliotheca Alphonsiana, 1961, 80 blz., ill. b.t. Overigens vernemen we in het eerste boek op blz. 7 : Het gezin woonde toen [= 1904, bij de geboorte van Jean] in de Hoogstraat, in een huis van de grootmoeder. In 1910 kwam het naar de Hulstplaats, in de voorvaderlijke woning. (141) De Almanak gebruikten we als bron in het eerste deel van onze studie, zie vooral de blz. 67-70. In verband met een andere mogelijke bron, zie Karei Veile, De betekenis van de "Annuaire du Commerce et de l’Industrie de Belgique”, De Roede van Tielt, jg. 13, nr 2, juni 1982, blz. 42-70. Deze bron gebruikten we noch in het eerste noch in het tweede deel van onze studie. Nu de lezer kennis gemaakt heeft met de geschiedenis van alle Tieltse textielfabrieken op één na, lijkt het ons toch interessant de Tieltse gegevens uit die Annuaire du Commerce et de I’Industrie de Belgique, aflevering 1906, te vermelden. De aandachtige lezer zal vaststellen dat de gegevens niet altijd echt kloppen met de onze. Dit is een bewijs van de moeilijk
158
(142)
(143)
(144) (145)
( 146) (147) (148)
(149)
heid van onze opdracht en van ingewikkeldheid van deze materie. Een bedrijf is inderdaad een levend, groeiend, evoluerend wezen; de scheidingslijnen zijn meestal niet erg duidelijk en de verstrengeling tussen activiteiten kan soms, zeker achteraf, erg ondoordringbaar zijn. De Annuaire geeft ons maar een momentopname en kan uiteraard niet nuanceren. Coutil en zeildoekfabrieken : Vande Vyvere - De Müelenaere F. / Vande Vyvere Priem. Lakens en ellegoederen (kleinhandel) : ... De Gryse L., ... Impe H..... Wwe Vande Vyvere - Destoop. Serge, flanel en kloosterstoffen : De Gryse H.L. / Denys-Legein / Devolder/ Heytens C. / Vande Vyvere - Loontjens / Vande Vyvere - Demeulenaere F. / Vande Vyvere - Priem / Wattyn J. Weverij : Francq A. (stoommachine) / Maes - Van Wassenhove (stoommachine). Wolhandelaars : Wwe C. Bekaert / Impe - Gaucquie H. / Wwe C. Lambin / Wwe C. Vande Vyvere. Fabrikanten van stoffen in katoen en wol : Ampe & De Lodder / Janssens J. en Michot L. [sic] (wol) / Vande Vyvere - Priem / Waelkens A. en zoon. Stoffen (fabrikanten) : Baert (stoommachine) / Dobbels - Verplaetse A. / Francq A. (stoommachine) / Kerkhove - Verkinderen P. / Maes - Van Wassenhove S. [sic] (stoommachine). Stoffen (handelaars) : Ampe J. ... Breigoedfabrikanten : ... Roose - Baert J. [sic]. Tapijtfabrikanten : Vande Vyvere - Demuelenaere F., Wwe A. Waelkens. Na het vertrek van Xavier Michot uit de fabriek, vinden we hem in de bevolkingsre gisters terug als hotellier (in De Pluime : de schoonouderlijke thuis op de Markt) en vanaf september 1914 als verzekeringsagent in de Kortrijkstraat. In 1918 blijkt hij een estaminet te houden aan de Kortrijkstraat 21 (thans nog nr 21, winkel Knapp). Zie Een streek in oorlog. Oorlogsdocumenten uit het Tieltse 1914-1919, Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde, Brugge, 1980, 445 blz., ill„ vermelding op blz. 353). Zie ook J. Verbrugge, Tieltse caférijkdom, De Roede van Tielt, jg. I 1, nr 2-3-4, 1980, blz. 50-184 : De Pluime op blz. 112 en Café Michot op blz. 105. Xavier Michot laat zijn gezin in de steek en vertrekt op 14.05.1924 naar de Rue Neuve 140 in Brussel. Bij de stichters van de Handel- en Nijverheidskamer van Thielt en omliggende in 1919 vinden we Debefve Veuve et Fils. In 1922 staat als lid Nicolas [sic] Dardinne vermeld. In 1938 : Weduwe Dehefi’e en Zoon (J. Vankeersbilck, o.c.. blz. 616, 617, 622). Armure = zie noot 20. Platwerk = zie noot 5. Het gaat om de gebroeders Joseph, Grégoire en Daniël Baeckelandt. De ouders zijn vlashandelaars uit Gullegem. Wij speurden niet naar geboorte- en overlijdensdata. Wij weten niet waar de gebroeders Baeckelandt verdwenen na het faillissement op 1 februari 1933. Ameublement = zie noot 87. Moquette : hier in de betekenis van dubbelfluweel, voor bekleding van zetels, overgordijnen, enz... Jacquardgetouw : zie noot 29. Epinglé getouw = een andere benaming voor baguettegeXouw (zie noot 86). Het baguettegetouw ontleent zijn naam aan het gebruik van baguettes of roeden. Het épinglé getouw ontleent zijn naam aan de noppen die ontstaan na het uittrekken van de roeden. Over Henri Defraeye en de Meulebeekse weefschool, zie G. Baert, o.c.. blz. 25-29.
159
(150) Zie G. Baert, o.c., blz. 43-44. Voordien hadden de zusters Defraeye een kantzaak (Ibidem en J. Verbrugge, Kant in het Tieltse, De Roede van Tielt, jg. 14, nr 1, maart 1983, blz. 2-48, ill., zie op blz. 31). (151) Plat getouw : zie noot 26.
Adres van de auteur : Julien Verbrugge, Pontweg 63, 8700 Tielt
AUTOCARS
REISBUREAU
DE MEIBLOEM HUGO EELBODE-MEEUWS SYNONIEM VOOR VEILIGHEID EN COMFORT
* * * * *
Binnen- en buitenlandse reizen Van 20 - 40 - 54 - 67 en 87 plaatsen Air Jet ventilation V.I.P.-car School- en werkliedenvervoer Tieltstraat 186 8740 PITTEM (051) 40 18 23 Abeeldreef 4bis 8760 MEULEBEKE (051) 48 80 63 Beneluxlaan 4 8700 TIELT (051) 40 48 87
160
Deconynck-Ampe Beernegemstraat 68 8700 TIELT Toonzaal : Klijtenstraat 27-29 8700 Tielt © (051) 40 01 09 Fax (051) 40 63 50
Rouwdienst DHONDT Stationstraat 103 8700 TIELT
S (051) 40 02 27
|
' . L t /t " «’ (
^ ■ " T W
W , !"... ''
.*$>
'V'iH */
ù '& *rAc’uelly2
DE ROEDE VAN TIELT
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 21ste jaargang, nr 4 - december 1990 Afgiftekantoor 8700 Tielt
ADVERTENTIERUIMTE TE HUUR
AUTOCARS
REISBUREAU
DE MEIBLOEM HUGO EELBODE-MEEUWS
SYNONIEM VOOR VEILIGHEID EN COMFORT * * * * *
Binnen- en buitenlandse reizen Van 20 - 40 - 54 - 67 en 87 plaatsen Air Jet ventilation V.I.P.-car School- en werkliedenvervoer Tieltstraat 186 8740 PITTEM (051) 40 18 23 Abeeldreef 4bis 8760 MEULEBEKE (051) 48 80 63 Beneluxlaan 4 8700 TIELT (051) 40 48 87
DE RO EDE V AN TIELT
ISSN-0772-M 14
Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele.' Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.
Voorzitter: P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter: V. Baert, Oostrozebekestraat 241, Meulebeke - (051) 48 82 98 Sekretaris-penningmeester: Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie: V.Baert, J .Billiet, Ph.De Gryse, W.Devoldere, Fr. Hollevoet, R.Ostyn, P.Vandepitte
Lidmaatschapsbijdrage: 500 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “De Roede van Tielt” mogen slechts overgeno men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.
INHOUD VAN DIT NUMMER (21ste jg, nr 4, december Jozef Bossu, Herstelling van Oeselgems kerk na de oorlog 1914-1918 Denis Haerens, De moord op Joannes Haerens ... Renaat Lobbestael, De adellijke familie De Mol in de 16de en de 17de eeuw in Oostrozebeke Ronny Ostyn, De Tieltse jaren van Jan De Mol (1613-1657) Rudi De Brabandere, Het oud kasteel van Kanegem Koenraad Degroote, De familie Storme in Wakken
1990) blz 162-179 blz 180-182 blz 183-189 blz 190-199 blz 200-207 blz 208-212
Typo-offset Desmet-Dhondt. Wakken
HERSTELLING YAN OESELGEMS KERK NA DE OORLOG 1914 - 1918 OESELGEM ONDER DE OOROG
Pastoor St.-Martin leidde zijn parochie doorheen de oorlogsjaren 1914-18. G. Lecluyse, koster en gemeentesecretaris, heeft na de oorlog op verzoek van pastoor Muylle een in het Liber Memorialis opgenomen verslag van de gebeurtenissen geschreven. Daaruit lichten we het oorlogsdeel van wat hier volgt (1). In het begin van de oorlog werd in de kerk dagelijks samen gebeden. De predikanten weten de oorlog aan de goddeloosheid en zedeloosheid van velen en spraken van een straf van God. Er werden ook allerlei richtlijnen aan de bevolking gegeven, hoe men zich in oorlogstijd te gedragen had. Wie koperwerk in bezit had, verborg het. De koperen kandelaars uit de kerk werden samen met het archief in veiligheid gebracht. Bij de terugtocht van het Belgisch leger werden de twee ijzeren bruggen over de Leie gedynamiteerd. Die achter de kerk was pas twee jaar eerder, samen met de nieuwe weg naar Zulte, gebouwd. De Duitse soldaten verschenen in het dorp vóórdat iemand aan vluchten denken kon. Onmiddellijk gijzelden ze de pastoor, de burgemeester en nog drie anderen. Aangezien ’s nachts alles rustig bleef, werden ze allen in de voormiddag vrijgelaten. De bevolking onderging gelaten de bezetting en de Duitsers gedroegen zich over ’t algemeen correct. Buiten de gewone opeisingen en inkwartieringen kregen de inwoners geen speciale lasten te dragen. Op de hoeven werd gewoon voortgewerkt. De vlasnijverheid bleef gedeeltelijk behouden. De minderbegoeden konden een beroep doen op een steuncomité. Dit stond onder het voorzitterschap van de koster en de pastoor was lid van het bestuur. Er werd door niemand honger geleden en dat betekende heel veel. Op zoek naar koper namen de Duitsers het dakklokje van de pastorie en dat van de oud-gemeenteschool mee. In de weken voorafgaand aan de bezetting kwamen de mensen naar de kerk voor zover ze ’t veilig achtten. Het gebeurde ook een paar keer dat ze bij vals alarm de kerk uitvluchtten. Onder de bezetting werd het kerkelijk leven niet noemenswaardig gehinderd. De eucharistievieringen konden gewoon doorgaan, maar zonder klokgelui en mits afspraak met de Duitse katholieke of protestantse legeraalmoezeniers, want ook zij hielden hun vieringen in de kerk. Het kerkbezoek ging zijn gewone voor oorlogse gang, er werd veel voor vrede gebeden, de pastoor sprak de mensen moed en vertrouwen in. De kleurrijke processies van voor de oorlog waren door eentonige boete- en gebedstochten vervangen, zonder dat het H.Sacrament meegedragen werd. Berechtingen hadden plaats zon der uiterlijk ceremonieel. Ze werden ’s nachts zoveel mogelijk vermeden 162
alhoewel de pastoor van de bezettende overheid een paspoort voor nachte lijk ziekenbezoek verkregen had. De eerste en de plechtige kommunie werden gevierd zoals gewoonlijk, maar zonder groote pracht in kleederdracht, tuilen en keersen. De patronaten- en volwassenenwerking was voor de duur van de oorlog geschorst. Het onderwijs ging gewoon door, soms tijdelijk onderbroken door de inkwartiering van soldaten in de schoolgebouwen. Wie zich tegen inkwartiering van soldaten verzette of eetwaren en voeder verborg en levering weigerde, kon een flink pak slaag werwachten. Er waren er heel wat die van de omstandigheden profiteerden om de voedselprijzen op te drijven. De naastenliefde stierf uit, merkt Lecluyse op. Er werd ook aardig wat gesmokkeld, vooral levensmiddelen, vee en zeep. De Duitsers voerden de identiteitskaart voor volwassenen in teneinde een betere controle op het personenverkeer te kunnen uitoefenen. Het was ook verboden zijn gemeente zonder toelating te verlaten. Wie zich aan dat bevel niet hield, liep de kans aangehouden of neergeschoten te wor den. Ooit werd in Oeselgem nabij de Leie een ten onrechte van smokkel verdachte dertienjarige jongen uit Dentergem door een Duitse wacht doodgeschoten. Van de 17 jonge mannen die door de Duitsers als Zivilarbeiter opgeëist werden om aan het front te werken, stierven er drie aan de gevolgen van de geleden ontberingen. Nog een honderdtal anderen werden in de omge ving verplicht tewerkgesteld. Van de 39 opgeroepen dienstplichtigen sneu velden er negen. De gemeente telde evenveel burgerlijke als militaire slachtoffers (Ibis). Halfweg oktober 1918 werd Oeselgem door de Duitsers ontruimd. Zij dynamiteerden de twee noodbruggen en gingen zich op de andere oever van de rivier verschansen. Toen kwamen de Fransen in het dorp. Dc Duitsers bleven 12 dagen stand houden en bestookten de gemeente met kanonvuur. Huizen, kerk en pastorie dienden tot schietschijf en werden zwaar beschadigd. Het klokje op het dak van de pastorie werd weggescho ten (en werd niet terug geplaatst). Rond het kerkhof was de nieuwe, nauwelijks één jaar voor de oorlog voltooide muur met smeedijzeren hek en poorten, een puinhoop. Toch mocht Oeselgem nog van geluk spreken. De kerk stond er nog, terwijl die van Zulte en Olsene gedynamiteerd waren. De bevolking was gevlucht, veel vee gestolen of gedood. Twaalf dagen later kwam iedereen naar huis terug, maar niemand vond de moed om op 11 november de wapenstilstand te vieren. De Franse soldaten deden dat wel en maakten daarbij het kerkorgel onklaar. Het dorp kreeg nog het bezoek van een groep Amerikaanse soldaten. Twee onder hen logeerden op 31 oktober in de pastorie cn schreven hun naam en adres op dc muur. Een van hen tekende er een paardje bij (2). Pastoor St.-Martin droeg een zieledienst voor de gesneuvelde soldaten 163
De pastorie, de kerk, de Leie en het vlas. Vóór 1914.
op, zong op 14 november een Te Deum uit dank voor de wapenstilstand en liet de gaten in het dak van de kerk met berd en stro dichtmaken (3). Hij kreeg de tijd niet om veel voor zijn getroffen kerk te doen. Twee maanden na de bevrijding vertrok hij als pastoor naar Sint-Eloois-Winkel. Zijn staat van verdiensten was aanzienlijk. Om het kerkhof de rechthoe kige vorm te geven die het nu nog heeft, kocht hij twee vervallen huisjes op de noord-westelijke hoek, liet ze slopen en stond de grond af aan de kerkfabriek. Daarbij schonk hij aan de gemeente een strook grond langs de noordzijde van het kerkhof voor de aanleg van de nog bestaande wegel. In de plaats van de oude muur en haag kwam de huidige afsluiting. Aan de Leiekant werd, over heel de breedte van het kerkhof, een stevige muur opgetrokken. Het dak van kerk en toren werd volledig hersteld en voorzien van uilegaten voor de verluchting. De goten en afvoerbuizen werden vernieuwd. De tweede sacristie kreeg een buitendeur. De opvolger van St.-Martin wachtte een zware opdracht : de schade ten gevolge van het bombardement te herstellen (4). DE HERSTELLING VAN DE KERK
Op verzoek van gemeentebestuur en kerkfabriek werd door architectbouwmeester Henri Vanden Broucke uit Lokeren (maar geboren in Tielt) geen gedetailleerde schadevaststelling van kerk en pastorie opgesteld, gedagtekend 26 februari 1919. Gerekend aan de waarde van eind juli 1914 werd de opruiming van het puin en de voorlopige herstelling van de kerk op 2.344,06 fr. geraamd, de definitieve herstelling op 8.826,20 fr. en de schade aan de omheining van het kerkhof op 1.152,62 fr. (5). Wellicht zal het gemeentebestuur kort daarop deze schatting bij de Rechtbank voor oorlogsschade in Kortrijk ingediend hebben. Julius Muylle uit Zonnebeke was al op 18 december 1918 tot pastoor van Oeselgem benoemd. In Frankrijk weerhouden, zal hij pas in maart van ’t volgend jaar zijn ambt opnemen. Deservitor Arthur Coussens bestuurde intussen de parochie. Pastoor Muylle trof de kerk in een erbarmelijke toestand aan. Op het schutblad van het Rekeningboek schrijft hij : Bij mijn aankomst alhier als pastoor heb ik de kerk ledig gevonden. Obussen hadden grote gaten geboord in toren, dak en muren, en waren in de kerkruimte ontploft. Eentje was uitgerekend boven het orgel uiteengespat met alle gevolgen vandien. De houten wandbekleding van de zuidmuur hing er schots en scheef bij en stak vol ijzersplinters. De zijaltaren hadden erg geleden (6). De kruiswegschilderijen waren vol gaten en hingen uit hun ramen. De regen had de muren overal zwart gestreept. Ten gevolge van de brugdynamitering waren de brandvensters aan scherven geslagen (7). Tussen gemeentebestuur en kerkfabriek werd de verantwoordelijkheid m.b.t. de herstelling van de kerk duidelijk afgebakend. Het eerste zou instaan voor het gebouw (8), de tweede voor de bekleding en de meubi lering. 165
Binnenzicht van de kerk gedurende de noveen ter ere van de H.ApolIonia, patrones tegen tandpijn. Vóór 1914.
166
In de loop van het jaar 1919 gaf het gemeentebestuur aan Henri Vanden Broucke opdracht een lastenboek van de herstelling van kerk en pastorie op te maken. Het was klaar in juli maar werd pas, om reden van ziekte van de architect, in december aan het gemeentebestuur overhandigd. Dit document werd door burgemeester Albéric Van Haesebroeck en secretaris A. De Borchgraeve en ook door de leden van de kerkfabriek voor goed keuring ondertekend. Voor de herstelling van het kerkgebouw binnen en buiten werd een bedrag van 24.068,86 fr. en voor de omheining van het kerkhof 3.337,26 fr. voorgesteld (9). Aannemer Albéric Vandc Kerckhove uit Ingelmunster werd door het gemeentebestuur aangezocht om onder toezicht van architect Vanden Broucke de herstellingswerken in regie zo vlug mogelijk uit te voeren. Er werd overeengekomen dat de betaling in drie schijven zou gebeuren, volgens de betalingsstaat van de toezichter (10). Intussen waren in dat jaar 1919 al enkele werken uitgevoerd. De kerkfa briek betaalde 191 fr. op rekening van Vande Kerckhove voor werk aan de toren, gepresteerd door schrijnwerker Camiel Desmet. Een zekere Cannie, schaliedekker uit Wakken, kreeg op 2 augustus 16,55 fr. uitbe taald. De Oeselgemse smid Bernard Danneels ontving 185,50 fr. voor herstelling van de ijzeren vensterramen. François Lambertijn vroeg 107 fr. voor de voorlopige plaatsing van gewoon glas waarvoor het huis Faveere uit Waregem 920 fr. rekende. Dit glas werd later door de gebroe ders Ganton uit Gent door kathedraalglas vervangen. Het koor werd opgeluisterd met twee gekleurde brandvensters, voorstellend de H. Martinus en de H. Apollonia naast twee andere in grisaille (11). De faktuur van Ganton voor die vier vensters beliep 7.135,33 fr. Al deze bedragen werden, met uitzondering van 3.135 fr. voor Ganton, onmiddellijk door de kerkfabriek betaald of door de pastoor voorgeschoten (12) in de over tuiging dat ze die binnen de kortste keren zouden terugbetaald krijgen uit de aan de gemeente toegekende oorlogsschade. Met hetzelfde vooruit zicht liet de pastoor nog 145 stoelen bestellen, het mechanisme en de blaasbalg van het orgel en nog een vaandel herstellen en door de kerkfa briek betalen (13). We mogen aannemen dat aannemer Vande Kerckhove de grote herstel lingswerken aan daken, buitenmuren en toren, wellicht ook de kerkhofomheining, halfweg 1920 beëindigd had (14). Op dat moment had hij nog geen frank ontvangen. Het gemeentebestuur kon niet uit eigen middelen betalen en wachtte op de toekenning van de oorlogsschadevergoeding. Bij vonnis van 26 oktober 1920 werd door de rechtbank aan de gemeente een titel van 25.000 fr. als voorlopige vergoeding toegekend (15). Het verslag vermeldt dat, aangezien de herstellingen al voor eenzelfde bedrag uitgevoerd waren, de procedure tot onmiddellijke uitbetaling mocht inge zet worden. Toch moesten aannemer, architect, glazenier Ganton en de kerkfabriek nog vijf jaar lang op het geld wachten ! Er werden door de schuldeisers heel wat bezoeken bij pastoor, burgemeester en schepenen 167
Kerk en kerkhofmuur. Zijde de Leie.
afgelegd en veel brieven geschreven om aan te dringen op betaling met intrest (16) (17). Uit de brieven blijkt dat de slordigheid of de onmacht van secretariaat en schepencollege de oorzaak was van de laattijdige uitbetaling. In een brief van 7 maart 1923 kreeg het gemeentebestuur vanwege de gouverneur te horen dat het tot op dat ogenblik geen gebruik gemaakt had van de doorgespeelde inlichtingen en de opgestuurde formu lieren. En dat de aannemer overwoog het gemeentebestuur een proces aan te doen (16). Na nog twee jaar vruchteloze pogingen deed het gemeen tebestuur wat Vande Kerckhove al in het begin van 1923 had aangeraden: het vroeg de tussenkomst van minister A. Vande Vyvere (18). Door zijn bemiddeling werd de 25.000 fr. in maart 1925 op de rekening van de gemeente overgeschreven en konden schuldeisers en kerkfabriek het geld, waarop ze vijf jaar moesten wachten, in ontvangst nemen (19). Intussen was in zitting van 29 januari 1924 bij vonnis door de rechtbank van Kortrijk de definitieve schadevergoeding aan de gemeente toegekend. Voor wat de kerk betreft, bedroeg die 29.665 fr., de voorlopige 25.000 fr. inbegrepen (20). Wat was er in de loop van vijf jaar met de herstelling van de binnenzijde van de kerk gebeurd ? Na het ontslag in augustus 1921 van de ziek geworden pastoor Muylle werd Leo De Poortere in Oeselgem benoemd (21). In het Liber Memorialis schrijft hij : Het uitwendige der kerk was in regel : muren, daken en toren waren hersteld en de glasvensters ingesto ken. Maar het inwendige was in deerniswekkende toestand (22). De nieuwe pastoor drong bij het gemeentebestuur aan op een spoedige herneming van de werken (23). Aangezien aannemer Vande Kerckhove verdere medewerking weigerde om de goede reden dat hij nog altijd op zijn geld wachtte, wendde het gemeentebestuur zich tot aannemer Joseph Wallaert uit Wakken. Zijn bestek werd naar de rechtbank van oorlogsschade gezon den. Van januari tot september 1923 werkte Wallaert aan de afwerking en de bepleistering van de binnenzijde van de kerk en de herstelling van de zoldering (24). De gemeente Oeselgem had, wat de oorlogsschade aan de kerk betreft, niet zo’n beste beurt gemaakt. Voor de vaststelling en het beroep op de rechtbank m.b.t. de schade aan en de herstelling van de meubilering en het schilderen van de kerk kwam de kerkfabriek er evenmin schitterend uit. Volgens pastoor De Poortere was er vóór zijn komst niets of bijna niets gebeurd. Wel had pastoor Muylle in 1920 een aanvraag ingediend, maar zonder deskundige schatting en zonder enig bewijsstuk. De recht bank klasseerde ze derhalve als ongeldig. Intussen was de termijn voor het indienen van een aanvraag verstreken. Ook hier was de tussenkomst van de verdienstelijke Minister van de Verwoeste Gewesten A. Vande Vyvere vereist opdat de nu inderhaast klaargestoomde schadestaten door de rechtbank zouden aanvaard worden (25). Het dossier, op 4 juni 1923 ingediend (26), bevatte twee artikels. Artikel 1 : schattng der schade toegebracht door oorlogsdaden aan de bemeubeling 169
Leo De Poortere Brugge 13 juli 1869 - Oeselgem 10 augustus 1927. Pastoor van Oeselgem van 1922 tot 1927.
Julius Muylle Zonnebeke 27 april 1858 - Hooglede 16 september 1921. Pastoor van Oeselgem van 1919 tot 1921.
der kerk van Ousselghem. Artikel 2 : schade aan het orgel (27). Voor de schatting m.b.t. het artikel 1 was beeldhouwer Delafontaine uit Wakken aangesproken. Hij raamde de schade, volgens de waarde van 1914, aan doopvont, kruisweg, schilderijen, lambrizering, altaren, kommuniebank, koorbanken, beelden, portaal en okzaal, orgelkast, kerkstoelen en processiebenodigdheden op 11.643 fr. (28). Oscar Anneessens orgelbouwer uit Kortrijk schatte de schade aan het orgel op 1.450 fr. De rechtbank gelastte staatscommissaris Joseph Vande Putte met de tegenschatting en sprak op 16 januari 1924 het vonnis uit. Aan de kerkfabriek werd toegekend : voor luxevoorwerpen zoals schilderijen : 2.267 fr., voor kerkmeubels : 21.483 fr., voor het orgel : 3.600 fr. Samen 27.350 fr. (29). Op 5 september 1923 verwijderde Delafontaine de zuidelijke lambrizering helemaal van de muur en voerde ze ter herstelling naar zijn atelier in Dentergem. Die van de noordzijde werd ter plekke hersteld evenals de biechtstoelen, de altaren, het portaal, het okzaal en de koorbanken (30). In de eerste maanden van 1924 was alles klaar. Kostprijs 10.917 fr., volgens een andere bron 15.440 fr. (31). Gelijktijdig was Pieter Janssens de electriciteitsleiding aan 't plaatsen. Op 22 november 1923 werd de kerk voor het eerst electrisch verlicht. Dat kostte 2.034 fr. (32). Nu kon aan schilderen gedacht worden, de bekroning van elke kerkherstelling. In oktober 1923 kwam kunst- en versieringsschilder Theo Goethals uit Gent met een aanbesteding ten bedrage van 10.000 fr. (33). In dit bedrag was 1.900 fr. voor verguldwerk begrepen. Voorzien was dat zolde ring en muren twee lagen in afwasbare waterverf (Matolin) moesten krij gen. De pilaren en bogen, de onderste delen van de muren en de vensteromlijstingen moesten in vier lagen olieverf. Alle houtwerk diende geboend. Uit een aanvullend bestek van januari 1924 leren wij dat het houtwerk van de zijaltaren nieuw te marmeren was en dat twee engelen figuren, die toen nog aan beide zijden van het hoofdaltaar knielden, ook een vernieuwingsbeurt moesten krijgen. Dat vergde nog eens 5.225 fr. Al dat schilderwerk samen kostte ca. 15.300 fr. Met behulp van een rollende stelling in de middenbeuk en gewone demonteerbare stellingen in de zijbeuken reinigde en schilderde Goethals van 1 april tot einde juni 1924, volgens een te Brugge goedgekeurd bestek (34). De staties van de kruisweg, het schilderij uit de doopkapel, dat van de H.Familie en dat van het O.-L.-Vrouwaltaar (met de H.Dominicus die de rozenkrans uit Maria’s handen ontvangt), werden te Kortrijk in het atelier van Albert Caullet gerestaureerd (35). Kunstsmid Edmond Plettinck uit Tielt vervaardigde voor de doopkapel een nieuw hek in Lodewijk XV-stijl, naar een tekening van Delafontaine. Het koperen deksel van de doopvont werd door ene Moerman uit Kortrijk hersteld (36). Een nieuw brandvenster (het doopsel van Christus) uit het atelier van Ganton kwam de doopkapel kleur geven. Het kostte 2.000 fr. Het Besluitboek van de kerkfabriek vermeldt dat de venster is geplaatst 171
Brug over de Leie op de weg naar Zulte, in 1914 gedynamiteerd. Op de achtergrond de school en de pastorie met dakklokje.
door de zorgen van den pastor zonder tussenkomst van de Kerkfabriek (37). Pastoor De Poortere wou een orgel met meer macht (38). Oscar Anneessens verving de verwoeste trompet en clairon door een monter en een salicionaal 8 voet. Er kwam ook een nieuwe blaasbalg. Het gerestaureerde orgel werd tijdens de noveen van de H.Apollonia in februari 1925 inge speeld (38). Deze orgelvernieuwing kostte 7.960 fr. (40). Op het okzaal boven het orgel werd het schimpige venster van klaar glas door een venster in kathedraalglas vervangen, nog een werk van de gebroeders Ganton. Het werd geplaatst in oktober 1925 voor een bedrag van 1.146,20 fr. (41). In de toren van 1848 was er plaats voorzien voor een uurwerk. In een tijd dat betrekkelijk weinig mensen een zakuurwerk hadden, was er meer behoefte aan een torenuurwerk dan vandaag. Toen het gemeentebestuur het geld terugbetaalde dat in de tijd van pastoor Muylle door de kerkfabriek voorgeschoten was, achtte men het ogenblik gekomen om aan de toren zijn definitieve afwerking te geven. Het huis Bickel uit Ledeberg bij Gent plaatste een uurwerk met dubbele slag en een wekkering met Angelus. Het Oeselgemse uur sloeg voor de eerste maal op 20 juli 1926. De kostprijs (11.000 fr.) werd samengebracht door de kerkfabriek en giften van parochianen (42). Om de kerk tegen blikseminslag te beveiligen, werd de firma Wed. Vierstraete en zonen uit Meulebeke aangezocht om vier donderschermen op toren en kerk te plaatsen. Kostprijs en plaatsing bedroegen 1.001 fr. (43). Een andere zorg van de kerkfabriek en van de pastoor was de slechte staat van de misgewaden en de processiekleren, een gevolg van de oorlogs jaren. Pastoor Cappelle deed een beroep op het Comiteit der arme kerken te Tielt, een vereniging van dames die gratis hun arbeid en ook hun geld ter beschikking stelden voor het vervaardigen en aankopen van liturgische gewaden om ze te schenken aan hulpbehoevende parochiekerken. In de eerste week van april 1923, toen Cappelle al vertrokken was, kwam te Oeselgem een aanzienlijke zending toe. Er werd in de school een tentoon stelling opgebouwd waar de parochianen de geschonken kazuifels, alben en rokketten of superplies mochten komen bewonderen. Als teken van dank werden de dames en juffrouwen leden van het comité op H. Sacra mentsdag in de pastorie op een etentje uitgenodigd (44). De processiegroepen werden in ’t nieuw gestoken door Juffrouw Demeere uit Kortrijk. Uit de bestellingen van materiaal door het klooster blijkt dat ook de Zusters voor de processiekleren heel wat werk hadden verzet. De kosten voor het kostumeren van de bijzonderste personnages van de processie werden door de figurerende inwoners zelf gedragen (45). Pastoor De Poortere sluit zijn activiteitenverslag in het Liber Memorialis af met een balans. Tijdens zijn ambtsperiode werd door de kerkfabriek 60.000 fr. uitgegeven voor de kerk en het godsdienstig leven. Oorlogsschadevergoeding, kerkfabriek en giften van parochianen brachten 46.840 fr. op. De overige 13.160 fr. werden door de pastoor voor eigen rekening genomen (46). Hij laat zijn handtekening voorafgaan door een opgelucht 173
Kerk en Leie tussen de beide wereldoorlogen.
Gedachtenis van de zeven van de negen gesneuvelde soldaten en twee van de drie aan de gevolgen van opeising overleden burgers.
««u w
« tm m S0U)Arw Hunne nagedachtenis zal eeuwig in zegening blijven. t
DANKBARE
HULD E
VAN 'T KRISTENE OUSSELGHEM AAN Z I J N E
GESNEUVELDE SOLDATEN 191 4 - 1 9 1 8
De wreedste aller oorlogen was aan ’t woeden en de koenste onzer dapperen wierden neergeveld na voet voor voe* den dierbaren vadergrond hardnekkig verdedigd en vrijgevochten te hebben ! Zfl stierven als helden en keerden niet weer : hunne plaats blijft ledig aan den huizeiijken heerd, en hunne kostbare overblijf sels berusten in den gewijden grond van Vlaan1 deren die hun bloed heeft gedronken ! Dierbare Zonen, Lieve Broeders, zoo jong j van ons gescheiden I wij minden U zoo teer., gij waart ai onze vreugd ! 1 daarom zijn onze her ten overstelpt van droefheid en onze oogen vol tranen.......... doch Gods wil is geschied en wij onderwerpen ons met volkomen overgeving, tot . U sturende een laatste vaarwel : Trouwe Vrienden, rust in vrede! uwe woon zij Sions stede Eenmaal zien we elkander weer I eeuwig - samen - bij den Heer ! i Geloofd en gedankt zij ten allen tijde het Allerheiftgst Hert van jesus. K . I. P . —
EN CiVIELARSEIDEHS
il—il'"llüiI
O « u k . (E. H u w - L f C t u m . W a c k c n
j
| ! j
en dankbaar Deo Gratias. Men schreef toen 1 januari 1927, acht jaar na het beëindigen van de oorlog. Leo De Poortere had niet lang meer te leven, hij stierf in zijn pastorie op 10 augustus van hetzelfde jaar. De herstelling van de schade door de oorlog veroorzaakt, heeft ruim 138.000 fr. geëist (47). Twee pastoors, Muylle en De Poortere, hebben er hun beste krachten aan gewijd. Architect Vanden Broucke en de aannemers Vande Kerckhove en Wallaert hebben samen met Delafontaine en de gebroeders Ganton de herstelling van de kerk tot een goed einde gebracht. Oscar Anneessens vernieuwde het orgel. Het huis De Mee re, de Zusters van Oeselgem en het Comiteit der Arme Kerken ston den in voor nieuwe kerkgewaden en processiekleren.
Jozef BOSSU
VOETNOTEN Afkortingen G.A.Oes. : Gemeentearchief Oeselgem K. A. Oes. : Kerkarchief Oeselgem L. M. I : Liber Memorialis, eerste redactie
1. L.M. I, blz. 97-102. Ibis Gesneuvelde soldaten : Beels Jordaan, Cluyse Evarist, Desmet Gentiel, Detailleur Frans, Denolf Remi, Dewulf R., Goeminne Ernest, Lambertijn Hector, Vanluchene Honoré, Vercamer Cyriel Opgeëisten : Desmet René, Goesaert Julien, Vercamer Alphons Omgekomen burgers : Lagrange Jan, Merlier Polydor, Vandaele Richard, Vanden Broecke Camiel, Vanden Broucke Theophiel, Vanhauwaert Henri L.M. I, p. 100-101. Gedenkplaat in het kerkportaal. 2. Na verwijdering van het oud behangpapier op een slaapkamer (nu toilet) in de pastorie kwamen volgende gegevens te voorschijn, 1/ I ballahan, Pvt Hg Co 146 inf., Oct. 31 1918, Dhoron Ohio. 2/ P v t B.H. Crago Hg Co 146 Inf. 37 Div, Carmichels, Pos. Zie K.A. Oes., Fotoalbum van historische foto’s en documenten. 3. G .A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18, faktuurtjes door het gemeentebe stuur in rekening 1918 aanvaard. De Kinders De Pourcq leverden 300 kg stro voor 30 fr. Kamiel Pattijn strodekker uit Markegem ontving voor zijn arbeid 27 fr. Georges Devydt rekende 9,60 fr. voor zes planken schaaildeberd van 4 m. lang, 6 fr. voor vier kepers van 2 m .,7 fr. voor vier kg nagels en 8,40 fr. voor 14 uren arbeid. 4. L.M. I, blz. 94-96.
176
5. K.A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. 6. Raymond van Betsbrugge uit Oeselgem deelde mij mee dat een houten taber nakel, gelijkvormig aan het nog bestaande van het O.-L.-Vrouwaltaar, door de beschieting versplinterd werd. 7. Met uitzondering van de vensters, was de toestand nog zo eind 1922. 8. De gemeente als eigenares van het gebouw volgens 't kadaster, maar niet volgens de bisschop, schrijft pastoor Muylle in het Rekeningboek, blz. 12. 9. K.A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. 10. G .A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. Het stuk draagt geen datum. Op de keerzijde staat in potlood : Bouwmeester : 5 %. Assurantie werkvolk 4 %. 11. L.M. I blz. 72, zichtkaart. 12. De pastoor schoot 4.000 fr. voor. (G.A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18 : brief van 2 februari 1922 van aannemer Vande Kerckhove waarin hij de burge meester o.a. erop wijst dat de erfgenamen van pastoor Muylle nog recht hebben op een bedrag van 4.000 fr.) Het resterend bedrag van 3.135 fr. werd pas in 1925 rechtstreeks door de gemeente aan Ganton betaald. 13. Herstelling het van vaandel van het H.Sacrament door Demeere uit Kortrijk : 575 fr. 145 stoelen hersteld door Leo Walgrave, stoelvlechter uit Oeselgem : 289,25 fr. Orgelmechanisme en blaasbalg hersteld door Oscar Anneessens, orgelbouwer uit Kortrijk : 30 fr. Deze bedragen kwamen in aanmerking voor het budget van oorlogsschade van de gemeente. K.A. Oes., dossier oorlogs schade 1914-18, Rekeningboek blz. 12-13. 14. G .A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. Zie ook een faktuur van 731,80 fr., bedrag door aannemer Vande Kerckhove aan de Kinders Schoorens betaald voor levering en werk aan traliewerk van de kerk. En borderellen en rekeningen van Vande Kerckhove uit de periode juli-augustus 1919 met de volgende gege vens : uurloon van metsers van 1ste categorie : 1,50 fr., 2de categorie 1,25 fr., dienders: 1 fr. Prijs van een witte steen : 0,30 fr., een boeresteen : 0,06 fr. Voor 100 kg cement : 12 fr. Voor 1 kg plafondnagels : 1,75 fr. 15. G.A.O es., dossier oorlogsschade 1914-18. Het kapitaal van zulke titels kon slechts onder bepaalde voorwaarden en met toelating van de hogere overheid uitbetaald worden. 16. G .A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18 - L.M. I, blz. 105. 17. Ganton vraagt zeer eerbiedig aan de burgemeester un petit pourcentage en dédommage de la longue attente ... G .A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. 18. G .A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. Brief van 9 maart 1925. 19. De gemeente betaalde aan Ganton de resterende 3.135 fr. De kerkfabriek ontving de voorgeschoten bedragen m.b.t. het werk van Faveere (920 fr.), Lambertijn (107 fr.), Ganton (4.000 fr.), De Smet (191 fr.), Cannie (16,55 fr.) en Danneels (183,50 fr.). Ook nog 1.200 fr. voor het schilderen. Samen 6.618,05 fr. (Rekeningboek blz. 13). Dit bedrag werd tijdelijk op het spaarboekje van de pastoor geplaatst en werd, samen met de intrest van 82 fr., op 22 juli 1926 afgehaald en ingeschreven als ontvangsten van de kerkfabriek (Rekeningboek blz. 13 en 32). Wij vinden geen spoor van een eventuele uitkering van 4.000 fr. aan de erfgenamen van pastoor Muylle. 20. G .A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. In het verslag van de zitting van de rechtbank van 29 januari 1924 vinden we volgende bedragen toegekend. Voor lopige herstelling van de kerk : 1.830 fr., gewone herstelling : 5.825 fr., buiten gewone herstelling : 18.930 fr., afsluiting rond de kerk : gewone : 880 fr., buitengewone : 2.200 fr. 21. Pastoor De Poortere, benoemd in Oeselgem op 15 oktober 1922, overleed
177
2 2 .
23. 24. 25. 26. 27. 28. 29.
30.
31. 32.
33. 34. 35.
36. 37. 38. 39. 40. 41.
42. 43. 44.
45.
178
aldaar op 10 augustus 1927. Tussen pastoor Muylle en pastoor De Poortere was er pastoor Leo Cappelle (18 augustus 1921 - 6 september 1922). In de korte tijd van zijn verblijf in Oeselgem was het die zieke man niet mogelijk veel voor de herstelling van de kerk te doen. L.M. I, blz. 104. L.M. I, blz. 105. L.M. I, blz. 106 en 107. L.M. I, blz. 105. L.M. I, blz. 106. K. A. Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. - L.M. 1, blz. 106. In dit bedrag is het loon van de schatter (90 fr.) niet begrepen. L. M. I, blz. 107. 1/ Gewone vergoeding zonder herstelling, voor luxevoorwerpen (schilderijen, enz.) : 2.267 fr. 2/ Gewone vergoeding met herstelling, voor kerkmeubels : 7.161 fr., voor orgel : 1.200 fr. 3/ Bijkomende vergoeding voor herstelling, voor kerkmeubels : 14.322 fr., voor orgel : 2.400 fr. L.M. I, blz. 107. - Besluitboek kerkfabriek, blz. 163-164. - K.A. Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. In het retabel van het St.-Martinusaltaar werd ter ver vanging van het aan flarden geschoten schilderij van St.-Martinus, bisschop, een paneel met de namen van de oorlogsslachtoffers aangebracht. L.M. I, blz. 109 en 111 - K.A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18 geeft als bedrag 15.440 fr. L.M. I, blz. 107 en 114. De pastoor schrijft : Die plaatsing heeft niets gekost aan de kerk. Hij zegt niet waar hij het geld vandaan had : uit eigen zak, van familie of van vrienden ? K. A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. -Besluitboek kerkfabriek, blz. 111. L. M. I, blz. 109. L.M. I, blz. 109 en 111. K.A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. De restau ratie van de kruisweg kostte 2.540 fr. volgens de faktuur en 3.885 fr. volgens het L.M. Het verschil van 1.345 fr. kan betrekking hebben op werk aan andere schilderijen. L.M. I, blz. 109. L.M. I, blz. 107. - Besluitboek kerkfabriek, blz. 164. - K.A. Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. K. A. Oes., dossier oorlogsschade 1914-18, orgel. L. M. I, blz. 109. L.M. I, blz. 111. L.M. I, blz. 110. - K.A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. L.M. I, blz. 110-111. Er kwam nog 1.414 fr. bij voor schrijnwerk in de toren door Camiel Desmet. L.M. I blz. 110-111. - K.A.Oes., dossier oorlogsschade 1914-18. L.M. I, blz. 108. De zending bestond uit : Een volledig beste zwart zijden misgewaad (3 stuks). Een zwart satijnen kazuivel en toebehoorten. Een zwart satijnen beste koorkap. Een beste roode kazuivel en toebehoorten. Een groene kazuivel en toebehoorten. Een purpere kazuivel en toebehoorten. Een wit velum. Stolen (zwarte, roode, groene, wit en violet). Twee beste roode soutanen voor misdienaars. Een missale. Een koperen berechtingslanteerh. Allerhande lijnwaad: alben, roketten, corporalen, pallen en kelkdoekjes. Eene toegevoegde zending uit Gent (Comiteit der Arme Kerken bij de Zusters der Gedurende Aanbidding) bracht ons de nieuwe vaan van den H. Martinus en een beste nieuwe pelder. Later kregen we daar een nieuw vaandeltje voor de Kruistochters. L.M. I, blz. 109-110. - K.A. Oes., dossier oorlogsschade 1914-18.
46. L.M. I, blz. 111. Het bedrag van 46.840 fr. had betrekking op oorlogsschade: 25.000 fr. met een titel van 2.200 fr. ; giften van parochianen : 10.000 fr. voor â&#x20AC;&#x2122;t schilderen van de kerk en 2.840 fr. voor â&#x20AC;&#x2122;t uurwerk ; teruggave van voorschot uit het jaar 1919 : 6.700 fr. ; uitgave kerkfabriek voor het uurwerk : 2.300 fr. 47. Dit bedrag omvat : 6.700 fr. door pastoor Muylle in 1919 voor de herstellingen voorgeschoten ; ongeveer 30.000 fr. als betaling aan Vande Kerckhove (zie G. A. O es., dossier oorlogsschade 1914-18, brief van gouverneur aan burgemees ter van 7 maart 1923) ; 3.135 fr. resterend bedrag van faktuur Ganton ; 894 fr. (575 fr. + 289.5 fr. + 30 fr.) door kerkfabriek uitgegeven en door de gemeente in oorlogsschade opgenomen ; 1.544 fr. uitgaven voor processie, eveneens door de gemeente in oorlogsschade opgenomen (K.A. Oes., dossier oorlogsschade 1914-18) ; 415 fr. voor beeld door Parentani geleverd (K.A. Oes., dossier oorlogsschade 1914-18) ; 4.523 fr. verschil van het bedrag in de faktuur van Delafontaine en de opgave in het L.M. 1 (K.A. Oes., dossier oorlogsschade 1914-18 en L.M. 1, blz. 111) ; 274 fr. voor kruisbeeld geleverd door Brondel ; 325 fr. voor twee standaarden geleverd door De Meere (K.A. Oes., dossier oorlogsschade 1914-18). Dit bedrag werd voor 60.000 fr. (of 64.523 fr.) door de kerkfabriek en door de pastoor vereffend, de rest door de gemeente.
179
DE MOORD OP JOHANNES HAERENS ... EEN GEBEURTENIS UIT 1877 In de nacht van 25 op 26 november 1877 werd in Wakken Johannes Haerens vermoord. Hierbij geven we de belangrijkste gegevens weer van deze historie waar van het “Assisendossier” berust in het Rijksarchief in Beveren-Waas (1). Johannes Haerens werd in Markegem geboren anno 1835 als zoon van Bruno, werkman en van Rosalia Devoedt. Later was hij woonachtig in Wakken en huwde er met Henriette Dekiere. In de nacht van 25 op 26 november 1877 werd dokter Henri Decapmaker opgeroepen daar er een man gevonden was op de Kalsijde Wacken-Thielt. Volgens de dokter was de man bijna leeggebloed, maar ademde hij nog. Deze man was Johannes Haerens. Ondanks de verzorging door dokter Decapmaker overleed hij ’s morgens om 6 uren en half. Onmiddellijk werd een speuraktie gestart. Burgemeester Edmond Gheerbrant en veldwachter Leopold Lambrecht verwittigden de Prokureur des Konings en de Onderzoeksrechter, die op 26 november een onderzoek ter plaatse instelden. De feiten gebeurden dicht bij herberg De Barrière. Eerst werd een huis zoeking gehouden bij Petrus Lefebvre en François Castelein die daags voordien op herbergbezoek gingen met het slachtoffer. Er werd een bevel tot medebrenging tegen hen uitgevaardigd. De Wakkense veldwachter samen met zijn kollega Vandevelde uit Marke gem deden ook knap speurwerk. Zij vergeleken de vormen van de schoe nen die bij de plaats van de moord in de aarde waren geprint, met het schoeisel van een aantal personen. Dit bracht hen bij twee figuren uit Dentergem, met name houtzager Francies Bernard en kloefkapper Gustaaf D’Hondt die op 25 november verscheidene café’s in Wakken bezoch ten. Na ondervraging werden zij aangehouden. De voetsporen die men had gevonden, werden in plaaster uitgegoten. Het bleek dat ze van de verdachten afkomstig waren en op verschillende plaatsen in Markegem vond men dezelfde terug, tot in Dentergem in de omgeving van de rivier Peperla. Die twee personen werden daar ’s avonds om llu.30 formeel herkend door landbouwer Adolphe Baetens uit Markegem. Naderhand werd vernomen dat Gustaaf D’Hondt in diezelfde periode ten opzichte van andere personen doodsbedreigingen had geuit en dit zelfs met het mes in de hand. In mei 1878 werd de zaak behandeld voor het Hof van Assisen in Brugge. Volgens het Hof was Gustaaf D'Hondt dan 22 jaar oud, Francies Bernard 26 jaar oud. Het moet wel een en ander geweest zijn, want voor de zitting van 20 mei 1878 werden maar liefst 37 getuigen opgeroepen, hoofdzakelijk 180
MARKTPLAATS W AKKEN
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 0. 1. 2. 3.
Herberg van Devos Huis van Virginie Moerman Kapel "De oude Barrière”, Henri Moerman Huis van Barbe Dejonghe Huis van Auguste Deconinck “De Barrière”, Ange Verbrugge Plaats waar Haerens werd gevonden Meule Herberg "De Trog” Huis Standaert Huis Vermeersch Huis van Jean Haerens
(Tekening R. De Brabandere, naar drie tekeningen in het assisenbundel)
181
uit Wakken, Markegem en Sint-Baafs-Vijve. De jury vond Gustaaf D’Hondt schuldig aan de feiten van de nacht van 25 op 26 november. Francies Bernard werd door de jury niet plichtig bevonden. Zo werd Francies Bernard door raadsheer-voorzitter Edmond de Gottal ontslagen van de tegen hem ingebrachte beschuldigingen. In het arrest van dezelfde datum, zijnde 22 mei 1878, werd Gustaaf D’Hondt veroordeeld tot levenslange dwangarbeid. Het arrest werd aangeplakt in Wakken en in Brugge. Door de veroordeelde werd op 20 augustus 1878 beroep aangetekend bij het Hof van Cassatie, maar dit werd verworpen. De exacte datum waarop Gustaaf D’Hondt werd vrijgelaten, konden we vooralsnog niet achterhalen. Wel is geweten dat hij in het huwelijk trad in Dentergem op 8 maart 1893 met Louise Debruyne. Vanaf 17 juni 1902 woonde hij in Tielt, waar hij overleed.
Denis HAERENS VOETNOOT 1. Dit dossier werd nauwkeurig nagezien door Ingrid Cottens, Koenraad Degroote en Denis Haerens van de Wakkense Heemkundige Kring “Het Bourgondisch Erfgoed”.
182
DE ADELLIJKE FAMILIE DE MOL IN DE 16de EN 17de EEUW IN OOSTROZEBEKE In het hedendaagse Oostrozebeke is de naam Ter Molst goed bekend. Er is de weverij Ter Molst en er zijn de drie hoeven ’t Groot Goed ter Molst, de kleine Molsten en ’t Klein Goed ter Molst. Bij heemkundigen van Tielt is deken Jan de Mol (1585 - 1657) geen onbekende. Met dit artikel willen we aantonen dat er tussen beide een rechtstreeks verband bestaat. We zullen ook de vraag beantwoorden : hoe kwam deken de Mol, geboren in het Brusselse, in het verre Tielt terecht ? JEROEN de MOL
In het V°-penningkohier van 1577 van Oostrozebeke vinden we Joncheere Jeronymus de mol ruddere heere van Watermale. Hij is eigenaar van een hofstede gheseyt et goet te coolscampsche hier up staende een huus, dire schueren, een porst poorte ovenbuer, groot onder hof landt en mersch XXV bunder CLIII R (oe) (1). In een renteboek van 1642 wordt deze hoeve duidelijk op een kaart gesitueerd. Het gaat om de hoeve die nu bewoond wordt door André Sys, gelegen is aan de Grotstraat nr 5 en ’t Groot Goed ter Molst wordt genoemd. Het bijhorend artikel geeft vier opeenvolgende eigenaars, met name Jonkheer François Reugeley, Jonkheer Jan van Hooghlande, Mijn heer Jehoronymus de Mol, heere van Watermale als ghetrauwt hebbende Jonkvrauwe Anna de Schotte, waarbij Anna de Schotte de vierde eigenaar is (2). Hiëronymus (of Jerome of Jeroen) de Mol stamt uit een oude adellijke Brabantse familie. Het familiewapen is als volgt : In keel vijf aanstotende en aaneengesloten ruiten van zilver, kruisgewijze geplaatst, vergezeld in elke schildhoek van vijf blokjes van goud, twee, een en twee geplaatst. Helmteken : een borstbeeld van een gebaard man, gekleed van keel met kraag van zilver (of : gekleed met het wapen van het schild) (3). Jeroen de Mol is de oudste van 3 zoons. Zijn vader, François, is heer van Bucborre in Watermaal (denk aan Watermaal-Bosvoorde). In 1572 erft Jeroen de Mol van zijn vader, doch hij heeft blijkbaar al eerder relief gedaan van de heerlijkheid te Watermaal (4). Hij is ridder en is waar schijnlijk vóór 1524 geboren (5). Jeroen de Mol huwt in 1565 met jonkvrauwe Anna de Schotte. Van haar is enkel geweten dat ze enige dochter en erfgename is van Etienne / Steven (6) de Schotte en Cornelie de Cocq. Haar vader is reçeveur de la Foret de Nieppe, reçeveur-général de Cassel van 1545 tot 1554 en conseiller 183
de I’Empéreur. We vonden geen verdere gegevens over haar familie, enkel één afbeelding van het familie- of persoonlijk wapenschild, maar geen beschrijving ervan (7). Toch moet zij, gezien haar huwelijk met een hoger edelman, gezien haar aanspreektitel Jonkvrauwe en gezien de funkties van haar vader, tot de adel behoren (8). In 1571 bezit Jeroen de Mol 56 bu 319 R (80 ha 47 a) in Oostrozebeke, 7200 kleine roeden (6 ha 37 a) in Tielt-buiten, 533 kleine roeden (0 ha 47 a) in Tielt-binnen (9), 22 ha in Markegem (10), naast bezittingen in Wielsbeke (11). De gronden die Jeroen de Mol in Oostrozebeke, Marke gem en Wielsbeke bezit, verwierf hij door zijn huwelijk. We vermoeden dat Anna de Schotte ook eigenares was van de gronden in Tielt. Anna de Schotte was dus zeker niet arm. In 1571 vinden we nog tal van (de) Schotte’s in Oostrozebeke. Op twee na leven ze allen van de armendis. Gheeraert de Schotte bezit 1 bunder 200 roeden en Mathijs Schotte 2 bunder (12). De vraag blijft open waar Anna de Schotte woonde, en waar zij haar rijkdom en aanzien vandaan haalde. Jeroen de Mol en Anna de Schotte hebben samen 4 kinderen. - Filip, de oudste zoon, doet relief van het leen te Watermaal in 1594. Dit jaartal lijkt ook de overlijdensdatum van Jeroen de Mol te zijn (13). Maar Filip blijft geen heer van Watermaal, daar hij het leen verkoopt en niet huwt (qu’il vendit ob a marier) (14). Hij leeft nog in 1596. - Jan de Mol, de tweede zoon, huwt met Adrienne van Zinneghem en heeft slechts één dochter, Laurence. Deze dochter huwt met Charles van Hooghlande (zie verder). Het is jonkheer Jan de Mol die in 1608 vermeld wordt als eigenaar van de bezittingen van Anna de Schbtte (15). Het is mogelijk dat hij een tweede maal huwt met Charlotte de Winter, maar er zijn geen kinderen uit dit huwelijk. Jan de Mol woont in 1611 zeker al te Sint-Winnoksbergen. - Het derde kind, Jeanne, huwt met Ferdinand de Warigny, heer van Colenberghe/Alonberghe (16). - Anna de Mol, de jongste dochter, huwt in 1596 te Hondschote met Joos Immeloot. De familie Immeloot is vooral in de kasselrij leper te vinden. Het lijkt opmerkelijk dat twee van de kinderen van Jeroen de Mol, met name Jan en Anna, uitwijken naar het Westkwartier. We moeten hierbij zeggen dan Antoon, broer van Jeroen de Mol, baljuw is van Waasten. Jan en Anna de Mol hadden dus al een oom in het verre Frans-Vlaande ren. (17) Met het vertrek van Jan de Mol zet de naam de Mol niet rechtstreeks voort in Oostrozebeke. Maar wel onrechtstreeks en dit op twee wijzen. In 1567 begint Jeroen een zeer schoon steenen huus nabij zijn hoeve te bouwen (18). De waarde van dit huis wordt in het XX° penningkohier op 44 pond parisis geschat. De andere Oostrozebeekse woningen worden 184
op maximaal 4 pond parisis belast (19). Het penningkohier van 1577 spreekt dan ook van Jeronymus de Mol die ghebruuck in propryteyt zin huus van plaeysanten (20). Het was zijn buitenverblijf. Lang heeft Jeroen de Mol niet van zijn Oostrozebeekse woning kunnen genieten, want in een renteboek van 1614 wordt in de marge vermeld upde dese partie heeft het huus ghestaen (21) : het lusthuis is na 47 jaar al verdwenen, hoogst waarschijnlijk in de godsdiensttroebelen op het eind van de 16de eeuw. Onze streken werden geplunderd door geuzen, muitende Spaanse solda ten, Malcontenten, Gentenaars van de Kethulle en vrijbuiters van Oost ende en Sluis (zie ook verder). Maar het feit dat zo’n groot huis gebouwd werd op de Ginste (al werd het al enkele tientallen jaren later vernield) en het feit dat een ridder (22) uit het verre Brussel, waarschijnlijk met de bijhorende pracht en praal, er af en toe kwam logeren, moet grote indruk gemaakt hebben op de gewone Oostrozebekenaar. Maar de naam de Mol bleef na 1594 nog op een tweede wijze voortleven. Anna de Schotte, weduwe van Jeroen de Mol, hertrouwt met François van Hooghlande (23). Hij is ridder, heer van Bierschoute, Hooghlande (in Zeeland), ..., forestier de la forêt de Houthulst, reçeveur des biens saisis sur les calvinistes et rebelles, réçeveur héréditaire du lardier féodal de Bergues St. Winnoc en hoogbaljuw van de stad en kasselrij Waasten (net als Antoon de Mol, schoonbroer van zijn vrouw). François van Hooghlande is weduwnaar van Marie de Ruysschen en heeft drie kinderen uit zijn eerste huwelijk : Charles (die huwt met Laurence de Mol, dochter van Jan en van Adrienne van Zinneghem) (24), Margriet en tenslotte Eléonore (die ongehuwd blijft). Margriet van Hooghlande huwt met jonkheer François de Reugeley, capitaine d'une compagnie libre de cavalerie de 300 hommes. Hij is schildknaap, schepen en burgemeester van het Brugse Vrije (25). De hoeve, waarbij Jeroen de Mol zijn plezierhuis bouwde, blijft begin 17de eeuw in handen van het echtpaar François de Reugeley (overleden in 1652) en Margriet van Hooghlande (overleden in 1666). De gronden rond de hoeve zijn in 1642 in handen van dit echtpaar (stiefkinderen van Anna de Schotte), van Ferdinand de Warigny en van Joos Immeloot (schoonzoons van Anna de Schotte) (26). De naam de Mol blijft dus zeker tot 1666 (of 101 jaar lang) verbonden met de hoeve. Vandaar dat we reeds in 1642 lezen : deze hoeve is ghenaamt tgoet te mois (27). Ter Molst is een verbastering van te Mois, en dit lijkt dus ontstaan uit de volkse aanduiding van de hoeve (in eigendom) van (de familie) de Mol. Maar hiermee is nog niet gezegd hoe Jeroen de Mol op de Ginste verzeild was geraakt. Edellieden en rijken huwden binnen hun stand, maar Oostrozebeke ligt ver van Watermaal. We schreven dat Jeroen de Mol als oudste zoon van François de Mol rond 1524 geboren is. Vader François was ook niet de eerste dc beste. 185
vamktourm
To* Ta n .^ a p ^-Ïoókph ^iiicsi.a in /MMEJiOOT .1
HKKHK
I^XPliAKM
4W N U
V \N \A N
*)o
hkkk l van t o r h k
T
,..
•/•ÏH U N A U T
Ta n
\L
..
V ^A P
v o o r .o DK.sr.K
-"
.srrsuL
^
Ç n r , V I.'., J V B A U -W VIA H IK M A R C R I E T T E
Q
S ^ s K™
C N O F.
,u y * 4?
v
J U L T E E l^
^
^
J ' a
O V K K U K D EN D E N 1 k» D E C E M B E R 17*6
\3 f
ENDK VAX ' V
—P
r
AU W M A R IE E L .1 A A R E T H v ^ E t ^ E V E L D O G M T E R VAN
c To
VTa X
S Y N E G&S E LL EN EDK. OV E R L E D E N D E N l 4 D E C E M B E R 1744
De grafsteen van J.B. Immeloot en van Marie de Revel. Daar hij achterkleinzoon is van Jeroen de Mol en Anna de Schotte, komt hun wapenschild ook voor op de grafsteen (3° en 4° wapen in de linkerrij).
186
Hij was heer van (Bucborre in) Watermaal, burgemeester van Leuven, maître d’hôtel bij Adolf van Cleven, heer van Ravenstein, grootvalkenier van Brabant, ridder en drossaert van Bergen-op-Zoom. François de Mol was dus maître d’hôtel bij Adolf van Cleven, die onder zijn talrijke bezittingen ook de heerlijkheid Ingelmunster bezat. Het is dus zo goed als zeker dat François de Mol, afkomstig uit het Brusselse, ambtshalve regelmatig in Ingelmunster kwam. Het is dan ook niet zo verbazend dat hij met vrouwe Marie Claerhout huwt. Zij is dochter van Jan Claerhout, ridder, heer van Pittem, Koolskamp, Assebroek, ... en hoogbaljuw van Brugge en het Vrije. Dat Jeroen de Mol zijn echtgenote in de streek van Oostrozebeke zoekt (het weze herhaald : dit is niet helemaal zeker) en zijn buitenverblijf te Oostrozebeke neerzet, is goed te begrijpen. Zijn moeder komt uit de streek. Dit alles is nog meer te begrijpen wanneer men weet dat het leen (28) waarop de hoeve staat, t' coolscamps heet en in bezit is van het huis van Koolskamp (29). Als afsluiting van dit artikel kunnen we nog enkele kanttekeningen maken. Waar prof. M. Cloet schrijft dat deken Jan de Mol rijke bloedverwanten heeft, kunnen wij niet bevestigen dat alle de Mois rijk waren. Zeker is wel dat Jeroen de Mol de rijkste eigenaar van Oostrozebeke was tussen 1571 en 1577 en dat er meerdere familieleden hooggeplaatste funkties bekleed hebben (30). Het valt ook op dat meerdere familieleden in dienst stonden van de Spaanse vorsten. Om hen daarom koningsgezind en overtuigd katholiek (31) te noemen, hebben wij te weinig gegevens. Waarschijnlijk waren ze, net als de meeste edellieden, vooral behoudsgezind wanneer het hun privileges betrof. Deken Jan de Mol was een natuurlijk kind, en daardoor volgens het kerkelijk recht uitgesloten van een priesterambt. De rijkdom, macht en invloed van zijn familieleden zullen er zeker voor gezorgd hebben dat deze “speling der natuur” weggemoffeld werd en dat hij, na 3 jaar pastoor schap te Tielt, tot deken promoveerde. Hoe dan ook, wanneer deken Jan de Mol in 1613 uit Burcht in Tielt aankomt, heeft zijn familie al de streek verkend.
Renaat LOBBESTAEL
187
VOETNOTEN 1. R.A .K . - 'microfilms’ - V° penningkohier Oostrozebeke, 1577, p. 56. 2. R.A.K. Fonds Plotho, nr 491 (A0 1642) - ’t Coolscamps, art. 1.
3. Brabantica - Bundel werken over familiegeschiedenis, geslacht- en wapenkunde voor de provincie Brabant, Genealogicum Belgicum, Brussel, deel VIII-2, p. 887 - 920. In dit werk wordt de stamboom van de familie de Mol van de 13de tot de 17de eeuw uitgebreid weergegeven. Om dit artikel niet nodeloos met voetnoten te overladen, geven we hier ook de andere bronnen m.b.t. de genealogie van de familie de Mol en aanverwante families : - R.A.B. - fonds Thibault de Boesinghe - N° 424A, dokument 41, 76. - Tablettes de Flandres, Tome 3, p. 32-35 en Recueils, dl IV, p. 32. - Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne, M. de Vegiano, 1865, Gent. Ondermeer deel II, p. 1033. - Bruges et le Franc, ou leur magistrature et leur noblesse. Gaillard, Brugge, 1958, ondermeer dl 2, p. 467 en dl 3, p. 160. - Table alfabétique de la généalogie de la famille de Van der Noot. J.F. A.F. de Azevedo, 1771, p. 91. - Het gerecht in de kasselrij Kortrijk (1515-1621), Monballyu, 1976, Leuven, deel I, p. 73 (voetnoot 66). - Archives Départementales du Nord - Répertoire Numérique -, Max Bruchet. Serie B, Facs II, p. 134. Dhr Warlop, conservator van het Rijksarchief Kortrijk, vertaalde de beschrij ving van het wapenschild, waarvoor onze dank. Flet wapen is te vinden bij Rietstap, V. & H.V. Rollands, Illustration o f the Armorial General, dl III, plaat CCXXIII. 4. Volgens het XX° penningkohier van Oostrozebeke uit 1571 draagt Jeroen de Mol in 1571 de titel van heer van Watermaal (p. 56). 5. De jongste broer van Jeroen, Jan de Mol, wordt al in 1551 schepen van de stad Brussel. Gezien men toen meerderjarig werd op 25 jaar, en meerderjarig heid nodig was om schepen te kunnen worden, is Jan ten laatste in 1526 geboren. 6. De ene bronnen spreken van Etienne, de andere van Steven de Schotte, maar allen geven ze dezelfde funkties en titels op. 7. In Tablettes de Flandres, Tome 3, p. 32 staat de grafsteen van Jan Baptist Immeloot, kleinzoon van Joos Immeloot en Anna de Mol afgebeeld (zie ver der). 8. In Brabantica wordt het wapen van iedere echtgenote beschreven, enkel bij Anna de Schotte niet. Toch eigenaardig dat ook deze auteur, die over heel wat bronnen beschikt, geen wapen of beschrijving kon vinden. 8. Er bestaat een adellijke familie de Schotte, maar deze draagt een ander wapen. Zie ondermeer : de Vegiano, o.c.. p. 1764. 9. Verbeke C., De penningkohieren als sociaal-economische en demografische bron. De roede van Tielt rond 1571-'72. RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1988, II, blz. 68 en 70. 10. Medegedeeld door Frans Hollevoet uit Tielt, waarvoor dank. 11. Medegedeeld door Carlos Verbrugghe uit Wielsbeke, waarvoor dank. Had het echtpaar Jeroen de Mol - Anna de Schotte nog eigendommen in andere gemeenten van de roede van Tielt ? 12. R.A.K. - microfilms - XX° penningkohier Oostrozebeke 1571, p. 23, 31, 32 en
188
57. 13. Zie ook R.A.K., fonds Plotho, N° 1330 (A° 1594). 14. R.A.B., Fonds Thibault de Boesinghe - N° 424A, dokument 41. 15. R.A.K., fonds Plotho, n° 475 (A° 1572, met aanpassingen waarschijnlijk uit 1608), p. 48. 16. Ook over deze familie vinden we nagenoeg geen gegevens, maar uit enkele aanwijzingen menen we te mogen afleiden dat deze familie uit het Oudenaardse afkomstig is. 17. We vonden ook een zekere Steven de Mol, burger van leper, die in 1548 te leper een huis koopt (Tablettes de Flandres, Tome 8, p. 140) Zie ook voetnoot 29. In geen van beide gevallen vonden we een aanknopingspunt met de stam boom uit Brabantica. 18. R.A.K., fonds Plotho, n° 484, (A° >>1572), p. 48. 19. R. A.K. - microfilms - XX0 penningkohier Oostrozebeke 1571, ondermeer p.56. Ter vergelijking : een zeer goede akker wordt tot 20 £ par. per bunder (of zo'n 12 £ per ha) getaxeerd. 20. R.A.K. - microfilms - V° penningkohier Oostrozebeke 1577, p. 38. 21. R .A .K ., fonds Plotho, N° 696 (A° 1614), f XLVII. 22. Er woonde geen enkele adellijke familie permanent in Oostrozebeke. De familie Halewijn had ook een buitenverblijf op Nieuwenhove (het zgn. Spookkasteel). 23. Eén enkele bron spreekt van Jan van Hooghlande, zie voetnoot 2. 24. Hun zoon Jean-François huwt met Marie Boddens. Zij stamt uit een adellijke familie originaire de Thielt (zie Gaillard, Bruges et le Franc, dl IV, p. 263). 25. Hun kleindochter huwt met Nicolas de Lens, heer van Ooigem. 26. R.A.K., fonds Plotho 491, zie ’t Coolscamps en Vijve-Dendremonds. 27. id., f. CXV Ook in akten uit 1702 (R.A. Scabinale, 1° reeks, 1702-1732) en 1749 (R.A.K., aanwinsten VI, n° 6995) wordt de hoeve ’t goet te Mois genoemd. In de hypotheekakte van 1702 wordt vrauwe Marie Tacquet als eigenares ver meld. Nu was de dochter van François de Ruegeley en Margriet van Hooghlan de, Marie Louise, gehuwd met Charles Antoine Tacquet. Wanneer zou blijken dat er een rechtstreeks verband tussen deze Tacquets bestaat, zou de hoeve meer dan 101 jaar in dezelfde familie gebleven zijn. 28. We vermoeden dat het om een heerlijkheid gaat, gezien er sprake is van een baljuw, 4 schepenen, tol, vond en bastaardgoed, en boeten tot 3 pond parisis. Zie R.A.K., fonds Plotho, nr. 2012, f. CXXXIII v (A° 1587). 29. R.A.K., fonds Plotho, n°484 (A° 1572), f. XXXXVIII : Onder 'tleen ghevonden vanden huuse van coolscamp dat ghecocht es jeghens Jehan de Haesteghe. Over deze familie de Haesteghe weten we enkel dat Jacob de Haesteghe (begin de 15° eeuw) schoonbroer was van Jan van Halewijn, heer van Zwevegem en Oostrozebeke. We weten echter niets over familiebanden tussen Jehan de Haesteghe en Marie Claerhout, beiden lid van het huis van Koolskamp. 30. De familie de Mol leverde meer dan 30 schepenen aan de stad Brussel. Een ander familielid. Jan de Mol, heer van Oetingen, hielp de pacificatie van Gent (A° 1576) opstellen. 31. R.A. Blondeau, Geuzen in de Westhoek, het epicentrum van de Beeldenstorm, Gent 1988, p. 220 : Meester Pieter de Mol van leper (let op de woonplaats) die zich ook met de hervormde leer had ingelaten en in 1530 in allerijl naar Middel burg vertrok....
189
DE TIELTSE JAREN VAN JAN DE MOL (1613-1657) Tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw drukte pastoor deken Jan De Mol een duidelijke stempel op het leven in Tielt. Zonder zijn optreden zou het stadje er wellicht heel anders hebben uitgezien. Zonder zijn geschriften zou onze kennis van het zeventiende eeuwse Tielt ook veel geringer zijn. Een kronkel in de geschiedenis bracht hem in onze streek. Hij werd op 10 oktober 1585 in het Brusselse geboren als natuurlijk kind van Jan Baptist de Mol en ene Anna De Blaere. Jan De Mol had Spaans bloed in de aderen. Hij was de kleinzoon van Jan, een edelman in dienst van Margaretha van Parma, en van de Spaanse Anna de Lopez de Villanova. Zijn vader Jan Baptist was een tijdlang drossaert - vertegenwoordiger van de vorst - in Diest en Zichem en trad uiteindelijk binnen in de orde der kapucijnen. Zijn moeder, Anna De Blaere, van haar kant, trouwde ca 1602 met Ferdinand d’Arenas. De kinderen uit dit huwelijk (Ferdinand en Lodewijk) zullen uiteindelijk in Pittem terechtkomen. Ze vervlaamsten hun naam tot Ferdinand en Lodewijl Vande Sande en raakten er respectievelijk als schilder en als kosternotaris bekend (1). Anna De Blaere werd in 1636 in Tielt begraven. De band van de familie De Mol met onze streek is evenwel nog ouder. In 1571-’72 bezat Jonkheer (Jeroen) De 1Mol 7.200 kleine roeden (6,37 ha.) land in Tielt-buiten en 533 kleine roeden (0,47 ha.) in Tielt-binnen ( 2).
Hendrik de Mol (1443 - fvóór 1511) x Joanna van der Noot Antoon de Mol x Catharina de Hertoghe
François de Mol x Marie van Claerhout
Jan de Mol (t vóór 1571) x Anna Lopez de Villanova
Jeroen de Mol x Anna de Schotte
Jan Baptist de Mol & Anna de Blaere Jan de Mol (1585-1655) 190
x
Ferdinand d'Arenas (t vóór 1618)
Ferdinand d’Arenas
Lodewijk d’Arenas (t 1678)
Een ander ver familielid van Jan De Mol, Barbarina De Mol zal in 1654 trouwen met François de Trompes uit het geslacht dat de heerlijkheid Hulswalle (het latere Schuiferskapelle) bezat (3). Toen Jan De Mol in 1613 op voorstel van het kapittel van Harelbeke tot pastoor van Tielt benoemd werd, belandde hij wellicht niet in voor hem volslagen onbekend gebied. Na zijn priesterwijding op 8 november 1609 en het behalen van zijn licentiaat in de theologie (Leuven, 1610) was hij op 21 november 1612 op voordracht van het kapittel van Doornik tot pastoor van Burcht benoemd geworden. De kapittels van Harelbeke en van Doornik hadden gemeenschappelijke belangen in Tielt. Zo bezat het kapittel van Harel beke naast het personaat van de Sint-Pieterskerk, o.a. 2/5 van de grote tienden op de Quaede acker, het kapittel van Doornik 1/5 (4). Het is niet uitgesloten dat beide kapittels in onderling overleg de overplaatsing van Jan De Mol naar Tielt bekomen hebben. Restauratie
Tielt raakte na de godsdiensttroebelen van het einde van de zestiende eeuw in diep verval. Een deel van de sociale bovenlaag verliet de stad en keerde na de woelige tijden niet terug. Reformatie en contrareformatie lieten littekens achter. Tieltenaar Gérard Luckens was in 1581 in Kortrijk als beeldenstormer gehangen en diaken Pieter Leeman in 1568 als calvinist in Koekelberg onthoofd (5). De eigendommen van notoire Tieltse protestanten, o.m. Cornelia van Ravesteyn en Willem (H)Oste, waren verbeurd verklaard, terwijl pastoor Jan De Sanghere enkele “verdachte" families (Bibau, Craeyemeersch, Van Wyckhuyse, Verkinderen ...) nauwlettend in hèt oog hield. De protestanten van Sluis hadden hem in 1587 van het altaar gesleurd en hem samen met een veertigtal personen die zich in de kerk bevonden, gegijzeld. Hij overleefde het avontuur, maar bleef een fervent ketterjager. Erger nog was de sfeer van heksenvervolging die rond de eeuwwisseling het leven in Tielt verpestte. Zo werd in 1603 op last van de Gottemse baljuw Hubrecht Meganck, met de medeplichtigheid van enkele Tieltse schepenen en zelfs van chirurgijn Salomon Marcx, de weerloze Tanneken Sconynx in de Tieltse stadsgevangenis gefolterd tot ze aan haar verwondin gen bezweek (6). Oorlog, pest en heksenwaan traumatiseerden de bevolking die overigens fors uitgedund was. Tussen 1579 en 1584 werd Tielt herhaaldelijk door de Malcontenten geteisterd en in 1587 maakten de vrijbuiters van Sluis de streek onveilig (7). Spaanse garnizoenen plunderden de stad in 1582 en drie jaar later richtten de Fransen aanzienlijke ravages aan. De pest die sinds 1579 nasmeulde, flakkerde geregeld op en sloeg in 1603 opnieuw krachtig toe. De stad zelf bood een troosteloze aanblik. Halle en belfort 191
Register van het kerkegoed, 1613 De Mol een schets van 1.<>wvs de e-v., (D .A .T ., 113, f. 16 Bersacques overneemt.
192
V°
17 R°) waarin Jan
waren in 1579 in vlammen opgegaan. De Sint-Pieterskerk, de twee pastoriegebouwen, de kapel van het begijnhof en talrijke huizen waren zwaar beschadigd of grondig vernield. Met het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) kwam ook voor Tielt een kente ring. Stilaan kon men tekens van herlevende economische activiteit bespeuren. De jaarmarkt die dertig jaar lang gezieltoogd had, werd nieuw leven ingeblazen. De stadsblekerij werd opnieuw ingericht en ook de halletoren, op de spits na, weer opgebouwd (8). In deze context van geleidelijk herstel keek het kapittel van Harelbeke uit naar een pastoor die ook op kerkelijk gebied in Tielt orde op zaken kon stellen. Jan De Mol bleek hiervoor de aangewezen persoon. Hij volgde pastoor Jan de Sanghere op die in 1613 in Pittem kapelaan gewor den was, er in 1617 overleed, maar in de Tieltse Sint-Pieterskerk zijn graf kreeg. Administrator
Jan De Mol heeft zijn opdracht van administrator van het Tieltse decanaat zeer nauwgezet uitgevoerd. Daarvan getuigen zijn Acta decanatus (16161675) en zijn Liber manualis I (1627-1639) en II (1639-1656) die in het decanaal archief bewaard worden (9). Van oudsher werd kerkelijk Tielt bestuurd door twee pastoors die elk een portie (overeenkomend met Tielt-binnen en Tielt-buiten) voor hun rekening namen. Onmiddellijk na zijn aanstelling als deservitor van de eerste portie vroeg en verkreeg Jan De Mol van bisschop Vander Burch de versmelting van beide porties onder zijn beheer. Tijdens zijn ambtspe riode komt de ketterjagerij op een laag pitje te staan. Jan De Mol was zelf voorstander van de strenge leer van Jansenius. Door toedoen van Jan De Mol vestigden de paters recollecten zich in 1624 in Tielt en de pastoor-deken zou zijn leven lang weldoener en beschermer van het patersklooster blijven. Ook pleitte hij voor een onaf hankelijk van Tielt functionerende kapel van Hulswalle, wat zijn voorgan gers en opvolgers altijd fel poogden te verhinderen. Wellicht speelden familiebanden met Barbarina De Mol die met een lid van de heren van Hulswalle trouwde, hier een rol. In 1644 stichtte pastoor-deken Jan De Mol in Tielt de Confrérie der Trinitariërs. Het decanaal archief bewaart nog het resolutieboek van deze Broederschap tot het vrijkopen der slaven die in onze stad tot 1916 bleef bestaan (10). Ferdinand Vande Sande, halfbroer van Jan De Mol, schil derde voor deze confrérie een mooi doek, maar in 1645 ging het samen met het pas door de deken aangekochte orgel verloren toen de Fransen de kerk in de as legden. In 1650 stelde Jan De Mol een nieuwe inventaris samen van de tienden in schependom en parochie (11). In 1652 voerde hij ook een volkstelling uit. Hij telde 695 communicanten in Tielt-binnen en 1626 in Tielt-buiten, 193
Handschrift en handtekening (bladzijde rechts) van Jan De Mol in de Acta Decanatus Jan De Mol (1616-1656) (D .A .T ., 966, f. 167 V° - 168 R°).
194
wat grosso modo met een totale bevolking van 3.000 inwoners overeen stemt (12).
Cartograaf
In 1623 schonk Jan De Mol aan het Kortrijkse kasselrijbestuur een eigen handig vervaardigde kaart met de beschrijving van de toen nieuwe vaart Brugge - Gent wat op zijn aanleg voor cartografie wijst (13). Zijn activiteit als cartograaf sloot aan bij de administratie van zijn decanaat. Kort nadat een nieuwe pestepidemie in 1631 de stad verlamd had, legde hij de basis voor een kadastrale beschrijving van Tielt. Dit ontwerp was erg nuttig toen landmeter Lodewijk de Bersacques en de geswooren prysers Vincent Baggaert en Jan de Caigny in 1635 het eerste landboek van Tielt-binnen samenstelden (14). Tien jaar later paste Jan De Mol dit landboek aan de nieuwe toestand aan (15). Deze landboeken laten ons toe het bekende stadsplannetje van Tielt dat Antoon Sanderus in zijn Flandria Illustrata ( 1641 -’44) liet verschijnen, tot leven te brengen. Bij elk huis en elk perceel kan op die manier de naam van de eigenaar ingevuld worden. In 1635, toen de priesterage in de Ieperstraat er nog altijd gehavend bij lag, bezat deken De Mol een huis in dezelfde straat, ten noorden van het kerkhof (nu de open ruimte voor het H. Hartmonument) (16). Het heette De Vliegende Weerelt. Andere Tieltse huizen droegen toen even schilder achtige namen en waarschijnlijk een overeenstemmend uithangbord : De Gauden Leeu, Het Gauden Hooft, ’t Handvat, ’t Paradijs, Naeldenburch, t' Moyelselken (Ieperstraat) ; De Pluyme, Den Hert, Sint Jacob, De Zwarte Leeu, De Wildeman, Het Cleen Schaeck, Het Schaeck, De Seye (Hoogmarkt) ; De Vier Heymskinderen, De Burse, De Valcke, Den Franschen Schilt (Markt), den Inghel (Bruggestraat), De Crone, De Maene, De Swaene, Den Hollander, De Fortuyne (Hoogstraat), Den Keyser, Den Muysenest (Nieuwstraat), Egypten, Vlissinghe (Hulst), De Raecke (Kortrijkstraat). Ook van Tielt-buiten stelde Jan De Mol een nieuw register bij het land boek op. Als vergoeding voor zijn werk krijgt hij van het magistraat de opbrengst van de verpachting van het morierschap (het reinigen van de greppels) toegekend (17). Jammer genoeg zijn de kaarten bij dit landboek verloren gegaan, zodat we ons minder makkelijk het uitzicht van het Tieltse ommeland in die tijd kunnen voorstellen.
Historiograaf
Jan De Mol toonde ook belangstelling voor de historische achtergronden van zijn dekenij. Rond 1650 kopieerde hij charters en documenten over 195
de kerk van Meulebeke (18) en in zijn Liber manualis schreef hij een korte kroniek van de Tieltse kloosters. Zo vinden we in zijn notities teruggaand tot 1440 belangrijke inlichtingen over de vroegere pastoors van Tielt, over het begijnhof, waarvan de oudste vermelding uit 1366 dateert (19) en waarvan de naam Begijnhof van Sinte Margriete in Betlehem ons dank zij hem bekend is. Ook over het klooster der GrauwzustersPenitenten verstrekt hij waardevolle inlichtingen. Hij citeert uit stukken die hij naar eigen zeggen zelf raadpleegde en die bij de brand van kerk en pastorie in 1645 verloren gingen. Over zijn tribulaties met de zusters Alexianen vinden we meer bijzonderheden in de visitatieverslagen van zijn overste, bisschop Antoon Triest (1616-1657), met wie hij minder goed kon opschieten (20). Architect
Door omstandigheden gedwongen trad Jan De Mol ook op als architect. Het decanaal archief bewaart een schets (van ca. 1646) van zijn hand met de te herstellen delen van de Sint-Pieterskerk (21). Hij aarzelde niet om grond te pachten, er stenen te bakken en zo de wederopbouw van de kerk te bespoedigen. Ook bij de restauratie van de kerk van Egem fun geerde hij als gelegenheidsarchitect.
Diplomaat
De ambtsperiode van de pastoor-deken bleef niet gespaard van dramati sche gebeurtenissen. Na een periode van relatieve kalmte en economisch herstel (1613-1630) werd Tielt getroffen door een golf van oorlogsgeweld en pest. In 1631, bij de bezetting van Tielt door Spaanse troepen ontpopte Jan De Mol zich als een gedegen diplomaat die zijn kennis van het Spaans kon benutten om in Brussel de terugtrekking van de soldaten te bepleiten. Een gelijkaardige toestand deed zich voor toen in 1645 Spaanse troepen in Aalter gelegerd waren en in Tielt kwamen foerageren. Opnieuw werd Jan De Mol als onderhandelaar uitgestuurd in een poging van het magi straat om de troepen tot andere inzichten te brengen. Dit keer zetten Franse soldaten op 25 september 1645 de Sint-Pieterskerk en een zestigtal huizen in lichterlaaie. Van dit oorlogsgeweld gaf Jan De Mol een pak kende beschrijving die, in een later proces tussen Tielt-binnen en Tielt-buiten over de verdeelsleutel van de gemeenschappelijke kosten, in het voor deel van de stad gebruikt werd (22). Besluit
Zowel de geschreven bronnen die hijzelf naliet, als de getuigenissen van 196
anderen, laten ons Jan De Mol kennen als een veelzijdige, kordaat optre dende persoonlijkheid. Plichtsgetrouw en nauwkeurig observeert en regi streert hij de toestand van zijn dekenij. Niet alleen bij het opmaken van een status animarum of een inventaris van de tienden gaat hij op een bijna wetenschappelijke manier te werk. Hij helpt ook effectief bij het in kaart brengen van schependom en parochie. Zijn realistische kijk, zijn verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden, zijn talenkennis en zijn contacten met “hogere kringen” buiten Tielt helpen hem om het stadje enigszins boven het provinciale niveau uit te tillen. Wegens ziekte vroeg Jan De Mol in 1655, in zijn zeventigste levensjaar, demissie als pastoor-deken. Hij overleed op 26 november 1657. Het lag voor de hand dat hij in de Sint-Pieterskerk of in de kerk van de Minder broeders zou begraven worden (23). Vreemd genoeg zijn we niet ingelicht over de begraafplaats van de pastoor-deken. De archieven, waarin Jan De Mol zelf zoveel sporen heeft achtergelaten, reppen hierover met geen woord.
Ronny OSTYN
VOETNOTEN 1. Cloet M., Het kerkelijk leven in een landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens de 17de eeuw. Tielt van 1609 tot 1700, Leuven, Werken op het gebied van geschiedenis en filologie, 5de reeks, deel 4, 1968, blz. 98 - 120. X., Brabantica. Werken over familiegeschiedenis, geslacht- en wapenkunde voor de provincie Brabant, VIII, dl. 2, 1966, hlz. 887-920. SEBRECHTS M., De afkomst en de familie van Jan De Mol, deken van Tielt (1616-1657), in Vlaamse Stam, 1970, Jg. 4, blz. 361-362. ARICKX V., Legitimatie van Jan De Mol, pastoor (1613) en deken van Tielt (1616-1657), in Biekorf, 1982, Jg. 82, nr. 4, blz. 414-415. 2. VERBEKE C., De penningcohieren als sociaal-economische en demografische bron. De roede van Tielt rond 1571-’72, R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1988, II, blz. 68 en 70. Het gaat hier om Hieronymus De Mol die o.m. ook in Markegem, Oostrozebeke en Wielsbeke bezittingen had. 3. X., Brabantica, o.c., blz 906 en DE VRIENDT J ..D e kapel van Hulswalle of de gemeente Schuyfferskapelle, in Handelingen van de Geschied-en Oudheidkun dige Kring van Kortrijk, 1938, XVII, blz. 216. J. De Vriendt spreekt in dit verband over Catharina De Mol. 4. Deze rente werd de Quaede scult genoemd. De Quaede acker werd in 1616 door Lodewijk de Bersacques in kaart gebracht. Dit plan is meteen de oudst bekende figuratieve kaart van een deel van de Tieltse binnenstad. Zie OSTYN R., Tielt in kaarten en plattegronden, Tielt, De Roede van Tielt. 1989, blz. 23 en 24.
197
5. VERHEYDEN A.L.E., Le martyrologe courtraisien et le martyrologe bruxel lois, 1950, R. Allecourt, blz. 42 en 78, 6. MONBALLYU J. Machtsmisbruik in heksenvervolgingen. Het proces tegen Tanneken Sconynx te Gottem in 1602-1603. in Volkskunde. Driemaandelijks tijdschrift voor de studie van het volksleven, 1981, Jg. 82, blz. 43 - 67. 7. GUILLEMYN Els, De Vrijbuiters : XVIe-eeuwse guerillastrijders als voorposten in de 80-jarige oorlog. De kasselrij Kortrijk in 1584-1593, licentiaatsverhandeling K.U.L., 1989. Uitgegeven bij E. Decock, Aartrijke, 1990. 8. Op het plannetje van Lodewijk de Bersacques uit 1616 (cf. voetnoot 4) staan halle en schepenkamer er nog dakloos bij. 9. HOLLEVOET F. en OSTYN R., Inventaris van het archief van de Tieltse Sint-Pietersparochie en het decanaat Tielt, Tielt, Stadsbestuur en De Roede van Tielt, 1989, nrs. 114, 115 en 966. 10. Ibidem, O .c., nrs. 610-615. 11. WYFFELS A. Inventaris van het archief, Tielt, Stadsbestuur, 1976, O.A. nr. 589. 12. Ibidem, O.c., O.A. nr. 1047. 13. ARICKX V., Pastoor-deken Jan De Mol uit Tiell, ook kartograaf, in Biekorf, 1965, Jg. 66, nr. 1, blz. 59. 14. WYFFELS A „ O.c., O.A. nr. 354. 15. Ibidem O.c., O.A. nr. 355. 16. Jan De Mol bezat De Vliegende Weerelt vermoedelijk al voor 1619. In dat jaar koopt hij van Josine Verdorme de poort tussen dit huis en de aanpalende “Gauden Leeu”. Hij zal nog andere eigendommen verwerven. Cf. Stadsreke ning 1658/1660, f. 12 : Mr. Pauwels Vande Watere, curateur ten sterfhuyze van Heer Jan De Mol, vercoopt 1) een huys ende erfve staende inde Cortryckstraete aen Guillaume Van Aelst 2) een huys ende erfve staende in de Brughstraete aen de Heer ende Mr. Pieter Verbeke, pastoor dezer Stede 3) een vervallen huys inde Crommewael aen Pieter Beke, WYFFELS A., O.c., O.A. nr. 712 en 1050. 17. Ibidem, O.c., O.A. nr. 703. SR 1638-1639, f. 10. 18. HOLLEVOET F. en OSTYN R., O.c., nr. 988. 19. ... der beghinen capelle in het testament van Ysabeele Van Der Vert, 15 december 1366. Cf. WYFFELS A ., O.c., O.A. nr. 1716. 20. CLOET M., O.c., blz. 116. 21. HOLLEVOET F. en OSTYN R., O.c., nr. 2. 22. OSTYN R ., Inventaris van het Gemeentearchief Tielt in het Rijksarchief Kortrijk. Summiere beschrijving naar de steekkaarten van Laurent Van Werveke, Tielt, De Roede van Tielt, 1990, nr. 701. 23. Een reeks notabelen en/of weldoeners van kerk en klooster werden in de loop van de eeuwen begraven in de Sint-Pieterskerk of in de kerk van de Minderbroe ders. Een gebruik dat onder het bewind van Jozef II afgeschaft werd. Van sommigen bleven de namen bewaard : Jan Spierinc (1376) en zijn zoon baljuw Alexander Spierinc (1403), Jan Van Ryckeghem (1668) en zijn echtgenote Pieternelle De Bouserie (1677), Petronella Van Ryckeghem (1716), pastoor Jan de Sanghere (1617), pastoor Ludovicus Brugmans (1696), Maria Van Brabant (1714), pastoor Gerardus De Meulenaere (1716), Jozef Vander Moere (1733), Matthijs Tack (1742) en zijn echtgenote (voor 1744), Constantijn de Caigny (1766), Jonkheer Ferdinand Antoon de Decquere ten Doghen (1766) en zijn echtgenote, Jonkvrouw Rosa Martina Donon (voor 1766) en Joanna Van Zantvoorde (1768) werden in de Sint-Pieterskerk begraven. Burgemeester Jan Coelput (1631) en zijn echtgenote (1631) en dochter Livina
198
(1631), Maillardus Cordier (1632) en zijn kind Guillamken (1635), Martina Cordier (1697), Antonio Caracciolo (1633), het hart van Eugenius Albertus de Richardot (1692), Jan Lemelle (1705), Marie Agnes Van Zantvoorde (1708), Joos Lemelle (1733), Joannes Lambrecht (1733), Emmanuel Heytens (1740), Catharina Francisco Mahieu (1742), Anna Maria de Garcia (1754), AndrĂŠas Verduyn (voor 1754), Joanna Swanckaert (1761), Constantina Van Zantvoorde (1767) en Willem De Blaere (1776) rusten in de kerk van de Minderbroeders.
199
HET OUD KASTEEL VAN KANEGEM Eén van de grote hofsteden van Kanegem draagt de opvallende naam kasteelhoeve of Kasteelhof van Hames. Op het eerste zicht zou de hoeve haar naam kunnen te danken hebben aan de prachtige, statige inrijpoort, bekroond met het wapen van de gemeente, wapen van de adellijke familie de Preudhomme d’Hailly, eertijds heren van Poeke (1). Een blik in het landboek van Kanegem, anno 1762 (2), wijst echter in een andere richting : de hoeve staat daarin afgebeeld met een achtvormige wal, wat ons doet denken aan de opbouw in een opperhof en een neerhof, zoals we die nogal eens terugvinden bij een aantal belangrijke hoeven, die dienst deden als neerhof bij een kasteel. Had Kanegem dan toch zijn kasteel, zonder dat we daarom moeten ver wijzen naar het verzonken kasteel uit de legende van de Oude Wal ? Enkele feiten duiden inderdaad in die zin. Eerst en vooral is er natuurlijk de naam van de hoeve zelf. Daarnaast zijn in twee Kanegemse bevolkingstellingen namen van adellijke personen opgenomen : in 1695 heeft men het over de kasteelvrouw (3) en in 1713 woont in Kanegem Antoinette Alexandrine d’Oignies, douairière van Courrières, jonkvrouw en eigenares van de heerlijkheid Hames, latere vrouw van Marcus Antonius de Preudhomme d’Hailly, heer van Poeke (4). Op een plan uit 1629 is binnen het tweede deel van de wal rond de hoeve een extra bebouwing aangeduid (5). Pas na enig speurwerk konden we met zekerheid deze bebouwing als het kasteel, woonplaats van voor noemde adellijke dames, identificeren. In een bundel wordt de weg naar de hoeve omschreven als straete van de Carmerstraete naer het Goet te hamme ofte t’oudt casteel van Caeneghem (6). Hiermee was de plaats van het zogenaamde kasteel bepaald. Wel bleven er nu nog vragen over zoals : waarom werd dit kasteel hier gebouwd, wie bouwde het, wie woonde er, waarom en wanneer werd het kasteel afgebroken ? Het hof van Hames of Kasteelhof van Hames of zelfs 't Gravencasteel was de centrale hoeve op het foncier van de belangrijke heerlijkheid Hames (of Hamme). Dit deel van de heerlijkheid hield de heer van Hames steeds in persoonlijke eigendom (2) (7). De heerlijkheid was gelegen op het grondgebied van de gemeenten Kanegem, Ruiselede en Poeke, met ach terlenen op diezelfde gemeenten. In Kanegem waren de bijzonderste achterlenen : de heerlijkheid Castillo of het Hof te Kanegem en de heer lijkheid Vlinderghem. Door de eeuwen heen waren verschillende aanzien lijke adellijke families bezitters van de heerlijkheid : - de familie Schaeck : 15de eeuw - de familie Van Claerhout : 16de eeuw - de familie de Hane : 17de eeuw - de familie de Preudhomme d’Hailly : 18de eeuw. 200
Een aantal namen zijn belangrijk binnen ons verder verhaal : Joris van Claerhout, heer x Catherina van Schyngen van Hames (f03/12/1548) Catherina van Claerhout x Hector de Bailleul Douairière van Eecke, (van Belle), heer van vrouw van Hames Eecke, Steenvoorde ... (x in 1561) Anthone van Belle (?)
t;
Jan de Hane erft/koopt (?) de heerlijkheid van Hames rond 1620 van de familie van Belle - van Claerhout.
4
Jonkheer Jan de Hane, ridder heer van Hames en Kanegem (f1646) Jonkheer Ferdinand de Hane, ridder, heer van Hames en Kanegem Ghijselbrecht Hubert de Hane, heer van Hames en Kanegem (xl674 en f1710 in Kanegem) Caroline de Hane (xl672 en f1707 in Kanegem) Margareta Antoinette de Hane, dame van Kanegem
vrouw Caroline van Coudenhove Anne Sersanders, douairière van Hames (f31/05/1677)
-1 4
i Vrouw Caroline de Blasere douairière, dame van Kanegem >Vrouw Antoinette Alexandrine d’Oignies de Courrières (woonde in 1713 in Kanegem)
Jonkheer Jan François de Blasere, ridder, heer Ydewalle, Kaster ... Frans Joseph d’Oignies baron van Courrières Marcus Antonius de Preudhomme d’Hailly, baron van Poeke (x in Kanegem in 1713)
, Karel Florent Idesbald de Preudhomme d’Hailly (xl716 in Kanegem) De familie van Claerhout heeft nooit in Kanegem gewoond. Joris van Claerhout en zijn vrouw woonden in Ruiselede : Catherina van Schenghe heeft een steenen huys, gestaen op een motte met wallen en een brugghe, de welcke zij houdt als haer woning en verblijfplaets en Cathelijne van Schenghe, douairière van Hammes bezit 1 gemet in stenen huys, bewalde en omwalde mote. (9) Joris werd zelfs in de kerk van Ruiselede begraven: exstat in choro sarcophagos de Georgii de Claerhout dominus de Hame 201
Toegangspoort tot de kasteelhoeve (foto H.Tavernier, Tielt, 1990).
202
in Caneghem ... (10). Of de familie de Hane vanaf de eerste generatie in Kanegem woonde, is zeer onwaarschijnlijk. Van Ferdinand, Ghijselbrecht Hubertus en Caro line zijn geen geboorteakten in Kanegem te vinden. Het is wel duidelijk dat Jan de Hane plots enorm veel belang aan zijn nieuwe heerlijkheid in Kanegem ging hechten. Hij wilde ze zelfs Kanegem laten noemen (11) en voerde later zelf de titel heer van Kanegem. Ook plaatste hij zijn glasramen en schepenbank in de Kanegemse dorpskerk (12). De titel heer van Kane gem werd door de familie de Hane voortdurend gevoerd, alhoewel, na processen hierrond tegen de heer van Poeke, de Raad van Vlaanderen aan iedereen een verbod oplegde deze titel te dragen (12). Kortom, vanuit zijn heerlijkheid wilde de Hane pogen het gehele Kanegemse grondgebied te besturen en hierdoor trad hij natuurlijk in volle strijd met de heren van Poeke, die in Kanegem ook veel bezittingen hadden (een deel van de heerlijkheid Poeke op Kanegems grondgebied, enkele achterlenen van Poeke, de heerlijkheid het Beexschen, de heerlijkheid Hulst en het leen te Olsene). De familie de Preudhomme d’Hailly was in 1597 in het bezit gekomen van de heerlijkheid en het kasteel van Poeke en wilde die duidelijk herwaarderen. Jean de Preudhomme d’Hailly liet rond 1610 het kasteel heropbouwen (13). Kort daarop (rond 1624) zou Jan de Hane de heerlijk heid Hames in bezit krijgen. Hij voelde de opkomende macht van Poeke en ging al vlug zijn eigen kasteel bouwen in Kanegem, als tegengewicht en als (niet vaste) woonplaats, van waaruit hij de plaatselijke situatie van dichtbij kon volgen indien dit nodig was. In 1621 pachtte Roe Wylfaer het pachtgoet ten hamme groot onder leen ende cheyns 18 bunder. Het ging toen nog gewoon om de bestaande hoeve en omliggende gronden (14). In 1629 liet jonkheer Jan de Hane van zijn heerlijkheid een nieuw plan opmaken, wellicht omdat er kort voordien veranderingen waren gebeurd binnen het domein : de bouw van een eerste kasteel, de aanleg van de vijvers en de achtvormige wal ? Op dit plan is de enige gekende schets van een bebouwing binnen de tweede wal te vinden (5). De omgeving van de hoeve moet dan reeds een mooi geheel hebben gevormd : dreven, bossen en enkele vijvers voor de hoeve. Als eerste bebouwing geeft de schets nog maar een klein wooncomplex weer, in zoverre deze schets natuurlijk een exacte weergave van de realiteit beoogde. Uit enkele reke ningen kon achterhaald worden dat geregeld aan en rond het kasteel werd gewerkt : declarasie van het gonne maerten blomme heeft verdient met wercken aen het casteel tot caneghem bij ordre van Jo dougariere de Courrieres vrouwe van het voors Caeneghem ... over eenen dach en als wercken aende boomen ende verwercken op het voors casteel ... over twee daeghen vlechten en placken aen het selve casteel ... over eenen dach wercken van sijn dochter op het selve casteel ... over vijf daeghen en alf gevrocht int planten vande boomen in de dreven ... (15). 203
a : opperhof (kasteel) b : neerhof (hoeve) c : vijvers
Plan van de heerlijkheid Hames uit 1629 met uitvergroting van de hoeve en kasteel.
204
Naarmate de belangenstrijd tussen de families de Hane en de Preudhomme groeide, zal de bebouwing binnen de wal zijn meegegroeid als veruiterlijking van de macht van de heren van Hames. Toen in 1740 Franchois van Parijs de hoeve pachtte, was er in elk geval sprake van het Casteelgoet tot Caneghem ... nederhof van ’t casteel tot Caneghem en hofstede ende waerande van het goet ende nederhof van 't casteelgoet (16). De familie de Hane bleef zich gedurende ongeveer 100 jaar, drie genera ties lang, heer van Kanegem noemen. Jonkheer Jan werd opgevolgd door zijn zoon Ferdinand en deze op zijn beurt door zijn zoon Ghijselbrecht Hubert. Die laatste heeft zeker het kasteel bewoond, want in 1710 werd hij in Kanegem begraven in het familiegraf in de Kanegemse parochie kerk: anno 1710 sepultus Dnus Gijselbertus Hubertus de hane dnus de Caneghem gandavi sacramentis munitus jacet in hac Ecclia in choro S:marie virginis in sepuchro familie sua etatis circiter 34 annorum (17). Drie jaar eerder werd ook zijn zus daar begraven : anno 1707 die 23 augusti circa 4 a meridie defuncta nobilis dna Carolina de hane vidua N.dni Sourbis Sacramentis munita etatis sua circiter 34 annorum jacet ante altare dive virginis in cane sepulchrali D. D.de Caneghem (17). Hun tante Margareta, dochter van Jan, werd dame van Kanegem. In het begin van de 18de eeuw kwam de heerlijkheid Hames door huwelijk in handen van Marcus Antonius de Preudhomme d’Hailly. Hij huwde in Kanegem op 2 december 1713 : anno 1713 die 2 xbris juncti sunt st matrio Perillustris et prenobilis Dnus Marcus Antonius de Preudhçme vicecomus de Nieuport et perillustris et prenobilis Dna Anthonia Alexandrina Dognis de Couriere obtente dispensae super 3 bus bannis antenuptiabus psuntibus perillustri et prenobili dus Alberto Florentio de Preudhome ...et perillustri dus Flaucilco de Fichtervelde ac perillustri et nobili Domino Joseph Comité de Schoore etc te Kanegem (4) en het pas gehuwde paar bleef ook daar wonen. In 1716 kregen ze er hun eerste kind : Carolus Florentius Idesbaldus fs Perillustris ac prenobilis Domini Marei Antoni d'Preudhomme vicecomtus de Nieuport ac perillustris ac prenobilis Dominae Anthone Alexandrine Dognis de Couriere sus pecterunt perillustris ac prenobilis Dominus Carolus Franciscus de Pruedhomme Baro de Poucques ac prenobilis Domina Maria Florenria Damman vicecomitissa d'Oomberge natus hac die circa décima matutinam ... (06/10/1716) (17). Toen in 1721 Marcus Antonius zijn broer Carolus Franciscus opvolgde als baron van Poeke, zal hij zijn woonst in Kanegem wel hebben geruild voor die in Poeke. Al in 1722 werd Marcus Antonius opgevolgd door de jonge Carolus Florentius Idesbaldus, die in Gent zijn intrek nam op de Kouter. Carolus zou de heerlijkheid Poeke tot het toppunt van haar macht brengen. Zo zou hij onder andere het kasteel van Poeke zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde totaal aanpassen. Op dat moment had het kasteel van Kanegem helemaal geen functie meer, noch als woonst, noch als symbool, want de strijd om de macht in Kanegem was uitgestreden in het voordeel van Poeke ! Al vlug werd tot de afbraak van Kanegems 205
kasteel overgegaan en de stenen van dit kasteel werden gebruikt om dit van Poeke ten dele her op te bouwen : - item betaelt aen joos vande voorde voor de somme van 2 p 2 s 4 d gr over den transport van vijf duyst drij hondert steen van het casteel van caneghem naer het gonne van poucques (15/05/1750). - declaratie van jan baptist van hove over arbeyt bij hem gedaen in het afbreken van het houdt casteel tot caneghem - item betaelt aen pieter joodyst thienpont de somme van 2 p 17 s O over het voeren van ses duyst careel steen van het oudt casteel van caneghem naer poucques (18) In het landboek van Kanegem uit 1762 (2) is van geen bebouwing meer sprake, de sporen van de tweede wal blijven wel bestaan. Ook zijn de grote vijvers helemaal gedempt. Toch werd in een renteboek van 1783 als omschrijving van het leen nog steeds een tekst van een vroeger boek overgenomen : ... alvooren een notabel leen wesende de heerlicheid van ames ... behorende ten desen leene ende heerschepe een fonchier groot 10 bunder wesende een behuysde mote casteel ende nederhof omwaelt met vivers dies het nederhof als de huysynghe op de mote met het casteel afgebroken sijnde ... gebruyct wort bij Pieter Packgraeven casteel... (19). Of dit kasteel in Kanegem ooit enige omvang heeft gehad, kan moeilijk worden achterhaald bij gebrek aan (grond)plannen, schetsen of omschrij vingen. Wellicht hadden we hier te maken met een groot stenen huis met verdieping in een mooi aangelegde omgeving, dat opviel tussen de lage soms in leem en vakwerk gebouwde hoeven. Gezien het de moeite loonde om het gebouw zorgvuldig af te breken en de stenen opnieuw te gebruiken in Poeke mogen we veronderstellen dat het ging om een woning van enige omvang. Als enige sporen vinden we nu nog de inrijpoort van de hoeve in de Kasteelhoevestraat en de laagliggende weide tussen de hoeve en dezelfde straat, als restant van de gedempte vijvers. En vergeten we ook niet het stukje kasteel van Poeke dat ergens met de stenen van het Kanegems oud kasteel is opgebouwd !
Rudi DE BRABANDERE
206
VOETNOTEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
8.
9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.
Rietstap, Armorial Général. Landboek Kanegem, Stadsarchief Tielt, 3908. Bevolkingstelling 1695, R.A.K., Bruine Pakken 5599. Status Animarum, anno 1713, R .A .G ., B 3341. Opmeting van de heerlijkheid Hames, R.A.G., Kaarten en Plans, 1009. Diversen rond Kanegem, R.A.K., Aanwinsten VII, 7000. Gino Gesquière, De Roede van Tielt, Kasselrij Kortrijk (14de eeuw - 1502). Heerlijkheden en Lenen gehouden van hei Kasteel van Kortrijk en Leenhof van Tielt. Licentiaatsverhandeling K.U.L., 1982, 555 blz. Diverse bronnen : Bruges et Ie Franc. - Ivan Hoste en Luc Stockman, Geschie denis van Poeke, Aalter, gemeentebestuur, 1985, 534 blz., ill. - R.A.G., P.d.H., 701, 694. Theo A. Silversmet, Verzamelde archief van Ruiselede, deel II, 1550-1577, Brugge, V.V.F., 1982, 236 blz. Acta Episcopata, B.A .B., 216. Proces tussen de heer van Poeke en die van Hames, R .A .G ., P.d.H., 692. R.A.G., P.d.H.. 699. Ivan Hoste en Luk Stockman, Geschiedenis van Poeke, Aalter, gemeentebe stuur, 1985, 534 blz., ill. Allerlei rond Kanegem, R.A.G., P.d.H., 700. R .A .G ., P.d.H., 697. Goederenbeheer Kanegem, R .A .G ., P.d.H., 698. Parochieregisters Kanegem, Stadhuis Tielt. Rekeningen 1675-1773, R.A.G., P.d.H., 6. R.A.G., P.d.H., 58.
R.A.G. : Rijksarchief te Gent R.A.K. : Rijksarchief te Kortrijk B.A.B. : Bisschoppelijk Archief te Brugge P.d.H. : Familiearchief de Preudhomme d'Hailly
207
DE FAMILIE STORME IN WAKKEN Zoals in nagenoeg alle gemeenten, leefden ook in Wakken een aantal belangrijke families. Zij drukten hun stempel op de samenleving en gaven de gemeente meer dan gewone uitstraling en bekendheid. De familie Storme die in Vlaanderen wijdvertakt is en eminente personen voortbracht, heeft gedurende een aantal generaties ook in Wakken geleefd. Aan de hand van de registers van de burgerlijke stand van Wak ken, konden we de volgende gegevens achterhalen. I. Het eerste lid van die familie dat we aantreffen, is Amand Storme. Hij werd geboren in Desselgem op 18 mei 1698 en kwam zich, na zijn huwelijk met Marie-Anne Vandekerckhove, in Wakken vestigen. Hier kocht hij de woning op de hoek van de Barbierstraat en de Markegemstraat (het latere Patersklooster) en hield er brouwerij en olieslagerij. Tevens werd hij burgemeester en leenman van de Prochie en het graafschap Wacken. Uit zijn eerste huwelijk had hij negen kinderen : 1. Joannes Baptiste Storme (23/9/1722 - 24/2/1735) Brouwer. Gehuwd met Catharina Jacoba De Rym (zij was weduwe van Anthone Lagaisse). Joannes stierf kinderloos. 2. Elisabeth Storme (26/12/1726 - 24/2/1735) 3. Marie-Josepha Storme (Wakken 24/6/1729 - 29/7/1790) Gehuwd met J.Baptiste Van der Meersch. 4. Maria-Theresia Storme (Wakken 14/6/1731 - Brugge 1804). Zij werd religieuze en abdis in de abdij Hemelsdaele (Brugge). 5. Maria-Johanna Storme (Wakken 20/7/1733 - Gent 7/12/1796) Zij huwde een eerste maal met Pierre Casier (Meulebeke) en een tweede keer met Johannes Van der Meersch. 6. Maria-Josepha Petronille Storme (Wakken 16/7/1935 - 20/12/1746) 7. Petrus-Jacobus Storme (Wakken 2/9/1737 - 16/1/1748) 8. Charel-Philip Storme (2/1/1742 - 5/10/1747) 9. Marie-Anne Rose Storme (Wakken 5/9/1742 - 21/8/1800) Zij huwde met Pieter-Frans De Rym, de laatste baljuw van Wakken en griffier van de Heerlijkheid. Hun zoon Jean-Baptiste De Rym wordt onder het Frans bewind vermeld als sekretaris van het kanton Wakken en als notaris. II. A.
Uit zijn tweede huwelijk in 1749 met Marie-Jacoba Reynaerts (1718-1810) had Amand Storme nog 6 kinderen. Dit waren : 1. Marie-Francoise Storme (1750-1753) 2. Charel-Philip Storme (8/6/1752 - 21/9/1792) 3. Marie-Agnes Storme (29/4/1754 - 25/2/1770) II. B.
208
4. Pieter-Joseph Storme (11/5/1756 - 1777) 5. Jacob-Martin Storme (1757-1821) Deze werd geestelijke. Hij was verbonden aan de Sint-Pietersabdij in Gent. Nadien werd hij pastoor in Zevergem, alwaar hij overleed. 6. Albert-Bernard Storme (“Wakken 18/1/1763) Hij huwde er op 26/3/1783 met Marie-Anne Coleta Van Schoebeke. Hij zette de brouwerstraditie voort. Zijn naam wordt ook vermeld bij de leden van de Schuttersmaatschappij Sint-Sebastiaan. De Wakkense stamvader Amand stierf er op 21/9/1777. Zijn grafsteen, alsook die van zijn zonen Joannes Baptiste en Pieter-Joseph, ligt in de doopkapel van de kerk. Het geslacht werd voortgezet door de twee zonen uit het tweede huwelijk van Amand, namelijk Charel-Philip en Albert-Bernard : De afstammelingen van Charel-Philip Storme en van zijn echtge note Joanna Catharina Biebuyck (1753-1835) : 1. Ferdinand Storme (Wakken 30/5/1780 - Waregem 21/1/1860) Hij week uit naar Waregem, waar hij notaris werd en burgemeester (1819-1848). Hij huwde er in 1813 met Victoire Henriette Boulez. Ook zijn zoon Jules werd notaris, burgemeester en provincieraadslid (18481904). De legende wil dat Ferdinand Storme uit Wakken zou zijn verjaagd en dat hij en zijn nazaten uit wraak al het mogelijke zouden gedaan hebben om Waregem in de 19de eeuw groot en bekend te maken ten koste van Wakken. Aldus zou de spoorweg anders over Wakken aangelegd zijn. Voor zover onze informatie strekt, berust dit enkel op legende. 2. Beatrix Storme (Wakken 7/8/1781 - Gent 17/9/1868) 3. Françoise Storme (Wakken 19/4/1782 - Zevergem 1840) 4. Johannes-Baptiste Storme (Wakken 15/6/1784 - Wakken 1856) Hij was er gehuwd met Sophie Dewitte en wordt er vermeld als lid van het Armbestuur (1834). 5. Coleta Storme (Wakken 10/10/1786 - Deinze 10/4/1867) Zij was gehuwd in Wakken op 12 maart 1817 met Karolus Guillemijn uit Sint-Baafs-Vijve. III. A.
III B. De afstammelingen van Albert-Bernard Storme en van zijn echt genote Marie-Anne Coleta Van Schoebeke : 1. Isabella Storme (Wakken 29/6/1784 - 31/7/1784) 2. Johannes Storme (Wakken 5/7/1785 - ongehuwd overleden in Gent). 3. Ferdinand Storme (Wakken 21/1/1787 - jong gestorven) 4. Leo Storme (Wakken 30/10/1788 - 5/6/1855) Hij huwde in Wakken op 15 juni 1813 met Coleta Seraphina van den Poel en had een kroostrijk gezin. In opvolging van zijn neef Jean-Baptiste De Rym werd hij gemeentesecretaris. Zijn aanstelling dateert van 209
Jules Storme (1832-1874), gemeentesecretaris van Wakken, 1855-1874.
210
30/7/1822. Hij was ook lid van het bureel der Kerkmeesters. 5. Coleta Storme (18/8/1790 - 20/4/1813) 6. Florent-Ludovic Storme (12/3/1792 - 20/3/1792) 7. Marie-Johanna Storme (1/5/1795 - 11/7/1809) 8. Ferdinand Storme (15/2/1797 - 1800) 9. Jacob-Fidelis Storme (9/2/1793 - 21/11/1795) 10. Ludovic Storme (1800) IY. Alleen Leo Storme, gemeentesecretaris, zorgde in Wakken voor voortzetting van het geslacht : 1. Hendrik Storme (9/5/1814 - 4/5/1838) 2. Victoria Theresia Storme (15/10/1815 - 6/8/1895) 3. Jozef Storme (7/7/1817 - Overmere 1856) 4. Constantinus-Bernard Storme (13/2/1819 - ?) 5. Catharina Vincentia Storme (1824 - 1897) 6. Rasalia Anna Storme (1823 - 1826) 7. Maria Josepha Storme (1824 - 1826) 8. Eulalia Coleta Storme (1825) 9. Theodoria-Hendrika Storme (1826 - 1829) 10. Victor Storme (1828 - 1908). Stierf ongehuwd in Wakken. 11. Emiel Storme (1830 - 1865) Hij huwde met Marie-Justine Damman en had een dochter Elisa (1860 - 1026). Zij stierf ongehuwd. 12. Jules Storme (13/4/1832 - 27/2/1874). Zie hierna. 13. Adolf Storme {1836) V. Jules Storme In Wakken was Jules Storme een bekend en belangrijk figuur. In 1855 volgde hij zijn overleden vader als gemeentesekretaris op en bleef dit ambt uitoefenen tot aan zijn overlijden (1874). Ook was hij geheimschrijver der parochie (een soort secretaris van de Kerkfabriek). VI A.
Hij huwde een eerste maal met Victoria de Borchgrave (1824 1859). Zij hadden twee kinderen : 1. Elodie Storme (30/8/1856 - 1/10/1881) 2. Edgard Storme (3/12/1857 - 23/1/1939) Deze werd op 22 december 1883 tot priester gewijd en kreeg de gemeente Gijzelbrechtegem toegewezen. Hij gin'g op rust in Wakken en werd er begraven in de grafkelder der plaatselijke geestelijkheid. Jules Storme huwde een tweede maal met Louisa Van Waesberghe (1835 - 1874). Uit dit huwelijk werd een zoon geboren : Marcel Leo Storme (Wakken 9/12/1862). Deze verhuisde nadien naar Gentbrugge en
VI B.
211
overleed er op 10/3/1930. Uit diens nageslacht vernoemen we de heer Marcel Storme, gewezen professor aan de rijksuniversiteit Gent, senator en voorzitter van de Vlaamse Juristenvereniging. Hierbij willen we ook professor Storme bedanken voor de familiegegevens die hij ons ter beschikking stelde. Het enige wat ons thans in Wakken doet terugdenken aan dit voornaam geslacht, zijn de grafstenen in de doopkapel van de kerk, het graf van priester Edgard Storme en een afbeelding van gemeentesecretaris Jules Storme in het gemeentehuis op de Wapenplaats.
Koenraad DEGROOTE
Adressen van de auteurs : J. Bossu, Ste Katarinastraat 55, 8310 Assebroek D.Haerens, Markegemstraat 71, 8720 Wakken R.Lobbestael, Limnanderstraat 13, 8780 Oostrozebeke R.Ostyn, Hazelaarkouter 30, 8700 Tielt R.De Brabandere, Sint-Janstraat 35, 8700 Tielt K. Degroote, Markegemstraat 88, 8720 Wakken 212
Deconynck-Ampe Beernegemstraat 68 8700 TIELT Toonzaal : Klijtenstraat 27-29 8700 Tielt S (051) 40 01 09 Fax (051) 40 63 50
Rouwdienst DHONDT Stationstraat 103 8700 TIELT
ENERGIEKE i
S (051) 40 02 27
DI ENSTVERLENI NG
Haÿ
! '
■* * ■
■
*