De Roede van Tielt Jaargang 1991

Page 1

DE ROEDE VAN TIELT

Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 22ste jaargang, nr 1 - maart 1991 A fgiftekantoor 8700 Tielt


VAN DAELE & Co V erzekeringen

Erkend makelaarskantoor, gesticht sinds 1903. Lid van de Unie van Makelaars.

Bruggestraat 38 8700 HELT

S (051) 40 01 98 - 40 27 09 Fax (051) 40 57 99

AUTOCARS

REISBUREAU

DE MEIBLOEM HUGO EELBODE-MEEUWS SYNONIEM VOOR VEILIGHEID EN COMFORT * * * * *

Binnen- en buitenlandse reizen Van 20 - 40 - 54 - 67 en 87 plaatsen Air Jet Ventilation - air conditioning V.I.P.-car School- en werkliedenvervoer

Tieltstraat 186 8740 PITTEM S (051) 40 18 23


DE RO EDE V A N TIELT

ISSN-0772-6414

Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.

Voorzitter: P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter: V. Baert, Oostrozebekestraat 241. Meulebeke - (051) 48 82 98 Sekretaris-penningmeester: Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie: V.Baert, J.Billiet, Ph.De Gryse, W.Devoldere, Fr. Hollevoet. R.Ostyn, P.Vandepitte

Lidmaatschapsbijdrage: 500 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “De Roede van Tielt'' mogen slechts overgeno­ men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.

INHOUD VAN DIT NUMMER (22ste jg, nr 1, maart 1991) Frans Hollevoet, Van griffel tot kroontjespen. Het schoolverleden van Markegem blz 2-104 Typo-offset Desmet-Dhondt, Wakken


Markegem anno 1990


VAN GRIFFEL TOT KROONTJESPEN HET SCHOOLVERLEDEN VAN MARKEGEM Op 13 november 1991 zou de school van de Zusters van 't Gelove in Markegem haar eeuwfeest vieren. Een uitgave over de geschiedenis van het plaatselijke onderwijs lag voor de hand. Nauwelijks waren we met de voorbereiding begonnen of op 10 oktober 1990 zetten de zusters noodge­ dwongen een punt achter hun waardevolle taak. Toen kwam bij veel Markegemnaren de nostalgie naar hun kinderjaren weer boven, want zij zagen een wezenlijk deel van hun leven en van de hele dorpsgemeenschap vertrekken. Meteen diende zich een nieuwe, min­ stens even geldige gelegenheid aan om de vervlogen jeugd op het al net zo vergankelijke papier terug te halen. Voor de volledigheid laten we deze kroniek beginnen met de periode waarover de oudste, schaarse bronnen spreken. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) tussen het katholieke Spanje en de protestantse Noordelijke Nederlanden beleefden onze gewesten een ware catastrofe, vooral tussen 1578 en 1609. Het onafgebroken oorlogsge­ weld, de raids van Staatse troepen en groepjes vrijbuiters vanuit Oostende en Zeeland leidden tot een vrijwel totale ontvolking van de streek en verwildering van het landschap. In 1586 bijvoorbeeld waren er in Marke­ gem nog maar 6 bunder (8,5 ha) landerijen bezaaid ; in Dentergem, Oeselgem en Wakken respectievelijk nog 9, 10 en 16 bunder (1). Voor de periode 1582-’84 besloot de abt van het Noordfranse Saint-Amand-lesEaux zijn Markegemse tienden (kerkelijke teeltbelasting) aan de meest­ biedende te verpachten, maar dit gebeurde sans que personne en ait offert la maille (een cent) estant ce quartier pour les guerres des Ganthois du tout incultivé (2). De zogenaamde godsdienstoorlog had de beschaving verdreven. In deze tijd van extreme ellende probeerde Franciscus De Smet (°1540), deken van Tielt (1585-1606), parochiepriester van Gottem en deservitor of waarnemend pastoor van Wakken, Dentergem, Oostrozebeke, Wontergem en Markegem (1581-1611), zo goed en zo kwaad als het ging zijn dun bevolkte ambtsgebied te besturen.

1. DE LAMP ONDER DE KORENMAAT (1610-1795) Niemand die een lamp aansteekt, zet die in een verscholen hoek o f onder de korenmaat, maar op de standerd, opdat wie binnenkomt de lichtglans kan zien. De lamp van het lichaam is uw oog. Wanneer uw oog helder is, is ook heel uw lichaam verlicht. Is het troebel, dan is ook uw lichaam duister. (Lukas II. 33-44)

3


Toen deken Michaël Vander Beke de Markegemse baljuw (vertegenwoor­ diger van de heer) en schepenen in 1610 over hun bejaarde parochieherder ondervroeg, klaagden zij erover dat hij maar één keer per jaar in Markegem de mis opdroeg. Vandaar dat zij verklaarden beslag te willen leggen op zijn pastoorstienden om daarmee aan het herstel van hun verwoeste kerk te beginnen (3). Op 6 mei 1611 kwam de Gentse bisschop Carolus Maes die kerk inspecteren. Hij kon er enkel constateren dat het vernielde heiligdom helemaal niets bevatte : geen kelk, geen ornamenten, geen altaar, geen boeken, geen doopvont, ... Van een school, onderwijzer of zelfs koster voor de ongeveer 100 communicanten (ca. 166 inwoners) viel er uiteraard geen spoor te bekennen en voor de vervulling van hun ker­ kelijke plichten trokken de Markegemnaren noodgedwongen naar Wak­ ken, waar de toestand iets minder slecht was (4). De Christelycke Leeringhe

Tussen 1611 en 1617 deed de Dentergemse pastoor Jacobus De Coninck (°1580) dienst als deservitor van Markegem. In 1613-T4, toen het kerk­ koor hersteld werd, droeg hij beurtelings in Dentergem en Markegem de mis op. Daartoe bewaarde hij enkele karige kerkbenodigdheden in een kist, waarvan schepen Joannes Van Den Eede de sleutel bijhield. Catechismuslessen, tijdens de mis of ’s winters vóór of na de vespers, gaf Jacobus De Coninck niet (5). Na pastoor De Coninck werd Carolus de Verwere (°1593) deservitor van Markegem en Wontergem, maar hij verbleef in Markegem. De goede man ontbeerde evenwel compleet de gave des woords, zodat hij bij het geloofsonderricht krachtig bijgestaan moest worden door Kortrijkse min­ derbroeders, die dan bij de baljuw verbleven (6). Op 10 september 1619 kon bisschop Jacobus Boonen eindelijk het hoofdaltaar consacreren (7). In 1622 werd Nicolaus Flament (1621-’27) benoemd tot volwaardig pastoor van Markegem (8), een bewijs dat een pastoor in het dorp weer over voldoende bestaansmiddelen kon beschikken, hoewel dat er inde voorseide prochie maer en syn tot 43 soo 44 hussen ten hoochsten onder rycke ende aerme (9). Aanvankelijk wordt pastoor Flament nog betiteld als een ontwikkelde en voortreffelijke herder (10), maar langzamerhand degenereert hij tot een twistziek drankorgel. Tijdens de zondagsmis preekt hij niet altijd en hij geeft maar zelden catechismusles, een opdracht die vanaf 1625 op zon­ en feestdagen buiten de mis uitgevoerd moest worden. Die lessen hadden nochtans zeker hun nut, aangezien bisschop Antonius Triest vernomen had dat er in Markegem niet weinig personen van ketterij verdacht werden (11). Positief was dat de kerkbeuken in 1626-’27 hersteld werden (12). Pastoor François Vande Velde (1628-’38), licenciaat in burgerlijk en ker­ kelijk recht, gaf zich niet zozeer over aan de drank, maar veeleer aan het andere geslacht, want toen hij in Markegem aankwam, was hij al twee keer vader. Misschien reist hij daarom om de haverklap naar Gent en 4


houdt hij nauwelijks tijd over voor zijn parochianen. In 1633 gaat hij opvallend vertrouwelijk om met een buurvrouw ; 4 jaar later wordt zijn meid als oneerbaar beschouwd. Hij stapelt ook schulden op en raakt ten slotte aan de fles. Als hij preekt, sticht hij door zijn ontvlambaarheid meer kwaad dan goed, maar meestal laat hij de predikatie over aan bekwamere kapucijnen of recolletten (13). De pastoors konden maar moeizaam geld verkrijgen voor prijzen (prent­ jes, paternosters, ...) om er kinderen mee naar de catechismuslessen te halen. Daarom verzocht aartshertogin Isabella de Raad van Vlaanderen op 29 juli 1630 om de plaatselijke besturen aan te zetten het onderricht te stimuleren en de jeugd zoveel mogelijk te dwingen de lessen bij te wonen. Wanneer bisschop Triest Franciscus Vande Velde op 12 september van dat jaar hierover aan de tand voelt, blijkt de pastoor niet te voldoen en geeft hij maar als verontschuldiging het ontbreken van prijzen op (14). Twee jaar later voldoet de pastoor wel, want hij heeft het dorpsbestuur prompt een subsidie gevraagd en 2 pond grote per jaar bekomen (15). In 1637 geeft hij zijn catechismusles alweer niet regelmatig. Ook de predika­ tie en de vespers laat hij nu en dan achterwege (16). In 1652 en ’53 vinden we weer de bevestiging dat de parochie de prijzen betaalt (17). Toen was het volgen van de lessen al bijna een vaste gewoonte geworden. De kinderen van 6 à 15 jaar leerden er op basis van de Mechelse catechismus (1613) de belangrijkste geloofspunten, gebeden en voorschriften als voorbereiding op hun eerste communie. De kerklei­ ders zullen er voortaan ook scherp op toe blijven zien, want de protes­ tantse ketterij indachtig, beschouwen zij de lering als het stevigste funda­ ment voor een christelijk leven (18). Over de katholieke zeden van de Markegemnaren vernemen we verder meestal niets dan lof. In 1669 bijvoorbeeld vervult iedereen zijn kerkelijke plichten, verwekt er niemand schandaal of opspraak en in 1691 deelt pastoor Livinus Seye (1688-’96) aan de deken mee dat er niet één paro­ chiaan bestaat die zich regelmatig in de herbergen bezuipt ; integendeel, iedereen is goed van inborst, sterk aangetrokken tot het volgen van de kerkdiensten en de onderlinge relaties verlopen vreedzaam (19). Tijdens de zeker voor Markegem rampspoedige Negenjarige Oorlog (1688-’97) sloten het dorpsbestuur en pastoor Seye op 23 februari 1690 een nieuwe overeenkomst over het uutdeelen van de prijsekens in de katecismus midtsghaders over het tractement van de recollecten op de hooghtijden ende octaven. Vanaf kerstavond 1689 en zolang er oorlogscontributie geëist werd, zou de pastoor jaarlijks 5 pond grote ontvangen, een bedrag waar een leidekker toen 20 dagen moest voor werken. Zodra de vraag om oorlogsbijdragen ophield, zou de subsidie weer dalen naar 4 p.gr. (20). De Markegemse pastoor spande zich alleszins in 1691 erg in voor de lering, want de deken merkte toen op dat er onder de ongeveer 280 communicanten (ca. 444 inwoners) 12 nieuwe waren die de pastoor met een bijzonder onderricht (peculiarem instructionem) voorbereid had (21). 5


Missa dominicis et festis diebus fit hora 9. et cathechizat ordinarie d(ominus) pastor inter eandem diebus festis, diebus vero dominicis concionatur. A prandio vero ante vesperas cathechizat, prieris recitantibus lectiones ex cathechismo Mecchliniensi. Estque iuventus bene instructa. (’s Zondags en op feestdagen draagt de pastoor om 9 u. de mis op en gewoonlijk geeft hij op feestdagen beurtelings catechismusles, maar op zondagen preekt hij. Na het middagmaal echter, vóór de vespers, geeft hij catechismusles ; gebeden reciteren en lezingen uit de Mechelse cate­ chismus. De jeugd is goed onderricht) (D.A.T., nr 976, D.V. 7 mei 1691) 6


Tijdens de oorlogsjaren moesten dus zowel de kinderen als de Tieltse franciscanen met een extraatje gemotiveerd worden om zich naar de Markegemse kerk te verplaatsen. Vandaar dat we precies in 1696, na de miserabele jaren 1694-’95, voor één keer vernemen dat het met de godsdienstkennis van de plaatselijke jeugd maar pover gesteld is (22). Geen wonder dat bisschop Philippus Erardus Van der Noot de deken in 1698 opdraagt pastoor Gerardus Van Doorsselaer aan te sporen tot ijver bij het geloofsonderricht (23). Gerardus Van Doorsselaer (1697-1721), geen gemakkelijk individu (24), kreeg evenwel op 24 december 1716 een akte van de dorpsleiders waarin zij zich niet voorder meer en verstonden te betalen voor de catechismusprijzen en het tracteren van de paters recolletten. Twee jaar eerder al had het parochiebestuur die steun mondeling opgezegd, omdat hij nog geld verschuldigd was. Uit de decanale verslagen over de periode 1716-’21 blijkt telkens weer dat Gerardus wel eens knoeide met de rekeningen van kerk- en disbestuur. Zo had Judocus De Voldere fs Judocus nog tijdens zijn leven een jaarlijkse rente van 5 % op een kapitaal van 8 p.gr. geschonken aan de kerk om daermede te coopen olie tot het branden vande lampe voor het alderheylichste sacrament des autaers. In 1706 nam de pastoor de last van deze rente over en schonk ze aan de dis (het armbestuur). Deken Ignatius De Plancke, die in 1716 merkte dat de rekeningen al 3 jaar niet vereffend waren, ontdekte pas in 1718 dat de rente voor de godslamp niet onder de disuit­ gaven voorkwam. Pastoor Van Doorsselaer gaf daarvoor als uitleg dat hij het kapitaal voor die rente, zonder de verplichte voorafgaande toelating van de bisschop, aan de armen had laten uitdelen. Van de distributie, die burgemeester (eerste schepen) Joannes Van Wambeke, uitbater van het kasteelgoed “ter Hoyen”, verricht had, bezat hij spijtig genoeg geen detail­ lering. De deken schrapte die uitleg uit zijn notitieboek en schreef er weer een andere neer : het disbestuur had de geldsom gebruikt om er zijn lening bij de aankoop van de herberg “De Dry Coninghen” (heden : Kouterweg 4) mee terug te betalen (25). Dat de pastoor het kapitaal tijdelijk zelf geïnvesteerd had, bewijst de kerkrekening van 1774 toen de dis Joos De Volderes schenking weer aan de kerk uitkeerde (26). Tijdens het verdere verloop van de 18de eeuw vermeldden de Markegemse parochierekeningen weer geregeld een uitgave van 1 pond en één derde aan prijzen voor de jonckgheyt deser prochie daermede sy aengelockt wor­ den tot de cristelicke leerynghe. De kwaliteit van het catechismusonderricht vond de bisschop bij zijn bezoeken in 1709, 1743, 1751 en 1759 kortweg goed (27). Sporen van “schoolmeesters”

In een tijd zonder leerplicht, waarin velen op de rand van de armoede leefden, hing het schoolleven af van het feit of de ouders schoolgeld konden en wilden betalen. Het was de taak van de parochie of de dis om 7


voor de kinderen van de minst gegoeden onderwijs mogelijk te maken. Dit onderwijs bleef in ieder geval beperkt tot de kalme periode op het land, d.w.z. van Allerheiligen tot Pasen. De onderwijzers, nogal eens de koster (en zijn vrouw), maar vaker nog een eerder arme man, stonden, zoals vrijwel heel het schoolwezen, onder scherpe controle van de kerk. Ook de lees- en speloefeningen zelf bestonden onveranderlijk uit het reciteren van religieuze gebeden, teksten en liederen met voorbeeldige lessen (28). Over Markegem vermelden de kerkelijke bronnen bijna doorlopend dat er geen onderwijzer is : non est ludimagister. De kinderen gaan naar school in Wakken (1613,1685) en Dentergem (1682,1688) (29). Enkel de decanale visitatie van 6 mei 1693 stelt dat koster Joos Vanden Heede ’s winters les geeft en zijn taak goed vervult (30). Misschien hield de koster tijdelijk school, omdat de scholen in Dentergem en Wakken tijdens de Negenjarige Oorlog, of althans in 1695, dicht waren (31). Dat het kleine Markegem geen onderwijzer had, was zeker niet uitzonder­ lijk. In 1623 moesten 8 van de 22 parochies in het decanaat Tielt het zonder onderwijs stellen en in 1682 nog altijd 7, namelijk Emelgem, Grammene, Markegem, Oeselgem, Poesele, Wielsbeke en Wontergem (32). Halfweg de 18de eeuw beschikten 90 % van de plattelandsparochies in het bisdom Brugge over een winterschooltje (33). In 1716 maakt deken Ignatius De Plancke (Wakken) een dubbelzinnige notitie : wegens de geringheid van de parochie is er geen schoolmeester, maar toch komt een zekere Oliverius Vander Wee (Verwee) uit Wakken om er een school open te houden. De deken duldt deze toestand, omdat hij dit hoe dan ook beter vindt dan helemaal géén school. Vijf jaar later is “meester” Vander Wee nog altijd op post, hoewel hij gescheiden leeft van zijn vrouw, een omstandigheid die nochtans absoluut onverenigbaar was met de verplichting voor iedere onderwijzer de eed van trouw aan het geloof te zweren. Bovendien verblijft er in Markegem nog iemand die niet meer bij zijn vrouw woont en dit zonder toelating van de rechter. Nog krasser is dat de man daarin gesteund wordt door (de eigenzinnige) pastoor Van Doorsselaer, die dus ook wel “zijn” onderwijzer de hand boven het hoofd gehouden zal hebben (34). In 1724 luidt het weer dat er geen school bestaat en dat de kinderen naar de buurgemeenten gaan (35), een mededeling die in 1743 herhaald wordt (36). Niettemin betaalde de parochie in 1731 en 1732 telkens 1,5 pond gr. aan Joannes De Smet, scholmeester deser prochie over syrien dienst van te leeren de aerme kinderen deser prochie. Over deze Joannes De Smet hebben we geen nadere gegevens, maar wel over Carel Vande Casteele, die in 1736 de arme kinderen onderwijst (37). Hij was getrouwd met Marie Vermeersch, de weduwe van Lieven Dhondt, en tot kerstavond 1736 pachtte hij nog het 18 bunder (25,5 ha) grote, omwalde “Goed te Poorters" (nu : André Denolf, Oostrozebekestraat 27) van de abdij van 8


Roosenberghe uit Waasmunster. Toen zag hij zich verplicht de pacht aan een ander (Adriaen De Rudder fs Jacques) over te laten (38). Op 12 maart 1736 kwam een deurwaarder beslag leggen op 28 honderd lands (2,5 ha) in zijn bezit, omdat hij toen nog ruim 162 p. gr. pacht verschuldigd was. Kort daarop verkocht hij 23 honderd lands voor 100 p. gr. (39). Al in 1730 werd Carel insolvent (niet in staat te betalen) bevonden en drie jaar later kon de parochie een belasting van bijna 21 p. gr. niet bij hem innen (40) ! De hereboer, niet meer wetend van welk hout pijlen gemaakt, trachtte nog met zijn bijverdienste als onderwijzer der armen de touwtjes aan elkaar te knopen. Een bewijs te meer dat onderwijzen, zeker nog in de 18de eeuw, vaak letterlijk en figuurlijk een marginale bezigheid bleef. Dat kennis ook macht betekent, kon nog niet tot de dikwijls om haar bestaan kampende meerderheid doordringen. Zonen van de rijkere boeren konden wel via de school aan een carrière denken. Zo bijvoorbeeld overleed de oudste zoon van baljuw Gillis Coucke, Gillis Judocus, in 1745 op 16-jarige leeftijd op school in Roubaix (41). Een laatste verwijzing naar het leeren vande arme kinderen treffen we bij het einde van het Ancien Régime nog aan in de disrekening van 1789-’90 waarin koster Charles Philippe Vande Casteele fs Joannes daarvoor met amper 7 schellingen 7 deniers gr. bedacht wordt (42). Willen we nu ook nog iets te weten komen over de alfabetiseringsgraad van de Markegemnaren uit die tijd, dan kunnen we enkel de telling gebruiken van de handtekeningen die het bruidspaar en zijn getuigen vanaf 1779 verplicht waren onder de huwelijksakte te plaatsen. Van de mannen kon 52,5 % minstens zijn naam schrijven, van de vrouwen 17,4%. In vergelijking met veel andere plaatsen uit de wijde omgeving scoorden de Markegemse mannen hierin meestal hoger, terwijl de vrouwen onge­ veer het gemiddelde niveau haalden bij het uitvoeren van dit kunstje (43). De kosters

Als onvertogen kerkbeambtes stonden de kosters in voor het onderhoud van de kerk en de voorbereiding en begeleiding van de kerkelijke dien­ sten. Hun liturgische taak paste uitstekend bij het van religie doordrenkte onderwijs. Toch kwam deze combinatie tegen 1682 niet meer zo vaak voor. Maar om aan te sluiten bij de toestand in de 19de eeuw en omdat zij mogelijk toch wel kinderen van betalende ouders de beginselen van het geloof en het lezen en schrijven bijbrachten, belichten we hier de reeks van Markegemse kosters. In 1614 doet de Dentergemse koster Petrus Minne ook dienst in Markegem. Zijn parochiepriester droeg toen immers afwisselend in Dentergem en Markegem de mis op (44). In 1623 maakt een zekere Gaspar Jansens de dienst uit. Hij werd aange­ nomen door de baljuw, de plaatsvervanger van de dorpsheer. Maar als mercenarius (dagloner) beschikte de koster niet over een vast loon en dus ook niet over arbeidszekerheid (45). Zijn vergoeding hing af van de 9


!Âť JM

Het centrum van Markegem uit het landboek (1761) : R.A.K. Aanwinsten VI, nr. 1944. N. B. de kaart is zuidelijk georiĂŤnteerd. 104, de pastorie ; 2, "De Swaene" ; 99, "De Dry Coninghen" ; 95, woonhuis van de kosters-organisten Vanden Heede en Van Aelst ; 3, woonhuis van Joannes, later Charles Philippe Vande Casteele.

10


vrijgevigheid van de parochianen. De kerkrekening van 1641 vermeldt Arent Vanden Heede als œstre. Hij stierf in 1646 (46). Eens de Tachtigjarige Oorlog voorbij, begon Markegem op 6 september 1649 een proces tegen dc Kortrijkse Sint-Amandsproosdij, die de goede­ ren van de gelijknamige Noordfranse abdij in onze streek beheerde. De betaling van de koster was namelijk een orighinel last vande thienden. Vóór de aanvang van dit proces tegen de tiendheffer besteedde de paro­ chie 6 pond gr. per jaar aan de koster, terwijl hij jaarlijks 1 pond parisis beurde uit een jaargetij ten laste van de kerk en 6 p. par. (= 0,5 p. gr.) uit jaargetijden ten laste van de dis. Doordien de costerie van hun kercke onversien is van eenigh middel om leven werd de proosdij op 3 juni 1654 veroordeeld tot de betaling van een jaarlijkse subsidie van 6 p. gr. Toch bleef het benoemingsrecht de heer van Markegem toebehoren, ofschoon ils ne scavent a qui compète le droict de commectre ledit clercq ains seule­ ment que le Sieur de Marckeghem de mémoire d’hommes l’at tousiours commis et qu’a ceulx n’importe qui le commucte, moiennant leur eglise et commune en sont servie (47). Ondertussen verbleef de koster, althans in 1650 en 1652, niet ter plaatse, maar in een buurgemeente, omdat hij geen vaste wedde bezat (48). Of dit ook toen al de in 1656 vermelde broers Lambert en Jean Le Boughighon betrof, valt niet meer uit te maken (49). Pas in 1667 duikt Markegemnaar Joos Vanden Heede fs Jan (°11 februari 1635) als koster uit de archieven op (50). In 1669 vond deken Petrus Verbeke hem de enige koster uit het decanaat die niet voldeed en hij dreigde zelfs met ontslag. In 1677 functioneerde de koster weer behoorlijk, maar in 1688 was pastoor Livinus Seye niet over zijn assistent te spreken. In 1694-'96 liep de koster zowel bij de Markegemse schepenbank (plaat­ selijke rechtbank) als bij de kerkelijke rechtbank in Gent veroordelingen op omdat hij Pietronelle Dierckens, de weduwe van ex-burgemeester Roegier Bruyneel, van toverij belasterd had toen zij er niet in geslaagd was de koster met enkele heksentoeren van zijn niet nader genoemde ongemakken te verlossen. Nadat hij door de bisschop gesuspendeerd werd, kreeg hij nog in 1696 eerherstel (51). Ondertussen was in de periode 1682-’85 een proces tussen de dorpsheer en de abdij over de aanstelling van de koster ten gunste van eerstge­ noemde afgelopen, terwijl de vaste bijdrage van 6 p. gr. per jaar ten laste van de abdij bleef (52). Pas in 1722 blijkt dat de koster plotseling wel door de proost van de abdij aangesteld wordt (53). Omstreeks 1709 werd Joos Vanden Heede tijdelijk door een zoon van hem vervangen, maar al vlug volgde Lieven Van Aelst, die op 11 novem­ ber 1703 met Judoca Vanden Heede getrouwd was, zijn schoonvader op (54). Toen de 65-jarige Lieven op 5 december 1741 stierf, kon zijn zoon Joos een nieuwe kostersdynastie beginnen, maar bij zijn dood op 12 november 1753 (49 jaar) liet hij als enig kind een dochter na. Beide kosters 11


Van Aelst bewoonden het huis dat vroeger ook al Joos Vanden Heede toebehoorde (55). Nog altijd loopt er van daar een paadje naar de Kouterweg en de kerk (zie nr. 95 van de kaart op blz.10). Joannes Vande Casteele, op 13 maart 1725 geboren als zoon van Petrus en Petronilla Mareschal, werd de nieuwe kerkbewaarder-organist. Op 5 maart 1756 kocht hij van Ignatius Blomme, herbergier uit “De Swaene”, een partij land van 20 roeden (bijna 71 are), bouwde er een tweewoonst en hield in het oostelijk deel ervan een kruidenierswinkel (zie nr. 3, kaart op blz. 10) (56). Joannes was nog in zekere zin bekend met de familie Van Aelst doordat zijn broer Antonius in 1749 trouwde met Esther, Lievens dochter. Joannes Vande Casteele was zelf getrouwd met Judoca Himpe die hem op 14 november 1760 het eerste van drie kinderen schonk, Charles Philip­ pe, die zijn op 18 juni 1786 overleden vader als koster op zou volgen.

II. HEERSERS ZONDER GOD (1795-1830)

De Franse revolutionairen en Napoleon Bonaparte (1795-1815), en zeker Willem I (1815-’30), beseften maar al te goed dat de jeugd de toekomst heeft. Maar bij al hun organisatiepogingen negeerden zij niet straffeloos het onderwijsmonopolie van de kerk. L’éducation, plus que ia religion

Eén van de vele, radicale veranderingen die onze Franse overheersers wilden doorvoeren, betrof een door de wet van 25 oktober 1795 gepland net van officiële Franse “écoles primaires”. Deze scholen waarin lezen, schrijven, rekenen en de beginselen van de republikeinse moraal op het programma stonden, kwamen wegens hun anti-godsdienstig karakter nooit van de grond (57). Bovendien eiste het Franse bestuur op 4 mei 1798 van alle lesgevers de eed van haat aan het koningschap en trouw aan de republiek, zodat wie zijn school wilde verderzetten zich van de haat van zijn medeburgers verzekerd wist. Die eed van haat werd bij besluit van 28 december 1799 vervangen door de meer aanvaardbare eed van trouw aan de grondwet (58). Diezelfde eed van haat was al door de wet van 5 september 1797 aan de priesters opgelegd. In het Leiedepartement, het huidige West-Vlaanderen, gingen maar 150 van de 1136 priesters hierop in (13,2 %) en in het kanton Wakken (59) 3 van de 24. Francies Vereecken (Wakken) maakte zich op 21 november 1797 als eerste onpopulair, terwijl Jan Coppieters (Wielsbeke) en de Markegemse dorpspastoor Petrus August Van Ploorick (179511801 ) de volgende dag ophielden met van hun hart een moordkuil te maken (60). Daardoor kon de pastoor zijn kerk voor sluiting en zichzelf voor vervolging vrijwaren. Vandaar allicht dat precies pastoor Van Hoorick als onderwijzer in aanmerking kwam. Zijn school werd op 16 december 12


1798 georganiseerd (61). Het betreft hier echter een privéschool, want slechts in Wakken en Aarsele kwam er tijdelijk een Franse “école primai­ re” tot stand (62). Al op 22 december volgt het bericht dat deze scholen wegens het al te povere succes hun deuren zullen moeten sluiten. In Aarsele was de school zelfs op dat moment al opgedoekt (63). De gegevens over het onderwijs in de woelige Franse tijd laten vaak wel aan duidelijkheid te wensen over. Zo wordt er in 1818 over koster Charles Philippe Vande Casteele beweerd dat hij al sinds 1785 als onderwijzer werkzaam is (64), terwijl een statistiek van 20 september 1800 stelt dat Joannes De Boeserie, echtgenoot van Catharina De Smet, in 1789 een privéschool hield, bevolkt door 19 jongens en 20 meisjes, die een jaarlijks pension (schoolgeld) van 3,5 frank betaalden. Joannes De Boeserie stierf op 20 maart 1800 (35 jaar) en werd opgevolgd door Jacques Cangnie (° 14 maart 1757), zoon van Lieven en Anne Rosseaux. Tijdens het jaar IX van de republikeinse tijdrekening (23-9-1800 tot 22-9-1801) gaf hij voor hetzelfde bedrag les aan 40 leerlingen, evenveel jongens als meisjes. De leerstof omvatte louter la première principe de lange flamand (65). De onderwijzer, die het huis op de hoek van de Wakken- en Dentergemstraat bewoonde, kon geen beroep doen op steun van de gemeente, want de gemeenterekening van het jaar VIII voorzag geen enkele uitgave voor onderwijs (66). Op 17 januari 1802 onderwijst Jacques Cangnie (Cannie) nog altijd even­ veel leerlingen, maar nu bestaat het programma al uit lire, écrire, compter, quelques principes des langues française et flamande (67). Onder Napoleon werd het radicalisme van de revolutionairen in het open­ baar lager onderwijs gematigd door de wet van 1 mei 1802 : de lokale besturen kregen meer mogelijkheden tot initiatief en het vak godsdienst kwam weer op het lesrooster van de openbare scholen (68). Op 31 mei 1803 betoogt het arrondissementsbestuur dat Markegem te weinig inwo­ ners telt om er een gemeentelijke lagere school op te richten (69). Vandaar dat de woonstvergoeding van 12 fr., die de Markegemse gemeenteraad in haar rekening van het jaar XII (24-9-1803 / 22-9-1804) voorzien had, door de hogere overheid geschrapt werd (70). De gemeenten dienden namelijk de onderwijzer huisvesting of een woonstvergoeding te bezorgen. Voor het jaar XIII (23-9-1804 / 22-9-1805) komt er dan toch een woonst­ vergoeding van 20 fr. en wel op naam van koster Charles Philippe Vande Casteele. Dit bedrag vertegenwoordigde 1,23 % van de gemeentelijke uitgaven (71). Op 28 juli 1805 blijken er dan in Markegem plotseling 2 privéscholen te bestaan, waarvan de ene door 25 en de andere door 40 leerlingen bezocht wordt. De arme kinderen krijgen gratis les, terwijl voor de overigen maandelijks 63, 45 of 31 cent gevraagd wordt, naargelang hun leeftijd en de uitgebreidheid van het lesprogramma (72). Ook in 1808 noteert pastoor Jan Van Brabant (1802-41810) dat er twee scholen bestaan en dat ze allebei godsdienstonderricht verstrekken op basis van de Mechelse catechismus (73). Wie die tweede school openhield en waar ze 13


Markegem, Wakkenstraat, 1920 (Foto : Germaine Staelens, Markegem) Links : vooraan, de school van Ch. Ph. Vande Casteele (1824-'34) ; net voorbij de electriciteitspaal, de zondagsschool (,..1839-ca.l879 ?) en de kantschool (1852-’85). Rechts : vooraan (Bouwstoffen), de school van Angelus Scherpereel (1845-'57) ; in het verste deel van de huizen tegenover het hoge gemeentehuis bevond zich de school van Ch. Ph. Vande Casteele (...1783-1824), Karet Lodewijk Croes (1834-11842) en Angelus Scherpereel (1842-'45).

14


zich bevond, zullen we waarschijnlijk nooit meer kunnen achterhalen. Hoe dan ook, van het jaar XIV (23-9-1805 / 31-12-1805) tot en met 1808 krijgt Sieur Pierre Van Coillie (°Wakken 1769 ?) de gemeentelijke vergoe­ ding van 20 fr. uitbetaald, die in 1808 zelfs verdubbeld wordt (74). Deze instituteur primaire troffen we eerder aan in Wakken waar hij in 1800 een gratis privéschool hield (75). Op 27 juli 1807 geeft hij in Markegem enkel les principes de la lange flamande (lezen en schrijven) en geen Frans. Op dat moment bestond er in Markegem (uiteraard) ook geen aparte school voor meisjes (76). Na Pieter Van Coillie is het weer koster Vande Casteele die de gemeen­ telijke vergoeding incasseert (77). Waarom wou Willem wel wijzer wezen ?

Waar de Fransen slechts weinig realiseerden in het lager onderwijs, daar voerde Willem I in zijn Koninkrijk der Nederlanden een resolute onder­ wijspolitiek waarmee hij zowel het analfabetisme als de toegenomen ver­ fransing wou terugdringen. Uit het decanaal verslag van 17 juli 1815 blijkt nu uitdrukkelijk dat koster Vande Casteele, die 8 dochters heeft, niet zelf lesgeeft, maar enkele van zijn kinderen aan het werk zet. Bovendien houdt het huisgezin een her­ berg. Vandaar misschien dat hij 's morgens de kerkklok niet luidt, wat hij nochtans drie keer per dag hoort te doen. Deken Joannes Bulcke vindt de combinatie school-herberg weinig stichtend en vraagt hem dus maar met de tapperij (in “De Klokke” ?) te breken. Zeker tegen 1818 was de koster al op dit verzoek ingegaan (78). In de 18de eeuw althans was de koster, indien hij herberg hield, verplicht de school aan een plaatsvervan­ ger toe te vertrouwen, die dan op zijn beurt les moest geven in het huis van de titularis (79). Op 5 september 1815 maakt ook de Markegemse gemeenteleiding een status op van het plaatselijke onderwijs. De woonstvergoeding voor Vande Casteele bedraagt op dat moment al 50 fr. en de school telt 41 leerlingen die er leren lezen en spinnen. Als we bedenken dat er in 1815 van de 870 Markegemnaren 95 jongens en 96 meisjes waren van 5 tot en met 14 jaar oud, dan bezocht maar 21,47 % van die groep de school. Nog dat jaar doen er drie onderwijzeressen dienst, maar il n'y a que la veuve N... qui ait des mœurs et de la capacité. Volgens de dorpsleiders kon die bedenke­ lijke onderwijstoestand enkel verbeterd worden als de koster zelf voor de klas zou staan. Op nieuwjaar 1818 geeft Charles Philippe Vande Casteele inderdaad zelf én alleen les aan 50 leerlingen, die voor een maandelijks schoolgeld van toch maar 30 centiem het hele jaar door 6 uur per dag onderricht krijgen in lire, écrire, l’orthographe (randschrift, spelling) et l’arithmétique. De kosters financiële eisen lagen zeker niet hoog, want in 1830 bedroeg het gemiddelde dagloon van een landarbeider (zonder voeding) 1,14 frank (1856: 1,36 fr. ; 1880: 1.96 fr.). Het zedelijke gedrag en de bekwaamheid 15


van de onderwijzer werden kortweg als “goed” omschreven. Het besluit van 21 januari 1818 van de gouverneur van West-Vlaanderen, in uitvoering van het K.B. van 9 september 1817, verplicht elke schoolhou­ der zich aan te melden bij de nieuwe provinciale onderwijsjury. Op 28 april 1819 legt Vande Casteele er zijn bekwaamheidsexamen af (80) en op 10 mei daarna krijgt hij zijn getuigschrift van onderwijzer van de vierde (en laatste) rang. Dit houdt in dat hij de volgende vakken mag onderwij­ zen : lezen en schrijven in het Frans en het Vlaams, randschrift, de vier eerste beginselen van de rekenkunde, moraal en de katholieke godsdienst. Op 25 oktober laat Vande Casteele aan de gouverneur vragen hem te benoemen. Drie dagen later krijgt dit zijn beslag, want zijn gedrag is onberispelijk (81). Op 2 juli 1821 telt de school 64 leerlingen, vier meer dan met nieuwjaar. De aanwezigheid van een goede school in Wakken en de kleinheid van de gemeente laten niet toe het (financiële) lot van de onderwijzer te verbeteren (82), ofschoon hij zowel door zijn burgerlijk als godsdienstig gedrag, door zijnen iever om voortgang te geven in het onderwijs zoo in de spel- schrijf als rekenkunde en wel bezonderlijk in de christelijke leeringe alle achting waardig is (83). Eind 1823 volgden 24 arme leerlingen (14 jongens en 10 meisjes) de lessen samen met de betalende leerlingen (84). Koning Willem I besefte terdege dat hij zijn principes (onder meer de taaleenheid) van kindsbeen af ingang moest laten vinden. Met een provin­ ciale subsidie van 100 gulden (= 211,64 fr.) voor schoolmeubels kon de gemeente in 1826 een dozijn lessenaars (91,48 gl.) en evenveel letterplankjes (8,52 gl.) kopen. Bovendien kreeg de koster-onderwijzer toen ook nog 50 gulden voor de vermeerdering en verbetering van zijn schoollokaal. Ook in 1827 ontving hij daar 50 gulden voor en burgemeester Andries Coucke had toen recht op 10 gulden voor verschot over prijzen uitgereikt aan de schoolkinderen. In 1829 kreeg de school van de gemeente een stel maten en gewichten (33 gl.) (85). Charles Philippe Vande Casteele had er zich op 6 september 1828 bij de Tieltse districtscommissaris over beklaagd dat hij uit oorzaak van de klein­ heid der gemeente als wegens de geringheid zijner jaarwedde, zich in eene veel minder gunstigen toestand gesteld zag dan zijne ambtgenoten en ver­ zocht hem er bij de gemeente op aan te dringen 10 tot 15 gulden meer te voorzien in de begroting (86). In het jaar van de onafhankelijkheid keert Markegem hem een jaarwedde van 40 gulden uit, nog altijd maar 2,75 % van de totale gemeenteuitgaven, maar toch meer dan het dubbele van halverwege de Franse tijd. Hij kreeg ook nog de 10 gulden voor de aankoop van boekwerken voor de prijsdeeling (87). De koster, die in 1806 zijn eerste vrouw, Roza Dorothea Vanbruynbrouck, verloren had, trouwde op 15 februari 1825 opnieuw met Maria Anna Campens (Tielt), zelf al weduwe van Laureyntius Gekiere, met wie ze 5 kinderen had, en van Charles Philippus Desmet (88). Charles Philippe Vande Casteele bewoonde aanvankelijk de ouderlijke tweewoonst (nu : 16


Alice Van Vynckt, Wakkenstraat 4, tot ca. 1965 café “De Klokke") die vermoedelijk tegen 1824 in maar liefst 7 (zeven) woonhuizen verdeeld en verpacht werd (89). Zo verhuurde hij bijvoorbeeld sinds kerstavond 1828 voor 25 gulden per jaar eene wooninge agter d’oude kosterije aan dagloner Bernard Claus (90). Zelf liet hij de nog bestaande driewoonst ten oosten van de huidige pastorie bouwen en weer daarnaast een spacieus en kloek gebouwen woonhuys met nog zes andere woonsteden (nu : Sonja Devolder, Wakkenstraat 13), waarin hij zelf woonde en lesgaf (zie kaart blz. 22) (91). Ook aan Josephus Baert, schoolmeester ende daghuerman tot Marckeghem, verhuurde hij op 13 december 1824 een van zijn woninkjes (92). Op 12 december 1827 besloot het college van burgemeester en schepenen deze Joseph Baert en zijn oude vader maatschappelijke bijstand te verle­ nen om hem zo van het onwettige schoolhouden te weerhouden (93). Deze “schoolmeester” was op 22 december 1821 veroordeeld tot 5 jaar tuchthuis in Gent voor domestieke diefte, maar voortijdig in vrijheid gesteld. In de nacht van 25 op 26 maart 1828 werd er echter bij molenaar Bernard Lauwers (nu : Noël Goetry, Tieltstraat 15) een paard gestolen. Leo Casier, een Meulebeekse graanhandelaar, en zijn helper, Joseph Baert, werden verdacht. Al vlug getuigde de Tieltenaar Joannes Spuyssens dat hij onderwijzer Baert het paard in Brugge in “Het Gouden Mandeke" (heden : “Le Panier d’Or”) te koop had zien stellen (94). Het geval Baert bewijst onder meer dat de Hollanders het onderwijs scherp lieten contro­ leren en min of meer aan lager wal geraakte lesgevers niet langer tolereer­ den. Een besluit van 25 juli 1822 voorzag straffen voor niet-erkende onderwijzers. Alleszins al in 1826 (95) is er een zogenaamde ondermeester of hulponder­ wijzer actief. Karei Lodewijk Croes, op 14 juli 1802 in Wontergem gebo­ ren als zoon van Josephus en Cristina Vantieghem, trouwt op 31 oktober 1832 met Theresia Vande Casteele, een dochter van zijn hoofdonderwij­ zer. In 1829-’30 treedt ook Jan Franciscus Lebrun (°Egem 21 januari 1806) als hulponderwijzer op, tot hij op 17 mei 1830 onderwijzer wordt in zijn geboortedorp (96). In augustus 1830 worden de lessenaars geschilderd en wordt in het opschrift “Gemeentelyke School” de “y” in “ij" veranderd (97) ! Ondertussen was er wel wat meer aan de gang dan een spellingsoorlog. Vooral wegens de slechter wordende economische toestand, diende ook Markegem een petitie in met grieven tegen het heersende bewind. Met pastoor Pieter Jan Praet (1826-11855) op kop ondertekenen 83 van de 874 inwoners (8,7 %) een aantal bezwaren, ondere andere tegen het Noordnederlandse onderwijsmonopolie welke een schending is op het heilig­ ste recht van de huisgezinnen. Koster Vande Casteele volgde pastoor Praet hierin op de voet en ook zijn wakkerste leerling, de 13-jarige Charles Louis Scherpereel, op wie we nog uitvoerig terugkomen, onderschreef op 4 no­ vember 1829 de anti-Orangistische beweging. Niettemin was Willem I erin geslaagd het onderwijs enigszins te structureren en te veralgemenen (98). 17


III. VAN WILLEKEUR NAAR WET (1830-’56)

De Belgische Revolutie brengt in Markegem niet zoveel beroering. Wel organiseert de gemeente op 1 september 1830 een burgerwacht en patrouilleert er een nachtwacht om plunderingen en diefstallen te voorko­ men die enkel kunnen gebeuren bij gevolg van enige gevangenen die te Brugge zijn uitgebroken. Op 15 september heerst er al weer relatieve rust, want de nachtpatrouilles worden dan stopgezet (99). Toch gaat de school tijdelijk dicht, aangezien de gemeente de onderwijssubsidie eerst niet toekent onder voorwendsel dat de gemeentelijke onderwijzers in die moei­ lijke tijden hadden opgehouden in functie te zijn. Op 21 juni 1831 verzoekt de arrondissementscommissaris die subsidie weer in de begroting op te nemen (100). Vanaf 1834 volgt Karei Lodewijk Croes zijn oude schoonvader als onder­ wijzer op. En wanneer Charles Philippe Vande Casteele op 17 februari 1837 overlijdt, wordt Croes ook tot koster benoemd. Bij K.B. van 24 oktober 1834 krijgt de nieuwe hoofdonderwijzer een rijkswedde van 90 frank, maar daarvoor dient hij wel 8 arme leerlingen gratis te onderwijzen (101). In 1836 bedraagt die wedde al 100 frank, terwijl hij van de gemeente als tractement (loon) nog eens 53 frank krijgt (102). Angelus Scherpereel, op 15 december 1810 geboren als zoon van Willem (Guillaume) en Francisca D’Hont, werd de nieuwe hulponderwijzer. Het gezin was in 1832 verhuisd van herberg-gemeentehuis “Sint Huybrecht” (nu : Ignace Goetry, Wakkenstraat 3) naar een eigen huis (nu : André De Fruytier, Wakkenstraat 8), twee huizen westwaarts van Croes’ school, die zich weer in de Wakkenstraat nr. 4 bevond. Die school wordt in 1841 beschreven als redelijk groot en net onderhouden (103). Het gedrag van de hoofdonderwijzer zelf is allerloffelijkst gelijk zijne school allervoldoenenst is (104), maar toch verzetten sommige inwoners zich nog in 1838 tegen de gemeentesubsidie die de onderwijzer krijgt (105). Op de laatste dag van dat jaar gaan er 96 kinderen (1070 inwoners), van wie 39 gratis, bij hem naar school (106). Aangezien er in 1830 in West-Vlaanderen maar 1 leerling was op 17,43 inwoners en in Markegem dus 1 op 11,15 mogen we stellen dat de school zeer druk bezocht werd (107). Na de dood van zijn eerste vrouw op 30 september 1838 was Croes nog hertrouwd met Coleta Gekiere, maar op 16 april 1842 stierf de verdienste­ lijke onderwijzer zelf. Angelus Scherpereel, ongediplomeerd, anderhalve meter groot en bultenaar (108), wordt op 31 juli 1842 tot hoofdonderwijzer benoemd op voorwaarde dat hij net zoals zijn voorganger zorgt voor een behoorlijk onderwijslokaal met woning en zich tevreden stelt met 53 frank gemeentesubsidie (109). Zijn jongere broer Karei Lodewijk (°29 augustus 1816), evenmin gediplomeerd, wordt zijn hulponderwijzer en vervangt hem tijdens de lessen als organist (110). Op 12 maart 1845 krijgt Karei Lodewijk de bisschoppelijke benoeming tot koster (111). De wet van 23 september 1842 op het lager onderwijs liet de gemeenten 18


toe desnoods een bestaande vrije of privéschool aan te nemen en stelde het godsdienstonderricht verplicht. Aangezien de regering de leerboeken moest goedkeuren, geeft de gemeente daarvan op 13 december 1843 de lijst op : 1. De Christelijke leering of den catechismus 2. Eersten Spelboek of ABC 3. Eerste leesboekje voor kinderen tot ontwikkeling van hun verstand en hunne pligten 4. Den deugdzamen leerling of regel der welgemanierdheid 5. Jésus in Zijne Kindsheid en Verborgen Leven, het voorbeeld der Jonge Lieden 6. De heilige Geschiedenis (door J.B. Annocque) 7. De Geschriften en Gazetten (112). Op 22 maart 1843 licht ook pastoor Pieter Jan Praet zijn bisschop in over de school van de gebroeders Scherpereel : “Den Meester en Ondermeester verdienen met regt geheel het vertrouwen der geestelykheyd en der deugd­ zame Borgers, om dat hun gedrag zoo christelyk als zedelyks is en geheel hunne handelwys strekt tot voorbeeld aan iedereen”. Op zaterdag geeft de onderwijzer, soms de pastoor, 2 uur christelyke onderwyzingen. ’s Zondags, vóór de vespers, begeleidt Angelus de kinderen naar de christe­ lijke lering en woont die bij om de ongestigtigheyd (= het onbehoorlijk gedrag) der kinderen te beletten. De jongens en meisjes worden zoveel mogelijk gescheiden en zullen voortaan volledig afzonderlijk gehouden worden. De onderwerpen zijn “volgens oud gebruyck : den a.b.c., Den Mechelsen catechismus, den cabinet, O.L. Vrouwenboek, academie spie­ gel der jongheyd en de spelkonst" (113). De school werd nu ook verplicht een schoolreglement op te stellen. In Markegem werd dit op 31 mei 1844 goedgekeurd. Erg origineel was dat reglement zeker niet, want er kon maar in enkele details van het voorgedrukte overheidsvoorstel afgeweken worden. Uit de 38 artikelen leren we onder meer de vooral administratieve plichten van de hoofdonderwijzer. Verder zijn de leraars een half uur vóór de lessen aanwezig. De hoofdonderwijzer zorgt ervoor dat de school altoos zuiver en net zij en ten minste eens daags gekuischt worde. Hij oefent eene werkelijke waekzaemheid op al de leerlingen uit en zorgt dat niet een van hun zonder bezigheid blijve. Alle kinderen moeten bewijzen dat ze gevac­ cineerd zijn tegen de pokken, een voorzorg die in Markegem sinds 1823 genomen werd, of dat ze die kinderziekte doorgemaakt hebben. Jaarlijks maakt het armbestuur een lijst op van de minder gegoede kinderen die kosteloos onderwijs, boeken en schoolgerief krijgen. De anderen betalen maandelijks 44 centiem, verwarming incluis, en nog 20 centiem voor boeken en benodigdheden. In die periode kostte een maand school onge­ veer evenveel als een dag weven. In Markegem vinden de lessen plaats van 9 tot 11 u. en van 13 tot 15 u. en de leerlingen zijn 10 minuten vóór tijd aanwezig, net en gereinigd. Twee 19


VI. P u b li e k O n d e rw y s . § 1 . G emeente-S chool. — De school is ingcrigt in een ge­

bouw, behoorende ncn de familie van den ondcrwyzer. De toestand van het lokacl is voldoende. De School wordt bestuerd door Angelus Seherpereel. Zyn broeder Charlcs-Lóuis, helpt hem als onder-meestcr. Er is den ondcrwyzer dit jacr toegekend, voor : 1. Onderwys der arme binders fr. 1 73-00 2. Jacrwedde 500-00 3. Vergoeding in zyne huishuer. 40-00 4. Huer van het schdöllokael 40-00 5. Onderhoud van school enmobilair. 25-00 G. Lcvcring van schpolbehocften aen de arme kinderen. 35-00 7. Brandstoffen. '15-00 8. Acnkoop van pryzcm 25-00 Te samen fr. 655-00 Op den f july lactst gingen er ter school 92 leerlingen; 54 knechtjes en 58 meisjes. 45 Ivindcrs, 28 jongens en 17 meisjes, werden kosteloos onderwezen. Meester Scherpereel had, op het zelfde tydstip, ontvan­ gen voor schoólgeld van de betalende leerlingen, fr. 70-55 Het erfacn dc school palende bevat 5 aren 02 centiaren. ’t Is, voor het oogenblik, niet mogelyk, in het belnng van het landbouwkundig onderwys, eene grootere hoe­ veelheid erf by de school te vervoegen. Ook wy zien niet dat het landbouwkundig onderwys, te Marckeghem, mctvrucht.kunne gegeven worden. (I) § 2 Z ondagschool. — De zondagschool lelt doorgaens 150 leerlingen. § 3. VooRzoncKAS.— Dcgemcentelyke onderwyzer heeft in de voorzorgkas reeds gestort, voor de jaren 1842 tot 1849, fr. 133-80. § 4. O nderwts het opzicht tot den burgerlyken stand. In den loop van 1849, vinden wy 13 geboorte akten ge­ boekt, die door den vader, uit onkunde, niet geteekend zyn geworden. Een huwclyksakl, is, uit gelykc oorzaek, niet getcekcnd door den bruidegom, noch door de bruid. Onder de lotclingen van 1850, zyn er twee, die niet le­ zen noch schryven kunnen. De lyst der kiezers voor de samenstelling van den Gemccntc-Itacd, voor 1.850, bevat er acht, die ook niet kun­ nen lezen, noch schryven.

Verslag op het bestier en den toestand der gemeente-zaken (1849-'50), VI. Publiek Onderwys, door gemeentesecretaris Josephe Auguste Opsomer. Uit “De Thieltenaer" van zondag 10 november 1850, nr. 91 (R.A.K., G .A.M ., nr. 21).

20


keer per maand bezoekt de dokter der armen de school en leerlingen aengedaen van eene betrapelijke ziekte stuurt hij onverwijld huiswaarts. In het leslokaal hangt een uurtabel die de inspecteur goedkeurt, nadat de pastoor er zich heeft kunnen van overtuigen of er wel voldoende tijd uitgetrokken is voor godsdienst en zedenleer. Er wordt geene lichamelijke straf opgelegd, noch ook eenige anderen die van aerd zijn de kinderen moedeloos te maeken, o f den spot, o f de verach­ ting hunner medeleerlingen op te wekken. De geoorloofde straffen zijn : “1° de bijzondere of openbare berisping ; 2° te midden in de klas te staen ; 3° beroofd te zijn van een deel of van geheel den speeltijd ; 4° wegzending voor den tijd der klas ; 5° wegzending voor goed”. Deze laatste, draconische maatregel kon maar uitgesproken worden door het college van burgemeester en schepenen en na advies van de kantonnale inspecteur van Tielt, een functie die in 1822 ontstaan was. Op het einde van ieder schooljaar beloont de hoofdonderwijzer het goed gedrag, de ijver en de vorderingen van zijn pupillen door goede notas uit te delen. Bij de prijsuitdeling zijn er per vak één prijs en accessits (eervolle vermeldingen) voor de leerlingen die het vereiste aantal goede punten behaald hebben. Eén accessit viel de leerling(e) te beurt die minstens de helft van het aantal goede nota’s die nodig waren voor een prijs verzameld had. Vóór de proclamatie mochten de leerlingen “stukjes” debiteren die tijdens het voorbije schooljaar ingehamerd waren. Het reglement besluit met een bijkomstigheid : de verlofdagen en vakan­ ties. Die waren dun gezaaid : zondag, zaterdagnamiddag, 1 en 2 novem­ ber, 25 en 26 december, 1 en 2 januari, 6 januari, O.-L.-H.-Hemelvaart, 21 juli en de geferieerde feestdagen in de gemeente. Van 1 tot 6 mei en van 25 september tot 1 oktober genoot iedereen van een kortstondige vakantie (114). Op bevel van de inspecteur bracht de gemeenteraad op 31 oktober 1844 enkele reglementswijzigingen aan. De klas moest open van 9 tot 11 u. 30 en van 13 tot 16 u. Als verlofdagen kwamen 16 december (de verjaardag van de koning) en de maandag na Pinksteren erbij en de meivakantie werd vervangen door de periode van Witte Donderdag tot en met de woensdag na Pasen. Het schoolgeld werd opgetrokken tot 54 centiem (115). Op zijn zitting van 30 augustus voordien had de raad, gelet op de artikelen 11 en 12 van het K.B. van 26 mei 1843, 50 frank subsidie moeten toestaan aan de onderwijzer voor het onderwijs van de 50 arme kinderen die voor 1844-’45 op de lijst ingeschreven waren. Nog op 16 december ’42 had de raad die vergoeding niet doorgevoerd, met als argument dat de onderwijzer het gratis onderwijs beschouwde als eene onveranderlijke conditie van de voordelen aen zijn post verknocht. Op 26 oktober 1844, nadat de provinciale schoolinspecteur het schoollo­ kaal ongeschikt bevonden heeft, constateert ook het gemeentebestuur dat het gebouw er inderdaad slecht aan toe is. Aangezien het huis van de weduwe Croes vlug verkocht zal worden en de gemeente te weinig geld 21


Situering van de scholen op de Popp-kaart (kadasterkaart, ca. 1850). B275 : Ch. Ph. Vande Casteele (...1789-1824), Croes (1834-42) en A. Scherpereel (1842-45) B316 : Ch. Ph. Vande Casteele (1824-34) B288-290 : Angelus Scherpereel (1845-57) B322 : zondagsschool (,..1839-ca.l879?) en kantschool (1852-’85) B224 : school Wakkenstraat (1857 - ...) Ten westen van B368 : de Kouterschool (1880-’85/189I - ’9811905-32) Ten noorden van B221 : school in de Brouwerijstraat (1932-...)

22


bezit voor een nieuwe school, zullen de gebroeders Scherpereel in hun ouderlijk huis een lokaal verzorgen. Angelus zal daarvoor jaarlijks 37 frank zogenaamde huurvergoeding ontvangen. Op 6 oktober 1845 kan de raad tevreden opmerken dat het nieuwe lokaal klaar en goedgekeurd is (116). Waarschijnlijk werden toen de provinciale en rijkssubsidie van respectievelijk 78 en 70 frank voor dat werk gebruikt (117). Eind 1845 bezochten van de 968 Markegemnaren 53 jongens en 42 meisjes de gemeenteschool. De zware crisis in de vlasnijverheid (1845-’50), nog verergerd door de aardappelplaag en tyfus, was toen al ingezet, zodat het ons niet hoeft te verwonderen dat maar liefst 52 kinderen geen schoolgeld konden betalen en dus op kosten van de gemeente onderwijs genoten. Per leeftijdscategorie bekeken, zag de toestand er zo uit : -10 jaar : 55 kinderen 10-12 jaar : 24 kinderen 12-14 jaar : 11 kinderen 14-16 jaar : 5 kinderen Op het programma stonden de vakken die voorzien waren in de wet van 1842 : godsdienst en zedenleer, lezen, schrijven, het wettig stelsel van maten en gewichten, de beginselen van de rekenkunde en de Vlaamse taal (118). In 1846 waren de gemeentelijke onderwijsuitgaven al tot 455 frank of 13,3 % van het totaal gestegen : 225 frank jaarwedde, 80 frank voor het onderwijs van de armen, 60 frank woonstvergoeding, 15 frank prijzen ...(119). Ongetwijfeld ook als gevolg van de nieuwe schoolwet werden de arme kinderen tot hun welzijn gedwongen naar school te gaan (120). Uiteraard vond niet iedereen dat even prettig, zodat meester Scherpereel, volgens de verslagen in het bisdom (1845, 1847), wel enkele “elementen” onder zijn hoede kreeg die zich buiten de school en zelfs in de kerk niet altijd behoorlijk gedroegen. Maar in de school heerste er een volmaakte disci­ pline en ook daarbuiten wezen de Scherpereels hun discipelen onmiddel­ lijk corrigerend of straffend terecht (121). Of was de sporadische ongere­ geldheid van de kinderen meer een reactie op de ellende van toen ? Zelfs de opbrengst van de betalende kinderen liep sterk terug, want voor 1848 was er tegen 3 oktober nog maar 61,12 frank geïnd (122). Anno 1849, wanneer de depressie haar dieptepunt net voorbij is, trekt de gemeente een toelage van 115 frank uit voor schoolmeubels (123). Misschien wel onder invloed van de voorbije rampen, ontstaat er ook meer interesse voor de inhoud van het onderwijs, aangezien over Angelus beweerd wordt dat hij het werkske van Johnston op de “Scheikunde, aen den landbouw toegepast” zeer nuttig acht. Voor zijn leerlingen lijkt deze materie hem voorlopig nog te hoog gegrepen (124). Voor het overige krijgen de gebroeders Scherpereel en hun school niets dan wierook toege­ zwaaid. De diocesane inspectieverslagen kwalificeren ze doorlopend als zeer goed (125). De “Gazette van Thielt” heeft het op 6 juli 1854 over 23


eene wel ingerichte school, getuige het feit dat er op dat moment maar één van de drie lotelingen lezen noch schrijven kan. Op 18 maart 1855 figureert Angelus onder de uitverkorenen die door het Ministerie van Binnenlandse Zaken (waar Onderwijs tot 1878 onder ressorteerde) met een beloning bedacht worden omdat ze zich bij uitmuntendheid in hun taak gekweten hebben. Een goeie twee jaar later krijgt hij nog eens zo'n ministerieel pluimpje. Zijn jongere broer bleef inmiddels evenmin in de kou staan : in 1852 ontving hij voor het eerst apart een gemeentelijk jaargeld van 100 frank (126). Over hulponderwijzer Karei Lodewijk wordt geschreven dat hij een goede faam geniet en voor de jeugd een voorbeeld is van goed zedelijk gedrag en vroomheid. Hij gaat om de twee weken naar de biecht en de communie (127). Uiteraard moesten de leerlingen, voor wie er nog bijlange geen school­ plicht bestond, ook nog materieel gemotiveerd worden. In 1855 kon de gemeente dat in zekere mate bereiken door een jaarlijkse plechtige uitde­ ling van christelijke leerboeken, hoewel er soms nog prenten uit het nationaal volksmuseum gegeven werden (128).

IV. HET TWEEDE HUIS MET EEN EERSTE VERDIEPING (1856-'79)

In 1852 keurden staat en provincie buitengewone kredieten goed voor de gemeenten met geringe geldmiddelen. Vandaar dat Markegem al op 7 september van dat jaar besloot zelf een school met onderwijzerswoning te bouwen. De gemeente zou zelf zorgen voor een stuk bouwgrond en het vervoer van de bouwmaterialen (129). Een spoedoperatie wordt het evenwel niet, want pas op 1 april 1854 bericht de arrondissementscommissaris dat de hogere overheid voor vier vijfde van de kosten zal instaan en het wordt 20 december 1855 vóór de provinciale overheid het plan en de begroting goedkeurt. Op 4 april 1856 beslist de gemeenteraad een stuk grond in kerkbezit af te kopen (130). Twee dagen later al gaat het kerkbestuur ermee akkoord perceel B224 (nu Irma Vandemoortele, Wakkenstraat 29, en school), 2110 nr groot, te verkopen, onder andere op voorwaarde dat de bestaande uitweg voor de pastoor (2 m aan de oostkant) vrijgelaten wordt. Een maand later keurt ook bisschop Jean-Baptist Malou de transactie goed (131). Aan perceel B224 is een oudere geschiedenis verbonden die uiteindelijk verklaart waarom de school daar en niet elders gebouwd werd. Op 13 september 1630 namelijk ruilde de kerk de zuidelijke helft van perceel nr. 47 van het landboek met perceel nr. 107 (= kadaster B224) dat toebehoorde aan een zekere Jan Van Den Broucke (zie kaart p. 10). Aangezien dit laatste paalde aan de zuidkant van de pastorie schonk de kerk het aan de pastoors, zodat hun erf behoorlijk groter werd. “Den Grooten Lochtynck” behoorde nu inder eeuwicgheijt (...) ande voors(eid)e 24


De school uit 1856-'57 (Foto : Jozef Ysebaert, Markegem, 1967) De eerste twee traveeÍn (2,7 m) werden bijgebouwd in 1881 en herbergden later het gemeentehuis (1944-'76). Klooster (1891-1984), onderwijzerswoning (1934-'67). Op de voorgrond : een mijmerende Philippe Nuyttens (°\ 1-1-1954).

Hetzelfde gebouw in 1977 (Foto : Livien Verstraete, Wakken) Het ex-gemeentehuis deed toen dienst als stempellokaal. Het huis werd sedert 1970 bewoond door het gezin Georges Vercaemer. vanaf 1978 door zijn weduwe, Irma Van De Moortele.

25


priesterage in redemptie (= loskoping) voor het doen vande houde jaerghetijden voor den trouble, maer den coster moest betaelt worden van weghen den aermendisch van Marckeghem tot drij guldens t’s('\ac)rs. Met “den trouble” wordt uiteraard de periode 1578-1609 bedoeld, de voor onze gewesten uiterst rampzalige jaren van de Tachtigjarige Oorlog. De ontvol­ king was toen zo drastisch dat achteraf niemand meer wist op welke partijen de jaargetijden van vóór die tijd verhypothekeerd waren. Boven­ dien waren veel van de personen die de renten voor de jaargetijden verschuldigd waren, verdwenen. Vanaf 1630 dus dienden de Markegemse pastoors het bezit van den Grooten Lochtynck te beschouwen als hun betaling voor het verder celebreren van de verenigde oude jaargetijden ten laste van kerk en dis. Omdat Jan Van Den Brouckes nieuwe bezit bovendien iets groter was dan zijn vorige, moest hij jaarlijks nog 12 pond par. betalen aan de dis. Die betaalde op haar beurt 10 pond par. door aan de kerk, die toch enig bezitsverlies geleden had, plus nog 6 p. par. aan de koster (132). Met het bezit van pastorie en kerk werd ook in het begin van de Franse tijd een kunstgreep uitgehaald. Omdat de bezetters alle kerkelijke bezit­ tingen als staatsdomein beschouwden, aansloegen en aan de meestbieden­ den verkochten (het zogenaamde zwart goed), noteerden de Markegemse bestuurders het kerk- en pastoriebezit onder de rubriek “gemeentegoederen”. Dit werd nooit door het bestuur der domeinen ontdekt en zo legde dat er ook nooit beslag op ! Bij notariële akte van 11 april 1848 werd de kerk (niet de pastoor !) opnieuw in bezit gesteld van dit oude patrimonium (133). De aanbesteding voor de bouw van de nieuwe school vond plaats op 24 april 1856 en Jan Pollet uit Beveren (Roeselare) kreeg voor 5400 frank het werk toegewezen. Jan Roose, uitbater van “ter Ployen”, nam voor 600 frank het vervoer van de bouwmaterialen op zich. Met de 1000 frank bouwgrond erbij kostte de school dus 7000 frank (134). Onder leiding van de Kortrijkse (provinciale) architect Pierre Croquison, die op dat moment nog bezig is met de bouw van de nieuwe kerk in Dentergem, wordt de ruime school (14,6 bij 8,5 m) nog datzelfde jaar gebouwd. Op 18 april 1857 laat Croquison de overname doen, behalve voor zo’n 300 frank afgekeurde en dus nog te voltooien werkzaamheden. Bij K.B. van de 29ste van die maand worden de hulpfondsen van staat (2800 fr.) en provincie (2000 fr.) toegestaan. Maar als de provinciale bouwinspecteur op 22 augustus het gebouw komt keuren, komt er alsnog een kink in de kabel. Alleen al het zicht van de school doet hem onwillekeurig denken aan de toekomstige, vernieuwing ervan. Vooral het dak vervult hem met zorgen. In plaats van 19 dakkepers, zoals gepland, zijn er aan één kant maar 13 en de plankenvloer van de zolder est tellement leger qu’il parait construit que pour soutenir le plafond de la salle de l’étage. Verder zijn deuren en ramen te licht van materiaal (rood riga) en bovendien ook nog slecht gemaakt. Hij beveelt de werken 26


te staken, maar Pollet, die het ondertussen te druk heeft met zijn werk aan de kerk van Wontergem, kan pas in de zomer van 1858 de verbeteringswerken uitvoeren. Om de aannemer verder te kunnen betalen ziet de gemeente zich ten slotte verplicht een lening aan te gaan ten belope van de beloofde maar ondertussen geblokkeerde overheidssubsidies (135). Pas in 1859 en ’60 mocht de gemeente de 4800 frank overheidssubsidie incasseren (136). Ondanks deze bijkomende moeilijkheden verliet het gezin Scherpereel in 1857 zijn eigen huis om de onderwijzerswoning in de nieuwe school te betrekken. De vader, Guillelmus (“Dentergem, 25 oktober 1778), ex-herbergier en -kleermaker, overleed er op 31 oktober 1861, 83 jaar oud. Terwijl Angelus vrijgezel bleef, was Charles Louis op 12 november 1851 getrouwd met Coleta Vanmelle fa Renerius ( °22 oktober 1822). Dit huwelijk bleef kinderloos. De nieuwe school was meteen het tweede Markegemse gebouw met een verdieping. Het eerste, “Sint Huybrecht” (toen al “Het Dorpshuis”, tot 1944 “Het Gemeentehuis”), werd tussen 1814 en 1832 ook door het gezin Scherpereel bewoond. Toen Pieter Van Den Bossche het op 11 oktober 1803 kocht van Pieter Bernardus Minne, de laatste griffier van Markegem, werd het beschreven als een schoon woonhuijs van twee stagien viercante in steen onlangs uyt de gront nieuwe gebouwen met de annexe remisen stallinghen, verkenscotten (...) wesende herberge genamt St. Huybrecht (137). Angelus en Karei Lodewijk beschikten nu over twee leslokalen, die zij konden bereiken zonder het huis uit te moeten en waar plaats was voor 75 leerlingen die zich met 250 m1 ruimte niet als haringen in een ton hoefden te voelen (138). Op 10 december 1858 beslist de gemeenteraad het schoolgeld, dat voort­ aan door de gemeenteontvanger en niet meer door de onderwijzer zelf opgehaald wordt, op minimum 6 frank (per jaar) te bepalen. De leerlingen krijgen ook meer waar voor hun geld, want halfweg 1859 worden de beginselen der aerdrijkskunde en geschiedkunde voor wat België betreft aan het programma toegevoegd (139). Inmiddels nemen ook de onderwijsuitgaven, ook reëel, verder toe. In 1860 besteedt de gemeente er 1270 frank aan, 15,94 % van de totale uitgaven. Maar de overheid betaalde daar 975 frank van en nog eens 125 frank kwam van het schoolgeld van de gegoede leerlingen, zodat de feitelijke bijdrage van de gemeente maar 170 frank bedroeg. De uitgaven : 1. Charles Louis : jaarwedde als hulponderwijzer 500 fr. 2. Angelus : jaarwedde als hoofdonderwijzer 450 fr. 3. Angelus : schoolgeld gegoede leerlingen 125 fr. 4. Angelus : gratis onderwijs arme leerlingen 150 fr. 5. Angelus : verwarming 25 fr. 27


6. Ignaes Van Laecke : onderhoud gebouw en meubels 20 fr. Op 1 mei 1862 wordt het plan opgevat nieuwe schoolmeubels, een opbergkast en een landkaart aan te schaffen. Voor deze 370 fr. bijkomende kosten, vraagt de raad een tussenkomst van twee derde aan het provincie­ bestuur (140). Het jaar daarop ontvangt de Markegemse timmerman Joseph D’Hondt van de gemeente inderdaad 156,5 fr. voor het vervaardi­ gen van schoolmeubels, maar pas in 1865 maakt hij voor 183,5 fr. een kast en lessenaars (141). Sieur Angelus Scherpereel sterft op 4 februari 1865, 54 jaar oud. Op 16 mei daarna wordt zijn jongere broer tot hoofdonderwijzer benoemd en tot aan de schoolstrijd (1879) assisteren hem altijd weer andere pas gedi­ plomeerde onderwijzers. De eerste in die rij was Alfons Retsin uit Moerkerke (° 1846). Van 1 oktober 1867 tot begin juni 1870 doet (Pieter) Frans Potters, over wie ons verder niets bekend is, dienst. De gemeenteraad aanvaardt op 19 juni 1870 Adolph Serroels uit Zulte (°3 oktober 1851) als zijn opvolger. Met oktober 1871 arriveert er alweer een nieuweling, (Vital) Ferdinand Verbaeys, die “pas” eind mei 1874 naar Sint-Baafs-Vijve vertrekt om er gemeentesecretaris te worden. Van dan af moet Scherpereel het een kleine drie jaar alleen rooien, want op 1 oktober 1874 beslist de Markegemse raad geen hulponderwijzer meer te benoemen omdat ook meer bevolkte gemeenten zoals Oeselgem, Gottem en Wontergem met één enkele onderwijzer het onderwijs kunnen garanderen (142). Vermoedelijk vanaf 4 april 1877 kan de onderwijzer-koster weer rekenen op assistentie van ene René Selschotter, die op 6 augustus ’79 naar St.-JanMolenbeek vertrok. Karei Lodewijk Scherpereel zelf, die in 1873 schuin tegenover de school een tweede eigen huis had laten bouwen (nu : Freddy Vanluchene, Wak­ kenstraat 30), werd op 14 maart 1875 geconfronteerd met de dood van zijn 42-jarige vrouw. Nog datzelfde jaar hertrouwde hij met Maria Mathilda De Meyer uit Wontergem (°1 november 1838) met wie hij in de volle herfst van zijn leven toch nog drie nakomelingen kreeg : Maria Ludovica (°17-10-’77), Lucia Rosalia (°19-ll-’78) en Aloysius Angelus (°17-06-’80). Het schoolgebouw, dat hij in 1873 verlaten had, werd door de hulponder­ wijzer betrokken, maar wie er in de periode tussen Verbaeys en Selschot­ ter de nacht doorbracht, valt niet te achterhalen (143). De al bij de opbouw bekritiseerde school onderging in 1868 een aantal zeer dringende herstellingen en werd bovendien nog vermeerderd. Het bestek bedroeg maar liefst 3850,5 frank, waarvan één vijfde ten laste viel van de gemeente (144). Over het onderwijs zelf uit de periode Charles Louis Scherpereel horen we alleen in het inspectieverslag van 25 april 1868 enige kritiek. De 28


jongens en meisjes krijgen namelijk niet apart les. Een spijtige zaak, zo vindt de diocesane inspecteur, die met lede ogen aanziet hoe er zich zelfs grote meisjes tussen de jongens bevinden (145). Blijkbaar leed de kwaliteit van het Markegemse onderwijs daar niet erg onder, want na kantonnale examens treffen we in de “Gazette van Thielt” van 17 augustus 1872 eervolle vermeldingen aan voor Karei Vanmellc en Camillus Campens. Om dezelfde reden vernoemt de krant van 11 novem­ ber 1875 Camille Ghekiere. Op 17 april van dat jaar werd ook de onder­ wijzer zelf voor zijn inspanningen geprezen. Bij een vergelijkende test voor de 38 scholen van het schoolkanton Tielt scoorden Scherpereels 4 afgevaardigde leerlingen op 1 juli 1879 echter niet al te best. Zij haalden een gemiddelde van 58,7 punten op 170. De 5 Egemse jongens haalden met 101,8 punten de eerste plaats, terwijl Meulebeke gemiddeld maar 31,5 punten verzamelde (146). In de militielijsten troffen we 5 leerlingen van de Scherpereels aan die voor onderwijzer leerden : Jan Campens (°23-l 1-1843), Antonius Cannie (°15-11-1845), Gustaaf Vanlaecke (°10-08-1856), Alberic Voet (°10-031863) en Albéric Victor Lauwers (°08-07-1871) (147). Maria Louisa (°2104-1867), de zuster van laatstgenoemde, werd onderwijzeres (148). Diezelfde militielijsten laten ook toe de evolutie van de alfabetisering bij de mannelijke bevolking te volgen van 1850 tot 1909. Een statistiek : Lichtingen °Markegem lezen + schrijven lezen analf.

°EIders lezen + schrijven lezen analf.

Totaal lezen + schrijven lezen analf.

Op school in Oost-Vlaanderen

50-'59 38 63,3 6 10 16 26,7

60-’69 44 88 3 6 3 6

70-79 29 78,4 3 8,1 5 13,5

9 42,8 6 28,6 6 28,6

7 77,8 1 11,1 1 11,1

8 66,7 0 0 4 33,3

47 58 12 14,8 22 27,2

51 86,4 4 6,8 4 6,8

37 75,5 3 6,1 9 18,3

37-’53 43,3

47-’63 41,9

57-73 67,1

80-’89 49 100 0 0 0 0

90-'99 41 95,4 1 2,3 1 2,3

00-’09 48 92,3 3 5,8 1 1,9

22 88 0 0 3 12

29 93,5 0 0 2 6,5

33 89,2 1 1 3 8,1

71 95,9 0 0 3 4,1

70 94,6 1 1,3 3 4,1

81 91 4 4,5 4 4,5

77-’93 76,9

87-’03

67-’83 75,1

?

aantal 0//o aantal O/

/O

aantal 0//O aantal 0//o aantal O/

/O

aantal O/

/O

aantal o//o aantal O/

/o

aantal 0//o

o/ /o

29


Een klas van de zondagsschool omstreeks 1910 (Foto : Raf Desmet, Dentergem) Remi Desmet (zittend, armen gekruist), geboren in Dentergem in 1897. Zittend, tweede van rechts, Jules Desmet, geboren in Dentergem op 3 jan. 1891. De overlevering wil dat de twee deftig uitgedoste jongelingen vooraan behoren tot de familie van burgemeester (1905-’19) FrÊdÊric Beyls, pachter van het Goed ter Hoyen. Waar de foto precies genomen is, blijft een raadsel.

30


Het is bekend dat door de economische malaise tijdens de eerste twee decennia van de Belgische onafhankelijkheid de geletterdheid een diepte­ punt bereikte. Hoewel ons statistiekje maar op een klein aantal gegevens steunt, bevestigt het die trend. Daarna klimt de alfabetiseringsgraad naar een voor die tijd zeer hoog niveau. Het valt ook op dat de inheemse Markegemnaren hoger scoren dan de inwijkelingen, maar naarmate de eeuw vordert, groeit die kloof dicht. Hoeveel betekenis moeten we hech­ ten aan de iets mindere prestaties van de leerlingen uit de jaren 1860 ? In ieder geval laat de hele tabel zien dat de nederige plattelandsschool resultaten bereikte waar de stedelingen een voorbeeld mochten aan nemen (149). Bij wijze van slot van de tot nu toe besproken periode laten we hier nog enkele cijfers over de schoolbevolking volgen : lln. jongens meisjes gratis inwoners % schoolgaanden 60 ca. 900 6,6 01-01-1821 1044 7,2 03-11-1836 75 97 43 1066 07-09-1840 9,1 01-01-1845 100 51 49 59 968 10,3 92 54 45 895 10,3 01-07-1850 38 1845 85 48 37 883 9,6 82 40 42 40 872 23-04-1863 9,4 61 872 1870-1871 55 77 841 12,9(150) 1878-1879 123 68

V. WERKEN, EN NOG LEREN OOK

In het arme Vlaanderen van de 19de eeuw was labeur levensnoodzakelijk, de school niet. Toch werd geprobeerd werken met leren te verzoenen. De zondagsschool

De kinderen die de dagschool niet volledig of helemaal niet gevolgd hadden, konden nog terecht in de zondagsschool. Zij wordt voor het eerst vermeld op 18 juni 1839 toen zij gehouden werd in een onbewoond huis van Louis Goethals (“Meulebeke 1790), die daar nog nooit enige gemeen­ telijke vergoeding voor genoten had (151). Bakker-winkelier Goethals kocht op 14 oktober 1823 van Pieter Roelens de 3 huizen direct voorbij het weggetje naar de toenmalige pastorie. De school bevond zich hoogst­ waarschijnlijk in het middelste van de drie (nu : Germaine en Magdalena Arslyder, Wakkenstraat 9) (152). De pastoor en zes “meesteressen” bestuurden de school en gaven er in 1843 les aan 125 opeengepakte leerlingen. De school duert een groot uur en half, de knechtjes en meysjes zijn niet onder een gemengd, maer hebben bijzondere plaetsen (153). De lessen werden druk bijgewoond, want in 1845 waren er 150 leerlingen, twee jaar later, in volle crisis, 100 ; alles 31


De eerste klas van de zondagsschool voor "meisjes" in 1912 f Foto : Georgette Cluyse, Markegem) Foto genomen aan de voorkant van het klooster in de Wakkenstraat. Boven : Clara Snauwaert, ..... Hortense Cluyse, ... Cnudde, Irène Duyck (?), Maria Vancoillie. 3de rij : Aline Locquet, Irma Locquet (Irène Duyck ?), Bertha Pattyn........ Irma De Clercq, Eudoxie Lassuyt. 2de rij : Zulma Cluyse, Alida Landuyt, Emilie Decocker (?), Helena De Clercq (?), Maria Claeys, Maria Snauwaert, Scholastica Desplenter. Onder : Clara Vandewiele, ..., .... .... Zulma Locquet.

32


zo te zien nogal ruw geschat. Vanaf hun 5de jaar tot 2 à 3 jaar na hun eerste communie - tot hun 14de, 15de jaar dus - kregen ze er ’s middags onderricht in catechismo, in doctrina christiana (154). Een statistiek over 1845 detailleert de bezetting van deze kosteloze, provinciale school : totaal jongens meisjes 44 -lOj. 37 81 16 19 35 10-12 j. 12-14 j. 14 30 16 77 146(155) 69 Anno 1851 kregen 61 jongens cn meisjes er de christelijke beginselen ingeprent door pastoor Pieter Jan Praet (1826-’55), daarbij geassisteerd door Melanie Van Melle, Theresia Vanacker, Lucia De Smet, Francisca Derudder en Eugenia Adam (156), terwijl er in 1853 sprake is van 75 jongens en 60 meisjes die door enige jongelingen en jonge dochters onder­ wezen worden (157). Het eenzijdige leerprogramma werd kort daarop toch uitgebreid, want het inspectieverslag van 26 april 1854 vermeldt dat het letterkundig onderwijs (lezen, schrijven) er onlangs ingevoerd werd (158). Het gemeentelijk jaarverslag van 1860-’61 stelt dat de zondagsschool, die door 60 jongens en evenveel meisjes bezocht wordt, in 1854 ingericht werd, m.a.w. subsidie ontving. Weer volgens andere bronnen blijkt de school eigenaardig genoeg louter door vrouwspersonen of jonge dochters gevolgd te worden, namelijk 60 in 1855, 75 in 1856 en 70 in 1858 (159). De decanale visitatie van 1858 heeft het dan weer over twee zondagsscho­ len (160). Of de zondagsschool nu wel of niet enkele jaren dicht bleef voor de jongens, wij beschikken niet over een tekst die deze vraag kan beantwoorden. Op 2 augustus 1860 beslist de gemeenteraad tot de financiële (her- ?)inrichting van zondagsscholen ten behoeve van jongelingen die in fabrieken o f werkgestichten werken en aldus verpligt zijn te vroegtijdig het lager onderwijs te verlaten. Zij staan uiteraard weer onder leiding van de pastoor en staan open voor jongelingen van beider kunne. Het reglement voorziet echter in een rigoureuze scheiding der geslachten : ’s morgens tussen 7 en 9 uur worden de jongens onderwezen, ’s middags tussen 1 en 3 de meisjes. De jeugd kan dit onderwijs vanaf zijn 14de gratis volgen (161). Hoewel de Bestendige Deputatie beide zondagsscholen op 12 oktober 1860 erkende, werd de provinciale toelage het jaar daarop niet uitbetaald (162) . Wellicht vond de hogere overheid het leerprogramma en/of de materiële voorzieningen onvoldoende. Het voorlopig laatste positieve bericht over deze twee scholen treffen we aan in 1868 toen er grofweg 70 jongens en 60 meisjes naartoe gingen (163) . Op 4 november 1879 - tijdens de schoolstrijd - bestonden beide scholen niet meer (164). Ook de gemeenteraad van 12 april 1888, beves33


Kantschool 1912 (Foto : Maria Verbeke, Wakken) Boven : ..., Alice Vandewiele, Anne Meulebrouck, ..., Anna Van Brabant, ..., Marie Biebuyck. 3de rij : Gerarda Spiessens, Madeleine Desmet, ..., ..., Rachel Verhaeghe, Alice Verhaeghe....... Maria Vandaele, ... 2de rij : ..., .... Rachel Persijn, Alice Declercq, Irma Vanryckeghem, Maria Van Brabant, ..., CĂŠline Pattyn. Onder : Maria Declercq, Maria Lassuyt, Marie Beel, Maria Biebuyck, Augusta Biebuyck, Marie Desmet, Edmonda Cluyse, Clara Desplenter.

34


tigde dat er geen scholen voor “volwassenen” meer waren (165). Pas na de eeuwwisseling, ten laatste in 1908, kwam er in de latere kloos­ terschool weer een zondagsschool tot stand die, ondanks de algemene leerplicht van 1914, nog tot halverwege de jaren '30 open bleef (166). Niettemin had zij toch minstens een kleine eeuw lang de noodgedwongen werkende jeugd voor godsdienstige onwetendheid en eventueel voor com­ pleet analfabetisme behoed. De kantschool

Op 2 juli 1853 betoogde het schepencollege dat al lang de noodzaak gevoeld werd van een gesticht waer de kinders, inzonderheid meisjes, nevens het onderwijs, eenige handwerken kunnen aenleren. Angelus Scherpereel had tot dan toe altijd bezwaar gehad tegen dergelijk initiatief en was niet bereid gevonden in zijn lokaal een leer- en werkschoot in te richten. Nu zou de gemeente dat zelf doen in Louis Goethals’ zondags­ school. Daar waren inmiddels al 41 kinderen aan het werk of stonden op het punt aanvaard te worden. De school, die sinds juli 1852 open was, werd bestuurd door Louisa Goethals en Marie-Louise Missine (“Lichtervelde 29-09-1832). Deze laatste was op 22 juni ’52 bij het gezin Goethals komen inwonen. Aanvankelijk werd de kantschool als een volwaardige meisjesschool opge­ vat, want alle meisjes die voor het schooljaar 1851 -'52 ingeschreven waren, hadden toen de gemeenteschool verlaten om de leer- en werkschool bij te wonen. De organisatiekosten vielen de gemeente evenwel te zwaar, zodat alle hoop gevestigd was op staat en provincie die de gemeente zouden toelaten de school aan te nemen (167). De gemeenteraad had al op 7 september '52 de machtiging daartoe gevraagd (168) en kon zich op 17 februari en 2 april ’53 verheugen over 75 frank staats- en evenveel provinciesubsidie (169). Buiten dit startkapi­ taal blijkt de kantschool verder een zelfbedruipend atelier geworden te zijn, want bij besluit van 23 september 1854 wees de Bestendige Deputatie het voorstel tot adoptie van deze school van de hand (170). Volgens het diocesane inspectieverslag van 24 november ’52 stond de school onder leiding van co-adjutor (hulppriester) Louis Corneille Coevoet (17-06-’52 / 18-05-’53) en stelden de juffrouwen Missine en Goethals, die kantklossen, godsdienst en lezen aanleerden, het goed met hun 41 leerlingen (171). In de gemeenteraad van 7 september ’52 werd duidelijk gesteld dat de 41 meisjes die kosteloos onderwijs genoten naar de kantschool overge­ plaatst waren. De 43 gratis onderwezen jongens bleven bij Angelus Scherpereel (172). Deze regeling zorgde begrijpelijk genoeg voor conflicten tussen de overburen Goethals en Scherpereel. Volgens het inspectiever­ slag van 26 april ’54 trokken de 50 meisjes, om de twee partijen te verzoenen, twee keer per dag de straat over om in de gemeenteschool enig “letterkundig onderwijs” te genieten (173). 35


In september ’55, toen Markegem nog altijd 125 van zijn 883 inwoners bijstand moest verlenen, bezochten een 40-tal meisjes de kantschool om er zich toe te leggen op een huisnijverheid die nog steeds een heilzame werking heeft op de werkende volksklas (174). Kantklossen bleek inder­ daad een welkom alternatief voor het traditionele vlasgespin. Zeker in 1861 was de Vlaamse vlasindustrie toch weer aan de beterhand, want secretaris Joseph-Auguste Opsomer (“Dentergem 14 mei 1813) beweerde toen in zijn jaarverslag : weven bloeit meest, spinnen minst. In oktober van dat jaar waren er 60 wevers, 40 spinsters en 35 speldewerksters (175). De historische bronnen verliezen niettemin al vlug hun belangstelling voor de kantschool. Enkel over het schooljaar 1876-77 vernemen we nog dat er toen 55 meisjes kant maakten. Als D. Lescouhier in 1927 beweert dat juffrouw Coleta Goethals (“25-04-1822) vele jaren een kantwerkschool bestuurde die omstreeks 1885 uitstierf, dan heeft hij het bij het rechte eind (177). In 1886 namelijk krijgt demoiselle Goethals, maitresse de cou­ ture in de aangenomen lagere school, voor het eerst een toelage. In 1888 ontvangen de handwerkmeesteressen Goethals en Voet elk 75 frank voor het aanleren van het handwerk aan de meisjes. Algemeen beschouwd was de kantschool uiteindelijk niet veel meer dan een middel om de minder gegoede meisjes, vooral na hun eerste commu­ nie, nuttig te maken en van de straat en uit de opkomende fabrieken weg te houden. Zij klosten er kant van ’s morgens ongeveer half acht tot een uur of vijf, zes ’s avonds en ’s winters tot de duisternis inviel. Hun leraressen, die niet meer dan een half uur per dag aan het eigenlijke onderwijs besteedden, leefden van zo’n 20 % van het loon dat hun meisjes samenklosten. De kinderhanden waren gauw gevuld (179). Van 1891 tot in de eerste wereldoorlog zou zuster Clothilde in het klooster nog een kwart eeuw een kantschool in stand houden. De avondschool

Op 2 augustus 1860 verleende de gemeente haar steun aan een avondschool voor “volwassen” (+ 14 j.) jongens. Net als de zondagsschool was zij in de eerste plaats bedoeld voor zij die de lagere school deels of helemaal ontbeerd hadden. De gebroeders Scherpereel hielden ze dagelijks open, behalve op de dagen die het gemeentebestuur als vrij bepaalde, ’s Winters stond de school open van 18 u. 30 tot 20 u. 30 en ’s zomers van 16 tot 18 u.. Voor de behoeftige jongeren was de school gratis, maar de vermo­ gende leerlingen betaalden maandelijks 1 frank schoolgeld. De leerlingen werden in 3 afdelingen verdeeld, want het programma zag er redelijk hoog gegrepen uit : “het onderwijs inden godsdienst ende zedenleer, het lezen, het schrijven, de rekenkunst, het wettelijk stelsel der maten en gewigten, de gewoone spelling, den briefschrijfstiel, het opstellen van gewone akten, zoo als fakturen, memorien, pachtbrieven, kwijtbrieven, verzoekschriften, enz. Voor de eerste afdeling zal men erbijvoegen de lijnteekening, het boekhouden in enkel alsook de geschiedenis en aerd36


rijkskunde van België.” De onderwijzers mochten het nodige schoolgerief aan de betalende leer­ lingen verkopen, de anderen kregen het gratis. Leerlingen op wiens gedrag iets aan te merken viel, werden eerst persoonlijk, daarna openbaar berispt en vervolgens twee weken weggestuurd. Ingeval deze tuchtstraffen geenen indruk maken zal den leerling geheel en al buiten de school gesloten worden. Deze ultieme sanctie diende wel eerst ter goedkeuring aan de burgemees­ ter voorgelegd te worden (180). Ondanks de ambitie van dit lovenswaardige initiatief kon het jaar daarop geen subsidie verkregen worden (181). In 1862 werd dan wel twee keer een toelage van 50 frank toegekend (182). Over de avondschool vernemen we verder niets meer, behalve dan in 1882 en ’85 wanneer blijkt dat er in Markegem geen zogenaamde adultenscholen bestaan (183). Het was natuurlijk voor de werkende, jongens geen pretje om zich na hun dagtaak nog eens over de schoolboeken te buigen en bovendien zal de algemene mentaliteit wel niet voor een extra motive­ ring gezorgd hebben. De Scherpereels konden dit misschien betreuren, maar om te overleven is geletterdheid nu eenmaal niet de eerste voorwaar­ de. Toch zou de overste van het klooster omstreeks de eeuwwisseling nog eens enkele jaren met een avondschool starten, maar ook die poging was maar een kort leven beschoren (184). Wel kunnen we nog noteren dat bijvoorbeeld op zondag 12 februari 1893 en de volgende vier dagen Conrad Boddin, “hoofdonderwijzer en land­ bouwkundige te Wacken”, in de school landbouwvoordrachten kwam geven. De spreker zou het hebben over de meststoffen en hunne oordeel­ kundige aanwending. De landbouwers uit de omgeving werden vriendelijk uitgenodigd om zonder vooroordelen met de nieuwe ideeën kennis te maken (185). Dergelijke initiatieven werden wel meer genomen in de periode van de opkomende kunstmeststoffen. Zo ontving Markegemnaar Joannes Goerlandt in 1901 eens 1,60 fr. voor hulp bij de landbouwlessen (186).

VI. VERSMAAD, VERBANNEN EN VERREZEN (1879-’85)

De liberalen, die in 1878 alleen aan de macht gekomen waren, voerden op 1 juli 1879 een nieuwe wet op het lager onderwijs in : elke gemeente was verplicht minstens één neutrale lagere school te houden. De regering stelde zelf het aantal scholen, klassen en onderwijzers (uit rijksnormaal­ scholen) vast en de gemeenten mochten niet langer vrije scholen aanne­ men. Die vrije scholen waren voortaan ook verboden in gebouwen van openbare instellingen zoals gemeenten, kerken, pastorieën, enzovoort. Godsdienstonderricht kon nog, maar alleen buiten de normale lesuren. De katholieke kerk, al eeuwen de belangrijkste onderwijsbeheerder, 37


voelde zich letterlijk aan de deur gezet ! Toen de wet nog maar een ontwerp was, ondertekenden 53 (alle ?) Markegemse gemeentekiezers al petities tegen dit goddeloze plan en stuur­ den ze naar het parlement (187). School op de dool

De kerk ging meteen massief in de tegenaanval. Zo benoemde bisschop Jean-Joseph Faict op 4 september ’79 ook in Markegem een “Katholiek Schoolcomité” dat middelen zou verzamelen om een schoollokaal met zijn uitrusting te financieren en de onderwijzerswedde te betalen. Pastoor Edward Vanneste (1870-11891) trad op als voorzitter van dat bestuur en de leden waren burgemeester Charles Louis Vanmelle, eerste schepen Karei Bovijn en de raadsleden Ferdinand Galle en Jan Bekaert (188). Na een vergadering van dit comité berichtte pastoor Vanneste de bisschop dat er met 300 à 400 frank kosten en een pacht van 150 frank per jaar een huis als school gebruikt zou kunnen worden. Koster Scherpereel, die nog niet aan pensioen wou denken, vroeg minstens 800 frank als jaarwed­ de, zodat jaarlijks 950 frank giften noodzakelijk waren, rekening houdend met nog wat kleine inkomsten van betalende leerlingen. “Ik heb geen hoop deze som op mijne parochie te konnen ophalen” kloeg de hopeloze herder. Hij argumenteerde, in zijn soms gebrekkige zinsbouw : “Aengezien de Burgemeester en de meester Scherpereel beloven de wet van onderwijs niet uit te voeren nog iets te gedogen of te doen tegenstrijdig aen de kathelijke leeringen en dat Ch. Scherpereel niet voort gedwongen word door het goevernement het kosterschap of zijne school te verlaten, verzoek ik U.E. dat ik Scherpereel moge voort in de gemeenteschool blijven en dat de gemeenteschool moge als vooren door de kinderen van Marckegem gefrekwenteerd worden tot dat het gouvernement Ch. Scher­ pereel dwinge het een of het ander van zijn ampten af te gaen” (189). Zag pastoor Vanneste het niet meer zitten, bisschop Faict duidelijk wel. Scherpereel hoorde in geweten de nieuwe gemeenteschool af te zweren en over te stappen naar de vrije school, anders zou hij uit zijn kostersambt ontheven worden (190). Scherpereel, die net zoals bijna alle “collabora­ teurs” de heilige sacramenten geweigerd zou worden, vroeg dus op 6 oktober zijn ontslag dat de gemeenteraad hem 10 dagen later toestond. De tijdelijke hulponderwijzer, René Selschotter, had al na 31 juli '19 de gemeente verlaten (191). Viktor Desmet (° Harelbeke), de neutrale (tijdelijke) onderwijzer, arri­ veerde op 15 oktober, maar de Markegemnaren meden de “school zonder God” als de pest. Volgens een verslagje over de schoolstrijd in Markegem bleven er maar drie kinderen in de gemeenteschool “omdat hunne ouders daartoe door hunnen eigenaar gedwongen waren, doch een weinig later, mieken die ouders hen los van hunnen eigenaar, en van dien ogenblik was er geen een kind meer in de officiële school” (192). Volgens een andere bron kreeg onderwijzer Desmet één halve dag lang twee leerlingen 38


over de vloer (193). Overigens hadden de meeste officiële scholen in de streek niet veel meer aftrek dan in Markegem. Eind maart 1882 ging er geen enkele leerling naar Dentergem of Oeselgem, 1 naar Sint-Baafs-Vijve en Oostrozebeke, 5 naar Wielsbeke en 9 naar Ooigem. Sint-Eloois-Vijve (132), Wakken (83) en Tielt (90) telden de meeste blauwe rakkers van de sterk katholieke omgeving (194). Onderwijzer Desmet werd vanaf 27 december ’79 vervangen door de ongehuwde Henri Proot (° Koolskamp, 1839), die tot zijn ontslagaanvraag op 9 april 1885 op post zou blijven ( 195). Al die tijd kreeg hij de minimumwedde van 1200 frank uitbetaald. De schoolrekening van het jaar 1883 bijvoorbeeld vertoonde een uitgave van 1295 frank : de wedde, 50 fr. voor het onderhoud van het lokaal en de meubels en nog 45 fr. verwarmingskosten. De gemeentelijke bijdrage beliep toen jaarlijks 375 frank (196). De katholieken beleefden inmiddels koortsachtige dagen. “Zoo haast de slechte schoolwet in voegen kwam, huurde E.H. Vanneste een huis waarin hij tijdelijk een vrije gemengde school vestigde onder het bestier van Mijnheer Scherpereel ; al de kinders gingen met hunnen Meester mede naar de Katholieke school” berichtte een pastoor jaren later aan de bisschop (197). In de loop van oktober '79 kon de koster dus het onderwijs in zijn eigen huis verderzetten. Hoogstwaarschijnlijk gebruikte Scherpe­ reel daarvoor zijn vroegere schoollokaal bij het huis dat hij aan het gezin Deleersnijder verhuurde. Nog diezelfde maand schreef de pastoor naar zijn Wakkense collega Laridon dat Scherpereel het schoolgeld van de betalende leerlingen kreeg, maar de armen moest hij “voor niet leren tot vorder accord”. Over E.H. Laridon zelf was de pastoor helemaal niet te spreken, want er waren zo’n twintig kinderen naar de (te) kleine school in Markegem gekomen, maar pastoor Vanneste stuurde ze terug vanwaar ze gekomen waren. “Wij hebben betalende kinderen nodig” protesteerde hij. “Ik verzoek u mijn kinderen niet ter school te aenveerden zonder wederzijds spreken, ik beloof u zal geen aenveerden van de uwe.” Laridon zou zich echter niet aan deze afspraak houden (198). Op 4 november telde de katholieke school 25 jongens en 23 meisjes, terwijl er nog altijd 3 jongens in de officiële school bleven (199). Dit lage leerlingenaantal had uiteraard alles te maken met het feit dat het vrije onderwijs met reorganisatieproblemen te kampen had, de onderwijzers in een onzekere financiële positie aanbeland waren en er hier en daar de brui aan gaven. In februari 1880 verkreeg pastoor Edward Vanneste van de bisschop dat Augustyn Busschaert, principaal van het Tieltse college en katholiek schoolinspecteur, naar Markegem gestuurd werd om er de plaatselijke onderwijstoestand te bespreken. In naam van de bisschop diende de inspecteur Scherpereel te overreden om ex spiritu Fidei (in een geest van geloof) de school in zijn eigen huis te sluiten. Daarop zou de inspecteur de pastoor inlichten over hoe hij in Markegem de “Katholieke Schoolpen39


Vergane trots : de grotendeels dichtgemetselde Kouterschool, kort vóór de afbraak in 1978 (Foto’s : Palmer Vanthournout I Raphaël Vanlerberghe, Markegem). De familie delta Faille d'Fluysse schonk het perceel waarop deze katholieke tegenschool in 1880 dankzij collectegeld opgebouwd werd. Het diende als klaslokaal van 1880 tot 1885, 1891 tot 1898 en van 1905 tot 1932. Daarna werd dit niet onaardige bouwwerk gebruikt als vlasloods en tenslotte als garage.

40


ning” kon organiseren (200). Met deze actie moesten door collectes, inschrijvingslijsten, enz..., fondsen verzameld worden om onder meer een nieuwe school te bouwen (201). Op 9 april 1880 richt de pastoor zich tot bisschop Faict omdat veel Markegemse kinderen die hun eerste communie nog niet gedaan hebben, naar Wakken of de Ginste gaan. Eén of twee zijn er ook naar Dentergem getrokken. “Ik heb yder zomer veel moeite gehad om een derde van de 80 kinderen mijner parochie in school te houden gaen, niettegenstaande ik gedurig ter school ging waken en vermanen (en zij) komen de dysendag naer de leering niet die in de vreemde scholen zijn of zeggen te gaen.” De religieuzen van de Ginste lokken de kinderen van Markegem weg en ook de pastoor van Wakken maakt daar werk van. Deze geeft als excuus dat hij die kinderen niet uit de school weg wil sturen omdat zij anders misschien naar de liberale school in Markegem over zouden gaan (202). ’s Anderendaags al draagt de bisschop de inspecteur op de ernst van de zaak te onderzoeken en zo nodig de leerkrachten van de buurgemeenten terecht te wijzen, want opdat de pastoor zijn jonge gelovigen onder zijn hoede zou kunnen nemen, moet de Markegemse vrije school overleven. Tegelijk dringt bisschop Faict er bij pastoor Vanneste op aan de school zo geschikt mogelijk in te richten. Van Scherpereel vraagt de bisschop dat hij zijn best zou doen om goed te onderwijzen en zich meer in de gunst van de leerlingen en hun ouders te werken (203). Scherpereels toekomst kondigde zich door de nieuwe omstandigheden niet zo prettig aan en voorlopig zag hij geen oplossing voor zijn precaire situatie. De problemen klaarden niettemin vlug op. Door wiens toedoen weten we niet, maar in de loop van dat jaar stelde barones Hortense Adolphe Idesbalde délia Faille d’Fluysse uit Huise een perceel van 510 m2 ter beschikking van het schoolcomité. Dit stuk land (B354b) paalde aan de toenmalige Gottemstraat, lag een paar honderd meter ten oosten van de kerk en maakte deel uit van haar ongeveer 25 ha grote hoeve “Ronneck” (nu : Jerome en Marnix Vanlerberghe, Kouterweg 19 en 21) (204). Over de oprichting van het zogenaamde “Kouterschoolke” vernemen we alleen maar : “De gemeente overheden waren opentlijk de Katholijke School gunstig, en al de parochianen zonder uitzondering brachten volgeern hun­ nen penning bij voor het bouwen en den onderhoud van de nieuwe school, welke Eerwaarde Pastoor Vanneste grootendeels zelve bekostigde en inhuldigde in 1880”. De hele schoolstrijd zou de katholieke liefdadigheid ten slotte zo’n 6000 frank kosten (205). Charles Louis Scherpereel, die op 2 september 1881 zijn tweede vrouw verloren had, overleed zelf op 19 januari 1884, 67 jaar oud. Het jaar daarop werd onder meer zijn “bibliotheek met boeken” te koop gesteld (206). Alfons Deleersnijder, in Markegem geboren op 1 december 1857 als zoon van Ivo en Sophia Ampe, volgde hem op. Hij was geboren in Scherpereels ouderlijk huis en was nog een decimeter kleiner dan Angelus Scherpereel (lm40). In 1884 verhuisde hij naar het huis ten westen van 41


de officiële school (B212 : nu Maria en Valerie Van Maldeghem, Wakken­ straat 35). Vermoedelijk deed Conrad Boddin (“Koolskamp 17-1-1864), leerling aan de Torhoutse normaalschool, ook toen al dienst als onderwijzer-koster (207). Leven en werk van vrijmetselaars

In afwachting dat de oppositie wel zou luwen, nam de nationale regering de verdere uitbouw van haar neutraal onderwijsnet zeer ter harte. Vond de inspecteur of de gouverneur dat er ergens een herstelling of een aan­ koop nodig was, dan werden de gemeentebesturen tot actie gedwongen. Herstellingswerken werden vooral door de staat en door de provincie betaald omdat de terbeschikkingstelling van lokalen als de financiële inbreng van de gemeenten beschouwd werd (208). Op aanvraag van Adhemar Vander Cruyssen, provinciaal inspecteur van Zuid-West-Vlaanderen, stelde de Markegemse meester-metser Henri Vanlaecke in maart ’80 een plan en bestek van 5845,64 frank (!) op om daarmee de school te herstellen, te vergroten en meubels aan te kopen. Op 27 april keurde de Bestendige Deputatie dit plan goed. De gemeente zelf beweerde maar voor 10 % bij te kunnen dragen en wees daarbij op de zware lasten voor de amper 825 inwoners en de ongunstige tijden voor landbouw en nijverheid (209). Aannemer Petrus Vandenbosche-Bouckaert uit Sint-Baafs-Vijve kreeg wegens zijn laagste bod van 4840 frank op 6 mei 1881 - rijkelijk laat - de werken toegewezen (210) en op 7 juli begon hij met de vernieuwing van de pannen en het dakwerk. Ook de hele westgevel werd afgebroken, en zoals je nu nog aan de verticale naad in de voor- en achtergevel kan zien, werd de school 2,7 meter verlengd. Drie maanden later moest het werk af zijn (211). De “Gazette van Thielt” plaatste op 22 juni over deze tergende verkwisting een laconiek berichtje : “Sedert de nieuwe schoolwet, is er geen enkel kind in de officiële school van Marckeghem, en naar alle waarschijnlijkheid, zal er nooit geen een in zijn. Daarom dwingt ’t gouvernement het gemeentebestuur van Marc­ keghem zijne gemeenteschool vijf meter te verlengen”. In opdracht van de regering kocht de gemeente in september ’82 het erf, de speelplaats en de tuin (B224 e, f, g) bij de school voor 1330 frank af van de pastoor die in 1880 opnieuw in het bezit gesteld was van dit in 1630 verworven goed. Ondanks het negatieve advies van de bisschop, had pastoor Vanneste zich ten slotte bij de transactie moeten neerleggen. Ook perceel B221 (250 m2), vlak achter de toenmalige pastorie (nu : Charles Derycke, Brouwerijstraat 5), was in die koopsom inbegrepen (212). Al liet de bevolking de gemeenteschool vijf jaar lang compleet links liggen, ze was in ieder geval materieel groter, degelijker en autonomer geworden. De rol van het officiële schoolcomité dat in opvolging van de nieuwe schoolwet pas bij Ministrieel Besluit van 3 april 1880 benoemd werd, valt nauwelijks na te gaan. Het Wakkense triumviraat met burgemeester 42


Edmond Gheerbrant, brouwer Gustaaf Gheerbrant en rentenier Prosper Deven viste in zijn schoolkanton zowel in Markegem, Oeselgem als St.Baafs-Vijve achter het net ; alleen in Wakken viel er iets te rapen. Dit comité oefende vooral via werkgevers druk uit op de ouders. Misschien konden ze hun frustratie kwijt in het helpen forceren van de hierboven vermelde financiële inspanningen (213). Ondertusssen had de werkloze Henri Proot wel een betaalde betrekking, maar wellicht bijna even weinig vrienden als werk. Al op 13 januari 1881 vroeg de gemeenteraad aan arrondissementscommissaris Constant Vandenberghe om “de heer Proot te suspenderen in zijn functie van gemeente­ onderwijzer met berooving van jaerwedde dewijl hij is plichtig bevonden geweest van nachtpartijen, dronkenschap, etc”. (214) Vaak werden de gehate officiële onderwijzers ten onrechte van allerlei uitspattingen beschuldigd, maar in het geval van de heer Proot hebben we hoogstwaar­ schijnlijk met de waarheid te maken. Op 2 februari schorste zijn minister hem voor 14 dagen met verlies van wedde wegens openbare dronkenschap (215). Op 30 november 1884 had de gemeenteraad weer dezelfde klacht tegen Henri Proot, nu nog aangevuld met een beschuldiging van “onzin­ nige proposten en verkeer met personen wiens gezelschap hij eerder moest vluchten dan zoeken om niet te verliezen zijne eigene achting en de achting zijner medeburgers”. Meteen werd de onderwijzer die troost zocht in de fles door de raad definitief afgedankt, aangezien hij “zich toch van langs om meer over(geeft) aan de drank, zelfs meer dronken dan nuchter is”. Deze gemeenteraadsbeslissing werd door de Bestendige Deputatie nog per brief van 15 juni ’85 verworpen (216). Henri Proot, die in februari ’85 de gemeente verliet, vroeg uiteindelijk op 18 maart ’85 zelf aan de gouverneur “om op pensioen gesteld te worden ter oorzaek van zijne zwakke gezondheid.” (217) In juni was hij er nog altijd slecht aan toe ; al verscheidene maanden lag hij ziek te bed. Bovendien weigerde de gemeente hem sinds november ’84 te betalen, zodat de onderwijzer nauwelijks nog zijn medische zorgen kon betalen. Die kwestie werd vlug geregeld, maar hoe het meester Proot verder verging, is een ander verhaal. We weten alleen dat hij eind september 1885 ter beschikking gesteld werd (218).

VII. DE GEWIPTE ONDERWIJZERS (1885-’91)

Inmiddels hadden de liberalen, onder meer door hun radicaal neutrale onderwijspolitiek, de verkiezingen van 10 juni ’84 met klank verloren. De koning ondertekende op 20 september daarna een nieuwe schoolwet die bepaalde dat de gemeenteraden zelf over het aantal, de inplanting en de personeelsbezetting van hun scholen mochten beslissen (219). Op de plattelandsscholen kregen de jongens voortaan ook verplicht landbouwlessen, een nieuwigheid die ingegeven werd door de graancrisis die de 43


Onderwijzer-koster-organist Conrad Boddin (Bidprentje : Koen Degroote, Wakken) In de loop van 1884 volgde hoofdonderwijzer Boddin de overleden Charles Louis Scherpereel op. Net zoals de verketterde, liberale onderwijzer Henri Proot, was Boddin geboren in Koolskamp. Vanaf 1888 werd Boddin, die hoofdonderwijzer werd in Wakken, opgevolgd door de Menenaar Karel Lodewijk Odent. Markegemnaar Alfons Deleersnijder bleef hulponderwijzer. Op 13 november 1891 moesten de onder­ wijzers wijken voor de zusters van 't Gelove, die het toenemende leerlingenaantal beter op konden vangen.

44


landbouw tijdens de jaren ’80 zwaar onder druk plaatste. Op 27 april 1885 stelt de Markegemse raad dat “de hoofden van familien begeeren dat de gemeenteschool afgeschaft en vervangen worde door eene aangenomene school.” Conrad Boddin, gediplomeerd normalist en privé-onderwijzer, die “reeds het vertrouwen der inwoners heeft weten te verwerven”, was hoe dan ook al op 2 januari voordien door het college van burgemeester en schepenen tijdelijk met het gemeentelijk onderwijs belast. De school wordt hem bij wijze van subsidie gratis ter beschikking gesteld, voor het onderwijs van elk arm kind krijgt hij 6 frank en desnoods kan hij over een hulponderwijzer beschikken (Alfons Deleersnijder). Bij K.B. van 21 augustus ’85 wordt de gemeente officieel van haar gemeen­ teschool ontlast en op 24 september wordt Boddins school door de gemeenteraad aangenomen (220). Voor het jaar ’87 zag de schoolbegroting er als volgt uit (221) ; IN : - overschot rekening '85 410,20 - schoolgeld gegoede lln. 200 271,60 - gemeentesubsidie 534,20 - staatssubsidie - provinciesubsidie 175 1600 800 UIT : - jaarwedde C. Boddin - jaarwedde A. Deleersnijder 400 - vergoeding huisvesting 200 - aankoop grondstoffen 50 - handwerkonderwijzeressen 150 1600 Conrad Boddin verliet op oudejaarsdag 1887 samen met zijn zuster Eugé­ nie de school en vertrok naar Wakken. Hij werd als hoofdonderwijzer-koster vervangen door Karel Lodewijk Odent (“Menen 19-10-1866), die samen met zijn moeder, Adélaïde Barbe, naar Markegem kwam (222). Voordien was hij onderwijzer in de Tieltse Sint-Michielsschool (223). Omstreeks 1890 worden er in Markegem niet nader genoemde politieke moeilijkheden uitgevochten. Charles Louis Vanmelle (°22 januari 1798) was op 27 maart 1888 na ruim 42 jaar burgemeesterschap overleden. Met deze kranige vrijgezel, volle 90 jaar oud, verloor België toen zijn oudste burgervader. Karei Bovijn (°7 juli 1811), toch ook al sinds 1842 eerste schepen, nam bij K.B. van 6 augustus 1888 de burgemeesterssjerp over. De 77-jarige vervulde zijn functie nog tot zijn 88ste jaar en zou daar nog even mee doorgegaan zijn, had de deelverkiezing van 15 oktober 1899 daar niet anders over beslist. Negen jaar eerder, bij de deelverkiezing van 1890, meldde de “Gazette van Thielt” op 25 oktober : “Er was hevige strijd, om plaetselijke omstan­ digheden. Gansch de lijst van den burgemeester M. Karei Bovijn zege­ 45


praalt.” Na zijn dood op 15 januari 1903 zou diezelfde krant Karei Bovijn nog roemen om zijn inzet voor de stichting van het klooster in Markegem (224). Of de kiesstrijd van 1890 ook de komst van de zusters voor het onderwijs als inzet had, kunnen wij hieruit natuurlijk niet besluiten, maar de volgende reeks gebeurtenissen en beslissingen werpen in elk geval licht op een controverse daarover. Op 24 maart 1891 stierf Louis Amatus Opsomer (°Dentergem 19 januari 1824), gemeentesecretaris van Dentergem en Markegem. Vervolgens schreef bisschop Faict op 10 april naar E.H. Vanden Bulcke, directeur van de normaalschool in Torhout, dat de Tieltse deken Eduardus Verraes de huidige Markegemse koster (K.L. Odent) elders verkoos te benoemen. Een koster-secretaris leek hem er meer aangewezen. Op 2 mei dringt de bisschop er bij de directeur van de school voor kosters-onderwijzers op aan zijn steun te verlenen aan de voor Markegem nieuw geplande school­ organisatie. Dit opzet, aldus de vicaris van de bisschop, is gedoemd te mislukken als de huidige koster aan de dijk gezet moet worden. Het komt er nu voor de schooldirecteur op aan een plausibel plan te beramen dat hem in staat stelt de donner une petite place à ce Monsieur qui n’a que peu de mérites (225). De Markegemse raad benoemde op 29 mei Petrus Vienne (“Avekapelle 1859) uit Wakken tot secretaris-koster en precies een week later stemde diezelfde raad voor ’t proffijt der gemeente (...) de afschaffing van het onderwijzend personeel der aangenomen gemengde school. Petrus Vienne zou al op 27 februari 1903 (44 j.) overlijden en opgevolgd worden door secretaris-koster Jan Staelens (“Kerkhove 9 juni 1882), die wegens gezond­ heidsredenen op 28 april 1936 vervroegd op pensioen zou gaan. De lichamelijk verzwakte pastoor Edward Vanneste sterft op 20 juni ’91. Emiel Nicaise (1891-’96) volgt hem op 27 juni op. Volgens een bepaalde (verkeerde) bron (226) was het pastoor Nicaise die samen met de gemeen­ teraad om zusters-onderwijzeressen verzocht had, terwijl het initiatief duidelijk al te tijde van pastoor Vanneste genomen was. In feite was een deel van de Markegemse jeugd voor haar onderwijs op de buurgemeenten aangewezen (227), want het duo Odent-Deleersnijder kon het aanbod niet meer verwerken. Bovendien bestond er in Markegem nog altijd geen kleuterschool. De schoolbevolkingscijfers helpen deze stelling bewijzen : 7.9.1885 eind 1885 eind 1886 eind 1889 eind 1890 eind 1891 eind 1892

64 lln 106 98 94 103 82 86

(43 gratis à 6 fr. ; 21 à 9 fr.) (57 j. en 49 m.) (41 j. en 53 m.) (45 j. en 58 m.) (228)

Bij zijn inhuldiging op 9 juli hield de nieuwe dorpsherder uiteraard een 46


toespraak. Daarin had hij het onder meer over “toope doen, samen werken, eenieders welzijn betrachten, met burgerlijk overheid hand in hand gaan, en wel voornamelijk wegens de groote zaak van het deugdelijk christen onderwijs, waar ’t in de toekomst al van afhangt.” (229) De meer genoemde “Gazette v^n Thielt” besloot op 5 augustus een klaag­ zang over Markegem, waar de oogst door de verschrikkelijke hagel van 1 juli nagenoeg volledig verwoest werd, als volgt : Te Marckeghem zijn de plaatselijke dingen ookzoo wat verkwakkeld geweest, in den laatsten tijd; doch alles komt wéér op den vreedzaamsten voet. Maar ook, te Marckcghem moet het zijn voor ’t algemeene best, niet voor persoonlijken voorkeur. Dat ware nu toch einde van wereld, moest men, op Marckeghem, in verzet ko­ men tegen het godsdienstig welzijn en het stoffelijk be­ la n g !... Ah waarlijk, Marckeghem heeft noch twist, noch tweedracht noodig, maar eendracht en vrede, om van Hierboven betere dagen te verwerven. D.

Hier blijkt duidelijk dat de vervanging van de leke-onderwijzers door religieuzen - een typisch verschijnsel na de schoolstrijd - verdeeldheid en oppositie gewekt heeft ; zoals elke vernieuwing overigens. In een verslag over de koster, bedoeld voor het bisdom, prijst pastoor Nicaise hoe dan ook de godsdienstzin en de goede diensten van Karel Lodewijk Odent (qui n’a que peu de mérites !?), wiens heengaan niettemin “noodzakelijk is voor het tijdelijk welzijn van de gemeente en wegens de vestiging van zusters in de parochie.” (230) Nog een ander tekstje uit de “Gazette” mogen we wel interpreteren als een laatste eresaluut vanwege de supporters van onderwijzer-koster Odent (231) : -------- U it Marckeghem : Alhoewel maar een klein dorpje, kan Marckegbem goed kampen om prijs in den wedstrijd onder de lagere scholen. Drie jaren naeen wor­ den er aldaar diploraas behaald. Van dezen jare hebben de twee leerlingen die aan den wedstrijd deel namen, elk een certificaat behaald, en dat met een groot getal punten. Deze bekroonde leerlingen zijn : Galle Allons en Lampaert Jules.

Op 11 november ’91 vertrok Karei Lodewijk Odent naar Langemark waar hij gemeentesecretaris werd, terwijl Alfons Deleersnijder, “schrijver” genoemd, omdat hij de laatste vier jaar ook nog klerk geweest was bij Vital Verbaeys, gemeentesecretaris van Sint-Baafs-Vijve, op 9 februari ’92 naar Tielt verhuisde (232). 47


/ébCiZ(^&Z-USZ&Z-<>bS'S*- <Z7~Z?£A'S-^Z^^izC*t&zz/<£bz* & e+ C +rr^t rr^-t— <<5n5rfc- a~SrC i C c ? t' z ^o b b ~ & £ ■ f’^/<zi— / e^Zt -^be-etz-n '&<£&. f A z ffz . ^Z&rrt' -?,Zct-c^cC**/ *7^7. _Z~. t-Z '&‘t?é+Z-ntSC-r**-*^^c7/^ 'à^~ < f'odjz^/tsLïtCc'st4*-t#-rrt4-■^Uz^Sezf trsrt' Z-t>/dLf~ /* -& n - ■C -TCtsc-rzc)

■ e ^ -n ^ Z ' s < T C^ t2 c Z-tt^ ^ tstT a fc l>s Sc £t-iï-jr c ’ f -C^

<yÙ 7Z !

& rts t?-< l? - eA ^& ? 'd

^f&rt. e?<?'&<^€'£^Lrtr.

-t#/& /»t-&i/-e*i' 'Z'-e-t-d

/

*

'V L t?-0/M ÿoe^w -t-ru -i*x7x?4yÿt~ecrv-

cCez

tT^cy'

y /e

; /deC?"'zxsty-c'-rz^^tt-ó-J

/ /

cbcbt-^-z^ -zscZ-rz- tâ£&--??,< ?

/zc t^nypCer z s - c t C e S ^ ^ ’"---

'"

^c*-dCc+0-S-—' l/x5»

y 72 't*&tty—-'sv^tzst,

zc^-bë-t-c/

é é v < f e * -is

,

Cizé' z-e^z-

CCScP-V-c-Ccr,

stt*iZc£ 1?C ^^-c*zzf-béTictf 'i+cz-rZ' -7^z-C '/4zbé?*L2ózt. .

J

** Se/ï'r+S < jC 2<7rt*?c'e-/-S

mc?

t

/

tbb c/

/ '*

Z*t>crr)b-//e'/~cc

fZ2F~~ cfc^Cc cfctrS ‘ </on<bs^sb£17.

-— ^ C -n .‘tZUX-Z~cf

'ZZdZ'TZc, Z s . . ^s'ltocJCÏz^c^c-C^'& <u>c£é~ t/c-^Jt^afr^Z^d rr -dc^~XczS 'Cb es&z4AtZ^-i^e*-L., 77*71^ V S

- jr fc ' Z ^ P -t^ -'^ y T ^ -tb b 'X ~ -z t-d b é ït-ij

1 „y

7Z'

,

'■ r7 -6 n s *7t?t'7‘ --7i-c*-ri- ^< 7r^cz*-z*?t^/estSZ - -ctJ

^

■&*&■

y^clCe-rz-

/, ^ ..$

2

/ZiZ^bbe-rC- tVi-^C21-bc^yyi-cb-, e S £ -tzcz-rt- ^.^c- ^-ry^c-t ù^uT'io QyÆ?cz'0 L c*£- iC 7

'-t?(*z^e^ 4-n, c&*zs ebcz-e^b-'

'&*tJtsrls'

bs^z*d_

/

yy^ tTi/e, -, i£'A~-*C*

'yyy^/'-e. yy%zi</'Cé7'-' cé ^^éicir^csée. . « t */f /J b b ,/ tf /

^ ^

y

/.

- i /

Overeenkomst tussen pastoor Emiel Nicaise en Moeder Helena, algemene overste van de Zusters van ’t Gelove, over de vestiging van een klooster met school (7 november 1891), op 14 november 1891 goedgekeurd door Mgr. Jean-Joseph Faict. (Bisschoppelijk Archief, Brugge, reeks B, nr. 238 (Markegem), stuk nr. 255).

48


VIII. DE KLOOSTERSCHOOL TOT 1913

Op 7 november 1891 sloten de algemene overste van de Zusters van ’t Gelove in Tielt en pastoor Emiel Nicaise een overeenkomst over de organisatie van het onderwijs in Markegem (zie hiernaast). Bisschop Jean-Joseph Faict keurde dit contract op 14 november goed (233), maar al op maandag 13 november 1891 kwamen de eerste vier zusters in Markegem aan : zuster Pelagie, schoolhoofd(-overste) voor de hoogste klas (4de-5de-6de lj.), zuster Monica voor de tweede klas (lste2de-3de lj.), zuster Brigitta voor de nieuw georganiseerde kleuterklas en zuster Clothilde voor de opnieuw georganiseerde kantschool. De twee lagere klassen kregen les in de benedenverdieping van de vroe­ gere gemeenteschool, de kantschool werd gehouden in een plaatsje op de verdieping, terwijl de kleuters in het “Kouterschoolke” met de bescha­ ving geconfronteerd werden. In ditzelfde gebouw uit de schoolstrijd von­ den op zondag ook de vergaderingen van de Mariacongregatie plaats. De zusters, wiens startkapitaal amper 30 frank bedroeg, beschikten bene­ den in het huis nog over een spreekplaats, een wasplaats en een keuken. Maar op keukenzuster Beatrix diende nog gewacht te worden tot 9 april 1894 doordat de kloosterorde op dat moment zusters tekort kwam om haar dochterstichtingen in de streek volledig te bezetten. De gemeenteraad nam de school op 1 december ’91 aan en schonk meteen een toelage van 1500 frank, terwijl de zusters zelf de gemeente jaarlijks 200 fr. pacht betaalden voor het gebruik van het huis met zijn school en meubels (234). “In ’t begin hadden de zusters moeilijkheden te doorkam­ pen" want de strijd tussen voor- en tegenstanders van de kloosterschool wilde nog niet meteen luwen, maar “algauw werden ze algemeen geacht en geliefd.” Zo stelt de “Kroniek” die de Markegemse zusters tot 1965 zorgvuldig bijhielden en waarzonder hun geschiedenis nauwelijks nog te achterhalen zou zijn. Het onderwijs floreerde, want op 17 april ’96 richtte zuster Pelagie zich tot het gemeentebestuur met enkele ondubbelzinnige wensen. Het woon­ huis was ongerieflijk, ongemakkelijk, zelfs gevaarlijk om te gebruiken, de inspectie had de leslokalen te klein bevonden. Hetzelfde gold voor de gescheiden speelplaatsen voor de jongens en de meisjes en de tuin. De speelplaatsen waren bovendien ongezond (235). Om in de noodwendigheden te voorzien gezien het groeiende getal leerlin­ gen kreeg de Roeselaarse architect Jules Soete de opdracht veranderingen aan te brengen aan de bestaande school en er een nieuwe bij te bouwen. De gemeenteraad keurde het bestek met voorwaarden (14973,11 fr.) op 21 juni ’97 goed (236) en vroeg meteen buitengewone subsidies aan staat (5/15) en provincie (2/15). Bij de openbare aanbesteding op 26 juli ’97 in “Het Gemeentehuis” haalde de Markegemse aannemer-timmerman Henri Vancoillie het met een bod van 13632 frank. Op 5 augustus zag de gemeen­ teraad zich verplicht bij het Gemeentekrediet een 66-jarige lening van 49


De kloosterschool in de Wakkenstraat, anno 1898 (Foto's Anita Comyn, Markegem) De jeugdige Markegemnaars op deze foto's zullen wel nooit nog een naam krijgen. Op de onderste foto : hoven links, Moeder Pelagie ; boven rechts : Zr. Clothilde ; onder rechts : Zr. Michael. De andere twee zusters zijn Zr. Euphrasie en Antonia. Op de bovenste foto, in het midden : Moeder Pelagie.

50


8.000 fr. aan 3,75 % intrest aan te gaan, wat een verhoging van de gemeentebelastingen noodzakelijk maakte (237). De werkzaamheden aan de nieuwe school, die 22 m achter de bestaande op moest rijzen, begonnen op 1 oktober 1897. Het gebouw was 21 meter lang en 7 meter breed en had 4 meter hoge muren. Het westelijke lokaal had een gevellengte van 6,3 m, het middelste beschikte over 4,5 m en ten oosten van de gang kwam een 7,85 m lange klas. Op 7 januari ’98 was het gebouw al omtrent voltooid (238). Zuster Euphrasie verliet met haar 2de klas de Kouterschool en vestigde zich aan de westzijde, zuster Clothilde trok met haar kantwerksters naar het middelste lokaal en zuster Michael betrok met haar kleuters de oostelijke kant. Tussen de oude en de nieuwe school kwamen er twee nieuwe speelplaat­ sen, van zuid naar noord van elkaar gescheiden door een ijzeren hek. Nieuwe toiletten vervingen de oude en achter het gloednieuwe gebouw werd een moestuin met fruitbomen aangelegd. Zuster Pelagie bleef met de hoogste klas in het lokaal aan de westzijde van het oude gebouw les geven. De vroegere kleuterklas aan de noordkant diende voortaan als eetzaal, er werd een tweede spreekplaats ingericht en op de verdieping kwam er een bidplaatsje en kamers voor de vijf zusters. Volgens de kloosterkroniek werd de kleuterklas in 1897 door de gemeen­ teraad aangenomen, maar de gemeenteraad van 14 oktober ’97 vermeldt slechts de twee lagere klassen. Zuster Pelagie, hoofdonderwijzeres, kreeg toen een wedde van 1000 fr., en zuster Euphrasie, hulponderwijzeres, moest het met de helft daarvan stellen. Op 19 juli ’98 keurde de gemeenteraad nog voor 1971,95 frank onvoor­ ziene meerwerken goed. Het ging om 112 m haag omheen de tuin, 15 m haag vóór het huis en dammen in klinkaardsteen rondom het huis en aan de voorkant van de nieuwe school. In de vier klassen en op de kapellestagie werd er een 1,20 m hoge plinthe geschilderd. Allebei de gebouwen kregen dakvensters en vuilnisputten. Tenslotte werd er ook aandacht besteed aan de privacy. Links en rechts aan de voorkant van het huis werd een blinde muur gemetseld, voor de ingang kwam tussen 2 ijzeren kolommen een ijzeren hek en bij de ingang naar de speelplaats plaatste Henri Vancoillie een ijzeren poort met plate alachter. Tegen februari ’99 was dit alweer door staat (40 %) en provincie (2/15) gesubsidieerde werk opgeknapt (239). Op Pasen 1899 telt de hoogste klas de 44 leerlingen die genoeg gevorderd zijn om er de lessen te kunnen volgen. De tweede klas werd door 72 leerlingen bijgewoond (240). En het leerlingenaantal nam verder toe, ook al doordat er hoe langer hoe meer kinderen van de Wakkense Oosthoekwijk in Markegem naar school kwamen. Dat leidde in 1905 tot het ontstaan van een derde vrije (=niet-aangenomen) klas. Zuster Elisabeth kwam op 17 mei 1905 aan om les te geven aan het 1ste en 2de leerjaar en zo de taak van de zusters Euphrasie en Pelagie te verlichten. Omdat de school 51


Kleuterklas 1912 (Foto : Maria Verbeke, Wakken) 2de rij : Germaine Staelens (4de van links) Onder : ZoĂŠ Verbeke (uiterst links), Anna Staelens (3de van rechts) 52


alweer te klein werd, ging de nieuwe onderwijzeres dan maar aan de slag in het Kouterschooltje dat al ruim 7 jaar niet meer als leslokaal gediend had. Rond de eeuwwisseling begon zuster Pelagie ook weer aan een avond­ school voor jongelingen, maar in ai haar ijver raakte zij oververmoeid en diende tijdelijk op rust te gaan in het Tieltse moederklooster. In maart 1902 nam zuster Cecilia korte tijd haar taak over en bleef tot op 76-jarige leeftijd de functies van overste en keukenzuster combineren. Zuster Pelagie, die spoedig - wanneer weten we niet - herstelde, startte ook weer met zondagsscholen voor jongens en meisjes, maar de avond­ school werd niet meer verdergezet. In 1910 besteedde de gemeente 14,9 % van haar uitgaven aan het onder­ wijs. Maar van die 1624 frank bestond 1080 frank uit staats- en 132 frank uit proviniciesubsidie, zodat de gemeente zelf maar 412 frank uit hoefde te geven en dat bedrag vertegenwoordigde maar 3,78 % van de totale uitgaven (241). Hieronder schematiseren we de personeelsbezetting van het klooster tij­ dens de periode 1891-1913. De data verwijzen naar hun aankomst in Markegem ; voor het schoolhoofd(-overste) gebruiken we hoofdletters, voor de overste cursieve letters. eerste klas PELAGIE 13-11-91

tweede klas Monica 13-11-91 Euphrasie 25-09-95 Vincentia 24-09-08 Eudoxie 21-05-13

derde klas

Elizabeth 17-05-05 Vincentia 21-05-13

kleuters Brigitta 13-11-91 Rufina 24-02-94 Michael 07-12-94

keuken Beatrix 9-4-91 Antonia 05-02-96 Francisca 11-11-01 Cecilia 06-03-02

Uiteraard was er dan nog de kantschool van zuster Clothilde. Tijdens deze periode wordt er over haar alleen vermeld dat zij eind 1897 maar 4 meisjes (leeftijd 6 à 14 jaar) in haar klas had die verder geen enkele vorm van onderwijs meer genoten (242). De bevolking ■ van de klassen zag er op 31 december 1912 en 30 juni 1913 als volgt uit (243) : 31-12-1912 30-06-1913 jongens meisjes totaa 1 jongens meisjes totaal ls t e k la s (a a n g e n o m e n ) 18 15 18 36 18 33 2 d e k la s (a a n g e n o m e n ) 29 33 62 39 32 71 3 d e k la s ( v r ij ) 23 25 48 30 36 66 24 k le u te r s (o n d e r s te u n d ) 31 55 29 33 62 7 ? k a n ts c h o o l ( v r ij ) 201 232 53


Markegem telde in 1912 en 1913 respectievelijk 795 en 805 inwoners, zodat de hoge schoolbevolkingscijfers zeker niet enkel Markegemse schoolgangers vertegenwoordigden. Verder hielden 2 zusters 2 klassen jongens en evenveel klassen meisjes open tijdens de zondagsschool. Eind 1912 gingen 49 jongens erheen en 57 meisjes ; halfweg 1913 waren er dat opeenvolgend 44 en 50. Öe zusters waren ook nog buiten het onderwijs en het kerkelijk leven actief. Vermoedelijk op initiatief van pastoor Nicaise ontstond er ook in Markegem een Maatschappij van Onderlingen Bijstand (soort ziekenfonds) en een lijfrente- of pensioenkas. Onder de naam “Karei de Goede” werd zij bij K.B. van 26 december 1900 officieel erkend. Deze nieuwigheid in een tijd zonder sociale zekerheid kende in elk geval in Markegem veel bijval. De pastoor (proost) en het bestuur mochten van de algemene overste van ’t Gelove zuster Pelagie als secretaris-penningmeester ervan aanvaarden. Zij nam die taak zeer ter harte. In 1901 werd er voor het eerst aan 56 spaarders een pensioen van 65 fr. per jaar toegestaan. Zes jaar later kreeg de gilde veel lof toegezwaaid toen er van de 868 inwoners 199 (22,9 %) een pensioenboekje bezaten. In het arrondissement Tielt presteerden alleen Ruiselede (26,9 %) en Egem (23,2 %) beter. En op 12 december 1909, bij de algemene vergadering van de “Maatschappijen van onderlingen bijstand” viel de Markegemse spaargilde een speciale hulde te beurt omdat zij met 302 spaarboekjes op 851 inwoners (35,5 %) de succesrijkste van de 34 gilden uit het arrondissement geworden was. Het aandeel van zuster Pelagie hierin kan niet overschat worden (244). Na haar dood (1922) zette zuster Eudoxie haar taak verder, en van 1931 tot kort na de tweede wereldoorlog beheerde Germaine Chanterie (°9-121914) de spaarcenten. De naam van de spaarbank is veelzeggend. Hij verwees nog naar de Brugse Karel-de-Goede-feesten in 1884, die beschouwd werden als de overwinningsfeesten van de katholieken op de liberalen (cf. de school­ strijd). Verwijzend naar de eerste kruistocht, wilden zij, in tijden van beproeving, een geest van liefde en gerechtigheid verspreiden (245).

IX. HET SINT-JOZEFSGESTICHT (1913-’34)

Op 25 januari 1910 kwam een zekere Hippolyte Demarrez uit het Hene­ gouwse Forges-les-Chimay naar de Brouwerijstraat in Markegem om er zijn 2 jaar eerder gekochte boerderij (ruim 4 ha) te betrekken. Hij was weduwnaar van Marie-Thérèse Deschepper en zijn enige kind, Maria, trad in april 1910 in in het trappistinnenklooster van Forges. Daarop gaf hij te kennen dat zowel zijn overleden vrouw (qu’il appelle une sainte) als zijn dochter vurig wensten de boerderij aan de Zusters van 't Gelove te verkopen (voor 30000 fr.) om er een bejaardenhuis te laten oprichten. E.H. J. Van Seynhave, directeur van de priorij van Gistel, rekende voor 54


Het Sint-Jozefsgesticht, opgebouwd in 1912-J3, in de jaren 1950 (Foto : Zusters van ’t Gelove, Tielt) Het tehuis aan de Brouwerijstraat bleef tot 1931 bejaarden huisvesten en nog tot 1945 sociaal gehandicapte kinderen (“wezen”)- In de loop van de jaren 1932-'34 werd het Sint-Jozefsgesticht de hoofdschool en het enige klooster.

55


dat de onderneming kon slagen als er enkele bejaarden hielpen in de boerderij en de bewoners de opbrengst van de hoeve zoveel mogelijk voor zichzelf gebruikten. Tegelijk kon de gemeente er een tiental Markegemse bejaarden huisvesten (0,45 fr. per dag) die anders bij particulieren terechtkwamen bij wie ze niet altijd even goed behandeld werden (246). Hippolyte Demarrez vertrok eind november 1911 naar Oostkamp. In juli 1912 begonnen de Markegemse aannemers Henri Van Laecke en Henri Van Coillie onder leiding van Alberic Vandekerckhove (Ingelmunster) aan de bouw van het tehuis (247). Zuster Frederica zette ondertussen de boerderij verder, en in maart 1913 kwam zuster Veronica om de eerste bejaarden te verzorgen. Pastoor Polydoor Blomme ( 1905-t 1918) kon op zondag 8 mei 1913 het imposante gebouw onder ruime belangstelling inzegenen. Het Sint-Jozefsgesticht stond onder leiding van de volgende overstes : zuster Clara (1913-T4), Cornelia (1914-’28), Pauline (1928-’33) en Euphrasie (1933-’35). Voor het overige personeel verwijzen we hier naar bijlage IB (248). Zo'n 20 à 30 bejaarden bevolkten het tehuis. Zoals toen gebruikelijk was, werden de mannen en vrouwen netjes gescheiden gehouden (249). Door de oorlog verloren heel wat kinderen hun ouders, zodat de zusters al in oktober 1914 ook een eerste weesje opnamen. Een jaar later waren er dat drie, maar al vlug ontfermde het klooster zich ook over kinderen van (meestal) 6 tot 14 jaar van wie de ouders van de bijstand moesten leven of gescheiden waren. Een enkele keer vertoefde een vader zelfs in de gevangenis. Het gesticht werd dus niet zozeer een weeshuis, maar veeleer een gezinsvervangend tehuis. In het inschrijvingsregister van de leerlingen tellen we tussen 1914 en 1945 99 verschillende kinderen die in de instelling verbleven hebben. Een statistiekje :

1920:18 1925 :10 1930:14

1935 : 21 1940 : 5 1945:4

Vanaf september 1929 aanvaardden de zusters enkel nog meisjes. De jongens werden overgeplaatst naar het Sint-Antoniusgesticht in Aarsele. Op 19 juli 1945 werd het zogenaamde “weeshuis” wegens gebrek aan kinderen afgeschaft. Het bejaardentehuis was al op 29 augustus 1931 stopgezet. “Door samen­ werking van de geestelijke (pastoor Gustaaf Lievens, 1927-’33) en wereld­ lijke overheden van de gemeente werd de Overheid van ’t Gelove gedwon­ gen de ouderlingen weg te zenden.” Vermoedelijk wilden de Markegemse leiders, die niet erg op kloosters gesteld waren, en beducht bleven voor eventuele bijkomende uitgaven, feitelijk de zusters zelf zien vertrekken. In elk geval werd het gebouw tegen september 1934 bijna volledig voor het onderwijs benut (zoals we nog zullen zien). Zuster Marcella bleef er wel nog tot na de oorlog voor haar meisjes zorgen (250). 56


X. OORLOG, DOOD EN STRIJD (1914- 34)

Op 22 augustus 1914 trokken de eerste Duitse Uhlanen (verkenners) over de weg van Tielt naar Wakken (251). Twee dagen later, op Vliegende Maandag, toen het (valse) gerucht ging dat de Duitsers alle mannen tussen 18 en 50 jaar oppakten en inlijfden, vluchtte iedereen in redeloze paniek weg. In Markegem zaten de vele herbergen vol vreemdelingen, zelfs uit Zottegem. De Markegemnaren zelf zochten hun heil richting Tielt en sommigen doken zelfs een paar uur weg in een beerput of rioolgat (252). Tijdens de eerste helft van oktober T4 verbleven er in het St.-Jozefsgesticht 16 dagen lang 82 vluchtelingen die westwaarts aan de oprukkende Duitsers probeerden te ontkomen. De gemeente betaalde Moeder Cornelia later 636,30 fr. terug voor het levensonderhoud van de vluchtelingen; 189,90 fr. daarvan had gediend voor de aankoop van een zwijn (253). Na half oktober installeerde de bezetter zich ook in Markegem, dat nog net binnen het “Operatiegebied” viel, en niet, zoals Gottem bijvoorbeeld, in het mildere Etappengebied. “Alles werd bezet, zodat de klassen moes­ ten opgeschorst worden. Ze werden gereed gemaakt tot slaapzalen. Het waren echte bandieten die alles roofden, kapotsloegen, ja moorden en branden”, schrijft een zuster in de kroniek. Zo'n vaart liep het nu ook weer niet, maar toch kreeg de gemeente doorlopend her en der Duitse frontsoldaten in te kwartieren. Tijdens die vier jaar logeerden er na elkaar 30 à 35 verschillende officieren in de kleine spreekkamer van het klooster. De 2de klas van Zr. Eudoxie en de 3de klas van Zr. Benedicta (Kouterschool) moesten zelfs enige tijd verhuizen naar twee zalen op de eerste verdieping van het bejaardentehuis omdat de Duitsers hun klassen als slaapzalen in beslag namen. Ook in het tehuis verbleven bijna voortdurend soldaten, zodat de zusters alles in het werk moesten stellen om de bejaar­ den te blijven huisvesten. Ten slotte dienden ook de kelders als noodverblijf (254). Zoals overal werd de voedselbevoorrading een probleem. Het Markegemse “Voedingscomiteit”, onder leiding van gemeenteontvanger Gustaaf Van Melle (1903-41935), verdeelde vanaf midden 1915 op de bon voor 1989 fr. voedsel onder de bevolking. De schoolkinderen, maar ook volwas­ senen, kregen alles samen 1401,40 fr. zogenaamde schoolsoep voorgescho­ teld. Over die nogal magere soep werd schamper opgemerkt : “Ik zie soepke, maar soepke ziet mij niet” (255). Ondanks alles vonden de lessen zeer regelmatig plaats. Een schooljaar duurde toen 235 dagen, en vóór de oorlog en de invoering van de leerplicht stond de school soms 30 dagen langer open. Tijdens de periode 1914-T9 was de kloosterschool 1125 dagen toegankelijk in plaats van normaal 1175: 1914- ’15 : 231,5 1915- T6 : 212 1916- ’17 : 243 1917- T8 ; 231,5 57


! Gehxtf

markegem

School en klooster in de Brouwerijstraat, gezien vanuit het oosten (Prentbriefkaart, ca. 1960). De woning met de halve verdieping, haaks op de school, was klooster tot 1970.

De school vanuit het westen (Foto : Zusters van 't Gelove, Markegem) De foto is verkeerd afgemaakt : de trapgevel links hoort feitelijk rechts (zuidelijk) thuis. Op de voorgrond : de Lourdesgrot (1949-'68) aan de rand van de speelplaats. Zij was een vervanging voor Coucke’s H.-Hartkapel (1817-1948).

58


1918-’19 : 207. In een verslag over de bevrijding vertelt pastoor Henri Coene (1919tl5 -l 1-1927) : “Telkens als de Duitsers het dorpje bestormden, werden de klassen bezet, daar de huizen te weinig talrijk waren om verblijf te geven. Na den oorlog was ’t schoolgebouw ongedeerd gebleven, behalve dat de binnenmuren doornageld waren trap en zoldering erg beschadigd, ’s Zomers echter bepaalden de Duitse officiers zich, voor hun soldaten, gebruik te maken van de zoldering der school, zodat wij dan voort les konden geven. De soldaten waren tijdens de speeltijden in den weg doch hadden hun verzet in de kinderspelen. De Duitse officier (meestal slechts één) had een goede slaapkamer in een afgezonderde benedenplaats van ’t klooster, met sleutel van kamer- en voordeur en zo was hij des te toegevender.” Op 17, 18 en 19 oktober 1918, toen de Fransen de bezetter oostwaarts terugdrongen, sneuvelden er vijf Franse soldaten bij de beschietingen. De bommen en granaten lieten heel wat ruiten sneuvelen, maar de schade aan de huizen bleef onbeduidend. Alleen het dak van de Kouterschool werd duchtig onder vuur genomen door Duitsers die dachten dat het gebouw vol Fransen zat (256). Veel Markegemnaren vluchtten en de zusters zelf zochten veiligheid in de kelder van de pastorie en in hun eigen kelder. Daar kregen ze het gezelschap van hun collega’s uit Oeselgem die er hun vestiging wegens de strijd bij de Leie ijlings achter zich gelaten hadden (257). De kantschool van zuster Clothilde, die er bijna een kwart eeuw de leiding over had, heeft de oorlog niet overleefd. De wet van 19 mei 1914 legde de leerplicht tot 14 jaar op, maar met de oorlog was daar niet veel van in huis gekomen, zodat de wet van 13 november 1919 die verplichting moest verscherpen. Als een vorm van lager onderwijs verloren de kantklassen hun bestaansrecht. Nog tijdens de oorlog nam de gemeenteraad op 28 februari 1917 de derde (vrije) klas aan. Met terugwerkende kracht vanaf 1 april 1915 betaalde de gemeente 2 frank voor het schoolgerief van een niet-betalende jongen en 3 frank voor een meisje. Voor onderhoud, verwarming en leermateriaal kon de klas jaarlijks op 150 frank rekenen (258). De schoolbegroting voor 1920 beliep 6870 frank. Het grootste deel daar­ van werd besteed aan de weddes, die de gemeente op 28 januari 1920 van hogerhand vast diende te stellen : Zr. Pelagie kreeg jaarlijks 2200 frank plus 400 frank voor de vier klassen samen, Zr. Eudoxie (15 jaar dienst) ontving 1880 frank en Zr. Germana 2200 frank. De beginwedde bedroeg 1400 frank (259). Ter vergelijking : Jan Staelens, gemeentesecre­ taris sinds 1903, kreeg toen 3500 frank en in 1924 verdiende veldwachter Adiel Bouckaert (°Dentergem 22 juli 1880) met zijn 13 jaar dienst 3250 frank (260). Ondertussen verkeerden de school en het kloostergebouw in 1921 nog in een erbarmelijke staat, zodat de gemeente timmerman René Gourlandt 59


opdroeg de ramen te herstellen, ze samen met de luiken te schilderen en het dak en de zolder te repareren (261). De oorlogswonden werden geheeld. Op zondag 22 augustus 1922 overkwam de Markegemse school plotseling een echte tragedie. “Moeder Pelagie die de stichting begonnen had en, sinds zoovele jaren al, er van de sterke steun was geweest in voor- en tegenspoed” (262), haalde toen vóór de vroegmis nog vlug enkele beeldjes die zij aan haar medezusters cadeau wou doen. Bij het afdalen van de steile trap, maakte zij evenwel een dodelijke val. De zusters Eudoxie en Octavie troffen hun overste bewusteloos en hevig bloedend aan. Zij legden haar op een onderbed in de refter en haalden in allerijl pastoor Coene, die het H.Oliesel toediende. Dr. Vanvooren (Wakken) constateerde een schedelbreuk en inwendige verwondingen en Moeder Cornelia uit het tehuis kwam haar verzorgen. Hoewel zuster Pelagie nog weer tot bewust­ zijn kwam, overleed zij rond de middag in de armen van haar broer, Jules Vanrijckegem. Bij de noodlottige dood van de 62-jarige zuster was de verslagenheid in het klooster groot, maar ook de bevolking was zich ten volle bewust van het verlies van een bezielende kracht. “Haar begrafenis werd tot een grootsche hulde vanwege het volk voor wiens welzijn ze zo offervaardig 31 jaar lang had gearbeid” (263). Met het schooljaar 1922-‘23 werd zuster Fidelia uit de Oeselgemse stich­ ting de nieuwe overste en schoolhoofd. Al in september 1924 kwam zuster Dionysia haar vervangen. Op 2 februari 1923 (O.-L.-V.-Lichtmis) werd zuster Michael, een tweede vaste waarde, door een beroerte getroffen. Ruim 18 jaar had zij voor de kleuterklas gestaan en wegens haar goede zorgen noemde heel Markegem haar “’t moederke van de kleintjes”. Gedeeltelijk verlamd, herstelde zij enigzins, maar kon op haar 53ste haar werk niet hervatten. In december 1923 vertrok zij naar het Tieltse moederklooster, waar zij op 25 maart 1928 overleed. Ten slotte stierf op 10 juni 1925 ook de bijna 74-jarige Clothilde. Met de dood van de tweede stichteres verloor de school een derde vertrouwd gezicht. Over de vroegere bestuurster van de kantschool getuigt Antonellus Verschuere in zijn geschiedenis van 100 jaar Zusters van ’t Gelove dat zij “zoovele kristelijke en werkzame moeders had helpen vormen en zoovele familiën heeft uit den nood geholpen, en die zoo dikwijls die schoone spreuk op haar lippen had - treffende weergave van haar heilig leven - “’t Is al voor O.L.Heer” ...” (264). Het schoolleven ging inmiddels zijn gang en na de invoering van de leerplicht had de gemeente zich op 28 maart 1922 in Tielt aangesloten bij het intercommunaal fonds der meestbegaafden, zodat studiebeurzen behaald konden worden. Nog dat jaar ontstond het gratis medisch school­ toezicht. Om de kinderen extra te stimuleren schonk de gemeente in 1923 60


Het 7de en 8ste leerjaar meisjes op 17 april 1928 (Foto : Maria Bouckaert, Dentergem) Onder : Germaine Minjauw, Maria Bouckaert, Zr. Ludovica, Moeder Dionysia, dÊmonstratrice "Singer", Zr. Hyacintha, Zr. Agnes, Maria Decocker, Clara Goetry. Midden : Lucina Vanveerdeghem, Germaine Chanterie, Margriet Hoppe, Germaine Vandenbulcke, Rachel Defoer, Germaine Snauwaert, Lena Demeyer, Camilla Bogaert, Maria Demeyer. Boven : Emma Vandenbulcke, Jeanne Staelens, Irène Lauwers, Zosima Minjauw, Maria Deloddere, Clara Defoer, Margriet Desmet, Augusta Vanveerdeghem.

61


45 frank (5 fr. per kind) aan wie deelnam aan een schoolwedstrijd voor wie het diploma van de derde graad van het lager onderwijs behaald had (265). Ook wegens de leerplicht tot 14 jaar ontstond er in het basisonderwijs een vierde graad (7de-8ste leerjaar) die de kinderen toeliet hun school­ loopbaan vol te maken zonder naar het middelbaar onderwijs over te hoeven gaan. Als reactie op een brief van de kantonnale inspecteur van 27 mei 1926 besloot de gemeente op 25 juni een vierde klas te organiseren om de jongens en meisjes van de 3de en 4de graad in 2 klassen te kunnen splitsen. Opnieuw met plaatsgebrek geconfronteerd, richtte de raad zich tot de v.z.w. “Parochiale werken van Tielt”, een comité dat sinds 10 mei 1922 allerlei kerkelijke onroerende goederen in het decanaat opkocht en beheerde en op 5 april 1924 het Kouterschooltje van ridder Christian de Ghellinck d’Elseghem-Vaernewijck verworven had. De vereniging stemde er meteen mee in dat Alberic Sabbe het tamelijk verwaarloosde gebouw in twee klaslokalen verdeelde. Voor 2945 frank bracht hij verder een zijdeur aan, bouwde een afdak en herstelde de toiletten, het kolenhok en de pomp (266). Burgemeester Constant Vanmelle (1921-’32) zag dit als een voorlopige oplossing, want het was de bedoeling de school in de Wakkenstraat een verdieping te verhogen (267). Moeder Dionysia onderwees vanaf het schooljaar 1926-’27 in het weste­ lijke deel van het klooster enkel de jongens van de 3de en 4de graad ; zuster Adèle ruilde haar 3de en 4de leerjaar voor de klas van de oudste meisjes en zuster Ludovica bleef met de kleuters in de grote oostelijke klas achter de speelplaats. Zuster Eudoxie bleef met het 1ste en 2de leerjaar in de Kouterschool. Daar kreeg zij juffrouw Germaine Staelens (°28 januari 1908), één van haar oudleerlingen, als collega voor het 3de en 4de leerjaar. De oudste dochter van secretaris-koster-winkelier Jan Staelens en Cyrilla Vanmelle was pas in Gent afgestudeerd en kreeg op 8 augustus 1926 haar benoeming voor de nieuw aangenomen klas. Zo zag Markegem na 35 jaar weer eens een leek voor de klas verschijnen (268). Zonderling genoeg stelde de nieuwe gemeenteraad op de eerste dag van het volgende schooljaar (15 september 1927) voor de klas van juffrouw Germaine Staelens maar weer af te schaffen. Markegem telde hooguit 98 leerplichtigen, zodat drie lagere klassen konden volstaan. De gemeente was niet verplicht onderdak te verlenen en geld te spenderen aan vreemde leerlingen. Zo klonk de nieuwe redenering. Maar achter deze onverwachte ommezwaai school tenslotte niet veel meer dan onenigheid en naijver tussen een paar gemeenteleiders en de welge­ stelde secretaris, wiens vrouw ook nog een druk bezochte winkel runde (269). De kwestie leidde nog enkele jaren een kwijnend bestaan, maar laaide in 1931-’32 met nieuwe gemeenteraadsverkiezingen in aantocht, in volle hevigheid op. De privéstrijd werd op het politieke vlak getild en er volgde een gepassioneerde dorpspolitieke ruzie die de betiteling van “Markegemse schooloorlog” verdient. 62


De zusters uit de Wakkenstraat, gefotografeerd in de tuin achter de school, in 1926 o f '27 (Foto : Zusters van ’t Gelove, Tielt) Van links naar rechts : zuster Ludovica (kleuterklas), zuster Adèle (5-8 meisjes), Moeder Dionysia (5-8 jongens, overste en schoolhoofd), zuster Eudoxie (lste en 2de leerjaar) en zuster Agnes (keuken). Juffrouw Germaine Staelens gaf toen les aan het 3de en 4de leerjaar.

63


Pijnlijke toestanden volgden. De inspectie keurde de Kouterschool voor het schooljaar 1931-‘32 af omdat zij te klein was. Daarop herinnerden de zusters het gemeentebestuur aan hun plan om de school in de Wakken­ straat op te trekken. Verontwaardigd werd dit verzoek van de hand gewe­ zen met als argument dat het toch niet de bedoeling kon zijn klassen bij te bouwen om er dan leerlingen uit de buurgemeenten en kinderen uit het Sint-Jozefsgesticht te onderwijzen. Moeder Rachel, de algemene over­ ste van ’t Gelove, stelde daarop voor klassen in te richten in het groten­ deels ontruimde bejaardentehuis. Maar ook naar dit plan had de gemeenteleiding geen oren. Sterker nog, zij eiste de volledige vernieuwing van het onderwijzend personeel dat niet mee wou werken aan de drastische afslanking van de schoolbevolking. De algemene overste kon uiteraard op die eis niet ingaan en de gemeen­ teraad gooide op 18 september 1931 zijn sterkste troef op de onderhande­ lingstafel. De raad besloot de 10-jaarlijkse heraanneming (op 11 novem­ ber) niet te zullen aanvaarden en opnieuw een gemeentelijke school met onderwijzers te beginnen ! De vreemde leerlingen, vooral uit WakkenOosthoek, die het jaar voordien in Markegem schoolgingen, zouden 75 frank betalen en de kleuters 25 frank. De zusters bewogen hemel en aarde om in Markegem te blijven, maar gaven tenslotte, na tussenkomst van bisschop Henri Lamiroy, maar toe aan de wens van het gemeentebestuur. Zuster Eudoxie vertrok op 31 oktober naar het klooster van Aarsele en juffrouw Germaine Staelens, met wie zij geassocieerd werd en om wiens verwijdering de hele school­ kwestie op de spits gedreven werd, ging lesgeven in de kloosterschool van de Ginste. Zuster Florence en Conrarda kwamen ze vervangen. Moeder Dionysia en zuster Hyacintia (zussen van elkaar) kregen genade, maar solidair met hun gewraakte collega’s, verlieten zij op 26 maart 1932 eveneens hun Markegemse leerlingen. Moeder Seraphine en zuster Hermina volgden ze na de paasvakantie op. Zuster Conrarda liet haar 3de en 4de leerjaar aan Moeder Seraphine in de klas in het kloosterhuis en trok zelf met de oudste jongens naar de Kouterschool. Onder invloed van de publieke opinie en het schoolcomité en na verwe­ zenlijking van één van zijn doelstellingen nam de gemeenteraad op 5 november 1931 de school toch weer voor 10 jaar aan. De Markegemse jongens en meisjes konden voor hun schoolbenodigdheden rekenen op respectievelijk 15 en 25 frank, maar voor de vreemde leerlingen betaalde de gemeente enkel de toelagen door die ze van hun gemeentebesturen ontving. Bovendien mocht moeder Dionysia toen zonder toestemming van het schepencollege (Constant Vanmelle, Edmond Beyls, Arthur Vanlerberghe) geen vreemde kinderen meer aanvaarden. Maar de ouders bleven hun kinderen naar Markegem sturen, zodat het schepencollege op 13 en 27 december 1931 en 27 maart 1932 telkens weer besliste dat alle niet-Markegemse schoolplichtigen de school moesten verlaten. Hetzelfde gold voor de kinderen uit het Sint-Jozefsgesticht. Alleen voor de kinderen 64


van Cyriel Depoorter en Jules Taelman, die maar net buiten de gemeente woonden, maakt het college op 25 januari een uitzondering. Vóór het begin van het schooljaar 1932-'33 loste de algemene overste dit probleem op door voor de meisjes van Wakken-Oosthoek en de “weeskin­ deren” een vrije klas te openen in de Brouwerijstraat. Zuster Hubertine kwam er lesgeven. Tegelijk werd de Kouterschool nog maar eens afgekeurd en nadat de oudste jongens dit gebouw met het lokaal van de kleuters omgeruild hadden, schafte de gemeenteraad de kleuterklas, die immers geen ver­ plichting was, af. Zo kon het bouwen van nieuwe klassen vermeden worden ! Bij het begin van het nieuwe schooljaar verhuisde de kleuterklas dan maar naar het Sint-Jozefsgesticht, waar op dat moment bijna alle bejaarden vertrokken waren. De gemeenteraadsverkiezingen van 9 oktober 1932 stonden in het teken van de schoolkwestie en nâ een geanimeerde campagne leed de regerende ploeg een 4-3 nederlaag. Conrard Vanderheeren werd burgemeester, Joseph Ysebaert en Cyriel Deconinck schepenen en raadslid Gaston Comyn kreeg Constant Vanmelle, Victor Defoer en Omer Matton als oppositieleden tot collega. Die oppositie probeerde de verkiezingen nog ongeldig te laten verklaren omdat kiezers zogezegd in groot getal (9) door de zegevierende kandidaten omgekocht waren en er druk uitgeoefend was op vrouwelijke kiezers in het stemlokaal en op bejaarden in het tehuis. De Bestendige Deputatie van de provincie verwierp de klacht op 30 december 1932 (270). Op verzoek van de algemene overste van ’t Gelove liet het nieuwe sche­ pencollege op 14 april '33 weer alle leerlingen zonder onderscheid in de aangenomen school toe. Zuster Hubertine, die nu de vrije klas kon ont­ binden, verving daarop tijdelijk Moeder Seraphine. Tegen het schooljaar 1933-’34 werd in het Sint-Jozefsgesticht de kleu­ terklas vergroot en een klas ingericht voor de grootste meisjes. Verder kwam er een nieuwe wasserij, nieuwe toiletten en werd er een speelplaats aangelegd en een afdak gebouwd. Wat het personeel betreft, kwam er weer een leke-onderwijzeres, nu voor de kleuters : Germaine D’Heygers (°Ingelmunster 24-4-1916). Toen na dat schooljaar Marcel Van Houttegem (°Kanegem 7-4-1895) van Moorslede naar de school in de Wakkenstraat kwam om er het 4de tot en met het 8ste leerjaar van de jongens te onderwijzen, besliste de alge­ mene overste op 13 juli ’34 de Markegemse zusters in het Sint-Jozefsge­ sticht te verenigen. Drie dagen later werd die vereniging een feit. Over de schoolbevolking in de hier besproken periode zijn we bar slecht ingelicht. We kennen alleen de toestand op 15 mei 1930. Er gingen toen alles samen 181 kinderen naar de Markegemse school : 57 kleuters, 41 leerlingen in de 1ste graad, 33 in de 2de, 24 jongens en 28 meisjes in de 3de en 4de graad (271).

65


Het 3de en 4de leerjaar in 1935-'36 (Foto : Frans Vermeirsch, Markegem) Boven : Leon De Poortere, Remi Demeyer, Etienne Holvoet, Albert Vanhoutte, Michel Cluyse, Frans Vermeirsch, Honoré Vanryckeghem, André Vermeulen. 3de rij : Blanchette Callens, Cécile Vanthuyne, Simonne Spiessens, Marie-Josée Fruytier. Elisabeth Tack, Bertha Baeckelandt, Denise Milleville, Georgette Cluyse, Yvonne Lassuyt, Cyrilla Vanhoutte, Madeleine Van Duynslaeger. 2de rij (zittend) : Loraine Vullers, Alice Vanveerdeghem, Georgette Vandekerckhove, Elza Beernaert, juffrouw Gilberte Seynaeve, Clara Vandenheede, Thérèse Van Houtteghem, Marie-Joseph Spiessens, Jacqueline Verbeke. Onder : Victor Vanveerdeghem, Georges Vullers, Jozef Adams.

66


Onderwijzend personeel : 1913-'34 eerste klas tweede klas derde klas kleuterklas PELAGIE Eudoxie Vincentia Michael 07-12-94 13-11-91 21-05-13 21-05-13 FIDELIA Adèle Benedicta Stéphanie sept. 22 sept. 20 febr. 23 11-10-15 DIONYSIA G .Staelens Germana Euphemie sept. 24 sept. 26 sept. 19 sept. 23 jongens (5-8) meisjes (5-8) Conrarda Eudoxie Ludovica DIONYSIA Adèle nov. 31 sept. 20 sept. 24 sept. 26 sept. 26 SERAPHINE Florence G .D ’Heygers 06-04-32 nov. 31 Conrarda Hyacintha sept. 33 06-04-32 15-09-27 (Hubertine) Hermina 06-04-32 vrije klas (buurgemeenten, gesticht) : Zr. Hubertine (sept. ’32 - april ’33), daarna a.i. van moeder SERAPHINE.

XI. VANDAAG WAT BLOEI, MORGEN WAT VERVAL (1934-’61)

Marcel (Jozef) Van Houtteghem nam al vlug de traditie van de onderwijzer-koster weer op. Secretaris-koster Jan Staelens werd begin 1934 door een beroerte getroffen, ging op 28 april ’36 vroegtijdig op rust en overleed al op 27 mei. In april '35 overwoog het kerkbestuur zuster Conrarda het harmonium te laten bespelen, maar nadat de algemene overste dit voorstel afgewezen had, verscheen 44 jaar na Karel Lodewijk Odent weer een onderwijzer op het doksaal (272). Door het weer toenemende aantal leerlingen kon juffrouw Gilberte Seynaeve (°Oostrozebeke 5 juli 1916) een nieuwe klas starten voor de 2de graad. De gemeenteraad nam die klas op 12 december '35 aan. Op 10 april '41 nam de raad zelfs een 5de lagere klas aan die tot en met het schooljaar 1951 -’52 overeind zou blijven. Veranderingen vóór en na de oorlog

Op 16 januari 1938 werd de boerderij, die door het afnemen van het aantal gasten in het klooster overbodig werd, afgeschaft. Buurman Remi Deven pachtte weiden en land van het klooster. Vóór het schooljaar ’39-’40 werden de klassen in de benedenverdieping verruimd door de resterende pleegkinderen naar het lokaal van de 2de graad over te brengen, terwijl die 2de graad de aangrenzende plaats op de verdieping toebedeeld kreeg. Ook de schoolomgeving kwam aan de beurt : de speelplaats werd betegeld en ten noorden met betonplaten van de boomgaard afgesneden. 67


Het 5de t.e.m. 8ste leerjaar jongens in I935-’36 (Foto : Frans Vermeirsch, Markegem) Staande : Aimé Vanveerdeghem, Marcel Ciers, Georges Depoortere, Frans Defoer, Alfons Callens, Jozef Vermeirsch, André Cannie, André Vanryckegem, Roger Hol­ voet, Leon Van Lancker, Roger Decorte, André Vanlancker. Zittend : Robert Vanveerdeghem, Michel Vanthuyne, Aloïs Van Houtteghem, meester Marcel Van Houtteghem, August Adams, André Vanveerdeghem, Gentil Callens.

68


Bij de slag om de Leie verschanste de 6de Compagnie Jagers te Voet (het tweede echelon van het Waalse 13de Linieregiment) zich in Markegem in drie geïmproviseerde stellingen : Wakkenstraat (schuttersputten), Bulmolenweg (commandopost bij Aimé Vanmelle, huis bij de haakse bocht in de straat) en Oostrozebekestraat (nr. 25, nu : Maurice Ciers). Op zondagavond 26 mei, rond 19 uur, doken de Duitsers massaal op vanuit het pas veroverde Dentergem. Er volgde schuchter Belgisch artillerievuur vanop het tramplein en na schermutselingen bij de Bulmolenweg en de Oude Mandei zocht ons leger zijn heil in de aftocht, het bruggetje over het riviertje achter zich opblazend. De Arische blitzinfanteristen verover­ den de commandopost op de Bul, lieten rond 20 u. 45 een gevangene het “Staakt het vuren” op de klaroen schallen en de hele compagnie liet zich aan deze ouderwetse krijgslist vangen. Zo’n 400 soldaten werden in de kerk gepropt en de volgende ochtend onder escorte weggeleid (273). Het luchtbombardement, het artillerievuur en de strijd te velde kostten in Markegem 6 Belgische soldaten en 1 Duitser het leven. Markegemnaar Jules Bovijn raakte gewond in zijn woning. Van de 187 huizen leden er 95 schade (pannen, ruiten), waaronder 5 tamelijk zware. In de klas van Marcel Van Houttegem was een kanonskogel beland : een kleine helft van de pannen van het oostelijke deel was weggeslagen, het bovenste deel van de schoorsteen moest eraan geloven en enkele balken van de zoldering hingen er schots en scheef bij (274). Ook de kloosterschool in de Brouwe­ rijstraat liep door het oorlogsgeweld schaafwonden op. Een Belgische kolonel had de zusters vóór de ontknoping naar hun klooster in Kanegem laten vluchten, waar ze hun Oeselgemse collega’s aantroffen. Op dinsdag 28 mei, dag van de capitulatie, keerden ze al terug en op donderdag 4 juni stond de schoolpoort weer open (275). Behalve van een inkwartiering op 23 april 1941 (paasvakantie) van 109 Duitse cavaleristen, van wie er 61 in de kloosterschool en 38 bij Henri Lassuyt (nu, Guido Nachtergaele, Dentergemstraat 8) verbleven, onder­ vond de school geen hinder van de nazi's (276). Op vrijdag 8 september 1944 werd de gemeente zonder slag of stoot bevrijd : omstreeks 11 u. passeerde een jeep met twee Poolse soldaten doorheen de Wakkenstraat (277). Positief nieuws uit de oorlogstijd was de opening van de Openbare Biblio­ theek Sint-Amandus op zondag 5 juli 1942. De boeken bevonden zich in de 4de-graadsklas van de school en op 25 juli nam de gemeenteraad de bibliotheek aan (278). Rek na rek kromp de ruimte, zodat de boeken in november ’57 naar de wasserij aan de zuidkant van de speelplaats overge­ bracht werden (de wasserij verhuisde naar de vroegere koestal in het oostelijke deel van het klooster). René Derudder (“15-5-1932) nam de zondagse bibliotheekdienst van de zusters over en tegelijk kon dit ver­ nieuwde onderdak benut worden voor allerlei parochiale vergaderingen. Ook de oorlogsdatum 15 juni 1943 betekende voor de kloostergemeen69


Het 3de en 4de leerjaar in !939-’40 (Foto : Andrea Vanveerdeghem, Markegem) Vooraan : (v.l.n.r.) : Emmanuel Van Houtteghem, René Derudder, Georges Deschrijver, Willy Gaeremyn, Michel Lassuyt, Leon Vancoillie. 2de rij : Norbert Callens, Alfons Desmet, Walter Wattyn, Georges Vanlancker, Jacques Verbeke, Maurice Vankeirsbilck, André Haerinck, Roger Cluyse. 3de rij : André Beschrijver, Michel Bernard (?), Remi Denolf, Lucien Taelman, Irène Demey, Marie-Josée Vanryckeghem, Andrea Vanveerdeghem, Alma Vanryckeghem. 4de rij : Irène De Fruytier, Marie-Josée Callewaert, Ivonne Comyn, Hilda Vanveer­ deghem, Andrea Delagrange, Louise Vanlerberghe, Maria Adams, Simonne Comyn. 5de rij : Maria Deforche, Gerarda Steyaert, Juliette Verbeke, Georgette Danneels, zuster Sebastiana, Godelieve Ciers, Julienne Verbeke, Emma Claeys.

70


schap zelf een mijlpaal. Deken Josephus Destrooper droeg er toen in hun bidplaats voor het eerst de H.Mis op, nadat bisschop Henri Lamiroy daar op 20 mei mee ingestemd had. Voortaan kwam er één keer per week een pater oblaat uit Waregem een mis lezen (279). In tegenstelling tot de kloosterkapel verkommerde de straatkapel op de hoek van de Brouwerijstraat en de Bulmolenweg. Zij werd in 1817 opge­ richt door Andries Constantinus Coucke (°1736-fl825), de laatste baljuw (1782-’95) van de heerlijkheden Marckegem, ter Hoyen en Ronneck, en zijn zuster Maria Joanna (°1737-tl825). Nadat beiden de pacht van het Goed ter Hoyen aan hun neef Andries Constantinus (° 1781-t 1834) over­ gelaten hadden, kwamen zij in 1816 op hun eigen boerderij in de Brouwe­ rijstraat wonen. De witte H.-Hartkapel, waar kinderen tussen de middag hun klompen en kousen achterlieten om vlugger naar huis te kunnen lopen, was al die tijd in het bezit van de Couckes gebleven (280), tot de al afbrokkelende bedeplaats in april '48 aan het klooster afgestaan werd. De sloophamer deed meteen zijn werk en ter compensatie lieten de zusters in de paasvakantie van het volgende jaar aan de westzijde van de speel­ plaats een imposante grot optrekken ter ere van O.-L.-Vrouw van Lour­ des. Overigens bleef er tot 1968 net zo’n grot overeind in de noordweste­ lijke hoek van de schooltuin in de Wakkenstraat. Het westelijke deel van de onderwijzerswoning in de Wakkenstraat stond al sinds 1934 leeg en werd in maart-april ’44 tot gemeentehuis omgebouwd. De drie kamertjes op de verdieping deden dienst als secretariaat. Het vroegere bevond zich sinds 1795 in een slaapkamer (5,5 op 4,5 m) van café "Het Gemeentehuis” (Wakkenstraat 3), dat toen zijn deuren sloot (281). Grote plannen, kleine daden

De school in de Wakkenstraat was er na mei ’40 niet eens erg aan toe. De schoorsteen werd weer hersteld, een deel van de pannen kwam weer op hun plaats terecht, maar verder gebeurde er niets. Marcel Van Houtteghem ging doodgewoon in het westelijke lokaal verder met zijn onder­ wijs. De Tieltse architect Gérard Van de Weghe peilde de oorlogsschade aan het gebouw en kreeg op 3 maart 1941 van het schepencollege, dat de financiële tussenkomst van het Commisariaat voor ’s Lands Wederopbouw zou vragen, als opdracht een nieuwe school te ontwerpen. Op 15 juli '41 legde hij een plan voor : onder zadeldak twee klaslokalen, kleedkamers, een museum (!), een bureau voor de schoolbestuurder, een plaatsje voor medisch onderzoek en, met de meidagen nog fris in het geheugen, een schuilkelder. Voor een met kunstwitsteen omlijste voordeur spreidde zich een ruim terras uit. Gechoqueerd betitelde de raad op 1 augustus dit bijna futuristische project als al te omvangrijk en vooral als te duur, zodat de ambitieuze bouwmeester op 14 april ’42 een realistischer visie tekende waarin de schuilkelder verdwenen en het museum in een pretentieloos 71


Het oostelijke deel van de school in de Wakkenstraat in 1957 (Foto : AndrĂŠ Hollevoet) Door verwaarlozing stortte dit door een kanonskogel getroffen deel na verloop van tijd helemaal in. De nieuwe school liet ondertussen op zich wachten. Tegen de muur wappert nog een restant van het traliehek dat jongens en meisjes van elkaar scheidde. Op het gebetonneerde deel van de speelplaats staat mijn zus Andrea naast haar nieuwe fiets, ikzelf (F.H.) zit op mijn oude driewieler.

72


berghok veranderd was. Dit getemperde plan werd aan de zegen van het Provinciaal Commissariaat onderworpen, maar de gemeente noch de provincie konden het na verloop van bijna 2 jaar nog terugvinden, tot de enigszins verstrooide architect het in 1944 van tussen zijn blauwdrukken opdiepte. Prompt stuurde hij het op naar de Esthetische Dienst van het Provinciaal Commissariaat en vroeg tegelijk een afschrift van zijn aanstelling tot ontwerper. Op 14 maart ’44 verontschuldigde de gemeente zich tegenover de provincie “voor de verwaarlozing of onwil van de architect die zich wellicht sterk voelt wegens de moeilijkheden waarin wij ons zouden bevinden om ons aan de aange­ gane verbintenissen te onttrekken.” Er volgde een lange, duistere stilte. Tot het provinciebestuur op 28 mei 1952 (!) reageerde op een Markegemse brief van 13 maart 1950 en de samenstelling van een dossier over de nieuwe school vroeg om, na goedkeuring door de dienst Stedebouw, op een financiële tussenkomst van het Rijk te kunnen rekenen. Vermoedelijk zag de Markegemse leiding die goedkeuring niet meteen zitten, want op 24 augustus '52 liet het schepencollege architect Van de Weghe een nieuw voorontwerp bedenken, dat hij al op 18 september voorlegde : een speel- en turnzaal van 9,95 bij 7 m, een gangetje van 2,25 m cn ten oosten een klaslokaal van 7,85 bij 7 m. Westelijk, tussen gemeen­ tehuis en school, waren bijgebouwen voorzien. Begin 1953 besliste de raad in een vlaag van overmoed over te gaan tot de wederopbouw, maar naderhand moest de architect de plannen toch nog twee keer in details wijzigen. Telkens weer viel er wel iets “te duur” of “fel overdreven" uit : drie verlichtingstoestellen voor de speelplaats, het sanitair, zelfs de beerput. Ook bleken de nog bestaande gedeelten te weinig in het nieuwe plan opgenomen. Hoe dan ook, op 22 november '54 keurde de raad het "definitieve" plan goed. De kostprijs werd op 917.865 frank geraamd, de vergoeding voor oorlogsschade bedroeg onge­ veer 200.000 frank en verder was er nog 60 % rijks- en 4 % provincietoelage, zodat de gemeente zelf enkel nog 258.431 fr. hoefde te spenderen. Aan de bestaande school werd er intussen niets meer besteed. De tijd en de zelden cijferende natuurelementen hadden het toch al half rotte dak grotendeels laten instorten en de hele schoolomgeving bood een sterk verwaarloosde aanblik. De schoolinspectie typeerde de toestand als onduldbaar. Maar onderwijzer-koster André Hollevoet (“Handzame 7-41928), die in september '52 Marcel Van Houtteghem opgevolgd was, kon niet anders dan het jonge volkje in het nog overeind gebleven westelijke lokaaltje verder langs het weerbarstige pad der kennis voorstuwen. Op 21 december '54 stuurde de raad het vervloekte dossier naar de gouverneur met de bemerking “dat de ontworpen elektrische voorziening ons (voor een dagschool) zeer overdreven schijnt." De provinciale bouw­ meester beaamde deze kritiek op 12 mei '55 en lichtte de heer Van de Weghe meteen in over de gebrekkige en onvolledige beschrijving van zijn 73


Dezelfde school bij het begin van de afbraak in juli 1961 (Foto : AndrĂŠ Hollevoet) In dit westelijke deel kregen de oudste jongens van de lagere school les van mei 1940 tot in juni 1961. IA


elektrische netwerk. Op 24 oktober ’55 stemde de gemeenteraad in met het opnieuw gewijzigde ontwerp “met meer uitgebreid uitvoeringsplan voor electrische leiding." Het prijskaartje van de nieuwe school beliep inmiddels al 897.880,21 frank (anno 1939 : 287.482,93 fr.) en de oorlogsschade was tot 65.039 frank (7,24 %) geslonken. Tenslotte kwam er op de begroting 1956 toch 836.000 frank voor de bouw van de school. Het bundel kreeg de goedkeuring van de onderwijsminister, daarna van zijn collega van Openbare Werken en Wederopbouw en op 14 november ’58 (!) gaf ook de Bestendige Deputatie haar zegen. Bij de openbare aanbesteding van 27 januari ’59 in het gemeentehuis kreeg de Markegemse aannemer Georges Holvoet met het laagste bod van 13 voor 733.291 frank het werk toegewezen. Na nazicht door de architect bleek hij met 842.350,55 frank nog altijd de goedkoopste. Op 15 maart ’59 bevestigde het schepencollege de aanbesteding, maar op 8 mei schorste de Bestendige Deputatie deze beslissing en op 10 juli gaf de gouverneur bevel tot wederaanbesteding op basis van een “behoorlijk opgesteld lastenboek”. Architect Van de Weghe zette zich nog maar eens aan het werk, de gemeenteraad liet het plan alweer wijzigen, keurde het op 28 september goed en kreeg eind ’59 een nieuwe goedkeuring tot aanbesteding. Toen de gemeenteraad besefte dat er nu toch geld ging rollen, werd er eerst nog eens geïnformeerd bij het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw. Of de toelage, op 6 november ’58 beloofd, nog verstrekt kon worden ? Met de vergoeding voor oorlogsschade alleen zou de gemeente de financiële last niet kunnen dragen “spijt de erbarmelijke toestand waarin deze gebouwen en aanhorigheden zich thans bevinden.” Op 25 mei ’60 maakt de gouverneur het antwoord van de minister bekend : na de schoolstrijd (1954-'58) voorzag de wet van 29 mei 1959 (Schoolpad) geen toelagen meer voor de bouw van vrije scholen. Bijgevolg kon de gemeente alleen nog op zo’n 78.000 frank oorlogsschadevergoeding reke­ nen. En volgens artikel 33 van die wet mocht de gemeente haar lokalen niet eens gratis of goedkoper ter beschikking stellen van een vrije onder­ wijsinrichting. De nieuwe, kordate pastoor Jean Botte (1958-77) hakte de knoop in augustus door en vroeg in naam van het schoolcomité het schoolperceel, op de onderwijzerswoning annex gemeentehuis en een strook van 10 meter daarachter na, aan de v.z.w. “Parochiale werken van Tielt" te verkopen. Terloops weze nog opgemerkt dat het gemeentebestuur architect Van de Weghe 72.275 frank hoorde te betalen, het ontwerp voor de verbouwing tot gemeentehuis incluis. Voor al die schoolplannen werd er uiteindelijk niet één steen verlegd (282).

75


De klas van het 5de t.e.m. 8ste leerjaar van de meisjes (1941) (Foto : Georgette Cluyse, Markegem) Boven : Yvonne Lassuyt, Moeder PANCRAT1A, Georgette Cluyse 4de rij : Maria Detailleur, Yvonne Demeyer, Georgette Bruneel, Maria Deboever, Jeanne Gourlandt. 3de rij : Gabriëlle Danneels, Irène Demey, Maria Soetaert, Alma Vanryckeghem, Anna Vanveerdeghem, Irène De Fruytier, Maria Van Luchene. 2de rij : Andrea Vanveerdeghem, Maria Himpe, Godelieve Van Houtteghem, Jacque­ line Verbeke, Denise Taelman, Marie-Josée Vanryckeghem, Julienne Verbeke Onder : Maria Adams, Andrea Lagrange, Madeleine Minjauw, Simonne Comyn, Irène Vanlerberghe, Cécile Debacker.

76


In de klas

Van nu af zijn we goed ingelicht over de schoolbevolking. Hier volgt een vijfjaarlijks overzicht : kleuters lagere school 1935 1940 1945 1950 1955 1960

1

2

14 18 15 16 27 18

18 15 20 16 21 21 28 15 28 27 15 17

3

1

2

3

4

5

27 14 17 15 27 24 33 34 20 21 21 28 23 16 17 15 23 16 15 16 12 15 14 22 13 16 13 22 20 21

6

7

8

Tot.

%

V.

inw

15 16 19 16 10 5

15 5 11 9 19 4 14 7 14 3 -

182 222 204 181 182 150

23,1 27,8 24,7 22,2 23,1 18,9

787 798 825 816 788 795

De dalende trend van de leerlingenaantallen moet verklaard worden door het feit dat hoe langer hoe meer leerlingen op hun 12de naar de middel­ bare school gingen ; het 8ste leerjaar viel weg in 1955 (uitzondering : 1959-’60) en in 1961 verdween het kleine 7de definitief. Ook de kinderen uit het gesticht verdwenen tegen 1945. Bovendien waren veel ouders niet meer bereid om, zoals voor de oorlog nog, honger te lijden om een mondje meer. Tegelijk werd de individualiteit van de leerling belangrijker geacht en verdwenen geleidelijk de monsterklassen. De goed gevulde kleuterklas werd door juffrouw Germaine D’Heygers voortgezet tot in juli ’35. Na haar kwam zuster Donata, die in 1947 opgevolgd werd door zuster Digna, die bleef tot 1953. Vanaf het school­ jaar 1953-’54 bestonden er twee kleuterklassen. Dat eerste jaar bekom­ merde zuster Florentine zich over het eerste jaar en zuster Digna behield het tweede en derde. Het jaar daarop kreeg zuster Florentine een deel van de tweede kleuterklas erbij. Zuster Liliane volgde Digna in 1956 op en een jaar later kwam zuster Léonce, die tot in 1983 die opdracht verder zou zetten. Het eerste en tweede leerjaar bleven al die tijd keurig in één klas samen en werden onderwezen door zuster Florence (nov. ’31), Gilberte Seynaeve (’36), Lutgarde Roose (sept.’37), Germaine Vandeweghe (nov. ‘37), Clara Arickx (’39), zuster Ephrem (’47), zuster Laetitia (’52), zuster Generosa (’55) en Brigitte Demey (’58). In 1958 werd het tweede leerjaar jongens bij het derde (gemengde) leerjaar gevoegd. De samenstelling van de overige klassen wisselt volgens de grootte van de leerjaren. Vandaar dit overzicht per 1, 2 of 3 jaar. Het plusteken betekent dat er een leerjaar jongens (j) ,of meisjes (m) bij een gemengd leerjaar les volgde. 1934- '35 : 1-2-3 Florence ; 4-8 m CONRARDA ; 4-8 j Marcel Van Houtteghem 1935- '36 : 3-4 Gilberte Seynaeve ; 5-8 m CONRARDA ; 5-8 j Marcel Van Houtteghem 1936- '39 : 3-4 CONRARDA ; 5-8 m Robertine ; 5-8 j Marcel Van Houtteghem 1939-'41 : 3-4 Sebastiana ; 5-8 m PANCRATIA ; 5-8 j Marcel Van Houtteghem 1941-'43 : 3 Emmanuel ; 4j+5 Sebastiana ; 6-7 m PANCRATIA ; 6-8 j Marcel Van H. 1943-'44 : 3+4m Emmanuel ; 4j+5 Sebastiana ; 6-7 m PANCRATIA ; 6-8 j Marcel Van H.

77


De kleuterklas van zuster Léonce in 1959-’60 (Foto : zuster Léonce). Onder : 5 meisjes : Magda Casaert, Christine Verstraete, Marijke Cocquyt, Martine Ysebaert, Agnes Verstraete ; boven, de jongens : Ignace Bekaert, Philippe Nuyttens, Jozef Vanveerdeghem, Luc Defoer, Roland Demeyer, Luc Taelman, Jozef Defoer, (zuster Léonce), Johan Vercaemer, Johnny Desmet, José Buyse, Freddy Vandevelde, Patrick Vandenabeele, André Vermeirsch, Edwin Vervalle, Denis Vandevelde, Frans Hollevoet, Mare Defoer.

78


1944- '45 : 3-4 Emmanuel ; 5 + 6m Sebastiana ; 7-8m ZOE ; 6-8 j Marcel Van Houtteghem 1945- '46 : 3-4 Emmanuel ; 5+6m Sebastiana ; 7-8m ZOE ; 6-7 j Marcel Van Houtteghem 1946- '47 : 3-4 Sebastiana ; 5 + 6m Camilla ; 7-8m ZOE ; 6-7 j Marcel Van Houtteghem 1947- '49 : 3-4 Sebastiana ; 5+6m Laetitia ; 7-8m ZOE ; 5-8 j Marcel Van Houtteghem 1949-'51 : 3-4 Sebastiana ; 5 + 6m Laetitia ; 7-8m ZOE ; 6-8 j Marcel Van Houtteghem 1951- ’52 : 3+4m Sebastiana ; 4m + 5 Laetitia ; 7-8m ZOE ; 6-8 j Marcel Van Houtteghem 1952- '53 : 3+4m Sebastiana ; 5-8m CELESTA ; 4-8 j André Hollevoet 1953- ’55 : 3+4m Sebastiana ; 5-8m CELESTA ; 4-7 j André Hollevoet 1955-'58 : 3-4 Sebastiana ; 5-7 ANTOINETTE ; 5-7 j André Hollevoet 1958- ’59 : 2j + 3 Sebastiana ; 4-7m ANTOINETTE ; 4-7 j André Hollevoet 1959- '60 : 2j + 3 Sebastiana ; 4-6+8 m ANTOINETTE ; 4-6+8 j André Hollevoet 1960- ’61 : 2j +3 Sebastiana ; 4-7m RENATA ; 4-7 j André Hollevoet

Bij dit overzicht merken we nog op dat zuster Sebastiana al in april ’39 Moeder Conrarda opvolgde en dat zuster Robertine toen nog enkele maanden de school bestuurde. Tijdens het volgende schooljaar hielp zuster Gilberte Moeder Pancratia in haar klas. Met nieuwjaar 1947 verving zuster Walteria zuster Camilla tot het einde van het schooljaar. In november-december '47 en '48 werd Moeder Zoé (overste-schoolhoofd) vervangen door zuster Ephrem van het 1ste en 2de leerjaar. Die klas werd dan de eerste keer door juffrouw Hilda Duthoit (°Tielt 17 februari 1926) in het alfabet ingewijd, de tweede keer door zuster Eligia. Tenslotte willen we het eens niet over de school hebben. Met de leerplicht ontstond een grote vakantie van 6 weken die één week na de laatste volle week van juli begon. In 1940-’41 omvatte die vakantie de 6 weken vóór 1 september. Ook de week na de kerstweek en 10 à 14 dagen omstreeks Pasen was er vakantie. Pas in 1956 volgde de eerste grote vakantie (juli-augustus) en in 1957-’58 kwam de woensdagnamiddag vrij. De kerstvakantie werd eerst in 1962-‘63 tot 2 weken verlengd en de zaterdagmorgen viel pas in november 1969 weg. Zo duurde bijvoorbeeld het schooljaar 1934-’35 nog 440 halve dagen, terwijl een schooljaar nu ca. 320 halve dagen telt. Wat de kloostergemeenschap betreft blijkt het schoolhoofd tussen september ’34 en ’39 niet tegelijk overste te zijn. Die religieuze leiderstaak werd waar­ genomen door Moeder Euphrasie (sept. ’34), de overste van het tehuis, Melanie (maart ’35) en Norbertine (augustus ’36). Vanaf september 1939 leidde zuster Pancratia weer zowel de school als het klooster (283). In dit verband noemen we hier de keukenzusters op. Zij stonden wel niet voor de klas. maar van achter het fornuis probeerden zij dagelijks naar best vermogen de lege magen van de middaggastjes te vullen. In chronologische volgorde : Zr. Beatrix (april '94), Antonia (febr. ’96 - maart '02), Francisca (nov. 1901), Cecilia (maart 1902), Pia (nov. '13 - dec.'19), Octavie (juni ’20), Agnes (sept.’26), Alphonsa (sept.’31), Placida (sept.’32), Mauritia (juni '37), Louisa (jan. ’38), Julienne (aug. ’55) en Pascalia (sept. ’59). Sinds 1971 brengt een Harelbeekse firma dagelijks de warme middagmalen op tafel.

79


Brouwerijstraat : school (1969), klooster (1970), zaal “Pa.x" (1960) (Eigen foto, 1990)

Wakkenstraat : Sint-Jan Berchrnansschool, 1962 (Eigen foto, 20-12-1990)

80


XII. NIEUWER, GROTER, RUIMER (1961-’91)

Pastoor Jean Botte was een rasechte bouwpastoor. Op 7 april 1960 begon hij met de opbouw van de parochiezaal “Pax”, die direct ten oosten van het klooster opgetrokken werd. De bouwgrond kreeg hij van de Zusters van ’t Gelove. Op 9 december daarna kon sinterklaas voor het eerst op het gloednieuwe podium neerdalen en na het vormsel op dinsdag 14 maart 1961 wijdde Mgr. Emiel Jozef De Smedt de parochiezaal in. Om de onderneming betaalbaar te maken, had pastoor Botte de zogenaamde “Markegemse Bouworde” georganiseerd, waarvan Georges Vercaemer (“Oeselgem 16-3-1909), Theophiel Vanoverbeke (“Aarsele 12-7-1893) en René De Wever de leiding namen. In die orde waren bijna alle (200) Markegemse gezinnen vertegenwoordigd en op sommige dagen werkten zo’n 15 tot 20 leden ervan mee aan de bouwwerken (284). Stenen voor kinderen

De pastoor ging op z’n élan door en dwong bij de gemeenteraad de verkoop van het schoolterrein in de Wakkenstraat af. Op 21 december 1960 ging de raad ermee akkoord om de “ruïne” voor 63000 frank aan de v.z.w. “Parochiale Werken van Tielt” over te dragen. De gemeente kreeg jaarlijks ook nog 20 frank voor het altijddurend recht van doorgang (3 m) tot aan de Wakkenstraat en behield het zo fel begeerde recht op oorlogsschadevergoeding, de enige waarde die de door de schoolinspectie als onaanvaardbaar verklaarde school nog bezat (285). In 1963 liet de gemeente, nog altijd onder leiding van burgemeester Jules Vanlerberghe (1939-’64), met de opbrengst van de transactie, bijgebouwen optrekken op de 10 m brede ruimte tussen gemeentehuis en speelplaats. Het gemeentehuis kreeg een berghok aangebouwd en, onder hetzelfde dak, werd de onderwijzerswoning met een nieuw toilet, een berghok, wasplaats en garage verfraaid. Prijs : 101.631,5 fr. (286). Bij het begin van de grote vakantie '61 werd de school uit 1898, voor zover ze nog overeind gebleven was, gesloopt. Onderwijzer André Hollevoet verhuisde voor één jaar met de oudste jongens naar de kleuterklas in de kloosterschool, terwijl zuster Léonce haar kleuters in de vroegere bibliotheek (ex-wasserij) aan hun ontplooiing verder liet knutselen. De bibliotheek zelf was inmiddels ondergebracht in een daartoe voorziene ruimte in de nieuwe parochiezaal. Onder leiding van de pastoor, die dagelijks zijn bouwvakkerscapaciteiten onderhield, werkte aannemer Omer Vanneste uit Oostrozebeke met zijn zonen Daniël, Frans en Michel en Charles Bergez aan de opbouw van de nieuwe school. Ook leden van de “Markegemse Bouworde” staken hierbij de handen uit de mouwen. De fondsen werden verzameld via allerlei activiteiten in de zaal “Pax”, zoals film- en toneelvoorstellingen, “duiven­ gala’s”, .... Domus Dei en de tweede frank stoelgeld vormden een andere bron van inkomsten. 81


Officieel was de Tieltenaar Albert Impe, die ook al de parochiezaal gete­ kend had, de architect. Feitelijk tekende zijn hulparchitect, José Tack, het schoolplan : 2 klassen van ongeveer 8 bij 7,6 m, een bureau, berghok, kelder, toiletten en aan de overkant van de speelplaats een garage, palend aan die van de onderwijzerswoning. Tegen juli 1962 was de Sint-Jan Berchmansschool af, zodat onderwijzerorganist André Hollevoet weer - bij wijze van spreken - vanaf zijn deurstoep kon lezen wat hij öp zijn alomtegenwoordige schoolborden geschre­ ven had. Van het stucwerk, dat in de vroegere klas wel eens broksgewijs van het plafond neer wilde ploffen, ondervond hij in ieder geval geen last meer. Het tweede, westelijke klaslokaal raakte pas in september '65 bevolkt. In de kloosterschool keurde de gezondheidsinspectie toen een lokaal af en Arseen Lefebre (“Meulebeke 23-7-1944) kon met het 1ste, 2de en 3de leerjaar van de jongens zijn schoolloopbaan beginnen. Meteen kregen alle jongens van de lagere school voor het eerst afzonderlijk van de meisjes les, een pedagogische situatie die nog 12 jaar stand zou houden. Bij het begin van het schooljaar 1967-’68 maakten ook de zusters in de Brouwerijstraat plannen om de school en het klooster te herstellen. De herstellingskosten rezen echter al snel de pan uit, zodat maar nieuwbouw overwogen werd. Architect Jozef Vansteelandt uit Sint-Andries tekende eerst een school met een verdieping. Op een grondplan van 27,8 bij 21,8 m kwam een bureau, vestiaires, toiletten, een binnenspeelplaats van 15,8 bij 13,8 m en boven en beneden telkens drie ruime klassen. Dit project viel te groots uit, zeker gezien de voortdurend dalende geboortecijfers. Op 11 januari ’68 ontwierp de architect op ongeveer dezelfde ruimte een haalbare, gelijkvloerse school : drie lokalen van zo’n 8,1 bij 7,6 m en één van 9,2 bij 7,1 m, een binnenplaats van 12 bij 11,4 m, een bureau en andere voorzieningen. Op het feest van Sint-Jozef (19 maart) 1968 ging de firma Devoldere uit Ardooie aan het werk. Het vroegere Sint-Jozefsgesticht werd grotendeels afgebroken ; alleen het zuidelijke deel werd nog min of meer in het nieuwe kloostergebouw verwerkt. De kleuterklas van juffrouw Vera Saelens verhuisde ondertussen naar de bibliotheek in de zaal, die van zuster Léonce naar een bergruimte in het klooster en de klas van het 1ste en 2de leerjaar (Cécile Van Bruwaene) kwam in de kapel terecht. Moeder Renata, in de zuidelijke klas, kon in haar ver­ trouwde lokaal doorgaan. Daags vóór de paasvakantie, op 28 maart 1969, betrok iedereen de nieuwe klassen. Het (ver)nieuw(d)e klooster, waaraan toen begonnen werd, raakte begin juli 1970 volledig woonklaar. Ten slotte kreeg de school in de Brouwerijstraat tegen 1990-‘91 met plaatsgebrek te kampen. In september '90 lieten de Zusters van 't Gelove een bedrijf uit Houthalen in allerijl op een oppervlakte van 29 bij 7,3 m achter de school twee geprefabriceerde klaslokalen en een eetzaal optrek­ ken. Pastoor Traen kon het gebouw al op 15 oktober inwijden en meteen 82


Het 4de, 5de en 6de leerjaar meisjes in 1962-'63 (Foto : zuster Renata) Boven : Christine Ysebaert, Rita Demeyer, Rita Maes, Elisabeth Lezy, Trees Defoer, Leona Locquet, Marie-José Vandenabeele, Magda Ysebaert, Liliane Voet. Midden : Yolande Locquet, Eliane Defoer, Christiane Decraemer, Rita Dejonghe, Jeannette Buyse, Irène Verkinderen, Rosita Lagaisse, zuster Renata. Onder : Greta Vanderheeren, Martine Vanlancker, Greta Defoer, Marleen Wolfcarius, Lutgarde Verstraete, Lydie Haerynck, Lucrèse Goetry, Marie-Jozef Lanckriet, Linda Vermeirsch, Andrea Hollevoet.

83


maakten de jongste kleuters en het tweede leerjaar (deeltijds) gebruik van de nieuwe ruimte. 1+ 1= 1 In de jaren ’70 ging het veel plattelandsscholen niet voor de wind : het leerlingenaantal nam verder af en de “golden sixties” werden gevolgd door een groeiende werkloosheid en een bonte resem maatregels om de oververzadigde welvaartseconomie te redden. De ministeries draaiden de geldkraan dicht dat het een aard had. Zo ging het gerucht dat scholen die geen zes klassen meer konden waar­ borgen zich aan drastische bezuinigingsmaatregels mochten verwachten. Om zich op het ergste voor te bereiden, verenigden de schoolcomités van Markegem en Oeselgem zich op 28 augustus 1977 tot één inrichtend bestuur. E.H. Karei Traen, de nieuwe pastoor van Markegem, werd er voorzitter van. E.H. Jozef Bossu, zijn Oeselgemse collega, die een jaar later het voorzitterschap overnam, zuster Renata en Maurice Haerinck voor Markegem, en zuster Calista, Willy Baele en Gabriel Van Betsbrugge voor Oeselgem waren de leden. Het fusiecomité stelde André Hollevoet, die hoger pedagogisch onderwijs gevolgd had, aan tot schoolhoofd van de twee afdelingen die samen méér dan 300 leerlingen telden. Daardoor kon hij begin oktober de klas verlaten om vanuit het aangrenzende bureau de directie waar te nemen. Zuster Renata had het onderwijs vaarwel gezegd en werd opgevolgd door Anita Comyn. Arseen Lefebre onderwees nu het 5de-6de leerjaar jongens en Carine Arickx kon in de Wakkenstraat het 3de en het voor het eerst gemengde 4de leerjaar beginnen. Vijf jaar later, in september ’82, werden ook het 5de en 6de leerjaar jongens en meisjes samengezet, zodat voor­ taan de hele lagere school gemengd was. Bepaalde kringen waren er tegen die tijd in geslaagd het toevallige verschil in geslacht helemaal weg te praten. Met het schooljaar 1986-’87 volgde Els De Clercq André Hollevoet als schoolhoofd op en vestigde haar administratieve hoofdzetel in het bureau aan de Brouwerijstraat. Nadine Decorte nam het 1ste en 2de leerjaar van haar over. Volledigheidshalve, nog een woord over het schoolcomité. Eind septem­ ber '88 verving Etienne Wolfcarius Maurice Haerinck en twee jaar later nam zuster Renata het voorzitterschap van pastoor Jozef Bossu (op rust) over en voor Oeselgem verving zuster Romana zuster Calista. De nieuwe Oeselgemse pastoor E.H. Benedictus Van Waes, is het recentste lid en werd voorzitter vanaf 1991.

84


ïiiiiiimnmu illllt f f lt lt t iiit

Het onderwijzend personeel in 1973 : Cécile Van Bruwaene (f19 dec.’73), Arseen Lefebre, zuster Léonce, Marleen Vanlancker, zuster Renata (overste, schoolhoofd), André Hollevoet.

85


Het 4de, 5de en 6de leerjaar in 1969-'70 (Foto : André Hollevoet) Gehurkt : Freddy Desmet, José Deforche, Geert Decraemer, Jacques Nachtergaele, Dirk Haerynck. Staand : Dirk Decocker, Patrick Houtteman, Noël Coppens (Daniël Coppens was afwezig), Roland Vullers, Johan Botterman, Christiaan Botterman, Danny Vanlancker, Patrick Vanveerdeghem, Eddy Delombaerde, Stefaan Bekaert, onderwijzer André Hollevoet.

86


Meer voor minder

SCHOOLBEVOLKING kleuters 1965 1970 1975 1980 1985 1990

lagere school

1

2

3

1

2

3

16 11 13 21 16 20

19 16 13 10 21 15

17 14 9 15 7 15

14 21 15 9 13 10

19 14 14 ( 12 13 ' 11 11 16 21 18 14 11

4 • 5

6

Tot.

% v.d. inw

13 12 16 11 9 22

13 13 19 18 11 12

144 127 120 121 128 125

17,9 16,6 16,3

804 765 735

-

-

18 14 11 10 12 6

-

-

-

.

KLEUTERKLASSEN (d = deel ; 0 = peuters) 1961 -’63 : l + d2 Florentina ; d2+3 Léonce 1963+69 : l+ d 2 Vera Saelens ; d2+3 Léonce 1969-’83 : l+ d 2 Marleen Vanlancker ; d2+3 Léonce 1983- ’84 : l+ d 2 Christina Vullers ; d2+3 Marleen Vanlancker 1984- ’87 : 0 Nicole Billiet ; 1 Christina Vullers ; 2+3 Marleen Vanlancker 1987-’88 : 1 Christina Vullers ; 2+3 Marleen Vanlancker 1988+89 : 1 Christina Vullers ; 2+3 Marleen Vanlancker - Nicole Billiet 1989+90 : 1+2 Christina Vullers ; 3 Marleen Vanlancker - Leentje Comyn 1990+91 : dl Leentje Comyn ; d l+ d 2 Christina Vullers ; d2+3 Marleen Vanlancker

LAGERE SCHOOL 1961+62 : l+ 2m Brigitte Demey ; 2j +3 Sebastiana ; 4-6m RENATA ; 4-6 j André Hollevoet 1962+63 : 1+2 j Cécile Van Bruwaene ; 2m+3 Generosa ; 4-6 m RENATA ; 4-6 j A. Hollevoet 1963+64 : l+ 2 j C. Van Bruwaene ; 2m+3 Godebert ; 4-6m RENATA ; 4-6 j A. Hollevoet 1964+65 : 1+2 j C. Van Bruwaene ; 2m+3 Lena Lambrecht ; 4-6 m RENATA ; 4-6 j A. Hollevoet 1965-74 : 1-3 m C. Van Bruwaene ; 4-6 m RENATA ; 1-3 j Arseen Lefebre ; 4-6 j A. Hollevoet 1974-77 : 1-3 m Els De Clercq ; 4-6 m RENATA, 1-3 j A. Lefebre ; 4-6 j A. Hollevoet 1977+82 : 1-2 E. De Clercq ; 3-4 Carine Arickx ; 5-6 j A. Lefebre ; 5-6 m Anita Comyn 1982+84 : 1-2 E. De Clercq ; 3-4 C. Arickx ; 5 A. Comyn, 6 A. Lefebre 1984+86 : 1 E. De Clercq ; 2 A. Comyn ; 3-4 C. Arickx ; 5-6 A. Lefebre 1986+88 : 1-2 Nadine Decorte ; 3 A. Comyn ; 4 C. Arickx ; 5-6 A. Lefebre 1988+90 : 1-2 N. Decorte ; 3-4 A. Comyn ; 5 Marie-Hélène Mathijs ; 6 A. Lefebre 1990+91 : 1-2 Frank Dewulf ; 3 A. Comyn ; 4 M.H. Mathijs ; 5-6 A. Lefebre

De laatste jaren is de zorg voor het stagnerende of afnemende aantal leerlingen alleen maar toegenomen. Sinds de meeste moeders ook uit 87


werken gaan en bijna iedereen het met werk en/of hobby knap druk heeft, is de opvoedende taak van school omvangrijker en delicater geworden. Dat merken we vooral bij de kleuters die, nog geen 30 maanden oud, naar school gaan. Waar zuster Donata in 1945 in haar eentje nog 57 pagadders aan de gang hield, komen drie onderwijzeressen nu voor een nagenoeg even grote groep bijna handen tekort. In dit verband noemen we het ontstaan van de eerste zogenaamde zomerklas op 7 november 1984; in de herfst dus. Juffrouw Nicole Billiet kon toen met de jongste kleuters een derde klas starten doordat er in de vroegere twee klassen samen in het begin van het schooljaar méér dan 44,5 aanwezigheden per maand waren. De term “zomerklas” herinnert nog aan de tijd toen er vooral na Pasen nogal wat kleintjes hun eerste schooldag aanvatten en er soms een extra kleuterleidster ingeschakeld moest worden. Sinds het schooljaar 1990-’91 bestaat er voor het eerst een volwaardige derde kleuterklas, waar Leentje Comyn voor aangesteld werd. In de lagere school zijn de opdrachten in de loop der jaren gevarieerder geworden en soms opgesplitst. Na de invoering van de vijfdaagse schoolweek in november ’69 kregen ouders meer problemen met de opvang van hun kroost. Om daaraan tegemoet te komen stond het ministerie toe dat er vanaf september 1970 op woensdagnamiddag allerlei niet-verplichte socio-culturele en sportacti­ viteiten georganiseerd werden. Volgens een beurtrol begeleidde het per­ soneel de twee groepen leerlingen. De ene week reed een bus de oudste kleuters en meisjes naar het zwembad in Meulebeke, terwijl de jongens zich in Markegem creatief uitleefden : blokfluit spelen, zingen, knutselen, tekenen, milieuverkenningen, enz. De week daarop werden de rollen omgedraaid en kregen de sport- en spelleiders de andere groep. Door besparingsmaatregels kwam er na het schooljaar 1975-76 een einde aan die woensdagse activiteiten. Vanaf 1979 kan een aparte gymlera(a)r(es) (zie Bijlage II D) deeltijds de jonge leden soepel komen houden. Om de week wordt er gegymd of gezwommen. Op sportgebied kunnen de jongens van het 5de en 6de leerjaar - soms ook het 4de - zich sinds 1987 regelmatig in N.S.V.O.-ver­ band meten met scholen uit de provincie. In ’88 haalden de Markegemse jongens een 4de plaats in de netbalfinale en in ’90 bereikten zij de voetbalén de netbalfinale. Ook met de andere scholen uit Groot-Dentergem wordt wel eens een netbal- of minivoetbaltornooitje uitgestreden. Sinds 1988-’89 vinden er bovendien sportklassen plaats in de Markegemse sport­ hal. De 3de graad krijgt daarvoor een hele week, de 1ste en de 2de twee dagen. Hierbij mogen we wel noteren dat het 5de leerjaar vorig jaar de fair-playwedstrijd zegevierend afsloot. Vóór september 1984 hield het onderwijskabinet zich aan strakke klasnor­ men. Een fusieschool bijvoorbeeld moest 70 leerlingen tellen om 4 lagere klassen te mogen behouden ; één leerling minder betekende één klas minder. Dankzij de invoering van het lestijdenpakket komen dergelijke 88


Hel onderwijzend personeel in 1990-’91 : (Foto : Jan Vanherweghe, Markegem) Staand : Christina Vullers (2de kleuterklas), Anita Comyn (3de leerjaar), Nadine Decorte (Iste leerjaar), Marie-Hélène Mathijs (4de leerjaar), Leentje Comyn (lste kleuterklas), Frank Dewulf (lste leerjaar en 2de gedeeltelijk), Christel Maebe (2de gedeeltelijk en ambulante). Zittend : Marleen Vanlancker (3de kleuterklas). Els De Clercq (schoolhoofd Markegem-Oeselgem), Arseen Lefebre (5de en 6de leerjaar).

De Markegemse basisschool in de Brouwerijstraat 4, jaargang 1990-V1 (Foto : Jan Vanherweghe, Markegem)

89


wanhoopstoestanden veel minder voor, kan er eerder een bijzondere leermeester of taakleraar ingeschakeld worden en ontstaat er ruimte voor eventuele differentiatie of aangepaste groeperingen. Een voorbeeld : een autonome lagere school met 200 leerlingen heeft recht op 258 lestijden (van 50 minuten). Voor een schoolhoofd en de lessen godsdienst of zeden­ leer komen daar respectievelijk nog eens 24 en 34 lestijden bij. Samen : 316 lestijden. Voor elke 24 lestijden krijgt die één ambt, dus : 258 + 24 -I- 34 = 316 : 24 = 13 voltijdse ambten en 1 ambt met 4 lestijden. Dit betekent uiteraard geen 13 klassen, want die 316 lestijden worden verdeeld over al het personeel van de school : schoolhoofd, onderwijzeressen, bijzondere leermeesters, ... . Kortom, het schoolleven is er niet eenvoudiger op geworden. Vandaar dat de directie sinds 1982 de deeltijdse administratieve hulp best kan gebruiken (zie Bijlage II E). In deze veeleisende tijd wordt er ook aan het comfort van de leerling gedacht. Sinds het schooljaar 1964-'65 haalt het onderwijzend personeel een aantal leerlingen bij hun huisdeur op en brengt ze na de school weer veilig thuis. De leerkrachten van hun kant kunnen voor het onderhoud van hun klas sinds 1962 een beroep doen op een vaste dienst daarvoor (zie Bijlage II F). De tijd dat de kinderen met de knieën op een dweil als glijdende vloerboeners de balatum in de klassen van de kloosterschool lieten glimmen, is al lang voorbij. De jaarlijkse hulde aan de pastoor, de voorzitter van de inrichtende macht, is vanaf 1988 veranderd in een contactdag voor de ouders. Sinds 1988 gaat dit het ene jaar om een creatief optreden door de leerlingen, het andere jaar om een open-school-dag, telkens bij het einde van het tweede trimester. Op het einde van het schooljaar werd vanaf dc jaren '70 een schoolfeest met bal en tombola’s gehouden om de socio-culturele activiteiten te bekostigen. Vanaf 1983 werd het bal ook nog voorafgegaan door een barbecue, maar vorig jaar werd de danspartij dan weer van het feestprogramma geschrapt. Om de relaties tussen school en ouders zo goed mogelijk te laten verlopen, kwam er op 1 augustus 1990 en op last van het ministerie een oudercomité tot stand. Greet Van Betsbrugge is er voorzitter van, Etienne De Deken secretaris en Rita Haerynck, Johan Vanveerdeghem, Yvan Verbeke en Rita Vercaemer zijn de leden. Nu we toch buiten de schooltijd aanbeland zijn, komt een notitie over de bibliotheek in de zaal “Pax” naast het klooster van pas. Jozef Vercae­ mer (°Markegem 9-9-1943), Laurent Holvoet (°Tielt 11-2-1945) en Eddy Vervalle (“Izegem 16-6-1950) zetten zich daar opeenvolgend sinds 1962, 1966 en 1972 hard voor in. Zo getuigt de evolutie van het boekenbestand (vooral voor kinderen) en het stijgende aantal uitleningen : 1975 : 2814 boeken (2047 uitleningen) ; 1979 : 3546 (2332) ; 1985 : 3844 (3643) ; 1989 : 4399 (5031). Het kan misschien betreurd worden, maar sinds 28 februari 1990 hield de plaatselijke Sint-Amandusbibliotheek, na goed 47 jaar 90


dienst, op te bestaan door fusie met de bibliotheek van Wakken. In ieder geval verdween daardoor een sociaal én cultureel trefpunt (287). Bij het einde van dit schooloverzicht komen we terug bij de zusters, die na bijna 99 jaar aanwezigheid in Markegem het dorp verlieten. Het onder­ wijs gaat gewoon zijn gang. Hun inzet daarvoor is iedereen welbekend. Hoe zij zich daarbuiten discreet maar ongereserveerd ten dienste stelden van het parochiale leven, bejaarden, zieken of medeburgers met allerlei problemen, wordt allicht al te gemakkelijk vergeten. Voor de mensen van een klein dorp betekent vooral dit een nieuwe vermindering. Tot slot noteren we nog enkele woorden die we op een verfomfaaid blaadje, verjaagd door een grillige bries, konden lezen. Misschien helpen ze de wat misplaatste, omtrent twintig jaar te late titel van deze geschie­ denis verduidelijken : De bolpen, scheef en glad, raast en blikkert over het dode haar van het blanke papier. Het weke hout schuift zij, kommerloos, opzij. De geteisterde kroontjespen, in een muffe sigarenkist opgesloten, ontzag de ruige huid van lang vergeelde tweedehands-papyrus, dwong de schrijver tot bedachtzaamheid, dreef hem de tong tussen de gloeiende lippen, liet hem tevreden achter met zijn moeë vingers, blauw, zoals zijn tong. De kleur van geleverde inspanning.

Frans HOLLEVOET Herfst 1990

91


BIJLAGE I A.

Zusters van ’t Gelove in de kloosterschool

Tussen haakjes zijn de jaren vermeld waarop de zusters in Markegem dienst deden. Hoofdletters : schoolhoofd(-overste). Schuin : overste. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40.

92

Adèle : Leonie Utenhove "Tielt 13-11-1873 - tTielt 21-4-1845 (20-27) Agnes : Maria Verschaetse "Tielt 9-12-1901 (26-31) Anacleta : Francina Blyaert °Schuiferskapelle 26-7-1927 (54-55) ANTOINETTE : Alice Declerck “Tielt 13-2-1921 (56-60) Antonia : Justina Dewaele °Aarsele 14-11-1835 - tTielt 30-1-1920 (96-01) Alphonsa : Maria Irma Lannoo °Ruiselede 20-1-1896 - tTielt 10-5-1980 (31-32) Beatrix : Eliza Germonprez °Bellegem 16-10-1860 - tTielt 13-3-1942 (94-96) Benedicta : Emma Declercq "Vinkt 12-1-1866 - tTielt 12-3-1931 (15-19) Brigitta : Nephtalie Derresauw "Kortrijk 27-8-1851 - tTielt 16-11-1912(91-94) Camilla : Joséphine Roose "Tielt 8-3-1912 (46-47) Cecilia : Ursula Mestdagh "Heule 24-6-1836 - tA arsele 9-9-1918 (02-13) CELESTA : Elodie Hoste "Oostrozebeke 28-7-1893 - tTielt 3-1-1979 (52-55) Clothilde : Pauline Huyghe "Kortrijk 31-7-1851 - tM arkegem 10-6-1925 (91-25) CONRARDA : Irma Vandamme "Ruiselede 28-2-1890 - tTielt 25-11-1971 (3139) Digna : Margareta De Meyer “Wontergem 13-3-1918 (48-56) DIONYSIA : Marie Philomène Dumortier "Zandvoorde 12-4-1874 - tTielt 15-11-1945 (24-32) Donata : Godelieve Delbaere "St.-Baafs-Vijve 14-5-1904 - uitgetr. 20-7-1947 (35-47) Eligia : Maria Devrieze "Tielt 8-1-1927 (47/48) Elizabeth : Julie De Pypere "Ruiselede 3-12-1858 - tTielt 10-8-1924 (05-13) Emilienne : Germaine Holvoet "Marke 23-2-1918 (mei 48) Emmanuel : Paula Lambert "Meulebeke 20-6-1917 - uitgetr. 25-7-1948 (41-46) Ephrem : Marguerite Deprez "Harelbeke 20-11-1921 (47-52) Eudoxie : Emilie Vandevoorde "Tielt 2-1-1874 - tTielt 8-8-1964 (13-31) Euphemie : Zélie Lodewijk "Dadizele 24-9-1888 - tTielt 5-2-1983 (23-24) Euphrasie : Elodie Vandeputte "Tielt 16-1-1859 - tTielt 25-12-1938 (95-08/33-35) FIDELIA : Elisa Mahieu "Klerken 17-10-1880 - tBrugge 9-11-1945 (22-24) Florence : Irma Lcmahieu "Brielen 8-10-1883 - tTielt 4-4-1968 (31-36) Florentine : Marie Dierckens "Wingene 30-5-1929 (53-63) Francisca : Nathalie Vandemoortele "Kanegem 10-4-1857 - tTielt 20-1-1931 (01-02) Generosa : Marie-Antoinette Destrooper "Gent 28-2-1928 (56-58/62-63) Germana : Maria Desmedt "Meulebeke 31-8-1863 - tA arsele 23-7-1952 (19-20) Gilberte : Louise Braeckeveldt "Tielt 24-9-1906 - tM oorsele 27-11-1985 (39-40) Godebert : Paula Gantois "Bulskamp 6-10-1931 (63-64) Hermina : Maria Flavia Croo "Herseaux 7-10-1883 - tM eulebeke 24-7-1942 (32-34) Hildegarde : Madeleine Gurdebeke "Pittem 11-4-1909 (nov.-dec. 47) Hubertine : Maria Casaert "Oostrozebeke 10-5-1899 (32-34) Hyacintha : Marie Victorine Dumortier "Zandvoorde 5-5-1876 - uitgetr. 20-121935 (27-32) Julienne : Clarissa Vermaele "Nevele 2-10-1912 (55-59) Laetitia : Albertina Vande Wiele "Tielt 14-2-1915 (47-55) Léonce : Mariette Vanderheeren “Izegem 25-10-1922 (57-90)


41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48.

62. 63. 64. 65. 66.

Liliane : Henriette Symus °Aartselaar 12-2-1923 - uitgetr. 8-2-1974 (56-57) Louisa : Emilie Demeyere “Meulebeke 5-4-1880 - tTielt 23-3-1955 (36-38) Ludovica : Maria Degryse °Staden 10-1-1888 - tA arsele 21-12-1965 (24-33) Mauritia : Bertha Herman °Kortrijk 24-6-1877 - tTielt 23-3-1955 (36-38) Melanie : Silvie Gobert °Oostkamp 19-4-1868 - tTielt 16-5-1939 (35-36) Michael : Octavie Degrande “Oostkamp 21-10-1869 - tTielt 25-3-1928 (94-23) Monica : Marie Biebuyck “Aarsele 11-5-1864 - tA arsele 9-7-1934 (91-95) Norbertine : Irmina Van Rolleghem °Kachtem 13-12-1869 - tTielt 23-4-1952 (36-39) Octavie : Bertha Vanraepenbusch “Roeselare 18-7-1888 - tTielt 13-2-1967 (2026) PANCRAT1A : Cyrilla Vervaecke °Tielt 16-11-1890 - tTielt 4-4-1971 (39-44) Pascalia : Maria Vanden Bilcke °Westvleteren 24-11-1910 (57-90) Paula : Rachel Dumon °Tielt 20-2-1908 (53-54) PELAGIE : Clémence Vanrijckeghem °Aarselc 28-10-1859 - tM arkegem 20-81922 (91-22) Pia : Sylvie Bleyaert “Oostkamp 5-3-1862 - tTielt 9-2-1950 (13-19) Placida : Louise Galle “Oeselgem 27-1-1884 - tA arsele 22-11-1948 (31-37) RENATA : Maria Vandewalle “Oostrozebeke 25-6-1913 (60-90) Robertine : Maria Maes °Oostrozebeke 20-4-1911 (36-39) Rudolfa : Maria Verhuist “Oostrozebeke 23-12-1902 - tM eulebeke 22-5-1983 (64-65) Rufina : Eugenia Decloedt “Oostkamp 13-4-1866 - tOostrozebeke 4-11-1926 (94) Sebastiana : Romanie Vandamme “Ruiselede 27-3-1892 - tM eulebeke 8-6-1975 (39-62) SERAPHINE : Odile Van Speybrouck “Brussel 8-9-1868 - tA arsele 7-3-1944 (32-34) Stéphanie : Vincentia Van Hecke “Moerkerkc 28-8-1864 - tTielt 28-2-1937 (23) Timothée : Rosa Huybrecht “Schuiferskapelle 21-9-1930 (79-90) Vincentia : Lucie Van Yzere “Meulebeke 26-12-1863 - tA arsele 5-5-1939 (08-15) Walteria : Georgette Missant “Tielt 24-6-1913 - tK ortrijk 16-1-1972 (47) ZOE : Euphrasie Brei “Zandvoorde 15-8-1882 - tTielt 18-2-1959 (41-46)

B.

Zusters van ’t Gelove in het Sint-Jozefsgesticht

49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61.

De kroniek en de gegevens uit de registers van in- en uitwijkingen en de burgerlijke stand stemmen vaak niet overeen. De jaartallen tussen de twee haakjes zijn die uit het gemeentearchief, maar die niet kloppen met de kroniek. (-) = niet vermeld. 1. Adriana : Renilda Minne “Tielt 1-6-1890 - uitgetr. 21-8-1924 (20-23) 2. Aloysia : Maria De Roose “Ruiselede 10-8-1897 - tW aregem 2-11-1981 (23) 3. Amanda : Leonie Dewinter “Wontergem 17-8-1871 - tA arsele 30-7-1946 (14(20)-31) 4. Benigna : Julienne Van Slambrouck “Gits 12-11-1908 - tTielt 20-7-1989 (31-32) 5. Clara : Sylvie Dekimpe “Rumbeke 2-12-1853 - tStaden 18-8-1950 (13-14) 6. Cornelia : Coleta Decocker “Tielt 16-2-1866 -tMarkegem 1-5-1928 (14(20)-28) 7. Eligia : Irma Naessens “Marialoop 6-7-1883 - tBulskamp 25-5-1941 (32(-)-35(-)) Euphrasie : zie nr. A 25 (33-35) Francisca : zie nr. A 29 (13(-)) 8. Frederica : Sylvie Verdonck “Oedelem 16-2-1880 - tTielt 7-5-1967 (12-15)

93


9. Gaudentia : Rosalie Cornaert "Staden 24-12-1876 - tTielt 7-5-1934 (30-34) 10. Justine : Leonie Vandewalle °Tielt 23-1-1879 - tTielt 14-3-1964 (20) 11. Lucia : Maria De Cockere "Schuiferskapelle 28-7-1898 - tW aregem 15-3-1987 (20-29/45) 12. Marcella : Sidonie Demeulenaere °Ardooie 23-12-1887 - tTielt 11-8-1973 (1419(-))/(30-45) 13. Martha : Elisa Delabarre °Lauwe 27-2-1860 - tTielt 28-4-1919 (13-17) 14. Pauline : Nathalie Van Severen "Schuiferskapelle 18-2-1872 - tTielt 18-9-1962 (28-33) Placida : zie nr. A 55 (31-32) 15. Philothea : Marie-Thérèse Polfliet °Zandvoorde 6-7-1881 - tTielt 1-12-1958 (15(19)-31) 16. Prudence : Herminie Willems °Sint-Andries 23-9-1896 - tT ielt 13-5-1976 (23-31) 17. Sylvina : Zulma Campe °Oeselgem 7-4-1884 - tOostrozebeke 6-9-1960 (31-38) 18. Theresia : Marie Strubbe °Wingene 18-4-1860 - tTielt 2-10-1937 (26-27(28)) 19. Veronica : Isabella Vandenbroucke "Eernegem 11-5-1849 - tTielt 25-3-1921 (13-13(-)) BIJLAGE II A. Vast benoemd of tijdelijk in een openstaand ambt (1926-’91) L = Lager onderwijs / K = Kleuteronderwijs 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23.

Arickx Carine (L) : °Tielt 05-09-57 (77 - 25-01-88) Arickx Clara (L) : °Tielt 18-07-15 - tTielt 04-12-89 (39-47) Billiet Nicole (K) : "Tielt 07-02-61 (84-87) Comyn Anita (L) : °Waregem (Markegem) 03-10-56 (sinds 77), schoolhoofd a.i. 22-01/04-04-90 Comyn Leentje (K) : "Tielt (Markegem) 23-07-1966 (sinds 90) DE CLERCQ ELS (L) : "Dentergem 15-01-1941 (sinds 74), schoolhoofd sinds 86 Decorte Nadine (L) : "Kortrijk (Markegem) 19-01-60 (sinds 86) Demey Brigitte (L) : "Oostrozebeke 06-11-39 (58-62) D ’Heygers Germaine (K) : "Ingelmunster 24-04-16 (33-35) HOLLEVOET André (L) : "Handzame 07-04-28 (52-86), schoolhoofd 77-86 Lambrecht Lena (L) : "Oostrozebeke 18-06-44 (64-65) Lefebre Arseen (L) : "Meulebeke 23-07-44 (sinds 65) Mathijs Marie-Hélène (L) : "Waregem 09-06-65 (sinds 90) Roose Lutgarde (L) : "Bredene 16-01-18 (sept.-okt. 37) Saelens Vera (K) : "Tielt 12-01-43 (63-69) Seynaeve Gilberte (L) : "Oostrozebeke 05-07-16 (35-37) Staelens Germaine (L) : "Markegem 28-01-08 (26 - okt.31) Van Bruwaene Cécile (L) : "Ardooie 14-02-36 - tTielt 19-12-73 (62-73) Vandeweghe Germaine (L) : "Wingene 23-12-17 (nov. 37-39) Van Houtteghem Marcel (L) : "Kanegem 07-04-1895 - tTorhout 06-04-82 (34-52) Van Keirsbilck Jocelyne (L) : "Tielt 01-08-53 (21-12-73/30-06-74, i.p.v. C. Van Bruwaene) Vanlancker Marleen (K) : "Tielt (Markegem) 14-05-50 (sinds 69) Vullers Christina (K) : "Tielt (Markegem) 22-09-56 (sinds 83)

B. Belangrijkste vervang(st)ers ; ambulant en deeltijds personeel (1973-’91) 1.

94

Bergez Germaine (L) : "Dentergem 05-05-36 (10-12-81/20-06-82, aanpas-


singsklas) 2. Billiet Nicole (K) : zie IIA3 (88-89, duobaan met M.Vanlancker) 3. Carlier Marleen (L) : "Tielt 14-04-63 - tW akken 24-01-88 (09-11-87/24-01-88, i.p.v. C. Arickx) 4. Comyn Leentje (K) : zie IIA5 (89-90, duobaan met M.Vanlancker) 5. Debel Patrick (L) : "Waregem 20-02-66 (88-89, ambulant) 6. Decorte Nadine (L) : zie IIA7 (26-02/30-06-85, i.p.v. C.Arickx) 7. Degrande An (K) : "Leuven 24-07-62 (20-02/30-06-89, zomerklas) 8. Devos Els (K) : "Izegem 29-09-58 - tR oeselare 29-11-90 (25-01/24-06-88, ambu­ lant) 9. Dewulf Frank (L) : "Deinze 27-08-66 (ambulant 89-90 ; sinds 90 i.p.v. N.Decor­ te) 10. Galle Ann (K) : "Tielt 28-11-63 (01-09/10-11-83, i.p.v. C.Vullers) 11. Maebe Christel (L) : "Deinze 28-09-64 (05-04/30-06-90, i.p.v. N.Decorte ; ambu­ lant 90-91) 12. Mathijs Marie-Hélène (L) : zie IIA13 (05-01/09-04-87, i.p.v. A.Comyn ; daarna ambulant ; vanaf 25-01-88 i.p.v. M.Carlier ; tot 90 i.p.v. C.Arickx) 13. Mouton Myriam (L) : °Tielt 30-05-62 (05-01/09-04-87, i.p.v. M.H.Mathijs) 14. Muys Hilde (L) : °Tielt 13-06-67 (01-09-88/08-02-89, i.p.v. N. Decorte) 15. Serroels Petra (K) : “Waregem 19-11-65 (05-04/30-06-90, duobaan met M.Van­ lancker) 16. Snauwaert Martine (L) : "Deinze 13-05-56 (15-12-77/21-03-78, i.p.v. Els De Clercq) 17. Temmerman Martine (K) : "Waregem 14-07-53 (18-01/02-04-76, i.p.v. M. Vanlancker) 18. Vandaele Griet (L) : °Tielt 08-09-61 (26-02/30-06-85, ambulant) 19. Vandaele Nancy (L) : "Wevelgem 01-06-64 (22-01/04-04-90, i.p.v. A. Comyn) 20. Vandenabeele Nadine (L) : "Deinze 22-12-58 (30-03/18-06-81, i.p.v. A. Comyn) 21. Van Hamme Martine (L) : "Kortrijk 06-02-62 (83-84, aanpassingsklas, stage) 22. Vanhoutte Marie-Paule (K) : "Wakken 06-08-53 (29-01/05-04-73, i.p.v. C. Van Bruwaene) 23. Van Thuyne Carine (K) : "Waregem 13-06-64 (25-03/30-06-87, i.p.v. C. Vullers) C. Bijzondere leermeesters catechese : deeltijds (2u.) 1. Botte Jean : "Brugge 01-11-1910 - 404-03-1986 (58-77) 2. Traen Charles : "Damme 10-06-25 (05-01-78/31-08-86) D. Lichamelijke opvoeding (1979-'91) : deeltijds (5u.) Begint in oktober, vanaf 1985-’86 in september 1979- ’80 : D ’Hulster Gudrun "Vilvoorde 03-10-56 (B.T.K.) 1980 : Vandenbussche Jan "leper 28-12-1959 (B.T.K. 10-01-80/30-06-80) 1980- ’81 : Santens Filip "Meulebeke 01-04-53 (B.T.K.) 1981- ’82 : Serbruyns Jean-Paul "Kortrijk 05-07-60 (B.T.K.) 1982- ,.. : Naert Patrick "Tielt 13-05-60 (B.T.K. ; ’84-’87, tijdelijk ; vast benoemd sinds 01-06-87) E. Administratieve hulp (1982-’91) : deeltijds 4u., vanaf oktober 1987 : 8u., oktober 1989 : 1lu. 1982-’86 : Standaert Ludwina "Beernem 08-09-58 (B.T.K.) 1987 (jan.-maart) : Standaert Anne-Marie "Beernem 26-06-60 (B.T.K.)

95


1987 (jan.-maart) : Standaert Anne-Marie “Beernem 26-06-60 (B.T.K.) 1987 (maart-juni) : Gelaude Christine T ie lt 26-06-61 (B.T.K.) 1987-... : Mouton Myriam : zie IIB13 ; B.T.K., vanaf april '89 Geco F.

Onderhoudspersoneel

Allen uit Markegem : Callens Rosa °Sint-Baafs-Vijve 30-09-27 (62-73) Devlaeminck Jacqueline “Meulebeke 29-12-35 (73-84) Popelier G reta °Deinze 20-03-54 (sinds 84)

96


VO ETN O TEN

Wij willen vooraf, naast de vele anderen die wij hier niet allemaal kunnen noemen zonder iemand te vergeten, de volgende personen voor hun gewaardeerde hulp bedanken : zuster Francisca van 't Gelove in Tielt, zuster Renata, Els De Clercq (het huidige schoolhoofd), Anita Comyn, Germaine Staelens, AndrĂŠ Hollevoet (mijn vader). Ruth Bekaert (4de leerjaar) tekende de kaft (vrij naar een afbeelding uit Zonnekind). AFKORTINGEN : B.A.B. D .A.T. G.A.M . R.A.B. R.A .G . R.A.K. B.V. D.V. Fo.B.G.

: : : : : : : : :

Bisschoppelijk Archief Brugge Decanaal Archief Tielt Gemeentearchief Markegem Rijksarchief Brugge Rijksarchief Gent Rijksarchief Kortrijk Bisschoppelijke Visitatie Decanale Visitatie Fonds Bisdom Gent

1. Maddens N., De omvang van de veestapel en van het bouwland in de kasselrij Kortrijk in 1586-1587, in De Leiegouw (XVIII), 1976, blz. 277. 2. Archives DĂŠpartementales du Nord (Lille), 12 H 724, rekening Sint-Amandsproosdij 1581-'86 3. Cloet M. Het kerkelijk leven in een landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens de XVIle eeuw. Tielt van 1609 tot 1700, Leuven, 1968, blz. 204 en 273. 4. Weemaes R., Visitatieverslagen van Karei Maes, bisschop van Gent. Diarium mei-juni 1611. Brussel, (Koninklijke Commissie voor Geschiedenis,) 1987, blz. 33. 5. R .A .G ., Fo. B.G., B 2142-2143, resp. B.V. 1613 en D.V. 1614. 6. R .A .G ., Fo. B.G., B 2147-2148, resp. D.V. 1618 en 1619. 7. R .A .G ., Fo. B.G ., K 6233, f. 32. 8. B.A .B., F 238 (pak Markegem), nrs. 8 t.e.m. 14. 9. B.A .B., C 75 (21 mei 1622). 10. B .A .B ., F 238, nr. 9. 11. Cloet M., itinerarium visitationum Antonii Triest, episcopi Gandavensis (16231654). De visitatieverslagen van bisschop Triest, Leuven, 1976, blz. 22 en 71 ; Cloet M., Het kerkelijk .... blz. 394. 12. R .A .G ., Fo. B.G ., B 2152 (D.V. 1626) ; Cloet M., Itinerarium .... blz. 71. 13. Cloet M., Het kerkelijk .... blz. 191. 14. Cloet M., Itinerarium .... blz. 166. 15. Cloet M., Het kerkelijk .... blz. 399. 16. Cloet M., Itinerarium .... blz. 259. 17. Cloet M., Itinerarium .... blz. 508 ; R .A .G ., Fo. B.G., B 2156 (D.V. 1653). 18. Cloet M., Het kerkelijk .... blz. 402-403. 19. D .A .T .. 976, D.V. 1669 en 1691. 20. R .A .K ., Kerkarchief Markegem, nr. 10. 21. R .A .G ., Fo. B.G., B 2161 (D.V. 7-5-1691). 22. R.A .G .. Fo. B.G.. B 3 (B.V. mei 1696). 23. R.A .G ., Fo. B.G.. B 2163 (bisschoppelijke instructies voor de deken).

97


24. Hollevoet F ., Gerardus Van Doorsselaer, pastor-retor in Markegem (1697-tl721) of de gesel van de abt, in De Gaverstreke (XVIII), 1990, blz. 67-124. 25. R.A .K ., Kerkarchief Markegem (dis), nr. 93 ; D .A .T ., 978, f. 97-99. 26. R.A .K ., Kerkarchief Markegem, nr. 51. 27. R .A .G ., Fo. B .G ., B 3 (B.V. 1709) ; B 4 (B.V. 24-9-1743, 20-7-1751 en 9-8-1758). B 3 (B.V. 20-7-1715 zegt hierover niets). 28. Vandenbussche B., Onderwijs en armenzorg (17de eeuw), en Geldhof J., Onderwijs en armenzorg (18de eeuw), in Cloet M. (red.), Het bisdom Brugge (1559-1984), Brugge, 1984, resp. blz. 137-162 en 245-263. 29. R.A .G ., Fo. B .G ., B 2142 (B.V. 13 juni 1613) ; B 3 (status ecclesiae 1685) ; B 2 (status ecclesiae 1682) ; B 2159 (D.V. 1688). 30. B.A .B., B 241k : “ita custos Judocus Van Den Eede in hieme, bene fungitus suo officio". 31. Cloet M., Het kerkelijk blz. 416. 32. Cloet M., Het kerkelijk ..., blz. 408-409. 33. Geldhof J., a.w., blz. 247. 34. D .A .T., 978, f. 76, met los blaadje over 1721. 35. D .A .T ., 978, f. 101 v. 36. R .A .G ., Fo. B.G ., B 4 (B.V. 24-9-1743). 37. R .A .K ., Parochierekeningen Markegem, bundel III, rekeningen 1731, 1732, 1736. 38. R .A .G ., Fonds abdij Roosenberghe, nr. 36. 39. R .A .K ., Scabinale I, nr. 44 (Schepenbank Marckeghem en ter Hoyen), f. 15 v. - 16 v. 40. R.A .K ., Parochierekeningen Markegem, bundel III, rekening 1733. 41. Hollevoet F., Het Goed ter Hoyen en de familie Coucke (1728-1888) in Marke­ gem, in De Roede van Tielt (XVI), 1985, blz. 76. 42. R .A .K ., Kerkarchief Markegem (dis), nr. 115. 43. Struyve P., Een micro-demografisch onderzoek met betrekking tot Markegem tijdens de 18de eeuw, (seminariewerk K .U .L.C.K .), 1984-’85, blz. 91. 44. R .A .G ., Fo. B .G ., B 2143 (D.V. 1614). 45. B.A .B ., F 238, nr. 17 (status ecclesiae 1623). 46. R.A .K ., Kerkarchief Markegem, nr. 17. 47. B.A .B ., C 75. 48. Cloet M., Itinerarium ..., blz. 461 en 509. 49. B.A .B., C 41. 50. R.A .K ., Kerkarchief Markegem, nr. 27. 51. Hollevoet F., Gerardus ..., blz. 82-83. 52. R .A .G ., Fo. B.G ., B 2 en 3 (status ecclesiae 1682 en 1685). 53. D .A .T., 969, f. 101. 54. D .A .T., 968, f. 91 ; B.A .B ., F 238, nr. 109 ; R .A .G ., Fo. B.G ., B 3. 55. Oud Stadsarchief Kortrijk, Wezerijregister 131, Markegem, f. 5. 56. R.A .K ., Scabinale I, nr. 44 (Schepenbank Marckeghem en ter Hoyen, 173672), f. 153 v. 57. Van De Voorde H. e.a., Bastille, Boerenkrijg en Tricolore. De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven, 1989, blz. 232. 58. Neyt L., Generaties Tieltenaars op de schoolbanken, in De Roede van Tielt (XIV), juni 1983, blz. 8-9. 59. De zelfstandige gemeenten ontstonden eerst op 8 maart 1800. Bij de annexatie op 31 oktober 1795 behoorde Markegem met 12 andere plaatsen tot het (nooit functionerende) kanton Tielt. Op 15 februari 1796 werden de kantons herschikt.

98


60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80.

81.

82. 83. 84.

85. 86. 87. 88. 89. 90.

Markegem werd de 34ste kantonhoofdplaats met Aarsele, Dentergem, Kanegem, Oeselgem, Oostrozebeke, St.-Baafs-Vijve, Wakken en Wielsbeke om zich heen. De feitelijke chef, directoirecommissaris P. Tangnes, voelde zich in zijn Markegemse “residentie” (herberg “Sint Huybrecht”) bijna fysiek bedreigd en kreeg op 3 juli 1796 van het kantonbestuur gedaan dat het zelf aanvroeg Wakken tot kantonhoofdplaats te maken (R .A .B ., Frans Fonds, nr. 187 A). R .A .B ., Frans Fonds, nr. 1189 en 188 A. R.A .B ., Frans Fonds, nr. 2926. R.A .B ., Frans Fonds, nr. 2927. R .A .B ., Frans Fonds, nr. 179 A. R .A .B ., Modern Archief, 1ste reeks, nr. 464. R.A .B ., Frans Fonds, nr. 1576. R.A .K ., G .A .M ., nr. 41. R.A .B ., Frans Fonds, nr. 2926. Van De Voorde H., e.a., a.w ., blz. 232. R .A .B ., Frans Fonds, nr. 2926. R .A .B ., Frans Fonds, nr. 3743. R .A .B ., Frans Fonds, nr. 3750. R .A .B ., Frans Fonds, nr. 2926. R .A .B ., F 363, bundel Tielt. R.A .B ., Frans Fonds, nr. 3537, 3764 en 3771. R .A .B ., Frans Fonds, nr. 1576. R .A .B ., Frans Fonds, nr. 2926. R .A .B ., Frans Fonds, nrs. 3778, 3786 en 3795 ; R.A .K ., G .A .M ., 41 (rek. 1812). B.A .B ., B 241 k. Geldhof J., a.w., blz. 247 en 249. R.A .B ., Modern Archief, 1ste reeks, nr. 464 ; Stevens C., Het arrondissement Tielt in de Franse tijd. Demografische en sociaal-economische studie met inbegrip van mobiliteitsanalyse, (lie.) R.U. Gent, 1981, blz. 232. Lonen : Schepens L., Van Vlaskutser tot Franschman. Bijdrage tot de geschiedenis van de Westvlaamse plattelandsbevolking in de negentiende eeuw, Brugge, 1973, blz. 14. R.A .B ., Modern Archief, 1ste reeks, nr. 459 ; Deguffroy J., Bijdrage tot de studie van het analfabetisme en de geschiedenis van het lager onderwijs te Tielt (1795-1862), (lie.) K.U. Leuven, 1966, blz. 114. R.A .K ., G .A .M ., nr. 9 (correspondentieregister 2 juli 1821). R.A .K ., G .A .M ., nr. 9 (correspondentieregister 2 januari 1822). Bundel Onderwijs. Dit bundel over het onderwijs in de 19de eeuw bevindt zich sedert de overbrenging van het recentste Markegemse gemeentearchief naar Dentergem (1978) ten huize van de heer M.Haerynck, Molenstraat 13, Wakken. Daar konden we het een paar keer onder streng toezicht consulteren tot we ineens persona non grata verklaard werden. Een aantal kostbare gegevens zijn het nageslacht daardoor zeer ten onrechte onthouden. R.A .K ., G .A .M ., nr. 41 (gemeenterekeningen) en G.A.M. 1, Schepencollege 29 september 1825. Bundel Onderwijs. R.A .K ., G .A .M ., nr. 41 (rekening 1830). R.A .K ., Notariaat Frederik Minne, anno 1825, nr. 8. R.A .K ., Notariaat Frederik Minne, anno 1824, nr. 59. R.A .K ., Notariaat Frederik Minne, anno 1829, nr. 3.

99


91. 92. 93. 94.

R .A .K., Notariaat Frederik Minne, anno 1838, nr. 133. Zie voetnoot 89. R.A .K ., G .A .M ., nr. 1, Schepencollege 12 september 1827. R .A .K ., G .A .M ., nr. 10, (correspondentieregister 19-9-1827 en 26, 28 en 31-31828). 95. R.A .K ., G .A .M ., nr. 17, bevolkingstelling 31-10-1826. 96. Arickx V., Geschiedenis van Egem, dl. II, Tielt, 1982, blz. 195 en 491. 97. R.A .K ., G .A .M ., nr. 10 (correspondentieregister 22-9-1830). 98. Van Betsbrugge E ., De petitiebeweging in West-Vlaanderen (met nadruk op : Bissegem, Desselgem, Kortrijk, Markegem, Tielt), (lie.) R.U. Gent, 1984, blz. 213-220. 99. R.A .K ., G .A .M ., nr. 2, Schepencollege 1 en 15 september 1830. 100. Bundel Onderwijs. 101. Bundel Onderwijs ; B.A .B., B 219. 102. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1836. 103. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1841. 104. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1839. 105. R .A .K ., G .A .M ., nr. 11 (correspondentieregister 24-2-1838). 106. Zie voetnoot 104. 107. Schepens L., a.w., blz. 35. 108. R.A .K ., G .A .M ., nr. 38 ; B.A .B ., B 360. 109. R.A .K ., G .A .M ., nr. 3, Gemeenteraad 31-7-1842. 110. R.A .K ., G .A .M ., nr. 12 (correspondentieregister 3 juli 1844). 111. B.A .B., B 348. 112. R .A .K ., G .A .M ., nr. 12 (correspondentieregister 13-12-1843). 113. B.A .B ., B 219. 114. R.A .K ., G .A .M ., nr. 4, Gemeenteraad 31 mei 1844. 115. R.A .K ., G .A .M ., nr. 4, Gemeenteraad 31 oktober 1844. 116. R .A .K ., G .A .M ., nr. 12 (correspondentieregister 26-10-1844, 11-3 en 6-101845. 117. R.A .K ., G .A .M ., nr. 41 (rekening 1845). 118. R .A .K ., G .A .M ., nr. 28 (onvoorziene rampen, collecten, X-1849). 119. R .A .K ., G .A .M ., nr. 41 (rekening 1845). 120. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1843. 121. B.A .B., B 352. 122. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1847-’48. 123. R.A .K ., G .A .M ., nr. 41 (rekening 1849). 124. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1850-’51. 125. B.A .B., B 355 en 356. 126. R .A .K ., G .A .M ., nr. 41 (rekening 1852). 127. B.A .B., B 309 (18 september 1846). 128. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1854-’55. 129. R.A .K ., G .A .M ., nr. 3, Gemeenteraad 7-9-1852. 130. G.A.M . (in vroeger gemeentehuis van Wakken), Gemeenteraad 4-4-1856. 131. B.A .B., Acta Malou, 1856, f. 170, 6 mei. 132. B.A .B ., B 238, nr. 21 ; R.A .K ., Aanwinsten nr. 6992, Renteboek heerlijkheid Marckeghem (en ter Hoyen) uit 1699, art. 17 en 31. 133. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1847-’48. 134. G .A .M ., Schepencollege 24-4-1856. 135. Bundel Onderwijs ; G .A .M ., Gemeenteraad 2-10-1857. 136. R.A .K ., G .A .M ., nr. 41 (rekening 1859) ; G .A .M ., rekening 1860. 100


137. 138. 139. 140. 141. 142. 143. 144. 145. 146. 147. 148. 149.

150.

151. 152. 153. 154. 155. 156. 157. 158. 159. 160. 161. 162. 163. 164. 165. 166. 167. 168. 169. 170. 171. 172. 173. 174. 175. 176. 177.

R .A .K., Notariaat J. De Rijm, jaar XII. G .A .M ., Gemeenteraad 23-4-1863. G .A .M ., Gemeenteraad 10-12-1858 en 6-7-1859. G .A .M ., Gemeenteraad 1-5-1862. R.A .K ., G .A .M ., nr. 39b (dag- en kasboek), 10-3-1864 en 20-10-1865. G .A .M ., Gemeenteraad 19-6-1870 en 18-6-1874 ; R.A .K ., G .A .M ., nr. 39b : 28-2-1866, 4-9-1868 en 14-2-1870. Bundel Onderwijs. G .A .M ., Gemeenteraad 16-4 en 18-6-1868. B.A .B., B 355. R.A. Beveren-Waas. Provinciaal Archief (West-Vlaanderen), afd. IV., nr. 600. G .A .M .. militielijsten 1850-1910. G .A .M ., woonstveranderingen 1891-’92. G .A .M ., militielijsten 1850-1910 ; Algoet G. en Vandenbroecke C., Alfabe­ tisme in Vlaanderen en inzonderheid in Zuidelijk Vlaanderen (einde 18de eeuw - ca. 1870), in De Gaverstreke (V), 1977, vooral blz. 160 en 177. R.A .K ., G .A .M ., nr. 9 (correspondentiereg. 2-7-1821) ; nr. 21 (Verslag 1836, 1840, 1845, 1849-450, 1854-’55) ; G .A .M ., Gemeenteraad 23-4-1863 en 19-61870 ; R.A. Beveren-Waas, Prov. Archief, IV, nr. 585. R .A .K ., G .A .M ., nr. 11 (correspondentieregister 18-6-1839). R .A .K ., G .A .M ., stuk nrs 56 en 57 (bezitsveranderingen 1821-’23) ; G .A .M ., Bevolkingsregister 1847-’66, nr. 60b. B.A .B ., B 348. B.A .B ., B 352. R .A .K ., G .A .M ., nr. 28. R.A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1850-’51. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1851-'52. B.A .B ., B 356. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1860-’61, 1854-’55, 1855-’56 ; B.A .B ., B 355 (april 1858). B.A .B ., B 242d. G .A .M ., Gemeenteraad 2-8-1860. G .A .M ., Gemeenterekening 1861. B.A .B ., B 355. B.A .B ., B 347. G .A .M ., Gemeenteraad 12-4-1888. Kroniek van het klooster in Markegem ; mededeling van Robert Defoer (°Meulebeke, 25-8-1914), Oostrozebekestraat 20. G .A .M ., Schepencollege 2-7-1853. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1851 -’52. G .A .M ., Repertorium 1851-72. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1852-'53. B.A .B ., B 356. R .A .K ., G .A .M ., nr. 4, Gemeenteraad 7-8-1852. B.A .B., B 356. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1854-’55. R .A .K ., G .A .M ., nr. 21, Gemeenteverslag 1860-’61. Bundel Onderwijs. Lescouhier D ., Geschiedenis van het kerkelijk en godsdienstig leven in WestVlaanderen. dl. III, Brugge, 1926-'27, blz. 450. 101


178. Bundel Onderwijs. 179. Lermyte J.-M ., Voor de ziel van het kind. De schoolstrijd in het katholieke arrondissement Roeselare 1878-1887, Brugge, 1985, blz. 208-216. 180. G .A .M ., Gemeenteraad 2-8-1860. 181. G .A .M ., Gemeenterekening 1861. 182. R .A .K ., G .A .M ., nr. 39b, 1 en 19-7-1862. 183. R A. Beveren-Waas, Prov. Archief, IV, nr. 906. 184. Kroniek klooster. 185. Gazette van Thielt, 11-2-1893. 186. G .A .M ., Gemeenterekening 1901. 187. Gazette van Thielt, 22-3-1879. 188. B.A .B ., B 363. 189. B.A .B., F 238, nr. 253. 190. B.A .B., Acta Faict, 1879, f. 401, 18 september. 191. G .A .M ., Gemeenteraad 16-10 en 27-11-1879 ; Bundel Onderwijs. 192. B.A .B., B 365b. 193. Lescouhier D ., a. w ., blz. 450. 194. R.A. Beveren-Waas, Mod. Archief, IV, nr. 760. 195. G .A .M ., Gemeenteraad 9-4-1885 ; Bundel Onderwijs. 196. R.A. Beveren-Waas, Prov. Archief, IV, nr. 818. 197. B.A .B., B 365b. 198. B.A .B., F 238, nr. 253. 199. B.A .B., B 347. 200. B.A .B., Acta Faict, 1880, f. 48, 7 februari. 201. Lermyte J.-M ., a.w., blz. 232-233. 202. B.A .B ., F 238, nr. 253. 203. B.A .B., Acta Faict, 1880, f. 186-7, 10 april. 204. R.A .K ., G .A .M ., nr. 51 (kadastrale legger, 1845-1908). In 1880 werd het familiebezit verdeeld en misschien was Adolphe Idesbalde Marie Joseph dÊlia Faille d’Huysse (Deurle) toen al de bezitter. 205. B.A .B., B 365b. 206. Gazette van Thielt, 7-2-1885. 207. G .A .M ., Schepencollege 17-12-1884. 208. Lermyte J.-M ., a.w., blz. 151. 209. G .A .M ., Gemeenteraad 22-3-1880. 210. G .A .M ., Schepencollege 6-5-1881. 211. G .A .M ., Gemeenteraad 3-4-1881. 212. G .A .M ., Schepencollege 7-9-1882 ; Gemeenteraad 28-9-1882 ; B.A .B ., F 238, nr. 254 ; Acta Faict, 1881, f. 461-2, 4 oktober. 213. Gazette van Thielt, 7-4-1880 ; R.A. Beveren-Waas, Prov. Archief, IV, nr. 838 ; Lermyte J.-M., a.w ., blz. 56-61. 214. G .A .M ., Gemeenteraad 13-1-1881. 215. R.A. Beveren-Waas, Prov. Archief, IV, nr. 687. 216. G .A .M ., Gemeenteraad 30-11-1884. 217. G .A .M ., Gemeenteraad 9-4-1885. 218. R.A. Beveren-Waas, Prov. Archief, IV, nrs. 911 en 915. 219. Lermyte J.-M ., a.w ., blz. 235-238. 220. G .A .M ., Gemeenteraad 24-9-1885. 221. G .A .M ., Gemeenteraad 16-12-1886 en 19-1-1888. 222. G .A .M ., Gemeenteraad 19-1-1888. 223. Neyt L., a.w ., blz. 65 en 69. 102


224. 225. 226. 227. 228.

229. 230.

231. 232. 233. 234. 235. 236. 237. 238. 239. 240. 241. 242. 243. 244. 245. 246. 247. 248. 249. 250. 251. 252. 253. 254. 255. 256. 257. 258. 259. 260. 261. 262. 263.

Gazette van Thielt, 21-1-1903. B.A .B ., Acta Faict, 1891, f. 143 en 182-3, 10 april en 2 mei. Verschuere A., De Zusters van ’t Geloove, Tielt, 1941, blz. 124. Verschuere A., a. w ., blz. 124-5. R.A. Beveren-Waas, Prov. Archief, IV, resp. nrs. 885, 900, 975, 1098, 1142, 1177 en 1242. Met dank aan Marcel Delmotte, secretaris van “De Gaverstreke”, uit St.-Eloois-Vijve, van wie we zijn notities over de schoolstrijd in St.-Eloois-Vijve en wijde omgeving vrij mochten consulteren (vgl. voetnoot 84). Ook de gegevens bij voetnoten 146, 194, 215 en 218 troffen we aan in zijn notities. Gazette van Thielt, 11-7-1891. B.A .B., B 329. “In sacrista Carolo Odent cuius discessus necessarius est propter bonum commune et propter installationem sororum in parochia, nihil inveni contra religionem et satis bene fungit munere suo (...)". Gazette van Tielt, 10-10-1891. Bundel Onderwijs ; G .A .M ., Woonstveranderingen (in- en afschrijvingen) 1890-1900. B. A .B ., F 238, nr. 255 ; Liber Memorialis (pastorie Markegem), los briefje. G .A .M ., Gemeenteraad 1-12-1891 ; Bundel Onderwijs. G .A .M ., klassificatienummer 1.851.073.541 (vergroting school 1897-1900). G .A .M ., Gemeenteraad 20-6-1896 en 21-6-1897. G .A .M ., Gemeenteraad 5-8-1897 ; zie ook voetnoot 235. Zie voetnoot 235 (plus bundel over heropbouw 1941-’62). G .A .M ., Gemeenteraad 19-7-1898 ; zie voetnoot 235. G .A .M ., Repertorium 24-4-1899. G .A .M ., Gemeenterekening 1910. G .A .M ., Repertorium 12-11-1898. B.A.B. B 360 b. Gazette van Thielt, 9-6-1894, 10-7-1901, 26-1-1907 en 18-12-1909. Geldhof J., Karei de Goede. Patroonheilige van de anti-liberale strijd te Brugge 1877-1884, in Biekorf, 1977, blz. 167-182. B .A .B ., F 238, nr. 257. Liber Memorialis (pastorie Markegem), 1-7-1912. Kroniek. Mij meegedeeld door mevrouw Germaine Staelens, Wakkenstraat 33. Kroniek. Gazette van Thielt, 26-8-1914. Interview met Joseph Cluyse (°Markegem, 13-12-1893) in augustus ’83 en met Petrus (Gustaaf) Vancoillie (“Markegem, 2-7-1897) op 15-11-’83. G .A .M ., Gemeenteraad 30-12-1914 ; Dag- en kasboek, 13-10-1914 en 31-31915. Kroniek. G .A .M ., Gemeenteraad 23-7-1919 ; interview J. Cluyse (zie voetnoot 252). Liber Memorialis (pastorie Markegem), los blaadje. Kroniek. G .A .M ., Gemeenteraad 28-2-1917. G .A .M ., Gemeenteraad 17-12-1919 en 28-10-1920. G .A .M ., Gemeenteraad 29-9-1920 en 25-5-1924. G .A .M ., Gemeenteraad 9 en 22-6-1921. Verschuere A., a.w ., blz. 126. Verschuere A., a.w., blz. 127. 103


264. 265. 266. 267. 268. 269. 270. 271. 272. 273. 274.

275. 276. 277. 278. 279. 280. 281. 282. 283. 284. 285. 286. 287.

Verschuere A., a.w. , blz. 127. G .A .M ., Gemeenteraad 15-3 en 30-11-1922 ; 25-12-1923. G .A .M ., Gemeenteraad 25-6 en 8 en 20-8-1926 ; D .A .T ., nr. 954. Kroniek. Kroniek ; G .A .M ., Schepencollege 8-8-1926. Verkiezingspamflet 1932. G .A .M ., Gemeenteraadsverkiezingen 1911-’70. Notitieboekje in het archief van de Zusters van ’t Gelove, Tielt. Pastorie Markegem, Beraadslagingen kerkbestuur, 1-1 en 7-4-1935. Inlichtingen bij diverse Markegemnaren ; “Het Nieuwsblad”, 2-3 sept. 1989. G .A .M ., Oorlogsschade 1940-’45 ; de Belgische slachtoffers waren : René Decock (T ournai 30-3-1912) ; Arille-Arnould-Alfred Godart ("Mont-sur-Marchienne 1-7-1912), Gérard Moulin (°Ladeuze 31-1-1914), Camille-AugustinGermain Pirotte (°Wiers 29-4-1911), Gaston Platiau (°Anseroeul 13-11-1914) en Georges-Junéval-Toussaint Wattiez ("Saint Symphorien 1-11-1908), alle­ maal Henegouwers ; volgens Cyriel Holvoet ("Markegem, 23-12-1912) heette de Duitser Hermann Koch (°1911). Hij werd neergeschoten in de boomgaard van Etienne Wolfcarius, Bulmolenweg 3. Verschuere A ., a.w., blz. 128. G .A .M ., Militaire opeisingen. Meegedeeld door Emmanuel Van Houtteghem ("Moorslede 12-1-1931), Desselgem. Liber Memorialis, 5 juli 1942 ; G .A .M ., Gemeenteraad 25 juli 1942. Liber Memorialis, 15 juni 1943. Hollevoet F., Het goed ter Hoyen .... blz. 87 en 86. G .A .M ., bundel verandering gemeentehuis. G .A .M ., Schoolgebouwen ; heropbouw 1941-’62 (2 bundels). Kroniek ; Schoolarchief Markegem ; B. A .B ., B 490-502 (schoolverslagen 1935’47). Kroniek, los blaadje. G .A .M ., Gemeentepatrimonium, Verkoop schoolgebouw, 1961. G .A .M ., Gemeentepatrimonium, Bouwen gerieven, 1961. Opzoekingen in het schoolarchief door mijn vader, André Hollevoet, of infor­ matie die hij uit zijn herinneringen of die van anderen kon verstrekken.

Adres van de auteur : Frans Hollevoet, Bedevaartstraat 98, 8700 Tielt 104


Deconynck-Ampe Beernegemstraat 68 8700 TIELT Toonzaal : Klijtenstraat 27-29 8700 Tielt S (051) 40 01 09 Fax (051) 40 63 50

Rouwdienst DHONDT Stationstraat 103 8700 TIELT

ENERGIEKE

S (051) 40 02 27

DIENSTVERLENING


)//<>/-< ’ /

' ’'! <


DE ROEDE VAN TIELT

D riem aandelijks heem kundig tijdschrift 22ste jaargang, nr 2 - juni 1991 Afgiftekantoor 8700 Tielt


VAN DAELE & Co V erzek erin gen

Erkend makelaarskantoor, gesticht sinds 1903. Lid van de Unie van Makelaars.

ABB verzekert Bruggestraat 38 8700 TIELT

S (051) 40 01 98 - 40 27 09 Fax (051) 40 57 99

AUTOCARS

REISBUREAU

DE MEIBLOEM HUGO EELBODE-MEEUWS SYNONIEM VOOR VEILIGHEID EN COMFORT * * * * *

Binnen- en buitenlandse reizen Van 20 - 40 - 54 - 67 en 87 plaatsen Air Jet Ventilation - air conditioning V.I.P.-car School- en werkliedenvervoer


DE ROEDE VAN TIELT Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.

Voorzitter : P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter : V. Baert, Oostrozebekestraat 241, Meulebeke - (051) 48 82 98 Sekretaris-penningmeester : Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie : V. Baert, J. Billiet, Ph. De Gryse, W. Devoldere, Fr. Hollevoet, R. Ostyn, P. Vandepitte

Lidmaatschapsbijdrage : 500 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in "De Roede van Tielt" mogen slechts overgeno­ men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.

INHOUD VAN DIT NUMMER (22ste jg„ nr 2, juni 1991) Peter Struyve, Tussen traditie en vernieuwing : Meulebeekse vroedvrouwen in de 18de eeuw. blz. 106-140 Edith Norton, Het verhaal van Stefanie (1908-1929)

blz. 141-149

Julien Verbrugge, Protestanten in Tielt (20ste eeuw). Achter en rond "Het verhaal van Stefanie". blz. 150-156 Drukkerij Desmet - Dhondt, Wakken


TUSSEN TRADITIE EN VERNIEUWING : MEULEBEEKSE VROEDVROUWEN IN DE 18de EEUW INLEIDING In dit artikel willen we de evolutie schetsen van het vroedvrouwenambt in het achttiende-eeuwse Meulebeke. In een eerste deel hebben we het over de ongeschoolde, traditionele vroed­ vrouw. Het beeld dat van deze zogenaamde matrones opgehangen wordt in de literatuur is eerder negatief. We halen enkele citaten aan : "Klaarblijke­ lijk gold het ... hier een weinig achtenswaardige functie die praktisch uit­ sluitend voor bejaarde vrouwen (weduwen) als een aanvullende bron van inkomsten kon dienstig zijn. "(1) Of nog : "Naast ouderdom en ervaring was grote armoede kenmerkend voor de dorpsvroedvrouwen. " (2) In hoeverre komen de Meulebeekse vroedvrouwen met dit beeld overeen ? Wij bestuderen hiertoe de vrouwen die door de prochie of armendis betaald werden voor hun diensten aan de arme kraamvrouwen (3). Deze verloskun­ digen worden tegen hun familiale en sociaal-economische achtergrond geplaatst (4) om een antwoord te kunnen geven op vragen als : uit welke socio-professionele groep waren ze afkomstig en ging het inderdaad enkel om weduwen ? In het tweede deel bekijken we hoe het kasselrijbestuur van Kortrijk pro­ beerde om leerlingen te recruteren voor de in 1778 gestichte vroedvrou­ wenschool in Gent -een poging van de overheid om iets te doen aan de ver­ meende ondeskundigheid van de plattelandsvroedvrouwen (5). Vooral de deelname van de Meulebeekse kandidaten zullen we onder de loepe nemen. Wie waren ze ? Was er een verschil met de traditionele vroedvrouwen ? Welke resultaten behaalden ze ? Tenslotte willen we in een laatste deeltje nagaan of de afgestudeerden ook de kans kregen om hun functie uit te oefenen. Werden de traditionele vroedvrouwen vervangen door geschoolde ? En hoe stond de bevolking tegenover deze 'nieuwerwetse' vroedvrouwen ? I. DE TRADITIONELE VROEDVROUW 1. Wettelijk kader en opleiding Op 14 april 1727 stelt de Meulebeekse magistraat voor het eerst een officië­ le vroedvrouw aan (6). Elisabeth Seynhave (°ca. 1692, x Petrus Bonte, 1715) ontvangt, zij het pas vanaf 1730, een jaarlijkse vergoeding (pensioen) voor haar bijstand aan de arme vrouwen in barensnood. Het initiatief in deze zaak gaat duidelijk uit van de desbetreffende vrouw en van de pastoor, waarbij verwezen wordt naar de ordonnantie van 23 januari 106


1727 (7). Reeds op het einde van de 17de eeuw had de pastoor herhaalde­ lijk aangedrongen op een toelage omdat hij dan een eed van rechtgelovigheid kon eisen, wat hij niet kon verkrijgen van de occasionele vroedvrou­ wen (8). Ook de hoger vermelde ordonnantie legt sterk de nadruk op de godsdienstige geschiktheid van de vroedvrouw (9); er wordt geëist dat de plaatselijke overheid die zou bevestigen door een attest van de pastoor op te sturen. Zodoende verklaart de pastoor op 3 april 1727 dat Elisabeth niet suspect van ketterije o f tooverije (9 bis) is en dat het toedienen van een nooddoopsel (hoge kindersterfte) voor haar geen probleem vormt. Boven­ dien belooft ze van de kinders tot het Doopsel te bringhen o f te doen bringhen ten uyttersten ende ten langhsten binnen de drie daeghen o f die in faute blijven den heer pastoor daer a f te adverteren De vroedvrouw treedt hier op als verlengarm van de Kerk bij het opsporen van lakse gelovigen met misschien wel ketterse opvattingen (cfr. de contra­ reformatorische ijver) (10). Toch was de pastoor ook bezorgd over de medische kwaliteiten van Elisa­ beth. Al op 1 april had hij haar door drie Tieltse geneesheren over de wetenschappen ende geleertheyt noodigh aen een vroudevrauwe laten ondervragen. Enkel in moeilijke gevallen wordt ze geacht bijstand te vra­ gen (aan een chirurgijn) naer noodtsaeckelijckheyt. Waar had Elisabeth haar kennis vandaan gehaald ? Algemeen wordt aange­ nomen dat de vroedvrouwen op het platteland of in kleine steden de prak­ tijk leerden van andere, ervaren vroedvrouwen; dikwijls ging het om fami­ lieleden (11). Een voorbeeld uit Wingene illustreert dit treffend (12). Dit is wat de wet­ houders in 1779 over hun bezoldigde vroedvrouw verklaren : gemerckt sij deselve fonctie alsnu ontrent de twijntigh jaeren door haer selven heeft verright... ende daerte vooren ontrent vijfthien jae­ ren alle slagh van accoucementen heeft bijgewoont met haere over­ leden moeder die tot haeren sterfval alhier gepensioneerde vroedevrauwe is geweest... Ook te Meulebeke werd de beroepskennis doorgegeven aan familieleden. Zo wordt Elisabeth Seynhave na haar overlijden in 1762 opgevolgd door haar dochter Maria Catharina Bonte (13) (°1728, x Carel Beel, 1751) maar ze overlijdt nog datzelfde jaar, nauwelijks 35 jaar oud. Ook Maria Cathari­ na Eeckhout (°Ingelmunster ca. 1716, x Frans Bonte, Ingelmunster 1748), schoondochter van Elisatbeth, treedt in haar voetsporen. In 1771 wordt ze voor het eerst betaald door de prochie. Dit zou zo blijven tot in 1788. Gelijktijdig met Elisabeth was er nog een officiële vroedvrouw werkzaam in Meulebeke. Uiterlijk in 1731 moet Egidia Dobbels (°ca. 1688, x Adriaan Vermandel, 1711) de eed afgelegd hebben (14). Aanvankelijk ontvangt ze van de armentafel een 'stukloon’ - ze werd betaald per prestatie (15) - even­

107


eens voor bijstand aan verpauperde vrouwen. Vanaf 1760 krijgt ze echter ter oorsaecke den grooten nomber van het aerm gemeente een vaste wedde van de prochie en dit tot haar overlijden in 1763. Twee van haar ongehuwde dochters nemen de fakkel over. Isabel Vermandel (1719 - 1799) wordt voor haar diensten aan de inheemse kraamvrouwen betaald van 1765 tot 1788 (16). Van 1765 tot 1770 wordt ze echter niet expliciet als vroedvrouw aangeduid. Ze fungeert dan blijkbaar als een soort hulpje, een leerlinge. Aanvankelijk verdient ze ook een halve pond minder dan de twee gesworen vroedvrouwen. In 1771 wordt Isabel dan, nadat er een plaats vrijkwam door een sterfgeval (?), opgenomen als volwaardige vroedvrouw, wat ze blijft tot 1788. Haar zuster Joanna Theresia (1712 - 1799) wordt bij een geboorte in 1779 obstetrice jurata genoemd. We weten echter niet met zekerheid of ze ooit door de Meulebeekse overheid betaald werd voor haar verloskundige acti­ viteiten, maar het lijkt aannemelijk dat ze na het overlijden van haar moe­ der in 1763 diens taak overgenomen heeft (17). Omstreeks dezelfde tijd moet ook Joanna Hellebuyck (°1716, x Joannes van Keirsbilck, 1738) werkzaam geweest zijn. In 1770 wordt ze een eerste maal als vroedvrouw aangeduid (18); uiterlijk vanaf 1778 krijgt ze van de prochie een jaarlijks pensioen waarvan ze tot haar dood in 1794 zou blij­ ven genieten (19). Het is de enige vrouw van wie niet direct familiale ban­ den aan te tonen zijn met andere vroedvrouwen. 2. Sociaal-economische achtergrond Kozen vrouwen het beroep van verloskundige "uitsluitend om aan de wereld hun wanhoop kenbaar te maken niet op een meer eerbare wijze in hun levensonderhoud te kunnen voorzien" (20) ? Om deze vraag te beantwoorden hebben we een aantal elementen samenge­ bracht die ons in staat moeten stellen de socio-professionele achtergrond van de vijf vroedvrouwgezinnen te achterhalen. We behandelen hierbij de twee ongehuwde zusters samen met hun ouders. Tabel 1 : Indicaties sociaal-economische achtergrond (21) Grondgebruik Naam 27 are 1. Egidia Dobbels J. Ther. Vermandel id. id. Isab. Vermandel 0 2. Elis. Seynhave 69 are 3. M.C. Bonte 4. M.C. Eeckhout 0 52 are 5. Joa. Hellebuyck

Uitvaarttarief Vrouw Man Exs.med. Exs.inf.

Exs.med.

Exs.med.

Exs.med. Exs.inf. Exs.med. Exs.med.

Alfabetisatie

Niet Niet Niet Niet

Legende : Exs.inf. = exequiis infimis : met de laagste uitvaart ; Exs.med. = exequiis mediis : met de middelste uitvaart (de hoogste uitvaart komt hier niet voor).

Uit het grondgebruik blijkt duidelijk dat geen enkel gezin tot een landbou108


wersmilieu behoort ; het (omgerekend) grondgebruik bedraagt gemiddeld zo'n 30 are (22). Dat is nauwelijks meer dan een moestuintje (23). Slechts één gezinshoofd is te beschouwen als 'zelfstandige' (24) : de man van Egidia Dobbels was kleermaker. De andere gezinnen moeten we dan eerder onderbrengen in de grote, amalgame groep van landarbeiders / keu­ terboertjes die hun inkomen aanvullen met weefactiviteiten. Waarom vinden we geen landbouwersvrouwen als verloskundige terug ? Mogelijk liet de zwaardere arbeidsbelasting, veroorzaakt door de combina­ tie van huiselijke arbeid met bedrijfsactiviteiten, niet toe dat deze vrouwen zich ook nog op verloskundig vlak gingen manifesteren. We mogen niet vergeten dat na het begeleiden van de bevalling er bovendien nog enkele dagen naverzorging noodzakelijk waren (25). Het zou ook kunnen dat - zo we vertrekken vanuit de hypothese dat financiële motieven doorwogen om vroedvrouw te worden - landbouwersvrouwen geen nood hadden aan een bijkomend inkomen. Bovendien zouden landbouwers weinig aandacht geschonken hebben aan zwangerschap en bevallingsperikelen (26). Interes­ sant hierbij is dat de medische consumptie bij landbouwersvrouwen duide­ lijk lager ligt dan bij hun sexegenoten uit andere beroepsgroepen zoals blijkt uit een onderzoek voor de streek van Nevele (27). Gezien deze eerder medischvijandige houding, zou het bijna verbazing wekken een vroed­ vrouw uit deze beroepsgroep terug te vinden. Kan men de beschouwde gezinnen nu als armoedig bestempelen ? Het grondgebruik dat gering tot onbestaand is, wijst in ieder geval op een bescheiden inkomen. Wanneer we bovendien de begrafenistarieven als indi­ cator nemen, is duidelijk dat de gezinnen van Egidia Dobbels en Maria Catharina Bonte zich op of onder de armoedegrens situeren, getuige het feit dat respectievelijk de man en de vrouw met de laagste uitvaart begraven wer­ den (28). Toch was geen enkel gezin afhankelijk van de dis. Ook toen vier van de vijf gehuwde vrouwen weduwe werden, slaagden ze erin het hoofd boven water te houden, mogelijk juist dankzij hun vergoeding. Toch waren er wel degelijk vrouwen die uit armoede overgingen tot verlos­ kundige activiteiten. Zo weet de pastoor ons in 1788 te melden dat de we­ duwe Anne Marie van Daele regelmatig zwangere vrouwen verloste (29). Financiële nood zal hier vermoedelijk de drijfveer geweest zijn : na het overlijden van haar man in 1769, die met de laagste uitvaart begraven werd, ontving ze regelmatig steun van de armentafel (30). Of dergelijke gevallen frequent voorkwamen, is niet duidelijk. Van vier van de zeven vroedvrouwen weten we of ze al dan niet de pen konden hanteren. Het antwoord is viermaal negatief. Dit hoeft ons niet echt te verbazen : op het einde van de achttiende eeuw kon slechts 14% van de Meulebeekse vrouwen schrijven. Het waren vooral de vrouwen uit de groep van de keuterboertjes, textielarbeiders en losse werkkrachten - waaruit onze vroedvrouwen hoofdzakelijk afkomstig zijn - die zeer slecht scoren : amper 4.2% kon zijn handtekening plaatsen op de huwelijksakte (31). Toch is het 109


Zittende bevalling op een baarstoel, in een stedelijk milieu. Het is niet duidelijk of dergelijke stoelen ook door plattelandsvroedvrouwen gebruikt werden. (Gravure uit 1513) 110


mogelijk dat een deel van deze vrouwen wel kon lezen, aangezien het toenmalig onderwijs in eerste instantie daarop afgestemd was (32). Het is dus niet uitgesloten dat er obstetrische werkjes geraadpleegd werden door onze vroedvrouwen. Dergelijke handboeken waren in ieder geval op een bepaald ogenblik aanwezig in Meulebeke, zoals we verder zullen zien. 3. Status en beroepswaardering De waardering zal nauw samengehangen hebben met de capaciteiten van de betrokken vrouwen. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk hoe ernstig we het examen van Elisabeth Seynhave van 1727 moeten nemen. Hield dit een werkelijke evaluatie in van haar obstetrische kennis - waarbij dan nog de vraag kan gesteld worden naar de bekwaamheid van de chirurgijnen/examinatoren inzake verloskunde - of ging het eerder om een pro forma gebeurte­ nis ? Examens van andere vroedvrouwen hebben we niet teruggevonden. Klachten omtrent de kwaliteiten van de Meulebeekse verloskundigen zijn ons evenmin bekend. Algemeen wordt aangenomen dat normale bevallin­ gen geen probleem vormden voor de ervaren vroedvrouw, maar met nood­ gevallen wist ze geen raad (33). Een belangrijk element van waardering kan blijken uit de geldelijke remuneratie die de lokale overheid voorzag voor de officieel aangestelde vroed­ vrouwen. Werden ze goed of slecht betaald ? Vooraleer we deze vraag be­ antwoorden, moeten we een aantal zaken in ogenschouw nemen. Eerst en vooral : het gaat hier om vrouwenarbeid en die werd in het Ancien Régime een derde tot de helft minder betaald dan mannenwerk. Ten tweede : als we merken dat een plattelandschirurgijn in normale jaren ongeveer het inko­ men genoot van een landarbeider (34) ziet het er naar uit dat geneeskundige beroepen minder lucratief waren en ook minder aanzien genoten dan later het geval was. Tenslotte is niet meteen duidelijk wat een vroedvrouw kon bijverdienen naast haar 'gemeentelijke' toelage. Dit pensioen van Elisabeth Seynhave bedraagt in 1730 twee en een halve pond, dertig jaar later ontvangt ze nog altijd dezelfde som. Pas in 1771 wordt de toelage opgetrokken tot vier pond. In eerste instantie dient deze jaarlijkse vergoeding vergeleken te worden met die van vroedvrouwen in omliggende gemeenten. In 1762 ontvangen de vroedvrouwen van Wingene en Wakken elk drie pond. De twee collega's van Ruiselede krijgen vijf en drie pond (35). Zelfs in een stadje als Roeselare moet de beëdigde vroed­ vrouw zich tevreden stellen met twee en een halve pond in 1769 (36). Het is ook van belang erop te wijzen dat er toen in vele prochies van de roede van Tielt geen vroedvrouw werkzaam was en, zo er al een was, ze niet betaald werd (37). Verder kunnen we een vergelijking maken met wat andere beroepsgroepen verdienen. De Meulebeekse chirurgijn ontvangt vanaf 1765 van de dis een jaarlijkse vergoeding van tien pond. Dat is viermaal zoveel als wat de vroedvrouw in 1765 krijgt en nog altijd twee en een halve maal zoveel ver­ 111


geleken met de vier pond die vanaf 1771 aan de vrouwen uitbetaald wordt. Blijkbaar werden de verdiensten van een chirurgijn hoger ingeschat dan die van een verloskundige. Toch was de verstandhouding tussen heelmeesters en vroedvrouwen blijkbaar niet zo slecht, getuige het feit dat Joannes Turman (t 1753), chirurgijn te Meulebeke, optreedt als dooppeter van een van de kinderen van de vroedvrouw Egidia Dobbels (38). Mogen we daaruit besluiten dat beide geneeskundebeoefenaars tot eenzelfde sociale groep met bijhorende status behoren ? In ieder geval verdiende een vroedvrouw minder dan een chirurgijn. Zelfs indien we rekening houden met aanvullende betalingen - die veeleer in natura dan pecunair zullen geweest zijn (39) - van meer vermogende kraamvrouwen, resulteert dit nog altijd in een zeer bescheiden loonniveau. Indien de twee vroedvrouwen, die omstreeks 1760 in Meulebeke werkzaam waren, elk de helft van de geboorten voor hun rekening namen, waarbij we buiten beschouwing laten dat er bij een aantal geboorten slechts een toeval­ lige hulp, buurvrouw of familielid aanwezig was, konden ze bij een vergoe­ ding van 28 groten per kind in theorie zo'n 10 pond per jaar verdienen (40). Een landarbeider verdiende op het einde van de achttiende eeuw ongeveer 23 pond per jaar (41). Zijn vrouwelijke collega slechts de helft. Volgens een staat van goed (42) moest een landbouwknecht het (in 1770) stellen met nauwelijks zeven pond, de meid met ruim een pond minder. Het weze duidelijk dat vroedvrouwen slechts een zeer bescheiden inkomen konden opbouwen. De lage vergoeding - spiegel van de maatschappelijke waardering ? - die de prochie voorzag, zal waarschijnlijk de vrouwen eer­ der ontmoedigd dan aangetrokken hebben. Ook de kasselrijoverheid was zich bewust van de lage financiële beloning die uitbetaald werd, aangezien ze als lokmiddel voor deelname aan de verloskundige lessen te Gent belooft dat de jaerelijks-che pensioenen ... merckelijk sullen vermeerderd worden (43). 4. Burgerlijke stand en leeftijd Tenslotte stellen we de vraag naar de leeftijd en burgerlijke stand van de vroedvrouwen. Ging het inderdaad om oude besjes die pas na het overlijden van hun man als verloskundige optraden ? Bij die leeftijdsbepaling kampen we wel met enkele beperkingen zoals het ontbreken van de exacte leeftijd van enkele vrouwen en, belangrijker, het bronnenmateriaal dat ons niet in staat stelt precies te bepalen wanneer een vroedvrouw voor het eerst optrad. Bovendien ... waren een aantal vrouwen al niet actief voor ze bezoldigd werden ? Met deze bedenkingen in het achterhoofd geven we onze bevindingen. Bij haar aanstelling in 1727 was Elisabeth Seynhave een gehuwde vrouw van ca. 35 jaar met een jonge kroost en die nog vier kinderen op de wereld zou zetten. Ze werd in 1762 opgevolgd door haar dochter Maria Catharine Bonte, een jonge 34-jarige moeder. Egidia Dobbels was, bij een eerste ver­ 112


melding in 1731, ca. 43 en nog steeds gehuwd. Dit was ook het geval met Maria Catherina Eeckhout, die 55 was toen ze in 1771 aangenomen werd als derde vroedvrouw. Joanna Hellebuyck had ongeveer dezelfde leeftijd bij haar eerst gekende optreden (in 1770) en was net weduwe geworden; mogelijk was ze echter al actief sinds 1763. De twee ongehuwde zusters Isabelle en Joanna Theresia Vermandel (44) tenslotte waren respectievelijk 46 en 51 jaar bij hun eerste verloskundige activiteiten. We kunnen in ieder geval stellen dat, alhoewel men blijkbaar de voorkeur gaf aan rijpere vrouwen, deze toch nog altijd gehuwd waren en de zorg voor een jong gezin hadden. Anderzijds waren twee van de zeven vroed­ vrouwen ongehuwd, wat men gelijk zou kunnen stellen met het weduw­ schap. Doordat men onder normale omstandigheden vroedvrouw bleef voor het leven hadden jongere elementen waarschijnlijk de oudere vroedvrouw reeds een hele tijd geassisteerd en diende men te wachten op haar dood vooraleer men deze daadwerkelijk kon vervangen en de bezoldiging opstrij­ ken. Een en ander resulteerde op de duur wel in een verouderd vroedvrou­ wenbestand enkel bestaande uit weduwen. Zo blijkt dat in 1760 de twee gezworen vroedvrouwen allebei weduwe en ca. 68 en 70 jaar oud zijn. Beide vrouwen hebben er dan een carrière van minstens 30 jaar opzitten. Begin 1788 bestaat het driekoppig vroedvrouwenkorps uit een 72-jarige weduwe, een gehuwde vrouw van dezelfde leeftijd en een jonge dochter van 69. We begrijpen waar het stereotiepe beeld van de vroedvrouw als oud wijf vandaan komt. Besluit De Meulebeekse vroedvrouwen zijn ongeschoold : hun kennis is niet op theorie gebaseerd maar heeft zich in de praktijk gevormd. Ze doen de din­ gen omdat hun moeder het hen zo geleerd heeft. In die zin zijn ze als tradi­ tioneel te bestempelen. De bemoeienis van de overheid is beperkt. Vooral het godsdienstig aspect blijkt belangrijk te zijn. Gezien de hoge kindersterfte moest een vroed­ vrouw onderlegd zijn in doopaangelegenheden. De vroedvrouwen zijn afkomstig uit een bescheiden sociaal milieu : hoofd­ zakelijk vrouwen van wat we 'arbeiders' kunnen noemen. Daaruit besluiten dat deze vrouwen hun beroep uit financiële nood kozen, is voor ons hele­ maal niet evident. De vergoeding die de overheid voorzag, maakte het werk echter niet meteen aantrekkelijk. Blijkt daaruit een eerder geringe waarde­ ring vanwege de gemeenschap of genoot de vroedvrouw, als deskundige in materies die zo dicht bij de mysteries van leven en dood staan, toch een hoge status ? Vroedvrouwen waren zeker niet noodzakelijk oude weduwen. Wel wordt dit beeld in de hand gewerkt doordat men blijkbaar de voorkeur gaf aan rij­ pere vrouwen en de bezoldigde vroedvrouw voor het leven aangesteld werd. 113


IL DE LESSEN VROEDKUNDE TE GENT 1. Populationisme en verloskunde In de eeuw van de Verlichting bloeide het populationisme op : hoe groter de bevolking, hoe machtiger de Staat. Hoge kindersterfte was in die optiek dan ook uit den boze. De ongeschoolde vroedvrouw werd daarvoor verantwoor­ delijk gesteld (45). Terwijl de grote zuigelingensterfte de kerkelijke over­ heid, daarin gesteund door de wereldlijke, ertoe aangezet had erop toe te zien dat de vroedvrouw een nooddoop kon toedienen om zo de ziel van het kind te redden, wilde men nu het leven van kind en moeder veilig stellen door de verloskundige een betere medische scholing te geven. Ook in onze regio's waren vele geneesheren aanhangers van het populatio­ nisme. Zo was Pieter Raddee, chirurgijn-accoucheur in Zwevezele, een overtuigd adept, getuige zijn betoog van 1779 gericht aan het Kortrijkse kasselrijbestuur waarin hij, naar aanleiding van een concreet geval, de onkunde van de vroedvrouwen aanklaagt. Vooral het gebrek aan anatomi­ sche kennis stelt hij aan de kaak : Het is aen de onwetendheijd der vroedvrouwen ... dat de fransche staetsregeringe haere gevoelijke ontvolkinge toeschrijft in de provin­ ciën ; ende niet zonder reden ... want geene kennisse hebbende nog van de teeldelen, nog van de platzinge der vrugt... gaen zij gedeurig voort in alle slag van baeringen tot de doodt van de vrugt ende al menigmael die van de moeder een eijnde van hun moorddaedig handwerk heeft gemaekt (46) Deze aanklacht, afkomstig uit een niet onverdachte bron, valt niet in dove­ mansoren bij de hoogpointers van Kortrijk : dies te meer omdat wij specialijk belast zijn van weghens het gouvernement te besorghen dat er op de prochien bequame vroedevrouwen ofte accoucheurs bevonden worden (47). De verhoogde overheidsbelangstelling resulteerde, tegen een achtergrond van verwetenschappelijking van genees- en praktische verloskunde die nu ook in de aandachtssfeer van de mannen kwam (48), in de oprichting van scholen voor verloskundigen. Voor onze gewesten was de rondreis van Madame du Coudray, een Franse vroedvrouw die met de zegen van de koning het land afreisde en overal vroedvrouwen en instructeurs vormde, van wezenlijk belang (49). Onder haar impuls werden verscheidene cursus­ sen ingericht o.a. te leper (1775), Gent (1778) en in het Brugse Vrije (1782). De lessen in Gent werden gegeven door de chirurgijn Jan Bernard Jacobs (1734-1790) (50) die naar het voorbeeld van Madame du Coudray met demonstratiepoppen werkte. Op deze modellen werd getoond hoe een bevalling moest gebeuren (51). Daarna dienden de leerling-vroedvrouwen bij toure ... de operatien die aen hun respectivelijck voorgestelt worden (52) op de pop na te doen. Als theoretische onderbouw gebruikte Jacobs zijn 114


Ontwerp van het leslokaal in het kasselrijhuis van de Oudburg (1782) (RAG. Oudburg. Nr. 129) 115


eigen Vroedkundige Oeffenschool (1784), een verloskundig handboek, dat in sommige jaren als geschenk werd gegeven aan de best presterende leer­ lingen. De eerste les startte in januari 1779 (53). Er werd gedoceerd in het kasselrijhuis van de Oudburg. Zowel mannen als vrouwen werden toegelaten. Naast leerlingen uit de Oudburg zelf werden spoedig ook inwoners uit het Land van Aalst, de kasselrijen Oudenaarde en Kortrijk toegelaten (54). De lessen gingen tweemaal per jaar door : van begin januari tot medio februari (de wintercursus) en van begin juni tot medio juli (de zomercur­ sus). Normaal gezien kon men slechts examen, dat per kasselrij georgani­ seerd werd, afleggen nadat men vier lessenreeksen gevolgd had (55). De laatste lessen werden naar alle waarschijnlijkheid in de zomer van 1792 gegeven (56). 2. De recrutering van leerling-vroedvrouwen uit de kasselrij Kortrijk Op 27 mei 1779 vraagt het Kortrijkse kasselrijbestuur toelating aan de Oud­ burg om leerlingen te sturen, argumenterend dat de kasselrij Oudenaarde die reeds verkregen had en dat wij...ons in de onmogelijkheid (bevinden) van ter imitatie van UEDen diergelijck etablissement op te reghten bij gebreke van persoonen daertoe hebbende de gerequireerde capaciteijt (57). Alhoewel de Oudburg positief staat tegenover de deelneming, kan men door plaatsgebrek slechts 10 tot 12 vrouwen toelaten (58). Op 19 augustus 1779, dus reeds na de tweede lessenreeks, moet Kortrijk echter teleurge­ steld berichten dat, alhoewel 51 prochies aangezocht werden, er zich nog geen kandidaten aangeboden hadden. Dit zou te wijten zijn eens deels aen de afgelegentheijd, ende ten anderen aen de weijnige genegentheijd die de landslieden hebben om dese conste te leeren (59). Toch waren dit niet de enige en zeker niet de belangrijkste oorzaken voor het gebrek aan respons vanuit het platteland. Zo bericht het Meulebeeks bestuur op 22 november van datzelfde jaar dat dokter Joannes Baptist Pycke (t 1820) weliswaar twee eerbare 'jonge dochters' geschikt bevonden heeft om de lessen te vol­ gen, maar de geneesheer verkeert in de grootste onwetendheid als het nog tijdt soude wesen op dat sij tot de selve lessen souden connen geraeken ... alsmede wat dat daar toe dient geobserveert te worden alsmede waer sij hun ten effecte dies moeten addresseren (60). Het weze duidelijk dat de geringe belangstelling eerder te wijten was aan een gebrekkige informatiedoorstroming van het kasselrijbestuur naar de prochies toe. Alhoewel de hoogpointers reeds in mei hadden besloten om alle dorpen van de kasselrij warm te maken voor het initiatief (61), had men zich beperkt tot het mondeling aanbevelen van de lessen aan de gedeputeer­ de der prochien ter gelegenheid van het samenroepen van de generale vergaderinghe of kasselrijraad (62). Toen bleek dat er op 11 oktober nog altijd niemand opgedaagd was, besloot men een rondschrijven op te stellen dat door middel van publicatien en 116


affixien zou verspreid worden op het platteland. Maar dit werd tenslotte nog uitgesteld tot 15 december om dat... er zich ondertussen toch al enkele per­ sonen aangemeld hadden en de plaats beperkt was (63). In dat rondschrijven wordt bepaald dat de kandidaten in het bezit moeten zijn van een bewijs van goed gedrag en zeden en zich moeten aanmelden aan het kasselrijhuis van Kortrijk. Het vervoer en onderwijs zou kosteloos zijn, net zoals er een vergoeding voorzien werd voor de verblijfskosten in Gent. De geslaagden zouden de voorkeur genieten om als gepensioneerde vroedvrouw aangenomen te worden door de prochies ; bovendien zouden die pensioenen naer proportie van meriten en beqauemheijd aanzienlijk verhoogd worden (64). Deze interessante vooruitzichten, samen met het kosteloos onderwijs en verblijf, waren voldoende om een aantal kandidaten te lokken. Op 31 december 1779 presenteren zich 23 personen, waaronder drie mannen, te Kortrijk om toegelaten te worden tot de lessen. De kandidaten worden dan op 1 januari met paard en overdekte wagen naar Gent gevoerd, een aantal wordt onderweg opgepikt (65). Vier personen melden zich echter te laat aan : een vrouw die geen voedster kon vinden voor haar kind en ... de drie Meulebeekse kandidaten. Ze had­ den hun certificaat van goed gedrag en zeden pas op 2 januari 1780 gekre­ gen (66). Een van de drie haalde bovendien als verontschuldiging onpasselijkheijd aan (67). Het kasselrijbestuur verdedigt hun deelname met als argumentatie dat hunne prochie is van seer groote etendue en uytnemende bevolckt, ende dat het bijgevolg allessints convenierd aldaer te hebben een geproportioneert getal van bequaeme vroedevrouwen (68). De Oudburg antwoordt verge­ vingsgezind en aanvaardt seer geerne ... de 27 persoonen (69) van de kasselrij Kortrijk. Reeds op 24 december 1779 had de Oudburg laten weten dat ingevolge de uitbreiding van de lesruimte een groter aantal leerlingen kon gehuisvest worden (70). Ook voor de zomercursus van 1780 bieden zich vanuit de kasselrij Kortrijk nog eenzelfde aantal kandidaten aan (in 20 van de 27 gevallen dezelfde mensen) (71). Maar reeds het volgend jaar zakt het aantal aspirant-verlos­ kundigen drastisch. Voor de lessen van januari en juni 1781 dagen er nog respectievelijk 8 en 10 personen op ; het volgend jaar zijn dat er nog respectievelijk 5 en 4 (72). Van 1783 tot en met 1787 worden er zelfs geen leerlingen meer gestuurd. Wat was er gebeurd ? De brief van het Kortrijkse hoofdcollege dd. 19 december 1787 waarin toelating gevraagd wordt om opnieuw leerlingen af te vaardigen, wat toegestaan wordt, maakt een en ander duidelijk : ...daer sedert hebben wij gediscontinueerd te profijteren van UEDen goede genegentheijd ter causen dat er een genoeghsaem getal van geadmitteerde vroedevrauwen ofte accoucheurs sigh bevond op de prochien deser casselrie ende wel noementlijk omdat er sich weinige 117


goede subjecten presenteerden als nu dat wij betrouwen dat er sigh meer sullen aanbieden...(73). Waarschijnlijk moeten we vooral aan het laatste element belang hechten. De examenuitslag van juli 1780 is in dat opzicht verduidelijkend. Toen wer­ den van de 19 geëxamineerde vrouwen de vijf slechtst presterenden als subjecten van dewelcke niets te verwachten is uitgesloten van verdere les­ sen (74). Reeds in februari had professor Jacobs zijn bedenkingen geuit over de kwaliteiten van de kandidaat-verloskundigen uit het Kortrijkse, ver­ klarende dat ze niet capabel en zijne om te accoucheren (75). Het moge een troost wezen dat ook de kasselrij Oudenaarde er bekaaid vanaf kwam : van de 47 leerlingen die ze afvaardigde voor de wintercursus van 1781 werden er tenslotte slechts 13 geschikt bevonden. In 1785 was haar cursistenaantal al teruggelopen tot vier (76). De oorzaak voor de enthousiaste start maar ook voor het snelle afkalven van het aantal cursisten uit de kasselrijen Kortrijk en Oudenaarde moet wel­ licht gezocht worden in de hoge financiële vergoeding die de besturen voorzagen voor hun leerlingen. De eerste betaalde tien en een halve, de tweede zelfs veertien stuivers, wat het dubbele is van wat normaal voorzien werd (77). De kandidaten die maer gonghen om aldaer (= te Gent) gemackelijck op hun 14 stuivers daeghs te connen uytwinteren (78), zoals het Oudenaardse bestuur het uitdrukte, slaagden waarschijnlijk niet in hun examen en zullen zo gelijkgestemde kandidaten afgeschrikt hebben. Het resultaat was een heel wat kleiner aantal gegadigden in de volgende jaren. Na protest van de Oudburg hadden de twee kasselrijbesturen trouwens hun vergoeding terug­ geschroefd (79). Zoals gezegd stuurt de kasselrij Kortrijk vanaf 1783 zelfs geen leerlingen meer, pas in 1788 wordt daar opnieuw mee aangevat. Zelfs het Land van Aalst, dat in de zomer van 1782 een eerste lichting van 76 leerlingen stuurt, waarvan er 69 geëxamineerd worden, geeft er na 1786 de brui aan (80). Voor dit landsgedeelte zou de reden van stopzetting inderdaad misschien te vinden zijn in een saturatie van de behoefte. Of dit ook het geval was voor de kasselrij Kortrijk is vooralsnog niet duidelijk. Toch richten verschillende vroedvrouwen, die dikwijls al een praktijk uitoefenden en enkele lessen te Gent gevolgd hadden, maar niet of onvoldoende vergoed werden door hun prochie, verzoeken aan het kasselrijbestuur (81). Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of daarmee een genoeghsaem getal bereikt was. 3. Deelname van de Meulebeekse leerlingen Gedurende de periode van 1780-1792 volgen tien Meulebeekse kandidaten de lessen vroedkunde te Gent (82). Dat is een uitzonderlijk hoog aantal. Vele gemeenten uit de kasselrij Kortrijk sturen geen of slechts één tot drie leerlingen (83). Alle Meulebeekse cursisten zijn vrouwen. 118


P(S

Plaat 5 uit Vroedkundige Oeffenschool (1784) van J.B. Jacobs. (RUG, Universiteitsbi­ bliotheek) 119


Bij de eerste generatie leerling-vroedvrouwen (wij bedoelen dus die kandi­ daten die zich inschrijven voor de lessen van 1780 tot en met 1782) zijn er drie Meulebeekse gegadigden ; ze schrijven zich gezamelijk in voor de wintercursus van 1780. Na die eerste lessenreeks volgen er onmiddellijk examens. De examinandi worden in drie klassen ingedeeld : elk van de drie Meulebeekse vrouwen komt in een andere klasse terecht. Voor de daaropvolgende zomercursus schrijft Isabelle van Keirsbilck (°1757) zich niet meer in alhoewel ze als een van de betere elementen uit het examen van februari te voorschijn gekomen was. In juni 1781 treedt ze in het huwelijk. De twee resterende vrouwen zetten echter door en nemen deel aan de bewuste lessen en de daaraan verbonden examens. Terwijl Godelieve de Mey (°Tielt, ca. 1743) in het februari-examen als laatste eindigde in klasse drie en ze nu in klasse twee terecht komt, gebeurt precies het omgekeerde met Maria Jacoba Doom (“Kachtem, ca. 1745, x Frans Tassaert, 1765). Dit laatste blijft echter deze keer niet zonder gevolgen. Zoals hoger reeds ver­ meld, worden de vijf uit deze derde groep door de lesgever, J.B. Jacobs, als onbequaem bestempeld en uitgesloten van verdere lessen. We vinden Maria Jacoba inderdaad niet meer terug op latere inschrijvingslijsten. Maar dit is ook het geval met Godelieve de Mey die er blijkbaar genoeg van heeft. In 1781 of '82 stapt ze in het huwelijksbootje en sticht een gezin te Meulebeke. Deze eerste generatie stelt duidelijk teleur. Eén kandidate geeft het op na amper één lessenreeks, van een tweede staat vast dat ze nooit een goede verloskundige zal worden en de derde houdt het na die tweede cursus voor bekeken. Waarschijnlijk heeft geen enkele van deze vrouwen de konste van de baerende te helpen beoefend. De malaise blijkt echter algemeen te zijn : tussen 1782 en 1788 stuurt de kasselrij Kortrijk, vermoedelijk bij gebrek aan goede en/of voldoende kandidaten, geen leerlingen meer naar Gent. In 1788 onderneemt de kasselrij echter een nieuwe poging en vanaf de zomercursus van dat jaar vinden we weer Meulebeekse namen terug op de inschrijvingslijsten ; in totaal zullen nog 7 vrouwen de lessen verloskunde bij wonen. De frequentie van lesvolgen en examens afleggen (in deze periode wordt er trouwens enkel na de zomercursus examen afgenomen) is nogal verschil­ lend van persoon tot persoon. Petronella de Boever (°1746, x Simon Petrus van der Scheure, 1773) volgt vijf lessenreeksen en legt tweemaal examen af. Bij vier van de vijf cursus­ sen wordt ze door haar dochtertje Barbara van der Scheure (°1777) verge­ zeld. Volgens onze gegevens was Barbara slechts 13 jaar toen ze in januari 1790 voor het eerst ingeschreven werd (84). Normaal gezien werden alleen personen boven de 20 toegelaten (85). Barbara legt zoals haar moeder tweemaal examen af : in juli 1791 en in juli 1792. Een eerste maal behaalt ze een gedeelde vijfde plaats, haar moeder eindigt laatste (op 15 personen) ; bij het tweede examen wordt Barbara 120


vierde, haar moeder behaalt nu een gedeelde tweede plaats (op 15 perso­ nen). Enkele dagen na het tweede examen, nl. op 19 juli 1792, wordt Petronella ook door het Kortrijkse Collegium Medicum erkend als vroedvrouw (86). Op een lijst van geneeskundig personeel voor het jaar XI staat ze genoteerd als vroedvrouw te Meulebeke (87). Haar dochter schrijft zich in voor de wintercursus van 1793, maar die lessen zijn door de oorlogsom­ standigheden niet doorgegaan. We hebben geen spoor van verloskundige activiteiten van deze veelbelovende jongedame. Drie Meulebeekse vrouwen volgen drie lessenreeksen en leggen tweemaal examen af. Een daarvan had, volgens de pastoor, reeds verloskundige ervaring. Anne Marie van Daele (°lzegem, ca. 1740, x Pieter Joseph de Vaere, 1760) had zich nl. in menigvuldige voorvallen ... bevonden die saeke raekende en blij­ ken ... gegeven van haere behendigheyt (88). Reeds hoger hebben we betoogd dat deze weduwe waarschijnlijk uit financiële noodzaak haar acti­ viteiten als vroedvrouw ontplooide. Misschien heeft de pastoor haar aange­ zet scholing te volgen om aanspraak te kunnen maken op een vaste aanstel­ ling met de bijhorende bezoldiging. Ze presteert echter zwak : in 1788 ein­ digt ze laatste en het jaar erop voorlaatste ( telkens op 9 kandidaten). We vinden geen sporen terug van verdere obstetrische exploten, alhoewel we niet inzien waarom ze niet gewoon door zou gegaan zijn met hier en daar bij te springen. Een officiële benoeming werd haar echter niet gegund. Vol­ gens de telling van het jaar IV oefende ze het beroep van füeuse uit (89), wat ook als haar beroep opgegeven werd bij haar overlijden in 1815. Elisabeth de Vaere (°1758, x Joseph Maes, 1784) had dan wel geen prak­ tijkervaring, ze heeft g'oejfent door het lesen van eenige werken van die wetenschap (= verloskunde) handelende (90). Inderdaad circuleerden er sinds de zestiende eeuw een stijgend aantal handboekjes, zodat zelfstudie mogelijk was (91). Waar die handboeken vandaan kwamen - de plaatselijke geneesheer, de pastoor (92) ? - en of dergelijke werken ook door de geves­ tigde matrones geraadpleegd werden, blijft een open vraag. Na een zwak eerste examen (voorlaatste in 1788) eindigt ze tweede in 1789 (op 9 personen). Nochtans had ze zowel in de winter- als in de zomercur­ sus van 1789 enkele dagen minder les gevolgd dan de andere deelnemers. Ze legt geen bijkomende proef af voor het Collegium Medicum van Kort­ rijk. Toch wordt ze in 1791 een eerste maal betaald als officieel erkende vroedvrouw te Meulebeke. Ze zal de rest van haar leven (ze sterft in 1831) dit beroep blijven uitoefenen. Barbara Theresia van Hamme (°1752, x Joseph Cassaert, 1774) legt net zoals Elisabeth tweemaal examen af (in 1789 en 1791). Ze behoort tot de middenmoot. Niets wijst echter op latere activiteiten als vroedvrouw. Ze overlijdt in 1803 als cotturière (sic). Een aspirant-vroedvrouw, Isabelle de Boever (°1767), volgt drie lessen­ reeksen, maar legt slechts één examen af waarbij ze dan wel een eerste 121


/y

x iv

y ' t frr rf/l i f ft S r f t y ,;

Plaat 14 uit Vroedkundige Oeffenschool (1784) van J.B. Jacobs, waarop getoond wordt hoe men een bevalling moet begeleiden waarbij het kind zich het eerst vertoont met de rechterarm. (RUG, Universiteitsbibliotheek) 122


plaats haalt (juli 1789). Alhoewel ze zich nog inschrijft voor de zomercur­ sus van 1790, neemt ze niet deel aan het daaropvolgende examen. Het is niet duidelijk wat er daarna met deze jongedame gebeurt. Er is van haar geen huwelijk bekend te Meulebeke en ze komt niet voor in de telling van het j aar IV. Ten slotte hebben we Barbara Theresia de Vaere (°1766), een jongere zus van Elisabeth. Waarschijnlijk onder impuls van haar zuster, schrijft ze zich in voor de wintercursus van 1790. Daarna is het een tijdje stil rond haar, waarop we haar terugvinden op de inschrijvingslijst voor de wintercursus van 1793, die echter nooit is doorgegaan. In tegenstelling tot haar zus heeft ze waarschijnlijk nooit een kraamvrouw bijgestaan. Ze huwt in 1795 en sterft in 1810 als fileuse. Deze tweede generatie levert al betere resultaten af dan de eerste. Ten min­ ste twee leerlingen worden effectief vroedvrouw : Elisabeth de Vaere en Petronella de Boever. Van de andere vrouwen is het heel wat minder zeker of ze al dan niet de theorie ook in de praktijk omgezet hebben. Mogelijk hebben een aantal jonge vrouwen zoals Barbara van de Scheure of Isabelle de Boever zich buiten Meulebeke gevestigd en daar een praktijk opgezet. Gemiddeld woonde de Meulebeekse leerling-vroedvrouw (twee generaties samen) nauwelijks drie lessenreeksen (nl. 2.7) bij, terwijl in theorie vier cursussen noodzakelijk geacht werden om een goede vroedvrouw te vor­ men (93). Vooral de eerste generatie, waarvan vemoedelijk geen enkele vrouw effectief de verloskunde is gaan beoefenen, presteert in dat opzicht zeer slecht (nl. 1.7 lessen per vrouw), de tweede al beter (3.1 lessen).

4. Profiel van de leerlingen In dit onderdeel willen we het leerlingenbestand analyseren voor wat betreft de leeftijd, burgerlijke stand en sociale achtergrond. We zullen hier­ bij, in zoverre onze kleine aantallen dit toelaten, een vergelijking maken met de bevindigen van Leen Muys voor de leerlingen van het Land van Aalst (94). Tabel 2 : Profilering leerling-vroedvrouwen Naam

B.S.

Lftd.

Grondgebruik

1. Isabelle van Keirsbilck 0 23 62 are 2. Godelieve de Mey O ca. 37 80 are H ca. 35 3 are 3. Maria Jacoba Doom 4. Petronella de Boever H 44 0 5. Barbara van de Scheure 0 13 0 W ca. 48 6. Anne Maria van Daele 0 H 30 / 7. Elisabeth de Vaere 37 S. Barbara Theresia van Hamme H 16 are 0 22 0 9. Isabelle de Boever 24 35 are 10. Barbara Theresia de Vaere 0 Legende : Burgerlijke stand (B.S.) : O = ongehuwd ; H = gehuwd ; W = weduwe Woonplaats (Wnpl) : Bo = Borghtgilde ; Sch = Schoondorp

Wnpl. B o? Sch Bo / / Bo Bo Bo / Bo

123


Leeftijd en burgerlijke stand Negen van de tien leerlingen zijn jonger dan 45 (95). Dit stemt goed over­ een met de 92.5% voor de leerlingen van het Land van Aalst. Vier kandida­ ten zijn jonger dan 25. De gemiddelde leeftijd bedraagt 31.3 jaar (Land van Aalst : 33 jaar). Men streefde ernaar jonge krachten te recruteren (96), wat ook gelukt is. Gezien de lage gemiddelde leeftijd, hoeft het ons niet te verbazen dat de helft van de Meulebeekse vrouwen ongehuwd zijn. Vier leerlingen zijn gehuwd en één is reeds weduwe (meteen ook de oudste van de groep). Ook bij de vrouwen uit het Land van Aalst zijn de weduwen in de minderheid (6%) terwijl de meerderheid (60%) ongehuwd is. Sociale achtergrond Opvallend is dat de sociale achtergrond van de cursisten zeer goed overeen­ komt met die van de gevestigde Meulebeekse vroedvrouwen. Ook hier mer­ ken we dat het grondgebruik zeer klein tot onbestaande is ; de gemiddelde oppervlakte bedraagt 24 1/2 are. Acht van de tien vrouwen komen dan ook uit een milieu van keuterboertjes en dagloners-wevers. Van twee kandidaten is de man 'zelfstandig' : de echtgenoot van Barbara Theresia van Hamme is een kleermaker en die van Maria Jacoba Doom oefent het beroep van schoenmaker uit. De belangstelling van deze laatste voor verloskunde komt niet uit de lucht gevallen. Haar moeder en zuster zijn vroedvrouw te Roeselare (97). Deze familiale achtergrond is echter nog geen garantie voor goede resultaten, zoals we gezien hebben. Markant is dat het overgrote deel van de vrouwen in de Borghtgilde woont, m.a.w. in het dichtbevolkte centrum van Meulebeke waar zich ook de dorpsplaats vindt. Van slechts drie vrouwen (Isabelle van Keirsbilck, Barbara Theresia en Eli­ sabeth de Vaere) weten we of ze al dan niet kunnen schrijven. Net als bij de gevestigde vroedvrouwen is het antwoord hier telkens negatief, met die nuancering dat Barbara Theresia wel kon lezen zodat we die als semi-alfabeet kunnen beschouwen. Een vergelijking met de beroepsverdeling van Muys is hier moeilijk aange­ zien ze andere criteria gebruikt. Zo behoort 21% van de kandidaten van het Land van Aalst tot het landbouwersmilieu, maar daartoe worden ook losse arbeiders gerekend. Verder behoort 54.4% tot de sector 'ambachten' waarin echter ook textielarbeiders begrepen zijn en 24.3% van de vrouwen situeert zich in de klasse 'administratieve en vrije beroepen', waarbij het vooral om (dochters van) vroedvrouwen zou gaan. In Frankrijk leidt de opleiding tot een verandering van sociale achtergrond van de vroedvrouw. Terwijl de traditionele vroedvrouw eerder uit een bescheiden landarbeidersmilieu afkomstig is, recruteert men voor de leerling-verloskundige in grotere mate uit het artisanaat en de geneeskundige beroepen (98). Voor Meulebeke lijkt dit echter niet het geval te zijn. Wij wezen juist op een continuïteit qua sociale afkomst. Het aantal vrouwen 124


afkomstig uit een artisanaal milieu blijft even gering. Geen enkele Meulebeekse vroedvrouw had de behoefte gevoeld zich bij te scholen. Dit is ook niet zo verwonderlijk als we weten dat de drie erkende en bezoldigde vroedvrouwen in 1780 een gemiddelde leeftijd van 63 jaar hadden. Boven­ dien richt de school zich op jongere elementen opdat de opgedane kennis maximaal zou renderen. Tevens komt het tijdstip van de lessen, inzonder­ heid van de wintercursus, zeer ongelegen voor vroedvrouwen aangezien het aantal geboorten een maximum bereikt in de winterperiode (december-april met een piek in februari) (99). Anderzijds volgen de dochter en zoon van de plaatselijke chirurgijn Pieter Carton (t 1775) de lessen verloskunde te Gent in de periode 1780-1781. We hebben ze hier echter buiten beschouwing gelaten omdat Isabelle Car­ ton (° Pittem, 1748, x Marcus Juncque, 1776) op het moment van de cursus te Tielt en haar broer Joseph (°1775, x Maria Theresia van de Walle, 1792) te Aarsele woont (100). De geringe financiële draagkracht van bepaalde cursisten blijkt trouwens uit het feit dat, bij de eerste cursus, verscheidene kandidaten naergelaten hadden sigh te voorsien van suffisante penninghen om gedeurende hun ver­ blijf tot ghend te connen subsisteren, bovendat het scheen dat sommige levende met hun daegelijks gewin niet gemackelijk en conden sigh eenige avancen procureren (101). Besluit Alhoewel de overheid wel oren had naar de populationistische verzuchtin­ gen van de geneesheren betreffende de onbekwaamheid van de vroedvrou­ wen, was het toch het inspirerend voorbeeld van Madame du Coudray dat uiteindelijk leidde tot een organisatie van het vroedvrouwenonderwijs. Na enig getreuzel wist het kasselrijbestuur van Kortrijk, dankzij interessante financiële voorzieningen, een aantal personen warm te maken voor de les­ sen te Gent. Alhoewel Meulebeke met tien leerlingen de oproep van het kasselrijbestuur enthousiast beantwoord had, zat er toch veel kaf tussen het koren. Van slechts twee vrouwen kunnen we met zekerheid zeggen dat ze effectief vroedvrouw geworden zijn. De kandidaten waren over het algemeen jong en in de helft van de gevallen ongehuwd. Het sociaal milieu komt zeer goed overeen met dat van de tradi­ tionele vroedvrouwen.

125


III. 1788 EN VERDER : EEN BREUK MET HET VERLEDEN ? In 1788 wordt de officiële vroedvrouwenorganisatie te Meulebeke grondig door elkaar geschud (102). Twee van de drie verloskundigen worden nl. op rust gesteld. Maria Catharina Eeckhout wordt op 20 februari bedankt voor bewezen diensten ; ze was toen 72. Ook de 69-jarige ongehuwde Isabel Vermandel wordt op 15 maart, na een carrière van minstens 23 jaar, aan de deur gezet. Enkel Joanna Hellebuyck, een 72-jarige weduwe, blijft in dienst. Ze overlijdt in 1794. 1. De nieuwe vroedvrouw Voor wie hadden deze matrones nu plaats moeten ruimen ? De nieuwe vroedvrouw is afkomstig van het naburige Pittem. Isabelle Majorbancq ont­ vangt van de Meulebeekse prochie een jaarlijks pensioen van maar liefst 27 1/2 pond voor het ontfangen van de arme kinderen op voorwaarde dat ze zich te Meulebeke vestigt (103). Dit doet ze dan ook : op 22 juli 1788 treedt ze met Bernard de Landtsheere, schoenmaker-kruidenier, te Meulebeke in het huwelijk, alhoewel beiden afkomstig zijn van Pittem. Isabelle Majorbancq (°Pittem 1758) komt uit een gezin dat baadt in een medische sfeer. Haar vader is chirurgijn in haar geboortedorp, haar moeder de plaatselijke vroedvrouw (104). Samen met haar broer Joannes, die als chirurgijnsleerling te Gent verblijft, volgt ze de lessen verloskunde bij pro­ fessor Jacobs. Ze doet dat al in 1779, nog voor er officieel leerlingen uit de kasselrij Kortrijk toegelaten werden. Jacobs laat zich lovend uit over haar prestaties. In de examens van februari en juli 1780 behaalt ze dan ook tel­ kens een eerste plaats waer door sij aen alle die het behoort seer aenbevolen wordt (105). Reeds op 27 juli 1779 had ze zich ook te Kortrijk laten examineren (106). Na haar studies blijft ze te Pittem wonen. Op 13 september 1780 krijgen de Pittemse wethouders toestemming van het kasselrijbestuur om Isabella een jaarlijks pensioen van 8 pond te betalen waarbij haar moeder echter sal continueren insgelijks de fonctie van de vroede-vrauwe gratis voor de armen te exerceren (107). Het Meulebeekse aanbod kan ze echter niet weigeren zodat ze vanaf 1 februari 1788 haar kennis ten dienste stelt van de Meulebeekse armen. Haar ervaring en uitstekende studieresultaten verklaren zeker ten dele haar hoge wedde ; de ongeschoolde Joanna Hellebuyck krijgt slechts vier pond. Had het kasselrijbestuur trouwens niet beloofd dat de pensioenen zouden ver­ hoogd worden naer proportie van meriten en bequaemheyd ? Bovendien blijken vele bekwame afgestudeerden er meer voor gevoeld te hebben zich in de stad te vestigen, waar meer te verdienen viel, zodat de Meulebeekse wethouders wel verplicht waren een stevig pensioen uit te keren wilden ze een goede vroedvrouw aantrekken. In 1791 wordt een tweede geschoolde vroedvrouw aangenomen. Het gaat 126


om Elisabeth de Vaere ; in 1793 wordt haar vergoeding opgetrokken van vier tot zes pond. Niet direct het niveau van Isabelle, maar toch al de helft meer van wat de ongeschoolde vroedvrouw kreeg. We willen nog even wij­ zen op enkele markante verschillen tussen Isabelle Majorbancq en Elisa­ beth de Vaere. Terwijl de eerste als dochter van een vroedvrouw wellicht reeds een vooropleiding gekregen had, is Elisabeth een self-made verlos­ kundige. Zonder in een verloskundige traditie te staan, waarbij de kennis van moeder op dochter overgaat, leest ze handboeken en volgt een schoolse opleiding. Zodoende is zij eerder het prototype van de nieuwe vroedvrouw, die met het diploma onder de arm, maar zonder praktische ervaring, haar diensten aanbiedt. Er zijn ook sociale verschillen tussen beide vrouwen. Isabelle Majorbancq behoort tot de begoede middenklasse (cfr. haar afkomst, beroep van de man, beiden waren ook geletterd) terwijl de sociale achtergrond van Elisabeth bescheidener is : haar man is een wever en geen van beiden kan schrijven. Kort na het overlijden van Joanna Hellebuyck in 1794 wordt Petronella de Boever, eveneens een oud-leerlinge van de Gentse vroedvrouwenschool, aangesteld als derde vroedvrouw. Reeds op 19 juli 1792 werd ze goedge­ keurd door het Collegium Medicum te Kortrijk niet alleenelijck om in natuerelijcke ende moeijelijcke haringen behulpsaem te zijn ; nemaer om tegennatuerelijcke behoorlijck te verrigten (109). Verdere gegevens betreffende deze vrouw zijn eerder schaars (110). Dat ze werkelijk de verloskunde te Meulebeke beoefend heeft, blijkt uit het voorkomen van haar naam op de lijst van geneeskundig personeel van het jaar XI (111). Aldus bestaat het officiële Meulebeekse vroedvrouwenkorps uiterlijk in 1803 uit drie geschoolde krachten, allen oud-leerlingen van de Gentse vroedvrouwenschool. Tegen die tijd hebben bijna alle ongeschoolde matro­ nes, die tot het eind van de 18de eeuw de dienst hebben uitgemaakt, het tij­ delijke met het eeuwige verwisseld. De overgang van traditionele naar geschoolde vroedvrouw heeft zich voltrokken. 2. Geschoolde vroedvrouw versus matrone ? Vraag is echter of alles zo probleemloos verlopen is als zojuist gesugge­ reerd werd. Vele plattelandsbewoners zouden immers een blijvende voor­ keur vertoond hebben voor de vertrouwde matrones (112). Hier staan twee verschillende manieren van omgaan met de kraamvrouw tegenover elkaar, waarbij een verschillende visie op het beroep van vroed­ vrouw tot uiting komt. Zo zou de matrone de kraamvrouw een grote vrij­ heid gelaten hebben in het kiezen van een bepaalde bevallingshouding, ter­ wijl de geschoolde verloskundige in overeenstemming met wat men haar geleerd had, eerder voorstander was van de dorsale ligging (113).Bovendien werd nu een vergoeding gevraagd - in natura of geldelijk -, terwijl de traditionele vroedvrouw genoegen nam met wat men haar links of rechts toestopte (114).

127


Voorbeeld van een populariserend verloskundig handboek (J.B. Jacobs, Vroed-vrouwen handboeksken, opgesteld bij wijze van catechismus in vragen en antwoorden, tot gebruik der voorlezingen. Gent, 1777) waarin de auteur zich verzet tegen het gebruik van de kraamstoel door vroedvrouwen en het bed propageert. (RUG, Universiteitsbi­ bliotheek)

c 4* ;

V. Moet tent Vroed-Vrouw, de gene dagelyks Baerende te helpen heeft, niet met tenen liraem-Stoel voor­ dien iy n 1 A . Neen: alle Kraem-Stoelen, ’t zy eenvoudige, ’t zy ’t zamengeftelde , zyn te verwerpen en tot de verloffing van weynig dienft. De befte plaetszlng is het bedde, en dit ontmoet m enby Ryke en Arme; men voor­ ziet bet zelve met een matras en laekens; men legt’er een fchaep-vel of ieds diergelyks onder, om het bedde te bewaeren ; twee mede-hulpen hou­ den de baereude by der hand tegen, o f by gebrek van deze, men fteekt eene lange fervet onder de baerende op welk beyde eyndeus eenen knoop is, de gene de baerepde in handen neemt. Men kan haer ook dwers over het bedde leggen met eeuen omgekeerden ftoel achter haer, welk men met kullens opvult, en de baereude fteunt met haere voeten tegen de zydelyke plank of fponde; of men neemt ftoelen, op welk een berd, en daer op eenen ftroo- of kaf-zak gelegt word, en mendufdanig fchikt, dat’er

( 49 )

dat’er de Baerende en Vroed-Vrouw gemak by hebben. V. Het geval wilde dat'er wegens nood, geen Ledikant, noch Bed fMa­ tras o f Kafxak ter hand en waere, hoe xnl de Vroed-Vrouw alsdan te werk gaen ? A . De Baerende kan zig op den fchoor van eenen kloeken perfoon neérzetten ; of men neemt twee gemeyne ftoelen, op den eeuen zit de Baerende met opene billen, op den boord van den ftoel, en op den an­ deren de Vroed-Vrouw; de Baereude ftelt baere voeten op een verheven plauksken of op de fpurte van den ftoel der Vroed-Vrouw en onderftcunen zig met elkanders kniëu ; de Vroed-Vrouw neemt een fervet, op welke eyndens eenen knoop is, die zy .rond de lendenen der üaerende legt, en welke zy by beurte aenvatten tot bevefting van den ftuyt en armen, en elkander te onderfteunen. V. De Baerende tot het baeren aldpo wel geplaetft \y n ie , waer in. beftaet alsdan de tweede hulp der Vroed-Vrouw ?


We blijven echter in het ongewisse over eventuele strubbelingen. Wel blij­ ven de twee in 1788 ontslagen vroedvrouwen aktief. Zo doopt Isabel Vermandel nog in augustus 1796 een doodgeboren kind. Ook Maria Catherina Eeckhout werkt verder : nog in 1793 verlost ze een kraamvrouw (115). Beide vrouwen hadden toen de respectabele leeftijd van 77 jaar bereikt. Uit deze blijvende activiteit besluiten dat de nieuwe vroedvrouwen geen ver­ trouwen genoten bij de kraamvrouwen, lijkt ons te ver gaan. Traditionele vroedvrouwen blijven dikwijls werken tot op hoge leeftijd, om niet te zeg­ gen tot ze er bij vallen. Toch moet er een en ander scheefgelopen zijn. Getuige de ontslagbrief van Isabelle Majorbancq dd. 22 februari 1803 (116). Helaas laat ze ons in het ongewisse over haar beweegredenen. Blijkbaar ging het toch niet om fun­ damentele zaken, aangezien alles erop wijst dat ze haar functie blijft uitoe­ fenen. Wel is het mogelijk dat Isabelle haar gunstig inkomensniveau verloren zag gaan in de Franse Tijd. Zo bedraagt het weddevoorstel (in 1809) voor de vroedvrouwen verbonden aan het bureau de bienfaisance, slechts 80fr (117) of omgerekend ongeveer 7 1/3 pond. Heel wat minder dan de 27 pond die ze contractueel diende te ontvangen, maar wel in de lijn van wat de gemid­ delde vroedvrouw verdiende. Wat wellicht ook voor onvrede bij de officiële vroedvrouwen zorgde, waren de werkzaamheden van ongediplomeerde verloskundigen. Vooral na de ka­ derwet van 31 mei 1818 betreffende de uitoefening van de geneeskunde (118) worden een aantal vrouwen aangeklaagd. We vonden vijf gevallen terug (van 1818 tot 1820) (119). Daarbij waren twee niet-Meulebeekse vrouwen betrokken waarvan één een familielid van de kraamvrouw was. De Oostrozebeekse vrouw oefende al zo'n dertig jaar haar praktijk uit. Twee van de drie Meulebeekse vrouwen waren weduwen met een leeftijd van ca. 64 en 75 jaar. De echtgenoot van de getrouwde vrouw werd in 1799 fileur pauvre genoemd (120). De vrouwen, allen met als beroep fileuse, beweerden dat ze nog maar enkele vrouwen hadden ver­ lost. Waarschijnlijk gaat het hier om vrouwen die uit financiële nood optre­ den en mogelijk aan een lager tarief werken dan de officiële vroedvrouwen. Vergeten we niet dat de economische situatie in onze regio's, zeker vanaf het laatste kwart van de 18de eeuw, verre van rooskleurig was, zodat elke frank die men diende uit te geven vlug een frank te veel was. In elk geval kunnen de geschoolde vroedvrouwen niet klagen over gebrek aan steun van de lokale overheid. Deze staat duidelijk aan hun kant, getui­ ge de 'machtswissel' in 1788, de hoge wedde voor Isabelle Majorbancq en het vervolgingsbeleid van de ongediplomeerde vroedvrouwen. De vlotte omschakeling in 1788 werd natuurlijk vergemakkelijkt door de hoge ouder­ dom van de matrones en door de steun van de hogere overheid. De strijd tussen geschoolde en niet-geschoolde geneeskundebeoefenaars past in de professionalisering van de geneeskunde en ook van de verloskunde die 129


meer en meer in handen komt van mannelijke geneesheren. Zij zijn het geweest die de vroedvrouwen als onbekwaam brandmerkten en de overheid aanzetten tot oprichting van vroedvrouwenscholen. De geschoolde verlos­ kundigen zullen echter ondergeschikt gemaakt worden aan de mannelijke geneesheer, zodat ze tenslotte niet méér worden dan een simple auxiliaire du médecin. Een auteur als Veile spreekt zelfs van een deprofessionaliseringsproces wat de vroedvrouwen betreft. Van 'wijze' vrouw met een hoog aanzien (in de Middeleeuwen) verwordt ze (in de negentiende eeuw) tot het hulpje van de arts, gebonden aan allerlei bevoogdende overheidsmaatrege­ len (121). Deze evolutie lijkt ons echter alleen op te gaan voor de stedelijke vroed­ vrouw. We wijzen hier - voor wat de plattelandsgemeente Meulebeke betreft - op het bescheiden sociaal milieu waaruit de vroedvrouwen gerecruteerd werden en op de eerder geringe financiële vergoeding. De deskun­ digheid van deze vrouwen is moeilijk in te schatten. Veelal wordt een strikt onderscheid gemaakt tussen vrouwen werkzaam op het platteland en stede­ lijke vroedvrouwen. Deze laatsten zouden veel deskundiger geweest zijn ( 122). In dit verband willen we nog opmerken dat de geschooldheid van de vroed­ vrouwen geen waarborg vormde voor een daling van de kraambedsterfte tengevolge van bevallingsstoornissen. Deze daling zou zich pas voordoen in de twintigste eeuw (123). Sommige auteurs zien echter wel een verband tussen een betere verloskundige zorg en een daling van de kraambedsterfte in de steden vanaf het midden van de achttiende eeuw (124).

ALGEMEEN BESLUIT In het plattelandsdorp Meulebeke hebben de traditionele vroedvrouwen lange tijd de plak gezwaaid. Het beroep wordt pas in 1727, naar aanleiding van een ordonnantie geïnstitutionaliseerd doordat de Meulebeekse magi­ straat een vroedvrouw admitteert en een vergoeding uitkeert voor haar bij­ stand aan de arme kraamvrouwen. Het karikaturale beeld van de dorpsvroedvrouw als weduwe die enkel uit financiële nood verloskundige hulp verstrekt, moet ons inziens sterk genu­ anceerd worden. De Meulebeekse vroedvrouwen zijn meestal nog gehuwd bij de aanvang van hun carrière. Het conserverende karakter van het vroed­ vrouwenkorps - de voorkeur gaat waarschijnlijk uit naar rijpere vrouwen, het levenslang in dienst blijven van de matrones, het beperkt aantal plaat­ sen - leidt er echter toe dat het korps op bepaalde momenten inderdaad enkel uit oude weduwen bestaat. De vroedvrouwen zijn afkomstig uit een milieu van landarbeiders/wevers of kleine 'middenstand' (in mindere mate). Het beroep zal zeker niet direct aantrekkelijk geweest zijn doordat de prochie slechts een kleine vergoeding (weerspiegeling van de sociale waar­ 130


dering ?) voorzag. Waarschijnlijk was met verloskunde inderdaad slechts een bijkomend inkomen te verdienen. In de tweede helft van de achttiende eeuw gaat de bezorgdheid van hoger­ hand niet meer louter naar de godsdienstige, maar ook naar de geneeskun­ dige kwaliteiten van de vroedvrouw uit. De oprichting van een vroedvrou­ wenschool te Gent past in dat streven. Ook de kasselrij Kortrijk acht het noodzakelijk voor het welzijn van het platteland dat er bekwame verloskun­ digen te vinden zijn. Vanaf 1780 stuurt de kasselrij leerlingen naar Gent. Meulebeke vaardigt in totaal tien cursisten af, waarvan er uiteindelijk maar twee vroedvrouw in Meulebeke worden. De socio-economische achtergrond van de aspirant-vroedvrouwen vertoont sterke gelijkenissen met die van de traditionele verloskundige krachten. In 1788 herschikt de Meulebeekse overheid grondig het vroedvrouwenbe­ stand. Twee traditioneel gevormde vroedvrouwen van respectabele leeftijd en met een jarenlange ervaring worden aan de deur gezet. Tegelijkertijd wordt een geschoolde vrouw binnengebracht. Eind achttiende, begin negen­ tiende eeuw bestaat het Meulebeeks korps enkel uit geschoolde verloskun­ digen. Toch blijft een deel van de bevolking, uit financiële of conservatieve reflex, een beroep doen op de actief blijvende matrones of op illegaal werkende vrouwen. Peter STRUYVE

131


VOETNOTEN Gebruikte afkortingen Br. P. = Bruine Pakken RAB = Rijksarchief te Brugge DAT = Dekanaal Archief Tielt RAG = Rijksarchief te Gent GAM = Gemeentelijk Archief Meulebeke RAK = Rijksarchief te Kortrijk PR = Parochierekening De geldsommen zijn uitgedrukt in ponden Vlaams groten courant, tenzij anders vermeld. Indien bij de personalia van de vroedvrouwen geen plaatsnaam vermeld staat, dient men dit als 'Meulebeke' te lezen. (1) Chris VANDENBROEKE, Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17e - 19e eeuw). In : Bijdragen tot de geschiedenis. 60(1977), 133163, citaat op p. 145. (2) Edward SHORTER, Geschiedenis van het vrouwelijk lichaam. Baarn, 1984, citaat op p. 47. (3) Vermeldingen van vroedvrouwen werden gevonden in de PR, de disrekeningen en de parochieregisters. Voor een meer gedetailleerde bespreking van deze bronnen verwijzen we naar onze licentiaatsverhandeling : Peter STRUYVE, Differentiële sterfte in de achttiende eeuw. Casus Meulebeke (1740 - 1796). Leuven, 1988, p.38-42, 45-46. De PR van Meulebeke worden bewaard in RAK., Fonds Parochierekeningen Meulebeke, nrs. 6(1721-1728) ; 7(1729-1739) ; 8(1740-1753) ; 9(1754-1777) ; 10(1778-1791). In het GAM bevindt zich ook nog de PR van 1793 ; de rekening van 1792 lijkt verloren te zijn. Vanaf de PR van 1730 vinden we betalingen aan één vroedvrouw en in 1760 wordt voor het eerst een tweede vroedvrouw betaald. Vanaf 1765 wordt een derde vrouw betaald, eveneens voor het ontfangen van de aerme kinderen, alhoewel ze niet expliciet als vroedvrouw aangeduid wordt : ze krijgt ook een lagere toelage. Blijkbaar wordt ze eerder beschouwd als een soort hulpje, een leerlinge. Jammer genoeg worden er tussen 1762 en 1788 geen namen van vroedvrouwen meer vermeld, tenzij van de 'leerlinge'. Toch mogen we veron­ derstellen dat de vrouwen die in 1788 met name genoemd worden, tenminste reeds in de periode 1771-1787 werkzaam waren. Dit wordt bevestigd door de Annexe bij PR 1778 waar de vroedvrouwen nominatief vermeld worden. In 1771 moet een gesworen vroedvrouw haar activiteiten stopgezet hebben. Dus enkel voor de periode 1763-1770 bestaat er onzekerheid over de namen van een of twee gesworen vroedvrouwen. De disrekeningen bevinden zich eveneens in het RAK., Fonds Kerkarchief Meu­ lebeke, nrs.37 (disrekeningen van 1729-1735) ; 38(1735-1740) ; 39(1742-1749) ; 40(1750-1759) ; 41(1762-1768) ; 42(1775-1777). De daaropvolgende jaren ontbreken. De vermeldingen in de disrekeningen zijn beperkt. Een eerste betaling vinden we terug in de rekening voor de jaren 1732'33. Vervolgens enkel nog voor 1733-34, 1743-'44 en 1756-'57, steeds aan dezelf­ de vroedvrouw. Flet is niet duidelijk of er in de tussenliggende jaren geen betalin­ gen geweest zijn, gezien de rekeningen niet altijd even volledig zijn. Vanaf 1760 betaalt de dis waarschijnlijk geen vroedvrouw meer, aangezien 'hun' vroedvrouw vanaf dat jaar door de prochie betaald werd. Voor 1770 zijn de nominatieve vermeldingen van vroedvrouwen in de parochiere­ gisters, waarvan de originelen bewaard worden in het Meulebeeks gemeentehuis, op één hand te tellen. We hebben de begrafenisregisters gecontroleerd vanaf het jaar 1715 en de doopregisters vanaf 1717. In 1719 vonden we een eerste vermel­ ding van een vroedvrouw, echter zonder naam. Bij een aantal vrouwen die een 132


nooddoop toedienden stond niet vermeld of ze vroedvrouwen waren. Waar­ schijnlijk gaat het om een familielid of buurvrouw ... Twee vrouwen die wel als obstetrice aangeduid stonden, hebben we niet kunnen identificeren. Het gaat om Joanna van Nieuwenhuyze, obstetrice (doopakte van 3 mei 1763) en Cathe­ rine Verfaillie, obstetrice (doopakte 9 januari 1771). Het is niet uitgesloten dat deze vrouwen betaald werden door de Meulebeekse prochie, vb. in de periode 1763-1770. Anderzijds kan het hier ook gaan om vroedvrouwen uit buurge­ meenten, of om niet-gesworen vroedvrouwen die niet aangesteld zijn door de prochie, maar op zelfstandige basis werken. (4) Wij hebben daartoe dankbaar gebruik gemaakt van de gezinsreconstructies van Lucien Decroix, Hulste, wat we ook al gedaan hadden voor onze verhandeling. Meer details over deze reconstructies in onze thesis, p.37-39 en bij Lucien DECROIX, Systematische bewerking van het archief voor de Meulebeekse bevolking. In : De Leiegouw. 29 (1987), 67-76. (5) De bronnen voor de deelname van de leerling-vroedvrouwen uit de kasselrij Kortrijk berusten in het RAK.. Fonds Arickx, Br.P., Reeks I, nrs. 5718 en voor­ al 6604 en 6605. Ze bevatten vnl. lijsten van deelnemers aan de lessen in Gent, betalingen aan dezelfde personen, examenuitslagen, briefwisseling tussen de kasselrijen Kortrijk en Oudburg, diverse stukken in verband met de lessen en verder documenten betreffende andere aspecten van de gezondheidszorg. Wat de inschrijvingslijsten betreft, beschikken we over een bijna volledige reeks van januari 1780 tot en met januari 1793 (van jan. 1783 tot en met juni 1787 werden geen leerlingen gestuurd) ; enkel de deelnemerslijst van de wintercursus 1791 ontbreekt. Dit wordt goed gemaakt door het wel aanwezig zijn van de betalingslijst voor die lessen. Andere betalingslijsten zijn aanwezig voor de wintercursus van 1780, 1781, 1788, 1789, 1792 en voor de zomercursus van 1788, 1789, 1791 en 1792. Verder vonden we de examenuitslagen van 1780 (februari en juli) en juli 1781, 1788, 1789, 1790, 1791 en 1792. We hebben ook de bundel Oudburg nr. 129 in het RAG doorgenomen. Daarin vinden we gedeeltelijk hetzelfde materiaal (correspondentie, examenuitslagen). (6) RAK., Scabinalen, 1° reeks, nr. 45., Meulebeke, R.1726-1735, fo 46v-48v. (7) DAT, Losse stukken, nr. 1027. (8) Michel CLOET, Het kerkelijk leven in een landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens de XVIIde eeuw. Tielt van 1609 tot 1700. (Universiteit te Leuven. Wer­ ken op het gebied van de geschiedenis en de filologie. 5e reeks, D1.4). Leuven, 1968, p.296. In het bisschoppelijk verslag van 7 juli 1704 klinkt het nog : non sunt juratae defectu pensionis sed duae vel tres quae obstetricantus sunt instructae et honestae (RAG., Fonds Bisdom Gent, reeks B, nr.3, fo 39v.) (9) Zo klaagt het plakkaat aan dat de magistraeten ende Wetten ... Vroed-Vrauwen admitteren, niet alleene onvoorsien van behoorlijcke Attestaetie van de respec­ tive pastoors, maer oock soo onhervaeren in ajfairen van Religie, dat sy selfs niet en weten de manière van het Heyligh doopsel in den noodt behoorelyck ... te administreren... (DAT, Losse stukken, nr. 1027). Over eventuele medische kwalificaties wordt niets gezegd. (9bis) De verwijzing naar tooverije is niet toevallig. Onder de vrouwen die van hekse­ rij beschuldigd werden, treffen we dikwijls vroedvrouwen aan. Voor enkele concrete gevallen : zie Christine VAN DAMME-LOSTRIE, Hekserij in Laame op het einde van de 16de eeuw en in het begin van de 17de eeuw. In : Volks­ kunde. 82 (1981), 69-89, vnl. p. 75 en J. VAN HAVER, In het nomansland tus­ sen 'geloof en 'bijgeloof : hekserij, toverij, exorcisme en bezwering. In : Volks­ kunde. 82(1981), 3-19, vnl. p. 15. Volgens Anna DELVA, Vrouwengeneeskun133


(10)

(11)

(12) (13)

(14)

(15) (16)

(17)

(18) (19) (20)

134

de in Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen. Brugge, 1983, p. 119-120, moe­ ten deze beschuldigingen gezien worden in het licht van de concurrentiestrijd tussen de mannelijke accoucheur en de vroedvrouw. Jacques GELIS, La sage-femme ou le médecin. Une nouvelle conception de la vie. Parijs, cop.1988, p.45-55. Volgens CLOET, o.c., p.297, echter had het kerkelijk toezicht op de vroed­ vrouw enkel tot doel te voorkomen dat "ook maar één kind zou sterven zonder doopsel". Rik CASTELAIN, Kinderen en hun opvoeding in de kasselrij Oudenaarde tij­ dens het Ancien Regime (1500-1800). Oudenaarde, dep. 1979, p.22 ; Geert HOORNAERT, Hulp der kranken en zwangere vrouwen. Medici, chirurgijnen, vroedvrouwen en apothekers uit Midden-West-Vlaanderen. Opleiding en zie­ kenzorg. 1600-1814. Izegem, 1990, p.73 ; SHORTER, o.c., p.41. RAK, Br.P., nr.6604. Voor de volledige tekst, zie : André VANDEWIELE Zwevezele, Dl.l. Zwevezele, 1981, p.512. Ze wordt vemeld als één van de twee gepensioneerde en gheede vroedvrouwen te Meulebeke op een lijst van vroedvrouwen en geneesheren uit een groot deel van de kasselrij Kortrijk (RAK, Br.P., nr.6604). De lijst is weliswaar ongeda­ teerd maar ze moet opgesteld zijn voor 24 december 1762, datum begrafenis van M.C. Bonte en na 8 mei 1762, datum begrafenis Elisabeth Seynhave die anders als officiële vroedvrouw zeker op de lijst zou gestaan hebben. GAM, Parochieregisters. Doopakte van 25 februari 1731, waar ze optreedt als meter van het onwettig kind van een halfonnozele (semi-innocens) kraam­ vrouw. In dezelfde tekst is ook sprake van een gezworen vroedvrouw. O.i. zijn de vroedvrouw en de meter één en dezelfde persoon. In 1733 wordt Egidia een eerste maal betaald door de armendis (RAK, Kerkarchief Meulebeke. Disreke­ ning 1733). Zo wordt ze in 1733 betaald voor het ontfangen van vier kinderen en in 1734 voor het op de wereld helpen van een tweeling. (RAK, Kerkarchief Meulebeke. Disrekening 1733 en 1734). Alhoewel Isabel aanvankelijk een halve pond minder betaald wordt dan de twee andere vroedvrouwen, krijgt ze in 1768-1770 een halve pond meer ! Vanaf 1771 treedt Maria Catherine Eeckhout op als derde vroedvrouw ; zij ontvangt drie pond, de twee andere vroedvrouwen vier pond. In een geboorteakte van 17 augustus 1779 wordt ze aangeduid als obstetrice jurata. Ze komt echter niet voor in de Annexe van PR 1778 waar de vroedvrou­ wen nominaal vermeld worden. Misschien ontving ze slechts gedurende een korte periode een gemeentelijke vergoeding of werkte ze op zelfstandige basis. GAM, Parochieregisters. Geboorteakte van 12 juni 1770. Alhoewel onze PR's slechts tot en met 1793 bewaard zijn, lijkt het ons aanne­ melijk dat ze ook nog in 1794 betaald werd door de prochie. SHORTER, o.c., citaat op p.48, daarmee de mening van de landbouwers uit Calau (voormalige DDR) vertolkend. De Gentse chirurgijn J.B. Jacobs stemt daarmee in wanneer hij stelt in de Voor­ reden van zijn Vroedkundige Oejfenschool, vervattende in een klein bestek meerderendeels alles t' geen tot deze Konst eenige betrekking heeft, de genees­ kunde uitgezonderd, uitgegeven bij wijze van Lessen". Gent, 1784 : Op het plat land is het vroedvrouwenampt eene der veragtelijkste bedieningen, omdat het meerderendeels door onweetende, behoeftige en bejaerde ondernomen wordt. Deze vrouwen, reeds gebocheld door den ouderdom ... gaeti waer men ze vraegt, keren na de bevalling huiswaarts om aldaer, gemerckt ze tot niets anders bekwaem zijn, met gevouwen armen (te) blijven zitten en een tweede


gelegenheid afwagten. (21) Het grondgebruik is te vinden in de quoteboeken. Aangezien dit grondgebruik kan variëren in tijd hebben we steeds het maximum genomen. Het begrafenista­ rief is te vinden op de begrafenisakte. Na 1780 wordt die aanduiding echter zeldzamer. De gegevens voor de alfabetisatie komen uit de Annexe bij PR 1778 met de be­ talingen van de drie vroedvrouwen (Isabel Vermandel, M.C. Eeckhout en Joanna Hellebuyck) ; allen moeten een kruisje naast hun naam plaatsen. Dat Elisa­ beth Seynhave niet kan schrijven blijkt uit haar aanstelling in april 1727 (zie noot 6). (22) In de bronnen wordt het grondgebruik genoteerd in bunders, honderdlants en roeden. Omzetting naar hectare met de formule : (1.41696 x aantal bunders) + (0.08856 x aantal honderdlants) + (0.0035424 x aantal roeden). (23) Voor de indeling van de Meulebeekse bevolking in socio-professionele groe­ pen, zie onze licentiaatsverhandeling, p. 100-102. Werden als landbouwer beschouwd : de gezinnen met een grondgebruik van meer dan twee hectaren en zonder ambacht. Werden als 'zelfstandige' of als behorend tot de 'middenstand' beschouwd : de gezinnen waarvan het gezinshoofd een zelfstandig beroep uit­ oefende, bv. winkelier, geneesheer, timmerman, herbergier ..., echter niet : wever of spinner. Werden als 'arbeider' beschouwd : de gezinnen waarvan het grondgebruik lager dan 2 ha was en waarvan het gezinshoofd geen zelfstandig beroep uitoefende. Van de door ons onderzochte gezinnen (periode 1740-1796) behoorde 51.5% tot de 'arbeiders', 30.4% tot de landbouwers en 18.2% tot de 'middenstand'. (24) Het gemiddeld grondgebruik van een Meulebeeks gezin (periode 1740-1796) bedroeg 2.7 ha. Het gemiddeld grondgebruik van een arbeidersgezin : 1/3 ha van een landbouwersgezin : 7.55 ha en van een middenstandsgezin : 1 1/3 ha. (25) VANDENBROEKE, a.c., p. 147. (26) SHORTER, o.c., p.17-19. Een priester uit de Marnestreek verwoordde het als volgt (in 1777) : "De boeren in de parochie maken zich meer zorgen over hun koeien wanneer ze moeten kalven dan over hun vrouw als ze een kind moet krijgen." (27) Hilde KINTAERT, Chirurgijnen en gezondheidszorg op het platteland in de 18de eeuw. In : Het Land van Nevele, 16(1985), 112-129, vnl. p. 120-121. (28) C. VANDENBROEKE, Parochieregisters als bron voor de studie van sociale stratificatie. In : Sociale mobiliteit en sociale structuren in Vlaanderen en Bra­ bant tot de 20ste eeuw. (Studia Historica Gandensia, 257). Gent, 1983, p.59-78, verklaart dat wellicht bij geen enkele omstandigheid meer klassenonderscheid gemaakt werd dan bij de uitvaart. Mensen hadden er veel voor over om toch maar niet met de laagste uitvaart begraven te worden. In de periode 1740-1796 werd 21.1% van de Meulebeekse bevolking (c.q. de ouders van de door ons bestudeerde gezinnen) met de laagste uitvaart begraven, 64.7% met de middelste en 14.2 % met de hoogste uitvaart. (29) RAK, Br.P., nr.6605. Attest van goed gedrag en zeden afkomstig van de pastoor voor A.M. van Daele. D. DALLE, De bevalling, een pijnlijk en gevaarlijk godsgericht ? In : De Leiegouw, 8(1966), 117-123, beschrijft een gelijkaardig geval van een armere vrouw die voor haar occasionele verloskundige hulp betaald werd met eenige eetelijke waeren (p.l 19). (30) RAK, Fonds Kerkarchief Meulebeke, nrs. 41 en 42. Disrekening van 1769, 1771, 1773, 1775 en 1777. (31) STRUYVE, o.c., p. 25-27. 135


(32) G. ALGOET & C. VANDENBROEKE, Alfabetisme in Vlaanderen en inzon­ derheid in Zuidelijk Vlaanderen (einde 18de eeuw - ca. 1870). In : Jaarboek van de Geschied- en heemkundige Kring "De Gaverstreke". 5(1977), 142-179, vnl.p.144-145. (33) SHORTER, o.c., p. 41 en 51. Ook J.B. Jacobs nuanceert zijn kwaadaardig beeld van de vroedvrouw (zie noot 20) : Deze vrouwen zijn nogtans in zo geval niet allezins berispbaer, gemerkt zij niet volstrekt aen de natuur het meesterschap beneemen ; maer wanneer de natuur struikelt, en haer ongemakken overkomen ... zo is het noodlot niet te beschrijven (JACOBS, o.c., Voorreden) (34) R. SCHEPERS, De opkomst van het Belgisch medisch beroep. In : P. VANDERMEERSCH (red.), Psychiatrie, godsdienst en gezag. De ontstaansgeschie­ denis van de psychiatrie in België als paradigma. Leuven, 1984, p. 137-175, vnl. p. 150. Zie ook : KINTAERT, a.c., p. 121 ; Karel VELLE, De vroedvrouw in de 19de eeuw. Een beroep in de verdrukking ? In : Oostvlaamse Zanten. 65(1990), 7592, vnl. p.75 ; Valère ARICKX, Kan. Dr. Charles-Louis Carton. Pittem 1802 Brugge 1863. Pedagoog en Historicus. Zijn afkomst en aanverwanten. In : Jaar­ boek van het Vlaams Centrum voor Genealogie en Heraldiek, 4(1989), 80-118, vnl. p.100-101 : uit de staat van goed van de Meulebeekse chirurgijn Pieter Car­ ton ( t 1775), die afgesloten werd met een gering batig saldo, blijkt dat deze bovendien als snuifmaker en orgelist werkzaam was. (35) RAK. Br.P., nr.6604. Lijst van vroedvrouwen en geneesheren. (36) Geert HOORNAERT, o.c., p.69 (37) Zo was er in 1762 geen vroedvrouw in Egem, Kanegem, Markegem, SintBaafs-Vijve, Wielsbeke, Wontergem en Zwevezele. In Pittem en Tielt was min­ stens één van de twee vroedvrouwen uitgesloten van een pensioen. (38) GAM, Parochieregisters. Doopakte van 2 februari 1731. (39) Leen MUYS, Vroedvrouwen in beweging. Een historische analyse van de tot­ standkoming en ontwikkeling van de Ecole Royale et Superieure d'Accouchemens’ te Gent (tweede helft 18e eeuw). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, RUG, 1989, p. 138; VANDENBROEKE, Zuigelingensterfte, p. 147. (40) In 1733 ontving Egidia Dobbels 9 sch. 4 gr. VI. ct. voor het ontfangen van vier kinderen, hetzij 28 groten per kind (RAK, Kerkarchief Meulebeke, nr. 37. Dis­ rekening van 1733). Dit bedrag zouden de vroedvrouwen dus in theorie ook kunnen vragen aan meer begoede kraamvrouwen. Het elfjaarlijks geboortengemiddelde voor 1760 bedraagt 184.6 (berekend o.b.v. de gegevens in STRUYVE, o.c., p. 123-124). Als we uitgaan van het (optimistisch) idee dat de twee vroedvrouwen elk de helft van de geboorten voor hun rekening namen, komen we aan een jaarinkomen van 10.8 pond (à rato van 28 groten per geboorte). Volgens J.B. Jacobs kreeg een vroedvrouw op het platteland twee à drie schel­ lingen (of : 24 à 36 groten) per bevalling. Hij beweert ook dat jonge vrouwen zich niet aangetrokken voelen tot dit beroep omdat hunne wakkerheid en kloeke arm hun voordeeliger zijn en meer gewin bijbrengen, dan wel het zo zeer ver­ drietig vroedvrouwenampt (JACOBS, o.c.. Voorreden). (41) Wij baseren ons op gegevens in E. SCHOLLIERS, Prijzen en lonen te Antwer­ pen en in het Antwerpse (16e-19e eeuw). In : C. VERLINDEN e.a., Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant. 4Dln., 1959-..., p.641-1056. Op p.988-989 vinden we dat een landarbeider op het plat­ teland rond Antwerpen in de periode van 1735-1797 gemiddeld (zomer- en winterloon) 11 stuivers per dag verdiende. Berekend aan 250 werkdagen levert 136


(42)

(43) (44) (45) (46)

(47) (48)

(49)

(50)

ons dat een jaarinkomen van bijna 23 pond VI. ct. op. Op dezelfde pagina's vindt men ook dat een vrouw voor precies hetzelfde werk slechts de helft ver­ diende. Volgens D. DALLE, De bevolking van Veurne-Ambacht in de 17de en 18de eeuw. (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Weten­ schappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, XXV, nr. 49), Brussel, 1963, p.105, verdiende een landarbeider in de 18de eeuw tus­ sen de 12 en 16 stuivers per dag, wat een variatie geeft, op een jaarbasis van 250 werkdagen, van 25 tot 33 1/3 pond VI. Gekwalificeerde ambachtslui worden geacht een stuk meer te verdienen. Ander­ zijds liggen de lonen op het platteland lager dan in de stad. Zo verdiende een Markegemse timmerman, medio 18de eeuw, slechts 24 groten (=12 stuivers) per dag, wat nauwelijks verschilt van wat een landarbeider verdiende. Of ging het misschien om een timmermansknecht ? (Frans HOLLEVOET, Het Goed Ter Hoyen en de familie Coucke (1728-1888) in Markegem. In : De Roede van Tielt, 16(1985), 54-104.). RAK, Wezerijkamer. nr. 147, Wezerij Maerte. Meulebeke fo 191 v- 195r. Staat van goed van Joanna Boone ( t 13 mei 1770). Een knecht kreeg voor een perio­ de van 2 jaar en 22 dagen : 13 pond 18 sch. 2 gr. VI. ct., de andere knecht ont­ ving 1 pond 9 sch. gr. VI. ct. voor 2 maand en 22 dagen arbeid, de meid kreeg 15 sch. 4 gr. VI. ct. voor een maand en 22 dagen arbeid. Vanuit deze gegevens hebben we een jaarloon berekend (à 250 werkdagen). Het loon van dienstpersoneel kon echter wel variëren naar gelang de uitgeoe­ fende taak. Zo verdiende een paardeknecht of een schaapherder 10 pond gr. VI. op het Goed ter Hoyen, een koewachtertje slechts 2 1/2 pond. Bovenop die som komt wel gratis voedsel en logies (HOLLEVOET, a.c. p.80-81). RAK, Br. P., nr.6604. Rondschrijven van het kasselrijbestuur dd. 15 december 1779. De leeftijd van Joanna is berekend in de veronderstelling dat ze direct na het overlijden van haar moeder in 1763 haar taak als vroedvrouw overgenomen heeft, waarvoor echter geen bewijzen zijn. GELIS, o.c., p.65-108 ; MUYS, o.c., p.46 ; VANDENBROEKE, Zuigelingen­ sterfte, p.139-140 ; ID., Seks, liefde en huwelijk in historisch perspectief. Brus­ sel, cop. 1986, p.l 10-111. RAK, Br.P., nr. 6604. Brief van Raddee aan kasselrijbestuur (ongedateerd, maar zeer waarschijnlijk uit 1779 en niet uit 1778 zoals vermeld in STRUYVE, o.c., p.20). Voor een integrale weergave van dit document, cf. VANDEWIELE, o.c., p.510-512. RAK, Br.P., nr. 6604. Brief van het kasselrijbestuur dd. 25 oktober 1779 aan de wethouders van Wingene. Voor een goed overzicht van de ontwikkelingen in de verloskunde : Fransje W. VAN DER WAALS, Doorbraken in de verloskunde. In : R. KISTEMAKER (red.), Een kind onder het hart. Verloskunde, volksgeloof, gezin, seksualiteit en moraal vroeger en nu. Amsterdam, cop. 1987, p .l3-56. SHORTER, o.c., p.47 ; HOORNAERT, o.c., p.43-47 ; VANDENBROEKE, o. c., p.l 16-117. Gedetailleerde informatie over Madame du Coudray vindt men in : GELIS, o.c., p . l 13-123. Over deze chirurgijn : E.G.R. OSSIEUR, J.B. Jacobs, chirurgijn, verloskundige en auteur (1734-1790). In : Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. 26(1972), 69-91. De populationistische ideeën van Jacobs komen bv. tot uiting in zijn vertaling

137


(51) (52) (53)

(54) (55) (56)

(57) (58) (59) (60) (61)

(62) (63) (64) (65) (66)

(67) (68)

(69) (70) (71) (72)

138

van een Frans werk waarin het heet : Men heeft sedert langen tijd aen den man­ gel van onderrichtingen der vroedvrouwen de oorsache der ontvolkinge toege­ schreven ... (Kortbondig Onderwijs, 1771). Over dit werkje : A.G. HOMBLE, Een 18e eeuwse déontologie voor de vroedvrouwen. In : Biekorf. 78(1978), 2022. Voor een beschrijving van deze poppen : GELIS, o.c., p.160 ; MUYS, o.c., p. 84-87 en OSSIEUR, a.c., p.76 n.37. RAK, Br.P., nr.6604. Brief van de Oudburg aan de kasselrij Kortrijk dd. 29 mei 1779. Het dekreet tot oprichting heeft als datum 14 mei 1778 (afschrift in RAK, Br.P.,nr.6604). De eerste lessen beginnen echter pas in januari 1779 : op 8 janu­ ari 1780 bericht de Oudburg immers dat er tot hier toe maer twee coursen vol­ bracht zijn (RAK, Br.P.,nr.5718). Vgl. OSSIEUR, o.c.,p.81. OSSIEUR. a.c., p. 81-82. MUYS, o.c., p.74. We vinden wel nog een uitnodiging van de Oudburg dd. 18 december 1792 voor de wintercursus van 1793 en zelfs een lijst met kandidaten uit de kasselrij Kortrijk voor desbetreffende lessen (beide documenten : RAK, Br.P., nr.6605), echter niets dat erop wijst dat de lessen ook effectief doorgegaan zijn. Vgl. MUYS, o.c., p.30. RAK, Br.P., nr. 6604. Ibidem. Brief van de Oudburg aan de kasselrij Kortrijk dd. 29 mei 1779. RAK, Br. P„ nr.5718. RAK, Br. P„ nr.6604. RAK, Fonds Colens II. Resolutieboeken, nr.450, fo 28r. Actum 13 mei 1779, waar gesteld wordt dat men in alle dorpen de noodighe bekendmaeckingen (zal verspreiden) ten eijnde dat van ijdere prochie een subject soude connen dese lesse gaan bijwoonen en Ibidem, fo 55v-56r. Actum 11 okt.1779, Generaele vergaderinghe. Ibidem, fo 67v-68v. Actum 15 dec.1779. Over de institutionele aspecten van het bestuur van de kasselrij Kortrijk, cf. N. MADDENS, De kasselrij Kortrijk. In : De Leiegouw, 25(1983), 233-255, vnl. p.242 e.v. RAK, Br.P., nr.6604. Ibidem, Lijste der personen ...(voor) de lesse van vroedkunde ... te beginnen met den 3en januarij 1780. Ibidem, Brief van Meulebeke aan het Kortrijks kasselrijbestuur dd. 02 jan. 1780. De drie attesten (eveneens ibidem) zijn inderdaad gedateerd op 2 jan. Het is niet duidelijk wat de oorzaak van deze laattijdigheid is. Het rondschrijven van 15 dec. 1779 was in ieder geval bekend, gezien er naar verwezen wordt. RAK, Br.P., nr.5718. Brief aan de Oudburg dd. 5 jan. 1780. Ibidem, Brief van Kortrijk aan de Oudburg dd. 3 jan. 1780. Dit zijn geen loze woorden : Meulebeke was met zijn 5128 inwoners in 1765 en zijn bijna 7000 inwoners in 1799 de grootste prochie van de kasselrij. Cf. STRUYVE, o.c.,p.95 en DECROIX, Meulebeke een testgebied voor de studie van de aantrekkings­ kracht van de Kortrijkse buitenpoorterij. In : De Leiegouw, 20(1978), 409-445, vnl. p.409. RAK, Br.P., nr.5718. Brief van Oudburg aan Kortrijk dd. 8 jan. 1780. RAK, Br.P., nr.6604. Brief van Oudburg aan Kortrijk dd. 24 dec. 1779. Ibidem, Lijste derpersoonen (voor) de lesse ... beginnende Ie junij 1780. RAK, Br.P.,nr.6605. Lijste van mans en vrouwspersoonen... te beginnen den 3 jan. 1780.


(73) Ibidem. (74) RAK, Br.P.,nr.6604. Examenuitslag juli 1780. In dezelfde bundel bevindt zich nog een examenuitslag die afwijkt van de eerste. Het is echter duidelijk dat we ons op de eerst vermelde uitslag moeten baseren ; op de inschrijvingslijst voor de wintercursus van 1781 (zelfde bundel) vinden we dezelfde vijf mensen terug die als onbequaem bestempeld worden die ook al als dusdanig voorkomen in de eerste uitslag. (75) RAK, Br.P., nr.5718. Brief van Joseph Depotter uit Gent aan het kasselrijbestuur van Kortrijk dd. 16 feb.1780. (76) OSSIEUR, a.c„ p.83-85 (77) Voor de kasselrij Kortrijk : zie bv. betalingsstaat voor lessen van jan. 1781 (RAK, Br.P., nr.6605). Voor de kasselrij Oudenaarde : OSSIEUR, a.c., p.83. (78) OSSIEUR, a.c., p.84 n.75. (79) RAK, Fonds Colens II. Resolutieboeken, nr.450, fo 148. Actum 9 mei 1781 ; voor de kasselrij Oudenaarde, cf. OSSIEUR, a.c., p.83. (80) OSSIEUR, a.c., p.84. (81 ) Een voorbeeld van dergelijk verzoek : RAK, Fonds Colens II. Resolutieboeken, nr.450, fo 140v. Actum 20 maart 1781. (82) In RAK, Br.P.. nr.6605. Examenlijst van 14 juli 1789. Op deze en ook op ande­ re lijsten, vindt men een zekere Marie Anne van de Keere als inwoonster van Meulebeke. Dit klopt echter niet : het gaat om een Tieltse vrouw. (83) MUYS, o.c., p. 108-109. 51% van de gemeenten uit de kasselrij Kortrijk stuur­ den geen leerlingen, 37% één tot twee. Er dient wel rekening mee gehouden dat MUYS slechts 35 gemeenten van de kasselrij in ogenschouw neemt, nl. die gemeenten waarvan de volkstelling van het jaar IV bewaard is. (84) De bronnen zijn formeel : op de inschrijvingslijst van de wintercursus 1792 (RAK, Br.P., nr.6605) staat Pieternelle de Boever als nr. 13 opgegeven gevolgd door nr. 14, haere dogter Barbara van der Scheure. Zie ook de lijst voor de zomercursus in dezelfde bundel. Barbara werd te Meulebeke gedoopt op 22 feb. 1777. (85) MUYS, o.c.,p.36. Deze bepaling werd evenwel niet opgenomen in het eigenlij­ ke stichtingsdekreet (Ibidem, p. 128). Alhoewel de jeugdige leeftijd van Barbara in eerste instantie verwondering zou kunnen wekken , waren onze voorouders, zeker op het platteland, niet zo preuts. Kinderen kwamen waarschijnlijk al heel jong in aanraking met sexualiteit in een familiale situatie waar men zowat op elkaar leefde. Bovendien kostte het verblijf niets en bleef het kind onder de hoede van de moeder. (86) RAK, Oud Stadsarchief Kortrijk. Voorlopig nr.472, fo 39. (87) Zien.29. (88) RAK, Br.P., nr.6605. Attest van goed gedrag en zeden van de pastoor voor Eli­ sabeth de Vaere dd. 31 mei 1788. (89) RAB, Frans fonds, nr. 1245. We hebben de telling per wooneenheid op fiche overgenomen en alfabetisch gesorteerd. (90) MUYS, o.c., p.21. (91) RAK, Br.P., nr.6604. Stichtingsdekreet art. 2. (92) In 1784 besloot de kasselrij Kortrijk 60 exemplaren van de Vroedkundige oeffenschool van Jacobs aan te kopen om die te verdelen over de verschillende prochies ; met last van het selve ter greffie te bewaeren ende dan af aldaer communicatie en inspectie te verleenen aen de geadmitteerde vroede-vrauwen en accoucheurs (RAK, Fonds Colens II. Resolutieboeken, nr.451, fo 128v. Actum 28 juli 1785 ; zie ook Ibidem, fo 71 v-71r. Actum 28 juli 1784 ; fo 115v.

139


Actum 28 april 1785 ; fo 124v. Actum 1 juli 1785). Vgl. HOMBLE, a.c., p. 2122 ; OSSIEUR, a.c. p.85-87. (93) MUYS, o.c.,p.l50 (94) MUYS, o.c., p. 127-136. (95) Bij zeven van de tien leerlingen kon een exacte leeftijd (zowel geboorte- als overlijdensdatum bekend) berekend worden, bij de andere slechts een benade­ rende leeftijd. (96) MUYS, o.c.,p. 151. (97) HOORNAERT, o.c., p.73. Op haar overlijdensakte staat ze genoteerd als dochter van Pieter Joseph en Maria Joanna Mulle, en als geboortig van Kachtem, waaruit we mogen beslui­ ten dat het inderdaad om één en dezelfde persoon gaat. (98) GELIS, o.c., p.200-201. (99) STRUYVE, o.c., p.86. (100) ARICKX, a.c., p. 102, 104. (101) RAK, Fonds Colens II. Resolutieboeken, nr. 450, fo 71v-72r. Actum 5 jan. 1780. (102) RAK, Fonds PR Meulebeke, nr. 10 . Parochierekening van 1788. (103) GAM, Dossier 1.77. Openbare gezondheid. Aanstellingsbrief van Isabelle Majorbancq dd. 9 jan. 1788. (104) Over deze familie, zie ARICKX, Geschiedenis van Pittem. Pittem, 1951, p.233 en ID., Geschiedenis van Egem. Dl.I, Pittem, 1982, p.512, waar vermeld wordt dat haar moeder vanaf 1776 ook optreedt als vroedvrouw te Egem. (105) RAK, Br. P., nr.5718. Brief van Joseph Depotter aan de kasselrij Kortrijk dd. 21 aug. 1779 en Br.P., nr.6604. Attest van Jacobs dd. 16 juli 1779. (106) GAM, Dossier 1.77. Lijst met gezondheidswerkers dd. 28 feb.1820. (107) RAK, Fonds Colens II. Resolutieboeken, nr.450 fo 105v-106r. Actum 13 sep.1780. (108) VELLE, o.c.,p.91 ; SHORTER, o.c., p.50. (109) RAK, Oud Stadsarchief Kortrijk, voorlopig nr. 472, fo 39. (110) Het gezin komt niet voor in de telling van het jaar IV, wel overlijdt haar man in 1809 te Meulebeke, Petronella leeft dan nog. (111) RAB, Frans fonds, nr. 2710. (112) VELLE, o.c.,p.91 ; SHORTER, o.c., p 50. (113) GELIS, o.c., p.209. (114) ID„ o.c., p.201. (115) GAM, Parochieregisters. Isabelle Vermandel : overlijdensakte van 5 aug. 1796 ; M.C. Eeckhout : overlijdensakte 23 juni 1793. (116) GAM, Dossier 1.77. Openbare gezondheid. Ontslagbrief van Isabelle Major­ bancq dd. 3 ventôse jaar XI. (117) RAB, Frans fonds, nr. 2712. Etat General des propositions faite par les com­ missions des bureaux de bienfaisance... (getekend op 20 april 1809). De gemeente zelf stelde 100 francs voor per vroedvrouw, de sousprefet slechts 80. Oorspronkelijk stond ook Elisabeth de Vaere op de lijst, maar die werd geschrapt omdat ze een fils réfractaire had. (118) VELLE, o.c.,p. 77-78. (119) GAM, Dossier 1.77. Contraventions à l'art de guérir. (120) RAB, Frans Fonds, nr. 1245. (121) VELLE, o.c.,p.75-77. (122) SHORTER, o.c.,p.41. (123) VANDENBROEKE, Zuigelingensterfte, p. 151 e.v. ( 124) SHORTER, o.c., p.94-98. 140


PROTESTANTEN IN TIELT EN OMSTREKEN De volgende tekst is een door ons herwerkte naamloze Nederlandse verta­ ling van "The story of Stefanie" geschreven door Mrs Edith F. Norton. Het engelstalig brochuurtje van 12 bladzijden werd uitgegeven door de Belgian Gospel Mission in Brussel. Er staat geen jaartal vermeld. Het kon ook besteld worden in Philadelphia tegen de prijs van 10 cent voor een dozijn. De familie Bouckaert bezorgde ons een exemplaar en de Nederlandse verta­ ling, waarvoor onze beste dank. Hoewel de tekst veel weg heeft van een "heiligenleven " oordeelden wij dat er toch voldoende historische gegevens in verweven zitten om een opname in ons tijdschrift te rechtvaardigen. Bovendien is de tekst bijzonder onthul­ lend i.v.m. de opvattingen van zowel de Tieltse (zeg maar : Vlaamse) bevol­ king als van de protestantse ijverige zendelingen (en schrijfster) in de jaren twintig. In een bijdrage die hierbij aansluit, brengt ]. Verbrugge heel wat historische achtergrondinformatie bij deze lezenswaardige "Story". Zijn opzoekingen brengen een bevestiging van de realia vermeld door Mrs Norton. De redactie

HET VERHAAL VAN STEFANIE (1908-1929) Dit verhaal heeft als doel het leven van Stefanie-Marie Bouckaert uit Tielt zo volledig mogelijk weer te geven. Ik bezit haar foto en terwijl ik dit neer­ schrijf, kijken haar ogen vanuit haar bevallige, maar niet direct mooie gezicht, rustig en ernstig, in de mijne, alsof ze zeggen wilden : "Zorg ervoor Hem alle eer te bewijzen in wat je schrijft, want ik was alleen maar Zijn eenvoudige dienstmaagd." Op de achterkant van de kaart met haar foto (deze kaart is zwart omrand en bovenaan staat er geschreven "In Memoriam") staat een toepasselijk Vlaams gedicht afgedrukt met als laatste twee verzen :"Gij, O Jezus ! Gij alleen, / Gij, zijt onze troost alleen." Ja, dit was waarlijk het wachtwoord van haar leven, de boodschap voor allen die overblijven en haar heengaan betreuren. Hoe kort was haar levensloop. Zij werd geboren op 2 augustus 1908 en overleed al op 19 oktober 1929. Nauwelijks onderwezen, leidde zij een modaal bestaan van nauwelijks 21 jaar in een kleine stad in Vlaanderen. Haar laatste levensjaren bracht ze door als dienstmeisje in het huis van een ander. Maar op een dag werd Stefanie opnieuw geboren, en daar is een ver­ haal aan verbonden dat ons misschien zal verklaren waarom er zich bij haar begrafenis honderden voor de deur verdrongen en de lange lijkstoet naar de begraafplaats volgden. Bij het verhaal van haar bekering en van haar korte, maar moedige dienst­ baarheid aan haar Heer en Meester, hoort eerst nog het verhaal van een andere overtuigde gelovige, een Belgische zakenman, mijnheer R., die voor de oorlog in Engeland een exemplaar van de Bijbel in handen kreeg. Hij las

141


Stefanie BOUCKAERT Tielt 02.08.1908 - 19.10.1929

Opname 1914. De familie BOUCKAERT v.l.n.r. : Stéphanie, Marie-Thérèse, Frans, moeder Elodie, Marcel, vader Jules, Aloïs, Remi, Triphon. 142


het, maar met ongeloof, want alleen al het lezen ervan betekende een schen­ ding van de wetten van zijn eigen Kerk. Later, terug in België ontmoette hij in Charleroi een lid van de plaatselijke groep "Broeders" en die man opende hem de ogen voor zijn nood aan een Heiland en bracht hem tot de aanvaar­ ding van Christus. Mijnheer R. had een broer, ook een zakenman, die in Tielt woonde. Hij schreef hem een lange, gemeende brief waarin hij hem de oproep van de Christus uit de Bijbel voorhield. Als reactie kreeg hij alleen maar spot. Mijnheer R. kon niet van zijn stuk gebracht worden en vertrok met geestdrift in het hart zo gauw mogelijk naar Tielt om er zijn geliefde broer getuigenis af te leggen van het heil dat hij deelachtig geworden was. Tijdens de eerste twee dagen van zijn verblijf werden zijn welgemeende smekingen met hoon en spot beantwoord. Op het einde van de tweede dag zei hij : "Binnenkort zal je me komen smeken om je verder in deze waar­ heid te onderwijzen; nu zal ik niets meer zeggen." De volgende dag al raak­ te het gezin vast overtuigd in het geloof en werd de profetie vervuld. Na lange tijd samen over de bekering van hun zielen gesproken te hebben, zei mijnheer R. tot zijn broer : "Ken je niet een of andere plek in deze streek waar het zuivere Evangelie gepredikt wordt ?" "Nee", was het antwoord, "zo'n plek ken ik niet, noch dichtbij, noch veraf." Toen deed zich een ver­ rassing voor, even welkom als deze die de melaatse Naaman meemaakte toen een gevangen joods meisje tot haar meesteres zei : "Was God mijn Heer maar bij de profeet in Samaria ; die zou hem wel van zijn melaatsheid genezen." (2 Koningen 5:3). De broer had een kleine leerjongen die dit gesprek toevallig hoorde en tegen zijn werkgever zei : "Ik weet dat er in Oostrozebeke, slechts enkele kilometers hier vandaan, zo'n plek is. De Evangelische predikant heet Meersman." De broer bezat gelukkig een auto en op een dag trokken ze met z'n vieren naar Oostrozebeke. Halverwege vielen ze zonder benzine. Toen ze hun zakken aftastten, stelden ze vast dat ze geen geld bij zich hadden. Achteraf zegden ze dat het allemaal een list van Satan was om ze te ontmoedigen. Maar zij waren zo overtuigd dat ze hun wagen langs de weg plaatsten en nog een uur te voet gingen tot bij de zaal. Daar ontmoetten ze mijnheer Meersman, de leider van deze post van de Belgische Evangelische zending, en hij gaf ze niet alleen de Bijbel en de raad die zij wensten, maar hij leende het geld om terug naar huis te gaan. Zij werden al vlug regelmatige bijwoners van de vergaderingen in dit afge­ legen centrum en vulden hun kleine wagen met zoveel mogelijk medepas­ sagiers. Mijnheer Meersman bezocht hen ook thuis in Tielt en daar ont­ moette hij ook het dienstmeisje Stefanie. Zij was zeer trouw katholiek en was van plan later als non naar Congo te gaan. Ze was zelfs zo fanatiek dat, toen ze geconfronteerd werd met de mogelijke komst van een protestant, zij heftig beweerde : "Wanneer die man hier binnenkomt, dan ga ik buiten." Maar zij ging niet weg en toen mijnheer Meersman aan huis begon te komen, luisterde ze mee met de anderen. Zij stelde al vlug diepgaande vra­ gen en een tijdje later schonk zij haar hart voluit aan de Heer. Ondertussen waren haar werkgever en zijn vrouw oprecht bekeerd en zij begonnen te 143


getuigen van de Heiland. Binnen enkele weken moest hij wegens gebrek aan klanten zijn winkel, een slagerij, sluiten, want de boycot liet niet lang op zich wachten. Gelukkig had hij nog een andere zaak, namelijk de ver­ koop van kant, en van toen af floreerde en groeide die handel, onder Gods goede bescherming. Op een dag, toen de vervolging haar hoogtepunt bereikt had, kwam er een dienaar van de katholieke Kerk bij hem langs en deze zei hem : "Wel, wat ben je aan het doen ? Ik heb vernomen dat je een voorraad protestantse boeken in je huis hebt en je weet best dat dat verbo­ den is !" Mijnheer R. antwoordde : "Ik hoef niemand te zeggen wat ik in mijn eigen huis doe. Bovendien, hoe weet jij dat die boeken slecht zijn ? Jij hebt ze nooit gezien ! Geef mij een bewijs dat ze slecht zijn en ik zal ze weggooien. Hier, neem er één mee, lees er thuis eens in en breng er me later verslag over uit. En nu moet je mij verontschuldigen, want ik heb het erg druk." Boos weigerde de priester het boek en vertrok. De volgende dag was Stefanie aan de beurt. De priester ontbood haar en beval haar onmiddellijk bij hem te komen. Zij ging er heen en bevond zich al gauw in de ontvangstkamer en had er een ernstig gesprek met haar vroe­ gere geestelijke raadsman. Wie niet vertrouwd is met een rooms-katholiek land dat eeuwenlang gedo­ mineerd werd door die Kerk, kan zich nauwelijks de stevigheid voorstellen van de kettingen waaraan haar aanhangers vastgehouden worden ; kettingen van bijgeloof, onwetendheid, vooroordelen, vastgeroeste gewoonten en angst. Toch verschilt België van andere katholieke landen door het feit dat miljoe­ nen inwoners slechts in naam de Kerk aankleven en vele honderdduizenden haar openlijk vijandig gezind zijn. Spijtig genoeg bestond er tot voor enkel jaren een bijna te verwaarlozen verkondiging van het ware Evangelie. Vooral over de landbouwersvrouwen van Vlaanderen behield Rome een totale en despotische heerschappij. Het tafereel van een nederig dienstmeis­ je dat op het punt staat in discussie te treden met een machtige priester van de Kerk wekt dus een ongewone belangstelling. En men zal er zich zeker over verwonderen, zoals wij dat voortdurend doen, hoe deze eenvoudige zielen, zo jong nog, zo vlug en grondig de verborgen dingen over God leren. In alle eenvoud en met een volmaakt geloof voeden zij zich aan het Woord : dat is de reden. "Stefanie, ik moet ernstig met je spreken," zo begon de priester zijn gesprek. "Weet je dat de man die je dient een duivel is ? Je moet zijn huis onmiddellijk verlaten en ik zal je meteen een beter werk bezorgen." "Oh," antwoordde Stefanie, "als het zo goed is bij een duivel, dan zal ik zeker bij hem blijven ! Je hoeft geen ander werk voor mij te zoeken, want ik ga niet weg. Ik zou geen beter werk kunnen hebben dan daar waar jij denkt dat er een duivel woont." "Maar je bent nog geen 21 jaar oud en je moetje moeder gehoorzamen," zei de priester boos. "Ja, dat weet ik," antwoordde het meisje, "maar ik geloof dat mijn moeder 144


mij zal laten blijven." Hierbij nam de woede van de priester nog toe. "Als je nog tegenspreekt," zei hij "zal ik je volgende zondag uit de meisjesvergadering zetten en wat zullen je vriendinnen daar dan van zeggen ?" Je hoeft me niet uit de meisjescongregatie te zetten," repliceerde ze snel, "want ik kom toch niet meer. Ik heb iets beters gevonden, en wat mijn vriendinnen betreft, ben ik van zin ze zelf te vertellen waarom ik niet meer kom." "Goed," zei de priester, "ik zal alleszins met je moeder spreken." Kort daarop zei men Stefanie dat de rooms-katholieke Kerk een zending hield en dat een andere priester haar wou spreken. Met tegenzin bood ze zich aan voor het gesprek. "Wel, mijn kind," zo begon deze tweede priester, "wat is er met jou gebeurd ? Heeft de protestant uit Oostrozebeke jou bedrogen zoals hij al met veel anderen gedaan heeft ? Ze zeggen, " zei de priester zachtjes ver­ der, "dat hij verliefd geworden is op jou en jou tweehonderd frank en een nieuw mantelpakje gegeven heeft." Dit was teveel voor de arme Stefanie. "Mijnheer", onderbrak zij hem, "ik wist niet dat jullie geestelijken zo gemeen waren ! Wat u zegt zijn allemaal leugens en laster ! Die man is op middelbare leeftijd en heeft een vrouw en drie kinderen ! Ik begrijp niet hoe u zulke dingen durft beweren ! Alstublieft, laat mij gaan, ik wil naar huis.” Daarna was er weer de eerste priester die aanmerkte : "Stefanie, wij zijn bij jouw ouders geweest, en zij hebben gezegd dat, als jij je huidige werk niet laat staan en dat niet aanvaardt dat we voor jou verkregen hebben en waar je veel meer zal verdienen dan nu, zij jou zullen dwingen om in een fabriek te gaan werken." De arme Stefanie vertelde aan haar meesteres wat ze gehoord had en haar meesteres ging zelf met haar ouders praten. Opgelucht constateerde zij dat wat de priester gezegd had niet waar was. Zij waren niet eens bij Stefanie thuis geweest. Vooral de moeder was erg verontwaardigd over het feit dat er zulke dingen tegen haar dochter gezegd waren. De volgende stap in het verhaal werd gezet door Stefanie's moeder die naar de Evangeliezaal in Oostrozebeke ging en er zich oprecht bekeerde. Zij ver­ welkomde de werker uit Oostrozebeke in haar eigen huis en bracht andere vrouwen bij elkaar om de boodschap te aanhoren. Zij onderzocht de Schrift en maakte snel vorderingen in de spirituele kennis. Toen kwam de moeder aan de beurt om een priester op bezoek te krijgen. Hij ondervroeg haar over haar ware geloof en moedig verklaarde zij nu geleerd te hebben hoe zij gered moest worden. "Ik moet U ronduit zeggen," zei zij hem, "het katholieke geloof is niet het juiste. Ik heb veel kinderen voor wie ik verantwoordelijk ben en ik moet weten hoe ik ze de ware weg kan leren. Nu weet ik dat ik die heb geleerd van de protestant in Oostrozebeke." "Maar," antwoordde de priester, "elke leer buiten onze Kerk is vals. Onze

145


Kerk is de enige ware en dat is jou altijd onderwezen.” "Ja,” antwoordde de vrouw, "dat is mij altijd geleerd, maar ik geloof dat het verkeerd is, en ik kan het bewijzen. Ik bid de heiligen nu al vele jaren om mijn man van de drank te verlossen, maar zij kunnen mij niet verhoren en zij vermogen niets voor mij." Toen voegde zij daar nog aan toe : "U, een priester, die zegt dat u onze zonden kunt vergeven, weet u of uw zonden vergeven zijn ? En waar u heengaat als u sterft ?" "Hoe durft u mij zoiets vragen ?" vroeg de priester, "Dat kunnen wij nooit weten !" "Maar ik," repliceerde de vrouw, "weet nu dat al mijn zonden vergeven worden door het edele bloed van Christus, en ik weet ook dat ik na mijn dood naar de Hemel zal gaan door wat de Heer voor mij gedaan heeft." "U denkt dus dat de Kerk dwaalt ?" vroeg de priester. "Ja, beslist," klonk het antwoord. "U weet dat ik altijd oprecht katholiek geweest ben, maar ik kan u openhartig vertellen dat ik nooit de vrede of de rust van het hart gekend heb. Nu, sinds ik de weg van het heil ken, is alles veranderd. De twijfel en de angst zijn verdwenen en ik ben een gelukkige vrouw, zonder de tussenkomst van de heiligen. Ik weet ook dat de Heer Jezus mijn man kan veranderen en ik ben er zeker van dat Hij dat zal doen." Toen zei de priester : "Weet u, mevrouw, als ik er zeker kon van zijn dat de katholieke Kerk dwaalt, dan zou ik haar verlaten. Mag ik dit boekje mee­ nemen ?" (Hij wees naar het Nieuwe Testament). Zo verliet hij haar. Daarop kwamen de nonnen op bezoek. Zij beweenden de vrouw letterlijk, terwijl zij haar herinnerden aan hun zorgen voor haar toen zij de vorige zomer een ernstige ziekte doorgemaakt had. "En dan te bedenken," zegden ze, "dat, nu de Heilige Maagd u genezen heeft, u de Kerk verlaat, simpel­ weg omdat u enkele slechte boeken gelezen hebt !" "Zusters," antwoordde de moeder, "ik beklaag u veel meer dan u mij beklaagt. U weet slechts wat de priesters u geleerd hebben. Wat zij u ook vertellen, u gelooft het. Ik heb de Schrift onderzocht, wat u niet toegestaan is." Toen verlieten de nonnen het huis, maar niet zonder eerst, toen de vrouw even haar rug gedraaid had, heel haar waardevolle voorraad boeken uit de open kast meegenomen te hebben. Zo vormde zich de kleine kern van gelovigen in het kleine stadje Tielt in Vlaanderen. De werker in Oostrozebeke bezocht hen kort na deze gesprek­ ken opnieuw en zij vertelden hem dat zij op zoek waren naar een zaal die zij zouden huren om er wekelijkse vergaderingen te houden. Wat later werd er zowaar een zaal gehuurd en nadien aangekocht. Het was een ongebruikte zaal van de socialisten, met een slechte naam en in even slechte toestand. Hoewel de zaal op enige afstand van het centrum gelegen is, wordt ze nog altijd gebruikt. Toch zien onze mensen uit naar de dag waarop zij een betere ruimte ter beschikking krijgen, het Evangelie dat zij belijden meer waardig en dichter bij het stadscentrum gelegen. Na de aanvaarding van Christus als haar Heiland maakte Stefanie snel vor­ 146


deringen in de kennis van God. Zoals al vermeld, had zij het plan opgevat om als non naar Congo te trekken en zij droeg al voortdurend het koord van haar orde om haar middel. Daarmee moest zij zichzelf dagelijks geselen. Haar leven werd overstroomd door vreugde en de liederen uit het Evangelie waren altijd op haar lippen. Zij moest veel boodschappen doen voor haar werkgever wiens groothandel in kant veel bezoeken aan winkels en indivi­ duele verkopers vereiste. Waar zij ook kwam, straalde zij de vreugde van het Evangelie uit en, hoewel de huizen die zij bezocht allemaal katholiek waren, was zij overal welkom. Sommigen hebben nadien gezegd dat hun gelukkigste dagen die dagen waren waarop Stefanie bij hen op bezoek kwam : "Als zij kwam, vergaten we onze moeilijkheden en ons huisje veranderde in een Hemel," merkte iemand op. Eén der laatste dorpen die zij bezocht was Doomkerke. Als zij voorbijreed per fiets en de mensen aan het werk zag op het veld, stapte zij vaak af en dan verdeelde zij onder hen de traktaatjes en brochures die zij altijd bij zich had. Na de boodschap voor haar wereldlijke meester kwam zij aan in het dorp waar zij haar colportagewerk hervatte. De dorpsbewoners waren zo verheugd over haar getuigenis dat zij weigerden haar naar huis terug te laten keren. Altijd weer moest zij hen het mooie verhaal vertellen van de liefdevolle Heiland, die zij gevonden had, die het verlossingswerk volmaakt voltooid had en in wiens geloof het hart met zoveel vrede en vreugde ver­ vuld werd. De dorpsbewoners waren verschrikkelijk verbaasd over wat zij hoorden. "Wij leven in de vreze Gods," zegden zij, "en weten niets van alles waarover jij spreekt." Stefanie was zo gelukkig in haar werk voor de Heer dat zelfs menselijke relaties die het leven glans geven en die de jeugd met zoveel ijver opzoekt, haar niet konden bekoren. Toen een jonge man uit haar omgeving haar vroeg of hij haar "gezelschap mocht houden", ant­ woordde zij : "Vriend, val me met deze vragen niet lastig. Ik heb Jezus, en naast Hem wens ik in mijn leven of dood niemand anders." Op zekere dag, kort voor haar laatste ziekbed, zei een verkoopster die zij vaak bezocht hoe bang zij wel was voor de dood. Stefanie bekeek de vrouw ongelovig : "Is het dan waar dat u zo bang bent voor de dood ?" vroeg zij. "Natuurlijk," vervolgde de verkoopster, "wie zou niet bang zijn voor zoiets vreselijks ?". "Ik niet," antwoordde Stefanie, "want als ik nog maar aan de dood denk, moet ik zingen van vreugde, omdat ik langs de poort van de dood regelrecht de hemel binnen zal treden." "Maar, Stefanie, hoe weet jij dat ?" vroeg de vrouw. Toen had Stefanie de gelegenheid om in een blijde woordenvloed het wonderlijke plan van de zaligmaking uit te storten en zij wist maar al te goed hoe zij dit glorierijke onderwerp moest voorstellen. Ze eindigde met deze woorden : "Weet u niet, mevrouw, dat Christus onze plaats heeft ingenomen op het kruis ? Toen hij stierf, zei hij : 'Het is vol­ bracht'. Dat heeft Hij ook voor u gedaan, mevrouw, maar u gelooft nog niet in Hem, is het niet ? Ik geloof in Hem omdat hij niet liegen kan en daarom ben ik het gelukkigste meisje van Tielt." De verkoopster was nog niet over­ 147


tuigd, maar haar antwoord was interessant en verhelderend. "Sinds er hier in Tielt protestanten zijn", zei zij, "vertellen de priesters ons voortdurend dat zij allemaal slechte mensen zijn, maar ik heb in mijn Kerk nooit zulke mooie dingen gehoord als jij me vertelt ; wij die zoeken door goede werken de Hemel te verwerven, zijn altijd zo bang voor de dood, terwijl jij spreekt over sterven zoals wij spreken over naar een kermis gaan. Jij bent honderd keer beter dan wij." Hoeveel hield Stefanie van haar Bijbel ! Op een dag vroeg haar moeder of zij wel trouw haar Bijbel las. "Oh, moeder," antwoordde zij, "jij hoeft niet bang te zijn. Soms als ik tot 11 uur moet werken, verlang ik zo naar mijn Bijbel dat ik lees tot ik erbij in slaap val. Altijd, dag en nacht, denk ik aan de wederkomst van de Heer Jezus." Een deel van haar taak bestond erin het trottoir en de vensters aan de voor­ gevel te reinigen. Terwijl zij dit deed, zong zij. Vaak beschimpten de voor­ bijlopende katholieke kinderen haar, noemden haar "vuile protestantse" en slingerden haar allerlei smerige verwijten naar het hoofd. Ze bevuilden ten­ slotte de propere treden en ruiten. Niets hiervan kon echter haar nooit afla­ tende vrede en vreugde aantasten. Zij was altijd ter beschikking om te hel­ pen bij de vergaderingen van de vrouwen. Op zondag had ze een klas van tien kinderen in de zondagsschool en ze verheugde zich erover om over de Heer Jezus te onderwijzen. Op een dag vroegen enkele mensen van MariaAalter haar om voor hen te komen zingen en zij was blij om dit te doen. Het was in dat dorp dat ze de verkoudheid opliep die leidde tot pleuris en haar dood veroorzaakte. Haar ziekte ontwikkelde zich snel en op een dag zei haar dokter haar voorzichtig : "Stefanie, als het uur van uw dood zou komen, zou je dan bang zijn ?" Hoe ziek ze ook was, Stefanie kon bij die vraag niets anders dan lachen :"Waarom, dokter," antwoordde ze, "ik zal nooit sterven, omdat zij die Jezus bezitten het eeuwige leven hebben, en," zo ging ze verder, "ik moet u zeggen dat ik nu al de Hemel gezien heb. Ik zag er een grote schare engelen die op mij wachten, en ik zag daar ook mijn vriendin Marie Lowiezette en mijn broertje Aaron." Toen de dokter naar buiten ging, merkte hij tegen de aanwezigen op dat Stefanie aan het raas­ kallen was. Stefanie hoorde toevallig die opmerking en begroette hem bij zijn terugkeer naar haar kamer en tot zijn grote verbazing met deze opmer­ king : "Neen, dokter, ik ijlde niet, maar geleerde mensen zoals u begrijpen de hemelse taal niet." Op een dag, toen haar einde naderde, zei mijnheer Meersman haar : "Stefanie, ben je blij om te vertrekken ?" "Oh, ja," zei ze, "ik ben erg blij om deze zondige wereld te verlaten en te gaan om bij Jezus te zijn." Het was een mooie oktobermorgen toen ons hier in Brussel het bericht bereikte dat Stefanie's begrafenis die namiddag in Tielt zou plaatsvinden. Wij brachten vlug een kleine groep samen en met de grote auto waren we al spoedig op weg. We reden via Asse, Aalst en Gent, namen dan de weg naar Kortrijk, volgden de Leie met haar scherpe geur van rotend vlas, draaiden weer af en waren op de weg naar Tielt. De buitenwijken van de stad leken 148


wel verlaten toen we er doorheen reden, maar als we het deel van de stad naderden waar mijnheer R. woonde, zagen we een menigte gehaaste men­ sen voor ons uit. Het verkeer stremde al vlug. Toen we het sterfhuis nader­ den, bevonden we ons tussen honderden gespannen nieuwsgierige stedelin­ gen die zich bij de deur verdrongen. Voor hen was het een geweldige gebeurtenis en ze waren in feestelijke stemming. Zij lachten en riepen elkaar toe net alsof wij ons middenin een grote massa bevonden die een cir­ cusoptocht verwachtte. Het was de eerste keer dat er een protestantse begrafenis in de stad plaatsvond. De mensen waren buiten zichzelf van zie­ kelijke nieuwsgierigheid naar wat er zou gebeuren. Toen zij zich bij de wagen nadien lawaaierig bij het huis verdrongen, zagen we dat onze wer­ kers enkele bange blikken uitwisselden, maar we wisten dat zolang een menigte lacht, zij geen groot gevaar betekent. We banen er ons doorheen en eerbiedig gaan we de lijkkamer binnen. We zien diepgeraakt, hoe de christelijke bedienaar Stefanie in haar dood alle eer bewijst precies zoals hij dat voor een van zijn eigen familieleden zou doen. Hij heeft een grote kamer in een lijkkamer veranderd, gedrapeerd met zwart en zilver, en daar ligt alles van Stefanie wat sterfelijk is. Om deel te nemen in het zware verlies van onze kleine kudde uit Tielt, zijn er vertegen­ woordigers gekomen uit verscheidene Vlaamse posten van de missie, in de oprechte kameraadschap van het Evangelie. Verscheidene van deze broe­ ders nemen deel aan het leiden van de uitvaartdienst. We nemen allemaal onze plaats in in de lijkstoet en stappen achter de kist om het stoffelijk overschot naar zijn laatste rustplaats te begeleiden. We zijn zeker met zijn honderd of meer. Het duizendtal mensen dat op een rij langs de weg naar het kerkhof staat, kan niet anders dan enigszins onder de indruk zijn. Zij zien de Missieleiders nederig naast de anderen gaan en iedereen moet wel beseffen dat we dit kind van Tielt, dat "haar leven niet tot de dood toe beminde", in hoge eer houden. Maar weinig hoofden zijn onbedekt wanneer de lijkstoet voorbijschrijdt. De schending van deze gewoonte laat ons dui­ delijker dan wat ook zien dat we door de meerderheid van de toeschouwers veracht worden. Als we de begraafplaats betreden, dringen honderden opeen om ons te ontmoeten. Daar houden we een dienst van meer dan een uur, het Evangelie verkondigend aan deze honderden die het nog nooit eer­ der hoorden. Dan wordt het dierbare stoffelijk overschot in zijn laatste rustplaats neerge­ laten. We gaan er allen voorbij en werpen een kleine zode in het open graf. Dan gaan we allen terug naar het huis waar iedereen die aanwezig was door de gulle gastheer boterhammen en koffie aangeboden kreeg. Na het gebed en het afscheid keren we naar Brussel terug. Lieve Stefanie ! Welk een machtig getuigenis legde zij in haar sterven af. Alleen de dag der vergelding zal openbaren wat dit éne korte leven en deze moedige dood volbracht heeft ! Edith F. NORTON

149


PROTESTANTEN IN TIELT (20ste EEUW). ACHTER EN ROND "HET VERHAAL VAN STEFANIE '(l) Stefanie Bouckaert was het vierde kind uit het gezin van Jules Bouckaert en Julia Elodie Van Lancker. Vader Jules was geboren in Lendelede, maar woonde al vanaf zijn eerste levensjaar in Tielt. Stefanie's moeder, die altijd met haar tweede voornaam (Elodie) aangesproken werd, was afkomstig van Tielt. Eens gehuwd vestigde het echtpaar zich in de Driesstraat. Ze verhuis­ den verscheidene keren kort na elkaar : Deken Darraslaan, Pas de Calais, Steenovenstraat (1906), Stationsstraat (1908). In 1910 vestigden zij zich voor goed in de huidige Huffezelestraat (nu nr 31). Het huis brandde in 1940 helemaal af, maar werd opnieuw opgebouwd. Alice Bouckaert woont er anno 1991 nog. Hier volgen enkele biografische gegevens over de leden van het gezin Bouckaert - Van Lancker : BOUCKAERT Jules - Josephus

0 Lendelede x Tielt

14.07.1878 14.03.1965 17.04.1902

° Tielt t Tielt

26.09.1884 15.01.1971

° Tielt t Tielt

07.12.1902 23.11.1988

° Angres t Tielt (bombardement Kortrijkstr.)

14.08.1904 16.10.1918

° Tielt

18.01.1907 15.10.1990

t Tielt VAN LANCKER Julia - Elodia Hun kinderen : Remi x Impens Rachel Marie-Thérèse

Triphon

t Tielt x Loontjens Maria

150

Stephania - Maria

° Tielt t Tielt (pleuris)

02.08.1908 19.10.1929

Aloise - Joseph x Bekaert Georgette

° Tielt

18.12.1910

Frans Joseph x De Riviere Bertha

° Tielt

02.12.1912

Marcel

° Tielt t Tielt (kroep)

28.11.1914 12.12.1919

Alice bleef ongehuwd

0 Tielt

24.08.1916

Dorsan - Romain x Ghekiere Susanne

° Tielt

15.12.1917


Jerome - Adhemar

° Tielt + Tielt (pleuris)

15.06.1920 09.03.1921

David - Leon x Duyck Germaine

0 Tielt

05.01.1922

Joseph - Remi ° Tielt x Vanrijckeghem Gerarda

16.10.1923

Joanna - Alida x Verbauwheede Lucien

28.03.1929

° Tielt

Stefanie's vader was een tijd werkzaam als kompel in het Noordfranse kolenbekken. Dit verklaart waarom het tweede kind, Marie-Thérèse, in Angres (Pas de Calais) geboren werd. Stefanie was een zeer vroom meisje, dat van kindsbeen af de roeping voel­ de zich aan God te wijden. Zo trad ze in het klooster, eerst in Oude God (Antwerpen), daarna bij de zusters van 't Gelove (Tielt). Tussen 25 augustus 1924 en 26 februari 1926 was ze kloosterlinge in de Budastraat in Kortrijk. Nergens vond zij de ideale roepingsbodem die zij zich had voorgesteld. Nadat deze drie pogingen op niets waren uitgelopen, ging ze als dienstmeis­ je inwonen bij het gezin Leopold Roelens - Marie Alexia Vanhee in de Kortrijkstraat in Tielt (nu nr 113, Roger Gillis). Leopold Roelens (°Tielt 02.11.1895) kwam uit Elsene toen hij zich op 30 juni 1913 als slager in Tielt vestigde. Op 12 april 1924 trouwde hij in Zwevezele met Marie Alexia Celina Vanhee (“Wingene 25.05.1897). Het echtpaar kreeg vier kinderen: Marie-Louise (Tielt 05.05.1926 - 13.03.1927), Aaron-Daniël (Tielt 03.01.1928 - 15.02.1928) (2), Aaron-Uriël (°Brugge 14.06.1929) en Louis (°Hansbeke 16.06.1933). Leopolds vader, Louis Jean (Kortrijk 15.12.1843 - Tielt 20.02.1918) was op 11 april 1877 in Schuiferskapelle getrouwd met Mathilda Taghon (Aalter 12.09.1852 - Tielt 10.06.1924) en dit echtpaar woonde ook in de Kortrijkstraat, meer Marktwaarts. Wel verhuisden zij op 10 oktober 1901 naar Meulebeke, maar begin 1914 keerden zij naar Tielt terug. De overstap van Leopold Roelens naar het protestantisme wekte de vijand­ schap van de goegemeente en hij zag zijn slagerij teloor gaan. Noodgedwongen legde hij zich toen toe op de kanthandel die zijn vrouw eerder al opgezet had. Moeder Elodie Bouckaert - Van Lancker, een vlijtige kantwerkster, kloste trouwens voor Roelens, zodat beide gezinnen elkaar toch enigszins kenden. Regelmatig kwam Marcel Joseph Roelens (fs. Vital en Marie Mestdagh, geboren in Meulebeke op 27.10.1909) uit Meulebeke (4), een neef van Leopold, aan huis en dan zaten zij elkaar de bijbel te verklaren. Marcel was ook slager. Tussen 12 januari 1914 en 14 december 1925 en opnieuw tussen 4 augustus 1926 en 12 september 1928 woonde hij zelfs als knecht bij Leopold in. Henri van Raepenbusch (°Staden 12.02.1865) was tussen nieuwjaar 1921 en einde maart 1925 de tweede inwonende knecht. 151


De socialistische muziekmaatschappij "De Volharding", 1922, voor "City Lowelle", Kasteelstraat. V.l.n.r. : zittend : Maurice Neirinck, Georges Bruyneel, Henri Bruyneel, Triphon Vercruysse, RenĂŠ Vandewalle staande : Georges Gekiere, Maurice Bardoel, Arthur Sanctorum, Georges Vandewalle, Leon Sanctorum, Julien Bruyneel, X, Georges Maes, Sebastiaan Vandewalle, X 2de rij : Vandewalle (met schuiftrompet), Sarei Gekiere, Vandewalle, Jerome Biebouw, Michel Den Doncker, Arthur Baert, Leon Sanctorum, Kamiel Dierckens, Vandewalle 3de rij : Octaaf Vandewalle, Richard Vansteenkiste, Richard Dewitte, Gustaaf Dewitte, Emiel Seynaeve. (Namen opgegeven door Marcel Linclau) 152


Ook Stefanie Bouckaert bekeerde zich al spoedig tot het protestantisme en zij werd zelfs een vurige militante. Zij zal als eerste in het nagenoeg homo­ geen katholieke Tielt een protestantse begrafenis krijgen (en dit vanuit het huis van haar werkgever, waar zij overleed). Ten jare 1929 verwekte dit natuurlijk nogal wat opspraak. (5) Aanvankelijk moet ze haar overstap naar de protestantse godsdienst toch wat geheim gehouden hebben. Remi, haar oudste broer, was soldaat in Oude God, de gemeente waar Stefanie het eerder als non geprobeerd had. Bij de was vond moeder Elodie in een broekzak van zoon-soldaat een fol­ dertje getiteld "Hoe word ik protestant ?" Toen Remi ter verantwoording werd geroepen, bekende hij dat hij het stuk van zijn zus Stefanie had gekre­ gen. Toen kreeg zij op haar beurt een bolwassing, want moeder was toen nog zeer rooms. Hiermee was de overstap bekend in het gezin en kon Stefanie meer openlijk voor haar nieuwe roeping uitkomen. Na verloop van tijd raakte zelfs het hele gezin voor het protestantisme gewonnen. Stefanie's ouders zijn allebei protestants begraven, vader vanuit het ziekenhuis, moe­ der vanuit haar eigen huis. Maar de zoons trouwden allen met een rooms­ katholiek meisje en belijdden het protestantse geloof niet meer, zonder het daarom echt af te zweren. In "Het verhaal van Stefanie" is er sprake van een "ongebruikte zaal van de socialisten" die de Tieltse protestantse gemeenschap eerst huurt en nadien aankoopt als lokaal. Het gaat om de gewezen dancing "City Lowelle" in de Kasteelstraat, nu een deel van de magazijnen Werniers en gelegen achter het huis van Cyriel Desplenter (nr 108), dat er pas in de jaren '50 gebouwd werd. De zending deed een bod van 30 000 fr op "City Lowelle". Toen bood een zekere Verbeure (6) "uiterhand" 50 000 fr, maar om ongekende redenen ging de verkoop niet door. Uiteindelijk zou Leopold Roelens (die overigens zekere familiebanden met Verbeure had) de eigendom kopen, maar we weten niet precies wanneer. Misschien na het overlijden van de eigenaar Emiel De Beis (+ 14.02.1927). Diens weduwe, Marie Octavie Schiettecatte, bleef nog een tijdlang het café (nu nr 106, Georges De Brabandere) uitbaten (los van de zaal) en woonde er tot 1936. Hoe dan ook, vermoedelijk tussen 1926 en 1931 werd "City Lowelle" door de protestant­ se gemeenschap als lokaal gebruikt (7). In juni 1931 verhuisde Leopold Roelens naar Hansbeke. Hij overleed er op 25 september 1954. Zijn vrouw overleed in Zelzate op 25 mei 1981. Beiden werden rooms-katholiek begraven. Het huis van Roelens in de Kortrijkstraat werd als woning ter beschikking gesteld van de predikanten, allemaal Nederlanders. Verbleven er achtereenvolgens : Herman Samuel Buunck (20 mei 1931 - 29 januari 1936), Otte Bouma (15 december 1936 1 juni 1937), Jacob De Vries ( 15 oktober 1937 - 3 juli 1939) en Pieter Van Wyck ( 17 september 1939 - 7 november 1940). Het huis was ruim genoeg voor het onderbrengen van een heuse gebedsruimte. De grote vensters leen­ den zich uitstekend tot het tentoonstellen van propagandamateriaal. Als blikvanger lag er altijd een bijbel van groot formaat waarvan de bladen

153


De Evangelische Kerk in Oostrozebeke. "Omstreeks 1920 stichtte Remy Meersseman (1882-1955) de Evangelische Kerk in Oostrozebeke. Op kerstdag 1922 werd in de Leegstraat een eigen kerkje ingewijd. De voorgangers tot heden : kort voor de oorlog : DaniÍl De Bruyn ; tijdens de oorlog : Piet Van Wyck ; na de oorlog : Jan Vander Linde, Albert Knol, Theo Camp ; heden : Bert Hunink." (Foto en onderschrift met de toestemming van de uitgevers overgeno­ men uit "Terugblik op Oostrozebeke", Foto- & Diaclub, Oostrozebeke, 1985.) Anno 1991 wordt het gebouw nog als dusdanig gebruikt. 154


regelmatig werden omgeslagen. Er lagen ook nog kleurrijke gravures met bijbelse taferelen en een exemplaar van het zeldzame "Boek der Martelaren". Alice Bouckaert meent te weten dat daarin Bouckaerts uit Tielt opgenomen staan die in de 16de eeuw als slachtoffers van de Inquisitie ergens op de brandstapel beland zijn. Op het einde van de jaren '30 waren er regelmatig 50 à 60 personen aanwe­ zig op de gebedsdiensten van deze "Amerikaanse Evangelische Kerk" in Tielt. De Tieltse zending bleef financieel bloeiend door Amerikaanse vrij­ gevigheid. Het uitbreken van de oorlog maakte daar in 1940 een einde aan. De verspreiding in Amerika van "The story o f Stefanie" was bedoeld om geld in te zamelen voor de (latere ? ) missionering van de gemeenten in onze streek. De echtgenoten Norton, van wie Edith deze "Story" schreef, waren niet de eerste de beste Amerikanen. Zij hadden tijdens W.O.I veel invloedrijke con­ tacten, zelfs met de Belgische koninklijke familie. Van hen kreeg koning Albert een met goud belegde bijbel. Het huis Roelens werd verkocht aan Albert De Volder-Carton, die er vanaf maart 1941 een goud- en juwelierszaak uitbaatte. Van toen af was de Tieltse protestantse gemeenschap op den dool en kwamen de leden bij elkaar thuis samen. Toch vonden ze een hele tijd onderdak bij Wullaert in de Vijverstraat. Als predikanten herinnert Alice Bouckaert zich onder meer nog een zekere Servaes en een zekere Vander Linde. "The story o f Stefanie" verhaalt ook dat men aanvankelijk voor het onder­ richt aangewezen was op Oostrozebeke, waar Remy Meersseman (18821955) als predikant omstreeks 1920 een Evangelische Kerk stichtte. Hij was tijdens de eerste wereldoorlog geïnterneerd geweest in Nederland waar hij in contact kwam met het gezin Norton. Zo leerde hij het protestantisme kennen. Eens terug in België, begon hij de leer hier verder te verspreiden. Levi, een zoon van hem, is nu nog altijd predikant in Oostrozebeke. De protestantse gemeenschap in Tielt sluit vandaag de dag aan bij de enkele jaren geleden opgerichte "Pinkstergemeenschap", die in het cultureel cen­ trum Gildhof gebedsbijeenkomsten houdt. Niettemin blijven enkele leden van de oude lichting nog in contact met de gemeenschappen van Oostrozebeke en Kortrijk.

Julien VERBRUGGE

155


VOETNOTEN

(1) (2) (3) (4) (5)

(6)

(7)

Deze bijdrage is de neerslag van een gesprek met Alice Bouckaert, Stefanie's zuster, en van opzoekingen in de bevolkingsregisters van Tielt. Dit is "mijn broertje Aaron" dat Stefanie, in het relaas door Mrs Norton, beweert in de hemel gezien te hebben. P. (Pol of Leopold) Roelens wordt vermeld op blz. 34 bij J. Verbrugge, Kant in het Tieltse, De Roede van Tielt, jg. 14, nr 1, maart 1983, blz. 2-48. Het gezin Vital Roelens - Marie Mestdagh vertrok (in 1925 ?) naar Amerika. Evenwel is in (de katholieke) "De Gazette van Thielt" hierover niets te vinden. Alleen staat in de aflevering van 26 oktober 1929 (eerste aflevering na het over­ lijden van Stefanie Bouckaert) op blz. 3 onder de hoofding "Burgerstand" o.m. : sterfgevallen : Stefanie Bouckaert, dagl., 21 j., ong., Kortrijkstr. Theophiel Verbeure baatte van 1920 tot 1930 café "De Kiste" (Krommewalstraat) uit. In 1930 kwam hij in een nieuwbouw in de Kasteelstraat wonen. Zie J. Verbrugge, Tieltse caférijkdom, De Roede van Tielt, jg. 11, nr 12-3, 1980, blz. 50-184 : op blz. 109 komt Theophiel Verbeure aan bod, terwijl "City Lowelle" ter sprake komt op blz. 95. Volgens Marcel Linclau verlieten de socialistische organisaties en verenigingen (die tot kort na W.O. I gehuisvest waren in de Oude Stationsstraat, café Kursaal) op het einde van 1925 "City Lowelle'' (dat hun eigendom niet was) om, tot begin 1942, onderdak te vinden in "Ons Huis" in de Hoogstraat (later café & cinema Rio). Aangezien Mrs Norton beweert dat de zaal "ongebruikt" was op het ogenblik dat de protestanten er hun intrek namen, kan dit ten vroegste in de loop van 1926 zijn gebeurd. Nog op te merken : op het ogenblik dat Mrs Norton haar "Story" op papier zet, "wordt de zaal nog altijd gebruikt”. Dus dagtekent haar publikatie zeker van voor 1931.

Adressen van de auteurs : Peter Struyve, Hoogstraat 19, 8700 Tielt Edith F. Norton Julien Verbrugge, Pontweg 63, 8700 Tielt

156


Deconynck-A m pe B eernegem straat 68 8700 T IE L T Toonzaal : K lijtenstraat 27-29 8700 Tielt S (051) 40 01 09 Fax (051) 40 63 50

Rouwdienst DHONDT Stationstraat 103 8700 TIELT

ENERGI EKE

S (051) 40 02 27

DI ENST VERL ENI NG


p v / w / '/ / v , I : ' ( ' < n n

r

ï t

>

7,>?i/krtnuw , ■ ^ ’ ƒ ./$*•?, -•■•.J W

r-

■ /> //

// tilim y llflir ? ' °

<*


DE ROEDE VAN TIELT

Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 22ste jaargang, nr 3 - september 1991 Afgiftekantoor 8700 Tielt


VAN DAELE & Co V erzekeringen

Erkend makelaarskantoor, gesticht sinds 1903. Lid van de Unie van Makelaars.

ABB verzekert Bruggestraat 38 8700 TIELT

2? (051) 40 01 98 - 40 27 09 Fax (051) 40 57 99

AUTOCARS

REISBUREAU

DE MEIBLOEM HUGO EELBODE-MEEUWS SYNONIEM VOOR VEILIGHEID EN COMFORT * * * * *

Binnen- en buitenlandse reizen Van 20 - 40 - 54 - 67 en 87 plaatsen Air Jet Ventilation - air conditioning V.I.P.-car School- en werkliedenvervoer

Tieltstraat 186 8740 PITTEM S (051) 40 18 23


DE ROEDE VAN TIELT Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.

Voorzitter : P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter : V. Baert, Oostrozebekestraat 241, Meulebeke - (051) 48 82 98 Sekretaris-penningmeester : Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie : V. Baert, J. Billiet, Ph. De Gryse, W. Devoldere, Fr. Hollevoet, R. Ostyn, P. Vandepitte

Lidmaatschapsbijdrage : 500 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in "De Roede van Tielt" mogen slechts overgenomen worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon. 1762.

INHOUD VAN DIT NUMMER (22ste jg„ nr 3, september 1991) Daniël Vander Meulen, De stedelijke cultuurdienst van Tielt (juni 1943 - sep­ tember 1944). blz. 158 - 210 Oude foto's : De Groeninghegilde van Wingene (1902) en de kerkzangers van Oostrozebeke (1919) blz. 211 - 212

Drukkerij Desmet - Dhondt, Wakken


DE STEDELIJKE CULTUURDIENST VAN TIELT

( 29 juni 1943 - 8 september 1944) (*) EERSTE DEEL : GESCHIEDENIS 1. OPRICHTING Op 1 mei 1942 werd door de bestendige deputatie van West-Vlaanderen een provinciale cultuurdienst (PCD) opgericht. Het secretariaat was gevestigd aan de Gentstraat 2 te Oostende, zijnde het woonhuis van de secretaris René Hansoul. Het doel van deze dienst bestond erin culturele ordening in de pro­ vincie te scheppen, in nauwe samenwerking met de stedelijke culturele dien­ sten en met alle Westvlaamse culturele verenigingen en organismen. Bij brief van 17 juni 1942 werden de burgemeesters van de belangrijkste gemeenten, waaronder Tielt, door provinciegouverneur Michiel Bulckaert die zelf voorzitter was van de PCD - aangemaand om zonder uitstel over te gaan tot de oprichting in hun gemeente van een Stedelijke Culturele Dienst (SCD) (1). Gouverneur Bulckaert (hij was gehuwd geweest met Johanna Rooryck, de oudste zuster van Hlodwig Rooryck, die van 1953 tot 1984 pastoor zou wor­ den van de O.L.Vrouwparochie in Tielt ; na haar vroegtijdig overlijden in 1926 was hij hertrouwd met Margaretha Lambrecht) handelde hierbij niet op eigen initiatief, maar volgde richtlijnen van het centraal bestuur dat een Vlaams nationale cultuurdienst had opgericht met een gouwafdeling in elk der vijf Vlaamse provincies. Bulckaert, die al sinds 1925 in de provincieraad zitting had als vlaams-nationalistisch verkozene voor het district Veurne en sinds 1936 deel uitmaakte van de bestendige deputatie, was op 17 augustus 1940 door secretaris-generaal Romsée als waarnemend gouverneur aangesteld ter vervanging van Henri Baels die einde mei 1940 door koning Léopold III wegens postverlating uit zijn ambt was ontslagen. Hoewel hij uiteraard de nieuwe orde diende, toch zou Bulckaert - die zijn functie waarnam tot aan de bevrijding - door zijn gematigdheid en zijn remmend optreden ten overstaan van zowel medecollaborateurs als de Duitse bezetter het respect van vele andersgezinden blij­ ven genieten. (Luc SCHEPENS, De provincieraad van West-Vlaanderen, deel II, 1921 - 1978, Lannoo, Tielt, 1979, blz. 256 - 257). Volgens bovenvermelde brief van de gouverneur moest een SCD als volgt worden samengesteld : 1. de burgemeester, de schepen van cultuur en een aan te stellen secretaris, die het leiderschap moest waarnemen, 2. de plaatselijke afgevaardigde van de provinciale cultuurcommissie, zijnde een plaatselijke kandidaat - voor te dragen aan de PCD - die "organisato­ risch aangelegd en vertrouwd in cultuurmiddens" diende te zijn, 3. de leiders van de gewestelijke afdelingen van "Volk en Kunst" en van "Volk 158


en Wetenschap", de gildemeester van de gouwgilde der kunstenaars en een vertegenwoordiger van de zogenaamde wetenschappelijke verenigingen, zijnde een centrale van Vlaamse wetenschappers die onder meer de Vlaamse wetenschappelijke congressen organiseerde en het tijdschrift "Wetenschap in Vlaanderen" uitgaf. Het schrijven van de provinciegouverneur ging vergezeld van een "algemeen verslag over de culturele ordening in West-Vlaanderen zoals zij door de pro­ vinciale cultuurdienst wordt uitgebouwd'' (2). Dit is een merkwaardig document omdat het, beknopt samengevat, de ideo­ logische grondslagen en de doelstellingen van het initiatief weergeeft. Uitgaande van de stelling dat de bronnen van de cultuur ontspringen aan het volkseigene ("vlees en bloed van eigen wezen"), is het een volksnationale plicht de Dietse cultuur gaaf te houden en te doen bloeien. Daarom is het een overheidstaak om via de organismen van volkscultuur iedere volksgenoot deelachtig te maken aan de eigen Dietse cultuur en er via een doeltreffende ordening over te waken dat deze cultuur "niet van de rechte weg afwijkt en aldus de levensbron zou verloochenen". Het doel van de ordening is tweeledig : enerzijds de Vlaamse kunstenaars te richten op het scheppen van volksverbonden werk en anderzijds dit werk uit te dragen tot in de meest brede lagen van het volk. De cultuurdiensten mochten dan ook geen louter bureaucratische lichamen zijn, maar moesten initiatieven nemen en de volkseigen kunstenaars in huvolkse verplichtingen helpen. Praktisch gezien was het de bedoeling van de overheid om wie en wat ook maar met cultuur te maken had in Vlaanderen, zowel enkelingen als vereni­ gingen, in te lijven bij een van de hiernagenoemde organisaties : 1. de Landsgilde van de Vlaamsche Kunstenaars, met als algemene leider Emiel Hullebrouck en als provinciale gouwleider Sam Devriendt. 2. Volk en Kunst, met als algemene leider Fr. Haepers en als provinciale gouwleider Dr. Gevaert. 3. Het Vlaamsch Nationaal Zangverbond (VNZ). 4. de Algemene Toneelcentrale (ATC). 5. het Verbond voor Vlaamsche Muziekverenigingen (VVM). 6. het Vlaamsch Instituut voor Volksdans en Volkskunst (VIVO). 7. de Boekverspreiding van het Algemeen Nederlandsch Verbond (ANV). 8. de Vlaamsche Oudstrijdersvereenigingen (VOS). 9. de Dienst voor Pers en Propaganda (PRR). 10. de Dienst voor Film en Foto (F & F). 11. de Algemene Kunstverspreiding - redactie Volk en Kunst. 12. Volk en Wetenschap, bevattende : a) het Verbond voor Beschaafde Omgangstaal (VBO), b) de Vlaamsche Toeristenbond (VTB), c) de Centrale voor Geschied- en Heemkunde en Folklore, d) de Centrale voor Natuurwetenschappelijke Verenigingen, 159


e) de Hoogeschooluitbreiding voor Vlaanderen. Zoals gezegd beschikte elke Vlaamse provincie over een gouwafdeling van de Vlaamse Nationale Cultuurdienst. De gouw West-Vlaanderen was verder onderverdeeld in drie gewestelijke afdelingen : Brugge ('t Brugsche Vrije), Kortrijk (de Leiestreek) en Oostende ( de Kust). Samen met Brugge en Torhout, behoorde Tielt als plaatselijke kern tot het gewest Brugge. Tenslotte was er ook nog een model of ontwerp van beslissing tot het oprich­ ten van een SCD bij de brief van de gouverneur gevoegd (3). Vooral het artikel 5 van dit ontwerpreglement, dat handelt over de bevoegd­ heid van de SCD is van belang : Art. 5 - De bevoegdheid van den Kultuurdienst wordt aldus vastgesteld : 1/ Voorstellen doen aan het Schepencollege inzake subsidieering van de krin­ gen aangesloten bij het geordend kultuurleven en het adviseren over alle uit­ gaven voor kulturele doeleinden. 2/ Inrichten van lokale kunst- en kultuurgebeurtenissen van grooten omvang waarvoor op de medewerking van verschillende kunst- en kultuurkringen moet worden beroep gedaan. 3/ Advies geven inzake benoeming der leden van Stedelijke (gemeentelijke) Commissies met bepaalde bestuursopdracht, in verband met het kunst- en kultuurleven. 4/ initiatieven voorleggen inzake openbare feestelijkheden, stadsverfraaiing, enz. Teneinde eventuele betwistingen te vermijden wordt vastgesteld dat het kul­ turele leven, waarover het stadsbestuur, behoudens zijn recht tot uiteindelijke beslissing, aan den Kultuurdienst opdracht geeft tot ordening, controle en initiatief, volgende uitingen van het openbaar leven omvat : 1/ Bescherming en aanmoediging der kunstenaars aangesloten bij het kunstenaarsgild, door verleenen van moreelen en eventueel materieelen steun op ieder gebied waar zulks mogelijk blijkt. 2/ Urbanisatie en stedenschoon. 3/ Concertât, toneelvoorstellingen, poppenspel, zangrecitals en zanguit­ voeringen, volksdansen. 4/ Tentoonstellingen van het werk van beeldende kunstenaars, algemeene kunstverspreiding. 5/ Film en foto. 6/ Optochten en feestelijkheden van allerlei aard (uitgezonderd de film­ voorstellingen in de bestaande bioscoopzalen, ingericht door de eigenaars of uitbaters voor hun eigen rekening en op de gewone dagen en uren) volksfeesten, kermissen, gezelschaps- en cabaretavonden. 7/ Turn- en sportleven voor zoover het openbare demonstraties met kunst­ 160


karakter betreft. 8/ Literatuur en boekverspreiding. 9/ Voordrachten. 10/ Studiekringen. 11/ Cursussen voor beschaafde omgangstaal. 12/ Volksuniversiteit. 13/ Toerisme en Heemkunde. 14/ Onderwijs der kunsten en kunstambachten. Deze omsomming is niet beperkend. In principe omvat het werkterrein van den Stedelijken (Gemeentelijken) Kultuurdienst alle uitingen van het open­ baar leven die een kulturelen grondslag hebben. Het was eigenlijk niet moeilijk om in Tielt een SCD op te richten. In het stad­ je bestond een wijdvermaarde culturele traditie, die in de vooroorlogse jaren honderden mensen naar het volkstoneel en de operettes had gelokt. Boven­ dien gingen er ondanks de bezetting nog regelmatig culturele activiteiten door, hoewel het stadsbestuur daar maar weinig of zelfs geen steun noch medewerking aan verleende. Sinds 1942 bestond er wel een soort officieuze culturele dienst, waarvan Edgar Van Overbeke de secretaris was. Van Overbeke, die aan de Hoogstraat 18-20 een atelier voor kunstborduurwerk had, was een bekend VNV-er. Hij kwam sympathiek over bij de bevolking en genoot zeker de algemene achting, maar stond toch - misschien nog meer bij vriend dan bij tegenstrever - bekend als een gewiekste kerel, die tijdig de plaat wist te poetsen wanneer de situatie dreigde uit de hand te lopen. De band tussen deze officieuze CD en het stadsbestuur was zeer nauw, aan­ gezien zowel oorlogsburgemeester Benoni David als oorlogsschepen Judith Verberckt er deel van uitmaakten. B. David was geboren in Zwevezele op 11 oktober 1906. Hij vestigde zich als advocaat in Tielt, waar hij in 1938 tot VNV-gemeenteraadslid werd ver­ kozen. De snelle evolutie in de politieke wereld, ook in Tielt, zou hem geen windeieren opleveren. Immers op 21 mei 1941 werd burgemeester René Colle bij "ouderdomsverordening" afgezet en werd Benoni David tot zijn opvolger benoemd. Pas had hij de sjerp omgord of bij verordening van 28 mei werden de gemeenteraden ontbonden en hun bevoegdheden overgedra­ gen aan de colleges van burgemeester- en schepenen. De leden daarvan dien­ den voortaan aangesteld te worden door het ministerie van binnenlandse zaken. De wijzigingen in de samenstelling van het Tieltse schepencollege volgden elkaar in een snel tempo op : op 20 augustus 1941 werd Charles Defauw wegens ouderdom uit het schepencollege verwijderd en op 15 mei 1942 kreeg Jan Rotsaert verbod om nog te zetelen. Zij werden opgevolgd respec­ tievelijk door Henri Verbeke en Judith Verberckt, beiden VNV-ers. Zo was de samenstelling van het college halverwege mei 1942 als volgt : Benoni David, 161


burgemeester en Maurice Neirinck (katholieke partij), Henri Verbeke (VNV) en Judith Verberckt (VNV), schepenen. Neirinck was de enige die, wettelijk verkozen in 1938, gedurende gans de oorlog zijn schepenambt is blijven waarnemen en geen moeilijkheden gekend heeft in de epuratieperiode. Hij werd ook in 1946 als CVP-mandataris verkozen en bevestigd in zijn sche­ penfunctie. (Krist BIEBAUW, Veranderingen en kontinuiteit van het politiek personeel. Burgemeesters en schepenen in het arrondissement Tielt van 1938 tot 1947, licentiaatsverhandeling RUG, 1989 - 90, blz. 328). In de veelvuldi­ ge gesprekken die ik met Maurice Neirinck voerde, hield deze steeds vol dat hij verschillende keren aan de toenmalige deken van Tielt en aan andere vooraanstaanden de vraag heeft gesteld of ook hij niet beter ontslag zou nemen als schepen, maar dat zij hem aanraadden op post te blijven om zo wellicht meer te kunnen vernemen en doen voor de Tieltse bevolking dan indien alle schepenen tot de nieuwe orde zouden behoren. Voor het onderwerp van deze studie zijn zowel schepen M.Neirinck als oor­ logsschepen H. Verbeke zonder belang. Ook oorlogsburgemeester B. David speelde een minieme rol, evenals trouwens zijn opvolger, oorlogsburge­ meester Frans Lefevre. Benoni David was een eerder zachtaardig man, die eigenlijk niet opkon tegen de onverbiddelijke hardheid van de tijd. Al op 3 juni 1942 nam hij ontslag. Na de oorlog werd hij zwaar getroffen door de repressie. Hij werd veroordeeld tot een jarenlange gevangenisstraf en levens­ lang ontzet uit zijn burgerrechten. Ook kreeg hij een beroepsverbod opge­ legd. Zijn opvolger werd pas op 9 oktober 1942 benoemd. Het was zoals gezegd Frans Lefevre, een 27-jarige rijkswachter uit de VNV-rangen, die al vanaf 3 december 1941 oorlogsburgemeester van Wingene was. Over Lefevre wordt in Tielt niets ongunstigs verteld. Integendeel, hij gedroeg zich correct tegenover het stadspersoneel - ook wanneer hij wist dat dit zijn politieke overtuiging niet deelde - en was dienstbaar voor de bevolking. Vaak is hij tussengekomen ten voordele van zijn medeburgers, en dit in bepaalde gevallen tot ongenoegen van de Duitsers. Vooral het feit dat hij militair (rijkswachter) was, werd hem bij de epuratie zwaar aangerekend. De hoofdrolspeelster van de SCD was ongetwijfeld oorlogsschepen Judith Verberckt. Geboren in Turnhout op 26 december 1893, behaalde zij eerst het diploma van regentes en daarna een licentie in de pedagogische wetenschap­ pen. Zij bleef ongehuwd, woonde bij haar ouders in de Hoogstraat en oefen­ de geen beroep uit toen zij in mei 1942 als VNV-schepen werd benoemd. Zij was een bazige en hoogmoedige vrouw, energiek en intelligent, die zich meer als een ambtenaar dan als een politicus aan haar schepenfunctie wijdde. Zij werd door haar collega's ondermeer met onderwijs en cultuur belast. Op het gebied van de haar toegewezen bevoegdheden wist zij na korte tijd het laken volledig naar zich toe te trekken, hetgeen overigens - zoals hierna zal blijkenniet bij iedereen in goede aarde zou vallen. Na de oorlog werd Judith Verberckt haar burgerrechten ontnomen, maar tot geen andere straffen 162


Benoni David

Adolf Deseyn, zelfportret.

163


veroordeeld. Op zondag 10 mei 1942 (Judith Verberckt was dan nog geen lid van het sche­ pencollege) had de officieuze CD een opmerkelijke tentoonstelling van wer­ ken van Westvlaamse kunstenaars opgezet. Zij vond plaats in het Jeugdhuis (nu Vijverhof). Op verzoek van Van Overbeke (4) nodigde burgemeester David de Tieltse scholen uit om de tentoonstelling de maandag te bezoeken, de meisjes in de voor- en de jongens in de namiddag (5). Opvallend is wel dat alleen de directie van de Wezenschool en die van de Tekenschool hierop zijn ingegaan. Zij konden vanzelfsprekend niet weigeren, daar de Wezenschool toebehoorde aan de Commisie van Openbare Onder­ stand, een ondergeschikt bestuur van de Stad, terwijl de Tekenschool een inrichting was van de Stad zelf. De andere schoolbestuurders hebben beleefd maar kordaat de uitnodiging afgeslagen met als reden dat hun leerlingen vrij­ elijk de tentoonstelling konden bezoeken op zondag, wat een bezoek in groepsverband tijdens de lesuren overbodig maakte (6). Vermits de schrifte­ lijke antwoorden alle dezelfde uitvlucht inroepen, is het duidelijk dat er con­ tact geweest is tussen de verschillende directies en dat zij duidelijk hebben afgesproken zich in geen geval te compromitteren door als school op een activiteit van de nieuwe orde aanwezig te zijn. Deze houding zal trouwens gedurende de ganse bezettingsperiode gehandhaafd blijven. De raadzaal van het stadhuis werd regelmatig ter beschikking gesteld voor culturele activiteiten die werden ingericht door de officieuze cultuurraad. Dit gebeurde onder meer op donderdag 14 mei 1942 toen de Nederduitse dichter Franz Fromme op voorstel van Antoon Vander Plaetse voor de leden van de "De Vlag" uit eigen werk kwam voorlezen (7). De raadzaal zou ook het ver­ gaderlokaal worden van de officiële SCD (8), die uiteindelijk maar op 29 juni 1943 werd opgericht door het schepencollege - zetelend als gemeenteraad ingevolge de bevoegdheden hem toegekend door de reeds aangehaalde ver­ ordening van 28 mei 1941 (K. Biebauw, o.c.,bladz.l59) (9). Er was dus toch nog bijna een jaar verlopen tussen de provinciale opdracht een SCD te creë­ ren en het tot stand komen ervan. Nu liet het stadsbestuur er evenwel geen gras meer over groeien. Onmiddellijk na de stichting installeerde het sche­ pencollege - nu zetelend binnen zijn gewone bevoegdheid - de Tieltse SCD, die als volgt samengesteld was : Voorzitter : VERBERCKT Judith, schepen van onderwijs, Hoogstraat. Secretaris : VAN OVERBEKE Edgar, handelaar en fabrikant van borduur­ werk, Hoogstraat. Leden : DE CROIX Eugeen, handelaar in koloniale waren, Kortrijkstraat. IMPE Leon, koffiebrander en bankbediende, Bruggestraat. LIEVENS Valère, architect, Nieuwstraat. MAES Jerome, fotograaf, Hoogstraat. VAN DER MEEREN Maurits, beeldhouwer, Waaibergstraat (nu Dwangstraat). 164


Eugène Decroix

An toon Vander Plaetse en Oscar Vermeersch

165

Judith Verberckt aan haar huis, Hoogstraat, Tielt. Opname juli 1972.


VANDER PLAETSE Antoon, voordrachtkunstenaar, Markt. VANDERVENNET Victor, beroepsmilitair (o/off.), Pittemsesteenweg (nu Deken Darraslaan). VAN QUAETHEM José, bouwkundige, Oude Stationsstraat. Het waren stuk voor stuk dezelfde personen die samen met oorlogsburgemeester B. David de officieuze cultuurdienst hadden gevormd onder de lei­ ding van Edgar Van Overbeke. Hiervoor waren zij door David en Van Overbeke uitgekozen op grond van hun artistieke begaafdheden of culturele inte­ resse. De Croix en Vandervennet bewogen zich vooral op het gebied van toneel en zang, Impe was orgelist en beiaardier. Lievens leraar aan de Teken­ school, Maes kunstfotograaf en pianist, Van der Meeren grafisch kunstenaar en leraar aan de Tekenschool, Vander Plaetse toneelspeler en declamator, Van Quaethem tenslotte liefhebber-schilder. In feite beantwoordde die samenstelling allerminst aan de richtlijnen van de provinciegouverneur (1), maar, na wat over en weer geschrijf naar de PCD, werd daar in Tielt gauw overheen gestapt en miek men daar in Brugge geen probleem van. Nadat al op 3 augustus 1943 een wijziging was aangebracht aan het artikel 4 a) van het oprichtingsbesluit van 29 juni en aan het artikel 14 van het regle­ ment van inwendige orde (10) waardoor het mogelijk werd om alle culturele zaken van minder belang af te handelen in de SCD in plaats van in het sche­ pencollege (10), werd Edgar Van Overbeke door dit college aangesteld als "leider van het stedelijk cultuurleven" (11). Meteen werd hij aangeduid als vertegenwoordiger van Tielt in de PCD, die hem kort nadien als dusdanig aanvaardde en in zijn schoot opnam (12). Nochtans zou Van Overbeke na korte tijd afhaken. Al op 7 december 1943 schrijft voorzitter Verberckt hem een brief met de vraag hoe het komt dat hij sedert enkele maanden niet meer verschijnt op de vergaderingen en zelfs de voordrachten ingericht door de SCD niet meer bijwoont (13). Van Overbeke, die als secretaris al was afgelost door Fritz Cleppe - gemeentebediende en latere secretaris van de C.O.O. - verschuilt zich achter ongesteldheid en over­ werk. Bovendien maakt hij de eerder verrassende opmerking "voor de zaak van de kultuurdienst toch niets meer te kunnen doen" en biedt meteen zijn ontslag aan (14). Dat ontslag komt blijkbaar zwaar aan en valt niet in goede aarde bij de voorzitter, die er hem nogal vinnig op attent maakt dat zijn posi­ tie als "leider van het kultureel leven in de stad" nochtans verre van onbe­ duidend is en zelfs van het hoogste belang "indien zij naar waarde opgevat werd". Toch, zegt zij, zal de SCD zijn beslissing respecteren en het schepen­ college verzoeken hem te ontslaan (15). Op 20 december 1943 wordt het ont­ slag van Van Overbeke met eenparigheid van stemmen door het schepencol­ lege aanvaard (16). De reden van Van Overbeke's vertrek blijft een open vraag. Zeker is dat zijn opportunisme hier veel mee te maken had. Ofwel was hij het beu te moeten rondlopen met een grote titel die in werkelijkheid niets te beduiden had en waar velen overigens de spot mee dreven. Verberckt 166


voorzitter en schepen - had er trouwens een handje van weg om overal waar zij kon de eerste viool te spelen en Van Overbeke in de schaduw te laten. Ofwel besefte Van Overbeke einde 1943 dat Duitsland de oorlog aan het ver­ liezen was en wilde hij met de nieuwe orde nog zo weing mogelijk te maken hebben. Personen die hem goed gekend hebben, menen dat beide factoren zijn beslissing kunnen hebben bepaald. Wie de zaken van de SCD van zeer nabij heeft meebeleefd, is Maurice Fritz Cleppe, (geboren op 10 april 1910), die kort na de oprichting van de SCD in zijn hoedanigheid van stadsbediende door het schepencollege tot secretaris van vermelde dienst werd aangesteld. "Eigenaardig genoeg, zegt Cleppe, heb ik in de praktijk nooit enig secretariaatswerk verricht, vermits de voorzitter persoonlijk al de correspondentie voerde en er geen notulen van de vergade­ ringen werden op gesteld". Uit de gesprekken en de handgeschreven notities van deze voormalige secretaris weten wij ook nog dat zijn taak bijna uitslui­ tend bestond in het materiële werk voor de tentoonstellingen. Dat diende doorgaans op zondag te gebeuren vermits de zaterdag in die tijd nog een volle werkdag was. Voor dit extra-werk beweert Fritz Cleppe nooit enige ver­ goeding noch compensatie te hebben gekregen. Bij de bevrijding van de stad in september 1944 bleef er een batig saldo van 12.000 fr in de kas van de SCD. Volgens Fritz Cleppe vertrouwde voorzitter Verberckt hem dit bedrag toe en zegde dat hij het geld mocht houden daar hij toch nooit enige betaling voor zijn werk had ontvangen. Cleppe hield het geld een tweetal jaren in bewaring. Wanneer Joseph Baert in 1947 tot burge­ meester van de stad Tielt was benoemd, ging Cleppe hem opzoeken en over­ handigde hem niet zonder enige fierheid de onaangeroerde kas van de SCD. Baert gaf er dadelijk een bestemming aan die strookte met de doelstellingen van de teloorgegane dienst : hij kocht er materiaal mee voor de in mei 1940 uitgebrande stedelijke Tekenschool. 2. WAT VOORAFGING Zoals hoger gezegd was de omschakeling van de officieuze culturele dienst tot een officiële SCD in feite een klein kunstje. Het officialiseren gebeurde op bevel van de landsleiding, die er naar streefde om in alle Vlaamse gemeenten - beginnend met de grotere - plaatselijke culturele diensten te laten oprichten en deze dan te verenigen onder koepels : gewestelijke, provinciale en ten­ slotte één Vlaamse. Dit alles met als doel "het cultureel leven te ordenen en te bevorderen". Met andere woorden : er volle greep op te krijgen. Hierboven werd reeds gewag gemaakt van culturele activiteiten die met redelijk en soms zelfs groot succes door de officieuze culturele dienst waren ingericht, onder andere de kunsttentoonstelling die van 10 tot 17 mei 1942 in het Jeugdhuis (thans Vijverhof) plaats vond en waaraan een vijftigtal Vlaamse schilders en beeldhouwers deelnamen. Bij de schilders noteren wij de namen Boerewaard (Knokke), Sam Devriendt (Brugge), Parmentier (Oostkerke), Blomme (Roeselare) D'Heedene (Zulte), Deleu (Kortrijk), Collardyn (Kortrijk), Howen 167


(leper), Setola (Knokke) en Thulliez (Oostende). Er was beeldhouwwerk van Van der Meeren (Tielt), Koos Van der Kaaij (Kortrijk), Devriendt (Oostende), Ollivier (Brugge), Maes (Oostende), Maertens (Brugge), Demuynck (Oos­ tende), Taeckens (Torhout) en Smalle (Brugge). Daar waren nog een afdeling tekeningen en etsen, een afdeling batik en een afdeling kunstkeramiek aan toegevoegd. En bovendien was er een hoekje letterkunde met een volledig overzicht van de Westvlaamse auteurs vanaf 1940. Als muzikale omlijsting van de plechtige opening werden werken uitgevoerd van Albert Moortgat, Azer Moenaert, Joël Lapeere, Broeder Ildefons en Willy Ostyn. Uit de gestencilde catalogus valt op te merken dat de onderwerpen van de meeste doeken landschappen, marines, bloemen en stillevens waren (17). De bijval die deze tentoonstelling genoot, spoorde de inrichters aan om nog tijdens de grote kermis van hetzelfde jaar - van 27 september tot en met 4 oktober 1942 - een tweede expositie op te zetten, ditmaal voorbehouden aan werk van Tieltse kunstenaars. Ook nu werd de grote zaal van het Jeugdhuis gebruikt. Volgende zestien ingezetenen toonden een selectie uit hun oeuvre : Augusta Hoste, Maurits Van der Meeren, Gérard Deseyn, Joseph Van Quaethem, René Vereecke, Antoon Plettinck, Fritz Baert, Julien Dewulf, gebroe­ ders Biebuyck, Willy Vei'orugge, Mary Impe-MacMurray, Henriette Coffez, Gérard Desander, Orner Willemyns, André Decraemer en Frans Rubens ( 18). Naast tentoonstellingen volgden ook andere activiteiten elkaar op, zoals een kunstavond in de zaal Vlaamsch Huis (nu Beiaard) op dinsdag 29 mei 1942 en de opvoering van het stuk "Dolle Hans", vertolkt door de De Ghesellen vanden Spele in de zaal Amicitia (nu ASLK) op 3 oktober 1942. Deze verto­ ning lokte een bomvolle zaal. De reeds geplande tweede voorstelling moest evenwel afgelast worden op bevel van de Duitse Propanganda-Nebenstelle Brugge, die erover ingelicht was geworden dat "Dolle Hans" een pacifisti­ sche strekking had. Om de toeschouwers niet heimaal te moeten teleurstellen, werd het stuk in allerijl vervangen door een soort bonte avond tijdens dewel­ ke de éénakter "De Vreemdeling" voor het voetlicht werd gebracht. Ook enkele fragmenten uit Vondel's "Lucifer" werden gedeclameerd (mondelinge informatie V. Vandervennet, 29.8.1989). Een grote teleurstelling voor de culturle dienst was het afgelasten van het geplande pianorecital van de beroemde Berlijnse virtuoos Walter Rummel. Rummel was erg in trek. Hij had optredens achter de rug in enkele Europese grootsteden en bereidde zich voor op een tournee in Vlaanderen, waar Brus­ sel, Antwerpen en Leuven reeds op zijn programma stonden. Ook Tielt stond op zijn lijst, met werken van Bach, von Beethoven en Chopin. Alles was klaar om het concert op Hemelvaartsdag (3 juni) van 1943 te laten doorgaan : de "Stainway & Sons" - vleugelpiano door Robert Tavernier in bruikleen afgestaan - was goed bevonden, de affiches waren gedrukt en overal ver­ spreid, de publiciteit was gevoerd in Tielt en omstreken ... Dan komt het bericht, inslaande als een bom, dat Rummel zich onmogelijk kon vrijmaken op 3 juni en bijgevolg voorstelde zijn optreden in Tielt uit te stellen tot 3 juli. 168


Dat was precies drie dagen nadat hij een recital zou geven in Roeselare. Voor de Tieltse inrichters zou dit effenaf een ramp betekenen. Nu al hadden zij erge concurrentie te vrezen vermits vanuit Roeselare veel reclame was gevoerd tot in Tielt en omgeving toe. Pas na Roeselare aan de beurt komen, beroofde hen zeker van een deel van de belangstelling, die absoluut nodig was om hun budget rond te krijgen. Het honorarium van Walter Rummel bedroeg de reuzesom van 5.000 fr. Dit was evenveel als de provinciale toe­ lage voor heel het jaar 1943 (20). Na heel wat over en weer geschrijf werd het recital afgelast. Tielt zat met een kater en betaalde op de koop toe nog een pak nutteloze uitgaven en kosten (21). Dit gebeurde op de valreep vóór het buiten werking stellen van de officieuze culturele dienst en de installatie op 29 juni van de officiële SCD. Voor het zover was had zich nog een incident voorgedaan met Eugeen De Croix. Dit lid van de cultuurdienst tilde er erg zwaar aan dat deze dienst door het stads­ bestuur over het hoofd was gezien vermits alleen dit bestuur en dus niet de culturele dienst vermeld stond als medewerker en steunverlener op de affi­ ches van het Theater voor het Volk. De Croix maakte het stadsbestuur ook het verwijt dat het door zijn neutrale houding (hoven en buiten alle politiek) juist wel aan "vuile dorpspolitiek" deed en op die manier "alle financiële steun" onthield "aan in de stad opgerichte vereenigingen". Hij was zo verbolgen dat hij op 8 maart 1943 zijn ontslag aanbood (22). De zaak werd evenwel bijge­ legd en zo zien wij dat Eugeen De Croix één van de tien leden is van de offi­ ciële SCD, die minder dan vier maanden later het levenslicht zag. Tussen de oude en de nieuwe culturele diensten was overigens al voor 29 juni 1943 een consensus bereikt, zoals blijkt uit het verslag van de vergadering van 5 mei 1943 (23) : VERSLAG VERGADERING 5 MEI 1943 1. Vastlegging van het optreden van Meester WALTER RUMMEL te Tielt op 3.6.43 (O.H. Hemelvaartdag) in de zaal "Vlaamsch Huis" te 16u. 2. Volledig akkoord tusschen de leden van den vroegeren Kultuurraad over te gaan tot een definitieve regeling van den Stedelijken Kultuurdienst. Regle­ ment van inwendige orde moet uitgebouwd worden. Een begin van uit­ bouw van den Stedelijken Kultuurdienst is voorzien door de vorming van een Kamer van voortbrengers van Beeldende Kunsten. Ook wordt de orde­ ning der toneelgroepen in het vooruitzicht gesteld. 3. Een prijsvraag zal uitgeschreven worden voor de producenten van beel­ dende kunst uit Tielt. Thema : Het Stocktkapelleke. 4. In princiep is de tentoonstellingszaal M. Vandermeeren, gelegen Waaiberg, ter stede, aangenomen door den Stedelijken Kultuurdienst. Voorlopig zullen alleen beroepskunstenaars toegelaten worden. Hoewel het in de lijn der verwachtingen lag dat de nieuwe SCD, bemand met dezelfde personen, de voortzetting zou worden van de vroegere officieuze 169


kultuurraad, toch zou de toekomst spoedig het tegendeel bewijzen. Door van de cultuurdienst een instrument te maken van een overheid die met de bezet­ ter collaboreerde, zouden veel mensen - ook zij die vroeger bepaalde initia­ tieven waardeerden - voortaan afzijdig blijven, zich afkeren of zich zelfs vij­ andig opstellen tegen alles wat van die dienst uitging. In dat opzicht heeft het institutionaliseren van de cultuurdienst veel meer nadelen dan voordelen opgeleverd. Omdat de neutrale culturele verenigingen die nog actief waren gebleven zich niet wilden laten inkapselen in de nieuwe ordening, staakten zij meteen elke bedrijvigheid. Hiermee werd de doodsklok geluid over het privaat cultureel initiatief. Ook voor de culturele dienst zelf was het een ne­ faste zaak. De leden van de SCD, die anderhalf jaar lang erg veel ijver aan de dag hadden gelegd, kregen lood in de veren. Zij werden spoedig gewaar dat zij niet veel meer in de pap te brokken hadden en de ganse bedoening het werk van één enkele persoon was geworden. Iemand die zich weliswaar met volle inzet en toewijding van haar opdracht kweet, doch geen tegenspraak noch inmenging duldde : voorzitter-schepen Judith Verberckt. 3. ALGEMENE WERKING Om een idee te hebben over de bevoegdheden van de SCD en de veelzijdige werking die hij ontplooide, is het nuttig om het oprichtingsbesluit van 29 juni 1943 integraal over te nemen : UITTREKSEL uit het register der handelingen van den gemeenteraad, zitting van den 29 juni 1943 Tegenwoordig de Heeren : Lefèvre, Burgemeester-Voorzitter, Verbeke en Mejujfer Verberckt, Schepenen en Verschuere, Sekretaris. Heer Schepen Neirinck is door ziekte verhinderd de zitting bij te wonen. Het schepencollege Beslissend krachtens de bepalingen van het besluit van 28 mei 1941 ; Gezien de algemeen noodig gebleken ordening van het kultureel leven in de Stad en de wenschelijkheid dit kultureel leven te bevorderen en aan te moedigen ; Gezien de wenschelijkheid te beschikken over een organisme dat tot taak heeft dit kultureel leven in de stad te regelen en over te gaan tot de rechtmatige verdeeling der toegestane toelagen ; In aansluiting ook met de bestaande nationale en provinciale organismen, die de ordening van het kultureel leven in Vlaanderen beoogen ; Besluit eenparig : Art. 1 - Een Stedelijke Kultuurdienst wordt opgericht. Art. 2 - De Stedelijke Kultuurdienst staat onder de bevoegdheid van 170


den Schepen van Onderwijs en Kultureele Aangelegenheden. Art. 3 - De bevoegde Schepen, als bestuurder van den Stedelijken Kultuurdienst, is bijgestaan door een gemeentebediende, die de funktie van sekretaris vervult. Deze gemeentebediende wordt hiervoor door het Kollege van Burgemeester en Sche­ penen aangesteld. Hij is ontslagen van ander stadsbureelwerk, in zoover het werk ten voordeele van den Stedelijken Kultuurdienst dit vereischt. Art. 4 - Leden van den Stedelijken Kultuurdienst zijn : a ) de vertegenwoordiger van den Provincialen Kultuurdienst. b ) de leiders der vier hoofdgroeperingen : Kunstenaarsgild, Volk en Kunst, Volk en Wetenschap, Vereeniging voor Weten­ schap. c ) leden ten persoonlijken titel door het Schepenkollege aan­ geduid. Deze leden worden bij voorkeur genomen uit het bestuur van de bestaande groeperingen, die aangesloten zijn bij de vier onder b) hierboven opgesomde hoofdgroeperingen. Het aantal leden van den Stedelijken Kultuurdienst is echter beperkt tot 10 maximum. Art. 5 - Het mandaat in den Stedelijken Kultuurdienst vervalt auto­ matisch wanneer de mandaathouder ophoudt zijn funktie uit te oefenen, krachtens dewelke hij lid is van den Stedelijken Kultuurdienst. Het mandaat der leden ten persoonlijken titel door het Sche­ penkollege aangeduid, houdt op door een beslissing van het Schepenkollege. Deze beslissing is zonder beroep. Art. 6 - Het is den Stedelijken Kultuurdienst toegelaten in zijn schoot afdeelingen te vormen voor de studie van bepaalde vraag­ stukken, in betrekking tot de kuituur, en daartoe speciaal bevoegde personen als raadgevers uit te noodigen. Deze personen moeten echter bij voorkeur genomen worden uit de werkelijke leden van de vier hooger genoemde hoofdgroepeeringen. Art. 7 - De Stedelijke Kultuurdienst is bedoeld als adviserend lichaam, met als opdracht het Kollege van Burgemeester en Schepenen bij te staan in het voeren eener kultuurpolitiek en in het ordenen van het kultureel leven. De Stedelijke Kultuurdienst staat aldus buiten en boven alle zuiver politieke werking. Art. 8 - De Stedelijke Kultuurdienst kan op het hem toegewezen ter­ rein eigen initiatieven nemen en deze in den vorm van uitge­ werkte voorstellen aan het Kollege van Burgemeester en Schepenen voorleggen. Minder belangrijke beslissingen wor­ den, mits machtiging van het Schepenkollege, door den Ste­ delijken Kultuurdienst zelf getroffen. 171


Art.9 - De Stedelijke Kultuurdienst vergadert minstens éénmaal per maand. Daarbuiten worden vergaderingen belegd telkenmale het noodig geoordeeld wordt. De voorzitter kan op eigen ini­ tiatief of op verzoek van het Schepenkollege den Stedelijken Kultuurdienst bijeenroepen, telkens dit noodig of nuttig zou blijken voor den goeden gang van het stedelijk kultuurleven. Art. 10 - Het is toegelaten dat de kultuurkringen ten allen tijde voor­ stellen doen aan den Stedelijken Kultuurdienst. Deze voor­ stellen echter worden aan den Stedelijken Kultuurdienst over­ gemaakt door bemiddeling van den vertgenwoordiger hunner groepeering in den Stedelijken Kultuurdienst. De onderscheiden kultuurkringen leiden elk afzonderlijk de hun eigen kultureele aktie. De Stedelijke Kultuurdienst heeft de macht ten allen tijde voorstellen te doen aan de stedelijke kultuurkringen ; nochtans mogen deze kultuurkringen niet gedwongen worden zich te begeven op een ander dan het hun eigen verkozen terrein. Art. 11 - De bevoegdheid van den Stedelijken Kultuurdienst wordt als volgt vastgesteld : 1) uitgewerkte voorstellen doen aan het Schepencollege in betrekking met de kultureele aktie in de stad en in zake subsidieering door de stad van de bestaande kultureele kringen. 2) inrichten van lokale kunst- en kultuurgebeurtenissen van grooten omvang, waarvoor op de medewerking van ver­ schillende kunst- en kultuurkringen zou moeten beroep gedaan worden. 3) advies geven in zake de benoeming van leden der stedelijke kommissies met een bepaalde bestuursopdracht in verband met het kunst- en kultuurleven der stad. 4) initiatieven voorleggen in zake openbare feestelijkheden, stadverfraaiing enz.. Art. 12 - Ten einde eventueele betwistingen te voorkomen, wordt vast­ gesteld dat het kultureel leven, waarover het Stadsbestuur, behoudens zijn recht tot uiteindelijke beslissing, aan den Ste­ delijken Kultuurdienst opdracht geeft tot ordening, kontrole en initiatief, de volgende uitingen van het openbaar leven omvat : 1) bescherming en aanmoediging der kunstenaars, aange­ sloten bij het Kunstenaars gild, door het verleenen van moreelen en eventueel materieelen steun op ieder gebied waar zulks mogelijk is. 2) urbanisatie en stedeschoon. 3) onderwijs der kunsten en der kunstambachten. 4) koncerten, tooneelvoorstellingen , poppenspel, zangreci172


tais en zanguitvoeringen, volksdansen, enz. 5) tentoonstellingen van het werk der beeldende kunste­ naars en algemeene kunstverspreiding. 6) film en foto (uitgezonderd de filmvoorstellingen door de uitbaters van de bestaande bioskoopzalen ingericht voor eigen rekening en op de gewone vertooningsdagen en -uren). 7) optochten en feestelijkheden van allen aard. 8) turn- en sportleven in zoover het openbare demonstraties met een kunstkarakter betreft. 9) literatuur en boekenverspreiding. 10) voordrachten, studiekringen, kursussen voor beschaafde omgangstaal, volksuniversiteit, toerisme en heemkunde enz. Deze opsomming is niet beperkend. -In princiep omvat het werkterrein van den Stedelijken Kultuurdienst alle uitingen van het openbaar leven, die een kultureelen grondslag hebben. Art. 13 - Voor het vaststellen der toelagen zal de Stedelijke Kultuur­ dienst zich steunen op de bedrijvigheid door de onderschei­ den kringen in den loop van het voorbije jaar ontwikkeld ; met dien verstande dat alleen zal rekening gehouden worden met de prestaties op het hun eigen toegewezen terrein gele­ verd. Aldus kunnen niet in aanmerking komen bv. de voor­ drachten gehouden door een toneelvereniging. Art. 14 - Het afhandelen der loopende zaken wordt, in den schoot van den Stedelijken Kultuurdienst, behartigd door den Voorzitter en den Sekretaris. Art. 15 - Dit beperkt comité heeft tot plicht deze aangelegenheden a f te handelen in den geest door den Steedelijken Kultuurdienst bepaald. Het zorgt tevens voor de administratieve uitwerking der voorstellen door den Stedelijken Kultuurdienst ingediend en door het Kollege van Burgemeester en Schepenen bekrachtigd. De SCD dient geenszins beschouwd te worden als een adviesorgaan, maar als een daadwerkelijke administratieve cel of afdeling, waarvan het secretari­ aatswerk moest worden toevertrouwd aan een stadsbediende. Hetgeen, althans op papier, gebeurde door de aanstelling van Fritz Cleppe in april 1943 (24). In principe kwam de SCD elke maand bijeen, maar de raad was zelden of nooit voltallig. Meestal zelfs waren, volgens Fritz Cleppe en Victor Vandervennet, maar een drietal leden aanwezig. Wanneer burgemeester Lefevre hoogst uitzonderlijk de vergadering bijwoonde, nam hij steevast plaats in de voorzitterszetel, hetgeen schepen Verberckt als voorzitter van de SCD spin­ nijdig en wrevelig maakte. 173


Daar het stadhuis door de uitbreiding van de diensten (o.a. ravitaillering) niet over voldoende ruimte beschikte, deed de voorzitter van de SCD op 3 april 1943 een aanvraag aan de Kreiskommandant te Roeselare om één der zalen van het Jeugdhuis, gelegen aan de Kortrijkstraat (thans Vijverhof), te mogen gebruiken (25). Niettegenstaande dit verzoek een paar keren werd herhaald, werd dit niet toegestaan (26). Vooral met het oog op het inrichten van - eventueel zelfs permanente - ten­ toonstellingen, werd dan maar naar andere geschikte lokalen uitgekeken. Tenslotte werd een overeenkomst afgesloten met Maurits Van der Meeren (lid van de SCD) om zijn zaaltje aan de Waaibergstraat (nu Dwangstraat) ter beschikking te stellen (27). Zeer vlot is de samenwerking nochtans niet ver­ lopen vermits Van der Meeren zich het recht had voorbehouden om, naast de verhuring aan de SCD, ook nog tentoonstellingen voor eigen rekening in zijn zaal te houden. Benevens de eigenlijke culturele activiteiten en grote betrachtingen, die ver­ der afzonderlijk worden behandeld, besteedde de SCD heel wat aandacht aan de bestaande culturele verenigingen en instellingen. Hij maakte in juni 1943 volgend verslag op betreffende de verenigingen (28): Verslag over de stedelijke kultuurvereenigingen I. TOONEEL A. Toneelverenigingen aangesloten bij het A. T. C. 1) De "Vrije Zonen Is bepaald een operettegezelschap, bestaande uit een veertigtal leden. Deze treden op uit liefhebberij, zonder persoonlijk winstbejag. De groep kende een rijk en sukselvol verleden. Stilaan verminderde echter de werking. Een poging werd gedaan het oude leven terug aan te pakken met de opvoe­ ring van het "Land van den Glimlach ". Door gebrek aan afdoende krachten is deze poging niet gelukt. Wegens het gebrek aan bezetting der rollen, heeft de vereniging voor het oogenblik geen vooruitzichten. 2) De "Ghesellen van den Spele". Vereniging voor gesproken tooneel. Werd in het leven geroepen na Mei 1940 door jonge krachten, gedreven door het verlangen een leemte in het Tieltsche kultuurleven aan te vullen. Trad op met ongeveer 20 leden, en kende een schitterend debuut. Door de beperking opgelegd door het A. T. C. (verbod "Kinderen van ons Volk" op te voeren) werd verdere oefening gestaakt. De tewerkstelling in het buitenland heeft de beschikbare krachten fel verminderd ; toch is voor het komende seizoen niet alle werking uitgeslo­ ten. Het bestuur voorziet een mogelijk optreden, 3) Vrijwillige Brandweer - Afdeeling Tooneel, 174


Bestuur : Voorzitter : Fr. Impe, Bevelhebber der Brandweer, Tramstr. Tielt. Secretaris-Schatbewaarder-Spelleider : De Deyne Henri, Tramstr. Leden : een twaaftal, alle brandweermannen Stichting : Ontstond begin 1942. Werking : speelde enkele malen in Tielt voor liefdadige doeleinden. Zal nooit spelen voor eigen winst. Voorzien nog een stuk op te voeren ten bate van Winterhulp ; daarbuiten is niets voorzien. N.B. De opvoeringen worden opgeluisterd door het Muziekkorps der Brand­ weer. Tooneel- en Muziekvereeniging treden nooit afzonderlijk op. 4) "In Deugd en Vreugd". Alle spelers (een twintigtal) zijn alle studenten uit het Kollege of der Universiteit. Ze beoefenen meestal gesproken tooneel en dit alleen gedurende de maanden van het verlof. Voorzien een werking gedurende het groot verlof. Het plan bestaat deze groep volledig in te richten volgens de door het A. T. C. gegeven richtlijnen. Voorzitter : Van Daele Jozef, Bruggestraat, Tielt. Sekretaris : Cordonnier Etienne, Rameplaats, Tielt. B. Tooneelvereeniging niet aangesloten bij A.T.C. "Eikels worden Boomen " Ongeveer 40 leden. Kende een vooroorlogsche bloeiperiode. Is sedert het begin van den oorlog zonder werking. Alle heropleving is nu bepaald onmo­ gelijk, daar veel elementen in het buitenland werkzaam zijn. Ook is niets voorzien voor de toekomst. Beoordeling : De hardnekkige pogingen door de verscheidene toneelgroeperingen aan­ gewend, verdienen alle lof. Niettegenstaande dit harde werken, hebben de groepen maar een tijdelijk sukses mogen boeken. Schuld daaraan dragen niet alleen de veel te werk­ stellingen in het buitenland, alhoewel dit een faktor is waarmede rekening dient gehouden te worden. Schuld heeft ook een zeker organisatie-gebrek in en buiten de groepeeringen : binnen in de groepeeringen : de te traagzame vernieuwing van de eerste krachten en de weinige ledenaanwinst, die stel­ selmatig kunnen opgeleid worden. Buiten de groepeeringen : te weinig of heelemaal geen steunende sympathisanten. Schuld heeft ook en vooral de weinig kultureele ontwikkeling der Tieltsche bevolking. In normale tijden zou het stadsbestuur, gezien de loflijke pogingen van alle groepen, zijn moreele en fmancieele steun zonder beperking mogen verleenen. Nu echter is er geen o f omtrent geen werking ; daarom wordt een voorstel aan de verschillende groepen gericht : samenbundeling van alle nog beschikbare krachten tot het vormen van één groep. Indien deze poging 175


gelukt, zou op gebied van tooneel iets te Tielt kunnen voortgebracht worden. II. ZANG "Zanglust" Eenige stedelijke zangvereeniging. Is aangesloten bij A.T.C. en bij V.N.Z. Beoefende oorspronkelijk alleen de zang. Ten gevolge van allerlei omstan­ digheden werd ingezien dat zang op zichzelf niet voldoende was om altijd en overal sukses bij het publiek te oogsten. Alzoo werd dan stilaan overgegaan tot het beoefenen van mimisch voorgedragen zang, zonder daarom te komen in het kader der operette of der opera. Kende vroeger een groot sukses te Tielt en in de omgeving. Door innerlijke oneenigheid werd de muziekleider gedwongen te verklaren verder in de onmogelijkheid te zijn nog verder de leiding op zich te nemen. Over den oorsprong en de wezenheid dier oneenigheden werd geen nadere uitleg bekomen. Het bestuur der vereeniging zag dan in dat geen enkel persoon, noch in de stad noch erbuiten, het zou vermogen terug tot de oude eensgezindheid te komen onder zangers. Alsdan is besloten geworden alle werking voorloopig stil te leggen. De groep is niet ontbonden ; nochtans zijn er geen bijeenkomsten meer noch van bestuur, noch van leden. Geen werking in de toekomst is voorzien. Daar het bestuur van Zanglust geen enkel middel heeft om de leden te ver­ plichten op te treden, is er geen sprake dit ook te doen. Te meer nog daar de overtuiging bestaat dat deze moeilijke dagen geen tijd zijn om feestelijkheden in te richten, en daar er ook wel mogelijks leden in het buitenland arbeid­ zaam zijn. IV. ANDERE 1. Davidsfonds - Afdeeling Tielt Deze afdeeling kent nu een ongemeenen bloei. Buiten de gewone aange­ sloten leden, komt een talrijk publiek naar de gegeven voordrachten. Voorlo­ pig kan in de schikking der voordrachten geen strenge lijn gevolgd worden ; dit om de aandacht der aangeslotenen niet te verzwakken en om de ontwik­ keling zoo breed mogelijk te maken. Een dieper ontwikkelende aktie wordt voor de toekomst in overweging genomen. Ook wordt uitgezien om in den schoot van het Davidsfonds nog andere groepeeringen uit te bouwen. N.B. Het hoeft niet gezegd dat de aktie van het Davidsfonds de meest inte­ ressante is in de stad, dat ze ook het meest vruchten afwerpt voor de kultureele ontwikkeling van het volk. Te noteeren is dat buiten de enkele interessante voordrachten, het Davids­ fonds het niet vermag door boekenverspreiding de meer ontwikkelden te win­ nen. 2. De Museavrienden Door de tijdsomstandigheden zagen de Museavrienden zich het grootste 176


deel van hun aktie, nl. inrichten van tentoonstellingen, ontnomen. Nu rest nog archiefstudie, studie van de plaatselijke geschiedenis, folklore, heem­ kunde, enz. Daar het stadsarchief weggevoerd is, brengt dit een groote strem­ ming teweeg voor de voorziene werkzaamheden. Nochtans is een zekere wer­ king in de toekomst voorzien, en alles laat voorzien dat in den loop van dit jaar de pogingen zullen bekroond worden. N.B. Gezien de taak die de Museavrienden zich ten doel stellen en gezien van den anderen kant de geschiedenis van Tielt nog altijd ongekend is, heeft het stadsbestuur er een geweldig belang bij de aktie der Museavrienden te steu­ nen, zooveel mogelijk. 3. Ciam pli alten Deze vereeniging voor het aanleeren en verspreiden van het Esperanto is voorlopig zonder werking. N.B. De gedachte en de poging van deze vereeniging door het aanleeren van het Esperanto, de leden aan te sporen tot de studie der Nederlandsche Spraakkunst, is heel goed en verdient allen lof; 4. St.-Lucas-gilde Is beroepsorganisatie, waar soms aanduidingen gegeven worden over het bestaan van een tentoonstelling of een bezienswaardigheid. Richt reizen in met een nuttig of aangenaam doel. N.B. Van kultureel standpunt uit is deze groepeering van minder belang ; te meer nog daar ze zonder werking is ten gevolge der omstandigheden. III. MUZIEK Vooraf dient aangestippeld dat geen stedelijke muziekmaatschappij aan­ gesloten is bij een of andere hoofdgroepeering. Dit is tot nog toe ook door geen enkele in overweging genomen. De bestaande muziekmaatschappijen zijn : 1) "Vermaak na Arbeid" Katholieke Harmonie, opgericht en gefinanciëerd door het Kristen Werk­ liedenverbond. Vroeger een bloeiende maatschappij, thans zonder werking. Veel liefhebbers waren genoodzaakt in het buitenland werk te vinden, alzoo beschikt de maatschappij niet meer over voldiende aantal leden om met vrucht een of ander stuk op te voeren. Aldus zijn er ook geen oefeningen geweest gedurende de laatste vijf maanden. Daar het bestuur van meening is dat deze tijd niet geschikt is voor feestelijkheden van dien aard, wordt er niet over gedacht nog iets in te richten gedurende den oorlog. De te bespelen instrumenten behooren meestendeels aan de maatschappij. 2) "De Goede Vrienden " Koninklijke Harmonie, door privaten gefinanciëerd. Had oefeningen met 177


de nog hier verblijvende leden tot oktober 1942, en gaf nog een concert ten voordeele der slachtoffers van Tessenderloo. Daar sedert veel leden naar het buitenland gingen om te werken, en daar van een anderen kant de financieele steun sterk verminderde, moest alle aktie stop gezet worden. Er zijn geen vooruitzichten. De instrumenten behooren aan de maatschappij. Het bestuur der maatschappij ziet geen mogelijkheid aan de leden de ver­ plichting op te leggen tot oefenen en optreden. 3) "De Brandweer - Afdeeling Muziek" Leider : Alb. D'haveloose, St. Michielstr. Tielt. Sekretaris - Schatbewaarder : Van Maele Fr. Maurice, St. Janstr. Tielt. Leden : 13 (brandweermannen en andere). Werd gesticht in 1942 en speelt alleen in samenwerking met den tooneelbond der Brandweermannen. Deze bond bezit geen eigen instrumenten. De leden behooren praktisch toe bij een der hierbovengenoemde maatschappijen, en gebruiken het door deze maatschappij ter hunner beschikking gesteld instrument. Een paar leden heb­ ben een eigen instrument. De vooruitzichten voor deze maatschappij zijn deze van den tooneelbond der Brandweer. De vrije leden zijn natuurlijk door geen enkele verplichting gebonden hun medewerking te verleenen. N.B. De Stedelijke Kultuurdienst staat hier voor groote moeilijkheden ; noch­ tans zal dienen in overweging genomen te worden of ook op dit gebied iets zal kunnen gedaan worden. Bij dit verslag horen enkele correcties, aangebracht door Victor Vandervennet : 1. In tegenstelling met hetgeen de tekst laat uitschijnen, werd de operette "Het Land van de Glimlach" wel degelijk uitgevoerd door De Vrije Zonen. 2. De Ghesellen vanden Spele zijn gegroeid uit Zanglust. Wegens het afgelasten van een éénakter ten gevolge van een sterfgeval in de familie van sommige leden en de beslissing om alle verdere activiteiten op te schorten, namen enkele leden van Zanglust - waaronder Victor Vandervennet en zijn toekomstige echtgenote Cecile Devos - het initiatief om een toneelkring op te richten onder de naam De Ghesellen van den Spele. Deze vereniging is een tweetal jaren erg actief geweest en kwam achter­ eenvolgens voor het voetlicht : - in het Sint-Jozefscollege met "Leontientje" en later met "Het Raadsel" - op het kasteeldomein Ronceval (Meulebeeksesteenweg) met "Marieken van Niemeghen" - in Amicitia met "De Sukkelaar", "Dolle Hans" en "Willy's Trouwdag" 178


- in het Vlaamsch Huis met "De Zot". 3. Een kassucces van die tijd was ongetwijfeld het stuk "De Fabriek brandt" dat opgevoerd werd door de afdeling toneel van de Vrijwillige Brandweer in de feestzaal van het Christen Volkshuis (nu De Gilde). 4. Het is onwaar dat Zanglust tijdens de oorlogsjaren aangesloten was bij het Vlaamsch Nationaal Zangverbond (ANZ). In verband met het al of niet toetreden tot het ANZ, ging een nogal woelige vergadering door in café De Blauwvoet (begin Krommewalstraat, waar nu het H. Hartmonument staat) bij lid Benoni Wittevrongel. Het bestuur besliste toen bij meerder­ heid om niet aan te sluiten. (Gesprekken met V. Vandervennet en handgeschreven notitie van 29.8.1989). De SCD deed ernstige pogingen om de culturele verenigingen tot samen­ werking over te halen en schreef in juli 1943 de voorzitters aan (29). Deze pogingen mislukten. Zo werd namens de stedelijke harmonie De Goede Vrienden onverbloemd geantwoord dat zij sinds maanden elke bedrijvigheid had moeten opgeven omdat een groot aantal leden (verplicht) tewerkgesteld waren in het buitenland (30). Nadat hij wegens het uitblijven van enig ant­ woord een herinneringsbrief had ontvangen (31 ), liet de voorzitter van Zang­ lust - Alfons Desmet - eveneens weten dat geen werking meer mogelijk was. Zelfs Emiel Thiers, voorzitter van het plaatselijke Davidsfonds, wimpelde de vraag kordaat af onder het voorwendsel dat het hoofdbestuur van zijn ver­ eniging zelfstandigheid verplicht stelt en geen aansluiting toelaat (32). Deze reacties leveren het bewijs dat het principe van een kultuurdienst "boven en buiten alle zuiver politieke werking" zoals het voorgeschreven staat in artikel 7 van het oprichtingsbesluit, door de buitenstaanders anders werd begrepen of in ieder geval gewantrouwd. Een andere gewichtige opgave, die de SCD in 1943 op zich had genomen, bestond in het opbouwen van een monumentale tentoonstelling met als thema "Het Graafschap Vlaanderen". Deze expo moest een verheerlijking zijn van Vlaanderen's grootheid in het verleden. Helaas voor de inrichters, zoals het in de voorbije zomer met het Rummelrecital verging, viel ook dit project in het water. Nochtans was alles ook nu degelijk en met zorg voorbereid. Ook nu waren de affiches - ontworpen door Jo Maes - gedrukt en gereed voor ver­ spreiding, toen de onderneming door de PCD gekelderd werd. "Het Graaf­ schap Vlaanderen”was een grootse tentoonstelling, die in enkele grote steden gelopen had o.a. in de Pacificatiezaal van het Gentse stadhuis. Zij zou, aan­ gevuld met een deel gewijd aan de geschiedenis van Tielt, plaatsvinden in het Gildhofen lopen van 3 tot 10 oktober. Op 23 juli stelde de SCD aan de PCD voor om de tentoonstelling een week vroeger te openen en te laten samenvallen met de septemberkermis. Dit stuit­ te op een verantwoorde weigering vanwege de PCD. Immers de expo zou pas op 26 september sluiten in Veurne. Toen de PCD het Tieltse verzoek om een grotere susidie te bekomen eveneens van de hand wees, werd het ongenoegen 179


in Tielt groter. Geïrriteerd door de Tieltse verlangens, liet de PCD tenslotte weten dat het de zalen van het Gildhof weinig geschikt vond voor de exposi­ tie en stelde meteen voor om het initiatief te laten vallen. Een verbolgen brief van de SCD aan het adres van de PCD-secretaris Hanoul kon niet verhelpen dat de PCD bij zijn standpunt bleef en dit nog kracht bij­ zette met twee nieuwe argumenten : 1) financieel zou de tentoonstelling zo zwaar uitvallen dat meteen de ganse winteractie van de Tieltse SCD in het gedrang zou komen ; 2) inmiddels was ook vastgesteld dat het materiaal van de tentoonstelling flink gehavend was en de meeste panelen aan herstelling toe waren. Hiermee was het project opgedoekt ! Dat de ontstemming van de Tieltse SCD ook door de PCD begrepen werd, illustreert de volgende passage uit de brief die de PCD-secretaris op 24 september 1943 aan schepen Verberckt stuurde : "Wij weten zeer goed dat het voorbereidend werk u reeds een groote inspan­ ning gevraagd heeft en wij veronderstellen dat het weinig geluk dat U tot heden met uw kultuurmanisfestaties had, aanleiding geven tot kritiek aan uw stedelijken kultuurdienst"(33). Ter gelegenheid van de voorbereidingen van de (afgelaste) tentoonstelling Het Graafschap Vlaanderen, was een hardnekkige discussie ontstaan tussen de stad Tielt en het Rijksarchief betreffende de stedelijke archiefstukken die, na de meidagen van 1940 en bij gebrek aan een brandvrije ruimte in Tielt, naar het rijksarchief Brugge waren afgevoerd. Zoals gezegd, behoorde het tot de inzichten van de SCD om een gedeelte van de tentoonstelling voor te behouden aan de Tieltse geschiedenis, zodat enkele stukken uit het stadsar­ chief onmisbaar waren. De SCD drong op 4 augustus 1943 (34) en nog eens op 16 augustus (35) aan bij R. Dewitte, conservator van het Rijksarchief in Brugge, op de teruggave van het archief aan de stad. Hij wees het verzoek beslist van de hand. Volgens hem moest het archief op bevel van de Militarverwaltung in Brugge bewaard blijven, was het overigens in 1940 vrijwillig overgedragen en afgestaan aan het Rijksarchief en bood de stad Tielt geen waarborgen inzake een veilige bewaarplaats. Tielt liet het hier niet bij, weer­ legde de argumenten en hield zodanig voet bij stuk dat het Algemeen Rijks­ archief in Brussel op 28 september 1943 de eis tot teruggave inwilligde (36). Had de stad zijn slag thuisgehaald, hetzelfde kon nog niet gezegd worden van zijn archief ! Vooreerst vertikte de Brugse conservator het om dagstelling te doen voor de overhandiging, hetgeen blijkt uit een door het stadsbestuur gestuurde brief van 5 oktober 1943. Bovendien kon het schepencollege de stukken niet laten afhalen bij gebrek aan vervoermiddel (op 5.7.1990 beves­ tigd door Arthur Robert Tanghe, gewezen stadbediende). Het gevolg van dit alles was dat het Tieltse archief zich bij de bevrijding van de stad nog altijd in Brugge bevond. Bij brief van 30 october 1943 vroeg provinciegouverneur Bulckaert, als voor­ zitter van de PCD, dat hem, met het oog op verdere betoelaging, voor 30 180


november een bestuurlijk en financieel verslag over de werking van de SCD tussen 1 januari en 31 october 1943 zou worden toegezonden (37). Hier volgt de integrale tekst van het hem toegestuurde verslag (38) : STAD TIELT Kultuurdienst VERSLAG DER WERKING VAN DEN STEDELIJKEN KULTUURDIENST. 1943 Gedurende het jaar 1942 was de aktie van den Kultuurraad vooral gericht op het houden van tentoonstellingen voor beeldende kunstenaars. Bij gebrek aan geschikte zaal werd deze aktie stil gelegd in 1943. Andere vooruitzichten bestonden er niet, buiten het optreden van Meester Walter Rummel en zoo mogelijk het inrichten van een gezamenlijke tentoonstelling der Tieltsche liefhebbers-kunstschilders. Als gevolg aan het schrijven van den Heer Gouverneur dd. 10.2.1943, onder nummer 6E werd uitgezien om de Stedelijke Kultuurdienst volledig en definitief uit te bouwen. In zitting van het Schepenkollege werd de gemeentebediende Cleppe Maurice Fritz gelast zich voorloopig bezig te houden met de inrichting en den uitbouw van den Stedelijken Kultuurdienst. Door dezen bediende werden besprekingen gevoerd met de leden van den Kultuurraad, en als gevolg daar­ aan werd een statuut opgebouwd. Dit statuut werd goedgekeurd door het Schepenkollege, handelende krachtens de bepalingen van het besluit van 28 mei 1941, in zitting van 23 juni 1943. De Stedelijke Kultuurdienst heeft dan getracht uit al zijn krachten de ingezette aktie uit te breiden. Pogingen werden gedaan bij de Kreiskommandantur, ten einde een zaal vrij te krijgen en deze definitief als tentoonstel­ lingszaal in te richten. Geen gunstig gevolg werd aan deze vraag gegeven. Daarnaast waren er de voorbereidingen voor het optreden van Meester Walter Rummel te Tielt. Hierin had de Kultuurdienst met groote moeilijkhe­ den te kampen : financiën, zaal, enz. en vooral de mentaliteit der bevolking. Toch zou de aktie van den Kultuurdienst in deze doorgedreven worden, toen Meester Rummel nieuwe eischen stelde en het bleek dat deze voor Tielt niet aannemelijk waren. Het optreden van Meester Rummel zou niet doorgaan in 1943 en werd verdaagd tot een later te bepalen datum : waarschijnlijk Februari 1944. Het plan werd ook opgevat stilaan ons volk kultureel hooger op te bren­ gen. Deze aktie moest door den Kultuurdienst ter hand genomen worden, daar er te Tielt, buiten het Davidsfonds, geen enkele werkzame organisatie bestaat, die kulturele aktie voor doel heeft. Om dit plan werkelijkheid te doen worden, zouden lessen en voordrachten gegeven worden : niet losse voor­ drachten, maar heele cyclussen, waardoor de aandacht op een bepaald onderwerp zou getrokken worden ; dit onderwerp zou van een anderen kant tamelijk breed moeten opgevat worden, om de bevolking die kwam luisteren, 181


niet te zeer te vermoeien en alzoo gevaar te loopen de aandacht te verzwak­ ken. Getracht werd voor dit plan de financiëele hulp van het Ministerie te verkrijgen. Hien’oor was de gestelde voorwaarde : eerst iets doen, en dan zou, gezien de groote moeilijkheden waarmede Tielt te kampen heeft, een for­ faitaire toelage toegekend worden. Dit plan werd gedeeltelijk uitgevoerd : voordrachten worden gegeven, om zoo geleidelijk de mentaliteit der bevol­ king te veranderen. De Stedelijke Kultuurdienst, trouw aan het goedgekeurde statuut, zag ech­ ter uit naar kultureele prestaties, die boven de mogelijkheden van andere kultuurgroepen uitkwamen. Iets dergelijks was de tentoonstelling "Het Graaf­ schap Vlaanderen Na besprekingen werd aangenomen deze tentoonstelling ook voor Tielt te vragen ; wegens de groote onkosten die daaruit zouden voortvloeien, zou van een uitgebreide verdere aktie op gebied der volksont­ wikkeling, worden afgezien. Getracht werd de medehulp der omringende gemeenten te verkrijgen voor deze tentoonstelling en verder voor den algemeenen uitbouw van den kultuurdienst. De tentoonstelling "Het Graafschap Vlaanderen " ging niet door te Tielt ; dit buiten het verlangen van den Stedelijken Kultuurdienst en niettegen­ staande reeds een begin was gemaakt met de propaganda rondom deze tentoonstelling. - Het hoeft natuurlijk geen betoog dat deze beslissing van den Provincialen Kultuurdienst den Stedelijken Kultuurdienst in diskrediet brengt, niet alleen bij de Tieltsche bevolking, maar ook bij de Kultuurdiensten en Gemeentebesturen der omringende gemeenten, - De Stedelijke Kul­ tuurdienst meende hierin een bewijs te moeten zien dat er vanwege den Pro­ vincialen Kultuurdienst weinig begrip is van de groote moeilijkheden waar­ mede de kultuurdiensten in kleine middens als Tielt te kampen hebben. Niettegenstaande dezen algemeen gekenden tegenslag, werd besloten de voorgenomen aktie : spreekbeurten in te richten, door te drijven. Het onmiddellijk doel was : Vlaanderen en zijn geschiedenis te doen ken­ nen ; zijn groote mannen en kultureele prestaties in het verleden ; zijn bij­ zonderste nijverheidstakken, kunstontwikkeling, enz. - Gehoopt wordt dit plan te kunnen uitwerken gedurende deze wintermaanden. Naast deze werking tot bevordering der kultureele ontwikkeling bij de bevolking, werd een aktie op touw gezet tot ordening van het kultureel leven in de stad. Gepoogd werd door de inrichting van een schildersprijskamp, de ter stede levende kunstenaars en liefhebbers te groepeeren en hun aansluiting te verkrijgen bij "Mandelgouw" te Roeselare. Deze pogingen mochten tot nog toe geen gunstig resultaat verkrijgen, maar schijnen ook niet tot mislukking gedoemd te zijn. Op gebied van het tooneelleven : buiten een vertooning door het pompierskorps gebeurde er niets door plaatselijke groepen. Er werd getracht een nieuwe groep in het leven te roepen. Deze pogingen mochten niet gelukken, daar veel der vroegere liefhebbers-tooneelspelers thans in het buitenland verblijven. 182


De pogingen om het oude "Zanglust" te doen herleven zijn op onoverko­ melijke moeilijkheden gestuit. De Vrije Muziekschool : ter gelegenheid der voorbereidingen voor de ten­ toonstelling "Het Graafschap Vlaanderen " is er een botsing ontstaan met het Bestuur der Vrije Muziekschool. Het voorstel werd daarop dan gedaan deze school in stedelijke school om te vormen : nieuwe mislukking. Voorbereiden­ de besprekingen werden dan aangevangen met het Ministerie om een Stede­ lijke Muziekschool buiten de Vrije Muziekschool te Tielt op te richten. Wordt in overweging genomen de kultureele aktie door middel vanfilmvertooningen uit te breiden.

STAD TIELT Kultuurdienst

FINANCIEEL VERSLAG ONTVANGSTEN De kultuurraad heeft geen schatten overgelaten aan den nieuw opgerichtten Stedelijken Kultuurdienst. Om het optreden van Meester Rummel werden de noodige gelden rondgehaald bij de burgers uit de stad. Van de rondgehaalde gelden mochten 4 600,-Fr. door den Kultuurdienst behouden blijven voor de mogelijke werking in de toekomst. De inrichting van den Schilderswedstrijd heeft voor den Kultuurdienst een winst opgebracht van 6 615, - Fr. De Provinciale Kultuurdienst beloofde een toelage van 5 000,-Fr. op voorwaarde dat de Stedelijke Kultuurdienst definitief opgericht werd volgens de richtlijnen van den Provincialen Kultuurdienst. Tot nog toe werden 2 500,Fr. ontvangen. UITGAVEN De werking van den Stedelijken Kultuurdienst heeft voor het oogenblik 5.612,60 Fr. uitgaven gevergd. Voor de verdere aktie gedurende de wintermaanden schatten we de uit­ gaven op zoo wat 5 000,-Fr. à 7 000,-Fr. Indien de Stedelijke Kultuurdienst verplicht is zelf in te staan voor de onkosten gedaan ter gelegenheid der inrichting der tentoonstelling "Het Graafschap Vlaanderen", dan mogen de uitgaven met meer dan 1.000,-Fr. verhoogd worden. Dit officieel verslag werd in het voorjaar van 1944 aangevuld met een kort verslag dat de voorzitter van de SCD, schepen Verberckt, aan de insiders 183


overhandigde. Haar tekst is overwegend pessimistisch en luidt als volgt (39) : Verslag : 1943 De Stedelijke Kultuurdienst heeft gedurende 1943 twee groote mislukkin­ gen gekend : 1. Het geval van Walter Rammel : deze kwestie werd echter nog een zegen voor den Kultuurdienst ; want daardoor is de Kultuurdienst kapi­ taalkrachtig geworden, en zoo werd verdere aktie mogelijk. 2. De tentoonstelling " 't Graafschap Vlaanderen Over deze ontgooche­ ling zal ik niet verder ingaan. Naast dit weinig roemvolle is er toch iets gepresteerd door den Kultuur­ dienst : 1. De Schildersprijskamp. Het sukses daarvan is aan u allen bekend. Groote mogelijkheden werden geopend voor onze Tieltsche liefhebberskunstenaars ; indien deze er verder geen gebruik willen van maken, is het hun zaak. 2. Twee zaken staan verder nog op het programma : het oprichten van een Stedelijke Muziekschool en de herinrichting van de Stedelijke Akademie. Laten we hopen dat in de toekomst daar ook een gunstig gevolg zal kunnen aan gegeven worden. 3. Voordrachten : Hoe we gekomen zijn tot het geven van voordrachten is u allen bekend ; ook is u bekend welk het doel was van de voordrach­ ten. Het gehalte der voordrachten : over 't algemeen mag getuigd wor­ den dat de voordrachten van eerste klas waren. Die voordrachten, die wij als de minste beschouwen, worden in andere steden als keurvoordrachten bestempeld. Is dat verschil van smaak o f wat is het ? - En het sukses der voordrachten : ieder kan bij zichzelf daarover oordeelen. Een zaak staat naar mijn meening vast : dat de werking van den Kultuur­ dienst weinig sympathie heeft genoten in de verschillende lagen, kringen en kringetjes van onze stad. En toch heeft de Kultuurdienst iets gedaan waarvan ieder heeft moeten getuigen : 't was goed !, nl. de boekententoonstelling gedurende de laatste Kerstdagen, 't Sukses is werkelijk groot geweest, en de verkoop mag ook schitterend genoemd worden : in totaal zijn er meer dan voor 10.000fr. boe­ ken verkocht geweest. En dat is maar materieel sukses ; het ideeel sukses zal zich in de toekomst laten voelen. - Ik wil niet beweren dat er geen tekorten waren aan deze tentoonstelling ; maar alles goed beschouwd, mogen we zelf zeker ook zeggen : 't was goed. Ik meen dat het niet noodig is een uitgebreid verslag te geven van de wer­ king van den Stedelijken Kultuurdienst ; omdat ik overtuigd ben dat de leden der werking van den Kultuurdienst van zoo nabij beleefd en meegeleefd heb­ 184


ben, dat ze er allemaal zooveel over weten als ik zelf. - Ik hoop dat we dan ook zonder meer kunnen overgaan tot het afhandelen van ons dagorde. Ondanks tegenslagen en apathie, zelfs vijandigheid en boycot van de bevol­ king heeft de SCD nimmer versaagd. Nauwelijks was hij van een mislukking bekomen, of hij vatte met verse moed nieuwe initiatieven aan. Zo ook de voordrachtenreeks, waarover hierboven sprake in het verslag van de voorzitter. Inderdaad, in het laatste trimester van 1943 werd voor een bijzonder kleine schare toehoorders een serie van zes voordrachten gehouden (40). In 1944 konden geen voordrachten meer geprogrammeerd worden bij gebrek aan sprekers, gelet op de "tijdsomstandigheden" (41). Tijdens de eerste helft van 1944 vonden evenwel nog enkele andere activi­ teiten plaats, waarover verder gehandeld wordt. Het betreft de Verschaevehulde van 7 mei, de boekententoonstelling van 14 tot 21 mei en de opvoering op 1 juni van het toneelstuk "Jeugd" door de Tieltsche Tooneelkamer, die gesticht werd "om een groote leemte te Tielt aan te vullen". Voor het derde kwartaal van 1944 werden, naast de traditionele 11-juli vie­ ring, nog heel wat plannen gesmeed. Zij gingen niet door, want op 8 september was het liedje van de SCD uitge­ zongen : de Ie Poolse gepantserde divisie van Generaal Maczek had onze stad bevrijd ! 4. SAMENWERKING MET ANDERE GEMEENTEN Wanneer de gouw West-Vlaanderen in drie gewestelijke afdelingen werd onderverdeeld en elk gewest nog eens in drie, vier of zes plaatselijke gilden (waaronder Tielt), was het de bedoeling om de kleinere gemeenten tot samenwerking met de centrumgemeente aan te sporen. Al op 17 juli 1943 werden de burgemeesters van negen gemeenten van het Tieltse door de SCD op de hoogte gebracht van zijn stichting en gepolst naar hun bereidheid om tot "volledige samenwerking" te komen (42). Vanuit de gemeenten Egem, Pittem, Aarsele, Meulebeke en Wingene kwam een posi­ tief antwoord. Ook het schoolhoofd van Koolskamp - gemeente die niet was aangeschreven - reageerde gunstig (43). Ruiselede, Dentergem, Kanegem en Schuiferskapelle reageerden niet. De voorzitter van de SCD, schepen Verberckt, gebruikte de voorzichtige taktiek van de van-man-tot-man gesprekken en nodigde achtereenvolgens de vertegenwoordigers van Egem, Pittem en Aarsele uit voor afzonderlijke besprekingen in het stadhuis van Tielt (44). De genodigden hadden alle lof voor de initiatieven van de SCD en beloofden er in eigen gemeente propa­ ganda voor te maken. Wanneer evenwel gesproken werd over het verlenen van geldelijke bijdragen aan de Tieltse cultuurdienst - die er moesten voor zorgen dat de realisatie van de grote projecten "draaglijk" m.a.w. financieel haalbaar werd - bleek het enthousiasme snel te bekoelen (45). Het is dan ook zo dat er nooit een cent subsidie door een andere gemeente aan de SCD 185


betaald, zelfs nieteens toegezegd werd. Buiten het feit dat enkele leerlingen van de gemeenteschool van Aarsele deelgenomen hebben aan de zangnamiddag die Willem De Meyer op 9 september 1943 verzorgde in het Gildhof te Tielt (46), viel er op geen enkel ogenblik enige vorm van actieve samen­ werking te bespeuren. De besturen van de omliggende gemeenten beperkten er zich toe enkele adressen door te spelen van Davidfondsleden of "personen die min of meer ontwikkeld zijn" (47), aan wie de SCD rechtstreeks uitnodi­ gingen kon sturen voor zijn culturele activiteiten, en aan de Tieltse SCD toe­ lating te verlenen om affiches aan te plakken op de openbare borden. Van de gehoopte uitbouw van een regionale culturele dienst is dan ook in de verste verte nooit sprake geweest. De belangstelling van de buitengemeenten, die dan nog weinig bewoners met enige intellectuele vorming telden, was op zichzelf al gering. Voeg daarbij het gebrek aan regionale uitstraling, ten dele te wijten aan het afgelasten van de twee voornaamste activiteiten nml. het Rummelrecital en de tentoonstelling "Het Graafschap Vlaanderen". In beide zaken die enige allure hadden, had Tielt zich in de ogen van zijn randge­ meenten belachelijk gemaakt. In december 1943 werden de schoolkinderen van de aanpalende gemeenten via hun gemeentebestuur uitgenodigd om zich voor te bereiden op een zangtornooi in het raam van de geplande Verschaeve-hulde (48), en later nog eens om allen naar Tielt te komen in de loop van de maand maart 1944 voor de schoolinspectie van de volkszang (49). De respons was telkens bijzonder klein : slechts een tweetal scholen zegden hun medewerking toe. Ondanks de beloftevolle woorden die sommige burgemeesters einde juli 1943 in het stadhuis van Tielt ten overstaan van burgemeester Lefevre en schepen Verberckt hadden uitgesproken, is er van intercommunale samen­ werking bitter weinig in huis gekomen. Alles was mooi uitgetekend op papier, maar bleef dode letter.

TWEEDE DEEL : DE VOORNAAMSTE DOEL­ STELLINGEN 1. EDUCATIEF A. Muziekschool Voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog bestond er in Tielt een bloei­ ende "Vrije Tieltsche Muziekschool"(VTM), met de volgende bestuursleden (in mei 1940) : Voorzitter : Dumont Mamert, directeur : Van Steyvoort Carl (Deinze), secre­ taris : Meerschaert Jozef, Lietaert Albert, D'haveloose Albert en Deseyn Adolf. De lesgevers waren drie gediplomeerden van het conservatorium, die allen in Deinze woonden : Carl Van Steyvoort (voornoemd), Jules Nachtegaele en 186


Eduard Van Steyvoort. De lessen werden gegeven in een lokaaltje van de stadsschool, de zaterdag­ namiddag en de ganse zondag. Zij bestonden uit notenleer, piano, viool en blaasinstrumenten. Volgens een verklaring van het bestuur bezat de school in 1943 geen eigen instrumenten, maar hield ze een piano en een viool in bruik­ leen van particulieren (50). De school moest het rooien met het lesgeld van de leerlingen en met jaarlijk­ se toelagen, die in 1943 beliepen : - vanwege de stad 8 000 fr - vanwege de staat 1 000 fr - vanwege de provincie 800 fr Het aantal leerlingen, dat in 1940 op een dieptepunt was beland wegens de oorlogsomstandigheden, nam later weer toe : 1940 : 47 leerlingen, 1941 : 59 leerlingen, 1942 : 75 leerlingen. Kort na de oprichting van de SCD, namelijk op 13 juli 1943, werd het bestuur van de VTM aangeschreven om aan te sluiten bij de SCD en aan die dienst haar volledige medewerking te verlenen. Bovendien werden de VTM twee aanzienlijke voordelen voorgespiegeld : 1. de mogelijkheid om de school een ruimere bekendheid te geven, 2. de kans op een grotere betoelaging. In dezelfde brief werd beroep gedaan op de VTM om deel te nemen aan een culturele week, gepland voor de maand september (51). Het antwoord van de VTM was ontmoedigend : bij brief van 17 juli 1943 werd immers vrij kort en kordaat meegedeeld : - "dat de muziekschool een vrije instelling is, die zich altijd van alles af ge­ houden heeft wat maar enigszins bij de ouders harer leerlingen mistevreden­ heid zou kunnen verwekken, - "dat het bestuur zich daardoor gebonden acht en bijgevolg ontkennend op uw schrijven moet antwoorden" (52). De SCD was hevig geschrokken door dergelijk antwoord dat kwam vanwege een gesubsidieerde instelling, die bovendien huisvesting genoot in een ste­ delijk lokaal. Hij gaf het echter niet meteen op en schreef de VTM opnieuw aan, zeggend dat een misverstand in het spel moest zijn vermits hij geenszins de ouders van de leerlingen wenste te ontstemmen en daarom het bestuur van de school uitnodigde voor een ophelderend gesprek in het cabinet van de bur­ gemeester op dinsdag 3 augustus 1943 om 10 uur (53). Nog bondiger was het afwijzend antwoord van voorzitter Dumont : "ondergetekende kan geen gevolg geven aan uw uitnodiging gezien het comité der Vrije Muziekschool bij zijn eerste besluit blijft" (54). Wanneer de SCD na kennisneming van die kranige houding op adem kwam, was zijn eer­ ste reactie eerder fatalistisch : bij algemeen akkoord werd besloten de zaak te klasseren. Lang duurde deze berusting evenwel niet. Stilaan rees bij sommi­ gen de gedachte om een stedelijke muziekschool te stichten, die bij machte zou zijn weinig of geen schoolgeld te vragen zodat zij zou openstaan voor alle bevolkingslagen - dus ook voor de meest behoeftigen - en die bijgevolg 187


de vrije muziekschool zou doodconcurreren (55). Prompt werd contact opge­ nomen met Emiel Hullebrouck, opziener van de muziekscholen van het Ministerie van openbaar onderwijs (56). Deze man kon zijn oren niet gelo­ ven : hoe in godsnaam een nieuwe school oprichten op een plaats waar er al een gesubsidieerde school bestaat, en waar die school zo bescheiden blijft dat zij slechts geklasseerd staat in de derde d.w.z. de laagste categorie (57). Toch gaf de SCD niet af : de vraag werd gesteld of er geen mogelijkheid bestond de op te richten stedelijke muziekschool te versmelten met de bestaande stedelijke tekenschool en zo één onderwijsinstelling te maken met twee afdelingen (58). Nu wees de inspecteur op het gevaar dat de Stad zou lopen wachtgelden te moeten uitkeren aan de leraars van de VTM indien deze school bij gebrek aan toelagen zou moeten verdwijen, en terzelfdertijd beloofde hij persoonlijk contact op te nemen met de voorzitter van de VTM (59). De SCD antwoordde dat hij ten zeerste betwijfelde of leraars van een opgedoekte vrije school enig recht konden laten gelden op wachtgeld. Zo het stadsbestuur zover was gegaan om het verder gebruik van een leslokaal te verbieden en het verlenen van een toelage af te schaffen, dan was dit tenslot­ te uitsluitend te wijten aan de weigering tot enige medewerking vanwege de VTM zelf (60). Na de door het stadsbestuur genomen maatregelen die het voortbestaan van de VTM werkelijk op de helling zetten, bleef de directie niet bij de pakken zitten. Zij trok aan de noodrem : de bevolking werd op de hoogte gebracht van de situatie, waaraan het stadsbestuur alle schuld had en er werd een beroep gedaan op de mildheid van enkele gegoede burgers om - voor zover de school niet langer over toelagen zou kunnen beschikken - toch voldoende geld te hebben om ze in leven te houden. Ook werd uitgezien naar een vervangingslokaal waarin de lessen verder konden gegeven worden. De kordate houding van het bestuur der VTM viel in goede aarde bij de bevolking. Tal van mensen vonden het een uitstekende gelegenheid om, door hun sympathie te betuigen aan de vrije muziekschool, ongestraft het verfoeide stadsbestuur een hak te zetten. Hoe meer de school in de verdrukking kwam en bedreigd werd, des te groter ook was het aantal inschrijvingen. Van de kant van inspecteur Hullebrouck is het meer dan duidelijk dat hij in een vervelende situatie terechtgekomen was. Zijn sympathie ging in het geschil voluit naar VTM, die het gelijk en het gezond verstand aan haar zijde had. Zijn bekommernis ging zeker ook uit naar de leraars van deze school die hem niet onbekend waren en die ongetwijfeld ook hun problemen en die van de school met hem besproken hadden. Maar hij werd als het ware onder druk gezet door een officiële instantie : het niet afgevend stadsbestuur van Tielt. Op 6 september 1943 schreef inspecteur Hullebrouck, die zich terdege had laten voorlichten over de situatie in Tielt, onderstaande brief aan de schepen 188


van onderwijs (61) : Geachte Mejuffrouw Ik was in briefwisseling, niet alleen met den voorzitter der vrije muziekschool, maar ook tevens met andere ingezetenen uwer stad. Daaruit blijkt : dat de vrije muziekschool reeds twee maal een aanvraag heeft gedaan om stedelijk te worden en dat dit telkens werd geweigerd, onder voor­ wendsel dat het budjet de uitgave niet toeliet ; dat thans de stad wél de kredieten hiervoor zou vinden, mits afschaffing van de huidige muziekschool en dat de reden zou liggen in een plaatselijk incident tusschen de vrije muziekschool en de stad, voorgekomen ter gelegenheid van de kultuurdagen, dat daarop de stad de toelage heeft ingetrokken en de muziekschool de lokalen heeft ontzegd ; dat de commissie der vrije muziekschool in princiep akkoord gaat met mijn voorstel om ze om te doopen in stedelijke muziekschool en dat zij na den oorlog haar vraag aan de stad zal herhalen. Ik heb mij op het standpunt gesteld, dat ik mij niet kan inlaten met plaatselijke incidenten en alleen maar het belang van het muziekonderwijs op het oog heb. Dat dit belang vraagt, dat de school het aanbod van de stad zou aannemen en stedelijke muziekschool zou worden, omdat twee muziekscholen in een kleine stad niet leefbaar zijn. Ik heb voorgesteld dat ik als bemiddelaar zou optreden en wel mits de volgende bedingingen : De vrije muziekschool zal worden versmolten met de nieuw op te richten stedelijke muziekschool en de thans in functie zijnde leerkrachten zullen moeten behouden blijven. Eventueele deficits der vrije muziekschool zullen door de stad dienen overgeno­ men te worden. Op dezen brief, dagteekenende van 12 september kwam nog geen antwoord. Wel vernam ik intusschen, dat verscheidene ingezetenen der stad de noodige fondsen en lokalen ter beschikking der vrije muziekschool hebben gesteld, en dat dus de school voortleeft, zelfs met een grooter aantal leerlin­ gen dan vroeger. Krijg ik geen verder antwoord op mijn bemiddelend voorstel, dan schijnt mijn medewerking niet verder gewenscht en aanzie ik de zaak als afgedaan. Had inspecteur Hullebrouck gehoopt dat de kous hiermee af was, dan had hij zonder de waard, zeg maar zonder voorzitter Verberckt gerekend. Zij was het immers die het als een persoonlijke belediging aanzag dat een instelling die bij de bevolking de schijn opwekte stedelijk te zijn, zo onvoorwaardelijk elke vorm van medewerking, zelfs elk gesprek afwees. De ergernis van de voor­ zitter moet zich wel meer geuit hebben in het politieke schepencollege dan in de politiek-neutrale SCD zelf, want Fritz Cleppe noch Victor Vandervennet herinneren zich dat er op de bijeenkomsten van de SCD veel over de VTM 189


gesproken is geweest, (gesprek met F. Cleppe op 18.08.89 en met V. Vandervennet op 19.8.89). Met een schrijven van 5 oktober 1943 wendde de SCD zich opnieuw tot Hullebrouck, nu met de vraag of Tielt in aanmerking kon komen voor de stich­ ting van een stedelijke muziekschool (62). Op 12 oktober werd deze vraag herhaald (63). Hullebrouck richtte zich op 15 oktober tot de voorzitter van de VTM met een aanbeveling tot overeenkomst met het stadsbestuur. Dit bood de mogelijkheid, schreef hij, om een promotie van de derde naar de tweede categorie te verkrijgen en op die manier weer in aanmerking te komen voor staatstoelagen, die immers vanaf 1943 afgeschaft waren voor de scholen van de derde klasse. Bovendien bood hij nogmaals bereidwillig zijn diensten aan voor een eventuele bemiddeling (64). Het bestuur van de VTM reageerde helemaal niet. Voorzitter Mamert Dumont was een franskiljon en stond, zoals de meesten van zijn soortgeno­ ten, huiverig tegenover elke vorm van flamingantisme en collaboratie. Na een meer dan drie jaren durende bezetting, die steeds maar harder werd, smachtte het overgrote deel van de bevolking naar het einde van de oorlog, naar bevrijding en naar vrede. Weinig mensen geloofden nog in een over­ winning van de Duitse legers, die al in Afrika en Rusland (Stalingrad 31.1.1943 en Smolensk 25.9.1943) verslagen waren. Wie zich nog niet ver­ brand had aan een of andere vorm van collaboratie of aan het verlenen van hand- en spandiensten aan de vijand, hoedde er zich angstvallig voor zich nog te compromitteren. Zo gaf Dumont in zijn vermelde brief van 17 juli 1943, waarin hij er zich op beriep dat de VTM "zich altijd van alles afgehouden heeft wat maar enigszins bij de ouders harer leerlingen mistevreden­ heid zou kunnen verwekken", zeer getrouw de heersende openbare mening weer (52). Judith Verberckt bleef niet bij de pakken zitten. In haar hoedanigheid van schepen van onderwijs vroeg zij aan de burgemeesters van Kotrijk, Roeselare, Izegem, Deinze en Harelbeke inlichtingen over hun muziekonderwijs (65). Onder haar impuls trof het Tieltse schepencollege einde 1943 de beslis­ sing tot oprichting van en stedelijke muziekschool die "niet grootsch zou opgevat worden ; maar toch zou gestreefd worden tot een zooveel mogelijk volmaakt begin" (66). In de stadsbegroting voor 1944 werd een krediet van 20 000 fr uitgetrokken onder artikel 202 der uitgaven, met de vermelding dat deze kredietpost niet bestemd was voor de VTM ! In zitting van 23 december 1943 werd dit krediet ambtshalve door de bestendige deputatie van WestVlaanderen herleid tot 6.500 fr, met als reden : "gemis aan toelichting". Ver­ slaggever was nochtans de Tieltse VNV-bestendig-afgevaardigde Oscar Vermeersch (66). Verberckt was er niet over te spreken. Het lijkt er sterk op dat Vermeersch de kleinzieligheid van zijn Tieltse politieke vrienden en geestes­ verwanten evenmin kon volgen in deze wansmakelijke aangelegenheid. B. Tekenschool Daar het stedelijk kunstonderwijs te Tielt beperkt was tot de tekenschool, van 190


oudsher "de academie" genaamd, had alleen deze school rechtstreeks met de SCD te maken. Het hoeft nochtans gezegd dat de bemoeizucht van de SCD hier gering is geweest. Wellicht door de aard van de school zelf, waar de klemtoon veel meer op het beroepsgerichte vlak (bouwkundig tekenen enz.) lag dan op het artistieke, maar zeker ook omdat twee van de drie lesgevers, met name Maurits Van der Meeren en Valère Lievens, deel uitmaakten van de SCD. Wij kunnen ons dan ook beperken tot een opgave van de situatie en de beschrijving van de verdere evolutie van de school tijdens de eerste oorlogs­ jaren (67). De directeur was Adolf Deseyn, sieraadschilder, oudleerling van de nijver­ heidsschool van Gent. Adolf Deseyn stond in voor de volgende vakken : ornement, hoofdtekenen, figuurtekenen, pastel naar natuur, perspectief en kunstgeschiedenis. Het aantal leerlingen was 12 (1940), 11 (1941) en 13 (1942). Hij genoot, vol­ gens de begroting van 1 januari 1943, een jaarvergoeding van 10.654 fr. De tweede leraar was architect Valère Lievens die bouwkunst, meubelkunst, steenkapperij, timmerwerk en metselwerk doceerde. Hij had 8 (1940), 13 (1941) en 11 leerlingen (1942). Zijn jaarwedde bedroeg 8.959 fr. De derde lesgever tenslotte was beeldhouwer Maurits Van der Meeren, afge­ studeerde van Sint-Lucas. Hij had 20 leerlingen in elk van de drie jaren (1940, 1941, 1942), verspreid over twee leerjaren, met programma : - eerste jaar : vlaktekenen, projecten - tweedejaar : vaste lichamen, samenstelling. Zijn jaarwedde bedroeg 7.750 fr. De lessen gingen enkel door tijdens de wintermaanden (zes maanden per jaar), op elke werkdag van 18 tot 20 uur. De school werd gefinancierd met volgende toelagen op de werkingskosten : -stad : 24.127 fr. - staat : 12.573 fr. - provincie: 3.560 fr. Er was in de school ook zeer weinig materiaal voorhanden, daar alles was opgebrand in de meidagen van 1940.

C. Bibliotheek De toestand van de Tieltse openbare bibliotheken in 1943 is ons bekend uit het verslag over het bibliotheekwezen dat in mei 1943 ten behoeve van de SCD werd opgesteld. Dat document wekt de indruk zeer waarheidsgetrouw te zijn opgemaakt. Het verschaft dan ook zeldzame gegevens over de leesgewoonten in de sombere oorlogsjaren, toen boeken schaars, op slecht papier gedrukt en gecensureerd waren. De boekenkeuze was erg beperkt en bestond in hoofdzaak uit Davidsfondsuitgaven. Hier volgt de volledige tekst van het verslag (68) : 191


VERSLAG OVER HET BIBLIOTHEEKWEZEN Tielt beschikt niet over een gemeentelijke bibliotheek ; ook heeft het stads­ bestuur tot op heden nog geen enkele bibliotheek aangenomen. Verscheidene private organismen hadden hier in stad een min of meer interessante biblio­ theek opgericht : 1. KATHOLIEKE BOEKERIJ "DAVIDSFONDS" Oprichting : in 1923 Beheer : Parochiale Werken van Tielt. Boekenaankoop : hiervoor wordt de beoordeling gevolgd uit "Boekengids De meeste keus is genomen uit de in dit tijdschrift onder nr. IV aangeduide boeken ; enkele worden gekozen onder de kategorie III ; de andere worden geweerd. Aantal boeken : in Juni 1940 : 2952 " 1941 : 3118 " 1942 : 3287 Boeken uitgeleend : in 1940 : 8098 1941 : 9791 1942 : 9140 N.B. het aantal uitleening zou hier zeker hooger geweest zijn, indien de bibliotheek altijd toegankelijk geweest ware voor het publiek ; ze was gedurende 3 maanden gesloten bij gebrek aan verwarming. Voor 1943 worden 12000 uitleeningen voor­ zien. Uitleening : de bibliotheek is open 3 maal 2 uren per week. De boeken wor­ den uitgeleend aan de wettelijke voorwaarden ; de meer interessante boe­ ken worden tegen een hooger huurgeld uitgeleend, dit in overeenstem­ ming met den staatstoeziener voor het bibliotheekwezen. Aard der lektuur : 50% is ontspanningsliteratuur, 7 % der boeken handelt over bepaalde vakken, 20% der boeken behooren tot de kinderbibliotheek en 23% behoort tot folklore, wijsbegeerte, zedenleer, godsdienst, sociale weten­ schappen, opvoeding, taalkunde, kunsten, geschiedenis en aardrijkskun­ de. N. B. hierbij gevoegd een volledige lijst van de thans beschikbare werken Verhouding der uitleeningen tot het bevolkingscijfer : Tilet telt voor het oogenblik 12.781 inwoners. Aldus mag, indien de ver­ wachtingen van den bibliothecaris uitkomen, de uitleeningen mogen ge­ schat worden aan 1 boek per inwoner. Bibliothecaris : E.H. J. Knudde, onderpastoor op St. Pietersparchie. Deze wordt echter vervangen door den heer A. Vanneste, onderwijzer aan de O. L. Vrouwschool, ter stede. Deze heer heeft het diploma van bibliotheca­ 192


ris verkregen te Roeselare in 1936. Hij geniet een jaarlijkse vergoeding van frs. 475. N.B. De bibliothecaris E.H. Knudde is door zijn studies wettelijk vrijge­ steld van het diploma van bibliothecaris. Gebouw waar de bibliotheek is ondergebracht : voor den oorlog was de bibliotheek ondergebracht in een groote goed verlichte zaal van het Gildhof St. Michielstraat, ter stede. Dit gebouw is echter in beslag genomen door de bezettende overheid, zoodat de bibliotheek overgebracht werd naar een klein lokaal in het Jeugdhuis. De voorwaarden daar zijn abso­ luut onvoldoende. Het gebouw is eigendom der parochiale Werken van Tielt, de toegang tot het gebouw is zeer goed, maar het lokaal waar de bibliotheek is ondergebracht is absoluut onvoldoende en ongeschikt. De meubileering laat ook veel te wenschen over. Met het oog op de hygiëne kunnen verbeteringen aangebracht worden. De bibliotheek beschikt niet over een leeszaal, toegankelijk voor het publiek. Toelagen : buiten de toelagen van den Staat en der Provincie, geniet de bibliotheek geen enkele toelage, ook geen enkele gemeentelijke tege­ moetkoming in natura. Het stadsbestuur oefent dan ook geen enkel toe­ zicht over deze bibliotheek. Voor het oogenblik zou het stadsbestuur geen lokaal, dat beter geschikt is ter beschikking kunnen stellen. De bibliotheek is op geen enkel tijdschrift geabonneerd, tenzij op Boekengids. Dit tijdschrift is alleen ter beschikking van den bibliothecaris. Voor de in het rondschrijven opgesomde boeken wordt verwezen naar de bij­ gevoegde boekenlijst. 2. BIBLIOTHEEK "ONS HUIS" Werd opgericht door de socialistische partij van Tielt en was voor ieder toe­ gankelijk. Door de oorlogsomstandigheden kan de boekerij niet meer beschikken over een gepast lokaal. De boeken zijn door elkaar gegooid, veel uitgeleende werken zijn na den oorlog niet meer teruggebracht ; lijsten en verklarende details zijn ojw’el verloren gegaan ofA’el tuschen de opgestapel­ de boeken geraakt. De uitleeningen zijn stopgezet. Nadere inlichtingen konden niet verkregen worden. 3. BIBLIOTHEEK "DE VLAG" Oprichting : op 3 januari 1943. Beheer : DE VLAG, Cel Tielt. Boekenaanwerving : boeken worden toegestuurd door de Centrale der De Vlag, andere worden aangekocht met mogelijke geldelijke giften of worden als geschenk aanvaard, nog andere worden aangekocht met de gelden opge­ bracht door de uitleeningen. Boekenuitleening : dagelijks, uitgezonderd op den Zondag, tusschen 9 en 11 u, 's voormiddags. De uitleening gebeurt alleen aan de leden der De Vlag, aan 1 fr. per boekdeel en per 14 dagen. Aard der lektuur : zie hiervoor de bijgevoegde lijst. 193


Bibliothecaris : dit ambt wordt waargenomen door den sekretaris der DE VLAG - cel Tielt, Hr. V. Vandervennet, bezitter van het diploma van volle­ dige Griesch-Latijnsche Humaniora. Daarvoor bekomt hij geen speciale vergoeding. Gebouw : de bibliotheek is ingericht in het lokaal der DE VLAG-cel Tielt, Vlaamsch Huis, Markt 13, ter stede. Goede voorwaarden. Toelagen : geen enkele toelage. Der op de gegeven lijst schrijvers is geen enkel werk in de bibliotheek. De bibliotheek ontvangt volgende tijdschriften : DE VLAG, Stemmen uit Duitschland, Jong Europa, Germanische Gemeinschaft. 4. BIBLIOTHEEK "VLAAMSCH HUIS" Oprichting : in het Vlaamsch Huis, Markt, Tielt. Was vroeger een onderdeel der bibliotheek "Davidsfonds" Tielt. Kwam door de omstandigheden als een soort privaat bezit van het beheer van het Vlaamsch Huis. Boekenuitleening en aanwerving : Vroeger werden de boeken aangeworven alleen langs het Davidsfonds om o f door middel van giften. De boeken werden uitgeleend. Nu echter door de omstandigheden ligt de bibliotheek volledig stil ; de boeken zijn door elkaar geworpen zonder orde. Er is geen bibliothecaris. Afdeeling jeugd : de boeken der jeugdbibliotheek zijn afzonderlijk gehouden en worden gebruikt door een jeugdgroepeering in stad. Deze jeugdbibli­ otheek wordt geregeld door een student uit de hoogste klas der GriekschLatijnsche Humaniora. Ze is open voor de leden derN.S.J.V. N.B. De bibliotheek zou opnieuw volledig kunnen ingericht worden en uitge­ breid, indien eenige geldelijke steun kon verkregen worden (Nota van den Jeugdleider). N.B. Het blijkt echter dat de bibliotheek het eigendom is en moet blijven van het Vlaamsch Huis, Tielt : en dat, bij een likwideering van het Vlaamsch Huis, Tielt, de bibliotheek ook openbaar zou kunnen verkocht worden. De SCD heeft blijkbaar weinig of zelfs geen verdre interesse getoond voor de bevordering van het bibliotheekwezen in de stad. Meer aandacht besteede hij aan het inrichten van een jaarlijkse boekenten­ toonstelling, eigenlijk boekenbeurs, die altijd succesvol verliep en waarover verder uitvoeriger wordt gehandeld. D. Naschools onderwijs Al op 7 juni 1943 had de dan nog "officieuze" cultuurdienst contact opgeno­ men met de dienst Volksopleiding van het Ministerie van onderwijs om gesubsidieerde cursussen te kunnen organiseren met het verheven doel "de besten onder de bevolking hoger op te leiden op cultureel gebied" (69). Documentatie werd toegestuurd (70) en op 27 juli bracht inspecteur Paul Rock een bezoek aan Tielt om met het S.C. de mogelijkheden tot het inrich­ ten van naschools onderwijs te bespreken (71). 194


Wetend dat de stad Torhout al dergelijke activiteiten ontplooide met mede­ werking van leraars uit de normaalschool, schreef de SCD een brief naar de burgemeester van die stad om van hem te vernemen hoe en op welke basis die gewaardeerde medewerking verkregen werd (72). De burgemeester ver­ wees naar de directeur van de gemeenteschool van Torhout, een zekere A. Vandermeersch, die pas op 23 september liet weten dat hij in de eerstvolgen­ de weken niet naar Tielt kon komen en men dan ook maar beter iemand van Tielt tot bij hem in Torhout moest sturen (73). Zover is het, volgens de beschikbare gegevens, niet meer gekomen. Iets meer geluk had de SCD met het inrichten van leergangen voor beschaaf­ de omgangstaal. In Deurne-Antwerpen bestond een "Vereeniging voor Beschaafde Omgangstaal", in het kort V.B.O., die het tijdschrift "Stijl en Volk" uitgaf. Op 19 juli 1943 sloot de SCD zich aan bij deze vereniging en deed navraag omtrent het organiseren van cursussen op plaatselijk vlak (74). Het zou uiteindelijk het SCD-medelid Antoon Vander Plaetse zijn die een leergang in "beschaafd nederlandsche uitspraak" van tien lessen zou doceren met aanvangsdatum 7 juli 1944. De lessen, die kosteloos waren en voor iedereen toegankelijk, werden gegeven in de gemeenteschool, ingang Tram­ straat (75). Zij werden gevolgd door ca. 20 leerlingen. Het honorarium van de lesgever bedroeg 1.000 fr. in totaal voor de ganse lessenreeks ; som die hem werd uitbetaald op 10 augustus 1943 (76). E.Jeugdzang In de jaren van de "nieuwe orde" werd de jeugdzang bijzonder aangemoedigd. Door bemiddeling van inspecteur voor de volkszang Willem De Meyer werden omzeggens uitsluitend de muziekuitgaven en zangboekjes van de vzw Vlaamsch Nationaal Zangverbond (inrichter van het jaarlijks Vlaamsch Nationaal Zangfeest) in de scholen gebruikt. Op 9 september 1943 ging in het Gildhof te Tielt een zangnamiddag door voor de lagere scholen van Tielt en omliggende, gevolgd door een volkszangavond onder de leiding van Willem De Meyer, die hiervoor een ereloon opstreek van 250 fr (77). Albert Lietaert ontving 40 fr voor het herstemmen en herstellen van de piano (78) en drukkerij Maes Gebroeders 180 fr voor het drukken van 50 affiches en 100 uitnodigingskaarten (79). De SCD was er op gebrand het experiment te herhalen in de loop van maart 1944. De Meyer was reeds akkoord om het zanguurtje voor de schoolkinde­ ren van Tielt en de aanpalende gemeenten opnieuw in Tielt te laten doorgaan (80). Dan werden de burgemeesters van Aarsele, Kanegem, Ruiselede, Schuiferskapelle, Wingene, Egem, Pittem en Meulebeke aangezocht om de schoolkinderen van hun gemeente naar Tielt te sturen (81). Uiteraard werden ook alle Tieltse lagere scholen uitgenodigd (82). De oogst was uiterst mager : - van de Tieltse scholen hebben alleen de moreel verplichte Gemeenteschool 195


(83) en de Wezenschool (84) hun deelneming toegezegd, - vanwege de omliggende gemeenten kwam slechts één positief antwoord binnen : dat van de Aarseelse gemeenteschool (85). Op de duur was het de SCD te moede geworden om zich tot de vrije scholen te wenden, hij kende het antwoord bij voorbaat (86). Van de zangnamiddag in Tielt is dan ook niets meer terechtgekomen. 2. CULTUREEL A. Boekententoonstellingen "Bewust dat boeken, en goede boeken vooral, ware vrieden zijn voor de men­ sen, en overtuigd dat op onze dagen meer dan ooit gelezen wordt", richtte de SCD zich op 20 november 1943 tot een vijftal grote boekhandels en uitgeve­ rijen om hun medewerking te vragen voor een boekententoonstelling - eigen­ lijk een boekenbeurs -, die zou doorgaan in de bovenzaal van het stadhuis op zaterdag 18 en zondag 19 december 1943(87). Cultura (Brugge), Zeemeeuw (Brugge), De Lage Landen (Brussel), Stan­ daard (Gent) en Meddens & C° (Brussel) stelden hun uitgaven ter beschik­ king, rechtstreeks of via een plaatselijke boekhandel (88). De SCD bekwam 10% op de verkoopcijfers indien er geen tussenkomst was van een plaatselijke verdeler en 5 % indien dit wel het geval was (89). De datum, vlak voor kerstdag en nieuwjaar, was uitermate goed gekozen. Het succes was dan ook zo bevredigend dat de tentoonstelling werd verlengd tot en met de tweede kerstdag. Hierdoor aangemoedigd plande de SCD onmiddellijk een tweede boeken­ tentoonstelling. Deze keer was het de bedoeling een ander publiek aan te trekken en enkel vak- en studieboeken te presenteren (91). Omdat het aanbod te gering was, werd het tenslotte een beurs van literaire en technische boeken, die duurde van 14 tot 21 mei 1944 en zoals de vorige gehouden werd in de bovenzaal van het stadhuis (92). Ook deze tentoonstelling mocht zich verheugen in een ruime belangstelling, hoewel toch heel wat minder dan deze van december. Al bij al moet toegegeven worden dat de boekenbeurzen de meest succes­ volle activiteiten van de SCD geweest zijn . B. Plastische kunsten Waar de "officieuze" cultuurdienst erin geslaagd was in mei en september 1942 twee succesrijke kunsttentoonstellingen te organiseren, lag het voor de hand dat de SCD dezelfde weg zou opgaan. De idee werd gelanceerd om de Tieltse zondagsschilders eens in het zonlicht te plaatsen en met dat doel een schilderswedstrijd, strikt voorbehouden aan Tieltse vrijetijdsschilders, in te richten. 196


In mei 1943 werden plakbrieven uitgehangen waarbij de kandidaten uitge­ nodigd werden om zich tegen het einde van de maand te melden (93). De verdere bedoeling van de SCD was eigenlijk om de deelnemers aan de prijskamp naderhand samen te houden in een "groepering", onder de leiding van een beroepskunstenaar, en hen op die manier aan te sluiten bij de "Kamer van Plastische Kunsten van de Mandelgouw", die onder de leiding stond van de Roeselaarse kunstschilder Alfons Blomme (94). De kunstkamer stelde evenwel als voorwaarde tot aansluiting dat haar leden een kunstambacht als hoofdberoep uitoefenden, zodat amateursschilders niet in aanmerking kwamen voor het lidmaatschap (95). Hoewel al spoedig zou blijken dat de Tieltse schilders hoegenaamd geen inte­ resse toonden om tot een of andere gilde toe te treden, feit waarover de SCD zich later nogal misprijzend zou uitlaten, probeerde de SCD toch te bekomen dat de amateurs als "leerlingen" van de gilde zouden worden aanvaard. Wat nu de prijskamp betreft : de SCD mocht acht deelnemers inschrijven. Eerst werd eraan gedacht om een der schilderachtige hoekjes van het klooster der paters-minderbroeders als thema te kiezen (96). Dat stuitte op praktische bezwaren, o.a. omdat er geen vrije toegang tot de binnentuin was, zeker niet voor de vrouwelijke deelneemster. Er werd dan ook een ander onderwerp gekozen : het Stoktkapelletje (97). Iedere deelnemer kreeg samen met het reglement van de wedstrijd een foto op postkaartformaat - vervaardigd door fotograaf Jerome Maes (98) - toege­ stuurd (99). Ter gelegenheid van de wedstrijd werd naar de burgerij van Tielt een brief gestuurd waarin om financiële steun voor de SCD werd verzocht. Behalve wanneer de aangeschrevene zou laten weten dat hij dergelijk bezoek niet op prijs stelde, zouden schepen Verberckt of Maurits Van der Meeren zich ten huize aanbieden om zijn gift in ontvangst te nemen (100). Hoeveel de geldophalers op hun bedeltocht hebben ontvangen, kon niet ach­ terhaald worden. De ingezonden werkstukken werden, samen met een drietal andere werken van elke deelnemer, tentoongesteld in de galerij Van der Meeren (Waaibergstraat, nu Dwangstraat) van 15 tot en met 20 augustus 1943 (101). De ver­ koopprijzen van de geëxposeerde doeken schommelden op een paar uit­ schieters na, tussen de 600 en de 2.000 fr (102). De wedstrijdjury werd als volgt samengesteld ( 103) : Antoon Devaere, kunstschilder (Oostrozebeke), Augusta Hoste, kunstschilderes, Judith Verberckt, schepen van onderwijs, Maurits Van der Meeren, beeldhouwer, Valère Lievens, architect en secretaris Fritz Cleppe (de vijf laatsten allen uit Tielt). Uitslag van de wedstrijd en toegekende prijzen : 1. Desander Gérard 750 fr 197


Het Stocktkapelletje in Tielt, opname door Jerome Maes, bezorgd aan alle deelnemers aan de schilderswedstrijd in 1943.

Antoon Plettinck (opname 1931 of 1932 ?)

198

Edgar Van Overbeke en Jerome Maes


2. Coffez Henriette 500 fr 3. Van Quaethem José 300 fr De overige vijf deelnemers : Dewulf Julien, Plettinck Antoon, Rubens Frans, Verbrugge Willy en Willemyns Omer werden niet geklasseerd en ontvingen elk 100 fr (104). Ik herinner mij de tentoonstelling te hebben bezocht. 35 jaar later schonk Henriette Coffez mij haar bekroond werkstuk. C. Poppenspel Een zekere Joris Dewaele, die woonde aan de Oude Vijvestraat 6 in Waregem, was een man die de namen van de maanden altijd verdietste tot gras­ maand, bloeimaand, zomermaand, enzovoort en zijn brieven steevast afsloot met de kreet "dietschen groet : hou zee !" Die man voelde zich geroepen om in Vlaanderen een ware kruistocht te prediken tot bevordering van het pop­ penspel. Volgens hem was het poppenspel immers een kultuurgoed, een vreugdebron, een opvoedingsfaktor, een degelijk onderwijsmiddel, een bron van gemeen­ schapsgevoel. Om die boodschap uit te dragen schreef Joris Dewaele "op de 27e in de grasmaand" van het jaar 1942 Edgar Van Overbeke aan met het voorstel om ook in Tielt een voordracht met demonstratie te komen houden. Hij had in dat verband trouwens acht dagen voordien schepen Verberckt al zijn diensten aangeboden. Het moet wel zijn dat de "officieuze" cultuurdiesnt overtuigd raakte van de beweringen van Joris Dewaele "dat ons Volk zeer vatbaar is voor de poppenspelgedachte", want op zondag 17 mei 1942 kwam de man in Tielt een gloedvolle spreekbeurt houden over de waarde en de betekenis van het goede poppenspel. Spreekbeurt die kracht werd bijgezet door een 20 minuten durende demonstratie met handpoppen. De man kwam per fiets van Waregem en kreeg een honorarium van 100 fr (105). De SCD had nog niet aan een herhaling van dergelijk experiment gedacht, toen de burgemeester op 4 februari 1944 een brief ontving, uitgaande van het Vlaamsch Verbond voor Poppenspelers uit Gent en ondertekend door een zekere A. Raman, waarin aangeboden werd de Tieltse jeugd een paar aange­ name maar ook "geestesverhejfende" uurtjes te laten beleven in het poppen­ gezelschap van Sneeuwwitje en de zeven dwergen (106).Gretig ging de SCD op dit voorstel in. De zaal Vlaamsch Huis werd gereserveerd voor 30 juli 1944 (107). Maar toen kwam A. Raman, die inmiddels Gent verlaten had om zijn intrek te nemen bij een zekere Michel Naessens in Lemberge en die bovendien niet meer uitpakte met het Vlaamsch Verbond doch enkel nog gewaagde van "Ons Poppengezelschap", met nieuwe financiële eisen aan­ draven (108). Het vertrouwen was helemaal zoek en de SCD besliste de opvoering af te gelasten, te meer 'omdat zij vreesde dat de opkomst niet zoo talrijk moest verwacht worden" (109). 199


D. Voordrachten Zoals reeds hoger gezegd, werd in de laatste drie maanden van 1943 een reeks voordrachten georganiseerd, die alle doorgingen in de bovenzaal van het stadhuis. Volgende sprekers kwamen aan bod (110) : 2 oktober 1943

Antoon Vander Plaetse (Tielt) : De Luister der Nederlandsche Taal

7 oktober 1943 :

L. Desmet (Kortrijk) : Een reportage van de Gulden Sporenslag

- 28 oktober 1943 :

9 november 1943

E.H. Stubbe (Gent) : De Vlaamsche Geschiedenis als Achtergrond van Vlaanderen's Kunsthistorische Ontwikkeling Ir A. Clabots (Zwevegem) : Wat betekenen onze familienamen ?

- 25 november 1943 : M.A. Waterschoot (Oostende) : Van Blauwvoet tot Zannekin : Het Kustland in de Sociale Branding - 14 december 1943 : Lode Cornelissens (Antwerpen) : Zingende Torens in de Nederlanden en in den Vreem­ de. Er werd door de SCD erg veel verwacht van die voordrachten, die - zoals de SCD zegde - werden ingericht omdat het Davidsfonds in gebreke bleef. Speciaal daarvoor werd een adressenlijst opgemaakt met circa 200 namen van mogelijk geïnteresseerden (111). Jammer voor de initiatiefnemers, maar niettegenstaande de taalvaardigheid en de deskundigheid van de sprekers, bleef de opkomst uiterst gering. Het doel "geleidelijk de mentaliteit van de bevolking te veranderen en de sympathie te winnen", werd hoegenaamd niet bereikt. De voorzitter van de SCD vroeg zich af hoe dit mogelijk was "Is er verschil van smaak of wat is het ?" (112). Het antwoord ligt voor de hand : voor wie zich niet op het collaboratiepad begeven had, waren de meeste onderwerpen taboe geworden. Deze spraken zelfs de meeste vlaamsgezinden niet meer aan. Voor hen was toen al duidelijk dat een Duitse nederlaag onafwendbaar was en dat de Vlaamse zaak - zoals zij die droomden - een verloren zaak geworden was. E. Toneel In Tielt waren zoals hoger vermeld, vijf toneelkringen actief. Vier daarvan waren aangesloten bij de Algemene Tooneel Centrale van West-Vlaanderen, namelijk : De Vrijze Zonen, De Ghesellen vanden Spele, De Afdeling Tooneel van de Vrijwillige Brandweer en In Deugd en Vreugd. Alleen de vereniging 200


"Eikels worden Boomen" heeft zich nooit aangesloten, maar bleef sinds het begin van de oorlog zonder enige werking. Vermits ook de andere groepen omzeggens inactief waren geworden (alleen de Brandweer trad sporadisch nog wel eens op voor een of ander sociaal doel), opperde de SCD de gedach­ te om de beschikbare krachten samen te bundelen en op die manier één toneelkring te vormen (113). Met die bedoeling werden alle toneelliefhebbers uitgenodigd naar een algemene vergadering in het stadhuis op 21 juli 1943 ( 114). Er was geen respons. Nu probeerde de SCD via de "Gastspelvereeniging Vlaamsche Theaters" het voor mekaar te krijgen dat de K.N.S. van Gent of het Volkstheater van Brus­ sel een voorstelling zouden geven in Tielt. Dat lukte evenmin (115). In april 1944 rees echter nieuwe hoop : een aantal vurige toneelliefhebbers hadden nu toch hun medewerking toegezegd en op 18 april kon door de SCD overge­ gaan worden tot de stichting van de "Tieltsche Toneelkamer". Kort daarop werden de statuten goedgekeurd, volgens dewelke de vereniging volledig buiten de partijpolitiek moest staan. Op 4 mei 1944 liet de Duitse Propagan­ da - Abteilung in Gent weten dat zij geen bezwaren had tegen deze oprich­ ting ; de Kreiskommandantur van Roeselare meldde op 13 juli dat ook zij haar toestemming verleende. Volgende personen sloten zich aan bij de stede­ lijke toneelkamer : Vandervennet Victor, voorzitter-regisseur, De Croix Eugène, secretaris, Lemey Jerome, Vandewalle André, Braeckevelt Willy, Deltomme Jerome, Derock Renaat, Vandervennet-Devos Cecile, Dedecker Anna en Van Oost Maria. De toneelkamer bleef niet bij de pakken zitten en bracht op kermisdonderdag 1 juni 1944 in het Vlaamsch Huis het romantisch drama "Jeugd" van de Duit­ se auteur Max Halbe voor het voetlicht. De hoofdrollen werden vertolkt door : Pastoor Hoppe Kapelaan Gregor Anna Pannuschka Hans Hartwig Amandus Maruschka

Jerome Deltomme Eugène De Croix Maria Van Oost Victor Vandervennet Willy Braeckevelt Anna Dedecker

De regie berustte bij Victor Vandervennet. De decors waren ontworpen door architect José Van Quaethem en uitgevoerd door Antoon Plettinck (116). Er waren 179 betalende toeschouwers, zodat er heel wat zakdoeken dienden bovengehaald. De toeloop was, gelet op de tijdsomstandigheden, meer dan bevredigend. Bovendien bleef er een batig saldo van 449,40 fr voor de kas (inkomsten 5.573 fr tegenover 5.123,60 fr uitgaven) (117). De vooruitzichten op theatergebied waren dan ook verre van slecht. Maar tijd om een nieuwe productie op stapel te zetten, was er niet meer. Vijf dagen na de opvoering landden de geallieerden in Normandie. (Mondelinge gegevens 201


DE KULTUURDIENST DER STAD H E L T

UITNOODIGING

RICHT

UED.

EEN

VRIENDELIJKE

TOT BIJWONEN DER OPVOERING VAN MAX HALBE'S BEROEMDE LIEFDE-SPEL

J EU G D

OP DONDERDAG 1 JUNI 1944 OM 19.30 UUR, IN DE ZAAL VLAAMSCH HUIS, MARKT 13, TE TIELT, DOOR DE

" TIELTSCHE TOONEELKAMER „ KAARTEN OP VOORHAND TE BEKOMEN BIJ DRUKKERIJ-BOEKHANDEL W we M. SPRIET, NIEUWE STATIESTRAAT TE TIELT - TEL. 277

PRIJZEN DER PLAATSEN : 20 - 15 EN 10 FRANK.

A . V E R C A W PT , TIELT - 1826

Uitnodiging tot de opvoering van "Jeugd" op 1 juni 1944.

PROGRAM M A : Inleidend woord door Mej. J. VERBERCKT, Schepen en Voorzitster v an den Stedelijken Kultuurdienst. S p re e k b e u rt : E. H. C. V e rs c h a e v e ; zijn le v e n en zijn w erk door :

,

E. H. Dr A. Stubbe.

V o o rd ra c h t uit het werk van E. H. C. Verschaeve, door :

Ant. Vander Plaetse,

Declamator.

Enkele nummers klassieke muziek zullen gedurende de feestzitting opgevoerd worden.

Uitnodigingskaart voor de Verschaeve-hulde op 7 mei 1944.


en schriftelijke notitie V. Vandervennet dd. 29.8.1989). 3. GODENDEEMSTERING : VERSCHAEVE - HULDE Op 30 april 1944 zou men in heel Vlaanderen de zeventigste verjaardag van Cyriel Verschaeve vieren. De gemeentebesturen werden maanden voordien door de inspecteur van de volkszang, Willem De Meyer, gewezen op die grote gebeurtenis en aangespoord om ook op plaatselijk vlak een waardige grootse feestzitting op te zetten. Geestdriftig sloeg de SCD meteen de hand aan de ploeg : een voorlopig programma werd opgesteld en op 19 november 1943 de vraag gericht naar de directies van alle lagere scholen van Tielt om hun medewerking te verlenen (118). Mager resultaat : opnieuw weigerden de vrije katholieke scholen iedere vorm van medewerking. De principaal van het Sint-Jozefs-college, E.H. Odile Verbeke verschool zich achter een bisschop­ pelijk verbod om de leerlingen "aan dergelijke vergaderingen te laten deel­ nemen". Ook de burgemeesters van de omliggende gemeenten werden uitge­ nodigd om de schoolkinderen van hun gemeente in die hulde te betrekken (119). Alleen de gemeenteschool van Ruiselede antwoordde positief. Tot overmaat van ramp weigerde de principaal van het St.-Jozefscollege, waar Verschaeve nog leraar was geweest, zijn feestzaal ter beschikking te stellen voor de hulde : hij had niet voldiende tijd meer om de zaak aan zijn geeste­ lijke overheid voor te leggen, schreef hij (120). Bij gebrek aan zangkoren en groepen, kon er van een grootse hulde helemaal geen sprake meer zijn. De SCD besliste dan maar om de viering weliswaar in mineur maar toch waardig te laten doorgaan in de stedelijke raadszaal op zondag 7 mei 1944 om 10.30 uur. Namens de beheerraad van het Vlaamsch Huis gaf Alfons Dinneweth gratis de piano en enkele zetels en stoelen in bruikleen "ter eere van onzen grooten Dichter en Ziener". Om een katastrofe te vermijden, werd er via affiches en persoonlijke uitnodigingen heel wat publiciteit gemaakt voor de feestzitting. Niet alleen in Tielt, maar ook in het omliggende. De hoofdbrok van het pro­ gramma bestond in een voordracht van E.H. A. Stubbe over het leven en werk van E.H. C. Verschaeve. Antoon Vander Plaetse declameerde twee Verschaeve-teksten en Leon Impe en Albert Decock zorgden met piano en viool voor wat muzikale omlijsting. Er waren op de huldezitting, volgens iemand die verklaarde er uit louter nieuwsgierigheid aanwezig te zijn geweest, een zestigtal personen. De Verschaeve-viering bewees dat de grote dagen, voor zover die er ooit geweest waren, voorbij waren. Na vier jaar bezetting, vrees en verdrukking, was streekgenoot Cyriel Verschaeve voor het overgrootste deel van de Tieltenaren al lang geen halfgod meer, maar "a fallen idol". Deze godendeemstering zou de voorbode zijn van andere tijden : vier maanden later werd de Poolse generaal Maczek stormachtig toegejuicht door duizenden Tieltenaren en triomfantelijk in dezelfde raadzaal verwelkomd. 203


Slotbeschouwing Het is onmogelijk terug te blikken op de geschiedenis van de SCD zonder, in acht genomen zijn vrij korte bestaan, onder de indruk te komen van de wer­ klust en de veelzijdigheid die hij aan de dag heeft gelegd. Tegenover de gele­ verde inspanningen zijn de productiviteit en het impact op de bevolking nochtans erg gering geweest. In het nogal omvangrijk en vrij volledig archief van de SCD is geen zin, zelfs geen woord, te vinden waaruit zou kunnen afgeleid worden dat die ooit van zijn vooropgezette politiek-neutrale inge­ steldheid is afgeweken. Op het eerste gezicht zou men dan ook geneigd zijn te geloven dat de SCD niet duitsgezind was en niet collaboreerde. Dit in tegenstelling tot een drietal individuele leden van de SCD, die er trouwens bij de epuratie om werden veroordeeld. Bij nader toezien echter merkt men al gauw dat de SCD, onder de mom van een strijdend flamingantisme, een duitsvriendelijke cultuurpolitiek heeft gevoerd. Hoe zijn anders een poëzieavond met een Nederduitse dichter, een klavierrecital met een Duitse pianist en een Verschaeve-hulde te verklaren ? Mogelijk hebben enkele leden van de Tieltse SCD, zoals wellicht duizenden andere meelopers, maar heel laat inge­ zien dat het hele opzet van de nieuwe ordening slechts diende om alle kunst­ uitingen te controleren en om de sympathie van de gewone burger voor de collaboratie te werven. Dat die betrachting compleet mislukte, blijkt uit de bittere oprisping van SCD-voorzitter schepen Verberckt in haar verslag over het jaar 1943 \"Een zaak staat naar mijn mening vast, dat de werking van de kultuurdienst weinig sympathie heeft genoten in de verschillende lagen, kringen en kringetjes van onze stad" (121). Dit ondanks de zware en tot de laatste weken voor de bevrijding volgehouden pogingen om, door middel van alle mogelijke initia­ tieven enige vat te krijgen op een of andere bevolkingsgroep. De teleurstelling van Verberckt levert het betrouwbare bewijs van het failliet van de collaborerende cultuurpolitiek in Tielt. Waar in de eerste oorlogsjaren nog een redelijke respons van de bevolking genoteerd werd op sommige ini­ tiatieven van de officieuze culturele dienst, zou de omvorming ervan tot een stedelijke dienst de burgers meer en meer afschrikken. Ook voor de leden van de SCD was de omschakeling geen goede zaak. Het initiatief was hen uit handen genomen en zij voelden zich voortdurend gedomineerd, voorbijge­ stoken of zelfs voor schut gezet door de voorzitter - Judith Verberckt - die een schepenfunctie vervulde. Dat verklaart - althans ten dele - het onver­ wachte ontslag in december 1943 van een ontgoochelde Edgar Van Overbeke, onder wiens leiding het nochtans verre van slecht begonnen was. De Tieltenaren bleven, zoals al herhaaldelijk gezegd, behoedzaam en op afstand wanneer hen om medewerking werd gevraagd. Ook de verenigingen hielden zich afzijdig. De vrije onderwijsinstellingen zegden steevast "njet" wanneer hen iets werd gevraagd en leverden hiermede het zoveelste bewijs dat de katholieke zuil in het nochtans als rechts getypeerde Tielt de vlaams204


nationalisten niet in het hart droeg. In moeilijke omstandigheden hebben ver­ enigingen en schooldirecties herhaaldelijk een bewonderenswaardige moed aan de dag gelegd door, alle mogelijke druk ten spijt, hun onafhankelijkheid te bewaren en elke vorm van medewerking aan de SCD en het oorlogsbestuur te weigeren. Dat mag onderlijnd worden. De burgers vertoonden zich liever niet op activiteiten waar zij te veel in de kijker konden lopen. Daarom is de opkomst telkens beter geweest wanneer dit onopvallend kon gebeuren, zoals op een boekenbeurs, een kunsttentoon­ stelling of zelfs een toneelvoorstelling. Dat was niet het geval bij voordrach­ ten of op de Verschaeve-hulde waar men van politieke gezindheid kon ver­ dacht worden. Hoe ellendig de levensomstandigheden ook waren, veruit de meeste burgers hebben zich niet laten inpalmen. Zij waren teveel gehecht aan het enige wat de nieuwe orde hen niet kon afnemen : hun vrijheid van mening, ook al mochten zij die niet uiten. Daniël VANDER MEULEN

205


VOETNOTEN * Deze bijdrage werd bekroond met de Franz Thiersprijs 1989. Stadsarchief Tielt (modern archief) Archief stedelijke culturele dienst (SCD) = uitgaande briefwisseling UB Nr 3969 = binnengkomen brieven en documenten BBD Nr 3968 Nr 3970 activiteiten = besluiten en verslagen Nr 3967 BV 1. BBD 1 2. BV 1 3. BBD 2 4. UB 01 5. BBD 4 6. BBD 5/11 7. BBD 12/13 8. UB 02 9. BV 2 10. BV 3 11. BV 4 UB 90 12. BBD 21 13. UB 221 14. BBD 25 15. UB 227 16. UB 5 17. BBD 15 18. BBD 16 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29.

30. 31. 32. 33. 34.

206

BBD 17 BBD 18 BBD 19 BBD 20 BV 6 BBD 21 UB 318 UB 1 UB 20 UB 21 BV 7 UB 66 UB 68 UB 69 UB 70 UB 71 BBD 22 UB 98 BBD 23 BBD 24 UB 91 UB 92

Brief Provinciale Cultuurdienst van West-Vlaanderen (PCD) aan burgemeester van Tielt dd. 17.06.1942. Algemeen verslag over de culturele ordening in West-Vlaanderen zoals zij door de PCD wordt uitgebouwd dd. 17.06.1942. Ontwerp van besluit tot oprichting van een gemeentelijke CD in steden en grote gemeenten. Nota E. Van Overbeke aan burgemeester B. David. Brief van burgemeester B. David aan de schoolbestuurders ter stede dd. 8.05.1942. Antwoorden op vermelde brief door de schooldirecties. Aanvraag dd.5.05.1942 van A. Vander Plaetse tot gebruik van de bovenzaal van het stadhuis en gunstig antwoord van de burgemeester dd. 8.05.1942. Aanvraag van E. Van Overbeke tot gebruik van de raadzaal op 14.06.1942. Beslissing van het college van Burgemeester en Schepenen (SC) tot oprichting van een SCD. Uittreksel handelingen SC dd. 29.06.1943. Uittreksel handelingen SC dd. 03.08.1943. Brief voorzitter SCD aan de secretaris van de PCD dd. 4.08.1943. Brief PCD aan E. Van Overbeke dd. 9.06.1942 Brief voorzitter SCD aan E. Van Overbeke dd. 7.12.1943. Brief E. Van Overbeke aan voorzitter SCD dd. 16.12.1943. Brief voorzitter SCD aan E. Van Overbeke dd. 16.12.1943. Beslissing SC tot ontslag van E. Van Overbeke als leider van het cultureel leven in de stad en als lid van de SCD dd.20.12.1945. Cataloog van tentoonstelling van Westvlaamse kunst te Tielt in mei 1942. Cataloog van tentoonstelling van schilderkunst, sierkunst en beeldhouwwerk te Tielt in september - oktober 1942. Brief stadsbestuur aan E. Van Overbeke dd. 22.09.1942. Brief provinciegouverneur (PG) aan burgemeester van Tielt dd. 10.02.1943. Kaft concert Wal ter Rummel. Brief E. Decroix aan secretaris SCD dd. 8.03.1943. Verslag SCD dd. 5.05.1943. Brief PCD aan burgemeester van Teilt dd. 14.04.1943 Brief SCD aan inspecteur PCD dd. 3.07.1944. Brief SCD aan Kreiskommandant te Roeselare dd. 3.04.1943. Brief SCD aan D. Thulliez te Oostende dd. 12.05.1943. Brief SCD aan L. Verbeke te Oostende dd. 12.05.1943. Verslag over de stedelijke cultuurverenigingen (mei 1943). Brief SCD aan Davidsfonds-Tielt dd. 10.07.1943. Brief SCD aan harmonie De Goede Vrienden dd. 12.07.1943. Brief SCD aan Tieltse Vrije Muziekschool dd. 13.07.1943. Brief SCD aan zangvereniging Zanglust dd. 17.07.1943. Brief SCD aan Museavrienden dd. 17.07.1943. Brief De Goede Vrienden aan SCD dd. 17.07.1943. Brief SCD aan voorzitter van Zanglust dd. 12.08.1943. Brief E. Thiers aan SCD dd. 18.09.1943. Kaft expo Het Graafschap Vlaanderen. Brief SCD aan algemeen rijksarchivaris te Brussel dd. 4.08.1943. Brief SCD aan conservator Rijksarchief te Brugge dd. 4.08.1943.


35. 36. 37. 38. 39. 40.

UB 102 UB 154 BBD24 BV 10 BC 11 UB 318 BBD74 41. BV 12 42. UB 72 43. BBD 26 BBD27 BBD 28 BBD 29 BBD 30 BBD 31 44. UB 80 UB 83 UB 86 45. UB 318 46. BBD 32 47. BBD 33 48. UB 214 49. UB 229 50. BV 9 BV 13 51. UB 69 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65.

BBD 34 UB 75 BBD 35 BV 14 UB 117 BBD 36 UB 123 BBD 37 UB 125 BBD 38 UB 152 UB 166 BBD 39 UB 226

66. BV 14 67. BV 9 BV 15 68. BV 8 69. UB 39 70. BBD 40 71. BBD 41 72. UB 85 73. BBD 42 74. 75. 76. 77. 78. 79.

UB 73 BBD 43 BBd 44 BBD 45 BBD 46 BBD 47

Brief SCD aan conservator Rijksarchief te Brugge dd. 16.08.1943. Brief SCD aan algemeen rijksarchivaris te Brussel dd. 5.10.1943 Brief PG dd. 30.10.1943. Verslag van de werking van de SCD tussen 1.01.1943 en 31.10.1943. Intern verslag van de voorzitter van de SCD over het jaar 1943. Brief SCD aan inspecteur PCD dd. 3.07.1943 Kaft voordrachten Verslag van de werking van de SCD over het tweede kwartaal 1944. rondschrijven van SCD aan negen burgemeesters van het omliggende dd. 17.07.1943. Brief burgemeester van Egem aan SCD dd. 22.07.1943. Brief burgemeester van Pittem aan SCD dd. 24.07.1943. Brief schepen Gheysen van Aarsele aan SCD dd.28.07.1943. Brief burgemeester van Meulebeke aan SCD dd. 5.08.1943. Brief schepen van Wingene aan SCD dd. 27.08.1943. Brief schoolhoofd van gemeenteschool van Koolskamp aan SCD dd. 26.06.1943. Brief SCD aan burgemeester van Egem dd. 26.07.1943. Brief SCD aan burgemeester van Pittem dd. 27.07.1943. Brief SCD aan schepen Gheysen van Aarsele dd. 29.07.1943. Brief SCD aan inspecteur PCD dd.3.04.1943. Brief schepen Gheysen van Aarsele aan SCD dd. 28.08.1943. Brief burgemeester van Egem aan SCD dd. 13.08.1943. Rondschrijven SCD aan de gemeenten van het Tieltse dd. 4.12.1943. Rondschrijven SCD aan de gemeenten van het Tieltse dd. 28.12.1943. Bestuur en inrichting der stedelijke kunstonderwijsinrichtingen in mei 1943. Inlichtingsfiche over de Vrije Muziekschool in 1943. Brief SCD aan bestuur van de Vrije Tieltse Muziekschool (VTM) dd. 13.07.1943. Brief VTM aan SCD dd. 17.07.1943. Brief SCD aan VTM dd. 20.07.1943. Brief voorzitter VTM aan SCD dd. 30.07.1943. Verslag over de op te richten stedelijke muziekschool dd. 2.03.1944. Brief SCD aan E. Hullebrouck dd.25.08.1943. Brief inspecteur muziekscholen aan SCD dd. 28.08.1943.' Brief SCD aan inspecteur muziekscholen dd.30.08.1943. Brief inspecteur E. Hullebrouck aan SCD dd. 31.08.1943. Brief SCD aan inspecteur Hullebrouck dd. 3.09.1943. Brief inspecteur Hullebrouck aan schepen van onderwijs dd. 6.09.1943. Brief SCD aan inspecteur Hullebouck dd. 5.10.1943. Brief SCD aan inspecteur Hullebrouck dd. 12.10.1943. Brief inspecteur Hullebrouck aan VTM dd. 15.10.1943. Rondschrijven van SCD naar verschillende stadsbesturen om inlichtingen te bekomen over hun muziekscholen dd. 20.03.1944. Verslag over de stedelijke muziekschool dd. 2.03.1944. Bestuur en inrichting der stedelijke kunstonderwij sinrichtingen in mei 1943. Opgave der kunstonderwijsinstellingen in mei 1943. Verslag van het bibliotheekwezen in mei 1943. Brief SCD aan Dienst Volksopleiding dd. 7.06.1943. Brief Dienst Volksopleiding aan SC dd. 12.06.1943. Brief inspecteur P.Rock aan schepen van onderwijs dd.21.07.1943. Brief SCD aan burgemeester van Torhout dd. 28.07.1943. Briefkaart van A. Vandermeersch, Torhout, aan schepen van onderwijs dd. 23.03.1943. Brief SCD aan VBO te Antwerpen dd. 19.07.1943. Brief A. Vander Plaetse aan SCD dd.22.06.1944. Kwitantie A. Vander Plaetse dd. 10.08.1943. Ereloon W. De Meyer voor zangnamiddag van 9.09.1943. Kwitantie A. Lietaert voor stemmen en herstellen piano dd. 11.09.1943. Factuur Drukkerij Maes Gebroeders dd. 3.09.1943.

207


80. UB 216 BBD48 81. UB 229 82. 83. 84. 85. 86.

UB 210 BBD49 BBD50 BBd 51 UB 293

87. UB 200 88. BBD 52 BBD 53 BBD 54 BBD 55 BBD 56 89. BBD 57 BBD 58 90. BBD 59 91. UB 243 92. BBD 60 BBD 61 93. BBD 62 94. UB 42 BBD 63 UB 61 95. BBD 64 96. UB 48 97. 98. 99. 100. 101. 102. 103. 104. 105. 106.

UB 60 BBD 65 UB 47 UB 74 BBD 66 BBD 67 UB 97 BBD 68 BBD 69 BBD 70

107. 108. 109. 110. 111. 112. 113. 114. 115. 116. 117. 118. 119.

BBD 71 BBD 72 UB 322 BBD 73 BBD 74 BV 10 BV 7 UB 77 BBD 75 BBD 77 BBD 77 UB 197 UB 214

120. BBD 78 121. BV 11

208

: Brief SCD aan inspecteur De Meyer dd. 6.12.1943. : Brief inspecteur De Meyer aan SCD dd. 11.12.1943. : Rondschrijven SCD naar de burgemeesters van de omliggende gemeenten dd.28.12.1943. : Rondschrijven SCD naar de schoolhoofden van Tielt dd.29.11.1943. : Brief hoofd gemeenteschool aan SCD dd. 24.11.1943. : Briefhoofd wezenschool aan SCD dd. 8.12.1943. : Brief gemeentebestuur Aarsele aan SCD dd. 15.01.1943. : Breif SCD aan inrichters Internationaal Zangtornooi te Wijnegem dd.30.04.1944. : Schrijven SCD naar diverse boekhandels dd.20.11.1943. : Brief Cultura, Brugge, aan SCD dd.22.11.1943. : Brief Zeemeeuw, Brugge, aan SCD dd. 23.11.1943. : Brief De Lage Landen, Brussel, aan SCD dd. 23.11.1943. : Brief Standaard Boekhandel Gent, aan SCD dd. 27.11.1943. : Brief Meddens & C°, Brussel, aan SCD dd. 10.12.1943. : Brief Zeemeeuw, Brugge, aan schepen van onderwijs dd. 12.12.1943. : Afrekening boekhandel Modema dd.29.12.1943. : Factuur Drukkerij Maes Gebroeders dd. 12.12.1943. : Rondschrijven SCD naar een tiental grote boekhandels en uitgeverijen dd.13.12.1943. : Affiche drukkerij Spriet voor boekententoonstelling van mei 1944. : Uitnodigingen drukkerij Spriet naar boekententoonstelling mei 1944. : Plakbrief met oproeping tot deelneming aan de schildersprijskamp van 14.05.1943. : Brief SCD aan Federatie der Vlaamsche Kunstenaars dd.8.06.1943. : Brief Federatie der Vlaamsche Kunstenaars aan de schepen van onderwijs dd. 10.06.1943. : Brief SCD aan PCD dd. 7.07.1943. : Brief Mandelgouw aan schepen van onderwijs dd. 18.06.1943. : Rondschrijven SCD aan de deelnemers van de schildersprijskamp dd. 11.06.1943. : Brief SCD aan de voorzitter van de kerkfabrief St.-Pieters dd. 7.07.1943. : Factuur fotgraaf J. Maes dd. 17.06.1943. : Reglement van de schildersprijskamp. : Circulaire aan Tieltse burgerij met aanvraag tot steunverlening dd. 20.07.1943. : Affiche expo Tieltse liefhebbers-kunstschilders - augustus 1943. : Prijslijst tentoongestelde werken op expo schilderswedstrijd 1943. : Brief SCD aan de deelnemers van de schildersprijskamp dd. 10.08.1943. : Uitslag schildersprijskamp 1943. : Brieven J. Dewaele, Waregem, aan SCD in voorjaar 1943. : Brief van Vlaamsch Verbond der Poppenspelers aan de burgemeester van Tielt dd. 4.02.1944 : Brief Vlaamsch Huis aan SCD dd. 11.07.1944. : Brief A. Raman, Lemberge, aan SCD dd. 7.07.1944. : Brief SCD aan A. Raman dd. 12.07.1944. : Lijst der voordrachten gehouden in 1943. : Kaft voordrachten. : Verslag der werking van de SCD in 1943. : Verslag over de Tieltse cultuurverenigingen - mei 1943. : Uitnogiging door SCD aan alle toneelliefhebbers dd. 21.07.1943. : Brief A. Vindevogel, Ronse, aan de voorzitter van de SCD dd. 12.12.1943. : Kaft Tieltsche Tooneelkamer. : Kaft Tieltsche Tooneelkamer. : Rondschrijven SCD aan de directies der lagere scholen van Tielt dd. 19.11.1943 : Rondschrijven SCD aan de burgemeesters van de aangrenzende gemeenten dd.4.12.1943. : Kaft Verschaeve-hulde. : Verslag 1943.


BIJLAGE Belangrijkste vermelde personen : biografische gegevens. Baert Fritz, Tielt 29.01.1904 - 05.07.1986. Baert Joseph, Tielt 07.03.1901 - 18.09.1980. Biebuyck Rafaël, Ingelmunster 13.08.1914. Biebuyck Raoul, Meulebeke 19.08.1913 - Tielt 20.10.1981. Braekevelt Willy, Tielt 26.05.1915. Bulckaert Michiel, Oostvleteren 29.09.1895 - Kortrijk 20.04.1968. Cleppe Fritz, Tielt 10.04.1910. Coffez Henriette, Tielt 03.08.1925. David Benoni, Zwevezele 11.10.1906 - Tielt 25.01.1986. Decock Albert, Tielt 05.04.1916. Decraemer (Victor) André, Tielt 29.07.1920 - Dortmund (D) 15.11.1943. Decroix Eugène, Tielt 19.04.1900 - 15.03.1972. De Decker Anna, Tielt 06.12.1916. Defauw Charles, Wingene 18.11.1874 - Tielt 03.08.1946. Deltomme Jerome, Izegem 12.08.1902 - Oostende 22.10.1969. De Meyer Willem, Mechelen 23.12.1899 -Borgerhout 22.07.1983. Derock René, Schuiferskapelle 17.02.1901 - Tielt 13.12.1951. Desander Gérard, Tielt, 12.12.1904 - 08.06.1965. Deseyn Adolf, Tielt 16.02.1872 - Sint-Andries 16.09.1957. De Seyn Gérard, Tielt 30.08.1919. Desmet Cyrille (Alfons), Meulebeke 15.06.1875 - Tielt 23.05.1965. Devaere Antoon, Kortrijk 18.08.1900 - Brugge 04.03.1989. Devos Cecile, Zwevezele 20.09.1923. De Wulf Julien, Tielt 01.07.1902 - 11.12.1981. D'haveloose Albert, Tielt 18.03.1890- 12.10.1949. Dinneweth Alfons, Tielt 08.02.1887 - 21.07.1971. Dumont Marmert, Wervik 11.05.1888 - Tielt 23.02.1979. Fromme Franz, Bremen 26.04.1880 - 29.05.1960. Gheysen Richard, Wevelgem 12.06.1883 - Sint-Amandsberg 17.09.1957. Hoste Augusta, Tielt 04.11.1881 - 07.10.1965. Hullebrouck Emiel, Gentbrugge 20.02.1878 - Liedekerke 26.03.1965. Impe Leon, Tielt 10.06.1894 - Brugge 23.11.1981. Lefevre Frans, Oostende 23.01.1915 - Duffel 01.10.1989. Lemey Jerome, Pittem 19.06.1907 - Tielt 29.10.1989. Lietaert Albert, Ruddervoorde 05.12.1882 - Klemskerke 11.10.1963. Lievens Valère, Schuiferskapelle 11.08.1891 - Tielt 18.09.1949. Maczek Stanislaw, Lwow (Polen) 31.03.1892. Mc Murray Mary, Willesden (GB) 15.06.1897 - Gent 30.09.1982. Maes Jerome, Tielt 28.12.1898 - 21.03.1968. Meerschaert Jozef. Tielt 05.05.1902 - 14.02.1973. Neirinck Maurice, Tielt 18.01.1896. Plettinck Antoon. Tielt 31.03.1906 - St.-Ana (V.S.) 05.07.1984.

209


Rooryck Hlodwig 15.09.1901 - Tielt 21.01.1990. Rotsaert Jan, Tielt 20.12.1896 - 10.04.1955. Rubens Frans, Schaarbeek 18.12.1909 - Tielt 30.10.1984. Stubbe Achiel, Klemskerke 04.12.1896 - Lovendegem 05.09.1963. Tavernier Robert, Pittem 04.05.1901 - Eigenbrakel 01.05.1947. Tanghe Arthur Robert, Ruiselede 20.03.1908 - Tielt 05.07.1991. Thiers Emiel, Gullegem 13.06.1890 - Brasschaat 30.07.1981. Van der Meeren Maurits, Tielt 20.05.1903 - 01.10.1983. Vander Plaetse Antoon, Tielt 30.12.1903 - Kortrijk 08.02.1973. Vandervennet Victor, Tielt 30.12.1917. Vandewalle André, Tielt 21.10.1922 - Izegem 28.10.1982. Van Oost Maria, Tielt 29.08.1923. Van Quaethem José, Tielt 30.01.1917 - Leuven 17.10.1982. Van Overbeke Edgar, Tielt 12.03.1897 - 29.03.1976. Verbeke Henri, Tielt 18.02.1896 - 21.10.1977. Verbeke Odile, Waregem 16.09.1897 - Lendelede 17.11.1969. Verberckt Judith, Turnhout 26.12.1893 - Tielt 05.03.1977. Verbrugge Willy, Tielt 03.05.1925. Vereecke René, Tielt 24.05.1891 - 17.05.1984. Vermeersch Oscar, Tielt 24.11.1895 - 31.07.1970. Verschaeve Cyriel, Ardooie 30.04.1874 - Solbad Hall (O.) 08.11.1949. Verschuere Albert, Tielt 01.08.1894 - 08.06.1968. Willemyns Omer, Tielt 21.02.1911 - 30.10.1969.

Adres van de auteur : Daniël Vander M eulen, F. D'Hoopstraat 48, 8700 Tielt

210


"Groeninghe-gilde van Wynghene" bij de viering van II juli 1902. De foto werd gemaakt op de "kleine koer" van het klooster, voor de klas van zuster Praxedes (hoek Zandbergstraat en Termotestraat). v.l.n.r. : zittend : commissaris Fraeyman, x, meester Désiré Callemeyn, meester Gustaaf Verhooghe, notaris H. Persyn, Ivo Van Hollebeke, dokter H. Schautteet, Félix Houttekier. 2° rij : meester Van Landuyt, Aimé Demaeght, meester Van Walleghem, Victor Baert, Gustaaf Dhaeyere, x, meester Delrue, Adolf Van Canneyt. 3° rij : August Bert, Adolf Anseeuw, Jozef Van Poucke, Aimé Bouckaert, Edmond Per­ syn, Victor Verkest, Leonard Houttekier, Jozef Coussens, Gustaaf Debruyne, E. Verkain. (Foto in het bezit van Omer Van Laere).

211


DE KERKZANGERS VAN OOST-ROOSBEKE 24-6-19' Koster Bossaert Hilaire (“Langemark 10.12.1876, gehuwd in Merkem met Crevits Marie) kwam in Oostrozebeke toe tijdens WOl (16.01.1919) en was gevlucht uit Langemark. Hij werd koster en richtte zeer snel een gemengd (!) zangkoor op. Hij stichtte ook een klein simfonietje (met o.a. piano, viool, ...). Hij ging na 5 jaar (29.08.1923) terug naar Langemark en werd in Oostrozebeke opgevolgd door Boeve. Gezien de datum waarop koster Bossaert in Oostrozebeke toekwam en de datum op de foto lijkt het alsof het om een stichtingsfoto gaat. (info Ghislain Vandeputte) v.l.n.r. zittend : Robrecht Vanoverbeke, Jozef Seynaeve (uit 'de Zwarte Leeuw'). 1° rij : Omar Seynaeve, Adolf Buyse, Maria Debruyne, Koster Bossaert, Anna Vanveerdeghem (uit 'de Klokke'), x. Jozef Vankeirsbilck, Nestor Devaere (postmeester). 2° rij : Maria Rousseau, Albertine Devrieze, Georgine Sabbe, Zulma Soetaert, Albertine Verstaen, x. Margriet Claerhout, jongen. 3° rij : Verstaen, Germaine Vanwonterghem, Celine Demey, Debouverie, Coralie Van­ keirsbilck, Anna Vanoutryve, Gabrielle Vanhoutte, Elisa Seynaeve. 4° rij : Godelieve Buyse, Bertha Demey (uit 'den Engel'), Delodder, Albert Verstaen, René Seynaeve (uit 'den Beer', Kerkstraat), Clara Debruyne, Georgine Vanpachtebeke, Godelieve Vandenberghe, echtg. Antoon Devaere.

212


D econynck-A m pe B eernegem straat 68 8700 T IE L T Toonzaal : K lijtenstraat 27-29 8700 Tielt S (051) 40 01 09 Fax (051) 40 63 50

Rouwdienst DHONDT Stationstraat 103 8700 TIELT

ENERGI EKE

S (051) 40 02 27

DI ENS T VERL ENI NG


.

'

'••••

.

. J'

h

,


DE ROEDE VAN TIELT Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 22ste jaargang, nr 4 - december 1991 Afgiftekantoor 8700 Tielt


VAN DAELE & Co Verzekeringen

Erkend makelaarskantoor, gesticht sinds 1903. Lid van de Unie van Makelaars.

ABB

verzekert Bruggestraat 38 8700 HELT AUTOCARS

S (051) 40 01 98 - 40 27 09 Fax (051) 40 57 99

DE MEIBLOEM

REISBUREAU

HUGO EELBODE-MEEUWS SYNONIEM VOOR VEILIGHEID EN COMFORT

* * * * *

Binnen- en buitenlandse reizen Van 20 - 40 - 54 - 67 en 87 plaatsen Air Jet Ventilation - air conditioning V.I.P.-car School- en werkliedenvervoer


DE ROEDE VAN TIELT Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde. Voorzitter : P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter : V. Baert, Oostrozebekestraat 241, Meulebeke - (051) 48 82 98 Sekretaris-penningmeester : Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051 ) 40 18 38 Redactie : V. Baert, J. Billiet, Ph. De Gryse, W. Devoldere, Fr. Hollevoet, R. Ostyn, P. Vandepitte Lidmaatschapsbijdrage : 500 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in "De Roede van Tielt� mogen slechts overgenomen worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.

INHOUD VAN DIT NUMMER (22ste jg„ nr 4, december 1991) Guido Lams, Het Sint-Vincentiusgenootschap in Wingene, 1855 - 1961 blz. 214 - 247 Frank Van Eenooghe, Pastoors en onderpastoors in Schuiferskapelle blz. 248 - 268 Drukkerij Desmet - Dhondt, Wakken


HET SINT-VINCENTIUSGENOOTSCHAP IN WINGENE, 1855-1961 Het Genootschap van den Heiligen Vincentius a Paulo is een sociaalreligieuse beweging uit de 19de eeuw. Inderdaad : het genootschap werd in Parijs gesticht in 1833 door FrĂŠdĂŠric Ozanam en enkele medestudenten ( 1) en waaide naar ons land over in 1842. De Belgische hoofdzetel of Centrale Raad van het Genootschap was in Gent gevestigd. In de voorliggende bijdrage behandelen we de Wingense afdeling aan de hand van de verslagboeken die (goed) bewaard bleven en ons een volledig beeld geven van wat in zowat een eeuw in Wingene gebeurd is. Het eerste verslagboek loopt van 1855 tot 1885, periode tijdens dewelke wekelijks werd vergaderd. Het tweede verslagboek vangt aan in 1886 en gaat tot 1955. Er werd toen om de veertien dagen vergaderd. Een derde boek werd spijtig genoeg niet meer gevonden (niet meer bijgehouden ?), alhoewel het Sint-Vincentiusgenootschap pas in augustus 1961 werd ontbonden. Dat blijkt toch uit een schrijfboekje/kasboek dat door wijlen mijn vader werd bijgehouden tussen 1957 en 1961 en waarover ik het iets uitvoeriger heb op het einde van deze bijdrage. Vooral het jaaroverzicht dat jaarlijks op de Algemene Vergadering begin januari voorgelezen werd door de secretaris (van 1927 tot 1955 was dat meester Remi Lams) bezorgt ons belangrijke gegevens over de gemeente en in het bijzonder over de bedekte armen. I. HET ONTSTAAN De disch vindt zijn oorsprong in de Kerk zelf. Onze voorouders hielden het gebruik in eer om, vooral bij begrafenissen, in de kerk aalmoezen (brood, geld, kleren) uit te delen aan de armen die voor de overledene gebeden hadden tijdens de lijkdienst. De christelijke liefdadigheid bracht het zo ver dat sommige rijken bij testament onroerende goederen en renten nalieten ten voordele van den gemenen arme der kercke. In ruil hiervoor moesten een aantal jaargetijden voor het zieleheil van de milde schenker worden gevierd. Het overige diende de dis te gebruiken ten behoeve van de openbare en bijzondere liefdadigheid. De Franse Revolutie veegde alle oude bestuurlijke en rechterlijke gebruiken van de tafel. Zo werd voortaan het disbestuur waargenomen door de commune. In het begin van de 19de eeuw werden het kerk- en disbestuur op een nieuwe leest geschoeid. De armenzorg, waarvoor de Kerk eeuwenlang instond, kwam nu in handen van het gemeentebestuur. Er werd een armmeester benoemd, die verantwoordelijk was voor de uitdeling der goederen. De eerste jaren kon het armbestuur zichzelf bedruipen. Maar stilaan moest de gemeente bijspringen om het verlies te delgen. Spijtig genoeg was al die hulpverlening openbaar. Vele mensen in nood weigerden hun schrijnend gebrek, dat soms het gevolg was van ziekte 214


of tegenslag en dus maar tijdelijk was, aan de grote klok te hangen. In stilte leden zij en hun gezin. Vooral tijdens strenge winters vormden het gebrek aan voedsel en aan verwarming een ware tragedie. Vanuit Gent deinde na 1842 de liefdadige Sint-Vincentiusbeweging naar alle kleinere steden uit en het duurde zelfs niet bijster lang eer nagenoeg alle gemeenten ook zo’n genootschap rijk waren (2). Toen men in Wingene in 1905 het 50-jarig bestaan van het genootschap wilde vieren, moest dit uitgesteld worden tot 1907. Andere gemeenten, zoals Wakken, Dentergem, Meulebeke en Oostrozebeke kregen voorrang. In het verslag van 1906 vonden wij een vergelijking tussen het ledenaantal van de verschillende gemeenten van de dekenij. Wingene bekleedde een vierde plaats, na Meulebeke, Tielt en Pittem, maar vóór Oostrozebeke , Dentergem, Aarsele, Marialoop, Kanegem, Wakken, Egem, Sint-Baafs-Vijve, Oeselgem en Markegem. In Tielt bevond zich het centrale genootschap, waar elk j aar twee grote vergaderingen gehouden werden voor alle Vincentianen van de dekenij. De bisschoppen van Brugge steunden sterk deze actie van liefdadigheid. Bisschop Faict ( 1864-1894) toonde zich grote voorstander van de genootschappen van de H. Vincentius en Franciscus Xaverius. Hij heeft ze in belangrijke mate aangemoedigd. Waar het kon bezocht hij, na het toedienen van het vormsel, het Sint-Vincentiusgenootschap (3). II. STICHTING VAN HET WINGENSE GENOOTSCHAP Het eerste verslagboek (1855-1885) van het genootschap, dat zich nu in het kerkarchief bevindt, brengt ons op de eerste bladzijde het verhaal van de stichting in Wingene : Het jaer Eenduizend achthonderd vijfenvijftig, den tienden Januarij, om tien uren ‘s morgens, na dies aengaende verzocht zijnde, zijn in het locael der Gemeentelijke school binnen de Gemeente Wijngene vergaederd : De Heeren : Vanhalme Dionisius, Clarijsse Joannes Augustus, Verstraete Antonius, deze dry onderpasters dezer gemeente, Mr Slock, Depelchin, Derynck, Vandenbrande, Fraeyman, Bruneel, Vanslambrouck, Sengier Henri, Vinckier, Verkest Joannes Baptist, Verkest Louis, Christiaens Joseph, Christiaens Carel, Hoomaert, Bouckaert, Gryp, Vandevoorde Ivo, Coussens, Maenhout, Persyn, Danneeels, Deleersnijder, Devriese, Vanhollebeke, Detavernier Félix zoon van Amand, Jan Vercoutere, Demaeght, Dedeyne, Detavemier Félix zoon van Augustin, Welke na gehoord te hebben de Uitlegging gegeven door de Heeren Vanderbruggen, De Rouck en Vandepoele, afgeveerdigden van den Raed van Gend, verklaren zich te Constitueeren in de Sociëteit van den heiligen Vincentius a Paulo. Na het gebed gaet men over tot het kiezen van den Voorzitter. Door meerderheid van stemmen word benoemd Mr Ivo Slock, werden benoemd als ondervoorzitter Mr Jean Eugene Bruneel, als secretaris Henri Silvin Sengier en als schatbewaerder Jean Baptist Verkest. Aldus dit Proces Verbael opgemaekt 215


daete als boven. Den secretaris, Sengier H. - Den President, Slock I. Op 14 januari 1855 kwamen 18 leden opnieuw in vergadering bijeen en na het gebed en het voorlezen van het verslag over de stichtingszitting werd het volgende besloten : - De gewone zittingen zullen gehouden worden in het locael der gemeentelijke school den zondag voormiddag om 9 ueren.- Op de hoogdagen worden de zittingen verschoven tot des anderdags, op voorzeide uer en plaets. - Een algemeene drymaendelijkse vergaedering zal gehouden worden in het locael als voorzeid op den lsten zondag van elk kwartael om dry en halfuren namiddag. De zitting wordt gesloten met het gebed, naer luid art. 15 van het reglement. In de zitting van 21 januari werd beslist dat er zestien katoenen sargiĂŠn zullen worden aangekogt, die in de eerste vergaedering zullen aen de werkende leden behandigd worden om aen de armen te worden uitgedeeld wegens de strengheid van het winter-saison. Al op 28 januari 1855 legde men een lijst voor van 15 huisgezinnen die moesten bezocht worden en aan wie men telkens twee katoenen mans- of vrouwenhemden moest geven. In dezelfde vergadering worden twee heren als Eereleden voorgedragen, namelijk Francis Kesteloot en Isidore Vandenbrande. Ook Pieter Bouckaert en FĂŠlix Detavemier, tot dan toe werkende leden, wensen ereleden te worden en betalen daartoe het vereiste erelidgeld. Op 1 april stond den financiĂŤle toestand als enig punt op de dagorde. De inkomsten beliepen 231,46 fr, de uitgaven 178,34 fr, zodat er een batig saldo van 53,12 fr was. Op de vergadering van 6 december 1855 diende er, op verzoek van de Algemene Raad van Gent, een eerste evaluatie te gebeuren. Daaruit blijkt dat er 12 werkende leden waren, 15 ereleden en 15 inschrijvers. Wekelijks werden er 18 huisgezinnen bezocht. Maar er wordt geen gewag gemaakt van andere liefdewerken. De inkomsten beliepen 344,99 fr, daarin niet begrepen de 110 fr die het bedrag van de inschrijvingslijst vertegenwoordigt. De uitgaven beliepen 250,37 fr. III. DE GEWONE WERKING 1. De vergaderingen De werkende leden kwamen iedere zondag na de hoogmis samen in de gemeenteschool. Later gebeurde dit soms na de vespers. Het verloop van de vergadering was nauwgezet vastgelegd : 1. Het gebed. 2. Een spreekbeurt door de voorzitter of een ander lid over de liefdadigheid, de verdraagzaamheid, de plichten van de leden, de liefde tot de evenmens, de eeuwigheid, de biecht, het nut van goede werken, het dagelijks gewetensonderzoek, de liefde tot God, de bekoringen tegen de zuiverheid, de afgunst onder de leden, het vieren van de feestdagen of een gelijkaardig onderwerp. De spreekbeurt mocht ook vervangen worden door het voorlezen 216


uit een godvruchtig boek of door de verklaring van een of ander punt van het reglement van het genootschap. 3. Daarna mochten de werkende leden voorstellen doen afkomstig van noodlijdende mensen die zij bezocht hadden. Deze voorstellen werden dan gemeenschappelijk besproken en dan ofwel meteen goedgekeurd ofwel verdaagd tot de volgende vergadering om het mogelijk te maken ze grondiger te onderzoeken. 4. Het inzamelen van de giften door de secretaris. 5. Het gebed. Het aantal werkende leden schommelde tussen 46 (in 1873) en 13 (in 1931). Ondanks de voorschriften van het reglement werden de vergaderingen niet altijd stipt bijgewoond. Daarom hamerde de voorzitter regelmatig op de noodzakelijke aanwezigheid van alle werkende leden. De ereleden waren altijd welkom op de wekelijkse vergadering. Zij waren ook regelmatig aanwezig. De vergadering werd ook altijd bijgewoond, zoniet voorgezeten door een priester. In het begin was dat de onderpastoor, want pastoor Dujardin was te oud. Volgens het verslag van 3 februari 1857 was hij un vieillard décrépit (een afgeleefde grijsaard). Later waren de pastoors Termote en Six regelmatig aanwezig. 2. Het aantal en de soorten vergaderingen a/ In het begin was er een wekelijkse vergadering, ‘s zondags na de hoogmis, later na de vespers en het lof. De plaats van die vergaderingen was : de gemeenteschool (1855-1872), de zaal van het klooster Saint-Louis (1872), de Katholieke Kring (1872-1928), de Boekerij (1928-1940), de H. Hartschool (1947-1960). Aanvankelijk moet de ijver van de leden groot geweest zijn (4), maar vanaf 1892 kwam men alleen nog de 1ste en de 3de zondag samen: men moest de andere zondagen afschaffen bij gebrek aan belangstelling. Na 1935 werd het de 2de en de 4de zondag van iedere maand, b/ Maandelijks was er een algemene vergadering waarop zowel de werkende als de ereleden uitgenodigd waren. Telkens werd er een verslag voorgelegd over de inkomsten, de uitgaven en de personen die men geholpen had. Driemaandelijks, later halfjaarlijks, was er een vergadering in Tielt voor alle genootschappen van de dekenij. Wingene was er telkens vertegenwoordigd door een of meerdere leden. Jaarlijks trok men op bedevaart naar Dadizele met alle Vincentianen van het bisdom. Aanvankelijk gebeurde dit te voet, later werd hiervoor een speciale tram ingelegd. De 3de zondag van januari was er Algemene Vergadering voor alle leden, zowel werkende als ereleden. Gewoonlijk betaalden de ereleden op die dag hun erepenning, elk volgens zijn vermogen. De schrijver las dan het jaarverslag voor en er werd een geldinzameling gehouden. 217


TIJDSCHRIFT

VAN H E T GENOOTSCHAP

S i n l - V i n c eINnBELG t i uIE s a P a u l o

N 6

Een honingzoete afbeelding van de H.Vincentius a Paulo op een prentje zonder jaartal.

Verschijnt 10 moot sjaars

LC

JUNI-JULI 1960

In 1960 is de vormgeving blijkbaar iets moderner, de geest blijft dezelfde.


3. De huisbezoeken In de eerste jaren waren de huisbezoeken van groot belang (5). Zo voelden de leden de noden ter plaatse aan en intussen werden de gezinnen aangespoord om spaarzaam en christelijk te leven. In 1885 vermeldt het verslag nog 134 huisbezoeken. Maar met de tijd verminderde deze opdracht voor het genootschap. De hulp werd aangepast aan de verschillende doelgroepen : het Sint-Jan Baptistgenootschap bracht de vaders in een zondagse vergadering samen en de Damen van Bermhertigheid (1862) ontfermden zich over de huismoeders en onderwezen hen. 4. De ondersteuning Een van de belangrijkste taken van het genootschap was het ondersteunen van behoeftige mensen, vooral van zij die wensten naamloos te blijven en niet naar de Openbare Onderstand durfden of wilden gaan. Aanvankelijk werd de hulp meestal in natura verstrekt : voedsel, kleren, kolen, gereedschap, geneesmiddelen. Na de eerste wereldoorlog kwam het “hulpgeld” meer in voege. Dit werd gegeven in de vorm van een “bon”. De begunstigde kon het hulpgeld ophalen bij de secretaris of de schatbewaarder en de beloofde goederen gaan kopen bij bepaalde winkeliers, gewoonlijk leden van het genootschap. Alles bleef dus geheim, alleen de leden van het genootschap hadden er weet van. 5. De verspreiding van goede lezing De gewone man die wél lezen en schrijven kon, had niet veel de gelegenheid om zijn kunde te oefenen en te onderhouden. Er waren weinig kranten. Boeken waren te duur en niet aangepast aan het peil van de werkman. Daarom zetten de leden van het genootschap zich in om goede lektuur te bezorgen aan de beschermde leden en aan alle leden van het St.-Jan Baptistgenootschap. Tot de uitverkoren lectuur behoorden : - almanakken die verscheidene onderwerpen behandelden, zoals landbouw en veeteelt, gezondheidszorg, het onderhouden en vieren van de feestdagen ; - Allemansgerieven, een speciaal maandblad vol goede voorbeelden en praktische en nuttige onderwerpen ; - later ook het blaadje Licht en Vrede, dat zich vooral op godsdienstig vlak bewoog en uitgesproken antisocialistisch was. Er werd ook een bibliotheek opgestart met giften van ereleden en werkende leden. Hieruit kon ook geput worden om boeken te bezorgen aan de noodlijdende huisgezinnen (6). 6. Het genootschap van Sint-Jan Baptist In 1858 werd door dezelfde heren een nieuw genootschap gesticht op het Veld : het Sint-Jan Baptistgenootschap dat als doel had de mannen te onderrichten i.v.m. hun plichten in het algemeen, de spaarzaamheid, de matigheid, het socialisme. Om de 14 dagen was er een vergadering in de Veldschool onder leiding van een onderpastoor van Wingene en met 219


begeleiding van een van de leden van het Sint-Vincentiusgenootschap. Naast het onderricht werden de mannen ook bezig gehouden gedurende de zondagnamiddag en getracteerd op een biertje of op brood. Regelmatig deelde men prijzen uit om de trouwe leden te belonen. Vanaf 1883 werd er een aanwezigheidspremie van 10 ct. toegekend. Noodlijdende leden werden getroost en gesteund. Boeken en tijdschriften werden uitgeleend of weggeschonken om zo tot volksontwikkeling te komen. Sint-Jan Baptist is altijd een bloeiende vereniging geweest, met zowat 200 tot zelfs 500 leden. Er werden afzonderlijke afdelingen gesticht in de Visitatie (1869) en in Sint-Elooi (1873). Na de eerste wereldoorlog slonk de opkomst geweldig en in 1923 werd het Sint-Jan Baptist genootschap voor het laatst vermeld in het jaarverslag van het Sint-Vincentiusgenootschap met “200 leden�. 7. Bescherming van school- en leergasten Kinderen van arme gezinnen werden vaak geholpen met voedsel (traan, brood of melk), maar ook door hen werk te verschaffen. De meisjes kregen breiwerk, verstellingen, naai- en kantwerk, zodat ze een centje konden bijverdienen. (7) 8. De lotelingen : een zwaar sociaal probleem Ten einde paal en perk te stellen aan de baldadigheden bij het vertrek en vooral bij het terugkeren van de loting in Tielt, werden de lotelingen in 1888 door enkele heren van het Sint-Vincentiusgenootschap begeleid. Op de terugweg werden ze getracteerd op een avondmaal en werden er prijzen uitgedeeld.Soms werden ze op de terugweg op een biertje getracteerd. 8.1 De bescherming van de militielotelingen Inziende de buitensporigheden waaraan de milicianen zich gemeenlijk overgeven op den dag der loting en van de milicieraad (op welke dagen zij als overgelaten zijn aan hun zelven of liever aan den invloed van eenige der losbandigsten uit de bende) en alzoo in eenen enkelen dag een groot deel van al de moeite en kosten, welke hunne christelijke opvoeding veroorzaakt heeft, verliezen, heeft onze soc. besloten te zorgen dat deze dagen, die voor velen met eene herinnering van schande en meer gepaard gaan, zouden veranderen in dagen van eerlijkheid en deugd. Om te zekerder dit gewenste oogwit te bereiken, om aan de zaak vast grondslagen, eene goede richting en plooi te geven, evenals om de misbruiken, die overal zo lichtelijk insluipen, van het begin te verwijderen, hebben wij besloten dit jaar slechts te beginnen met deze welke van de Congregatie deel maken. Deze zijn ten getalle van 16 opgetrokken naar Thielt, onder het geleide van 2 onzer leden, en in gaan en keren hebben zij zich deftig gedragen en bereidwillig getoond. Bij hunne terugkomst werd hen een smakelijk avondmaal opgediend, waaraan veel eer gedaan wierd. Eenige prijzen 220


wierden verspeeld en om 9 ure trokken allen gezond naar huis, tot grote voldoening van eenieder, maar inzonderheid van de ouders. En dit alles koste slechts 19,50 fr. (Jaarverslag 1888) Zoals wij verleden jaar in ons verslag aankondigden, zijn van dit jaar al de milicianen, in plaats van de Congreganisten-militianen alleen, uitgenodigd geworden om in groep naar den Militieraad te Thielt te gaan. 46 hebben aan onze oproep beantwoord en zich in gaan en keren, onder de bewaking van twee onzer deftigste leden, voorbeeldig gedragen. Onder wege werd hunnen dorst met 4 glazen bier gelaafd en des avonds wachtte hun in den Katholieken Kring een smakelijk avondmaal. Na wel geĂŠten te hebben, trokken allen rustig naar huis tot grote tevredenheid van al de parochianen, maar inzonderheid van de ouders en de... police. Zo is ten minste dien dag, van eenen dag van twist, losbandigheid en schande, gelijk hij voortijds was, verandert in eenen dag vol van stichting, eerlijkheid en deugd. Hopen wij dat het zo zal blijven. (Jaarverslag 1889) (8) 8.2 De militianen De toekomstige soldaten werden op de dag van de inlijving door de heren van Sint-Vincentius tot de H. Mis en communie uitgenodigd. Daarna kregen ze samen met hun ouders een gratis ontbijt. Na de toespraak door de pastoor werden ze begeleid naar Tielt, met op zak de adressen van de soldatenhuizen waar ze op bezoek mochten gaan. Het werk tot de bescherming der lotelingen nog meer willende uitbreiden, zijn alle jonge soldaten uitgenodigd geworden om den dag van het vertrek naar het leger, in de H. Mis ter eere van Onze Lieve Vrouw Bescherminge, te willen tegenwoordig zijn en erin te communiceren. Allen hebben aan die uitnoodiging beantwoord en 8 zijn ter Heilige Tafel genaderd, de anderen waren vroeger geweest. Ouders, broeders en zusters en overheden der gemeente waren in de mis tegenwoordig. Deze plechtigheid maakte een diepen indruk op het herte. Dit was als een band tusschen Godsdienst en Vaderland. Er werd aan deze militianen een ontbijt en later een middagmaal aangeboden. Eenige aanmoedigende woorden werden toegesproken en de adressen van soldatenkringen overhandigd. Zoo, wel gesteld, zijn zij vertrokken onder het geleide van een welwillend lid van het Genootschap van St. Vincentius. Hopen wij dat ze zoo zullen wederkeeren. (Jaarverslag 1888) Ook de jaren daarop duiken de soldaten op in de rekeningen ĂŠn in het verslag: 1889, ingang van het leger : 18,39 fr / 1890, ingang der jonge soldaten : 8,05 fr ; de onkosten voor de militianen op den dag van den milicieraad en op den dag van de inlijving : 151,51 fr. 9. De patronage Om de oudere jongens de zondag van de straat en uit de herbergen te houden, werd een patronage ingericht, waar de jongeren, onder de leiding van enkele 221


222 Erevoorzitter baron Charles Vander Bruggen, burgemeester van Wingene 1871-1875

Erevoorzitter baron Maurits Vander Bruggen, burgemeester van Wingene 1885-1895


heren van St.-Vincentius, bezig gehouden werden met spelletjes allerhande. (9) In 1892 waren er in de patronagen van het dorp een 80-tal leden, in Wingene Sint-Jan een 60-tal. Ze werden regelmatig beloond met een prijsuitdeling of een tractaat door de leden van St.-Vincentius. De beschermingsschappen of patronagen van het Veld en de Dorpsplaats zijn in vollen bloei. Twee moedige Heeren Bestierders, met de beste meening bezield, werven aanhoudelijk de heerlijke jeugd aan. Een schoone uitslag bekroont hunne gedurige moeite. Op het Veld zijn er reeds een zestigtal en hier een tachtigtal deelgenoten. Dat zij steeds voort groeien en bloeien en de opkomende jonkheid bevrijden van sneukelarij, geldspelen en kleine herbergkoterij en zij zullen steeds onze achting en ondersteuning verdienen. (Jaarverslag over 1892, voorgelezen op 15 januari 1893) Om de kinders van 12 tot 16 jaar den zondagnamiddag van de straat te houden, waar zij maar al te dikwijls onbetamelijke manieren leeren, is er door de zorgen van den E.H. Pastoor een beschermschap ingericht. De goede jongens kunnen daar onder de zorgvuldige bewaking en vrije leiding van de ieverigste leden der SociĂŤteit hunnen namiddag in vermakelijke spelen doorbrengen. (Jaarverslag over 1888) 10. Het schoolgaan Het schoolgaan van arme kinderen werd bevorderd door prijsuitdelingen, aanmoedigingen en voedselbedeling aan de trouwe leden van dag- en zondagsscholen, zowel in het dorp als op de wijkscholen van Sint-Jan, Wildenburg, de Visitatie en Sint-Elooi. 11. De Leen- en Borggilde De mannen die spaarden, konden een som geld lenen gelijk aan het dubbel bedrag van hun spaarboekje. Zo werd niet alleen het sparen bevorderd, ook de zuinigheid werd aangemoedigd. De leen- en borggilde is begonnen met een kapitaal van 500 fr. Zeventien leners hebben er 388 fr van uitgeleend. Deels om naar Frankrijk te gaan werken, en deze hebben bij hun terugkomst het ontleende geld teruggegeven. Deels voor meststoffen en voor viggens aan te kopen. Wij verhopen van deze de teruggaaf, als zij de hespen zullen verkocht hebben. Althans mogen wij tot nu toe voorzien van geene verliezen te ondergaan. Nu is er nog in kas : 203,50fr. Zodat wij mogen zeggen dat al die beschermelingen nu min of meer recht hebben op eene som van omtrent 5.000frank. (Jaarverslag over 1889, door D. Callemeyn op 19 januari 1890 voorgelezen.) Negen leningen zijn gedaan geweest ten bedrage van 402,50fr waarvan er reeds 237,50fr teruggegeven zijn, zodat er nu nog meer dan 300 fr ter beschikking is. (Jaarverslag 1890) Sedert de Leen- en Borggilde ingericht is, zijn er reeds 36 leningen gedaan geweest tot de gezamelijke som van 1.102,50fr. 36 mensen dus zijn reeds uit den nood geholpen zonder dat 223


hunnen naam noch op den Armenboek noch op St. Vincentiusboek geschreven staat. Welke schone uitslag ! 23 leningen zijn reeds volledig terugbetaald, zij 837,50fr, zodat er nu nog 265 fr in omloop is. Die nuttige inrichting zal zekerlijk meer en meer naar waarde geschat worden. (Jaarverslag 1891) 12. De Sint-Pieterspenning Ieder j aar deden de leden van het Genootschap een geldinzameling voor den Paus van Romen. Ieder werkend lid had een lijstje met de te bezoeken huizen van zijn wijk. Iedereen gaf wat hij missen kon, zelfs de steunzoekenden werden bezocht om een kleine bijdrage te leveren voor het Pauswerk. De volgende voorstellen zijn aanvaard geworden : De omhaling van den Sint Pieterspenning te doen als gewoonte. Te dezer gelegenheid dient er gezegd te worden dat bij ‘t omhalen van de St. Pieterspenning de leden van zekere wijk in een arm huis traden, misschien meer uit vriendelijk bezoek dan wel om een aalmoes te ontvangen, doch bij het binnentreden van die leden wilde die man hun bezoek raden. Ik versta, zegde hij, den hoogst moeilijken toestand waarin onzen H. Vader zich bevind, daarom geef ik met meer liefde dan ooit en voeg er mijne hertelijke gelukwensen bij......(Verslag 20 juli 1873) 13. De Pensioen- en Lijfrentekas Zoals ge weet, is er verleden jaar eene inrichting van groot nut gedaan geweest, namentlijk de Pensioen- en Lijfrentekas. Reeds zijn er 181 leden in die gilde ingeschreven. Tot nu toe zijn er nog maar 15 eereleden en daar er veel noodig is om de arme kinderen en werklieden te ondersteunen, ware het uiterst aangenaam dat de leden van den H. Vmcentius a Paulo zich als eerelid lieten inschrijven. De minste jaarlijksche bijdrage is twee franken, eene kleine aalmoes voor ons allen, maar groot voor den armen werkman, die na jaren en jaren zwoegen en werken ook eenige rust en troost mag genieten. (Jaarverslag 1900) Eindelijk hebben onze ieverige leden nog hand aan ‘t werk geslagen voor het bezorgen der ouderdomspensioenen, het inrichten van eenen Ouderlingen Bijstand en de Lijfrentekas, ten einde ingeval van ziekte of ouderdom in de noodwendigheden onzer armen te voorzien. Dank zij aan u, beminde medebroeders, voor uwen onvermoeibaren iever, voor al het goed, welke gij in ons genootschap hebt te wege gebracht. (Toespraak bij het Gulden Jubelfeest van het Genootschap in Wingene op 21 juli 1907.) 14. De bedevaart naar O.L.Vrouw van Dadizele Dit jaer hebben verscheidene leden de bedevaert van O.L.Vrouw naar Dadizele gedaen, en met waerheid moeten wij bestatigen dat deze bedevaert al wederom vruchtbaer geweest is. Veel goed nieuws hebben zij van daer mede gebracht , hetgeen onzen iever wederom zal opbeuren en nieuwen moed verschaffen. Vooreerst het maken van liedjes om onder de jongheden 224


verspreid en in voege gebracht te worden, om alzoo de groote menigte jonge lieden te overtuigen dat datgene het zoetste verschaft en den mensch het gelukkigst maekt hetgeen toegelaten en zeer loffelijk is. Trachten de kwaden hunnen slechten geest overal te doen doorstralen, van den anderen kant ook sparen en vooral zetten de leden van St. Vincentius al hunne kracht in om het kwaad uit te roeyen en trachten dit te vervangen door bronnen van geluk en voorspoed, zoals de sociĂŤteit te verrijken met nieuwe getrouwe leden en te trachten dat de anderen in hunne goede gevoelens volharden. (Verslag 17 september 1871) 15. Sparen Het sparen wordt in de verschillende genootschappen en vergaderingen voortdurend aangemoedigd. Van de schone inrichting van de Spaarkas behoef ik u niet te spreken. Gij waart er immers allen tegenwoordig en hebt nog te vers in uw geheugen hetgeen u dan hooggeleerde sprekers voor ogen legden. Alleenlijk wil ik u zeggen dat zij nu reeds in vollen bloei is, en dat inzonderheid de sneukelwinkelkes hier op de plaats het wel bekennen. Hopen wij dat het zo voort zal gaan en dat de kleinen, die nu van jongs af in de scholen leren sparen, later groot geworden, die loffelijke gewoonte zullen blijven behouden. (Jaarverslag 1883) In het jaarverslag over 1886 wordt voor het eerst een som vermeld : ... aan allen wordt, benevens de godsdienstigheid, ook de werkzaamheid en de spaarzaamheid ingeboezemd. Zo is het dat de 2 scholen der dorpsplaats eene spaarsom hebben van de kinders dat tot 1.879,65 beloopt. Evenzo is het in de vergaderingen van St. Jan Baptist, waarvan 330 leden deel maken. En heeft ons genootschap 180 fr ingewonnen bij verleden jaar, zekerlijk is het ten groten dele te danken aan de geest van gelatenheid en spaarzaamheid die aan de werkende klas door alle mogelijke middelen op ons uitgestrekte gemeente Wynghene ingeprent wordt. (Verslag over 1886, voorgelezen op 17 januari 1887) In de volkrijke dagscholen is er op de menigvuldige spaarboekjes ingeschreven : - in de meisjesschool Dorpsplaats 1.394,88fr - Sint Jan 930,00fr - de Visitatie 412,28 fr - knechtenschool Dorpsplaats 396,35fr - in ‘t Blauwhuis 85,00fr Samen 3.218,51 fr tegen 2.690,79 fr in 1888, zij een vermeerdering van 527,72 fr, geld dat zonder de spaarkas ten groten dele versneukeld zou geweest zijn. In de nauwelijks onstane Patronage, die nu reeds 59 leden telt, zijn er 22 die 225


226

X SitVlfc V£ftK15ST Cfecfofji *4**i SfGreg, M4M/te- fve&i't/toont' -i IW vwï/>

f

Bidt voor de Ziel VAN MŸNHFER__

« a i *5 Doktor inde Geneeskunde tyjdA/caeuACfAbe'L'AÏMSc^eu^eAuX^y '$${fugeu*/f*Ÿooxs^•Itfce*/,\»ö6M.;fiel Cjcvtooi?ctuX|5V<X4i-Ör-M,k.^u^eutuid <x/ £ t « 4 0 deM, *?9 -l8yof-m' 3eW ovcOetOcHtt^ (56| . d o ^ e& o xœ u /.te' <xMc,q^w.\MJ cm, o ^ c ticù cu , XcJ

.w o w '

(ïio c 4 : m ao « A * ^ '

-,

v e T Ju - itU ^

sVex&e&Oÿe-uAÏeS ,%<w,vceî; yUAAy^.ÎÀj&J .-c'e^/pij-u/ <W/ &«j -tvil'A*x-C-C<5A>t*>wi/ IH i A i «J ïcs xjju J tW « ï

t'evt/

cjÆ*5tie<)ew(ft«£^cf-oo^èe-t*,ià. fie-wKt-o:-t-A•«uaû> fid&uJ -CA+t1

/m -k v u -A ,.vM-efcvopeW-<M-«t/vtC' ^ c - ito o v t

'X^VV^-W

ie e ^ fc

£

v e iftJ ^ e i)

^ C 'u .e eó fv e e i/ tw m < / 'A*j*»C' /we/te-n-dclvawp £ < ri fve vm eu/,-U v'45 ^ w ü d c R o t/ ^ ü tev' AH>cn,fie^peX<^fcc«

ie*vcp> e/-

*< x£Ri^ ge-^r€2-

/X«44//ViXVt<)CAV'.__À & j VOa^ AWM't-'ÇôA CM/ 5«V/MaA’*4 W 'cie*l' /♦vtiwO ^ m/ æ cia ^

ctle - K civ». .aci-tO ii-i)

fte-frêe**/.

ï SJÜösXm 3 . Ad 7&>,% a. Eedm S L & J C ÏÏ,M i- o ii« t ’/VK><v{c/, B ü svf '

/ ve ie -

(>&'-

Âô /i-M/ 'X v ^ e v t- M ^ , tv n ^ e iy

t)e--

u m , i9 ,

-iic tyto et- U d

tie^-ùe-' à m . A«m */ i K w J ^ $iM> .voox>M*fj .

G oede* tl& t*** tfeAuAl

^ JterjsdJ-Î3}!on*ij'>*t

ùo+t*y ,t)c e+s-uwiofey

t».

tf’f.dÿ. V» m 5ï ~.

f/rt rlfj

De eerste voorzitter (1855-1870) : burgemeester/dokter Ivo Slock

De laatste voorzitter (1935-1961) : Remi Braeckevelt (Wingene 1908-1991)


sparen en daar is er reeds 68,33fr in kas vergaard in ĂŠĂŠn jaar en dat van de knechten en in eenen ouderdom wanneer het geld, gelijk men zegt, in de zakken zit te dansen. In het Genootschap van Sint Jan Baptist op de Visitatie is er dit jaar 69,75 fr bijgestort en 167,80 fr ingeschreven voor aanwezigheden, hetgeen overeenkomt met 1.678 tegenwoordigheden en nu is er daar in de kas 281,27 fr. Op Sint-Jan zijn er 1.771 tegenwoordigheden aangetekend, hetgeen 177,10 fr uitmaakt, daarbij is er 516,19 fr gestort en nu is er in die spaarkas 1.168,26 fr. In beide vergaderingen is van hun geld 405,62 fr teruggegeven geweest, waarvan het meerendeel, ware nog eens het sparen daar niet ingericht, voorzeker door ons genootschap zou gegeven geweest zijn. Ziedaar een kostbaar voordeel van die zo nuttige inrichting. Nu is het hun geld, vroeger was het een aalmoes ! (Verslag over 1889, voorgelezen op 19 januari 1890) ln de scholen onder het gebied van den zorgvuldigen Heer Bestierder werd er dit jaar tot 1.407,90 fr bespaard. In beide genootschappen van Sint-Jan 953,10fr. (Jaarverslag 1892) 16. De onthoudersbond In 1897 werd een onthoudersbond gesticht, die vooral werkzaam was in de dag- en zondagsscholen en in de patronages. Het eerste jaar waren er al 150 kinderen die beloofden tot hun 21 jaar geen alcoholische dranken tot zich te nemen. Het is troostend aan zijne Hoogweerdigheid te mogen antwoorden dat ons genootschap ruim voldoet aan zijne begeerten. Immers in de dag- en zondagscholen, alsook in de patronagie, bestaat er een bond tegen alcoolismus, die bloeiende uitslagen oplevert. Ten einde de gruwelijke gevolgen van het drankmisbruik te voorkomen, zijn er in voornoemde scholen, alsook in de mansvergaderingen matigheidsalmanakken uitgegeven, waar al de ellende en de baldadigheden door de drank veroorzaakt levendig afgebeeld staan. (Jaarverslag over 1897, voorgelezen op 17 januari 1898) Dit jaar is er in de dag- en zondagschool, alsook in de patronagie, eenen onthoudersbond gesticht : 150 kinders boven de 11 jaar hebben de plechtige belofte gedaan zich te onthouden van genever en andere sterke dranken tot den ouderdom van 21 jaar. Dat deze maatschappij aangroeie en bloeie tot welzijn en geluk der Wynghensche jeugd. (Jaarverslag over 1897) 17. Het bij wonen van de godsdienstige oefeningen De vier feestdagen door het reglement voorgeschreven zijn plechtig gevierd geweest. Deze zijn : de feestdag van den H. Vincentius a Paulo of den 19 juli, de feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis van O.L.Vrouw, den zondag na Paschen, den eersten zondag van den vasten. Aldus hebben de leden volkomen aan eene plicht, welke hun van hoogere overheid nooit genoegzaam is aanbevolen.... De leden van het genootschap hebben zich overal en ten allen tijde achteingsweerdig gedragen. Mogte dan hun 227


228

Hoe zoet is het te sterven, na eene gestadige gods­ vrucht gehad te hebben tot het Hert van hem die on* moet oordeelen. H. Marg. Marià.

*

B id God voo» de z ie l v a n z a lig e » ben fteer

j £ imechtgenoot é ©vano ineurouu? u ch a ert Slöonie löe,

geboren te O^ngeiie ben 2 \ ITtei 184? eu albaar goborud?ti9 ooerleben beir 13 3uni 1920. IMj wae kostev scbert t870 ; eticbtcnb bestuurllb van ben ©nbevltngen 3Bijstanb en va.n be jpcnstocngtlbe ; scbatbcwaarbcr tfan St=Dtncenttusgenootscbap ; lib van al be bestaanbc bvocbevecbappcn in be parochie; veieetb met bc burgerlijke mcbalte. Hij wiens dood wij betreuren was een vrome en goede Christen, deugdzaam, eenvoudig, rechtschap* n en godvreezend, vreedzaam en rechtveerdig in zijnen handel en wandel. Hij was een rechtzinnige katholieke die God en zijne Kerk beminde, hij was onwankelbaar in zijn geloof, niets was bekwaam hem van het goede af te trekken en hij aanzag het als een ware plicht de belangen van Kerk en godsdienst te verdedigen. H. Vinc. Hij was de brave huisvader.... met wijsheid en be­ hendigheid werkte hij .... ópstaande als het nog nacht was .... het brood der ledigheid at hij niet.... Laat zijne werken hem prijzen ! Zijne kinderen staan op en roe­ men hem ! S prfuk.... Bemindl Kchtoenootk. teergelif.fde Kivders, vaart­ wel ; hebt dank voor uwe zorgen en genegenheid ; weest mij in uwe gebeden indachtig ; gij vooral mijn Zoon, Priester des Allerhoogsten, vergeet mij niet aan het Altaar des Heeren. Zoet Hert van Maria, wees mijne zaligheid. (300 dag. afl.) Druk. H. Anseeuw-Devos, Wyngene.

Remi Lams (°Wingene 1906), schrijver van het genootschap van 1927 tot 1961. Hij is ook de persoon die in 1961 letterlijk de boeken sluit.

Bidprentje van koster Aimé Bouckaert,

schatbewaarder van het genootschap van 1903 tot aan zijn overlijden in 1920.


voorbeeldig gedrag trekken, gelijk woorden wekken. (Jaarverslag 1867) De geestelijke oefeningen der retraite voor de congregatie der jongelingen, alsmede voor de eer- en werkende leden van ons genootschap en voor de leden van de genootschappen van den H. J. Baptista zijn heel goed verlopen. Hoe schoon en stichtend was het die deftige mannen te zien, behoorende tot verschillende klassen der samenleving, zich komende vermengen in een zelfde uitboezeming van erkentenis om God te bedanken over de verkregene weldaden. De dag der sluiting beginnende door een godvruchtige algemene communie. Daarna zich weder vereenigende in een broederlijk ontbijt, om minzame mededeelingen te doen, elkander bezielende met eenen nieuwen ijver voor den dienst van God en den armen. Van het hoogste des hemels heeft de Heilige Vmcentius met liefde deze zoo hart- en broederlijke vereeniging moeten aanschouwen. Zekerlijk zal hij voor de sociëteit en voor hare leden bijzondere gratiën van standvastigheid en vooruitgang bekomen hebben. (Jaarverslag 1885) IV. LIDMAATSCHAP EN SOORTEN LEDEN 1. Soorten leden Het Genootschap van Sint-Vincentius bestond uit twee soorten leden. De eerleden : die betaalden jaarlijks hun eerloon, en de werkende leden : die waren gehouden iedere week aanwezig te zijn in de vergadering. Ze bezochten iedere week een arm huisgezin en brachten verslag uit over hun bevindingen, waarna ze de gevraagde steun ontvingen, die ze zelf naar dat huis droegen. De week daarop brachten ze hierover verslag uit. Huisbezoeken waren in het begin een zeer voorname opdracht voor de werkende leden. 2. Lidmaatschap Niet iedereen kon zomaar lid worden. Men moest door een werkend lid voorgedragen worden. Deze voordracht werd in de vergadering besproken en de vergadering besliste daarover. Zo lezen we in de verslagen : Zondag gepasseerd hebben eenige nieuwe leden zich aangeboden om deel te maken dezer soc., waarover beslissing nog te nemen is. (20 juli 1879) Mr H. van Deryghote, over ééne maand als Eerlid voorgesteld, is aanveerd. (21 december 1879) De leden der conferentie even als hunnen iever groeit gedurig aen. In de laetste vergaderingen zijn er 4 nieuwe leden aenveerd en een betrachtend lid. Zij dan 53 eer- en 44 werkende leden, (15 oktober 1871) Naar het art. 18 uit het reglement is er besloten in voormelde vergadering... dat de nieuwe aangebodene leden in deze bijeenkomst voorgesteld, slechts in verdere bijeenkomst kunnen aanveerd worden. (15 augustus 1869) 229


3. Overzicht van de bestuursleden Voorzitters : Ivo Slock 1855-1870 15 jaar Joannes Hoornaert 1870-1872 2 jaar Henri Debrabandere 1872-1935 63 jaar Remi Braeckevelt 1935-1961 26 jaar Bestuurders (= proosten, allemaal pastoor) : P. Dugardin 1855-1861 6 jaar Petrus Termote 1861-1891 30 jaar Louis Devos 1891-1923 32 jaar Achiel Six 1923-1945 22 jaar Gustaaf Lambrecht 1945-1961 16 jaar Schrijvers : Henri Sengier 1855-1858 3 jaar Joannes Hoomaert 1858-1866 8 jaar Richard Cuvelier 1866-1871 6 jaar Aimé Demaeght 1871-1882 11jaar Désiré Callemeyn 1882-1897 15 jaar Oscar Delrue 1897-1927 30 jaar Remi Lams 1927-1961 34 jaar Schatbewaarders : 1855-1902 J.B. Verkest 46jaar Jozef Verkest hulp in 1883-1902 Aimé Bouckaert 1903-1920 17 jaar Odile Bouckaert 1920-1938(10) 18jaar Ere-voorzitters : Dit is een bijzonder verwarde aangelegenheid. Waarschijnlijk waren er geen échte ere-voorzitters, maar werden de barons van der Bruggen beschouwd als de opperste beschermheren. baron Charles van der Bruggen (11) baron Frédéric van der Bruggen (12) baron Maurits van der Bruggen (13) baron Conrard van der Bruggen (14) V. WIE KON DOOR HET GENOOTSCHAP GEHOLPEN WORDEN ? Al in 1862 werd bepaald dat ALLEN die in nood waren, konden rekenen op de hulp van St.-Vincentius, maar men stelde voor : geene huishouden te bezoeken die van het Bureel van Weldadigheid ondersteund zijn, buiten in een bijzonder geval. (Jaarverslag over 1862, voorgedragen op 18 januari 1863) Het verslag over 1863 luidt o.m. als volgt : Voor vasten regel hebben wij aengenomen geene hulp te geven aen die huisgezinnen welke niet zorgvuldiglyk hunne kinderen naer de Zondag- en dagscholen zenden of welke, ondanks de vermaningen der beschermers, blyken van ondeugd en 230


werkloosheyd geven. Het jaarverslag over 1899, voorgedragen door schrijver Oscar Delrue op 21 januari 1900, beschrijft als volgt de werking van het genootschap : De stoffelijke onderstand is ook niet ten achter gebleven, ‘t Verleden jaar zijn er 59 arme huisgezinnen ondersteund geweest. Zeldzaam is het dat een Genootschap van den H. Vincentius de middels heeft om al de arme huisgezinnen te ondersteunen. Iedereen is het eens om als stelregel aan te nemen dat de voorkeur moet gaan naar de huisgezinnen : - met een grote kinderlast- waar de eerlijke schaamte nog heerst- waar naarstigheid en werkzaamheid bestaat - waar eer en deugd in achting gehouden worden­ waar zedelijk goed te doen is - waar ziekte de werkzaamheid belet. Ieder jaar werden veel huisgezinnen bezocht : 1885 134, waarvan 65 gesteund werden 1886 117, waarvan 63 gesteund werden 1887 117, waarvan 65 gesteund werden 1888 141, waarvan 57 gesteund werden 1889 93, waarvan 58 gesteund werden 1890 195, waarvan 94 gesteund werden. De verstrekte hulp beliep in 1891 : - in beddegoed 70,70 fr - in kolen 64,40 fr - in meststoffen 73,00 fr 41,00 fr - in brood - in meel 100,00 fr - in aardappelen 34,00 fr - in vlees 65,00 fr 31,24 fr - in kleren - in hulpgeld 95,00 fr - in halm 15,00 fr - in eieren, traan, enz 128,60 fr. De andere uitgaven van het genootschap beliepen dat jaar 1.807 fr (aanwezigheidspremies, almanakken, lotelingen, feesten, e.a.) VI. WAAR HAALDE MEN HET GELD VANDAAN ? 1. De ereleden Wie erelid wilde worden, beloofde ieder jaar een zekere som te betalen, elk volgens zijn godsvrucht en vermogen. Op het einde van 1855 waren er al 15 ereleden. Hun aantal groeide stilaan aan zodat ze in 1883 al met z'n 95 waren, die samen 796 fr in kas brachten. In 1945 telde het genootschap 104 ereleden. Gewoonlijk bleef men erelid tot aan zijn overlijden. Slechts af en toe wordt een uittreding vermeld. Soms verdwijnt een erelid omdat het naar een andere gemeente verhuist. 231


232

Die er velen zullen onderwezen hebben, zullen blinken als Bterren in den Hemel. (Dan. 12-3)

*

GODVRUCHTIG AANDENKEN aan Mijnheer

Oscar-Desiré DELRUE R U ST EN D

Oscar Delrue, schrijver van het genootschap 1897-1927

SCH OO LH OO FD

E chtgenoot van M evrouw Loutza C H E V A L IE R geboren te Waereghem den 5 M aart 1871. en godvruchtig overleden te Kortrijk. den 28 M ei 1940, versterkt door de laatste H .H. Gerechten. De duurbare overledene was een rechtschapen man. de goede Israëliet zonder list noch bedrog, voortreffelijke burger, getrouwe echtgenoot, plichtbewuste huisvader, en bovenal een vrome christen en katholiek van de daad. die zijn rotsvaste godsdienstige princiepen onbewimpeld beleed en getrouw naleefde. Gedurend meer dan dertig jaar heeft hij. als schoolhoofd, zijn geestes- en lichaamskrachten offervaardig toegewijd aan de verstandelijke en zedelijke opleiding der katholieke jeugd van de zoo belangrijke gemeente W ingene. W ars van kwaadsprekerij, beoordeelde hij steeds zijn evenmensch langs de gunstige zijde, en dekte elkeens ge­ breken met den mantel der christelijke liefde. O ok won h^ veel vrienden, zonder er ooit ëen te verliezen. M an van vrede, dooi wandelde hij ongestoord, in vrede met God en de menschen. zijn eenlijnige levensbaan, het oog steeds gericht op het hemelsch vaderland. Daarom mocht hij op het stervensuur, met blij en gerust gemoed, dit troostend woord nooren van zijn Goddelijken Meester “ W elaan, goede en getrouwe knecht, treed binnen in de vreugde des Heeren. ,, Beminde Echtgenoote en duurbare Kinderen, dank om uw innige genegenheid. Gtj allen. Bloedverwanten. Vrienden en Oud-Leerlingen. vaarwel, en bidt voor mij ! H. Hart vaa Jezus, ik betrouw op U. (300 d afll.)


2. De werkende leden Op het einde van ieder vergadering hield de secretaris of de penningmeester een geldinzameling. De opbrengst werd altijd nauwkeurig vermeld in het verslag. De omhaling werd gedaan, welkers opbrengst beloopt Fr 1,25 en de zitting werd gesloten met het gebed. (15 mei 1857, eerste vermelding) Geen bijzondere voorstellen aengehaeld zijnde, gaet men over tot het omhalen der gelden, er isfr 3,40 ontvangen geweest. (7 maart 1858) De omhaling wordt ook altijd gedaan, waarvan de penningen de Fleer Trésorier alle zondagen door de zorg van den knecht onze soc. toekomen. (18 mei 1873) Maar wel waar is het dat ze (de werkende leden) om de 14 dagen een uurken van hun schonen zondag sacrificeren om de vergadering bij te wonen, dat er daar een rondeke gedaan wordt met den bolhoed en dat én de voorzitter én de schrijver én alle werkende leden, dus benevens hun jaarlijks lidgeld, een penning supertaks betalen. (Jaarverslag over het jaar 1936 op 20 januari 1937 voorgedragen door schrijver Remi Lams) In 1855 waren er meteen 12 werkende leden. Dat groeide aan tot een maximum van 46 in 1873. Gewoonlijk schommelde het aantal rond de 15. 3. De buitengewone giften Soms deden welstellende burgers een gift aan het genootschap, buiten het gewone erelidgeld. J. Hoornaert brengt voor dat hij naer den voorstel der voorgaende conferentie, Mr. Van Derbrugge plantaardappels heeft afgevraegt, op welk vraeg 300 kilos hem zijn toegestaen door gemelde eerlid. Een der tegenwoordige leden verzoekt de schrijver dezelfde aerdappels te willen onder de huisgezinnen verdeden, na evenredigheid van de hoeveelheid land die zij moeten beplanten. (21 maart 1858) Ontvangen in bijzonder gift 400 kilos aerdappels, welke zijn verdeeld geweest als volgt : Louis Declerck 70 kilos......( 10 april 1859) De oude kleedingstukken van Mr Vandenberghe, vader, zullen in broeks, boven- en ondervesten door Am. Deserranno gemaekt wezen. (11 juni 1859) Bij een bijzondere gift van eene 1/2 tonne bier, voegt het genootschap er nog 3 franken bij, ten einde eenen hectoliter te kunnen aenvragen. (19 juni 1859) Buitengewone ontvangsten in kleederen voor 14 franks. (25 september 1859) 50 ponden hoofdvlees zijn door eenen bijzonderen gegeven voor de J. Baptisten. (23 oktober 1859) Mr vander Bruggen heeft toegestaan in hout 50,00 fr. (27 november 1859) Na opstel van tegenwoordig verslag heeft het genootschap van den H. Vincentius eene derde buitengewoone gift van 30 franks ontvangen, deels tot uitreiking van prijzen aen de leden van het genootschap van St. Jean Baptist, deels voor eene spade aen Karei Devliegere, gegeven door Mr Vandewalle, onderpastor alhier. De andere giften waren door Mr Vandewalle, de tweede door de kinders Jacobus Van Acker, samen 25,00fr. (26 april 1863)....waervan wij 35 franks uitsluitelijk moeten aen de leden van St J. Baptist uittedeelen, daer 233


de onbekende gever zulks besproken heeft. (21 december 1863) Bijzondere gift Ivo Vincent, overleden : 250 fr (20 augustus 1893) Bijzondere gift van 30,00fr door Hr. De Brabandere, voorzitter voor trouw. (15 juli 1888) 4. Geldinzamelingen in de kerk Omhaling in de kerk met de schael : 135,42 fr - Omhaling in de kerk in de offerande : 128,50fr - samen 263,92 fr op de totale ontvangsten van 456,16 fr, dus meer dan de helft ! (20 maart 1864) De inkomsten komen voort : ‘t zij van bijzondere giften (335,62fr), ‘t zij van gewone giften (39,02 fr), ‘t zij van de omhaling in de kerk (135,42 fr), ‘t zij van de offerande in de kerk ( 128,50 fr), van de eerpenningen (213,00 fr). Ook zijn zij van allen aerd : deze zijn in gelde, die in kleederen en gene in graen, brood of andere levensmiddelen als vleesch enz. Zij belopen op eene weerde van 851,56 franks. (Verslag over 1864, voorgedragen op 15 januari 1865) 5. Bijzondere gelegenheden In eene omhaling gedaen aen de familie van gezeyd sterfhuis (Mr Vandenberghe, onderpastoor) gedurende het noenmael, zijn er 28,69 fr ontvangen. (21 mei 1859) Omhaling gedaan in ‘t Blauwhuis samen met den offerblok aldaar, 62,12 fr. (20 maart 1870) Omhaling der studenten voor Driekoningen : 240,10fr. (1934) VII. BIJ WIJZE VAN VOORBEELD : DE BALANS OVER 1880 Verleden jaar telde de soc. 41 werkende en 90 eerleden. 4 nieuwe eerleden hebben zich laten inschrijven, zodat onze soc. 94 eerleden en 41 werkende leden telt. Totaal 135 leden. De Vergaderingen werden regelmatig gehouden en wel bijgewoond, alsook de bezoeken aan de beschermelingen worden volgens het Reglement nagekomen. Ook de feestdagen aan de soc. te vieren voorgeschreven worden onderhouden. De omhalingen van den Sint Pieterspenning, de jaarlijkse Bedevaart naar Dadizele, alsmede het uitreiken van goede lezing worden insgelijks met iever voortgezet. INKOMSTEN : - omhalingen in de zittingen 208,86 - bijdragen der eerleden 1.266,64 - bijzondere gift 2,00 - buitengewone inkomsten 23,62 1.501,12

UITGAVEN - levensmiddelen (meel, brood, aardappelen, eiers, vlees, schoenen, vermaken van stoven, halam en kolen) : 227,39 - gelde 112,00 234


- missen - bijzondere liefdewerken - buitengewoon hulpgeld uitdelingen - schadelijk slot 1879

85,00 208,69 272,25 105,45

1.633,58 TE KORT 132,46 De bezoeken ten huize, waarvan er jaarlijks een zestigtal behoeftige familien het voordeel genieten, is en zal altijd het voornaamste werk der leden blijven, ‘t Is door de herhaalde bezoeken dat de leden der conferentie de stoffelijke, zedelijke en verstandelijke ellende leren kennen die den mens bedroeft. ‘t Is daarvoor dat zij hopen kunnen er de oorzaken van te peilen en de middelen aan te brengen. Daan’oor ook ontwaard men soms iets stichtends. De bedevaarten naar Brugge, Thielt en Dadizele hebben ook altijd veel bijval gehad. De omhalingen van den Sint Pieterspenning, alsook de andere inzamelingen voor goede werken zijn altijd vruchtbaar geweest. De sociëteit heeft ook nog de Goede Boekerij ondersteund tegenover de slechte pers door de verspreiding der Almanakken van Allemansgerief en andere katholieke tijdschriften. (Uit de toespraak van secretaris A. De Maeght op het Jubelfeest op 18 juli 1880) Wij vermelden nog dat de onkosten voor dat Jubelfeest de volgende waren : - Pater Jezuiét 15,00 fr -ontbijt 110,49 fr - Sol. Missen 8,00 fr VIII. VOORBEELDEN VAN VERSTREKTE HULP * Een zak plantaerdappels, wegende honderd kilo, onder uitdrukkelijke voorwaarde van, wanneer de aardappels zullen volwassen zijn, eene gelijke hoeveelheid aardappelen aen de confrérie zullen terug bezorgd worden. (30.03.1856) * Aen ieder van deze gezinnen 30 kg guano. (30.03.1856) * Aen eenige jongelingen heeft men een laede en een schietspoel in leening gegeven om hun het weven te doen leeren. (31.12.1856) * Twee pond schinkelvleesch aen de weduwe van Deblieck (24.05.1857) * Ignatius Willemyns onh’angt 16 franks tot aenkoop van een karreken. (01.08.1858) * Een paar schoen te doen maken voor Bruneel. (21.11.1858) * Er zijn twee franken in bijzondere gift ontvangen geweest voor eenen korfwagen voor Amandus Van Gampelaere. (08.11.1858) * Er is bijgebragt geweest door een lid, dat dagwerk heeft verkregen voor Delableure 1,50 fr te ontvangen. (28.11.1858) * Aen Leo Vanhulle : 15 fr om de onkosten te dekken over de landpacht. 235


^^OxC^^Q_r^ ^ /2cn^.^Q,:c<)/-y,À De liefde van Jesus-Christus praamt ons. Ik ben ziek geweest en gij hebt mij bezocht.

T u lle nflntcit te tieibieiieu.

^ergabering ber fnuten on» bm nljertigljrib tuut ben

23. ‘V inm itiits

n rPnitlo

voor bet besoeh Der arme 3ieheu.

JllitljU n bcr fruiten on» bermljertigljeib. i° Met ijver werken aan hunne eigene zalig­ making. 20 Met vlijt en nauwkeurigheid de arme zieken bezoeken en ze troosten in hunne geestelijke en lichamelijke noodwendig­ heden. ° Eene bijzondere godvruchtigheid hebben tot den H. Vincentius-a-Paulo en alle dagen, ter zijner eer eenen Vader ons, en eenen Wees gegroet \czen met Glorie

3

jij den Vader.

40 Ter H. Tafel naderen: aj Op het feest der Onbevlekte Ontvangenis van Maria 8sten December, patroonfeest van het genootschap ; b/ Op eenen dag der Octave van het feest van den H. Vincen­ tius-a-Paulo. ° Eens ter H. Communie gaan tot lavenis van de ziel der Damen die komen te overlijden en een rozenhoedjen lezen tot dezelfde intentie.

5

i° Op den dag der aanneming. 20 Op de volgende feestdagen ; af De Onbevlekte Ontvangenis van Maria. bI De feestdag van den H. Vincentius, 19 Juli. (H. Mis en vergadering bij­ wonen.) ° ln de uur des dood. 40 Aan al de « Raadsleden » die de maandelijksche vergadering bijwonen.

3

Çïlmcul..(2 .

.............................................. is

..........

in het Genoot­ schap der « Damen van Bermhertigheid » van den H. Vincentius-a-Paulo aanveerd geweest d en ..................................................... ESTUURDER,

DE V O O R ZITST ER ,

Désiré Callemeyn (Kortemark 1851-Wingene 1937), onderwijzer in Wingene, vanaf 1895 kantonnaal inspecteur, schrijver van het genootschap 1882-1897

236


(12.08.1860) * Aen J. Verwest voor 5 fr steenen en voor 3 fr nagels om het bouwen van zijn huis. 1000 stenen zijn door steenbakker L. Debrabandere gratis gegeven (weerde 5fr). Ze zijn gratis aan huis geleverd (10 fr weerde). (30.11.1860) * Aen Ivo Naeyaert en zijn zoontje een broek, een slaepmutse en een écharpe. (09.12.1860) * 30 fr die Am. Gampelaere in leening heeft ontvangen voor het aenkoopen van houten manègepeerdekens. (19.01.1861) * Ivo Naeyaert in leening voor zijn zwyngelbert af te koopen : 4 fr (27.01.1861) * Louis Dedeyne wekelijks 1fr voor een werkvrouw die er 1 dag te weke zijn huis in netheid gaat stellen en de gescheurde kleederen vermaken. (15.03.1863) * Aen Constant Spriet voor eene spade : 5,00 fr (26.04.1863) * Aen Charles Deblaere voor eene geite : 8.00 fr (26.04.1863) * Aen August Strobbe voor eenen kiel : 2,00 fr (19.07.1863) * Het huisgezin van Am. Claeys heeft ontvangen voor traen : 0,75 fr (18.09.1864) * Het huisgezin van F. Menu verdient bijzonderlijk onze aendacht. Man van familie met 3 kinders en een der getrouwigste leden van ‘t genootschap St.Jean-Baptist in ‘t bijwoonen der zondagsche vergaderingen, is hij met typhus gevallen en heeft ons als verpligt hem persoonlijk eene goede ziekedienster te bezorgen en hem in verdere noodwendigheden te helpen en zijne vrouw te ondersteunen in levensmiddels. Toekomende keer zal er nader verslag gegeven worden. (21.08.1864) * In de laatste conferentie ontvangt de kas voor Fr. Brandt met 4 kinders in bijzondere gift 6 franks voor eenen kiel, gift aen hem gedaan omdat hij den zondag in betamelijke kleeding de goddelijke diensten zou kunnen bijwonen. (20.09.1868) * Eene vrouw met 4 kinders, wier man om haer slecht gedrag in Frankrijk ‘t werk was gaen zoeken, wierd ondersteund door ‘t armbestuur. Zij was regt boos : dischmeesters, gebuurs, proprietarissen hadden allen van hare warme soep geeten. ’t Geval wilde dat zij, om een gevecht tusschen haer en haren gebuun’rouw ontstaan, door den regtbank veroordeeld werd tot eene geldboet of het kot. 15 franks betalen was haar niet mogelijk en in ‘t kot gaan was voor haar zoo niet de dood, ten minste de grootste schande. Wat doet zij? Zij neemt haren toevlugt tot het genootschap St.Vincentius a Paulo. Hier namen derzelven leden deze schoone gelegenheid te baat om ze nekeer goed te hekelen. De leden bragten haar al hare schoone daden in ‘t geheugen. Eventueel beloofden zij haar te helpen op voorwaarde dat zij zich met haren vijand, de gebuun’rouw, wilde verzoenen en ten tweede haar wel met haren man te verstaan, om in ‘t ven’olg aan ‘t armbestuur tot geenen last meer te 237


moeten dienen. “Ik mij verzoenen met die en zulke !” riep zij uit. “Neen, neen, dat doe ik voor niemand ! ” Herhaalde malen overgingen haar de leden tot dus verre dat zij, om haar vraakzuchtigen aard tegen hare gebuurvrouw te kunnen beheerschen, zij ondernam een kruisgebed op hare blote knien te lezen voor het kruisbeeld van O.H.J.Christus om naar zijn voorbeeld hare vijanden te kunnen vergeven. En inderdaad, in tranen smeltende, vergaf zij haren vijand, beloofde met haren man in liefde en peis te leven en voortaan aen het armbestuur tot geenen last meer te dienen. Reeds twee maanden weigert zij allen onderstand, zelfs van de gemeente, ook spreekt men nu van haar met lof en eer. (28.09.1865) * Ivo Famil voor zoetemelk : 2,75 fr, voor zijn kind dagelijks een pinte zoetemelk, het kind ziek zijnde. (21.03.1869) * Augustijn Gurdebeke is ondersteund geweest met een beddeken voor haar klein kindje. (19.12.1869) * Vier bakken kolen aan ‘t huisgezin van Karei Debruyne in vergoeding der diensten zijner vrouw bij de familie Ellebuyck : 8,40 fr (15.11.1869) * In leer, bedderij, emden, kleederen, brood, vleesch en bier uitgegeven voor de som van 183,53 fr (18.07.1869) * Félix Huwaere, onderstand in eyers, zoetemelk, broodsuiker, enz, kosten te samen bedragende 11,50 fr (15.08.1869) * Een paternoster voor een eerstecommunikant : 0,20 fr (15.05.1870) * Er is in de conferentie besloten geweest dat Jan Verwest eene broek mocht hebben, vermits hij de vrouw, die hij in zijn huis herbergde, en welke een berispelijk gedrag leide, wegzond - op het verzoek der leden heeft hij gezegde vrouw het huis ontzegd en vervolgens den broek ontvangen. (19.06.1870) * Eenige honderden catechismussen zullen aangekocht worden om aan de beschermde familien en aan de leden van het genootschap van St Jean Baptist uitgedeeld te worden. 200 st = 10,00 fr (16.10.1870) * Leo Goethals, met vijf kinders, mag voor eenige weken wekelijks eenen ossepoot hebben ten einde hem van zijne flauwten te herstellen. (20.11.1870) * Karei Wiebouw voor watte : 1,00 fr (19.06.1871) * Een ongeluk aen eenen dezer leden van onze soc. te beurt gevallen, is eensklaps veranderd in weldaed voor onze soc. Bedoeld lid, een melkkoei moetende verliezen, heeft het goede gedacht opgevat het vleesch derzelve aen de leden beschermelingen onzer soc. uit te deelen... Moge dit ook aen ons allen tot voorbeeld strekken, alsdan ook zullen wij ons in dergelijke gevallen getroost vonden, ons ongeluk in heil voor onzen evenmensch te zien veranderen. (18.02.1872) * Aan den doctor nog te betalen voor Debackere: 1,50 fr ( 16 juni 1872 ) * Jan Goethals ontvangt voor prezie : 20,00fr (18.05.1873) * Voor Jan Van Slambroeck een slaaplijf : 8,00 fr (18.05.1873) * Aan Severin Van Maele in leer : 10,00 fr ( 18.01.1874) 238


* Aan Bruno Lambert voor eenen hond : 8,00 fr (17.07.1875) * Aan Wallaert Lensé om zijnen handel voort te zetten : 10,00 fr (21.03.1875) * Voor P. Delmote een kilo smout : 2,18 fr (19.09.1875) * Voor Leo Lambert voor eenen ezel : 10,00 fr (05.04.1876) * Voor A. Van Cauwenberghe voor beddelakens : 10,00 fr. (16.11.1878) * Het huisgezin van K. Deryckere, man met 4 kinders, een nieuw bed aen te koopen : 7,37fr (26.02.1879) * Wwe Deblieck vraegt een broek voor haren zoon. (02.03.1879) * Kinds heeft ontvangen 4 ellen katoen om emden te maeken. (09.03.1879) * De weduwe Deblieck, ziek zynde, eene pinte surope en voor 0,95 fr koeivleesch. (09.03.1879) * Er is aengekocht geweest voor de weduwe Deblaere 4 ellen zomergoed en 2 1/2 ellen katoen : 3,09 en 4,36 fr (20.03.1879) * Er is aenveerd aen Lambert te geven voor zijnen huispacht ten halven te betalen : 80 fr (03.04.1879) * Een broek met voering is aengekocht voor Kinds. (03.04.1879) * Pieter Lanssens, geene wooning hebbende, is er hem een huis tot wooning verschaft. (05.06.1879) * Er zal gezorgd worden dat Henri Zutterman een ambacht aenleere. (11.06.1879) * Louis Mostaert vraegt kloekte voor zijne zieke vrouw, twee eyers daegs zijn hem toegestaen. (19.06.1879) * Aen Karei Vandael voor eene pomp : 4,00 fr (20.08.1879) * Aen Deblaere eene kerkboek : 1,09 fr (20.08.1879) * Het is aenveerd hout te vragen aen de Heer vander Bruggen voor Karei Deryckere. (30.10.1879) * Leo Danneels vraegt zijn stoof te mogen herstellen, ‘t moet 10 fr kosten, aenveerd. (13.11.1879) * Decoster, vader, vraegt een woord ten besten by Lambert om eene wooning aen hem te kunnen pachten. (27.11.1879) * Eene leening is toegestaen aen Desomville : 100,00fr. (02.12.1879) * Aen Félix Vervalle voor eenen greep : 2,50 fr (18.10.1881) * Aen Félix Ven’alle voor een schietspoel : 2,25 fr (16.03.1884) * Aen Charles De Maeglit hulpgeld voor een koe : 25,00fr. (17.03.1885) * Aen August Strubbe een pik met toebehoorten : 3,90 fr. (15.11.1889) * Zoo werden 195 huisgezinnen bezocht tot op de verste gelegene wijken der parochie. Aan hen werd uitgedeeld : in brood (49,00fr), in meel (120,00fr), aardappels (10,50 fr), 8 kilo vleesch (17,50 fr), eyers, traan en allerlei voedsel (223,00fr), hulpgeld (30,00fr), halm (22,50fr), kolen (70,30fr) (147 hl), meststoffen (145,00 fr), in gerief en kleederen : 179 sargien, 43 beddezakken, 9 slaaplijven, 3 onderbroeks, 3 paar kousen, 18 slaaplakens, 4 baais, 82 1/2 ellen katoen, 13 hemden en 2 hemden en 1 kiel uit de 239


kleerkasse. Geheel de buitengewone uitdeeling bedraagt de som van 1.658,60 fr. Op heden is te kort : 753,61 fr. (Jaarverslag over het jaar 1890, op 18 januari 1891 door schrijver DĂŠsirĂŠ Callemeyn voorgedragen.) * Vermaking van de mosselkar van L. Lagache : 2,00 fr, nogmaals op 15 februari 1891, nu voor 6,00 fr. * Aen Charles Deriemaecker als hulpgeld vooreen zaag : 10fr. (20.09.1891) * Voor Ivo Vanderhaeghen in eene aalkuip : 5 fr (17.12.1893) * Aen Karei Verlaeye voor wissen : 5,00 fr (18.02.1894) * Voor Lakeman voor een wieg en geit in bijzonder geval : 25,00 fr (19.03.1894) * Voor eene jongenscostuum aen Kamiel Galoude : 6,00 fr ( 18.12.1898) * Voor een breukband aan Verhaeghe : 12,00 fr (08.12.1900) * Voor hoofdvlees aan Charles Wallaert : 3,00 fr (15.09.1901) * Toespijze voor Henri Lammertijn : 5,00 fr. Na de eerste wereldoorlog werd het toekennen van steun in natura stilaan vervangen door een hulpbon. Daarop stond het bedrag dat aan de begunstigde was toegekend, het doel van het hulpgeld en de plaats waar de goederen mochten afgehaald worden. Bij wijze van voorbeeld :

Meestal waren de winkeliers die de goederen leverden lid van SintVincentius zodat de ondersteuning steeds geheim bleef. Later werd op de hulpbon alleen nog een bedrag geld vermeld. Dit kon, tegen afgifte van de bon, afgehaald worden bij koster Bouckaert op het Kerkplein of bij de latere schatbewaarder van het genootschap. 240


IX. VIERING VAN HET 25-JARIG BESTAAN : verslag uit 1881 De voornaamste gebeurtenis in betrekking tot onze soc. is de groote en plechtige feest ter gelegenheid van de 25ste verjaardag van de instelling van het Genootschap van den H. Vincentius a Paulo. De geestdrift beschrijven welke onder de leden heerste, is onmogelijk. ‘s Morgens rond den 7 uren vergaderden al de leden van den H. Vincentius, alsook al de leden van het genootschap van St. J. Baptist, in het lokaal der Congregatie van de jonge lieden en al te samen, ten getalle van 332 trokken zij stoetsgewijze met ‘t muziek aan ‘t hoofd naar de kerk, alwaar allen gedurende de mis ter H. Tafel naderden, ‘t Was beweglijk en indrukwekkend aan ‘t herte al die mannen, rijk en arm, jonge en oude, meesters en dienstboden, tesamen geschaard te zien. Men hadde gezeid : wij leven in de beste tijden der kerk. Dankzeggingen, lof, eer en glorie aan God ! Na de mis in de kerk wierd er door de leden van Sint Jan een en lofzang gezongen, jonge en zuivere stemmen mengelen zich met de lofzangen van oude versleten mannen, zelfs van 80 en 90 jaren, en nooit was er in Wyngene zulks gehoord geweest, de herten van eenieder waren geraakt en de jongelieden waren zuiver gelukkig hunne ouders, vaders en vrienden alsoo met zoo vele geloof en ware liefde den lof van God te hooren verkondigen. Na de mis heeft eene algemeen koeketing plaats gehad. Dat de leden tevreden waren, lijdt geenen twijfel. Zij loofden en dankten God over hunnen weldoeners en beloofden meer dan ooit hunne dankbaarheid niet in woorden maar in werken te doen uitschijnen en dit heeft al gebleken in den achternoen, alwaar zij al te male in de Vespers, het sermoen, in het lof en de algemene vergadering van den H. Vincentius tegenwoordig waren. Een Pater Jezuiet moedigde de leden aan om getrouw te blijven aan de H. Kerk en hij wiste wel dat hij sprak aan Katholieke, ja aan ware Vlamingen, toen hij hun voor ogen stelde dat de mens karakter moest tonen in al de omstandigheden van ‘t leven. Het verslag der Conferentie werd afgelezen en het toonde al het goed dat de Conferentie binnen de 25 jaren gedaan heeft. Over 25 jaren plantte de Wel Edele baron Frédéric Van Der Bruggen eenen boom en nu zijn er vruchten van die niemand bekwaam is te waarderen. Over 25 jaren was het de beurt van den vader aan ‘t hoofd te zijn en nu is het zijnen jongsten zoon M. de baron M. Van Der Bruggen die dit werk ter harte neemt en zijn verstand, zijne fortuin en zijnen invloed gebruikt voor het welzijn van den burger en de werkende klas. Moge de Heer hem zegenen en hem nog lange jaren bewaren. Glorie aan God, eer aan den Heiligen Vincentius, hulde aan dewel edele familie Van Der Bruggen, lof aan de Heer President en zijne Raad, dank aan de Heer Pastoor en de Geestelijken voor hunne krachtige medewerking, goeden raad en kloeken moed aan al de leden van Sint Vincentius en aan het genootschap van Sint Jean Baptist, om altijd met kloeken moed en vurigen iever de conferentie bij te wonen. De schrijver, A. De Maeght - De voorzitter, H. De BrabandereWyngene, 16-1-1881. 241


X. HET 50-JARIG BESTAAN VAN HET GENOOTSCHAP 1. De voorbereidselen Wij zijn gelukkig u te mogen meedelen dat ons genootschap eene halve eeuw bestaat. Wij durven verhopen dat gij allen zult medewerken om het 50-jarig bestaan den aanstaanden zomer plechtig te vieren. Wij zijn overtuigd dat al de genootschappen der dekenij van Thielt aan dit feest zullen deelnemen en dat wij eenen heuglijken en aangenomen dag zullen overbrengen, eenen dag welke veel zal bijdragen om ons genootschap van jaar tot jaar te doen groeien en bloeien. (Jaarverslag 1804, in fine.) Verleden jaar kondigden wij u aan van plechtiglijk het 50-jarig bestaan van ons genootschap te vieren. Maar andere genootschappen, deze van Wacken, Denterghem, OostRoosebeke en Meulebeke vierden ook dat feest zoodat wij het nu met aanstaanden zomer zullen vieren. In den loop van ‘t jaar is er één lid overleden, te weten Leo Van Colen, één lid, Arthur de Laere, is verhuisd naar Henegouwen. Vier nieuwe leden zijn het genootschap bijgetreden, zoodat ons genootschap thans 119 leden telt. Nieuwe leden aanwerven, dat is nieuwen steun aan de armen geven. In 1894 telde ons genootschap 150 leden, waarom zouden wij thans dat getal niet kunnen bereiken, immers de bevolking is niet verminderd en de werkzaamheden zijn dezelfde. Om ons getal leden met die van ander gemeenten te vergelijken, wil ik u deze van den Bijzonderen Raad van Thielt mededelen, alsook hunnen jaarlijksche ontvangsten. 1. Meulebeke 205 leden - inkomsten : 2.574,72 fr 2.103,74 fr 72 2. Thielt 80 1.470,26fr 3. Pittem 110 1.322,25 fr 4. Wingene 1.017,93 fr 5. Oost-Rozebeke 80 806,81 fr 6. Dentergem 162 621,28fr 7. Aersele 75 646,75fr 8. Marialoop 66 588,58fr 9. Canegem 40 10. Wacken 47 424,28fr 367,71 fr 11. Eeghem 38 289,13fr 12. Vijve-St-Baafs 18 13. Oeselgem 21 283,36 fr 102,12 fr 14. Markegem 25 Zooals ge kunt bestatigen, is Meulebeke op de eerste plaats en Wyngene de vierde. In het aantal leden zijn wij de derde. (Jaarverslag over 1907, 20 januari 1907, schrijver O. Delrue) 2. Het jubileumfeest WYNGENE, Gulden Jubelfeest der Conferentie van den Heiligen Vincentius 242


a Paulo, gevierd den 21 juli 1907 De Plechtige Te Deum van dezen voormiddag, welke onze geestelijke feestviering sloot, heeft onze herten diep ontroerd. Hij scheen ons het schoonste lied van vreugde en van erkentelijkheid en dankbaarheid jegens God voor al de weldaden waarmede Hij immers ons dierbaar genootschap heeft begunstigd........... Het Genootschap aangroeiende in iever, in getal en in geldmiddelen, van den anderen kant de uitgestrektheid der gemeente aanschouwende, zagen zij alras dat er stoffe tot werken was, dat men met vrucht zijne werkingen kon uitbreiden, en men besloot het zoo nuttige genootschap van den Heiligen Joannes Baptista in te richten...Het waren ook de Wel Edele Heer baron Frederik Vanderbruggen, Mr De Rouck en De Malingie van Gent, die hetzelve zijn komen instellen. Men vergaderde alle veertien dagen onder het beleid van eenen der onderpastoors en eenige leden van Vincentius. Deze vergadering, welke te zamen met ons genootschap ook haar vijftigjarig jubelfeest viert, telt thans 340 leden of huisvaders. Daar worden zij hunne ouderlijke plichten voor oogen geleid en tot deugd, spaarzaamheid en matigheid opgewekt. Zij worden hunne plichten voor oogen gelegd wanneer zij het huisgezin verlaten om naar Frankrijk te gaan werken en gewaarschuwd tegen de bewimpelde en valsche stelsels van het socialismus. Verder geeft men er den werkman goeden raad, hij die moeilijk­ heden heeft, boezemt men moed en troost in. Den lijdende wordt geholpen, iedereen doet er onbewimpeld zijnen nood kennen en na een herderlijk bezoek ten huize wordt in alle noodwendigheden voorzien. Om de huisgezinnen te verzedelijken en het drankmisbruik te bestrijden, worden er in de vergaderingen nuttige boeken,tijdschriften en matigheidsalmanakken ter lezing uitgedeeld...De leden van Sint Jan Baptista vieren ook de feestdagen mede van ons genootschap. Deze morgen, ter gelegenheid van het dubbel jubelfeest, zijn rond de 300 mannen van het Sint Jansgenootschap ter H. Tafel genaderd. Tere gelegenheid van dit feest hebben wij de armen niet vergeten. Rond de 700 koekebroden wierden aan onze beschermelingen uitgedeeld...Onze werkzame leden hebben zich van het begin af bezig gehouden met het inzamelen van de Sint-Pieterspenning. Hun liefde,genegenheid en hunnen eerbied voor den H. Vader, den paus van Rome, hebben onze parochie als de verdienstelijkste van het bisdom doen stijgen ! Sedert eenige jaren ook kwam het werk der lotelingen op. Zonder vertoeven sloeg men hand aan ‘t werk. Eenige leden van ons Genootschap schaarden zich rond de lotelingen ten einde alle misbruiken en onenigheden te vermijden. Ook op de dag der Militieraad vergezellen zij onze jongelieden naar Thielt, komen ermede weer naar de Katholieken Kring om dezen die zich behoorlijk gedragen hebben een klein avondmaal aan te bieden. Eindelijk hebben onze ieverige leden nog hand aan ‘t werk geslagen voor het bezorgen der ouderdomspensioenen, het inrichten van eenen Onderlingen 243


Bijstand en de Lijfrente kas, ten einde in geval van ziekte of ouderdom in de noodwendigheden onzer armen te voorzien...Onderzoeken wij nu eens den geldelijken toestand. Geen schatten zijn er aan te treffen, zij zijn immers gedurende meer dan 50 jaren mildelijk uitgedeeld geweest. In 1855 beliepen de onh’angsten tot 344,99 fr, in 1859 klommen zij reeds tot 1.881,15 frank. Het jaar 1872 was een prachtjaar. De inkomsten bedroegen dan 2.803,68fr. In 1905 bedroegen zij 1.322,25 fr, in 1907 : 2.503 fr.Gedurende de 50 verhopen jaren hebben wij eene som ingezameld van 71.500,14 fr, dat is gemiddeld per jaar 1.430 fr. Van de uitgaven zal ik geen gewag maken, vermits men deze heeft geregeld volgens de inkomsten. (Verslag voorgelezen door schrijver Oscar Delrue). 3. Onkosten voor het feest - brood 684,00 fr - ontbijt 67,23 fr - muziek en spreker 15,00 fr - versiering zaal 38,85 fr Bijzondere giften : uit reservekas (100 fr), van (naamloos) (1.000 fr), burgemeester (100 fr). Totaal der uitgaven 1907 : 2.547,41 fr Totaal der inkomsten 1907 : 2.503,28 fr. Te kort : 44,13 fr XL HET EEUWFEEST De viering van het eeuwfeest van het genootschap had normaal moeten doorgaan in 1955. Er waren toen nog 96 leden : 82 ereleden en 14 werkende leden. Er was één lid gestorven in de loop van dat jaar. Het tweede dikke verslagboek van het genootschap, begonnen in 1885, was juist volgeschreven met het verslag over 1955. Slechts één enkele bladzijde met de ontvangsten : 14.981,50 frank en de uitgaven : 5.200 frank, zodat er een batig saldo was van 9.781,50 frank. Er waren slechts ÏO steuntrekkers geweest in 1955. We mogen dus veronderstellen dat, in plaats van een eeuwfeest, de eindeklokken voor Sint Vincentius geluid hebben. XII. HET EINDE In de recommandatieboeken van de Sint-Amanduskerk werden de vergaderingen van St.Vincentius opgetekend om aangekondigd te worden vanaf de preekstoel. Tot 1959 vinden we regelmatig in het boek de vermelding van die vergaderingen. Op 27 december 1959 lezen we : Vandaag na de hoogmis vergadering van het Sint-Vincentiusgenootschap. Deze zin werd evenwel doorstreept. Een laatste maal is er sprake over een vergadering op 24 januari 1960. Misschien was dit de afscheidsvergadering ? Daarna komt het Genootschap niet meer in het boek voor. Wij hebben in ons bezit een dun schrijfboekje dat eigenlijk het kasboek van het Genootschap is vanaf januari 1957. Er wordt gestart met een batig saldo van 10.041,50 fr. Uit 244


de aantekeningen blijkt dat de laatste lidgelden vermoedelijk in 1961 werden betaald. In de laatste jaren moeten er nog een negental werkende leden geweest zijn : Remi Braeckevelt, Henri Braeckevelt, Remi Lams, Frans Van Nieuwerburgh, Odiel Van Laere, Maurits Spriet, Jozef Persyn, Henri Degant en een niet nader genoemde verantwoordelijke voor de Ondank. Er waren toen vermoedelijk nog een 80-tal betalende leden. De laatste vermeldingen, van de hand van wijlen mijn vader Remi Lams, dagtekenen van 2 en 3 augustus 1961 : 2/8/61. Z.E.H. Pastoor op bezoek. Ik heb stuk getekend opdat Z.E.H. Pastoor al het spaargeld van Vincentius zou kunnen ophalen. Verslagboek afgesloten. 3/8/61. Verslagboek, ledenlijst, geld (11.590fr + 700frbijE.Pl. Ghesquière) ingedragen bij E.H. Ghesquière. Gode zij dank. Met die woorden wordt een brok Wingense geschiedenis voor altijd afgesloten. Guido LAMS

VOETNOTEN (1) Antoine Frédéric Ozanam (1813-1853), geboren in Milaan, studeerde in Parijs aan de rechtsfaculteit van de Sorbonne. Daar vond hij inspiratie in het Réveil Chrétien, een beweging voor katholieke herleving. Hij was van oordeel dat de gelovige zijn medemens in materiële nood moet helpen. Uit die gedachte ontstond in 1833 de Conférence de Charité, de eerste Sint-Vincentiusconferentie. De organisatie en het reglement van het genootschap waren voor een groot deel vruchten van het denkwerk van Ozanam. Zijn werken werden posthuum in een 11-delige reeks gebundeld (Parijs, 1855-1865). In 1839 was hij gepromoveerd in de Letteren en in 1844 werd hij hoogleraar aan de Sorbonne. Hij overleed in Marseille. (2) In het verslag over 1892, door Désiré Callemeyn op 1 januari 1893 voorgelezen, lezen wij het volgende : Op 2de Kerstdag jl. heeft ons genootschap eene plechtige mis laten

zingen ter herinnering van den 50en verjaardag der instelling van het eerste Genootschap van den H. Vincentius a Paulo in ons land en nu bestaan er 925 met 12.500 werkende leden, die 19.000 arme gezinnen bezoeken, waaraan voor omtrent 1.000.000frank in allerlei hulpmiddelen uitgedeeld wordt. Beminde medebroeders, gij moogt werkelijkfier zijn van dat edel leger deel te maken en er zelfs eene schoone plaats in te bekleeden met een rond getal van 141, die allen gewilliglijk bereid zijt overal en altijd met raad en daad de armoede van den evenmensch naar zie! en lichaam te bestrijden. Van dit jaar zijn 9 nieuwe leden bijgetreden, 3 zijn gevruisd en 5 zijn overleden : August Declerck, Charles L Dejonghe, Pieter Bouckaert, Amandus Ondanck en Francis Maeyaert. Twee dezer, de Heeren Bouckaert en Maeyaert, verdienen eene bijzondere melding. In het jaar 1855 zijn zij van de stichters geweest van ons genootschap. Altijd hebben zij aan ‘t hoofd gestaan om, zelfs in de moeilijkste 245


omstandigheden, hunne rechten en plichten op eene voorbeeldige christelijke manier te volbrengen. Gedurende die lange jaren ook hebben zij mildelijk medegewerkt tot onderstand van onze genootschap.

(3) Zie M. Cloet e.a., Het bisdom Brugge, Westvlaams Verbond van Kringen voor heemkunde, Brugge, 1984. Het episcopaat wilde met dergelijke liefdadige verenigingen een soort morele dam opwerpen tegen het opkomend socialisme. (4) De beschermelingen onzer soc. blijven voortdurend met grooten iever bezield. Eén dier

leden, liever de vergadering getrouwig bij te woonen als van een kermisfeest te genieten, krijgt aanvallen van ziekte en wordt genoodzaakt thuis te blijven. Nogthans niets dan zijn kloeken moed raadplegende, wil hij beproeven den weg als gewoonte af te leggen. Maar zijnen vasten wil moet aan zijne lichaamskrachten onder doen. Hij neemt eene welgeschikte plaats te baat om zich uit te rusten en nieuwen moed te scheppen. Na eenige tijdverloop staat hij op en gelukt erin zijne medegezellen te vervoegen. Het vermelde medelid is tegenwoordig bedlegerig. Aan zijne gewone bezigheden moetende verzaken heeft hij gebrek en roept de hulp der soc. in. ‘t Is Feliks Lensé. (21 september 1873) (5) Dat ten minste alle veertien dagen twee leden van eiken wijk te samen eene of twee familiën zouden bezoeken, hun naer nood eenen of twee bons van brood ieder gevende: aenveerd 18 januari 1863. (Jaarverslag 1862) (6) Verspreiding van goede lezingen. Van den volksalmanak Allemansgerief zijn er 250 afdruksels verkocht geworden en de maandelijkse Allemansgerieven worden door de parochie verspreid. Verders trekt de sociëteit het maandschrift en heeft 7 inschrijvingen op den Werkman. Er zijn in 1886 163 boekdeelen uit de bibliotheek geleend geweest. Deze is nu, dank aan de ieverige zorgen van den Heer Carton, met een 20-tal werken verrijkt. De verspreiding der goede lezingen is op onze dagen van allergrootste aangelegenheid, ingezien de ongelooflijke uitgaven die door de slechte drukpers gedaan worden om haar vergift onder het volk te verspreiden. (Jaarverslag over 1886, voorgelezen op 16 januari 1887) (7) Maar ons genootschap houdt niet op met het bezoeken der armen. Het beschermt nog

onze bloeiende dag- en zondagscholen en zorgt dat de kinders der bezochte huis­ gezinnen die regelmatig bijwonen. Aan de deerlijke kinders worden traan, aan de arme werkmeisjes naaiwerk gegeven opdat deze, later huisvrouw geworden, zich behoorlijk van hunne lastige taak zouden kunnen kwijten en hun huisgezin net onderhouden. Aan alle wordt, benevens de godsdienstigheid, de werkzaamheid en de spaarzaamheid ingeboezemd. Zoo is het dat 2 scholen der dorpsplaats eene spaarsom hebben van de kinders, die tot 1.879,65fr beloopt. (Jaarverslag over 1886, voorgelezen op 17 januari

1887) (8) Jaarlijks zien we de uitgaven voor de lotelingen op de dag van de Militieraad stijgen : 57,86 fr in 1889 / 66,23 fr in 1890 / 101,70 fr in 1891 / 146,99 fr in 1892 / slechts 128,36 fr in 1893. Een laatste maal vinden we die uitgave terug in 1914 : toen werd 54,90 fr uitgegeven voor de milicianen én voor het vieren van de feestdag van Sint Vincentius. De wet van 14 december 1909 had bepaald dat maar één zoon per gezin kon ingelijfd worden. Er moest voortaan dus niet meer geloot, maar toch moesten de jongelingen nog naar Tielt, naar het Consul. In 1910 vinden we : Onkosten ‘Conseil' (milice) : 42,10 fr. (9) De Grote Patronage voor de jongens startte in juni 1888 in de zaal van de Katholieke Kring. In 1892 werd een nieuwe zaal, de St.-Aloysiuskring, ingehuldigd. Deze zaal werd gebouwd voornamelijk dank zij giften van juffrouw Julie Slock. In 1928 ging deze zaal over naar het klooster en de patronage werd overgebracht naar de Katholieke Kring (Den Tap). Tijdens de tweede wereldoorlog viel de patronage stil, maar in 1946

246


werd ze heropgestart onder stuwing van onderpastoor Hardeman. Maar bij gebrek aan belangstelling is de patronage nog datzelfde jaar opgedoekt. In 1928, toen de nieuwe H. Hartschool geopend werd, kon in de benedenklassen van de Jan Berchmansschool de Kleine Patronage (voor jongens onder de 12 jaar) van start gaan. Na de oorlog kwam de Kleine Patronage weer op dreef onder leiding van E.H. Raes, met medewerking van enkele leerkrachten. In augustus 1893 begon het Patronaat voor meisjes onder leiding van de Damen van Bermhertigheid. In 1895 kregen ze een nieuwe zaal : St. Germana. Alle meisjes vanaf 15 jaar mochten lid zijn. (10) Vanaf 1938 werd het geld bewaard in de kluis in de muur van de Boekerij. (11) Het jaarverslag 1874 vermeldt : Met groote voldoening en dankbaarheid zien wij onze

soc. vermeerderd en versterkt door het aanwerven van eenen Nieuwe Eere-president den wel Edele Heer Baron Van der Bruggen, plaatsvervanger zijnen achtbaren Vaders. De Staat dienstjaar 1875 vermeldt : Verleden jaar telde de soc. 49 eere- en 43 werkende leden, ‘t zamen 92 leden. In de loop dezerjaars hebben wij 2 werkende leden en 2 eereleden verloren. Van den anderen kant hebben wij 6 dubbele goede eereleden aangeworven, zodat het evenwicht op de goede zijde blijft. Heden telt onze soc. 50 Eere- en 40 werkende leden. De droevige dood van onze Eere-Voorzitter Baron van der Bruggen ligt ons meest ter harte.. (12) Het verslag over de vergadering van 21 augustus 1870 vermeldt : Tegenwoordig in de zitting : M.M. vander Bruggen, voorzitter, Hoornaert, ondervoorzitter, benevens 19 werkende leden... Maar in de volgende vergadering wordt Hoomaert opnieuw voorzitter genoemd... (13) De vermeerdering der Eereleden bijzonderlijk is aangemoedigd voor eene soc. zonder dewelke een genootschap onmogelijk groote werkingen kan aanvangen en nog min staande blijven, nog te meer daar den weledelen Heer Baron vander Bruggen het Eervoorzitterschap dezer soc. op zich heeft willen nemen, welke door al de leden met geestdrift is onthaald geweest. Niet alleen als gewone begiftiger, maar als algemeenen steunpilaar dezer soc. schijnt hij geschikt om al het goed binnen de gemeente verricht op te vangen en als één man paal te staan... Op te merken is dat we toen volop in de

schoolstrijd waren, waarin baron van der Bruggen in Wingene een voorname rol speelde als juridisch adviseur én als financiële helper. (14) Het verslag van 16 januari 1869 vermeldt : Bij het einde van het jaar 1868 telde onze

soc. 47 eereleden en 32 werkende leden, samen 79 leden. In 1869 zijn 4 nieuwe werkende leden bijgekomen, te weten : M.M. Conrard vander Bruggen.... Conrard van

der Bruggen was Jezuiët en overleed in 1876. Het verslag van 20 juni 1869 vermeldt : Ontvangen van M. Van Der Bruggen, in

obligatién, de som van 100 frg, ten titel van beloning voor de gebeden door de soc. gestort voor Mevrouw Vanderbruggen, ziekelijk. ”

247


PASTOORS EN ONDERPASTOORS IN SCHUIFERSKAPELLE vanaf de laatste jaren van het Ancien Régime tot op vandaag Over de geschiedenis van Schuiferskapelle werd nog maar bitter weinig geschreven. Jules De Vriendt schreef een bijdrage over de kapel van Hulswalle (zie de bibliografie achteraan) . In het lijvig standaardwerk van Michel Cloet over de dekenij Tielt in de 17de eeuw (zie de bibliografie achteraan) worden amper drie bladzijden aan Schuiferskapelle gewijd en zijn er nog een viertal verwijzingen naar die parochie te vinden ... Daarmee moeten wij het dan stellen . Het voorliggende werkdocument (méér dan dat wil het ook niet zijn) heeft niet de ambitie een belangrijke bijdrage te zijn tot de geschiedschrijving van Schuiferskapelle , maar wil gewoon enkele stenen aanreiken voor wie ooit aan dat bouwwerk wil beginnen. I. Onderpastoors van Tielt met opdracht om de kapel van Hulswalle te bedienen 1. Carolus Francis RAPPE 1773 - 1774 - geboren in Gent 1745 - overleden in Tielt 30.07.1777 - zoon van Jan Francis en van Caroline Van der Sluys - priester gewijd in Gent op 20.09.1769 - onderpastoor in Tielt 20.09.1773 - overlijden 2. Livinus STEPMAN 1774 - geboren in Gent (O.L.V.) op 09.06.1736 - overleden op 15.03.1814 als pastoor van Haasdonk - zoon van Petrus en van Petronella de Vlieghere - priester gewijd in Gent op 14.12.1763 - onderpastoor in Sint-Eloois-Vijve 1764-1768 - onderpastoor in Tielt 20.03.1768 - 02.05.1777 - pastoor in Lebbeke 09.10.1802 In Het bisdom Gent. Vier eeuwen geschiedenis schrijft L. Preneel op bladzijde 254 : Toch waren er pastoors die het ook toen aandurfden, zoals Stepman van Haasdonk, die tussen Pasen en Pinksteren 1799 meer dan dertigmaal dienst verrichtte voor een dertigtal gelovigen. In juni was hij bovendien werkzaam in vier naburige parochies. II. Onderpastoors van Tielt met verblijfplaats in Schuiferskapelle 1. Jan BUYLE 1786 - 1788 - geboren in Lochristi op 04.11.1745 - overleden op 15.06.1801 of 15.08.1801 als pastoor van Aarsele - zoon van Jan en van Catharina Inghels (of Engels) - priester gewijd in Gent op 09.12.1771 - onderpastoor in Wontergem 1772 - 1777 248


- onderpastoor in Evergem 1777 - 1783 - onderpastoor in Tielt 20.11.1783 - 02.06.1788 - pastoor van Aarsele 02.06.1788 - overlijden 2. Petrus Martinus DE VOS 1788 - 1791 - geboren in Waarschoot op 16.12.1751 - overleden op 01.05.1801 als pastoor van het H. Kerst, Gent - zoon van Jan en van Anne-Marie Thienpondt - priester gewijd in Gent op 18.02.1782 - onderpastoor in Tielt 02.06.1788 - 07.05.1791 - licentiaat in de godgeleerdheid. Vicaris-generaal. Volgens L. Prerteel in Het bisdom Gent (blz. 251) was RM. De Vos, pastoor van het H. Kerst , één van de drie priesters aan wie de Gentse bisschop Lobkowitz de zorg over het bisdom toevertrouwde toen hij naar het buitenland vluchtte bij de Franse inval in 1794. Volgens die bron had PM. De Vos de eed afgelegd. 3. Petrus Franciscus DE BAERE 1791 - 1797 - geboren in Kalken - overleden op 06.01.1797 in de ouderdom van 54 jaar - onderpastoor in Tielt vanaf augustus 1791 III. Pastoors van Schuiferskapelle 1. Jacobus Emmanuel D’HOOGHE 1802 - 1804 - geboren in Sleidinge op 27.07.1758 - overleden in Lichtervelde op 14.11.1841 - zoon van Jan en van Christine Van Wassenhove - priester gewijd in Gent op 05.06.1784 - onderpastoor in Zomergem 1785 (of : 20.02.1787 - 1788) - onderpastoor in Tielt 1790 (of : 01.07.1788 - 1802) - pastoor van Schuiferskapelle 20.12.1802 - pastoor van Lichtervelde 28.06.1804 - overlijden In Lichtervelde stichtte hij in 1810 de Congregatie van de Zusters van de H. Vincentius en in 1824 die van de Zusters van Liefde (kerkelijke goedkeuring in 1833). 2. Petrus KEMPINCK 1804- 1809 - geboren in Eke in 1757 - overleden in Dentergem op 03.09.1815 - desservitor in Schore - onderpastoor in Ardooie , waar hij weigerde de eed af te leggen , maar niet kon aangehouden worden. - pastoor in Schuiferskapelle 1804 - 1809 - pastoor in Dentergem 1809 - overlijden 249


3. Antonius HALLINE - VILLEFORT 1809 - 1812 - geboren in Gent 14.08.1770 - overleden in Dendermonde op 26.05.1837 - op 28.09.1790 in leper gekleed in de Orde van de Recoletten ; kloosternaam: Pater Eugenius. - geprofest in Gent op 10.03.1795 - in 1796 uit zijn klooster (Eeklo) verjaagd - onderpastoor in Kalken - onderpastoor in Eeklo - onderpastoor in Brugge (Sint-Gillis) - pastoor in Aardenburg - pastoor in Schuiferskapelle 1809 - 1812 - pastoor in Oedelem - leraar (retorica en poĂŤsis) aan en superior van het St.-Jozefscollege in Tielt 1814-april 1820 - kapelaan en biechtvader in het Groot Begijnhof in Gent - pastoor in het Begijnhof in Dendermonde 4. Bemardus ACKE 1812-1815 - geboren in Latem op 21.07.1756 - overleden in Berlare op 28.08.1822 - priester gewijd op 08.07.1787 - onderpastoor in Lebbeke 08.05.1788 - onderpastoor in Deinze 20.07.1789 - pastoor (volgens BAG) of rector (volgens BAB) van het Begijnhof in Dendermonde op 23.01.1803 - pastoor van Schuiferskapelle 28.06.1812 - pastoor van Berlare 13.07.1815 - overlijden 5. Franciscus LINCLAU 1815 - 1829 - geboren in Kanegem op 14.04.1765 - overleden in Schuiferskapelle op 21.08.1829 - priester gewijd op 25.05.1793 - onderpastoor in Olsene 1795 - onderpastoor in Ruiselede op 03.02.1804 - onderpastoor in Overmere op 17.06.1807 - pastoor van Schuiferskapelle 13.07.1815 - overlijden 6. Petrus VANHAUWAERT 1829 - 1833 - geboren in Oekene op 26.04.1794 - overleden in Oostnieuwkerke op 16.01.1874 - priester gewijd in Mechelen op 13.08.1820 - Om zijn trouw aan zijn bisschop werd hij op 18 augustus 1813 verbannen naar het plaatsje Wezel (en naar Parijs) en kreeg daarom, zoals alle verban250


nenen, de naam Wezelnaar. - onderpastoor in Tielt op 13.10.1820 - pastoor van Schuiferskapelle op 09.09.1829 - pastoor van Oostnieuwkerke 21.09.1833 - overlijden In Oostnieuwkerke stichtte hij in 1846 de Congregatie van de Zusters van de H. Vincentius. 7. Petrus NAERT 1833 - 1847 - geboren in Brugge op 12.03.1793 - overleden in Assebroek op 20.07.1851 - priester gewijd in 1816 - coadjutor in Eke in 1816 - onderpastoor in Zarren in 1817 - pastoor van Kaaskerke in 1824 - pastoor van Klemskerke in 1827 - pastoor van Schuiferskapelle in 1833 - pastoor van Assebroek 1847 - overlijden Blijkbaar was pastoor Naert niet zo geliefd bij zijn parochianen (of bij een deel ervan), onder meer omwille van zijn ongezouten taal tijdens zijn te lange sermoenen. Alvast vroegen een aantal Schuiferskapellenaars in 1840 dat hij zou verplaatst worden. Als bijlage I leest u in verband met deze zaak twee stukken bewaard in het stadsarchief van Tielt. Verder onderzoek zou moeten uitwijzen welk gevolg hieraan werd gegeven. Pastoor Naert bleef toch in Schuiferskapelle tot in 1847.... 8. Petrus ROUSSEEL 1847 - 1851 - geboren in Langemark op 28.05.1794 - overleden in Harelbeke op 11.01.1881 - ingetreden in het seminarie in Gent in 18,13 - naar Wezel verbannen op 25.07.1813 - priester gewijd in Gent in juni 1817 - onderpastoor in Geluwe in juli 1817 - onderpastoor in Langemark (Sint-Juliaan) in oktober 1822 - pastoor van Assebroek in 1826 - pastoor van Schuiferskapelle in 1847 - pastoor van Wulvergem (dekenij leper) in 1850 - nam ontslag in 1851 en ging op rust in Harelbeke 9. Vincentius Ludovicus NOUNCKELE 1850 - 1869 - geboren in Kortrijk in 1808 - overleden in Schuiferskapelle op 12.03.1869 - surveillant aan het college van Veurne - leraar aan het college van Brugge - onderpastoor in Oostende (Sint-Pieters) 251


De kerk van Schuiferskapelle omstreeks 1950.

Adolf Debreuck, pastoor 1890-1924.

252


- principaal van het college van leper - pastoor van Schuiferskapelle november 1850 - overlijden 10. Carolus Ludovicus VAN HOVE 1869 - 1875 - geboren in Izegem op 01.11.1822 - overleden in Lichtervelde op 23.10.1881 - leraar klein seminarie Roeselare op 01.02.1851 - priester gewijd in Brugge op 15.03.1851 - onderpastoor in Tielt op 15.07.1855 Als dusdanig opende hij in 1863 Den Tap, het lokaal van De Goede Vrienden in de Kortrijkstraat. - pastoor van Schuiferskapelle op 20.03.1869 - pastoor van Lichtervelde 19.07.1875 - overlijden 11. Petrus Frederik MASUREEL 1875 - 1890 - geboren in Bavikhove op 05.03.1828 - overleden in Schuiferskapelle op 13.08.1890 - priester gewijd in Brugge op 18.12.1852 - leraar aan het college van Menen - onderpastoor in Moorsele in mei 1853 - onderpastoor in Zwevezele in december 1861 - pastoor van Schuiferskapelle juli 1875 - overlijden Over de inhuldiging van pastoor Masureel publiceren we, als Bijlage II, de notulen van het Schepencollege van 23 juli 1875. 12. Adolf Ghislenus Maria DEBREUCK 1890 - 1924 - geboren in Brugge op 28.03.1841 - overleden in Schuiferskapelle op 13.03.1927 - priester gewijd in Brugge op 10.05.1865 - eerste mis in de kapel van het Sint-Jozefsgesticht in Torhout op 13.05.1865 - leraar aan het college van Veurne - onderpastoor in Westkerke - onderpastoor in Heestert - onderpastoor in Wervik - pastoor van Snaaskerke - pastoor van Schuiferskapelle augustus 1890 - januari 1924. - Hij bleef als rustend priester in Schuiferskapelle wonen. Adolf Debreuck was een van de belangrijkste pastoors die Schuiferskapelle gekend heeft. Hij was de zoon van Carolus, goudsmid in Brugge. Hij heeft door eigen financiĂŤle inbreng bijzonder veel bijgedragen tot de uitbouw van zijn kerkgemeenschap. Zo liet hij zelf een prachtige smeedijzeren afsluiting plaatsen rond het kerkhof (afsluiting die in de tweede helft der zeventiger jaren verdween toen het kerkhof rond de kerk ontruimd werd. Het nieuwe kerkhof werd ingewijd op 22.08.1976.) 253


Ook prachtige gewaden, een volledig vernieuwde kerktoren en een nieuwe pastorie heeft Schuiferskapelle aan hem te danken. Als Bijlage III nemen we een kranteberichtje uit 1907 op, waaruit blijkt dat pastoor De Breuck en zijn onderpastoor De Smedt, ooit last hadden van liberale laster. 13. Henri Adolf Achiel VANNESTE 1924- 1929 - geboren in Oostrozebeke op 06.12.1870 - overleden in Elverdinge op 09.05.1932 - priester gewijd in Brugge op 30 mei 1896 - studeerde aan de universiteit van Leuven - onderpastoor in Tiegem op 26.01.1898 - onderpastoor in Oostduinkerke op 21.02.1900 - onderpastoor in Veurne (Sint-Niklaas) op 24.02.1905 - pastoor van Schuiferskapelle op 16.01.1924 - pastoor van Elverdinge 25.06.1929 - overlijden 14. Ursmarus Joseph Georgius DELPORTE 1929 - 1935 - geboren in Sint-Denijs bij Kortrijk op 04.02.1872 - overleden in Meulebeke op 14.01.1950 - priester gewijd in Brugge op 19.12.1896 - coadjutor in Rekkem op 18.02.1897 - onderpastoor in Voormezele op 28.07.1899 - onderpastoor in Dentergem op 19.02.1907 - onderpastoor in Wingene op 09.08.1911 - pastoor van Wingene (Sint-Jan) op 26.02.1923 - pastoor van Schuiferskapelle op 25.06.1929 - pastoor van Egem op 21.03.1935 - ontslag op 05.03.1949 Pastoor Delporte liet alles nogal bij het oude. Over hem schrijft V. Arickx : Initiatiefnemer was hij niet, maar eerder aarzelend in zijn optreden. Van natuur uit was hij een gestreng en stuurs man van weinig woorden, met wie het moeilijk was om tot een vlot en open gesprek te komen. 15. Arseen Jozef MEULEMAN 1935 - 1951 - geboren in Assebroek op 28.08.1880 - overleden in Lichtervelde 12.06.1963 - priester gewijd op 23.12.1905 - coadjutor in Bikschote op 18.11.1907 - coadjutor in Damme op 06.04.1908 - onderpastoor in Outryve op 15.10.1909 - onderpastoor in Tiegem op 23.01.1914 - legeraalmoezenier - onderpastoor in Dudzele op 15.03.1922 - pastoor van Oostkerke bij Brugge op 27.06.1932 254


- pastoor van Schuiferskapelle op 20.03.1935 - eervol ontslag op 03.06.19511 16. Maurits VANDERMEERSCH 1951 - 1967 - geboren in Calais (Frankrijk) op 19.11.1887 - overleden in Schuiferskapelle op 02.10.1972 - priester gewijd in Brugge op 06.06.1914 - leraar aan het college van leper op 08.06.1914 - leraar aan het Sint-Jozefsinstituut in Izegem op 10.03.1915 - leraar aan het klein seminarie in Roeselare op 16.09.1921 - coadjutor in Brugge (O.L.Vrouw) op 21.10.1924 - onderpastoor in Brugge (Sint-Gillis) op 27 augustus 1927 - pastoor van Waardamme op 24.04.1941 - pastoor van Schuiferskapelle op 15.06.1951 - eervol ontslag op 16.06.1967 Hij was de laatste pastoor die de oude pastorie bewoonde. 17. Karel STROBBE 1967 - 1972 - geboren in Beernem op 16.04.1915 - na de lagere school in Beemem, volgde hij de humaniora aan het college in Tielt, waar hij afstudeerde in 1935. Van 1935 tot 1937 volgde hij wijsbegeerte in Roeselare, van 1937 tot 1941 theologie in Brugge. - priester gewijd in Brugge op 20.04.1941 - leraar aan het college van Diksmuide 1941-1967. In 1958-1967 was hij bovendien nog dienstdoende pastoor van Lampernisse. - pastoor van Schuiferskapelle op 26.06.1967 - pastoor van Koolskamp op 11.06.1972 - sedert 1980 priester op rust in Beemem 18. Michel STAELENS 1972 - 1976 - geboren in Esen op 17.09.1913 - overleden in Schuiferskapelle op 22.01.1976 - priester gewijd in Brugge op 16.04.1944 - onderpastoor in Sint-Baafs-Vijve in 1944 - pastoor van Noordschote in 1963 - pastoor van Woesten in 1968 - pastoor van Schuiferskapelle 16.07.1972 - overlijden 19. KamielSYX 1976- 1984 - geboren in Geluwe op 05.06.1921 - overleden in Wingene op 29.05.1984 - priester gewijd in Brugge op 15.06.1946 - leraar aan het college van Waregem op 01.09.1946 - onderpastoor in Bredene-Sas op 30.07.1951 - medepastoor in Waasten op 03.10.1958 255


Kamiel Syx, pastoor 1976-1984

Paul Vercruysse, pastoor sedert 1984


- medepastoor in Deerlijk op 31.07.1965 - pastoor van Schuiferskapelle 06.03.1976 - overlijden. Het Liber Memorialis verhaalt letterlijk : Op dinsdagavond 29 mei 1984, 2e kruisdag, om 18.05 u is E.H. Pastoor Kamiel Syx plots gestorven op de parking van het zwembad in Wingene. Het gebeurde toen hij naar zijn wagen ging nadat hij had gezwommen in gezelschap van.... de twee jongste kinderen van koster Gilbert Van Daele... Op 30 mei om 14 u werd E.H. Georges Vanhouttepr., medepastoor van Ruiselede O.L.Vr. door E.H. Deken Lefebvre aangesteld als vicarius economus... Op 5 juni, de 63e verjaardag van E.H. Syx, om 11 uur vond de begrafenis plaats. De mis werd opgedragen door Deken Lefebvre met naast zich E.P GĂŠrard Syx o.p. (broer van de pastoor) en E.H. Kan. Joris Van Eeghem. 20. Paul VERCRUYSSE 1984 - geboren in Roeselare op 04.02.1927 als 7de van 9 kinders, als zoon van Jozef en Maria Parmentier. - na kleuterschool en lagere school bij de Grauwe Zusters in Roeselare, volgt hij humaniora en 2 jaar wijsbegeerte aan het klein seminarie in Roeselare. - tussen 1948 en 1952 volgt hij theologie in Brugge en volbrengt hij zijn legerdienst in Leuven en Brussel. - priester gewijd in Brugge op 22.12.1952 - leraar aan het Sint-Pieterscollege in Blankenberge - medepastoor in Sint-Joris-ten-Distel in 1956 - medepastoor in Poperinge (Sint-Jan) in 1963 - medepastoor in Staden in 1967 - pastoor van Schuiferskapelle in 1984 IV. De onderpastoors van Schuiferskapelle 1. Joannes Baptista COOPMAN 18 4 0 - 1841 - geboren in Sint-Michiels op 16.03.1804 - overleden in Sint-Joris op 05.08.1868 - leerling in Roeselare 1823 - priester gewijd in Gent op 16.06.1832 - onderpastoor in Sint-Denijs in 832 - onderpastoor in Westkapelle in 1837 - coadjutor in Wytschate in 1840 - onderpastoor in Schuiferskapelle in 1840 - onderpastoor in Stavele in 1841 - pastoor van Sint-Joris 26.06.1858 - overlijden 2. Carolus ANDRIES 1841 - 1846 - geboren in Izegem op 02.03.1794 - overleden in Izegem op 29.09.1876 - zoon van Petrus en van Maria Anna Van Haverbeke 257


- priester gewijd in Doornik door Mgr Belmas, bisschop van Kamerijk, op 06.07.1828 - coadjutor in Sint-Eloois-Winkel op 20.11.1830 - onderpastoor in Stavele op 24.08.1832 - onderpastoor in Schuiferskapelle op 12.09.1841 - onderpastoor in Desselgem op 28.02.1846 - bestuurder van het Magdalenakerkhof in Kortrijk op 23.02.1871 - ontslag op 27.10.1875 3. Ludovicus Franciscus VYNCKE 1846 - 1848 - geboren in Zedelgem op 13.02.1809 - overleden in Zedelgem op 04.12.1890 - seminarist op 01.10.1837 - priester gewijd in Brugge op 05.06.1841 - hulppriester in Pervijze op 01.07.1841 - onderpastoor in Hoogstade op 30.11.1841 - onderpastoor in Schuiferskapelle op 28.02.1846 - onderpastoor in Lendelede op 27.06.1848 - onderpastoor in Lissewege op 03.11.1851 - pastoor van Damme op 23.08.1862 - ontslag op 14.09.1889 4. Carolus Ludovicus VANOVERSCHELDE 1849- 1882 - geboren in Lichtervelde op 25.06.1818 - overleden in Kortrijk op 19.08.1892 - priester gewijd in Brugge op 17.05.1842 - onderpastoor in Westouter in 1843 - onderpastoor in Schuiferskapelle in 1849 - ontslag in 1882 5. Amand DEQUIDT 1888 - 1890 - geboren in Poperinge op 16.05.1861 - overleden in Poperinge op 17.11.1936 - onderpastoor in Schuiferskapelle op 20.04.1888 - onderpastoor in Esen op 24.11.1890 - onderpastoor in Kortrijk (O.L.Vrouw) op 26.09.1893 - pastoor-bestuurder in Danvers (V.S.) op 26.01.1901 - bestuurder der Zusters Paulinen (buiten de stad Poperinge) op 01.10.1910 - ontslag in oktober 1932 6. Jules GELAUDE 1888 - 1898 - geboren in Roeselare op 22.08.1863 - overleden in Kuume op 11.10.1941 - priester gewijd in Brugge op 22.12.1888 - onderpastoor in Schuiferskapelle in december 1888 258


- onderpastoor in Wakken in 1898 - onderpastoor in Dadizele in 1900 - pastoor van Stalhille in 1920 - bestuurder van de H. Familie in Kuurne in 1929 7. August Franciscus DE SMEDT 1897 - 1912 - geboren in Ettelgem op 25.05.1857 - overleden in Dranouter op 25.08.1915 - priester gewijd in Brugge op 07.06.1884 - coadjutor in Markegem op 17.12.1884 - onderpastoor in Wakken op 27.04.1887 - onderpastoor in Schuiferskapelle op 27.09.1897 - onderpastoor in Dranouter 24.12.1912- overlijden 8. Elie Emiel DELANOTE 1912 - 1919 - geboren in Proven op 28.09.1881 - overleden in Sint-Baafs-Vijve op 05.05.1951 - priester gewijd op 21.12.1907 - onderpastoor in Dranouter op 29.10.1909 - onderpastoor in Schuiferskapelle op 24.12.1912 - onderpastoor in Sint-Eloois-Winkel op 12.09.1919 - onderpastoor in-Veurne (Sint-Niklaas) op 23.01.1924 - pastoor van Sint-Baafs-Vijve 29.05.1934 - overlijden 9. Camille BAELDEN 1919 - 1924 - geboren in Houtem (Veume) op 25.02.1881 - overleden in Veurne op 22.04.1969 - priester gewijd op 17.06.1905 - leraar aan het college van Diksmuide op 29.11.1905 - onderpastoor in Schuiferskapelle op 12.09.1919 - onderpastoor in Loppem op 21.01.1924 - onderpastoor in Snaaskerke op 10.05.1933 - pastoor van Alveringem op 25.09.1936 - eervol ontslag op 05.09.1959 - verbleef als rustend priester in het Sint-Vincentiusrustoord in Alveringem. 10-14. 1924- 1935 Na het vertrek van Camille Baelden bleef Schuiferskapelle gedurende ruim 11 jaar zonder onderpastoor. De pastoor werd bijgestaan door een zondagse onderpastoor, te weten een leraar van het college van Tielt : * J. VERKEST : 1924- 1926 * VANDAELE : 1926 - 1929 * Jos VAN HAECKE : 1929- 1931 * Godfried VANDEPUTTE : 1931-1932 * LĂŠopold BREYNE : 1932 - 1935 259


260 B® TOI m é U F F N S ¥A,M ZEER EERWAARDE HEER

ELIE-EMIEL DELANOTË PASTOR VAN ST BAAFS-VW Ï

Elie Delanote, onderpastoor 1912-1919

Marcel De Vlieghere, onderpastoor 1953-1955


Léopold Breyne was in Tielt een bijzonder actieve KSA-proost. 15. Hilaire NOLF 1935 - 1950 - geboren in Torhout op 12.11.1901 - overleden in Roeselare op 25.11.1979 - zoon van Hector en van Silvie Deprez - priester gewijd in Brugge op 17.12.1927 - leraar aan het Sint-Jozefscollege in Izegem in 1927 - onderpastoor in Menen (Sint-Jozef) in 1931 - onderpastoor in Schuiferskapelle in 1935 - pastoor van Wulvergem in 1950 - pastoor van Sint-Joris-ten-Distel in 1960 - eervol ontslag in 1966 Volgens de overlevering speelde pastoor Nolf in Schuiferskapelle tijdens de tweede wereldoorlog een actieve rol in het verzet tegen de Duitse bezetter. Hij was lid van een verzetsbeweging en had op de zolder van de pastorie een zender verborgen, waarmee hij contact hield met Engeland. 16. Robert DEMUYNCK 1950- 1953 - geboren in Aalbeke op 29.06.1920 - lagere school in Aalbeke bij de Zusters van Sint-Jozef - humaniora aan het Collège Saint-Joseph in Moeskroen, waar hij afstudeerde in 1939 - klein seminarie in Roeselare, groot seminarie in Brugge - priester gewijd in de kapel van het Sint-Lodewijkscollege in Brugge op 08.04.1945 - leraar aan het Collège Saint-Joseph in Moeskroen in mei 1945 - onderpastoor in Schuiferskapelle op 16.03.1950 - onderpastoor in Tiegem (Sint-Arnoldus) op 02.01.1953 - onderpastoor in leper (Sint-Maarten) op 09.04.1964 - pastoor van Moorslede (Sint-Martinus) 22.07.1976 - augustus 1991 - op rust en hulppriester op St.-Martinus in Moorslede sedert 01.09.1991 17. Marcel DE VLIEGHERE 1953 - 1955 - geboren in Brugge (Sint-Pieters) op 03.07.1919 - humaniora aan het klein seminarie in Roeselare - priester gewijd in Brugge op 15.04.1945 - leraar aan het Sint-Jozefscollege in Tielt in 945 - leraar aan het college in Waregem in 1947 - onderpastoor in Schuiferskapelle begin 1953 - onderpastoor in Izegem (Sint-Tillo) einde 1955 - pastoor van Meulebeke (Sint-Antonius) in 1977 - ontslag in 1986 - sindsdien en tot op heden hulppriester op Sint-Pieters, Brugge 261


262 Robert Demuynck, onderpastoor 1950-1953

Germain Debruyne, de laatste onderpastoor (1963-1967)

Karel Strobbe, pastoor 1967-1972


18. Roger DEVOS 1956 - 1963 - geboren in Aarsele op 25.07.1924 - overleden in Bavikhove op 04.07.1970 - priester gewijd in Brugge op 19.05.1951 - onderpastoor in Moerkerke op 03.03.1953 - onderpastoor in Schuiferskapelle op 16.01.1956 - medepastoor in Bavikhove 26.09.1963 - overlijden 19. Germain DEBRUYNE 1963 - 1967 - geboren in Brugge op 05.06.1937 (maar eigenlijk Vlissegemnaar) - priester gewijd in Stalhille op 18.07.1963 - onderpastoor in Schuiferskapelle in september 1963 - onderpastoor in Koolskamp in juli 1967 - pastoor van Bossuit in december 1987 (aanstelling in mei 1988) - ontslag in augustus 1989 - sedert 23.10.1989 op rust in Bredene (St.-Rickiersparochie). Germain Debruyne was dus (voorlopig ?) de laatste onderpastoor van Schuiferskapelle. Frank VAN EENOOGHE

263


Bronnen / Bibliografie * Bidprentjes en kranteknipsels op het Bisschoppelijk Archief Brugge (BAB) en op het Bisschoppelijk Archief Gent (BAG). * Notulen van het Schepencollege van Schuiferskapelle. * Liber Memorialis, pastorie, Schuiferskapelle. * Briefwisseling met de nog levende gewezen pastoors en onderpastoors van Schuifers­ kapelle. * Valère Arickx, Geschiedenis van Egem, Kortrijk, eigen beheer, 1982, 2 delen, * Michel Cloet, Het kerkelijk leven in een landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens de XVIIe eeuw. Tielt van 1609 tot 1700, Leuven, K. Universiteit, 1968, 622 blz. * Michel Cloet e.a., Het bisdom Brugge (1559-1984). Bisschoppen, priesters, gelovigen, Brugge, Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde, 1984, 640 blz., ill. * Michel Cloet e.a., Het bisdom Gent (1559-1991). Vier eeuwen geschiedenis, Gent, Werkgroep De geschiedenis van het bisdom Gent, 1991, 585 blz., ill. * E. De Clercq, Geschiedenis van Aarseele, Brugge, Beyaert-Storie, 1881,116 blz. * J. De Vriendt, Schetsen voor de geschiedenis van Thielt. Reeks : Thielt-Buiten. De kapel van Hulswalle of de gemeente Schuyfferscapelle, in H.O.K.K., deel XVII, 1938, * J. Lerouge e.a., 300 jaar college te Tielt (1686 - 1986), Tielt, Sint-Jozefscollege, 1986, 320 blz. * Frans Michem, De parochiegeestelijkheid van het oude dekanaat Tielt, in : De Roede van Tielt, jg. 8, nr 3, september 1977, blz. 2-47.

264


Bijlage I

Twee stukken uit S.A.T. bundel 3888

1/ Notulen van de zitting van het Kollegie van Burgemeester en Schepenen der stad Thielt. Zaterdag den 21 Maert 1840

Tegenwoordig de Heeren Goethals en Plettinck-Strack, Schepenen,Vanden Berghe secretaris. Eenige ingezetenen van het gehucht Schuyfferskapelle, na bekomengehoor, worden binnen gelaten . Zij zijn ten getalle van zes, te weten : Jan Vandekeere, tapper ; Joseph van Rapenbusch, tapper en winkelier ; Jan Devriese, landman : Joseph Dauw, timmerman ; Charles Vandeweghe, landman ; Ch. Wille, landman . Wij komen, zeggen zij, door uwe tussenkomst, de verplaatsing vragen van onzen Desservant den Heer Naert. Zijn gedrag is zoo aenstotelijk, zijne tegenwoordigheid onder ons is zoo ondragelijk, zoo hatelijk geworden, dat indien al de parochianen aengaande zijn vertrek geraedpleegd wierden, er geen vier anders zouden zeggen dan weg, weg. Onze heiligegodsdienst, de vrede van het gehucht, ons huiselijk geluk, onze tijdelijke belangen, wij zeggen meer : ons toekomend welzijn, alles lijdt door de buitensporigheden waerdoor onze herder zijn heilig ambt onteert en miskent. De daedzaken, waerop zij zich steunen, zijn de volgende : 1. Mr Naert heeft Jan vandeKeere aengegaen en hem gezeid : gij moet bij mij te biecht komen in plaets van elders te gaen ; zoo niet ik zal uwe herberg benadeelen, uwe eer benemen en verder dreigementen die aen een geestelijk man niet betamen. 2. Francis Verhuist is een der ouderlingen van het gehucht en daerbij een treffelijk man. Hij heeft zich niet altijd bereidwillig getoond [in] hetgeen de Pastoor van hem vraegde voor de vermeerdering der kerk. Hij heeft een dochter in het klooster en een ander bij hem thuis. Deze laatste was in de kerk toen de Heer Naert in een sermoen op de hevigste wijze tegen haer vader uitviel. Zij heeft er een doodelijke ziekte van gedaen. 3. Zekere DeGrouwe gekomen van Aeltre is woonachtig op het gehucht Schuyfferskapelle en is er gekend onder den naem van Savoyard. Er valt te bemerken dat hij vier kinderen heeft waarvan maar een op Schuyfferskapelle is geboren. In een sermoen heeft de Heer Desservant Naert zich veroorloofd te zeggen : den helft van de Savoyards kinderen zijn niet wettig. De vrouw van de Savoyard is deze dagen overleden. DeGrouwe is tot den bedelstaf gebraght. 4. Jan Rothy heeft geweigerd, ten zij mits betaling, aen de kerk te werken. Hij heeft een kind van 16 Ă 17 jaer dat nog zijne eerste communie niet gedaen heeft. Nog andere arme hens kinderes zijn in het geval. 5. Sommige ingezetenen, die niet arm zijn. hebben zich verpligt gevonden en vinden zich verpligt hunne kinderen op andere prochien hunne eerste communie te laten doen, uit hoofde der vervolgingen van Mr Naert. De kinderen van Ch. Vandeweghe wordenonder dit slagh van vormelingen gerekend. 6. Arme heden waertegen de Heer Desservant Naert misnoegdheid heeft opgevat, zijn zonder de H. zegen gestorven. Augustijn Bibauw of Wibo is van dat getal. 7. In een sermoen heeft de Heer Naert verteld dat hij in een zeker huis een slecht vrouwspersoon heeft vinden liggen boven op den man die weinig dagen de H. zeghen had ontvangen. 8. In een sermoen, alwaar personen van alle slach, oude en jonge, tegenwoordig waren, heeft de Heer Naert, sprekende van zwangere vrouwen, gezeid dat het niet genoeg is de vrucht die voor den tijd afkomt, onbedacht in een beerput, gelijk het dikwijls gebeurt, te werpen, maar dat er wel moet opgelet worden als er geen leven in is, zijne vinger aan zijne

265


toehoorders toonende om de grootte af te meten van de voorbarige vrucht waerin er leven zijn kan. 9. Onbejaerde personen zijn van een soortgelijk sermoen te huis gekomen, zeggende : Moeder, ik weet al hoe de kinders komen in de wereld. 10. Er is op Schuyfferskapelle geen notaris noodig, derwijl het gebeurt is dat de Heer Desservant zelve een openbare verkooping van meubelen gehouden en geroepen heeft. 11. Op zekere keer zat een vrouw van Wynghene in de kerk van Schuyfferskapelle op eenen stoel met den eenen knie geleund. De Heer Desservant, in zijn priestergewaad, gaet er naer toe en nijpt haer in den arm dat er eene blauwe plek in was zeggende gij moet anders zitten. 12. Binst dat de Heer Desservant Naert het hoogweerdig droeg, zag hij een man die slechts met een knie op den stoel nederzat. Hij is met hetzelve hoogweerdig in de hand er naer toe gegaen en dien man eenen stoot gegeven. 13. Achter de mis is dezen laatste hem gaan spreken in de sacristie over deze handelwijs. Mr Naert heeft dien man achterwaarts om gestoten dat hij viel op den autaer binnen den koor. 14. ‘s namiddags is de Heer Pastoor Naert zich in den predikstoel over deze zaak komen beroemen zeggende dat hij dit met zijn natuurlijke maght gedaan had. 15. Joseph Rapenbusch houdt herberg, koopt en verkoopt. In een sermoen heeft de heer Naert de herberg van eenen kooper en verkooper gesignaleerd voor slechter te zijn dan een bordeel, van in den predikstoel naer de woning van Rapenbusch met de vinger wijzende. 16. Eenige tijd daerna is een boer van Thielt ten huize gegaen van Rapenbusch, heeft er eene plaets alleen gevraegd, voor hem en de dochter van den huize, offrerende er wijn te drinken, en wanneer van Rapenbusch den boer vroeg als hij zijn huis voor een bordeel aanzag, antwoorde deze : hoe ? heeft het de pastoor niet gepreekt ?! 17. Joseph van Rapenbusch heeft een zoon die reeds 2 jaar zijn eerste communie gedaan heeft. De Heer Naert heeft dit kind geweldiglijk uit den biechtstoel getrokken wanneer het zich aanmelde om in zijn biecht gehoord te worden. 18. Ch. Vandeweghe heeft eene stomme zuster die eenig goed bezit. Verscheide mael heeft de Heer Naert hem aengegaen haer te bewegen in de vermeerdering der kerk iets te geven. Omdat de Heer Naert niet bekomen heeft hetgeen hij vraegde, heeft hij Vandeweghe alle onaengenaemheden trachten aen te doen en zijn ongelukkige zuster, welker biecht hij gewoon was te ontvangen, drie Ă–- viermael achtereen uit den biechtsteol weggezonden. 19. Als de pastoor gepreekt heeft van hebzucht, van grammoedig-heid, van vechten, hoort men onder de parochianen ronken wie is er hebzuchtig ? wie is er grammoedig ? wie mishandelt of stoot in den gewijden tempel des Godsdienst personen die niemand miszeggen noch misdoen ? wie komt te midden in de vespers uit de kerk geloopen om de kinders die op de straet spelen in eene woede t e .... en te slaen ? wie heeft den koster met de vuist gestooten en met hem willen vechten ? wie roept er gedurig vrake van den Almaghtigen om het meestedeel zijner parochianen te straffen ! 20. Toen de koster Dhondt om zoo te zeggen nog het bedorven kind was van den pastor, toen preekte de Heer Naert van eene personele zaek waerin de koster had geteekend voor de waerborg eener rente verschuldigd aen Wannes Devriese. Omdat deze laetste de borg had toegesproken, vergeleek de Heer Naert in een sermoen zulke personen en moordenaars en slechter dan moordenaars, omdat zij hunne slagtoffers langzamerhand doden. 21. Karei Wille had geweigerd de petitie voor de scheiding van het gehucht van

266


Schuyfferskapelle van het administratief Bestuur van Thielt te tekenen. Korts daerna het elfjarig meisje van Wille gaet naar de leering : de Pastoor zegt haer : ga naar huis, ge moet niet meer komen. Zeg aen uw vader dat hij mij kom spreken... maar neen, zeg dat uwe moeder kome. Ik wil met uw vader geen affairens meer hebben.

2/ [Brief]

Aen de edel Mogende heeren van de regering der stad Thielt Mijnheeren, 1° Den onderschrevenen heeft d’eer aen u edele voor te draegen dat hij veele schaede komt te ontmoeten door de onbetaemelijke handelwijze van den heer pastor, de beledigende scheldwoorden in zijne sermoenen veroorzaeken mij groote instr..... in mijnen kammeslaegers winkel. 2° Zijn sermoenen worden te lang getrokken, en inderdaed de zelve zijn meerendeels met beledigende scheldwoorden en verwittingen gedaen, het welk moet aenzien worden als sermoen en meer gekent is van het publiek dat den heer pastor zondag voor zondag eenen klap doet van buytensporigheyd tot zijnen evennaesten. Zondag jongstleden in de vesperen was het wedrom het zelve. Dus volgens doet hij de menschen van deze omliggende plaetzen de kerk van hier verlaeten, hetgeen mij grootelijks interresseert. 3° En andermael de gene die in de vroegmisse niet konnende tot huys gaen, om de menschen die thuys gebleven zijn naer de hoogmisse te laeten komen inzienden niemand weet op een halve ure wanneer hij eyndigt in zijne sermoenen, en met deze onberedende klapingen in zijnen predikstoel de menschen van deze omliggende plaetzen naer andere parochiën doet gaen den zondag en ook andere dagen, waardoor ik uyt deeze redens grootelijks in mijnen wynkel beschaedigt worde. Mijnheeren de gunst die den onderschrevenen verhoopt van u edele te zullen mogen bekomen de Capellenaers eenen anderen pastor te verleenen indien het van u edele competentie is. Uwen zeer nedrigen en onderdaenigen dienaer, Francis Dhaenens.Thielt wijk SchuyffersCapelie den 24 maerte 1840

BIJLAGE II

Uit de notulen van het Schepencollege van Schuiferskapelle Zitting van den 23 Juli 1875 Tegenwoordig de Heeren : I. Vincke, Burgemeester, Voorzitter, H. Verougstraete, schepen, en Goemaere, sekretaris. Het procesverbaal der voorige zitting wordt gelezen en goedgekeurd. Orde van den dag : Het eenigste orde van den dag : Is de inhuldiging van den nieuwen Pastor, den Eerweerden Heer Fredericus Masureel benoemd in vervanging van den Eerweerden Heer Charles Van Hove Pastor benoemd te Lichtervelde. Het Kollegie houdt het voor eene plicht van deze inhuldiging zoo veel mogelijk luisterlijk te maken en stelt vast : 1° Dat de inhuldiging des avonds te vooren zal aangekondigd worden door het luiden der klok en het schieten met kanons. Welke kanonschoten des andersdags zullen verscheide maal herhaald worden. 2° Van drijhonderd kleine en vijfentwintig groote sperren te koopen om de straat te beplanten van aan de Pastorij tot aan de dreve van den heer Burgemeester. 3° Van een praalpoort te zetten in het inkomen van het dorp, eene op de dorpplaats aan Leo Claerhout, en eene aan dePastorij. Een praalwagen zal ook bereid zijn.

267


4° Van alle de landbouwers en andere persoonen die peerden en rijtuigen hebben, uittenoodigen op deze dag der inhulding om ten 9 1/2 ure ‘s morgens te willen op de dorpplaats vergaderen, om van daer stoetsgewijze met hunne peerden en rijtuigen den nieuwen Pastor te gaan afhalen tot aan de Dekenij van Thielt. 5° Dat de Pastor bij zijne aankomst aan de dreve van den heer Burgemeester, alwaar de stoet hem afwachtende is, zal verwelkomd zijn in naam van het gemeentebestuur door den heer sekretaris om daarna stoetsgewijze den heer Pastor naar zijne kerke te geleiden. En ten 6° Dater ‘s avonds om negen ure een vuurwerk zal afgeschoten worden, verveerdigd door den Apotheker Samyn te Thielt, waar van de kosten veertig franks zullen mogen bedragen en deze die zullen aangewezen worden tot het plaatsen der sperren en andere noodige werken, zullen volgens dagloon betaald worden. Er wordt alhier aangemerkt dat de Kerkfabriek zich belast met het versieren der kerk en het plaatsen der altaar alwaar de Pastor zich kleeden zal. Niets meer aan het orde van den dag ging de vergadering uiteen.

BIJLAGE III

Kranteknipsel bewaard in het BAB, zonder bronvermelding. April 1907 Liberale laster. Uit Schuijffers-Capelle : in zijnen nummer van 8 October 1905, schreef het liberaal bladje Noord en Zuid, van Brugge, dat het de schuld was van de heeren De Breuck, pastor, en De Smedt, onderpastor van Schuijffers-Capelle, dat een jongeling van die gemeente overleden was zonder berecht te zijn, en dat de geestelijkheid geweigerd had hem te berechten, omdat hij verzorgd werd door eenen liberalen geneesheer. De eerw. heeren pastor en onderpastor spanden daarop een proces in tegen den uitgever Backeroodt, van Noord en Zuid. Om aan het proces te ontsnappen, heeft de uitgever erkend dat het artikel lasterend en schadelijk was en in strijd met de waarheid ! Hij zal viermaal de eerherstelling in zijn blad opnemen, op de eerste bladzijde, en de kosten betalen van twee inlasschingen, welke de heeren De Breuck en De Smedt mogen laten doen opnemen, elk in bladen naar hunnen keus. Dit alles op de kosten van den uitgever van Noord en Zuid. Verder betaalt de heer Backeroodt al de kosten. Mits die voorwaarden, is het proces ingetrokken.

Adressen van de auteurs : Guido Lams, Galgenstraat 29, 8750 Wingene Frank Van Eenooghe, Biermanstraat 55, 8700 Schuiferskapelle 268


Deconynck-Ampe Beernegemstraat 68 8700 TIELT Toonzaal : Klijtenstraat 27-29 8700 Tielt S (051) 40 01 09 Fax (051) 40 63 50

Rouwdienst DHONDT Stationstraat 103 8700 TIELT ENERGIEKE

S (051) 40 02 27 DIENSTVERLENING


b < n \ 'h


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.