ZootenhuHe 'Matelirw StraeteZ
* Zùm k’ï£-e(&
ddboek
aeneij/i$n ?oeKVoom
'mm)
Aerzeeïe
VL'Alic.
tèoAoephhl û r o û fÇ I Qtaerlou/ j* .
f v A
\S e r p e ip if f 7 ^ f1
* W onteêgZem f üHa h d
ff,
êramei
MarkeZ/hen éelohen juka^lBerqbruqqeÿ, mmrbrupae
'd e A b e e le
:T
XRooAheke, h u jiA /n u fi.i'te r \ ., % /.vp
De Roede m n Tieft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 3 1s te jaargang, nr. i - maart 2.001 Afijiftefcaiitoor 8700 Tielt
® I t/ IH lB L O H M
Tel. 051 40 1 1 76
Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93 $ 0 ^ ? T f r A l NIKEA
DE MEIBLOEM een onderneming die reeds 65 jaar lang met troeven als VEILIGHEID - KOMFORT ■ KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
VERNIEUWEN EN HERSTELLEN VAN ZETELS, SALONS, STOELEN EN ZITBANKEN
Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35
<09 ^R G E N T K uw appeltje voor de dorst
STEEDS DE BETERE VOORW AARDEN
Kris Tanghe Kantoorhouder
BOUCKAERT DANIEL Félix D'hoopstraat 33 8700 TIELT Tel. 051 40 42 30
leperstraat 8 8700 Tielt Tel. 051 40 39 53 Fax 051 40 56 79
De Roeรถe van Treft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 32ste jaargang nr. 1 - maart 2001 W ettelijk depot - BD 25413
De Roede van Tielt
Inhoud
Gesticht op 28 april 1970
René De Clercq, Luc Goeminne DE HEREN VAN OESELGEM p. 3-9 Michaël Delange DE WANHOOPSDAAD VAN EEN BEJAARDE MEULEBEKENAAR (1773) p. 10-13 Michaël Delange POLITIEK GETINTE HERBERGRUZIE IN OOSTROZEBEKE (1790) p. 14-19 René Dierckx DE JO N GEN VAN RUISELEDE p. 20-27 Luc Goeminne DE BEVOLKING VAN OESELGEM IN 1695 p. 28-34 Frans Hollevoet HET DROOMKANAAL DIKSMUIDE-WAKKEN (1610) p. 35-37 Paul Huys JOZEF JAEQUEM YNS, TIELTS ‘HEEL-MEESTER EN GEBOORTSHELPER’ p. 38-40 Thijs Lambrecht POLITIEKE CHARIVARI IN TIELT p. 41-45 DE GEMEENTE RAAD VAN THIELT IN BERAADSLAGING p. 46-48
Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
Waarnemend voorzitter: Ronny OSTYN Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt Tel. 051 40 10 16 E-mail : ronny.ostyn@pi.be
Ondervoorzitter: Paul CALLENS Waterstraat 18, 8740 Pittem Tel. 051 46 71 90 E-mail : pinl8290@pi.be
Secretaris-penningmeester: Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax 051 40 18 38
Redactiesecretaris en verantwoorde lijk uitgever: Michaël DELANGE Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke Tel. 0474 43 73 01 E-mail : m.delange@yucom.be
Redactieraad : Jaak Billiet, Johan Buyck, Philippe De Gryse, Michaël Delange, Frans Hollevoet, Thijs Lambrecht en Ronny Ostyn “ De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is 700 frank (17,35 € ) voor gewone leden, 1400 frank (34,70 €) of meer voor ereleden, over te schrijven op het bank rekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “ De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestem ming van de redactie.
2
Bibliotheek & fototheek : Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak
Cartotheek : Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “ District van Thielt (West-Vlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)
René De Clercq
Luc Goem inne
DE HEREN VAN OESELGEM Wie in de twaalfde, dertiende en veertiende eeuw in het bezit was van de dorpsheerlijkheid Oeselgem, is onbekend gebleven. In 1259 wordt een Willem van Oeselgem (Willaume de Oulsenghien) vermeld en in 1337 en 1352 een Kathelijne van Oeselgem. Zij en Katheline de Lake uit Oeselgem (1304) zijn wellicht één en dezelfde persoon. Of een zekere familie ‘van Oeselgem’ ooit in het bezit was van de heerlijkheid, is niet meer te bewijzen. Vanaf 1421 tot het einde van het Ancien Régime vol gen zestien heren uit zes verschillende families elkaar op als heren van Oeselgem.
De oudste vermeldingen van Oeselgem Oeselgem wordt misschien voor het eerst vermeld in het tiende-eeuwse fragment van de Sint-Pietersabdij van Gent in de zinsnede in pago Gandinse... prope flumina Leia in loco vocatur Hacalhem1. In een latere kopie uit de elfde eeuw staat er Hncelhim1. Volgens M. Gysseling zou dit moeten gesitueerd worden als een onbekende plaats bij Brakel, onder Sint-Martens-Latem. C. Tavernier-Vereecken heeft het gewoon over een (tot nog toe) onbekende plaats. Hucalhem (Oeselgem) kan wellicht een verschrijving zijn voor Oeselgem. De Gentse Sint-Pietersabdij bezat immers vanaf de Middeleeuwen eigendommen bij de dorpskerk (ca. 15 ha). Ze behield dit bezit van 1378 tot laat in de achttiende eeuw. Enkele andere oude vermeldingen zijn duidelijke verfransingen, zoals: Ulselenghien (1171) en Hulselenghiem (1190)1 3. In 1218 komt Oselghem 2 voor4, in 1234 wordt een vrijgewijde Heilewif van Osoelghem vermeld5 1 Gysseling M ., Koch A .C .F ., Diplomata Belgica ante annutn millesimum centesimum scripta, Brussel, 1950, p. 131, nr. 8. 2
Fayen A ., Liber traditionum Sancti Pétri Blandiniensis: livre des donations faites à l'abbaye de SaintPierre de Gand, depuis ses origines jusqu’au Xle siècle, avec des additions jusqu'en 1273, Gand,
3
Gysseling M ., Rommel F., Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, NoordFrankrijk en West-Duitsland, voor 1226, Brussel, 1960, deel 2, p. 757; Tournai, Cathédrale, canalaire C, nr. 43 en 71.
4
Gysseling M ., Rommel F., o.c., p. 757; Rijksarchief Gent (R .A .G .), Sint-Veerle.
1906, 28, 2-3.
5 Tavernier-Vereecken C ., Gentse naamkunde van ca. 1000 tot 1253: een bijdrage tot de kennis van het oudste Middelnederlands, Brussel, 1968, p. 475.
3
en in 1337 is het Oeselghem. De hedendaagse schrijfwijze komt er in 1915. De betekenis is waarschijnlijk Odo, voorzien van een dubbel diminutief-suffix -so en -el, gevolgd door een ingaheem-formatie. De dorps naam gaat dus terug op Odsila, troetelnaam voor Odo.
Familie van Uitkercke In 1382 wordt een zekere Wouter van Uitkerke als een van de belang rijkste grondheren van Oeselgem vermeld. Misschien was hij de broer van Geraert van Uutkercke. Of één van beiden ooit dorpsheren van Oeselgem waren, is niet bekend. Roelant van Uitkercke werd rond 1383 geboren als zoon van Geraert en Margaretha van Maldegem6. Vanaf 1383 tot 1442 was hij heer van Heestert en de dorpsheerlijkheid Lake te Zulte. Hij was rond 1404 gehuwd met Margaretha Van der Clyte, gezeid van Komen. Roelant was een gunsteling van Jan Zonder Vrees, hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen (1404/1405-1419) en bekleedde dan ook tal van belang rijke functies (kamerling, raadsheer, diplomaat en veldheer), wat zo bleef onder zijn opvolger, hertog Filips de Goede. Vanaf 1421 wordt hij ook als heer van Oeselgem vermeld. Als bevoorrecht gunsteling van de graaf ontving hij zelfs Deinze, als leenheer tussen 1432 en 1435. Vanaf 1436 verliep zijn tot dusver schitterende loopbaan in minder gunstige zin. Hij overleed in april 1442 en werd in Maldegem begraven. Hij was toen zestig jaar oud. Roelants zoon, Jan van Uitkercke, was drie maanden vroeger op 36-jarige leeftijd, na een even bewogen leven als zijn vader, ter dood gebracht. Jan werd rond 1405 geboren als enige zoon. Hertog Filips de Goede was zijn dooppeter7. Reeds in 1425 was hij diens kamerheer en nadien wordt hij ook veldheer. In 1432 trouwde hij in Brugge met Bonne de Herbaumez, die toen amper acht jaar oud was, een huwelijk ‘gearrangeerd’ door de hertog. Vanaf 1436 werd ridder Jan reeds als heer van Oeselgem en Herbomez vermeld, maar vanaf 1440 kon hij zijn leenverplichtingen niet meer nakomen en geraakt hij in financiële problemen. Het ging van kwaad naar erger. Een jaar nadien werd hij in Brugge aangehouden wegens sodomie en werd hij uitgeleverd aan het hof van hertog Filips. In december 1441 werd hij te Saaftinge onthoofd door zijn oom Colard van der Clyte. Nadien bleek duidelijk dat Jan van Uitkercke een enorme schuldenberg achtergelaten had. De heerlijkheid Oeselgem werd dan ook verkocht ten voordele van de schuldeisers. 6 Boone M ., Roelant van Uutkercke, in: Biographie nationale, Brussel, 1996, deel 15, kol. 733-742. Fris W., Jean de Uutkercke, in: Biographie nationale, Brussel, 1930-1932, kol. 1018-1020.
4
Familie van Gistel Geraert van Gistel (ca. 1410-1452), zoon van Lodewijk en Elisabeth van Steenhuse, erfvrouw van Beveren8, was heer van Beveren (bij Kortrijk) en Oeselgem, dat hij in 1442 uit de nalatenschap van Jan van Uitkercke gekocht had. Geraert, een hoog grafelijk ambtenaar van hertog Filips de Goede die ook het Goed te Walle in Oeselgem bezat, was ook hoogbal juw van Kortrijk (1436-1444) en van Gent (1449-1451). Een hoogbaljuw trad in de kasselrij op als de vertegenwoordiger van de graaf. Zijn echt genote Alice de Walcourt overleed op 12 juni 1448, hijzelf op 11 juli 1452. Hij het twee kinderen na: Félix en Jacquemijne. Zijn zoon, ridder Félix van Gistel, raads- en kamerheer van de hertog van Bourgondië, geboren rond 1435, wordt voor het eerst als heer van Beveren vermeld in 1453 en als heer van Oeselgem in 1474. Hij was gehuwd met Margaretha van Halewijn, dochter van de heer van Maldegem (11503). Zijn dochter was in 1473 ongehuwd gestorven, toen hij baljuw van Oudenburg was. Hijzelf overleed op 14 mei 1477, zonder rechtstreekse erfgenaam. De familie van Gistel heeft waarschijnlijk nooit zelf in Oeselgem gewoond. Rond 1480-1490 zou de dorpsheerlijkheid van Oeselgem ver kocht zijn aan de familie de Luceboone9, maar hierover hebben we nog geen bewijzen kunnen terugvinden.
Familie de Luceboone Ferdinand de Luceboone (geboren rond 1440) was omstreeks 1460 gehuwd met Jakelijne Bruwaen. In 1476 wordt hij vermeld in verband met de verpachting van een weide in Sint-Maria-Oudenhove. In 1481 kocht hij te Oeselgem het Goed ter Planken en een bunder land, genaamd den Meulenwal'0. In 1485 werd hij benoemd als hoofdmagi straat in Gent en hij wordt in 1498 vermeld als heer van Oeselgem, Croovelde en Mariakerke. Door het huwelijk van hun dochter, AnneMarie de Luceboone, die dan erfvrouw werd van Oeselgem en Croovelde (onder Meulebeke), met Jan de Gruutere kwam het in deze familie terecht.
Debrouwere M ., Duccatteeuw E ., Kroniek van duizend jaar Beverna cum ecclesia, in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring “De Gaverstreke", XVIII, 1990, p. 125-190. De familienaam de Luceboone wordt door sommige auteurs op basis van bepaalde bronnen soms als Luxbonne of Lixbonne geschreven. Betekent de naam soms niet 'van Lissabon'? R .A .G ., Fonds Piers de Raveschoot, nr. 1372.
5
1421 - 1442
(y fXJoj
J 1 n ^ r J u pj 1480 - 1510
1510 - 1607 H) 44
DE LUCEBONE
DE G m J ร T E I l E .
1607 - 1727
1727 - 1794
laCfdnc? n cTB-ri7,รงrtju a ls
KERCHOVE
( d k I.
Wapenschilden van de families waaruit de heren van Oeselgem stammen
6
Familie de Gruutere De familie de Gruutere, van oudsher behorend tot de Gentse patriciërs, had in 1466 Eksaarde gekocht. Dat ze ooit in Oeselgem gewoond zou den hebben, bestaat niet, maar wellicht verbleven ze wel af en toe ’s zomers op hun kleine versterkte kasteeltje langs de Leie, met uitzicht op de Ham van Olsene11. Jan de Gruutere, zoon van Jan, heer van Eksaarde, Zwavenaarde, Mariakerke en Vaernewijck (titels die hij na diens overlijden ging dra gen), en van Maria Corins, werd door zijn huwelijk met Anne-Marie de Luceboone kortstondig heer van Oeselgem, want hij overleed reeds op 22 juni 1511. Zijn weduwe overleefde hem enkele jaren en stierf op 25 oktober 1519. Hun zoon Karei (ca. 1470-1557) werd na het overlijden van zijn moeder op zijn beurt heer van Eksaarde, Zwavenaarde (onder Sinai), Oeselgem, Zandvoorde (onder Oeselgem) en Croovelde (onder Meulebeke). Hij was een eerste maal gehuwd met Margriet van Bourgondië, die voortij dig en kinderloos overleed op 20 mei 1542. Hij hertrouwde reeds op 26 september van datzelfde jaar met Antoinette de Schietere, dochter van Antoine, heer van Voorde1 12. Karei de Gruutere was lange tijd hoofdde ken van het Land van Waas en ook van de Keure te Gent. Hij overleed in deze stad op 8 oktober 1557. Zijn tweede vrouw overleed kort nadien (op 1 januari 1559). De echtgenoten leefden hun hele leven lang in Gent. De wettige erfgenaam van Karei was Antoon (ca. 1543-1581). Hij was gehuwd met Eleonora van Huerne, erfvrouw van Belsele, en was een tijdlang grootbaljuw van het Land van Waas (1576-1579). Hij overleed op 7 augustus 1581, zijn echtgenote op 21 juni 1586. Beiden werden in Eksaarde begraven. Hun zoon, Philips de Gruutere (ca. 1563 - 14 september 1624), werd rond 1588 heer van Oeselgem. Hij was gehuwd met Joanna Rijm, doch ter van Karei, heer van Bellem. Ook Philips was hoofdschepen van het Land van Waas (1601-1624). Net zoals zijn ouders ligt hij begraven in Eksaarde. Hij had twee dochters. Aan Florence de Gruutere gaf hij op 15 juni 1607 de heerlijkheid Oeselgem en verscheidene lenen in Gottem als bruidschat bij haar huwelijk met Philips Lanchals13. 11 de Herckenrode J . , Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne, Gand, 1865, t. 2, p. 886. 12 de Schietere de Lophem A ., Histoire de la familie de Schietere, in: Tablettes des Flandres, recueil 9, Bruges, 1968, p. 233-239. 13 R .A .G ., Fonds Piers de Raveschoot, nrs. 262 en 263.
7
Familie Lanchals Florence de Gruutere, erfdochter van Eksaarde, Zandvoorde, Oeselgem, enz., huwde op 23 augustus 1606 met ridder Philips Lanchals, geboren in 1585 als enige zoon van Pieter Lanchals. Philips was heer van Olsene, Dentergem en Gottem. Hij was ook hoofddeken van het Land van Waas en zes jaar schepen van Gent. Door zijn huwelijk met Florence de Gruutere werd hij ook heer van Oeselgem14. Zijn vrouw overleed in Gent op 8 april 1632. Hij overleefde haar een paar jaren en stierf op 17 okto ber 1637. Philips en Florence hadden behalve een dochter (JeannePhilipine, die met Gaspar Damman huwde), ook een zoon, Maximiliaan-Antoon, waardoor de erfopvolging verzekerd was15. Baron Maximiliaan-Antoon Lanchals werd dus rond 1637 baron van Eksaarde, heer van Olsene, Dentergem, Oeselgem, Gottem, Zwavenaarde, enz. Hij werd hoofdschepen van het Land van Waas, huwde in 1641 met Philipine-Joanne Van der Gracht, met wie hij een zoon had: Frans-Filips. Na zijn vroegtijdige overlijden op 19 augustus 1650 trad zijn jonge weduwe opnieuw in het huwelijk met kolonel Donate Allemani. Frans-Filips was in 1658 in het kasteel van Kruishoutem zeer jong gehuwd met de vijftienjarige Victoria-Desideria Allemani (uit Firenze). Hij was toen rond de zestien jaar oud! Op 29 oktober 1677 overleed hij. Naast hun dochter Anna-Isabella hadden ze als erfgenaam DonaasMaximiliaan Lanchals. Deze laatste mannelijke erfgenaam van het geslacht Lanchals huwde in 1695 met Marie-Antoinette Hangouart d’Avelin. Ook hij droeg dezelfde titels als zijn voorvaderen. Hij stierf op 29 juni 1727 en werd begraven in Eksaarde, de woonplaats van zijn familie. Zijn weduwe overleefde hem bijna 22 jaar ( t l 749). Ze hadden geen nageslacht, vandaar dat zijn feodale bezittingen overgingen op zijn zuster Anna-Isabella Lanchals.
Familie de Kerchove Anna-Isabella Lanchals, geboren rond 1675 als dochter van Frans-Filips en Victoria-Desideria Allemani, was de laatste barones van Eksaarde met die naam. Zij erfde alle bezittingen van haar broer en werd dus erfvrouw van Olsene, Dentergem, Oeselgem en Gottem. Haar man was 14 Vanquickelberghe D ., De heerlijkheid Olsene en haar heren uit het geslacht “Lanchals” en “de Kerchove”, in: Bijdragen tot de geschiedenis en de folklore van Zulte, 1986, p. 86-95. 15 R .A .G ., Fonds Preudhomme d ’Hailly, nr. 165.
8
sinds 1698 messire Jan-Frans de Kerchove, heer van Etikhoze, la Deuze, enz. Hij stierf op 29 juni 1733, zij op 12 augustus 1735 (begraven in Olsene). De drie zonen uit hun huwelijk werden de stamvaders van de verschillende takken de Kerchove. Engelbert-Martin-Jozef de Kerchove, baron van Eksaarde, werd later heer van Olsene. Hij overleed op 21 februari 1748. Jean-François jr. werd heer van Dentergem en GerardFerdinand-Jozef heer van Oeselgem en Gottem. De jongste dochter, Caroline-Françoise, huwde met Jeroom-Olivier Limnander, heer van Zulte. Zij overleed op 17 april 1749. Gerard-Ferdinand-Jozef de Kerchove d ’Ousselghem (1709-1763), heer van Oeselgem en Gottem, was leenman van de kasselrij van de Oudburg te Gent van 1752 tot 1758. Hij was gehuwd met Marie-Anne de la Faille (tGent, 1767). De vaste verblijfplaats van de familie de Kerchove was Gent: ze woonde nooit in Oeselgem. Hun zoon Emmanuel-Jan-Boudewijn de Kerchove d’Ousselghem (17391815) was de zestiende en laatste dorpsheer van Oeselgem en Gottem. Hij was gehuwd op 24 juni 1760 met Constance-Antonia de la Tour Taxis, die kinderloos overleed op 14 februari 1762. Hij hertrouwde op 11 april 1763 met Maria-Francisca de Heems, die hem veertien kinderen schonk. Zij was de dochter van Jan-Baptist, baron van Heems, heer van Luchteren (Drongen) en Zeveren. Volgens het landboek van Oeselgem van 1770 bezat Emmanuel de Kerchove toen 62 ha eigendom (d.i. 13% van de totale oppervlakte van het dorp), de dorpswindmolen incluis16. Toen was het vervallen familiekasteel langs de Leie, een toestand waar het in 1640 al in verkeerde, zo blijkt uit een in dat jaar gedateerde kaart17, volledig verdwenen en bleef alleen nog een omwalde ronde motte zichtbaar. De laatste dorpsheer van Oeselgem overleed dus in 1815. Het familiegraf bevindt zich op het kerkhof van Gottem. De late re familienakomelingen woonden in Gent en Vosselare.
16 Rijksarchief Kortrijk, Fonds Aanwinsten VI, nr. 1935; Fonds Kaarten en Plannen, microfilm 111 58 61, deel 2 (landboek van Oeselgem, 1770). De totale oppervlakte van Oeselgem bedraagt 461 ha. 17 R .A .G ., Fonds Baudelo, nr. 3085: kaart van de Ham te Olsene, ca. 1640.
9
Michaël Delange
DE WANHOOPSDAAD VAN EEN BEJAARDE MEULEBEKENAAR (1773) Op 20 maart 1773, rond een uur of zes ’s avonds, was er een niet-alledaagse toeloop in een klein werkmanshuisje gelegen dichtbij de Peemaxbeek en de huidige Ooigemstraat in Meulebeke. Maximiliaen De Voldere en Joannes Buyck kwamen er niet langs als buren, maar in hun hoedanigheid van schepenen van de heerlijkheid Rijckaertscheure. De bewoner van het huis, Joannes De Pretere, was er eerder die middag gestorven, weliswaar in verdachte omstandigheden. Jean Fredericq Laridon, de baljuw, had daarom bevolen een autopsie uit te voeren op het lijk om de precieze toedracht van het overlijden te achterhalen. Joannes Baptiste Pijcke, licentiaat in de medicijnen uit Meulebeke, en Franciscus Vande Weghe, chirurgijn uit Ingelmunster, stelden officieel de diagnose dat de man door verhanging aan zijn eind gekomen was. Een gepreste ligne ront den hals was daarvan het onmiskenbare bewijs. De gerechtelijke mallemolen werd dadelijk in gang gezet om het cadaver van Joannes De Preetere te vervolgen. Zelfmoord werd o.i.v. het ker kelijke recht tijdens het Ancien Régime (of om precies te zijn tot 1782') immers beschouwd als een zwaarder misdrijf dan moord: de dader had niet iemand anders gedood, maar wel zichzelf, d.i. zijn eigen lichaam en (vooral) zijn eigen ziel. Het was niet de mens die naar eigen wille keur over leven en dood kon beschikken, maar wel God, die geeft en neemt. De zelfmoordenaar kon bijgevolg niet begraven worden in gewij de grond (het kerkhof) en werd dus op een andere plaats in de parochie ter aarde besteld, over het algemeen op een uithoek van het kerkhof of zelfs van het dorp. Bepaalde toponiemen in onze regio verwijzen nog altijd naar dergelijke begraafplaatsen, b.v. balling(en), ball(i/y)nck, balling(voet)weg (in Oostrozebeke, Ruiselede, Harelbeke, Ardooie, Waregem en Heestert)1 2. In sommige gevallen kan deze specifieke plaatsnaam 1 Keizerlijk decreet van 12 oktober 1782, uitgevaardigd door de verlichte despoot Jozef II: Aiant pris
en considération que les suicides ne peuvent être attibués qu'à des égaremens d'esprit, soit continu els, soit momentanés; qu'il est par conséquent inhumain de sévir contre les cadavres des suicidés CRecueil des Ordonnances des Pays-Bas Autrichiens, 3e série, 1700-1794, Bruxelles, t. XII, p. 211, uit gegeven door Verhaegen P.). 2
De Flou K ., Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Brugge, 1914-1918, deel I, kol. 495-498.
10
ook toegeschreven worden aan een bepaalde familie, nl. Ballinckx of Ballings3. ’s Anderdaags (21 maart) riepen bovenvermelde schepenen twee naas te familieleden en twee buren van de overledene bij zich in het schepen huijs ordinaire om iets wijzer te worden over de ware toedracht van de verhanging. Deze getuigen waren Anna Marie Verbuyt (De Preteres tweede echtgenote), Carolus Philippus Velge (zijn stiefkleinzoon), Livinus Vande Kerckhove (een buur) en Ignatius Verhiest (een omwonen de). Dankzij hun getuigenissen krijgen we een goed beeld over wat Joannes De Pretere toch bezield had om zich bijna driekwart eeuw na zijn geboorte (in 1699) van het leven te beroven. Het was in de late voormiddag van die bewuste twintigste maart geweest, ergens tussen tien en elf uur, dat Guilliaeme Sabbe het tuinpad van Joannes De Pretere opgestapt was. Een bezoek van de sergeant van Rijckaertscheure beloofde weinig goeds en inderdaad, Sabbe kwam beroepshalve: om Joannes aan te manen zijn uitstaande schuld bij Joseph Tijdtgat in te lossen. Joannes reageerde uiterst ontstemd en emo tioneel bij de overhandiging van het daeghbilliet. Hij zei van een schuld helemaal niets af te weten. Gij sijt eenen ouden doogeniet om uwe schuit te loochenen! reageerde de sergeant hierop. Maar de oude man ant woordde: Gij sijt oock eenen doogeniet met den hoope! Sabbe maakte er verder geen woorden meer aan vuil en ging weg. Hij liet Joannes hele maal van slag achter. Na een kwartiertje ijsberen in huis ging hij back ten den hoven op het gars liggen en stond niet meer op voordat het mid dag geworden was. Anna Marie Verbuyt had al gezien dat haar man de slechte boodschap van de sergeant maar moeilijk kon verwerken. Wanneer hij voor het middagmaal geroepen werd, kwam hij wel bin nen, maar schoof niet aan tafel aan. Zonder een woord te zeggen, klom de oude man op zolder en liep een poosje later terug naar buiten. Het is al verloren dat gij spint, ick gaen mij om hals brengen, zei hij. Geschokt antwoordde zijn echtgenote hierop: lek en schicke dat niet! Peist liever
op uwe ziele! Ongerust over het vreemde gedrag en de akelige uitspraak van Joannes stuurde ze enkele minuten later Carel Philippe achter hem aan. Het twaalfjarige jongetje dat bij zijn grootouders inwoonde, vond de nestor echter nergens. Nu was Anna Marie helemaal in alle staten en ging ze zelf angstvallig naar haar man op zoek. Het duurde niet lang vooraleer ze een gruwelijke ontdekking deed in de varkensstal [het swijnscot), aan de noordoostkant van het huis. Toen ze de deur opentrok, zag ze dat 3 Debrabandere F., Verklarend woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk, Brussel, 1993, deel 1, p. 97.
11
Joannes er zich met een touw aen eene sijelatte opgeknoopt had! Onmiddellijk schreeuwde ze om hulp, greep het lichaam van haar man vast en in een wanhopige poging om de luchttoevoer terug mogelijk te maken (in de meininge van hem vande doodt te verlossen), trachtte ze het dode gewicht omhoog te duwen. Even later kon de koord doorge sneden worden om Joannes te laten sineken. Men haalde de strop van rond zijn hals, maar het was hopeloos te laat. Joannes De Pretere was niet meer. Op juist drie maanden na was Anna Marie twintig jaar met hem getrouwd geweest, in goede en kwade dagen. Joseph Robijn {junior) en Eugenius Baeckelandt, respectievelijk de advocaat en de procureur van (het lijk van) Joannes De Pretere, pro beerden op 23 maart 1773 aan te tonen dat hun cliënt niet meer bij zijn volle verstand geweest was, toen hij de hand aan zichzelf sloeg en daar om niet postuum veroordeeld mocht worden. Vele rechtsgeleerden meenden immers dat de wet enkel van toepassing was op zelfmoorde naars die bij hun volle verstand gehandeld hadden. Bij De Pretere was dit duidelijk het geval niet geweest, zo werd er betoogd, en daarom moest hij worden geexcuseert van het rigeur der wetthen ten dien poin te. Hij zou zelfs al enkele jaren wat verward geweest zijn, ter oorsaecke van sijnen hoogen auderdom. Of om de argumentatie van de verdedi ging letterlijk te citeren: den ouderdom van ontrent de tachtentigh jaeren, welcken ontegensprekelyck (!) eene sieckte ofte crancksinnigheyt mede bringht. Een lang leven impliceerde immers vele tegenslagen overlijdens van geliefden, geldnood {overgroote armoede) en toenemen de ziekte en lichamelijke aftakeling - waeruyt andermael sijne cranck sinnigheyt geensints te verwonderen en is. Livinus Vande Kerckhove ver klaarde dat de overledene, weinig gebrouilleert in het hooft, een week of drie voor zijn dood tegen hem nog gezegd had: lek sal noch mijn sinnen missen, want ick en can geen huijs houden met mijn vrauwvolck. Verhiest vertelde dat hij De Preetere geene vaste discourssen en hadde ende somtijdts contrarie antworde op het gonne hem gevraeght wiert. Ook Pijcke en Vande Weghe waren het er vanuit medisch standpunt roerend over eens dat De Pretere zelfmoord gepleegd had uijt kinsheijd ofte bij deffect van verstant. Zou iemand die ten volle bij zijn zinnen was, vrijuit gezegd hebben dat hij aanstonds zelfmoord zou plegen? Tuurlijk niet, een mening die de facultheydt der medecijnen tot Loven ende meer ande re ook toegedaan waren. Kortom, volgens de verdediging ging het om een spontane en ondoordachte wanhoopsdaad van een hoogbejaarde, kinds geworden man die geen enkele mogelijkheid gezien had om zijn opdoemende schulden af te lossen en daarom zelfmoord gepleegd had. Zijn lijk verdiende niet gestraft te worden, maar moest aan zijn rou wende familie terugbezorgd worden voor een eervolle begrafenis. Voor de schepenen en de geconsulteerde rechtsgeleerden (Dutoict, J.B . 12
Robijn en Du Toict d’Oijevaersnest, allen uit Kortrijk) was echter alleen maar één feit van tel, namelijk dat Joannes De Pretere zichzelf gedood had. Baljuw Laridon veegde in slechts enkele woorden de hele argu mentatie van de verdediging van tafel door te schrijven: seght den geheelen inhouden van diere te rejecteren als irrelevant ter materie. De schepenbank velde dus het volgende vonnis: het lijk van Joannes De Pretere moest onmiddellijk in ongewijde grond begraven worden sonder eenighe pompe funebre, in aanwezigheid van de schepenen van de heer lijkheid. De exacte plaats van het dodenveld wordt in de bronnen ech ter niet expliciet vermeld [ter plaetse bij het selve collegie gedesigneert). Zou dit toen al op een ongewijd lapje grond bij het kerkhof geweest zijn, een plaats waar tot in deze eeuw niet-christenen en zelfmoordenaars in Meulebeke afzonderlijk begraven werden? Opmerkelijk is dat er in de veroordelingsakte toch de volgende passage opgenomen werd: niet min
acht nemende op de redenen van defentie over het selve cadaver gedient ende desselfs apparante flauwheijt van geeste4. Er was begrip geweest, maar niet voldoende...
In dit artikel werden brongegevens verwerkt die terug te vinden zijn in: Gemeentelijk Archief Meulebeke, Parochieregisters Meulebeke en handboeken van Meulebeke (1654-1656 en 1756/1780); Rijksarchief Kortrijk, Fonds Descantons de Montblanc (nr. 986) en Scabinalen Rijckaertscheure (17661779, f. 197v-198v). Qua literatuur werden geconsulteerd: Vandekerckhove L ., Van straffen gespro ken. De bestraffing van zelfdoding in het oude Europa, Tielt, 1985; Vanhemelryck F., Misdadigers tussen rechter en beul, 1400-1800, Antwerpen, 1984.
13
Michaël Delange
POLITIEK GETINTE HERBERGRUZIE IN 00STR0ZEBEKE (1790) Een oude conventie bepaalt dat het jaar 1789 het einde is van het Ancien Régime. Feitelijk is dit voor onze gewesten onwaar, aangezien de Zuidelijke Nederlanden toen nog geen deel uitmaakten van het Franse koninkrijk en pas in 1795 door de Franse republiek aangehecht zouden worden. De oppositie tegen de vorst was in de jaren 1780 echter niet alleen in Frankrijk almaar toegenomen, maar ook in de Oostenrijkse Nederlanden. Het einde van het Ancien Régime werd ook daar al voel baar (of net niet). In een klimaat van groeiende ontevredenheid over de slabakkende economie, de stijgende levensduurte ten gevolge van opeenvolgende tegenvallende of ronduit mislukte graanoogsten waren de progressieve en radicale hervormingen van keizer Jozef II (17801790) voor de inwoners van zijn Nederlandse provincies heel moeilijk om te slikken. Zij zaten vastgeroest in eeuwenoude tradities en waren dan ook allerminst opgezet met de verlichte maatregelen van zijn Gleichschaltungspolitik of met de toenemende bemoeienis van de staat (vorst) met kerkelijke en godsdienstige aangelegenheden. De Staten (standenvertegenwoordiging) van Brabant en Henegouwen namen het voortouw in de weerstand tegen Jozef II, die, overtuigd van zijn gelijk, weinig of geen toegevingen deed en zo steeds meer olie op het vuur goot1. Na een woelig jaar van almaar toenemende opstandigheid tegen het Habsburgse gezag, ook in Vlaanderen (en de Staten), werd op 10 januari 1790 in Brussel de onafhankelijkheid van de Verenigde Neder landse Staten (Etats Belgiques Unis)1 2uitgeroepen: de Brabantse Omwen teling. Alle maatregelen die Jozef II in de voorbije jaren doorgevoerd had en de weerzin opgeroepen hadden van de standen (Kerk, adel en steden), werden ongedaan gemaakt. De hang naar herstel van de voorvaderlijke privileges leefde blijkbaar 1 Heirwegh J .- J ., Het einde van het Ancien Régime en de revoluties, in: Hasquin H. (red.), Oostenrijks België, 1713-1794. De Zuidelijke Nederlanden onder de Oostenrijkse Habsburgers, [Brussel], 1987, p. 467-504. 2
De nieuwe staat werd opgericht door het Tractaet van vereeninge, ende oprechtinge van het souvereyn congres der Vereenigde Nederlandsche Stoeten. Dit is dus de correcte toenmalige, VlaamsNederlandse, naam en niet 'Verenigde Belgische Staten’ zoals zo vaak geschreven wordt om de link te leggen met de revolutie van 1830 (Denis J ., Geografie van België, Brussel, 1992, p. 18).
14
ook sterk in Oostrozebeke: 140 Oostozebekenaren trokken op 14 en 16 september 1790 naar Kortrijk en legden er als representanten van het volck voor de hoogpointers de eed van trouw af aan het ‘nieuwe’ vader land of liever aen de Staeten van Vlanderen. Uit Ingelmunster daagden er 700 op, uit Ooigem 60, uit Wielsbeke 70, uit Sint-Baafs-Vijve en Markegem 90, uit Dentergem 150, uit Tielt-Buiten 300, en uit Meulebeke 700'. Deze vrijwilligerskorpsen zouden moeten instaan voor de orde handhaving, de bescherming van privé-eigendommen (bij eventuele rellen) en de veiligheid van hun dorp in het algemeen. Maar wie had het opperbevel, zo vroeg men zich in Ingelmunster af: de Kortrijkse magistraat of de plaatselijke schepenbank? En wie zou den exercitiemeester, trommel ende tambour betalen? Vast staat dat het de intentie van de Staten was om de plaatselijke milities in te zetten als een machts instrument tegen de geregelde Oostenrijkse troepen, maar we geloven dat er niet veel gezegd hoeft te worden over de daadwerkelijke slag kracht van dit vrijwilligersleger. In verhouding met de inwonersaantallen van de omliggende dorpen lijken de 140 patriotten van Oostrozebeke misschien maar een pover aantal, maar de patriottische geest leefde er wel degelijk. Een indicatie hiervan is te vinden in de plotse impopulariteit die de wijdverspreide doopnaam Josephus tijdens de jaren 1788 en 1789 in Oostrozebeke kende: toeval lijkt uitgesloten3 4. Vast staat dat er ook in Oostrozebeke vanaf juli 1789 een burgerwacht actief was5. En in februari 1790 gingen Petrus Sutterman en Joannes-Baptista Portois, de onderpastoors van de Sint-Amandusparochie6, voor in een begrafenis van patriotten, waarbij ze merkbaar voor hen partij kozen: onder welke inzichten zekerlyk het
minste niet is de eendragtigheyd en liefde te bekomen door geheel ons Nederland7. Maar die essentiële eendracht ontbrak en de jonge confe deratie werd spoedig door de keizerlijke troepen heroverd. Tegen het einde van 1790 waren de Zuidelijke Nederlanden terug volledig in Oostenrijkse handen, zij het echter niet voor lang... Maar dat is een ander verhaal. In deze bijdrage zullen we niet ingaan op de nationale of regionale weerslag van de kortstondige onafhankelijkheidsstrijd van dit 3
Deze dorpen grenzen aan Oostrozebeke. Volledigheidshalve geven we ook de aantallen uit de andere dorpen van de roede van Tielt: Aarsele (260), Egem (50), Gottem (100), Kanegem (150), Oeselgem (80), Pittem (460), Poeke (140), Ruiselede (320), Wakken (800), W ingene (430) en Wontergem (30) (Rijksarchief Kortrijk (R .A .K .), Fonds Bruine Pakken, nr. 5744).
4
Delange M ., Oostrozebeke 1729-1797. Een historisch-demografische analyse van een dorp op het West-Vlaamse platteland tijdens de achttiende eeuw, Leuven, 1998, p. 177.
5 Arickx V., Keizersgezinden in het Tieltse en patriottinnen te Wingene, in: Biekorf. Westvlaams Archief voor Geschiedenis, Oudheidkunde en Folklore, LXIV, 1963, p. 331. 6
Ten gevolge van het overlijden van Jacobus Franciscus Santens (pastoor van 1762 tot 1789) fungeerde diens trouwe onderpastoor Sutterman korte tijd als deservitor, in afwachting van de aanstelling van een nieuwe pastoor (Petrus De Geest).
7 Huyghebaert J „ Patriottische plechtigheid in Oostrozebeke, 1790, in: Biekorf. Westvlaams Archief voor Geschiedenis, Oudheidkunde en Folklore, LXXXIX, 1989, p. 154-155.
15
‘embryonale België’, maar willen we een korte aanvulling geven m.b.t. het patriottisme in Oostrozebeke anno 1790. Dankzij een gelegenheidsvondst, namelijk van een klein ‘proces-verbaal’ tegen een zekere Ignatius Masschelin (een zgn. informatie préparatoire), komen we over deze woelige periode iets meer te weten. Op donderdagavond 26 augustus 1790, zo verklaarde de 27-jarige Joannes Ottevaere fs Marijn, zou Ignaes Masschelin8, zich in ‘Den Hert’, her berg en schepenhuis van Oostrozebeke, beledigend en lasterend uitge laten hebben over de voluntaire patriotten van dit dorp, hoewel hij daar geen enkele reden toe had. En daarmee ging de bal aan het rollen. Nog geen twee dagen later formuleerde Jean Fredericq Laridon, baljuw van Oostrozebeke, de volgende aanklacht tegen Masschelin: ongepermit
teerde ende schandalfige] injurien, dreijgementen ende aggressien dafer] bij voegende dat de patriotten voluntaijren], compagnie der vaderlandere binnen Roosebeke, al schelmden waeren en dat hij [d.i. Masschelin] hun zoude vermoord hebbenh Op vraag van Laridon lieten burgemeester Guillielmus Vanden Bulcke en schepen Jacobus Van Poucke op 28 en 30 augustus 1790 een aantal personen bij zich komen in het schepenhuis om hun verklaringen af te nemen nopende de menassen gedaen door Ignaes Masschelin jegens het corps volontaire der gemelde prochie. Griffier J .J . Libbrecht noteerde de getuigenissen van Anne Therese Cagnie, de waardin van Den Hert, van schilder Jacobus Gandolfus Cornillie, bakker Joannes Ottevaere, hor logemaker Francis Lievens, molenaar Gabriel Francis De Jonge en wever Ignatius De Caluwe. Hieruit kunnen we ongeveer opmaken wat er ge beurd is. Rond tien uur op die bewuste donderdagavond was Joannes Ottevaere, sijnde eenen van het corps voluntaire, ‘Den Hert’ binnengestapt, een half uurtje later gevolgd door Masschelin, meester isersmit. Sieur Franciscus De Bal zat er ook en het drietal geraakte met elkaar in gesprek over een brandend actueel onderwerp, namelijk over de rol van de patriotten in het onafhankelijke Vlaanderen. Dit ontaardde echter al snel in een ruzie. De voluntaire van Roosebeke sijn al doogenieten! zo zei de smid. Maar daarmee ging de bakker vanzelfsprekend niet akkoord: lek en schijcke Ignaes werd rond 1752 in Zonnebeke geboren als zoon van Alexander Jacobus Masschelin en Anne Therese Herman. Hij kwam vermoedelijk pas ten tijde van zijn huwelijk met de Ooigemse Helena Kint in Oostrozebeke wonen, maar dit staat vanzelfsprekend niet vast. Bij de geboorte van zijn eerste kind Alexander (in 1780) werd hij in het doopregister Ignatiiis Alexander genoemd, bij die van zijn tweede kind Theresia (in 1782) Leonardus Alexander Ignatias en bij die van zijn andere kinderen, Coleta (1784), Franciscus (1787), Augustinus (1790) en Theresia (1793), gewoon Ignatius.
What’s in a name? 9 R .A .K ., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 6987 (beschadigde akten, vandaar de vierkante haak jes).
16
niet dat het al doogenieten sijn. Masschelin slikte zijn woorden niet in en deed er nog een schepje bovenop door een (recente) diefstal in Wielsbeke in de schoenen van de Oostrozebeekse patriotten te schui ven: Die de haenen van Augustijn De Pape ende Jacobus Beel op Wielsbeke gestolen hebben, dit sijn eventwel doogenieten. Augustinus De Paepe en Jacobus Beel waren beiden boeren, de eerste woonde op Lembeke, de andere bij de oliemolen10*. Masschelin hield voet bij stuk: De patriotten van Roosebeke sijn haenediefven! Hij verweet hen met andere woorden van machtsmisbruik: terwijl het hun taak was diefstal te beletten, zouden ze zelf stelen! Ottevaere was hiervan echter niet onder de indruk (of misschien net wel: zijn uitspraak is voor interpre tatie vatbaar) : Coont gij het goet maeken dat het van ons voluntaire sijn
die dit gedaen hebben, sij sullen uijt ons compaignie gaen of ick sal er uitscheeden. Ick en sal met sulck volck niet dienen! Waarop Masschelin beloofde er werk van te maken en bleef voortbomen over de twij felachtige integriteit van het plaatselijke vrijwilligersleger. En zoals zo vaak liep ook deze herbergtwist uit op een handgemeen. Met eenen regel die hij in d ’hanjt] hadde, sloeg de smid staalhard op hoofd en schouder van de bakker, die dit niet zomaar liet gebeuren en Masschelin neermaaide. Anne Therese Cagnie had er duidelijk geen goed oog op en haalde er snel haar echtgenoot, Joannes Coopman, bij om de kempha nen uit elkaar te halen, maar toen ze samen de herberg binnenkwamen, had De Bal ze al gesepareerft] en was de rust weergekeerd, tenminste: in ‘Den Hert’. Naar zijn eigen zeggen was Joannes Ottevaere hierna onmiddellijk naar huis gegaan. Rond één uur ’s nachts kreeg hij echter het bezoek van capitain Franciscus Tack in het gezelschap van eenige voluntaire van het vrij corps. Volgende namen worden daarbij genoemd: Marijn Ottevaere (denkelijk Joannes’ vader), Francis De Jaegere en sergeant Dumon. Ze vroegen hem om mee te gaan naar de herberg ‘De Zwarte Leeuw’ (in de stukken ook vermeld als Den Leuw), waar Ignaes Masschelin gesig naleerd was. De smid was sinds het vertrek van zijn opposant, bijna twee uur geleden, verwoed naar hem op zoek. Een getuige had vanuit zijn venster iemand gehoord die groot geruchte maakte op de binnen plaats van ‘Den Hert’11. Het was veel te donker om hem te herkennen, maar aen sijne spraeke wist hij de nachtbraker te identificeren als Masschelin, zijn buurman. Vloekend was die er met licht in d ’hand op Colson J . , De volkstelling van 1799 te Wielsbeke, in: Leiesprokkels, jaarboek 1994-1995 Juliaan Claerhoutkring Ooigem/Wielsbeke Sint-Baafs-Vijve, p. 112, 122. ‘De Zwarte Leeuw’ ging enkele jaren terug tegen de vlakte (nu: apotheek Cardoen en immobiliënkantoor Immex, met appartementen erboven), ‘Den Hert’ moest al drie decennia eerder wijken voor de verbreding van de rijksweg van Sint-Eloois-Vijve naar Ingelmunster. Op 9 november 1968 ging de eeuwenoude herberg onder de slopershamer. Het oude gemeentehuis van Oostrozebeke stond in het verlengde van ‘Huis Debouverie’ plus Jeffra (dat einde 2000 de deuren sloot), d.i. dus op een paar stappen van ‘De Zwarte Leeuw’.
17
zoek naar de angsthaas. Indien ick hem vinde, het sal sijn leven costen en al de voluntaire van Roosebeke sijn deugenieten ende diefven! brieste hij. Hij vond er hem echter niet, evenmin bij den Leuw of op het kerk hof. Hij riep dat’er vande Ottevaers in het zottekot saeten, schold de hele familie Ottevaere uit voor doogenieten en het plaatselijke korps voor eene quaede bende. Marijn Ottevaere, die zich persoonlijk geviseerd voelde, greep Masschelin vast en werd kort daarop geruggensteund door een gelijksoortig bevel van Tack, die samen met hem en de patriotten op het lawaai opgekomen was. Masschelin werd eerst nog ‘beleefd’ aange spoord hen te vergezellen naar den Leuw. Hij weigerde resoluut: lek en
wil met sulck volck niet gaen, want gij sijt al volck van een hoolijke bende ende eenen hoop doogenieten! Nu was het genoeg geweest. Door diender Dumon werd hij hardhandig vastgegrepen, gecallangiert, naar de uitgang van het kerkhof geleid en vandaar door de patriotten begeleid naar Den Leeuw, waar hij geboeid werd. Vogel, gij suit den eenen ofte den anderen keer door mijn handen moeten passeren! dreigde hij na een poosje tegen Francis Lievens (die niet als patriot geboekstaafd staat, maar wel als getuige van de arrestatie) en bleef volharden in zijn verwijten aan het adres van de patriotten. Masschelin moet echter vrij gelaten zijn, want later in de nacht is hij gaan bonzen op de deur en venster van Lievens die hij bedreigde: Gij, Cotien, Comillie ende Francis
De Jaegere sijn de meeste doogenieten, want g ’hebt mij eerste vast genomen. Gij suit alle drije door mijne handen moeten passeren ende ick sal hulder wel vinden! Of het tot een proces gekomen is tegen Masschelin, laat staan of de smid veroordeeld geweest zou zijn, is onduidelijk, onzeker en eigenlijk onwaarschijnlijk. Volgens de gegevens waarover wij beschikken, werd Masschelin in de dagen nadien niet in hechtenis genomen en opgesloten in de gevangenis in het schepenhuis. In de registers van de schepenbank van Oostrozebeke wordt er geen melding gemaakt van dergelijke kosten121 ; de parochierekeningen na 1789 bleven niet bewaard. In het 3 bundeltje stukken waaruit we deze anekdote gebaseerd hebben, staat wel te lezen dat de zaak overgemaakt werd aan de hoogbaljuw van Kortrijk, als bij hem het voorder vervolg der saeke aengenomen hebben de. In de gerechtsregisters van de kasselrij vonden we echter niets terug11. Wel weten we wat het gerechtelijk onderzoek dat tot dusver drie dagen geduurd had, aan de dorpsheerlijkheid gekost heeft: meer dan 62 pond parisis, een som die Laridon eind november 1790 probeerde te verhalen op Joseph Tack, de baljuw van Ename, de heerlijkheid waar Masschelin woonde. Of dit ook gelukt is...
“ R .A .K ., Archief van de schepenbank van Oostrozebeke: Scabinalen, eerste reeks, 1785-1796. 13 R .A .K ., Oud Stadsarchief Kortrijk, nrs. 119 en 127.
18
Afgezien van enkele politieke elementen in het woordgemeen was het niet meer dan een doordeweekse herbergruzie geweest, zoals er elke andere dag wel een was toentertijd. Toch was het niet de eerste keer dat Ignaes Masschelin zich onbetamelijk gedragen had. Op een late zondag namiddag op het einde van mei of het begin van juni 1790 had hij zich in Den Franschen Schilt, een andere herberg vlakbij de Sint-Amanduskerk uitgebaat door Dominicq Pauwels, ook al heel negatief uitgelaten over de patriotten. Zo zou hij gezegd hebben: lek soude het vervlouckt gespuijs van de patriotten connen helpen vlaen (villen)! Toch lijkt het ons meer dan aannemelijk dat de hoogbaljuw het voorval tot zijn ware proporties teruggebracht heeft, inziend dat het sop de kool niet waard was (ondanks het feit dat het bijna om een politiek misdrijf ging). Hoe dan ook, het leven ging verder. Op 23 september 1790 werd Masschelins vijfde kind geboren, Augustinus, drie jaar later gevolgd door zijn derde dochter, Theresia. Nadien raken we echter het spoor bijster van de smid, zijn echtgenote en van zijn kinderen in Oostrozebeke, totdat hij er op 10 oktober 1826 overleed, sectie Kalberg, 74 jaar oud. Hij blijkt ondertussen na het overlijden van zijn echtgenote Helena Kint (de vrouw waarmee hij bovengenoemde kinderen had) hertrouwd met een zekere Rosalia Bolle. Het is dus best mogelijk dat hij zijn smisse rond het midden van de jaren 1790 overgelaten had aan zijn broer Augustinus, ook (hoef)smid, die drie jaar eerder dan Ignaes overleed op de Plaats14.
14 Gemeentelijk Archief Oostrozebeke, Burgerlijke Stand: overlijdens, register 1823, f. 7v; register 1826, f. 59r.
19
René Dierckx
DE JONGEN VAN RÜISELEDE Op 8 maart 1999 werd de 150ste verjaardag gevierd van de Gemeen schapsinstelling voor Bijzondere Jeugdbijstand ‘De Zande’ in Ruiselede, ter gelegenheid waarvan het gedenkboek Wreeck geen quaedt, maer dwing tot goed verscheen. Bij het lezen van dit werk dachten we terug aan een ander boek, dat meer dan honderd jaar geleden door A.C. Vander Cruyssen geschreven werd: De Jongen van Ruiselede. Met deze bijdrage willen we graag dit boek en zijn schrijver even in herinnering brengen.
Korte inhoud In 1872 schreef A .C. Vander Cruyssen de roman De Jongen van Ruiselede, met als ondertitel Schetsen uit het leven van eenen kweekeling der Hervormingsschool. Het vertelt ons het wedervaren van Karei Blijkaarts. Het gesticht van Ruiselede dat in haar bestaan al meermaals van naam veranderde (hervormingsschool, landbouwschool, rijksweldadigheidschool, heropvoedingsgesticht en nu Gemeenschapsinstelling voor Bij zondere Jeugdbijstand1), heeft voor de bewoners uit de streek steeds Sint-Pietersveld geheten of kortweg Sinte Pier. De jongens die er verble ven, waren boefjes en over de interne werking wist men zeer weinig of niets. Het was blijkbaar de hoofd- of nevenbedoeling van Vander Cruyssen om onder vorm van een roman de vooroordelen van het ruime publiek weg te werken en de mensen wat nader te laten kennismaken met de heilzame werking van een verblijf in het gesticht voor zijn bewoners. Dit blijkt nog eens duidelijk bij de vierde uitgave van dit boek in 1903, rijk geïllustreerd met foto’s van het gesticht. Na het overlijden van zijn moeder was de vader van Karei Blijkaarts hertrouwd met een ‘boze stiefmoeder’, aan de fles geraakt en overleden. Karei en zijn zusje, die verwaarloosd worden, komen zo in de her vormingsschool van Ruiselede terecht. Daar leert hij de stiel van tuinier en wordt vervolgens geplaatst onder toezicht op het kasteel van baron 1 Delange M „ Geschiedenis van de stichting, 1849-1965, en Gryspeerdt I., Van Rijksopvoedingsgesticht tot Gemeenschapsinstelling, 1965-1999, in: Wreeck geen quaedt, maer dwing tot goed. Het Sint-
Pietersveld, kruispunt van historische en maatschappelijke ontwikkelingen in Vlaanderen: 150 jaar Gemeenschapsinstelling Bijzondere Jeugdbijstand in Ruiselede, 1849-1999, Tielt-Ruiselede, 1999, p. 73-97, 141-156.
20
van Schoonbroek waar hij helpt bij het onderhoud van de tuin en het park. Na zijn meerderjarigheid blijft hij er in dienst, schenkt grote vol doening aan de baron en geniet in het dorp een goede faam. Op huw bare leeftijd gekomen leert hij een meisje kennen, Coleta, de dochter van baas Janssens, een landbouwer uit het dorp. Zij verloven zich en hebben huwelijksplannen. Maar dan komen er problemen. Bij een bezoek van Karei en de familie Janssens aan het schuttersfeest in een naburig dorp speelt daar toevallig de fanfare van de jongens van de her vormingsschool en zo lekt uit dat Karei vroeger in deze school verble ven heeft. Wanneer boer Janssens dit verneemt, ontsteekt hij in woede. Zijn dochter trouwen met een boefje van Ruiselede? Dat nooit! En Karei is niet meer welkom op zijn boerderij. De dochter en de moeder proberen vader tot andere gedachten te brengen, maar hij is onvermurw baar. Gelukkig komt dan de reddende engel in de persoon van de baron. Hij heeft gemerkt dat Karei erg droevig is en belooft hem de zaak te rege len. Hij weet vader en moeder Janssens te overhalen samen met hem een bezoek te brengen aan de instelling in Ruiselede. Ze worden er ver welkomd door de directeur (een goede vriend van de baron] die hen een rondleiding geeft door de instelling. De eetzaal, de slaapzaal, de kapel, de werkhuizen voor opleiding van de kleermakers en de schoenmakers, het opleidingsschip van de matrozen, de tuin en het landbouwbedrijf: ze zien het allemaal. Dit geleid bezoek geeft ons een goed beeld van het gesticht rond die tijd. De directeur vertelt hen uitvoerig over de jongens (dat die helemaal geen misdadigers zijn, maar meestal sociale gevallen) en over de goede resultaten die ze reeds met hun opvoedingssysteem bereikt hebben. Tot slot mogen ze ook de registers inkijken en daarin lezen ze: Karei Blijkaarts: zeer goed gedrag, zeer goed onderwezen, nooit gestraft. Wanneer de directeur er nog aan toevoegt Karei Blijkaarts... lieve hemel, de braafste jongen van het gesticht!, kan het niet meer mis lopen. De baron haalt zijn slag thuis en de vader ziet geen enkel bezwaar meer in een huwelijk. Een ultieme poging van een rivali serende minnaar om nog stokken in de wielen te steken, mislukt. Als huwelijksgeschenk bevordert de baron Karei tot toeziener op zijn kas teel, wat hem grote dank en eeuwige erkentelijkheid van het jonge echt paar oplevert.
Curriculum vitae van de schrijver Adhémar-Camille Vander Cruyssen werd geboren te Nevele op 9 febru ari 1836. Hij behaalde het diploma van onderwijzer in 1853, werd dan als hulponderwijzer aangesteld in zijn geboortedorp en bleef er gedu rende acht schooljaren werkzaam. Als de oudste van zeven kinderen in 21
22
een gezin waar de vader overleden was, moest hij naast zijn taak als onderwijzer ook nog bijspringen in het huishouden. Dit was evenwel geen hinderpaal om ook nog volop actief te zijn in het sociale leven van Nevele: hij zette zich in voor het taalgenootschap Moedertaal en Broedermin, trad op als toneelspeler en las voor uit eigen werk. In 1861 werd hij tot onderwijzer benoemd aan de Rijkslagere School in Kortrijk. Daar maakte hij kennis met Hendrik Conscience, die er van 1857 tot 1869 arrondissementscommissaris was. Conscience (“Antwerpen, 1812) voelde zich een banneling in Kortrijk. Met de burgerij van Kortrijk had hij slechts ambtelijke contacten. Op 26 maart 1859 schreef hij aan zijn boezemvriend Jan van Beers: Sedert dat
ik hier woon en het is meer dan twee jaar, heb ik nog nooit van mijn werk met iemand gesproken en heb er ook nooit iets aan iemand gelezen. Werk aldus in een woestijn, zonder te weten wat men doet, zon der aanmoediging noch spoorslag. Het is niet gelukkig en het verlamt de kracht. Voeg daerbij, als mijn werk verschenen is, dat niemand er mij van spreekt. Daar kwam een einde aan wanneer de man die zijn volk leerde lezen een jonge onderwijzer ontmoette die niet alleen zijn boeken gelezen had, maar er zelf ook schreef. Ze werden vrienden voor het leven. In zijn boek Mijn herinneringen aan Conscience vertelt Vander Cruyssen dat Conscience in 1871 een achttal dagen op bezoek kwam in Tielt (waar hij ondertussen woonde) en bij hem logeerde. Hij schrijft ook over de wandelingen die hij met Conscience maakte, over de ver gaderingen die hij met hem belegde en over de literaire raad die hij van hem kreeg. In De Indringers staat geschreven hoe hij in 1874 met Conscience een lange wandeling maakte langs te kust van De Panne tot Middelkerke. In het Archief van het Vlaamse Cultuurleven (Antwerpen) zijn talrijke brieven bewaard, die Conscience tussen 1873 en 1875 aan Vander Cruyssen schreef. Bij de begrafenis van Hendrik Conscience (1883) op het kerkhof van de stad Antwerpen op het Kiel werd door Vander Cruyssen een lijkrede uitgesproken uit naam van de Société Litté raire van Kortrijk. Vander Cruyssen was ondertussen gehuwd met Lefebvre Justina (“Kort rijk, 17 november 1842). Op 23 januari 1869 werd te Kortrijk hun eerste zoon Albert Cyrille Camille Leon geboren. Datzelfde jaar werd hij bevorderd tot kantonnaal inspecteur van het lager onderwijs voor het arrondissement Tielt en in oktober 1870 kwam hij in Tielt wonen (eerst in de Kortrijkstraat, later verhuisde hij naar de Bruggestraat). Gedurende de tijd dat hij in Tielt woonde werden nog drie zonen geboren: Mauritz Pieter Urich (“ Tielt, 12 mei 1871), Andréas Hendrik Willem Aldemar (“Tielt, 21 juni 1876) en Fritz Adolf Karei (“Tielt, 22 september 1877). In 1878 werd hij hoofdinspecteur van het lager onderwijs te Brugge en vanaf 1895 werkte hij in diezelfde capaciteit in het gebied Turnhout23
Mechelen. Van 1881 tot 1886 was hij lid van het Comité voor na- en toezicht in de hervormingsschool van Ruiselede2. In 1901 ging hij met pensioen en vestigde zich in Antwerpen. Hij werd dat jaar lid van de provincieraad voor de liberale partij en bleef dit tot bij zijn overlijden (90 jaar oud!). Daar deed hij zich vooral opmerken door zijn tussen komsten voor het Nederlandstalig onderwijs. Hij was in Antwerpen ook een actief lid van het Willemsfonds. In deze periode werden zijn werken tweemaal heruitgegeven en de Antwerpse beeldhouwer Juul Lagae maakte van hem een borstbeeld. In het begin van de Eerste Wereldoorlog, bij de beschieting van Antwer pen, trok hij hij samen met een groot deel van de Antwerpse bevolking naar Nederland. Hij stak vervolgens over naar Engeland en verbleef tot het einde van de oorlog in het badplaatsje Folkestone, waar hij op 25 mei 1917 een bombardement door Duitse vliegtuigen meemaakte: 80 doden en 200 gewonden. In de oorlog sneuvelden twee van zijn zonen: Maurice, kapitein-bevelhebber bij de 4e linie, en Willem, vrijwilliger. Maurice sneuvelde volgens hem in de nacht van 23 op 24 oktober 1914 te Schoorbakke aan de IJzer. Volgens het gedenkboek Onze helden/Nos héros zou het echter in de nacht van 22 op 23 oktober 1914 geweest zijn; Luc De Vos plaatst de Slag van Schoorbakke dan weer op 22 okto ber, kort voor de dageraad3. Willem werd dodelijk gekwetst en overleed in het hospitaal van Calais op 7 april 1916. In 1916-1917 schreef hij in Folkestone zijn boek De indringers, pas uit gegeven in 1919 in Antwerpen. Hij droeg het werk op zijn gesneuvelde zonen: Ten aandenken mijner twee duurbare zonen, slachtoffers van den
wreedsten, den moorddadigsten oorlog, die ooit de wereld geteisterd heeft. Het boek beschrijft hoe de Duitse spionagedienst voor de oorlog overal in ons land infiltreerde. Het is een boek vol haat tegen de Duitsers en eindigt met de woorden: Weg met dit vuig arglistig volk! Allen, allen buiten de deur! In 1921 volgde De twee gebroers gevallen voor het
Vaderland. Op 17 juli 1926 overleed hij in de Scheldestad in de Verbondsstraat (dichtbij het Justitiepaleis). Hij woonde waarschijnlijk bij zijn zoon Albert, die advocaat was te Antwerpen.
2 Mortier A ., Gedenkboek bij het honderdjarig bestaan van het Rijksopvoedingsgesticht te Ruiselede 1849-1949, Brussel. 1949, p. 109. 3
24
Lyr René, Nos héros, morts pour la patrie: L’épopée belge de 1914 à 1918..., Bruxelles, 1920, dl. 2, p. 8, 18.
De auteur Vander Cruyssen
Vander Cruyssen had reeds als jong onderwijzer de ambitie om schrijver te worden. In 1856 verscheen zijn eerste novelle in de Gazette van Gent. In 1861 schreef hij een verhandeling over het nut van het gebruik van het Vlaams/Nederlands, waarmee hij een eerste prijs behaalde in een wedstrijd te Waarschoot. Dit werkje (12 bladzijden) werd het jaar nadi en gepubliceerd. In 1862 - hij was toen onderwijzer in Kortrijk - verscheen in Gent zijn eerste boek Gheel, de Kolonie der Krankzinnigen. Hoe kwam een OostVlaamse onderwijzer er toe een boek over Geel (provincie Antwerpen) te schrijven? De verklaring is te vinden in de relatie met dokter JanFrans Bulckens. De familie Vander Cruyssen was met hem bevriend. Bulckens was huisarts in Nevele en opende er een hospitaal voor de slachtoffers van de tyfus-epidemie. In 1856 werd de dokter benoemd tot directeur van de rijkskolonie te Geel. De Vander Cruyssens gingen hem daar bezoeken. Adhémar-Camille vond bij de dokter een rijke docu mentatie betreffende de geschiedenis van Geel en de zorg voor de psy chiatrische patiënten, wat hij kon gebruiken voor zijn boek. Conscience verwees overigens hiernaar in Eene Gekkenwaereld (1878). In 1872 schreef hij het boek dus De Jongen van Ruiselede. Als inspecteur van het lager onderwijs voor het arrondissement Tielt viel de hervor mingsschool van Ruiselede binnen zijn inspectiegebied. Er verbleven daar vele kinderen die er lager onderwijs volgden. Het boek draagt hij op aan Eugène Poll, bestuurder der hervormingscholen van Ruiselede en Beernem (1867-1908), en aan de leden van de Toezichts-Commissie. Deze commissie was samengesteld uit vooraanstaande personen uit de streek. Ze hadden tot taak toezicht te houden op de werking van de instelling en hierover jaarlijks een verslag te zenden aan de bevoegde minister. Mogelijk is zijn boek gebaseerd op een waar gebeurd verhaal dat hem werd verteld door de directeur. Hij heeft, voor zover ons bekend, een zestiental boeken en enkele tijd schriftartikels geschreven. Zijn romans zijn helemaal in de stijl van toen, nogal moraliserend, maar moeten toen wel in de smaak gevallen zijn gezien de vele herdrukken die zijn boeken kenden. De Jongen van Ruiselede kende in 1925 zijn zevende druk. In 1903-’05 werden zijn werken door de Gentse drukkerij Vanderpoorten in eenzelfde formaat en druk heruitgegeven in een verzorgde uitgave, versierd met platen. In 1924-’26 verschenen bij de uitgever Opdebeek (Antwerpen) zijn verza melde werken. Nu vinden we zijn boeken niet meer in de plaatselijke 25
DE J O N G E N
RUISELEDE Schetsen uit het leven van een Kweekeling der Hervormingschool
A .-C . V A N D E R C R U Y S S E N
Zevende
L.
OPDEBEEK,
Uitgaaf
UITGEVER,
ANTWERPEN
1925
•. J
Titelpagina van een uitgave van “De jongen van Ruiselede”
26
bibliotheken en zijn naam komt niet meer voor in de Geschiedenis der Letterkunde. Dat was ooit wel anders: in Een kort overzicht der Nederlandsche Letterkunde (1894, zevende vermeerderde druk) van G.D. Minnaert staat hij vemeld naast mevrouw Courtmans (geboren Berchmans), Jan-Renier en August Snieders, Ecrevisse, Frans De Potter, A. de Vos, Teirlinck, Stijns, de gezusters Rosalie en Virginie Loveling, Tony Bergmann, enz. Aan de hand van repertoria en opzoekingswerk in de bibliotheek aan het Ladeuzeplein van de Katholieke Universiteit Leuven en in het Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen kon den we een lijst samenstellen van zijn werken, voor zover ons bekend4: verhandeling over het nut van de beoefening der moedertaal (1862) Gheel, de Kolonie der Krankzinnigen (1862; 1924) Moeder Gertrui (1869; 1871; 1877; 1903; 1924) De vondeling (1871; 1924) De Jongen van Ruiselede (1872; 1877; 1903, 4e uitgave; 1925, 7e uit gave) Twee beproefde harten (1875; 1877; 1904; 1924) Afrika, naar de beste bronnen (1877, 1892) Mijn Herinneringen aan Conscience (s.d.; 1905) Merkwaardigheden uit ons Vaderland (1883)5 Fortuin (1889) Het Huisgezin Drijvers (1904) De jonge Kunstenaar (1904; 1925, 6e uitgave) De man met den Stok (1904) De Zoon des Dronkaarts (1904) De Indringers (1919) De twee gebroers gevallen voor het Vaderland (1921) Uit hogere standen (1924) Het lager Onderwijs in Vlaams België (postuum, 1930) A .C. Vander Cruyssen was misschien wel geen geboren Tieltenaar, maar hij heeft er toch enkele jaren gewoond (1870-1879) en er een paar van zijn boeken geschreven. Daarom dit laattijdig ‘in memoriam’.
4
Het eerste jaartal verwijst niet altijd naar een eerste uitgave.
5 Dit is een heruitgave van Gheel, de Kolonie der Krankzinnigen en De Jongen van Ruiselede.
27
Luc Goem inne
DE BEVOLKING VAN OESELGEM IN 1695 In het najaar van 1694 besloot Lodewijk XIV, op een ogenblik dat zijn land in geldnood verkeerde, binnen het veroverde Artois en Vlaanderen iedereen een hoofdgeld (een belasting per persoon) op te leggen. Hiervoor werd een volkstelling bevolen binnen de kasselrij Kortrijk, waartoe ook Oeselgem behoorde. Het bevel d.d. 3 februari 1695 werd reeds herhaald op 21 februari 1695, wat bedoeld was om spoed achter de zaak te zetten1. Vele dorpen waren inderdaad niet gehaast om aan deze aanvraag te voldoen of leverden uiteindelijk onnauwkeurige tellin gen af. Het aantal behoeftigen werd wellicht hoger aangegeven, een zeker aantal gegoede inwoners werd niet opgeschreven, enz. Voor de tweede telling van 2 december 1695 moesten de resultaten ter bekrachti ging achteraf aan de dorpspastoor voorgelegd worden. De Zonnekoning streefde naar de eenmaking van de Nederlanden onder zijn gezag. In 1688 begon hij aan een nieuwe oorlog die pas in 1697 zou eindigen. Tijdens die Negenjarige Oorlog tussen Frankrijk en de Verbon denen (Verenigde Provincies, Engeland, Zweden, Spanje, Hannover, Brandenburg...) waren onze gewesten aan talrijke legerplunderingen blootgesteld1 2. De landelijke bevolking had hier zwaar onder te lijden: armoede, hongersnood en van oktober 1694 tot januari 1695 daaren boven nog een besmettelijke ziekte met een hoog sterftecijfer. De juiste aard van de epidemie werd nooit achterhaald3. Op amper vier maanden tijd overleden te Oeselgem ongeveer 34 personen. Van enkele prochies zijn de twee tellingen bewaard gebleven (o.a. van Machelen en Olsene), maar van Oeselgem bleef enkel de tweede telling bewaard, gedateerd op 2 december 1695 en opgesteld in het Vlaams4. In deze bevolkingstelling worden de gezinshoofden nominatief vermeld
1 Delmotte M ., De evolutie van de Waregemse bevolking tussen 1440 en 1698, in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring “De Gaverstreke”, II, 1974, p. 117-205. 2
Delmotte M De kasselrij Kortrijk en de Gaverstreke, de grote verliezers van de Negenjarige Oorlog, in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring ‘D e Gaverstreke”, IV, 1976, p. 91-211.
3
De Meulemeester R ., Leven en dood op de St. Maartensparochie te Petegem op het einde van de zeventiende eeuw (1690-1700). Een micro-demografisch onderzoek, in: Bijdragen tot de geschiedenis der stad Deinze en van het land aan de Leie en Schelde, L, 1983, p. 17-39.
28
met de samenstelling van hun gezin. Ook het beroep, maar niet de woonplaats, van het gezinshoofd is opgenomen. Noch de voornamen, noch de familienamen van de echtgenotes worden meegedeeld. Zelfs bij de weduwen-gezinshoofden wordt enkel de volledige naam van de overleden echtgenoot gegeven. De voornamen en het geslacht van de kinderen ontbreken. Enkel het aantal kinderen en het aantal leden van het huispersoneel - ook zonder hun namen of eventuele huwelijkse staat - zijn in het bestand opgenomen.
Overzicht van de bevolking te Oeselgem in 1695 Man A. 1. 2. 3. 4.
Gezinshoofden Echtgenoten Weduwnaars Weduwen Ongehuwden
51 19
Vrouw
Andere inwonenden Familieleden Knechten Meiden
12 2 170 2 8
6
77
170 8 8 8
8 82
Totaal
102 19 12 2
51
B. Inwonende kinderen C. 1. 2. 3.
Geen aanduiding
170
329
Volgens deze telling telde Oeselgem 329 inwoners in 82 gezinnen of woningen. Dit is gemiddeld vier inwoners per hofstede, inwonend per soneel inbegrepen. Enkele arme gezinnen woonden samen in één enkel4 4
Rijksarchief Kortrijk (R.A.K.), Fonds Bruine Pakken, nr. 6093 (transcriptie in bijlage). We willen hierbij ook verwijzen naar studies m .b.t. de roede van Tielt waarin de demografische crisisjaren op het einde van de zeventiende eeuw bestudeerd werden: Barbry N ., Maes R , De demografische crisis te Oostrozebeke op het einde van de 17de eeuw (1690-1700), in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring "De Gaverstreke", XV I, 1988, p. 47-56; Casier M ., De bevolking van Dentergem 1668-1796. Een historisch-demografisch onderzoek van een plattelandsparochie, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K .U . Leuven, Leuven, 1982; Cloet M ., Bevolkingsevolutie en demografische cri sissen te Pittem in de 17de eeuw, in: Devoldere W. (red.), Vriendenboek Valère Arickx, Roeselare, 2000, p. 59-73; Etambala Mathieu, Bijdrage tot de geschiedenis van Zwevezele. De demografische krisis te Zwevezele in 1694-1695, in: De Roede van Tielt, IX, 1978, p. 55-70; Mus F., Een historischdemografische studie van Aarsele tijdens de nieuwe tijd 1627-1795, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K .U . Leuven, Leuven, 1984 (samenvatting in De Roede van Tielt, XVII, 1986, p. 59-69); Van Damme R , Kritische analyse van bevolkingstellingen op het einde van de 17de eeuw te Tielt en omgeving, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K .U . Leuven, Leuven, 1981 (samenvatting in Cloet M ., Vandenbroeke C . (red.), Tien bijdragen tot de lokale en regionale demografie in Vlaanderen, s.L, 1989, p. 207-222); Wyffels C ., De evolutie van het Tieltse bevolkingscijfer in de 17e en 18e eeuw, in: Verslagen en Mededelingen van "De Leiegouw”, III, 1961, p. 213-227.
29
huisje; een paar arme alleenstaanden huurden een kamer in een gezins woning. Op deze 82 gezinnen worden er 29 als arm bestempeld (d.i. een op drie). Een totale bevolking van 329 inwoners op een oppervlak te van 461 ha betekent een bevolkingsdichtheid van 71 per km25. Van de totale opgegeven bevolking waren er 170 (51 %) jonger dan 18 jaar. Bij 11 gezinnen op 82 was er inwonend personeel: acht hoeveknechten, paar denknechten of koewachters en acht dienstmeiden. Dit aantal dienstbo den wijst erop dat de meeste inwoners van Oeselgem landbouwers waren. Veel van die inwonende hoeveknechten en meiden waren wel licht te arm om ooit een eigen woonst te verwerven. Men telde als gezinshoofden 19 weduwnaars en 12 weduwen. Dit zijn relatief hoge cijfers. Van alle gezinnen samen hadden er 55% twee of drie kinderen. Meer dan vijf kinderen in één gezin was eerder zeldzaam.
Samenstelling van de gezinnen te Oeselgem in 1695 Aantal kinderen per gezin 0 1 2 3 4 5 6 7 totaal
Aantal gezinnen 16 20 18 10 11 4 1 2 82
Percentage 19 25 22 12 14 5 1 2
Als beroepen kwamen er voor: 15 kleine landbouwers, 10 landbouwers, drie landarbeiders, twee spinsters, tien wevers, een zwingelaar, twee boottrekkers (schiptreckers of traeckelaers) op de Leie, twee houthakkers (houtmaekers), een molenaar, een strodekker en een sergeant (officier). In Oeselgem vond men ten slotte ook nog een winkelier en een her bergier, maar geen smid of timmerman. Petrus Jaille was er pastoor en Jooris Voye koster. Op bestuurlijk vlak was Joannes Dhaveloose baljuw van Oeselgem (en van Olsene) en zaten Guilliame Van Aelst, Jan Van Oost, Joos Herry, Christiaen Van Houtte en Joannes Mestdagh in de schepenbank.
5 Voor het naburige Zulte komen we voor hetzelfde jaar tot een bevolking van 503 personen en een bevolkingsdichtheid van 50 per km2. In Machelen woonden er 65 inwoners per km2 (Goeminne L ., Vandeputte M ., De bevolking van Zulte in 1695, in: Vlaamse Stam. Tijdschrift voor familiegeschie denis, XXXIV, 1998, p. 72-78).
30
Evolutie van de bevolking In 1638 werden in Oeselgem 60 volwassen weerbare mannen geteld. Men rekent gewoonlijk een weerbare man per 5,3 inwoners. Oeselgem zou toen dus ongeveer 320 inwoners gehad hebben6. Volgens de opgave van de dorpspastoor Jaille bedroeg op Pasen 1693 het aantal paasplichtigen 280. Met een coëfficiënt van 63% boven de leeftijd van vijf tien jaar, komt men tot een geschatte bevolking van 424 bewoners7. Door de oorlogsomstandigheden was het gemiddeld geboortecijfer van 21 per jaar tussen 1689 en 1693 teruggevallen op 12 per jaar tussen 1694 en 1699. Het aantal overlijdens in 1694 was te Oeselgem ontzettend hoog: 34! In 1695 waren er nog 26 overlijdens. Oeselgem verloor in die rampzalige jaren zeker 40 inwoners of een tien de van de bevolking89 . Volgens de telling van december 1695 woonden er slechts 329 inwoners in Oeselgem. Dit lijkt een abnormaal laag cijfer. Doch zopas hebben we berekend dat Oeselgem in 1694 en 1695 onge veer veertig inwoners verloren had. Dus schatten we het inwonersaan tal begin 1694 op 369 inwoners. Naar de geboortecoëfficiënt van 3,8 %o kan men het inwonersaantal in Oeselgem rond 1700 schatten op 400. Rond 1750 stijgt het heel snel om rond 850 te draaien aan het begin van de negentiende eeuw. De totale bevolking van Oeselgem bedroeg in 1765 549 inwoners in 97 woningen. Het zaailand besloeg toen 244 bunder (344 ha), de weilan den 61 bunder (86 ha) en het bosareaal slechts 7 bunder (10 ha)8. De totale oppervlakte van het dorp wordt toen geschat op 312 bunder of 440 hectare. Oeselgem had toentertijd slechts een enkele graanwindmolen, geen rosmolen of watermolen. Volgens de bevolkingstelling van 1796 had Oeselgem 843 inwoners, waarvan 252 kinderen onder de twaalf jaar101 , en die van 1814 heeft het over 1022 inwoners, waarvan 333 kinderen11. Samenvattend mogen we besluiten dat Oeselgem rond 1600 driehonderd inwoners had, rond 1700 honderd meer en rond 1800 850.
6 Callens J. e.a., Weerbare mannen in de roede van Tielt anno 1638, Tielt, 2000, p. 80-81. Van Leeuwen Ph., Oeselgem: een microdemografisch onderzoek in de 18de eeuw, onuitgegeven seminariewerk Moderne Geschiedenis, KULAK, Kortrijk, 1985, 90 p ., manuscript. 8
Het naburige Zulte verloor in diezelfde oorlogsperiode 13% van zijn bevolking, Olsene 15%, Machelen 21 % en Deinze-stad 11 %.
9
R .A .K ., Fonds Bruine Pakken, nr. 6526.
10 Rijksarchief Brugge, Fonds Franse Hoofdbesturen, nr. 1242 (telling van Oeselgem in 1796). 11 Bruyneel G . e.a., Volkstelling 1814: Deel XXXVIII. Dentergem, Markegem, Oeselgem, Wakken, enz., Brugge, 1999, 244 p.
31
Bijlage: telling te Oeselgem in december 1695 Specificquen staet en declaratie van alle de inwoners ende prochiaenen der prochie van Oesselghem, casselrije van Cortrijck... van daeten 2-12-1695. - Jan De Muynck, Petronella De Smet, syne huysvrauwe, syne moeder, synde weduwe ende spinsterigghe; - Joos Govaere, syne huysvrauwe, twee kinderen, syne moeder: landtsman ende synen bedryve qualyck connende subsistèrent - Ghysel Van Brabant, dry kinderen: landtsman; - Jan Vande Putte, een kinde: werckman omme den cost te winnen; - Christiaen Van Renne, syne suster: ambachtsman ende wever; - Anthone de Cousel, syne huysvrauwe, een kindt, twee maerten: bedryvende syn eyghen pachthof; - Joos De Meyere fs Gillis, syne huysvrauwe, een kindt: cleenen bedryver ende landtsman; - Joos Donckers, syne huysvrauwe, twee kinders: idem; - Marin Mestdagh d ’oude: alleen werckman, seer ghedaeght ende qualyck con nende subsisteren; - Maryn Mestdagh, syne huysvrauwe, een kindt: werckman van sober ghestaethede; - Joos Herry, syne huysvrauwe, vier kinderen: pachter ende landtsman; - Lieven De Meyere, syne huysvrauwe, dry kinders: landtsman ende cleene bedryver; - Joos Broucke: alleene werckman omme te subsisteren; - Jan Reyngoet, syne huysvrauwe, dry kinders: landtsman ende cleynen bedryver; - Louwys Mestdach, syne huysvrauwe, vier kinderen, eenen cnecht, eene maerte: pachter ende landtsman; - Gillis Kesteloot, syne huysvrauwe, vier kinderen: mulder deser prochie; - Anthone De Fere, twee kinderen: cleynen bedryver; - Jan De Meyere, syne huysvrauwe; - Pieter Levrau, syne huysvrauwe en kindt, twee knechten: alles tesynen huyse vercocht voor de prochie oncosten; - Den heere pastor, eene maerte: wiens seker pastoreel incommen incapabel is omme de costen van de pastorele thiende te betaelen; - Jan Van Brabant, syne huysvrauwe, een kindt: winckelier pennarie; - Jan De Seyn, syne huysvrauwe, dry eighen kinderen, eenen cnecht met dry kinderen van aermen landtsman voor desen tavernier; - Jacques Vanden Broucke, syne huysvrauwe: wever van synen style, sonder eenigh bedryf; - Salomon Libbrecht, syne huysvrauwe, vier kinderen: traeckelaere sonder bedryf; - Guilliaume Lagaiche, Petronella Deseyn, syne huysvrauwe, vijf kinderen: clynen bedryver, quaelyck syne schulden connende betaelen; - Jooris Voye, dry syne susters, coster ende spinsterrigghen, qualyck connende den cost becommen; - Joos Van Renne, syne huysvrauwe, twee kinderen: sergeant deser prochie is clynen bedryver;
32
Pieter De Meyere, syne hu.ysvra.uwe: landtsman ende cleynen bedryver; - Hubert Du Rieu, syne huysvrauwe, seven kinderen: cleynen bedryver van sober ghestaethede; - Michiel Schepens, alleene wever van synen style ende clynen bedryver; - Joos Van Aelst fs Jan, twee kinderen: cleynen bedryver; - Jan Ottevaere, syne huysvrauw, twee kinderen, eenen cnecht: cleynen bedryver; - Jan Van Oost, vyf kinderen: cleynen bedryver; - Lucas De Smet, syne huysvrauw, seven kinderen: handwercker omme den cost te winnen ende cleynen bedryver; - Christiaen Van Houtte, syne huysvrauwe, vyf kinderen, eene maerte: pachter landtsman; - Joannes Mesdach, syne huysvrauwe, twee kinderen; - Joos Van Aelst fs Lieven, syne huysvrauwe, twee kinderen: pachter ende cley nen bedryver; - Guilliame Haesbrouck, syne huysvrauwe, vier kinderen: ambachtslieden doende ‘t swinghelen; - Gillis De Schynck, syne huysvrauwe, twee kinderen: houdtmaeker; - Jan Lippens, syne huysvrauwe, vier kinderen: stroodecker; - Jan Otte, vier kinderen: cleynen bedryver; - Joos De Gruyttere, syne huysvrauwe, een kindt, eenen cnecht: pachter landts man; - Guilliame Van Aelst: vier kinderen, twee cnechten, eene maerte: pachter ende landtsman; - De weduwe Jan Biebuyck, een kind: cleyn bedryf doende; - Michiel Holvoet, syne huysvrauwe, twee kinderen, eene maerte: wever van synen style; - Jooris De Donckere, Judoca Van Wonterghem, syne huysvrauwe, twee kinders: cleynen bedryver; - Gillis Van Aelst, syne huysvrauwe, twee kinders: wevers ende cleynen bedryver; - Joos Ide, syne huysvrauwe, een kindt, eenen cnecht, eene maerte; - Jan Van Aelst, syne huysvrauwe, twee kinders; - Lieven Van Aelst, syne huysvrauwe, een kindt; - Joos Van Aelst, syne huysvrauwe, een kindt; - Pieter Vermeulen: alleene levende op syn incommen; - Joos Van Oost, twee broeders: schiptrecker. -
Classe van alle aerme persoonen... - Joos Lippens, syne huysvrauw, vier kinderen; - Gillis Raveels, een kindt; - Jacques Lippens, syne huysvrauw, een kindt; - Joos De Meyere, syne huysvrauw, dry kinders; - Pieter Putteyn, een kindt; - De weduwe Pieter Tytgat, een kindt; - De weduwe Arnout Thomas, dry kinderen; - Gillis Snauwaert, syne huysvrauwe, dry kinders; - Jan Du Rieu, syne huysvrauwe, een kindt;
33
De weduwe Jan Vanden Borre, vier kinders; - Gillis De Jans, huysvrauwe, dry kinders; - De weduwe Lieven Lippens, een kindt; - Lieven Lippens, syne huysvrauwe, twee kinders; - Jan De Loof, syne huysvrauwe, vier kinderen; - De weduwe Pieter Neerinck, een kindt; - Christiaen De Cavele, syne huysvrauwe, een kindt; - Philip De Cavele, syne huysvrauwe, een kindt; - De weduwe Maryn Goemaere, twee kinderen; - De weduwe Jan D ’Hase, twee kinderen; - Pieter De Fere, syne huysvrauwe, dry kinderen; - Philip Cnockaert, syne huysvrauwe, vyf kinderen; - Lowys De Seyn, syne huysvrauwe, twee kinderen; - De weduwe Adriaen De Voldere, dry kinderen; - De weduwe Joos Kiste, twee kinderen; - Jan De Buck alleene; - Anthone Van Assche, syne huysvrauwe, een kindt; - Joos Goemaere alleene; - Francijne De Meyere; - Dhont Judoca, de weduwe van Joos Comyn: seer ghedaeght.
-
Dese staet... ghemaeckt by bailliu... ende schepenen der prochie van Oeselghem... beneffens den heere paster deser prochie... desen 19-12-1695. Petrus J aille, pastor in Oeselghem Joannes Dhaveloose (baljuw) Guilliame Van Aelst, Jan Van Oost, Joos Herry, Christiaen Van Floutte, Joannes Mestdach
Familienamen in Oeselgem anno 1695 Biebuyck, Broucke, Cnockaert, Comeyn, De Buck, De Cavele (2x), De Cousel, De Donckere, De Fere (2x), De Gruytere, De Jans, De Loof, De Meyere (6x), De Muynck, De Schynck, De Seyn (2x), De Smet, De Voldere, D ’Hase, D ’Haveloose, Donckers, Du Rieu (2x), Goemaere (2x), Govaere, Haesbrouck, Herry, Holvoet, Ide, Jaille, Kesteloot, Kiste, Lagaiche, Levrau, Librecht, Lippens (Sx), Mestdagh (4x), Neerinck, Otte, Ottevaere, Putteyn, Raveels, Reyngoet, Schepens, Snauwaert, Thomas, Tijtgat, Van Aelst (7x), Van Brabant (2x), Vanden Borre, Vanden Broucke, Vande Putte, Van Houtte, Van Oost (2x), Van Renne (2x), Vermeulen, Voye.
34
Frans Hollevoet
HET DROOMKANAAL DIKSMUIDE-WAKKEN (1610) Bij het begin van het Twaalfjarige Bestand (1609-1621), na de verwoes tende eerste helft van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) tussen Spanje en de katholieke Zuidelijke Nederlanden enerzijds en de protestantse Noordelijke Nederlanden anderzijds, zochten de katholieken naar mid delen om de economie weer op gang te trekken. In mei 1610 tekende gezworen landmeter Lowijs de Bersaecques een
Caerte figuratif lancxt waermen meynt een nieuwe vaert te maecken vuijt de Leije land de Mandere soonaer Dixmuijde en(de) van daer voorts, ditte ghevisiteert bij den dyckgraeve Couwernen als last hebbende van hoofden van(de) finantien. Is deze dijkgraaf Wenceslas Cobergher (“Ant werpen, 1560 - tBrussel, 1634), de hofarchitect van de aartshertogen Albrecht en Isabella, die ondermeer de Moeren drooglegde? De Bersaecques tekende de kerk van Diksmuide (1), de Sarnebeke (2), de kerk van Zarren (3), de Wenendambrug (4), de Tourhoutbrug bij Staden (5). Voorbij de heerweg van Brugge (6) naar leper (9) bevond zich 3000 voeten verder, voorbij een brouwerij, de Hooghmersch (11). Langsheen de Sleehackmeulen (Sleihagemolen) (12) tussen Oostnieuwkerke (13) en Hooglede (15) lag de Reghenbrugghe (15). Via de Gavers (16) en Betsgoet (17) bereikte de Mandei onder de Duynsbrugghe (18) Roeselare (19). De beek in Moorslede (20), de Speye (21), een sluis en een watermolen (22) volgden. Na de kerken van Beveren (24) en Rumbeke komen die van Kachtem (27), Oekene (28), Izegem (29), Emelgem (30) en Ingelmunster (31). Na de Lysbrugghe (32) komt de Deve toegevloeid tussen de Walbrugge (33) en de Leenbruggh(e) (34). Van Oostrozebeke (35) stroomt de Manderbeke (37) onder de Steenbrugghe (36) door langs het Blauw Kasteelke (38) in Sint-Baafs-Vijve tot in Wakken (39), tegenover d ’Oye (aangeslibde grond), nog altijd in SintBaafs-Vijve. In Wakken vloeit de Mandei in de Leie, die langs het kas teel van Zulte (42), ter Lake, vloeit1. Een beschrijving van dit project vinden we in een nauwelijks geïnven tariseerd fonds in het rijksarchief in Kortrijk, een onderdeel van het kas1 Rijksarchief Gent, Desmanet de Biesme, nr. 2558: plan voor kanalisatie van de Mandei, 1610. De cijfers tussen haakjes verwijzen naar de nummers op de kaart (cf. detail op p. 36).
35
36
selrijarchief2. Hier volgt de getranscribeerde tekst, met tussen haakjes de huidige afmetingen:
De beke van Dixmude tot Zame een mile en een quart (7291 m) tot daer de schepen commene. Van Zame tot den Brugschen herrewegh eene mille (19600 voeten of 5833 m) al merschen van 40 roeden (119 m) dreef de Beke int midden breet een roede (2,97 m), de merschen sijn wat daelende door groot hout en can men niet lein van den voorschreven herwegh oostwaert tot aen de Hooghe Mersch een quartier mils (1458 m) lyde men het water van de Hooghe Mersch is vloyende oostwaert naer Rousselaere ende oostwaert naer Dixmude. Soo men siet aen de caerte daer licht tusschen den keer seker hooghde van lande aen beede syden afsinckende in de lenghde 3000 voeten (893 m) volghende beede de gronen vande merschen int hooghste bevonden 12 voeten (3,57 m). Van den voorschreven Hooghen Meirsch naer Rousselaere eene mile en half (8749,5 m) de beke vloyende door breede merschen tot beneden het Betsegoet aen de Beke tusschen een streke landt lest val 2 voeten (0,59 m). Van Rousselaere tot Iseghem een mile en half al seer platte en Breede merschen. Voorts van Iseghem voor by lngelmunster tot Roosebeke een mile en half seer platte en breede merschen. Van Rosebeke naer Wacken een mile en half de beke passeert seer gedwongen door smalle merschelkens. Van Wacken tot de Leye drye quart mile (4374 m) van eender hooghden van de Leye in den somer als de Leye leegh is en zynse maer 2 voeten (5,95 m) waeter. Anno 1610 in meye. Een kanaal tussen Diksmuide en Wakken was dus technisch onhaalbaar. Tussen 1613 en 1617 werd dan maar een kanaal gegraven van Gent naar Brugge, dat tegen 1624 verlengd raakte tot in Oostende. Het had even wel helemaal anders kunnen lopen!
2
Rijksarchief Kortrijk, Triage Provisoire, nr. 891.
37
Paul Huys
JOZEF JAEQUEMYNS, TIELTS ‘HEELMEESTER EN GEBOORTS-HELPER’ Over Jozef Jaequemyns (Sint-Maria-Oudenhove 1774 - Dadizele 1852), de zoon van de Verrebroekse chirurgijn Jan-Baptist (ca. 1740-1827) en inwijkeling in Tielt tijdens de Franse Tijd, werd - zover ons bekend maar heel weinig gepubliceerd'. Over de Tieltse periode van Jozef schrijft Elaut: “ Hoe lang Jaequemyns te Tielt is gebleven, kunnen we niet uitmaken. Hij verliet deze stad om zich als medisch student in te schrijven, waarschijnlijk in Luik. Vanaf 1822 vinden we hem in Dadizele [waar hij] werd begraven op 11 juni 1852”1 2. Toch lijkt hij een figuur te zijn die enige aandacht waard is. Daarom dan deze enkele gegevens over zijn activiteit als medisch publicist, in een tijd toen in ’t vlaemsch alleszins nog niet zo heel veel medische literatuur beschikbaar was. Als bron gebruiken we de aloude Gazette van Gent uit de jaren 18081810, die toen echter voor de gelegenheid tijdelijk een Franse titel droeg, namelijk de Gazette de Gand. In het nr. 1486 van 16 juni 1808 lezen we: “ Bij A.B. Stéven3, boek-drukker en boek-verkooper op de Koornmerkt te Gend, is gedrukt te bekomen voor 2,55 fr. of 28 stuyvers:
Alphonsus LEROY, Van het bloed-verlies geduerende de zwangerheyd. Uit het Fransch vertaeld en met veel aenteekeningen vermeerderd door J. Jaequemyns, heel-meester, geboorts-helper en gezondheydsbeamten binnen Thielt. Groot 200 bladzijden, in-8v°.” Jaequemyns’ vertaling van dit werk, dat dus oorspronkelijk geschreven was door een Parijse arts, werd - blijkens dezelfde advertentie - in diver se boekhandels in Vlaanderen te koop aangeboden, en o.m . ook tot Thielt, by van de Graveele. Dat de ‘Tieltenaar’ Jaequemyns zijn vertaling 1 Elaut L ., Van uit Sint-Maria-Oudenhove naar Waasland, Tielt en Dadizele: het leven en het werk van de geneesheer Jozef Jacquemyns, in: Jaarboek 1955-1956 van de Zottegemse Culturele Kring, p. 3946. 2 Ibidem, p. 44. 3
38
Over Stéven: Arickx V., De Tieltse drukkers-uitgevers Stéven, Michiels, Horta en Lannoo (1791-1929), in: De Roede van Tielt, XXVII, 1996, p. 43-61; Buyck J ., Andries Benoit Stéven: de eerste Tieltse drukker-boekverkoper. Aanvullende biografische en bibliografische gegevens, in: idem, XXVIII, 1997, p. 126-164; Huys R , Nog over de Tieltse drukker André-Benoit Stéven, in: idem, XXIX, 1998, p. 100-102.
van dit oorspronkelijk in het Frans geschreven boek liet drukken en uit geven in Gent bij A.B. Stéven, die een drietal jaar (1791-’94) in Tielt als drukker actief was geweest, bevestigt wat Valère Arickx enkele jaren geleden schreef: “Alhoewel in Gent gevestigd, onderhield A.B. Stéven nog enige familiale en drukkersrelaties met Tielt.”4. Maar het bovenvermelde (vertaalde) werk was niet het enige wat J. Jaequemyns bij Stéven in Gent liet drukken. Want behalve als vertaler was Jaequemyns ook als auteur van oorspronkelijk eigen werk actief. Uit zijn oeuvre zijn slechts enkele titels bekend en ook die informatie halen we uit de Gazette de Gand. In het nr. 1640 van 11 december 1809 staat te lezen: “ By A.B. Stéven, boek-drukker en boek-verkooper op de Koornmerkt tot Gend, zyn gedrukt en te bekoomen: - Nouwkeurige beschouwing van de Koey-pokskens, in de welke alles
(...) verhandelt word, ’t geen jonge lieden (...) zouden konnen begeeren te weeten ontrent dezen onfaelbaeren voorbehoedmiddel tegen de verslinde(nde) kinderpokken: in ’t licht gegeven, door het verzoeke van den prefect van het Departement van de Leye, door J. Jaequemyns, heel-meester, geboorts-helper en gezondheyds-beampten binnen Thielt; 1809, in groot 8°, prys eenen franc vijftig centimen5. - Tableau d ’une nouvelle définition et dénomination des différens genres d ’accouchemens et délivrances, par J. Jaequemyns, 1807. Nog in dezelfde advertentie wordt bovendien ook een volgend, nieuw werk van zijn hand aangekondigd, allicht begin 1810 verschenen (?): “Eerst-dags gaet-er onder de pers: Genees-kundig Gedenkschrift over het schaedelyk gebruyk der geest-ryke en ontsteekende dranken by de eerst-verloste vrouwen, door J. Jaequemyns, in 8 v °.” Het publiceren van een dergelijk geschrift herinnert er ons aan dat in de streek toentertijd een ware alcoholplaag grote delen van de bevolking teisterde. In het nabije Deinze was het jeneverstoken dé economische activiteit bij uitstek, maar blijkbaar met verschrikkelijke gevolgen voor de volksgezondheid! Over de vreselijke drankzucht in de Leiestreek schreef de Franse citoyen P.F. Barault6, die in het najaar van 1799 een rondreis maakte in onze gewesten: L’approche de Deynze, où se trouve 4
Arickx V., o.c ., p. 51.
5
De Centrale Bibliotheek van de Gentse universiteit bezit drie exemplaren van dit werk (G.3599, H.2700 en Mé.2502).
6
Zie onze bijdrage De jeneverstokerijen te Deinze in de Hollandse tijd, in: Bijdragen tot de Geschie denis van Deinze en de Leiestreek, LXIV, 1997, p. 309 en 323, noot 10.
39
une manufacture de genièvre, fait qu’on boit une quantité inexprimable de cette liqueur dans tous les bourgs et villages. (...) Les femmes sont passionnées pour cette boison perfide, et la médiocrité de son prix fait que les gens les plus pauvres s ’endorment aisément sur leurs maux, par la facilité d ’une ivresse qu’ils rendent prèsque continuelle. Het is ver moedelijk in het licht van deze vaststelling dat Jozef Jaequemyns, allicht in uitvoering van zijn functie van gezondheyds-beampten zijn werkje over het schadelijk effect van geestrijke drank zal geschreven hebben. Inzake de specifieke inhoud van Jaequemyns’ medische geschriften ach ten wij ons onbevoegd. Maar het sociale aspect van zijn bekommernis voor de volksgezondheid verdient verder onderzoek. Het lijkt ons aan gewezen dat een vorser met liefst voldoende kennis van de medische wetenschap zich eens over de figuur van deze man zou buigen om de waarde van diens activiteit ten dienste van de gezondheidszorg tijdens het Franse bewind in onze gewesten na te gaan. Waarschijnlijk is de hierboven vermelde bibliografie van Jaequemyns’ oeuvre niet volledig7. Maar het moet mogelijk zijn de eventuele lacunes in zijn bibliografie verder aan te vullen. De vorser die op dit onderzoeksthema in wil gaan, komt daarbij allicht op nog ‘onbetreden terrein’ terecht... Boeiend dus!
7 In de Gentse universiteitsbibliotheek vonden we nog een ander werk vermeld, namelijk Taefereel
van vergelyking der natuerlyke kinder-pokken, ingeëntte kinder-pokken en ingeëntte koey-pokskens..., door J. Addington: in ’t vlaemsch overgezet door J. Jaequemyns (1809), een vertaling van Practical Observation on the inoculation of the Cow-pox, to which is prefixed a compendious history o f that disease; and o f its introduction as a preventive o f the small-pox door John Addington (Birmingham, J . Belcher & T. Wood; London, J . Johnson, s.d ., in-4°). Waarschijnlijk heeft Jaeque myns dit niet rechtstreeks uit het Engels vertaald, maar uit het Frans (Tableau comparatif des effets de la petite vérole, traduit de l’Anglais de M. Addington par M. Kluyskens). In de Bibliographie gan toise van F. Vanderhaeghen (t. IV, 1862) vinden we maar vier Jaequemyns-titels vermeld: nrs. 7775, 7844, 7845 en 7847 (voluit in deze bijdrage). Hij maakt geen gewag van het Genees-kundig Gedenk schrift dat in december 1809 als persklaar aangekondigd werd. Werd dit werk (in 1810?) ook effec tief gepubliceerd?
40
Thijs Lambrecht
POLITIEKE CHARIVARI IN TIELT (1831) Op 2 april 1831 stond het centrum van Tielt in rep en roer. Een kleine volksopstand was uitgebroken, omdat iemand het aangedurfd had te urineren tegen de pas opgerichte vrijheidsboom, het symbool van de nieuwe onafhankelijke Belgische staat. Het relaas van deze gebeurtenis, in de vorm van een lied, wordt bewaard in de verzameling van Joseph de Bethune in de stadsbibliotheek van Kortrijk'. Gezien de zeldzaam heid van dergelijke liederen geven wij hieronder de volledige tekst.
Waere geschiedenis van eenen VRYBOOM-PISSER, op den tweeden April 1831.
Stemme: Daer groeyd een rooze in ’t groeneveld
Een keêrel vol godvrugtigheyd Die geêrn paesschen hield1 En op zyne parochie niet bereyd Kwam hier per cheese1 3 in Thielt, 2 Hy trok aldus te kerken in En naer zijn biegt- en zielgewin Had weer al drinkens zin. Dan in den Franschen Schild4gegaen Hy dronk alweer cavis5, Hy zeyd ’k zie daer den vryboom staen, ’K besproey hem ras met pis: 1 Stadsbibliotheek Kortrijk, Fonds Joseph de Bethune, nr. 4565 (Catalogus van het Fonds Joseph de Bethune. Deel 1: Boeken. Kortrijk, 1982, p. 703). 2 Te biecht gaan rond Pasen was een verplichting voor rooms-katholieken. Het is niet duidelijk of deze man echt naar Tielt kwam om te biechten. Misschien kwam hij opzettelijk naar Tielt om zijn misprijzen t.o.v. het nieuwe regime te laten blijken (een soort van ‘politieke biecht’)? 3
Koets.
4
Naam van een herberg op de markt in 1831 uitgebaat door Pierre De Scheemaeker. Deze herberg komt niet voor in de telling van 1807 (zie: Buyck J De herbergentelling van 1807 in Tielt, in: De Roede van Tielt, X X X , 1999, p. 84-89).
5 Soort van bleek bier.
41
Hy ging en piste op boom en grond Daer hy maer nieuw geplant en stond Dus d ’eer en vryheid schond. Hy ging weerom en roemde zeer Dat hy dit had bestaen, Hy dede Willem6 dienst en eer Tot schande der Belgen daen, Elk Belg en vrouw en kind dit zag Die riepen wat onkuys gedrag Die hollants beest vermag. Hy trok dan naer zyn logement, De stad van Gent genoemd, Die waeren voor goed Belg bekend, ’T wyl hy zig nog beroemd, die trokken in zyn herberg op Om hem te vatten by den kop Want hy verdient het strop. Hy wierd dus bleek en blouw verbaesd En vlugte d ’herberg uyt, En liep zeer in het huys daer naest, Zig in een koffer sluyt, Hy wierd van die het wist beklapt En heeft het als een haes ontsnapt Eer dat hy was betrapt. Zoo is hy ’s lands waert ingevlugt De Belgen agter hem, Hy liep als eenen haes bedugt Verschrikt door hunne stem; Den boer met vlegel en spae riep meest Houd vast het is een hollands beest Meer duyvel of een geest. Van schrik en loopen afgemat Hy konde niet meer voort, Zoo is hy seffens aengevat. Daer hy zyne straffe hoort, Van al die zyn vol vryheidskragt Is hy weerom in stad gebragt 6
42
Willem I van Oranje-Nassau (1772-1843), koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden tussen 1815 en 1830.
Tot spyt van Willems kragt. Dat maekte in Thielt zoo groot gerugt Dat ’t al te saemen liep, Die hollands was wierd zeer bedugt Terwyl al d ’ander riep: Steekt maer dat hollands zwyn in ’t kot, Die met der Belgen Vryheyd spot, Zoo is ’t verraders lot. Tot spyt van hem en hollands magt Moest hy hy den vryboom staen. Half dood van roepen al zyn magt Viva der Belgen daen; Drymael geperst met dwang bereyd Heeft hy krop vol luyde op gezeyd Viva de liberteyt. Door voorspraek van gezinde als hy Is hy de dood ontgaen, Onze overheyd door medely Hield wat de volkeren staen Dan stapte hy in zyn cheese gerust, Hy had nog tyd nog pissen lust Zyn vuur was uytgeblust. Die Thieltschen schatter heeft geweest, Heeft zig daer uytgepist Al die dit van zyne pissing leest, Ziet hoe hy heeft gemist, Door trek en Willems jonst gevleyd Hy blyft hier g ’haet en afgezeyt Viva de liberteyt! EYNDE
In de regio Tielt stond het grootste deel van de bevolking achter de Belgische Revolutie. De orangisten, die een hereniging van het afge scheurde zuiden met ‘Nederland’ nastreefden, kenden hier geen grote aanhang. Niettemin was men in Tielt beducht voor mogelijke ongere geldheden en werd een burgerwacht ingericht. De gemeenteraad van Tielt was zeer bevreesd voor opstootjes en samenscholingen in dit postrevolutionaire klimaat7.
43
In de tekst van het lied vernemen we jammer genoeg niets over de iden titeit van de boomschenner. Het rapport dat door de bevoegde politie commissaris Louis Van Lokeren werd opgesteld, licht wel een tipje van de sluier7 8. Volgens de getuigen Constantin Minne en Gilles Duchemin was de onruststoker van dienst een zekere Haezebroucq, een handelaar uit Ardooie. Hij kwam op 2 april 1831 naar Tielt afgezakt om er te biecht te gaan. Daarna trok hij naar de herberg het ‘Fransche Schild’. In beschonken toestand verliet hij deze drankgelegenheid en besliste zijn overtollige lichaamsvocht te lozen tegen de Tieltse vrijheidsboom, die pas de dag voordien op de markt opgericht was. Deze actie viel bij de aanwezige Tieltenaren niet in goede aarde. Er ontstond een samen scholing en woordenwisseling en Haezebroucq sloeg als een haes op de vlucht naar de herberg van Guillaume Vercruysse in de Ieperstraat. Achternagezeten door een bende Tieltenaren probeerde hij de stad te ontvluchten, maar even buiten Tielt werd hij ingehaald en viel hij ten prooi aan de fureur du peuple. In het bijzijn van een wellicht geamu seerd publiek werd Haezebroucq verplicht om naast de vrijheidsboom plaats te nemen en luidkeels te roepen: Vive la liberté, vivent les belges. Kort daarop werd de man door enkele leden van de burgerwacht ontzet en in veiligheid gebracht. De menigte die zich rond het spektakel had verzameld, ontbond zich en spoedig was de rust in de stad terugge keerd. Het proces-verbaal van deze gebeurtenis werd overgemaakt aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brugge. Of Haezebroucq een veroor deling opliep voor zijn ongepast gedrag, is ons niet bekend. De gebeurtenissen in Tielt van 2 april 1831 haalden ook de pers, zij het in enigszins gewijzigde vorm. De krant Journal des Flandres van 6 april 1831 stelde het incident voor als een systematische klopjacht van de Tieltenaren op de orangisten9. Het gebeuren kunnen we eerder bestem pelen als een vorm van charivari of volksgericht, ditmaal met een uit gesproken politiek karakter. In verschillende steden speelden zich rond 1830 trouwens gelijkaardige taferelen af10. De confrontatie van de Tieltse bevolking met een orangist uit Ardooie inspireerde een onbekende tot een kluchtig lied. Opvallend is dat de weergave van de feiten in het lied nauw aansluit met de officiële versie. 7 Over deze bewogen periode in Tielt handelt: Dewanckel K ., Tielt vóór en na de Omwenteling van 1830, in: De Roede van Tielt, XXIV, 1993, p. 2-44. 8
Archief heemkundige kring De Roede van Tielt, Aanwinsten, nr. 63: eigentijdse kopie van het pro ces-verbaal opgesteld door L. Van Lokeren, 3 april 1831. De minuut van een gelijkaardig verslag overgemaakt aan de gouverneur van West-Vlaanderen wordt bewaard in het Stadsarchief Tielt, Modem Archief, nr. 2699.
9 Dewanckel K ., o .c ., p. 28. 10 De meest recente synthese omtrent deze problematiek is: Jacobs M ., Charivaris, peasants and political culture in the Southern Netherlands in a comparative perspective, 18th-20th centuries, in: Woolf S. (ed.), The world ofthe peasantry, Florence, 1993, p. 51-85.
44
Aangevuld met enkele spitsvondigheden (Haezebroucq - haese) heeft het Tieltse volk op een heel eigen manier de gebeurtenissen waaraan ze ten prooi viel, verwerkt.
45
4^
Gn
m> n m .» -----
w j e be%07ri
o ij
T e r c fn c t n l/ t ..,
*&....
Voor 7 Ü sn titm o e r 777Û
I)e. Gemeenteraad van Thielt m beraadslaémg J f Vtforzithr»._„ Hum \ v, /tftttr \ ,,A jc7 M ij/ih erren-.•,.. en(Ï€ tl hik,. fn de e/mk.... en de efttik, AHfen t e ê e l ^ k
Zeer w e l.. . .
Z e e r n e l . . . . A en cje n tn n e.n /. , .
B r â i ï b /. ■ -
DE GEMEENTE RAAD VAN THIELT IN BERAADSLA GING Thijs Lambrecht, bestuurslid en mede-bibliothecaris van ‘De Roede van Tielt’, ontdekte in de rijke verzameling van onze kring een politieke spotprent getiteld De Gemeente Raad van Thielt in beraadslaging, die toegeschreven wordt aan een zekere Gustaaf Lambert1.
Wie was deze Gustaaf Lambert? Waar gaat de potloodtekening eigenlijk over? Wie is bijvoorbeeld Ferdinantje... B... waarnaar verwezen wordt? Waarom heeft de figuur rechts, vermoedelijk De Voorzitter waarvan sprake, dus de burgemeester van Tielt, zo’n spitse oren, net zoals die hondjes/gemeenteraadsleden? En waarom heeft hij twee gezichten: een ernstig aan de voorkant en een klein dwaas/komisch kopje aan de achterkant? Waarom dwingt hij de hondjes met die touwtjes vastgemaakt aan hun snuit rechtop te zitten? Wie zou deze dominante, schijnheilige (cf. tegengestelde gezichten?) burgervader geweest zijn? Waarop slaat die S‘ Vincent? En dat Bevel van M r den Bisschopl
Dit zijn allemaal vragen waarop we een antwoord zoeken. Misschien kan u ons een eindje op weg helpen. Maar misschien zit u, lezer van dit tijdschrift, zelf ook met enkele vragen van heemkundige aard, zaken waar u best wel eens een antwoord of iets meer over zou te weten wil len komen. U heeft bijvoorbeeld een oud en/of merkwaardig archiefstukje in uw bezit, zonder echter te weten waar het betrekking op heeft, maar.het intrigeert u wel: een foto, een akte, een medaille, een muntstuk, noem maar op. Geef ons een seintje! Het kan zijn belang hebben om de geschiedenis van ons werkgebied beter te leren kennen! Of u zou in ons tijdschrift wel eens iets willen lezen over een bepaald onderwerp? Of misschien schreef u zelf een heemkundige studie, maar u dacht dat een
1 Bewaard in het documentatiecentrum van De Roede van Tielt, Aanwinsten, nr. 13.
47
ruim publiek er niet echt in geïnteresseerd zou zijn. Maar is dat wel zo? Laat ons iets weten! Het bestuur én de redactiesecretaris staan altijd open voor uw vragen, suggesties of bijdragen (contactadressen van het dagelijks bestuur op blz. 2 van dit nummer of van het voltallige bestuur op blz. 68 van het laatste nummer van de vorige jaargang). Michaël Delange redactiesecretaris
Adressen van de auteurs
René De Clercq, Gestichtstraat 24, 9000 Gent Luc Goeminne, Oeselgemstraat 76, 9870 Zulte Michaël Delange, Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke René Dierckx, Schansstraat 13, 2490 Balen Frans Hollevoet, Bedevaartstraat 98, 8700 Tielt Paul Huys, Deinse Horsweg 18, 9031 Gent (Drongen) Thijs Lambrecht, Brugsesteenweg 181, 8740 Egem 48
Rouwdienst
DHONDT
ALGEMENE ELECTRICITEIT
bvbaDebusschere E.&L. ir.
Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08
Stationstraat 103 8700 TIELT Tel. 051 40 02 27
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Domotica Studie - Advies - Uitvoering
Bank & Verzekering Ü
t i i i r maken wegraag,
G H S E L l/V E S T ELECTRABEL-0 MENS. M I L I EU
EN E N E R G I E
Kortrijksestraat 86 - 8700 TIELT Tel. 051 42 31 11
D LE COMPUTERS
Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. (051) 40 61 93
bvba Aanleg van opritten en terrassen Specialiteit: kasseien, mozaĂŻeken, plattinen, kleiklinkers
Hogenhovestraat 47 - 8700 Aarsele Krinkelweg 1 - 8211 Aartrijke Tel. 0 4 7 6 2 3 4 1 5 7 - 0 5 1 63 66 60 Fax 0 5 1 63 7 4 3 7
bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken
Lootenhulle 'B a telin tjr Straetëjd-
,w,v|
j e
yr v //
iWu/wert'
Qi{/we.k
<'oefcbaom
•cam)
ir
J /y fe j
Je r z e e lf
T I FIE1 hem.
U e.rp e lp liii, L’ f p i/ e m O' tram ei
\v t Wnekoi
^Jt'aslBerqhrjiqqe
«
'de, Abeele \
W aiw bruaae
T
, X W ,„B r -
; - “ I I ' •''' f
éj/<//l<‘n i don d l J ’>rtui/'io(s/ f
I
L i\ lden-h?A etteren
De RoeÔe
Treft
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 3 iste jaargang, nr. i - j u n i 1001 A fg ifte ka ntoo r
8700 Tielt
AUTOCARS-REISBUREAU
DH
M M iBU &
8700 Tielt Tel. 051 40 11 76
Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93
DE MEIBLOEM een onderneming die reeds 66 jaar lang met troeven als VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
VERNIEUWEN EN HERSTELLEN VAN ZETELS, SALONS, STOELEN EN ZITBANKEN
Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35
ALGEMENE E L E C T R IC IT E IT b v b a D e b u ssch e re
E . & L . ,r
3 Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08
B0UCKAERT DANIEL Félix D'hoopstraat 33 8700 TIELT
Privaat- en industriële installaties
Tel. 051 40 42 30
Studie - Advies - Uitvoering
Laagspanningsinstallaties Domotica
De Roede Driemaandelijks heem kundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem , Gottem , Kanegem , Lotenhulle, M arkegem , Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, V inkt, Wakken, W ielsbeke, W ingene, Wontergem en Zw evezele 32ste jaargang nr. 2 - juni 2001 Wettelijk depot - BD 25413
De Roede van Tielt
Inhoud
Gesticht op 28 april 1970
M ichaël Delange
Lid van het W est-Vlaam s Verbond van Kringen voor Heem kunde
EEN STROP VAN EEN JO N G E N
Voorzitter, re d a ctie se cre ta ris en v e ra n tw o o rd e lijk u itgever:
A d res v a n de au teu r:
M ichaël D ELA N G E Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke Tel. 0474 43 73 01 E-mail : m .delange@ yucom .be
p. 51-112
M ichaël Delange Veldstraat 96 8780 Oostrozebeke
O n d e rv o o rzitte r:
Paul CA LLEN S Waterstraat 18, 8740 Pittem Tel. 051 46 71 90 E-mail : pinl8290@ pi.be S e cre ta ris-p e n n in gm e e ste r:
Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax 051 40 18 38 R e d a ctie ra a d :
Jaak Billiet, Johan Buyck, Paul Callens, Philippe De Gryse, Michaël Delange, Frans Hellevoet, Thijs Lam brecht en Ronny Ostyn
B ib lio th e e k & fo to th e e k : “De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is 700 frank (17,35 € ) voor gewone leden, 1400 frank (34,70 €) of meer voor ereleden, over te schrijven op het bank rekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “ De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestem ming van de redactie.
50
Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu 3 0 of na afspraak
C a rto th e e k :
Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “ District van Thielt (W est-Vlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)
Michaël Delange
EEN STROP VAN EEN JONGEN Een mensenleven op het einde van de 18de eeuw
Voorwoord Het leven zoals het was in deze regio op het einde van het Ancien Régime: die materie houdt ons al enkele jaren sterk bezig. Hoe aantrek kelijk een blik op de rijke en/of ontwikkelde bovenlaag van de dorps gemeenschappen uit de roede van Tielt ook mag zijn, aan het dagelijk se leven van de individuele ‘gewone’ landarbeider en huisnijveraar mag niet zomaar worden voorbijgegaan. De grote moeilijkheidsfactor daar bij is het beschikbare bronnenmateriaal. Over de dorpsheren, de gees telijkheid, de plattelandsburgerij en de herenboeren vindt de vorser bijna probleemloos een overvloed aan vermeldingen in een ruim gamma van bronnen: parochie- en schepenbankregisters, poorter-, land- en ren teboeken, kerk- en andere rekeningen, allerhande notariële akten en zelfs familiearchieven... Het curriculum vitae van Jan Modaal is, behou dens de spreekwoordelijke uitzondering, al heel wat sneller geschreven: je vindt hier en daar wel wat ditjes en datjes, maar meer dan een erg oppervlakkige kennismaking met de ‘werkmens’ van toen is er niet te halen uit die brokstukken van de geschiedenis. De haast euforische tafe relen in de archieven van genealogen die aan ‘hun’ stambomen extra gegevens kunnen toevoegen, illustreren dat; een dergelijke gebeurtenis is immers eerder exceptioneel. Om te kunnen doordringen tot de echte leef- en denkwereld van onze voorouders is heel wat meer (geluk) nodig. Uiteraard kan men door de ontleding van de hierboven vermelde bronnen omvangrijke cijferreek sen uitpuren en die op vele wijzen interpreteren om zo tot algemeen bruikbare conclusies te komen, bijvoorbeeld over de sociaal-economische toestand in het verleden1. Het is een monnikenwerk dat ons niet Michaël Delange won met deze bijdrage de Franz Thiersprijs 2000, uitgereikt op 15 december van dat jaar (schuilnaam: Historiae Tenax of Volhardend in de Geschiedenis). Aanraders: Callens I., Leven en werken in de kasselrij Kortrijk: sociaal-economische en demografi sche studie van de 18de eeuw, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U. Gent, Gent, 1984-1985, 2 dln.; Castelein R., Het leven op het platteland tussen Kortrijk en Oudenaarde (16e-18e eeuw), Oudenaarde, 1983; Vandenbroeke C., Hoe rijk was arm Vlaanderen? Vlaanderen in de 18de eeuw: een vergelijkend overzicht, Brugge, 1995.
51
onbekend is2, dat lonend is, maar dat, intrinsiek aan zijn methode, voor bijgaat aan - noem het maar - ‘het detail’. Er moéten algemene (ruime, grootschalige) studies gemaakt worden; ze reiken het materiaal aan waarmee het heemkundige decor wordt opgetrokken (de maatschappe lijke achtergrond). Maar de heemkunde zelf is geen geschiedweten schap. Heemkundigen moeten meer interesse tonen voor de mens, de mens in de streek, het detail in de streek. Wie was hij? Wat deed hij? Hoe leefde hij? Hoe ging hij met de anderen om? Wat dacht hij? Dat zijn de hoofdvragen die streekvorsers zich moeten stellen wanneer ze gaan graven in het verleden en waarover ze uitsluitsel moeten trachten te vin den; antwoorden die ze op hun beurt kunnen inpassen in de algemene onderzoeksresultaten van de historici. En zo kan een vruchtbare wis selwerking ontstaan. Maar ja, het leven van de gewone boerenkinkel blijft in de regel, zoals al gezegd, gehuld in de dichte misten van het verre verleden... Het spreekwoord ‘Wie schrijft, die blijft’ zegt genoeg: de gewone man voldeed héél vaak niet aan die vereiste, dus kan hij voor ons ook niet méér worden dan een nobele onbekende in een beter gekende maatschappij. Toch was het aan de hand van geschriften (van de ‘machthebbers’ wel iswaar) dat wij het leven van het hoofdpersonage van dit artikel konden reconstrueren. Deze plattelandsjongen heeft zich niet onderscheiden van de anonieme massa door noeste arbeid of door uitmuntend, voor beeldig gedrag waardoor hij promotie maakte in de nogal statische maatschappij van zijn tijd. Precies zijn afwijkende handelwijze heeft hem gered van de vergetelheid in het ‘historische puin’. Het familiefonds van de heren van Ingelmunster, het fonds Descantons de Montblanc, is werkelijk een schatkamer voor de geschiedenis van de Mandelstreek (het zuiden van de roede van Tielt). Tussen ongeveer 130 strekkende meter met alle mogelijke archivalia zitten talrijke processtukken, niet alleen tussen de baronnen zelf en de ettelijke belagers van hun feodale voorrechten, maar ook tussen het gezag en de misdadigers uit zijn res sort. En die delinquenten vormden nu net een bepaalde categorie van gewone mensen die dan toch weer op hun manier ongewoon waren. Ontdek het leven van Amandus Tanghe, een ‘illustere’ streekgenoot die leefde op het einde van de Oostenrijkse Tijd, dat we opnieuw samen konden stellen aan de hand van zijn lijvige strafdossier. Daarbij willen we benadrukken dat dit artikel niet zomaar een klakkeloze weergave, laat staan enkel een doorslagje is van de gegevens uit de bundels. Niet alleen werd de ordeloosheid ervan door ons ongedaan gemaakt, de Voor onze eigen licentiaatsverhandeling, die nadien gepubliceerd werd als Oostrozebeke 1729-1797. Een historisch-demografische analyse van een dorp op het West-Vlaamse platteland tijdens de acht tiende eeuw (Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, Leuven, 1998), werd een dergelijke, zij het licht vernieuwde of gemoderniseerde methode gebruikt.
52
informatie werd tegelijk gegroepeerd, bevraagd, tegengesproken door en/of aangevuld met ander archiefmateriaal en niet in de laatste plaats in een non-fictief en leesbaar, gestructureerd verhaal gegoten. Bedenk bij de lectuur evenwel dat vele verklaringen soms pas jâren na de feiten opgetekend werden, maar dat de getuigen er desondanks schijnbaar moeiteloos in slaagden hun eigen woorden én die van anderen weer voor de geest te halen; en dat terwijl ze de belevenissen met moeite konden duiden in de tijd. Wijst dit op een sindsdien teloorgegaan krach tig menselijk geheugen? Vergeet niet dat in de toenmalige, overwegend analfabete, kleine leefgemeenschap de verhaaltraditie zeer belangrijk was. In plaats van allerlei lotgevallen neer te schrijven, verwerkten onze voorouders die in onderhoudende verhalen om de vele lange avonden voor het haardvuur te vullen. Details vielen weg of werden uitvergroot; verwarringen met en/of verglijdingen naar andere voorvallen toe (b.v. uit dezelfde periode) hypothekeerden de ware historische feiten nog ver der. “Het is evident dat gedurende de veelvuldige sociale interacties [in een klein dorp] gezocht wordt naar een consensus over het verleden. Er ontwikkelt zich aldus een sterk collectief geheugen dat onvermijdelijk de individuele herinneringen aantast.”3 Wat kan er dus intussen niet allemaal gebeurd zijn met de in werkelijkheid gedane uitspraken? Hebben de getuigen geen woorden in Amandus’ mond gelegd waarvan ze (eventueel) wel meenden dat die in het verlengde lagen van de ori ginele? Etcetera. Dit neemt niet weg dat we tegenover de algemene lij nen van de belevenissen van Tanghe onze ‘historisch-kritische radar’ op een lagere frequentie mogen afstemmen4.
Situering Oostrozebeke, in de vroege morgen van 3 maart 1763. Maandenlang heeft koning winter het dorp strak in zijn greep gehouden en het bestookt met guur, bar koud weer5. In een huisje bij de Mandei kwam er een einde aan de barensweeën van Maria Joanna Cabooters: een flin ke zoon werd geboren die de naam Amandus kreeg, Amandus Tanghe6. Misschien is de keuze van die voornaam wel indicatief voor de christe lijke vroomheid van het gezin7. Op vijftien jaar tijd bracht Maria Joanna 3
De Wever B., Mondelinge geschiedenis, in: Art. J. (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel I: 19de en 20ste eeuw, Gent, 1993, p. 70 (argument geïnterpreteerd ex analogia).
4
Rijksarchief Kortrijk (R.A.K.), Fonds Descantons deMontblanc, nr. 8192: alle citaten kunnen in deze bundel worden teruggevonden (tenzij anders vermeld). We vinden het te omslachtig om de vind plaats van alle hieruit aangehaalde passages telkens nauwgezet te specifiëren. Niet alleen is dit onhaalbaar gezien de chaos van stukken in de bundel, het zou ook het voetnotenapparaat uit zijn voegen doen barsten. Bij een aantal persoonsnamen staat er een asterisk (*): cf. infra, ‘Bijlage 3: Biografische gegevens’, p. 102-107.
5
Buisman J ., Bar en boos. Zeven eeuwen winterweer in de Lage Landen, Baarn, 1984, p. 163, 300.
6
Rijksarchief Beveren (R.A.B.W.), Parochieregisters Oostrozebeke, nr. 20 Dopen 1744-1770, f. 1760v. Sint-Amandus was de patroonheilige van de parochie Oostrozebeke (Delange M., o.c., p. 170-171).
53
twaalf kinderen ter wereld8. Een achtenswaardig aantal, want toenter tijd het dubbele van de gemiddelde vrouw in Oostrozebeke9: bron van vreugde, maar ook van onnoemlijk veel verdriet. Zeven van haar kin deren werden niet ouder dan twee jaar; amper vier bereikten de vol wassen leeftijd (25 jaar). Kindersterfte was toen nog onlosmakelijk ver bonden met het dagdagelijkse leven. Niets abnormaals, anders gezegd. Had de familie het moeilijk om de touwtjes aan elkaar te knopen? Hoe raakt een jongeman anders van het rechte pad af? Het sociale milieu waaruit hij voortkomt, moet er toch op zijn minst voor iets tussen zit ten. Diefstal als een levensnoodzakelijk kwaad om te overleven? Trou wens, wat deed vader Francies feitelijk? Het blijven vragen zonder ant woord. Laten we dus aannemen dat de kinder- en jongelingsjaren10van de Tanghes niet echt een vrolijke tijd geweest zijn. Ging Amandus naar de school van de Retsins11, samen met zijn broers en zuster? De pennenstok kon hij in ieder geval niet hanteren. En lezen, dat ging allicht ook niet'2. Amandus wachtte niet om het ouderlijke nest, gebouwd in de heerlijk heid Ter Mandei, uit te vliegen tot op zijn huwelijksdag13. Ergens in oktober van het jaar 1786 trok hij de wijde wereld in. Dat hun zoon op zijn eigen benen ging staan, zullen zijn ouders denkelijk niet berouwd hebben, want hij had, spijts zijn nog jonge leeftijd, een erg kwalijke reputatie opgebouwd in de kleine dorpsgemeenschap. Zelfs bij pa en ma Tanghe had het spreekwoord ‘Eigen kind, schoon kind’ in de loop der jaren al veel van zijn glans verloren (cf. infra). Als een zware boemelaar en een stroper, zo stond hun zoontje wijd en zijd bekend! Larie, volgens Amandus. Hij ontkende met klem een leegloper te zijn, die een onge
Cf. infra, ‘Bijlage 2: Het gezin Tanghe-Cabooters’, p. 102. 9
Delange M., o.c., p. 134-135.
10 In zoverre dat er toen al sprake van was. Lees daarover: Ariès R , L’enfant et la vie familiale sous l’A ncien Régime, Parijs, 1973. 11 Ferdinandus Retsin volgde in 1776 zijn vader Amandus op als koster, organist en schoolmeester van Oostrozebeke (R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nrs. 8797 en 14042). 12 Onder voorbehoud: de griffier (tijdens het proces) las hem zijn verklaringen voor. Dit kan ook toe geschreven worden aan de gangbare procedure. Het is dus geen sluitend bewijs van het volledige analfabetisme van Amandus. 13 De heerlijkheid Ter Mandei lag voornamelijk in Sint-Baafs-Vijve en Meulebeke, en daarnaast in Oostrozebeke en Tielt-Buiten (R.A.K., Archief van de schepenbank van Ter Mandei: Scabinalen, tweede reeks, nr. 482). De 41 percelen in het Oostrozebeekse gedeelte bevonden zich sur le coté oriental et occidental du chemin conduisant du Calbergh vers les moulins nommés Pander-meulens, près les étangs en aux environs des lieux nommés Swartegat, près les Sept Chênes (R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 11341). Seeven eecken moet gesitueerd worden in Meulebeke, meer bepaald op het kruispunt van de huidige Sint-Amandsstraat en de Aardemolenstraat, waar vroeger vijf wegen samenkwamen (Lobbestael R., De Ghinste en oude kaarten (deel 6), in: ’t Ginsteblad, III, 1983, nr. 6, p. 8), en mag zeker niet verward worden met het Oostrozebeekse Vijf Eiken (Ginste). Deze plaats ligt dan wel in de richting van bovengenoemd kruispunt, maar mag allerminst beschouwd worden als een ‘latere versie’ ervan. Het toponiem ten vijf eecken komt immers al voor in het penningkohier van 1571 (Stadsarchief Gent, Reeks Penningkohieren (nr. 28), nr. 60/248, f. 6) en in de straatschouwing van 1764 (R.A.K., Fonds Bruine Pakken, nr. 6505).
54
bonden en ongeregeld leven leidde, nochte geen exces in den dranck t’hebben ghedaen. Integendeel, hij verdiende op een eerlijke manier zijn boterham: door dag in, dag uit hard te werken! Een ijvere boerenknecht was hij, die vaardig vlas zwingelde en bomen snoeide. Dat Amandus (enkel) deze twee bezigheden opnoemde wanneer men hem erom vroeg, kan erop wijzen dat hij inderdaad niet veel uitrichtte, ofwel dat hij vele schnabbels moest doen om financieel rond te komen (een indi cator van zijn financiële kommer dus). Bomen snoeien: da’s geen vol tijdse beroepsactiviteit, seizoensgebonden zelfs (winter). Het is alsof we hem zien nadenken: “Tja, wat heb ik ook alweer gedaan om den brode? Uh... Vlas gezwingeld! En, uh... O ja: ik heb eens bij iemand bomen gesnoeid.” En dit zou dan maar het begin van een gevarieerde lijst van werkzaamheden geweest zijn. Maar misschien minachten we hiermee Amandus te zeer en moeten we hem toch op zijn woord geloven (hoe wel zijn tijdgenoten dat toch ook niet deden). Wat men ook beweerde, gunde hij zichzelf hoogstens nu en dan eens het ontspannende genoe gen van de jacht en het herbergbezoek, gelijck het aen andere persoonen gebeurt. Niet echt slim van Tanghe om hier openlijk voor uit te komen! Want keizerin Maria-Theresia had in 1779 bepaald dat ongehuwde jon gelingen (-25 jaar) geen voet in een herberg binnen mochten zetten om er iets te drinken14. Dat hij hele dagen in ledigheid zou doorbrengen, was een grove leugen. Roven, stelen en bedriegen was niet aan hem besteed! De mensen vertelden het nochtans anders na: in de gemeijne spraecke van het volck gold hij als eenen jonghman (...) van seer slecht ende quaed gedragh. Tja, elk dorp had zijn eigen herrieschoppers, ruzie makers en diefjes. En het lijkt er verdacht veel op dat Amandus Tanghe dat was voor Oostrozebeke en Meulebeke...
Bij de Smallestokbrug (Oostrozebeke) Voor de eerste fikse kras op de kerfstok van Amandus Tanghe keren we even terug in de tijd. Het moet ergens in juni 1785 geweest zijn, zo her innerde Joseph Cornillie* zich, dat hij Amandus op heterdaad betrapte. Cornillie, knecht bij de Oostrozebeekse boer Petrus Josephus Cattelein, was aan de slag in de meersen bij de Smallestokbrug, een klein houten bruggetje over de Mandei15, toen hij plots Amandus de rivier zag in stappen en met sijne handen (...) waggelende ende uijttreckende eenige pilotten [heipalen] die stonden tot het ophouden vanden kant ter noord zijde vande gemelde brugge. Cornillie stapte naar de vermetele Tanghe toe. Welke dief steelt nu op klaarlichte dag, terwijl iedereen het kan Recueil des Ordonnances des Pays-Bas Autrichiens, 3e série, 1700-1794, Bruxelles, 1905, p. 357-358. 15 Oostrozebeke. Familiearchief erfgenamen Julien Holvoet: Holvoet J ., De geschiedenis van Oostrozebeke 1874-1974, Oostrozebeke, [1974], onuitgegeven manuscript, p. 5.
55
V
De hoeve van Guillielmus Tack, gelegen bij de Smallestokbrug (ca. 1850) (R.A.K., Stadsarchief Kortrijk: Popp-kaart Oostrozebeke)
56
zien? Snugger is anders. De knecht berispte zijn elf jaar jongere dorps genoot. Besefte hij wel goed wat hij aan het doen was? Die palen zaten er niet voor niets! Niet alleen moesten ze de wispelturige Mandei in zijn bedding proberen te houden, ze dienden ook “om het water op te hou den (...) voor te kunnen roten.”16 Tanghe, duidelijk beneveld, diende hem van wederwoord: Indien gij getrauwt waert, gij soude t’oock doen! Klinkklare onzin, want Amandus was toch ook niet getrouwd?! Ander zijds kan het wel een aanwijzing van zijn armoede (of geldnood) zijn. Tijdens het Ancien Régime was hout voor elk huishouden een onmis bare en zeer gegeerde brandstof, waarvan de kostprijs in het voorlaat ste decennium van de achttiende eeuw (dat door een hardnekkige eco nomische malaise gekweld werd) fors toenam en dus een steeds grote re hap uit het budget van de arme lagen van de bevolking nam. Had Tanghe in een dronken bui het in zijn hoofd gehaald om hier wat hout bijeen te ‘sprokkelen’? Cornillie trachtte de onverlaat tot zijn zinnen te brengen: Als gij nuchteren suit sijn, het sal u leet sijn! - lek en geve om niemant! repliceerde Tanghe, stoorde zich verder niet meer aan de geshockeerde boerenknecht en ging op zijn dooie gemak verder met de ontmanteling. Wat hij met het hout zou gaan aanvangen, dat wist hij nog niet zo goed. Zou hij het voor zichzelf houden of zou Joannes Coussens* erin geïnteresseerd zijn? Die linnenwever woonde vlakbij, even ten noorden van de Smallestokbrug. Hoe sneller hij de vijf, zes hei palen van de hand kon doen, hoe minder gevaar hij liep gesnapt te wor den. Trouwens, hij was te dronken om er ver mee te moeten leuren. Dus, hup, de hele zwik zijn kruiwagen op en naar het huis van Coussens. En het geluk was aan zijn kant. Onder het roken van een lek ker pijpje werd de deal gesloten: voor zeven stuivers mocht Coussens de koopwaar hebben die Tanghe gevonden had in de Mandelmeersen. Ondertussen was Joseph Cornillie niet zomaar bij de pakken blijven zit ten. Op zijn eentje kon hij het niet halen van de jonge boef, dat had hij al snel door. Daarom haastte hij zich naar de vlakbij gelegen hofstede van boer Guillielmus Tack om er versterking bij te roepen17. Veront 16 Ibidem, p. 4. 17 In 1812 werd het overlijden van Guillielmus’ dochter, Marie Joanna*, aangegeven door Francies Neyrinck, haar zoon, en Pieter Volcke, die getrouwd was met haar jongste kind, Rosalia. Toen woonde hij nog in Wielsbeke, maar in de Oostrozebeekse volkstelling van 1814 staat hij vermeld als Pierre Valcke, landbouwer en proprietaire in de sectie Hollander. Van Francies is geen spoor meer te bekennen. We nemen daarom aan dat Volcke ondertussen de hoeve van schoonmama zali ger had overgenomen. Uitgaande van het feit dat landbouwgronden over het algemeen van gene ratie op generatie binnen de familie bleven (via erfenis), is het meer dan aannemelijk dat hun boe renbedrijf zoals we het kennen in 1837 weinig of niet verschilde met dat van grootvader Guillielmus Tack 52 jaar eerder (cf. supra, p. 56). Het omvatte twintig percelen, samen 7 ha 53 a 80 ca groot. Daarmee was Rosalia, inmiddels weduwe, de negende grootste grondeigenaar woonachtig in Oostrozebeke (Gemeentelijk Archief Oostrozebeke (G.A.O.), Burgerlijke Stand, Overlijdens 1812, f. 7r; Ibidem, Overlijdens 1869, f. 33v; G.A.O ., Volkstelling van 1814, p. 71-72; Volkstelling van 1824, nrs. 3266-3276; G .A .O ., Matrice Cadastrale..., [Oostrozebeke], 1837, vol. 3, p. 255; R.A.K., Stadsarchief Kortrijk, voorlopig nr. 3952, p. 23; Lobbestael R., Een studie van de Popp-kaart van Oostrozebeke, Oostrozebeke, 1987, p. 57, 100).
57
waardigd over de schandalige vandalenstreek van Tanghe riep de vrouw des huizes, aan wie hij het hele verhaal gedaan had, er haar schoon zoon, Guillielmus Neyrinck*, en haar jonge koeienherder, Andries Vande Burie*, bij. Ze gaf hen de opdracht de dief te gaan tegenhouden. Natuurlijk was de vogel intussen al gaan vliegen... Of toch niet, want de drassige meersen verrieden waar Tanghe met zijn buit naartoe gegaan was: de rede vanden cordewaegen had een duidelijk spoor getrokken in de bodem en dat hoefden ze gewoon maar te volgen tot bij het huis van Joannes Coussens! Daar kwamen ze net op tijd aan, of de dief was opnieuw pleite: net op het ogenblik dat Coussens de overeen gekomen geldsom aan Tanghe overhandigde. Neyrinck stoof op de pikkendief af en er volgde een hevige woordenwisseling in het huis van Coussens... Guillielmus Neyrinck: Amandus Tanghe: Guillielmus Neyrinck: Amandus Tanghe: Guillielmus Neyrinck:
Amandus Tanghe:
Waerom hebt gij dat gepacktl Om dat ick het wilde doen! t’En is het uwe niet! Ick hebbe t’mijne gemaeckt! Gij packt dat t’uwe niet en is! (...) Daer is hout in, die ick aende brugge genaegelt hebbe. (...) Ick sal het aen u vader seggen! Indien gij de Smalle Stock Brugge niet en doet maeken, ick salse heel ruineren!
Het lef van die kerel! Het in den minne regelen van de kwestie, daarop moest Neyrinck, die het woord voerde van de ‘delegatie’, dus niet reke nen: er zat niets anders op dan er de garde bij te halen om te weten of daer geen recht op en staet. Maar zelfs dat dreigement maakte niet de minste indruk op Amandus: Gij cont doen wat gij wilt! (...) Ick sal hun beede te gaeder dan buffelen [slaan] ! (...) Gij moet ulder haesten om uijt het huijs te gaen of ick sal ulder slaen. Gerechtsdienaars schrikten hem niet af. Waren de verontwaardigde buurtbewoners aan het einde van hun Latijn tegen de bandiet? Neen, het ultieme wapen kwam er, zij het uit onverwachte hoek. Daar waar oom agent dreigt te falen, kan moe derlief er nog altijd bijgehaald worden. Een furieuze Maria Joanna gaf haar zoon een flinke bolwassing: Gij sijt eenen doogeniet. Het spijt mij dat ick sulcke kinderen gequeeckt hebbe! Geeft desen man het geit weder om.'8 Bracht dit offensief van de mater familias een onwillige Amandus tot inkeer? Neen, zelfs dat niet. De kruimeldief sputterde tegen: wat kon hem nu in godsnaam zijn moeder schelen? Hij weigerde botweg het geld
Maria Joanna Cabooters bracht dit niet zelf in tegen haar zoon. Indien ze al had willen getuigen, zou ze daar als moeder van de beschuldigde de kans niet toe gekregen hebben: bloedverwantschap in eerste graad (Monballyu J ., Het gerecht in de Kasselrij Kortrijk (1515-1621), onuitgegeven docto raal proefschrift K.U. Leuven, Leuven, 1976, dl. III, p. 668).
58
terug te geven en ging ervandoor. Wat moest de gedupeerde Joannes Coussens nu aanvangen? Niet alleen zag hij een mooi zaakje in het wa ter vallen (amper zeven stuivers voor een mooie partij hout), hij dreig de ook zijn zuurverdiende centen nooit meer terug te zien... Daarom zou het hout bij hem blijven totdat hij zijn geld terugzag! ’s Anderen daags trachtte vader Francies de brokken te lijmen. De misstap kon niet alleen nare gevolgen hebben voor Amandus, maar evengoed voor hem zelf, zijn vrouw en zijn andere kinderen. Het bleef zijn kind, een van de vier overgebleven investeringen voor zijn oude dag. Francies moet toen zo’n jaar of zestig geweest zijn. Hij wilde ongetwijfeld iedereen recht in de ogen blijven kijken. Hoe het ook mocht uitdraaien, hem zou men niets kunnen verwijten. Francies deed Coussens het volgende voorstel: Indien ick het geit weder gave, sout gij het hout laeten volgen? En zo gebeurde het: het hout werd opgehaald met een kruiwagen en naar de hoeve van Guilliemus Tack gebracht. Vadertje draaide bijgevolg op voor de stommiteiten van zijn zoon. Amandus Tanghe deed dit hele verhaal af als een opeenvolging van fla grante leugens. Een zekere Joseph Segaert* had hem verzocht om uijt te trecken de ingeweken houtten die hij ingeslaegen hadde in den Mander bij de Smalle-stok-brugge, tot het stellen van sijnen palincksack ende dat hij (...) op dit versoek ses à acht broeken hout heeft uijtgetrocken die in den grond der selve riviere gestroomt waeren. Wat meer was, Neyrinck himself had hem daar bezig gezien en had zijn hulp gevraagd om een lange plancke uit de Mandei te trekken. Voor dit lastige karwei werd Amandus bedankt met een paar flinke borrels bij boer Tack. De overige stukken hout had hij verkocht aan Joannes Coussens: dat was correct, de rest niet. Hij had zelfs nog gevraagd of Neyrinck het hout echt niet wilde houden, want het was feitelijk het zijne niet. Maar neen, Amandus mocht het van hem houden. Hij was onschuldig. Hij had alles gedaan met de uitdrukkelijke toestemming van anderen, zelfs op hun vraag! Tanghe wist maar al te goed waarom men hem dit wilde aan wrijven: omdat Neyrinck eenen gierige(n) vuijlkloot was! Hij kon het niet verkroppen dat Tanghe het materiaal voor een aardige cent verpatst had. Hij voelde zich tekortgedaan, omdat hij niet had gedeeld in de ver koop van ‘zijn’ hout.
Bij Judocus De Schietere (Meulebeke) Een tweede vergrijp van Amandus Tanghe moeten we situeren op een maartse zondag in 1787. Die middag kwam Amandus al vloucken ende sweiren op het huis van Judocus De Schietere* afgestapt dat lag in het kanton Turkije, een wijk met een kwalijke reputatie (aan de grens met 59
De woningen van Judocus De Schietere (nr. 415) en Joannes De Beis (nr. 417) (G.A.M ., Landboek van 1654-â&#x20AC;&#x2122;56, vol. 4)
60
Oostrozebeke)19. De Meulebekenaar zag de ziedende kerel afkomen. Doodsbang haastte hij zich naar zijn woning en barricadeerde zo goed en kwaad als hij nog kon alle deuren en vensters. Hij vreesde het ergste, want de streken van meneer Tanghe waren hem zeker niet onbekend. De paniek moet hem helemaal om het hart geslagen hebben toen Tanghe, briesend en fulminerend, de huisdeur probeerde in te stampen. Tevergeefs. Met een [houten] afcortelijnck van een plantsoen die daar rondslingerde, kreeg hij de deur na een verwoede krachtinspanning wel uit haar hengsels. Tanghe stormde daarop het huis binnen naar het haardvuur. Hij nam den gloeijenden brander (haard- of brandijzer20) eruit en sloeg ermee op De Schietere. Die kon - zij het erg moeizaam de zwaarste klappen van het duivelse wapen met zijn handen nog afwe ren, maar hij kon niet verhinderen dat zijn rechterhand en zijn wang zwaar verbrand werden... Indien hij niet de gelegenheid gekregen had om naar buiten te vluchten, had zijn aanrander hem waarschijnlijk nog veel erger afgetuigd. Misschien had hij het zelfs niet overleefd, wie weet? Wat was nu de aanleiding geweest voor deze aanval op Judocus De Schietere? Wat had Amandus laten tilt slaan? Had hij gewoon omdat zijn vuisten jeukten de eerste de beste pummel in elkaar geramd? Om dat uit te vissen, moeten we niet te rade gaan bij het slachtoffer. Die wist van zelfsprekend niets af van wat het incident mogelijk in een ander daglicht zou kunnen plaatsen en hield liever de huiselijke potjes gedekt. Zijn buren, Joannes De Beis* en zijn echtgenote Barbara Theresia Bonte, ver telden (als getuigen à décharge) hoe de vork aan de steel zat. Meer nog, het gaf een ietwat andere kijk op de zaak. Hoewel... Die zondagmiddag was Amandus bij hen op bezoek, toen iemand kwam zeggen dat De Schietere ruziede met zijn schoonmoeder, Isabelle Vroman*. Niet zo maar wat geredetwist of zo, neen: een slaande ruzie waarbij Judocus in sijn huijs alles in broeken sloug. Amandus zou onmiddellijk partij geko zen hebben voor het ouwe dametje in nood. Ick sal hem gaen ruijsschenl Zo gezegd, zo gedaan: hij ging het huis binnen, (nog) niet in de Rambo-stijl zoals hierboven uiteengezet, maar nam De Schietere wel eens goed te grazen. Hij greep hem letterlijk vast bij zijn haar en hamer de onophoudelijk met zijn jonge kracht op zijn borst (in de hartstreek). 19 We weten dat hij de buurman was van Joannes De Beis en Barbara Theresia Bonte (cf. infra). Dit echtpaar woonde op het perceel dat in het vierde deel van het landboek van 1756 (aangevuld in 1780) aangeduid is met het nummer 417. Hij moet dus gewoond hebben op een van de acht aan palende percelen (Gemeentelijk Archief Meulebeke (G.A.M.), Landboek van 1756, gemargineerd in 1780, vol. 4): ongetwijfeld perceel nr. 415, eigendom van Pieter Dobbels*, die ook als getuige van de feiten opdook in de akten en zich een bezorgde huiseigenaar betoonde tegenover een vandaliserende Tanghe. Zijn beroep: ‘houtmaeker’ (bosbouwer?). Bovenvermeld perceel was bebost. Verwar deze Pieter Dobbels echter niet met zijn naamgenoot, de schoonvader van Judocus De Schietere: de eerste was zoon van Joannes, de laatste zoon van Adriaen (en reeds het jaar voordien overleden). 20 Weyns J ., Volkshuisraad in Vlaanderen, Beerzel, 1974, dl. 1, p. 44, 49.
61
De dorpskom van Meulebeke, met de herberg van Jacques Van Hamme (nr. 48) (G.A.M ., Landboek van 1654-'56, vol. 1)
62
Vrouwe De Beis probeerde tevergeefs haar ‘gast’ weg te rukken van zijn slachtoffer, maar tegen zoveel bruut geweld was zij niet opgewassen. Trouwens, even later hield Amandus er vanzelf mee op: De Schietere had zijn bekomst gehad, de schoonmoeder was ‘gewroken’ en hij, als een koene ridder, tevreden. Het tweegevecht, indien die naam waardig, flakkerde evenwel weer op. De Schietere was naar de deur gestrompeld en had die gesloten, zodat Tanghe hem niet opnieuw zou kunnen over vallen en aftroeven. Dat was vreselijk tegen de zin van Tanghe, die eiste dat de deur weer opengemaakt werd, zogezegd omdat sijne handschoe nen binnen huijse waeren, wat De Schietere begrijpelijk weigerde. En nu pas grepen de andere feiten plaats die hij liet vastleggen voor de sche penbank: het inbeuken van de deur, etcetera. Over de discussie met zijn schoonmoeder geen woord. Wat moeten we hier nu van denken? Ja, wat Amandus heeft gedaan, kan echt niet door de beugel. Niemand mocht het recht in eigen handen nemen, laat staan er een sardonisch genoegen in scheppen iemand af te rossen. Maar toch, er laait een zweem van medeleven bij ons op voor Amandus Tanghe. Deze ‘zonde’ wordt ons ingegeven door de constate ring dat de verzachtende omstandigheden door het gerecht klakkeloos naar de prullenmand verwezen zouden worden. Waarom woog de een zijdige en onvolledige verklaring van het slachtoffer zwaarder door dan de ‘vergoeilijkende’ situatieschets van de buren? Het heeft er alle schijn van dat de uitleg van het echtpaar De Bels-Bonte de schepenbank niet overtuigd had. Als enigen werden zij niet teruggeroepen om hun ver klaringen toe te lichten of zelfs wat kracht bij te zetten. Vertrouwde de rechtbank de twee vrienden van Amandus niet?
Op en rond de markt van Meulebeke21 Enkele maanden later, op vrijdag 19 oktober 1787 (marktdag in Meule beke22), ging Amandus zijn inkopen doen, zonder ervoor te betalen wel iswaar. Het ‘bereidwillige’ slachtoffer: Amandus Eleonius Sette*, koop man in kousen en stoffen. De Izegemse marktkramer werd ongemerkt een paar kousen lichter gemaakt. Een fraai staaltje van shoplifting, zó onopvallend dat hij er niet eens zeker van was wie dan wel iets bij hem gestolen had: niet gesien t’hebben nochte te kennen den persoon van Amandus Tanghe. Maar ja, wie anders dan Tanghe zou er hebben gesto In dit onderdeel van het artikel hebben we de woordenwisselingen gedramatiseerd, bij gebrek aan dergelijke directe brongegevens, weliswaar gebaseerd op de diverse getuigenverklaringen en op ander bronnenmateriaal. Deze passages staan niet cursief, maar wel tussen aanhalingstekens. Ze mogen dus niet beschouwd worden als citaten, wel als de (re)constructie van de vermoedelijke belevenissen van de betrokken personen. Baert G ., Een marktoktrooi voor Meulebeke. 1784, in: De Roede van Tielt, XVIII, 1987, nr. 1, p. 27.
63
len (...) van sijn cram, wanneer Tanghe uitgerekend diezelfde voormid dag kousen zou trachten te verpatsen? Amandus bleef heling, een boosaerdigen ende diefagtigen h a n d e l blijkbaar een erg lucratieve bezig heid vinden. Kledingstukken waren toen immers relatief duur en zo doende heel gegeerd2 24. Hoewel hij vermoedelijk wel zinnens geweest 3 was deze kousen voor zichzelf te houden om zijn voeten die winter warm te houden, draaide het anders uit. Rond een uur of tien was hij een van zijn stamkroegen binnengestapt, de herberg van de weduwe van Jacques Van Hamme, Maria Isabella De Beis25. Maar hij had geen geluk: Joseph Couckhuyt* zat daar ook, een Meulebeekse boer bij wie Amandus nog een schuld van vijftien stuivers uitstaan had, ongeveer het equivalent van anderhalf dagloon. En dat geld wilde Couckhuyt dadelijk terugzien. Amandus zou zijn verplich tingen wel nakomen, zo zei hij onder het drinken van een huisgebrouwen pint26, maar hij had nu spijtig genoeg geen geld op zak. Daarmee nam de boer geen genoegen. Geen nood: wat dacht hij van een aflossing van zijn schuld, niet in klinkende munt, maar in natura? Wilt ghij die [kousen] aenveirden op afrekenynghe? Die costen mij sesthien stuyvers. Ze waren spiksplinternieuw, zo zei hij naar waarheid. Couckhuyt ging akkoord en gaf hem een stuiver wisselgeld terug. De lepe Amandus hield er dus nog wat aan over ook... Hij zat nu wel weer zonder warme sokken. Geen nood: in de winkel van Pieter De Laere* onder het rechtsgebied van de Kleine Ammanie (Meulebeke)27 lagen er stapels te grabbel voor zijn vlugge vingers28. De kerk klok had net elf keer geslagen toen hij de handelszaak binnenstapte29. De oude Pieter ontving zijn klant zoals hij dat al jarenlang deed. “Wat had mijnheer gewenst?” - “Kousen, als het even kan!” was het antwoord. “Ah, een mooi paar kousen. Ik zal u eens een assortimentje tonen, jon gen.” - “Ja, die misschien. Of die: ja, die zien er ook goed uit. Maar ja, ze zijn wel wat duur, nietwaar? Kan je ze niet voor wat minder kwijt?” - “ Neen neen, dat ligt wat moeilijk...” , zei de argeloze Pieter daarop, 23 R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 13065. 24 Van Bellinghen M ., Diefstal en heling van kleding en textiel: Antwerpen, 1775-1785, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, XXI, 1995, p. 404. 25 R.A.K., Fonds Bruine Pakken, nr. 6173: Dichte van zuyden de geseyde platse eene herberge en(de) brauwerye competerende, bewoond & gebruyckt by de wed(uw)e & kinderen Jacobus Van Flamme, loopende van oosten de Cortryck Straete en(de) den Gend Wegh, zonder naeme ofte uythanghbert. 26 Baert G ., Van aubergien, lantsherberghskens en brandewijnhuysen..., Tielt, 1987, p. 82. 27 De Kleine Ammanie wordt een dependentie van Ter Borcht genoemd. Gaat het hier om Bosterhout? Deze heerlijkheid in het dorpscentrum was sinds 1727 bezit van de baron van Meulebeke. Tanghe schrijft erover: Het schijnt dat deze heerlykheid tot ammany en barony is verheven geweest. (Tanghe G.F., Parochieboek of Beschryving van Meulebeke, Brugge, 1862, p. 83-84). 28 G .A .M ., Landboek van 1756, gemargineerd in 1780, vol. 3, art. 684: Proprietaris & Gebruyvcker vande suydersche woonste & beh(uysd)e erfve. 29 Decroix L„ Sint-Amanduskerk Meulebeke: een bewogen geschiedenis, Vichte, 1996, p. 24, 81.
64
“Maar als het voor u te duur is, dan heb ik wel nog iets liggen dat u zeker zal aanstaan!” Zo liet een schijnbaar besluiteloze Amandus die ouwe Pieterbaas nog wat meer aandraven met andere kousen. En op dat moment had hij nu net gewacht. Zo gauw Pieter zijn rug gedraaid had, propte Amandus een paar kousen in zijn jas, onder sijnen arme ofte hocsel. Vliegensvlug, maar net niet snel genoeg... Pieter had de ontvreem ding niet gezien, maar zijn nichtje wel. Dat nicht Judoca Theresia* en zoon Joannes Baptiste (Jan]* ook in de winkel werkten en er op ieder moment konden binnen- en buitenwandelen, daar had Amandus niet aan gedacht. Oeps! Op heterdaad betrapt! Even verloor Amandus zijn koelbloedig heid en bekende hij aan het nichtje: lek wete wel dat ick die coussen hebbe. Ick sal die wedergheven. lek en comme niet om te stelen. Ghij kent mij wel, ick hebbe immers nog voor u gevrocht. Hij poogde er onderuit te raken door berouw te tonen (of beter: te veinzen] en een beroep te doen op de vergevingsgezindheid van Judoca Theresia De Laere30. Maar die viel niet te vermurwen: hij was erbij! “Hier met die kousen, vuile dief!” - “ Welke kousen? Die hier? Maar die zijn van hier niet! Het zijn de mijne, sacredieu! Ik heb ze daarnet op de markt gekocht. Voor elf stuivers (sic]. Alle koopwaar die ik in handen heb gekregen, die heb ik allemaal netjes teruggeven! Allez, laat mijn kousen los!” - “Ah neen, jij!” De discussie en het getrek flakkerden erg hoog op met veel gevloek en geketter door Amandus Tanghe. Op dat moment kwam Jan binnen. Wie ging er hier zo tekeer? Waarop Judoca Theresia en Amandus elk hun versie van het verhaal uit de doeken deden. Ondertussen was kleer maker Pieter Christiaens*, een buurman, door het getier en geraas ge stoord bij zijn middagmaal, op het helse lawaai afgekomen. Amandus en zijn belagers stonden al buiten voor de winkel. Zou hij de benen trachten te nemen? “Waar had jij ook alweer die kousen gekocht? Op de markt, zeker? Jij leugenaar!” zo zei Jan. “Kijk maar eens goed naar die kousen die je daar hebt: staat er geen merkteken op? Wel, da’s dat van onze winkel en dat heb ik er zelf op bevestigd! Wat heb je daar op te zeggen, lelijke bandiet?!” Zou hij door de mand vallen? “Welk merkteken? Ik zie hele maal geen merkteken!” En hij trok het eraf. Neen, nu veranderde Amandus zijn verhaal niet meer: hij had ze gekocht op de markt, hoe veel keer moest hij het nog zeggen? Bij ene Van Daele, uit Izegem. “Bij wie?” Nu begaf Amandus zich op glad ijs en dat besefte hij maar al te goed. Er bestond immers helemaal geen Van Daele uit Izegem die hier 30 Pieter De Laere was geen getuige van dit 'berouw'. Hiervoor kunnen twee mogelijke verklaringen gegeven worden. Ofwel lag de voorraad kousen in een andere kamer: Pieter was die gaan halen en wist nog niets af van wat er zich in de winkel zelf afgespeeld had. Ofwel werden de kousen niet elders bewaard, maar in de winkelruimte zelf: zijn nichtje had de dief betrapt, waarop Pieter de kamer verlaten had om er zijn zoon bij te halen.
65
H?/ De woningen van De Laere (nr. 684), Vynckier (nr. 685) en baljuw Roelandts (nr. 639) (G.A.M ., Landboek van 1654-â&#x20AC;&#x2122;56, vol. 3)
66
op de markt kousen verkocht. “Bij wie, zeg je?” Christiaens drong aan: hij had de achillespees van Amandus gevonden. Nu zou zijn leugenpaleis als een kaartenhuisje in elkaar storten. Maar de boef was bij de pin ken. Ghij en suit mij niet uijthaelen! snauwde Amandus en weigerde de naam van de marktkramer te herhalen. Er werd heftig heen en weer gesabeld met kruidige krachttermen, totdat de woordenstrijd oplaaide tot een heus vuistgevecht. Jan De Laere verloor als eerste zijn zelfbe heersing en deelde enkele rake klappen uit. Hij kreeg die echter met veel intrest terug. Amandus nam zelfs een duig in de hand en dreigde het hardhandig naar het hoofd van de winkelierszoon te keilen. Daar kreeg hij (gelukkig) de kans niet toe, dankzij Beernaerd Beke*, kuiper en ver moedelijk de eigenaar van het ‘wapen’. Een buur, de beenhouwer Augustijn Vynckier*31, sprong hem bij en gaf de booswicht eenen stamp op sijne sijde. Iemand anders sloeg hem met een spade, dixit Tanghe. Dat zou hem wel bekoelen! Maar een jonge hond is op zijn gevaarlijkst wanneer hij in het nauw gedreven is... En hij mepte fel om zich heen, niet alleen met geïmproviseerd slagwerk, maar ook met bedreigingen: Dien gij nog komt slaen, ik sal ook slaen! De Laere, Vynckier en alle anderen zouden in het vervolg altijd en overal op hun hoede moeten zijn, want vroeg of laat kreeg hij ze nog wel! Hij dreigde niet alleen met de vuisten, maar ook met dodelijke kogels: dat hij hun wel saude gevon den hebben alleene passerende langts (sic) weghen ofte straet(en), immerst tot soo verre dat hij aen s’comparants broeder [de broer van Augustijn Vynckier] heeft geseijdt (...) dat hij sijnnen wegh naer Waeken moest swichten ofte dat hij hem saude geschoten hebben32. Waar en vooral wanneer werden die klappen nu uitgedeeld en bedrei gingen geuit? De getuigenverklaringen over de bonje zijn nogal vaag over de locatie(s) en over de chronologie. De totaal andere versie van Tanghe - die alle schuld wegwuifde - maakt er de reconstructie niet veel gemakkelijker op. Gebeurde dit allemaal voor de winkeldeur? Bij het huis van Beernaerd Beke33? Of was het op weg naar (of op terugweg van) de woning van baljuw Roelandts*34? Amandus zou later namelijk zeggen dat hij al die tijd uit zelfverdediging gehandeld had, een verkla ring die Jan De Laere en Co. resoluut verwezen naar het rijk der fabel en. Amandus, vredelievend van nature, had helemaal niet willen vechG .A .M ., handboek van 1756, gemargineerd in 1780, vol. 3, art. 685. Wie is deze broer? Josephus (°1744), Gudolphus (°1750), Cornélius (°1752) of Egidius (°1760)? (Guillemijn C ., Parochieregisters Meulebeke, deel 2: Dopen 1625-1796, Kortrijk, s.d., p. 404; Guillemijn C., Parochieregisters Meulebeke, deel 3: Overlijdens 1625-1796, Kortrijk, s.d., p. 251). Zeer merkwaardig, maar we konden nergens de woonplaats vinden van deze kuiper, noch als eige naar, noch als pachter. Ook de ‘informatiebank’ van E.H. Lucien Decroix (Hulste) bracht niets aan het licht. Enige verklaring die hiervoor gegeven kan worden - de accuraatheid van de fiches staat niet ter discussie - is dat Beke onderhuurde, vermoedelijk zeer dichtbij de huizen van De Laere en Vynckier. G.A.M ., handboek van 1756, gemargineerd in 1780, vol. 3, art. 639.
67
De woning van Leman/Tanghe (nr. 725) en de herberg â&#x20AC;&#x2DC;Den Cleenen Paenderâ&#x20AC;&#x2122; (nr. 624) (G.A.M ., Landboek van 1654-'56, vol. 4)
68
ten, maar had het op een serene manier trachten op te lossen, zo zei hij. Omme hun misschien te connen ontvinden van den (...) disputte had hij voorgesteld om naar de baljuw te gaan en hem hun ‘meningsverschil’ voor te leggen. Die suggestie had iedereen aanvaard. Daar zei Tanghe dat ze buiten moesten wachten, terwijl hij sieur Roelandts onder vier ogen zou spreken. Maar dat pakte niet bij hen. Hij wilde er vast en zeker van onder muizen of op zijn minst het laken naar zich toe trek ken. Ze zouden samen hun zaak voorleggen! Maar zij hadden geen geluk, Tanghe wel: de baljuw was er niet... Wat er nadien gebeurde? Gingen ze onverrichterzake elk hun eigen weg? Werd het gebakkelei nog voortgezet en/of had het bovenstaande treffen pas nu plaats? Hoe dan ook, Tanghe werd niet opgepakt en ging vrijuit, althans voorlopig, en wel omdat baljuw Roelandts weldra een diepgaand onderzoek instelde om de ware toedracht van de feiten te achterhalen35. Sloot het net zich rond de jonge schavuit?
Amandus’ nieuwe woonplaats Zoals we eerder al zegden, had Amandus in oktober 1786 het huis van zijn ouders verlaten. Waar had hij dan sindsdien gewoond? In Oostrozebeke, zo vermelden de rechtsbescheiden over de sokkenroof. In Meulebeke, zo zei hij zelf (later). Dit kan erop duiden dat Amandus een jaar lang geen vaste stek had en dat de verschillende overheden hem daar om nog altijd beschouwden als een Oostrozebekenaar die ‘rondtrok’ in het Berendorp36. Dat veranderde toen hij ergens tussen 19 oktober en 3 november 1787 als huurder bij Louis Joseph Léman* ging inwonen37. Die huisde helemaal aan de rand van Meulebeke, bij de grens met Oostrozebeke. Amandus dreigde dus niet alleen volledig in de marginaliteit te vervallen, maar ook letterlijk ging hij in de rand van Meulebeke wonen. Die verhuizing oogt verdacht. Is het puur toeval dat hij plotseling, maar dan wel net na een netelige situatie, met pak en zak ergens anders introk? Had zijn vroegere huisbaas hem de deur gewezen na de feiten in de winkel van De Laere? De vertelling zal beslist als een lopend vuur tje de ronde gedaan hebben in de dorpsgemeenschap. Of was het een weldoordachte daad, ingegeven door de voorzienigheid? Tanghe voelde mogelijk aan dat de mislukte winkeldiefstal als een zwaard van Damo35 Couckhuyt moest ‘zijn’ kousen afgeven aan officier Joannes Van Steenkiste (als eventueel bewijs materiaal) . 36 Meulebeke heeft als bijnaam het Berendorp, naar de familie de Beer (baronnen van Meulebeke tij dens het Ancien Régime). Voor het gerecht was de exacte herkomst van een verdachte (autochtoon of allochtoon) heel belangrijk (Diederiks H., In een land van justitie: criminaliteit van vrouwen, sol daten en ambtenaren in de achttiende-eeuwse Republiek, Hilversum, 1992, p. 32). 37 Op het einde van de eeuw woonde hij op het volgende perceel, dat niet zijn eigendom was: G.A.M ., handboek van 1756, gemargineerd in 1780, vol. 4, art. 725.
69
»
De herberg ‘Den Cleenen Paender’ (nr. 624) naast de “ Pander muellene (G.A.M ., Landboek van 1654'56, vol. 4)
70
des boven zijn hoofd hing en dat hem weldra een gepeperde rekening gepresenteerd kon worden. Nu lag de woning van Leman in de heer lijkheid Rijckaertscheure, m.a.w. buiten de jurisdictie van de baron van Meulebeke en zijn baljuw33. De dorpsheerlijkheid Oostrozebeke, het Bardoensche, Waelbrugghe, Ename (Ten Daele) en Ter Mandei lagen vlakbij en ook daar had Roelandts geen rechtsmacht. Om de rechtsgang te belemmeren, kan een verkassing naar een andere heerlijkheid als een knappe zet beschouwd worden. Maar allicht zoeken we er met deze hypothese echt te veel achter... Tanghe kan immers voordien al op Rijckaertscheure gewoond hebben, ofwel helemaal niet zo gewiekst geweest zijn om door een kleine ‘trek’ de dans te ontspringen. Boven dien kunnen we onmogelijk achterhalen hoe de juridische en politione le verhoudingen tussen bovengenoemde heerlijkheden waren.
Als de drank is in de man... Tijdens het Ancien Régime was de herberg het ontspanningsoord bij uit stek, waar sociale contacten onderhouden en aangeknoopt werden. Ook Amandus ging op zaterdagavond 3 november 1787 uit stappen met zijn kameraad Pieter ‘Pere’ Ducelier*. Wat zou hij zichzelf later vervloeken dat hij een voet binnen gezet had in ‘Den Paender’ ! Joannes Van Thournout*, herbergier van ‘Den Paender’35, was wat gla zen aan het spoelen, toen om een uur of acht ’s avonds Amandus en zijn maat binnenkwamen. Josephus ‘Seppen’ Hoorelbeke*, Amandus De Coninck* en Judocus Van Tieghem*, drie bevriende (?) leeftijdsge noten en allen nog vrijgezel, zaten al een poosje in de keucken bij het haardvuur411. De twee gezellen kwamen erbij zitten en nodigden ze uit3 0 4 9 8 38 Het grondgebied van Rijckaertscheure (Ricard’s Scure) - een grote heerlijkheid die afhing van het kasteel van Ingelmunster - moet o.a. gesitueerd worden in het zuiden van Meulebeke, dichtbij Ingelmunster en Oostrozebeke en komt voor het overgrote deel overeen met ‘de Paanders’ met uit lopers langs de huidige Oostrozebekestraat richting Meulebeekse dorpskom (R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 1722; Tanghe G.F., o.c., p. 84-85; Van Hille W., Het leenhof van Ingelmunster, in: Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, XLII, 1975, p. 235). 39 Wanneer we de locatie projecteren op de huidige kaart van Meulebeke, dan lag ‘den Paender’ in het feitelijke centrum van de wijk ‘de Paanders’, om precies te zijn: waar zich nu de Lagere en Kleuterschool ‘De Paanders’ bevindt (G.A.M ., handboek van 1756, gemargineerd in 1780, vol. 4, art. 288): Eene alf ure zuyd de kercke van Meulebeke langst de straete loopende van desselfs platse naer Wacken en(de) de aldaer omligg(end)e prochien (R.A.K., Fonds Bruine Pakken, nr. 6173). 40 Er worden meerdere tijdstippen vermeld waarop Amandus in de herberg gekomen zou zijn, varië rend van zeven tot negen uur ’s avonds. De veroordelingsakte houdt het op een speelruimte van zeven tot acht uur (cf. infra: ‘Bijlage 1: De veroordelingsakte’, p. 97-101). Vast staat dat Seppen Hoorelbeke omstreeks halfacht binnen gestapt is, dat De Coninck en Van Tieghem er toen ook al waren, en Amandus en Pere niet. Daarom beginnen wij ons verhaal om en bij acht uur. Eigenlijk is het precieze uur heel belangrijk en niet in de laatste plaats voor de herbergier. De ordonnantie van 21 juli 1779 had het sluitingsuur van de herbergen tijdens de wintermaanden (van oktober tot maart) immers bepaald op 8 uur ’s avonds. Door het luiden van de klokken werd dit uur dagelijks aangekondigd. Dus, uit welke richting de wind die dag ook kwam, werd Van Thournout veronder steld de klokken ofwel van Meulebeke, Oostrozebeke of Ingelmunster gehoord en zijn herberg gesloten te hebben.
71
om een kaartje te leggen. Dat potje begon onschuldig, maar wanneer men speelt onder het nuttigen van meerdere neuten jenever... Rond negenen werd de herberg opgeschrikt door forse stemverheffingen. Het ging er blijkbaar niet zo vredelievend meer aan toe bij het kaartspel. Werd er om geld gespeeld? Een al dan niet openstaande schuld stak het vuur aan de lont. Tanghe beweerde dat Hoorelbeke nog vier en een halve stuivers terug moest betalen aan zijn vader. Francies had hem eens het geld geleend om het gelag te betalen en dat wilde hij, zijn zoon, hier en nu terug. Vader en zoon Tanghe trokken dus met elkaar op of frequenteerden op zijn minst dezelfde taveernes. Was Amandus aan de verliezende hand en had hij dringend meer speelgeld nodig? Inderdaad, zei Seppen, dat bedrag was hem voorgeschoten, maar al lang vereffend: Het is valsch, want ick hebbe het uw selfs betaelt ter presentie van Judocus Van Tieghem. Amandus weigerde dat te slikken. Neen, van die inlossing wist hij niets af. Verwijten werden over en weer geslingerd. Zo kwam onder meer de sokkenkwestie van twee weken voordien te berde. Gij hebt tot Meulebeke mijn eere genomen dat ick daer iets soude ghedaen hebben! raasde Tanghe. Gij sijt eenen doogeniet! Joseph reageerde: lek ben eerlijck jongman ende eerlijeker als gij, want uw streeken blijeken tot Meulebeke. De gemoederen raakten danig oververhit. De sfeer werd ondraaglijk gespannen. Iedereen voelde aan dat de verbale onenigheid zou uitlopen op een regelrecht vuistgevecht. De herbergier, die zijn etablissement al herschapen zag in een puinhoop, probeerde dat in extremis nog te voor komen. Tanghe zou later overigens categorisch tegenspreken dat er ge vochten was vanwege een geldkwestie. Hoorelbeke in eigen persoon had het uitgelokt door Ducelier (na een hevige woordenwisseling over een onbekend onderwerp) twee keer krachtig op zijn hoofd gemept te hebben. Dat had Amandus niet kunnen dulden. Amandus Tanghe: Josephus Hoorelbeke: Amandus Tanghe: Josephus Hoorelbeke:
Gij sijt sot! Mordieu, sout gij dit u aentrecken? Sacre dieu, dat ick het aentrock, wat soude het noch sijn? Ick soude ulieden tween dobbel toevouwen ende in mijnen sack steken.
En van het één was het ander gekomen... Dat onwaarschijnlijke verhaal van Amandus geloofde geen kat. Daarom knopen we weer aan bij het officiële verslag. Joannes Van Thournout kwam te laat. De twee kemphanen waren al in het strijdperk getreden. De eerste ronde ging naar Amandus. Met eene platachtige flesch bekleed met wiskens raakte hij Joseph in het aange 72
zicht. Die zakfles (in de volksmond bekend als een klaeij) richtte heel wat schade aan: bloed stroomde uit de onderlip en de mond van zijn slachtoffer. Over en uit, moet Amandus gedacht hebben, en hij ging een luchtje scheppen. Wanneer hij opnieuw verfrist binnenkwam in ‘Den Paender’, laaide de ruzie weer op. Amandus opende de tirade: Gij sijt eenen dobbelen doogeniet. Dat verwijt bracht Hoorelbeke niet van zijn stuk: lek ben schoonder aen mijn gat als gij in uw aensichth' Nu was het hek onherroepelijk van de dam. Hoorelbeke eiste de tweede ronde voor zich op. Hij had geen wapens nodig om Amandus op de knieën te krij gen: met zijn blote handen kon hij evengoed uithalen. Met een loeien de oplawaai bokste hij Amandus tegen de vlakte: Hoorelbeke eenen stoot heeft gegeven aen Tanghe dat hij daer door halfom in den houck van de vierstede is gevallen, ten welcken tijde den selven Hoorelbeke hem op het lijf van Tanghe heeft laeten vallen ende gegeven eenighe slaegen op het hooft. Het zag er hopeloos uit voor Amandus. Zou hij zich gewonnen geven? Jésus, Maria! schreeuwde Joseph ineens. Wat was er gebeurd? Iedereen schrok zich rot, toen ze Hoorelbeke als neergebliksemd op de grond zagen vallen. Hij krabbelde nog erg moeizaam recht, strompelde naar het midden van de kamer, maar plofte toen andermaal neer. Bewuste loos. Toen zag iedereen dat’er veel bloedt boven de veste van hem Hoorelbeke ontrent de borst uijtquam, t’gonne afliep tot op sijne brouck. Paniek! De herbergiersvrouw, Isabella De Bal*, meende dat de openheijt des lochts hem wel weer bij bewustzijn zou brengen. Haar echtgenoot en Pere Ducelier - jawel - droegen Seppen daarom naar buiten en legden hem op straat. Maar het zag er niet goed uit, aangezien het bloed onop houdelijk uit zijn borst bleef vloeien en het slachtoffer niet (of nauwe lijks) tot zijn positieven kwam. Amandus De Coninck zag dat de arme kerel stervende was. De schrik sloeg hem om het hart: hij wilde snel weg van deze onheilsplaats. Misschien zouden er nog wel klappen val len (of erger). Hij muisde er met zijn kameraad, Judocus Van Tieghem, van onder, nadat hij toch nog een ijlende Hoorelbeke de raad in het oor gefluisterd had om inwendigh berauw te verwecken. Waar was Amandus intussen naartoe? Op hem had niemand meer gelet of zelfs maar aan hem gedacht: iedereen had wel andere dingen om het hoofd. Amandus was achtergebleven in de herberg, die er nu zo goed als verlaten bijlag. Hij was zijn hoed kwijt. Neen, nergens te vinden, zijn hoed. Maar het was ook zo donker in de keucken. Een lamp om bij te lichten ware wel handig en die vroeg hij dan ook aan Marie Therese Van Thournout*, de dochter des huizes. Therese, geeft mij de lampe, dat Deze wansmakelijke zegswijze lijkt op het einde van de achttiende eeuw algemeen gangbaar geweest te zijn: Delange M ., De zaken Soetaert en Loncke. Het Ingelmunsterse gerecht in crisis?, in: Heemkundige Kring “Den Hert” Ingelmunster, XVIII, 1997, nr. 36, p. 20.
73
‘Den Paender’, de Paendermolen en de herberg ‘t’Scaeck' (Den Cleenen Paender) (1730) (R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 1722)
74
ick sien waer mijn hoetjen is. Zich van geen kwaad bewust, hielp ze Amandus bij zijn zoektocht. Zijn hoed, die vond ze niet. Seij, moeder, ick vinde hier een mes! zei ze opeens. Een mes? Een lanck smal taefelmes met scherpen point. Helemaal bebloed dan nog wel! En dat exact op de plaats waar het handgemeen plaatsgevonden had. Mordieu, geeft dit mes hier, het is het mijne! beval Amandus, stopte het, zonder het eerst in de schede te steken of af te vegen, in zijn broekzak en haastte zich naar buiten. Zonder hoed. Een uur na zijn vertrek deed de dochter een nieuwe vondst: een leeren scheede van een mes, beslist van Amandus. Het bericht dat er zich iets afgrijselijks afgespeeld had in de herberg, had zich inmiddels in de buurt verspreid. Enkele omwonenden die toe gelopen waren, zagen Tanghe, schijnende te sijn in colere ende gram schap, uit ‘Den Paender’ naar buiten komen en iets verschrikkelijks doen, iets onmenselijks bijna. Joseph lag daar nog steeds, op den suytcant van de straete, op sterven na dood, met eene grijsachtighe casacke (een lange jas) aan, een swarte veste ende brouck. Amandus stapte naar zijn opponent van zo-even toe, boog zich over hem heen en zei: Smaekt uw dat en hebt gij nog dorst? Vreselijk! Therese meende zelfs dat op dat eigenste moment Joseph zijn doodsstrijd (die alles samen niet langer dan een kwartier duurde) al verloren had. Jawel, Amandus had nu ook het einde van een mensenleven ‘op zijn repertoire’ staan. Hij had iemand vermoord!
Het geweten begint te knagen... Ver ging Amandus niet om te bekomen. Hij stapte de eerste herberg binnen die hij tegenkwam. Dat was ‘Den Grooten Paender’, uitgebaat door Augustinus Van De Kerckhove*42. Hij zette zich bij het warme haardvuur en bestelde een glas jenever. Het begon stilaan tot hem door te dringen wat hij aangericht had. Het viel Ignaes Sabbe* op dat Amandus er zo terneergeslagen bijzat en hij vroeg wat er mis was. Met eene droeve stemme vertelde hij aan hem en de waard dat hij gevochten had tegen Seppen en hij ligt seker doodt. Wat? Had Tanghe iemand gemold? Dat meende hij niet! Maar Amandus jammerde: Ik wenschste om een hoetjen vol kroonstucken dat het anders waere als dat het is... Voor de verhaallijn maakt het weinig of geen verschil, maar Amandus zei hier geen voet binnen gezet te hebben: hij was naar de herberg van Ignaes Tijdtgat gegaan. Dit moet ‘Den Cleenen Paender' zijn: in 1730 werd de kroeg nog aangeduid met t’Scaeck (R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 1722). In de herbergentelling van 1779 en in het landboek van een jaar later wordt vermeld dat vader Joseph er de eigenaar van was en zijn (tweede) zoon Francies de uitbater (R.A.K., Fonds Bruine Pakken, nr. 6173; G.A.M ., Landboek van 1756, gemargineerd in 1780, vol. 4, art. 624). De oudste zoon van Josephus, Ignatius, moet na het overlijden van zijn vader in 1781 meer in de zaak betrokken geraakt zijn (G.A.M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 17 Overlijdens 1729-1784, f. 3136v).
75
Jésus Maria, hadde ik doch hier geblevenZ434 Hij was dus eerder op de avond al in ‘Den Grooten Paender’ geweest. Sabbe wilde het met zijn eigen ogen zien. Hij wist niet waar ze geknokt zouden hebben, maar hij vermoedde dat het in het brandewijnhuis van Van Thournout geweest moest zijn. En inderdaad, daar lag Hoorelbeke voor de deur, morsdood. Hij keerde terug naar de herberg en bevestigde het akelige vermoeden van Amandus. Jésus Maria, wat hebbe ick ghedaen? weeklaagde hij. Hij stond op en verliet de kroeg. Dat was nu al de tweede keer dat hij er gewoon vandoor kon gaan, zon der dat iemand maar aanstalten maakte om hem tegen te houden. Noch in ‘Den Paender’, noch in ‘Den Grooten Paender’ werd hem ook maar een strobreed in de weg gelegd. We vinden het al weinig aannemelijk dat werkelijk geen enkele bezoeker van ‘Den Paender’ het verband gelegd had tussen de bloederige dood van Joseph Hoorelbeke en de vechtpartij... En waarom duurde het zó lang voor de arm der wet erbij geroepen werd? Pas ’s anderendaags rond een uur of zes (d.i. meer dan acht uur later!) werd Joannes Tack, garde et sergeant de (...) RyckaertschuereA\ op de hoogte gebracht van het gevecht met dodelijke afloop. “L’historien doit chercher à comprendre de tels phénomènes par rapport à la civilisation dans laquelle ils s’insèrent et non pas d’après les pré jugés qu’il a assimilés dans sa propre culture.”45 De stellingname van Cameron, namelijk dat de mens nog minder dan bij diefstal geneigd zou zijn gewelddaden aan te geven, zou hiervoor een verklaring kunnen zijn. Heerste er dan een zekere apathie tegenover het gebeurde en was men niet echt geneigd om er stante pede de garde bij te halen? Of was men bang (zoals De Coninck en Van Tieghem) en wilde men zich liever niet inmengen om zijn eigen hachje niet in gevaar te brengen? Misschien stonden de herbergiers van ‘Den Paender’ toen reeds niet op goede voet met de dorpsbestuurders? De herberg had in ieder geval in 1807 een niet al te beste reputatie en de burgemeester had niets tegen de sluiting ervan46. Getuigt het van gelatenheid, van weinig respect of totaal anders - van vertrouwdheid met de procedure van een lijkschou wing dat men een dode gewoon langs de straat liet liggen47? Het was zelfs zo dat Carolus Tack* en zijn buurman Joseph Tanghe*, toen ze R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 13065. 44 Charles Louis Joseph Marie Guislain, baron de Plotho, had Joannes Tack op 2 november 1785 benoemd tot gerechtsofficier van de heerlijkheid Rijckaertscheure, als opvolger van de overleden Joseph Coghe (R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 7553). 45 Muchembled R., Sociabilité et comportements populaires en Artois du XVe au XVIIe siècle, [Turnhout], 1989, p. 9. 46 Dit negatief advies aan de prefect van het Leiedepartement kan echter ook veel te maken hebben met de harde aanpak van herbergen die onderdak verschaften aan ondergedoken conscrits. Over de faam van ‘Den Paender’ anno 1787 tasten we in het ongewisse (Baert G ., Van aubergien, lantsherberghskens en brandewijnhuysen..., p. 11). 47 Monballyu J ., o.c., dl. III, p. 702.
76
rond zonsopgang passeerden aan ‘Den Paender’, er een kerel zagen lig gen met het aensicht opwaerts. Ze dachten dat die bij drancke was en langs de weg zijn roes lag uit te slapen. Ze deden evenwel een lugube re ontdekking... Historica Els Otte trekt de stelling van haar Britse col lega dan weer in twijfel. Zij spreekt over een toenemende intolerantie in de loop van de achttiende eeuw tegenover alle geweld, dat zo normaal geweest was in de samenleving van het Ancien Régime484 . Aangezien wij 9 toch grotendeels aanleunen bij de overtuiging van Otte, kunnen we geen ander plausibel ‘excuus’ bedenken dan dat het erg tragische omstandig heden waren waarbij iedereen er bijliep als een kip zonder kop. Wilde men eerst de ouders verwittigen van het droeve voorval? Wist men echt nog niets af van het bebloede mes? Het blijven onopgeloste vragen. Nadat Joannes Tack polshoogte was komen nemen bij ‘Den Paender’, bracht hij de baljuw van Rijckaertscheure op de hoogte. Jean Fredericq Laridon* woonde niet in de heerlijkheid zelf, maar in de dorpskern van Ingelmunster. Hij vertegenwoordigde de baron de Plotho namelijk ter zelfder tijd in Ingelmunster, Oostrozebeke en in de vele andere lenen onder het leenhof van Ingelmunster, o.a. Rijckaertscheure (zeker sinds 1767)45. Zo duurde het nog tot twee à drie uur ’s middags voordat de baljuw een lijkschouwing kon laten uitvoeren door twee beëdigde dorpsgenoten. We citeren uit het autopsie-rapport van dokter Libbrecht* en meester-chirurgijn Vande Weghe: hebben ghesien eene ovale wonde een weijnigh beneden de lincker borst, de welcke wij sonderende hebben bevonden oblique te loopen tot aen de soo genaemde cartilago ensiformis tot in de caviteijt van de borst, soodaenigh dat den linckeren ventriculus ipsius cordis geperforeerd was; welcke wonde wij oordeelen toegebracht te sijn geweest met een scherp snijdende lanckwerpigh instrument, waer door eene groote hemoragie is veroorsaeckt ende eijndelinge de doodt gevolght. Hertaald naar hedendaags, begrijpelijk Nederlands betekent dit dat beide experts met een sonde vastgesteld hadden dat de ovale wonde onder de linkerborst schuin naar het zwaardvormig uitsteeksel van het borst toeliep - het processus xiphoideus, de punt van het sternum, waar achter zich het hart bevindt - tot in de borstholte. Een scherp instrument had de linkerhartkamer doorboord: dat gat in de motor van de mense lijke bloedsomloop veroorzaakte een afname van de bloeddruk, waar door het slachtoffer in minder dan een kwartier moet leeg- en dus dood gebloed zijn50. Niets of niemand had Seppen nog kunnen redden. Het tijdsbestek en de allusie op de shocktoestand waarin hij terechtgekomen 48 Otte E., Criminaliteit in de kasselrij Oudburg 1700-1789, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U. Gent, Gent, 1985-1986, p. 73-74, 126-127. 49 R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nrs. 7177 en 9736. 50 Van Everdingen J.J.E ., Klazinga N .S., Pols J., Pinkhof Geneeskundig woordenboek, Houten-Diegem, 1998, passim; met bijzondere dank aan prof. dr. G. Deneffe (K.U. Leuven) en dr. J. Vandermeulen (Tielt) voor de hulp bij de omzetting van de toenmalige medische terminologie naar de heden daagse.
77
was, zoals in de getuigenverklaringen naar voren komt, kan in dit sce nario dus heel goed kloppen. Het lijk werd hierna niet onmiddellijk vrijgegeven: pas op zes november (twee dagen later] kon hij worden begraven. Pastoor Maenhau* schreef de akte neer, maar vergiste zich in de overlijdensdatum: Die 6ta 9bris sepultus est Petrus Josephus filius Amandi Hoorelbeke et Alexandrce Litterin, fortuito occisus nudius tertius ad mediam lOma vespertina, aetatis suae 25 circiter annorum5'. Gedurende de twee dagen en nachten die voorafgingen aan de uitvaart, bewaakten Joannes Tack en zijn zoon het lijk. Als vergoeding voor het opgestookte hout en de consumpties zou hij later 3 gulden en 8 stuivers ontvangen (inclusief het afleggen van de overledene]. Grafdelver Dominicus Hellyn stopte voor zeven stuivers Hoorelbeke onder de zoden.
Op de vlucht De nodige constateringen waren gedaan, het slachtoffer was begraven, maar waar was zijn (vermoedelijke] moordenaar? Die had het hazenpad gekozen, natuurlijk! In zijn geboortestreek was het veel te heet gewor den onder zijn voeten. Roelandts, de baljuw van Ter Borcht, had een onderzoek tegen hem ingesteld en ook in het aanpalende Rijckaertscheure zou hij straks naar alle waarschijnlijkheid persona non grata worden (in zoverre dat hij dat nog niet was). Anders gezegd, hij moest zo snel mogelijk veiliger oorden opzoeken. Welke inspanningen zouden beide baljuws en hun officieren geleverd hebben om de voortvluchtige verdachte te vatten? Hebben ze een per soonsbeschrijving rondgestuurd naar de andere parochies van de kasselrij, naar de hoogbaljuw en naar omliggende kasselrijbesturen*52? Daartoe werden ze verplicht door de plakkaten van 22 juni 1589 en 1 juli 1616 die zegden alle neerstigheyt [te] doen om de Délinquant te van gen, ofte (...) daer hij gevlugt is, te adverteren53. In ieder geval bleven al hun ambtelijke daden vruchteloos. Amandus Tanghe was als van de aardbol verdwenen. Het zag er sterk naar uit dat zijn dossier onafgesloNiet eergisteren, maar nog eens de dag voordien had Hoorelbeke voortijdig het tijdelijke ingeruild voor het eeuwige (G.A.M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 18 Overlijdens 1784-1793, f. 3481 v). 52 In het archief van de stad Kortrijk vonden we in ieder geval geen opsporingsbericht terug van Amandus Tanghe (R.A.K., Oud stadsarchief Kortrijk, voorlopige nrs. 1071, 3116, 3117, 4949 en 4953). Toegegeven, het leeuwendeel van de signalementen van misdadigers werd toegestuurd van buiten de kasselrij (Gent, Brugge, Zeeuws-Vlaanderen, Lille, Aalst, enz), maar toch... 53 Generalen index ofte substantieel kort-bondig begryp der materiën begrepen de vyf placcaert-boecken van Vlaenderen, behelsende alle de placcaerten, edicten, decreten, reglementen, ordonnantiën, instructien ende tractaeten, geëmaneert voor de provincie van Vlaenderen. Beginnende van den jaere 1152 tot ende met 1763; opgestelt volgens order van den A.B.C. door mr. Jacobus Philippus De Wulf, advocaet van den Raede in Vlaenderen, Gend, 1767, p. 157.
78
ten en onopgelost zou blijven. Hoewel, ‘dossier’... Behalve het post-mortem had er op vijf, zes en acht november 1787 alleen een informatie pré paratoire (vooronderzoek) plaatsgevonden bij de getuigen van de geës caleerde herbergruzie. Meer niet. De andere wandaden zouden pas later54boven water komen. Laridon wilde misschien geen nutteloos kruit verschieten en hield zich alleen aan dat waartoe hij wettelijk verplicht was55. Hij lijkt er dus niet aan gedacht te hebben de dader van het dode lijke gevecht bij verstek te veroordelen, want rond zijn identiteit kon toch niet de minste twijfel bestaan. Waarom echter kostbare tijd en geld verspillen aan een zaak zonder een verdachte in de cel56?
Heimwee of onbezonnen overmoed? Meer dan een jaar ging voorbij, van Tanghe geen enkel spoor. De dood van Joseph ‘Seppen’ Hoorelbeke bleef dus ongewroken. Rond de kerst van 1788 verscheen Amandus echter eensklaps opnieuw ten tonele. Ja, hij was terug in de streek. Meerdere personen hadden hem zien bede len. Hij keerde niet terug naar zijn vroegere logies bij Louis Leman, maar hij verbleef telkens gedurende een paar dagen bij vrienden en kennissen in Oostrozebeke en Meulebeke. Lange tijd op eenzelfde plaats, dat moet hij toch te gevaarlijk gevonden hebben. Of hadden zijn gastheren liever niet dat Amandus zich bij hen ophield, beducht om zelf in een netelig parket te raken, en moest Amandus telkens een nieuw onderdak zoeken? Wat bezielde hem in godsnaam om weer boven water te komen? Is de innerlijke drang bij een misdadiger waarlijk zo sterk dat hij moét terug keren naar de plaats van de misdaad? Hij moet toch beseft hebben dat hij zich zo in een uiterst onzekere situatie bracht. Iedereen kende hem hier en zijn beruchte daden lagen nog vers in de geheugen van de bewo ners van de linker- en de rechteroever van de Mandei. Was hij over mand door heimwee? Of aan het einde van zijn krachten? Hij zag in ieder geval zwarte sneeuw, later verclaerende (...) geene andere effecten t’hebben als sijne kleederen ende linwaet, wanofde voordere die hij t’sijnen lijfve niet en is hebbende, berusten ten huyse van sijnen vaeder. Misschien zat het ontzettende winterweer er voor iets tussen? De win ter van 1788-’89 was buitengewoon hard: in de maand december zakte het kwik tot tien à twintig graden onder het nulpunt (en dat niet alleen ’s nachts)! De kust voor Oostende was meer dan een halve mijl dicht54 Vertellen wanneer precies zou uit de school klappen zijn. 55 Het plakkaat van 20 oktober 1541 verplichtte de rechtsofficier onmiddellijk na de vermeende feiten een informatie préparatoire te houden, op straf van boete (Generalen index..., p. 257). 56 Soman A., Déviance and criminal justice in Western Europe, 1300-1800: an essay in structure, in: Criminal Justice History, I, 1980, p. 1-29.
79
De herberg van Joannes Mingels (nrs. 604 en 605) (G.A.M., Landboek van 1654-â&#x20AC;&#x2122;56, vol. 1)
80
gevroren, reusachtige ijsschotsen dreven in het Kanaal en maakten de zeevaart vrijwel onmogelijk57. “Uit andere delen van Vlaanderen verne men we dat het ijs in stilstaande wateren 20 à 22 duimen [60 cm] dik is, in veel meren en plassen blijken alle vissen te zijn doodgevroren.”58 Complete voedselvoorraden gingen verloren en dat terwijl de levens duurte tijdens de jaren 1780 al aanzienlijk toegenomen was596 . De graan 0 prijzen gingen nu nog meer de hoogte in! Siberische weersomstandigheden laten verkleumde mensen hartstoch telijk verlangen naar een alcoholische opkikker. Zo verwarmde ook Amandus zich daags voor Driekoningen, m.a.w. op maandag 5 januari 1789, met een jenevertje in de herberg van Joannes Mingels*. Joannes Baptista, in de eerste plaats een schoenmaker, woonde ten suijdcante der prochie van Meulebeke op den canton van de Leenbrugge00. Het toe val wilde nu dat hij daar Judocus De Schietere tegen het lijf liep, die even verderop woonde. Deze ontmoeting was als de voorbode van het onafwendbare noodlot en dat leek Amandus te beseffen. Hij vroeg de man die hij enkele jaren geleden nog in elkaar getimmerd had, om ver giffenis. Kreeg hij die? Toch duurde het nog drie dagen vooraleer Amandus eindelijk tegen de lamp liep. Op de avond van 8 januari was hij één van het tiental klan ten in Mingels’ kroeg. Het liep tegen zevenen aan toen zes landgarden van de kasselrij Kortrijk de zaak binnenkwamen616 *. Iemand had ze getipt 2 dat Tanghe daar zat. En ze hadden hun mannetje dadelijk in het oog. Ze stapten op hem toe en vroegen hem of hij Amandus Tanghe was. Met C ’est vous qui dit cela! ketste Amandus de bal terug67. Wilde hij zich voordoen als een Fransoos? Dat hij zijn identiteit niet te kennen gaf, zinde de rechtsdienaars allerminst. Ze hadden wel nog een troef achter de hand: de man die ze zochten, had een litteken, een onuitwisbare her innering aan de dood van Seppen Hoorelbeke. De zenuw in den kleenen vinger van sijne rechte handt was toen doorgesneden. En ja hoor, ze hadden het goed voor: den vinger van de rechte handt was stijf (ver37 De Smet J ., Zuid-Westvlaamse tijdskroniek uit de Oostenrijke en Franse tijd 1761-1814. Het “Memoriael van Reningelst" door koster P.L. Cuvelier, Assebroek, 1970, p. 111; Buisman J ., o.c., p. 176-179. 58 Ibidem, p. 179. 59 Wyffels A., De stedelijke ‘slag’ van Kortrijk van halfmaart tot Kerstmis (18de eeuw), in: Verlinden C., Craeybeckx J ., Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVde-XVIIlde eeuw), Brugge, 1959, p. 142. 60 G .A .M ., handboek van 1756, gemargineerd in 1780, vol. 1, art. 604 en 605: eigenaar en gebruiker van 1/3 (vorige eigenaar: zijn vader, Rogier Mingels). 61 Drie landgarden worden met naam en toenaam vermeld in de akten: Jan Andries Ghekiere fs wij len Jacobus Servaes, onderbregadier der landgarden der casselrije van Cortrijck, Pieter Jan Cauwlier fs wijlen Philippus, landgarde der casselrije van Cortrijck en een zekere Chantelion. 62 Frans Ferdinand Libbrecht, griffier van het huis van Ingelmunster sinds 1754, geeft hiermee blijk van zijn goede kennis van de taal van Molière en Racine (R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 15581). Of heeft de griffier het letterlijk opgeschreven zoals Amandus het gezegd heeft, verkeerd met andere woorden?
81
lam d). Hij was erbij !
Amandus gaf zich toch niet zomaar gewonnen. De landgarden mochten dan wel gewapend zijn met geweren en bajonetten, hij verweerde zich met hand en tand. Hij sloeg wild om zich heen en kreeg zelfs een bajo net in handen. Zou Tanghe zijn belagers te slim af zijn en andermaal kunnen ontglippen? Neen, dame Fortuna stond niet langer aan zijn zijde. Naer groote devoiren konden de sergeanten de geweerdolk uit zijn handen wringen, de weerspannige tegen de grond drukken en zijn han den vastbinden. Het had ze de grootste moeite gekost, maar ze waren uiteindelijk geslaagd in het eerste deel van hun opdracht. Amandus Tanghe, hoofdverdachte van de onnatuurlijke dood van Hoorelbeke, was gevat. Het verzet tegen zijn arrestatie zou hem overigens nog zuur opbreken. Het gold ook als een criminele daad, die aan het lijstje met aanklachten zou worden toegevoegd63. De dienders bleven op hun hoede bij hun tocht naar Ingelmunster, waar ze hem zouden overdragen aan de baljuw van Rijckaertscheure. Omdat Tanghe alomme wierd geweest, waren ze toch niet volstrekt gerust in het welslagen van dit tweede luik van hun missie. Wie weet, zou hij nog iets proberen. Neen, daarvoor was Amandus te aardig toegetakeld aan beide benen: twee wonde (sic) aen de slincker bijl, een derde aen de rechter bijl, een vierde aen het lincker been. Er zou langdurige medische verzorging aan te pas moeten komen64! Had gij maer met drije ofte vieren geweest, ick en soude niet verstelt geweest hebben! pochte Amandus desondanks. Ick en wijte het ulieden niet, want gij moet uwe devoiren doen ende waer ick in uwe plaetse geweest, ick soudet oock doen. Amandus hield zich groot in de nederlaag. Was hij opgelucht dat hij eindelijk berecht zou worden en met zichzelf in het reine kon komen, na meer dan een jaar op de dool? Hij vertelde erg openhartig aan zijn overwinnaars dat hij Hoorelbeke neergestoken had, maar nuanceerde tegelijk: Het is in dronckenschap dat ick hem de steke gegeven hebbe, maer ick meijnde dat ick met eene touback pijpe stootte ende het is met een mes geweest die ick van een ander gehad hebbe. Anders gezegd, hij had het zo niet gewild, maar hij berustte in zijn lot. Ick wete dat ick de dood verdient hebbe. (...) Ick en vraege maer vijf a ses daeghen tijd om eene goede biechte te connen spreeken. Maes L., Vijf eeuwen stedelijk strafrecht. Bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden, Antwerpen - ’s Gravenhage, 1947, p. 325. Een zekere Beek, meester-chirurgijn uit Kortrijk, zou tijdens de maanden januari, februari en maart 1789 de wonden verzorgen. Zijn rekening beliep 18 guldens 11 stuivers. Het zal PieterPaulus Beek geweest zijn, opgenomen in de Kortrijkse nering van geneesheren en apothekers op 31 augustus 1757 (Sevens T., De Nering der heiligen Cosmas en Damianus te Kortrijk, in: Geschied- en Oudheidkundige Kring te Kortrijk, VII, 1909-1910, p. 278). Tenzij Huys zich vergist heeft bij de transcriptie van de naam van een Kortrijkse heelmeester die in 1787 dringend naar Deerlijk werd geroepen, kan het hier ook gaan om een zekere J. Beek (Huys R, Fatale herbergruzie met doodslag te Deerlijk in 1787, in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring ‘D e Gaverstreke”, XXV, 1997, p. 553).
82
Laridon zond de landgarden naar Kortrijk met hun gevangene en zou ze later naar behoren belonen voor de aanhouding65. De baljuw had Amandus Tanghe kunnen opsluiten in de dorpsgevangenis annex sche penhuis van Ingelmunster, maar voor een langdurig verblijf (het proces kon wel een paar maanden aanslepen) was de accommodatie in ‘Den Dobbelen Arent’ niet afdoende, laat staan de veiligheid. Neen, Tanghe zou in de stadsgevangenis van Kortrijk (in de Leiestraat) zijn vonnis mogen afwachten en daar worden ondervraagd66.
De vluchtroute De schepenbank van Rijckaertscheure wilde vooreerst wel eens weten waar Amandus had uitgehangen sinds de fameuze derde november 1787. Amandus was op die heerlijkheid geinclaveert in de prochie van Mullebeke ende andere (...) aengevat ende geapprehendeerf7en dus zou den de zeven schepenen in de vierschaar hem mogen berechten68. Frederick Joseph Roelandts, baljuw van Meulebeke, maakte daarom zijn bundel akten over aan zijn collega, die causa officii (krachtens zijn ambt) de straf zou vorderen. Eerst moest J.F. Laridon natuurlijk nog getuigenissen ten laste vergaren, wat in een ijltempo gebeurde. Vanaf 13 januari 1789 werden er opnieuw vooronderzoeken gehouden. Daarbij kwamen o.a. de slopingswerken bij de Smallestokbrug en de vechtpar tij bij De Schietere aan het licht, twee misdrijven waar het schependom tot dan toe (officieel) nog geen weet van had69. De bewijsvoering tegen Tanghe zou exclusief worden opgebouwd op de informatie aangeleverd door getuigen, die allen volledig op hun woord geloofd werden. Dit was echter geen uitzondering voor een dergelijk proces, ook gezien de aard van de delicten. En Amandus deed zijn verhaal aan de vierschaar. Na de bevestiging van het overlijden van Seppen had hij zich naar huis gespoed en vlug-vlug Op 24 maart 1789 kregen de politieagenten avant-la-lettre elk 25 patacons Vlaams. Die beloningen werden op 9 juli 1791 om onduidelijke redenen aangevuld met de som van 12 guldens courant. 66 De rekening van cipier P.A. Lamblin bedroeg fl. 70-18-0 (voor 69 dagen, ail inclusive). Petrus Debrie, de gevangenisknecht en persoonlijke bewaker van Amandus Tanghe, kreeg iets meer dan acht gulden. 67 R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 13065. 68 Tijdens het Ancien Régime hadden de schepenen als vertegenwoordigers van de bevolking niet alleen uitvoerende macht, maar ook rechterlijke macht (Maes L., Het recht, in Vlaanderen door de eeuwen heen, Brussel-Amsterdam, 1952, dl. 2, p. 348). De schepenbank van Rijckaertscheure bezat hoge, middele en lagere justitie, een baljuw en zeven schepenen, “op alle manieren van criminele en civile justitie” (Van Hille W., o.c., p. 236). Met name waren dat Lieven Vande Kerkhove, Pieter Deijne, Ignatius Van Parys, Franciscus Van Robaijs, Petrus Josephus Buyse, Joannes Van Tieghem en Petrus Buyck. Hun schepenhuis bevond zich in de huidige Oostrozebekestraat, meer bepaald op een perceel tussen deze straat en Bloemenhove (G .A.M ., Landboek van 1756, gemargineerd in 1780, vol. 4, art. 198). 69 Er was nooit proces-verbaal van opgesteld.
83
Amandus Tanghe op de vlucht voor het gerecht (Bossu J ., Vlaanderen in oude kaarten. Drie eeuwen cartografie, Tielt, 1982, p. 36-37)
84
gepakt. Hij moest ’m smeren, dat realiseerde hij zich. Maar waar naar toe? Hij belandde, zo zei hij, in Sint-Margriete, een lieflijk polderdorpje in het Meetjesland, vlakbij Zeeuws-Vlaanderen70. Daar werkte hij om den brode in het vlas, als zwingelaar. Tegenover die bewering lijkt de vierschaar nogal sceptisch gestaan te hebben. Na een drietal maanden hield hij het daar voor bekeken en trok weer in zuidelijke richting. Waarom trok hij de grens met de Republiek niet over, die toch vlakbij lag? Omdat hij de nodige papieren niet had en er niet als landloper ach ter de tralies wilde belanden? In het Henegouwse Ostiches (bij Ath), in vogelvlucht zeventig kilometer van Sint-Margriete, werd hij als dienst knecht aangenomen door een zekere Baptiste Viviez, bij wie hij negen maanden bleef, m.a.w. tot oktober 1788, tot na de oogst. Dan was zijn handenarbeid niet meer vereist bij de landbouwer en moest hij elders aan de bak zien te komen. Maar dat lukte niet. Amandus zwierf als een schooier rond, bijna tot aan de stadspoorten van Parijs. Toen sloeg de winter toe... En wat voor één! “In plaats van te verhongeren in een vreemd land,” heeft Amandus misschien gedacht, “zal ik maar terug keren naar mijn geboortestreek. Daar heb ik vrienden en kennissen, die me wel zullen helpen.” Dacht hij niet aan het gevaar of schrikte hem dat niet (meer) af? Had hij genoeg ellende gekend en was hij het beu?
De beschuldigingen De rechtszaak tegen Tanghe, eerst fugitiven ende voortvluchtigen, ende alsnu geapprehendeerden ende gedetineerden venueerdere, werd extra ordinair gevoerd: “een korte manier van procederen in strafzaken waar in de rechten van de verdediging fel beknot werden”71. In een geding dat iets meer dan twee maanden zou duren, kreeg Amandus pas na zes weken juridische bijstand (op 2 maart 1789). Hij moest dus lange tijd moederziel alleen in het verweer tegen alles wat de openbare aanklager hem aanwreef, want in een dergelijke procedure kon hij louter op basis van het vooronderzoek veroordeeld worden72! En dat terwijl de baljuw zich liet bijstaan door maar liefst zes juristen die waakten over de rechtszekerheid van de gevolgde procedure: de Bruggelingen J. Slock, C. Holvoet (Hollevoet), J.B. Kesteloot, C. Van Parijs en J.B. Marant, en de Roeselarenaar Spillebout73. Sieur Spillebout d’Oostrem, advocaat van de Raad van Vlaanderen, was de voornaamste adviseur van Laridon. Hij gaf hem grotendeels raad in een uitvoerige briefwisseling, waarin we meer dan een louter professionele relatie menen te ontwaren. 70 Afstand Paanders - Sint-Margriete (in vogelvlucht): ca. 43 km. 71 Monballyu J ., o.c., dl. III, p. 713. 72 Ibidem, p. 710-714. 73 De eerste vijf advocaten ontvingen elk een honorarium van 2 pond en 8 schellingen wisselgeld, Spillebout kreeg 8 pond 2 schellingen 4 groten Vlaams courant.
85
Al op zondag 25 januari schreef Spillebout aan Laridon dat hij op beide oren kon slapen. De bewijslast tegen Tanghe was zo groot, dat hij ontwijffelijcken sal worden gestraft met de koorde aen eene galge of ten minsten met geesselinge tot loopende bloede, ende voorts met opsluijtinge in het provincial correctie huijs binnen Gend voor soo langen tijd dat hij aen niemant meer eenigh voorder hinder of leet en sal connen doen. De doodstraf zou zeker volgen indien de baljuw de bekende bezwaren de feiten nog harder zou kunnen maken. In een brief van drie weken later lezen we: Volgens de wetten ende placcaerten moet Amand Tanghe om de dood-steek te hebben toegebracht aen Joseph Hoorelbeke, oock schoon dat hij niet plichtigh en waere van andere boosdaeden, worden gestraft met het sweert of met de koorde, dat is worden onthoofd of opge hangen. Waarom de heerlijkheid Rijckaertscheure nog verder in de kos ten jagen door het onderzoek rond de vele andere beschuldigingen ver der te zetten? Dat hoefde helemaal niet! Hij raadde Laridon ten stellig ste aan om zich toe te spitsen op de getuigen in ‘Den Paender’. Daarmee leek het laatste sprankeltje hoop voor Amandus verloren: hij moest niet hopen op een genadig vonnis van zijn rechters. Geen geseling voor hem en/of een verblijf in het Gentse Rasphuis. Het legaliteitsbeginsel Nullum crimen, nulla pœna sine lege (geen enkel misdrijf zonder wettelijk vast gelegde straf] bepaalde het anders.
:
? 7 z z J~
’J D a i
< r Handtekening van Amandus Tanghe (R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 8192)
Amandus - al dan niet op de hoogte van wat hem boven het hoofd hing - bleef met de moed der wanhoop bij hoog en bij laag ontkennen dat hij Seppen moedwillig had gedood. Hij waagde het in te kleden als een jammerlijk ongeluk: hij had het zo niet bedoeld! Hij bleef halsstarrig bij zijn eerdere verklaring dat hij in de gedaen aenrandinge soude hebben gemeijnt te slaegen of te steken met sijne taback-pijp den persoon van Joseph Hoorelbeke, ende van dat hij pretenselijck maer naederhand en 86
soude hebben gesien ende bemerckt dat hij den stoot of de steek aen den selven Hoorelbeke heeft toegebracht met een tafel-mes, hebbende eenen rondachtigen74punt. Het was dus totaal per ongeluk dat hij zijn mes getrokken had en dat hij daarbij Hoorelbeke in de borst geraakt had. Feitelijk had hij hem een tik op het hoofd willen geven. Later was Tanghe er zelfs niet zo zeker meer van dat het wel zijn messteek geweest was die de dood veroorzaakt had, want hij had alleen een luijcker meskens (knipmes) op zak gehad, voor dagelijks gebruik... Het dra gen van alle ‘scherpe’ messen was echter verboden en het trekken ervan werd zwaar gesanctioneerd (ordonnantie van 31 maart 1734). De sche penbank vond de verklaringen van Amandus, die telkens aangevuld, genuanceerd en gecorrigeerd werden, niet geloovelijck noch aennemelijck. Tanghe zat verstrikt in een web van leugens. Er restte hem niets meer dan met modder te gooien. Joannes Van Thournout maakte hij uit voor eenen valschaert en diens dochter voor eene hoere75. Wat zij beweerden, waren allemaal vervlouckte leugens, ende aldien het waer was [dat hij de stervende of overleden Hoorelbeke had bespot], ick sou dit seggen. Ook over zijn drinkebroers van vroeger had hij geen goed woord meer over. Amandus De Coninck was eenen dronckaert den wekken bij nachte gaat kloppen op deuren ende vinsters van andere persoonen, Judocus Van Tieghem eenen cappoen ende eenen oneerlijcken persoon die niet content en is met het sijne.
Het vonnis In 1789 was Jean Fredericq Laridon met zijn 66 lentes al een man van gevorderde leeftijd. Zijn oude knoken bleven niet gespaard van het flevecijn (artrose). En een winter van het kaliber van dat jaar speelde duchtig in de kaart van zijn ouderdomskwaal. Op vrijdag 6 maart had hij echter een afspraak om twee uur ’s middags bij zijn juridische advi seurs in Brugge. Hij moest er hun alle proces-stuckx voorleggen. Spillebout, bezorgd om Laridons gezondheid, had hem uitgenodigd om van den donderdagh voor den avond te komen naer Rousselaere, ende te ver nachten f’[sijnen] huijse, om des anderen daghs ontrent de seven uren s ’morgens van hier te vertrecken, ende alsoo binnen Brugge te connen arriveren voor den middagh. Hij zou bespreken ende hueren eene chai se, waarmee de baljuw de tocht naar Brugge verder zou kunnen zetten. Maar Laridon bedankte vriendelijk voor dit voorstel. Dat het wat langer duurde dan vier uur (vanuit Torhout), dat kon hem niet deren: hij deed '4 In tegenspraak met de verklaring van Marie Therese Van Thournout (cf. supra, p. 75). 75 Een inhoudsloos scheldwoord, d.i. geen wezenlijk verband meer met de letterlijke betekenis (Van Bossche M., Woorden en waarden, processen rond verbaal geweld binnen en buiten de herberg gevoerd voor de Gentse schepenbanken tussen 1770 en 1774, in: Oost-Vlaamse Zanten, tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen, LXXIII, 1998, p. 184).
87
*'~y'-------------
r
~t)ez d eex/y/A /z z zy i)
tPyzzatzt<óc,Atzz/uz. zyezJzz/*eZ'rFzzz f~ 'iz < e>a_ yuaix-dc.
4 'J'ïi//
Y C ) c mu "o ZZZZ zzezzt^zy
9*'ct/z zztzz /{L&c/Ae , (/ c /{‘u fifA ^ J-A z z oAzrzPz
’Z
Ç?*zzzztz-zzzAzzz
z .A
/ 'zztM Azz.z-
nzpzzzar/A/— ( jy 'A^ezz /fzzzz G ^ O zzzZ^A A )o f ( y jz A
, fzet>.' h j/ A ftzz )c , u//> zr/liz)
/uz//c / / c ^
zZ ^ A zzz
r
Q ta d
uJen //(Az>zzz)ezifz/ezrzzz Z / ^ ia z z z z z t^ i
ezzz)z - )
l!'/ / ir 'h 'y * ' y 'ï. f . z .' y Z/i eZ/’e '/ r ls ^
ezzz)r~ïjzn.
/ /
(Aazzz/ezz— l a z f ^ z z
AyA)zzjh<zz / zyezAÈ)zzy/fex)e./z f'eZz^z /Z4 ^
'ÿootJtxy^e
zzzzju^^zzzz)z zy j/Az/-J
zr/fztr^z^zz <P
•S o zzz z v h s z - Z
Ç f - A o r / z n , f a r y y u je A z z A o A z 'ZzzzzSc A z / A l
^ O t z ) tzzz/yzrzf/A ) e ( f ^ z y f lJ L jt s z I ’zz? i/ rn z jc z z c z z __ c z z sz z Jfz rz rrz
/
Ye ti)(j r Jp z z
ZZtte.zt
9 „ J
!y ( u A ^ u u
P czA p f ^zzzz) t f A r e 4
/zz Jzaezz/
^ zycv&cyy tztzzzctzfz ) 0
*
Mz
zzzJza/AzxeZz^ /z A /zyA zzz___
zzz A A pzzzâjp ^T
A
e r c fa
zz^qzoczidzrczz
7
czz 'z
■ Zzzzjpzz
/
e s 'e s
oY /> o
'Aj u 'z c Y / a a
zz Ae/ZA
J'z v fu z ) ,PZZ__
zye//a/z«/yw z/ècjA ) f ? fiA zÇ z)ezz______
7 Y
z z z Z jzJ
'e/z Z Z zZ ff^ Z f //// Jc r S '/p 'z
Z zz rY
‘z t yp/ae/Je^ yz Z a /z(/AzzYzzzzzc
/
A zt-J
■r \ tycuizzzz zVa-zz.
‘P e A
zc)e
0 ^ xz)e.’/ l j zz//c zzM i_ J
zzzczz />z Je tzAz) A z)zp
cY</fcezezz-./
(A
zt zA
sJuzzzz p z z A e Az__
. Zrzr A
p
A < A y s/
AczAzze-yl ^~z) c
Y z i7e /, {ZZ_
t A / Y ez/'czzY p
Arr/z / z / J/ z / z e , a A A u o 'z z z z
Y/
)
j
/ Fragment uit de veroordelingsakte
(R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 13065)
,A
het traject met een comfortabele huurwagen van Carel Christiaens (Kortrijk), langs de straatweg die vlak voor zijn deur liep. Strikt genomen was de schepenbank van Rijckaertscheure soeverein in haar rechtsgebied (ratione loei) binnen de grenzen van haar rechtsbe voegdheid (ratione materiae et personae). In de strafbundel vonden we echter het zgn. advies pro judice terug, gedateerd op 7 maart 1789. Een heerlijkheid zonder eigen rechtsgeleerden, zoals Rijckaertscheure, werd bij edict verplicht een beroep te doen op de deskundigheid van “rechts geleerden die hen hun ‘vonnis’ feitelijk oplegden”76, wat de rechterlijke rol van de schepenen in dit soort van strafzaken aanzienlijk inperkte, ja zelfs tenietdeed. Dit komt duidelijk tot uiting in de ‘criminele sententie’ waarin de vierschaar het advies pro judice van de vijf Brugse meesters woord voor woord overnam. Dat erin geschreven staat op alles geleth met advys van regtsgeleerde77 (met de klemtoon op advys) is dus een opgesmukte ambtelijke standaardformule die anno 1789 absoluut niet meer met de realiteit overeenstemde. De rechters/juristen toonden geen greintje genade in hun veroordeling van de net 26 jaar oud geworden jongeman. Ze hadden overigens nooit gevraagd waarom hij zo’n crimineel leven was gaan leiden: de drijfve ren voor zijn misdadigheid interesseerden hen niet, waarschijnlijk heb ben ze er zelfs nooit bij stilgestaan. Dat hij een ‘wapen’ zou worden in hun eeuwigdurende strijd tegen de misdaad, zullen ze veel belangrijker gevonden hebben (cf. infra). Zijn slechte persoonlijkheid en een over dadig alcoholgebruik (twee interne criminogene factoren), versterkt door de lamentabele economische toestand die al enkele decennia de verpaupering van het Vlaamse platteland in de hand werkte (externe factor), kunnen bijgedragen hebben tot de wording van de delinquent Amandus Tanghe. De correlatie tussen armoede en misdadigheid staat immers al lang niet meer ter discussie, zeker niet voor wat het platte land betreft78. De rechtbank oordeelde dat Amandus Tanghe een dief was, een brutale vechtersbaas en een moordenaar! In een land, stevig gegrondvest op het recht, konden mensen van dat slag niet geduld worden. Bovendien moest er een duidelijk voorbeeld gesteld worden aan potentiële schur ken; de hele goegemeente moest kunnen zien dat het gezag haar veilig heid garandeerde. Zijn weinige bezittingen werden verbeurd verklaard, plus moest hij opdraaien voor de proceskosten. Dat luikje zal Amandus niet meer gehoord hebben (of koud gelaten hebben), want in de uit spraak ging het volgende eraan vooraf: condemneren uwe, Amandus Van Hille W., o.c., p. 199. R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 13065. 78
Beattie J.M ., The pattern of crime in England, in: Past and Present, LXII, 1974, p. 92.
89
Tanghe, (...) aen eene galge gestraft te worden met den bast tot dat er de dood naer volght ende daer t’eynden uw dood lichaem getransporteert te worden ter plaetse patibulaire om aldaer te blyven geexponneert andere in exempel™. Een hard en wraakzuchtig, maar een voor die tijd recht vaardig oordeel, bij ons weten het laatste doodsvonnis in het Kortrijkse vóór 1795, het jaar waarin onze gewesten geannexeerd werden door de Franse republiek (einde van het Ancien Régime)*80. Lijf- en vooral dood straffen waren toen al uitzonderlijk geworden, maar nog steeds essen tieel om het (immer wankele) vertrouwen van de bevolking in het eer der inefficiënte politie- en rechtsapparaat te behouden. De pakkans van criminelen lag nogal laag, zodat er wel korte metten gemaakt moesten worden met zij die niet door de mazen van het net wisten te glippen, niet in de laatste plaats om als afschrikkend voorbeeld te dienen... Officieel deed de vierschaar pas op dinsdag 17 maart haar uitspraak (dat was de dag waarop de straf voltrokken moest worden), maar Amandus kreeg reeds twee dagen voordien de aensegginge des doods, den sondagh naer den middagh. Dit gebruik (zoals voorgeschreven8') moest de ver oordeelde in staat stellen een ultiem gratieverzoek in te dienen bij Zijne Majesteit, i.c. de Geheime Raad. Maar een eventuele imploratie van Tanghe zou sowieso niet eens ontvankelijk verklaard worden, gezien zijn herhaaldelijke slecht gedrag. De aard van zijn gewelddaden (voor al de homicidium simplex) deden hem dus letterlijk de das om. De terdoodveroordeelde kreeg wel nog de kans rustig van zijn galgenmaal te genieten... Vonnissen, da’s rationeel, afstandelijk en dan ook eerder ‘gemakkelijk’. Overduidelijk beïnvloed door de ideeën van de Verlichting (b.v. rond een meer humane rechtspraak) gaf Spillebout aan zijn cliënt, baljuw J.F. Laridon, nog de volgende raad mee: hoe op een zo menselijk mogelijke manier aan een veroordeelde verteld moest worden dat een beul hem eerstdaags zou opknopen. Vermidts dat dese tijdinge aen den mensch de alderschrickelijckste is, sal men daerin alle omsichtigheijd moeten gebruijcken, ende daer om met alle discretie moeten te werck gaenl, zo bedacht Spillebout zich. Een pater zou hem zachtjes moeten voorberei den op het wrede nieuws. In het begin van de vastenperiode zou het bij Amandus geen argwaan opwekken dat een geestelijke even langsliep in zijn cel om aen hem te geven goede christelijcke vermaeninge ende hem te vertroosten82. Onmiddellijk hierna moest de tijdinge vande aenstaenR.A.K ., Archief van de schepenbank van Rijckaertscheure: Scabinalen, eerste reeks, 1779-1791, f. 226v. 80 Vandeputte J ., De criminaliteit in het Kortrijkse 1750-1795, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven, Leuven, 1981, passim. 81 Placcaert-boecken van Vlaenderen, Gent-Antwerpen, 1629-1786, Ve boek, p. 162. 82 Pasen viel dat jaar op 12 april (Strobbe Eg. L, Voet L., De chronologie van de Middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden, Brussel, 1991, p. 135).
90
de dood plaatsvinden, wat Tanghe na het ‘religieuze bad’ dan met min der schrick zou aanhoren. De pater zou hem bijstaan in dit sijn ongeluckigh lot en hem de biecht afnemen. Eijndigende, vinde ick geraedsaem dat ul gecondemneerden maer en laet brengen uijt de gevangenis van Cortrijck ten daege vande executie, s ’morgens ten drij of vier uren, om alsoo geruster te wesen ende te beletten den grooten embarras van het volck. Dus werd er een aanzienlijke volkstoeloop verwacht. Tja, het zou wel snel de ronde doen, eens dat men een galg zou zien optrekken op het dorpsplein van Ingelmunster, sinds mensenheugenis de plaats waar alle vonnissen van de- en appendente heerlijkheden van de baro nie en het leenhof van Ingelmunster voltrokken waren.
Nog een moordpoging? In diezelfde brief (d.d. 10 maart 1789) bracht Spillebout ineens een mogelijk nieuw vergrijp van Amandus Tanghe ter sprake. Op een nacht in 1787 was een Zwevezeelse boer thuis overvallen en met een mes zwaar toegetakeld aan hals en kin. Het had wel geleken alsof de onge wenste bezoeker er niet alleen op uit geweest was om de landbouwer te bestelen, maar ook om hem te vermoorden (tof soo verre dat de begeer te ende wille is geweest van dien man den hals af te snijden) ! Enkele dagen na de feiten was de zwager van het slachtoffer (die allebei ano niem blijven) bij sieur Spillebout in geuren en kleuren komen vertellen over deze grouwsaeme boosdaed. Maar dat was ondertussen al zo lang geleden, dat de jurist het helemaal vergeten was. Nu pas legde hij een verband tussen enkele feiten, waardoor Amandus Tanghe plotseling in the picture kwam. Feit 1: Tanghe kende de hofstede van de bewuste boer goed. Feit 2: hij wist er heel vermoedelijk ook de sok met geld lig gen met notable somme van penningen. Feit 3: kort na de roofoverval was Tanghe gezien met sijne kleederen ganschelijck bebloed. De link tus sen deze drie gegevens was snel gelegd... Het ligt zeker niet in onze bedoeling om Tanghes blazoen te zuiveren van deze zoveelste eventuele schanddaad, maar waarom kwam Spille bout er pas dan mee op de proppen? Dat hij het ‘vergeten’ was zoals hij in zijn brief enigszins vergoeilijkte en het zich nu ineens herinnerde (zo’n twee jaar na de feiten, maar wel op een heel kritisch tijdstip in het verloop van het proces), lijkt ons héél sterk en niet echt aannemelijk. Waarom werd de identiteit van het slachtoffer niet kenbaar gemaakt? Wanneer werd hij mishandeld? Was het vóór of na de doodslag op Seppen Hoorelbeke, toch niet een onbelangrijk gegeven in het licht van een verdere argumentatie rond de voorbedachtheid van de dodelijke messteek of rond het gemak waarmee Tanghe wapens zou gebruiken! Was de boer ook daadwerkelijk beroofd? Al deze vragen kunnen we niet beantwoorden. 91
iiivi!
De Ingelmunsterse dorpskom [1736) met het schepenhuis â&#x20AC;&#x2DC;Den dobbelen Arentâ&#x20AC;&#x2122; (nr. 51) (G.A.I., Landtbouck van lnghelmunstere, 1736, kaartenatlas, kaart 1)
Ook de logica van Spillebout om zich niet te laten afleiden door ‘margi nale overtredingen’ lijkt hier eensklaps ver weg. Waarom bewandelde hij nu dit pad toch zelf, terwijl de hele procedure afgesloten en het von nis op papier gezet was, terwijl hij enkele regels verder in zijn brief schikkingen trof om het dramatische nieuws over te brengen aan Amandus Tanghe? Wij geloven dat het antwoord op al deze vragen im pliciet vervat ligt in Spillebouts laatste zin over deze overval: Nochtans sal het nu genoegh sijn dat hij geene boosdaeden meer en sal connen bedrijven. Is dit - onder alle voorbehoud - geen netjes ingeklede ambte lijke truc om een onopgeloste/onoplosbare zaak met één pennentrek af te sluiten? Neen? Rechtsvervolging kon er hiervoor toch niet meer wor den ingesteld... Spijtig genoeg konden we (vooralsnog) geen aankno pingspunten vinden in andere bronnen die wat meer licht op deze zaak zouden kunnen werpen.
De terechtstelling Ingelmunster, dinsdag 17 maart 1789. Op het dorpsplein, bij het pileri (kaak, schandpaal)83, stond voor het schepenhuis de galg opgesteld84. In aanwezigheid van de zeven schepenen van Rijckaertscheure minus één, las de griffier de veroordeling voor85. Als baljuw moest Laridon naast het beteugelen van de criminaliteit ook instaan voor de strafuitvoeringen, maar was hij er nu wel bij? Spillebout had in zijn laatste brief al zijn bezorgdheid geuit over de slechte gezondheidstoestand van de baljuw: lek betrouwe dat geen flevecijn ul en sal beletten van de executie crimi nele bij te woonen. Desnoods kon hij naar het dorpsplein gedragen wor den om vanuit een vensterraam toe te kijken! In zijn schrijven van 19 maart (twee dagen na de executie) lezen we: Mijnheer, ick wensche ende 83 Albert Verscheure lanceerde recent de denkpiste dat het zou gaan om een pestpaal (anoniem inge voegd in het artikel van: Goethals G., Landtbouck van Inghelmunstere 1736, in: Heemkundige Kring “Den Hert" Ingelmunster, XX, 1999, nr. 39, p. 16). Vier jaar voordien beweerde hij nog dat het ging om een schandpaal en/of waterpomp (waterput) (Centrum Ingelmunster in oude kaarten, in: Heemkundige Kring “Den Hert” Ingelmunster, XVI, 1995, p. 56-57). We kunnen de nieuwe theorie, die misschien wat te absoluut, ongenuanceerd en vooral ongeargumenteerd is geponeerd, niet reso luut verwerpen bij gebrek aan afdoende bewijzen. Zonder een polemiek te willen beginnen, opte ren wij toch voor de theorie van de schand- of geselpaal. Enkele jaren terug bestudeerden we het proces van een Ingelmunsterse delinquent anno 1778, die werd veroordeeld door d ’handen vanden scherprechter aen het pileri deser prochie ende baronnie, op uwen blooten rugge gegeesseld te wor den met scherpen roeden, tot den loopenden bloede (Delange M., o.c., p. 30). Waarom zou dit dan ineens een pestpaal zijn, terwijl hier haar functie wordt toegelicht? Niets belet natuurlijk dat de bewuste paal oorspronkelijk haar ‘nut’ heeft getoond als pestpaal (wat dat dan ook geweest mag zijn) tot het verdwijnen van de pest uit onze gewesten tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw. 84 Gemeentelijk Archief Ingelmunster (G.A.I.), Landtbouck van Inghelmunstere, 1736, kaartenatlas, kaart 1 & legger, art. 51; het wethuijs ofte... een ander huijs, voor het welck de galge gestalt sal sijn om de executie gedaen te worden; welcken Executie is geschiet ter plaetse van Ingelmunster (R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 13065, dorsaal). 85 Eerste schepen (burgemeester) Lieven Vande Kerkhove was afwezig.
93
verhope dat het ongemack van flevecijn al overkomen, sij gepasseert, ende ul daervan ganschelijck herstelt. Huiveringwekkende ‘details’ rond de ophanging worden in geen enkele bron beschreven, maar wel wat het de beul financieel opleverde: de aar dige som van 168 ponden. Was het ochtend, middag of avond toen Amandus de strop om zijn hals gelegd kreeg86? Het zal zeker en vast een heel schouwspel geweest zijn. Misschien kwam men er wel van heinde en verre op af! Een terdoodveroordeling, dat zag je toch ook niet elke dag! “De wrede prikkeling en de grove vertedering van het schavot waren een gewichtig element in de geestelijke voeding van het volk.”878 Zo begint de Nederlandse historicus Huizinga zijn beschrijving van de laatmiddeleeuwse, kermisachtige ambiance rond een executie. De men selijke drang naar het sensationele (tot op het morbide af) is van alle tij den. Waarom zou het er in het einde-achttiende-eeuwse rurale Vlaande ren dan zoveel anders aan toe gegaan zijn? Joannes-Baptiste Vande Walle, rederijker en meester-rietmaker uit Izegem, noteerde erg kort en emotieloos in zijn dagboekje: Den 17 Maerte 1789 is tot Ingelmunster gehangen amandus tanghe van Meulebekem. Dat hij de veer ter hand nam om een gebeurtenis van buiten Izegem aan het papier toe te ver trouwen, hij die gebruikelijk enkel neerschreef wat er in zijn familie of dorp was voorgevallen, duidt toch op zijn minst op enige regionale belangstelling. Mogelijkerwijs was hij er zelf getuige van dat de scherp rechter Tanghe eerst met eene neusdouck blinddoekte, nog eens vlug het touw op haar sterkte en lengte nazag en daarna de trap van onder hem wegschopte. Hoorde hij enige laatste woorden? Een doodskreet? Een krakende ruggengraat? Zag hij hem langzaam stikken? Zijn moeder in tranen? Klampte de beul zich nog eens vast aan de stervende Tanghe, om met zijn eigen lichaamsgewicht de koord rond diens nek te ver strakken? Werd zijn lijk over de kasseien van de steenweg KortrijkBrugge gesleept of vervoerd naar de plaetse patibulaire om daar opnieuw een strop rond zijn nek te krijgen en er als een terechtgestelde misdadi ger tentoongesteld te worden? Zoals elders lag het galgenveld van Ingelmunster aan een uithoek van het dorp: in casu aan de grens met Meulebeke, achter de herberg ‘Het Leestjen’, afgeschermd door de bos sen van de baron899 . Daer de galge op staef0, schreef landmeter François 0 86 Vandaar de titel van dit artikel: de uitdrukking een strop van een jongen betekent “een jongen die de strop verdient”. Strop wordt hier in haar gewestelijke betekenis gebruikt (bengel, deugniet), maar licht tegelijk ook een tip van de sluier op over het levenseinde van de hoofdrolspeler van dit ver haal. 87 Huizinga J., Herfsttij der middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden, s.l., 1997, 22ste druk, p. 15. 88 Notitie Boekschen van J.-B. Vande Walle. Izegemse kroniek 18e-19e eeuw, Brugge, 1972, p. 47. 89 G.A .I., Landtbouck van Inghelmunstere, 1736, kaartenatlas, kaart 24; R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nrs. 12495 en 12499. 90 G.A .I., Landtbouck van Inghelmunstere, 1736, legger, art. 2673.
94
De Vos in de legger bij het landboek uit 1736. De galg van Meulebeke bevond zich overigens net aan de overkant van de straat91. Welk een gruwelijk beeld moet het geweest zijn voor voorbijgangers om Tanghe er zo te zien bengelen! Zou het aanschouwen van de terecht stelling en de wansmakelijke aanblik van zijn lijk in een steeds verdere staat van ontbinding (of de idee alleen al) potentiële boefjes daadwer kelijk ontraden hebben het pad van de criminaliteit op te gaan? Want dit was feitelijk al eeuwenlang een van de bedoelingen van openbare terechtstellingen geweest. De schepenbank van Rijckaertscheure had er anno 1789 blijkbaar nog altijd een goed oog op, en dat terwijl de doel treffendheid van deze oeroude bestraffing onder invloed van de Verlichting steeds meer ter discussie kwam te staan. Spierenburg, een hedendaagse landgenoot van Huizinga, meent dat het afgrijzen bij de toeschouwers van executies en geëxecuteerden in de loop van de acht tiende eeuw steeds groter geworden was en dat ze alsmaar meer weg bleven92. “Een gebruik dat afkeer oproept kan geen voorbeeldfunctie vervullen”93, merkt hij terecht op, net zoals de Italiaanse jurist Cesare Beccaria reeds in 1764 gedaan had in zijn baanbrekende werk ‘Dei delitti e delle pene’ (Over misdaden en straffen). Niemand werd verplicht de strafuitvoering bij te wonen en die duurde overigens niet langer dan een oogwenk en nadien kon men altijd wel een omweggetje rond het gal genveld maken, dat toch al heel afgelegen lag... Zonder ons over het reële mentale effect bij de toeschouwers uit te spreken, willen wij ten slotte nog opmerken dat het ‘publiek’ uit Rijckaertscheure, Meulebeke of Ingelmunster helemaal hetzelfde niet was als dat in de Republiek met haar stedelijke en tolerant-progressieve (intellectuele) elite, het geogra fische kader en vooral het eerder eenzijdige en beperkte perspectief waar Spierenburg naartoe neigt. Hoe keek de kleine man (boer, visser, ambachtsman, kleine handelaar of dagloner) aan tegen al dat ‘barbaar se’ bloedvergieten? Niet de grootste gemene deler van de toplaag van de achttiende-eeuwse maatschappij mag als het prototype van de gemid delde West-Europeaan geponeerd worden (zoals in ‘De verbroken beto vering’), maar wel die van de specimina uit de grote massa, - met enige overdrijving - zo goed als ongecultiveerd. Een aanzet tot antwoord kan misschien gevonden worden in de opvallende hysterie bij het Franse gepeupel rond de duizenden onthoofdingen tijdens de Franse Revolutie, toch zeker in de aanvangsfase (tot 1793). Werd het grootschalige af slachten met de guillotine van de vijanden van de nieuwe maatschappij - m.a.w. nauwelijks enkele maanden na de strafvoltrekking op Amandus Tanghe - door het kolkende vulgus niet enthousiast en massaal bijge91 G.A.M ., Landboek van 1654-'56, vol. 2, art. 2. 92 Spierenburg R , De verbroken betovering. Mentaliteitsgeschiedenis van preïndustrieel Europa, Hilversum, 1988, p. 240-243. 93 Ibidem, p. 242. Met “voorbeeldfunctie” bedoelt Spierenburg een afschrikfunctie.
95
yamh
Het galgenveld van Ingelmunster (nr. 2673) (G.A.I., Landtbouck van Inghelmunstere, 1736, kaartenatlas, kaart 24)
woond? En wat dan met de executie van 23 leden van de bende van Baekelandt op 2 november 1803? Dus nogmaals: waarom zou het er in het landelijke Ingelmunster van 1789 dan zoveel anders aan toe gegaan zijn dan tijdens de Middeleeuwen en de vroege Moderne Tijd?
Epiloog Amandus Tanghe filius Francies, geboren anno 1763 in Oostrozebeke: na iets meer dan een kwarteeuw werd zijn levensloop op zijn waarde getaxeerd. Zijn rechters oordeelden dat hij allerminst naar behoren gefunctioneerd had in de gemeenschap en haar door zijn gedrag zelfs bedreigd had met ontwrichting. Men bestrafte hem daarom met de dood, net zoals ook hij een mens van het leven beroofd had, en legde de mensendoder daarenboven het wreedste lot op dat elke rechtgeaar de homo sapiens zich voor kan stellen: het humanitaire basisrecht op een begrafenis werd hem ontnomen. Mensen die hem, ondanks alles, liefhadden, zouden hem nooit kunnen betreuren of herdenken bij een graf. Zijn lijk werd blootgesteld aan weer en wind, om langzaamaan weg te rotten. Kraaien en raven pikten, honden en vossen vraten het vleselijk omhulsel van zijn ziel als een dierenkreng weg. Duizenden aasvliegen maakten er een uitmuntend broeinest van voor hun larven. Dat was in een notendop het leven met een tragisch einde van Amandus Tanghe, een ‘ordinaire’ jongeman geboren onder een verkeerd gestern te.
Bijlage 1: De veroordelingsakte94 Actum in extraordinaire gebannen vierschaere den 17en maerte 1789. In de zaeke van d ’heer Jean Fredericq Laridon, bailliu der prochie ende baronnie van Ingelmunster ende der heerlykheyd van Rijcquaerscheure, heesscher causa officii ter eender zyde, jeghens Amand Tanghe, zoone van Francies, geboortig der prochie van Roosebeke, gedetineerden ver weerder ter andere. Ommedieswille dat gij, Amand Tange, zoone van Francies ende van Marie Joanne Cabootere, van der oude van ontrent de vijffentwintig jaeren, geboortig der prochie van Roosebeke, van jonghs af geweest zynde van een ongeregeld leven ende ongebonden conduite, altyd uwen tyd hebt overgebracht in ’t drincken ende te jaegen, sonder eenige stijl ofte R.A.K., Fonds Descantons de Montblanc, nr. 13065. Het origineel bevindt zich in: R.A.K., Archief van de schepenbank van Rijckaertscheure: Scabinalen, eerste reeks, 1779-1791, f. 225r-227r.
97
professie geëxerceerd te hebben waermede gij uwen noodsaekelyken onderhoud soude hebben konnen besorgen, nemaer ter contrarie uw hebt begeven tot rooven, stelen ende uwen even mensch te benaedeelen. Soo verre dat het aen den rechter is gebleken dat gij in ofte ontrent de maend van junij 1785 hebt uytgetrocken, geweert ende gestolen vijf a ses pilotten ende staeken staende in de riviere den Mander nevens de zoo ge noemde Smallestockbrugge, noord van de kerke der prochie van Roosebeke, welke staeken ofte pilotten gij alsdan hebt weghgevoert op eenen kordewaegen tot aen het huys van Joannes Coussens, woonende ter prochie van Meulebeke, de welke gij alsdan aen den selven Joannes Coussens hebt verkogt voor seven stuyvers. Ende alswanneer Guilliaeme Neijrinck, schoon soon van Guilliaeme Tack, uw over de zelve diefte berispt heeft, hebt gij verders bestaen den zelven te bedreijgen van geheel de voorzeyde Smallestockbrugge te ruineren ende destrueren, dreijgende hem selfs van uyt den huyse te slaen bij aldien hij niet haest daer uyt en zoude hebben gegaen. Voorders hebt gij zoo onbedacht ende stoutmoedig geweest ten jaere 1787, in ofte ontrent de maend van maerte, op eenen zondag, al vloucken ende al sweeren te gaen naer den huyse van Judocus De Schietere, woonende ter prochie van Mullebeke, den welken uw siende aenkomen ende ken nende uwe brutale handelwyse seffens de deure van zijnen huyse heeft gesloten ende daer binnen is gevlucht. Dogh gy hebt zoo boosaerdig geweest van een afcortelynck van een plantsoen, het welke aldaer was liggende, te nemen, met welk afkortelijnck gij met zoodaenig geweld ende force op de deure van den voorzeyden huyse hebt gestooten, dat de lenen ende het slot daer van zijn afgesprongen. Waer teynden gij hoogelykx verdagt zyt van den voornoemden Judocus De Schieter te hebben geslaegen binnen synen huyse met eenen gheyenden brandei, den wel ken gij aldaer hebt opgenomen uyt den heert, ende waer mede gij buyten twijffel den voornoemden Judocus de Schietere voorders zoude mishan delt hebben, ten waere hy met allen spoed uyt synen huyse is gevlucht. Voorders hebt gij, altyd voortsgaende in uwen boosaerdigen ende diefagtigen handel, ter daete van den 19e october 1787, geweest naer de marckt der prochie van Mullebeke, alwaer gij gegaen zynde tot het kraem van sekeren Amandus Elonius Sette, hebt gy van den zelven gestolen ende wegh gedraegen een paer coussens, waer mede gij gegaen zijt in d ’herberge van de weduwe van Jacques Van Hamme, binnen de voornoemde prochie van Mullebeke, alwaer sig ook bevond sekeren Joseph Couckhuijt, landsman ter selver prochie, aen wie gij eenige schuld hebbende, in minderinge van de zelve het voorzeijde paer coussens hebt gegeven, ende welk paer coussens daer naer als gestolen goed is afgehaelt geweest door den officier Joannes Van Steenkiste. Waer mede nog niet tevreden, hebt gij ten zelven daege gegaen ten huyse ende in den wynckel van Pieter De 98
Laere, ter voorzeyde prochie van Meulebeke, alwaer gij hebt geveynst te willen besichtigen ende koopen eenige koussens. Ten welken eynde den gemelden Pieter Delaere aen uw eenige pakken koussen getoond ende voorgesteld hebbende, hebt gij wederom, onder het besichtigen ende bedingen, in het heijmelyk weten een paer koussen weg te nemen ende de zelve onder uwen harm te steken, welke diefte gezien zynde door Judoca Theresia De Laere, nichte van den voornoemden Pieter De Laere. Soo heeft sy getracht uw het zelve paer coussen te ontweeren, waer jegens gij met geweld uw tegengesteld hebt, ende, onder veel vloecken ende sweeren, wederruckende de zelve coussens, hebt gy voor pretext opgevat die gekocht te hebben op de marckt der nog gezeyde prochie van Mullebeke. Alswanneer op het gedruys toegekomen is Joannes De Laere, soone van Pieter, den welken ul het marcq heeft aengetoond, het welke hij seijde daer selfs opgesteld te hebben. Maer gij, voortsgaende in uw boosaerdig voorwerp, hebt seffens het marcq daer afgetrocken ende al vloekende den voornoemden Joannes De Laere aengerand ende verscheyde slaegen toegebracht, waer naer gy hebt opgenomen eene duijghe van eene kuype ende gedreijgt die te werpen naer het hoofd van den gezeyden Joannes De Laere, het welke uw belet synde door sekeren Beernaerd Beke, baes kuyper tot Meulebeke. Hebt gij verders zoo boos aerdig geweest van de voorzeyde Pieter ende Jan De Laere te bedreijgen dat gy hun om verre zouden geschoten hebben, soo haest als gy hun langst straeten ofte wegen soude gevonden hebben. Verders hebt gy op den 3en van de maend novembre 1787, geweest synde eenen zaterdagh, met ende benevens sekeren Pieter Ducelier, vulgairelyk genaemd ‘Pere’ Ducelier, des avonds ontrent den seven uren, immers tusschen den seven ende acht uren, uw begeven ten huyse ende herberge bewoond by Joannes Van Tournout, brandewyn vercooper binnen de prochie van Mullebeke onder deze heerlykheyd van Rijcquaerscheure, in welke herberge benevens verscheyde andere persoonen sig ook bevond Joseph Hoorelbeke, jongman woonagtig binnen de voorseyde prochie van Mullebeke. Alwaer gij eenigen tyd verbleven zijnde, hebt gy alsdan met den zelven in twist ende krakeel geraecht, ende in uwen saek hebbende eene platachtige botellie, gemeenelyk genaemd ‘klaeij’, hebt gij daermede aen den zelven Joseph Hoorelbeke eenen slag toegebracht in het aensicht, soodaenig dat het bloed uyt synen mond ende lippe is uytgevloeijt, ter welker causen Joseph Hoorelbeke aen uw eenen slag ofte stoot toege bracht hebbende met de hand, hebt gy met een scherpachtig mes aen den selven eene swaere steke gegeven in het lijf, in ofte ontrent de slincke borst, alswanneer Joseph Van Hoorelbeke, uytgeroepen hebbende “Jésus Maria”, seffens is gesoncken ende gevallen buyten syn selven. Het welke Joannes Van Tournout ende Pieter Ducelier gesien hebbende, hebben sy den zelven Joseph Hoorelbeke uyt den huyse gedraegen, alwaer hij korts daer naer van zyne wonde is overleden. Synde verders geschied dat gij in 99
deser tusschentyd van de dochter van den voornoemden Joannes Van Tournout hebt gevraegt de lampe om te soucken naer uwen hoed, welke dochter in het soucken op den vloer ter plaetse alwaer gij met Joseph Hoorelbeke hand gemeen hebt geweest, heeft gevonden een mes met scherpen punt, het welke gants was bebloed. Het gonne sy opgenomen hebbende, hebt gy seffens tot haer gezeyd: “Geeft my dit mes, het is het myne. ” Het welke sy uw heeft gegeven ende gy hebt het zelve sonder scheede in uwen broecksack gesteken. Alswanneer gij buyten den huyse syt gegaen ende passerende voor by den sterfvenden Joseph Hoorelbeke soo onmenschelyk ende boosaerdig hebt geweest van aen den zelven te seggen in substantie: “Smaekt uw dat en hebt gij nog dorst?" Waer naer gij verders syt gegaen ten huyse ende herberge genaemd ‘Den Grooten Pander’ ter voorzeyde prochie van Mullebeke, alwaer gy hebt gevraegt ende gedroncken een glaeseken genevere, mitsgaeders geseyd aen sekeren Ignaes Sabbe, aldaer ook synde, ende aen den man van den huyse, genaemd Augustin Van Den Kerkhove, dese ofte diergelyke woorden: “Ik wenschste om een hoetjen vol kroonstucken dat het anders waere als dat het is... Jésus Maria, hadde ik doch hier gebleven!”, waer naer dat gy voor seker vernomen hebbende de dood van den voornomden Joseph Hoorelbeke, ende vreesende van het officie geapprehendeert te worden, hebt verlaeten uwe wooninge ende syt voorvluchtig bedegen. Ende daer t’sedert volgens uwe bekentenisse hebt gy uw opgehauden ontrent de drye maenden ter prochie van Ste Margeriete, alwaer gy tot winnen van uwen kost hebt gedaen het ambacht van swingelen (soo gy segt), waer naer gy ontrent de negen maenden als dienstknegt hebt gewoont met Baptiste Viviez, landsman ter prochie van Osties bij Ath, ende daer t’se dert syt gegaen tot boven Parys, op welke route gy uw hebt geneerd met aelmoessen te vraegen. Alswanneer gy ledent ontrent de drye maenden gekomen syt in Vlaenderen, alwaer gij uw hebt opgehauden nu by den eenen en dan by den anderen ter respective prochien van Mullebeke ende Roosebeke, gedeurende welken tyd gy uw wederom onderhouden hebt met aelmoessen te vraegen, tot dat gy eyndelinge op den achtsten january 1789 uw begeven hebt ten huyse ende herberge van Joannes Mingels, herbergier ter prochie van Mullebeke, alwaer gij aengevat ende geappre hendeert syt geworden door de landsgarden der casselrye van Cortryck, ende jegens de welke gy soodaenigen wederstand ende geweld hebt gebruykt, dat gy in verscheyde deelen van uw lichaem syt gequetst geworden, mitsgaeders van uwen kant aen de zelve landsgarden ver scheyde wonden hebt toegebracht. Maer door de meerderheyd overwon nen zynde, hebben sy uw gevangen geleyd naer de prochie van Ingelmunster, alswanneer gy onder den weg aen de zelve hebt geseyd dat gy in hun niet bevreest ende soude geweest hebben, by aldien sy maer drye a vier en hadden geweest om uw te vangen, bekennende voorders aen de zelve landgarden dat gy den steek met een mes aen Joseph Hoorelbeke toegebracht hadde, waer t’eynden gy syt geconduiseert 100
geworden tot binnen de cypirage binnen de stede van Cortryck. Van alle welke dieften, geweldigheyd ende moordaedig fait gebleken synde soo door de wettelyke acte visitatie ende aenschauw, wettelyke genomen informatien, uwe eygen confessien als andersints, den rechter om genougen, ende de zelve ook niet lydelyk wezende in een land van rechten sondigne‘ straffe, andere in exempel, soo ist dat burghmeester ende schepenen der heerlykheyd van Rycquaerscheure, geinclaveert in de prochie van Mullebeke ende andere, gesien den schriftelyken criminelen heesch t’uwen laste gemaekt by den heer bailliu dezer heerlykhede, heesscher causa officii, ende op alles geleth met advys van regtsgeleerde. Wysen ende ter causen van de voorseyde dieften, geweldigheden ende moordaedig fait, condemneren uw, Amandus Tange, sone van Francies, gebortig ter prochie van Roosebeke, oud ontrent de vijfentwintig jaeren, aen eenebgestraft te worden met den bast tot dat er de dood naer volgt ende daer t’eynden uw dood lichaem getransporteerd te worden ter plaetse patibulaire om aldaer te blyven geexponneerd andere in exempel. Verclaerende verders alle uwe goederen, zoo meubele als immeubele, voor zoo vele die confiscabel zyn, te wezen verbeurt s ’heerens behoeve, de costen ende misen van justitie alvooren gededueerd ter tauxatie. Date ut supra ende waeren onderteekend Lieven Vande Kerkhove, Pieter Deijne, Ignatius Van Parys, F. v. Robaijs, P.J. Buyse, J. Van Tieghem, Petrus Buyck ende F.F. Libbrecht, greffier. Ten voornoemden daege is gebeurt d’executie ingevolge de voorenstaende sententie ter plaetse ordinaire ende patibulaire, binnen de prochie van lngelmunster, ter presentie van d ’onderschreven schepenen ende greffier der heerlykhede van Rycquaerscheure, toorcfondjen ende waeren onder teekend Pieter Deyne, Ignatius Van Parys, F. v. Robaijs, P.J. Buyse, J. Van Tieghem, Petrus Buyck ende F.F. Libbrecht, greff(ie)r.
3
Kopieerfout van de griffier: er had sonder condigne moeten staan i.p.v. sondigne (vgl. R.A.K., Archief van de schepenbank van Rijckaertscheare: Scabinalen, eerste reeks, 1779-1791, f. 226r).
b
Tweede kopieerfout: het woord gelige werd vergeten (vgl. ibidem}.
101
Bijlage 2: Het gezin Tanghe-Cabooters1’5 Franciscus Tanghe
x Maria Joanna Cabooters: °ca. 1728 - tOostrozebeke, 12 april 1796 Kinderen: 1. Joannes Baptista: “Oostrozebeke, 24 april 1756 2. Jacobus: °Oostrozebeke, 24 juni 1757 - tOostrozebeke, 4 oktober 1758 3. Barbara Theresia: °Oostrozebeke, 16 juli 1758 - tOostrozebeke, 19 juni 1760 4. Petrus Josephus: “Oostrozebeke, 24 augustus 1759 - tOostroze beke, 12 september 1759 5. Maria Catharina: “Oostrozebeke, 2 oktober 1760 - tOostrozebeke, 10 december 1760 6. Rosa: “Oostrozebeke, 25 december 1761 - huwelijk met Franciscus Vandebuerie uit Markegem (Oostrozebeke, 5 mei 1783) 7. AMANDUS: “Oostrozebeke, 3 maart 1763 - tlngelmunster, 17 maart 1789 8. Barbara Theresia: “Oostrozebeke, 13 december 1764 - tOostroze beke, 18 augustus 1770 9. Petrus Joannes: “Oostrozebeke, 5 februari 1766 - tOostrozebeke, 13 februari 1767 10. Petrus Josephus: “Oostrozebeke, 16 maart 1767 11. Brigitta: “ Oostrozebeke, 28 augustus 1768 - tOostrozebeke, 21 augustus 1770 12. Joannes Franciscus: “Oostrozebeke, 7 juli 1770 - tOostrozebeke, 28 oktober 1770
Bijlage 3: Biografische gegevens In het artikel komen heel veel persoonsnamen voor. Namen noemen zonder enige duiding over hun identiteit is weinig relevant. Daarom voe gen we een prosopografische lijst bij onze bijdrage om stamboomkundigen de kans te geven na te gaan of een personage uit het levensver haal van Amandus Tanghe thuishoort in hun onderzoek. We hebben dus allerminst volledigheid geambieerd: dat genoegen willen we de ge nealogen niet ontnemen. Over de publieke personen - geen ‘Jannen met de pet’ - willen we wel meer kwijt dan de louter elementaire gegevens. R.A.B.W., Parochieregisters Oostrozebeke, nr. 15 Overlijdens 1741-1784, f. 1036v, f. 1041r, f. 1043r, f. 1044r, f. 1060v, f. 1075r, f. 1076v; nr. 16 Huwelijken 1769-1797, f. 1154r; nr. 17 Overlijdens 17851797, f. 1255v; nr. 20 Dopen 1744-1770, f. 1665v, f. 1681v, f. 1695v, f. 1711r, f. 1726v, f. 1741r, f. 1760v, f. 1786v, f. 1804v, f. 1819r, f. 1841r; nr. 21 Dopen 1770-1790, f. 1872v.
102
BEKE (VERBEKE), Bernardus Josephus: °Lendelede, ca. 1736 tMeulebeke, 12 januari 1813; zoon van Franciscus en Maria Tanghe; echtgenoot van Marie Anne Venne96. CHRISTIAENS, Petrus: “Meulebeke, 10 juli 1744; zoon van Petrus en Isabella Vinckier; gehuwd97. CORNILLIE, Josephus: °Oostrozebeke, 8 september 1751; zoon van Joannes en Judoca Vanluchen98. COUCKHUYT, Josephus: “Meulebeke, 2 juni 1746; zoon van Guillielmus en Catharina Verbrugghe; echtgenoot in tweede huwelijk van Maria Josepha Naessens (Meulebeke, 10 januari 1784)99. COUSSENS, Joannes: “Meulebeke, 6 maart 1744; zoon van Pieter en Joanna Bovyn; echtgenoot van Maria Catharina Bovyn (Meulebeke, 9 september 1778) 10°. Ten tijde van de feiten woonde hij nog in Oostrozebeke, tijdens het proces in Meulebeke. DE BAL, Isabella Clara: “Bavikhove, ca. 1738; dochter van wijlen Judocus; echtgenote van Joannes van Thournout. DE BELS, Joannes: “Meulebeke, 5 november 1741; zoon van Cornelis en Joanna Amé; echtgenoot van Barbara Theresia Bonte (Meulebeke, 2 oktober 1773); werkman101. DE BELS, Maria Isabella: “ ca.1717 - tMeulebeke, 23 januari 1795; weduwe van Jacobus Franciscus Van Hamme (tMeulebeke, 27 augustus 1778)102. DE CONINCK, Amandus: “ Ingelmunster, 23 november 1763; zoon van Joannes en Maria Anna Fiems; zwingelaar; inwoner van Meulebeke103. DE LAERE, Joannes Baptista: “Meulebeke, 14 juli 1751; zoon van Pieter en Petronella Vandenbussche; echtgenoot van Isabella Theresia Christiaens, dochter van Pieter Augustinus en Barbara Theresia Vandekerckhove (Meulebeke, 18 augustus 1806): is dit de dochter van kleermaker Pieter Christiaens fs Pieter104? G .A .M ., Burgerlijke stand, Overlijdens 1813, (akte 5). G .A .M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 8 Dopen 1716-1754, f. 1246v. R.A.B.W., Parochieregisters Oostrozebeke, nr. 20 Dopen 1744-1770, f. 1608v. G.A.M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 8 Dopen 1716-1754, f. 1260v; nr. 15 Huwelijken 1727-1789, f. 2780r. G .A .M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 8 Dopen 1716-1754, f. 1243v; nr. 15 Huwelijken 17271789, f. 2728r. G .A .M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 8 Dopen 1716-1754, f. 1228r; nr. 15 Huwelijken 17271789, (. 2708r. G .A .M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 17 Overlijdens 1729-1784, f. 3420r; nr. 19 Overlijdens 1794-1797, f. 3600v. R.A.B.W., Parochieregisters Ingelmunster, nr. 4 Dopen 1754-1778, p. 137. G .A .M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 8 Dopen 1716-1754, f. 1 300r; G.A.M ., Burgerlijke Stand, Huwelijken jaar XIV, f. 26r.
103
DE LAERE, Judoca Theresia: “Ingelmunster, 8 februari 1757; dochter van Jacobus, broer van Pieter, en Elisabetha Eggermont105. DE LAERE, Pieter: “Ingelmunster, 31 januari 1717; zoon van Joannes en Maria Vlamynck; echtgenoot (Meulebeke, 21 april 1750) van Petronella Vandenbussche106. DE SCHIETERE, Judocus: “Meulebeke, 1 maart 1755; zoon van Joannes; echtgenoot van Maria Anna Dobbels (6 februari 1785)107. DOBBELS, Pieter: “Meulebeke, 20 april 1732; zoon van Joannes en Elisabeth Vanmeenen; echtgenoot van Francisca Vanmeenen (28 okto ber 1770, bloedverwantschap in de tweede graad)1081 . 9 0 DUCELIER, Pieter: “Oostrozebeke, 30 december 1763; zoon van Franciscus en Maria Joanna Kerckhove. Ten tijde van de feiten in ‘Den Paender’ woonde hij nog in Oostrozebeke, tijdens het proces niet meer11” . HOORELBEKE, Petrus Josephus: “ca. 1762 - tMeulebeke, 3 november 1787; zoon van Amandus en Alexandra Litterin110. LARIDON, Jean Fredericq: “Moorslede, 10 september 1722 - tlngelmunster, 17 Frimaire IX; zoon van Guillielmus en Maria Catharina Terryn; echtgenoot van Leocadia Victoria De Clercq; inwoner van Ingelmunster111. LEMAN, Louis Joseph: “Rekkem, 1725112; zoon van Philippe en Maria Debonné. Blijkens de staat van goed (d.d. 02.11.1775) bij het overlijden van zijn eerste vrouw, Maria Anna Josepha Coninck, had hij eenen snuyfwintmolen staende binnen t’selve Meulebeke” gelegen ten zuiden van zijn woning bezeten, een molen die wel lag op grond die niet zijn eigendom was113. Dat kan erop wijzen dat Leman een bemiddeld per soon was, die mensen in loondienst kon nemen. Amandus misschien? LIBBRECHT, Josephus Ferdinandus Gislenus: Libbrecht (“Ingelmun ster, 28 april 1758) behoorde tot de kleine plattelandsaristocratie. Hij was de kleinzoon van Ignatius Libbrecht, de overleden baljuw, griffier en ontvanger van Ingelmunster en Oostrozebeke. Diens zoon, Franciscus Ferdinandus, werkte voor dezelfde Plotho’s als griffier, in 105 R.A.B.W., Parochieregisters Ingelmunster, nr. 4 Dopen 1754-1778, p. 52. 106 R.A.B.W., Parochieregisters Ingelmunster, nr. 3 Dopen 1703-1753, p. 107; G .A .M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 15 Huwelijken 1727-1789, f. 5654v. 10'
G .A .M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 9 Dopen 1754-1777, f. 1338r; nr. 15 Huwelijken 17271789, f. 2794v.
108 G.A.M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 8 Dopen 1716-1754, f. 1156r; nr. 15 Huwelijken 1727-1789, f. 2699r. 109 R.A.B.W., Parochieregisters Oostrozebeke, nr. 20 Dopen 1744-1770, f. 1771v. 110 G .A .M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 18 Overlijdens 1784-1793, f. 3481v. 111 R.A.B.W., Parochieregisters Moorslede, alfabetische tafel van de dopen; G .A .I., Burgerlijke Stand, Overlijdens jaar IX, f. 9r. 112 R.A.B.W., Parochieregisters Rekkem, alfabetische tafel van de dopen. 113 R.A.K., Archief van de schepenbank van Ter Borcht: Scabinalen, eerste reeks, 1767-1775, f. 281.
104
welke hoedanigheid hij ook opduikt in dit proces. Zijn moeder, domina Isabella Jacoba, stamde uit de eveneens klein-adellijke familie Amerlinck. Josephus Ferdinandus was op zijn beurt niet in de voetsporen van zijn vader of grootvader getreden, maar had gestudeerd voor geneesheer en zich gevestigd in zijn geboortedorp114. MAENHOUT (Maenhau), Carolus Francies: “Zomergem, 18 december 1746 - tAarsele, 2 februari 1817; zoon van Laurens en Georgia de Beer; licentiaat in de godgeleerdheid; onderpastoor van Lovendegem, 1771’81; pastoor van Meulebeke, 1781-1803; pastoor van Aarsele, 1803-’17115. MINGELS, Joannes Baptista: “Meulebeke, 25 november 1751; zoon van Rogier en Elisabeth Decockere116. NEYRINCK, Guillielmus: “Oostrozebeke, 15 oktober 1734 - tOostrozebeke, 13 Messidor VII; zoon van Guillielmus en Maria Bultinck; echtge noot van Maria Joanna Tack (Oostrozebeke, 15 mei 1777)117. ROELANDTS, Frederick Joseph Constantinus: “Tielt, 20 maart 1751 tMeulebeke, 11 november 1833. Roelandts stamde uit een rijke Tieltse familie van graanbrandewijnstokers, die ook in Tielt baljuws leverde. Zijn vader heette Ignatius, zijn moeder Maria Judoca De Neckere. Hij huwde met de Pittemse Francisca Victoria Amerlinck en werd op 15 december 1776 benoemd tot baljuw van Ter Borcht, Bosterhout en Schaluwen (Meulebeke). Hijzelf bleef tijdens zijn ambt het beroep van brandewijnstoker uitoefenen - hij liet zich wel erg frequent vervangen door een officier - wat hem geen windeieren legde: hij leverde aan de vele herbergen uit Meulebeke en enkele omliggende dorpen (o.a. Oostrozebeke), werd één van de meest welstellende inwoners van het dorp en breidde zijn grondbezit en -gebruik in Meulebeke uit. Na de annexatie van de Oostenrijkse Nederlanden bij de Franse republiek werd hij secretaris van de kantonmunicipaliteit en op 7 Thermidor VIII (26 juli 1800) werd hij burgemeester van Meulebeke. Hij overleed er op de gezegende leeftijd van 82 jaar1181 . 9 SABBE, Ignatius: “Meulebeke, ca. 1766; zoon van Joannes. SEGAERT, Josephus: “Oostrozebeke, 7 maart 1744"9; inwoner van Oostrozebeke. R.A.B.W., Parochieregisters Ingelmunster, nr. 4 Dopen 1754-1778, p. 66; Decroix L , De Kortrijkse buitenpoorters van Ingelmunster 1600-1800, in: Heemkundige Kring ‘Ven Hert" Ingelmunster, XIX, 1998, nr. 37, p. 79. 115 Michem F., De parochiegeestelijkheid van het oude dekenaat Tielt, in: De Roede van Tielt, VIII, 1977, nr. 3, p. 25, 35. 116 G .A .M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 8 Dopen 1716-1754, f. 1303r. 117 R.A.B.W., Parochieregisters Oostrozebeke, nr. 16 Huwelijken 1769-1797, f. 1140v; nr. 19 Dopen 1705-1744, f. 1478v; G .A.O ., Burgerlijke Stand, Overlijdens 7 Nivôse VII - 1 Germinal VIII, f. 15r. 118 Stadsarchief Tielt, Oud Archief, nr. 95 Dopen 12 feb. 1749 - 30 maart 1761; Hochepied G ., De baro nie “ter Borcht” te Meulebeke op het einde van het Ancien Régime, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven, Leuven, 1966-1967, p. 41, 164-165, 177, 179. 119 R.A.B.W., Parochieregisters Oostrozebeke, nr. 20 Dopen 1744-1770, f. 1539r.
105
SETTE, Amandus El(e)onius (Hilonius): “Izegem, 9 februari 1743; zoon van Laurentius en Barbara Theresia Vanhoutte; weduwnaar van Maria Anna Valcke120. TACK, Carolus: “Meulebeke, 28 februari 1743; zoon van Joannes en Jacoba Vermercke; ongehuwde vlashandelaar, woonachtig in Oostrozebeke121. TACK, Maria Joanna: °Oostrozebeke, 7 februari 1746 - tOostrozebeke, 24 januari 1812; dochter van Guillielmus en Joanna Goemaere; echtge note van Guillielmus Neyrinck; moeder van vijf kinderen, allen geboren in Oostrozebeke: Barbara Theresia (“1778), die in 1795 zou trouwen met Petrus Joannes Deschoenmaeker en naar Sint-Baafs-Vijve zou ver huizen, Cecilia (°1780-tVIII), Franciscus (°1785), Regina (°1782-tVIII) en Rosalia (“1789-1T869)122. TANGHE, Joseph: “Oostrozebeke, 16 april 1743; zoon van Joannes en Maria De Croubele; ongehuwde wever, woonachtig in Oostrozebeke123. VANDE BURIE, Andries: “Wielsbeke, 22 februari 1767; zoon van wij len Pieter. Andries woonde in 1789 samen met zijn moeder, Maria Joanna Vanderbrugge, in Oostrozebeke124. VAN DE KERCKHOVE, Augustinus: “Meulebeke, 19 april 1747; zoon van Petrus Josephus en Maria Kousement125. VAN THOURNOUT, Joannes: “Meulebeke, 24 april 1743; zoon van Joannes en Judoca Tutens; echtgenoot van Isabella Clara De Bal (Meulebeke, 30 april 1767). Hij was niet enkel actief als brandewijnverkoper of herbergier, hij was ook koopman in hoornvee, dixunt zijn echtgenote en zijn dochter Marie Therese126. VAN THOURNOUT, Maria Theresia: “Meulebeke, 3 april 1768; doch ter van Joannes en Isabella Clara De Bal127. VAN TIEGHEM, Judocus: “Meulebeke, 21 maart 1769; zoon van Petrus Josephus en Maria Anna Vandekerckhove128.
120 Stadsarchief Izegem, Parochieregisters lzegem, nr. 10 Dopen 1704-1755, f. 1253r; nr. 24 Overlijdens 1749-1775, f. 2532r. 121 G .A .M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 8 Dopen, 1716-1754, f. 1237r. 122 R.A.B.W., Parochieregisters Oostrozebeke, nr. 16 Huwelijken 1769-1797, f. 1193r; nr. 20 Dopen 17441770, f. 1554r; nr. 21 Dopen, 1770-1790, f,1962v, 1993r, 2028r, 2083r, 2141r; G .A .O ., Burgerlijke Stand, Overlijdens 3 Germinal VIII - 3 Complementaire IX, f. 10, 12r-13v; Overlijdens 1812, f. 7r. 123 R.A.B.W., Parochieregisters Oostrozebeke, nr. 19 Dopen 1705-1744, f. 1533r. 124 R.A.B.W., Parochieregisters Wielsbeke, nr. 6 Dopen 1762-1785, f. 478r. 125 G.A.M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 8 Dopen 1716-1754, f. 1266v. 126 Ibidem, f. 1 238r; nr. 15 Huwelijken 1727-1789, f. 2690r. 127 G.A.M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 9 Dopen 1754-1777, f. 1497v. 128 Ibidem, f. 1508v.
106
VROMAN, Isabella: “Meulebeke, 17 juli 1732; dochter van Petrus en Joanna Destoop; weduwe van Petrus Josephus Dobbels (tMeulebeke, 19 april 1786) en schoonmoeder van Judocus De Schietere129. VYNCKIER, Augustijn (Petrus Augustinus): “Meulebeke, 10 januari 1747; zoon van Cornélius en Catharina Vanlerberghe; echtgenoot (27 oktober 1773) van Isabella Rosa Beagel130.
Bibliografie 1. Onuitgegeven bronnen Familiearchief erfgenamen Julien Holvoet (Oostrozebeke) : Holvoet J., De geschiedenis van Oostrozebeke 1874-1974, Oostrozebeke, [1974], onuitgegeven manuscript. Gemeentelijk Archief Ingelmunster (G.A.I.): Landtbouck van Inghelmunstere, 1736. Registers van de Burgerlijke Stand. Gemeentelijk Archief Meulebeke (G.A.M.): Landboek van 1654-’56 (met figuratieve kaarten). Landboek van 1756, gemargineerd in 1780. Parochieregisters van Meulebeke (Ancien Régime). Registers van de Burgerlijke Stand. Gemeentelijk Archief Oostrozebeke (G.A.O.): Registers van de Burgerlijke Stand. Volkstellingen van 1814 en 1824. Matrice Cadastrale ou liste des propriétaires avec relevés de leurs prop riétés foncières non-baties et bâties, Renseignant également les person nes jouissant de droits réels d ’usufruit, d ’emphytéose et de superficie, ainsi que le revenu net imposable à la contribution foncière, [Oostroze beke], 1837, vol. 3. Rijksarchief Beveren-Waas (R.A.B.W.): Parochieregisters van Ingelmunster, Moorslede, Oostrozebeke, Rekkem en Wielsbeke. G.A.M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 8 Dopen 1716-1754, f. 1158r; nr. 18 Overlijdens 1784-1793, f. 3460r. 130 G .A .M ., Parochieregisters Meulebeke, nr. 8 Dopen 1716-1754, f. 1264v; nr. 15 Huwelijken 17271789, f. 2708V.
107
Rijksarchief Kortrijk (R.A.K.): Archief van de schepenbank van Ter Borcht: Scabinalen, eerste reeks, 1767-75. Archief van de schepenbank van Ter Mandei: Scabinalen, eerste reeks, 1761 -’95. Archief van de schepenbank van Rijckaertscheure: Scabinalen, eerste reeks, 1779-’91. Archief van de schepenbank van Ter Mandei: Scabinalen, tweede reeks, nr. 482 (rente- en ontvangboek van Ter Mandei, 1764 e.v.). Fonds Bruine Pakken: nrs. 6173 (telling van de herbergen van Meulebeke, 1779) en 6505 (straatschouwing van Oostrozebeke, 1764). Fonds Descantons de Montblanc: nrs. 1722 (renteboek van de heerlijk heid Rijckaertscheure, 1730), 7177 (voorlopige benoeming van baljuw Laridon tot ontvanger van de pachten van de onroerende goederen in de baronie, 1767), 7553 (benoeming van de garde van Rijckaert scheure, 1785), 8192 (bundel processtukken tegen Amandus Tanghe, 1787-’89), 8797 (aanbevelingsbrief van Ferdinand Retsin voor de func tie van koster, organist en schoolmeester van Oostrozebeke, 1775), 9736 (correspondentie tussen baljuw Laridon en de pastoor van Oost rozebeke, 1767-’80), 11341 (ontvangsten van de heerlijke renten van de heerlijkheid Ter Mandei, 1786-1807), 12495 (verkoop van een per ceel grond achter de herberg ‘Het Leestje’, 1836), 12499 (figuratieve kaart bij nr. 12495, [18de eeuw]), 13065 (akte met de veroordeling van Amandus Tanghe, 1789), 14042 (benoemingen van telgen uit het geslacht Retsin tot koster, organist en schoolmeester van Oostroze beke, 1737-1776) en 15581 (benoeming van de griffier van Ingelmunster en Oostrozebeke, 1754). Fonds Kaarten: Popp-kaart Oostrozebeke. Oud Stadsarchief Kortrijk (voorlopige nummers): nrs. 1071 (signale menten van gezochte misdadigers en van gestolen voorwerpen, 1778’94), 3116 (idem, 1739-’87), 3117 (idem, 1737-’90), 4949 (idem, 1769’92) en 4953 (idem, 1710, 1772-’91). Stadsarchief Kortrijk: voorlopig nr. 3952 (legger bij Popp-kaart Oostroze beke) . Stadsarchief Gent: Reeks Penningkohieren (nr. 28): nr. 60/248 (XXste penningkohier van Oostrozebeke, 1571). Stadsarchief Izegem: Parochieregisters van Izegem (Ancien Régime). Stadsarchief Tielt: Oud Archief: nr. 95 (Dopen 12 feb. 1749 - 30 maart 1761).
108
2. Uitgegeven bronnen Decroix L., Dewulf-Heus R.L. (red.), Kortrijkse buitenpoorters te Meulebeke, s.l., 1990. De Smet ] ., Zuid-Westvlaamse tijdskroniek uit de Oostenrijke en Franse tijd 1761-1814. Het “Memoriael van Reningelst” door koster PL. Cuvelier, Assebroek, 1970. Generalen index ofte substantieel kort-bondig begryp der materiën begre pen de vyf placcaert-boecken van Vlaenderen, behelsende alle de placcaerten, edicten, decreten, reglementen, ordonnantiën, instructien ende tractaeten, geëmaneert voor de provincie van Vlaenderen. Beginnende van den jaere 1152 tot ende met 1763; opgestelt volgens order van den A.B.C. door mr. Jacobus Philippus De Wulf, advocaet van den Raede in Vlaenderen, Gend, 1767. Guillemijn C., Parochieregisters Meulebeke... 1625-1796, Kortrijk, s.d., 3 dln. Notitie Boekschen van J.-B. Vande Walle. Izegemse kroniek 18e-19e eeuw, Brugge, 1972. Placcaert-boecken van Vlaenderen, Gent-Antwerpen, 1629-1786, [6 boe ken in] 13 dln. Recueil des Ordonnances des Pays-Bas Autrichiens, 3e série, 1700-1794. Bruxelles, 1860-1936, 14 dln., uitgegeven door L. Gachard, J. de Le Court, P. Verhaegen. Rousselaere ou Roulers 17 (H6)(4); Thielt 27 (A6)(3). Carte de Cabinet des Pays-Bas autrichiens. Levée à l’initiative du comte de Ferraris. Mémoires historiques, chronologiques et uconomiques. Sur les 24 feuil les du N° 4 de la Carte de Cabinet des Païs-Bas Autrichiens pour son altesse royale le duc Charles Alexandre de Lorraine. Volume IV, mémoi re 6, Pro Civitate Historische Uitgaven, Brussel, 1967. Wyffels A., De stedelijke ‘slag’ van Kortrijk van halfmaart tot Kerstmis (18de eeuw), in: Verlinden C ., Craeybeckx J ., Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVdeXVIIIdeeeuw), Brugge, 1959, p. 139-142. 3. Naslagwerken De Bo L.-L., Westvlaamsch idioticon, Brugge, 1873. De Damhoudere J ., Praktycke ende handbouck in criminele zaeken, Leuven, 1555; Roeselare, 1981 (heruitgave door J. Dauwe, J. Monballyu). De Damhoudere J., Praxis rerum criminalium, Antwerpen, 1601; Aaien, 1978 (herdruk). Niermeyer J.F., Mediae Latinitatis lexicon minus, Leiden, 1960, 2 dln. Strobbe Eg. L, Voet L., De chronologie van de Middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden, Brussel, 1991. Van Everdingen J.J.E ., Klazinga N .S., Pols J ., Pinkhof Geneeskundig woordenboek, Houten-Diegem, 1998. 109
4. Artikels en werken Arickx V , Herbergen in de kasselrij Kortrijk in 1779, in: De Leiegouw, VII, 1965, p. 5-30. Baert G., Een marktoktrooi voor Meulebeke. 1784, in: De Roede van Tielt, XVIII, 1987, nr. 1, p. 20-29. Baert G., Van aubergien, lantsherberghskens en brandewijnhuijsen. Een onderzoek naar de vormen van vertier van de gewone man in Meulebe ke met een uitgebreid bezoek aan de oudste en bekendste Meulebeekse herberg met bijgaande brouwerij (1600 tot nu), Tielt, 1987. Baert G ., Het kasteel ter Borcht en zijn bewoners (13e E - 20e E). Brochure naar aanleiding van de tentoonstelling “Het kasteel ter Borcht en zijn bewoners (13e E - 20e E)”, Meulebeke, 1990. Beattie J.M ., The pattem of crime in England, in: Past and Present, LXII, 1974, p. 47-95. Berents D.A ., Het werk van de vos. Samenleving en criminaliteit in de late middeleeuwen, Zutphen, 1985. Bossu J ., Vlaanderen in oude kaarten. Drie eeuwen cartografie, Tielt, 1982. Buisman J., Bar en boos. Zeven eeuwen winterweer in de Lage Landen, Baarn, 1984. Castelain R., Het leven op het platteland tussen Kortrijk en Oudenaarde (16e-18e eeuw), Oudenaarde, 1983. Colpaert H., Kriminaliteit voor de Raad van Vlaanderen 1750-1795, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven, Leuven, 1981. De Bruyne B., De rol van de herberg in het ontspanningsleven in het Land van Waas tijdens de 17e-18e eeuw, in: Oostvlaamse Zanten, drie maandelijks algemeen tijdschrift voor volkskunde, LXIII, 1988, p. 205-224. Decroix L., Meulebeke, een testgebied voor de studie van de aantrek kingskracht van de Kortrijkse buitenpoorterij, in: De Leiegouw, XX, 1978, p. 409-445. Decroix L., Sint-Amanduskerk Meulebeke: een bewogen geschiedenis, Vichte, 1996. Decroix L., De Kortrijkse buitenpoorters van Ingelmunster 1600-1800, in: Heemkundige Kring “.Den Hert" Ingelmunster, XIX, 1998, nr. 37, p. 11-111. Decuypere R , De Kortrijkse stadsgevangenis in de Leiestraat. XIVdebegin XlXde eeuw, in: De Leiegouw, XXXII, 1990, p. 3-57. Delange M., De zaken Soetaert en Loncke. Het Ingelmunsterse gerecht in crisis?, in: Heemkundige Kring “Den Hert” Ingelmunster, XVIII, 1997, nr. 36, p. 7-42. Delange M., Oostrozebeke 1729-1797. Een historisch-demografische ana lyse van een dorp op het West-Vlaamse platteland tijdens de achttien de eeuw, Leuven, 1998. Delange M., De rechtszaak tegen Anselmus Van Eenoo (Wingene, 1746), in: Ons Wingene, III, 2000, p. 83-101. De Neef M ., Bijdrage tot de studie van de criminaliteit: een onderzoek 110
naar het criminele gedrag te Lokeren, 1750-1789, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U. Gent, Gent, 1996. De Wever B., Mondelinge geschiedenis, in: Art J. (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel I: 19de en 20ste eeuw, Gent, 1993, p. 51-78. Diederiks H., In een land van justitie: criminaliteit van vrouwen, solda ten en ambtenaren in de achttiende-eeuwse Republiek, Hilversum, 1992. Germonprez R. e.a., Het Boek van Meulebeke, Meulebeke, 1982. Goethals G ., Landtbouck van lnghelmunstere 1736, in: Heemkundige Kring ‘‘Den Hert" lngelmunster, XX, 1999, nr. 39, p. 6-29. Haelewyn R., Oostenrijkse wegen in West-Vlaanderen, Brugge, 1971131. Heus J., Criminaliteit in Vlaanderen op het einde van het Ancien Régime vanuit opsporingsberichten, in: Biekorf. Westvlaams archief voor ge schiedenis, archeologie, taal- en volkskunde, XCVIII, 1998, p. 239-248. Hochepied G ., De baronie “ter Borcht” op het einde van het Ancien Régime, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven, Leuven, 1966-1967. Hochepied G., De sociaal-economische toestand van de overheidsperso nen te Meulebeke en hun houding gedurende de eerste jaren van het Frans bewind, in: De Roede van Tielt, IV, 1973, nr. 3-4, p. 22-25. Huizinga J ., Herfsttij der middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Neder landen, s.l., 1997, 22ste druk. Huys M ., De criminaliteit te Brugge (1770-1790), onuitgegeven licen tiaatsverhandeling K.U. Leuven, Leuven, 1978-1979. Huys P., Fatale herbergruzie met doodslag te Deerlijk in 1787, in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring “De Gaverstreke", XXV, 1997, p. 553-554. Lobbestael R., De Ghinste en oude kaarten (deel 6), in: ’t Ginsteblad, III, 1983, nr. 6, p. 8-10. Lobbestael R., Een studie van de Popp-kaart van Oostrozebeke (1850), Oostrozebeke, 1987. Maes L., Het recht, in Vlaanderen door de eeuwen heen, Brussel-Amster dam, 1952, 2 dln. Michem F., De parochiegeestelijkheid van het oude dekenaat Tielt, in: De Roede van Tielt, VIII, 1977, nr. 3, p. 2-47. Monballyu J ., Het gerecht in de Kasselrij Kortrijk (1515-1621 ), onuitge geven doctoraal proefschrift K.U. Leuven, Leuven, 1976, 3 dln. Muchembled R., La violence au village. Sociabilité et comportements populaires en Artois du XVe au XVIIe siècle, [Turnhout], 1989. Otte E., Criminaliteit in de kasselrij Oudburg 1700-1789, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U. Gent, Gent, 1985-1986. Prevenier W., Augustijn B., De gewestelijke en lokale overheidsinstellin gen in Vlaanderen tot 1795, Brussel, 1997. Schotte B., Bestrijding van “quat gedragh” te Brugge in de 18e eeuw 111
(1724-1774), onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U. Gent, Gent, 1982, 2 dln. Sevens T., De Nering der heiligen Cosmas en Damianus te Kortrijk, in: Geschied- en Oudheidkundige Kring te Kortrijk, VII, 1909-1910, p. 229347. Soman A., Déviance and criminal justice in Western Europe, 1300-1800: an essay in structure, in: Criminal Justice History, I, 1980, p. 1-29. Spierenburg P., De verbroken betovering. Mentaliteitsgeschiedenis van preïndustrieel Europa, Hilversum, 1988. Staessens F., De kriminaliteit in de kasselrij Kortrijk van 1580 tot 1621, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven, Leuven, 1968. Tanghe G.F., Parochieboek of Beschryving van Meulebeke, Brugge, 1862. Van Bellinghen M., Diefstal en heling van kleding en textiel: Antwerpen, 1775-1785, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, XXI, 1995, p. 385406. Van Bossche M ., Woorden en waarden, processen rond verbaal geweld binnen en buiten de herberg gevoerd voor de Gentse schepenbanken tussen 1770 en 1774, in: Oost-Vlaamse Zanten, tijdschrift voor volks cultuur in Vlaanderen, LXXIII, 1998, p. 182-190. Vandenbroeke C., Hoe rijk was arm Vlaanderen? Vlaanderen in de 18de eeuw: een vergelijkend overzicht, Brugge, 1995. Vandeputte G ., Roosebeke up de Mandere, in: De Roede van Tielt, IX, 1978, nr. 1, p. 19-24. Vandeputte J., De criminaliteit in het Kortrijkse 1750-1795, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven, Leuven, 1981. Vanhemelryck F., Pauperisme en criminaliteit in het Ancien Régime, Kapellen, 1977. Vanhemelryck F., De criminaliteit in de ammanie van Brussel van de late middeleeuwen tot het einde van het Ancien Régime (1404-1789), Brus sel, 1981. Van Hille W., Het leenhof van Ingelmunster, in: Geschied- en Oudheid kundige Kring van Kortrijk, XLII, 1975, p. 195-240. Vannoppen H. (red.), Streekdrachten in onze gewesten, Gent, 1994. Van Vooren S., De criminaliteit voor de Vierschaar van Eeklo, 1746-1795, onuitgegeven licentiaatsverhandeling U. Gent, Gent, 1996-1997, 2 dln. Verbracken A ., Criminaliteit voor de Raad van Vlaanderen (1718-1750), onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven, Leuven, 19801981. Verscheure A., Centrum Ingelmunster in oude kaarten, in: Heemkundige Kring “Den Hert” Ingelmunster, XVI, 1995, p. 56-63. Weyns J ., Volkshuisraad in Vlaanderen, Beerzel, 1974, 4 dln.
Spijtig genoeg konden we de recente studie van Stefanie Haerynck over de weg Brugge-Kortrijk niet raadplegen (Haerynck S., De verbinding Brugge-Kortrijk: een Oostenrijkse weg 1738-1775, onuitge geven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven, Leuven, 1997).
112
Uitvaartcentrum
D h o n d t & B o c k e la n d t Begrafenissen - Crematies Stationstraat 103 - 8700 Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27
Bank & KBC Verzekering
ADVERTENTIERUIM TE TE HUUR.
D LE COMPUTERS
Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. 051 40 61 93
bvba A a n le g v a n o p r it t e n e n te r r a s s e n S p e c ia lit e it : k a s s e ie n , m o z a ïe k e n , p la t t in e n , k le ik lin k e r s
Hogenhovestraat 47 - 8700 Aarsele Krinkelweg 1 - 8211 Aartrijke T el. 0 4 7 6 2 3 4 1 5 7 - 0 5 1 Fax 051
b v b a D r u k k e r ij D e s m e • D h o n d t, W a k k e n
63 66 60
63 74 37
m Seeke
LoofenhuU e
'Boteüntf.
J'traeteji
'.cqiMf Bh u w er,r
CfWJwek
:^ g 'a e n y / t ÿ n
Behg-M olen
W «w m
■;à £<><//<>>/!
•cant
jqS-A
c'teqen
üroof^)tyue/Jtouf *6ranœ/ùiÿffîry^é -/MirAe^kiBh
1 k JC a ë lb e rq h ru ç q e \
SAanrbri/gqi
'd&Abeele
\
ehnand'ter W iettm eiih/me
De Roeöe van Treft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift
3 iste jaargang, nr. 3 - september 2001 Afgiftekantoor 8700 Tielt
AUTOCARS-REISBUREAU
8700 Tielt Tel. 0 5 1 40 I 1 76
®[
IM lL O M M Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93 Dran ken,
DE MEIBLOEM
T
een onderneming die reeds 66 jaar lang met troeven als VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
VERNIEUWEN EN HERSTELLEN VAN ZETELS, SALONS, STOELEN EN ZITBANKEN
Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35
ALGEM ENE E L E C T R IC IT E IT
bvbaDebusschere E.&L.
Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08
BOUCKAERT DANIEL Félix D'hoopstraat 33 8700 TIELT Tel. 051 40 42 30
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Domotica Studie - Advies - Uitvoering
ir.
De RoeĂ´e Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 32ste jaargang nr. 3 - september 2001 W ettelijk depot - BD 25413
De Roede van Tielt
Inhoud
Gesticht op 28 april 1970
Birger De Coninck
Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
LEVEN EN DOOD IN KANEGEM
Voorzitter, redactiesecretaris en verantwoordelijk uitgever: Michaël DELANGE Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke Tel. 0474 43 73 01 E-mail : m.delange@yucom.be
Ondervoorzitter: Paul CALLENS Waterstraat 18, 8740 Pittem Tel. 051 46 71 90 E-mail : pinl8290@pi.be
p. 113-149
tJonny Devos EEN VERGETEN HELD, GEVALLEN IN AARSELE
p. 150-152
Adres van de auteur: Birger De Coninck Keizerstraat 6 8700 Kanegem
Secretaris-penningmeester: Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax 051 40 18 38
Redactieraad : Jaak Billiet, Johan Buyck, Paul Callens, Philippe De Gryse, Michaël Delange, Frans Hollevoet, Thijs Lambrecht en Ronny Ostyn
Bibliotheek & fototheek : “ De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is 700 frank (17,35 € ) voor gewone leden, 1400 frank (34,70 €) of meer voor ereleden, over te schrijven op het bank rekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestem ming van de redactie.
114
Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak
Cartotheek : Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van Thielt (West-Vlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825] (verz. Paul Vandepitte)
Birger De Coninck
LEVEN EN DOOD IN KANEGEM Een historisch-demografische studie van Kanegem (1647-1797)
Hoe evolueerde de bevolking van Kanegem in de voorbije eeuwen? Hoeveel concepties, huwelijken en overlijdens vielen er jaarlijks te note ren? Heeft het dorp te kampen gehad met demografische crisissen en waaraan waren die te wijten? Wat weten we over het natuurlijk en reëel accres, de brutocoëfficiënten, de seizoensschommelingen, de sex-ratio, illegitimi, vondelingen, (an)alfabetisme en meergeboortes? Op welke leeftijd huwde men voor het eerst? Hoelang duurden die huwelijken? Hoelang duurde het weduwschap? Was er een natuurlijke vruchtbaar heid of deed men aan geboorteregulering avant-la-lettre? Hoeveel kin deren kreeg men? Hield men zich aan het kerkelijk verbod op seks bui ten het huwelijk? Hoe hoog lag de zuigelingen- en kindersterfte? Hoe oud werd men of wat was de levensverwachting? Door deze vragen te beantwoorden, zal Kanegem een stuk van zijn ongekend verleden moe ten prijsgeven en zijn wij in de 21e eeuw beter in staat deze lost world te begrijpen.12
1. HISTORISCHE SITUERING Het hoogste punt van Kanegem ligt op 37 meter, het laagste op amper 12 meter, in het dal van de Neringbeek. De kerk bevindt zich op een hoogte van 32,76 meter. Bodemkundig behoort het dorp tot de zandleemzone, die quasi alle teelten toelaat. Uit de naam blijkt dat het dorp van Frankische oorsprong is: Caningahem betekent “het heem, de woning [halm = hem) van (a) de volgelingen (:ing) van Cano (Can) ”. De oudste vermelding van het dorp dateert uit 966. Toen kreeg de SintBaafsabdij van Gent haar bezittingen terug die verloren gegaan waren tijdens de invallen van de Noormannen: In Caningahem aecclesia cum mansis III, d.i. In Kanegem een kerk met drie mansi (goederen, hoe Leven en dood in Kanegem geeft in verkorte versie de bevindingen weer van onze licentiaatsverhandeling Kanegem (1647-1797). Een historisch-demografische studie van een West-Vlaamse plat telandsgemeenschap, die gepromoot werd door C . Vandenbroeke en neergelegd werd aan de Universiteit Gent in het academiejaar 1999-2000. 2
De Brabandere R „ De Kathedraal van te Lande, s .l., 1990, p. 14; Gysseling M „ Inleiding tot de oude toponymie van West-Vlaanderen, in: De Leiegouw, XXV, 1983, p. 46. De betekenis van het patroniem Cano is volgens de laatstgenoemde auteur “ schitterend".
115
ven)2. Vermoedelijk werd het dorp dan ook gekerstend tussen de zeven de en negende eeuw. In het Ancien Régime behoorde de prochie Kanegem administratief tot de roede van Tielt, een van de vijf roeden van de kasselrij Kortrijk, die zelf deel uitmaakte van het graafschap Vlaanderen. De parochie zelf telde drie grote heerlijkheden, naast nog enkele kleinere. De drie belang rijkste waren het Beexschen, Hames en Sint-Baafs. Het Beexschen lag in het westen van het dorp en hing af van de heer van Poeke - sinds 1597 was die titel in het bezit van de familie de Preudhomme d’Hailly. Hames lag in het (noord) oosten van Kanegem en was rond 1620 in handen gekomen van Jan de Hane. De Sint-Baafsheerlijkheid ten slotte lag voor namelijk in het zuiden van de parochie, waar tevens het centrum van de heerlijkheid te vinden was: het groot Goed ten Broucken. Maar ook de kerk, de pastorie en nog enkele andere hoeves hoorden bij deze heer lijkheid2. In de zeventiende eeuw werd er een juridische strijd uitgevochten tus sen de families de Hane en de Preudhomme d’Hailly over het dorpsbe stuur en de titel ‘heer van Kanegem’. Na verschillende uitspraken van de Raad van Vlaanderen en de Grote Raad van Mechelen - een compro mis waarbij niemand zich ‘heer van Kanegem’ mocht noemen en het dorpsbestuur uitgeoefend werd door het Beexschen én Hames samen doofde het conflict uit door het huwelijk in 1713 tussen Marcus Anthonius de Preudhomme d’Hailly, zoon van de baron van Poeke, en Antoinette-Alexandrine d’Oignies de Courrière, vrouw van Hames. Zo werd de heer van Poeke en Beexschen eveneens heer van Hames, waar door het dorpsbestuur in handen van een en dezelfde persoon kwam. Toch liet het nageslacht van deze adellijke heren zich nooit ‘heer van Kanegem’ noemen3 4. Kanegem heeft een oppervlakte van 1085 hectare. In 1572 werd onge veer de helft van die grond ingenomen door akkerbouw, maar in 1765 was het aandeel van de akkerbouw al opgelopen tot ruim driekwart, voornamelijk ten koste van bossen en weiland. Voor beide jaren geldt echter dat ca. 70 % van de grond verpacht was. De eigenaars van de Kanegemse gronden waren in 1572 nog voor 75 % autochtone Kanegemnaren, terwijl dit in 1765 nog gold voor amper 59 %: het aandeel van de clerus (10 %) bleef status quo, maar de aristocratie had haar bezittingen verdubbeld tot 20 % en de stedelijke burgerij bezat toen 11 % van de grond. In 1572 was 67,5 % van de bedrijven kleiner dan 3
De Brabandere R ., Het groot Goet ten Broucken en de Kanegemse dorpsheerlijkheid Sint-Baafs, in: De Roede van Tielt, X X , nr. 3-4, 1989, p. 102-154; idem, De Kathedraal van te lande, s.L, 1990.
4
De Brabandere R ., De strijd om de titel Heer van Kanegem, in: De Roede van Tielt, XXIII, nr. 4, 1992, p. 130-150.
116
vijf hectare. Samen waren zij slechts goed voor 15,6 % van de totale oppervlakte. Tweehonderd jaar later was het aantal ‘dwergbedrijfjes’ zelfs opgeklommen tot 78 %! De grote sociale ongelijkheid uit 1572 werd dus nog uitgediept5. Deze versnippering van het landbouwareaal moet grotendeels worden toegeschreven aan de enorme bevolkingstoe name die Kanegem kende in de achttiende eeuw (cf. infra), hoewel ook andere (economische) oorzaken ermee verband hebben. Tot diep in de achttiende eeuw was minimaal 70 % van de bevolking actief in de primaire sector (landbouw). Tot het einde van de zeven tiende eeuw werd er voornamelijk graan (tarwe en rogge, in mindere mate gerst, boekweit en spelt), koolzaad, klaver en vlas geoogst. Vandaar dat brood en pap het voornaamste bestanddeel van de (eento nige) voeding waren en dat misoogsten tot echte catastrofes konden lei den. In de achttiende eeuw verbeterde de precaire situatie eerst gelei delijk, later spectaculair door het invoeren van de aardappel. De oudste vermelding van de aardappel in Kanegem dateert uit 1689, maar al in 1740 teelden ruim 80 % van de Kanegemse gezinnen hun eigen aard appelen6. Door de aardappel - én de Dutch Husbandry - nam het aantal zware hongersnoden en demografische crisissen af, waardoor de bevol king enorm kon groeien (cf. infra). Tot ca. 1700 was de secundaire sector goed voor ongeveer een vijfde van de bevolking. In de loop van de achttiende eeuw werd die economische pijler echter belangrijker: de proto-industrie kende haar grote doorbraak ten koste van de landbouw. Dat Kanegem een proto-industrieel centrum was, blijkt uit een telling uit 1739 (225 wevers) en een telling uit 1815: nauwelijks 58 % van de bevolking werkte toen nog in de primaire sec tor, terwijl bijna 40 % in de secundaire sector actief was, waarvan 80 % in de textielnijverheid. Door een licht te werpen op de samenstelling van de huishoudens - in historisch jargon: gezinssociologie - wordt een sterk levende mythe ont kracht. Alle gegevens tonen immers aan dat het Ancien Régime niet door massale kinderrijkdom gekenmerkt werd! Twee status animarum (1713 en 1773) en twee tellingen uit de Franse tijd (1799 en 1815) laten zien dat een gemiddeld gezin ca. 5,4 personen telde. Ter vergelijking: in 1997 was het gemiddeld huishouden in Kanegem 2,7 personen groot. 5
Verbeke C ., De penningkohieren als sociaal-economische en demografische bron. De Roede van Tielt rond 1571-’72, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U. Gent, 1988; De Rammelaere C ., Kanegem gedurende de 18e eeuw. Bijdrage tot de demografische en sociaal-economische plattelandsgeschiedenis, in: Verslagen en Mededelingen van "De Leiegouw’’, IV, 1962, p. 196.
6
Arickx V., De eerste aardappelen in het Tieltse, in: Biekorf. Westvlaams Archief voor Geschiedenis, Oudheidkunde en Folklore, LXVI, 1965, nr. 1, p. 17-18; De Rammelaere C ., Aantekeningen over de aardappelteelt in Kanegem omstreeks het midden van de 18e eeuw, in: Verslagen en Mededelingen van “De Leiegouw”, V, 1963, nr. 1, p. 115-117.
117
G e z in s le d e n
1713
1773
A b so lu u t
R e latief
O u d ers/ge zin sh oo fd e n
1 ,8 5
K inderen
2 ,7 3
A n d e re n (o .a . dienstpersoneel) Totaal
1799
A b so lu u t
R e latief
3 4 ,3
1 ,8 6
5 0 ,5
2 ,8 2
0 ,8 2
1 5 ,2
5 ,4
100
1815
A b so lu u t
Relatief
3 4 ,4
1 ,7 8
5 2 ,2
2 ,5 6
0 ,7 2
1 3 ,4
5 ,4
100
A b so lu u t
Relatief
3 4 ,9
1 ,7 2
3 0 ,7
5 0 ,2
3 ,0 5
5 4 ,5
0 ,7 6
1 4 ,9
0 ,8 3
1 4 ,8
5 ,1
100
5 ,6
100
Van de huishoudens met dienstpersoneel weten we dat ze gemiddeld 1,8 knechten en/of meiden in dienst hadden. De meeste huishoudens hadden echter één meid of één knecht. Rond 1800 was minimum 75 % van het dienstpersoneel jonger dan 30 jaar. Hiermee wordt een andere, ‘burgerlijke’, mythe ontkracht van het zgn. trouwe dienstpersoneel dat zich levenslang bond aan een en dezelfde landbouwer: vanaf de leeftijd van 25 à 30 jaar verliet men de boer en ging men zelfstandig leven. Toch mogen we gerust stellen dat ruim 50 % van de mannen en ruim 40 % van de vrouwen ooit knecht of meid geweest is. Dat blijkt uit het aan deel van het dienstpersoneel t.o.v. de respectievelijke leeftijdsklassen. Wat de leeftijdsopbouw betreft, zien we dat bijna de helft van de bevol king jonger was dan twintig jaar. De gemiddelde leeftijd bedroeg onge veer 25 jaar. Als we vandaag dus een grijze bevolking hebben, kunnen we stellen dat er in het Ancien Régime - en dit tot in de twintigste eeuw! - een groene bevolking was. Dit algemene beeld werd echter verschillende malen doorkruist door oorlogen. Zo heeft ook Kanegem sterk geleden onder de Opstand der Nederlanden, die in de oude historiografie de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) genoemd wordt. De bevolking nam sterk af en de kerk werd verwoest. Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) werd begonnen met de renovatie en heropbouw ervan. De jaren 1645-1647 werden eveneens gekenmerkt door krijgsgeweld: zowel Fransen als Spanjaarden gingen hun boekje te buiten. De Vrede van Münster (1648) betekende echter niet het einde van de oorlogsperikelen: in 1658-1659 waren de Fransen daar terug en in 1667 begon de Devolutieoorlog, waardoor de kasselrij Kortrijk - mét Kanegem - door Frankrijk tot 1678 bezet werd. Amper tien jaar later werden onze streken geteisterd door de Negenjarige Oorlog (1688-1697). De gevolgen waren verschrikkelijk: plunderingen, fourageringen, opeisingen, beschadigingen (o.a. aan de kerk), een demografische crisis (1694-1695), enz. Tijdens de Spaanse Successieoorlog (1700-1713) waren onze streken andermaal het aam beeld van het Europese krijgsgeweld en ook de Oostenrijkse Successie oorlog (1740-1748) bracht ellende met zich mee. De jaren 1790 lieten hetzelfde beeld zien: door de slag bij Fleurus (1794) werden de Zuidelijke Nederlanden ingelijfd bij Frankrijk. Zoals vanouds ging dit gepaard met plunderingen, fourageringen, opeisingen, een demografi sche crisis (1794-1795), etc. Daarna zou het stilaan beter worden. 118
2. BRONNEN EN M ETHODE 2.1. Bronnen Bij de bronnen maken we een onderscheid tussen lopende of dynami sche bronnen en de statische bronnen. Onder de lopende bronnen val len de parochieregisters, handgeschreven registers waarin door de parochiegeestelijkheid data, namen en andere gegevens m.b.t. doopsel, huwelijk en begrafenis genoteerd worden. De zeven Kanegemse regis ters uit het Ancien Régime bevinden zich op de Burgerlijke Stand van Tielt. De oudste gegevens gaan terug tot 1647 (huwelijken vanaf febru ari en doopsels vanaf oktober van dat jaar), terwijl de begrafenisnotulen pas vanaf april 1649 geconsulteerd kunnen worden. De notering van de begrafenissen zal overigens tot ca. 1714 stiefmoederlijk behandeld worden en bijgevolg veel te wensen over laten. Zo beschikken we over geen begrafenisgegevens tussen 1695 en 1699 én is er een manifeste onderregistratie van de kinder- en zuigelingensterfte tot ca. 1714. Daarna zijn de parochieregisters, zowel vormelijk als inhoudelijk, vrij betrouwbaar. Het laatste register eindigt in september 1797 (invoering van de Burgerlijke Stand). Naast deze parochieregisters - de ruggengraat voor deze studie - werden ook statische bronnen gehanteerd, m .a.w. alle soorten tellingen van (delen van) de bevolking. Voor het Ancien Régime beschikken we voor Kanegem over verschillende statische bronnen:
1. Fiscale bronnen 1. Haardtelling: hieruit blijkt dat er in 1469 een hondertal “ haarden” (huizen) waren in Kanegem, wat resulteert in een bevolking van ca. 500 personen. 2. Penningkohieren: hierdoor weten we dat Kanegem anno 1571 om en bij 740 inwoners telde. 3. Tellingen van februari-maart en december 1695: geven een sterk vertekend beeld en blijken na onderzoek niet betrouwbaar. 4. Maalgeld: omwille van de (dis)continuïteit en de onnauwkeurige definiëring van het ‘maalgeld’ moest ook deze bron terzijde gescho ven worden. 2. Economische bronnen 1. Graantellingen: ondanks aanwijzingen voor het bestaan van Kane gemse graantellingen werden er geen teruggevonden. 2. Aardappeltelling: in 1740 werd een aardappeltelling opgesteld voor Kanegem, maar als demografische bron is die niet bruikbaar.
119
3. Militaire bronnen 1. Weerbare mannen: op de Rolle vande weerbare mannen van Kanegem uit 1638 werden er 115 weerbare mannen geteld, wat een be volkingscijfer oplevert van ca. 575. 2. Pioniers: voor Kanegem werd een lijst van pioniers uit 1747 terug gevonden, maar deze gegevens konden geen dienst doen voor demografische doeleinden. 4. Religieuze bronnen 1. Communicantencijfers: communicanten zijn alle personen die jaar lijks hun paasplicht (biecht en communie) dienden na te leven. Vermoed wordt dat 60 à 70 % van de bevolking hiertoe behoorde. Voor maar liefst 38 verschillende jaren uit de zeventiende-achttiende eeuw zijn er voor Kanegem communicantencijfers aanwezig, waaruit de totale bevolking valt af te leiden. 2. Status animarum (1713 en 1773): de meest waardevolle statische bron, omdat alle gezinsleden bij naam opgesomd worden. Hieruit blijkt dat er in 1713 1006 zielen waren in Kanegem en in 1773 al 1449. Terwijl de twee bewaarde status animarum van Kanegem opgesteld wer den omwille van juridische redenen (het recht op een onderpastoor en op een grotere kerk), doken vanaf de Franse Tijd de eerste tellingen uit demografische interesse op. Een eerste telling uit 1797 bleek na grondig onderzoek onbetrouwbaar. Ook de Fransen hadden dit blijkbaar door, want al in 1799 volgde een nieuwe telling van de bevolking. Behalve voor de mannelijke leeftijdscategorie tussen 15 en 29 jaar bleek deze tel ling kwalitatief veel beter. De beste telling dateert echter uit 1814. Toen telde Kanegem 1886 inwoners.
2.2. Methode De lopende bronnen - in casu de parochieregisters - werden in eerste instantie extern verwerkt. Alle huwelijks-, doop- en begrafenisakten tus sen 1647 en 1797 werden overgeschreven. Dit resulteerde in 1400 huwe lijksakten, 6186 geboorte- of doopakten en 3825 overlijdens- of begrafe nisakten: in totaal 11.411 fiches. Die bleven in chronologische volgorde zitten voor de studie van de bevolkingsevolutie en gedragspatronen: geboortes/concepties, huwelijken en overlijdens per (oogst-)jaar, de demografische crisissen, het natuurlijk en reëel accres, de brutocoëfficiënten, de seizoensschommelingen, de sex-ratio, de illegitimi en von delingen, het (an)alfabetisme en de meergeboorten. Daarna werden deze gegevens exhaustief of intern verwerkt d.m.v. de gezinsreconstructie, waarbij de gezinnen uit de periode 1720-1790 gereconstrueerd wer 120
den. Deze gezinsreconstructie vormde de basis voor de studie van de nuptialiteit, de fecunditeit en de mortaliteit.
3. BEVOLKINGSEVOLUTIE EN GEDRAGSPATRONEN 3.1. Bevolkingsevolutie Onderstaande grafiek schetst de (gereconstrueerde) bevolkingsevolutie van Kanegem tussen 1450 en 2000. Tussen 1469 en 1572 zien we een bevolkingstoename. We zitten dan ook in de zestiende eeuw, een eeuw van expansie. In de volgende decennia gaat de bevolking er echter sterk op achteruit. Dit heeft alles te maken met de Opstand der Nederlanden (cf. supra). Vanaf het Twaalfjarig Bestand tot halfweg de jaren 1630 volgde een spectaculair herstel, waarin de bevolking verdubbelde. In 1644 telde Kanegem ongeveer 700 inwoners. De jaren 1645-1647 brach ten echter oorlog, schaarste en pest met zich mee, waardoor de bevol king tegen 1650 weer geslonken was tot circa 550 zielen. Daarna volg de opnieuw een toename van de bevolking en rond 1690 werd een piek van ongeveer 900 inwoners bereikt. Toch is de stijging in de loop van de zeventiende eeuw niet echt spectaculair: het betreft eerder een herstel van de verliezen door de Opstand der Nederlanden dan een werkelijke toename. Bovendien was de piek van 1690 van korte duur: door de Negenjarige Oorlog, voedselschaarste en epidemische ziekten daalde het bevolkingspeil sterk, waardoor in 1696 nog slechts 660 inwoners geteld werden. In de eerste decennia van de achttiende eeuw werd de kaap van 1000 Kanegemnaren voor het eerst overschreden. Tot ca. 1750 groei de de bevolking lichtjes aan tot ongeveer 1100 personen. Maar in de vol gende tachtig jaren zien we een ware demografische revolutie: terwijl er in 1751 slechts 1120 inwoners waren, telde men er in 1831 maar liefst 1973! De toename bedroeg m.a.w. ruim 76 %. Over de verklaring hier voor lopen de meningen in de vakliteratuur uiteen. Sommige auteurs benadrukken de rol van de proto-industrie, anderen het autoregulerend karakter van de demografie door te wijzen op het uitblijven van sterftecrisissen en de dalende (kinder- en zuigelingen)sterfte door een betere hygiëne. Nog anderen kennen een cruciale rol toe aan de landbouw: de Dutch Husbandry en de invoering van de aardappel maakten de bevol king minder afhankelijk van de grillen van de natuur. Feit is in elk geval dat de bevolking niet alleen in Kanegem sterk toenam, maar in heel de kasselrij Kortrijk en de driehoek Gent-Kortrijk-Aalst (Binnen-Vlaanderen).
121
Gereconstrueerde bevolkingsevolutie van Kanegem (1450-2000)
Na 1831 zien we de Kanegemse bevolking terug afnemen. In 1846 wer den 1846 inwoners geteld, maar tien jaar later waren er maar 1631 Kanegemnaren. Hier zien we dus duidelijk de demografische gevolgen van de mislukte aardappeloogst in 1845 en de eveneens mislukte roggeoogst van 1846. Maar ook de zwanenzang van de proto-industrie komt hier tot uiting: de huisnijverheid kon niet meer concurreren met de opkomende mechanisering. Bijgevolg kende het platteland een uitstoot van mensen die opgeslorpt werden door de steden. In de tweede helft van de negentiende eeuw stabiliseerde het bevolkingscijfer zich (ca. 1600 inwoners), maar tussen 1900 en 1910 zien we opnieuw een sterke opstoot. Waarschijnlijk spelen hier de afnemende sterfte, de toenemen de hygiëne, de betere voeding en de grotere gezinnen - anticonceptiva waren nog niet sterk verspreid op het Vlaamse platteland, ook al omdat de Kerk er tegen fulmineerde. Toch kan ook een immigratieopstoot een rol gespeeld hebben. Na 1910 zien we de Kanegemse bevolking steevast afnemen. Vooral tussen 1920 en 1930, maar ook tussen 1947 en 1961 was de afname enorm. Die moet bijna volledig op rekening geschreven worden van de emigratie: op economisch vlak had Kanegem steeds min der te bieden, waardoor men naar de steden trok. Tot 1997 bleef het aantal Kanegemnaren dalen om zich (voorlopig) te stabiliseren rond duizend inwoners. Door nieuwe verkavelingen mogen we verwachten dat het aantal Kanegemnaren in de nabije toekomst weer zal toenemen. Toch zal de stijging niet spectaculair zijn: daarvoor liggen de huidige geboortecijfers te laag. Als besluit mogen we zeker stellen dat Kanegem een vrij normaal bevolkingsverloop kent. Tot ca. 1700 zien we grote schommelingen, waarbij bevolkingsstijgingen enkel het verlies van voorbije periodes goedmaken. Daarna stijgt de bevolking spectaculair tot ca. 1840, om vervolgens weer af te nemen. De twintigste eeuw kenmerkt zich door een continue afna me van het aantal inwoners. 122
3.2. De trendbeweging (1647-1797) 1) De evolutie van concepties, huwelijken en overlijdens De onderstaande grafiek toont de evolutie van de concepties (dikke lijn), huwelijken (dunne lijn) en overlijdens (stippellijn) per oogstjaar tussen 1650 en 1795 aan de hand van voortschrijdende elfjaarlijkse gemiddel den. Het betreft geen absolute cijfers, maar indices met als spiljaar 1720 (index 100). Door de slechte kwaliteit van de bronnen m.b.t. de overlij dens, wordt het beeld van de sterftes tot ca. 1720 vervalst: in werkelijk heid lag het aantal sterftes veel hoger. Concepties, overlijdens en huwelijken per oogstjaar te Kanegem, 1650-1795) (voortschrijdende elfjaarlijkse gemiddelden) 70 60 50 40 30
--------- ----
20 10 0
--- -7: - ■ ----1----1----1----1----
-t-
-t-
1655 1665 1675 1685 1695 1705 1715 1725 1735 1745 1755 1765 1775 1785 1795
Globaal bekeken, vallen een drietal periodes te onderscheiden. De eer ste omvat de tweede helft van de zeventiende eeuw. Daarin zien we de concepties, overlijdens en huwelijken sterk schommelen. De concepties en huwelijken kennen een vrij parallel verloop: beiden stijgen en dalen in dezelfde periodes. De overlijdens verhouden zich dan weer omge keerd evenredig tot de andere variabelen. De tweede periode - de eerste helft van de achttiende eeuw - wordt gekenmerkt door een periode van herstel na de crisis van de late zeventiende eeuw, gevolgd door een stag natie vanaf 1715-1720. Dat geldt zeker voor de concepties (die zelfs lichtjes afnemen) en de huwelijken, maar in feite ook voor de sterftes, ondanks de grotere schommelingen. Vanaf 1745-1750 begint dan de Een oogstjaar is de periode van 1 augustus tot 31 juli van het volgende jaar. Wanneer we dus spre ken over het oogstjaar 1750, wordt de periode augustus 1750-juli 1751 bedoeld. De voor de hand liggende reden om met oogstjaren te werken, is dat zo de wisselwerking tussen demografische cri sissen enerzijds en sociaal-economische factoren (met name de crises de substance) anderzijds zichtbaar wordt. Schommelende graanprijzen en graanduurtes als gevolg van slechte of mislukte oogsten kunnen immers de demografische variabelen beïnvloed hebben, zeker wat betreft de mor taliteit. Meteen wordt het “ natuurlijk ademhalingsritme” van het Ancien Régime gevolgd.
123
derde periode, die loopt tot het einde van de achttiende eeuw. Hier zien we een sterke toename van de concepties en de overlijdens vanaf 1745, enkel onderbroken door een kleine terugval in de jaren 1770. De huwe lijken stagneren daarentegen tot ca. 1775. Pas vanaf 1780 vat er een (spectaculaire] groei aan, die echter al stopt in 1790. Voor het eerst kun nen we bovendien vaststellen dat de sterftes en de concepties parallel stijgen en dalen, terwijl deze componenten tot ca. 1745-1750 zich steeds tegengesteld gedroegen. Daarenboven kan erop gewezen worden dat de concepties sneller stijgen dan de overlijdens. Dit betekent dus dat de bevolking niet meer geteisterd werd door zware demografische crisissen, waardoor de tweede helft van de achttiende eeuw een ware bevolkings explosie met zich mee bracht. Gelijkaardige constataties werden ge maakt m.b.t. Aarsele, Dentergem en Oostrozebeke8, maar ook in ande re dorpen buiten de roede van Tielt kunnen we na 1750 een sterke toe name van concepties, overlijdens en huwelijken vaststellen. Hiermee wordt duidelijk dat de evolutie in de roede van Tielt nauw aansluit bij die in Zuid-West-Vlaanderen. De mogelijke oorzaken voor deze demo grafische revolutie werden hoger al aangegeven.
2) Demografische crisissen Onder demografische crisissen verstaan we een sterke toename van de mortaliteit, eventueel gekoppeld aan een (sterke) afname van concep ties en huwelijken. Om de ernst en omvang van de crisissen te ‘meten’, werd gebruik gemaakt van de methode-Dupâquier, die via een bereke ning de omvang van de crisis vastlegt, gaande van kleine crisissen tot catastrofes9. Toch werd ook steevast nagegaan hoe de concepties en huwelijken evolueerden in de onderzochte periodes, die tot in detail maand per maand - geanalyseerd werden. Uiteraard werd ook gepeild naar de oorzaken van de crisissen. Grosso modo waren er drie hoofdoorzaken: hongersnood of ondervoeding, epi demie (cf. pest, dysenterie, tyfus, pokken, griep) en oorlog. In de mees te crisissen komen echter twee of zelfs alle drie de elementen voor. Daarnaast oefenden ook de weersomstandigheden vaak een nefaste invloed uit. Algemeen geldt bovendien de opvatting dat crises de subsi stance - bestaans- of duurtecrisissen als gevolg van een schaars voed 8
Mus F., De historisch-demografische ontwikkeling van Aarsele tijdens de Nieuwe Tijd (1627-1795), onuitgegeven licentiaatsverhandeling K .U . Leuven, 1984, p. 53; Casier M ., De bevolking van Dentergem 1668-1796. Een historisch-demografisch onderzoek van een plattelandsparochie, onuit gegeven licentiaatsverhandeling K .U . Leuven, 1982, p. 28; Delange M ., Oostrozebeke 1729-1797.
Een historisch-demografische analyse van een dorp op het West-Vlaamse platteland tijdens de acht tiende eeuw, (Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, CXIX), Leuven, 1998, p. 71-72. 9
Schuurman A .J ., Historische demografie: bevolkings- en gezinsgeschiedenis, Zutphen, 1991, p. 39.
124
selaanbod - tot het begin van de achttiende eeuw voorkwamen, wan neer die plaatsmaakten voor crises larvées - verdoken crisissen, met een kleinere rol voor het voedselaanbod. Voor Kanegem werden in de periode 1645-1797 maar liefst 22 crisispe rioden bestudeerd. Het spreekt voor zich dat de meeste slechts kleine crisissen waren, waarbij het zelfs moeilijk was om de oorzaken ervan te achterhalen. In onderstaande tabel wordt een overzicht geboden van alle crisissen. Daarbij wordt steeds de omvang van de crisis weergege ven en worden de (mogelijke) oorzaken opgesomd. Tot slot vermelden we dat zware crisissen gekenmerkt werden door een verdubbeling en zelfs een verdrie- of verviervoudiging van de sterftes, terwijl kleine cri sissen slechts een kleine stijging te zien geven. Bij zware crisissen kon 10 à 20 % van de bevolking ten grave worden gedragen! JAAR
IMPACT VAN DE CRISIS
OORZAKEN
1645-1647
z w a r e c r is is
l.P est 2. Oorlog 3. Hongersnood
1658
gemiddelde crisis
1. Oorlog 2. Hongersnood
1662
gemiddelde crisis
1. Hongersnood (?) 2. Weer (?)
1667
gemiddelde crisis
1. Pest 2. Oorlog
1676
z w a r e c r is is
1. Dysenterie 2. Hongersnood 3. Oorlog 4. Weer
1680-1681
ste rk e crisis
l.W eer(?) 2. Winterz
1693-1694
z w a r e c r is is
1. Tyfus/dysenterie 2. Oorlog 3. Hongersnood 4. Weer
1719-1721
sterk e c risis
1. Dysenterie 2. Weer (?) 3. Winterziektes
1729
gemiddelde crisis
1. Griep en winterziektes 2. Weer
1741
gemiddelde crisis
1. Tyfus/dysenterie (?) 2. Hongersnood (?)
1743-1744
sterk e c risis
1. Pokken (?)
1752
gemiddelde crisis
1. Pokken
1759
lichte crisis
1. Kinderziektes 2. Ademhalingsstoornissen
1762
gemiddelde crisis
1. Griep 2. Aandoeningen van de ademhalingswegen
1764
sterk e crisis
1. Pokken
1769
lichte crisis
1. Pokken 2. Winterziektes
1770
gemiddelde crisis
1. Tyfus (?)
1776-1777
gemiddelde crisis
1. Pokken (?) 2. Tyfus/dysenterie (?)
1781
gemiddelde crisis
1. Tyfus/dysenterie (?) 2. Winterziekte (?)
1783
ste rk e crisis
1. Tyfus/dysenterie
1793
gemiddelde crisis
1. Winterziekte (?) 2. Tyfus (?) 3. Hongersnood (?)
1794
s te r k e / z w a r e c r is is
1. Dysenterie 2. Oorlog 3. Hongersnood
125
Meteen valt op dat de zeventiende en achttiende eeuw grote verschil punten vertonen. Zo stelden we immers vast dat ruim 55 % van de zeventiende-eeuwse crisissen sterk of zwaar waren, terwijl dit in de achttiende eeuw slechts voor 26 % van de sterftejaren opgaat. Daaraan dient toegevoegd dat 33 % van de crisissen in de zeventiende eeuw zwaar waren, terwijl we in de achttiende eeuw slechts één zware crisis - 5 % van het totaal aantal crisisjaren - hadden, met name in 1794. De concepties en huwelijken in de achttiende eeuw ondervonden veel min der invloed van de sterftes dan in de eeuw daarvoor. De zogenaamde crises mortelles van de zeventiende eeuw, waarbij de sterftes konden verviervoudigen en de concepties vaak sterk terugliepen, lieten dan ook een heel beperkte bevolkingsaangroei toe. In de achttiende eeuw daar entegen was de impact van de sterftejaren veel kleiner. Ruim 73 % van de crisissen waren licht of gemiddeld qua omvang. Dit gegeven en de kleinere gevolgen voor concepties en huwelijken zorgden er dan ook voor dat de bevolking wél kon groeien. Het uitblijven van crises mortel les in de eeuw van de Verlichting had dan ook directe gevolgen op de bevolkingsevolutie. Waarom kwamen de sterke en zware mortaliteitscrisissen in de acht tiende eeuw veel minder voor? In zeven crisisjaren was oorlog een van de oorzaken. In vier daarvan leidde dit tot een zware crisis (57 %) en in een geval tot een sterke crisis (14 %). Aangezien de Zuidelijke Nederlanden in de achttiende eeuw minder oorlogen te verwerken kre gen dan in de zeventiende eeuw, mogen we aannemen dat dit gegeven een centrale rol heeft gespeeld. Toch leidde niet elke oorlog automatisch tot een sterke of zware crisis: de Spaanse en Oostenrijkse Successie oorlogen uit de achttiende eeuw en de Devolutieoorlog uit de zeven tiende eeuw illustreren dit. Toch mag men de factor oorlog niet onder schatten! Een volgende belangrijke oorzaak van de zware en sterke crisisjaren waren epidemies van pest, tyfus en dysenterie. Pest leidde één keer tot een zware crisis en één keer tot een gemiddelde crisis. Na 1670 ver dween de pest uit onze streken, dus kon uit die hoek geen onheil meer komen. Dysenterie en tyfus namen de fakkel over en bleken in geen geval minder dodelijk. In de zeventiende eeuw kwamen ze in twee cri sissen voor en beide keren resulteerde dit in een zware crisis! Ook in de daaropvolgende eeuw kwamen de twee ziektes - al dan niet samen voor, maar niet steeds leidde dit tot sterke of zware sterftejaren. Wél is het opvallend dat de sterke crisissen van 1720 en 1783 telkens te wijten waren aan dysenterie en dat de enige zware achttiende eeuwse crisis ook dysenterie als rechtstreekse oorzaak had. Toch nam de impact van deze twee ‘ziekten van de oorlog en de ellende’ toen af. Had men meer noties van hygiëne en de oorzaken van deze ziektebeelden? Was de 126
natuurlijke weerstand van de bevolking erop vooruitgegaan? Was dit dan het gevolg van een betere voeding?
Zo komen we bij een volgende oorzaak terecht, namelijk de rol van de voedselvoorziening en graanschaarste die tot een crise de subsistance konden leiden. Ook hier zien we een duidelijke verschuiving. Waar in 66 % van de zeventiende-eeuwse crises hongersnood een van de oor zaken was, kwam deze factor slechts in 16 % van de achttiende-eeuwse crisissen voor! In alle zware crisisjaren - dus ook in 1794 - kwam hongersnood voor, net als de factoren oorlog en epidemie. Het nauwe verband tussen die drie oorzaken moge duidelijk zijn. Soldaten verniel den vaak de oogst of eisten grote hoeveelheden op, waardoor de bevol king honger moest lijden en dus verzwakte. Daardoor stond men open voor allerlei epidemies, die overigens vaak door militairen veroorzaakt en verspreid werden! Toch werd dit scenario niet steeds gevolgd: tijdens de Spaanse Successieoorlog was 1709 een jaar van graanduurte, maar toch leidde dit niet tot massale sterfte. De rechtstreekse aanleiding - een epidemie - ontbrak. Blijft nog het opvallende feit dat de achttiende eeuw nauwelijks door hongersnood geteisterd werd. Er werd reeds op gewe zen dat de Dutch Husbandry tot betere oogstresultaten leidde, maar ook een betere bewaring van de producten speelde een rol. De achttiende eeuw blijft echter vooral de eeuw van de opmars van de aardappel. Die zou geleidelijk de eersterangspositie van het graan overnemen, waar door men véél minder afhankelijk was van de vaak wispelturige graan oogst. Daardoor kwamen crises de subsistance véél minder talrijk voor en was de weerslag ervan op de bevolking vrij gering. In de achttiende eeuw maakte men zich dus los van de crises mortelles, waardoor een 127
sterke bevolkingstoename mogelijk werd. J . Meuvret krijgt dus gelijk wanneer hij stelt dat crises mortelles in de achttiende eeuw vervangen werden door crises larvées10. Een andere veel voorkomende oorzaak waren de weersomstandigheden. Maar ook daar was er een verschuiving: in de zeventiende eeuw lijkt men er meer afhankelijk van geweest te zijn dan in de achttiende eeuw. Dit betekent dan ook dat het weer in de achttiende eeuw een kleinere invloed uitoefende op de voedselvoorziening, maar ook dat men zich meer kon beschermen tegen slechte weersomstandigheden. Een laatste oorzaak, met name kinderziektes, werden voor de zeventiende eeuw niet achterhaald. Dit betekent uiteraard niet dat de bevolking ervan gespaard bleef: de bronnen heten gedurende de zeventiende eeuw niet toe dergelijke ziektes te achterhalen. Niettemin kunnen we stellen dat kinderziektes niet vaak tot sterke crisissen leidden, behalve enkele pok kengevallen. De invloed van zulke kinderziektes op de bevolkingsevolutie moet zeker niet overschat worden, aangezien de vruchtbare klasse er niet door getroffen werd en de nataliteit er bijgevolg niet onder leed.
3.3. Natuurlijke en reëel accres (1715-1797) Onder het accres verstaan we de aangroei van de bevolking in een bepaalde periode. Het natuurlijk accres is het verschil tussen geboorten en overlijdens, waarvoor de parochieregisters als belangrijkste bron fun geren. Het reëel accres daarentegen is het verschil tussen twee bevol kingscijfers, die verkregen worden uit statische bronnen. Ten slotte kun nen natuurlijk en reëel accres vergeleken worden om te achterhalen of Kanegem een immigratiesaldo, dan wel een emigratiedeficit vertoonde. Tussen 1715 en 1794 kende Kanegem een natuurlijk accres of een geboorteoverschot van maar liefst 1065 personen. Nogmaals wordt de achttiende-eeuwse demografische revolutie aangetoond. Toch was de aangroei het grootst vanaf de tweede helft van die eeuw, waarmee eer dere vaststellingen bevestigd worden. Het reëel accres tussen 1715 en 1796 daarentegen bedroeg echter ‘slechts’ 554 mensen. Kanegem kende m.a.w. een sterk emigratiedeficit: zowat de helft van het geboorteover schot werd uitgestoten. Die emigratie was het grootst aan het begin en het einde van de achttiende eeuw, terwijl er rond het midden van die achttiende eeuw quasi geen emigranten waren. Het geboorteoverschot op het platteland werd opgevangen door de steden, die met een geboortetekort te kampen hadden. De villes tombeaux konden hun bevolking Meuvret J ., Les crises de subsistance et la démographie de la France d ’ancien régime, in: Population, I, 1946, p. 643-650.
128
slechts op peil houden door de uitstoot van het platteland.
3.4. De brutocoëfficiënten Met de brutocoëfficiënten wordt het aantal geboorten, huwelijken en overlijdens per jaar en per duizend inwoners uitgedrukt. Als we even afstand nemen van de - vaak enorme - jaarlijkse schommelingen van zowel de brutogeboorte- als van de brutosterfte- en brutohuwelijkscoëfficiënten, dan verkrijgen we een duidelijk beeld van de orde van grootte van de drie coëfficiënten. De brutogeboortecoëfficiënten bewegen zich rond de 40 %o, waarbij de zeventiende-eeuwse waarden gemiddeld iets hoger liggen dan de achttiende-eeuwse. De brutohuwelijkscoëfficiënten bereiken een bijna con stant niveau van 8 à 9 %o. Opvallend daar zijn de hoge waarden tussen 1655 en 1665. Toch wordt men getroffen door het feit dat deze coëffi ciënt weinig schommelt. De brutosterftecoëfficiënten ten slotte kunnen - door de slechte kwaliteit van de begrafenisregisters - pas vanaf ca. 1715 in beschouwing genomen worden. Dan moeten we concluderen dat ook deze coëfficiënt een zekere trend kent: gemiddeld schommelen de brutosterftecoëfficiënten tussen 25 en 30 %o. Ter vergelijking: van daag bedragen de brutogeboorte-, brutohuwelijks- en brutosterftecoëffi ciënten respectievelijk 11,3 %o, 10,3 %o en 5,1 %o.
129
3.5. De seizoensschommelingen (1650-1800) Met de seizoensschommelingen bedoelen we het seizoensgebonden, rit misch en cyclisch leefpatroon van het Ancien Régime. Tot de Industriële Revolutie was de mens bijna volledig afhankelijk van de natuur. Het is dan ook logisch dat het levensritme van de mens uit het Ancien Régime parallel liep met dat van de natuur en de schommelingen van de sei zoenen. Tijdens de lente ploegde men de akkers en zaaide men de vel den. In de zomer werden alle werkkrachten ingezet voor de oogst. De herfst was het uitgelezen seizoen voor de verwerking en bewaring van de oogst. Traditioneel was november de slachtmaand. Tijdens de dode, kille en donkere wintermaanden trachtte men met weven en spinnen een stuiver bij te verdienen. Net als de seizoenen kwam dit levensritme elk jaar terug. Deze verbondenheid met de natuur had zelfs een weer slag op het jaarlijks verloop van geboortes/concepties, huwelijken en overlijdens. Zo zien we dat de meeste geboortes plaatsvinden in de winter: februari en maart zijn echte piekmaanden. Tijdens de zomermaanden juni, juli en augustus kwamen weinig kinderen ter wereld; de periode septemberdecember kan als een overgangsperiode beschouwd worden. Aan de basis van deze spreiding liggen uiteraard de concepties. De meeste con cepties vonden plaats tijdens de maanden april-juli, met mei en juni als piekmaanden, terwijl de periode augustus-december een dal kende. Het vele werk op het veld en de uithuizigheid van dagloners verklaren de lagere seksuele omgang in de dalmaanden. Om de piekperiode april-juli te verklaren, zijn er twee mogelijkheden. Ten eerste kan gedacht wor den aan een bewuste keuze van onze voorouders. Door kinderen te ver wekken in de maanden april-juli kon de vrouw tijdens de daaropvol gende oogst nog voldoende meewerken op het land, terwijl de kinderen zelf in het dode winterseizoen geboren werden en de vrouw voldoende tijd kreeg om opnieuw op krachten te komen. Ten tweede wordt een onbewust handelen naar voor geschoven: het ‘uitlopen van het blad’ en het ‘kriebelen van de lente’ zou hier leiden tot meer seksueel verkeer. Een sluitende verklaring kan echter niet gegeven worden. De meeste huwelijken werden gesloten in de maanden januari en febru ari, maar vooral april en mei waren de huwelijksmaanden bij uitstek, terwijl de maanden maart en december zeer lage waarden laten zien. Ook van juli tot oktober zien we minder huwelijken, zij het minder uit gesproken. De verklaring hiervoor ligt in cultureel-religieuze en sociaaleconomische factoren. Zo was huwen tijdens de advent (december) en de vasten (maart) verboden, terwijl de oogst (van juli tot oktober) wei nig romantiek toeliet. De hogere waarden in de andere maanden moe ten dan ook vanuit deze optiek verklaard worden: om de kerkelijke ver130
bodsperiodes (tempores clausa] en de oogsttijd te ontwijken, huwde men in de overgebleven periodes. Buiten de crisisjaren zijn de meeste overlijdens tussen januari en april te betreuren, terwijl het aantal doden van mei tot oktober op een laag peil ligt. Daarna is er weer een geleidelijke toename. De voorjaarssterfte moet vooral op rekening geschreven worden van oudere mensen, die door de winterse weersomstandigheden heel gevoelig waren voor griep epidemieën en ademhalingsstoornissen. De hogere najaarssterfte is dan weer te wijten aan de hogere kindersterfte. Tijdens de crisisjaren zien we echter een ander beeld. Zo ligt de sterfte in het voorjaar beduidend lager, terwijl het aantal overlijdens vanaf augustus, maar vooral in de maanden september en oktober hoge toppen scheert. De andere maan den liggen op een vrij laag niveau. De verklaring voor de hoge pieken in de nazomer moet gezocht worden in de epidemieën, vooral dysenterie en/of tyfus. De meeste van deze epidemieën kwamen immers op vanaf augustus en bereikten hun piek in september-oktober. Dit ritmisch en cyclisch levenspatroon werd ook in vele andere lokali teiten, regio’s en landen vastgesteld. Opvallend is ook dat er een duide lijke evolutie merkbaar is tussen 1650 en 1800. Zo zijn de seizoensschommelingen in de zeventiende eeuw veel meer uitgesproken dan op het einde van de achttiende eeuw. In de laatste twee eeuwen van het tweede millennium werd die trend verder gezet, waardoor er vandaag quasi geen schommelingen meer voorkomen: de band met de natuur is doorgeknipt.
3.6. De sex-ratio bij geboorte Met de sex-ratio bij geboorte wordt de geslachtsverhouding tussen jon gens en meisjes bedoeld dat ter wereld komt. Medisch onderzoek heeft uitgewezen dat die 105/100 bedraagt. Er worden m .a.w. 105 jongens tegenover 100 meisjes geboren. Ook voor het Ancien Régime werd de constante geslachtsverhouding van 105/100 vastgesteld. Toch werd ook geconstateerd dat de sex-ratio sterk kon schommelen en precies aan dit fenomeen besteedt de historische demografie aandacht. Over de periode 1650-1796 kende Kanegem een sex-ratio van 105,4 jon gens tegenover 100 meisjes, een heel gewone geslachtsverhouding dus. Toch was die verhouding niet constant: bepaalde perioden werden gekenmerkt door een hoge sex-ratio, terwijl andere een zeer lage ver houding kenden. Vanaf ca. 1675 tot het einde van de zeventiende eeuw is er een sterke terugval, net als in de jaren 1730, 1740, 1780 en 1790. De verklaring moet niet ver gezocht worden: tijdens deze jaren kwamen meer miskramen voor, waar jongens het meest onder leden. Opvallend 131
is dat de jaren met een lage sex-ratio samenvallen met de crisisjaren. Oorlog, honger en epidemieën brachten het prille leven in gevaar, wat vaak resulteerde in een abortus spontaneus. Ook elders werd het ver band tussen crisissen en sex-ratio aangetoond.
3.7. Illegitimi en vondelingen Onder illegitimi verstaan we onwettige kinderen volgens de regels van de kerk. Het waren kinderen die geconcipieerd en geboren waren uit een buitenechtelijke seksuele relatie. Vondelingen zijn kinderen die ach tergelaten werden door één of beide ouders op een openbare plaats straat, kerkportaal, ... - in de hoop dat het kind gevonden zou worden. Hoe groot was de onwettigheid nu in Kanegem en - nog belangrijker hoe evolueerde die tussen 1650 en 1800? Meestal lag de onwettigheid tussen 5 à 10 %o. Twee periodes laten echter geheel andere waarden optekenen. Tussen 1680 en 1700 scheerde de onwettigheid hoge toppen - per duizend geboortes waren er 15 à 20 onwettig - en vanaf 1770 neemt het aantal illegitimi gestaag toe, waarbij in 1790 zelfs een waar de van 25 %o bereikt wordt! De hoge waarden aan het einde van de zeventiende eeuw zijn een vrij normaal verschijnsel: ook elders kwa men toen veel illegitimi voor. Bovendien zijn de gegevens vóór 1680 onbetrouwbaar, zodat mag aangenomen worden dat de onwettigheidsgraad gedurende de hele zeventiende eeuw vrij hoog lag. De daling van het aantal illegitimi in de eerste helft van de achttiende eeuw kan ten eerste toegeschreven worden aan de sterkere greep van de Kerk op de parochianen (contrareformatie] en aan de veranderde demografische en sociaal-economische omstandigheden. Na de crisis aan het einde van de zeventiende eeuw waren er veel plaatsen bijgekomen, zowel op de huwelijks- als op de economische markt. Velen konden vroeg op eigen benen staan en wanneer er een onwettig kind dreigde te komen, kon men gemakkelijk in het huwelijksbootje stappen. De verklaring voor het hoge aantal onwettigen aan het einde van de achttiende eeuw volgt een identieke - maar omgekeerde - redenering. Enerzijds kan gewezen wor den op een toenemende ontkerkelijking, anderzijds was de demografi sche en sociaal-economische markt verzadigd, waardoor ‘noodhuwelijken’ minder vanzelfsprekend waren. L. Wante verklaart de hoge onwettigheidsgraad aan het einde van de achttiende eeuw dan ook als volgt: “De relatieve overbevolking die er toen ontstaan is, waardoor de huwelijkskansen door een onelastisch agrarisch systeem beperkt werden, heeft een crisis in de seksuele moraal en een loskomen van de kerkelij ke druk in de hand gewerkt”11. Wante L ., De bevolkingsevolutie van Anzegem, 1667-1797, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven, 1978, p. 100.
132
In Kanegem kwamen er in de onderzochte periode (1647-1797) slechts twee vondelingen voor. Kinderen werden immers eerder in een anonie me stad te vinden gelegd dan in een dorp waar iedereen elkaar kent. De eerste vondeling werd op 13 augustus 1735 aangetroffen door Joanna Van Wonterghem, de vrouw van Apollonius De Brabandere, aan de ach terdeur van de boerderij van het Groot Goed ten Broucken. De tweede vondeling werd ontdekt op 11 oktober 1754 door Elisabetha Standaert, die sinds 1731 de weduwe van Joannes Vande Weghe was. Het meisje werd Joanna Birgitta Ovenvier genoemd, omdat het gevonden werd bij een ovenvier. Waarschijnlijk betrof het de oven op de hoeve van de 61jarige Elisabetha Standaert. Telkens lieten de natuurlijke ouders hun kind dus achter bij welgestelde Kanegemnaren, in de hoop hun kind een rooskleuriger toekomst te schenken.
3.8. Alfabetisme en analfabetisme Een belangrijk nevenaspect van een historisch-demografische studie betreft het onderzoek naar het (an) alfabetisme. De graad van geletterd heid is immers een belangrijke indicator voor het ontwikkelingspeil en de levensstandaard van de bevolking. Door de ordonnantie van MariaTheresia op 6 augustus 1778 werd de parochiegeestelijkheid verplicht de huwelijksakten te laten ondertekenen door de huwenden, de getui gen en de pastoor zelf. Zo zijn we in staat om na te gaan hoe groot het (an)alfbatisme was aan het einde van de achttiende eeuw. Aangezien we aannamen dat iemand geletterd was als hij zijn naam kon neerpen nen, overschatten we de werkelijkheid. Sommigen konden immers hun naam schrijven zonder te kunnen lezen of schrijven. De volgende tabel geeft de frequentie van de handtekeningen en dus de graad van gelet terdheid weer. Opvallend is dat niet eens de helft van de mannen (47,25 %) zijn handtekening kon plaatsen onder de huwelijksakte. Nog meer in het oog springend, zijn de extreem lage waarden bij de vrou wen: slechts 15,38 % was in staat haar naam te schrijven! Deze sociale ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op het vlak van de geletterd heid zou tot diep in de 19e eeuw stand houden, terwijl de sociale dis criminatie van de vrouw nog langer aanhield. Mannen
Vrouwen
1779-1783 1784-1788 1789-1793 1794-1797
56,52 43,90 41,79 47,27
14,49 18,29 11,94 16,36
1779-1797
47,25 %
Periode
% % % %
% % % %
15,38 %
133
Toch liggen deze lage waarden nog boven het streekgemiddelde van het Tieltse. In het arrondissement Tielt kon slechts 41,4 % van de mannen en 13,4 % van de vrouwen schrijven. Daarbij dient wel opgemerkt dat de regio Tielt lagere alfabetisatiecijfers vertoont dan andere streken. Het gedetailleerde onderzoek van I. Cottens toonde echter aan dat de Tieltse cijfers een onderschatting waren: zij stelde vast dat iets meer dan de helft van de mannen zijn naam kon schrijven aan het einde van de acht tiende eeuw, terwijl 25 % van de vrouwen hetzelfde kon12. Ten opzich te van het landelijk gemiddelde - d.i. de toenmalige Oostenrijkse Neder landen - is de Kanegemse achterstand echter enorm groot: 61 %van de mannen en 37 % (!) van de vrouwen konden aan het einde van de acht tiende eeuw schrijven13. Volgens G. Algoet en C. Vandenbroeke bestaat er een correlatie tussen alfabetisatie en de levensstandaard: hoe meer zelfstandige boeren, hoe hoger de graad van geletterdheid; hoe meer dagloners en textielarbei ders, hoe lager de alfabetiseringsgraad14. Op die manier zijn we aanbe land bij de proto-industrie. Cottens bevestigde voor de streek van Tielt de hierboven vermelde vaststelling: het Tieltse werd gekenmerkt door een bloeiende proto-industrie en parallel daaraan een lage alfabetisatiegraad15. De lage alfabetisatiegraad in Kanegem staat dus in nauw ver band met deze proto-industrie (cf. supra).
3.9. De meergeboortes Onder de meergeboortes vallen uiteraard de tweelingen, drielingen, enz. In de onderzochte periode (1647-1797) kwamen echter alleen tweelin gen voor. Het aantal tweelingen t.o.v. de totale concepties in Kanegem bedroeg in deze periode gemiddeld 1,10 %. Anders geformuleerd, bete kent dit dat er één tweeling per 91 concepties voorkwam. Het Kanegem se cijfer ligt meestal iets lager dan in andere lokaliteiten, maar vermoe delijk kan dit toegeschreven worden aan het toeval: het betreft lage absolute waarden. Algemeen wordt immers aangenomen dat de ver houding meerlingen t.o.v. het totaal aantal concepties vrij constant is, met name 1,25 % of 1 meergeboorte per 80 concepties. De overlevings kansen van deze meerlingen waren echter gering... Cottens I., Alfabetisatie in de Provincie West-Vlaanderen, 1780-1870, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U. Gent, 1980, p. 28-29. 13 Ruwet J . , Wellemans Y., L’analphabétisme en Belgique (18ième-19ième siècles), Leuven, 1978, p. 23-28. 14 Algoet G ., Vandenbroeke C ., Alfabetisme in Vlaanderen en inzonderheid in Zuidelijk Vlaanderen (einde 18e eeuw - ca. 1870), in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring "De Gaverstreke”, V, 1977, p. 143. 15 Cottens I., o.c., p. 1-3.
134
4. DE GEZINSRECON STRUCTIE (1720-1790) 4.1. De nuptialiteit 1) De leeftijd bij het eerste huwelijk De leeftijd bij het eerste huwelijk is uitermate belangrijk in een demo grafische studie, omwille van de rechtstreekse invloed op de bevol kingsgroei. Hoe jonger men immers huwt, hoe langer de vruchtbare periode van de vrouw kan worden benut en hoe meer kinderen er dus kunnen geboren worden. Huwt men echter op latere leeftijd, dan wordt de vruchtbare periode ingekort en zal het kinderaantal normaalgezien lager liggen. In het eerste geval spreken we van een intensief huwelijkspatroon, in het andere geval over een restrictief huwelijkspatroon. Lange tijd dachten velen dat het Ancien Régime gekenmerkt werd door een intensief nuptialiteitspatroon, m.a.w. dat men op (zeer) jonge leef tijd huwde. Dat beeld strookt echter niet met de werkelijkheid. Een van de meest karakteristieke kenmerken van het West-Europese gedragspa troon is de vrij late huwelijksleeftijd. Dat was ook in Kanegem het geval. Tussen 1720 en 1790 huwden mannen gemiddeld toen ze 28,38 jaar waren, terwijl vrouwen in het huwelijksbootje stapten op een gemid delde leeftijd van 26,11 jaar. De mediaanwaarde ligt iets lager: voor de mannen op 27 jaar en voor de vrouwen op 25 jaar. De modus ten slotte - de leeftijd met de hoogste frequentie of, anders gesteld, de leeftijd waarop het hoogste aantal mannen en vrouwen huwden - bedroeg bij de mannen 26 jaar en bij de vrouwen 25-26 jaar. Ook elders binnen de roede van Tielt werd dit restrictief huwelijkspatroon genoteerd16. Door op relatief hoge leeftijd te huwen, konden onze voorouders het kinderaantal binnen de perken houden. Volgens sommigen was dit res trictief huwelijkspatroon ook het enige echte contraceptieve middel van het Ancien Régime. De redenen om het huwelijk zo lang uit te stellen, lagen echter vooral in sociaal-economische hoek. De meeste jongeren beschikten immers niet over genoeg financiële middelen om een eigen gezin te stichten. Bovendien moet men ook rekening houden met de beschikbaarheid van woningen. Indien er geen ‘vacatures’ waren, moest het huwelijk noodgedwongen uitgesteld worden, aangezien jonge paar tjes het meestal vertikten om bij hun ouders of schoonouders in te trek ken17. Maar ook een culturele factor speelde mee. Zo werd men tijdens Mus R , o.c., p. 132; Casier M ., o.c., p. 89-91; Delange M ., o.c., p. 113-114. 17 Aangezien de achttiende eeuw overwegend een landbouwmaatschappij was, was het bezitten van een eigen lapje grond vaak onontbeerlijk om voor een inkomen te zorgen. Vandaar het overdrach telijke gebruik van de term ‘vacature’: een vacante boerderij betekende meteen een vacature op professioneel vlak.
135
het Ancien Régime pas op 25-jarige leeftijd volwassen. Bijgevolg wacht ten velen tot die leeftijd bereikt was. Wanneer we de spreiding van de huwelijken per leeftijdsklasse bekijken, zien we dat bijna 44 % van de vrouwen gehuwd is voor haar 25e, ter wijl dit slechts voor amper 27 % van de mannen geldt. Aan hun 30e hadden de mannen al een deel van hun achterstand ingelopen, maar toch blijft er een verschil van 12 % in het voordeel van de vrouwen. Dit betekent echter ook dat mannen meer tijd hadden om te trouwen: 28 % van de mannen huwde na zijn 30e, terwijl dit voor slechts 16 % van de vrouwen kon. Indien een vrouw van 40 nog niet getrouwd (geweest) was, was de kans dat ze dat nog deed héél gering, terwijl 5 % van de mannen nog huwde na zijn veertigste. Tot slot werd het leeftijdsverschil tussen de man en de vrouw bij hun eerste huwelijk bestudeerd. Heel opvallend is dat er in ruim 65 % van de huwelijken een leeftijdsverschil van maximum vijf jaar was. Daarbij waren de mannen in 54 % van de gevallen ouder dan de vrouwen. Soort zocht soort, zowel qua leeftijd als qua sociale klasse. Toch was de man in ca. 11 % van de gevallen meer dan tien jaar ouder dan de vrouw. In slechts 9 % van de huwelijken was de vrouw meer dan vijf jaar ouder dan de man. Van alle huwelijken waren de mannen in 61 % ouder dan hun vrouw. Dit wijst er nogmaals op dat mannen iets langer wachtten met huwen, maar dit illustreert tevens de ondergeschikte posi tie van de vrouw. In het Ancien Régime was het de man die de vrouw ‘maakte’ : door het huwelijk werd de vrouw binnen de maatschappij aanvaard.
2) Tweede huwelijken en weduwschap Na een vroegtijdig einde van het eerste huwelijk, volgde vaak een twee de. De mannen waren gemiddeld 46,29 jaar bij een tweede huwelijk, terwijl vrouwen die een tweede keer huwden, gemiddeld 40,83 jaar oud waren. De mediaanwaarden bedroegen respectievelijk 47 en 40 jaar. De hoogste frequentie van tweede huwelijken werd echter bereikt in de leeftijdsklasse 30-39 jaar. Hoelang bleef men nu weduwnaar of weduwe? In Kanegem wachtten weduwnaars gemiddeld 11,82 maanden om te hertrouwen, weduwen gemiddeld 13,73 maanden. Bij de weduwnaars die opnieuw huwden, had meer dan 70 % dit al tijdens het eerste jaar na het einde van hun eerste huwelijk gedaan. Voor de weduwen lag dit cijfer lager, met name iets boven de 50 %. Dit duidt er op dat mannen een vrouw broodnodig hadden voor het huishouden en hun kroost, maar ook dat zij gemakkelijker een tweede huwelijk konden aangaan dan vrouwen. Opnieuw 136
wordt dus de ondergeschikte positie van de vrouw blootgelegd, hoewel ook zij moesten hertrouwen om te overleven. Sommigen wisten boven dien geen blijf met hun ongeduld: twee mannen en drie vrouwen her trouwden reeds na één maand! Hoewel hun partner amper begraven was - het lijk was nauwelijks koud! - hertrouwden zij onmiddellijk. Was ook dit uit noodzaak?
3) Duur van de huwelijken Tussen 1720 en 1790 duurde een eerste huwelijk in Kanegem gemiddeld 19,25 jaar. De mediaanwaarde bedroeg zestien jaar. Van alle eerste huwelijken duurde 15 % geen vijf jaar, terwijl ruim 31 % geen decen nium standhielden. Slechts 45 % van de koppels kon hun twintigste huwelijksverjaardag vieren. C. Vandenbroeke heeft het bij het rechte eind als hij stelt dat twee op de drie kinderen een of beide ouders ver loren voor hun twintigste verjaardag18. Het aantal huwelijken dat langer dan twintig jaar standhield, nam vervolgens vrij geleidelijk af. Nog 36 % van de koppels konden hun zilveren jubileum vieren, terwijl slechts 1,64 % een gouden jubileum meemaakten. Deze gevallen zijn zelfs zeldzamer dan de huwelijken die nog voor de eerste huwelijksver jaardag eindigden (2,73 % van de huwelijken). Het weze duidelijk dat alle huwelijken eindigden met de dood van een van de partners. Echtscheidingen werden in Kanegem tussen 1720 en 1790 niet aangetroffen. Vandaag eindigen vele huwelijk ook na tien à vijftien jaar. Daarbij is de dood niet langer de grootste spelbreker, maar wel echtscheidingen. Tweede huwelijken ten slotte duurden gemiddeld 13,33 jaar. De mediaan bedroeg hier 10 jaar.
4) Het celibaat Tussen 1720 en 1790 trouwde zo’n 10 % van de Kanegemnaren niet: zij bleven definitief celibatair. Aan het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw lag dat cijfer zelfs nog hoger. Naar het einde van de achttiende eeuw was de spanning op de huwelijksmarkt immers sterk opgelopen. Door de toegenomen bevolking bereikte de agrarische samenleving haar plafond qua huisvesting en werkgelegenheid. Het uit blijven van demografische crisissen zoals in de zeventiende eeuw speel de hierin een belangrijke rol. Velen moesten het huwelijk uitstellen vandaar het oplopen van de huwelijksleeftijd - en voor sommigen hoef de een huwelijk zelfs niet meer, aangezien de financiële en economische lasten daarvan niet te onderschatten waren. 18 Vandenbroeke C ., De sociale leefwereld van het kind in Vlaanderen, 17e-19e eeuw, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, dl. XCIV, 1981, p. 418.
137
5) M obiliteit: de herkomst van de partners
Van de huwelijken die in Kanegem plaatsvonden, mogen we met quasi 100 % zekerheid aannemen dat de vrouwen in Kanegem verbleven. Op voorschrift van de Kerk moesten zij immers in hun eigen dorp trouwen. Anders was het gesteld met de mannen. Zij huwden in het dorp van hun verloofde, maar bleven toch doorgaans in hun eigen dorp wonen. Hun vrouw moest dus vaak uitwijken. De woonplaats van de partners achterhalen, was omwille van de onnauwkeurigheid van de bronnen echter niet mogelijk. Wél was het mogelijk om de mobiliteit te bestuderen op basis van de geboorteplaats van de echtgenoten. Onderstaande tabel vat de cijfers samen. Ruim 56 % van de vrouwen die in Kanegem huwden, waren van Kanegem zelf afkomstig, terwijl dit slechts voor ca. 29 % van de mannen gold. Ruim 70 % van de huwende mannen in Kanegem waren dus elders geboren. De tabel toont aan dat er een grote mobiliteit was in de achttiende eeuw. Toch zien we dat 88 % van de mannen uit een straal van 10 km rond Kanegem afkomstig was, terwijl dit cijfer voor de vrouwen zelfs oploopt tot 97 %. Slechts 3,69 % van de mannen waren op meer dan 20 km van Kanegem geboren, voor vrouwen was dit voor nog geen 1 % het geval. We mogen dus zeker stellen dat er een geogra fische endogamie heerste in het Ancien Régime. Dat men zijn of haar partner in een straal van maximum 20 km rond het eigen dorp ging zoe ken, is te wijten aan het feit dat dit de afstand is die men op één dag heen en terug maximaal kon afleggen. De leefwereld van de achttiende eeuw beperkte zich niet alleen tot het eigen dorp, maar reikte ook niet veel verder dan de omliggende parochies. Mannen waren volgens deze cijfers blijkbaar mobieler dan vrouwen. Terwijl 33 % van de mannen afkomstig waren uit dorpen die verder lagen dan 5 km, geldt dit maar voor 15 % van de vrouwen. Dit kwantitatieve gegeven toont misschien ook aan dat het de man was die de vrouw het hof moest maken en zich opofferingen moest getroosten. Althans tot aan het huwelijk: daarna ging de vrouw immers vaak mee met de m an... Geboorteplaats
Mannen
Vrouwen
Aantal
%
Cumul
Aantal
%
Cumul
Kanegem 0-5 km 6-10 km 11-15 km 16-20 km > 20 km
78 104 57 13 9 10
28,78 38,38 21,03 4,80 3,32 3,69
28,78 67,16 88,19 92,99 96,31 100,00
153 77 34 5 0 2
56,46 28,41 12,55 1,85 0,00 0,74
56,46 84,87 97,42 99,26 99,26 100,00
Totaal
271
100
100
271
100
100
138
4.2. De fecunditeit 1] De relatie geboorten-huwelijken Met de relatie geboorten-huwelijken wordt het aantal geboorten t.o.v. het aantal huwelijken binnen deelperiodes van tien jaar bedoeld. Deze eerste relatie werd echter verfijnd door ook de huwelijken tijdens de decennia vóór de onderzochte periode in beschouwing te nemen. Beide relaties resulteren echter in een vrij constant cijfer: per huwelijk kwa men er 4 à 5 geboortes voor. Toch vertonen enkele periodes dieptepun ten. Dan denken we in eerste instantie aan de periode 1690-1699, waar we een beduidend lagere waarde aantreffen (lager dan 4). Toch zien we ook in de periode 1710-1719 een lagere waarde. Die is het rechtstreekse gevolg van een plotse toename van de huwelijken. Hetzelfde geldt voor de periode 1780-1789, terwijl het lage cijfer van de periode 1730-1739 te wijten is aan een daling van de geboortes, gecombineerd met een lich te stijging van het aantal huwelijken. Toch zeggen deze gegevens bitter weinig over de fecunditeit. Daarvoor moet dieper gegraven worden...
2) De fecunditeit volgens de gegevens van de gezinsfiches a. Vruchtbaarheidscoëfficiënten volgens leeftijdsklasse Voor het bepalen van de fecunditeit per leeftijdsklasse berekent men het aantal geboorten in functie van het aantal jaren dat iedere vrouw in die leeftijdscategorie heeft doorgebracht19. De vruchtbaarheidscoëfficiënten liggen altijd tussen 0 en 1. Concreet betekent een vruchtbaarheidscoëfficiënt van 0,425 dat er 425 kinderen per jaar geboren worden op 1000 gehuwde vrouwen. Leeftijdsgroepen
Aantal geboorten
Aantal jaren
Vruchtbaarheidscoëff.
15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49
4 91 177 217 178 96 21
4 158,5 371 474 428 382 374,5
1,000 0,574 0,477 0,458 0,416 0,251 0,056
Totaal
784
2192
0,358
Bovenstaande tabel toont per leeftijdsklasse het aantal geboorten, het aantal jaren die gehuwde vrouwen per klasse doorbrachten en de respectievelijke vruchtbaarheidscoëfficiënten. Opvallend is de hoge Dit rekenkundig gemiddelde bekomt men door de som van de geboorten per leeftijdsklasse (15-19, 20-24, 25-29, ...) te delen door de som van de jaren die elke vrouw in die respectievelijke leeftijds klasse gehuwd heeft doorgebracht.
139
waarde in de categorie 15-19. Die is echter het gevolg van een statisti sche fout, waardoor we er geen rekening kunnen mee houden. Ook de hoge waarde in de leeftijdsklasse 20-24 springt in het oog. Ook hier is vermoedelijk een statistische fout aanwezig, hoewel mag aangenomen worden dat de vruchtbaarheid in deze klasse zeer hoog ligt. Daarna zien we de vruchtbaarheid afnemen met de leeftijd: eerst geleidelijk, dan sterk vanaf 40 jaar. In de leeftijdsklasse 45-49 mogen we zelfs spreken van een quasi volledige natuurlijke onvruchtbaarheid. Deze cijfers wij zen alleszins op een zuiver natuurlijk gedragspatroon. Van anticoncep tie was geen sprake. Vergeleken met andere regio’s en lokaliteiten liggen de Kanegemse cij fers hoog. Toch liggen alle waarden binnen de roede van Tielt hoger dan de gemiddelden van Vlaanderen en Brabant. Werd er buiten de roede van Tielt al aan anticonceptie gedaan? Waarschijnlijk niet. Wél kan de borstvoeding een belangrijke rol gespeeld hebben. De zoogperiode zorg de er immers voor dat de vrouw tijdelijk steriel werd. Hoe langer deze lactatieperiode duurde, hoe groter het interval tussen de geboorten en hoe minder kinderen men dus kreeg20. Vandaar de rechtstreekse invloed op de vruchtbaarheidscoëfficiënten. Aangezien we echter mogen aan nemen dat borstvoeding binnen de roede van Tielt sterk ingeburgerd was, moet de verklaring voor de hogere vruchtbaarheidscoëfficiënten niet daarin gezocht worden. b. Vruchtbaarheidscoëfficiënten volgens huwelijksduur Een andere benadering om de fecunditeit te bestuderen, is de methode waarbij de vruchtbaarheidscoëfficiënten per huwelijksduur worden berekend i.p.v. per leeftijdsklasse. In vergelijking met de coëfficiënten per leeftijdsklasse, valt op dat de (extreem) hoge waarden achterwege blijven. Uiteraard treffen we de hoogste waarden aan in de eerste huwe lijksjaren, waarna de coëfficiënten geleidelijk afnemen. Opnieuw moe ten we besluiten tot een natuurlijk premalthusiaans gedragspatroon met een totale afwezigheid van anticonceptie. Huwelijksduur
Aantal geboorten
Aantal jaren
Vruchtbaarheidscoëff.
0-4 5-9 10-14 15-19 20-24 25-29 30-34
344 225 134 66 15 0 0
735 553,5 422 269 145 33,5 0
0,468 0,407 0,318 0,245 0,103 0,000 0,000
Totaal
784
2158
0,363
20 Vandenbroeke C ., Karakteristieken van het huwelijks- en voorplantingspatroon in Vlaanderen en Brabant, 17e-19e eeuw, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, II, 1976, p. 127.
140
3) Verspreiding van de contraceptie
De vruchtbaarheidscoëfficiënten wezen al op de afwezigheid van cont raceptie. De methode van J . Dupâquier en M. Lachiver laat ons toe dit wetenschappelijk te bewijzen. De werkwijze bestaat erin het gemiddel de interval (in maanden) tussen de geboorten te berekenen. Bijna een vijfde van de Kanegemse gezinnen werd gekenmerkt door korte inter vallen, terwijl ruim 68 % intervallen van middellange duur kenden. Samen waren zij dus goed voor bijna 88 % van de gezinnen! De overi ge 12 % van de gezinnen waren gezinnen met intervallen van het lange type. Geen enkel gezin behoorde tot de anticonceptieve en steriele gezin nen. Anticonceptie kwam m .a.w. niet voor. Wél is er een duidelijke aanwezigheid van borstvoeding, die zorgt voor tijdelijke steriliteit en het interval tussen de geboorten dus vergroot.
4) Nakomelingschap Onder het nakomelingschap verstaan we het gemiddeld aantal kinderen dat normaliter zou worden geboren per gezin, indien de huwelijken niet vroegtijdig afgebroken werden door het overlijden van een van de part ners. In theorie zouden er per huwelijk 7,70 kinderen geboren worden. Deze ruwe meter moet echter verfijnd worden door het kinderaantal te bestuderen op basis van de gezinsfiches.
5) Kinderaantal Volledige gezinnen - d.w.z. gezinnen die niet vroegtijdig eindigden door het overlijden van een van de partners voor de vrouw uit haar vrucht bare periode was (45 jaar) - kregen gemiddeld 6,31 kinderen. De gemid delde huwelijksleeftijd van de vrouwen van deze volledige gezinnen bedroeg 29,48 jaar: iets hoger dus dan het normale gemiddelde. Meteen wordt duidelijk dat het kinderaantal (6,31) heel wat lager lag dan de hypothetische waarde van het nakomelingschap (7,70). Dit cijfer stemt overeen met bevindingen elders. Wanneer we het kinderaantal bij voltooide gezinnen - d.w.z. gezinnen die wél al afgelopen waren voor de vrouw 45 jaar was - behandelen, moeten we ook kijken naar de huwelijksleeftijd. Hoe jonger men immers huwde, hoe meer kans men maakte om een hele resem kinde ren te krijgen. Later huwen was dus hét middel bij uitstek om het kin deraantal te beperken. Vrouwen die huwden voor hun twintigste, kre gen gemiddeld 7,17 kinderen. Daarna daalt dat gemiddelde spectaculair tot 4,29 en 4,36 in de respectievelijke categorieën van 20-24 en 25-29 jaar. Andermaal tonen deze cijfers aan dat Kanegem gekenmerkt werd 141
door een natuurlijk gedragspatroon, waarbij het aantal kinderen en de vruchtbaarheid afnam met de leeftijd.
6) Leeftijd bij de laatste bevalling De leeftijd van de vrouw bij de laatste bevalling kan ons opnieuw inlich ten omtrent het al dan niet voorkomen van anticonceptieve praktijken. Bij een natuurlijke vruchtbaarheid ligt de leeftijd van de vrouw bij de laatste bevalling immers tussen 40 en 42 jaar. Tussen 1720 en 1790 bedroeg de gemiddelde leeftijd bij de laatste bevalling in Kanegem 42,57 jaar, terwijl de mediaan 42 jaar was. Opnieuw bewijst dit dat er van anticonceptie geen sprake was. Ook in andere dorpen van de roede van Tielt was dit zo. Als we er rekening mee houden dat de gemiddelde huwelijksleeftijd van de vrouwen 26,11 jaar was, dan weten we dat de gemiddelde vruchtbare periode waarin de vrouw gehuwd was, amper zestien jaar bedroeg. De latere huwelijksleeftijd - het restrictief huwelijkspatroon - was dus het enige middel om het kinderaantal te beper ken, aangezien er van bewuste anticonceptie binnen het huwelijk geen sprake was. Alleen borstvoeding kon het kinderaantal enigszins bijko mend beperken.
7) Interval tussen de geboorten a. Prénuptiale betrekkingen en buitenechtelijk gedrag Onder prenuptialiteit vallen alle concepties die plaatsvonden voor het huwelijk. Bijgevolg behoren ook alle onwettige geboorten hiertoe. Daarnaast moeten ook de geboorten die plaatsvonden binnen een huwe lijk, maar waarvan de concepties voor het huwelijk lagen, in rekening gebracht worden. Aangenomen wordt dat dit alle geboorten zijn die plaatsvonden tot en met de zevende maand van het huwelijk. Naast dit minimale standpunt opteren sommigen voor een maximale benadering, waarbij alle geboorten tot en met de achtste maand van het huwelijk worden beschouwd. Het gevaar van overschatting door prematuren is hier echter reëel. Voor Kanegem stelden we voor de periode 1720-1790 vast dat minimaal 13,36 % en maximaal 21,66 % van de eerste geboor ten prenuptiaal waren. Gemiddeld gold dit voor 17,51 % van de eerste geboorten. Bovendien is een duidelijke evolutie merkbaar. Zo neemt de prenuptialiteit toe van 11,63 % in de periode 1720-1729 tot 30,56 % in de periode 1780-1789. Deze evolutie loopt bovendien vrij parallel aan die van de onwettigen (cf. supra). Ook hier kunnen we dezelfde verkla ringsmodellen hanteren. Enerzijds zou de invloed van de kerk afgeno men zijn in de tweede helft van de achttiende eeuw, waardoor men de kerkelijke bepalingen rond seksualiteit minder nauw volgde. Anderzijds 142
zorgden demografische en sociaal-economische factoren ervoor dat de huwelijks- en arbeidsmarkt verzadigd raakten, waardoor huwelijken uit gesteld werden. De seksuele spanningen die hieruit voortvloeiden, komen dus tot uiting in de hogere onwettigheidsgraad en een toename van de prenuptialen. Deze Kanegemse vaststellingen stroken bovendien met de ‘landelijke’, Vlaamse gegevens. In navolging van P. Laslett bere kenden we dat 31,58 % van de prenuptialen leidden tot een geprovo ceerd huwelijk, dat 13,16 % het huwelijk vervroegden en dat 55,26 % van de prenuptialen verwekt werden, terwijl het huwelijk al gepland was. Bovendien werd het premaritale gedrag onder de loep genomen, d.w.z. het geheel van sexuele betrekkingen buiten het huwelijk. Dat kunnen we immers bestuderen door zowel rekening te houden met de prenup tialen als met de onwettige geboorten. Als we het totaal aantal prenup tialen en onwettigen afzetten tegenover de som van het totale aantal eerste geboorten en onwettigen, zien we dat het premaritaal gedrag in Kanegem tussen 1720 en 1790 minimaal 23,58 % bedroeg. Dit betekent m.a.w. dat bijna 1 op 4 eerste geboorten het gevolg waren van een con ceptie buiten het huwelijk! Van de mythische preutsheid van onze voor ouders blijft dus niet veel over, ook al omdat deze Kanegemse gegevens stroken met de bevindingen in andere lokaliteiten en regio’s. De helft van het premaritaal sexueel gedrag is terug te vinden in de onwettige geboorten. Bovendien werd vastgesteld dat slechts 29,27 % van de ongewenste zwangerschappen gevolgd werden door een huwelijk. Meteen is dit een nieuwe aanduiding voor de ondergeschikte positie van de vrouw: 70 % van de vrouwen slaagden er niet in een huwelijk af te sluiten toen ze ongewenst zwanger waren!
b. Interval huwelijk-eerste geboorte Gemiddeld duurde het 12,64 maanden vooraleer het eerste kindje gebo ren werd. Zonder de prenuptialen bleef een gehuwd koppel gemiddeld 14,57 maanden kinderloos. De mediaanwaarden bedroegen respectie velijk 10 en 12 maanden. Van alle koppels mocht 64,52 % binnen een jaar na het huwelijk de geboorte van hun eerste kind vieren. Nog eens 27,19 % kreeg hun eerste kind in het tweede jaar van het huwelijk. Amper 8,29 % van de koppels moest dus langer dan twee jaar wachten vooraleer hun eerste spruit ter wereld kwam. Ook elders werd dit gecon stateerd.
c. Intervallen tussen de overige geboorten Opvallend is dat het normale interval tussen de eerste en de tweede 143
geboorte (23,97 maanden) veel hoger ligt dan dat tussen het huwelijk en de eerste geboorte (12,64 maanden). Indien het eerste kind echter overleed voor het een jaar geworden was, bedroeg het interval tussen het eerste en het tweede kind slechts 13,61 maanden. Meteen wordt duidelijk hoe groot de invloed van de borstvoeding was: indien het eer ste kind bleef leven en de moeder het de borst gaf, duurde het tien maanden langer vooraleer er een volgend kind ter wereld kwam dan wanneer het eerste kind overleed en de borstvoeding stopgezet was. Bij de volgende intervals zien we telkens opnieuw een kloof van een tien tal maanden tussen normale intervallen en die na overlijden. Uiteraard nemen de intervals qua duur toe naarmate er meer kinderen geboren waren. Hoe ouder men immers wordt, hoe langer de eerste postnatale ovulatie uitblijft. Bovendien is er een algemene daling van de fecunditeit bij een toenemende leeftijd. Gemiddeld bedroeg het normale inter val 27,42 maanden en het interval na overlijden 18,71 maanden. Ook elders werden dezelfde vaststellingen gemaakt.
4.3. De mortaliteit 1) De kindersterfte Door een sterftetafel op te stellen voor de kinderen van 0 tot 15 jaar krij gen we inzicht in de moordende maatschappij die het Ancien Régime was. Na vijftien jaar was nog slechts 583 %o van de kinderen in leven of, anders geformuleerd, 417 %o van de kinderen stierf voor zijn vijf tiende verjaardag. Vooral tijdens het eerste levensjaar heerste de terreur van de dood. Maar liefst 196 kinderen op duizend stierven voor ze een jaar oud waren, maar ook in de volgende jaren ging de stmggle for life verder: nog eens 174 %o stierf tussen hun eerste en vijfde verjaardag! Daarna verhoogden de levenskansen sterk. Soortgelijke cijfers werden aangetroffen in andere parochies van de roede van Tielt en in ZuidVlaanderen.
2) De zuigelingensterfte Onder zuigelingensterfte verstaan we het aantal overlijdens binnen het eerste levensjaar t.o.v. het aantal levendgeborenen. Tussen 1720 en 1790 bedroeg deze zuigelingensterfte dus 196 %o. Interessanter is het echter om de evolutie van de zuigelingensterfte na te gaan. Daaruit blijkt dat de zuigelingensterfte in het decennium 1740-1749 enorm hoge toppen scheerde (238 %o) om daarna weer af te zakken. Uiteraard houdt de piek in de zuigelingensterfte rechtstreeks verband met de crisis uit de jaren 1740 (cf. supra). Bovendien blijkt dit een algemeen fenomeen te zijn in Zuid-Vlaanderen. 144
De zuigelingensterfte kan ook bestudeerd worden door rekening te hou den met de oorzaken ervan. We spreken van endogene of neonatale zui gelingensterfte, wanneer de dood te wijten is aan oorzaken die reeds voor de geboorte aanwezig waren of het gevolg is van perikelen rond de bevalling. Daarnaast is er ook de exogene of postnatale zuigelingensterf te. Die wordt veroorzaakt door externe factoren (infecties, kinderziek tes, etc.). Meer in het algemeen zijn het de levenscondities, de medische kennis en bezetting, de voeding, de hygiëne en de zorg voor het kind die de exogene zuigelingensterfte bepalen. Algemeen wordt aangeno men dat de endogene zuigelingensterfte bestaat uit de overlijdens tij dens de eerste levensmaand, terwijl de exogene sterfte de overlijdens van de eerste tot de elfde maand omvat. In Kanegem bedroeg de endo gene zuigelingensterfte 62 %o, m.a.w. 31,63 %o van de totale zuigelin gensterfte, een vrij normaal verschijnsel. De Kanegemse gegevens over de zuigelingensterfte wijken niet veel af van die in Zuid-Vlaanderen, een geprivilegieerde streek op het vlak van de zuigelingensterfte. Andere regio’s waren er veel slechter aan toe! Niet rijkdom en welstand lagen hier aan de basis van de lage zuigelingen sterfte, maar de aanwezigheid van de proto-industrie. Door de huisnij verheid bracht de vrouw haar tijd binnenshuis door en kon ze haar pas geboren kinderen voldoende zogen. Hoe langer de lactatieperiode immers duurde, hoe hoger de levenskansen van de zuigeling. Paradox aal genoeg lag de zuigelingensterfte dus lager in arme en minder ont wikkelde en gealfabetiseerde streken dan in rijke, ontwikkelde gebieden. 3) De volwassenensterfte Leeftijd
MV
M
V
0-1 1-4 5-9 10-14 15-19 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 65-69 70-74 75-79 80-84 85-89
218,75 182,32 44,24 26,40 37,70 51,49 54,44 57,99 63,33 70,21 79,41 98,40 128,54 176,87 247,35 351,25 470,29 604,24 759,55
230,85 180,64 43,83 24,09 35,19 51,03 52,98 56,74 64,07 75,21 88,99 110,77 142,49 191,61 263,74 367,59 490,29 623,63 773,08
206,23 184,30 46,22 29,02 40,71 52,19 55,93 59,10 62,31 65,07 69,52 85,82 114,78 162,94 233,16 337,00 456,18 592,17 751,12
145
De bovenstaande sterftetafel bevat per leeftijdscategorie de sterftecoëfficiënten per duizend en dit uitgesplitst over de mannen en vrouwen samen (MV), de mannen apart (M) en de vrouwen apart (V). Het betreft een (hypothetische) reconstructie op basis van 15q0 = 417 % o . Opvallend is het feit dat de zuigelingensterfte bij de jongens merkelijk hoger ligt dan bij de meisjes. Het ‘sterke’ geslacht blijkt het eerste levensjaar allesbehalve sterk te zijn! Bij de jongens ligt het sterftecoëfficiënt gedurende het eerste jaar ruim 20 % o hoger dan bij de meisjes. Daarna zien we echter het omgekeerde: tot aan de leeftijdscategorie van 30-34 jaar liggen de sterftecijfers voor de vrouwen hoger dan die bij de mannen, hoewel de verschillen veel kleiner zijn dan bij de zuigelingen sterfte. Waren meisjes na hun eerste verjaardag meer gevoelig voor kin derziektes en epidemies? Of hielden zij gewoon langer stand in de struggle for life dan hun mannelijke leeftijdsgenootjes? Feit is in ieder geval dat de mannelijke cohorte na een jaar meer uitgedund was dan de vrou welijke, wat erop kan wijzen dat het ‘zwakke’ geslacht langer weerstand bood aan de dood. Bovendien zijn de hogere sterftecoëfficiënten voor de vrouwen in hun vruchtbare levensfase gedeeltelijk te verklaren door de risico’s van de bevalling. We mogen immers aannemen dat de vrouw per bevalling een sterfterisico liep van 1,5 à 2 %. Ermee rekening hou dend dat een vrouw gemiddeld een vijftal kinderen kreeg, betekent dit een globaal sterfterisico van 7,5 tot 10 % tijdens de vruchtbare periode21. Het is dan ook niet abnormaal dat we vanaf de leeftijdscategorie 35-39 jaar weer hogere sterftecijfers zien voor de mannen. Deze surmortaliteit onder de mannen neemt bovendien weer grotere vormen aan en zal duren tot aan de oudste leeftijdsklassen. Bovendien vinden we deze Kanegemse gegevens ook terug elders in de roede van Tielt, maar ook ver erbuiten komt deze (universeel West-Europese?) achttiende-eeuwse trend voor. Het uiteindelijke doel van de studie van de mortaliteit is het berekenen van de leeftijdsspecifieke levensverwachting (Ex). Daarmee duidt men aan hoeveel jaren een persoon van een bepaalde leeftijd gemiddeld nog te leven heeft. Meer bepaald de levensverwachting bij geboorte is een gegeven dat ons uitermate interesseert, aangezien dat ene cijfer een sterk beeld geeft van de gezondheidssituatie in een bepaalde regio bin nen een bepaalde periode. Onderstaande tabel geeft aan hoeveel men sen er per 1000 geboorten en per leeftijdsklasse in leven bleven (Lx) en hoe hoog de levensverwachting was per leeftijd (Ex). Opnieuw werden mannen en vrouwen zowel samen als apart bekeken.
21 Vandenbroeke C ., Vrijen en trouwen. Van de Middeleeuwen tot heden, Brussel-Amsterdam, 1986, p. 112.
146
MV
Leeftijd
0 1 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90
V
M
Lx
Ex
Lx
Ex
Lx
Ex
1000 781 639 611 594 572 543 513 483 453 421 387 349 304 251 189 122 65 26 6
34,77 43,37 48,59 45,73 41,90 38,44 35,39 32,29 29,12 25,92 22,69 19,43 16,28 13,31 10,63 8,31 6,45 4,95 3,70 2,50
1000 769 630 603 588 567 538 510 481 450 416 379 337 289 234 172 109 55 21 5
34,01 43,07 48,12 45,25 41,31 37,73 34,62 31,42 28,16 24,91 21,74 18,61 15,62 12,80 10,24 8,02 6,23 4,81 3,63 2,50
1000 794 647 618 600 575 545 515 484 454 425 395 361 320 268 205 136 74
35,42 43,49 48,87 46,17 42,48 39,18 36,19 33,19 30,12 26,95 23,66 20,24 16,90 13,77 10,96 8,54 6,60 5,05 3,74 2,50
30 8
Andermaal zien we dat het ‘sterke’, mannelijke geslacht van bij de geboorte een hogere sterfte kent dan het ‘zwakke’, vrouwelijke geslacht. Steevast zijn er minder mannen in leven dan vrouwen, hoewel de kloof het kleinst wordt aan 35 à 40 jaar. De hogere sterfte bij de vrouwen tus sen 1 en 35 jaar is daar de oorzaak van. Uiteraard hebben deze gege vens gevolgen voor de levensverwachting. Globaal bedroeg de levens verwachting bij geboorte voor mannen en vrouwen samen 34,77 jaar. Bij de mannen ligt die levensverwachting merkelijk lager dan bij de vrouwen. De respectievelijke cijfers bedragen 34,01 jaar en 35,42 jaar. De levensverwachting bij geboorte lag m.a.w. anderhalf jaar lager bij mannen dan bij vrouwen. Eigenaardig genoeg zien we de levensver wachting daarna sterk oplopen! Als men de leeftijd van 5 jaar bereikt had, waren de overlevingskansen sterk toegenomen, wat resulteert in een levensverwachting van 48,59 jaar. Dit betekent dus dat men op vijf jarige leeftijd nog gemiddeld 48,59 jaar voor de boeg had. Daarna zien we de levensverwachting opnieuw afnemen met de leeftijd. Opvallend is ook dat het verschil tussen mannen en vrouwen op eenjarige leeftijd quasi nihil is. Opnieuw is dit het gevolg van de hogere sterfte onder de meisjes na hun eerste levensjaar. Toch blijft de levensverwachting bij de vrouwen constant hoger liggen dan die bij de mannen. Deze constate ringen omtrent de levensverwachting worden in de onderstaande gra fiek gevisualiseerd. 147
D e le v e n s v e r w a c h t in g te K a n e g e m p e r le e ft ijd (1 5 q 0 =
417 %o)
(1720-1790)
Globaal liggen de Kanegemse gegevens iets lager dan die in ZuidVlaanderen, waar een levensverwachting bij geboorte van 37 à 40 jaar de regel is. In de loop van de achttiende en negentiende eeuw liep de levensverwachting op. Volgens C. Vandenbroeke steeg de levensver wachting bij geboorte van 37 jaar in de eerste helft van de achttiende eeuw tot 44 à 45 jaar rond 1900. Uiteraard verliep die stijging niet recht lijnig. Zo daalde de levensverwachting rond de crisisjaren van het mid den van de 19e eeuw22 en tijdens de twintigste eeuw steeg ze spectacu lair, om vandaag gemiddeld bijna 80 jaar te bedragen. Belgische cijfers uit 1994 tonen een gemiddelde levensverwachting bij geboorte van 77,28 jaar voor mannen en vrouwen samen. Bovendien zien we tot op heden dat vrouwen gemiddeld langer leven dan mannen. De kloof is zelfs nog groter geworden: terwijl mannen in 1994 gemiddeld 73,88 jaar te leven hadden, hadden de vrouwen bij geboorte gemiddeld 80,61 jaar in het verschiet liggen23. De hier geschetste evolutie van de levensver wachting toont ook aan dat de levensstandaard er in de loop van de voorbije eeuwen met grote sprongen op vooruit gegaan is: de levens verwachting vormt immers een van de belangrijkste indicatoren m.b.t. de levensstandaard.
22 Vandenbroeke C ., Overzicht van de zuigelingen- en kindersterfte in Zuid-Vlaanderen (18e-19e eeuw), in: Demografische evoluties en gedragspatronen van de 9e tot de twintigste eeuw in de Nederlanden, (Studia Historica Gandensia, C C), Gent, 1977, p. 220. 23 Statistisch zakjaarboek 1996, N .I.S ., p. 27-36.
148
5. BESLUIT Kanegem mag historisch-demografisch zonder meer beschouwd worden als een typisch dorp uit de zeventiende-achttiende eeuw. In weinig week het af van de situatie in Zuid- en Binnen-Vlaanderen en nog meer volg de het andere dorpen uit de roede van Tielt. Dat bleek uit de bevolkingsevolutie gedurende de zeventiende en achttiende eeuw, maar ook uit de loop der geboorten, huwelijken en overlijdens. De demografische crisissen in Kanegem stonden niet op zich, maar pasten vaak in een bre der geografisch kader, wat ook geldt voor de oorzaken ervan. De seizoensschommelingen werden elders eveneens teruggevonden, net als de evolutie van de sex-ratio en de onwettigheidsgraad. Het vrij gesloten economisch patroon van Zuid- en Binnen-Vlaanderen combineerde landbouw op kleine lapjes grond met huisnijverheid. Door de afname van de mortaliteit in de achttiende eeuw bereikte deze samenleving haar plafond. Aangezien er van anticonceptie geen sprake was, konden slechts twee middelen het kinderaantal beperken: het restrictieve huwelijkspatroon en het geven van borstvoeding. De hoge mortaliteit onder de kinderen deed de rest. Het belang van dit onderzoek ligt dan ook in de bevestiging van de algemene historisch-demografische opvattingen omtrent de zeventiende en achttiende eeuw in Zuid- en Binnen-Vlaan deren.
149
tJonny Devos
EEN VERGETEN HELD, GEVALLEN IN AARSELE (1943) Na de bange meidagen van 1940 en de verschrikkelijke gebeurtenissen in Vinkt waarbij vele onschuldige burgers gedood werden, zat de schrik er goed in bij de bevolking van de hele streek1. Maar op 11 augustus 1943, de dag van de hier beschreven gebeurtenis, is alles kalm en rustig in Aarsele. Het is zaterdag en de meeste vrouwen zijn bezig met het rei nigen van de stoep, de mannen werken in de tuin. In het ouderlijke huis aan de dorpplaats is de toen 24-jarige Maria Maes (°Wontergem, 3 no vember 1919) op zolder bezig met opruimen. Vanuit het dakvenster dat wijd open staat, heeft Maria er een uitstekend uitzicht op de grote weg Deinze-Tielt en op de spoorlijn Gent-Adinkerke. Plots hoort ze in de verte, in de richting van Tielt, het fluiten van een locomotief. In die tijd werd de lijn druk bereden door treinen die muni tie voor de kustverdediging aanvoerden. Die treinen waren dan ook goed bewaakt. Op de laatste wagon bevond zich een Vierling Flak, een wapen met vier lopen. Ineens wordt de aandacht van Maria getrokken door het geronk van een vliegtuig. Nieuwsgierig kijkt ze door het ven ster en ziet twee Engelse toestellen die na een opdracht terugkeren naar hun basis in Engeland. De piloten merken echter de trein op, die onder tussen ter hoogte van de Schobbejakshoogte gekomen is. Na een korte beraadslaging over de boordradio besluiten ze tot de aanval over te gaan. De eerste salvo’s doen iedereen in Aarsele opschrikken. Men vreest een aanval op het dorp! Maar Maria Maes weet wel beter: het is hen enkel om de trein te doen. Door het dakvenster kijkt ze gespannen toe, ondanks het gevaar van verloren kogels. Plots ziet ze dat het toestel geraakt is en neerstort. Het valt aan de linkerkant van de weg TieltDeinze, aan de hofstede Blancke. Bij het zien van de crash staakt het tweede vliegtuig de aanval, het toert nog een drietal keren rond boven de plaats van het verongelukte vliegtuig en verdwijnt dan in de richting van Engeland. Maria stormt naar beneden en springt op haar fiets. Er wordt heen en weer geroepen. Men vraagt wat er gebeurd is en waar. Maar Maria wil geen tijd verliezen en spoedt zich naar de plaats van het onheil. Daar Ravyts K ., Struyve R , Het Tieltse 1940-1945. Bedreigd, bezet, bevrijd, s.l., 1995, p. 29-93.
150
151
aangekomen ziet ze dat er niet veel meer overblijft van het toestel en van de piloot. Even later wordt de omgeving door de Duitsers en de bur gerwacht afgezet. Het stoffelijk overschot van de piloot wordt afgedekt met een witte doek, misschien wel zijn parachute. Later brengt de bur gerwacht, die het toestel blijft bewaken totdat het weggevoerd wordt, het lijk over naar het dodenhuisje. Na de identificatie wordt de onge lukkige op het kerkhof begraven. Over de begrafenis zelf is niet zoveel meer geweten. Gebeurde het met militaire eer, zoals Maria zich meent te herinneren? Er zou zelfs een salvo afgevuurd zijn door de Duitse sol daten. Op zijn zerk, die na de oorlog op het graf geplaatst wordt, staat het volgende, onder het embleem van de Royal Air Force: Flying Officer Georges Scholto Manning Pearson No 1 and No 197 Squadrons R.A.F. Born London 14,h July 1920 And feil near here on ll"1August 1943 “When peace descends once more, like gentle rain, Mention my name in passing, if you must, As one who knew the terms, slay or be slain, And thought the bargain was both good and just.” Door de verdere bekommernissen die de oorlog met zich meebrengt, wordt het voorval vlug vergeten. Maar Maria Maes, die alles heeft ge zien, voelt zich nauw bij dit alles betrokken. Ze komt geregeld het graf bezoeken en onderhouden. Na de oorlog besluit ze ook contact op te nemen met de familie van de jonge piloot. Er worden geregeld brieven geschreven en reeds meermaals zijn de ouders het graf van hun zoon komen bezoeken. Ze zijn Maria bijzonder dankbaar. Omdat het voor haar stilaan te lastig werd om het graf te blijven onder houden, heeft Maria, gehuwd met veldwachter op rust Maurice De Clercq (°Aarsele, 24 augustus 1914) en woonachtig in de J. Van Ooststraat 32 te Aarsele, zich in leper gewend tot de verantwoordelijken voor het onderhoud van de Engelse begraafplaatsen op het Europese vaste land (Commonwealth War Graves). De dienst was heel verwonderd dat er een Engelse militair in Aarsele begraven ligt. Hoe dan ook beloofden ze voortaan in te staan voor het onderhoud van het graf.
152
Uitvaar teen trum D h o n d t & B o ck e la n d t Begrafenissen - Crematies Stationstraat 103 - 8700 Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27
KBC
Bank & Verzekering
Voor
G R 5 E L IV E 5 T ELECTRABEL'0 M E N S , M I L I E U EN E N E R G I E
Kortrijksestraat 86 - 8700 TIELT Tel. 051 42 31 11
ADVERTENTIERUIMTE TE HUUR.
D LE COMPUTERS
Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. 051 40 61 93
Aanleg van opritten en terrassen Specialiteit: kasseien, mozaĂŻeken, plattinen, kleiklinkers
Hogenhovestraat 47 - 8700 Aarsele Krinkelweg 1 - 8211 Aartrijke Tel. 0476 23 41 5 7 - 0 5 1 63 66 60 Fax 051 63 74 37
bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken
m Mecke
EJdalej-ZiÀ
lo o te n h u H e
'R a telin q S traeteÂ
\7thwfx£elè\
,—'drom\ uriu-tRy
ÏÏM o e i_ ^ X ,fc/uwer'l
^ ^ C a e n e j/ ^ i . loefboom \jpSjT\
fie ry -M o le n j ■ ’Cü/ft)
Jerxeeïp !!
HerpeJplhL
ueteq en Y:'rabiepidr/h
Aïfarieqhpz] 'orufpt
\Vai‘ken\
’e q le b e k e
\r
jjyjfcasliïerpt/bruqye'y^
W aru-bruqqe
'de,À beeJe\ I
j
l\Hoo,mù>ke jj e h n u n . i'le r
den CJutBra/iSudeA
Æ eberen
De Roeöe m n Tieft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 32ste jaargang, nr. 4 - december 2001 AfgiftekaHtoor 8700 T/eft
AUTOCARS-REISBUREAU
t e s ? ? » !
8700 Tielt Tel. 051 40 11 76
© [1 j'j J E J E J L O H j'j J Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93
DE MEIBLOEM
(7lEp V R IE S 6
dranke
N.
I
een onderneming die reeds 66 jaar lang met troeven als VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
VERNIEUWEN EN HERSTELLEN VAN ZETELS, SALONS, STOELEN EN ZITBANKEN
Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35
ALGEM ENE E L E C T R IC IT E IT
bvbaDebusschere E.&L. ir.
9 B ruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08
BOUCKAERT D AN IEL F é lix D 'h o o p s tra a t 3 3 8700
T IE L T
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Domotica
Tel. 051 4 0 4 2 30
Studie - Advies - Uitvoering
De Roeรถe van Treft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 32ste jaargang nr. 4 - december 2001 Wettelijk depot - BD 25413
De Roede van Tielt
Inhoud
Gesticht op 28 april 1970
Frans Demeyer
Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
OVER AL EN BOVEN AL p. 155-167 René De Clercq Luc Goeminne Maurits Vandeputte
Voorzitter, redactiesecretaris en verantwoordelijk uitgever: Michaël DELANGE Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke Tel. 0474 43 73 01 E-mail : m.delange@yucom.be
Ondervoorzitter: Paul CALLENS Waterstraat 18, 8740 Pittem Tel. 051 46 71 90 E-mail : pinl8290@pi.be
Secretaris-penningmeester: Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax 051 40 18 38
Redactieraad : Jaak Billiet, Johan Buyck, Paul Callens, Philippe De Gryse, Michaël Delange, Frans Hollevoet, Thijs Lambrecht en Ronny Ostyn
“ De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is 700 frank (€ 17,35) voor gewone leden, 1400 frank (€ 34,70) of meer voor ereleden, over te schrijven op het bank rekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “ De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestem ming van de redactie.
154
BEVOLKING EN GRONDBEZIT IN OESELGEM TIJDENS DE 18' EEUW p. 168-187 Juul Desmet OVER WAKKENSE ABDISSEN, MONNIKEN, PATERS EN PASTOORS p. 188-198
Adressen van de auteurs: Frans Demeyer Polenplein 18/4 8800 Roeselare René De Clercq Gestichtstraat 24 9000 Gent Luc Goeminne Oeselgemstraat 76 9870 Zulte Maurits Vandeputte Leenstraat 38 9870 Zulte Juul Desmet Roterij straat 3 8720 Wakken
Bibliotheek & fototheek : Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak
Cartotheek : Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van Thielt (West-Vlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)
Frans Demeyer
OVER AL EN BOVEN AL In een vorig verhaal, De uitgestelde wraak van het hoevespook, heb ik de figuur van mijn grootvader aan moederszijde, de genaamde Karei Rigole (1859-1943) reeds geschetst'. Ik zal dus niet in herhaling vallen. Hij is in mijn ogen de laatste vertegenwoordiger van een voor altijd ver vlogen tijd, een reus van gestalte en van vertelkunst! Hij was ook mijn peter en we noemden hem Pitje, een eerder komische aanspreektitel voor iemand van tegen de twee meter. Ik laat hem hierna nog eens aan het woord met een nog niet uitgegeven verhaal over een Duitse scheper, een welbekend onderwerp in de West-Vlaamse folkloreschat. Een aan tal van die verhalen is al lang gepubliceerd. Maar het verhaal van mijn grootvader of een versie die erop lijkt, heb ik nog nergens aangetroffen. In zijn kern bevat dit verhaal het motief van de leerling-tovenaar, dat van het onzichtbaar makend magisch kleed, alsook het motief van de exact uit te spreken bezweringsformule. Oeroude motieven uit sprook jes en mythen, die ik in geen enkel ander Duitse schepersverhaal zo expliciet heb aangetroffen. Het motief van het toverboekje en dat van de wekelijkse tocht naar de heimat om aldaar vers ondergoed te gaan halen, komt evenwel ook voor in een aantal andere verhalen over dit onderwerp. Vooral het motief van dat vers ondergoed moet een verbor gen betekenis hebben, iets in de zin van de reis van de mythische held naar het magische rijk, waar hij zijn toverkracht gaat halen en waarmee hij in contact moet blijven om zijn bovennatuurlijke krachten niet te verliezen. Om een banale vergelijking te gebruiken: het regelmatig opla den van de batterij. De West-Vlaamse vertellers hebben tijdens de voorbije twee eeuwen dergelijke sprookjesmotieven, verbonden met de mythische figuur van de rondzwervende herder, die de natuurwetten naar zijn hand kon zet ten, zonder schroom getransporteerd op de zogenaamde Duitse sche pers. Dat waren meestal Oost-Limburgse gastarbeiders, die een Duits ge kleurd dialect spraken en die in een niet zo ver verwijderd verleden naar ‘de Vlaanders’ kwamen afgezakt en meestal als schaapherders werk vonden op grote boerderijen, in een tijd dat er nog veel woeste gronden (zogenaamde velden) waren, waar de schapen bij de gratie Gods en die Demeyer F., De uitgestelde wraak van het hoevespook, in: De Roede van Tielt, XXX, 1999, p. 57-60.
155
van de natuur konden grazen. Er moest dan wel iemand gevonden wor den die er door alle weer en wind en doorheen alle seizoenen, achter aan wou lopen. Die Duitse schepers waren daartoe bereid en hadden wellicht ook kennis en ervaring betreffende schapenteelt, die hier te lande in mindere mate aanwezig was, vanuit hun geboortestreek mee gebracht. Anders is het niet te verklaren dat zij zo opvielen, zodat zij de traditionele rol van de inheemse schaapherder zijn gaan overnemen. Wijlen Valère Arickx, een deskundige o.a. op gebied van de familiekunde, heeft mij destijds enkele familienamen opgegeven, die - wanneer ze in onze streken voorkomen - op een Duitse scheper als voorouder kun nen wijzen. Ik heb die materie niet verder onderzocht, noch heb ik de bedoeling om dat nog te gaan doen. Het zou in elk geval wel de moeite waard zijn om dit zeer boeiend fenomeen in onze folklore op een gron dige, wetenschappelijke manier te behandelen. Reeds meer dan een eeuw geleden werden de eerste verhalen met de Duitse scheper als hoofdfiguur, uit de mond van de vertellers opgete kend (waaronder een buitengewoon interessante versie uit de streek van Tielt-Pittem) en gepubliceerd in tijdschriftjes en schooluitgaven met beperkte oplagen. Die oorspronkelijke drukwerken werden, gelukkig genoeg, later overgenomen in verzamelwerken. Sommige originele uit gaven zijn immers niet meer te vinden. Dat is trouwens ook het geval voor een aantal andere oeroude sprookjes en legenden, die in onze stre ken eeuwenlang in de mondeling overgeleverde verhalen zijn blijven voortleven. Gelukkig maar dat enkele schoolmeesters die verhalen, toen ze al in de mondelinge overlevering aan het uitsterven waren, nog net op tijd hebben opgetekend om ze zo aan de vergetelheid te ontrukken. Grootvader heeft het oorspronkelijke verhaal naar eigen smaak wat ver fraaid. Er is ook een vleugje romantiek aan toegevoegd. De lezer mag mij dat niet ten kwade duiden. Voegt iedere verteller en herverteller niet iets persoonlijks toe aan een overgeleverd verhaal? En hoe zouden die mysterieuze Duitse schepers hier wortel geschoten hebben zonder de bekoring die naar hen uitging van lokale schoonheden? Maar de oerou de kernmotieven, die ik hierboven heb aangehaald, zijn onberoerd gela ten. Voor ik hem aan het woord laat, moet ik het verhaal situeren in de tijd en op de plaats dat het mij werd verteld. Dat was op het einde van de oogstmaand in 1940 op Ardooie-Veld, niet ver van de onlangs geres taureerde Rysselende-molen, bijna op het grondgebied van de aloude roede van Tielt, waar mijn grootvader vandaan kwam. Wij zaten al drie maanden met de Duitsers opgescheept, voor de tweede keer in nog geen kwarteeuw. Voorlopig was het allemaal koek en ei, maar vooral choco lade tussen hen en ons, de toentertijd tienjarige ondergetekende plus zijn twee oudste zussen van respectievelijk negen en nog geen acht. Maar ook de grote mensen leken zich neer te leggen bij de Nieuwe
156
Orde, een term die ik voor de eerste keer had horen uitspreken op die noodlottige 28 mei 1940 toen de Duitse soldaten openlijk verbroederden met de lokale bevolking en waarbij koning Léopold III zowel door zijn onderdanen als door de vreemde bezetters als een grote held werd ver eerd. Wij wisten toen nog niets af van de gruwel in Vinkt, die helemaal leek op wat er op Schuwe Maandag even verder in Kachtem, Beveren en Roeselare, bij het begin van de Eerste Wereldoorlog was gebeurd. Bij mijn weten heeft het ook vrij lang geduurd eer de berichten over Vinkt bij ons begonnen door te sijpelen. In de media mocht er, wegens de cen suur, uiteraard niet over bericht worden. Ik laat nu de verteller aan het woord.
Op een groot hof tegen Sint-Pietersveld in Ruiselede, waar er nu een verbeteringsschool is en waar ze joe zeker zullen opsluiten, als ge samen met joen maten nog eens poer uit kogels doet ontploffen en heel de streek in rep en roer zet, was er op Lichtmis, enkele dagen voor het begin van de lammertijd, een Duitse scheper gearriveerd. Hij kwam juist op tijd, want er liepen wel vijftig drachtige ooien in de schaapskooi te mekkeren. Die dreiging met de beruchte verbeteringsschool was uiteraard tegen mij gericht. Mijn twee voormelde zusjes, keken mij verstolen aan in het bewustzijn van hun totale onschuld aan de vermelde wandaad, die een van mijn vriendjes met zware brandwonden in de kliniek had doen belanden. Maar mijn peter ging gelukkig snel verder.
Het was een jonge, snelle kerel van een jaar of vijfentwintig, die opviel bij het jong vrouwvolk. Want de meiskes worden dikwijls aangetrokken door vreemde kerels, die van tien parochies ver naar de kermis komen en die al met een andere tongval spreken. En dan zijn de jonge kerels van ter plaatse jaloers en komen er vechtpartijen en messengevechten van. Ik heb dat in mijn jonge tijd nog meegemaakt in Pittem op Zotte Maandag van Godelieve-kermis. Maar nu ben ik oud en versleten en sta ik met mijn ene poot al in het graf. Die Duitse scheper kwam daar aan korte tijd nadat men den Belgiek voor de tweede keer had gemaakt. Want de eer ste keer, meer dan veertig jaar vroeger, had den Belgiek maar een jaar meegegaan. Ze kwamen al niet meer overeen en hadden liever het huis van Oostenrijk terug. Maar daarover ga ik niet verder vertellen. Het werd dan immers een heel slechte tijd onder de Franse sansculotten en onder keizer Napoleon. En dan kregen we hier den Hollander als baas, met koning Willem. Mijn grootmoeder, ulder overovergrootmoeder, kon daar zo goed over ver tellen. Ook over dingen, die zijzelf niet meer had beleefd, maar die ze van haar vader en moeder en van haar grootouders had horen vertellen. Als ze daarover bezig was, zag je het voor joen ogen gebeuren. Het is ook 157
van haar dat ik het verhaal over die Duitse scheper heb horen vertellen. Want ze was de beste vriendin van de jonge maarte op ‘Het Kraaienhof’, waar dat allemaal is gebeurd. En dat maartje is later met die Duitse scheper getrouwd. Het was de groten amour tussen die twee, heeft mijn grootmoeder altijd gezegd. Als mijn grootmoeder, ulder betovergrootmoe der dus, een paar jaar later ook is getrouwd, is ze wel een halve dag gaans van haar vriendin gaan wonen. Maar ze hebben elkaar niettemin later nog dikwijls teruggezien om over de oude tijd te kletsen. En leute dat ze dan samen hadden! Maar gïder moet één ding zeer goed weten en dat is dat die Duitse scheper geen Pruis was. Want de Pruisen zijn mijn ergste vijanden en zij zijn geen Duitsers, zoals de mensen van het Rijnland, die in hun doening zo goed op ons gelijken. Die Rijnlanders werden in 1870 door de Pruisen onder de voet gelopen en al twee keer gedwongen om tegen ons te vechten. Grootvader bleef hardnekkig redeneren en reageren in termen en situ aties van een volmaakt verleden tijd. Voor hem bestond Duitsland nog steeds uit verschillende landen, onder andere uit het Rijnland, die door de oorlogszuchtige Pruisen werden veroverd. En hij had in zekere zin nog gelijk ook. Maar de aardverschuiving onder Hitler en het nazi-regime was aan hem voorbijgegaan. Hij had er wel over gelezen in zijn lijfkrant de ‘Gazette van Thielt’, maar het was niet echt tot hem doorge drongen. ‘Hitler is nu baas over heel Duitsland,’ aarzelde ik, ‘de Pruisen hebben niets meer te zeggen.’ ‘Gij zult dat al gaan weten, snotneus!’ stoof hij op. ‘Ge zijt nog maar tien jaar en ik ben er al meer dan tachtig. Ik was ongeveer even oud als gie nu zijt, als de Pruisen Frankrijk bin nenvielen. Dat was ook in het jaar 1870 en het scheelde geen haar of ze hadden ons ook te stekken. Het leger werd hier trouwens gemobiliseerd. Voor de Fransen is het nu de derde keer in mijn leven dat ze door de Pruisen worden overmeesterd.’ ‘Dat wist ik niet, Pitje,’ bekende ik dee moedig, ‘maar vertel nu maar verder over die Duitse scheper, die zeker geen Pruis is.’ Een verdere discussie over dat onderwerp zou geen zoden aan de dijk brengen, maar het verhaal in het honderd sturen en vooral de beloofde chocolade aan onze neus doen voorbijgaan. Want grootva der lag daar boven op de schouwboord met drie mooie Kwatta-repen klaar, die hij van een Duitse officier voor zijn kleinkinderen had gekre gen. Er waren nog wel kleintjes, maar die waren buiten aan het spelen en hadden geen weet van die chocolade. En het allerkleinste van al lag nog in de wieg. Grootvader nam de draad van zijn verhaal weer op.
Het gaat dus over een echte Duitser, die van de kanten van de Rijn kwam, niet ver van Keulen. Hij keek dus nooit lijk dat hij het in Keulen hoorde donderen. Wat ik nu verder ga vertellen, is biechtewaar. Ulder overovergrootmoeder heeft het allemaal van naaldeke tot draadje horen vertellen van die vriendin van haar, die het zelf van dichtbij heeft mee 158
gemaakt. Die vriendin was dan een jaar of achttien en ze was al maar te op ‘Het Kraaienhof’ vanaf haar eerste communie. Want in die tijd en ook nog in mijn tijd mocht men pas op twaalf jaar voor de eerste keer te communie gaan. Dat was dan meteen de eerste en de plechtige commu nie. Haar vader was maar een koeboerke, die moest pachten aan de boer van dat groot hof. Dat maartje kreeg daar kost en inwoon en haar vader mocht voortaan het zwaar alaam en een paard van die grote boer gebrui ken om op zijn eigen kleine stikske land te werken. Zo kon hij eens echt diepgronden. Want dat kon hij niet met zijn scharre en met zijn twee magere koetjes. Dan mocht hij nog een stuk zure weide, die vol biezen stond, voor niets bijpachten. Zo ging dat in die tijd. Dat maartje was het wisselgeld tussen haar vader en die grote boer. Maar ze is in haar leven nooit ongelukkig geweest. Ze was een van de snelste en slimste meiskes uit de streek. Ze kon klappen en lachen tegen iedereen en ook tegen het jong mannenvolk, maar in alle eer en deugd. Als ze later trouwde, kon ze, samen met haar man, jawel met die Duitse scheper, een boerderij van één paard overnemen. En vertellen en zingen dat ze kon! Zij en ulder overovergrootmoeder waren twee zielen in één zak. Grootvader dreigde weer af te dwalen. Straks zou hij over de afstam melingen van dat maartje en haar Duitse scheper beginnen uitweiden. ‘Pitje,’ fleemde mijn oudste zusje, die reeds zat te watertanden naar de in het vooruitzicht gestelde chocolade, ‘ge nroet nu verder vertellen over die... Duitse... schaper. Een Duitse schaper is toch een hond, zoals Mirza van de gebuurs?’ ‘Nee, nee kind,’ lachte Pitje, ‘scheper of schaper kan ook schaapherder betekenen. Ge moet dus maar telkens denken aan een schaapherder als ik het zal hebben over die Duitse scheper.’ Wij knikten alle drie overijverig en zetten ons schrap om aandachtig verder te luisteren.
Den Hollander was dus weg uit onze streken, hernam grootvader. Den Belg had hem weggejaagd. En hij zou zeker nooit meer weerkeren. Maar de gewone landse mensen hadden toch niets te zeggen. Het werd alle maal boven hun kop in Brussel bedisseld. Daar werd ook nieuw Belgisch geld gemaakt, waarmee de mensen konden betalen. Maar er was ook nog Hollands geld, guldens waren dat, en nog een paar andere soorten geld in omloop. Het liep allemaal door elkaar en de gewone, simpele mensen kregen er kop noch staart aan en werden bedrogen door de uit geslapen commercanten. Die Duitse scheper was goed op de hoogte van de waarde van al die soorten geld en van nog veel andere dingen, die het verstand van het volk op ‘Het Kraaienhof’ te boven gingen. Het verstand van de boever, van de twee koeiers, van twee van de drie maarten en van nog een oude, versleten sukkelaar, die al spakkend overal achteraan liep. Want de jongste maarte was wel slimmer dan het andere volk. Ze kon immers lezen, schrijven en rekenen. Want ze had vier jaar lang naar 159
school mogen gaan, uitzonderlijk lang voor die tijd en voor haar afkomst. En ze was ook zeer slim uit haar eigen. Maar die Duitse sche per was nog veel slimmer dan zij. Het was nu te zien of hij niet met Beelzebub omging en zijn ziel niet aan hem had verkocht in ruil voor al die slimmigheid. Nu had grootvader een meesterlijke zet gedaan, want hij had ook hui ver opgewekt bij de jongste van zijn drie toehoorders. ‘Bel... Belzeb u k ...,’ stamelde ze, ‘de stinkende geitebuk van Klette met haar zwarte katte. Dat is de duivel uit de hel. Klette is ook een kwene, heb je gezegd, Pitje. Ze heeft eens met haar schorte, die ze daarvoor ekspres had uit gedaan, in mijn gezicht geslagen als ik haar op de wegeling tussen de rogge tegenkwam.’ Die kastijding had ze wel verdiend, want ze had van achter de haag van ons erf, toen Klette daar voorbijkwam, samen met de twee kleintjes kwene staan roepen. ‘Je weet ook, meiske,’ pikte grootvader in, ‘dat Klette zich in haar eigen zwarte katte kon verande ren. Maar dat zal ze nu wel niet meer durven doen sedert men op Volders hof een ketel heet water op die katte heeft uitgegoten, toen ze ’s avonds, bij het melken van de koeien, uit de volle emmers kwam lek ken. Klette was deerlijk verbrand in haar gezicht, toen ze de volgende dag met haar kitte op Volders hof om kerremelk kwam.’ Nu rilden wij alle drie van ontzetting. We hadden het verhaal al meer dan eens van andere mensen horen vertellen. Het moest wel waar zijn. Klette was beslist een echte toverheks met haar zwarte kater, die een belangrijk percentage van al de katten in de streek regelmatig aan een nest jongen hielp. Klettes geitenbok had op dat vlak geen concurrentie te duchten, want alle lokale geiten werden te gepasten tijde bij hem gebracht en tegen betaling door hem bediend. Grootvader genoot van zijn sukses bij zijn toehoorders. Nu had hij ons alle drie in de gepaste stemming gebracht om samen met hem mee op te gaan in de magische nevelen der mythen. Hij kwam nu pas goed op dreef in zijn vertelling.
Het bleek al gauw dat die Duitse scheper iemand bijzonders was, toen de boer van ‘Het Kraaienhof’ iedere morgen na het getie van te negenen met hem zat te fezelen over alles en nog wat. Alhoewel die scheper Duits sprak en de boer Vlaams, begrepen ze elkaar toch. En dat was op zijn eigen al raar. Want de boer van ‘Het Kraaienhof’ was in zijn leven nog nooit verder geweest dan tot in Gent en in Brugge. En nu verstond hij zomaar Duits! Het heeft in veertien-achttien een hele tijd geduurd eer ik de Duitsers verstond. Ze zaten hier hele dagen op mijn twee boerderijen, als ze van het Ijzerfront kwamen uitrusten. Maar hun officieren, dat waren de Pruisen, die spraken een heel andere taal, Pruisisch eigenlijk. Die heb ik nooit begrepen. Ze basten als honden tegen die arme Duitse soldaten. De boer van ‘Het Kraaienhof’ kreeg een gazette, waarin hij dik 160
wijls zat te lezen. Dat was de ‘Gazette van Gent’, die al bestond van voor de Franse Revolutie en die nu in de streek nog altijd wordt gelezen. Zoiets als de ‘Gazette van Thielt’, die ik al zolang lees. De boerin las er ook in, maar alleen als er wat in stond over de streek of over moorden en bran den. En dat las ze dan voor aan het volk van het hof. Die mensen, behalve de jongste maarte, konden geen letter lezen en ook hun naam niet zetten. De boerin gaf daarna al die gazetten door aan dat maartje, die ze op haar beurt moest bezorgen aan de Duitse scheper. Zo leerde ze hem beter kennen en ondervond ze dat hij nog zo contrarie niet was. Hij las ze van het begin tot het einde. Hij had immers tijd genoeg om er in te lezen als hij met zijn schapen op gang was. De boerin zei tegen het volk op het hof dat hij dat deed om Vlaams te leren. Maar de mensen geloofden haar niet. Ze waren ervan overtuigd dat hij van Beelzebub alle talen ter wereld had geleerd, zodat hij gelijk waar hij kwam steeds alles kon begrijpen wat er om hem heen werd gezegd om daar achteraf zijn profijt uit te halen. Hij had ook boeken bij zich, die gedrukt waren in een vreemde soort letters. Dat waren toverletters, zeien de mensen op het hof. De boer en de boerin zeien wel dat het Duitse let ters waren. Maar voor de mensen op ‘Het Kraaienhof’, die zelfs de Vlaamse letters nog niet konden lezen, was het allemaal toverij wat er bij of omtrent die Duitse scheper te bespeuren was. Hij bewaarde de boeken op zijn voutekamer achter slot en grendel. Op een keer had hij de koffer, waarin die boeken zaten, laten openstaan. Ene van de maarten, die zijn bed kwam opmaken, snuffelde erin. Ze riep er de boerin bij, die er niet kon in lezen en dat toen zei van die Duitse letters tegen de maarte. De boerin vond dan nog een groot, dik boek, waarin ze wel kon lezen. ‘Dat is een ketterse bijbel,’ zei ze tegen de maarte, ‘Katholieken mogen daar zelfs niet in kijken. Maar ik heb alleen maar het opschrift gelezen: ‘En in den beginne schiep God hemel en aarde.’ Dat is toch geen ketterij en dat moet ik niet gaan biechten. Ik heb eens gelezen dat de duivel naast Luther heeft gestaan en hem allerlei ketterijen heeft ingeblazen, toen hij zijn kap over de haag had gesmeten om met een weggelopen non te kun nen trouwen. De duivel heeft hem geholpen om die non te kunnen krij gen. In ruil daarvoor moest hij de bijbel vertalen in het Duits en die vol ketterijen zetten, zodat de gewone mensen die konden lezen en alzo hun zielezaligheid verspelen. En daarna hebben ze de bijbel ook in het Hollands vertaald. Dat is bijna hetzelfde als Vlaams. De Heer mag weten hoe hij aan die Hollandse bijbel is geraakt. We kunnen alleen voor zijn zielezaligheid lezen. Maar de boer wil geen kwaad over hem horen. Hij zegt dat hij hem niet meer kan missen, omdat hij overal weg mee weet en hem raad en advies kan geven. ‘Zeg het hem niet dat wij in de boe ken van die Duitse scheper hebben gesnuffeld. Hij zou het ons zeer kwa lijk nemen en zeggen dat het onze zaken niet zijn.’ Dat was allemaal Latijn voor die maarte. Ze kon zelf geen letter lezen of schrijven. De pas 161
toors hebben eigenlijk niets liever. Want dan zullen de mensen zeker geen ketterse bijbels gaan lezen en met hen beginnen disputeren over het geloof. Want ze denken dat ze daarover de wijsheid in pacht hebben. Tussen haakjes gezegd, grootvader deed niets liever dan tegen de pas toor discuteren over God en zijn gebod, als hij op huisbezoek kwam. De pastoor nam dat wel goedmoedig op omdat hij nogal breeddenkend was. Maar ik voelde me als misdienaar, verbonden aan de liturgie van de ene, ware Kerk, toch wat beschaamd in zijn plaats, als hij zo bezig was. Maar grootvader ging onverstoorbaar verder.
Die maarte dacht er dus het hare van, in die zin dat het in haar ogen zuivere toverboeken waren en dat die Duitse scheper met de duivel omging. Want ze had onderaan in de koffer nog een zeer rare soort tab baard en een makke op een korte steel zien liggen. Op de kermis had ze eens een keukelaar bezig gezien, die met zo’n soort tabbaard aangetoorteld was en zo’n soort van tovermakke in zijn hand droeg. Ze zweeg ero ver tegen de boer, maar klabetterde daar wel over dat het schouwe gaf tegen het ander volk op het hof en ook tegen vrienden en kennissen. Het volk op het hof begon er nu ook op te letten dat die Duitse scheper nooit een kruis sloeg, dat hij de zondag nooit in de kerk te zien was en dat hij enkel zijn handen over elkaar vouwde als hij ’s middags soms mee aan tafel zat en de boerin in het Angelus voorbad. Want hij was overdag meestal met zijn schapen op weg en hij nam dan zijn eten mee. En ’s avonds was hij telkens nog eens naar zijn schapen gaan kijken, vooral eer de boerin aan het lange avondgebed begon. Het gebeurde dan ook wel dat de boever kwansuis nog eens naar zijn paarden moest gaan kij ken! Maar de mensen op ‘Het Kraaienhof’ dachten er weerom het hunne over. Ze waren ook wel niet verzot op al die gebeden van de boerin, maar ze draaiden toch gewillig hun stoel om, gingen er voor neerknielen en lazen luidop mee, al was het maar om honderd keren ‘Bid voor ons’ te antwoorden op haar litaniën. Terwijl ze die Duitse scheper nog nooit had den zien neerknielen, noch een gebenedijd woord hadden horen lezen. Ze besloten daaruit dat hij als dienaar van Satan, wijwater, gewijde kaarsen, wierook, kruisen, gebeden, kerken en kapellen diende te schu wen als de pest. Een verstandig mens kon tot dan toe nog zeggen dat die man zijn eigen gangen ging, maar dat hij verder iedereen met rust liet. En als hij een ketterse bijbel had, dat was omdat hij een protestant was en in dat geloof was opgevoed. Maar op zaterdagavond, na het half getij van te zessen, gebeurde iets heel vreemds met die rare vogel. Daarvoor was geen redelijke verklaring meer te vinden, heeft mijn grootmoeder vaak gezegd. De zaterdagavond dus was die Duitse scheper in geen velden of wegen meer te bekennen. Hij was plots van de aardbol verdwenen en niemand wist hoe hij dat had 162
gedaan en waar hij naartoe was. Maar de zondagavond rond dezelfde tijd was hij daar terug bij zijn schapen, die zich intussen heel rustig had den gedragen in en rond de schaapsstal. Het was alsof zij wisten dat hun baas weg was en spoedig zou terugkeren om weer voor hen te zorgen. Op ‘Het Kraaienhof’ had men vroeger al horen vertellen dat Duitse schepers op het einde van de week over en weer naar huis gingen om vers onder goed te gaan halen. Ginder heel ver in het Oosten. Te voet, te paard of met de koets - gelijk hoe - had men dagen nodig om daar enkel maar aan te komen. En die kerels speelden het klaar om weg en weer te gera ken in één enkele dag! Ze moesten wel kunnen toveren en door de lucht vliegen zo snel als de vogels. Maar na enkele keren kreeg men het toch in de mot dat hij, voor hij verdween, telkens naar zijn voutekamer trok, daar een tijdlang in zijn koffer stond te rommelen en tegen zichzelf aan het spreken was. Maar men kon niet zien wat hij daar eigenlijk deed, omdat hij er wel voor zorgde om de kamerdeur goed achter zich te slui ten. Een ding was zeker: men zag hem niet meer buiten komen. De oudste maarte had een tweede sleutel van die kamer. Op zekere keer sloop ze de trappen op en ging aan de deur luisteren. Ze hoorde daar binnen geen gerucht en klopte in haar stoutigheid wel vijf keer hard aan. Ze kreeg geen antwoord van daarbinnen. Ze ontsloot de deur en stapte over de drempel, zachtjes roepend op die Duitse scheper. Maar ze kreeg weerom geen antwoord. De schrik sloeg haar om het hart. Bevend over al haar leden keek ze onder het bed en in de kast. Geen Duitse scheper te vinden! Maar toen werd ze toch een gerucht gewaar. Het vensterraam van de voute, dat op de gevel van het huis uitgaf, stond in de wind te klutteren. Langs daar was hij naar buiten geraakt en zo goed als zeker weggevlogen. Wat ze daarover had horen vertellen, was dus maar al te waar! De maarte had niet te verletten. Ze donderde de trappen af en schreeuwde heel ‘Het Kraaienhof’ in rep en roer. Niemand was nog met zijn gedachten bij het werk. Men sliep slecht de volgende nacht en stond de volgende zondag bijna heel de dag naar het geluchte te kijken, zoals de duivenmelkers doen als ze een vlucht van Arras of Bretueil verwach ten. Maar die vogel moest wel vanuit het oosten en niet, zoals de duiven, vanuit het westen komen. Hoelang en met hoevelen ze ook keken: ze zagen hem niet vallen! En toch kwam hij voor het avondeten uit zijn schaapstal, alsof er niets was gebeurd. Aan het berd mee aangezeten, praatte hij opgewekt mee over koetjes en kalfjes. Want hij had intussen al heel wat Vlaams geleerd. Hij sloeg er af en toe nog wel een Duits woord tussen. Maar iedereen begreep wat hij wilde zeggen. Maar men durfde niet vragen waar hij de voorbije nacht en dag had gezeten... ‘Er w aren op ‘Het K raaien h o f’ zes kinders zoals hier, m aar ze m aakten nooit zoveel law aai zoals gider allem aal. Z o d an ig veel dat m en er met geen perse m eer kan door sla a n .’ G roo tvad er grinn ik te even en wij
163
keken schuldbewust naar de grond. Hoe vaak had moeder ons reeds de tucht en de orde, die er in andere gezinnen onder de kinderen heerste, als voorbeeld gesteld en vader bezworen om toch eens in te grijpen als we het aan tafel al te bont maakten.
‘De oudste van die kinders’ zo ging hij verder, ‘een jongen van een jaar of vijftien, had het allemaal goed in zijn oren geknoopt, wat hij over die Duitse scheper had horen vertellen. De volgende zaterdag sloop hij hem achterna, als hij naar zijn voutekamer trok. En wonder boven wonder: hij liet de deur op een gerre staan, zodat die jongen min of meer kon zien wat die Duitse scheper daar aan het uitspoken was. Hij zag hem die tab baard, waarover hij al had horen vertellen, uit zijn koffer halen, die aan trekken over zijn andere kleren en de makke met die korte steel vast pakken. Toen hoorde hij hem wat zeggen dat klonk als: ‘Over al en deur al!’ Vanaf dat moment werd hij onzichtbaar. Er begon een sterke wind te waaien, die het gevelvenster deed openslaan. Op de voute was er geen levende ziel ziele meer te zien! Die jongen wist nu alles wat hij moest weten. Zo dacht hij tenminste. De volgende week, op maandagavond, kon hij ongemerkt op de kamer van die Duitse scheper geraken. Met een gekromd koperdraadje, kon hij de koffer openkrijgen. Hij had de tab baard rap over zijn kop getrokken. Hij was veel te groot voor hem en viel in wijde plooien om hem heen. Hij pakte de makke vast en sprak de toverspreuk uit: ‘Over al en deur al!’ De wind begon te waaien en de tab baard, waarin hij helemaal gewikkeld zat, zag hij al niet meer. Dat bete kende dat hij ook voor zichzelf onzichtbaar was geworden! Het gevel venster, dat straf gesloten was, waaide open en hij vloog erdoor. Hij vloog tot vlak boven de stallingen en de boomgaard, maar niet hoog genoeg om de achterkamers, die rondom ‘Het Kraaienhof’ stonden, te ontwijken. Zijn benen sleepten over een aksternest, dat in de hoogste takken zat. De blutsekakkers in het nest tsjilpten uit alle macht; de vader- en de moederakster kwamen toegevlogen en maakten nog tien keer meer lawaai. Ze bleven al schreeuwend rondom het nest vliegen en trokken zo de aan dacht van de Duitse scheper. Hij was met zijn kudde aan het terugkeren van een tocht door de wil dernis en had de schaapskooi al bijna bereikt. Hij kreeg een ingeving dat er een grote ramp was gebeurd, maar hij wist niet direct dat het juist was. Daarvoor moest hij in een bijzonder klein toverboekske kijken, dat hij altijd in de binnenzak van zijn veste meedroeg. Het duurde niet lang of hij had het boekske vast en was er al in aan het bladeren. Intussen waren er aksters en kraaien van alle kanten komen toegevlogen. De lucht zag er zwart van! En ze krasten dat horen en zien verging! Dat ver schijnsel stond daar zwart op wit in zijn tooverboekske gedrukt: hoe meer kraaien in de lucht en hoe meer gekras, des te groter ongeluk. Er hing nu wel een zeer groot ongeluk in de lucht! Dat kon alleen voortgekomen zijn 164
omdat er iemand op een verkeerde manier gebruik had gemaakt van zijn toverspreuk, waarmee hij door de lucht kon vliegen. Hij liet zijn schapen in de steek, vloog over heg en steg naar ‘Het Kraaienhof’, rende het huis binnen stormde de trappen naar zijn kamer op. Hij zag al direct wat er gebeurd was. De deur van de voute en het deksel van zijn koffer stonden wagenwijd open, zijn tabbaard en zijn makke waren verdwenen. Iemand was ermee vandoor en vloog er nu mee door de lucht, al kermend en schreeuwend van het zeer, zoals de kraaien met hun gekras wilden beduiden. En inderdaad, onze leerling-tovenaar vloog maar steeds verder dwars door de takken van alle hoge bomen heen. Hij had wel de kerktorens, die hij op zijn vlucht naderbij zag komen, kunnen ontwijken. Want dat zou zeker zijn dood geweest zijn, had hij daar moeten tegenvliegen. Want die zouden voor hem niet gegert zijn. Hij zou er niet doorgevlogen zijn zoals door de takken van de hoge bomen, die wat uiteengegaan waren, maar die hem toch al genoeg blutsen, builen, schrammen en gabben hadden bezorgd. Het bloed droop hem al van zijn gezicht en verblindde bijna zijn ogen. En hij schreeuwde van het zeer. Hij kon nog juist de volgende kerk toren op zijn vlucht ontwijken als hij plots door een onzichtbare kracht werd omhooggetrokken en omgekeerd. Hij vloog nu ver boven de hoogste bomen en boven al de kerktorens, die hij al was voorbijgevlogen. Hij vloog ze nu voorbij in omgekeerde richting, weer naar zijn huis toe. Want wat was er gebeurd? De Duitse scheper had op zijn kamer drie keer luidop geroepen ‘Over al en boven al!’ en daarbij nog eens drie keer een bevel in tovenaarstaal, dat ik niet mag nazeggen om ulder niet te beto veren. Maar in het Vlaams wil het zeggen: ‘Keer terug! ’ En onze jonge vriend was al aan het terugkeren. Hij zag ‘Het Kraaienhof’ zeer snel naderbij komen. De kraaien en de aksters stoven uiteen in alle richtin gen en het werd weer heel stil boven het erf. De jongen daalde naar bene den. De schrik sloeg hem om het hart, omdat hij dacht dat hij pardoes op de grond zou neervallen en zijn benen en armen zou breken. Maar dat gebeurde niet. Hij vloog zachtjes door het dakvenster, dat nog openstond, binnen in de voutekamer. En daar stond hij in de veel te lange en veel te grote tabbaard voor de Duitse scheper! ‘Hoe ziet ge eruit!’ riep die, ‘Ik heb joe nog juist op tijd kunnen terugroepen. Ge zat al bijna boven de stad Gent en ge waart al verblind door het bloed voor joen ogen. Ge zoudt al die hoge gebouwen en kerktorens niet meer kunnen gemeden hebben. Maar nu zijt ge hier levend terug. Ik doe joe mijn toverkleed uit en wrijf je snel in met toverzalf om al joen blessuren op toverslag te genezen.’ De jongen deed zijn ogen toe en verzonk even in een toverslaap. Als hij ze weer open deed, bekeek hij zichzelf in de spiegel van de kleerkast. Al zijn schrammen, builen, blutsen en lelijke gabben waren weg. En ook het bloed was weggevaagd. Hij zag er weer uit als een halfuur geleden, toen 165
hij aan zijn avontuur was begonnen. ‘Dankjoe wel... dank joe wel... Dank joe wel, meneer de Duitse scheper,’ stamelde hij. ‘Meneer! Geen gemeneer,’ lachte die, ‘Ik heet Hans. Dat komt van Johannes. En daar komt ook Wannes van, zoals gie heet.' ‘Ik heb toch een lelijke toer uitgestoken,’ bekende Wannes. ‘Ik zal het nooit, nooit of nooit meer doen.’ ‘Ik geloof joe op joen woord,’ lachte Hans. ‘Het is joe al vergeven. En bin nen een paar jaar zal ik joe alles goed leren en vooral de juiste spreuk leren zeggen, zodat het niet meer verkeerd loopt. Dan kunt ge vliegen waarnaar da je wilt en krijgt ge mijn toverkleed, mijn toverboekske en mijn tovermakke. En dan ben ik zelf tovenaar af.’ ‘Hoe kan dat zijn?’ riep Wannes. ‘Moej dan nie meer naar de heimat vliegen om vers onder goed te gaan halen?’ ‘Binnen een paar jaar zal ik ginder niets meer ver loren hebben. Ik wil immers hier nest maken. Maar ik moet eerst nog wat werken en sparen. Want nest maken kost geld. En men moet daar voor met zijn tweeën zijn. En die tweede persoon zal dan wel iedere week mijn vers ondergoed klaarleggen.’ ‘Dat heb ik mijn moeder al dikwijls horen zeggen, van dat nest maken,’ lachte Wannes en hij bloosde verle gen. ‘Ge moet dus al een, een... wel ja. Een meiske kennen, die samen met joe wil nest maken. Ik denk dat ik weet wie dat is... Dat is... Dat kan niet anders... Dat is ons jongste maartje! Ze brengt joe iedere dag de gazetten en ze blijft dan altijd wat klappen en lachen tegen joe. En ze heeft zo’n leute als je entwa in het Duits tegen haar zegt. Entwa van ‘doe allain.' ‘Ge hebt het juist geraden,’ lachte Hans, ‘ik wil niet dat ze met een tovenaar moet trouwen. Iemand die gelijk wanneer van haar kan wegvliegen. De dag voor we trouwen, doe ik afstand van mijn bijzonde re gaven en draag die aan joe over. Dan leer ik joe alles wat daj moe weten uit mijn toverboekske. Maar ik leer joe vooral de juiste toverspreuk zeggen om over alles heen te kunnen vliegen.’ Zo werd Wannes, de oudste zoon van ‘Het Kraaienhof’, twee jaar later, als Hans met Klaratje trouwde, zijn ramplasant met de tabbaard, de tovermakke, het toverboekske en heel de santeboetiek. En hij miste nooit meer als hij ergens naar toe wilde vliegen. Het was niet meer van ‘Over al en deur a l!’ Want Hans was scheper af, omdat hij boer werd. Want men kan geen scheper en boer tegelijk zijn. Men is het ene of het andere. En een boer kan niet goed boeren zonder een boerin. Klaratje werd dus Hans zijn boerin op een hof van een paard en vijf koeien, dat ze konden overnemen en pachten. Maar men kan wel een goede scheper zijn zon der scheperin, desnoods zijn leven lang. Want scheper zijn is een stiel apart. Ik weet niet wat er later van Wannes is geworden. Maar hij zal wel geen scheper gebleven zijn op het hof van zijn vader. En dan zal hij ook wel op zoek gegaan zijn naar een meiske, die met hem mee wilde 166
gaan boeren. En dan... Jawel dan... zal dat meiske ook wel met een echte boer willen getrouwd zijn en niet met één die half en half scheper was gebleven. En die ’s nachts, als hij naast haar in zijn tabbaard lag te sla pen, in ene keer kon wakker worden, opstaan en fluisteren van ‘Over al en boven al.’ Om er dan met één zwier van door te zijn!
167
René De Clercq Luc Goeminne Maurits Vandeputte
BEVOLKING EN GRONDBEZIT IN OESELGEM TIJDENS DE 18' EEUW In het rijksarchief te Kortrijk berust een uitgebreid landboek van Oeselgem uit 1770, opgesteld door Jean-Baptiste Van Huffel1. Het bevat in totaal 526 artikels of grondpercelen. De totale oppervlakte van alle per celen samen - waarvan telkens de eigenaar (en nooit de pachter), de oppervlakte en de aard van de grond vermeld wordt - bedraagt 315 bun ders 2 honderdlands 11 grote roeden (447 ha)2. Oeselgem wordt in het landboek onderverdeeld in drie wijken. Ten eerste is er de noordelijke Pontwijk (128,46 ha), bestaande uit 154 percelen, gelegen tussen Gottem en de Leie. De Kerkwijk met 231 percelen (197,60 ha) lag meer westelijk en werd begrensd door Wakken, de Leie en de Dorpsweg naar Gottem. De 141 percelen van de Neerhoek (120,52 ha) ten slotte werden afgebakend door diezelfde Dorpsweg in het noorden en de langgerekte Leiebocht naar het zuiden. Vele percelen zijn klein, andere (zoals som mige weiden en bossen) zeer groot. Gemiddeld zijn de percelen in de drie wijken even groot, waaruit kan afgeleid worden dat de verkaveling en opdeling in kleine percelen in het ganse dorp ongeveer gelijkmatig verlopen is. De oppervlakte van de straten, wegen en beken blijft ech ter onvermeld. Wij konden echter achterhalen dat dit veertien hectaren bedroeg.
1
Rijksarchief Kortrijk (R.A.K.), Fonds Aanwinsten VI, nr. 1935 (microfilm).
2
De gebruikte oppervlaktematen in het landboek zijn het bunder (1 ha 41 are 70 centiare), het hon derdlands (8 a 86 ca) en de grote roede (35 ca of m;), alle Kortrijkse maten. Een bunder (B) beslaat zestien honderdlands (C) en een honderdlands omvat 25 grote roeden (R).
168
Overzicht van de bewoning in Oeselgem anno 1770 Wijk Oppervlakte Aantal percelen Gemiddelde perceelgrootte Aantal eigenaars Gemiddelde eigen足 dom per eigenaar Pachthoven Bewalde hofstede Hofsteden Kleine hofsteden Huizen Herbergen Molens
1. Pontwijk
II. Kerkwijk
III. Neerhoek
Totaal
128,46 ha 154
197,60 ha 231
120,52 ha 141
461 526
0,83
0,86
0,85
0,85
35
59
24
3,7 ha
3,3 ha
5,0 ha 1
10 3 3
2 24 7 28 2 1
10 1 1 1
1 2 44 11 32 3 1
Totaal woonhaarden
15
64
14
94
Aantal inwoners
103
363
83
549
Bos Akkerland Weide
10 ha 92 ha 23 ha
24 ha 108 ha 61 ha
6 ha 65 ha 48 ha
40 ha 265 ha 132 ha
Bebossing
8%
12%
5%
80/knr
184/knr
69/knv'
Bevolkingsdichtheid
Alleen de westelijke Kerkwijk was anno 1770 nog matig bebost (12 %). De twee andere wijken langs de Leie hadden weinig of geen bos meer (5 tot 8 %), maar wel veel weiden. Enkele bospercelen in de Kerkwijk zijn nog opvallend groot, zoals het Venbos (6,5 ha) met er rond nog enkele losse bospercelen (samen 4 ha). Heiden en moerassen worden niet als dusdanig genoemd in het landboek. Wel wordt aangegeven of de percelen akkerland, weide of bos zijn. Volgens de telling van 1765 (vijf jaar voordat Van Huffel dit landboek opmaakte) telde Oeselgem toen 549 inwoners in 97 woningen. Het zaailand besloeg toen 344 ha, de weilanden 86 ha en het bosareaal slechts tien hectaren. De nauw足 keurige cijfers van het landboek geven dus duidelijk afwijkende cijfers: het bosareaal was beduidend groter (40 ha), het weideareaal ook (132 ha), ten koste dus van het totale akkerland (265 ha)3. Merkwaardig is dan weer de telling van 1796 die 843 Oeselgemnaars telde (een drie足 honderdtal meer dan dertig jaar voordien) en slechts een 93-tal wonin足 gen4.
R.A.K., Fonds Bruine Pakken, nr. 6526. Rijksarchief Brugge, Fonds Franse hoofdbesturen, nr. 1242.
169
gotthfcm
170
Interessant is het grondgebruik rond 1770 te vergelijken in drie aan elkaar palende Leiedorpen, respectievelijk aan de linkeroever (Grammene, Gottem en Oeselgem) en rechteroever (Machelen, Olsene, Zulte). Daarbij is het vooral opvallend hoe de relatieve bebossingsgraad op de rechteroever veel hoger was dan op de linkeroever: Grammene 2 %, Gottem 3 % en Oeselgem 9 % tegenover Machelen 25 %, Olsene 21 % en Zulte 31 % !
Grammene Gottem Oeselgem Machelen Olsene Zulte
Oppervlakte Bevolking ha 291 336 599 644 461 549 1286 961 1009
1690 1360 937
Dichtheid /km2 115 108 119
Bos ha 6 22 40
Akkers ha 260 392 265
Weide ha 38 111 132
124 141 93
318 205 316
680 580 472
86 97 106
In totaal telt men in 1770 honderd verschillende eigenaars in Oeselgem. Zeker tien van hen woonden niet in dit dorp en verpachten enkel hun eigendom ter plaatse. De twaalf grootste eigenaars bezaten samen 60 % van de grondoppervlakte van Oeselgem. De 81 kleinste eigenaars beza ten hiervan soms slechts 27 %. Het is opvallend dat jonkheer Hieronimus-Oliverius Limnander, dorpsheer van Zulte, overleden in 1768, geen enkele bezitting had in Oeselgem. De dorpsheerlijkheid Te Lake lag dus uitsluitend op Zulte en niet in Oeselgem, zoals door De Flou ver keerdelijk werd voorgesteld. Vijf boeren baatten een bedrijf uit tussen de twintig en zestig hectaren, 7 één tussen 10 en 20 ha, tien één tussen vijf en tien, veertig één tussen één en vijf hectaren en ten slotte 32 keu terboertjes met minder dan één hectare.
1.
Adel
8
105,49 ha (22,9%)
II. Kerkelijke Instellingen
13
57,02 ha (12,3%)
III. A. B. C. D. E.
4 3 8 35 29
90.49 ha (19,6%) 46,77 ha (10,4%) 57,27 ha (12,4%) 80,14 ha (17,6%) 14,08 ha (3,2%)
100
451 ha (100%)
Burgers en landbouwers Grote eigenaars (20-60 ha) Eigenaars (10-20 ha) Eigenaars (5-10 ha) Eigenaars (1-5 ha) Kleine eigenaars ( < 1 ha)
Totaal
Het landboek van Oeselgem bevat 32 goed beschreven en gelokaliseer de toponiemen. Volgens de belangrijkheid bestaan verschillende catego rieën woningen: pachthof, omwalde hofstede, hofstedeke, behuisd erf. Voorts zijn er nog herbergen en een windmolen; een smidse en overbuur
171
blijven echter onvermeld. In 1770 telde Oeselgem drie herbergen: het schepenhuis ‘De Arend’ en ‘Den Duurniet’ (in de Kerkwijk) en ‘De Zw aan’ (Neerhoek). Negen jaar later worden er maar twee meer ver meld: ‘Den Duerniet’ en eene herberghe daer voor teecken uythangt de waepen van den heere der selver prochie (het schepenhuis)5. Reeds in 1481 wordt een meulenwal te Oeselgem geattesteerd6. In het landboek, waarin de dorpsmolen getekend staat, is er ook sprake van de meulendam (de verhevenheid waarop de windmolen stond) en het meulenhuys. De molen, toentertijd eigendom van de dorpsheer Emmanuel de Kerchove d’Ousselghem, werd anno 1796 gebruikt door Nicolas Jammart (52 jaar) en François Claeys (69 jaar). Rond diezelfde tijd werd er dichtbij de dorpsmolen - enkel de Meulendreve lag ertussen, zo toont de Popp-kaart van 1850-1855 - een tweede houten windmolen gebouwd, maar die werd reeds kort na 1856 afgebroken. Dit leiden we af doordat op de kaart van Philippe Van Der Muelen uit 1856-1860 enkel nog de houten dorpsmolen getekend staat. Ook deze molen verdween niet veel later: in 1877 werd hij afgebroken of in brand gestoken. Voordat we dieper ingaan op de inhoud van het landboek staan we eerst even stil bij de gehanteerde soortnamen voor de grondpercelen (partij en). Land staat steeds voor akkerland. Bulken (weinig vernoemd overi gens) staan hier meestal voor stukken akkerland omheind met stroken houtgewas. Soms is een bulk ook weideland, bijvoorbeeld omschreven als een meersch met d ’haeghe ofte schootcant of een meersch met den uytplant. Geweet als naam van een weide komt veertien maal voor. Het standaardwoord is bijna altijd meersch (56 keer). Een kleine weide is dan een meerseiken. Wisselmeersch komt vijf maal voor, ettinge drie maal. Eens zijn ettinge en geweet synoniem. Eenmaal ontmoeten we een meersch genaemt de Bedolven Weede. Driemaal lezen we een meer seiken wesende eenen aert, een aanlegplaats langs de Leie. 39 maal vin den we een maaimeers, driemaal een koeiweede. Een bebost terrein wordt steeds bosch genoemd, een klein bosje is een bosselken. Vier maal wordt een bos met een planterije gelijkgesteld, d.i. een jong aangeplant bos. Voor heide vinden we eenmaal heet. Heel sporadisch ontmoeten we een weide of bos met putten, d.i. waterpoelen. Bij een hofstede noteerden we tweemaal een lochtinck, d.w.z. een omsloten moestuin. Behalve een cnokxke genoemt de Vierschaere vonden we onder nummer 194 een vermeldenswaard perceel: een onwalde motte is een bos. Een oude verlaten woonsite? Perceel 233 ten slotte is een behuisde hofstede met motte en wallen.
5
Arickx V., Herbergen in de kasselrij Kortrijk in 1779, in: Verslagen en Mededelingen van ‘De LeiegouwWII, 1965, p. 22.
6
De Clercq R., Goeminne L., De heren van Oeselgem, in: De Roede van Tielt, XXXII, 2001, p. 5.
172
Wapenschilden van Emmanuel de Kerchove dâ&#x20AC;&#x2122;Ousselghem, laatste heer van Oeselgem, en van twee grondbezitters te Oeselgem
173
OVERZICHT VAN DE EIGENAARS VOLGENS CATEGORIE I. Adel 1.
de Kerchove d ’Ousselghem Emmannuel-Frans, heer van Oeselgem7 Pontwijk: weide: 0,65 ha - Kerkwijk: een hofstede met een boom gaard: 0,65 ha, land: 17,37 ha, den Molendam: 0,15 ha, een bos met een omwalde motte: 0,24 ha, het Vennebos: 6,48 ha, bos: 1,63 ha, weide: 0,68 ha - Neerhoek: een Pachthof: 2,11 ha, het Molenhuis: 0,33 ha, land ‘De Kouter’ : 11,78 ha, land: 10,32 ha, weiden: 10,02 ha. Totaal: 62,41 ha.
2.
Piers Jan-Karel-Ignaas, heer Van Nieuwenhuyse, erven8 Pontwijk: een weide als aard aan de Leie: 0,35 ha, land: 1,14 ha, weide: 1,46 ha - Kerkwijk: een hofstede: 1,01 ha, land: 16,28 ha, bos: 3,72 ha - Neerhoek: land: 1,14 ha, weide: 5,31 ha. Totaal: 30,41 ha.
3.
Baron Zinzerling, erven9 Pontwijk: land: 1,09 ha - Kerkwijk: hofstede: 0,44 ha, land: 1,97 ha. Totaal: 3,50 ha.
De Clercq R., Goeminne L., o.c., p. 3-9. Met de erven van de heer van Nieuwenhuyse worden misschien de kinderen van Jan Karei Ignaas Piers (1694-1767) en van zijn vrouw Maria-Theodora Triest, vrouw van Raveschoot bedoeld. Zij was overleden in 1760 en hij in 1767, dus enkele jaren voor het opstellen van het landboek van Oeselgem. Hij had gewoond op zijn kasteel te Olsene, waar hij ook 174 ha land bezat. Hij was echter geen dorpsheer van Olsene. Deze Jan Karei Ignaas Piers had door het testament van zijn maternele oom Donaas Maximiliaan Lanchals het kasteel van Olsene en een groot aantal goede ren, o.a. te Olsene en Oeselgem, ontvangen. Zijn kinderen, de erven uit het landboek, waren: Karel-Frans-Jozef Piers (de laatste heer van Welle), Augustin-Hyacinth-Jozef Piers en Frans-JozefTheodoor-Ghisleen Piers. Ze waren de neven van de toenmalige heer van Oeselgem, EmmanuelFrans de Kerchove d’Ousselghem. Dat wijlen Jan Karei Ignaas Piers ook heer van Nieuwenhuise genoemd wordt in het landboek van 1770, komt door het feit dat de familie Piers lange tijd in het bezit was van de heerlijkheid Nieuwenhuyse onder Kuurne. Het kasteel van Nieuwenhuyse te Kuurne was ook lange tijd, tot 1858, de verblijfplaats van het geslacht Piers. Een andere moge lijkheid is ook dat met de heer van Nieuwenhuyse, Francies-Jozef-Jacob Piers, een jongere broer van Jan-Karel-Ignaas Piers, bedoeld wordt. Deze droeg zeker de titel van heer van Nieuwenhuyse. Hij bleef ongehuwd. Doch hijzelf had van een rijke maternelle oom geen goederen te Oeselgem ontvangen, zoals zijn oudere broer. De vraag blijft dus voorlopig onopgelost. Met de in 1761 overleden baron van Zinzerling wordt Renier-Jozef de Zinzerling bedoeld. Hij was in 1715 in Den Haag geboren als zoon van Frans-Adolf de Zinzerling, ambassadeur van Oostenrijk. Hij was in 1754 gehuwd met Isabella-Maximiliana van Reynegom, dochter van de heer van Herenthout. Zij overleed in 1755. Renier-Jozef woonde te Gent-Langerbrugge op het goed Ten Boekel. Hij had een zuster Maria-Isabelle van Zinzerling ( t l 756), die gehuwd was geweest met Engelbert-Maarten-Jozef de Kerchove ( t l748), oom van de dorpsheer van Oeselgem in 1770, en vader van Albert-Disideer de Kerchove, dorpsheer van Olsene in 1763. Met de erven van de baron van Zinzerling zijn bedoeld zeven kinderen, waarvan vier dochters en drie zonen. De bijzondere erfgenaam was baron Engelbert-Jozef de Zinzerling geboren te Gent in 1747 en gehuwd met Maria-Emmanuella Helias d’Huddeghem. Hij was advocaat bij de Raad van Vlaan deren en overleed te Gent in 1819.
174
4.
de Plotho Karel-Jozef, baron van Ingelmunster'0 Kerkwijk: land: 2,66 ha, weide: 0,78 ha. Totaal: 3,44 ha.
5.
Burggraaf van Nieuland, erfvrouw en erven" Pontwijk: een hofstede: 1,50 ha, land: 0,51 ha, weide: 0,47 ha. Totaal: 2,48 ha.
6.
Jonkheer Joannes-Joseph Veranneman, erfvrouw'1 Kerkwijk: een hofstedeke, 0,38 ha, land: 1,59 ha - Neerhoek: land: 0,17 ha. Totaal: 2,14 ha.
7. Jonkheer Ignace-Joseph van Pottelsberghe, heer van Herlegem te
Kruishoutem'3 Kerkwijk: land: 0,88 ha - Neerhoek: weide: 0,71 ha. Totaal: 1,59 ha. 8.
Charles-Florent-Joseph van Maldegem-Haudion, graaf van Wakken1 3 2 *4 Kerkwijk: land: 1,26 ha.
De heerlijkheid Ingelmunster met het kasteel werd in 1583 verkocht aan de Duitse familie de Plotho. Karel-Jozef de Plotho was heer van Ingelmunster vanaf 1767. Hij was toen amper acht jaar oud! Het was de laatste heer van Ingelmunster. Hij overleed ongehuwd te Parijs in 1825. 11
Met de in 1767 overleden burggraaf van Nieulant wordt Hubert-Frans-Pieter van Nieulant bedoeld. Hij was geboren te Gent in 1722 als zoon van Pieter-Jan van Nieulant. In 1743 wordt hijzelf burggraaf van Pottelsberghe, heer van Ruddervoorde, Coudekerken en Noortvelde. Hij huwde in 1747 met Francisca Josepha Allegambe, dochter van Karei, baron van Ouwegem. Hij kreeg elf kinderen. Hij woonde steeds te Gent. In 1755 was hij hoogbaljuw aldaar. Hij overleed plots in 1767. Hubert was een zeer verre nazaat van Joos van Nieulant, wiens dochter jonkvrouw Johanna-Margareta van Nieulant in 1571 enkele eigendommen te Olsene bezat.
12
Jonkheer Jan-Jozef Veranneman was geboren te Brugge in 1730 als zoon van ridder Jan-Simon Veranneman, heer van Gentbrugge, Steenbrugge en van Maria Van Alteren. In 1756 huwde hij met Angelica-Francisca De Massiet, enige dochter van Jan-Frans en Maria Theresia Van May, barones en vrouw van Watervliet. Hij kreeg niet minder dan vijftien kinderen. Hij woonde steeds te Brugge waar hij nog schepen was. Het is eigenaardig dat in het landboek van Oeselgem uit 1770, zijn vrouw reeds erfvrouw wordt genoemd, alhoewel hij pas in 1808 te Brugge overleden is. De familienaam is een metroniem: Ver-Anne man: man van vrouw Anna.
13
Jonkheer Jan-Jozef-Libor van Pottelsberghe is geboren te Gent in 1696, als zoon van ArthurHyacinth-Jozef, heer van Herlegem en Anna-Aurelia-Albertina Lanchals, vrouw van de Potterie. In 1735 wordt hij op zijn beurt heer van Herlegem (onder Kruishoutem] en Zwavenaarde. Hij was lange jaren schepen te Gent en hoger ambtenaar. Hij woonde meestal te Gent waar hij overleed in 1775.
14
Graaf van Wakken was in 1770 Charles-Florent-Joseph van Maldegem, geboren rond 1715, als zoon van Jan Domien, graaf van Maldegem, veldmaarschalk van keizerin Maria-Theresia en Anna-Amour van Haudion, gravin van Wijnegem. In 1740 huwt hij met N. von Stein, dochter van een Freiherr en luitenant-generaal. In 1747 volgt hij zijn vader op als graaf van Maldegem. Later wordt hij kapitein van een infanterie-regiment. Door het kinderloos overlijden van zijn schoon broer Karel-Jan-Domien graaf van Haudion en van Wakken, wordt hij op zijn beurt in 1762 ook graaf van Wakken en Haudion. Haudion is bij deze gelegenheid de toegekende naam voor Wijnegem. Hijzelf overleed ten slotte in 1783. Haudion is een gehuchtnaam onder Lamain, een dorpje op 7 km ten westen van Doornik, op de Franse grens.
175
II. Kerkelijke instellingen 1.
Klooster van Deinze te Gent15 Pontwijk: een hofstede: 0,64 ha, land: 9,37 ha, weide: 1,03 ha Neerhoek: een hofstede: 0,83 ha, land: 1,18 ha, weide: 4,69 ha. Totaal: 17,74 ha.
2.
Abdij van Sint-Pieters te Gent16 Kerkwijk: een huis: 0,35 ha, een huis: 0,38 ha, land: 11,50 ha, weide: 1,97 ha. Totaal: 14,20 ha.
3. Kerk van Oeselgem17 Pontwijk: bos: 0,31 ha - Kerkwijk: een huis: 0,18 ha, een huis: 0,18 ha, een huis: 0,05 ha, land: 0,41 ha - Neerhoek: een hofstede: 1,76 ha, een hofstede: 1,01 ha, land: 0,65 ha, weide: 5,41 ha, bos: 0,33 ha. Totaal: 10,29 ha. 4.
Kapittel van O.-L.-Vrouw van Kortrijk Kerkwijk: land: 2,76 ha - Neerhoek: weide: 1,90 ha. Totaal: 4,66 ha.
5.
Armendis van Oeselgem Kerkw ijk: een hofstede: 0,71 h a , een huis m et land: 0,58 h a , land: 1,92 h a, w eide: 0,08 ha - N eerhoek: w eide: 0,35 ha.
Totaal: 3,64 ha. 6.
Klooster van Sion te Oudenaarde18 Pontwijk: weide: 2,54 ha.
7.
Kapelrij van Tielt Kerkwijk: land: 1,47 ha.
8.
Sint-Catharina-kerk van Wakken Kerkwijk: land: 0,77 ha - Neerhoek: weide: 0,42 ha. Totaal: 1,19 ha. Het Sint-Margriete-klooster van Deinze was in 1580 totaal vernield. In 1584 vestigden de kloos terzusters zich definitief te Ekkergem onder Gent. Het klooster van Deinze te Gent bezat ook te Petegera-aan-de-Leie een hoeve en 62 ha gronden alsook 95 ha landbouwgronden te Nazareth. De Sint-Pietersabdij van Gent bezat vanaf de Middeleeuwen eigendommen te Oeselgem bij de dorpskerk aldaar. Ze behield dit bezit van 1378 tot laat in de achttiende eeuw. Oeselgem wordt misschien voor het eerst vermeld in het tiende-eeuwse 'fragment' van de SintPietersabdij te Gent: prope flumina Leia in loco vocatnr Hucalhem. Het O.-L.-Vrouwhospitaal van Sion te Oudenaarde bezat van 1286 het uitgestrekte Goed te Biesdonk te Machelen op de grens met Petegem. In 1572 was het 25 ha groot, waarvan bijna 162 ha heide. Op Petegem zelf bezat het hospitaal ook 7 ha eigendom.
176
9.
Kapittel van Doornik Kerkwijk: land: 0,73 ha.
10. Kerk van Olsene Pontwijk: weide: 0,54 ha. 11. Kerk van Markegem Neerhoek: weide: 0,52 ha. 12. Hospitaal van Tielt Neerhoek: weide: 0,33 ha. 13. Pastorij van Oeselgem Kerkwijk: de Pastorie: 0,27 ha.
III. Burgers en landbouwers
A. Grote eigenaars: 20 tot 60 ha. 1. Heer Stauthaemer Pieter15 Kerkwijk: land: 0,95 ha - Neerhoek: een hofstede: 0,48 ha, land: 10,28 ha, weiden: 2,26 ha, een grote meers ‘den Ham ’: 6,77 ha en bos: 3,38 ha. Totaal: 24,12 ha. 2.
Mijnheer van Wassenhove, erven1" Pontwijk, bij de Pontweg en de dorpsweg naar Gottem: een hofste deke: 0,47 ha, land met huis: 0,71 ha, een cnocxke genaemt ‘de Vierschaere’ , land: 16,49 ha, weide: 1,35 ha, bos: 1,71 ha en heide: 2,40 ha. Totaal: 22,37 ha.
3.
Lammertijn Joannes-Secundns1' Pontwijk: land: 3,66 ha, weide: 1,11 ha, bos: 0,31 ha. Kerkwijk: een bewalde hofstede met motte en boomgaard: 1,22 ha, een huis met land: 0,58 ha, land: 10,21 ha, weide: 1,77 ha, en bos: De familienaam Stauthaemer kwam in de achttiende eeuw vooral voor te Evergem, Gentbrugge, te Merelbeke, Heusden, Melle, Munte, Gontrode, Landskouter en Scheldewindeke. In de bevolkingstelling van 1796 komt de familienaam te Oeselgem niet meer voor. Onduidelijke familienaam teruggaande op stouthamer (soort hamer?). De familienaam Van Wassenhove kwam in 1638 reeds frequent voor te Ruiselede. In de acht tiende eeuw ontmoet men de naam reeds vaak te Waarschoot, Vinderhoute, Ursel, Aalter, Knesselare, Landegem, Merendree, Zomergem, Lovendegem, Drongen, Hansbeke, Lotenhulle, Nevele, Zeveren, Vosselare, Scheldewindeke en Balegem. De familienaam gaat wellicht terug op de plaatsnaam Wassenhove in Grotenberge (Oost-Vlaanderen).
177
3,51 ha. Totaal: 22,37 ha. 4.
De Doncker Pieter Pontwijk: een hofstede: 1,05 ha, land: 8,98 ha, weide: 8,25 ha. Kerkwijk: land: 2,59 ha. Totaal: 20,87 ha.
B. Eigenaars: 10 tot 20 ha. 1.
Goemaere Jozef, weduwe en erven Pontwijk: een hofstede: 1,96 ha, een hofstede: 0,98 ha, land: 11,32 ha, weide: 0,28 ha, bos: 0,73 ha - Kerkwijk: een hofstedeke: 0,38 ha, land: 3,03 ha en weide: 0,40 ha. Totaal: 19,08 ha.
2. Juffrouw Laviellette Marie-Thérèse12 Kerkwijk: land: 2,13 ha - Neerhoek: een hofstede: 0,75 ha, land: 8,11 ha, weiden: 5,80 ha. Totaal: 16,79 ha. 3.
Advokat Vander Meulen, erven Kerkwijk: een hofstede: 0,75 ha, land: 7,06 ha, weide: 1,01 ha en bos: 1,35 ha - Neerhoek: weide: 0,73 ha. Totaal: 10,90 ha.
C. Eigenaars: 5 tot 10 ha. 1. De Doncker Jacob Pontwijk: Hofstede en boomgaard: 2,57 ha, land: 3,50 ha, weide: 1,90 ha en bos: 1,60 ha. Totaal: 9,57 ha. 2.
Mijnheer Caloen, erven23 Pontwijk: een huis met land: 0,49 ha, land: 5,96 ha, weide: 2,41 ha, bos: 0,61 ha. Totaal: 9,47 ha. De familienaam Lammertijn komt te Oeselgem ook onder de oorspronkelijke vorm Lambertijn voor. De vorm Lammertijn kwam vaak voor te Zulte in de achttiende eeuw, ook te Wannegem. Patroniem, vleivorm van Lambert, Lambrecht. Lavielette is een romaanse naam. Variatie van het Oudfrans ‘la vieille’, het oudje. De heer Caloen (lees: van Caloen) behoorde misschien tot de Brugse adel. Een familienaam naar de plaatsnaam Calonne (Henegouwen) of Calonne-sur-la-Lys of Calonne-Ricouart (Pas de Calais).
178
3.
Vermeersch Philippe Kerkwijk: een hofstede met een aard: 1,49 ha, een huis: 0,19 ha, land: 6,88 ha en bos: 0,32 ha. Neerhoek - weide: 0,53 ha. Totaal: 9,41 ha.
4.
De Clercq Joannes Neerhoek: een hofstede: 1,47 ha, een hofstede: 0,53 ha, land: 1,83 ha, weide: 1,42 ha en bos: 1,55 ha. Totaal: 6,80 ha.
5. Mijnheer Van de Woestijne Pontwijk: land: 3,44 ha, weide: 2,52 ha - Kerkwijk: land: 0,39 ha. Totaal: 6,35 ha. 6.
Lippens Kristoffel, erven Kerkwijk: een hofstede: 1,56 ha, land:2,44 ha en bos: 0,33 ha Neerhoek: land: 0,25 ha, weide: 1,50 ha. Totaal: 5,78 ha.
7. De Smet Lieven Kerkwijk: huis en land: 0,90 ha, huis: 0,14 ha, huis: 0,13 ha, de her berg ‘De Arend’: 0,10 ha, land: 1,28 ha, weide: 1,84 ha en bos: 0,58 ha - Neerhoek: Herberg De Swaen: 0,72 ha. Totaal: 5,69 ha. 8.
Van Aelst Joannes, erven Pontwijk: een hofstede: 0,65 ha, land: 2,63 ha, weide: 0,94 ha, bos: 0,64 ha - Kerkwijk: land: 0,63 ha. Totaal: 5,50 ha.
D. Eigenaars: 1 tot 5 ha. 1.
Heer Storme Amandus Pontwijk: land: 0,58 ha, bos: 0,90 ha - Kerkwijk: een hofstede: 0,64 ha, land: 0,64 ha, een hofstede: 0,65 ha, land: 0,71 ha - Neerhoek: weide: 0,77 ha. Totaal: 4,89 ha.
2.
Los Karei Neerhoek: een hofstede: 0,34 ha, een hofstede: 0,55 ha, land: 2,89 ha, weide: 0,55 ha. Totaal: 4,33 ha.
179
3.
Hamerlinck Joannes Pontwijk: een hofstede: 0,21 ha, land: 1,09 ha - Kerkwijk: een hof stede en weide: 1,20 ha, land: 1,65 ha. Totaal: 4,15 ha.
4.
Lessens Joannes24 Kerkwijk: huis en land: 0,50 ha, land: 2,06 ha, bos: 1,19 ha. Totaal: 3,75 ha.
5. Moerman Michiel Kerkwijk: een hofstede: 0,72 ha, land: 2,82 ha. Totaal: 3,54 ha. 6.
D â&#x20AC;&#x2122;hane Pieter Kerkwijk: een hofstede: 1,66 ha, land: 1,42 ha, weide: 0,29 ha en bos: 0,02 ha. Totaal: 3,39 ha.
7.
Procureur Van Doorenzeele N., erven25 Pontwijk: land: 0,70 ha - Neerhoek: weiden: 2,56 ha. Totaal: 3,26 ha.
8.
Vande Buerie Pieter, erven26 Kerkwijk: hofstede: 0,68 ha, land: 1,50 ha, bos: 0,75ha. Totaal: 2,93 ha.
9.
Schellaert Adriaen27 Kerkwijk: een hofstede: 0,94 ha, een huis en land: 1,60 ha, bos: 0,39 ha. Totaal: 2,93 ha.
10. Cnudde Ignatius Kerkwijk: een omwalde hofstede: 2,50 ha, een hofstedeke: 0,35 ha. Totaal: 2,85 ha. De familienaam Lessens kwam in de achttiende eeuw reeds vaak voor te Asper, Vosselare, Deurle, Sint-Martens-Latem, Gottem, Wontergem, Machelen en Zulte. Lessens is een patroniem naar de mannelijke voornaam Lessin. Diminutief van de Germaanse voornaam Lezzo, afgeleid van een lied-naam. Procureur Van Doorenzele woonde wellicht te Gent. Deze familienaam kwam in de achttiende eeuw vooral voor te Wachtebeke, Gentbrugge, Heusden en ook te Gavere. De familienaam Van Doorsele is afgeleid van de plaatsnaam Doorzele in Evergem. De familienaam Vanden Burie wordt in de achttiende eeuw opgemerkt te Gottem, Machelen en Petegem-aan-de Leie. De familienaam komt in de zestiende eeuw reeds voor te Kortrijk. Naar een plaatsnaam. Picardisch: burie (wasserij, washuis). De familienaam Schellaert(s) kwam in de achttiende eeuw vooral voor te Scheldewindeke, Nazareth en Eke. De familienaam Schellaert is een afleiding van schellen, schallen, doen klinken. Bijnaam voor een lawaaimaker.
180
11. Lippens Lieven Kerkwijk: een hofstede: 0,14 ha, land: 2,68 ha. Totaal: 2,82 ha. 12. Bertsoen Joannes28 Kerkwijk: een hofstede: 0,37 ha, een huis en bos: 0,32 ha, land: 1,72 ha, weide: 0,35 ha. Totaal: 2,76 ha. 13. Van Den Heede Franรงois Pontwijk: een hofstede: 0,78 ha, land: 1,46 ha. Totaal: 2,24 ha. 14. Galle Joannes Pontwijk: een huis met land: 2,21 ha. 15. De Smet Joannes Kerkwijk: een hofstedeke: 0,31 ha, een hofstedeke: 0,33 ha, land: 1,56 ha. Totaal: 2,20 ha. 16. Claus Joannes-Jozef Kerkwijk: een hofstede en land: 2,19 ha. 17. Heer Vande Woestijne Christiaen Kerkwijk: land: 2,18 ha. 18. Advokaat Vande Perre, erven Pontwijk: land: 1,40 ha, weide: 0,75 ha. Totaal: 2,15 ha. 19. Van Haute Adriaen Kerkwijk: een hofstede: 0,37 ha, een hofstede: 0,09 ha, land: 1,32 ha, weide: 0,35 ha. Totaal: 2,13 ha. 20. De Poorter Joannes Pontwijk: een hofstede: 0,47 ha, land: 1,58 ha. Totaal: 2,05 ha.
De familienaam Bertsoen is een patroniem. Verkorting van een bert- of bard-naam, zoals Adelbert. Zoon van Bert of Baert. De familienaam Bertsoen kwam reeds voor in de achttiende eeuw te Eine, Zingem, te Huise en te Ooike. In 1814 luidt de familienaam te Oeselgem Bartsoen.
181
21. Coppernolle Joannes29 Kerkwijk: een hofstede: 2,05 ha. 22. Carbonelle Karei30 Kerkwijk: land: 1,42 ha, weide: 0,46 ha. Totaal: 1,88 ha. 23. Herry Jan-Baptiste, erven3' Kerkwijk: hofstede: 0,46 ha, een huis: 0,03 ha, een weide zijnde een aard: 0,29 ha, land: 0,93 ha, weide: 0,14 ha. Totaal: 1,85 ha. 24. Dhondt Lieven Pontwijk: een hofstedeke: 0,18 ha, land: 1,67 ha. Totaal: 1,85 ha. 25. De Braeve Joannes Kerkwijk: hofstede: 0,36 ha, een huis: 0,10 ha, land: 1,28 ha. Totaal: 1,74 ha. 26. Biebuyck Karei, weduwe en erven Kerkwijk: hofstede: 1,16 ha, land: 0,40 ha. Totaal: 1,56 ha. 27. Lippens Jacob Pontwijk: hofstede en land: 1,49 ha. 28. Juffrouw Costenople32 Kerkwijk: land: 1,48 ha. 29. Lambertijn Pieter Kerkwijk: hofstede: 0,36 ha, een huisje: 0,04 ha, land: 1,01 ha. Totaal: 1,41 ha. De familienaam Van Coppernolle uit 1770 wordt in 1796 Compernolle. De familienaam Coppenolle kwam reeds voor te Meulebeke in 1638. In de achttiende eeuw ook te Gottem en te Grammene en te Machelen. De naam was ook sterk verspreid in de omgeving van Oudenaarde en Ronse. Familienaam wellicht naar een verspreide plaatsnaam Koppenhol, inzinking met bol vormige heuvelrug. De familienaam Carbonelle kwam in de achttiende eeuw meer voor te Bottelare en ook te Gottem, maar vooral in de omgeving van Oudenaarde en Ronse. De familienaam is afgeleid van het diminutief van het Oudfrans/Picardisch charbon: kool. Romaanse beroepsnaam van de kolen brander, die houtskool maakt. In 1695 woonde reeds een Joos Herry, landarbeider, te Oeselgem. Deze naam kwam ook meer voor te Deinze, Grammene en Gottem in de achttiende eeuw; ook te Elsegem, Waregem, Oudenaarde en te Ronse. Patroniem. Romaanse vorm van Germaanse voornaam harja uit hari heer, heersend. De familienaam Costenople in 1770 wordt in 1796 Costenoble. De naamvorm Costnobel kwam ook voor in de achttiende eeuw te Wachtebeke. Oudvlaamse vorm van Constantinopel.
182
30. Verbeke Pieter Neerhoek: hofstede: 0,32 ha, land: 0,67 ha, weide: 0,37 ha. Totaal: 1,36 ha. 31. De Smet Pieter Kerkwijk: land: 0,62 ha, bos: 0,64 ha. Totaal: 1,26 ha. 32. De Man Gregorius Neerhoek: een hofstede: 0,34 ha, land: 0,67 ha. Totaal: 1,10 ha. 33. Heer De Smet Jozef Kerkwijk: een huis: 0,04 ha, een huis: 0,07 ha, land: 0,97 ha. Totaal: 1,08 ha. 34. De Meyere Jozef Pontwijk: land: 0,58 ha, weide: 0,48 ha. Totaal: 1,06 ha. 35. Minne Charles-Philippe Pontwijk: land: 0,85 ha - Neerhoek: weide: 0,17 ha. Totaal: 1,02 ha.
E. Kleine eigenaars: tot 1 ha 1.
Cnockaert Karei, weduwe en erven Kerkwijk: een hofstede: 0,36 ha, een huis: 0,09 ha, land: 0,49 ha. Totaal: 0,94 ha.
2.
De Clercq Marcus, weduwe Pontwijk: land: 0,82 ha.
3.
Van Daele Jozef Kerkwijk: een behuisde hofstede, herberg en kalkoven, genaamd â&#x20AC;&#x2DC;Den Duurnietâ&#x20AC;&#x2122; : 0,53 ha, een weide wezende van aard: 0,28 ha. Totaal: 0,81 ha.
4.
Turf Pieter" Pontwijk: land: 0,81 ha.
5.
Van Wonterghem Laureyns Kerkwijk: hofstede: 0,79 ha. De familienaam Turf ontmoet men in de achttiende eeuw ook te Deinze, Grammene en te Gottem. Vergelijk ook met Jan Teurf te Gottem in 1663. Beroepsbijnaam voor een turfsteker of veenboer.
183
6.
Riveel Adriaen en Pietef 4 Pontwijk: land: 0,45 ha, bos: 0,28 ha. Kerkwijk: land: 0,05 ha. Totaal: 0,78 ha.
7. Juffrouw Eelbode te Gent35 Kerkwijk: een hofstede: 0,73 ha. 8.
Reyngoet Jacob36 Kerkwijk: een huis en land: 0,70 ha.
9.
Lagaisse Pietef7 Neerhoek: weide: 0,69 ha.
10. Verhoest Pieter Pontwijk: land: 0,69 ha. 11. Van Brabant Domijn Neerhoek: weide: 0,57 ha. 12. Baert Joannes, erven Neerhoek: weide: 0,49 ha, bos: 0,06 ha. Totaal: 0,55 ha. 13. Minne Bernard Pontwijk: land: 0,52 ha. 14. Vercaemer Judocus Pontwijk: land: 0,51 ha. 15. Goemaere Joos Kerkwijk: twee huizen en land: 0,51 ha.
De familienaam Riveel in het landboek van 1770 wordt in 1796 Raveels gespeld. Reeds te Kortrijk in 1393: Hughen Ravele. De woordvorm Riveel(s) kwam in de achttiende eeuw reeds voor te Machelen en te Petegem-aan-de-Leie. De andere vorm Raveel(s) kwam ook voor in de achttien de eeuw te Deurle, Sint-Martens-Latem, Gottem, Vinkt, Machelen en Petegem-aan-de-Leie. De familienaam gaat terug op Raveau, Ravel. Patroniem, romaanse variant met diminitief -el van de voornaam Raoul. Doch er bestond ook een familienaam Rivaux en Rivel: naar het Oudfranse rivel, revel: rebellie, geweld enz. De familienaam Heelbode en Eelbode komt reeds voor in de veertiende eeuw te Ruiselede en te Kanegem. Patroniem, Germaanse naam agil-bodo: bode met het scherpe zwaard (Egelbodus, Eilbodus). Heden komt de familienaam Eelbode nog voor, bijna uitsluitend, in Oost-Vlaanderen. De familienaam Reyngoet komt reeds in 1638 voor te Gottem, te Ruiselede en te Dentergem. Een Jan Reyngoet, landarbeider, woonde in 1695 te Oeselgem. Patroniem naar een Germaanse voor naam ragin: hard. Germaanse voornaam Reingotus. De familienaam Lagaisse is een Picardische afgeleide vorm uit de Oudfranse familienaam Lagace. Het Oudfranse woord agace betekent ekster. In 1638 wordt er te Dentergem een Jan Lagayse ver noemd en te Wakken eveneens in 1638 een Segher Legayce. In 1695 woonde te Oeselgem een Guilliaume Lagaiche, arme landsman. De familienaam Lagaisse kwam vaak voor te Poeke en te Vinkt in de achttiende eeuw. In 1814 kwam er veel naamdrager Lagaisse te Dentergem voor.
184
16. Verbeke Laureyns Pontwijk: een hofstede: 0,30 ha, land: 0,18 ha. Totaal: 0,48 ha. 17. Lippens Joannes Pontwijk: een hofstede: 0,48 ha. 18. Mehuys Jozef Kerkwijk: een hofstede: 0,48 ha. 19. Snauwaert Martin, weduwe Pontwijk: land: 0,45 ha. 20. Nuytens Francis Kerkwijk: bos: 0,47 ha. 21. De Muynck Jacob Neerhoek: een hofstede: 0,37 ha. 22. Buyse Pieter-Joannes, pastoor van Oeselgem Kerkwijk: een huis: 0,28 ha. 23. De Vos Adriaen Neerhoek: weide: 0,20 ha. 24. De Pauw Pieter, erven Neerhoek: weide: 0,17 ha. 25. De Schynck Johannes33 Neerhoek: weide: 0,16 ha. 26. Holvoet Michiel Neerhoek: een hofstede: 0,15 ha. 27. Libbrecht Emmanuel, weduwe Kerkwijk: een huis: 0,05 ha. 28. Van Biesbrouck Antoon Kerkwijk: een huis: 0,05 ha. 29. Coassement Francies39 Kerkwijk: een huis: 0,03 ha. Reeds in 1695 woonde een Gillis De Schynck als houthakker te Oeselgem. De familienaam De Schynck komt van schenke, wijnschenker, waard. De familienaam Coussement, is een verfransing van de Vlaamse familienaam Cooseman: pleiter (homme des causes). In de achttiende eeuw kwam de naam veel voor te Huise, Kruishoutem, Nokere, Ouwegem en te Wortegem-Petegem.
185
van Nieulandt
van Pottelsberghe
Veranneman
186
Index op de persoonsnamen van de eigenaars te Oeselgem in 1770 Baert Joannes Bertsoen Joannes Biebuyck Karei, weduwe Buyse Pieter-Jan, pastoor De Braeve Joannes De Doncker Jacob De Doncker Pieter de Kerchove d’Ousselghem Emmanuel De Clercq Joannes De Clercq Marcus De Man Gregorius De Meyere Jozef De Muynck Jacob De Pauw Pieter, erven de Plotho Karel-Jozef De Poorter Joannes de Schynck Joannes De Smet Joannes De Smet Jozef De Smet Lieven De Smet Pieter De Vos Adriaen D’Hane Pieter Dhondt Lieven Galle Joannes Eelbode, Juffrouw Goemaere Joos Goemaere Jozef, weduwe Hamerlinck Joannes Haudion N., graaf Herry Jan-Baptiste, erven Holvoet Michiel Caloen, heer Carbonelle Karei Claus Joannes-Jozef Cnockaert Karei Cnudde Ignatius Coppernolle Joannes Costenople, Juffrouw Coussement Francies Lagaisse Pieter Lammertijn Joannes Lammertijn Pieter Laviellette Marie-Thérèse
Lessens Joannes Libbrecht Emanuel, weduwe Lippens Jacob Lippens Joannes Lippens Kristoffel Lippens Lieven Los Karei Mehuys Jozef Minne Bernard Minne Charles Moerman Michiel Nuyttens Francies Piers Jan-KarelTgnaas Reyngoet Jacob Riveel Adriaen Schellaert Adriaen Snauwaert Martin Stauthaemer Pieter, heer Storme Amandus, heer Turf Pieter Van Aelst Joannes, erven Van Biesbrouck Antoon Van Brabant Domijn Van Dael Jozef Vande Burie Pieter, erven Vanden Heede François Vande Perre, advokaat Vander Meulen, advokaat Vande Woestijne Christiaen Vande Woestijne, heer Van Doorenzeele, procureur Van Haute Adriaen van Nieuland, burggraaf van Nieuwenhuyse, heer van Pottelsberghe Ignace, jonkheer Van Wassenhove, heer Van Wonterghem Laureins Veranneman Joannes jonkheer Veranneman Jozef, jonkheer Verbeke Laureins Verbeke Pieter Verhaest Pieter Vercaemer Judocus Vermeersch Filip Zinzerling, baron
187
Juul Desmet
OVER WAKKENSE ABDISSEN, MONNIKEN, PATERS EN PASTOORS Ook Wakken heeft in het verleden zijn religieuze zonen en dochters uit gestuurd. Zij hebben in eigen land of in verre missiegebieden hun spo ren achtergelaten. Om deze sporen terug te vinden, maakten we gebruik van stambomen en gegevens in de bisschoppelijke archieven van Brugge en Gent, maar vooral van grafstenen. Die spreken een eigen taal: vaak archaïsch, soms raadselachtig, altijd interessant voor genealogen en heemkundigen. In dit artikel hebben we ons doelbewust beperkt tot de geestelijken uit twee bekende Wakkense geslachten die vroeger een belangrijke rol hebben vertolkt in het Wakkense dorpsleven, Storme en Van den Poel. Kenschetsend is dat deze namen nu volledig verdwenen zijn in het Mandeldorp, wellicht een reden om enkele ervan even opnieuw onder de aandacht te plaatsen.
Het geslacht Storme Achteraan in de Sint-Pieters- en Sint-Catharinakerk van Wakken, in de doopkapel, bestaat een stuk van de bevloering uit oude grafstenen. De plaatsing [dicht tegen elkaar geschoven) en zeker de data-vermelding verzekeren ons ervan dat ze uit de vroegere kerk stammen en dat ze bij de bouw van de nieuwe kerk in 1790 naar de huidige locatie werden gebracht. De tand des tijds heeft ook hier zijn werk verricht: enkele tekstgedeelten zijn vervaagd, andere volledig weggesleten. Opmerkelijk is de grafsteen van sieur Amandus Storme, zoon van Amand, waarvan de tekst nog als volgt kan gereconstrueerd worden: D.O.M . Sépulture Van Sr AM AND STORME Fs AM AND Oud borgmr ende leenman deser Prochie en graefschap van Wacken
188
Overl. den 21 sten 7bris 1777 oudt 80 jaeren ende van Jofr. MARIE ANNE VAN DE KERCKHOVE Fa Sr. Joannis syne eerste huysvr.e die Overleedt den 30e Sbris 1747 naer t’saemen In huywelyck geweest te hebben den tijdt Van 26 jaeren ende hebben Geprocheert neghen kinderen wannoe nogh In leven Sr Joannes Bpte overleden 12 8bris 1768' Jofr Marie Therese nu dame humbline Geprofeste religieuse en Abdisse van hemelsdaele in Brugghe Jofr Marie Joanne overleden Jofr Marie Anne Rosé overleden Alsmede van JOFR MARIE JACOBA REYNAERT FA PIETER Zijne tweede huysvrauwe overleden Die ’t saemen in huywelycke geweest Synde den tijdt van 28 jaeren Hebben ghewonnen Ses kinderen dies noch in leven Charel Philippe overleden Marie Agnes overleden 25 febr 1770 Jacobus Martinus overleden Ende Albertus Bernardus overleden De andere syn onbedeghen overleden RIP De familie Storme heeft in de achttiende en negentiende eeuw een belangrijke rol gespeeld in de prochie en gemeente Wakken (en ook in Waregem). De Desselgemnaar Amand Storme jr. (1698-1777) vestigde zich na zijn huwelijk met Marie Anne Van De Kerckhove in Wakken. Hij was hier brouwer en olieslager, burgemeester en leenman. Samen met zijn eerste vrouw had hij negen kinderen, zijn tweede huwelijk met Maria Jacoba (Marie Jacqueline) Reynaert (°Kortrijk, 25 juli 1718 tWakken, 28 januari 1810) werd gezegend met nog eens zes kinderen. De stam Storme vertakte zich via de toenmalige heersende klasse De Dit is toch wel een eigenaardige vaststelling: de vader, Amandus Storme, overleed in 1777, hij reeds zeven jaar vroeger (in 1768), maar toch staat hij vermeld als een nog levend kind.
189
o o
% P G E W IJD
R
I E
TE
AVE (nm w S
T
BRUGGE
E
R
DEN
2
JU N I,
Z O N G IK M I J N
P
iæ c m t ïo r
H . K
e r k m i s
IN M I J N P A R O C H I E K E R K T E
WACKEN
OP H. S A K R A M E N T S D A G , D E N 7 J U N I 1928.
Gilbert VANDEN POEL. ■ (DWS O P M R ^ A & Q ejR S ik vereenig my met bet*pries* j®)terbert w m uw goddéyhen r Zeen, met het cunbt van tnyn Vbisschop en van zyn priesters, om d o p te iim ejm
oe; ^ a iv e D e ; ïy > $ T tó , "oe; b e n tfo e ; n o S T t ó , 1 )& o n e iw I ^ K È b o f e \pnzcr alta ren , en om iny yïdtjcn opte dragen voorWie belangen U w er glorie jen d er gerurdevoIlcX crios t sing va n de werrldL Kard.D.J.(Tfemrr.
Atl’Aycdeffjarrdret. 60V.
Heb dank, o Jezus, (Jat Gij U gewaardfgd hebt neder Ie zien op zwakken en nederige» en ze aan te. stellen ais Priesters onder Uw volk. Zoo sta ik voortaan niet dezelfde macht en de zelfde taak als mijn goddelijke Meester, Jezus Christus, ik ben immers een ou d ere CnrDtus» Niet om mijzelf, o Heer, heb ik deze groote waardigheid durven aanvaarden, maar alleen tot Uw eigen glorie en lot uitbreiding van Uw Lief derijk over ons dierbaar Vlaanderen en de heéte wereld. Hoe vrees fk, mijn God, als» ik uwe waardigheid en mijne nietigheid overweeg. Daarom, o goede Meester, zie genadig neder op Uwén machteloozen* dienaar, geef hem krachten sterkte om Uw werk hier op aarde voort te zetten; en Gij. mijne lieve Moeder Maria, wie Ik mijn gansche Priesterleven toewijd, vorm Jezus in mij en wees voor mij een ware moeder al de dagen mijns levens. v f De zegen van den Almachtige» God, Vader. Zoon en H . Geest kome neder over 11, mijn bem inde O u d e rs, B ro e d e rs Z u ste rs, B lo e d ve r, w a n ten . Vrienden en W eld oeners, o v e r mijn dierbaar Vlaam sche v o lk , en blijve u bij voor altijd. Amen.
,
Dku k. G
D e sm e t -C o t t e n s , W a c k e n .
Rym, Lagaisse, Gheerbrant, Reynaert en Van Schoebeke en bezette belangrijke functies in de ambtenarij. De volledige uitrafeling van de stam i.v.m. zijn uitgeoefende functies in Wakken maakt het onderwerp uit van een aparte studie2. Tussen de zes kinderen van het tweede huwelijk van Amand Storme met Maria Jacoba Reynaert bevond zich een priester: Jacob Maarten, geboren te Wakken op 11 augustus 1757. Als pater Anselmus was hij een van de laatste monniken van de Gentse Sint-Pietersabdij. Hij over leed als pastoor van Zevergem [sinds 1803) op 20 mei 1821. Een achterachterkleinkind van Amand Storme werd overigens eveneens pries ter: Edgard Storme, op 3 december 1857 in Wakken geboren als zoon van Jules (Wakken, 1832-1874), gemeentesecretaris van Wakken van 1855 tot zijn dood, en van zijn tweede vrouw Louise Coleta van Waesberghe, en kleinzoon van Leo Johannes (Wakken, 1788-1855), grif fier van Markegem en gemeentesecretaris van Wakken van 1822 tot zijn overlijden, en van Coleta Serafina Van de Poel. Albertus Storme, het vijf tiende en laatste kind van Amandus, was dus zijn overgrootvader: Albert Bernard, getrouwd met Marie Anne Coleta Van Schoebeke (uit Ingelmunster), was net als zijn vader als brouwer door het leven gegaan. Edgard werd priester gewijd op 22 december 1883. Zijn pries terloopbaan ziet er als volgt uit: leraar te leper (1884), onderpastoor te Leke (13 september 1894), pastor van Jacobskapelle (26 mei 1911), van Gyverinckhove (1914-1917), van Saint-Denis-le-Ferment (1917) en ten slotte van Gijselbrechtegem (1919). Hij kreeg eervol ontslag op 20 juli 1933 en stierf in Wakken op 23 januari 1939. Zijn naam prijkt op het gemeenschappelijk graf van de plaatselijke pastoors bij de ingang van het gemeentelijke kerkhof. Wat ons echter het meest intrigeerde aan de grafsteen, was de vermel ding van nog levende personen op de grafsteen, o.a. van een dochter uit het eerste huwelijk, Maria Theresia Storme, de laatste abdis van het cis terciënzerklooster Hemelsdale, gelegen in de Sint-Clarastraat te Brugge3. Toen op 6 september 1752 abdis Robertine de Castro stierf, werden door de aanstellingscommissie drie kloosterlingen als kandidaten-abdis van Hemelsdale genomineerd: Isabella de Schietere, Barbara Van der Straeten en Humbelina (haar kloosternaam) Storme. De ‘private raad’ Willemot O .G ., Schets van de familie Storme te Desselgem, Wakken en Waregem, in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring "De Gaverstreke", XXI, 1993, p. 293. Wie zich een beter beeld wil vormen van het ontstaan, de leefregel en de evolutie van de cisterciënzerkloosterorde, verwijzen we naar het boek De abdij van ’s Hemelsdale 1237-1796 van Fr.Desideratus (Westvleteren, 1949, p 12-30). Voor de gegevens omtrent Hemelsdale baseerden we ons eveneens op dit werk. Over de huidige situatie in dergelijke kloosters is het boek Een leven van liefde - cisterciënzers in de lage landen op weg naar de 21ste eeuw door Bert Claerhout (Tielt, 1999). Een aanrader.
191
oordeelde echter dat Storme, pas 22, nog te jong was voor deze taak en schrapte haar naam. Isabella de Schietere werd uiteindelijk op 12 december 1752 benoemd, maar Humbelina werd intussen wel ‘boursiereghe’, wat inhield dat zij de financiële zaken moest helpen beredderen. Nadat abdis Isabelle de Schietere op 22 november 1760 op 77-jarige leef tijd was overleden, werd de aanstellingsprocedure andermaal in gang gezet. Placidus van Hyfte, monnik van de abdij Ter Duinen, biechtvader en sinds 1757 bestuurder van de abdij, gaf zijn voorkeur aan Humbelina Storme, die hij omschreef als ‘een zeer waardige non die zeer bedreven was in het beheer van stoffelijke zaken.’ Het was inderdaad gebleken dat Humbelina ‘haar kloosterlijke verplichtingen zeer ter harte [nam] en verstand [had] van zaken doen.’ De zakelijke kwaliteiten van Storme werden beschouwd als een grote troef voor de abdij, dat aankeek tegen een belabberde financiële toestand. De kas was leeg, terwijl herstellin gen aan de kloostergebouwen zich opdrongen, vier leken-onderwijzeressen van het pensionaat betaald moesten worden en een door brand verwoeste hoeve in de kasselrij Veurne op heropbouw wachtte. Als klap op de vuurpijl hadden de meeste pachters van andere eigendommen hun huur nog niet betaald. Kortom, het klooster zat financieel heel krap en stak zwaar in de schulden. En in dergelijke omstandigheden werd Humbelina Storme dus door kei zerin Maria-Theresia tot abdis van Hemelsdale benoemd (16 september 1760)4. De 31-jarige Storme kreeg een gemeenschap van vijftien geeste lijken onder zich, waaronder de uit Tielt afkomstige Theresia Loontjens. Het bestuur kwam echter niet op haar schouders alleen terecht. De abdis werd voor het monastieke gedeelte bijgestaan door een priorin, een onderpriorin en een novicemeesteres, en voor het wereldlijke gedeelte door een ‘boursiereghe’, een kelderbewaarster, een refterzuster en een portierster. Niemand vermoedde toen natuurlijk nog niet dat ze een nog moeilijker periode tegemoet ging dan te verwachten was. De toon werd in ieder geval onmiddellijk al gezet: samen met het bericht van de aanstelling kwam de uitdrukkelijke melding dat het klooster ver plicht werd een pensioen van 200 gulden op te hoesten. Maar de pil was verguld: de abdis zou er later zelf kunnen van genieten. Abdis Humbelina moest ook het hoofd bieden aan onenigheid binnens kamers. In opdracht van de regering moest de abt van Villers, vicarisgeneraal van de cisterciënzerorde, in 1776 een onderzoek instellen naar ‘verstoring wegens opstandigheid’ in Hemelsdale. Wat bleek? Vijf koorreligieuzen (Maria Ie Coghe uit Valenciennes, Isberga de Bérode uit Saint Omer, Maria Paridaen uit Brugge, Isabella du Toict uit Bissegem en Waarom deze aanstelling een paar maanden voor het overlijden van de vorige abdis plaats vond, konden wij niet achterhalen: hoge leeftijd, ziekte of institutioneel gebruik?
192
Ursula Aeben uit leper) hadden de afzetting van abdis Storme en wilden opnieuw onder de geestelijke voogdij van Ter Duinen vallen. De vrou wenkloosters van de cisterciënzerorde werden steeds onder het voogdij schap van een mannenabdij (van dezelfde orde) geplaatst. De abdis werd door hen beticht van boekhoudkundig gesjoemel, verwaarlozing van de zieken en disciplinaire onmacht. Ook de priorin werd geviseerd: zij zou geregeld te laat komen in het officie en op die manier de andere zusters irriteren. Om onbekende redenen was het ‘geestelijke vader schap’ van Hemelsdale onder het bestuur van abdis Humbelina overge heveld van Ter Duinen naar de abt van Cambron (gelegen in de huidige provincie Henegouwen, aan de Dender). Het voelbare gevolg hiervan voor de kloostergemeenschap was dat ze ineens andere biechtvaders over de vloer kregen, eerst nog afgevaardigd door Cambron, maar later zelfs enkele van een of andere bedelorde. De onderzoekscommissie kwam tot het besluit dat de klachten tegen de abdis en de priorin ‘vals, of minstens zeer overdreven waren’, dat het quintet zich afgezonderd had van de rest van de gemeenschap en zo de goede sfeer in het kloos ter hadden ondermijnd. Omdat ze ‘volhardden in hun kwade luimen, en zegden dat ze de abdis moesten opsluiten’, werd beslist de twee aan voerders van het groepje rebellen uit het klooster weg te sturen naar een zusterklooster in Menen5. De revolte van binnenuit was nog relatief gemakkelijk doorstaan, met het veel grote onheil van buitenaf, de Franse Revolutie, werd het heel wat moeilijken Enkele goedbedoelde protest- of veeleer smeekbrieven van abdis Humbelina en haar achttien medezusters (plus een zekere Isabella van Hoeck) aan de burgerlijke overheid en de vicarissen-generaal van het bisdom Brugge ten spijt tegen de sluiting van de abdij van Hemelsdale (12 november 1796), moest het klooster op 16 december 1796 verlaten worden. De gebouwen werden openbaar te koop gesteld. Met wat de zusters als ‘bons van het republikeins bestuur’ hadden beko men en met de opbrengst van de verkoop van hun andere eigendom men, konden de zusters Hemelsdale echter opnieuw verwerven. Hum belina Storme, de 31e en laatste abdis van Hemelsdale, stierf er op 13 november 1804. De rouwdienst had plaats in de Sint-Gilliskerk en ze werd begraven in het pandhof van de abdij. En toch staat haar naam op de grafsteen in de kerk van Wakken. Na Storme kwam er geen nieuwe abdis meer. De overgebleven zusters vroegen en kregen het ontslag van hun gelofte van armoede in 1827 en verkochten de gebouwen aan de Dames van het Christelijk Onderwijs van Gent (1829). Aanvankelijk werden ze ingericht als een pensionaat en een kantwerkschool. Nadat de nieuwe eigenaars in 1870 naar de Fr. Desideratus, o.c., p. 175.
193
194
CS
m &
6
6
had den H e e r a lty d v o o r oogen. P s. X V , 8. /*» xest
Hs
Ik
G E D A C H T E N IS
2
G o o>
VAN DEN EERWEI ROEK IIEER L E O - F ID E L IS
N
u o
V A N W EN P O E L ,
~
.4)
“CS
g e boren te W a c k e n , 12 O c to b e r 1790. P rie s te r g e w y d , 7 A u g u stu s . 1819. CJ O O n d e rp a s to r te D ro n g e n , 8 G e to b. 1819. o • O n d e rp a s to r va n S in t-M a e rte n te — ■* K o r t r y k , 21 S e p te m b e r . . 1822. <u P rin c ip a e l ya n h e t C o lle g ie te H o rt r y k , 25 O c to b e r . . . . 1824. O n d e rp a s to r t ’E e c lo o , 21 N o v . 1825. o D ire c te u r d e r a p o ste lyke Z on d a g O School b in n e n B rugge , 2 i J u n y 1828, >-> S tig t h e t kn e ch tje s W e e z e n h u y s , 43 -£• b in n e n B ru g g e , 4 J a n u a ry . i 8 3 i . G V e r t r e k t n aer a e M issie v a n N o o rd A m e ric a , 8 S e p te m b e r . . i 833. -5 •G S tig te r en S u p e rio r van h e tC o lle g ie v a n S. P h ilip p u s N e r iu s , b y OiD D e t r o it , i O c lo b e r . . . . i 836. G H D a e r ove rle d e n , 28 J a n u a ry . . . i 8 3 t . > B . I . P . fG
~4
3
M G Q
D e n H eer zy in d a c h tig a lle uw e opeffer in g e n , en uw en sla g to ffe r z y hem aengenaem. Ps.. X I X , 4 B R U G G E, BY F E L IX BE FAGHTEREo
N_
D
ft ft 3“
ft O oT
Sint-Jansplaats waren verhuisd, werden de gebouwen rond 1880 door de staat verworven. Het meubilair van kerk en klooster geraakte ver spreid. In 1882 kwam er een staatsnormaalschool en nog later werden de vroegere abdijgebouwen ingenomen door het leger. Wie vandaag Hemelsdale in Brugge zoekt, komt terug in het Lyceum Hemelsdale in Wapenmakersstraat.
Het geslacht Van den Poel Een ander geslacht dat een belangrijke rol gespeeld heeft in de Wakkense dorpsgeschiedenis, is de stam Van den Poel. Stamvader Henricus Van den Poel werd geboren in Vorst in 1701, studeerde medi cijnen en trouwde met Agatha Van Quickenborne (“ Ruiselede, 1720 tWakken, 1807). Agatha was de dochter van Joannes Franciscus en Maria Petronella Roelandts, wiens broer op zijn beurt de stamvader zou worden van het laatste Wakkense brouwersgeslacht Roelandts. De Van den Poeles hadden een duidelijke voorliefde voor geneeskunde: drie andere zonen werden eveneens chirurgijn/geneesheer, waaronder de bekende dichter Augustin Eugène, vriend en tijdgenoot van P.J. de Borchgrave. Augustin Eugène had in Leuven gestudeerd en zich nadien als dokter, heel- en vroedmeester eerst in Waregem en nadien in zijn geboortedorp Wakken gevestigd. Hij huwde er met Joanna Theresia Damman met wie hij zes kinderen had (twee zonen en vier dochters)6. Leo Fidelis, zijn tweede zoon geboren op 12 oktober 1790, werd priester-missionaris en stichter van een college in Detroit (Verenigde Staten). Zijn doodsprentje geeft een overzicht van zijn levensloop en zijn reali saties. In de ‘Journal historique de Liège’ van 1 mei 1837 vinden we nadere gegevens omtrent zijn curriculum vitae: ‘Il fit ses études théologiques au séminaire de Gand, et fut ordonné prêtre à Tournai par Mgr Hirn, le 7 août 1819. Il fut successivement vicaire à Drongen, novembre 1819; directeur spirituel du collège royal à Gande, novembre 1820; vicaire à St. Martin à Courtrai, septembre 1822, et principal du collège de cette ville, octobre 1824. Ce collège ayant supprimé par suite des fameux arêtes du roi Guillaume, M. Van Den Poel fut nommé, en octobre 1825, vicaire à Eecloo, d’où il passa à Bruges, au mois de Juin 1828, en qualité de directeur de l’école dominicale. Cet établissement prospéra entre les mains du nouveau directeur, qui en augmenta considérablement les bâtiments. C ’est encore au zèle de M. Van Den Poel que la ville de Bruges doit l’érection de l’atelier de charité, qui se trouve aujourd’hui Degroote K., Toneel en poëzie in Wakken, Wakken, 1995, p. 32.
195
196 G/dukkig de mensch die de uur der dood gedurig voer oogén houdt, en zich alle dagen bereidt om te stuwen. mit
I .
JL
BID
T VOOR DE Z IE L
VANDENZEEREERWAARDENHEER
Hendrik Angelus V IN D E N PO EL, geborerç te DEYI^ZE, den 13 April 1826, Professor in de Normale School, te Thourout, den 17 September 1851, Priester gewijd den 20 December 1851, Onderpastoor te Thourout, den 22 April 1865, Pastoor te St. Jan-bij-lJperen, den 21 September 1870, Pastoor te Proven, den 23 Mei 1876,
en overleden te DEYNZE, den 30 Decenjber 1887. Met onvermoeibare» ieVer en zonderlinge zelfopoffe ring heeft hij een groot deel van zijn leven aân het on derwijs en aan de opvoeding der jeugd toegewijd, daar om zal hij pralen in den Hemel, want die er velen zullen onderwezen hebben in de wegen der gerechtigheid, zul len blinken gelijk de sterren voor alle eeuwigheid. H. iirijsost
C .
.
H ij h e e ft e lle n d ig e en d ro e v e n a c h te n d o o rg e b ra c h t, d och m et v e rd u ld ig h e id zijn e p ijn e n v e rd r a g e n , in d a c h tig zijndo d a t h e t la n g s d e n weg d o r b e p ro e v in g e n is d a t wij h e t rijk d e r H em elen m o ete n b in n e n tr e d e n . J o b . — A c t , H ij w a s bem im l v an G o d en v an d e m o n so h e n , o ok zal zijn g e h e u g e n in z e g e n in g b lijv e n . E ccl . Jle .rm h e rtig e J é s u s , g e e f a a n u w en g e tr o u w e n d ie n a a r d e eeu w ig e r u s t .
R.
I.
P.
TM elt, Van 'Weldeu- De Hacker; dr.
dans un état florissant, sous la direction de M. l’abbé Walle de Poperinghe.' Op 10 september 1833 scheepte hij samen met een collega uit Antwerpen, E.H. De Bruyn, en tien stielmannen (metselaars, timmer mannen, kleermakers, etc.) in havenstad aan de Schelde in voor de Verenigde Staten. Het was zijn bedoeling een voorbeeldfabriek oprich ten dichtbij de nederzettingen van de ‘sauvages’ (de wilden, m.a.w. de indianen) in het bisdom Cincinnati (staat Ohio) of in de staat Michigan, de bronnen hierover zijn niet eenduidig. Op 20 december 1833 schreef een van beide geestelijken vanuit Michigan (bisdom Detroit) ‘que 1’ œuvre qu’ils ont entreprise présente le plus bel espoir de succès. Ils sont dans une contrée, dit il, où il n ’y a pas eu de prêtre résidant depuis quatre ou cinq ans, et où le saint sacrifice de la Messe ne se célébrait qu’une fois en six mois.’ In 1834 keerde Van den Poel eventjes terug naar België, op zoek naar nieuwe financiële middelen. Terug in de States werkte hij duchtig verder aan zijn project, de oprichting van het ‘College of St. Philip Neri’ in Hamtramek (bij Detroit) met bijhorende kerk. Begin 1834 waren er dertien internen in het college, maar er waren vooruitzichten van veertig tot zestig, zelfs honderd tegen het einde van het jaar. Het bleef echter grotendeels bij plannen. Er was immers steeds meer geld en personeel nodig en ‘trois nouveaux missionnaires, dont un pour surveillant, et un autre pour l’enseignement du français et du latin.’ Leo Fidelis stierf op 47-jarige leeftijd, ‘succombé à l’attaque d’une fièvre bilieuse’, als slachtoffer van ‘the malarial air from the marshes of Belle Isle’. Een loden koffer met zijn overblijfselen werd begraven in de crypte onder St. Anne’s Cathédral in Detroit. Bij de sloop van deze kathedraal werd de koffer overgebracht naar ‘the clergy reserve in Mount Elliot.’ Een neef van Leo Fidelis werd eveneens geestelijke. Hendrik Van den Poel was de zoon van Eugène (°Wakken, 1789), de oudste zoon van Augustin Eugène. In de Wakkense volkstelling van 1847 vinden we deze laatstgenoemde terug als inwonend in de Mandelstraat bij zijn onge huwde zusters Rosalia en Eugenia. Hij was omschreven als ‘bijzondere, 57 jaar en weduwnaar’ en had twee zonen: Joannes (23 jaar) en de seminarist Angelus (21 jaar). Het is deze Hendrik Angelus Van den Poel die later pastoor van Proven zou worden. In de ‘Gazette van Thielt’ van 17 juni 1876 verscheen - zoals gebruikelijk in die tijd - een nogal lyrisch artikel omtrent zijn installatie in de parochie bij Poperinge. ‘De prachti ge versieringen, de algemeene vreugd, de kostelyke stoet, de ontelbare menigte, de dichten, spreuken, jaerschriften en opschriften van allen aerd en slach, deden op eene klaerblykelyke en onbetwistbare wyze uit komen, hetgene op de eerste triomfale poort zoo wel geschikt geschre ven stond: Voor den priester, zend’ling van hier boven, Zal steeds liefde
197
en eerbied zyn te Proven.’ Toch werd de inhuldiging later op de dag ont sierd door een opstootje van ‘eenige slechtgezinden’ en dit tot grote ver ontwaardiging van het merendeel van de Provenaars en bovenal van de redacteur van de ‘Gazette van Thielt’. Volledigheidshalve vermelden we ook de levensloop van Gilbert Van den Poel. Deze zoon van Alphonse en Elisa Van Haesebrouck zag het levens licht op 26 april 1903 te Wakken. Mgr. Waffelaert wijdde hem op 2 juni 1928 tot priester (gevolgd door een plechtige eremis in zijn geboorte dorp op 7 juni, H. Sacramentsdag). Na enkele jaren als leraar, eerst aan het college te Nieuwpoort (1927) en vervolgens aan dat van Moeskroen (1931), werd hij vicepastor te Roesbrugge (22 juli 1937) en nadien in Leffinge (8 januari 1938). Op 14 augustus 1945 ging hij terug voor de klas staan in de technische school van Roeselare. Later werd hij voor drie jaar op proef toegelaten in het bisdom Gent. Hij werd er vicepastor in Bottelare (19 december 1951) en nadien pastoor in Sint-Margriete (11 juli 1957), waar hij op 10 juli 1968 plotseling overleed7.
Bisschoppelijk Archief Brugge, N66.
198
Inhoud van de 32ste jaargang (2001)
nr. 1, maart 2001 De Clercq R., Goeminne L., De heren van Oeselgem (p. 3-9) Delange M ., De wanhoopsdaad van een bejaarde Meulebekenaar (1773) (p. 10-13) Delange M ., Politiek getinte herbergruzie in Oostrozebeke (1790) (p. 14-19) Dierckx R., De jongen van Ruiselede (p. 20-27) Goeminne L., De bevolking van Oeselgem in 1695 (p. 28-34) Hollevoet F., Het droomkanaal Diksmuide-Wakken (1610) (p. 35-37) Huys R, Jozef Jaequemyns, Tielts â&#x20AC;&#x2DC;heel-meester en geboortshelper' (p. 38-40) Lambrecht X , Politieke charivari in Tielt (1831) (p. 41-45) De Gemeente Raad van Thielt in beraadslaging (p. 46-48)
nr. 2, juni 2001 Delange ML, Een strop van een jongen. Een mensenleven op het einde
van de 18de eeuw (p. 51-112)
nr. 3, september 2001 De Coninck B., Leven en dood in Kanegem. Een historisch-demografische studie van Kanegem (1647-1797) (p. 115-149) tDevos J ., Een vergeten held, gevallen in Aarsele (1943) (p. 150-152)
nr. 4, december 2001 Demeyer F., Over al en boven al (p. 155-167) De Clercq R., Goeminne L ., Vandeputte M ., Bevolking en grondbezit in Oeselgem tijdens de 18e eeuw (p. 168-187) Desmet J ., Over Wakkense abdissen, monniken, paters en pastoors (p. 188-198)
199
Bestuur van De Roede van Tielt Michaël DELANGE 0474 43 73 01 Paul CAI.T.ENS 051 46 71 90 Philippe DE GRYSE 051 40 18 38
voorzitter, Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke m.delaneet@vucom.be ondervoorzitter, Waterstraat 18, 8740 Pittem Dinl8290t@Di.be secretaris-penningmeester, Stoktmolenstr. 32/3, 8700 Tielt
René BAERTSOEN 051 40 22 21 laak B1LLIET 051 40 14 10 Johan BUYCK 051 40 61 00 Fons DAS 051 40 22 83 Rudi DE BRABANDERE 051 40 72 30 Sofie DESCAMPS 056 70 27 31 Juul DESMET 056 60 37 50 Denis HAERENS 056 60 20 72 Frans HOLLEVOET 051 40 35 84 Thijs LAMBRECHT 051 46 47 68 Guido LAMS 051 65 59 74 Lieven LAMS 051 65 67 84 Luc NEYT 051 40 60 75 Ronny OSTYN 051 40 10 16 Dirk VANDENBOSSCHE 051 40 36 94 Frank VAN EENOOGHE 051 40 39 06 Robert VANNESTE 051 40 60 18 Geert VERMEULEN 051 40 07 14
Wittestraat 31, 8700 Tielt
200
Wingensesteenweg 108, 8700 Tielt Klijtenstraat 77, 8700 Tielt iohan.buvckt@freebel.net Luxemburglaan 18, 8700 Tielt alfons.das4t@vucom.be Sint-Janstraat 35, 8700 Tielt rudidebrabanderet@vahoo.com Hulstsestraat 70, 8520 Kuurne sofiedet@ni.be Roterijstraat 3, 8720 Wakken iules.desmett@vucom.be Markegemstraat 71, 8720 Wakken Bedevaartstraat 98, 8700 Tielt Brugsesteenweg 181, 8740 Egem lambrecbtthiist@hotmail.com Galgenstraat 29, 8750 Wingene Tieltstraat 46, 8750 Wingene Luxemburglaan 21, 8700 Tielt ir001485f@worldonline.be Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt ronnv.ostvnt@ni.be Vander Plaetselaan 33, 8700 Tielt vandenbosschedt@vucom.be Biermanstraat 55, 8700 Schuiferskapelle vaneenooehe.nemeaheert@vt4.net Ieperstraat 84, 8700 Tielt rvannestet@tiid.com Kasteelstraat 165, 8700 Tielt
Uitvaartcentrum
D h o n d t & B o c k e la n d t Begrafenissen - Crematies Stationstraat 103 - 8700 Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27
Bank & KBC Verzekering G H SE LW EST ELECTRABEL^? MENS,
MILIEU
EN
ENERGIE
Kortrijksestraat 86 - 8700 TIELT Tel. 051 42 31 11
ADVERTENTIERUIMTE TE HUUR.
O LE COMPUTERS
Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. 051 40 61 93
Aanleg van opritten en terrassen Specialiteit: kasseien, mozaĂŻeken, plattinen, kleiklinkers
Hogenhovestraat 47 - 8700 Aarsele Krinkelweg 1 - 8211 Aartrijke Tel. 0476 23 41 5 7 - 0 5 1 63 66 60 Fax 051 63 74 37
bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken