LootenhuHe
ttuxlesfuki asti Bille
'Rateliru]v J t’raetèÀW h oek
^ A l ’odTXlrtu'/sj-' ^Caeny/L, loefboom \ra8a
i'c/utmerr
'cmii
Aerx.ee*
iLAiSc.
usztMâ-
üeteqm cram eda
MûrÀeiy: 'ehrhem m ie  e
j I M f/ W aekeM I '$ j] ^ a^ er'9brU'M ^
$ arurbruyge il ^ J'IjdeAbee/e f \ '?n<jelnuau'ter-> .
\
iMjo
A JP y
*'■■Baeàr-
yk~^Bret/Aie/i/iove \ / W U ’U e $ ? & 3 j) /
V i/t/h è h
et>eren
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 3 1 óte jaargang, nr. i - maart 1000 Afgiftekantoor 8700 Tielt
AUTOCARS-REISBUREAU
8700 Tielt Tel. (051) 40 I I 76
© I
A lS J B L O H i'j] Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. (051)40 18 23 Fax (051)40 51 93
DE MEIBLOEM een onderneming die reeds 65 jaar lang met troeven als VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
VERNIEUWEN EN HERSTELLEN VAN ZETELS, SALONS, STOELEN EN ZITBANKEN
Ü S M H IÖ Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. (051) 40 64 35
^ IR G E N T K uw appeltje voor de dorst
STEEDS DE BETERE VOORWAARDEN K ris Tanghe Kantoorhouder
BOUCKAERT DANIEL Félix D'hoopstraat 33 8700 TIELT Tel. (051) 40 42 30
leperstraat 8 8700 Tielt Tel. (051) 40 39 53 Fax (051)40 56 79
1970
-
2000
De Roede van Tieft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 31 ste jaargang nr. 1 - maart 2000 Wettelijk depot - BD 25413
De Roede van Tielt
Inhoud
Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
Berenice Vanrenterghem VAN SCUVERS-CAPELLE TOT SCHUIFERSKAPELLE p. 3-52
Waarnemend voorzitter :
Adres van auteur :
Ronny OSTYN Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt Tel. (051) 40 10 16 E-mail : ronny.ostyn@pi.be
Berenice VANRENTERGHEM Wingensesteenweg 84 8700 Tielt
Ondervoorzitter : Paul CALLENS Waterstraat 18, 8740 Pittem Tel. (051) 46 71 90 E-mail : pinl8290@pi.be
Secretaris-penningmeester : Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax (051) 40 18 38
Redactiesecretaris en verantwoorde lijk uitgever : Michaël DELANGE Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke Tel. (056) 66 32 18 E-mail : m.delange@yucom.be
Redactieraad : Jaak Billiet, Paul Callens, Philippe De Gryse, Michaël Delange, Frans Hollevoet, Thijs Lambrecht en Ronny Ostyn “De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is 700 frank (17,35 €) voor gewone leden, 1400 frank (34,70 €) of meer voor ereleden, over te schrijven op het bank rekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestem ming van de redactie.
2
Bibliotheek & fototheek : Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak
Cartotheek : Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van Thielt (West-Vlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)
Bérénice Vanrenterghem
VAN SCÜVERS-CAPELLE TOT SCHUIFERSKAPELLE
I. ONTSTAAN De plaatsnaam ‘Schuiferskapelle’ vinden we vanaf de zestiende eeuw regelmatig op de diverse landkaarten terug in het noorden van Tielt, als een gehucht van Tielt-Buiten. Het wordt meestal aangeduid op dezelfde wijze als de buurgemeenten Kanegem, Ruiselede en Wingene. De schrijfwijze van de gemeentenaam evolueert door de eeuwen heen en op de landkaarten neemt men er al eens een loopje mee. De oorzaak hiervan is het veelvuldig kopiëren van landkaarten, wat niet altijd even nauwkeurig gebeurde en ook meestal door anderstaligen. - 1470: Scuvers-capelle - 1478: Schuverscapelle (stadsrekening) - 1636: Schuyverscapelle (wezerijboek) - 1641: Schuverscappelle (Sanderus, Flandria Illustrata) - 1684: Schutre capelle (kopergravure naar Nicolaes Visscher) - 1808-1930: Schuyffers Kapelle - na W.O. II: Schuiferskapelle We mogen stellen dat Schuiferskapelle ontstaan is rond een kapel op de heerlijkheid Hulswalle. Kerkelijk ressorteerde Tielt onder het kapittel van Harelbeke. Dit kapittel stond op zijn beurt onder het gezag van de bisschop van Doornik, vanaf 1559 onder die van Gent. Ook onder meer het kapittel van Doornik en het klooster van Deinze waren tiendenheffer op de Tieltse parochie. In zijn streven naar kerkelijke zelfstan digheid zal Schuiferskapelle altijd met de tiendenheffers rekening moe ten houden.
Eerste sporen van de kapel We weten dat de kapel van Hulswalle al als begiftigde kapel bestond in de eerste helft van de dertiende eeuw. Een paar bewijzen. De heerlijk heid Hulswalle hoorde eerst toe aan de familie de Bethune, o.a. heren van Meulebeke. In 1242 wordt een eigendomsakte opgemaakt waarin de heer de Bethune stelt dat alle inkomsten van zijn kapel toebehoren aan de parochie van Tielt, en aldus aan het kapittel van Harelbeke. Dit was toen heel gewoon. Door deze schenkingen ontstond een wissel 3
werking van machten tussen de feodale heren en de kerk. Overdracht van ‘altaren’ (kerkelijke opbrengsten) aan kerkelijke instellingen was een onderdeel van de administratieve hervormingen in het graafschap Vlaanderen. Ook de heer van Tielt had zijn personaatsrecht (benoe mingsrecht, e.a.) op het altaar al in 1105 aan het Sint-Salvatorskapittel van Harelbeke beloofd. In een charter van 1246 verkoopt de heer van Hulswalle een stuk grond (Den Widemeersch) ten voordele van de kapel van O.-L.-Vrouw aan de kerk van Tielt. We zijn zeker dat hiermee de kapel van Hulswalle bedoeld wordt omdat de kerk tot op vandaag aan O.-L.-Vrouw toegewijd is. Later, in de Tieltse stadsrekening van 15281531 (f. 52 v), vinden we een duidelijk verband: de cappelle van onser
liever vrauwe van Hulswaele. De kapel werd in wettelijke akten gewoonlijk de “kapel van Hulswalle” genoemd. Tot aan de Franse Revolutie vinden we uiteraard ook nog voortdurend verwijzingen naar de heerlijkheid Hulswalle. Zoals we in veel omliggende gemeenten constateren, lag er een notabele familie aan de basis van de oprichting - hier de heer de Bethune, heer van Hulswalle, die de grond schonk. Vanaf de jaren 1400 treffen we in stads rekeningen al de naam Scuvers-capelle aan. We kunnen dus aannemen dat de volksmond het gehucht als de kapel van Scuvers benoemde. De naam werd ten slotte officieel bij de gemeentelijke onafhankelijkheid in 1862.
Etymologische verklaring Hoewel er in Schuiferskapelle allerlei interpretaties gegeven werden aan de betekenis van deze plaatsnaam, is de volgende tot nu toe de meest aannemelijke: het woord ‘Schuiferskapelle’ kunnen we opdelen in ener zijds ‘Schuifers’ en anderzijds ‘kapelle’. • Schuifers: zoals hoger vermeld heeft dit eerste bestanddeel door de eeuwen heen een evolutie ondergaan. In oude Tieltse documenten, zoals het poortersboek, vinden we de familienaam De Scuvere terug, b.v. in 1367 Jehan De Schuver en in 1407 Omaer De Scuvere. Deze familie was verbonden met het kerk- en disbestuur. Omaer De Scuvere, die dismeester was, bezat in 1427 een leerlooierij aan de Kromme Wal. Een zekere kerkmeester De Scuvere stond in voor de kapel onder Hulswalle en schonk er zijn naam aan. De Scuvere: af komstig van of verbonden met ‘cuver’. Daarin zien we het stamwoord ‘cuv’ of ‘kuuf’, wat naar een hoofddeksel, een soort kuifmuts ver wijst. Samengevat: iemand uit een familie van mutsenmakers. De geleidelijke evolutie van ‘scuvers’ naar ‘schuifers’ is een normaal West-Vlaams taalverschijnsel, nl. ‘sch’ wordt dialectisch nog ‘sc’ uit gesproken en de ‘ui’ wordt meestal als lange ‘u ’ uitgesproken. • Kapelle: de kern rond de kapel. Dit is de verklaring die Jules Devriendt in 1937 uitdokterde op basis van de bevindingen van de vroegere stadsarchivaris Désiré De Somviele in 4
zijn Thieltsche Mengelingen van 1878. De inwoners van Schuiferskapelle hadden er hun eigen fantasievolle verklaring voor. Zo vinden we een verklaring in het eerste gemeenteraadsverslag van 5 september 1864. Daarin moest de raad een vragenlijst beantwoorden waarin o.a. gevraagd werd naar zijn geschiedenis en die blijkt duister te zijn. Men dacht dat Schuiferskapelle zoveel betekende als wevers-kapelle, omdat de kapel die er vroeger stond door de wevers gesticht zou zijn. Een andere versie luidde dat de naam aan een heerlijkheid ontleend was die Schoeffers kasteel heette. Volgens verdere verklaringen maakten we op dat ze het kasteel van de heer van Poelvoorde en latere stichter van het stadje C°1444) Middelburg (bij Maldegem), namelijk Bladelin, bedoel den. Ze beschrijven de verwoesting van het kasteel op de “ mote” , aan gedikt met de volkse, bijgelovige versie (verschijningen, spoken, e.d.). We konden nog niet achterhalen of de naam ‘Schoeffers’ inderdaad bestond, maar we hebben sterk het vermoeden dat de eerste gemeen teraad zijn wensen voor werkelijkheid nam om zijn verslag wat aan te dikken. Het woordenboek van familienamen (1993) evenwel verklaart de naam ‘cuyvers’ als kuiper (vaten- of tonnenmaker).
De heerlijkheid Hulswalle Hulswalle was een heerlijkheid die verspreid lag over het centrum van het huidige Schuiferskapelle. Naast de gronden die onder Hulswalle hoorden, lagen groepen percelen die van allerlei andere heerlijkheden afhankelijk waren, namelijk: Westacker, Willecomme, Tomme (en Callesteert), Scoubrouc, Lembeke, te Pouckes, Piete, ’t Pieterweinsche, ’t Hauweelsche, Bliex, Pittem, Ooigem, Eist, Lombaerts, Finis, Maelstapel, ’t Roosbeeksche, ’t Ronsevaelsche, ’t Halewijnse en Viggesele. De voornaamste omringende heerlijkheden waren: in het noor den Poelvoorde (in Wingene), in het noordwesten Willecomme en Lembeex, in het oosten ter Vlaagt en in het zuidoosten de Rijkegemkouter met de heerlijkheid Tomme. Het landboek van 1645 leert dat de heerlijkheid Hulswalle zich uitstrekte, enerzijds in een noordzuid-as omheen de Kapellemolen (huidige hoeve Bals) met ongeveer 11 ha en anderzijds met ongeveer 8 ha noordwestwaarts en heel gedeeltelijk ten zuiden van de kapel. De totale oppervlakte van Hulswalle bedroeg vol gens het landboek ongeveer 19 ha. Verder wordt er melding gemaakt van drie huizen, een huis met land en meers (boerderij), enkele stuk ken land en de Kapellewegel, waarmee de toenmalige verbindingsweg met Tielt bedoeld werd. Er waren twee grotere hofsteden (6 en 7 ha), één ten westen en één ten oosten van de kapel. Voor de correcte lokali satie is een grondige studie van de landboeken vereist. De etymologi sche verklaring licht alvast een tipje van de sluier: ‘hul’ wijst op een lichte helling (cf. Engels: hill) en ‘walle’ duidt oorspronkelijk op een kunstmatige ophoging. Men sprak natuurlijk eveneens van ‘walle’ als een goed door een watergracht omgeven, enigszins versterkt, was. Maar 5
voor die betekenis is er ter plaatse niet de minste aanwijzing. Hulswalle had als heerlijkheid recht op een baljuw en twee schepenen die zich met de plaatselijke rechtspraak inlieten. Voor belangrijke zaken was het leengoed verplicht een beroep te doen op het leenhof van Tielt. Dit was zo tot de Franse Revolutie, die het bestuurstelsel compleet omgooide. Halverwege de dertiende eeuw hoorde de heerlijkheid toe aan de fami lie de Bethune. Willem I van Bethune, echtgenoot van Mahaut (Mathilde) van Dendermonde, vrouw van Dendermonde en Meulebeke, enz., hadden als oudste zoon Robrecht VII van Bethune (én Dendermonde), wiens dochter de vrouw zou worden van graaf Gwijde van Dampierre. Robrechts broer Willem II ( + 1245) werd heer van Meulebeke en trouwde met Isabella van Roesbrugge. Hun zoon Egidius (Gillis), heer van Meulebeke, stierf al in 1248, zij het kinderloos, zodat zijn zus Mathilde van Bethune, getrouwd met Jan II van Lille (heer van Rijsel), erfde. Waarschijnlijk blijft Hulswalle nog enkele generaties in handen van deze roemruchte familie. Maar dan is men een hele periode het spoor bijster, tot we in 1632 zien dat Hulswalle in handen is van de familie des Trompes. Dit was een familie van Franse oorsprong, van het huis Mouilly. De stamvader wordt gesitueerd in 1242. Via de legers van Filips de Goede komt er een afstammeling in Vlaanderen terecht, waar zijn zoon rond 1482 baljuw van Oostende werd en diens zoon in 1507 burgemeester van Brugge. Zijn kleinzoon Jeroom des Trompes staat in de oorkonden van Tielt beschreven als heer van Hulswalle. Een zoon van Jeroom, François, is bekend als de laatste des Trompes als heer van Hulswalle. Zij waren onder meer heren van Boezinge en Geluwe. De des Trompes stonden als eigenaars sterk in de streek, want een schoonbroer van François was ook heer van de naburige heerlijkheid Westacker en een nicht trouwde met de heer van Kanegem. Verder bleek er nog een neef van François getrouwd te zijn met Catharina de Mol, een familielid van deken Jan de Mol (1616-1657) van Tielt. Dit zal nog een rol spelen in de ontwikkeling van Schuiferskapelle. Door gebrek aan mannelijke erfgenamen gaat Hulswalle in 1637 over in vrouwelijke lijn naar de familie de Spienne. Een volgende vrouwelijke opvolgster huwt op 7 februari 1659 met Charles de Chastillon. Een kleindochter Marie-Monica-Josephe (“ Doornik 1695) trouwt in 1714 met Jean-François le Vaillant, heer van Châtelet. Châtelet was de hoofdheerlijkheid, ni. le Châtelet-sur-Sormonne: zo’n 30 km pal ten zuiden van Couvin en ten westen van Charleville-Mézières. In het Vlaams werd de naam verbas terd tot Satelliet (!). Na de Franse Revolutie zullen de bezittingen van de eigenaars van het vroegere Hulswalle al vlug in andere handen overgaan. Volgens een akte van 1804 verkopen de gebroeders César (luitenant-kolonel) en Joseph (kolonel) le Vaillant, beiden in militaire dienst van de koning van Spanje, het erf waar nu de korenwindmolenromp en de bijhorende 6
hoeve op staan (momenteel de hoeve Bals). In juli 1818, tijdens een openbare verkoping, worden er weer landerijen met een hoeve ten wes ten van de kerk door César le Vaillant verkocht aan ene Du Ry (waar schijnlijk de huidige hoeve Persyn). We zouden geneigd zijn te denken dat de heerlijkheid Hulswalle een belangrijke rol speelde als één van de heerlijkheden van Tielt-Buiten omdat in 1892 het wapenschild met Hulswalle als ondertitel aange bracht werd op de Tieltse hallentoren en dit naast de voornaamste Tieltse heerlijkheden: Gruuthuse, Tomme en Willecomme. Het betreft eenvoudig het wapen ‘des Trompes’. Het is van zandsteen: een schildveld is van keel (rood) en wordt met een zilveren keper bezet. Boven de keper zijn er twee dennenappels afgebeeld en centraal eronder bevindt er zich een derde dennenappel.
II. EVOLUTIE VAN DE 14de TOT DE 18de EEUW Eerste pogingen tot oprichting van de kapel In 1327 wordt er een verzoekschrift gericht, via het kapittel van Harelbeke, aan de bisschop van Doornik om de bidplaats in te richten als kapelanij. Dit verzoek komt van de bewoners van het gehucht met als reden dat ze zelf ten hunne laste en koste een bidplaats gebouwd hebben. Was de vorige kapel vernield of verwaarloosd? In ieder geval wordt er gevraagd om een kapelaan aan te stellen en hierbij geven ze een paar redenen op: ze hebben de kapel zelf bekostigd en de Tieltse kerk is te verafgelegen om er regelmatig erediensten bij te wonen. Daarenboven zijn de wegen heel slecht en zijn de parochianen te dik wijls door overstromingen van de beken afgesloten van de moederkerk. Dit zijn argumenten die we in de hele zogenaamde ontvoogdingsstrijd op zowel kerkelijk als gemeentelijk vlak zullen aantreffen. De goedkeu ring werd een jaar later gegeven op de maandag na beloken Pasen. In 1328 wordt de kapel een klein kerkje. Het einde van de zestiende eeuw was voor onze streken een rampzalige periode. Godsdiensttroebelen met invallen en verwoestingen vanuit alle richtingen (Malcontenten, vrijbuiters van Sluis, Spaanse garnizoenen, Fransen, ...) en grote, heropflakkerende pestepidemieën vanaf 1579 brachten verpaupering en ontvolking van onze streek mee. Zoals zove le kerkgebouwen lag ook de kapel in puin. In het begin van de zeven tiende eeuw was er een groot tekort aan alles, ook aan priesters. Tielt had maar twee priesters (één voor Tielt-Binnen en één voor Tielt-Buiten) zodat Schuiferskapelle op gebied van bediening van kerkdiensten in het vergeetboek raakte. Nochtans komen er vanuit bisschoppelijke hoek aan het adres van deken de Mol alarmkreten over het gehucht. Volgens bisschop van der Burch, die Tielt in 1613 bezoekt, waren er in Schuiferkapelle veel protestanten. Volgens de deken ging het om valse 7
beschuldigingen. Hij voegde eraan toe dat de een of andere beschuldigde persoon slechts een dommerik was, geen ketter. Van 1609 tot 1621, onder het Twaalfjarige Bestand van Albrecht en Isabella, komt er een econo mische heropflakkering van de streek. Rond 1625 maken de inwoners werk van het herstel van de kapel. In 1627 volgt er een verzoekschrift aan de bisschop van Gent, Antonius Triest, om het altaar opnieuw in te wijden en de oude rechten van bij de wederoprichting van 1328 in ere te herstellen. Op 8 mei 1627 wordt het nieuwe altaar weer toegewijd aan O.-L.-Vrouw en de kapelanie van Hulswalle bevestigd. Deken de Mol heeft hierin ongetwijfeld een dubbele rol gespeeld. Hij bewerkstel ligde enerzijds het onafhankelijk functioneren van de kapelanie om de inwoners tevreden te stellen en anderzijds zorgde hij er als diplomaat voor dat de kapel geen afzonderlijk parochiaal centrum werd. De magi straat en andere vooraanstaande personen van Tielt zouden hem dit, wegens de vermindering van de tiendenopbrengsten, kwalijk genomen hebben. Zijn familiebanden met de des Trompes, heren van Hulswalle, zijn hier misschien niet vreemd aan. Maar er is dus nog altijd geen residerende kapelaan aangesteld, zodat de inwoners niet hadden wat ze feitelijk verlangden: een regelmatige kerkdienst. In 1630 beschikten alle 22 parochies van het decanaat Tielt over een priester, behalve Schuiferskapelle. De tweede helft van de ze ventiende eeuw wordt gekenmerkt door een opbloei van het kerkelijke leven met meer en beter opgeleide priesters. Rond 1642 was er een zekere onderpastoor Elinckx die de kapelanie vergrootte of herstelde zodat er volgens de kerkrekeningen regelmatige kerkdiensten plaatsvon den. In 1650 richtten de inwoners, gesteund door deken de Mol, weer een verzoek aan de bisschop voor regelmatige kerkdiensten. In die periode was de Sint-Pieterskerk in Tielt door Franse troepen verwoest, zodat de kerk van de grauwzusters er bijna te klein werd. Het verzoek kwam op een gunstig moment en werd ingewilligd.
Ontwikkeling van een dorpskern Gezien er al halverwege de dertiende eeuw een kapel op de heerlijkheid Hulswalle stond, mogen we aannemen dat er zich in de nabijheid al enige huisjes bevonden. Een eeuw later zien we dat de bevolking zelf voor de restauratie van de kapel zorgde. In 1624, nog altijd tijdens de Tachtigjarige Oorlog tussen Spanje en de Noordelijke Nederlanden (1568-1648), werden er in Schuiferskapelle wachtposten opgesteld die eventuele uitvallen naar Tielt moesten signaleren. Schuiferskapelle werd duidelijk als een aparte entiteit beschouwd. In 1645 werd Tielt verwoest en ook Schuiferskapelle kreeg soldatenoverlast, zoals blijkt uit een document over gemeenschappelijke lasten. In het landboek van 1645 vinden we die leerrijke beschrijving van alle percelen onder de heerlijkheid Hulswalle. De huizen bij de kapel horen enerzijds toe aan een familie Mestdagh en anderzijds aan een familie 8
D ’Hulster. Het huis van de Mestdaghs was de herberg ‘Het Capelhuys’, gelegen tussen de kerkwegel en de Kapellestraat, en ze stond op dezelf de partij van de kapel, oostwaarts ervan. Later werd dit café ‘Het Gemeentehuis’ en vanaf de zelfstandigheid vonden er de eerste gemeen teraadszittingen plaats. Bezitter was de Tieltse brouwer Mestdagh (van de brouwerij De Wulf in de Kortrijkstraat) en de uitbater rond 1630 was ene Simoens. Door een geschil over de bierkwaliteit veranderde Simoens van leverancier, waardoor hij het pand moest verlaten. Simoens diende een verzoek in bij de baljuw en schepenen van Hulswalle om op een stuk grond ten noorden van de kapel en bezit van de heer des Trompes van Hulswalle een nieuwe herberg te bouwen. Op 12 augustus 1632 kreeg Simoens van deken de Mol een gunstig advies, wat een troef betekende voor de groei van een dorpsplaats. De bebou wing zal echter nog maar uit een handjevol huizen bestaan hebben. Volgens stadsrekeningen bleef het ‘Capellehuys’ tot eind zeventiende eeuw door dezelfde familie Mestdagh bewoond. Ook wordt er gewag gemaakt van de zoon van het ‘Capellehuys’, die vergoed wordt als trommelaar. Een trommelslager is een afgevaardigde van het bestuur die ter plaatse afkondigingen en bekendmakingen verricht. Dit wijst al op een vorm van burgerlijke organisatie. In het midden van de achttiende eeuw ontstaat er een geschil tussen de Tieltse baljuw en een zekere Verplaetse die op eigen houtje afkondigingen doet. Dit bewijst nogmaals een zelfstandig optreden als een soort dorp, dat in 1786 al een eigen vroedvrouw had en weldra ook een chirurgijn, nl. Crabbeels. In Tielt is tot het begin van de twintigste eeuw de gewoonte blijven bestaan om “ Kapellekesdag” te vieren. Hierbij kwamen Tieltse herber giers naar Schuiferskapelle afgezakt om er zich na een kerkdienst te ver maken in de herbergen. Dit is een gebruik dat waarschijnlijk teruggaat tot in de vijftiende eeuw. De Tieltse corporatie (gilde) van “taverniers” (herbergiers) was een tijd niet in de Tieltse kerk aanvaard om er hun patroonsdag te vieren. Hiervoor trokken ze dan naar de kapel van Hulswalle. In een register der renten onder de Ammanie van Tielt werd de kapel zelfs tavernierskapelle genoemd. Het wegennet was tot het einde van de achttiende eeuw nog volledig primitief. In 1784 wendden de Kapellenaars zich tot de kasselrij Kortrijk om de Capelleweg te bestraten en er werd besloten om de “calsijde” van Tielt naar Schuiferskapelle aan te leggen. Tegen de zin van Tielt-Binnen werd er pas drie jaar later met de werkzaamheden gestart.
Administratieve indeling Vanaf de zeventiende eeuw worden landboeken opgemaakt voor TieltBinnen en Tielt-Buiten. Tielt-Buiten wordt ingedeeld in tien hoeken die kloksgewijs rond het schependom (Tielt-Binnen) verdeeld zijn, behal ve de Kapelhoek en Rijkegemhoek, die verderaf liggen. Elke hoek is weer verdeeld in zerken (cf. het Duitse “ Bezirk” : omcirkeling, gebied). 9
Deze onderverdelingen worden bepaald door beken en beekjes, wegen en weggetjes. Vaak werd de naam bepaald door opvallende land schapselementen of plaatselijke toponiemen. Vergeleken met het huidi ge grondgebied van het dorp ging het om de hele Kapelhoek (II), maar ook om de Hooit- (III) en Rijkegemhoek (I). De Kapelhoek was verdeeld in elf zerken: A. Zerk terEeckt: eikenbomen (eind -t als meervoudsvorm). B. Hauweelszerk: veel percelen onder de heerlijkheid ’t Hauweelsche. C. Steenakkerzerk: bijna zeker aanwezigheid van (vooral derde-eeuws) Romeins puin. D. Zerk van den Dryhoeck: afgebakende gebied heeft zo’n vorm. E. Zerk van de Houtackers: landerijen afgegrensd door bomen. F. Zerk van de Boordeellen: niet waar we nu aan denken, maar wel in de betekenis van de Middeleeuwen, nl. hutjes of krotten. G. Zerk van de Pleinnen: open, vlakke ruimte, zonder of met weinig huizen. H. Hoogenbilckboschzerk: toponiem ‘Bilkbos’, d.i. een wat hoger gele gen bos, omsloten door grachten of bomen (cf. beluik). I. Veltackerzexk: ‘veld’ duidt op gerooid bos met, op zandgrond althans, heide als gevolg. J. Scuverscapellezerk: met de kapel erop. K. Gansebrugzerk: brugje over Kapellebeek, waarover men met ganzen naar de markt trok. Ten westen van de Kapelhoek strekte zich de Hooithoek uit: met vrucht baar slib bij een waterloopje (weer een verzamelnaam). A. Zerk tegen Winghene. B. Zerk van t'Wilderf. verwilderd land. C. Hoytteuijverzerk: gedeeltelijk; vijver met vruchtbaar modderland. D. Zerk van ’t Lembeex: veel onder deze heerlijkheid. E. Zerk van de Zwarte Hofstede: met mos en zwarte heide begroeid. F. Vrouwenboomzerk: boom met mariabeeldje. Ten oosten van de Kapelhoek lag de Rijkegemhoek, verwijzend naar een Frankische (vijfde-tot tiende-eeuwse) nederzetting van een zekere Riko en de zijnen. A. Zerk van de Blauvoeten: aanwezige familie, alleszins op het einde van de veertiende eeuw. B. Houtbilckenzerk: door bomen omsloten. C. Capellemeulenzerk D. Rollecotzevk: rollebollen (?) E. Backeriezerk: allicht is er een verband met ofwel modder uitbagge ren, ofwel een steenbakkerij.
10
In 1798 werden de hoeken en zerken uit de zeventiende- en achttiende-eeuwse landboeken vervangen door secties en wijken die met een hoofdletter werden aangeduid. De oude benamingen verdwenen even wel niet uit het geheugen, want tijdens het Hollandse Bewind (18151830) wordt Schuiferskapelle verdeeld in Hooit-, Kapelle- en Elsthoek. De Rijkegemhoek werd niet meer vernoemd. Misschien was er al ook al lang een kerkhof, want de parochieregisters vermelden in 1651 het overlijden van een bedelaar die op het kerkhof van Schuiferskapelle begraven werd. Maar in het landboek van 1645 wordt er in de buurt van de Galgestraat ’t Kerkhof vermeldt. Het is niet duidelijk of het hier om een begraafplaats van mensen gaat, b.v. een “ Heidens Kerkhof” van vóór de zevende-eeuwse kerstening, of om de typisch Germaanse gewoonte bij een belangrijke begrafenis paarden te offeren. Diverse gemeenten kennen een “ Paardenkerkhof”.
Strijd voor een volwaardige parochie In 1705 wordt de kapel door een “orkaan” volledig vernield. Ze wordt opnieuw opgebouwd en uit de kerkrekening, die aankoop van miswijn vermeld, zien we een regelmatige kerkdienst tot ongeveer 1760. Ondertussen had het priesteraantal zich niet aangepast aan de groeien de bevolking. In 1773 komt er een gezamenlijke vraag van de bestuur ders van Tielt-Buiten en Tielt-Binnen voor de benoeming van een derde onderpastoor. Er wordt de inwoners beloofd dat er regelmatige kerk diensten zullen plaatsvinden, maar hun voornaamste eis, namelijk een inwonende kapelaan, wordt vooral door de kerkleiding van Tielt-Binnen tegengewerkt om de eeuwig terugkerende reden van inkomstenverlies. Deze disputen monden uit in het zogenaamde proces-Calis. a. Het proces-Calis De herhaaldelijke eisen van de kerkelijke gemeenschap voor een betere bediening van hun kapel, leidt uiteindelijk vanaf oktober 1773 tot een proces. Het sleept dertien lange jaren aan en wordt ten slotte uitgespro ken in het voordeel van de eiser. Het proces wordt aanvankelijk aan gespannen door een zekere Joannes Calis, een landbouwer uit Schuiferskapelle, tegen de geestelijke tiendenheffers van Tielt: het kapit tel van Harelbeke, het kapittel van Doornik, het kapittel van Cassel, het klooster van Deinze, het hospitaal van Oudenaarde en de pastoor van Tielt, nl. Ludovicus Wauters. Er komen achtereenvolgens verschillende uitspraken, waardoor er geleidelijk andere partijen bij betrokken raken. Maar de stijfhoofdige Calis laat niet los. De voornaamste eis was een residerende onderpastoor met inwoning nabij de kapel, m.a.w. als een volwaardige parochie behandeld en ten slotte erkend te worden. Pastoor Wauters, de tiendenheffers van de kerk en de wethouders van Tielt-Binnen en Tielt-Buiten, kortom alle be langrijkste machthebbers van het moment, waren hier radicaal tegen. 11
In de eerste fase van het proces was het de Raad van Vlaanderen die bevoegd was en toch enigszins blijken van ontvankelijkheid toonde voor de eisen. Ook E.H. Carolus Rappé (1773-t30 juli 1777), die intus sen in Tielt onderpastoor was, was Schuiferskapelle uiteraard goedge zind, want hij deed er ook dienst. Maar hij kreeg daarbij sterke tegen kanting van zijn pastoor. Geleidelijk werden nieuwe stukken aan het proces toegevoegd, o.a. door de twee opeenvolgende onderpastoors van Tielt, E.H. Rappé en E.H. Livinus Stepman (1768 - 2 mei 1777), tegen pastoor Wauters. Het cruciale punt was telkens het getouwtrek om wie de pastoor uiteindelijk zou betalen. In 1774 komt er een nieuw luik bij het proces: Joannes Calis tegen de wethouders van Tielt-Buiten, omdat ze weigeren de proceskosten te hel pen betalen. Hierbij gaat de aanklacht niet alleen meer over religieuze zaken, maar wordt de verwaarlozing van de wegen en het onderhoud van beken en grachten (een oud zeer) erbij gesleurd. In de processtuk ken zien we de oproeping van diverse getuigen en beide partijen ver wijten elkaar. In 1776 laat Calis door een landmeter een stratenplan opmaken waarbij de moeilijke en verre verbinding met Tielt in kaart gebracht wordt. Op 11 maart 1780 doet de Raad van Vlaanderen een positieve uitspraak ten gunste van Schuiferskapelle. De tiendenheffers gaan evenwel onmiddellijk in beroep bij de Grote Raad van Mechelen. Hierbij proberen ze de rollen om te draaien en eisen van Jan Calis resti tutie van de onkosten. Calis sleurt er weer Tielt-Buiten bij en richt zich tot de kasselrij Kortrijk, nog altijd sterk met het eerste arrest van de Raad Van Vlaanderen. Calis haalt in Kortrijk zijn slag thuis, maar dit lokt hevig protest uit van wethouders van Tielt-Buiten en deze verza melen 184 protesthandtekeningen van eigenaars en notabelen. Onder tussen schuift de rechtbank alles op de lange baan. Geleidelijk bedaren de gemoederen en in 1785 komt er ten slotte een uitspraak die door notaris Dierckens in een akte gegoten wordt en door alle partijen ondertekend. Het komt er uiteindelijk op neer dat Calis en zijn parochianen gelijk krijgen. Ze krijgen een volwaardige kerk en met alle rechten vandien om de sacramenten in hun kerk toe te dienen. b. Eindelijk parochie Kort na het proces-Calis werd, tegelijk met het ombouwen van de kapel tot kerk, de eerste verblijfplaats van de onderpastoor gebouwd. De uit breiding bleek noodzakelijk omdat de bevolking de laatste jaren sterk was toegenomen. Dat blijkt ook uit ook de toenemende bebouwing van de dorpskern: ongeveer dertig nieuwe huizen en uitbreiding van de bestaande. Het eerste doopregister opent op 5 juni 1786. In 1795 worden de Zuidelijke Nederlanden door Frankrijk geannexeerd voor een periode van twintig jaar. Dit betekent voor onze streken een totale omwenteling in verschillende geledingen van de samenleving. Er kwamen een aantal nieuwe bestuurlijke instellingen en een resem wet 12
ten legden de godsdienstbeleving aan banden. Zoals andere kerken werd ook de die van Schuiferskapelle in 1797 door de republiek geslo ten tot in 1802. Vanaf 1801, door het concordaat tussen Napoleon en de paus, heerst er weer godsdienstvrijheid. Van hogerhand komen er wel maatregelen voor een reorganisatie van de kerkhiërarchie. Parochies worden in 1802 in categoriën ingedeeld, waarbij Pittem, Schuiferskapelle en het klooster van de minderbroeders succursalen (hulpkerken) worden van Tielt. Dit betekent dat de bediening niet meer door een onderpastoor van Tielt zal gebeuren, maar dat Schuiferskapelle een parochie wordt met pas toor. De eerste pastoor wordt een onderpastoor van Tielt, Jacobus D ’Hooghe. In 1808 wordt de lijst van succursalen weer veranderd en Schuiferskapelle degradeert tot annexe of kapel! Alles evenwel puur administratief. De kerk verliest geen voorrechten en in 1838 wordt ze weer verheven tot succursale, mét zelfs een onderpastoor. Hiermee eindigt de strijd van het dorp voor een onafhankelijke kerk. De volgende fase zal het streven naar burgelijke onafhankelijkheid t.o.v. de stad Tielt zijn. c. Boerenkrijg In 1797 wordt de kerk dus gesloten en worden de kerkelijke goederen verbeurd verklaard. In die periode woont er een republikeinse voor stander, onderwijzer Matton, in de pastoorswoning. Er bestond een algemeen ongenoegen onder de bevolking over de nieuwe maatregelen. De Franse annexatie in 1795 betekende een omwenteling in de bestuurs systemen. In 1798 werd de conscriptiewet ingevoerd die soldaten opeis te voor de Franse oorlogsvoering. Ook de geestelijkheid werd vervolgd. Drie Kapelse onverzettelijken zullen een rol spelen in de blitz-opstand tegen de Fransen, die de Boerenkrijg heet. Het waren smid Jan Bierman, Jacobus Heyndrickx, molenaarsknecht op de Kapellemolen, en Frans Crabbeels, zoon van de geneesheer. Volgens recent onderzoek was de Boerenkrijg bij ons niet meer dan een schermutseling van enkele uren, waarbij de Fransen snel weer alles onder controle kregen. In Schuiferskapelle begonnen de onenigheden aan de kerk, waar het afge broken kruis teruggeplaatst werd op het Kapelhof. Matton werd uit wraak verplicht om voor dit kruis te knielen en het te kussen. Onder leiding van Bierman trok een groep ‘brigands’ verder naar Ruiselede en Poeke, waar ze vooral symbolische daden stelden, zoals de vrijheids boom omhakken, afgehaalde kruisen terugplaatsen en kokarden (Franse onderscheidingstekens) verscheuren of vertrappen. De vergaderplaats van de opstandige groep was een café in Schuiferskapelle. Vandaar dat ook op de weg naar Tielt een confrontatie van brigands met rijkswach ters plaatsvond, maar zonder veel erg. Op 18 januari 1799 werden Bierman en later ook Heyndrickx gearresteerd. Bierman werd door de krijgsraad van Doornik ter dood veroordeeld, maar dit werd later tot 13
vier jaar cel teruggebracht. Na enkele maanden was hij zelfs weer een vrij man. Ook Heyndrickx werd na korte tijd weer vrijgelaten.
III. NAAR BURGERLIJKE ZELFSTANDIGHEID (1 8 3 5 -1 8 6 2 ) Eerste toegevingen Op 16 september 1835 wordt er een eerste verzoekschrift voor onaf hankelijkheid gericht aan de officiële instanties: de koning, de staat en het stadsbestuur van Tielt. De voornaamste beweegredenen voor die vraag waren nog altijd dezelfde, nl. de stiefmoederlijke behandeling en verwaarlozing door Tielt. Deze eis zal nog een kleine dertig jaar aan houden en zou pas in 1862 ingewilligd worden. In die tussenperiode groeide er stilaan een goed georganiseerd dorpsleven. Al in 1821 wordt het stadsbestuur met aandrang om de aanstelling van een plaatselijke garde-champètre gevraagd. De inwoners klagen erover dat ze van nie mand bescherming genieten en dat door de toenemende bevolking veel schade berokkend wordt aan hofsteden en landerijen. Volgens deze brief werden er de laatste jaren wel veertig hutten gebouwd door inwij kelingen. Sommige gezinnen wonen samen zonder veel middelen van bestaan. Vooral de wijk Bilkbos is erg onveilig geworden. Maar het zal nog duren tot in 1841 vooraleer het dorp enkele eerste toegevingen krijgt: twee inwoners worden in de Tieltse gemeenteraad opgenomen, er wordt een veldwachter aangesteld, een uitdeler van den publieken onderstand (een O.C.M.W.-afgevaardigde), de kerkfabriek en twee scho len krijgen subsidie, de pastoor krijgt een bijwedde en het kerkhof wordt uitgebreid.
De rol van pastoor Naert Van 1833 tot 1847 was Petrus Naert pastoor van het dorp: een opmer kelijk figuur in vele opzichten. Hij was de organisator van een lagere school voor jongens en meisjes (de latere klooster-meisjesschool) die van staatswege gesubsidieerd werd en ook een grote bezieler van het streven naar onafhankelijkheid. In zijn drukke briefwisseling manifes teert hij zich als een begenadigd redenaar. Hij wil absoluut de ontwik keling van het dorp stimuleren, maar dit wordt niet door alle partijen even goed begrepen. Zo creëert hij volgens sommigen in het vroeger rustige en onwetende dorp twee partijen. Tussen de voor- en tegenstan ders van de afscheiding speelt hij vaak een opruiende rol. Vanuit Tielts standpunt is hij dan ook geen graaggeziene partij. Ook blijkt pastoor Naert een dictatoriaal en impulsief type geweest te zijn. Zo getuigen de notulen van een zitting van de Tieltse gemeenteraad van 1840 waar diverse inwoners (een bepaalde clan, hoogstwaarschijnlijk tegenstan 14
ders van de afscheiding) van Schuiferskapelle diverse klachten meldden over de pastoor. Ze vragen zelfs zijn overplaatsing wegens zijn ergerlijk gedrag.
Economische crisis Halverwege de negentiende eeuw slaat ook in Schuiferskapelle de cri sis toe. De broodwinning komt voor het leeuwendeel uit de landbouw en de linnennijverheid. De landbouw was grotendeels kleinschalig en intensief en in 1830 waren er maar drie boeren eigenaar. De bedrijven waren verdeeld over boeren/pachters en de kortwoonders: dagloners bij boeren, met nog een lapje grond voor de minimale zelfvoorziening, die dikwijls ook weefden en spinden. Vanaf 1830 komt er een algemene malaise. De belangrijkste oorzaak is de groeiende mechanisatie van de spin- en weefnijverheid, die vanuit Engeland oprukt en de prijzen drukt. In onze contreien wordt die mechanisatie vanuit verschillende hoeken afgezworen. Vooral de kerk stelt de huisvlijt boven de fabrieksarbeid wegens het dreigend zedenbederf. In Tielt en omgeving zal men het veel te lang bij het oude houden omwille van het sterk katholiek bastion en omdat er gedurende lange tijd te weinig kapitaal geïnvesteerd wordt. Voor Schuiferskapelle geldt rond 1840 dezelfde situatie als voor elk typisch Vlaams dorp, grotendeels bevolkt door kleine lui, zoals spin sters, wevers, kantwerksters, dagloners, knechten en kleine landbou wers en allen met een overwegend groot gezin. In 1839 bedraagt het analfabetisme ongeveer 75 procent. De eerste helft van de negentiende eeuw kent relatieve welstand die zich weerspiegelt in een bevolkings groei. In 1835 telde Schuiferskapelle 1705 inwoners, die her en der ver spreid woonden in kleine huisjes. Onderwijzer Serruys beschrijft het in 1930 zo: Over zoowat 60 jaren geleden waren de woningen der landelij
ke werklieden zeer ellendige hutten. Vele waren gemaakt uit dikke hou ten stocken verbonden met dooreengewerkte takken beplakt met leem. De dekking was in strooi, de bodem aarde. De bevloering werd om de 2 jaar omgegraven en weer vastgestampt. Bij de landbouwers was de bodem dikwijls belegd met baksteenen overkant gezet of in groote blau we vierkanten tegels, schorren genaamd. In ieder hoeve was ook een weefkamer met aarden bevloering. Tussen 1843 en 1848 wordt de streek zwaar getroffen in zijn twee vitale sectoren. Er vallen heel veel spinnewielen en weefgetouwen stil door gebrek aan afzetmarkt. Ondertussen schakelt de landbouw noodge dwongen over van vlas naar voedingsgewassen: graan en aardappelen. In 1845 is er een totale mislukking van de vlas- en graanoogst en in juni vernielt de aardappelplaag de rest van het voedsel. In die periode kent ook Schuiferskapelle schrijnende armoede en hongersnood. In die paar jaren heerst er een tyfusepidemie, waardoor het bevolkingscijfer sterk terugloopt. We vinden meermaals notities van dismeester Fideel D ’Hondt, ook kos15
ter van Schuiferskapelle en later oprichter van de gemeenteschool, die met al zijn middelen de schrijnende armoede probeert op te lossen. Fideel is een telg uit de familie D ’Hondt die in de ontwikkeling van Schuiferskapelle een grote rol heeft gespeeld. In 1843 wordt hij lid van het pas opgerichte nijverheidscomité. Dismeester D ’Hondt is verant woordelijk voor Schuiferskapelle en met de 400 frank staatssubsidie tracht hij zestig behoeftige gezinnen werk te verschaffen. Hij geeft het vlas uit op krediet en laat het spinnen door behoeftigen om zo hun armoede enigszins te lenigen. Volgens een erg lovend jaarverslag ten aanzien van Fideel D ’Hondt is er aanvankelijk géén enkele Kapellenaar in het bedelaers werkhuis verschenen. In 1845 beschrijft Fideel D ’Hondt in een brief aan arrondissementscommissaris Constant Vanden Berghe, die tevens secretaris van het comité is, de schrijnende toestand bij de wevers tijdens de aardappelcrisis. Uit deze brief blijkt zijn oprechte sociale bekommernis voor de kansarmen van het dorp en zijn wrok te gen wie het wat breder hebben, maar ondertussen door woekerwinsten de zwakken uitbuiten en in kwaliteit bedriegen. Hij is dan radeloos, maar overtuigd om door sociale maatregelen, zoals voorraad in het groot opkopen en tegen aankoopprijs weer verdelen, de ergste nood te lenigen. In een later verslag van meester Serruys zien we dat zijn idealisme en ijver niet steeds dankbaar onthaald werden. Volgens dit verslag heeft zijn goedheid hem bijna ten onder gebracht. Hij werd vaak bestolen en men stal zelfs het voedsel van zijn varkens. Ook een ander lid van deze familie D ’Hondt zal in die periode het dorpsleven overstijgen en wordt op 19-jarige leeftijd (°12 maart 1842) bij het pauselijke zouavenkorps ingelijfd: Camille D ’Hondt. Hij is een zoon van Félix en Barbara Hoste, een leerling van de vierde Latijnse in het college van Tielt, die naar Rome vertrekt. Na twee jaar dienst keert hij terug en hij voltooit zijn humaniorastudies, samen met Adolf Loosveldt, die zich later ook bij het korps voegt. Daarna begint hij pries terstudies in Roeselare, waar hij het Roeselaarse zouavenkorps sticht. Hij verhuist dan naar het Engelse seminarie in Brugge en wordt er op 23 december 1871 priester gewijd. Meteen vertrekt hij naar de missies, in de streek van Manchester. Hij sterft echter al op 6 maart 1872 in Pendleton aan de gevolgen van tyfus, opgelopen bij het verzorgen van zieken in de stad. Van deze zouaaf wonen nog verwanten in Schuiferskapelle.
Onafhankelijk Rond 1850 zijn er twee goedbevolkte lagere scholen en de dorpskern telt in 1856 66 huizen. Geregeld weerklinkt de vraag aan Tielt om zelf standigheid. Tielt is wel alert om af en toe toegevingen te doen, zoals het verhogen van schoolsubsidies en in 1857 wordt de bouw van een nieuwe pastorij en een nieuwe school beloofd. In 1859 wordt er weer een verzoek ondertekend door een groot aantal 16
inwoners en aan de Bestendige Deputatie gestuurd met de bekende standpunten. Het advies van het Tieltse stadsbestuur is uiteraard weer negatief met als argumentatie: men bekijkt het cijfermateriaal over de belastinginkomsten van het dorp en vergelijkt deze met de kosten die Tielt eraan spendeert. Volgens Tielt blijkt dat Schuiferskapelle onmoge lijk voor zijn eigen kosten kan instaan en dat de inwoners er bij onaf hankelijkheid nog veel slechter aan toe zullen zijn. Nog volgens Tielt konden de Kapellenaars alles bij elkaar nog van een bevoorrechte posi tie genieten. Het pleidooi voor onafhankelijkheid wordt echter dit keer door een belangrijk iemand ondersteund, namelijk arrondissementscommissaris Vanden Berghe, de belangrijkste steun voor de onafhankelijkheidslobby. Een artikel van zijn hand in de liberale stadskrant De Thieltenaer geeft het startsein voor de definitieve onafhankelijkheid. Hij probeert er te bewijzen dat Schuiferskapelle wel degelijk in staat is om onafhankelijk te functioneren. Volgens hem worden er genoeg belastingen betaald en kan het plaetske heel handeldrijvend worden mits er voldoende goede verbindingswegen worden aangelegd. Er zijn trouwens in heel België 1565 gemeenten met minder inwoners die zelfstandig zijn. Dit artikel is tevens een kernachtige schets van de doorsnee bevolking in die periode. In juli 1861 wordt door de provincieraad een gunstig advies uitgebracht voor de afscheiding en op 8 augustus 1862 is de onafhankelijkheid een feit.
IV. ONAFHANKELIJKE GEMEENTE (1 8 6 2 -1 9 7 6 ) Tussen augustus en december 1862 worden de schikkingen getroffen voor de installatie van de gemeenteraad, die uiteraard door verkiezin gen voorafgaan moet worden. Er blijken 1272 inwoners te zijn en dus moeten er negen raadsleden aangesteld worden. Volgens de cijnskies wet van die periode werd het aantal kiezers op tachtig bepaald, waar van er 68 deelnamen. Volgens de toenmalige kieswet mochten alleen zij deelnemen die tenminste vijftien frank betaalden aan grond- en per sonele belastingen en patentrecht ofwel als pachter één derde van de grondbelasting betaalden en personeelsbelasting en patentrecht. De ver kiezingen vonden plaats op 9 december 1862. De eerste burgemeester werd Jan Vincke met Charles Louis De Brabandere en Henri Verougstraete als schepenen.
Perikelen met het Tieltse stadsbestuur Normaal gezien moesten de parochiale grenzen samenvallen met de gemeentegrenzen. Door een te laat ontdekte fout die in de grensafbakening geslopen was, ontstond er een verschil van vier boerderijen (onge veer 18 ha) die parochiaal bij Tielt hoorden maar nu gemeentelijk bij 17
Schuiferskapelle gerekend werden. De vier boerderijen waren gelegen tussen de huidige Steenakkerstraat en de Vrouwenboomstraat. De ver keerde grensinterpretatie had alles te maken met de Kapellebeek die zich daar opsplitst zodat de administratie per vergissing de meest zui delijke beek als grens had aangenomen. Tielt greep dit aan om bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken te protesteren, maar gezien de kaart in het staatsblad verschenen was, was men verplicht om zich tot de Raad van State te richten. Deze heeft de zaak niet teniet gedaan zodat Tielt zich bij de vergissing moest neerleggen. In 1858 was het Tieltse stadsbestuur al onderhandelingen begonnen voor de bouw van een gemeenteschool. Een stuk grond was al in een voorlopige koopakte vastgelegd, maar door de gang van zaken trok Tielt zijn handen er weer van af. In 1864 moest Schuiferskapelle de grond zelf kopen, mits een lening aan Tielt tegen 5% rente. Een ander geschilpunt met Tielt, dat al jarenlang aansleepte, was de straatweg Tielt-Schuiferskapelle. Sinds zijn verharding in 1785 waren er nooit degelijke herstellingswerken uitgevoerd. In 1830 waren er plan nen voor een rechttrekking van deze weg, maar door de omwenteling en het vertrek der Hollanders bleven de werken onvoltooid. De weg lag maar één kilometer op Kapels grondgebied en drie op dat van Tielt. Het gemeentebestuur vond het raadzaam om de weg tot provincieweg te laten verklaren opdat ze Tielt niet verder lastig moesten vallen voor her stelling. Die herstelling liet heel lang op zich wachten. Gedurende W.O. I werd de weg zwaar gehavend en ondertussen waren er heel wat han delsactiviteiten via het Tieltse station op gang gekomen waardoor het verlangen naar een betere weg nog toenam. Maar Tielt wilde lange tijd niet over de brug komen tot het Schuiferskapelse gemeentebestuur voorstelde om de kosten te delen. In 1926 pas legde ingenieur Cloedt een rooiingsplan voor om de weg tot acht meter te verbreden en dit werd in september 1929 goedgekeurd. De grootste twistappel, zoals in vele scheidingen, was de financiële kant: schulden en baten. De verdeling werd verondersteld te gebeuren op basis van het aantal gezinnen en inwoners. Het kwam er dus op neer dat beide besturen baat hadden bij een hoog aantal gezinnen om zo een groter deel van de koek te krijgen. Beide partijen probeerden van eikaars getal enkele eenheden af te doen en zoals gewoonlijk kwam men niet tot een akkoord. De gouverneur moest tussenbeide komen en gaf opdracht aan de Kapelse veldwachter en een Tieltse politieagent om ter plaatse de telling te doen. Tielt had 95 gezinnen te veel opgegeven en Schuiferskapelle vijf, dus: Tielt 2071 gezinshoofden en Schuifers kapelle 265. Op basis daarvan gebeurde de verdeling en meteen was het laatste grote knelpunt opgelost, zodat Schuiferskapelle voortaan een ei gen koers kon varen.
Bevolkingsevolutie Uit de bevolkingstabel kunnen we afleiden dat de bevolking het snelst 18
begon te stijgen vanaf het laatste kwartaal van de achttiende eeuw. Dit was een welvarende, bloeiende periode in de landbouw en de huisnij verheid en de levensstandaard verhoogde navenant. Volgens een ver slag tijdens het proces-Calis waren er zo’n twintig nieuwe huizen bij gekomen rond 1775 en in het begin van de negentiende eeuw zakten veel inwijkelingen naar Schuiferskapelle af om er zich te vestigen, wel iswaar niet altijd in ideale omstandigheden. In 1835, tijdens de eerste pogingen tot onafhankelijkheid, raamde men de bevolking op 1705 inwoners. In 1863 had Schuiferskapelle volgens het eerste jaarverslag van de gemeenteraad 1323 inwoners. Dit was een serieuze afname sinds het begin van de eeuw. De voornaamste oorzaak waren de crisisjaren 18451850. Enerzijds veroorzaakte de extreme armoede meer sterfgevallen en anderszijds was de economische zekerheid weggevallen door het ver dwijnen van de huisnijverheid. In die periode waren er heel wat uitwij kingen. De bouw van het Schipdonkkanaal was een aantrekkingspool voor werkzoekers en een aantal inwoners trokken naar die streek. Ver der was de Waalse steenkoolindustrie financieel heel interessant, zodat ook daar enkele Kapellenaars heen trokken. Frankrijk was een tijdelijke bestemming tijdens de oogstmaanden en voor de bietenteelt (trimards) in het najaar. Ook werkten er mensen van Schuiferskapelle in Tour coing, waar ze nachtdienst verrichtten in de wolfabrieken. Omstreeks 1880 begon ook de uitwijking naar Amerika. In het begin van de negen tiende eeuw komt er wel een kleine heropflakkering die voornamelijk te danken is aan de verhoging van de levensstandaard, met verlaging van de kindersterfte en stijging van de levensverwachting. Vanaf het interbellum volgt er een gestage afname van de bevolking als gevolg van de industrialisering met emigratie naar centra waar fabrieks werk voorhanden is. Zoals we straks zullen belichten, zal het aandeel van Schuiferkapelle in industriële tewerkstelling eerder klein blijven, zodat ook de plaatselijke werkgelegenheid niet noemenswaardig stijgt. Een andere oorzaak was het verdwijnen van een aantal landelijke woningen die tijdens de laatste bevolkingstoename her en der dicht bij de boerderijen (en vaak op grondgebied ervan) waren opgetrokken. Dit waren meestal maar krotwoningen. De landbouwers werden veronder steld deze huisjes te onderhouden, maar door de dalende behoefte aan boerderijpersoneel hadden zij er alle belang bij om hun verdwijning te bevorderen. In het eerste decennium na W.O. II nam de landbouw mechanisatie sterk toe, het aantal werknemers daalde en ook de kleine huisjes verdwenen stilaan uit het landelijke straatbeeld. Midden de jaren 1970 komt Schuiferskapelle net niet meer aan zijn duizend inwo ners, maar door de nieuwe verkaveling aan de rand van het dorp (in 1975), die nu nog in evolutie is, worden er weer jonge gezinnen aangetrokken. Eind 1998 zijn er 1078 inwoners, waarvan 144 kinderen tot twaalf jaar, 94 tussen dertien en achttien jaar, een actieve bevolking 19
van 582 en 197 ouderen of 60-plussers, die voornamelijk het centrum van het dorp bevolken. Een kort in in in in in in in in in in in in in in
overzicht van de bevolkingsevolutie: 1775: ca. 1055 1835: 1705 1863: 1323 1890: 1300 1910: 1407 1920: 1245 1929: 1159 1934: 1155 1937: 1120 1960: 1068 1970: 1014 1974: 989 1991: 1023 1998: 1075
Schoolleven Er moet in de eerste helft van de zeventiende eeuw al een soort school bestaan hebben, want in één van de verslagen van deken de Mol (1643) vermeldt hij dat hij wilde dat er opnieuw een schooltje in Schuiferskapelle georganiseerd werd, zoals vóór de Opstand. Enkele jaren later werd er opnieuw les gegeven. Verder vinden we in de Acta Decanatus (1616-1657), f. 88, op 20 november 1650, dat de deken de onderwijzer van Schuiferskapelle verbiedt om nog verder les te geven wegens klach ten van de inwoners. Gedurende de Franse bezetting (1795-1815) verbleef er in de pastorie een republikeinse schoolmeester, Matton. We kunnen dus afleiden dat er toen in dat gebouw school gehouden werd. In de eerste helft van de negentiende eeuw was er echter nog maar weinig continuïteit en zeker heid in het Kapelse onderwijssysteeem. Volgens onderwijzer Oscar Serruys (1930) waren er tot 1840 geen eigenlijke scholen. Het onder richt dat verstrekt werd, gebeurde eerder op losse basis en werd hier en daar gegeven door vrouwen of jongedochters die konden lezen en schrij ven. Het ging samen met het catechismusonderricht. In feite bedoelt hij dat er tot 1842 geen gesubsidieerd onderwijs bestond op het dorp. De gezusters Amelia en Louise Van Daele noemen zich schoolmeesteres sen van Schuiferskapelle en richten zich in 1849 tot het stadsbestuur. Ze stellen er dat ze al sinds 1830 samen met hun broer Francis permis sie hadden om de Kapelse kinderen te leren lezen, schrijven, cijferen, naaien en breien, d.i. aan wie wou komen. Francis Van Daele stierf op 3 mei 1847 en op verzoek van de Kapellenaren, van de pastoor en van de inspecteur Tanghe van Torhout wierven ze Jan Baptist De Bruyne aan 20
om de vlaemsche en Fmnsche taele aan te leren. Ze hadden altijd een jaarwedde gehad en verzoeken om dit voor 1848 en volgende alsoo te continueren. Men zegt ook dat de meeste bewoners de behoefte voelen om hun kinderen te leren lezen en schrijven, maar dat ze geen geld hebben om hun kinderen naar pensionaten (internaten) te sturen. In een brief van 1844 meldt Francis Van Daele dat hij sinds 1828 begon nen is met schoolhouden op verzoek van pastoor Van Hauwaert, zowel voor arm als voor rijk. Hij vraagt om financiële steun, want hij beweert dat hij sinds 1828 nooit minder dan twaalf à achttien arme kinderen per jaar gehad heeft. Men verplichtte hem ondertussen om bijcursussen te volgen voor de nieuwe spelling en de inspectie verzocht hem om grote re lokalen te gebruiken, zodat hij zijn huis moest uitbreiden, wat na tuurlijk weer geld kostte. De school was dus een privéschool en werd lange tijd Van Daele’s school genoemd. Zij bevond zich op het dorps plein in een huis waarvan koster Fideel D ’Hont later eigenaar werd. In 1831 vinden we in de stadsrekeningen een subsidie voor de school van D ’Hont van 23 fr. én 15 fr. voor zijn onderhoudskosten. In 1843 waren er veertien jongens en tien meisjes, in 1848 vijftien jongens en evenveel meisjes. In een brief van 1852 aan de stad beweert Fideel D ’Hondt dat het tijd wordt, gezien het gehucht twee geestelijken, veel ambachtslieden en handelaars telt, Schuiferskapelle als een volwaardige gemeente te beschouwen. De inwoners vinden het erg dat ze hun kinderen ver naar school moeten sturen. Er moet een serieuze school gesticht worden, want naburige dorpen met minder inwoners hebben al lang een goed uitgebouwde gemeenteschool. Sinds november 1851 heeft hij een school geopend op aanraden van verscheidene schoolinspecteurs. De jongeren hebben er zelf behoefte aan, want ze bezoeken de zondagsschool met tachtig à negentig leerlingen tussen de 12 en 32 jaar. Hij vraagt voor de pacht van de gebouwen en voor de jaarwedde van de lesgevers vier honderd frank. In 1862 richt Henri D ’Hont als onderwijzer in zijn eigen huis een jon gensschool in. Op de raadszitting van 20 februari 1863 werd ze als gemeenteschool erkend met D ’Hont als schoolhoofd. In 1863 was het aantal leerlingen 114 in de gemeenteschool en 82 in de kloosterschool. Er bestond toen ook nog een zondagsschool met 46 jongens en 49 meis jes. Korte tijd na de oprichting werd meester Vital D ’Hont, broer van het schoolhoofd, tot hulponderwijzer benoemd. In 1865 werd de gemeenteschool gebouwd en volgens een verslag van de gemeenteraad was de school geschikt voor zowel jongens als meisjes. Naast de school werd er ook een onderwijzerswoning gebouwd. De plannen waren van de hand van bouwmeester Dauw. Vanaf 1879 verminderde het aantal leerlingen sterk, zodat de hulpon derwijzer zijn ontslag indiende. De schoolstrijd tussen de liberale rege ring en de katholieke oppositie was losgebarsten! In 1880 gaf ook Henri 21
D ’Hont zijn ontslag als schoolhoofd. In 1884 sloot de gemeenteschool zijn deuren bij gebrek aan leerlingen. In 1905 stemde de gemeenteraad weer de opening van de gemeenteschool met Jan Balduck als onderwijzer en Oscar Serruys als hulponderwijzer. Het schoolgebouw staat er vandaag de dag nog, maar heeft ondertussen al verschillende functies gekregen. Vanaf 1840, weer onder impuls van pastoor Naert, ontstaat de huidige meisjesschool. Het klooster werd gebouwd in 1840. De gebouwen waren een gift van pastoor Naert en de school werd in 1842 geopend. De lesgeefsters waren kloosterzusters van Wingene. Achtereenvolgens hebben verschillende congregaties de school bestuurd: de zusters van Gits, zusters van Schuiferskapelle zelf en na W.O. II de zusters van ’t Geloof uit Tielt. Volgens een verslag van de gemeenteraad van Tielt van 1842 bestonden er toen twee scholen: die van Van Daele en de kloosterschool. De ene school was eigendom van pastoor Naert en werd bestuurd door de gees telijkheid (hemzelf). Toen waren er zestig leerlingen. De school kon rekenen op een stadssubsidie en een zekere Sophia Braeckeveld gaf er les. Pastoor Naert vroeg de stad subsidie voor haar en wou de school organiseren. De school van pastoor Naert kreeg in 1843 een toelage van de provincie voor het oprichten van een afdeling voor kantwerk en handschoenenmakerij. Er waren toen 49 jongens en 67 meisjes en in 1848 respectievelijk 51 en 77. Sinds enkele jaren is de gemeentelijke jongensschool, bij gebrek aan leerlingen, gesloten. Er rest alleen nog één lagere school, nl. de kloos terschool.
Economisch leven In 1863 was Schuiferskapelle nog voornamelijk een landbouwdorp, dat voor de afname van zijn producten altijd op Tielt aangewezen was. Aanvankelijk trokken de boeren naar de Tieltse markt, later ook naar het station. De eis van een goeie verbindingsweg met Tielt is altijd essentieel geweest voor hun bestaan. Op gebied van landbouwontwik keling heeft Schuiferskapelle altijd de nationale trend gevolgd. Al vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werden de nieuwe technieken gebruikt zoals drainering, het gebruik van meststoffen en van de eerste graandorsmachines. Dit bracht een stijging van de opbrengsten mee. In 1830 werden er maar drie landbouwbedrijven niet gepacht, terwijl er in 1930 al 25 boerderijen eigendom waren. Uit een telling van de land bouwmachines van 1930 blijkt de gemeente op vlak van mechanisatie zijn man te kunnen staan: veertien meststrooimachines, tien zaaimachines, zes aardappelrooimachines, twee gasmotoren, negen petroleummotoren, elf aardappelplanten, vier pik- en bindmachines, zeven mechanieke dorsmachines, twaalf kunstmatige broeikassen voor kie kens. Deze broeierij werd begin twintigste eeuw gestart op de boerderij van August Vande Vijvere. In 1937 werd hij opgevolgd door zoon Omer. 22
Schuyffers-Capelte-Thïelt.
Intrede der Dorpplaats
Molen op de hoeve D’Hondt (vóór W.O. I)
Molen op de hoeve Bals (1902)
Een andere broeierij en hoenderkwekerij werd in 1931 door René Schaubrouck opgericht en zijn schoonzoon Paul David volgde hem op. Deze bedrijven hebben zich tot op vandaag gehandhaafd en zich door voortdurende uitbreiding, specialisatie en modernisering kunnen ont wikkelen tot ultramoderne topbedrijven in deze sector. Volgens een telling van 1864 zag de beroepsbevolkingsdoorsnede (zon der de landbouw) er als volgt uit: vier molenaars-olieslagers, vier bak kers (in 2000: één warme bakker), twee slagers, geen brouwers (wel brouwerij De Zutter van 1899 tot 1938), twee schoenen- en laarzenma kers, vier kleermakers, drie metselaars, drie timmermannen, twee hoef smeden, drie steenbakkers (tot na W.O. I waren er nog twee actief), tachtig wevers, 139 spinsters, 117 kantwerksters, één wagenmaker, één kuiper, zestien winkeliers (in 2000: 2), zestien herbergiers en slijters van sterke dranken (in 2000: 1), één vroedvrouw en tien kooplui. De eerste vorm van mechanisatie waren de molens. Schuiferskapelle heeft drie molens gekend. Twee windmolens, waarvan er één in 1932 verdwenen is op de hoeve D ’Hondt, en een oude windmolen op de hoeve Bals, waarvan de romp nog bestaat, die minstens vier eeuwen draaide. In het landboek van 1645 wordt hij duidelijk vermeld als beho rend tot Hulswalle. Ook op veel kaarten wordt de molen als een belang rijk oriëntatiepunt aangeduid. Molens waren lange tijd militair en stra tegisch van cruciaal belang voor de bevoorrading van de legers (fourage). Tot 1830 was het een houten staakmolen. De oude teerlingen waar op een dergelijke molen rustte, zijn nog ondergronds en zichtbaar aan wezig. Rond 1830 werd de molen door een storm verwoest. De huidige stenen molen werd toen opgetrokken. In 1932 werden de wieken eruit gehaald en stopte zijn activiteit als windmolen. Op de hoeve Lambrecht (Burgemeester A. Guilbertlaan 22) stond er eertijds een olieslagmolen, die reeds lang verdwenen is. De mechanisatie kon maar tot stand komen dankzij de evolutie van de energiebevoorrading. Vóór 1867 gebeurde de verlichting met raapolie in koperen lampen, maar daarna kende de gemeente petroleumverlichting. Onderpastoor Desmedt was de drijfveer voor het bekomen van gaslicht in 1907. De boerderijen moesten nog een tijdje tevreden zijn met petro leumlicht en carbuurlampen. Op 12 april 1930 deed de elektriciteit zijn intrede in Schuiferskapelle. Aanvankelijk waren er zo’n tien woningen in het centrum en veertien landbouwbedrijven aangesloten, maar de rest volgde weldra. In 1908 had het gemeentehuis het eerste telefoon toestel en in 1930 gebruikten al acht particulieren een telefoon. Het zul len wel eerst de handelaars geweest zijn. In 1956 werd onder impuls van burgemeester Adiel Guilbert een kaars rechte steenweg van groot verkeer aangelegd die een tweede goede uit valsweg voor het dorp werd. De Burgemeester Adiel Guilbertlaan ver bond het dorp met de rijksweg Tielt-Wingene en het gehucht ‘de Ratte’. Economisch gezien was dat toen een voltreffer omdat meerdere bedrij24
ven zich langs deze weg konden ontwikkelen: • De al vermelde broederij David en een opvolger van de broederij Vande Vijvere (Willy), die in 1965 zijn nieuwe bedrijf startte. • Sinds 1912 had Aloïs Dewitte, een landbouwerszoon, zich als smid gevestigd. Vanaf 1930 legde hij zich toe op de constructie van land bouwmachines. In 1947 begonnen zij zich te specialiseren in landbouwtractoren en werktuigen (ploegen, eggen, ...). In 1956 volgde Gé rard Dewitte zijn vader op en bouwde zijn bedrijf verder uit langs de ‘nieuwe baan’. Ondertussen is dit bedrijf van landbouwwerktuigen verhuisd naar het andere uiteinde, nl. ‘de Ratte’, waar een opvolger nog altijd actief is in diezelfde branche. • In 1964 werden plannen gemaakt om een heuse fabriek te bouwen langs deze weg. Het werd een meubelfabriek (Bafa), waarvan de eige naar Bauwens was. Deze fabriek was lange tijd een zegen voor de tewerkstelling van heel wat inwoners, maar zij moest enkele jaren geleden om economische redenen haar deuren sluiten. Op het hoog tepunt van zijn conjunctuur bereikte het bedrijf een hoog tewerkstel lingscijfer. Inmiddels zijn de gebouwen in 1998 verkocht aan Latexco. • In Schuiferkapelle zijn er altijd kleinere en grotere bouwondernemin gen actief geweest. Een constante naam tot op vandaag is de familie Schaubrouck, waarvan verscheidene familieleden als bouwonderne mer actief waren. In 1930 richt Adiel Schaubrouck, bijgestaan door zijn zonen, een firma op en in 1935 begint Maurice Schaubrouck een bedrijf met zijn zoon. Eén van die bedrijven heeft zich ook langs deze ‘baan’ gevestigd (in 1962) en de afstammelingen zetten de bedrijvig heid verder. Vanaf 1966 is ook het bouwbedrijf o.l.v. Gaby Quintyn, schepen gedurende de laatste legislatuur van onafhankelijk Schuiferskapelle, langs deze weg gevestigd. Zoals in de beroepenlijst van 1864 duidelijk blijkt, heeft Schuiferskapelle ook een lange traditie van textieltewerkstelling, die zich na de indus trialisatie verder ontwikkelde als tewerkstelling voor vrouwen. In 1922 had de latere burgemeester Adiel Guilbert een confectiebedrijf dat 22 mensen werk verschafte. Er zijn verder altijd plaatselijke bedrijven actief geweest die ofwel met thuisstiksters of fabriekspersoneel een wis selend aantal vrouwen in dienst hadden. Samen met de sterke ontwikkeling in de landbouw zijn er verscheidene toeleveringsbedrijven voor de landbouw ontstaan. Deze bedrijven waren (zijn) meestal eenmanszaken of kleine k.m .o.’s, die ofwel zelf veevoeders produceerden of als tussenpersoon en leverancier fungeer den van grote meelfabrieken. Sommige zijn tot op vandaag nog bedrij vig.
Politiek Gedurende zijn ruim een eeuw gemeentelijke onafhankelijkheid heeft Schuiferskapelle dertien verschillende burgemeesters gekend. Driemaal 25
treffen we de naam Debrabandere aan: Charles (1867-1869), CharlesLouis (1879-1901) en Achiel (1912-1928). Dit blijkt een familie te zijn die in meerdere West-Vlaamse dorpen burgemeesters leverde. Burgemeester Adiel Guilbert kan bogen op de langste legislatuur, ruim dertig jaar (1934-1968, de oorlogsjaren uitgezonderd). De laatste burge meester was Omer Vanrenterghem (1968-1976). Pas in 1965, goed honderd jaar na zijn onafhankelijkheid, kreeg Schuiferskapelle een eigenlijk gemeentehuis. Dit was bij de verbouwing van de oude gemeenteschool, toen een deel als gemeentehuis ingericht werd. De eerste gemeenteraadszittingen vonden plaats in het ‘Capelhuis’ , een herberg aan het dorpsplein. De secretaris had zijn bureau in leegstaande huizen in het centrum. Zoals het kleinere gemeenschappen overal vergaat, waren de verkiezin gen meestal erg persoons- en familiegebonden. De partijen waren over het algemeen uitgesproken van katholieke strekking, met soms tegen standers die zich dan “Gemeentebelangen” noemden. Grote partij-ideologieën waren niet aan de Kapelse verkiezingen besteed. De kiesstrijd speelde zich zelden af rond meer dan twee partijen. Geregeld laaiden de gemoederen op bij een verkiezingsstrijd, waarbij soms aloude familietegenstellingen uitgespeeld werden. Sinds de fusie van 1977 sluiten de Kapelse politieke vertegenwoordigers zich aan bij Tieltse partijen.
V. VAN EEN KAPEL TOT DE HUIDIGE KERK Zoals hoger vermeld weten we uit documenten met zekerheid dat er vanaf de 1242 een kapel bestond die toegewijd was aan O.-L.-Vrouw. Hoogstwaarschijnlijk was deze kapel aanvankelijk - zoals vele gebou wen toen - in hout opgetrokken. Het gebouw kent een verhaal van op eenvolgende perioden van verval of verwoesting en met regelmatige herstellingen en uitbreiding. Over het aanvankelijke uitzicht en de grootte in de veertiende eeuw zijn natuurlijk geen documenten be schikbaar. Wel vinden we in stadsrekeningen en briefwisseling gegevens terug over de kapel (later de kerk) die ons af en toe toelaten zicht te krijgen op de evolutie. Het staat wel vast dat het gebouw lange tijd niet meer dan een grote kapel was.
Kapel Vanaf 1530 kunnen we met zekerheid van een stenen kapel spreken. Er vindt in elk geval een uitbreiding of herstelling plaats, want in de stads rekening van 1528-1531 vinden we een aankoop van twaalfduizend coreelen (bakstenen), door die vander cappelle van Hulswalle gekocht van de stad. Eind zestiende eeuw, door de invallen van allerlei troepen, raakt de kapel in puin. In 1613 lezen we in een visitatieverslag van de bisschop dat de scuvers kapelle in verregaande staat van verwaarlozing 26
Grondplan van de kapel (ancien Chapelle) en uitbreiding tot kerk, met profiel rechts (boven); grondplan van de pastorie (onder).
27
verkeert. Vanaf 1625 is er weer sprake van herstellingen. In 1624 wordt begonnen met de bouw van het Tieltse minderbroeder klooster. In deze periode van permanente dreiging en onveiligheid lezen we in een akte van 6 april 1628 dat de ornamenten die de heren des Trompes van Hulswalle vroeger aan de kapel geschonken hadden, in bewaring gegeven worden aan het pas gestichte klooster. Deze orna menten zijn nooit teruggekomen, want in 1635 staan de des Trompes ze definitief af aan de paters. Dit bewijst dat er toen nauwelijks gecele breerd werd. Bij de inwijding in 1628 werden in het altaar de relikwieën van de mar telaren van Trier aangebracht. In 1642 wordt aan Jan Elinkx (onderpas toor of kerkbaljuw?) een bedrag betaald voor de kapel van Hulswalle. Er zal dus opnieuw een herstelling of uitbreiding plaatsgevonden heb ben. In het landboek van 1645 geeft deken de Mol aan: de Capelle te
Heulzwale een stedeken ghroot 50 r(oeden), oost de Cappellestraete, zuid, west en noord palende aan Huelzwalle. Een grote vierkante roede is 35 m2 en het stuk land met de kapel 1750 m2. Op 29 november 1705 wordt de kapel door een stormwind verwoest, maar in 1709 was ze weer opgebouwd, want in de kerkrekeningen van 1712 werd er al voor drie jaar miswijn betaald.
Kerk In 1786, na het proces-Calis en gesterkt door de positieve uitspraak, eis ten de parochianen de vergroting van de bestaande kapel. Tot op dat moment was de kapel maar een klein rechthoekig gebouwtje van onge veer 17 meter bij 5,5 meter. Eén beukje, waarvan aan de oostelijke smalle zijde de hoeken schuin afgesneden waren (trapeziumvorm), en waaruit blijkt dat zich daar ook toen al de altaarplaats bevond. Er werd een plan voor ongeveer een verdubbeling van de oppervlakte op gemaakt. Het bijgebouwde gedeelte werd oostwaarts opgetrokken en bestond uit een middenbeuk en twee symmetrische, halve zijbeukjes.Vooraan een halfcirkelvormig koor met koepelplafond dat ook door liep in de nieuwe middenbeuk. Aan de zuidzijde, palende aan het koor, kwam de sacristie. Aan de noord- en zuidzijde van de zijbeuken hoor den telkens twee grote boogvormige vensters met kerkramen. De kerk wordt ongeveer met 120 m2 uitgebreid. Het huidige oostelijke gedeelte tot aan de tweede pilaren dateert dus van 1788. Voor het eerst heeft de parochie een volwaardige kerk en in de kerkrekeningen van de volgende decennia zien we een geleidelijke aanschaf van tal van ornamenten voor de erediensten en voor de kerkdecoratie. Vlak na de strubbelingen met de boerenkrijgers (in november 1798) werd de klok uit de kerk gehaald in opdracht van het Franse garnizoen, net zoals in de Tieltse kerken. Ze werden naar Brugge afgevoerd. Al eind januari 1798 haalde een zekere Jacob Staes uit Deinze, ook in op dracht, het kruis van de kerk. 28
In 1828 werd de sacristie hersteld en werden er nieuwe leien op het dak aangebracht.Volgens een brief van de kerkfabriek werd dit met privésteun betaald en tegelijk vraagt men het stadbestuur tot tussenkomst. De kerkrekeningen melden nog meer nieuwe ornamenten. In juli 1827 een nieuw kruis door Machmar Madou, zilversmid uit Ruiselede. In december 1829 twee altaarkandelaars, een wierookschelpje en fontein, van Rogiers in Gent. In juli 1831 bezorgt de heer Rapsaet, secretaris van de bisschop, een relikwie van de H. Antonius Abt, door Tieltenaar Raymond Verschoore in zilver aangebracht. Er wordt ook een beeld van de heilige geplaatst en de staties voor de ommegang van Sint-Antonius werden geïnstalleerd. In 1833 wordt er een orgel met meubel aange kocht. In het verloop van de verdere geschiedenis van de kerk spelen twee pas toors een heel belangrijke en stimulerende rol: pastoor Naert en later pastoor Debreuck. Door hun inzet, die door sommigen vaak als contro versieel beschouwd werd, heeft de kerk zijn huidige gedaante gekregen.
Pastoor Petrus Naert Pastoor Naert was een begenadigd brievenschrijver. Hij richtte zich her haaldelijk tot de Tieltse autoriteiten en was een stijfhoofdige doorzet ter. Hij liet geen moeite ongespaard om bij elke finaniciële nood de Tieltse gemeenteraad om geld te vragen. Uit de kerkrekeningen leren we dat de pastoor vanaf 1834 degelijk uitbetaald werd en ook op dat terrein zijn zin kreeg. Die financiële armslag was een stimulans om de kerk nogmaals te vergroten. In 1836 wordt er door Van Caneghem, de Tieltse stadsarchitect, een plan en bestek opgemaakt voor de uitbreiding van het gebouw, dat nog steeds beschreven wordt als l’annexe de Schuyffers capelle. In het bestek krijgen we een beschrijving van de toenmalige kerk: Deze kerk is
gebouwd in metselwerk van kareelsteen, en gedekt met lijen, hij is samengesteld uit 2 voorname delen, het westwaerdsche welk schijnt het oudste te zijn, bevat eenen enkelen buyck ongeveer ter length van 10 ellen, breedte van 645 duim, lang buiten en hoogte van den grond tot den af drop van het dak 382 d(uim) en het oostwaerdsche begrijpt drie buycken onder een dak, te samen omtrent ter length van 13, breedte van 15 en hoogte van den grond tot een afdrop van het dak van 9 ellen met choor op het oosteynde wijt makende de verlenging van den middenbuyck en hebbende een length van 9 ellen ook langs buyten, voorzien met eene bekleding in plijsterwerk plafond, boogwijzig voor den middenbuyck met choor en horizontaal voor de zijdsbuycken. In 1838 starten de verbouwingswerken, die al twee jaar eerder bij koninklijk decreet toegestaan waren. De kosten bedragen 12686 fr., waarvan één derde met een collectebedrag betaald wordt, één derde geleend en voor het resterende derde hopen ze nog op een stadssubsi die. Pastoor Naert zet zich nog eens aan het schrijven... 29
Vanaf 1838 heeft de kerk dus haar definitieve grondplan dat we van daag kennen. Het oostelijke gedeelte met het koor en de twee zijbeu ken blijft behouden en het westelijke wordt in dezelfde bouwtrant door getrokken. Tussen de zijbeuken en de middenbeuk komen er telkens zes hele en twee halve pilaren die op een voet staan (basementen) en bovenaan kapitelen bestaande uit escocijnschen arduyn, d.w.z. natuur steen uit de groeven van Ecausinnes: blauwe hardsteen uit het bekken ten noorden van Mons. Aan de zuid- en noordzijde komen er telkens zes nieuwe vensters en een nieuwe tweedelige deur aan de westzijde. Op een afbeelding van voor de laatste restauratiewerken is er een dui delijk vervorming te zien waar de aaneensluiting gebeurde. Aan de westgevels moesten er telkens twee blinde vensters komen en in het spitse deel een zoldervenster. De bevloering in de kerk was voorzien in
bekapte Doornikse vloerstenen. Bij de controle van de werken op 6 oktober 1838 wordt alles in orde bevonden, maar een aantal zaken zijn anders uitgevoerd dan in het bestek. Het zijn geen Doornikse stenen als bevloering, maar wellicht stenen van de groeven van Basècles. Ook de toren werd buiten bestek gemaakt. Het was een vierkante klokkentoren van negentien meter hoog, maar het dak werd nog niet onmiddellijk afgewerkt. In afwach ting van geld voor een nieuwe toren stond er aanvankelijk een houten constructie op. In 1839 worden plannen gemaakt om de vonte-kapel bij te bouwen en een nieuwe doopvont te installeren. Deze doopkapel wordt in 1840 aan de westzijde van de noordelijke zijbeuk bijgeplaatst. Er bestaat uit dat jaar ook nog een plannetje voor een nieuwe torenspits van 13,20 meter hoogte en een vermoedelijke kostprijs van 2784 frank. Er werd een nieuw koperstuk voor het horloge geïnstalleerd en de koperen haan werd de bekroning. Terloops vermelden we graag dat volgens de kerkrekeningen een belangrijk deel van de inkomsten uit de rubriek stoelen voor bijzonderen komt. Het was al lang een gewoonte, dat parochianen die het zich kon den veroorloven, een privéstoel betaalden en daar jaarlijks een bijdrage voor gaven. Dit gebruik is blijven bestaan tot rond 1970, toen pastoor Karei Strobbe (1967-1972) de kerk van allemaal nieuwe stoelen voor zag. In 1839, na de vergroting van de kerk, dringt de noodzaak zich op om het kerkhof dat rond de kerk lag uit te breiden. Pastoor Naert zet zijn schouders ook weer onder dat project met als argumentatie dat de bevolking sterk gestegen was. Het sterftecijfer zou dus ook stijgen en door de uitbreiding van de kerk waren er begraafplaatsen weggevallen. In een brief aan het stadsbestuur beschrijft hij de toenmalige situatie nogal plastisch en maakt een rekensommetje over het te verwachten aantal doden en de noodzakelijke ruimte: Zoo veel te meer nu omdat
sedert 1802 tot heden het zelve reeds druy mael rond vol met lijken 30
AANDENKEN
ZALIG
VAN DEN
E ERW , HEER DEBREUCK G E W E Z E N
PASTOR
VAN
S C H U Y F F E R S - C A P E U L E
â&#x20AC;&#x2DC;
Bidprentje van E.H. Adolf Debreuck (Brugge 1841 - Schuiferskapelle 1927)
31
beleyd is en wij van sedert t’voorleden jaer een den vierden mael begin nende gedeuriglijk de kisten ontblooten die behalven dat de lijken geene vernietiging gebragt zijde eenen onverdraaglijken geur uytgeven. Men moest dus telkens boven elkaar begraven, wat een onhoudbare toestand was. Het nieuwe plan wilde de onregelmatige vorm rond de kerk veranderen en een vierkant plein creëren waarvan de zijlijnen evenwijdig met de kerk liepen. Ze wilden het kerkhof ook afscheiden van de kerk en het volledig zuidelijk plaatsen zodat de processiegangers rond de kerk konden gaan. Enerzijds moest er ten noorden van de kerk bij koster Fideel D ’Hont een deel van zijn tuin onteigend worden en anderzijds werden ook de gebroeders Du Ry voor 8 aren 88 centiaren onteigend. Ten noorden naast de kerk werd er een weg van vijf meter breed voorzien om naar de ingang van de kerk te gaan. De kerk en de begraafplaats samen besloegen een oppervlakte van 25 aren: tot op van daag is de directe omgeving van de kerk nog op dit grondplan geba seerd, met die verandering dat het toen aangelegde kerkhof nu een par keerplaats is.
Van 1847 tot 1890 In 1856 wordt het plan opgemaakt voor de bouw van een nieuwe pas torie. Het werd een statige en mooie woning met twee verdiepingen en het was lange tijd een mooi gebouw in de dorpskern. Het bevond zich aan de huidige Jan Vinckestraat, naast de kloostergrot. Volgens het plan van de uitbreiding van het kerkhof in 1840 werd deze pastorie gebouwd op dezelfde plaats als de eerste. Toen Schuiferskapelle vanaf 1967 geen onderpastoor meer had, verhuisde de pastoor naar de onderpastorie en kwam het gebouw leeg te staan. Het is nog een tijdje jeugdlokaal (meisjes-chiro) geweest tot het rond 1980, totaal vervallen, gesloopt werd en later verkaveld. In 1860 trekt het gemeentebestuur letterlijk aan de alarmbel omdat het vindt dat de kerk niet eens een klok heeft, maar slechts een bel, zodat niet iedereen in het hele dorp ze in noodgevallen kan horen. Daarvoor wordt er aan Tielt een lening van 3000 fr. gevraagd. In 1868 stuurt bestuurder Sévérin Van Aerschodt (Leuven) van klokkengieterij 'Fonderies des Cloches’ een voorstel om een nieuwe klok te installeren naar een zekere E.H. Clarysse, die ofwel tussenpersoon of betaalheer is. Ongetwijfeld betreft het Meulebekenaar Jan-August Clarysse, die onder meer de kerk van Doomkerke zou bouwen.
Pastoor Adolf Debreuck (1890-1924) Adolf Debreuck was de zoon van een Brugse goudsmid, niet onbemid deld, zodat hij zich tot mecenas van de kerk kon ontpoppen. De men taliteit van enkele pastoors in de directe buurt zal hier misschien niet vreemd aan geweest zijn. In diezelfde periode kennen we in Ruiselede 32
en in Kanegem ook twee ambitieuze pastoors die hun stempel op de kerk gedrukt hebben. Het plein rond de kerk krijgt terecht zijn naam, want aan de zuidzijde van de kerk laat hij het kerkhof deels omheinen met een muur en een prachtige smeedijzeren afsluiting die we nu helaas slechts nog op foto’s kunnen bewonderen. In de ‘alles-vernieuwdrang’ van 1976, toen het kerkhof verplaatst moest worden omdat het uit zijn voegen groeide, werd een groot deel van de omheining achte loos voor schroot verkocht. Er blijft wel nog een grafmonument over op het voormalige kerkhof, nl. dat van pastoor Debreuck zelf. Hij schonk de kerk verder een aantal prachtige gewaden, een nieuwe onderpastorie in de Henri D ’Hondstraat, een nieuwe kerktoren, enz. In de periode van pastoor Debreuck zijn de kerkrekeningen jaar na jaar bijna kopieën van elkaar en worden de ‘bijzondere uitgaven’ niet ver meld. Het is duidelijk dat de geldbron die de grote veranderingen finan cierde niet de kerkfabriek, maar de privékas van de pastoor was. De nieuwe onderpastorie fungeert vandaag nog altijd als verblijfplaats van de pastoor. Het is een neogotisch gebouw van de hand van archi tect Gustaaf Hoste (cf. het Tieltse postgebouw). De kerk kreeg ook een volledig vernieuwde kerktoren, waar heel wat om te doen was. In 1901 werd een plan gemaakt van de toren: een sier lijke achthoekige spitse toren met elegante verbreding naar de basis toe. De toren was weliswaar iets groter dan de vorige en ongeveer dezelfde stijl, maar hij werd met vier lucarnes (houten dakvensters) gedecoreerd aan de basis en vier aan de spits. Om die ‘lucarnes’ was er gedurende een aantal jaren heel wat te doen. Voor de vernieuwing moest er advies en toelating gevraagd worden aan het Koninklijk Instituut voor Monumenten. Vooraleer hij echter van hogerhand toelating verkregen had, was de ongeduldige pastoor al met de werken begonnen. Vanaf 1903 vinden we met regelmaat briefwisseling tussen het provinciebe stuur van West-Vlaanderen en de arrondissementscommissaris, waarbij de ondertoon van het conflict uit de doeken gedaan wordt: de plannen voor de vernieuwing van de toren zien er anders uit dan de oorspron kelijke toren. Er zijn namelijk ‘lucarnes’ in aangebracht en de toren is te groot. Dus wordt er door de Koninklijke Commissie voor Monumenten klacht ingediend bij het Ministerie van Justitie, omdat de pastoor, die weliswaar de toren bekostigt, het plan van de inspecteur-architect niet opvolgde. Er dreigen gerechtelijke vervolgingen. Deze commissie bleek toen heel streng toe te kijken op esthetische normen van openbare gebouwen, want in diezelfde periode zien we rond de wederopbouw van de Tieltse hallentoren diezelfde ingenieur Naert opduiken, die gedurende een lange periode werken laat stilleggen. In een brief aan de Bestendige Deputatie van 3 juni 1903 waarschuwt inspecteur-architect Naert dat de kerktoren veel hoger is uitgevallen dan op het oor spronkelijke plan en dat de dakvensters er te veel aan zijn. Hij zegt dat de werken zo goed als afgelopen zijn en vraagt hoogdringend het bevel 33
van hogerhand tot stopzetting van de werken. In een brief uit 1904 van de toenmalige Minister van Justititie Vandenheuvel aan de gouverneur komt er weer een aanklacht tegen de pastoor, die te veel op eigen hout je handelt, met de vermelding dat de grote en kleine dakvensters moe ten verdwijnen. Een volgende brief vordert de kerkfabriek op om samen te komen en de pastoor in gebreke te stellen zodat de ‘lucarnes’ binnen de twee maanden verwijderd zouden worden. Dit is blijkbaar niet gebeurd en Schuiferkapelle mag pastoor Debreuck dankbaar zijn om zijn koppigheid, want op vandaag dragen de dakkapellen bij tot de eigenheid van hun kerktoren.
Laatste wijzigingen De kerk heeft rond de eeuwwisseling zijn huidige vorm gekregen. Ze werd af en toe uit héél dringende noodzaak gerestaureerd, soms te laat, zoals het vele openbare gebouwen vergaat. In 1932 werd er een nieuw hoogaltaar geplaatst en in 1976 werd het kerkhof vervangen door een begraafplaats in de Kapellestraat. In 1980 werden er voor negen miljoen frank herstellingswerken uitgevoerd aan het dak en de toren en in 1986 kreeg het interieur een serieuze opknapbeurt ter waarde van 2.100.000 frank.
VI. BESCHRIJVING VAN HET KERKGEBOUW Exterieur De centrale romp van de kerk is ongeveer 25 meter lang en even breed, zonder de sacristieën en het portaal. Zoals gebruikelijk is de oriëntatie oost-west. Aan de oostkant, met het koor van 5,6 bij 4,8 meter, bevindt er zich een halfrond gedeelte waarvan het dak spitsvormig samenkomt bij de nok van het middenschip. Aan weerszijden van het koorgedeelte staat telkens een sacristie met een dakje erop. Het torengedeelte ten westen is 33 m hoog, de spits van veertien meter incluis. Het volledige zadeldak en de toren zijn afgedekt met rechthoekige leien. Stilistisch is de kerk moeilijk te duiden. Wellicht nog is ze het best te typeren als neoclassicistisch, aanleunend bij de Romaanse stijl door de halfronde boogvormen. De elegante torenspits contrasteert nogal met de rest van het bidhuis.
Toren De toren is massief, bijna vierkant, en bestaat in de hoogte uit drie delen die door een soort uitspringende waterlijsten in baksteen geschei den worden. Het metselwerk van de romp is rechttoe rechtaan, dus zon der enige versiering, terwijl het metselwerk van de toren meer decora tief is. Het wordt genuanceerd door in- en uitspringende metselstroken, 34
Kerktoren met spits
35
die het effect van ‘lijsten’ vormen. Aan de westkant zit een grote dub bele deur die alleen bij speciale gelegenheden gebruikt wordt en ten noorden en westen wordt de gevel door twee ingangsdeuren onderbro ken. In de middelste geleding wordt de toren aan noord- en zuidzijde onderbroken door twee blinde rondboogvensters. Aan de zuidzijde is dit blinde venster door een gebrandschilderd raam vervangen. In de westgevel is een kleine nis aangebracht met het beeldje van de H. Antonius Abt. Het dateert heel zeker van omstreeks 1774, de periode van de veepest, waartegen de heilige als beschermer moest functione ren. Het metselwerk, een rondboog die start vanuit een gemetselde con sole (S-vormige draagsteen), is geïntegreerd in het gebouw, waarschijn lijk uit 1840. Onder het beeldje springt een smalle horizontale strook metselwerk naar binnen, wat kan laten vermoeden dat hier vroeger een opschrift aangebracht werd. Aan de zuidkant is dit blinde venster door een gebrandschilderd raam vervangen. In het bovenste gedeelte van de toren zitten aan alle zijden de galmgaten. Ze zijn gevormd door twee gedrukte spitsbogen. Helemaal bovenaan hangen aan de vier zijden de uurwerkplaten. Onder de kraagsteen van de toren zijn aan alle zijden telkens zeven consoles geplaatst. De naald is bedekt met leistenen, heeft een zeshoekige basis en de vorm van een ingesnoerde naaldspits, d.w.z. verbredend naar de torenbasis. Boven deze verbreding bevinden zich vier dakkapelletjes, waarvan de houten raampjes vaalrood geschilderd zijn en de leien dakjes bekroond worden door een smeedijzeren kruis. In het raamwerk is een uitsparing in ruitvorm en in de dakjes in klaverblad. Helemaal bovenaan wordt de toren nog eens onderbroken door vier dakkapellen in kleinere uitvoe ring dan de vorige en ook deze hebben een dakje versierd met een kruis. Die elementen fungeren als bliksemafleider. Op de spits prijkt een prachtig smeedijzeren kruis met bovenaan een vergulde haan. Het uurwerk van de toren komt uit het huis Michiels en dateert van 1902. De klok werd in 1867 of 1868 door Sévérin Van Aerschodt gele verd en weegt ca. 930 kg. Ze werd geplaatst door de plaatselijke aanne mer Dauw, bijgestaan door Deblauwe en Lievens.
Staties van de ommegang Omheen de kerk bevinden er zich negen geschilderde staties: vijf devotietaferelen van de H. Antonius Abt en vier van de H. Nicolaas van Tolentijn. Het zijn geschilderde taferelen in reliëfsteen (80 cm bij 60), die in een stenen kader in de kerkmuur zijn ingemetseld. Ze hebben het uiterlijk van geglazuurde keramiek. Al in 1831 werd de H. Antonius tot patroon van de kerk uitgeroepen. Het gaat wel om de H. Antonius Abt, niet om de H. Antonius van Padua, hoewel ook van deze heilige een vereringsbeeld in de kerk aanwezig is. Vroeger werd de H. Antonius in Tielt ijverig vereerd, maar de ommegang en erediensten vervielen. De kerk van Schuiferskapelle is tot op heden nog voor velen een bede 36
vaartsoord. Regelmatig ziet men nog mensen die heel discreet rond de kerk hun ommegang doen. Sint-Antonius en Sint-Nicolaas worden uiter aard vooral vanuit de landbouwsector aangeroepen voor allerhande die renziektes. De H. Antonius Abt werd geboren in Egypte in 251 als zoon van een rijke christen. Als twintigjarige verdeelde hij zijn goederen onder de armen en trok zich terug in de woestijn, gevolgd door andere christe nen. Hij stichtte verscheidene kloosters, maar trok zich later als kluize naar (heremiet) in eenzaamheid terug in de woestijn. Gedurende zijn eerste jaren werd hij door zogenaamde ‘verzoekingen’ gekweld. Dit thema werd later in allerlei vormen veelvuldig uitgebeeld. Naar zijn voorbeeld trokken heel wat heremieten en monniken naar de woestijn. De heilige wordt meestal voorgesteld in de pij (paterskleed) van de antoniusorde met een staf, bekroond door een tau, de Griekse letter t (x). Zijn overige attributen zijn een varken, een fakkel of vurige vlam men, een boek, een rozenkrans en een duiveltje. De tau was het embleem van de antoniusorde, die in vele steden het recht hadden var kens te laten rondlopen met een belletje om de hals als herkenningste ken. Deze varkens waren bestemd voor een soort primitieve stads reiniging. De fakkels en vlammen in de iconografie duiden op het sintantoniusvuur, een gevreesde ziekte waartegen de heilige werd aange roepen (zona: een kwalijke huidirritatie bij de zenuwuiteinden). Het duiveltje duidt op de strijd tegen de bekoring. Normaal gezien valt de feestdag van Sint-Antonius op 17 januari, maar in een akte door de ker kelijke overheid verleend en bewaard in de sacristie, werd de feestdag naar 13 juni verplaatst. Deze feestdag werd Kapelle-kermis. In de kerk van Schuiferskapelle wordt Sint-Antonius specifiek aange roepen voor varkensziektes en in het bijzonder voor het zogenaamde “ knobbelvier”. Dit is de dialectische benaming voor vlekziekte, een virale aandoening bij varkens, die hoge koorts en rode huidvlekken geeft. Vroeger was deze ziekte dodelijk, maar sedert de uitvinding van de penicilline niet meer. De uitbeelding van de onderwerpen doet redelijk primitief aan. Onder ieder tafereel staat bijhorend commentaar. De staties, aan de noordelijke muur en koorgevel, stellen achtereenvolgens het volgende voor: pro cessie ter ere van de heilige, boetvaardigheid van de heilige, bevrijder van alle kwalen, de waakzaamheid en de vervoering. Sint-Nicolaas van Tolentijn (t 1306} woonde tijdens de laatste dertig jaar van zijn leven in Tolentino, 45 km ten noordoosten van Rome, nabij Ancona. Hij was prediker, biechtvader en zielenhelper. Na zijn dood geschiedden er bij zijn graf een aantal wonderen, vandaar zijn hei ligverklaring. De vier staties aan de zuidermuur verwijzen naar zijn leven: de heilige als hoop van de landbouwers, toevlucht der zieken, redder van de zielen uit het vagevuur en een visioen van de stervende heilige. 37
Gezien de combinatie van deze twee heiligen in één kerkommegang is het doel van de bedevaarders individueel nogal uiteenlopend. De negen staties van de ommegang werden in 1831 vervaardigd door Joannes Brugman. Aanvankelijk waren het houten kaders met afbeel dingen. Over de juiste datum van de huidige staties zijn we niet zeker, want in de kerkrekeningen wordt er twee keer melding gemaakt van vernieuwing. In 1940 spreekt men over het schilderen van de omme gang door een zekere Plettinck uit Tielt. In 1957 wordt de ommegang vernieuwd en het jaar daarop in de muur ingemetseld. Gezien de kle derdracht op bepaalde fragmenten en de naoorlogse spelling vermoe den we dat ze in 1957 volledig vernieuwd werden. Aan de zuidelijke kerkmuur werd een gedenkplaat aangebracht voor enkele gesneuvelde inwoners van het dorp tijdens de Eerste Wereld oorlog. Voor de kerk staat een bronzen beeld van het H. Hart uit het begin van de twintigste eeuw. Deze schenking van pastoor Debreuck stond vroeger binnen een omheining van traliewerk, maar die moest wijken voor parkeerplaatsen.
Interieur De kerk is opgedeeld in een middenbeuk die doorloopt in het koor en twee symmetrische zijbeuken. Vijf ronde pilaren en één halfzuil in kolossale orde, als steun onder de hele hoogte van de kerk, scheiden telkens de middenbeuk af van de zijbeuken. De eerste twee zuilen zijn meer conisch (kegelvormig) van vorm dan de laatste twee, die over de hele lengte ongeveer even dik zijn. Dit zal te maken hebben met het feit dat de eerste twee wel 50 jaar ouder zijn dan de laatste drie. Het pla fond van de middenbeuk is een tongewelf dat doorloopt in het koor en daar een halve koepel wordt. De zijbeuken hebben allebei een plat pla fond. De stijl van het interieur en zijn inboedel is heterogeen. De interieurafwerking zelf bestaat in neoclassicistisch stucwerk. De grote afscheidings- en toegangsdeur tussen het portaal en de kerk doet door het gebruik van gesculptuurde briefpanelen eerder neogotisch aan. De hou ten lambriseringen boven de zijaltaren zijn eerder classicistisch. De vaste ornamenten zoals preekstoel, altaar en communiebank zijn barok en rococo. De recente kunstwerken van May Claerhout zijn modern ex pressionistisch en de vele koperen en zilveren kandelaars zijn een allegaartje van stijlrichtingen.
Koor, hoogaltaar en zijaltaren Het koor is symmetrisch opgebouwd rond het hoogaltaar. Aan weers zijden naast de communiebanken staan halve zuilen met Toscaanse kapitelen en bredere basementen. Binnen het koor, aan weerszijden van het altaar, staan er drie pilasters (vierkante halfzuilen) met vierkant kapiteel. Ze vormen een ondersteuning van de kroonlijst waarin dit 38
kapiteel geprojecteerd terugkomt. De kroonlijst bestaat uit verschillende horizontale gradaties en loopt door op de architraaf (hoofdbalk) van de middenbeuk. In het stucwerk van de halve koepel zijn banen aange bracht die lichtjes geprofileerd zijn en die samenkomen in één centraal punt. Langs weerszijden van het altaar bevinden zich twee kleine rondboognissen onder de grote vensternissen met gebrandschilderde ramen. Het koorgestoelte bestaat uit eikenhout met rugpanelen. Hierop staan de bustes van de evangelisten in medaillonvorm gesculpteerd. Het koor gestoelte met lambrisering is een staaltje van classicisme: herhaling van gelijke vormen met voorkeur voor geometrie (vierkante panelen, ronde medaillons). Het ornament overwoekert niet, maar accentueert. De medaillons worden heel fijn versierd met bovenaan de typische Louis XVI-strik en een schelp in de knoop. Onder elke medaillon hangt een cherubijn waarvan het hoofd aangepast is aan de apostel: Mattheus met engelenkop, Lucas met de leeuwenkop, Johannes met een runderkop en Marcus met de kop van een arend. Daarboven zijn muurschilderingen aangebracht die dateren van 1894. Ze zijn van de hand van ene Wybo. De zuidelijke koormuur stelt de pre diking van de Heilige Johannes voor en aan de noordkant Jezus die de sleutel overhandigt aan Petrus. De schilderijen zijn in een trompe-l’oeilkader omvat met afgeronde hoeken. De kader wordt voorgesteld door een parellijst en een zigzaglijn. De gebrandschilderde ramen in de koormuur dateren van diezelfde periode, uit 1897, en zijn getekend door A. Vincent uit Brugge. De ene voorstelling is Jezus die met de Emmaüsgangers het brood breekt en de andere stelt Jezus voor als leerling-timmerman. De ramen zijn eerder eenvoudig met grotere kleurvlakken, maar daarom niet minder mooi. In tegenstelling tot de voorstelling, die heel rustgevend overkomt, is de omkadering een verstrengeling van antieke ornamenten zoals: een am foor waaruit een waaier van festoen (bloemen en bladeren) en guir landes zich rond het raam slingert. Aan de zijkanten zijn klassieke zui len, Romeinse soldatenkoppen, S- en C-vormige voluten van lotusbla ren, ... De gebrandschilderde ramen en schilderijen zijn schenkingen uit de periode van pastoor Debreuck, van de pastoor zelf of van parochianen. Het koorgestoelte en de communiebank zijn uit een vroegere periode. De ronde lamp in verguld koper, versierd met lichtkrans, die vanuit het koorplafond naar beneden komt, dateert van 1930. Het hoogaltaar dateert pas van 1932. Het was een schenking van enke le parochianen. Marie Lievens nam het leeuwendeel van de kosten voor zich, maar ook Melanie Van Bruwaene en Henri Braeckeveld waren sponsors. Het onderste deel bestaat uit witsteen vervaardigd door arduinkapper Verbeke uit Tielt. In de inventaris van de kerk wordt het als Lodewijk XV-stijl beschreven. De ornamenten doen inderdaad roco co aan. Het blad wordt door breed uitgewerkte consoles geschraagd en 39
de voorkant is een golvend lijnenspel met arabesken: gestileerd blad en rankmotief. Centraal, in een soort ronde cartouche gevat, staat de pelikaan die zijn hart uitpikt en met zijn bloed zijn jongen voedt. Bij vergelijking met de communiebank en de balustrade van de preekstoel zijn de overeenkomsten in motiefgebruik frappant. Het is duidelijk dat de steenkapper zich volledig heeft geïnspireerd op de communiebank. Bij nadere vergelijking valt wel op dat de reproductie van de ornamen ten van de communiebank originaliteit missen en stilistisch onzuiver zijn. De motieven werden gekopieerd en lukraak naast elkaar geplaatst, terwijl ze in de communiebank met elkaar verweven zijn volgens de regels van de kunst. Boven het altaar staat er een retabel, beschouwd als sierstuk, zonder personages, dat volgens het Koninklijk Instituut van het Kunstpatrimonium negentiende-eeuws is. Volgens de kerkrekening van 1932 werd dit stuk echter vervaardigd door Houtekier, meubelma ker in Wingene. Vanop afstand lijkt het op een achttiende-eeuws Luiks gesculpteerd meubelstuk in Régence-stijl. Het is opgedeeld in verschil lende panelen. Het geheel is een stelsel van subtiel lijnenspel dat door bladwerk is omgeven. Hier en daar zijn lichte cartouches en schelpmotieven aangebracht. In het geheel overheerst de symmetrie: centraal staat het tabernakel, geschraagd door iets zwaardere lijsten en aan de uiteinden staan twee gedraaide toepies (sierknoppen). Het geheel wordt bekroond met een putti (engelenfiguur) met bovenaan een kruisbeeld. Het koperen tabernakel staat centraal en dateert ook van 1932. Het werd aangekocht bij Gérard Brondel, kopergieter in Brugge. In datzelfde jaar werden ook zes grote en vier kleine kandelaaars in massief koper verworven, samen met het kruisbeeld dat op het tabernakel stond en ontvreemd werd. Ze hebben allemaal dezelfde sokkel in Louis XV-stijl en dus dezelfde herkomst. Boven de twee zijaltaren werd telkens een groot schilderij (1,34 m bij 2) op doek aangebracht, vervat in de houten lambrisering, die voor beide zijden identiek is. De stijl is streng neoclassicistisch: aan weers zijden van het schilderij staan twee geprofileerde pilasters die eindigen in een dubbele voluut, waar op een spiegelversiering aangebracht is. Daarop rust een architraaf en een driehoekig fronton met bovenop een kruisbeeld. De schilderijen zijn allebei van Félix Caullet uit Kortrijk. Links stelt het schilderij de bekoring voor van de H. Antonius Abt (1855), rechts O.-L.-Vrouw met Kind (1856) die de rozenkrans schenkt aan de H. Dominicus Guzman (1170-1221), een Spaanse heilige, stichter van de orde der dominicanen en vooral actief tegen de ketterij van de albigenzen in Frankrijk. De broeders leefden in volstrekte armoede en bekeren was hun hoofdactiviteit. Beide werken zijn sober van koloriet, maar misschien zijn ze wel dringend aan restauratie toe en zouden de kleuren dan beter tot hun recht komen. De schilder beheerste goed de clair-obscur-techniek. De schilderijen zijn evenwichtig opgebouwd en doen nogal Rubensiaans aan, maar dan zonder de barokke beweeglijk40
Preekstoel uit 1743 (foto A.C.L.)
heid. De gezichten zijn telkens héél sprekend uitgebeeld. Het zijn schil derijen die een restauratie meer dan waard zijn. Op het linker zijaltaar staat een zilveren kruis, dat in 1827 aangeschaft werd bij Machmar Madou, zilversmid van Ruiselede.
Preekstoel De kerkraad stelt in 1886 de aanschaf voor van een andere preekstoel. Men had vernomen dat de preekstoel van de oude kerk van Dadizele, waar het bisdom Brugge inmiddels een heuse basiliek had laten bou wen, te koop gesteld werd, omdat hij niet meer paste bij de neogotische stijl. Volgens de pastoor Petrus Masureel werd de preekstoel als een kunstwerk beschouwd en zou hij goed aansluiten bij de stijl van de communiebank en de zitbanken. Zo zouden ze de oude preekstoel, die volgens hen weinig waarde had, voordelig kunnen vervangen. De pas toor voegde er nog aan toe dat de mannen van de kunst de preekstoel ten stelligste aanraadden. In juli 1886 al krijgt de kerkfabriek van Dadizele van het bisdom de toelating om de preekstoel inderdaad aan Schuiferskapelle te verkopen, voor 270 frank. Deze preekstoel werd vervaardigd door Jan Van Hecke (“Dadizele, 7 mei 1700), die opgeleid werd door de Brugse beeldhouwers Matthys De Visch en Hendrik Pulinckx. In oktober 1729 werd hij in het ambachtsregister als vrijmeester opgetekend. In 1743 kreeg hij dan de opdracht om de nieuwe preekstoel voor de Dadizeelse O.-L.-Vrouwekerk te ver vaardigen. Van Hecke stierf in mei 1777 en ligt begraven in de klooster kerk van de recolletten in Brugge. De preekstoel is gemaakt van eikenhout, type ‘wagenschot’, d.w.z. op stam gestorven en over het hart gekliefd na drie jaar waterlating: zeer stevig eikenhout. Frans Clauwaert maakt de tekeningen voor het schrijnwerk, terwijl Van Hecke het beeldhouwwerk zelf ontwierp. Het totaalplan werd door schilder Garemyn getekend en het hele werkstuk raakte eind maart 1743 af. Ook Wingene heeft een preekstoel van Van Hecke uit 1738. Volgens A. Coulon in zijn geschiedenis van Dadizele (1885) zou deze preekstoel een heel bijzonder kunstwerk van Jan Van Hecke geweest zijn: Méér zekerheid van stijl zou men kunnen wenschen,
zegt de inventaris der kunst- en oudheidsvoorwerpen; maar de samen hang is volkomen liefelijk. Deze predikstoel is verveerdigd in eikenhout, genamd wagenschot, gekocht te Saardam in Holland. In het fotorepertorium van het Koninklijk Instituut van het Kunst patrimonium wordt deze preekstoel (maar wel met een vraagteken) toe geschreven aan Titeca van leper. De communiebank zou wél van Van Hecke zijn, maar ook met dien verstande dat Titeca voor de feitelijke uitvoering ingestaan had. Een vergelijking van de communiebank met de balustrade van de preekstoel laat heel veel stijlovereenkomsten zien. Titeca heeft wel enkele ‘balustrades’ vervaardigd voor Dadizele. Het is niet uitgesloten dat de balustrade van de preekstoel van zijn hand is. 42
Communiebank
Bronzen altaarstuk van May Claerhout (1997)
43
Dan zouden we eerder kunnen aannemen dat Titeca ook de commu niebank vervaardigde. Titeca heeft heel wat werken geleverd voor de kerk van Dadizele, waaronder in 1767 een preekstoel met deux escaliers. Dus dit kan zeker de preekstoel van Schuiferskapelle niet geweest zijn, gezien die maar één toegangstrap heeft. De preekstoel bestaat namelijk uit een gemetselde sokkel met daarop een houten peervormige sokkel, versierd met uitgesponnen lotusblaren en verbredend naar boven toe, waarop dan de kuip rust. De kuip ver haalt fragmenten uit het bijbelse verhaal van de aartsengelen. Het voor aanzicht stelt de aartsengel Michaël voor die de duivel vertrapt. Aan de ene zijde staat het tafereel van de aankondiging: de boodschap van aartsengel Gabriël aan Maria; aan de andere zijde het verhaal van Tobias die op zwerftocht is met de vermomde aartsengel Raphaël, die aan de ingewanden van een vis hemelse krachten geeft. Hij laat Tobias de gal uithalen waarmee hij zijn vader van blindheid geneest. Op het toegangsdeurtje beneden staat de allegorie van het einde der tijden. Op het einde van de trap bevindt er zich nog een toegangdeur waarop een stralende tempel wordt geëvoceerd: de allegorie van de hemel. De drie afbeeldingen op de kuip zijn geplaatst in een grillige cartouche met gekrulde randen en gestileerde ranken. De taferelen worden van elkaar gescheiden door uitspringende stroken met verschillende thematiek. Deze stroken, telkens anders versierd, lopen over in de gebroken kroon lijst zowel onder- als bovenaan. Het stervormige klankbord, uitdeinend in op- en neergaande voluten, vormt een grote schelp en is verbonden met de kuip door twee stijlen, versierd met drapage. Het houtsnijwerk is van goede artistieke kwaliteit. Kenmerkend voor Van Hecke is de wijze waarop hij de gezichten uitbeeldt en het plooienspel beheerst. Onder het klankbord hangt een witte duif, symbool van de H. Geest. Op de rand van de kansel is een kruis gemonteerd. Doordat de toegangstrap min of meer schuin loopt, is de kuip niet volledig symmetrisch.
Communiebank De eiken gesculpteerde communiebank bestaat uit drie delen en vier tussenschotten. Het middenste gedeelte is een scharnierende tweedelige deur. De uiterste delen zijn volledig symmetrisch, behalve de afbeelding in de centrale cartouche. Het is hetzelfde type cartouche als in het altaar, maar toch stijlvoller. De versiering rond de schilden zijn in ajour (doorzichtig maaswerk) uitgewerkt. Het is een speling van symmetri sche en asymmetrische bladmotieven. De zware uitvoering van de panelen maakt een barokke indruk. De tussenstijlen zijn iets lichter van vormgeving en versierd met het typisch rococo asymmetrische schelpmotief. Het middenstuk verwijst naar de symboliek van de eucharistie. De kelk met hostie in monstransvorm wordt omringd door vier puttifiguren en de wijn wordt gesymboliseerd door overvloedige wijnranken die verweven zitten met kronkelende lotusblaren. Het linkerpaneel is 44
een voorstelling van de hogepriester Melchisedek, een tijdgenoot van Abraham. De voorstelling verhaalt hoe hij van Abraham een tiende van de oorlogsbuit krijgt na de overwinning op de Elamieten. In de theo logie wordt hij als koning van de rechtvaardigheid voorgesteld, vandaar zijn kroon. Het rechterpaneel laat de profeet Elia zien, vaak voorgesteld als een grijze ouderling. De gevluchte Elia, symbool van de onsterfe lijkheid, ontvangt voedsel van de engel. In oude documenten van de kerk van Dadizele wordt nergens gewag gemaakt van een dergelijke communiebank. De aanwezige communie bank was vervaardigd in smeedijzer en werd verkocht aan de kerk van Geluveld. In een verslag van 1886 zegt de pastoor daarover: deze preek
stoel is algemeen aanzien als een kunstwerk en in goe staat van bewa ring soo zou wel overeenkomen met den bouwtrant en de meubels bij zonderlijk met den communiebank en de zitbanken onzer kerk. De com muniebank moet dus al aanwezig geweest zijn. De stijl van de commu niebank en deze van het koorgestoelte vertonen ook overeenkomsten. Waarschijnlijk zijn ze tegelijkertijd geplaatst en zijn ze beiden achttiende-eeuws. De beide uiteinden van de preekstoel zijn aangepast tot aan een pilaar, waardoor we eerder zouden vermoeden dat de communie bank eerst niet voor deze kerk werd gemaakt. Verder onderzoek zal dit moeten uitmaken.
Biechtstoel Er zijn lange tijd twee biechtstoelen geweest, in het midden van elke zijbeuk. Aan de ene kant naast de biechtstoel stonden er twee zitban ken, één voor de kerkmeesters en één voor de dismeesters. In de inven tarissen van 1912 en 1933 spreekt men telkens van de twee biechtstoe len, waarvan één in eik. Dit zal de nog aanwezige biechtstoel zijn, ach teraan in de kerk. De stijl is weer classicistisch. Hij wordt vooraan met vier eenvoudige pilasters versierd, die dan wel een uitbundig gesculpteerd Corinthisch kapiteel vertonen. Eén van de biechtstoelen werd vervaardigd door Ivo Dauw in 1864. Volgens de inventarissen was er ook zo’n 39 nr houten lambrisering aanwezig. Deze lambrisering was aangebracht aan de zijmuren vanaf de altaren tot voorbij de biechtstoel. Op oude foto’s valt er nog duidelijk te zien dat het dezelfde boiserie was als deze in het koor. Volgens diezelfde inventaris was vroeger ook een biechtstoel voor doven aanwezig op het oksaal (?). De uitgebroken tegels, die nu volledig door beton vervangen zijn, verraden nog de plaats waar biechtstoel en aanhorigheden stonden.
Orgel Het dateert van 1833 en werd gebouwd door de Zwevegemse orgelbou wer Charles Louis Van Houtte, zoon van een wever-dagloner (°1809). Hij trouwde met een doktersdochter van Wakken en vestigde zich in de 45
huidige Stormestraat in Waregem waar hij zijn atelier had. Hij wordt beschouwd als een van de uitlopers van de Vlaamse barok-orgelbouw, voortwerkend in de traditie van het orgeltype dat al generaties door de families Van Peteghem werd ontwikkeld. Van Houtte kreeg zijn oplei ding in die ateliers, vooral omdat het toen niet evident was dat iemand uit zijn milieu een zo gesofisticeerd ambacht uitoefende. Op 23-jarige leeftijd, in 1832, bouwt hij zijn eerste orgel, voor Schuiferskapelle. Het wordt echter pas in 1833 door de kerkfabriek aangekocht. Volgens het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium komt dit orgel uit de Sint-Stephanus en -Theodoruskerk van Vichte. Op het orgel staat Gemaakt door CL Van Houtte te Vichte. Heel waarschijnlijk is men door deze tekst misleid, want het is mogelijk dat hij eerst zijn atelier in Vichte had. In ieder geval kan het daar maar kort gestaan hebben, want in 1833 was het orgel al in Schuiferskapelle aanwezig. Het heeft een manuaal (handklavier) en zes registers. De spelbezetting is typisch barok. Ook de kast doet eerder barok aan en lijkt sterk op die van de Van Peteghems. Het bouwen van orgels in de oude traditie bracht met zich mee dat verscheidene van zijn orgels spoedig geheel of gedeeltelijk verbouwd werden en aangepast aan de noden van de tijd. Zo zijn er een aantal van zijn orgels met meer barok klinkende spelen vervangen door breed-zangerige romantische. Enkel in kleinere parochies zoals Rekkem en Schuiferskapelle zijn de orgels nog in originele staat. In 1930 werden door Anneessens elektrische ventilatoren aangebracht.
Kruisweg - Gebrandschilderde ramen De veertien staties van de kruisweg, vervaardigd in gebakken aarde, zijn afkomstig van het huis De Beule van Gent, waarschijnlijk aangekocht na de vergroting van de kerk in 1838. In 1844 worden de houten kaders gemaakt door een zekere De Bosschere van Tielt. Hoogstwaarschijnlijk bedoelt men hier één van de gebroeders De Bosschere, getalenteerde beeldhouwers, die o.a. de preekstoel van de Sint-Pieterskerk van Tielt, een prachtig staaltje van vakmanschap, vervaardigd hebben. Daarna werden de kaders verguld door schilder Steyaert. Momenteel zijn de kaders bruin geschilderd. De kruisweg zit half verheven in de kerkmuur en elk tafereel wordt door een glas afgeschermd. De taferelen hangen tussen de gebrand schilderde ramen met eenvoudige geometrische motieven. Het midden bevat weer een heel klassieke cartouchevorm met gekrulde rand en namaak ijzerbeslag. De kern stelt zonnestralen voor met afwisselend de initialen van Christus (JHS) en van Maria (sommigen beweren dat dit de initialen van de schenker zijn).
Kunstwerken van May Claerhout Het monumentale bronzen kruisbeeld (drie meter hoog, ca. 800 kg) 46
werd op 10 oktober 1998 door de huidige pastoor E.H.Vercruysse aan zijn kerk geschonken. Op 4 februari 1997 werd de kerk al verrijkt met een bronzen altaarstuk van de hand van beeldhouwster May Claerhout (“Pittem, 21 februari 1939). De beelden werden vervaardigd met de verloren-was-techniek en in achteraf samengelaste stukken gegoten. Van Claerhouts hand zijn er schilderijen en bronzen beelden die meest al monumentale en unieke stukken zijn. Ze werkt thematisch, zowel voor particulieren als openbare opdrachtgevers. Eén van haar laatste bronzen zijn vervaardigd ter nagedachtenis van de oorlogsslachtoffers van Meenzel-Kiezegem, die omkwamen in een Duits concentratiekamp, waar het beeld zich momenteel bevindt. Bronzen beeldhouwwerken bevinden zich o.a. in het Rijksarchief in Brussel, in Koekelberg (beeld van Damiaan), in Antwerpen (de Tabaksnatie), voor het Brusselse Egmontgebouw (Buitenlandse Zaken). Haar thema’s zijn zowel religieus als profaan. Haar stijl is meestal expressief, figuratief-modern en graag doorspekt met verschillende symbolen, die meestal verwijzen naar de opdrachtgever. De twee kunstwerken zijn een voorbeeld van hedendaagse religieuze kunst, volledig in de lijn van onze Vlaamse retabelkunst, die, met Antwerpen als voornaam productiecentrum, een hoogtepunt kende in de gotiek en laat-gotiek (15de eeuw - begin 16de eeuw). Retabels waren toen vooral bedoeld als decoratief ornament op het altaar en met ver halende of symbolische uitbeelding, vooral als onderricht voor het hoofdzakelijk analfabete volk. Gelukkig hebben we, dankzij de prestigedrang van bepaalde opdrachtgevers én het vakmanschap van de uit voerder, ook tegenwoordig nog heel wat waardevolle kerkkunst. In deze traditie kwamen de kunstwerken tot stand met als voornaamste ingre diënten: een zeldzaam gulle en onbaatzuchtige opdrachtgever en een uitstekende kunstenares.
Het altaarstuk Het is een rechthoekig blok, dat meer een retabel dan een bas-reliëf benadert, omdat de figuren niet half maar bijna helemaal uit hun ach tergrond verheven zijn. Het stelt het Laatste Avondmaal voor en is 1,20 m hoog, 2,20 m breed en 50 cm diep. We treffen de apostelen aan in de klassieke driehoekshouding t.o.v. Christus, als een massief blok geschaard rond de serene Christus. De gezichten zijn expressionistisch, de ogen verraden schrik. Ze laten verwantschap zien met doeken van Jeroen Bosch, de handen hebben iets van de stijl van Permeke. In de kledingstukken werd geweven stof gebruikt die in het brons verwerkt is en diezelfde materie vinden we terug in het kruisbeeld.
Het kruisbeeld Het kruis is een double-face beeld met aan de ene kant de traditionele uitbeelding van Christus aan het kruis en aan de andere kant een evo 47
catie van het leven van de schenker E.H. Vercruysse. Het kruis staat gemonteerd op een wereldbol met daartussen een schar nierpunt dat het opperstuk kan laten draaien op zijn sokkel. De sokkel zelf is een opengewerkt, eerder barok, maar toch geraffineerd geheel met verstrengelde figuratieve en non-figuratieve elementen die de ver delgende en opbouwende krachten der natuur weergeven. De vier oer krachten: water, lucht, aarde en vuur worden met eenvoudige midde len aanschouwelijk voorgesteld. Het water wordt weergegeven door opslaande golven, duidelijk gemaakt met de aanwezigheid van enkel boten. De lucht stelt ze voor met gevleugelde engelfiguren (hemel), windkracht wordt uitgebeeld in de ‘steunberen’ met blazende gezich ten. Het vuur wordt geëvoceerd in andere ‘steunberen’ door opgaande vlammen en de afbeelding van de gehoornde Satan (duivel-hel). Het element aarde is herkenbaar door het eenvoudige materiaal baksteen, als element op zich, en vervormd tot het uitzicht van huizenblokken. Dit is de materiële kant van de wereld, zelfs een auto vinden we er terug. De sokkel stelt een chaotisch wereld voor waarop de wereldbol rust, met mensenfiguren onderaan en als Christelijke boodschap: het geestelijke in de mens primeert boven het materiële. De religieuze kant met Christus aan het kruis, geflankeerd door Maria en Johannes is geplaatst op een achtergrond van stukken halfedelsteen (amethist). Dit geeft het geheel een rijkelijke uitstraling en belichting op het beeld laat de kristaldeeltjes in de paars kleurige achtergrond schitte ren. Het effect van de ‘schittering’ wordt nogmaals bekomen door op de buitenkant van de ovale vorm stergewijs aan weerszijden vijf bas reliëf plaquetten (vierkante platen) of retabels aan te brengen zodat het beeld de vorm van een monstrans krijgt. De acht zijdelingse bas-reliëfs beelden belangrijke momenten uit het leven van Christus uit. Bovenop het kruis werd de traditionele voorstelling van H. Vader en de H. Geest aangebracht: de Vader met de kroon en de H. Geest als duif. De achterkant stelt de meer profane kant voor: het curriculum vitae van de pastoor, met als realistische blikvanger de pastoor met de fiets. Het beeld net iets groter en centraler is de celebrerende priester met de armen en het hoofd omhoog geheven. Verder zijn er verspreid over de ametist-achtergrond verschillende taferelen in cirkelreliëf aangebracht. Rechtsboven een familieportret van de pastoor: vader, moeder en negen kinderen, waarop pastoor Vercruysse uiterst links, tegen het grote beeld staat. Verder een tafereel van de pastoor op zijn preekstoel met duide lijke inscriptie - Schuiferskapelle - en afbeeldingen van enkele pastora le activiteiten. Links worden de verschillende fasen van zijn leven weergegeven met onderaan: vader, moeder en kind, omringd door acht ronde gezichten (de overige gezinsleden). Daarnaast een uitbeelding van zijn H. Vormsel, met de bisschop. Daarboven, onder elkaar, drie afbeeldingen 48
Doopkapel uit 1840 (A.C.L.)
49
van parochiekerken waar E.H. Vercruysse achtereenvolgens als medepastoor was, van boven naar onder: Poperinge, Sint-Joris-ten-Distel en Staden. Ook aan deze zijde zijn de buitenste plaquetten gedecoreerd, maar nu met de uitbeelding van de sacramenten. Kruiskant: links (1 doopsel van Christus, 2 geboorte van Christus, 3 Lam Gods, redding van het lam uit klauwen van de wolf), rechts (4 bekoring in de woestijn, 5 wonderbaarlijke visvangst, 6 verrijzenis van Lazarus). Profane kant: links 1 H. Oliesel, 2 Huwelijk, 3 Vormsel, 4 Biecht), rechts (5 H. Communie, 6 Doopsel, 7 Priesterwijding, 8, hoewel er natuurlijk maar zeven sacramenten zijn, maar de kunstenares geeft ridderlijk toe dat nummer 8 nodig was voor het evenwicht van de compositie).
Doopvont In 1839, na de laatste uitbreiding van de kerk, worden plannen gemaakt om de vonte-kapel (doopkapel) bij te bouwen en een nieuwe doopvont te plaatsen aan de westzijde van de noordelijke zijbeuk. Het volgende jaar volgt de uitvoering in dezelfde eenvoudige klassieke stijl van het kerkinterieur. De ovale toegangspoort wordt afgesloten met een ijzeren hek en is geflankeerd door sierlijke Ionische zuiltjes. Daarop rust een kroonlijst die boven de doopvont is uitgewerkt in een rond medaillon met een heel mooi bas-reliÍf dat het doopsel van Johannes voorstelt. Aan weerszijden staat op het uitgewerkte kapiteel van de zuiltjes een antieke vaas met parellijstjes en cannelures (gootvormige groeven). Het grondplan is rond en het plafond vlak met een glazen dakvenster dat voor belichting zorgt. De pilasters van het koor komen ook hier terug. De vloer is in stervorm, afwisselend marmer en natuursteen. De doop vont zelf is uiteraard rond en staat op een driehoekige sokkel van hout, beschilderd met de faux-marmer techniek. Het voetstuk en onderstuk van de vont zijn versierd met ijzerbeslag in bladmotieven. Dit is een van de sierlijkste hoekjes van de kerk.
50
BIBLIOGRAFIE BRONNEN Bisschoppelijk Archief Brugge: F309: bundel Schuiferskapelle Rijksarchief Brugge: Kerkarchief Schuiferskapelle (2 nrs): 1. Grondplan en doorsnede van de kerk, en grondplan pastorie (1786); 2. Stukken uit het proces-Calis. Stadsarchief Tielt: Modern Archief: nrs 485-486, 2553-2555, 2702, 2904, 3304, 3392, 38843889,3905. Archief Schuiferskapelle: 1228, 1234-1236, 1250, 1702-1703, 1937, 1939, 2257-2381. Privé: Dadingisila (heemkring Dadizele): toelating bisdom voor verkoop preek stoel. De Roede van Tielt: historische notities Jules Devriendt. D ’Hont Patrick: fotoarchief. Hollevoet Frans: transcriptie landboeken Tielt-Buiten (1645 en 1729’30). Oud Ruysselede (heemkring): de mote te Lombaerts in Schuiferskapelle. Vaneenooghe Frank: persoonlijk archief.
WERKEN Bals C ., Kroniek van de kapellemolen te Schuif'erskapelle, in De Roede van Tielt, XIV (1983), p. 51-53. Beele W., Coornaert M ., Mollen en Bakken in het Zwin, in Naamkunde, IV (1982), p. 278-283 (backen = o.a. baggeren). Bossu J ., Vlaanderen in oude kaarten. Drie eeuwen cartografie, Tielt, 1982. Buyck J ., Inventaris van het archief van de gemeente Schuiferskapelle (1862-1976), (lie.) R.U.Gent, 1997. Buyck J ., Lambrecht T., De Boerenkrijg in Tielt. Feiten en beeldvorming 1798-1998, Tielt, 1998. Cloet M ., Het kerkelijk leven in een landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens deXVllde eeuw. Tielt van 1609 tot 1700, Leuven, 1968. Cloet M. (red.), Het bisdom Gent (1559-1991). Vier eeuwen geschiede 51
nis, Gent, 1991, p. 120 (rundveepest, 1773). Coulon A ., Geschiedenis van Dadizeele, 1885. Coulon A ., Histoire de Notre-Dame de Dadizeele d ’après les documents authentiques, 1889. Coulon A ., Histoire de Notre-Dame de Dadizeele, 1904. (De Somviele D.), Tieltsche Mengelingen, Tielt, 1878, p. 130-134. Devriendt J ., Schetsen voor de geschiedenis van Tielt. Reeks: ‘TieltBuiten’. De Kapel van Hulswalle of de gemeente Schuiferskapelle, in Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, 1938, p. 209-279. Dewaele H ., Sociaal-economische toestand in Tielt in de jaren 1838-1850, in De Roede van Tielt, I (1970), p. 17-26. Goddeeris J ., Zouaven uit het Tieltse, in De Roede van Tielt, VII (1976), p. 142-143. Goussaert R ., Het belfort, de lakenhal en de schepenkamer van Tielt, (lie.) R.U.Gent, 1985. Gysseling M ., Overzicht over de toponymie van Frans-Vlaanderen, in Naamkunde, I (1969), p. 169 (steen-). Lamarcq D ., Rogge M ., De taalgrens. Van de Oude Belgen tot de Nieuwe Belgen, Leuven, 1996, p. 140 (paardenkerkhof). Molemans J ., De naamgeving in relatie tot de bodemgesteldheid, het reliëf en de begroeiing, in Naamkunde, III (1971), p. 165 (zwart) Ostyn R., Historische stedenatlas van België. Tielt, Brussel, 1993. Ostyn R ., Inventaris van de cartoteek van ‘De Roede van Tielt’, Tielt, 1997. Ravyts K ., Struyve P., Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd, bezet, bevrijd, Tielt, 1995. Vandepitte R , Tielt. Speuren naar heden en verleden van Tielt, Aarsele, Kanegem, Schuiferskapelle, Tielt, 1985, p. 131 (Mestdagh). Verschaegen H ., Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Prov. West-Vlaanderen. Kanton Tielt, Brussel, 1974, p.2627. Vaneenooghe R , Pastoors en onderpastoors in Schuiferskapelle, in De Roede van Tielt, XXII (1991), p. 248-268. Wante L., De orgelbouwer Charles-Louis Vanhoutte, in De Gaverstreke, XVI (1988), p. 37-34.
52
Rouwdienst
DHONDT
A L G E ME N E E L E C T R I C I T E I T
bvbaDebusschere E.&L. u.
Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. (051) 40 07 15 Fax (051)40 73 37 GSM (075) 32 77 08
Stationstraat 103 8700 TIELT Tel. (051) 40 02 27
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Domotica Studie - Advies - Uitvoering
Bank & Verzekering G R S E L H /'E S T ELECTRABEL-0 M E N S , M I L I E U EN E N E R G I E
Kortrijksestraat 86 - 8700 TIELT Tel. (051) 42 31 11
D LE COMPUTERS
Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. (051) 40 61 93
bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken
loofenhutte Eatell/U] StraeteJZ
ikem xee&
T o ^ tra eW
lehuwerj’
'Id/toek
~Taene<//i$n Voorn
•cam)
-T-HIE3
j /<>&>[
A e rzeefe
TlfïeZp*
•ZitioJAA H erp elp lu L
\ n n
W eriteh
ü ro o tlA ölaeraout
Y 'r a h ie p d ijk e " \
rM arkéS^ken È hehjhem
\vt Waekec
yfU<'a:el6ergbruqqe^\^-
'de A heele \ I
HZawbruope
:
j A ypr-t
r
\Nretiwenhme
ƒ
H M
fe u le n -lu /p k .
e ie re n
De Roeôe van Tieft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 3 1s te jaargang, nr. 2 - juni 20 00 Afgiftekantoor 8700 T ielt
etee/erm
AUTOCARS-REISBUREAU
57 S U P E R M A R K T f 7 „
im
1o ® Ü
W J
w
M
ïm
Kortrijkstraat 56 8700 Tieit Tel. (051) 40 I 1 76
U iQ lL O Ii] Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. (051)40 18 23 Fax (051)40 51 93
^ ié^R > §S s d r a NKE^
DE MEIBLOEM een onderneming die reeds 65 jaar lang met troeven als VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
VERNIEUWEN EN HERSTELLEN VAN ZETELS, SALONS, STOELEN EN ZITBANKEN
BOUCKAERT DANIEL Félix D'hoopstraat 33 8700 TIELT Tel. (051)40 42 30
Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. (051) 40 64 35
3 2
^IR G E N TK uw appeltje voor de dorst
STEEDS DE BETERE VOORWAARDEN Kris Tanghe Kantoorhouder leperstraat 8 8700 Tielt Tel. (051)40 39 53 Fax (051)40 56 79
1970 - 2000
De Roede van Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 31ste jaargang nr. 2 - juni 2000 W ettelijk depot - BD 25413
De Roede van Tielt
Inhoud
Gesticht op 28 april 1970
Edgard Seynaeve WAKKENSE SOLDATEN IN DIENST VAN NAPOLEON p. 3 - 126
Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
Waarnemend voorzitter :
Adres van auteur :
Ronny OSTYN Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt Tel. (051) 40 10 16 E-mail : ronny.ostyn@pi.be
Edgard SEYNAEVE Noordlaan 47/6 8800 Roeselare
Ondervoorzitter : Paul CALLENS Waterstraat 18, 8740 Pittem Tel. (051) 46 71 90 E-mail : pinl8290@pi.be
Secretaris-penningmeester : Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax (051) 40 18 38
Redactiesecretaris en verantwoorde lijk uitgever : Michaël DELANGE Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke Tel. (056) 66 32 18 E-mail : m.delange@yucom.be
Redactieraad : Jaak Billiet, Paul Callens, Philippe De Gryse, Michaël Delange, Frans Hollevoet, Thijs Lambrecht en Ronny Ostyn
Bibliotheek & fototheek : “ De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is 700 frank (17,35 € ) voor gewone leden, 1400 frank (34,70 € ) of meer voor ereleden, over te schrijven op het bank rekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht.
Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak
Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage.
Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak.
Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “ De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestem ming van de redactie.
Kaft: detail van de kaart “ District van Thielt (West-Vlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeen ten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)
2
Cartotheek :
Edgard Seynaeve
WAKKENSE SOLDATEN IN DIENST VAN NAPOLEON
VOORW OORD Tegenwoordig reikt de kennis van oorlogen bij velen onder ons niet ver der dan over de beide wereldbranden (1914-1918 en 1940-1945). Deze liggen misschien het dichtst in het geheugen, en meer en meer enkel in het collectieve geheugen - met het vorderen van de jaren. Door allerlei jaarlijks terugkerende manifestaties en herhaaldelijke media-belangstelling (boeken, documentaires, films, ...) worden we er blijvend aan her innerd. Maar de gruwel van de oorlog en vooral de onmetelijke ellende die het met zich meebrengt voor alle geledingen van de bevolking, is uiteraard een verschijnsel van alle tijden en niet louter van de twintigste eeuw. In de voorbije eeuwen werd België regelmatig onder de voet gelo pen door buitenlandse legers - vandaar haar trieste bijnaam het Slagveld van Europa - die het gebied bezet hielden in naam van vreem de heersers. Ten tijde van de bezetting van onze gewesten door Frankrijk (17941815) bereikte de miserie een zoveelste tragische dieptepunt: ‘onze Vlaamse jongens’ werden opgeëist om te gaan strijden in het leger van de bezetter en dit op verre, onbekende bestemmingen. De slechte levensomstandigheden en het gevaar indachtig zagen velen een derge lijke (verplichte) onderneming niet zitten. Toen het systeem van de loting geen oplossing gebracht had en ook de weinige andere mogelijk heden op vrijstelling op niets uitgedraaid waren, dan restte er voor de wanhopige rekruut maar één uitweg meer: deserteren, wat toen een algemeen gangbare praktijk bleek. Het weze gezegd: meestal een vruch teloze praktijk. Zo hebben ook vele Wakkenaren tijdens de Napoleontische veldtochten ziekte, pijn en ontbering gekend. Talrijk waren zij die sneuvelden op het slagveld of overleden in hospitalen, slachtoffers van de grootheidswaan van een keizer die feitelijk de hunne niet w as... Per uitzondering maakten sommigen carrière als militair, zoals Jean Gheerbrant, later burgemeester van Wakken (1821-1832) en provincieraadslid (1828-1830). 3
Over dit onderwerp - Wakkense soldaten ten tijde van Napoleon - heeft Edgard Seynaeve, de kersverse voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Familiekunde (VVF), heel wat opzoekingswerk verricht. We zijn dan ook verheugd namens de heemkundige kring Het Bourgondisch Erfgoed, in nauwe samenwerking met De Roede van Tielt (heemkundige kring voor de regio Tielt), zijn onderzoek aan u voor te kunnen stellen. Een publicatie die aansluit bij de onthulling van een gedenkplaat op zaterdag 17 juni 2000 ter ere van de vele vergeten Wakkenaren die ondertussen bijna tweehonderd jaar geleden sneuvelden, ver van huis. Tot slot willen we niet nalaten een woord van dank te richten aan de auteur van dit werk, alsook aan de leden van beide verenigingen die betrokken waren bij het project. Door hun inzet en begeleiding dragen zij andermaal onbaatzuchtig bij tot een betere kennis van onze lokale geschiedenis. Koenraad Degroote burgemeester voorzitter van Het Bourgondisch Erfgoed Wakken, 15 maart 2000
4
IN LE ID IN G Toen we in 1997, na een ontmoeting met de heer Koen Degroote, bur gemeester van de gemeente Dentergem, het besluit namen de Wakkense Napoleonisten op te sporen, hadden we nauwelijks een vermoeden hoe lang de zoektocht zou duren. Het werd een intense speurtocht van meer dan twee jaar, a rato van één archiefbezoek per week. Het rijkarchief in Brugge, met zijn documenten over het Leiedepartement, werd de meest bezochte plek. Evenwel werden andere instellingen gecontacteerd om de gegevens aan te vullen, te verfijnen of af te ronden. Een hartelijk woord van dank gaat naar de heren Roger Vergaerde uit Brussel en Jacques Derolez uit Izegem. Onze gegevens werden door hun consistente verzamelingen meer dan behoorlijk aangevuld. Beweren dat de lijst volledig is, zou de waarheid geweld aandoen. Het is en blijft een poging om zo veel als mogelijk de dappere Wakkense kna pen uit de vergetelheid te halen en ze deelgenoot te maken van onze memorie.
Edgard Seynaeve Roeselare, februari 2000
5
Wakken en omgeving in 1798.
Fragment uit een kaart van het Jaar VII (SAR).
6
I. C O N S C R IP T IE EN C O N S C R IT S 1. De conscriptie De basis Het opeisen van soldaten om het bedreigde vaderland te verdedigen, een revolutionaire constructie uit 1793, gecreëerd door Lazare Carnot en in de volksmond de Levée en Masse genoemd, was in 1798 doodge bloed. Bij de Franse bevolking kon zij trouwens op geen genade meer rekenen. De landslui waren krijgsmoe en hunkerden naar vrede en rust. Maar het eerzuchtige Directoire had nood aan soldaten om de revolu tionaire gedachte te exporteren en om de republiek te verdedigen tegen een niet aflatende buitenlandse agitatie. De Franse overheid bedacht een (naar haar oordeel) goed functionerend en blijvend rekruteringssysteem. Op 25 Prairial VI (13 juni 1798) gaven de ‘Belgische’ kranten al uitleg over het wetsvoorstel Jourdan-Delbrel dat de oproeping van jon gelingen zou regelen. Dit voorstel hield o.m. in dat alle mannen van 20 tot 25 jaar, zonder onderscheid van rang en stand, kandidaat-soldaat waren. Zij werden volgens leeftijd in klassen ingedeeld en zouden vol gens noodzaak opgeroepen worden, de jongste eerst. Over de duur van de legerdienst sprak men enkel in vage termen. De moeilijke ingangstelling van het jaar VII De conscriptiewet werd op 19 Fructidor VI (5 september 1798) gestemd en kort daarop ten uitvoer gebracht door het decreet van 3 Vendémiaire VII (24 september 1798). Van de 1ste klas werd een contingent van 200.000 man vastgelegd. Het kwam er op neer dat quasi heel de 1ste klas opgeroepen werd. Dit was in onze streken de rechtstreekse aanlei ding tot de Boerenkrijg (september tot november 1798). De opstand werd bedwongen, de rekruteringsmachine startte opnieuw. Vele jongelingen daagden evenwel niet op, doken onder of deserteerden onderweg naar een eenheid. Deze massale desertie van de conscrits van de 1ste klas had tot gevolg dat men ging putten in de reserves, de man nen van de 2de en de 3de klas, wat het ongenoegen onder de bevolking nog versterkte. Voor deze categorieën geschiedde de aanduiding door loting in de hoofdplaats van het departement. Mits betaling van 300 francs in de staatskas waren vervangingen toegestaan. Verdere ontwikkeling Onder de mom van vrijstellingen om de landbouw te bevorderen - een drogreden om de mislukte start te camoufleren - waren er bijna geen conscrits tijdens de jaren VIII en IX. In het jaar X werd een richtlijn uit gevaardigd waarbij het aan de gemeente toekwam het voorgeschreven contingent conscrits aan te duiden. Een kiese opdracht die via loting opgelost werd. Deze manier van doen hield stand tot 8 Fructidor XIII 7
(26 augustus 1805) toen Napoleon de loting in de kantonhoofdplaats met genummerde briefjes voorschreef. Tot ver na het Franse regime zou dit systeem gehandhaafd blijven. Ook tijdens het jaar X werden de dienst plichtigen niet meer gegroepeerd per leeftijdsklassen, maar op basis van hun geboortejaar per lichting (aldus tot het jaar XIV van september tot september, vanaf 1806 van 1 januari tot en met 31 december). Ontsnappingsmogelijkheden Aanvankelijk waren er drie wettelijke middelen om aan de krijgsplicht te ontsnappen: de vervanging, de dienst bij de marine en het trouwen vóór de oproeping van de eigen klas. Velen zullen gretig gebruik maken van de laatste mogelijkheid. Huwelijken met bejaarde dames waren dan ook geen uitzondering. Later werden andere beletsels toegevoegd, zoals: de enige zoon zijn van een weduwe, de oudste van minstens drie wezen en de steun van een vader ouder dan 71 jaar die door handenarbeid in zijn levensonderhoud moest voorzien. Een meer vicieuze manier om uitstel te bekomen was de verklikking van een voortvluchtige conscrit. Dit garandeerde de aan brenger een plaatsing op het einde van het depot (als laatste oproep baar). Dergelijke plaatsing kon ook worden toegestaan aan de dienst plichtige die kon bewijzen dat hij een broer in actieve dienst had. Er waren nog andere zeer specifieke gevallen, maar voor het geheel niet relevante categorieën, zoals de militaire scholen, bepaalde kerkelijke functies en wie een belangrijke prijs in Rome behaald hadden. Uiteraard werden meerdere conscrits om fysieke of gezondheidsredenen afgekeurd of omdat zij niet voldeden aan de vereiste gestalte (aanvankelijk 1,598 meter, later 1,544 meter). Terloops is het interessant te melden dat grote mensen meestal terechtkwamen bij grenadiers en kurassiers, de kleine bij huzaren en jagers- of voltigeurs-te-voet. Sommigen waren niet afkerig om dubieuze middelen te gebruiken om aan de krijgsplicht te ontsnappen. Legio waren de vrijwillige vermin kingen waarbij het afhakken van de wijsvinger van de rechterhand of het verwijderen of beschadigen van tanden de bovenhand haalden. Hierdoor was het hanteren van wapens en munitie niet meer mogelijk. Enkelen ensceneerden zelfs hun eigen begrafenis. Dergelijke streken werden streng bestraft en door zware boeten gesanctioneerd. Later wer den de leperds voor vijf jaar in pionierseenheden geplaatst. Dit koelde de verminkingen vanzelf af. De loting In de kantonhoofdplaats bracht men alles in gereedheid om de lottrekking, in open lucht of in het gemeentehuis zelf, zo vlot mogelijk te laten verlopen. Op het dorpsplein kon men de conscrits herkennen aan de kleurrijke linten die zij op hun hoed gespeld hadden. Daar heerste een 8
ongewone drukte. De herbergen waren volgelopen. Terwijl enkelen op de toon van een viool zich lieten verleiden tot schuchtere danspasjes, vertelden oudgedienden in geuren en kleuren aan wie het horen wou hun heldendaden, sommigen flink aangeschoten door de aangeboden borrels. Maar het merendeel van de conscrits, omringd door moed insprekende familieleden, stonden stilzwijgend en zenuwachtig het noodlottig moment af te wachten. De dienstplichtigen werden op een gegeven ogenblik verzameld. Onder het toeziend oog van de kantonna le autoriteiten, de onder-prefect, militairen en gendarmen werden de loten in een trommel gestopt. Een secretaris was aangeduid om alle gegevens en opmerkingen te noteren. Wie uit de trommel een goed (lees: hoog) nummer haalde, kon zijn blijdschap nauwelijks bedwingen; wie daarentegen een laag getal trok, zocht ontgoocheld steun bij de ont hutste familieleden. Tot aan een bepaald nummer (het contingent dat het kanton moest le veren) werden de namen genoteerd van wie aangeduid waren om dienst te doen in het actief leger. Hierna werden de conscrits opgete kend die voor de reserve in aanmerking kwamen. De rest werd op de lijst van het dépot geplaatst. De Franse administratie had de gewoonte de aangeduide conscrits niet te lang inactief te laten. Kort na de trek king kwamen de dienstplichtigen voor de keuringsraad (Conseil de Révision), waar zij door meerdere geneesheren onderzocht werden. Amper een week later werd een marsbevel (feuille de route) opgesteld. De vervanging De staat officialiseerde de vervanging tegen betaling. Het systeem kreeg zijn geloofsbrieven toen notarissen zich er gingen mee bemoeien. Er werden contracten afgesloten waarin de prijs, de duur en andere moda liteiten werden vastgelegd. Grosso modo zou men kunnen stellen dat er bij de vervanging, naast varianten, twee hoofdpijlers waren: de omwisseling (of substitutie) van een nummer en de gekochte vervan ger. Het omruilen kon plaatsvinden vóór of na de trekking. Was het ervoor, dan was uiteraard de voorwaarde dat de betaler effectief voor het leger zou aangeduid worden en dat de vervanger een hoog lot trok. Was het erna, dan ging het om een gewone afgekochte omwisseling. De prijzen schommelden naargelang de hoogte van het bevrijdende lot, de duur van de dienst en... de toestand van oorlog of vrede. Naast meerde re varianten kan men stellen dat de meest gangbare afspraak erin bestond de vervanger een som te betalen bij zijn vertrek naar het leger, gevolgd door verscheidene stortingen gespreid over de diensttermijn. Op het einde van de vervanging werd het saldo uitgekeerd. In oorlogs tijd kon de prijs oplopen tot de waarde van een kortwoonst met een stukje grond. De vervanger moest van onbesproken gedrag zijn en dien de aan dezelfde fysieke voorwaarden te voldoen als de aangeduide 9
De verschrikking van de vuurdoop (tekening van Raffet). uit AUBRY O., NapolĂŠon, uitg. Flammarion, Paris, 1936. 10
conscrit. Hij was ertoe gehouden de betaler te voorzien van een officieel document dat aantoonde dat hij werkelijk in dienst was (certificat d’ac tivité de service]. Onnodig te vermelden dat ook hier opportunisme en gesjoemel de kop opstaken, zowel vanwege de betaler als door de ver vanger (desertie). Voor het toenmalige Frankrijk en de geannexeerde gebieden heeft men uitgerekend dat ongeveer 5% van de conscrits zich lieten vervangen. Dienstweigeraars en deserteurs Wie zich vrijwillig onttrokken had aan de loting, werd beschouwd als supplementaire. Hij kwam automatisch op de lijst van de aangeduide conscrits terecht. Na zekere tijd werd hij door zijn blijvende afwezig heid réfractaire of dienstweigeraar. Wie geloot had en aangeduid was voor het leger, maar bij de oproeping zijn kat stuurde, werd in dezelfde categorie geplaatst. De onwilligen werden door de rechtbanken, meest al bij verstek, veroordeeld tot zware boeten die in vele gevallen op de nek van de onfortuinlijke ouders terechtkwamen. Napoleon heeft hier meerdere malen amnestie verleend, uiteraard onder de voorwaarde dat men zich zou onderwerpen aan de dienstplicht. De desertie begon al vanaf het ogenblik dat men tijdens het optrekken naar een eenheid wegliep, maar er bestonden nog andere meer speci fieke gevallen. De straffen uitgesproken door de krijgsraden waren zeer zwaar: van opsluiting tot de dood met de kogel. Tijdens de Franse periode zal het weglopen indrukwekkende proporties aannemen. Vanaf de start in het jaar Vil werden de autoriteiten met dit ontregelend fenomeen geconfronteerd. Smalend zou men kunnen gewagen van een nationale sport, ware het niet dat de gesnapten met zware celstraffen, dwangarbeid en boeten bedacht werden. Omdat zij minderjarig waren, werden vader en moeder burgerlijk aansprakelijk gesteld en dienden zij de boeten te vereffenen. Sommige ouderparen (of andere familieleden) kwamen bij onwil of onvermogen in de gevangenis terecht. Bij het innen van de boete werden in menig geval de bezittin gen van deze ongelukkige mensen openbaar verkocht. Een andere manier van doen was het plaatsen van garnissaires, soldaten die bij de ouders of verwanten van een voortvluchtig conscrit in onderhoud geplaatst werden. Zij moesten betaald en gevoed worden tot de berouw volle zoon zich voor de dienst aanmeldde. Voor vele gezinnen beteken de dit een aanzienlijke financiële aderlating. De gendarmerie en de veldwachters werden ingezet om de weerspan nige en deserterende jongelui op te sporen en aan te houden. Hun vlijt werd gestimuleerd door vattingspremies.
2. De conscrits in het leger Het vertrek naar het depot van een eenheid Aanvankelijk werden de conscrits in de stad waar het hoofdbestuur of 11
De opleiding in het depot (lithografie van Bellange). uit AUBRY 0 ., NapolĂŠon, uitg. Flammarion, Paris, 1936. 12
de préfecture was gevestigd (de hoofdplaats van het departement), ver zameld om per detachement op te trekken naar een eenheid. Dit leidde soms tot onzinnige situaties en zette aan tot deserties. Wie bijvoorbeeld uit Menen moest oprukken naar Rijsel, diende eerst naar Brugge te gaan om dan opnieuw via Menen naar Rijsel te marcheren. Later werd het vertrek rationeler uitgebouwd door ook de onderprefectures als verza melplaatsen in te schakelen. Daar voegden wachtende conscrits zich bij een voorbijtrekkend detachement. De meeste dienstplichtigen waren aangeduid voor de infanterie, enkele uitzonderingen voor de artillerie en de cavalerie. Zij ontvingen de kleine of basisuitrusting bij het ver trek. Bij het krieken van de dag had men de marsrantsoenen al uitge deeld. Na het appel vertrok de colonne op haar eerste etappe, een afstand die kon schommelen tussen 25 en 30 kilometer. De detache menten werden geleid door een overste, meestal een oud-officier, bij gestaan door enkele onderofficieren. Onderweg werd maar kortstondig halt gehouden om de rantsoenen aan te spreken, ’s Avonds, op het einde van de etappe, werden de conscrits bij burgers gelogeerd en kre gen zij een warme maaltijd, in de regel een bord geronnen melk en wat aardappelen, soms aangevuld met brood en spek. Naargelang de ligging van het depot kon de reis dagen, zelfs meerdere weken duren. Elke morgen was er appel. Het verwonderde de overste niet als hij meerdere deserties moest constateren, vooral wanneer het detachement in voor de conscrits gekende streken voorbijgetrokken was. Aangekomen in het depot van de eenheid diende hij een omstandig rapport op te stellen, met bijzondere aandacht voor de deserteurs. Zij werden bij de plaatse lijke gendarmerie geseind die voor de verspreiding van het signalement zorgde. Het verblijf in het opleidingscentrum In het depot werden de wapens uitgedeeld. Voor de infanterie was dit een korte veldsabel, in het soldatenjargon gekend als briquet, een geweer Model 1777 (verbeterd An IX), een passende bajonet (An IX) en een patroontas. Per man werden vijftig patronen (waarbij lading en kogel gewikkeld waren in een papiertje) uitgedeeld. Het is niet duide lijk wanneer de conscrits van militaire kledij voorzien werden. In 1813 bestond het uniform van de infanterist grosso modo uit een witte broek, een overjas, een blauwe vest met vooraan een wit borststuk en achter aan opgeslagen slippen van dezelfde kleur als de kraag en de mouwuiteinden. Over de schoenen trok men slobkousen die tot over de knie reikten. Uiteindelijk kreeg de infanterist een shako (grote hoed met pluim) van donkere kleur voorzien van de regimentsplaat (nummer), een Franse kokarde en een gekleurde pompon (duidde de Cie aan). In de regel duurde het verblijf in het depot maar enkele weken. Men vulde er de tijd met allerlei oefeningen. Er werd een poging gedaan om enke13
De ongelukkige terugtocht uit Rusland in 1812 (Duitse gravure). uit AUBRY O ., NapolĂŠon, uitg. Flammarion, Paris, 1936. 14
le basismaneuvers aan te leren. Van dit alles moet men zich geen te groot idee vormen: de inspanning was vooral gericht op beheersing en blinde gehoorzaamheid. Voor de cavalerie en de bijzondere eenheden duurde het verblijf wat langer. Zo moesten de kandidaat-ruiters zich gewennen aan hun rijdier en met paardentuig kunnen omgaan. De cavaleristen werden bewapend met een sabel (model naargelang het type regiment), pistolen An IX of XIII en een karabijn Model 1785 of An IX. In specifieke eenheden kregen de ruiters ook nog een lans. De uni formen van de ruiters waren zo verschillend dat het onbegonnen werk is ze allemaal te beschrijven. Hierover bestaat genoegzaam iconografie en literatuur. Een klein deel van de rekruten werd ingelijfd bij de artil lerie, de trein (logistiek) of bij de genie (pioniers).
Naar de eenheid De conscrits werden in het depot verzameld om naar de standplaats van hun eenheid op te trekken. Zij werden begeleid door officieren en onderofficieren van het korps. De af te leggen weg hing af van de mili taire situatie van het moment. Het kon zowel naar een dichtbijgelegen garnizoensstad zijn als naar een plek in Spanje, Italië of Duitsland. De mars gebeurde onder dezelfde modaliteiten als het optrekken naar het depot. Door de vreemde omgeving waren de deserties hier minder frekwent. Gezien de bevoorrading heel precair was, kwam menig sol daat met bloedende voeten op de afgesproken plaats aan of diende onderweg achtergelaten te worden in onhygiënische hospitalen. Het sterftecijfer in dergelijke instellingen tartte alle verbeelding. Men heeft uitgerekend dat er evenveel soldaten in de hospitalen stierven als op het slagveld.
In de eenheid Aangekomen in de standplaats van het bataljon werden de dienstplich tigen verdeeld over verschillende compagnies. Daar werd, indien moge lijk, de opleiding voortgezet, maar bij hoogdringendheid werden de conscrits onmiddellijk ingezet. Men rekende op een individuele en doel treffende encadrering door oudgedienden. In de garnizoenssteden logeerden de soldaten in kazernes. De bevoor rading in voedsel en drank was verzekerd, maar aan de karige kant en zonder veel variatie. Groentesoep met wat dungezaaid vlees, aardappe len en ajuinen met wat brood waren de hoofdbestanddelen. Water, soms wat wijn en uitzonderlijk een glaasje jenever rondden de maaltijd af. Was de eenheid te velde, dan gebeurde de inkwartiering in kampen of bij de burgers. Georganiseerde logistiek was praktisch onbestaande, men leefde op het land. Dit kon mee- of tegenvallen. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat de soldaten tijdens de campagnes af en toe 15
Onder vijandelijk vuur in afwachting van de aanval (tekening van Lucien Sergent).
uit THOUMAS, Autour du drapeau tricolore 1789-1889, uitg. A. Le Vasseur, Paris, 1888.
De aanval van de infanterie (tekening van Lucien Sergent).
uit THOUMAS, Autour du drapeau tricolore 1789-1889, Uitg. A. Le Vasseur, Paris 1888. 16
het recht in eigen hand namen en er duchtig op los plunderden. De sol dij was trouwens ook aan de lage kant en werd geregeld, allicht door de verre afstanden, niet uitbetaald. In vele soldatenbrieven wordt dan ook naar geld gesmeekt. Met deze centen zochten de conscrits moei lijke periodes te overbruggen of de dagelijkse kost wat te verrijken. Terloops is het interessant te vermelden dat de meeste conscrits onge letterd waren: wie lezen en schrijven kon, deed er dus gouden zaken. De veldtochten en het slagveld De wisselende allianties van Napoleon brachten de militairen in meer dere Europese staten. Spanje, Portugal, Italië, Oostenrijk, Duitsland, Polen en Rusland waren landen die, naargelang het krijgsgebeuren, door de Franse legers bezocht werden. De soldaten werden afgemat door lange marsen, veelal in vijandig gebied. In de regel vonden de veld tochten plaats in het betere seizoen (vanaf april tot begin oktober), maar verrassingen door misvattingen of tegenspoed waren niet uitge sloten (Rusland 1812). Dit rondtrekken had niet alleen tot doel gebie den te bezetten en af te schermen, maar ook en vooral de definitieve confrontatie met de tegenstrever aan te gaan. Het Napoleontische tijd perk wordt dan ook gekenmerkt door talrijke bloedige veldslagen met wisselende krijgskansen. De infanteristen hadden er geen idee van waarvoor zij in het veld ston den. Tot op het ultieme moment van de zelfverdediging was er weinig ruimte voor persoonlijk initiatief. Blindelings moesten zij de bevelen opvolgen. De tactiek van rechtopstaande gesloten gelederen om de te genstrever aan te vallen was vernietigend. Aan de overzijde kregen de kanonniers de tijd om hun stukken te richten en te regelen. Zij vuurden trefzeker op de weerloze lijn. Elk schot boorde zich door de rangen, de soldaten vielen als vliegen (twintig tot dertig). Ook de vijandelijke infanterie liet zich niet onbetuigd en loste salvo na salvo op de hergroe perende soldaten. Uiteindelijk beukte een in massa chargerende cava lerie op de gelederen in, ging erdoor en kwam terug om de in paniek geslagen soldaten te sabreren. Talloze doden en gewonden waren hier van het gevolg. Niettegenstaande meerdere richtlijnen betekende de ambulancedienst weinig en was overgelaten aan de improvisatie van elk regiment. Slechts de Garde Impériale had een relatief goed functionerende ophaal- en verzorgingsdienst. Aldus bleven gewonden soms meer dan 24 uur op het slagveld liggen, zonder enige verzorging en dikwijls geplunderd of afge maakt door ronddolende lijkschenners. Geraakten zij toch in een veld hospitaal, dan werden zij op een wankele tafel gelegd en meestal zon der verdoving zonder verwijl geamputeerd. Voor wie dan in een eerder onhygiënisch ziekenhuis belandden, was het lot even duister. Zij had den één kans op twee om niet dood te bloeden of te sterven aan infec17
Medaille van Sint-Helena.
uit KLEIN W., Der Napoleonku.lt in der Pfalz, MĂźnchener Historische Abhandlungen, Erste Reihe 5. Heft, Uitg. Beek, MĂźnchen, 1934 18
ties. Gevangenschap was een even betreurenswaardige belevenis. Bij de Britten stopte men de gevangen conscrits in drijvende pontons, bij de Russen werden zij mishandeld en uitgehongerd. Trouwens, de tocht naar Rusland in 1812 was een aaneenschakeling van verschrikkelijke toestanden. Daar kregen de soldaten te kampen met barre weersom standigheden, een verschroeid en uitgeput land en niet aflatende aan vallen van erg beweeglijke kozakken. Dit alles hielp mee aan de ineen storting van de Grande Armée. Soldatenfierheid Hoewel in zijn geheel het bilan van deze militaire periode eerder nega tief is, valt niet te ontkennen dat sommige oudgedienden fier waren onder Napoleon gestreden te hebben. Zij hadden voor glorievolle daden presentwapens, waarop hun wapenfeiten waren gegraveerd, of het legioen van eer gekregen. Om de gloed van het epos en van hun leider te onderhouden sloten talrijke oudstrijders, al vanaf de Hollandse perio de, zich bij Napoleontische organisaties aan. Zulke verenigingen flo reerden in vele steden. Bij het overlijden van een wapenbroeder prijkte op het bidprentje zijn dienstenstaat. De laatste getuige van het epos overleed in 1885. In 1857 heeft Napoleon III de militairen, die onder zijn oom gediend hadden, geëerd met de herinneringsmedaille van SintHelena. Voor de eer vroegen vele Belgen dit ereteken aan.
II. ID E N T IF IC A T IE EN L O K A L IS A T IE V A N D E W A K K E N S E C O N S C R IT S In de onderstaande lijst bevinden zich alle soldaten uit Wakken die we hebben kunnen lokaliseren. Met de onderstreepte namen worden de in dienst overleden, gesneuvelde of vermiste soldaten bedoeld. Dit bete kent geenszins dat de anderen de facto naar huis zijn teruggekeerd. ADAM Emmanuel (C.O R .1810.25) Geboren te Wakken op 4 april 1790, als zoon van Leonard en Barbe Vande Vyver. Wever, 1,580 meter. Opgeroepen bij decreet van 31 januari 1809. Op 1 april 1809 vertrokken in een groep van 30 man naar het 30ste Linie dat te Mainz gelegen was. Deserteerde onderweg, terwijl de anderen zich bij hun eenheid voegden. bronnen: FHB 3142 en 3399 - PR Wakken, Geboorten 1790 - Fiche Vergaerde, Brussel
ADAM Pierre (C.OR.1812.43) Geboren op 8 september 1792, als zoon van François en Colette Verhaghen. Gehuisvest te Wakken. Vroeg geplaatst te worden op het 19
einde van het depot, omdat hij na het overlijden van zijn ouders alleen stond voor de opvoeding en het onderhoud van een jongere zuster. Al licht werd deze reden genegeerd omdat hij op 4 december 1813 diende te vertrekken naar het 7ste Linie. bronnen: FHB 3167 - Fiche Vergaerde, Brussel
ALGOED André (C.OR.1808) Geboren te Oostrozebeke op 27 mei 1781, als zoon van Antoine en Anna Vermeulen. Gehuisvest te Wakken. 1,590 meter, kastanjebruin haar en wenkbrauwen, rosachtige ogen, hoog voorhoofd, puntige neus, gewone mond, langwerpige kin, ovaal gezicht. Op 20 september 1808 vertrokken naar het 82ste Linie te La Rochelle (in mindering van het contingent van 1810) en er ingelijfd onder stamnummer 4890. Uit de eenheid gedeserteerd op 15 juni 1809. Bij verstek veroordeeld op 21 juni 1809 tot 5 jaar dwangarbeid. In 1812 meldde Wakken dat er geen André Algoed in de gemeente bestond, bronnen: FHB 3412, 3469 en 3521
ALGOEDT Frédéric (C.O R .1806) Geboren op 10 februari 1786, als zoon van Andréas en Maria Lodesse. Gehuisvest te Sint-Baafs-Vijve, 1,645 (1,640 in andere bron) meter, kas tanjebruin haar en wenkbrauwen, grijze ogen, rond voorhoofd, havik achtige neus, gewone mond, ronde kin, ovaal (andere bron: rond) gezicht. Deed dienst bij 2de Regt Grenadiers-te-voet van de Garde Impériale, maar deserteerde en werd door de krijgsraad zetelend te Versailles bij verstek veroordeeld tot drie jaar dwangarbeid en tot een boete van 1500 francs. bronnen: Verzameling Varia OV 7, RAK
AMERLINCK Ferdinandus Zoon van een handelaar uit Wakken. Het ging hier om FerdinandusAmatus, zoon van (dominus) Ferdinandus-Josephus-Jacobus Amerlinck en (domicella) Maria-Rosa Verlinde, geboren en gedoopt te Wakken op 19 augustus 1788. Onderluitenant in de 7de Cie van de 4de Cohorte van het 3de Legioen van de Garde Nationale. Men had Ferdinandus benoemd in de plaats van ene Damien Van Ackere (die deze functie gekregen had op 20 Brumaire XIV). De staf van het 3de Legioen, met als chef (comte d’empire) de Harchies, was gevestigd te leper, bronnen: FHB 3543 - PR Wakken, Geboorten 1788
AMERLINCK Louis (C.W akken.VII.(22 of 34) (Dept. lijst 1299)) Geboren te Wakken op 20 mei 1779, als zoon van ijzerhandelaar Ferdinandus-Josephus-Jacobus en van Maria-Rosa Verlinde. Werkman te Wakken, 1,652 meter (1,679 op andere lijst). Niet gekend naar waar 20
hij opgetrokken zou zijn. bronnen: FHB 3069 en 3070 - PR Wakken, Geboorten 1779
ANDRIES Jean-Baptiste (C .O R .1812.59 (andere bron .48) (Arr. 1731, Dept. 3962)) Geboren te Oeselgem op 6 maart 1792, als zoon van François en Isabelle Van Wonterghem. Wever te Wakken, 1,635 meter. Op 28 febru ari 1812 (andere bron: 25 februari) vertrokken naar het 21ste Licht Inf Regt. Als jager ingelijfd op 14 maart 1812, onder stamnummer 8471. Op 15 mei 1812 aanwezig in de 4de Cie 4de Bon van dezelfde eenheid (die toen deel uitmaakte van de Grande Armée en waarvan het depot te Wesel was gelegen). Jean-Baptiste werd op 24 januari 1813 opgenomen in het militaire hospitaal nr. 1 van Dantzig en stierf er op 7 februari 1813 aan geelzucht. Zijn broer Fredericq (C.O R .1813.20) vroeg de plaatsing op het einde van het depot. bronnen: FHB 3150, 3152, 3154, 3231, 3234 en 3255 - Fiche Vergaerde, Brussel - DFM, pak 66
BARTSOEN Joannes-Baptiste (C.O R .1810.41 (Dept. 5245, 5345)) Geboren te Wakken op 20 mei 1790, als zoon van Philippus-Jacobus en Isabella Biebuyck. Wever, 1,595 meter, kastanjebruin haar en wenk brauwen, grijze ogen, rond voorhoofd, dikke neus, gewone mond, lang werpige kin, langwerpig gezicht, klare teint. Aanvankelijk uitgesteld tot de lichting van 1811 wegens een te zwak gestel, maar kort nadien aan geduid voor de bijkomende lichting van 1809. Op 19 mei 1809 vertrok ken in een groep van veertig man (twaalf deserteerden onderweg) naar het 121ste Linie te Versailles. Op 4 juni 1809 in dito Regt ingelijfd onder stamnummer 1278. Deserteerde uit de eenheid kort na zijn aankomst (juni 1809). Op 26 juni 1809 door de krijgsraad veroordeeld tot vijf jaar dwangarbeid en 1500 francs boete. Bood zich vrijwillig aan op 9 juli 1811. Op 1 augustus 1811 was hij bij het 13de Licht Inf Regt, 6de Bon, 6de Cie (nota Middelburg 11 augustus 1811 en Certificat de pré sence, opgesteld in dezelfde stad en op zelfde datum). Volgens zijn Feuille Individuelle (29 mei 1813) was het depot van dit regiment echter te Oostende. Bartsoen was bij de militairen nog gekend als Bertsoen, Bartson of Berison. Op 9 september 1813 kon de familie over JeanBaptiste Bertsoen geen nadere gegevens verstrekken, maar uit een brief d.d. Hamburg 20 oktober 1811, geschreven door conscrit Joannes Gourlandt aan ene Judocus Claerhout uit Markegem, bleek dat Bartsoen op 16 oktober 1811 overleden was in zijn militair logement te Hamburg. Toen deed hij dienst in dezelfde eenheid, als jager in de 3de Cie van het 2de Bon, onder stamnummer 8852. Men vermeldde dat hij kwam van het Regiment Vlissingen. Zijn broer Pierre Bartson (C.OR. 1813.100) vroeg de plaatsing op het einde van het depot. bronnen: FHB 3142, 3144, 3200, 3231, 3234, 3256, 3400 en 3521 - PR Wakken, Geboorten
21
1790 - Brief van Joannes Gourlandt d.d. Hamburg 20 oktober 1811, FHB - Fiche Vergaerde, Brussel
BEELS Charles (C.OR.1813.133) Geboren te Wakken op 29 september 1793, als zoon van Jean-François en Isabelle Vroman. Wever te Harelbeke, 1,660 meter (of vijf voeten, 5 duimen en 6 lijnen), vol gezicht, hoog voorhoofd, blauwe ogen, dikke neus, gewone mond, ronde kin, bruin haar en wenkbrauwen. Op 6 november 1813 vertrokken naar het 8ste Linie (Lichting van de 120.000 man). bronnen: FHB 3167 - Militieregister 1816, nr. 60, deel Wakken, RAB
BEKEGHEM Jean Uit Dentergem. Trok in 1809 op voor de gemeente Wakken naar Duinkerke, als jager van de Garde Nationale [1ste Legioen (bis), 2de Cohorte]. Deserteerde op 11 november 1809. bronnen: FHB 3566
BERWAENE Pierre-Joseph (C.OR.29 (Arr. 1701, Dept. 3932)) Geboren te Wakken op 11 juni 1792, als zoon van Jean-François, dag loner, en Catherine Libbrecht. Wever te Wakken, 1,605 meter. Vroeg het reform aan voor zwak gestel. Afgewezen op 12 februari 1812 (nr. 384). Op 28 februari 1812 vertrokken naar het 21ste Licht Inf Regt. Ingelijfd op 14 maart 1812, onder stamnummer 8467. bronnen: FHB 3150, 3152 en 3154
BIEBUYCK Joannes-Baptiste (C.OR. 1806.44) Geboren te Wakken op 23 maart 1786, als zoon van Petrus-Josephus en Carolina Hoste. Beenhouwer te Wakken, 1,660 meter (andere bron: 1,690), blond haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, laag voorhoofd, haviksachtige neus, gewone mond, ronde kin, ovaal gezicht. Op 11 november 1806 naar Brugge ontboden om dienstweigeraars en gerefor meerden van het contingent aan te vullen. Op 14 november 1806 ver trokken naar het 32ste Linie. Onderweg gedeserteerd, maar ten slotte op 25 november 1806 als fuselier ingelijfd in de 1ste Cie van het 1de Bon, onder stamnummer 5017. Op 1 februari 1809 opgenomen in het Extern hospitaal te Parijs. Op 15 mei 1810 van de regimentsrol geschrapt voor een te lange afwezigheid. Allicht overleden, omdat de overheid in juli 1812 meldt: supposé mort depuis qu’il a écrit du Portugal en 1808. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1786 - FHB 3039, 3103, 3104, 3306 en 3439 - Fiche Vergaerde, Brussel
BLANCKE Charles-Louis (C.Wakken.VIII) Geboren te Sint-Denijs op 22 augustus 1779, zoon van Charles-Louis en van Barbe Delaere. Gehuisvest te Wakken, 1,675 meter. Plaatsvervanger 22
van Pierre-Joseph Hollebecq uit Luingne (C. 1806.Kortrijk 2.18). Op 6 oktober 1806 vanuit Brugge vertrokken in een groep van dertig man naar het 112de Linie te Grenoble. Daar met 27 man aangekomen op 9 november 1806. Fuselier in de 5de Cie 2de Bat van het 112de Linie, stamnummer 3835. Opgenomen in het hospitaal van Alessandria (Italië) op 23 augustus 1807 en er aan koorts gestorven op 12 november 1807. bronnen: BS Wakken, Overlijdens 1808, akte 32, GAD - FHB 3038, 3389 - DFM, pak 66 Fiche Derolez (112de Inf Regt), Izegem
BLOMME Leon (C.OR. 1808.100) Niet geboren, maar wel woonachtig te Wakken. Is opgetrokken als ver vanger van ene Destoutte (C.Tielt.1811.49). Geen verdere gegevens. bronnen: FFIB 3117
BLONDEEL Félix (C.OR.XIII.35) Geboren te Wakken op 25 december 1783, als zoon van Josephus en Joanna-Catharina Verschelde. Verbleef te Markegem, 1,581 meter. Opgeroepen voor de Lichting van de 15.000 man uit de Reserve (Besluit 24 Floréal XIII). Op 18 Messidor XIII (7 juli 1805) vanuit Kortrijk ver trokken naar Brugge, in een Det van twintig man (oorspronkelijk veertig man, maar afgeslankt door desertie tussen Tielt en Brugge). Hij daag de niet op of deserteerde onderweg. In ieder geval werd hij als réfrac taire geseind. Aangehouden op 10 januari 1806 door de veldwachter van Wakken, ’s Anderendaags in de Kortrijkse gevangenis opgesloten. Hij kreeg een bestemming en diende op 23 (of 26) januari 1806 aan te komen in het 4de Linie. bronnen: FHB 3098, 3100, 3437, 3455 en 3457 - PR Wakken, Geboorten 1783
BLONDEEL Leonardus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken 13 januari 1778, als zoon van Josephus en JoannaTheresia Verschelde. Landbouwer te Wakken, 1,625 meter, zwart haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, grote neus, kleine mond, ronde kin, ovaal gezicht. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 1325 en 1326 - PR Wakken,, Geboorten 1778
BLONDEEL Romanus (C.O R .1808.119) Geboren te Wakken op 12 maart 1788, als zoon van Josephus en Joanna-Catharina-Regina Verschelde. Dagloner te Wakken, 1,620 meter. Op 8 november 1813 vertrokken naar het 69ste Linie (Lichting van de 120.000 man). bronnen: PR Wakken, Geboorten 1788 - FHB 3167
BOVYN Godefroid (C.Wakken.VII) Landbouwer. Deserteur. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 1347
23
BULTINCK Joannes-Josephus (C.Wakken.VII.3de klas) Geboren te Wakken op 12 juni 1777, als zoon van Josephus-Mathias Bultinck en Joanna-Catharina Van Tomme. Wever te Wakken, 1,706 meter. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 1329 - PR Wakken, Geboorten 1777
BULTYNCK Ludovicus (C.OR. 1810.39 (Dept. 5347)) Geboren te Wakken op 2 februari 1790, als zoon van Joannes-Anthonius en Anna-Petronella De Smet. Kleermaker. Aanvankelijk verwezen naar het conscriptiejaar 1811 wegens maagzweren. Na zijn herstel opge nomen in een bijkomende lichting (Levée Complémentaire) voor het jaar 1809. Op 16 juni 1810 te Vendôme in het 122ste Linie (of 112de?) ingelijfd. Kwam in april 1811 in verlof naar Wakken. Bij notaris JeanBaptiste De Rijm liet hij op 23 april 1811 een testament opstellen. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3142 - Fiche Vergaerde, Brussel - Notariaat, Not. Cloet 10 (nr. 48), RAK
CALLENS Ferdinandus (C.OR.1808.15) Uit Wakken. Aanvankelijk uitgesteld tot 15 juli 1807. Dan opgeroepen, maar daagde niet op. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 3409
CALENS Petrus (C.OR.1809.29) Geboren te Wakken op 21 december 1789, als zoon van Petrus-Josephus en Amelia Tack. Kleermaker te Wakken, 1,660 meter, kastanjebruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, rond voorhoofd, verheven neus, gewo ne mond, ronde kin, langwerpig gezicht. Op 11 mei 1808 ingelijfd in het 66ste Linie, onder stamnummer 3147. Was afwezig op het appel van zijn Cie op 27 december 1808. Werd op 25 juli 1809 geseind als achter wege en op 24 augustus 1809 van de regimentsrol geschrapt. Het kan dat hij zich bij zijn Cie heeft gevoegd op 2 februari 1810, maar dit is niet zeker. In ieder geval bewijst een op 18 april 1811 door zijn eenheid te Bordeaux afgeleverd Certificat d ’activité de service dat hij er aanwezig was. Deed er nog dienst in 1812, toen zijn broer Joseph (C.OR. 1812.38) de plaatsing op het einde van het depot vroeg. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1789 - FHB 3150, 3152 en 3214 - Fiche Vergaerde, Brussel
CARTON Jean (C.Wakken.VII) Smid te Wakken, 1,706 meter, bruin haar en wenkbrauwen, grijze ogen, dikke neus, gewoon voorhoofd en mond, kuiltje in de kin, vol gezicht. Verving Edouard Minne (C.VII) uit Dentergem. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 1324 en 1343
24
CARTON Petrus-Josephus (C.Wakken.V II.lste klas (74 en 104) (Dept. lijst 3174)) Geboren te Wakken op 25 oktober 1778, als onwettige zoon van Ludovicus Carton en van Maria-Jacoba Frits. Landbouwer (werkman op andere lijst) te Sint-Baafs-Vijve, 1,703 meter (1,763 op andere lijst). Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3069 en 3070 - PR Wakken, Geboorten 1778
CLAUS François-Xavier (C.OR. 1814.73) Uit Wakken. Opgeroepen om in een groep van 104 man op 7 april 1813 te vertrekken naar het 33ste Linie. Elf conscrits ontbraken op het appel, 93 (waaronder François-Xavier) vertrokken naar de eenheid. bronnen: FHB 3402 - Fiche Vergaerde, Brussel
CLAUS Jean-Baptiste (C.OR.XIII.43 (8 op andere lijst)) Soms Claes genoemd. Geboren te Wakken op 5 november 1783, als zoon van Carolus-Philippus en van Barbara-Theresia Bovijn. 1,693 (of 1,685) meter. Wever te Wakken. Opgeroepen ter vervanging van deser teurs en dienstweigeraars (uit een eerste groep die op 19 Messidor XIII naar Brugge was opgetrokken), conscrits die opgeroepen waren om te voldoen aan de lichting van 15.000 man uit de Reserve (Besluit van 24 Floréal XIII). In Messidor XIII was hij te Wakken onderzocht geweest door dr. Henri Van Den Poel. De arts stelde een abces aan de keel vast en was van oordeel dat hij niet kon dienen. Medisch attest allicht geweigerd door het rekruteringscentrum, daar Claus op 30 Messidor met een groep van 24 man naar Brugge werd geleid. Op 1 Thermidor XIII te Brugge aangekomen en op de derde dito door de gendarmen naar het 4de Linie geleid. In de eenheid aangekomen op 15 Frimaire XIV. In 1813 nog bij het 4de Linie. Overleden te Schiltigheim [Schietgehem] , arron dissement Straatsburg. Zijn broer Claus Alexander (C .O R .1814.108) vroeg in 1813 de plaatsing op het einde van het depot. Een andere broer Joseph (C.XI) was al op het einde van het depot geplaatst, bronnen: FHB 3029, 3096, 3098, 3100, 3162, 3241, 3430, 3448 en 3455 - PR Wakken, Geboorten 1783 - Fiche Vergaerde, Brussel
CLAUS Joannes-Baptiste (C.O R.XI.995) Geboren te Wakken op 18 mei 1782, als zoon van Joannes-Baptiste en Maria-Anna Vercampt. Barbier te Wakken. Op 30 Nivôse XII afgekeurd voor te kleine gestalte. Zij werd op 1,733 bepaald, wat voor een afwij zing onverenigbaar was, of gaat het hier om een verkeerde inschrijving? In ieder geval moesten de ouders dit met 41,65 francs compenseren. Werd nadien toch in aanmerking gehouden om te dienen (zie besluit van 22 Ventôse XII), vermoedelijk als voltigeur in het 25ste Licht Inf Regt. bronnen: FHB 3080 en 3430 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1782
25
CLAUS Josephus (C.OR.XI.1032) Geboren te Wakken op 8 januari 1782, als zoon van Carolus-Philippus en Barbara-Theresia Bovijn. Landbouwer te Wakken, 1,896 meter. Was in 1813 nog op het einde van het depot wegens broederdienst. bronnen: FHB 3080 en 3241 - PR Wakken, Geboorten 1782
CLAUS Leonard (C.OR.1813.33) Geboren te Wakken op 7 april 1793, als zoon van Joannes-Baptiste en Maria-Anna Vercamp. Kleermaker te Wakken. Vijf voeten, zes duimen en zes lijnen groot, ovaal gezicht, hoog voorhoofd, grijze ogen, dikke neus, grote mond, spitse kin, kastanjebruin haar en wenkbrauwen. In november 1812 opgenomen in het militair hospitaal, dan naar het 56ste Linie alwaar hij in 1813 nog dienst deed. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1793 - FHB 3155 en 3416 - Militieregister 1816, nr. 60, deel Wakken, RAB
CLAUS Theodorus (C.OR. 1810.119. (Dept. 5349)) Geboren te Wakken op 17 juli 1790, als zoon van Carolus-Philippus en Barbara-Theresia Bovyn. Landbouwer. Maakte op 26 april 1813 deel uit van de Lichting van de 80.000. Vertrokken op 28 april 1813 naar de Garde ImpĂŠriale (mogelijk 13de Regt de Voltigeurs). bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3142 en 3453 - Fiche Vergaerde, Brussel
CNUDDE Maximiliaen (C.OR.1813.143) Geboorteplaats en datum niet gekend. Zoon van Charles en Theresia De Meulemeester (andere bron: Anna-Catharina de Meulemeester). Hij was knecht te Oostrozebeke. Op 2 februari 1812 sloot hij een contract bij de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm met Petrus-Bernardus De Smet (C.OR.1813.51), geboren te Wakken op 21 januari 1792 als zoon van Joannes-Baptiste en Joanna-Catharina De Borghraeve, landbouwer te Wakken, 1,760 meter. Bij de notaris werden de loten omgewisseld voor 2750 francs. De omwisseling werd door de rekruteringsraad op 26 februari 1812 goedgekeurd. Zo trok Maximiliaen op 28 februari 1812 op naar het 30ste Drag Regt, 10de Cie. Daar ingelijfd op 23 maart 1812, onder stamnummer 2361. Sinds 30 juni 1812 had men van Maximiliaen niets meer gehoord, toen zijn detachement tijdens de Russische veld tocht verdween. Eigenaardig genoeg wordt er geconstateerd dat hij op 4 mei 1813 aangeduid wordt voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. Is de aanduiding een administratieve fout? Allicht gaat het hier om de aanduiding van Petrus-Bernardus De Smet. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1792 - FHB 3150, 3152, 3154 en 3562 - Notariaat, Not. Cloet 11 (nr. 9), RAK - S, p. 22
26
COfUICKE Louis (C.O R .1807.29 (Kanton 118, Arr.1631, Dept. 4697)) Geboren te Wakken op 28 mei 1787, als zoon van handelaar JosephusIgnatius en Maria-Rosa Biebuijck. Particulier te Wakken, 1,655 meter (1,620 en 1,690 in andere bronnen), blond haar en wenkbrauwen (in andere bron kastanjebruin), blauwe ogen, hoog en rond voorhoofd, kleine neus, kleine mond, ronde kin, ovaal gezicht. Op 18 (of 20) febru ari 1807 vanuit Brugge vertrokken in een groep van veertien man (twee deserteerden onderweg). Op 24 (andere bron 25) februari 1807 ingelijfd in het 45ste Linie, onder stamnummer 5328 (er gekend als Louis Coucke of Cauk). Diende achtereenvolgens als fuselier in de 1ste Cie van het 3de Bat, de 5de Cie van het 2de Bat, de 5de Cie van het 3de Bat en de 4de Cie van het 1ste Bat. Deserteerde in het buitenland op 30 april 1807 met de gekregen uitrusting, wapens en bagage en werd op 28 juni 1807 door de krijgsraad zetelend te Thorn (Grande Armée in Duitsland) bij verstek tot de dood veroordeeld en tot een boete van 1500 francs. Ondertussen op 1 augustus 1807 van de regimentsrol geschrapt. Kon echter genieten van het decreet van 20 juni 1807, kreeg dus amnes tie en voegde zich opnieuw bij zijn eenheid op 7 augustus 1807. Ingevolge het decreet van 7 juli 1808, dat de oprichting van nieuwe een heden voorzag, en volgens een richtlijn van de minister van Oorlog, naar het 117de Linie gemuteerd. Het geheel is verwarrend omdat het overlijdensbericht van Louis Coucke aangeeft dat hij sergeant was in het 156ste Linie, 2de Bon, 1ste Cie. Hij werd op 1 juli 1813 opgenomen in het hospitaal nr. 2 van Leipzig en stierf op 5 juli aan opgelopen ver wondingen. In 1815 vermeldde men over Louis Coucke: parti pour le
service de la France, on ignore son sort. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1787 - FHB 3115, 3401, 3437 en 3483 - Fiche Vergaerde, Brussel - Verzameling Varia OV 6, RAK - DFM, pak 65 - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 233), RAB
COURE Philippus-Josephus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 15 juni 1778, als zoon van Josephus-Ignatius en Maria-Anna-Rosa Biebuyck. Handelaarszoon, 1,706 meter. Kwam op 5 Prairial VII te Brugge aan, maar werd doorverwezen naar het militair hospitaal van Oostende (ingevolge een attest van dr. Henri Van Den Poel). Werd tot zijn genezing vrijgesteld van dienst. Mogelijk is hij dezelfde als ene Joseph Coucke uit Wakken die in 1809 optrok naar Duinkerke, als grenadier voor de Garde Nationale [1ste Legioen (bis), 2de Cohorte] en in vervanging van ene Krombeen uit Kortrijk. Deze Joseph Coucke deserteerde uit zijn eenheid op 30 oktober 1809. bronnen: FHB 1325, 1326, 1333, 1345 en 3566 - PR Wakken, Geboorten 1778
CRAEYMEERSCH Jean-Baptiste (C.OR.1809) Uit Wakken. Deed dienst in het 11de Bon de Marine. Zijn broer Petrus 27
(C.O R .1811.37) vroeg de plaatsing op het einde van het depot. bronnen: FHB 3204 - Fiche Vergaerde, Brussel
DAVID Jacques (C.[?]. 1807.121) Geboren te Wakken op 7 september 1787, als zoon van Guillaume en Marie-Jacqueline Labau. Woonde te Rollegem en zal om die reden inge deeld zijn in het kanton Kortrijk. Op 14 februari 1812 ingelijfd in de 4de Cie van het 4de Bon van het 8ste Linie. Muteerde naar het 37ste Linie, bij beslissing d.d. 6 mei 1812 van de minister van Oorlog, bronnen: Fiche Vergaerde, Brussel
DEBACKER Albertus (C.OR.X.(1053 Dept. lijst)) Geboren te Wakken op 6 maart 1781, als zoon van Joannes-Josephus en Maria-Anna-Rosa Lambrecht. Handelaar (andere bron: timmerman) te Wakken, 1,645 meter (andere bron: 1,625), kastanjebruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, rond voorhoofd, dikke neus, gewone mond, puntige kin, hoekig gezicht, gekleurde teint. In 1815 krijgt men een andere beschrijving: vijf voeten en drie duimen groot, ovaal en hoog voorhoofd, bruine ogen, kleine neus, kleine mond, ronde kin, kas tanjebruin haar en wenkbrauwen (de aangegeven geboortedatum, 5 december 1782, was foutief). Debacker werd op 9 (andere bron: 3) Pluviôse XI ingelijfd in de 59ste 1/2 Bde (d.i. 59de Linie), stamnummer 856. Diende achtereenvolgens in de 2de Cie van het 3de Bon, 7de Cie 3de Bon, 2de Cie 5de Bon, 9de Cie 4de Bon, 1ste Cie 3de Bon, 2de Cie 5de Bon, 1ste Cie 5de Bon, 4de Cie 5de Bon en uiteindelijk 1ste Cie 5de Bon. Schreef vanuit Mainz een brief d.d. Mayence 6 Ventôse XI, in naam van lotgenoot Maximilien Claerhout en bestemd voor ene Joseph Tydgat uit Meulebeke. Bevorderd tot korporaal op 16 Vendémiaire XII, tot fourier op 23 Pluviôse XII, tot sergeant op 1 oktober 1806 en tot ser geant-majoor op 26 december 1806. Van het jaar XIV tot 1806 was hij bij de Armée du Nord. Nam deel aan de veldtochten van deze Armée (2de Korps, in de omgeving van Darmstadt). Van 1808 tot 1812 bij de Armée d’Espagne et du Portugal. Wegens een zware fout gedegradeerd tot fuselier op 1 april 1811. Opnieuw bevorderd tot korporaal op 5 maart 1812, tot sergeant op 7 juli 1812. In 1813 was hij bij de Grande Armée. Op 17 (andere bron: 15) mei 1813 werd hij tot onderluitenant bevorderd in het 24ste Licht Inf Regt, ingevolge een beslissing d.d. 13 mei 1813 van Divisiegeneraal baron de Roget, commandant van de 3de Militaire Divisie. Op 29 september 1813 bevorderd tot Luitenant en op 8 januari 1812 met zijn graad overgegaan naar het 72de Linie. In 1815, toen hij opnieuw voor de militieraad diende te verschijnen, meldde men dat hij meer dan vijf jaar bij de Fransen had gediend en als officier afgesloten had. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1781 - Brief d.d. Mayence 6 Ventôse XI, Albertus De
28
Backer, FHB - FHB 3076, 3077, 3204 en 3194 - Fiche Vergaerde, Brussel - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 134), RAB
DE BACKER Amand (C.OR.XII.515) Geboren te Wakken op 11 maart 1783, als zoon van Carolus-Bernardus en Joanna-Catharina De Borchgrave. Op 10 Pluviôse XII gereformeerd voor de gestalte met compensatie van 25,28 francs belasting. Nadien toch weerhouden om dienst te doen bij de voltigeurs (zie besluit van 22 Ventôse XII), vermoedelijk in het 25ste Licht Inf Regt. bronnen: FHB 3080 en 3430 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1783
DEBACKER Joannes (C.OR.1808.22) Zoon van Jean en Marie-Anne Lambrecht. Uit Wakken. Werd aanvan kelijk uitgesteld tot 15 juli 1807 wegens broederdienst (Albert of JosephCharles in het 59ste Linie). Werd terug opgeroepen en kreeg op 23 augustus 1807 verlenging van uitstel. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3204, 3208 en 3409 - Fiche Vergaerde, Brussel
DE BACKERE Josephus-Carolus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 30 augustus 1778, als zoon van CarolusBernardus en van Joanna-Catharina De Borghgrave. Kleermaker te Wakken, 1,625 meter, kastanjebruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, gewone neus, gewone mond, platte kin, ovaal gezicht. Aangeduid voor het leger. Op 7 Frimaire VII afwezig bij het vertrek van zijn groep naar Brugge. Meldde zich vrijwillig. Marcheerde via Tielt naar Brugge, op 30 Frimaire VII. Vermoedelijk ingelijfd in het 59ste Linie (cf. gege vens over zijn broer Louis Debacker (C.OR.XIV.104), wiens oproeping wegens broederdienst uitgesteld werd). Er is een grote kans dat hij zich in 1813, onder de naam Carolus De Backere, meldde als vervanger van Joannes-Josephus Robregt, ook uit Wakken, C.Wakken.VIL 2de klas, geboren in dezelfde gemeente op 15 mei 1778, als zoon van GulielmusJulianus en Isabella-Rosa de Meyer, toen deze in 1813 aangeduid werd voor actieve dienst bij de Garde Nationale (3de Legioen, 3de Cohorte, Cie Grenadiers). De dienstuitvoering begon op 1 augustus 1813. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 1325, 1326, 1328, 3034, 3109 en 3564 Fiche Vergaerde, Brussel
DE BACKERE Leonis (C.Wakken.IX. (1036 en 915 Dept. lijst)) Geboren te Wakken op 22 augustus 1780, als zoon van CarolusBernardus en Joanna-Catharina De Borghgrave. Koetsier (andere bron: dagloner) te Wakken, 1,782 meter (andere bron: 1,625, 1,652 of 1,630 meter), kastanjebruin haar en wenkbrauwen, grijze (andere bron: blau we) ogen, hoog voorhoofd, puntige neus, gewone mond, puntige kin met kuiltje, ovaal gezicht, gekleurde teint. Vanuit Brugge, met het 7de peloton conscrits, vertrok hij op het einde van het jaar XI naar een een 29
heid. Deed dienst in het 45ste Linie, onder stamnummer 6744. Volgens een brief van zijn vriend Tack (d.d. 10 januari 1811), werd hij tijdens het voorjaar van 1810 gedood tijdens een van de gevechten om Lerida (Spanje). Geschrapt van de regimentsrol op 16 maart 1810. bronnen: FHB 3075, 3077, 3523, 3430, 3522 en 3523 - PR Wakken, Geboorten 1780
DEBO Laurent (C.OR. 1813.140) Uit Wakken (mogelijk geboren te Oostrozebeke als zoon van Marie Debo). Op 4 december 1813 vertrokken naar de Jeune Garde (Impé riale). Onderweg gedeserteerd. bronnen: FHB 3426
DEBORGRAEVE Eugene (C.OR. 1808.48) Mecanicien te Wakken, 25 jaar in 1813. Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de 1ste Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. De 1ste Cie Jagers werd bezet door inwoners van het kanton Oostroze beke. Men vermeldde dat hij geschikt was voor de functie van Sgtmajoor. Op 16 november 1813 kreeg hij het bevel om op 17 november te Brugge voor de keuringsraad te verschijnen (andere bron: op 7 novem ber 1813 te Kortrijk, Lichting van de 120.000 man op de klassen 18081814, zie Decreet 13 oktober 1813). bronnen: FHB 3424, 3550, 3562 en 3568
DEBORCHGRAVE Joannes-Baptiste (C.O R .1814.45) Geboren te Wakken op 21 juli 1794, als zoon van Carolus (kleermaker) en Constancia-Henrica Lagaisse. Schoenmaker te Wakken. Op 5 april 1813 te Brugge aanwezig voor de revue van de optrekkende conscrits. Deed in juni 1813 dienst bij het 4de Regt Tirailleurs van de Garde Impériale, 2de Bon 4de Cie (was er gekend als Deboré Grave Jean). Op 5 juni 1813 opgenomen in het Hôpital Militaire et Sédentaire van Mainz en er op op 13 juni 1813 overleden aan koorts. In het militieregister van 1815 schrijft men dat hij vermoedelijk tijdens de dienst overleden is (wat correct is). bronnen: PR Wakken, Geboorten 1794 - FHB 3418 - DFM, pak 68 - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 28), RAB
DE BORCHGRAVE Joannes-Dedeo (C.OR.XII.(Dept. 1054)) Geboren te Wakken op 20 januari 1783, als zoon van Petrus-Judocus (de dichter!) en Maria-Joanna Lambrecht. Bakker te Wakken (30 jaar in 1813). Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. bronnen: FHB 3562 - PR Wakken, Geboorten 1783 - Fiche Vergaerde, Brussel
30
DEBRAIJE Jean-François (C.OR.1814.(23 of 29?)) Uit Wakken. In 1813 opgeroepen voor de Lichting van de 80.000 man. Op 5 april 1813 te Brugge aanwezig voor de schouwing van de optrek kende conscrits. Werd in 1813 in het 33ste Linie ingelijfd. bronnen: FHB 3160 en 3418
DECAVEL Jacobus (C.W akken.VIII.(62 of 42?) (Dept. lijst 2119) (vol gens geboortedatum C.IX)) Geboren te Wakken op 8 maart 1781 (andere bron: 13 februari 1779, foutief) als zoon van Petrus-Josephus en van Emiliana D ’Hont. Beenhouwerszoon (werkman op een andere lijst), 1,625 meter (1,670 en 1,788 op andere lijsten), rond gezicht, hoog voorhoofd, blauwe ogen, kleine neus, middelmatige mond, ronde kin, kastanjebruin haar en wenkbrauwen. Plaatsvervanger van Pierre-Joseph Van Lerberghe fs Petrus en Marie-Jeanne Cannie, C. 1810.95 uit Ingelmunster, van beroep werktuigenmaker, voor 3850,84 francs als Van Lerberghe opgeroepen zou worden (zie de akte van 24 oktober 1805, gepasseerd te Wakken voor notaris De Rijm). Van Lerberghe werd opgeroepen bij decreet van 31 januari 1809. In een groep van vijf man, vertrok Decavel op 10 november 1809 vanuit Brugge naar het 112de Linie. Het Regt bevond zich toen te Alessandria in Italië. Aldaar aangekomen en ingelijfd op 31 december 1809. Fuselier in de 2de Cie 1ste Bat van het 112de Linie, stamnummer 6923. Op 16 juli 1810 opgenomen in het burgerlijk en mili tair hospitaal van Arezzo (Italië), Arno departement, en er aan koorts gestorven op 28 juli 1810. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1779 - BS Wakken, Overlijdens 1810, Akte 119, GAD FHB 3069, 3070, 3267 en 3398 - Fiche Vergaerde, Brussel - Notariaat, Not. Cloet 8 (nr. 54), RAK - Fiche Derolez (112de Inf Regt), Izegem
DECAVEL Jean-Baptiste (Ctl Dept 448, Ctl Min de la Guerre 83462) Gepensioneerd soldaat gehuisvest te Wakken. Diende op 6 oktober 1813 te Kortrijk een medisch onderzoek te ondergaan (resultaat: admis à la
solde de retraite). bronnen: FHB 3527
DE CLERCK David (C.O R .1811.112) Geboren te Sint-Eloois-Vijve, wever aldaar. Zoon van Amand en Caroline Benoit. Niet opgeroepen met zijn lichting. Was bereid CarolusLudovicus Vermeeren, vijf voeten en vijf duimen groot, geboren te Wakken op 13 december 1793 als zoon van Joannes-Livinus en MariaTheresia-Josepha Dervaux, C .O R .1813.53, weefkammaker te Wakken, te vervangen voor 2030 francs. Akte op 20 november 1812 gepasseerd voor de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm. In 1815 schreef men over Vermeeren: a fourni un remplaçant au gouvernement français, qui a été tué à la bataille de Leipzig. Deze veldslag vond plaats op 19 okto31
ber 1813. Aldus liet de onfortuinlijke David De Clerck daar zijn jong leven. bronnen: Notariaat, Not. Cloet 11 (nr. 126), RAK - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 262) , RAB
DECLERCK Jean (C.XII) Geboren op 15 februari 1784, als zoon van Gillis (werkman) en Isabeau Descamps. Handelaar in vodden te Wakken, vijf voeten en twee duimen groot, ovaal gezicht, bedekt voorhoofd, grijze ogen, puntige neus, gewo ne mond, ronde kin, kastanjebruin haar en wenkbrauwen. Was in 1815 gehuwd, maar verklaarde dat hij meer dan vijf jaar in het Franse leger had gediend. bronnen: Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 169), RAB
DECOCK Sylverius (C.OR. 1808.109) Geboren te Wakken op 2 februari 1788, als zoon van Petrus en JoannaCatharina Lefrauw (ook nog Xavier genaamd). Knecht te Wakken, 1,630 meter. Op 7 november 1813 aangeduid bij de oproeping van 120.000 man. Op 8 november 1813 vertrokken naar het 69ste Linie. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1788 - FHB 3155 en 3167
DECOCK Silvester (C.O R .1806.66) Geboren te Wakken op 31 december 1785, als zoon van Petrus-Jacobus en van Angelina-Petronella Vander Haeghen. Kleermaker te Wakken, 1,650 meter. Op 28 november 1806 naar Brugge geroepen om in ver vanging van dienstweigeraars en gereformeerden op te trekken. Op 1 december 1806 in een groep van 59 man vertrokken naar het 112de Linie te Grenoble (44 aangekomen). In de eenheid ingelijfd op 1 januari 1807, onder stamnummer 3915. Op 1 april 1811 overgegaan naar de Train d’Artillerie. Waarschijnlijk krijgsgevangen te Leipzig op 19 okto ber 1813. bronnen: FHB 3039, 3103, 3104 en 3389 - PR Wakken, Geboorten 1785 - Fiche Derolez (112de Inf Regt), Izegem
DECUNINCK Jean-Baptiste (C .O R .1807 (ook Deceninck genoemd)) Geboren te Wakken op 2 augustus 1787, als zoon van Jacobus en Maria-Anna-Rosa Vercruyce. Fuselier in de 8ste Cie 3de Bat van het 45ste Linie (in de rand vermeldde men 6de Cie). Stamnummer 5721. Op 8 mei 1807 opgenomen in het Hôpital Militaire Sédentaire van Luik en er aan koorts overleden op 5 juni 1807. Zijn broer Cazimier (C.O R .1809.18) vroeg om op het einde van het dépot geplaatst te wor den. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1787 - BS Wakken, Overlijdens 1807, Akte 100, GAD HB 3204 - Fiche Vergaerde, Brussel - DFM, pak 55
32
DE GRANDE Joannes-Baptiste (C .O R .X I.(39 Dept. lijst) (843 of 871 andere Dept. lijst)) Geboren te Wakken op 3 augustus 1782, als zoon van Joannes-Baptiste en Godeliva Heijtens. Landbouwer te Wakken, 1,679 meter, kastanje bruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, hoog voorhoofd, grote neus, brede mond, ronde kin, ovaal gezicht, bleke teint. Aangeduid op 30 Nivôse XII voor het 1/4 supplement van de Armée de Réserve, voor het jaar XII (40 in het arrondissement Kortrijk). Werd dienstweigeraar (réfractaire). Te Kortrijk op 10 juni 1806 bij verstek veroordeeld tot een geldboete van 1500 francs. De ouders werden burgerlijk aansprakelijk gesteld. bronnen: FHB 3080, 3084, 3085 en 3478 - PR Wakken, Geboorten 1782
DE GRANDE Petrus (C.OR.XIII.81) Geboren te Wakken op 7 augustus 1784, als zoon van Joannes en Godelieve Heijtens. Knecht te Wakken, 1,612 meter. Als jager van de Garde Nationale [1ste Legioen (bis), 2de Cohorte] in 1809 opgetrokken naar Duinkerke. Aldaar gereformeerd op 30 september 1809. bronnen: FHB 3096, 3098 en 3566 - PR Wakken, Geboorten 1784 - Fiche Vergaerde, Brussel
DE GROENE Albert Uit Wakken. Geboren te Wakken op 7 augustus 1774. 1,675 meter, kas tanjebruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, gerimpeld voorhoofd, puntige neus, gewone mond, ronde kin, langwerpig gezicht, bleke teint. Marcheerde op 1 november 1813 met de Garde Nationale (goedkeuring d.d. Brugge op 26 oktober 1813) in vervanging van Philippe Vanwambeke uit Aarsele. Maakte als Jager deel uit van de 4de Cohorte van het 3de Legioen, bronnen: FHB 3560
DE GROENE Gratianus (C. Wakken.VII.3de klas) Geboren te Wakken op 23 januari 1777, als zoon van Joannes-Baptiste en van Maria-Anna-Rosa Vermeulen. Schoenmaker gehuisvest te Wakken. Geen verdere inlichtingen. bronnen: FHB 1329 - PR Wakken, Geboorten 1777
DE GROENE Xavier Gehuisvest te Wakken. Trok in 1810 op met de Garde Nationale in ver vanging van Albert Lievens, 39 jaar, ook uit Wakken. Lievens was op 16 februari 1810 aangeduid als grenadier in de 3de Cohorte van het 3de Legioen. bronnen: FHB 3566
33
DE HAEZE Jean Uit Sint-Baafs-Vijve. Trok in 1810 op met de Garde Nationale in ver vanging van Albert Vanrijckeghem, 33 jaar, uit Wakken. Van Rijckeghem was op 16 februari 1810 aangeduid als grenadier in de 3de Cohorte van het 3de Legioen. bronnen: FHB 3566
DE KEERE Jean Uit Wakken. Trekt in 1810 op met de Garde Nationale in vervanging van Josephus Devolder, 38 jaar, ook uit Wakken. Devolder was op 16 februari 1810 aangeduid als grenadier in de 3de Cohorte van het 3de Legioen. bronnen: FHB 3566
DEKIE (DESQUIN) Joannes (C.OR.XIV.119) Geboren te Wakken op 23 januari 1785 (28 jaar in 1813), als zoon van Andréas en Helena Goemaere. Herbergier (andere bron: wever) te Wakken. Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. bronnen: FHB 3562 - PR Wakken, Geboorten 1785 - Fiche Vergaerde, Brussel
DEKIERE Joannes-Baptista (C.O R .1811.132 (dan 9 door omwisseling)) Geboren te Sint-Baafs-Vijve op 1 juli 1791, als zoon van Amandus en Regina Lippens. Dagloner te Wakken. Wisselde zijn nr. 132 met het nr. 9 van Pieter Vandesteene fs Pieters (C.OR. 1811.9), landbouwer te Oostrozebeke. De omwisseling gebeurde op 27 maart 1811 bij de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm voor de som van 2320 francs. Dekiere werd op 17 mei 1811 ingelijfd in het 112de Linie, stamnummer 7855. Diende eerst als fuselier in de 3de Cie van het 2de Bon, vanaf 26 sep tember 1811 in de 3de Cie van het 4de Bon, uiteindelijk vanaf 16 april 1812 als voltigeur in het 4de Bon. Vermoedelijk krijgsgevangen geno men te Leipzig op 19 oktober 1813. Op 9 december 1820 werd aan de familie een afwezigheidsattest afgeleverd wat laat vermoeden dat ook hij achtergebleven is en vermoedelijk overleden. Dekiere werd nog ver meld in een brief d.d. Livorno 9 augustus 1813 van lotgenoot Joannes Duerrewaeder en gericht aan Anne-Marry Van Hee uit Ingelmunster. bronnen: PR Sint-Baafs-Vijve, Geboorten 1791 - FHB 3271 - Fiche Vergaerde, Brussel Brief van Joannes Duerrewaeder d.d. Levorne 9 houst 1813, FHB - Notariaat, Not. Cloet 10 (nr. 37), RAK
DE KIERE Petrus-Franciscus (C.O R .1811) Geboren te Wakken op 10 november 1791 als zoon van Bernardus en Theresia D’Hont. Was in 1812 bij de 1ste Ban van de Garde Nationale, 52ste Cohorte, 5de Cie. Op 29 mei 1812 verleende hij volmacht aan zijn 34
zuster Catherine De Kiere uit Wakken om zijn goederen te beheren tij dens zijn afwezigheid. bronnen: Notariaat, Not. Cloet 11 (nr. 51), RAK
DE LA FONTEYNE Amandus (C.OR.XIV.4) Geboren te Wakken op 9 juni 1785, als zoon van Joannes-Norbertus en van Theresia Vintaer. Paardensmid te Wakken. Goedgekeurd en aange duid voor de dienst. Opgeroepen op 8 Brumaire XIV en op 15 Brumaire vertrokken naar het 86ste Linie. Daar ingelijfd op 2 Frimaire. bronnen: FHB 3034, 3106 en 3142 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1785
DELOOF Louis (C.O R .X III.il) Geboren te Wakken op 6 september 1784, als zoon van wijlen Pierre en Marie Bruneel. Knecht te Wakken, 1,645 à 1,666 meter. Maakte aan vankelijk deel uit van de Reserve. Daagde niet op (retardataire). Werd verklikt en door de veldwachter van Markegem aangehouden. Overge dragen aan de gendarmen en naar Brugge geleid, alwaar hij op 6 Brumaire XIV in de gevangenis werd gestopt. Werd in Brumaire XIV aangeduid voor het 56ste Linie. Zou schijnbaar nadien (in de eenheid?) gereformeerd zijn. bronnen: FHB 3096, 3433 en 3455
DE MAGHT Bernardus (C.OR.X1V.13) Geboren te Wakken op 3 maart 1785, als zoon van Joannes-Andreas en van Joanna-Catharina Bovijn. Dagloner-wever te Wakken. 1,550 meter. Opgeroepen op 8 Brumaire XIV. Vertrokken naar het 86ste Linie op 15 Brumaire XIV. Dezelfde dag uit de kazerne (Brugge) gedeserteerd. Op 27 februari 1806 door de Kortrijkse rechtbank bij verstek veroordeeld tot een boete van vijfhonderd francs. Zijn ouders werden burgerlijk aan sprakelijk gesteld, zij waren onvermogend. Vrijwillig terug en op 2 augustus 1807 vertrokken in een groep van 93 conscrits naar het 85ste Linie, maar de volgende dag opnieuw gedeserteerd, tussen Eeklo en Gent. Daar liep hij weg uit een groep van 34 man, waarvan één onder weg werd gehospitaliseerd. De rest kwam op 25 augustus 1807 in de eenheid aan. bronnen: FHB 3034, 3106, 3109, 3392, 3477 en 3520 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1785
DE MAEGT Carolus-Ludovicus (C.O R .1806.54 (dan 1 door omwisse ling)) Geboren te Wakken op 29 februari 1786, als zoon van PetrusGuillielmus en Susanna-Theresia Cock. 1,660 meter. Wisselde op 8 sep tember 1806 zijn lotnummer 54 met het nr. 1 van ene Pierre-Joseph 35
181- Série Tome IV Chap. X V II
LES U N IFO R M E S DU 1" EMPIRE
Le 8' Hussards (suite) 2 — Hussard — Tenue de campagne — Consulat
Ruiter van het 8ste Regt Huzaren (tekening van Begnini). Legerm useum te Brussel.
36
Tack uit Sint-Eloois-Vijve, voor 30 Franse kronen (177,77 francs). Bijgevolg op 19 september 1806 vertrokken naar het 45ste Linie. Er als fuselier ingelijfd op 24 september 1806, stamnummmer 4510. In dit regi ment gekend als Dematte. Bij de Grande Armée in september 1806, in Spanje in 1808. Gewond te Talavera-de-la-Reyna op 28 juli 1809. Van het regimentsregister geschrapt op 10 september 1810 wegens een te lang oponthoud in het hospitaal. Geen verdere gegevens, kan daar over leden zijn. bronnen: FHB 3103, 3104 en 3262 - PR Wakken, Geboorten 1806 - Fiche Vergaerde, Brussel
DEMAEGD Charles (C.OR.1807) Uit Wakken. Weggelopen uit het 1ste Regt Huzaren en veroordeeld als deserteur. bronnen: FHB 3482
DEMAEGT Ignatius (C.W akken.VII.lste klas (23 of 16?)) Gedoopt te Wakken op 9 juli 1779, als zoon van Petrus-Guilielmus en van Susanna-Theresia Le Cocq. Bakkerszoon gehuisvest te Wakken, 1,733 meter (1,788 op andere lijst). Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3069 en 3070 - PR Wakken, Geboorten 1779
DEMAGHT Joannes (C. Wakken. VIL lste klas) Geboren te Wakken op 7 september 1779, als zoon van JoannesAndreas en van Maria-Catharina Bovijn. Werkman te Wakken, 1,706 meter. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3070 - PR Wakken, Geboorten 1779
DE MAEGHT Joannes-Baptiste (C.OR.XII.(140 Dept. lijst) (1292 ande re Dept. lijst)) Geboren te Wakken op 30 oktober 1782, als zoon van Guillielmus en Susanna-Theresia Lecocq. Bakker te Wakken, 1,690 (of 1,715) meter, blond haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, hoog voorhoofd, grote neus, gewone mond, scherpe kin, ovaal gezicht, gekleurde teint. Op 30 Nivôse XII aangeduid voor de Armée de Réserve, voor het jaar XII (149 man in het arrondissement Kortrijk). Vertrokken op de tweede comple mentaire dag van het jaar XII naar het 45ste Linie. Op 30 juli 1807 in de eenheid gereformeerd voor een te zwak gestel, bronnen: FHB 3080, 3088 en 3090 - PR Wakken, Geboorten 1782
DE MAGHT Ludovicus (C.O R .1808.58 (Dept. 4768)) Geboren te Wakken op 19 augustus 1788 als zoon van Joannes-Andreas en Marie-Catharina Bovyn. Dagloner te Wakken, 1,545 meter. Op 26 oktober 1808 vertrokken naar het 100ste Linie (oproeping decreet 37
12.9.1808) met een groep van 108 conscrits, waarvan er dertig onder weg deserteerden en drie andere door de Gendarmerie werden opge pakt. Louis Demaeght liep onmiddellijk weg (26 oktober) tussen Brugge en Eeklo. Werd aangehouden op 7 november 1808 en te Kortrijk opge sloten in de gevangenis. Onder begeleiding van de gendarmen werd hij op 10 november 1808 naar Brugge overgebracht. Vandaar opnieuw ver trokken op 17 dito in het gezelschap van ene Pierre Blauwblomme (C. 1808.Kortrijk 4.87). In hetzelfde regiment ingelijfd op 26 december 1808. Deed er dienst als fuselier in de 3de Cie 4de Bon. Op 9 januari 1809 opgenomen in het permanent militair hospitaal van Metz (Dept. Moesel) en er op 12 januari overleden aan koorts. Hij was 21 jaar oud. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1788 - BS Wakken, Overlijdens 1809, Akte 25, GAD FHB 3204, 3394, 3412 en 3463 - DFM, pak 60
DEMAEGHT Pierre (C.O R .1812.20. (Arr. 1692, Dept. 3923)) Geboren te Wakken op 14 oktober 1792, als zoon van Petrus-Josephus en Catherine Coucke. Knecht te Wakken, 1,630 meter. Op 28 februari 1812 vertrokken naar het 94ste Linie en er op 15 maart 1812 ingelijfd, stamnummer 7592. bronnen: FHB 3150 en 3154
DE M EIJ Joannes-Baptiste (C.Wakken.VII.3de klas) Geboren te Wakken op 2 december 1776, als zoon van Petrus-Josephus en Anna-Maria De Boeseri. Wever, gehuisvest te Wakken. Geen verdere gegevens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1776 - FHB 1329
DE MEY Norbertus (C.OR.1807) Geboren te Wakken op 4 juni 1787, als zoon van Petrus-Josephus en van Anna-Maria Soete. Wever te Wakken, 1,600 meter. Maakte deel uit van het depot. Goed bevonden om te dienen bij de Garde Nationale. Opgeroepen bij decreet van 14 maart 1812 (1ste Ban). Met de tweede helft van het contingent op 27 april 1812 opgetrokken naar een bestem ming. bronnen: FHB 3115 en 3545 - PR Wakken, Geboorten 1787
DEMEY Philippe (C.OR.X.(917 en 929 Dept. lijsten)) Geboren te Wakken op 15 mei 1781, zoon van Josephus en Anna-Maria Boeseri. Landbouwer te Wakken, 1,625 meter, kastanjebruin haar en wenkbrauwen, bruine ogen, rond voorhoofd, puntige neus, gewone mond, ronde kin, vol gezicht, gekleurde teint. Met het 7de peloton con scrits vanuit Brugge vertrokken naar een eenheid, op het einde van het jaar XI. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 3077 en 3430 - PR Wakken, Geboorten 1781
38
DEMEYER Bernardus (C.OR.1810.115. (Dept. 5351)) Geboren te Wakken op 10 mei 1790, als zoon van Joannes-Franciscus en Rosé Splenters. 1,600 meter, kastanjebruin haar en wenkbrauwen. Maakte deel uit van de Lichting van de 80.000. Vertrokken op 28 april 1813 naar het 13de Regt Voltigeurs van de Garde Impériale. Op 12 mei 1813 als voltigeur ingelijfd in de 3de Cie van het 2de Bon, onder stamnummer 232. Op 20 juni 1813 vanuit Parijs gedeserteerd met medename van een kapotjas, een linnen broek, een paar linnen en een paar gezwarte slobkousen, een politiemuts, een vest met mouwen, een hemd en een paar schoenen. Als dusdanig geseind op 9 juli 1813. Vrijwillig terug op 28 (29) augustus 1813 en overgedragen aan de Gendarmerie. Van brigade tot brigade naar Brugge overgebracht en daar in de gevan genis gestopt. Naar het depot van dienstweigeraars te Wesel geleid, maar onderweg weggelopen. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3142, 3420, 3423 en 3453 - Fiche Vergaerde, Brussel
(DE)MEYERS Charles-Philippe (C.OR. 1812.70) Geboren te Wakken op 1 februari 1792, als zoon van Josephus en Joanna-Francisca Taly. Landbouwer te Wakken, 23 jaar in 1813. Vroeg om op het einde van het depot geplaatst te worden als oudste zoon van een moeder (weduwe). Werd uiteindelijk op het einde van het depot geplaatst omdat hij zich het vervangen door ene Joannes-Baptiste Vander Haegen (C.OR.1812.45) voor de Garde Nationale. De vervanger deserteerde onderweg naar zijn eenheid. Dit hield in dat CharlesPhilippe Demeyer zelf diende op te trekken. Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. Op 27 december 1813 vertrokken naar het Depot Général de la Réser ve. In het leger en in de administratie ook gekend als Demeyer. bronnen: FHB 3167 en 3562 - PR Wakken, Geboorten 1792 - Notariaat, Not. Cloet 12 (nr. 133), RAK - Fiche Vergaerde, Brussel
DEMEYER Damasus (Damien) (C.O R .1810.13) Geboren te Wakken op 18 november 1790, als zoon van Franciscus en Anna-Maria-Barbara Sarteels. Wever te Wakken, 1,565 meter (andere bron: 1,530 m). Begin november 1813 aangeduid voor de 120.000 man. Op 7 november 1813 vertrokken naar het 56ste Linie. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3142, 3159 en 3550 - Fiche Vergaerde, Brussel
DEMEYERE Jean-Baptiste (C.OR.1809.99) Geboren op 22 november 1789 als zoon van Jean-François en Jeanne De Splenter. Gehuisvest te Wakken. Daagde bij zijn oproeping niet op en was dus dienstweigeraar (réfractaire). Als dusdanig op 10 september 39
1808 veroordeeld. Opgepakt op 28 september 1808 en op 1 oktober 1808 vanuit Brugge door de gendarmen naar het depot van de dienst weigeraars te Rijsel geleid en daar ingelijfd onder stamnummer 4809. Op 13 september 1811 overgeplaatst naar het depot van de dienstwei geraars te Wezel. Op 19 oktober 1811 ingelijfd in het 25ste Linie, onder stamnummer 11266. Vermoedelijk krijgsgevangen in Rusland in 1812. In ieder geval vermist. bronnen: FHB 3394, 3450 en 3464 - Fiche Vergaerde, Brussel
DEMEYER Louis Uit Wakken. Trok in 1810 op met de Garde Nationale in vervanging van Bernard Morel, 24 jaar, ook uit Wakken. Mogelijk gaat het hier om Leonard Morel, geboren te Wakken op 5 juli 1786, als zoon van Franciscus en Maria-Theresia De Cabooter. Morel was op 16 februari 1810 aan geduid als grenadier in de 3de Cohorte van het 3de Legioen, bronnen: FHB 3566
DE PAEPE Jean Wever uit Wakken, 27 jaar in 1813. Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. Trok op naar het 1ste Regt d’Anvers, maar deserteerde. Terug in zijn eenheid op 1 augustus 1813. Een andere bron meldde dat hij zich voor deze dienst liet vervangen. Naast 134,47 francs als vervangingsprijs moest hij nog 4,50 francs betalen voor het in orde brengen van het klein équi pement van zijn vervanger. Het geheel is niet zo klaar, bronnen: FHB 3560, 3562 en 3577
DE PAEPE Petrus-Josephus (C.Wakken.VIL2de klas) Geboren te Wakken op 29 juli 1778, als zoon van Petrus en van Brigitte Gevaert. Landbouwerszoon gehuisvest te Wakken, 1,625 meter, bruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, dikke neus, brede mond, ronde kin, ovaal gezicht. Vroeg op 6 Frimaire VII uitstel om medische redenen (te broze en te zwakke lichaamsconstitutie). Geen verdere gegevens, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 1325 en 1333
DE PONT Ludovicus-Josephus (C.O R .1814.59) Geboren te Wakken op 17 april 1794, als zoon van Ludovicus en Francisca Desmet. Timmerman te Wakken. Op 5 april 1813 te Brugge aanwezig voor de schouwing van de optrekkende conscrits. Moet dan naar een eenheid vertrokken zijn, want in 1815 wordt vermeld: est parti pour le gouvernement français, on ignore ce qu’il est devenu. De Pont is dus vermist. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1794 - FHB 3418 - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 119], RAB
40
DE RIJM Carolus (C. Wakken. VII. lste klas) Geboren te Wakken op 26 juli 1779, als zoon van Petrus-Franciscus en Maria-Anna-Rosa Storme. Wever te Wakken, 1,625 meter. Geen verdere gegevens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1779 - FHB 1329
DERIJCKE François (C.W akken.VII.lste klas) Geboren te Waregem op 21 maart 1779, maar te Wakken gehuisvest. Landbouwer. 1,720 meter. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 3070
DESCHYNCK Xavier (C. Wakken. VII. (93,65) (Dept. lijst 2904)) Vermoedelijk te Wakken geboren op 17 oktober 1778. Kuiper te Wak ken, 1,703 meter. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3069 en 3070
DE SMET Benedictus (C.OR. 1812.81) Geboren te Wakken op 26 maart 1792, als zoon van Stanislas en AnnaRosalia Donckers. Kreeg op 16 november 1813 het bevel om op 17 november te Brugge voor de keuringsraad te verschijnen, maar daagde blijkbaar niet op. Het ging om de rekrutering van 120.000 man op de klassen 1808-1814 (zie decreet van 13 oktober 1813). Geen verdere gegevens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1792 - FHB 3423, 3424 en 3550
DE SMET Bernard (C.OR.XIII.57) Geboren te Wakken op 27 januari 1784, als zoon van Stanislaus en Maria-Anna-Rosa De Donckere. Gehuisvest te Wakken, 1,571 meter. Op 23 juli 1806 aangeduid als weerspannig conscrit (réfractaire) en op 26 juli 1806 te Kortrijk veroordeeld tot een boete van 1500 francs met de kosten. De ouders werden burgerlijk aansprakelijk gesteld. Geen verde re gegevens. bronnen: FHB 3476 en 3481 - PR Wakken, Geboorten 1784 - Fiche Vergaerde, Brussel
DE SMET Elias (C.OR.1813.124) Geboren te Wakken op 27 februari 1793 als zoon van Petrus-Judocus en Anna-Coleta D ’haveloose. Smid (andere bron: dagloner) te Wakken. Vijf voeten, twee duimen en 6 lijnen groot, ovaal gezicht met sporen van pokken, hoog voorhoofd, blauwe ogen, grote neus, kleine mond, spitse kin, bruin haar en wenkbrauwen. Op 5 april 1813 verscheen Elias voor de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm om ene Bernard De Caluwe, C.1809, zoon van Charel-Philippe en Livine Hoste, landbouwer te Oeselgem, te vervangen voor de prijs van 1740 francs. Blijkbaar ging de overeenkomst met De Caluwe niet door, aangezien Elias op 8 mei 41
1813 bij dezelfde notaris een nieuw akkoord ondertekende met JeanBaptiste De Volder, schoonvader van Franciscus De Vrieze (C.Tielt. 1813), landbouwer te Tielt en aangeduid om naar het leger op te trek ken als vervanger. De overeengekomen prijs bedroeg hier ook 1740 francs. Dit contract werd voor dezelfde notaris verbroken op 2 juli 1814. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1793 - Notariaat, Not. Cloet 12 (nr. 46), RAK Notariaat, Not. Cloet 13 (nr. 29), RAK - Militieregister 1816, nr. 60, deel Wakken, RAB
DESMET Joannes-Baptiste (C.OR.XII.36.(942 Dept. lijst)) Geboren te Wakken op 22 februari 1783, als zoon van Joannes-Baptiste en Joanna-Catharina D ’hondt. Wever te Wakken, 1,660 (of 1,605) meter, kastanjebruin haar en wenkbrauwen, bruine ogen, hoog voorhoofd, grote neus, gewone mond, ronde kin, ovaal gezicht, gekleurde teint, sporen van pokken. Op 10 Pluviôse XII aangeduid voor het 1/4 supple ment van de Armée de Réserve (39 in het arrondissement Kortrijk). Toen hij opgeroepen werd, weigerde hij te verschijnen. Werd op 10 juni 1806 te Kortrijk veroordeeld als dienstweigeraar (réfractaire) tot een boete van 1500 francs met de kosten. Zijn ouders werden burgerlijk aansprakelijk gesteld. Aangehouden door de gendarmen op 28 mei 1807 en naar de Brugse militaire gevangenis geleid. Op 2 juni 1807 vanuit Brugge overgebracht naar het Rijselse depot van dienstweigeraars en daar aangekomen op 7 juni 1807. Zijn stamnummer was 2008. Moet dan toch opgetrokken zijn naar een eenheid, omdat hij op 14 augustus 1807 ingelijfd werd in het 82ste Linie, onder stamnummer 2964. Deed er dienst in de 7de Cie van het 4de Bon, later in de 4de Cie van het 2de Bon. Op 26 oktober 1807 met zijn bataljon ingescheept naar de Mar tinique. Zijn naam wordt op 18 december 1808 vermeld in een brief van ene Jan-Baptist Daman, toen deze vanuit Martinique naar huis (Zulte) schreef. Het bataljon werd op 24 februari 1809 op dito eiland door de Engelsen gevangen genomen. Van de regimentsrol geschrapt op 1 mei 1808. Is vermist. bronnen: Dr. Van Bakel, Vlaamse soldatenbrieven, nr 306 (f395/396), Dekker en van de Vegt, Nijmegen 1977, en FHB RAB - Fiche Vergaerde, Brussel - FHB 3080, 3084, 3085, 3090, 3096, 3390, 3460, 3478 en 3481 - PR Wakken, Geboorten 1783
DE SMET Joseph (C.Meulebeke. 1810.163) Zoon van Jean en Catharine Verhaeghe. Dagloner te Dentergem. Niet opgeroepen. Was voor de som van 2900 francs bereid Petrus-Bernardus De Smet, geboren te Wakken op 21 januari 1792 als zoon van JoannesBaptiste en Joanna-Catharina De Borghgraeve, C .O R .1812.51, op geroepen ingevolge het keizerlijk decreet van 11 januari 1813, te ver vangen. Op 13 februari 1813 werd een contract afgesloten voor de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm. Of Joseph naar een eenheid optrok, blijft een open vraag. bronnen: Notariaat, Not. Cloet 12 (nr. 19), RAK - PR Wakken, Geboorten 1792
42
DESMET Leon (C.OR.1810.56 (Dept. 5353)) Geboren te Wakken op 2 januari 1790, als zoon van Jacobus en Joanna Wallaert. Koeherder, 1,650 meter. Vroeg om geplaatst te worden op het einde van het depot, omdat zijn broer Louis (C.XIV) dienst deed in het 21ste Linie. Deze broer zou echter op 27 februari 1806 veroordeeld geweest zijn als weerspannige conscrit, maar hij voegde zich vrijwillig opnieuw bij het leger op 15 juli 1807. Hoewel aanvankelijk geplaatst op het einde van het depot werd Leon De Smet op 27 december 1808 als beschikbaar voor het leger uit dit depot gelicht. Werd opgeroepen voor de bijkomende lichting van 1809 (31 januari 1809). Met een groep van vijftien man vertrok hij op 15 juli 1809 naar het 30ste Linie dat zich te Mainz bevond. Deserteerde onderweg. Moet opgepakt geweest zijn omdat hij op 6 augustus 1809 in dit Regt ingelijfd werd. Later zal zijn broer Petrus-Franciscus (C.O R .1811.98) op zijn inlijving steunen om de plaatsing op het einde van het depot te bekomen (1810). Pierre-François wisselde ondertussen zijn nummer (98) met het nummer (22) van ene Basile Van Den Poele uit Wakken. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3142, 3145, 3206, 3208, 3210, 3271 en 3399 - Fiche Vergaerde, Brussel
DE SMET Ludovicus (C.OR.XIV25) Geboren te Wakken op 28 oktober 1784, als zoon van Petrus-Jacobus en van Joanna-Jacoba Wallaert. Dagloner te Wakken. Aangeduid voor het leger. Opgeroepen op 8 Brumaire XIV. De 15de vertrokken naar het 86ste Linie. Deserteerde onderweg. Veroordeeld te Kortrijk op 27 febru ari 1806 tot aan boete van vijfhonderd francs en de kosten. De ouders waren burgerlijk aansprakelijk, maar onvermogend. Vrijwillig terug op 15 juli 1807 (kreeg amnestie). Deed dan dienst in het 21ste Linie, 4de Cie 1ste Bon. Op 12 november 1809 opgenomen in het hospitaal Getrud Marck te Wenen en er op 2 januari 1810 gestorven aan waterzucht (hydropisie). bronnen: FHB 3034, 3106, 3109, 3142, 3206, 3208, 3477 en 3520 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1784 - DFM, pak 62
DE SMET Ludovicus (C.O R .1809.17) Geboren te Wakken op 24 december 1789, als zoon van Stanislas en Maria-Anna-Rosa De Donckere. Kleermaker te Wakken, 1,630 meter. In 1813 aangeduid voor de 120.000 man. Kreeg op 16 november 1813 het bevel om de volgende dag te Brugge voor de keuringsraad te verschij nen. Vroeg vrijstelling van legerdienst wegens vice scrophuleux (allicht kliergezwel). Op 17 november werd zijn verzoek afgewezen en werd hij aangeduid om op te trekken naar een eenheid. Op 18 november ver trokken naar het 4de Linie. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1789 - FHB 3156, 3167, 3424 en 3550
43
DESMEDT Machaire (C.OR.XII, supplementair voor het actief leger) Geboren te Gottem op 8 mei 1783 (22 jaar in XIII). Wever te Wakken, 1,660 meter (andere bron: 1,675), blond haar en wenkbrauwen, blau we ogen, grote neus, gewone mond, ronde kin, bedekt voorhoofd, ovaal gezicht. Was supplementair conscrit voor het actief leger. Gaf geen gevolg aan het oproepingsbevel en dook onder bij Jean D ’Hygers (zijn schoonvader?) te Wakken. Ene Jean Demeester, C.Roeselare.XII, diende te Brugge voor de keuringsraad te verschijnen. Om zich van legerdienst te bevrijden verklikte hij de ondergedoken Desmet (Art. 27, besluit van de Consuls van 29 Fructidor XI). Vanuit de Breydelstad lichtte Kapt Gie Fabre de brigade van Sint-Eloois-Vijve in over Desmedts schuilplaats. Op 22 Frimaire XIII, om 17 u ., controleerden wachtmeester Clement en de gendarmen Davaine en Royaux de woning van D ’Hygers. Zij troffen er Machaire Desmedt aan. Hij werd aangehouden en naar de brigade overgebracht. Van daaruit werd hij naar Brugge geleid, waar hij op 26 Frimaire in de militaire gevangenis opgesloten werd. Op 19 Nivôse XIII bevond hij zich in het militair hospitaal te Brugge. Werd ook nog Medard genoemd. Deze Machaire Desmedt is een bijzonder geval. Wegens zijn opeenvolgende verblijven te Gottem, Wakken, Aalter en Tielt, is het volgen van zijn conscriptieloopbaan geen sinecure. Uit een medisch attest d.d. Aalter 7 Fructidor XIII weten wij dat hij een Tielts conscrit was. Wij laten de tekst even volgen: Je soussigné J. Dezutter
officier de santé de la commune d ’Aeltere, département de l'Esscaut, déclare avoir traité depuis treize à quatorze mois Macaire de Smet, fils de Pierre, natif de Tielt (sic), département de la Lys, domicilié à Aeltere, atteint d ’un rhumatisme héréditaire et très opiniâtre, qui attaque les par ties droites de son corps, qui le rend de temps à temps hors d ’état de mouvoir l’un ou l’autre membre de cette partie. Déclarant de plus que tous les remèdes y appropriés, ont été infructueux et que la nature a pro curé deux ouvertures en forme de fistules: une à la cuisse et l’autre à la jambe, et que cette opération de la nature lui a procuré quelques soula gements, mais non-obstant qu’une certaine roideur aux articulations lui est restée, qui le rend incapable de vaguer à ses affaires et surtout inca pable de faire quelque voyage, qui s ’augmente pendant un temps pluvi eux ou de brouillard ou bruine. En foi de quoi je lui ai délivré la présen te pour faire valoir au besoin sera. In ieder geval weten wij door een brief d.d. Tielt 28 augustus 1806 dat hij C.IX was van deze stad. De bur gemeester van Tielt lichtte het departement in dat hij aan Machaire Desmet, gedeserteerd conscrit (maar blijkbaar op een adres gelocaliseerd te Tielt), het bevel had gegeven om zich op 29 augustus naar Brugge te begeven om er op de prefectuur een bestemming te krijgen. Gezien Machaire Desmet een tijd te Wakken heeft verbleven en er als conscrit behandeld werd, vonden wij het gepast deze persoon in de Wakkense lijst te integreren, bronnen: FHB 3090, 3448, 3449, 3454 en 3455
44
DE SMET Petrus (C.O R .1807.3 (Kanton 121, Arr. 1634, Dept. 4700)) Geboren te Wakken op 20 februari 1787, als zoon van Joannes-Baptiste en van Joanne-Catherine D ’Hond. Wever te Wakken, 1,656 meter (ande re bron; 1,630), blond haar en wenkbrauwen, rond voorhoofd, grijze ogen, kleine neus, gewone mond, ronde kin, rond gezicht. Op 30 janu ari 1807 als fuselier ingelijfd in het 45ste Linie, onder stamnummer 5263. Deserteerde op 11 maart 1807. Van het regimentsregister geschrapt op 26 mei 1807. Bij verstek veroordeeld. Dook onder. Opgepakt in 1810 en door de Gendarmerie op 19 juli 1810 naar zijn eenheid gebracht. Na een tegensprekelijk debat d.d. 24 juli 1810 voor de krijgsraad zetelend te Luik, werd Petrus De Smet (toen 23 jaar oud) vrijgesproken. Hij werd opnieuw in zijn eenheid opgenomen. Uiteindelijk van de regimentsrol geschrapt op 22 mei 1812, na opname in een hospitaal. Geen verdere gegevens meer. Hij is vermist. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1787 - FHB 3115 en 3519 - Fiche Vergaerde, Brussel
DESMET Pierre-François (C.OR. 1811.98) Dagloner te Wakken, 23 jaar, zoon van Jacobus en Joanna-Jacoba Wallaert. Op het einde van het depot wegens broederdienst. Vervanger door omwisseling van nummer 98 tegen nummer 22, voor BasileHenrij Van Den Poel (C.OR.1811.22), student in de geneeskunde, gebo ren te Wakken op 9 april 1791 als zoon van dokter Henrij Van Den Poel en Joanna-Isabella De Smet. De omwisseling, voor een som van 2370,30 francs, gebeurde te Wakken op 3 maart 1811, in het kantoor van notaris Jean-Baptiste De Rijm. Desmet trok op naar het leger. Pierre-François deed in 1814 dienst in Duitsland, bij het 112de Linie, 2de Bon, Cie Grenadiers (andere bron vermeldt lil d e Linie, maar dit is klaarblijke lijk fout, gezien hij teruggevonden wordt in het regimentsregister van het 112de). Volgens een overlijdensuittreksel werd hij op 25 maart 1814 opgenomen in het Hôpital du Dôme nr. 1 te Maagdenburg en stierf er op 11 april 1814, rond de middag, aan koorts en buikloop (diarree). Het regimentsregister van het 112de daarentegen geeft een andere voorstel ling: op 21 mei 1813 opgenomen in het hospitaal van Bautzen, van de regimentsrol geschrapt op 30 juni 1813. Mogelijk gaat het hier om twee verschillende personen, maar wie is wie? Het regimentsregister van het 112de Linie geeft als geboorteplaats Wakken aan en als datum 8 januari 1791, met Jacobus en Joanna Willaert als ouders. Maar deze akte is te Wakken niet terug te vinden? Het geheel geeft een verwarde indruk. bronnen: FHB 3271 - Fiche Vergaerde, Brussel - DFM, pak 68 - Notariaat, Not. Cloet 10 (nr. 32), RAK - Fiche Derolez (112de Linie), Izegem
DE SMET Petrus-Jacobus (C.OR. 1812.64) Geboren te Wakken op 17 september 1792, als zoon van Jacobus en Joanna Wallaert. Dagloner te Wakken, 1,600 meter. Vroeg vrijstelling
45
4^ CN
OAr'r\/\/\/\r jv \rvrj \ nr.r\r\r\r\A/\*j\i\rvl\/vr\-/%r\n.!\r DETAIL' 5 D E L 'H A B IL L E M E N T «
B i l l e t d e S & r t ije d e Ï H ó p U a l M i l i t a i r e (Ie— y.
équipement et Armement du'M alade.
Régiment de E sca d ro n %-B a ta illo n
^ V
■ _{
D E S IG N A T IO N .
••
-
Habit»
Com pagnie) *%. é/yr.eyo^’ f 'e - J
FHB 68.
Overlijdensbericht van Pierre Desmet.
» • • ^ Pantalons • Culotte* • *>s ^ * Chemise» • / » Cols • • • 2 B as {pairesi^* • *0 Soulier* (Id.) • Bottes (Id.) • ' « /HG u è tv * (Id.) * Sacs de peau 5, Porte 7 manteali • 3 Schako • • • Bonnet de gren.yl. r Idem de Police Mouchoir» • •_ . Capotte • • • ' I'usil • * • Baïonnette • • Sabro • • • W- Pistolet» • • • 1. Giberne • • * -5 Baudrier» • • §< Caisse de tambour jt Collieri » . . Garde-Cuisse ■g Hache de Sapeur Tablier Idem a' £
N u m é ro d u ffo g istr e - M atricules Id e m d u C o n tr ô le a n n u e l
UZ/y/ie^^i£Jcxe,rpferc/tfoif ^j^e/eeLidiesX-J' |> Agé de i^ a n s , fils de
^ Oépartement
d .0 d <.
4 ^ e
« 4 -^
3i
entré le
l’Hôpital d r ,à ,> ,<, <s^ y ' ' ;
cèjourd'hul
p
*
V u par no m Omlm issa dus guerres
è 'i \ r \ r j \ r i \ r w \ r j v
is w w / w
Le
Directeur.
>»\i's n \r j\r f -jvyesrj'e'W \r\ r »r >/»/'*'vtvx/ UMNrvMv/ Srt/v vin/ v u v j v \/'J \ / / t \/ w w v w /\ r x / v/n/ vat»/ rv v /sn /v »*
J
van legerdienst wegens constitution débile et miopie constatée. Werd toch aangeduid voor het leger (Lichting van 120.000 man] op 6 no vember 1813. Vertrokken naar het 8ste Linie op 7 november 1813. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1792 - FHB 3164, 3167 en 3550
DESPRIET Jean-Baotiste (C.OR.XIII.21) Geboren te Oostrozebeke op 22 augustus 1784, als zoon van Pierre en Jeanne-Therese Vande Walle. Knecht te Wakken, 1,652 meter. Ook gekend als Spriet. Als dienstweigeraar [réfractaire] van het jaar XIII aan gehouden door de veldwachter van Moorslede, waar hij zich verscho len had. Op 13 Prairial XIII door de Kortrijkse gendarmen naar Brugge overgebracht. Op 28 Frimaire XIV te Grave (depot) als fuselier ingelijfd in de 1ste Cie, 4de Bat van het 56ste Linie. Op 7 januari 1806 opgeno men in het hospitaal van Alessandria (Italië) en er op 10 januari 1806 overleden aan opgelopen verwondingen. Zijn broer Charles-Philippe Spriet (C.OR. 1813.63) vroeg de plaatsing op het einde van het depot, bronnen: FHB 3096, 3098, 3100, 3231, 3234 en 3255 - S, p. 16 - Fiche Vergaerde, Brussel
DESTOOP Bernard (C.O R .1810.91 (Dept. 5354)) Geboren te Wakken (?), als zoon van Pierre-Jean en van Barbe-Thérèse Vandenhende. Gehuisvest te Wakken, 1,690 meter. Aanvankelijk op 15 februari 1813 vertrokken naar het depot van het 6de Regt Aie-te-paard te Metz. Naar alle waarschijnlijkheid daar niet aangekomen noch inge lijfd, daar hij op 31 maart 1813 marcheerde naar de Jagers-te-paard van de Garde Impériale (als cavalier voté, d.i. aangeduide ruiter). In deze eenheid opgenomen op 31 maart 1813 en er nog aanwezig op 1 juli 1813. Volgens zijn Feuille Individuelle was het depot gevestigd te Parijs. Zijn broer Joseph Destoop (C .O R .1814.51) vroeg de plaatsing op het einde van het depot. bronnen: FHB 3142, 3162, 3200, 3234, 3235 en 3239 - Fiche Vergaerde, Brussel
DESYN Charles-Philippe (C.O R .1812.86 (Arr. 1758, Dept. 3989)) Geboren te Markegem op 4 januari 1792, als zoon van Petrus-Josephus en Marie-Jeanne Arnoise. Spinner te Wakken, 1,625 meter. Op 9 mei 1812 opgeroepen om op te trekken naar de Garde Nationale (decreet van 14 maart 1812). Op 12 mei 1812 vertrokken naar de 52ste Cohorte van de GN en aldaar ingelijfd. bronnen: FHB 3150, 3152 en 3228 - Fiche Vergaerde, Brussel
DEUNYNCK Casimir Kleermaker te Wakken, 25 jaar in 1813. Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. bronnen: FHB 3562
47
DE VOLDERE Bernardus (C. Wakken. VIL (73,53) (Dept. lijst 2404)) Geboren te Wakken op 20 januari 1779, als zoon van Petrus-Josephus en van Maria-Anna-Rosa De Smet. Landbouwerszoon. 1,703 meter (andere lijst: 1,761). Geen verdere gegevens, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1779 - FHB 3069 en 3070
DEVOLDER Joannes-Augustinus (C.OR. 1813.138) Geboren te Wakken op 26 februari 1793, als zoon van Jacobus en Barbara-Theresia Sengier. Distillateur te Wakken, 1,721 meter (andere bron: vijf voeten en zeven duimen), ovaal gezicht met sporen van pok足 ken, hoog voorhoofd, bruine ogen, kleine neus, gewone mond, spitse kin, kastanjebruin haar en wenkbrauwen. Kreeg op 16 november 1813 het bevel om de 17de te Brugge voor de keuringsraad te verschijnen. Volgde dit blijkbaar niet op. Dan aangeduid voor het 4de Linie. Op 4 december 1813 in dito eenheid opgenomen, in het 2de Bon Grenadiers met stamnummer 13032. Deserteerde op 1 januari 1814. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1793 - FHB 3423 en 3424 - Fiche Vergaerde, Brussel Militieregister 1816, nr. 60, deel Wakken, RAB
DE VOLDER Leopoldus (C.OR.XIV.78) Geboren te Wakken op 22 maart 1785, als zoon van Jacobus en van Barbara-Theresia Van Ryckeghem. Dagloner (wever) te Wakken, vijf voeten en drie duimen groot, ovaal gezicht geschonden door de pok足 ken, smal voorhoofd, bruine ogen, gewone neus, gewone mond, kin met kuiltje, kastanjebruin haar en wenkbrauwen. Aangeduid voor het leger. Liet zich niet zien. De onderprefect van Kortrijk zou hem voor de rechtbank brengen. Hij suggereerde een boete van vijfhonderd francs plus de kosten. De veroordeling werd uitgesproken te Kortrijk op 2 mei 1806. De ouders waren burgerlijk aansprakelijk. Kwam vrijwillig terug. Opgeroepen op 31 maart 1808. Moest zich op 18 april 1808 te Brugge melden om er een bestemming te krijgen. Op 20 april vertrokken naar het 11de Regt Jagers-te-paard. Daar ingelijfd op 12 mei. Was er jager in de 7de Cie van het 3de Esk, met stamnummer 673. Met het regiment naar Rusland in 1812. Kwam terug omdat hij in 1815 voor de keurings足 raad verscheen en verklaarde dat hij meer dan vijf jaar bij de Fransen gediend had. bronnen: FHB 3034, 3109, 3394, 3477 en 3478 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1785 - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 194), RAB
DE VOLDER Ludovicus (C.OR.XIII.77) Geboren te Wakken op 14 december 1783, als zoon van Jacobus en Barbara-Theresia Sengier. Brouwer te Wakken, 1,581 (of 1,600 in een andere bron) meter. Goedgekeurd voor de dienst. Zal gezien zijn stand vermoedelijk voor een vervanger gezorgd hebben. Geen verdere gege足 vens gekend. bronnen: FHB 3096 en 3098 - PR Wakken, Geboorten 1783 - Fiche Vergaerde, Brussel
48
DE VOLDER Petrus-Josephus (C.O R .1811.103) Geboren te Wakken op 25 april 1791, als zoon van Jacobus en BarbaraTheresia Van Ryckeghem. Knecht te Wakken, 1,760 meter. Werd op 9 mei 1812 opgeroepen om ingelijfd te worden bij de Garde Nationale (Decreet 14 maart 1811). De oproeping werd vernietigd omdat hij als plaatsvervanger van ene Leon Vermeulen (C.OR.1812.14, 40 of 10 in andere bron) naar een actieve eenheid van het leger optrok. Vermeulen was al bij de artillerie ingelijfd. Pierre-Joseph Devoldere nam zijn plaats over in het 11de Bataljon (bis) van de Artillerietrein, onder stamnummer 1536. Vervangingscertificaat d.d. Wakken 22 februari 1812. Deed de campagne van 1812 in Rusland en werd er door de Russen krijgsgevangen genomen op 10 december 1812. Geen verdere gegevens meer. Mogelijk vermist. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1791 - FHB 3228 en 3271 - Fiche Vergaerde, Brussel
DE WITTE Ignatius-Bernardus (C.Wakken.VII.3de klas) Geboren te Wakken op 1 februari 1777, als zoon van Augustinus en van Theresia Goethals. Brouwerszoon gehuisvest te Wakken, 1,842 meter. Geen verdere gegevens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1777 - FHB 1329
DHAVELOOSE Franciscus (C.OR.1809.73) Geboren te Wakken op 13 februari 1789, als zoon van Joannes-Baptiste en Joanna-Maria Strobe. Dagloner te Wakken, 1,590 meter (andere bron: vijf voeten en twee duimen), ovaal gezicht, hoog voorhoofd, grij ze ogen, gewone neus, gewone mond, ronde kin, blond haar en wenk brauwen. Opgeroepen bij decreet van 7 februari 1808. Is vermoedelijk deserteur geweest. In ieder geval vertrok hij op 3 augustus 1808 alleen naar de Equipages Militaires te Commercy (?). Aldaar in het depot als soldaat ingelijfd op 17 augustus (andere bron: september) 1808, onder stamnummer 483. Op 25 september 1808 vertrokken naar de oorlogsbataljons in Poitiers en er in het 3de Bon Equipages Militaires opgenomen. In 1815, toen hij opnieuw voor de keuringsraad diende te verschijnen, verklaarde hij dat hij Frankrijk meer dan vijf jaar als sol daat gediend had. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1789 - FHB 3398 en 3450 - Fiche Vergaerde, Brussel Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 237), RAB
D ’HONDT François (C.OR.1810.93) Geboren te Sint-Eloois-Winkel op 14 januari 1790, als zoon van Eugène en Godelieve Polfliet. Mogelijk te Wakken gehuisvest daar hij het nr. overnam van de Wakkense conscrit Ferdinand Van Canneyt (C.OR. 1810.33, geboren te Wakken op 18 mei 1790, als zoon van Jacobus-Franciscus en Maria-Rosa Van Schoebeke, landbouwer te Wakken, vijf voeten en twee duimen groot). D ’Hondt vertrok op 3 maart 1809 49
naar het 112de Linie. Kwam in het korps aan op 24 april van hetzelfde jaar en klopte er dienst onder het stamnummer 6578. Wegens zijn oponthoud in het hospitaal van Magdebourg, vanaf 1 april 1813, werd hij op 30 juni 1813 van de regimentsrol geschrapt. Het is niet duidelijk of hij daar overleden is. Hij is wel vermist. bronnen: Fiche Derolez (112de Int' Regt), Izegem - PR Wakken, Geboorten 1790 Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 164), RAB
DHUYVETTER Judocus-Bernardus (C.OR.1812.14) Geboren te Wakken op 20 januari 1792 als zoon van Judocus-Bernardus en Angela Velghe. Werkman te Wakken, 1,675 meter. Vroeg geplaatst te worden op het einde van het depot als oudste zoon van een weduwe. Op 7 april 1813, in een groep van negentien man, trok hij echter op naar het 12de Linie te Mezières, als plaatsvervanger voor zijn broer Charles (C.OR.1814.58), geboren te Wakken op 10 juli 1794 (die op 5 april 1813 te Brugge aanwezig was bij de schouwing van de conscrits), bronnen: PR Wakken, Geboorten 1792 en 1794 - FHB 3215, 3274, 3402 en 3418 - Fiche Vergaerde, Brussel
DOBBELS Fredericus (C.OR.1810.78 (Dept. 5355)) Geboren te Wakken op 17 november 1790, als zoon van Josephus en van Anna-Francisca Verheeke. Koeherder te Wakken, 1,500 meter. Vroeg de plaatsing op het einde van het depot wegens te kleine gestalte en omdat zijn broer Joannes (C.OR. 1806.60) al dienst deed in het 116de Linie. Werd op 25 april 1812 op het einde van het depot geplaatst, maar ietwat later toch aangeduid voor de 1ste ban van de Garde Nationale, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3142, 3195, 3206, 3208, 3223 en 3442 Fiche Vergaerde, Brussel
DOBBELS Joannes (C.OR.1806.60) Geboren te Wakken op 22 mei 1786, als zoon van Josephus en AnnaFrancisca Vereecke. Strodekker (later kleermaker?), 1,610 meter, woonde te Wakken. Trok als dienstplichtige van het jaar 1806 het nummer 60. Op 26 november 1806 naar Brugge geroepen om het contingent aan te vullen als vervanger van gereformeerden en dienstweigeraars. Gaf geen gevolg aan het oproepingsbevel van 28 november 1806 en werd als weerspannig conscrit (réfractaire) op 2 januari 1807 te Kortrijk veroor deeld tot een boete van vijfhonderd francs met de kosten. Zijn ouders werden burgerlijk aansprakelijk gesteld. Dook onder, maar kwam vrij willig terug op 15 juli 1807 en vertrok op 25 juli naar het 94ste Linie, waar hij op 7 augustus 1807 als fuselier ingelijfd werd onder stamnum mer 4363. Werd op 1 juli 1808 overgeplaatst naar het 116de Linie. Deed achtereenvolgens dienst in de 4de Cie 2de Bon, op 20 oktober 1808 in de 2de Cie 5de Bon en op 1 oktober 1809 in de 4de Cie 5de Bon van het 116de Linie, depot te Tarbe (Hautes Pyrénées). Nam deel aan de 50
veldtochten van 1808 van de Armée d ’Espagne. Op 13 januari 1812 vroeg hij aan zijn ouders de toelating om met een plaatselijke schone te trouwen. Ingevolge een bevel van hogerhand ging hij dan op 23 ja nuari 1812 over naar de Gendarmerie van het departement Hautes Pyrénées (Tarbes, 10de Division Militaire). Op 10 juli 1812 vertrokken naar Spanje als gendarm-te-voet. Kwam na 1814 naar huis. Bij de loting van de klas 1815 (Nederlandse periode) trok hij het nummer 67, maar kwam wegens zijn huwelijk niet meer in aanmerking voor een nieuwe legerdienst. Toen verklaarde hij dat hij kleermaker van beroep was. bronnen: Dr. Van Bakel, Vlaamse soldatenbrieven, nr 280 (f. 366) en nr 281 (f. 367-368), Dekker en van de Vegt, Nijmegen 1977, en FHB RAB - FHB 3039, 3103, 3104, 3142, 3206, 3208, 3223, 3432, 3434 en 3480 - PR Wakken, Geboorten 1786 - Fiche Vergaerde, Brussel
DOBBELS Ludovicus (C.OR.1812.102 (Arr. 1774, Dept. 4005)) Geboren te Wakken op 30 januari 1792, als zoon van Joannes-Baptiste en Maria-Joanna Vanderhaegen. Dagloner te Wakken, 1,630 meter. Aangeduid voor de Lichting van de 100.000 man. Op 17 februari 1813 vertrokken naar het 56ste Linie en er ingelijfd op 24 februari. Later overgegaan naar het 20ste Drag Regt. Uit dit regiment gedeserteerd. Opgepakt en in de Brugse militaire gevangenis opgesloten (andere bron zegt dat hij zich vrijwillig gemeld had). Op 23 of 25 juni 1813 terug naar dezelfde eenheid geleid. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1792 - FHB 3152, 3163, 3420, 3464, 3470 en 3516
DOBBELS Petrus-Josephus (C.O R .1813.64) Geboren te Wakken op 19 juli 1793, als zoon van Josephus en AnnaFrancisca Vereecke. Dagloner te Wakken, vijf voeten groot, vol gezicht, hoog voorhoofd, bruine ogen, kleine neus en mond, ronde kin, bruin haar en wenkbrauwen. Op 18 november 1813 verschenen voor de keuringsraad te Brugge. Goedgekeurd voor de dienst en hetzelfde jaar opge trokken naar het 8ste Linie (Lichting van de 120.000 man op de klassen 1808-1814, zie decreet van 13 oktober 1813). bronnen: PR Wakken, Geboorten 1793 - FHB 3155, 3424 en 3550 - Militieregister 1816, nr. 60, deel Wakken, RAB
D’OOMS Bernard (C.OR.XII.50 (667/139 Dept lijst, op andere lijst 852)) Geboren te Wakken op 28 mei 1783, als zoon van Petrus-Josephus en Maria-Joanna Van Daele. Landbouwer te Wakken (andere bron: vervoerder/voiturier), 1,735 meter (andere bron: vijf voeten en zeven duimen), kastanjebruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, breed voorhoofd, gewone neus, gewone mond, ronde kin, vol gezicht, bleke teint. Had zijn nummer gewisseld met Joseph Decuyper uit Bissegem die sedert 20 Pluviôse XII dienst deed bij het 6de Regt Kurassiers. Op 9 Brumaire XIII was Bernard Doorns er nog niet in geslaagd een dienstbewijs van Decuyper voor te leggen. Doorns werd op 30 Nivôse XIII aangeduid 51
voor de Armée de Réserve (149 man voor het arrondissement Kortrijk). Zijn broer Antoine (C.O R .1806.14), landbouwer te Wakken, werd afge keurd voor een te kleine gestalte (1,300 meter). In 1815, toen Doorns opnieuw voor de keuringsraad moest verschijnen, verklaarde hij dat hij zich in het Franse leger had laten vervangen. Hiermee doelde hij allicht op Decuyper die in het 6de Regt Kurassiers gediend had. bronnen: FHB 3080, 3084, 3085, 3090 en 3103 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1783 - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 190), RAB
DU CASTEL Charles-Joseph (C.XIV uit Menen) Werd op 30 januari 1807 in gelijfd in het 45ste Linie, als vervanger van Bernardus De Borghgrave (C.OR.1807.17), geboren te Wakken op 19 december 1787, als zoon van Joannes-Cornelius en Maria-Catharina De Smet. Bakker te Wakken, 1,675 meter. Was op 21 januari 1807 te Brugge aangeduid om naar het leger op te trekken, bronnen: FHB 3038 en 3115 - PR Wakken, Geboorten 1787
DUGARDIN Jean (C.OR.1808.36) Geboren te Tielt op 1 maart 1788, als zoon van Pieter en Joanna (of Jaqueline?) Saelens. Metselaar gehuisvest te Wakken, 1,675 meter. Op 8 juli 1807 vertrokken in een groep van 74 man naar het 3de Légion de Reserve te Rennes. Onderweg deserteerden achttien conscrits. De ande ren, waaronder Jean Dugardin, werden op 2 augustus 1807 ingelijfd in het 1ste Bon. Zijn broer Pierre-Jacques (C.O R .1812) kon in 1813 geen bewijs van broederdienst voorleggen. Bij een andere broer PhilippeJacques (C.O R .1814.124) vermeldde men in 1815 dat hij een broer in dienst had van wie men geen nieuws meer had. Jean Dugardin was dus vermist. bronnen: FHB 3150, 3152, 3200, 3392 en 3444 - Fiche Vergaerde, Brussel - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 36), RAB
FIEUW Paul Conscrit uit Wevelgem. Trok op 19 Ventôse XII naar het 6de Kurassiers Regt in vervanging van Joannes Lambrecht, C.OR.XII. (1025/135 Dept. lijst). Geboren te Wakken op 30 januari 1783, als zoon van Petrus en Barbara-Theresia Quire. Ook gekend als Josephus Lambrecht. Land bouwer te Wakken, 1,625 meter, kastanjebruin haar en wenkbrauwen, bruine ogen, hoog voorhoofd, dikke neus, brede mond, spitse kin, ovaal gezicht, bleke teint. In 1815 volgt een aangepaste beschrijving: ovaal gezicht, smal voorhoofd, grijze ogen, grote neus, grote mond, brede kin, kastanjebruin haar en wenkbrauwen. Op 10 Pluviôse XII aangeduid voor de Armée d’Active, voor het jaar XII (144 man voor het arrondis sement Kortrijk), namelijk voor het 6de Regt Kurassiers. In 1815, toen Joannes Lambrecht opnieuw voor de keuringsraad diende te verschij 52
nen, noteerde men: a fourni un remplaçant, dont on ignore le sort. bronnen: FHB 3080, 3085, 3088, 3089 en 3090 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1783 - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 20), RAB
FRICK Edouard Volgens zijn overlijdensuittreksel was hij geboren te Wakken (Vague, canton d’Otrosbec). Is niet te vinden in de dopen van Wakken. Het kan dat Vague alleen slaat op de verblijfplaats. Fuselier in de 3de Cie 1ste Bon van het 1ste Regiment Provisoire (deel uitmakend van het 27ste Licht Inf Regt). Op 6 september 1809 opgenomen in het tijdelijke hos pitaal te Eeklo en er op 13 september 1809 aan koorts overleden. bronnen: DFM, pak 59
FRIDT Pierre-Jean (C.O R .1810.120) Koeherder te Wakken, 1,600 meter. Op 6 november 1813 aangeduid voor de 120.000 man. Op 7 november 1813 vertrokken naar het 56ste Linie. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3159 en 3550
GF1EERBRANT Joannes (C.Wakken.VIL2de klas) Geboren te Wakken op 13 september 1778, als zoon van PetrusFranciscus en van Maria-Josepha Volbout. Leerlooier te Wakken, 1,815 meter, bruin haar en wenkbrauwen, bruine ogen, gewone neus, gewone mond, ronde kin, ovaal gezicht met sporen van pokken. Vroeg op 6 Frimaire VII uitstel om medische redenen (zwakke longen met kans op phtisie - tering - zoals zijn overleden broers en zusters). Maar dit mocht niet baten gezien hij op dito datum werd aangeduid voor het 20ste Linie. Deze aanduiding hield stand tot 30 Frimaire VII. Werd dan op 1 Nivôse VII opgeroepen voor het 59ste Linie, alwaar hij op 15 Ventôse VIII aankwam. Nam met dit Regt deel aan de expedities van Havre de Grâce, in de Vendée, in Normandie en in de Perche. Bij gunst mocht hij op 20 Ventôse IX overgaan naar het 10de Regt Huzaren. Maakte in het jaar IX de veldtocht van Italië mee onder generaal Championnet. In het jaar XII was hij met zijn regiment in Spanje en vocht onder generaal Leclerc; in XII en XIII in de omgeving van Bayonne onder generaal Augereau; later in de omgeving van Sint-Omer onder Soult. In het jaar XIV-1806 was hij bij de Grande Armée, onder opperbevel van Napoleon. Hij vocht er tegen de Pruisen. In 1808 was hij met zijn eenheid in Polen onder maarschalk Mortier. Hij nam deel aan de slag bij Ulm, aan het nachtgevecht van Hollabrunn, aan de ster ke verdediging van Wichau (?), aan de slag bij Austerlitz, aan het gevecht van Saalfeld (1806), Thorn, Ostrolenka, de slag bij Jena, Pulstuk en nog meer andere. Aldus vijftien veldtochten tijdens 10 jaar dienst. Joannes Gheerbrant werd meerdere malen vermeld voor bijzon53
Napoleon Bonaparte (ets van Houbert). uit DE HORINS M ., Histoire de NapolĂŠon, uitg. Fume, Paris, 1839, deel 1.
dere acties. Op 17 Vendémiaire XIV, toen hij wachtmeester was bij het 10de Regt Huzaren, veroverde hij twee kanonstukken bij een treffen met de Oostenrijkers te Wertingen. Voor dit feit kreeg hij het erelegioen (pro motie van 26 maart 1806) dat te Parijs door Napoleon uitgereikt werd. Op 5 Frimaire XIV werd er door kolonel Guyot (later generaal) van het 10de Regt Huzaren een brevet overhandigd voor de flinke houding van Gheerbrant tijdens de verdediging van Wischau in Moravië. De stad was door de Russen onder Rebnin ingesloten. Gheerbrant was postoverste aan een van de stadspoorten. Een sterke groep kozakken maneuvreerde voor zijn stelling. Alles wees op een nakende aanval. Te zwak om het hoofd te bieden aan deze dreiging zond de Wakkenaar zonder verwijl een koerier om versterking. Om de vijand te tonen dat hij kost wat kost zijn stelling zou verdedigen, reed hij solo de Russen tegemoet, nam zijn karabijn, legde aan en doodde de kapitein die aan het hoofd van deze vijandelijke kolonne reed. Gheerbrant snelde dan in volle galop terug naar zijn post. Verrast door dergelijke stoutmoedigheid werd in de ran gen van de kozakken getwijfeld. Dit had tot gevolg dat de door gene raal Treilhard (bevelhebber van een brigade) gestuurde versterking tijdig op de bedreigde stelling aankwam, de kozakken kon bedwingen en terugslaan. Tijdens de slag bij Jena (14 oktober 1806) veroverde hij een vlag op de vijand en mocht ze op het slagveld zelf aanbieden aan Napoleon. Dit feit werd geregistreerd en in de archieven van het korps gedeponeerd. Gheerbrants staat van diensten (24 juni 1808) werd bevestigd door meerdere militairen van het Regt, onder andere Kol Briche, Esk-Chef Laval, Kapt Magne, Kapt Tessier en wachtmeester Robert. Tijdens zijn vele veldtochten liep Gheerbrant verscheidene ver wondingen op. Precies om reden van deze wonden ging hij met pen sioen. Hij had de graad van opperwachtmeester bereikt en was officier in het erelegioen. Toen hij weer te Wakken was, kreeg hij in oktober 1808 een brief gedateerd Schelestadt 20 december 1807. Luitenant M. Laurent, kwartiermeester van het 10de regt Huzaren, liet hem weten dat zijn benoeming tot onderluitenant in het korps was aangekomen. Alom geacht zal Gheerbrant in zijn gemeente het ambt van burgemeester waarnemen. Hij was er ook nog ontvanger en rechter bij de rechtbank van koophandel. Hij werd ook lid van de provincieraad. Gheerbrant overleed te Wakken op 16 december 1871. Hij was de echtgenoot van Maria-Anna Gheerbrant en had meerdere kinderen. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 1325, 1326 en 1333 RAB - K. DEGROOTE, I. COTTENS, De Roede van Tielt, XII (1981) nr. 4, p. 16
GEQUIERE Grégoire (C.Wakken.IX) Zat in Fructidor XIII in de gevangenis te Brugge, allicht als deserteur uit het 59ste Linie. Diende door de Gendarmerie naar zijn eenheid geës corteerd te worden. bronnen: FHB 3448
55
GHEKIERE Macarius (C.OR.IX (916 Dept. lijst)) Geboren te Wakken op 1 oktober 1780, als zoon van Petrus-Franciscus en Isabelle Du Jardijn. Gehuisvest te Wakken, 1,625 meter, kastanje bruin haar en wenkbrauwen, bruine ogen, hoog voorhoofd, puntige neus, brede mond, puntige kin, ovaal gezicht, gekleurde teint. Op het einde van het jaar XI met het 7de peloton conscrits vanuit Brugge ver trokken naar het 59ste Linie. Moet daaruit gedeserteerd zijn aangezien hij op 12 Thermidor XIII door de veldwachters van Kortrijk aangehou den wordt. Door de gendarmen in Messidor XIII overgebracht naar de Brugse gevangenis. Ook nog gekend als Grégoire Ghekiere en Machaire Ghesquiere. bronnen: FHB 3077, 3430, 3448 en 3455 - PR Wakken, Geboorten 1780
(GE)QUIRE Augustinus (C.OR.1808) Ook nog Ghesquiere genoemd. Geboren te Wakken op 14 maart 1788, als zoon van Petrus et Isabelle Dujardin. Vijf voeten en zes duimen groot, wever te Wakken. Ovaal gezicht, hoog voorhoofd, blauwe ogen, gewone neus, gewone mond, ronde kin, kastanjebruin haar en wenk brauwen, heeft rode vlekken in het gezicht. Werd aanvankelijk bestem peld als deserteur. Vertrok op 15 september 1807, alleen en zonder begeleiding, naar het 9de Regt Kurassiers te Mainz. Op 18 november 1807 vroeg de prefect van het Leiedepartement of hij in de eenheid was aangekomen. Dit is bevestigd, daar in het militieregister van 1815 ver meld stond dat hij meer dan vijf jaar bij de Fransen gediend had. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1788 - FHB 3203 en 3204 - Fiche Vergaerde, Brussel Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 70), RAB
GOSSENS Joannes-Josephus (C. Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 24 juli 1778, als zoon van Joannes-Josephus en van Maria-Theresia Cornillie. Schoenmaker, gehuisvest te Wakken. 1,625 meter (andere bron: 1,679), sporen van pokken in het gezicht. Protesteerde om gezondheidsredenen. Afgewezen en aangeduid om naar een korps op te trekken. Liep weg. Aangehouden voor 9 Pluviôse VIL Opgetrokken naar de 71ste 1/2 Bde (Armée de l’Ouest). Daar op 27 Floréal IX gedeserteerd. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 1325, 1326, 1328, 1349 en 3427
HASEBROECK Joannes-Bernardus (C.W akken.VILlste klas. (100 of 71?) (Dept. lijst 3065)) Geboren te Wakken op 5 november 1778, als zoon van Josephus en van Maria-Joanna-Theresia De Maght. Werkman, gehuisvest te Sint-BaafsVijve, 1,700 meter (1,679 meter op andere lijst). Geen verdere gegevens, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 3069 en 3070
HEYNSBERGHE Jacobus-Philippus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 9 december 1777, als zoon van Jean-Baptiste en 56
Petronella Boelens (of Baetens). Dagloner, 1,761 meter. Lootte met de gemeente Wakken. Verbleef mogelijk te Oostrozebeke of te Oeselgem. Door certificaat (Oeselgem) d.d. 26 oktober 1808 stelde hij zich op als plaatsvervanger van Jean-Augustin Camerlinck (C.Waasten. 1808.22). Op 1 mei 1809 vertrokken naar het 100ste Linie te Metz (depot). Daar aangekomen op 15 mei 1809. Ingelijfd in de Cie Grenadiers van het 4de Bon. Met zijn Bon vertrokken naar Spanje. Op 17 november 1810 opge nomen in het Prado-hospitaal te Valladolid (Spanje) en er op 26 decem ber overleden. Hij was 30 jaar oud. In de eenheid was hij ook gekend als Philippe Moinsberg. bronnen: FHB 3265 en 3396 - Fiche Vergaerde, Brussel - DFM, pak 61
HOOGHE Pierre (C.W akken.VII.lste klas) Geboren te Wakken op 27 maart 1779, als zoon van Petrus-Ignatius en Isabella-Rosa Bogaert. Werkman te Sint-Baafs-Vijve, 1,776 meter. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3070 - PR Wakken, Geboorten 1779
HOTTIL Andréas (C.OR.1809.125) Dagloner te Oostrozebeke, als zoon van wijlen Charles-Joseph en Agatha-Theresia Vuylste (sic). Sloot op 29 mei 1809 voor de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm een contract met Leon Van Keesbilck, geboren te Wakken op 2 december 1789, als zoon van François-Domini que en Livina Biebuyck, C.OR.1809.91, handelaar te Wakken. Andréas zou instaan voor vervanging indien Leon diende op te trekken, bronnen: Notariaat, Not. Cloet 8 (nr. 7), RAK
KOOPMAN Petrus (C.OR.1806) Geboren te Oostrozebeke op 27 september 1786, als zoon van PetrusJosephus en van Maria-Rosa Desmet. Gehuisvest te Wakken. Op 7 november 1809 ingelijfd als muzikant bij het 122ste Linie, 4de Bon, 4de Cie, onder stamnummer 1988. Vanuit Storga (Spanje) schreef hij op 2 september 1811 een brief naar huis. Het 122ste Linie was toen geïnte greerd in de Div van Gal Bonet. Kreeg als vreemdeling op 21 mei 1814 ontslag uit het Franse leger. Hij bevond zich toen te Vincentes (Italië). Zijn broer Ignace (C.O R .1809.100), aangeduid voor de GN, vroeg wegens broederdienst de plaatsing op het einde van het depot, bronnen: FHB 3223 - Fiche Vergaerde, Brussel - S, p. 22
LAIGAISSE Hubert Gehuisvest te Wakken. In 1809 als grenadier van de Garde Nationale opgetrokken naar Duinkerke [voor het lste Legioen (bis), 2de Cohorte]. Aldaar gedeserteerd op 10 oktober 1809. bronnen: FHB 3566
57
LAMBRECHT Albertus (C.OR.1809.108) Geboren te Wakken op 14 november 1789, als zoon van CarolusPhilippus en Maria-Anna Serroels. Op 30 mei 1812 ingelijfd in de 1ste Cie van de 52ste Cohorte GN (er gekend als Lambregt). bronnen: PR Wakken, Geboorten 1789 - FHB 3150, 3152 en 3226 - Fiche Vergaerde, Brussel
LAMBREGT Carolus (C.Wakken.VII.3de klas) Geboren te Wakken op 8 februari 1777, als zoon van Franciscus en van Anna-Maria Van Overbeke. Landbouwerszoon te Wakken, 1,706 meter. Geen verdere gegevens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1777 - FF1B 1329
LAMBREGT Eduardus (C.Wakken.VII. lste klas) Geboren te Wakken op 5 september 1778, als zoon van Franciscus en van Anna-Maria Van Overbeke. Landbouwerszoon te Wakken, 1,652 meter, bruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, grote neus, gewone mond, ronde kin, ovaal gezicht. Geen verdere gegevens, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 1325 en 1326
LAMBREGHT Franciscus (C. Wakken. VIL lste klas (43 of 28?) (Dept. lijst 1632)) Geboren te Wakken op 2 april 1779, als zoon van Carolus-Philippus en van Maria-Anna Seroels. Landbouwerszoon te Wakken, 1,679 meter (andere lijst: 1,788). Geen verdere gegevens, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1779 - FHB 3069 en 3070
LAMBRECHT Franciscus (C.OR.1809.89) Niet te Wakken geboren. Seminarist uit Wakken. Diende naar een een heid op te trekken, maar deserteerde onderweg. De ouders betaalden een boete van vijfhonderd francs. bronnen: FHB 3443
LAMBRECHT Jean-Baptiste (C.Wakken. 1806.50) Geboren te Wakken op 15 oktober 1785, als zoon van François en Constance Note. Bakker te Roeselare, 1,610 meter. Op 11 november 1806 naar Brugge geroepen om de dienstweigeraars en de gereformeerden van het contingent te vervangen. Op 14 november 1806 vertrokken naar het 32ste Linie. Er ingelijfd op 25 november 1806. bronnen: FHB 3039, 3103 en 3104 - Fiche Vergaerde, Brussel
LAMBREGHT Joannes (C.Wakken.VII.3de klas) Geboren te Wakken op 8 juli 1777, als zoon van Carolus-Philippus en van Maria-Anna Seroels. Wever te Wakken, 1,679 meter. Geen verdere gegevens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1777 - FHB 1329
58
LAMBRECHT Joannes-Baptiste (C.OR. 1812.35 (andere bron 85)) Geboren te Wakken op 9 februari 1792, als zoon van Carolus-Philippus en Maria-Anna Seroels. Landbouwer te Wakken. Op 9 mei 1812 aange duid om bij het leger dienst te doen. Vroeg de plaatsing op het einde van het depot omdat zijn broer Albert (C.OR. 1809.108) bij de GN was. Werd voor legerdienst op het einde van het depot geplaatst, maar ter zelfder tijd op 4 mei 1813 toch aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. Niettegenstaande zijn inlijving in de GN moest hij op 4 december 1813 optrekken naar de Jeune Garde Impériale. Deserteerde onderweg naar deze eenheid, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1792 - FHB 3167, 3226, 3228, 3426 en 3562 - Fiche Vergaerde, Brussel
LAMBRECHT Joannes-Baptiste (C.Wakken.IX (914 Dept. lijst)) Geboren te Wakken op 2 augustus 1780, als zoon van Franciscus en Anna-Maria Van Overbeke. Knecht te Wakken, 1,625 meter (andere bron: 1,763?), kastanjebruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, breed voorhoofd, lange neus, gewone mond, puntige kin, ovaal gezicht, ge kleurde teint. Met het 7de peloton conscrits vertrok hij op het einde van het jaar XI vanuit Brugge naar een eenheid. In een van de bronnen ver meld als Pierre-Joseph, maar met zelfde geboortedatum en zelfde ouders. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3075, 3077 en 3430 - PR Wakken, Geboorten 1780
LAMBRECHT Leonard Landbouwer te Wakken, 28 jaar in 1813. Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. bronnen: FHB 3562
LAMBRECHT Philippus (C.OR.XIII.10) Geboren te Wakken op 19 februari 1784, als zoon van Franciscus en Anna-Maria Van Overbeke. Dagloner te Markegem. 1,673 (of 1,693) meter. Stond op een lijst van 23 conscrits die op 12 Floréal XIII opge roepen werden om deel uit te maken van het 3de Det conscrits dat naar het 56ste Linie diende te marcheren (als vervanging voor de afwezige conscrits die op 29 en 30 Germinal VIII op hadden moeten trekken). Werd nog als Chaerles-Philippe aangeduid. bronnen: FHB 3096 en 3100 - PR Wakken, Geboorten 1784 - Fiche Vergaerde, Brussel
LAMBRECHT Xavier (C.OR. 1811.135) Gehuisvest te Wakken. Op 4 december 1813 vertrokken naar het 7de Linie. bronnen: FHB 3167
59
LAMOTTE Ignace (C.OR.X.(1054 Dept. lijst)) Geboren te Nieuwkerke, maar wonend te Wakken. Zoon van Jaqueline Lamotte. 1,695 meter. Kastanjebruin haar en wenkbrauwen, grijze ogen, laag voorhoofd, gewone neus, kleine mond, ronde kin, rond gezicht, gekleurde teint. Deed dienst in de 59ste 1/2 Bde (d.i. 59ste Linie). Overleden in het hospitaal te Metz op 11 Prairial XIII. bronnen: FHB 3076
LANDUIJT Engelbertus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 10 oktober 1777, als zoon van Joannes en van Joanna-Catharina Van Veirdigem. Kleermaker te Wakken, 1,761 meter, bruin haar en wenkbrauwen, bruine ogen, dikke neus, gewone mond, ronde kin, ovaal gezicht. Was opgetrokken naar het 59ste Linie. Aldaar op 14 april 1808 gereformeerd. Zijn broer Leon (C.O R .1806.6), kleer maker te Wakken, 1,564 meter, vroeg wegens broederdienst de plaat sing op het einde van het depot. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1777 - FHB 1325, 1326, 3103, 3104 en 3194 - Fiche Vergaerde, Brussel
LANNOYE Philippe (C.VII) Blijkbaar gehuisvest te Wakken. Aangekomen in het Brugs depot op 6 Prairial VII. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 1345
LEFEBRE Jacobus-Franciscus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 7 maart 1778, als zoon van Joannes-Baptiste Lefebre en van Isabella-Clara De Buveri. Landbouwerszoon te Wakken, 1,625 meter, bruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, puntige neus, gewone mond, ronde kin, ovaal gezicht. Vroeg op 6 Frimaire VII uitstel om medische redenen (lichte doofheid). Geen verdere gegevens, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 1325, 1326 en 1333
LIPPENS Eugène (C.OR.XII.(Dept. lijst 513)) Geboren te Wakken op 5 juni 1783, als zoon van Petrus-Jacobus en Maria-Magdalena Vercruijsse. Op 10 Pluviôse XII definitief afgekeurd voor te kleine gestalte. Zijn ouders dienden hiervoor een compensatie van 22,67 francs te betalen. Nadien toch aangeduid voor het 25ste Licht Inf Regt, als voltigeur. Onderweg naar de eenheid gedeserteerd. Op onverklaarbare wijze vinden wij hem terug als fuselier in de 1ste Cie 3de Bat (of 2de Cie 1ste Bat?) van het 45ste Linie, stamnummer 6743. In 1808 was zijn Bat bij de Armée d’Espagne. Was in het leger ook ge kend als Lupens. Op 11 december 1808 opgenomen in het hospitaal van Sint-Elme te San-Sebastian. Hij stierf er op 23 december 1808 aan koorts. bronnen: BS Wakken, Overlijdens 1808, Akte 52, GAD - FHB 3080 en 3430 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1783
60
LUPENS Joannes-Baptiste (C.W akken.VII.lste klas (24 of 17?) (Dept. lijst 988)) Geboren te Wakken op 7 juli 1779, als zoon van Philippus-Jacobus en van Maria-Magdalena Vercruysse. Kleermaker (werkman op andere lijst) te Wakken. Ook gekend als Lippens. 1,670 meter (1,706 op andere lijst). Geen verdere gegevens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1779 - FHB 3069 en 3070
MARTENS Bruno (C.OR.1813.31) Geboren te Wakken op 2 maart 1793, als zoon van Antonius-Franciscus en van Angela De Coninck. Kuiper te Wakken. Vijf voeten, zeven dui men en acht lijnen groot, ovaal gezicht, smal voorhoofd, bruine ogen, kleine neus, gewone mond, ronde kin, zwart haar en wenkbrauwen. Vroeg de plaatsing op het einde van het depot omdat zijn broer Charles (C.OR.1809.13) dienst deed bij het 66ste Linie. Allicht geweigerd daar hij op 4 december 1813 moest vertrekken naar de Jeune Garde (Impériale). Deserteerde onderweg. bronnen: FHB 3167, 3255 en 3426 - PR Wakken, Geboorten 1793 - Militieregister 1816, nr. 60, deel Wakken, RAB
MAERTENS Carolus (C.OR.1809.13) Geboren te Wakken op 30 oktober 1789, als zoon van Anthonius en Angelina De Coninck. Gehuisvest te Wakken. Op 11 mei 1808 te Bor deaux (depot) ingelijfd in het 66ste Linie, onder stamnummer 3073. Op 30 december 1811 overleden in het hospitaal van Talavera (Spanje). Zijn broer Bruno (C.OR.1813.31) vroeg de plaatsing op het einde van het depot. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1789 - FHB 3231, 3234 en 3255 - Fiche Vergaerde, Brussel
MAES Ferdinandus (C.Wakken.VII.3de klas) Geboren te Wakken op 28 oktober 1776, als zoon van Josephus en van Barbara-Theresia Maertens. Kuiper te Wakken, 1,706 meter. Geen ver dere gegevens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1776 - FHB 1329
MAES Joannes (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 2 maart 1778, als zoon van Franciscus-Emanuel en van Joanna-Theresia Tydtgat. Landbouwerszoon te Wakken. Op 7 Frimaire VII te Brugge afwezig op het appel te Brugge. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 1325 en 1326 - PR Wakken, Geboorten 1778
MAES Norbertus (C.OR.XIV.79) Geboren te Wakken op 15 november 1784, als zoon van Joannes61
Individueel inlichtingsblad van Charles Maertens. FHB 3234.
62
Josephus en van Isabella-Rosa De Wint. Wever te Wakken. Aangeduid voor de dienst. Heeft geen gevolg gegeven aan de oproeping van 31 maart 1806. Op 2 mei 1806 als achterwege (retardataire) veroordeeld door de Kortrijkse rechtbank tot een boete van vijfhonderd francs (andere bron meldt 600 francs). Zijn ouders werden burgerlijk aanspra kelijk gesteld. Vrijwillig terug en op 25 juli vertrokken naar het 27ste Licht Inf Regt. De 27ste van dezelfde maand onderweg gedeserteerd. Opnieuw binnen en op 7 april 1807 naar het 5de Regt Aie-te-paard. Deserteerde uit dit Regt op 14 juli 1807. bronnen: FHB 3034, 3109, 3478 en 3520 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1784
MAES Pierre (C.OR. [?]. 19) Uit Wakken. Deserteur. Veroordeeld op 19 september 1813. Daar hijzelf en zijn ouders onvermogend waren, kon de boete niet gerecupereerd worden. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 3470
M ATTHIJS Amatus (C.W akken.VII.lste klas (66 of 46 ?) (Dept. lijst 2263)) Geboren te Wakken op 1 februari 1779, als zoon van JoannesFranciscus en van Petronilla-Theresia Lagaisse. Smid te Wakken, 1,700 meter (1,788 op andere lijst). Mankend en behoeftig. Geen verdere ge gevens. bronnen: FHB 3069 en 3070 - PR Wakken, Geboorten 1779
MATTHIJS Carolus (C.OR.XI.7.(1176 of 1204 in Dept. lijsten) (786 in andere Dept. lijst)) Geboren te Wakken op 25 januari 1782 als zoon van Joannes-Franciscus en Petronella-Theresia Lagaisse. Paardensmid te Wakken, 1,615 meter (andere lijst: 1,815), bruin haar en wenkbrauwen, bruine ogen, breed voorhoofd, gewone neus, ronde mond, dikke kin, vol gezicht, gekleurde teint, sporen van pokken. Op 30 Nivôse XII aangeduid voor de Armée d’Active, voor het jaar XI (146 man en achttien afwezig, voor het arron dissement Kortrijk). Werd op 21 Floréal XII aanzien als dienstweigeraar en te Kortrijk op 28 Floréal XII veroordeeld tot een boete van 1500 francs met de kosten. Zijn ouders werden burgerlijk aansprakelijk gesteld. bronnen: FHB 3080, 3085, 3088, 3429 en 3477 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1782
MEERSMAN Jean-Baptiste (C.OR. 1808) Geboren te Sint-Baafs-Vijve op 8 oktober 1788, als zoon van Josephus en Maria Vande Cepede (?). Gehuisvest te Wakken, 1,688 meter, kas tanjebruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, breed voorhoofd, lange 63
neus, gewone mond, lange kin, vol gezicht, bruingebrande teint. Fuselier bij de 7de Cie 3de Bat van het 76ste Linie. Ingelijfd op 31 juli 1807, onder stamnummer 9452. Deserteerde en werd door de krijgsraad te velde, zetelend te Landau (Grande Armée in Duitsland), veroordeeld tot vijf jaar dwangarbeid en tot een boete van 1500 francs, bronnen: Verzameling Varia OV 7, RAK
M EHUIJS Carolus (C.W akken.VII.lste klas (53 of 35 ?) (Dept. lijst 1926)) Geboren te Wakken 1 maart 1779, als zoon van Judocus en van MariaAnna-Rosa De Donkere. Landbouwerszoon (werkman op andere lijst), verbleef te Gottem. 1,623 meter (1,761 op andere lijst). Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3069 en 3070 - PR Wakken, Geboorten 1779
MERLIER Joannes-Baptiste (C.OR.XII. (406/141 Dept. lijst)) Geboren te Wakken op 15 september 1783, als zoon van PetrusFranciscus en Barbara Claus. Wever te Oeselgem, 1,693 meter, kastan jebruin haar en wenkbrauwen, bruine ogen, hoog voorhoofd, dikke neus, gewone mond, ronde kin, ovaal gezicht, gekleurde teint. Op 30 Nivôse XII aangeduid voor de Armée de Réserve, voor het jaar XII (149 voor het arrondissement Kortrijk). Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 3080 en 3090 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1783
MESTDAG Leon (C.OR.XIII.5 (382 op Dept. lijst)) Geboren te Wakken op 4 september 1784, als zoon van wijlen Bernard en van Maria Platei. Barbier te Wakken, 1,693 (of 1,675) meter. Op 11 Floréal XIII aangeduid voor de actieve dienst. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3096, 3098 en 3405
MINNE Josephus (C.Wakken.VII.3de klas) Geboren te Wakken op 4 december 1776, als zoon van Petrus-Josephus en van Isabella-Barbara De Rijm. Kruidenier te Wakken, 1,733 meter. Geen verdere gegegens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1776 - FHB 1329
MOERMAN Ferdinand (C.Wakken.IX. (1050 Dept. lijst)) Gehuisvest te Wakken, zoon van François en Marie De Clercq. Was 1,814 meter, kastanjebruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, laag voorhoofd, gewone neus, kleine mond, ovale kin, ovaal gezicht, getaan de teint. Deed dienst in de 59ste 1/2 Bde (d.i. 59ste Linie). bronnen: FHB 3076
MOORREMAN Petrus (C.OR.1810.79 (Dept. 5358)) Geboren te Wakken op 24 december 1790, als zoon van Livinus en 64
Joanna-Catharina Melier (soms Marlier, spinster). Koeherder (andere bron: wever) te Wakken, 1,590 meter (of vijf voeten en drie duimen). Ruilde zijn nummer 79 voor het nummer 4 van Pierre-Joseph De Muynck (C.OR.1810). Aangeduid voor het 112de Linie. Opgeroepen bij decreet van 31 januari 1809. Met een groep van 110 man op 3 maart 1809 vertrokken naar het Regt dat zijn standplaats had te Alessandria (Italië). Onderweg deserteerden twintig man en werden vier rekruten opgenomen in hospitalen. Op 24 april 1809 was hij bij het 112de, onder stamnummer 6576. Op 29 april 1812 vertrok een Petrus Moerman naar de 52ste Cohorte GN. Allicht gaat het niet om dezelfde persoon, aan gezien Petrus Moorreman van het 112de door de Russen krijgsgevangen genomen werd te Berlijn op 4 maart 1813. Moet in 1815 terug te Wakken geweest zijn, daar hij in het militieregister van 1815 vermeld wordt als hebbende meer dan vijf jaar bij de Fransen gediend. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3142 en 3397 - Fiche Vergaerde, Brussel Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 88) - Fiche Derolez (112de Inf Regt), Izegem
MOREL Leonard (C.OR.1806.124) Geboren te Wakken op 5 juli 1786, als zoon van Franciscus en van Maria-Theresia De Cabooter. Landbouwer te Wakken (25 jaar in 1813), 1,610 meter (andere bron: 1,650). Morel heeft op de rekruteringsraad te Brugge in 1806 verklaard dat hij aangetast was door een humeur scrophuleuse (kliergezwel met kwade vochten). De raad ging hier niet op in en verklaarde hem goed voor de dienst. Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. bronnen: FHB 3562 - PR Wakken, Geboorten 1786 - Fiche Vergaerde, Brussel
NAESSENS Carolus-Ludovicus (C.OR. 1810.32. (Dept. 5359)) Geboren te Wakken op 5 maart 1790, als zoon van BernardusFranciscus en van Maria-Judoca Verseele. Metselaar te Wakken, 1,680 meter. Opgeroepen bij decreet van 31 januari 1809. Vertrokken op 3 maart 1809 in een groepje van 23 man naar het depot van de Garde Impériale te Parijs. Van deze conscrits kwamen op 15 maart 22 man te Parijs aan, één was onderweg gedeserteerd, maar voegde zich op 16 maart bij een andere groep. Naessens werd op 15 maart 1809 ingelijfd bij het 3de Regt des Voltigeurs de la Garde. Op 12 januari 1812 was hij er jager-fuselier (fusilier-chasseur). Op 5 mei 1812 vanuit Parijs ver trokken met een detachement in richting Duitsland, om zich bij zijn eenheid (hier schijnbaar de 2de Cie van het 1ste Bon van het 7de Regt des Voltigeurs de la Garde) te voegen dat deel uitmaakte van de Armée d ’Allemagne (Grande Armée). Zijn broer Franciscus-Xaverius (C.OR. 1812.144) vroeg de plaatsing op het einde van het depot wegens broederdienst. bronnen: FHB 3142, 3150, 3152, 3245, 3400 en 3444 - PR Wakken, Geboorten 1790 Fiche Vergaerde, Brussel
65
NEIRINCK Bernardus (C.OR.1814.69) Geboren te Wakken op 29 juni 1794, als zoon van Judocus en Petronella-Theresia Daenens. Gehuisvest te Wakken. Vroeg de plaatsing op het einde van het depot omdat zijn broer Pierre-Joseph dienst deed. In april 1813 toch aangeduid voor het 1ste Regt Aie-te-voet. Op 5 april 1813 te Brugge aanwezig voor de schouwing van de optrekkende con scrits. Vertrokken op 7 april. Gedeserteerd te Namen op 13 april. Werd bestempeld als dienstweigeraar (réfractaire). Men constateerde dat zijn ouders ongeveer 90 francs per jaar aan belasting betaalden en dat hun goed op duizend francs geschat mocht worden. De overheid was van plan de ouders een boete op te leggen voor het achterwege blijven van hun zoon. Bernardus kwam vrijwillig terug op 1 juni en vertrok op 3 juni naar het 12de Linie, dan weer weggelopen. Vrijwillig terug op 28 augustus 1813 en in de Brugse gevangenis opgesloten. Aangeduid voor het depot van de dienstweigeraars te Wesel, maar onderweg weer gedeserteerd. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1794 - FHB 3424, 3253, 3417, 3418, 3420, 3423, 3453 en 3516
NEERINCK Joannes-Baptiste (C.OR. 1808.91) Geboren te Wakken op 23 juli 1788 als zoon van Josephus en Catharina Antone. Wever te Wakken (of Oostrozebeke?), 1,610 meter. Opgeroepen voor de dienst (decreet 5 oktober 1809). Op 29 december 1811 vertrok ken in een groep van twintig man naar het 8ste Linie te Venlo (Nederland). Daar aangekomen op 10 januari 1812. Deed er als fuselier dienst in de 2de Cie van het 4de Bon. Ingevolge een bevel d.d. 6 mei 1812 van de minister van Oorlog muteerde hij naar het 37ste Linie, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1788 - FHB 3401 - S, p. 23-24 (foute geboorteplaats en -datum) - Fiche Vergaerde, Brussel
NEIRINCK Joannes-Franciscus (C.O R .1811) Geboren te Wakken op 24 mei 1791, als zoon van Joannes-Dominicus en Maria-Theresia Du Pont. Kwam in het 112de Linie aan op 17 mei 1811. Werd er ingelijfd onder stamnummer 7939. Men denkt dat hij krijgsgevangen werd te Leipzig op 19 oktober 1813. Hij was dus ver mist. bronnen: PR Wakken, Geboorte 1791 - Fiche Derolez (112de Inf Regt), Izegem
NEIRINCK Pierre-Joseph (C.OR.1810.82 (Dept. 5360)) Geboren te Wakken op 29 december 1790, als zoon van Judocus en Petronella-Theresia Danens. Wever te Wakken, 1,600 meter. Ingevolge het decreet van 14 maart 1812 werd hij op 9 mei 1812 opgeroepen voor de 52de Cohorte van de Garde Nationale. Op 12 mei vertrokken en op 15 mei 1812 ingelijfd. Met zijn eenheid gemuteerd naar Hamburg. Op 12 februari 1813 maakt de cohorte deel uit van het nieuw gevormde 66
151ste Linie, stamnummer 2640. Deed aanvankelijk dienst in de 4de Cie van het 4de Bon, dan in de 4de Cie van het 1ste Bon. Heeft blijk baar nooit gedeserteerd. Schreef op 4 februari 1813 een brief vanuit Hamburg. Zei dat hij dienst deed in de 4de Cie van de 52ste Cohorte (GN) (of 4de Cie 4de Bon van het 151ste). Neirinck deed de groeten aan heel den hok (wijk). Droeg het Inf uniform: blauwe vest, rode kraag, witte slippen en witte broek. Op 17 mei 1813 opgenomen in het militair hospitaal van Bensberg en er de 21ste van dezelfde maand gestorven aan koorts. Zijn broer Bernard Neirinck (C.OR. 1814.64) vroeg de plaat sing op het einde van het depot, maar diende uiteindelijk ook op te trekken. bronnen: FHB 3142, 3228, 3253 en 3442 - PR Wakken, Geboorten 1790 - Dr. Van Bakel, Vlaamse soldatenbrieven, nr. 65 (f. 112), Dekker en van de Vegt, Nijmegen 1977. Brief van Petrus-Josephus Neirinck d.d. Hamburg 4 februari 1813, en FHB RAB - Fiche Vergaerde, Brussel - BS Wakken, Overlijdens 1813, akte 98, GAD - DFM, pak 70
NEIRINCK Xaverius (C.OR.1810.8) Geboren te Wakken op 19 februari 1790, als zoon van Josephus en Catharina Antone. Wever te Oostrozebeke. 1,650 meter, blond haar en wenkbrauwen, rosachtige ogen, brede neus, kleine mond, rond voor hoofd, ronde kin, ovaal gezicht. Werd op 26 maart 1809 ingelijfd in het 7de Regt Jagers-te-paard, stamnummer 1868. Deed er dienst in de 8ste Cie. Deserteerde op 3 (andere bron 2) maart 1810 te Auch, uit een deta chement dat vermoedelijk naar Spanje optrok gezien het Regt al eerder (op 11 januari) in die richting vertrokken was. Bij verstek veroordeeld op 10 maart 1810. Moet dan aangehouden geweest zijn. Bij decreet van 12 april 1810 gemuteerd naar het 15de Regt Jagers-te-paard, onder stamnummer 1560, waar hij op 16 mei 1810 diende aan te komen. Moet weer weggelopen zijn, aangehouden en overgebracht naar de citadel van Rijsel. Op 24 maart 1811 begeleid naar het 131ste Linie en daar opgenomen onder stamnummer 2637. Vermoedelijk voor deze eenheid aangeduid wegens de sluiting van het depot voor onwillige conscrits te Rijsel. Muteerde dan op 22 mei 1811 naar het 27ste Linie. Schreef op 16 oktober 1811 vanuit Magdenburg een brief naar zijn moeder. Kwam na de val van Napoleon naar huis. Bij de loting van 1815 vrijgesteld wegens verminking van de rechterhand en zijn meer dan vijf jaar dienst bij de Fransen. bronnen: Brief d.d. Magtebourg 16 oktober 1811, Xaverius Neirinck, FHB - PR Wakken, Geboorten 1790 - Fiche Vergaerde, Brussel - FHB 3522 - Militieregister 1815, nr. 37 (Oostrozebeke 410), RAB
OPSOMMER Jean-Baptiste (C.VII.4de klas) Geboren te Wakken op 2 april 1776, als zoon van Jean-Baptiste en Jeanne-Jacobe De Meestere. Bood zich aan om op 17 november 1813 Guilliaume De Meijer (C.1809.Tielt) te vervangen. Geen verdere gege vens. bronnen: FHB 3254 - PR Wakken, Geboorten 1776
67
PARDOEN Seranhinus (C.OR.1813) Geboren te Wakken op 9 december 1793, als zoon van Seraphinus en Joanna-Coleta De Caluwe. Gehuisvest te Wakken. Deed dienst bij het 3de Regt Voltigeurs (Garde Impériale). Ging op 19 november 1813 over naar een Bon van de Train d’Equipage de la Garde Impériale. Was er soldaat in de 1ste Cie, onder stamnummer 1372. Zijn bataljon werd ingeschakeld in de campagne van 1813 in Saksen. Séraphin bleef achter te Neufbourg (Neuburg) op 23 oktober 1813. Hij werd door de Russen krijgsgevangen genomen. Op 31 november 1813 van de regimentsrol geschrapt. Hij was dus vermist. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1793 - Fiche Vergaerde, Brussel
PELLEGRY Petrus (C.OR. 1806.47) Geboren te Wakken op 10 mei 1786, als zoon van Jean en Therese Dujardin. Ketellapper te Wakken, 1,570 meter. Nog gekend als Pielegrie of Peelegrie. Naar Brugge ontboden op 11 november 1806 om dienst weigeraars en gereformeerden te vervangen. Aangeduid voor de dienst en op 14 april 1806 vertrokken naar het 32ste Linie. Aldaar ingelijfd op 25 november 1806. bronnen: FHB 3039, 3103 en 3104 - Fiche Vergaerde, Brussel
PERSYN Albertus (C.O R .1812.112 (Arr. 1784, Dept. 4015)) Geboren te Wakken op 19 januari 1792, als zoon van Josephus en Lucia Tytgat. Spinner te Wakken, 1,740 meter. Aangeduid voor de Lichting van de 100.000 man. Op 17 februari 1813 vertrokken naar het 14de Kurassiers Regt en er op 20 februari ingelijfd. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1792 - FHB 3152
PERSIJN Franciscus (C.O R .1808.122) Geboren te Wakken op 30 juni 1788, als zoon van Josephus en Lucia Tijtgat. Dagloner te Wakken, 1,750 meter. Ingevolge de Lichting van 120.000 man, op 14 november 1813 vertrokken naar de Aie van de Garde (Impériale). bronnen: PR Wakken, Geboorten 1788 - FHB 3167
PERSIJN Joannes-Josephus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 24 februari 1778, als zoon van Josephus en Lucia Tytgat. Werkman te Wakken, 1,679 meter, bruin haar en wenk brauwen, puntige neus, blauwe ogen, brede mond, ronde kin, ovaal gezicht. Opgeroepen voor de dienst en met een Det conscrits (2de Pelo ton) vertrokken naar een eenheid. Te Menen, tijdens de nacht van 11 op 12 Frimaire VII, met dorpsgenoot Jean-Baptiste Van Troijs weggelo pen uit dit door onderluitenant Genotte bevolen detachement. Te Wakken aangehouden op 28 Frimaire. Op 30 Frimaire via Tielt terug 68
naar Brugge geleid. Aldaar onterecht geassimileerd met wie aangehou den waren vanwege de Boerenkrijg. Was dus als vermeend brigand bestemd om overgebracht te worden naar de citadel van Rijsel. Hij werd bovendien op de lijst van de emigranten geplaatst. Daardoor konden zijn ouders niet meer bewijzen dat hij opgenomen was in een korps. De Wakkense CDE (commissaire du directoire exécutif) Van Den Poel was op 12 Floréal VII van oordeel dat Persijn onschuldig was. Hij vroeg aan het Leiedepartement de vrijlating van Persijn opdat hij zich bij een korps zou kunnen voegen. Ingevolge een vonnis van de krijgsraad zete lend te Doornik werd Persijn voor de aangeklaagde feiten vrijgesproken en op 26 Floréal VII opnieuw ter beschikking gesteld van de conscriptie. Op 6 Prairial VII kreeg Persijn te Brugge een nieuwe bestemming, maar welke? bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 1318A, 1325, 1326, 1328, 1344, 1345, 1346, 1347 en 1349
PERSYN Josephus (C.Wakken.IX (of X of XIII in andere bronnen)) Geboren te Wakken op 14 maart 1781, als zoon van Josephus en Lucia (Louise) Tytgat. Werkman (manoeuvre) te Wakken. 1,820 (andere bron: 1,840) meter, blond haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, bedekt voor hoofd, dikke (gewone) neus, gewone mond, ronde kin, hoekig (of vol) gezicht, sporen van pokken, gekleurde teint. Ingelijfd in het 59ste Linie als grenadier in het 1ste Bon. Deserteerde en werd door de krijgsraad, zetelend in het kamp van Fromessan, op 23 Floréal XII, bij verstek ver oordeeld tot negen jaar dwangarbeid en 1500 francs boete. Aangehouden door de gendarmen in Messidor XIII en in de Brugse gevangenis gestopt. Een andere bron meldt dat hij op 12 Thermidor XIII te Kortrijk door de veldwachters aangehouden werd (allicht moet het hier Messidor zijn, met overgave aan de gendarmen om hem naar Brugge over te brengen). Op 19 Thermidor XIII terug naar het 59ste Linie geleid. bronnen: FHB 3076, 3429, 3430, 3431, 3448 en 3455 - PR Wakken, Geboorten 1781
PISCHAERT Joannes-Baptiste (C.OR.1809.77) Geboren te Wakken op 20 augustus 1789, als zoon van Joannes-Baptiste en Maria-Joanna Blome. Op 22 november 1808 ingelijfd in het 8ste Linie, 4de Bon 3de Cie, onder stamnummer 5316. Aldaar gereformeerd op 6 mei 1809 (andere bron: 1 juni 1809) wegens een verwonding aan de kuit en de dij. Op 10 november 1809 vervangen door Joseph Lefebure. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1789 - FHB 3384 - Fiche Vergaerde, Brussel
PISSCHAERT Josephus Wever te Wakken, 26 jaar in 1813. Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 69
1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. Het zou hier kunnen gaan om Joseph Piesschaert, C .O R .X I.(1168). Geboren te Wakken op 9 februari 1782, als zoon van Joannes-Baptiste en MariaJoanna Blome. Landbouwer te Wakken, 1,815 meter. bronnen: FHB 3562 - Fiche Vergaerde, Brussel
PLATTEEL Saturnus (C.OR.1806.79) Geboren te Wakken op 22 november 1785, als zoon van JoannesBaptiste en van Maria-Joanna-Francisca Van Der Haeghe. Schoenmaker te Wakken, 1,660 meter. Op 7 mei 1807 vertrokken naar het 112de Linie en er op 9 juni 1807 ingelijfd. Fuselier in de 5de Cie, 3de Bon, onder stamnummer 4261. Op 5 september 1807, om 15 u ., aan bloedloop (dysenterie) (andere bron: koorts) overleden in het burgerlijk hospitaal van Chambéry (Departement du Mont Blanc). Zijn broer Platei Leander (C.O R .1808.85) vroeg de plaatsing op het einde van het depot, bronnen: BS Wakken, Overlijdens 1807, akte 107, GAD - FHB 3103, 3104 en 3203 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1785 - DFM, pak 56 - Fiche Derolez (112de Inf Regt), Izegem
PUTTE Ignace (C.OR.1813.98) Geboren te Meulebeke op 31 mei 1793, als zoon van Ignace en Isabelle Goessaert. Spinner (andere bron: wever) te Wakken, 1,575 meter (ande re bron: vijf voeten en één duim), rond gezicht, groot voorhoofd, blau we ogen, gewone neus, kleine mond, brede kin, kastanjebruin haar en wenkbrauwen. Op 28 december 1812 vertrok hij naar Rijsel om zich bij de 52ste Cohorte van de GN te voegen. Deze eenheid wordt kort hierop geïntegreerd in het 151ste Linie. bronnen: FHB 3402 - Militieregister 1816, nr. 60, deel Wakken, RAB
ROBRECHT Alexander (C.O R .1806.24) Geboren te Wakken op 19 december 1785, als zoon van Petrus-Josephus en van Dorothea Van Biesbrouck. Houtdraaier te Wakken. 1,680 meter, blond haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, rond voorhoofd, verheven neus, grote mond, ronde kin, rond gezicht. Op 19 september 1806 van uit Brugge vertrokken naar het 45ste Linie. Deserteerde te Aalst op 21 september 1806. Opgepakt en op 2 oktober 1806 kortstondig in de gevangenis gestopt. Op 9 oktober 1806 door de Kortrijkse rechtbank ver oordeeld als dienstweigeraar tot een boete van vijfhonderd francs met de kosten. Zijn ouders werden burgerlijk aansprakelijk gesteld. Dook onder. Kwam vrijwillig terug. Op 7 augustus 1807 ingelijfd in het 94ste Linie, stamnummer 4377. Opnieuw gedeserteerd. Men vindt hem dan terug in het 116de Linie. Een andere bron geeft het omgekeerde: eerst in het 116de, dan in het 94ste waar hij op 22 augustus 1809 van het regimentsregister wordt geschrapt. Dit is fout, gezien Alexander in het 116de, 2de Bon, 4de Cie dienst deed toen hij stierf. Met betrekking tot 70
zijn overlijden onthulde een brief (d.d. 15 april 1809) van zijn vriend Dobbels dat hij overleden zou zijn in het hospitaal van Pamplona (Spanje). Dit werd bevestigd door een overlijdensbericht waarin ver meld stond dat Alexander in het Hôpital royal de Pampelune opgeno men werd op 6 november 1808 en er op 20 november 1808 overleed aan koorts. Zijn broer Jacobus (C .O R .1807.49) diende in het 117de Linie. Zijn broer Antonius (C.OR. 1810.26) vroeg de plaatsing op het einde van het depot. bronnen: FHB 3103, 3104, 3142, 3208, 3432, 3434, 3523, 3480, 3522 en 3523 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1785 - DFM, pak 57
ROBRECHT Antonius (C.OR. 1810.26) Geboren te Wakken op 1 mei 1790, als zoon van Petrus-Josephus en Dorothea Van Biesbrouck. Wever te Wakken. Vroeg de plaatsing op het einde van het depot omdat hij twee broers in actieve dienst had, één van de klas 1806 in het 116de Linie en één van de klas 1807 in het 117de Linie. Die van 1806 werd als weerspannig conscrit veroordeeld op 9 oktober 1806, maar voegde zich vrijwillig bij zijn eenheid op 15 juli 1807. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3142, 3195 en 3208 - Fiche Vergaerde, Brussel
ROBBRECHT Bernardus (C.OR.XIII.70) Geboren te Wakken op 11 maart 1784, als zoon van Petrus-Josephus en Dorothea van Biesbrouck. Houtdraaier te Wakken, 1,651 meter (of 1,652 en 1,655 in andere bronnen). Ingelijfd in het 59ste Linie. Deserteerde. Op 7 Germinal XIII aangehouden door de gendarmen van Sint-ElooisVijve en via Brugge naar zijn eenheid teruggeleid (kamp van Fromesan). bronnen: FHB 3096, 3098, 3430 en 3455 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1784
ROBRECHT Bernardus (C.OR.IX (1366 en 1051 Dept. lijst)) Geboren te Wakken op 13 oktober 1779 en er wonend, zoon van Guillielmus-Julianus en Isabella-Rosa De Meijer. Ploeger te Wakken, 1,706 meter (1,658 of 1,640 in andere bronnen), bruin haar en wenk brauwen, grijze (of blauwe) ogen, laag voorhoofd, gewone neus, gewo ne mond, ronde kin, hoekige kin, ovaal gezicht, getaande teint. Deed dienst in de 59ste 1/2 Bde (d.i. 59ste Linie) in het jaar X (1802). Volgens een andere bron zou hij op 17 april 1806 ingelijfd zijn in het 100ste Linie, onder de naam Robbereck, met een vrijwillige verbintenis voor acht jaar. Op 21 september 1809 geschrapt van de regimentsrol voor een te lange afwezigheid, na een opname in een hospitaal op 30 september 1808. Zijn broer Jacobus (C.O R.1812.142) vroeg om geplaatst te worden aan het einde van het depot. Van Bernard had men in 1812 71
geen nieuws meer, sedert zijn vertrek zes jaar geleden. Hij was dus ver mist. bronnen: FHB 3075, 3076, 3152, 3214, 3522 en 3523 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1779
ROBBERCHT Jacobus (C.OR.1807.49 (Kanton 123, Arr. 1636, Dept. 4702)) Geboren te Wakken op 8 oktober 1787 als zoon van Petrus-Josephus en Dorothea Van Biesbrouck. Weefkammaker te Wakken, 1,600 meter, blond haar en wenkbrauwen (andere bron: kastanjebruin), grijze ogen, hoog en rond voorhoofd, lange neus, gewone mond, ronde kin, ovaal (andere bron: rond) gezicht. Werd ingedeeld bij de Reserve. Een brief van de prefect van het Leiedepartement d.d. 17 maart 1807 meldde dat hij niet kon genieten van broederdienst en opgeroepen diende te wor den op 25 maart 1807 (Caserne du Grand Quartier te Brugge) ter ver vanging van de dienstweigeraars (131 in het arrondissement Kortrijk). Op 25 maart 1807 te Brugge en op 28 dito vertrokken naar het 45ste Linie (een andere bron spreekt over 3 april 1807). Aldaar ingelijfd onder stamnummer 5658. Deserteerde met medename van zijn uitrusting. Werd door de krijgsraad te velde, zetelend te Thorn (Grande Armée in Duitsland), op 28 juni 1807 bij verstek veroordeeld tot negen jaar dwangarbeid en een boete van 1500 francs. Zat blijkbaar zijn straf niet uit daar men hem later terugvindt in het 117de Linie, in het Bataillon de Guerre. Een broer Alexandre (C.O R .1806) diende bij het 116de Linie, een andere broer Antonius (C .O R .1810.26) vroeg de plaatsing op het einde van het depot. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1807 - FHB 3115, 3116, 3195, 3208, 3266 en 3437 - Fiche Vergaerde, Brussel - Verzameling Varia OV 6, RAK
ROBBERECHT (DE) Jean Uit Dentergem. Trok in 1809 voor de gemeente Wakken op naar Duinkerke, als jager van de Garde Nationale [1ste Legioen (bis), 2de Cohorte]. Deserteerde op 30 september 1809 uit de 6de Cie. De melding kwam van Cie-Chef Kapt Ovijn. Een andere bron vermeldde dat hij gereformeerd werd. bronnen: FHB 3566
ROBRECHT Joannes-Henricus (C.OR. 1810.71) Geboren te Wakken op 23 november 1790, als zoon van PetrusFranciscus en Maria-Anna-Rosa Vanderhaegen. Knecht te Wakken, 1,404 meter (1,565 in andere bron). Aanvankelijk afgekeurd, maar begin november 1813 aangeduid voor de 120.000 man. Op 7 november 1813 vertrokken naar het 56ste Linie. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3142, 3159 en 3550 - Fiche Vergaerde, Brussel
72
ROBBERECHT Josephus (C.OR.XIV.28) Geboren te Wakken op 18 december 1784, als zoon van PetrusFranciscus en van Maria-Anna-Rosa Van Der Haeghe. Werkman te Wakken. 1,670 meter, kastanjebruin haar en wenkbrauwen, grijze ogen, rond voorhoofd, gewone neus, grote mond, ronde kin, rond gezicht. Goedgekeurd voor de dienst. Opgeroepen op 8 Brumaire XIV en op IS Brumaire vertrokken naar het 86ste Linie. Onderweg gedeserteerd. Te Kortrijk veroordeeld op 27 februari 1806 tot een boete van vijfhonderd francs en de kosten. De ouders waren burgerlijk aansprakelijk, maar on vermogend. Aangehouden in juli en naar het Rijselse depot van weer spannige conscrits overgebracht op 2 augustus. Daar op 5 augustus aangekomen. Moet dan weer weggelopen zijn gezien men meldde dat hij vrijwillig terugkwam in 1807. Op 18 juli 1807 vertrokken naar het 45ste Linie. Er ingelijfd op 26 juli 1807. Deed er dienst als fuselier in de 2de Cie 3de Bon, stamnummer 6800. Op 29 juni opgenomen in het Hôpital Temporaire van Attocha te Madrid en er aan koorts gestorven op 23 juli 1809. Van de regimentsrol geschrapt op 16 maart 1810. bronnen: FHB 3034, 3106, 3109, 3523, 3477, 3520, 3522 en 3523 - Fiche Vergaerde, Brussel - BS Wakken, Overlijdens 1811, akte 49, GAD - PR Wakken, Geboorten 1784 - DFM, pak 58
ROBBERCHT Yves (C.OR.XIV) Uit Wakken. Moet dienstweigeraar of deserteur geweest zijn daar hij op 5 augustus 1806, vanuit de militaire gevangenis te Brugge (na een ver oordeling), door de gendarmen naar het Rijselse dépot des réfractai res geleid wordt. bronnen: FHB 3457
RUIJSSCHAERT Joseph (C.O R .1812.119) Geboren te Wakken op 17 maart 1792, als zoon van Philippe en Collette Baert. Gehuisvest te Wakken. Had de plaatsing op het einde van het depot gevraagd omdat zijn schoonvader Joseph De Volder meer dan 72 jaar oud was. Trok op als vervanger (door nummeromwisseling) van Leon-Clement De Coninck fs Jean-Baptiste (C .O R .1812.50), uit SintBaafs-Vijve, voor de som van 870 francs. Opgetekend te Oeselgem op 3 februari 1812 door de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm. Ruijsschaert werd fuselier in de 4de Cie 4de Bon van het 94ste Linie, stamnummer 7597. Op 13 april 1812 opgenomen in het militaire hospi taal van Wesel en er op 15 april 1812 aan een hersenbloeding, verge zeld van koorts (fièvre catharale). Hij was 20 jaar oud. bronnen: BS Wakken, Overleden 1812, akte 73, GAD - DFM, pak 65 - Notariaat, Not. Cloet 11 (nr. 10), RAK
SAROELS Petrus (C.OR. 1806.19) Geboren te Wakken op 31 oktober 1786, als zoon van Egidius en van 73
N o u s M AIft K DE LÀ COMMUNE D etCertifions que l'individu inscrit dans la fe u ille individuelle ; fo rm el par le Conseil d'Administration du sous les noms de
d e -'
Z o a -A A k *
O -**-— **-e-
d
/
^
,
/œ-t? 7
Z
fiè f'
e À d y 'À fS e s jfè é
y f S e y i^ a A ) j S f e f - ' <ALce
fi& dcAU Zd*d Z&d*^ fiè^ fb t^ 'a /d >
<Zs>4 < n y z ^ / ' jt e -
<CUs
Gfi?
cy^x^z^ r <=
d 2 zè^
Certifions en outre que ledit est le propre frère d Conscrit de i S i Z ' de cette Commune, désigné sous le N .° du Canton d
&
^
Délivré à
Vu
par
S fi£ £ '
le
&
le Sons - P r Ê F E T de TAridhdissement de Courtray M ordre
Légion d'honneur ; le ^
&-*y-c<ÿC
l / H Z ' ^ \ y —
i f ’■ ''■ 77- ■ i-i
7, ,
Attest om Jacques Robbrecht van dienst te ontslaan (met het Wakkense zakenzegel van 1812). FHB 3214.
d e la
Isabella-Rosa Mervielle. Landbouwer te Wakken, 1,670 meter. Op 19 september 1806 vanuit Brugge vertrokken en op 24 september als fuse lier ingelijfd in het 45ste Linie, onder stamnummer 4514. Op 1 decem ber 1806 gereformeerd wegens een lichamelijk gebrek. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1806 - FHB 3103 en 3104 - Fiche Vergaerde, Brussel
SCHILLAERT François (C.OR.1812.57 (Arr. 1729, Dept. 39603) Geboren te Oeselgem op 2 december 1792, als zoon van ConstantinBenoit en Caroline Lippens. Landbouwer te Wakken, 1,665 meter. Vertrokken op 28 februari 1812 naar het 94ste Linie. Ingelijfd op 15 maart 1812, onder stamnummer 7599. bronnen: FHB 3150, 3152 en 3154
SENGIER Augustin (C.OR. 1809.92) Geboren te Wakken op 28 augustus 1789, als zoon van Petrus-Josephus en Maria-Joanna De Bruijne. Beenhouwer te Wakken. Via een brief opgesteld door de burgemeester vroeg de vader op 13 december 1813 aan de overheid om zijn zoon Augustin van legerdienst te ontheffen. Hij had al een zoon die gesneuveld was, een ander die dienst deed in het 4de Regt Grenadiers en een derde die binnenkort diende te loten. Hij zal zijn beenhouwerij moeten sluiten indien Augustin, zijn enige steun in zijn zaak, moet optrekken. Beenhouwer Pierre-Joseph Sengier was 62 jaar oud en aan de linkerhand verminkt (duim ontbrak); een attest van dokter August-Eugene Van Den Poel bevestigde de vermin king en de handicap. Drie andere zonen waren gehuwd. Het resultaat van dit verzoek is niet gekend. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1789 - FHB 3194 en 3250 - Fiche Vergaerde, Brussel
SENGIER Fredericus-Hubertus (C.OR. 1813.109) Geboren te Wakken op 3 november 1793, als zoon van Petrus-Josephus en Maria-Joanna De Bruyne. Bakker te Wakken, 1,750 meter. Op 16 november 1813 opgetrokken naar de keuring te Brugge (17 november). Goedgekeurd en op 18 november 1813 vertrokken naar het 4de Linie (Lichting 120.000 man). Op 4 december 1813 ingelijfd in het 2de Bon als fuselier. Op 11 maart 1814 opgenomen in het hospitaal van Orléans en er op 18 maart 1814 overleden aan koorts. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1793 - FHB 3167 en 3424 - Fiche Vergaerde, Brussel DFM, pak 69
SENGIER Joannes-Baptiste (C.OR.XIII.60) Geboren te Wakken op 6 juli 1784, als zoon van Petrus-Josephus en Maria-Joanna De Bruijne. Verbleef te Ertvelde. Schrijver, 1,760 (of 1,775) meter. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3096 en 3098 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1784
75
FH6 loz y
Medisch attest van Joannes-Baptiste Sonneville (met het Wakkense zakenzegel van het Jaar XIII) FHB 3029.
SENGIER Ludovicus (C.O R .1807.70 (Kanton 126, Arr. 1639, Dept. 4705)] Geboren te Wakken op 20 oktober 1787, als zoon van Petrus-Josephus en Maria-Joanna De Bruijne. Ketellapper te Wakken, 1,800 meter (in andere bronnen 1,730 of 1,760 meter). Op 7 mei 1807 vertrokken in een groep van vier man (één deserteerde onderweg naar de eenheid). Op 22 mei 1807 ingelijfd in de 7de Cie van het 3de Regt Kurassiers te Sarreguemine, stamnummer 3190. Dit Regt maakte in 1809 deel uit van de 1ste Div Zware Cav van de Armée d’Allemagne. In het Regt was Louis gekend als Singers. Gevallen op het veld van eer te Essling op 21 mei 1809. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1787 - BS Wakken, Overlijdens 1809, akte 86, GAD FHB 3115 en 3391 - Fiche Vergaerde, Brussel
SENSIER Carolus-Philippus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 28 oktober 1777, als zoon van JoannesAnthonius en Maria-Joanna Lagaisse. Beenhouwerszoon, 1,788 meter, blond haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, dikke neus, kleine mond, ronde kin, ovaal gezicht. Geen verdere gegevens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1777 - FHB 1325 en 1326
SOMILIANA Joannes-Josephus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 20 april 1778, als zoon van Franciscus (uit Storna, Italie) en Maria-Anna Van De Kerckhove. Knecht te Wakken, 1,706 meter, bruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, gewone neus, brede mond, ronde kin, ovaal gezicht. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 1325 en 1326 - PR Wakken, Geboorten 1778
SONNEVIELE Joannes-Baptiste (C.OR.XIII.45 (andere bron 27)) Geboren te Wakken op 2 juli 1784, als zoon van Joannes-Baptiste en van Monica Van Veerdegem. Dagloner te Wakken, 1,679 (of 1,635) meter. Maakte deel uit van de Lichting van 15.000 conscrits uit de Reserve (Besluit 24 Floréal XIII). Opgeroepen ter vervanging van de serteurs en weerspannige conscrits. Gaf geen gevolg aan de oproeping. Op 19 Messidor XIII (8 juli 1805) aangehouden door de gendarmen op aanwijzing van ene François Tack (C.OR.XIII.55) uit Wielsbeke. Op 30 Messidor (19 juli) in een groep van 24 man naar Brugge geleid. Begin Thermidor (juli) op weg naar het 56ste Linie (een andere bron spreekt van 4de Linie?). Gedeserteerd en op 13 Thermidor (1 augustus) opge pakt door Kortrijkse veldwachters. Naar Brugge overgebracht. Kreeg een nieuwe bestemming. Op 29 Thermidor (17 augustus) vertrokken naar het 26ste Regt Dragonders. Liep weer weg. Geen verdere gegevens ge kend. bronnen: FHB 3096, 3098, 3100, 3430 en 3455 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1784
77
STAPLETON Jean-Louis (C.Wakken.VII.2de klas) Wonende te Wakken. Particulier, 1,733 meter. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 1329
STORME Joannes-Baptiste (C.OR.XIII.85) Geboren te Wakken op 5 juni 1784, als zoon van Carolus-Philippus en Joanna-Catharina Biebuijck. Particulier (bleker en in andere bron olie slager) te Wakken, 1,679 (of 1,608) meter. Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen, bronnen: FHB 3096, 3098 en 3562 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1784
TACK Basilius (C.OR.1813.68) Geboren te Wakken op 18 juli 1793, als zoon van Alexius en IsabellaRosa Van Speybroeck. Gehuisvest te Wakken, 1,670 meter. Conscrit die in zijn klas werd uitgesteld wegens een zwak gestel. Op 22 augustus 1813 naar Brugge ontboden, ingevolge het decreet van 23 juli 1813, om de Cie de Reserve aan te vullen. Blijkbaar opnieuw uitgesteld, bronnen: Fiche Vergaerde, Brussel
TACK Clement (C.OR. 1814.86) Geboren te Wakken op 4 maart 1794, als zoon van Marcus-Benedictus en Maria-Teresia Mehuys. Schrijnwerker te Wakken, 1,750 meter, kas tanjebruin haar en wenkbrauwen, grijze ogen, plat voorhoofd, dikke neus, brede mond, ronde kin, vol gezicht, klare teint. Op 5 april 1813 te Brugge aanwezig voor de schouwing van de optrekkende conscrits. Op 10 april 1813 te Ath aangekomen in het 6de Kurassiers Regt. Deed daar dienst in de 7de Cie van het 2de Esk, onder stamnummer 2571. Verdacht van gedeserteerd te hebben op 29 mei 1813. Bood zich vrij willig aan op 16 (andere bron 19) juni 1813. In de Brugse Mil gevange nis gestopt. Op 21 (andere bron 23) juni 1813 terug naar Ath geleid. Verscheen op 29 juni 1813 te Mons voor de krijgsraad van de 24de Mil Omschrijving. Tack werd er vrijgesproken van desertie en diefstal. Het vonnis werd betekend op 3 augustus 1813. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1794 - FHB 3418, 3420, 3464, 3470, 3516 en 3519
TACK Eugène (C.OR.XI (Dept lijst 802 of 1329)) Geboren op 25 november 1781. Timmerman te Wakken, 21 jaar oud, 1,680 (in andere bron 1,815 meter!) meter, kastanjebruin haar en wenk brauwen. Was als militaire timmerman tewerkgesteld in de Brugse haven in de Compagnie des conscrits-ouvriers du port de Bruges (zie decreet van 10 Thermidor XI). Op 10 Brumaire XII, weggelopen tijdens een oponthoud in het bos van Wijnendale. bronnen: FHB 3080 en 3084 - Fiche Vergaerde, Brussel
78
TACK Franciscus-Xaverius (C.OR.XIII) Zoon van Josephus en Henriette Vande Kerkhove. Gehuisvest te Wak ken. Niet aanwezig op het appel en aldus op 17 Brumaire XIV aanzien als weerspannig conscrit. Te Kortrijk veroordeeld op 21 Frimaire XIV tot een boete van 1500 francs vermeerderd met de kosten. De ouders wer den burgerlijk aansprakelijk gesteld. Geen verdere informatie, bronnen: FHB 3476 en 3481
TACK Leon (C.W akken.VII.lste klas (3, op andere lijst 2)) Geboren te Wakken op 8 september 1779, als zoon van MarcusBenedictus en Maria-Theresia Mehuijs. Timmerman te Wakken, 1,625 meter (1,761 op andere lijst). In het jaar VIII werden 30000 man opge roepen. Alleen Tack trok voor Wakken op. De eenheid is niet gekend, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1779 - FHB 3070
TACK Leonard (C.OR.XIII.12) Geboren te Wakken op 3 juni 1784, als zoon van Martinus-Benedictus en Maria-Theresia Mehuijs. Timmerman te Wakken. 1,635 meter (ande re bron: 1,639). Was weerspannig en werd op 5 Vendémiaire XIV te Kortrijk veroordeeld tot een boete van 1500 francs met de kosten. Zijn ouders werden burgerlijk aansprakelijk gesteld. Op 24 juli 1807 ingelijfd in het 45ste Linie, onder stamnummer 6592. Aanvankelijk in de 3de Cie van het 3de Bon, dan in de 4de Cie van het lste Bon. Nam deel aan de veldtochten van de Grande Armée in 1807 en 1808 in Duitsland, in 1809 in Spanje. Daar van de regimentsrol geschrapt op 14 april 1813 wegens een te lange afwezigheid. bronnen: FHB 3476 en 3481 - PR Wakken, Geboorten 1784 - Fiche Vergaerde, Brussel
TACK Ludovicus (C.OR. 1810.86) Geboren te Wakken op 28 juni 1790, als zoon van Alexius en IsabellaRosa Van Speybrouck. Gehuisvest te Wakken. Op 9 mei 1812 werd hij opgeroepen om dienst te doen in de Garde Nationale (decreet van 14 maart 1812). Werd echter op het einde van het depot geplaatst als oud ste zoon en steun voor zijn moeder (die weduwe was), bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3142, 3223, 3228 en 3442 - Fiche Vergaerde, Brussel
TAELMAN Jean-François (C.Wakken.VII.2de klas) Gehuisvest te Wakken. Barbier, 1,706 meter. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 1329
TALLIE Carolus (C.Wakken.VII.lste klas (15 of 11?) (Dept Lijst 872)) Geboren te Wakken op 29 juli 1779, als zoon van Petrus-Josephus en Angelina Gevaert. Landbouwerszoon te Wakken, 1,700 meter (1,679 op
79
andere lijst). Geen verdere gegevens, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1779 - FHB 3069 en 3070
TALLIE Livinus (C.OR.XIII.25) Geboren te Wakken op 5 mei 1784, als zoon van Petrus-Josephus en Angelina Gevaert. Landbouwer te Wakken, 1,652 (of 1,645) meter. Op 13 Prairial XIII, of kort ervoor, opgeroepen om deserteurs te vervangen. Was weerspannig en werd op 5 Vendémiaire XIV te Kortrijk veroordeeld tot een boete van 1500 francs met de kosten. Zijn ouders werden bur gerlijk aansprakelijk gesteld. bronnen: FHB 3096, 3098, 3100, 3476 en 3481 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1784
TALLIE Ludovicus (C.O R .1808.113) Geboren te Wakken op 26 oktober 1788, als zoon van Anna-Rosa Tallie. Koeherder te Wakken, 1,610 meter. Op 7 november 1813 aangeduid voor de Lichting van 120.000 man. Op 8 november 1813 vertrokken naar het 69ste Linie. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1788 - FHB 3155, 3167 en 3550
TIBERGIEN Amand (C.Meulebeke.1812.18) Strodekker te Zulte, zoon van Petrus-Franciscus en Maria-Catharina Beeuwsaert. Trok in 1813 op naar de Garde Nationale, Cie Jagers, 3de Cohorte 3de Legioen, als vervanger van Louis Peirs (C .O R .1813). Geboren te Wakken op 15 december 1793, als zoon van Livinus en Livine-Marie Brackman. Wever te Wakken, ovaal gezicht, bedekt voor hoofd, grijze ogen, kleine neus, kleine mond, ronde kin, kastanjebruin haar en wenkbrauwen. In een andere bron volgende beschrijving: vijf voeten en vier duimen groot, rond gezicht, klein voorhoofd, blauwe ogen, wipneus, gewone mond, ronde kin, bruin haar en wenkbrauwen. De overeengekomen som bedroeg 870 francs (akte d.d. 5 november 1812) voor de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm. In 1815, toen Peirs opnieuw voor de keuringsraad diende te verschijnen, vermeldde men: a fourni un remplaçant au gouvernement français, dont on ignore
le sort. bronnen: FHB 3562 - Notariaat, Not. Cloet 11 (nr. 129), RAK - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 2) - Militieregister 1816, nr. 60, deel Wakken - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1793
TYDTGAT Joannes-Baptiste (C.Wakken.VII.lste klas (63 of 43?) (2148 Dept lijst)) Geboren te Wakken op 11 februari 1779, als zoon van Joannes-Baptiste en Petronella-Francisca De Voldere. Werkman en landbouwer te Wak ken, 1,625 meter (1,652 op andere lijst). Geen verdere gegevens, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1779 - FHB 3069 en 3070
80
TYTGAT Joseph (C.OR.XIII.73) Geboren te Nokere op 19 maart 1784, als zoon van François en Jeanne Lauwerie. Knecht te Wakken, 1,581 (of 1,679) meter. Geamnestieerde dienstweigeraar (decreet van 25 maart 1810). bronnen: FHB 3096, 3098 en 3231 - Fiche Vergaerde, Brussel
TYTGAT Petrus-Franciscus (C.OR.1811.19) Geboren te Wakken op 30 december 1791, als zoon van Livinus en Catharina Mischael. In 1813 opgeroepen voor de 120.000 man. Deed in 1813 dienst in het 33ste Regt Provisoire van de 12de Div. Zijn broer Jean-Baptiste C.O R. 1806.106 vroeg de plaatsing op het einde van het depot. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1791 - FHB 3156, 3252 en 3271 - Fiche Vergaerde, Brussel
VAN ACKERE Joannes-Baptiste (C.O R .1808.23) Geboren te Wakken op 4 augustus 1788, als zoon van Petrus en JoannaCatharina Biebuijck. Aangeduid voor het 8ste Linie. Onderweg naar deze eenheid deserteerde hij tussen 7 en 10 juni 1807, op de weg van Brugge naar Brussel. Werd opgepakt en terug naar het 8ste Linie geleid, waar hij op 20 oktober 1807 werd ingelijfd in het 3de Bon 4de Cie, onder stamnummer 4701. Deed daar dienst tot 1 juli 1808 (van het regimentsregister geschrapt op 27 juli 1808) en ging dan over naar het 117de Linie (9de Regt Provisoire). Werd er opgenomen onder stam nummer 3749, eerst in de 1ste Cie van het 2de Bon dan in de 2de Cie van het 5de Bon. Via de brief van Yves Vanderhaghen d.d. Madrid 6 mei 1808 kreeg men enig nieuws over Joannes-Baptiste. Op 6 december 1808 opgenomen in een hospitaal. In 1809 dacht men dat hij in Spanje in één of ander gevecht omgekomen was. Zijn broer Petrus Vanacker (C.O R .1810.54) vroeg in 1810 de plaatsing op het einde van de depot. Op 28 maart 1811 werd Joannes-Baptiste van de regimentsrol geschrapt wegens een te lange afwezigheid. Hij was dus vermist, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1788 - FHB 3195, 3208, 3415 en 3435 - Fiche Vergaerde, Brussel
VAN ACKER Petrus (C.OR. 1810.54 (Dept. 5365)) Geboren te Wakken op 30 juli 1790, als zoon van Petrus en JoannaCatharina Biebuyck. Koeherder te Wakken. Lootte er zich in met het nr. 54. Vroeg de plaatsing op het einde van het depot wegens broederdienst (van de klas 1808 en ingelijfd in het 9de Linie). Zijn vader is we duwnaar. Hij heeft nog drie broers die ook op het einde van het depot geplaatst zijn. De plaatsing aan het einde van het depot werd door de wervingsraad aanvaard. Op 4 december 1813 toch opgeroepen en ver trokken naar het 7de Linie. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3142, 3167, 3195, 3208 en 3415 - Fiche Vergaerde, Brussel
81
VAN ACKER Petrus-Franciscus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 19 februari 1778, als zoon van Petrus en JoannaCatharina Bibuijck. Landbouwer te Wakken, 1,625 meter, bruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, gewone neus, brede mond, ronde kin, ovaal gezicht met sporen van pokken. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 1325 en 1326 - PR Wakken, Geboorten 1778
VANASSCHE Joannes-Baptiste (C .O R .1812.(113 of 139?) (Arr. 1785, Dept. 4016)) Geboren te Wakken op 24 juni 1792, als zoon van Carolus en MariaRosalia De Coster. Wever te Wakken, 1,655 meter. Aangeduid voor de Lichting van de 100.000 man. Op 17 februari 1813 vertrokken naar het 56ste Linie. Er ingelijfd op 24 februari, onder stamnummer 12886. Fuselier in de 4de Cie 5de Bon. Op 21 mei 1813 opgenomen in het mili tair hospitaal van Baarle-Hertog en er op 17 juni, om 20 u ., overleden aan bloedloop (dysenterie). Hij was 21 jaar oud. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1792 - BS Wakken, Overlijdens 1813, akte 69, GAD FHB 3152 en 3417 - DFM, pak 66
VAN CANNEYT Ferdinandus (C.O R .1810.33 (Dept. 5366)) Geboren te Wakken op 18 mei 1790, als zoon van Jacobus-Franciscus en Maria-Rosa Van Schoebeke. Landbouwer te Wakken. Trok in 1809 het nr. 33 en wisselde dit lot voor het nr. 93 van ene Dhondt François (die hierdoor werd ingelijfd in het 112de Linie). Van Canneyt zou dan nog met een zekere Joseph D’Haveloose gewisseld hebben voor het nummer 101 (maar hoe alles in mekaar zit, is ver van duidelijk). Ferdinand werd dus niet opgeroepen met zijn klas, maar wel op 11 janu ari 1813, mogelijk opnieuw voor het actief leger. Op 14 januari 1813 werd hij door de wervingsraad goedgekeurd. Wilde echter niet optrek ken en liet zich voor deze dienst vervangen door Dewaele Livin [C.Harelbeke/Dentergem. 1808.128] fs Amand en van Marie-Josephe Van Neste, echtgenoot van Françoise Heijndrickx. Akte d.d. 1 februari 1813 voor de Wakkense notaris De Rijm. De vervangingsprijs bedroeg 3480 francs, waarvan 580 francs uitbetaald zouden worden bij aanvaar ding van Dewaele door de wervingsraad. De rest volgens modaliteiten in de akte voorzien. Op 4 mei 1813 werd Van Canneyt aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. Het is onduidelijk of Dewaele deze dienst heeft overgenomen, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3114, 3142 en 3562 - Notariaat, Not. Cloet 12 (nr. 12), RAK - Fiche Derolez (112de Inf Regt), Izegem
VAN COULLIE Jean-Baptiste (C.OR.IX/X) Geboren te Wakken op 26 oktober 1780, als zoon van Petrus-Josephus en Rosa-Carolina Lievens. Paardenmenner te Wakken. Via een contract 82
d.d. 21 april 1813 voor de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm, was Van Coullie bereid een vervanging te doen voor de som van 2755 francs. Het ging hier om Pierre-Jean Goemaere, zoon van Pierre en Therese Linclau, molenaar te Tielt, C.Tielt. 1810, opgeroepen om naar het leger op te trekken. Dit contract werd op 22 november 1814 voor dezelfde notaris verbroken. bronnen: Notariaat, Not. Cloet 12 (nr. 43), RAK - Notariaat, Not. Cloet 13 (nr. 82), RAK PR Wakken, Geboorten 1780
VANCLOOSTER Philippe (C.Wakken.VII) Geboren te Wakken als zoon van Augustinus. Vroeg op 6 Frimaire VII uitstel om medische redenen (sedert vier jaar geplaagd door obstructies in de onderbuik, vergezeld van steeds weerkerende koliekachtige pij nen; was ook astmalijder). Het zou hier kunnen gaan om Philippe Van Doorne, geboren te Wakken op 24 november 1777, zoon van August en Judoca Snauwaert. Dit is maar een veronderstelling, bronnen: FHB 1333 - PR Wakken, Geboorten 1777
VAN DE KERKHOVE Floribertus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 3 oktober 1777, als zoon van Petrus-Josephus en Joanna-Maria Dhossche. Werkman te Wakken, 1,647 meter. Was op 7 Frimaire VII afwezig op het appel. Geen verdere gegevens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1777 - FHB 1325 en 1326
VAN DEN ABEELE Henricus (C.OR.1806.33) Geboren te Wakken op 16 december 1786, als zoon van Petrus en Maria-Catharina Tytgat. Houtdraaier te Wakken, 1,610 meter, langwer pig gezicht, breed voorhoofd, grijze ogen, haviksachtige neus, gewone mond, ronde kin, blond haar en wenkbrauwen, gekleurde teint. Met een groep van 87 man op 12 oktober 1806 vertrokken naar het 47ste Linie te Lorient. Slechts 35 conscrits kwamen in de eenheid aan. Henri deser teerde tijdens de nacht van 13 op 14 oktober, tussen Roeselare en Menen. Hij werd op 15 november 1806 veroordeeld tot een boete van vijfhonderd francs met de kosten. Zijn ouders werden burgerlijk aan sprakelijk gesteld. Dook onder. Vrijwillig terug en op 21 april 1807 in het 47ste Linie ingelijfd, in de 6de Cie 3de Bon, stamnummer 4361. Op 17 november 1808 opgenomen in het hospitaal Sint-Franciscus in San Sébastian (Spanje) en er op 16 januari 1809 overleden aan koorts, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1786 - FHB 3103, 3389, 3432, 3434 en 3480 - Fiche Vergaerde, Brussel - DFM, pak 61
VANDENHEEDE Bernard Uit Wakken, 35 jaar in 1813, handelaar te Wakken. Was aangeduid voor de Cie Jagers van de Garde Nationale (3de Legioen, 4de Cohorte). Diende op 1 november 1813 op te trekken (ingevolge het Keizerlijk 83
Decreet van 5 april 1813). Liet zich vervangen door Jacques Verlinde uit Heule (geboren te Heule op 6 oktober 1790, 1,560 meter, bruin haar en wenkbrauwen, grijze ogen, rond voorhoofd, stompneus, ronde kin, rond gezicht, frisse teint). Een ander document uit dezelfde bron meldt dat hij zich voor deze dienst liet vervangen door Pieter-Augustin Sobry uit Kortrijk (geboren te Kortrijk op 7 maart 1778, 1,660 meter, bruin haar en wenkbrauwen, grijze ogen, rond voorhoofd, puntige neus, gewone mond, ronde kin, ovaal gezicht, gekleurde teint). Sobry was in december 1813 geïntegreerd in het 1ste Regt d’Anvers (GN). Voor zijn dienst kreeg hij 1,50 francs per dag. Het geheel is niet zo helder. bronnen: FHB 3560, 3562 en 3576
VAN DEN HENDE Jeremie-François (C.OR.XIII) Geboren te Beveren-bij-Harelbeke, als zoon van Pierre en Jeanne Beijens, knecht te Wielsbeke, niet opgeroepen. Was bereid Leon De Volder te vervangen, geboren te Wakken op 27 september 1789, als zoon van Jacques en Barbe-Therese Sengier, distillateur te Wakken, C .O R .1809.65, door het keizerlijk decreet van 5 april 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale, in de Cie Jagers, 3de Cohorte, 3de Legioen. De overeengekomen som bedroeg 2666 francs. Van Den Hende vroeg als bonus nieuwe kledij bij zijn vertrek naar het leger. bronnen: FHB 3562 - Notariaat, Not. Cloet 7 (nr. 18), RAK - PR Wakken, Geboorten 1789 - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 95), RAB
VAN DEN POEL Theodorus (C.OR.1813.40) Geboren te Wakken op 4 augustus 1793, als zoon van geneesheer Dominicus-Henricus en Joanna-Isabella De Smet. Partuculier te Wak ken, 1,740 meter (andere bron: vijf voeten en zes duimen). Liet zich blijkbaar vervangen door ene Demey, na een oponthoud in het militair hospitaal. Stapte in juni 1813 vrijwillig in de Garde d’Honneur. Kwam in het kamp aan op 28 juni 1813. Deed er dienst als garde in de 7de Cie van het 4de Esk, later in de 6de Cie van het 3de Esk, stamnummer 773. In 1815, toen Van Den Poel opnieuw voor de keuringsraad diende te verschijnen, noteerde men: a fourni un remplaçant sous le gouverne
ment français. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1793 - FHB 3416 - Fiche Vergaerde, Brussel Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 209), RAB
VANDEPLASSCHE Jean-Baptiste (C.OR. 1812.130) Gehuisvest te Wakken, 1,590 meter, wees, dagloner. Op 17 februari 1813 opgetrokken naar het 56ste Linie (Lichting van de 100.000 man). Op 24 februari 1813 uit het detachement weggelopen te ’s-Hertogenbosch. Naast een ernstige correspondentie werden alle wegen verkend om betrokkene terug te vinden. Zo trok zijn zuster Rosalie vanuit Wakken 84
naar Nevele om na te gaan of hij er verbleef. Haar broer had er vroeger als paardenmenner gewerkt. Samen met zijn voogd, Charles Vandeplassche, had hij ook te Wakken gediend als knecht bij ene Fr. De Borchgrave. Beiden zouden eveneens te Doornik gewerkt hebben in de watermolen van de heer Raeson, eigenaar van een porseleinfabriek. Of de speurtocht enig resultaat heeft gehad, blijft een open vraag. bronnen: FHB 3163, 3417, 3443, 3452 en 3516
VANDERCRUYSSEN Augustin (C.O R .1814.107) Geboren te Wakken op 7 april 1794, als zoon van François en JosineTherese Tilleu. Spinner te Wakken, 1,650 meter. Op 6 november 1813 vertrokken naar het 8ste Linie (Lichting van de 120.000 man), bronnen: FHB 3167
VAN DER HAEGEN Carolus-Ludovicus (C.O R .1813.115) Geboren te Sint-Eloois-Vijve op 18 juli 1793, als zoon van Joannes en Catharina De Simpeleire. Landbouwknecht te Wakken, 1,700 meter, kas tanjebruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, gewoon voorhoofd, gewone neus, gewone mond, ronde kin, ovaal gezicht, gekleurde teint. Bij een andere bron krijgen wij volgende beschrijving: vijf voeten en zeven duimen groot, rond gezicht, hoog voorhoofd, grijze ogen, gewone neus en mond, ronde kin, kastanjebruin haar en wenkbrauwen. De bur gemeester van Wakken leverde op 20 juli 1813 een Certificat de rem placement af daar Carolus van plan was ene Charles-Joseph-François De Zitter, C.Brugge 5.1809.122, te vervangen. Op geneeskundig vlak werd hij op 23 juli in orde bevonden en werd dezelfde dag de vervan ging officieel door de rekruteringsraad toegestaan. Of Carolus al dan niet is opgetrokken, blijft een open vraag, bronnen: FHB 3274 - Militieregister 1816, nr. 60, deel Wakken, RAB
VANDERHAEGHEN Frédéric (C.OR.XIII) Uit Wakken. Deserteur uit het 45ste Linie. Als deserteur veroordeeld te Kortrijk in 1807. bronnen: FHB 3483
VANDERHAEGHEN Ives (C.OR.1806.9) Geboren op 15 maart 1786, als zoon van Jean en Catherine De Simpelaere. Knecht te Wakken. 1,544 meter (andere bron: 1,540 en 1,640 meter!), zwart haar en wenkbrauwen (andere bron: blond), grijze ogen, klein voorhoofd, gewone neus, gewone mond, ronde kin, ovaal gezicht. Vanuit Brugge vertrokken op 19 september 1806. Op 24 sep tember 1806 ingelijfd als fuselier in het 45ste Linie, onder stamnummer 4513. Was er ook gekend als Jules in plaats van Ives. Met andere conscrits gedeserteerd in het binnenland op 30 april 1807 (andere bron 85
in mei), met medename van zijn uitrusting. Op 28 juni 1807 door de krijgsraad zetelend te Thorn (Grande Armée in Duitsland) bij verstek veroordeeld tot negen jaar dwangarbeid. Van de regimentsrol van het 45ste Linie geschrapt op 26 mei 1808 wegens een te lange afwezigheid. Had zich ondertussen vrijwillig gemeld, kreeg een nieuwe bestemming en trok op 7 augustus 1807 op naar het 94ste Linie alwaar hij op 25 september 1807 werd ingelijfd onder stamnummer 4470. Moet daar ook gaan lopen zijn daar hij van het regimentsregister van het 94ste Linie op 22 augustus 1809 geschrapt werd. Zijn broer Jean (C.OR. 1806.39), dagloner te Wakken, werd vrijgesteld van legerdienst omdat hij te klein was (1,450 meter). bronnen: PR Wakken, Geboorten 1786 - FHB 3103, 3104, 3437 en 3522 - Fiche Vergaerde, Brussel - Verzameling Varia OV 6, RAK
VANDERHAEGHEN Jean (C.O R .1807) Woont te Wakken. Gedeserteerd uit het 116de Linie. Van de regiments rol geschrapt op 22 augustus 1807. Volgens zijn vriend Dobbels (brief d.d. 15 april 1809) overleden in het hospitaal van Pamplona (Spanje), bronnen: FHB 3522 en 3523
VAN DER HAEGEN Jean (C.O R .1806.139) Geboren te Wakken op 27 november 1785, als zoon van Emanuel en Angelina Sonneviele. Kleermaker te Wakken (28 jaar in 1813), 1,680 meter. Was op het einde van het depot als steun van zijn moeder (we duwe). Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. bronnen: FHB 3562 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1785
VANDERHAEGEN Joannes-Baptiste (C.O R .1812.45) Geboren te Wakken op 19 april 1792 als zoon van Carolus-Ludovicus en Angela Blancke. Wever te Wakken, 1,654 meter. Op het einde van het depot geplaatst als oudste zoon van een weduwe. Wou op 1 mei 1813, via een contract voor de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm, plaatsvervanger zijn voor de voor het leger aangeduide Charles Pieters, zoon van Jean en Livine-Therese Mestdagh (C.Meulebeke. 1809.122), paardenmenner te Meulebeke. De overeengekomen som bedroeg 1760 francs. Moeder Angela Blancke moest via een attest haar toelating geven. Ook de gemeente leverde een Certificat de Maire, waarbij men stelde dat hij van goed gedrag en zeden was, alsook vrijgesteld van militieverplichtingen. Hij was trouwens op het einde van het depot als oud ste zoon van een weduwe. Om een vooralsnog niet gekende reden ging deze vervanging niet door (weigering van de rekruteringscommissie?). Bij akte van 13 december 1813, voor notaris Jean-Baptiste De Rijm te Wakken, was Joannes-Baptiste akkoord om op te trekken voor Charles86
Philippe De Meijer, zoon van Joseph en Françoise Taillie, geboren te Wakken op 1 februari 1792, schrijver in dezelfde gemeente en als C.OR. 1813.70 opgeroepen voor de Lichting van de 120.000 man. Men ging de overeenkomst aan voor de som van 1751 francs. Jean-Baptiste diende naar een eenheid van de Garde Nationale op te trekken. Dit contract werd voor dezelfde notaris geannuleerd op 24 maart 1814. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1792 - FHB 3274 - Fiche Vergaerde, Brussel - Notariaat, Not. Cloet 12 (nr. 51 en 133), RAK - Notariaat, Not. Cloet 13 (nr. 13), RAK
VAN DER HAEGHEN Pierre (C.OR. 1806.43) Geboren te Wakken op 29 juli 1786, als zoon van Maria-Theresia Van Der Haeghen (spinster). Schoenmaker te Wakken, 1,730 meter, kastan jebruin haar en wenkbrauwen, bedekt voorhoofd, grijze ogen, haviks neus, gewone mond, langwerpige kin en gezicht. In 1815 krijgt men een gewijzigde beschrijving: vijf voeten en vijf duimen groot, langwerpig gezicht, hoog voorhoofd, grijze ogen, lange neus, gewone mond, ronde kin, kastanjebruin haar en wenkbrauwen. Op 15'november 1806 aan geduid voor het 45ste Linie (depot te Luik). Liep op 21 november 1806 weg uit de Brugse kazerne, de dag voor het vertrek naar Luik. Op 2 ja nuari 1807 veroordeeld tot een boete van vijfhonderd francs met de kos ten. Zijn ouders werden burgerlijk aansprakelijk gesteld. Terug binnen gekomen en naar zijn eenheid geleid, waar hij op 26 januari 1807 als fuselier werd ingelijfd onder stamnummer 5189. Deserteerde op 30 mei 1807. Werd op 14 juni 1807 bij verstek veroordeeld tot drie jaar dwang arbeid (Travaux Publics) en op 29 juni 1807 uit het regimentsregister geschrapt. Uit een andere bron blijkt dat hij op 18 augustus 1807 door de krijgsraad te velde, zetelend te Stettin (Grande Armée in Pommeren), veroordeeld geweest zou zijn tot drie jaar dwangarbeid en tot 1500 francs boete. Kreeg amnestie ingevolge het decreet van 20 juni 1807 en werd op 7 augustus 1807 weer in de eenheid opgenomen. Deserteerde opnieuw op 15 december 1807 en werd op 26 december 1807 ander maal van de regimentsrol geschrapt. Bij verstek veroordeeld tot de doodstraf op 1 januari 1808. Aangehouden en door de Gendarmerie op 13 mei 1808 voor de rechtbank gebracht. Op 26 mei 1808 veroordeeld tot tien jaar in de ijzers (au boulet). In 1815, toen hij opnieuw voor de keuringsraad diende te verschijnen, noteerde men dat hij Frankrijk meer dan vijf jaar als soldaat gediend had. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1806 - FHB 3103, 3104, 3432, 3434, 3480 en 3483 Fiche Vergaerde, Brussel - Verzameling Varia OV 6, RAK - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 254)
VANDERHAEGHEN Philippus-Jacobus (C.Wakken.VII.2de klas) Wonende te Wakken. Handelaar, 1,733 meter. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 1329
87
VANDERNIERT Petrus-Josephus (C.Wakken.VII.2de klas] Wonende te Wakken. Wever, 1,652 meter. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 1329
VAN DER WEE Eugenius (C.OR.1811.47) Geboren te Wakken op 29 november 1791, als zoon van Guillielmus en Carola Verhoye. Gehuisvest te Wakken. Op 4 december 1813 vertrokken naar de Jeune Garde (Impériale). Onderweg gedeserteerd. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1791 - FHB 3167 en 3426
VANDEVELDE Leon (C.OR.1811.33) Gehuisvest te Wakken. Op 4 december 1813 vertrokken naar het 7de Linie. bronnen: FHB 3167
VANDEW ALLE Amandus (C.OR.XIII.40 (Kanton 128, Arr. 1641, Dept. 4707)) Geboren te Wakken op 27 augustus 1787, als zoon van Joannes-Baptiste en Joanna-Francisca Tijdgat. Metselaar te Wakken, 1,500 (?) meter. Fuselier in de 7de Cie 3de Bon (in de rand van een document stond 6de Cie 2de Bon) van het 45ste Linie, onder stamnummer 5668. In die een heid gekend als Fanduval. Op 23 augustus 1807 opgenomen in het hos pitaal van Wackel en er aan koorts overleden op 25 augustus 1807. bronnen: BS Wakken, Overlijdens 1807, akte 85, GAD - FHB 3115
VANDEW ALLE Constantinus (C.OR.XIII.84) Geboren te Wakken op 28 februari 1784, als zoon van Franciscus en Maria-Joanna Van Ackere. 1,612 meter (in andere bronnen van 1,570 tot 1,670 meter). Eerst dagloner te Wakken, dan werkman te Sint-BaafsVijve. Moet op de militielijst van Sint-Baafs-Vijve geplaatst geweest zijn. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3096 en 3098 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1784 Militieregister 1815, nr. 37 (Sint-Baafs-Vijve 111), RAB
VANDEW ALLE Jean Gepensioneerd militair, gehuisvest te Wakken. Verloor in 1811 belang rijke documenten over zijn pensioen in een Gentse straat. Zij werden gevonden en teruggegeven, bronnen: FHB 3527
VAN DE WALLE Jean Uit Wakken. Een brief d.d. Parijs 14 oktober 1809, gericht aan de pre fectuur van het Leiedepartement, meldde dat Jean Van De Walle uit Wakken, voor de gevolgen van de tegensprekelijke veroordeling die hij opgelopen had wegens desertie, genade gekregen had van Napoleon. 88
De gevolgen werden dus tenietgedaan. Wie deze Van De Walle is, blijft een open vraag. bronnen: FHB 3494
VAN DOORNE Philippus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 24 november 1777, als zoon van Augustinus en Judoca Snauwaert. Landbouwerszoon, 1,679 meter, bruin haar en wenkbrauwen, gewone neus, blauwe ogen, kleine mond, ronde kin, vol gezicht. Vermoedelijk gedeserteerd uit het 2de Det conscrits dat vanuit Brugge naar een eenheid optrok. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1777 - FHB 1325, 1326 en 1347
VANGLABEKE Celestin (C.OR.XIV.44) Zoon van Alexis en Marie-Anne-Rose Desquin [of Dequi?). Gehuisvest te Wakken. Op 2 april 1806 vertrokken naar het 45ste Linie. Aldaar op 1 november 1806 gereformeerd. Zijn broer Joseph (C.OR. 1806.76) [knecht) werd wegens broederdienst op het einde van het depot ge plaatst. bronnen: FHB 3103, 3104 en 3194 - Fiche Vergaerde, Brussel
VAN HALEWYN Pierre [C.OR. 1808) Geboren te Oostrozebeke op 29 april 1787, als zoon van Joseph en Marie-Françoise Vande Wiele. Was bereid Petrus-Franciscus De Borghgrave [C.OR. 1808.34) te vervangen. Deze was geboren te Wakken op 7 september 1788, als zoon van Petrus-Judocus en Maria-Joanna Lambrecht, vijf voeten en zes duimen groot, schrijver in dezelfde gemeente. Een akte werd op 16 juni 1807 voor notaris Maximilien Engel gepasseerd. De vervanging werd vastgelegd op 600 courants de France of 3555,55 francs, 25 kronen [of 148,14 francs te betalen aan zijn va der, bij aanneming door de wervingsraad), eenzelfde som aan de ver vanger, 50 francs bij aankomst in het korps, 30 francs per drie maan den en dit gedurende twee jaar, nadien het saldo. In 1815 vermeldde men naast de naam van Petrus-Franciscus De Borghgrave: a fourni un
remplaçant qui a servi plus de deux ans. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1788 - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 136) - Fiche Vergaerde, Brussel
VAN HALST Philippus-Josephus (C.Wakken.VIL2de klas) Geboren te Wakken op 8 april 1778, als zoon van Carolus-Philippus en van Maria-Jacoba De Laere. Kleermaker te Wakken, 1,517 meter, bruin haar en wenkbrauwen, grijze ogen, gewone neus, brede mond, ronde kin, ovaal gezicht, geschonden door pokken. Geen verdere gegevens, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 1325 en 1326
89
VANHOUTTE Philippe (C.OR. 1814.49) Uit Wakken. Op 5 april 1813 te Brugge aanwezig voor de schouwing van de optrekkende conscrits. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 3418
VAN KEIRSBIJLCK Albertus (C.O R .1806.52) Geboren te Wakken op 1 februari 1786, als zoon van Joannes-Josephus en Maria-Theresia Ysenbaert. Venter te Wakken, 1,710 meter. Toen hij in november 1806 te Brugge voor de rekruteringscommissie verscheen en voor de dienst werd aangeduid, bewoog Wakken hemel en aarde om hem vrij te krijgen. Dokter RL. Van Den Poel maakte niet minder dan drie medische attesten op (5, 9 en 27 november 1806) waaruit bleek dat Albert zeer flauwe ogen had en een zwak gestel, vooral de longen baar den zorgen. Van Den Poel schreef dat koude, vochtigheid en zware inspanningen konden leiden tot een longontsteking. Een geneesheer uit Brugge trad deze laatste constatering bij. Op 7 november leverde meester-kleermaker Joannes-Anthone Bultijnck een attest waarin hij de zwakte van Alberts ogen bevestigde. Albert had trouwens zijn leergang bij Bultijnck moeten afbreken en was venter (colporteur) geworden. Uiteindelijk stelde de gemeente een omstandig verslag op dat door meerdere notabelen ondertekend werd (o.a. Jean Gheerbrant, oudwachtmeester van de huzaren en lid van het erelegioen). Hierin stond dat Albert, na de dood van zijn moeder, de enige steun was voor zijn broers en zusters, dat hij zwak van gezondheid was en dat de gemeen te bij een aanduiding zou opdraaien voor de onderhoudskosten van de familie. De rekruteringscommissie gaf op 29 november 1806 nog twintig dagen uitstel om zich te beraden, maar bleek na die termijn onver murwbaar. Op 1 december 1806 vertrok Albert met een groep van 59 man naar het 112de Linie te Grenoble (44 kwamen aan). Hij werd er op 1 januari 1807 ingelijfd onder stamnummer 3933. In de eenheid was hij gekend als Van Kerbilck. Moet op het einde van 1808 of begin 1809 weggelopen zijn - of een ander strafbaar feit gepleegd hebben - aange zien hij op 16 januari 1809 door de 2de Bestendige Krijgsraad te Alessandria (Italië) tot één jaar hechtenis veroordeeld werd. Bijgevolg werd hij van de regimentsrol geschrapt. In ieder geval, op 21 november 1809 om zeven uur ’s ochtends, overleden in het militair hospitaal van Alessandria. Deze onfortuinlijke conscrit had een broer Leon die C .O R .1814.94 was. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1786 - BS Wakken, Overlijdens 1813, akte 21, GAD FHB 3039, 3103, 3104, 3252, 3389 en 3417 - Fiche Vergaerde, Brussel - Fiche Derolez (112de Inf Regt), Izegem
VAN KEIRSBILCK Andréas (C.OR. 1810.145) Geboren te Wakken op 15 mei 1790, als zoon van FerdinandusDominicus en van Livina-Theresia Lagaisse. Deed dienst bij de Garde 90
Nationale, als vervanger van Amerlinck Ferdinand (C.O R .1808.95). Werd in 1813 per vergissing opgeroepen voor de 80.000. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1790 - FHB 3142, 3241 en 3550 - Fiche Vergaerde, Brussel
VAN KEIRSBULCK Basilius (C.OR. 1814.75) Geboren te Wakken op 2 maart 1794, als zoon van FranciscusDominicus en Livina Biebuyck (een andere bron spreekt over ene Maria-Anna Ampere, wat gezien de vele naamsverschrijvingen vermoe delijk fout is). Verving zijn broer Albertus-Bernardus Van Keirsbilck (C.O R .1812.19), geboren te Wakken op 18 januari 1792. Op 5 april 1813 aanwezig te Brugge voor de revue van de optrekkende conscrits (Lichting van de 120.000 man op de klassen 1808-1814, zie decreet van 13 oktober 1813). Op 21 december 1813 vertrokken naar het Depot van de Reserve te Metz. In het militieregister van 1815 staat de vermelding:
a fourni un remplaçant au gouvernement français, dont on ignore le sort, wat de verwarring omtrent de dienstuitvoering van deze persoon nog vergroot. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1794 - FHB 3167, 3418 en 3550 - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 63), RAB
VAN KEIRSBILCK Constantinus (C .O R .1812.56. (Arr. 1728, Dept. 3959)) Geboren te Wakken op 26 september 1792, als zoon van FerdinandusDominicus en Livina-Teresia Lagaisse. Dagloner te Wakken, 1,645 meter, kastanjebruin haar en wenkbrauwen, grijze ogen, rond voorhoofd, gewone neus, gewone mond, ronde kin, vol gezicht, gekleurde teint. Op 28 februari 1812 vertrokken naar het 94ste Linie. Daar als fuselier ingelijfd op 15 maart 1812, onder stamnummer 7598 (andere bron geeft 7599). Werd verdacht gedeserteerd te hebben te Hamburg op 6 juni 1812 met meename van een vest, een kapotjas, een politiemuts, twee hemden, twee paar schoenen, een paar zwarte en een paar grijze slob kousen, een linnen broek. Opgepakt en op 6 augustus 1812 naar de eenheid teruggeleid. Kwam op 5 oktober 1812 te Wesel voor de krijgs raad. De door de raad gestelde vraag was: is betrokkene schuldig aan desertie? Tijdens de deliberatie werd Van Keirsbilck in de doorgangsgevangenis opgesloten. De griffier en alle andere personen vreemd aan de raad moesten de zaal verlaten, alleen de Commissaire Impérial woon de de beraadslaging bij. Er werd gestemd, beginnend met de laagste graad en eindigend met de president. Bij meerderheid bleek dat de beklaagde niet schuldig was aan desertie. Van Keirsbilck werd dus vrij gesproken en naar zijn eenheid teruggebracht. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1792 - FHB 3150, 3152, 3154, 3416, 3464 en 3519
VAN LANCKER Machair (C.Wakken.VII.2de klas) Gehuisvest te Wakken. Landbouwerszoon, 1,675 meter. Geen verdere 91
gegevens. bronnen: FHB 1329
VAN LOOF Joannes-Baptiste (C.OR.1806.101) Geboren te Wakken op 27 december 1786, als zoon van PetrusFranciscus en Maria-Anna-Rosa Bruyneel. Werkman (dagloner) te Wakken, 1,620 meter. Vertrok op 28 mei 1809 naar het Regt van de Conscrits van de Garde (Impériale), als vervanger van PierreAlexander Verhaest (C.OR. 1809.89) (in andere bron vermeld als Arnold Verhaest) uit Oeselgem. De vervanging werd op 15 oktober 1808 geregeld door de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm. Van Loof beloofde te marcheren voor 177,77 francs, twee hemden en een paar schoenen (samen 12 francs waard). bronnen: PR Wakken, Geboorten 1786 - FHB 3103, 3104 en 3127 - Fiche Vergaerde, Brussel - Notariaat, Not. Cloet 7 (nr. 80), RAK
VAN OVERBEKE Francisais (C.OR.XIV.15) Geboren te Wakken op 15 december 1784, als zoon van Petrus-Joannes en Fernandine Van de Voorde. Wever te Wakken. 1,700 meter, kastanje bruin haar en wenkbrauwen, grijze ogen, klein voorhoofd, dikke neus, gewone mond, verheven kin, ovaal gezicht. Voor de dienst goedge keurd. Gaf op 8 Brumaire XIV geen gevolg aan zijn oproeping om naar het leger op te trekken. Op 27 februari 1806 te Kortrijk veroordeeld als weerspannig conscrit (réfractaire, in andere bron retardataire) tot een boete van vijfhonderd francs en de kosten. De ouders waren burgerlijk aansprakelijk, maar onvermogend. Deed uiteindelijk dienst in het 45ste Linie, onder stamnummer 6521. Hij was er fuselier in de 3de Cie van het 3de Bon, later in de 3de Cie van het 1ste Bon en nog later in de 2de Cie van het 1ste Bon. Nam deel aan de veldtochten van de Grande Armée in 1807 en 1808. In 1809 in Spanje. De hiernavolgende informa ties spreken mekaar tegen: - opgenomen in een hospitaal op 9 januari 1809. Volgens een brief van zijn vriend Tack (d.d. 10 januari 1811) was François gestorven in het hospitaal van Benevente (Spanje). Geschrapt van de regimentsrol op 16 maart 1810. - deed verder dienst in Spanje in 1809, 1810 en 1811. Op 14 april 1813 van de regimentsrol geschrapt voor een te lange afwezigheid. Er werd geen uitsluitsel gevonden. bronnen: FHB 3034, 3106, 3109, 3523, 3477, 3520, 3522 en 3523 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1784
VAN OVERBEKE Joannes (C.OR. 1809.27) Geboren te Wakken op 17 januari 1789, als zoon van Petrus-Joannes (schoenmaker) en Ferdinandina Vande Voorde (spinster). Schoenmaker te Wakken. Vijf voeten en twee duimen groot, ovaal gezicht, gewoon 92
voorhoofd, grijze ogen, gewone neus, kleine mond, ronde kin, kastan jebruin haar en wenkbrauwen. Deserteerde onderweg naar het 82ste Linie. Opgepakt en op 20 april 1808 opnieuw vertrokken naar dezelfde eenheid, alwaar hij op 21 april diende aan te komen. Moet opnieuw gedeserteerd zijn daar hij aangehouden werd en op 5 mei 1808 naar de gevangenis van Brugge overgebracht. In ieder geval heeft hij van een diensttermijn van meer dan vijf jaar kunnen genieten, toen hij in 1815 opnieuw voor de keuringsraad moest verschijnen. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1789 - FHB 3462 en 3464 - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 96), RAB
VAN RECKEM Leonardus (C.Wakken.VII.3de klas] Geboren te Wakken op 24 december 1776, als zoon van PetrusFranciscus en Maria-Theresia Vander Piete. Gehuisvest te Wakken, be diende van de plaatselijke CDE (commissaire du directoire exécutif). 1,733 meter. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 1329 - PR Wakken, Geboorten 1776
VAN RENNE Joannes-Baptiste (C.W akken.VII.lste klas (14 of 10?) (Dept lijst 810)) Geboren te Wakken op 7 augustus 1779, als zoon van Judocus en Isabella-Rosa Lefebure. Kleermaker te Wakken, 1,760 meter (op andere lijst 1,788). Geen verdere gegevens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1779 - FHB 3069 en 3070
VAN RENNE Modest (C.OR.XIV.22) Geboren te Wakken op 4 april 1785, als zoon van Judocus (Josse) en Isabella-Rosa Lefebure. Ketellapper, 1,726 meter. Zei dat hij geregeld last had van astma. Een andere bron (FHB 3477) haalt aan dat hij beenhou wer was en zoon van Philippe en Colette Ghyselen. Opgeroepen voor de dienst op 8 Brumaire XIV. Daagde niet op. Aangehouden door de gendarmen op aanwijzing van conscrit Ignace Tack (C.OR.XIV.168). Op 21 Frimaire door de ordehandhavers naar het lste Regt Dragonders geleid. Op 3 Nivôse in het depot te Versailles aangekomen en ingelijfd in de 7de Cie, stamnummer 1143. Ondertussen op 27 februari 1806 veroor deeld door de Kortrijkse rechtbank tot een boete van vijfhonderd francs. Zijn ouders werden burgerlijk aansprakelijk gesteld. Op 15 april 1807 aan een kwaadaardige koorts overleden te Marau (bij Elbing). Volgens R. Vergaerde zou hij ook gediend hebben in het 27ste Licht Inf Regt, maar de data kloppen niet (na april 1807). bronnen: FHB 3034, 3102, 3109, 3202, 3389, 3477 en 3520 - PR Wakken, Geboorten 1785 - Fiche Vergaerde, Brussel - BS Wakken, Overlijdens 1807, akte 128, GAD
VAN RYCKEGHEM Bernard Wever te Wakken, 24 jaar in 1813. Op 4 mei 1813 aangeduid voor de 93
actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. bronnen: FHB 3562
VANRYCKEGHEM Charles-Philippe (C.Wakken.VII?) Schoenmaker te Wakken. Deserteur. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 1347
VAN RIJCKEGHEM Macharius (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 20 mei 1778, als zoon van Joannes en MariaJacoba De Smet. Werkman te Wakken gehuisvest, 1,625 meter, bruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, puntige neus, brede mond, ronde kin, ovaal gezicht. Geen verdere gegevens, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 1325 en 1326
VAN SCHOEBEKE Joannes-Franciscus (C.OR.1811.95) Geboren te Wakken op 11 januari 1791, als zoon van Joannes-Amandus en Birgitta Van Canneit. Landbouwer te Wakken, vijf voeten en zes dui men groot (of in een andere bron 1,715 meter). In april 1812 opgeroe pen voor de Garde Nationale. Uitgesteld wegens ziekte. Ene Vercoutere zou Pierre-François Buysschaert voorstellen als vervanger (16 april 1812). Men zou echter niet te nauwlettend mogen toezien op de gestal te. Dit ging blijkbaar niet door. Via een akte d.d. 17 september 1812 en een andere d.d. 24 januari 1813, gepasseerd voor de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm, zorgde schoonvader Pieter Verougstraete, land bouwer te Wakken, voor een vervanger. In feite regelde hij alles op voorhand, in het geval dat Van Schoebeke zou moeten optrekken. Augustin-Joseph Bekaert, geboren te Kortrijk op 19 november 1786 als zoon van Simon en Jeanne van Roosbeke, C.KOR. 1806.23, dagloner in de Leiestad en op het einde van het depot geplaatst als enig kind van een weduwe, werd bereid gevonden om in voorkomend geval Van Schoebeke te vervangen voor 87 francs. In 1813 werd Van Schoebeke voor het leger aangeduid bij de oproeping van de 100.000 man. Hij diende te Brugge aanwezig te zijn op 17 februari 1813. Hij stuurde zijn vervanger. De vervanging door Bekaert werd door de keuringsraad aan genomen op 18 februari 1813. Bekaert vertrok op 20 februari 1813 naar het 56ste Linie. Eigenaardig genoeg wordt van Schoebeke op 4 mei 1813 opnieuw aangeduid voor de actieve dienst bij de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. Hoe deze zaak werd afgehandeld, blijft een raadsel. In ieder geval, toen Van Schoebeke in 1815 opnieuw voor de keuringsraad moest verschijnen, verklaarde hij dat zijn vervanger meer dan twee jaar in het Franse leger had gediend. De dienstperikelen en de vervanging bij Van Schoebeke zijn eerder verwarrend, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1791 - FHB 3160, 3242, 3272 en 3562 - Fiche Vergaerde,
94
Brussel - Notariaat, Not. Cloet 11 (nr. 105), RAK - Notariaat, Not. Cloet 12 (nr. 7), RAK Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 174), RAK
VANSTEENKISTE Leonard (C.Wakken.VII?) Landbouwer te Wakken. Deserteur. Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 1347
VANSTEENKISTE Martin-Constant (C.OR.I813.80) Geboren te Ingelmunster op 30 maart 1793, als zoon van Martin en Cecile Wyndels. Wever (andere bron: landbouwer) te Wakken, 1,550 meter (of vijf voeten en twee duimen in andere bron), ovaal gezicht, verhoogd voorhoofd, bruine ogen, gewone neus en mond, ronde kin, zwart haar en wenkbrauwen. Op 18 november 1813 te Brugge versche nen voor de keuringsraad (een andere bron meldt Kortrijk 6 november 1813) en goed bevonden voor de dienst. Op 20 november 1813 naar het 4de Linie vertrokken. bronnen: FHB 3167, 3424 en 3550 - Militieregister 1816, nr. 60, deel Wakken, RAB
VANTERW YNGEN Jean-Baptiste (C.OR.1812.58 (Arr. 1730, Dept. 3961)) Geboren op 15 juni 1792, als zoon van Alexis-François en Isabelle Dobbels. Leerlooier te Wakken. Op 14 maart 1812 ingelijfd in het 21ste Licht Inf Regt, stamnummer 8470. Zijn broer Bernard (C.OR.1806.18) werd gereformeerd omdat hij te klein van gestalte was en een bult had. bronnen: FHB 3103 en 3150 - Fiche Vergaerde, Brussel
VAN TROUS Joannes-Baptiste (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 30 juli 1778, als zoon van Andréas en Carolina Tavernier. Werkman te Wakken, 1,625 meter (op andere lijst 1,628), bruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, gewone (kleine) mond, ronde (kleine) kin, rond (ovaal) gezicht geschonden door pokken. Hij deserteerde te Menen, tijdens de nacht van 11 op 12 Frimaire VII, uit het 2de Det dat vanuit Brugge naar een eenheid optrok. Het Det (pelo ton) was bevolen door onderluitenant Genotte. Van Troijs liep weg in gezelschap van Jean-Joseph Persijn, een dorpsgenoot. Hij werd opge spoord. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 1318A, 1325, 1326 en 1347
VERBEKE Bernardus (C.W akken.VILlste klas) Geboren te Wakken op 20 november 1778, als zoon van JosephusAnastasius en Philippine-Christine-Angeline Van De Kerkhove. Werk man te Tielt gehuisvest, 1,679 meter. Zou een vervangingsdienst gedaan hebben. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 3070
95
vo
On
N C u c s l a u i d u D im leur-Général
ÉGI MENT f \j •
'*
FHB 3439.
Edouard Vereeke als afwezig militair.
N
O
D’I N F A N T E R I E
F e u i l l e d e S ig n a le m e n t d ’u n M i li t a i r e à reclxerch er p o u r ca u se d ’ab se n ce.
M
DATE
É T A T M IL IT A IR E . S I G N A L E M
E N T .
GRADE.
de
Fil*
de J
A
/?
' v 1
0-)
O B S E R V A T I O N S .
(*)
(«)
P R É N O M S .
Conscrit d« l’«n /r^eft^. inscrit su contrôle du corps
*V d '&oSSt. 0 0 /*. dom iciliât à
n ll* .A s $ Jsré flir
canton sous
----département d
a /'*
//# / canton d ' S
départirent d canton dS
'
a ' A%S?
A / 1/ A d (jL - A j TX- A ^ y ,- A - — j,..'* A *<-A A t A e . _____ _
æ
i
m ent, soua le n*.
-N .
domicilié cution du Décret du 8 — — fructidor an l ! , sous le
- département
( J ) é~ ï y ’j y ï i .a j A f^ A y/a S.- A'/o/ 1 y
- A
taille d’ un mitre '
m illim ètres, cheveux
( sourcils A y‘A ---.. j eux //*A-A tA l ne* Afyvr/e.»-*—g_ menton fiL c n * A visage
front
teint
sur le
sur la liste formée en exé
_____
avant son entrée au service, à
X e tf.fÿ ÿ / ty
Tableau général du départe
——byuche
marqué
C e r t i f i é véritable p a r m ol ( 0 Si 1. d ^ fU .r „ I u. remplace,. « 6 i~ « ..io n lodi^rr !.. nom et prénom* du remplacé . «1 l'aané* d. U convcnpLo. » 1.«foelie apparlieol ce dernier. «I trarmaetlr» « ugnalemeat en double
C a fW W » w fo / K
A
du
< _
\V /
^ l c //>
Si le deaertrur ni enrôle rolonlaire, ou «il * ete appelé nu *emee d’nne nuire manière «pie par la eooiertplioa. il fini en faire nenlion. (a) I.c Commandant do dépSi relaiera «a rorrnpoadanee me le. d. l abunee.
*> e ~"j j ^
" 8
A
.----
) y'
VERBRUGGE Leonardus (C.OR.XIV.74) Geboren te Wakken op 11 januari 1785, als zoon van Petrus-Josephus en Joanna-Carolina Tytgat. Wever te Wakken, 1,690 meter. Was weer spannig conscrit. Op 21 april 1806 was de Kortrijkse onderprefect van plan Leonard voor de rechtbank te brengen. Hij suggereerde een boete van vijfhonderd francs met de kosten op te leggen. De ouders moesten burgerlijk aansprakelijk gesteld worden. Zij hielden nochtans vol dat hij in dienst was. Op twee Fructidor jaar XI had zijn eenheid, de 59ste 1/2 Bde de Ligne, vanuit Luxemburg een attest van aanwezigheid op gestuurd. Sinds 9 Messidor XI deed hij er dienst in de 5de Cie van het lste Bon, onder nummer 103. bronnen: FHB 3294 en 3477 - PR Wakken, Geboorten 1785
VERCAMST Amand (C.Wakken.VII.2de klas) Wever gehuisvest te Wakken. 1,625 meter. Op 1 november 1807 voor de actieve dienst van de Garde Nationale aangeduid (3de Legioen, 4de Cohorte, Cie Jagers). Liet zich vervangen door Charles Hobé uit Oostrozebeke. bronnen: FHB 1329 en 3555
VERCAEMPT François Landbouwer te Wakken, 39 jaar in 1813. Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. bronnen: FHB 3562
VERHEECKE Charles-Louis (C.OR.1813.27) Uit Wakken. In november 1812 opgenomen in het militair hospitaal, dan naar het 56ste Linie. bronnen: FHB 3416
VEREECKE Eduardus (C.OR.XIV.8) Geboren te Wakken op 12 juli 1785, als zoon van Carolus-Philippus en van Maria-Anna-Rosa Vercruysse. Dagloner te Wakken, 1,610 meter, bruin haar en wenkbrauwen, rosachtige ogen, klein voorhoofd, gewone neus en mond, ronde kin, vol gezicht. Opgeroepen op 8 Brumaire XIV. Op 23 (andere bron: 24) Brumaire vertrokken naar het 45ste Linie. Onderweg gedeserteerd. Werd niettegenstaande zijn afwezigheid toch in het stamboek van het regiment ingeschreven op 14 februari 1806, onder stamnummer 3941 en als fuselier van het 2de Bon 3de Cie. Op 27 februari 1806 te Kortrijk bij verstek veroordeeld tot een boete van vijfhonderd francs met de kosten. Zijn ouders waren burgerlijk aan sprakelijk, maar bleken onvermogend. Vrijwillig terug in 1807 en op 25 juli vertrokken naar het 27ste Licht Int Regt. Twee dagen later te Aalst 97
weggelopen uit het detachement. Vrijwillig terug in juli 1808 en naar hetzelfde korps geleid op 8 juli, waar hij ’s anderendaags als jager werd ingelijfd, onder stamnummmer 9747. In de eenheid was hij gekend als Veracke. Op 5 september 1809 opgenomen in het Hôpital externe te Parijs. Op 12 oktober 1810 van de regimentsrol geschrapt voor te lange afwezigheid. In juli 1812 had men te Wakken geen nieuws meer over deze soldaat: men dacht dat hij dienst deed in het 12de Licht Inf Regt. Waarschijnlijk overleden. bronnen: FHB 3034, 3102, 3106, 3109, 3202, 3306, 3388, 3439, 3477 en 3520 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1785
VEREECKE Petrus Schoenmaker te Wakken. Op 1 mei 1813 werd ene Petrus Vereecke aan gesproken om een vervanging te doen. Op 18 mei 1813 sloot hij voor de Wakkense notaris Jean-Baptiste De Rijm een contract af met de Wakkense beenhouwer Engelbert (Ange) De Necker (C.OR.XIV.23). Engelbert werd geboren te Wakken op 30 december 1784. Hij was de zoon van Philippus-Jacobus en Coleta Gijsselijn. In het jaar XIV werd De Necker medisch gereformeerd door de rekruteringscommissie voor humeurs scrophuleuses (kliergezwellen met kwade vochten). Zo zou Petrus, wanneer De Necker zou aangeduid worden voor de 1ste Ban van de Garde Nationale, in zijn plaats optrekken. Dit werd overeenge komen voor een som van 860,73 francs op jaarbasis (in baten en ver liezen) te verrekenen naargelang de duur van de dienst. Op 4 mei 1813 werd De Necker inderdaad voor de Garde Nationale aangeduid (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813), in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. Vereecke trok op, maar deserteerde. Hij werd gevat en op 1 augustus 1813 naar Antwerpen teruggebracht, waar zijn eenheid (1ste Regt d’Anvers) dienstdeed. De Necker diende 120 francs als vervangingsprijs (lees: boete) te betalen. Naast deze som moest hij nog 10,60 francs voor de vervollediging van de kleine uitrus ting en 14,47 francs voor het groot équipement (verlies) betalen. Wat de identiteit van de vervanger betreft zou het hier kunnen gaan om Petrus-Josephus Vereecke, geboren te Wakken op 22 juni 1778 (zie vol gend item). bronnen: FHB 3106, 3560, 3562, 3576 en 3577 - Not. Cloet 12, RAK - PR Wakken, Geboorten 1784 - Fiche Vergaerde, Brussel
VEREECKE Petrus-Josephus (C.Wakken.VII.2de klas) Geboren te Wakken op 22 juni 1778, als zoon van Carolus-Philippus en Isabella-Rosa Vercruijsse. Werkman te Wakken, 1,527 meter. Kastanje bruin (zwart) haar en wenkbrauwen, bruine ogen, gewone (puntige) neus, ronde kin (met kuiltje), gewone mond, rond gezicht. Weggelopen uit het 2de Det optrekkende conscrits (zie Van Troijs en Persijn). Te Wakken aangehouden op 21 Frimaire VII en ’s anderendaags voor de 98
Kortrijkse plaatscommandant geleid. Geen verdere gegevens. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1778 - FHB 1325, 1326, 1346, 1347 en 1349
VERHAEST Pierre-Joseph (C.OR.XIII.64) Geboren te Wontergem op 1 december 1783, als zoon van N .N . en Judoca Vanden Borre. Gehuisvest te Wakken, 1,720 meter. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3098 - Fiche Vergaerde, Brussel
VERHELLE François-Xavier (C.OR. 1810.49 (Dept,. 5370) (andere bron C.1809)) Zoon van Jean en Isabelle Teriest. Wever te Wakken. Deed dienst als fuselier in de 1ste Cie 4de Bat van het 30ste Linie. Op 19 april 1809 opgenomen in het burgerlijk hospitaal van Wissembourg en er op 23 april overleden aan opstoten van hoge koorts (fièvre ataxique). bronnen: BS Wakken, Overlijdens 1809, akte 58, GAD - DFM, pak 61
VERLEYE N.N. (C.OR.1808) Niet te Wakken geboren. Deed dienst bij het 9de Regt Provisoire. Zijn broer Hubert Verleye (C.OR. 1810.90) vroeg hiervoor de plaatsing op het einde van het depot. bronnen: FHB 3208 - Fiche Vergaerde, Brussel
VERMEIREN Bernard Weefkammaker te Wakken, 25 jaar in 1813. Op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813) in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. bronnen: FHB 3562
VERMEEREN Charles (C.O R .1813) Geboren te Wakken op 12 september 1793, als zoon van JoannesLivinus en Maria-Theresia Derveaux. Weefkammaker te Wakken, vijf voeten, zes duimen en zes lijnen groot, ovaal gezicht met sporen van pokken, hoog voorhoofd, blauwe ogen, gewone neus, kleine mond, spit se kin, roodachtig haar en wenkbrauwen. Werd in 1813 voor het leger aangeduid, maar leverde een vervanger, bronnen: Militieregister 1816, nr. 60, deel Wakken
VERMEULEN Emanuel (C.W akken.VII.79.lste klas (Dept Lijst 2477)) Geboren op 27 januari 1779. Dagloner te Wakken, 1,650 meter. Aange duid voor de dienst. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3069
VERMOTE Leonard (C.KOR.XI) Geboren te Zwevegem op 28 juni 1782, als zoon van Pierre en Therese 99
Van De Venne. Niet aangeduide conscrit gehuisvest te Zwevegem. Bij contract voor notaris Jean-Baptiste De Rijm op 1 februari 1812, is Leonard bereid Jean-Baptiste Dervaux te vervangen. Dervaux was ver ver (teinturier) te Wakken, geboren in dezelfde gemeente op 8 maart 1791, als zoon van Anselmus en van Rosa Slock (C.OR.1811). Hij was al ingelijfd bij de Garde Departementale te Brugge. Op 4 mei 1813 werd hij aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813) in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen. In 1815, toen Dervaux opnieuw voor de keuringsraad dien de te verschijnen, verklaarde hij dat zijn vervanger meer dan twee jaar bij de Fransen gediend had. bronnen: FHB 3562 - Notariaat, Not. Cloet 11 (nr. 7), RAK - Militieregister 1815, nr. 37 (Wakken 185), RAB
VERSCHELDE Joannes-Baptiste (C.OR.XII.(134 Dept. lijst) (797 op andere Dept. lijst) (401 idem)) Geboren te Wakken op 16 september 1783, als zoon van Petrus en van Maria-Francisca Puijt. Wever te Wakken. 1,756 meter, bruin haar en wenkbrauwen, blauwe ogen, hoog voorhoofd, puntige neus, grote mond, spitse kin, ovaal gezicht, gekleurde teint. Op 10 Pluviôse XII aan geduid voor de Armée d’Active (144 man voor het arrondissement Kortrijk), in casu voor het 8ste Aie Regt. Vertrokken uit Brugge op 11 Pluviôse XII met 18 man, maar deserteerde op de 13de dito. Veroordeeld op 15 Floréal XII. Moet dan in een andere eenheid gediend hebben, want hij werd op 30 juli 1807 gereformeerd. bronnen: FHB 3080, 3088, 3090 en 3429 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1783
VERSCHEURE Frédéric (C.OR.) Geboren te Wakken op 1 januari 1784, als zoon van Pierre en Barbara N .N . Gehuisvest te Wakken, 1,580 meter, kastanjebruin haar en wenk brauwen, grijze ogen, hoog voorhoofd, dikke neus, gewone mond, ronde kin, ovaal gezicht. Sedert 26 Germinal XII in dienst bij het 45ste Linie, stamnummer 2551. Daaruit gedeserteerd op 3 januari 1812. Blijkbaar niet gekend in Wakken, bronnen: FHB 3416 en 3420
VROMAN Charles (C.OR.XII.512) Uit Wakken. Op 10 Pluviôse XII gereformeerd wegens gestalte. Zijn ou ders moesten hiervoor een compensatie van 22,11 francs betalen. Werd nadien toch weerhouden om te dienen bij de voltigeurs (zie besluit van 22 Ventôse XII), vermoedelijk in het 25ste Licht Inf Regt. bronnen: FHB 3080 en 3430 - Fiche Vergaerde, Brussel
VROMAN Pierre-Augustin (C.Wakken.VII) Landbouwerszoon te Wakken, 1,625 meter, zwart haar en wenkbrau 100
wen, bruine ogen, gewoon voorhoofd, lange neus, gewone mond en kin, langwerpig gezicht. Is op 27 Floréal VII 20 jaar, 4 maanden en 23 dagen oud (cf. Tableau des conscrits du canton de Wacken, en déduc
tion de son contingent dans la levée ordonnée pour le complément des 200.000 hommes). Laattijdig aangeduid voor de dienst daar hij met drie andere dienstplichtigen niet opgenomen was op de conscriptielijst en dus niet verwittigd was dat hij diende op te trekken. Mocht dus volgens het gemeentebestuur niet beschouwd worden als deserteur. Geen ver dere gegevens. bronnen: FHB 1344
WAELENS Albertus (C.W akken.VII.lste klas (35 of 23 ?) (Dept Lijst 1403)] Geboren te Wakken op 3 mei 1779, als zoon van Petrus-Franciscus en Maria-Anna Van Biesbrouck. Schoenmaker te Wakken, 1,679 meter (1,766 meter op andere lijst). Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3069 en 3070 - PR Wakken, Geboorten 1779
WAELENS Franciscus (C.OR.1809.71) Geboren te Wakken op 23 mei 1789, als zoon van Bernardus en MariaJacoba Van Biesbrouck. Opgeroepen voor het leger. Was aanvankelijk deserteur. Op 4 september 1808 ingelijfd in het 82ste Linie. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1789 - FHB 3450
WAELENS Ivo (C.OR.1808.4) Geboren te Wakken op 24 oktober 1788 als zoon van Joannes-Baptiste en Isabella-Rosa Van Haelst. Gehuisvest te Wakken, 1,730 meter. Ingelijfd op 28 juni 1807 als kanonnier bij de 20ste Cie van het 7de Regt Aie-te-voet, stamnummer 3072. Op 14 november 1807 opgenomen in het hospitaal van Strasbourg (Dept Neder-Rijn) en er op 20 november 1807 overleden aan koorts. bronnen: PR Wakken, Geboorten 1788 - BS Wakken, Overlijdens 1807, akte 38, GAD Fiche Vergaerde, Brussel - DFM, pak 56
WAELENS Leon (C.Wakken.VII.lste klas (45 of 30 ?) (Dept Lijst 1684)) Geboren te Wakken op 29 maart 1779, als zoon van Joannes-Baptiste en Isabella-Rosa Van Haelst. Schoenmaker, 1,325 meter (1,761 op ande re lijst). Geen verdere gegevens, bronnen: FHB 3069 en 3070 - PR Wakken, Geboorten 1779
W ALLAERT Ludovicus (C.OR.XIII.20) Geboren te Wakken op 30 mei 1784, als zoon van Petrus-Franciscus en Maria-Theresia De Masure. Houtdraaier te Wakken, 1,666 (of 1,655) meter. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 3096 en 3098 - Fiche Vergaerde, Brussel - PR Wakken, Geboorten 1784
101
ERE AAN DE WAKKENSE CONSCRITS OMGEKOMEN TIJDENS DE NAPOLEONTISCHE VELDTOCHTEN 1798-1815
OP HET SLAGVELD
IN DE HOSPITALEN DANTZIG (D) ALEXANDRIA (I) SCHILTIGHEIM (F) MAINZ (D) AREZZO(I) LUIK (B) DEMAGHTLUD0V1CUS
1788-1809
METZ (F)
DESMETLUOOVICUS FHICK EDOUARD
1784-1809 -1809
WENEN (O)
HEYNSBERGHE JACOBUS-PHIUPPUS 1777-1810
.EgOjOffi) VAULADOLID (SP);
LAMOTTEIGNAÇE UPPENS EUGÈNE
-1808 1783-1808
MAERTENSCAROUIS NE1R1NCKPIERRE-JOSEPH .
1789-1811 TALAYERArOE-LARBYNA(SP) 1790-1813 BENSBERG (D)
MËTZ (F) SAN.SEBASTIAN (SP)
PLATTEEL SATURNUS
1788-1807
CHAMBERY (F)
ROBRECHT ALEXANDER
1788-1808
ROBBERECHT JOSEPHUS
1784-18Ö9
PAMPLONA(SP) MADRID (SP)
1792- 1812. WESEL(D) 8ENGIER FHEDERKïUSrHUBERTUS 1793-1814 1793- 1814 ORLÉANS (F) VAMASSCKE OOANNE8WnBTB^1792 -1813 BAARU-HERTOG(N) VAMOEN ABEELE HENRICUS 1788-1809 SAN SEBASTIAN (SP) VANDEWALLE AMANOUS 1787-180r VAN KEIRSBULCK ALBERTUS 1788-1809 VAMRENNE MODEST 1788 1807 VEHEECKE EOUARDUS 1788 -1809/1810 VERHEUE FRANÇOIS-XAVIER . 1809 WAELEN8 IVO ' 1788.1807
WACKEL ALEXANDRIA (I) MARAU(D) PARIJS (F) WISSEMBOURG (F) STRASBOURG (F)
Deze gedenkplaat werd onthuld aan de kerk op 17 juni 2000. 102
W ALLAERT Petrus (C.O R .1812.134 (Arr. 1806, Dept. 4037)) Geboren te Wakken op 15 februari 1792, als zoon van Petrus-Franciscus en Maria-Teresia De Masure. Houtdraaier te Wakken, 1,730 meter. Trok op als vervanger van ene Joseph Auborst (nr. 7) (die zelf substituant was voor ene Leon de Bert nr. 34), ingevolge een aanduiding voor de Lichting van de 100.000 man. Op 20 februari 1813 in het 14de Kurassiers Regt ingelijfd. Allicht per vergissing op 4 mei 1813 aangeduid voor de actieve dienst van de Garde Nationale (Keizerlijk Decreet van 5 april 1813) in de Cie Jagers van de 3de Cohorte van het 3de Legioen, bronnen: PR Wakken, Geboorten 1792 - FHB 3152 en 3562
WATTYN Joseph (C.Wakken.VII (?)) Deserteur. Geen verdere gegevens. bronnen: FHB 1347
III. C O N S C R IT S O V E R L E D E N EN V E R M IS T T I J D E N S D E D IE N ST 1. Bevestigd overlijden Op het slagveld of aan verwondingen Coucke Louis 1787 - 1813 Leipzig (D) De Backere Leon 1780 - 1810 Lerida (Sp) De Clerck David - 1813 Leipzig (D) Despriet Jean-Baptiste 1784 - 1806 Alessandria (I) Sengier Ludovicus 1787 - 1809 Essling (D) In de hospitalen Andries Jean-Baptiste 1792 - 1813 Dantzig (D) Blancke Charles-Louis 1779 - 1807 Alessandria (I) Claus Jean-Baptiste 1783 - 1813 Schiltigheim (F) Deborchgrave Joannes-Baptiste 1794 - 1813 Mainz (D) Decavel Jacobus 1781 - Arezzo 1810 (I) Decuninck Jean-Baptiste 1787 - Luik 1807 (B) De Maght Ludovicus 1788 - 1809 Metz (F) De Smet Ludovicus 1784 - 1809 Wenen (O) Frick Edouard - 1809 Eeklo (B) Heynsberghe Jacobus-Philippus 1777 - 1810 Valladolid (Sp) Lamotte Ignace - 1805 Metz (F) Lippens Eugène 1783 - 1808 San Sébastian (Sp) Maertens Carolus 1789 - 1811 Talavera-de-la-Reyna (Sp) Neirinck Pierre-Joseph 1790 - 1813 Bensberg (D) 103
Platteel Saturnus 1785 - 1807 Chambéry (F) Robrecht Alexander 1785 - 1808 Pamplona (Sp) Robberecht Josephus 1784 - 1809 Madrid (Sp) Ruijsschaert Joseph 1792 - 1812 Wesel (D) Sengier Fredericus-Hubertus 1793 - 1814 Orléans (F) Vanassche Joannes-Baptiste 1792 -1813 Baarle-Hertog (N) Van Den Abeele Henricus 1786 - 1809 San Sébastian (Sp) Vandewalle Amandus 1787 - 1807 Wackel (?) Van Keirsbulck Albertus 1786 - 1809 Alessandria (I) Van Renne Modest 1785 - 1807 Marau (D) Vereecke Eduardus 1785 - 1809/1810 Parijs (F) Verhelle François-Xavier - 1809 Wissembourg (?) Waelens Ivo 1788 - 1807 Strasbourg (F)
2. Sterk verm oeden van overlijden Bartsoen Joannes-Baptiste 1790 - 1811 Hamburg (D) Biebuyck Joannes-Baptiste 1786 -1809/1810 Parijs (F) De Maegt Carolus-Ludovicus 1786 - 1809 Talavera-de-la-Reyna (Sp) De Smet Petrus 1787 - 1812 (onbekend) D ’hondt François 1790 - 1813 te Maagdenburg (D) Robreght Bernardus 1779 - 1808 (onbekend) Tack Leonard 1784 - 1809 of 1813 in Spanje Van Ackere Joannes-Baptiste 1788 - 1809 in Spanje Vanderhaeghen Jean - 1809 Pamplona (Sp) Van Overbeke Franciscus 1784 - 1809/1810 Benevente (Sp)
3. Verm iste conscrits Of conscrits waarvan men in 1815 het spoor bijster was en waarover vandaag nog geen uitsluitsel gevonden werd. Cnudde Maximiliaen - 1812 in Rusland Dekiere Joannes-Baptiste 1791 - 1813 te Leipzig (D) Demeyere Jean-Baptiste 1789 - 1812 in Rusland (krijgsgevangen?) De Pont Ludovicus-Josephus 1794 - (onbekend) Desmet Joannes-Baptiste 1783 - 1809 op Martinique (krijgsgevangen?) Desmet Pierre-François - 1814 te Maagdenburg (D) De Volder Petrus-Josephus 1791 - 1812 in Rusland (krijggevangen) Dugardin Jean 1788 - 1807/1815 (onbekend) Neirinck Joannes-Franciscus 1791 - 1813 te Leipzig (D) (krijgsgevan gen?) Pardoen Seraphinus 1793 - 1813 te Neubourg (F) (krijgsgevangen door de Russen) 104
IV . D E W A K K E N S E PER R E G IM E N T
SO LD A TEN ,
IN G E D E E L D
A . Infanterieregim enten 1. Lichte Infanterie 12de: Vereecke Eduardus In 1812 een deel bij de Grande Armée in Duitsland, een ander deel in Spanje. 13de: Bartsoen Joannes-Baptiste In 1812 in Rusland als deel van het 1ste Corps. 21ste: Andries Jean-Baptiste, Vanterwyngen Jean-Baptiste, Berwaene Pierre-Joseph In 1812 een deel bij de Grande Armée in Duitsland, een ander deel in Spanje. 24ste: Debacker Albertus In 1813 een deel van de Grande Armée in Duitsland. 25ste: De Backer Amand, Claus Joannes-Baptiste, Vroman Charles, Lippens Eugène In 1803/1804 locatie niet gekend. 27ste: Frick Edouard, Vereecke Eduardus, Van Renne Modest, Maes Norbertus In 1805/1809 een deel bij de Grande Armée in Duitsland, het ander deel in Spanje. Organisatie van de Lichte Inf Regtn: elk Bon bestaat uit zes Cies (1 van carabiniers, 1 van voltigeurs, vier van chasseurs), vier Bons vormen één Regt. Ref.: Ph. HAYTHORNTHWAITE, Napoleon’s Light Infantry, Uitg. Osprey Men-at-Arms, London, 1983.
2. Gewone Infanterie of Linieregimenten 4de: Blondeel Félix, De Smet Ludovicus, Claus Jean-Baptiste, Devolder Joannes-Augustinus, Sengier Fredericus-Hubertus, Vansteenkiste Martin-Constant, Sonneville Joannes-Baptiste In 1804/1805 locatie niet gekend. In 1805/1806 in het 4de Corps van de Grande Armée in Duitsland. In 1813/1814 bij het 2de Corps tijdens de Duitse Campagne. 105
7de: Van Acker Petrus, Vandevelde Leon, Lambrecht Xavier, Adam Pierre In 1813 in Duitsland, in het 7de Corps van de Grande Armée. 8ste: De Smet Petrus-Jacobus, Dobbels Petrus-Josephus, Beels Charles, Neerinck Joannes-Baptiste, Van Ackere Joannes-Baptiste, Pischaert Joannes-Baptiste, Vandercruyssen Augustin In 1807 deel van het 1ste Corps van de Grande Armée in Duitsland. In 1808/1812 deel van de Armée d’Espagne. In 1813 waren Bons in Spanje en in Duitsland (2de Corps van de Armée du Rhin et d’Allemagne). 11de:
Desmet Pierre-François
12de: Neirinck Bernardus, Dhuyvetter Judocus-Bernardus In 1813 bij de 1ste Div van het 1ste Corps van de Grande Armée in Duitsland. 20ste: Gheerbrant Joannes In 1798 is de locatie niet gekend. 21ste: De Smet Ludovicus In 1806/1808 bij het 3de Corps van de Grande Armée in Duitsland In 1809/1811 deel van de Armées d’Allemagne et du Rhin. 25ste: Demeyere Jean-Baptiste In 1811/1812 deel van het lste Corps van de Grande Armée in Rusland. 27ste: Neirinck Xaverius In 1811 aanvankelijk bij de Armée d’Allemagne in Duitsland, dan in het zelfde jaar bij de Armée du Portugal in Spanje en Portugal. 30ste: Verhelle François-Xavier, Adam Emmanuel, Desmet Leon Dit Regt maakte in 1809 deel uit van de Armé d’Allemagne en van de Armée du Rhin. 32ste: Biebuyck Joannes-Baptiste, Pellegry Petrus, Lambrecht JeanBaptiste In 1806 in het 3de Corps van de Grande Armée in Duitsland. 33ste: Debraije Jean-François, Claus François-Xavier In 1813 in het lste Corps van de Grande Armée. 45ste: De Maeght Joannes-Baptiste, Van Overbeke Franciscus, Vanderhaeghen Frédéric, Robberecht Josephus, Robrecht Alexander, 106
Vanderhaeghen Ives, Van Der Haeghen Pierre, Coucke Louis, De Smet Petrus, De Maegt Carolus-Ludovicus, Decuninck Jean-Baptiste, Robbrecht Jacobus, Du Castel Charles-Joseph, Vandewalle Amandus, De Backere Leonis, Saroels Petrus, Vereecke Eduardus, Lippens Eugène, Verscheure Frédéric, Vanglabeke Celestin, Tack Leonard In 1803/1804 is het Regt bij de Armée du Hannovre. In 1805/1807 bij het lste Corps van de Grande Armée in Duitsland. In 1807, was het depot te Luik en maakte het Regt deel uit van 4de Corps van de Grande Armée in Duitsland. In 1808/1813 bij de Armées d’Espagne et du Portugal. 47ste: Van Den Abeele Henricus In 1806 infanteriedienst aan boord van de schepen ‘Regulus’ en ‘Président’. In 1808 is het Regt in Spanje. 56ste: Robrecht Joannes-Henricus, Sonneville Joannes-Baptiste, Vandeplassche Jean-Baptiste, Lambrecht Philippus, Vanassche JoannesBaptiste, Deloof Louis, Fridt Pierre-Jean, Despriet Jean-Baptiste, Dobbels Ludovicus, Claus Leonard, Demeyer Damasus (Damien), Verheecke Charles-Louis In 1803/1804 locatie niet gekend. In 1805 maakt het Regt deel uit van de Armée d’Italie. In 1812 bij de Grande Armée in Duitsland. In 1813 bij de Grande Armée in Saxen. 59ste (59ste 1/2 Bde): De Backere Josephus-Carolus, Persyn Josephus, Landuijt Engelbertus, Robbrecht Bernardus, Robreght Bernardus, Gheerbrant Joannes, Gequiere Grégoire, Ghekiere Macarius, Verbrugge Leonardus, Lamotte Ignace, Moerman Ferdinand, Debacker Albertus In 1798 is het Regt in de Vendée, de Normandie en de Perche. In 1800/1804, locatie niet gekend. In 1805 bij de Grande Armée in Duitsland. In 1808 zijn enkele Bons bij de Grande Armée in Duitsland, andere bij de Armées d’Espagne et du Portugal. 66ste: Maertens Carolus, Calens Petrus In 1808/1811 is het Regt bij het 2de Corps van de Armée du Portugal. In 1811 is het Regt geïntegreerd in het het 6de Corps van dezelfde macht. 69ste: Decock Sylverius, Tallie Ludovicus, Blondeel Romanus In 1813 is het Regt in Spanje. 71ste (71ste 1/2 Bde): Gossens Joannes-Josephus 107
In 1798/1801 is de locatie van het Regt niet gekend. 76ste: Meersman Jean-Baptiste In 1807 bij de Grande Armée in Duitsland. 82ste: Algoed André, Waelens Franciscus, Van Overbeke Joannes, Desmet Joannes-Baptiste In 1807/1808 is het 4de Bon in Martinique. In 1808 zijn de meeste Bons in Spanje en Portugal. 85ste: De Maght Bernardus In 1807 is het Regt bij de Grande Armée in Duitsland. 86ste: De Maght Bernardus, De La Fonteyne Amandus, De Smet Ludovicus, Robberecht Josephus In 1805 maakt het Regt deel uit van de Armée des Côtes de l’Océan. 94ste: Demaeght Pierre, Ruijsschaert Joseph, Schillaert François, Vanderhaeghen Ives, Dobbels Joannes, Robrecht Alexander, Van Keirsbilck Constantinus In 1807/1812 is een deel van het regiment bij het 1ste Corps van de Grande Armée of Armée d’Allemagne in Duitsland, een ander deel bij de Armées d’Espagne et du Portugal. 100ste: De Maeght Ludovicus, Heynsberghe Jacobus-Philippus, Robreght Bernardus In 1806 is het Regt bij de Grande Armée in Duitsland. In 1808/1810 is het in Spanje. 112de: Plateel Saturnus, Blancke Charles-Louis, Desmet PierreFrançois, Moorreman Petrus, Decock Silvester, Decavel Jacobus, Van Keirsbulck Albertus, D ’hondt François, Neirinck Joannes-Franciscus, Dekiere Joannes-Baptiste In 1807/1814 is het Regt geïntegreerd in de 3de Reserve Divisie van de Armée d’Italie. In 1808/1812 is het 4de Bon in de Armée de Catalogne in Spanje. In 1811/1813 zijn er Bons bij het 11de Corps van de Grande Armée in Duitsland. In 1814 is het 2de Bon nog in Duitsland. 116de: Vanderhaeghen Jean, Robrecht Alexander, Dobbels Joannes, Robrecht Antonius In 1807/1809 is het Regt in Spanje. 117de: Robbrecht Jacobus, Robrecht Antonius, Coucke Louis, Van 108
Ackere Joannes-Baptiste In 1808 is het Regt in Spanje. 121ste: Bartsoen Joannes-Baptiste Tussen 1809/1812 is het Regt geïntegreerd in de Armée d’Espagne. 122ste: Bultynck Ludovicus, Koopman Petrus In 1809/1810 maakt het Regt deel uit van het 2de Corps van de Armée d’Espagne. In 1811/1813 geïntegreerd in de Div Bonnet van het 6de Corps van dezelfde macht. 131ste: Neirinck Xaverius In 1811 is het Regt gekend als het Regt van Walcheren. 151ste: Neirinck Pierre-Joseph, Putte Ignace In 1813 opgericht met verschillende cohortes van de Garde Nationale, geïntegreerd bij de Grande Armée in Duitsland. 156ste: Coucke Louis Maakt in 1813 deel uit van de Grande Armée in Duitsland. Regiment Vlissingen: Bartsoen Joannes-Baptiste Organisatie van de Linie Regtn, van laag naar hoog: - de Inf Cie (soms ingedeeld in een tactische divisie van twee Cies) - het Inf Bon (zes of meer Cies) - het Inf Regt (naargelang de periode van twee tot acht Bons) - de Inf Bde (van twee tot drie Regtn) - de inf Div (meerdere Bdes, met toevoeging van een Licht Inf Regt per Bde) Ref.: E. BUKHARI, French Napoleonic Line Infantry, Uitg. Almark Publishing Co. Ltd., London, 1973.
B. Cavalerieregim enten lste Regt Huzaren: Demaegd Charles 10de Regt Huzaren: Gheerbrant Joannes 7de Regt Jagers-te-paard: Neirinck Xaverius 11de Regt Jagers-te-paard: De Volder Leopoldus 109
15de Regt Jagers-te-paard: Neirinck Xaverius lste Regt Dragonders: Van Renne Modest In 1805 deel van de Cav Res van de Grande Armée in Duitsland. 20ste Regt Dragonders: Dobbels Ludovicus In 1813 deel van het 5de Cav Corps van de Grande Armée in Duitsland. 26ste Regt Dragonders: Sonneville Joannes-Baptiste In 1804/1805 deel van de Cav Res van de Grande Armée in Duitsland. 30ste Regt Dragonders: Cnudde Maximiliaen In 1812 geïntegreerd in de Grande Armée in Duitsland. Organisatie van de Drag Regtn: twee Cies vormen één Esk, het Regt bestaat uit vier Esk. Ref.: E. BUKHARI, Napoleon’s Dragoons and Lancers, Uitg. Osprey Menat-Arms, London, 1976.
3de Regt Kurassiers: Sengier Ludovicus In 1807/1809 bij de Grande Armée in Duitsland. 4de Regt Kurassiers: Wallaert Petrus In 1813 bij de Grande Armée in Duitsland. 6de Regt Kurassiers: Tack Clement, Fieuw Paul In 1803/1804 locatie niet gekend, in 1813 bij de Grande Armée in Duitsland. 9de Regt Kurassiers: Quire Augustinus In 1806/1808 bij de Grande Armée in Duitsland. 14de Regt Kurassiers: Persyn Albertus, Wallaert Petrus Organisatie van de kurassiers Regtn: twee Cies vormden één Esk, het Regt bestond uit vijf Esk. Ref.: E. BUKHARI, Napoleon’s Cuirassiers and Carabiniers, Uitg. Osprey Men-at-Arms, London, 1977. Gendarmerie: Dobbels Joannes 110
C . Artillerieregim enten lste Regt Aie-te-voet: Neirinck Bernardus 5de Regt Aie-te-voet: Maes Norbertus 7de Regt Aie-te-voet: Waelens Ivo 8ste Regt Aie-te-voet: Verschelde Joannes-Baptiste 6de Regt Aie-te-paard: Destoop Bernard
D . Vervoerw ezen en aie-trein 3de Bon d’Equipages Militaires: Dhaveloose Franciscus Artillerietrein: Decock Silvester Artillerietrein 11de Bon (bis): De Volder Petrus-Josephus
E . Garde im périale 3de Regt Voltigeurs van de Garde: Naessens Carolus-Ludovicus, Pardoen Seraphinus 7de Regt Voltigeurs van de Garde: Naessens Carolus-Ludovicus 13de Regt Voltigeurs van de Garde: Demeyer Bernardus, Claus Theodorus 4de Regt Tirailleurs van de Garde: Deborghgrave Joannes-Baptiste 2de Regt Grenadiers-te-voet van de Garde: Algoedt Frédéric Artillerie van de Garde: Persijn Franciscus Jagers-te-paard van de Garde: Destoop Bernard Jeune Garde: Martens Bruno, Debo Laurent, Lambrecht JoannesBaptiste, Van Der Wee Eugenius Regt Conscrits van de Garde: Van Loof Joannes-Baptiste Train d’Equipage van de Garde: Pardoen Seraphinus
F. Garde nationale Garde Nationale (algemeen): Van Keirsbilck Andréas, De Mey Norbertus, Desyn Charles-Philippe, Dobbels Fredericus, Lambrecht Albertus, De Kiere Petrus-Franciscus 111
lste Legioen (bis): De Grande Petrus, Robberecht (De) Jean, Bekeghem Jean, Couke Philippus-Josephus, Laigaisse Hubert 3de Legioen: Morel Leonard, De Backere Carolus, Deunynck Casimir, De Borghgrave Joannes-Dedeo, Amerlinck Ferdinandus, Deborgraeve Eugene, De Smet Petrus-Bernardus, Storme Joannes-Baptiste, Van Den Hende Jeremie-François, Tibergien Amand, Lambrecht Joannes-Baptiste, Vercaempt François, Lambrecht Leonard, Van Ryckeghem Bernard, Van Der Haegen Jean, De Keere Jean, De Paepe Jean, De Haeze Jean, Vermeiren Bernard, Meyers Charles-Philippe, De Groene Xavier, De Groene Albert, Desquin Joannes, Ver Eecke Petrus, Demeyer Louis, Van Canneyt Ferdinandus, Pisschaert Josephus lste Regt d’Anvers (Garde Nationale): Ver Eecke Petrus, De Paepe Jean
G . Varia lld e Bon de Marine: Craeymeersch Jean-Baptiste lste Regt Provisoire: Frick Edouard 9de Regt Provisoire: Van Ackere Joannes-Baptiste, Verleye NN. 33ste Regt Provisoire (binnen de 12de Div): Tytgat Petrus-Franciscus Depot Général de la Réserve (algemeen): Meyers Charles-Philippe Reserve Cie van het Leiedepartement: De Grande Joannes-Baptiste, Merlier Joannes-Baptiste, Tack Basilius 3de Légion de Réserve: Dugardin Jean Garde Départementale: Dervaux Jean-Baptiste Compagnie des conscrits-ouvriers du port de Bruges: Tack Eugène Depot weerspannige conscrits (algemeen): Robberecht Josephus Depot dienstweigeraars te Rijsel: Desmet Joannes-Baptiste, Demeyere Jean-Baptiste, Robberecht Yves Depot dienstweigeraars te Wesel: Demeyere Jean-Baptiste, Demeyer Bernardus, Neirinck Bernardus Garde d’Honneur: Van Den Poel Theodorus
H . O nbekende bestem m ing Geldt voor een groot deel van de conscrits van de lichting van het Jaar VII: 112
Wallaert Ludovicus, Wattyn Joseph, Vanryckeghem Charles-Philippe, Van Rijckeghem Macharius, Van De Kerkhove Floribertus, Vansteenkiste Leonard, Van Renne Joannes-Baptiste, Van Reckem Leonardus, Vanhoutte Philippe, Verbeke Bernardus, Vermeulen Emanuel, Vereecke Petrus-Josephus, Vanderniert Petrus-Josephus, Verhaest Pierre-Joseph, Vanderhaeghen Philippus-Jacobus, Van Troijs .Joannes-Baptiste, Van Halewyn Pierre, Van Keirsbulck Basilius, Van Lancker Machair, Waelens Leon, Waelens Albertus, Vroman Pierre-Augustin, Van Der Haegen Carolus-Ludovicus, Lambreght Franciscus, Deschynck Xavier, De Smet Benedictus, De Smet Bernard, Derijcke François, De Rijm Carolus, De Paepe Petrus-Josephus, De Pont Ludovicus-Josephus, De Smet Elias, De Smet Joseph, D ’Ooms Bernard, Hasebroeck Joannes-Bernardus, Hooghe Pierre, De Witte Ignatius-Bernardus, De Volder Ludovicus, Desmedt Machaire, De Voldere Bernardus, Demey Philippe, De Meij JoannesBaptiste, Callens Ferdinandus, Carton Jean, Carton Petrus-Josephus, Bultinck Joannes-Josephus, Bovyn Godefroid, Amerlinck Louis, Blondeel Leonardus, Claus Josephus, Debacker Joannes, Demaegt Ignatius, Demaght Joannes, De Groene Gratianus, Declerck Jean, Decavel Jean-Baptiste, De Clerck David, Hottil Andréas, Sensier CarolusPhilippus, Somiliana Joannes-Josephus, Stapleton Jean-Louis, Sengier Joannes-Baptiste, Sengier Augustin, Opsommer Jean-Baptiste, Persijn Joannes-Josephus, Tack Franciscus-Xaverius, Tack Leon, Tydtgat Joannes-Baptiste, Tytgat Joseph, Tallie Carolus, Tallie Livinus, Taelman Jean-François, Lambrecht Franciscus, Minne Josephus, Lannoye Philippe, Lefebvre Jacobus-Franciscus, Lambreght Joannes, Lambregt Eduardus, Lambrecht Joannes-Baptiste, Lambregt Carolus, Mestdag Leon, Lupens Joannes-Baptiste, Matthijs Carolus, Mehuijs Carolus, Maes Ferdinand, Matthijs Amatus, Maes Joannes, Maes Pierre.
113
B IJL A G E : S O L D A T E N B R IE V E N In bijlage voegen we enkele kritische tekstuitgaven van de geschriften van Wakkense conscrits of van brieven waarin een gegeven over Wakken voorhanden is. In een kritische tekstuitgave wordt de trans criptie van het origineel enkel aangepast wat betreft interpunctie, kleine en hoofdletters en afkortingen, zodat het voor de hedendaagse lezer gemakkelijker wordt om de oude teksten vlotter te begrijpen; aan de integriteit van de woord- en zinsstructuur wordt op geen enkel moment geraakt. De conscrits schreven de brieven niet alleen om nieuws te melden aan hun familie en hun geliefden thuis over hun wedervaren als soldaat. Met dit document kon de opgeroepen broer van dé briefschrijver offi cieel aantonen dat zijn familie al ‘bijgedragen’ had tot de militaire aspi raties van het Franse keizerrijk en zo zijn vraag, om achteraan het depot geplaatst te worden, beter argumenteren. Zodoende zijn tal van derge lijke soldatenbrieven bewaard gebleven in het rijksarchief van Brugge. Voor alle gekende informatie over de Wakkense soldaten kan je er de biografische lijst op naslaan (Identificatie en lokalisatie van de Wak kense conscrits); over de andere personen die voorkomen in de brieven geven we onder de brieven enkele gegevens weer.
1. De brief van X averiu s N eirinck Te bestellen a Monsieur Mons, de weduwe van Josephus Neiring, Oostroosbeke, canton de Oost Roosbeke, partement de la Lis, sito sito, a Roosbeke, Courtray Ypres. Magtebourg, den 16 october 1811. Seer beminde moeder, suster en broeder, ik laet ul weten als dat ik ben gedenserteurt ontrent hondert hueren wijd en ik ben gepakt van de zanarmen en en boeren, en sij hebben mij streng gebonden en naer het kot gelijd tot mijn verdriet. En daer sit ik in de luysen en vuyligheid, erger als de verkens. En wanneer dat ik sal liber komen, dat weet ik niet, maer voorders soo ik ben waer ik sijn moet, dan sal ik uw nog de tyding doen het met my vergaen is. Ook en makt daer in geen droefheyd: ik en maek er ook geen in. Ik hope dat het niet lang en sal dueren, naer Iden sal komen verblijden. Ik en versoek van ul niet als een goed gebed, om dat Onsen Lieven Heer ons soud geven het geen ons goed en salig is. En ik hope als dat wij ons nog bij malcanderen sullen vinden in volle ge-
114
Brief van Xaverius Neirinck 115
sontheijd. Waer mede blijf ik ul dienaer. De complementen aen mijn goede geburen en vrinden. Xaverius Nierrinck (bron: FHB)
2. De brief van Albertus D e Backer voor Joannes-BaptistaM a xim ilia n u s Claerhoudt Au Citoyen Joseph Tytgat, arpenteur public a Meulebeke, arrondfissemen)t de Coutraij, depart(ement) de la Lys en Flandre. A Meulebeke. Mayence, den 6 Ventôse [XI?]. Beminde vader ende moeder, zusters en broeders, naer minzaeme groetenisse aen Ul allegader, laet ik weten als dat ik, god zy geloft, tot hier toe in goede gezondheijd ben, verhopende van ul het zelve. En het geene ik op de route gezien hebbe, is eene fonteijne tot Aken daer kokende water uyt spruijtte. En ook hebbe veel koude en aermoede gehad op de route, en veel geld moeten verteiren doordien dat ik dikwels hebbe moe ten logeren in de herberge en ook hebbe ik moeten trekteren aen de slaepcameraeten van de kamer daer ik op slaepe. En dat meer is, moet ik alles koopen dat ik noodig hebbe uytgenomen kazak, veste, broek en hoed, en daerom verzoeke Ul van mij te wellen opzenden twaelf Fransche kroonen die ik zal menageren zoveel het mogelyk is, want gij weet hoe dat wij onze gezaeken gelaeten hebben. Zoo gij mankierd opzenden het geld dat ik vraege, ik zal uw in groote ruyse brengen, en daerom als gij doet dat wel is, zal ik tragten mynen dienst uyt te doen, waerop ik my betrauwe dat alles in t’beste zal gaen. Ul dienst en die naer, A. De Backer voor Claerhout. Myn adres is au citoyen Maximilien Claerhout, soldat ala 59me 1/2 bri gade 3me compagnie premier batallion, a garnizon a Mayence, départ du Montonnere a Mayence. (bron: FHB) De Wakkenaar Albertus De Backer, schrijver van deze brief (vermoede lijk uit 1802), deed dienst in hetzelfde regiment als Joannes-BaptistaMaximilianus Claerhout, namelijk in het 59ste Linie. Claerhout, dienstplichtige van het jaar X voor het kanton Meulebeke (1,756 meter groot) werd geboren te Meulebeke op 30 november 1780, als zoon van Ignatius en Maria-Catharina Frems, en was gehuisvest te Meulebeke. Vertrok naar de 59ste 1/2 Brigade waarin hij op 3 Pluviôse XI, onder stamnummer 6912, ingelijfd werd. Diende er in de 3de Cie van het 1ste Bon, maar deserteerde op 29 Germinal XI en werd bij verstek op 29 Prairial XII door een krijgsraad veroordeeld tot vijf jaar ijzers (au boulet) en een boete van 1500 francs. In de Meulebeekse militielijst van 1815 staat hij nog vermeld als gehuwde landbouwer. 116
3. De brief van Joannes Gourlandt voor ene Claerhout Tot Korteryk en voors dan tot Morkegem aen Judokus Claerhout, canton Woostroosbeek, partemet de la Lijsse, Courtray, sito sito. Hambourg, den 20 october (1811). Zeer beminde vader ende moeder, zusters ende broeders, ik wensche ul den goeden dach en ik laet aen ul weten als dat ik noch kloek en gezont bin en ik hope met de gratie Gods als dat het met ul ook noch wel gaet. En nu laet ik ul weten als dat ik ul brief hebbe ontfangen waer over ik geheel content bin, maer het geit die gij mij gezonden hebt, en hebbe ik niet ontfangen, maer ik laet ul de oorzaek weten: wij moeten onze kleederen betaelen en daer voor heeft den capiteijn mijn geit vast gehou足 den. Maer ik en moet daer om niet verliezen. Ik zal zoo veel te Eeder pre trekken als mijne kleederen zullen betael zijn. Maer nu verzoek ik ul, mijne zeer beminde houders, als dat gij zout zoo goet zijn van mij nog twee Fransche kroonen geit te zenden, zoo haest als het ul mogelijk is, want ik hebbe al 2 maenden zonder geit geweest. Maer toch kan ik zon足 der geit leven, maer, mijne zeer beminde houders, het is een bedroeft leven zonder geit, want als het somtijds niet wel en gaet dat men dat kwalijk te pas is en dat men dan niet en kan koopen, dan is het bedroeft. Maer, dank den goeden God, het gaet tot eden toe met gezontheijd noch zeer wel. Maer nu laet ik weten als dat de 2 kroonen die gij mij gezonden hebt, als dat die zijn voor een lange blauw broek die zij gegeven hebben en die moeten wij al betaelen. Ook laet ik u weten dat onzen is die wij trekken, bestaet in 9 frank ter maent. Ook laet ik ul weten dat wij vertrokken zyn van Middelbourg naer Hambourg den 15 van augustu en den 9 september zijn wij in Hambourg gekommen, maer wij hebben veel mizerie en verdriet gehad langst den weg: daer zijn vele van onze compagnie gestirven. Nu laet ik ul weten als dat ik onder het 13 regement jaegers te voet in de 3 compagnie in het eerste bataillon. Maer gij moet mij laeten weten oft waer is dat den Engelsman in Vlissinghen ligt en oft gij daer vele van de Consecrits mede genomen heb足 ben. Maer ik laeten weten als dat Jean Baptist Beertjoen dood is, maer hij is christeleijk gestorven in zijn logement tot Hamboug den 15 van dezer maent october, het Gene gij aen zijn houders moet laeten weten. Nu doen ik de complementen aen Ul, en aen geheel mijne familie, com足 plement aen Josephus Verhaest en aen Carolus Verschuren en Peterus Verkruijsen en aen alle mijne gespelen en dat Peterus Verkruijssen den brief schrijft, waer mede ik blijve, ul dienaer. Maer wij moeten eerst 40 frank verdint hebben. En de complementen aen Fransiska De Klerk. Joannes Gourlandt. (bron: FHB) 117
4. De brief van Joannes De Deurwaerder en Jacobus Van De Capelle A madam madam Anne Marry Van Hee, dumurrant a Hijngelmuster by de Groentente deparment de lalijs, par Corterij a Hijngelmunster sito sito. Levorne den 9 houst 1813. Zeer beminde moeder ende broeders ende susters, desen dient om ul te laeten weten den staet van myne goede gesondheijd en ik verhope van ul het (selfde) en doet de copplamenten aen mijn meter als dat met mij nog geel wel gaet en dat ik hope met haer ook nog geel wel gaet en vraegt an haer om te weten als sy mij niet en sou wijllen een weynijg geld opsenden en segt dat ik an haer versoeke om wat geld, lynk als sij my geseyd heeft als ik vertrokken ben, want waer wij nu lijggen, ten gaet maer geel slegt. En ook laete u ook weten als dat ik vertrokken ben van Floranse naer Seene en wy hebben daer drie maenden geweest en ton sijn wy vertrokken naer Lijvorne en wij lijggen daer tegen de seee, geen vyfentwintyg voeten van het waeter. En ik laete u ook weten als dat wij met soo veelen vertrokken van Hijngelmunster en ik ben nu geel alleene balven Jan de Kiere en hy versoekt dat geylder sout de copplamenten doen aen Jan de Hont (van)de Wante en segt dat met em nog zeer wel gaet en dat hy hopt dat met hulder ook nog wel gaet. En ik zou geijren weten als sy in de lange geen brieven gehet en heen van Innatius Crijstaen, want wy hebben hooren seggen als dat ook soo slegt waer sy lijgen, want wij hebben malkanderen niet geweest sygten den derden meije. Zeer bemijnde moeder, gij verzoek om een sertijfijcaet voor mynen broeder, maer ik en kan nu geen krijgen, want wij en sijn by het regijment en ik en kant niet geteeken krijgen van den connel, nog van den grammesoor nog van den commandant. En alst van de die niet onderteekent is, ten deugt niet. Maer gen het het nog niet vandoenne zoo lange als sij niet en loten. Maer zoo gouwe als dat ik een kan krijgen, ik zalt hulder senden en van tyd tot tyd brieven schrijven. Gij en moet niet vervaert syn: ik sal hene altoes vrij maeken tegen dat sij loten, maer gy en moeg niet laeten van ook te schrijven van tyd tot tyd. Maer soo gouwe als dat geijlder den brief ontfangt, gy moet sijto wederom schrijven om te weten hoe dat al is van het nieuws. Zeerbeminde meter, aengaende van mijn kleederen, gij kont daer mee doen dat geylder wijlt, want het sou moeten lukken van ik nog wederom te keeren. Maer het sou mij nog veel pleysier doen dat ik nog geluk hadde van hulder nog te sienne. Waer me ik blijve ul dienaer en soon, Joannes Durrewaerder. En doet copplamenten aen de meijsens van myn meter en al mijne vrien den en aen Maennuel Valke waer ik gewoont hebbe. Jacobus vande Capelle. 118
Het adres a mossur mossar Joannes Duerrewaeder, voltesuer au 112dem regyment quater eene batlyon, a Livorne in Tascaenne, departyment de la Meediterranez, a Livorne sito. (bron: FHB) Joannes-Baptista Duerwaerder: geboren te Lendelede op 11 februari 1791, als zoon van Guilielmus en Anna-Maria Van Hee, was een 1,575 meter grote dienstknecht te Oostrozebeke sinds 1 Mei 1809. Als C.Ingelmunster.1811 trok hij het nummer 21 en diende naar het leger op te trekken. Vertrok op 17 april 1811 naar het 112de Linieregiment en werd er op 17 mei 1811 ingelijfd onder stamnummer 7938. Diende als fuselier in het 3de Bon, 3de Cie en vanaf 16 juli 1812 als voltigeur in het 4de Bon. Vermoedelijk krijgsgevangen genomen te Leipzig op 19 oktober 1813. Jacobus Van De Capelle: geboren te Ardooie op 10 mei 1791, als zoon van Petrus en Regina Kerpin. Gehuisvest te Ardooie (C.Ardooie.1811). Op 30 april 1811 vertrokken naar het 112de Linieregiment. Daar inge lijfd op 30 mei 1811. Diende er eerst als fuselier in het 3de Bon, 3de Cie en vanaf 16 juni 1812 als voltigeur in het 4de Bon. Werd op 19 mei 1813 opgenomen in het hospitaal van Dresden en werd er op 30 juni 1813 van de regimentsregisters geschrapt. Vermoedelijk overleden.
5. De brief van Petrus Jo sep h u s N eirinck A Vlanderen. Aen monsur Joducus Neirijnck tot Wacken, canton van Hoostroosbeke, arondisiment de Cortrijk, partement de lalijs, sito sito. A Hamborg, d(en) 4 feberwarruis 1813.
Zeer bemende vader, moeder, zuster ende broeders, ik en kan laeten van te schrijven den droeven stadt dar ik in ben, want wij moeten nar Russenlant vertrekken, maschin van ten herste mandt hoof naer, en ik verzoeke dat gij de goetijt zout weillen hebben van wel te leezen ende te bidden, als het eenigzijns mogelijk is; ik zult ook don, want goods wer ken zijn groot: het zou nog konnen verhanderen. Maer het is eenen bedroften tijd te wege voor ons, darom, bemende vader ende moeder ende Stin, Jan, Jewanne ende Bernard, ik gae ul al te gaeder den aldue wenschen. Godt gaeve dat het anders waere in Rueselant, dar zijn zoo vel menschen bleven dat er nog hent nog grondt in en is. En als wij dar moeten gan, wij gan ook nar den velschbaunk. En wij hooren ir zeggen dat zij nog uijt de 4 klassen vragen. En als gij wederom schrijft, zijt zoo goed het daer ook in te stellen hoe dat het nog al gat. En hoof Bernard ook moet loten, ik zal hem een zertivicat hoofzenden, dat moet mij thien schellingn kosten; als het noodig is, want het zoude mij grotelijks hen119
deren dat hij in zoo een staet moste koomen gelijk ik in ben. Bemende, zoo hast als gij den brif ontfangt, weelt niet wachten van wederom te schrijven. En ik versoeke, beminden vader, zeker voor den latsten ker, van mij thin kroonen geit op te zenden als het mogelijk is, want wij moe足 ten nar ons huijs schrijven om geit, zeggen de groote, om ons klederen te koopen. En die het niet en het, werden in het kot gesteken, en om ons broek te betaelen dan zij ons gegeven hebben. En gij kont denken, wij hebben een hinde get van al dat wij soldat zijn en alle weken moeten doen wasschen. Ik hebbe een gekogt en ik moet nog een koopen en nog een par schon, zoo, gij beminde, gij en moet nit verwondert zijn war dat mijn geit vart. En van al dat ik in Hamborg gewest hebbe, en hebben ik nog gen ure gezont geweest en vel geit vermestert en ik moet nu geit lenen hoof ik zoude wel moeten kreveeren. Zoo, vader, zijt zoo goedt het op te zenden zoo hast als het mogelijk is. In klederen die wij gehadt heb足 ben: een blouwe kazake met een roon hals, met wette sleppen en een wette broek. In de stadt die is zoo grot! Gij kondt denken: dar gaen zeven hondert nagt roupers ront op den nagt. Hamborg, Petrus Neijrinck, 4 conpaie tweenvictigste cor. De coplementen gehel den hok. (bron: FHB & Van Bakel, brief 65)
6. De eerste brief van Jo an n es Dobbels A monsieur monsieur Dobbils Joseph a Wacken, canton d'Oostroosbeke, arondisement de Cortrai, deparetement de la Lijs, an Flaenderen a Wacken. Den 10 Desembre 1811. Beminden vader ende moeder, zuster ende broeders, ik hebbe aen UI ver足 zocht te verzoeken van mij kisten briefven of te zenden om te trauwen. Ik en geloove niet dat gij mijn geluk zout wellen ontzeggen, vader, want mijn liefste heeft die permisse gekregen van den korrenil en den grooten major en aide oude ofesiers, om diz swelle dat een meijsken is van groot volk en wij zijn gierren gezien van al de offesiers van ons regement. En als ik getrauwt ben, ik zal eer naer huijs konnen comen; mijn vrauw zal beeter met de heeren zijn om mijnen conge te bekommen om UI te hel足 pen in u houde dagen. Ik verzoeke van geen twee dagen te wagten van mijn verzoek af te zenden. Ik in verhopen ben dat gij het zult doen, dat gij mijn onluk niet en zout wille van uwen ousten zoon. En aengaende van mijn gezontijt is goet, ik ben verhopende dat UI het zelve is. Waer ik blijve in afwagtinge van ul seffens antworde, en blijve UI dienaere voor al mijn leven. Joan Dobbels. 120
Mon adres: a monsieur Dobbels Jean, soldaet dan la 116 regement 5 bateljon 4dem compannie, au Du pout a Tarbe, departement de Haute Pirene, a Tarbe. Ik ben verzoekend van dezen brief aen den meijer te geven die hier en en dezen brief west. (bron: FHB & Van Bakel, brief 280)
7. De tweede brief van Jo an n es Dobbels A monsieur monsieur Dobbels Joseph a Wacken, canton d ’Oostroosbeke, arondisment du Cortrai, departement de la Lijs, a Wacken an Flandren. Le 13 janvier [1812], Beminden vader ende moeder, zuster ende broeders, ik wensche UI een goedt zalig nieuwjaer en een goedt lang leven, waer op ik verwagte het gene dat ik gevragt hebbe in den laesten brief dat ik geschreven hebbe, dat gij mijn kisten brieven of zout zenden en u konsentiment om te [trjauwen en dat gij u konsentement in het Frans zout doen schrijven en mijn kisten brieven ook. Ik en geloove niet, mijn liefste vader, dat gij mijn geluk niet en zout willen, om zeggen dat gij mijn ongeluk niet en zout willen hebben. Ik geloove dat gij mij te gierren ziet om dat mij te omzeggen, en ik UI ook, want dat ik het permission niet hadde van mij nen kornel, ik en zoude geen twee brieven op een maent schrijven, maer den kornel en den kaertiermeester wel dat ik seffens trauwe, want het is een meijske die gierre gesien is van de offesiers van ons regement en van de heeren van de stadt, om diesswelle dat zij rijke is en ik verhopen van van heer mijnen konge te krijgen om dieswelle dat zij gierren gesien van al de s ’offesier. En om u te konnen helpen in u houden dagen en verho pende ben van u heer te zien als dat ik geloofde, waer over dat ik ver wagte van UI seffens antworde, sans tarde. Hier een briefken voor den meijer: zijt zoo goet van aen den meijer te geven. Van de niewegheden die hier zijn, is dat men alle dage de requesie vragt en de gaerde naesionaele om naer Spaengne te vertrecken en men zegt dat Den orloge gedeclareert wert met de Ruijssesche. Ik en weet niet als het waer is of niet. Ik verwagtende ben dat gij mij eenige niewegheden zult afzenden in mij nen brief en mij seffens antworde af te zenden en in het Frans te doen schrijven, want ik kan goet in het Frans lesen of in Flams, waer mede ik blijve UI dienaer. Dobbels Jean, (bron: FHB & Van Bakel, brief 281) 121
8. De brief van Engelbertus D am m an en de toevoeging van Joannes-B aptista De Smet A monsuer monsuers Jan Baptiste Daman, arrdissement a Gand, can
ton de Cruijhautem, depardement Lescaies, communie van Suite. Hij moet bestelt worden Phiipphus Cotens tot Suijlte, citoe citoe. Martenic, actum dezen 18 september 1808. Zeer beminde vader ende moeder, susters en broeders, ik laet UI weeten den staet van mijne gesontijd en peijse dat gij UI van het zelve zijt. Naer ul gegroet te hebben laet ik UI weeten als dat wij vertrokken zijn naer de stad Bordou. Van daer zijn wij vertrokken op de scheepen om naer Marteniec [te varen]. Wij hebben ontrent de twee maende op den weg geweest om tweeduijst uren verre te vaeren. Wij hebben ook gezien dat wij de Engelssche scheepen gepakt in het flken van de see [open zee] en in brande seeen [gezien]. En tot tweemael toe, als wanneer dan de scheepen maer 10 roeijen van mallecaer meer en waeren, dan saegen wij de scheepen, maer van de groote baeren die een de see slaen. En zijn tans ge-errevert een het swarteland en dat is daer zoodaening heet als dat met ons bloote arremen niet en koonen buijten gaen of zij zijn verbrant. En de swarte loopen moedernaekt gelijk zij zijn van moeder gebo ren zijn. De maene en de soone als middag is, wij en sien geene schauwe, sij zit presies boven ons hoofd. Nog daer en zijn geen eijzen [for nuizen] waer dutter eene coffe op staet. Zij maeken daer geen vier of het is buijten van de felle heete. Het is een ongelukkig land, want het zijn al hoogge bergen waer dan de wolken in stroppen. Het is er geheel ongesont en daer is ook veel fanijn [ongedierte]. Daer zijn veel serpenten die 8 voeten langt zijn en twee voeten dik zijn; de die hebben wij gesien. Dat heef hier eenen dieren tijd geweest, want de borgers komen achter ons geloopen om ons brood, amesie [munitiebrood] te (ver)kooppen voor een Fransche croon en half, en dat wegedde drij pond. En dat is geweest dat den Engelsche gement [het plan had] den Fransman uijt te hongeren, maer den Fransman heeft den wijsen gespeelt, hij een fregatte gepakt van den Engelsman waer dan duijsent tonnen meel op waeren. Ik hebt ook veel nieus gesien, maer het is onmogelijk van al te schrijven, waer mede ik sluijte mijnen broefen waer mede ik Ul onderdaenig ik versoeke om dat zout willen de complementen doen aen mijne vrienden en aen al mijne goede kenisse. Engelbert Daman. Wij sijn met veel volk gekomen, zijn van vier parten zijndeder drij dood. Jan Baptista Daman, zijt gij goet van de complemente doen aen Franciscus Desfmed], aen de weduwe van Jan Baptista de Smet, 122
Catrinna Dond, Wackenen: seer beminde moeder, ik laet u weeten den staet van goede gesontijd en ik peijse dat moeder van hetselve zijt. Susters ende broeders, seer beminde moeder, susters en broeders, ik versoek om dat gij zout willen de complementen doen aen a[l] mijne vrien den en aen al mijne goede kennisse, waer mede ik UI donderdaning en blijve een afwachtinge. Joannes Batista de Smet. Wij en hebben geen armoede van geld en wij leven alt saem. Mon adres is Jan-Batista Desmed, soldaet a 82 regement la 2 batellaen la 4 com, agarresoen amartenic, a fort de Frans a Marteniec. Mon adres is Engel Daman, soldat al 82 regement la 2 com la .. battelaen agarresoen a martenic, a fort de Fransche a Martenic. Ik versoeke om dat gij de complementen [zou willen doen aan] Jan Batista Dhond, Josephus Vanderstraeten, complementen aen Jan Batista Dhont, dommestiek van Josephus Vanderstraeten Verhoeije. (bron: FHB & Van Bakel, brief 306) Engelbertus Damman: geboren te Zulte op 8 november 1783, als zoon van Joannes-Baptista en Joanna-Theresia Bouckaert. Conscrit van het jaar XIII van het kanton Kruishoutem, departement van de Schelde, gehuisvest te Zulte, 1,620 meter. Op 14 augustus 1807 ingelijfd in het 82ste Linieregiment, onder stamnummer 2934. Op 26 oktober 1807 met zijn Bon ingescheept naar de Martinique. Op 1 mei 1808 geschrapt van de regimentsrol daar het voltallige Bon door de Engelsen gevangen genomen werd op 24 februari 1809.
123
BRONNEN Uitgegeven BUKHARI E „ French Napoleonic Line Infantry, uitg. Almark Publishing Co. Ltd., London, 1973. BUKHARI E., Napoleon’s Dragoons and Lancers, uitg. Osprey Men-atArms, London, 1976. BUKHARI E., Napoleon’s Cuirassiers and Carabiniers, uitg. Osprey Menat-Arms, London, 1977. DEGROOTE K ., COTTENS L, Jean Gheerbrandt, oorlogsheld uit Wakken, in De Roede van Tielt, XII, 1981, nr. 4, p. 14-17. DE LELYS E ., Onze voorouders in de legers van Napoleon, uitg. V.V.F. Afdeling Brussel, Brussel, 1982. HAYTHORNTHWAITE Ph., Napoleon’s Light Infantry, uitg. Osprey Men ât-Arms, L o n d o n ,1983. PIGEARD A ., La Conscription sous Ie Premier Empire, in Tradition, uitg. Histoire et Collections SARL, Parijs, nr. 73, feb 1993, p. 8-12. SEYNAEVE E., Oostrozebeekse soldaten in dienst van Napoleon, in De Roede van Tielt, XXIX, 1995, p. 2-48. VAN BAKEL J ., Vlaamse soldatenbrieven, uitg. Dekker en van de Vegt, Nijmegen, 1977 (nr. 306, f. 395-396). 2. Onuitgegeven Rijksarchief Kortrijk Verzameling Varia OV 6 en OV 7 PR Wakken, Geboorten van 1777 t/m 1794 (microfilms) PR Sint-Baafs-Vijve, Geboorten 1791 (microfilms) Notariaat, Not. Cloet 7 t/m 13 Rijksarchief Brugge De geraadpleegde nummers in het Frans Fonds (Leiedepartement) (FHB): 1318, 1324, 1325, 1326, 1328, 1329, 1333, 1343, 1344, 1345, 1346, 1347, 1349, 3029, 3034, 3038, 3039, 3069, 3070, 3075, 3076, 3077, 3080, 3084, 3085, 3088, 3089, 3090, 3096, 3098, 3100, 3102, 3103, 3104, 3106, 3109, 3114, 3115, 3116, 3117, 3127, 3142, 3144, 3145, 3150, 3152, 3154, 3155, 3156, 3159, 3160, 3162, 3163, 3164, 3167, 3194, 3195, 3200, 3202, 3203, 3204, 3206, 3208, 3210, 3214, 3215, 3223, 3226, 3228, 3231, 3234, 3235, 3239, 3241, 3242, 3245, 3250, 3252, 3253, 3254, 3255, 3256, 3266, 3267, 3271, 3272, 3274, 3294, 3306, 3384, 3388, 3389, 3390, 3391, 3392, 3394, 3396, 3397, 3398, 3399, 3400, 3401, 3402, 3405, 3409, 3412, 3415, 3416, 3417, 3418, 3420, 3423, 3424, 3426, 3427, 3429, 3430, 3431, 3432, 3433, 3434,3435,3437,3439, 3442, 3443, 3444, 3448, 3449, 3450, 3452, 3453, 3454, 3455, 3457, 3460, 3462, 3463, 3464, 3169, 3470, 3476, 3477, 3478, 124
3480, 3481, 3482, 3483, 3494, 3516, 3519, 3520, 3521, 3522, 3523, 3527, 3543,3545,3550,3555, 3560, 3562, 3564, 3566, 3568, 3576 en 3577 Brief Brief Brief Brief Brief
van van van van van
Albertus De Backer d.d. Mayence 6 VentĂ´se XI, FHB Xaverius Neirinck d.d. Magtebourg 16 Okt 1811, FHB Joannes Gourlandt d.d. Hamburg 20 Okt 1811, FHB Petrus-Josephus Neirinck d.d. Hamburg 4 Feb 1813, FHB Joannes Duerrewaeder d.d. Levorne 9 houst 1813, FHB
Overlijdensuittreksels van Franse militairen, pakken 1 t/m 71 Militieregister 1815, Nummer 37, deel Wakken Militieregister 1816, Nummer 60, deel Wakken Gemeentearchief Dentergem BS Wakken, Overlijdens 1807 t/m 1813 PrivĂŠ-verzamelingen Fichen van de heer Roger Vergaerde, Brussel Fichen (112de Regiment) van de heer Jacques Derolez, Izegem Stadsarchief Roeselare Kaart van het departement van de Leie (jaar VII)
125
LIJST Aie: Arr.: Bde: Bon: BS: C: Cav: Cie: Dept.: DFM: Div: Drag: FHB: GAD: GN: Inf: Not.: OR: PR: RAK: Regt: S: SAR:
126
VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN artillerie arrondissement brigade bataljon Burgerlijke Stand kanton cavalerie compagnie departement Overlijdensberichten van Franse militairen, bewaard in het Rijksarchief in Brugge divisie dragonder Franse Floofdbesturen (Frans Fonds), bewaard in het Rijksarchief in Brugge Gemeentearchief Dentergem Garde Nationale infanterie notaris Oostrozebeke Parochieregisters (op microfilm, bewaard in het Rijksarchief in Kortrijk) Rijksarchief Kortrijk regiment Seynaeve E., Oostrozebeekse soldaten in dienst van Napoleon, in De Roede van Tielt, XXIX, 1995, p. 2-48. Stadsarchief Roeselare
Rouwdienst
ALGEMENE EL ECT RI CI TEI T bvba Debusschere
E.&L.ir
DHONDT Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. (051)40 07 15 Fax (051) 40 73 37 GSM (075) 32 77 08
Stationstraat 103 8700 TIELT Tel. (051) 40 02 27
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Domotica Studie - Advies - Uitvoering
Bank & Verzekering
G R 5 E L H /E 5 T ELECTRABEL-0 MENS, M I L I E U EN E N E R G I E
Kortrijksestraat 86 - 8700 TIELT Tel. (051) 42 31 11
D LE COMPUTERS
Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. (051) 40 61 93
b v b a D r u k k e r ij D e s m e t - D h o n d t , W a k k e n
aùd&fhim A
Loofen/m/le
r)^/; A ille
f v'v-’J' 't; Ziheifoxeel^
'Eatelirur StraeteA
ucqm s odTdtroeft
fc/iumerj’
ïld/weA
^A\Caene<//i^ ToeKooom
V ool.camt)
-h
\j,
Aerzet’,
t u i ei
mu
■-T vA - / 0 ro o t LJ Cfaernout
vfei/err, '(AahuAAt/kfÇ '-Hfarkeqhtt'K \ehjJiem __/AAruqqèK X \ „ Ujy WaekenlLf^ ffîas&erÿbruçgre.
Meniebelt-
de Abeele j j
Warwbruage
jt ..
Ï%geb7iu n rte r\ÿ \fS$>
7^ : INratwenhove
/
W r e lr h ^ ^ i
den ''OCjtranbudek
etteren
De RoeÖe m n T ie ft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 3 1s te jaargang, nr. 3 - september 200 0 Afgiftekantoor
8700 Tieft
AUTOCARS-REISBUREAU
f7 S U P E R M A R K T f l „
Kortrijkstraat 56 8700 Tielt Tel. (051) 40 l l 76
Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. (051) 40 18 23 Fax (051)40 51 93 DE MEIBLOEM
dranken.
T
een onderneming die reeds 65 jaar lang met troeven als VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
VERNIEUWEN EN HERSTELLEN VAN ZETELS, SALONS, STOELEN EN ZITBANKEN
Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. (051) 40 64 35
^IRGENTK uw appeltje voor de dorst
STEEDS DE BETERE VOORWAARDEN Kris Tanghe Kantoorhouder
B0UCKAERT DANIEL Félix D'hoopstraat 33 8700 TIELT Tel. (051)40 42 30
leperstraat 8 8700 Tielt Tel. (051) 40 39 53 Fax (051)40 56 79
1970
-
2000
De Roeรถe van Treft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 31ste jaargang nr. 3 - september 2000 Wettelijk depot - BD 25413
De Roede van Tielt
Inhoud
Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
Edgard Seynaeve H ET‘DAGBOEK VAN HAUPTMANN GRIGER
Waarnemend voorzitter : Ronny OSTYN Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt Tel. (051) 40 10 16 E-mail : ronny.ostyn@pi.be
Griger JOURNAAL VAN DE IN VLAANDEREN VOORGEVALLEN GEBEURTENISSEN
Ondervoorzitter :
Adres van editor :
Paul CALLENS Waterstraat 18, 8740 Pittem Tel. (051) 46 71 90 E-mail : pinl8290@pi.be
Edgard SEYNAEVE Noordlaan 47/6 8800 Roeselare
p. 3-4
p. 5-47
Secretaris-penningmeester : Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax (051) 40 18 38
Redactiesecretaris en verantwoorde lijk uitgever : Michaël DELANGE Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke Tel. (056) 66 32 18 E-mail : m.delange@yucom.be
Redactieraad : Jaak Billiet, Johan Buyck, Philippe De Gryse, Michaël Delange, Frans Hollevoet, Thijs Lambrecht en Ronny Ostyn “De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is 700 frank (17,35 € ) voor gewone leden, 1400 frank (34,70 € ) of meer voor ereleden, over te schrijven op het bank rekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestem ming van de redactie.
2
Bibliotheek & fototheek : Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak
Cartotheek : Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van T hielt (W est-V laanderen). Bevat 1 stad, 17 gem eenten en 63.986 zie le n ” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)
Edgard Seynaeve (ed.)
HET DAGBOEK’ VAN HAUPTMANN GRIGER (april-juni 1794)
Context In 1792 voelden de Fransen de noodzaak aan om de revolutie stevig in haar grondvesten te ankeren en om de nieuwe staat te verdedigen tegen een groeiende agitatie van de omringende monarchieën. De Franse bewindslui waren overtuigd dat eerst de grensbeveiliging van de nieuwe staat moest aangepakt worden. Dit kon alleen maar verwezenlijkt wor den door het territorium met natuurlijke hindernissen af te bakenen. Hiervoor diende de Franse republiek in het noorden en het oosten de gebieden tot aan de Rijn te veroveren. Dat er nog andere redenen waren om de oorlog te verklaren aan de omringende vorstendommen is nogal evident. De revolutionairen waren trouwens gebrand om hun gedachte goed en acties ook naar het buitenland te exporteren. Prompt werd de oorlog aan Oostenrijk, onder wiens heerschappij de Zuidelijke Nederlanden vielen, verklaard. 'België’ werd het toneel van bloedige gevechten. Bij een eerste Franse inval in 1792 veroverden de republi keinen onze contreien. Ze werden al door de slag bij Neerwinden (1793) teruggedrongen. Na de door Carnot gedecreteerde levée en masse werd in Frankrijk een indrukwekkend leger op de been gebracht. Tijdens het voorjaar van 1794 werd met dit leger een tweede ’veroveringspoging’ ondernomen. Zij werd met succes bekroond. 'België' viel in Franse handen. Het hierna vertaald en uitgeschreven velddagboek handelt over een deel van deze periode. Het manuscript In 1997 lokaliseerde Frans Hollevoet tijdens archiefonderzoek toevallig een minder gekend Oostenrijks velddagboek over de militaire campagne in onze regio dat bewaard wordt in het Kriegsarchiv van Wenen1. Ronny Ostyn, nu waarnemend voorzitter van De Roede van Tielt, vroeg de fotokopies aan van het handschrift, aangezien hij en de ganse redactie van de heemkundige kring ontzettend nieuwsgierig waren naar de troepenbezetting in de regio. De verwondering was groot toen bleek dat in het dagboek ook schetsen bijgevoegd waren die het manuscript een grote meerwaarde geven. Er werd besloten de redactie van het dagboek Kriegarchiv Wien, Alte Felakten/1794/Niederlande/l/7, (Velddagboek Griger).
3
toe te vertrouwen aan bovenvermelde, omwille van onze ervaring om zulke militaire verslaggeving juist te interpreteren en te formuleren, maar ook omdat we vertrouwd zijn met het oud-Duits waarin het dag boek opgesteld is. Ronny Ostyn, Frans Hollevoet en Michaël Delange stonden ons bij in de wetenschappelijke tekstuitgave. Het veld-’dagboek’ werd vermoedelijk opgesteld door de Oostenrijkse kapitein Griger, die in het manuscript vermeld staat als de auteur. Maar over Griger ontbreken alle verdere gegevens zoals zijn voornamen, zijn geboortejaar en -plaats, zijn af- en herkomst, enz. Zijn journaal bestaat uit twee delen: eerst een doorlopend relaas gaande van 16 april tot en met 13 (lees: 20) juni 1794, dan het verkort hernemen van een deel van deze periode, namelijk van 14 tot en met 18 mei. Dat tweede deel was evenwel verlucht met schetsen die de aandacht weerhielden, aangezien zij hoogstwaarschijnlijk nog niet eerder gepubliceerd werden. In ieder geval bevatten zij voor de studie van deze troebele en gewelddadige periode interessante gegevens. Bodaert heeft ze trouwens aangehaald in zijn werk Les troupes belges au service de l’Autriche 1714-1780 (getypte studie te raadplegen in het Koninklijk Legermuseum te Brussel). De schet sen vertonen heel wat overeenstemming met de kaarten van Ferraris, die tijdens de jaren 1770 (1773 voor onze regio) opgemeten en getekend waren met militaire motieven en vanzelfsprekend hun nut bewezen hebben tijdens de veldtochten van de Oostenrijkse legers, eerst tegen de opstandige Zuid-Nederlanders (1790), enkele jaren nadien tegen de Franse agressors. Alle schetsen worden ook in deze bijdrage opgenomen, maar werden ter verduidelijking door ons ingekleurd. Het manuscript was niet zo eenvoudig te her- en vertalen. Griger gaf namelijk geregeld commentaar over gemiste kansen (door middel van tussenwerpingen), her en der aangevuld met nogal ingewikkelde per soonlijke visies over strategie en tactiek. Het uitrafelen leek op een pro cessie van Echternach, waarbij de zorg om een vlotte vertaling heel wat aandacht vroeg. Griger maakte dezelfde dateringsfouten als de schrijver van het velddagboek van het korps-Clerfayt, wat laat veronderstellen dat hij dit dagboek kende en daarin mogelijk inspiratie heeft gezocht. Zowel Franse als Oostenrijkse bronnen bevestigden deze verkeerde dateringen die wij in voetnoot gecorrigeerd hebben. Doelstelling Het was niet de opdracht heel de eerste helft van 1794 tegenover de Franse acties opnieuw uit te leggen. Daarvoor kan men ons boek Vergeten Veldslagen, Roeselare-Hooglede 1794 (Izegem, uitgeverij Hochepied, 1988) raadplegen. Toch zal dit handschrift dit boek op bepaalde plaatsen nuttig kunnen aanvullen. In die optiek was het dan ook aangewezen de ver taalde tekst met de daaraan verbonden schetsen integraal te publiceren. 4
Griger
JOURNAAL VAN DE IN VLAANDEREN VOORGEVAL LEN GEBEURTENISSEN
Op 16 april 1794 moesten vier tussen Doornik en Menen kantonnerende Hannoveriaanse bataljons en vier compagnies dragonders van het zevende dragondersregiment oprukken naar een vóór Moeskroen gelegen stelling. Zij namen die positie in. Zij stonden er onder het bevel van de Hannoveriaanse generaal Wangenheim, die er kort voordien met nieuwe troepen aangekomen was. In dit kamp kwamen later nog twee compagnies Hannoveriaanse jagers aan, zodat de totale getalsterkte van dit detachement tweeduizend man bereikte. In de stad Menen - waar men sinds midden maart aan de herstelling van de oude aarden wallen werkte om de plaats minstens wat meer verdedigbaar te maken - werden twee bataljons en twee compagnies lichte Hannoveriaanse dragonders geplaatst én een bataljon Loyaal Emigrant, een Engels jagerkorps en twee eskadrons Engelse Uhlanen. Het geheel stond onder bevel van de Hannoveriaanse generaal von Hammerstein en was 2500 man sterk. In leper verbleven onder com mando van generaal Salis twee bataljons Stuart, twee compagnies O’Donel F.C., zes Hessische bataljons en twee compagnies Hanno veriaanse cavalerie. Op die wijze was de plaats te houden. Nieuwpoort had een garnizoen van twee zwakke Hannoveriaanse bataljons, een bataljon Loyaal Emigrant en wat Hessische cavalerie, een geheel van amper 1500 man onder het bevel van de Hannoveriaanse generaal (von) Tieppenbroich. Deze drie steden hadden buiten hun garnizoensdienst nog een uitge breide cordondienst (verbindingsdienst) uit te voeren die, ongeacht zijn belangrijkheid, maar heel zwak bezet was. Grote ruimten konden slechts door patrouilles verzekerd worden, dan nog wanneer dit mogelijk was. Nieuwpoort observeerde het Veurnse en bezette de bruggen bij Schoorbakke2, Diksmuide en het fort de Knokke3. leper bezette het bruggencomplex en de sluis op de Ieperlee en controleerde Wijk tussen Pervijze en Schore (aan de Ijzer). Aan de grens van Merkem met Nieuwkapelle en Reninge.
5
het terrein tot vóór Poperinge, Belle, Mesen en de gemeente Zandvoorde. Menen observeerde Wervik, Linselles en Roncq. Omdat de macht van de vijand in deze regio superieur was en sterk toenam, diende Menen er voor te zorgen dat zijn vooruitgeschoven posten snel teruggetrokken konden worden. Bovendien moest de verbindingsweg van Doornik over Menen naar leper van elke incursie gevrijwaard blijven. Te Moeskroen had men de flanken van de hoofdstelling gedekt. Aan de Dronkaart4werd een afdeling jagers en 150 infanteristen geplaatst. Deze troepen stonden nauwkeurig in verbinding met te Halluin (naar Menen toe) geposteerde Emigranten en sterke afdelingen Uhlanen en jagers. Te Herseaux werd met ongeveer dezelfde getalsterkte als aan de Dronkaard het dorp bezet. Daar stond men in verbinding met te Leers opgestelde keizerlijke troepen die in voorpostopdracht waren. Het front richting Tourcoing (Moeskroen daarin begrepen) werd door de hoofdmacht bezet. Het Hannoveriaans hoofdkwartier van von Wallmoden, de generaal van de cavalerie, - met het grootste deel van de Hannoveriaanse artillerie-reserve - stond zonder bijkomende troependekking te Kortrijk. Ongeacht de vele tegenvoorstellen had men op herhaald aan dringen keizerlijke pontonbruggen tussen Wevelgem en Lauwe over de Leie geslagen. Om deze overgangen te beveiligen had men noodged wongen het Menense garnizoen moeten afzwakken door 160 man naar Lauwe te sturen. In deze toestand bleef alles - buiten enkele kleine onbeduidende scher mutselingen met voorposten vóór Tourcoing, Roncq, Wervik, Loker en Veurne - tot 25 april heel rustig. De transporten naar leper en de veld werken te Menen gingen ononderbroken verder. In Menen waren deze werken ver van beëindigd. Voor een langdurige belegering moesten nog verscheidene en noodzakelijke activiteiten uitgevoerd worden. Gedurende die periode werden in de stelling Moeskroen de oude verschansingen, door toevoeging van aarden gangen, hersteld. De mogelijke vijandelijke toegangen werden door versperringen en greppels bedorven. Nadat sinds meerdere dagen berichten van spionnen aangetoond had den dat de vijand vóór Rijsel een macht van 30.000 man concentreerde en een sterke bevoorrading opbouwde, viel die op 26 april onze voor postenketting aan. Dit gebeurde over een tot bij leper groot front, simultaan en bij dageraad. De aanval op de Moeskroense stelling gebeurde met klein, maar onstuimig geweervuur. De beschieting van de linkervleugel bleef aanhouden ongeacht onophoudend kanonvuur. De 4 Wijk in Rekkem.
6
voorposten van deze vleugel werden eerst teruggedrongen, maar namen kort nadien hun stelling opnieuw in. Die van de Risquons-Tout56konden met een tweeponder1’ het terrein gaaf houden. Hier beantwoordde de vijand het vuur met af en toe een kanonschot. Van zijn cavalerie werd geen glimp gezien. Daarentegen spande hij zich meer in tegen de zwakke post aan de Dronkaard, die hij na enige tijd veroverde na de soldaten op de vlucht gejaagd te hebben. Langs daar trok hij op naar Halluin. Door deze beweging diende dit dorp ontruimd te worden. Buiten de Emigranten, die bij de belegering zeer goede dienst verrichtten, trok het garnizoen dan terug naar Menen, alwaar het nog van enig nut kon zijn. Zoals gevreesd marcheerde de vijandelijke gevechtscolonne, die vanuit de Moeskroense hoogte zeer goed waargenomen en beoordeeld kon worden, over de Dronkaard richting Lauwe, ten dele om onze stelling in de rug te benaderen, ten dele om zich meester te kunnen maken van Kortrijk. Gezien de onlangs uit Hannover aangekomen generaal Wangenheim weinig ingelicht was over de streek en haar belang, zo dacht hij de volle aandacht te moeten houden op zijn actuele positie. Nadat de post Dronkaard uit elkaar geslagen was, werd de vijand meester van Lauwe en begon hij pontonbruggen over de Leie te slaan. Hij bedreigde ons rechtstreeks in de rug, toen hij twee in Aalbeke geplaatste compag nieën achteruit duwde. Het verlaten van de Moeskroense stelling en het terugtrekken naar Kortrijk werd afgesloten. Men hoopte daar meer kri jgskansen te oogsten. De vijand liet aan de te Aalbeke geplaatste troepen geen tijd om zich bij een terugtrekkende colonne aan te sluiten. Trouwens, de op de rand van Rollegem richting Kortrijk oprukkende tweede colonne werd prompt door de vijand aangevallen. In die omgeving bezette hij alle dominerende hoogten en dwong uiteindelijk het hele korps van generaal Wangenheim zich zo goed mogelijk naar Dottenijs terug te trekken. Het wonderbare bij deze actie was de redding van de achterhoede van de rechtervleugel. Zij had de verbinding met het gros van het leger ver loren en moest zich via versperde en gevaarlijke omwegen wringen om Dottenijs te bereiken. Zij zag hier gelukkig van af en rukte in plaats daarvan rechtstreeks naar Kortrijk op, haar uiteindelijke doel. Zonder veel kleerscheuren kwam zij daar aan en kreeg er meteen een verster king van 150 in allerijl samengebrachte herstellende zieken. Dit zwakke contingent was het enige dat de stad als garnizoen kon verdedigen. Benaderd door de vijand, liet generaal der cavalerie von Wallmoden de Kortrijkse poorten met kanonnen versterken en verdeelde er de schaarse 5 Wijk op de grens tussen Moeskroen en Rekkem. 6 Benaming (kaliber)van een stuk geschut.
7
middelen aan infanterie. Omdat elke andere hoop ijdel was, werd het niet te bedienen geschut naar een veilige plaats gebracht. Andere te red den zaken zouden beschermd worden door het vuur van kleine verdedigingsafdelingen. Het ging er om zoveel mogelijk tijd te winnen. Met deze maatregelen kon de generaal, ongeacht het tot diep in de nacht bulderende kanonvuur, zo goed en zo kwaad als het kon stand houden. De verdedigers van de Sint-Janspoort, na meer dan drie uren de vijandelijke aanvallen te hebben afgeslagen, werden door een nog onbekende oorzaak door Franse cavalerie in de rug gepakt. Langs daar drong de vijand dan de stad binnen. Op straten en pleintjes ontsponnen zich harde gevechten. Buiten het voor Menen bestemde keizerlijk geschut, konden de eerder samengebrachte kanonnen veilig richting Harelbeke afgevoerd worden. Daar het onbeduidende garnizoen door gewonden en gevangenen nog verder was afgezwakt, trok het zich nog dezelfde nacht terug richting Petegem. Daar waren al geïsoleerde man schappen van de pontons en gewonde soldaten van de Halluinse dektroepen aangekomen. Zij hadden als opdracht de rechteroever van de Leie tot aan Sint-Eloois-Vijve te observeren. Ondertussen had de vijand stelling genomen op de Pottelberg bij Kortrijk, de stad bezet en een voorpostenkordon opgericht van Bellegem over Rollegem, Moeskroen, Tourcoing tot aan de Marque7. Hoewel op 27 april Menen van alle zijden was ingesloten, had generaal Hammerstein de nodige voorzorgen genomen om al de cavalerie die hij kon missen naar Roeselare te sturen. Ongeacht het gebrek aan munitie en mondvoorraad in de nog onvolledig verschanste stad, besloot hij er zo lang mogelijk stand te houden. Bij Kortrijk verschoof de vijand zijn voorposten tot Harelbeke en Zwevegem en zijn patrouilles nog verder. Deze activiteit dwong generaal Wangenheim een stelling op de steen weg naar Doornik te nemen, achter de Spiere. Ook de Hessische commandant in Oudenaarde, die reeds sterk was afgezwakt door de bewaking van 1700 gevangenen, marcheerde met zijn troepen nog dezelfde dag naar Aalst en liet zodoende de doorgang van de Schelde open. Terwijl de vijand op 28 april Menen bombardeerde, kreeg generaal Oeyenhausen, die wegens de ziekte van generaal Wangenheim het com mando van de inmiddels versterkte troepen overgenomen had, het bevel om naar Dottenijs op te rukken en waar mogelijk de vijand vóór Moeskroen te verjagen. Door daartoe goed gekozen en genomen schikkingen werd de tegenstrever (door deze tegenaanval) volledig ver rast. De moed van zijn efficiënte cavalerie uitte zich bijzonder bij de achtervolging tot tegen Tourcoing van in paniek vluchtende Fransen. 7 Riviertje in Noord-Frankrijk.
Men maakte zes kanonnen, vier houwitsers - met het daarbij horende artilleriepark en bespanning - en meer dan honderd lege wagens buit; tachtig Fransen werden gevangengenomen. Zonder dralen werd de oude stelling verzekerd. Aan de andere kant waren de vijandelijke voorposten te Bellegem en Rollegem onaangetast gebleven en werden de dorpen Aalbeke, Lauwe, Dronkaart, Roncq en Tourcoing nog dezelfde dag sterk door de Fransen bezet. Tijdens de namiddag kwam Feldzeugmeister8 graaf Clerfayt te Dottenijs aan met zes bataljons infanterie (twee bataljons Clerfayt, twee bataljons Sztaray en twee bataljons Wenckheinrj en zes divisies cavalerie. Hij liet bij Kooigem de steenweg naar Kortrijk bezetten door twee bataljons Clerfayt en een divisie cavalerie Blankenstein (Huzaren), vervolgens Avelgem met een bataljon en een compagnie Hannoveriaanse cavalerie. Te Dottenijs versterkte hij de aldaar gelegen Hannoveriaanse troepen met twee divisies Sztaray (deze troepen hadden als opdracht de rug van de Moeskroense positie te dekken). Daar de aanwezigheid van de vijand bij Kortrijk de positie Moeskroen ondoelmatig gemaakt had, diende men, samen met de Hannoverianen, alles opnieuw te schikken. Een vleugel werd door Hannoverianen bezet, het centrum door de keizerlijke en koninklijke troepen. Herseaux werd individueel bewaakt. In het dorp Luingne, dicht bij Moeskroen, werd de steenweg naar Dottenijs door twee compagnies Sztaray en wat Hannoveriaanse cavalerie bezet. Op 29 april zou Feldzeugmeister Clerfayt proberen Menen te ontzetten. Hiervoor verwachtte hij een versterking van zes bataljons. Ondertussen liet hij de vijandelijke posten bij Bellegem, Rollegem en Tombroek9 bij dageraad aanvallen door zijn bij Kooigem geplaatste troepen. De vijand werd aanvankelijk succesvol uit deze dorpen verjaagd. Het over dit voorval aan de Feldzeugmeister overgemaakte rapport kwam aan toen dito troepen al sterk door de vijand aangepakt werden. Daar de ingezette bataljons de zwakste waren en de bestormde en veroverde dorpen dicht aanleunden bij sterke vijandelijke stellingen, werden zij snel (door de Fransen) tot in hun vorige stelling bij Kooigem verjaagd. Vooraleer dit gebeurde, had de vijand, kort na 8 uur ’s morgens, vanuit Tourcoing en Dronkaart en in een zeer gebroken terrein, onze posten frontaal en op de rechterflank zo bestookt dat alleen een vlugge terugtrekking overbleef. De daar bevelvoerende generaal werd ingelicht. Hij gaf het bevel de batterijen vertrekkensklaar te houden. De troepen werden vóór de posities verzameld. De vijand nam ondertussen stelling aan de voet van de berg en het, gesteund door hevig kanonvuur, zijn infanterie herhaaldelijk aanvallen. Een deel van zijn rechtervleugel trachtte onze verbinding met Dottenijs af te snijden door de post 8 Generaal van de artillerie. 9 Wijk (toen nog heerlijkheid) in Luingne, Moeskroen, Rollegem, Dottenijs.
9
!/£ yw .
'• -4*. ; _4--~aVt^*' JÇ* %*44s/l&4A f'jF'*-* £<*&& °-3t£ cJl. {a / ^
:i3
0y r?* A *
^
. -■a.£/: '.\/fti c<^\ •£'&'fi-/i-A
f / '/ J t - '
^ •/ 'c t ^ r s / iS
«'*»«•* , .- r
’W?
<2 -_ & > & .?;
éI
kS lj. “1
^ tA . , ÿ&j&ï), fi.^rr/r’Ar. <
•i , '1* 'te'/
-j;« r é& /iVwAV
ZVap’Sc.t.
-‘y
Zgé^ffuZ?-
„e.
&: £ W
2£■ete~ * . ‘ZaJj-*. / i£?irjr</u*s' t J—/»,& ■?<**4tg e &**& ~ ^ y v ^ WW '***&**.
^ ***JL-
**7^ 4
'
--
_ ...^<£^7e-t ££&/£' 7nx&A**A. *^y^.
•■ i‘ • * ’
V'» A> •■ •:*■
.
< ? .< £ '- - -
|>|
'e£/g i< /l-£T > y>,
■•x V ' ^ — y6 -’ ~ ^-~i ' \ —. 'V * 'p+-dA~~-- —^y■■ •*—'Jf/.■/,/..: <*A2 âiui ■n ,...S ' *%/*/*&/&&:
r!
__
'. 1 ’ - r>Afr>t.
'f-S fi'-s x J•■ JZc./%(yy,&y& s><J
yu..»4 '.
v
*<£*-*a>«.S*— **i ..•
-
y,
, . - • '/ „
: fat? HU^l^nS *4~* 7X*é£r7^^ £ ^_4r ‘ ”«^Isivr
/ta,„A
^ + & J &&+-.Yy/*L*^
ft-cÂ&C, & é&yS*J*« *+
Folio u it G rig e rs J o u r n a a l (K rie g a rc h iv W ie n )
10
|
r.
I ) -'
Luingne te veroveren. Deze vijandelijke hoek was uitsluitend verdedigd door een divisie Sztaray. Door haar dappere weerstand verijdelde zij de poging van de Fransen om zowel langs Luingne als in front binnen te dringen. Daar standhouden werd als vitaal beschouwd voor de vrij waring van onze verbinding met Dottenijs, ergo met Doornik. Alle overige stellingen waren door de vijand volledig bedorven, gedeeltelijk door versperringen en loopgraven. Om de steenweg naar Doornik te bezetten liet de Feldzeugmeister een bataljon Wenckheim en een divisie dragonders Latour terugtrekken naar verschansingen bij Dottenijs. Deze terugtrekking verliep onder hevig vijandelijk vuur en duurde tot na 1 uur (p.m.) (zonder dat iets merk baars bereikt werd), toen uiteindelijk de vijand over Aalbeke de hoogten in onze rug begon te bezetten en van daaruit aanviel. Door deze beweging forceerde hij hardnekkig het achter onze linkervleugel liggende oord Moeskroen en marcheerde in de rug van onze rechter vleugel langs het Rijselse Pare. Deze vordering werd onmiddellijk door de vastberadenheid van de cavalerie en de infanterie verhinderd. Maar het had ook tot gevolg dat de opmerkzaamheid van de commandanten verdeeld was en de troepen door andere aanwendingen verzwakt en vermoeid werden. Gekoppeld aan een op verscheidene plaatsen gemeenschappelijk agerende vijand werd het algemeen indringen in onze lijnen uiteindelijk vergemakkelijkt. Dit geschiedde na 4 uur (p.m.) toen de linkervleugel terugtrok. Hierdoor gingen alle in front geplaatste kanonnen en de meeste infanteristen van de rechtervleugel verloren. Een voorlopige balans gaf een verlies aan van vier kanonnen (het hele geschut van de cavalerie hierin begrepen) en 900 man; op Hannoveriaanse zijde een verlies van veertien kanonnen en 1400 man. De resterende troepen trokken terug naar Dottenijs. De terugtrekkende colonne, die vele uren diende te marcheren en slechts een weg kon nemen, werd geregeld aangevallen door vijandelijke cavalerie. Hierbij werden meerdere van onze soldaten gevangengenomen. De zes in versterking gekomen bataljons kwamen om 1 uur (p.m.) aan'. Zij hadden reeds het bevel gekregen zich te ontplooien op de hoogte vóór Kooigem om de vijand bij Kortrijk te observeren. Hierdoor waren zij voor het gevecht nutteloos geworden. Dezelfde avond nog liet Feldzeugmeister graaf Clerfayt de over de Schelde te Oudenaarde vrij gebleven brug bezetten door de te Avelgem gedetacheerde Hannoverianen. De troepen die slag hadden geleverd, bleven ondertussen rustig in stelling vóór Dottenijs, terwijl generaal Colowrad met zijn zes bataljons, het regiment Clerfayt en een divisie Huzaren van Blankenstein vóór Kooigem op en om de steenweg een stelling ingenomen had. Tijdens dezelfde nacht had de Hannoveriaanse generaal Hammerstein (wegens een tekort aan munitie en mondvoorraad), met 11
achterlating van het zware geschut, het vijandelijk cordon doorbroken en had zich achter de Mandei, bij Izegem en Ingelmunster, in een nieuwe stelling teruggetrokken. Het in Menen overgebleven deel van zijn troepen capituleerde de .volgende dag bij dageraad. Menen viel in Franse handen. Op 30 april, ’s morgens vroeg, trok de Feldzeugmeister achter de Spiere en richtte vóór Warcoing een kamp op. Het grootste deel van de troepen werd richting Doornik gestuurd gezien de zwakte van deze stelling enige zorgen baarde. Op 1 mei werd een pontonbrug over de Schelde geslagen, ’s Nachts werd een detachement onder kolonel Gontroeul van het regiment Würtemberg in versterking naar Oudenaarde gestuurd. Onze posten ver plaatsten zich tot Helkijn, andere posten werden links achter de Spiere opgesteld, tot bij Leers. Op 2 mei voerde Feldzeugmeister graaf Clerfayt een stille verkenning uit in richting Kortrijk. Hij was vergezeld van een bataljon E.H. Carl10 en een eskadron Blankenstein Huzaren. Het detachement geraakte niet verder dan Bellegem, waarvan de achterliggende hoogte sterk door de vijand bezet was. Een andere verkenning richting Moeskroen vond de gemeente onbezet. Op de dorpsplaats konden achtergelaten munitiekarren gerecupereerd worden. Zij werden naar het basiskamp overge bracht. Op 3 mei hadden meerdere bataljons een stelling vóór Doornik ingenomen. Voor de komende operaties werd een nieuwe slagorde opgesteld: lste Gevechtslijn (Feldmarschall Wenkheim) Blankenstein twee eskadrons
E.H. Carl twee bataljons
Sztairaij twee bataljons
Clerfaijt twee bataljons
Blankenstein drie eskadrons
2de Gevechtslijn (Feldmarschall Sztarray) La Tour
Schröder
Callenberg
vijf een bataljon een bataljon eskadrons
10
Hannoveriaanse grenadiers
Wenkheim
Kayser dragonders
twee bataljons
twee bataljons
vijf eskadrons
E.H. Carl: Erzherzog Cad (naam van een Oostenrijks infanterieregiment).
12
Reserve Korps (generaal Düring met troepen uit Hessen en Darmstadt) Chevaux Légiers"
Jagers
Lichte InfanterieLandgraf-Grenadieren
Chevaux Légiers
twee eskadrons
twee compagnies
drie bataljons
twee eskadrons
Op 4 mei werd de stelling bij Warcoing volledig verlaten. In twee colonnes marcheerde men naar Vichte. De eerste colonne ging langs Kooigem en Zwevegem (de vijand had dit dorp verlaten). De tweede colonne, met de artillerie reservisten en de pontons, ging over Helkijn, Avelgem en Ingooigem. Te Vichte nam men een stelling in achter de beek, dwars over de weg die naar Oudenaarde leidt. Een sterk deta chement stond als linkerflank aan de Molenberg. Bij Sint-Eloois-Vijve werd de rechterflank verzekerd door het naar Oudenaarde gestuurd detachement onder kolonel Gontroeul. Het reservekorps werd in de omgeving van Beveren (Harelbeke) geplaatst. Tegelijk gingen al de Hannoverianen die te Warcoing gelegerd hadden in een stelling op de steenweg naar Doornik, ter hoogte van Kooigem, en die van Oudenaarde verplaatsten zich naar Avelgem. Op 5 mei verkende de Feldzeugmeister de vijandelijke posten en een passende stelling te Harelbeke, waarbij het tot enige bitsige confron taties kwam die tot ’s middags aanhielden, maar niet van aard waren om zijn cordon te veranderen. Op 6 mei ging kolonel Gontroeul bij Sint-Eloois-Vijve over de Leie, bezette Ooigem en beschermde zo de voor de pontons uitgekozen plaats. Op 7 mei werd de rest van de Hannoverianen, in standplaats te Petegem en Deinze, verplaatst naar Sint-Eloois-Vijve en het te Avelgem geplaatste Hannoveriaans bataljon werd naar de Molenberg gebracht om hem te bezetten, ’s Nachts werden stroomafwaarts van Desselgem de pontonbruggen over de Leie geslagen. Op 8 mei rukte het korps in twee colonnes op naar Ooigem. De eerste colonne ging over de pontonbruggen en de tweede over de draaibrug van Sint-Eloois-Vijve. Het kamp leunde met zijn linkervleugel aan de Leie (tegenover Beveren), met de rechtervleugel aan de steenweg naar Ingelmunster, dat bezet werd. Het dorp Hulste bleef strak in front. Alleen de linkervleugel, vóór Hulste aan de Leie, had twee gevechtslijnen. Bij nader onderzoek van de stellingen van de vijandelijke voorposten constatteerde men dat Kuurne sterk bezet was en vanuit Harelbeke door kanonnen ondersteund werd. Ook de steenweg naar Lichte cavalerie.
13
Brugge, vóór Kortrijk aan de Barrière, was sterk in vijandelijke handen. Men nam dan vrede met het versterken van de eigen voorposten, met een strenge waakzaamheid als consigne. Reeds in Vichte was men door berichtgeving op de hoogte van de verandering van de vijandelijke opstelling, met name: in de flank, tussen Kortrijk en Menen, de linker oever van de Leie in de rug gehouden. Op die wijze stonden wij bij Hulste schuin tegenover de rechtervleugel van de vijand. Nadat Hannoverianen uit Sint-Eloois-Vijve, als dekking voor onze linkerflank, de dominerende hoogte van Beveren ingenomen hadden, rukte kolonel Gontroeul tijdens die dag op naar Lendelede. Onze stellingen bleven evenwel nog altijd zwak en vormden een nog niet afgewerkt geheel van troepenconfiguraties. Zonder bijzondere steun waren zij gedeeltelijk overgeleverd aan de willekeur van de vijand. Op 9 mei nam men het besluit Kortrijk aan de vijand te ontnemen. Na lang twijfelen of het niet beter zou zijn eerst een stelling bij Izegem achter de Mandei te kiezen, verzamelde men de troepen bij Lendelede in één gevechtslijn. Het reservekorps bleef te Hulste. Het detachement van kolonel de Gontroeul ontplooide zich in richting Moorsele en Ledegem. Generaal Hammerstein die tot in Torhout teruggetrokken was, werd met drie nieuw aangekomen Engelse bataljons, onder bevel van generaal White, versterkt. Hij diende met zijn korps op te rukken naar Roeselare om zich nadien, ter hoogte van Izegem, bij het legerkorps te voegen. In eerste instantie zou hij er als reserve fungeren voor Hulste. Op 10 mei werden gelijktijdig drie afdelingen op verkenning gestuurd: een vanuit Hulste in de richting van Kuurne, twee vanuit Lendelede in de richting van Heule en Gullegem. Daar alleen die in richting van Kuurne voor was en de overige vijandelijke stellingen van de Heulebeek sterk bezet bevonden werden, kreeg het volledige korps het bevel op te rukken naar Gullegem en Heule. Ondertussen was de verkennende afdeling doorgedrongen tot bij Kortrijk. Nog tijdens de voormiddag werd een stelling ingenomen tussen Bissegem aan de linkeroever van de Leie en te Heule aan de rechteroever van de Heulebeek. Zij werd aldaar aangevuld met sterke batterijen. De colonnes waarbij de Hessen ingedeeld waren, verjaagde de overgebleven vijanden tot in de stad. Over het algemeen was die dag de vijand als uit de regio verdwenen. Hij had met weinig troepen, hoogstens 4000 soldaten en wat zwaar geschut, de Pottelberg en de stad Kortrijk bezet om vermoedelijk in eerste instantie ons de overgang van de Leie bij Kortrijk te ontzeggen, maar vooral om de verbinding van Kortrijk naar Doornik af te grende len. In het geheel waren zij veel zwakker dan ons korps. Die uit de stad, tegenover wie wij stonden, ageerden bovendien erg onbedacht. Vanuit hun meest verheven loopgraven waren zij de laatsten om een ernstige aanval uit te voeren, alleen al wegens de gedachte dat in het verdedi 14
gingssysteem van het lage gedeelte van de stad het tot een bloedig en duur gevecht zou kunnen komen. Daar kon de waarlijk verraste vijand, omwille van zijn verbinding met Menen, geen bijzondere voorbereidin gen treffen om de stenen brug te bezetten of te vernietigen. Zo konden zij, ten aanzien van de goede afloop van onze onderneming, geen merk bare hindernissen in de weg leggen, ook door het zwak verweer van aangevoerde batterijen. De vijand liet ook zijn verlegenheid zien, toen de Hessische-Darmstadtische colonne in een Kortrijkse buitenwijk, richting Brugge, een hard gevecht leverde en er veel schade aanrichtte. De periode tussen 11 en 16 uur (alsook de daaropvolgende uren) zou de voordeligste geweest zijn om aan de vijand, die zich sinds lang beschut had, dit belangrijke punt (Kortrijk) te ontnemen en om op nieuw een voorspoedig vertrekpunt te scheppen voor een campagne in Vlaanderen. Dit alles ging echter verloren. Deze optie werd even zo ongelukkig als ongegrond bij elke beweging opgeofferd aan de mening van de overige generaals, die volhielden dat de vijand vanzelf zou terugtrekken. Waarom heeft men de liefde tot de mensheid zo lang mogelijk in evenwicht willen houden tegenover een voor de hand liggende militaire superioriteit? Men zou voorzeker Kortrijk veroverd hebben en door deze verkorte strategie gezorgd hebben voor het behoud van een vaste grens bij leper en Nieuwpoort. Hierdoor zou men de vijand veel ergernis berokkend hebben, doordat dat men het grootste deel van zijn opties niet zou kunnen verijdelen, gezien hij alles over had voor het behoud van de post Menen, meer als wij vermoedden. Tijdens de nacht, na 04.00 uur, zag men de vijand troepen verzamelen op de Pottelberg. Onze batterijen beschoten deze stellingen met een sterk kruisvuur van allerlei aard. Bij het vallen van de avond zag men lichte vijandelijke troepen postvatten in geïsoleerde huizen, deels vóór de stad en deels in open veld. Maar bij de geallieerden bleef men vasthouden aan vijandelijke voorbereidingen tot de aftocht, zodat ge neraal Zniser het behoud van zijn stelling tot de volgende dag verschoof. Ondertussen had kolonel Gontroeul door de bezetting van de Hesselberg, alwaar hij op steun kon rekenen van Engelse en Hannoveriaanse troepen onder generaal White en generaal Hammerstein, Menen kunnen observeren. Ook van daaruit werd de aanvankelijke zwakte en verlegenheid van de vijand gerapporteerd, maar in die richting werd er niets ondernomen. Op 11 mei, bij het ochtendgloren, hield de vijand zich rustig. Men was in volle verwachting dat onze batterijen hun doel zouden bereiken. Om dit te testen werden enkele schoten gelost, maar de actie werd prompt door de vijand beantwoord met hevig kanon- en geweervuur. De hele voormiddag ging de uitdaging door, maar zij was onbeduidend. Alleen 15
het vuur vanuit de Pottelberg baarde enige zorgen. Vanuit de al aange haalde hoogte zagen de geallieerden de vijand verschansingen ver sterken en ietwat verderop ontdekte men meerdere wagentransporten die richting Lauwe trokken. Ondertussen werd een aanvalsplan op Kortrijk ontworpen, maar al vlug verworpen. Men koos in plaats daar van voor een aftocht die ’s nachts zou moeten gebeuren. Ook dit bleek echter hypothetisch, wegens de klaarblijkelijke overmacht van de vijand en het precaire van onze toestand. Een situatie die nog labieler werd door de inhoud van een vroeger rapport van kolonel Gontroeul, waarbij deze veldheer stelde dat de vijand naar alle waarschijnlijkheid aanstal ten maakte om Menen te verlaten. Ondertussen nam de in Kortrijk blijkbaar goed versterkte vijand zelf het initiatief en viel ons op alle fronten aan. Hierbij trachtten de troepen van de Pottelberg ons over Marke in de rechterflank te grijpen en die van het Menense garnizoen onze rug via Wevelgem te treffen. De aan val uit Menen kende weinig succes daar Wevelgem al bezet was door twee bataljons Clerfayt. Daarentegen was de flankaanval venijniger, vooral door verlengd kruisvuur, gebrek aan steun en de onmogelijkheid om een confrontatie met de vijand aan te gaan. Hij ageerde namelijk vanuit de andere oever van de Leie. De frontale aanval had bedenke lijke gevolgen kunnen hebben ware het niet dat soldaten en bevelheb bers van een divisie van het regiment Sztaray, op onze linkerflank geplaatst, in de stellingen hun koelbloedigheid en vastberadenheid bewaarden en het verder doordringen van een talrijke Franse cavalerie verhinderden. Hierdoor herstelden zij bij de overige troepen de inmid dels verloren moed. Ondertussen had het behoud van onze stelling, na deze gelukkige afloop, ervoor gezorgd dat er geen mensen opgeofferd werden, maar de hele Armee treurde bitter om het verlies van generaal Feldmarschall baron Wenckheim, die het leven liet aan een Kortrijkse poort. De Hannoveriaanse grenadiers verloren een kanon. Door een gebrek aan voerders hebben wij meerdere gekwetsten moeten overlaten aan de vijand. Men had nochtans voor het evacueren van de gewonden aan alle regimenten het strengste bevel gegeven, maar men heeft dit niet kunnen afdwingen omdat de soldaten te afgemat waren en al twee dagen geen voedsel meer gehad hadden. Onze terugtocht begon na middernacht, tussen 11 en 12 mei, en ging naar de vorige stelling in Lendelede met als enig verschil dat het reservekorps nu de straten leidend naar Ingelmunster moest bezetten en Hulste solo diende te observeren. Maar de vijand had op 12 mei, bij het aanbreken van de dag, een nieuwe aanval met versterkte troepen macht besloten. Vooral via de straat naar Ingelmunster volgde hij met 6000 man onze terugtocht op de voet. De Fransen kwamen eerst in aan raking met het reservekorps en slaagden er vliegensvlug in onze posten16
K.
»
I
t ^
i
*1 . t« _y “
■l
Franse militairen verlaten
met militaire (Tekening van Job)
~ ,Y -
overSe,everde vesting
17
gordel af te snijden van dit reservekorps. Zodanig zelfs dat de linker vleugel van het legerkorps, bezig met het aflossingsmanoeuvre, dreigde verrast te worden. Alleen de opmerkzaamheid van de Feldzeugmeister, alsook het snel en adequaat handelen van een naar het reservekorps gestuurde stafofficier die vliegensvlug de situatie aan de Feldzeugmeis ter rapporteerde, verhinderde een onvermijdelijke overval op de lin kervleugel van het legerkorps. Dit vergemakkelijkte het aanwenden van middelen om een efficiënt verweer op het getouw te zetten. Ondertussen drukte de vijandelijke reserve, ongeacht ons hardnekkig verweer, het reservekorps, meer en meer in de richting van Ingelmunster. Dit had tot gevolg dat de Feldzeugmeister besloot een stelling te nemen bij Izegem achter de Mandei. De toegangswegen waren trouwens al verkend. De mars van beide colonnes vond plaats in de beste orde, ongeacht de aanhoudende vijandelijke aanvallen op de achterhoede, zelfs tot bij Lendelede. Het geleden verlies bij de troepen was alleen beduidend doordat men enkele veldmaterialen heeft moeten achterlaten. De lichte troepen waren zonder munitie gevallen, ergo kon men de jagers niet meer inzetten. Terzelfdertijd, toen het legerkorps zijn positie ingenomen had en generaal Hammerstein zich in Roeselare genesteld had, moest generaal Düring zich onder aanhoudend vijandelijk vuur met het reservekorps terugtrekken naar Ingelmunster. Hij kreeg nauwelijks de tijd de bruggen over de Mandei te versperren en te bezetten. Daar men met de beschik bare manschappen het terrein onmogelijk eerder had kunnen bezetten, breidde de vijand zich dra links en rechts uit, zodat er imminent gevaar bestond dat hij ons zou overvleugelen en in de rug nemen. Vanuit het legerkorps met vijf bataljons en twee divisies cavalerie, onder het bevel van generaal Collowraad, geprobeerd dit euvel te voorkomen. Deze hulp kwam in de omgeving van Ingelmunster aan toen de vijand het dorp al ingenomen had en de Hessen door eigen bravoure richting Tielt hadden kunnen doorbreken. Hierdoor kwam het reservekorps voor de rest van de dag niet meer in aanmerking om ingezet te worden. Generaal Collowrad diende op eigen houtje de vijand uit Ingelmunster te verdrij ven. Het dorp was zeer belangrijk geworden, zowel voor een meer aansluitende verbinding tussen de hoofdmacht en haar componenten als voor de terugtocht naar Tielt. Pas tegen het aanbreken van de nacht slaagde Collowrad erin Ingelmunster van vijanden te zuiveren, maar ten koste van een hardnekkig gevecht met veel bloedvergieten. De in wanorde naar Kortrijk vluchtende vijand werd wegens de duisternis niet meer achtervolgd. Men werkte in plaats daarvan aan de consolidatie van de verdediging van het veroverde dorp. Dit ongeluk, dat onze terug tocht en verbinding aantastte, had men kunnen vermijden als men bij het eerste rapport de bij Izegem aan de andere zijde van de Mandei geplaatste troepen onmiddellijk ingezet had en ze naar de flank van de 18
vijand geleid had. Maar de meesten hadden geen munitie meer en het aanwenden van troepen uit de verdedigingslijn zou te riskant geweest zijn. In de nacht van 12 op 13 mei marcheerde alles in een colonne over Ardooie. Generaal Collowrad vormde vanuit Ingelmunster de achter hoede. De troepen kwamen aan in een voorlopig kamp te Tielt. Ondertussen bleef Ingelmunster met een sterk cavalerie-detachement bezet, deels om meerdere gekwetsten van daaruit af te voeren, deels omdat generaal Hammerstein nog in Roeselare vertoefde. De rest van het voorpostencordon bevond zich op een kleine afstand van de linker oever van de Mandei. Kolonel Gontroeul ging met zijn detachement positie nemen aan de linkervleugel van deze eerste verdedigingslijn. Op 15 mei besloot Feldzeugmeister graaf Clerfayt de Leie bij Ooigem opnieuw over te steken. De mars geschiedde in twee colonnes, waarbij een over Meulebeke, de andere over [OostjRoosbeke ging. De troepen waren met de rechtervleugel aan de Mandei vóór [OostjRoosbeke en met de linker aan de Leie vóór Ooigem. De meeste troepen hadden zich in een verdedigingslijn opgesteld, alleen het midden had twee lijnen. De cavalerie plaatste zich op de vleugels van de tweede verdedigings lijn. Dicht bij het kasteel van Ooigem werd een pontonbrug over de Leie geslagen. Via deze brug bezette het regiment Clerfayt de rechteroever. Als beveiliging voor de rechtervleugel en om gezamenlijk te kunnen ageren, rukte generaal Hammerstein met zijn uit zes bataljons en eskadrons gecombineerde korps naar Ingelmunster op, nadien ook naar een positie achter de Mandei. Op 16 mei bracht een koerier, tijdens de voormiddag, het plan van een voor de volgende dag voorziene algemene aanval waarbij het korps van de Feldzeugmeister zou ageren als de uiterst rechtse colonne, de Leie bij Wervik zou oversteken om zo de vijand te overvleugelen en zich dan bij Roncq te verenigen met een over Tourcoing marcherende colonne. Dit verrassende plan was ingegeven door het tijdverlies dat de nodige voorbereidingen zou meebrengen tegenover de af te leggen afstanden. Aldus zette het legerkorps zich maar tijdens de namiddag in beweging. Men marcheerde in een colonne. Het korps van generaal Hammerstein ging echter langs de andere oever van de Mandei, over Kachtem naar Rumbeke en Roeselare. Deze colonne vervoerde de pontons, de loop bruggen en de artillerie reservisten. Zij diende ook te zorgen voor de met brood beladen proviandwagens. Gezien het oprukken van deze colonne vertraagd werd door het rijden door los zand en dit vervoer dwingend door de eerste colonne gedekt moest worden, was het niet mogelijk om tegen middernacht de hoogte vóór Rumbeke met de hele colonne te bereiken. Men hield dan halt ter plekke, temeer men 19
ro o
14 mei 1794: kamp bij Tielt. Standplaats van korte duur, ingenomen na de mislukte aanval op Kortrijk (10 en 11 mei). Alleen één ruiterstelling wordt getoond, in casu aan de westelijke helling naar Tielt, front naar Ingelmunster en vóór de afbuiging naar Pittem.
-V 1//Z
Kaart 2
to 1-1
15 mei 1794: kamp bij Ooigem. Stelling van het korps tussen Mandei en Leie, front naar het westen. Het korps is klaar om deel te nemen aan een grote gecombineerde aanval op Tourcoing (17 en 18 mei).
ingelicht was dat de wegen en de bruggen naar Menen en verder door de vijand bedorven waren. Bovendien was men onwetend over de toe stand in Menen zelf. De pontons zouden evenwel voor de overgang van de Leie bij Wervik beter aan het hoofd van de colonne rijden. De bezetting van de straat door de colonnes en de misvattingen over de uitvoering van het bevel zorgden ervoor dat de pontons slechts ’s anderendaags tijdens de namiddag aankwamen; dus erg laat voor het gebruik ervan. Na uitvoerige besprekingen over de aarzeling van de tegenstrever en de manier waarop men de Leie over zou steken, werd uiteindelijk besloten dat een deel van de lichte troepen vóór Moorslede de naar Menen leidende straten zo lang zou bezetten totdat alle troepen voorbijgetrokken waren; een ander deel van deze lichte troepen moest Beselare bezetten tot generaal Hammerstein met zijn troepen daar was aangekomen. Hij diende dan deze lichte troepen af te lossen en moest ze onmiddellijk naar het legerkorps terugsturen, vervolgens met het overige deel de bezetting van een hoogte achter Geluwe verwezenlijken. Uiteindelijk moest hij twee bataljons Engelse infanterie en de hele Engelse cavalerie naar het legerkorps sturen, zodat zij voor de deelname aan de strijd bij Wervik in de hoofdmacht geïntegreerd zouden zijn. Omdat de afstanden van de gelijklopende wegen te groot waren en hier door een noodzakelijke vereniging van colonnes gehypothekeerd zou kunnen worden, vertrokken de troepen op 17 mei, om 02.00 uur ’s morgens, in een colonne. De vooraf uitgestippelde weg ging over Moorslede tot op een plaats waar enkele verlaten versperringen weggenomen moesten worden en enkele bruggen hersteld. Dan ging de tocht zonder de minste moeite verder over Beselare en America (wijk)1213, richting Wervik. Aldaar kantonneerden in slordigheid en zorgeloosheid 400 Fransen met slechts een vierponder1’ als geschut. Vóór het dorp hadden zij een zwakke voorpost aan een molen opgesteld. Men had dit voordeel gemakkelijk kunnen uitbuiten door een sterke voorhoede samen te stellen. Gesteund door een goed omschreven en voorbereide opdracht zou zij de sterk verspreide vijand aan deze zijde van Wervik hebben kunnen verrassen en vernietigen om zo de bruggen te ver overen. Geen enkele Fransman zou er ontkomen zijn. Tot beter resultaat van de gemeenschappelijke onderneming, maar ook als bijdrage om het uiteindelijke doel te bereiken, hadden wij dan tegen de middag in en om de verschanste stellingen van de vijand bij Lincelles kunnen zijn. Twee bataljons Engelse infanterie werden aange duid om dito 400 Fransen aan te vallen, maar door het ondoelmatige geklungel van een kleine voorhoede met de zwak bezette post aan de al 12 Wijk in Wervik. 13 Benaming (kaliber) van een stuk geschut.
22
geciteerde windmolen werd de zorgeloosheid van de Fransen ongedaan gemaakt en werd hun aandacht voor de te bewaken bruggen aangescherpt. Zij herstelden prompt hun verwaterde verbindingen. Hierdoor werden de Engelsen heel de dag, en tot de volgende morgen, opgehouden. Ook hier had men de nog gedeeltelijk weerloze en terugtrekkingsrijpe vijand - die vanuit deze zijde van Wervik een snelle aftocht uitgevoerd had en aan de overzijde ging schuilen in overvolle verschansingen - door het gebruik van enkele batterijen houwitsers kunnen verjagen en zo de bruggen toch nog in handen gekregen, vooral doordat in de wijde omgeving geen andere Fransen te bespeuren waren, uitgenomen een zwakke en snel achteruitgeslagen vijandelijke afdeling op Komen. Ook dit werd niet gezien. Men vergenoegde zich daarente gen met Wervik en Komen te observeren met samengedrukte afdelin gen op meerdere verkorte lijnen. Bij dit manoeuvre verloren wij enige manschappen door klein geweervuur. Op 18 mei, ’s morgens om 03.00 uur, nadat men reeds tijdens de nacht de pontonbruggen aan de laagste kant van Wervik geslagen had, ging generaal Ott met drie bataljons infanterie, enkele lichte troepen en drie divisies cavalerie over de Leie. Hij verraste de in de verschansingen van Frans Wervik verblijvende vijand, nam er meerdere gevangenen en een vierponder. Terwijl het resterende deel van de vijand naar Komen vluchtte, kreeg hij vaste voet in deze zeer degelijke verschansingen. Kort nadien richtte het regiment Würtemberg daar een post op en dekte vanuit deze positie onze overige bewegingen in de rug. De vanuit Wervik en Komen ontsnapte vijand had zich ondertussen bij Le Quesnoy achter de Marque opgesteld. De Leie werd door het volledige legerkorps overschreden in twee colonnes. De eerste colonne passeerde de rivier over de brug naar Wervik-France, de tweede over de pontons. De eerste colonne kwam prompt om 08.00 uur op de hoogte van de Wervikmolen aan. Zij vonden hem sterk verschanst en ingericht voor meerdere stukken geschut. De tweede colonne daarentegen had een hinderlijke omweg genomen en vorderde maar langzaam. Gezien het echter Feldzeugmeister Clerfayt te doen was om, hoe eerder hoe liever, de hoogte vóór Linselles in te nemen - zodat het hele korps daar een voordelige stelling zou kunnen innemen - werd de opmars van de eerste colonne, via Blaton, in die richting besloten. Deze eerste colonne bestond uit een bataljon Callenberg, een bataljon Schröder, twee bataljons Hannoveriaanse grenadiers, twee bataljons Engelsen, vier eskadrons Latour en het reservekorps. De uitvoering van het order begon na het overschrijden van de pontons door het bruggenhoofd [Tête de Pont) van de tweede colonne. Om de rug te beschermen werd het bataljon Callenberg achtergelaten op de op de linkerflank liggende Wervikse hoogte. Op deze wijze geraakte de eerste colonne met haar voorhoede op de hoogte bij Linselles, terwijl de tweede colonne, waar23
Ç lŸ 'û À ë .
t
f f à /û l S Z -
SCtlprO ^2.. ^^
«-«*»-»
S rvr
( fc b /p r /s r iJ fi?
Z_-
S t* * -
Q .^ /x f''- « ^ S+-TX
, . S>»'*-* Qjfùï^u. K x&~~ ^
■**f tj-a rt f
—•*9* ' *1y J j r .
Kaart 3
18 mei 1794: verschillende fasen tijdens de gecombineerde aanval op Tourcoing. Overschrijden van de Leie te Komen en Wervik, mars naar en bezetting van Lincelles. a.
24
Vanuit Komen, mars naar Lincelles via Blaton. Voorhoede (gemengde troepen) vier eskadrons Darmstadtse Chevaux Légers drie bataljons Darmstadtse infanterie een bataljon Hannoveriaanse grenadiers twee bataljons Engelse infanterie een bataljon Schröder infanterie vier eskadrons Latour Chevaux Légers
b. Vanuit Wervik, mars naar Lincelles. Voorhoede (gemengde troepen) vijf eskadrons Blankenstein Huzaren twee bataljons Wenkheim twee bataljons Sztaray twee bataljons E.H.Carl vier eskadrons Kayser dragonders twee bataljons Clerfayt c. Op de Molenhoogte tussen Wervik en Blaton een bataljon Callenberg infanterie d. Opstelling langs de naar het zuiden en over de hoogten lopende verbindingsweg tussen de baan Wervik-Blaton en de baan Boesbeke-Lincelles, front naar het oosten. lste lijn: Latour Chevaux Légers Blankenstein Huzaren Clerfayt infanterie (twee bataljons) E.H.Carl infanterie Sztaray infanterie E.H.Carl infanterie Wenkheim infanterie Sztaray infanterie Wenkheim infanterie 2de lijn: drie eskadrons Kayser dragonders e. Opstelling in en om Lincelles (in wijzerszin) lste lijn: een bataljon Schröder infanterie een bataljon Engelse infanterie een bataljon Hessiche infanterie twee bataljons Hessische infanterie een bataljon Engelse infanterie een bataljon Hannoveriaanse grenadiers 2de lijn: twee eskadrons Latour Chevaux Légers twee eskadrons Hessische cavalerie twee eskadrons Hessische en Engelse Chevaux Légers
25
van de eerste lijn onder het bevel van Feldmarschall Sztaray stond, via een andere weg, zo goed mogelijk oprukte om dichter bij de vijand te komen. Men was juist bezig een keuze te maken over de manier waarop het eerder ongunstige terrein bezet zou worden, toen plotseling een vijan delijke colonne tussen beide, op ongelijke hoogte oprukkende colonnes, opdook. De Fransen maakten zich meester van de windmolenhoogte van Boesbeke en met hun rijdende artillerie begonnen zij hevig vuur af te geven. Een andere vijandelijke colonne viel over Boesbeke de staart van de eerste lijn (2de colonne) aan. De Fransen waren zeker met een deel naar Frans Wervik opgerukt, ware het niet dat het reeds naar Lincelles bevolen bataljon Callenberg toen nog de Wervikse hoogte bezette, en van daar uit de vijand met hevig kanonvuur de vijand afschrikte en deed terugdeinzen. In dergelijke omstandigheden werd de eerste lijn (2de colonne) langs twee zijden simultaan aangevallen. Bijkomend verhinderden vele terreinplooien een (juiste) beoordeling over de lokalisatie van de vijandelijke stelling en hadden zo invloed op de te kiezen verdedigingsmiddelen. Alleen de onwrikbare moed van de soldaten en de vastberadenheid van Feldmarschall Sztaray - die de vijand liet aanvallen met de blote bajonet - was determinerend voor het eerste verweer. De op de Boesbeekse windmolenhoogte gestationeerde vijand kreeg het kwalijk. Door het verder doordringen van de inmiddels verzamelde eerste colonne werd hij snel en volledig teruggeslagen. Hij liet veel doden achter. Alleen de (vijandelijke) aanval op de staart (van de 2de colonne) verlengde het gevecht tot diep in de nacht, waarbij afwisselend veel soldaten uitgeschakeld werden. Trouwens, door over haastig handelen, offerden een Hessisch en een Engels eskadron zich in feite nutteloos en volledig op. Voor beide zijden ging het erom de post Boesbeke in handen te krijgen en te behouden. Met veel verlies kregen wij tegen de avond de controle over deze stelling. Terwijl dit voorviel, waren een Engels en een Hessisch bataljon, met flinke ondersteuning van Hessische cavalerie, doorgedrongen tot bij Roncq. Dit manoeuvre was allicht de oorzaak dat een derde vijandelijke colonne - die Roncq reeds voorbij was en vanuit de richting Bondues Linselles trachtte te bezetten - bezorgd naar Roncq terugkwam, deze plaats bezette en voor de rest van de dag niets meer ondernam. Een vierde, veel zwakkere vijandelijke colonne die vóór Menen tegen generaal Hammerstein diende te ageren, werd na een kort gevecht teruggeworpen. Dit gaf de generaal de gelegenheid om de in Menen achtergebleven vijandelijke post door een goed onderhouden kanonvuur te neutraliseren en maakte de overige vijanden bezorgd om het behoud van deze stelling. Eerst bij het vallen van de nacht trok de generaal zich terug in zijn observatiestelling. Feldzeugmeister Clerfayt nam met 26
het ganse legerkorps een stelling in de zeer enge verschansingen van de Wervikberg. Daar werd de nacht doorgebracht. De voorpostenketting liep van Boesbeke over Blaton tot Komen. Elke vleugel werd met een regiment sterk bezet. Hier dient tussendoor opgemerkt te worden dat wij tijdens de namiddag van de 17de slechts vanuit de verte enkele kanonschoten gehoord hadden, later geen enkel schot meer. Ongeacht de door goed inzicht verworven overtuiging dat Menen, zoals vroeger, nog altijd van geschut voorzien was, konden wij op de 18de, toen wij nog bezig waren de Wervikse hoogte te bezetten, in de over de dam van Menen naar Halluin oprukkende vijandelijke colonne, duidelijk de ingedeelde geschutten zien. Het commando gaf nochtans de voorkeur aan de idee dat de vijand zich uit de regio terugtrok en in functie hier van zijn bewegingen herschikte. Dit verkeerd inschatten van de toes tand had het zo bloedig uitgevallen gevecht tot gevolg, waar wij dan toch een positieve uitslag konden bereiken. Het was duidelijk dat wij deze gewaagde stelling slechts met moeite zouden kunnen behouden. Zo was het dwingend een betere te kiezen waarbij nauwere, minder gevaarlijke verbindingen met het hoofdleger (te Doornik) gerealiseerd konden worden. Voor de volgende dag besloot men in twee colonnes naar een stelling bij Izegem op te rukken. De vijand het ons op de 19de niet zo gemakkelijk en rustig terugtrekken. Vanuit Boesbeke en Linselles viel hij ons gelijktijdig aan. Onder zijn kanonvuur dienden wij de Leie te overschrijden en moesten wij proberen de pontons te redden. De vijandelijke cavalerie volgde onze achterhoede op de voet. De ruiters werden gelukkig opgehouden door het wegvallen van de Wervikse stadsbrug. De mars van de eerste colonne ging eerst langs Amérique, dan over Moorslede en Rumbeke; de tweede ook eerst over Amérique, dan over Beselare, Passendale en Roeselare naar de al genoemde stelling. Het kleine korps van generaal Hammerstein - dat bestond uit twee bataljons en vijf eskadrons Hannoverianen en twee bataljons Engelsen - moest door het innemen en het behouden van een achter Geluwe gelegen stelling de mars dekken. Aangezien een massa van 6000 vijanden van plan was ons deze belangrijke stelling (Izegem) te ontnemen (of te verbieden), diende dit korps (Hammerstein) ons opnieuw uit de grootste nood te redden. Generaal Hammerstein gaf de vijand geen tijd om zich in de vlakte van Geluwe te ontplooien. Hij liet zijn cavalerie de al opgestelde bataljons aanvallen. De actie viel zo gunstig uit dat de dicht opgestelde bataljons volledig uiteen werden geslagen. Tijdens drie uitvallen werd honderd man gevangengenomen. Hammerstein profiteerde van de door de vluchtende soldaten ontstane wanorde in de andere bataljons. Hij wierp alle Fransen terug naar Menen. Hierdoor kon onze mars in alle rust verdergaan, buiten een vals alarm dat de tweede colonne merkelijk ver traagde. Men had namelijk het gerucht verspreid dat Roeselare door de 27
Kaart 4
18 mei 1794: bezetting van de Windmolenhoogte op Wervik-France en de vlakte tussen dit steunpunt en de Leie.
28
a. De Windmolenhoogte (in wijzerszin) drie bataljons Sztaray infanterie twee bataljons Clerfayt infanterie drie bataljons Wenkheim infanterie b. Ten westen van de weg Wervik-Blaton blok van Kayser dragonders zes eskadrons Hessische en Engelse cavalerie twee eskadrons Blankenstein Huzaren c. Ten oosten van de weg Wervik-Blaton twee eskadrons Blankenstein Huzaren reserve een bataljon Hessische infanterie een bataljon Schröder infanterie een bataljon Würtemberg infanterie een bataljon Engelse infanterie twee bataljons E.H.Carl infanterie vijf eskadrons Latour Chevaux Légers
29
vijand bezet was, ongeacht het feit dat Feldzeugmeister Clerfayt met de eerste colonne de steenweg al gekruist had en iedereen eerder genoegzaam van het tegendeel overtuigd moest zijn. Generaal Hammerstein had zich ondertussen bij de tweede colonne gevoegd en bezette Roeselare tegen de avond. Op 20 mei was al tijdens de nacht in een colonne naar Tielt opgerukt. Daar werd naar het schijnt het terrein naar best vermogen bezet en een sterke positie ingenomen. Een cordon van voorposten liep van de Brugse steenweg vóór Pittem, over Meulebeke tot Wakken. Bij SintEloois-Vijve had men aansluiting met de aan de andere kant van de Leie geposteerde Hannoverianen. Het Tieltse terrein is nochtans gebroken door hoeken, talrijke hofsteden en woningen, kortom zonder adequaat vergezicht en alleen daarom zeer ongeschikt als stelling: - de vijand kon ten eerste vanuit Kortrijk zich lang verborgen houden bij mistig weer; - de vleugels waren ten tweede aan groot gevaar blootgesteld door de daarheen voerende straatwegen; - de in front opgestelde troepen hadden ten derde evenveel nadelen als voordelen. Zo kon men deze stelling hoogstens gebruiken als nachtetappe. Evenwel met hier toch als voordeel, tegenover de verschillende vijandelijke opties, dat de vesting leper en de overgang van de Leie bij Deinze in handbereik waren. Gezien de vijand aan herstel toe was en werkloos bleef, zelfs in functie van de militaire verhoudingen niets tegen Deinze kon onderne men, besloot men de (Tieltse) stelling te behouden tot enig vijandelijk plan daarin verandering bracht. In het langs deze kant van de Leie liggende Vlaanderen gebeurde tijdens de overblijvende dagen van de lopende maand niets doorslaggevends. Alleen vanuit Poperinge en Belle werden tegen leper enige vijandelijke acties ondernomen. De vijand duwde de voorpostencordons meer en meer in richting van de vesting en dreef ze uiteindelijk binnen de muren. Door deze actie voelde gene raal Hammerstein zich onrustig en nam de nodige voorzorgen om, in een nieuwe positie achter Torhout, zijn opgesteld korps voor elke bedreiging te vrijwaren. Ten aanzien van deze ontwikkeling werd (te Tielt) de eerste verdedigingslijn met drie bataljons Würtemberg versterkt en bestond finaal (het bataljon Grün Loudon daarbij gerekend) uit achttien bataljons infanterie, een compagnie jagers, eenentwintig eskadrons en een in goede verhoudingen opgebouwde artillerie reservisten. Deze verdedigingslijn was bevolen door Feldmarschall Sztaray. De bij Torhout gelegerde troepen onder generaal Hammerstein, bestonden uit twee bataljons van het 14de infanterie-regiment, een bataljon van het 4de grenadiers bataljon, drie bataljons Engelsen, een bataljon van Loyal-Emigrant, drie eskadrons van het 9de lichtdragondersregiment, twee eskadrons Engelse Chevaux-Légers, twee eskadrons Hessische gendarmen. 30
Na de mislukte aanvallen van de 17de en 18de (mei) was het elan weg om een of ander offensief te starten. Deze moedeloosheid werd ver sterkt door het weinige voordeel dat een treffen bij Doornik op 22 mei verschafte en door de constatering dat de vijand de verbindingen langs de Schelde gestoord had door meerdere vaartuigen te laten zinken. Daardoor verwachtte men dat een zich bestendig versterkende vijand een operatie op Charleroi voorbereidde. Zo werd de hoofdmacht ge dwongen de herovering van Kortrijk en Menen voortijdig uit te stellen en de verdediging van Vlaanderen alleen over te laten aan het legerkorps van Feldzeugmeister Clerfayt. Dit korps, dat zijn flanken opnieuw vorm de, was in haar Tieltse stelling nagenoeg schaakmat en kon weinig tegen de vijand ondernemen. De keizer14 bezocht op 29 mei het vóór Tielt gelegen kamp en vertrok nog dezelfde dag. Ondertussen kreeg men meldingen dat de vijand zich klaarmaakte om leper te bestormen. De stad werd door talrijke troepen verdedigd, maar er was een tekort aan munitie. Vooraleer men dit euvel kon verhelpen kwam het bericht dat leper volledig ingesloten was en dat alle communicaties met de stad verbroken waren. Daar leper als een zeer belangrijk punt beschouwd werd en de val van de stad alle verbindingen met Engeland zou verbreken, - hoewel de verbinding met Engeland bij Vlissingen verzekerd was - werd om de Engelsen ter wille te zijn, aan Clerfayt bevel gegeven leper te ontzetten, wat het ook mocht kosten. Op 9 juni15 vertrok het korps na de maaltijd. Het marcheerde in een colonne over Pittem, Ardooie en Beveren en kwam bij het vallen van de avond te Hooglede aan alwaar volgende slagorde aangenomen werd: de rechtervleugel reikte tot tegen Hazewindeken16, de linker tot tegen het Stampkot17, langs beide zijden van de steenweg die de twee verdedig ingslijnen doorsneed. Weliswaar waren de hoogten rondom Tielt voordelig, maar men kon geen steun verlenen, omdat de steenweg van Roeselare naar Torhout in de linkerflank lag en omdat de weg te ver van de stelling gelegen was. Dergelijke positie kon alleen maar gehouden worden door te Roeselare een sterk detachement te plaatsen. ‘Wanneer de vijand dan zou aanvallen om de steenweg naar Torhout te bemachti Frans II, de laatste keizer van het Heilige Roomse Rijk (1792-1806) die in 1806 keizer van Oostenrijk werd (1806-1835). 15 Bedoeld wordt: 7 juni. Die data sind frei sicher noteert de verslaggever. Men kan zich hier niet van het gevoel ontdoen dat precies het benadrukken van de juistheid van de data een antwoord moet zijn op een geüite twijfel of discussie. Trouwens Clerfayt was in zijn dagboek, tijdens juni, ook twee dagen verkeerd! 16 Wijk rond gelijknamige herberg in Hooglede. 17 Oliemolen in Hooglede.
31
gen, riskeerde het bij Tielt gelegerde korps afgesneden te worden van een terugtocht over de Leie. Op de rechtervleugel waren ook goede en brede wegen, maar tot aan de stelling van het korps van generaal Hammerstein was de afstand te groot en kon slechts zwak bezet worden. Bovendien was die positie (Hammerstein) enerzijds te ver gele gen om op de volgende dag een aanval op de vijand te ondernemen, maar anderzijds ook te dicht, waarbij een deel van de stelling door de vijand zelf riskeerde aangevallen te worden. Er waren belangrijke verkenningen nodig om een idee te krijgen over dit volledig onbekend terrein. Zo werd de aanval verschoven naar de 10de18 in de namiddag. Ondertussen had de aan de rechtervleugel gedetacheerde gen eraal Hammerstein, opgesteld ter hoogte van het bos van Milaene19 en tussen (het fort) de Knokke en Staden, geen kennis gekregen over het tegenbevel. Hij viel de vijand aan en dreef hem terug tot over Langemark en nam daar stelling. Daar hij geen steun kreeg van het legerkorps moest hij zich bij het vallen van de nacht terugtrekken tot in zijn oorspronke lijke positie, ’s Namiddags kreeg de opperbevelhebber (Clerfayt) het bericht dat hij drie grenadierbataljons bij Hooglede mocht verwachten tegen de 12de20. Het ging hier om de bataljons Frankenbusch, Riera en Mosel, aangevoerd door generaal Kerpen. Vanuit het hoofdleger (Doornik) waren zij in versterking gestuurd. Hoewel men kon aannemen dat de vijand door de uitgestrektheid van de Tieltse stelling binnen de kortste keren kennis zou verwerven over onze volledige sterkte en posi ties en zelf tot de aanval zou overgaan, besloot de opperbevelhebber (Clerfayt) de voor de volgende dag voorziene aanval te verschuiven en eerst de versterking af te wachten. Ondertussen werkte men ’s avonds verder aan de uitbouw van de defensieve positie door het inrichten van kleine schansen en het verbeteren van de schootsvelden. De 11de21 werden de verschansingen nog beter gemaakt. Die dag kreeg men ook het bericht dat het Fort de Knokke in vijandelijke handen gevallen was. De 12de2223kwamen tijdens de voormiddag de drie grenadiers bataljons aan en ’s namiddags werden de verschansingen afgewerkt. Nadat men alle mogelijke voorzieningen getroffen had om op de
18 Bedoeld wordt: 8ste. 19 Gelegen in Merkem, grenzend aan Houthulst. 20 Bedoeld wordt: 10de. 21 Bedoeld wordt: 9de. 22 Bedoeld wordt: 10de. 23 Bedoeld wordt: 11de.
32
Kaart 5
21 mei 1794: bezetting van Tielt (van links naar rechts) a. 1ste lijn, van links naar rechts, front naar het zuiden drie bataljons Hessische-Darmstadtse infanterie twee bataljons Würtemberg infanterie twee bataljons Clerfayt infanterie een bataljon Callenbergse infanterie een bataljon Schröder infanterie twee bataljons Sztaray infanterie twee bataljons Wenkheim infanterie twee bataljons E.H.Carl infanterie twee bataljons Hannoveriaanse grenadiers
b. 2de lijn, van links naar rechts vier eskadrons Darmstadtse Chevaux Légers vijf eskadrons Latour Chevaux Légers twee eskadrons Kayser dragonders vier eskadrons Kayser dragonders drie eskadrons Blankenstein Huzaren
u \
volgende dag, de 13de23, de vijand aan te vallen, voorkwam de vijand dit initiatief door met vier colonnes zelf om 16.00 uur aan te vallen. Nadat al onze voorposten achteruitgeduwd waren, waren de vorderingen en de bedoelingen van de vijandelijke colonnes de volgende: - de eerste of uiterst rechtse colonne had de intentie de tussen Izegem en Roeselare opgestelde Hannoveriaanse generaal der cavalerie, graaf von Wallmoden, aan te vallen; - de tweede, die zoals de overige uit de richting leper aanrukte, zette zich onbemerkt op de straat naar Roeselare en zou pas dan tussenkomen als onze te Izegem geplaatste troepen verjaagd zouden zijn; - de derde, die als eerste zou aanvallen - en doen alsof zij Hooglede frontaal zou bestormen - moest zich uiteindelijk rechts houden en zich aansluiten bij de tweede colonne. Verenigd met de eerste colonne zou zij dan Roeselare innemen en onze links opgestelde troepen overvleugelen; - de vierde colonne zou vanuit Staden oprukken en onze rechts opgestelde troepen overvleugelen. Roeselare was verdedigd door twee bataljons Wßrtemberg onder kolonel Gontroeul, links van hem stonden de troepen van generaal Wallmoden, rechts de Hoogleedse stelling. Op deze wijze achtte men de post Roeselare goed verdedigd. De rechtervleugel werd gevormd door het gedetacheerde korps van generaal Hammerstein, die door de inname van het Fort de Knokke zich al tot bij Staden terug had moeten trekken. De vijand voerde zijn plan met succes uit, want nadat het hem gelukt was tot bij Beveren door te dringen, rukte de (vijandelijke) colonne die tot aan de steenweg naar Hooglede was geraakt - helemaal rechts tegen onze flank op, viel het zwak bezette dorp Oostnieuwkerke aan en nam het in, niettegenstaande wij daar een versterking geplaatst hadden. Hierdoor was een verder verdedigen van de straatweg onmogelijk, temeer de naar Staden oprukkende vijandelijke colonne onze aan de rechterkant van de steenweg opgestelde lichte troepen verjoeg. Zij diende terug te trekken naar een stelling achter de verschansingen. Nadat de vijand zo dicht geraakt was, verliet hij de steenweg. De drie (vijandelijke) colonnes wierpen zich op Roeselare met de grootste onbesuisdheid en omsingelden de hele stad. Onze daar geposteerde troepen moesten zich nadien een weg banen door de vijandelijke linies. De over Staden oprukkende vijandelijke colonne had al generaal Hammerstein doen wijken en probeerde met alle hevigheid de ver schansingen van onze rechtervleugel in te nemen, maar het sterk en werkzaam vuur van onze batterrijen hield de vijand op afstand. Bij het vallen van de avond - en omdat de vijand niet verder in onze beide flanken door had kunnen dringen - dacht men dat de steenweg naar 34
Torhout vrij en verzekerd was. Gezien de opperbevelhebber geen bericht uit Roeselare meer kon krijgen, werd generaal Spork met vier bataljons en een divisie cavalerie op de steenweg naar Roeselare opgesteld om enerzijds deze weg tot het uiterste te verdedigen en om anderzijds naar de stad op te rukken. Toen Spork al vlug op een vijandelijke stelling stootte, kwam hij tot het besluit dat Roeselare al sterk in vijandelijke handen was en dat onze troepen zich ijlings over Beveren, richting Koolskamp, teruggetrokken hadden. Toen de opperbevelhebber (Clerfayt) zijn rapport kreeg, beval hij de terugtocht. Hij werd omstreeks middernacht in een colonne aangevat. Het korps ging over Lichtervelde en geraakte op 13 juni24 in de omgeving van Koolskamp, alwaar het Roeselaarse garnizoen reeds aangekomen was. Langs de straat die naar de steenweg op Brugge loopt, organiseerde men een verdedigingsstelling in twee lijnen. De linkervleugel stond tot tegen Koolskamp, de rechter tot tegen Lichtervelde, dat bezet werd. Generaal Hammerstein trok zich terug naar Torhout. Terwijl de opperbevelhebber na deze mislukte poging besluiteloos was, benutte men de nieuwe stelling om de her en der ver strooide troepen te hergroeperen. Op de 14de25 wachtte men in deze positie het verdere verloop af. In het geval een terugtrekking noodzakelijk was, zou men zo dicht mogelijk de Leie moeten kunnen naderen, vooraleer afgesneden te worden door een overmachtige vijand, die de vanuit Kortrijk vertrekkende straten al in handen had. Zo werden twee colonnewegen in de richting van Tielt verkend. Een weg ging over Egem, een andere over Pittem, met verdere doorgang via de steenweg (naar Tielt). De vijand scheen zich te verge noegen met de gedachte dat hij het korps ver genoeg achteruitgeduwd had. Terwijl hij de belegering van leper met alle geweld verderzette, hield hij zich (hier) rustig. Aangezien het hoofdleger (het behoud van) leper omwille van de Engelsen als zeer belangrijk beschouwde - en men aldus alles wou doen om de stad te redden - kreeg de opperbevelhebber (Clerfayt) de 15de (fout, moet de 12de zijn) opnieuw het bevel om zo vlug mogelijk leper te ontzetten en een verbinding tot stand te brengen waarbij de bevoor rading in munitie gegarandeerd was, zo in het geheel de belegering rekkend, zodat tijd vrijgemaakt kon worden om een (grotere) operatie op het getouw te zetten. Omdat de vijand nieuwe delen van zijn observatieleger bij Hooglede*5 Bedoeld wordt: 11 juni. 5 Bedoeld wordt: 12de.
35
Kaart 6
21 mei 1794: bezetting van Tielt, gewijzigde schikking
36
a. 1ste lijn, front naar het zuiden, van links naar rechts een bataljon Schröder infanterie vier eskadrons Darmstadtse Chevaux Légers drie bataljons Hessische-Darmstadtse infanterie een bataljon Callenberg infanterie (in de rug van de Hessen) twee bataljons Würtemberg infanterie twee bataljons E.H.Carl infanterie twee bataljons Sztaray infanterie twee bataljons Clerfayt infanterie twee eskadrons Kayser dragonders (in de rug van Clerfayt infanterie) b. Front naar het westen, te paard op de baan naar Pittem twee bataljons Wenkheim infanterie drie eskadrons Kayser dragonders (rechts opgesteld) twee bataljons Hannoveriaanse grenadiers c. Van links naar rechts, ten zuiden van de baan die naar het Tieltse centrum loopt vijf eskadrons Latour Chevaux Légers vier eskadrons Blankenstein Huzaren (mogelijks 3 Blankenstein en 1 Kayser)
37
Oostenrijkse fuselier en grenadier (K.M.L.)
38
opgesteld had, zou de aanval op Hooglede in vier colonnes moeten gebeuren, met volgende schikking en opdracht en acties: - de eerste colonne, bevolen door generaal Hammerstein, zou van Torhout over Kortemark naar Staden marcheren om de linkerflank van de vijand te overvleugelen; - de tweede colonne, onder het commando van de opperbevelheb ber (Clerfayt), rukte via de steenweg naar Hooglede en viel het dorp frontaal aan; - de derde colonne, onder het bevel van generaal Kerpen, marcheerde over Ardooie en Beveren naar Roeselare en trachtte de stad in te nemen; - terzelfdertijd zou de vierde colonne, onder leiding van Feldmarschall Sztaray, over Ardooie en Rumbeke Hooglede in de rug aan vallen, Roeselare rechts en Oostnieuwkerke links latend. Door deze opstelling - indien bekroond met succes - zou de vijand ge dwongen geweest zijn de stelling van Hooglede te verlaten en terugge worpen zijn richting leper2627. De 16de2r vertrok men ’s nachts om 02.00 uur. Nadat de derde en de vierde colonne, die het verst moesten marcheren, al vertrokken waren, zette de tweede zich ook in mars over Lichtervelde. Men zou bij dage raad de vijandelijke voorposten gezamenlijk en op hetzelfde tijdstip aanvallen. Dit greep dan ook plaats. Overtuigd dat de andere colonnes zouden aanvallen, drong de derde colonne gewaagd in het vijandelijk dispositief. De (vijandelijke) voorposten trokken zich ijlings terug en groepeerden zich opnieuw op het Hoogleedse plateau. Om de Fransen beter te kunnen raken deblokkeerde de (centrale) colonne de weg tussen Gits en Hooglede, maar de vijand bleek onze aanval niet te willen afwachten en trok zelf met gevelde bajonet ten strijde tegen de drie oprukkende grenadierbataljons. De grenadiers slaagden er toch in de Fransen snel terug te dringen tot aan de hoogte (van Hooglede) en volgden hen op de voet met kartetsvuur. Ondertussen had de opper bevelhebber (Clerfayt) tevergeefs gewacht op enig bericht van de drie andere colonnes. Eén colonne alleen was onvoldoende om de vijand te verjagen. Uiteindelijk kwam de colonne van generaal Hammerstein, hoewel te laat, tot een aanval, maar werd spijtig genoeg teruggedreven, zodat de hele rechterflank van de tweede colonne ontbloot werd. Door dit voorval - en omdat de opperbevelhebber nog geen bericht van de overige colonnes gekregen had - bleef het manoeuvre steken. De vijand kreeg hierdoor de nodige tijd om zijn troepen te hergroeperen en om de voor hem nodige maatregelen te nemen. 26 Hier opnieuw enkele belangrijke misvattingen qua naderingswegen en bevelhebbers. Bovendien wordt vanaf de 2de colonne afgeweken van een zuivere formulering van de opdracht; naast bedenkingen worden summier de voorgevallen feiten al aangehaald. 27 Bedoeld wordt: 13de.
39
Oostenrijkse en Franse bewegingen in mei 1794 (Bourdeau E., L’Epopée Républicaine (1792-1804), deel I, Ed. Militaire, Parijs, [19de eeuw]).
40
In functie van deze ontwikkeling kon de opperbevelhebber ook niet oprukken, enerzijds omdat hij dan zijn rechterflank werkelijk bloot zou stellen en anderzijds omdat de kans reëel was dat de vijand vanuit zijn stelling zou trachten de colonnes in de rechterflank en in de rug te overvleugelen. Bij dit talmen ontving de opperbevelhebber van Feldmarschall Sztaray het bericht dat hij weliswaar doorgedrongen was tot Rumbeke, maar daar opgehouden was door sterke versperringen en aanhoudend kartetsvuur van de vijand. Hij was in de onmogelijkheid iets te ondernemen. Gezien hij daar te grote verhezen leed, was hij gedwongen terug te trekken. De opperbevelhebber, uit zijn lood geslagen door deze mededeling, was bovendien nog zonder nieuws van generaal Kerpen. Hij vermoedde een gelijkaardig euvel en zag geen ander middel meer dan ogenblikkelijke terugtocht te bevelen. Bleef hij talmen, dan zou de vijand zijn al naar voren gevorderde colonne in de flank kunnen grijpen en haar terugtocht bemoeilijken. De aftocht geschiedde met heel wat verlies, omdat enerzijds de vijan delijke cavalerie en artillerie, bij het achtervolgen van de terugtrekkende troepen, heel wat schade veroorzaakte, en anderzijds omdat de vele aan jagende vijanden blootgestelde soldaten wegens de snikhete dag ziek of uitgeput waren. Trouwens, vele gekwetsten werden noodgedwongen achtergelaten. Tijdens de namiddag kwam de colonne in zeer verspreide orde weer in het kamp van Koolskamp aan. De vijand ging in de achter volging tot in de omgeving van Lichtervelde. De colonne van generaal Hammerstein had zich al voordien teruggetrokken. Alleen de derde colonne, bevolen door generaal Kerpen, werd kortstondig meester van Roeselare, maar te laat, gezien de tweede colonne reeds aan het terugtrekken was. Daar het gevaar elke minuut aangroeide, liet hij de stad evacueren, maar leed hierbij grote verliezen. Via Ardooie trok hij terug naar Koolskamp, waar hij tegen het vallen van de avond aankwam. Na deze mislukte poging om leper te ontzetten, was de stad niet meer te redden. De opperbevelhebber was meer dan ooit bewust dat hij zijn zo verminderde, verzwakte en vermoeide korps in een positie diende te brengen dat het niet meer zo licht zou kunnen aangevallen worden. Dus trok het tijdens de nacht in twee colonnes naar Tielt, de ene over Egem, de andere over Pittem. De 17de:s, ’s morgens vroeg, ontplooide het korps zich over het al gekende Tieltse kamp. Generaal der cavalerie Walmoden, die voordien zijn korps in deze omgeving had gelegerd, rukte nu op naar Brugge, stad waarnaar generaal Hammerstein ook aan het marcheren was. Hij (Walmoden) had als opdracht het Brugse kanaal te verdedigen, om tenminste voor enige tijd het verder doordringen van de vijand zo veel mogelijk te hinderen. Bedoeld wordt: 14de.
41
Franse militairen, 1792-1795 (tekening van R. Knรถtel) Verzameling Koninklijk Museum van het Leger te Brussel (K.M.L.)
42
18de2930, 19de™ en 20ste31. Gezien men ervan overtuigd was dat de vesting leper binnenkort tot overgave gedwongen zou worden - en hierdoor Vlaanderen niet meer te redden viel - moest alle aandacht gaan naar een defensieve houding langs de Schelde. Men trof onmid dellijk maatregelen om Gent zoveel mogelijk door overstromingen te beschermen en door enige oudere vestingen van de citadel voor een à twee dagen in verdediging te brengen. Ook had men tussen de Schelde en de Leie een stelling voor de troepen van de Feldzeugmeister (Clerfayt) voorzien, wanneer hij zou gedwongen wor den de linkeroever van de Leie te verlaten. De positie zag er als volgt uit: de linkerflank bij het dorp Eke aan de Schelde, met de rechter onder Astene tot aan de Leie. Het dorp Nazareth bleef in front en de twee straatwegen van Deinze en Oudenaarde naar Gent in de beide flanken. Het terrein was uitermate ongunstig omdat de hele omgeving, tussen beide rivieren en het woud, uit hoeken bestonden. Men diende ze eerst te zuiveren vooraleer de troepen een stelling konden innemen. Dit zou veel tijd vragen en waarschijnlijk nog aan de gang zijn op het ogenblik dat men deze stellingen nodig zou hebben. Omdat de vijand zich dagelijks versterkte en zijn oprukken langs beide oevers van de Leie opdreef, was het aangewezen dat het in Tielt gelegerde korps de Leie zou naderen. De opperbevelhebber besloot te vertrekken tijdens de nacht van de 20ste32 op de 21ste33. Deze beweging gebeurde in twee colonnes, de linkse over Aarsele en Zeveren en de rechtse via de steenweg naar Deinze. 21ste34. Al bij de bezetting van Tielt had de opperbevelhebber de toekomstige stelling bij Deinze laten versterken en had hij bij Petegem, net boven de stad, twee pontonbruggen over de Leie laten slaan. Tegen de middag kwam het korps in het door meerdere verschansingen beveiligde kamp aan. De linkerflank (van zijn dispositief) leunde tegen de Leie. Hoewel deze stelling voldoende verschanst was, zou zij toch nadelig uitvallen wanneer de uit Kortrijk oprukkende vijand, vanop de straat naar Deinze, zou aanvallen en tezelfdertijd met kracht een op de linkeroever geplaatst detachement terug zou werpen. Hierdoor zou de terugtocht van het korps over de Leie heel riskant zijn. Ten opzichte van elke vijandelijke aanval op de stelling was het aldus veiliger positie Bedoeld wordt: 15de. 30 Bedoeld wordt: 16de. 31 Bedoeld wordt: 17de. 32 Bedoeld wordt: 17de. 33 Bedoeld wordt: 18de. 34 Bedoeld wordt: 18de.
43
Charge van Franse Huzaren, 1794 (K.M.L.)
De Slag bij Tourcoing, 18 mei 1794 (gravure van Aubert fils naar een schilderij van Jollivet) (K.M.L.)
44
in te nemen op de rechteroever van de Leie. Hierdoor zou men boven dien de verbinding met Oudenaarde behouden. Feitelijk was deze stelling aan de Leie niets meer dan een bruggenhoofd. 22ste35. Om die reden liet de opperbevelhebber nog in de nacht van de 22ste36 op de 23ste37 een deel van het korps over de pontonbruggen oprukken naar Petegem. Om de vijand zo veel mogelijk op te houden, liet hij het opmarcheren richting Kortrijk, rechts en links van de straat. De 23ste38 ontdekte men de vijand al bij het ochtendgloren. Hij rukte in twee colonnes op: een op de Kortrijkse steenweg, een andere echter op die van Tielt naar Deinze. De opperbevelhebber zag al vlug in dat het behoud van zijn positie zeer moeilijk zou worden. Hij gaf dan ook het bevel tot de terugtocht. Men zou in Eke een nieuwe stelling oprichten. Terwijl men het bevel tot de terugtocht nog aan het doorgeven was en doordat de schansen al van hun geschut ontbloot had, ging de vijand sneller als men dacht in de aanval. Iedereen zocht beschutting binnen de stadsmuren. Zo gebeurde het dat een afdeling van de vijand samen met de laatst achteruittrekkende troepen in de stad belandde. Alle sol daten moesten via een straat en over de stadsbrug op de straatweg naar Gent uitkomen. Zodra het geheel in die richting vloeide, ontstond er een stremming die uiteindelijk alles ophield. Dit gaf aan de vijand de gele genheid om verder op te rukken. Wij hadden nauwelijks de tijd om de pontonbruggen te redden. De vijandelijke cavalerie stak de Leie over en viel op de achteruitrekkende colonne van generaal Kovachevich die helemaal verstrikt geraakte en tot op de weg van Oudenaarde naar Gent uit mekaar geslagen werd. Terwijl de troepen met veel moeite de bruggen overschreden, kwamen vijandelijke tirailleurs - die samen met en tussen onze binnenrijdende cavalerie hals over kop in de stad ger aakt waren - een stelling nemen in aanpalende huizen. De vijand was al meester van de stadspoort toen onze troepen nog defileerden (lees: de brug overschreden]. Gezien hij van daar uit onophoudelijk met kartet sen vuurde, was ons verlies zeer hoog. Uiteindelijk verliet het korps de stad en marcheerde op de steenweg naar Gent naar de Eekse stelling. Het was niet de bedoeling daar de strijd aan te gaan maar eerder de aangeslagen troepen te hergroeperen.
35 Bedoeld wordt: 19de. 36 Bedoeld wordt: 19de. 37 Bedoeld wordt: 20ste. 38 Bedoeld wordt: 20ste.
45
Tweede deel met kaarten Op de 14de mei bleven de troepen in het rustkamp (te Tielt). Een afde ling van vijftig ruiters stond als voorpost te Ingelmunster. Om de naar Deinze geplande mars te dekken, bezette een bataljon Clerfayt en een eskadron Kayser-dragonders het dorp Sint-Eloois-Vijve aan de Leie. Tezelfdertijd verliet de vijand zijn stelling op de Pottelberg, overschreed de Leie tussen Kortrijk en Aalbeke en zette zich in zijn vorige positie achter de Heule, tussen Kortrijk en Menen. De 15de mei rukte het korps, na het eten, in twee colonnes naar Kortrijk op: een over Meulebeke, de andere over Oostrozebeke. Men sloeg een kamp op te Ooigem, tussen de Leie en de Mandelbeke. De lichte troepen bezetten Bavikhove, Hulste en de steenweg tot bij Lendelede. Onmiddellijk na het nemen van deze stelling werden over de Leie pontonbruggen geslagen, dicht bij het slot van Ooigem. Om deze werken te dekken had men het detachement van Sint-Eloois-Vijve naar Desselgem verplaatst. De brigade van generaal Hammerstein had zich op die dag naar Torhout teruggetrokken.
Stelling bij Ooigem Nadat op 16 mei de scheepsbruggen afgebroken waren, vertrok het legerkorps ’s middags om een uur. Het had hiervoor het order gekregen en marcheerde in twee colonnes. Langs deze kant van de Mandei rukte een afdeling langzaam over Izegem en Oekene op, die aan de overkant marcheerde met de artillerie-reserve en de legertros over Ingelmunster, Kachtem en Rumbeke tot aan de steenweg naar Menen. Ter hoogte van de Molenberg hielden de troepen halt om er even uit te rusten. Wegens de talrijke Engelse bagage konden de pontons, die altijd op deze entiteiten moesten wachten, de colonne waarbij zij in eerste instantie ingedeeld waren, nadien niet meer inhalen. De brigade van generaal Hammerstein was ’s morgens bevolen geweest om vanuit Torhout op te rukken naar Izegem. Aldaar diende hij zich bij de rechtse colonne aan te sluiten. Over Dadizele, Beselare en Geluwe marcheerde men op de 17de mei verder in richting Wervik. Daar werd de vijand door de voorhoede over de Leie gejaagd. Wervik werd door het korps bezet. Toen de pontons ’s avonds aankwamen, werd besloten een brug te slaan, stroomafwaarts van Wervik. Dit gebeurde ’s nachts. Ondertussen hield de vijand zich op in Wervik-France. Hij maakte vanuit Komen pogingen om op onze rechterflank onrust te zaaien. Tegenover deze dreiging zette men twee bataljons Würtemberg en twee eskadrons cavalerie in. De sterkte van 46
de Wervikse vijand bestond uit een stuk geschut en ongeveer 400 man. Hij had zijn dispositief tegenover de bruggen opgesteld. Te Komen waren er ongeveer evenveel vijanden versterkt met drie stukken geschut. De vijandelijke post te Geluwe trok zich terug naar Menen van zodra de brigade van generaal Hammerstein de Poetenberg35 bereikt had. Te Menen hielden de vijanden zich koest, allicht omdat zij niet te sterk waren daar zij geen ondersteuning konden geven aan Wervik, Komen en Boesbeke. Op de 18de mei, nadat de pontonbruggen volledig opgesteld en door het naar Wervik bevolen regiment Clerfayt gedekt waren, overschreed generaal Ott met meerdere bataljons en eskadrons de Leie om 3 uur (p.m.). Hij viel de vijand aan, sloeg de Fransen in alle richtingen en maakte te Wervik 400 soldaten (of 4 kanonnen?) gevangen. Hij vervolg de de rest tot bij Komen, viel aan en verjaagde het daar goed ver schanste garnizoen. Hierop werden Wervik en Komen door het regiment Würtemberg bezet. Ook de rest van het korps trok de Leie over en bezette de Wervikse Windmolenberg. Marsplan (zie schets) van de beide colonnes over de Leie, in de stelling vóór Lincelles, hun aanval op de vijand en hun stelling nadat de Fransen waren achteruitgeduwd. De tweede colonne formeerde zich op de Windmolenhoogte bij Wervik - nog vóór de spits van de eerste colonne, onder het bevel van Feldmarschall von Szataray, de ponton bruggen overschreden had.
Sic. Is dit de Pottelberg (bij Kortrijk)?
47
Rouwdienst DHONDT
AL GE ME NE ELE CT RI CI TE I T
bvba Debusschere E.& L. ,r.
Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. (051) 40 07 15 Fax (051) 40 73 37 GSM (075) 32 77 08
Stationstraat 103 8700 TIELT Tel. (051)40 02 27
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Domotica Studie - Advies - Uitvoering
Bank & Verzekering
G R S E L I/I/E S T ELECTRABEL-0 MENS,
MI LI EU
EN E N E R G I E
Kortrijksestraat 86 - 8700 TIELT Tel. (051)42 31 11
DLE COMPUTERS
Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. (051) 40 61 93
Ă&#x2013;MQJAfW
bvba
Aanleg van opritten en terrassen Specialiteit: kasseien, mozaĂŻeken, plattinen, kleiklinkers
Hogenhovestraat 47 - 8700 Aarsele Krinkelweg 1 - 8211 Aartrijke Tel. 0476 23 41 5 7 - 0 5 1 63 66 60 Fax 051 63 74 37
bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken
e
LootenJmüe 'Matdi/uj ucqmu'
J'trueti’J i
<°W OtraefÂ’ y (H'fietf/nyn
Cc/utiverf
uÆftek c/
/
>oom
^
jrqSn
'cam\ 7
T i u k ! ;ij
Î ; ,4 L i ï
x A jjH /A<si>ïx
:f x Ik 7 ? W æm
f
J /
rif
J M ÛroûtQi
Weqem'à 7 'ranwR/i/fa | ‘xj Markiuihrij, • „7 irugm
feà/sécÀe 'a rh fb r u jfû e
$//Ù*'^IBerçbru^qe J/jid&Abeele \~X
\ A O ( à r jX X R o o d M e dj zAyt w y 1— *x£Wwt> ..- J - J «/..•-Dtie/i it Æ-iÿieuwenhcme. 7\ tir i ! / ï Wh>urL&u> ■ — y.
>et/eren iH iiU te
Vren
De Roeöe m
Tieft
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 3 1 dte jaargangf nr. 4 - december 1000 Afgiftekantoor 8 700 Tieft
AUTOCARS-REISBUREAU
m
z
,\E)LDEM
Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. (051)40 18 23 Fax (051)40 51 93
f7 S U P E R M A R K T
fl „
Kortrijkstraat 56 8700 Tielt Tel. (051) 40 11 76
7|É f y ? ïllD R A N K E K
DE MEIBLOEM
een onderneming die reeds 65 jaar lang met troeven als VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
VERNIEUWEN EN HERSTELLEN VAN Z E T E LS , S A LO N S , S TO ELEN EN ZITBANKEN
Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. (051) 40 64 35
^RGENTK
uw appeltje voor de dorst
STEEDS DE BETERE VOORWAARDEN K ris Tanghe
BOUCKAERT D AN IEL
Félix D'hoopstraat 33 8700 TIELT Tel. (051) 40 42 30
Kantoorhouder
leperstraat 8 8700 Tielt Tel. (051) 40 39 53 Fax (051) 40 56 79
1970
-
2000
De Roeรถe van Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 31ste jaargang nr. 4 - december 2000 Wettelijk depot - BD 25413
De Roede van Tielt
Inhoud
Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
Michaël Delange Frans Hollevoet DE HEERLIJKHEID TER WINCLE
Waarnemend voorzitter:
Adressen van de auteurs:
Ronny OSTYN Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt Tel. 051 40 10 16 E-mail : ronny.ostyn@pi.be
Michaël Delange Veldstraat 96 8780 Oostrozebeke
Ondervoorzitter: Paul CALLENS Waterstraat 18, 8740 Pittem Tel. 051 46 71 90 E-mail : pinl8290@pi.be
p. 3-66
Frans Hollevoet Bedevaartstraat 98 8700 Tielt
Secretaris-penningmeester: Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax 051 40 18 38
Redactiesecretaris en verantwoorde lijk uitgever: Michaël DELANGE Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke Tel. 0474 43 73 01 E-mail : m.delange@yucom.be
Redactieraad : Jaak Billiet, Johan Buyck, Philippe De Gryse, Michaël Delange, Frans Hollevoet, Thijs Lambrecht en Ronny Ostyn “De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is 700 frank (17,35 € ) voor gewone leden, 1400 frank (34,70 € ) of meer voor ereleden, over te schrijven op het bank rekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestem ming van de redactie.
2
Bibliotheek & fototheek : Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak
Cartotheek : Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van T hielt (W est-V laanderen). Bevat 1 stad, 17 gem eenten en 63.986 zie le n ” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)
Michaël Delange
Frans Hollevoet
DE HEERLIJKHEID TER WINCLE
Bij de samenvloeiing van Mandei en Oude Mandei, in de noordooste lijkste hoek van Sint-Baafs-Vijve, ligt ongetwijfeld al sinds de Frankische periode (5de-10de eeuw) het omwalde Goed ter Winde, d.i. in de hoek. Die hoek die de Mandei er maakt, was tot 1906, toen de huidige Mandelput ontstond, heel wat scherper, want tot dan liep de weg van Tielt naar Wakken (en Oudenaarde) precies tussen de Mandei en het tegenoverliggende, achtvormig omwalde Goed ter Hoyen in Markegem: pal langs de mote met het kasteelrestant en de witgeschilderde pilaarkapel. Zeker bij regenweer tekent die vroegere, meer oostelijke wegbedding zich nog altijd duidelijk af, vanaf de Oude Mandei ten zuiden. Het tot halverwege de achttiende eeuw nog goeddeels ommuurde Goed ter Hoyen (Markegem) en ook het omwalde Goed ter Winde (Sint-BaafsVijve) vormden ongetwijfeld al vanaf de vroege Middeleeuwen samen twee mogelijke verdedigingspunten bij de samenkomst van de twee riviertjes. Op de bekende Ferrariskaart, voor onze streek opgemaakt in 1773, zien we zelfs ook bij de S(eigneur)ie te Winckel een achtvormige omwalling, met een neerhof en een inmiddels onbebouwde mote. In het 677 perce len tellende landboek van Sint-Baafs-Vijve uit 1763 vinden we onder nummer 675 overduidelijk slechts een enkelvoudig omwalde hoeve op het einde van de derde en laatste Droogen Broot Hoeck, gelegen tussen de Mandei (oost), de dreef van de graaf van Wakken, lopend van Wakken naar Kortrijk (zuid), Wielsbeke (west) en Oostrozebeke en de Mandei (noord). Op perceel 498 (oost: de straat, west: de dreef van de heer van Wakken) staat bij een molen een hofstede met land genaemt d ’herberghe Den Cruypt in Daerde'. Het toponiem Kruipt in d ’Aarde wordt ook nu nog vaak verplaatst naar ter Winde en er zouden dus ondergrondse gangen zijn van ter Hoyen naar ter Winde, m.a.w. onder de Mandei. Sommige plaatsnamen werken nogal in op de volkse ver beelding die graag eens op hol slaat en dus een loopje neemt met de werkelijkheid: kruipende aarde wijst op onvaste ondergrond, heel natuurlijk in drassige meersgebieden.
Rijksarchief Kortrijk (R.A.K.), Fonds Aanwinsten, nr. 1942: landboek van Sint-Baafs-Vijve (1763) met drie kaarten, opgesteld door Charles Philippe Minne.
3
Detail van de Ferrariskaart met het kruispunt aan De Ginste en de Cramendyck in het noorden en de Nieuwe Brugge en te Winckel in het zuiden (Kriegsarchiv Wenen).
4
De hoeve zelf had ook meer dan gewone last van het water. In 1748 bij voorbeeld, toen Joseph De Schoenmaecker het 34 bunder 7 honderdlands grote foncier (of nominale bezit van de heer) en 1 bunder 7 honderdlands cijnsmeers pachtte voor 34 pond grote, ging het onder meer over drye steenen buijsen tot het afleeden het waeter vande selve hofste de ende landt als seer subject sijnde aenden overvloet van het waeter waer door de edificien vande selde hofstede merckelijck beschaedigt mierden1.
De oppervlakte van ter Wincle De heerlijkheid ter Wincle lag op vier prochies, namelijk Sint-BaafsVijve, Wontergem, Roosebeke (Oostrozebeke) en Gottem. Feitelijk lag er ook een perceel in Meulebeke: straks meer daarover. Slechts bij tien van de 349 percelen staat de oppervlakte er niet bij vermeld, zodat we een goede benaderende schatting kunnen geven van de totale oppervlakte van de heerlijkheid. Daarbij moet wel een zekere foutenmarge in reke ning genomen worden, omdat de toenmalige opmetingen niet zo accu raat waren als de hedendaagse. Ter Wincle was een heel aanzienlijke heerlijkheid van bij benadering minstens 280 ha. Het grootste gedeelte ervan was gelegen in Oostrozebeke (144,04 of 144,12 ha, exclusief vier percelen), gevolgd door Wontergem (123,35 of 124,02 ha, excl. vijf per celen), Gottem (11,56 of 11,82 ha) en Sint-Baafs-Vijve (2,83 ha, zonder foncier)23. Het ene perceeltje in Meulebeke (0,89 ha) komt vanzelfspre kend op de laatste plaats in het grote geheel. Wat betekent dit nu echter op lokaal vlak: hoe groot was de impact van de heerlijkheid op de verschillende dorpen? In verhouding met totale oppervlakte van de prochie besloeg ter Wincle een elfde van Oostroze beke (1662 ha), een zestiende van Sint-Baafs-Vijve (851 ha), d.i. met foncier, en een vierenvijftigste van Gottem (619 ha). Daartegenover staat dat een vierde van Wontergem (509 ha) onder de heerlijkheid ter Wincle ressorteerde. Achterin de uitgave van het renteboek van 1772 hebben we een alfabe tische lijst per prochie van de verschillende eigenaars en hun respectie ve percelen gevoegd4. Daaruit blijkt dat er in Sint-Baafs-Vijve 1 eigenaar 2
Rijksarchief Gent (R.A.G.), Fonds Families, nr. 4707: goederenbeheer van Charles-Florent-Joseph, graaf van Maldegem, 1747-’48.Ter verduidelijking: de oppervlakte van het foncier bedroeg ca. 48,8 ha, van de meers ca. 2,04 ha.
3
Het verschil in oppervlakte zit hem in de berekening van de roeden: gaat het om kleine of grote roe den? Vermoedelijk gaat het voor Wontergem om 252 kleine roeden, omdat er elders expliciet spra ke is van t ’aghentigh groote roeden (art. 62). Maar dit is niet zeker.
4
Cf. infra: p. 60-61, 63.
5
was (slechts een perceel), in Wontergem 46 verschillende (voor 127 per celen), in Oostrozebeke 52 (voor 204) en in Gottem 12 (voor zestien). Opmerkelijk is dat er ook een perceel lag in de prochie van Meulebeke (artikel 251) dat echter gewoon gerubriceerd werd onder Wijnckele in de prochie van Roosebeke en niet onder een aparte afdeling. De heer van ter Winde, Charles-Florent-Joseph de Maldeghem, graaf van Wakken, verkocht kort voor of misschien zelfs in 1772 zijn laatste persoonlijke bezit in de heerlijkheid, namelijk het perceel waar vroeger de Ginstemolen gestaan had (art. 243). Koper Joannes Van Dommele had de hofstede, landt ende meulenwal van 1760 tot 1772 gepacht. Was deze verkoop de onrechtstreekse aanleiding voor een nieuw renteboek? De grootste eigenaar in Oostrozebeke was Guilliaeme Roelens fs Guilliaeme (14,35 ha), op de voet gevolgd door de armendis van SintMaartens, Kortrijk (12,04 ha); in Gottem waren het mevrouw de Bruijne (2,83 ha) en de weduwe en erfgenamen van Joannes Amerlijnck (2 ha) en in Wontergem het Gentse Sint-Janshuis met minstens 31 ha (opper vlakte van twee percelen niet gekend).
Een dénombrement (1671) Om een idee te geven van het leven op ter Winde geven we de trans criptie van een dénombrement uit 1671, d.i. een opsomming van alle rechten en plichten van de heer van de heerlijkheid en zo ook van de bewoners ervan. Daaruit blijkt onder andere dat Charles-Louis-François van Bourgondië een leen hield van François délia Faille, baron van de stad, baronie en het land van Nevele (onder welk leenhof het behoor de): het Goet ter Mandere gheheeten te Wijnckele, 37 bunder groot, met gronden in Sint-Baafs-Vijve, Oostrozebeke, Wontergem en Gottem. De heerlijkheid mocht ook een eigen baljuw hebben en een schepenbank van zeven die bevoegd waren voor zaken van hoge, middele en lage jus titie, de heer van ter Winde had het exclusieve visrecht op ‘zijn helft’ van de Mandei, gelegen langs zijn leen, enz. Maar dat kan u zelf beter nalezen. Dit naervolghende is de grootte ende dénombrement van eenen leene toebehoorende Mijnheer Charles Louys François van Bourgoingne, grave van Wacken etc., als hoir van sijnen heer vader mijnheer Willem Charles François van Bourgoingnen, grave van Wackene, heere van Tombe, Catthem, Voorhaute, Vliet, Winckele, etcetera, welck leen den voornomden heere grave houdende is te leene ende manschepe van mijnheer François délia Faille, Baron vande Stede, Baronnije, heerelijckhede ende 6
was een familie Eggermont uit Elsene alleszins eigenaar en is dat nog. De hofplaats werd in 1971 gekocht door de huidige eigenaars-bewoners, die sinds 1963 pachtten: Godfried Comyn en Lea Feys. Vanaf 1938 betrof het Jozef Comyn en Bertha Moeyaert, die als pachters voorafgegaan werden door Pieter Vandecasteele uit Poeke en Emilia Vandewalle uit Sint-Baafs-Vijve. De moderne registers van bevolking en kadaster zijn niet meer zo vlot raadpleegbaar met de moderne strakke wetten op de privacy.
Ter Mandere? Zoals onder meer uit het hierboven getranscribeerde dénombrement blijkt, mag ter Winde niet verward worden met ter Mandere, ooit een abdijhoeve van de Gentse Sint-Baafsabdij, later een leen van het leen hof van Kortrijk, nog later (vanaf ca. 1392) van dat van Tielt. Ter Man dere of ter Mandele was een achtvormig omwalde hoeve, die even ver der stroomafwaarts of zuidwaarts langs de Mandei lag en in 1763 nog altijd bezit was van de Plotho’s, de zeer aanzienlijke heren van Ingelmunster (landboek: perceel 642). Het ligt even ten zuiden van Heintje Teeuws Brugske, een voetbrug over de Mandei, van Wakken naar Sint-Baafs-Vijve: Moerdijkstraat 2, een zijstraat van de Driekoningen straat. Graaf Gwijde van Dampierre (1278-1305) ging op 7 januari 1297 een alliantie aan met Edward I Plantagenet, koning van Engeland, en zei twee dagen later zijn leen, Vlaanderen, op aan zijn leenheer, Filips IV de Schone, koning van Frankrijk. Dit was zoveel als een oorlogsverkla ring! De graaf van Vlaanderen was ook heer van Dendermonde, ge trouwd met Mathilde van Bethune, dochter van Robrecht van Bethune, heer van Dendermonde, Bethune en Ingelmunster10. Jan van Rode werd heer van Ingelmunster en verdedigde Rijsel samen met Robrecht III van Bethune, de Leeuw van Vlaanderen. Maar de graaf werd gevangen gezet in Parijs, de Engelse steun was te gering en op 9 oktober 1297 sloot Edward I op het Blauw Kasteelke (ter Mandere) de Vrede van Sint-BaafsVijve". De Driekoningenstraat herinnert ons nog altijd aan deze belang rijke historische gebeurtenis.
Wontergem feodaal
Warlop E., The Flemish nobility before 1300, Kortrijk, 1976, deel 3, p. 662, 668-669. Vandewiele A., Oud en nieuw in Waregem. De heerlijkheid van het kapittel van Doornik, centrum van Waregem, in : De Gaverstreke, XXVI, 1998, p. 39.
9
9A Detail van een kaart van de Mandei met de eigenaars van het visrecht van Sint-Baafs-Vijve tot Emelgem in 1636: tgoed te Wijnckel onder Nevele (R.A.G., Fonds Raad van Vlaanderen, nr. 28328).
Het leeuwendeel van de heerlijkheden of rechtsgebieden in Wontergem hing af van heerlijkheid Nevele, etymologisch van het Germaanse woord niwja alha (nieuwe boerderij)12, die in de loop van de zeventiende eeuw vereremerkt werd met de titel van baronie. We noemen de heerlijkheden op zoals we ze aantreffen in het oudste leenboek uit 1460, met hun toenmalige bezitters13. Het Coutschaergoedt, waarin coat zware en vochtige bodem betekent, had een foncier of nominaal bezit van de heer van negen à tien gemeten (een bunder is drie gemeten), en was toen in handen van Jacop de Gheendt. Ook de tienden hoorden er nog bij: deels twee derden ervan, deels één derde. Diezelfde Jacob beschikte ook over dleen ter Eecken (...), zyrtde metter stede 6 bunder. Jan vander Eecken bezat een leen, dus zonder aparte rechtsmacht, dat lacht rontsomme besloten in svoorseyts Jans landt. Bij Jan vander Naet betrof het twee derden van de tienden op 15 bun der en een derde op een bunder, gelegen oost vander keercken an beeder zyden vander Cruusstraten, gheheeten Nieuhuushaghe. Catelyne Mesdaechs fa Phelips, echtgenote van Stevin Galle, had westwaarts tGoedt ten Houte, groot zynde metter mote in lande watre, bossche ende meersche, 6 bunder. De heerlijkheid was maar een derde van de tienden verschuldigd. Ten westen van ten Houte beheerde Lievin de Pottere tDeynsvelt (of te Roelkins), met 6 bunder foncier. Het betrof dus veld, d.i. onbewerkte grond, bedekt met heide op zandgrond en eventueel weer met bos op zandleem- of leemgrond. Het woord deins zal, net zoals in Deinze, mos betekenen. Jan van Waerwyc, heer van Exaerde, bezat een leenmeers van 0,75 bun der, noortoost bachten den Goede ter Donct streckende tot opde Calene (Oude Mandei), dweers jeghen zyn leen ten Hove. Lievin vanden Hole hield de Stede ter Reage (scheidingshaag), met 9 bunder foncier, in leen. Zij was vrij van tienden en had twee achterlenen: ’t Moortelkin (drassi ge grond) van anderhalve bunder en de Lueke (omsloten door grachten, cf. beloken) van 2,75 bunder. Lievin bezat ook het eveneens tiendenvrije leen den Hau (hakhout)14. De belangrijkste heerlijkheid was ter Donckt, in 1460 in bezit van Joos de Gheendt. Deze familie uit Geraardsbergen hield het minstens in han 12 Gysseling M., Inleiding tot de toponymie, vooral van Oost-Vlaanderen, in: Naamkunde, X, 1978, p. 12. 13 R.A.G., Baronie van Nevele, nr. 11. 14 R.A.G., Denombrementen baronie Nevele, nr. 2169 (anno 1530).
11
den voor de rest van het Ancien Régime. De naam betekende oorspron kelijk een moerassige depressie, maar daarna zandige hoogte in moeras sig terrein. Het 35 à 36 bunder grote foncier lag in Wontergem, maar er strekten zich ook nog veel rentegronden uit in Markegem, Dentergem, Oostrozebeke, Vinkt, Wakken en Gottem. Het rechtsgebied beschikte over dberecht van mans doode ghedaen in eener hitte, van bloede daer wonde ghemaect werdt, van blenden slaghen. Joos bezat ook een heerlijkheidje met de tienden, namelijk twee stukken foncier upden Oostwijncle, ende tderde Stic onder den Oostwijncle: een half bunder meers. Ten slotte hield hij nog tGoedt ter Hulst: 6,5 bunder en 66 roeden. Onder de renten hoorde o.a. een paer scapen handtscoen op Sint-Andriesdag (30 november). Er was één achterleen: de Stede terReecke. Jonkvrouw Joosyne Sgeends (de Gheend) had nog het leen tScosters Vivre, groot zynde onder landt, bogaert, ende watre viere ghemeten, met een derde van het tiend. Cornelis Maerschalc bezat bij de molen van Wontergem, even ten zuidoosten van de kerk, tleen ter Eecken metten walle ende hove metten huzen ende cattheylen daerup wezende eertvast ende naghelvast. Ook het leentje den Ballinckdriesch, tijdelijk rustend land van ene Ballinckx of van een banneling, 1 bunder groot, hing nog af van Nevele15. De dorpsheerlijkheid, met de kerk erop dus, was in 1440 in bezit van de burggraaf van Gent, toen de heer van Antoing16. Van welk leenhof die heerlijkheid afhing, konden we niet achterhalen. Misschien was ze allodiaal of vrij-eigen (zonder feodale banden). Ze hing zeker ook niet af van het grafelijke leenhof van de Gentse Oud burg17. Het kan best zijn dat de namen van sommige heerlijkheden verwijzen naar personen die ze ergens op het einde van de veertiende eeuw, begin vijftiende eeuw in handen hadden. In 1382 bezaten Willem Van Der Eeke, Gillis Van Den Houte en Jacob Deynsvelt alleszins goederen in Wontergem18. Er hoorde ook nog grond rechtstreeks tot het grafelijke domein. Zoals 36 percelen van de Brieven van Assenede en de Vier Ambachten, spijkerlanden (van het Latijn spicaria: graanvoorraden), ook genoemd ’s Graven-Renten, zo in 1572 onder meer op een vierendeel van de gilde of 15 Ibidem, nr. 2238 (anno 1710). 16 De Potter R, Broeckaert J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie van Oost-Vlaanderen, Reeks I, deel VII: Arrondissement Gent, deel Wontergem, Gent, 1864-1870. Ook deels in Delange M. (red.), De Roede van Tielt: een mozaïek van 22 gemeenten, Tielt, 2000, p. 36-40. 17 R.A.G., Fonds Oudburg, nr. 6, tweede onderdeel: tafel van de lenen van de Oudburg, 1664; R.A.G., Varia D, nr. 3334: leenboek van de Oudburg. 18 Desreumaux J., Sociaal-economische achtergrond van de Kortrijkse rebellen uit het confiscatieregister van 1383, Geluwe, 1999, p. 468-474.
12
het broederschap van Sinte Agneeten in de Oostkouter, op een hofstede genoemd De Blau Gans, ten zuiden van de heerweg, enz.15. Ook de Watergravie, vaak de Pieter Mazière’s Brieven genoemd, afgeleid van bré via of cijnsrollen genoemd, bezat zo’n half bunder in Wontergem20. Zoals blijkt uit perceel 105 hierna had ook ’s Graevenlievaere er bezit tingen. Het Middelnederlandse lijnere-...-nare betekent opbrengsten voor het levensonderhoud, meer bepaald cijnsrenten voor de Vlaamse graaf. Compleet is dit overzicht zeker niet. Daarnet noemden we nog een ten Hove; Frans De Potter en Jan Broeckaert hadden het ook over Axelwalle en over bezittingen van Vinderhoute-Merendree. Het Goed te Wieric wijst zeker niet op nog weer een heerlijkheid en hing alleszins ook niet af van Nevele.
Het Land van Nevele Als eigenaars van de nederzetting Nevele hebben de plaatselijke groot grondbezitters al in de negende en tiende eeuw hun domein, als trouwe vazallen van de koning, steeds maar uitgebreid. In 1196 trouwde Beatrix, vrouw van Nevele, met Rogier III, burggraaf van Kortrijk, d.i. de vertegenwoordiger van de graaf in de stad. Bijna de hele dertiende eeuw waren de burggraven van Kortrijk tegelijk ook de heren van Nevele: Walter II (1215-1222), Elizabeth (1232-1244), Michaël (1246-1247), Everard (1250-1270) en Walter III (1274-1300). Zo kregen zij ook in de kasselrij Kortrijk nog heel wat territoriale vergoedingen van de graven. Het eigenlijke Land van Nevele omvatte Nevele, Vosselare, Landegem, Meigem,Vinkt, Lotenhulle, Deurle, Sint-Martens-Leerne, Maria-Leerne en Bachte (vanaf 1823 één gemeente), Baarle, Zeveren en Poesele. Gottem en Wontergem maakten daar geen deel van uit, omdat ze meer op Kortrijk georiënteerd waren, alleen al doordat ze bestuurlijk en fis caal tot haar kasselrij behoorden21. De heren van Gistel volgden in de veertiende eeuw de van Nevele’s op, vanaf 1346 kwamen de de Fosseux, de Montmorency vanaf 1425, in de tweede helft van de zestiende eeuw de Lalaing, in de zeventiende en achttiende eeuw délia Faille, die het kasteel van Ooidonk (in BachteMaria-Leerne) als hun residentie lieten bouwen. De du Bois sloten de Nieuwe Tijd af. Veruit de bekendste heer van Nevele was ongetwijfeld R.A.G., Vorstelijke domeinen, nr. 354, f. 43v - f. 55. Ibidem, nr. 382, f. 152. Van Den Abeele R., Over de Heerlijkheid en het Land van Nevele, in: Bijdragen tot de geschiedenis der stad Deinze en het Land van Leie en Schelde, XVIII, 1951, p. 93-117; Warlop E., De Vlaamse adel voor 1300, Handzame, 1968, p. 330-341 en 398-401.
13
Goed ter Winde in februari 1916 (boven) en in 1947 of 1948 (onder) (De Roede van Tielt, Fonds Verbaeys, nr. 100; Godfried Comyn, Sint-Baafs-Vijve).
14
Filips de Montmorency, graaf van Hoorne, die in 1568 samen met Lamoraal van Egmont, heer van Zottegem, in Brussel onthoofd werd: het begin van de Tachtigjarige Oorlog.
Nevele-Roncevael Net zoals de baronie van Nevele was deze zeer verspreide heerlijkheid ook gehouden van de Oudburg (kasselrij) van Gent en bezeten door die zelfde heren. Alleen in Sint-Baafs-Vijve raken de twee elkaar. Het gold als eertijds gheweest zijnde eene appanage van de graven van Vlaan deren. Het Franse woord apanage betekent toelage of erfdeel, dus ver worven in hun functie van burggraaf van Kortijk22*.De vierschaar bevond zich in de stad Kortrijk en in de hele kasselrij Kortrijk als het die van de wet goet dunkt2i. Onder de losse denombrementen van de baronie vinden we onder SintBaafs-Vijve zes exemplaren: drie van ter Winde, één van een Gents leen over de Schelde upden Brabant (nr. 1761) en twee van een naamloos heerlijkheidje onder Nevele-Roncevael (!) met 1,25 bunder foncier in Sint-Baafs-Vijve en met rentegronden streckende up zekere plecken van erfven gheleghen inde prochie van Roosbeke. Daneel van Munte, opvol ger van Daneel sOlislaechers in 1450, en Jacob van Munte (1463) waren toen de bezitters24. Heel zeker is de naam Roncevael (d.i. Roncevaux) geen verzinsel. Wie zou overigens zo’n aanmatiging durven etaleren of willen dulden? In 778 moet een heer van Nevele erbij geweest zijn toen in de Spaanse Pyreneeën de achterhoede van het leger van Karei de Grote door Basken afgeslacht werd, spijts de onstuimige ridderlijke held Roeland, die, toen hij het smadelijke verraad ontdekte, zijn hoorn Olifant en zichzelf aan flarden blies. De eveneens machtige heren van Gavere waren wellicht van de partij25. De vooraanstaande heren van Nevele blijkbaar ook.
Het renteboek van ter Winde (1772) Om de heerlijkheid ter Winde geografisch te situeren hebben we het laatste renteboek dat van deze heerlijkheid gemaakt werd vóór het Van Den Abeele R., o.c., p. 99-100. R.A.G., Baronie van Nevele, nr. 1111. R.A.G., Denombrementen Nevele, nr. 1757-1758. De Potter R, Broeckaert J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Reeks I. Arrondissement Gent, Deel 3, 1864-1870, p. 20-22.
15
einde van het Ancien Régime, namelijk dat van 1772, grondig ontleed. Dit renteboek werd opgesteld door Petrus Franciscus De Rijm, baljuw en ontvanger van de heerlijkheid (en tevens baljuw van het graafschap Wakken). Het vorige renteboek dateerde van 1711-1712, door sieur Joannes Van Biesbrouck, ontvanger van ter Winde. Net zoals bij zijn voorgangers beperkte de vernieuwing van het renteboek door De Rijm zich tot het actualiseren van de gegevens uit de eerdere renteboeken, in casu die van 1738 (een afschrift van het vorige renteboek), van 17111712 en in heel wat beperktere mate die van 1666: vernieuwt op de moderne ende actuele proprietarissen met de nieuwe canten ende abouten opgenomen van ieder partije volghens beste kennisse ende weten schap. Daarbij werd ook een beroep gedaan op de assistentie van diversche proprietarissen ende ghebruijckers en van de ouderlinghen daer ont rent woonende of verkeert hebbende. Bij het opstellen van het renteboek van 1772 werden echter drie fouten gemaakt: twee percelen werden respectievelijk genummerd als 50 (in Wontergem) en als 332 (in Oostrozebeke en Gottem); de mogelijke repercussies van de fout bij arti kel 219 konden echter groter zijn26. Het was al reeds langer bekend dat de heerlijkheid ter Winde in Roosebeke gesitueerd moet worden ergens in het noorden van het hui dige Oostrozebeke, meer bepaald op de Verre Ginste. Dit blijkt onder meer uit de vraag van 655 Ginstenaren om een zelfstandige parochie, anno 178627. De vraag was echter: waar lag de heerlijkheid precies? Landboeken van Oostrozebeke zijn er niet meer (of zijn althans spoor loos) en bruikbare prekadastrale kaarten met betrekking tot (delen van) de heerlijkheid ter Winde vonden we ook al niet terug. Maar toch kon den we via een grote omweg de heerlijkheid volledig in kaart brengen, namelijk aan de hand van de kadastrale kaart van P.C. Popp (ca. 1850). Tussen de situatie zoals De Rijm en Popp ze opgetekend hebben, zit om en bij 78 jaar, maar toch kon zo met een aan de waarheid grenzende waarschijnlijkheid - mits enkele hiaten of vraagtekens - de volledige heerlijkheid op het grondgebied van de prochie Roosebeke gereconstru eerd worden. Daarbij was niet alleen een grondige terreinkennis en ver trouwdheid met de lokale toponiemen van belang (twee elementen waarover Michaël Delange als Oostrozebekenaar beschikt), maar voor al heel wat geduldig reken- en puzzelwerk. In die 78 jaar was er immers heel wat gebeurd: - In 1787 werd den Thieltschen voetweg (de huidige Wakkensteenweg vanaf de Kruisstraat tot de Krommendijkbeek) gekasseid, wat heel wat onteigeningen met zich mee gebracht heeft. 26 Cf. infra, p. 43-44. 27 Delange M., Oostrozebeke 1729-1797. Een historisch-demografische analyse van een dorp op het West-Vlaamse platteland tijdens de achttiende eeuw, Leuven, 1998, p. 48; Rijksarchief Ronse, Fonds abdij van Ename, nr. 2692.
16
- De onroerende goederen van de abdij van Baudeloo (Gent) in Oostrozebeke waren onder de Franse overheersing in burgerlijke handen terechtgekomen; van één persoon, zo zou blijken. - Percelen waren samengevoegd of verdeeld, waren bebouwd of hadden een andere cultuur gekregen (vooral omgezet van bos- naar akker land). - En last but not least waren heel wat percelen die in 1772 in handen van een persoon of groep personen waren, door verkoop, erfenis of huwelijk opgesplitst geraakt onder verschillende eigenaars, wat het lokaliseren ervan nog meer bemoeilijkte. De schriftelijke en cartografische weerslag van die maandenlange leg puzzel kan gelezen en bekeken worden in deze bijdrage (met dank aan Isabel Delange die de feodale kaart tekende). Daaruit blijkt dat ter Winde en de wijk Verre Ginste zo goed als synoniemen van elkaar zijn: de heerlijkheid lag als een aaneengesloten blok geprangd tussen de Krommendijkbeek (de natuurlijke grens tussen Oostrozebeke, Tielt en Dentergem) in het noorden en oosten, de Kruis- en Beukstraat en ter Molst in het westen en Markegem in het zuiden. We danken ineens ook Arnold (Gottem) en Stefaan Vandenbroucke (Herent) die de percelen van de heerlijkheid ter Winde in Gottem precies aanduidden en dr. Luc Goeminne (Zulte) die de Wontergemse artikels grosso modo op een hedendaagse kaart situeerde. In de mate van het mogelijke, d.i. wanneer er geen enkele twijfel bestond rondom de percelen, hebben we (om de gebruiksvriendelijk heid van het raadplegen van het renteboek te vergroten) de originele aanduidingen in de artikels vervangen door de eigenlijke verwijzingen. De originele taal werd ook aangepast aan het hedendaagse taalgebruik, tenzij bij citaten of bij toponiemen. We geven een concreet voorbeeld om deze wijzingen te illustreren (artikel 205): Letterlijke transcriptie: Den voornoemden H. Geest, ter causen een stuck lands groot sesthien hondert, paelende oost ’t land van Guill(iam)e Veroughstraete, zuijd Guillielmus Roelens, west ende noord sijn selfs... Bewerkte omschrijving in de uitgave: Idem: zestien honderdlands. Oost: [art. 154] en [art. 155]; zuid: [art. 185] en [art. 187]; west en noord: [art. 204] en [art. 206], Een aantal gegevens werden niet opgenomen in de uitgave, omdat die informatie niet altijd, niet consequent of te beknopt (onduidelijk) ver meld werd: de vroegere eigenaars; de toenmalige en latere gebruijckers (pachters), d.i. van 1772 tot ca. 1792, wanneer de annotaties eindigen; 17
de betaalde renten. Als auteurs beoogden we voor deze bijdrage een eenvormige, bondige en correcte weergave van de voornaamste ele menten uit het renteboek. De heerlijke renten waren overigens ver schuldigd: t ’elcken goudtdaeghe te betaelen binnen sonneschijn op de boete daer toe staende, wesende den tweeden dijssendagh naer Vercoren Maendagh28.
Wijnkele in de prochie van Sinte Baefs Vijfve 1. Ignatius Alexius Gheskiere (Kortrijk): eene drijhoukte partije gelegen in het westeijnde van den Wijnkel Couttere (twee bunder). Oost: land en dreef Goed ter Winde; zuid: jezuïeten Leuven; west en noord: land Goed te Winde.
Wijnkele in de prochie van Wontergem 2. Sint-Janshuis (Hautbriel Gent29): een drijehouckte partije, nl. eene behuijsde ende beplante hofstede met het pleijn voor de poorte ende een hapte stucxken aghter den huijse (nu tuin en boomgaard), met ten westen van het hof en ten oosten van de wal nogh een stucxken landt, nu coeijweede ende bosch. Oost: dreef, plein en land; zuid: steenweg Deinze-Tielt; west: straat Goed te Rijhaege naar heerweg Wontergem-Nevele3031,over de Maenbrugghe3', en aan de overkant land idem en Pieter Galle; noord: genoemde straat. 3. Idem: een verhouckende stuck landts van twaalf honderdlands achter schuur van Sint-Jansgoed commende met het noorteijnde aen den wal, alswaer alsnu op de noordzijde den voorschreven calsijde wegh van Deijnse naer Thielt door is loopende. Oost: dreef genoemde goed, zuidwaarts tot heerweg Wontergem-Nevele over de Maenbrugge, zuid: [art. 4]; west: selfs land; noord: genoemde wal. 4. Idem: de Seven Gemeten gelegen in den Oostcouttere, ten westen van de dreef, van west naar noord, waar de heerweg Wontergem-Nevele doorloopt. Oost: genoemde dreef; zuid: de Wilde Meerschen; west: Pieter Van Daele; noord: [art. 3]. 5. Idem: de Elf Ghemeten gelegen in den Oostcouttere, ten oosten van de dreef waar de genoemde kasseiweg Deinze-Tielt doorloopt. Oost: straat Aarsele of de Doolaeghe naar Grammene; zuid: [art. 16], tusschen welcke twee partijen eertijds den heirwegh van Wontergem naer 28 Versworen maendagh: in januari. 29 Bij Sint-Jacobs. 30 Dentergemstraat. 31 Brugje, na elkaar te passeren.
Gend heeft gheloopen; west: t ’land van desen goede; noord: [art. 6], Joannes Baptiste Caluwaert en Lieven Madou. 6. Idem: een verhappende partije landts liggende op het oosteijnde van den Oostcouttere [de Drij Vierendeelen). Oost: genoemde straat van de Doolaeghe32 naer de Leije, sieur Pieter Lauwers en Andries Vlammijnk; zuid: [art. 5]; west: J.B. Caluwaert; noord: hofstedeken (ende) land sieur Pieter Lauwers en met een eijnde aen de heke daer over t’land vanden selven Caluwaert. 7. Idem: half bunder, nu coeijweede (ende) beplant met eijcken boomen, alwaer alsnu den heirwegh van Wonterghem naer Nevele door is loopende. Oost: beek en Maenbrugghe scheedende Wonterghem ende Vijnckt, en meersselken mijnheer Van de Woestijne; zuid: selfs vol gende; west: straat Aarsele-Grammene, daer over den nieuwen calsijdewegh; noord: erven mijnheer Opsommer33 en genoemde meerssel ken mijnheer Van de Woestijne, waer tusschen eertijds den heirwegh van Wonterghem naer Nevele heeft gelopen. 8. Idem: driehonderd roeden, nu oock coeijweede (ende) beplant met eecken, nevens het voorgaende op de zuijdzijde staende inde oude boucken met het voorgaende ar(tic)le. 9. Joannes Baptiste Caluwaert: vier honderdlands. Oost en zuid: land Sint-Jansgoed; west: [art. 10]; noord: beek, daer over den bosch van S(in)te Jans Goedt. 10. Idem: zes honderdlands in den Oostcoutere. Oost: [art. 9]; zuid: land Sint-Jansgoed; west: [art. 11]; noord: beek, daer over den bosch van S(in)te Jans Goed. 11. Lieven Madou: tien honderdlands. Oost: [art. 10]; zuid, west en noord: land Sint-Janshuis. 12. Sieur Pieter Lauwers (sijn huijs (ende) landt), Andries Vlammijnck (sijn huijs (ende) landt) en J.B. Caluwaert [de partije van lande lig gende aghter het huijs van dito Vlammijnck): eene drijhouckte par tije van tien honderdlands. Oost: straat Aarsele-Grammene; zuid: land Sint-Jansgoed; west: bos Sint-Jansgoed; noord: Pieter Van Daele en Sint-Jansgoed. 13. Lieven Madou (drie vierden] en J.B. Caluwaert (een vierde]: een gemet alwaer sij alsnu elk eene behuijsde hofstede op sijn staen heb bende, liggende dweêrs over de voorseijde straete voor de voorgaende partije. Oost: land bij Goed te Craeijenbroeck; zuid: selfs en daarover land kartuizers Gent; west: genoemde straat: noord: land Goed te Craeijenbroeck. 14. J.B. Caluwaert: vier honderdlands en een half meers in den Wilde Moeras, slijkpoel. Het moet Jan Frans Opsommer zijn: Gentenaar, die in 1758 Poelvoorde kocht van Thomas Fothergill. Na zijn overlijden ging deze heerlijkheid over naar Denijs Joseph Papeleu, heer van Oostwinkel, zoon van Jacob en Barbara Savoye, schepen van Sint-Baafs te Gent die in 1783 in de adelstand werd verheven (Lams G., De heerlickeden van Wingene, Wingene, 1973, p. 26).
19
Jyrfe"^]f 4^ l »Vfw\KVn 'mnivKwi» (vvh\i»»i " -' ^ V /Ç\*\-l>ri *c^ /I^V' , v‘nA* i'f * n o ^ -4tt ,»t<mSw* . /' " \é t* ^ R ^ c r ^ w a - nw+vr» "* - -+ i*-r^ ~^n%yt^l- (hn'l/ I ^ '‘^ G°(m ^v t v ** @H*€ftTT*rj JJ <wot jh^xAyySk- +OOÏ, >»irtw^‘ „«.V J^US.«^-./i>-'"’iVÛlVlV-t* rtft1 ^30»/^ (t*v»'VnDA- l'WiAtv^•***-«=-- ^«7, ^ ^a, <w***~-*y ^<X* tov (>v^<WM*rt^%. Vndj Rn. 0r»vK-» {-m**r6^ 7 ^ïv-s, &SM . £C\}y>CBO»rt-V*>, Çt'umiAxV»^MtpvY» CV-»*-** ’~‘t ~~—^‘-'■"-■<'L*4^ &V&-gy^W, £»nVn-v. H*i\>iwU(lP lor^Vï-Awti /\*jvt> _£" TV V '" 'é^AuVitv V , "tti vyv& TVtJrt^vm Aun {\*w> ƒ??»: tcH <^\«t»(Vi-vnrv- -vr» W ' ^v'WiHrm V) JpcKrxnr' 4
'n - n K t ^ t
^oon^ir»-. i
p \ -< > X \ r C
^ ‘ V*t »r* ^Dcltr-
{AïU ^itH4Jf-( 5m' 4 » > iK * n
\ Ï 4 v - z A * r r ï >-
'^ 4 * - y * / ~ \ > f\ iA - ~ ' d
KTX -t-/V»w~>^;\ûhv^>S^n rtr^h‘^m*^v* l*-»Âr-
6X* 4 « ? * V SL*v*^
V»» V*V-,
^ <X>r Q r^ )r\jjr€ ry \.
Vi-mn, rq^»Y0\n
t\S*h(r»?
*tj A -9xv\ ^*vr w*vri V - h iVtrrvt DACGw 3 h * \ v z 4 r - ^ ‘(îî-vnr '«‘ktn ^ >a*r\ x\tfboI- G v V ^ n * W > * \l f tr z v n i \ l « n ï t v v m ^.*t»nn-- /r^v'^nnY, «mr rtttv f X^r“n A tvt^> ' h tu -
ô t-
vr»
^ P ^ * r t y \ - / J \ .~
v % r^i> T V > oC ^(oV T > ^ S t-r *
'Vi^Rt.-^i \vytSr^ ^ fcCVw> ' (îi-mr ^pf A », hpx-^Vvij ^iTOMn-TnkCT^v»! t vv> hx-nvimy*5r £*- V^»fi/?dvnr»? 7 titkv ^s*>»*’& *■*><i0c»rz^ c^£b?^rokTc* £v-m**Se-*>Ttxno Aj^Vh 1 JK-Crvs.y' ^ k\CÇl- -A^-kii^Yv- vn \}~zji Éijé&r^ £\-\é-SL~ L^cv<&£wTr>*S$+& ■*> »v-&*r*. ë>7 *xC^èw Sk*vt. «V»Â^v i.*^ >»yHr>» v *>ƒ£»; Ürtmw « f * y&^ t**tr=rut --» ri ‘ itv 7oa™ .4 y.?>t>v^r *J*CjVrr&vuaC*^
Dénombrement van ter Wincle (1460)
20
15.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
22. 23.
24.
Meersch, alwaer den nieuwen calzijdewegh van Deijnse naer Thielt door is hopende, wesende eeene hapte partije. Oost: meers SintJansgoed en nogh oost met eene streepe aen Lieven Madou (ende) selfs landt, zuid: genoemde meers, bos erven Carel Blancke en met een lanckwerpigh eijnde aan de grensbeek Wontergem-Grammene; west: [art. 15]; noord: [art. 16]. Joannes Pluier (Grammene) en Laureijns Blancke: elk hun meers en bos (twaalf honderdlands). Oost: [art. 14]; zuid: grensbeek Wonter gem-Grammene; west en noord: Sint-Jansgoed. Sint-Janshuis: tien honderdlands in den Oostcoutter waar de heirweg Wontergem-Nevele doorloopt [het Peirtshoofd34) . Oost: Cmijsweghstraete Aarsele-Grammene; zuid: meers J.B. Caluwaert en [art. 14]; west: sijn selfs Wildemeersch en selfs landt; noord: [art. 5], waer tusschen eertijds den voors(eijd)en heirwegh heeft geloopen. Idem: een gemeth landts in een stuck van twee ghemeten wesende den ooscant. Oost: straat Aarsele-Grammene; zuid: J.B. Caluwaert; west: [art. 18]; noord: straat commende uijt de voorseijde straete naar [art. 2]. Pieter Van Daele: een gemet (als deel van een stuk van twee geme ten, wesende den westcant). Oost: wederhelft [art. 17]; zuid: J.B. Caluwaert; west: Sint-Janshuis; noord: de voors(eijd)e straete leedende naer het goet te S(in)te Jan. Sint-Janshuis: een gemet (Chariots Stedeken). Oost en zuid: t'landt gaende met den goede te Craeijenbrouck; west: straat AarseleGrammene; noord: [art. 20]. Idem: driehoekig stuk land [den Langenbulck35) van twee ghemeten. Oost: land van het Goed te Craeijenbrouck; zuid: [art. 19]; west: straat Aarsele-Grammene; noord: de Doolaeghe ende beke daer Wontergem ende Vijnckt sijn scheedende. Idem: stuk land van een bunder [den Heijbilck36) . Oost: [art. 18]; zuid: J.B. Caluwaert; west: het naervolgende landt van desen goede; noord: de straete commende uijt de gonne hopende van Aerzeele naer Grammen (ende) leedende naer desen goede van S(in)te Jans Huijs. Idem: stuk land van vier gemeten [d’Heije). Oost: [art. 21]; zuid en west: selfs landt (ende) bosch; noord: genoemde straat. Idem: stuk land van een bunder. Oost: [art. 22]; zuid: selfs naervol gende; west: de dreve gaende van desen goede naer den heirwegh door den Oostcouttere; noord: genoemde straat. Idem: twee stukken land van samen drie bunder (het ene met een waterput op de oostkant, het andere met een bosje, ook aan de oost
Afsluiting [per) aan de voorkant [hoofd). Bilk: omsloten weide. Uit artikel 42 blijkt dat dit stuk land ook Lammekens Bilck genoemd werd. 36
Omsloten weide [bilck) met heide.
21
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31. 32.
33.
kant, nu al ten meerderen deele bosch commende). Oost: twee geme ten van Lieven Madou en zijn eigen land; zuid: eigen land; west: dreef van dit goed, daer den Doschwegh3738overgaet van Deijnse naer Thielt (ende) alwaer alsnu de nieuwe calsijde van t’gemelde Deijnse naer Thielt dorreloopt; noord: [art. 23], Idem: stuk land van een half bunder. Oost: [art. 34]; zuid: straat; west: den voors(eijd)e Doschwegh van Deijnse naer Thielt, noord: land erven J.B. Danneels en Opsommer. Idem: stuk land van een half bunder. Oost: [art. 34]; zuid en west: erven J.B. Danneels; noord: de beke daer Wonterghem (ende) Aerzeele sijn scheedende. Idem: stuk land van een gemet, nu coeijweede, bosch (ende) putterije. Oost: straatje met aan de overkant selfs alf bunder daer den Doschwegh dorreloopt, zuid: straat achter eigen hofstede naar Goed te Rijhaeghe; west en noord: Joannes Lijbaert. Idem: vier honderdlands in een stuck van twee vierendeelen wesende het westeijnde. Oost: de andere helft van Joannes Lijbaert: zuid: genoemde straat; west: erven Pieter Galle; noord: erven J.B. Danneels. Idem: stuk land westwaert van desen goede (den Wulfven-bilck33) . Oost: eigen land; zuid: Pieter vander Haeghen; west: Judocus Quintijn; noord: erven Pieter Galle. Idem: land van vijf gemeten in den westcouttere39401 (den Poldergracht0). Oost: Joannes van Nieuwenhuijse; zuid: Pieter vanden Berghe en Francies de Smet; west: Daniel Sonneviele; noord: heer weg Wontergem-Dentergem. Idem: ongeveer een gemet land wesende viercant. Oost, zuid, west en noord: erven Opsommer. Idem: 80 roeden meers gelegen in de Wildemeerschen. Oost: meers en bos van Laureijns Blancke en daarachter Joannes Pluier; zuid: beek; west: het Ossemeersselken van de kerk of dis van Wontergem; noord: het landt gaende met desen goede genaemt ’t Peirtshoofd, waardoor de heerweg loopt. Idem: een gemet land (den Eeckbosch). Oost: het vierendeel landt van Joseph Vermeulen; zuid: weduwe Joannes Lessens en het onbehuijst hofstedeken van Jos. Vermeulen; west: Pieter De Blauwere; noord: hofsteden van Pieter De Blauwere en Jos. Vermeulen. Sij memorie dat de partije bij texte niet en competeert aen S(in)te Jans Huijs nogte en exteert, nemaer wort bevonden dese partije een en de selfste te sijn met ar(ticu)lo 108: hier naer competerende d’hoors mijn heer Opsommet'.
37 Nu nog altijd Dosweg genoemd. 38 Wulfven verwijst naar een familienaam of betekent wilgen. 39 Gelegen ten westen van de Dentergemstraat. 40 Polder: te bemalen (ontwateren) land. 41 Cursief: gemargineerd.
22
34. Weduwe en erven Joannes Lessens: een behuijst hofstedken ende land maekende eenen viercanten block van een half bunder. Oost: [art. 45]; zuid: de straete van den goede te Craijenbrouck naer het goet te S(in)te Jans; west: Sint-Janshuis; noord: hofstede en land van Joannes Van Overbergh, land van Pieter De Blauwere en erven Opsommer. 35. Jonker Judocus van Steenberghe: eene behuijsde hofstede (Goed te Craeijenbrouck42, nu t’goet t’Anderleght43) in den Oostcouttere, meer bepaald de hofstede, boomgaard en wat meersch aghter den huijse commende op de beke daer Wonterghem (ende) Vijnckt is scheedende, met het stuck aghter de schuere zuijdwaert van desen goede, ende nogh een stnck landt westwaert van den selven goede, met de dreve gaende ende dienende tot desen goede, mitsgaeders nogh wat meersch nu bosch aen t’noordeijnde, ook westwaert van d ’hof(sted)e t ’saemen groot VI ghemeten. Oost, zuid en westen: eigen land en koeienweiden; noord: de genoemde beek. 36. Idem: een groot stuk lands (2 bunder], nu bilck ofte coeijweede, wesende lanckwerpigh, strekkende noord (ende) zuijd een eijcken dreve oostwaert daer dorre loopende. Oost: selfs volgende; zuid: selfs landt; west: [art. 35]; noord: genoemde beek met wat meersch liggende t’eijnden desen stukke op de noordzijde, hier mede genomen. 37. Idem: nogh eenepartije land (2 bunder], nu ook bilck ofte coeijwee de, wesende eene verhoukende partije alwaer de selve eecken dreve is door loopende, met wat meersch ook hier mede genomen. Oost: den Pouck meersch van Joseph Vermeulen en den meersch gaende met den Goede te Braght4445,zuid: [art. 38]; west: [art. 36]; noord: de genoemde beek. 38. Idem: een stuk landts ofte bilck nu beplant met eecken boomen (een bunder). Oost: den bosch gaende met den Goede te Braght; zuid: eigen bos en meers; west: selfs land wesende leen; noord: [art. 37]. 39. Idem: stuk land van vijf gemeten (de Quaebraeke43). Oost: selfs leen; zuid: d ’hof(sted)e ende landt van J.B. Caluwaert; west: straat Aarsele-Grammene; noord: dreef van dit goed. 40. Idem: stuk land van ongeveer een half bunder, alsnu behuijst ende behoft. Oost: selfs landt; zuid: selfs hofdreve; west: selfs naervolgende landt en dat van het Sint-Janshuis; noord: selfs landt. 41. Idem: stuk land van een gemet (de Waeterijnghe46) met een grote waterput op de zuidwestkant. Oost: [art. 40]; zuid: selfs hofdreve; 42 Perceelsafsluiting in drassige grond. 43 Eigenares in het renteboek van 1666 was Joanna van Anderlegt fa Otto. John Desreumaux vermeldt Pieter Van Crayenbrouc in 1382 (Desreumaux J., o.c., p. 471). 44 Hoorde ooit toe aan een (Engel)Brecht. 45 Lastig om te ploegen. 46 Waar men vee ‘watert’ of drenkt; afwatering.
23
NEVELE Eg«m (2)
9 Low lngan (41
Dottftflijt (0) *
S p |„ r . (J)
Ligging van 67 van de 68 achterlenen van het gedecentraliseerde leenhof van Nevele-Roncevael in Kortrijk, ca. 1460 (Opsommer R., ‘Omme dat het leengoed es thoochste dinc van der weerelt'. Het leenrecht in Vlaanderen in de 14de en 15de eeuw, Brussel, 1995, deel 1, p. 196).
24
42.
43.
44.
45.
46.
47.
48.
west: straat Aarsele-Grammene; noord: [art. 19]. Idem: stuk land van vijf gemeten {den Briel") ten westen van zijn goed, soo men naer de kerke van Wonterghem gaet, met den meersch ende bosch die comt met het noordeijnde op de beke daer Aerzeele ende Wonterghem scheet. Oost: selfs land; zuid: selfs en [art. 19]; west: [art. 20]; noord: de beek. Idem: een lanckhouckte stuk land van tweeëneenhalve bunder {de Moerstede*8), streckende zuijd ende noord met eeenen meersch op het noordeijnde van desen stucke aen de beke, inclusief den selven meersch, waarover de weg van het Goed te Craeijenbrouck naar de kerk van Wontergem loopt. Oost: straat Aarsele-Grammene; zuid: selfs landt; west: erven Pieter Mestdagh en weduwe Joannes Lessens; noord: met den voors(eijd)en meersch hier mede gaende aen de beke. Idem: stuk land van een gemet aan de Cruijstraete. Oost: straat Aarsele-Grammene; zuid: straat naar Sint-Jansgoed; west: hofstede en land van Adriaen Baes; noord: [art. 43], Weduwe en erven Joannes Lessens: stuk land, nu met eene helshaeghe in ’t midden, en boomgaard op de zuidkant, afgescheiden van het land door een doornhaag. Oost: [art. 43]; zuid: straat naar Sint-Jansgoed; west: selfs hof(sted)e (ende) land; noord: Pieter Mestdagh, t’onbehuijst hof(sted)en (ende) landt van Jos. Vermeulen, land van erven Opsommer en Pieter De Blauwere. Pieternelle Lemairre fa Pieter: vier honderdlands, nu boomgaert ende loghtijnck. Oost: land van Pieter De Blauwere; zuid: erven Danneels; west: selfs hofstede ende land; noord: grensbeek tussen Wontergem en Aarsele. Joseph Vermeulen en Pieter De Blauwere (een helft) en Pieter Mestdagh fs Roelant (de andere helft): hofstede met land ten zui den, westen en noorden ervan, met hunnen meersch op de noord zijde hier medegaende op de beke (samen 14 honderdlands). Oosten: land van Goed te Craeijenbrouck; zuid: de Janne Jooris Bilck van weduwe en erven Joannes Lessens; west: onbehuijst hofstedeken en land van Jos. Vermeulen; noord: hofstede van Jos. Vermeulen en den meersch hier medegaende aen de beke, in de voorenstaende partije competeert aen Pieter Mestdagh d ’hofstede met het landt op de zuijdzijde voor den huijse ende een deelken op de westzijde nevens den huijse, mitsg(aede)rs het land op de noordzijde aghter den huij se tot aen den meersch afgecepareert met eene doomhaege, ende aen Joseph Vermeulen het landt op de westzijde, alsmede den meersch op de noorzijde tot aen de beke. Joseph Vermeulen: een drijhouckte partije van ongeveer vier hon-
Moerassig terrein. Moer: drassig, veen.
25
derdlands, eertijds behuijst, scherp ten westen op den voetwegh. Oost: hofstede en land Pieter Mestdagh; zuid: Janne Jooris Bilck van weduwe en erven Joannes Lessens; noord: selfs landt met de voetweg ertussen. 49. Pieter De Blauwere: half gemet dat eertijds soude behuijst gheweest hebben. Oost: [art. 108]; zuid: weduwe en erven Joannes Lessens, met de voetweg ertussen; west: [art. 50]; noord: selfs hofstede (ende) landt. 50. Joannes Van Overbergh: vier honderdlands en twintig roeden land, namelijk een behuijst (ende) beplant hofstedeken, als onderdeel van acht honderdlands en vijftien roeden (dies het resterende hier naer volght competerende d ’hoors d ’heer Jan Fran(cie)s Opsommere). Oost: [art. 49]; zuid: weduwe en erven Joannes Lessens, met de voetweg ertussen; west: [art. 50[b]]; noord: Pieter De Blauwere. 50[b]. Jan Francies Opsommere: de overblijvende drie honderdlands en twee roeden, namelijk het wederdeel van [art. 50]. Oost: [art. 50]; zuid: weduwe en erven J.B. Danneels; noord: Pieter De Blauwere. 51. Pieter De Blauwere: sijne behuijsde hofstede land (ende) meersch, t’saemen een verhouckende partije van een bunder. Oost: beek en hofstede Jos. Vermeulen, nogh oost met een eijnde aen ’t land van Joannes Van Overbergh; zuid: erven Opsommer, selfs landt en Joannes Van Overbergh; west: hofstede weduwe Joannes Lessens; noord: grensbeek tussen Aarsele en Wontergem. 52. Joannes Lijbaert: sijne behuijsde (ende) beplante hof(sted)e met waterput in het zuidoosten en met een stuk ten zuiden en westen, d.i. samen eene verhappende partije groot drij vierendeelen. Oost: den Doschwegh of goed van Sint-Janshuis; nogh een weijnigh oost aen ’t land: erven J.B. Danneels; zuid: bos Sint-Janshuis en de straat naar het Goed te Rijhaege; west: Sint-Janshuis; noord: erven J.B. Danneels. 53. Erven Pieter Galle: stuk land van tien honderdlands met waterput op noordkant alwaer den nieuwen calzijdewegh van Deijnse naer Thielt door is loopende. Oost: Sint-Janshuis; zuid: straat van SintJansgoed naar Wontergem; west: selfs landt; noord: erven J.B. Danneels. 54. Idem: een drijhoukte stuck scherp ten westen, een gemet groot. Oost: Goet te S(in)te Jans met ertussen de nieuwe steenweg; zuid: idem; west (met een hoexken) en noord: genoemde straat naar Wontergem. 55. Idem: nogh een drijhoukte stucxken landt van twee honderdlands en half, scherp met eenen put ten oosten; noordoost en zuid: genoem de straat; west: [art. 56]; noord: [art. 53]. 56. Idem: eene behuijsde ende beplante hofstede met den nieuwen boomgaert op de westzijde (vier honderdlands). Oost: [art. 55]; zuid: straat naar Wontergem; west: Joannes Algoet met sijn behuijsde erfve, voor soo veele de heere(lijckhed)e van Wijnckele hier inne comt; 26
noord: [art. 57] en Joannes Algoet. 57. Idem: een drijhoukte stack landts groot vijfhondert en alf. Oost: [art. 53]; zuid: [art. 55]; west: selfs boomgaert en Joannes Algoet; noord: sijn selfs landt in t’coutterken. 58. Joannes Algoet fs Pieter (een vierde op de oostzijde alsnu behuijst) en Joannes De Wagenaere fs Jan en Joannes Verlooven (elck d’helft in de resterende drij vierde, oock belwijst op de westzijde), commende met het zuijdwest eijnde op de straete volgens de oude boucken ende met een happe keerende aghter het huijs (ende) loghtijnk van dito Joan(ne)s Algoet, zes honderdlands groot. Oost: [art. 56]; nog oost: de voorsfeijdjen hofstede van den ges(eijd)en Algoet-, zuid: straat naar Wontergem; west: hofstede en land Joseph De Clercq; nog west en noord: Sint-Janshuis. 59. Joannes De Waegenaere fs Joannes en Joannes Verlooven: elk de helft van een stuk land van twaalf honderdlands. Oost: SintJansgoed; zuid: [art. 60] en Laureijns Blancke; west en noord: land van Goed te Rijhaeghe. 60. Joseph De Clerk (westelijk gelegen helft, behuijst ende behoft met den boomgaert op de noordzijde) en Laureijns Blancke (wederhelft op de westzijde, ook behuijst ende behoft met het land agter sijnen hove noordwaert), samen een vierkante blok van veertien honderd lands. Oost: hofstede Joannes De Waegenaere en een eindje aan de straat naar het Goed te Rijhaege; zuid: dezelfde straat; west: land van Goede te Rijhaege; noord: idem en [art. 59], 61. Heilige Geest van Wonterghem: half gemet meers in de Wilde Meerssch. Oost: meers Sint-Jansgoed; zuid: de beek; west: [art. 127]; noord: [art. 16]. 62. Pieter Van Daele: twee meerseikens langs de grensbeek tussen Aarsele en Wontergem (samen 80 grote roeden]. Oost: Sint-Jans huis; zuid: idem en erven J.B. Danneels; west: erven Danneels; noord: de genoemde beek. 63. Jonker Ignace Philippe van Hoobrouk, heer van Asper, trésorier tot Ghend: een stuck landts verhoukende met eenen scherpenbeck ter zuijd-westen (vier gemeten). Oost: [art. 59]; zuid: Laur(eijn)s Blancke en [art. 63]; west: selfs dreve hier mede gaende; noord: selfs goet te Rijhaeghe, met sijnen wal voor een deel, commende dese partije tot jegens de poorte van sijnen geseijden goede te Rijhaeghe. 64. Idem: eene drijhoukte partije van land, putterije ende chijngelen bestaen met hout (de Brielputten^), drie gemeten. Oost: hofstede en landt Laureijns Blancke; zuid en west: straat of dreef van Goed te Rijhaeghe; noord: [art. 63]. 65. Erven Jan-Baptiste Danneels, heer van Zijnghem: eene behuijsde49 49 Briel: moerassig terrein.
27
66.
67.
68.
69.
70.
71.
72.
73.
ende beplante hofstede met een stuck landts, nu coeijweede, westwaert aende selve hof(sted)e, met eenen logtijnck aghter den huijse, mitsg(aede)rs nogh een stuck landt oostwaert beplant met eycken boomen, daer den Doschwegh van Deijnse naer Thielt doore loopt, alsmede wat meersch op het noordeijnde aende beke (een bunder). Oost: [art. 66]; zuid: selfs landt; west: erven Pieter Van Daele en Sint-Jansgoed; noord: Sint-Jansgoed en grensbeek tussen Aarsele en Wontergem. Idem: stuk land van twee gemeten. Oost: Sint-Janshuis; zuid: selfs land; west: [art. 65], den uijtwegh daer tusschen; noord: meers Pieter Van Daele. Idem: twee gemeten in het Coutterken. Oost: erven J.F. Opsommere; west: Pieter Van Daele; zuid: Sint-Janshuis en hofstede Joannes Lijbaert; noord: hofstede en boomgaard weduwe Joannes Lessens en land Jos. Vermeulen, den voetwegh daer tusschen. Idem: achttien honderdlands in het Coutterken. Oost: Pieter Van Daele, met daarachter [art. 67]; zuid: Joannes Lijbaert, Sint-Janshuis en erven Pieter Galle; west: selfs alf bunder; noord: [art. 65], den voetwegh daer tusschen. Judocus Quintijn: een houkte stuck landts daer den voetwegh nous5051 overloopt (twee gemeten), sijnde alsnu eene behuijsde (ende) beplante hof(sted)e. Oost en noord: straete loopende langst den wal van den Goede te Rijhaeghe naer Aerzeele ende Dentergem; zuid: idem en bos van het Goed te Rijhaeghe; west: kinderen Carel Blanke. Kinderen Carel Blancke: een houkte stuck landts, daer den voetwegh op eenen houck overloopt sijnde alsnu eene behuijsde (ende) beplan te hofstede (twee gemeten). Oost: [art. 69]; zuid: [art. 80]; west: Adriaen Samijn en Carel Maertens; noord: straat van Goed te Rijhaege. Sieur Carel Maertens: een stuck landts verhappende op het zuijd west eijnde (twee gemeten). Oost: [art. 70]; zuid: [art. 75]; west: leen sieur Pieter Lauwers en [art. 73]: noord: straat naar Goed te Rijhaeghe en [art. 73]. Idem: den Wijngaerts Eist51 (twintig honderdlands), nu ten deele coeijweede op de suijdsijde. Oost: land bij Goed te Rijhaeghe; zuid: straat met daarover [art. 71]; west: selfs hof(sted)e; noord: [art. 88], Idem: een partijken landt, hofstede geweest, groot een alf gemeth. Oost: straat (gedeeltelijk) en [art. 71], nu tâ&#x20AC;&#x2122;saemen een vierkante partije maekende; zuid: [art. 71]; west: leen sieur Pieter Lauwers: noord: straete naar Goed te Rijhaeghe.
5" Schuin. 51 Wijden aard: brede oever om er te laden en te lossen. Een mogelijke evolutie, zoals geschetst in De Potter F., Gent van den oudsten tijd tot heden, V, p. 12, is: Widen aert (14de eeuw), Wienaert (15de eeuw), Wijnen aert, Wijnaert, Weyenaers (18de eeuw) en zo uiteindelijk wijngaert. Eist: elzen.
28
74. Idem: een lankwerpigh stuck landt bosch ende coeijweede, alsnu op de zuijdzijde behuijst ende behoft (een bunder), den Bulck genoemd. Oost: [art. 72]; zuid: genoemde straat; west: s(ieu)r Pieter Lauwers; noord: [art. 88], 75. Paters jesuïeten (Gent): den Hoogenbilck (twintig honderdlands). Oost: [art. 80]; zuid: Adriaen Samijn met sijn landt deel maekende van de Wallekens en [art. 76]; west: leen sieur Pieter Lauwers; noord: Carel Maertens en Adriaen Samijn. 76. Kerk van Wontergem: de Kercke Stede51 (half bunder). Oost: hofste de en land Adriaen Samijn; zuid en west: leen sieur Pieter Lauwers (den Houtackere); noord: [art. 75]. 77. Heilige Geest van Wontergem: een stucksken landt alwaer eertijds een huijseken op gestaen heeft (het Trautjen53). Oost en zuid: straat van de kerk van Wontergem, genaemt de Toebackstraete53; west: leen sieur Pieter Lauwers; noord: [art. 76]. 78. Mijnheer van Beêrlaere (Gent): een vierendeel landts in een meerder stuck wesende den westcant, als nu behuijst ende behoft. Oosten: de wederhelft; zuid: hofstede Guillielmus Galle; west: het kercke land van Wontergem; noord: straat van de kerk van Wontergem naar de kerk van Aarsele. 79. Kinderen Carel Blanke (drie vierde) en Victor Van Heijste (een vier de): hofstede en land van twee gemeten. Oost: Goed te Rijhaege; zuid: kinderen Carel Blanke met het land genaemt den Rubben; west: land van kerk van Wontergem; noord: [art. 80] en bos van Goed te Rijhaeghe, met ertussen de straat naar de kerk van Wontergem. 80. Adriaen Samijn: aght stuckens, alsnu ses partijkeus onder land (ende) putterije(n) met chijngels (ende) ommeloopen noortwaerd, bestaen met hout genaemt de Wallekens (samen ongeveer twee gemeten), waarvan vijf partijen (land, bos, koeweide en water), oost: bos en waterput van Goed te Rijhaege, zuid: Toebackstraete, west: selfs hof(sted)e en [art. 75], noord: hofstede en land van kin deren Carel Blancke, een deelken aen t’naervolgende partijkeu en [art. 75]; en de zesde partij, wesende een vierkant stuxken, oost: [art. 79], zuid: [art. 75] en een deelken aende voors(eijd)e Wallekens, west en noord: Carel Maertens. 81. Kinderen Carel Blanke: langwerpig stuk land van twee gemeten (den Bilck) met de noordzijde tot aan de Toebackstraete. Oost: voetweg naar de kerk van Wontergem; zuid: weduwe Joannes Verougstraete en land van de kerk van Wontergem; west: idem en Toebackstraete; noord: land van de kerk van Wontergem, Victor Van Heijste ende [art. 79], Bezit van de kerk van Wontergem. Verkregen ter gelegenheid van een huwelijk? 54
Tabak, tobback, etc. (tucken: trekken, stoten, slaan; bake: varken): varkensslager of -fokker.
29
(Perceel 35) Jo(ffrouw)e Joanna van Anderlecht f(ili)a M(yn)he(e)r Otto ter causen van haere hofstede ende goedt ghenaempt Craijenbrouck ende nu t ’goedt t ’Anderlecht niette landen ende tneersschen daermede gaen(de), staende inden rentboeck fol(io) 9° v(er)so en(de) naervolghen(de) ghelt vijf haelsters vijf achtel(ijnghen) t ’3e achtel(ijng) evene een haelster (...).
De spiralen van griffier-ontvanger Guilliaem de Spira (1666).
30
82. Pieter Van Den Berghe: land van vier honderdlands (het Smesken55). Oost: land van de kerk van Wontergem; zuid en west: leen van jo(uffrauw)e Malcamp; noord: straat van Aarsele naar de Leie. 83. Francies Lessens: behuijsde ende beplante hofstede met den boomgaert ende loghtijnck daer medegaende [d’hofstede te Groot-brouck56), samen een gemet. Oost: straat naar de kerk van Wontergem; zuid: hofstede Guillielmus Galle; west: land en bos idem en land Pieter De Roo; noord: [art. 84] en een deelken aen het land van den selven De Roo. 84. Idem: half bunder, nu coeijweede, wesende het suijdeijnde van eene meerdere partije. Oost: genoemde straat; zuid: [art. 83]; west: Pieter De Roo; noord: het resterende deel van desen stucke. 85. Idem en Joannes Baptiste Beijens: stuk land van vier honderdlands, liggende d ’weêrs over de straete voor sijne hofstede. Oost: leen sieur Pieter Lauwers; zuid: [art. 86]; west: genoemde straat; noord: Jos. Snauwaert. 86. Francies Lessens: stuk land van een half bunder, ook over de straete voor sijne hofstede. Oost: selfs volgende negen hondert landt; zuid en west: genoemde straat; noord: [art. 85]. 87. Idem: een hapte stuck landts eertijds een hofstede geweest zijnde ende nu wederom behuijst ende behoft... met eenen grootten waeterput ten zuijdwesten (twee gemeten); noord en oost: sieur Pieter Lauwers; zuid: straat; west: [art. 86]. 88. Idem: stuk land van vier gemeten, nu bos (den Haubilck57). Oost: land bij Goed te Rijhaeghe; zuid: sieur Carel Maertens; west: sieur Pieter Lauwers; noord: de bosschen genaemt de Hauwen gaende met den goede te Rijhaeghe. 89. Pieter Joseph Snauwaert: stuk land van drie honderdlands. Oost: leen sieur Pieter Lauwers; zuid: vierendeel land Francies Lessens; west: straat Aarsele-Wontergem; noord: [art. 90]. 90. Idem: behuijsde ende beplante hofstede met den boomgaert (onge veer een vierendeel). Oost: leen sieur Pieter Lauwers; zuid: [art. 89]; west: genoemde straat; noord: [art. 91], 91. Carel Blancke fs Pieter (westelijke helft) en Pieter Saelens (oostelij ke helft): behuijsde (ende) beplante hofstede met elck eenen boom gaert (ende) schuere... met een partije landt ende coeijweede aghter den huijse (ende) nogh eene partije dat plaghte eene lankwerpige strepe te sijn, voortijds genaemt het Streepken, nu al t’eenen blocke (ongeveer vier gemeten). Oost: leen sieur Pieter Lauwers; zuid: [art. 90]; west: straat Aarsele-Wontergem; noord: kruising van straat van Goed te Rijhaege en genoemde straat. Modderig perceel. Broiick: moeras. 57
Hau: hakhout.
31
92. Carel Blancke: een vierendeel land. Oost: [art. 94]; zuid en west: straat; noord: [art. 93], 93. Idem: een verhappende stuck lands groot ontrent de twee ghemeten. Oost: [art. 94]; zuid: [art. 92] en straat; west: Pieter Verhaest; noord: het gescheet van Wonterghem ende Aerzeele, daer over t'landt van Fran(cie)s Lessens en [art. 95]. 94. Pieter Saelens: het Cleen Gerode5859, nu behuijsde (ende) beplante hof(sted)e van ongeveer vier honderdlands. Oost: sieur Pieter Lauwers; zuid: straat en daer over, selfs coeijweede; west: [art. 92]; noord: [art. 95], 95. Idem: een verhappende stuck lants genaemt het Groot Gerode (onge veer een bunder). Oost: sieur Pieter Lauwers; zuid: [art. 94] en Carel Blancke; west: Carel Blancke en t ’gescheet van Aerzeele en daarover Francies Lessens; noord: grens Wontergem-Aarsele en daarover den Hauwbosch, gaende met het Goet te Rijhaege. 96. Joseph Huijs fs Pieter: een drijhoukte stuck landts... alwaer alsnu drij huijsen ende eene schuere op sijn staende (een gemet). Oost en zuid: land van juffrouw vander Heijden; west: hofstede van idem; noord: Guillielmus Galle. 97. François De Smet fs Joannes (een bunder land in den Mattecouttere) en sieur Philippe Vermeersch (een vierendeel in de westkant naast het genoemde bunder), grenzend samen: oost: [art. 98]; zuid: sijn selfs en erven J.F. Opsommere; west: [art. 99]; noord: Sint-Janshuis, den poldergracht daer tusschen. 98. Pieter Van Den Berghe en Phillippe Vermeersch: elk een helft van zeven honderdlands. Oost: hofstede ende land Ph. Vermeersch; zuid: het gemeth gehouden van ter Donckt competerende Fran(çoi)s de Smet; west: [art. 97, deel Fr. De Smet]; noord: land Joannes Van Nieuwenhuijse, den poldergracht daer tusschen. 99. Erven heer Jan Francies Opsommere: stuk land wesende het westeijnde van het Mattecoutterken59 (twaalf honderdlands), hunne dreve ten alfven hier medegenomen. Oost: [art. 97]; zuid: [art. 107]; west: selfs voorseijde hofdreve; noord: [art. 100], d.i. het Mattemeersselken. 100. Idem: een drijhouckte meerseiken nu bosch scherp ten oosten, met eenen waterput (twee honderdlands); zuid: [art. 99]; west: hun genoemde hofdreef; noord: selfs land en dat van Daniël Sonneviele, genaemt den Poldergracht. 101. Idem: vierkant stuk bos, een gemet groot. Oost: meers Fr. De Smet; zuid: Joannes Van Nieuwenhuijse en selfs; west: [art. 107]; noord: [art. 97, deel Fr. De Smet]. 102. Idem: half bunder [het Haeghelstuck60) . Oost: genoemde hofdreef 58 Gerode: gerooid, ontbost. 59 Matte: buksboom, palmstruiken. 60 Gagel: katjesdragende, tweehuizige heideheester (Myrica gale); gruit (voorganger van hop).
32
103.
104.
105.
106.
107.
108.
109.
110.
111.
112.
113.
ten alfven hier medegenomen; west: vierendeel van Sint-Janshuis; noord: [art. 105], Idem: vierkant stuk van een half bunder [den Cleijnen Bulck). Oost: gemet land bij Sint-Jansgoed; zuid: selfs bosch; west: [art. 104]; noord: [art. 105], Idem: veertien honderdlands op de oostkant van een stuk van vijf gemeten genaamd den Grooten Bilck (een ander gemet gehouden van ter Donckt aan de westkant). Oost: [art. 103]; zuid: selfs bosch; west: gemet onder ter Donckt; noord: [art. 105], Idem: half bunder in den Waespoelcouttere. Oost: sijn selfs landt liggende tusschen dit alf blindere en sijne dreve (achttien honderd lands); zuid: [art. 103]; west: selfs gehouden van s’Graevenlievenaers; noord: heerweg Dentergem-Wontergem. Idem: een lankwerpigh stuck landts strekkende zuijd ende noord genaemt het Vesper Broodf' (een half gemet). Oost: land Francies Lessens; zuid: genoemde heerweg; west: [art. 109]; noord: J.B. Lessens. Idem: eene partije ettijnge, nu bosch, van een bunder [de Renderwee). Oost: selfs dreve; zuid: selfs meersschen, de beke daer tusschen; west: bosch mijnheer Malcamp; noord: selfs landt en land van Sint-Jansgoed. Idem: een gemet. Oost: Jos. Vermeulen; zuid: onbehuijst hofstede ken van idem en land weduwe Joannes Lessens; west: land Pieter De Blauwere; noord: hofsteden idem en Jos. Vermeulen. Pieter Verhaest en Philippe Vermeersch: elk de helft van een bun der land strekkende zuijd (ende) noord. Oost: [art. 106]; zuid: genoemde heerweg; west: [art. 110]; noord: Fr. Lessens. Pieter Van Den Berghe: half bunder. Oost: [art. 109]; zuid: genoem de heerweg; west: het Heijligh Geest Landt van Wontergem [art. 111]; noord: land Pieter Verhaest. Heilige Geest van Wontergem: een lank stuxken landt strekkende zuijd ende noord (half gemet). Oost: [art. 110]; zuid: heerweg; west: [art. 112]; noord: Pieter Verhaest. Weduwe Judocus Surmont: een bunder (het Vijnckelandt61*). Oost: [art. 111]; zuid: heerweg; west: mijnheer Malcamp, den uijtwegh daer tusschen; noord: Pieter Verhaest. Jonker Emanuël Carolus Malcamp, geestelijke te Gent: twee geme ten land (de Waermoessoppe63), met put op zuidoostkant. Oost: de straete commende uijt den heirwegh noordwaert; zuid: selfs landt en land Fr. Lessens; west: grens Wontergem-Dentergem; noord: [art. 114],
Ten voordele van jaargetijde, mis; vieruurtje. Maagdenpalm (Vinca) of lichte, slechte turf. 63
Warmoes: groenten; soppe: drassig.
33
114. Idem: drie bunder land {de Callecoppens StedeM), vroeger hofstede. Oost: genoemde straat; zuid: [art. 113]; west: grens WontergemDentergem; noord: [art. 115]. 115. Idem: een bunder land (den Maegeren Bulck). Oost: genoemde straat; zuid: [art. 114]; west: grens Wontergem-Dentergem; noord: selfs. 116. Idem: twee honderdlands gelegen in de Opdraght646S, wesende het zuijdeijnde paelende dese. Oost: [art. 117]; zuid: [art. 118]; west: genoemde straat; noord: de reste van desen stucke. 117. Idem: twee honderdlands (ook de Opdraeght genoemd), liggende in het zuijdeijnde van den selven stucke, oost van het voorgaende. Oost: selfs, zuid: [art. 118]; west: [art. 116]; noord: de reste van den selven stucke van Wijnckele niet gehouden. 118. Idem: eene partije land nu boomforeest genaemt den Melckbulck66 (een bunder). Oost: selfs; zuid en west: straat; noord: [art. 116] en [art. 117], 119. Adriaen Bogaert: achttien honderdlands {den Weijenaere67*69). Oost en zuid: straat en Cattesteertba Putten, west: [art. 120]; noord: Malcamp. 120. Em. Car. Malcamp: twee gemeten land, als nog behuijst (den Patrijsenbulck). Oost: [art. 119]; zuid: straat; west en noord: selfs. 121. Idem: een vierendeel, alsnogh behuijst ende behoft (Hemerijcxken00). Oost, zuid en west: selfs landt; noord: straat. 122. Idem: drie vierendelen {Hemelrijke70). Oost: Pieter Verhaest; zuid: selfs landt; west: selfs landt ende hofstede; noord: straat en Adriaen Lobbens. 123. Idem: half gemet gelegen in een groter stuk genaamd de Quaebraeke (andere helft gehouden van ter Donckt). Oost, zuid, west en noord: selfs. 124. Adriaen Lobbens: ongeveer een gemet land (het Cleijn Stuxken ofte Cleijn Hemerijcxken), alsnu behuijst ende behoft ter noordzijde. Oost: Malcamp; zuid: idem; west en noord: straat naar Aarsele. 125. Pieter Verhaest: een bunder land genaamd den Coeijbilck (in welk stuk nog een half bunder ligt, gehouden van de heerlijkheid te Rijhaege). Oost: Fr. Lessens; zuid: weduwe Judocus Surmont en H.-Geest van Wontergem; west: Malcamp, den uijtwegh daer tusschen; noord: selfs alf bunder in desen stucke gelegen. 64 Calle: Katelijne; Coppens: haar man. 65 Schenking (mits tegenprestatie). 66 Melck: vruchtbaar. 67 Personifiëring van ‘weide’. 88 Kattesteert: zeer verspreid onkruid. 69 Hoger gelegen.
34
126. Em. Car. Malcamp: eene gedevaliseerde bewalde hofstede, nuzaeijlant, van ca. 150 roeden. Oost en zuid: selfs boomgaert, nu oock zaeijlant; west en noord: straat van heerweg naar Aarsele. 127. Pieter Vander Haeghen en Joannes Damman (samen vier honderdlands) en Fr. Blancke (idem): meersch in den Wildemeersch. Oost: meers kerk of dis van Wontergem; zuid: beek; west: Joannes Van Nieuwenhuijse en Sint-Janshuis; noord: Sint-Janshuis met hun land daer den heirwegh dooreloopt.
Wijnckele in de prochie van Roosebeke 128. Judocus De Maegt: sijne behuijsde ende beplante hofstede wesende eene herbergde van oude tijden genaemt de Ghinste71, groot met den boomgaert lochtijnk ende een stuk landt oostwaert van de voorseijde hofstede, â&#x20AC;&#x2122;t saemen een alf bunder, maekende eene verhappende partije. Oost: [art. 130] en [art. 129]; zuid: de straete leedende van de Ginste naer Dentergem; west: de straete leedende van Thielt naer Wacken; noord: [art. 331] en [art. 129]. 129. Sieur Guillielmus Van Rentergem: dertien honderdlands beslaande twee stukken, het eene van oosten (ende) het ander van westen. Oost: [art. 332]; zuid: [art. 128]; west: idem en [art. 331]; noord: [art. 324] en [art. 321], 130. Weduwe en erven Joannes De Landsheere: acht honderdlands, daer van de reste van den selven stucke toebehoort de weduwe ende hoors Joos De Beis hier naervolgende. Oost: [art. 131]; zuid: straat Ginste-Dentergem; west: [art. 128] en [art. 129]; noord: [art. 332], 131. Weduwe en erven Joos De Beis: tâ&#x20AC;&#x2122;ander deel van den voorseijden stucke, groot seven hondert. Oost: [art. 133]; zuid: genoemde straat; west: [art. 130]; noord: [art. 132], 132. Weduwe en erven Joannes De Lansheere: een drijhoukte partijkeu meersch (drie honderdlands). Oost: de Craemendijkbeke; zuid: [art. 133]; west: selfs hofstede den Meulewal [art. 332] en [art. 322]; noord: meers weduwe en erven Joos De Beis. 133. Weduwe en erven Joos De Beis: meers van vier honderdlands. Oost: hofstede ende meersch van Fran(ciscu)s Van Wambeke, de Cramendijckbeke daertusschen; zuid: straat Ginste-Dentergem; west: [art. 131]; noord: genoemde beek en een cleen deelken aen den voorgaenden meersch [art. 132], 134. Weduwe en erven Joan(ne)s De Lantsheere: het Cnockestuck72 (acht honderdlands). Oost: de Wijnkelmeersch; zuid: [art. 135]; west: S(in)te Amantsstraetjen; noord: straat Ginste-Dentergem. Ginst: brem (uit het Oudfrans geneste en Latijn genesta); cf. infra: p. 64-66. 72
Cnocke: kruispunt, hoek.
35
Nog meer spiralen van de Spira (1666). 36
135. Judocus De Maeght: een stuck landts met een meersselken op het zitijdeijnde daer aen, groot aght hondert. Oost: Wijnckelmeersch; zuid: [art. 136]; west: S(in)te Amandssstraete; noord: [art. 134]. 136. Philippe Vermeersch: vier stukken landt met wat meersch op het noordoosteijnde, maekende t’saemen eenen vierkanten block groot twee blinderen. Oost: meers graaf Salm Reijferscheijt, genaemt den Wijnckelmeersch; zuid: grensbeek tussen Roosebeke en Markegem; west: S(in)te Amandsstraetjen; noord: [art. 135]. 137. Idem: twaalf honderdlands. Oost: [art. 136], S(in)te Amands straetjen daer tusschen; zuid: [art. 145]; west: [art. 143]; noord: [art. 138], 138. Idem: vier honderdlands meersch ofte ettijnghe. Oost: Sfinjte Amandsstraetjen; zuid: [art. 137]; west: [art. 142]; noord: [art. 139], 139. Judocus De Maeght: twaalf honderdlands. Oost: S(in)te Amandtsstraetjen; zuid: [art. 138]; west: [art. 140]; noord: straat GinsteDentergem. 140. Francies Meulebrouck: zes honderdlands. Oost: [art. 139]; zuid; [art. 142]; west: [art. 141]; noord: straat Ginste-Dentergem. 141. Idem: zes honderdlands. Oost: [art. 140]; zuid: [art. 142]; west: straat Wakken-Tielt; noord: straat Ginste-Dentergem. 142. Idem: een hapte stuck landts genaemt het Beeckstuck (vier hon derdlands]. Oost: [art. 138]; zuid: [art. 143]; west: straat WakkenTielt; noord: [art. 140] en [art. 141], 143. Joseph De Scheemaeker fs Alexander: sijne behuijsde ende beplan te hofstede met het land daer mede gaende op de noordzijde (tien honderdlands]. Oost: [art. 137] en [art. 138]; zuid: [art. 144] en [art. 145]; west: straat Wakken-Tielt; noord: [art. 142]. 144. Philippe Bovijn: zijne behuijsde ende beplante hofstede met het stuxken landt aghter den huijse (vier honderdlands]. Oost: [art. 145] ; zuid: selfs landt; west: straat Wakken-Tielt; noord: [art. 143]. 145. Idem: twintig honderdlands. Oost: S(in)te Amandtsstraetjen; zuid: grensbeek tussen Roosebeke en Markegem; west: [art. 144]; noord: [art. 137] en [art. 143], 146. Fr. Meulebrouck: negen honderdlands. Oost: straat Wakken-Tielt; zuid: dis van Sint-Maartens Kortrijk; west: [art. 147]; noord: de straete loopende van de Ghinste naer Meulebeke. 147. Pieter d’Artois: negen honderdlands. Oost: [art. 146]; zuid: [art. 150]; west: [art. 151]; noord: straat Ginste-Meulebeke. 148. Heilige Geest van Sint-Maartens Kortrijk: zes honderdlands. Oost: straat Wakken-Tielt; zuid: [art. 156]; west: [art. 149]; noord: [art. 146] . 149. Pieter d’Artois: een partijken landt eertijds een behuijst hofstedeken geweest sijnde (twee honderdlands]. Oost: [art. 148]; zuid en west: 37
selfs landt; noord: selfs landt. 150. Idem: twee stacken landt, groot aght hondert, maekende nu t ’saemen met sijne voorgaende twee hondert onbehuijsde hofstede eene viercante partije. Oost: [art. 148] en [art. 156], alsmede aen het voorseijde sijn selfs voorgaende onbehuijst hofstedeken nu met dese partije in een gebracht [art. 149]; zuid: [art. 154]; west: [art. 206]; noord: [art. 151], [art. 147] en [art. 149]. 151. Weduwe en erven Joannes De Lansheere: vijf honderdlands. Oost: [art. 147]; zuid: [art. 150]; west: [art. 152]; noord: straat GinsteMeulebeke. 152. Idem: negen honderdlands. Oost: [art. 151]; zuid: [art. 206]; west: t’land van Pieter d ’Artois; noord: genoemde straat. 153. Pieter Mattheeus fs Jan: twaalf honderdlands. Oost: t ’landt van Pieter d ’Artois liggende tusschen dese partije ende de voorgaende negen hondert [art. 152]; zuid: [art. 206]; west: [art. 207]; noord: genoemde straat. 154. Guillielmus Verougstraete fs Joannes: zes honderdlands. Oost: [art. 157]; zuid: [art. 155]; west: [art. 205]; noord: [art. 150], 155. Idem: tien honderdlands, genaemt met het voorgaende de Bunderkens. Oost: [art. 158]; zuid: oock sijn selfs landt; west: [art. 205]; noord: [art. 154]. 156. Idem: vier honderdlands. Oost: straat Wakken-Tielt; zuid: [art. 157]; west: [art. 150]; noord: [art. 148], 157. Idem: acht honderdlands. Oost: genoemde straat; zuid: [art. 158]; west en noord: oock sijn selfs. 158. Idem: sijne behuijsde hofstede met 2 stucken landts, d ’een van oos ten en d ’ander van westen, zijnde de gonne op de westzijde als nu coeijweede. Oost: genoemde straat; zuid: [art. 162] en [art. 159]; west: [art. 155] met het Bunderken; noord: [art. 157], 159. Idem: acht honderdlands. Oost en zuid: Joseph Van Rijckeghem; west: [art. 160]; noord: [art. 158]. 160. Idem: vier honderdlands. Oost: [art. 159]; zuid: [art. 164]; west: [art. 161]; noord: oock sijn selfs Bunderken [art. 155]. 161. Idem: vier honderdlands. Oost: [art. 160]; zuid: [art. 164]; west: [art. 185]; noord: zijn selfs Bunderken [art. 155]. 162. Joseph Van Rijckeghem: vier honderdlands. Oost: straat WakkenTielt; zuid: [art. 163]; west en noord: [art. 159] en [158], 163. Idem: zes honderdlands. Oost: genoemde straat; zuid en west: [art. 166] en [art. 164]; noord: [art. 159] en [art. 162]. 164. Heer en meester Guilliame Jacques Dutoict, raadpensionaris van de stad Kortrijk: acht honderdlands. Oost: [art. 163]; zuid: [art. 167]; west: land abdij van Baudeloo; noord: [art. 160] en [art. 161]. 165. Idem: twaalf honderdlands. Oost: [art. 166]; zuid: [art. 168]; west: land abdij van Baudeloo; noord: [art. 167]. 38
166. Idem: zijne behnijsde beschuerde ende beplante hofstede met 2 stucken landt daer aen, het een liggende aghter het huijs ende het ander voor het selve huijs (twaalf honderdlands). Oost: de straete loopende naer Thielt; zuid: een ander straete commende uijt de voorseijde straete leedende naer de Nieuwbrugge; west: [art. 165] en [art. 167]; noord: [art. 163]. 167. Idem: tien honderdlands. Oost: [art. 166]; zuid: [art. 165]; west: land van abdij van Baudeloo; noord: oock sijn selfs landt. 168. Francies De Braeve en Joannes Campens: de Bevende Minne73, wesende een drijhouckte partije, groodt negen hondert salvo justo. Oost en zuid: de straete commende uijt de Thielsche Straete ende leeden de naer de Nieuwbrugghe; west: den prelaet van Baudeloo; noord: [art. 165]. 169. Francies De Ruddere fs Adriaen: den Grooten Seijsenbergh74 (twaalf honderdlands). Oost: land van abdij van Baudeloo; zuid: sijn selfs landt ende ’t land van ’t hospitael tot Thielt; west: [art. 170]; noord: den bosch ende bilck van Guillielmus Roelens [art. 176], 170. Idem: stuk land nu bosch (den Cleijnen Seijsenbergh). Oost: [art. 169]; zuid: het hospitael van Thielt; west: [art. 171] en Joseph De Witte; noord: [art. 174]. 171. Idem (over d ’helft naest de straete) en Joseph De Witte (d ’ander helft op de noordzijde) : een haptestuck landts, nu bosch (acht hon derdlands). Oost: [art. 170] en t’land van t’hospitael tot Thielt; zuid: de straete loopende naer Denterghem en ’t landt van Jacobus Beel; west: [art. 172] en ’t land van de kerke van Roosebeke; noord: ’t land van de selve kercke en den bosch van de hoors sfieujr Guilliaeme Gijssens. 172. Jacobus Beel fs Joos: de Coomoortels7S (tien honderdlands). Oost: [art. 171] ; zuid: de voorseijde straete loopende van ’t goet te Mois naer Dentergem; west: [art. 173] en de kercke van Roosebeke; noord: de voorgaende VIII c. bosch. 173. Idem: zes honderdlands, oock genaemt de Coemoortele. Oost: [art. 172]; zuid: genoemde straat; west en noord: ’t land van de kercke van Roosebeke. 174. Erven sieur Guilliaeme Gijssens met consorten: bos van ongeveer tien honderdlands (den Scheijsenberghbosch). Oost: [art. 176]; zuid: [art. 170]; west: t’land van de kercke van Roosebeke; noord: [art. 175], 175. Heilige Geest van Sint-Maartens Kortrijk: zes honderdlands bos. Oost, west en noord: Guillielmus Roelens; zuid: [art. 176], [art.7345 73 Bevende: onvast; minne: gemeenschappelijk gebruikt. 74 Scheyssenbergh: wijst op grensscheiding met Markegem (zie: Hollevoet F., Markegem, het vermaakelyk dorp, Tielt, 1996, p. 53). 75 Moortele: drassige bodem.
39
174] en een deelken aen ’t land van de kercke van Roosebeke. 176. Guilliaeme Roelens fs Guilliaeme: twintig honderdlands bos in den Scheijsenbosch. Oost: [art. 177]; zuid: [art. 169] en [art. 170]; west: [art. 174]; noord: [art. 175] en zijn selfs. 177. Abdij van Baudeloo (Gent): eenen drijhouckten bosch, groot vier hondert. Oost: het straetjen ofte wegh die loopt naer d ’hofstede van Guillielmus Roelens; zuid: [art. 178] en [art. 179]; west: [art. 176]; noord: oock den selven Roelens. 178. Idem: acht honderdlands. Oost: [art. 179]; zuid: land van Rogier Duijck en Francies De Ruddere; west: [art. 169] en [art. 176]; noord: [art. 177]. 179. Idem: negen honderdlands. Oost: het voorseijde straetjen; zuid: Rogier Duijck; west: [art. 178]; noord: het gemelde straetjen en een deelken aen den voorgaenden bosch [art. 177]. 180. Idem: een drijhouckte stuck landts, nu. bosch ende coeijweede (zes honderdlands). Oost: [art. 168]; zuid en west: de voorseijde straete ofte uijtwegh; noord: den naervolgende bosch ende coeijweede. 181. Idem: bos van tien honderdlands. Oost: [art. 165]; zuid: [art. 180]; west: het voorschreven straetjen en selfs hofstede; noord: de naer volgende hun selfs twaelf hondert landts. 182. Idem: twaalf honderdlands. Oost: [art. 165]; zuid: haerlieder selfs voorgaender bosch ende weede [art. 181?]; west en noord: oock haerlieder selfs hofstede ende landt [art. 183 en/of 184?] 183. Idem: vier honderdlands, alsnu behuijst behoft ende beplant. Oost: [art. 182]; zuid: oock hun selfs coeijweede, voortijds bosch geweest; west: bos Guillielmus Roelens; noord: [art. 184], 184. Idem: stuck landts aghter haerlieder hofstede groot ses hondert. Oost en zuid: selfs land ende hofstede [art. 182 en 183?]; west en noord: bos en land Guillielmus Roelens [art. 191?]. 185. Guillielmus Roelens: zeven honderdlands. Oost: [art. 161]; zuid: ’t land van d’abdije van Baudeloo [art. 182?]; west: [art. 186]; noord: [art. 187] en [art. 205]. 186. Idem: twaalf honderdlands. Oost, west en noord: selfs landt; zuid: t’land van de abdije van Baudeloo [art. 184?]. 187. Idem: acht honderdlands. Oost en zuid: selfs land; west en noord: [art. 201], [art. 204] en [art. 205]. 188. Idem: acht honderdlands. Oost en zuid: selfs land ende bosch; west: [art. 192]; west en noord: [art. 202] en [art. 201]. 189. Idem: een stuck landts nu geheel meersch ofte coeijweede (vier hon derdlands), paelende met een scherp eijnde aen t'hofstedeken van d ’abdije van Baudeloo, het straetjen ofte wegh daer tusschen; zuid en noord: sijn selfs; west: [art. 175]. 190. Idem: een stuck landts, groot vier hondert, nu oock coeijweede. Oost: [art. 189]; zuid, west en noord: oock sijn selfs ende t’naer40
191.
192.
193.
194.
195.
196.
volgende. Idem: zestien honderdlands, nu bosch ende eeckforeest, daer den wegh over loopt. Oost: hofstede Baudeloo [art. 184]; zuid: selfs voorgaende [art. 190]; west en noord: oock sijn selfs landt. Idem: twee stuxkens landt ende bosch (zes honderdlands). Oost en zuid: sijn selfs landt, het straetjen ofte wegh daer tusschen; west: [art. 193]; noord: ’t landt van den disch van Cortrijck. Idem: sijne behuijsde ende beplante hofstede, groot met d ’hofstede, boomgaert ende loghtijnck, ’t saemen thien hondert. Oost, zuid en west: selfs landt; noord: [art. 203], Idem: een stuck lands met een moras op den oostcant (acht hon derdlands). Oost: selfs land en [art. 175]; zuid: ’t land van de kercke van Roosebeke en bos sieur Amand Storme (het Mollebosselken); west: ’t land van den disch van Roosebeke; noord: [art. 195]. Idem: stuk land aghter sijne schnere, nu bosch ende coeijweede, met nogh een cleijn stuxken aen het westeijnde (acht honderdlands). Oost: [art. 193]; zuid: [art. 194] en dis van Roosebeke; west: dito dis; noord: [art. 197], sijne hofdreve daer tusschen. Idem: tien honderdlands. Oost: selfs loghtijnk [art. 193] en [art. 203]; zuid: selfs dreve; west: [art. 197]; noord: [art. 203] en [art. 200 ],
197. Idem: een bunder land met dreef. Oost: [art. 196]; zuid: zijne dreve; west: selfs landt; noord: ’t land van ’t goet te Mois en [art. 198], genaemt den Lindecouttere. 198. Idem: een hapte stuck landts gelegen in het Lindecoutterken (elf honderdlands). Oost: [art. 200], [art. 214] en [art. 215]; zuid: [art. 197] en [art. 200]; west: ’t landt van ’t goet te Mois; noord: het hof stedeken van Alexander Buijck en [art. 199], 199. Idem: tien honderdlands [den Biesbilck). Oost: [art. 216]; zuid: [art. 198] ; west: Alexander Buijck en bos sieur Joannes Van Schoebeke; noord: straat Ginste-Meulebeke. 200. Rombout Van De Velde: vier honderdlands. Oost: [art. 203]; zuid, west en noord: Guilliaeme Roelens. 201. Heilige Geest van Sint-Maartens Kortrijk: een stuck landts aghter het huijs (acht honderdlands). Oost en zuid: Guilliaeme Roelens; west: [art. 202]; noord: [art. 212] en [art. 204], 202. Idem: acht honderdlands. Oost: [art. 201]; zuid: Guilliaeme Roelens; west: [art. 203]; noord: [art. 212]. 203. Idem: twaalf honderdlands in den Lindecouttere. Oost: [art. 202]; zuid: Guilliaeme Roelens; west: [art. 200]; noord: [art. 214], 204. Idem: eene behuijsde ende beplante hofstede met 2 stuxkens landt aghter de schuere ende nogh een noord daer aenne (zestien hon derdlands). Oost: [art. 205]; zuid: [art. 201]; west: ’t land Pieter Mattheeus met consorten; noord: [art. 208] en [art. 207]. 41
Ter Winde in Wontergem (kaart: Isabel Delange) 42
205. Idem: zestien honderdlands. Oost: [art. 154] en [art. 155]; zuid: [art. 185] en [art. 187]; west en noord; [art. 204] en [art. 206], 206. Idem: twintig honderdlands, nu twee stucken sijnde. Oost: [art. 150]; zuid: [art. 205]; west: [art. 204]; noord: weduwe Joannes De Lansheere en Pieter Mattheeus. 207. Idem: stuk land, nu coeijweede, van zes honderdlands. Oost: [art. 153]; zuid: [art. 204]; west: [art. 208]; noord: straat GinsteMeulebeke. 208. Weduwe en erven Joannes De Lansheere: vier honderdlands. Oost: [art. 207]; zuid: [art. 204]; west: S(in)te Amantstraetjen; noord: genoemde straat. 209. Pieter Mattheeus fs Jan: vijf honderdlands. Oost en zuid: S(in)te Amandsstraetjen leedende naer den Linde Couttere; west: [art. 217]; noord: genoemde straat. 210. Weduwe en erven Joos De Beis: d ’helft van een stuck landts, daer van d ’ander helft hier naer volght (drie honderdlands). Oost: [art. 204]; zuid: [art. 211]; west: [art. 213]; noord: ’t voorschreven straetjen. 211. Pieter Mattheeus: drie honderdlands (wederhelft van de voorgaende partije). Oost: [art. 204]; zuid: [art. 212]; west: weduwe en erven Joannes De Lansheere; noord: [art. 210], 212. Idem: vijf honderdlands. Oost: [art. 204]; zuid: [art. 201] en [art. 202]; west: [art. 214]; noord: [art. 211], 213. Weduwe en erven Joos De Beis: zeven honderdlands. Oost: [art. 211] en [art. 210]; zuid en west: [art. 214]; noord: het voorschreven Lindestraetjen. 214. Weduwe en erven Joannes De Lansheere: een hapte stuck landts groot twaelf hondert. Oost: [art. 210] en Pieter De Beis; zuid: [art. 202] en [art. 203]; west: [art. 215], [art. 198] en [art. 200]; noord: [art. 215], S(in)te Amandtsstraetjen en [art. 213], 215. Pieter Mattheeus: zes honderdlands. Oost en zuid: [art. 214]; west: [art. 198]; noord: ’t voorschreven straetjen. 216. Pieter Van Severen fs Joos: vijf honderdlands. Oost: [art. 217]; zuid: Sinte Amandsstraetjen; west: [art. 199]; noord: straat GinsteMeulebeke. 217. Weduwe en erven Joannes De Lansheere: hunne behuijsde ende beplante hofstede met een stuxken landt aghter de schuere ende nogh een stuxken oostwaert (acht honderdlands). Oost: [art. 209]; zuid: S(in)te Amandsstraetjen; west: [art. 216]; noord: straat Ginste-Meulebeke. 218. Idem: een hapte stuck landts ten deele bosch (acht honderdlands). Oost: [art. 219]; zuid: straat Ginste-Meulebeke; west: een ander straetjen; noord: [art. 221] en [art. 219]. 219. Heilige Geest van Sint-Maartens Kortrijk: een bunder lants. Oost: t’lant van Ollivier De Beis; zuid: de straete; west: t’lant van 43
Jacq(ue)s Hebbel(inck); noord: t’lant van Jan De Lantsheere en(de) van(den) sel(ven) Hebbel(inck) .n 220. Weduwe en erven Joannes De Lansheere: vijf honderdlands. Oost: [art. 223] en [art. 219]; zuid: [art. 218] en bos [art. 219]; west en noord: ’t land ende meersch van d ’heer Robertus Vander Bruggen hier naer volgende. 221. Heer Robertus Vander Bruggen fs Robertus, wijlent bailliu van Ingelmunster: vijf honderdlands. Oost: [art. 220]; zuid: [art. 218]; west: een straetjen genaemt het Groenstraetjen; noord: [art. 222], 222. Idem: een stuck lands met een meersselken (vijf honderdlands). Oost: [art. 223]; zuid: [art. 220] en [art. 221]; west: Groenstraetjen; noord: [art. 307], 223. Weduwe en erven Joannes De Lansheere: acht honderdlands (het Hooghe Ackerken). Oost: [308]; zuid: Joannes Vromman en [art. 219]; west: [art. 220] en [art. 222]; noord: [art. 307]. 224. Pieter Mattheeus: een stuck lands met eenen chijngele ende waeterput op d ’oostzijde (vier honderdlands). Oost: Joannes Vroman en erven Joannes De Lansheere; zuid: ’t naervolgende land van de selve weduwe ende hoors Lansheere; west: [art. 219]; noord: [art. 223], 225. Weduwe en erven Joannes De Lansheere: drie honderdlands en een half. Oost: [art. 226] en [art. 228]; zuid: straat GinsteMeulebeke; west: [art. 227] en [art. 219]; noord: [art. 224]. 226. Idem: twee honderdlands en een half. Oost: Joseph De Scheemaeker; zuid: [art. 228]; west: [art. 225] en [art. 224]; noord: den chijngele ende waeterput van den voorseijden Mattheeus. 227. Pieter Mattheeus: eene behuijsde hofstede (drie honderdlands). Oost: [art. 225]; zuid: straat Ginste-Meulebeke; west en noord: [art. 219], 228. Idem: negen honderdlands. Oost: [art. 237]; zuid: de straete h o pende van Denterghem naer Meulebeke; west en noord: weduwe en erven Joannes De Lansheere; nog noord: Joseph De Scheemaeker. 229. Carel Anthone Sonneviele, Joos Vromman, erven Joannes De Smet ende Joseph De Scheemaeker: acht honderdlands, alwaer alsnu drij huijsekens op sijn staende. Oost: den bilck ende boomforeest van de weduwe ende hoors S(ieu]r Jean Philippe Lagaisse; zuid en noord: ’t land van Joannes Vromman; nog zuid: [art. 228]; west: [art. 226], 230. Joannes Vromman: zeven honderdlands. Oosten: het boomforeest van de weduwe ende hoors Sfieujr Jean Philippe Lagaisse; zuid:76 76 In het renteboek van 1772 stond een verkeerde situering van het perceel 219: Den H. Geest van Cortrijck, ter causen een bunder land, paelende oost de straete loopende van de Ghinste naer Wacken, zuijd Guillielmus Verougstraete, west Pieter d ’A rtois ende noord Francies Meulebrouck.... Dit is in feite de omschrijving van artikel 148, ook competerende aan deze Kortrijkse armendis. In de oudere renteboeken staat wel een juiste omschrijving. Hier hebben we de (bewerkte) versie uit het renteboek van 1666 ingevoegd (i.c. artikel 220).
44
[art. 229]; nog zuid: weduwe Joannes De Lansheere; west en noord: Pieter Mattheeus; nog een weinigh noord: weduwe Lansheere. 231. Weduwe en erven sieur Jean Philippe Lagaisse fs Pieter: bos van acht honderdlands. Oost, zuid en noord: Joannes Vromman; west: [art. 232], 232. Idem: minimum acht honderdlands, als nu beplant met eecken boomen. Oost: weduwe en erven Joos De beis, Joannes Vromman en [art. 231]; zuid: Joannes Vromman; west: Carel Anthone Sonneviele en Joannes Vromman; noord: Pieter Mattheeus. 233. Joannes Vromman: zes honderdlands. Oost: [art. 234]; zuid: [art. 238]; west: [art. 235] en [art. 232]; noord: den elsbosch van den selven Lagaisse. 234. Idem: sijne behuijsde ende beplante hofstede (twee honderdlands). Oost: straat Wakken-Tielt; zuid: [art. 238]; west: [art. 233]; noord: [art. 311]. 235. Idem: vier honderdlands. Oost: [art. 233] en [art. 238]; zuid: [art. 237]; west: Carel Anthone Sonneviele en Pieter Mattheeus; noord: het eecken foreest erven sieur Jean Philippe Lagaisse. 236. Olivier (drie vierde) en Francies Duijck (een vierde): zes honderd lands. Oost: hun selfs loghtijnk, daer over de straete van Wacken naer Thielt; zuid: [art. 239]; west: [art. 237]; noord: [art. 238], 237. Heilige Geest van Roosebeke: den Thuijn77, als nu beplandt met eijcken boomen. Oost: [art. 236], [art. 239] en [art. 238]; zuid: [art. 241] ; west: [art. 228]; noord: Joannes Vromman. 238. Pieter Van Severen: zes honderdlands. Oost: straat Wakken-Tielt; zuid: [art. 236]; west: [art. 237] en Joannes Vromman; noord: [art. 233] en [art. 234], 239. Olivier (drie vierde) en Francies Duijck (een vierde): behuijsde ende beplante hofstede met een stuck landtwestwaert daer aen (zes honderdlands). Oost: straat Wakken-Tielt; zuid: [art. 244], [art. 242] en [art. 240]; west: [art. 237]; noord: [art. 236]. 240. Pieter dâ&#x20AC;&#x2122;Artois: een hapte stuk lands dies de happe alsnu beplant is met bosch (vijf honderdlands). Oost: [art. 242]; zuid: het Meulestraetjen en [art. 241]; west: [art. 241]; noord: [art. 239], 241. Joannes Vromman: tien honderdlands (den Thuijn). Oost: [art. 240]; zuid: het Meulestraetjen en straat Ginste-Meulebeke; west: [art. 228]; noord: [art. 237]. 242. Weduwe en erven Joannes De Lansheere: vier honderdlands. Oost: [art. 243] en [art. 244]; zuid: het Meulestraetjen; west: [art. 240]; noord: [art. 239]. 243. Joannes Van Dommele: sijne hofstede, landt ende meulewal, daer den Ghinstemeulen plaght op staen (vijf honderdlands). Oost: straat '7
Afsluiting.
45
Wakken-Tielt; zuid: het Nieuw ofte Meulenstraetjen; west: [art. 242]; noord: [art. 244], 244. Weduwe en erven Joos De Beis: eene partije landt, eertijds ghecommen uijt de voorgaende partije (vijf honderdlands). Oost: straat Wakken-Tielt; zuid: [art. 243]; west: [art. 242]; noord: [art. 239], 245. Francies Meulebrouck: sijne behuijsde ende beplante hofstede met een stuck lands liggende aghter sijnen huijse ende den aermen disch der prochie van Oijghem, eene partije lands liggende voor d ’herber ge de Ginste bij aentrek voor het last van vier vaeten rogghe s’jaers waer mede de selve partije in proffijte van den gheseijden disch belast was..., maekende soo ’t saemen eenen vierkanten block, groot aght hondert ofte beth. Oost: straat Wakken-Tielt; zuid: straat Ginste-Meulebeke; west: [art. 248]; noord: [art. 243], 246. Joseph De Scheemaeker fs Alexander: vier honderdlands. Oost: [art. 248]; zuid: straat Ginste-Meulebeke; west: [art. 247]; noord: het voorseijde Meulestraetjen. 247. Heilige Geest van Sint-Maartens Kortrijk: zes honderdlands. Oost: [art. 246]; zuid: straat Ginste-Meulebeke; west: [art. 249]; noord: het Meulestraetjen. 248. Pieter d’Artois: sijnder behuijsde ende beplante hofstede met de lan den daer medegaende, maekende ’t saemen eenen vierkanten block, groot een bunder. Oost: d ’hofstede ende land van Franfciejs Meulebrouck ende ’t land van den disch van Oijghem [art. 245]; zuid: straat Ginste-Meulebeke; west: [art. 246]; noord: het Meule straetjen. 249. Idem: vier honderdlands. Oost: [art. 247]; zuid: straat GinsteMeulebeke; west: [art. 250]; noord: het voorschreven Meulestraet jen. 250. Weduwe en erven sieur Jean Philippe Lagaisse fs Pieter: een drijhoukte stucxken landt, nu elsbosch (drie honderdlands). Oost: [art. 249]; zuid: straat Ginste-Meulebeke; noord: het Meulenstraetjen. 251. Marie Vijnkier, weduwe Francies Sabbe, en haar kinderen in gemeensaemhede: tien honderdlands gelegen in de prochie van Meulebeke. Oost: Ignatius Goemaere; zuid en west: selfs; noord: selfs hofstede en hofstede Pieter Neerijnck. 252. Heer en meester Joannes De Caignij fs Jacques, advocaat: sijne behuijsde ende beplante hofstede met eenen loghtijnck aghter sijn huijs (zes honderdlands). Oost: [art. 255]; zuid: S(in)te Amandsstraetjen; west: [art. 296]; noord: Ignatius Tack en Pieter Cnudde [art. 271], 253. Heilige Geest van Roosebeke: dertien honderdlands. Oost: [art. 254]; zuid: Joannes Vromman; west: [art. 302] en [art. 309]; noord: S(in)te Amandsstraetjen. 254. Joseph De Volder: vijf honderdlands. Oost: straat Wakken-Tielt en [art. 311]; zuid: [art. 311]; west: [art. 253]; noord: S(in)te Amands46
stmetjen. 255. Heilige Geest van Roosebeke: tien honderdlands (de Peerdeweede™). Oost: straat Wakken-Tielt; zuid: S fin) te Amandsstraetjen; west: [art. 252]; noord: [art. 270] en [art. 268], 256. Idem: vijf honderdlands. Oost: [art. 257]; zuid: [art. 312]; west: straat Wakken-Tielt; noord: [art. 264], 257. Pieter Van Severen fs Joos: vijf honderdlands. Oost: [art. 258]; zuid: [art. 312]; west: [art. 256]; noord: [art. 264], 258. Joseph Morel: negen honderdlands. Oost: [art. 261] en [art. 260]; zuid: [art. 314] en [art. 213]; west: [art. 257]; noord: [art. 264]. 259. Heer en meester Joannes De Caignij: tien honderdlands. Oost en zuid: sieur Guillielmus Van Renterghem [art. 315, 316 en 317?]; west: [art. 314]; noord: [art. 260], 260. Joseph Morel: een stuck lands met een meersselken genaemt de Seepte*79 ende nogh een bosselken oostwaert met eene chijngel haeghe ende ten lesten nogh eenen meersch noord van het al aen malcanderen commende (een bunder). Oost: de Craemmendijckbeke scheedende Roosebeke ende Denterghem-, zuid: [art. 318], [art. 317] en [art. 316], [art. 259] en Pieter Herman [art. 314]; west: [art. 258]; noord: [art. 261] en de Crammendijckbeke. 261. Pieter Van Severen: vijftien honderdlands. Oost: de Crammendijckbeke; zuid: [art. 260]; west: [art. 258] en [art. 264]; noord: [art. 262] en [art. 263], 262. Joannes Vromman: vijf honderdlands, nu meers. Oost: de Crammendijckbeke en [art. 263]; zuid: [art. 261]; west: [art. 264], [art. 265] en [art. 266]; noord: de straete en [art. 266], 263. Heilige Geest van Meulebeke: half ghemet meers. Oost: de Crammendijkbeke-, zuid: [art. 261]; west: [art. 262]; noord: beek en straat Wakken-Tielt met het Mijngat. 264. Weduwe en erven Joannes Watthijn fs Jan: tien honderdlands. Oost: den Thielschen voetwegh en daarover [art. 261] en [art. 262]; zuid: [art. 258], [art. 257] en [art. 256]; west: straat Wakken-Tielt; noord: [art. 265]. 265. Joannes Vromman: tien honderdlands. Oost: den Thielschen voet wegh en [art. 262]; zuid: [art. 264]; west: genoemde straat; noord: [art. 266], 266. Heer Augustinus De Caignij (Tielt): vijf honderdlands met de strae te ende een chijngelken op d ’oostsijde daer over liggende. Oost: de buijse ofte Crammendijckbeke en [art. 262]; zuid: [art. 265]; west: [art. 297]; noord: de voorschreven straete uijt dese partije genomen. 267. Joseph De Volder: twaalf honderdlands. Oost: [art. 299] en met een deel aen de straete van Wacken naer Thielt; zuid: [art. 268] en [art. Per: afsluiting. 79 Afwatering.
47
N 3 -9 ^ 3 1 N 3 a
oo
4^ O
Ter Winde in Oostrozebeke (kaart: Isabel Delange).
269]; west: [art. 272]; noord: de Cmmmendijkbeke. 268. Weduwe en erven Joannes Watthijn: hemlieden behuijsde ende beplante hofstede met d ’helft van een stuck lands aghter het huijs (vijf honderdlands). Oost: straat Wakken-Tielt; zuid: [art. 255]; west: [art. 270] en [art. 269]; noord: [art. 267], 269. Joseph De Voldere: sijne behuijsde ende beplante hofstede met sijnen nieuwen boomgaert ende de wederhelft van den loghtijnk ofte landt aghter ’t huijs van de weduwe ende hoors Joannes Watthijn (vierhonderd lands). Oost: [art. 268]; zuid: [art. 270]; west: Pieter Cnudde [art. 271]; noord: [art. 267]. 270. Heilige Geest van Roosebeke: een hofstede ende boomgaert (een honderdlands). Oost: [art. 268]; zuid: [art. 255] en [art. 252]; west: Pieter Cnudde [art. 271]; noord: [art. 269]. 271. Ignatius Tack en Joannes Neerijnck (zeven honderdlands zeven roeden), weduwe en erven Joannes Watthijn (een honderdlands twaalf roeden) en Pieter Cnudde [de reste): eene vervallen ende gedevaliseerde hof(sted)e met een stuck zuijd daer aen nu al zaeijlant (twaalf honderdlands). Oost: [art. 267], [art. 269[ en [art. 270]; zuid: [art. 252] en [art. 296]; west: [art. 295]; noord: [art. 274] en hun selfs naervolgende. 272. Rogier Lefevre (zeven honderdlands naest de zuijd sijde) en Pieter Cnudde [de resterende vijf hondert op de noortsijde, alsnu behuijst ende behoft) : twee stucxkens land, t’saemen groot twaelf hondert. Oost: [art. 267]; zuid: [art. 267] en weduwe en erven Joannes Watthijn [art. 271]; nog zuid: Ignatius Tack [art. 271]; west: [art. 273]; noord: beek. 273. Heer en meester Joannes De Caignij: twaalf honderdlands. Oost: [art. 272]; zuid: [art. 274]; west: [art. 276], [art. 277] en [art. 278]; noord: beek. 274. Idem: zes honderdlands. Oost: [art. 272] en [art. 271]; zuid: [art. 271]; west: [art. 275]; noord: [art. 273]. 275. Joseph Morel: negen honderdlands. Oost: [art. 274]; zuid en noord: [art. 295] en [art. 276]; west: [art. 294] en [art. 293]. 276. Idem: drie honderdlands. Oost: [art. 273]; zuid: [art. 275]; west en noord: [art. 292] en [art. 277], 277. Pieter Herman fs Joannes: tien honderdlands, alsnu op de westzij de boomgaert sijnde gecepareert met een els ende doornhaeghe. Oost: [art. 273]; zuid: [art. 276] en [art. 292]; west: [art. 292]; noord: [art. 278]. 278. Idem: sijne behuijsde hofstede ende een stuck land daer van oostwaert liggende (acht honderdlands). Oost: [art. 273]; zuid: [art. 277]; west: [art. 279]; noord: de Crammendijckbeke. 279. Idem: d ’helft van een stuck lands, groot ses hondert, wannof de wederhelft hier naer volgende hem oock toebehoort. Oost: [art. 278]; zuid: [art. 283]; west: [art. 280]; noord: beek. 50
280. Idem: de wederhelft van de voorschreven ses hondert; Oost: [art. 279]; zuid: selfs bosselken; west: sijn selfs land; noord: beek. 281. Idem: zeven honderdlands. Oost: [art. 280]; zuid: Limnander; west: [art. 282]; noord: beek. 282. Idem: zeven honderdlands. Oost: [art. 281]; zuid en west: Limnan der; noord: beek. 283. Idem: een bosselken (twee honderdlands). Oost: selfs landt, zuid: [art. 291]; west en noord: selfs land. 284. Erven jonker Jeron Sebastiaen Olivier Limnander, wijlen heer van Zulte: een hapte stuk lands (zeven honderdlands). Oost: Pieter Herman; zuid: [art. 288]; west: selfs landt genaemt het VitseBilcxken; noord: beek. 285. Idem: twaalf honderdlands. Oost: [art. 284]; zuid: [art. 286]; west: het Groenstraetjen; noord: beek. 286. Idem: vijf honderdlands (het Vitsebilcxkenm) . Oost en zuid: [art. 284] en [art. 287]; west: het Groenstraetjen-, noord: [art. 285]. 287. Idem: twaalf honderdlands. Oost: [art. 288]; zuid: weduwe en erven Joos De Beis [art. 289]; west: het Groenstraetjen-, noord: [art. 286], 288. Idem: nogh een stucxken land groot twaelf hondert. Oost: [art. 291] en Joseph Morel; west: [art. 287]; noord: [art. 284] en Pieter Herman. 289. Pieter Mattheeus fs Jan [vijf hondert ses roeden op d ’oostsijde) en weduwe en erven Joos De Beis (het resterende op de westzijde): twaalf honderdlands, daer den voetwegh naer Maerloop overloopt. Oost: [art. 290]; zuid: Sfinjte Amandstraetjen; west: een ander straete leedende naer den Abeelboom-, noord: [art. 287]. 290. Joseph Morel: een stuck landt, groot een bunder, nu twee partijen sijnde, genaemt het Wallestuck ende ’t Wallestucxken. Oost: Pieter Herman, Emanuel Herman en Joseph De Volder; zuid: Sfinjte Amandstraetjen-, west: Pieter Mattheeus [art. 289]; noord: [art. 288] en [art. 291], 291. Heilige Geest van Roosebeke: bosje (een honderdlands en een half). Oost: Pieter Herman; zuid: [art. 290]; west: [art. 288]; noord: [art. 283], 292. Pieter Herman fs Joannes: vier honderdlands. Oost: [art. 277] en [art. 276]; zuid: [art. 293]; west: [art. 291], [art. 283]; noord: selfs boomgaert ende hofstede. 293. Idem: vier honderdlands, nu coeijweede. Oost en west: [art. 275] en [art. 290]; zuid: [art. 294]; noord: [art. 292], 294. Emanuël Herman fs Joannes (vijf honderdlands op de noordzijde, als nu behuijst ende behoft) en Joseph De Volder (vier honderd lands op de zuijdsijde): negen honderdlands. Oost en west: [art. Vitse: (voeder)wikke, vlinderbloemig plantengeslacht (Vicia), waartoe o.a. de tuinboon behoort.
51
295] en [art. 290]; zuid: S(in)te Amandstraetjen; noord: [art. 293]. 295. Joseph Morel: sijne behuijsde ende beplante hof(sted)e met den boomgaert ende een stuck landts agter het huijs (een bunder). Oost: [art. 296] en Joannes Neerijnck [art. 271]; zuid: S (in) te Amandtsstraetjen; west: [art. 294]; noord: [art. 275]. 296. Heilige Geest van Roosebeke: eene behuijsde hofstede, boomgaert ende loghtijnck (zes honderdlands). Oost: [art. 252]; zuid: S(in)te Amandstraetjen; west: [art. 295]; noord: Joannes Neerijnk en Ignatius Tack [art. 271], 297. Rogier Lefevre: een stuxken landt alsnu behaijst ende behoft (twee honderdlands). Oost: [art. 266]; zuid: [art. 300] en [art. 265]; west en noord: straat Wakken-Tielt. 298. Heer Augustinus De Caignij: een stuck landt met een meersselken ende chijnghelbosch, al d â&#x20AC;&#x2122;een aen d â&#x20AC;&#x2122;ander (twaalf honderdlands). Oost en noord: de Crammendijckbeke; zuid: straat Wakken-Tielt; west: [art. 299]. 299. Idem: bos (acht honderdlands). Oost: [art. 298]; zuid: genoemde straat; west: [art. 267]; noord: de Crammendijck beke. 300. Idem: dertigh roeden bosch ende foreest. Oost en zuid: [art. 265]; west: straat Wakken-Tielt; noord: [art. 297], 301. Joseph Bultijnck fs Joseph: bos (een bunder). Oost: [art. 302]; zuid: Pieter Mattheeus [art. 308]; west: [art. 307] en [art. 303]; noord: S(in)te Amandtstraetjen. 302. Sieur Pieter Joseph De Smet: negen honderdlands bos. Oost: [art. 253]; zuid: [art. 309]; west: [art. 301]; noord: S(in)te Amants Straetjen. 303. Joseph De Volder: twaalf honderdlands. Oost: [art. 301]; zuid: [art. 307]; west: [art. 305] en [art. 305]; noord: S(in)te Amandsstraetjen. 304. Joseph De Plancke fs Jan: een erom stuck landt (vijf honderdlands). Oost: [art. 303]; zuid: [art. 305]; west: het Groenstraetjen; noord: S(in)te Amantsstraetjen. 305. Heilige Geest van Sint-Maartens Kortrijk: bos (een bunder). Oost: [art. 303]; zuid: [art. 307] en [art. 306]; west: het Groenstraetjen', noord: [art. 304], 306. Heer Robertus Vander Bruggen: zeven honderdlands. Oost en zuid: [art. 307]; west: het Groenstraetjen; noord: [art. 305]. 307. Guillielmus Blondeel: diversche parcheelen van heije ende land, alsnu behuijst ende behoft (twee bunder). Oost: [art. 301]; zuid: [art. 308], [art. 223] en [art. 222]; west: het Groenestratjen; noord: [art. 306], [art. 305] en [art. 303], 308. Pieter Mattheeus fs Jan: twaalf honderdlands. Oost: [art. 309]; zuid: weduwe en erven sieur Jean Phillippe Lagaisse en Joannes Vromman; west: [art. 223]; noord: [art. 307]. 309. Weduwe en erven Joos De Beis: acht honderdlands. Oost: [art. 253] en Joannes Vromman; zuid: de planterije ofte foreest weduwe en 52
310.
311.
312.
313.
314.
315.
316.
317.
318.
319.
320.
321.
erven sieur Jean Philippe Lagaisse; west: [art. 308]; noord: [art. 302], Joannes Vromman: zes honderdlands. Oost: [art. 311]; zuid: bos weduwe en erven sieur Jean Phillippe Lagaisse en selfs land; west: [art. 309]; noord: [art. 253]. Idem: zes honderdlands. Oost: straat Wakken-Tielt; zuid: [art. 234]; west: selfs landt en bos weduwe en erven sieur Jean Phillippe Lagaisse; noord: [art. 254] en [art. 310], Pieter Van Severen fs Joos: een erom stuck landts groot (acht hon derdlands). Oost: [art. 314]; zuid: [art. 313]; west: straat WakkenTielt; noord: [art. 256], [art. 257] en [art. 258]. Heilige Geest van Roosebeke: vijftien honderdlands. Oost: [art. 314]; zuid: [art. 327] en [art. 329]; west: straat Wakken-Tielt; noord: [art. 312]. Weduwe en erven Joannes Watthijn (tien honderdlands op de zuijd ende westsijde) en Pieter Herman fs Jan (vijf honderdlands op de noord ende oostzijde): vijftien honderdlands (den Thielschen WeghB'). Oost: [art. 259] en [art. 315]; zuid: [art. 326] en [art. 327]; [art. 313] en [art. 312]; noord: [art. 260]. Sieur Guillielmus Van Rentergem: vier honderdlands. Oost: [art. 316]; zuid: den disch van Roosebeke; west: [art. 314]; noord: [art. 259], Idem: vijftien honderdlands. Oost: [art. 319] en [art. 321]; zuid: [art. 323]; west: den disch van Roosebeke, [art. 315] en [art. 259]; noord: [art. 317]. Idem: acht honderdlands. Oost: [art. 318] en chijngelken Joseph Morel [art. 260]; zuid: [art. 316]; west: mijnheer Caignij [art. 259?]; noord: bos Joseph Morel [art. 260]. Weduwe en erven Joannes De Lansheere: twee honderdlands meers. Oost: de Crammendijckbeke; zuid: [art. 319]; west: Guilliel mus Van Renterghem; noord: bosselken Joseph Morel [art. 260], Guillielmus Roelens: vier honderdlands meers. Oost: Crammendijkbeke en Guillielmus Van Rentergem; zuid: [art. 320]; west: [art. 316]; noord: [art. 318], Weduwe en erven Joos De Beis (d ’helft ofte daer ontrent op de znijdzijde] en sieur Guillielmus Van Rentergem (de wederhelft ofte beth op de noordzijde): elck d ’helft van eene partije meersch van negen honderdlands. Oost: de Crammendijkbeke; zuid: [art. 132]; west: [art. 321]; noord: [art. 319] en de beek. Weduwe en erven Joos De Beis: achttien honderdlands. Oost: [art. 320]; zuid: [art. 322] en [art. 129]; west: [art. 324] en [art. 323]; noord: [art. 319] en [art. 316].
Gelegen langs de weg in de richting van Tielt.
53
54
Ter Winde in Gottem (aangeduid op de twee figuratieve kaarten uit het landboek van Gottem uit 1721, getekend volgens een licht verschillende schaal en anders georiĂŤnteerd, nu aansluitend bij elkaar gelegd).
322. Idem: een meersselken genaemt de Laere82 ende ouden Meulewal (zes honderdlands). Oost: [art. 132]; zuid: [art. 332]; west: selfs land; noord: [art. 321], 323. Sieur Guillielmus Van Rentergem: ongeveer twaalf honderdlands. Oost: [art. 321]; zuid, west en noord: selfs landt. 324. Idem (drie vierden) en weduwe en erven Joos De Beis (een vierde): eene behuijsde ende beplante hofstede met een stuck lands oostwaert van de selve hofstede (acht honderdlands). Oost: [art. 321]; zuid: de straete ofte uijtwegh leedende naer den meulen te Ghinste en aan de overkant [art. 129] en [art. 331]; west: [art. 330]; noord: [art. 325]. 325. Idem: acht honderdlands liggende aghter de voorgaende hofstede. Oost: selfs landt; zuid: [art. 324]; west en noord: den disch van Roosebeke. 326. Pieter Van Severen fs Joos [de helft op de westzijde) en Heilige Geest van Roosebeke [de wederhelft op de oostzijde): acht hon derdlands. Oost: sieur Guilliame Van Rentergem; zuid: idem en Heilige Geest van Roosebeke; west: den Thielschen voetwegh, daer over den selven disch; noord: [art. 314], nogh noord den geseijden Van Rentergem [art. 315?]. 327. Heilige Geest van Roosebeke: hunne behuijsde ende beplante hof stede, groot met het land daer mede gaende ses hondert ofte beth. Oost: den Thielschen voetwegh, met [art. 326] aan de overkant; zuid: [art. 328]; west: straat Wakken-Tielt en [art. 329]; noord: [art. 313] en [art. 314]. 328. Idem: ongeveer zes honderdlands. Oost: [art. 325]; zuid: [art. 330]; west: straat Wakken-Tielt; noord: [art. 328] en [art. 326], 329. Pieter Van Severen: een partijken landt als nu behuijst ende behoft (twee honderdlands). Oost: [art. 327]; zuid en west: straat WakkenTielt; noord: [art. 313]. 330. Weduwe en erven Joos De Beis: een stuck landts met hunne dreve ofte uijtwegh. Oost: [art. 324]; zuid: [art. 331]; west: straat WakkenTielt; noord: [art. 328]. 331. Fr. Meulebrouck: zeven honderdlands. Oost: [art. 129]; zuid: den loghtijnck ende boomgaert van de herberge de Ghinste [art. 128]; west: straat Wakken-Tielt; noordt: den uijtwegh van d ’hofstede van den voorseijden Van Rentergem ende de weduwe ende hoors Joos de Beis naer de Ghinstemolen. 332. Weduwe en erven Joannes De Lansheere: een vierendeel land, sijnde alsnu eene behuijsde hofstede. Oost: [art. 132]; zuid: [art. 131] en [art. 130]; west: [art. 129]; noord: landt genaemt den Meulewal [art. 322],
Open plek in het bos.
56
Wijnckele in prochie van Gotthem 332[b] .Philippe Daelman fs Marijn: een belwijst hofstedeken van 50 roeden. Oost: land, nu boomgaard erven Joannes Amerlijnck; zuid: eigen boomgaard (deel hofstede), daer over d ’hofstede van d ’hoors Joos Damman; west: straat van Gottem-kerk naar Leie (Pontestraete); noord: selfs land na loghtijnck, daer over den boomgaert van de voorseijde hoors Amerlijnck. 333. Joannes Van Der Meersch, koster van Gottem: vijftig roeden wesende de costerije van Gotthem. Oost: erven Philips Van Wonterghem; zuid: erven J. Amerlijnck; west: hofstede erven Amerlijnck; noord: land erven Amerlijnck. 334. Pieter Verhaest: een hapte stuck van ongeveer tien honderdlands in de oostkant van den Oostcouttere. Oost: meers Albertus Damman; zuid: meers baron van Huijsse en met d ’happe aen ’t land van Philippe Daelman; west: Daelman en met d ’happe aen ’t land van d ’hoors Joanfnejs Amerlijnck; noord: selfs land ende hofstede. 335. Mevrouw de Bruijne (Gent): twee stukken meers in de Machelen Meersch83 (samen twee bunder), nu in een gebraght gelegen in eenen meerderen meersch van ontrent de drij bunderen, genaemt den BeenhauwershamM. Oost: Leie; zuid: meers mijnheer Papeloo en de fermerije van Sinte Baefs tot Gend; west: land Papeloo en een deelken aen de selve fermerije; noord: meers Papeloo. 336. Louijs Tijdgat fs Francies: ongeveer een vierendeel in den coutere genaemt den Hulsbergh8384586. Oost: het volgende land van d ’heer Joanfnejs Franfciejs Lammens; zuid: Maurus Ottevaere en Jacobus Van Geldert; west: mijnheer Carrion; noord: selfs landt en heer Charles Carbonelle (Dentergem). 337. Weduwe heer Francies ’t Hooft (nu gehuwd met heer Joannes Francies Lammens uit Gent): een gemet land [het vierde deel van een partije van vier gemeten, waer van de andere drij gemeten hier naer volgen, maekende t’saemen eene verhappende partije gelegen in den Wulfsberghcouttere66). Oost: Arnoldus Luijens en Amandus Martijn; zuid: heerweg Oeselgem-Gottem en met d'happe aen ’t land van Maurus Ottevaere; west: Maurus Ottevaere en Louijs Tijdgat; noord: heer Charles Carbonelle en Louijs Tijdgat. 338. Idem: drij gemeten landts, wesende de drij deelen van de voornfoemdje partije van vier gemeten. Oost, zuid, west en noord: [idem art. 337]. 83 Perceel 96 (vijf bunder 809 roeden) van het landboek van Gottem ligt langs de Leie, even ten noorden van de kerk van Machelen. In 1712 bezat de kerk van Machelen hierin 322 kleine roeden. 84 Ham: omheind land. 85 Huls: hulst. 86 Verwijst naar de naam van de vroegere eigenaar (familie De Wulf) of naar wilg.
57
L n co
ié )
s f tp é ti ln i ov(J-x r/ad -----icv* G\iS - -, -tU . ' • .é\'c%
( v_ ,t
'ÓPi«troHL d j A M ikTtuifL
' k j ü ^ ü S ^ < v ^ J ' - ^ J ^ ^ ^ a a 4 t i 4 - ^ n x v jfifo h b t.
&y ƒ * r r & ^ m ’ / $doüo<M M *
/A^ rm&fciM. \J cua. <jloxi /A%rQ £ojjJs'C óréti awA~Qrt> 'ftHtduQdJ ~—> t . ^ ^ „ / : . . J 1 u m ... . .y â l'. L .'.D A .n » Æ ft» .. 'L ^ fÿ fn ^ a 7 ) ^ ) 6 ^ hvm*JW/ 'rk*&-t~\S .r J° aii/t-Q cP Ü?aw o o 0 n JM d v . , A
\}^V\jcA { 'féh) l^ ^ ^ cu a Wc fThu 9du pAxyiwM—tro u /"'cuj OtJ-Zo o A*~tMa ^ o o^/üJH— p W
* *
f o l t y P
^-çu>M.<r£7 'tvv ^ ■vvtv'
De Bevende Minne (renteboek 1666).
\ )
oaa
y Z iM iO V o
IA^
339. Weduwe en kinderen Joos Damman (Gotthem): drie honderdlands, nu meersch. Oost: een deelken aen d ’hofstede van d ’hoors Philips van Wontergem. Oost en zuid: heer Papeloo; west: selfs hofstede; noord: hofstede en land erven Joannes Amerlijnck. 340. Idem: ongeveer een half bunder land. Oost: straat van Gottemplaats naar de Leie [Pontestraete); zuid: land Jacobus Van Gueldert; west: Leie; noord: selfs landt. 341. Jonker Jan Baptiste de Pottere (Gent) en Joannes Lessens: vier hon derdlands en half meers gelegen in de Machele Meersschen, nu een partije zijnde met den volgenden arfticjle, dies het deel van Joan(ne)s Lessens in desen ende volgenden ar (tic) Ie light op de noordzijde. Oost: Leie; zuid: [art. 342]; west: de fermerije van S(in)te Baefs tot Ghend; noord: meers mijnheer van Dendere. 342. Idem: elk de helft van drie vierendelen meers genaemt de Machele Meersschen, dies het deel van jo(nke)r de Pottere in desen ende voorgaenden ar(tic)le light op de zuijdzijde. Oost: Leie; zuid: meers Papeloo; west: de fermerije van S(in)te Baefs tot Gend; noord: [art. 341], 343. Mijnheer Papeloo (Gent): ongeveer drie vierendelen meers. Oost: Leie; zuid: meers erven mijnheer van Dendere; west: den bosch van de fermerije van S(in)te Baefs tot Ghend; noord: meers mevrouw de Bruijne. 344. Weduwe en erven Joannes Amerlijnck fs Adriaen: hofstede t’Hastëï7 (minstens een gemet). Oost: het costerije en selfs land; zuid: meersselken erven Joos Damman en loghtijnck Philippe Daelman; west: dito loghtijnck en straate van Gottem-kerk naar Leie; noord: Martinus Dierickx en selfs land. 345. Idem: vierendeel land neffens hunne voorseijde hofstede. Oost: hof stede erven Philips Van Wontergem; zuid: meers erven Joos Damman; west: [art. 344]; noord: het costerije landt van Gotthem. 346. Idem: een half gemeth land neffens hunne voorseijde hofstede. Oost: erven Philips Van Wonterghem; zuid: de voornoemde coste rije; west: hofstede Martinus Dierick (gehuwd met weduwe Joseph Dobbelaere); noord: dreef van ’t Goed te Walle van mijnheer Papeloo. 347. Idem: twee gemeten lands in den Oost Couttere. Oost: Philippe Daelman en Pieter Verhaest; zuid: meersch, nu bosch baron van Huijsse; west: Papeloo; noord: Pieter Verhaest.
A st: bebouwde, gemeenschappelijke grond.
59
Index op de eigenaars Gottem Amerlijnck, weduwe en erven Joannes, fs Adriaen: 344-347 Daelman Philippe, fs Marijn: 332 [b] Damman, weduwe en kinderen Joos: 339-340 De Bruijne, mevrouw: 335 De Pottere, jonker Joannes Baptiste: 341-342 Lammens, heer Joannes Francies (zie: ’t Hooft) Lessens Joannes: 341-342 Papeloo, mijnheer: 343 ’t Hooft, weduwe heer Francies: 337-338 Tijdgat Louijs, fs Francies: 336 Van Der Meersch Joannes: 333 Verhaest Pieter: 334
Meulebeke Vijnkier Marie, weduwe Francies Sabbe: 251
Oostrozebeke Armendis (zie: Heilige Geest) Baudeloo, abdij (Gent): 177-184 Beel Jacobus, fs Joos: 172-173 Blondeel Guillielmus: 307 Bovijn Philippe: 144-145 Bultijnck Joseph, fs Joseph: 301 Campens Joannes : 168 Cnudde Pieter: 271-272 D'Artois Pieter: 147, 149-150, 240, 248-249 De Beis, weduwe en erven Joannes: 131, 133 De Beis, weduwe en erven Joos: 210, 213, 244, 289, 309, 320-322, 324, 330 De Braeve Francies: 168 De Caignij Augustinus: 266, 298-300 De Caignij Joannes: 252, 259, 273-274 De Landsheere, weduwe en erven Joannes: 130, 132, 134, 151-152, 208, 214, 217-218, 220, 223, 225-226, 242, 318, 332 De Maegt Judocus: 128, 135, 139 De Plancke Joseph, fs Jan: 304 De Ruddere Francies, fs Adriaen: 169-171 De Scheemaeker Joseph, fs Alexander: 143, 229, 246 De Smet, erven Joannes: 229 De Smet, sieur Pieter Joseph: 302 De Volder Joseph: 254, 267, 269, 303 De Witte Joseph: 171 Duijck Francies: 236, 239 Duijck Olivier: 236, 239 Dutoict Guilliame Jacques: 164-167 Gijssens, erven sieur Guilliaeme: 174 Heilige Geest van Meulebeke : 263 60
Heilige Geest van Roosebeke : 237, 253, 255-256, 270, 291, 296, 313, 326-328 Heilige Geest van Sint-Maartens Kortrijk: 148, 175, 201-207, 219, 247, 305 Herman EmanuĂŤl, fs Joannes: 294 Herman Pieter, fs Joannes: 277-283, 292-293, 314 Lagaisse, weduwe en erven sieur Jean Philippe, fs Pieter: 231-232, 250 Lefevre Rogier : 272, 297 Limnander, erven jonker Jeron Sebastiaen Olivier: 284-288 Mattheeus Pieter, fs Jan: 153, 209, 211-212, 215, 224, 227-228, 289, 308 Meulebrouck Francies: 140-142, 146, 245, 331 Morel Joseph: 258, 260, 275-276, 290, 295 Neerijnck Joannes: 271 Roelens Guilliaeme, fs Guilliaeme: 176, 185-199, 319 Sonneviele Carel Anthone: 229 Tack Ignatius: 271 Vander Bruggen Robertus, fs Robertus: 221-222, 306 Van De Velde Rombout: 200 Van Dommele Joannes: 243 Van Rentergem, sieur Guillielmus: 129, 315-317, 320, 323-325 Van Rijckeghem Joseph: 162-163 Van Severen Pieter, fs Joos: 216, 238, 257, 261, 312, 326, 329 Vermeersch Philippe: 136-138 Verougstraete Guillielmus, fs Joannes: 154-161 Vromman Joannes: 230, 233-235, 241, 262, 265, 310-311 Vromman Joos: 229 Watthijn, weduwe en erven Joannes, fs Jan: 264, 268, 271, 314 Sint-Baafs-Vijve Gheskiere Ignatius Alexius: 1 Wontergem Algoet Joannes, fs Pieter: 58 Armendis van Wontergem (zie: Heilige Geest van Wontergem) BeĂŞrlaere, mijnheer van: 78 Beijens Joannes Baptiste: 85 Blancke Carel, fs Pieter: 91-93 Blancke, kinderen Carel: 70, 79, 81 Blancke Francies: 127 Blancke Laureijns: 15, 60 Bogaert Adriaen : 119 Caluwaert Joannes Baptiste: 9-10, 12-14 Damman Joannes: 127 Danneels, erven Jan-Baptiste: 65-68 De Blauwere Pieter: 47, 49, 51 De Clerk Joseph: 60 De Smet Francies, fs Jan: 97 De Wagenaere Joannes, fs Jan: 58-59 Galle Pieter, erven sieur: 53-57 Heilige Geest van Wontergem: 61, 77, 111 Hoobrouk, jonker Ignace Philippe: 63-64 61
On NJ
UW .(
Herberg In â&#x20AC;&#x2122;t Land van Nevele in Baarle (Dorpstraat)
Huijs Joseph, fs Pieter: 96 Jezuïeten (Gent): 75 Kerk van Wontergem: 76 Lauwers Pieter: 12 Lemairre Pieternelle, fa Pieter: 46 Lessens Francies: 83-88 Lessens, weduwe en erven Joannes: 34, 45 Lijbaert Joannes: 52 Lobbens Adriaen: 124 Madou Lieven: 11, 13 Maertens, sieur Carel: 71-74 Malcamp, jonker Emanuël Carolus: 113-118, 120-123, 126 Mestdagh Pieter, fs Roelant: 47 Opsommere, erven heer Joannes Francies: 50[b], 99-108 Pluier Joannes: 15 Quintijn Judocus: 69 Saelens Pieter: 91, 94-95 Samijn Adriaen: 80 Sint-Janshuis (Gent): 2-8, 16-17, 19-33 Snauwaert Pieter Joseph: 89-90 Steenberghe, jonker Judocus van: 35-44 Surmont, weduwe Judocus: 112 Van Daele Pieter: 18, 62 Van Den Berghe Pieter: 82, 98, 110 Vander Haeghen Pieter: 127 Van Heijste Victor: 79 Van Overbergh Joannes: 50 Verhaest Pieter: 109, 125 Verlooven Joannes: 58-59 Vermeersch, sieur Philippe: 97-98, 109 Vermeulen Joseph: 47-48
De vrijwel onbekende heerlijkheid ter Wincle leert dus behoorlijk veel over het feodale verleden van vier dorpen uit de roede van Tielt. Maar vooral, in vergeten renteboeken vindt men plotseling een hele mooie, zoniet de mooiste Nederlandstalige plaatsnaam: het eeuwig nazinde rende De Bevende Minne.
63
CN
4^
Herberg De Ginste (foto: Foto- en Diaclub Oostrozebeke).
Herberg D e G h in s te tijdens het Ancien Régime De oudste sporen van De Ghinste, een herberg die velen nog gekend zul len hebben als De Groote Ghinste of De Oude Ghinste™, worden terug gevonden in 1571, meer bepaald in de Twintigste Penningkohier: De w(eduwe)e Romeyn De Buekelare hout in pachte van Jan Bruwiers een herberghe ghezeyt Te(n) Ghenste met eene schoone huuse hier up staende ende een schuerckin groot in erffe ond(er) hof ende lant tot II bund(er) L roen...s\ Kortweg gezegd pachtte de weduwe van Romanus (Romeyn) De Buekelare (of is het Kuekelare?) de herberg De Ghinste van eigenaar Jan Bruwiers. Bruwiers was op dat moment de grootste land bouwer van Oostrozebeke. Vanop ’t Groot Goed ter Molst, dat hij zelf in pacht had (nu: Kuipers Hof, in de Molstenstraat), verbouwde hij meer dan 84 hectaren waarvan 75 ha gepacht90! In 1577 was er een nieuwe uitbater in de herberg: Jan De Landtmetere. Meer dan een eeuw later, in het schaderapport van 10 maart 1690 (Negenjarige Oorlog), staat de herberg nogmaals vermeld: den 7en dito [maert 1690] tairde eene partie Spaensche soldaeten inde herbergh(e) vande Ghinste9'. De inspecteurs van de kasselrij Kortrijk maakten in 1764 een verslag op van de toestand van de wegen in Oostrozebeke, waarin het volgende te lezen staat: Straete commende van achter het Avontbroot tot aen d ’herberghe de Ginste92. Naar het einde van het Ancien Régime toe krijgen we steeds meer gege vens over de herberg. In de alom gekende herbergentelling van 1779 wordt de toestand van de herberg weergegeven, enkele jaren na het opstellen van het renteboek van de heerlijkheid Ter Wincle: D’herberge genaemt ‘De Ginste’, sonder enseigne, bewoont bij Judocus De Maegt, gelegen beth een ure vande plaetse, noort oost der selve langst de straete van Thielt naer Wacken, sonder octroij te connen bethoonen, geerigeert van immemoriaelen tijde93. Toen in 1787 de chemin conduisant de Wacken à Thielt (de huidige Wakkenstraat) rechtgetrokken werd en meerdere stroken gekasseid werden, tekende landmeter Lefebvre er een
Deze namen werden gebruikt ter onderscheid met De Ginste, aan de andere kant van de straat, een herberg die reeds bestond in 1807, maar geen al te goede reputatie had. Burgemeester Tack advi seerde de sluiting van deze herberg van Louis Vercruysse omwille van de vele conscrits insoumis die er hun toevlucht zochten, m.a.w. ondergedoken ‘soldaten van Napoleon’ (Rijksarchief Brugge (R.A.B.), Fonds Leiedepartement, nr. 2678). R.A.K., XXe penningkohier, 1571 (microfilm), f. 9v. Lobbestael R., Een studie van vier Oostrozebeekse penningkohieren (1571-1577), Oostrozebeke, [1991], p. 107. R.A.K., Fonds Bruine Pakken, nr. 5597. Ibidem, nr. 6505. Ibidem, nr. 6173.
65
plan van: hij vermeldde de herberg als De Gints cabaret. Voor de eerste keer zien we duidelijk de ligging van de herberg: op het kruispunt van de weg Tielt- Wakken met de chemin de Meulebeke à Gand (Gentstraat) en even verderop de oude weg (Ie vieux chemin)9*. Op de Ferrariskaart (1773) kunnen we de drie gebouwtjes niet zo goed onderscheiden, ver moedelijk een woonhuis, de stallen en een ovenbuur. Jacques-François Tack, de eerste burgemeester van Oostrozebeke, schreef een gematigd positief oordeel over de herberg neer in zijn ver slag aan de prefect van het Leiedepartement, d.d. 5 augustus 1807. De Ghinste werd niet bij naam genoemd, maar aan de hand van de plaats aanduiding weten we dat het om deze herberg gaat. Er was nog nooit een klacht ingediend tegen Charles Vilain, die de herberg dan ook mocht openhouden pour le service des voyageurs, zij het dat hij nauw lettend in het oog gehouden zou worden95. Vilain, in Ingelmunster gedoopt als Carolus Ignatius, stond vermoedelijk al achter de toog sinds het overlijden van zijn schoonvader Judocus De Maegt op 27 augustus 179196 en zou dit blijven doen tot net geen twintig jaar later, wanneer hij zelf stierf.
94 95 96
66
R.A.K., Fonds Kaarten en Plannen, nr. 27. R.A.B., Fonds Leiedepartement, nr. 2678. R.A.K., Parochieregisters (microfilms).
D e R oeôe
v a n
T ie ft
Inhoud van de 31ste jaargang (2000)
nr. 1, januari 2000 Vanrenterghem B., Van Scuvers-Capelle tôt Schuiferskapelle (p. 3-52)
nr. 2, juni 2000 Seynaeve E., Wakkense soldaten in dienst van Napoleon (p. 3-126)
nr. 3, september 2000 Seynaeve E. (ed.), Het ‘dagboek’ van Hauptmann Griger (p. 3-4) Griger, Journaal van de in Vlaanderen voorgevallen gebeurtenissen (P- 5-47)
nr. 4, december 2000 Delange M , Hollevoet F., De heerlijkheid ter Wincle (p. 3-66)
67
Bestuur van De Roede van Tielt Ronny OSTYN (051) 40 10 16 Paul CALLENS (051) 46 71 90 Philippe DE GRYSE (051) 40 18 38
waarnemend voorzitter, Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt ronnv.ostvn@pi.be ondervoorzitter, Waterstraat 18, 8740 Pittem pinl8290@pi.be secretaris-penningmeester, Stoktmolenstr. 32/3, 8700 Tielt
Lucien AILLIET (051) 40 11 36 Jaak BILLIET (051) 40 14 10 Johan BUYCK (051) 40 61 00 Fons DAS (051) 40 22 83 Rudi DE BRABANDERE (051) 40 72 30 Michaël DELANGE (0474) 43 73 01 Sofie DESCAMPS (056) 70 27 31 Denis HAERENS (056) 60 20 72 Frans HOLLEVOET (051) 40 35 84 Thijs LAMBRECHT (051) 46 47 68 Guido LAMS (051) 65 59 74 Lieven LAMS (051) 65 67 84 Renaat LOBBESTAEL (056) 66 56 10 Luc NEYT (051) 40 60 75 Daniël TIJDGAT (056) 66 58 36 Dirk VANDENBOSSCHE (051) 40 36 94 Paul VANDEPITTE (09) 225 56 53 Jan VANDERMEULEN (051) 40 37 37 Frank VAN EENOOGHE (051) 40 39 06 Robert VANNESTE (051) 40 60 18 Geert VERMEULEN (051) 40 07 14
Schuiferskapellesteenweg 29, 8700 Tielt lucien.ailliet@freebel.net Wingensesteenweg 108, 8700 Tielt
6 8
Klijtenstraat 77, 8700 Tielt iohan.buvck@freebel.net Luxemburglaan 18, 8700 Tielt alfons.das4@vucom.be Sint-Janstraat 35, 8700 Tielt mdidebrabandere@vahoo.com Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke m.delange@vucom.be Hulstsestraat 70, 8520 Kuurne sofiede@ni.be Markegemstraat 71, 8720 Wakken Bedevaartstraat 98, 8700 Tielt Brugsesteenweg 181, 8740 Egem lambrechtthiis@hotmail.com Galgenstraat 29, 8750 Wingene Tieltstraat 46, 8750 Wingene Limnanderstraat 13, 8780 Oostrozebeke lobbestael.renaat@village.uunet.be Luxemburglaan 21, 8700 Tielt ir001485@worldonline.be Rijksweg 378, 8710 Wielsbeke Vander Plaetselaan 33, 8700 Tielt vandenbossched@vucom.be Steendam 74, 9000 Gent paul.vandepitte@skvnet.be Kasteelstraat 26, 8700 Tielt Biermanstraat 55, 8700 Schuiferskapelle vaneenooghe.nemegheer@vt4.net Ieperstraat 84, 8700 Tielt rvanneste@tiid.com Kasteelstraat 165, 8700 Tielt
Rouwdienst
ALG EMENE ELECTRICITEIT
bvbaDebusschere E.&L. ir.
DHONDT Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. (051)40 07 15 Fax (051)40 73 37 GSM (075) 32 77 08
Stationstraat 103 8700 TIELT Tel. (051)40 02 27
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Domotica Studie - Advies - Uitvoering
Bank & Verzekering G RSELW EST ELECTRABEL-© MENS, M I L I E U
EN E N E R G I E
Kortrijksestraat 86 - 8700 TIELT Tel. (051) 42 31 11
DLE COMPUTERS
Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. (051) 40 61 93
A anleg van opritten en terrassen Specialiteit: kasseien, mozaĂŻeken, plattinen, kleiklinkers
Hogenhovestraat 47 - 8700 Aarsele Krinkelweg 1 - 8211 Aartrijke Tel. 047 6 23 41 5 7 - 0 5 1 63 66 60 Fax 051 63 74 37
bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken