DE ROEDE VAN TIELT
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 27ste jaargang, nr 1 - maart 1996 Afgiftekantoor 8700 Tielt
AUTOCARS-REISBUREAU
DE MEIBLOEM een onderneming die reeds 62 jaar lang met troeven als : VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
Kasteelstraat 149 - 8700 TIELT Tel. (051) 40 18 23 - Fax (051) 40 51 93 V o o r al u w é é n d a a g s e o f m e e rd a a g s e re iz e n L U X E a u to c a rs • • • • •
Binnen- en buitenlandse reizen Van 30 - 40 - 54 - 67 tot 87 plaatsen Cars uitgerust met air-conditioning, video, toilet, bar Aanhangwagen beschikbaar NIEUW : liftb u sjr.'95
V E R N IE U W E N
M o d e k le d in g
EN
in le e r e n d a im
H ER STELLEN VAN ZETELS , S A L O N S , STO ELEN EN Z IT B A N K E N
DEL LAG0
B0UCKAERT D AN IEL F élix D 'h o o p s tra a t 33 8 7 0 0 T IE LT
Félix D 'h o o p stra a t 145 8700 TIE LT
Tel. (051) 40 4 2 30
Tel. (051) 40 39 00
DE ROEDE VAN TIELT
Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde. Voorzitter : P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter : V. Baert, Oostrozebekestraat 241, Meulebeke - (051) 48 82 98 Sekretaris-penningmeester : Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie : V. Baert, J. Billiet, Ph. De Gryse, W. Devoldere, Fr. Hollevoet, R. Ostyn, P. Vandepitte Lidmaatschapsbijdrage : 700 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in "De Roede van Tielt" mogen slechts overgeno men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762. INHOUD VAN DIT NUMMER (27ste jg„ nr 1, maart 1996) R. Vanlandschoot, Jean Lemey (1938-1995) en het Tieltse culturele leven 1965-1995 E. Blondeel, Jean Lemey en de politiek W. Vanseveren, Jean Lemey, een vormingswerker verdwaald in de administratie B. Defossez, Jean Lemey, beroepshalve P. Vandepitte, Jean Lemey en ‘De Roede van Tielt' R. Van de Perre, André Demedts en de geschiedenis van zijn volk A. Demeulemeester, Pastoor Lodewijk De Costere, promotor der Godelieveverering in Pittem Fr. Hollevoet, Dentergemse maten
blz. 2 - 9 blz. 10 - 14 blz. blz. blz. blz.
15 - 20 21-22 23 - 25 26 - 32
blz. 33 - 37 blz. 38 - 40
bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken
JEAN LEMEY (1938-1995) EN HET TIELTSE SOCIO-CULTURELE LEVEN 1965-1995 Gedurende dertig jaar heeft Jean Lemey (geboren te Tielt op 2 juni 1938) een buitengewone bijdrage geleverd om het sociaal-culturele werk in Tielt, dat een ongemeen rijk gevarieerd karakter vertoont, een pluralis tische en tolerante grondtrek te verlenen. Na zijn overlijden, op 30 juli 1995, rees onmiddellijk de vraag naar een omschrijving van zijn belang rijke betekenis voor het openbare leven van de stad. Zijn betekenis is voor zover ik het op heden kan inschatten - van drievoudige aard geweest. Vooreerst zijn activiteit op het directe en louter politieke vlak van de socialistische partij en het gemeentelijk bestuur van Tielt ; vervolgens zijn onvermoeibaar aandeel in het op gang trekken en op gang houden van een aantal cultuurorganisaties die ofwel tot de socialistische koepel behoren of die, zoals het Vermeylenfonds, uiting zijn van een humanistische en vrij zinnige levensbeschouwing ; en tenslotte zijn aandeel in de vestiging van een jonge, maar stevige traditie van de culturele adviesorganen van de stad. Het spreekt vanzelf dat ik het eerste aspect nauwelijks zal aanraken ; het bronnenonderzoek is aangevat door Erwin Blondeel, maar, naar het zich laat aanzien, is er enige tijd nodig om deze diepgaande opsporing af te ronden en te verwerken in een degelijke en definitieve bijdrage. Maar het moet hier duidelijk gezegd worden dat het aandeel van Jean Lemey in de bonte schakeringen en snelle evolutie van het locale en regionale poli tieke bedrijf van beslissende aard is geweest, ondanks zijn teruggetrokken houding en strategische opstelling als onmisbare achtergrondfiguur en denktank op allerlei niveau’s. Cultuur en politiek waren bij hem, ondanks de duidelijke scheiding en aparte functies, voortdurend gezamenlijk in zijn gedachten, zijn aspiraties en verwezenlijkingen aanwezig. Hij was zich bewust van de moderne ontwikkeling waarbij het politieke beslissingsveld invloed uitoefent op het brede terrein van de sociaal-culturele werking. Méér nog : hij had altijd voor ogen dat politiek geen menswaar dige betekenis had zonder cultuur. De cultuur van de politici en de cultuur als voedingskanaal voor een humaan-politieke opbouw van een betere samenleving droeg zijn aanhoudende zorg en bekommernis weg. Het steeds brederwordende middenveld tussen cultuur en politiek zag hij niet in de eerste plaats als een aangelegenheid van conflicten, maar als een oefenterrein voor structureel pluralisme en verdraagzaamheid. Het was zijn levensroeping om dit blijvend te bevorderen. Toen Jean Lemey veertien jaar oud was, dacht hij aan een onderwijzers opleiding, nog in het begin van de jaren vijftig prototype bij uitstek van de socio-culturele promotiekansen van velen uit de jongere generaties. Van
2
katholieken huize koos hij voor de Sint-Jozefsnormaalschool te Torhout, de traditionele ankerplaats in de culturele opgang, vooraleer de democra tisering van alle vormen van hoger onderwijs deze beperkingen in midden-West-Vlaanderen zegevierend doorbrak. In Torhout wachtte hem een pijnlijke ervaring. Zijn vrije meningsuiting kwam snel in botsing met het heersende denkkader van de gezagdragers. Het was de ontluiking van zijn bewustgekozen ongelovigheid die voortijdig en onzacht een einde stelde aan zijn opleiding en zijn pedagogische droom. Voor Jean zat er niets anders op dan aan de onderste sporten van de maat schappelijke ladder te beginnen. In 1954 werd hij telegrambesteller bij de Regie voor Telegraaf en Telefoon. Maar gelijktijdig begon hij met oever loze energie aan een programma van zelfstudie en benutte alle kansen die de Telefoon- en Telegrafieschool hem verleende. Zo klom hij op tot bestuurssecretaris in Brussel. Inmiddels had hij de dagelijkse forenzentrein naar de hoofdstad genomen, zonder ooit één minuut zijn Tieltse stede uit het oog te verliezen. Op de trein las hij, doorliep zijn steeds talrijker wordende dossiers en discussieerde honderduit met bekende en onbeken de medereizigers. Op 6 januari 1961 huwde hij met Marie-Hélène Van Overbeke. Nu kon hij geheel vrij zijn gang gaan en de sluimerende ideeën koortsachtig tot wer kelijkheid brengen. Kort na de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1964 bloeide het actieve leven in Jean open. Hij werd op korte tijd bestuurslid van de toenmalige BSP, lid van het regionaal comité van de Stichting Lodewijk de Raet, hulpbibliothecaris van de socialistische “Volksontwikkeling”. Weldra zou zijn organisatietalent op hoge snelheid komen. Ik sta hier bij enkele markante stichtingen en realisaties stil. Met sommige daarvan ben ik van zeer nabij en persoonlijk betrokken geweest. Toch zal ik pogen een zo objectief mogelijk relaas voor te leggen (1). Ik begin bij de “Volksontwikkeling”. Deze socialistische openbare biblio theek kende haar eerste uitleenzitting op 2 september 1956. Feitelijk was het een heroprichting van een vroeger teloorgegane instelling. Op dat ogenblik bezat ze 2657 boekbanden, voor pioniers als Gentiel De Witte en Noël Callens een bescheiden begin in niet gemakkelijke omstandigheden. Eenentwintig jaar later, in 1977, telde de bibliotheek 11.517 banden en 846 ingeschreven leden. Begin 1965 bood, “ongevraagd doch zeer gelegen”, Jean zijn diensten aan. Hij was reeds in het bezit van een bekwaamheidsakte (de eerste in de socialistische groep) en werd hulpbibliothecaris, niet voor het praktische werk van de boekenverzorging, maar als inspirator van de collectievor ming, gedreven door zijn ongebluste leesdrift. Omdat zijn interesse voor het medium film zo grenzeloos was, haalde hij, via Johan Daisne, van de
3
Gentse stadsbibliotheek boeken en tijdschriften over de tiende muze bin nen. Wanneer het om de algemene aankoop van boeken ging, trokken Jean Lemey en Noël Callens naar de Boekhandel Ontwikkeling in Antwerpen. In 1974 was de hele non-fiction op steekkaarten gezet en in 1978 kon een afzonderlijke jeugdafdeling starten. Alles wees erop dat “Volks ontwikkeling” een snelgroeiende en kwalitatief hoogstaande bibliotheek geworden was, toen in 1979 binnen de stedelijke culturele raad een com missie werd ingesteld om de oprichting te onderzoeken van een voltijdse nieuwe Tieltse openbare bibliotheek volgens de normen van het pas ver schenen Vlaamse decreet. Dit hield in dat er een fusie moest tot stand komen tussen de katholieke O.A.K.-bibliotheek en “Volksontwikkeling”. Gedurende meer dan een jaar heb ik in deze materie met Jean Lemey onderhandeld om de fusie aanvaardbaar te maken voor de socialistische achterban en een pluralistische openbare bibliotheek tot stand te brengen. Jean heeft bergen werk verzet in eigen kring om dit te realiseren en, mede dank zij zijn breeddenkende visie, kon op 1 januari 1981 de nieuwe P.O.B. op de Lakemarkt een aanvang nemen. In de eigen socialistische en in de vrijzinnige koepel zette Jean ongeveer alle organisaties op poten : Vermeylenfonds, Humanistisch Verbond, het C.S.C.-vormingswerk Tielt (centrale voor socialistisch vormingswerk), de Culturele Centrale van het A.B.V.V. en de Vereniging voor de uitstraling van de Vrije Universiteit van Brussel. Hij mag tot zijn verdienste rekenen, binnen twee decennia deze socialistische en vrijzinnige verenigingen tot stand te hebben gebracht, het stille secretariaatswerk gedaan te hebben en onverpoosd gewerkt te hebben aan de programmatie naar buiten uit. Misschien is de lijst van stichtingen en secretariaten niet eens volledig ook dat moet nog eens nader bekeken worden - maar ze wijst er in elk geval op hoe, onder invloed van Jean Lemey, het sociaal-cultureel landschap in Tielt aanzienlijk gewijzigd en verrijkt werd. Tussen 1965 en 1985 werd de socialistische en vrijzinnige koepel volwaardig aan het culturele bouwwerk toegevoegd. Het lijkt een onomkeerbaar gebeuren te zijn geweest. Reeds in 1964 of 1965 werd Jean Lemey opgenomen in het regionaal comité Roeselare-Izegem-Tielt van de Stichting Lodewijk de Raet. Deze stichting, in 1950 tot stand gekomen op initiatief van Maurits van Haegendoren (1903-1993), had “de bedoeling een Vlaamse volkshoge school in Vlaanderen op te richten, naar het voorbeeld van wat op dat ogenblik in de Skandinavische landen en vooral in Nederland verwezen lijkt was” (2). Deze instelling was van meetaf aan pluralistisch en ver richtte pioniersarbeid om dit pluralisme overal te activeren. Vanaf het begin van de jaren zestig ontstonden op vele plaatsen regionale comités.
4
Zo ook in midden-West-Vlaanderen, waar in elk van de drie steden een subcomité werd opgericht. De voorzitter was Félix van ‘t Velt (Roeselare, directeur van EBES) die met strenge hand en hoge autoriteit de zaken beredderde. Het Tieltse subcomité werd gerund door Godfried Lannoo, de bekende uitgever, Flor Baert, de toenmalige directeur van de Kredietbank, Hugo Coryn, toenmalig leraar aan het Koninklijk Atheneum én Jean Lemey. Wanneer Coryn in 1966 Tielt als woonplaats verliet, zijn Jean Lemey en Hugo Coryn mij komen opzoeken met het verzoek lid te wor den van het regionaal comité. Van Jean heb ik voornamelijk twee zaken geleerd : vooreerst het principiële pluralisme in het volkshogeschoolwerk als voorbeeld voor de hele maatschappij, om zo veel mogelijk diverse opi nies rondom centrale problemen te verzamelen, van gedachten te wisselen en gewicht te leggen op beleidsbeslissingen ; en vervolgens de “antenne functie” van het comité in het detecteren van specifieke behoeften van de eigen streek, streekopbouw avant la lettre. Deze dubbele filosofie was vol strekt eigen aan de Stichting. Het palmarès van het regionaal comité, onder Tieltse invloed, liegt er niet om. Als hoogtepunten vermeld ik de studiedagen over Ontwikkelingshulp (1968), de functie van een cultureel centrum (1970, op basis van een sociologische studie van Daniël Coens !), de knelpunten in de regionale democratisering van het onderwijs (1972), het verkeer en het openbaar vervoer (1974), Midden-West-Vlaanderen “vergeten gebied, kansen op een evenwichtige ontplooiing” (1977) en Jeugdraad en jeugdbeleid (eveneens 1977). In al deze had Jean Lemey zijn vast aandeel. Voor mezelf en voor Jean was 1974 het cruciale jaar in de Stichting. Toen wijzigde zij, na ampel overleg en vele voorbereidende gesprekken, haar fundamentele methodiek. Van regionale comités schakelde zij over op projectwerking, geleid en gedragen door gekwalificeerde deskundigen. Na enige jaren aarzeling verdween het regionaal comité, dat nog versterkt was door de jonge afgestudeerde Paul Bekaert. Tegen 1980 verdween deze regionale werking waarin Tielt en Jean Lemey een niet onbelangrijke rol gespeeld hebben. Nadien heeft Jean, die onvermoeid was op dit specifie ke gebied, nog werk geleverd in de algemene vergadering van het Arrondissementeel Promotiecomité Tielt (APT) en in het Tieltse Instituut voor Samenlevingsopbouw (TISO). In deze trits van activiteiten mag ik het bescheiden aandeel van Jean niet vergeten in de stichting (1970) en de eerste werkjaren van De Roede van Tielt, de heemkundige kring van stad en regio. Ook hier verdedigde hij het pluralisme en het openbare belang van het heemkundig werk. Het kroonjuweel van de verschillende stichtingen zal wel het Vermeylenfonds zijn. De Tieltse afdeling werd opgericht op 16 februari
5
Ook buiten Tielt zette Jan Lemey zich in een aantal verenigingen in - wat meestal bij het ruime Tieltse publiek minder bekend is. Hier zien we hem (2de rij, uiterst rechts) in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel op 15 oktober 1983 op de viering van de 25ste verjaar dag van de Vereniging België - DDR.
Vier winnaars van de ‘Cactusprijs’ van De Gazette van Tielt. V.l.n.r. : Noël Lievrouw (1980), Jean Lemey (1979), Maria Vanlerberghe (zuster Moniek) (1981), Lucien Snauwaert (1978).
6
1968 en telde 62 leden bij de start. Van meetaf aan mikte de nieuwe vere niging hoog. II wil hier slechts stilstaan bij twee vroege hoogtepunten. In juli 1968 werd, in het kader van de Europafeesten, een tentoonstelling georganiseerd met tekeningen van Kathe Kollwitz, James Ensor en Edgard Tytgat, een initiatief van zeldzame hoge kwaliteit. Op 28 maart 1969 nodigde het Tieltse bestuur bisschop Emiel-Jozef De Smedt (19091995, bisschop van Brugge 1952-1984) uit voor een voordracht onder de titel : “De betekenis van het concilie voor de niet-gelovigen”. De bisschop had in 1967 furore gemaakt met zijn opzienbarend boek “Voor een klimaat van vrijheid”. In Tielt ontwikkelde hij drie voorbeelden van praktische samenwerking tussen gelovigen en vrijzinnigen : de bevordering van de waardigheid van huwelijk en gezin ; de samenwerking op het sociaal-ekonomische terrein “om allen te laten profiteren van de technische en ekonomische mogelijkheden waarop de huidige mensheid kan bogen”, en dit voornamelijk op het gebied van de ontwikkelingshulp en de problematiek van de derde wereld ; en tenslotte de zorg voor de vrede en de bevorde ring van de volkerengemeenschap. De bisschop besloot als volgt : “Samenwerking met personen en groepe ringen van wie men de opvattingen betreffende het godsdienstig probleem niet deelt, vergt een voortdurende inspanning om te komen tot breeddenkende en geduldige liefde die men verdraagzaamheid noemt. Dit vraagt opleiding en training. Grotere verdraagzaamheid bij de christenen en niet-christenen zou in dit land en in de wereld een klimaat van vrijheid doen ontstaan. De inzet voor de vooruitgang van de mens zal er grotelijks baat bij vinden”. In het toenmalige trimestrieel tijdschrift van de oudleerlingenbond van het Sint-Jozefscollege te Tielt, het Halletorentje, waarvan ik de redacteur was, liet ik onder de titel “Tieltse bijdrage in het gesprek tussen gelovigen en ongelovigen”, niet alleen bisschop De Smedt aan het woord, maar ook met een uitdrukkelijk verzoek tot medewerking, Jean Lemey. Hij aanvaardde en schreef in één ruk het artikel onder de ietwat journalistieke (maar van hedendaagse theologie niet ontdane) titel : “God wil doodgaan”. Ik citeer hier enkel een kort maar duidelijk stukje uit zijn tekst, dat hem helemaal typeert. “Het structureel pluralisme is veel belangrijker dan een psycho logische, tot niets verbindende ‘eerbied voor de atheïst’ (...) Het is duide lijk dat aan de, op begrip van, en daardoor begrip voor eikaars omstan digheden, stoelende tolerantie nog veel hapert. Te meer daar het vraag stuk ook van psychologische aard is, in zoverre het namelijk gaat om de innerlijke aanvaarding van nieuwe inzichten en denkvormen met het risi co te worden geschokt in bestaande, met de moedermelk ingezogen zeker heden.” (3)
7
Op 18 september 1977 werden Gentiel De Witte en Jean Lemey lid van het provinciaal bestuur van het Vermeylenfonds, Jean even later zelfs lid van het nationaal hoofdbestuur. Met tevredenheid kon hij, in het voorjaar van 1993, reeds getekend door de zware ziekte, terugblikken op een kwarteeuw Vermeylenfonds in Tielt. Er is, tenslotte, nog een derde sociaal-cultureel werkterrein waarop de humanist Jean Lemey onuitwisbare sporen heeft nagelaten. Na de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1970 moest een nieuw bestuur van de stedelijke culturele raad worden samengesteld, op basis van een nieuw decreet en verkiezingen. In de coulissen van de nieuwe oprichting werkte een kleine commissie aan de nieuwe statuten en de voorbereiding van de verkiezingen : Philippe De Gryse, Paul Vandepitte, ikzelf én Jean Lemey. Alle vier werden we verkozen in het bestuur, waar Lucien Tyteca als voorzitter fungeerde. We poogden met zijn allen te komen tot een beleidsnota voor het cultureel werk in Tielt op middellange termijn en tot de aanvaarding van minderheidsnota's. Maar het was te vroeg en te hoog gegrepen. Deze culturele raad verzandde en verdween zo goed als volledig tegen het einde van de legislatuur in 1976. De gemeentelijke fusieoperatie verhinderde een snel le herneming en zo duurde het tot eind 1979 vooraleer nieuwe verkiezin gen voor de culturele raad werden uitgeschreven. Jean Lemey stond daar bij het kiesstelsel voor, overgenomen uit het LISO (Limburgse Samenlevingsopbouw), waarbij de politieke democratie verdiept en ver rijkt werd door een nieuwe vorm van culturele democratie, met erkenning van filosofische en ideologische strekkingen, gesteund op het in 1973 afgesloten cultuurpact. De eerste poging faalde, alle minderheidsgroepen werden uitgesloten. Klacht werd neergelegd bij de bevoegde cultuurpactcommissie en de Tieltse minderheidsgroepen kregen gelijk. Sinds maart 1980 begon als het ware een nieuwe periode in het Tieltse sociaal-culturele werk. Alle adviesorganen, de stedelijke culturele raad, de raad van bestuur van het Cultureel Centrum en de raad van bestuur van de P.O.B. werden pluralistisch samengesteld. In al deze raden van bestuur heeft Jean Lemey van 1981 tot 1988 een flink aandeel gehad. Hij was een beheerder met grote dossierkennis en ruime belezenheid en met een onbe dwingbare durf om minderheidsstandpunten te honoreren. Helaas viel deze periode samen met de doorbraak van zijn ziekte. Zijn aanwezigheid brokkelde langzaam af, zijn scherpzinnige tussenkomsten werden zeldzamer. In de politieke trubbels van de stad Tielt in 1989-1992 schoof hij geheel naar de achtergrond, met de moed der wanhoop en met een zeldzaam uithoudingsvermogen om de zaken bij te houden. De bloed hete zomer van 1995 is er te veel aan geweest.
Onaantastbaar blijft echter zijn aandeel in het Tieltse socio-culturele arbeidsveld van 1965 tot 1995, drie decennia die Jean rusteloos gebruikt heeft om het cultuurlandschap permanent om te ploegen en te voorzien van nieuwe ideeën. Romain VANLANDSCHOOT
1. Gesteund op de brochure “Tielt... een afdeling onder de vele ? Een momentopname van de socialistische werking alhier.” Uitgave C.S.C.-vormingswerk Tielt, eindredactie Jean Lemey, 1978, 53 blz„ ill. 2. Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, II, Lannoo, Tielt, 1975, 1484. 3. Halletorentje, XVI, 3, september 1969, 102-116 - Citaat op blz 107.
9
JEAN LEMEY EN DE POLITIEK De figuur Jean Lemey belichten vanuit politiek oogpunt is niet zo een voudig. Niet in het minst omdat Jean op heel wat terreinen van de Tieltse politiek actief was, dit zowel binnen als buiten de partijpolitiek. Daarbij komt nog dat buiten de plaatselijke afdeling Tielt, die in het bezit is van een redelijk goed bewaard archief, er weinig betrouwbare geschreven bronnen te vinden zijn. Op SP-arrondissementeel-bestuurlijk vlak is er bij voorbeeld van vóór 1984 geen enkel archiefstuk meer te vinden. Dit, samen met het korte tijdsbestek waarin deze bijdrage moest klaarge stoomd worden, zorgde ervoor dat dit slechts een algemeen beschouwend artikel kon worden. Ik verbind me er evenwel tegenover de lezer toe een omvattende kijk op Jean en zijn politieke loopbaan uit te schrijven. Dit zal echter wel een jaartje voorbereidend werk vragen. De SP was tot voor kort inderdaad geen partij van schrijvenden, om het met de woorden van Jean zelf te zeggen. We mogen aannemen dat de eerste contacten met een doorslaggevend karakter naar een toekomstige werking binnen de socialistische beweging tot stand kwamen via de toenmalige plaatselijke socialistische bibliotheek. Dit kunnen we situeren begin de j aren zestig. Hierbij moeten we opmerken dat we weinig of niets afweten van de perio de dat hij in het Torhoutse college school liep, een school waar hij in con flict kwam met de leiding, ondermeer omwille van zijn politieke en filo sofische denkbeelden. Een school die hij dan ook omwille daarvan dien de te verlaten. Hierna begon een periode van intense zelfstudie. Zelfstudie zowel voor zijn werk als voor zijn eigen algemene ontwikkeling. Terugkerend nu naar die befaamde bibliotheekperiode. Aanvankelijk kwam Jean er terecht om filmtijdschriften- en boeken te lenen. Hij ontmoette er een groep geëngageerde en intelligente mensen. Voor een groot stuk bestaande uit overtuigde vrijzinnige humanisten. Hier leefde en broedde een sociale geëngageerdheid “avant la lettre”. Hier voelde hij zich ook vrij vlug thuis. Ook het vrijwilligerswerk, dag in dag uit, rond het team van Noël Callens en Gentiel De Witte om de bibliotheek draaiende te houden, kon zijn bewondering en goedkeuring wegdragen. Met zijn brede eruditie en zijn sociale bewogenheid was hij er weldra een vriend. Daar kon het, Jean kennende, niet bij blijven. Weldra was ook hij één van de vrijwillige medewerkers, temeer daar hij reeds het bekwaamheidsgetuigschrift voor de Vlaamse bibliotheken op zak had. Meteen hadden ze er een erkend hulpbibliothecaris bij. Binnen deze groep mensen zouden er dan ook verschillende, op diverse 10
tijdstippen, de stap naar de BSP zetten. Bijna allen zouden ze dan ook op korte termijn een bestuursfunctie binnen de BSP opnemen of politiek mandataris worden. Deze groep zou gedurende jaren fungeren als een soort denktank voor de BSP en ook nog voor de latere SP. Een denktank waarvan Jean de spil zou worden. In 1965, op 28-jarige leeftijd, werd hij bestuurslid van de BSP. Hij kwam echter toch wat bedrogen uit. In een partijbestuur wordt nu eenmaal niet alleen over de grote politieke problemen gepraat, maar dienen ook heel wat zaken van praktische aard geregeld en die staan natuurlijk niet altijd op eenzelfde hoog niveau. Als voorbeeld hiervan een stukje uit een inter view, dat we spijtig genoeg niet kunnen thuiswijzen : “Ik heb het nog verteld dat ze mij vroegen voor het partijbestuur in 1965. Ik voelde mij daar echt vereerd mee. Ik dacht dat zullen daar allemaal... Ik kocht alle kranten die er bestonden, elke dag. Van het Laatste Nieuws tot de Vooruit, om te kunnen op de hoogte zijn. Ik dacht daar zal nogal wat politiek gediscussieerd worden, in dat partijbestuur. Niets van. Gewoon over wie zal er met een vlaggetje staan op 1 mei (koers). Om te bagatelli seren tot en met. Politiek kwam daar niet ter sprake. In die tijd was het de gewoonte dat het laatste punt van de agenda, bijvoorbeeld punt 9, “alge mene politieke toestand” was. Een van mijn eerste voorstellen was “de politieke toestand” op punt 1 te brengen. De algemene politieke toestand: dat bespreken en dan zien wat er nog aan organisatorisch werk valt te doen. ” Jean zou echter doorzetten. Hij zou vlug bekend worden om zijn grote dossierkennis, zijn directe aanpak van de politieke problemen, zijn strijd met open vizier, dit alles om zijn denkbeelden, het socialistisch program ma, te realiseren. In 1970 werd hij kandidaat voor de gemeenteraadsver kiezingen op een sterk vernieuwde en verjongde BSP-lijst. Hij zou bij iedere gemeenteraadsverkiezing opnieuw kandidaat zijn vanuit de over tuiging dat heel wat mensen voor hem stemden die waarschijnlijk anders nooit voor de socialisten zouden stemmen. Toen hij op 14 november 1971 Marcel Linclau opvolgde als partijsecreta ris zou dit een nog groter elan geven aan de plaatselijke partijwerking. Hij zou deze zware verantwoordelijkheid blijven dragen tot zijn gezondheid dit tijdelijk niet meer toeliet en hij door mij werd opgevolgd. Toen ik SPvoorzitter werd, stond een terug fittere Jean klaar om met raad en daad de nieuwe SP-secretaris (Remi Verbeke) bij te staan. Dit bewijst nog maar eens de weerbaarheid en grote inzet van Jean voor de socialistische bewe ging. Hij zorgde er verder voor dat de Tieltse socialisten op alle vlakken van de stedelijke samenleving aanwezig waren. Door zijn toedoen waren
11
1982 : viering van 70 jaar SP-Tielt, Jan tussen Marcel Linclau (links) en Roger Galle (rechts).
1988 : viering 20 jaar Vermeylenfonds Tielt. V.l.n.r. : Jan Lemey. Luc Verbrugge, Roland Bossant.
12
er SP-vertegenwoordigers in het hele sociale weefsel van de stad terug te vinden. Mede door hem klom de SP uit de catacomben. Samen met de toenmalige vrienden uit de bibliotheek die de stap zetten naar het SP-bestuur zou hij de SP verder in de diepte uitbouwen, wat ervoor zorgde dat, toen de SP mee in het Tielts stadsbestuur stapte, er een strijdbare, met dossierkennis onderbouwde partij, mee aan het stadsroer kwam te staan. Ook op arrondissementeel vlak spreidde Jean eenzelfde rechtlijnigheid en principevastheid tentoon. Zijn legendarisch dwarsliggen en zijn bewogen heid tegenover de minderheden zouden dikwijls tot felle discussies op dit bestuursniveau leiden. Maar ook hier werd hij juist daarom geëerbiedigd en gewaardeerd. Hij was vele malen één van de afgevaardigden op de nationale SP-congressen en tevens was hij lid van de nationale raad, tus sen twee congressen in de hoogste partijinstantie. Buiten de partijpolitiek was Jean ook zeer actief in de plaatselijke alter natieve politieke beweging. De verschillende actiegroepen die Tielt toen rijk was, hadden aan Jean een actieve steun. Ontwikkelingssamenwerking was er zo een. Ook tijdens de legendarische strijd tegen de plaatsing van kernraketten was hij een van de vele actieve bezielers van het vredeskomitee. Dikwijls was hij samen met mij een van hun pleitbezorgers binnen het SP-bestuur. Zijn bezorgdheid voor minderheden, zijn anti-racistische opstelling, zijn pluralisme, zijn sociale bewogenheid en zijn verdraag zaamheid zijn de rode draad in zijn politieke denken, zijn leven lang. Naar het einde van zijn leven toe zou hij steeds meer verantwoordelijkhe den, vooral politieke, moeten afstoten. Hij bleef de actualiteit echter op de voet volgen. Jean was niet de man die veel met zijn gevoelens te koop liep. De SP-deelname aan het Tieltse stadsbestuur heeft hem wel gelukkig gestemd. De manier waarop de SP achteraf met die macht omsprong, heeft hem zeker sterk ontgoocheld. Een ontgoocheling was zeker ook het feit dat zo wei nig kinderen en vooral kleinkinderen van de socialistische voortrekkers van toen, in hun spoor zijn gestapt, alsook het feit dat toch weinig strijders van toen hun oorspronkelijk ideaal trouw bleven. Ook het opnieuw de kop opstekende fascisme baarde hem grote zorgen. Zijn gezondheid liet hem niet meer toe in de anti-fascistische strijd een grote voortrekkersrol te spe len. Hij besefte heel goed dat een politieke partij of beweging, niet zomaar een abstract iets is, maar bestaat bij de gratie van mensen, met hun sterke kan ten en ook met hun gebreken. Vanuit die optiek bekeek hij ook de recente gebeurtenissen binnen de SP. Vanuit dit gezichtspunt relativeerde hij ook het hele politieke gebeuren, goed wetende dat een ketting, een team, uit
13
eindelijk maar zo sterk is als haar zwakste schakel. Jean hield van de politiek vanuit een realistisch standpunt, wetende dat actief deelnemen de mens de kans geeft toch iets van inspraak, van mede zeggenschap, van het lot zelf meebepalen in zich heeft. Hij besefte maar al te goed dat passief langs de kant gaan staan uiteindelijk voor de werk nemers, voor de mens zelf, zoveel betekende als zichzelf monddood maken. Samen met de socialistische beweging ondervinden heel wat verenigingen nu al welke leemte Jean Lemey achterlaat in het socio-culturele en poli tieke leven van Tielt. Zijn gedachtengoed zal echter zeker verder worden uitgedragen aangezien er een stichting werd opgericht die zijn naam draagt en juist dit laatste als doel heeft. Hopelijk slaagt die erin de Tieltse samenleving er verder van te doordringen dat juist een tolerant samenlevingsmodel met respect voor eikaars filosofische en politieke overtuiging een verdere stap is naar onze algemene ontwikkeling. Een mooiere eerbetuiging aan Jean Lemey is wellicht niet denkbaar. Erwin BLONDEEL
14
JEAN LEMEY, EEN VORMINGSWERKER VER DWAALD IN DE ADMINISTRATIE Op de vraag naar de zin van het leven, antwoordt ieder met zijn levensloop. (G. Konrad) Noot vooraf :
Alle cursieve teksten zijn citaten van Jan Lemey uit een interview uit De Gazette van Tielt van oktober 1979, toen hij de 2e Cactusprijs kreeg “om zijn correctheid, verdraagzaamheid, pluralisme en anonieme werkkracht in tal van verenigingen, om zijn rijpheid en kalmte in maatschappelijke kontakten en om zijn sociale ingesteldheid los van partijpolitieke eng heid”.
Ik ben 15, ga naar het college en vraag me af wie toch die ‘Jean Lemey’ is die al die artikels schrijft in ‘Nieuw Tielt’. Hoe durft iemand hier en nu, in déze ingedommelde stad, zo fel te keer gaan tegen clerus en stadsbe stuur ? Niet veel later leer ik Jean kennen, als we allebei lid zijn van de lokale filmclub ‘Studio 16’. Hij heeft zich dan al opgewerkt van telegrambestel ler tot net geen directeur. Daar hoort een gratis jaarabonnement eerste klasse treinreis bij, maar ik heb Jan nooit elders weten zitten dan in twee de, zelfs als zijn compartiment het weer eens zonder verwarming moet doen in de winter of oververhit is in de zomer - wat de courante folklore uitmaakt van de lijn naar De Panne. “Ik vervals nog altijd de statistieken”, lacht hij wel eens, als ik hem naar zijn gezondheid vraag. Hij had immers al lang moeten dood zijn, statis tisch gezien, en zijn dossier in het Universitair Ziekenhuis van Gent zal nog jaren een merkwaardig studieobject vormen. Hoe herleid je zo’n sta pel tot een paar bladzijden ? 20 jaar geleden is Jean Lemey de jongste hartpatiënt in onze stad : 37 jaar. “Een vrouw op ‘t bureau zei het me vroeger al : “Je brandt de kaars aan twee kanten ...” : studeren, roken, al eens laat blijven hangen ’s avonds en dan nog tot een gat in de nacht schrijven, vaak voor de politiek, met die briljante pen van hem. Socialist, maar ook daar de out-law die hij overal was, want geen ‘echte’. “Kijk, ik ben niet in een rood nest geboren, en ik heb geen job in de mutualiteit o f vakbond. En dan zeg ik daarbij nog steeds mijn gedacht, want ik kan geen onrecht verdragen, van om het even welke kant niet.” Waarom hij overtuigd lid is en blijft ?” Mijn keuze voor socialisme is ook een keuze voor een bepaalde opvatting van macht : je kan bepaalde dingen maar voortduwen als er een massabeweging is, zon der extremisme evenwel. En ook heeft de socialistische beweging een charmerende volksheid die me aantrekt. Ik blijf dus trouw. Misschien zelfs wat naïef : ik geloof nog in de goeie mens van J.J. Rousseau. (...) Ik hou
15
Een deel van het bestuur van filmclub ‘Studio 16’. V.l.n.r. Dirk Hellebuyck, Wim Vanseveren, Heidi Lambert, Jan Lemey, Dominique Dendauw, voorzitter Jan Van der Bauwhede.
niet van een voorgekauwd socialisme, zo van dàt en dàt en dàt, en slikken maar. Nee, socialisme moet komen van de basis. Toch moet je volgens mij de grondregels eerbiedigen : gelijkheid (gelijke kansen, rechtvaardigheid) en vrijheid (geen verknechting, geen betutteling). Ja, dat lijkt sterk op het echte evangelische kristendom. Met zo ’n kristen voel ik me goed verbon den, omdat het rechtvaardige bij hem werkelijk leeft.” In de nasleep van die hartaanval in 1975 blokkeren zijn nieren. Gevolg : zes jaar nierdialyse. Dit betekent : drie dagen per week naar Gent om daar enkele uren aan een machine te liggen die je bloed zuivert. De volgende halve dag ben je vermoeid van de dialyse, ‘s anderendaags relatief fit en daags nadien weer nodig aan dialyse toe. Elke dialyse kan de laatste zijn, want erg belastend voor het hart. “Ik aanvaard de dood met een zekere rust. Ik leef ermee. Kijk, aan de kunstnier zag ik drie mensen sterven. De eerste keer daalde meteen mijn bloeddruk en ik ging buiten westen. De laatste keer heb ik rustig de verpleger gewenkt.” Zelf begeeft Jan niet. Sterker nog : hij blijft werken, bij de RTT en voor de talloze politieke en culturele verenigingen waar hij lid van is. (“Ja, het zijn er nogal veel. Geen sportverenigingen, tenzij dan kaartclubs : de Kuiperij, ‘t Pompierke, ‘t Textielhuis. ”) En als hij maar één vereniging mocht behouden ? (na enige aarzeling) “Het Humanistisch Verbond. Ik geloof dat dit mij het meest tekent. En ik heb een aangeboren voorkeur voor ‘de kleintjes’ ”, Het klopt : ik denk onweerstaanbaar aan die filmtwee-daagse in het verre Neerpelt. Het Gildhof participeerde toen in het project “Zien & Zijn”, waarbij we voor soms tien man films toonden die om een of andere reden markant waren. Een combinatie van cultuur, vor ming en ontwikkelingswerk, zeg maar, en die weinig populaire tiercé lag Jan na aan het hart. “Eigenlijk voel ik me een vormingswerker die ver dwaald is in de administratie”, filosofeert hij eens, op weg naar Brussel. Maar ook op zichzelf past hij de permanente vorming als eerste toe. Iemand vraagt ter hoogte van De Pinte wat dat woord uit dat artikel bete kent en niemand in de coupé weet het ? Dan kan je er vergif op innemen dat Jan ‘s anderendaags één van zijn legendarische kattebelletjes zal opdiepen waarop hij de exacte betekenis geschreven heeft. Wat je niet leert, kun je niet weten. En wat je niet weet, moet je opzoeken. Dan volgen zeven jaar met een ruilnier. Ook dit is, met zijn medische ach tergrond, langer dan verwacht. En als, zes jaar vóór zijn overlijden, de nier finaal wordt afgestoten, dient hij over te schakelen op buikvliesdialyse : je buikvlies fungeert dan als een soort nier, maar je moet wel vier maal per dag een spoeling verrichten. Dat betekent ondermeer : opstaan om 5 uur (want hij neemt de trein van 6u. 58 naar Brussel-Noord, waar hij overstapt op die naar Schaarbeek, waarna een bus hem naar Belgacom brengt...) en 17
00
April 1985 : Jan Lemey gehuldigd als kampioen van de kaartersclub 'De club van Oompje’. V.l.n.r. : gehurkt : Marcel Lemey, Etienne Debue, Godfried Van Eenooghe, Tamara Lemey, Robert Vermeersch, Bernard Vercruysse, onbekend. Staande : Annie Vanluchene, Bill Lemey, Laurette Persyn, onbekend, echtgenote Pattyn, Véronique Gelaude, Jerome Van Steenhuyse, onbekend, Jean Lemey, André Wittevrongel, Heggerick, Maurice Buyck, Annie D'Hoop, echtgenoot Véronique Gelaude.
in Belgacom zelf heeft hij een steriele kamer waar hij twee maal daags een buikvliesdialyse kan ondergaan. Op de vraag die iedereen zich stelt, nl. waarom hij blijft werken, antwoordt hij ; “Voor mijn mentaal evenwicht” en ik heb me vroeger al afgevraagd of het voor dit soort eigenzinnigheid is dat ik van de man hou. Natuurlijk wel, weet ik zeker, maar er is meer. Ik geloof dat weinig katho lieken mij zoveel waarden hebben voorgeleefd als die overtuigd ongelo vige humanist. Als iedereen een artikel goed vindt, zegt hij dat de stijl wat gezocht-komisch is. Hij heeft gelijk, als zo vaak, en het klopt dat slechts vrienden dat soort gelijk hebben, dat soort gelijk van je krijgen. En dat ze om die openhartigheid ook je vrienden zijn. Het kan ook die verbetenheid geweest zijn die me charmeerde, die minu tieuze correctheid van de ambtenaar die hij was en waardoor men gaan deweg de wat beladen dossiers liever uit zijn handen hield, want hij zou toch weer lastig doen. Ik weet het niet. Kun je zeggen waarom een man je vriend is ? Je kunt fei ten aanhalen, waarden, karaktertrekken. Je kunt gebeurtenissen opdissen, denken aan de lectuur die hij je aanbeval en dat hij nooit heeft kunnen rij den, maar toch drie garages had, vol met knipsels en boeken (“Elke zon dag ging mijn 20 fr. zakgeld in een prisma-pocket”). Verder nog : zijn aangeboren sympathie voor de underdog. De volmaakte natuurlijkheid waarmee hij zonder stemverheffing, maar grondig geargu menteerd, minderheidsnota’s blijft toevoegen aan overigens unanieme adviezen van de Raad van Bestuur van het Cultureel Centrum. Vaak ook tegen zijn eigen politieke geestesgenoten in, wat hem geen applaus ople vert, maar hem evenmin verbittert. Ik heb eigenlijk nooit een ongeloviger Jezus gezien dan Jan, zo tolerant tegen andersdenkenden, zo overtuigd dat er geen leven is na dit leven, zo begaan met de minstbedeelden. (“Als God zou bestaan, zou ik goed met hem kunnen praten, daar ben ik van over tuigd”). Evenmin ken ik een socialist die in dezelfde mate én sociaalvoelend én cultureel hoog-geïnteresseerd is. Bij gemeenteraadsverkiezingen haalt hij altijd zo’n paar honderd stemmen. Absoluut te weinig om te zete len, maar daar is het hem ook niet om te doen. Zoals hij in geen enkele van zijn talloze verenigingen voorzitter is, zo weet hij ook dat hij nooit in de gemeenteraad zal raken. Maar hij geldt wel als de ideoloog van de Tieltse SR En ook daar maken de teleurstellingen hem niet cynisch. (“Ik merk dat wie mij in de partij afbreekt, mij erbuiten vaak fel verdedigt”). Het is de tijd dat de lokale socialisten iemand op een verkiezingsfolder nog aan prijzen met de mededeling : “Moeilijk te verslaan op de tapbiljart” en Jan moet weer eens het partijprogramma ontwerpen. Hij schrijft in de ontwerpnota : “Omvormen van het huis Mulle de Terschueren tot gemeente 19
lijk eroscentrum”. Wat hij vreest, wordt bewezen : vrijwel niemand reageert. En nu is er dus die derde hartstilstand geweest en dat was een fatale. “Het is de beste dood die je kunt wensen”, had hij al gezegd, toen hij de twee vorige keren als bij wonder terugkwam. De eerste keer omdat hij geluk kig net in het ziekenhuis was en de tweede keer toen de dokter hem zei : “Medisch gezien is het volstrekt onmogelijk dat je nog leeft, maar blijk baar is er zo’n verbeten wil tot leven in je dat ergens onderbewust iets je terug het leven injoeg”. Je wéét natuurlijk dat iemand met zijn medisch verleden elke dag kan sterven, al twintig jaar lang, maar toch is het alsof iemand in het schaakspel die voordehandliggende zet doet, die je ook na tien minuten denken niet gezien had. Ik bedoel : je komt thuis van twee weken zalige Ardèche, de twee poezen stappen binnen met die klassieke mengeling van ‘zo-ben-je-daar-weer’ en ‘waar-is-die-hand-die-mij-moetstrelen’ en je ziet die grijsomrande omslag liggen bij de post : “De Heer Jean Lemey, 2 juni 1938 - 30 juli 1995”. “Ik zal een kort, maar een kwaliteitsleven hebben.” Een halfjaar later denk ik aan zijn lichaam dat ergens ligt te koelen, mis schien nog maanden en jaren, want hij wou het uitdrukkelijk afstaan aan onderwijs en wetenschap. En ik denk aan zijn geest die in zijn overtuiging niet ronddwaalt, maar oploste in het Nergens, toen dat hart van hem stil viel. En ik denk aan zijn hart dat zo redelijk was, zo begaan met de men sen, zo vervuld van kunst. Dag Jan, denk ik, laat deze woorden wuiven. Je leerde me dat dat Niets van jou geen leegte is. Wim VANSEVEREN
20
JEAN LEMEY, BEROEPSHALVE Als collega bij Belgacom was Jan, want zo kenden wij hem daar, een zeer gewaardeerd medewerker. Hij begon zijn loopbaan bij de Regie van TT heel jong, als 16-jarige hele maal onderaan de ladder, namelijk als toevallig telegrambesteller. Door zelfstudie heeft hij zich, als laureaat van diverse examens, zeer snel kunnen opwerken tot bureauchef, graad die later en tot op heden in die van adviseur werd omgevormd. Zijn ruime belangstelling en zijn ontembare leergierigheid hebben hem onbetwistbaar geholpen om op de onderschei den terreinen van economie, personeel, boekhouden en recht een deskun digheid te bereiken die in vele gevallen als exemplarisch mag gesteld en die hem het vertrouwen van de bedrijfsleiding bezorgde. In al die jaren heeft hij heelwat functies vervuld en is hij op meerdere diensten terecht gekomen. De laatste jaren was hij verantwoordelijk voor de dienst aanko pen in Gam, de gegroepeerde diensten van de werkplaatsen en het mate rieel van Belgacom. Als specialist in de overheidsopdrachten heeft hij tal rijke dossiers een correcte juridische inkleding bezorgd. Zijn parate ken nis op het vlak van het administratief recht, soms tot in de kleinste details, dwong bij iedereen bewondering af, niet in het minst bij de juristen van het bedrijf met wie hij onbeschroomd complexe discussies durfde aan te gaan. Dat de installatie van de nieuwe telefooncellen in ons land er zo snel is gekomen, is mede het werk van Jan omdat hij, tegen heelwat juridische rapporten in, de contractuele procedure voor de verwerving van die cellen grondig mee heeft helpen gestalte geven. Zijn juridisch inzicht lag waarschijnlijk aan de basis van zijn respect voor de wet. Hoeveel keer was hij niet de man die aandrong op een korrekte toepassing van de wet ? Een uitzondering moest een uitzondering blijven. Zeker op dit vlak liet hij weinig maneuvreerruimte over. Alleen als het juist was, gaf hij zijn fiat. Volkomen terecht uiteraard. Maar los van zijn beroepsbekwaamheid zullen wij bij Belgacom Jan altijd gedenken als een rechtlijnig, sociaal en eerlijk mens. Op hem is zeker het woord van Albert Camus in L ’Envers et 1’Endroit van toepassing. Daar schreef Camus : “Wat telt, is waar te zijn, en dan wordt alles gevat, het menslievende en de eenvoud”. Jan was waar, want hij was menslievend. Als niet één vatte hij de essentie van de mens. Hij die zoveel meegemaakt had, hij die de laatste jaren zoveel moeite had met zijn gezondheid. Al wie in nood zat, werd door hem geholpen en gesteund, niet enkel door daadwerkelijk bij te dragen tot hun verdediging, maar dikwijls door hen 21
inzicht te verschaffen in de problemen. Of het nu om recht ging, regle menten, economie, studierichtingen, examenprogramma’s of andere pro blemen, steeds was Jan bereid mensen inzicht te verschaffen. De kennis die hij in al zijn belezenheid opgedaan had, stelde hij gul en welwillend ter beschikking. Vaak wees hij ons op interessante teksten of boeken. Als niet één besefte hij de noodzaak van kennisoverdracht. Jan was waar ook in zijn eenvoud. In alle omstandigheden bleef hij trouw aan zijn oorsprong. Vrank verkondigde hij zijn mening, desnoods alleen. Altijd bleef hij waardig en kalm, ook in de moeilijkste discussies. Hij had geen nood aan effectenjagerij of protserige pretentie om gehoord te wor den. Zijn kracht was de echtheid van zijn eenvoud. Bij Belgacom, in Gam, zullen wij Jan missen. Voor ons was hij met al zijn kennis, zijn inzet en zijn taaie wilskracht, en vooral zijn menslievendheid, een essentieel iemand. En ondanks zijn vertrek zal hij ons blijven binden, vanuit zijn vrank en moedig verleden, vanuit zijn rechtlijnigheid, vanuit zijn voorbeeldfunctie ook. Wij zullen Jan blijven gedenken, dankbaar voor wat wij van hem meekre gen, het inzicht en de vriendschappelijke medemenselijkheid van een oprecht en waar mens. Dank u wel, Jan. Bernard DEFOSSEZ
22
JEAN LEMEY EN ‘DE ROEDE VAN TIELT’ In de loop van 26 jaar bestaan is onze raad van beheer beduidend veran derd in samenstelling. Drie stichtende leden zijn nu nog lid van het bestuur : de ondergetekende als voorzitter, secretaris Philippe De Gryse en raadslid Robert Vanneste. Dit is een normale evolutie. Spijtig genoeg verloren we enkele raadsleden door overlijden. ArthurRobert Tanghe was op het moment van zijn overlijden ouderdomsdeken van de raad. Hij liet een schitterend genealogisch archief na dat in ere wordt gehouden en de basis vormt voor het werk van veel genealogen in de regio. Onze ‘proost’ Henry Carlier verliet ons wat vroeger. Zijn histo rische belangstelling was reëel, maar de wereldreiziger vond de tijd niet meer om gestructureerd onderzoek te doen. Marie-Madeleine Verbaeys was nog erg jong. Ze was altijd aan en bij als de kring iets organiseerde of op reis ging. De nachtelijke escapade in het Praagse ‘Herderinnetje’ blijft in ons geheugen. Zij liet ons stapels boeken en honderden archiefstukken en foto’s na. Haar legaat over de Eerste Wereldoorlog is indrukwekkend. Toen Arthur Van Doorne overleed, was hij al geruime tijd geen lid meer van ons bestuur, maar ook hij had in de jaren ‘70 zijn bijdrage geleverd. Hij drukte op onze vergaderingen een stempel van voornaamheid en keu righeid, ook in het taalgebruik. Van het begin af was de voertaal er het Nederlands - en niet de streektaal - en hij stond erop en hield er de hand aan dat dit zo bleef. J(e)an Lemey is hen in de broeihete zomer van 1995 gevolgd. Jean, zo was het officieel. ‘Jan’ werd in de omgang het meest gebruikt, of beter nog : zo evolueerde het. Hem herdenken met het geschreven woord is de meest aangepaste wijze om dat te doen. Hij hield van het gedrukte en het gesproken woord, en schreef zelf veel. En verzamelde nog meer. Garages in de directe omgeving van zijn huis gebruikte hij niet om zijn auto’s te stallen, wel om er ontelbare knipsels in onder te brengen. Door één persoon niet meer te beheren en spijtig genoeg quasi onbruikbaar voor niet-ingewijden. De dossiers in zijn bureau - meestal moest je Jan zoeken als hij neerzat achter zijn bureau, zo hoog reikten de stapels - zijn bewaard en wachten nu op een nauwkeurig nazicht en classificatie. Zo was Jan nu eenmaal. Met de gedrevenheid van de selfmade intellec tueel had hij aandacht voor de meest uiteenliggende onderwerpen. Geschiedenis en heemkunde vormden daar geen uitzondering op. Hij was er dan ook bij in 1970 om de Roede van Tielt te helpen stichten. Zijn belangstelling voor de plaatselijke geschiedenis en kennis van het heem kwam niet vanuit een nostalgisch terugkijken naar een verleden dat dan steevast als beter wordt beschouwd dan de tijd waarin we leven. Hij stel-
23
De Raad van Beheer van ‘De Roede van Tielt’ op een winderige 8 maart 1981 in Aarsele. V.l.n.r. : Jozef Neirinck, Philippe De Gryse, Wilfried Devoldere, Henry Carlier, Romain Vanlandschoot, Jan Lemey, Joris Nemegheer, Paul Vandepitte, Jaak Billiet, Geert Vermeulen, Daniël Vander Meulen (uitgenodigd als burgemeester), Jan Neirinck, MarieMadeleine Verbaeys.
1982 : op de feestvergadering ter afsluiting van het werkjaar van ‘De Roede van Tielt’. Jan Lemey naast Henry Carlier, rechtover Lut Dornez.
24
de heel precieze en relevante vragen aan het verleden. Hij besefte dat de Roede van Tielt geen oubollig clubje was, maar dat de kring de bedoeling had om het verdere en het meer nabije verleden te onderzoeken en te bevragen vanuit het heden. Ik herinner me dan ook dat het bestuur van de kring, vooral in de jaren zeventig, een bont amalgaam was van personen met verschillende leeftijden en gezindten. Onze intelligente en belezen ondervoorzitter Ghislain Vandeputte was ouderdomsdeken, Jan Vandermeulen de actieve benjamin. Henry Carlier was onze ‘proost’, naast een rasechte socialist als Jan. Voor de goegemeente een vreemde club die erin slaagde goed samen te werken en belangrijke projecten te realiseren. Toen Jan omwille van zijn gezondheid niet meer naar de bestuursvergaderingen kon komen, las hij aandachtig de verslagen en tele foneerde om uitleg of om nieuwe initiatieven te ontwikkelen. Jan is te vroeg heengegaan. Mensen met zijn energie, zijn intellectuele bagage en bereidheid tot samenwerking hebben we blijvend nodig. Paul VANDEPITTE
25
ANDRE DEMEDTS EN DE GESCHIEDENIS VAN ZIJN VOLK* Een houten kroon, het sluitstuk van de vierdelige romancyclus De eer van ons volk, eindigt op een soort epiloog, waarin André Demets, in de tradi tie van de grote klassieke vertellers, de verdere lotgevallen van de familie Gillemijn ter sprake brengt. Het lag zeker niet in zijn bedoeling de moge lijke nieuwsgierige lezer te bevredigen, hoe interessant en aanlokkelijk het ook is te weten of te laten weten wat er verder gebeurt met personages die de lezer na honderden bladzijden lectuur zó vertrouwd geworden zijn. Het is er André Demedts veeleer om te doen geweest ons, bij monde van Karei Gillemijn, ongetwijfeld de belangrijkste woordvoerder van de auteur zelf, de opzet van zijn romancyclus toe te lichten. Binnen het bestek van de mij toegemeten ruimte, is het niet mogelijk de vier afzonderlijke delen voor te stellen. Daarom wou ik graag de aandacht vragen voor de wezenlijke drijfveer achter de tetralogie en wil ik me even op dat aspect van het geheel toespitsen. Het kan niet ontkend worden dat deze opzet er duidelijk op gericht is het erfgoed van het verleden, inclusief de eigen familiegeschiedenis, vast te leggen en van generatie op generatie door te geven. Het antwoord op de vraag naar deze gedrevenheid geeft ons meteen ook een antwoord - één van de antwoorden - op het waarom van de romancyclus en in ruimere zin ook op het schrijverschap van Demedts. Tijdens zijn laatste levensmaanden vertelde Karei Gillemijn op lange wandelingen aan zijn kleinzoon Hugo allerlei zaken over het verleden, aangevuld met zijn eigen wijsheid. Nadat zijn zonen er herhaaldelijk had den op aangedrongen dat alles eens op te tekenen, besluit Karei het uit eindelijk toch te doen, getroffen door Lauwreyns woorden : “Schrijf alles op, vader, en dan zullen mijn zonen en dochters weten wat er allemaal geweest is en wie zij zelf zijn. Dat zal hen helpen mens te wor den.” Karei heeft het begrepen. “Werd schrijven voortaan een tijdpassering ? Veel meer dan dat, een taak, een opdracht, die hij alleen kon vervullen en nog tot een goed einde moest brengen.” En hij schreef neer wat hij wist over het verleden en over zijn familie, in de hoop “dat er nog lezers zouden zijn en misschien ook dat er iemand een vervolg op zijn werk zou schrijven”. Zijn eigen geschiedenis heeft Karei niet kunnen voltooien en dat vervolg erop heeft André Demedts zelf geschreven, want op een morgen :
26
“...vonden zij hem [Karei], met zijn hoofd op de tafel neer gezonken en buiten lag naar alle zijden de wereld wit. Dat wees op een geboorte. Straks zou het opnieuw lente worden, meiavond, Sint-Pietersdag, oogst, oktober en de nieuwe zaaitijd voor de tarwe. In een nooit eindigende wederkeer.” Die ‘nooit eindigende wederkeer’ wijst andermaal op de verbondenheid van de geslachten. Het is immers als schakel in de ketting van de genera ties dat het individu zijn eigen beperktheid en vergankelijkheid overstijgt en zich in duurzaamheid bestendigt. Dit verklaart zeker de drang naar het zogenaamd autobiografisch schrijven dat bij André Demedts na De dag van gisteren steeds sterker op de voorgrond trad. Meer nog : hij had de familiegeschiedenis als kind vernomen uit de mond van zijn grootvader, op zijn beurt kleinzoon van het hoofdpersonage Karei Gillemijn. Hij werd in zijn voornemen nog gesteund en aangemoedigd door het schrift dat zijn eigen vader reeds begonnen was en de titel Boek der overleveringen had gekregen. Daar mee is de cirkel gesloten en is de vereenzelviging van auteur en personage nog reëler en intenser, zeker op geestelijk vlak. Toch gaat het in De eer van ons volk om méér dan de overlevering van het erfgoed. André Demedts wou niet alleen de rechtstreekse erfgenamen, maar eventueel een zo ruim mogelijke kring van lezers inzicht geven in de algemene en nationale geschiedenis. Als een rode draad loopt doorheen de romancyclus de gedachte dat een volk dat zijn geschiedenis niet kent, geen volk meer zal blijven. Die zorg is van bij de aanvang aanwezig. Zij is tevens vervlochten met de sociale bewogenheid van de vooruitstrevende Karei Gillemijn, die reeds in De Belgische republiek opkomt voor de rechten van dat volk. Hij heeft de eenvoudigen lief omdat zij de bewaarders zijn van onze eigenheid als volk. Elders zegt Karei : Wat in het volk leeft, kan niet slecht zijn. God leeft in het volk, omdat het gehoorzaamt aan zijn natuur. Het is zuiver als tin, eerlijk als goud. Horen we hier niet opnieuw de stem van André Demedts zelf ? In Hooitijd geeft de begrijpende kanunnik Arnout Gillemijn, als grootoom en dooppeter van de ‘afgedwaalde’ Gillis, hem in een brief de raad : “Keer terug tot je volk, als je ooit inziet dat je ervan afgedwaald bent. Je zult nergens op de wereld veiliger zijn, wij hebben geen andere thuis dan ons volk.” En in Goede avond, tijdens de jaarlijkse kermistafel op De Neringen, waar de politieke situatie besproken wordt, is het eveneens Arnout Gillemijn die, wars van alle opportunisme, zegt : “Het gaat niet om wat het profij tigst uitkomt, maar om de eer en het voortbestaan van ons volk”. Hiermee neemt hij tevens de titel van de romancyclus in de mond. Deze gedachten
27
28
groeien naar een climax in Een houten kroon, waar Karei de woorden van de inmiddels overleden Arnout overneemt. Op meer dan een plaats lezen we dat een volk dat geen geschiedenis maakt uit de geschiedenis verdwijnt of, zoals ik reeds aanstipte, bij gebrek aan kennis van zijn verleden, geen volk meer zal blijven. Achter deze woorden schuilt onder meer de specifieke bekommernis van André Demedts dat de ontvoogdingsstrijd van het Vlaamse volk, dus dat wat is, door de komende generaties slechts kan begrepen worden in het licht van wat geweest is. Daarom koos hij als achtergrond voor zijn romancyclus de ongemeen belangrijke periode, volgend op de Franse Revolutie (1789-1815), waarin de grondslag werd gelegd van de huidige politieke en sociaal-economische verhoudingen. Een periode zo noodza kelijk om het latere ontvoogdingsproces te begrijpen. Via de familiekroniek, gebaseerd op documenten en overleveringen, heeft hij ook de poort geopend op het wereldgebeuren. Vanuit de microkosmos van De Neringen, de fictieve naam voor de hoeve De Elsbos te SintBaafs-Vijve, heeft André Demedts de macrokosmos van het toenmalige Europa verkend. Wij worden op de hoogte gebracht van en krijgen een visie op het tijdsgewricht, op de grote nationale en internationale gebeur tenissen, die op nauwkeurige en correcte wijze - dat werd door historici bevestigd - opgeroepen werden. Als belangrijke historische gebeurtenissen werden onder meer geëvo ceerd: het kortstondige bestaan van de Verenigde of Soevereine Belgische Staten in 1790, de dubbele nederlaag van de Oostenrijkers tegen de Fransen in 1792 en 1794 en de inlijving van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk, de Boerenkrijg in West-Vlaanderen in 1798, de veldtocht van Napoleon Bonaparte tegen Rusland tijdens de hongerwinter van 1812, de volkerenslag bij Leipzig in 1813, de slag bij Waterloo in 1815 en de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden onder Willem I. Belangrijker dan deze uiterlijke gebeurtenissen is de weerslag ervan op onze bevolking over het algemeen en op het gezin van Karei Gillemijn in het bijzonder, dat als kristallisatiepunt van de overvloedige gebeurtenissen kan beschouwd worden. Wij mogen immers niet vergeten dat De eer van ons volk in de eerste plaats een indrukwekkende romanschepping is met de allures van een epos. De tetralogie bezit alles wat aan een epos zijn bestaansrecht ver leent. Dan denk ik niet alleen aan de onuitputtelijke verbeeldingskracht en aan het verfijnde poëtische aanvoelen, maar ook aan de werkelijke epische adem. Zich ontwikkelend op en gedragen door verschillende naast en door elkaar heen lopende verhaalniveaus, ontvouwt het boek een breed fresco van mensen en feiten, die ook kennis bijbrengen op het universeel-men-
29
selijk vlak. Hiervoor staan model zowel de bewoners van De Neringen en allen die in direct dienstverband met de familie Gillemijn verbonden zijn, als de vele personages uit de dorpsgemeenschap (Aksele = een synthese van Wakken en Sint-Baafs-Vijve) en de streek en tenslotte ook de officië le wereld van gezagsdragers, de groten der aarde. Allen beleven ze hun grotere of kleinere drama’s in een bewogen tijd en worden ze psycholo gisch indringend benaderd. De geschiedenis heeft André Demedts ooit gezegd, biedt de ideale achtergrond voor het levensecht verhaal van men sen met altijd dezelfde weerkerende behoeften en verzuchtingen. Dat verhaal is hier - ik heb er al herhaaldelijk op gewezen - tevens door drenkt met het geloof dat een volk, dat zichzelf eerbiedigt, nog een toe komst heeft. De belangstelling en de liefde voor de eigen aard komt in De eer van ons volk ook tot uiting in het taalgebruik, versierd met bewuste archaïsmen, dialectismen, volke gezegden en wijsheden en met sagen en legenden. Ze zijn inherent aan elke vorm van ‘nationaal epos’, dat mede het culturele erfgoed van een volk bewaart. André Demedts zou echter zichzelf niet geweest zijn als hij in deze romancyclus uiteindelijk zijn subjectieve romaninstelling zou verloo chend hebben, met andere woorden : als hij zijn persoonlijke visie op het leven en de zin van het bestaan niet via zijn personages had verkondigd. Deze culmineert zowel in zijn geloof in de eeuwige bestemming van de mens als in zijn haast utopische droom van een mooier en rechtvaardiger wereld, waarin vrede en ‘geluk voor iedereen’ is weggelegd. Ook in deze is Karei Gillemijn een afsplitsing van zijn auteur. Hij heeft een open oog op de wereld, verdedigt humane waarden en progressieve ideeën. Op het einde komt hij echter tot het berustende inzicht dat een verander(en)de wereld niet noodzakelijk de mensen verandert. Zij blijven dezelfden met hun zelfde problemen. Lang had hij gedacht dat vooruit gang, onderwijs, kennis en opvoeding, meer vrijheid, gelijkheid en vriendschap onder de mensen zou brengen, maar de woelige gebeurtenis sen hebben zijn vertrouwen daarin geschokt. Ouder geworden gaat zijn aandacht steeds meer naar het bestaansmysterie zelf. Deze bedenkingen bieden me nog even de gelegenheid om de brug te leg gen naar de Verzamelde gedichten, die samen met De eer van ons volk op zo prachtige en stijlvolle wijze door het Davidsfonds werden heruitgege ven. Het is geweten dat het werk van Demedts een coherent geheelt vormt. De verschillende literaire genres overstijgen en doorkruisen elkaar, omdat ze in feite hetzelfde ideeëngoed behandelen, vanuit dezelfde artistieke instelling. Alleen bood het proza hem meer armslag om zijn ‘opheldering van het levenslot’ - voor hem dé functie van het schrijven - in een ruimer menselijk perspectief te plaatsen. Proza is breedvoerig, poëzie - bij wijze
30
van spreken - ‘versmalt'. Lyriek is in wezen een vorm van alleenspraak over datgene wat de dichter voelt, daarbij denkt en vertolkt in een steeds individueler taalgebruik. De poëzie van André Demedts heeft de waarde van een innerlijk dagboek, een vaak schrijnend-eerlijke levensbiecht, die dezelfde evolutie volgt als in zijn proza en dezelfde existentiële thema’s behandelt. Deze zijn even eens gekleurd door de aangeboren weemoed en het oeverloze eenzaam heidsgevoel dat, ondanks het streven naar een gemeenschappelijk geluksideaal, nooit opgeheven wordt, omdat de dichter voor zijn ‘lijden aan het leven' op deze aarde geen genezing vindt. Evenals in zijn latere proza en uiteraard het meest in De eer van ons volk, is het autobiografische element in zijn poëzie met de jaren opvallender geworden en de visie op het leven milder. Wat me in zijn poëzie bovendien treft, is de overeenkomst die er in vele gedichten bestaat, niet alleen op het vlak van de anekdotiek (bij voorbeeld aandacht voor het voorgeslacht, de familie, de ‘lof van mijn land’), maar vooral op het vlak van de denkwereld en de levenshouding, die ook deze van zijn romanhelden zijn. Gedachten over geloof en God, leven en dood, lijden en offer, de menselijke beperktheid en onvervul baarheid, komen vaak in haast identieke bewoordingen voor. Dat André Demedts, ondanks een tijdelijk afscheid aan de poëzie, tenslot te toch gedichten is blijven schrijven, is te verklaren door het belang dat hij aan de poëzie heeft gehecht als taalscheppende factor van een volk, als laatste schutse van de oergrond van de taal, die de ziel van het volk vast legt, zoals uitgedrukt in een van zijn laatste gedichten, ‘Mijn moedertaal’: die eeuwen lang gegroeid, het al in zich bewaart, in dicht en lied steeds openbloeit en woorden geeft aan wat ons al bezielen mag, het zij in vreugd o f leed ons wezen openbaart, al zeggend, wat niet ieder weet, o f heeft beleefd. Daarmee kom ik weer tot mijn uitgangspunt en is het, hoop ik, duidelijk welke betekenis een romancyclus als De eer van ons volk en deze Verzamelde gedichten voor een volksgemeenschap bezitten. In een tijd dat het gezin als hoeksteen van de samenleving steeds meer in vraag gesteld wordt en het gevaar bestaat dat een volk als geheel zijn iden titeit dreigt te verliezen, is het goed dat het werk van André Demedts opnieuw onder de aandacht wordt gebracht. Dit is echter slechts een bij komende reden, want ik zou tot slot nog eens willen beklemtonen dat de
31
waarde en de betekenis van De eer van ons volk en, in het verlengde, van de Verzamelde gedichten, vooral te vinden zijn op het literaire vlak. Het strekt het Davidsfonds tot eer, dat het tot de weldaad van een heruitgave is overgegaan. De eer van ons volk is een groot werk van een groot auteur én een groot mens, een onvervalste en voor onze letteren zeldzame romanschepping. Twaalf jaar geleden heeft Anton van Wilderode gezegd dat het verschijnen ervan in elk ander taalgebied een literaire gebeurtenis zou geweest zijn. Die uitspraak blijft ook vandaag nog geldig.
Rudolf VAN DE PERRE
* Deze tekst is de toelichting die door Rudolf Van de Perre werd uitgesproken in SintBaafs-Vijve op 19 december 1995 n.a.v. de voorstelling van de heruitgave van André Demedts’ D e e e r v a n o n s v o lk en V e rz a m e ld e g e d ic h te n .
32
PASTOOR LODEWIJK DE COSTERE, PROMO TOR DER GODELIEVEVERERING IN PITTEM Monseigneur Frans de Baillencourt (Nijvel 15 juni 1610 - Brugge 3 november 1681), sinds 30 augustus 1669 bisschop van Brugge (1), schonk op 7 november 1676 aan de Pittemse pastoor Hubert Duply een reliek van de H. Godelieve (2), maagd en martelares. Sindsdien kende de parochie kerk in Pittem deze bekende volksdevotie tot de populaire heilige. Een volksdevotie die, zoals alle devoties, in de loop der eeuwen hoogten en laagten heeft gekend naargelang de inzet en de ingesteldheid der plaatse lijke pastoors. Iemand die zich, met begeestering, ervoor heeft ingezet, was de 19-eeuwse pastoor Lodewijk De Costere, parochieherder in het Verbiestdorp van 15 oktober 1845 tot 3 september 1849, een vrij kort pas toraat dus, kennelijk een aanloop tot zijn grotere taak van pastoor (18491882) in Oostende (deken vanaf 15 mei 1872). Lodewijk De Costere werd geboren in Kachtem op 15 februari 1806 in een vrij welstellende familie (zijn vader was burgemeester van deze Mandelgemeente), die verwant was aan de familie Tanghe uit het naburi ge Izegem. Na zijn priesterwijding was hij gedurende enkele maanden, van 11 januari 1832 tot 29 juni 1833, onderpastoor in Oedelem. Op 29 juni 1833 benoemde Mgr. Boussen de jonge priester tot onderpastoor der kathedraal in Brugge, maar het volgende jaar, bij de heroprichting der Leuvense Universiteit, werd Lodewijk De Costere naar Leuven gestuurd voor de studie der godgeleerdheid. Studax en begaafd teoloog, zal Lodewijk De Costere zijn leven lang geïnteresseerd blijven in het teologisch denken (3). Maar, en dit is vrij verwonderlijk, deze intellektueel ont popte zich, als parochiepriester, als een bijzonder kreatief en initiatiefrijk sociaal werker, zo bv. in Pittem (4). De Leuvense studietijd werd besloten met een licentie in de Godgeleerdheid. Nadat de sociale wroeter pastoor-deken Karel-Jan De Wilde op 28 sep tember 1845 te Pittem overleed (5), viel het oog van de bisschop voor de vakante parochie op de begaafde priester Lodewijk De Costere die op 15 oktober 1845 op nauwelijks 39-jarige leeftijd (in die tijd uitzonderlijk !) pastoor werd in Pittem, parochie die toen 6.485 zielen telde. Het kon moeilijk anders dan dat zo'n teologisch-gerichte priester al dadelijk te maken kreeg met de Godelieveverering zoals hij die aantrof in zijn nieuw werkgebied en, gedreven door studie-ijver, onmiddellijk ging speuren in het verleden van deze eeuwenoude devotie. Daarvan getuigt op sprekende wijze een brief van de jonge pastoor Lodewijk De Costere, geschreven te Pittem op 2 juli 1846, feest van O.-
33
L.-Vrouw Visitatie, enkele dagen vóór 6 juli, feest van de H.Godelieve. Het was de eerste maal dat de nieuwe pastoor de Godelievedagen te Pittem beleefde. De brief wordt hier integraal meegedeeld (Bijlage I). De bestemmeling was Pieter-Jakob Tanghe, kozijn van pastoor De Costere, sinds 1837 secretaris van het bisdom Brugge en ook licentiaat in de Godgeleerdheid (6). Enkele kanttekeningen bij dit belangrijk schrijven mogen hier volgen. Pastoor De Costere stelt vast dat de Godelievedevotie in Pittem sinds enkele tijd verminderd is “par le trop peu de soin” (kritiek op zijn voorganger pastoor Karel-Jan De Wilde ?), maar spreekt de hoop uit dat het jaar 1846 een nieuwe lente en een nieuw geluid zal betekenen. Hij stoelt deze hoop enerzijds op een goedkeuring vanwege Maur-Albert Cappellari, paus sinds 2 februari 1831 onder de naam van Gregorius XVI (7), en anderzijds op “les autres exercices qui auront lieu” (de Godelievedagen waren toen nakend). De oude Sint-Godelieveprocessie, teruggaand tot 1680, was toen al niet meer bestaande (8). De studax De Costere had zich al intens gebogen over deze devotie waarvan hij wilde verkrijgen “toutes les notions possibles” en op zijn speurtocht was hij terecht gekomen in Izegem, in de buurt van zijn geboortedorp. Daar kwam hij terecht bij de “Monsieur le très digne et si respectable Curé d’Yseghem, natif de Pitthem”, waarmee bedoeld wordt priester Jan De Bruyne, Pittemnaar, sinds 16 september 1834 pastoor te Izegem (9). Die laatste was toen in het bezit van een werk “très rare” (ook nu nog !) “en zeer geleerd” : de Acta S.Godelevae (10), uitgegeven in Antwerpen in 1720 door de Westvlaamse jezuiët pater Jan-Baptist Du Sollier (11). In dit geleerd werk had pastoor De Costere de passus opgemerkt die verband houdt met de Godelievedevotie te Pittem en die hij uit het latijns origineel overschrijft en die we hier geven in vertaling : “De H.Godelieve bezit daar ( - t e Pittem) ook een buitengewone verering omwille van de relieken die er tentoongesteld zijn, onder de goedkeuring van Zijne Hoogwaardigheid de Baillencourt, op 7 november 1676, wiens handtekening ik hier onder ogen heb. Wat meer is, in de bisschoppelijke Acta van die tijd heb ik opge merkt dat de hogergenoemde bisschop aan de Pittemnaren de toestem ming heeft verleend water te putten in de put van de Gistelse kloostergemeente, opdat aan de personen, die zich niet naar Gistel konden begeven, ook voor hen de troost (van dit water) zou aanwezig zijn” (12). Uit deze brief van pastoor De Costere blijkt dus zonneklaar dat de beken de devotie van het Godelievewater in 1846 in Pittem in onbruik was geraakt door “l’indolence de l’un ou l’autre curé”. In 1846 reikte men te Pittem aan de Godelievebedevaarders gewijd water uit waarin de ijverige pastoor een late echo zag van de oude devotie van het Godelievewater,
34
maar dat beschouwt pastoor De Costere - en hier voelt men opnieuw de teoloog - als een “pia aliqua fraus”, “een ietwat vroom bedrog”. Pastoor De Costere verzoekt zijn kozijn bij Mgr. Boussen te bemiddelen om deze devotie van het Godelievewater opnieuw in te voeren en vervolgens de Gistelse pastoor-deken Albert-Eugène Vermeulen daarvan op de hoogte te brengen (13). In de loop van de week van 5 tot 12 juli, de eerste Godelieveweek, kan een “parochiaan-vertrouwensman”, uit Pittem (mis schien denkt pastoor De Costere aan zijn koster-orgelist Leo Retsin) zich naar Gistel begeven om het Godelievewater af te halen. Een antwoord van kanunnik Pieter-Jakob Tanghe aan pastoor De Costere is niet bekend. Dit antwoord zal er trouwens vermoedelijk niet gekomen zijn, als men weet dat pastoor De Costere op die zelfde donderdag 2 juli 1846 een tweede brief schreef (Bijlage II) aan Tanghe met de vraag geen gevolg te geven aan het verzoek in de eerste brief m.b.t. tot het Godelievewater. Waarom hij plots deze aanvraag introk, kunnen wij slechts gissen. Was de kwestie van het Godelievewater te delikaat, voor werp van moeilijkheden tussen de parochiegeestelijkheid van Gistel en Pittem ? In de allereerste jaren rond de wieg van de Pittemse Godelievedevotie, de jaren 1676-79, was er rond de kwestie van dit Godelievewater heel wat herrie en krakeel geweest (14). Bisschop Frans de Baillencourt werd er toen bijgehaald en tenslotte hakte die de knoop door ten gunste van de Pittemnaren. In de bisschoppelijke Acta Boussen 1846 en volgende jaren is verder geen spoor of echo van pastoor De Costere’s schrijven. André DEMEULEMEESTER
VOETNOTEN
1. Geboren te Nijvel op 15 juni 1610, priester gewijd op 22 september 1635, doctor utriusque juris op 23 oktober 1646, grootvikaris te Mechelen, bisschop van Brugge benoemd op 30 augustus 1669, gewijd te Mechelen op 28 juni 1671, overleed te Brugge op 3 november 1681. 2. Archief bisdom Brugge (voortaan : ABB), Acta de Baillencourt 1676, 7 november, fol. 278. Zie Valère Arickx, G e s c h ie d e n is v a n P itte m , (Pittem, 1951), blz. 104 en 115. 3. Op 20 december 1847 schreef pastoor De Costere naar secretaris Frans-Xaveer Nolf te Brugge o.m. het volgende : “Je profite de cette occasion pour vous demander ce qu’on enseigne actuellement, soit au Séminaire, soit à Louvain, concernant la sépulture des enfants nés de parents catholiques, mais morts sans avoir été baptisés. J’espère que vous vous portez bien, je jouis grâce à Dieu du même bonheur.” (ABB). 4. Zie Arickx, op. cit., blz. 159-160 en blz. 192. 5. Gemeentearchief Pittem, overlijdensregister 1845, nummer 108. ABB : Acta Boussen
35
1845, 28 september, fol. 202. 6. Pieter-Jakob Tanghe, geboren in Izegem op 10 februari 1807, priester gewijd in Gent in 1833, hulppriester te Passendale, onderpastoor in Tielt in 1834, licentiaat in de godge leerdheid (Leuven) in 1837, zelfde jaar secretaris van het bisdom te Brugge. Erekanunnik in 1840, pastoor-deken te Brugge O.-L.-Vrouw in 1853 alwaar hij over leed op 18 november 1863. Niet te verwarren met zijn 5 jaar oudere broer, kanunnik Willem-Frans Tanghe (Izegem 12 maart 1802 - Brugge 9 juni 1879), de bekende pre dikant en geschiedschrijver, auteur der "parochieboeken”. 7. Maur-Albert Cappellarie werd geboren te Belluna op 18 september 1765. Orde der Kamaldulenzen. Kardinaal “in pectore” op 21 maart 1825 en publiek op 13 maart 1826. Verkozen tot paus op 2 februari 1831, bij de 60-ste stemronde, met 32 op 45 stemmen, in een konklaaf dat aanving op 14 december 1830. Gekroond op 6 februari 1831. Overleed in Vatikaanstad op 1 juni 1846. Opgevolgd, op 17 juni 1846, door de beken de Paus Pius IX. 8. Zie Arickx, op. cit., blz. 116. Deze processie werd in eer hersteld in 1937 tijdens het pastoraat (1912-1945) van Nabor Holvoet (1859-1945). Zij ging helaas zachtjes ter ziele tijdens het pastoraat (13 april 1957 - oktober 1975) van Laurent Van Iseghem (°Rumbeke 2 oktober 1910, laureaat Roeselare (met Gérard Verbeke) in 1928, licenti aat in de godgeleerdheid, leraar wiskunde en natuurkunde St.-Lodewijkscollege Brugge van augustus 1936 tot 29 januari 1947, dag van zijn benoeming tot directeur van deze instelling, tot 13 april 1957). 9. Geboren te Pittem op 13 juni 1794, “hora quarta mane” (om vier uur in de morgen), als zoon van Jan-Baptist uit Tielt en van Isabella Devillé uit Pittem. Zelfde dag gedoopt. Priester gewijd in Mechelen op 9 november 1821, onderpastoor in Zomergem op 17 december 1821, pastoor in Bovekerke op 30 juni 1830, pastoor in Izegem op 16 sep tember 1834. Ontslagnemend, omwille van blindheid, op 3 oktober 1863 en overleden te Izegem op 1 augustus 1873. Een onvoldoende bekend, merkwaardig Pittems pries ter. Zie Léopold Slosse, R o n d K o r tiy k , II, blz. 856-857. ABB : N e c r o lo g iu m . Arickx, op. cit., blz. 223. 10. De precieze titel is “A c ta S .G o d e le v a e V. e t M . p a tr o n a e G h is te lle n s iu m " (Handelingen van de H. Godelieve, Maagd en Martelares, Patrones der Gistelnaren). Dus niet “Godelivae", zoals pastoor De Costere schrijft. Een exemplaar van dit zeldzaam werk bevindt zich in de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap in Antwerpen. 11. Jean-Baptist du Sollier (verlatijnst tot : Sollerius) werd geboren te Herzeeuw op 28 februari 1669. trad binnen in het S.J.-noviciaat te Mechelen op 28 september 1687. Onderwijs te Antwerpen en studies te Rome. Overleed in Antwerpen op 17 juni 1740. Zijn “A c ta S .G o d e le v a e " , verschenen te Antwerpen in 1720 bij Jakob du Moulin, vor men eigenlijk een onderdeel der “A c ta S a n c to r u m ” waarvan du Sollier de delen V tot en met VII (juni tot augustus) verzorgde. Zie Carlos Sommervogel s.j., B ib lio th è q u e d e la C o m p a g n ie d e J é s u s , tome VII, 1960, kol. 1371-72. Sollerius is een der beste Godelievehagiografen. 12. Pater du Sollier bedoelt hier ABB, Acta de Baillencourt 1679, 8 juli, fol. 197, dag waar op de bisschop deze toestemming verleende aan de Pittemse pastoor Hubert Duply. 13. Albert-Eugène Vermeulen, geboren te Elverdinge in 1774, priester gewijd te Hemmerich (Duitsland) in 1802, onderpastoor te Woesten in 1805, te Izenberge in 1815, pastoor te Gistel in 1817, eerste deken der dekenij Gistel in 1824, alwaar hij over leed op 20 november 1851. 14. Zie noot 12. Cf. Arickx, op. cit., blz. 115-116.
36
BIJLAGE I Pastoor Lodewijk De Costere aan kanunnik Tanghe.
Pitthem, Ie 2 juillet 1846 Mon très Cher et Digne Cousin ! J’espère que la Dévotion envers Ste Godelieve diminuée depuis quelque temps par le trop peu de soin, va se relever cette année par la faveur et l’approbation que vient de nous accor der Sa Sainteté Grégoire XVI d’heureuse mémoire et par les autres exercices qui auront lieu. Dans les recherches que j ’ai faites, pour obtenir toutes les notions possibles sur cette dévotion jadis si grande, je viens d’en faire une chez Monsieur le très digne et si respecta ble Curé d’Yseghem, natif de Pitthem. C’est un ouvrage in 4° ayant pour titre Acta S.Godelivae, composé par Sollerius Père Jésuite dédié à Mgr. van Susteren, ouvrage très rare et très savant. Je viens d'y lire entre autre le passage suivant : “habet et illic (Pitthem) singularem Devotionem S. Godeliva, ob reliquas ibidem expositas, sub approbatione Illustrissime de Baillencourt, 7 Novembris 1676 cujus ergraphum sub oculis habeo ; imo in Regesto episcopali ejus temporis observavi, per praedictum Episcopum factam esse Pitthemniensibus potestatem aquam hauriundi ex putio coenobiï Ghistellensi, quam ad Ecclesiam suam veherent, peregrinis eo concurrentibus praebendam ut aderat in eorum solatium qui Ghistellam pergere nequirent”. - C’est dans ce puits qui existe encore à Ghistelles, que Ste Godelieve a été jetée par les deux bourreaux. Le même Sollerius et d’autres rapportent des Miracles bien authentiques qui se sont opérés en faveur de person nes qui se sont pieusement servis de cette eau pour laver leurs yeux. Il me parait que c’est fâcheux que l’indolence de l’un ou l’autre Curé ait négligé de continuer cette dévotion, que l’autorité Ecclésiastique avait approuvée. Si la même autorité trouvait bon de relever cette dévotion je me prêterai de bon cœur pour la faire revivre. Il faut que je vous dise qu’un ves tige de cette ancienne dévotion existe encore ici. On présente de l’eau aux fidèles, mais celle-ci n’est autre que de l’eau bénite ordinaire. Il y a donc en ceci ce qu’on appelle Pia aliqua fraus. Si Monseigneur trouvait bon de faire maintenant comme ce qui a été établi autrefois, je vous prie de vouloir écrire quelques mots à Monsieur le Doyen de Ghistelles pour le prévenir de l’approbation de Monseigneur, et que dans le courant de la semaine pro chaine j ’enverrai un paroissien de confiance pour nous apporter ici l'eau du puits de Ste Godelieve qui est en grande vénération. En attendant, très Cher et digne Cousin, de vos nou velles je me félicite de pouvoir me nommer votre dévoué et affectionné Cousin. L. De Costere Curé
BIJLAGE II Pastoor Lodewijk De Costere aan kanunnik Tanghe.
Pittem, 2 juillet 1846 Très cher et Digne Cousin ! Vous recevrez peut-être au même instant deux lettres de ma part, je le voudrais bien ainsi, afin que celle-ci pût servir d’explication à la première. Un moment après l’expédition, je me suis aperçu que je l’avais écrite, sous l’impression d’un désir trop vif de relever les solen nités de Ste Godelieve. Ainsi le tout bien considéré, je pense qu’il vaudrait mieux de con sidérer ma première lettre comme non avenue, et de n’y donner aucune suite. Agréez, très Cher et digne Cousin, l’assurance de l’estime et de l’amitié sincère de Votre Cousin tout dévoué. L. De Costere Curé
37
DENTERGEMSE MATEN Het familiefonds in het Gentse Rijksarchief bevat onder nummer 3495 een renteboek van de Dentergemse heerlijkheden Oude Walle, Proost, Hecke, Groothuyse en Cleynhuyse uit 1581. Op de eerste beschreven bladzijde staat bovenaan : Memorie vande maeten vande heerlicke renten van Denterghem ende oock van dander poynten als poyts wachtpenninck wachtsdachs oflye opwoninghe als andersyns. Deze lijst met graanmaten en oude herendiensten vinden we bijna woordelijk terug in de vernieuw de renteboeken uit 1637 (Fonds de Moerman d’Harlebeke, nr. 691) : Copie vande maeten vande heerl(ycke) renten van leenen van dese prochie van Denterghem enz. Ongetwijfeld houdt het ontstaan van aparte Dentergemse graanmaten ver band met een vroege plaatselijke handel die maar weinig contacten onder hield met die in omringende steden zoals Deinze of Tielt. Er zijn ons in ieder geval in eigen streek geen andere plattelandsgemeenten bekend die er een eigen maat op nahielden. De Kortrijkse en Tieltse havermaten waren gelijk. Eén razier of halster bevatte 88,02 liter en bestond uit 2 viertallen (44 1), 4 havotten of vaten (22 1), 8 achtelynghen (11 1) en 2 pinten (5,5 1). De Kortrijkse raziere rogge- of koren[rogge en tarwe]-maat was kleiner : 84,28 liter. De Deinse haverraziere bedroeg 66 liter d.w.z. 3 Tieltse of Kortrijkse havotten of vaten. De griffier van het renteboek stelde vooreerst : in Dentergem, de mate van coorne ende evene (Latijn ‘avena’ = haver) is van eender grootte. Daarna vermeldde hij ten overvloede dat een halster gelijk is aan een raziere, een havot aan een vat en dat een raziere = 2 viertallen = 4 havotten = 8 achte lynghen. Ten slotte maakte hij ook nog een fout : Item een achtelyngh oft pinte is een. Zoals hij later nog illustreerde (2 achtelynghen oft 2 pinten) dacht hij dat een achtelyngh even groot wat als een pint. Dit wordt gecor rigeerd in het renteboek van 1637 : een achtelinck syn twee pinten. Uiteindelijk volgde de enige belangrijke mededeling (1637) : Item de rasiere Denterghemsche mate het sy coorne oft evene mate is een half vat oft 2 pinten mindere dan de rasiere Cortryxsche mate ofte Thieltsche mate. Kortom, de Dentergemse raziere bedroeg 88 1 - 11 1 = 77 liter. Zij lag dus precies tussen de Deinse (66 1) en Tieltse maat (88 1) in, wat geografisch overigens mooi uitkomt. In 1603 bijvoorbeeld, zo rekende de griffier voor, kostte een raziere koren Kortrijkse of Tieltse mate 5 p. 8 sch. par, een raziere koren Dentergemse mate 4 p. 14 sch. 6 d. par. Deze prijzen corres pondeerden volledig met de onderlinge verhouding der respectievelijke maten : de Dentergemse bedroeg 87,5 % of 7/8 van de Kortrijks-Tieltse.
38
Daarna werd nog den fackaert genoemd (1/8 raziere), een graanmaat die we nergens elders aantroffen, maar dus gelijk stond met een achtelyngh. Een oflye is een half vat oft 2 pinten corens Thieltsche mate. Oflie (elders : hovelie) is te verklaren uit ‘oublie’ (Latijn : ‘oblata’ d.i. het aangebodene, gebrachte) en het betrof oorspronkelijk een heerlijke rente in graan, waar aan soms nog een paar hoenders toegevoegd werden (Biekorf, 1967, p. 189). Anderzijds houdt het misschien verband met ‘offie’ (Latijn : ‘offa’ d.i. bete, klomp, koek), een deegkoek gemaakt met bijvoorbeeld 1 franckaert (1/12 raziere of 7,335 liter) tarwe. Ook dat een poyts (poit) een halve myte (mitte) is, was toen algemeen bekend. De mijt was een synoniem voor de denier of penning parisis, het twaalfde deel van een schelling. De poit, een afkorting van ‘poitard’, op zijn beurt een benaming voor een kleine munt afkomstig uit de Poitou, was dus 1/4 denier parisis. De griffier vermeldde naast deze graanmaten en het muntje nog zeven heerlijke diensten, waartussen de ‘oflye' figureerde : Item den wachtpennync is eenen penninc paresis Item den wachtsdachs oft dienstdach 4 sch. par. Item een opwoninghe is 6 sch. paresis Item den mesbreeder is 4 sch. paresis Item den waghendienst is 24 sch. paresis Item den achtiendach is 1 sch. 6 penninck par. Item den wintervoester is 18 sch. par. Deze heerlijke of domaniale diensten stamden nog uit het domaniale tijd perk. Tot het einde van de 11de eeuw stonden de laten, of ze nu vrij, halfvrij of onvrij waren, nog in grote mate ten dienste van de heer van het cen trale heerlijke domein (de reserve). Zij leefden er nagenoeg op autarkische wijze van de opbrengsten van dat domein en ook later moesten zij, zeker in drukke tijden, het huispersoneel van de heer nog een handje helpen of karweien verrichten in ruil voor het gebruik van gemeenschappelijke gronden of dienstverlening. Door de opkomst van de steden en de snel toenemende geldeconomie konden de stilaan meer zelfstandige laten naderhand die diensten afkopen. De wachtpenning betrof wellicht de afkoopsom voor het eertijds verplicht wachtlopen op het domein, terwijl de wacht- of dienstdag een welbepaal de dag was waarop zekere herendiensten gepresteerd moesten worden. De opwoning gold de betaling van het erkenningsrecht omdat ooit eens een eigen woning binnen de heerlijkheid opgetrokken mocht worden, al was het dan maar een stulpje met één deur en één raam. De mesbreeder sloeg uiteraard op de vroegere verplichting mest te voeren binnen het domein, net zoals de wagendienst verwees naar een vervoerplicht. Voor een acht-
39
tiendag vonden we nergens enige verklaring, maar met de wintervoester wordt ongetwijfeld een winterpoester bedoeld. De poest was de koestal met het melkhuis, zodat het ging om bijvoorbeeld verzorging en begelei ding van vee, voeder klaarmaken, de stal uitmesten, enz. Tot zover deze reminiscenties aan het Dentergem waaraan de bewoners nog met handen en voeten, of zelfs met huid en haar, gebonden waren. Frans HOLLEVOET
Adressen van de auteurs : Romain Vanlandschoot, Hondstraat 4, 8700 Tielt Erwin Blondeel, Steenstraat 39, 8700 Tielt Wim Vanseveren, Kistestraat 19, 8700 Tielt Bernard Defossez, Dijkstraat 90, 2800 Mechelen Paul Vandepitte, Driesstraat 9, 8700 Tielt Rudolf Van de Perre, Blackmeers 81, 1790 Affligem AndrĂŠ Demeulemeester (t) Frans Flollevoet, Bedevaartstraat 98, 8700 Tielt
40
Rouwdienst DHONDT
ALG EM ENE ELECTRICITEIT
Eric DEBUSSCHERE Bruggestraat 43 8700 TIELT Tel. (0 5 1 )4 0 07 15 Fax (0 5 1 )4 0 73 37
Stationstraat 103 8700 TIELT Tel. (0 5 1 )4 0 02 27
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties W inkelverlichting
OP SPAREN STAAN GEEN JAREN
BANK VAN ROESELARE JA. KULTUUR LIGT ONS.
kuituur
GH 5ELW ES T ELECTRA BEL-© MENS.
MI LI EU
EN E N E R G I E
Kortrijksestraat 86 - 8700 TIELT Tel. (051)42 31 11
DE ROEDE VAN TIELT
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 27ste jaargang, nr 2 - juni 1996 Afgiftekantoor 8700 Tielt
AUTOCARS-REISBUREAU
DE MEIBLOEM een onderneming die reeds 62 jaar lang met troeven als : VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
Kasteelstraat 149 - 8700 TIELT Tel. (051) 40 18 23 - Fax (051) 40 51 93 Voor al uw é é n d aa g se of m eerd aag se reizen L U X E autocars • • • • •
Binnen- en buitenlandse reizen Van 30 - 40 - 54 - 67 tot 87 plaatsen Cars uitgerust met air-conditioning, video, toilet, bar Aanhangwagen beschikbaar NIEUW : liftb u s jr.'95
V E R N IE U W E N
M o d e k le d in g
EN
in le e r e n d a im
H ER STELLEN VAN ZE TE LS , S A L O N S , STO ELEN EN Z IT B A N K E N
DEL LAG0
B 0U C K A ER T DANIEL F élix D 'h o o p s tra a t 33 8 7 0 0 T IE LT
Félix D 'h o o p stra a t 145 8 70 0 TIE LT
Tel. (051) 40 42 30
Tel. (051) 40 39 00
DE ROEDE VAN TIELT Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.
Voorzitter : P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt -(051) 40 17 00 Ondervoorzitter : V. Baert, Oostrozebekestraat 241, Meulebeke - (051) 48 82 98 Sekretaris-penningmeester : Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie : V. Baert, J. Billiet, Ph. De Gryse, W. Devoldere, Fr. Hollevoet, R. Ostyn, P. Vandepitte
Lidmaatschapsbijdrage : 700 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Kastanjelaan 1, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in "De Roede van Tielt" mogen slechts overgeno men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.
INHOUD VAN DIT NUMMER (27ste jg„ nr 2, juni 1996) V. Arickx, De Tieltse drukker-uitgevers Stéven, Michiels, Horta en Lannoo (1791 - 1929).
blz. 42 - 108
bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken
DE TIELTSE DRUKKER-UITGEVERS STEVEN, MICHIELS, HORTA EN LANNOO (1791 - 1929) Historisch-genealogisch en bibliografisch onderzoek rond de drukkers en drukkersgeslachten aan de Ieperstraat 22 in Tielt (*) TER INLEIDING Het hierna volgend artikel is een eerste bijdrage tot de historisch-genealogische kennis van enkele drukker-uitgevers uit Tielt uit de periode 1791 1929. Deze bladzijden zijn ook het resultaat van een vaak moeilijk biblio grafisch onderzoek naar wat zij gedrukt en uitgegeven hebben en zijn zo meteen een bijdrage tot een Tieltse bibliografie tot 1930. Gelegenheids- en familiaal drukwerk werd hier buiten beschouwing gelaten. Dat onderzoek ging naar die drukker-uitgevers die gewerkt hebben in het huis en werkplaats gelegen aan de huidige Ieperstraat 22 in Tielt, van 1824 tot midden 1929. Dat waren de drukker-rederijker F.L. Michiels, drie generaties Horta (vooral uitgevers van kranten) - een jaar onderbroken door hun familielid F. De Laere - en twee generaties Lannoo, die de uit geverij groot gemaakt hebben. Dat drukkershuis met werkplaats en winkel, zou men met reden de ereti tel van Tieltse “Gulden Passer” mogen toekennen. Die zes generaties drukker-uitgevers in hetzelfde huis - dat is toch een merkwaardigheid hebben door hun publicaties zeker bijgedragen tot de ontwikkeling op veel gebieden van de stad. Zij hebben door hun werk aan Tielt ruime bekend heid gegeven in de regio en in heel Vlaanderen. Ons verhaal eindigt mid den 1929 toen de drukpersen van daaruit verhuisden naar een ruimer oord. Naast de hier besproken drukkers hebben er vanaf 1830 in Tielt nog ande re drukpersen gedraaid. De filiaties L. Van Welden - Gaulin - Vervenne en J.B. Loosveldt - D. Minnaert - J. Van Landeghem zijn bekend door de uit gave van weekbladen en in mindere mate van boeken. Deze studie begint evenwel buiten de Ieperstraat 22 en wel bij drukker uitgever en boekhandelaar Andries Benedikt Stéven, de eerste en enige drukker die Tielt vóór 1800 gehad heeft. Door zijn Fransvlaamse afkomst - uit Kassei - en kleinzoon van een bekende grootvader én door zijn opgang als drukker-uitgever in Gent, in zijn post-Tieltse jaren, waar hij zich onderscheidde door zijn grote Fransgezindheid, is Andries Benedikt Stéven een markante persoonlijkheid geweest, die dan toch de pionier van de drukkunst in Tielt geweest is.
42
Het is een versleten gemeenplaats die ik bijna niet meer durf schrijven dat de uitvinding van de boekdrukkunst in de 15de eeuw van onschatbare betekenis is geweest voor de verspreiding van godsdienst, cultuur, kunst en wetenschap in Europa en voor de hele wereld. De scriptoria, waar moeizaam en kunstvol handschriften werden geschreven en gekopieerd, verdwenen langzamerhand en werden in snel tempo vervangen door de boekdrukkerijen. Snel en in relatief grote oplagen rolden mooie en ver zorgde boeken van de pers, werden veelal mooi in leder gebonden en von den hun weg naar bibliotheken en naar wie lezen kon. Verwonderlijk ook hoe rap de drukkerijen in de steden ingeplant werden. In Brugge werkten Caxton en Mansion van in 1474 - 1476 en na die pioniers kwamen daar Jan Brito in 1477 - 1478, Hubrecht de Croeck in 1523 - 1544, Pieter de Clerck die de boekillustratie tot ware kunst verhief en tenslotte Hubrecht Goltzius in 1563 - 1576, die met zijn OJficina Goltziana de boekdrukkunst in Brugge naar hoogtepunten voerde die niet moesten onderdoen voor de kostbaarste producties van de Antwerpse aartsdrukker Plantijn. De 17de en de 18de eeuwse Brugse drukkers konden op verre na hun voorlopers niet aan. leper kreeg zijn eerste drukker in 1544, Kortrijk in 1623 en Oostende in 1705. Maar de erudiete en alwetende Antoon Viaene uit Brugge heeft het lichtjes verkeerd voor wanneer hij schrijft dat in WestVlaanderen, alleen Brugge, leper, Kortrijk en Oostende vóór 1800 de drukkunst binnen hun wallen gekend hebben (1). Dat bij wijze van inlei ding. Ook Tielt behoort bij de fiere koplopers van de boekdrukkunst in WestVlaanderen in de laatste jaren voor de Franse Revolutie. Iets wat Roeselare, Veurne, Torhout, Menen e.a. kleinere Westvlaamse steden niet in hun wapen kunnen voeren !
I. ANDRIES BENEDIKT I STÉVEN De eerste mij bekende Tieltse drukker vóór 1800 is Andries Benedikt Stéven, gedoopt als Andréas Benedictus en later verfranst tot André Benoît I Stéven. Een in meer dan één opzicht merkwaardig man, inz. met betrekking tot zijn afkomst en zijn loopbaan na 1794. Andries Benedikt Stéven werd geboren in Kassei (Frans-Vlaanderen, Département du Nord) op 12 september 1757 als derde kind van vier (en énige zoon) van Pieter Andries Stéven (geb. Kassei 1723), boekhandelaar (en drukker-schoolmeester ?) en Marie Josephe Albertine Gilliodts (geb. Kassei 25 maart 1726). Hij was daarbij de kleinzoon (2) van de in onze literatuurgeschie denis bekende Andries Stéven (ca. 1676 - 1747), schoolmeester, rederijker in Kassei en gezaghebbend grammaticus, bewonderaar en bevorderaar van een zuivere Nederlandse taal (3), auteur van het meermalen herdruk-
43
Rekening van A.B. StĂŠven, met zijn handtekening voor geleverd drukwerk aan de stad Tielt. Uitbetaald op 15 maart 1794. (Tielt, Oud Stadsarchief, 790). In hetzelfde archiefbundel steekt nog een gelijkaardige rekening, uitbetaald op 31 oktober 1794.
44
te (ook in Tielt in 1793 door onze Andries Benedikt) Nieuwen Nederlandschen Voorschriftboek (4). Ferdinand Vanderhaeghen, de Gentse bibliothecaris en bibliograaf schrijft dat Andries Benedikt door zijn vader Pieter Andries naar de Universiteit van Leuven werd gezonden (5), maar wat hij gestudeerd zou hebben, zegt hij niet. Ik meen dat het juis ter is te schrijven dat A.B. Stéven eerst gestudeerd heeft in Kassei bij de Recolletten die er een bekend college hadden. Misschien heeft hij er nog wat noviciaat bij gedaan en heeft hij daarna andere wegen gezocht. In 1795 wordt een anoniem Fransgezind pamflettist geïdentificeerd als den ydelhoofdigen minderbroeder Steven van Cassel, door J. Smeyers als exrecollet en als de achterkleinzoon van Andries Stévens gepreciseerd (5bis). Op dat ogenblik, 1795, was Andries Benedikt I Stéven al naarstig aan het drukken voor de Fransen in Gent, wier partij hij duidelijk gekozen had. In 1783 duikt A.B. Stéven op in Tielt, waar hij op 29 november van dat jaar trouwt - hij kan dus geen geestelijke geweest zijn - met Francisca Van de Graveele, dochter van Franciscus fs Josephus en Maria Agnes Van Hassche fs Petrus, geboren in Tielt op 15 september 1764. Die Van de Graveele’s waren in Tielt ijverige leden van de rederijkerskamer Het Roosje en verdienden hun brood als boek- en papierhandelaar, boekbinder, huisschilder, enz. (6). Is A.B. Stéven in Tielt terecht gekomen langs de rederijkerij ? Of was hij bekend met het Tieltse Minderbroedersklooster en -college langs zijn oom om ? Wanneer Andries Benedikt Stéven in Tielt begon te drukken en te publi ceren, is vooralsnog niet precies bepaald. Misschien bevat het oud stads archief over zijn activiteit nog aanvullende inlichtingen (7). Uit de Tieltse drukkerij van A.B. Stéven ken ik (maar) vijf publicaties. Waarschijnlijk zijn er meer. 1. Indices verborum syntaxis Emmanuelis Alvari, Tileti, 1791. In zijn bio grafische nota over André Benoît Stéven schrijft V. Van der Haeghen dat die titel een van de quelques livres classiques is die A.B. I. Stéven in Tielt publiceerde. Die werken waren - en zijn - zegt V. Van der Haeghen, moeilijk te vinden (8). 2. Kort-bondig begryp van de weirdigheyd, gratiën ende aflaeten gejond aen het Aerds-broederschap van den H. Roozen-krans. Vernieuwt door Zyne Heyligheyd Pius den VI, den 26 junius. Den heYL’gen roozeLaer, Maria toegesChreven, / zaL U In sterVens Uer’ zYn’ nUtte Voorspraek geVen. (1791). Tot Thielt, by A.B. Stéven, Boek-Drukker, op de merkt. (1791), 130x80, 48 blz. Aanwezig in de St. Openb. Bibl. Kortrijk, Fonds Joseph de Bethune, nr. 4081.
45
' v -7>V —
fc-ORT-BONDIG B E G R Y P VAN
;
DB
JVEIRDl G H E Y D , G R A T I Ë N E N D E A FLA E T E N GEJOND
ABN
HET
M ERDS-BROED ERSC H AP VAN D E N
H. ROOZEN-KRANS. ! Vernieuwt door Zyne Heyligheyd PIUS 1 den V I ., den 26 Junius , ■Den -hcYL’gen roozeLaer, Maria toe gesChreVen , 2aL U In sterVens Uer’ zYn’ nUtte Voorspraek geVen.
Devotieboekje, drukt door A.B. Stéven, 1791. (Kortrijk, Sted. Openb. Bibl., Fonds J. de Bethune, 4081).
46
D E
VERHEVENTHEDEN VAN
JME A l 2 L 2 A .) O F
M ED ITATIËN VOOR DE F E E S T - D A O Ï N
VAN
DB
BEZOEKING
■EN OF ZU W E R I N G DER
H. M A E G D M A R I A . Gevolgt natr het Franfeh van den Leruchten Priejïer DUQUESNE.
D ep . d e D e e l .
T Ó T
T H I E L T,
lîy A. B. STEVEN, Boekdrukker en Boekverkooper , op de Merkt. Met Goedkeuring, ipçî.
■
Devotieboek, gedrukt door A.B. Stéven, 1792. (Kortrijk, Sted. Openb. Bibl., Fonds J. de Bethune, 4375).
47
3. De Verheventheden van Maria of Meditatiën voor de feest-dagen van de bezoeking en de zuyvering der H. Maegd Maria. Gevolgt naer het Fransch van den beruchten Priester Duquesne. Vier delen. Tot Thielt, ByA.B. Stéven, Boekdrukker en Boekverkooper, op de Merkt. Met Goedkeuring. 1792, 185 x 125, XII + 259 blz. ; 264 blz. ; 264 blz. + 237 blz. Aanwezig in de St. Openb. Bibl. Kortrijk, Fonds Joseph de Bethune, nr. 4375 en in de huisbibl. van Emmanuel de Bethune in Marke. De approbatio werd verleend in Gent op 9 maart 1792. 4. Nieuwen Vaderlandschen Almanach voor het Jaer O.H. 1793. Dienende voor de Bisdommen van Gent, Brugge, Ieperen en Doomyk. Door Mr. Jan Van Parys. Tot Thielt by A.B. Stéven, Boekdrukker op de Merkt. Na de lijst van de heiligdagen komt een nieuw titelblad : Waere Prognosticaie (sic) o f Dag-klapper voor het Jaer O.H.J.C. 1793. Gemaekt ende gecalculeert op den Meridiaen van Gend en de omlig gende landen. Door Mr. Jan Van Parys. Tot Thielt by A.B. Stéven, Boekdrukker. Die Dag-klapper is 9 blz. lang, vermeldt de schijngestal ten van de maan en geeft voor elke maand een Raedzel. Volgen de jaaren paardenmarkten, adressen van de Heeren van den Raede in Vlaenderen, wisselwaarde van de diverse munten, een waere historie van Annette en Labyn, alsook de catalogus van de boeken te koop bij A. B. Stéven. Dat is, volgens de almanakkenkenner K.M. De Lille, de oudste vermelding van een dagklapper in Vlaanderen (9). 5. Nieuwen Nederlandschen Voorschriftboek Alwaer onder vier honderd en thien zoo op maetgestelde als Rymlooze Voorschriften, véle schoone Leeringen, Zinspreuken, ende Zédelessen zyn te vinden, met eenige kortbeknoopte Nieuwjaersbrieven. Waer zyn bygevoegt eenige korte Verhandelingen op de verbastering der Néderduytsche Tael, op de misnoeming van zommige Letteren, ende eenige noodwendige waememingen in de Spelkonst. Alles zeer bekwaem voor de Schoolmeesters, Schoolmeesteressen, ende de Leerlingen zelve. Opgestelt ende by-een vergadert door A.S. Schoolmeester der Stede van Cassel. Zesden Druk, van nieuws overzien, en verbetert. Tot Thielt, By A.B. Stéven, Boekdrukker, Binder en Verkooper, op de Merkt, 1793. Deze zesde druk draagt nog de approbatie van de Ieperse censors van 19 en 30 juni 1741 en telt 128 blz. met als bijlage 1 blz. met Het groot Cyffergetal van een-mael-een, Dienstig voor alle Persoonen en 1 blz. met het zegeltarief voor allerlei akten. Dat boek, gedrukt in gotische, romeinse en cursieve of italieke letters, ver-
48
N
I
E
U
W
E
N
N E D E R L A N D SC H E N
| j'
Alwaer onder vier honderd en thien zoo op maetgehelde als Rymlooze V O O R S C H R I F T E N , véle schoonc Leeringcn , Zinspreuken , ende Zéde-r leffen zyn tc vinden, met eenige kortbcknoopte N I E U WJ A E R S B R I E V EN. JVaer zyn bygevoegt eenige korte Verhandelingen op de verbajlenng der Néderduytfche Tael , op de mis~ noeming van zommige Letteren , ende eenige noodwen* - dige waernémingen in de Spelkonjl. Alles zeer bekwnem voor de Schoolmeefters, SchoolmeefterCfen» ende de Leerlingen, zelve. eSt end& S y-e ’-n veey a d th t ^ o o r
OP.
qP c oqٻ
ne.efttr der OTtede. v a n G v C o T o T S J d .
Zesden Druk, van nieuws overzien, en verbetert,' Is
h i. i
By
A.
T O T T H I E L T, B. S T É V E N , Boekdrukker,
Binder en Verkooper, op de Merkt. 1793.
!;
De Tieltse herdruk (1793) door A.B. Stéven van het bekende Nieuwen Nederlandschen Voorschriftboek (1714) van zijn grootvader Andries Stéven. (Gent, Universiteitsbibl., 5651).
49
onderstelt dat de drukker over een grote diversiteit van letterkasten beschikt. Zou A.B. Stéven, pas begonnen in Tielt, al zulke zware opdracht aangekund hebben ? In 1793 verscheen bij Walwein in leper de zevende druk van het Voorschriftenboek : bij nader toezien zijn deze uitgaven hele maal identiek, wat betreft lettertypes, bladspiegel en titelblad, uitgenomen het drukkersadres en het vignet. Ik meen daarom dat de Tieltse druk bij de ervaren Ieperse drukkers Walwein werd gemaakt voor rekening van A.B. Stéven in Tielt (10). Een Tielts exemplaar is te vinden in de Universiteitsbibliotheek Gent (BL 5651) en in de Stadsbibliotheek Antwerpen (D16577). Dat boek werd voor het laatst herdrukt bij Bonhomme in Veurne in 1833 (11). Zijn er nog andere Tieltse drukwerken van A.B. Stéven bekend ? In de zomer van 1794, na de tweede Franse inval en met het begin van de twintigjarige Franse overheersing, verliet Andries Benedikt Stéven Tielt om zich in Gent te vestigen. Wat zat daarachter ? De Gentse bibliograaf Ferdinand Vanderhaeghen, die de zoon van A.B. I Stéven, ni. André Benoît II Stéven (1798 - 1886) waarschijnlijk in Gent gekend heeft en van deze het verhaal moet gehoord hebben, schrijft in zijn biografische noot over A.B. I Stéven dat, na de inname van Tielt door de Fransen, onder het bevel van generaal Vandamme ( 1 4 - 2 3 juni 1794), de inwoners van de stad de Fransen zeer vijandig gezin waren en geen enkele gelegenheid lie ten voorbijgaan om hun dat te tonen. De jonge en zeer onstuimige Franse generaaal, om een eind te stellen aan die plagerijen, trok aan het hoofd van zijn troepen naar de stad om de Tieltenaren mores te leren : de traiter les habitants avec la dernière rigueur. Dan is citoyen Stéven naar generaal Vandamme gestapt - qui était son cousin ! - en kon de legeraanvoerder overtuigen de stad te sparen van het ergste (12). Van die gelukkige redding van Tielt van plunderingen of verwoesting weet J. Samyn, de historicus van Tielt tijdens de Franse Revolutie, niets te vertellen (13). Wel heeft de Tieltse rederijker Antonius Van de Graveele - oom van de vrouw van A.B. Stéven - op luimige wijze de vlucht van de Tieltenaren beschreven toen de Fransen op Sint-Marcusdag (25 april 1794) blijkbaar naar de stad oprukten (14). Maar toch, pater Antonellus Verschuere, geschiedschrijver van het Tieltse Minderbroedersklooster, schrijft dat generaal Vandamme zijn bescherming had verzekerd over het klooster - wat gebeurd zou zijn in 1794 - 1795 - en die historicus bekent : “om welke redenen weten wij niet “ (15). De uitleg voor die bescherming ligt mijn inziens voor de hand: generaal Vandamme en hoogstwaarschijnlijk ook A.B. Stéven waren oudstudenten van het college van de Minderbroeders (of Recolletten) van Kassei.
50
Het verhaal van de bescherming van Tielt (?) moet mijn inziens met wat realisme benaderd worden. Dat de Tieltenaren de Fransen bij de inname van hun stad zouden gepest en getergd hebben, dat zal wel anders geweest zijn, laten we zeggen : het tegenovergestelde ! Tenzij dat de Tieltenaren niet vliegensvlug aan alle mogelijke en onmogelijke opeisingen voldeden. Zij wisten ook - de vlucht op Sint-Marcusdag toont het aan - dat de Fransen waar zij kwamen, brandden, moordden en van generaal Vandamme mochten plunderen naar believen. Wat zij in Veurne en Poperinge in 1793 hadden aangericht, zal wel in Tielt bekend geweest zijn. Als Stéven bij Vandamme gepleit heeft om de stad niet te plunderen, dan is dat een grote verdienste voor onze Tieltse drukker. Maar dat zij neven waren of “cousin” - het Franse cousinage beduidt verwantschap is een genealogisch sprookje. Zij waren stadsgenoten, beiden uit Kassei, wellicht op dezelfde school geweest, alhoewel Stéven 13 jaar ouder was dan de generaal. Hun families, de boekhandelaar Pieter Andries Stéven en de chirurgijn Martinus (Mauritius) Vandamme zullen elkaar gekend heb ben. Dat kan een effectieve tussenkomst van Stéven bij de revolutionaire Vandamme verklaren. En heeft Stéven dan ook zijn diensten niet aange boden aan Vandamme (16) ? Met de bescherming van zijn stadsgenoot generaal Vandamme verhuisde A.B. I Stéven in de zomer van 1794 naar Gent. Daar drukte hij al in sep tember - oktober 1794 een Fransgezinde krant onder de leuze Vryheyd, Gelykheyd met als titel Vaderlandsche Gazette van Gend. Tot Gend, by A.B. Stéven, drukker en uitgever dezer, op den hoek van d'Ajuin-Leye, naest de Vischmerkt. Van die krant is alleen nr. IX van 21 oktober 1794 bewaard gebleven (17). Einde 1795 - begin 1796, nl. van 20 oktober 1795 tot 30 januari 1796, publiceerde A.B. Stéven, onder de leuze Vryheyd, Gelykheyd, Echtheyd een nieuwe krant (His masters voice !) onder de titel Dagelykschen Courrier van het Departement van de Schelde, die twee maal per week op 4 bladzijden in 4° verscheen. Slechts 12 nummers van die krant zijn bekend (18). A.B. Stéven was in 1796 al Imprimeur du Département de T Escaut en ook Imprimeur de la Loge (de la Félicité bienfaisante) van Gent (19). A.B. I Stéven was gevestigd aan de Gentse Koornmarkt, waar hij tot aan zijn dood in 1812 als drukker-uitgever bijzonder actief is geweest (20). Na zijn overlijden bleef het bedrijf even actief voortwerken onder de leiding van zijn weduwe Angelina Verstraete. Hun publicaties waren op de eerste plaats franstalig. Het Voorschriftboek van Andries Steven was voor hen geschiedenis geworden ! Alhoewel in Gent gevestigd, onderhield A.B. I Stéven nog enige familia le en drukkersrelaties met Tielt. En ook na de overname van het bedrijf
51
door zijn zoon André Benoît II Stéven in 1820, werd hier nog een en ander gedrukt voor Tielt. Op 13 januari 1799 kocht A.B. I Stéven - toen al erg actief in Gent - het gewezen kloosterpand van de door de Fransen uitgedreven zusters Penitenten aan de (Tieltse) Bruggestraat. Dat “zwart goed” omvatte de kloosterkerk, het klooster, de bijhorende gebouwen, de boomgaard en de tuin. Stéven verkocht het hele kloosterbezit (uitgezonderd tuin en boom gaard) op 6 januari 1804 aan de Tieltse belastingontvanger Bernard De Rammelaere, die in 1816 door het stadsbestuur daarvan onteigend werd (20 bis). Ook in Pittem bezat Stéven rond 1809 nog “zwart goed”. Na de heropening van het Minderbroederscollege van Tielt in 1802, werd er op 21 augustus 1805, naar aanleiding van de prijsuitdeling een Exercitatio Scolastica gehouden waarvoor het programmaboekje in Gent bij A.B. I Stéven gedrukt werd. Blijkbaar hadden de Tieltse paters hun beschermer van 1794 - 1795 niet uit het oog verloren. De titel van het drukwerk, dat A. Verschuere (21) en vóór hem E.H. S. Inghelram in han den hebben gehad (22), luidt als volgt : Exercitatio Scolastica, pubice habenda in aula collegii Tiletani III Fructidoris anni XIII (21 augustus 1805) hora 9 ante et 2 post meridiem ... (etc.). Gandavi, ex Typographia A.B. Stéven. Hoe zag de familiale toestand van A.B. I Stéven eruit ? Genealogie kan soms bepaalde verbanden verklaren. Zoals gezegd trouwde Andréas Benedictus Stéven filius Andréas, natus Caseleti, in Tielt op 29 november 1783 met Francisca Van de Graveele, dochter van Franciscus en Maria Agnes Van Hassche, geboren in Tielt op 15 september 1764. Zij overleed vroegtijdig in Gent in haar woning aan de Koornmarkt op 5 Floréal V (24 april 1797). A.B. I Stéven hertrouwde in Gent op 10 Brumaire VI (31 oktober 1797) met Angelina Verstraete, dochter van Jacobus en Elisabeth Pypaert, geboren in Tielt op 8 januari 1775. Zij woonde bij haar huwelijk ook aan de Koommarkt en was waar schijnlijk dienstmeisje bij A.B. Stéven. De datum van haar overlijden heb ik in Gent niet teruggevonden. André Benoît Stéven overleed in zijn woning in Gent op 19 mei 1812, pas 55 jaar oud. Een bewogen loopbaan heeft hij wel gehad. Kinderen uit het eerste huwelijk : 1. Maria, geb. en ged. Tielt op 12 oktober 1784 (P. : Franciscus Van de Graveele, M. : Maria Josepha Gilliodts, resp. grootvader en grootmoe der), overl. Tielt 14 oktober 1784. 2. Andréas, geb. en ged. Tielt 5 juli 1785 (P. : Antonius Van de Graveele, M. : Maria Van Assche), overl. Tielt 13 juli 1785.
52
3. Ivo, geb. en ged. Tielt 6 maart 1786 (P. : Pieter Van de Graveele, M. : Joanna Maria Van de Graveele). Ivo Stéven woonde in 1820 in Gent waar hij handelaar was. 4. Gregorius, geb. en ged. Tielt 8 mei 1787 (P. : Ignatius Van de Graveele, M. : Theresia Van de Graveele), overl. Tielt 27 augustus 1788. 5. Theresia, geb. en ged. Tielt 17 juni 1789 (P. : Joannes De Meulenaere, M. : Godelieve Van Assche), overl. Tielt 17 september 1789. 6. Joannes-Baptista, geb. en ged. Tielt 11 september 1793 (P. : Dominus Joannes Baptiste D’haeyere, hoofdonderwijzer aan de stedelijke jon gensschool, M. : Theresia Van de Graveele). Geen verdere inlichtingen. Kind uit het tweede huwelijk : 7. Andréas Benedictus, geb. Gent 23 Ventôse VI (13 maart 1798). Zijn moeder Angelina Verstraete, die een verstandige zakenvrouw moet geweest zijn, - zij leidde het bedrijf van 1812 tot 1820 - zond haar zoon in 1818 - 1819 naar Parijs waar hij zich moest bekwamen in de druk kunst bij de bekende meester-drukker Firmin Didot. In 1820 nam A.B. II Stévin de drukkerij-uitgeverij over, die hij nog vele decennia zou besturen. Hij overleed in Gent op 18 juni 1886. Bij A.B. II Stéven werden, zoals ten tijde van zijn moeder la Veuve A.B. Stéven, nog enkele drukwerkjes gemaakt voor Tielt, en wel voor de stads jongensschool in de Krommewalstraat, d.i. in het Frans pensionaat van Jan Baptist D’haeyere (Machelen - nu Zulte - ca. 1757 - Tielt 17 januari 1824). J.B. D’haeyere, overal bijzonder gewaardeerd kostschoolhouder en onderwijzer, eerst in Wakken, in Tielt vanaf 1788, (maar drie-vier jaar afgezet door de Franse bezetter) had, zoals gezegd, in 1793 als dooppeter gefungeerd voor een van de kinderen van A.B. Stéven (23). Stéven en D’haeyere waren geen onbekenden voor elkaar. Andréas Benedictus II Stéven, boekdrukker, trouwde in Tielt op 3 mei 1820 met de zeer rijke Carolina Maria Roelandts, dochter van Petrus Antonius (fTielt 10 sep tember 1814) en Theresia Dorothea Hellyn (fTielt 1 juni 1805), ex-schepen, stadstresorier, griffier van diverse heerlijkheden, enz. De getuigen op dat huwelijk waren de broers van de bruid (notaris Karei Roelandts (1785 - 1847) en Bernard Roelandts (1795 - 1829), rentenier-hotelier), haar schoonbroer de fabrikant Maximiliaan van Zantvoorde (1781 - 1855) en Ivo Stéven, broer van de bruidegom, handelaar in Gent. Carolina Roelandts overleed in Gent op 11 april 1868. Met dat huwelijk werd André Benoît II Stéven opgenomen in de kring van de Tieltse hoge(re) burgerij. Omdat het gaat om een Tielts drukwerk - in Gent gemaakt - ver meld ik hier het huwelijksgedicht, in plano gedrukt in de ancienne typo graphie de Madame Veuve Stéven et fils en aan de jonggehuwden aange boden : Bouquet offert en caractères typographiques à M. André Benoît
53
Steven et Madame Charlotte Marie Roelandts, unis par les liens de l ’Hymen à Thielt le 3 mai 1820, à leur retour dans la ville de Gand après le voyage de noces (24). Bij het bekijken van de drukwerkjes uitgegeven in Gent bij de Weduwe J.B. Stéven en haar zoon A.B. II Stéven in de periode 1816 - 1824 met betrekking tot de Tieltse stedelijke (Franse) kostschool, was het opvallend dat die reeks brochuren bestond uit de jaarlijkse toespraken door Bernard D’haeyere (hulponderwijzer bij zijn vader) over pedagogische aangele genheden, uitgesproken naar aanleiding van de prijsuitdeling in het Pensionnat français van Tielt. De genealogie hielp dat probleempje oplos sen. Bernardus Franciscus D'haeyere, zoon van Jan Baptist en Judoca Delhaize, geboren in Tielt op 12 februari 1789 was daar getrouwd op 22 juni 1815 met Theresia Eugenia Roelandts ook dochter van Antonius en Theresia Dorothea Hellyn, geboren in Tielt op 5 januari 1789. A.B. II Stéven en Bernard D'haeyere waren dus zwagers en dat verklaart die drukkersopdrachten in Gent. In 1824 volgde B. D’haeyere zijn vader op als hoofd van de kostschool. Hij kon, met een blijkbaar zwakke gezond heid, die taak niet aan en overleed als grondeygenaer in Tielt op 19 november 1827. Zijn weduwe, achtergebleven met drie kinderen, stierf in Tielt op 8 januari 1869. Volgende druksels, alle in verband met de Tieltse kostschool en uitgege ven bij la Veuve A.B. Stéven en later bij haar zoon A.B. II Stéven, zijn mij bekend : 1. Distribution des prix par Monsieur le Maire de la ville de Thielt aux élèves du Pensionnat sous la direction de Mr. J.B. D ’haeyere, le 28 août 1814. A Gand chez la Veuve, A.B. Stéven, Marché aux grains, (1814), 8°, 24 blz. Dit boekje, zoals de andere resultatenboekjes, is belangrijk voor de lijst van de 134 leerlingen die aan de wedstrijd “Ecriture” deelnamen en voor de resultaten die behaald werden in de vakken Doctrine chrétienne, Langue française et flamande (1ère, 2ième et 3ième classe), Orthographie, Lecture et déclamation, Art épistolaire, Arithmétique, Commerce, Géographie, Chronologie et histoire, Mythologie et Ecriture. 2. Distribution des prix par Monsieur le Maire de la ville de Thielt aux élèves du Pensionnat sous la direction de Mr. J.B. D ’haeyere, le 1er septembre 1816, à Gand, de l ’imprimerie de la Ve A.B. Stéven, Marché aux grains, (1816), 8°, 28 blz. 3. L ’intérêt que doit nous inspirer l ’éducation de la jeunesse. Discours dédié aux pères et mères de famille, et prononcé à l ’occasion de la dis tribution des prix du pensionnat de Thielt le 1er septembre 1816 par Bernard D ’haeyere. A Gand de l ’imprimerie de la Veuve A.B. Stéven,
54
DISTRIBUTION DES PRIX, /tar RC'ün.uci/r /c- t/f/>nnv. I) K
L A
V I L L E DE T R I E L T , AUX
ÉLÈVES
P E N S I O N N AT SOUS I.A D I R E C T I O N
DE
•yfù. ’V. (TC. CT-■/laru,en: Xt
îô
& oi'st
1. rm iihllon est mère <Io sucr.ês : il ji'esf |>oinl île ■/.<'le -sans encouragem ent ; point Jc flô rls sans espérance.
A
G A N D ,
Chez U Veuve A . B. S t e v e n , M arché aux Grinus.
Het resultatenboekje of palmarès van de Tieltse stadskostschool van 28 augustus 1814. Gedrukt in Gent bij de weduwe A.B. Stéven. (Rijksarch. Brugge, Modern Archief Prov. West-Vl., 1ste reeks, 459).
55
'G ifhefcuujjep fc weBv oitdO öp voedt»uj 'i'eu 3eu<jd moeu, utijoczeuicp f
A E N S P R A EK,
^oit uouecj lU d p w e o (TtCducalior) &<_> c t a u u c J é e ,
m le te t
DISCO UR S 9 D É D I É
O PG E D R A G E N A E N D E
en AéoeeJcru dc<t EN GEDAEN TER
üildeefuuj Det
<n/.r ffivreA
tÀCcrcJ (/<■
tyujzcy
^etu -Pttoc D U
VAK DE
KOSTSCHOOL TE THIELT;
OOejj i
PENSIONNAT DE THIELT-1
Xt t/r
c ^cptcm C tc
c$«pteti»6 eo i 8 i 6 ,
Ü
«S « 6 ,
PA R
DO OR
Ü E R N A E R V
/
ET PRONONCÉ A L'OCCASION DE LA
U
A E Y E R E .
B e r n
a
r
d
,
D ’i i a
e
t
e
r
s
.
-■•«•iHiWfiiïiiiieM**»"-
T E U it d o
G E K T ,
D r u k l u r i j v a n d e " W e d u w e A . 13. S t é v e w , o p d e K o o rn m e rk t.
A
G A N D ,
D e lT m p r im .* d e la V .e A . B. S t i Îv e W) M a r c h é a u x G r a in s .
Pedagogische toespraak door Bernard D ’haeyere op de prijsuitdeling in de Tieltse kost school, 1 september 1816. Gedrukt bij de weduwe A.B. I Stéven in Gent. (Rijksarchief Brugge, Modem Arch. Prov. West-VI., 1ste reeks, 459).
56
Marché aux grains, 8°, 23 bl. De Nederlandstalige titel van deze bro chure luidt : ‘T Belangen ‘t welk ons de Opvoeding der Jeugd moet inboezemen. Aanspraek opgedragen aan de Vaders en Moeders des Huisgezins, en gedaen ter Uitdeeling der Prijzen van de Kostschool te Thielt, den 1 september 1816, door Bernaerd D ’haeyere. Te Gent, uit de drukkerij van de weduwe A.B. Steven, op de Koornmarkt (25). 4. L ’influence que les distinctions honorables et les récompenses publi ques exercent sur l ’émulation. Discours prononcé ... le 31 août 1817 par Bernard D ’haeyere. A Gand, de l ’imprimerie de la Veuve A.B. Stéven (1817), 8°, 13 pages (26). 5. Places obtenues par les élèves du Pensionnat de Thielt, sous la direc tion de Mr. J.B. D ’haeyere dans les compositions de Pâques 1819. Gand, de l ’imprimerie de la Veuve Stéven et fils (27). 6. Discours prononcé ... le 29 août par Bernard D ’haeyere. A Gand, de l ’imprimerie de la Veuve Stéven et fils, Marché aux Grains n° 34. 1. Discours prononcé ... le 27 août 1820. Gand, Imprimerie A.B. Stéven, (1820), 8°, 12 p. (28). 8. Pensionnat de Thielt. Distribution des prix. Août 1823 (26e année de l ’institution du Pensionnat). Gand, Imprimerie A.B. Stéven, (1823), 8°, 20 p. (29). 9. Grond-regelen der Fransche tael ... Gemaekt tot gebruyk der Leerlingen in het pensionnaet van Thielt, onder de bestiering van J.B. D ’haeyere. Zevensten druk. Te Gent by A.B. Stéven, boekdrukker op de Koorn-markt, 1824, 8°, XXIV + 162 blz. (30). Waar zijn de voorgaande edities van die spraakkunst verschenen ? Op 13 september 1821 trouwden in Tielt Maria Anna D’haeyere, dochter van Jan Baptist D’haeyere en wijlen Judoca Delhaize, geboren in Tielt op 16 september 1797, met Joannes Henricus Lebrocquy, advokaat in Gent, geboren in Gent op 15 januari 1790, zoon van Albert (fBottelare 13 december 1813) en Rosa Saeman (fGent 18 februari 1819). Een gelegen heid voor A.B. II Stéven om een tweetalig huwelijksgedicht, een typogra fisch curiosum met betrekking tot Tielt, uit te geven : L 'Amour et l 'Hymen. Couplet chantés à I 'occasion du mariage de M. Jean Henri Lebrocquy et Mr!,r Marie Dhaeyere Ie 13 septembre 1821. In 8°, 2 fo lio ’s (31). Als typografisch curiosum, belangrijk voor de Tieltse regio, vermeld ik tenslotte nog het Wakkense drukwerk : Exercices littéraires qui auront lieu au château de Wacken le 12 août 1814 à 2 heures de relevée. Où répondront les élèves du pensionnat sous la direction de J(oseph) Minne et qui seront suivis de la distribution solen nelle des prix. A Gand, de l ’imprimerie de la Veuve A.B. Stéven, Marché
57
iGROND-REGELEN DER
FRANSCHE TAEL, Zoodanig beschikt om op korten ty d een vast dehkbeéld en kennis te hebben van de negen deelen der Rede: Gemaekt tot gebruyk der Leerlingen in het Pensjènnaet va n T mE LT, onder de be stiering van J . B. D 'H A E Y E R E . ZEVENSTEN DRUK.
TE G E N D , BY A. B. S T É V E N , OP D l
BOEKDRUKKER,
X O O m - l l t H T. 'WV*
i 8 a 4*
+Y i ..
V
Frans leerrboek, gebruikt in de kostschool van Tielt, een uitgave van A.B. II Stéven in Gent, 1824. (Kortrijk, Sted. Openb. Bibl., Fonds J. de Bethune, 1956).
58
aux Grains, (1814), 8°, 34 p. (32). Na het overlijden van J.B. D'haeyere en zijn zoon Bernard, mede door het verval van de Tieltse kostschool in de jaren 1825 - 1830, zijn de druk kersrelaties van A.B. Stéven met Tielt uitgedoofd. Maar er waren hier al andere drukkers aan het werk. Wat volgt is van geen belang meer voor de geschiedenis van de drukkunst te Tielt, maar interessant voor de geschiedenis van André Benoît Stéven en de rol die hij speelde in het orangisme in Gent. Op 1januari 1829 werd hij eigenaar van het Journal de Gand politique, commercial et littéraire dat J.B. II Stéven op 10 december 1830 omdoopte tot Messager de Gand. Dat in Vlaanderen zeer invloedrijk en sterk hollandsgezind en orangistisch blad was een scherpe doorn in de voet van het nieuw Belgisch bestuur. Op 5 februari 1831 en op 25 maart 1831 werden de woning en de drukkerij van A.B. II Stéven grondig verwoest door een patriottisch commando. De Messager de Gand verscheen maar opnieuw op 7 juli 1831. Doch op 14 januari 1832 werd Stéven aangehouden en opgesloten. In hoger beroep werd hij op 18 februari 1832 vrijgesproken. Die aanslag op de kersverse grondwettelijke vrijheid van drukpers had in het land grote beroering ver wekt (33). Na dat avontuur hield Stéven zich uitsluitend bezig met de uit gave van zijn krant tot in 1856. Het klein aantal boeken dat nog bij hem verscheen, werd meestal gepubliceerd op naam van zijn personeel (34). Uit zijn huwelijk met Carolina Roelandts zijn twee dochters gesproten. Kortom de drukkers Stéven, vader en zoon, hebben in de geschiedenis van de drukkunst en de drukpers in Tielt en Gent een diep spoor nagelaten. GENEALOGISCHE NOTA OVER ANDRIES STEVEN Tijdens de 17de en 18de eeuw woonden in en rond Kassei in FransVlaanderen, nl. in Hardifort, Steenvoorde, Weemarskapel, Noordpene, Arneke, enz. diverse families Steven die meestal poorter van Kassei waren. De poortersregisters van Kassei werden gepubliceerd door de emi nente ere-archivaris van Sint-Winoksbergen, mejuffrouw Thérèse Vergriete, De poorterij van Cassel, 16 delen, Brugge, W F . en W.G.G.H., 1983 - 1988. De volgende genealogische nota steunt op die poorterslijsten, op de kerkregisters van Kassei (O.-L.-Vrouw- en Sint-Niklaasparochies) en op een artikel van Willy Van Hille (34bis). I. JOANNES STEVEN (leefde ca. 1600). II. ANDRIES STEVEN, gehuwd Steenvoorde (Dép. du Nord) op 15 februari 1638 met Judoca Provoost d.v. Joannes en Judoca De Geest. III. JOANNES STEVEN z.v. Andries en Judoca Provoost, geb. Steenvoorde in 1648, gehuwd Steenvoorde 4 januari 1674 met Petronella Rouseré, geb. Steenvoorde op 4 juni 1647, d.v. Andries
59
Rouseré en Jacoba Hooghere d.v. Hendrik. Deze Andries Rouseré was prins van de rederijkerskamer van Sint-Pieter in Steenvoorde in 1676 en was de zoon van Jacobus Rouseré, schepen van Poperinge in 1637, en van Jacoba Van Hille d.v. Matthias en Joanna De Graeve, en kleinzoon van Andries Rouseré en Joanna Pullemulle. IV. ANDRIES STÉVEN - ik volg steeds de schrijfwijze van de fami lienaam van meester Andries, zoals hijzelf en zijn nageslacht die gebruikten, dus met é - zoon van Jan en Petronella Rouseré - hij was een van de oudste kinderen - werd geboren, volgens zijn overlij densakte, in Steenvoorde ca. 1676 en overleed in Kassei (SintNiklaas) op 21 januari 1747, 71 jaar oud. Hij werd op 23 januari 1747 in de Sint-Niklaaskerk begraven. De overlijdensaangifte werd gedaan door zijn zoon Pieter Andries en door zijn schoonbroer, N. Serluys. In 1747 woonde Andries in Kassei aan de Weststraat. Hij was school meester der stede van Cassel vanaf 11 juni 1704. Andries huwde twee maal : 1. Joanna Maria Asseman (overleden Kassei 10 okt. 1720), dochter van Jan en Janneken Danes, waarvan, volgens het poortersregister, vier kinderen. Waarschijnlijk zijn er nog meer geweest die onbe jaard overleden zijn. Ze zijn : 1. Joannes Andries (overleden 11 aug. 1722). 2. Maria Michaëla. 3. Marcus Ludovicus. 4. Franciscus Xaverius, geb. 14 augustus 1714. Deze trad binnen bij de Recoletten van leper en begon er zijn noviciaat op 7 november 1733, waar hij toen zijn kloosternaam Andréas aan nam. Pater Andréas Stéven was werkzaam als missionaris in Zeeland en werd in 1747 aangesteld als aalmoezenier van de militairen van het Oostenrijkse leger dat bij Sas van Gent gekantonneerd was. Pater Andréas (Franciscus Xaverius) Stéven over leed in het Recollettenklooster van Sint-Niklaas op 30 mei 1764. Ph. NAESSENS, Franciscaansch Vlaanderen, blz. 429 (Mechelen, 1896). 2. Maria Catharina Serluys dochter van Geraard en Catharina Van Breemeersch, geb. Kassei (O.-L.-V.), waarvan, volgens het poor tersregister, één zoon. Waarschijnlijk zijn er meerdere kinderen onbejaard gestorven. Deze zoon is Pieter Andries, die volgt onder V. V. PIETER ANDRIES STÉVEN, zoon van Andries en Maria Catha rina Serluys, geb. Kassei (Sint-Niklaas) in 1723, gehuwd in dec. 1749 met Maria Josepha Albertina Gilliodts, dochter van Alexander fs
60
Guillaume en Maria Catharina De Cousser fs Antonius, geb. Kassei (Sint-Niklaas) 25 maart 1726, waarvan : 1. Marie Josepha, geb. 2 febr. 1750. 2. Isabelle Francisca, geb. 16 augustus 1756. 3. Andréas Benedictus, geb. 12 sept. 1757, die zich als drukker in Tielt vestigde. 4. Marie Thérèse, geb. 13 april 1760. ***
IL LUDOVICUS FRANCISCUS MICHIELS Dertig jaar na het vertrek van Andries Benedikt Stéven uit Tielt kreeg de stad haar eerste drukker uit de 19de eeuw. Lang heeft Ludovicus Franciscus Michiels hier niet als drukker gewerkt (1824 - 1830), maar hij was de eerste van zes generaties drukkers die in hetzelfde huis en werk plaats, nu leperstraat 22 - weliswaar met een onderbreking - een bijna eindeloze reeks van druksels, brochuren en boeken, kranten en tijdschrif ten, gelegenheids- en familiaal drukwerk gemaakt en verspreid hebben. Op 20 mei 1800 (30 Floréal VIII) trouwden in Tielt Ludovicus Judocus Michiels, lijnwaadhandelaar, wonende en geboren in Deinze op 7 novem ber 1764 als zoon van Ludovicus, ook lijnwaadhandelaar in Deinze en van wijlen Joanna Catharina Vermeiren, met Maria Catharina Robyns, dochter van Balthazar, eveneens lijnwaadhandelaar en van wijlen Maria Augustina Van Belle, geboren in Tielt op 16 april 1773. Zo te zien een huwelijk van commerçanten, maar die zin hadden voor iet of wat cultuur. Ludovicus was na zijn huwelijk lid geworden van de rederijkerskamer Het Roosje en behaalde op 29 juni 1811 een prijs voor kamervragen in een lite raire prijsvraag, georganiseerd door de kamer Geen konst zonder nyd van Deinze (35). In dat gezin van lijnwaadhandel en rederijkerij werden tus sen 1801 en 1812 zeven kinderen geboren. Volgens het bevolkingsregister van Tielt van 1814 - 1815, woonde de familie Michiels aan de leperstraat 11, in de registers van 1827 hield zij winkel aan de leperstraat 12. Het gaat wel om hetzelfde huis, nu leperstraat 22. Ludovicus Judocus Michiels - in 1824 : koopman in kolen - overleed in deze woning op 3 december 1825, pas 61 jaar oud. Zijn overlijden werd ten stadhuize aangegeven door zijn oudste zoon Ludovicus Franciscus Michiels, boekdrukker in Tielt. Deze laatste werd geboren in Tielt op 26 maart 1803 (P. : Franciscus Amandus Vercruysse uit Kortrijk, M. : Maria Joanna Michiels uit Nazareth). Zijn eerste mij bekende publicatie dagtekent uit 1824. Veel heeft L.F. Michiels niet uitgegeven : slechts vier werkjes kwamen bij hem van de pers tot hij in de tweede helft van 1830 zijn drukkerij opdoekte. Hij maak
61
te evenwel ook gelegenheidsdrukwerk, zoals b.v. in 1824 en 1825 de pro gramma’s van de muziekuitvoeringen door de Tieltse Société Philharmonique, ten beste gegeven in het Sint-Jorishof (36). Waar had Louis François Michiels dat beroep aangeleerd en de nodige uitrusting aangekocht ? Volgens het bevolkingsregister van Tielt van 1827 verhuis de hij met zijn broers Constant en Jan en zijn zussen Maria en Charlotte op 1 mei 1828 naar de Markt 24. De weduwe Michiels-Robyns bleef in het huis aan de Ieperstraat 22, waar zij in 1834 nog woonde met haar zoon Jan. Ik kan daarmee niet verklaren waarom F.L. Michiels in 1827 als bibliografisch adres in de Kortrykstraat vermeldt op een van zijn uitga ven. Als afzonderlijke publicaties, verschenen bij F.L. Michiels, zijn mij bekend, doch deze lijst is waarschijnlijk onvolledig : 1. Solemnis proemiorum distributio ... Habita in Aula Collegii, die 24 Augusti 1824, ... Ab erectione gymnasii anno 137, Tileti, L.F. Michiels, 8°, 21 blz. (37). Zijn er uit die tijd nog uitslagenboekjes van het Tieltse college bekend ? 2. Lykrede op het afsterven van d ’heer Petrus Lecornez, in zyn leven lid der Maatschappij van Rhetorica der stad Thielt, overleden den 17 sep tember 1825, in den ouderdom van 75 jaren. Thielt, ter drukkery van L.F. Michiels, zoon (38). 3. Verzameling der voornaamste dichtstukken die naar prijs gedongen hebben, in den drievoudigen letterstrijd van dicht-, tooneel- en schrijf kunst, uitgeschreven door de Maatschappij der Rhetorica onder kenzin “Geen korist zonder nijd” binnen de stad Deynse, op den vijftienden julij 1827. Te Thielt, (1827), ter drukkerij van L.F. Michiels, in de Kortrykstraat, 220 x 135, 39 blz. (39). 4. Bekroonde dichtwerken by den letterkundigen wedstryd binnen Thielt op den 31 van Bloeimaand 1830. Thielt, ter drukkery van L.F. Michiels (40). Uit dat brochuurtje werd een verbeterde en uitgebreider druk uitgege ven met het gelauwerde gedicht van K.L. Ledeganck : 5. De linnenmakerij, Vlaanderens Welvaren, Bekroond met den gouden Eereprijs door de Maatschappij van Rhetorika te Thielt den 31 mei 1830. Dat gedicht werd gevolgd door een ander gedicht van Ledeganck : Aan de Maatschappy van Rhetorica te Tielt toen deze aan de dichter het erelidmaatschap van de vereniging had aangeboden (41). Ik vermoed dat dit verbeterd brochuurtje, waarvan ik slechts de blz. 3 - 8 ken uit een privé-verzameling, ook bij F.L. Michiels gedrukt werd. De drukkersactiviteit van F.L. Michiels stond, zo te zien, in nauwe relatie
62
Uitslagenboekje of palmarès van het Tieltse college, 24 augustus 1824, waarschijnlijk het eerste drukwerk van L.F. Michiels. (Kortrijk, Sted. Openb. Bibl., Fonds J. de Bethune, 5151).
63
VERZAMELING DER
VOORNAAMSTE
DICHTSTUKKEN, DTE NAAR
- j S GEDONGEN HEBBEN ,
IN DEN DRIEVOUDIGEN LETTERSTRIJD VAN
DICH T-, T O O V E E E - EN SCHRIJFKUNST, Uitgeschreven door de Maatschappij
VAN RHETORI CA, ONDER KESZIN :
« G E E N K O N ST ZO N D E R BINNEN
DE
STAD
N IJ D »
DEYNZE ,
OP DEN VIJFTIENDEN JÜ LIJ
1827,
TE THIELT, P W DRUKKERIJ VAN L ,
F, MICHIELS,
IN DE KOKTKTESTRUI
De belangrijkste uitgave van L.F. Michiels (1827). (Kortrijk, Sted. Openb. Bibl., Fonds J. de Bethune, 5563).
64
met de rederijkerij. Hij was sedert 27 juli 1827 werkzaam als griffier van de Tieltse kamer Het Roosje (42). Aan zijn professionele drukkersactivi teiten en zijn rederijkersgezelschapsleven kwam plots een einde in het najaar van 1830. Zoals A.B. Stéven verliet F.L. Michiels de stad Tielt, gedreven door politieke motieven. Hij was een der eersten die zich naer de hoofdstad begaf en in het nieuw leger trad, waar hij tot den graad van majoor opklom, weet A. De Vlaminck in 1862 te vertellen (43). Voor een minnaar van het Nederlands en rederijker betekende die stap een totale ommekeer in zijn denken en werken. In 1844 was F.L. Michiels kapitein, adjudant-majoor bij het 6de Infanterieregiment in Aarlen (44). Onverwacht overleed onze Tieltse drukkerspionier in Parijs, aan de rue Montmartre, 134 (3ième arr.) op 22 september 1852, om 10.30 uur, toen hij in de Franse hoofdstad met zijn jongste broer, Jan - handelaar in Gent - op bezoek was bij hun zus, Joanna Michiels die op dat ogenblik met haar man Georges George in Parijs woonde. Op het ogenblik van zijn dood was F.L. Michiels luitenant-kolonel bij de infanterie, ridder in de Leopoldsorde en woonde hij ongehuwd in Brussel (45). Hoe was het gezin Ludovicus Michiels - Robyns samengesteld ? In welk midden groeide de jonge drukker F.L. Michiels op ? Volgende kinderen werden in dat gezin aan de Tieltse Ieperstraat geboren : 1. Jeanne-Marie-Thérèse, geboren op 28 januari 1801, gehuwd (waar ? wanneer ?) met Georges George, in 1844 bediende bij het Musée Royal in Parijs. Zij woonden toen in Montmartre près Paris, en in 1852 vind ik hen in Parijs - Vaugirard. 2. Jeanne-Cathérine, geboren op 13 mei 1802 en overleden in Brussel op 3 september 1866, gehuwd in Tielt op 24 mei 1828 met Leopold Arix (deze schrijfwijze werd bij vonnis verbeterd tot Arickx), zoon van Jacobus en Regina Altria, geboren in Tielt op 2 september 1802 en overleden in Sint-Joost-ten-Node op 7 december 1886. Deze Leopold Arickx was eerst timmerman-schrijnwerker in Tielt (tot 1838), daarna vestigde hij zich als meubelmaker in Kortrijk, van waar hij in 1850 naar Brussel verhuisde waar hij maître ébéniste was, later nog marchand de tableaux en met zijn tweede vrouw, Marie-Louise Lacroix, zijn dagen eindigde als caféuitbater-hotelier. 3. Louis François, geboren op 26 maart 1803 en overleden in Parijs op 22 september 1852, onze drukker, rederijker en Belgisch officier. 4. Vendicien, geboren op 12 maart 1804 en overleden in Kortrijk op 27 maart 1849, winkelier-kantinier in Kortrijk, gehuwd met Amelie Baltney. 5. Constantin, geboren 25 januari 1806, vroeg overleden. 6. Charles Etienne, geboren 29 december 1806, vroeg overleden.
65
7. Charles, geboren 28 november 1807, vroeg overleden. 8. Charlotte Sofie, geboren in 1809, overleden Tielt op 25 augustus 1837, ongehuwd, naaister. Zij woonde in bij haar zus en schoonbroer L. Arickx - Michiels in de Hoogstraat. 9. Constantin Félix, geboren op 5 maart 1810. Hij woonde bij zijn broer, de drukker, op de Markt in 1828. Geen verdere inlichtingen. 10. Jan, geboren in 1813. Woonde in 1834 bij zijn moeder aan de Ieperstraat en was in 1852 gevestigd als handelaar in Gent. Na het haastig vertrek van drukker L.F. Michiels uit Tielt in het najaar van 1830, was er in de stad geen drukker meer. Voor niet lang evenwel : in 1830 nog vestigde zich een clevere Roeselarenaar aan de Ieperstraat 10. Boekdrukker Leonard Van Welden, zoon van Bernard en van Constantia Billiet, geboren in Roeselare op 19 juni 1810, trouwde in Tielt op 19 sep tember 1832 met Ursula Gaulin, naaister, dochter van de uit Dijon afkom stige hoedenmaker Dionisius Gaulin (fTielt 30 maart 1858) en Barbara Theresia Tanghe. Naderhand ging het echtpaar Van Welden - Gaulin een drukkerij uitbaten aan de Markt nr 39, waar zij overleden respectievelijk op 8 maart 1889 en 29 januari 1896. Het was bij L. Van Welden - Gaulin dat op 4 april 1850 het eerste nummer verscheen van De nieuwe gazette van Thielt met als hoofdredacteur J.B. Loosveldt. Die krant was de tegen hanger van De Thieltenaer, waarover verder gesproken wordt. Over de drukkerijen L. Van Welden - Gaulin, J.B. Loosveldt, D. Minnaert e.a., en hun producties, hoop ik later in een volgende bijdrage te kunnen publice ren. Volgens de abonnementsrollen van Tielt uit de periode 1831-1844 (d.i. de individuele belastingaanslagen door de gemeente) behoorde Maria Catharina Robyns, weduwe van Ludovicus Michiels eerder tot de lagere middenstand. Zij overleed in haar woning aan de Ieperstraat 22 op 9 december 1844. De aangifte van haar erfenis werd al gedaan op 19 decem ber 1844 door de vijf nog in leven zijnde kinderen : Louis (de vroegere drukker, dan officier), Vendicien, Marie (die in Parijs woonde), Jan Baptist (handelaar in Gent) en Joanna (te Kortrijk) : ze hadden allemaal Tielt verlaten. Op 23 en 24 december 1844 werd de inboedel van het sterf huis openbaar verkocht, wat 1.270,90 fr. opbracht (46). De onroerende bezittingen werden te gelde gesteld op 16 en 30 januari 1845 in de afspan ning De drie Koningen aan de Nieuwstraat, waar de waard Jan Arickx was, een broer van Leopold. Vijf huurhuisjes aan de Hoogstraat (Sectie K. nrs. 1195 - 1199) werden toegewezen aan Francisca Arickx, weduwe van Ferdinand De Brabandere, winkelierster in Tielt voor 2.750 fr. Een lande lijke woning in Zwevezele met 22 a 70 ca grond ging naar Jan Baptist Michiels voor 650 fr. Het bijzonderste uit de nalatenschap was het grote
66
woonhuis met winkel aan de Ieperstraat 22 “een schoon woonhuys met twee stagien” en 3 a 90 ca oppervlakte (Sectie K nrs 900, 901 en 901 bis) dat verkocht werd aan Louis Charles Horta, boekdrukker in Tielt voor 6.730 fr. (47). Ieder van de vijf erfgenamen Michiels ontving, af aftrek van de vele kosten van begrafenis, medische zorgen, verteer, enz., nog netto 2.114.60 fr. Leopold Arickx kreeg daarbij nog 405 fr. als legaat van zijn bij hem overleden schoonzus Charlotte Michiels. Al bij al een niet onaar dige erfenis.
III. DRIE DRUKKERSGENERATIES HORTA AAN DE IEPERSTRAAT 22-24 1. LOUIS CHARLES HORTA - DE LAERE Vier gebroeders Horta, allen geboren in Brugge, trouwden in Tielt tussen 16 oktober 1844 en 10 juli 1846, vier zonen van de vijf van Louis Horta, schoenmaker in Brugge (Brugge 23 juni 1802 - Eeklo 20 januari 1864) en Ludovica Gerbo (Brugge 9 februari 1795 - 24 maart 1830), dochter Louis Gerbo, kunstschilder. Louis Horta sr. - hij was geletterd - zoon van Jacobus, timmerman, en Anna De Ceuninck, woonde bij het huwelijk van zijn zonen in Brugge (1844), in februari - maart 1846 verbleef hij als schoenmaker in Parijs en in juli 1846 was hij gedomicilieerd in Rijsel. En hij overleed dan later in Eeklo (48). Zo te zien een beweegbaar, verhuisgraag man. De eerste van de vier broers die in Tielt hun vrouw en hun geluk kwamen zoeken - twee ervan zijn er gebleven - was Louis Charles, die midden 1843 al aan de slag was als drukker-uitgever van De Thieltenaer en van gelegenheidsdrukwerk (49). Waarschijnlijk hebben de drie andere broers via Louis Charles Tielt ontdekt. Voor ik de drukkersactiviteiten van de Horta’s onderzoek, moet ik even ingaan op hun wedervaren en hun gene alogie. A. Augustus Petrus Theodorus Horta, geb. Brugge 9 december 1819, woonde in Brugge bij zijn vader Louis sr., op het ogenblik van zijn huwelijk in Tielt op 16 oktober 1844 met Isabella Josepha Cappon, bij zondere, geb. Brugge 26 juni 1815 en wonende in Tielt bij haar vader, Vital, kwartiermeester der gendarmen. Haar moeder Barbara Callewaert was al overleden in Sint-Eloois-Vijve op 10 juli 1831. Bij zijn huwelijk werd voor Augustus geen beroep aangegeven, maar nadien was hij kolenhandelaar in Brugge en overleed - wie zou dat kunnen vermoeden ? - als soldaat in het Frans vreemdelingenlegioen in het ziekenhuis van Sidi-bel-Abbes (Algerië) op 27 december 1853. Hij had een paspoort voor Parijs bekomen op 27 november 1849.
67
B. Julius Pieter Jacobus Horta, geb. Brugge 16 mei 1824, op het ogen blik van zijn huwelijk gedomicilieerd bij zijn vader in Rijsel (Frankrijk) maar verblijvende in Brugge. Hij trouwde in Tielt op 10 juli 1846 met Hortensia Ferraille, dochter van Benedictus en Angela Loobuyck, wel gestelde winkeliers in Tielt, er geboren 2 december 1821. Als beroep wordt vermeld : boekdrukker. Julius was inderdaad sedert 1 mei 1844 als drukker gevestigd in Brugge aan de Meestraat B 2 - 46. In 1850 ver trok hij naar Parijs waar hij zich als drukker-autograaf installeerde en er vroegtijdig overleed op 14 januari 1864. Hij had twee kinderen, in Brugge geboren : Aurore Julienne, geb. 3 september 1847, en AugustCharles, geb. 23 april 1849. Deze laatste woonde nog in Parijs in de periode 1868-1872. Een derde kind, Henriette, werd geboren in Parijs op 1 maart 1853 en overleed er op 22 maart 1853. Waarschijnlijk het voorbeeld navolgend van zijn broer Louis Charles die in Tielt begonnen was met de krant De Thieltenaer en bij wie hij wellicht het drukkersberoep aangeleerd had, begon Julius in oktober 1846 met de uitgave van de halfwekelijkse krant De Hoop van Brugge, waarvan hij de hoofdredacteur was. Julius Horta, jong en onervaren in de journalistiek, liet zijn krant volpennen door allerlei rioolschrijvers. De Hoop van Brugge bracht wél informatie, op het volk afgestemd. Maar de krant was radicaal, antiklerikaal, anarchistisch, anti-alles ... Het blad was daarmee gedoemd om het niet lang uit te houden. Het hield inderdaad op te bestaan in september 1848 (50). Daarmee lag voor Julius Horta de weg naar Parijs open. C. Marinus Horta, geb. Brugge 16 september 1826, was gedomicilieerd in Parijs bij zijn vader, maar woonde al in Tielt toen hij er op 21 febru ari 1846 trouwde met de welgestelde Ludovica Devolder, dochter van Ludovicus, brouwer, en Barbara Sarteel, geb. Tielt 19 januari 1826 en er overleden op 2 september 1886. In Tielt woonde het echtpaar Marinus Horta - Ludovica Devolder aan de Krommewalstraat 5, in het centrum, waar Marinus diverse beroepen uitoefende : hij was er roetkeersenmaker (1846), kantenfabrikant (1867), koopman-winkelier, enz. In 1857 was hij voorzitter van het Tieltse Armenbestuur (het OCMW van die tijd), lid in 1859 en, bij zijn overlijden, voorzitter van de Werkersraad. Een man van aanzien. Hij overleed in Tielt op 6 juni 1888. Uit dat huwelijk werden vijftien kinderen geboren, allen in Tielt : 1. Honorina Ernestina, geb. 15 maart 1847 en overl. Tielt 9 november 1887. 2. Idalie, geb. 14 oktober 1848, religieuze bij de Zusters van Heule (1875), overl. Hollebeke (leper) 20 mei 1932. 3. Prudentia Maria Victoria, geb. 20 juni 1850, overl. Tielt, 1 juli 1851.
68
4. Malvina, geb. 26 september 1851 en overl. als winkelierster in de ouderlijke woning, Krommewalstraat 5, op 5 januari 1907. 5. Helena Maria, geb. 26 november 1852, religieuze bij de Zusters van Heule (1875), overl. Heule 5 juli 1879. 6. Hector Henri, geb. 17 november 1854, uit de bevolkingsregisters van Tielt uitgeschreven naar Brussel op 16 augustus 1881, gehuwd Arras (Frankrijk) met Cécile Fauban, overl. Arras 17 maart 1910. Waarvan één dochter, Jeanne. Hector was in Tielt in 1879 onderchef van de katholieke harmonie De Goede Vrienden. 7. Amandina, geb. 22 januari 1856, overl. Tielt 21 juni 1860. 8. Maria Prudence, geb. 1 mei 1857 en overl. Tielt 30 november 1953, handelaarster, geh. Tielt 24 juli 1885 met Eugène Charles Gillis, zoon van Eugène Polydore (w. 1885 in Parijs) en Maria Theresia Pinte, geb. Rijsel (Frankrijk) 4 december 1856 en overl. Tielt 25 sep tember 1897, textielhandelaar. Waarvan drie dochters. 9. Lucie Ernestine Marie Angèle, geb. 12 december 1858, overl. Waregem 12 maart 1927, geh. Tielt 22 augustus 1882 met Prosper Peers, zoon van Jan Baptist en Sophie De Smedt, geb. Vichte 25 sep tember 1857 en er overl. 28 augustus 1899, wijnhandelaar. Waarvan een dochter. 10. Jozef Aloyse, geb. 13 maart 1860, verbleef in 1882 in Coban (Guatemala). Geen verdere inlichtingen, maar waarschijnlijk onge huwd gebleven. 11. Amandina Maria Anna, geb. 19 juli 1861 en overl. Tielt 12 januari 1864. 12. Leonardus Antonius Ludovicus, geb. 14 februari 1863, burgerlijk ingenieur en muzikaal heel begaafd kunstenaar, verbleef al ca. 1885-1890 in Brazilië, waar hij leidende functies bekleedde bij de aanleg van wegen. Leonardo Antonio - zo werden zijn voornamen aan Brazilië aange past - trouwde in Niteroi (Rio de Janeiro, Brazilië) op 31 oktober 1896 met Maria Victoria da Fonseca, geb. 28 maart 1879 en overl. Niteroi (Braz.) op 18 februari 1963. Leonardo Antonio Horta over leed in Niteroi op 10 augustus 1951. Uit zijn huwelijk met Maria Victoria da Fonseca sproten 11 kinderen, die allen de familienaam Horta Devolder hebben aangenomen. De oudste zoon José Horta Devolder (1903-1980), musicus, trouwde in Parijs met Isabella Goovaerts, waar nog afstammelingen wonen. Andere afstammelin gen van Leonardo Antonio (zouden) wonen in de U.S.A. Ten min ste één dochter van Leonardo Antonio was begin 1996 nog in leven in Niteroi, ni. Thereza de Jésus Horta Devolder, geb. 1 juni 1916,
69
ongehuwd), ambtenaar op rust in Niteroi. De afstamming van zijn zonen Geraldo Horta Devolder (geb. 12 juni 1912 - ?) en Paulo Horta Devolder (4 maart 1918 - 28 juni 1967) is heel uitgebreid (respectievelijk 7 en 11 kinderen) Leonardo Antonio Horta neemt een aparte plaats in bij de merk waardige Tieltenaren. 13. Ernest, geb. 23 juli 1864 en overl. Tielt 29 juli 1864. 14. Antoinettte Amandine, geb. 10 februari 1866 en overl. in Tielt op 8 september 1956, handelaarster in de ouderlijke woning, Krommewalstraat 5. 15. Anna Marie Josèphe, geb. 28 juli 1867 en overl. Heule 16 juli 1877. D. Louis Charles Horta, bij wie de drukkerstraditie in Tielt begint, werd geboren in Brugge op 15 augustus 1821 en overleed in Tielt in zijn woning, Ieperstraat 22 - 24, op 16 augustus 1870. Hij woonde in Tielt, maar was gedomicilieerd bij zijn vader in Parijs, toen hij op 8 maart 1846 in Tielt trouwde met de zeer welgestelde Henriette Sophie De Laere, dochter van Emmanuel (fTielt 9 maart 1839) en Joanna Clara Victoria Strack (fTielt 16 aug. 1837) (50 bis), geb. Tielt 30 juli 1822 en er vroegtijdig overleden op 7 februari 1859. Louis Charles Horta her trouwde in Tielt op 18 november 1861 met de bij hem inwonende jon gere zus (en wees) van zijn eerste vrouw, Lucie Marie Ghislaine De Laere, geb. 31 mei 1834 en er overleden, veel jaren na haar man, op 2 april 1915, bij haar aangehuwde kleinzoon Dr. Octaaf De Zutter aan de Kortrijkstraat. Het statige grafmonument Horta - De Laere is bewaard gebleven op het stedelijk kerkhof in Tielt. Kinderen van Louis Charles Horta, allen geboren in Tielt : - Uit zijn eerste huwelijk, met Henriette De Laere : 1. Edmond, geb. 18 december 1846, die de drukkerij-uitgeverij zou voortzetten. 2. Doodgeboren (vrouwelijk), 11 november 1847. 3. Louis, geb. 11 mei 1849 en overleden Tielt 20 juni 1850. 4. Honoré, geb. 21 januari 1852 en overleden Tielt 18 januari 1889, groothandelaar in kruidenierswaren aan de Hoogstraat 4, gehuwd Tielt 23 oktober 1882 met Stéphanie Frederica De Smedt, dochter van Victor Hippoliet, grondeigenaar, en Rosalia Van Gaever, geb. Tielt 20 februari 1862 en overleden als grondeigenaarster in Tielt op 7 september 1897. Uit het huwelijk van Honoré Horta en Stéphanie De Smet sproot een dochter : 4.1 Madeleine Maria Rosa Horta, geb. 6 december 1883 en overl. Brugge 6 september 1949 (begraven in Tielt), gehuwd Tielt 8
70
Grafmonument van Louis Horta (Brugge 1821 - Tielt 1870) en zijn (tweede) echtgenote Lucie Delaere (Tielt 1834 - 1915) en van hun dochter Elvina Horta (Tielt 1861 - 1908) op het stedelijk kerkhof van Tielt. (Opname Fons Das, 1993)
71
oktober 1904 met Fredericus (Frits) Justinus Petrus Boone, zoon van Jan Fredericus Boone, grondeigenaar-burgemeester van Tielt en Pelagie Ketele, geb. Tielt 21 februari 1875 en overleden Gent (De Pintelaan, tweede verblijf) op 16 januari 1932. Zoals zijn vader (1892-1909) was Fredericus (Frits) Boone burgemeester van Tielt (1919-1932) en grondeigenaar. Waarvan afstamming. - Uit zijn tweede huwelijk, met Lucie De Laere : 5. Elvina Maria, geb. 25 september 1861 en overl. Tielt 18 februari 1908 aan de Kortrijkstraat 24 bij haar moeder ; rentenierster. Louis Charles Horta moet zich in Tielt gevestigd hebben einde 1842 of begin 1843. Op 1 juli 1843 verscheen het eerste nummer van het libe raal getinte weekblad De Thieltenaer bij Louis Horta, zoon, Groote Markt, 24 in Tielt (51). Louis Charles Florta was niet alleen de drukker uitgever van die krant, maar in het nummer van 18 augustus 1850 schrijft hij dat hij de stichter en proprietaris ervan is. Maar anderzijds getuigt Constant Vanden Berghe, oudstadssecretaris van Tielt (1835 1847) en oudarrondissementscommissaris van Roeselare -Tielt (1847 1882) dat hij die krant in 1843 heeft opgericht (52). Het nummer van 15 juni 1845 vermeldt als uitgeversadres : Louis Horta, Groote Markt, 12 en dat van 4 juli 1857 werd uitgegeven door Horta - De Laere aan de leperstraat, 12 (d.i. nu 22 - 24) (53). Er zijn te weinig nummers van het blad bewaard gebleven uit de periode 1843 - 1847 om de data van de uitgeversadressen te kunnen precizeren. Ik meen dat Louis Charles Horta zich gevestigd heeft aan de leperstraat 22, midden 1845, toen hij dat huis gekocht had aan de erven Michiels. Na zijn huwelijk in 1846 werd de firmanaam (en ook zijn handtekening) Horta - De Laere. Wat betreft de stichting van De Thieltenaer, meen ik dat Louis Horta als 22jarige jongeling nog te onervaren was in de journalistiek en zeker niet vertrouwd genoeg met de streekproblemen, als de tanende linnennijverheid, grote werkloosheid, zeer gebrekkig onderwijs, ouderwetse en inefficiënte landbouwmethodes, om die in een weekblad ernstig te kun nen behandelen. Daartegenover was C. Vanden Berghe zeer vertrouwd met die streekproblematiek, beschikte over een scherpe en vlotte pen en was eigenlijk diep aangegrepen door die ellende. Hij zou zich nog decennia lang inzetten - wat hij als ambtenaar zeker niet moest doen om er verbetering in te brengen. Vanden Berghe was zeker de inspira tor van De Thieltenaer, waarvan L. Horta de eigenaar, drukker en uit gever was. Ik vraag me af hoe Horta in 1842 - 1843 naar Tielt gekomen is om er een nieuw, het eerste, weekblad uit te geven. Had hij een gat in de Tieltse markt gevonden of had hij van C. Vanden Berghe een wenk gekregen ? Ik kan me niet voorstellen dat de katholieke drukker-
72
\ . 20.
Zondag 11 Macrt 1 8 4 9
Z even d e jaer.
DE THIELTEMER \O L K S G t M K .
\n eu e.
Oe T i i i ü l t e .n akh wordt den X a t n t f c t * / en W o m /e f d a ^ van elke week uitgegeven. — || IiischrvvingS'prvs por trimester is Ir. l-7ö voor TliieJt; fr. 2-2'i builen stad en gemeenten. ||
De prvs voor de Bekendmakingen is lo Centime:) den Drukregel. »— Men wordt verzocht alle Brieven, Artikels, Bekendmakingen, enz. \ radii) ry toe zenden.
Het halfwekelijkse blad De Thieltenaer (1843 - 1858), een uitgave van L. Ch. Horta - De Laere, maar geïnspireerd door de liberale arrondissementscommissaris C. Vanden Berghe.
Een nummer
iV 3 5 2 . - T J a e r .
T h ielt, Ziaturdag 1 5 October 1 8 6 4 . ABOSSEXHTS-FNr&i
80 c t" per drukregel.
Voer h e l resso rt T hielt-Rousse-
e tra e t, i l , te T h itU .
centim eu.
sezshdiuoc-sb :
Voor geheel het Ryk Voor Holland . . .
Alen e th ryft in by den Secretaris der Landbuuw-Maetschnpjiy, in het A rrn n dinem ents-C nm m iseariaet, en btj den Ürukker-U itgever H o rta -ü e Laere, Yper-
10
o
m
e
A lle annonceu en m ededeclingcn hehooren den D ru k k e r, ten tingelen d e r vrydag a v o n d , besteld te w orden.
T R E K K IN G :
2080
EXEMPLAREN.
DER V L A E M S C H E L A N D B O U W E R S. T B F .S C E T 1 T S 1 T D S
i-Liiaffl
S 0 ÏT E > i.3 -2 1 X ÏÏ.
(VERVOLG VAN HET BOEKSKE.)
"-J
De Stem der Vlaemsche landbouwers (1863 - 1914), was een wekelijkse uitgave van de familie Horta (1863 - 1909).
uitgever L. Van Welden - Gaulin, die in Tielt toen het drukkersmono polie had - en bij wie de liberaal getinte toneelkamer Het Roosje en zelfs C. Vanden Berghe (deze nog in 1842) publiceerden - een progres sief weekblad zou aangekund of aangedurfd hebben. In het nummer 7 van april 1850 deelt L. Horta mee dat een nieuwe hoofdredacteur, ene P. Van Bruynbroek, aangetrokken werd. Dat zal m.i. wel een schuil naam geweest zijn. Maar C. Vanden Berghe bleef lid van het redactiecomité, dat later, vanaf 14 januari 1855, een uitgesproken liberaal karakter gaf aan de krant. Vanaf 4 april 1850 kreeg De Thieltenaer, die hoe langer hoe meer libe raal en antiklerikaal was geworden, een katholieke tegenhanger, nl. De Nieuwe Gazette van Thielt (vanaf 1853 : Gazette van Thielt), gedrukt op de persen van de drukkerij L. Van Welden - Gaulin en waarvan Jan Baptist Loosveldt (geb. Tielt 22 januari 1803 en overl. Tielt 23 septem ber 1874) de hoofdredacteur was tot in 1865. Zijn geschoolde tekst schrijvers waren echter de deken van Tielt en enkele andere parochie geestelijken, die met dat nieuw blad een dam wilden opwerpen tegen de liberalen, en inz. tegen C. Vanden Berghe (54). Zoals hij aangekondigd had in zijn krant op 17 november 1850, verliet L. Horta op 1 december 1850 Tielt en vestigde hij zich in Brussel. Hij werd daar de uitgever van het nieuw dagblad De Vlaemsche Stem, waarvan Domien Sleeckx de hoofdredacteur was. Het was voor L. Horta een beloning, zoals hij schrijft in De Thieltenaer van 23 novem ber 1851, voor zijn achtjarige toewijding door zijn blad aan de liberale zaek. Zijn woning, drukkerij en krant liet hij over aan zijn schoonbroer Franciscus Constantinus De Laere die van 12 december 1850 tot 23 november 1851 het blad uitgaf. Deze Franciscus De Laere (geb. Tielt 25 september 1824 en overl. Tielt 18 oktober 1891) was sedert het begin van de jaren 1840 bediende, later hoofdbediende, op het arrondissementssecretariaat van Roeselare - Tielt en zo de trouwe en gelijk gezinde medewerker en rechterhand van Constant Vanden Berghe. Franciscus De Laere trouwde in Tielt op 15 september 1858 met Stéphanie Hendrickx, geboren in Brugge op 30 oktober 1833. Die Brusselse promotie voor L. Horta bleek snel een tegenvaller te zijn. Het blad zat in financiële moeilijkheden met het gevolg dat L. Horta er de brui aan gaf en naar Tielt terugkeerde. Vanaf 27 november 1851 was De Thieltenaer opnieuw een uitgave van Horta - De Laere. Teleurgesteld besloot hij van zijn blad een nieuws- en annoncenblad te maken, schrijft hij op 23 november 1851. Begin 1855 werd de krant opnieuw een liberaal opinieblad. Drukker Horta zou alleen de winst van de aankondigingen opstrijken. In het nummer van 28 maart 1858 deelt
74
Zalurdag 11 September 1838. 3 fra n c s ’ s j a e r s . rooi ’t r r s s o r t
Tliicll-Coussclaerc.
(N° 33.)
BOEKSKE 0£&
l . c jacr. 3 f rs . 5 0 o en t. VOO*
geheel het Byk.
YLAEMSCHE L A N D B O U W E R S , Y E U SC U Y N E N D E
A LLE
W EKEN .
Niels te vreten is gcenc schande, maer niets te willen leeren ia schande. Men schryft in by Alph. De Vlnminck, secretaris der Landbouw-Maetschajvpy te Thielt, oen wien men verzocht wordt de brieven, annonce», enz., vrachtory toe te zenden.
Het Boekske der Vlaemsche landbouwers (1858 - 1863), een uitgave door L. Ch. Horta - De Laere, geïnspireerd door C. Vanden Berghe. Titel van een der zeer zeldzame nummers van dat weekblad, opvolger van De Thieltenaer.
75
Horta mee dat hij vanaf 4 april 1858 zou stoppen met de uitgave van De Thieltenaer, aangezien hij te veel werk zou hebben met de uitgave van een nieuw blad. De eigenlijke ware reden van het stopzetten van de krant lag, meen ik, in de kleine oplage : de Gazette van Thielt en de Thieltsche Bode van L. Van Welden - Gaulin, ook een annoncenblad, bleken zware en bitsige concurrenten te zijn voor het achteruitlopende blad van Constant Vanden Berghe. Deze laatste, ijveraar voor de ver betering van de landbouwmethodes en voor de ontwikkeling van de landbouwers, had andere plannen. In 1856 was hij begonnen met de organisatie van landbouwconferenties en -lessen, die in 1856 gepubli ceerd werden onder de titel Maendelyksche Bydraegen ten dienste van de Landbouwconferentien. Begin 1858 werden die afleveringen vervangen door het Boekske der Vlaemsche landbouwers, verschynende alle weken. Het was een uitga ve van L. Horta - De Laere en had als redactiesecretaris Alfons De Vlaminck, bediende bij C. Vanden Berghe (55). Het Boekske verscheen op klein 8° formaat en bevatte allerlei informa tie over landbouwaangelegenheden, ook uit het buitenland, gesprekjes met jonge landbouwers over gezondheidsleer, landelijke wetsbepalin gen, losse gedachten en spreuken, enz. Een jaarabonnement kostte 3,50 fr. In 1862 bedroeg de wekelijkse oplage 1695 exemplaren. Slechts een vijftal nummers van het Boekske zijn bekend, te weinig om zich een oordeel te kunnen vormen over de inhoud en de waarde en/of strekking van deze publicatie (56). In juli 1863 werd het nederig Boekske vervangen en opgevolgd door het weekblad Stem der Vlaemsche landbouwers / verschynende alle zonda ge (vervolg van het Boekske). Het handig tabloid formaat maakte de lektuur ervan gemakkelijker, het was werkelijk een krant geworden, met allerlei informatie over de landbouw, de wetgeving, wat aardrijks kunde en geschiedenis, burgerlijk en politiek nieuws, notariële aankon digingen, publiciteit, uurtabellen van de spoorwegen in WestVlaanderen, enz. De Gazette van Thielt kon het niet nalaten in haar nummer van 26 juli 1863 haar lezers te waarschuwen tegen de Stem “die zal eindigen met de stem van het liberalismus in Thielt te worden”. En op 2 augustus weet zij te vertellen waarom het Boekske in de Stem veranderd is : M. den arrondissementscommissaris - ‘t is hy die bedoeld wordt - wilde eerst zekerheid hebben van het aantal abonne menten vooraleer van ‘t Boekske een gazette te maken ! En die man is niet te betrouwen : op zijn bureau liggen altijd het Evangelieboek en Thomas à Kempis (De Navolging van Christus) bij de hand van die vriendelijke ambtenaar, die een jaarwedde geniet van 7.000 fr. De
76
hoofdredacteur van de Stem was inderdaad Constant Vanden Berghe, die het blad leidde tot 6 augustus 1880. Hij was dan 80 jaar oud. In 1864 bedroeg de oplage 2.080 exemplaren, in 1871, 2.500 exemplaren, wat verre van slecht was. De Stem der Vlaamsche Landbouwers bleef een uitgave van de familie Horta tot in 1909 en hield stand tot in 1914. L. Horta - De Laere was ook de uitgever van het maandblad Maerlant. Tijdschrift voor lezende Huisgezinnen waarvan de hoofdredacteur Edward Van Even was. Langer dan een jaar, 1853, heeft dat “cultureel” blad het niet uitgehouden, ondanks de aangekondigde medewerking van Snellaert, Conscience, Van Duyse e.a. grote namen (57). Het weekblad De Fabrikant, gesticht door de Association libérale de Roulers, verscheen het eerst op woensdag 13 oktober 1847. Het werd gedrukt en uitgegeven door E. De Brauwer, Grote Markt in Roeselare. Het vierde nummer, dat van woensdag 3 november 1847 - tevens het laatst bekende - vermeldt Horta - De Laere in Tielt als eigenaar-uitgever, die zich verheugde in het succes van het weekblad. Het blad kreeg onmiddellijk zware tegenkantingen op de predikstoel van de Roeselaarse deken, waartegen De Fabrikant fel reageerde. Dat blad was de eerste, maar heel vlug verdwenen, Roeselaarse krant (58). Naast die kranten, die heel wat werk en administratie meebrachten, drukte Horta - De Laere vanzelfsprekend ook boeken en gelegenheidspublicaties. Voor zover ik heb kunnen vaststellen, werden bij Horta zeer weinig bid- of doodsprentjes gedrukt voor Tielt. Die werden geleverd door de katholieke drukkerijen L. Van Welden - Gaulin, J.B. Loosveldt, en later door D. Minnaert en J. Vervenne - Missant. Volgend incident kan de oriëntatie van de Tieltse drukkers weergeven. Op 27 juni 1850 had de Tieltse toneelkamer Het Roosje het toneelstuk Siegfried van Hohenwart (eigenlijk Genoveva van Brabant) opgevoerd. Vanwege de Tieltse geestelijkheid, d.i. deken Darras werd daartegen van op de kan sel fel van leer getrokken, met o.a. de bedreiging de absolutie te zullen weigeren aan allen die verder zouden meewerken aan toekomstige opvoeringen van dat “zedeloos” stuk. Tegen die stellingname reageer de de bestuursraad van Het Roosje met een felle open protestbrief, die ook aan de bisschop van Brugge gezonden werd. Deze lang brief werd gedrukt bij Horta - De Laere. Het antwoord van Mgr. J.B. Malou van 6 februari 1850 - die de Tieltse deken in het gelijk stelt, dat is evident werd ook gedrukt, maar bij L. Van Welden - Gaulin (59). De hierna volgende lijst van afzonderlijke publicaties van L. Horta - De Laere is waarschijnlijk heel onvolledig. - Het Jaerlijksch verslag over het beheer en den toestand der stad Thielt werd, zeker voor de periode 1848 - 1873 in boekvorm door het stads-
77
-
-
bestuur gepubliceerd. Van die onvolledig bewaard gebleven reeks bro chures werden de verslagen over 1859, 1860 en 1865 - 1866 gedrukt bij Horta - De Laere. Die over de jaren 1848, 1855, 1858, 1860 - 1861, 1862 - 1863 en 1873 kwamen uit de drukkerij van L. Van Welden Gaulin, en J.B. Loosveldt mocht die over de jaren 1856, 1857 en 1863 - 1864 op de markt brengen. Daarmee kreeg iedere drukker een deel van de koek (60). VANDEKERCKHOVE - DIERCKENS, Industrie linière. Situation des Flandres. Thielt, 15 mei 1848, 5 blz. (61). Verzameling der verdienstelykste dicht- en prozastukken die in den tooneel- en letterkundigen pryskamp ... door de maatschappy van Rhetorica van Thielt, op den 20 mei 1850 uitgeschreven, ter mededin ging zyn ingezonden. Thielt, ter drukkery van Horta - De Laere, Yperstraet 12, 1850 (62). A. ANGELLIS, Geschiedenis der Roeselaarsche rede rykerskamer De Zeegbare Herten, Horta - De Laere, 1854 - VIII, 55 blz. (63). D. DE VREESE, Veldbloemen. Gedichten. Tielt, Horta - De Laere, 1864, 120 blz. (64).
2. EDMOND HORTA - HERREBOUDT Na het vroegtijdig overlijden van L. Ch. Horta op 16 augustus 1870, werd de drukkerij-uitgeverij verder gezet door de oudste zoon Edmond Horta. Geboren in Tielt op 18 december 1846, trouwde hij in Brugge op 23 mei 1871 met Maria Joséphine Nathalie Herreboudt, dochter van Louis Bernard en Prudence Catherine Joos, geboren in Brugge op 1 november 1843. Lucie De Laere en haar twee kinderen Honoré en Elvina verhuisden na enige tijd naar de Kortrijkstraat 24, waar zij rentenierde als zeer wel gestelde inwoonster van de stad. Edmond Horta en Maria Herreboudt hadden volgende kinderen : 1. Doodgeboren (mannelijk), 18 december 1871. 2. Marie-Josephine, geb. 6 maart 1873 en overl. Tielt 6 februari 1874. 3. Joseph Marie Louis, geb. 18 april 1974 en overl. Schaarbeek 22 juli 1941, vétéran colonial. Jozef Horta wordt in Tielt vermeld als “bier brouwer” en verhuisde naar Sint-Michiels (Brugge) op 17 januari 1898. Hij trouwde, waarschijnlijk in 1898, met Elisabeth van Gils, geb. Breda (Ned.) op 3 febr. 1874 en overl. Sint-Katarina-Lombeek op 16 oktober 1956. Zij hadden vier kinderen : 3.1. Maria Horta, geb. St.-Michiels (Brugge) 25 juli 1899 en overl. Pont-à-Celles 19 december 1988, geh. Arnhem (Ned.) 3 februari 1934 met Franz Olmanst, geb. Etterbeek 17 september 1910 en overl. Nijvel 3 januari 1996. Waarvan afstamming.
78
3.2. Louis Horta, geb. Sint-Michiels (Brugge) 20 mei 1964 en overl. Brussel 6 dec. 1964, geh. met Marie Louise Ulens, geb. Montenaken en overl. Vilvoorde (Beauval) 4 sept. 1973. Hij was directeur van de Ets. Horta - Van Hollebeke in Vilvoorde. 3.3. Jozef Horta, geh. met ene Leroy, waarvan (o.m. ?) een zoon Michel, geb. Jette 29 juli 1942 en overl. Brussel 29 oktober 1989, geh. met Liliane Mattys, waarvan (o.m. ?) een zoon Philippe Marcel, geb. 6 mei 1971. 3.4. Caroline Horta, geb. Tielt 17 november 1904 en overl. Jette 9 november 1986, geh. met Théodore Coppens, overl. Brussel 3 aug. 1984. Waarvan een dochter Françoise, geh. met Paul Degand, wonende in Pecq. Op het ogenblik van de geboorte van Caroline in 1904 woonden Jozef Horta en Elisabeth van Gils in La Paz (Bolivie), maar verbleven dan voor enige tijd in Tielt. Dat gezin heeft nog op diverse plaatsen in het buitenland gewoond. Wanneer hij in de Belgische kolonie (Belgisch Kongo) zou geweest zijn, is mij niet bekend. 4. Georges Maria Louis Edmond, geb. 18 augustus 1875, die de drukke rij-uitgeverij enige tijd zou voortzetten. 5. Louisa Marie Anna Prudence Horta, geb. 5 okt. 1876 en overl. Tielt 8 mei 1931, gehuwd Tielt op 10 november 1896 met Octaaf Constant De Zutter, zoon van Jan Francies en Rosalie Van Overbeke, geb. Kanegem 15 oktober 1866 en overl. Tielt 5 juni 1932. Octaaf De Zutter was in Tielt een overbekend geneesheer waar hij zich in 1893 gevestigd had. Hij stichtte er in 1903 een “maatschappij van onderlinge bijstand De Goudbloem”, waarvan de geschiedenis nog moet geschreven worden. Dokter Octaaf De Zutter publiceerde einde 1918 een zeer vaderlandlie vend “heldenepos”, zijn Oorlogsaandenken aan Thielt. Onze Delenda, om aan te tonen hoeveel dappere landgenoten er tijdens de eerste wereldoorlog geweest waren. Hij heeft ook een Oorlogsboek bijgehou den, dat eigenlijk maar loopt over de periode 17 september tot en met 17 november 1918. Als dokter had hij veel contacten met het volk en zijn taal en luisterde hij inz. naar de volksspreuken, gezegden en spreekwoorden die hij naarstig optekende. In 1932 verscheen zijn ver zameling Ons leven naar spreuken, gezegden en spreekwoorden der Folklore van Thielt, die in 1966 herdrukt werd in het Tieltse weekblad De Zondag (65). 6. Maria Leonie Anna Horta, geb. 8 december 1877 en overl. Tielt 28 juli 1878. Drukker-uitgever Edmond Horta overleed vrij jong, pas 33 jaar oud, in Tielt in zijn woning aan de Ieperstraat 22 op 12 november 1879. De druk
79
kerij-uitgeverij die werkte onder de naam Edmond Horta - Herreboudt, draaide nog ca. dertig jaar voort onder de firmanaam Weduwe Em. Horta - Herreboudt. Deze vrouw moet een sterke en ondernemende persoonlijk heid geweest zijn om tot op gevorderde leeftijd de drukkerij-uitgeverij onder haar hoede te houden. Haar inwonende zoon, Georges, geb. 1875 blijkt er nogal laat bij te pas te zijn gekomen. Maria Joséphine Nathalie Herreboudt “boekdrukker-uitgever-boekhandelaarster” verliet Tielt op 24 april 1909 en ging zich vestigen in Blankenberge, aan de De Smet de Naeyerlaan 59. Later heeft zij nog in Brussel gewoond aan de Sablonnièrestraat 26 van waar zij opnieuw naar Tielt kwam op 2 januari 1925 en zich vestigde bij haar schoonzoon Dokter Octaaf De Zutter aan de Kortrijkstraat 8. Zij overleed daar op 21 september 1929. Welke bladen, boeken en tijdschriften werden er gedrukt en uitgegeven bij Horta - Herreboudt in Tielt ? De volgende lijst is zeker onvolledig : - De Stem der Vlaemsche Landbouwers bleef de belangrijkste Horta-uitgave en die kon bogen op een oplage van meer dan 2.000 exemplaren. Volgens de onvolledig bewaarde verzameling bleef de Stem een Hortapublicatie in Tielt tot 11 april 1908. Daarna verscheen zij op naam van Georges Horta, met als uitgeversadres De Smet de Naeyerlaan 59 in Blankenberge, maar het blad werd waarschijnlijk nog in Tielt gedrukt. Het weekblad kwam vanaf 25 september 1909 in handen van Jules Vervenne - Missant, aan de Kortrijkstraat 51 in Tielt. Laten wij er nog bijvoegen dat vanaf 1891 de leuze van het blad Godsdienst - Vaderland - Landbouw was geworden. De Stem bleef bestaan tot in 1914 (66). - Fragmenta. Maandschrift voor de geschiedenis van steden en dorpen in Vlaanderen (Eerste reeks : nov.-dec. 1886 - sept. 1889, 328 blz. ; twee de reeks : jan-febr. 1890 - nov.-dec. 1891, 192 blz.). Het maandblad kostte 2 fr. per jaar. Opstellers waren D. De Somviele, redactiesecreta ris en stadsarchivaris van Tielt, priester Jozef Samyn uit Tielt, histori cus, taalgeleerde en botanicus, Henri Hosdey, werkzaam op het Algemeen Rijksarchief in Brussel, maar afkomstig uit Boezinge, die het grootste aantal bladzijden archieftekst leverde en Dr. Gustaaf Carton uit Wingene, historisch geïnteresseerde, die weinig heeft aangebracht. Hij was de schoonbroer van Honoré Horta - De Smet. - De uitgave van het jaarlijks resultatenboekje of Palmarès van het SintJozefscollege van Tielt werd lange tijd gedrukt bij de wed. Edm. Horta - Herreboudt, zeker van 1883 tot 1901 en later bij de zoon Georges Horta. - Jules VANDEN BERGHE, Zoo eenvoudig mogelyk aangetoonde Landbouwscheikunde. In die reeks brochures, van elk 12 blz., versche nen de volgende titels - maar er waren er waarschijnlijk nog meer : Wat
80
is lucht ? (30 mei 1871), Wat is Zuurstof ? (18 juli 1871), Wat is Waterstof ? (3 oktober 1871), Wat is Water ? (2 juli 1872), Stikstof en Phosphorzuur (27 april 1873) en Potasch (15 juni 1873) (67). - J. VANDEN BERGHE, Les cours d ’eaux publics. Etude sur les eaux publiques de la ville de Roulers, 1884, (68). - J.A. OPSOMER, Gemeente Dentergem. Openbaar bestuur. De toestand 1870. Tielt (sic), Wed. Horta - De Laere en zoon, 1870, 8°, V + 104 blz. J.A. Opsomer was burgemeester, notaris en provinciaal raadslid. - Julien SCHAAR, De volksbanken o f coöperatieve kredietinstellingen. Uit het Fransch vertaald door C. Vanden Berghe (69). - P. De Caluwe, Handelsmeststoffen en zaadkoeken. Beknopte inhoud van openbare landbouwvoordrachten gegeven te Thourout. 1885. Thielt, Wed. Horta - Herreboudt, 1885, 8°, 129 blz. -M orgen- & avondgebeden, ten gebruike der leerlingen van het St.Michiels-Gesticht te Thielt. Thielt, Wed. Horta - Herreboudt, z.d. (ca. 1890), 16°, 32 blz. Sommige gebeden (litanieën) worden in het Nederlands en in het Latijn weergegeven. - C. VANDEN BERGHE publiceerde op het einde van zijn leven, waar schijnlijk in eigen beheer, enkele brochuren met herinneringen en vroe gere toespraken i.v.m. de landbouw : - De Landbouw-conferentiën. Mijne herinneringen 1856. Thielt, 1890, 8°, 8 blz. - Landbouw. De geest van vereeniging, van samenwerking. Thielt, 1891, 8°, 12 blz. - Commissie van onderzoek naar den toestand van den landbouw te Rousselaere (W.-VL). Vergadering van den 5 october 1866 [=1886]. Thielt, z.d. (1886), 8°, 24 blz. - De landbouwvoordrachten en een zestal onlangs verschenen nuttige landbouwboekjes. Thielt, z.d. (na 1886), 8°, 8 blz. (69 bis). - C. VANDEN BERGHE publiceerde nog : Stad Thielt. Bestierlyke en historische herinneringen. Thielt, 1890, 8°, 32 blz. Dit boekje bevat het verslag van het bestuur van de stad Tielt over het dienstjaar 1839, met enkele historische herinneringen (o.m. zijn hou ding in 1830) en een beknopte chronologie van de geschiedenis van Tielt. 3. GEORGES HORTA Georges Horta, geb. Tielt 18 augustus 1875, studeerde aan het Tielts col lege, waar hij in 1894 de eerste prijs voor Education physique veroverde. Voor alle andere vakken schoot hij zich buiten de prijzen en vermeldin
81
gen. Het is niet duidelijk wanneer hij de effectieve leiding van de drukke rij-uitgeverij heeft opgenomen. Hij tekent als drukker van het Palmarès van het Sint-Jozefscollege van 1903 (misschien al eerder) tot 1907. Hij was de uitgever van de Stem op het adres De Smet de Naeyerlaan 59 in Blankenberge, vanaf 11 april 1908 tot 18 september 1909. Daarna was de Stem der Vlaamsche Landbouwers een uitgave van Jules Vervenne - Missant in Tielt. Georges Horta verhuisde naar Blankenberge op 8 juni 1909 bij zijn moe der, mevrouw Horta - Herreboudt die er al ingeschreven was op 26 april 1909. Waarom heeft Georges Horta de bekende drukkerij-uitgeverij in Tielt ver laten en verkocht ? Ik heb de indruk dat hij weinig interesse had voor dat werk en als rijke vrijgezel had hij het ook niet erg nodig. Die visie werd mij bevestigd door zijn zoon Serge Horta, die in Brussel een gespeciali seerde drukkerij bezat en leidde. De familie Horta was in Tielt invloedrijk genoeg om werk naar haar drukkerij te doen toeschuiven : de families van de burgemeesters Jan en Frédéric (Frits) Boone, Dokter Octaaf De Zutter en de familie De Smet konden zo maar niet over het hoofd gezien worden, ook niet door de deken en de principaal van het college. Eigenlijk was Georges Horta niet in de wieg gelegd om een drukkerij-uitgeverij te lei den. Op latere leeftijd, in 1920, huwde Georges Horta met Marguerite Majeres, dochter van Matthias en Maria Anna Gerardy, geb. Stavelot op 2 augustus 1892 en overl. Jette op 19 december 1955. Georges Horta overleed in dezelfde gemeente op 14 januari 1956. Uit dat huwelijk werden vier kinderen geboren : 1. Georgette Horta, geb. Brussel 1921. 2. Edmond Horta, geb. Brussel 23 februari 1924, woont in Brussel (Elsene). 3. Serge Horta, geb. Blankenberge 26 maart 1927, woont in Brussel (Jette), geh. met Martha Lambert, geb. St.-Agatha-Berchem 2 juli 1929, waarvan vijf kinderen : Nadine Elisabeth (1958), Véronique (1961), Viviane (1962), Philippe (1967) geh. met Patricia Toscolo, en Geneviève (1970). Serge Horta was de uitbater-eigenaar van een gespe cialiseerde drukkerij in Brussel. Ik dank hem hier ook voor zijn bereid willige medewerking. 4. Freddy (Oostende 1929 - Nazareth 1929). Als handelaar en handelsvertegenwoordiger heeft Georges Horta op diver se plaatsen gewoond.
82
IV. TWEE GENERATIES LANNOO 1. JOZEF LANNOO - MAES In de Gazette van Thielt van 27 maart 1909 verscheen bij de notariële berichten van notaris Hermin Schauteet in Tielt, de aankondiging van de openbare verkoping om reden van vertrek, van het eigendom aan de Ieperstraat 22-24, te koop gesteld door Georges Horta : - Koop 1 : Een schoon woonhuis met stagien, alle gerieven, verandah en groote magazijnen, thans ten dienste van de drukkerij, groot onder grond van gebouwen en hof 3 a 90 ca (Ingesteld 13.100 fr.). - Koop 2 : Een woonhuis met gerieven, groot 42 ca, nevens voorgaande (Ingesteld 5.100 fr. ). Dat eigendom zou door de verkoper gebruikt worden tot 1 juni 1909. Die verkoping (de toeslag) zou plaats hebben in de herberg De Pluim, Grote Markt op maandag 29 maart 1909. Op 5 april 1909 werd dat eigendom aangekocht door het echtpaar Jozef Lannoo - Elodie Maes, bakker en win kelierster uit Tielt. Bakker Jozef Lannoo en m.i. nog meer zijn vrouw Elodie Maes hebben die drukkerij gekocht voor hun zonen Joris en Raphaël, die beiden nog studeerden aan het Sint-Jozefscollege in Tielt. Als jonge intellectuelen zouden zij in een drukkerij een voor hen passen de bezigheid en beroep vinden. Joris Lannoo die op het ogenblik van de aankoop van de drukkerij zijn laatste jaar, de “rhetorica”, aan het beëindi gen was, ontving op 5 augustus 1909 zijn certificaat van middelbare stu dies. Hij zou de ziel en de motor worden van de nieuwe drukkerij en uit geverij. In juni 1909 verhuisde het gezin Jozef Lannoo - Maes naar de Ieperstraat 22-24. Zij zouden er twintig jaar verblijven en er drukken, uitgeven en boeken en tijdschriften verspreiden. Ik denk dat vader Jozef Lannoo er zich niet veel met de drukkerij en de boekhandel heeft ingelaten : dat was het werk van zijn vrouw, een zakenvrouw, Elodie Maes, en van de oudste zoon Joris. De eerste publicaties van het nieuw bedrijf verschenen onder de firmanaam J. Lannoo - Maes (1909 - 1914) en ook na het overlijden van Jozef Lannoo in 1914 bleef het uitgeversadres : Drukkerij-(boekhan del) Lannoo - Maes, Ieperstraat 22-24, Thielt. Het is mij niet bekend of Lannoo in 1909 ook het drukkerijmateriaal, persen, letterkasten, enz. gekocht heeft aan Georges Horta. En waar en bij wie heeft Joris Lannoo het drukkersberoep aangeleerd ? Hoe zag de familie Jozef Lannoo en Elodie Maes eruit, genealogisch ? Jozef Lannoo, zoon van Ivo (geb. Pittem 29 september 1811 en overl. Tielt 18 februari 1902) en Agatha Depoorter (geb. Tielt 15 maart 1855 en overl. Tielt 18 januari 1914), “broodbakker en drukker”, trouwde in Kortrijk op 18 april 1890 met Elodie Maes, dochter van Louis (uit Zwevegem) en
83
Het echtpaar Jozef Lannoo - Elodie Maes.
ù t a d
( o
flje
kSrkhe / {
ft / r 3<?ó'
Plattegrond van het eigendom Ieperstraat 22-24. Plattegrond opgemaakt ofwel in 1909 (bij de aankoop door Jozef Lannoo) ofwel meer waarschijnlijk in 1929 (bij de verkoop door Joris Lannoo) voor de affiche waarbij de verkoop werd aangekondigd (in de hoek boven links staat met de hand bijgeschreven : ‘50 affiches met zegel + 10 witte’). Achteraan : het ‘werkhuis’ (drukkerij), amper 67 m2 groot (4,6 m x 14,6 m). Aan de straatzijde : de winkel.
85
Het ‘werkhuis’ staat er anno 1996 nog. Op de achtergrond : de school Regina Pacis. (Opname Jaak Billiet, juni 1996).
23
T H I K t T • Y » p *f« n *lfa a t en B e lfo rt Rue d 'Y p re * et le B effro i
Vooraan rechts : het huis 22-24, waarop duidelijk de winkel (boekhandel) te zien is. Op de achtergrond : het belfort of halletoren.
87
Rosalie Gaeremynck (uit Avelgem) geb. Kerckhove 19 maart 1851 en overl. Tielt 29 april 1932. Uit dat huwelijk werden twee zonen geboren : 1. Georges (Joris) Antoon Jozef, geb. Tielt 20 februari 1891, die de druk kerij-uitgeverij feitelijk stichtte in 1909. 2. Raphaël Désiré, geb. Tielt 6 april 1892 en er overl. 21 augustus 1918. Joris Lannoo studeerde aan het Sint-Jozefscollege in Tielt waar hij de ster ke invloed onderging van enkele priesters-leraars, o.a. de dichter Cyriel Verschaeve, de flamingant en leraar Nederlands en geschiedenis Robrecht De Smet, de schilder-muzikant en auteur Hendrik Blondeel, de socioloog, democraat en toneelregisseur Prosper Moncarey, enz. In die ideeënsfeer van Vlaams bewustzijn, sociale bewogenheid en cultureel-esthetische idealen wilde Joris Lannoo - nog onder de hoede van zijn ouders - van zijn kleine drukkerij een grote Vlaamse uitgeverij maken waar bekende auteurs thuis zouden zijn. Anderzijds was de jonge Lannoo sterk geënga geerd in het Tieltse politiek en cultureel gebeuren en in de studentenbe weging, het A.K.V.S. Terwijl moeder Elodie Maes de bescheiden boek- en papierhandel verzorgde, trok Joris Lannoo moeizaam de drukkerij-uitgeverij op gang. Daaraan kwam dan nog een einde met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Joris Lannoo vertrok op 13 oktober 1914 als oor logsvrijwilliger om achter de IJzer die strijd van heel dichtbij mee te maken en er als officier uit terug te keren (70). Welke publicaties zijn er bij J. Lannoo - Maes verschenen vóór of in 1914, dit is de eerste periode van de uitgeverij Lannoo ? Volgende uitgaven zijn mij bekend, doch waarschijnlijk is deze lijst onvolledig : - Liederen voor het Thieltsch Studentengild. Vliegt de Blauwvoet Storm op zee. 1909, 8°, 127 blz. Uitgegeven naar aanleiding van de Rodenbachviering in Roeselare in 1909. Dat liederenboek werd meer maals herdrukt met als titel Vlaamsch Liederenboek. - Volledige toelichting op het drama Coriolanus voorgesteld door de heer Albert Vogel. Tekst van de liederen en het koor. Kunstavond, maandag 27 februari 1911 te 4 uur. Gildhof- Thielt. Thielt, Jozef Lannoo - Maes, 8°, 24 blz. - Sted. Openb. Bibl. Kortrijk, Fonds Joseph de Bethune, nr. 4307. - W. SHAKESPEARE, De koopman van Venetië. Toneelspel. Volledige verklaring van het tooneelspel met spelaanduiding en gedeeltelijken tekst. Levensschetsen van W. Shakespeare. Buitengewoon avondfeest door de studenten uit het college. Zondag 18 februari 1912, Gildhof Thielt. Thielt, J. Lannoo - Maes, 8°, 48 blz. + 6 pltn. - Sted. Openb. Bibl. Kortrijk, Fonds Joseph de Bethune, nr. 3773. - Johannes JÖRGENSEN, In den hooghe. Vertaald uit het Deensch door Stanislas Van de Velde O.F.M., Thielt, J. Lannoo - Maes, 1912, 320 blz.
88
- 2de druk 1913. - Lodewijk DOSFEL, Vlaamsch gewetensonderzoek. Feestrede tot de leden van het Thieltsch Studentengild, ter gelegenheid van zijn tienjarig bestaan (2 september 1912) met de slotrede der voordracht van I. Oorda. op hetzelfde feest gehouden. 1912, 8°, 32 blz. - S. INGHELRAM, Sint-Jozefscollege te Thielt. Geschiedkundige schets. 1913, 8°, 47 blz. + 10 blz. foto’s buiten tekst. -A rth u r COUSSENS, Pennetrekken uit Denemarken. 1913, 223 blz. met bandversiering, in driekleurendruk, die een landschap uit Denemarken voorstelt. Op de titelpagina komt voor het eerst het door Joe English getekend Lannoo-logo voor, nl. een cirkel met daarin een zeemeeuw boven een stormende zee, aan de rand van de cirel, de woorden Den lande en volk getrouw. Op de vierde en laatste pagina staat het tweede, eveneens door Joe English ontworpen Lannoo-vignet, nl. een Vikingschip volgeladen met boeken, met een Viking aan het roer. Op het bolle zeil staat een klauwende leeuw en aan de mast wappert een wim pel waarin de leuze Den lande en volk getrouw (71). - Cyriel VERSCHAEVE, Aan de Vlaamsche vrouwen. Toespraak gehou den in Oostakker op 16 september 1913. - Arthur COUSSENS, Pennetrekken van overzee. I. Engeland. 1914, 8°, 211 blz. - Plet Thieltsche Volk. Katholiek Volksgezind Weekblad. Dit christen democratisch weekblad verscheen van eind december 1913 tot septem ber 1914. Een van de markantste medewerkers was de eerw. heer R Moncerey, oudleraar van Joris Lannoo. 2. JORIS LANNOO Alhoewel op de Lannoo-publicaties de firmanaam Lannoo - Maes soms nog gebruikt wordt tot begin 1924, toch was het Joris Lannoo die vanaf juli 1919 kordaat de leiding nam van het drukkerij- en uitgeversbedrijf. Het nieuwe uitgeversadres werd dan vanaf 1922 : Drukkerij-(Uitgeverij) J. Lannoo, Iepersche straat", 22 - 24 Thielt. Het ideale doel dat Lannoo vanaf 1919, na zijn demobilisatie nastreefde, was het radicaal flamingan tisme - in hem gegroeid tijdens zijn collegetijd en versterkt gedurende de oorlogsjaren - te verzoenen met de christen democratie. Wat uiteindelijk in die naoorlogse periode onmogelijk is gebleken. Die Vlaamse nationale overtuiging en zijn christendemocratische ingesteldheid zijn weerspiegeld in het spectrum van zijn uitgaven, die wij hier bekijken tot en met zijn ver huizing uit de Ieperstraat, midden 1929. Wat later verscheen valt buiten het raam van deze bijdrage over de Tieltse drukkers uit dat huis in het cen trum van de stad. Ik kan hier in deze studie niet alle titels opsommen die
89
Joris Lannoo in 1919.
Maria Detavernier omstreeks dezelfde tijd.
van 1919 tot 1929 van uit de Ieperstraat de wereld zijn ingegaan. BLADEN EN TIJDSCHRIFTEN - De Volksmacht. Orgaan van het Christen Werkersverbond van Middenen Zuid-Vlaanderen. Werd gedrukt bij Lannoo - Maes, maart 1919 - eind 1923. - De Vlaamsche Vlagge. Driemaandelijksch tijdschrift voor het Vlaamsch Studentenvolk. Bij Lannoo - Maes vanaf januari 1914, onderbroken door de oorlog en daarna van 1919 tot december 1929. Evenwel onderbroken in 1925 - 1926 en vervangen door : - H e t Pennoen. Driemaandelijksch tijdschrift voor het Katholiek Vlaamsch Knapenschap. 1925 - 1926. Van Het Pennoen verschenen slechts drie nummers, die de 51ste jaargang vormen van De Vlaamsche Vlagge. - Gudrun. Tijdschrift voor Katholieke Vlaamsche Vrouwen. Orgaan der Katholieke Vlaamsche Meisjesbeweging. Gedrukt en uitgegeven bij Lannoo 1919 tot 1940 (?). - Pallieter. Satirisch weekblad met als redacteurs Filip De Pillecijn, Johan De Maeght, Karel Leroux, e.a. verrassend geïllustreerd door Joz. De Swerts. Gedrukt en uitgegeven bij Lannoo van 1923 tot 1928. AFZONDERLIJKE PUBLICATIES De catalogus van Lannoo-Maes uit 1920 pakt uit met enkele herdrukken van LODEWIJK DOSFEL : - Joas. Kerst- en driekoningenspel in drie bedrijven (2de uitgave). - Ten aanval. Treurspel in één bedrijf met voorspel en slottooneel (2de uitgave). - Vlaamsch gewetensonderzoek (2de uitgave). Nieuw werk was dan : - J. JORGENSEN, Reisbeelden uit Noord en Zuid. Uit het Deens vertaald door Stanislas Van de Velde O.F.M. - WARD HERMANS, Gedichten van Liefde en Strijd. - J. EECKHOUT, Verrijzenis. Bijbelspel in twee bedrijven en een naspel. - F. DE PILLECYN en J. SIMONS. Onder den hiel. Oorlogsgedichten van deze auteurs, ni. van J. Simons : Van oorlog en dood (blz. 5 - 32) en van F. De Pillecyn, Onder den hiel (blz. 35 -58). - W. PUTMAN, Vijf eenakters, met voorwoord van Hugo Verriest en bandversiering van Modest Huys. - Van G. MARTENS vier toneelspelen, nl. De Zot, Spel van het erf, in drie bedrijven ; De Derby, Tooneelspel in vier bedrijven ; De Golden River, Tooneelspel in vier bedrijven ; en Leentje uit ‘t hemelrijk, Blij spel in een bedrijf.
91
vo K)
V lie d t de BlauW Ooet ? S trijd k re e t der V lam ingen S to rm of) %ee ! jH o e ra h ? H o tr s h ! Z«| u i tld c n u * a t t u a s r u e h t Î H o e « *« h 1 H o e r a K
© ü lE D E R E N
*
E n l u o n n a n u s â t atij t u i l d e n ! ‘R e i s t d e t u e n e l d r o n d ; R e i e e t e n * » e t, U e e ft e r g r o o t e l v o ik V r ije r is « r n ie t. D it d a n k e n u ii} , d é r v e a d o t n m o e d V o o r i/rtjh e id ook o n s la a ts te G o e d e n B lo e d !
“ ’P’iprtsch ^Stuitentemjifil " j B is
,
?¥
i
*
*5
Gruk, Jf, ï-mbioo-Maks, lepm-ftutrauit, ». Tk-lt.
§>
I: f ï »
Z>t bxiStacs «ut ta au» w*o<S&aop -.mjM ik hunttapu: '»n Vu.adutn. /*» lotche» rti nwcn ; Van aadcis «rat »n **»»> wij nimoKt u Uapp-.o. W»l m m ! un n M)|B VI«aMkr«ab w n m l, mijn Itvtn. iwt (t-.-at vjamitfl «Ucton . m.fo lor.o wwr Vlaanacn.o co YLuutdcrvo v<"T G»e, o motht ik dat a-ümctM* w t«» ! I
SK
if
fc
jf
•;
* Het allereerste boek(je) dat door Lannoo werd uitgegeven (1909).
HET
LEERZAAM
♦
K
ookboek =
N U TTIG VOOR ÜË ===
A L L E D A A G SC H Ë
KEUKEN
Eeae verzameling van honderd zes - en - tw intig beproe&Je, verbeterde en m eest in gebruik zijnde VOORSCHRIFTEN VOOR ÖOEDE SPIJSBEREIDING
T W R F D F IIITCÎÀVR
Thit’lf, drukk. Lanooo, ïepersehe si raat. 22-24
De Lannoo-traditie om kookboeken uit te geven dagtekent niet van gisteren. Als bewijs, dit kookboek uitgegeven toen het bedrijf nog aan de Ieperstraat was gevestigd. Merkwaardig : de (niet vermelde) auteur ervan is niemand minder dan Elodie Maes, de echtgenote van Jozef Lannoo, aldus Godfried Lannoo.
93
- In 1920 verscheen ook Bartek de Overwinnaar door Hendrik Sienckiewicz, 92 blz. Vrij vertaald (uit het Pools ?) door Joris Lannoo. Een oor logsverhaal uit Polen waarin Vlaamse toestanden aan de IJzer geprojec teerd werden. Is dat geen oorspronkelijk werk van Lannoo zelf ? - In 1921 verscheen het mooiste werk uit de periode van Lannoo aan de Ieperstraat, ni. Albrecht RODENB ACH, Gudrun. Spel in vijf bedrijven ; met 11 grote illustraties en bandversiering door de Kortrijkse graficus Jozef Speybrouck. Deze werd de huistekenaar van Lannoo en heeft door zijn mooi, romantisch tekenwerk veel bijgedragen tot het succes van de edities van Lannoo. J. Lannoo begon in 1922 met de publicatie van werk van Stijn Streuvels in de reeks Streuvels ’ Volksboeken waarvan er al een paar delen bij ande re uitgevers verschenen waren. Ik volg daarin de Bibliografie van Stijn Streuvels door Robert Roemans en Hilda Van Assche uit 1972 (72) waar in evenwel niet de Streuvelswerken voorkomen waarvan Lannoo de ver koop voor Vlaanderen had en die meestal door L.J. Veen in Amsterdam uitgegeven waren. Streuvels heeft het zijn bibliografen niet gemakkelijk gemaakt (en zijn drukkers al evenmin !). Lannoo publiceerde volgende werken van Streuvels in de periode 1922 - 1929, maar er kunnen er meer geweest zijn : - Vertelsels van ‘t jaar nul ten tijde dat de uilen praken. Met prentjes ver sierd door Jules Lonteyne. J. Lannoo, 1922, 8°, 92 + IV blz. Streuvels volksboeken. Bevat 29 sprookjes en vertellingen. - Vertellingen van Tolstoï bewerkt door Stijn Streuvels. Met prentjes van G(odelieve) Vandenbulcke. J. Lannoo, 1924, 8°, 150 blz. Deze tweede druk - de eerste verscheen in 1902 in de Duimpjesreeks van V. De Lille in Maldegem - bevat dertien vertellingen van Tolstoï. - Björnstjerne BJÖRNSON, Een vroolijke knaap. Uit het Noorsch ver taald door Stijn Streuvels. Derde herziene uitgaaf met teekeningen ver sierd door Joz. J. Lannoo, 1925, 8°, XVI + 109 + (III) blz. - Leo TOLSTOÏ, Geluk in het huishouden. Bewerkt uit het Russisch door Stijn Streuvels. 1927, 8°, 128 blz. Streuvels Volksboeken. Deze uitgave was de tweede druk waarvan de eerste verscheen in 1903 bij V. De Lille in Maldegem in de Duimpjesreeks. Buiten deze bewerkingen publiceerde J. Lannoo ook oorspronkelijk werk van Streuvels : - Herinneringen uit het verleden. Thielt, Drukkerij-uitgeverij J. Lannoo, 1924, 8°, 280 + (VI) blz. De omslag in vierkleurendruk is van Albert Saverys. - Op de Vlaamsche binnenwateren, 1925, 8°, 168 blz. III. Band- en boek versiering van^Carel Noppe.
94
- G. BLACHON, Waarom ik Vlaanderen liefheb. Uit het Fransch vertaald door Stijn Streuvels. Thielt, Drukkerij J. Lannoo, z.j. (1926), 8°, 160 blz. Oospronkelijke titel : “Pourquoi j ’aime la Flandre”. - Van Streuvels’ Het Kerstekind verscheen bij J. Lannoo een vierde uitga ve in 1924 (?), 107 blz., klein 8°, met tekeningen verlucht door Jules Fonteyne. De samenwerking Lannoo - Streuvels heeft hoogten en diepe laagten gekend, maar dankzij de eisen voor hoog kwaliteitswerk die Streuvels aan zijn uitgevers stelde, werd Joris Lannoo verplicht typografisch verzorgde boeken op de markt te brengen. In 1922, een vruchtbaar uitgeversjaar bij Lannoo - Maes - ook het jaar van het huwelijk van Joris Lannoo met Maria Detavernier, die zich zou laten kennen als een echte zakenvrouw - publiceerde Arthur COUSSENS zijn vertaling van Zonneschijn van S. Mac Manus en een derde bundel reisin drukken Pennetrekken uit Ierland, 175 blz. Hierin wijdt hij enkele blad zijden aan de Ierse auteur S. Mac Manus, die hij bij ons bekend maakte. In datzelfde jaar 1922 haalde Lannoo de volkse en populaire priester Jules LEROY (Haringe 8 augustus 1858 - Veurne 16 november 1939) binnen in het spectrum van zijn op de massa gerichte uitgaven. Bij hem verscheen in 1922 : - Karei de Blauwer ofeene schets uit het blauwersleven, Lannoo - Maes, 1922, 8°, 298 blz. Dat was de tweede uitgave van dat uitermate boeiend smokkelaarsleven, dat in 1899 al verschenen was bij Callewaert - De Meulenaere in leper. - Pieter de Pensejager, Lannoo - Maes, 1922, 8°, 317 blz. Dit wildstropersverhaal was eerst verschenen in 1893 als novelle in Leroy’s “OudVlaamsche Zeisels en Vertellingen afgehorkt en opgeschreven door J. Leroy” en uitgegeven bij P. Pollet - Doorns in Tielt. - Zeisels en vertellingen. Tweede uitgave. Met vooraan een brief van heer ende meester Guido Gezelle aan de schrijver, bij ‘t verschijnen van de eerste uitgave. Bij J. Lannoo verschenen in 1923 - 1924 vijf deeltjes, delen 6 en 7 verschenen in 1925, alle op pocket-formaat, op goedkoop papier en onder geruit omslagpapier. - In (1928 ?) verscheen, ook bij J. Lannoo, van J. Leroy De gebroeders Valentijn en Wolffried. Wonderbare legende uit de jaren zestienhonderd veel verbeterd en geschikt en geheel herschreven door J. Leroy, 8°, 144 blz. Al die werken van Leroy vlogen bij duizendtallen de drukkerij uit en wer den later nog vaak herdrukt (73). In dezelfde toonaard lag de publicatie van de populaire romans van de Westvlaamse auteur en gemeenteontvanger Edward Vermeulen (Beselare
95
A rth. C oussens • •• P
e n n e t r e k k e n ^ ^ ^
^ uit ^Denemarken Met bandversiering van Joe English
Drukker-Uitgever J. LANNOO-MAES T h ie l t 1913
Een van de oudste Lannoo-uitgaven (1913), met het eerste Lannoo-logo : de “blauwvoet".
Aâ&#x201E;¢
FILIP
DE
PILLECYN & JOZEF S1MQNS
ONDER
D ruklec-U iltevcr
DEN
H IEL
LA N N O O -M A K S,
Th i el t
De dichtbundel Onder den hiel van F. de Pillecyn en J. Simons, een uitgave van LannooMaes uit 1920, met een ander Lannoo-logo, het bekende Vikingschip.
97
12 april 1861 - Hooglede 6 juli 1934) die schreef onder het pseudoniem WARDEN OOM : - In 1922 was bij Lannoo - Maes de tweede druk verschenen van de romans Caïn’s Zonde, 220 blz. en Trimards, 192 blz., telkens in een oplage van 3.000 exemplaren. Edward Vermeulen, die al bij diverse uit gevers gepubliceerd had, vond bij J. Lannoo in 1928 een definitieve thuishaven voor een nieuwe editie van zijn ganse œuvre dat uit 20 delen zou bestaan, ieder deel in een oplage van 3.000 exemplaren. Jos. Speybrouck bezorgde voor ieder van de 20 romans een schreeuwerige bandversiering in geel en zwart. - In 1928 verschenen in die Warden-Oom-reeks de romans De Vracht, 286 blz. (nr. 15), De Zotte van ‘t Abeelenhof, 250 blz. (nr. 16), Stadhuisratten, 260 blz. En in 1929 rolden van de pers De zwarte pok ken, 241 blz. (nr. 5) en Het betooverd hof, 269 blz, (nr. 17). De overige delen zijn verschenen na 1929, op het nieuwe adres van J. Lannoo (74). Werk van GUIDO GEZELLE werd ook opgenomen in het fonds van de uitgeverij J. Lannoo via de erven Gezelle, waarvan Streuvels de woord voerder was : - In 1925 verscheen Kerkhofblommen, met een voorwoord van Caesar Gezelle. Die schooluitgave, de 15de druk, op klein 8° formaat, telt 49 blz. In de fondscatalogus van 1927 worden ook Gezelle’s Dichtwerken in 10 delen aangeboden (prijs, genaaid : 91 fr.). Die uitgave was een realisatie van L.J. Veen in Amsterdam, doch J. Lannoo had de exploita tie voor Vlaanderen gekregen. - In 1928 waagde J. Lannoo de heruitgave van Gezelle’s taaltijdschrift Loquela (1881 - 1895), tot woordenboek omgewerkt door de taalkundi ge priester Jan Craeynest. Die kanjer, 670 blz. in 8°, sloot aan bij het bekende Westvlaamsch Idioticon van L.L. De Bo (2de uitgave, 1892). Dat woordenboek was een van de meest prestigieuze en gedurfde uitga ven uit de tweede Lannoo-periode (1919 - 1929). Een derde uitgave volgde nog in 1945. De uitgave van de periodieken Gudrun, Pallieter en De Vlaamsche Vlagge vestigden de faam en de bekendheid van Joris Lannoo als katho liek en Vlaams-nationalistisch uitgever. In de lijn van dat gedachtengoed liggen o.a. volgende uitgaven : - Eind augustus 1926 publiceerde Lannoo het sedert lang aangekondigde Vlaggeboek, d.i. de geschiedenis van de Vlaamsche Vlagge. Eindredacteur van dat 1056 blz. tellend boek was Leo Dumoulin (1890 - 1942), gewezen legeraalmoezenier, die bij J. Lannoo in 1923 een Handboek der Vlaamsch-nationale geschiedenis had gepubliceerd (75). - Naibh Pleimion (= Iers voor Vlaming), pseudoniem van Kamiel De
98
STR EUVELS’VOLKSBOEKEN
VERTELSELS VA N’TJ AAR. NUL
iE TY TUDE DA U IL E N PR AK EN
M e t P r e n fy e s V e r s ie r d D o o r J \)LES FONTE^NE E n V i tm ç e v e n D o o r J ’ L A M h O O te T b ie lt n 'g y a a r O . H . 1 9 2 2 $M1
Vertelsels van ‘t jaar nul, de eerste uitgave van Stijn Streuvels bij Joris Lannoo uit 1922.
99
Karel de Blauwer E. H. J . ü e p o y o r EKNK
Schets uit liet Illauwers leven
PIETEC d e Pensejager*
DOOK
E.
H . J U L IU S
LER O V
o n d e rp a s to r
T E
ST A D E N
Tweede
Uitgegeven bij LANNOO MAKS, Tbielc
Dnukk. & Uitgave le p e c B a h o
« tra s t,
U itgave
LiANNOQ - JVIRBS
22 24 -
, T h J e lt
De volksboeken Karei de Blauwer en Pieter de Pensejager van Jules Leroy, succesuitgaven van Lannoo-Maes uit 1922.
ZEISELS H E N S VERTELLINGEN door E. H . J . L E R O Y
lil.
TW EEDE
DEEL
3
U ITG A V E
MET 'VOORAAN EEN BRIEF VAN HEER ENDE MEESTER OU ID O O E Z EL I.E AAN DEN SCHRIJVER, BIJ 'T VERSCHIJNEN DUR I* UITOAVE
J . LANNOO, Iepersche straat, 22-24, TH1ELT
“Zeisels en Vertellingen” door pastoor J. Leroy, populaire uitgaven bij Joris Lannoo, 1923 - 1924.
100
Vleeschauwer, is de auteur van het historisch werk Zannekin en de vrij heidsstrijd van het kustland van 1323 tot 1328, bij Lannoo uitgegeven in 1928. - Dezelfde katholieke en Vlaamse overtuiging ligt weerspiegeld in de uit gave van het Verzameld Werk van Lodewijk DOSFEL (Dendermonde 15 maart 1881 - 27 december 1925), de denker van het Vlaams nationalis me en de motor van de Katholieke Vlaamse Studentenbeweging. Zijn zeer gevarieerd werk werd bijeengebracht door zijn vrouw Angela Tysmans, onder leiding van Dr. Jules Persyn. Dat lijvig werk, samen 2079 blz. onder een schreeuwerige bandversiering van Joz. De Swerts, telde zes delen en was klaar in 1928 - 1929. Deel 7 met de aanvullingen en index verscheen in 1932. Met die publicaties - en nog veel andere - die getuigen voor J. Lannoo’s idealisme en toch voorzichtige ondernemingszin had de drukkerij-uitgeverij aan de Ieperschestraat, 22 - 24 in Tielt een vooraanstaande plaats veroverd in de Vlaamse uitgeverswereld. Die zou bevestigd worden in Lannoo’s derde periode, vanaf midden 1929, in een nieuwe vestiging bui ten het centrum. Een woord nog over de genealogie Joris Lannoo. Georges (= Joris) Antoon Lannoo, zoon van Jozef en Elodie Maes, gebo ren in Tielt op 20 februari 1891 en er overleden op 8 december 1971, huwde op 10 augustus 1922 in Hussein Dey (Algérie) - waar zij twee jaar verbleef bij haar drie broers - met Maria Detavernier, dochter van Aimé en Julia Gryp, geboren in Wingene op 5 maart 1893 en overleden in Tielt op 30 november 1956. Zij was een zeer begaafde, ondernemende en inspi rerende zakenvrouw die wist wat “management” was. Vanaf ca. 1926 nam zij de “bidprentjes” onder haar hoede, wat uitgroeide tot de afdeling Lannoo Graphics. Het succes van de mooie prentkaarten van Jos. Speybrouck, al van in 1921 bij Lannoo, is daar niet vreemd aan. Uit dat huwelijk werden acht kinderen geboren, allen in Tielt : 1. Godelieve Raphaël, geb. 4 oktober 1923, die de afdeling binderij zou leiden. 2. Raphaël Maria, geb. 6 augustus 1924, priester - Salesiaan, overleden Tielt 6 augustus 1964. 3. Pol Maria, geb. 15 november 1925, overleden Den Haag 19 september 1995, gehuwd Grobbendonck 24 juli 1954 met Maria Paula Grauls. Zij hebben enige tijd de afdeling van Lannoo - Nederland geleid. 4. Godfried Jozef, geb. 7 mei 1927, gehuwd Kortrijk 23 oktober 1954 met Maria Maertens. Samen met zijn zus Godelieve en zijn broer Jan, heeft Godfried de onderneming geleid. Later werd hij hoofd van de Uitgeverij Lannoo n.v. 101
5. Jan Marcel, geb. 14 juli 1928, gehuwd Heule 18 september 1953 met Marie-Thérèse Huys. Jan is het hoofd van de Drukkerij Lannoo n.v. 6. Lutgardis Maria, geb. 7 januari 1930 en overl. Tielt 25 augustus 1931, tweelingzusje van 7. Jozef Pieter, geb. 7 januari 1930, priester-Salesiaan, missionaris in Haïti. 8. Luc Maria, geb. 1 maart 1932, priester-Salesiaan, missionaris in Haïti. Aan de geschiedenis van de Tieltse drukkers in het huis aan de Ieperstraat, 22 - 24, kwam een einde midden 1929. En daarmee ook aan ons verhaal van de families die er gedrukt hebben van 1824 tot 1929 en van wat zij de wereld ingestuurd hebben. In Tielt waren er in die jaren nog andere druk kers van wie ik al terloops gesproken heb : Loosveldt, Van Welden Gaulin, Minnaert, Pollet - Doorns, Vervenne en na 1930 nog anderen. Ik hoop aan hen een tweede bijdrage te kunnen wijden en zo de Tieltse bibliografie te kunnen aanvullen. Veruit de belangrijkste drukkerij-uitge verij was en is Lannoo. Midden 1929 werd de onderneming overgebracht naar de Kasteelstraat, 97. Op 7 februari 1929 konden Joris Lannoo en Maria Detavemier daar de villa van Charles Vergucht - Wille aankopen. In dat in Normandische stijl gebouwd landhuis, opgetrokken in 1905 - 1906, met de werkplaatsen, fabriceerde Vergucht waspoeder en pudding en ver kocht hij ook verdelgingsmiddelen tegen ratten en ander ongedierte. Vreemde combinatie ! Vanaf midden 1929 nam de drukkerij-uitgeverij er een ononderbroken vlucht en met de jaren en decennia werd Lannoo er een van de belang rijkste uitgevers uit Vlaanderen. Zonder Joris Lannoo zou Vlaanderen niet geworden zijn wat het nu is. Valère ARICKX
102
VOETNOTEN * 1.
2.
3.
4.
5. 5bis
6.
7.
Deze tekst is de verbeterde, aangevulde en meer geïllustreerde versie van het gelijk namig artikel, verschenen in Vlaamse Stam, jg. 32, 1996, blz. 1-41. A. VIAENE, Oude Boekdrukkunst te Brugge en Oude drukkers in andere Westvlaamse steden in : West-Vlaanderen, 1960, jg. XI (nr. 51), blz. 153 - 169, met literatuuropgave en zeer interessante illustraties. De erudiete Gentse bibliothecaris-bibliograaf F. VANDERHAEGHEN, die de zoon van A.B. I. Stéven, ni. Andries Benedikt II Stéven (1798 - 1886) in Gent kan gekend hebben, schrijft ook kleinzoon. F. VANDERHAEGHEN, Bibliographie gantoise, dl. IV (1862), blz. 366. J. SMEYERS zegt achterkleinzoon, in zijn De Nederlandse Letterkunde in het Zuiden in De letterkunde in de achttiende eeuw in Noord en Zuid (Geschied. Lett. Nederl., VI), blz. 378 (Antwerpen, 1975). Andries Benedikt Stéven, de Tieltse drukker-uitgever, was wel degelijk de kleinzoon van meester Andries Stéven uit Kassei (Steenvoorde ca. 1676 - Kassei 21 januari 1747). Na de bespreking van de drukkersactiviteiten van zijn kleinzoon Andries Benedikt I en zijn achterkleinzoon Andries Benedikt II in Tielt en Gent, volgt een kleine genealogische schets van de Kasselse schoolmeester, auteur en rederijker. G. SCHMOOK, Terugblik op Andries Stevens “Voorschriftboek ” (1713 - 1833) in Huldeboek André Demedts, blz. 69 - 82 (Kortrijk, 1977). - J. SMEYERS, a.w., blz. 378 - 379 en IBID., Achttiende-eeuwse literatuur in het Nederlands in NoordFrankrijk. 2. Auteurs en hun werk in : De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français, Jaarboek, dl. II, 1977, blz. 90 - 107, inz. 94 - 96, met foto’s van de titel bladzijde van de zevende editie verschenen bij Walwein te leper (1793). - E. DE BOCK, Grote Frans-Vlamingen. Andries Stéven uit Kassei in Ons Erfdeel, jg. VIII, 1964 - 1965. blz. 94 - 99, met vier foto's o.a. van de titelbladzijde van de zesde druk verschenen bij A.B. Stéven te Tielt in 1793. - J. HUYGHEBAERT, De voorgeschie denis van het “Voorschriftboek’’ van Andries Stéven in Biekorf, jg. 83, 1983, blz. 382 - 393. - C. MOEYAERT, De schrijftaal van de Westhoek : Onuitgegeven gedichten van Andries Stéven (Kassei) in De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français, Jaarboek, dl. 10, 1985, blz. 314 - 338, inz. blz. 314. Deze belangrijke bijdrage wordt geïllustreerd met de foto van de titelpagina van de uiterst zeldzame tweede editie van het Voorschriftboek uit 1734 (Duinkerke, R Labus). F. VANDERHAEGHEN, a.w., dl. IV (1862), blz. 366. - In de Matricules van de Universiteit van Leuven komt geen Stéven voor. J. SMEYERS, a.w., blz. 551. Ook E. DE BOCK, a.w., blz. 98 vermoedt dat A.B. Stéven Minderbroeder zou geweest zijn en “zijn kap over de haag hebben gewor pen”. Jacob Jan Antheunis noemt hem in zijn “Protocole Jacobs” (1798 - 1800) “den ydelhoofdigen Minderbroeder Steven van CasseI” die zich rijk heeft gemaakt door het kopen van zwart goed. Antonius Van de Graveele, broer van Francisca, was in 1800 lid van de raad van bestuur van de rederijkerskamer Het Roosje. A. De VLAEMINCK, Jaarboeken ... Het Roosje, blz. 189 (Gent, 1862). Hij overleed te Tielt 27 juni 1833, 81 jaar oud. Remi Van de Graveele, z.v. Ignatius (deze laatste broer van Francisca) geboren Tielt 26 oktober 1801, was boekbinder en huwde op 24 juni 1829 met Béatrice Wauters. Jozef Pieter Van de Graveele, z.v. Ignatius, geboren Tielt 1807 en er overleden 21 mei 1884, gehuwd met Maria Vanderspeeten, was boekhandelaar aan de Hoogstraat. In 1854 werd bij hem een bidprentje gedrukt. Of was dat maar een drukwerkje dat elders gedrukt was ? In de stadsrekening van Tielt over het dienstjaar 1794, gesloten op 2 september 1798 (Tielt, Oud Stadsarchief, nr. 756) en in de bewijsstukken (Ibid., nr. 790) worden twee
103
8.
9. 10.
11. 12. 13.
14. 15. 16.
104
betalingen vermeld, gedaan aan A.B. Stéven boekdrukker tot Thielt. Op 15 maart 1794 (de Oostenrijkers zijn hier terug) wordt hij 37 gulden 10 stuivers (= 6 pond 5 sch. gr.) betaald voor 100 afdruksels van depointen constitutionnael van Vlaenderen en 100 afdruksels (m.b.t.) uytdeelen fusicquen (in het) frans en Vlamsch gedrukt ten verzoeke van D 'heeren bailliu, borgmeester en schepenen der stede van Thielt. De Fransen waren al in Tielt toen hij het volgende drukte en leverde aan het stadsbe stuur : 1000 quitantien van de nieuwe belastingen, 2000 placcaeten voor de Fransche republicque, 300 pasporten, item nog gedrukt 700 pasporten en een handbouck met pompier voor Vos (stadsbediende ?) tot het annoteren de leveringen, in totaal voor 55 gulden 3 stuivers crt. Die werden hem uitbetaald door de Municipaliteyt van Tielt op 10 Brumaire III, d.i. 31 oktober 1794. Maar op dat ogen blik was Stéven al naarstig aan het drukken in Gent. V. VAN DER HAEGHEN, André Benoit Stéven in : Biographie nationale, dl. XXXI (1921 - 1924), kol. 832 - 835. In dit artikel herhaalt de auteur wat F. VANDERHAEGHEN al geschreven had in de Bibliographie gantoise m.b.t. de (problemati sche) studie van Stéven aan de Leuvense Universiteit en zijn effectieve tussenkomst bij generaal Vandamme - son concitoyen et cousin - om Tielt te redden in juni 1794 : à sauver Thielt d'un désastre. K.M. DE LILLE, Dagklapper in : Biekorf, jg. 64, 1964 blz. 348. Dat exemplaar berust in zijn verzameling almanakken. Het titelblad van de Walwein-editie, de zevensten druk van 1793, bevat een zetfout, nl. verbastring i.p.v. verbastering, die in de Tieltse zesden druk niet voorkomt. A. D1ERICK, Essai de bibliographie yproise, blz. 386 (leper, 1873 - 1881). G. SCHMOOK, a.w., blz. 7 0 -7 1 . Tot nog toe is de eerste editie van 1714 nergens te vinden. F. VANDERHAEGHEN, a.w., dl. IV (1862), blz. 366. J. SAMYN, De Fransche revolutie in Vlaanderen en in ‘t bijzonder in Thielt, blz. 81 (Roeselare, 1889, 2de uitgave). Deze auteur zegt niet precies wanneer de Fransen Tielt, d.w.z. het centrum, ingenomen hebben. Was het op 14 juni 1794 of op 22 - 23 juni ? Volgens het kerkregister sneuvelde een Frans soldaat (Anthonius Ruffel juvenis gallus, ... natus Bellomonti in Picardia ratione belli op 20 juni om 3 uur in de namiddag in Tielt. IBID., blz. 77 - 80. A. VERSCHUERE, De Minderbroeders te Thielt (1624 - 1633), blz. 146 (Tielt, 1933). Dominique Joseph René Vandamme werd geboren te Kassei op 5 november 1770 uit een Poperingse familie, als zoon van meester Martinus (Mauritius ?) Vandamme fs René en Joanna Maria Pyn uit Moorslede, chirurgijn in Kassei, gehuwd in Kassei op 22 februari 1770 met Barbara Francisca Baert fa Dominique en Maria Theresia De Coster, poortersdochter, geb. Kassei (O.-L.-V.). Hij overleed na een zeer bewogen leven op zijn kasteel in Kassei op 15 juli 1830. Op 23-jarige leeftijd was hij bri gadegeneraal (dat gebeurt alleen maar in revolutionaire legers !). Die onstuimige, omstreden man was een geboren legeraanvoerder die zijn soldaten liet plunderen en moorden waar zij kwamen “bevrijden”. Zelf heeft hij zich door plundering een for tuin opgebouwd en voor een moord zwichtte hij ook niet ! Hij bleef een der getrou wen van Napoleon, die hem in 1809 de titel van graaf van Unsebourg toekende. SAMYN, a.w. blz. 235, schrijft dat, volgens de overlevering, generaal Vandamme in Meulebeke de overste van de Minderbroeders van Tielt, pater Jacobus Vergauwen, in het geheim zou ontmoet hebben en deze de bescherming van de generaal verkreeg ! Over Vandamme, L. DE VOS / P. SCHRIJVERS, Dominique Vandamme, militair
enfant terrible van de Franse Revolutie in : De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas français, 18de jaarboek, 1993, blz. 182 - 202. - W. VAN HILLE, La famille du géné ral comte van Damme, in Tablettes des Flandres, dl. 10 (1973), blz. 114 - 133. 17. F. VANDERHAEGHEN, a.w., dl. IV (1862), blz. 396. 18. IBID., dl. VI (1867), nr. 13.799. 19. IBID., dl. V, blz. 186 en dl. VI, blz. 234 - 244. In 1794 drukte Stéven in Gent ook de Arrêtés des représentants du peuple en mission en in 1795 - 1796 de Recueil des arrêtés des commissaires du Gouvernement français. 20. F VANDERHAEGHEN, a.w., dl. IV (1862) blz. 366 - 396 en dl. VI (1867), blz. 234 - 244. 20bis. R. OSTYN, Tielt. Historische stedenatlas van België, Brussel, 1993, blz. 111. 21. A. VERSCHUERE, a.w.. blz. 170. 22. S. INGHELRAM, Sint-Jozefscollege te Thielt. Geschiedkundige schets, blz. 27 (Tielt, Joz. Lannoo - Maes, 1913), schrijft dat dit programmaboekje door D. De Somviele, stadsarchivaris van Tielt, aan het college geschonken werd. Waar is die brochure nu te vinden ? Heeft Stéven nog programma’s en uitslagenboekjes gedrukt voor het Minderbroederscollege ? 23. L. NEYT, Generaties Tieltenaars op de schoolbanken ... 1788 - 1983 in De Roede van Tielt, jg. 14, 1983, blz. 1 - 184. - J.B. D’haeyere, Franschen ende Vlaemschen schoolmeester tot Wacken, werd op 11 september 1788 benoemd tot schoolmeester te Tielt, gelet op zijn groote bequaemheyd. Oud SAT nr. 40. 24. F VANDERHAEGHEN, a.w., dl. V, blz. 98, nr. 8776. 25. Deze drie brochuren bevinden zich in RA Brugge, Modem Archief Provincie WestVlaanderen. Eerste reeks, nr. 459. Daar wordt ook een gedrukte lijst bewaard van de 180 leerlingen die deelgenomen hebben aan de wedstrijd Ecriture in dezelfde kost school, 1 januari 1816. Die lijst werd ook gedrukt bij de wed. A.B. Stéven in Gent. De publicaties sub. 1 en 2 zijn onbekend aan F. VANDERHAEGHEN, a.w., dl. IV (1862), blz. 389, nr. 7824, d.i. L'intéret... 26. IBID., nr. 7828. 27. SAT, Modern archief, nr. 2602. Mij aangewezen door de heer L. Neyt, waarvoor oprechte dank. 28. F VANDERHAEGHEN, a.w., dl. VI ( 1867), NR. 13.934. 29. Sted. openb. Bibl. Kortrijk, Fonds J. de Bethune, Nr. 3546. 30. IBID., nr. 1956. 31. F. VANDERHAEGHEN, a.w., dl. V, blz. 99, nr. 8781. 32. Sted. Openb. Bibl. Kortrijk, Fonds J. de Bethune, nr. 4820. 33. V. VAN DER HAEGHEN, André Benoit Stéven in : Biographie nationale, dl. XXIII (1921 - 1924), kol. 835 - 846. - H. ROLIN, Sur la mise en état de siège de la ville de Gand, l ’arrestation de M. Stéven, 22 janvier 1832, (z.pl.), 1832, 26 blz., in de Sted. Openb. Bibl. Kortrijk, Fonds J. de Bethune, nr. 3815. 34. F. VANDERHAEGHEN, a.w., dl. V ( 1865), blz. III. 34 bis W. VAN HILLE, Familie Rouseré, in : Families de Westflandre, blz. 176 - 177 en blz. 269, noten 3, 3bis en 3ter (Tablettes des Flandres, Documents, nr. 7). 35. A. L. VLAMINCK, Jaerboeken der aloude kamer van rhetorika “Het Roosjen’’ ... te Thielt, blz. 197 (Gent, 1862). 36. J. BRYS, Honderdzeventig jaar muziekleven te Tielt, blz. 2 1 - 2 2 (Tielt. 1966). 37. Sted. Openb. Bibl. Kortrijk, Fonds Joseph de Bethune, nr. 5151. Het resultatenboek je uitgereikt op de prijsuitdeling van 20 augustus 1822, werd gedrukt in Kortrijk, bij Beyaert - Feys (8°, 15 blz) en berust in de Sted. Openb. Bibl. Kortrijk, Fonds Joseph de Bethune, nr. 5149).
105
38. 39. 40. 41.
A. DE VLAMINCK, a.w., blz. 200. Sted. Openb. Bibl. Kortrijk, Fonds Joseph de Bethune, nr. 5563. A. DE VLAMINCK, a.w., blz. 207. IBID., blz. 207 - 208. Deze twee Tieltse gedichten van K.L. Ledeganck werden opgenomen in de Gedichten van K.L. Ledeganck, blz. 4 - 8 , (Gent, Hoste, 1883) en de Dichtwerken van K.L. Ledeganck, blz. 9 - 11 en 78 - 79 (Gent, Vuylsteke, 1883). 42. IBID., blz. 202. 43. IBID., blz. 209. 44. RABWaas, Reg. en Domeinen, Tielt, pak 178, doe. nr. 28 : Erfenisaangifte van Maria Catharina Robyns, wed. Louis Michiels. 45. Stadsarch. Tielt, Burg. Stand, Overlijdensreg. 1858, overschrijving dd. 30 sept. 1858. 46. RABrugge, Notariaat Verkest-Bauwens, Minuten not. Roelandts, Tielt, nr. 111, doe. nr. 88. 47. IBID., nr. 112, doc. nrs. 1, 2 en 11. 48. Deze genealogische gegevens over de familie Horta komen meestal uit de B.S. van Tielt, de oude bevolkingsregisters en uit het archief van wijlen Robert Tanghe, nu V.V.F. -archief (Tielt) in de bibliotheek van De Roede van Tielt. Andere inlichtingen over de Horta’s buiten Tielt werden mij veelal bezorgd door de heer Fernando Horta uit Kortrijk die, alhoewel niet verwant met de hier besproken Horta-familie - hij is geboren Portugees - over deze familie Horta een uitvoerige, onuitgegeven studie heeft geschreven. Ik dank hem hier oprecht voor deze inlichtin gen. Deze familie Horta is van Italiaanse oorsprong. De oudst bekende stamvader is Salvatore Horta fs Gaspar uit (of uit de streek van) Napels, geboren ca. 1685. Uit zijn eerste huwelijk met Catharina Du Blau werd in Kortrijk op 7 mei 1708 een zoon Marcus Michaël geboren. Salvatore Horta was een militair uit het geallieerde leger, dat in Kortrijk in 1707 en volgende jaren ingekwartierd was. In die periode werden in Kortrijk tientallen soldatenkinderen geboren. Salvatore Horta hertrouwde in Kortrijk op 10 mei 1718 met Isabella Bruggheman. Zij vestigden zich in Brugge, waar Salvatore Horta overleed in het Sint-Janshospitaal op 9 december 1727. Een zoon van hem, Michael, geboren in Brugge (O.-L.-V.) overleed in Kortrijk op 30 december 1783, 63 jaar oud, als echtgenoot van Angelica Vanhoost. Salvatore Horta is de betovergrootvader van de beroemde architect Victor-PierreHorta (Gent 1861-Etterbeek 1947) en van de vier gebroeders Horta die naar Tielt gekomen zijn. De onvolledige kwartierstaat van Victor-Pierre Horta, cfr. G. WALTENIER, Les quartiers d ’ascendance de Victor Horta (1861 - 1947) in L'intermédiaire des généalogistes, dl. XXXVI, 1981, blz. 392 - 396. Over de drukkersfamilie Horta (Tielt, Brugge) schreef A. VAN DEN ABEELE een belangrijk artikel, inzonderheid over een door Julius Horta uitgegeven Brugse krant : “De Hoop van Brugge", 1846 - 1848. Politiek blad en roddelkrantje. Nieuwe bron nen over een bijna onbekend blad, in Het Brugse Ommeland, jg. 22, 1982, blz. 293 e.v. 49. J.BRYS, a.w., blz. 35 met reproductie van het uit te voeren programma. 50. A. VAN DEN ABEELE, a.w., blz. 297 - 318. 50bis Het echtpaar Emmanuel De Laere - Joanna Strack woonde aan de Ieperstraat, huidig nr. 27 (E. Waüters). Zie A. Maes en P. Vandepitte, Woonhuizen, onbewust monumen ten. Tielt 1990. De Roede van Tielt, Tielt, 1990, blz. 46. 51. H. DE GRAER e.a.. Repertorium van de pers in West-Vlaanderen, 1807 - 1914, blz. 338 - 339 (Leuven - Parijs, 1968). 52. De Thieltenaer, 18 augustus 1850. - Constantin VANDEN BERGHE, Stad Thielt.
106
53. 54.
55.
56. 57. 58.
59. 60.
Bestierlijke en historische herinneringen, blz. 18 (Tielt, 1890). C. Vanden Berghe, z.v. Karei en Francisca Ide, geb. Aarsele 6 aug. 1808 en overl. Roeselare 26 juli 1895, gehuwd. 1/ Maria Antonia Eeltjes, geb. Zaltbommel (Ned.) 1805 en overl. Tielt 5 april 1832, 2/ Tielt 10 maart 1849 met Maria Delphina Ghislena van Zantvoorde, d.v. Maximiliaan en Maria Philippina Roelandts, geb. Tielt 16 april 1819. Door zijn tweede huwelijk werd C. Vanden Berghe de aangehuwde neef van drukker A.B. Stéven II. Hij was gemeentebediende in Aarsele (1824 - 1826), tweede bediende op het districtcommissariaat in Tielt (1826 - 1830) met F. Toussaint als hoofdbediende en Lucien Aeben als commissaris (deze laatste stierf in Tielt als “grondeigenaar” op 2 nov. 1837), gemeentesecretaris van Oostrozebeke (1825 - 1830) en van Egem (1831 - 1847), hoofdbediende-bureauchef van het districtcommissariaat in Tielt (1830 - 1835), stadssecretaris van Tielt (1 augustus 1835 - 25 september 1847), arrondissementscommissaris van Roeselare - Tielt (K.B. 19 augustus 1847 - 31 okto ber 1882). Hij verhuisde uit Tielt (Hoogstraat) naar Roeselare op 29 november 1867. Aanvankelijk orangist, republikein en “Saint-Simonist” of sociaal liberaal, evolueer de C. Vanden Berghe naar het liberalisme, dat hij vanaf 1845 duidelijk affirmeerde in De Thieltenaer. Hij was een scherpzinnig en bekwaam, werkzaam ambtenaar die de grote armoede in zijn ambtsgebied wilde lenigen, de huiselijke lijnwaadnijverheid redden, de landbouwmethodes verbeteren, waarvoor hij vanaf ca. 1848 talrijke ini tiatieven heeft genomen om de kennis van de landbouwers te vergroten. Hij was daarbij een Vlaamsgezind ambtenaar. Stadsarchief Tielt, Modern archief nrs. 417 en 615 (met zijn afscheidsbrief aan de gemeentebesturen van 18 oktober 1882) en J. HUYGEBAERT, De jonge Constant Vanden Berghe van 1808 tot 1847 : Ieveraer voor Volksgeluk in : De Roede van Tielt, jg. 2, dec. 1971, blz. 4 - 21 en IBID., Arrondissementscommissaris Constant Vanden Berghe en zijn aktie ten bate van de landbouw in : Rollariensia, dl. V, 1973, blz. 114 - 125. - V. ARICKX, Geschiedenis van Egem, deel II, blz. 534 - 535 (Kortrijk, 1982). H. DE GRAER e.a., blz. 338 - 339. IBID., blz. 335. - In De Thieltenaer van 6 april 1856 lezen wij dat J.B. Loosveldt tenminste 700 fr. per jaar verdiende als “bestierder” of als “strooiman” van de Gazette van Thielt. Toen hij daarbij nog eens de helft van de opbrengst van de annoncen vroeg aan L. Van Welden - Gaulin kwam het tot een breuk tussen beiden. Loosveldt werd nu effectief drukker-uitgever van de Gazette, terwijl L. Van Welden zelf een nieuw weekblad oprichtte in 1856, nl. De Thieltsche Bode. Dat blad, hoofd zakelijk een annoncenblad, bleef bestaan tot in 1904. J. HUYGEBAERT in Rollareinsia, V, 1973, BLZ. 117. Alfons De Vlaminck (Tielt 1831 - Elsene 1905), zoon van de Tieltse geneesheer-rederijker Louis De Vlaminck (tTielt 21 juni 1835) is de historicus van de toneelkamer Het Roosje (Gent, 1862) en de onvermoeibare archivaris en historicus van Dendermonde, genealoog, inspecteur en hoofdinspecteur L.O. Hij schreef ook een onuitgegeven Notice historique sur la ville de Thielt. H. DEGRAER. a.w., blz. 331 - 332. IBID., a.w. blz. 331 - 340. D. CRACCO, Roeselaars Weekblad De Fabriekant in : Biekorf, jg. 64, 1963, blz. 309 - 310. De vier bekende nummers van dat blad zijn bewaard in de Sted. Openb. Bibl. Kortrijk, Fonds L. Slosse, West-Vlaanderen 28 / 9. - E. VOORDECKERS, Drukkers en pers in het arrondissement Roeselare (1847 - 1914), blz. 7 1 - 7 6 (Leuven - Parijs, 1965). L. DE VLAMINCK, a.w., blz. 219 - 221 en 242 - 247. Stadsarchief Tielt, Modem archief,nrs. 110 - 122 en Sted. Openb. Bibl. Kortrijk,
107
Fonds Slosse, Tielt, nrs. 4707 - 4754. J. HUYGHEBAERT. De jonge C. Vanden Berghe, ... blz. 20. A. DE VLAMINCK, a.w., blz. 223. Stedelijke Openb. Bibl. Kortrijk. Fonds J. de Bethune, nr. 4355. IBID., nr. 4938. Over Dr. Octaaf De Zutter, K.M. DE LILLE, Jan Francies De Zutter, blz. 91 - 93 en 110 - 112 (leper, 1966) en R. VANLANDSCHOOT, De regio Tielt van bevrijding tôt verkiezingen, 19 oktober 1918 - 16 november 1919 in De Roede van Tielt, jg. 10, 1979, blz. 1 - 60, inz. 4 - 25. 66. H. DEGRAER e.a., a.w., blz. 331 - 333. 67. J. HUYGHEBAERT, Arrondissementscommissaris C. Vanden Berghe ..., a.w., blz. 122. - Jules Vanden Berghe z.v. Constant (Tielt 8 september 1850 - Roeselare 1 okto ber 1920), directeur van het provinciaal landbouwlaboratorium in Roeselare, schei kundige en auteur van diverse scheikundige studies. 68. IBID., blz. 123. 69. IBID., blz. 121. 69bis Deze zeldzame brochuren worden bewaard in de huisbibliotheek van baron Emm. de Bethune te Marke, die er mij op attent maakte waarvoor oprechte dank. 70. R. VANLANDSCHOOT, Joris Lannoo, drukker en uitgever voor Vlaanderen 1891 1971, Tielt - Weesp, 1984, 8°, 238 blz., 01. In dit werk heeft de auteur op minutieu ze wijze de gedachtengang van Joris Lannoo beschreven aan de hand van het door hem nagelaten familiearchief en andere bronnen uit die tijd. 71. Arthur Coussens (Tielt 1 september 1883 - Ichtegem 19 januari 1926), priester, leraar, legeraalmoezenier, onderpastoor, was ook dichter, vertaler en auteur van oor spronkelijke, goed geschreven, vaak drooghumoristische reisindrukken. In de begin periode van Lannoo was Coussens een echte steun voor de jonge uitgever. Zijn werk, nu meestal of geheel vergeten, getuigt voor zijn veelzijdig literair talent. Posthuum verscheen van hem in 1927 bij Lannoo nog zijn vertaling uit het Engels van P.A. SHEEHAN, De Graven te Kilmorna, 340 blz. Zie Fr. DE VLEESCHOUWER, Arthur Coussens in : Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. V, 1972, kol. 244 - 250 en R. VANLANDSCHOOT, Arthur Coussens, Koekelare, 1981, 16 blz. (VWSCahiers, 91, jg. XVI, nr. 3 / A). 72. Rob. ROEMANS en Hilda VAN ASSCHE, Bibliografie van Stijn Streuvels. Werk in boekvorm. Antwerpen - Utrecht, De Nederlandsche Boekhandel, 1972. 73. H. STALPAERT, Pastoor Leroy. Een ontmoeting op het bibliografische front o f de puzzle van “Zeisels en Vertellingen" in Biekorf, jg. 59, 1958, blz. 385 - 395. 74. V. ARICKX, Bibliografie van Warden Oom in : West-Vlaanderen, jg. 10, 1961, nr. 56, blz. 147- 149. 75. De geschiedenis van De Vlaamsche Vlagge (1875 - 1933) werd uitvoerig beschreven in Louis & Lieve VOS - GEVERS, Dat volk moet herleven, Leuven, Davidsfonds, 1976, 8°, 319 blz.
61. 62. 63. 64. 65.
Adres van de auteur : Valère Arickx, Erasmuslaan 6, 8500 Kortrijk
108
Rouwdienst
DHONDT
ALGEMENE ELECTRICITEIT E ric DEBUSSCHERE Bmggestraat 43 8700 TIELT Tel. (051) 40 07 15 Fax (051)40 73 37
Stationstraat 103 8700 TIELT Tel. (0 5 1 )4 0 02 27
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Winkelverlichting
= S
OP SPAREN STAAN GEEN JAREN HH
0
BANKVAN ROESELARE 0 JA. KULTUUR LIGT ONS.
GRSELW EST ELE C TR A B E L^ ? MENS,
MI LI EU
EN E N E R G I E
Kortrijksestraat 86 - 8700 TIELT Tel. (051)42 31 11
DE ROEDE VAN TIELT
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 27ste jaargang, nr 3 - september 1996 Afgiftekantoor 8700 Tielt
AUTOCARS-REISBUREAU Tl
DE MEIBLOEM een onderneming die reeds 62 jaar lang met troeven als :
i i i
t ii
VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
Kasteelstraat 149 - 8700 TIELT Tel. (051) 40 18 23 - Fax (051) 40 51 93 V o o r al u w é é n d a a g s e o f m e e rd a a g s e re iz e n L U X E a u to c a rs • • • • •
Binnen- en buitenlandse reizen Van 30 - 40 - 54 - 67 tot 87 plaatsen Cars uitgerust met air-conditioning, video, toilet, bar Aanhangwagen beschikbaar NIEUW : liftb u sjr.'95
V E R N IE U W E N
M o d e k le d in g
EN H ER STELLEN
in le e r e n d a im
VAN
DEL LAG0
ZETELS, SA LO N S , STOELEN EN ZITBAN KEN
B O U C K A E R T D A N IE L F élix D 'h o o p s tra a t 33 8700
T IE LT
Tel. (051) 40 42 30
Félix D 'h o o p stra a t 145 8 70 0
T IE LT
Tel. (0 5 1 )4 0 39 00
DE ROEDE VAN TIELT
Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.
Voorzitter : P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter : V. Baert, Oostrozebekestraat 241, Meulebeke - (051) 48 82 98 Secretaris-penningmeester : Ph. De Gryse, Stoktmolenstraat 32/3, Tielt - (051) 40 18 38 Redactie : V. Baert, J. Billiet, Ph. De Gryse, W. Devoldere, Fr. Hollevoet, R. Ostyn, P. Vandepitte
Lidmaatschapsbijdrage : 700 fr., te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in "De Roede van Tielt" mogen slechts overgeno men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.
INHOUD VAN DIT NUMMER (27ste jgâ&#x20AC;&#x17E; nr 3, september 1996) K. Ravyts, Het Verdinaso in Tielt, 1931-1941 blz. 110 - 176
bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken
HET VERDINASO (Verbond van Dietse NationaalSolidaristen) in Tielt, 1931-1941 (*) “La révolution du vingtième siècle est un sursaut vital des peuples acculés par la logique du système libéral à des situations intenables et faisant effort pour s’en dégager par une adaptation de leur comportement col lectif.” (José Streel) Over het Verdinaso is tot op heden nauwelijks regionaal onderzoek ver richt. Uiteraard hangt dit samen met het gebrek aan valabel bronnenmate riaal en met het feit dat de historiografie inzake lokale politieke machts vorming na 1918 slechts moeizaam op gang komt. Schrijven over het Verdinaso is voor velen klaarblijkelijk ook onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van de Vlaamse collaboratie tijdens de Duitse bezetting van 1940-1944. Alfred Verbeke, zoon van de Tieltse Dinaso-militant Antoon Verbeke, verwoordde het als volgt : "Voor de man in de straat blijft het Verdinaso met zijn Dinaso Militanten Orde (DMO) van de jaren dertig moeilijk te onderscheiden van de collaborerende Dietse Militie/Zwarte Brigade van het VNV. Maar ook toen waren de ideeën van Van Severen door het gewone volk nauwelijks gekend. Wat in hun percep tie belangrijk was, was natuurlijk het uiterlijke vertoon dat afgedaan werd als fascistisch en nationaal-socialistisch. Het feit dat toch een aanzienlijk aantal Dinaso's de collaboratie is ingestapt heeft ‘een genuanceerde beeldvorming uiteraard niet vergemakkelijkt.’" (1) De opzet van deze bijdrage was geenszins een poging om een grondig overzicht te bieden van de evolutie en geschiedenis van het Verdinaso. Ik beperkte mij tot het opsporen van enkele aspecten van de afdeling Tielt die één van de eerste Dinaso-afdelingen was. Maar ook vanuit deze invals hoek was het bij gebrek aan bronnen onmogelijk een exhaustief overzicht te geven van de werking. Uiteraard vormde de, veelal korte, lokale berichtgeving in "Hier Dinaso" één van de belangrijkste bronnen voor mijn onderzoek. Het was nagenoeg het enige blad waar men wekelijks wat informatie kon aantreffen over een lokale afdeling. Het Nationaal Studieen Documentatiecentrum Joris Van Severen in Aartselaar kon hier, althans wat West-Vlaanderen betreft, in tegenstelling tot wat men zou kunnen denken weinig aan toevoegen. Verslagen van vergaderingen, ledenlijsten, enz... zijn er wat West-Vlaanderen aangaat jammer genoeg weinig te vin den. Toch werpt dit onderzoek meteen ook een blik op de geplogendheden van het Tieltse Vlaams-nationalisme na 1918. Het politieke Vlaams-nationalisme ontstond inderdaad pas na het einde van de Eerste Wereldoorlog en kreeg in West-Vlaanderen al vlug een eigen cachet. Uiteraard was vol 110
ledigheid ook hier onmogelijk en koos ik bijgevolg voor een enigszins synthetiserende benadering. Bovendien spitste ik mij zoveel mogelijk toe op de specifieke voorgeschiedenis van het Verdinaso waarbij de conflic ten tussen de Westvlaamse Vlaams-nationalisten een centrale rol speelden. Een beweging wordt vanzelfsprekend altijd gedragen door belangrijke figuren. Het leek mij dan ook belangrijk ruimschoots aandacht te besteden aan de Tieltse advocaat Emiel Thiers die gedurende de gehele levensloop van het Verbond één van de Dinaso-coryfeeën bleef. De afdeling Tielt had met haar twintig tot veertig militanten ook een niet onbelangrijk aandeel in de evolutie van de Westvlaamse DMO. Daarom achtte ik het noodzakelijk wat langer stil te staan bij de betekenis en wer king van deze "militanten-orde" op lokaal vlak. Dankzij Jozef Verbeke gedurende een paar j aar één van de drijvende krachten in het Tieltse JongDinaso, kon ik tevens een uiterst zeldzaam lokaal "ploegblad" van deze jeugdbeweging inkijken. Tot slot wordt voor de eerste maal op lokaal vlak onderzocht wat het aan deel en de invloed van oud-Dinaso's was inzake de Tieltse collaboratie. Aldus kon ook een en ander duidelijk worden omtrent de specificiteit van de collaboratie in Tielt. 1. HET VLAAMS-NATIONALISME IN TIELT TUSSEN 1918 EN 1931
In 1919 was in Tielt nog geen Vlaams-nationale partijvorming realiseer baar. Voorlopig verzamelden de Vlaams-nationalisten zich in de "Katholieken Vlaamschen Bond" die op 4 maart 1919 was opgericht door Frans van Cauwelaert. Voorzitter in Tielt werd de latere voorman van de Tieltse Frontpartij, de handelaar Emiel De Sutter. Ondervoorzitters wer den Ir. Remi Cloedt en aannemer Honoré Debusschere. Bestuursleden waren Lodewijk Wostyn, Paul Maeyens, Emiel Thiers en uitgever Joseph De Fuster. De Bond zou naast de christelijke arbeidersbeweging een eer ste drukkingsgroep vormen binnen de Katholieke Unie. (2) In de loop van hetzelfde j aar groeiden de Tieltse frontsoldaten echter sterk uit elkaar. Waar ze oorspronkelijk onder de algemene "oudstrijdersbond" ressorteerden, ontstond in 1920 een breuk tussen de aanhangers van de Nationale Strijdersbond (NSB) en de Vlaamse Oud-Strijders (VOS). Samen met andere Tieltse Vlaamsgezinden organiseerden deze laatsten eerst een studiekring die echter al vlug resulteerde in een afdeling van het Vlaamsch Front, later de "Frontpartij "genoemd. De aannemer Honoré Debusschere nam het “ voorzitterschap waar (3). Emiel De Sutter, die tijdens de oorlog in Engeland het"Gazetje van Tielt" had uitgegeven, speelde samen met Emiel Thiers opnieuw een centrale rol. Deze laatste, een merkwaardig man en veelzijdige persoonlijkheid 111
werd in de geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging me dunkt wat stiefmoederlijk behandeld. Ik vond het dan ook relevant wat langer stil te staan bij deze advocaat die al vlug het boegbeeld zou worden van de Tieltse Vlaams-nationalisten. Emiel Thiers werd geboren op 12 juni 1890 als tweede zoon van Hippolyt Thiers (1856-1893) en Octavie Van Daele (1860 -1939). Zijn vader, Hippolyt Thiers, vestigde zich, na zijn studies in Leuven, als geneesheer in Gullegem. Deze sociaalvoelende arts stierf op amper 36-jarige leeftijd in het huis van zijn schoonmoeder in Tielt. Bij de dood van zijn vader was Emiel Thiers nog geen drie jaar. Zijn jongste broer werd zes weken na de dood van zijn vader geboren. De moeder bleef achter met vier kinderen, drie zonen en een dochter. Ze nam terug haar intrek in het ouderlijk huis in de Kortrijkstraat in Tielt. In 1899 kregen Octavie Van Daele en haar drie zoontjes met de dood van het enige dochtertje opnieuw een zware klap te verduren. (4) In 1902 vatte Emiel Thiers zijn humaniorastudies aan in het SintJozefscollege waar hij onder meer Cyriel Verschaeve,Robrecht de Smet en Prosper Moncarey als leraren had. Hij engageerde zich ook in het SintVincentiusgenootschap. De jonge scholier kwam op het college al vlug in aanraking met de Vlaamse kwestie hoewel er weinig sporen zijn van enige bedrijvigheid van Thiers in het Tieltse AKVS. Toen al had hij een leven dige belangstelling voor literatuur, zo verzamelde hij samen met zijn oud ste broer Leo (die later apotheker zou worden) een prachtige collectie boe ken. Hij ontwikkelde zich tot een scherpzinnige scholier die echterniet vlug bereid bleek tot concreet engagement. Al vlug manifesteerde zich zijn wat tegenstrijdig karakter. Enerzijds was hij, wanneer hij eenmaal van iets overtuigd was, nog moeilijk van zijn standpunt af te brengen, ander zijds was hij toch een geboren en soms zelfs wat opportunistische diplo maat die altijd de plooien wist glad te strijken. De jonge knaap ontwik kelde via o.a. de invloed van zijn moeder een sterke geloofsovertuiging. Het hele gezin stond in nauw contact met de MinderbroedersFransiscanen in Tielt en was lid van de Derde Orde van Sint-Fransiscus. De Paterskerk werd dan ook “ vaak bezocht. (5) Na zijn humaniora overwoog Thiers ingenieursstudies aan te vatten. Familiale perspectieven zorgden er evenwel voor dat die jongensdroom niet verwerkelijkt kon worden. Zijn oom, die zijn voogd was, wilde immers dat hij het notariaat van een andere oom, Joseph Van Daele, zou overnemen. Logischerwijze begon hij dan ook rechten te studeren aan de Facultés Notre-Dame de la Paix in Namen, maar nog tijdens de kandida turen moest hij die studies wegens een ernstige ziekte stopzetten. Thiers had ongeveer een jaar nodig om in Tielt terug te herstellen. Eens genezen 112
trok hij naar Leuven waar hij zich afzijdig hield van het bierflamingantisme. De wat stille jongeman verafschuwde immers vulgariteit en rumoe righeid en... dronk liever thee dan bier. Thiers ging liever paardrijden in de bosrijke omgeving van Heverlee of speelde urenlang piano. Thiers was immers gedurende zijn hele leven een echte melomaan. Hij speelde veel uit het "Wohltemperierte Klavier" van Bach maar ook werken van Beethoven, Schumann, Chopin, Peter Benoit en Grieg. Toen later de Mattheus-Passie werd uitgezonden op de radio was dat voor het gezin Thiers een echte hoogdag. Emiel zou er immers voor zorgen dat al zijn kinderen de liefde voor de klassieke muziek met hem deelden. Hij raakte trouwens ook zeer goed bevriend met Ernest Brengier die o.a. de muziek componeerde voor Rodenbachs "Gudrun". Beide muzikanten zouden na de eerste wereldoorlog nog piano's importeren naar Vlaanderen. Thiers deelde zijn passie ook met zijn Tieltse vriend Frans Hinnekens, een bril jant violist en causeur. Samen speelden ze vaak de Kreuzersonate en de Romance in Fa van Beethoven. Bij die gelegenheden wijdde Hinnekens vaak ook uit over zijn belevenissen uit de Eerste Wereldoorlog waarbij het gezin Thiers één en al oor was. (6) In Leuven leerde hij ook Pieter Muls kennen, de jongste broer van Jozef Muls. Thiers werd door de familie Muls vaak uitgenodigd op "De Marentak" in Kapellenbos en was er zelfs vriend aan huis. Terzelfdertijd bleef hij in Tielt in contact met zijn oud-leraar E.H. Moncarey die vanaf 1912 als kapelaan in Tielt belast werd met het proostschap van de ontlui kende christelijke arbeidersorganisaties. Moncarey zou een grote invloed uitoefenen op Thiers' belangstelling voor sociale vraagstukken. (7) Uiteindelijk besloot Thiers in 1913 in Gent verder te studeren wat hem toeliet om elke dag naar huis te sporen, waar hij zijn moeder gezelschap kon houden. Als uitgelote werd hij in 1914 niet gemobiliseerd. Zijn jong ste broer kwam echter wel aan het front terecht. Wegens de oorlogsom standigheden kon hij zijn studies niet voortzetten en bovendien weigerde hij te studeren aan de via Duitse hulp vernederlandste universiteit. Thiers trad in Tielt niet direct naar voren in tegenstelling tot Aloïs Van de Vyvere die onmiddellijk een plaats zocht in het socio-culturele leven van Tielt. Hij tekende vrij goed en volgde dan ook enige tijd les aan de academie waar hij o.a. leerde boetseren. (8) Tielt werd vanaf eind oktober 1914 het hoofdkwartier van het IVde Duitse leger. Zo dienden zijn oom en tante hun huis te ontruimen en kwamen ze bij Octavie Van Daele inwonen. Thiers kwam dan ook vaak in contact met Duitse officieren. Hef'militaire" zei hem echter weinig. Later, in het Verdinaso, zag men hem nooit in het uniform van de Dinaso Militie (DM) of nadien de DMO. Toch was hij tijdens de bezetting samen met E.H. 113
Moncarey actief in het Tieltse AKVS. Zij richtten een studiekring op en evolueerden geleidelijk naar de ideeën van Lodewijk Dosfel. De scherpzinnige Moncarey had in 1918 de Tieltse activisten afgeremd. In oktober-november 1918 verschenen in Tielt dan ook pamfletten met waar schuwingen tegen het activisme maar ook een pleidooi voor de verneder landsing van de Gentse universiteit, zelfbestuur en sociaal-economische hervormingen. (9) In 1919 - hij was toen al 29 - studeerde Thiers in Gent af als doctor in de rechten en schreef zich in aan de balie in Brugge. Hij had ook in die stad stage gelopen. Eveneens in 1919 werd hij bestuurslid van het Katholiek Vlaamsch Oud-Hoogstudentenverbond (KVOHV), tak West-Vlaanderen. Binnen dat bestuur was hij de enige nationalist en de enige die geen lid van de katholieke partij was. Hij had er evenwel de spil functie van secretaris en had daardoor een belangrijke inbreng in de beleidsopties. Bij de vlug opduikende spanningen tussen de steeds nationalistischer wordende leden van de bond en het overwegend katholieke bestuur wist hij bijgevolg zijn positie nuttig te gebruiken. Wanneer het bestuur de basis niet meer wilde volgen en collectief ontslag nam, riep Thiers een algemene ledenvergadering samen. Deze vergadering koos een homogeen nationalistisch bestuur. (10) Op 27 juli 1922 trad Thiers in het huwelijk met Gabriëlle De Leersnyder uit Ingelmunster, een nicht van zijn vroegere collegevrienden André en René de Leersnyder, en verwante van Gustave Waffelaert, bisschop van Brugge. Het gezin Thiers zou gezegend worden met 14 kinderen: acht meisjes (Hilde, Lutgard, Lieve, Mientje, Els, Leen, Kathelijn en Grietje) en vijf jongens (Robrecht, Christiaan, Hendrik, Diederik, Geert) ; één kindje (Grietje) stierf na drie maanden. Als jonge advocaat ging hij dik wijls met Hervé Hinnekens, vrederechter in Tielt, naar mensen met moei lijkheden om te trachten conflicten bij te leggen vóór het tot een proces kwam. De rustige Thiers slaagde er bijna altijd in het vertrouwen van de mensen te winnen, kon luisteren en analyseren, en was bijgevolg blijkbaar toen al een geboren verzoener. (11) In de loop van 1921 zouden de eerste contacten tot stand komen tussen Thiers en Joris van Severen, een 27-jarige notariszoon uit Wakken die in november van dat jaar tot volksvertegenwoordiger werd verkozen. Bij een gebrek aan valabele kandidaten had de Frontpartij in 1919 moeten afzienvan een lijst in het arrondissement Roeselare-Tielt. Met Van Severen als ietwat verrassende lijsttrekker behaalde de Frontpartij in november 1921 in één klap 9,9 % ! Al vlug werd de basis gelegd voor een nauwe samen werking want Van Severen en Thiers voelden aan dat de Frontpartij inner lijke coherentie en een duidelijk opbouwend programma miste. (12) Het Vlaams-nationalisme in West-Vlaanderen vertoonde dan ook al in het 114
begin van de jaren twintig een eigen karakter. In 1923 stelde Van Severen, die na 1918 aanvankelijk anti-militaristische en zelfs vaag internationalis tische denkpistes had bewandeld, het standpunt van de "godsvrede" bin nen de Frontpartij ernstig in vraag. In zijn eigen cultureel maandblad "Ter Waarheid" en het weekblad "De West-Vlaming"ventileerde Van Severen zijn ideeën inzake de onderbouw van het Vlaams-nationalisme dat diende ontwikkeld te worden uit de “roomsch-katholieke theologie, dogmatiek en moraal". Bovendien schoof hij meteen ook het solidarisme naar voren als maatschappelijk uitgangspunt voor het Vlaams-nationalisme. In zijn zoe ken naar een derde weg, tussen liberalisme en collectivisme, beide ont sproten aan de ideeën van de Franse Revolutie, bood deze katholieke maatschappijleer hem de mogelijkheid “het zelfstandige volksleven ” ook sociaal-economisch inhoud te geven. (13) Van Severen vond met zijn ideeën vlot gehoor bij tal van West-Vlaamse conservatief-revolutionaire nationalisten die zich wensten te distantiëren van de progressieve en democratische vleugel van de Frontpartij. Vooral op het Westvlaamse, wat ultramontaanse platteland, waren de ideeën van de Franse revolutie nooit echt geïnterioriseerd en nam men de verdediging op van een aantal gewoontes, tradities en levenswijzen waarbij alles wat nieuw en anders leek als onecht en bedreigend werd voorgesteld. Veel Westvlaamse nationalistische intellectuelen waren gevormd in colleges waar zij de invloed van het Westvlaamse particularisme en ultramontanis me ondergingen. Het conservatieve platteland was a fortiori een goede voedingsbodem voor de genese van een integristisch nationalisme dat al vlug het parlementarisme bekritiseerde. De katholiciteit van veel Westvlaamse nationalisten had echter niets van doen met cléricalisme. De hogere clerus in het bisdom stond immers uiterst vijandig t.o.v. het Vlaams-nationalisme en zou dit tijdens het Interbellum ongebreideld ven tileren. Typisch voor West-Vlaanderen was dan ook de grote impact van veel Vlaams-nationalistische "petits vicaires", zoals Cyriel Verschaeve, Karei van der Espt, Leo Dumoulin, Maurits Geerardyn en Odiel Spruytte (14). Vanaf het voorjaar van 1923 probeerde Van Severen het weekblad "De West-Vlaming" in handen te krijgen. Dit liep echter niet van een leien dakje want op dat moment stonden een aantal Westvlaamse nationalisten immers nog altijd onder invloed van naar Nederland uitgeweken activisti sche kringen waarin E.H. Robrecht de Smet, gewezen leraar aan het Tieltse Sint-Jozefscollege, met zijn weekblad "Vlaanderen" een erg belangrijke rol speelde. De Smet, die vond dat nationalisten zich enkel op een "nationaal" standpunt mochten stellen en aldus weinig belangstelling had voor een mogelijke sociaal-economische dimensie van het Vlaams115
nationalisme, zou zich in de komende jaren blijvend manifesteren als één van Van Severens voornaamste opponenten. (15) Eind 1923 raakten o.a. Emiel Thiers en Jeroom Leuridan betrokken bij de stichting van de Rooms-Katholieke Vlaams-Nationale-Vereniging (RKVNV). De RKVNV, officieel gesticht opló maart 1924, was vooral het werk van Dosfel, die de beginselverklaring schreef en in zijn lijfblad "Het Vlaamsche Land" al geruime tijd het principe van de godsvrede bes treed. Dosfel wilde zoveel mogelijk katholieke Vlaams-nationalisten ver enigen. De RKVNV ijverde voor de staatszelfstandigheid van Vlaanderen maar sprak zich niet uit over de vorm van die zelfstandigheid. De Westvlaamse leiding lag in handen van Leuridan, Thiers en Martha Van de Walle. Thiers en Leuridan namen samen met Dries Devos de Westvlaamse ledenwerving voor hun rekening waarbij zij erin slaagden onder de Beginselverklaring 152 handtekeningen (overwegend van academici) te verzamelen. De Tieltse ondertekenaars waren Joris Lannoo, Franz Hinnekens, Emiel Thiers, Henri Loosveldt, Leo Thiers en Emiel De Sutter. Ondertussen was, als resultaat van de reorganisatie van de Frontpartij, in West-Vlaanderen de Rooms- Katholieke Vlaamsch Nationale Groep (RKVNG) rond Van Severen ontstaan die enkel nog op het "Vlaams-nationale vlak" afhankelijk was van de Frontpartij. Dit bete kende de facto een officialisering van de desintegratie van de Frontpartij. De partij werd immers omgevormd tot een federatie van losse groepen die autonoom beslisten over godsdienstige, filosofische en sociaal-economische aangelegenheden. Van Severen, die het in de voorbije jaren al moei lijk had gehad met geheime genootschappen en lobbygroepen, waar de Westvlamingen een patent op schenen te hebben, waarschuwde in "De West-Vlaming" voor de versplintering van de katholieke Vlaams-nationa listen. De Westvlamingen in het RKVNV knoopten dan ook al vlug con tacten aan met Van Severen die erin slaagde ze te overtuigen samen met hem een nieuwe organisatie uit te bouwen, het Katholiek Vlaams Nationaal Verbond (KVNV). (16) Eind 1924 probeerden de Vlaams-nationalisten in het arrondissement Roeselare-Tielt een samenwerking op het getouw te zetten met de christe lijke arbeidersbeweging. Vooral Emiel Thiers, trouw aan zijn leerschool bij E.H. Moncarey, was pleitbezorger van een samengaan met de christe lijke arbeiders. Toch besloot het "Kristen-Werkersverbond" van het arron dissement op 15 februari 1925 niet samen te werken met het KVNV. Van Severen zelf had nooit geloofd in het succes van deze onderhandelingen en had slechts aarzelend zijn‘ toestemming gegeven. (17) De bereidwilligheid van de christelijke arbeidersbeweging om met de 116
Vlaams-nationalisten te onderhandelen was een duidelijk signaal dat het verwijderingsproces met de katholieke partij een hoogtepunt bereikte. Ook in Tielt bleek na de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 de breuk tussen de christelijke arbeidersbeweging en de conservatieve katholieken immers steeds grotere afmetingen aan te nemen. Zo richtten de christelij ke arbeiders in 1925 hun eigen muziekvereniging "Vermaak na Arbeid" op, wat voor de harmonie "De Goede Vrienden" van de Katholieke Kring opnieuw een aderlating betekende na de dissidentie van een groep neutra le muzikanten en het overlopen van een 13-tal leden naar de harmonie van de Vlaams-nationalisten. (18) Tijdens de periode 1919-1924 was het overigens duidelijk geworden dat het flamingantisme onder de christelijke arbeiders wortel had geschoten. Na de oorlog kwam Isidoor De Grève naar Tielt wonen om er het christen syndicalisme te structureren, werk dat in Tielt vóór en tijdens de oorlogs jaren al was voorbereid door E.H. Moncarey. Het streven naar een grote re autonomie voor de christelijke arbeidersbeweging werd verbonden met de grondbeginselen van het Vlaamse minimumprogramma. Eind oktober 1920 werd in Tielt een protestmeeting tegen het Frans-Belgisch militair akkoord belegd en in mei 1921 een amnestiebetoging waarop, naast bekende leden van de Frontbeweging, ook De Grève telkens aanwezig was. Het waren precies de vier vertegenwoordigers van de christelijke arbeiders die binnen de Tieltse gemeenteraad aandrongen op ruimere 11juli-vieringen en die tegen de Tieltse "Franskiljons" ageerden. Romain Vanlandschoot onderstreepte trouwens reeds in tal van artikels dat in het eerste naoorlogse jaar in Vlaanderen een ontwikkeling op gang kwam waarin christen-democratie en flamingantisme harmonieus samengingen. De samenwerking tussen Daensisten en Vlaams-nationalisten zou hiervan maar één van de talrijke facetten zijn. In Tielt kristalliseerden de spannin gen met de conservatieve katholieken zich o.a. in het conflict rond het "Gildhof" dat eigendom was van baron Mulle de ter Schueren. Die zette de christelijke arbeidersbeweging eind 1921 uit het "Gildhof" waardoor de arbeiders zich verplicht zagen om in maart 1922 een eigen "Volkshuis" aan te kopen. (19) De arbeiders bouwden nu in snel tempo een eigen zuil uit. Zo werd naast een hele gamma van organisaties en verenigingen de ziekenbond "De Volksverzekering" gesticht (1921). De katholieke partij kon niet meteen reageren op de breuk met de arbeiders. In Tielt waren een aantal leden van de "Burgers- en Middenstandsbond" erg opgeschrikt en bundelden zich in verenigingen per beroepsklasse om weerstand te kunnen bieden t.o.v. de syndicaten. In deze context valt dan ook de oprichting van de Tieltse Handel- en Nijverheidskamer te situeren. (20) 117
De christelijke arbeidersbeweging diende bij de Tieltse gemeenteraads verkiezingen van 1926 een aparte lijst in met Antoon Wittevrongel als lijs taanvoerder. De lijst was niet meteen een succes en behaalde maar twee zetels. De christelijke vakbeweging had blijkbaar de les van de parle ments- en provinciale verkiezingen van 1925 niet begrepen toen de Izegemse lijsttrekker Emiel Allewaert slechts bij provinciale verdeling werd verkozen. Ondertussen was het geflirt met de Vlaams-nationalisten definitief voorbij en begon men in "De Volksmacht" Tieltse Vlaams-natio nalisten op de korrel te nemen. Zo werd Kamiel Dinneweth, Joris Lannoo en Gustaaf Vande Caveye verweten te lage lonen uit te betalen. Ook Emiel Thiers, die samen met o.a. zijn broer Leo, aandeelhouder en stichter was van de in 1927 aan de Wittestraat opgerichte textielfabriek n.v. WestFlandria, kreeg een veeg uit de pan. (21) De dissidentie van de christelijke arbeidsbeweging zou echter al vlug doodbloeden en, vanaf de inhuldiging in juni 1928 van het "Christen Volkshuis" met als gastsprekers o.a. bisschop Waffelaert, Leo Vindevogel (!!) en minister Poullet, zouden de vetes echter bijgelegd worden en zou men trachten met een katholieke eenheidslijst voor de dag te komen. Ondertussen was E.H.Moncarey op de vingers getikt en, in september 1925, via zijn overplaatsing naar het onooglijke Wijnendaele bij Torhout, onschadelijk gemaakt. (22) Bij de provincieraadsverkiezingen van 8 november 1925 boekten de Westvlaamse nationalisten een flink succes. Er werden zo maar eventjes 7 KVNV-ers verkozen, onder wie Emiel Thiers. Thiers werd het volgende jaar lid van het hoofdbestuur van het Davidsfonds en blies de Tieltse afde ling van het Davidsfonds ook nieuw leven in. Het Davidsfonds zou trou wens tot in 1937 vergaderen in het "Vlaamsch Huis". Alle andere Tieltse zalen waren immers in handen van de parochiale geestelijkheid en volgens Thiers dus gepolitiseerd en afhangend van "de staatskatholieke partij”. Hij liet zich ook niet onbetuigd in de strijd tegen de bisschoppelijke oekazes die vanaf 1925 het Vlaams-nationalisme in stijgende lijn veroordeelden. Samen met Joris Lannoo en Constant De Vries gaf Thiers af en toe een "Vlaamsch Nationaal Verweerschrift" uit, pamfletjes waarin duchtig gepolemiseerd werd met bisschop Waffelaert en zijn medewerkers omtrent het bestaansrecht van het veroordeelde Vlaams-nationalisme. Thiers probeerde samen met o.a. de priesters Odiel Spruytte, Leo Dumoulin, Maurits Geerardyn en Cyriel Verschaeve via allerlei artikels en teksten een aantal in gewetensnood verkerende katholieke nationalisten een hart onder de riem te steken. Toen men het tijdens de preken in de Sint-Pieterskerk over "het gezag" had, ging Thiers ostentatief achter een pilaar plaatsnemen waar hij rustig het evangelie las. Mgr. Lamiroy, die 118
Mgr. Waffelaert opvolgde en een nog fellere bestrijder van het Vlaamsnationalisme zou worden, verbood zelfs dat priesters op bezoek zouden gaan bij Thiers! Tijdens het eerste oorlogsjaar was zijn aversie t.o.v. Thiers echter plotseling in rook opgegaan,waarover verder trouwens meer. Thiers treurde inmiddels nog altijd omwille van het mislukte bondgenoot schap met de christelijke arbeidersbeweging en steunde, via allerlei met theologische argumenten doorspekte artikels, de in Izegem van ‘het ACW afgescheurde vakbondsgroep van Juul De Clercq. (23) In 1926 stond Thiers samen met o.a. Joris Lannoo, Constant de Vries en Emiel De Sutter op de lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen. De Tieltse Frontpartij, in casu het Tieltse KVNV, behaalde twee zetels. Inmiddels was tijdens hetzelfde jaar de Samenwerkende Vennootschap "Vlaamsch Huis" gesticht. Dit zou een belangrijke mijlpaal worden in de uitbouw van een Vlaams-nationale zuil in Tielt. In en rond het "Vlaamsch Huis", gele gen naast het stadhuis aan de Tieltse Markt en dat op 11 juli 1925 was geo pend, ontwikkelde zich immers een intens Vlaamsgezind verenigingsle ven. Tielt was na Brussel, Antwerpen, Gent en Brugge één van de eerste steden waar een "Vlaamsch Huis" werd gesticht. Ondertussen radicali seerde Van Severen in anti-Belgische zin en verwees daarbij ook ondub belzinnig naar de Grootnederlandse finaliteit van het Vlaams-nationalisme. (24) Het KVNV bezat trouwens in de kiem al alle methodische kenmerken inzake doelstellingen en organisatie die Van Severen in een later stadium tot het Verdinaso zouden voeren. Het Verbond vertoonde een oligarchisch, autoritair partij model en was gegrondvest op de Beginselverklaring van de RKVNV. Het bezat een "Wet" die de organisatie voor West-Vlaanderen regelde vanaf het eenvoudig lidmaatschap over de afdeling en de arrondissementsraad tot de gouwraad en de daarbij behorende besturen en vergaderingsmodaliteiten. Over de Wet is behoorlijk wat gepalaverd want een definitieve "Wet” werd pas in 1930 goedgekeurd. Het Verbond, dat ook altijd meer werd geruggensteund door de radicaliserende studentengene raties in het AKVS, werd begin 1928 ook aangezocht door katholieke Vlaams-nationalisten uit andere provincies. Eind april 1928 kwam een Directorium tot stand dat overging tot de stichting van het Algemeen Vlaams Nationaal Verbond (AVNV). Het AVNV steunde, onder invloed van Van Severen, op de organische staatsidee en het christelijk solidarisme. Bovendien beoogde men het herstel van de Grootnederlandse gemeenschap. Al vlug zou echter blijken dat een meerderheid van katho lieke Vlaams-nationale leiders de inhoud die Van Severen aan een aantal begrippen gaf, niet wenste te onderschrijven. Eind 1928 spatte het AVNV dan ook als een zeepbel uit elkaar. (25) 119
Van Severens positie in het KVNV bleef niet onaangetast. Zo kreeg o.a. Leuridan het almaar moeilijker met de zich ideologisch snel verstrakken de Van Severen wiens "nationaal solidarisme" geleidelijk aan gestalte kreeg. Ook Thiers had het niet altijd even gemakkelijk met het eigenzin nige Kamerlid. Het was duidelijk dat men het in West-Vlaanderen niet eens geraakte over de inhoud van het solidarisme en het radicale Grootnederlandisme. (26) De uitbouw van de Tieltse Vlaams-nationalistische "zuil" ging gepaard met een aantal incidenten met de Tieltse socialisten. Zo werd de Gentse socialistische leider Edward Anseele tijdens een bezoek aan de Tieltse afdeling op 20 mei 1928 geïntimideerd door Vlaams-nationalisten. Ongeveer een jaar later bezocht het Vlaams-nationale symbool Borms het "Vlaamsch Huis" in Tielt. Al van in de morgen hing aan de muren van de nabije "Amicitia", het voormalig lokaal van de liberalen, een spandoek met "Leve België !" Weg met Borms !". Vanzelfsprekend waren de Tieltse socialisten niet bepaald opgetogen met het bezoek van de "activist" Borms. Er deden zich enkele schermutselingen voor ter hoogte van het socialistisch lokaal "Ons Huis" in de Hoogstraat. Enkele met stokken gewapende Vlaams-nationalisten (27) raakten er slaags met militanten van "Arbeidersverweer". In de namiddag waren zelfs de socialistische parle mentairen Dierkens en Dewaele aanwezig om de stoet met Borms en Van Severen uit te jouwen. Er werd die dag op het terras van het "Vlaamsch Huis" een later in Vlaams-nationale kringen beroemd geworden foto van Borms en Van Severen genomen. (28) De parlementsverkiezingen van 26 mei 1929 brachten zowel op nationaal als op lokaal vlak een achteruitgang voor katholieken en socialisten, en betekenden een politieke doorbraak voor de Vlaams-nationalisten. Toch brak het KVNV in het arrondissement met zo'n 12 % niet echt door, er was veeleer sprake van een stagnatie. Uiteraard had dit ook te maken met de aparte lijst die Victor De Lille, de uitgever van "’t Getrouwe Maldegem", zowel in het arrondissement Brugge als in Roeselare-Tielt had ingediend. Vanzelfsprekend was Van Severen opnieuw lijsttrekker in het arrondisse ment, terwijl Emiel Thiers en Constant De Vries plaatsvervangers waren. Van Severen werd niet herkozen. Dit bracht ongetwijfeld een radicaliseringsproces bij hem teweeg, hoewel hij zich, zoals al aangehaald, al enke le j aren eerder realiseerde dat de parlementaire weg nutteloos was voor het Vlaams-nationalisme. In een "Katholiek Vlaamsch Nationaal Verweerschrift" legde Emiel Thiers, in het artikel "Hoe werd Van Severen niet gekozen ?", de onver wachte niet-verkiezing uit. Deze was het gevolg van de ingewikkelde technische aspecten van de kieswetgeving die o.a. voorzag in een appa120
August Borms en Joris Van Severen op het ‘terras’ aan de achterkant van het Vlaams Huis, Tielt, mei 1929.
Bij het bezoek van Borms aan het Tieltse ‘Vlaams Huis’ (te zien achter de kiosk) in mei 1929, hing aan de gevel van de nagenoeg aanpalende ‘Amicitia’ een groot bord met het opschrift : ‘Leve België ! Weg met Borms.'
121
rentering van de stemoverschotten per provincie. Thiers zelf werd op 9 juni echter zonder problemen opnieuw tot provincieraadslid verkozen. (29) Het lijmen van de scherven met de arbeidersbeweging bleek de katholie ken bij de parlementsverkiezingen van 26 mei 1929 geen windeieren te hebben gelegd. Naast Aloïs Vande Vyvere en Gustaaf Sap werden in het arrondissement Roeselare-Tielt twee ACW-ers, Allewaert en Dejaegher, gekozen. Op 24 februari hadden de katholieken overigens een stevige organisatie van het arrondissement uitgebouwd met daarin een over heersende ACW-invloed. Ook in Tielt kwamen de katholieken weer eens gezind voor de dag, wat burgemeester Boone inspireerde tot de verklaring dat "Thielt de perel in de kroon der katholieke partij zou blijven" (30) Na de parlementsverkiezingen van mei 1929 verslechterde de relatie tus sen Van Severen en de Gouwraad van het KVNV zienderogen. De ideolo gische discussies volgden elkaar in hoog tempo op. Op 26 januari 1930 slaagde de Wakkenaar er nog in "zijn" Wet door te drukken. Toch pro beerde hij steeds meer mensen rond zich te verzamelen. Zo liet hij zich in januari 1930 tijdens een meeting van Ward Hermans in het "Vlaamsch Huis", vergezellen door een 30-tal jonge kerels die met stokken gewapend waren. Het was overigens duidelijk dat Van Severen vooral in Izegem op een ruime aanhang kon rekenen. Ook Thiers probeerde hem zoveel mogelijk te steunen en te beschermen. Op 3 mei 1930 nam Van Severen ontslag als hoofdman van het Westvlaamse KVNV. Antoon Samyn en Jeroom Leuridan waren immers hoe langer hoe minder bereid de denkpistes vanhet ex-Kamerlid te volgen. Drie maanden later sprak Van Severen in Izegem over "De grondtrekken van het Vlaamsch nationaal-solidarisme". Thiers, die aanvankelijk bereid was gevonden hem als hoofdman op te volgen, besloot, na deze opmerke lijke rede, voluit de kaart Van Severen te spelen. Meteen werd duidelijk dat Thiers' engagement in het KVNV op zijn laatste benen liep. In het najaar van 1930 probeerden Hendrik Elias en Beeckman tevergeefs de eenheid in het steeds meer versplinterde Vlaams-nationale kamp te her stellen. Op 16 november greep in Gent een vergadering plaats met o.a. Elias, Hendrik Borginon, Gérard Romsée, Tony Herbert en KVNV-hoofdman Thiers. Ondanks een hardnekkig pleidooi van Thiers voor het onder schrijven van Van Severens nationaal-solidarisme besloot de vergadering Van Severens ideeëngoed tot het uiterste te bestrijden. Bovendien beken de men zich tot het federalisme, deparlementaire democratie en dus de noodzaak van partijvorming. Van Severen had inmiddels veertien dagen eerder in "De Schelde" meer informatie over zijn ontslag gegeven. Hij genoot immers geen voldoende vertrouwen meer bij een meerderheid van 122
het Gouwbestuur. (31) Op 3 december 1930 mondde de vergadering van het Gouwbestuur van het KVNV uit in een ernstig meningsverschil tussen Thiers en Leuridan m.b.t. het nationaal-solidarisme. In januari 1931 nam de Tieltse advocaat ontslag als KVNV-hoofdman en klopte aan bij Van Severen die op 15 februari 1931 aankondigde dat hij een nieuwe organisatie zou stichten. Inmiddels hadden Van Severen en Thiers ook kennis gemaakt met Wies Moens en diens naaste medewerker Jef François. Moens zat in Gent met zijn weekblad "De Vlag" immers op dezelfde golflengte als Van Severen. Van Severen wilde geen partij maar een Verbond, beheerst door drie grondbeginselen : tucht, hiërarchie en gezag. Ondertussen was de ontred dering in het Westvlaamse KVNV na het ontslag van Thiers compleet. Aanvankelijk werd Antoon Samyn waarnemend voorzitter. Op 15 febru ari 1931 debiteerde Dries Devos een nieuwe Beginselverklaring van het KVNV die heftig bestreden werd door Thiers en Van Severen. Zeven van de twaalf KVNV-provincieraadsleden kozen de zijde van Van Severen en namen ontslag uit de provincieraad. Dries Devos, die Samyn‘ was opge volgd, gaf er na negen dagen dan ook al de brui aan. (32) Toch bleef de Wakkenaar hoofdredacteur van het KVNV-orgaan "DeWest-Vlaming", hoofdman van het KVNV arrondissement RoeselareTielt, Leider van het Verweerkorps der Vlaamse Militie in WestVlaanderen en lid van het Gouwbestuur. Ook Thiers bleef ondertussen verder voor stokebrand spelen, terwijl hij achter de schermen samen met Van Severen de oprichting van het Verdinaso voorbereidde. In september 1931 zette Van Severen zijn militie in om te verhinderen dat de Gouwraad van het KVNV in het Vlaams Huis in Ingelmunster zou kunnen vergade ren. In plaats van Leuridan spraken Thiers en Van Severen de vergadering toe ! Tieltenaar Henri Verbeke behoorde, samen met een Izegemse groep onder leiding van Marcel Buyse, toen al tot een harde kern Van Severengetrouwen en nam aan de actie deel. Op 15 september 1931 werd Van Severen dan ook door het KVNV uit het Gouwbestuur gezet. (33) Tijdens een andermaal woelige vergadering van het KVNV-Gouwbestuur kondigde de notariszoon op 6 oktober 1931 uiteindelijk officieel de oprichting van het Verbond van Dietse Nationaal-solidaristen (Verdinaso) aan. De broederstrijd was nu definitief losgebarsten. Zo stapte Van Severen samen met Thiers op 20 oktober 1931 een vergadering van de KVNVafdeling Roeselare in het "Vlaamsch Huis" binnen. Leuridan, die zich realiseerde dat hij in het arrondissement Roeselare-Tielt ernstig bedreigd werd door de populariteit van Van Severen, besloot niet in te gaan op het aanbod tot debat. Van Severen, die zich door heel wat militanten gesteund 123
wist, stichtte daarop de afdeling Roeselare van het Verdinaso met als hoofdman Dr. Albert Catry. De Gouwraad van het KVNV reageerde één week later met Van Severen wegens tuchteloosheid definitief uit de partij te sluiten. De nieuwbakken "Leider" reageerde minachtend met het ver wijt dat het KVNV tenvolle in het partijensysteem stond en een partij als de andere was. Toch probeerde de leiding van het KVNV nog de stap van 6 oktober onge daan te maken. Had ook Verschaeve zijn invloed laten gelden ? Thiers, Leuridan, Kamiel de Vleeschauwer en Albert Catry kregen de opdracht de ideologische en organisatorische eenheid te herstellen. Er werd zo maar eventjes zeven opeenvolgende vrijdagnamiddagen onderhandeld ten huize van oogarts Catry in Roeselare. De besprekingen leverden echter niets op. (34)
2. TIELT EN DE EERSTE JAREN VAN HET VERDINASO.
Emiel Thiers deed er van meetaf aan alles aan om in Tielt een volwaardi ge Verdinaso-afdeling uit te bouwen. Eind november 1931 kreeg drukker Lannoo van Thiers een voorlopig lidmaatschap, maar Lannoo's engage ment in het IJzerbedevaartcomité en zijn fascinatie voor het pacifisme weerhielden hem ervan daadwerkelijk toe te treden. Thiers kreeg veel steun van handelaar Constant De Vries (1890-1970) die al vlug Afdelingsleider en later Gewestleider werd. Ook De Vries was aanvanke lijk actief geweest in de Frontpartij en het KVNV. Het Tieltse Verdinaso legde tijdens deze eerste maanden een rusteloze activiteit aan de dag. Het slaagde erin in meerdere Vlaamse trefcentra voet aan wal te krijgen. Zo werd in maart 1932 een belangrijke meeting in het "Vlaamsch Huis" van Oostrozebeke gehouden. Op 16 april 1932 mochten de Dinaso's vergaderen in het "Vlaamsch Huis" van Sint-Baafs-Vijve. In Aarsele werd onder de auspiciën van het Verdinaso op 29 mei 1932 een "Vlaamsch Huis" ingehuldigd. In Wingene vergaderden de Dinaso’s in de herbergen "De Zalm" en "Sint-Hubert". (35) Op 14 mei 1932 verspreidde het KVNV een Manifest waarin het de gehechtheid aan de democratie onderstreepte, maar ook het geloof in het Grootnederlands ideaal waarbij het federalisme slechts als tactische stap werd aanvaard. Jeroom Leuridan, die ondertussen stevig het heft in han den had genomen, was niet bereid de "linkse" koers van bijvoorbeeld de Antwerpse Frontpartij te volgen. Toch stond het Verdinaso volgens het KVNV voor militarisme, révolutionarisme en geweld. Amper twee weken eerder had ook de Vlaams-nationale Kamergroep elke samenwerking met Van Severen afgewezen. De eerste Landdag van het Verdinaso greep 124
plaats in Roeselare op 10 juli 1932. Centraal stond de "Dietse volksge meenschap" die de "Dietsevolksstaat" moest vormen. Er werd van leer getrokken tegen "het Geld", "de Vrijmetselarij", "het Liberalisme", "het Marxisme", de materialistische levensbeschouwing en het partijenstelsel. De Staat diende ook beveiligd te worden tegen "vreemden", in casu Fransen, Walen en Franskiljons. (36) De activiteiten van het Tieltse Verdinaso zorgden uiteraard voor nogal wat verdeeldheid bij de Tieltse Vlaams-nationalisten. De Tieltse KVNV-lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 was sterk veranderd t.o.v. deze van 1926. Er prijkten zo maar eventjes negen nieuwe kandidaten op de lijst ! Was deze hoge mutatiegraad te wijten aan de invloed van het Verdinaso ? Thiers en De Vries stelden overigens een pamflet samen waar bij ze opriepen blanco te stemmen. Hoewel het duizendtal stemmen van 1926 kon behouden worden, kreeg het KVNV in Tielt toch een zware klap, want het verloor één van haar twee zetels waardoor enkel nog han delaar Oscar Vermeersch de wei kon worden ingestuurd. De katholieken die, zoals boven vermeld, zich opnieuw hadden verzoend, rijfden zonder moeite tien van de dertien zetels binnen. De conservatieve brouwer René Colle (1875-1956) werd de nieuwe burgemeester. Een maand later volg de, naar aanleiding van de parlementsverkiezingen van 27 november 1932, de bevestiging op arrondissementeel vlak: de Katholieke Unie behaalde weer vier van de vijf zetels. (37) Twee maand later nam Vermeersch samen met René Verbeke ontslag uit de Algemene Vergadering van de aandeelhouders van het "Vlaamsch Huis", waardoor de Beheerraad volledig in handen kwam van Dinasoleden en sympathisanten. Van de 7 beheerders waren er 5 die in 1932 lid waren van het Verdinaso of het kort nadien zouden worden. Toch was niet ieder Tielts KVNV-lid zomaar bereid om tot het Verdinaso toe te treden. Onder leiding van de handelaars Oscar Vermeersch, René Deleu en Edgar Van Overbeke hield een kleine, maar vastberaden KVNV-afdeling pro bleemloos stand. Dank zij Deleu vond het KVNV onderdak in het gezel lige "Oud Tielt" in de Krommewalstraat. Na de stichting van het VNV op 6 oktober 1933 zou het KVNV probleemloos opgaan in de nieuwe een heidspartij. Het VNV zou zich in Tielt na de perikelen met het Verdinaso vlug herstellen en kon naast "Oud Tielt" ook in enkele Tieltse café's terecht, waaronder "De Eendracht" in de Bruggestraat. (38) Emiel Thiers werd naast zijn bedrijvigheid in de Tieltse afdeling ook de grote organisator van het Verdinaso in West-Vlaanderen. De advocaat hield, volgens oud-Dinaso Raf Renard, soms 300 voordrachten per jaar. De welbespraakte Thiers maalde meestal de vele kilometers per fiets af! De Tieltse afdeling leek in het voorjaar van 1933 in volle expansie. De stu125
dievergaderingen die elke dinsdagavond doorgingen in het "Vlaamsch Huis" werden flink bijgewoond en er kwam bijna elke week een nieuw lid of abonnee bij. Thiers probeerde ondertussen om in Ruiselede een afdeling uit de grond te stampen en kon in die periode vooral rekenen op de inzet van Maurits Bolleire, een dertigjarige Ardooienaar die lange tijd in Tielt gewoond had en zich ontpopte als een onvermoeibaar propagandist. Bolleire, die voor al actief was binnen de Nationale Arbeiderssyndicaten van Juul Declercq sprak in mei in Tielt en Wakken over de werkloosheids-ondersteuning, maar hield ook redevoeringen over "Het Communisme" en de Pauselijke encycliek "Quadragesimo Anno". Tijdens de zomer van 1933 werden vanuit de afdeling Tielt geregeld propagandatochten in de regio gemaakt. Zo bewerkte men Pittem, Aarsele, Wakken, Wingene en Oostrozebeke waar o.a. zonder blikken of blozen aan de kerkportalen werd postgevat. Er werden in het arrondissement ook overal plakbrieven aan de muren bevestigd. Al vlug kon men in Pittem op een stevige afdeling bogen. Op 24 juni hield de 1ste Compagnie van de Dinaso Militie (DM) een grote oefening in Tielt. Er daagden drie pelotons van elk een 40 50 man op die blijkbaar nogal uitdagend te werk gingen : " We passeerden voorbij het socialistisch lokaal "Ons Huis" en schreeuw den "Weg met alle Marxisme !". Langs de luxueuze bureaus van de "Banque Centrale de Roulers" schreeuwden we "Neder de geldheer schappij !" Tijdens de namiddag volgde vanzelfsprekend een propagandamars met de muziekkapel geleid door Jef Tinei. Volgens "Hier Dinaso" kregen de socialisten voor hun optocht maar 20 muzikanten en 10 volge lingen bijeen. Ook enkele Gentse Dinaso Militanten waren naar Tielt afgezakt : " Een vijftal kilometer voor Tielt heeft een kameraad een bandbreuk. Dan maar gemarcheerd tot in Tielt. Daar ontvangen de kameraden ons op een krach tig : "Heil 't Dinaso !". We slapen in het "Vlaamsch Huis" op een dikke laag strooi met ons aangezicht naar dwaze affiches met Marlène Dietrich en Novarro. Wat zijn de bedslapers te beklagen ! De laatste ploeg is kwart voor twee binnen gemarcheerd. Een lied op de Tieltsche Beiaard verwel komde hen. Réveil om half zes. Wassen, koffiedrinken en appèl. Daarna naar de Mis. Verzameling voor het lokaal. De Tieltenaren kijken. "Naar rechts lijnen !" -"Nummert U vier !". Dan meldt een pelotonoverste de compagnie aan de compagnieoverste : "Kapitein, ik geefU de compagnie over in normale orde. " Twee handen slaan den groet. Er staan een massa mensen te kijken. Ieder burger doet zijn best om het zo antipathiek moge lijk te vinden. Wat geeft het ! Een Dinaso laat de spitsburgers links liggen. Na de Mis korte rust : er zijn "Hier Dinaso's" toegekomen. Een militiaan 126
7 oktober 1934 : Ille Landdag van het Verdinaso in Tielt. Emiel Thiers houdt een toe spraak. Rechts van hem : Joris Van Severen.
Emiel Thiers aan het woord op een Landdag van het Verdinaso (vermoedelijk Sint-Kruis, 1936).
127
leest voor tien anderen voor. Hebben vooral bijval : het verslag over het werk van een kalkploeg te Amsterdam en de toespraak van de afdelingshoofdman van Nijmegen. Daarna verzameling voor de oefening. Wegens het slecht weder werd er enkel geoefend tot 11 uur. De mannen hebben geen koude geleden ! Op het middaguur opmars door de stad in de gietende regen. Militianen kunnen gelukkig tegen heel wat meer. 's Namiddags ondervraagt de compagnieoverste de mannen gedurende anderhalf uur. En er valt op te letten. Bv. vraagt de compagnieoverste aan een militiaan : "Wat zult gij doen ingeval de kolonne waarin gij opstapt van rechts wordt aangevallen ? " De ondervraagde militiaan geeft een hele uitleg over te geven commando's en aan te nemen gevechtsformaties. "Mis, slaat de compagnieoverste terug ; gij zult niets van dat al doen, maar rustig doormarcheren en het commando van uwen overste afwach ten !" De compagnieoverste zegt tevreden te zijn en laat Jef Tinei enige Dinasoliederen aanleren. Een heerlijk slot voor een heerlijke dag. Nog een laatste verzameling van de hele compagnie. In groethouding zingen we het "Wilhelmus ", het hernieuwt onze eed van trouw aan het Dietsche Vaderland. "Verbreek 't gelid - marsch !" "Heil 't Dinaso !" De ploegen stappen op. De eersten zullen de laatsten zijn en de mannen van Gent bollen de laatsten weg. De beiaard van Tielt speelt een gematigd deuntje. " (39) Ondertussen nam de agitatie tegen het Verdinaso overal toe.Vooral in ste den als Gent, Antwerpen, Mechelen en Brussel kregen de Dinaso's het vooral in 1933 zwaar te verduren. De DM was echter uitstekend georga niseerd en hield te allen tijde het hoofd koel. Er waren m.b.t. tot de Tieltse DM slechts weinig gegevens te vinden. In theorie bestond er één com pagnie per provincie die ingedeeld werd in pelotons en ploegen. Eén pelo ton telde ongeveer 35 militanten en één compagnie diende ongeveer 120 militanten te omvatten. Men was echter enkel in West-Vlaanderen in staat numeriek een volledige compagnie uit te bouwen. In mei 1933 telde de DM 147 militanten waarbij de afdeling Tielt over slechts 10 DM-leden beschikte. De afdelingen Roeselare, leper en Izegem telden de meeste DM-leden. Dezelfde maand grepen in Tielt oefeningen plaats van de DM. Jef François meldde aan Van Severen dat op de oefening slechts 86 van de 147 militanten aanwezig waren. Waarschijnlijk schommelde het aantal effectieve militanten in West-Vlaanderen dan ook tussen de 100 en 200 man. (40) In het katholieke en toch nog sterk agrarische arrondissement Tielt, waar het socialisme, laat staan het communisme, geen hoge toppen scheerde, werden de Dinaso-militanten echter vrijwel volledig met rust gelaten en 128
konden ze dan ook ongestoord alle registers openen. Zo werd het Vlaamsch Huis" in Tielt nooit aangevallen door bijvoorbeeld organisaties als "Arbeidersverweer" of "De Socialistische Jonge Wacht". Een andere anti-fascistische organisatie, de Internationale Socialistische AntiOorlogsliga (ISAOL), ontplooide in Tielt overigens geen werking. Op 10 november 1932 werd er wel een betoging tegen het militarisme georgani seerd die echter ongestoord kon verlopen. Ook de spreekbeurt van de Gentenaar August Balthazar over het "dreigend fascisme" (april 1933) kende een rustig verloop. De Tieltse socialisten behielden overigens hun twee zetels bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1932, maar waren niet echt tevreden. Tot overmaat van ramp nam gemeenteraadslid Albert Vankeersbulck op 9 september 1933 ontslag en verhuisde hij naar leper. Ook de socialistische mutualiteit "De Volharding" werd almaar sterker overvleugeld door de ACW-mutualiteit "De Volksverzekering". In 1936 bereikte het aantal verzekerden bij het ACW het dubbele van het aantal bij de socialisten. Toch waren de Tieltse socialisten in de periode 1926-1930 erin geslaagd een eigen "zuil” uit te bouwen naast de christelijke en Vlaams-nationale "zuil". Dit belette evenwel niet dat de populariteit en werking van de Tieltse socialisten tijdens de jaren dertig stagneerden of zelfs iets achteruit gingen. (41) 3. EEN VLAG WAAIT OPEN...
Het belang van het arrondissement Roeselare-Tielt in de eerste jaren van het Verdinaso wordt tenvolle onderstreept door het feit dat de tweede en derde Landdag in Tielt werden gehouden. Het leek mij dan ook bijzonder interessant wat langer stil te staan bij de organisatie, betekenis en inhoud van deze twee Landdagen. Het weekblad "Hier Dinaso" wijdde vanzelf sprekend verschillende pagina's aan deze "hoogdagen". Op zondag 10 september 1933 had in Tielt de tweede Landdag van het Verdinaso plaats. Om alle moeilijkheden te vermijden bracht men de afdelingshoofdmannen, ploegoversten en DM-officieren pas enkele dagen vooraf op de hoogte van de plaats van het gebeuren. Sommigen wisten zelfs de zaterdagavond nog niet precies waar de reis naar toe ging. De zaterdagnamiddag heerste in "Het Vlaamsch Huis, aan de Tieltse Markt, " een koortsachtige bedrijvigheid. Zo werden de grote zaal en de andere zalen ingericht om de leden van de Dietsche Militie (DM) in te kwartieren. In de loop van de avond kwamen de eerste Militie-ploegen aan. Deze "soldaten van ‘het Verdinaso" reisden per vrachtwagen, motor, fiets en trein. Rond 22 uur maakte "Leider" Joris Van Severen zijn opwachting, vergezeld door Stafoverste Jef Missoorten en kapitein Nollet. Van Severen inspecteerde onmiddellijk de inkwartiering en onderhield 129
10 september 1933 : Landdag van het Verdinaso in Tielt. Vertrek van het muziek aan het ‘Vlaams Huis’ op de Markt. Op de spandoek aan het ‘Vlaams Huis’ : ‘Het Verdinaso heil !’. Op het balkon van het stadhuis : (een nieuwsgierige of sympathiserende ?) burgemeester René Colle.
10 september 1933 : Landdag in Tielt. Eigentijds onderschrift bij deze foto : ‘Aankomst der troepen op de Markt om een huldbetoon te brengen aan het gedenkteken van den Boerenkrijg. Het muziek speelt onder leiding van Jef Tinei. Dinaso’s groeten met uitgesto ken hand.’
130
zich vervolgens met de militianen. (42) "Hier Dinaso" beschreef de sfeer als volgt Onmiddellijk valt hier overal en in alles op : de orde, en een rijke maar in tucht en houding gebondene hartelijkheid. Nergens lawaai; nergens slordigheid; nergens een zweem van "democratisch gedoe." (43) De volgende morgen werd om 5.30 uur appèl geblazen waarna de geïmproviseerde slaapzalen gekuist werden. De militianen die de mis wilden bijwonen schaarden zich in het gelid en stap ten onder de leiding van kapitein Jef François en Joris Van Severen naar de kerk. Opmerkelijk voor de solidariteit in de Dietsche Militie was het feit dat ook veel niet-katholieken meestapten als een blijk van eerbied voor de geloofsbelijdenis van hun kameraden. In de vroege morgen kwa men uiteindelijk de Verdinaso-kaderleden aan, zoals Organisatieleider Emiel Thiers, Algemeen Administrator en Financieleider Pol Van Herzeele, Propagandaleider Wies Moens en Juul Declercq, leider van de NAS. Uit "Rijks-Nederland" kwamen negen afgevaardigden uit acht ver schillende steden aan met aan het hoofd de algemene secretaris van het Verdinaso in Rijks-Nederland, G.Van der Horst. (44) Omstreeks 9 uur begon de vergadering van de officieren en onderofficie ren van de DM : " (...) Geen speeches; geen redevoeringen; de vergade ring is een vergadering van officieren : appèl; korte bemerkingen; preciese directieven. Alles verloopt in grote snelheid omdat het gehele korps één is in geest en één in wil : de geest en de wil van den Leider de geest en wil der Beweging. (...)" (45) Om 10.30. uur was het de beurt aan de afdelingshoofdmannen en pen ningmeesters van de Beweging. Emiel Thiers zette als Organisatieleider de spreekbeurten in. Die moesten kort en zakelijk zijn. Thiers drukte zijn tevredenheid uit over de groei van de Beweging die aan de verwachtingen beantwoordde. De balans van twee jaar werking : in november 1931 telde het Verdinaso 12 afdelingen en 169 leden, op de eerste Landdag in Roeselare in juli 1932 waren er 76 afdelingen en 1.300 ledenen nu beschikte men reeds over 147 afdelingen en 3.285 leden. Bovendien telde het weekblad "Hier Dinaso" reeds een oplage van 9.000 exemplaren, terwijl op het einde van 1932 slechts 2.000 exemplaren wer den gedrukt. Thiers onderstreepte dat ook in Nederland het aantal afdelin gen, leden en abonnementen gestadig steeg. Vervolgens nam Juul Declercq het woord waarbij hij stelde dat in 1932 meer dan 5.000 arbei ders lid waren van de NAS. Hij voer uit tegen de campagne van de Vlaams-nationale ‘Syndicaten (VNS), die bij de " demoliberale nationa listen" van het KVNV aanleunden en de vuilste middelen gebruikten om de NAS te torpederen. Toch zag Declercq ook positieve aspecten in de 131
strijd tegen zijn syndicaat; ze zorgde immers voor een catharsis waardoor, aldus Declercq, "de geest en het gehalte onzer leden gezuiverd en gestaald wordt". Na Declercq bracht Algemeen Secretaris Van der Horst een groet vanwe ge de 162 Dinaso-leden in "Rijks-Nederland". Ook de "Leider" plaatste uiteraard zijn woordje op deze organisatorische vergaderingen. Hij hamerde vooral op de voor de Dinaso-kaderleden noodzakelijke deugden van hardheid, strengheid en veeleisendheid. Het voormalige Kamerlid beëindigde zijn rede met een vermaning naar die kaderleden died e stiptheid en de correctheid, Dinaso-deugden bij uitstek, nog niet genoeg concretiseerden. Tot slot riep hij elk lid op om de eerst komende maanden in alles te gehoorzamen. Slechts dan konden de krach ten verdrievoudigd worden en de beslissende opmars beginnen ! Verwees Van Severen hier al naar de belangrijke "nieuwe marsrichting” die hij tien maanden later officieel zou proclameren ? (46) Organisatieleider Thiers viel de eer te beurt de slotrede te houden. Ook hij stelde de tucht en de gehoorzaamheid voorop als waarborg voor resulta ten. Hij hekelde het vertekend beeld dat men ophing van de "blinde gehoorzaamheid" van de Dinaso's1 : " (...) De gehoorzaamheid is niet blind, zoals onze vijanden het voorstellen; er is geen enkele organisatie waar de plichten en rechten en bevoegdheden van iedereen bepaald zijn als in het Verdinaso. De gehoorzaamheid is vrijwillig bij ons, daarom moet ze volledig zijn. (...)". Thiers benadrukte ook het hiërarchisch karak ter van de beweging en stelde " (...) Hoe hoger de Leiding, hoe zwaarder de verantwoordelijkheid. (...)". Na deze slotrede werd de vergadering offi cieel afgesloten. In de tuin van het "Vlaamsch Huis" hield de Dinasomuziekkapel onder de leiding van Jef Tinei een concert waarbij verschil lende Dinaso-liederen werden aangeleerd. (47) De Leiding en de pers namen het middagmaal bij aannemer Honoré Debusschere. Omstreeks 12.45 uur ontmoette de Leiding Captain Holliman die afgevaardigd was door Oswald Mosley, leider van de "Union of British Fascists". Een kwartier later verzamelde het hele batal jon van de DM zich in de tuin waar een snelle inspectie door de Stafoverste en zijn officieren gebeurde. Vervolgens werd het bataljon, meer dan 340 DM-leden, op de Markt opgesteld. Het plein was inmiddels volgelopen met Dinaso-leden en belangstellenden. Ook de Jong-Dinasovendels met opgerolde wimpels traden aan. Vooraan werd de eerste stan daard gedragen. Naar de alleroudste Vlaamse traditie was het houten schild helemaal in het oranje geschilderd, met in het midden een witte cir kel waarin het symbool van het Dinaso stond : de ploeg, het rad en het zwaard. Uiteraard ontbrak ook de leuze "Dietschland en Orde !" niet die 132
de samenvatting vormde van het Dinaso-programma. (48) Op het oefenplein werd het bataljon begroet door een menigte die "Hier Dinaso" op zowat drieduizend man schatte. Tot op heden bestaat nogal verwarring over de juiste plaatsbepaling van het "oefenplein". Sommigen beweren dat het hier het huidige Tieltse sportstadion betreft, anderen heb ben het overeen weide ten zuiden van de stad, langs de weg naar Wingene. Het staplied van de muziekkapel werd overstemd door de heilgroet "Heil 't Dinaso ! Heil 't Dinaso !". Enkele ogenblikken later stelde het bataljon zich in twee rijen op waarna Van Severen in een volstrekte stilte de twee rijen inspecteerde : " (...) Eiken soldaat kijkt hij klaar en raak in de ogen en klaar en fier kijken de soldaten hem in de ogen. Van man tot man, van ziel tot ziel wordt hier een stille taal gesproken die voor het leven verbindt. Heerlijk staan daar de twee gelederen van kloeke, stevige, pezige kerels, arbeiders, bedienden, architecten, ingenieurs, boeren, studenten, het volk in al zijn geledingen, een keurbende van allerhoogste kwaliteit. (...) (49) Vervolgens werd het bataljon in vierkant opgesteld rondom een kleine tri bune die in het midden van het plein was opgericht. Vlak vóór de tribune vatten de Jongdinaso's post waarna de standaarddrager met de standaard op de tribune stapte. Wanneer Van Severen de tribune besteeg en de menigte groette met "Heil 't Dinaso !" weerklonk massaal dezelfde groet. De "Leider" sprak eerst het Jongdinaso moed in, "de kern van de Dietschejeugd die door de volksvreemde Staten waarin wij moeten leven, verkwanseld wordt, door het démocratisme en het partijensysteem ver dorven en vernietigd, maar die morgen uw edelmoedig en kranig voor beeld volgend totaal in onze rangen zal staan, in uwe rangen, de schoolrangen van het Dinaso leger.” (50) Na deze begroeting overhandigde Van Severen op plechtige wijze "de eerste wimpels" aan de hoofdmannen van de vendels die ze aan hun vaandrig gaven. De wimpels dienden het zin nebeeld van hun gedachte, geloof en trouw te zijn. Onmiddellijk hierna richtte Van Severen het woord tot de DM aan wie hij in de figuur van Jef Missoorten tijdens de eerste Landdag in Roeselare de eerste kompagnievlag overhandigde. DeVerdinaso-Leider voer uit tegen de socialistische en communistische knokploegen die de Dinaso's wilden beletten te vergaderen en actief te zijn : " (...) Thans weten deMarxisten welke kracht gij vertegenwoordigt. Minder dan ooit durven zij U aan wan neer gij in gelijk getal tegenover hen staat. De sluipmoord is hun nieuwe methode geworden. Slechts wanneer zij tien o f honderd tegen één zijn dur ven zij U, o f lager nog, Jong-Dinaso's aanvallen. (...)" Van Severen bena drukte echter het feit dat de DM de huizen en activiteiten van de Beweging enkel mocht verdedigen en nooit zelf aanvallen: "Wij zijn inderdaad geen vechters; wij zij soldaten van de orde. " (51) 133
De ceremonie werd afgesloten met de plechtige overhandiging van de eer ste standaard aan militiaan Van de Voorde. Terwijl de "Leider" met hand slag en groet de standaard overhandigde, speelde de muziekkapel het "Vlaggelied", wat in het publiek voor de nodige emotionele reacties zorg de. Hierna begaven de toeschouwers zich opnieuw naar de Tieltse Markt voor de parade van de DM. Enkele minuten later stapte de hele Dietsche Militie door de Tieltse straten met aan het hoofd Joris van Severen, Jef Missoorten en Jef François. De parade werd afgesloten met het neerleggen door Jongdinaso's van een lauwerkroon aan het gedenkteken van de gevallen helden van de Boerenkrijg aan wie Van Severen en zijn stafofficieren een korte hulde brachten. Vervolgens zong het op de Markt opgestelde bataljon het "Wilhelmus". (52) Vervolgens begaf iedereen zich naar de grote zaal van het 'Vlaamsch Huis' voor de slotvergadering. De DM-ploeg en het Jongdinaso-vendel van Sint-Andries droegen vervolgens Wies Moens' "Een vlag waait open" voor. Na dit bijna religieuze moment verleende Thiers, die de vergadering leidde, het woord aan deze dichter en letterkundige, tevens Propaganda leider van het Verdinaso. Van Severen beschikte met Moens over een elo quent spreker en één van dé nationalistische theoretici in Vlaanderen. Volgens Moens streed het Verdinaso een strijd tegen "de stromingen die indruisen tegen natuurlijke wetten van leven en gemeenschap". De leer van het Verdinaso was geen partijbelijdenis, maar een levensovertuiging waarin de mens centraal stond in zijn symbiose van zelfstandige, zelf werkzame persoonlijkheid en gemeenschapsgebonden wezen. Moens omschreef dit in zijn karakteristieke stijl als: "de mens in de organische omsluiting van de naar bloed en geest getekende, natuurvoortkomstige eenheid zijner Volksgemeenschap". Bovendien had de mens volgens Moens nood aan het geloof in God als "Oorsprong en laatste Zin van de dingen" en als bovenmenselijke instantie en bovenwereldlijke macht. De dichter en letterkundige stelde zich ook achter het "beginsel der hiërar chie" dat naast de ongelijkheid van de mens ook een waardenhiërarchie impliceerde. Al het materiële moest dienstbaar zijn aan de geestelijke (hogere) ontplooiing van mens en Natie. Aldus verzette het programma van het Verdinaso zich tegen elk materialisme en zelfzuchtig winstbejag. Moens riep op om inzake de corporatieve orde, die voor hem synoniem was met sociale rechtvaardigheid, niet het Italiaanse voorbeeld na te apen maar "de eigen Dietsche traditie" er op na te slaan. De Corporaties moes ten publiekrechtelijke lichamen zijn "staande onder het opperste toezicht van de Staat". (53) Uiteindelijk volgde de langverwachte rede van Joris Van Severen. Deze 134
wees na iedereen voor zijn inzet te hebben gefeliciteerd op het feit dat het Verdinaso "de komende Dinaso-Staat in wording" was. Het Verbond had immers niets te maken met een politieke partij maar vormde "de keure van de nieuwe Dietsche Staatsburgers". Vervolgens bekritiseerde hij “de vij anden" die van het Verdinaso en zijn noodzakelijke hardheid, strengheid en veeleisendheid een caricatuur poogden te maken : "(...) Zij caricatureeren die hoedanigheden zoals zij alles caricature ren. Wij weten zeer goed dat wij hier en daar overdrijven; maar wij doen dat bewust. Het werk dat wij hebben aangepakt is geen werk voor pezewevende philosophen. Gij weet trouwens zeer goed dat nevens die strengheid even nodig is : goed heid. Leiden betekent ook beschermen. En ons volk en onze volksgenoten hebben veel goedheid en bescherming nodig. Geen sentimentalisme, geen goedzakkigheid : strenge goedheid als die van de vader Meteen rekende Van Severen ook af met hen die het Verdinaso voorstelden als een Nazibeweging en/of fascistische beweging en beklemtoonde hij zijn ver werping van het fascistisch staatsabsolutisme. Hij betuigde integendeel zijn belangstelling voor het personalisme: " (...) Want de Dinaso's zijn zeer menselijk. Bij ons staat de mens in het middelpunt. Wij zeggen niet "Die Nation ist alles, wir nichts". Neen. Natie en Staat zijn middelen die de mens nodig heeft om al zijn krachten en hoedanigheden tot maximale kracht te ontplooien. (...)". (54) Het Verdinaso beschikte volgens Van Severen niet over de steun van de Staat, het groot kapitaal, de Kroon, de adel en het leger. Alle machten stonden, verbonden met "de machten van wanorde", vijandig t.o.v. hen waardoor de beweging moest opboksen tegen doodzwijgerij, lastercam pagnes en terreur. Van Severen onderstreepte dat de Beweging ondanks dit alles had volgehouden en in volle groei was. Hij nam hierbij de gelegen heid te baat om hulde te brengen aan Organisatieleider Thiers die een belangrijk aandeel had in het succes van de beweging. De methode van de volksvergaderingen werd bovendien aangevuld met persoonlijke propa ganda en het "krachtvertoon"van de demonstraties van de DM. In de laat ste maanden kwam volgens Van Severen de nadruk te liggen op "devorming van de Dietsche mens". Het Verdinaso vormde immers de aristocra tie, de keurploegen die "morgen het nieuwe leven van de gehele Dietsche volksgemeenschap zullen leiden en richten”. Van Severen had ten slotte woorden van lof voor commandant Missoorten en kapitein Jef François die de DM hadden gevormd en altijd een voorbeeld waren geweest. (55) Thiers besloot de Landdag : "Draagt van hier weg het geloof en de begeestering die nodig zijn om de grote en moeilijke taak te vervullen die U vandaag door de Leider werd aangewezen. Wees in de volkomen zin van het woord voorbeeldige soldaten van het Verdinaso, edelmoedige dienaars 135
van onze grootse, noodzakelijke Beweging. Heil 't Dinaso". Hierop stond de vergadering recht en zong met opgeheven arm het Prinsenlied. (56) "Hier Dinaso" publiceerde de volgende week een gesprek van Ward Hermans met de Duitse schrijver Wilhelm Kotzde Kottenrodt, auteur van "Wilhelmus von Nassauen", die de Ijzerbedevaart en de Landdag in Tielt bezocht. Volgens de Duitsers waren in Diksmuide doel en weg klaarblij kelijk niet herkend. Tielt echter betekende " (...) de ordening van het bewuste Vlaamse volk tot gedisciplineerde inzet van al zijn krachten. Hier was gebonden kracht aanwezig■ Hier was een leider aanwezig, die de nodige strengheid bezat om al het nodige te doen en een schaar van vol gelingen, die ageerde onder een commando dat het gebod was van haar diepste wezen. In Tielt verzamelden zich de ojferbereide mannen, de min derheid die altijd de leiding over een volk zal hebben (...)" Kotzde Kottenrodt zag Tielt als "der Aufbruch zur Erfüllung", de opmars naar de verwezenlijking en zag enkel bij de Dinaso's de toekomst van Vlaanderen (57) Het KVNV-blad "De Noordzee" publiceerde uiteraard een 'geringschat tend artikel over de Landdag: "We hebben ons de lichte moeite getroost de rangen der Dinaso-militie te tellen: 64 rangen van 4 man 't zij 26. Voeg daarbij de leiders en een tiental militianen welke het "Vlaamsch Huis" bewaakten, en ge komt tot de totale som van 275 militianen (vorig jaar te Roeselare waren er omstreeks 300). De Knapenvendels bestonden op en top uit 75 jongeren. Een schatting van het aantal aanwezige Dinaso's kan alleen bij benadering gemaakt : er werd immers zorgvuldig vermeden een optocht der Verdinaso-leden te houden, en onder de aanwezigen en toe schouwers waren er zeker heel wat tegenstanders. In den hof van het Vlaamsch Huis waar, ongeveer een duizendman kunnen plaats vinden, konden alle toehoorders voor de spreekbeurten gemakkelijk binnen, samen met de Militie en de Knapenvendels. Voor deze afscheuringsbeweging, die, ondanks al de grootsprakerige zelfopschroeving in "Hier Dinaso ", na een jaarinspanning en propaganda in voor haar gunstige omstandigheden, alles behalve een vooruitgang kan boeken, is deze Landdag een bewijs van onmacht en een veroordeling geworden. Het moet overigens voor de Dinaso's uit de andere gouwen, die steeds in de waan werden gebracht dat gans West-Vlaanderen nagenoeg tot het Verdinaso toegetreden was, een koude ontnuchtering zijn geweest, te moeten vaststellen hoe klein het getal der deelnemers aan dezen Landdag is geweest. ” Het artikel nam ook het te formalistische, want "kille, starre en militaire Dinaso-gedoe" op de korrel: "Het geluid van beslagen schoenen op de straatstenen kan voor den "leider" Van Severen van meer betekenis en een 136
dieper genoegen zijn dan de losbarstende geestdrift van een bewogen menigte: voor een gezond Vlaamsch gemoed is dit militair vertoon niet de wekker van een gemoedstoestand, die ontvankelijk maakt voor de "bezie ling tot den strijd.” Bovendien was het "Dinaso-fascisme" volgens de ver slaggever verantwoordelijk voor het feit dat een aanzienlijk deel van de Vlaamse jeugd zich afkeerde van "het ideaal der Dietsche hereniging en sociale herordening”. Tegelijkertijd kondigde de overigens anonieme auteur de oprichting van "het nieuwe Vlaamsch-nationale eenheidsfront" (VNV) aan. Het Verdinaso, dat "er totnogtoe alleen in gelukte in de Vlaamsch-Nationale rangen een treurige verdeeldheid te zaaien zal van uit de hoge toren van hun zelfvoldane geestesverstarring de opmars van het nieuwe nationale eenheidsfront tegen de echte vijand, de Belgische, kunnen gadeslaan.” (58) In het najaar van 1933 werkten in de Tieltse regio al een aantal goed gestructureerde afdelingen zoals Wingene en een harde kern in Doomkerke die om de veertien dagen vergaderde en waar de militieploeg in uniform aan het kerkportaal "Hier Dinaso" verkocht. De toenemende groei van de radicaal-revolutionaire en anti-democratische beweging begon de regering zorgen te baren. Op 19 oktober diende minister van Justitie, P.E. Janson, een wetsontwerp in dat het dragen van uniformen door politieke groeperingen wilde verbieden. Hoewel de wet pas gestalte kreeg in juli 1934, kreeg de DM vanaf oktober 1933 af te rekenen met meerdere huiszoekingen. In Gent, waar het in de buurt van het Dinaso-tehuis aan de Korte Meire geregeld onrustig was geweest, wer den negen revolvers en alle uniformstokken aangeslagen. In Izegem en Roeselare werden bamboestokken aangeslagen. Overal werden documen ten en papieren meegenomen terwijl verscheidene ventende Dinaso's opgeleid werden. (59) Tegelijkertijd stuurde Poullet, minister van Binnenlandse Zaken, een omzendbrief naar de gouverneurs met het verzoek maatregelen te treffen om te beletten dat de DM, al dan niet in uniform, in de open lucht oefe ningen deed en marcheerde. In november 1933 verbood premier de Broqueville aan staatsambtenaren het lidmaatschap van het Verdinaso. Tot overmaat van ramp kon de NAS door maatregelen van minister Van Isacker geen werkloosheidsvergoeding meer uitbetalen. De NAS bleef officieel nog bestaan tot augustus 1934. In de lokalen werden er omhalin gen gehouden voor de werklozen die ‘niet naar ander syndicaat overstap ten. (60) Ondertussen ontstond eind december in Tielt wat beroering rond de uit sluiting van een aantal leden : "Wie niet horen wil zal voelen. Verleden 137
week werden een paar leden uitgesloten, anderen kunnen en zullen volgen indien zij zich niet onmiddellijk wenden tot de hoofdman o f penningmees ter om hun bijdrage te betalen waarmee ze niet in regel zijn. Elk lid heeft de plicht regelmatig zijn bijdrage te betalen en aanwezig te zijn op de ver gaderingen. Er zijn geen achterpoortjes om eraan te ontglippen." (61) Tielt bleef ook na de tweede Landdag een centrale rol spelen in het Verdinaso. Op 9 januari 1934 hield Van Severen in hef'Vlaamsch Huis" een rede voor 250 man. Vooraf riep Juul Declercq de leden nog eens op in te schrijven op aandelen van de Samenwerkende Vennootschap "Opbouw". Het doel van de S.V. "Opbouw", die in april 1933 werd gesticht, was het verzamelen van de nodige fondsen voor het inrichten van Dinasolokalen.Van Severen gaf alweer een historisch overzicht beginnen de met de chaos in het Vlaams-nationalisme rond 1930 en de moeilijke beginjaren van het Verdinaso. Na de jongste Landdag had het spotten en lachen echter opgehouden. De almaar sterker uitgebouwde organisatie werd bekroond met de opening van de Dinaso-tehuizen in Gent en Brussel. Bovendien had men de "Vooruit", die de Dinaso's had beschul digd "betaalde knechten van Hitler te zijn", via een ernstig proces in het nauw gedreven. Uiteraard had de Wakkenaar het ook weer over de niet aflatende aanvallen van de "Marxistische straatterreur". Vervolgens voer de "Leider" uit tegen de plutocraten van de Société Générale : "Het Marxisme wordt tegen ons in leven gehouden door de Société Générale, die anders graag de Banque Belge du Travail zou laten failliet gaan en meteen al de spaarcenten van de socialistische werklieden zou doen ver loren gaan. De Marxisten lieten een "volkswoede" tegen ons losbreken!!! Leugen ! Zij hebben het volk opgezweept, dat weldra klaar zag hoe het bedrogen werd : ALLEEN onze beweging is volksch." Van Severen beschreef ook hoe de activa van de Société Générale van 4.172.000 in 1927 tot 9.777.000 in 1932 waren gestegen terwijl de Vlaamse en Waalse spaarders tegelijkertijd 68 % van hun bezit verloren. "De Naamloze Maatschappij België" was een paradijs voor bankiers die de Staat, de par tijen, de kolonie, het leger en de syndicaten beheersten. (62) Naast de "marxistische terreur" had Van Severen het ook over het regeringsoffensief. De regering verbood ambtenaren nog langer lid te zijn en nam "de werklui die van lidmaatschap verdacht werden het brood uit de mond". Belangrijk in dit verband was dan ook zijn verwijzing naar de toe komst. Van Severen laboreerde duidelijk, al vóór de zomer van 1934, aan een nieuwe geopolitieke, maar ook praktische strategie. Zo had hij het over de noodzaak om "de Staat te veroveren en die macht in handen te houden". Het Verdinaso mocht bijgevolg niet alleen een "systeem van actie", maar moest er ook "één van opvoeders” zijn. Aldus beklemtoonde 138
hij dat de vorming van de leden in de toekomst altijd belangrijker zou worden. Tot slot trok Van Severen nog eens fel van leer tegen het alge meen stemrecht dat een product was van het "Liberalisme". Dit "liberale" systeem sorteerde trouwens meestal onbekwame en onverantwoordelijke Kamerleden ! (63) Op 1 juli 1934 legden in Tielt 162 militianen de eed af. Tielt lag volgens de verslaggever "in het hart van West-Vlaanderen” en was "uiterst geschikt voor het samentrekken van de DM-eenheden." De manschappen van de 1ste en 2de Compagnie van het Iste Regiment legden in aanwe zigheid van de "Opperste DM-Leider” Jef Missoorten en kapitein Jef François hun getrouwheidsbelofte af. De 1ste Compagnie kreeg haar compagnievlag. Precies vier weken later werden alle privé-milities verboden. Van Severen zag zich genoodzaakt om tijdens de volgende weken de DM om te vormen tot de Dietse Militanten Orde (DMO). Maar de "Leider" had nog meer in petto. Op 26 augustus werd het Verbond der DinasoCorporaties opgericht dat de machteloos geworden NAS moest vervangen en een voorafbeelding van de sociale structuur van de Dinaso-staat dien de te zijn. (64) Op zondag 7 oktober 1934, een grauwe en mistige herfstdag, ging in Tielt de derde Landdag van het Verdinaso door. Opnieuw was het "Vlaamsch Huis" het toneel van talrijk opgekomen groene uniformen. De Landdag vatte andermaal aan met de organisatorische vergaderingen. De afgevaar digden van het nieuwbakken Verbond der Dinaso-Corporaties beten de spits af met een uiteenzetting van Pol Le Roy die de betekenis toelichtte van het Verbond in het Verdinaso. Onmiddellijk hierna kwam het pas enkele weken voorheen opgerichte Verbond van Dinaso-Vrouwen en Meisjes (Verdivro) aan de beurt. Cecilia De Langhe gaf een korte uiteen zetting over doel en werking van het Verdivro en verstrekte de nodige richtlijnen voor de werving en de oprichting van afdelingen. In de grote zaal vergaderden ondertussen de Gouwleiders, Gewestcommissarissen en Afdelingshoofdmannen. Na korte toespraken van Juul Declercq en Emiel Thiers schetste Van Severen in een kemachtige rede de kwaliteiten van de afdelingshoofdman. Die moesten tegelijk officieren, vaders en onderwij zers zijn. De bedoeling was immers nieuwe "Dietschers" te vormen. (65) Na een korte pauze traden 258 militieleden de grote zaal binnen. Een ont roerde Van Severen lichtte zijn besluit toe de Dinaso Militie te ontbinden. Hij was hiertoe, zoals boven vermeld, genoodzaakt door het verbod op de privé-milities van 29 juli 1934. : "(...) De Dinaso-militie bestaat niet meer. Het gehate demoliberalistisch regime zocht ze te vernietigen omdat het haar vreesde. Goed. Wij hebben ze ontbonden. Er komt een tijd dat zij op de puinen van dit regime haar onverbiddelijke macht zal vestigen en 139
handhaven. De militie is ontbonden maar de geest van die militie kan men niet ontbinden. Hij leeft, en krachtiger dan ooit. (...)" Van Severen kon digde echter meteen de oprichting aan van een nieuwe formatie van het Verdinaso: de Dinaso Militanten Orde (DMO). Zij zou de kern zelf van het Verbond zijn, de nieuwe Dietsche aristocratie. De praktische uitwer king zou in de volgende weken worden uitgewerkt. De reeks organisatievergaderingen werd besloten met de bijeenkomst van 35 Jong-Dinasoleiders die een aantal richtlijnen kregen van de "Leider" van het Jong-Dinaso, de Gentenaar Leo Poppe. Ondertussen werd al de hele morgen duchtig gevent in de stad. In de late voormiddag ontstond er een incident met de Rijkswacht. Een aantal DMO-militanten werden opgeleid en pas weer vrijgelaten nadat ze letterlijk in hun hemd waren gezet. (66) Tijdens de namiddagzitting in de tuin van het "Vlaamsch Huis" namen aan de eretafel naast Van Severen ook Emiel Thiers, Pol Van Herzeele, Juul Declercq, Pol Leroy, Emest Michel (nieuwe, Norbert Dewitte (Dinasostudentenleider) en Leo Poppe plaats. Achter hen werden een groep DMO-leden, de standaard en vlaggen opgesteld. Emiel Thiers opende de slotvergadering van deze derde Landdag en ver dedigde meteen Van Severens nieuwe koers: "Wij hebben ons verlost van het "flamingantisme” en van het "hollandisme". Thans verlossen wij ons van de "separatisten-mentaliteit". Wij zijn niet langer separatisten. Met scherpe realistische zin, onder de leiding van een man die werkelijk bewe zen heeft en bewijst een leider te zijn, gaan we thans nieuwe veroveringen tegemoet en klaarder dan ooit ligt de toekomst voor ons open." Van Severen zelf bevestigde tijdens zijn toespraak de zogenaamde "nieuwe marsrichting". Het Verdinaso moest zich losworstelen uit het negativisme van de staatsafbraak en resoluut kiezen voor een positieve kijk waarbij de staat diende veroverd te worden "volgens een nieuwe methode, een nieu we formule, een nieuwe marsrichting". De Dinaso's die in België woon den dienden de macht in België te veroveren, de Dinaso's in RijksNederland dienden dat in Rijks-Nederland te doen. De Walen zouden een soort zelfbestuur krijgen in het raam van dat nieuwe "Dietsche rijk". Van Severen zag hierin een mogelijkheid om de uitgeweken en verfranste Dietsers, die in de Waalse provincies woonden, terug te winnen. De Wakkenaar had trouwens al op 14 juli tijdens een redevoering in Kemzeke zijn nieuwe inzichten voor het eerst publiek gemaakt. (67) "Hier Dinaso" blokletterde dat er in Tielt meer dan 4.000 deelnemers waren waaronder 230 Dinaso's uit Rijks-Nederland. Een aantal militanten waren zelfs gewapend want in de socialistische pers waren oproepen verschenen om massaal af te zakken naar Tielt om de 140
Landdag te verstoren. Jef François vertelde later dat hij in Tielt een "beslissende slag" verwacht had. François: "De sossen kwamen echter niet opdagen..." (68) 4. VAN DE "DIETSCHE VOLKSSTAAT" NAAR HET "DIETSCHE RIJK"
In het najaar van 1934 en het voorjaar van 1935 kwam ook in de Tieltse regio de klemtoon te liggen op de uitbouw van het Verbond van Dinaso Corporaties. In december 1934 werden in Doomkerke, op een vergadering van de plaatselijke afdeling van de Boerenbond, de kiemen gelegd voor de Dinaso-Boerencorporatie in de streek. Spreker was immers de jonge Bruggeling Rogier De Smet, de latere Gouwleider van het Verbond der Dinasocorporaties. "Scherp trok hij te velde tegen de huidige wanorde door dewelke de boeren vooral te lijden hebben en van dewelke de Boerenbond een der belangrijkste oorzaken is. Het gehele spel van den Boerenbond werd meedogenloos blootgelegd, en een vergelijking getrof fen tussen de huidigen partijenwarboel en de vroeger heerlijke gilden uit de middeleeuwen. Als slot werd dan de enige remedie aangeduid; het Dinaso met zijn plan van nationale corporatieve ordening. " De verslag gever in "Hier Dinaso" stipte verder verheugd aan dat veel van de aanwe zige boeren anders nooit naar een Dinaso-redenaar durfden gaan luisteren, maar nu eindelijk overtuigd waren van de "waarheid" van het Verdinaso. Uiteraard speelde het Verdinaso gretig in op de crisis binnen de Belgische Boerenbond. Eind 1934 geraakte de Middenkredietkas van de Boerenbond immers ernstig in de problemen. Na de ophefmakende ver klaring van de liberaal Marcel-Henri Jaspar in de Kamer op 28 november die onomwonden stelde dat men op het faillissement afstevende, zag de Boerenbond zich verplicht de hulp van de overheid in te roepen. De rege ring Theunis zag zich door middel van het in december opgerichte Nationaal Bureau voor Kleine Spaarders gedwongen het spaargeld van de landbouwers te redden. Het Verdinaso wees in haar pers vooral op het wanbeheer inzake de Middenkredietkas: " Toen onmiddellijk na den oor log, ook zelfs gedurende den oorlog, de boeren eenmaal de gelegenheid hadden om in betere omstandigheden te leven, een fatsoenlijk loon teontvangen voor al hetgeen ze aan den grond konden ontrukken, hebben zij er dan ook gebruik van gemaakte om met spreekwoordelijk geworden boe renspaarzaamheid een appeltje tegen de dorst over te houden. Alles wat van de boerderij kwam, was door de schaarste peperduur. De pachten niet te hoog, noch de lasten. De Heren partijpolitiekers die, als er maar smeer van komt, al gauw in de gaten kregen dat er goudvinkjes konden van 141
komen, sprongen toe. En dit is het vermakelijkste van de historie, 't was sejfens te danken aan hunne werking, aan hunne organisatie dat de tijden er zo op verbeterd waren. (...) Daarom boeren, hebt vertrouwen in ons, brengt uw geld naar onze bank, koopt bij ons uwe vetten, koeken en ande re veevoeders, want de kooplieden, ziet ge, die verkopen u slechte waar voor uw geld, en voor veel te duur. Wij zijn eerlijk en leveren goedkope en goede waar. En de boer ziende, dat zelfs de geestelijkheid er zich mede bemoeide, kocht na de Mis o f na de Vespers bij zijn organisatie "De Boerenbond" en droeg er zijn zuurgewonnen spaarcenten naartoe. Boeren, wat deden dan uw leiders met uw organisatie en wat deden ze met uw centen. De machtige Boerenbond zond u naar de stembus om te stem men voor de staatskatholieke partij. En met uw centen dreven ze handel. In uw voordeel, neen in het hunne. Wie bracht er de vlashandel naar de dieperik ? Wie houdt er de meststoffen duur ? Wie verkoopt er in hunne "Welvaart" winkels margarine in zulke mooie pakjes, waarop geschreven staat "Solo kennen en boter begeren is het lieve geld niet eren ? Wie doet er uw proefvelden aanleggen om te weten te komen tot de laatste centiem wat er kan gewonnen worden aan een hectare land ?" (69) Op 3 februari 1935 belegde de Boerencorporatie een werfvergadering in Ruiselede en één maand later wist Rogier De Smet in Wingene via zijn rede over het "Nationaal Corporatie wezen" elf nieuwe leden te winnen. Eind maart 1935 sprak Pol Leroy in Tielt voor 350 toehoorders : "De actie door het Verbond van Dinaso Corporaties gevoerd kenmerkt zich door de streng gerichte persoonlijke propaganda. Tien dagen voor de vergadering ontvingen we de toegangskaarten. Onmiddellijk werden in de verscheide ne corporaties ploegen van twee man gevormd, en de huisbezoeken gere geld. 's Avonds kon men de mannen van uit het secretariaat, elk zijn kant zien gaan, om het nodig aantal huisbezoeken te doen. Voor velen is het lastig, maar 't MOET. Op alle mogelijke manieren spreken we de menschen aan. Aldus worden er honderden huizen bezocht. De laatste dagen worden er briefjes uitge deeld ter herinnering aan de vergadering. Alles is gereed. Iedereen heeft meegewerkt, de werkgever zowel als de werknemer; de boeren naast de werklozen. Het is een actie, een strijd van alle volksgenoten voor alle volksgenoten, voor de redding van het gehele volk." (70) Al snel werd duidelijk dat ook het Verbond van Dinaso-Corporaties voor namelijk een Westvlaamse aangelegenheid zou worden. Zo lag de klem toon tijdens de eerste helft van 1935 duidelijk op een zo sterk mogelijke inplanting in West-Vlaanderen. Ook nu weer zou het arrondissement Roeselare-Tielt, en dan vooral Izegem, een voortrekkersrol spelen. Veel zaken bleven echter dode letter. Zo werden er door de VDC veel stu142
dievergaderingen en progandacampagnes georganiseerd, maar slaagde het Verbond er nooit in veel leden aan te trekken. In West-Vlaanderen bestond de Dinaso-Boerencorporatie of Landbouw corporatie begin 1937 al op 38 verschillende plaatsen. Ze had de bedoe ling alle Dietschers, werkzaam in land- en tuinbouw, fruitteelt, veeteelt en bosbouw te verenigen. De agrarische streek ten zuiden van Tielt bleek voor de Dinaso-Boerencorporatie van groot belang. De propagandavergaderingen volgden elkaar dan ook in ijltempo op. Op 22 januari 1937 ging in Doomkerke een Propagandavergadering van de Landbouwcorporatie (Dinaso-Boerencorporatie) voor die bijgewoond werd door 15 landbouwers. Thiers gaf op de vergadering een uiteenzetting over de structuur van de Corporaties en er werden ook enkele brochures van "De Boer en het Corporatiewezen" verkocht. Deze brochure was geschreven door de Westvlaamse landbouwer J. Van den Bulcke, Leider van de Provinciale Dinaso-Boerencorporatie, die in zijn tekst fel van leer trok tegen de wet van vraag en aanbod : "Als de boer nu naar de markt gaat met zijn boter, eieren of een ander product, dan ontvangt hij daar de prijs van de markt, die naarmate het product veel gevraagd o f aangebo den wordt, naar omhoog o f naar omlaag gaat. Natuurlijk, niemand op de markt houdt rekening van wat die producten hebben gekost aan arbeid en onkosten, o f ze voor de boer winstgevend zijn o f moeten afgezet worden met verlies. Daarmede houdt de koopman zich niet bezig als hij maar winst kan verwezenlijken. Zo zien we soms dat de boer zijn waren met afzetten met verlies. Als men "De Boer" (orgaan van de Belgische Boerenbond) leest, vindt men er enige weken vóór het seizoen van vetten de volgende aankondiging : "Binnen enkele weken zullen de prijzen uit komen en kenbaar gemaakt worden van de verschillende meststoffen. "Na enkele weken verschijnen dan de prijzen : zóveel voor die maanden, plus zóveel voor latere maanden. Wie heeft die prijzen nu vastgesteld ? Heel eenvoudig de fabrikanten zelf Zij hebben uitgerekend, en alles bij elkaar genomen, hunne winst verzekerd. " De Dinaso Boeren-Corporatie wilde dan ook dat de boeren zelfde prijzen van de landbouwproducten vaststelden. De prijzen zouden bepaald worden volgens dekwaliteit en het seizoen en "in overeenkomst met de kosten der voortbrenging, de arbeid als grondbasis genomen." De criteria inzake kwaliteit dienden door de Boeren-Corporatie wettelijk vastgesteld. Bovendien wilde de Corporatie ook de beroepsopleiding van de jonge boeren in handen nemen : "de oprichting, leiding en bekostiging van de scholen ter opleiding van de jonge boeren is haar werk. " De Boeren-Corporatie zette zich ook a f tegen "het democratisch stelsel dat pachter en eigenaar als vijanden tegenover elkaar stelt, waarin elk de 143
vrijheid heeft den andere te schaden. " Daarom stelde de Corporatie een nieuwe pachtwet voort : "De Dietsche boer neemt, bij het verkrijgen van de leiding over een hofstede, de verplichting op zich, de hofstede doel treffend uit te baten. Zoolang hij die verplichting nakomt, kan hij niet van zijn hof worden gezet, en mag hij zijn hof als zijn erf beschouwen, daar hij onder zijn zonen of neven, zijn opvolger mag aanstellen. Alleen bij gebrek aan zorg o f technische bekwaamheid, rechtmatig vastgesteld, wordt de lei ding van de hofstede hem ontnomen. Dit geldt zowel voor den boer-pachter als voor den boer-eigenaar. Verlies van leiding betekent echter voor den boer-eigenaar, geen verlies van eigendom. Trouwens, als de boerpachter recht krijgt op bestendig verblijf op het pachtgoed zal hij zonder twijfel de meerwaarde van dat goed, door onderhoud en allerhande ver beteringen aanzienlijk doen stijgen. Die meerwaarde komt direkt ten goede aan de eigenaar. Overigens alle boeren kennen en bewonderen de eigenaars van de goede soort, die geslachten na geslachten hetzelfde "volk" op hun hoven hebben en die zodoende altijd, zonder een cent te ver liezen, een flinke pachtsom van hun goederen behaald hebben. " (71) Toch sloeg de Boerencorporatie blijkbaar niet echt aan in de Tieltse regio. Zo ging op 6 juni 1938 in Roeselare een vergadering door voor de Departements- en Corporatieleiders van West-Vlaanderen waarbij door Gouwcommandant Rogier De Smet gesteld werd dat in het Tieltse nog veel kon gedaan worden (72) Ondertussen begon de Dinaso-pers steeds sterker uit te varen tegen het VNV, dat zich na een moeizame start steeds duidelijker en sterker begon te profileren. Tielt kreeg op 2 juni 1935 opnieuw het bezoek van de "Leider" die het ''flamingantisme" van het VNV afdeed als "partij-actie", zoals de andere partijen. Van Severen kon overigens altijd een beroep doen op het vulgarisatietalent van Thiers die de "hogere waarheden" ver klankte en verduidelijkte voor de gewone CP militanten. (73) Op de vierde Landdag in Sint-Kruis-Brugge (4 augustus 1935) verschenen op een affiche voor het eerst de krijtlijnen van het Benelux-concept. Van Severen onderstreepte dat 14 miljoen Dietsers, 400.000 Friezen, 3 miljoen Walen en 200.000 Luxemburgers in een historische, lotsverbonden gemeenschap in de Lage Landen leefden. Toch behoorden de Friezen, Walen en Luxemburgers niet tot het "Dietsche volk”. Enkele jaren later zou Van Severen na de lectuur van Dr. Franz Petri's Germanisches Volkserbe in Wallonien und Nord-Frankreich (1937) de Walen door hun afstamming als Dietsers beschouwen. In Tielt werd drukker Joris Lannoo altijd maar sterker bekoord door het Verdinaso. Op 30 oktober 1935 werd hij als volwaardig lid van het Verdinaso aanvaard. Toch zou de drukker-uitgever nooit echt op de voor 144
grond treden. Zijn kinderen werden wel lid van het Jong-Dinaso dat in Tielt geleidelijk werd uitgebouwd tot een bloeiende jeugdbeweging. (74) Toch verbleekte na 1935 de Verdinaso-ster aan het Tieltse firmament. Het VNV behaalde vanaf 1936 schitterende uitslagen in het arrondissement Roeselare-Tielt. Na Roeselare was hetVNV het sterkst in de kantons Tielt en Ruiselede. De partij had er via de figuur van haar Propagandaleider, de toen amper 27-jarige maar zeer populaire advocaat Raymond Tollenaere, een nieuwe vaart gekregen. Het VNV behaalde bij de parlementsverkie zingen van 24 mei 1936 in het arrondissement Roeselare-Tielt 18,5 % van de stemmen waarbij Tollenaere werd verkozen als Kamerlid. Dit beteken de t.o.v. 1932 een stijging van 7 % ! Wilde het VNV via de radicale Dietser Tollenaere het anti-parlementaire Verdinaso de wind uit de zeilen nemen ? De Dinaso-pers maakte alleszins brandhout van het jonge Kamerlid: "Aan de diepste verachting van alle Dinaso-militanten leveren wij over: de gearriveerde kleinburger-volksvertegenwoordiger Tollenaere die wegens tuchteloosheid in februari 1933 uit het Verdinaso is gestoten.” (75) Het Verdinaso, dat in mei 1936 opnieuw opgeroepen had blanco te stem men, kon dus niet echt zijn invloed laten gelden op de verkiezingsuitsla gen. De blanco- en ongeldige stemmen in het arrondissement stegen wel, maar, zelfs als men de verdubbeling van de blanco- en ongeldige stemmen in het arrondissement tussen 1929 en 1936 volledig op rekening van het Verdinaso zou schrijven, ging het nog altijd maar om een kleine 2.000 stemmen. (76) Toch resulteerden de goede uitslagen van het VNV in Tielt niet direct in een toevloed van nieuwe leden. Zo bleef het Tieltse Verdinaso numeriek even sterk, zo niet sterker dan het VNV. De conflicten tussen VNV en Verdinaso leken, althans in Tielt, na 1934 evenwel wat bedaard. Er viel zelfs bijwijlen een goede verstandhouding tussen de leden te bespeuren. Zo werd er samengewerkt rond culturele initiatieven als de toneelgroep "De vrije zonen", waarin men zowel Dinaso's als VNV-leden aantrof. Bovendien stelde het "Vlaamsch Huis" zich geenszins exclusief op: alle mogelijke Vlaamsgerichte activiteiten waren er welkom. Ondertussen kon Izegemnaar Robert Gits met zijn beweging van ontevre den middenstanders, "Burgerstrijd", ook wat onrust zaaien onder een gedeelte van de Tieltse middenstanders. Dit kwam onder meer tot uiting in de 11 % stemmen die Rex-Vlaanderen behaalde bij de provinciale- en parlementsverkiezingen van 24 mei 1936. "Burgerstrijd" sloot immers al vlug een akkoord met Rex-Vlaanderen. De voornaamste Tieltse figuren waren handelaar Aristide Serroels en Adolf Rosseneu (directeur van de ijzergieterij Decoster - Van De Velde). (77) 145
Tijdens de vijfde Landdag (9 augustus 1936), die alweer in Sint-KruisBrugge werd gehouden, nam men afstand van het federalisme dat toen ook in zwang geraakte bij katholieke flaminganten. Het was immers een democratische ingreep die de inzichten van het Verdinaso niet dichterbij bracht. In het Belgisch federalisme bleef het centrale gezag immers bevoegd inzake militaire, internationale en economische politiek. Vlaanderen liep het gevaar door een samenspannen van de Walen en de Brusselaars slachtoffer te worden van een anti-nationale politiek. De Vlamingen mochten zich echter niet terugtrekken op een taalgrens, ze konden België immers veroveren. Hiertoe diende vanzelfsprekend de democratische antithese flamingant-franskiljon te worden geliquideerd. De toekomst lag in het concept van de "Bourgondische Nederlanden". Het landdagterrein wemelde dan ook van de oranje-blanje-bleu kleuren en er vielen ook vaandels van Friesland, Luxemburg en Zuid-Afrika te bespeu ren. (78) De Tieltse afdeling bleef, zoals boven vermeld, inmiddels wat ter plaatse trappelen. De DMO, die in Tielt boven de doopvont werd gehouden, werd na 1934 volgens een minder militairklinkende hiërarchie georganiseerd. Enkel de nummers van de vroegere compagnieën werden behouden. De cel onder leiding van een celleider vormde de grondslag van de hele structuur van de DMO. Vier cellen samen vormden een schaar. De schaarleider was gewoonlijk de oudste in dienstzijnde celleider. De schaar groe peerde 20 militanten, 4 celleiders en 1 schaarleider. Drie scharen vormden een vendel dat dus 60 militanten, 12 celleiders, 3 schaarleiders en lvendelleider groepeerde. De vendelleider speelde een belangrijke rol in de DMO en kreeg een belangrijke coördinerende en stimulerende functie toebedeeld. Drie vendels vormden samen een groep. De groep omvatte dus zo'n 180 militanten, 36 celleiders, 9 schaarleiders, 3 vendelleiders en 1 groepsleider. Drie groepen samen vormden uiteindelijk een korps dat dus althans theoretisch bestond uit 540 militanten, 108 celleiders, 27 schaarleiders, 9 vendelleiders, 3 groepsleiders en dus 1 korpsoverste. Elk vendel droeg een nummer (arabisch cijfer) voorafgegaan door het num mer van de groep (romeinsch cijfer). Elk vendel had ook een vaandel met het Dinaso-kenteken alsook het nummer van het vendel. In het voorjaar van 1936 telde het Vendel 1.3. (Roeselare-Tielt-Brugge) van de DMO slechts 79 militanten. Het overtrof hiermee wel de twee andere Westvlaamse vendels. West-Vlaanderen bleef de provincie met de sterkste recruteringsbasis van de DMO. Het Verdinaso telde er 206 DMOmilitanten. De provincies Antwerpen (93 militanten), Oost-Vlaanderen (56 militanten), Brabant (19 militanten) en Limburg (9 militanten) hinkt en duidelijk achterop. Toch daalde na 1936 het militantenaantal in West146
Vlaanderen tot 150 à 180, doch in Antwerpen begon een forse groei waar door zelfs een tweede vendel kon worden opgericht. In het DMO-blad "Recht en Trouw" verschenen in de loop van 1939 lijsten van het aantal opgeroepen DMO-militanten per vendel en schaar voor de eerste drie maanden van het jaar. Tielt maakte als Schaar 2 deel uit van Vendel 1.3. en telde toen 24 militanten. Izegem, Roeselare en leper bleven met respec tievelijk 39, 29 en 27 militanten echter het gros van de Westvlaamse DMO-ers leveren. Tijdens de laatste jaren van het Verdinaso zou het belang van de DMO in de beweging overigens toenemen. Eind 1936 telde het Verdinaso 2.428 leden waaronder 364 DMO-militanten: nagenoeg 15 % van de leden maakten deel uit van de DMO. In april 1940 telde het Verbond 2.278 leden, maar het aantal DMO-ers was gestegen tot bijna 20 %. Wanneer ook nog eens de Reserve Militanten Orde bijgeteld wordt (in West-Vlaanderen een kleine 100 militanten) wordt het duidelijk dat de DMO rond 1940 binnen het Verdinaso een serieuze machtsfactor was. (79) Wat behelsde nu precies de DMO ? Het doel van de Dietsche Militanten Orde (DMO) was de Dietsche mannen naar geest en lichaam te vormen tot de "uitstekende dragers van den Dinaso-geest, tot de uitstekende uitvoer ders van de Dinaso-actie, dat is tot uitstekende Dinaso-militanten". Wie wilde toetreden tot de DMO moest bereid zijn openlijk voor zijn levens beschouwing uit te komen en "in tuchtvolle gehoorzaamheid en onvoor waardelijke onderwerping aan den Leider, onverpoosd naar buiten te age ren". Bovendien diende men minimum 18 jaar en lichamelijk geschikt te zijn en lid te zijn van het Verdinaso of tenminste gelijktijdig een aanvraag tot lidmaatschap te hebben ingediend. De DMO-leden waren de dragers van de toekomstige Dinaso-staat. Eergevoel, moed, plichtsgevoel,kame raadschap, ridderlijkheid en heldhaftige trouw dienden centraal te staan in de waardenbeleving van het DMO-lid. (80) De DMO stond vanzelfsprekend ook in voor de propaganda van het Verdinaso. Via maandelijkse optochten en het venten van o.a. "Hier Dinaso" poogde men de aandacht van het volk op het Verdinaso te vesti gen. Tijdens de diensttijd werd vanzelfsprekend het uniform gedragen. Roken, eten, drinken, dagbladen lezen, enz... waren tijdens de dienst alleen geoorloofd wanneer de dienstleider het toeliet. Elke maand werd een vendeldag gehouden. Het was de gelegenheid voor de vendelleider om zijn militanten verzameld te zien en hen toe te spre ken. Aan de vendeldagen mochten enkel DMO-leden in dienstkledij deel nemen. Iedere derde vendeldag werd door een groepsdag vervangen zodat de groepsleider om de drie maanden zijn militanten verzameld zag. (81 ) Zo hielden 3 Westvlaamse DMO-Vendels midden januari 1937 een 147
groepsdag in Tielt. De militanten werden opgesteld in de ruime tuin van het 'Vlaamsch Huis' waar Commandant Jef François ze nauwgezet inspec teerde. Vervolgens werden er op het oefenplein buiten de stad sportoefeningen gehouden. Er werden onder meer wedlopen georganiseerd onder de beste lopers van de verschillende scharen. Vendel 1.3 behaalde de over winning. Na de middag werd de hele groep in vierkantsformatie opgesteld in de grote feestzaal van het "Vlaamsch Huis". Vervolgens werden enkele DMO-leden officieel plechtig bevorderd. Zo werd in Vendel 1.3. Celleider Jan Debusschere tot Schaarleider benoemd. Ook de Schaarleider van het Tieltse Jongdinaso, Albert Van Hecke, mocht fier zijn: hij hoorde zich tot Celleider benoemen en werd aldus ook officieel in de DMO opgenomen. Tijdens deze groepsdag werden ook 40 kandidaat-militanten, die een proeftijd in de "Ordeschool" achter de rug hadden, officieel in de DMO ingelijfd. De "Ordeschool" was ingedeeld in opleidingscellen en groe peerde de kandidaat-militanten gedurende de hele duur van de opleidingsperiode. Deze duurde tenminste drie maanden. De kandidaten kre gen er een grondige politieke en sportieve scholing. De leiders van de opleidingscellen werden aangemaand om er voor te waken dat de kandi daten ook alle vergaderingen van de plaatselijke Verdinaso-afdelingen bij woonden, wat hun integratie in de beweging moest bevorderen. De cellei der en schaarleider moesten nauwkeurige inlichtingen pogen in te winnen over de kandidaten. Indien de leerling-militanten na deze drie maanden aan de vendelleider voldoening schonken, werden ze door de schaarleider voorgedragen. (82) De 40 kandidaten dienden zich, voor de plechtige belofte van trouw aan het Verdinaso en zijn "Leider", met strakke houdingen in rijen van vier midden in de vierkantsformatie te plaatsen. Vervolgens moesten de kandi daten één voor één aantreden bij het neergelaten vaandel, zich in groethouding stellen en met de linkerhand het vaandel aanraken waarna de belofte van trouw werd afgelegd : "Ik beloof onvoorwaardelijke trouw aan den Leider en aan de Oversten door hem aangesteld. Ik beloof mij onvoor waardelijk aan de tucht te onderwerpen en verbindt mij alle bevelen gewetensvol uit te voeren. Het vaandel der DMO, dat het symbool is van mijn streven zal mij heilig zijn. Ik beloof plechtig mij altijd als een dapper kamper en een trouwe kameraad in de strijd voor het Diets nationaal-solidarisme te gedragen. " (83) Elke schaar of vendel (waar het bestond) moest ook geregeld een "werfavond" houden. Waar, zoals op het platteland, de schaar over verschillende dorpen verspreid was, kon op bevel van de schaarleider de werfavond door bijzondere cellen in een woonplaats gehouden worden. Het was tij dens die avonden de bedoeling mogelijke sympathisanten uit te nodigen 148
en ze te overtuigen om aan te sluiten. De werfavond werd geopend en opgeluisterd met zang. Er volgde meestal een toespraak over het wezen en het doel van het Verdinaso en de DMO. Indien er geen geschikte sprekers in het vendel voorhanden waren, diende een redenaar bij de politieke lei ding te worden aangevraagd. Minstens eenmaal in de maand riep de vendelleider zijn schaarleiders en celleiders bijeen voor besprekingen over mogelijke onenigheden, oprich ting van nieuwe cellen en scharen, scholing, de werking, enz... (84) Wanneer een militant zonder gegronde en aan zijn onmiddellijke oversten bekend gemaakte reden drie opeenvolgende diensten afwezig bleef, werd hij na schriftelijke waarschuwing door zijn vendelleider automatisch uit de DMO geschrapt. Deze regel gold ook voor de kandidaat-militanten in de "Ordeschool". Bij een uitsluiting diende men zelfs zes maanden te wachten vooraleer men terug kon worden opgenomen. Wanneer een DMO-"officier" vrijwillig en met toestemming van zijn overste uit de DMO ontslag nam, kon hij later slechts in een lagere rang terug in dienst treden. Bij een verplichte uitsluiting kon hij niet meer terugkeren tenzij Commandant Jef François er anders over besliste. De militantenleiders moesten er zich overigens van bewust zijn dat het "Leiderschap" niet de minste voordelen opleverde, maar integendeel een harde plicht met zware verantwoordelijkheden was. De militantenleider moest in alles een voorbeeld zijn voor zijn manschappen : tucht, gehoor zaamheid, stiptheid, correcte dienstkledij, enz... Er werd van hem ook een strikte rechtvaardigheid verwacht en hij moest zijn manschappen tot een hecht geheel kunnen samensmeden door hen o.a. elk op de hun geëigende manier te benaderen. Onverdroten zorg en bekommernis voor de onder geschikten was dus een onontbeerlijke vereiste. De militantenleider moest ook de ideologie van het nationaal-solidarisme volledig beheersen zodat hij zijn manschappen kon onderrichten. (85) De celleider werd door de vendelleider geselecteerd. Vanaf het niveau van schaarleider speelde de DMO-Inspecteur een belangrijke rol in de benoe ming. De Inspectie had een raadgevende functie bij Commandant François. De Inspectie legde tijdens de viermaandelijkse inspectiereizen onenigheden bij tussen militanten en vendels, berichtte François over organisatorische aspecten in de afdelingen, assisteerde de"officieren" bij het uitwerken van dienstschema's en controleerde de lidboekjes, lidkaarten, getalsterkte, kledij, opleiding, vorming, zakenbeheer, kasboeken, enz... De inspectie werd meestal afgerond met een kameraadschappelijk samenzijn om de "officieren" ook buiten de dienst te leren kennen. Om tot vendelleider benoemd te worden moest men minstens twee jaar dienst hebben waarvan tenminste 6 maanden als schaarleider. Hogere rangen 149
vereisten uiteraard een langere staat van dienst. (86) Tijdens de diensturen was het ten strengste verboden enige ruchtbaarheid te geven aan persoonlijke conflicten of kritiek t.o.v. de leiding. De DMOmilitanten waren ook verplicht elke militant of militantenleider te groeten. Ook de vaandels dienden begroet te worden. De groet bestond uit de roep "Heil Van Severen !" terwijl de rechterarm voorwaarts geheven werd, onderarm en handpalm schuin omhoog, de vingers en duim aaneengeslo ten. De gewone Dinaso's waren verplicht elkaar te begroeten met "Heil 't Dinaso !". (87) De DMO werd vanaf 1936 ingedeeld in een Actieve Militanten Orde en een Reserve Militanten Orde. Deze laatste bestond uit militanten die ouder dan 40 waren of die wegens het ambt dat ze uitoefenden, te zware gezinslasten of andere grondige redenen niet in staat bleken om aan de dienst van de Actieve Orde deel te nemen. (88) Een aantal keer werd de militanten ook gevraagd een volledig dagloon te storten voor "de openbare actie van de DMO". Er werd betoogd dat het Verdinaso financieel arm was en dat de Leiding de gelden voorlopig niet kon geven. De "rijke pezewevers" onder de leden werden in "Hier Dinaso" dan ook regelmatig aangemaand een duit in het zakje te doen. In mei 1936 werd de wet van 29 juli 1934 uitgebreid met een aantal nieu we bepalingen. De DMO diende zich opnieuw aan te passen waardoor de militanten nog slechts een rijbroek, groen hemd, zwarte das (soms met het groen geëmailleerd DMO-speldje) en laarzen droegen. (89) In het najaar van 1936 konden enkele Dinaso-kaderleden Van Severen overhalen om gesprekken te voeren in het kader van de "Concentratiebeweging". Enkele katholieke flaminganten hadden immers de idee opge vat van een "rechts volksfront" tegen het communistisch gevaar en slaag den erin het VNV aan de onderhandelingstafel te krijgen. Thiers, die het Verdinaso hoopte uit het politiek isolement te krijgen, nam deel aan ver schillende gesprekken, die wegens Van Severens hoge eisen echter vruch teloos bleken. De Tieltse advocaat bleef een belangrijke rol opeisen. Zo hield het Verdinaso in november 1936 een groots opgezette volksvergade ring in Antwerpen waarbij Thiers in navolging van Van Severen een hel der en logisch opgebouwd betoog hield. De Tieltenaar verwees naar het pleidooi voor corporatisme van Paus Pius XI in de encycliek "Quadragesimo Anno". De corporatieve inrichting van de maatschappij was immers enige de enige mogelijkheid om rechtvaardigheid voor ieder een te realiseren en het communistisch gevaar in te dijken. In een corpo ratieve staat kon echter geen plaats meer zijn voor een partijenstelsel want bij verkiezingen zou de volksgemeenschap opnieuw verdeeld worden. Thiers hekelde het feit dat de katholieke partij niet resoluut koos voor het 150
corporatisme en verwees hierbij naar de mislukte onderhandelingen. (90) Thiers was echter niet de enige Tieltenaar die een centrale rol speelde in de werking van het Verdinaso. Aannemer Honoré Debusschere, een neef van Cyriel Verschaeve, was één van Van Severens voornaamste mecenas sen. Debusschere, wiens zonen Jan, Herman en Lode allen bijzonder actief waren in het Tieltse Dinaso, had trouwens reeds een rol gespeeld in de financiering van "De West-Vlaming". Tot de meest actieve Tieltse leden behoorden na 1935 ongetwijfeld Pol Braeckeveld, Gérard Carpentier, Eugène Decroix, Bonaventuur Declercq, Gaspard Deleersnijder, Robert Deleersnijder, Jeroom Deltomme, René "Renaat" Derock, Marcel Desoete, Marcel Derammelaere, Antoon Desopper, Robert Detavernier, Achiel Devreese, Modest Dewitte, Albert Van Hecke, René Dewitte, Kamiel Dinnewth, Robert VanDaele, Wilfried Goethals, Marcel Neirinck, Frans Hinnekens, Nestor Janssens, Albert Michielsens, Félix Missant, Frits Rosseel, Raymond Plettinck, Raymond Monballieu, René Seynhaeve, Pol Van Daele, Gérard Van Hecke, Antoon Verbeke, Henri Verbeke, Gérard Vander Plaetse, Antoon Vercampt, Edmond Vercampt, Eugeen Verhelle, Georges Vermeulen, Marcel Vermeulen, Gaspard Vermote, Arthur Verscheure, Maurits Verscheure, Aimé Declercq en Jerome Vermanden Over het juiste aantal Tieltse leden bestaat overigens de grootste onduide lijkheid. De Tieltse historicus Johan Vankeersbilck kreeg van een oudDinaso een aantal ledenlijsten doorgespeeld. Een eerste lijst bevat 21 namen van leden die de belofte van trouw aflegden op 21 januari 1936. Men treft er onder andere de naam van drukker Joris Lannoo aan. Een tweedelijst uit 1936 telt 75 namen van personen die een bijdrage gaven aan de beweging. Vrijwel zeker is dat de beweging in Tielt nooit meer dan 100 leden telde. Waarschijnlijk schommelde het aantal tussen de 50 en de 100 leden wat, wanneer men het totale ledenaantal van het Verdinaso bekijkt, ons doet besluiten dat de afdeling Tielt een relatief sterke afdeling was. Een socio-professionele analyse brengt aan het licht dat het Tieltse Verdinaso vrij veel middenstanders onder zijn leden telde. (91) Advocaat Thiers speelde een cruciale rol in het leven van de afdeling. Men vergaderde elke dinsdag om 20.00. uur waarbij Thiers, nadat hij het nieuws op de radio had beluisterd, telkens een causerie over de politieke actualiteit in binnen- en buitenland hield. De vergaderingen hadden altijd plaats in het "Vlaamsch Huis". De leden waren verplicht deze tenminste twee maal per maand bij te wonen. (92) Op 8 december 1936 sprak Richard Verhaverbeke, hoofdman van Rumbeke, over zijn reis naar Duitsland. Twee weken later werd in Tielt voor de eerste keer de film "Een volk treedt aan" vertoond. Twee maand 151
Landdag van het Verdinaso in Sint-Kruis (1936) : Joris Van Severen (in uniform en met papier in de hand) in gesprek met Jef François. Tussen hen in : Emest Voorhoeve (Verdinaso Nederland) luistert aandachtig mee. Emiel Thiers (zoals steeds in burgerpak) kijkt rechts in de lens van de fotograaf.
In een pracht van een wagen : de chauffeur (RenĂŠ Van Parys uit Tielt ?) en Emiel Thiers vooraan, Joris Van Severen en Emest Voorhoeve achteraan.
152
later werd de film ook voor de afdeling Wakken afgerold, gevolgd door een spreekbeurt van Thiers. De Tieltenaren konden de Landdag van SintKruis blijkbaar niet vergeten en organiseerden dan ook in februari 1937 een tweede vertoning. Op 16 maart sprak de Deinzenaar Antoon Maes in Tielt over zijn boek "Vader Aarde". Van die gelegenheid werd gebruik gemaakt om acht leden de belofte van trouw te doen afleggen. (93) Twee dagen eerder hadden een groep DMO-ers in Tielt verzamelen gebla zen om naar de "rode arbeiderswijken" van Harelbeke te trekken om er te venten. "Terzelfder tijd ging men proberen er een eerste openbare verga dering te houden met als spreker Propagandaleider Juul Declercq. Het was de bedoeling ook de grijsgedraaide film over de Landdag 1936 te tonen. Ongeveer één week later sprak Schaarleider (Jan ?) Debusschere in Wingene over de zin en de betekenis van de DMO. De tweede spreker, Gewestleider Constant de Vries, had het over het specifieke van de "Dinasogeest". (94) Zoals boven al vermeld, vervulde Thiers jarenlang de rol van vulgarisator van de niet altijd even gemakkelijke denkpistes van zijn "Leider". Zo sprak hij op 23 maart 1937 voor de afdeling Tielt over "Federalisme". De advocaat hield er een uiteenzetting over de cultuurautonomie en de bestuurlijke decentralisatie die in het Dietse Rijk zouden worden doorge voerd. Thiers werd trouwens voor de meest uiteenlopende activiteiten als spreker gevraagd. Enkele weken later waren in Wingene een dertigtal rondtrekkende Jongdinaso's te gast. Thiers, die de jeugd in zijn hart droeg, werd onmiddellijk bereid gevonden een gelegenheidsrede te houden. Meteen is ook duidelijk dat het Verdinaso, althans in de Tieltse regio, te kampen had met een gebrek aan geschoolde kaderleden. Thiers en De Vries waren nagenoeg de enige valabele sprekers. Men zag zich dan ook vaak genoodzaakt sprekers uit andere provincies en regio's te vragen. Zo kwam de Mechelaar M. Raymaeckers op 1 mei 1937 spreken over lichaamscultuur waarna de spreekbeurt werd aangevuld met een demon stratie. In Tielt was het vooral Antoon Verbeke die zich bezighield met de lichamelijke opvoeding van de militanten. Op 13 maart 1938 werd in Tielt de film gedraaid over de 6de Landdag in Antwerpen. Ook militantenlei ders hielden spreekbeurten in Tielt. Zo sprak DMO-Schaarleider Maurits Seys op 12 juli 1938 in het "Vlaamsch Huis" over de werking van de DMO. (95) Over de Dinaso-afdelingen van de omliggende gemeenten is nog minder bekend. Op 19 januari 1937 werd in Wingene de plaatselijke Corporatie voor het Meubelbedrijf opgericht. Drie dagen later volgde er een leden vergadering met acht nieuwe belangstellenden van wie één persoon ook lid werd. 153
In Pittem was Camiel De Kee, een handelaar in meubelen die zich vooral gespecialiseerd had in kinderbedden, de grote inspirator van de lokale afdeling. (96) Begin 1938 had het Verdinaso in het arrondissement Tielt goed functione rende afdelingen in Pittem, Wakken, Wingene, Oostrozebeke en Doomkerke. In Dentergem, Aarsele, Kanegem, Ruiselede en Meulebeke werden veel minder voordrachten gehouden en was het Verdinaso blijk baar niet in staat een echte afdeling uit te bouwen. Doomkerke telde acht Dinaso's, ni. Arthur Van Daele (reserve-DMO), Henri Van Daele (reserveDMO), Achiel Van Daele, Modest Wyckhuys, Achiel Verhelst (reserveDMO), Edmond Vanneste, Georges ("Joris") Vanduynslaegher en Gentiel Vanryckeghem (DMO). Op 21 mei 1938 werd in Doomkerke door Gewestleider Constant De Vries hulde gebracht aan de gedachtenis van Arthur Van Dale. De jonge Adhémar Dauw volgde hem op als Afdelingshoofdman. (97) Vanaf augustus 1938 gingen er trouwens overal werfvergaderingen door om de 7de Landdag in Gent voor te bereiden. Dergelijke vergaderingen hadden plaats in onder meer Wakken (Afdelingshoofdman Alfons Salens), Pittem en Doomkerke. (98) 5. "LEIDER, BESCHIK OVER ONS ? ALTIJD !"... ENKELE ASPECTEN VAN HET TIELTSE JONG-DINASO
Vanaf begin 1933 verscheen "Jongdinaso", het blad van het Verbond van Dinaso Knapenvendels (Dinasok), later Jongdinaso. Aanvankelijk werd de werking sterk afgestemd op de latere inschakeling in de DM, maar na 1934 knoopte men meer aan bij de toen vigerende jeugdbewegingstraditie. Het Jongdinaso werd niet meer als een miniatuur van de DMO gezien. De Dinaso-Jeugd werd onderverdeeld in Klein-Dinaso en Jong-Dinaso. (99) "Coen" was het ploegkrantje van Ploeg II van het Tieltse Jong-Dinaso vendel "Robrecht De Fries". Ploeg II behoorde tot Schaar III van de Tieltse Dinaso-jeugd. Over de leden van het Tieltse Jong-Dinaso vond ik overigens weinig of geen gegevens. Zeker is dat op de kaderdag in Izegem van 15 januari 1939 Schaarleider Oscar Delaere benoemd werd tot waar nemend vendelleider van het Vendel "Robrecht De Fries". Andere leden waren o.a. Herman De Vries (zoon van Constant De Vries),Wilfried De Kee (Pittem), Jozef Verbeke, Albert Van Hecke, Octaaf Verbeke, Paul Steyaert, Jozef Steyaert, Georges Steyaert, Alfred Verbeke, Lode Debusschere, Jan Debusschere, Herman Debusschere en de zonen van ijzerhandelaar Pol VanDaele. Ploeg II telde 14 jongens van wie er heel wat school liepen in het Sint-Jozefscollege. (100) 154
Net zoals bij de DMO was het lid worden van het Jong-Dinaso geen van zelfsprekende aangelegenheid. Kandidaat-leden moesten zich bij de ploegleider aanmelden, mochten geen uniform dragen en ook niet deelne men aan de diensten (tenzij met speciale toelating). De kandidaten moes ten echter wel aanwezig zijn bij de ploegverzameling. Om als voorlopig lid te worden aanvaard, moest men minstens twee maanden kandidaat-lid geweest zijn. De voorlopige leden werden overigens slechts om het jaar geëvalueerd waarna ze dan mogelijk voorgoed werden opgenomen. Uitsluiting behoorde eveneens tot de mogelijkheden maar meestal werd in deze gevallen de proeftijd verlengd. De voorlopige leden droegen het "groene hemd", namen uiteraard wel deel aan alle diensten en betaalden lidgeld. Een voorlopig lid moest minstens drie maanden dienst kunnen voorleggen om definitief lid te kunnen worden. De definitieve leden leg den de belofte van trouw af en verbonden zich hierdoor om in alle omstan digheden en tijden trouw te blijven. Ze kregen een lidkaart en bleven tot hun 18 jaar bij het Jong-dinaso. (101) "Coen" was een vrij heterogeen blaadje waarin de jonge Dinaso's zelf hun al dan niet aanwezig schrijverstalent kwijtkonden. Elk nummer bevatte naast liedjesteksten en het "editoriaal" een bonte verzameling van activi teitenverslagen, historische artikels, programmateksten en zelfs beschei den heemkundige bijdragen. Een allesomvattende bespreking van het krantje was binnen de opzet van deze bijdrage uiteraard niet mogelijk. Daarom worden slechts enkele artikels beknopt besproken. Het eerste nummer was dat van mei-juni 1938. Waarom de naam 'Coen'? Jozef Verbeke, "hoofdredacteur" van het krantje, werd1 geïnspireerd door Jan Pieterszoon Coen, "één der grootste Dietsche veroveraars". Coen was de vierde Gouverneur-Generaal van de landen van de Oostindische Compagnie : "Het is dan ook alleen aan Coen te danken dat het grootste deel van de Indische archipel aan ons land toebehoort, want zonder hem was het stellig in de handen der Engelsen gevallen. Kleindinaso's, Coen is een treffend voorbeeld voor U. Tracht hem te gelijken, hem die de kolo nist was die het Nederlandse gezag en land deed vergroten en rijkdom bracht en welvaart. Wordt kolonisten, verspreidt het Dietsche begrip onder de mens. Toont door uw voorbeeld dat gij waardig zijt als herauten op te treden en aan de mensen te verkondigen dat zij Dietsers zijn. Doet uw plicht overal, waar gij kunt toont dat gij waardig zijt Dinaso's genoemd te worden... Deze krant dient IJ ter herinnering aan uw plicht. Als het schooltijd is gaat dat zo moeilijk en daarom zal "Coen " voor u zorgen dat gij de geest van Dinaso te zijn niet verliest, dewelke gij hebt opgedaan gedurende het ver lof." (102) 155
In het "editoriaal" werd meestal nogal moraliserend op de belangrijkste plichten en eigenschappen van een Jong-Dinaso gewezen. Af en toe wer den er ook praktische richtlijnen over komende activiteiten verschaft : "Leider, beschik over ons? ALTIJD!" Ziet eens goed, mijn kameraden, wat deze woorden betekenen; welke zin zij hebben in ons leven als JongDinaso's. Gij bijzonderlijk die uw getrouwheids gelofte a f gelegd hebt, moet ten volle beseffen wat in deze veelbetekenende woorden steekt. Deze woorden welke gij bekrachtigd hebt in uw ernstig " Trouw totterdood". Dit betekent zo maar geen flauwe kletspraat, dit zijn immers geen woorden die als belachelijk moeten aanzien worden. Want nu nog meer dan vroeger moet ge u bewust zijn van die daad die gij opdat plechtige uur hebt gesteld. Vergeet die nooit in je later leven, vergeet nooit wat ge beloofd hebt aan de Leider, het Verdinaso en het Jong-Dinaso. Dit wil zeggen dat ge belooft hebt alles te doen wat de Leiding van u verlangt en niet meer. Dus in het verlof betekent dat altijd en op tijd op de vergaderingen zijn ", (103) Het Verdinaso was een beweging waarin het ritueel en de symboliek een centrale plaats bekleedden. Zo kregen de Tieltse Jongdinaso's in het arti kel "De Vlag" een uitvoerige uitleg over de betekenis van de Dietsche vlag: "In de Dietsche vlag leeft onze wil naar de heropstanding: wij wil len uit de verscheurdheid en uit de schande, wij willen naar de grootheid: daarom volgen wij hem die ons de Vlag en de Eer heeft teruggeschonken. Want Eer en Vlag hadden wij verloren : Het ene gedeelte van ons volk verloor ze totaal en lag eeuwen in slavernij; het andere liet het glanzende Oranje tot rood verduisteren, daarmee bekennend dat de nationale groot heid tenonder ging in het marxistisch-Joodse verval. Het oranje boven wit en blauw betekent macht over water en aarde : onze macht over moeder land en koloniën, onze macht over wateren en zeeën."( 104) Vrijwel in elk nummer was ook een activiteitsverslag te vinden. Zo schreef de toen 15-jarige Jozef Verbeke een uitvoerig verslag over de Landdag van 11 september 1938 in Gent : "Deze landdag werd weerom een triomf ! Een nieuwe Dietsche stede werd voor het Dinaso gewonnen. Met veel voorbereiding werd deze landdag bij ons Jong-dinaso's aange vangen. De zaterdag om 20.30. uur was het appèl vastgesteld, allen waren op post. Na wat op de andere autobussen gewacht te hebben konden we vertrekken. Langs de baan werden heerlijke liedjes gezongen en allen gin gen met een blij gemoed de veelbelovende landdag tegemoet. De maan glinsterde over het landschap en de sterren prikkelden en verraadden een schone dag. De bomen stonden als zwarte schimmen langs de weg en de autobussen bewogen zich als trage slakken. Aan het Feestpaleis gekomen werd halt gehouden. Na wat uitgerust te 156
hebben en na verschillende regelingen ontvangen te hebben, mochten we onze legerstede opzoeken. Het duurde niet lang o f we zaten onder de dekens met de hoop dat het morgen een mooie dag zou worden. 's Morgens werden we wakker door het standvastig heen en weermarche ren van de militanten. Ons uniform werd netjes opgeschikt en na gewas sen te zijn waren we waardig de dag in te treden. Weldra klonk het verza melen en we konden onze zondagsplicht vervullen. Vandaar trokken we naar het Dinaso-Tehuis waar we in verschillende ploegen verdeeld wer den om pamfletten te verspreiden ten voordele van de grote fakkeltocht die dezelfde avond zou plaats grijpen. Nadat de pamfletten waren rondge deeld en de wijken die we moesten doorkruisen bezocht waren kregen we de opdracht te gaan colporteren. Het was lang geleden dat ik gecolpor teerd had e nnu vatte ik post met een andere kameraad aan de ingang van een klein straatje waar veel volk door passeerde. Ik stond juist aan het sterfhuis van den Wijzen Man van Gent. Er werd weinig verkocht, daar de meeste Dinaso's reeds het Dinaso-weekblad in handen hadden. Veel dwaasheden kregen we te horen door misleide democraten en andere dwalenden. Trompetgeschal trof onze oren en daar marcheerde de DMO voor bij. De mannen gingen onder een enorme belangstelling statig en fier voorbij. De mars duurde lang waarna onze dienst ten einde was. We kon den gaan eten in het Feestpaleis waar onze goedgevulde ransels gebleven waren. Na het noenmaal mochten we op het verhoog plaats nemen dat achteraan de grote zaal was opgetimmerd. De DMO moest haar oefeningen herha len en door dit feit werd de poort te laat geopend waardoor de Leiding onder een grote belangstelling maar om 15.20. uur haar intrede kon doen. De Leider werd langdurig toegejuichd en toen de DMO binnenmarcheer de keken allen op naar die stoere mannen waarvan de wilskracht en de fierheid op het gelaat merkbaar was. Daarna zong het DMO-koor het aloude Geuzenlied "Wilt heden nu treden" dat we reeds allen kenden o f tenminste reeds moesten kennen. Deze prachtig uitgevoerde koorzang had geweldig veel bijval enwerd op een duchtig applaus begroet. Nu kwam de Heer Emiel Thiers aan de beurt die de inleidingsrede sprak. Daarna volgde de overhandiging van de twee eerste Groepsvlaggen en ook de overhandiging van drie Vendelvlaggen. Het DMO-koor vervolgde dan met het "Vlaggelied" dat met vier stemmen werd uitgevoerd. Daarna werd de rede die door Ernest Voorhoeve, leider van het Verdinaso-Nederland, moest uitgesproken worden, maar die door de Staatsveiligheid verboden was, voorgelezen door de leider van de Dinaso-Corporaties, Pol Leroy. Daarin schetste Voorhoeve de toestand van de Nederlandse Staat en de toestand van het Verdinaso in Nederland. 157
Deze rede werd met langdurige toejuichingen besloten. Daarna volgden de liederen "Nu dreunt weer de mars der kolonnen" en "De trommelknaap", al weer uitgevoerd door het DMO-koor. Hierna volgde de rede van Jacques Bosseret, de eerstevolksgenoot uit Wallonië die het aandurfde zich openlijk als Dinaso te laten kennen. Zijn rede werd op sommige momenten door een hevig applaus onderbroken. Na die rede werd "Je maintiendrai" voorgedragen. Daarna volgde de langverwacht erede van de Leider, die alvorens het spreekgestoelte te beklimmen hartelijk werd toegejuichd. Weerom legde Joris Van Severen het programma uiteen en stelde vast dat een aansluiting met Nederland zeker moest gebeuren, opdat een echte vrede zich zou kunnen vestigen. Deze bijzondere rede die U in "Hier Dinaso " gevonden en misschien wel gelezen hebt, werd langdurig op handgeklap onthaald. Tot slot vervolgde het vierstemmig koor met de tiende penningen het Wilhelmus dat door de ganse menigte rechtstaande werd aanhoord. Daarop verliet de Leider de zaal tussen een haag van een duizendkoppi ge menigte die de Leider met een langdurig heilgeroep uitgeleide deed. Nu werd het etenstijd en daarop volgde de opstelling van de fakkeltocht. Fakkels werden alom uitgedeeld, en na enige tijd konden we het Feestpaleis verlaten. Aan de Kortrijkstraat werden de fakkels ontstoken. Met forse stap marcheerden we door de Dietsche stede. Langs de straten was een dichte menigte samengestroomd en overal gingen armen de hoog te in die onze Dinaso-vlag groetten. Op de Sint-Michielsbrug had de Leiding plaats genomen omringd door een dichtgepakte menigte. Op de Graslei werd "Wilt heden nu treden" gezongen terwijl afwisselend Bengaalse fakkels werden ontstoken. Dit vormde een prachtige verlich ting. Wanneer we op de plaats kwamen waar we mochten inrukken naar onze autobus die reeds gereed stond laaiden onze toortsen nog steeds. Weldra werden we naar het Feestpaleis gevoerd waar we onze ransels hadden gelaten. Met tevreden gemoed stapten we op de autobus en reden na korte tijd huiswaarts. Weer had het Verdinaso gelederen bijgewonnen Heil Van Severen ! J.V "( 105) Op zondag 6 november 1938 had in Tielt de jaarlijkse plechtigheid plaats waarop de nieuwe Jongdinaso's hun getrouwheidsbelofte afleggen. De plechtigheid, die als herdenking van de stichting van het Verdinaso gewoonlijk in oktober werd gehouden, was dat jaar, wegens de mobilisa tie van eind september 1938, met een maand uitgesteld : "Tegen 10 uur zijn alle fietsers aangekomen. Terwijl de Kleindinaso's in de hof van het Vlaamsch Huis oefenen, gaat een ploeg Jongdinaso's de kameraden afha len, die nog met de trein moeten aankomen. Kort voor de middag zijn allen 158
aangetreden voor een mars door de stad. Daar komt de politieoverheid ons verzoeken de mars tot na de middag uit te stellen : er is namelijk naast het Vlaamsch Huis een VNV-meeting aan gang en er dreigt last van één o f meer dronken deelnemers aan deze meeting. Aldus konden we wat vroe ger dan voorzien ons middagmaal gebruiken. Dit viel mee ! We hadden, als gewoonlijk, reeds een tamelijke holte in de maag. Om 13 uur staan 29 kandidaten en voorlopige leden, zowel Jongdinaso's als Kleindinaso's voor hun opname, respectievelijk als voorlopig o f als definitief lid. Als de Jeugdleider en de Inspecteur der Dinasojeugd de zaal binnentreden meldt de Gouwleider zijn manschappen aan. Op de groet van de Jeugdleiders "Heil de Dinaso-jeugd!" klinkt een dreunend "Heil Van Severen!". Door naamafroeping worden eerst de kandidaten welke voorlopig lid worden aan de Jeugdleider voorgesteld. Vervolgens spreekt de Gouwleider hen toe en wijst op de betekenis van deze dag voor hen; zij mogen van nu a f aan het groene hemd dragen, de kledij der kameraadschap. Geen verschil van klasse o f stand in onze rangen; hetzelfde uniform kleedt zowel de zoon van de burger en de intellectueel als van werkman en werkloze arbeider. Hun uniform moeten ze steeds in ere houden. Daarop gaat de gouwleider van man tot man en vraagt : "Gij belooft?", waarop eenieder telkens ant woordt "Kameraadschap en Trouw”. Een krachtige handdruk bezegelt deze belofte. Het lied "Ik had een wapenmakker" wordt door allen gezon gen. De strijd bracht ons tezamen, de trommel sloeg, wij kwamen, mar cheerden zij aan zij. Nu volgt weer bij naamafroeping, de voorstelling der leden welke het definitief lidmaatschap verwerven. Het zijn allen, in de maanden van hun proeftijd, voorbeeldige soldaten van Van Severen geweest. De Inspecteur zet hen in kernachtige bewoordingen de betekenis uiteen van de belofte van trouw tot den dood, welke zij zo dadelijk gaan afleggen : het is niet zo moeilijk een grote daad te stellen in een vlaag van geest drift, als dag aan dag uw kleine verplichtingen thuis, op school, op het werk en in de Dinaso-jeugd nauwgezet te vervullen. Daarop leest de Inspecteur de getrouwheidsbelofte voor, eerst voor Jongdinaso, welke zin voor zin nagezegd wordt : "Ik beloof mijn leven te wijden aan het Dietsche Nationaalsolidarisme. Ik beloof onvoorwaardelijke trouw aan den Leider Joris Van Severen en gehoorzaamheid aan de door hem aangestelde over sten. Ik beloof mijn medestrijders een kameraad te zijn en met al mijn krachten in het Jongdinaso te dienen; DE EENHEID EN GROOTHEIDVAN HET DIETSCHE VOLK !". Eén na één komen de nieuwe definitieve leden naar voor, en zweren op het vaandel "Trouw tot den dood!" Door den Jeugdleider worden thans nog 3 nieuwe benoemingen gedaan; de kameraden V.W. en V.d.W. worden tot waarnemend ploegleider benoemd. 159
M. G. turnmeester der Gouwwordt bevorderd tot Schaarleider, wegens zijn prachtig geslaagd examen als onderrichter in de lichaamscultuur. Een drievoudig Heil ! voor de nieuw opgenomen kameraden en nieuw benoemde leiders weergalmt, en onder dof tromgeroffel zingen we het Prinsenlied, dat deze vergadering sluit. Na het afscheid van de Jeugdleider, legt de Gouwleider nog de nadruk op de bijzondere verplich ting, de bijzonderste taak door de Leider aan alle Dinaso-jongens gege ven : steeds en overal de besten te zijn . Op school, op het werk, in het gehele dagelijkse leven moet voornaamheid een kenmerk zijn van elke Jongdinaso en Kleindinaso. Thans grijpt onze marsch plaats, door Tielt, naar het station. Trommelen mochten we niet, dus te dreunender klinken onze liederen ! Kameraden uit West-Vlaanderen; Handhaven ! Heil Van Severen ! R.L. "(106) Maar de scholieren ontpopten zich ook tot verslaggevers van kampen en minder belangrijke samenkomsten. Zo was er op 1 mei 1939 een bijeen komst in Izegem: "In het Vlaamsch Huis had de verzameling plaats. Het uur was stipt bepaald. Doch weldra bleek dat er slechts heel weinigen aan den tocht zouden deelnemen. Vóór het vertrek onderzocht de ploegleider de uniformen. Met deze groep reden we naar Izegem, waar we om tien uur moesten zijn. Het was 1 mei en dit zagen we algauw. In Ingelmunster waren echter slechts weinig van die rooie vlaggen te zien. Zwarte wolken dreigden boven ons hoofd. We versnelden en weldra kwam Izegem in het zicht. We naderden en reden tot het Vlaamsch Huis. Daar gekomen meld de de ploegleider de aangekomen groep aan aan den vendelleider. De fiet sen werden opzij gezet en we liepen de trap op die aan de verzamelplaats uitkwam. Daar gekomen maakten we algauw kennis met de andere kame raden. Weldra was er verzameling en heel het vendel werd in drie ploegen verdeeld waarover ook één onder het bevel van onze ploegleider stond. Er werden enige oefeningen gegeven en voorbereidingen getroffen voor de film die zou gemaakt worden. Dit begon met het roffelen, het schallen der trompetten, het opstellen van gans het vendel en de aanmelding door de ploegleider aan de schaarleider van zijn ploeg. Uiteindelijk volgde de inspectie. Vervolgens meldde de schaarleider het vendel aan de vendellei der. Dit werd verschillende keren herhaald. Hierna werd besloten tot een mars in de stad. Het regende en we waren blij weer in het lokaal te zijn. Het noenmaal werd snel verorberd waarna een vergadering volgde. We leer den tijdens deze vergadering een nieuw lied. Er werd ook voorgelezen uit het boek "Willem Van Nassau" waarna de gebiedsleider die er ook aan 160
wezig was "Inrukken" bevool. De dag was al te spoedig verlopen. De film zou wellicht eens op een andere keer worden opgenomen. Met het slechte weer was het immers ónmogelijk. In een snel tempo reden we huiswaarts waar we met een "Heil Van Severen " van elkaar scheidden. Zo was weer een heerlijke dag in dienst van het Jong-Dinaso verlopen." (107) In het najaar van 1938 besliste de Leiding van het Jong-Dinaso dat in ieder plaatselijk krantje een stevige theorietekst diende te verschijnen. Ieder lid moest de tekst afschrijven in een uiterst verzorgd notitieboekje. De Tieltse Jong-Dinaso's dienden de tekst goed te bestuderen want tijdens de Paasvakantie van 1939 zou er een inspectie met ondervraging gebeuren. Zo werd toelichting gegeven bij het Dietse Imperium dat naast het Dietse Rijk (België, Nederland en Luxemburg) uit de kolonies Belgisch Kongo, Nederlands Oost-Indië, de Nederlandse Antillen, Nederlands Guyana en de eilanden Aruba,Curaçao en Bonaire bestond; samen goed voor 94 mil joen inwoners en meer dan 4,5 miljoen vierkante kilometer. Tot het Dietse volk behoorden de Vlamingen, de Brabanders, de Limburgers, de Zeelanders, de Hollanders, de Henegouwers, de Namenaars, de Luikenaars, de Friezen, de Gelderlanders en de Luxemburgers. (108) De vijanden van het Verdinaso werden in "Coen" als volgt omschreven : de Vlaamse en Waalse separatisten, de Joden, deMarxisten, de vrijmetse laars en het democratisch partijenstelsel met parlementarisme en klassen strijd. In "Coen" verschenen, zoals boven al vermeld, ook bijdragen over histo rische figuren zoals Robrecht De Fries, Jantje Van Sluis (SpaansNederlandse oorlog), Michiel Andriaans zoon De Ruyter, Christiaan De Wet, Willem Van Saeftinghe, enz... Ook de Engels-Transvaalse oorlog en het ontstaan van het Graafschap Vlaanderen sprak sterk tot de verbeelding van de jongeren. Af en toe waagde een enkeling zich aan een bescheiden heemkundige bij drage. Zo verschenen artikeltjes over de Poelbergmolen en de stad Gent. Hoewel het Verdinaso zich officieel afkeerde van elke vorm van "roman tisch flamingantisme" werden ook hier weer de middeleeuwen met hun gilden, ridderwezen en kastelen verheerlijkt. De vraag mag trouwens gesteld worden in hoeverre de concrete werking van het Jong-Dinaso ver schilde van die van het Algemeen Vlaams-Nationaal Jeugdverbond (AVNJ) dat bij het VNV aanleunde. Waren er, naast uiteraard het verschil in geopolitieke opvatting, het (althans officieel) "katholieke" karakter van het Jong-Dinaso en anders gekleurde uniformen, veel verschillen met de jongens van het AVNJ ? (109) 161
We merken overigens dat in de zomer van 1941 heel wat Jong-Dinaso's vaak probleemloos binnengleden in de door de Duitsers opgelegde eenheidsjeugdbeweging Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV), waarin trouwens het groene Dinaso-hemd werd gedragen. Uiteraard ontbraken in "Coen" ook de liedjesteksten niet. Ik selecteerde uit het ruime aanbod volgend strijdlied : Pretorianenlied Wij zijn niet rijk aan centen Noch eener aardsche goed Toch dragen wij de Lente De Zomer in ons bloed Een nieuwe mensch te worden en als een Pretoriaan Voor Dietschland en voor Orde Trouw naast den Leider staan Trouw merkt voor alle tijden Den Dietschen Militant De Leider zal ons leiden Naar het beloofde land Voor het Dietsche volk te strijden en als een Pretoriaan in het leger der bevrijden Trouw naast den Leider staan De Wijze Man, de Zwijger Verraad sloeg beiden neer Verraad breekt Dietschlands Leider Bij God geen derden keer Het Dietsche Rijk te bouwen en als een pretoriaan in het leger der getrouwen steeds naast den Leider te staan. " 6. VAN REVOLUTIONAIRE NAAR BURGERLIJKE BEWEGING ?
Eén van de vraagstukken rond het Tieltse Verdinaso is de al dan niet aan wezige sympathie die de beweging na de "nieuwe marsrichting" bij een deel van de Tieltse conservatieve burgerij genoot. Zo is er de figuur van burgemeester René Colle die in maart 1939 zelfs een spreekbeurt van Van Severen bijwoonde in het "Vlaamsch Huis". René Colle moest wegens ambtsbezigheden de zaal vroegtijdig verlaten wat Gewestleider Constant 162
De Vries evenwel niet belette om de burgemeester te bedanken "voor den blijk van waardering aan onze organisatie betoond". Volgens Johan Vankeersbilck bevestigden een aantal ooggetuigen dat Colle op een ander tijdstip ook nog steunkaarten van het Verdinaso kocht. (110) Bovendien beweren een aantal oudere Tieltenaars nog altijd hardnekkig dat koning Léopold III tijdens zijn bezoek aan Tielt in oktober 1937 een bescheiden groet bracht aan Van Severen die op het balkon van het "Vlaamsch Huis" stond. Hier dient evenwel aan toegevoegd dat de loyauteitsbetuigingen van het Verdinaso ten overstaan van het koningshuis zich pas tijdens de volgende jaren ten volle zouden manifesteren. Het is dus best mogelijk dat de hele zaak verzonnen of tenminste ernstig bijgekleurd werd met de bedoeling de positieve beeldvorming van het Verdinaso in royalistische kringen wat op te schroeven. Desalniettemin ontwikkelde het Verdinaso zich vanaf 1937 snel tot een onvoorwaardelijk pleitbezorger van de neutraliteitsgedachte en tot een trouw verdediger van Léopold III, van wie het trouwens hoopte dat hij zou afrekenen met het rotte en corrupte partijenstelsel. Naar aanleiding van de narigheden rond de val van de regering en de vervroegde parlementsver kiezingen van april 1939 rekende de beweging zelfs op een staatsgreep van de koning. Van Severen zou zijn militanten tijdens de mobilisatie van september 1939 oproepen om tuchtvolle en correcte soldaten te zijn. (111) Dit alles zal bij een deel van de Tieltse behoudsgezinde,vaderlandslieven de en soms zelfs Franstalige burgerij wel hebben aangeslagen. Opvallend voor de veranderende houding was het stilzwijgen van de "Gazette van Tielt" inzake het Verdinaso. Tijdens de jaren twintig stond het blad bol van de filippica's tegen het KVNV en "De West-Vlaming", maar toen het na 1935 hoe langer hoe meer onder invloed kwam te staan van Gustaaf Sap, eigenaar van "De Standaard", werd de toon t.o.v. Rex en het VNV almaar gematigder. Vanaf 1937 werd de rubriek "binnenlandse politiek" door Sap persoonlijk geschreven. Hij gebruikte het blad om zijn eigen standpunten in zijn kiesarrondissement te verspreiden. Sap was overigens voorstanders van een "rechtse Concentratie" en dus voo rtoenadering tot het VNV en Rex. De "Gazette" nam zelfs één enkele keer de verdediging van het Verdinaso op zich, na een huiszoeking bij Van Severen en andere Dinaso's: "Er zijn andere voor het land gevaarlijke inrichtingen en schrif ten, waar de veiligheidsdienst voor de veiligheid van ons land en ingevol ge de richtlijnen van onze Koning haar tijd nuttig zou gebruiken. Wij zijn geen Dinaso-sympathisanten maar onrecht is onrecht." (112) Een andere aanwijzing voor de mogelijke impact van het Verdinaso op Tieltse conservatieve kringen is het toch verrassend feit dat burgemeester Colle in mei 1940 op een lijst met "subversieve en staatsgevaarlijke" ele163
De Tieltse ‘Schaar’ van de Dietse Militanten Orde (DMO) in 1934. V.l.n.r. : onderaan : Maurice Dossche (Wingene), Marcel De Soete, Gérard Vander Plaetse, René Seynhaeve, Albert Van Hecke. Boven : Camiel Dinneweth, Orner Van Ooteghem, Wilfried Goethals, Antoon Verbeke, ofwel twee mannen uit Ruiselede ofwel de twee gebroeders Vanden Heede uit Sint-BaafsVijve, Albert Michielsens, Maurice Adam (Meulebeke), ... Braekevelt (niet in uniform), Constant De Vries, onbekende (niet in uniform), Gérard Carpentier, Henri Verbeke (chef).
Bij het bezoek van Léopold III aan Tielt (30 oktober 1937) hing aan de gevel van het ‘Vlaams Huis’, dat aan het stadhuis paalt, een bord met de in vele opzichten opmerkelijke tekst : ‘Majesteit, het Verdinaso groet U, hoopvol !’. Het kan niet anders of de koning moet de tekst hebben gelezen. Groette hij ook de leiders van de Dinaso-militie op het balkon van het Vlaams Huis ?
164
menten werd vermeld die in aanmerking kwamen om naar Frankrijk te worden weggevoerd! Op de lijst stonden naast Colle en een aantal niet partijgebonden Vlaamsgezinden ook 17 Dinaso's (onder wie Emiel Thiers) en 38 VNV-ers. Uiteindelijk werd in Tielt echter niemand opge pakt en met de beruchte "spooktreinen" weggevoerd. De vraag kan trou wens gesteld worden naar de geldigheidswaarde van het getypte docu ment dat, gedagtekend op 2 mei 1940, niet ondertekend is. Bovendien werd het aangetroffen in het strafdossier van het VNV-kopstuk Oscar Vermeersch die bovendien aanstipte dat Colle na de woelige meidagen samen met hem naar Brugge gereden is om opheldering te vragen over deze voor hem onverkwikkelijke zaak. Het is duidelijk dat Oscar Vermeersch in zijn verdediging zijn goede betrekkingen met René Colle zo veel mogelijk in het zonlicht wilde stellen. (113) Toch bleek bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 en de parlements verkiezingen van april 1939 dat het Verdinaso nauwelijks nog invloed had op de Tieltse kiezers. De Tieltse Vlaamsgezinden kozen massaal voor het VNV dat er dan ook in slaagde zijn zetelaantal in de Tieltse gemeenteraad te verdubbelen. Lijsttrekker was ditmaal advocaat Benoni David die in de gemeenteraad het gezelschap kreeg van landbouwer Jules D'Huyvetter. (114) Het VNV was trouwens in het hele arrondissement doorgebroken. Zo wer den er maar eventjes 48 VNV-gemeenteraadsleden verkozen, van wie ech ter maar weinigen op een aparte VNV-lijst waren opgekomen. Velen waren verkozen op katholieke lijsten. De Katholieke Vlaamse Volkspartij (K W ) had in het voorjaar immers aan alle katholieke Vlamingen een samenwerking aangeraden in die plaatsen waar die bundeling een katho lieke meerderheid kon handhaven of veroveren. Toch kende de "concentratiebeweging", in de zin van een echte "eenheidslijst", in het arrondisse ment Tielt geen al te grote weerklank. Alleen in Oostrozebeke kwam zo'n lijst tot stand. Toch is het mijns inziens mogelijk dat een aantal Tieltse Dinaso's kozen voor figuren op de katholieke lijst. Van Severen had de leden immers toelating gegeven te stemmen voor "bekwame kandidaten op diverse lijsten". (115) Het waren echter vooral de schitterende uitslagen bij de parlementsver kiezingen van april 1939 die het arrondissement tot één van de sterkste VNV-bolwerken in Vlaanderen maakten. Het VNV behaalde bijna 23 % en slaagde er zelfs in, dank zij de goede resultaten van Roeselare-Tielt, twee Westvlaamse senaatszetels in de wacht te slepen. Het VNV was er duidelijk de sterkste partij na de katholieken. Het Verdinaso scheen bij al dat VNV-geweld wat op de achtergrond verdwenen. Enkele kaderleden hadden wel geprobeerd Van Severen te overhalen mee te doen aan de ver 165
kiezingen. De "Leider" hield echter, gesteund door Thiers, voet bij stuk en weigerde zich over te leveren aan het "parlementarisme". (116) 7. DE SCHEIDING DER GEESTEN. HET VERDINASO EN DE COLLABORATIE IN TIELT
Na de dood van Joris Van Severen op 20 mei 1940 in Abbeville kreeg Emiel Thiers de moeilijke taak de betreurde"Leider" op te volgen. Thiers werd in de geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging omschreven als een zwakke figuur die de speelbal werd van de verschillende stromingen in het Verdinaso. De historische waarheid lijkt mij echter meer genuan ceerd. Zo heeft Thiers wel degelijk geprobeerd een eigen koers te ontwik kelen. De latere vrederechter voerde tijdens de zomer en de herfst van 1940 onderhandelingen met zowat iedereen in België die voelde dat de tijd rijp was voor een nieuw regime en een "Nieuwe Orde". Thiers hoop te immers dat de koning samen met o.a. Hendrik De Man het voortouw zou nemen om een autoritair regime te vestigen dat binnen bepaalde voor waarden zou samen werken met het Duitse Rijk. Thiers bleef tot in januari 1941 zelfs een lans breken voor samenwerking met het Duitse Rijk. Duitsland zou immers de "Orde" in Europa moeten waarborgen t.o.v. de Engelse machtspolitiek. Men zou tevens moeten aanvaarden dat de voor oorlogse Belgische zelfstandigheid niet langer zou kunnen gehandhaafd worden, maar dat België zou worden ingeschakeld in "een systeem van onderscheiden staten ondergeschikt aan een hoger verband". Thiers, die na de oorlog overigens vrij vaag bleef over zijn initiatieven gedurende die vreemde zomer van 1940, hield, integenstelling tot de groep rond Jef François en Pol Le Roy, voort vast aan het begrip van "de historische Nederlanden". Volgens Thiers had Wallonië, het Romaanse deel van de Nederlanden, zich nooit tot Frankrijk aangetrokken gevoeld. Het zou ech ter maanden duren vooraleer Thiers, samen met kaderleden als Paul Persijn, Frantz Van Dorpe en Jef Van Bilsen, zich ervan bewust werd dat een nationale (Belgische) beweging rond het Verdinaso tijdens de Duitse bezetting niet langer realiseerbaar was. (117) Ik bereid een uitvoerig artikel voor over de verschillende aspecten van de machtsconflicten binnen het Verdinaso en daarin zal ik dieper ingaan op de ontwikkelingen rond de figuur van Thiers. Over de evolutie van de afdeling Tielt tijdens de periode mei 1940 - janu ari 1941 zijn weinig gegevens bekend. "Hier Dinaso" vermeldt enkel de Kaderdag van 1 december 1940 in het "Vlaamsch Huis" waar Gewestleider De Vries gewag maakte van 131 Tieltse abonnees op "Hier Dinaso". Dit kan een mogelijke aanwijzing zijn voor een stijgend aantal leden. Ondanks alle verwarring betreffende de richting die het Verdinaso 166
diende in te slaan, steeg ook op nationaal vlak het aantal leden.Uiteraard dient rekening te worden gehouden met het feit dat, althans in 1940, vrij wel alle Nieuwe Orde-bewegingen in Vlaanderen in de lift zaten. Ook de DMO kende een geweldige toeloop. Dat zich hierbij heel wat "conjunctuurridders" en opportunisten bevonden, hoeft geen betoog. Zo mogen we de latere Tieltse De Vlag-Gewestleider, Cyriel De Bel, gerust tot deze categorie rekenen. De Bel had vóór 10 mei 1940 immers nooit enige blijk van Vlaamsgezindheid getoond, maar zag meteen in dat het uur van de waarheid was aangebroken. Twee jaar later zouden de Duitsers hem ove rigens helpen een fabriek op te starten die een modelvoorbeeld werd van economische collaboratie. (118) Ook het Jong-Dinaso kwam tijdens de winter 1940-1941 sterk onder de invloed van de groep François-Le Roy. Men kreeg steeds meer aandacht voor een aantal "Germaanse" elementen en het werd voor een aantal leden almaar moeilijker de Walen als geromaniseerde volksgenoten te aanzien. Op 29 december 1940 hield Jeugdleider Ast Fonteyne nog een toespraak voor het Tieltse Jong-Dinaso. De inhoud van deze rede werd echter ner gens besproken. Uiteraard zal ook de invloed van Leo Poppe, die in nauw contact stond met François, hieraan niet vreemd geweest zijn. Zo werden er "Erfwachtkampen" georganiseerd tussen de verschillende gouwen. Tot de Tieltse deelnemers behoorden o.a. Octaaf Verbeke, Herman De Vries, Christiaan Thiers, Godfried De Kée en P. Carpentier. De bedoeling was dat de deelnemers een opstel schreven over een Germaanse sage en bovendien nauwkeurig hun bronnen aanstipten. (119) Octaaf en Jozef Verbeke, de zonen van "oorlogsschepen" Henri Verbeke, stapten zonder verpinken in de Eenheidsjeugdbeweging NationaalSocialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV) en probeerden zoveel mogelijk Jong-Dinaso's mee te krijgen. Voor wat betreft de andere leden is het onduidelijk wie wel en wie niet tot het NSJV toetrad. In januari 1943 ver scheen in "De Jonge Nationaal-Socialist" wel een interview met Herman Debusschere, die zich voor de Waffen-SS had gemeld en tegelijkertijd voorgesteld werd als NSJV-kaderlid in Tielt. Waarschijnlijk speelde de keuze van de ouders een doorslaggevende rol. Wie zich tegen het VNV en de De Vlag afzette, verbood zijn zoon natuurlijk nog deel te nemen aan NSJV-activiteiten. (120) Eind januari 1941 werden de interne spanningen in het Verdinaso onhoud baar en spatte de beweging uit elkaar. Thiers kreeg tijdens de avond van 28 januari in Tielt het bezoek van een door François gestuurde afvaardi ging die o.a. eiste dat Thiers de onvervalste collaboratiepolitiek van François zou volgen. Thiers weigerde evenwel hieraan gevolg te geven en nam ontslag als "Leider". (121) 167
Het valt uiterst moeilijk te achterhalen hoe het Tieltse Verdinaso de scheu ring in het Verbond verteerde. Zowel Krist Biebauw als Franky Warnez slaan in hun licentiaatsverhandelingen m.i. evenwel de bal mis wanneer ze beweren dat de invloed van Emiel Thiers in Tielt dermate groot was dat de meeste Tieltse Dinaso’s zijn voorbeeld volgden en niet langer politiek actief bleven. In "Hier Dinaso" van 15 februari 1941 beweerde François dat de afdeling helemaal achter zijn politiek stond. Dit valt evenwel te betwijfelen. Meerdere Tieltse Dinaso's waren immers niet bereid mee te stappen in de Eenheidsbeweging-VNV die op 10 mei 1941 officieel werd gesticht en waarin het Verdinaso zich, na lange onderhandelingen en Duitse druk, liet integreren. Zo trokken naast Emiel Thiers o.a. ook Antoon Verbeke, Germain Van Hecke, Georges Vermeulen, Gaspard Vermote, Gérard Vander Plaetse, Marcel Neyrinck en Fritz Rosseel zich uit elk politiek engagement terug. Geen enkele oud-Dinaso die afstand had genomen van de collaboratie werd tijdens de repressie verontrust. (122) Anderzijds kan het feit dat zowel Pol Le Roy als Albert Deckmyn in maart 1941 in het 'Vlaamsch huis' toespraken kwamen geven een aanwijzing zijn dat het "Dietsche nationaal-socialisme" bij sommigen wel degelijk aansloeg. Het valt, bij gebrek aan exacte ledenlijsten, trouwens moeilijk te achterhalen welke Dinaso's zich wel bij het VNV of de De Vlag engageer den. Slechts weinig Tieltse Dinaso's sloten zich, zoals boven vermeld, bij de Eenheidsbeweging-VNV aan. Arduinhandelaar Henri Verbeke, een Dinaso-militant van het eerste uur, zag, waarschijnlijk ook wat bekoord door de hem aangeboden functie van oorlogsschepen van Openbare Werken, geen graten in een doorgedreven VNV-engagement. Toch stelde ook hij, tijdens zijn proces, dat de levenshouding in het Verdinaso niet strookte met het klimaat binnen het VNV. Het VNV was voor veel Dinaso’s een "democratische" partij gebleven. Verbeke kreeg aanvankelijk zelfs de functie van Banleider in de Westvlaamse Dietse Militie/Zwarte Brigade, demilitie van de Eenheidsbeweging-VNV. In de kaderfuncties van de Westvlaamse DM/ZB trof men wel meer oud-Dinaso's aan. Zo waren Gouwcommandant Marcel Buysse (Izegem), Heer banleider Beernaert (Roeselare) en Banleider Maurice Rapol (Roeselare)oudDinaso's. (123) Het is wel duidelijk wie zich bij de Tieltse DeVlag aansloot. In het straf dossier van oud-Dinaso Marcel De Soete werd immers een ledenlijst aan getroffen. De De Vlag vormde voor een aantal oud-Dinaso's blijkbaar een nieuwe en aantrekkelijke vluchtheuvel. Ik sprak hierover met enkele betrokkenen, zoals Jozef Steyaert: "In de Germaanse SS-Vlaanderen zag ik de discipline en de orde van de DMO. Het VNV achtte ik veel te lauw. 168
Wij waren sterk ontgoocheld door de door onze strot geduwde Eenheidsbeweging-VNV waarin het VNV uiteraard de touwtjes in handen had. Bovendien was ik ook sterk aangetrokken door de Rijksgedachte die ik in de De Vlag terugvond. Wij Dinaso's hadden geleerd om grootschalig te denken en konden ons niet verzoenen met het particularistisch, klein burgerlijk nationalisme van het VNV.” (124) Marcel De Soete:‘ "Vóór de oorlog was ik actief betrokken bij alle activiteiten van het "Vlaamsch Huis'1dat in handen van het Verdinaso was. Tijdens de bezetting kwam het "Vlaamsch Huis" voor een groot deel onder de invloed van de De Vlag en mijn overstap was dan ook vlug gemaakt." (125) Ook handelaar Gaspar Deleersnijder en zijn broer Robert waren oud-Dinaso's die gezwind naar de De Vlag overstapten. De meest in het oog springende oud-Dinaso in de DeVlag was ongetwijfeld de pasteibakker Bonaventuur ("Bonne") Declercq die in de laatste nummers van "Hier Dinaso" adverteerde met "Spijshuis Bonne Declercq, waar nationaal- socialisten thuis zijn !". De onstuimige "Bonne" werd al in 1941 de bezieler van de Algemene (Germaanse) SS-Vlaanderen die in Tielt nooit veel meer dan tien man telde. (126) Oud-Dinaso Jozef Steyaert werd één van de actiefste leden van de Germaanse in Tielt: "Ik ben in september 1942 lid geworden van de SS via Maurice Verhoest van Roeselare die een belangrijk propagan dist van de SS in Zuid- en Midden-West-Vlaanderen was. Reeds in febru ari 1943 ging ik op schietoefening naar het SS-opleidingscentrum in Schoten." Opvallend is dat de meest actieve leden van de Germaanse SS in Tielt oud-Dinaso's waren. Zo hadden o.a. Aimé Declercq, Nestor Janssens, Renaat Derock, Jozef Steyaert en Leopold Braeckeveldt de vori ge jaren Van Severen gevolgd. (127) Andere oud-Dinaso's die op de ledenlijst van de De Vlag prijkten, waren o.a. Raymond Bogaert, Philibert Bottelberghe, Leopold Braeckeveldt, René Derock, Robert Tavemier, André Verbeke, Alfons Dinneweth, Wilfried Goethals, Raymond Plettinck, Raymond Monballieu, Robert Vandaele, Gérard Carpentier, Gérard Van Wonterghem, Marcel Eelbode, AntoonVercampt, Nestor Janssens, Aimé ("Meetje") Declercq en Omer Seynhaeve. (128) Zoals boven vermeld, had ook De Vlag-Gewestleider Cyriel De Bel zich korte tijd laten bekoren door het Verdinaso. Twee andere Dinaso's, de bediende Robert Casteleyn en de groothandelaar Eugène Decroix, werden respectievelijk Gewestsecretaris en Tielts Celleider. Ook de vermiste Tieltse Waffen-SS-er René ("Renaat") Seynhaeve was een oud-Dinaso, net als Albert Van Hecke die bij de Vlaamse Wacht dienst nam. Tenslotte is er oud-Dinaso Maurits Bolleire die, ofschoon woonachtig in Ardooie, in de beginjaren van de beweging een belangrijke rol speelde in het Tieltse. 169
Bolleire meldde zich als 38-jarige voor het Vlaams Legioen en werd in maart 1944 als SS-Sturmman vermist bij Jampol. (129) De oud-Dinaso's vertegenwoordigden toch zo'n 20 % van de Tieltse door de repressie getroffen veroordeelden, wat m.i. toch een vrij relevant cijfer is. Hoewel nog diepgaander onderzoek moet worden verricht, blijkt Tielt toch geen alleenstaand geval. Zo valt het op dat een aantal andere Westvlaamse Cel- en Gewestleiders van de De Vlag oud-Dinaso's zijn. Dit was bijvoorbeeld het geval met de Blankenbergse Celleider Jozef Marannes, de Brugse Celleider Victor ("Zeger") Andries en de Ieperse Gewestleider AndrÊ Van Wassenhove. De vraag kan gesteld worden in hoeverre deze oud-Dinaso's allemaal gedreven werden door ideologische motieven. Zo waren meerdere Tieltse DeVlag-leden werkzaam in al dan niet Duitse administratieve diensten. Zo werkte Gaspar Deleersnijder samen met zijn broer op het Tieltse Vervoerbureau (Fahrbereitschaft) dat nogal wat zegels voor de banden verdeelde. Ook Alfons Dinneweth betuigde meer dan eens dat hij veeleer uit zakelijke en vriendschappelijke belangen tot de DeVlag toetrad. De Cel Tielt van de De Vlag vond trouwens onderdak in het "Vlaamsch Huis" waar het Verdinaso gedurende tien jaar zijn hoofdkwartier had en zoveel maal was bijeengekomen ... (130) Op 1 mei 1942 werd in Tielt ook nog een afdeling van het Genootschap Joris Van Severen opgericht. Initiatiefnemers waren Georges ("Joris") Vermeulen en Gaspard Vermote. Het Genootschap was op 11 oktober 1941 officieel gesticht en had zich tot doel gesteld de figuur en het gedachtengoed van Joris Van Severen in eer te houden en te verspreiden. Aldus wilde men tot elke prijs vermijden dat Van Severen door collabore rende politieke groeperingen werd gerecupereerd. Het Genootschap genoot in Tielt blijkbaar niet veel bijval. Over mogelijke initiatieven ervan is er in elk geval niets bekend. De Tieltse oud-Dinaso's die geen heil zagen in Duitsland leken zich uit elke culturele, en a fortiori politieke werking te hebben teruggetrokken. Enkelen onder hen, zoals Fritz Rosseel, Antoon Verbeke en Germain Van Hecke, droegen in de jaren vijftig en zestig wel hun steentje bij tot de financiering van enkele initiatieven uitgaande van kringen van oud-Dinaso's. (131) BESLUIT
Met deze bijdragen wilden we vooral een sfeerbeeld brengen van enkele aspecten van de Tieltse afdeling van het Verdinaso. Hiervoor moesten we, bij gebrek aan andere bronnen, in hoofdzaak steunen op de 'gekleurde' informatie vanuit de Beweging zelf . We ronden nu af met de vraag naar het waarom van de ruk naar 'rechts' in het Tieltse tijdens de jaren dertig. 170
Het grootste deel van het arrondissement Roeselare-Tielt was een "transitiegebied": het was in volle economisch eontsluiting. Precies tijdens het Interbellum begon in de streek van Tielt een (weliswaar bescheiden) industriële groei die ervoor zorgde dat o.a. de thuisnijverheid, van ouds her dé arbeidsorganisatie in het Tieltse (kantwerk, weven, schoenmaken, naaien, enz...) rake klappen kreeg en stilaan uit het Tieltse economisch en maatschappelijk leven verdween. De industrialisatie veroorzaakte een segmentering van het dagelijks leven en grote fabrieken groeiden uit tot afgesloten ruimten waar anonieme arbeid voor derden werd verricht. Met de pendelarbeid kwam er een einde aan de thuisarbeid. De woning werd meer en meer een privé-ruimte waardoor de mens individualiseerde. Hoewel in een kleine stad als Tielt het vervagen van de organische banden in het publieke domein beperkt bleef, zocht de Tieltenaar toch naar herstel van zijn vertrouwde, zingevende leefkader in tal van verenigingen. Bovendien werden de economische machthebbers almaar meer onzicht baar naarmate zich in de tweede helft van de jaren twintig een verstrek kende concentratie van het kapitaal voltrok met de vorming van financië le trusts en industriële concerns. Zo was een bank of fabriek steeds min der personaliseerbaar in het klassieke beeld van de eigenaar met sigaar en hoge hoed, maar werd deze vervangen door een "directeur" die zelf ook maar in loondienst werkte. Uit dit alles ontstond de argwaan tegen het "grootkapitaal" die in de jaren dertig een belangrijk politiek thema werd omdat de naamloze en bijna verdoken macht ervan verdacht werd samen te spannen met de politieke macht. Rechts-autoritaire bewegingen als het Verdinaso boden als alternatief een cultureel en sociaal homogeen maatschappijmodel aan zonder sociale spanningen noch concurrentie. Hoewel men ook bij de arbeidersklasse rekruteerde, bleken in West-Vlaanderen nogal wat kleine middenstanders, boeren en lagere ambtenaren gewonnen voor een "solidaristisch" maatschappijmodel en een corporatieve inrich ting van het maatschappelijk leven. (132) Het radicale karakter van de alternatieven van het Verdinaso, van Rex en van het VNV kwam ook tegemoet aan een psychische nood. De gecom mercialiseerde en gestandaardiseerde productie en consumptie brachten immers een "zielloos" materialisme tot stand dat hooggestemde idealen en persoonlijkheidsontwikkeling erg bemoeilijkte. Daarom verkreeg de idee van een "klassenloze gemeenschap " een utopische functie. De gemeenschapsopvatting die door het Vlaams-nationalisme, maar ook door socia listen als Hendrik De Man, werd gepredikt, wees op de drang naar een nieuwe eenheid, het overstijgen van de versplintering, want de moderni teit had de oude sociale bindingen doorgeknipt. Het programma van het Verdinaso kon in een dergelijke conjunctuur dan ook goed gedijen hoewel 171
het wegens zijn al te strakke, elitaire en formalistische opstelling er nooit in slaagde een grote en brede aanhang onder de Vlaamse bevolking te ver werven. Bovendien werd door de oprichting van het VNV een belangrijk recruteringsveld voor het Verdinaso afgesloten. Ten slotte kan ten zeerste getwijfeld worden aan de impact die Van Severen als intellectueel op de man in de straat kon uitoefenen. Werd zijn teruggrijpen naar de Nederlanden in hun meest traditionele vorm, de "Boergondische kreits" (één van de tien kreitsen van het Rijk van Karei V), wel tenvolle begrepen? De geschiedenis van het Verdinaso na Van Severens tragische dood in Abbeville bewijst overigens dat zijn pleidooi voor een Heelnederlands perspectief in de zin van de historische "Zeventien Provincies" en zijn gevecht tegen een louter taalkundig staatsstreven door een niet onaanzienlijk aantal van zijn militanten evenmin ooit echt begrepen werden. Maar dit is uiteraard een ander verhaal... (133) Kurt RAVYTS
VOETNOTEN (*) Deze bijdrage werd bekroond met de Franz Thiersprijs 1995. 1. Gesprek met Alfred Verbeke, 7/4/1995. 2. Vankeersbilck, J., T ie lt in h e t In te r b e llu m . B ijd r a g e to t d e s tu d ie v a n d e E e r s te W e re ld o o r lo g en d e b e w o g e n tu s s e n o o r lo g s e p e r io d e , 1 9 1 4 -1 9 4 0 . Deel lil : H e t d e m o g r a fis c h k a d e r , onuitgegeven licentiaatsverhandeling, RUG, 1981, pp. 535-536. 3. Vankeersbilck, J., o p .c it., pp. 540-541. 4. Cailliau, M „ E m ie l T h ie rs. D e m a n n a a s t J o r is Van S e v e r e n , Nationaal Studie- en Documentatiecentrum Joris Van Severen, 1991, p.6. 5. Cailliau, M., o p . c it., pp. 6-8. 6. Id. 7. Id.
8.
Id.
9.
Vanlandschoot, R., J o r is L a n n o o . D r u k k e r en u itg e v e r v o o r V la a n d e re n . 1 8 9 1 -1 9 7 1 , Lannoo, Tielt, 1984, pp. 111-112. Cailliau, M., o p .c it., pp. 8-9. Id. Van Severen, A., J o r is Van S e v e r e n . H e t v e r h a a l v a n e e n le v e n . Deel 1. Van 1 8 9 4 to t 1 9 2 9 , Koolkerke, 1995, pp. 209-211. Van Severen, A., o p .c it., pp. 173-198. De Wever, B., G r e e p n a a r d e m a c h t. V la a m sn a tio n a lis m e e n N ie u w e O rd e. H e tV N V 1 9 3 3 -1 9 4 5 , Lannoo/Perspectief Uitgaven, 1994, pp. 50-52; 54-57. Id. Renard, R, D e id e o lo g is c h e en o r g a n is a to r is c h e p r o b le m e n v a n h e t V la a m s -n a tio n a lis m e in W e s t-V la a n d e r e n . 1 9 1 9 -1 9 3 1 , onuitgegeven licentiaatsverhandeling, RUG, 1983, pp. 123-125. Vos-Gevers, L.& L., D a t v o lk m o e t h e r le v e n . H e t s tu d e n te n tijd s c h r ift D e V la a m sc h e
10. 11. 12. 13.
14.
172
V la g g e 1 8 7 5 -1 9 3 3 , Davidsfonds, 1976, p. 15. 15. Ravyts, K., R o b r e c h t D e S m e t, d e tr a g is c h e le v e n s lo o p v a n e e n k o m p r o tn is lo o s H e e ln e d e r la n d e r , in Tekos, nr. 77, 1995, pp. 60-72., 16. Renard, R, o p .c it., pp. 144-150. Vanlandschoot, R., op.cit., pp. 139-140. 17. Vanlandschoot, R., op.cit., pp. 141-148. Renard, R, o p .c it., pp. 153-172. Van Severen, A., o p .c it., pp. 255-260. 18. Vankeersbilck, J„ o p .c it., pp. 534-544. 19. ld. 20. ld. 21. Id. Vanlandschoot, R., o p .c it., pp. 147-148. 22. Vankeersbilck, J., o p .c it.. p. 544. 23. Archief Maurits Cailliau : Herinneringen Hilde Thiers. Vanlandschoot, R., o p .c it., pp. 167-170. 24. Himpe. A„ D e B e w e g in g in h u is . Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, Gent, 1992. pp. 209-233. Vanlandschoot, R., o p .c it., pp. 147-148. 25. Renard, R, o p .c it., pp. 183-185. De Wever, B., o p .c it., pp. 52-54; pp. 54-57. 26. Renard, R, o p .c it.. pp. 199-208. 27. Al in 1924 waren in Vlaanderen regionale "Vlaamse Wachten" ontstaan,weinig geor ganiseerde groepjes Vlaamse jongeren die de handen uit de mouwen staken bij amnestiebetogingen of het schilderen van leuzen. M.b.t. de activiteiten van Vlaamse Verweerkorpsen had Van Severen trouwens in 1926 al' gepleit voor de vorming van Vlaamse legioenen : "Deze legioenen worden intussen een macht die door haar tucht volle verschijning op onze manifestaties meer ontzag voor de Vlaamsnationale wil zal inboezemen dan 10 zetels in het Belgisch parlement." Toch zouden de Westvlaamse "Wachten" of "Verweerkorpsen" pas vanaf 1929 stilaan door Van Severen gebundeld worden. 28. Het Tieltse socialisme, dat rond de eeuwwisseling, dank zij een gecoördineerde actie, succesvol een halt was toegeroepen, kwam via een stakingsbeweging in 1911 weer aan de oppervlakte. Na een aantal moeizame beginjaren slaagde men erin parallel met de opgang van de socialistische harmonie "De Volharding" en de inzet van de onver moeibare André Bruyneel een eigen "zuil" uit te bouwen. 29. Vanlandschoot, R., o p .c it., p. 169. 30. Vanlandschoot, R., o p .c it., pp. 167-169. 31. Renard, R, o p .c it., pp. 199-208. Cailliau, M., o p .c it., pp. 15-20. 32. Cailliau, M , o p .c it., pp. 15-20. Renard, R, o p .c it., pp. 199-208. 33. Crève, J., R e c h t e n trouw . D e g e s c h ie d e n is v a n h e t V e rd in a so e n z ijn m ilitie s , Soethoudt & Co N.V., Antwerpen, 1987, p. 22. 34. Cailliau, M., o p .c it., pp. 15-20. 35. Vanlandschoot, R., o p .c it., pp. 170-176. Himpe, A., o p .c it., pp. 209-233. 36. Crève, J., o p .c it., pp. 30-33. 37. Vankeersbilck, J., o p .c it., pp. 513-514. 38. Himpe, A., o p .c it., pp. 209-233. Ravyts, K. & Struyve, R, H e t T ie lts e 1 9 4 0 - 1 9 4 5 . B e d r e ig d , b e z e t, b e v r ijd ,
173
Heemkundige Kring "De Roede van Tielt", Tielt, 1995, p.12. 39. Hier Dinaso, 30/5/1933, 27/6/1933. 40. Crève, J., o p .c it., pp. 111-112. 41. Vankeersbilck, J., o p .c it., pp. 566-568. Ravyts, K. & Struyve, R, o p .c it., pp. 11-12. 42. Hier Dinaso, 17/9/1933. 43. Id. 44. Id. 45. Id. 46. Id. 47. Id. 48. Id. 49. Id. 50. Id. 51. Id. 52. Id. 53. Hier Dinaso, 24/9/1933. 54. Hier Dinaso, 17/9/1933. 55. Id. 56. Id. 57. Hier Dinaso, 24/9/1933. 58. Archief Rudi Pauwels : De Noordzee, 16/9/1933. 59. Crève, J., o p .c it., pp. 54-59. 60. Id. 61. Hier Dinaso, 8/1/1934. 62. Hier Dinaso, 15/1/1934. 63. Id. 64. Hier Dinaso, 8/7/1934. Crève, J., o p .c it., pp. 54-59. 65. Hier Dinaso, 13/10/1934. Crève, J., o p .c it.., pp. 61-66. Thiers vertelde later aan zijn kinderen dat Van Severen al vanaf 1933 geëvolueerd was tot nieuwe geopolitieke inzichten maar dat zijn medewerkers aanvankelijk niet konden akkoord gaan. Hierdoor werd "de nieuwe marsrichting" pas in de zomer van 1934 offi cieel een feit. Wies Moens stapte in het najaar ontgoocheld op, hoe zeer Thiers hem in opdracht van Van Severen ook van het tegendeel poogde te overtuigen. 66. Hier Dinaso, 13/10/1934. Crève, J., o p .c it., pp. 57-64. 67. Hier Dinaso, 13/10/1934. 68. Crève, J., o p .c it., p. 64. 69. Eyskens, Gaston, D e M e m o ir e s , Lannoo, Tielt, 1993, p. 46. Hier Dinaso, 15/12/1934. 70. Hier Dinaso, 15/12/1934. 71. Hier Dinaso, 30/1/1937. D e B o e r e n h e t C o r p o r a tie w e z e n . Uitgave der Dinaso-Boerencorporatie aangesloten bij het Verbond van Dinaso-Corporaties, 1936, pp. 3-5 en pp. 7-10. D e D in a s o - L a n d b o u w p o litie k . P r o g r a m d e r D in a s o B o e r e n -C o r p o r a tie , 1935. Orde, 30/1/1937. "Orde" was het orgaan van het VDC. Het verscheen enige maanden als bijvoegsel bij "Hier Dinaso". Het VDC bevatte de Corporatie van het Borstelbedrijf, het Schoenbedrijf, het Bouwbedrijf, het Textielbedrijf, het Meubelbedrijf, het Vervoer, de Metaalconstructie, de Bierhandelaars. Hiernaast bestond ook nog het Intercorporatief Verbond van Bedienden. 72. Hier Dinaso. 11/6/1938.
174
73. Hier Dinaso, 8/6/1935. 74. Cailliau, M , (eindred.), J o r is Van S e v e r e n sp r e e k t. G e d e n k b o e k J o r is Van S e v e r e n . 1 8 9 4 -1 9 9 4 , Nationaal Studie- en Documentatiecentrum Joris Van Severen, Aartselaar, 1994, p. 238. Vanlandschoot, R., o p .c it., pp. 182-186. 75. Ravyts, K. & Struyve, R, o p .c it., pp. 15-17. De Wever, B., o p .c it., pp. 215-216. 76. Id. 77. Ravyts, K. & Struyve, R, o p .c it., p. 17. 78. Cailliau, M., E m ie l T h ie rs , d e m a n n a a s t J o r is Van S e v e r e n , Aartselaar,pp. 33-34. 79. Archief Marcel Neyrinck : Nota's over de DMO, 15/4/1937. Crève, J., op.cit., pp. 111115. Hier Dinaso, 6/2/1937. 80. Archief Marcel Neyrinck : Nota's over de DMO, 15/4/1937. 81. ld. 82. Hier Dinaso, 30/1/1937. 83. Id. 84. Id. 85. Id. 86. Id. 87. Id. 88. Crève, J., o o p .c it., pp. 66-71. 89. Id. 90. Cailliau, M., o p .c it., pp. 36-38. 91. Archief Kurt Ravyts : Ledenlijsten Verdinaso. 92. Archief Maurits Cailliau : Herinneringen Hilde Thiers. 93. Id. 94. Hier Dinaso, 12/12/1936 en 20/3/1937. 95. Hier Dinaso, 20/3/1937 en 27/3/1937. 96. Hier Dinaso, 27/3/1937, 8/5/1937, 19/3/1938 en 16/7/1938. 97. Hier Dinaso, 30/1/1937. 98. Archief Antoon Van Severen : Ledenlijst Verdinaso Doomkerke. / Brief Afdeling Doomkerke aan het Departement Propaganda en Organisatie, 3/1/1937. 99. Hier Dinaso, 13/8/1937. 100. Crève, J., R e c h t e n Trouw . D e g e s c h ie d e n is v a n h e t V e rd in a so e n z ijn m ilitie s, Soethoudt & Co, Antwerpen, 1987, pp. 37-38. Privé-archief Jozef Verbeke. Gesprek met Jozef Verbeke, 28/6/1995. Gesprek met Alfred Verbeke, 101. Archief Marcel Neyrinck: Notitieboek: De rol en de betekenis van de DMO. 102. Archief Jozef Verbeke: "Coen", mei-juni 1938. 103. ld. 104. Id. 105. Archief Jozef Verbeke: "Coen", november 1938. 106. Archief Jozef Verbeke: "Coen", januari 1939. 107. Archief Jozef Verbeke: "Coen",juli 1939. 108. Archief Jozef Verbeke: "Coen", september-oktober 1938. 109. ld. 110. Biebauw, K., o p .c it., pp. 181-183. 111. Crève, J., o p .c it., pp. 81-93. Cailliau, M., (eindred.), J o r is Van S e v e r e n s p r e e k t..., Aartselaar, pp. 230-250. 112. Biebauw, K., o p .c it., pp. 182-183. 113. Archief Alfons Vermeersch : Strafdossier Oscar Vermeersch.
175
114. Ravyts, K. & Struyve, P., o p .c it., pp. 18-19. 115. Biebauw, K., o p .c it., pp. 166-169. De Wever, B., o p .c it., pp. 244-247. 116. Ravyts, K. & Struyve, P., o p .c it., pp. 18-19. De Wever, B., o p .c it., pp. 254-258. 117. Cailliau, M., o p .c it., pp. 49-52. Crève, J., o p .c it., pp. 95-107. Ravyts, K. & Struyve, P , o p .c it., pp. 269-270. 118. Hier Dinaso, 7/12/1940. Crève, J., o p .c it., p. 99; p. 115. Ravyts, K. & Struyve, R, o p .c it., pp. 269-270.' 119. Hier Dinaso, 4/1/1941. 120. Gesprek met Jozef Verbeke, 28/6/1995. Krijgsauditoraat Brussel: Strafdossier Henri Verbeke. 121. Cailliau, M , o p .c it., pp. 51-52. Archief Antoon Van Severen. Crève, J., op.cit., pp. 103-104. 122. Gesprek met Alfred Verbeke. Gesprek met Marcel Neyrinck, 28/6/1995. Hier Dinaso, 15/2/1941. 123. Krijgsauditoraat Brussel: Strafdossier Henri Verbeke. Ravyts, K. & Struyve, P., o p .c it., pp. 276-277. 124. Gesprek met Jozef Steyaert, 23/4/1994. 125. Gesprek met Marcel De Soete, 12/8/1993. 126. Ravyts, K. & Struyve, R, op.cit., pp. 127. Krijgsauditoraat Gent, Strafdossier Nestor Janssens. Gesprek met Jozef Steyaert, 23/4/1994. 128. Krijgsauditoraat Gent, Strafdossier Marcel De Soete. 129. Verbeke, G., H e t a r r o n d is s e m e n t R o e s e la r e -T ie lt. W a ffe n -S S , V la a m s L e g io e n , S tu r m b r ig a d e L a n g e m a r c k , Groeninghe, Kortrijk, 1995, p. 76. 130. Ravyts, K. & Struyve, R, o p .c it., pp. 298-300. 131. Delafortrie, L., H e t G e n o o ts c h a p J o r is Van S e v e r e n . D in a s o - a c tie tijd e n s d e b e z e ttin g , De Nederlanden, 1989. Ravyts, K. & Struyve, P„ o p .c it., p. 270. 132. Ravyts, K. & Struyve, R, o p .c it., pp. 9-11. 133. Id. Cailliau, M., (eindred.), o p .c it., p. 192.
Adres van de auteur : K. Ravyts, St.-Gilliskerkstraat 17/2, 8000 Brugge 176
R o u w d ien st
DHONDT
ALGEMENE ELECTRICITEIT
Eric D EB U S S C H ER E Bruggestraat 43 8700 TIELT Tel. (051)40 07 15 Fax (051) 40 73 37
S tationstraat 103 8700 TIELT Tel. (0 5 1 )4 0 02 27
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Winkelverlichting
OP SPAREN STAAN GEEN JAREN
BANK VAN ROESELARE JA. KULTUUR LIGT ONS.
G HSELW EST ELECTRABEL-© ME NS ,
MI LI EU
EN E N E R G I E
Kortrijksestraat 86 - 8700 TIELT Tel. (051) 42 31 11
â&#x2013;
5<
DE ROEDE VAN TIELT
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 27ste jaargang, nr 4 - december 1996 Afgiftekantoor 8700 Tielt
AUTOCARS-REISBUREAU
DE MEIBLOEM een onderneming die reeds 62 jaar lang met troeven als : VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
Kasteelstraat 149 - 8700 HELT Tel. (051) 40 18 23 - Fax (051) 40 51 93 V o o r al u w é é n d a a g s e o f m e e rd a a g s e re iz e n L U X E a u to c a rs • • • • •
Binnen- en buitenlandse reizen Van 30 - 40 - 54 - 67 tot 87 plaatsen Cars uitgerust met air-conditioning, video, toilet, bar Aanhangwagen beschikbaar NIEUW : liftb u sjr.'95
V E R N IE U W E N
M o d e k le d in g
EN
in le e r e n d a im
H ER STELLEN VAN
DEL LAG 0
ZETELS, SALO N S, STOELEN EN ZITBAN KEN
B 0 U C K A E R T D A N IE L Félix D 'h o o p s tra a t 33 8 7 0 0 T IE LT
Félix D 'h o o p stra a t 145 8 70 0 T IE LT
Tel. (051) 40 42 30
Tel. (051) 40 39 00
DE ROEDE VAN TIELT Heemkundige Kring voor de gemeenten van de vroegere Roede van Tielt, d.i. Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem, Zwevezele. Lid van het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde.
Voorzitter : P. Vandepitte, Driesstraat 7-9, Tielt - (051) 40 17 00 Ondervoorzitter : V. Baert, Oostrozebekestraat 241, Meulebeke - (051) 48 82 98 Sekretaris-penningmeester : Ph. De Gryse, Stoktmolenstraat 32/3, Tielt - (051 ) 40 18 38 Redactie : V. Baert, J. Billiet, Ph. De Gryse, W. Devoldere, Fr. Hollevoet, R. Ostyn, P. Vandepitte
Lidmaatschapsbijdrage : 700 frâ&#x20AC;&#x17E; te betalen op rekening 000-0398411-32 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, Tielt Verschijnt viermaal per jaar. Er worden geen losse nummers verkocht. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in "De Roede van Tielt" mogen slechts overgeno men worden met toestemming van de redactie. Kaft : detail van de kaart van het graafschap Vlaanderen door Robert de Vaugondy, zoon, 1762.
INHOUD VAN DIT NUMMER (27ste jg., nr 4, december 1996) A. Demeulemeester, Kasteel in de clinch met pastorij blz. 178 - 236 en klooster. Pittem, 1865-1880 bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken
KASTEEL IN DE CLINCH MET PASTORIJ EN KLOOSTER Pittem, 1865-1880 Inleiding De voorliggende bijdrage is het derde deel van een uitvoerig opgezet drieluik. Het eerste deel was de studie over de Pittemse pastoor HenriEdmond Castel en zijn tijd (1), het tweede handelde over de adellijke families in het Pittem van 1850 tot 1900 (2). Voor een goed begrip van de voorliggende studie, is het misschien beter dat de lezer die twee eerste delen even herleest. De titel van het voorliggende deel is voldoende duidelijk. Met 'kasteel' bedoel ik de adel — in de ruime betekenis — die in die jaren in Pittem gevestigd was. Concreet betekent dit vooral de bewoners van het kasteel aan de Tieltstraat en die van het kasteel aan de Waterstraat. Hoe was de onderlinge verstandhouding tussen die plaatselijke adel en de parochiegeestelijkheid? Van verstandhouding was er soms helemaal geen sprake, wat aanleiding gaf tot verdachtmakingen, wrijvingen, allerlei grote en kleine moeilijkheden, zelfs tot een jarenlange breuk met een der beide kastelen. Het tijdperk 1865-1880 stemt overeen met het grootste deel van het pas toraat van de onwrikbare en beginselvaste Henri-Edmond Castel en met de eerste helft van het episcopaat ( 1864-1894) van de mensenkenner en politiek strijdvaardige bisschop J.J. Faict. 1. Een geheimzinnig veelbetekenend zinnetje De briefwisseling tussen pastoor Castel en zijn bisschop is spijtig genoeg niet volledig bewaard. De oudste brief dagtekent van 27 oktober 1868. Daarin heeft Castel het over een aangelegenheid die voor ons onderwerp zonder belang is. Maar hij besluit de brief als volgt (wij vertalen uit het Frans): 'Ik heb geen tijd meer om een ander onderwerp aan te snijden. Ik moet evenwel aan Monseigneur zeggen dat we hier een echt ongelooflijke zomer achter de rug hebben; nu lijkt alles rustig aan de oppervlakte.' (3) Men kan bezwaarlijk stellen dat de 54-jarige pastoor het hier heeft over het zomerweer in Pittem. Dit zinnetje slaat op de verhouding met de plaat selijke adel. Men zou geneigd zijn eruit af te leiden dat er in Pittem al moeilijkheden geweest waren tussen 1865 - jaar van de aankomst van Castel in Pittem — en 1868. In de bewaarde bescheiden is daar evenwel geen spoor van te vinden. Maar ik moet zeggen dat ik geen brieven aan het bisdom vond tussen 1865 en 1868. Castel had de indruk dat nu alles 178
Een van de hoofdrolspelers in de aanslepende wrijvingen die, waarschijnlijk veelal achter de schennen, tussen 1865 en 1880 de verhoudingen tussen de Pittemse geestelijkheid en de Pittemse adel verpestten: de onwrikbare en beginselvaste Henri Edmond Castel (18141886), pastoor in Pittem (1865-1886).
179
Graaf Gustaaf Adolf de Mßelenaere (1823-1874) . Officieel portret van de volksvertegen woordiger voor Tielt ( 1862-1874). (Foto Prentenkabinet Koninklijke Bibliotheek Brussel)
180
Jan Jozef Faict (1813-1894), brouwerszoon uit Leffinge, bisschop van Brugge (1864-1894). Hij had verre verwanten in Pittem. Hij was politiek zeer strijdvaardig. (Foto BAB)
181
rustig was aan de oppervlakte, uiterlijk. Het zou helaas niet zo blijven. Mgr. Faict gaf geen gevolg aan deze brief. Uit een grondig onderzoek blijkt dat de vrede gehandhaafd bleef — althans uiterlijk — in de jaren 1869-1870. Geen enkel bewaard gebleven geschreven stuk wijst op enige onenigheid. In de zomer van 1871 beginnen evenwel de moeilijkheden. 2. Herrie rond de benoeming van onderpastoor De Wilde Félix Amand Corneel Karei De Wilde was geboren in Roeselare op 22 oktober 1828, studeerde aan het Klein Seminarie aldaar (was er in de poë sis leerling van Castel), werd priester gewijd in Brugge op 18 december 1852 (samen met o.m. Jan Desideer Willebois, ° Pittem 1828). Al in 1850 was hij leraar aan het college van Menen. In 1855 belandde hij in het SintLodewijkscollege in Brugge: in 1855-1856 was hij er leraar 'Koophandel', 'Vlaams' en 'Frans', in 1856-1864 was hij er vakleraar Frans in de lagere afdeling. Op 30 januari 1864 kwam hij als onderpastoor naar Pittem. De Bruggelinge Augusta Dujardin, echtgenote van Gustaaf Adolf de Müelenaere, had deze priester, die bijzonder keurig Frans sprak, al in Brugge leren kennen en zij waardeerde hem nog meer toen hij parochie priester werd in Pittem. De familie de Müelenaere-Dujardin zag in die priester de gedroomde kandidaat om aan de Tieltstraat kasteelaalmoezenier te worden. Vermoedelijk vanaf 1870 ondernamen ze pogingen om hun wens te verwezenlijken. Maar op 24 mei 1871 werd onderpastoor De Wilde naar Kortrijk overgeplaatst. Nog dezelfde dag werd hij in Pittem vervangen door Teofiel Henri Lefebvre. De kandidaat-aalmoezenier ont glipte aldus aan de familie de Müelenaere-Dujardin. Vooral Augusta Dujardin verdacht er pastoor Castel van als goede vriend van de bisschop de hand in die verwijdering te hebben gehad. Vandaar de spanningen. Eind juli of begin augustus 1871 hield men op het kasteel aan de Tieltstraat een banket, vermoedelijk naar aanleiding van de verheffing van burgemeester Gustaaf Adolf de Müelenaere in de adelstand (4). Gravin Augusta Dujardin zou nu een kleine weerwraak nemen. Karei Jan Denys (5), pastoor-deken van Tielt, behoorde tot de genodigden, evenals Camiel Roelandts (6), principaal van het Tieltse Sint-Jozefscollege. Maar pastoor Castel werd — opvallend — niet uitgenodigd, evenmin overigens als zijn beide onderpastoors. Henri Edmond Castel had het in Voormezele, zijn vorige standplaats, al aan de stok gehad met de plaatselijke adel. Daags na het banket begaf hij zich, in het gezelschap van zijn beide onderpastoors, naar de Tieltstraat en zonder verpinken bood hij er zijn gelukwensen aan...Dit plaatselijk voorvalletje werd druk besproken door de priesters die deelnamen aan de jaarlijkse priesterretraite in het Groot Seminarie in Brugge (20-25 augustus 1871). (7) Een deelnemer aan de retraite kwam
182
dit dadelijk in Pittem melden aan pastoor Castel. Die laatste vreesde dat een verkeerde interpretatie of roddel het bisschoppelijk oor zou bereiken en achtte het dus geraadzaam zelf de bisschop in te lichten. Op 28 augus tus 1871 schreef hij aan Mgr. Faict (wij vertalen uit het Frans): 'Een pries ter die de retraite in Brugge heeft meegemaakt, was zo goed me in te lich ten over sommige praatjes die door priesters werden gehouden over de toestand die hier volgens hen ontstaan is ingevolge de wisseling in het parochiepersoneei Ik meen dat het geklets herleid kan worden tot de vol gende punten: die ongelegen overplaatsing moet, zeggen ze, het feit zijn van de leider; van daar misnoegdheid vooral bij een grote familie die onlangs, bij een plechtige aangelegenheid, mijnheer de deken en een andere priester aan tafel heeft uitgenodigd, maar de pastoor thuis liet: van daar openlijk meningsverschil... onmogelijke toestand enz. Ik neem de vrijheid aan Mgr. mee te delen dat de toestand hier heel rustig is. Daags na het banket ging ik samen met mijn twee onderpastoors mijn hartelijke en plechtige gelukwensen aanbieden naar aanleiding van de grote vereremerking... Ik weet dat, toen men dit laatste in een naburig kasteel vernam, men er opperde: dat is een zoete wraakneming en een les voor Mevrouw (8) . Sindsdien heeft men mij gepolst om te weten o f ik een uitnodiging zou aanvaarden om er te gaan eten. Mevrouw komt naar de vergadering van Sinte-Anna en is er erg vriendelijk enz enz. U ziet het, Monseigneur, de toestand is niet helemaal zoals men op bepaalde plaatsen laat uitschijnen.' (9) Twee dagen later, op 30 augustus 1871, antwoordde Mgr. Faict al aan de pastoor (wij vertalen uit het Frans): 'Ik heb mijnheer De Wilde in Kortrijk ontmoet. Ik had de gelegenheid niet hem wat dan ook te zeggen. Maar hij leek mij nogal tevreden. Het is onmogelijk dat uw afwezigheid op het ban ket in Pittem, terwijl de heren Deken en Principaal er wel waren, geen roddelpraatjes zou hebben veroorzaakt. Laten we die kletspraatjes neer komen op het hoofd van zij die er de aanleiding toe waren. Maar laten we ondertussen rustig onze weg voortzetten. Ik waardeer zeer dat u de dag na het banket op bezoek ging. Dat was niet alleen slim, het getuigde boven dien van edelmoedigheid. Weet u het nog dat ook ik eens op bezoek ging, toen men zorgvuldig vermeden had om me aan tafel te vragen? Geloof me vast: ik heb geen enkel onheilspellend bericht opgevangen. 'Er heerst rust in Pittem. ' Ik had geen vermoeden van het tegendeel. En ik ben vast beslo ten die rust niet te verstoren. Ik heb de heer De Wilde bevorderd. En had ik dat niet gedaan, ik zou het vooralsnog doen en zou daarbij alleen naar mijn geweten luisteren. Het is op die manier dat ik me inzet om mijn beleid helemaal te vrijwaren van enige invloed van buitenaf.' (10) Dit bisschoppelijk schrijven van 30 augustus 1871 hebben we hier in zijn 183
FĂŠlix De Wilde (1828-1899), onderpastoor in Pittem (1864-1871). Zijn 'verwijdering' in 1871 lokte spanningen uit tussen de pastorij en het kasteel aan de Tieltstraat. (Foto BAB)
184
geheel weergegeven omdat het ons een duidelijk beeld geeft van de gedragslijn die Faict volgde tegenover de adel, waar hij ermee te maken kreeg, ook nog op andere plaatsen in zijn bisdom. We vernemen hier het standpunt van de bisschop over de benoeming van onderpastoor De Wilde en over het beruchte banket in het kasteel van Pittem. Blijkbaar heeft op dat ogenblik de bisschop de grafelijke familie de Muelenaere-Dujardin al door. Tekenend is wel dat nergens een spoor te vinden is van bijvoorbeeld gelukwensen van Mgr. Faict aan de nieuwe graaf. De bisschop is tevreden dat in Pittem de vrede heerst, maar spijtig genoeg zal die vrede niet van lange duur zijn. 3. De botsing tussen het kasteel en de Zusters van Maria In de zomer van 1872 kwam het tot een kort (3 maand durend), maar vrij scherp en pijnlijk geschil tussen de grafelijke familie de MüelenaereDujardin en de kloostergemeenschap van de Zusters van Maria aan de Stationstraat. Graaf Gustaaf Adolf de Müelenaere was toen 49 jaar oud en burgemeester van de gemeente sedert 10 mei 1864. Zijn echtgenote was toen 48. In 1872 telde de gemeenschap van de Zusters van Maria 25 leden. Ze werd toen geleid door de doortastende en zeer persoonlijke, merk waardige Marie-Joseph (Pélagie) Vermandere (11), overste sinds 25 okto ber 1855. Als 'ondermoeder' en novice-meesteres fungeerde sinds 22 maart 1859 zuster Regina Mioen (12), jarenlang de overste van het Pittemse bejaardentehuis. Omwille van handschoenen... Op 25 juli 1871 nam gravin de Müelenaere-Dujardin de beslissing om een 'ouvroir' (naaiwerkplaats) te openen voor het vervaardigen van hand schoenen. Er was toen in het dorp geen geschikte plaats voorhanden. De kloosteroverste Vermandere bood dan maar, in afwachting, een ruimte aan op de verdieping van het gebouw dat toebehoorde aan de kloosterge meenschap. Er gaat een jaar voorbij zonder dat men iets verneemt over de werking van dit naaicentrum. Er rijzen evenwel moeilijkheden in juni 1872. Na haar terugkeer uit haar winterverblijf in Brussel en na een loterij gehouden in het naaicentrum, bracht de gravin in het gezelschap van juf frouw Pauline Libbrecht ( 13) op maandag 17 juni 1872 een bezoek aan de kloosteroverste Vermandere. De gezondheid van de 49-jarige overste baarde toen heel wat zorgen. ( 14) Niettemin aarzelde de gravin niet om in de ziekenkamer zelf van overste Vermandere haar ontstemming en onte vredenheid te uiten over de vijf volgende punten: 1/ Een niet nader genoemde kloosterzuster had aan een afgevaardigde van het Ministerie de 185
weg naar de naaiwerkplaats getoond. (15) 2/ Herhaaldelijk hadden de naaisters vastgesteld dat de deur naar de naaiwerkplaats op slot was. 3/ Het aantal naaisters was veeleer gering. Volgens de gravin vond dit zijn oorzaak in de persoonlijke niet geringe (ongunstige) invloed van de kloos teroverste in haar geboortedorp Pittem. 4/ De winst die de gravin uit dit handschoenenbedrijf hoopte te halen werd in het dorp in het belachelijke getrokken. Dit bracht men zelfs in verband met de toen al zieke Bank Dujardin in Brugge en dat was vernederend voor de gravin. Die was van oordeel dat de zusters daaraan medeplichtig waren. 5/ De zusters, meer bepaald die welke belast waren met het internaat, bekeken de opzichtster van het naaicentrum en de naaisters zelf met een scheef oog. De gravin besloot haar klachtenlitanie met er dreigend op te wijzen dat haar echtgenoot, de graaf-burgemeester, alles zou doen wat zij hem zou vragen. Indien de zusters hun houding niet veranderden, was ze van plan om haar handschoenencentrum over te brengen naar het woonhuis zelf van de zusters, dus binnen het slot! Kloosteroverste Vermandere wees beslist en met klem alle beschuldigin gen van de hand. Zij maakte de gravin duidelijk dat de zusters in deze aan gelegenheden volstrekt onschuldig waren. Overigens had niet één dorpe ling de zusters openlijk van wat dan ook beschuldigd. Met deze kordate en vastberaden verdediging verkeerde de kloosteroverste in de waan dat de kortsluiting verholpen was en dat de verstandhouding tussen de Stationstraat en de Tieltstraat hersteld was. Dat dit een vergissing was, zou een goede maand later, op 27 juli 1872, duidelijk blijken toen de 53-jarige zuster Regina Mioen, de onderoverste, bij de burgemeester op het kas teel in de Tieltstraat ontboden werd. De graaf en de gravin toonden zich bijzonder ontevreden. (16) Tot grote verbazing van zuster Mioen rakelden ze opnieuw de vijf beschuldigingen op die de gravin een maand voordien in de ziekenkamer van de overste had verwoord. Graaf Gustaaf Adolf de Müelenaere betreurde het dat de zusters, ondanks alle blijken van naas tenliefde vanwege de gravin, diens nieuwe werk 'in alle omstandigheden' tegenwerkten. (17) De avond voordien bijvoorbeeld, vrijdag 26 juli, had de opzichtster van de naaiwerkplaats andermaal de deur op slot gevonden, feit waaraan juffrouw Camilla Vermandere (18), die in de buurt vertoefde, blijkbaar heel wat genoegen beleefde. Tot slot deelde de verbolgen graaf de noodlottige beslissing mee: op maandag 29 juli zou de handschoenen werkplaats overgebracht worden naar een plaats binnen het slot van het klooster, ruimte die de zusters dus onverwijld dienden vrij te maken. Alle protest van zuster Regina Mioen bleek boter aan de galg. De graaf wei gerde in te gaan op verzoeken om de beslissing ongedaan te maken of op te schorten.Het hoeft nauwelijks gezegd dat de kloostergemeenschap in 186
Marie-Joseph (PĂŠlagie) Vermandere (1823-1885), de vastberaden en immer waakzame kloosteroverste (1855-1885) van de Zusters van Maria van Pittem. (Foto Kloosterachief Zusters van Maria Pittem)
187
rep en roer stond! Toen Camilla Vermandere hoorde dat ook zij door de grafelijke familie ervan beschuldigd werd de naaiwerkplaats tegen te wer ken, vloog ze bitsig naar het kasteel in de Tieltstraat en zei er duidelijk aan de burgemeester en zijn echtgenote dat zowel zijzelf als alle zusters vols trekt geen schuld hadden in geen enkele van de moeilijkheden rond het naaicentrum. Tegen de avond van die gespannen zaterdag 27 juli riep overste Vermandere de hulp in van juffrouw Leonie Libbrecht (19), de opzichtster van de naaiwerkplaats: wilde ze bij haar vader, de notaris, aan dringen opdat die van de graaf zou bekomen dat hij zijn beslissing introk? Leonie Libbrecht liet evenwel weten dat ze geen kans zag om haar opdracht te doen slagen. De volgende dag, zondag 28 juli 1872, bracht overste Vermandere pastoor Castel, tevens geestelijk bestuurder van het klooster (20), schriftelijk op de hoogte 'van het vreemde gedrag van de graaf en de gravin tegenover ons, van hun harde en kwetsende woorden, van hun weigering om de protesten van zuster Regina te aanhoren' (21). Daarop dicteerde pastoor Castel het volgende briefje dat eigenhandig (22) door overste Vermandere werd geschreven en dat gericht was aan graafburgemeester Gustaaf Adolf de Müelenaere (wij vertalen uit het Frans): 'Mijnheer de burgemeester, Op 11 oktober 1844 sloten wijlen de heer deken De Wilde en de heer burgemeester Amerlynck te goeder trouw een overeenkomst waarbij het gebouw dat wij bewonen overgedragen werd aan het Bureel van Weldadigheid dat er eigenaar van werd, maar de onderwijzeressen die er woonden kregen het recht het te gebruiken zolang naar behoren bewezen grieven geen einde zouden maken aan die feitelij ke toestand. Ik ben zo vrij u zeer ootmoedig te verzoeken een onderzoek te willen instellen naar de fouten die ons aangewreven worden. Ik hoop te kunnen bewijzen dat wij aan niets schuldig zijn. In bijkomende orde ben ik zo vrij u te vragen ons een uitstel van 14 dagen te verlenen zodat we de tijd krijgen om onze oversten in de Commissie van de Kloosters in Brugge (23) te raadplegen.' Dat briefje verwijst dus naar een 28 jaar oude overeenkomst waarbij pries ter Karei Jan De Wilde (1777-1845), pastoor van Pittem (1834-1845), afstand deed van zijn stichting ten voordele van het Bureel van Weldadigheid. (24) Op 8 augustus 1872 achtte pastoor Castel het ogenblik gekomen om de bisschop in te lichten over het geschil. Hij vertrouwde zijn brief toe aan de Pittemnaar Karei Lodewijk Tavernier (25), in die tijd onderpastoor op de Sint-Annaparochie in Brugge, die naar Pittem gekomen was om de uit vaart van zijn oom (26) bij te wonen. (27) Die brief bevatte een bijlage: een eigenhandig geschreven relaas door kloosteroverste Vermandere met een copie van het briefje van 28 juli 1872 aan graaf Gustaaf Adolf de 188
Mûelenaere. Pastoor Castel schreef aan de bisschop (wij vertalen uit het Frans): 'Wanneer Monseigneur het bijgevoegde stuk (28) zal hebben gele zen, zal hij kunnen oordelen over de ingesteldheid van de familie (29) ten opzichte van onze zusters. Zonder wie dan ook te raadplegen, hebben zowel Mijnheer als Mevrouw het bevel gegeven om een plaats die deel uit maakt van het slot te ontruimen, en die beslissing was onherroepelijk. Daarop heb ik Moeder Marie-Joseph het briefje laten overschrijven (30) dat geldt als slot van haar relaas dat hierbij gevoegd is.' (31) Hoe de bur gemeester op dat briefje reageerde, vernemen we in diezelfde brief van Castel (wij vertalen uit het Frans): 'Aanvankelijk was zijn enig antwoord een uitbarsting van woede en nieuwe bedreigingen. Later bedaarde hij en die rust duurt nog, maar ik kan moeilijk voorspellen wat er uit voort zal spruiten. Ik denk wel dat men daarin mijn hand ziet, maar men beheerst zich en Mijnheer heeft me zelfs de eer gedaan aan mijn tafel te komen aan zitten naar aanleiding van het bezoek van de deken (32). Ik heb hieraan voor het ogenblik niets toe te voegen. Ik ben ervan overtuigd dat Monseigneur mijn standpunt zal begrijpen. Als ik mijn hart zou luchten, zou ik veel te vertellen hebben. Misschien komt daartoe een gunstiger gelegenheid.' (33) Mgr. Faict reageerde niet op deze brief. Herrie rond Camilla Vermandere In de eerste helft van augustus 1872 verbleef gravin de MüelenaereDujardin enkele dagen in Brugge bij haar familie. Ze vernam er dat men op het bisdom al op de hoogte was van de ruzie (34). Op 15 augustus, daags na haar terugkeer in Pittem, ontbood ze zuster Charlotte (35) om 11 uur op het kasteel aan de Tieltstraat. Het onderhoud duurde anderhalf uur en was bewogen.De gravin begon haar 'preek' met te zeggen hoezeer ze betreurde dat ze zoveel narigheid ondervond vanwege personen van wie men dat niet zou verwachten, te weten kloosterzusters. Vervolgens her haalde ze, voor de derde maal dus, de vijf punten van beschuldiging die ze de zieke overste Vermandere en later zuster Regina Mioen al had voor geschoteld. De gravin voelde zich bovendien geweldig in haar eer gekrenkt door de houding van juffrouw Camilla Vermandere die haar op 27 juli vlakaf was komen zeggen dat noch zijzelf noch de zusters enige fout hadden begaan. De aanwezigheid van die ouderse jonge dochter bin nen de kloostermuren was een doorn in het oog van het grafelijk echtpaar. De gravin wou weten of juffrouw Camilla daarvoor betaalde. Zo ja, wat deden de zusters met dat geld? Zo niet, dan was dat, aldus de gravin, even zoveel geld dat niet aan de armen besteed kon worden. Het was warempel niet een kanunnik (met name kanunnik Van Coillie van de Bisschoppelijke Commissie van de Kloosters) die aan juffrouw Camilla de toestemming 189
moest geven om in het klooster in te wonen. Die bevoegdheid behoorde volgens de gravin alleen toe aan het Bureel van Weldadigheid en aan de gemeente (36). De gravin gaf nog te kennen dat het briefje van klooster overste Vermandere (van 28 juli) aan haar echtgenoot kwetsend was en een bedreiging bevatte en in elk geval geen antwoord waard was (37). Meer bepaald waren de woorden 'te goeder trouw' bijzonder kwetsend, omdat die lieten veronderstellen dat de graaf-burgemeester te kwader trouw handelde! En de bedreiging bestond hierin dat zuster Vermandere haar oversten wilde raadplegen, alsof de kloostergemeenschap de burge meester ter verantwoording wou roepen! En de gravin haalde nu warempel nog een oude koe uit de gracht! Ten tijde van pastoor Karei Lodewijk Van Raes (1849-1865) had men in Pittem in de lagere school de scheiding der geslachten doorgevoerd: de meisjes wer den toevertrouwd aan de zusters, de jongens aan de onderwijzers. Over deze aangelegenheid verscheen toen in een krant (38) een artikel waarin, volgens de gravin, de Zusters van Maria de hand hadden en dat kwetsend was voor de burgemeester die verantwoordelijk was voor die scheiding (39). Laatste beschuldiging: onderoverste zuster Regina Mioen had zeer verkeerd gehandeld toen ze aan juffrouw Leonie Libbrecht, de opzichtster van de handschoenenwerkplaats, vlakaf had gevraagd welke roddels ze bij de gravin over de zusters had verteld. De gravin kon niet dulden dat er enige kritiek was op juffrouw Leonie die 'zoo wel en beter was als eene van de Zusters' (40). Zuster Charlotte liet aan Mgr. Faict weten: 'Ik heb Mevrouw verzekerd dat niemand van het klooster ooit iets tegen den ouvroir gezegd o f gedaan had, dat wij er niets tegen hadden nog [sic] ooit de intentie gehad hebben er tegen te werken. Mevrouw verzekert dat, zo zij in ons herten kon lezen, zij daarin zou vinden dat wij er tegen zijn uit eigen belang, dat wij vrezen onze scholen daardoor te zien verminderen en dat onze wensch is dat de deur van den ouvroir zou gesloten worden hoe eer hoe liever. Mevrouw wilt [sic] geene verschooningen aanveerden. Wij moeten schuld beken nen; en: plichtig zijnde en geene schuld willen bekennen is teeken dat er geen hoop is van beternis. Dit is de conclusie van haar gesprek.' (41) Over dit bewogen onderhoud bracht zuster Charlotte vanzelfsprekend ver slag uit bij kloosteroverste Vermandere en bij pastoor Castel, de geestelij ke directeur. Het is die laatste die haar vroeg, ten behoeve van de bisschop, haar relaas neer te schrijven. Samen met dit relaas - waaruit we zonet een passus aanhaalden - schreef pastoor Castel op zaterdag 17 augustus 1872 nog een brief aan de bisschop om hem in te lichten over de jongste wen dingen in het geschil. In deze in menig opzicht merkwaardige brief neemt de pastoor de verdediging van de zusters op en geeft hij zijn standpunt 190
weer over de verschillende punten van de beschuldiging door de gravin. Vooreerst over de akte van afstand op 11 oktober 1844 ondertekend door wijlen pastoor Karei Jan De Wilde (wij vertalen uit het Frans): 'De akte van afstand van de school aan het Bureel van Weldadigheid, ondertekend door wijlen mijnheer de deken De Wilde en mijnheer de burgemeester Amerlynck, lijkt mij een spijtige zaak, omdat ik ervan overtuigd ben dat men op een meer gelukkige wijze de moeilijkheden had kunnen oplossen: de achterstallen o f de schulden van mijnheer de deken beliepen nauwelijks 6.000frank. Bovendien bedingt die overeenkomst geen enkele gunstmaatregel ten voordele van de zusters. En tenslotte was er geen goedkeuring door de Bestendige Deputatie. Maar wat buiten kijf staat, is dat beide par tijen de uitdrukkelijke bedoeling hadden om niets te veranderen aan de oorspronkelijke bestemming van die gebouwen - die gedeeltelijk met gif ten en aalmoezen waren betaald. Het strookt dus met de waarheid dat die overeenkomst te goeder trouw werd gesloten (42). Het was nodig om dit te zeggen aangezien mijnheer en mevrouw bij elke gelegenheid verkon digden: dat is allemaal van ons, dit betekent: van de gemeente en de gemeente, dat zijn wij.' (43) Vervolgens over het geval Camilla Vermandere: 'Het is zo, Monseigneur, dat die persoon de zusters veel diensten bewijst. Zij doet in het klooster wat wijlen Mgr. Malou (44) in zijn reglement over deze aangelegenheid gedaan wilde zien door een leek. Als zij er niet was, zou men een andere persoon moeten voorzien. Maar juffrouw Camilla nam de vrijheid om aan mevrouw te zeggen dat zowel zij als de zusters helemaal onschuldig waren!!!' (45) Over de scheiding der geslachten in de lagere school schrijft pastoor Castel: 'De scheiding van de geslachten in de scholen is al een oude beslissing, die door mijn voorganger (46) werd doorgevoerd. Niet het feit zelf, maar de manier waarop de beslissing werd uitgevoerd veroorzaakten hier toen veel ongenoegen. Ik zou kunnen verwonderd zijn over het feit dat mevrouw die gebeurtenissen terug te berde brengt en ik ben geneigd om te geloven dat het uit vrees is voor de publiciteit.' (47) Pastoor Castel laat opmerken dat de ruzie en de houding van de grafelijke familie jegens de zusters een zekere opschudding veroorzaakt in de beslo ten dorpsgemeenschap. Daarvoor vindt hij een verklaring: 'Zo de huidige bedreigingen in mijn parochie enige beroering verwekken, is dat helemaal niet vreemd. Talrijke zusters komen uit goede Pittemse families (48) en de diensten die ze bewijzen maken dat ze over het algemeen geliefd zijn. Overigens heeft een breuk tussen mevrouw en een van haar vertrouwelin gen - breuk die enkele dagen duurde - er flink toe bijgedragen dat heel de zaak ruchtbaarheid kreeg (49). Die persoon was zo verbolgen over de 191
Graaf Gustaaf Adolf de MĂźelenaere (1823-1874), burgemeester van Pittem (1864-1874). (Geschilderd portret in de eetzaal van het kasteel de la Croix d'Ogimont, Houtain-le-Val, Waals Brabant.)
192
Gravin Gustaaf Adolf de MĂźelenaere, geboren Augusta Dujardin (1824-1891). (Geschilderd portret in de eetzaal van het kasteel de la Croix d'Ogimont, Houtain-le-Val, Waals Brabant.)
193
manier waarop mevrouw haar behandelde dat ze onomwonden haar hart heeft gelucht. Mevrouw heeft het helemaal mis voor als ze denkt dat de openbare mening haar gunstig gezind is. Ze heeft het ook mis voor, en zelfs erg, in verband met de opzichtster van de naaiwerkplaats.' (50) Tot slot van zijn schrijven aan de bisschop peilt de pastoor naar de diepe oorzaak van al die herrie, te weten de benoeming van onderpastoor De Wilde het jaar voordien: 'Laat me toe, Monseigneur, om te besluiten met een stuk vers van Racine: wat zijn de tijden veranderd! Tijdens heel de zomer van vorig jaar waren er tal van vergaderingen en bijeenkomsten waar men eenstemmig van laag tot hoog klappen uitdeelde. Mevrouw , Moeder Overste (51) en nog anderen waren samen vertederd en veront waardigd door die betreurenswaardige verandering.' (52) Monseigneur Faict reageerde niet op deze brief van 17 augustus 1872. Het bisdom nam kennelijk een afwachtende houding aan.
Meningsverschil onder de parochiepriesters? Uit het voorgaande blijkt dat de ruzie tussen de grafelijke familie en de Zusters van Maria in de besloten dorpsgemeenschap die Pittem toen was druk werd besproken, te meer daar heel wat zusters van Pittemse afkomst waren. Eind augustus dreigde deze kwestie de onderlinge verstandhou ding tussen de parochiepriesters te ondermijnen, meer bepaald die tussen pastoor Castel en zijn toen 32-jarige onderpastoor Firmin Frans Toye. Op zondag 25 augustus 1872 vertrok onderpastoor Toye naar het Groot Seminarie in Brugge waar om 19 uur een priesterretraite begon. Kort voordien had hij een bezoek gebracht aan de gravin aan de Tieltstraat. Op dit bezoek kom ik verder nog terug. Over zijn bezoek ten kastele bracht Toye verslag uit bij pastoor Castel. De gravin had iets verteld dat pastoor Castel onmiddellijk naar de pen deed grijpen. Diezelfde dag nog schreef hij aan Mgr. Faict (wij vertalen uit het Frans): 'Mevrouw heeft aan mijn onderpastoor verteld dat ze vorige zaterdag (53) Zijne Hoogheid Mgr. de bisschop had ontmoet. Dat ze haar klachten tegen de zusters had uiteen gezet en dat Monseigneur een nieuw uitstel had gevraagd omdat Zijne Hoogheid nog niet voldoende klaar zag in die zaak. Ik heb Monseigneur twee samenvattingen bezorgd, de ene van zuster Regina, opgesteld door Moeder Overste (54), de andere van zuster Charlotte, door haarzelf geschreven (55). Ik geloof vast dat die twee verslagen de waarheid vertel len en ik blijf erbij dat het briefje - dat van mij kwam (56), maar dit wist de familie niet (57) - een noodzakelijkheid was. Zuster Regina had Mijnheer gesmeekt zijn bevel van ontruiming tegen de volgende maandag (58) te willen opschorten, maar zijn enig antwoord was een ondubbelzin nige weigering: het was een onherroepelijk besluit. Ik wist bovendien dat 194
de familie helemaal niets afwist van het bestaan van de overeenkomst getekend door mijnheer de deken De Wilde en mijnheer de burgemeester Amerlynck.' (59) Op dinsdag 27 augustus 1872 werd onderpastoor Toye - die in Brugge was voor de priesterretraite - bij Mgr. Faict ontboden. De bisschop gaf de jonge onderpastoor enkele vermaningen in verband met zijn al te onaf hankelijke houding tegenover zijn pastoor. Die laatste moet daarover zijn beklag hebben gemaakt bij Mgr. Faict. (60) Na dit geestelijk aperitiefje kwam het gesprek tussen de bisschop en de onderpastoor op de Pittemse actualiteit, met name de beruchte ruzie. Onderpastoor Toye gaf aan de bis schop als zijn kijk op de zaak te kennen dat de Zusters van Maria de hand schoenenwerkplaats van de gravin tegenwerkten, tenminste in het geheim (61). Nog dezelfde dag schreef Mgr. Faict aan pastoor Castel. In deze in het Latijn gestelde brief laat de bisschop vooreerst weten dat hij de indruk had dat onderpastoor Toye een uitstekende ingesteldheid had jegens zijn pas toor: 'Ik heb hem nadrukkelijk aangemaand in alles ten zeerste verbonden te blijven met zijn pastoor.' (62) Over het bezoek van de gravin aan de bis schop, waarover Castel het had in zijn brief van 25 augustus, vervolgt Mgr. Faict: 'Ik heb die Mevrouw sinds zeer lang niet meer gezien. Ik zou denken dat zij het had over Mr. Dessein, die zij enkel met de titel van Monseigneur aanduidde. Vandaar dat de onderpastoor bij vergissing dacht dat zij het over mij had.' (63) De gravin had dus niet Mgr. Faict, maar wel Mgr. Pieter Lodewijk Dessein (64) ontmoet (op het bisdom of elders in Brugge). Tenslotte stelde de bis schop een concrete vraag aan pastoor Castel: 'Inmiddels zou ik graag wil len weten waarom de zusters zich verzetten tegen het vervaardigen van handschoenen, tenminste in het geheim, zoals E.H. onderpastoor mij heeft meegedeeld.' (65) Dit is de eerste schriftelijke reactie van de bisschop in verband met de aan de gang zijnde ruzie, waarover hij voor het eerst werd ingelicht door de brief van Castel van 8 augustus (misschien vroeger uit andere bronnen). In een (ook in het Latijn gestelde) brief antwoordde pastoor Castel aan de bisschop op 29 augustus 1872 (66). Vooreerst dankte Castel de bisschop voor zijn tussenkomst ten einde een betere samenwerking te bewerkstelli gen tussen hemzelf (hij was toen 58) en zijn jonge onderpastoor. Dat de zusters de nieuwe onderneming van de gravin in het geheim tegenwerk ten, werd, aldus de pastoor, zeer vaak door de gravin zelf rondgebazuind, alsook door een aantal personen die aan haar kant stonden. (67) Onderpastoor Toye had dus aan de bisschop alleen maar meegedeeld wat 'men' in het dorp vertelde in bepaalde kringen die de grafelijke familie 195
gunstig gezind waren. (68) Pastoor Castel verzekerde de bisschop dat nie mand van de parochiegeestelijkheid — hij bedoelde daarmee zichzelf en zijn twee onderpastoors: de 32-jarige Firmin Frans Toye en de 30-jarige Henri Teofiel Lefebvre —ooit van mening was geweest of was dat de zus ters de gravin tegenwerkten. De plaatselijke geestelijkheid geloofde dus volledig in de onschuld van de zusters in deze nu al weken aanslepende onverkwikkelijke zaak. Castel onderstreept dat deze zienswijze steunt op verschillende onderzoeken. Deze brief van de pastoor verraadt diens grote waardering en begrip voor de kloostergemeenschap waarvan hij de gees telijke bestuurder was. Maar hij kon ook moeilijk een zekere ontevreden heid verbergen over de onvoorzichtige, ietwat raadselachtige houding van zijn 32-jarige onderpastoor. Castel had een hekel aan dubbelzinnigheid en onduidelijkheid: die konden de onderlinge verstandhouding tussen de drie parochiepriesters in gevaar brengen. (69)
De storm luwt... In de eerste helft van september 1872 ontving Mgr. Faict onderoverste zuster Regina Mioen (70) in Brugge in audiëntie. Het gesprek ging over de aanslepende kwestie van de benoeming van een bestuurder voor het klooster, plaats die vacant was sinds het overlijden van priester Frans Benedikt De Roo (71). De bisschop gaf aan de onderoverste de verzeke ring dat hij 'voor ons klooster enkele oude priesters' (72) op het oog had. Maar tijdens die audiëntie werd stellig ook gesproken over de nog steeds niet bijgelegde ruzie tussen de grafelijke familie en het klooster. De her rie zou onverwacht bedaren op dinsdag 24 september 1872, bijna drie maanden na het begin ervan. Op 25 september 1872 schreef pastoor Castel inderdaad aan Mgr. Faict (wij vertalen uit het Frans): 'Het voorval hand schoenenwerkplaats kreeg gisteren een vreedzame oplossing. Eerwaarde Moeder Marie-Joseph bezorgde Mevrouw een verzoenend briefje waar van de woorden herhaaldelijk waren gewikt en gewogen. Die boodschap werd goed onthaald.' (73) En Castel —die in Roeselare jarenlang als titularis van de Poësis de Aeneïs van Vergilius had verklaard - bracht er een vers uit dit meesterwerk bij te pas: 'Et sic cunctus cecidit pelagi fragor.' (En zo luwde alle stormgeweld van de zee). 'Er zou wel een voorbehoud moeten worden gemaakt voor het bijvoeglijk naamwoord 'cunctus' [ = alle], maar ik hoop stellig dat de ach terblijvende wolken in damp zullen opgaan.' (74) De gewettigde hoop van Castel dat de vrede zou terugkeren, zou evenwel spijtig genoeg vrij vlug ijdel blijken te zijn. De volgende dag al, donderdag 26 september 1872, antwoordde Mgr. Faict aan pastoor Castel. Het klinkt bijna als een 'zedenles' bij de Franse 196
dichter Jean de la Fontaine (wij vertalen uit het Frans): 'Ik verneem met vreugde dat de windvlaag voorbij is. (75) Het resultaat is tweeledig: ener zijds zullen de zusters wel begrepen hebben waar zij de raad en de steun kunnen vinden die ze nodig hebben; anderzijds krijgt u eens te meer het bewijs dat voorzichtigheid en een beetje diplomatie heden ten dage heel goede dingen zijn. Door te blijven handelen zoals u deed en mits enigszins voorkomend te zijn — wat niets kost —zal u zien hoe binnenkort de sporen van alle moeilijkheden zullen ven’agen. Zoals ik de eer had het u te zeg gen (76), beschik ik voor het ogenblik over geen enkele priester die ik naar het klooster zou kunnen sturen.' (77) Gevolgen Enkele weken na deze bisschoppelijke brief werd onderpastoor Firmin Frans Toye overgeplaatst, in dezelfde hoedanigheid, naar de St.-Petrus en St.-Paulusparochie in Oostende bij pastoor Lodewijk De Costere, gewe zen pastoor van Pittem (1845-1849) en sinds 15 mei 1872 deken van Oostende. Deze benoeming moet m.i. als een 'amovatio' (een verwijde ring) beschouwd worden. Diezelfde F.F. Toye was in juli 1869 uit het Klein Seminarie in Roeselare, zijn vorige verblijfplaats, al eens verwij derd geworden (78). Pastoor Castel kon niet te best opschieten met zijn al te onafhankelijke onderpastoor. In het geschil tussen de grafelijke familie en de Zusters van Maria had Toye de indruk gewekt de gravin goed te keu ren - dit natuurlijk tot grote ontevredenheid van de pastoor. Wat Toye op 28 augustus aan de bisschop had meegedeeld, had pastoor Castel beslist ontstemd. Wat bij Mgr. Faict echter wel de doorslag zal hebben gegeven, is wat pastoor Castel hem op 25 augustus 1872 schreef (wij vertalen uit het Frans) : 'Een welmenende persoon heeft me gewaarschuwd dat de familie (79) probeert om mijn onderpastoor, Mijnheer Toye, als aalmoe zenier aan te werven: het is de beproefde list.' (80) Men herinnere zich het geval Félix De Wilde het jaar voordien. Pastoor Castel zag in de handel wijze van het grafelijk echtpaar het bewijs dat onderpastoor Toye wel degelijk, ondanks alles, aan hun kant stond. Volgens de bewaarde beschei den heeft Mgr. Faict nimmer ofte nooit het verlangen van de gravin inge willigd om een eigen kasteelaalmoezenier te hebben, noch een van de Pittemse parochiepriesters de toestemming verleend om de mis te lezen in de privé kapel van het kasteel aan de Tieltstraat (81). De vrome, brave Constant Van Zieleghem volgde in Pittem onderpastoor Firmin Frans Toye op. Een andere gebeurtenis die m.i. dient gezien te worden in het licht van deze herrie is het heengaan uit Pittem van Camilla Vermandere: in 1874 maakte ze deel uit van de stichtingsgroep van Zusters bestemd voor Sint197
Joris-ten-Distel (82). De aanwezigheid van Camilla Vermandere in het Pittemse klooster was een steen des aanstoots geweest voor de grafelijke familie en kloosteroverste Vermandere zag in deze stichting buiten Pittem een mogelijkheid om haar jongere zus eervol te verwijderen. In Sint-Joristen-Distel was Camilla Vermandere belast met de huishoudelijke dienst en dit tot aan haar overlijden op 2 september 1899. Op H. Sakramentsdag, 4 juni 1874, diende Mgr. Faict in Pittem het H. Vormsel toe (83). Hierover schreef de bisschop op 26 mei aan pastoor Castel (wij vertalen uit het Frans): 'Mevrouw de gravin is persoonlijk gekomen om me aan haar tafel uit te nodigen. Ik kon niet weigeren. Het zal overigens noodzakelijk eenvoudig en kort zijn (84). Gezien de omstan digheden, zou juffrouw Pelagie Vermandere, die ik de eer heb te kennen (85), me een genoegen doen, mocht ze de taak van meter willen afstaan aan mevrouw de gravin. U zou me verplichten als u dit zo goed mogelijk kon regelen.' (86) De volgende dag al antwoordde de pastoor aan de bis schop (wij vertalen uit het Frans): 'Mevrouw de gravin zal fungeren als meter en notaris Libbrecht als peter (87). Juffrouw Pelagie Vermandere had [dit] al aanvaard, maar pas nadat mevrouw de gravin tot tweemaal toe verklaard had dat ze door omstandigheden niet kon optreden [als meter]. Dit werd helemaal in der minne geregeld. Mevrouw nodigt maar één leek uit om aan haar tafel aan te zitten, met name de peter. Ik kan de kerkmeesters, als troostprijs (88), geen middagmaal aanbieden: hun posi tie zou hen verplichten om te weigeren. Het heeft me veel moeite gekost om de belofte te krijgen dat de heren Roelandts uit Tielt (89) zouden uit genodigd worden. Die heren zullen met Uwe Hoogheid concelebreren.' Na het H. Vormsel in Pittem (11 u) en het middagmaal op het kasteel aan de Tieltstraat (12.30 u), moest Mgr. Faict om 15 uur nog in Egem gaan vormen. Pastoor Castel (wij vertalen uit het Frans): 'Op uw weg naar Egem komt Uw Hoogheid langs de school van onze Zusters voorbij. Als u hen enkele ogenblikken zou kunnen besteden, zouden die goede zusters gelukkig zijn, des te meer omdat de houding van de familie voort voor hen weinig aanmoedigend is. (90) En dit dus ruim twee jaar na de herrie! Voor de zusters was deze heibel eigenlijk nog maar een voorsmaakje van wat hen in 1879 zou overkomen wanneer ze van de eigenmachtige en meer dan vurig anticléricale gouverneur Theodoor Pierre Heyvaert het bevel zouden ontvangen om én het klooster én de school te ontruimen (91). Ook toen werd dankbaar gebruik gemaakt van de noodlottige overeenkomst van 11 oktober 1844. In een schrijven van 22 juni 1846 had pastoor De Costere die moeilijkheden overigens al voorspeld (92). 198
4. Moeilijkheden met het echtpaar de la Croix d'Ogimont - de Müelenaere Op vrijdag 10 juli 1872 overleed in Brugge op 60-jarige leeftijd baron Henri Alexander Christiaan de la Croix d'Ogimont, vader van baron Charles, dus schoonvader van de jonge gravin Maria de Müelenaere. Het betrof geen natuurlijke dood. Dezelfde dag al geraakte dat nieuws 's avonds bekend in Pittem, maar de Pittemse geestelijkheid ontving pas drie dagen later het officiële overlijdensbericht. Gezien de omstandigheden van dit overlijden was pastoor Castel van mening, na overleg met een bevoegde raadgever, dat men in zo'n geval geen rouwbeklag aan de naastbestaanden aanbiedt. De pastoor en de twee onderpastoors begaven zich dus niet naar het kasteel aan de Tieltstraat, waar baron Charles de la Croix d'Ogimont en zijn echtgenote sedert enkele weken verbleven. Enkele weken later bracht onderpastoor Toye een bezoek aan de gravin aan de vooravond van zijn vertrek naar de priesterretraite in Brugge (zie hoger). We verhaalden al wat de gravin toen wist te vertellen i.v.m. de Zusters van Maria. Maar ze had nog een andere boodschap bestemd voor de Pittemse parochiegeestelijkheid. Lezen we even mee wat pastoor Castel daarover schrijft aan Mgr. Faict (wij vertalen uit het Frans): 'Mijn onderpastoor, de heer Toye, die net naar de retraite vertrokken is, heeft me ingelicht over een gesprek met Mevrouw naar aanleiding van een bezoek die hij haar onlangs bracht. Wij, de clerus, worden ervan beschuldigd de familie ern stig tekort te hebben gedaan door na de ramp van Brugge (93) ons mede leven niet te zijn gaan betuigen aan de heer en mevrouw d'Ogimont en door nagelaten te hebben de jonge Dame (94) geluk te wensen n.a.v. haar naamfeest (95). Ik vraag aan Monseigneur de toelating om ons hiertegen te verdedigen. Meerdere weken voor de spijtige gebeurtenis (96) van Brugge hebben de heer en mevrouw d'Ogimont hier verbleven, zijn ze naar de kerk gekomen, zijn ze bij verschillende personen op bezoek gegaan, maar niet bij de pastoor. Op de dag van het ongeluk zelf 's avonds, hebben Pittemse families het nieuws gehoord en zijn ze hun gevoelens van medeleven gaan betuigen. De dag daarop kende iedereen hier alle bijzonderheden over dat overlijden en bijgevolg was het [voor de clerus] uitgesloten om nog een bezoek te brengen. De clerus heeft met de post drie dagen later een overlijdensbericht ontvangen. Inmiddels had ik de gelegenheid gehad om aan een heer, die heel goed op de hoogte is van de omgangsvormen, te vragen of men in zo'n geval al dan niet zijn rouw beklag gaat aanbieden. Zijn antwoord was ontkennend.' (97) Tot zover de weerlegging van de eerste beschuldiging door de gravin. Betreffende het tweede punt schrijft Castel (wij vertalen uit het Frans): 'We hadden de gewoonte om op het naamfeest onze gelukwensen aan te bie199
Baron Charles de la Croix d'Ogimont (1842-1883), de enige schoonzoon van graaf Gustaaf Adolf de MĂźelenaere. (Geschilderd portret op de trapoverloop van het kasteel de la Croix d'Ogimont, Houtain-leVal, Waals Brabant.)
200
Barones Charles de la Croix d'Ogimont, geboren gravin Maria de MĂźelenaere (1850-1925), enig kind van graaf Gustaaf Adolf de MĂźelenaere. (Geschilderd portret op de trapoverloop van het kasteel de la Croix d'Ogimont, Houtain-leVal, Waals Brabant.)
201
den, maar de andere jaren hadden we ten minste de eer om eerst een kort bezoekje te krijgen van de nieuw aangekomenen, gewoonlijk meteen na de hoogmis, nog eer de ongelukkige pastoor de tijd kreeg om te ontbijten (98). Dit jaar ziet men ze komen en gaan, maar van een bezoek komt niets in huis. Aan diezelfde heer die ik geraadpleegd had i.v.m. het rouwbeklag heb ik gevraagd o f er ter wereld een rouw bestaat die de mensen ervan ontslaat een kort bezoekje te brengen aan de pastoor (99) en hij heeft me geantwoord dat het ongehoord was. Ik verzoek Uw Hoogheid me duizend maal te willen verontschuldigen dat ik haar lastig val met zulke onbenul ligheden.' (100) Vergeten we niet dat pastoor Castel opgeschrikt was door de mededeling van de gravin aan onderpastoor Toye dat ze in Brugge 'Monseigneur' had gezien (zie hoger). Na dit voorval vernemen we niets meldenswaardig meer over de verhou ding tussen dat jonge echtpaar en de Pittemse parochiegeestelijkheid. De poging van de jonge gravin (in 1874) om na de dood van haar vader haar Waalse echtgenoot in de politiek te loodsen liep met een feestelijke sisser af, zoals Mgr. Faict haar in een vrij ontnuchterend schrijven had laten aan voelen. (101) 5. Kleine feitjes Enkele feiten van geringere omvang tekenen de verhouding in die jaren tussen de adel en de geestelijkheid. Op 5 augustus 1872 overleed in Pittem gemeenteontvanger Ferdinand Tavernier, oom van priester Karei Lodewijk Tavernier. Op 19 oktober daaropvolgend verkoos de gemeente raad bij geheime stemming Félix De Foer (102) tot nieuwe ontvanger (103) . In 1875 zal pastoor Castel aan Mgr. Faict meedelen dat die Félix De Foer gemeenteontvanger werd 'door de wil van graaf de Müelenaere' (104) . Feit is dat die ontvanger herhaaldelijk het leven zuur gemaakt heeft aan kloosteroverste Vermandere, die zich daarover beklaagt in haar brief wisseling met het bisdom (105).Er is ook de 'orgelkwestie', die ik vroeger al behandelde (106). In korte woorden: de grafelijke familie de Müelenaere-Dujardin kwam hierin tussenbeide en drong eigenlijk haar wil aan pastoor Castel op. Die laatste had een voorkeur voor orgelbouwer Forest (107) uit Geluveld die al in het naburige Egem aan het werk was geweest (108). De grafelijke familie kwam evenwel voor de dag met H. Vermeersch uit Duffel, 'een befaamde orgelbouwer' (109). Castel had vooral oog voor de financiële kant van de onderneming. Hij schreef aan Faict (wij vertalen uit het Frans): 'Men verwaardigde zich (110) om een plan en een kostenraming te willen ontvangen voor een bedrag van 11.400 frank, de vervoerkosten en de plaatsing niet inbegre pen. Hoe het hoofd bieden aan die kosten?' (111) Uiteindelijk werd het 202
orgelbouwer H. Vermeersch uit Duffel die (in 1873) het nieuwe orgel plaatste (112), maar daarvoor had de Pittemse kerkfabriek wat grond moe ten verkopen (113). Ook in de aangelegenheid van het stichten van een confrérie in de kapel van O.L. Vrouw van Lourdes —kapel opgericht in 1872 (114) —kwam de gravin in 1874 tussenbeide en drong ze haar zienswijze aan pastoor Castel op. De gravin was van mening dat men zich moest aansluiten bij de aartsconfrerie van St. Goedele in Brussel (115). Wellicht op eigen houtje, bui ten het weten van de pastoor om, schreef de gravin daarover naar Jan Filiep Nuyts (116), pastoor-deken van St.-Goedele in Brussel. Die ant woordde dat men daarvoor eerst de toestemming van de bisschop van Brugge nodig had en dat men daarvoor 30 fr diende te betalen (117). In een brief van kloosteroverste Vermandere aan grootvicaris Bruno Van Hove, gedagtekend 18 september 1884, vernemen we dat er, bij beslissing van graaf de Müelenaere, geen pastoor meer zetelde in de Commissie van de Burgerlijke Godshuizen (wij vertalen uit het Frans): 'Wijlen mijnheer de Müelenaere heeft gemeend dat geen pastoor meer moest toegelaten worden in de commissie' (118). Pastoor Karei Lodewijk Van Raes, die in 1865 overleed, dus één jaar nadat Gustaaf Adolf de Müelenaere burge meester van Pittem was geworden, was inderdaad de laatste pastoor die voorzitter van deze commissie was: na hem vervulden altijd leken die taak. (119) Hoe gevoelig pastoor Castel was voor invloed van liberalen moge nog blijken uit een voorval in april 1874. De 30-jarige Hollandse 'koordedanser' Hendrik Bernard Schloode, in Pittem aan het werk, deed een zo onge lukkige val dat hij vrijwel onmiddellijk overleed in de herberg 'De Casino' ('sektie plaats alhier') bewoond door Leo Vercoutere (120). De avond voordien hadden enkele dorpelingen hem ondervraagd over zijn gods dienst (wij vertalen uit het Frans): 'Hij antwoordde zonder aarzelen dat hij in de grond en om de waarheid te zeggen rooms katholiek was, maar dat hij in zijn land onder de protestanten leefde en in België over het alge meen met liberalen omging...' (121) Toen Castel deze laatste bijzonder heid vernam, vertrok er meteen een brief naar Mgr. Faict met de vraag of hij in gewijde grond mocht begraven worden (122). De bisschop reageer de niet. 6. Het onweer nadert Op 19 januari 1874 stuurde pastoor Castel zijn beste nieuwjaarswensen naar Mgr. Faict. Met voldoening vermeldt hij bovendien (wij vertalen uit het Frans): 'De grote familie is hier onlangs geweest. Voor het eerst werd een nieuwjaarsbezoek aan de pastoor gebracht.' (123) 203
Op 8 juli 1874 verloor Pittem zijn burgemeester: Gustaaf Adolf de Müelenaere overleed op het middaguur in zijn winterverblijf in Brussel. De graaf was amper 51 jaar. Zijn laatste levensmaanden waren versom berd door tal van gebeurtenissen van familiale aard die ongetwijfeld tot deze vroege dood hebben geleid. Op 25 mei 1870 was het internationaal bankconsortium LangrandDumonceau bankroet verklaard ( 124). De Brugse bank Dujardin, beheerd door de schoonbroers van graaf de Müelenaere, was nauw betrokken bij dit bekend consortium en kampte zelf met grote moeilijkheden. Uiteindelijk ging ook die over de kop (5 oktober 1874), met alle nare gevolgen vandien, o.m. voor tal van Pittemnaren, meestal landbouwers, die geld in deze bank hadden gedeponeerd (125). Er was vervolgens de ziekte van Edmond Dujardin, schoonbroer van de graaf. Op 13 juli 1875 — dus ruim een jaar na het overlijden van graaf Gustaaf Adolf de Müelenaere — schreef de Brugse arts Verriest het vol gende getuigschrift (wij vertalen uit het Frans): 'De ondergetekende, dok ter in de geneeskunde in Brugge, verklaart dat de heer Edmond Dujardin voor het ogenblik ziek is en dat hij al vele jaren lang niet in staat is om zijn appartement te verlaten.' (126) Edmond Dujardin overleed in Brugge op 10 maart 1877, amper 51 jaar oud. Een ander gegeven, dat de historici vrijwel niet hebben opgemerkt, is de pijnlijke geschiedenis van Félix Jozef Maria Ludovik Dujardin, de oudste schoonbroer van graaf Gustaaf Adolf, geboren in Brugge op 25 augustus 1820, priester gewijd op 23 december 1843, een tijdlang leraar in Roeselare, vervolgens parochiepriester in Watou, Poperinge en Brugge. Hij werd ziek in november 1849. Op 6 september 1853 kreeg hij van Mgr Malou zijn 'exeat' (127) om missionaris te worden in het Engels bisdom Liverpool. Hij kende aldaar een reeks liefdesperikelen, raakte verslaafd aan de drank, wilde terugkeren, maar de familie wenste niet dat hij naar Brugge terugkwam. Hij overleed, helemaal berooid, in de 'rue Cavé numé ro 27' in de St. Bernardusparochie in Parijs (128) na vergiffenis te hebben gevraagd aan Mgr. Faict. De moeilijkheden met deze priester, waarover steeds een sluier van geheimzinnigheid was gegooid (129), waren omst reeks 1868 begonnen, dus ruim zes jaar voor het overlijden van graaf Gustaaf Adolf. Die kan er stellig niet onwetend over geweest zijn (130).'Het onweer nadert...' schreef ik zonet. Ik heb er elders al op gewe zen (131) dat de oude kasteelheer Joos (in 1874 was hij 72 jaar oud) het Pittemse burgemeestersambt ambieerde. Men kan gerust stellen dat die ambitie al in 1874 kiemde en meer bepaald na het vroegtijdig overlijden van zijn schoonbroer graaf Gustaaf Adolf. Dit ambt mocht de adel niet ontglippen! Pastoor Castel en zijn onderpastoors wisten dit, en ook Mgr. 204
Faict. Maar de Pittemse parochiegeestelijkheid kon in géén geval aan vaarden dat een zo liberaal gezinde kasteelheer als jonkheer Eugène François (132) —de 'oude Joos' dus —hoofd van de gemeente zou worden. De botsing zou vrij hevig zijn en kwam er al in de herfst van 1875. Op 18 december 1874 kreeg Pittem een nieuwe burgemeester in de per soon van notaris Filiep Constant Libbrecht. Maar amper drie maanden later overleed hij (133). Dit vroegtijdig overlijden was m.i. wellicht ook gedeeltelijk een gevolg van het rampzalige faillissement van de Bank Dujardin. Aan notaris Jordaan Jozef Libbrecht, zoon van de overledene, die Mgr. Faict had uitgenodigd naar de begrafenis, antwoordde die laatste als volgt (wij vertalen uit het Frans): 'Ik ben heel gevoelig voor de eer die u mij betuigde door mij in een aparte brief op de hoogte te brengen van het pijnlijke verlies dat u komt te lijden en door me uit te nodigen op de uitvaart van uw beminde vader. Het is me volstrekt onmogelijk om op dit ogenblik Brugge te verlaten en dat is de enige reden waarom ik op uw uit nodiging niet kan ingaan. Van op afstand heb ik samen met u geweend en vooral heb ik samen met u gebeden. Het christelijke leven van de betreur de overledene en al het goede dat hij heeft gedaan (134) geven ons de zekerheid dat hij nu al de beloning van de rechtvaardigen geniet o f dat binnenkort zal doen. Ik zal voor hem blijven bidden en ik zal zo vrij zijn Hem zijn dierbaar Pittem — waar hij zo’n edele zending te vervullen had — aan te bevelen opdat hij de mensen die het goede nastreven zou helpen een 'alter ego' van de overledene te vinden die waardig is om zijn werk voort te zetten.' (135) Als we Mgr. Faict mogen geloven kon hij dus Brugge onmogelijk verla ten op 7 februari 1875 en op 16 februari 1875 (dag van de nadienst). Een nauwgezet onderzoek van de uitgaande bisschoppelijke briefwisseling in februari 1875 toont ons evenwel aan dat Mgr. Faict, de geslepen mensen kenner, wél Brugge verlaat! Men kan zich dus niet van de indruk ontdoen dat de bisschop vreesde dat zijn aanwezigheid op de begrafenis en/of op de nadienst voor burgemeester Libbrecht, een politieke betekenis zou toe gedicht krijgen in de gespannen sfeer die dit jaar 1875 in Pittem kenmerkt voor wat betreft de verhouding clerus-adel. Tekenend, veelbetekenend zelfs zijn de laatste woorden die de bisschop schrijft: de uitgesproken katholieke en christelijke, de diepgelovige burgemeester Libbrecht moet een katholieke opvolger krijgen! 7. Herfst 1875: de frontale botsing Op dinsdag 26 oktober 1875 waren er in heel België gemeenteraadsver kiezingen (de gemeenteraden werden toen om de driejaar bij helften ver nieuwd). Sinds maanden had men in West-Vlaanderen uitgekeken naar die 205
gebeurtenis: de katholieken hoopten een aantal gemeenten te zuiveren van elke liberale invloed (136). In Pittem had men op de gemeenteraadszitting van 21 september 1874 al uitvoerig over de reglementering van deze ver kiezingen gesproken (137). Op zijn zitting van 9 oktober 1875 stelde de Pittemse gemeenteraad 'volgens aloude gewoonte' de kandidaten vast voor de verkiezingen van 26 oktober (138). Op die 26 oktober 1875 moesten er in Pittem twee verkiezingen zijn, een vóór en een na de middag. Vóór de middag was er geen strijd. Na de middag was er een hevige strijd tussen de oude kasteelheer Joos de ter Beerst, die na 9 oktober onverwacht zijn kandidatuur had gesteld, en Jordaan Tavernier, over wie verder meer. Die politieke gebeurtenis zal te Pittem leiden tot een frontale botsing tussen de toen 73-jarige kasteelheer en de parochiegeestelijkheid. Mgr. Faict, de immer wakkere en vinnige waarnemer van het politiek bedrijf in zijn bis dom, zal zich in het geschil mengen en de verdediging van zijn priesters opnemen. De bewaarde briefwisseling over deze aangelegenheid geven we hier —en dit gebeurt voor het eerst —in extenso weer. Na iedere brief geven we een verhelderende toelichting. Het is pastoor Castel die, twee dagen na de verkiezingen, op 28 oktober 1875, de briefwisseling begint. Hij schrijft aan zijn bisschop (wij vertalen uit het Frans): 'Monseigneur, Ik heb de eer Uw Hoogheid mijn hartelijke gelukwensen aan te bieden naar aanleiding van uw bevordering tot Officier in de Orde van Leopold. Ik wil daar mijn gelukwensen voor de prachtige overwinning, de 26ste, aan toe voegen. We hebben ook een schitterende uitslag behaald in de verkiezin gen vóór de middag. Na de middag werden onze vier nieuwe kandidaten verkozen, de drie eersten met een grote meerderheid: de heren Emiel Libbrecht (kandidaat burgemeester), Karel Vercruysse en L. Lauwers. De 4de kandidaat, J. Tavernier, broer van de pastoor van Sint-Joris, kreeg 26 stemmen méér dan zijn tegenstrever de heer Joos... Ik dank Uw Hoogheid voor haar steun onder de vorm van een tussenkomst bij de familie Baert. De brouwer heeft met ons gestemd. Zijn broer Leon (Stamper Baert) heeft niet voor mijnheer Joos gestemd, maar hij stelde een landbouwer in de plaats van onze kandidaat Tavernier. Ik blijf Monseigneur, uw toegewij de, zeer nederige en dankbare H. E. Castel. - P.S. De gravin is op reis naar Lourdes. De heer Joos ging een verbond aan met medekandidaat brouwer Lamsens, een verstokte lezer van 'De Westvlaming' (139). ** Toelichting bij deze brief Op 23 oktober, net voor de gemeenteraadsverkiezingen, verleende koning Leopold II aan de Brugse bisschop het ereteken van Officier in de Leopoldsorde. De gemeenteraadsverkiezingen waren in Brugge een grote overwinning voor de katholieken: de 13 katholieke kandidaten werden verkozen, waardoor ze de meerderheid verwierven in de gemeenteraad 206
(140). Pastoor Castel wenst de bisschop daarmee geluk. Emiel Karel Libbrecht (° Waregem, 1825) was de kozijn van de overleden notaris Filiep Constant Libbrecht. Hij zal op 15 januari 1876 burgemees ter van Pittem worden. Karei Vercruysse, afkomstig van Kortemark, bleef in de gemeenteraad zetelen tot 1884 en overleed in 1911 (141). Leonard Lauwers, uit Egem, was lid van de kerkfabriek sinds 1850 en overleed in 1881 (142). Jordaan Tavernier was de broer van Karei Lodewijk Tavernier, pastoor in St. Joris-ten-Distel (143). Jordaan Deodaat Tavernier werd geboren in Pittem op 27 juni 1828 en overleed er op 27 februari 1886. Hij was de zoon van Ivo en van Coleta Verstraete. Hij was weefkammaker en handelaar in weefsels (hij liet 'toile mixte' - vlas en katoen verwerken door thuiswerkers en -werksters). Hij was lid van de kerkraad van 1875 tot 1882. Hij was een zeer goedhartige en graaggeziene volks mens (144), in vele opzichten de tegenpool van de nukkige, Franssprekende, dorpsvreemde kasteelheer aan de Waterstraat. Dit ver klaart wellicht de overwinning van de eerste in de gemeenteraadsverkie zingen. De familie Baert in Pittem (145) was 'verre familie' van Mgr. Faict (146). Pastoor Castel heeft het hier over brouwer Constant Baert (f1879) en over zijn broer Leo (f1880) (147). Leo Baert had de hartenwens van de pastoor vervuld: niet stemmen voor de liberaal Joos de ter Beerst. De medestander van kasteelheer Joos, Francis Lamsens, werd geboren in Koolskamp op 25 mei 1801 en overleed in Pittem op 23 juli 1887. Hij was gemeenteontvanger in Koolskamp (148) en brouwer in Pittem (18541879) (149). Hij was gehuwd met Ida Van Daele, hun huwelijk bleef kin derloos. Lamsens was een welgesteld man, eigenaar van gronden en hui zen in Koolskamp, Lichtervelde en Pittem. 'De Westvlaming' was een liberale Vlaamsgezinde krant gesticht in Brugge in 1863. Ze verscheen op dinsdag, donderdag en zaterdag onder de leuze 'Vrijheid, Waarheid'. De hoofdredacteur, drukker en uitgever was Charles Van Hecke, alias 'Nasten den Bril'. Het was een verbeten anticlé ricale krant die alle ware, vermoede, verzonnen, mogelijke en onmogelij ke misstappen van priesters onder de aandacht van de lezers bracht. De krant, die pastoor Castel verafschuwde, verdween in 1889. Deze brief van pastoor Castel kwam op het bisdom aan vermoedelijk op 29 oktober 1875. Eigenlijk moest Mgr. Faict er niet op antwoorden. Maar diezelfde dag ontving de bisschop hoog bezoek vanuit Pittem! De dag daarop schreef hij daarover het volgende aan pastoor Castel (150) (wij vertalen uit het Latijn): 'Gisteren kreeg ik hier de heer en mevrouw Joos over de vloer. Ze waren verontwaardigd en vol dreigementen. Ze hadden 207
een rits klachten over de plaatselijke geestelijkheid. Aangezien ik hele maal niet wist wat ik hen mocht meedelen, heb ik eenvoudigweg hun zeer langdradig verhaal aanhoord en hen beloofd een onderzoek in te stellen. Wel heb ik hen duidelijk gezegd dat ik hun beweringen niet kon aanvaar den dat E.H. Pastoor zou gezegd hebben 'dat de verkiezing van de heer Joos de ondergang van de godsdienst en van heel de parochie voor gevolg zou hebben en dat E.H. Van Zieleghem de kiezers zou verplicht hebben [om niet op Joos te stemmen] op straf van uitsluiting uit zijn biechtstoel... Inmiddels haalde de heer Joos een stuk te voorschijn waarin hij, onder de vorm van een gerechtelijk onderzoek, getuigenissen van meerdere perso nen tegen u [= de drie parochiepriesters] had verzameld. Het echtpaar Joos verklaarde nadrukkelijk dat ze van plan waren om een geding tegen hun belagers aan te spannen. Aangezien het ogenblik [om te spreken] nog niet gekomen was, had ik alle moeite om hen tot bedaren te brengen. Dat ogenblik zal evenwel aanbreken en dan zal ik ronduit spreken. Bezorg mij ondertussen meer gegevens zodat ik mijn standpunt kan stofferen. Bewaar inmiddels de vrede en maan de eerwaarde heren onderpastoors aan tot voorzichtigheid op de kansel en overal.' ** Toelichting bij deze brief Kasteelheer Eugène François Joos de ter Beerst was Bruggeling van geboorte. Hij was toen 73 jaar oud, zijn echtgenote, Camilla de Müelenaere, 50 jaar. De bewoners van het kasteel aan de Waterstraat schijnen het bijzonder gemunt te hebben op de vrome onderpastoor Constant Van Zieleghem (151). Kasteelheer Eugène Joos was jarenlang onderzoeksrechter geweest. De woorden van pastoor Castel en die van de 44-jarige onderpastoor Van Zieleghem (onverschillig of ze al dan niet werkelijk werden uitgesproken) moeten de oude, feodaaldenkende edelman diep gekrenkt hebben en in zijn ogen de verklaring geweest zijn voor zijn smadelijke verkiezingsne derlaag. Bovendien verscheen op 23 oktober 1875 in de Brugse krant 'Le Franc de Bruges' een bijzonder scherpe bijdrage die betoogde dat Jules Dujardin, broer van de Pittemse gravin, door en door liberaal was en dat dit eigenlijk het geval was voor heel de kliek Dujardin. Kasteelheer Joos had vermoedelijk kennis van dit vlijmscherp artikel. Uit de briefwisseling die we hieronder nog ontleden vernemen we dat kas teelheer Joos op 29 oktober aan de bisschop ook eerherstel vroeg vanwe ge de Pittemse clerus. De bisschop vroeg 14 dagen bedenktijd. Pastoor Castel ontving de bisschoppelijke brief begin november. De 61jarige priester moet bijzonder ontstemd geweest zijn dat de adel hem tot in het bisschoppelijk paleis toe ging bekladden. Wijlen graaf Gustaaf 208
Adolf de Mûelenaere zou dit zelfs niet aangedurfd hebben. Het antwoord van Castel aan de bisschop, gedagtekend 4 november 1875, is dan ook duidelijk geschreven in een bui van ophitsing (wij vertalen uit het Frans): 'Ik maak gebruik van het eerste vrije moment om te antwoorden op uw jongste mededeling. Wij ontkennen ten stelligste de woorden die Mijnheer ons toeschrijft. Wij ontzeggen hem zelfs de macht om het kwaad te stich ten dat hij nu uitvindt. We hebben de kandidatuur van de heer Joos eerlijk bestreden en wij menen dat wij daartoe gegronde redenen hadden. Vooreerst had Mijnheer aan de heer Emiel Libbrecht verklaard dat hij geen kandidaat zou zijn indien die laatste kandidaat-burgemeester wilde zijn. Toen die laatste dat had aanvaard, zei de heer Joos dat hij toch nog wilde verkozen worden, maar dan gewoon als raadslid. Maar wij waren getipt dat hij hoofd van de gemeente wilde worden. We hadden voldoende grieven tegen die mijnheer om de verwezenlijking van zijn inzichten niet wenselijk te achten. We kunnen zwijgen over wat Uw Hoogheid zelf al weet: vooreerst zijn uitsluitend liberale kranten: vervolgens heel zijn hei dense levenswijze. Men eet er geen vlees op vrijdag, maar op de quater temperdagen en de vigiliedagen eet iedereen er vlees. Wij hebben de gele genheid van het Jubileum aangegrepen om een hoek van de kerk, waar mannen en vrouwen door elkaar stonden, te zuiveren. Een enkele persoon, de knecht van Mijnheer, heeft ronduit weerstand geboden aan onderpas toor Van Zielegliem die hem verzocht om het voorbeeld van de anderen te volgen. Mijnheer de onderpastoor heeft om een onderhoud met zijn mees ter verzocht. Hij kreeg er een met Mevrouw: zowat een uur lang heeft ze uitgepakt met een hele resem verwijten. Ik zwijg over andere voorvallen en heb het nog eens over de kandidatuur van de heer Joos. Die heer was kandidaat samen met de liberale brouwer Lamsens, die een abonnement heeft op en leuke en hardnekkige lezer is van 'De Westvlaming'. Hun brief jes worden gevent door de minst aanbevelenswaardige kerels die hier rondlopen: 1° landbouwer-molenaar Musschoot, een ware bezetene en ijverig lezer van hetzelfde schotschrift (we hebben er maar twee, beiden zijn afkomstig van elders, de eerste van Koolskamp, de tweede van Beernem); de tweede venter is de walgelijke De Vreese, kroeghouder en zielverkoper (152), een soort Thersites (153); 3° ene Félix De Foer, die door de wil van graaf de Mûelenaere eerst raadslid werd en nadien gemeenteontvanger, in die tijd een gemene vleier, nu een ondankbare cri ticus. En 4°: brouwer Justin Muylle, schoonbroer van onze kandidaat Emiel Libbrecht, aan wie hij zijn steun beloofd had. De heer Joos heeft er zich op beroemd dat hij dank zij zijn vrienden de vrijspraak heeft bekomen van de heer Jules Muylle-Potvliege uit Oedelem - broer van onze Justin die terechtstond voor het Hof van Beroep van Gent. 209
Konden wij, Monseigneur, afzijdig blijven tegenover zo'n kandidatuur? Onze tegenstanders hebben munt geslagen uit de financiële ramp van de Dujardins waarvan talrijke kiezers van ons het slachtoffer zijn. De samen zweringen en de leugens werden niet achterwege gelaten. Alle plannen, bevelen, bedreigingen en aansporingen vonden hun oorsprong in hetzelf de huis dat een besloten gezelschap was geworden. Voor de grote strijd na de middag zagen we vanuit Tielt de meest onstui mige liberalen aanrukken, met name de De Laere's, de Mommaerts en tutti quanti. Dank zij deze versterking hebben onze tegenstrevers ons beroofd van heel wat stemmen. De gunstige getuigenis die ik van de familie Baert heb gegeven, moet ik zelfs herroepen: de twee broers hebben verkeerd gestemd. De dag vóór de verkiezingen heeft de oudste zoon van de olie slager aan Justin Muylle 14 liberale stembrieven gevraagd en de brouwer heeft aan twee van onze vrienden verklaard dat hij voor de heer Joos gestemd had. Tot aan de bekendmaking van de uitslag waren er geen beschuldigingen aan ons adres of aan dat van de onzen. Na de uitspraak begint men te vertellen dat er herhaaldelijk beweerd werd dat de heer Joos vrijmetselaar was. Aan ons gedrieën hebben tal van kiezers de vraag gesteld: 'Is het waer dat Jooske moortelman is, dat hij truweelmanneke is?' (154) Is het waar dat hij als vrijmetselaar de begrafenis van Verhaeghen in Brussel bijgewoond heeft? Alle drie hebben we onveran derlijk geantwoord: Dat weet ik niet.' (155) De zoon van de voorzitter van onze kerkmeesters werd bij onze politiecommissaris ontboden: daar bevonden zich de heer Joos, een vrouwelijke verklikster en de veldwach ters. Men wilde vooral weten wie de aanstichter van die uitspraak was. Men heeft zelfs uitdrukkelijk gevraagd o f het niet een van de priesters was. Het antwoord was ontkennend. Vervolgens liet men op zijn minst een tien tal kerels verschijnen tegen de voorzitter zelf, eens te meer met de bedoe ling een van ons daarbij te betrekken. Tot nog toe werd die voorzitter zelf niet bij de commissaris ontboden. Ik heb de inhoud van de brief van Uw Hoogheid aan de heren onderpas toors meegedeeld. Ze hebben erom gelachen. Ik ken die lui sedert lang en bijzonder goed en nu nog grondiger dan voordien: ik denk dat ze in staat zijn om hun bedreiging ten uitvoer te brengen indien ze, door enig schijn heilig opzet o f verklaring o f door een gemene verleiding van kwaadwilli ge getuigen, hopen dat ze ons kunnen beledigen. Mevrouw vooral is uit zinnig van woede. Indien Uw Hoogheid ons een aanwijzing kon geven over de grond van hun aanvallen o f over een meer uitgewerkt onderdeel ervan; en indien we enkele namen konden kennen van die verschillende getuigen tegen ons, dat zou voor ons erg nuttig kunnen zijn. We weten dat men in enkele kroegen nog pogingen onderneemt om een zekere mis 210
noegdheid in het leven te houden, maar die is toch aan het afnemen. De familie heeft in de kerk enkele diensten bijgewoond en heeft zich ietsje fa t soenlijkér gedragen, maar niemand van dat huis werd gezien in de biecht stoel noch aan de communiebank. Ik voeg er nog aan toe dat, in elf jaar tijd, noch ik noch de onderpastoors het ooit meegemaakt hebben dat een lid van dat huis een sacrament heeft ontvangen, op geen enkele feestdag, naar aanleiding van geen enkel Jubileum. En het is die familie die beweert dat wij gedrieën onze biezen moeten pakken! Ik blijf de zeer nederige nede rige [sic] en toegewijde dienaar van Uw Hoogheid.' (156) ** Toelichting bij deze brief De langste der bewaard gebleven brieven van pastoor Castel valt op door de krachtige, besliste, verbeten toon en de scherpte van de aanklacht tegen de oude kasteelheer Joos en de leefgewoonten op het kasteel aan de Waterstraat. In verband met het voorval tussen onderpastoor Van Zieleghem en de huisknecht ('valet') van kasteelheer Joos kunnen we niet achterhalen wie precies bedoeld wordt: volgens het bevolkingsregister van Pittem voor die jaren had de heer Joos meerdere huisknechten in dienst. Het door Castel vermelde 'Jubileum' is het heilig Jaar (1875). Over de liberale medestanders van de kasteelheer heb ik vroeger al geschreven (157). Olieslager Ferdinand Baert was gehuwd met Melanie Vandeputte, dochter van Angelus (158). Justin Muyle was in Pittem geboren op 24 juli 1844 (159). De voorzitter van de kerkfabriek - wiens zoon bij de politiecommissaris zou zijn ontboden - was op dat ogenblik Emiel Libbrecht (160), schoon broer van de liberaal Justin Muyle. Op de zitting bij de politiecommissa ris was evenwel waarschijnlijk Jules Vandeputte, zoon van Angelus, de voorzitter van de Kerkfabriek vanaf 1882, aanwezig. Wij steunen deze bewering op de brief van kasteelheer Joos dd. 23 november 1875 (zie ver der) waarin duidelijk sprake is van vader en zoon Vandeputte (wel hebben we dan geen verklaring voor de 'foute' vermelding door pastoor Castel). Die waren stellig geen vrienden van de oude edelman. Jules Frans Vandeputte (andere schrijfwijze: Van de Putte) was geboren in Pittem op 25 maart 1853 (161) en overleed er als handelaar op 9 juni 1903, amper 50 jaar oud. Hij was gehuwd met Maria Silvia Louisa Van de Kerckhove (162). Sinds 1869 was Henri Isidoor Tavernier politiecommissaris in Pittem (163). De twee veldwachters waren in 1875 Eligius Coussens en Ferdinand Brûlez. Wie de verklikster was, is niet te achterhalen, evenmin het tiental getuigen. Pittem telde toen 4801 inwoners. 211
Pastoor Castel kreeg van Mgr. Faict geen nauwkeuriger gegevens i.v.m. de beschuldigingen van het echtpaar Joos, toch niet schriftelijk, misschien mondeling wel. Een van de beschuldigingen aan het adres van kasteelheer Joos was dat hij aanwezig zou geweest zijn op de begrafenis van Pierre Theodoor Verhaeghen (164). 'De familie' wier 'heidense levenswijze' pastoor Castel zo hekelt bestond uit het echtpaar Joos de ter Beerst - de Müelenaere , hun zoon Eugène (toen 25 jaar), en baron en barones Limnander de Nieuwenhove - Joos de ter Beerst. Aangezien hij niets meer van Mgr. Faict hoorde, werd de oude kasteelheer ongeduldig en op 18 november 1875 schreef hij hem de volgende brief (wij vertalen uit het Frans): 'Toen ik de eer had bij u op bezoek te zijn op 29 oktober jongstleden zei u mij dat u 14 dagen bedenktijd nodig had eer u me een antwoord kon geven. Aangezien ik geen nieuws van u ontvang, herhaal ik bij deze het verzoek dat ik u drie weken geleden voorlegde: een eerherstel vanwege de Pittemse clerus. Ik wil geen geloof hechten, Monseigneur, aan het gerucht dat in heel onze omgeving verspreid wordt en dat beweert dat de houding van de clerus tegenover mij het gevolg was van bevelen van Uw Hoogheid. Ik verlang dus, Monseigneur, een duide lijke verklaring door de heer pastoor en zijn onderpastoors, in uw bijzijn, zodat men kan uitmaken welke kant hierin schuld treft. Ik hoop dat u me wel zal willen vereren met een antwoordje (....). (165) ** Toelichting bij deze brief Waar Joos het heeft over 'de Pittemse clerus' bedoelt hij duidelijk alleen de pastoor en de twee onderpastoors. Hij heeft geen grieven tegen de bejaarde priester Karei Lodewijk Van Schoebeke, gewezen privé leraar van Mgr. Faict, die toen als aalmoezenier in het Pittemse klooster ver bleef. Zou de gewiekste mensenkenner Faict zich laten vangen in de net ten van de gewezen onderzoeksrechter die een 'confrontatie' van alle par tijen eiste? De volgende dag al, 19 november 1875, schreef Mgr. Faict een antwoord aan 'de heer Joos de ter Beerst, eigenaar, Pittem' (wij vertalen uit het Frans): 'Bij het lezen van uw brief van gisteren stel ik vast dat er een mis verstand bestaat in verband met onze verdere contacten over de verkiezingsperikelen in Pittem. Ik dacht duidelijk begrepen te hebben dat u me zou vereren met een tweede bezoek en bijgevolg had ik een termijn van 14 dagen vooropgesteld. Op 7 november heb ik al antwoord gekregen op mijn vragen om ophelderingen en vanaf 15 november was ik u al verwachten 212
de. Hoewel aangelegenheden zoals die waarmee we nu bezig zijn beter op een andere manier afgehandeld worden dan per brief, heb ik evenwel de eer u te laten weten dat de Pittemse clerus mij eensgezind verklaart dat ze nooit één woord hebben gesproken dat niet strookt met uw eer. Op 26 okto ber, ingevolge de bekendmaking van de eerste verkiezingsuitslag en de aankomst in Pittem van de De Laere's en de Mommaerts uit Tielt, werd aan de heren geestelijken gevraagd o f M.J. [= Mijnheer Joos] vrijmetse laar was. Ze hebben eensgezind geantwoord dat dit niet het geval was. Ze verklaren mij vervolgens dat ze uw kandidatuur bestreden hebben, kracht dadig zo men wil, maar eerlijk. De redenen voor hun verzet zijn volgens hen de volgende. U zou eerst aan de heer Emiel Libbrecht verklaard heb ben dat u niet aan de verkiezingsstrijd zou deelnemen als hij bereid was kandidaat burgemeester te zijn. Ten tweede, toen u onverwacht kandidaat werd, zijn die heren geschrokken dat ze naast uw naam de naam van brouwer Lanssens [sic] (166) aantroffen. Ze schrokken ook toen ze vast stelden dat uw briefjes gevent werden door de landbouwer-molenaar Musschoot, de kroeghouder Devreese , Félix Defoor [sic] en brouwer Justin Muylle (167), allemaal personen die aan uw kandidatuur een kleur gaven die de clerus niet anders kon dan bestrijden. Indien die beweringen juist zijn, dan begrijp ik niet hoe u in die omstan digheden kandidaat kon zijn - u mag mijn eerlijkheid zien als een bewijs van vriendschap. Zekere personen in Brugge, die de eer hebben u te waarderen zoals ik, zijn me komen zeggen dat — gezien de moeilijkheden die de familie kende en die wij allen betreuren — uw welbekende wijsheid u deze keer had moeten verbieden om welke kandidatuur dan ook te aanvaarden. Wanneer ik de eer zal hebben u terug te ontmoeten, zal ik erin slagen, denk ik, om het optreden van de heer Van Zieleghem tegenover uw knecht te rechtvaardi gen. Wat betreft het verzoek dat u tot mij richt om een onderhoud te heb ben in het bijzijn van de heer pastoor en zijn onderpastoors, - alhoewel ik het beschouw als een strelende eerbetuiging aan mijn onpartijdigheid toch hoop ik dat u niet zal aandringen, omwille van de ophef die zo'n onderhoud zou kunnen verwekken en van de magere oogst die u daarvan zou mogen verwachten.' (168) ** Toelichting bij deze brief De bisschop zegt 'ophelderingen te hebben gevraagd'. Wij vonden in elk geval alleen een spoor van een dergelijke vraag gericht aan pastoor Castel. Het is weinig waarschijnlijk dat Mgr. Faict de beide onderpastoors raad pleegde en nagenoeg uitgesloten dat hij andere Pittemse medespelers en/of getuigen - die hij overigens bijna zeker niet persoonlijk kende - over hun lezing van de feiten ondervroeg. 213
Welke de moeilijkheden waren van of binnen de familie Joos de ter Beerst in Brugge, heb ik, ondanks grondig onderzoek, spijtig genoeg niet kunnen achterhalen. Jonkheer Joos zal het hebben over 'onenigheid binnen de familie' (zie verder). Hield dit verband met de onverkwikkelijke onder gang van de Bank Dujardin? Voor het overige is de bisschoppelijke brief een staaltje van opperste geslepenheid: het verzoek om een 'confrontatie' te krijgen wordt op de meest beleefde, maar toch onverbiddelijke manier van de tafel geveegd. Vier dagen later, op 23 november 1875, antwoordt kasteelheer Joos van uit Pittem aldus aan de bisschop (wij vertalen uit het Frans): 'Ik heb de eer u ontvangst te melden van uw brief van 19 dezer. Zo ik u tot nog toe geen tweede bezoek bracht, dan komt dit doordat ik bij mijn terugkeer uit Brugge een ernstige bronchitis kreeg en dat ik veertien dagen lang het huis niet uit mocht. Ik ben overigens nog niet helemaal hersteld. Ik ga nu in, Monseigneur, op de verschillende punten waarover u schrijft. Nadat ik uw brief had ontvangen, moest ik vragen naar het adres van de heren uit Tielt over wie u het heeft en die ik niet persoonlijk ken. Ik heb hen aange schreven. Uit de brief die ik van de heer De Laere ontving blijkt dat noch hijzelf noch iemand anders van die heren de clerus hebben aangesproken en dat ze die heren niet hebben horen verklaren dat Mr.J.... geen vrijmet selaar was (169). Wat betreft de titel van vrijmetselaar die mij toegedicht werd en die ik als een belediging aanzie, daar ik geen lid ben van welk geheim genootschap dan ook, ziehier wat er gebeurd is: dat gerucht werd verspreid in de kroe gen van het dorp door de genaamde Angelus Van de Putte, gemeente raadslid, en door zijn zoon Jules (170). Welnu, het is algemeen bekend dat dit boezemvrienden zijn van mijnheer pastoor, die dagelijks bij hen aan huis komt (171). Daaruit besluit ik dat mijnheer pastoor aan personen die hem geheel toegewijd zijn vraagt dingen rond te strooien die hij zelf niet durft te vertellen omdat hij weet dat het lastertaal is. De redenen die ik heb om dit te geloven achtte ik nog meer gegrond toen ik vernam dat Jules Van de Putte — toen hij moest verschijnen voor de politiecommissaris (172) om er in het bijzijn van getuigen de herroeping te doen die ik de eer heb gehad u voor te leggen (173) —een onderhoud gehad heeft met mijn heer pastoor eer hij zich naar de politiecommissaris begaf (174). Wat betreft het vermeende gesprek tussen mij en de heer Emiel Libbrecht, ik heb die heer één enkele keer (175) ontmoet, te weten toen ik op mijn buitengoed (176) aankwam, in het begin van april, en we hebben het niet over verkiezing [sic] gehad. En wat betreft mijn kandidatuur, waarover u zegt dat ik die 'onverwacht' heb gesteld, ik had al de eer om u mondeling 214
(177) te verduidelijken in welke omstandigheden dat gebeurd is. Ik weet niet, Monseigneur, welke personen uit Brugge mij vereren met hun waardering, personen die u meende te moeten raadplegen in verband met de onenigheid binnen onze familie. Hierop wil ik alleen antwoorden dat mijn Brugse vrienden - en die zijn talrijk en achtbaar - eensgezind mijn gedrag en dat van mijn familie (178) goedkeuren. U zegt me nog dat ik, gezien diezelfde meningsverschillen, me had moeten onthouden [van enige kandidatuur]. Daarover denk ik dat U, méér dan wie ook, ervan overtuigd moet zijn dat, zo iemand het hoofd moet buigen, dit dan toch ik niet ben. Een laatste feit, Monseigneur. De heer Baert-Van Neste (179), wiens doch ter gehuwd is met uw neef( 180) heeft in uw naam geschreven naar de heer Baert, olieslager in Pittem (181), om hem te zeggen dat hij mijn kandida tuur moest bestrijden. Als dat klopt, Monseigneur, dan denk ik dat, gezien de goede betrekkingen die altijd tussen ons hebben bestaan, het wenselij ker ware geweest dat Uw Hoogheid zich rechtstreeks tot mij had gewend. Dat zou ons beiden de moeilijkheden hebben bespaard die zich nu voor doen. Ik hoop, Monseigneur, dat een nieuw onderzoek u in staat zal stellen om klaar te zien in deze zaak en u ertoe zal brengen mij recht te doen weder varen - daarop heb ik recht. Ik verzoek u, Monseigneur, mij de uitslag van uw onderzoek te willen meedelen en nogmaals mijn gevoelens van bijzon dere hoogachting te willen aanvaarden.' (182) ** Toelichting bij deze brief De vermelding 'in uw naam' die al dan niet voorkwam in de brief van Baert/Oostkamp aan Baert/Pittem heeft de bisschop fel ontstemt (zie ver der). Aangezien hij vooralsnog zijn zin niet heeft gekregen, houdt de gewezen onderzoeksrechter voet bij stek en eist hij een nieuw onderzoek. Deze brief is evenwel de laatste die de kasteelheer in verband met deze zaak schreef. Op 3 december 1875 vindt Monseigneur Faict eindelijk de tijd en de zin om te antwoorden op deze brief. Wij vertalen uit het Frans: 'Gelieve me te willen verontschuldigen dat ik niet vroeger antwoordde op uw schrijven van 23 november laatstleden. Ik had daartoe helemaal de tijd niet. Om ronduit te spreken, zoals het past onder vrienden, ik had nauwelijks zin om het te doen, U doet me de eer mij 'een nieuw onderzoek' te vragen. Maar het ziet er naar uit dat u, zonder het te beseffen wellicht, een onderzoek tegen mij aan het opstarten bent. In mijn antwoord van 19 november heb ik zorgvuldig vermeden om in te gaan op de volgende zin in uw brief van de 18de: 'Ik wil geen geloof hechten, Monseigneur, aan het gerucht dat in 215
■J/ee er-ni/y/tê td iSw ^eee/enerete nee ede <J/ntedn, *Ydoneeeesf ' td /* ' / ^ / « / w / , •,/d fffd n n r >d- Ar ? / /et*4j r*yrrn/.t,
dtaen
t/$ jp o u * » / r/s? snm /yde / / ölrw td /er* <Jd>ttJ.t/' '^d ^e rrd n /e \rd tu td ér?
fjic r t.t/' nee td cA ^/tte/en trete eZ ' /eteiJ en^fon/j,
Ó ednantd $/•***
• d r ' c $ ÿ .i/'ifft, zA ^pertdente (Q tdnontd
<//‘/ ’/A 'ryft/rttid ' ttf€ e d <edt*tdtt,
A"'h» e>ÿtrn£> e/'y'eeA e/'-en ^/trn /',
M /e.r rdt (dkiedn, < u/$£r-nj*'t*r'
ijd tA v td< ® daiedn, **$/*»&,
u ïC
^
w/
o d t/c j edt o d fêtd n »"■ td <0j&<tddr/ e / A wa* S td n e n td tde tëdéttdn,
xA& atdtm e J /d c n edt (ddeitdn nee td
ddeon td t d d fttd n ,
^^Sererneiet^ e /' deetj rt/fa n A , a n /' / ’/a n u m ri
ftpr/j j/e u te ^ ie r t/' ed de ^ te i/e edee/oeeieeeoe y te é /t m en n en /' edyA iatnvr' en
A / ^ ‘tetjanne ede
comte
G ustave-A dolphe de
MÛELENAERE
Membre de la Chambre des Bepréceatanlc, Bourgmestre de Pitthom, ancien Conseiller provincial, le u r
p o u x , p è r e , b c n u - p ô re , a ïe u l, fn>ro. b c a u -fr d re ,.o n e lo e t tçro n d - o n c le , décédé le S J u ille t I 8 7 , | .
a
| Ab <- ,?■• r, 1 a n s , a d m in is tré d e s s a c re m e n ts do n o tre M ôro la S a in te -É g lis e . L 'e n te rre m e n t a e u lie u a u c a v e a u do la fam ille à P itth o m , le S A M E D I 11 J U IL L E T 1 8 7 4 .
é t i
L e s e r v ic e s o len n el p o u r le re p o s do son Ûmo a u r a Hou à P itth o m . le M E R C R E D I 15 J U IL L E T 1*7.1 à JO h e u re s .
R.
I.
P.
Overlijdensbericht graaf Gustaaf Adolf de Mûelenaere (1823-1874). (Archief familie Veranneman de Watervliet) 216
heel onze omgeving verspreid wordt en dat beweert dat de houding van de clerus tegenover mij het gevolg was van bevelen van Uw Hoogheid. ' Ik heb inderdaad gedacht dat u geen geloof hechtte aan dat gerucht. U weet - het kan niet anders - dat zulke geruchten vanzelf ontstaan en zo gemak kelijk geloof vinden, overal waar de plaatselijke clerus stelling kiest in een verkiezing. Hoe vaak gebeurt het niet dat men aan de bisschop zulke bed roevende wapenfeiten toeschrijft terwijl hij daarover niet eens werd geraadpleegd! Uw brief van 23 november lijkt nu evenwel te zeggen dat u daaraan geloof hebt gehecht en dat u alleen bij wijze van verbloemende taal schreef dat u er geen geloof aan hechtte. Ziehier wat eigenlijk gebeurd is in verband met de heer Baert, schoonvader van mijn neef uit Oostkamp. Toen ik kort voor de verkiezingen - ik weet niet meer welke dag precies het was - gemoedelijk keuvelde met die heer, zoals dat nog gebeurt, had ik het over Brugge, over Oostkamp, over Meulebeke, over Pittem ook en over nog andere gemeenten waar de heer Baert familie wonen heeft. Toen hij uiting gaf aan een zekere bezorgdheid in verband met sommigen onder hen - zonder dat hij evenwel wie dan ook in het bij zonder vermeldde - spoorde ik hem aan om zijn invloed aan te wenden en te schrijven, en ik voegde eraan toe dat de clerus altijd op hem en op zijn familie zou rekenen. Hij heeft dus geschreven naar zijn broer, olieslager in Pittem, aangezien u dat zegt en u erin geslaagd bent dat te weten te komen (183) - hoewel dit laatste wel helemaal niet zijn bedoeling zal zijn geweest. Maar ik ontken ten stelligste dat hij, door mijn toedoen, anders kan geschreven hebben dan in eigen naam ( 184) en ten gunste van de kan didaten van de clerus. Dat de heer Baert - die beter op de hoogte was dan ik toen - in bijzonderheden getreden is en dat hij, om meer gehoor te vin den, mijn naam in de verf heeft gezet, dat alles is niet mijn schuld en niet mijn bedoeling geweest. Ik hoop, geachte heer, dat u deze verklaring zal aanvaarden als een nieuw bewijs én van de prijs die ik aan uw waarde ring hecht én van de waardering die ik voor altijd voor u en uw achtbare familie heb gehad.' (185) ** Toelichting bij deze brief Dit is de laatste brief van de bisschop in verband met deze aangelegen heid. Eugène Joos moet begrepen hebben dat de weigering van een nieuw onderzoek onherroepelijk was en zal zich met of tegen zijn zin daarbij hebben neergelegd. 8. Zo stil als een graf Het zal nu jaren duren eer er een nieuw contact komt tussen de bisschop en de kasteelheer van Pittem. In de uitgaande bisschoppelijke briefwisse ling, tot 1878, is er alvast nergens een gegeven te bespeuren dat wijst op
217
enig contact. We hebben ook andere briefwisseling zorgvuldig onderzocht (186), alsook onder meer (187) de plaatselijke krant 'De Gazette van Thielt' voor 1875-1878. In juni 1878 gebruikt Mgr. Faict in een brief aan pastoor Castel het veelbetekenend woord 'verzoening' (188). Welnu, er kan geen verzoening zijn zonder voorafgaande breuk, zonder een vroeger vastlopen van de goede verstandhouding. Die breuk is er dus ongetwijfeld geweest tussen de Pittemse clerus (het driemanschap) en de bewoners van het kasteel aan de Waterstraat. 9. Onderpastoor Van Zieleghem, geen drenkeling na de storm Op 4 december 1875 verdwijnt de 44-jarige onderpastoor Constant Van Zieleghem uit Pittem na amper 3 jaren dienst. Hij wordt pastoor van O.L. Vrouw van de Potterie in Brugge en Bestuurder der Brugse Zondagsscholen. Het is een verlokkelijke voorstelling van de feiten deze benoeming in verband te brengen met de zonet beschreven breeduitlopende ruzie tussen de pastorij en het kasteel, te meer daar de onderpastoor tweemaal met name genoemd werd: eenmaal i.v.m. het ontzeggen van de biechtstoel en eenmaal i.v.m. de kasteelknecht. Dit is evenwel een hersen schim. De bewaarde bescheiden zijn daarvoor té duidelijk. De vrome priester werd zeker noch verwijderd noch geofferd. Ik schreef vroeger al over Constant Van Zieleghem (189). Als titularis van de Zesde Latijnse in Roeselare had hij 'een verfijnde smaak en een zeer ruime belangstelling' (190). Hij was er biechtvader der leerlingen en zondagsonderpastoor in Oostnieuwkerke (191). Tijdens zijn verblijf in Pittem had hij herhaaldelijk last met de gezond heid. In juli 1873 ontving hij van Mgr. Faict een bijzondere steun om de onkosten te dekken die zijn verzorging had veroorzaakt (192). Met veel ijver werkte hij in Pittem in de zondagsschool (193), waarvoor hij op 10 februari 1875 aan Mgr. Faict een geldelijke steun vroeg - en die ook kreeg (194).Op 1 december schreef Mgr. Faict een uiterst vertrouwelijke (195) brief aan onderpastoor Van Zieleghem met het bericht dat hij zinnens was hem in Brugge te benoemen (wij vertalen uit het Latijn): '... deze plaats, naar mijn oordeel, past uitstekend voor uw krachten, uw talenten en uw verdiensten'. Mgr. Faict vraagt de onderpastoor dat hij 'zonder uitstel' schriftelijk zijn mogelijke bezwaren zou kenbaar maken (196). De vol gende dag al liet Van Zieleghem de bisschop weten dat hij aanvaardde en hij betuigde hem zijn dank (197). De benoeming werd officieel op 4 december 1875. Al op 17 december 1875 kwam Pieter Albert Pieters (198) naar Pittem als opvolger van Van Zieleghem. Hij zette het werk in de zon dagsschool voort. In februari 1876 kreeg hij daarvoor een nieuwe gelde lijke steun vanwege het bisdom (199). De benoeming van Van Zieleghem 218
Constant Van Zieleghem (1831-1902), gewezen leraar van Albrecht Rodenbach, onderpas toor in Pittem (1872-1875). Het kasteel aan de Waterstraat had het bijzonder gemunt op deze vrome, voorname, toegewijde priester. (Foto BAB)
219
was dus een eervolle benoeming waarbij de bisschop oog had voor de zwakke gezondheid van de priester. 10. Liefde overwint alles De gebeurtenis die een eind gemaakt heeft aan de breuk tussen het kasteel aan de Waterstraat en de pastorij was het huwelijk van de jonge kasteelzoon Eugène Joos de ter Beerst met Georgina de Bie de Westvoorde van het kasteel in Sint-Kruis. De briefwisseling daaromtrent, waarbij Mgr. Faict, als grote vriend van de edele familie de Bie de Westvoorde, betrok ken werd, heb ik al vroeger besproken (200). De toekomstige schoon moeder van de jonge Joos schijnt deze verzoening als voorwaarde gesteld te hebben (wij vertalen uit het Frans): 'Mevrouw de Bie en haar dochter vragen die verzoening en u begrijpt dat ik niet beter vraag dan hen hier in te steunen.' (201 ) Leonie Henriette Célestine Sylvie barones Pecsteen was geboren in Brugge op 14 februari 1832 en trad er op 19 april 1852 in het huwelijk met Jules François Ghislain de Bie de Westvoorde. Pas op 20 mei 1851 had haar vader, Gustaaf Honoré Jacques Philippe Pecsteen de Buytswerve (Brugge 16.11.1804-03.03.1894), senator, lid van de provincieraad van West-Vlaanderen, de titel van baron gekregen, erfelijk in mannelijke lijn. Jonkvrouw Leonie Pecsteen had geen broers, wel een zus, met name Henriette Louise Anne Jacqueline Ghislaine (Brugge 04.03.1833 Oostkamp 26.02.1914) die in Brugge op 14 juni 1853 in het huwelijk trad met Louis Charles Marie Ghislain de Bie de Westvoorde (Brugge 21.05.1826 - Oostkamp 04.10.1904), broer van de al vernoemde Jules. Die beide uitgesproken Brugse adellijke families werden zo tweemaal door een huwelijk verenigd. Het echtpaar Jules de Bie de Westvoorde Pecsteen kreeg alleen dochters, vier in aantal, zodat die familie thans uit gestorven is (202). Mgr. Faict heeft het huwelijk van die vier dochters ingezegend, telkens in de kapel van het kasteel in Sint-Kruis, gebouwd in 1875, kort na het kasteel in Pittem. De reeks startte op 22 mei 1877 met het huwelijk van jonkvrouw Maria Louisa Sylvia Ghislena (Brugge 12.05.1855-26.05.1929) met jonkheer Camiel Louis Prudence Ghislain van Caloen de Basseghem (Brugge 16.03.1846-03.04.1903) (203), de latere burgemeester van Varsenare. Het tweede huwelijk was dat van jonk vrouw Georgina (204) met de kasteelzoon van Pittem, op 2 september 1878. Mgr. Faict had op 14 juni 1878 aan pastoor Castel gevraagd (wij vertalen uit het Frans): 'Ik verzoek u om een bezoek te brengen aan de jongeman en in de eerste plaats aan zijn ouders.' (205) Maar de 28-jarige kasteelzoon Eugène Joos bracht al op 15 juni 1878 een bezoek aan de pastoor. Het is 220
G
d
/
f> / ? / fj/ fff f
" t â r r / j /
(d f
( V f/
/ ffffffffy ff
(
/
l/ f C r e d r f f f f ’
/ 'X r / f f f f f f f
«/•
( /
_ -/ fT /
f r 'f f .V y / f f f / f y f f f f t ^ *
/ f t f ff.J / ( ( ( / '
/ s / / y f/ z s '
/
■S v y ' J
V J ^ O r c fJ /
/ ( fff
/ f/ v
r/rrr
Ci / / ^
f f f / ’/ ffe v ^ / r ^ C - '
9 / r r t f / v t f f r/r è ^ J /r f/r / / f J A r (*/</£; S? f
^
/? (//(< ? ((
r / £ C - ^ / fr / t fV f? ,
?
/ (C - ( /.
(SVÊLxnUiS ,
'••«•“• ':isf
Eén luik van de huwelijksaankondiging van jonkheer Eugène Camiel Joos de ter Beerst (1850-1930). Naar aanleiding van dit huwelijk kwam er een verzoening tussen de pastorij en het kasteel aan de Waterstraat. (Archief familie Veranneman de Watervliet)
221
dus pas enkele dagen later dat de 64-jarige pastoor, vergezeld van zijn twee onderpastoors: de 29-jarige Pieter Albert Pieters en de eveneens 29jarige Henri Butaye (206), zich naar het kasteel aan de Waterstraat moet hebben begeven, tenminste als hij gehoor gaf aan de wens van zijn bisschop, en kwam er oog in oog te staan met de 76-jarige kasteelheer, die hij driejaar voordien verweten had er een 'heidense levenswijze' op na te hou den. Jonkvrouw Leonie Pecsteen, de aanstichtster van de verzoening, was 69 toen ze in haar geboortestad Brugge op 1 mei 1901 overleed, weduwe sedert 13 jaar. 'De Gazette van Thielt' schreef toen: 'Verscheidene edele familiën van Brugge zijn smertelijk getrojfen door het afsterven van Mevrouw de Douairière de Bie de Weslvoorde, geboren barones Pecsteen. Zij was eene echt kristene vrouw, die haren adellijke stand verhief en ver eerde door het beoefenen van de deugd en het plegen van talrijke goede werken. Zij hielp vooral de armen.' (207) Zij was de meter van haar klein kind Berthe Léonie Camilla Godelieve Marie Ghislaine Joos de ter Beerst, vierde dochter van burgemeester Joos, die in Brugge overleed op 18 april 1984, bijna honderd jaar oud (° kasteel Pittem 17.07.1884) (208). 11. Een verzoening in daden omgezet De verzoening tussen het kasteel en de pastorij kreeg een concrete vert aling tijdens de dagen van de beroerde schoolstrijd in Pittem. Ik handelde daar vroeger al over (209). Jonkheer Albert Joos de ter Beerst daarover in 1961 (wij vertalen uit het Frans): 'Mijn grootmoeder (210) schonk (211) de gebouwen aan mijnheer pastoor Castel voor de katholieke scholen. Men gaf les in het koetshuis (212), heden ten dage het 'lokaal' (213), want de bouw van het kasteel was nog niet af.' (214) Het blijft mijn overtuiging dat dit gebaar er niet zou gekomen zijn zo de oude kasteelheer Joos nog in leven was geweest (hij was in april 1879 in Elsene overleden). Men kan zich ook de vraag stellen hoe die schoolstrijd in Pittem ware verlopen indien graaf Gustaaf Adolf de Müelenaere burgemeester was geweest... In deze gebouwen aan de zuidwestkant van het marktplein opende men drie klassen. De hoofdonderwijzer was Edward Joye, over wie verder. Koster Edward Veys hielp hem. 'De heer Edward Veys, onze klerk, gewe zen gediplomeerd onderwijzer, 'vir fidelis et prudens', in de kerk en in de school bijgestaan door een betrouwbare jongeman' (215), zo schreef pas toor Castel in het Frans aan grootvicaris Bruno Van Hove die belast was met de onderwijszaken. Die 'betrouwbare jongeman' was de toen 19-jarige Karei De Vriendt, geboren in Pittem op 15 april 1860 als zoon van Félix en van Barbara Van Ackere, 'een eerbaar echtpaar uit de werklie denstand' (216). Aan het Sint-Jozefscollege in Tielt had hij oude humani 222
ora gevolgd tot en met de derde Latijnse klas (217). Daarna had hij zich ten dienste gesteld van pastoor Castel in Pittem voor de vrije katholieke school, taak waarvan hij zich 'met lof kweet (218). Begin 1884 vertrok hij naar het college in Ottawa (Canada) (219) met de bedoeling er Oblaat te worden (220). Ondanks een tekort aan zusters (221) stemde kloosterover ste Vermandere in met de vraag van pastoor Castel om twee zusters af te staan aan de school: 'twee zusters van ons klooster voor de arme jongens' ( 222).
Zoals gezegd, was de hoofdonderwijzer in deze hals over kop uit de grond gestampte vrije katholieke school Edward Joye, een hoogstaande onder wijzer rond wie niettemin en wonderlijk genoeg een zekere spanning zal ontstaan. 12. Spanningen rond hoofdonderwijzer Edward Joye Edward Joye was eigenlijk geen geboren Pittemnaar: hij kwam ter wereld in Rumbeke op 23 juli 1829. Na onderwezen te hebben in Koekelare en in Koolskamp werd hij hoofdonderwijzer in Pittem op 15 januari 1853, taak die hij bleef vervullen tot 26 november 1894, toen de bekende priesterarcheoloog Juliaan Claerhout hem opvolgde (223). Edward Joye overleed in Pittem op 27 februari 1910. Edward Joye was goed thuis... bij de familie de Müelenaere-Dujardin op het kasteel aan de Tieltstraat (224). Pastoor Castel was natuurlijk niet bij zonder ingenomen met die vriendschap. Over Joye schreef hij op 2 sep tember 1879 aan grootvicaris Van Hove (wij vertalen uit het Frans): 'Er zijn hier in Pittem mensen die zijn banden met de gravin vrezen.' (225) Als gevolg van de schoolwet van 1 juli 1879 nam Edward Joye ontslag als hoofdonderwijzer van de gemeenteschool. De bewaarde bescheiden leren evenwel dat de man twijfelde en aarzelde, niet op grond van ideologische overwegingen, maar omdat hij in te staan had voor een gezin van zes kin deren (226). Maar pastoor Castel schreef die weifelende houding toe aan de invloed van de gravin. Vandaar het ongenoegen en de spanningen. Naar de latere getuigenis van zijn kleindochter Paula Thiers, werd hoofd onderwijzer Edward Joye in de zomer van 1879 ziek omdat hij voor zo'n uiterst zware beslissing stond. Op 21 augustus 1879 schreef hij aan groot vicaris Van Hove (wij vertalen uit het Frans): 'Ik schreef naar het bisdom om dispensatie [van het ontslag] te krijgen. Maar als ik erover nadenk: die dispensatie zelf verontrust mij. Hoe zou ik, na gedurende 31 jaar gewerkt te hebben voor God en zijn Heilige Kerk, nu, al was het lijdzaam en gedwongen door de omstandigheden, enige rust kunnen vinden in een onderwijs dat ik verafschuw? Als ik anderzijds de aangelegenheid wik en weeg, zijn mijn ogen ziek, maar ik gebruik ze ook al zo lang. Ik zou mis 223
schien een getuigschrift kunnen krijgen, maar dat zal moeilijk zijn: oog arts Libbrecht (227) antwoordt op geen enkele brief van mij, het getuig schrift komt maar niet. En als ik denk zo mij iets zou overkomen, terwijl ik in het vrij onderwijs sta, ik zou ten laste kunnen zijn o f een hinderpaal voor het goede dat men in mijn parochie tot stand wil brengen. Dat alles maakt me van streek en bezorgt mij slapeloze nachten. Maar ik meen de stem van de goede God te horen en die zegt me: 'Verlaat het officieel onderwijs en stap moedig en onbevreesd binnen in de katholieke school. Ik zal u niet aan uw lot overlaten. ' Vervuld met die stem - die naar mijn overtuiging een goddelijke stem is - en vol vertrouwen in de toekomst zal ik op zaterdagvoormiddag 23 augustus naar het bisdom komen, me aan de voeten van Monseigneur werpen en hem zeggen dat hij met mij mag doen wat hem goeddunkt.' (228) Maar de volgende dag, vrijdag 22 augustus, laat Joye aan Van Hove weten dat de reis naar Brugge met een paar dagen uitgesteld is 'op verzoek van mijnheer pastoor' (229). Of hoofdonderwijzer Joye uiteindelijk een onderhoud had met Mgr. Faict is niet duidelijk, in de bewaarde bescheiden is daarvan geen spoor te vin den. In elk geval schreef de Pittemnaar op 3 september aan grootvicaris Van Hove om hem in het Frans 'hartelijk te danken voor wat u voor mij heeft willen doen en voor wat u altijd bereid zal zijn te doen ten gunste van uw onderwijzers die trouw blijven aan hun beginselen' (230). En dan heeft de hoofdonderwijzer het over zijn inkomen binnen de vrije katholieke school (wij vertalen uit het Frans): 'Om mij te schikken naar het verzoek van mijnheer pastoor, heb ik gedacht mijn wedde te kunnen bepalen op 2000 frank, zonder woning — werkelijk verlies van 1600 frank en de woning t.o.v. mijn vorige toestand en een tekort van 1000frank t.o.v. wat mijn gezin mij kost. (231) Mijnheer de grootvicaris zal zo goed willen zijn die zeer redelijke eisen te erkennen en er een advies over te geven dat tegemoet komt aan mijn wensen. Ik weet niet, mijnheer de grootvicaris, of het bisdom de bedoeling heeft dat ik onmiddellijk ontslag neem o f dat ik wacht tot op een gegeven moment. Ik wens me in elk geval te schikken naar uw bevelen. Een enkel woord, mijnheer de grootvicaris, en het is afgelopen. Dat éne woord, ik zou zo gelukkig zijn het te ontvangen.' (232) De dag voordien, op 2 september, had pastoor Castel ook een brief geschreven naar grootvicaris Van Hove, wellicht buiten het weten van Edward Joye om (wij vertalen uit het Frans): 'Ik heb zonet een laatste onderhoud gehad met mijnheer de kandidaat hoofdonderwijzer. Zijn dub belzinnige handelwijze ontstemde de katholieken die ons hier bijstaan. We zijn bereid over dat alles de spons te halen en we zetten ons in om hem het verloren veld te doen terugwinnen. Onze gediplomeerde ondermeester, de heer Félix De Puydt (233), heeft vanaf het begin openlijk verklaard dat hij 224
verzaakte aan het officieel onderwijs en zo heeft hij de sympathie gewon nen van verscheidene van onze beste katholieken. Gisteravond heeft hij op een nogal behoorlijke manier afgezien van zijn kandidatuur [voor de vrije katholieke school]. Tijdens deze schooloorlog en tussen de uitvluchten van de hoofdonderwijzer door hadden we plannen opgezet en die waren aan trekkelijk doordat ze weinig duur waren.' (234) En dan ontvouwt de pas toor zijn plan: hoofdonderwijzer zou Edward Joye worden, geholpen door koster Edward Veys, Karei Lodewijk De Vriendt en twee Zusters van Maria. En hij vervolgt (wij vertalen uit het Frans): 'Schrijf me a.u.b. o f u er nog mee instemt dat ik de benoeming van de heer Joye aan Zijn Hoogheid voorleg. Persoonlijk doe ik dit niet met tegenzin. Er zijn hier in Pittem mensen die zijn banden met onze gravin vrezen.' (235) 'Onze gravin', Augusta Dujardin, toen 55 jaar oud en sinds 5 jaar weduwe, liet zich ook opmerken tijdens de schoolstrijd in Pittem. Dit kwam meer bijzonder tot uiting in een nogal stormachtig gesprek tussen onderpastoor Henri Butaye (236) en de gravin. Nadat hij in Brugge van 24 augustus tot 29 augustus 1879 de priesterretraite had bijgewoond, bracht de 30-jarige onderpastoor een bezoek aan de gravin in haar kasteel aan de Tieltstraat. Pastoor Castel daarover (wij vertalen uit het Frans): 'De heer Butaye heeft haar een bezoek gebracht na afloop van de retraite... maar laat ons zeg gen wat een storm! Gedurende drie kwartier een echte uitbarsting van klachten. Ziehier alleen maar een staaltje, want ik ben gehaast: 'op de preekstoel maakt u toespelingen op mij, u maakt me uit voor twistzieke liberaal, u bespiedt mij, u beschuldigt mij en u gaat boertig te werk.' Aanvankelijk was hij [= onderpastoor Butaye] helemaal uit zijn lood geslagen, maar hij herpakte zich en antwoordde zo koelbloedig en krach tig dat zij [de gravin] het zwijgen werd opgelegd. Zij zal dat onderhoud niet licht vergeten. In al haar verwijten was helemaal niets waar. Maar ziehier hoe gemeen mevrouw de gravin te werk gaat: bij het begin van onze besprekingen over mijn plan voor een vrije school veert ze recht en spreekt ze vol gloed de volgende woorden: 'De bisschop wil dus de school van mijnheer Joye schandvlekken?" (237) Volgens gravin de MüelenaereDujardin had hoofdonderwijzer Joye gewoonweg in de gemeenteschool moeten blijven, ook na de beruchte schoolwet van 1 juli 1879. 13. Stilaan naar peis en vrede Vanaf 1880 kwam geleidelijk aan de goede verstandhouding tussen de parochiegeestelijkheid en de in Pittem wonende adel terug. De oude kas teelheer Joos was in april 1879 overleden. Vanaf 1880 ging de gezondheid van pastoor Castel achteruit en was hij niet meer de strijdvaardige pries ter van weleer. Hij werd vanaf 18 mei 1880 bijgestaan door onderpastoor 225
Isidoor Jozef Alfons Fraeys (238), een oud-leerling van hem. Fraeys liet zich evenwel helemaal niet in met de adel. Op het kasteel aan de Waterstraat bracht de aanwezigheid van de jonge kasteelvrouw vanaf sep tember 1878 nieuw leven in de brouwerij. Op aandringen van haar moe der wilde zij tot elke prijs op goede voet leven met de pastorij. Gravin de Müelenaere kwam wel nog tussentijds op het kasteel aan de Tieltstraat verblijven, maar verbleef steeds vaker in Brugge bij haar familie. Baron Charles de la Croix d’Ogimont die, sinds het ijzig politiek stortbad in 1874, eigenlijk nog maar zelden in Pittem verscheen, overleed op 13 mei 1883, amper 41 jaar oud. De 33-jarige weduwe, gravin Maria de Müelenaere, voelde er niets voor om zich in Pittem te vestigen. Stilaan begon zich de vraag te stellen: wat met het kasteel aan de Tieltstraat? Kloosteroverste Vermandere ging de eeuwigheid in op 15 februari 1885, 61 jaar oud. De eens zo strijdvaardige overste die niet met zich liet sollen was afgeleefd. Pastoor Castel zelf overleed op 12 augustus 1886. Pittem bezorgde hem een koninklijke uitvaart, die ik vroeger al uitvoerig behandelde (239). Pieter Leonard Brulois werd pastoor van Pittem op 26 augustus 1886. Hij was een heel andere persoonlijkheid, hij was veel soepeler en had een rui mere kijk (240). Op 20 en 21 september werd hij samen met de onderpas toors ontvangen op de kastelen, respectievelijk aan de Tieltstraat en aan de Waterstraat, zodat hij belet was om deel te nemen aan de priesterretraite (241). Mgr. Faict verleende hem hiervoor dispensatie (242). Bij de aanvang van zijn pastoraat was er wel een meningsverschil tussen enerzijds de pastoor en zijn kerkraad en anderzijds burgemeester Joos de ter Beerst. Op 15 september schreef pastoor Brulois aan Mgr. Faict (wij vertalen uit het Frans): 'Het is mijn plicht om de kwestie van het huis van de pastoor van Pittem aan het oordeel van Uw Hoogheid voor te leggen. Alle leden van de kerkfabriek zijn van oordeel dat nieuwbouw de voorkeur verdient boven verbouwing. Onze inkomsten zouden het mogelijk maken dat we denken aan het bouwen van een huis van gewone omvang, de keu ken en andere bijgebouwen zouden kunnen behouden blijven. Maar onze jonge burgemeester (243) wil daar niets over horen, hij wil alles slopen en hij wil een gotisch gebouw, een soort middeleeuwse burcht. De uitgave zou op zijn minst 30.000frank belopen. De parochie is te gronde gericht door de faillissementen Dujardin en Libbrecht (244) en ik ben ervan over tuigd dat die grote uitgave een slechte indruk zou maken op de geest van onze goede en eenvoudige parochianen. Bovendien is de gemeentelijke kas leeg. Men zou opcentiemen moeten heffen.' (245) Mgr. Faict ant woordde dat hij weldra een ontmoeting zou hebben met burgemeester Joos de ter Beerst en na dat onderhoud een beslissing zou treffen. (246) 226
Maar in de volgende jaren verneemt men niets meer over deze pastorijkwestie. (247) Pastoor Pieter Leonard Brulois overleed in zijn pastorij op 13 maart 1891 na slechts enkele dagen ziekte — volgens deken Verraes: 'pneumonie en jicht' (248). Niet ver van zijn graf op het Pittems kerkhof werd later ook zijn zus en huishoudster Julia begraven (249). Op 2 april kreeg Pittem al een nieuwe pastoor, de ziekelijke Karei Lodewijk Verschaeve (250). In september 1888 was die pastoor benoemd in Nieuwpoort, maar hij 'wei gerde om de zeelucht' (251). Pastoor Karei Lodewijk Verschaeve was zeker niet de persoon om in moeilijkheden te geraken met de plaatselijke adel. Op 7 november 1891 overleed gravin de Müelenaere-Dujardin, zij die een 'dramatis persona' was geweest in de moeilijkheden tussen kasteel en pastorij in Pittem. Tijdens het pastoraat van Verschaeve werd het kas teel aan de Tieltstraat verkocht aan de Broeders Maristen (1895). In 1897 kreeg de ziekelijke pastoor het een beetje aan de stok met Mgr. Waffelaert (bisschop sedert 1895) omwille van de Daens-volgelingen in Pittem (252). Pastoor Verschaeve overleed in de pastorij op 29 mei 1901. Op 12 juni 1901 kreeg Pittem een nieuwe pastoor in de persoon van de toen 49-jarige Benedikt Constant (roepnaam: Benoit) Bernolet. Tijdens zijn lang verblijf in Brugge (253) had hij zeer vriendschappelijke betrek kingen aangeknoopt met de familie Joos de ter Beerst (254). In Pittem zou pastoor Bernolet tijdens zijn zesjarig verblijf dé vriend van het kasteel aan de Waterstraat zijn. De moeilijkheden tussen kasteel en pastorij waren nu wel voorgoed achter de rug. De goede verstandhouding zou duren tot het definitieve vertrek van de adel uit Pittem (255). 14. Slotbeschouwingen 'Het kleinste dorpje lijk de grootste steden heeft zijn liberhaters die hunne walgelijke verdorvenheid uitwerpen tegen al wat eerlijk en godsdienstig is.' Aldus Albrecht Rodenbach (256). Ook 'De Gazette van Thielt', een te Pittem zeer verspreide krant, wees het liberalisme krachtig van de hand: 'Het liberalisme is godsverloochening o f het is niets.' (257) Pittem was zeker niet de enige gemeente waai' tijdens de tweede helft van de 19de eeuw zich feiten afspeelden zoals hier uit de doeken gedaan. Soms heviger, soms milder. De grondoorzaak is te zoeken in de verbeten tegenstelling tussen katholieke ultramontanen en liberalen. Die laatsten behoorden meestal —niet uitsluitend ! —tot de hogere burgerij, de platte landsadel, de grootgrondbezitters, de rijken, de heren. Als die dan in bot sing komen met een beginselvaste, sterke, strijdvaardige persoonlijkheid als pastoor Castel... Al in Roeselare verweet men die laatste oerconservatisme, hardnekkige behoudsgezindheid, traditionele, ja zelfs vermolmde 227
pedagogie (die overigens nog meer afstak tegen de frisse, vernieuwende aanpak van zijn opvolger, Guido Gezelle). En de parochiepriester Castel bleef wat de leraar Castel steeds was geweest. Hij was onwrikbaar trouw aan Kerk en bisschop, hypergevoelig voor elke uiting van liberaliserende denkhouding. De plaatselijke adel was zeer zelfbewust en zelfingenomen, helder bewust van zijn voorrechten. Gravin de Müelenaere-Dujardin gedraagt zich soms precies als een soort opperpriesteres (gemandateerd door wie?) die ieder een, priesters en kloosterlingen inbegrepen, kapittelt. Bisschop Faict ontpopt zich als een fijne mensenkenner en sluw diplo maat. Ten gepaste tijde verdedigt hij moedig zijn priesters. Nooit gaf hij toe aan de eisen (of de grillen?) van die adel, die hij wel als 'vrienden' aan schreef —een stijlfiguur die bij hem verschillende inhouden kon dekken.
André DEMEULEMEESTER (t)
VOETNOTEN RvT = De Roede van Tielt BAB = Bisschoppelijk Archief Brugge GAP = Gemeentearchief Pittem 1. 2. 3. 4. 5. 6.
RvT, jg. 10, nr4, dec. 1979, blz. 197-226 en jg. 11, nr 1, maart 1980, blz. 2-37. RvT, jg. 15, nr 1-2 , maart-juni 1984, blz. 4-74. BAB: Castel aan Faict, 27 oktober 1868. Zie RvT, jg. 15, nr 1-2, maart-juni 1984, blz. 23-24. Een beknopt levensberichtje in RvT, jg. 10, nr 4, dec. 1979, blz. 204, noot 20. Jan Ferdinand Camiel Adolf (roepnaam: Camiel) Roelandts: geboren in Ingelmunster op 15 juni 1835, principaal van het college in Tielt op 1 september 1860, pastoor in Lendelede op 7 februari 1877, pastoor in Harelbeke op 4 december 1882, overleden in Harelbeke op 4 augustus 1892. Zijn twee jaar oudere broer —met wie hij vaak ver ward wordt —Aloys Constant (roepnaam: Constant): geboren in Ingelmunster op 12 oktober 1833, priester op 6 juni 1857, 'bewaker' aan het Sint-Lodewijkscollege in Brugge in oktober 1857, leraar en econoom aan het college in Tielt in september 1863, volgde er zijn broer als principaal op op 7 februari 1877, pastoor in Dikkebus op 22 augustus 1879, overleden in Dikkebus op 22 januari 1901. Al in 1875 stelde Camiel Roelandts aan de bisschop voor dat zijn broer hem zou opvolgen (wij verta len uit het Frans): 'L a a t m e to e, M o n se ig n e u r , o m k la r e ta a l te sp r e k e n : h e t z o u z e e r w e n s e lijk z ijn d a t m ijn b r o e r m ij zo u o p v o lg e n , w a n t h ij a lle e n is v a n a lle s o p d e h o o g
228
7.
8.
9. 10. 11.
12. 13. 14.
15. 16. 17. 18.
19. 20.
21. 22.
23.
24.
te ...' (BAB: Camiel Roelandts aan Faict, 8 augustus 1875) Zie RvT, jg. 10,nr4,dec. 1979, blz. 217. Voor de juiste datering van de retraite, zie Coll. Past. Faict, 1871, blz. 145. Pastoor Castel wist dat Mgr. Faict de gewoonte had de priesters te bezoeken tijdens hun retraite en dat hij aldus lucht kon krijgen van wat er in Pittem was gebeurd. Dit is de verklaring voor zijn brief aan de bisschop. Met 'Mevrouw' bedoelt men de toen 47-jarige gravin Augusta Dujardin. Met het 'naburig kasteel' bedoelt men m.i. het kasteel van de familie de Jonghe d'Ardoye, ver want met de familie de la Croix d'Ogimont. Monseigneur Faict kende goed de fami lie de Jonghe d'Ardoye vanuit zijn Roeselaarse tijd (superior Klein Seminarie 18491856). Ook op het politieke vlak had de bisschop bindingen met die familie. BAB: Castel aan Faict, 28 augustus 1871. BAB: Faict aan Castel, Acta Faict 1871, 30 augustus, folio 247: 'Lettre à M. Castel. Curé à Pitthem'. Voor een beknopt levensbericht, zie RvT, jg. 11, nr 1, maart 1980, blz. 2, noot 92. Zie ook Kloosterarchief Zusters van Maria Pittem, Geschiedenis van het klooster, Deel I, 'Plet leven van Zuster Marie-Joseph'. Geboren in Kortemark op 6 februari 1819, intrede op 11 november 1841, inkleding op 15 april 1847, professie op 13 juli 1848, overleden in Pittem op 14 oktober 1880. Dochter van notaris Filiep Constant Libbrecht (Ingelmunster 16.06.1798 - Pittem 04.02.1875). De notaris was een vertrouwensman van kloosteroverste Vermandere. Over de aard van haar ziekte op dat ogenblik, zie RvT, jg. 11, nr 1, maart 1980, blz. 2, noot 93. Op 19 juni 1872, dus amper twee dagen na het bezoek van de gravin aan de zieke kloosteroverste, bracht pastoor Castel de bisschop op de hoogte van de ver ontrustende gezondheidstoestand. Waaruit men kan afleiden dat de gravin dit bedrijf 'in den duik' of in het zwart runde. M o n s ie u r le B o u r g m e s tr e s e m o n tr a tr è s m é c o n te n t, a in s i q u e M a d a m e . '(Overste Vermandere aan Mgr. Faict, 8 augustus 1872) Ibidem. Camilla Modesta Vermandere, geboren in Pittem op 28 februari 1829 als dochter van Ivo, brouwer, en van Amelia Sophia Lauwers (GAP, register geboorten 1829, nr 29). Ze was de 6 jaar jongere zus van de kloosteroverste. Met toestemming van de Bisschoppelijke Commissie van de Kloosters woonde ze als ouderse jonge dochter in het klooster. Dochter van notaris Filiep Constant Libbrecht, zie noot 13. Franciscus Benediktus De Roo, geestelijk Bestuurder van het klooster sinds 1860, was op 6 juli 1872 in zijn woning in Pittem op 64-jarige leeftijd overleden. Hij was de zoon van Petrus Viktor en van Anna Clara De Haeze, beiden overleden. (GAP, register overlijdens 1872, nr 84) Overste Vermandere aan Mgr. Faict, 8 augustus 1872. 'O p a a n r a d e n va n m ijn h e e r p a s to o r ', zo schrijft de overste aan de bisschop. Eigenlijk dicteerde pastoor Castel de brief. Overste Vermandere had een bijzonder mooi hand schrift. De Bisschoppelijke Commissie van de Kloosters had in 1872 de volgende samenstel ling: voorzitter grootvicaris Livien Benedikt Bruneel, titulair kanunnik Lodewijk Lecocq (° Meulebeke 1797) en de ere-kanunniken Leo Van Caillie (° Brugge 1805) en Bruno Van Hove (° Izegem 1819). Zie 'A lm a n a c h b is d o m B r u g g e ', 1872, blz. 22 Zie A. Verschuere, 'D e Z u s te r s v a n M a r ia v a n P itte m ', 1948, blz. 12. Zie ook Valère Arickx, 'H e t v o lk s o n d e r w ijs te P itte m . 1 8 0 0 -1 8 7 2 ' in Biekorf, jg. 1962-1963. Ik druk de hoop uit dat de onuitgegeven monografie van deze auteur over 'Het onderwijs te Pittem' (waarover sprake, overdruk blz. 25, zie A. Verschuere, op. cit., blz. 9, noot 1)
229
ooit het licht zal zien. De opvolgers van pastoor De Wilde (de pastoors De Costere, Van Raes en Castel) keurden zijn beslissing af (zie mijn bijdrage in RvT, jg. 26, nr 2, juni 1995, blz. 86-88). 25-135. Om onbegrijpelijke redenen ontbreekt in het handschrift van wijlen A. Demeulemeester de tekst van de noten 25 t.e.m. 135. Hoe spijtig dit ook is, toch achtte de Redactie de bijdrage zelf voldoende belangrijk om een publicatie te rechtvaardigen, zij het onder een ietwat verminkte vorm. 136. Zie Gezellekroniek, nr 15, Kapellen, 1981 , blz. 50. 137. GAP, register gemeenteraadszittingen 1870-1876. 138. Ibidem. 139. BAB: Castel aan Faict, 28 oktober 1875. 140. Zie Gezellekroniek, nr 15, Kapellen, 1981, blz. 51. Daarmee kwam in Brugge een einde aan het burgemeesterschap van de beruchte liberaal Jules Charles Boyaval (07.02.1814 - Godesberg 14.09.1879), die gehuwd was met Julia Maria Dujardin (ver want met de familie van de Pittemse gravin), die kort voordien (op 18 mei 1875) in Brugge overleden was. 141. Zie V. Arickx, G e s c h ie d e n is v a n P itte m , 1951, blz. 243. 142. Idem, blz. 232. 143. Karei Lodewijk Tavernier werd priester gewijd op 10 juni 1854 samen met 13 diakens (o.a. Gezelle) die in Roeselare aan hun Wijsbegeerte begonnen waren in 1849-1850, het eerste jaar van Faict als superior. Die laatste heeft steeds een zekere voorkeur gehad voor die groep. Faict kende wellicht Jordaan Tavemier niet persoonlijk. 144. Zie V. Arickx, op. cit., blz. 236 . Ik dank zeer hartelijk Pater Egied André Tavemier, O.P., (° Pittem, 1919), priester gewijd in 1946, gewezen missionaris in Zaïre, archi varis van de familie Tavernier, uitgever van het driemaandelijks tijdschrift 'De Tavemiers van Vlaanderen': hij bezorgde mij nuttige gegevens over deze Jordaan Tavemier. 145. Zie V. Arickx, op. cit., blz. 218-219. 146. Zie RvT, jg. 11, 1980, blz. 8, noot 115. Deze verwantschap moet nader bestudeerd worden. Die was bekend aan kasteelheer Joos (zie verder). Wellicht kwam Mgr. Faict bij deze familie tussenbeide door middel van een brief. Een archief Baert heb ik voor alsnog niet ontdekt. Geen spoor daarvan in de bisschoppelijke Acta 1875. 147. Zie V. Arickx, op. cit., blz. 218. 148. Met dank aan Lucien Van Acker, Ardooie, voor de verstrekte inlichtingen. 149. Zie V. Arickx, op. cit., blz. 183 en 231. 150. BAB: Faict aan Castel, 30 oktober 1875. Acta Faict, 1875, 30 oktober, folio 388-389. 151. Over deze Tieltenaar, gewezen leraar van Rodenbach, zie RvT, jg. 10, 1979, blz. 213214. 152. Het woord 'zie lv e rk o o p e r ' staat in het Nederlands in deze Franse brief. 153. Thersites: een van de Grieken die deelnam aan het beleg van Troje. Hij was aartslelijk, laf, onbeschaamd, praatziek en schold op iedereen. - Castel verraadt hier zijn klassieke opleiding. 154. Deze vraag staat in het Nederlands in deze Franse brief. 155. In het Nederlands in de brief van Castel. 156. BAB: Castel aan Faict, 4 november 1875. 157. RvT, jg. 11, 1980, blz. 10-15. 158. Zie ook V. Arickx, op. cit., blz. 218. 159. GAP, geboorteregister 1844, nr 80. De enige juiste schrijfwijze is wel degelijk 'Muyle'. Over Justin Muyle had ik het vroeger al (RvT, jg. 11, 1980, blz. 14-15). Pastoor Jakob Dominiek Vanden Berghe, oom van Julia Vanden Berghe, de echtge-
230
160. 161. 162. 163.
164.
165. 166.
167. 168. 169. 170.
171.
172.
173. 174. 175. 176.
note van Justin, liet bij testament al zijn goederen in Tielt en zijn Chinees porselein aan Julia na (zie Biekorf, jg. 80, nrs 7-10, blz. 356). Justin Muyle is de grootvader van ingenieur André Jozef Frederik Albert Muyle (° Pittem 25.07.1915), gewezen gemeenteraadslid, gewezen brouwer, gewezen bioscoopuitbater. Zie V. Arickx, op. cit., blz. 156. GAP, geboorteregister 1853, nr 26. GAP, overlijdensregister 1903, nr 56. Henri Isidoor Tavemier (Pittem 13.08.1834-26.11.1905) was gehuwd met Maria Maes (Meulebeke 08.09.1836 - Pittem 28.09.1909). Dit echtpaar ligt begraven in de laan naar de kerkhofkapel in een vrij mooi en origineel graf. Het echtpaar woonde aan de Kauwstraat nr 1 (waar vóór 1940 het Vlaams Huis was - later de winkel 'Het Trapke'). De 'zitting' had dus vermoedelijk daar plaats. Pierre Theodoor Verhaeghen (° Brussel 07.09.1796) was volksvertegenwoordiger (1837-1862) en stichter van de 'Université Libre de Bruxelles'. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de Belgische liberale partij. Hij overleed in Brussel op 8 december 1862. Dertien jaar later wordt in Pittem nog geroddeld over wie aanwezig was op zijn uitvaart. In december 1862 woonde jonkheer Joos nog in Kortrijk (zie RvT.jg. 15, 1984, blz. 16). Deze brief bevindt zich in een privé verzameling in Brugge. Kopie in mijn bezit. Bedoeld wordt natuurlijk brouwer Francis Lamsens (Koolskamp 25.08.1801 - Pittem 23.07.1887). Zijn ouders waren Francis en Maria Anna de Müelenaere, een verre ver wante van de stam de Müelenaere. Het is weinig waarschijnlijk dat de bisschop dit wist. Foute schrijfwijze, overgenomen uit de brief van pastoor Castel. BAB: Acta Faict, 1875, 19 november, folio 414-415. De woorden 'n 'é ta it p a s ' (= was niet) zijn onderstreept in de brief van Joos zelf. Angelus Van de Putte was gemeenteraadslid sedert 1872. Over hem zie RvT, jg. 11, 1980. blz. 8. Jules Van de Putte was de vader van Maria Rachel (Pittem 13.11.1885 06.11.1977) die gehuwd was met de Fransman Prosper Maroy (1881-1944). Deze in Pittem wel bekende dame had jaren lang in het voorconciliair kerkgebouw haar eigen stoel op de eerste rij. Het echtpaar Maroy-Van de Putte ligt begraven naast het echt paar Jules Van de Putte - Vandekerckhove. Die familienaam kent veel schrijfwijzen in de bewaarde bescheiden en zelfs op de familiegraven in Pittem (Vande Putte, Van de Putte). Was pastoor Castel bijzonder goed ingelicht over de handel en wandel op het kasteel aan de Waterstraat, van zijn kant hield de oude kasteelheer de pastoor ook nauwgezet in het oog. Hij had zeker zijn 'overbrievers'. Zie hoger. Kasteelheer Joos heeft het hier m.i. over dezelfde 'confrontatie' waarover Castel schreef aan de bisschop. Op Paaszondag 5 april 1874 werd de toen 59-jarige Angelus Van de Putte, koopman, tot lid van de kerkraad verkozen in vervanging van Ivo Baert (+ 31 januari 1874). Nog dezelfde dag werd hij met eenparigheid van stem men verkozen tot voorzitter van het bureel der kerkmeesters. Het is in die zin dat Castel het in zijn brief van 4 november had over 'd e v o o r z itte r v a n o n z e k e r k m e e s te r s '. Angelus Van de Putte zelf werd niet lastig gevallen, wel zijn zoon Jules. Te weten tijdens zijn stormachtig bezoek aan de bisschop op 29 oktober 1875. De 'confrontatie' had dus plaats tussen 26 oktober (verkiezingen) en 29 oktober. Ook hieruit blijkt hoe goed de kasteelheer op de hoogte was van het doen en laten van o.m. de pastoor. Joos de ter Beerst onderstreept zelf de woorden 'een enkele keer'. De kasteelheer schrijft 'à la c a m p a g n e ', dus letterlijk: op de buiten, op het platteland.
231
177. 178.
179. 180. 181.
182. 183.
184. 185. 186. 187. 188. 189. 190. 191.
192.
De familie nam dus in april 1875 haar intrek in het nieuwgebouwd kasteel. Of dit al dan niet de eerste keer was, weet ik niet met zekerheid, ondanks mijn opzoekingen. De kasteelheer moet het hebben over het onderhoud van 29 oktober, aangezien hij om gezondheidsredenen zijn kasteel niet verliet tussen eind oktober en 20 november. We weten overigens niet over welke familieleden het ging. De vader en de moeder van kasteelheer Joos waren al overleden, respectievelijk in 1858 en 1857. De Pittemse kasteelheer had drie broers en een zus. Drie ervan waren in 1875 al overleden. Jonkheer August Charles Joos, geboren in Brugge op 18 april 1803, advocaat, bij zonder actief in Brugge rond de Belgische Revolutie in 1830 (zie daarover Biekorf, jg. 1982, blz. 276), huwde op 19 mei 1833 in Gent met Anna Maria Veys (Gent 04.12.1805-29.09.1861), verbleef na 1861 als weduwnaar in Gent waar hij overleed op 29 oktober 1878, amper enkele maanden na de Pittemse kasteelheer. Jonkheer Julien François Joos, geboren in Brugge op 10 mei 1805 was ongehuwd overleden op 30 juli 1870 in zijn huis 'r u e d e s O e ille ts n ° 1' in Brussel (Stadsarchief Brussel 1870, overlijdensregister, nr 3451). Jonkheer Henri Marie Joos, geboren in Brugge op 2 januari 1808, was ook al ongehuwd overleden in Brussel op 17 september 1872. Tenslotte de enige zus van kasteelheer Joos, met name Maria Louisa, geboren in Brugge op 28 september 1814, was ongehuwd in Brugge overleden op 18 januari 1856. Die familie woonde in Oostkamp en Mgr. Faict ging er af en toe op bezoek, ter ver pozing, om er 'g e m o e d e lijk te k e u v e le n ' (zie verder). Het betreft Henri Jozef Maria Claeys (Blankenberge 31.03.1843 - Oostkamp 19.12.1897). Zijn moeder was Maria Anna Cecilia Faict, zus van de bisschop. Ferdinand Maria Baert, zoon van Leo (pastoor Castel noemt deze Leo: 'Stamper Baert') en van Rosalia Baert. Hij was Armmeester vanaf 1876 en voorzitter van het Armbestuur van 1890 tot 1903, schepen van 1903 tot aan zijn overlijden op 20 febru ari 1905 (GAP, overlijdensregister 1905, nr 25). Hij was de schoonzoon van Angelus Van de Putte. Deze brief bevindt zich in een privé verzameling in Brugge. Kopie in mijn bezit. Uit de brief van pastoor Castel dd. 4 november 1875 weten we dat de oudste zoon van olieslager Ferdinand Baert op de vooravond van de verkiezingen aan brouwer Justin Muyle, politiek medestander van de kasteelheer, 14 liberale stembrieven had gevraagd. Het is dus niet denkbeeldig te stellen dat de briefwisseling OostkampPittem langs die weg ter ore of onder de ogen van de kasteelheer kwam. Mgr. Faict onderstreept zelf de woorden 'in e ig e n n a a m '. BAB, Acta Faict, 1875, 3 december, folio 442-443. BAB, briefwisseling aan Mgr. faict of aan personen van de bisschoppelijke curie (o.a. grootvicaris Van Hove). Wij hebben ook voor 1875-1878 de veelgelezen katholieke krant 'La Patrie' en 'De Standaerd van Vlaenderen' doorgenomen. Zie verder. Ik schreef daarover al vroeger: RvT, jg. 15, 1984, blz. 36. Zie RvT, jg. 10, 1979, blz. 213-214. Karel De Lille, A lfo n s Van H e e , leper, 1963, blz. 25-26. BAB, bundel Klein Seminarie, superioraten Van Hove en Delbar. Niet elke priester leraar werd biechtvader. De Superior maakte de keuze en legde die ter goedkeuring voor aan de bisschop. BAB. Van Zieleghem aan Faict, 21 juli 1873 (wij vertalen uit het Frans): 'D e g e ld e lijk e s te u n d ie ik h e b o n tv a n g e n d o o r tu s s e n k o m s t v a n m ijn h e e r d e k a n u n n ik Van H o v e z a l m ij f l i n k h e lp e n o m te r u g o p k r a c h te n te k o m e n , w a n t ik w a s h e le m a a l u itg e p u t. S in d s m ijn b e n o e m in g a ls o n d e r p a s to o r in P itte m h e b ik z e k e r e e n g ro te s ta p g e z e t o p
232
d e w e g v a n m ijn g e n e z in g , m a a r d e o n to e r e ik e n d h e id v a n m ijn in k o m s te n h e b b e n m e m e e r d a n e e n s d o e n a fz ie n va n d e te g e b r u ik e n re m e d ie s'.
193. Over de Pittemse zondagsschool, zie V. Arickx, op. cit., blz. 207. In 1873 telde die school 930 leerlingen. 194. BAB, Van Zieleghem aan Faict, 10 februari 1875 (wij vertalen uit het Frans): 'Ik n e e m d e e e r b ie d ig e v r ijh e id o m e e n b e r o e p te d o e n o p u w w e lw ille n d e m e d e w e r k in g ten g u n s te v a n ee n g o e d w e r k d a t w e o n la n g s g e s ta r t h e b b e n in o n z e g e m e e n te . M e t d e z e g e n v a n m ijn h e e r d e p a s to o r h e b ik a a n o n z e z o n d a g s s c h o o l e e n b ib lio th e e k m e t g o e d e b o e k e n to e g e v o e g d . L ie fd a d ig e p e r s o n e n b e z o r g d e n m ij w a t g e ld w a a r m e e ik d e e e r s te d e le n k o n k o p e n .' Mgr. Faict schonk 100 frank. 195. BAB, Faict aan Van Zieleghem, 1 december 1875. Acta Faict, 1875, folio 432.
'Ik
z e n d u d e z e v o ls tr e k t g e h e im e b r i e f d ie u z o n d e r m e e r m e t n ie m a n d m a g b e s p r e k e n .'
196.
197. 198. 199. 200. 201. 202. 203. 204. 205. 206. 207. 208.
209. 210. 211. 212. 213. 214.
(vertaald uit het Latijn). Hieronder dient te worden verstaan: niet mee te delen aan de pastoor. Hieruit blijkt de grote waardering van de bisschop voor Constant Van Zieleghem. Deze manier van handelen strookt inderdaad niet met de gewone benoemingspolitiek van Faict. BAB, Van Zieleghem aan Faict, 2 december 1875. Latijnse brief. Over Pieter A. Pieters, zie RvT, jg. 10, 1979, blz. 214-215. BAB, Pieters aan Faict, 3 maart 1876. Kort dankbriefje in het Latijn. Mgr. Faict schonk toen weer 100 frank. Zie RvT, jg. 15, 1984, blz. 35-37. Idem, blz. 36. Zie Charles Poplimont, L a B e lg iq u e h é r a ld iq u e , I, blz. 633. Zie E ta t p r é s e n t d e la N o b le s s e b e lg e . Annuaire de 1971, Brussel, 1971, blz. 193-194. Het huwelijk van jonkvrouw Georgina was het tweede in de reeks, en niet het eerste zoals ik bij vergissing vroeger schreef (RvT, jg. 15, 1984, blz. 37). Zie RvT, jg. 15, 1984, blz. 36. Henri Butaye was in Pittem sedert 17 mei 1877 als opvolger van Henri Teofiel Lefebvre. 'De Gazette van Thielt', zaterdag 4 mei 1901, blz. 2. De tweede voornaam (Léonie) herinnert aan Léonie Pecsteen. Het huwelijk van jonk vrouw Berthe Joos de ter Beerst (10 juli 1919) was het laatste adellijk huwelijk in Pittem. Zie daarover mijn bijdrage in 'DF-Nieuws, Afdeling Pittem', jg. 12, november 1982. Zij huwde - naar verluidt, tegen de zin van haar ouders in - met majoor Robert Eugène Louis Albéric Marie Ghislain Veranneman de Watervliet. Deze laatste over leed in Brugge al op 9 april 1926 en werd begraven in Oostkamp. Zijn weduwe, die hem 4 kinderen had geschonken, overleefde hem 58 jaar. Zij werd bijgezet in het tweede familiegraf Joos de ter Beerst, namelijk in Sint-Andries, aangezien bijzetting naast haar echtgenoot in Oostkamp onmogelijk bleek ingevolge de nieuwe wetgeving die begraafplaatsen rond een kerkgebouw verbood. RvT, jg. 15, 1984, blz. 39-42. Camilla de Müelenaere. Uit meerdere getuigenissen blijkt dat die gebouwen, gezien de toekomstige bestem ming, verkocht werden 'voor een appel en een ei'. Met het gebruikte woord 're m ise ' kan men een schuur, een koetshuis of een bergplaats bedoelen. 'Het lokaal' was jarenlang in Pittem het geijkte woord om deze door iedereen geken de plaats aan te duiden. Hier vergist Albert Joos zich. Men herleze in dat verband aandachtig de brief van de
233
oude kasteelheer Joos aan Mgr. Faict op 23 november 1875. 215. Over koster Edward Veys, zie RvT,jg. 11,1980, blz. 4-5. 'V ir fid e lis e t p r u d e n s ' (trou we en voorzichtige man): tekst gelicht uit de getijdenliturgie der belijders en martela ren. Castel had een grote waardering voor zijn koster. Over zijn vergoeding in deze school schreef de pastoor (wij vertalen uit het Frans): 'U it to e w ijd in g v o o r d e g o e d e z a a k z o u d e h e e r V eys g e n o e g e n h e b b e n g e n o m e n m e t e e n b e s c h e id e n ja a r v e r g o e d in g va n 6 0 0 f r a n k .' (BAB, Castel aan Van Hove, 2 september 1879) 216. Die uitdrukking komt van grootvicaris Pieter De Brabandere in het op 19 september 1885 in het Latijn gestelde getuigschrift voor Karel De Vriendt (BAB, Acta Faict, 1885, 19 september, folio 384-385). Karei De Vriendt wordt hierin omschreven als iemand die 'n a a r le v e n e n z e d e n a a n b e v e le n s w a a r d is. Karei De Vriendt had dit getuigschrift bij het bisdom aangevraagd met het oog op zijn intrede bij de Oblaten. 217. 'A b s o lu to in C o lle g io n o s tr o T h ile ta n o te r tio s tu d io r u m h u m a n io r u m a n n o ' (vermeld in datzelfde getuigschrift) kan men op twee manieren vertalen: ofwel 'hij voltooide drie studiejaren' (d.i. tot en met de vierde Latijnse) ofwel 'na de derde Latijnse te heb ben voltooid'. Een onderzoek der palmarès zou hier klaarheid kunnen brengen. 218. Wij vertalen uit hetzelfde Latijnse getuigschrift: 'G e d u r e n d e b ijn a v ie r j a a r k w e e t h ij zic h m e t l o f v a n d e ta a k v a n o n d e r w ijz e r in d e p a r o c h ie s c h o o l v a n P itte m .'
219.
'Tot hij, n u a n d e r h a lf j a a r g e le d e n , v e r tr o k k e n is n a a r h e t c o lle g e v a n O tta v a [sic]' (ibidem). 220. Pater Karei De Vriendt behoort, samen met priester Hendrik Mortier, de Engelandmissionaris Alfons Scherpereel en de Braziliëzendeling Alidoor Vynckier tot de 'vergeten' Pittemse missionarissen van destijds. 221. Wij vertalen uit het Frans: 'W e h e b b e n e e n te k o r t a a n z u s te r s o m d a t d e h e e r p a s to o r e r tw e e w il v o o r d e k a th o lie k e s c h o o l e n g e e n h o o p h e e ft d a t w e p o s tu la n te n zie n o p d u i k e n ...'
222.
223.
224.
225. 226.
227.
234
(BAB, Kloosteroverste Vermandere aan grootvicaris Van Hove, 15 febru ari 1880) Uit het Frans vertaald (BAB, Castel aan Van Hove, 2 september 1879). Een van beide kloosterzusters was zuster Jean-Marie (Maria Emma De Meese) (Pittem 28.10.185711.01.1920) die de geschiedenis inging als een 'h e ilig e k lo o s te r lin g e ' (zie A. Hoste, D o m P a u lu s L u y c k x . E e r s te o v e r s te v a n S te e n b r u g g e , Steenbrugge, 1979, blz. 116.) Juliaan Claerhout bleef die taak uitoefenen tot in november 1908. Op 29 december 1900 vroeg pastoor Karei Lodewijk Verschaeve aan de Algemene Overste van de Broeders Maristen, in Pittem gevestigd sedert 1895, dat deze broeders de leiding zou den nemen van de vrije aangenomen jongensschool (Archief Generalaat Broeders Maristen Rome, brief van pastoor Verschaeve aldaar bewaard, kopie in mijn bezit). Mgr. Waffelaert weigerde dit omdat hij het onderwijs in zijn bisdom in handen van de clerus wilde houden. Getuigenis van mevrouw weduwe Aimé Rosseel, geboren Paula Renildis Françoise Maria Thiers (° Pittem 08.03.1919), kleindochter van onderwijzer Edward Joye. De familietraditie bevestigt dat Edward Joye veel geholpen werd door de familie de Müelenaere, daar waar de parochiegeestelijkheid hem liet vallen. BAB, Castel aan Van Hove, 2 september 1879. De zes kinderen waren Jules, Jozef, Hektor, Emma, Maria en André Joye. Maria huwde met onderwijzer Jozef Thiers, later schoolhoofd (1926-1933). Twee zonen werden priester, met name Jules (Pittem 04.05.1868 - Poperinge 11.07.1940) en Jozef (Pittem 17.07.1872 - Handzame 10.10.1961). Emma was jarenlang de toegewijde huishoudster van haar broer-priester Jozef. Wellicht bedoelt hij dr. August Libbrecht, arts in Pittem tot 1866, toen hij verhuisde naar Gent. Zie V. Arickx, op. cit., blz. 232.
228. BAB, Edward Joye aan grootvicaris Van Hove, 21 augustus 1879. 229. BAB, Edward Joye aan Van Hove, 22 augustus 1879. Terloops kunnen we eraan her inneren dat Castel en Van Hove elkaar heel goed kenden: ze waren jarenlang collega's geweest in Roeselare. 230. BAB, Joye aan Van Hove, 3 september 1879. 231. Tot dan woonde hoofdonderwijzer Joye met zijn gezin in de schoolgebouwen aan de Doelstraat. Door zijn ontslag moest hij die woning dus ontruimen. Toen hij op rust ging in 1894 bouwde hij een huis aan de Doelstraat (thans nr 1). 232. BAB, Edward Joye aan Van Hove, 3 september 1879. 233. Over ondermeester Félix De Puydt, zie V. Arickx, op. cit., blz. 204 en 227. 234. BAB, Castel aan Van Hove, 2 september 1879. 235. Ibidem. We vonden spijtig genoeg het antwoord van Van Hove - als dat er ooit kwam - niet terug. 236. Henri Butaye was een stevige boerenzoon uit Stavele. In 1880 werd hij Picpus en begon een bewogen missionarisleven. 237. BAB, Castel aan Van Hove, 2 september 1879. 238. Over Isidoor Fraeys, zie RvT, jg. 10, 1979, blz. 215-216. Die priester had een bijzon der mooi handschrift en was muzikaal erg begaafd. De laatste jaren van het leven van pastoor Castel kreeg Isidoor Fraeys volmachten om de vergaderingen van de kerkraad namens de pastoor bij te wonen en o.m. de verslagen ervan op te stellen. 239. Zie RvT. jg. 11, 1980, blz. 24-28. 240. Zie mijn bijdrage over hem in RvT, jg. 12, 1981, nr 4, blz. 21-24. 241. 'W e h e b b e n e e n u itn o d ig in g v o o r e e n f e e s t a a n s ta a n d e 11 en l i l in o n z e b e id e k a s te le n en d e fa m i l i e k a n d e u itn o d ig in g n ie t v e r s c h u iv e n n a a r e e n la te r e d a tu m .' (BAB, Brulois aan Faict, 15 september 1886 - in het Latijn) 242. Mgr. Faict was van mening dat pastoor Brulois niet meerdere dagen uit Pittem mocht afwezig zijn 'o m d a t u u w w itte b r o o d s w e k e n in u w n ie u w e p a r o c h ie d o o r b r e n g t' (!) (BAB. Faict aan Brulois, 18 september 1886, Acta Faict 1886, folio 363 - in het Latijn) De priesterretraite had plaats in Roeselare van zondag 19 september 1886 tot de daaropvolgende vrijdag, (zie BAB, Coll. Ep. Faict, 1886, blz. 309) 243. Burgemeester Eugène Joos de ter Beerst jr. was toen 36 jaar, pastoor Brulois 61. Terloops vermelden we dat Eugène Joos jr. gedurende 45 jaar burgemeester van Pittem bleef: 1885-1930. Misschien geen unicum, maar toch wel een zeldzaamheid. Hij overleed op 22 augustus 1930. 244. Dit is een duidelijke bevestiging - door een nieuwkomer, iemand die de parochie ont dekt - van het feit dat Pittem geweldig veel te lijden had van dat faillissement. 245. BAB, Brulois aan Faict, 15 september 1886. 246. BAB, Faict aan Brulois, 18 september 1886. Acta Faict 1886, 18 september, folio 363 (in het Latijn). 247. Toch niet in een geschreven stuk. Deze aangelegenheid kwam al aan bod in mijn bij drage in RvT, jg. 20, nr 1 , maart 1989, blz. 41-43. 248. BAB, pastoor-deken Edward Verraes aan Faict, 13 maart 1891 (in het Latijn, de namen van de ziekten zijn evenwel in het Frans: 'p n e u m o n ie e t g o u tte r e m o n té e ’). Onderpastoor Isidoor Fraeys werd tijdelijk belast met de parochieleiding. 249. Over de begrafenis van pastoor Brulois, zie 'De Gazette van Thielt' van 14 maart 1891. Julia Brulois was geboren in Moorslede op 20 maart 1818. Al in Oostende woonde ze bij haar broer-priester. Ze werd in de Pittemse bevolkingsregister inge schreven op 22 september 1886. 250. Over pastoor Karei Lodewijk Verschaeve, oom van Cyriel, zie mijn bijdrage in 'DFNieuws Afdeling Pittem', jg. 12, nr 6, april 1983.
235
251. Volgens een aantekening van de ijverige zoeker pastoor Slosse in BAB. 252. BAB , Waffelaert aan Verschaeve, 30 november 1897. 253. Hij was verbonden aan het Sint-Lodewijkscollege ('het college van de prinsen') van 23.09.1874 tot 25.06.1885, eerst als surveillant van de internen, daarna als econoom. 254. Meerdere leden van die familie bevestigden mij dat ze pastoor Bemolet gekend heb ben, onder wie jonkheer Albert Joos (t 1964) en zijn zuster jonkvrouw Berthe (t 1984, bijna 100 jaar oud). 255. Op 27 mei 1942 werd het kasteel aan de Waterstraat tegen gunstige voorwaarden ver kocht aan de Zusters van Maria. Zie hierover mijn bijdrage in 'DF-Nieuws Afdeling Pittem', januari 1984. 256. A. Rodenbach, 't J a e r 7 0 , 29 augustus 1874. Rodenbach heeft het over 'liberhaters', Guido Gezelle over 'ribberollen' (naar de West-Vlaamse uitspraak van 'liberalen'). 257. 'De Gazette van Thielt', 9 september 1874.
236
R o uw dien st
DHONDT
ALGEMENE ELECTRICITEIT
E r ic D E B U S S C H E R E Bruggestraat 43 8700 TIELT Tel. (051) 40 07 15 Fax (051 )40 73 37
S tationstraat 103 8700 TIELT Tel. (0 5 1 )4 0 02 27
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Winkelverlichting
OP SPAREN STAAN GEEN JAREN
BANK VAN ROESELARE JA. KULTUUR LIGT ONS. Voor
kultui
GRSELH/E5T ELECTRABEL© MENS, MILIEU EN ENERGI E
Kortrijksestraat 86 - 8700 TIELT Tel. (051)42 31 11
I