lootenhnU e 'B atelim j
StrmteÀ ^^foeJTJtr&etÆ 'aeficif/ügn
<fc/utmerj*
% /d/wek
'ae/woom
jt/iïsl
V 'oolcamn
ƒ
ù ro v tl^ À C taerâouf
ifarkeAjfig/i Jfruqq&S:V T \ y f/ W ack er %J(ap/berçbruçqe W arw brugqe
'de. Abeele ( i
hn u n < rter\:(
\Sreiio>enhove
/ Wh’h'l den W èJJra/iS/e{e/;
everm
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 3 3 ste jaargang, nr. i - jan .-feb .-m aart 2002 Afgiftekantoor 8700 Tielt
AUTOCARS-REISBUREAU
8700 Tielt Tel. 051 40 1 I 76
m
®( Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93
DE MEIBLOEM een onderneming die reeds 67 jaar lang met troeven als VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
VERNIEUWEN EN HERSTELLEN VAN ZETELS, SALONS, STOELEN EN ZITBANKEN
Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35
ALG EM EN E E LE C T R IC IT E IT bvba D e b u s s c h e r e E .& L . ir.
9 Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08
BOUCKAERT DANIEL Félix D'hoopstraat 33 8700 TIELT
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Domotica
Tel. 051 40 42 30
Studie - Advies - Uitvoering
De Roede van T re ft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 33ste jaargang, nr. 1 - jan. - feb. - maart 2002 Wettelijk depot - BD 25413
D e R oed e v a n T ielt
In h o u d
Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
Jozef Van de Moortel HET VERHAAL VAN VLAANDERENS ZONEN
erevoorzitter:
Paul Vandepitte, voorzitter 1970-2000 V oorzitter, r e d a c tie se c r e ta r is en v er a n tw o o rd elijk u itgever:
Michaël DELANGE Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke Tel. 0474 43 73 01 E-mail : m.delange@yucom.be O ndervoorzitter:
Paul CALLENS Waterstraat 18, 8740 Pittem Tel. 051 46 71 90 E-mail : pinl8290@pi.be
p. 3 - 32
Juul Desmet HOE WAKKEN DE 'SEPTEMBERSCHE OMWENTELING’ HER DACHT EN VIERDE p. 33 - 36 A d ressen v a n d e au teu rs:
Jozef van de Moortel Nevelestraat 40 9880 Lotenhulle Juul Desmet Roterijstraat 3 8720 Wakken
S ecr eta ris-p en n in g m ee ster:
Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax 051 40 18 38 R ed actieraad :
Jaak Billiet, Johan Buyck, Paul Callens, Philippe De Gryse, Michaël Delange, Frans Hollevoet, Thijs Lambrecht en Ronny Ostyn
“De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is € 17,50 voor gewone leden, € 35 of meer voor ereleden, over te schrijven op het bankrekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht.
B ib lio th e e k & fo to th e e k : Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak
C a rto th eek : Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestem ming van de redactie.
2
Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart "District van T hielt (W est-V laanderen]. Bevat 1 stad, 17 gem eenten en 63.986 zie le n ” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)
Jozef Van de M oortel
HET VERHAAL VAN VLAANDERENS ZONEN ‘V oor God Taal B roed erm in V ad erland en V r ijh e id s z in ’
Ontstaan uit het kerkkoor van Lotenhulle, vermoedelijk om de prijsuitdelingen van de katholieke scholen op te luisteren, wordt er in 1881 een zangvereniging opgericht, Vlaanderens Zonen Zangmaatschappij, de culturele vereniging waarover dit artikel zal handelen. In volle Schoolstrijd (1879-1884) moet de katholieke school van Lotenhulle zich immers hard verweren tegen de gemeenteschool die er werd opgericht in opdracht van de liberale regering, en kan het best wel wat publiciteit gebruiken. Het eerste argument23dat bewaard bleef, dateert van twee jaar later (2 september 1883) en laat ons toe een zeker beeld te vormen hoe het er bij zo’n prijsuitdeling aan toe ging. Naast de oefeningen door de leerlingen krijgt zang en vooral een blijspel en het uitbeelden van kluchten een voorname plaats in het feest. Wanneer iedereen dan eens goed heeft gelachen, wordt een omhaling gedaan voor de katholieke scholen die dringend financiële middelen nodig hebben voor de scholenbouw (als reactie tegen de nieuwe, frisse gemeentescholen). Die school, de plaats van optreden van Vlaanderens Zonen, is gebouwd op een perceel van 4 a 80 ca, in 1864 gekocht van Joannes Baptiste Maenhout (eigenaar uit Nevele) door onderpastoor Petrus Imschoot en co.5 De vrijstelling van kadastrale belasting op de school verloopt in 1873 en zeven jaar nadien wordt de school onder de vorm van een gift eigendom van Eduard Hyde, eigenaar uit Gent. In 1885 wordt de school vergroot. Of deze vergroting een zaaltje is, valt niet met zekerheid te zeggen, maar die kans bestaat wel. Op het programma van 1892 (cf. infra) maakt men immers gewag van het optreden 'in de zaal van de patronage’. In 1899 komt de school door successie in eigendom aan Edgar Hyde, een ingenieur uit Mechelen. In 1923 wordt dit perceel met gebouw ten slotte overgedragen aan de ‘Christen Patronage der Parochie Lotenhulle’ vzw.4
Leuze op de tweede vlag van de vereniging (1882). Een argument is meestal een programmafolder uit de periode vóór de Tweede Wereldoorlog. Daarna kunnen allerlei vormen van publiciteit als folder gebruikt worden om de activiteiten van de vereni ging aan te kondigen. 3 Rijksarchief Gent, Notariaat Verstraete, R 51. 4 Gemeentelijk Archief Aalter, Kadaster Lotenhulle.
3
De eerste vlag van Vlaanderens Zonen, vervaardigd bij het eenjarig bestaan van de vereniging.
4
Nadat de vereniging een decennium lang deze prijsuitdeling opge luisterd heeft, vindt men dat het misschien tijd geworden is om de activiteiten uit te breiden. Mogelijk gebeurt dit reeds vroeger. Een programma van een voorstelling uit 1892 laat zien dat er van alles te doen was: zang en toneel, een bonte afwisseling van een koorlied, een blijspel, een kluchtlied, een uitgebeeld verhaaltje, andermaal een blijspel, een klavierstuk, enz. Voor het eerst hebben we ook een zicht op de volledige samenstelling van het bestuur. Koster Adolf Claeys is voorzitter, hoofdonderwijzer Joannes Baptiste De Coster ondervoor zitter, gemeenteontvanger Henricus Bogaert secretaris; de overige drie bestuursleden zijn huisschilder Adolf Slock, bakker Charles Louis Van Braeckel en koperslager Henricus Van Waetermeulen. Heeft de vertoning van 1892 een uitsluitend komisch karakter, de daar op volgende voorstellingen zijn een afwisseling van drama en blijspel. Zo wordt het eerste deel geopend met een koorlied, ‘De Zeeslag’ van A. de St. Julien of 'Kinderen van Vlaanderen’ door Saintis. Vervolgens wordt een drama ten tonele gebracht, in die beginperiode veelal met historische thematiek, alle met klinkende titels: ‘De Gerechtigheid van Frederik Barbarossa’ (1895), 'Reginald Van Valkenburg' (1896) en ‘De Terugkomst eens Broeders’ (1897). Daarna volgt een tien minuten durende pauze. Het tweede deel heeft dan een iets meer ontspannend karakter. Na een in koor gezongen openingslied met kluchtige inslag wordt het podium ingenomen voor een kluchtspel of een blijspel met zang. Alleen al de titel brengt je de dag van vandaag al aan het glim lachen, niet zozeer omwille van het grappige, maar wel om het naïeve karakter ervan. Neem nu ‘Oei!, Oei!, Oei! mijn ooren’ (1895) en ‘De Barbier van Napoleon I, of ne Kozak gevangen’ (1896)... Wat voor die tijd ook in het oog springt, zijn de bijzonder fraai versier de programmabladen, die tegenwoordig niet meer gemaakt worden: van een met bloemen versierde kader uit 1883, een met ornamenten omzoomd programma naar een papierfragmenten kader. Deze trend houdt stand tot zowat aan de Eerste Wereldoorlog. Niet langer voor de scholen wordt dan nog geld omgehaald, maar wel voor ‘den armen’, die later omschreven wordt alS ‘den bedekten armen’. Voor het jaar 1900 hebben we ook een beetje geluk, want dan worden de achternamen van de spelers voluit op het programma gedrukt. Met enig zoekwerk in de bevolkingsregisters is het dan ook mogelijk om de voornamen te achterhalen. Op die basis werd dan ook getracht de spelers terug op te sporen waarvan in de andere programma’s alleen de initialen vermeld stonden. Deze manier om enkel de initialen op de folders te plaatsen, blijft behouden tot ca. 1938. De Belle Epoque, da's de periode van de ontzettend populaire festivals. 5
Zo’n festival bestaat uit een optocht, waarbij op het einde ervan op soms twee à drie verschillende plaatsen in het dorp een serenade van een tweetal liederen wordt gebracht. De deelnemende groepen worden dan beloond met geld en medailles. Zo zijn er op het festival van Lotenhulle van zondag 17 juni 1894 tweehonderd frank en ‘prachtige Eeremetalen’ te verdelen, wanneer op de Dorpplaats (nu: Grote Plaats) de volgende verenigingen een staaltje van hun kunnen ten gehore geven: de koren Vlaanderenszonen, De Minnezangers en Vriendenkoor (beide uit Gent), De Zangbond der Lei (Deurle), St. Cecilia (Knesselare) en De Eendracht (Poeke), en de fanfares Eendracht (Aalter), St. Cecilia (Nevele), en Jongelingenkring (Ruiselede). Aan de kerk, op de kiosk, stonden: de koren De Liederkrans (Gent), De Gerulphuszonen (Merendree), De Zanglust van Oydonck (Ooidonk), In Liefde en Eendracht (Kanegem), De kleinzonen der Lei (Sint-Martens-Leerne) en Verheugd in den Zang (Aarsele), de fanfares St. Cecilia (Deinze) en Eendracht en Verbroedering (Vinkt), en de harmonie St. Cecilia (Nevele). Ook op 7 juni 1903 organiseert burgemeester Claerhout (lees: de gemeente) een festival, andermaal met een grote prijzenpot (loting). Voor de ‘muzieksociëteiten’ zijn er premies van 70, 50, 30, 20 en 10 frank en voor de ‘zangvereenigingen’ premies van 45, 30, 20, 15 en 10 frank. Na de optocht wordt ‘eerewijn’ geschonken aan de voorzitters en bestuursleden van de verenigingen. Vlaanderens Zonen gaan echter ook zelf naar festivals toe, zo leren we uit de talrijke medailles die aan de standaard van de vereniging hangen en ook uit twee programmablaadjes die bewaard bleven, het ene van 16 juni 1901 te Asper, het andere van 6 juli 1913 te Bachte-Maria-Leerne. Deze vorm van ontspanning zou door de Eerste Wereldoorlog verdwijnen, althans voor Vlaanderens Zonen, waardoor er dan voor de maatschappij eigenlijk een leemte ontstaat. Naar aanleiding van het dertigjarige bestaan van de vereniging wordt op 11 juni 1911 (Ommegang Kermis) een muziekfeest georganiseerd, waar voor de medewerking van het gemeentebestuur wordt gevraagd, iets wat men bij latere evenementen en problemen nog zal doen. Die dag gaat een stoet uit met de muziek- en zangmaatschappijen van Lotenhulle, Bachte, Poeke, Nevele, Vinkt, Wingene en Aalter. De maatschap pijen worden gescheiden door uitbeeldingen door de Vieze Kwasten, een groep uit Tielt. Zij brengen er de taferelen van de ‘Grenadiers der lijf wacht van Napoleon I in groot tenue’, een ‘Meester trommelslager’, ‘Acht trommelslagers van het keurregiment van Prins Karei van Oosten rijk 1720’, ‘Onkel “Sam” uit Amerika met zijn gezelschap’, ‘De dragers der kunstvaandels, medailiën en eeretekens, door de gilde der “Vieze Kwasten” in verschillende prijskampen van St. Truiden, Leuven, Oostende enz. gewonnen’ en 'Het muziek der gilde in uniform de Hollandse Huzaren van 1830’. 6
m m Yrje K ié le M
« im ü it
VRIÉNDELIJKE U1TN00DIGING
m
m
m
i
m m m m m
AAN D£ LCCfetMCCN
OP ZOifBAO 2
SEFfl I ^ l l i
1*63,
0» J CBES KASH*tU«»
L O K A A L
D E R
Z E A T H O L IE K E
J O N G E N S S C H O O L
PROGRAMMA DER OEFENINGEN
%
às«r
4"
I, %fj-am^Jbetere». -ladite' |||||||^ §f§
P 1 E T E R -L IV IN U S
S L IM B R O E C K
7
00
Tijdens 1914-’18 gaat de vereniging, ondanks het uitgaansverbod, gewoon door met toneelspelen. Er wordt verteld dat men, wanneer men zich niet op straat mag begeven, met laddertjes in de tuinen over mekaars muurtjes kruipt om zo de plaats van het optreden te bereiken, namelijk de tuin van de huidige voorzitter-toneelleider Paul De Moor (Heirstraat 14). Dat er wel degelijk toneel gespeeld werd, blijkt uit enke le unieke bronnen m.b.t. een optreden dat op zondag 27 januari 1918 doorgaat in de zaal van het gemeentehuis. Hiervoor moet de Duitse Ortskommandantur wel haar toestemming gegeven hebben; misschien zijn enkele soldaten of overheden wel een kijkje komen nemen.5 Na de Eerste Wereldoorlog pikken we de draad terug op in 1920, wan neer er op 8 en 15 februari in de feestzaal van de ‘Jongelingspatronage’ een avondfeest wordt georganiseerd ten voordele van de liefdadige werken van de parochie. De vertoning is heel christelijk geïnspireerd: voor de pauze is er een treurspel (‘De Hand van God’), nadien een blij spel met zang (‘Belofte maakt schuld’) en een kluchtig zangspel (‘Zal grootvader genezen?’). Eigenaardig is dat er in de rechterboven hoek van het programma Vlaamsch-Katholieke Toneelmaatschappij “Verbroedering” staat en niet Vlaanderens Zonen. Is er een andere toneelvereniging in het spel? Zou er een ruzie ontstaan zijn? Of hebben we hier te maken hebben met wat men zou kunnen omschrijven als ‘een Siamese vereniging’? De namen van beide verenigingen laten enige verduidelijking toe. Zo staat er bij Vlaanderens Zonen alleen ‘Zangmaatschappij’ en bij verbroedering alleen ‘Toneelmaatschappij’. Toegangs kaarten kunnen verkregen worden bij onderpastoor G. Spitaels, bestuur der, en R. Slock, secretaris. Maar Robert Slock was toch ook secretaris bij Vlaanderens Zonenll Het openingslied wordt gezongen door de Zangmaatschappij Vlaanderens Zonen. Wanneer we dan de initialen ontleden - dankzij de hulp van het programma van 1921 gaat dit vrij makkelijk - zien we dat de spelers voor een groot deel dezelfde zijn als in 1918 en voordien. In 1923 wordt het schoolgebouw met bijhorende grond door de eigenaar Edgar Hyde, een Mechels ingenieur, overgedragen aan de vzw ‘Christen Patronaat der Parochie van Lotenhulle’. Een vernieuwing van het gebouw drong zich al langer op. Ter gelegenheid van de heropening van de Patronage zijn er op 7 en 8 december 1924 voorstellingen in de ruime bovenzaal. We bemerken vanaf hier geen enkele verwijzing meer naar Verbroedering. Vlaanderens Zonen draagt nog altijd de titel van Zangmaatschappij. Ook het drama zal de volgende drie jaar op het programma ontbreken, alleen de blij- en kluchtspelen (al dan niet met 5
Met dank aan dr. Paul Huys (Drongen) die ons een kopie bezorgde van het (handgeschreven) programma en twee foto’s die tijdens de voorstelling werden genomen.
9
« m
G EM EEN TE
1 1881
Ommegang j t j t j t , Kermis --- — ...-
,® SI ®
« « ® « m ® ®
LO O TEN H U LLE
1911
30>~« v e r ja r in g d e r s tich tin g van " V L A A N D E R E N S Z O N E N
+*■ ** * * ;
. » *.-*■ *►* * v- * v * v-* Vv* v-v* v * v -e
LUISTERRIJK
MUZIEKFEEST
OP ZONDAG 11 JUNI 1911 met de medewerking van het Gemeentebestuur
©
©
v m den groep, door de » Vieze Kwasten ,, va» Thie1tv. verbeeld in den stoet, en
» 15 ö
® voorafgegann door de Muziek- en Zangmaatsehappijen der gemeenten : Lootetdmlle
15
® ®
e ®
« ®
«
s
®
®
s
« Ö
5f P R O G R A M M A
Bachte. Poeke, Nevele. Vynekt, Wynghene en AeÏtre.
©
©
© Dus, wie zich eens wil verlustigen, kome naar Lootenhulle ! ! !
©
» s £5 S ©
Namens * Vkanderens Zonen-, A. Claeys,
10
©
© B — Meester trommelslager. © 0 — Aelit trommelslagers van liet keurregiment, van Prins Karei, van Oos © tenrijk. — 1720 —© D — Onkel » Sam ,, uit Amerika met zijn gezelschap, E — Dragers der kunstvaandels, medaliên e» eereteekens, door de gilde der © © « Vieze Kwasten ,, in de verschil!ige prijskampen van St-Truiden - Leu © ven -Oostende, enz. gewonnen, © s F — Het muziek der gilde in uniform der Hollandsehe Huzaren van 1.880.
!
« «
©
©
A — Grenadiers der lijfwacht van Napoleon I in groot tenue,
« ®
%
Ö
H. Bogaert. ©
© s s v w w e v » w « v e r,\ w $ o v o v o w e v o v w %o v on*wô. Urb. Claeys, Lootenhnlle.
zang) blijven behouden. Bij de spelers zijn de initialen van de leden van de familie Huys, samen met nog enkele andere, eruit. Ineens ontwaart men enige onvrede. Er wordt bijgevolg gezocht een nieuw elan door alleen vrolijke stukken te brengen. Dit lukt, want vele jongeren treden toe tot de maatschappij, zo blijkt uit de ontleding van de initialen van de spelers. Toch blijven nog een aantal van de oude bestuursleden het voortouw nemen, zoals vader Adolf en zoon Robert Slock. Het succes stijgt: in 1927 en ’28 zijn er zelfs twee vertoningen, een in het voor- en een in het najaar. De historische drama’s winnen na 27 jaar (het laatste werd in 1900 opgevoerd) terug aan populariteit: ‘Een Jonge Held’, d.i. een dramatische episode uit de Boerenkrijg (1927), ‘Lodewijk Van Nevers’ (1928), ‘Een Kruis’, d.i. een hartroerend volksdrama (1929) en ‘Bloedgeld, of De Roode Piasters’ (1930). Het drama wordt echter zoals vanouds gevolgd door een blijspel of klucht en liederen. Over 1931 en de periode 1933-1937 is door het ontbreken van bronnenmateriaal niets geweten. Gezien de vereniging zijn oorsprong kent in het opluisteren van de prijsuitdelingen, is het best aannemelijk dat de allereerste publiciteit voor de activiteiten van Vlaanderens Zonen gevoerd werd door aan de (katho lieke) schoolkinderen een programmablaadje annex uitnodiging mee te geven. Later wordt dit samen met het parochieblad bedeeld, zeker tussen 1952 en 1961, wanneer het er ook expliciet in vermeld staat. Tussen ’61 en 77 wordt de uitnodiging door medewerkers rondge dragen, nadien doen de postbodes dat (in Lotenhulle en Poeke). Een kleine aankondiging op het voorblad van het parochieblad blijft wel voortbestaan. Vanaf de jaren ’50 wint de affiche echter aan belang in de reclamevoering. Uiterst welkom zijn ook de artikels die net voor de opvoeringen in de krant verschijnen: ze zijn immers gratis en het ver spreidingsgebied is veel ruimer. Wanneer hierbij een foto wordt gepu bliceerd, is dat leuk meegenomen. Uit de doorlichting van Vlaanderens Zonen door Sylvie Deleu (Deinze), thesisstudente publiciteitsconsulent (1996), blijkt dat de vereniging in de toekomst nog meer zou moeten inspelen op het mediagebeuren, vooral naar de advertentiebladen en lokale vrije radio toe. Verder stelt ze voor publiciteit aan te brengen op de programmafolder (om de kostprijs ervan te drukken). Maar dit is in het verleden reeds gebeurd. Zo staat er op de rugzijde van de folder uit 1931 reclame voor een radiotoestel bij Robert Slock, maar het blijft bij deze ene keer, want het bestuur vindt het nu eenmaal niet gepast. In de zeventiger en tachtiger jaren wordt er ook geadverteerd in de alom gekende annoncebladeren, maar omwille van de hoge kostprijs stopt men hiermee. Al deze publiciteit dient volgens ons enkel om de plaatselijke bevolking en de toneelgezelschappen uit het omliggende aan te porren om de opvoeringen met een bezoekje te vereren. Vlaan derens Zonen dankt immers haar succes eerst en vooral aan de mond11
reclame! ‘Het sociaal gedrag van Vlaanderens Zonen brengt veel sym pathisanten mee,’ schrijft Deleu over deze opmerkelijke bevinding van haar enquête. In het voorwoord van haar verhandeling geeft ze ook duidelijk de begeestering weer die er in de vereniging heerst: ‘Het sterke van Vlaanderens Zonen is dat zij de dynamiek die zij in hun vereniging stoppen ook aan mij hebben doorgegeven.’ De programma’s van het fantastische toneeljaar 1938 - met niet minder dan drie verschillende vertoningen - liegen er niet om: er heeft een ganse omwenteling plaatsgevonden, vooreerst in de naam. Het is niet langer alleen een Zangmaatschappij, maar men heeft het uitgebreid tot Zang- en Toneelmaatschappij Vlaanderens Zonen. Deze nieuwe wind brengt ook meteen drie leden van de familie Huys terug op het podium, namelijk Armand, Gérard en André. Ook enkele andere getrouwen van voorheen zijn terug van de partij. Omdat er ineens spelers op overschot zijn, moet er wel drie keer gespeeld worden! De traditionele compo nenten (zang, drama en blijspel) houden stand. Alleen het historisch drama verliest zijn kracht. Er wordt overgeschakeld naar ‘hartroerende’ drama’s. De liederen ‘Daar is een Lied’, ‘Het hutje bij de Zee’ en ‘Grootvaders klok’ zullen nog lang in de maatschappij gezongen worden. Van veel groter belang is echter dat Vlaanderens Zonen het in 1938 waagden om een vrouw te laten meespelen! Volgens de zeden van die tijd zou het hele dorp toen zeker in rep en roer hebben gestaan, ware het niet dat het om een kinderrol ging. De rol van Yvonne, Morgans dochter in het stuk ‘Het Communiekantje’, werd vertolkt door Nelly De Meyer. Het zal nog tot 1965 duren vooraleer vrouwen opgeno men worden in de spelerscast. Wel vindt reeds in 1938 een nieuw fenomeen zijn weg naar het podium: de cabaretavonden, d.i. een afwisseling van samenzang, kluchtliederen, andere liederen, korte kluchtspelen en zang met spraak. Het programma vermeldt ‘een avond van lach en leute’, met dien verstande dat de avonden toen om vijf uur ’s namiddags begonnen. Op 24 en 25 maart 1940 vindt het laatste optreden plaats in ‘de ruime zaal van het patronaat’. Door een bominslag wordt de zaal in puin gelegd om nooit meer heropgebouwd te worden. De maatschappij had er 59 jaar zijn vaste stek gehad. Vlaanderens Zonen was echter niet. kapot te krijgen, althans toen nog niet, want ook tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn er toneelavonden. Een drama afgewisseld met zang en een klucht (op eenzelfde avond) is een concept dat de bevolking blijft boeien. Zo worden ook de cabaretavonden verder georganiseerd in de zogenaamde zaal van het gemeentehuis (gemeenzaam ‘het eierkot’ genoemd) of gewoon in openlucht zoals in 1943. Op 28 oktober 1945, met vertraging ten gevolge van de oorlog, wordt het zestigjarige bestaan van de vereniging gevierd. Men brengt hulde aan Baziel Huys, de enige 12
nog levende medestichter, die door zijn hoge ouderdom daarbij niet aan wezig kan zijn. Verder worden nog gelauwerd: Theophiel Van Oost en Alois Beyaert, respectievelijk zestig en vijftig jaar lid. In het kader van dit feest organiseert men een Vlaamse kermis in de tuin van het maatschappijlokaal, de herberg ‘Het Nieuw Schuttershof’, bij Jules De Meyer. Anno 2002 is dit het café ‘Hilmar’ op de kleine plaats nabij de kerk. Na de oorlog stellen enkele ‘ereleden’ luidop de vraag of het principe van het erelidmaatschap nog van toepassing is. De ereleden waren personen die de vereniging steunden, niet alleen door een financiële contributie, maar ook door de morele bijdrage die zij leverden door b.v. naar de voorstellingen te komen. Toneelspelers spelen nu eenmaal graag voor een goed gevulde zaal: hoe groter de opkomst, des te aangenamer voor de vertolkers. Ook het bestuur en de andere leden vinden er hun kracht in om de ingeslagen weg te vervolgen. Dit fenomeen had men echter sinds de verandering van 1938 (de uitbreiding tot toneelmaatschappij) even laten rusten, maar nu wordt de volgende uitnodiging opgesteld aan alle geïnteresseerden:
Zang- en Toneelmaatschappij Vlaanderens Zonen 19 mei 1945 Geachte Heer, De bevrijding is een feit! De oorlog is gedaan! De vrede moet bewerkt en de moeilijkheden overwonnen worden. Ook onze maatschappij heeft met moeilijkheden te kampen gehad, maar heeft deze kunnen overwinnen en staat schooner en sterker dan ooit te vooren, om in de toekomst hooger op te gaan en een schoone kultureele maatschappij te worden. Vele onze maatschappij getrouw gebleven eereleden vragen ons gedurig wanneer ze terug hunne plaats mogen innemen. Welnu dan, gezien we in staat zijn iets aan te vangen en meer te doen, noodigen wij alle oudeereleden en alle personen die onze Maatschappij genegen zijn uit, om Maandag 28 mei a.st., zijnde 2de kermisdag, om 18 ure, in het lokaal bij Armand De Meyer, op een daartoe speciaal belegde Feestvergadering, waarin u zal gezegd en uitgelegd worden wat eereleden zijn in de Maatschappij, welke plaats zij er in hebben en welke medewerking zij kunnen verschaffen; in één woord: hoeveel goed zij kunnen doen in de eenige kultuurmaatschappij der gemeente. 13
Koster Adolf Claeys, medestichter en eerste voorzitter van Vlaanderens Zonen.
14
Daarom, Geachte Heer, sluit U daarom aan en kom U overtuigen van het geen U zal toegesproken worden en ge zult er heel tevreden om zijn. Tusschen de spreekbeurten in zal de vergadering opgeluisterd worden door zang en muziek, om deze samenkomst gezellig te maken. Ook uwe huisgenooten zullen welkom zijn. Indien het U absoluut ónmogelijk is op de feestvergadering tegenwoordig te zijn, laat niets onverlet om uwe inschrijving te doen en uw steun toe te zeggen, en, indien we een uwer vrienden mochten vergeten hebben, breng hem mede naar deze zoo belangrijke bijeenkomst. - Zelf komen is niet te verbeteren. Hopende, Geachte Heer, op uwe tegenwoordigheid en uwe medewerking te mogen rekenen, danken wij U bij voorbaat. NAMENS DE MAATSCHAPPIJ. Het Bestuur: Voorzitter: Alfons Van Wonterghem, de zangleider: Leon De Craene, de toonneelleider: José De Groote, de schrijver-schatbewaarder: Robert Slock, De Bestuurleden: Alois Beyaert, Jozef Verbanck, Jules De Meyer.
Wanneer het systeem terug op poten staat, brengen de bestuursleden een bezoekje aan de ereleden met de vriendelijke vraag of zij het volgende jaar ook nog erelid wensen te blijven. Deze visite wordt tradi tiegetrouw kort voor het Sint-Ceciliafeest gedaan. Aanvankelijk worden de ereleden wel ééns samengeroepen in een speciaal daartoe belegde vergadering in een van de herbergen van de leden-herbergiers. Voor hun bijdrage mogen ze dan deelnemen aan het Sint-Ceciliafeest en de nieuwjaarskaarting (met geldprijzen) en zijn ze welkom op de familieavon den. Kortom, de ereleden zijn de sympathisanten van de vereniging die instonden voor de zgn. mondelinge reclame van de activiteiten van de maatschappij, zoals de toneelvoorstellingen, cabaretavonden, Vlaamse kermissen en de latere zangcrochets. Op bestuurlijk vlak hebben zij evenwel geen stem, noch op de bestuursverkiezingen of bij andere aangelegenheden van bestuurlijke aard. Ook het erevoorzitterschap heeft niets meer dan een ceremoniële functie; zolang de leden en de maatschappij er wel bij varen, blijft hij aan. Het erelidmaatschap moet dan weer beschouwd worden in de context van een bestuur dat kort voor de oorlog aantreedt en waarvan de samenstelling in de daarop volgende decennia maar héél geleidelijk wijzigt (drie- en vijfjaarlijkse herverkiezingen). Enkel door ouderdom of ziekte wordt een bestuurslid vervangen. Enerzijds zorgt dit voor stabiliteit binnen de vereniging, anderzijds ook voor vergrijzing. Zo vergaat het ook met de ereleden. 15
Alleen door ouderdom, ziekte of meestal overlijden vallen zij weg. Pogingen om het aantal leden op peil te houden (b.v. door iemand uit de onmiddellijk omgeving aan te spreken), worden amper ondernomen. Zo zijn er van de 85 ereleden in 1955 anno 2002 pakweg een tiental ereleden overgebleven. De vragen wordt gesteld of het nu nog nodig is pogingen te ondernemen om dit bestand terug aan te vullen, omwille van de financiële of morele steun. Immers, wanneer zij gewoon deel nemen aan het Sint-Ceciliafeest, voelen zij zich meer verbonden met de maatschappij en zullen zij vlugger geneigd zijn om een voorstelling bij te wonen. Ondertussen heeft men de smaak van de openluchtspelen te pakken. Zo wordt in 1946 het stuk ‘De Adjudant van Hare Majesteit’ opgevoerd en in 1947 ‘Pater Damiaan’. Valt dit nu meer aan voorkeur dan aan noodzaak toe te schrijven? Vast staat dat ‘het eierkot’ nogal klein is. Vanaf 1949 gaan de voorstellingen door in de zaal van het klooster. De opvoeringen hebben veel bijval, ook bij de inwoners van de omlig gende dorpen, zodanig zelfs dat de vereniging wordt uitgenodigd om op verplaatsing te gaan spelen. Zo heeft men onder andere vertoningen verzorgd in Poeke, Aarsele, Kanegem en Lochristi. Toneelvoorstellingen, dat kon nog net in het klooster, maar voor het zangcrochet van 1950, moest men toch uitwijken naar de ‘halle’ op de hofstede van Omer Van der Vennet (op de kleine plaats), de woning en gebouwen vroeger toebehorend aan de familie Hulin de Loo. Ook het zeventigjarige bestaan wordt met veel luister gevierd. Op zaterdagavond 9 augustus 1952, ingeluid door 'klokkengelui en salvoschotten’ en afgesloten met Bengaals vuurwerk, worden meerstemmige koorliederen ten gehore gebracht. Daags nadien komen de leden en ere leden samen in het verenigingslokaal, vanwaar men vertrekt naar de eucharistieviering om halftien. Een uurtje later wordt het gezelschap ontvangen op de feestzitting in het gemeentehuis waar Theophiel Van Oost en Aloïs Beyaert andermaal gehuldigd worden voor hun inzet voor de maatschappij. Om een uur volgt een banket en om vier uur ’s namid dags trekt dan een prachtige folkloristische stoet doorheen het dorp: vanuit de Pittemstraat, langs de Aalterstraat (nu: Steenweg op Deinze), het dorp (ook grote plaats genoemd), Meuleke (de plaats waar de her berg ‘Het Meuleken’ stond, dit is aan het kasteeltje), Schoolstraat (nu: Lomolenstraat) en de kleine plaats door de Dorpstraat (nu: Lodorp). Verschillende andere verenigingen stappen mee op in de stoet. De para de wordt vooraf gegaan door de muziekmaatschappij Verbroedering uit Nevele, gevolgd door een groep ruiters van de BJB, de Sint-Elooisgilde met ruiters en versierde rijtuigen, de Boerengilde St. Isidoor met een praalwagen (‘de boerenstand vroeger en nu’), de feestcommissie Sport en Vermaak (‘Ronde van Frankrijk’), het ACV en de KAJ met een wagen 16
met ‘de 4 ambachten’. De oud-strijders beelden ‘de slag van den IJzer’ uit, de middenstand ‘de Ambachten en Neringen’. De vinkenmaatschappij De Lentezangers, de mutualiteit Werkmansvooruitzicht met de wagen ‘O.L.V. der zieken’ en de duivenmaatschappij Verenigde Liefhebbers (met dubbele wagen) vullen de stoet aan. In de dorpskom worden een massa duiven losgelaten. De Bond der Kroostrijke gezinnen ontbreekt ook niet, de fanfare De Leiezonen uit Machelen evenmin. De praalstoet wordt afgesloten door de jubilerende maatschappij zelf met een wagen met Sint-Cecilia, de patrones van de zangers, gevolgd door een schild, de eerste vlag, de jubilarissen met erewacht, de vlag van de maatschappij en een wagen voorstellende een fragment uit ‘Tijl’ van Anton Van de Velde. Talrijke felicitaties worden aan de vereniging gestuurd, o.a. van de heer Maes, bestuurder uit Grotenberge, aan zijn vriend Leon De Craene, toenmalige voorzitter van de maatschappij:
Beste vriend Leon, Ik geloof dat ze in de Landwacht bezig zijn met schikkingen te nemen om eene bijzondere uitgave te geven over de gebeurtenissen van Loo! Deze week werken wij den grootsten haan van Loo met daarneven eene goed bekende figuur in volle levenskracht en goed in den band. Dat deed ons veel genoegen, vandaag een bijzonder relaas met allerhande lichtprenten over de Zonen van Vlaanderen en vooral van Loo die Jubileeren en weerom dezelfde bekende figuur benevens anderen. Aan Ued., aan de Jubilarissen en aan de Jubilerende Vlaanderens Zonen mijn allerbeste gelukwenschingen. Mogen ze voort door kunst en vermaak meewerken aan het geestelijk en zedelijk welzijn in de parochie, en moge de Heer hun edel streven blijven zegenen. Mijne toegenegenste groeten voor Ued. en heel de familie gansch toege negen.
Vanaf einde 1951 worden er verslagen opgesteld. De eerste ‘schrijver’ (secretaris) is Maurice Standaert, maar jammer genoeg houdt hij dit niet al te lang vol. De verbloemende stijl van deze secretaris zou anders een prachtroman hebben opgeleverd. Zo schrijft hij in het verslag over de algemene ledenvergadering van 4 februari 1952 m.b.t. het aantal aan wezigen: ‘de boeten zijn er zo zeldzaam als de witte hazen' (d.i. de vergadering is zo goed als voltallig). Een gebruik dat op het einde van de jaren ’50 bij gebrek aan inzet afgeschaft wordt - ondanks een beurtrol moesten in de praktijk almaar dezelfden ervoor opdraaien - is het obligatoire lied, de ‘proclamatie’ van een gedicht of spreekbeurt. Zo werd op de ledenvergadering van 29 september 1952 nog een 17
Voor- en achterkant van een medaille behaald bij een van de vele festivals waar Vlaanderens Zonen aan deelgenomen hebben, met als opschrift: Groeninghergilde Wijnghene Vaandelfeest 6 september 1908.
18
vertoog gehouden (waarschijnlijk) over Rock ’n Roll: ‘Ketelmuziek?’ Waarom ketelmuziek? Welke moraal in dit oud vlaams gebruik? Het volk hekelt hier vooral de ongeregeldheden en stelt immorele huiselijke taferelen aan de kaak. Lawijt en nogmaals was aan de orde van den dag of beter uitgedrukt aan de orde van deze avondvertoningen. Ketelmuziek heeft een heidense inslag en diende in veel gevallen om de bijgelovigen van de boze geesten te bevrijden. Het scharminkelen is tegenwoordig nog in gebruik maar in beperkten kring. Het heeft vooral veel van zijn verschijnen ingeboet door de beschaving en de modernisering van onze wereld. Op de vergadering van 5 januari 1953 brengt Paul De Moor het relaas van het voorbije seizoen, zo schrijft Standaert: Hierop komt de toneelleider onverwacht voor de pinne met een versie over hetgeen 1952 ons bracht. In rijmen rolt hij nu ons een film af die met de werkelijkheid klopt. Doorspekt met luim weet hij iedereen te boeien en het succes weergegeven in handgeklap en gebis is dan ook niet van den poes. Zelfs de bazin is ontroerd en vergast Meester Paul op een fermen pot. Ook huiselijke aangelegenheden worden vermeld, zoals in het verslag van 1 december 1953: Bij de aanvaarding van Astère De Keyser als nieuw lid is de voorzitter bij Astère’s vrouw geweest om te vragen of het met de volle toestemming is geweest. Ze heeft geantwoord: ‘Ik heb een goeden vent, en ’t is te hopen dat gij er een goed lid aan hebt.’ Armand De Meyer vroeg nog een woordje uitleg over dit bezoek. Standaert heeft misschien wel blijk van een kleurrijke taal, maar de werkelijk belangrijke agendapunten worden door hem niet al te volledig opgetekend. Hierin is zijn opvolger, Maurice Schelstraete, de werkelijke tegenpool: droge saaie kost, maar wel volledig, uitgebreid en correct. Fragment uit verslagboek d.d. 13 december 1954, algemene vergadering bij Armand De Meyer: Hierna vraagt R. Meulebroeck het woord. In naam van een vijftal leden van VL. Z. tevens deeluitmakende van de onlangs gestichte club ‘De Lustige Plantrekkers’ interpelleert hij het bestuur en de leden aangaande de in omloop zijnde praatjes en gevoerde critiek tegenover ‘De Lustige Plantrekkers’ en vraagt rechtzetting van enkele punten. Hij wijst er op dat de club nooit op generlei wijze het oogmerk of het doel had concurrentie te voeren ten opzichte van VL. Z.. De voorzitter wenst 19
Roger proficiat met zijn durf. Hij wijst erop dat nog in het bestuur, nog in de schoot der maatschappij afkeurend gesproken werd nopens de pasge stichte club... Fragment uit verslagboek d.d. 4 april 1955, algemene vergadering bij Cesar Van de Weghe: In naam van een te stichten muziekmaatschappij vraagt R. Meulebroeck het woord. Spreker vraagt de medewerking van Vlaanderens Zonen voor een feest dat zij inrichten, zondag 26 juli. Het valt zeer te betreuren dat hierbij de datum van ons Vlaamse Kermis werd uit het oog verloren, gezien deze twee gebeuren elkaar zonder tegenruimte zouden opvolgen: de laatste zondag van juni en de lste zondag van juli. Er wordt hierover wat over en weer gepraat, voorstellen gedaan, maar moeten besluiten dit punt verder in overweging te nemen in afzonderlijke bestuursver gadering. Fragment uit verslagboek d.d. 13 april 1955, bestuursvergadering bij Armand De Meyer: Wat betreft de datum van ons Vlaamse Kermis. Aangezien we dit feest sinds enkele jaren op de lste zondag van juli inrichten, en met welke datum ook de naburige gemeenten nopens het inrichten van feestelijk heden vertrouwd zijn geraakt en tevens eerbiedigen, beslist het bestuur eenparig de gewone zondag, dus 3 juli, te behouden. Trouwens ontvingen we reeds een schrijven van het orkest ‘De Lyra Band’ uit Tielt dat op bepaalde zondag zijn medewerking zal geven. Het bestuur houde er nochtans aan de vrijheid van gedachten van al onze leden te eerbiedigen en in geval van betwisting de uiteindelijke beslissing te behouden in volgende algemene vergadering, door hen in meerderheid te laten uit spreken. Voor wat de medewerking aangaat. Er werd niet uitdrukkelijk bepaald onder welke vorm deze medewerking zou bestaan. Het is dus vooraf onmogelijk hierover uit te spreken. Opnieuw zullen de leden hierover hun medezegging hebben. Fragment uit verslagboek d.d. 2 mei 1955, algemene vergadering bij G. Van Gansbeke: De Voorzitter komt hierna opnieuw aan het woord en betreurt dat, in aansluiting met het verslag van de bestuursvergadering, geen enkel van onze vier leden die tevens in het bestuur zijn van de Muziek maatschappij en die ons in voorgaande vergadering een vraag hebben gericht, hier tegenwoordig is deze avond om van antwoorde te dienen. Bijgevolg kunnen we geen verdere schikking treffen. Fragment uit verslagboek d.d. 1 augustus 1955, algemene vergadering bij Cesar Van de Weghe; de Vlaamse Kermis van dat jaar is inmiddels 20
achter de rug: De Voorzitter vervolgt zijn spreekbeurt en komt terug op de Vlaamse Kermis. Hij wijst er op dat die leden van onze Maatschappij, die tevens lid zijn van de Muziekmaatschappij, wat te kort schoten in hun verrich tingen en beloften, doch hij verzoekt dit punt in kalmte te bespreken. Volgens een lid hadden deze leden in 1955 een dubbele verplichting: lste tegenover Vlaanderens Zonen, 2de tegenover de Muziekmaatschappij, waaraan te kort is gebleven, zowel voor propaganda als voor werking. Er wordt hierop geantwoord dat zij met hun families goed vertegenwoor digd waren. Inderdaad, en tevens dat zij uitgevoerd hebben de taak die hun was opgelegd; doch de Voorzitter meent dat een goed lid zich niet mag bepalen bij de hem opgelegde taak en zich niet mag aanzien als een gehuurde kracht, zoniet kan een Vlaamse Kermis niet doorgaan. Het debat verscherpt nog steeds en van weerzijden vallen woorden en gezeg den die helemaal niet passen en die we niet gewoon zijn te horen in onze vergadering, zodat, als besluit, de toegeving van VL. Zonen tegenover de Muziekmij eerder zou uitlopen op een breuk dan tot een wederzijdse toenadering en verstandhouding, zoals we het hadden verhoopt. De Voorzitter verzoekt dat dit incident zou gesloten zijn, doch intussen verlaten de vier leden van de Muziekmij het lokaal. En daarmee is de moeilijke bevalling van de Muziekmaatschappij, de fanfare St. Cecilia, achter de rug en kon die voortaan op eigen benen staan. Is dit de tol van de roem: vele leden met vele meningen en opvat tingen, die niet altijd kunnen vervuld worden? Met betrekking tot die zogenaamde ‘Vlaamse Kermissen’ moet toch een woordje verduidelij king gegeven worden. De eerste kermis (een openluchtbal met orkest dat op zondagnamiddag begon en waar in de beginjaren ’s maandags nog een vervolg aan gebreid werd) dateert reeds van 1946. De uit gaansdag was toen nog de zondag, wat zo bleef tot in de jaren ’60. De maandag diende om de kater van daags voordien weg te spoelen. Overigens bestond in de herbergen van Lotenhulle nog zoiets als ‘de maandag’: de stamgasten van een herbergen kregen op die dag een gratis pint van de herbergier. Uit het verslag van de vergadering van 1 mei 1961 blijkt echter dat die maandagtraditie begint te tanen. De ten tonele gevoerde drama’s zijn in de late jaren ’50 ook lichtjes van karakter veranderd. Buitenlandse of liever ‘exotische’ drama’s vinden hun ingang: ‘De rimboe brandt’ (1955) en ‘Tropengang’ (1958). De titels van de blijspelen blijven zoals vanouds even romantisch als naïef klinken: ‘Elsje uit de heidekant’, ‘Holla! ik ben papa!’ en ‘Het erfdeel van Tante Belle’ zijn een paar voorbeelden. Maar toch beginnen de drama’s steeds minder in de smaak te vallen van het publiek. Er wordt al eens een jaar geen drama opgevoerd, enkel een kluchtspel. Het laatste drama wordt op 5 februari 1961 opgevoerd, ‘De demon in smoking’. 21
Het vijfenzeventigjarige bestaan wordt op 15 augustus 1957 gevierd met de opvoering van een operette in openlucht, ‘Hoger Op’, namelijk in de tuinen van brouwerij Maenhout. Het orkest The Happy Friends uit Gent en de balletgoep Burgersbond uit Deinze helpen mee de productie op poten te zetten. Het aanvankelijk vurige enthousiasme voor een herha ling van dit spektakel in 1958 loopt echter af met een sisser en men ziet er van af. Enkele jaren later, ter gelegenheid van het negentigjarige bestaan, wordt de operette wel hernomen in een tent op het Guldensporenplein. Het ongenoegen van de splitsing van Vlaanderens Zonen bij het ontstaan van St. Cecilia is ondertussen weggeëbd. Er wordt immers een beroep gedaan op de fanfare voor de muzikale begeleiding en op de majorettegroep voor de choreografie. Op 4 mei 1960 acht men het blijkbaar nodig nogmaals een bestuur te verkiezen. De statuten van Vlaanderens Zonen bepalen dat er om de drie jaar een verkiezing moet plaatsvinden, maar in de praktijk wordt dit artikel nog wel eens vrij geïnterpreteerd en blijft een bestuur soms heel wat langer in het zadel. De bestuursleden worden verkozen onder alle leden, ieder lid is automatisch kandidaat. Het bestuur zelf is dan eventjes onbestaande. Alle aanwezige leden kiezen dan zeven kandi daten: zij met de meeste stemmen op hun naam, vormen het bestuur. De gekozenen in 1961 zijn: Armand De Meyer, Leon De Craene, Paul De Moor, Maurice Schelstraete, Robert Blancke, Jozef De Craene en Robert Slock. De bestuursleden beslissen in de eerstvolgende vergade ring onderling over de verdeling van de functies. Het is dan ook gebrui kelijk dat de statuten of het algemeen reglement een beetje aan de noden van de tijd aangepast worden. Het reglement zag er na de aan passing van 1961 als volgt uit:
Zang en Toneelmaatschappij Vlaanderens Zonen Lotenhulle “Werkzaamheid nog meer dan begaafdheid, kweekt meesters. ” Art. 1 De Maatschappij Vlaanderens Zonen heeft voor doel, door het beoefenen van de zang- en toneelkunst, ons volk en hare leden zedelijk te verheffen. Art. 2 De Maatschappij bestaat uit leden en ereleden. Art. 3 De Maatschappij wordt beheerd door een bestuur van 7 leden, waaronder 22
De cast van ‘De demon in smoking’ (1961). onderaan (v.l.n.r.): Jozef De Craene, Antoine Schelstraete, Gilbert De Clercq, Daniel Martens, Hubert Van de Weghe bovenaan: Jean Cocquyt, Paul De Moor, Armand De Meyer, Leon De Craene, René Van de Walle, Robert Slock, Robert Blancke, Astère De Keyser, Gaston De Pestel, César Van de Weghe
een Voorzitter, Ondervoorzitter, Schatbewaarder en schrijver. Het bestuur wordt om de drie jaar herkozen in de algemene vergadering van April. Art. 4 De Maatschappij heeft sedert 11 oktober 1943 haar lokaal gevestigd bij het lid Armand De Meyer. Hier zullen berusten: alle ken- en eretekens, alsook de documentatie en materiaal der Maatschappij. Voor gebeurlijke optochten en reizen verzamelt de Maatschappij in het lokaal. Art. 5 De Maatschappij vergadert iedere maand, de eerste maandag om x ure, om beurt bij een der leden herbergiers, onafgezien de gewone maande lijkse vergadering. A r t. 6 Elk afwezig lid loopt een boete op van 5 fr. te betalen op de eerstvolgen de vergadering die hij bijwoont. 23
Art. 7
Iedere vergadering wordt geopend door de voorzitter of bij zijn afwezig足 heid door de ondervoorzitter. De leden worden schriftelijk verwittigd, minstens drie dagen voor de vergadering, die stipt zal beginnen op het aangeduide uur. De zomervergaderingen: de maanden mei, juni, juli, augustus beginnen om 8.30u, de andere maanden om 8.00u, de nieuwjaarsvergadering om 7. OOu. Art. 8 Elk spelend of zingend lid verplicht zich de repetities stipt bij te wonen. Grove nalatigheid in deze zaak kan met uitsluiting gestraft worden. Art. 9 Wie gedurende 3 achtereenvolgende maanden en zonder geldige veront足 schuldiging, noch aan de vergadering noch aan repetities deelneemt, wordt als ontslaggevend aanzien. Art. 10 Het aanvaarden van leden wordt door het bestuur beslist, hetgeen alsdan de aanvaarding aan de stemming der leden zal voorleggen. Art. 11 Ieder nieuw lid betaalt op het ogenblik van zijn aanvaarding een inkom足 geld van 50 fr. als pand voor het worden van aandeelhouder. Art. 12 Alle gestorte gelden blijven volle eigendom der Maatschappij. Art. 13 In geval van overlijden van een lid of erelid worden alle leden en erele足 den ertoe aangezet de begrafenis bij te wonen. Bij het huwelijk van een lid zullen de zangers die huwelijksmis op muziek uitvoeren, zo deze in de parochiale kerk plaats heeft. Er zal de jonggehuwden een serenade en een waardevol geschenk aangeboden worden. Zij van hun kant, zullen gehouden zijn de leden in korps te ontvangen en hun een vergasting naar believen aan te bieden. Art. 14 Telkens in het lopend maatschappelijk jaar zullen de leden ertoe gehouden zijn, de feestdag der maatschappij, St. Ceciliafeest, gezamentlijk te vieren. 24
Art. 15
Het nieuw maatschappelijk jaar begint met de vergadering van decem足 ber. In deze vergadering wordt verslag nitgebracht over de algemene werkingen van het verlopen jaar. Art. 16 De schatbewaarder is verplicht een boek bij te houden waarin regelmatig alle ontvangsten en uitgaven ingeschreven worden; hij moet bereid zijn dit boek bij iedere vergadering aan de leden voor te leggen. Art. 17 Alle toneel- en zangboeken blijven eigendom der Maatschappij. De leden zijn verplicht deze zuiver en ongeschonden te houden en bij verlies het verlorene op eigen kosten te vervangen. Art. 18 Alle voorstellen, rakende de Maatschappij, evenals het aanvaarden van nieuwe leden, beleggen van feestelijkheden etc., worden door het be足 stuur overwogen en gebeurlijk aan de leden ter stemming voorgelegd. Om geldig te zijn, moet het voorstel met 2/3 der aanwezige leden worden aangenomen. De meerderheid der leden (de helft + 1) kan eveneens de stemming aanvragen over een bepaald onderwerp. In laatste instantie heeft het bestuur alleen recht te beslissen. Art. 19 De bestuursleden zijn verplicht hun ambt gewetensvol waar te nemen. Telkens de voorzitter het nodig acht, zullen bestuursvergaderingen belegd worden, aan dewelke allen moeten deelnemen. Art. 20 Het lidgeld bedraagt 5 fr. per maand, te storten door de leden in iedere vergadering. Art. 21 De nieuwe leden, verkozen in de loop van het dienstjaar, moeten boven足 dien nog achterstallig lidgeld van 5 fr. storten over iedere maand, te reke足 nen van december tot het ogenblik van aanvaarding, willen zij dezelfde geldelijke voordelen genieten als de oudere leden, inzake St. Ceciliafeest en groepsreis. Art. 22 Al wie openlijk of in het geheim de Maatschappij tegenwerkt of benadeelt, wordt aanzien als ontslaggevend en voorgoed uitgesloten. 25
Art. 23
De Maatschappij kan niet ontbonden worden en geen enkel uittredend lid kan iets van de Maatschappij eisen, zolang deze ait ten minste negen leden samengesteld blijft. Tijdsomstandigheden en evolutie in de Maat schappij kunnen wijzigingen vergen aan het onderhavig reglement. 4 september 1961
Een belangrijke statutaire wijziging tussen 1961 en 2001 is b.v. de uit breiding van het bestuur naar negen leden (art. 3). Het lokaal van de vereniging (art. 4) is niet meer in dezelfde mate van dienst. In 1961 deed het nog dienst als de stapelplaats van wat stoelen, van de decors en de dansvloer die gebruikt werd bij de Vlaamse kermissen. Heden ten dage zijn deze decors al lang versleten en de dansvloer overbodig. Toen de beste tijd van de Vlaamse kermissen voorbij was, werd hij zelfs voor een appel en een ei van de hand gedaan. Nu is aan het nieuwe bestuur (verkozen in 2001) de taak weggelegd enkele aanpassingen te doen aan de statuten, want sommige artikels zijn ondertussen werkelijk achter haald. Enkele kleine wijzigingen - het bestuur blijft conservatief - wor den begin 2002 besproken: het betreft vooral financiële zaken. De boete van vijf frank (art. 6) zou worden opgetrokken naar € 0,25, het lidgeld van een nieuw lid (art. 11) naar € 2,50. De bijdrage die ieder lid, zowel het bestuurs- als het gewone lid, bij iedere maandelijkse vergadering betaalt, zou voortaan € 0,50 bedragen. Om in 1961 als lid te worden aanvaard, werd gevraagd om voor het bestuur een proef af te leggen, namelijk het zingen van een lied of het voordragen van een stukje tekst (vrije keuze). Mettertijd werd deze proef afgeschaft. Patrick Wullaert vertelde me dat hij dit nog had moeten doen. Hij zal wel de laatste geweest zijn die rond 1980 nog deze test onderging. In de tweede helft van de zestiger jaren trekt men resoluut de kaart van blij- en kluchtspelen. Zo nu en dan wordt nog wel eens de vraag gesteld om de ‘betere’ stukken te spelen, die op cultureel vlak een niveau hoger staan aangeschreven, maar dat wordt telkens weggewuifd met het gezegde ‘Veel kul en weinig tuur’. Overigens is het algemeen geweten dat dit soort spelen menig amateursgezelschap de das omgedaan heeft: het publiek liep er na enkele jaren niet meer warm voor. Er vindt echter op een ander vlak een (fluwelen) revolutie plaats. Met de opvoering op 31 januari en 7 februari 1965, in het stuk ‘De Filosoof van Hagem’, doen de vrouwen hun intrede in het toneelspel. Wat voorheen nog maar een keer gebeurde, zal voortaan een gewoonte worden: mannen nemen de mannelijke rollen op zich en de vrouwen die van hun sekse. In het verleden moest al eens een man de rok aantrekken, natuurlijk tot grote hilariteit van het publiek. In 1966 wordt nogmaals gekozen voor een 26
kluchtspel-operette. Vlaanderens Zonen profileert zich immers nog altijd als een zangmaatschappij, maar stilaan zal men moeten toegeven dat dit zanggebeuren langzaam aan het wegdeemsteren is. De maandelijkse vergaderingen beginnen en eindigen nog steeds met een lied, telkens met een sterk Vlaamse tint zoals ‘Op de purperen hei’, ‘Vlaanderen’, ‘De gilde viert’, ‘Daar is een lied’ en ‘Vlaggelied’. Hoe verloopt een maan delijkse ledenvergadering eigenlijk? Iedere maand, meestal op vrijdag (althans tijdens het laatste kwart van de twintigste eeuw), wordt een vergadering belegd bij een van de leden-herbergiers. Wanneer iedereen zijn boompje heeft uitgekaart, gaat de vergadering van start, niet stipt (zoals in de statuten vermeld staat), maar stipt op Loots uur (een uur later). De voorzitter opent de vergadering met een welkomstwoord en een lied. Onmiddellijk daarna worden de maandelijkse bijdragen geïnd en leest de secretaris het verslag van vorige algemene ledenvergadering voor. Daarna wordt punt na punt de agenda besproken zoals bepaald op de bestuursvergadering van enkele dagen voordien. Alle voorstellen worden steeds aan de leden ter aanvaarding voorgelegd. De vergadering wordt ten slotte met een lied besloten, waarop men onmiddellijk terug de kaarten naar boven haalt en menig pintje drinkt. BRT-series zoals ‘De filosoof van Hagem’, ‘De Heren van Zichem’, ‘Het dorp der Mirakelen’, 'De Paradijsvogels’ en ‘Slisse en Cesar’ drukken hun stempel op de programmatie van Vlaanderens Zonen, want bijna al deze stukken (telkens met een grote rolbezetting) worden in hun respectieve televisiejaren opgevoerd. Het gezelschap kan op die manier meegenieten van het succes van deze populaire reeksen. Met de opvoering van ‘Het Dorp der Mirakelen’ zetten twee van de trouwste acteurs een punt achter hun actieve acteurscarrière, Armand De Meyer en Jozef De Craene, beiden met minstens 45 verschillende opvoeringen. Zij geven de fakkel door aan twee andere dorpsfiguren, Ro land De Clercq - alias postbode ‘gebuurke’, een bijnaam die zijn vader en misschien zelfs zijn grootvader reeds droegen, en dit om een beetje de verschillende families met dezelfde achternaam van elkaar te onder scheiden - en Gilbert Rutsaert, alias Tsjiebe, een verbastering van zijn voornaam Gilbert. In de aanloop van de opvoeringen van de nieuwe productie, ‘Kink in de Kabel’ (1979), loopt het ook effectief verkeerd doordat een van de acteurs betrokken is bij een verkeersongeval: de vertoningen worden afgelast, maar het stuk wordt wel het volgende jaar hernomen. Het is reeds lang een traditie dat de toneelleider, meester Paul De Moor, op het eind van elke opvoering de acteurs met een rijmpje aan het publiek voorstelt. Bij bovenvermelde opvoering wordt hem zelf een rijmpje aangeboden door Roland en Lisette: 27
Een kink in de kabel Een kink in de kabel â&#x20AC;&#x2122;t klonk als een mooie fabel maar er kwam een kink in de kabel en dat was miserabel Roland was betrokken in een ongeluk Dat sloeg zijn spelersdromen stuk Meester Paul had dan veel verdriet Want toneel in 1979 kwam er niet maar de kink schoot uit de kabel en in 1980 was men weer kapabel met Vlaanderens Zonen en 5 dochters erbij te vertonen ons spel zo geestig en blij na maanden oefenen en repeteren mochten we ons toneelstuk presenteren voor telkens een bomvolle zaal een unicuum en dat zo vier maal iedereen vond de herhalingen fijn en prettig en meester Paul was blij met zulk een bezetting hij liet zich dan ook tussen de dames fotograferen het resultaat willen we nu presenteren na de laatste vertoning mocht men terecht vieren en alle werkers en spelers met bloemen sieren een speciale hulde voor Jefke De Craene hoorde erbij maar meester Paul verloor er de kluts even bij de bloemen had Jefke reeds ontvangen maar â&#x20AC;&#x2122;t geschenk hield de regisseur in handen daarom zijn we hem nu speciaal attent en bieden hem van al zijn spelers dit klein present hij zelf had felicitaties voor ons allemaal maar vandaag huldigen zijn spelers hem speciaal dank u meester voor dit prachtig toneelseizoen hopelijk mogen we dit nog lang met u doen6 6
28
Bij de berekening van de jubilea geldt de stelregel dat het volledige jaar reeds voorbij moet zijn, voordat het jaar van de viering begint. Dus wordt het honderdste jaar gevierd in 1982 en niet in 1981.
Vanaf 21 juli 1981 mag men de vereniging zich ‘koninklijk’ noemen: Koninklijke Zang- en Toneelmaatschappij Vlaanderens Zonen. Het jubileumjaar 1982, waar iedereen echt naar toeleefde, gaat niet zonder de feestelijke plichtplegingen voorbij, maar wel zonder groots vertoon.6 De klepper onder de toneelstukken, ‘Het Gezin Van Paemel’ van Cyriel Buysse, wordt opgevoerd. Op de Vlaamse feestdag, 11 juli 1982, wordt tijdens een plechtige dankmis de nieuwe vlag gewijd, een ontwerp van Gaby Cockuyt, gevolgd door een feestelijke optocht van de maatschappij, voorafgegaan door de fanfare St. Cecilia van Lotenhulle. De plechtigheid gaat verder met een receptie, een academische zitting en de opening van de tentoonstelling ‘100 jaar Vlaanderens Zonen’ in de voetbalkantine, en wordt besloten door om halftwee ’s middags zijn voeten onder tafel te steken voor de feestmaaltijd en de onderscheiding van de verdienstelijke leden. In schril contrast met het grote eeuwfeest wordt het 105de jaar in mineur gevierd en eigenlijk zelfs helemaal niet. Voor de vertoningen kan men niet meer terecht in zaal ‘Hoger Op', die dertien jaar lang dienst had gedaan als de nieuwe stek van de maatschappij, nadat men in 1973, na 22 jaar, de zaal van het klooster verlaten had. De zaal wordt namelijk omgebouwd tot snookerzaal. Na aandringen, samen met de andere verenigingen, wordt door het gemeentebestuur van Aalter de bouw van een nieuwe gemeentelijke feestzaal toegezegd. De maatschappij moet echter tot 1988 op de zaal wachten. De voorstelling van dat jaar moet daarenboven nog twee weken later gepland worden, omdat de zaal niet tijdig klaar is. Voor het jaar 1987 moet men noodgedwongen uitwijken naar het Sint-Gerolfinstituut in Aalter. Wat hebben de spelers aanvankelijk moeite om aan het nieuwe grote podium te wennen, zowaar drie keer groter dan voorheen! Da’s niet alleen extra werk voor de decorbouwers - zij moeten voortaan meer panelen samen timmeren en opstellen - ook voor de spelers blijft het lastig. Een toneel opvoeren eist immers een grote inspanning van hen. Men moet minstens drie maand gemotiveerd zijn om tweemaal per week de repetities bij te wonen. Bestaat zo’n repetitie de eerste maand alleen uit het lezen van het stuk, vanaf de tweede maand worden ook de bewegingen aangeleerd.7Tijdens de laatste maand beginnen dan de herhalingen in de zaal. Wanneer de spelers de voorbije twee maanden plichtsgetrouw op post zijn geweest, volstaat het meestal om ook deze repetities met dezelfde frequentie aan te houden. Is dit niet het geval geweest, omdat men dacht ‘Het zal wel gaan, het is toch geen lang
Tot kort na de Tweede Wereldoorlog werd er gerepeteerd in de veranda ten huize van Adolf Slock, daarna in een achterkamertje bij meester Paul De Moor, sindsdien de toneelleider of regisseur.
29
stuk’, dan komt men, eens in de zaal, meestal bedrogen uit. Met de nieuwe zaal liggen plots wel tal van andere mogelijkheden open, zoals de organisatie van het vakantiespel ‘De Lootse Fles’, een boeiend zoekspel met grote geldprijzen die gedurende juli en augustus 1989 Lotenhulle in de ban houdt. Het zou echter slechts eenmaal herhaald worden (in 1990) en nadien verdwijnen. Wat bij Vlaanderens Zonen erg op prijs gesteld wordt, zijn de jaarlijkse reizen, in den beginne een-, later ook meerdaags: in 1952 voor twee dagen naar Luxemburg, in 1953 een dagreis, in 1954 een driedaagse naar de Rijn en zo verder, jaar om jaar afgewisseld, totdat vanaf 1985 ieder jaar een meerdaagse uitstap wordt georganiseerd. Vanaf 1990 komt daar zelfs nog een dagreis bovenop! De favoriete oorden, waar men zich dan ook toe beperkt, zijn altijd Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland geweest. Ter gelegenheid van een etentje, aangeboden door Dirk De Smul ter gelegenheid van zijn afscheid als spelend lid, geeft voorzitter Paul De Moor, een beetje tipsy, in de vroegste uurtjes van de morgen een speech over de naam van de maatschappij. Hij verkondigt dat de vereniging vanaf dat ogenblik zou noemen Koninklijke Zang- en Toneelmaatschappij Vlaanderens Zonen en Dochters. Op de volgende ledenver gadering neemt hij deze uitspraak echter terug: de toevoeging ‘en Dochters’ kan toch niet. Dit is echter buiten de vrouwelijke leden gerek end! Zij houden de voorzitter aan zijn gegeven woord en staan op hun strepen: de toevoeging moet erbij. En hun wil geschiede: ‘de chœur’ (zo noemen ouderen de maatschappij nog altijd) krijgt haar nieuwe naam (1998)! De publiektrekkers van vroeger zijn ondertussen reeds vervangen, hun opvolgers hebben nog beetje podiumgewenning nodig. De stress - ‘den track’ - net voor de voorstelling zal wel nooit weggaan. Het wordt ook steeds moeilijker om gepaste stukken te kiezen: het aanbod is misschien wel groot genoeg, maar er spelen hier ook andere factoren mee zoals de rolverdeling en de inhoud. Wat sterk opvalt, is de sterke familiebetrokkenheid in Vlaanderens Zonen (en Dochters). Bij de grote toneelfamilies moeten we zeker vermelden de familie Huys die mede aan de wieg stond van de maatschappij. Niet zo uitgebreid, maar zeker ver meldenswaard, is de familie Slock: niet alleen vader en zoon, maar ook schoonbroer behoren bij de pioniers. De relatie tussen de families De Groote, Vermeire en Van de Weghe is overduidelijk. In een later stadium, vooral na de Tweede Wereldoorlog, springt de familie De Clercq in het oog met niet minder dan tien dichte familieleden in de maatschappij.8 Andere families waarvan bij van vader op zoon of dochter de toneelmicrobe in het bloed zit, zijn onder andere de familie Rutsaert, Van der 30
De meester met zijn jonge leeuwen liggend: Walter Van de Walle zittend (v.l.n.r.): Liselotte Pattyn, Patrick Van Waetermeulen, Daphne Naassens, Paul De Moor, Ann Vermeire rechtstaand (v.l.n.r.): Marina Rutsaert, Tim Vermeire, Johan Heyde
31
Bauwhede, De Craene en De Meyer.9 Het moet wel gezegd dat niet alle personen die ooit bij Vlaanderens Zonen op de planken hebben gestaan, zich ook geroepen voelden tot het acteursleven. Hoe vaak is het immers niet voorgevallen dat men voor een of ander stuk te kampen had met een spelerstekort. Dat werd dan weggewerkt door aanvullingen uit de naaste kennissenkring of familie... Wat de beroepsactiviteit betreft, is er een duidelijke evolutie merkbaar: tot W.O. II zijn het vooral midden standers en zelfstandigen die hun tijd steken in het opvoeren van toneelstukken, terwijl het nadien vooral werknemers zijn. Onderwijzers en herbergiers (voor wie de vergaderingen een bron van inkomsten zijn) blijven evenwel aanwezig. Tot slot willen we de volgende wens uitspreken: laat ons hopen dat meester Paul De Moor zijn leeuwen nog enige tijd meester kan. Eens de meester er niet meer zal zijn, zal de vereniging Koninklijke Zang- en Toneelmaatschappij Vlaanderens Zonen en Dochters voor een grote uitdaging staan. Wij wensen de Maatschappij dan ook nog een lange en glorierijke toekomst.
Met ‘dicht’ bedoelen we niet verder dan neven, nichten en aangetrouwden. Let wel: hier zijn niet alle naamdragende spelers met elkaar verwant.
32
J u u l D esm et
HOE WAKKEN DE ‘SEPTEMBERSCHE OMWENTE LING’ HERDACHT EN VIERDE Van de echte autochtone Wakkenaar wordt beweerd dat hij nogal bewust is van zijn eigen roemrijke verleden en zich nogal een aristo cratische allure durft aanmeten. ‘Hij is creatief ingesteld, cultureel voe lend en heeft behoefte aan gezelschaps-leven. Hij is critisch aangelegd en gesteld op uiterlijk vertoon. Spaarzaamheid is zeker niet zijn eerste bekommernis... en om te feesten is het nooit te vroeg of te laat.’1De ver slagen die secretaris Leo Storme2*in 1833 opmaakte over de plaatselijke festiviteiten ter gelegenheid van de herdenking van de ‘septembersche omwenteling” (die het begin van de Belgische onafhankelijkheid inluid de), bewijzen maar al te goed de voorgemelde stelling. Niet alleen dat, maar ook (en vooral) de lyrische ontboezemingen van de secretaris maken de beschrijvingen ‘geestig’. Toen sprak men in Wakken steevast over het ‘stadhuis’ en waren de missen ‘solemneel’ en werden ze ‘in groot orkest gecelebreerd’. Niet te verwonderen dus dat zich daardoor op de gezichten van de heren pastoor en onderpastoor ‘teekens van ver rukking en tevredenheyd’ vertoonden. Men zou het voor minder.
D e f e ite n
Op 14 september 1833 stuurde Vandenbulcke, de districtscommissaris van Tielt, de missive nr. 2646 aan de verschillende gemeentebesturen van zijn gebied en drong daarin aan de verjaardag van de Septemberrevolutie te vieren.4 Daarbij werd gevraagd telkens een ver slag van de plaatselijke feestelijkheden op te maken, een opdracht die de gemeentesecretaris van Wakken op 3 oktober 1833 vervulde, vier dagen na de feesten.
Opsomer E., Wakken herdenkt, Wakken, 1963, p. 34. Leo Storme (Wakken, 1788-1855), zoon van brouwer Albert Bernard en Marie Anne Coleta Van Schoebeke. Griffier van Markegem en gemeentesecretaris van Wakken van 1822 tôt 1855. Hij was getrouwd met Coleta Serafine Van den Poel. Zijn zoon Jules Storme (1832-1874) volgde hem op als gemeentesecretaris. Gemeentearchief Wakken, Briefwisseling 1830-1838. 4 Het Nationaal Congres had twee dagen voor de eedaflegging van Leopold van Saksen-Coburg als eerste koning der Belgen bepaald dat de Septemberdagen tussen 21 en 30 september feestelijk moesten worden herdacht (Janssens J., De Belgische natie viert. De Belgische nationale feesten 18301914, Leuven, 2001, p. 1).
33
Het programma van de feestelijkheden op zondag 29 september werd reeds acht dagen vooraf bekend gemaakt en op zaterdagavond, 28 sep tember ‘ten zes ueren ’s avonds wierd het voorhandig feest door kerk en stadsklok aengekondigd.’ Met het aenbreken van den dag sloegen de trommels; de voorberoepen klokken luydden ten 10 neren ’s morgens, ten vier neren namiddag en ten zeven neren ’s avonds - t’eikens twee poozen. Bij het klep pen naer de hoogmis begaven de plaetselijke overhe den5, voorgegaen door de maatschappij van har monie, zich stoetsgewijze naer de kerk, alwaer zij de solemnele misse bijwoonden die in groot orchester wierd gecelebreerd. In den namiddag, naer den dienst der vespers, hadden tot het verheerlijken van dit feest, verscheyde vreugdebedrijven als ring-steking met den krnywagen, rinkbollingen voor de man nelijke en vrouwelijke persoonen op de groote markt plaets. De zelve wierden voorgegaen door den luysterlijken intrede van drij verscheyde kamstrijdende societeyten saemengesteld uyt elks respectieve straet of wijk. Intrede die zoo prael als zin-rijk den verjaerdag van de septembersche omwenteling afbeeldde, en door haren zeldzamen toestand van allen omstaender met verukking wierd beschouwd. Er was een beroep gedaan op de inwoners om per straat of gehucht ‘prael en zinrijk’ aan te treden. Wie hierin uitblonk, zou een prijs in de wacht slepen. Daarop boden zich drie straatcomitès aan. Elke societeyt zich vervoegd hebbende bij de pael-stak die haer was aengewezen, wierd stoetgewijze door de maatschappmy van musique6geleyd voorbij het stadhuys rond de markt. Omdat de deelnemers ‘zo zeer hadden uytgemunt, wierd aen elk derzelve eenen prijs, waervan den lsten aen de Kapellestraet, den 2den
5 Burgemeester was Charles Van Damme. Hij was eveneens voorzitter van het toenmalig armbestuur met als leden Ferdinand Yserbyt, Pieter Frans de Borchgraeve (ontvanger des Dischs), Bernard Dhuyvetter, Louis Peers en Pieter Serroel. 6 Dit zal wel de harmonie Kunst en Deugd (°1821) geweest zijn (Degroote K., De geschiedenis van het Wakkens muziekleven, Wakken, 1980, p. 3).
34
aen de Mandelstraet en den 3den aen de Maerkeghemstraet toege wezen.’ Secretaris Storme spreekt van een ‘ongemeen toeloop van volk; men telde onder de zelve de heeren Pastor en onderpastor7, op welkers gelaet men alle teekens van verrukking en tevredenheyd bespeurde.’ Na de optocht van de wijkcomitès kwamen nog verschillende wedstrij den met een mooie prijzenpot (‘Neusdoeken, foulards, stoffe goed voor vestjes, enz.’), die ‘door de overwinnaers onder een groot aental mededingers met alle eer [wierden] behaeld.’ Secretaris Storme heeft het in zijn verslag steevast over ‘kamstrijden’. Om 6 u. ’s avonds ging de prijsuitreiking door in het gemeentehuis: ‘Eene grote menigte aenschouwers vercierden de zael en woonden deze plechtigheyd bij. De zelve was veraengenaemd door de maetschappij van harmonie die bij elks respectieve uytreyking speelde het air national.’ Volgens het pro gramma was de politie-uur die dag niet van kracht en toch ‘is het feest zonder eenigen twist, rustooring of andere buytenspoorigheden ter vergenoeging van alle ingezetenen afgeloopen.’ Het moet een mooi zicht geweest zijn die dag op de Wakkense Wapenplaats waar ‘een national vaendel van ongemeene grootte wapperde op het stadhuys, welkers voorgevel des avonds zeer fraey was verligt.’ Het succesvolle nationale feest van 1833 was blijkbaar voor herhaling vatbaar, want op 1 oktober 1834 schreef secretaris Storme opnieuw een verslag over de feestelijkheden van 1834. Die waren identiek dezelfde als het vorige jaar, maar deze keer namen er vier wijkcomités deel. Een bijkomend belangrijk feit had zich echter in de voormiddag voorgedaan: Rond negen ueren begaven zich de plaetselijke overheyd arm-en kerkbesturen ten dorphuyze, alvuaer verzameld waren de heeren vaccinateurs De Meulenaere en Belpaire.8Men stelde hun terhand de goude Eere penningen aen hun door zijne Majesteyt toegewezen wegens den belanglozen ijver door hun in het bevoorderen der koepokinenting aen den dag gelegd. Den heer Burgemeester reykte vervolgens met gepaste toespraken, deze gunstbetoogen der koninglijke hand den bekroonden uyt.
Pastoor Ivo Van Witberge (1833-1860) en onderpastoor Ludovicus Delva (1832-1844). Félix Hippolyte Belpaire (°Oostende, 1803 - tWakken, 1877) was een geneesheer die op 10 april 1827 in Wakken kwam wonen. Hij nam er zijn intrek bij de familie Van den Poel in de Markegemstraat en trouwde enige tijd nadien met Eugenie Lansweert. Het echtpaar kreeg vijftien kinderen waarvan er slechts drie trouwden. Een ervan, Marie-Sophie Belpaire, huwde
35
Het spreekt voor zich dat de muziekmaatschappij daarbij het ‘air nation al’ (de Brabançonne) heeft gespeeld. Op 5 oktober 1835 krijgen wij andermaal hetzelfde draaiboek, idem dito op 3 oktober 1836, wanneer Leo Storme schrijft opnieuw zijn verhaal doet aan de districtcommissaris. Zijn verslag wordt telkens merkelijk korter. Men kon immers toch niet ieder jaar medailles uitreiken voor de koepokinenting...
met Edmond Van de Male. Hun dochter Irma, gehuwd met Marie-Joseph Edmond Van Severen, werd moeder van vijf kinderen, waaronder Joris Van Severen. In een schrijven van het gemeentebestuur (waar dokter Belpaire deel van uitmaakte) gericht aan de bisschop van Brugge, d.d. 17 januari 1844, wordt meeondertekend door ‘les (...) principaux habitants de la commune’. Een van hen is doctorchirurgien De Meulenaere.
36
Uitvaartcentrum
DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies Stationstraat 103 - Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27
KBG
Bank & Verzekering
Bespaar op U w bankkosten
METONZE ZICHTREKENING - GRATIS bankkaartcn - GRATIS cheques - Alle bankverrichtingen GRATIS
ADVERTENTIERUIMTE TE HUUR.
TA N G H E KRIS - IEPERSTRAAT 8 - TIELT
051 40 39 53
j^/lRGENTk uttv appeltje voor oe aorst
DLE COMPUTERS
Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. 051 40 61 93
bvba Aanleg van opritten en terrassen Specialiteit: kasseien, mozaĂŻeken, plattinen, kleiklinkers
Hogenhovestraat 4 7 - 8 70 0 Aarsele Tel. 051 63 66 60 Fax 051 63 74 37
bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken
Z o o ten Jiu Sey
'R atelin ci S tra rté À Ü / fw e k
Schuiv er?
weKboom 'carrn
T 0 IE 1 hem .
y/[ nJ Groei
T ra m e e S i/k *
| ‘N j
rMcjrke>q%en
lelqhen
Wt
W a e ke n
a p ffierçb riu fcfe
'd&Abee/e i jfa g eb n u fister^
V
l
Cr^T ilS ie ifw enhove /
W k ù & eZe
/! 1' 1>W.//£■ ’ m i r t /
/ W
! •• //
/
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 33 ste jaargang, nr. 2 - april - mei -ju n i 2002 Afgiftekantoor 8700 Tielt
y/s 1 1
AUTOCARS-REISBUREAU
8700 Tielt
© [1 1
,© 1 1 1
Tel. 0 5 1 4 0 1 1 76
Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93 DE MEIBLOEM
een onderneming die reeds 67 jaar lang met troeven als VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
VERNIEUWEN EN HERSTELLEN VAN ZETELS, SALONS, STOELEN EN ZITBANKEN BOUCKAERT D AN IEL Félix D'hoopstraat 33 8700 TIELT Tel. 051 40 42 30
Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35
ALG EM ENE E LE C TR IC ITE IT bvba Debusschere E.&L.
5
Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08 Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Domotica Studie - Advies - Uitvoering
D e R oeรถe
van T
ie ft
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 33ste jaargang, nr. 2 - april - mei - juni 2002 W ettelijk depot - BD 25413
De Roede van Tielt
Inhoud
Gesticht op 28 april 1970
Ronny Ostyn
Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
DE FAMILIE MULLE DE TERSCHUEREN EN HAAR WONING IN TIELT p. 39 - 81
erevoorzitter:
Philippe De Gryse TIELT TIJDELIJK EEN COLLEGE RIJKER (1944-’45) p. 82 - 84
Paul Vandepitte, voorzitter 1970-2000
Voorzitter, redactiesecretaris en verantwoordelijk uitgever: Michaël DELANGE Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke Tel. 0474 43 73 01 E-mail : m.delange@yucom.be
Adressen van de auteurs:
Ondervoorzitter:
Philippe De Gryse Stoktmolenstraat 32/3 8700 Tielt
Paul CALLENS Waterstraat 18, 8740 Pittem Tel. 051 46 71 90 E-mail : pinl8290@pi.be
Ronny Ostyn Hazelaarkouter 60 8700 Tielt
Secretaris-penningmeester: Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax 051 40 18 38
Redactieraad : Jaak Billiet, Johan Buyck, Paul Callens, Philippe De Gryse, Michaël Delange, Frans Hollevoet, Thijs Lambrecht en Ronny Ostyn
“ De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is € 17,50 voor gewone leden, € 35 of meer voor ereleden, over te schrijven op het bankrekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “ De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestem ming van de redactie.
38
Bibliotheek & fototheek : Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak
Cartotheek : Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “ District van T h ie lt (W e st-V laa n d e re n ). Bevat 1 stad , 17 gem eenten en 63.986 z ie le n ” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)
Ronny Ostyn
DE FAMILIE MULLE DE TERSCHUEREN EN HAAR WONING IN TIELT Toen de 86-jarige Emilie-Adélie Mulle de Terschueren in 1962 overleed, verdween de laatste Tieltse vertegenwoordiger van een familie die gedurende anderhalve eeuw haar stempel op dit provinciestadje had gedrukt. De naam Mulle de Terschueren zou vandaag in Tielt wellicht vergeten zijn indien een statig herenhuis in de Ieperstraat niet aan deze eens zo invloedrijke familie bleef herinneren. Met de recente restauratie van hun als monument beschermde pand kwam ook de rol die drie ge neraties M ulle de Terschueren op lokaal en nationaal vlak gespeeld hebben weer in de belangstelling. Baron Adile-Jacques Mulle de Terschueren (1857-1932) laat in zijn genealogische studie (1929) het geslacht M ule opklimmen tot de der tiende eeuw.1 Toen waren nogal wat Mules lakenkooplui in Gent. Ze behoorden tot de hogere burgerij en oefenden er vooraanstaande ambten uit. De oudste lijst van Gentse stadsschepenen bijvoorbeeld ver meldt als eerste schepen van de Sint-Jacobsparochie in 1219 Boudewijn Mule, een koopman die zijn rijkdom haalde uit de wol- of lakenhandel met Engeland.2* Net als de adel waartoe ze maar al te graag hadden behoord, voerden de Mules een wapenschild van zilver met drie ‘koe ken’ van keel (rood) of d ’argent à trois tourteaux de gueules, zoals A .-J. Mulle de Terschueren het beschrijft.5Een van de familietakken voerde dit wapen met een zwarte gekartelde rand. Verwijzingen naar onder meer Jan Mule (1295), Thirris Mule (1296) en nog een Jan Mule (1447) duiden op de langdurige aanwezigheid van dat geslacht in Gent. In 1480 trouwde Judocus, een zoon van Kristoffel de Grave, stadsschepen en deken van de weversgilde, met Barbara Mule, wat wijst op de blijvende betrokkenheid van de Mules bij de lakenhan del. Minstens drie Mules (Willem, Jan en nog een Jan Mule) hebben in de dertiende eeuw de moeilijke tocht naar Compostela aangedurfd. Mulle de Terschueren A .-J., Une famille patricienne flamande. Etude généalogique sur la famille Mulle de Terschueren, Sint-Amandsberg - Brussel, 1929; zie ook: Debbaudt P., Courtrai, le Courtraisis et la famille Mulle de Terschueren, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, Nieuwe Reeks, IX, 1930, p. 179-183. Blockmans F., Het Gentsche Stadspatriciaat tot omstreeks 1302, Antwerpen - ’s Gravenhage, 1938, p. 206. ; Mulle de Terschueren A .-J., o.c., p. 37-38.
39
Wapenschild van de dertiende-eeuwse Gentse PatriciĂŤrsfamilie Male in Mulle de Terschueren A .-J., Une famille patricienne flamande. Etude sur la familie Mulle de Terschueren.
40
Samen met andere Gentse pelgrims lagen ze misschien ook aan de basis van de oprichting van de Gentse Confrérie van Sint-Jacob van Galicië.4 Wellicht als gevolg van de godsdiensttroebelen en de teloorgang van de lakennijverheid verdwijnt tijdens de zestiende eeuw het geslacht Mule zo goed als volledig uit Gent. Maar het ontwikkelt zich verder in de streek van Aalst waar de Mules ook al twee eeuwen lang hoge ambten bekleedden en gaandeweg met de lokale adel (Exaerde, Liedekerke, Rym, Van Ryssel, Lombeek, ...) verstrengeld raakten. Vanaf de veertiende eeuw treft men de naam Mule ook in de kasselrij Kortrijk aan. Baron Adile-Jacques Mulle de Terschueren ziet een ver wantschap tussen de Gentse en de Kortrijkse Mules die daar vaak ook in de lakennijverheid en de groothandel actief waren. In Kortrijk zijn ze misschien al in de dertiende eeuw aanwezig, aangelokt door de vrij stelling van belasting die de Vlaamse gravin Johanna van Constantinopel hun voorspiegelde. In de Kortrijkse baljuwsrekening van 1367, de oudste die bewaard bleef, is er sprake van Stassin Mule en in deze van 1372 wordt Wouter Mule vermeld. Ook tijdens de volgende eeuwen houdt het patroniem stand in Kortrijk, hoewel de Mules zich stilaan meer in de Ieperse kasselrij, meer bepaald in de streek van Moorsele gingen nestelen en van daaruit ook in Dadizele, Gullegem, Moorslede, Ledegem en Rumbeke doordrongen. Nog in 1516 worden in Kortrijk een huis en een molen verkocht, gelegen bij de Kleine Broei, deels eigendom van Ghildolf Mule. Hij werd evenwel in Gullegem geboren en is een verre voorouder van de Mules die we in Roeselare en in Tielt zullen aantreffen. In het Tieltse is de naam eveneens vrij vroeg geattesteerd, zij het spo radisch. Zo vermeldt een document uit het begin van de dertiende eeuw Moenin Mule die in Wakken een leen van de Gentse Sint-Pietersabdij bezet. En in 1417 wordt terloops het huis en de eigendom van Johannes Mule in Tielt genoemd in verband met goederen die het kapittel van Harelbeke daar verworven had. In de driehoek Kortrijk-Ieper-Roeselare handhaafde het geslacht Mule zich zeker tot op het einde van het Ancien Régime.5 Vanaf de vijftiende eeuw duiken leden van het geslacht Mule op als notabelen in de kasselrij leper. In 1412 is Gillis Mule er schepen. In 1411 is Andréas Mule lakenhandelaar en schepen van Roeselare.
Trio R , De Gentse Broederschappen (1182-1580), in: Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XVI, Gent, 1990, p. 29: ‘Aan de basis van de oprichting (vóór 1270) liggen personen die persoonlijk op bedevaart naar Sint-Jacob van Compostela zijn geweest.’ Mulle de Terschueren A .-J., o.c., p. 50, 53, 95 en 107.
41
Deze stad die al op het einde van de twaalfde eeuw een vrij belangrijke lakennijverheid kende en net als Gent rechtstreeks met Engeland han del dreef, is ook de woonplaats van Wulfaert Mule, geboren rond 1377 en stamvader van de tak Mule die later Mulle de Terschueren zou wor den. De genealogie van deze tak werd in detail uitgewerkt door Alphonse Adams6 die naar eigen zeggen in zijn postuum verschenen studie7 ook de aantekeningen van graaf Paul-Armand du Chastel de la Howarderie-Neuvireuil8 en de al vermelde studie van baron AdileJacques Mulle de Terschueren verwerkte. Rijk geworden door de laken handel gingen deze Mules erfelijke ambten kopen en tot de kleine lan dadel behoren. Wulfaert Mule was schepen van de heerlijkheid De Hazelt, een heer lijkheid met hogere rechtspraak gelegen in het Roeselaarse. In 1412 hangt hij zijn zegel aan een oorkonde van de vierschaar van De Mazelt? In 1429 vinden we hem in Moorsele waar hij vóór 1459 overleed. Zijn zoon Jan Mule, geboren rond 1410, verbleef in Moorsele, was buiten poorter van leper van 1461 tot 1475 en bezat ongeveer 34 hectaren grond in Ledegem naast zijn bezittingen in Rollegem. Uit zijn huwelijk met Margareta Coemans stammen acht kinderen, sommigen nog min derjarig toen hun vader in 1483 overleed. De oudste zoon, Willem Mule, geboren rond 1430 in Moorsele, zette de stamreeks voort. Hij was buitenpoorter van leper en verbleef in Moorsele en in Rumbeke. Zijn zus huwde in 1489 met Geraerd Vande Wynckele, heer van Ter Triest in Rekkem en Menen. Een andere zus trouwde met de heer van Meulebeke, Marc Bonin. Jan, nog een zoon van Jan Mule en Margareta Coemans, werd burgemeester van Ledegem. Hij trouwde met Josine Soenens, de weduwe van Jan vande Woestine. De Mules waren dus al goed ingeburgerd in de hogere kringen en bekleedden steeds vaker ver antwoordelijke posten.
De in 1904 in Diksmuide geboren Alphonse Adams (pater Leontinus) werd minderbroeder in Tielt in 1921. Na zijn studie in Sint-Truiden trok hij in 1929 als missionaris naar China. Teruggekeerd naar België in 1946 wijdde hij zijn vrije tijd aan genealogisch onderzoek. Hij overleed in Sint-Truiden in 1972. Adams A ., Vermeire R , De Poortere H ., Stambomen van de verwante Westvlaamse families Van Hee, Faure (Didelle), Verlende, De Cae, Fraeys (de Veubeke), Cornelis, Mulle (de Terschueren) en een uit gebreid overzicht van 40 aansluitende families, [Gentbrugge, 1998], p. 378-397, 496, 651-654 en 691. du Chastel de la Howarderie-Neuvireuil P.-A ., Généalogie de la Familie Mulle originaire de la West-
Flandre: dressée sur titres, Doornik, 1910. Mulle de Terschueren A .- J ., o .c., p. 78. Afbeelding van het document met de nu verbrijzelde en moeilijk te interpreteren zegels. Over de heerlijkheid De Hazelt, waarvan de naam op hazelaar wijst: zie Dochy B.H ., Geschiedenis van de stad Roeselare vanaf de oudste tijden tot heden, Roeselare, 1949, p. 82-84 en Lermyte J.-M . e.a., Geschiedenis van Izegem, Izegem, 1985, p. 66, 70-73.
42
In 1477, toen het leger van Lodewijk XI van Frankrijk in La Gorgue bij de Leiebron de Vlamingen in de pan hakte en ze uit Cassel verdreef10, stond deze Jan Mule in dienst van Jan van Dadizele aan het hoofd van een contingent Ledegemnaars. Geraerd Mule, Willems enige zoon, geboren rond 1460 en gehuwd rond 1490 met Jossijne Hoet, had zeven kinderen. Zijn oudste zoon Martin, geboren in Gullegem en buitenpoorter van leper, verliet het land tijdens de godsdiensttroebelen en overleed in 1537. Zijn tweede zoon Ghildolf werd hoger al vermeld. Hij was het die in 1516 zijn helft van een molen en een huis gelegen aan de Kortrijkse Kleine Broei verkocht. Van zijn zus Willelmina bleef de grafsteen bewaard, ingemetseld in een muur van de linker zijbeuk van de kerk in Bissegem. De kinderen van Geraerd Mule zullen erin slagen om een belangrijk onroerend patrimonium op te bouwen in de parochies Moorsele, Gullegem, Oekene, Rumbeke, Heule, Bissegem, Menen, Moorslede en Rollegem-Kapelle. Het was de jongste zoon Karel Mule die de stamlijn naar de Tieltse Mulles voort zette. Hij bezat een hoeve onder de heerlijkheid De Hazelt in Gullegem. Dat erfdeel breidde hij nog uit door aankoop van de bijhorende landerijen. Hij overleed in of vóór 1582. Maar de moeilijke tijden op het einde van de zestiende eeuw dwongen zijn zoon Geraerd Mule om deze eigendom van de hand te doen. En ook Geraerds oudste zoon Tobias zou in 1608 een hoeve uit de erfenis van zijn moeder Jacqueline Van Zuut na haar dood dienen te verkopen. Twee generaties lang hadden de Mules het moeilijk om hun patrimonium in stand te houden. Maar ze bleven invloedrijke ambten bekleden. Geraerds jongste zoon Jan Mule, geboren omstreeks 1565, was in 1614 eerste schepen van de heerlijkheid Rumbeke en van het hof van De Hazelt in Roeselare. In 1616 was hij ook eerste schepen van de baronie en het feodale hof van Moorsele en Ter Gracht die onder het kasteel van Kortrijk ressorteerden. Hij stierf vóór 1622. Via zijn zoon Karei Mulle (vanaf nu met dubbele 1) en zijn kleinzoon Gillis Mulle loopt de stam lijn verder. Karei Mulle had geen eigendommen meer in de toenmalige parochie Gullegem. Maar met diens zoon Gillis kenden de Mulles daar weer een steile opgang. De in 1629 in Gullegem geboren Gillis Mulle breidde in korte tijd zijn bezit stevig uit. Al bleven het moeilijke tijden, de Kortrijkse linnenhan del bleef bestaan ondanks het oorlogsgeweld onder Lodewijk XIV. Favier J ., Louis XI, Parijs, 2001, p. 738: ‘Les Flamands concentraient une armée à l’ouest entre Airesur-la-Lys et Saint-Omer. Louis XI interrompit sa campagne en Hainaut et prit le commandement en Flandre. A La Gorgue, sur la Lys, il infligea une défaite aux Flamands et les chassa de Cassel. Il alla s’installer à Béthune.’
43
De heerlijkheid Buxem in Sint-Eloois-Winkel getekend door F. De Bal in 1764 met buiten haar grenzen het Goet ter Scheure. In: Witdouck R., Gullegem - St.-ElooisWinkel op het einde van de middeleeuwen (1382-1530), 1989.
44
Het Goet ter Scheure. Detail uit de figuratieve kaart van de heerlijkheid Buxem in Sint-Eloois-Winkel (F. De Bal, 1764). In: Witdouck R., Gullegem - St.-Eloois-Winkel op het einde van de middeleeuwen (1382-1530), 1989.
45
Als linnenhandelaar verkeerde Gillis Mulle in een gunstige positie. Het fijne linnen dat in de streek tussen Kortrijk en Roeselare werd ver vaardigd was immers vooral voor de Franse markt bestemd. Gillis Mulle breidde zijn machtspositie verder uit. Hij kocht een hele reeks ambten en werd zowat de invloedrijkste persoon in Gullegem. Zo was hij onder meer prijzer-deelsman en erfachtig landmeter van de kasselrij leper, maner (baljuw die de schepenen samenriep om recht te spreken) van de heerlijkheid Terschueren, ook Groene Vierscaer genoemd, baljuw van Gullegem en van de heerlijkheden Ter Vichten en het Carboneelse. Hij trad op als plaatsvervangend baljuw van het feodale hof van NeveleRonseval en als griffier en ontvanger van de heerlijkheid en het feodale hof van Rollegem-Kapelle. In 1678 kocht Gillis Mulle de 27 gemeten grote hoeve, gelegen onder De Hazelt in Gullegem en die zijn overgrootvader Geraerd Mule in 1582 van de hand had gedaan, terug voor 508 pond groten. En in 1692 kocht hij de heerlijkheid Terschueren voor 400 pond grooten. Een koopje, want door oorlog, epidemieën en hoge sterftecijfers waren nogal wat hoeven ontvolkt en lag de grondprijs aan de lage kant. Gillis Mulle mocht zich voortaan heer van Terschueren noemen en behoorde nu juridisch ook tot de kleine landadel. Zijn heerlijkheid met middelbare rechtspraak strek te zich uit over Gullegem, Menen en Izegem en hing af van het leenhof van Ronseval dat op zijn beurt onder de Oudburg van Gent ressor teerde." De oudste beschrijving van de heerlijkheid Ter Schueren dateert uit 1496. Een kaart van de heerlijkheid Terschueren zelf is niet voorhan den, maar in het Rijksarchief te Brugge wordt een figuratieve kaart uit 1764 bewaard van de heerlijkheid Buxem (onder Moorsele), getekend door landmeter Franciscus De Bal. Buiten de contouren van deze heer lijkheid ziet men de afbeelding van het Goet ter Scheure en ook enkele percelen die toen aan Pieter en Joannes Mule toebehoorden.12 In 1715 wordt Gillis Mulle vermeld als leenman van het feodale hof van Rollegem. In 1718 is hij griffier van de heerlijkheid Schothoucke in Ingelmunster en in 1720 burgemeester van Gullegem en van De Hazelt in Roeselare. Ook vinden we hem als koninklijk notaris in Gullegem voor de stad en de roede van Menen. Bij zijn dood in 1724 bezat hij grond in Rollegem-Kapelle, Ooigem, Moorslede en Gullegem.
TerSchueren was een zgn. vliegende heerlijkheid van 1421 tot 1675 gehouden door de dorpsheer van Geluwe en van 1675 tot op het einde van het Ancien Régime door de heer van Ten Gavere onder het Ronsevaalse: zie Huys E ., Geschiedenis van Geluwe, Tielt, 1977, p. 280. Rijksarchief Gent, Archief Nevele, nr. 1106, fol. 11; Rijksarchief Brugge, Oyghem, nr. 2001; heer lijkheid Buxhem: zie Mulle de Terschueren A .- J ., o.c., p. 100-103. Kleurenafbeelding in: Witdouck R ., Gullegem en St.-Eloois-Winkel op het einde van de middeleeuwen (1382-1530), Gullegem, 1989, p. 100 en 102.
46
Een van Gillis’ vier zonen uit zijn huwelijk met Micheline Carnoy, Lowys Mulle de Terschueren, geboren in Gullegem in 1667, erfde de heerlijkheid en de titel heer van Terschueren. Deze titel, samen met een reeks eigendommen die de familie Mulle sinds de zestiende eeuw in Gullegem, meer bepaald in het latere Sint-Eloois-Winkel bezat, zouden na de dood van Lowys Mulle via zijn zoon Jan-Baptist en zijn kleinzoon Pierre-Bernard bij de Tieltse tak Mulle de Terschueren terechtkomen. Jan-Baptist Mulle de Terschueren, geboren in Gullegem in 1704, was heer van Terschueren en leenman van de baronie en feodaal hof van Nevele-Ronseval (1766) en van de hoven van Hondschoote en Oekene. Hij woonde op het opperhof van het Goed ter Schueren en oefende diverse baljuwsambten uit. Hij was baljuw van de baronie en het feo dale hof van Nevele-Ronseval, van de heerlijkheid en feodale hof van Rollegem en van de heerlijkheid Schiervelde. Jan-Baptist Mulle de Terschueren lag aan de basis van het ontstaan van de parochie Sint-Eloois-Winkel die zich in 1747 van het Gullegemse grondgebied afsplitste.13 Door lobbywerk bekwam hij dat de bisschop van Doornik in 1741 een priester met een vaste verblijfplaats in Winckel-Capelle benoemde. In 1747 stemde de bisschop ermee in om dat gehucht tot een parochie om te vormen. Jan-Baptist Mulle de Terschueren schonk in 1748 vijf honderdlands grond waarop men een kerk en een pastorie kon optrekken en een kerkhof aanleggen.14Op een boogscheut van de oude kapel van Winckel-Capelle verrees de SintEligiuskerk als centrum van de nieuwe parochie Sint-Eloois-Winkel. JanBaptist Mulle de Terschueren, die stilaan de allures van dorpsheer aan nam, ging zich daar met zijn familie ook vestigen. Hij liet zijn groot vader Gillis en zijn vader Lowys Mulle de Terschueren in het koor van de nieuwe kerk begraven. Maar op een erg jong gestorven dochtertje na zullen alle kinderen uit het huwelijk van Jan-Baptist Mulle de Terschueren met Marie-Anne Françoise van Outryve, erfvrouw van Tinnebroeck het ouderlijke domein in Sint-Eloois-Winkel verlaten om zich vooral in Gent of in Tielt te vestigen. Wellicht zitten de maatschap pelijke veranderingen na de Franse Revolutie hier voor iets tussen. JeanBaptiste (°1744), Anne-Marie (°1747), Robert-Adrien (°1752) en PierreBernard (°1755) zullen in Gent overlijden. Joseph-Ernest (°1757) werd notaris in Tielt. Debussere J . , De afscheiding van Sint-Eloois-Winkel in 1747, in: ’t Meiboompje, XIV, 1997, p. 81-122.
Brochure Open Monumentendag 1989, uitgegeven door de Gemeentelijke Cultuurraad Ledegem, sep tember 1989, p. 24-25. Het oorspronkelijke kerkgebouw van Sint-Eloois-Winkel heeft inmiddels heel wat verbouwingen gekend. Het kerkhof verdween in 1952. De kerk werd in 1953 door een brand verwoest. Stenen van het oorspronkelijke gebouw werden in de voorgevel van de huidige kerk ingewerkt. Een ervan draagt het jaartal van de eerstesteenlegging: 1754.
47
Tielts oudste burgerwoning, het huis Delcalmbe, (nu Speybrouck, Nieuwstraat 7) dateert uit 1769.
48
Van 1799 tot 1800 was Joseph-Ernest Mulle voorzitter van de M u n i cipale Raad en van 1800 tot 1813 burgemeester [maire) van Tielt. In 1817 was hij een van de vijf Tieltse gemeenteraadsleden die weigerden de eed op de grondwet van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden af te leggen. In 1850 vinden we hem als bestuurslid van de Tieltse Kamer van Rhetorika. Van Fransgezinde, katholieke unionist evolueerde hij in de richting van het liberale gedachtengoed. Zijn oudere broer, PierreBernard, erfgenaam van de in onbruik geraakte titel heer van Terschueren, zou in Tielt huwen met een dochter uit de invloedrijke familie Delcambe. Een Robert Mulle, een afstammeling van Lowys Mulle en een genera tiegenoot van Pierre-Bernard zal in Tielt het notarisambt uitoefenen. Hij trouwde in Dentergem met Julie Minne, een dochter van de vroegere baljuw van Dentergem en gewezen griffier van Ter Moyen. Hij vestigde zich in Tielt en liet zich daar politiek niet onbetuigd. Van 1821 tot 1830 maakte hij deel uit van het 17-koppige kiezerscollege dat de Tieltse raadsleden aanduidde.15 Maar het zijn vooral de afstammelingen van Pierre-Bernard Mulle de Terschueren die hun stempel op het leven in Tielt zouden drukken. Deze rechtsgeleerde werd in 1755 geboren op het ouderlijke domein in Sint-Eloois-Winkel. Rond 1780 ging hij zich in Gent vestigen waar hij schepen van gedele was. Maar dit ambt en ook zijn titel van heer van Terschueren raakten na de Franse Revolutie in onbruik. In de Franse Tijd werd Pierre-Bernard Mulle hoofd van het ontvangkantoor der directe belastingen in Gent nadat zijn opzet om een exportfirma voor Vlaams textiel op te richten de mist inging. Zoals wel meer Gentse gefortuneerden had Pierre-Bernard Mulle nogal wat grond uit kerkelijk bezit opgekocht. Zo werd hij eigenaar van het hof te Wolfskerke in het Oostvlaamse Opbrakel. Deze hoeve met een oppervlakte van circa veer tig hectaren had onder het Ancien Régime steeds aan de benedictijnerabdij van Enanre toebehoord. Pierre-Bernard verpachtte het hof te Wolfskerke en bleef in Gent wonen. Het zou na zijn dood in 1810 in handen komen van zijn zoon Emile-Pierre. Die stond in 1848 als vierde rijkste grootgrondbezitter in Opbrakel opgetekend.16 Naast de hoeve in Opbrakel erfde Emile-Pierre ook het herenhuis dat zijn vader in de Gentse Bruggestraat bezat. Veel later, in 1884, zou hij het voor 130.000 frank verkopen aan senator Théophile Libbrecht. 15 Dewanckel K ., Het politieke leven te Tielt, 1830-1862, Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R.U. Gent, 1986, deel 2, p. 230 en 264 (bijlage 1); idem, Tielt vóór en na de Omwenteling van 1830, in: De Roede van Tielt, XXIV, 1993, p. 39; Buyck J ., Het kanton Tielt tijdens de Franse Periode (17941814), Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R .U . Gent, 1996, deel 2, p. 65. 16 De Lange S ., De grote pachthoven van Opbrakel. Het Hof te Wolfskerke, in: Gedenkboek Opbrakel 900, Brakel, 1998, p. 93-142; Verachten L ., Monumenten van Arbeid te Brakel. Hof te Wolfskerke, Opbrakel, Brakel, 1997.
49
Pierre-Bernard Mulle trouwde in 1797 in Tielt met Marie-Joséphine Delcambe. Haar vader Pierre-Laurent Delcambe was een man van aanzien die onder het Ancien Régime griffier van Gruuthuse en ook van Tielt-buiten was geweest. Net als de familie Van Zantvoorde waren de Delcambes door huwelijksbanden met de familie De Joncheere in het bezit gekomen van verschillende lenen meestal afhangend van Gruuthuse en gelegen rond de Poelberg.17In de Nieuwstraat nr. 7 in Tielt bezaten ze een huis dat in 1794 diende tot hoofdkwartier voor het Oostenrijkse leger. Keizer Frans II verbleef er ooit twee dagen toen hij zijn troepen kwam inspecteren.I!i Opgetrokken in 1769 is het nu de oud ste burgerwoning van Tielt en een beschermd monument. Pierre-Laurent Delcambe die de zijde van de Fransen had gekozen, stichtte in 1790 in Tielt een korps Groene Jagers, zestig man sterk, om het Habsburgse bewind te bestrijden. Na de annexatie van onze streken door Frankrijk (1795) werd hij tot vrederechter benoemd en later tot voorzitter van het kanton Tielt. In die hoedanigheid kon hij in 1804 in Parijs de keizerskroning van Napoleon I bijwonen. Eugénie-Sophie, een zus van Marie-Joséphine Delcambe, trouwde met Henri-Bernard Isenbrant die van 1841 tot 1848 de Tieltse burgemeestersjerp zou dra gen. Pierre-Bernard Mulle overleed in Gent in 1810. Hij werd er begraven op het kerkhof bij de Brugse Poort met een uitvaart eerste klas in de parochiekerk van Sint-Michiel. Pierre-Bernard Mulle en Marie-Joséphine Delcambe hadden als enige zoon Emile-Pierre Mulle (de Terschueren). Hij werd op 31 juli 1797 in Gent geboren. Zijn moeder bleef in het kraambed. De kleine Emile die in 1810 ook zijn vader verloor, groeide op in het gezin Delcambe in Tielt. Naast de titel heer van Terschueren erfde hij ook een vijftigtal hectaren grond en evenveel huizen in Sint-Eloois-Winkel. Volgens de kadastrale legger was rond 1845 zijn grondbezit in Tielt 63 hectare 10 are 35 ca groot met daarop onder meer een graanmolen en 24 huizen. Na zijn huwelijk in Dentergem in 1825 met Adélie-Emilie-Ghislaine Van der Meulen, enige dochter van Xavier Van der Meulen19, betrok hij een huis in de Ieperstraat. Dat neoclassicistische huis met empirekenmerken was een replica van zijn ouderlijke woning in Gent. Het zou kort voor 1825 gebouwd zijn.*1
Impe A ., Nog uit den tijd van baljuw Roelandts, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, Nieuwe reeks, XIX, 1941, p. 215-216. 1S Maes A.,Vandepitte R , Woonhuizen, onbewust monumenten, Tielt, 1990, p. 112-113; Buyck J ., o.c., deel I, p. 51.
50
Glas-in-loodraam op de bovenverdieping van het Tieltse stadhuis.
51
Wapenschild Mulle de Terschueren: Boven van lazuur (blauw) met gouden keper, onder van zilver met een blaasbalg van keel (rood) begeleid door twee rozen mede van keel.
52
Het gezin wordt daar voor het eerst bij de volkstelling van 1827 ver meld.20 Na de woning Delcambe in de Nieuwstraat is het huis Mulle de Terschueren in de Ieperstraat vandaag het oudste burgerhuis in Tielt. Het woonhuis en het park zijn sinds 1986 beschermd en sinds 1996 ook het aanpalende koetshuis. Vier van de vijf kinderen van Emile-Pierre Mulle de Terschueren en Adélie-Emilie Van der Meulen werden in Tielt geboren: Emile-Charles in 1826, Adile-Eugène in 1827, Léonie-Marie in 1828 en Léonce-Auguste in 1830. Polydore-Albéric zou in 1838 in Elsene ter wereld komen. Emile-Charles (Tielt, 1826-1903) - Hij studeerde oude humaniora aan het Tieltse college van de minderbroeders en huwde in 1848 met Irma Marie Malou uit de familie die in de negentiende eeuw een bisschop in Brugge en een eerste minister onder haar leden telde. - Als Belgisch diplomaat verbleef hij in Wenen (1853) en in Berlijn (1867), maar zijn officieel adres bleef Ieperstraat 46 in Tielt. - In 1876 werd zijn enige dochter Emilie-Adélie Mulle de Terschueren in leper geboren. Tien dagen na haar geboorte overleed haar moeder, Irma-Marie Malou. Emilie-Adélie zou ongehuwd blijven en later het herenhuis in de Ieperstraat betrekken tot aan haar dood in 1962. - Emile-Charles werd bijgezet in het familiegraf in Sint-ElooisWinkel.
Xavier Van der Meulen was koninklijk notaris in Wakken en griffier van de heerlijkheid te Ronneke in Markegem. Het geslacht Van der M eulen, een oud schepengeslacht uit de streek van Deinze, voerde tussen 1435 en 1560 als wapenschild: in sabel (zwart) 3 molenijzers van zilver (Mulle de Terschueren A .-J., o.c., p. 145). Adélie-Emilie Van der Meulen had als familiewapen: in keel (rood) vijf schelpen van zilver. Dat wapenschild is al in 1345 geattesteerd. Er is ook een variante met zes schelpen: ‘La familie de vander Meulene porte de gueulle à cinq coquilles d’argent (...) comme en l’an 1345. Il y a d ’ autres vander Meulene qui portent d ’argent à six coquilles de gueulle (...) et ont demeuré en la Hautbriel à Gand.’ (zie: Farde van der Meulen, in de handschriftenafdeling R.U. Gent, nr. 3669). Daniël Van der Meulen, burgemeester van Tielt van 1969 tôt 1989, en dokter Jan Vander Meulen voeren: in sinopel (groen) een antiek molenijzer van zilver (Warlop E ., Het wapen Vander Meulen. Een speurtocht van Tielt naar Machelen aan de Leie, in: De Roede van Tielt, XIX , 1988, p. 130-155. Van Bruwaene C ., M ile Mulle de Terschueren (1827-1914), s .l., onuitgegeven seminarieoefening R.U. Gent, [1983?], p. 5.
53
Adile-Eugène Mulle de Terschueren (Tielt, 1827 - Gent, 1914) - Hij studeerde aan het Brusselse Sint-Michielscollege en aan de Leuvense universiteit, maar behaalde daar geen diploma. Waarschijnlijk vervulde hij ook geen legerdienst, aangezien zijn naam noch op de lijst van de lotelingen, noch in het re gister van de lichtingen 1846 tot en met 1853 terug te vinden is. Samen met die van zijn vader werden zijn adelbrieven in 1843 door Léopold I bevestigd. - Hij huwde in 1854 met gravin Marie-Caroline Coghen. Het echtpaar had vier kinderen: Marguerite-Caroline (“Brussel, 1855); Adile-Jacques (Tielt, 1857-1932); Isabelle Emilie (“Tielt, 1863) die in 1876 in het H. Hartklooster van Blümenthal-Vaals in Nederlands Limburg overleed en in het fami liegraf in Sint-Eloois-Winkel begraven werd; Frantz-Joseph (“ Tielt, 1870) leefde slechts drie dagen en werd eveneens bijgezet in het familiegraf. Léonie-Marie Mulle de Terschueren (Tielt, 1828 - Beernem, 1896) - Zij huwde met Etienne-Charles de Vrière. Hun dochter Marie Adélie werd in 1851 in Sint-Joost-ten-Node geboren. Hun zoon, Etienne-Edouard die een buitenechtelijk kind van koning Léopold II zou zijn21, werd in 1851 in Brugge geboren. Hij werd burgemeester van Beernem. Léonce-Auguste Mulle de Terschueren (Tielt, 1830 - Nevele,1888) - Hij was raadslid van de provincie Oost-Vlaanderen (18711888) en burgemeester van Nevele (1874-1879). . - Hij huwde met Isabelle-Marie gravin van Alcantara.22 - Ook hij werd bijgezet in het familiegraf in Sint-Eloois-Winkel. Polydore-Albéric Mulle de Terschueren (Elsene, 1838 - Sint-Joost-tenNode, 1848) Tijdens de revolutiedagen van 1830 stond Emile-Pierre in Tielt aan het hoofd van de 7de Compagnie van de Burgerwacht. Als lid van het Comité voor Openbare Veiligheid steunde hij actief de Belgische Omwenteling.23 Hij werd beschouwd als een geschikt kandidaat om het district Tielt in het Nationaal Congres te vertegenwoordigen, maar hij bedankte voor de eer.
Rysershove A ., Stamboom van de familie de Vrière, Knesselare, 1994, p. 5-13; idem, Dossier Beernem, Knesselare, 1986, p. 12. Van de Casteele J ., Het burgemeesterschap van Léonce Mulle de Terschueren, in: Het Land van Nevele, VI, 1975, nr. 2, p. 38-125. Dewanckel K ., o.c., deel I, p. 54 en 70.
54
Zijn inzet voor het jonge België werd op een andere manier beloond: koning Léopold I bevestigde in 1843 zijn titel Mulle de Terschueren die in rechte lijn tot Gillis Mulle de Terschueren in de zeventiende eeuw opklimt. Emile-Pierre koos zich bij die gelegenheid een wapenschild dat sterk geleek op dat van zijn neef Bruno Mulle en de lijfspreuk Sonder labeuren, niets ter Schuerenè4 Die neef bleef ongehuwd en was net als Emile-Pierre een afstammeling van Jan-Baptist Mulle, heer van Terschueren, en Marie-Anne van Outryve. Dat wapenschild - Coupé au premier d ’azur au chevron d ’or, au deuxième d ’argent au soufflet de gueules accosté de deux roses du même of ‘Boven van lazuur (blauw) met gouden keper, onder van zilver met een blaasbalg van keel (rood) begeleid met twee rozen mede van keel’ - is ook te zien in een van de glas-in-loodramen van het Tieltse gemeentehuis. In 1840 verliet Emile-Pierre zijn Tieltse residentie en ging zich met zijn gezin in de Brusselse Wetstraat nr. 9 vestigen. Na 1850 verbleef hij vooral in het kasteeltje De Mote in Nevele, een erfdeel dat zijn echtgenote in 1849 te beurt was gevallen en al twintig jaar deel uit maakte van het Van der Meulen-patrimonium. Emile-Pierre zou daar in 1886 overlijden. Hij werd begraven in de grafkelder met rouwkapel die hij in 1845 op zijn grond achter het koor van de kerk van Sint-ElooisWinkel had laten bouwen en waar zijn echtgenote in 1875 was b ijg e z e t.H e t huis in de Ieperstraat bleef lange jaren onbewoond tot Emile-Pierre’s tweede zoon Adile-Eugène er in 1856 zijn intrek nam. In 1864 liet Adélie-Emilie Van der Meulen, echtgenote van Emile-Pierre, aan de voet van de Poelberg in Dentergem een kapel26 bouwen met de bedoeling daar een nieuwe parochie te stichten zoals Jan-Baptist Mulle de Terschueren, een verre voorvader van haar man, in Sint-ElooisWinkel had gedaan. Deze poging leverde niet het gewenste resultaat op en de kapel (11,50 m lang, 6,50 m breed en aan de dakgoot 8,50 m hoog) zou nooit ingewijd worden. Ze verkeert anno 2002 in een erbarmelijke staat en is eigendom van dokter D. Mattelaer uit Tielt. De lijfspreuk van de familie Sonder labeuren, niets ter Schueren is een vrije vertaling door L.L. De Bo van de wapenspreuk van graaf Coghen Sine labore Nihil, een vers van Horatius. De grafkapel werd tijdens de Eerste Wereldoorlog door bommen vernield. De ruime grafkelder (10 x 4 m) bestaat vandaag nog. Hij werd in 1925 van een nieuwe granieten bekleding voorzien. In 1929 lagen daar volgens A .-J. Mulle de Terschueren elf familieleden begraven: Polydore M ulle de Terschueren (1838-1848); Marie Coghen (1832-1870), echtgenote van Adile Mulle de Terschueren; Frantz Mulle de Terschueren (1870-1870); Irma Malou (1848-1876), echtgenote van van Emile Mulle de Terschueren; Adilie Van der Meulen (1802-1875), echtgenote van Emile Mulle de Terschueren; Emile-Pierre Mulle de Terschueren (1797-1896); Léonce Mulle de Terschueren (1830-1888); EmileCharles Mulle de Terschueren (1826-1903) en Adile-Eugène Mulle de Terschueren (1827-1914). De brochure Open Monumentdag 1989 (cf. supra) voegt daar nog aan toe: Isabelle Mulle de Terschueren (1863-1876) en Emilie Mulle de Terschueren (1876-1962). Impe A ., De Koortskapel en Sint-Annakapel te Dentergem, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, XXIV, 1950-1951, p. 174-191.
55
56
Het familiegraf Mulle de Terschueren in Sint-Eloois-Winkel anno 2002
57
Twee in witsteen uitgehouwen wapenschilden Mulle de Terschueren, één boven een Sint-Annabeeld in de top van de voorgevel en één in de kapel ter hoogte van het koor, herinneren nog aan de stichteres en haar fami lie. De linkerhelft geeft het wapenschild Mulle de Terschueren weer, de rechterhelft dat van de familie Van der Meulen: ‘van keel (rood] met vijf zilveren schelpen’. Emile-Pierres tweede zoon Adile-Eugène Mulle de Terschueren werd in 1827 in Tielt geboren. Hij trouwde in 1854 in Ukkel met gravin MarieCaroline Coghen die na haar overlijden in Tielt in 1870 in het familiegraf in Sint-Eloois-Winkel bijgezet zou worden. Minister van Staat en gewe zen minister van Buitenlandse Zaken Henri de Brouckère was een van de getuigen bij hun huwelijk. In 1855 werd in Brussel hun dochter Marguerite-Caroline geboren en in 1857 in Tielt hun zoon Adile-Jacques. Adile-Eugène speelde een actieve rol in het katholieke verenigingsleven en in de Tieltse politiek. Hij was de voorzitter van het Gewestelijk Comité van het Sint-Vincentius à Paulo-Genootschap, een vereniging die in de jaren 1850 de nijpende nood van de Tieltse bevolking wilde leni gen. Van 1863 tot 1890 was hij gemeenteraadslid en van 1856 tot 1890 voorzitter van de kerkfabriek Sint-Pieter. We vinden hem ook als kapitein van de Burgerwacht en als voorzitter van de directiecomités van de Leerwerkschool en de Teekenschool. In 1862 speelde hij een belangrijke rol bij de stichting van de Thieltsche Broederband27, een mutualiteit avant la lettre, die streng katholiek en paternalistisch was opgevat en waarvan hij in 1878 ook de voorzitter werd. Ook leidde hij sinds 1857 de Katholieke Kring waarvan de harmonie De Goede Vrienden de kern vormde. Met deze twee verenigingen beschikte Tielt al heel vroeg over de twee burgerlijke verenigingen die overal de kern van de katholieke partij zouden vormen.28 Die verenigingen gebruikte Adile-Eugène Mulle de Terschueren als hefboom voor zijn politieke actie. Hij schonk in 1868 aan het muziekgenootschap een vlag met zijn lijfspreuk erop geborduurd en in 1901 schonk hij als erevoorzitter nieuwe uniformen aan de muzikanten.29 De Tieltse handboogvereniging bedacht hij in 1888 eveneens met een nieuwe vlag. Hij werd ook de eerste erevoorzitter van de Tielse Davidsfondsafdeling.30
27 De Paepe J.-L . e .a ., Le Parlement beige, 1831-1894. Données biographiques, Brussel, 1996, passim; lijst van de stichters van de Thieltsche Broederband in: Vandepitte R , De Thieltsche Broederband, in: De Roede van Tielt, VII, 1976, nr. 1, p. 13-23. 28 Gobyn R ., Tielt na de grote crisis. Bijdrage tot de studie over transitie en stagnatie in Vlaanderen, 1862-1914, Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling R .U . Gent, 1979, p. 179-180. 29 Brys J . , Honderd zeventig jaar muziekleven te Tielt, Tielt, 1966, p. 60, 100 en 107. 30 Vanlandschoot R ., Het eerste lustrum van de Davidsfondsafdeling in de streek van Tielt 1875-1880, in: De Roede van Tielt, VI, 1975, nr. 3, p. 10-11.
58
De wapenschilden Mulle de Terschueren en van der Meulen. Negentiende-eeuws origineel bij dr. Jan Van Der Meulen (Tielt).
59
Op nationaal vlak was hij niet minder actief. Van 1868 tot 1888 trad hij op als katholiek volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Tielt en van 1888 tot 1912 als senator, eerst voor het arrondissement Tielt, later voor het samengesmolten arrondissement Roeselare-Tielt.31 In Brussel pleitte hij voor de belangen van de katholieke onderwijsin stellingen en ijverde hij voor staatstoelagen voor het aanleggen van de spoorweg Tielt-Lichtervelde en het bouwen van een nieuw spoor wegstation in Tielt. Als grootgrondbezitter in Dentergem verdedigde hij de verbreding van de Mandei en de uitbreiding van het plaatselijke wegennet. Hij was een uitgesproken voorstander van de traditionele handweefnijverheid. De omschakeling naar het mechanisch weven leek hem uit den boze. Zijn optreden heeft dan ook de economische hero pleving van Tielt na de grote crisis van het midden van de negentiende eeuw niet bevorderd. In Pittem, net op de grens met Tielt, liet hij rond 1905 het kasteel Ronceval bouwen, maar hij nam er nooit zijn intrek. Zijn pogingen om door grenscorrecties dat domein bij Tielt te laten voegen, mislukten. De bij het kasteel aanleunende hoeve moest als modelboerderij fungeren en de traditionele landbouwmethodes kracht bijzetten. Hij nam ook het ini tiatief om in 1889 in Tielt een landbouwtentoonstelling te organiseren, maar weer in een geest van stug conservatisme. Hoewel het gezin Mulle de Terschueren-Coghen in Brussel, Knokke en Oudenaarde residenties bezat, behield het zijn wettelijke verblijfplaats in Tielt, eerst aan de Ieperstraat nr. 32 en vanaf 1856 in Adile-Eugènes ouderlijk huis aan de Ieperstraat nr. 48-50. In 1891 nam Adile-Eugène officieel zijn intrek in het patersklooster waarvan hij sinds 1883 als syn dicus de belangen behartigde. In 1893 werd hij definitief uitgeschreven in Tielt. Hij had in Opbrakel het Hof te Wolfskerke geërfd en zette daar een groots bouwproject op stapel. Op de plaats van de gesloopte koeien en varkensstallen liet hij een gebouw optrekken, 27 m lang en 10 m breed, compleet met fabrieksschoorsteen. Tezelfdertijd werd een tweede, 60 m lange en 12 m brede loods gebouwd. Een ondergrondse koker ver bond beide gebouwen. In het dak van de grootste constructie liet hij met zwarte dakpannen het jaartal 1892 en zijn initialen M TS aanbrengen. Men vermoedt dat de hele constructie als grootschalige verwarmde kippenkwekerij moest dienen. Maar de onzekerheid hierover, toen en nu, laat vermoeden dat het experiment weinig succesvol is geweest.
Desmyter R , De “Gazette van Thielt" 1850-1893. De ideologische ontwikkeling van een katholieke plattelandskrant, Leuven, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven, 1982, p. 65.
60
De Sint-Annakapel op het Dentergemse Hoendeweld in juni 1993 en januari 2002.
61
In de voorgevel van de Sint-Annakapel in Dentergem: cartouche met de verenigde wapenschilden Mulle de Terschueren - van der Meulen en Sint-Annabeeld in roodbakken aardewerk. In het nu dakloze interieur: dezelfde wapenschilden onder een besneeuwde, sierlijke spitsboog.
62
Het kasteel Ronceval gebouwd rond 1905 op de grens Pittem-Tielt.
63
Naast zijn nieuwe bedrijfsgebouwen in Opbrakel liet Adile-Eugène Mulle de Terschueren in 1893-1894 door de Dentergemse metselaarsfamilie Deblauwe een luxueus landhuis met echte kasteelallures bouwen. Het Château Mulle, in de Opbrakelse volksmond ook Mullenskasteel ge noemd, werd onlangs nog gerestaureerd. Het imposant gebouw be kroond met een romantische, middeleeuws aandoende toren is anno 2002 eigendom van de kunstenaar Jan Fabre. Adile-Eugène Mulle de Terschueren zou in 1914 in Gent overlijden. Hij had, naast de titel van jonker die hij al sinds 1870 droeg, net uit handen van koning Albert I de erfelijke titel van baron gekregen. De erfgenamen Mulle de Terschueren hadden geen interesse voor hun Opbrakelse goederen en in 1919 werd het hele complex ca veertig ha groot, verkocht aan Lothaire Van den Bossche, burgemeester van Opbrakel.32 Adile-Jacques Mulle de Terschueren, zoon van Adile-Eugène en gravin Marie-Caroline Coghen, werd in Tielt geboren in 1857. In 1884 trouwde hij in Elsene met Louise-Marie Calmeyn. Een van de getuigen bij hun huwelijk was kabinetsvoorzitter en minister van financiën Auguste Beernaert. Hun twee kinderen, Louis-Antoine en Ghislaine-Florence zouden in Elsene geboren worden en, evenmin als de kleinkinderen, nog een band met Tielt behouden. Baron Adile-Jacques, dokter in de Rechten en advocaat bij het Hof van Beroep in Brussel, werd in 1910 vervangend lid in de Kamer van Volksvertegenwoordigers voor het arrondissement Tielt-Roeselare en voorzitter van het Beschermcomité voor werkmanswoningen in het arrondissement. Na 1880 was onder invloed van het opkomende soc ialisme dat aanstuurde op nieuwe sociale wetten, algemeen stemrecht en loonsverhoging, het emancipatieproces van de arbeiders in een stroomversnelling gekomen. De Tieltse conservatieve elite waarvan Adile Mulle de Terschueren een boegbeeld was, kreeg meer aandacht voor het arbeidersvraagstuk. Uit die tijd moet de rij werkmanswoningen die hij naast zijn huis in de Ieperstraat liet bouwen, dateren.333 4Het antwoord van de katholieke machtshebbers op de ontluikende arbei dersorganisatie was de uitbouw van de corporatistische gedachte die in Tielt een tastbare vorm kreeg in het Gildhof dat Adile-Jacques Mulle de Terschueren in 1905 door architect Henri Vanden Broucke liet ontwer pen. 32 De Lange S ., o.c., p. 139-140; Verachten L ., o.c., s.p. 33 De arbeidershuisjes werden in 1989 gesloopt om plaats te maken voor een postmodern ogend appartementsgebouw. 34 Bekaert R , Tielt, van Gildhof tot Cultureel Centrum, in: De Roede van Tielt, XVII, 1986, p. 42-45.
64
Het hof te Wolfskerke in Opbrakel met de bedrijfsgebouwen die Adile-Eugène Mulle de Terschueren er in 1892 liet optrekken.
66
Château de Wolfskerke, in de volksmond Château Mulle of Mullenskasteel in Opbrakel
67
Het bouwwerk moest de Tieltse beroepsorganisaties, de gilden, een onderdak bieden.34 Maar in 1921, toen de corporaties zich in een door de Tieltse conservatieven niet gewenste richting ontwikkelden, zette Adile-Jacques Mulle de Terschueren hen aan de deur. De Gildhofkwestie was evenwel een achterhoedegevecht, want ook in Tielt ging stilaan een meer vooruitstrevende wind waaien. Adile-Jacques Mulle de Terschue ren overleed in 1932, drie jaar nadat hij de laatste hand had gelegd aan zijn Etude généalogique sur la familie Mulle de Terschueren. Zijn pand aan de Ieperstraat kwam in handen van Emilie-Adélie Mulle de Terschue ren. Als enige dochter van Emile Charles en van Marie-Henriette Malou erfde zij uitgestrekte eigendommen in Tielt en in zowat alle naburige gemeenten. Ook was zij erfgename van huizen en gronden uit het familiepatrimonium in Sint-Eloois-Winkel. In 1935 schonk juffrouw Emilie aan de kerkfabriek van O.-L.-Vrouw een weide gelegen aan de Vierhoek in Tielt. Daar zou twee jaar later de O.-L.-Vrouwekerk opgetrokken wor den. Zo slaagde Emilie-Adélie Mulle de Terschueren erin te realiseren wat haar grootmoeder Adélie-Emilie Van der Meulen niet was gelukt: het laten oprichten van een tweede parochie in Tielt. In de ogen van de Tieltenaars was zij de incarnatie van een conservatief, wereldvreemd katholicisme dat zich tijdens een groot deel van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw in Tielt kon handhaven. Zij werd in 1962 op 86-jarige leeftijd als laatste van de Tieltse tak Mulle de Terschueren in het familiegraf in Sint-Eloois-Winkel bijgezet. Heel wat van haar eigendommen waaronder het herenhuis en de aanpalende arbeider swoningen in de Ieperstraat kwamen in handen van haar achterkleinneef Jean-Louis Mulle de Terschueren, woonachtig in Tervuren. Na de dood van Emilie-Adélie Mulle de Terschueren kwam het huis leeg te staan, maar het bleef in familiebezit. Tussen 1962 en 1989 werden delen van het gebouw als afzonderlijke kantoren verhuurd. Onder meer het Tieltse kantoor der Registratie, een autorijschool, een expertisebu reau en een architectenassociatie vonden er een onderdak. Na 1976 raakte het herenhuis steeds verder in verval. Het Tieltse schepencollege beraadslaagde voor het eerst over een mogelijke bescherming van het gebouw in 1978. Een voorstel tot klassering werd voorgelegd op 13 mei 1980. Drie maanden later stelden burgemeester Daniel Vander Meulen en stadssecretaris Jozef Tack een verantwoordingsnota op over een mogelijke aankoop van het pand door de stad Tielt. Zij voerden aan dat het gebouw zich uitstekend leent tot ontmoetingsruimte voor culturele activiteiten en manifestaties van verenigingen, diensten, raden, etc. die bestendig nood hebben aan lokalen. Minister Poma en de Vlaamse Executieve tekenden een besluit tot defi 68
nitieve bescherming dat evenwel niet door minister Akkermans werd onderschreven, zodat de termijn voor voorlopige bescherming op 29 april 1982 verviel. In 1983 drong het Tieltse gemeentebestuur aan op het hernemen van de beschermingsprocedure. De Provinciale Commissie voor Monumenten en Landschappen van West-Vlaanderen gaf gunstig advies op 18 januari 1984. Eigenaar Jean-Louis Mulle de Terschueren tekende echter bezwaar aan met als argument dat een bescherming de waarde van het pand zou doen afnemen. Toch werden het huis in 1986 als beschermd monument en de tot stadspark omgevormde tuin als dorpsgezicht geklasseerd. Omdat de eigenaar zijn verplichting tot instandhouding niet nakwam en het historische bouwwerk ook erg had geleden onder een zware januaristorm, overwoog het schepencollege in 1990 om het huis van de lijst van beschermde monumenten te laten afvoeren. Het verdwijnen van een deel van het historische pand zou de ontsluiting van het parkeer terrein achter het Patersklooster via de Ieperstraat mogelijk maken. Dat leek de plaatselijke middenstand een aantrekkelijke denkoefening, maar het lokte zowel bij de heemkundige kring De Roede van Tielt, de Tieltse jeugd- en natuurverenigingen als bij het ontmoetingscentrum Beukenhove en de directies van de aanpalende scholen fel protest uit. De werken die het stadsbestuur in en rond het stadspark liet uitvoeren wer den dan ook met argwaan gevolgd. De heemkundige kring De Roede van Tielt bestempelde ze als illegaal en als ‘officieel vandalisme’. De verkrotting van het huis Mulle de Terschueren bleef een steen des aanstoots en de wantoestand werd door de heemkundige kring nog maals op de korrel genomen bij gelegenheid van Open Monumentendag in 1991. Burgemeester Firmin Warnez beloofde toen het dossier priori tair op te volgen. Een ander zwaarwichtig dossier, dat van het nieuwe rusthuis Deken Darras, was inmiddels van de baan. Het Comité van Aankoop slaagde er niet in om het historische pand en de tuin in der minne te verwerven. Na positief advies van het Bestuur van Monumenten en Landschappen verkreeg Tielt in 1993 van minister Kelchtermans de toestemming om het beschermde, maar verwaarloos de pand bij spoedprocedure gerechtelijk te laten onteigenen. Door het dichten van de kwetsbare gevelopeningen kon men verder verval van het woonhuis vermijden. Ook werd er uitgekeken naar een zinvolle bestemming van de imposante burgerwoning. Even leek het er op dat de Plaatselijke Openbare Bibliotheek of een Stedelijk Museum er zou gehuisvest worden. Een jaar nadat minister Sauwens de toekenning van de restau ratiepremie voor het dak en de meest dringende instandhoudingswerken goedkeurde, kwam er in 1996 weer schot in het restauratiedossier. De
69
Het Gildhof, pronkstuk van het conservatief-corporatisme, opgetrokken in 1905.
70
besprekingen met minister Martens over de verdere betoelaging werden afgerond en in maart 1996 stond het huis Mulle de Terschueren eindelijk in de steigers. Het woonhuis Mulle de Terschueren was het eerste van een reeks monu mentale herenhuizen die in de loop van de negentiende eeuw de Ieperstraat kwamen opfleuren. Waar tijdens de zeventiende en acht tiende eeuw de socio-economische bovenlaag zich bij voorkeur ophield in gebouwen rond het Marktplein en in de aanzet van de aanpalende straten (Ieperstraat, Kortrijkstraat, Nieuwstraat, Hoogstraat, Bruggestraat), kwam vanaf 1775 met het aanleggen van de steenweg DeinzeTielt de klemtoon te liggen op de doorgangsroute Hoogstraat-MarktIeperstraat die via de huidige Deken Darraslaan de verbinding maakte met de pas aangelegde weg Tielt-Pittem-Torhout. Ook het spoorwegsta tion (1860) en de nieuwe as Stationstraat-Sint-Michielstraat verhoogden de ‘strategische waarde’ van de Ieperstraat. Tijdens de negentiende eeuw onderging ze dan ook een grondige gedaantewisseling.35 In navol ging van Mulle de Terschueren kwamen nog grootgrondbezitters-renteniers, beoefenaars van vrije beroepen en welstellende kooplui er pres tigieuze herenhuizen neerpoten. De families Dury, De Roo, Demeulenaere, Poelman, Plettinck, Laperre, Colle, Devolder, Stevens, Priem, Strack, Denys, Loosveldt, etc. gaven de Ieperstraat het uitzicht dat ons van de prentkaarten uit het begin van de twintigste eeuw bekend is. Een aantal van deze huizen bleef tot op vandaag bewaard.36 Het woonhuis Mulle de Terschueren werd gerestaureerd door het architectuurstudiebureau Groep Planning uit Brugge in overleg met de Dienst Monumenten en Landschappen. De renovatie van het interieur nadert eveneens haar voltooiing. Tijdens de Open Monumentdag 2001 kregen de bezoekers van het pand al een eerste indruk van de wedergeboorte van het fraaie burgerhuis. De geslaagde herinrichting van de tuin, nu officieel het stadspark Mulle de Terschueren, door het milieustudiebureau Belconsulting uit Tielt en de firma Artiplan uit Landegem-Nevele draagt in hoge mate bij tot de herwaardering van het pand. Deze herin richting werd trouwens bekroond met de eerste prijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Bos & Groen, naar aanleiding van de VVOG-Actie Groene Lente 2001. Het huis Mulle de Terschueren, een neoclassicistisch breedhuis met empirekenmerken, is drie bouwlagen hoog en afgedekt met een schild dak. De bepleisterde straatgevel is zeven traveeën breed. In de brede linkse travee is de koetspoort gevat. Het venster boven de Ostyn R., Historische Stedenatlas: Tielt, Brussel, 1993, p. 48 en 81. Maes A ., Vandepitte P., o.c., p. 44-56.
71
De Ieperstraat bij het begin van de twintigste eeuw met rechts het huis Mulle de Terschueren.
72
Adile-Jacques Mulle de Terschueren
73
Emilie-AdĂŠlie Mulle de Terschueren
74
poortopening is uitgewerkt in een architectuurgeleding met kornis en pilasters. De volledige gevel is geschilderd; de gevelvlakken donkerrood, de vensteromlijstingen en hoekkettingen natuursteenkleurig. De tuingevel en de vrijstaande gedeelten van de zijgevels zijn op getrokken in rood geschilderd baksteenmetselwerk. Een dubbele vens terdeur met halfrond bovenlicht op de gelijkvloerse verdieping accentu eert het centrale gedeelte van de tuingevel. Op de eerste verdieping om zoomt een sierlijk ijzeren balkonhek het rechthoekige balkonvenster. Het zoldervenster zit in een licht inspringend kader gevat. De tuingevel is verder afgewerkt met een na 1880-1890 aangebrachte giet- en smeed ijzeren terrasafdekking. Het koetshuis dateert uit de negentiende eeuw, maar kende na de Tweede Wereldoorlog een verbouwings- en uitbreidingsfase. Men vindt er de koetsberging, een wasplaats, een kamer voor de stalknecht, een paardenstal en een afzonderlijke stal voor merrie en veulen. De verdieping boven de stallen deed dienst als hooizolder en als duiventil37. Het ooit verkommerde en veroordeelde pand Mulle de Terschueren met zijn rijke historische achtergrond, zijn grote architecturaal-esthetische waarde en zijn strategische ligging werd dankzij een vakkundige restau ratie weer een van Tielts meest waardevolle bouwwerken. Met een nieuwe functie als streekbezoekerscentrum of als cultureel-recreatief trefpunt kan het vandaag meer dan ooit zijn nut in het Tieltse openbaar leven bewijzen.
Monumentbeschrijving Mulle de Terschueren, in: Dossier Verbouwing van een geklasseerd herenhuis tot bezoekerscentrum. Architectuurstudiebureau Groep Planning (Brugge) i.s.m . de Dienst Monumenten en Landschappen, 2001.
75
Achterzijde van het huis Mulle de Terschueren in de Ieperstraat (1993).
76
Vooraanzicht van het het huis Mulle de Terschueren in Tielt in dossier Verbouwing van een geklasseerd herenhuis tot bezoekerscentrum, Architectuurstudiebureau Groep Planning (Brugge), 2001.
77
STAMLIJN MULE - MULLE - MULLE DE TERSCHUEREN
Wulfaert MULE
x
............................................
ca 1377 - Moorsele vóór 1459 1412 schepen bij de vierschaar van de Hazelt in Roeselare.
Jan MULE -1483 x Margareta GOEMANS Buitenpoorter van leper (1461-1475) Woonde in Moorsele 8 kinderen Willem MULE Moorsele ca 1430 Woonde in Moorsele (1452-1456), later in Rumbeke (1476) Geraerd MULE ca 1460-1537 7 kinderen
x ............................................. .
x Jossijne HOET ca 1490 - 1544
Karel MULE x - vóór 1582 Schepen van het Hof van Hazelt in Roeselare Geraerd MULE Meerderjarig in 1576
x Jacqueline VAN ZUUT ca 1550 - vóór 1608
Jan MULE x ca 1565 - vóór 1622 Baljuw-ontvanger abdij van Wevelgem. Griffier of notaris. Eerste schepen van de baronie en feodaal hof van Moorsele en Gracht (1616). Eerste schepen van de heerlijkheid Rumbeke en het hof van Hazelt in Roeselare
78
...............................................
Adriana DE BUSSCHERE - Oekene 1639
Karei MULLE - vóór 1641
X
1628
Gillis MULLE Gullegem 1629 - Gullegem 1724 Heer van ‘Schuere’, Neerhof en Wynckelmeersch. Koninklijk notaris in Gullegem. Prijzer, deelsman en landmeter van leper. Baljuw van Gullegem. Plaats-vervangend baljuw van het feodaal hof van NeveleRonseval. Griffier en ontvanger van de heerlijkheid en feodaal hof van Rollegem-Kapelle. Burgemeester van Gullegem en van de Hazelt in Roeselare. In 1692 koopt hij de heerlijkheid Ter Schueren voor 400 p. gr. 11 kinderen
X
Lowys MULLE
Margareta Quartier - Oekene 1659 Micheline CARNOY Gullegem 1628 - Gullegem 1704
Jacqueline VAN DEN BROELE 1696
Gullegem 1667 - Sint-Eloois-Winkel 1763 Heer van Ter Schueren. Griffier en ontvanger van de heerlijkheid en het feodaal hof van Hondschoote. Griffier van het feodaal hof van Oekene. Ontvanger van het feo daal hof van Rollegem. x Marie Anne Françoise VAN OUTRYVE 1743 Gullegem 1704 - Sint-Eloois-Winkel 1781 Hulste 1717 - Sint-Eloois-Winkel 1781 Heer van Terschueren. Baljuw. Baljuw van de baronie en feodaal hof van Nevele-Ronseval. Baljuw van de heerlijkheid en feodaal hof van Rollegem en van de heerlijkheid Schiervelde. Prijzer en deelsman van de kasselrij leper en van de stad Menen. Griffier van de heerlijkheid van Steuren-Ambacht in Lendelede. Leenman van de baronie van
Jan-Baptist MULLE
79
Nevele-Ronseval, van het hof van Hondschoote, van het hof van Oekene en van de heerlijk heid Bolckx. Pierre-Bernard MULLE x Marie-Joséphine Gislène DELCAMBE Sint-Eloois-Winkel 1755 - Gent 1810 1797 Tielt 1773 - Gent 1798 Heer van Terschueren. Schepen in Gent. Voorzitter van het boekhoud kundig kantoor der Provinciale Rechten (1793). Lid van het Gemeentebestuur (1798) en van de Oudburg van Gent. Ontvanger-schatbewaarder van de stad Gent (1797-1810). Emile-Pierre MULLE de T. x Adilie Emilie Ghislaine VAN DER MEULEN Gent 1798 - Nevele 1886 1825 Dentergem 1803 - Nevele 1875 Jonker. Majoor bij de schutterij in Dochter van Xavier Van der Tielt Erkenning van zijn adelstand Meulen, koninklijk notaris van door Léopold I in 1843 en nam de Wakken, griffier van de heer titel de Terschueren weer aan. lijkheid te Ronneke in Markegem. Adile-Eugène MULLE de T. Tielt 1827 - Gent 1914 Baron in 1914. Senator en volksvertegenwoordiger. Gemeenteraadslid in Tielt.
x Marie Caroline Louise COGHEN 1854 Ukkel 1832 - Tielt 1870 Gravin.
Adile Jacques MULLE de T. Tielt 1857 - Brussel 1932 Baron. Provincieraadslid.
x Louise Marie Henriette CALMEYN 1884 Brussel 1859 - Brussel 1932
80
Drie generaties Mulle de Terschueren in Tielt Em ile Pierre M u lle de Terschueren x
(1798-1886)
Adélie E m ilie G hislain e van der M eu len
(1803-1875)
Emile Charles Mulle de Terschueren x Irma Marie Malou (1826-1903) ( -1876) Emilie Adélie Mulle de Terschueren (1876-1962)
Adile Eugène Mulle de Terschueren x Marie Caroline Coghen (1827-1914) (1832-1870) Marguerite Caroline Mulle de Terschueren (°1855) Adile Jacques Mulle de Terschueren x Louise Marie Calmeyn (1857-1932) (1859-1932) Louis Mulle de Terschueren (°1887) Jacques Mulle deTerschueren Ghislaine Mulle deTerschueren Jean Louis Mulle deTerschueren Isabelle Mulle deTerschueren
(°1915) (°1916) (°1918) (°1924)
Ghislaine Mulle de Terschueren (°1888)
Léonide Marie Mulle de Terschueren (1828-1896) x Etienne Hyacinthe de Vrière Léonce Auguste Mulle de Terschueren (1830-1888) x Isabelle Marie d’Alcantara Polydore Albéric Mulle de Terschueren (1838-1848)
81
Philippe De Gryse
TIELT TIJDELIJK EEN COLLEGE RIJKER (1944 - ’45) Bij opzoekingen in het archief van de redemptoristen' naar gegevens over een grootoom-missionaris in Kongo, vonden we een map in ver band met Tielt. Daaruit blijkt dat het college van het Eucharistisch Hart van Essen, eigenlijk het kloosterseminarie van de redemptoristen, in 1944-1945 in Tielt tijdelijk een ‘noodcollege’, met internaat, openhield. Hoe is het mogelijk dat een college uit de meest noordelijk gelegen gemeente van de Antwerpse Kempen, warempel pal op de BelgischNederlandse grens, in Tielt terechtkwam? Vreemd toch, ook al omdat de redemptoristen in Tielt nooit enige vestiging hebben gehad. Ingevolge de oorlogsomstandigheden werden de leerlingen van het col lege van Essen halfweg mei 1944 voor een maand o f zo naar huis ge stuurd. Maar het duurde en ’t bleef duren, vijf maanden, zes maanden. Andere colleges waren al aan het nieuwe schooljaar begonnen. Maar toen kwam eindelijk de bevrijding, ook voor Essen. Het college was er evenwel zwaar beschadigd. Men stak onmiddellijk van wal met de nodi ge herstellingswerken, maar toen werd de streek bedreigd door de vliegende moordenaars (V-bommen). Men dacht eraan om het college her op te starten in het redemptoristen-retraitehuis in Roeselare. Maar dat was omgetoverd tot ‘rustoord’ voor Tommies (Britse soldaten). Op 18 en 19 november wordt tevergeefs over de ontruiming ervan onder handeld. Op zijn terugweg naar de Antwerpse Kempen springt de afgezant van Essen nog even binnen bij de Zusters in Pittem, maar die kunnen de nodige ruimte niet vrijmaken. Een der volgende dagen is de gezant weer in de streek en hij loopt even aan bij Jozef Destrooper, deken van Tielt. Die belooft dat hij mee zal zoeken en wenst zijn bezoeker alvast veel geluk in zijn zoektocht in Izegem en elders... Inmiddels is men op 28 november 19441 2 in Essen zelf toch al met de vier hoogste klassen gestart. Op 1 december komt de onvermoeibare Essense gezant bij Destrooper 1 Het archief van de paters redemptoristen bevindt zich in het KADOC in Leuven. Alle gegevens en stukken die in deze bijdrage zijn verwerkt, komen, tenzij anders vermeld, uit het bundel 8.6.1.4. van dat archief. De twee belangrijkste bronnen zijn: Caremans R ., Noodlanding in volle stad. Hoe ons nood-college te Tielt tot stand kwam, in: Sint-Gerardusbode, jg. 49, nr. 1, maart 1945, p. 11-13; Vanacker M ., Het college en de oorlogsgebeurtenissen van 1940-1945, in: Essen, Contactblad van de oud-studenten, jg. 1, nr. 3, Kerstmis 1954, p. 1-2 en 4-10.
2 Volgens R. Caremans, terwijl M. Vanacker als datum 12 december 1944 opgeeft.
82
horen of de gedane belofte iets heeft opgeleverd. Mijnheer de deken is niet thuis, maar op bezoek bij mijnheer Joseph Waelkens.5 Dus maar naar het Hulstplein. R. Caremans voegt eraan toe: De Pater kon toch ook al niet erg ongelegen komen, want het was toe vallig bij de sympathieke ouders van een sympathieke confrater.4 Nadat hij van de deken heeft gehoord dat er niets uit de bus is gekomen, is de Essense gezant de wanhoop nabij. Maar dan stelt Waelkens voor om eens naar de leegstaande bureaus en magazijnen van zijn fabriek5 te gaan kijken: zou daar misschien een noodcollege van te maken zijn? Ze gingen, ze zagen en ze vonden plaats voor een kapel, een refter, een studiezaal, klassen, een keuken, een slaapzaal'1 en een studeerkamer voor de leraars! Het ijzer wordt gesmeed terwijl het warm is! Op 2 december staat de directeur van Essen al in Tielt om in te stemmen met het voorstel. Op 9 december 1944 laat Monseigneur Lamiroy, bisschop van Brugge, schriftelijk aan Pater Provinciaal weten: Ik geef u gaarn de gevraagde toelating voor Tielt. Laten wij hopen dat uw ballingschap aldaar niet te lang duren zal. Alles wat in Essen kan worden gemist en in Tielt nuttig kan zijn, wordt per vrachtwagen aangevoerd. Uit het Roeselaarse retraitehuis wordt alle mogelijk gerief voor de kapel, de keuken, de refter en de slaapzaal naar Tielt overgebracht: tafels, stoelen, matrassen, schotels, borden, lepels, vorken, messen, kruisbeelden, prenten: een reusachtige vrachtwagen vol. Er volgt zelfs een tweede vracht op een brede lange wagen, hoofdzakelijk nog tafels en stoelen. De deken van Tielt laat de nodige stoelen uit zijn kerk naar de kapel overbrengen en leent een processiealtaar uit. Hij komt.persoonlijk de nieuwe kapel inze genen. De Godelieveschool staat graag in onbruik geraakte school banken af. Het klooster van ’t Gelove stelt drie van zijn ijverige en blijgezinde zusters ter beschikking om in te staan voor de keuken en de
-1 Over Joseph Waelkens (1876-1964) en de familie Waelkens: Verbrugge J ., Tielt textielstad. Deel 2: twintigste eeuw, in: De Roede van Tielt, XXI, 1990, p. 119-126; Maes A ., Vandepitte R , Woonhuizen, onbewust monumenten, Tielt, 1990, p. 124. J
Men kan ernstig twijfelen aan de toevalligheid van het bezoek van de Essense afgezant aan de deken van Tielt en zeker van dat aan Joseph Waelkens, als men weet dat diens oudste zoon, Jean (°Tielt, 1904 - 1Brussel, 1951), inderdaad niet alleen redemptorist was, maar bovendien tot twee keer toe in Essen zelf had verbleven: een eerste keer als leraar (januari 1931 - zomer 1933), een tweede keer als socius (september 1937 - 1943, dus tot zowat een jaar voor de feiten waarover wij het hier hebben) (De Ceuninck G ., Eerwaarde Pater Jean Waelkens, Leuven, 1958, p. 43-47). Het is duidelijk dat een en ander in hoofde van vader Waelkens hoe dan ook wel zal hebben meegespeeld om het Essense probleem te helpen oplossen. Weliswaar leggen noch Vanacker, noch Caremans een rechtstreeks ver band (terwijl De Ceuninck het helemaal niet heeft over het noodcollege in Tielt).
;
In dat verband vermeldt J. Verbrugge (o.c., p. 122) alleen dat de weverij Waelkens tijdens de Tweede Wereldoorlog stilligt: Ze hervat haar werkzaamheden in 1945. Joseph Waelkens woonde aan het Hulstplein, zijn weverij lag aan de Beernegemstraat.
6 Men plaatst er de bedden naast elkaar en twee boven elkaar.
83
huishouding. En zij brengen uit hun klooster zelfs nog van alles mee: alles wat men nog niet voorzien had en wat hier of daar nog ontbreekt. Het college kan ook rekenen op de sympathieke hulp van het stadsbestuur. Men moet werkelijk met man en macht hebben gewerkt, want op 18 december kunnen de overste, pater Bilcke, en vijf leraars7 een vijftigtal jonge knapen in Tielt begroeten. Zij volgen de lessen van de drie laag ste klassen van de humaniora. Op 23 februari 1945 valt een ‘vliegende bom ’ in de kloostertuin van Essen, op enkele honderden meters van het college, waarvan alle ruiten aan diggelen vliegen. Het college wordt ontruimd. De leerlingen die er dan nog les volgen krijgen een voorlopig onderdak in Herdersem (bij Aalst) en in Sint-Truiden. Essen heeft dan drie colleges! Op 30 april 1945 is het gevaar van de vliegende bommen voor goed voorbij en kunnen alle leerlingen hun ballingschap verlaten om in het ene college van Essen zelf weer verenigd te worden. Men heeft dus erg veel moeite gedaan, voor een voorlopige oplossing die al bij al amper vijf maand heeft geduurd. De weverij Waelkens, in 1956 overgenomen door De Witte-Lietaer uit Lauwe, stopt kort daarop. De gebouwen worden verkocht aan het Instituut van de H. Familie, dat ze ombouwt tot klaslokalen en een grote overdekte speelplaats.8 Nu weten we dat de H. Familie dus niet de eerste instelling was die er schoolhield. Vanaf eind augustus 1999 werden die gebouwen verbouwd en/of gesloopt ten behoeve van het Katho, Campus Tielt. Het magazijn Waelkens, dat los stond van de fabriek, werd door de familie niet verkocht, maar verhuurd, aanvankelijk aan Joseph Galle (Oceaan-winkels), later aan de weverij Van de Vyvere en (vanaf augustus 1972) aan de werktuigkundige Walter Coussens (19372000).9Anno 2002 staat dat gebouw er nog ongewijzigd. Of het wel gaat om de magazijnen die door het college van Essen werden gebruikt, valt - bij gebrek aan een nauwkeurige beschrijving en/of aan een schets niet met zekerheid uit te maken.
7 M . Vanacker vermeldt pater Van Campenhout als onderdirecteur. Wij weten niet waar die vijf leraars (vermoedelijk allen redemptoristen) en de directeur gehuisvest waren. Aangezien het om een inter naat ging, zal ongetwijfeld minstens een onder hen ook ter plaatse hebben overnacht. 8 Verbrugge J ., o.c., p. 126 9 Ibidem, p. 107 en 126.
84
Uitvaartcentrum
DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies Stationstraat 103 - Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27
Bank & Verzekering Bespaar op U w bankkosten
M E T ONZE Z IC H TR EK EN IN G - GRATIS bankkaarten - GRATIS cheques - Alle bankverrichtingen GRATIS ADVERTENTIERUIMTE TE HUUR.
TA N G H E KRIS - IEPERSTRAAT 8 - TIELT
051 40 39 53
^ /IR G E N T k
( y uw appeltje vooroe aorst
D LE COMPUTERS
Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. 051 40 61 93
bvba Aanleg van opritten en terrassen Specialiteit: kasseien, mozaĂŻeken, plattinen, kleiklinkers
Hogenhovestraat 47 - 8700 Aarsele Tel. 051 63 66 60 Fax 051 63 74 37
bvba Drukkeirij Desmet- Dhondt, Wakken
a p a g ^ ^ i j ........ .
i n mi i» i in1
- ...» - ...V
l/y-^^Poelvotd^
*
ƒ
Jleeke
j ( ÿ ’/7
-x ffl
, ypZ.
-Lüo/enJmlle
'Rtitelinij. Strae.teJ?
fcfaaoerj’
WweA
^ C a e n e j/ ^ n 1oeKooorn
Irg S i
oolccarn)
r^aÔaâ] - '
(/roetig Ciaeïjtoid
crabuyddïjk$~
/(WûrÂ(’<y. ■ mef i j h em
Waeker
£ /yn^^&^iybrugqe-
'’ariü’t
JJfd eA b eele
f
e m iu r w t e r k i
r \ yytii’-i >. r>< INreiièn'nhooe/ W vM’M Z -
'ueri / i.
D riem a a n d elijk s heem kundig tijdschrift
3 3 ste jaargang, nr. 3 —ju li - a u g u stu s - septem ber Ajgiftekantoor 8700 Tielt
io o z
AUTOCARS-REISBUREAU
D E M E J E J L O H j'j J
8700 Tielt Tel. 051 40 11 76
Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93
DE MEIBLOEM een onderneming die reeds 67 jaar lang met troeven als VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
VERNIEUWEN EN HERSTELLEN VAN ZETELS, SALONS, STOELEN EN ZITBANKEN
Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35
ALGEMENE ELEC TR IC IT E IT
bvbaDebusschere E.&L. n.
Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08
BOUCKAERT DANIEL Félix D'hoopstraat 33 8700 TIELT Tel. 051 40 42 30
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Domotica Studie - Advies - Uitvoering
De RoeĂ´e
Treft
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 33ste jaargang, nr. 3 - juli - augustus - september 2002 W ettelijk depot - BD 25413
D e R o e d e v a n T ie lt
In h o u d
Gesticht op 28 april 1970
Frans Hollevoet
Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
TIELT FEODAAL
e r e v o o r z itte r :
p. 87-134
Luc Taelman DE SLAG VAN OESELGEM (1453) p. 135 -136
Paul Vandepitte, voorzitter 1970-2000 V o o r z itte r , r e d a c tie s e c r e ta r is e n
A d r e s v a n d e a u te u r s :
v e r a n t w o o r d e lijk u itg e v e r :
Frans Hollevoet Bedevaartstraat 98 8700 Tielt
Michaël DELANGE Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke Tel. 0474 43 73 01 E-mail : delange.michael@tiscali.be O n d e r v o o r z itte r :
Paul CALLENS Waterstraat 18, 8740 Pittem Tel. 051 46 71 90 E-mail : pinl8290@pi.be
Luc Taelman Vijvestraat 39 8720 Oeselgem
S e c r e t a r is -p e n n in g m e e s t e r :
Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax 051 40 18 38 R e d a c t ie r a a d :
Jaak Billiet, Johan Buyck, Paul Callens, Philippe De Gryse, Michaël Delange, Frans Hollevoet, Thijs Lambrecht en Ronny Ostyn
B ib lio t h e e k & fo to th e e k : “ De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is € 17,50 voor gewone leden, € 35 of meer voor ereleden, over te schrijven op het bankrekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht.
Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak C a r t o th e e k :
Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “ De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestem ming van de redactie.
86
Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “ District van T h ielt (W e st-V laa n d e re n ). Bevat 1 stad , 17 gem eenten en 63.986 z ie le n ” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)
Frans Hollevoet
TIELT FEODAAL Het Tieltse platteland is geschiedkundig amper gekend. Het betreft nochtans 4257 ha, waarvan de stad of het schependom - eigendom van de graaf - maar 0,835 % besloeg, nl. 36 bunder (afgekort als bu) of 51 ha, althans vanaf 1550, toen de stad wegens woningnood zuidwaarts met bijna 10 bu heide uitgebreid moest worden.' Aan openbare belastin gen betaalde Tielt-Buiten doorgaans het dubbele van Tielt-Binnen: twee derden tegenover een derde.1 2 Tielt-Buiten werd blijkbaar lange tijd vereenzelvigd met ‘de buiten’, het verafgelegen Schuiferskapelle (793 ha), dat van 1862 tot 1976 een zelf standige gemeente was. Zo blijkt nog uit het fantasieschild op de hal lentoren, waar voor Tielt-Buiten een typisch landbouwwerktuig (een eg) afgebeeld wordt. Zo bleek toch eveneens uit de Thieltsche Mengelingen (143 p.) uit 1878 van stadsarchivaris Désiré De Somviele (“ Wingene, 1838 - 11914). Het bleef bij één vervolgen in het vooruitzicht stellende Eerste Bundel, maar hij schreef dan maar wijselijk, nu en dan, verder in de krant. Hij wijdde p. 130-134 aan Hulswalle. - Scuvers-kappelle, eerder verschenen in de Gazette van Thielt van 21 september 1876. De vol gende stadsarchivaris, Jules Devriendt (°Sint-Kruis, 1880), zou het grondig aanpakken en een ware geschiedenis van Tielt samenstellen. Hij verrichtte een berg vooronderzoek en startte in 1934 enthousiast in de achtbare Handelingen van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk met Schetsen voor de Geschiedenis van Thielt: een reeks Geestelijke Instellingen (het begijnhof, de grauwzusters en het hos pitaal voor arme zieken en passanten) en vanaf 1938 ook een reeks Thielt-Buiten, beginnend met, jawel, De Kapel van Hulswalle of de Gemeente Schuyfferskapelle (p. 209-279). Hij overleed dat jaar op 10 november. Hoopvol was inmiddels de bekroonde doctoraatsverhandeling Topo nymie van Tielt (1937) van germanist Frans De Vrieze (°Pittem, 1910 tLeuven, 1991). De oorlog belemmerde publicatie. In 1931 al had Arthur Impe (°Tielt, 1883 - tBeernem, 1955), ook in de Kortrijkse kring, een zeventiende-eeuws dénombrement - een opsomming van rechten en plichten - gepubliceerd van de merkwaardige en belangrijke heer lijkheid Willecomme (p. 129-136). 1 Oud Stadsarchief Tielt (O.S.A.T.), nr. 81: het Stokt mag bij de stad gevoegd worden, 20 november 1550. 2 Ostyn R ., Historische stedenatlas van België. Tielt, Brussel, 1993, p. 32.
87
De hoeve Gruuthuse, Wakkensesteenweg
88
In het Ancien Régime, voor de aanhechting door Frankrijk, waren de meeste overheidsrechten, vooral de rechtspraak, verdeeld over hele uit gestrekte en minuscule heerlijkheden, die onderling afhankelijk waren binnen zogenaamde leenhoven. Sommige bezaten de hoge justitie (roof, moord, brandstichting, verbanning, confiscatie), andere de middelbare rechtspraak (put en galg) en verreweg de meeste enkel de lage of grondrechtspraak: een soort vredegerechten, met de laagste geldboeten tot 3 pond parisis, en eveneens met bijhorende belastingen bij verkoop (wandelkoop) of vererving (doodkoop).
KASTEEL VAN KORTRIJK Dit grafelijke kasselrijleenhof behandelde niet alleen leenkwesties, maar fungeerde tegelijk als kasselrijschcpenbank, m.a.w. rechtbank. Hun feo dale territorium is ontstaan uit dp familiale bezittingen van de burggraaf of andere grafelijke getrouwen.’ Er waren twaalf burggenootschappen van dit hof gehouden, waarvan er vier in de roede van Tielt lagen en één er ook afhankelijkheden had: Tielt-ten-Hove, Tomme, Nieuwenhove in Oostrozebeke, Pittem en Heule. De overige zeven waren Sint-Eloois-Vijve, Izegem, Moorsele, Dadizele, Kooigem, Menen en Wervik. Zij spraken recht in het centrale leenhof in Kortrijk.*4 De achterlenen bleven indirect onder dit grafelijke kasteel ressorteren.
TIELT-TEN-HOVE gheseyt GRUUTHUSE Toen de feodale machtsverhoudingen tegen het einde van het eerste mil lennium grosso modo gevestigd waren, moet er hier in het zuidelijke deel van het Tieltse grondgebied een apart leenhof gefunctioneerd hebben, zoals de naam bleef getuigen. De vroegste heren van Gruuthuse droegen nog de naam ‘van Brugge’, zodat ze misschien afstammen van het machtige huis van de burg graven (kasteleins) van Brugge, bekend vanaf 1096. hun huis in Brugge, waar ze het gruitrecht - een bierbelasting - lieten innen, werd daarnaar genoemd. Erfgename Catharina van Gruuthuse fa Geldhof trouwde met Geraard van der Aa, heer van Grimbergen. ■' Opsommer R ., Het grafelijke leenhof "De Stenen Man" in Oudenaarde, in: De Leiegouw, XXVIII, 1986, p. 359. 4 Gesquière G ., De roede van Tielt. Kasselrij Kortrijk (XlVde eeuw - 1502). Heerlijkheden en lenen gehouden van het kasteel van Kortrijk en leenhof van Tielt, Diksmuide, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven, 1982, p. 3, 107.
89
Na zijn zoon Jan I vinden we diens zoon Jan II in 1366 uitdrukkelijk vermeld als, onder andere, heer van Tielt-ten-Hove. Hij vertoefde vooral in Brabant en was er onder meer seneschalk (drossaard, baljuw). Jan III van der Aa nam de naam van Brugge aan en voegde het wapen van der Aa (in keel een Sint-Andrieskruis van zilver) samen met dat van de oude heren van Brugge (in goud een kruis van sabel). Jan IV droeg de titel van heer van Gruuthuse, Spiere, Oostkamp, Tielt-ten-Hove en Avelgem. Hij was o.a. opperjachtmeester van Vlaanderen en raadsheer van Filips de Goede. De beroemde Lodewijk van Brugge werd schenker van de graaf, in 1452 tot kapitein van Brugge benoemd en in 1461 tot ridder in de Orde van het Gulden Vlies. Als Bourgondische diplomaat bood hij de gevluchte Engelse koning Edward IV onderdak in zijn kasteel in Oostkamp. Deze gastvrijheid bezorgde hem in 1472 de titel van graaf van Winchester. Zijn zoon Jan V was raadgever van Maximiliaan van Oostenrijk en stierf in 1512 als gouverneur-generaal van Picardië.5 René van Brugge, heer van Gruuthuse, prins van Steenhuyse, graaf van Winchester, baron van Montmirail, heer van Avelgem, enz., volgde en stierf in Brugge in 1572.6 Jean Grusset (de Champlite, in Bourgondië), genoemd Richardot (naar zijn maternele oom, bisschop van Arras), kocht Tielt-ten-Hove en Dotte nijs in 1571 en werd onder meer intiem raadgever van de hertog van Parma, de fameuze Farnese. Hij stierf in Arras in 1609 en zijn zoon François sneuvelde het jaar daarop bij een treffen in de Nieuwpoortse duinen. Jeans jongste zoon Guillaume, proost en kanselier van Douai, heer van Lembeek (bij Halle), graaf van Galmaarden, werd opgevolgd door Alexandre, die in 1650 trouwde met Albertine Schetz fa Conrard, graaf van Ursel. Met hun enige zoon Claude, gouverneur van de Spaanse Nederlanden en echtgenoot van Marie-Françoise de Bournonville, stierf het geslacht Richardot in 1701 uit.7 Pas in 1708 volgde de verkoop van overheidswege voor vijftigduizend gulden aan de heer Juste Antoni de Jonghe, heere der Stede ende ambacht van Bouchoute, Schauwbrouck, etc., raadslid in de Raad van Vlaanderen.8Jean-Baptiste Van Baelen, raadspensionaris van Kortrijk, beheerde het goed bij vol macht, maar bleef bedienelijck man doodt. Op 7 december 1711 erfde mijnheer Philippe Albert, graaf van Ursel en Milaan, uit Brussel, als leggher van naerhede van het voorseide leen, d.i. als familielid eiste hij het leen weer op.9 5 Opsommer R ., o.c., p. 329-333. 6 Van Dycke F., Recueil héraldique, Bruges, 1851, p. 190. 7 Herckenrode J . de, Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne, Gand, 1868, p. 1634-1636. 8 Rijksarchief Kortrijk (R .A .K .), Fonds Bruine Pakken, nr. 6543: denombrementen kasteel van Kortrijk. 9 Ibidem, Fonds Colens, nr. 117: denombrementen kasteel van Kortrijk, 1720-’50, nr. 132.
90
Het foncier in 1705
91
In 1744 krijgt syne excellentie Charles Elisabeth, hertog van Ursel en Hoboken, het domein.101 In 1615 sprak landmeter Lowys de Bersaques over de behuysde hofstede, de moten, wallen, den Zaelbusch, daeranne den boghaert ende een stick lants noort ande hofstede paelende jeghens den Coûter, noort ende west de straete en zuyt jeghens de Schaepwee. Toen bestond er dus ook al een nu onbekend landboek van Tielt-Buiten: het betrof, net zoals later, het tweede artikel van de Gruuthuuscerck in de Poelberghoek.11In 1705 von den we het zo beschreven: le foncier de ladite seigneurie consiste en une
belle cense bien bastie de maisonnage, granges, escuries, estables a vach es, et moutons, presque toutte environnées d'eau, ornée de tres belles dreves et chesnes en nombre de 4000 arbres et plus agez de 25 ans ou moins avecq environ 60 bonniers (doit estre 63 bonniers) de terres labourables,12 Het foncier (nominale bezit van de heer) ten zuiden van de stad bedroeg 63 bunder (89 ha) én in Wingene lagen er nog wel zo’n 150 bunder (213 ha) foncier onder vivers, busschen ende velden, dus onvruchtbaar gebied, en ook een tiend streckende upt zelve goet weert vichtien ponden par.'3 De jaarlijks een eeuwig hypotheekje in natura en/of geld betalende rentegronden onder dit rechtsgebied werden in Tielt nog onderverdeeld in de vele diensten, die nog refereerden naar aparte landbouwuitbatingen, waaraan welbepaalde diensten verbonden waren: Clais-en Stevins(dienst), Coûter, dienst (van tGhoed) ter Donct, Elias, Haeselaer, Hasart, Houberg, Houthagen, Huylenbrouc, Max, dienst ter Mersch, Moors, Pennicrente, Penninc- en capoen, Samman, Sammans- en Lenter, Straten, Varentacker, Ve(e)ghe, Vennet. De heer van Tielt-ten-Hove bezat ook de Calsiemolen even buiten de stad op de weg naar Brugge én nog een molen op het Stoet. De gronden onder Gruuthuse in Tielt waren zeer uitgestrekt, nl. 700 bu (992 ha), ook wat in Pittem en Meulebeke, maar nog eens liefst 900 bunder (1275 ha) in Aarsele, dat zelf maar 1511 ha groot is. Daar func tioneerde er natuurlijk een aparte vierschaar of tenement met een onderbaljuw en pratere (veldwachter).
10 Ibidem, Fonds Bruine Pakken, nr. 6538: denombrementen kasteel van Kortrijk; over de heren van Gruuthuse, zie ook: De Clercq E ., Geschiedenis van Aarseele, Brugge, 1881, p. 44-46. 11 Rijksarchief Brugge (R.A.B.), Aanwinsten, nr. 2317: meting Tielt-ten-Hove in 1615. 12 R .A .K ., Fonds Bruine Pakken, nr. 6543: denombrementen kasteel van Kortijk. 15 A.W. (Algemeen Rijksarchief Brussel (A .R .A .), Wetachtige kamer van Vlaanderen), nr. 2102: alles uit De Vrieze F., Toponymie van Tielt, Leuven, onuitgegeven doctoraatsdissertatie K .U . Leuven, 1937, bijlage II. Bijna alle kaartenmateriaal op basis van: Ostyn R ., Cartotheek van de Roede van Tielt, Tielt, 1997 (tenzij anders vermeld, zoals nu: A .R .A ., Fonds Ursel: kaart uit 1737 van het foncier van 89 ha).
92
Heren van Gruuthuse: gevierendeeld: 1 (en 4), in goud een kruis van sabel; 2 (en 3) in keel een Sint-Andries-kruis van zilver
93
De heer van Gruuthuse was begrijpelijkerwijs de dorpsheer, die er in 1705 beschikte over une belle grand, eglise, tour et grosses cloches.'4 Van de Tieltse achterlenen vermelden we enkel de oppervlakte van het foncier, tenzij anders vermeld: - Buschvelt (bos op onbebouwd land): 20 bu, grotendeels in Meulebeke en slechts zes percelen helemaal in het zuiden van Tielt.1 15 4 - Coneghinnewalle (omwalling, van ene Coninghinnen, d.i. een fam ilienaam)16: 18 bu, en 2/3 van de tienden op 5,5 bu17. Bij het in kaart brengen in de eerste helft van de zeventiende eeuw was de bezitter de Gentse contrareformatorische bisschop Triest zelf18 en heel onlangs nog het Gentse O.C.M .W ., de vroegere (armen)dis, die het wel bij testament van een bisschop gekregen zal hebben. - Te Crammendycke. In 1502 nog te Crabbendycke'9, naar crabbe uit Germaans krappo, d.i. haak20: ruim 9 bu. Nog bezet met een erfe lijke rente (hypotheeklening). Bestuurd door de Aarseelse vier schaar, want indirect gehouden van Gruuthuse via de heerlijkheid ten Hecke in Aarsele. - Ten Damme (pad door drassig terrein): eerst 9 bu, waarvan later 4 bu afgespleten.21 - Ghalileen: 1 bu 1/3. Bijvoorbeeld in 1512 bezeten door het Clooster van Galileen (°1433) binnen Gendt buten der Torrepoorte up de
Hooghstraete vander oordene van Sente Augustin.22 - Te Huffezele (huffel: natte weide aan een beekkant23; met een
14 R .A .K ., Fonds Bruine Pakken, nr. 6543: denombrementen kasteel van Kortrijk. 15 A .W ., nr. 9522. '6 De Vriese F., o .c., p. 860. 17 A .W ., nr. 2094; Gesquière G „ o.c., p. 122. “ R .A .G ., Kaarten en plannen, nr. 2692. ” A .W ., nr. 2077. 20 Debrabandere F., Een krabbe verjuus, in: De Leiegouw, XX IX, 1987, p. 377 !1 A .W ., nr. 9526. “ A .W ., nr. 9512. “ Plaatsnamen, tenzij anders vermeld, uit: Debrabandere F., Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk, Brussel, 1993.
94
sali: zaalvormig gebouw van een vroegmiddeleeuwse nederzetting of een hut, hok24): ruim 22,5 bu.25 - Ter Meersch: 18 bu 50 roeden (afgekort als r), met 2/3 van de tien den.26 In 1358 splitste de baljuw van Tielt ’t Goed ter Meersch af van Tielt-ten-Hove en het was toen nog bezit van Philips van der Mersch.27 - Te Liartsboom {te Liegaerts in 151428) : 9 bu. Het Middelnederlandse lyaert betekent een schimmelachtig grauw, dus een boom met die kleur. Gelegen dicht bij de grens met Meulebeke is dit echter ongetwijfeld de samentrekking en verbastering van de voornaam van een vroege bezitster, namelijk Liegarde (Lutgard), vermeld in 1347 en 1365, en de familienaam van haar man, de toenmalige heer van Meulebeke, Jan Boonin.29 - Ten Poederberghe (in 1512 en 1612 - modderpoel, slijk - later Poelberg): twee lenen, het ene vliegend, d.w.z. zonder foncier, het andere met 1/3 bu foncier.30 - Ten Driessche (tijdelijk rustend akkerland, eventueel als gezamen lijke weide (1502)), daarna (1515) ter Vlaecht (zanderige stuif aarde), vergelijkbaar met de plaatsnaam de Zandvleuge: 7 bu 1/3.31 - De OudeMoorter (drassige grond), later te (familienaam) Baers (23 bu) én Meerschbroek (11 bu). In 1396 bezat Jan Kaerlin ’t Goed te Baers, en toen dat tegen 1458 Jan Van Scillebeke werd, betrof het al tgoed te sBaers ende es nu ghenaemt tGoed te Kareis.32 In 1867 verkocht men er de alomvermaerde eik van 4,50 m dikte: een baken 24 Gysseling M ., Inleiding tot de oude toponymie van West-Vlaanderen, in: De Leiegouw, XXV, 1983, p. 48. 25 A .W ., nr. 2073. 26 A .W ., nr. 2091. 27 Gesquière G ., De roede van Tielt en de feodaliteit (XIVde eeuw - 1502), in: De Leiegouw, XXV, 1983, p. 303. 28 A .W ., nr. 9519. 29 Opsommer R ., “Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt". Het leenrecht in Vlaanderen in de 14de en 15de eeuw, Brussel, 1995, p. 520 (noot 449) en p. 656 (noot 378); Baert V , Het kas teel ter Borcht en zijn bewoners (13de-20ste eeuw), Meulebeke, 1990, p. 62; O .S .A .T ., nr. 1655: Landboek Tielt-Buiten, 1645, met een tekening van te Lijarts Boom op de laatste bladzijde. Dit landboek van 318 folio’s met 3431 percelen is ongetwijfeld een door deken Jan de Mol in het zware oor logsjaar 1645 begonnen en tegen 10 juli 1646 afgewerkte verzameling opgeëiste renteboeken: er moesten per bunder rechtvaardig verdeelde belastingen betaald worden! 30 A .W ., nrs. 5913 en 2102. 31 A .W ., nrs. 2079 en 9523. 32 Arickx V., Belastingvrije Brugse poorters in de kasselrij Kortrijk in 1396 en 1458, in: De Leiegouw, XXV, 1983, p. 316; Desreumaux J ., Sociaal-economische achtergrond van de Kortrijkse rebellen uit het confiscatieregister van 1383, Wervik, 1999, p. 135, 250, 308 en 326.
95
in het landschap, nabij de Poelbergmolen 33. - Te Hulsvelt (hulst op onbebouwde grond)34, gelegen ontrent Overdams, tussen Wakkense Steenweg en Bedevaartstraat.35
TOMME Wouter van Poeke, broer van Roeland I van Poeke ( t l 373), werd ook heer van Tomme door huwelijk met de erfgename. De machtige heren van Poeke bleven elkaar van vader op zoon opvolgen tot Jan III van Poeke in 1563 stierf. François Gabriël de Jauche-Mastaing erfde, maar overleed al in 1577.36 Na het doodse slot van de zestiende eeuw verhief jonkheer Charles van Bourgogne fs Antheunis het leen op 8 november 1601.37 Zo kwam het burggenootschap weer in handen van heren van aanzien, namelijk die van Wakken-de Bourgogne, tot het overlijden van Charles François Louis de Bourgogne in 1707. De familie de Haudion kreeg ten slotte de riante erfenis toegewezen.38 In 1715 trouwde AnneAmour de Haudion fa Charles, graaf van Wijnegem, met Jean-Dom i nique, graaf van Maldegem. Hun zoon Charles-Florent huwde in 1750 met N. de Stein en Joseph-Alexandre volgde.39 Maar na Charles de Bourgognes dood was het leen, allicht wegens erfenismoeilijkheden, al teruggekeerd in handen van de graaf van Vlaanderen, want in 1766 kocht de Gentse priester Emmanuel-Carolus Maelcamp het leen, en schonk het tien jaar later aan zijn broer: jonkheer Charles-Aloïsius Maelcamp.40
Tomme is een grafheuvel. Veel van die grafheuvels, uit de MiddenBronstijd (1800-1500 v .C .), werden bijvoorbeeld door de legers van Lodewijk XIV afgedolven: een vruchteloze schattenjacht.414 2Vijftig bu, later 35, was geleghen neffens de stede van ThielV2, via de zogenaamde Tommedreef naar de stad, nu in hoofdzaak nog de Rijkegemkouterstraat. De heerlijkheid lag ook deels in Kanegem en Ruiselede en er was de bekende Tommemolen op Klein Tomme. 33 Gazette van Thielt, 10 april 1867. 34 A .W ., nr. 9509; Gesquière G ., o.c., p. 129. 35 [De Somviele D .], Thieltsche Mengelingen. Eerste Bandel, Thielt, 1878, p. 22. 36 Hoste 1., Stockman L ., Geschiedenis van Poeke, Aalter, 1985, p. 12-17 37 R .A .K ., Fonds Colens, nr. 119: denombrementen kasteel van Kortrijk, 1640-1740, f. 53. 38 de Lalaing (M.), Maldeghem la loyale, Bruxelles, 1849, p. 341-343. 39 Annuaire de la Noblesse de Belgique, Bruxelles, [1848], II, p. 139. 40 R .A .K ., Triage Provisoire (deel kasselrijarchief), nr. 828: leenverheffingen kasteel van Kortrijk. 41 Claerhout J ., Terp en Tomme, in: Biekorf, VIII, 1897, p. 263-266. 42 R .A .K ., Fonds Colens, nr. 206: denombrementen kasteel Kortrijk, 1649, f. 378
96
Maelcamp, laatste heren van Tomme: in keel een stappend hert van zilver, de keel doorboord met een gouden pijl, de punt links naar omhoog gericht
97
Als burggenootschap bezat Tomme enkel de justice viscontiere of mid delbare rechtspraak: pit ende galghe. Er bestond ook een aparte Tombsche maete, wat toch wijst op een ooit behoorlijk drukke plaat selijke handel. Jaarlijks, een week na verswoeren maendach naer kerstdach, vond er een swyghende gauwe ghedinghe plaats, d.i. een openbare rechtszitting waarbij de aanwezigen blijkbaar niet te veel krakeel moch ten maken. Lang hoorde er een tiend bij dat nu (1563) gheadmortizeert es ende in handen van die vanden Cloostere van Deinze, m.a.w. aangezien een openbare instelling bezitter geworden was, kon het niet meer vererven.43 Van de heerlijke rente Callesteert of Katelijne’s ontginning44 hoorde een derde toe aan de heer van Tomme.45 Katelijne was hoogstwaarschijnlijk een dochter van Eulaard III van Poeke ft 1418). Net in Wingene lagen de Vrauxv Janne Meerschen, ongetwijfeld van Johanna van Poeke fa Eulaard II, die trouwde met ridder Wouter van Mullem.46 Het achterleen ten Hulsele (heuvel - éénkamerwoning/hut), streckende up diversche gronden oost vander kercke ende binder prochie van Thielt, moest - in 1502 toch - de vierschaar van Poeke ontlenen.47
NIEUWENHOVE In het bezit van het hof van Rozebeke (niét: de dorpsheerlijkheid Rozebeke) vinden we vooreerst Olivier van Halewijn fs Jacob (t 1308), burggraaf van Harelbeke48, en zo gaat het verder tot bij jonkvrouw Maria Margareta van Halewijn, vermeld in 162349 en getrouwd met Ernest de Merode, graaf van Thiant.50 Zijn kleinzoon Jeronimus Albertus, graaf van Merode en Thiant, Waroux, baron van Harchies, etc., erft in 1683, zijn douairière in 1698. Maar in 1707 wordt het goed van overheidswege verkocht aan jonk vrouw Marie Magdalene Thérèse Crombeen fa Nicolaes51. Tien jaar later koopt de Brusselse jonkheer Adrianus Bollaert, heer van Stien en Bosterhout, en in 1723 al laat de heer van Meulebeke beslag leggen op
te Nieuwenhove consisterende in een fonchier ende bestaende in een by « A .W ., nr. 2101. 44 Cf. infra : p. 108. 45 Gesquière G ., o.c., p. 156. 46 Hoste I., Stockman L ., o.c., p. 12-13. 47 A .W ., nr. 2070. 48 Gesquière G ., o.c., p. 333-336. 49 Ferrant J . , Lijst der edelen en goede lieden, bezitters van heerlijkheden in de kasselrij Kortrijk, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, 1913, p. 233. 50 R .A .K ., Fonds Colens, nr. 206: denombrementen kasteel van Kortrijk, 1649, f. 222.
98
De heren van Poeke - zonder verband met te Pouckes - droegen: in goud een gaande (gĂŠĂŠn aanziende) leeuw van sabel, geklauwd en getongd van geel.
99
nae nieuw volbauwde huys van plaisance, behuysde ende bewalde mote, wallen, warrande, bosschen, landen ende meerschen: 28 bunder.5 52 Op 10 1 januari 1727 volgt er voor de Grote Raad van Mechelen een nieuwe verkoop bij decreet aan jonkheer Jeroon Sebastiaan Limnander fs Olivier (Gent) en dus aan de schatrijke heren van Zulte.53 In 1740 heeft men het over het opperhof daer het nieuw casteel opstaet met eene cappelle daer-
men magh misse doen.54 - Het foncier lag even ten zuiden van de Mandei en meteen ten westen van ’t Goed te Priems, dat verbonden was met Willecomme in Tielt55. We komen daarop terug. Nieuwenhove had renten in Oostrozebeke, ook op te Coppenolle aldaar, en in Tielt, Kuurne, Heule, Gullegem en Oekene.56 - ’t Roosebeeksche in Tielt had zijn eigen vierschaar en in 1627 ook een eigen verbrande meulen.57 De gronden waren ook nog altijd opgedeeld in diensten: Bernardsacker, ten Broucke en ’t Vosseland, den Cleen
Schuit, ter Ghoeden, ter Ghoeder Beque, ter Heyden, te Hoobusch, Ketel, Nieuland te Velde, den Ouden Dienst te Velde, Rollecot, Straten, Strincx hofstede en Wostinen. - Boonis, allicht weer genoemd naar de veertiende- en vijftiende-eeuwse heren van Meulebeke, strekte zich uit over 53 bu rentegrond in Tielt, Pittem en Meulebeke en bezat ook nog ses waghen caes erfvelycke
renten op de briefven van Aertrycke te Middelburg in Vlaenderen telcken Sinte Jansmisse (24 juni). Er waren vier achterlenen.58 - Westacker-N (d.i. onder Nieuwenhove): slechts 270 r foncier in twee stukken.59 - (Hoge) Bostrout (bos-bos: tautologie): van deze grote Meulebeekse heerlijkheid met nog eens twintig achterlenen lagen er amper 175 r van één achterleen in Tielt.
51 Ibidem, nr. 119: denombrementen kasteel van Kortrijk, 1640-1740, f. 61. 52 R .A .K ., Fonds Bruine Pakken, nr. 6545: denombrementen kasteel van Kortrijk. 53 R A .K ., Fonds Colens, nr. 117: denombrementen kasteel van Kortrijk, 1720-1750, nr. 109. 54 R .A .K ., Triage Provisoire, nr. 948: enkele denombrementen kasteel van Kortrijk. 55 Despriet Ph., Het Goed te Priems in Oostrozebeke, in: De Roede van Tielt, XVI, 1985, p. 2-5. 56 Gesquière G ., o.c., p. 133-134. 57 R .A .K ., Scabinale II, nr. 427: renteboek van ’t Rozebeeksche, f. 6. 58 O .S.A .T ., nr. 1683: rente- en leenboek Boonis (17de eeuw). 59 Gesquière G ., o.c., p. 138.
100
De hoeve Tomme, Rijkegemkouterstraat
101
PITTEM Vanaf Johannes van Pittem in 1072 over de families van Claerhout (1357) en de Zuniga (1636) eindigt het Ancien Régime vanaf 1710 met de prinsen de Croy en Solre.60 De heerlijkheid Pittem lag heel gedeeltelijk in Tielt, met ook een leentje.61 Daarvan gehouden was ’t Leinsche, dat zijn naam te danken zal hebben aan Gelein van Halewijn, een belangrijke heer van Willecomme. Het grensde in hoofdzaak aan het noorden van de stad. Ter Piete betekent ‘bij een voorlopig brugje op twee balken’. De baljuw en zijn vier schepenen mochten er desnoods nog drie ontlenen aan Pittem.62 Maelstapel (het Germaanse malho: moerassige bodem; bij een stavel of grens, staver: grenspaal) lag ook in Wingene, Ruiselede en Zwevezele, vermocht jaarlijks drie gouwgedingen en beschikte natuurlijk ook over eenen pratere die schutten ende arresteren mach. De heerlijkheid kwam uit het bezit van de van Poekes.63 Deze heerlijkheid moet onderscheiden worden van de uitgestrekte gelijknamige die in Ruiselede lag, vooral ten oosten van Schuiferskapelle, en gehouden werd van VinderhouteMerendree.64
HEULE Na Zeger van Heule (1111) en Wouter van Zomergem alias van Heule (1195-1233), enz. volgden na de de Fléchins de voorname Kortrijkse familie Boetelin (14de eeuw - 1487). Isabella trouwde in 1448 met Wouter van der Gracht, heer van Moorsele (f1505). Na deze familie van der Gracht nam de familie van Liedekerke vanaf 1564 over tot zij in 1645 afgelost werd door (de) Basta. Na een huwelijk (1681) sloot het geslacht d ’Ennetières, heren van Moeskroen, de rij der heren van Heule.65 60 Arickx V., Geschiedenis van Pittem, Pittem, 1951, p. 61-68. 61 R .A .K ., Gemeentearchief Pittem, nr. 29: renteboek Pittem, 1622, met kaarten (ook van ter Piete). 62 A .W ., nr. 2080; R .A .K ., Gemeentearchief Pittem, nr. 29 en nr. 30b: renteboek Pittem, 1762, met kaarten. 63 Vandewiele A ., Geschiedenis van Zwevezele, I, Zwevezele, 1981, p. 80; Gesquière G ., o .c., p. 259260; A .W ., nr. 1084. 64 Verhoustraete A ., Feodaal overzicht van Raiselede, in: Appeltjes van het Meetjesland, XVI, 1965, p. 82-131 (nr. 8). Ook gebaseerd op het landboek (verzamelde renteboeken!) van Ruiselede. 65 Roelstraete J ., Heule. Een overzicht van zijn geschiedenis, in: Heulespiegel, nr. 10, dec. 1989, p. 17-
21.
102
De heren van Halewijn: in zilver drie leeuwen van sabel, geklauwd, getongd en gekroond van goud
103
- ’t Heulsche, ook gelegen in Pittem, nabij het kasteel Ronseval, had onder andere ook recht op doorgaande waarheden (openbare rechtsgedingen), faictwaarheden (stante pede veroordelen) en con fiscatie.66 - ’t Halewynsche - wel weer verwijzend naar eertijds bezit van Gelein van Halewijn - vermocht eveneens die waarheden67 en verdeelde nog altijd in diensten: Boesele, ten Driesche, te Hoyt, ter Mersc, Moortel, ter Piete, Reinart, Rykeghem en den dienst van den
vijftiensten bunder. De heerlijkheid Tielt, waarvan de naam verwijst naar een verzameling tegulae (dakpannen), herinnerend aan een Romeinse nederzetting68, moet ook onder het kasteel van Kortrijk geressorteerd hebben, maar bestond zeker niet meer in 1275 toen het grafelijke recht verleend werd om op de markt, al vermeld in 1220, voor het hospitaal een lakenhal te bouwen en de plaats voor het eerst uitdrukkelijk stad genoemd werd. Anderzijds vinden we in 1237 nog een heer van Tielt, namelijk Willem, die een schuinbalk in zijn wapen droeg69.Wel stichttte gravin Margareta van Constantinopel (1244-1278) in 1245 een hospitaal in Tielt, Roeselare en elders70, een in de eerste plaats stedelijke functie. In de omgeving vin den we nog volgende middeleeuwse steden: Harelbeke (1153), Oude naarde (1172), Torhout (1183), Kortrijk (voor 1190), Eeklo (1240), Deinze (1241), Roeselare (1250) en Menen (1351). Een stadskeure kan nooit meer gevonden worden, maar 1245 blijft de meest waarschijnlijke datum. Bovendien: op het einde van het landboek van 1635 schrijven de schepenen zelf onder een toegevoegde akte van 1645: stad van over viel (d.i. vier) hondert jaer.71 De rol van de graven en gravinnen blijkt ook uit den Roup ghenaempt de QuaedeSchult. Samen afgeroepen rentegelders (de gebruikers) be taalden jaarlijks een collectieve hypotheek van zo’n 692 kg graan, bezet op 8,2 ha, ten voordele van het door de graven benutte kapittel van Harelbeke. Diezelfde grafelijke stichting werd al in 1105 het Tieltse patronaat beloofd door de plaatselijke heer, 66 Arickx V., o.c., p. 85; A .R . (A .R .A ., Rekenkamer), nr. 1080: leenboek kasteel Kortrijk anno 1502, f. 507v. 67 A .W ., nr. 2096; R A .K ., Aanwinsten, nr. 2906: kaart (maar geen te vinden). 68 Gysseling M ., Inleiding tot de toponymie, vooral van Oost-Vlaanderen, in: Naamkunde, X , 1978, p. 20 (verklaring Tielrode); Ostyn R ., o.c., p. 14. 69 Ostyn R ., o.c., p. 17; idem, "In zilver een keper van keel . . . ” Het verhaal van Tielts wapenschild, in: De Roede van Tielt, XXVIII, 1997, p. 6. 70 Jaerhoek der stad en oude casselry van Kortryck, Kortrijk, 1814, deel I, p. 222. 71 O .S.A .T ., nr. 354: landboek Tielt-Binnen, 1635 (achteraan toegevoegde akte uit 1645).
104
Sig(illum) Civitatis Thiletanae in 1776. (R.A.K., Fonds Bruine Pakken, nr. 6634)
105
Robrecht van Tielt.72 Deze ‘kwalijke compensatie’ - een soort grafelijke heerlijkheid binnen de vrijhede - was verschuldigd tussen de rechtlijnig afgepaalde oostelijke grens van de stad en grensde verder aan de noordelijke rand van de markt, de Brugstraat-Kapellestraat en de Poekebeek.73 Het betrof feitelijk een sourente, d.i. een bijkomende penningrente, tusschen des hospitale ende der Beginage van Thielt (anno 1461), want de kercke van Haerlebeke gefundeert was ende gesticht ome
Messen ende ander godlicke diensten der in te doene, bi wilen waren zaleger memorien, minen heeren den graven ende graefneden van Vlaendren,74
LEENHOF VAN TIELT Dit was het enige gedecentraliseerde grafelijke kasselrijleenhof in Vlaanderen, zeker vanaf 1392.75 De Ammanie, waarvan de opbrengsten in de eerste plaats bestemd waren voor een ‘amptman’ of ambtenaar van Tielt of van de zes parochies, namelijk Tielt, Meulebeke, Pittem, Egem, Wingene en Zwevezele, was een dubbel ambtsleen met de hoge justitie en drie keer per jaar op elk dorp een gouwdag. De amman het ook andere grafelijke, domaniale renten innen en zijn functie hing samen met het schoutetendom of schoutsambt van Tielt, maner van de schepenbank en ver antwoordelijke voor het ‘politionele’ toezicht: na dat van hoogbaljuw, de vertegenwoordiger van de graaf, het hoogste grafelijke ambt in de roede. Er was eveneens nog het leen van de tol (een overdrachtsbelast ing) op het verkochte vee en de dierenhuiden op de Tieltse veemarkt.76 In Tielt lagen er nog amper zes percelen tegen de zuidwestrand van de stad. In 1242 werden er namelijk twee heerlijkheden op grafelijk bezit, onder de bevoegdheid van de Ammanie, gecreëerd, beiden om er een kapel met kapelanie te onderhouden. Stichters waren Willem van Bethune (11245), onder andere heer van Meulebeke, wiens nicht zou trouwen met Gwijde van Dampierre, en zijn vrouw Elisabeth van Roesbrugge (toen nog een versterkt dorp bij de brug over de IJzer) en hun zoon Egidius (Gillis).
7- Cf. supra: voetnoot 35, p. 22-23. 73 Cartotheek De Roede van Tielt, nr. 148: kopie. Origineel eertijds (tot 1954) in: R .A .K ., Kerkarchief Harelbeke, nr. 2893. 74 R .A .K ., Aanwinsten, nr. 3470: cartularium Sint-Salvatorskapittel van Harelbeke, f. 128. 75 Opsommer R ., “Omme dat leengoed es...", p. 186-187 76 Arickx V., o.c., p. 77-87; idem, Geschiedenis van Egem, Tielt, deel I, p. 220-223; Vandewiele A ., o.c., p. 79-80; Gesquière G ., o.c., p. 140-141, 311.
106
Des Trompes, de voorlaatste heren van Hulswalle: in keel een keper van zilver, vergezeld van drie dennenappels met de punt naar boven
107
Hulswalle (kunstmatige verhoging, met hulst) kreeg een kapel met een kapelanie van Onze-Lieve-Vrouw, de huidige kerk van Schuiferskapelle, verbonden met de St.-Pieterskerk.77*Ook de nog bestaande molenromp met molenwal hoorde onder diezelfde heerlijkheid.
Stoct-ten-Daele, gelegen in één blok tussen de Oude Stationsstraat en de Klijtenstraat, op de zuidelijke helling (ten Daele) naast de latere stad. De amman sprak er recht met acht ’s graven schepenen , 7S Al vroeg in de Middeleeuwen werd hardhout om de twaalf jaar op anderhalve tot twee meter van de grond gekapt om te voorkomen dat de herten de nieuwe loten zouden opeten. De stoel (stok, bul) leverde licht hout voor omheiningen, rijswerk, gereedschap en werktuigen en dat resulteerde ook in onderhout of kreupelhout.79 Ook in 1242 kwam er meteen ten westen van die heerlijkheid, die steeds in het bezit bleef van het kapit tel van Harelbeke, ook een kapel met een kapelanie van het H. Kruis, eveneens verbonden met de Sint-Pieterskerk, alweer ten bate van datzelfde kapittel.80 De baljuw van Te Berneghem (Frankische nederzetting van de lieden van, plus voornaam), 4 bu 2/3 groot, sprak weer recht met s’graven schepenen der Ammanye van Thielt alst noodt is.81
Bliex (eigennaam): 4 bu 1/3. (Ten) Bussche: slechts twee perceeltjes in Tielt; bijna alles in Aarsele, Ruiselede, Wingene en Ooigem; één achterleen, in Aarsele.82 Callesteert vormde één heerlijkheid met Tomme - al omme light tvoorseyde heerschip ghemeene met de heerschepe van Tomme - maar had wel een eigen schepenbank. Callesteert ressorteerde via ’t Goed te Kanegem (later het hof van Castillo, nog later ter Stricht) onder ten Hamme (Hames) in Kanegem, dat op zijn beurt onder het leenhof van Tielt viel.83
77 Devriendt J ., o.c., p. 68. Cartotheek De Roede van Tielt, nr. 108: kopie kaart anno 1640. 79 Schama S ., Landschap & herinnering, Amsterdam-Antwerpen, 1995, p. 158. 80 Ostyn R ., o.c., p. 118-119. 81 A .R ., nr. 45937: leenboek Tielt, 1735, f. 39. SJ Gesquière G ., o .c., p. 294-295. s;' Gesquière G ., o.c., p. 156, 273, 455; R .A .K ., Fonds Colens, nr. 205: denombrementen kasteel Kortrijk, 1502-1503, f. 245.
108
’t Denterghemsche - veertien percelen tegen Dentergem - was tot 1399 allodiaal kunnen blijven, dus zonder feodale banden. Deze dorpsheer lijkheid met hoge justitie lag, buiten Dentergem en Tielt, ook nog in Ruiselede, Aarsele, Gottem, Zulte, Oeselgem, Markegem, Nevele en Bachte-Maria-Leerne.84
Eist (familienaam vroege bezitter: van der
of elzenbos), een vliegende heerlijkheid van maar liefst 254 bu of 360 ha, vooral in het noorden van Tielt, bezat ook de normale tol op alle dieren die er verhandeld werden. Na iedere verkoop van een stier, koe, varken of schaap werd die betaald aan de baljuw of men kon het emmers hanghen in een burse ofte in een
bosse boven de staldeure ten gaudaghe op de boete van dry ponden parisis. Die gouwdag was men gewoon te houden op ’t Goet Smeyers dyssendaegh naer vercoren maendagh alle jaeren naer kerstdagh. Ze vermocht de justicie metten sweirde, put, staecke ende galghe den ban uytten lande ende graefschepe van Vlaenderen, alsook lijkschouwing. Soo wanneer den bailliu van Thielt syn deurgaende waerhede houdende is vande prochie van Thielt buyten, mocht de baljuw van Eist er ook heen, mits uiteraard de kosten te betalen. Er hoorde een vierkante plek van 50 voeten (ruim 220 vierkante meter) bij, ghenaemt de Galghe Eecke. De vierschaar moest zich bevinden noort vande kercke van Thielt, t’henden
den Crommenwal aende Puwepitte op t’lant vande capelrye van S(in)te Nicolaes capelle inde kercke van Thielt. Wellicht wijst dit op een heel oude, prefeodale band met de nederzetting in het vroegere én huidige centrum. Ten slotte was er ook een molenwal oost ieghens de straete loopende van Thielt naer Schufels Cappelle. Er hingen zes achterlenen vanaf, onder andere twee tienden en het leentje Ten Upstalle: een barm van een weg of waterloop of, een gemene weide.85 Behoorende ooc ten
zelven leene de twee schooven vander thiende streckende up vier bundere lants ofdaer ontrent alsmen die bezaeit ligghende in de groote thiende.86 Te Lombaerts (familienaam van een vroege bezitter, eventueel een Lombardische bankier), in het hoogste noorden van Tielt (Motestraat): 10 bu 2/3, de mote te Lombaerts met de wallen ende synghelen (opge hoogde strook met bomen) op de oostsyde. Item noort daeraen een stuck lant eertyts t’nederhof te Lombaerde, anno 1735. Het vermocht een
S4 Hollevoet F., Markegem, het vermaakelyk dorp, Tielt, 1996, p. 92-93; Stadsbibliotheek Kortrijk, Fonds J. de Bethune, handschrift 194: renteboek ca. 1725, voor Dentergem, Markegem en Tielt én met kaarten. 85 Gysseling M ., Voornaamste bestanddelen van Zuidnederlandse plaatsnamen, in: Naamkunde, XIII, 1981, p. 77. 86 A .R ., nr. 45937, f. 29-31; 1104 (II): leenboek Tielt, 1514, f. 12; Gesquière G ., o.c., p. 171, 278-279.
109
baljuw ende alst’ noot is wet te doen soo moet den amman van Thielt daertoe s’graven schepenen verlenen vander ammanie van Thielt, zoals bij Berneghem en Stoct-ten-Daele. Nog: van dryendertigh thiende schooven de twee schooven,87
Ter Mandere. Het foncier ligt bij de Mandei in Sint-Baafs-Vijve (’t Klein Kasteeltje of de Drie Koningen), schuin tegenover Heintje Teeuws’ Brugske, verbindend met Wakken. Rentegronden vooral in Meulebeke en Oostrozebeke én 3 bu in Tielt.88 De Oude Molenwal: drie bu, leen.89 Te Poelvoorde (doorwaadbare plaats door een waterpoel). Een fragment (133 r) van het 40 bu, na 1470 ruim 61 bu, grote foncier van deze belan grijke Wingense heerlijkheid met middelbare justitie lag nog net in Tielt. Aan dit leen was het grafelijke schenkersambt (bottelier) verbonden. Een notoire bezitter was ooit Pieter Bladelin, vanaf 1444 stichter van het stadje Middelburg bij Maldegem, met permissie van Filips de Goede zelf. Het oude en nieuwe kasteeltje in Wingene is te bewonderen in Sanderus’ Flandria Illustrata (1641). Ook een stukje van het achterleentje Den Hogebeircht (hoge berg?) lag in Tielt.90
Te Pouckes (ter Poucke, het Poeksche), genoemd naar bezitter Olivier Pouckaerts (f1369)91, met acht bu foncier, wesende eene behuysde hof stede. Hiervan hing af Westacker-P (d.i. onder te Pouckes), met een hofstede met de wallen ende dreve bachten huyse soo verre als het hof streckt. 8 bu 147 r met twee schooven van gheheel de thiende. De baljuw ont leende de schepenen aan te Pouckes. Afgespleten werden twee lenen: 3 bu en 150 r.92Bij dit Westacker hoorde ook een leen binnen der prochie
van Tielt, binnen Winghene ende binnen vele andere prochien daer ontrent, dats te weten de rechte eltscede vandenhooftgavele die men seit van Westackere. Er waren dus, in 1365 toch nog, zogenaamde dienst lieden aan de heerlijkheid verbonden die jaarlijks vier deniers be taalden, bij huwelijk vijf schellingen en bij overlijden het beste hoofd of cateil (onroerend goed). Anderen betaalden maar twee deniers per jaar, 6 sch. bij huwelijk en 5? A .R ., nr. 45937, f. 39. 88 Gesquière G ., o.c., p. 237-238; R .A .K ., Scabinale II, nr. 482; ontvangboek, 1764-’93, nrs. 192-194. 89 Gesquière G ., o.c., p. 241; A .R ., 45937, f. 45. 90 Gesquière G ., o.c., p. 202-207. 91 Ibidem, p. 396. 92 A .R ., nr. 45937, f. 25-27.
110
De hoeve Willecomme, Willekomstraat
111
twaalf deniers bij hun overlijden, op Sint-Michielsdag (29 september) te Thielt up ’t kerchof. Op de kermisdag dus! Nog in 1365 behoorde deze helft van die belasting toe aan Gérard van Poelvoorde. De wederhelft kwam toe aan Olivier van Poelvoorde fs Ghildof. Veel van die dien stlieden waren blijkbaar ver weggetrokken en wonen in diverse prochien
ende castelrien (...) ende waer dese voorseit lieden die hier toe behoren varen wonene binnen Vlaenderen, an dese side vander Scelt, daer mach men hem volghen metten brieven ende inninghe up hemlieden hebben van dese voorseit hooft gavele. Dit typeerde het uitstervende lijfeigen schap, maar wijst net zo goed nog op grote geldnood bij de heer en een barre bodem binnen de heerlijkheid.93
Westacker: vijf bu, ten noorden van de Poekebeek en ten zuiden van de Veltstraete aen Steckxkens Dam. De baljuw ontleende alweer s’graven schepenen van de Ammanie.94
WILLECOMME Na Abelie van Willecomme (1366) volgt zeker tegen 1390 ridder Wouter van Mullem, echtgenoot van Johanna van Poeke, de volgende vrouw van Willecomme. Na zijn dood komt even Alexander Spierinc, ex-schout van Brugge. Willem van Halewijn en Margareta Bonin hebben onder meer een voorname zoon Gelein, heer van Buggenhout (bij Dendermonde) en groot-baljuw van Geraardsbergen. Zijn broer Willem II, ver meld in 1453, heeft een zoon Joos, vermeld in 1470, die een zoon Charles95 en die weer een Cornelis. In 1533 treffen we jonkheer Jan vander Hofstat aan, daarna zijn zoon Michiel en in 1615 Catharina.96 Zij was getrouwd met Guillaume (Wil lem) de Brade, heer van Croix, die al in 1580 overleed. Hun zoon George (Joris) huwde met Catharina de Gruutere en kreeg een zoon George jr., die ooit eerste schepen was van Gent en in 1701 ongehuwd zou overlijden als laatste van zijn geslacht. Georges jongere broer Pierre de Brade, heer van Varembeke, schepen van het Land van Waas, stierf al in 1653 kinderloos als heer van Willecomme. Zijn jongste zus Françoise, in 1643 getrouwd met Jacques le Prévost, dit
” Gesquière G ., o.c., p. 133-135; Huys E ., Over lijfeigenen en vrijgeweiden in het Kortrijksche, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, 1935, p. 140-144. “ A .R ., nr. 45937, f. 43. ” Gesquière G ., o .c., p. 358-360. % Despriet Ph., o .c., p. 6.
112
Het Goed Te Kareis, Goed te Karelstraat
Basserode (de Proost, gezegd van Baasrode), kreeg een dochter MarieJaqueline, die in 1677 huwde met haar neef François de Brune, baron van Gentbrugge, Bouchoute en Volandre. Hij stierf op 2 januari 1729, 89 jaar oud. Hun oudste zoon George-Hyacinthe stierf al meteen op 24 juli daarna, in Aken. Zijn jongste dochter, kanunnikes van Moustier, erfde en trouwde in 1755 met Ignace-François van der Linden, baron van Hoogvorst (Brabant).97 Zo’n uitzonderlijke, opvallende naam. Wie moest daar wel verwelkomd, ontvangen worden? Wellicht de graaf of gravin zelf!? Op tocht vanuit Brugge, meteen bij het betreden van het Tieltse grondgebied, want daar ligt ook nu nog de mooie omwalde hoeve Willecomme, nog even ver wijderd van hun stad. Voor die hypothese kregen we onlangs een rond uit affirmatief bewijs.98 Achtendertig bunder foncier, en rentegronden tot in Hulste, Lendelede, Bavikhove, Meulebeke, Wielsbeke, Dentergem, Wingene, Kemmel en Dikkebus. De rentegronden lagen zelfs binnen de stad Deinze op de westsyde van de marckt. Het betrof een huis en erf commende met het oosteynde aende straete ieghens over Ste Jooris (kruisboogschutters) mette westzyde aende Caendele (vestinggracht). Ook in Tielt hoorde het solide huis ghenaemt het Steentkin, op de noordelijke hoek Krommewalstraat-Peperstraat onder Willecomme. Bovendien, de hoek marktHoogstraat was een leentje van de heerlijkheid, m.a.w. eveneens een huis ‘Sint-Joris’, mét het oefenterrein van de kruisboogschutters.
Met put ende metter galghe metten bast (touw) kon de baljuw terecht inden Crommewal omme aldaer recht wet ende justitie elck te doene in vierschaere vry te houden de langde van synder roede van justitie voorts machtigh te arresteren te vangen t’exploicteren. Op zijn heerlijkheid ver mocht de heer eenen stock (blok als strafwerktuig) ende vanghenisse te stellen. Gevangenen kon hij laten leiden uytten stede ende daerin tot synder vierschaere. Hij beschikte ook over een plaetse om syn gherechte te stellen (...) aende Galgheacker en, heel uitzonderlijk, eenen vryen lyckwegh ende kerckwegh van thien voeten wyt gaende van syn hof te Willecomme tot inder stede van Thielt (...) over t’Hoogh Scharley ende de ghelande op beede syden moeten dien maecken ende obedieren op de boete van 3 p. par. Bovendien mocht hij er eenen draeyboom (hek van stokken) op stellen.
97 de Herckenrode J ., o.c., p. 300-301 en 355-356. 98 Vandermaesen M ., Bijdrage tot een politieke sociologie van de Raad en van de Raadsheren achter de figuur van Lodewijk II van Nevers (1322-1346), Brussel, 1999, deel III: Itinerarium van bodewijk II van Nevers (met dank aan Wilfried Devoldere, Roeselare).
114
de Brune de Gentbrugge, voorlaatste heren van Willecomme: in zilver een dwarsbalk van keel, beleden met drie gouden schaakbordtorens en vergezeld van drie mereltjes van sabel
115
Al even zeldzaam en merkwaardig als de lijkweg was de verplichting die hoorde bij de twee achterlenen in Lendelede: twee paer witte hantss-
choenen sonder smette ende in elck eenen pennynck wierdigh eenen deniers pars. Die sy lieden ghehouden syn alle jaeren te betaelen ende te gheven op den Syncxendagh ter offerande te Thielt. Een offer aan God, geschonken in schaapsleren handschoenen, van een onschuldig geofferd lam dus, Christus zelf. En voor elke penning één afzonderlijk paar: onschuldiger dan onschuldig. Er vonden dry swyghende gaudaeghen per jaar plaats en er was ook een tol op de verkoop van dieren, zoals bij Eist. Ook het heerlijke recht op het beste hoofd, het belangrijkste roerende erfdeel bij een overlijden van niet-poorters, werd in 1735 nog vermeld. Op de heerlijkheid stond de Bergmolen en er hoorde nog een tiend bij:
van dry schooven de twee van alle de vruchten op de voorseide heerelijckede ghewassen In ieder geval blijkt duidelijk dat de Crommewal, het gebied tussen Brugstraat, Ieperstraat, Krommewalstraat en Poekebeek, dat op 29 mei 1390 vanuit Hesdin door Filips de Stoute voor 350 goudfrank bij de stad gevoegd werd, ook al om de onophoudelijke en hevige juridische twisten te vermijden, onder Willecomme gehoord had9 1001 9 , dat er een 0 relatie was tussen die grafelijke rustplaats in Tielt en de stad Deinze én met het burggenootschap Nieuwenhove in Oostrozebeke, gelegen bij de Mandei, naast het Goed te Priems, dat weer één geheel vormde met Willecomme.
LEENHOF VAN HARELBEKE Dit grafelijke leenhof groepeerde grafelijke bezittingen met Harelbeke als centrum. Broucke (waterland, moeras), een vliegende heerlijkheid, die ten zuiden van het foncier van Willecomme lag, nabij de Bergmolen, hoorde thuis onder het gecombineerde leenhof van de heerlijkheden
Buusvelt in Meulebeke en Wingene in Deerlijk.'0'
LEENHOF VAN MENEN
99 A .R ., nr. 45937, f. 3-7; Impe A ., De heerlijkheid Willecomme, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, 1931, p. 129-136; Arickx V., Enkele feodale rechten en ver plichtingen in de kasselrij Kortrijk in 1502, in: De Leiegouw, VIII, 1966, p. 57-63; R .A .B ., Kaarten en plannen, nr. 98: kaart (foncier) uit 1616. 1011 Gesquière G ., o .c., p. 198-199; O .S .A .T ., nr. 60: compendium van privilegiën en octrooien, 12751596, f. 7. 101 Gesquière G ., o.c., p. 67; A .R ., nr. 1094 (o.m. leenboek Harelbeke, 1513), f. 37.
116
van der Linden (Hoogvorst): laatste heren van Willecomme: in keel een schildhoofd van zilver, met 3 naar rechts hellende klophamers van sabel; het schild is getopt door een baronskroon en gehouden door 2 klimmende leeuwen, het geheel geplaatst onder een wapenmantel van keel en geboord en gevoerd van hermelijn (wapen: Brandstraat, Ruiselede)
117
Ook louter een domeinleenhof, dat dus enkel leenkwesties behandelde, en geadministreerd werd vanuit Menen. Het betrof de vliegende heer lijkheid het Piter Weinsche die bijna 24 bu rentegrond besloeg zoo men naer de capelle gaet ende beth (iets meer) voorts in het quaertier van den Hecke, dat in het uiterste zuiden van Wingene lag. In 1609 sprak men over tPierreveysche'02 en bij het in kaart brengen ervan in 1713 had men het over het Petrowynsche.103 Net Russisch! Een vijftiende-eeuwse bezitter meldt zich ter verklaring, namelijk Pieter Veyse, de oudste zoon van Jan Veyse, hoogbaljuw van Veurne en Veurne Ambacht én raadsheer van Filips de Goede. Jan was getrouwd met Isabelle vander Douve, vrouw van Meulebeke.104
BURG VAN BRUGGE Onder dit grafelijke kasselrijleenhof ressorteerde ’t Praetsche (in Oedelem), dat vijf stukken land bezat aan de zuidelijke stadsgrens. De heer lijkheid van Praet lag pal ten noorden van het twaalfde-eeuwse Brugge en daar ontstond later de parochie Sint-Gillis.105 Karei de Goede (1119-1127) beloonde Gervaas van Praet met het mach tige burggraafschap van Brugge, wellicht om een vroeger geleden onrecht enigszins goed te maken: de moord op zijn voorzaat Boldran in de jaren 1160. Wellicht kreeg hij toen ook wat grond in Tielt. Gervaas verliet na de vuige moord op de graaf het kamp van de rechtmatige opvolger Willem (Clito) van Normandië en koos voor de latere graaf Diederik van den Elzas, die in deze burgeroorlog nochtans het enige geregelde treffen moest ontvluchten, namelijk de slag van Axpoele in Ruiselede op 31 juni 1128, kort na de ook al vergeefse bestorming van het huis van Folket (Volkert), heer van Tielt.106
’t Proossche, van de vanaf 865 opgebouwde Sint-Donaaskathedraal, bezat vijftien percelen in Tielt, één van haar talloze enclaves in Vlaanderen, vooral in de Berghoek. De proost mocht zich sinds 1089 eeuwig en erfelijk kanselier van het graafschap noemen: dé toenmalige topambtenaar, hoofd van de grafelijke administratie. De 32 kanunniken (huiskapelanen) beheerden ‘het Kanunniksche’.107Het A .W ., nr. 10157. R .A .G ., Kaarten en plannen, nr. 1939. Baert V., o.c., p. 62; Opsommer R ., o.c., p. 486, noot 297 (anno 1484). Ryckaert M ., Historische stedenatlas voor België. Brugge, Brussel, 1991, p. 66. Van Caeneghem R., Demyttenaere A ., De moord op Karei de Goede, Leuven, 1999, p. 22-23, 41.
118
Proostse zou maar op het einde van de achttiende eeuw onder de Burg van Brugge komen te horen, waar het voorheen altijd rechtstreeks onder de Wetachtige Kamer van Vlaanderen, het opperste leenhof, stond. Hetzelfde geldt even goed voor ’t Praetsche, dat volgens Jan van Vlaanderen, heer van Oedelem, in 1413 ook direct onder dat opperleenhof ressorteerde. Maar even later blijkt het toch een leen (geworden) te zijn van de Brugse Burg.1 108 7 0
DE OUDBURG VAN GENT Onder de uitgestrekte baronie van Nevele, met later het kasteel van Ooidonk (Bachte-Maria-Leerne) als zetel, gegroeid uit het bezit van de heren van Nevele als machtige vazallen van de graven1091 , situeerden zich 0 in Tielt twee heerlijkheden: -D e bezitters van ’t Hauweelsche (dat ook in Pittem, Ruiselede, Wingene, Zeveren, Dentergem en Markegem lag) zijn gekend vanaf Eustaes Hauweel (1269), baljuw van Veurne, tot de heren de Schietere de Loppem. Er lagen 31 percelen (o.a. de Stove), gren zend aan de stads Speye, waar de weg naar Kapelle over liep, tussen de Wingensesteenweg en de Poekebeek, en nog 24 stukken meer noordwaarts."0 - Kessenstmete (weg doorheen tuinkers, waterkers). Vliegende heer lijkheid van 27 bu helemaal in het zuiden.1" Ook een heel groot van Nevele gedecentraliseerd leenhof vormde Nevele-Roncevael (in Kortrijk). De achterlenen lagen her en der uit gezaaid tussen Egem en Spiere.112 Die bezittingen werden hoogst waarschijnlijk verworven toen de heren van Nevele nog het ambt uitoeoefenden van burggraaf van Kortrijk. Ze worden beschreven als eertijds gheweest zijnde eene apanage (toe-
107 B. [Viaene A .], De proosdij van Sint-Donaas te Brugge, in: Biekorf, LXI, 1960, p. 315-317. Opsommer R ., “Omme dat leengoed es...", p. 181-182, p. 209 (noot 169). Van Den Abeele M ., Over de Heerlijkheid en het Land van Nevele, in: Bijdragen tot de geschiedenis der stad Deinze en van het land aan Leie en Schelde, XVIII, 1951, p, 98-99. 110 Arickx V., Geschiedenis van Pittem, p. 83; Hollevoet F., o.c., p. 97-98; Warlop E ., Maes J „ De heren van Beselare tot 1418, in: Vlaamse Stam, II, 1966, p. 15-36; R .A .B ., Fonds van Caloen, nr. 18: rente boek 1645, met kaarten (f. 50 en 59). 111 R .A .B ., Aanwinsten, nr. 2318: renteboeken 1616 (39 percelen) en 1751. 117 Opsommer R ., “Omme dat leengoed e s...’’, p. 196.
119
Hauweel: keel met 5 zilveren ruiten
120
lage; erfdeel, bezit) van de graven van Vlaanderen."3 Heel zeker is de naam Roncevael (Ronceveaux) geen verzinsel. Wie zou overigens zo’n aanmatiging durven etaleren of willen dulden? In 778 moet een heer van Nevele erbij geweest zijn toen in de Spaanse Pyreneeën de achterhoede van Karei de Grote door Basken afgeslacht werd, spijts zijn onstuimige ridderlijke held Roeland, die, toen hij het smadelijkste verraad ontdekte, zijn waarschuwende hoorn Olifant en zichzelf aan flarden blies. De heren van Gavere waren wellicht van de partij."4 De vooraanstaande heren van Nevele blijkbaar ook. Het Roncevaelsche in Tielt besloeg zes bu foncier, daertoebehoorende in heerelicke ende ervelicke rente vii sc. par. Vlaemscher munten tsiaers"5, én de landerijen in Tielt, Wingene, Ruiselede, Pittem en Egem ressor teerden indirect onder het Roncevaelsche in Ardooie."6
DE STENEN MAN VAN OUDENAARDE De kasselrij Oudenaarde is vrij laat ontstaan, eerst helemaal op het einde van de dertiende eeuw als afsplitsing van de kasselrij Kortrijk. Samen met het feit dat het oorspronkelijk grafelijke bezit in de streek gering was, zorgde dit ervoor dat er in Oudenaarde maar laat een aparte kasselrijschepenbank groeide. Het feodaal territorium van de Stenen Man is in de late twaalfde en dertiende eeuw gegroeid uit de bezittingen van de families van Eine en Oudenaarde-Pamele. Het Oudenaardse leen hof zetelde binnen de stad op een plaats waar het teken van een stenen soldaat-schildwacht aangebracht was."7
d ’Ayshoofsche, hem streckende neffens tStockt, vermocht eenen bailliu ende vier schepenen ende den heere van Coolscamp oft zynen bailliu es sculdich te ontleenen drye scepenen van zyne scepenen te Ayshove omme alle de wettelicheden mede helpen doene."s In de Frankische tijd zou er een zeer uitgestrekt domein bestaan hebben, dat in handen was van de grootgrondbezitter Aya. Zijn naam vindt men immers terug in de eerste lettergreep zowel van Eine als van Ename (Ein-ham), bij de linkeroever van de Schelde. In 1399 kocht Jacob van Lichtervelde, soeverein-baljuw*1 6 ;;; Van Den Abeele M ., o.c., p. 99-100. ,M De Potter F., Broeckaert J . , Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Arrondissement Gent, Deel 3, 1864-1870, Gavere, p. 20-22 A .R ., nr. 1080: leenboek kasteel Kortrijk, 1502, f. 513v-514. 116 R .A .B ., Gemeentearchief Tielt, nr. 1: renteboek, 1653. 1,7 Opsommer R ., “Omme dat leengoed e s...”, p. 360-361, 365. "s R .A .B ., Aanwinsten, nr. 1477.
121
van Vlaanderen en neef van de zeer invloedrijke Isabelle van Gistel, vrouw van Gistel en Ingelmunster, enz., de heerlijkheid Ayshove in Ardooie en Koolskamp en bekwam van de hertog van Bourgondië zelf dat Ayshove in twee delen gesplitst werd: Ayshove-Kruishoutem en Ayshove-Ardooie-Koolskamp. In 1419 kocht Jacob ook nog de dorps heerlijkheid Zwevezele geseyd Ayshove.119 Daaronder ressorteerde ten Lembeecxen, gelegen ten oosten van Willecomme, met in 1502 28 hofsteden en voghelrie ende vischerie [recht op vogel- en visvangst).120 Grosso modo in de veertiende eeuw, tot 1391, waren de van Harelbekes heren van Wakken en Lembeek, bezuiden de toen fors bloeiende stad Halle. In 1369 kocht Jan van Harelbeke ook nog de heerlijkheid Deerlijk.121* Deze achtbare heren van Wakken én Lembeek moeten dus in de veertiende eeuw deze heerlijkheid naar hun grootste bezitting genoemd hebben, om althans verwarring uit te sluiten: een migratienaam. In Wielsbeke hadden diezelfde heren van Wakken alleszins ook veel bezittingen, zoals de huidige naam Ter Lembeek daar nu nog sprekend van getuigt.
HET LEENHOF VAN DENDERMONDE De lokale machthebbers en grootgrondbezitters in het land van Aalst huldigden een traditie van onafhankelijkheid en waren allergisch aan centraal gezag. Maar Boudewijn IV met de Baard (988-1035) vernietigde onder meer de burcht van Ename in 1034 en zijn zoon Boudewijn V van Rijsel (1035-1067) ruilde het veroverde Valencijn met de streek tussen Schelde en Dender. Omstreeks 1050 legde de Duitse keizer zich bij die toestand neer. Het veroverde behoorde wel nog tot het Duitse rijk, maar de vorstelijke macht werd in leen gegeven aan de graaf van Vlaanderen. Verscheidene leden van de familie van Dendermonde waren door de graven aangestelde oppervoogden van de te hervormen Gentse SintBaafsabdij en deze konden in die functie veel Sint-Baafsbezit usurperen (usus: gebruik; rapere: haastig, met geweld nemen). Maar allicht usurpeerden de graven zelf al meteen na de Noormannentijd (einde negende eeuw) dat abdijdomein. Vooral na de moord op Karei de Goede (1127) werden de machthebbers
119 Vandewiele A ., Oud en nieuw in Waregem: de heerlijkheid van het kapittel van Doornik - centrum van Waregem, in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring “De Gaverstreke", XX VI, 1998, p. 27 en 40; Van Acker L ., Vervenne A ., Callewaert A ., Geschiedenis van Koolskamp, Koolskamp, 1996, p. 67-69. 120 A .W ., nr. 2053. 121 Jaerboek der stad ende oude casselry van Kortryk, II, Kortrijk, 1815, p. 69; R .A .B ., Aanwinsten, nr. 2142: renteboek Lembeke (194 percelen), 1730-’32.
122
tussen Schelde en Dender beloond en beleend door Diederik van den Elzas (1128-1168). Reeds voor 1191 is Mathilde van Dendermonde gehuwd met Willem II van Bethune en in 1218 heeft hun zoon Daniël al Ingelmunster ontvangen.122 Onder de baronie van Ingelmunster hoorde de vliegende heerlijkheid Oenegem (Frankische nederzetting van de lieden van, plus voornaam). Zij lag maar voor zo’n 5 bu in het noordwesten van Tielt en de overige 30 bu liepen door in Pittem en Egem.123 Tussen Nevele en Gent lagen de leenhoven van Merendree en Vinderhoute, die in 1319 samengevoegd werden.124 In Tielt lag tegen Pittem de heerlijkheid ten Houte (bos) met 5 bu 1/3 foncier en 8 bu rentegrond. Schepenen moesten desnoods ontleend worden aan Vinderhoute.125 Hieronder hoorde het Yperland met 9 bu foncier zonder meer.126 De heerlijkheid Walle vormde ook één blok met één leentje.127 Den Ypermeersch, 5 bu 1/3 foncier128én tweehonderd roeden rentegrond, ver liest in het landboek van 1729 het mysterieus verwijderde in zijn naam: den Ippermeirsch.129 Onbekend verband: een Broucke, een Poelvoorde, 1 bu 2/3 van de Dentergemse heerlijkheid ’t Hoenderveld (patrijzenveld), grenzend aan Den Beiaertbusch in Dentergem, en een Zantvoorde (migratienaam).130
GRAAF VAN VLAANDEREN Heel wat gronden behoorden echter niet tot een heerlijkheid, maar waren nog rechtstreeks bezit van de graaf van Vlaanderen zelf. In de meeste gevallen betrof het hoofdzakelijk woeste gronden, vooral heide Vandewiele A ., Oud en nieuw..., p .36-38; Benoit R , Overzicht van de feodale structuur in Waregem, in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring “De Gaverstreke", XX VI, 1998, p. 304-305. !2! Arickx V., Geschiedenis van Pittem, p. 84; idem, Geschiedenis van Egem, I, p. 227; Van Hille W ., Het leenhof van Ingelmunster, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, 1975, p. 230; R .A .K ., Gemeentearchief Pittem, nr. 30b: renteboek Pittem, met kaart Oeneghem, 1762. 124 De Potter R , Broeckaert J . , Geschiedenis der gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, Reeks I, Arrondissement Gent, Deel VI, Gent, 1864-70, p. 10. 125 R .A .K ., Fonds Colens, nr. 205: denombrementen kasteel van Kortrijk, 1502, f. 456. 126 O .S.A .T ., nr. 1655: landboek Tielt-Buiten, 1645, Berghoek nr. 331. 127 Arickx V , Geschiedenis van Pittem, p. 85; R .A .B ., Aanwinsten, nr. 2094 en 2320: renteboeken Walle met kaarten, twee keer 1650; R .A .B ., Scabinale II, nr. 541: renteboek met kaart, 1729. 128 A .W ., nr., 1895. 129 O .S.A .T ., nr. 1655: Berghoek nr. 330. 130 De Flou K ., Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaams Artesië, het land van den Hoek, de graafschappen Gaines en Boulogne en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, GentBrugge, 1914-1938.
123
De Bergmolen, kapotgeschoten in oktober 1918 (Bergmolenstraat, Sectie A 381a)
124
en bos, waar de eerste graven zich na de Noormannenterreur van de negende eeuw meester van gemaakt hadden. Ze vroegen er eerst een rente in natura voor, maar tegen het einde van de twaalfde eeuw een geldsom (cijns). Vooral in de dertiende eeuw wer den heel wat grafelijke bezittingen verkocht, maar de kopers bleven een jaarlijkse cijns verschuldigd en de graaf behield het justitierecht.131* Verkopen, verhypothekeren of vererven van domaniale gronden (gron den uit het grafelijke domein) gebeurde voor de schepenen van de Ammanie of voor de Kortrijkse vrijschepenen en zij oefenden er ook de rechtspraak over uit. 53 Vrij-eigen In de minder vruchtbare noordelijke helft van Tielt lagen er maar twintig zeer verspreide percelen onder het vrijeigen van de kasselrij, afgaand op wat opgegeven staat in het landboek van Tielt-Buiten.133 De Spijker van Kortrijk De grafelijke Spijkers, van het Latijn spicaria (graanopslagplaatsen), verzamelden graanrenten. In Tielt lagen er zes percelen die jaarlijks amper 2 à 4 p. par betaalden. In 1645 waren dat Jacob Van Hee, Ghillis Van Kersbilck, Cornelis Vander Stockt, Ghillis Van Heyst, Heyndrick Van Heyst en de distributie van Koolskamp. Elders in de kasselrij lagen nog veel meer partijen in Pittem, Egem, Meulebeke, Wingene, Zwevezele, Moorsele, Wevelgem, Geluwe en M enen.134 En nog een massa rond Kortrijk. De Brieven van Assenede en de Vier Ambachten Dit grafelijke inningsbureau (brevia: brieven, d.i. cijnsrollen) groepeerde hoofdzakelijk gronden in de kasselrijen Brugge en Gent, maar ook in Wingene, Zwevezele, Egem, Petegem, Markegem en Tielt, waar maar enkele percelen lagen.135 De Pieter Mazière’s Brieven of de Watergravie De 8 à 10 bu heide uit ’t Stoet, die in 1550 aan de zuidkant van de stad wegens woningnood toegevoegd werden, ressorteerden tot dan onder de 111 Stockman L ., De Brieven van Assenede en de Vier Ambachten, in: Appeltjes van het Meetjesland, XXIII, 1972, p. 5-6; Arickx V., Geschiedenis van Egem, I, p. 220-226. Hollevoet F., o.c., p. 98-99; archief in R .A .K ., Fonds Colens, nr. 216-240 en 22 bundels onder de rubriek kasselrij Kortrijk, vrijeigen van de -: R .A .K ., Fonds Bruine Pakken (Eerste reeks).
m O .S.A .T ., nr. 1655 134 R A .K ., Scabinale II, nr. 341: renteboek Spijker Kortrijk, 1645, f. 315. A .R ., nr. 45201: renteboek 1572, f. 51v-52; R .A .G ., Wetachtige Kamer van Vlaanderen, nr. 192: ontvangboek kwartier Petegem-Tielt, 1770-’86.
125
watergravie, die ook vaak genoemd werd naar de dertiende-eeuwse watergraaf en moermeester Pieter Mazière. Ter herinnering aan de vroegere grafelijke rol bleef er toch nog welgeteld één perceeltje van 140 r onder dat grafelijke domein ressorteren: een deel van Berghoek nr. 372. Nog een andere naam voor dit ontvangbureau was de Brieven van Roode: gerooide bossen.136 Het renteboek uit 1565137 geeft voor Egem zo’n 150 bu [213 ha) op, en was daar dan ook duidelijk de belangrijk ste renteheffer, wat althans de oppervlakte betreft.138 ’s Graevenlievenaere Middeleeuws ‘lijfnere, -nare’ betekent opbrengsten voor het levenson derhoud, meer bepaald renten voor de Vlaamse graaf. Ook hier zorgde de Ammanie weer voor de inning en de rechtspraak.139 Dat ’s Graevenlievenaers in Tielt lag is een feit140, maar een renteboek is er nog niet ontdekt. Hoe uitgestrekt was dit rechtsgebied wel niet? Het Land van de Woestijne Deze heerlijkheid werd door graaf Lodewijk van Male rond 1373 aangekocht en in 1379 beleende hij er zijn bastaardzoon Lodewijk de Fries mee, wat hij toen ook deed met het Praatse.141 Al deze vorige lenen ressorteerden uiteindelijk onder de Wetachtige Kamer van Vlaanderen in het Gravensteen, een soeverein hof, tegen wiens besluiten geen beroep mogelijk was.142
VRIJHEERLIJKHEID OOIGEM De Franken (448-981) schonken hun voornaamste, trouwe krijgslieden aanzienlijke gronden in volle eigendom, als ‘allodium’ (erfenis, roerend goed). Zij hoefden enkel de vorst militair te steunen als zijn grondgebied bedreigd werd. Dit verbrokkelde en knakte echter danig hun macht, zodat ze op den duur hun goederen enkel nog in leen schonken, mits 1,6 O .S.A .T ., nr. 1657: landboek Tielt-Buiten 1729-’39; (De Somviele D .), o.c., p. 73; O .S.A .T ., nr. 60, f. 96v. 137 A .R ., nrs. 45220 en 45449 (anno 1500). 138 Arickx V., Geschiedenis van Egem, I, p. 227. 139 Hollevoet F., o.c., p. 99. 140 Douxchamps J ., Répertoire des seigneuries, Wépion-Namur, 1992, p. 138. " Opsommer R ., “Omme dat...”, p. 192 (noot 119), p. 565; R .A .G ., Land van de Woestijne, nr. 5: rente boek anno 1704 (niets in Tielt; wel volgens Buntinx J . , Inventarissen land van de Woestijne..., Brussel, 1957, p. 5 en Verhoustraete A ., o.c., nr. 45). 142 Opsommer R ., “Omme dat...", p. 174-186.
126
zekere verplichtingen en vergeldingen. Ooigem was één van die zeer zeldzame vrijheerlijkheden, die tot 1795 dat statuut behielden en geen verplichtingen hadden aan een hogere leenheer, behalve de vorst zelf. Ook al die tijd allodiaal bleef Mullem, dat men, zoals nu nog in het landschap, blijkbaar niet terug kon vinden. Dit uiteraard volstrekt terz ijde opgemerkt. Bovendien lag het kasteel van Ooigem net tegenover het Munkenhof in Desselgem, elk aan één kant van de Leie, als voorposten bij de bescherming van Harelbeke.143 Het plaatselijke geslacht duikt op in de bronnen vanaf Lambert van Ooigem in 1080144 en werd opgevolgd door het hertogelijke stamhuis van Luxemburg. Guy de Ligny (-en-Barrois) trouwde in 1350 met Mahout de Ch.tillon, gravin van Saint-Pol f-sur-Ternoise, bij Arras), wiens titel hij overnam. Zijn zoon Waleran (t 1415) was oppermaarschalk van Frankrijk. Daarop volgde Pierre van Luxemburg, graaf van Saint-Pol, die Ooigem in 1457 overdroeg aan zijn broer Jacques, heer van Fiennes, een heerlijkheid even ten zuiden van Calais. Ene graaf Antoine de Faucquenberghe verwierf de vrijheerlijkheid in 1505 en verkocht ze in 1530 aan de Bourgondiër Ferry de Gros. Agnes de Gros trouwde in 1636 met Antoine de Lens, wiens nakomeling Robert-Marie-Alexandre de Lens de laatste dorpsheer van Ooigem werd.1451 * 6 4 Ooigem had ook bezittingen in Desselgem, Beveren-Leie, Sint-ElooisVijve, Bavikhove, Oostrozebeke, Oeselgem, Gottem, Aarsele, Kanegem, Ruiselede, Tielt, Pittem, Egem, Wingene, Zwevezele, Lendelede, Moorsele, Gullegem, Kortrijk, Wevelgem, Herseaux, Menen en Geluwe. Er waren zeven volle vierscharen, waaronder één in Tielt.
’t Ooigemse in Tielt had een deurgaende waerhede alle jaere inde prochie van Thielt ende daer commen de laten ende mannen vander voornomde heerlichede inde voornomde prochie van Thielt, Wynghene, Pittem ende Heeghem.m Finis, langs weerszijden van de weg naar Wingene, houdt verband met
'4- Debrabandere R , Geschiedenis van Oyghem, Kortrijk, 1937, p. 13. 144 Warlop E ., The Flemish Nobility before 1300, Kortrijk, p. 1020. 145 Debrabandere R , o.c., p. 5-7 en 49-83; Dhondt E., De Waepenaert, Quartiers généalogiques des familles flamandes, Bruges, 1871, p. 64. 146 Debrabandere R , o.c., p. 35-36, 123-136; R .A .B ., Aanwinsten, nr. 1002: renteboek Ooigem in Wingene, Tielt, Pittem en Ruiselede, 1640, f. 9-13 (28 percelen), met kaart. i4~Verhoustraete A ., o.c., nr. 55; R .A .B ., Aanwinsten, nr. 1002: renteboek Fynies (96 percelen), 1640, f. 13v-40v, met kaart.
127
de Aarseelse heerlijkheid Sempol, eveneens gehouden van Ooigem. De heerlijkheid van Finis dankte haar naam aan de heren van Luxemburg, enerzijds heren van Fiennes, een heerlijkheid even ten zuiden van Calais, anderzijds ook heren van Saint-Pol-sur-Ternoise.147
Schaecx (’t Schaecksche) besloeg bijna 17 bu, ook deels in Pittem, waar ook nog een leen lag van 6 bu. Bij de heerlijkheid hoorde een tiend dat jaarlijks ongeveer 4 p. par. opbracht. De heel oude verdeling in landbouwdiensten bleef nog behouden: Blasekensdienst, Brandersdienst, Dertig Bunderdienst, Landschotschot en Nokerdienst. De naam is onge twijfeld ontleend aan de veertiende-eeuwse ridder Mathys Scaec, die onder meer schepen was van Kortrijk. Zijn vrouw Margareta van den Hamme gaf haar naam aan de gelijknamige, belangrijke heerlijkheid in Kanegem.148 De baljuw van Schoubrouck (lis in waterland), bestreckende indeprochie van Thielt noori waert vande kercke int quartier van Hoijt, moest de wet van de heer van Ooigem ontlenen. Er hoorde nog een tiend bij in Zwevezele, nl. één van de 13 wereldlijke tiendheffers aldaer ghenaemt
de thiende van Claerhout ende den derden schoeff inde twee thienden diemen noompt Eectackere ende Hilackere,149
EXEMPTE COMMANDERIJ VAN CAËSTRE Exempt, van ‘ex’ (uit) en ‘emere’ (nemen, kopen), m .a.w. onttrokken aan het feodale systeem: dat was het statuut van de abdijen én de tem pelorde. In 1119, tijdens de kruistochten, ontstond in Jeruzalem de geestelijke ridderorde van de tempeliers ter bescherming van de pel grims in en naar het H. Land. Maar de zeer rijke orde werd door de afgunstige Franse koning buiten de wet gesteld en grootmeester Jaques de Molay in 1307 in Parijs terechtgesteld. Paus Clemens V droeg hun bezittingen in 1312 over aan de ridders van het Hospitaal van Sint-Jan van Jeruzalem, die pas het Griekse eiland Rhodos (nabij het eilandje Patmos) veroverd hadden. In 1530 schonk keizer Karel V hun dan het grote eiland Malta, onder Sicilië. Binnen de Franse natie of afdeling groepeerde de ‘Prieury de France’ heel wat commanderijen, onder meer die van Caëstre (feitelijk net in 148 Arickx V., Geschiedenis van Pittem, p. 81; A .W ., nr. 2066; Gesquière G ., o.c., p. 341-342; Dupont S.,
Onderzoek naar het democratische gehalte van het Kortrijkse stadsbestuur tijdens de 13de en 14de eeuw, in: De Leiegouw, XX XXI, 1999, p. 287-288 en 296; R .A .B ., Gemeentearchief Tielt, nr. 438: rente boek van ’t Schaeksche in Tielt, 1651, met kaart. ,4l) R .A .K ., Aanwinsten, nr. 2861; voor het tiend, zie: Vandewiele A ., Geschiedenis van Zwevezele, I, p. 108.
128
Eecke) bij Hazebrouck.150 Hun heerlijkheid ter Vlaagt (stuifaarde) lag vooral in Ruiselede (foncier) en Kanegem, maar ook deels in Tielt. Alsook de afhangende heerlijkheid Viggezele (Germaans ‘figjon’ betekent een simpele ‘big’151, mét Frankische woon- en werkruimte onder één dak). De machtige Zeger II, tempelier, kastelein van Gent en Kortrijk, schonk de tempelorde in november 1200 onder meer zijn allodium Viggezele.152 Van de ‘Oude Wal’, net in Kanegem, liep er een onderaardse gang naar een oud huis in de Brugstraat, dat in de jaren 1840 de herberg SintLaureins op de Rooster was.153 In 1732, nog niét in 1635, bevond zich op de zuidelijke hoek van de Brugstraat en de Kerkstraat het huis 'Sinte Laureijns’, dat het negentiende-eeuwse gasthof ‘De Rooster’ werd.1541 5De heilige Laurentius werd volgens de legende levend geroosterd. In feite werd hij op 10 augustus 258 in Rome onthoofd, wat toen de normale straf was voor een diaken, of om het even welke priester. Dat mocht overigens gebeuren zonder enige vorm van proces. Dat tempeliers regelmatig van hun hoeve in Ruiselede-Kanegem naar hun huis in Tielt reden of kwamen, wordt nog altijd bewezen door de huidige naam van de oostelijke straat naar de stad. Een ordentelijke bovenaardse weg zal wel ruim voldoende geweest zijn. In het landboek van Kanegem van 1687 wordt perceel 932 omschreven als een partye lant; erop ende inne staet een oude vervallen fortresse
genaemt den Ouden Wal (...) west den doschwegh, noort de straete van Ruysselede naer Thielt.'55 Het militaire karakter van de tempeliers was toen alvast nog merkbaar.
150 Despriet Ph., De Sint-Janshoeve in Waregem en de voormalige commanderij van Caëstre, in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring “De Gaverstreke”, VII, 1979, p. 167-170 e.v. 151 Gysseling M ., Toponymisch woordenboek Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, NoordFrankrijk en West-Duitsland (voor 1226), Brussel, 1960, p. 1010. 132 Homblé A ., De heerlijkheid de Vlaagt. Bijdrage tot de geschiedenis van de kommanderijen van de soevereine orde van Sint-Jan van Jérusalem in Vlaanderen, in: Oost-Vlaamse Zanten, XXXXIV, 1969, p. 16-20; Verhoustraete A ., o.c., nr. 24-26. 153 Cumps L ., De tempeliers in Vlaanderen, Tielt, 1976, p. 68, 612. 154 O .S.A .T., nr. 354: landboek Tielt-Binnen, 1635, nr. 15 t.o.v. O .S.A .T., nr. 356: landboek Tielt-Binnen, 1732, nr. 18. 155 Fragmenta. Maandschrift voor de Geschiedenis van Steden en Dorpen in Vlaanderen, October 1887, nr. 12, p. 95.
129
EXEMPTE SINT-AMANDSABDIJ In 821 begiftigt de zoon van Karei de Grote, Lodewijk de Vrome, de zeer belangrijke benedictijnenabdij van Saint-Amands-les-Eaux met uit gestrekte bezittingen in de toenmalige Pagus Mempiscus, de gouw beno orden de Leie. Roeselare fungeerde als beheerscentrum van l il mansi, uitbatingen van zo’n twaalf hectare. In 847 volgt een specificatie: Roeselare, Ardooie, Hooglede, Rijkegem (in Tielt), Koolskamp, Wingene en Beernem. Dit gebied gaat allicht terug op een grote abdijstichtingsdotatie van koning Dagobert I (1639), de laatste daadkrachtige Merovinger.156 In 847 behoorde de Tieltse nederzetting Ricolwingaheim (Rijkegem) dus nog uitdrukkelijk tot dat grote Sint-Amandsgebied, maar het blijkt naderhand geüsurpeerd te zijn. Graaf Arnulf I (918-965) zou in het Roeselaarse veel Sint-Amandseigendommen afgenomen hebben ten tijde van abt Genulfus (856-968), dus omstreeks 960.157 Maar het feit dat er zich later ten oosten van de latere stad en Tielt-ten-Hove toch een uit gestrekte vliegende heerlijkheid ter Hage (levend laagstammig hout, kreupelhout) bevindt, altijd bezeten door de heren van Tomme, bewijst dat er een latere restitutie plaatsgevonden heeft, zoals dat anderzijds met nogal wat van de heel aantrekkelijke kerkelijke tienden nooit gebeurd is. Hoogstwaarschijnlijk onder invloed van de Gregoriaanse hervorming, gestart door paus Gregorius VII (1073-1085). In tegenstelling tot de achtste hoek van Tielt-Buiten, de Rijkegemhoek, gelegen tussen de huidige Waalbosstraat-Veldstraat, Wingene, Ruiselede en de Poekebeek, ligt de tiende en laatste Haaghoek tussen de Gentse heerweg en de Dentergemstraat. Pas in 1730, nog niét in 1645, noemde men een hoeve ten zuidwesten van de Wielmakersstraat het ‘Goet ter Haege’. 158 Die boerderij, ook wel omsloten door levende hagen, gold allicht als het bestuurlijke hart van de heerlijkheid. Via de Kortrijkse Sint-Amandsproosdij, ook toen gelegen op de plaats van het huidige Sint-Amandscollege, bij de Leie, hing Hage af van de al in de vroege zevende eeuw gestichte Noord-Franse abdij aan de Scarpe.
156 Arickx V., Geschiedenis van Egem, I, p. 235; Van Acker L ., Vervenne A ., Callewaert A ., o.c., p. 7576. 157 Vandewiele V , Oud en nieuw..., p. 28. 158 O .S .A .T ., nr. 1658: landboek Tielt-Buiten, 1729-’30, Haeghenhoek, nr. 93; Bisschoppelijk Archief Brugge (B.A.B.), C95: renteboeken 1628, 1683, 1731 en 1766 (236 percelen). 159 Maddens N. (red.), Geschiedenis van Kortrijk, Tielt, 1990, p. 108. 160 Goeminne L., Vandeputte M ., Willemijns F., Toponymie van Zulte, 1999, p. 138-139. 161 B .A .B ., C 97 (o.a. tekening).
130
Feodale kaart (BĂŠrĂŠnice Vanrenterghem)
131
In de negende eeuw zal de kapel in Roeselare nog als tussenschakel gediend hebben, in de tiende eeuw de kapel op Bonaarde in Kuurne en vanaf de twaalfde eeuw hield de proosdij het roer in handen.159 Van Hage hing het leen te Riemslede (rand, strook160 + helling)161 af. Men kan zich langs Leie en Mandei noordwaarts, van Kuurne tot Koekelare en Beernem, inderdaad origineel een nog gedesorganiseerd en zeer uitgestrekt Sint-Amandsgebied voorstellen, met Roeselare en later Kortrijk als steunpunt, dat na de Noormanneninvasies door usurpatie, belening en schenking onder toezicht van de graven voldoende centraal beheerd raakte.162 Op de noordgrens van Tielt lag er een Sint-Amandsstraat én nu ook nog bij de zuidelijke grens én een Sint-Maartensstraat, de favoriete patroonheiligennaam aan het Merovingische hof en van de missionerende Amandus zelf.163
WETACHTIGE KAMER Kasteel van Kortrijk Tielt-ten-Hove gheseyt Gruuthuse, met Buschvelt, Coneghinnewalle, te Crammendycke, ten Damme, Ghalileen, te Huffezele, ter Meersch, te Liartsboom, ten Driessche (ter Vlaecht), den Oude Moorter (te Baers) en Meersbroek, te Hulsvelt. Tomme, met Hulsele. Nieuwenhove: ’t Roosebeeksche, Boonis, Westacker-N, Hoghe Bostrout. Pittem: Pittem, ’t Leinsche, ter Piete, Maelstapel. Heule: ’t Heulsche, ’t Halewynsche. Tielt. Leenhof van Tielt De Ammanie, met Hulswalle en Stoct-ten-Dale, te Berneghem, Bliex, ten Bussche, Callesteert, Claerhout, ’t Denterghemsche, Eist, te Lombaerts, ter Mandere, te Poelvoorde, te Pouckes met Westacker-P, Westacker en Willecomme. Leenhof van Harelbeke Leenhof van Buusvelt (Meulebeke) en Wingene (in Deerlijk): Broucke.
162 Van Acker L ., Vervenne A ., Callewaert A ., o.c., p. 75-78; Berings G ., Het oude land aan de rand van het vroeg-middeleeuwse overstromingsgebied van de Noordzee, in: Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XX XIX, 1985, p. 37-84, vooral p. 46-48. 163 Vandewiele A ., Oud en nieuw..., p. 22-23.
132
Leenhof van Menen ’t Petrowynsche. Burg van Brugge 't Praetsche en ’t Proossche. De Oudburg van Gent De baronie van Nevele, ’t Hauweelsche en Kessenstraete. NeveleRoncevael in Kortrijk, via ’t Roncevaelsche in Ardooie, ’t Roncevaelsche. De Stenen Man van Oudenaarde d’A yshoofsche-Koolskamp, met ten Lembeecxen. Leenhof van Dendermonde De baronie van Ingelmunster, met Oenegem. Het leenhof Vinderhoute-Merendree, met ten Houte (en het Yperland), Walle en den Ypermeersch. Graaf van Vlaanderen Vrij-eigen, de Spijker van Kortrijk, de Brieven van Assenede en de Vier Ambachten, de Pieter Mazière’s Brieven, ’s Graevenlievenaere en het Land van de Woestijne.
ALLODIAAL Vrijheerlijkheid Ooigem 't Ooigemse, Finis, Schaecx en Schoubrouck. Commanderij van Caëstre ter Vlaagt, met Viggezele. Sint-Amandsabdij ter Haghe (met het leen Riemslede).
133
Oude toponiemen treffen vaak door hun plastische volksetymologie, de hang naar het herkenbare. Het Tieltse ‘De Mancke Merrie’ , kort voor 1729 even ook een herberg164, betekent ‘oneffen, drassige bodem’ en langs de weg van Tielt over Markegem naar Wakken ligt in Oostrozebeke, onder de van Nevele gehouden heerlijkheid ‘ter W inde’ (scherpe hoek, van de Mandei), de mooiste Nederlandstalige plaatsnaam: ‘De Bevende Minne’. 165 Er gaat niet meer onder schuil dan ‘onvaste, gemeen schappelijk gebruikte grond’.166 Ook onder de vaak schilderachtige of net stoere benamingen van heer lijkheden heerst de harteloze wereld van dominantie en geld. Of feo daliteit als een verhaal van schone schijn en een verborgen samenhang van vergane machtsstructuren. Men had die tirannie uit het Ancien Régime spoedig verdrongen en uit het collectieve geheugen gewist. Toen er in april 1840 gevraagd werd naar de belangrijkste heerlijkheid die er ter plaatse bestaan had, luidde het antwoord, in Markegem: ‘Seigneurie de Rycquaert Schuere et Overbeeksche’.167 Rycquaertscheure lag in Meulebeke (!) en met Overbeeksche bedoelde men de toen al blijkbaar vergeten naam ‘ter Hoyen’, van de grote, belangrijke heerlijkheid die inderdaad meteen ten noorden van de samenvloeiing van Mandei en Oude Mandei lag. En toch, het zal altijd een beetje een droomwereld blijven, vol sprook jesprinsessen, blauwbaarden, en... ?
164 O .S.A .T ., nr. 1658: landboek Tielt-Buiten, 1729, Poelberghoek, nr. 290. 165 Pnvé-verzameling, Renteboek anno 1772, perceel 168. 166 De Langhe E ., De Muntewal, in: Biekorf, LXV, 1964, p. 325-326: minnewater of menewater betekent ‘gemeenschappelijk water’. 167 R .A .K ., Gemeentarchief Markegem, nr. 28: onvoorziene rampen, collecten, 1801 -’49. 164 O .S.A .T ., nr. 1658: landboek Tielt-Buiten, 1729, Poelberghoek, nr. 290.
134
Luc Taelman
DE SLAG VAN OESELGEM (1453) Als initiatiefnemer voor het brengen van een reconstructie van een vijftiende-eeuwse veldslag op 21 en 22 juli 2001 - de Slag van Oeselgem licht ik graag enkele historische gegevens toe. De Zoutoorlog tussen de Gentenaars en de hertog van Bourgondië, Filips de Goede, was het gevolg van een door de laatste gestelde belasting op het zout, dat in die periode een hoogstnoodzakelijk product was voor de conservering van voedsel. In 1447 weigerden de Gentenaars deze nieuwe taks te betalen. Als reactie hierop trachtte Filips zijn politieke invloed op de stad te vergroten door de stedelijke en burgerlijke privi leges van de Gentenaars te beperken. Daarop brak een opstand uit in de stad tegen de vertegenwoordigers van de hertog. De situatie ging van kwaad naar erger tot de landheer in 1452 de graantoevoer van Artesië naar Gent op de Schelde blokkeerde. De Gentenaars raakten tactisch geï soleerd, vooral door de weigering van Brugge om hen te steunen. Ze trachtten de toevoer van graan te beveiligen door Oudenaarde en Geraarsbergen te belegeren en het kasteel van Gavere te bezetten. Lodewijk van Gruuthuuse werd als kapitein in dienst van de hertog te Oudenaarde belast om toe te zien op de Scheldeblokkade.1Ondertussen versterkten de Gentenaars hun positie in verscheidene dorpen. Op 27 mei 1452 trokken de Gentenaars opnieuw massaal naar Brugge, andermaal op zoek naar hulp. De Bruggelingen hadden de represailles van hun eigen rebellie in 1436-1438 nog niet vergeten en weigerden de Gentenaars zelfs de toegang tot de stad. Uit wraak trokken deze brand stichtend en plunderend terug naar Gent. Bemiddelingspogingen tussen de Gentenaars en de hertog door de Franse koning Karel VII bleven zon der resultaat. De oorlog duurde voort tijdens de winter. Thibaud de Neu châtel, maarschalk van Bourgondië, voerde een schrikbewind en het verschillende dorpen rond Gent platbranden en Gentse goederen aan slaan. De strijd bereikte zijn hoogtepunt in juli 1453. Het leger van Filips de Goede vertrok van Rijsel naar Gent om de steden in Gentse handen (Schendelbeke, Gavere en Poeke) te ontzetten en een open gevecht met de Gentenaars uit te lokken. Op 24 juni lag het Bourgondische leger in Ronse. Op 27 juni viel Schendelbeke, acht dagen later volgde Poeke. 1 Martens M ., Lodewijk van Grimthu.se: mecenas en Europees diplomaat ca. 1427-1492, Brugge, 1992, passim.
135
Ook Gavere werd belegerd en zwaar beschoten. Duizenden Gentenaars trokken daarom naar dit dorp. Op 23 juli brak de hel los. Tijdens de hevige strijd brak enorme paniek uit onder de Gentenaars door de ont ploffing van hun eigen buskruit door de onoplettendheid van een kanonier. Hierop werden de Gentse troepen door de Bourgondische rui terij in de Schelde gedreven. Twaalfduizend Gentenaars verdronken en nog eens 4000 werden gedood. De macht van Gent was gebroken en dit was meteen het einde van de Zoutoorlog. Wat was nu de rol van Oeselgem in deze strijd? Concreet weten we niets meer dan dat de molen, eigendom van de heer van Oeselgem, in 1452 vernield werd tijdens de oorloghe van Ghent. Wat zou hier de directe aanleiding van geweest zijn? Tot op heden hebben we er het raden naar. Enkele feiten zijn echter in het licht van het voorgaande van belang. Ten eerste was de heer van Oeselgem, ridder Gérard van Gistel, een trouwe vazal van de hertog van Bourgondië. En de families van Gruuthuuse en van Gistel waren sinds generaties goed bevriend.2Ten tweede behelsde de heerlijkheid Ten Walle, waarvan de eigenaar zich heer van Oeselgem mocht noemen, naast nog andere goederen een kasteel waarvan op heden enkel het neerhof bewaard bleef (nu: Heuvelhoekstraat 35), een voghelerie, een warande en een korenmolen (nu: Meuledreve 17). Het kasteeltje lag op een strategische plaats op de Leie: tussen drie mean ders in, kon het naderende schepen uren op voorhand zien. Oeselgem ligt ook ongeveer halverwege Kortrijk en Gent. Wat met het kasteel gebeurde tijdens de Zoutoorlog, is onbekend. Zeker is dat het reeds rond 1600 een ruïne was.
2 Gesquière G ., De roede van Tielt, kasselrij Kortrijk (XlVde eeuw-1502). Heerlijkheden en lenen gehouden van het kasteel van Kortrijk en het leenhof van Tielt, Diksmuide, onuitgegeven licentiaatsverhandeling K .U . Leuven, 1982, deel 2, p. 292-293, 366.
136
Uitvaartcentrum
DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies Stationstraat 103 - Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27
Bank & Verzekering Bespaar op U w bankkosten
METONZE ZICHTREKENIN6 - GRATIS bankkaarten - GRATIS cheques - Alle bankverrichtingen GRATIS ADVERTENTIERUIMTE TE HUUR.
TANGHE KRIS - IEPERSTRAAT 8 - TIELT
051 40 39 53
^/IRGENTk uw appeltje voor oe aorst
D LE COMPUTERS
Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. 051 40 61 93
Aanleg van opritten en terrassen Specialiteit: kasseien, mozaĂŻeken, plattinen, kleiklinkers
Hogenhovestraat 47 - 8700 Aarsele Tel. 051 63 66 60 Fax 051 63 74 37
bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken
ZootenhuUe
Q CaUs/im a a n H iü e
'Ratelmy Straete f/iffio e i
I
Schuiver7*
■^Cji\u'ruy/ü.sft. loeR oooni
'cam)
\mSa
A erzeeïe
D eteqem 7 ',-ame/
M arkeg.
jijfc'ap/6erghruqqe\^ de.JbeeJe, T
'anr em iurhrter
]
yeeatf>m4M’ C> r S rjjffe-i Wieirwe/ikume
/
Weeh'h
Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 33ste jaargang, nr. 4 — oktober - november - december 2002 Afgiftekantoor 8 700 Tielt
AUTOCARS-REISBUREAU
^ d o lL Ü ©I mm Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93
8700 Tielt Tel. 051 40 I I 76
^ ié PVRJES& d j u n k e N.
DE MEIBLOEM een onderneming die reeds 67 jaar lang met troeven als VEILIGHEID - KOMFORT - KLASSE U een héél aparte belevenis bezorgt !
VERNIEUWEN EN HERSTELLEN VAN ZETELS, SALONS, STOELEN EN ZITBANKEN
Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35
ALGEM ENE E LE C T R IC IT E IT
bvbaDebusschere E.& L....
9 Bruggestraat 43 - 8700 TIELT Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08
BOUCKAERT DANIEL Félix D'hoopstraat 33 8700 TIELT Tel. 051 40 42 30
Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Dom otica Studie - Advies - Uitvoering
De RoeĂ&#x201D;e van Tieft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 33ste jaargang, nr. 4 - oktober - november - december 2002 Wettelijk depot - BD 25413
De Roede van Tielt
Inhoud
Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde
Frans Demeyer
erevoorzitter: Paul Vandepitte, voorzitter 1970-2000
VERTELLINGEN OVER HET HARDE LEVEN VAN MIJN VADER MEDARD EN DAT VAN ZIJN VADER LEO p. 139 - 171
Voorzitter, redactiesecretaris en verantwoordelijk uitgever:
Jules Desmet TOEN DE TRAM KWAM, VER DWEEN DE KAPEL p. 171 - 176
Michaël DELANGE Veldstraat 96, 8780 Oostrozebeke Tel. 0474 43 73 01 E-mail : delange.michael@tiscali.be
Adressen van de auteurs:
Ondervoorzitter: Paul CALLENS Waterstraat 18, 8740 Pittem Tel. 051 46 71 90 E-mail : pinl8290@pi.be
Frans Demeyer Polenplein 18/4 8800 Roeselare Jules Desmet Roterijstraat 3 8720 Wakken
Secretaris-penningmeester: Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax 051 40 18 38
Redactieraad: Jaak Billiet, Johan Buyck, Paul Callens, Philippe De Gryse, Michaël Delange, Frans Hollevoet, Thijs Lambrecht en Ronny Ostyn
“De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is € 17,50 voor gewone leden, € 35 of meer voor ereleden, over te schrijven op het bankrekeningnummer 467-9350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestem ming van de redactie.
138
Bibliotheek & fototheek : Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak
Cartotheek : Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart "District van Thielt (West-Vlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)
Frans Demeyer
VERTELLINGEN OVER HET HARDE LEVEN VAN MIJN VADER MEDARD EN DAT VAN ZIJN VADER LEO De Vertellingen die ik hierbij introduceer, hebben heel wat voeten in de aarde gehad, want Jerom Cortvriendt, de auteur, heeft er vaak tot in de kleine uurtjes op gezwoegd. De originele versie werd met de hand ge schreven en in fotokopie ‘uitgegeven’ voor familieleden, vrienden en kennissen. En er is zowaar een ‘tweede druk’ verschenen en zelfs een vertaling in het Engels ten behoeve van familieleden in de Verenigde Staten. De auteur: Jerom Cortvriendt
Jerom Cortvriendt (°15.02.1915) is een geboren en getogen Zwevezelenaar en verblijft thans in het bejaardentehuis Maria ter Ruste aldaar. Hij stamt uit een landbouwersgezin en is later ook boer geworden. De boe rin was zijn zus Madeleine die samen met hem ongehuwd is geble ven. Na het overlijden van Madeleine op 13 mei 1990, bleef Jerom nog enkele jaren alleen wonen op de boerderij, tot hij in 1999 zijn intrek heeft genomen in voornoemd rusthuis. Jerom, de jongste in een gezin van negen, is de enige van de kinderen die nog leeft. Een paar onder hen zijn in de negentig geworden. Hij staat helemaal vooraan in het midden van de familiefoto (p. 140), Madeleine met haar wuivende haardos staat links naast hem. Vader Medard staat achteraan in het midden. Hij is weduwnaar geworden en gebleven na het vroegtijdig overlijden van zijn vrouw in 1915. En dat gedurende bijna veertig jaar tot aan zijn overlijden in 1954 op achtentachtigjarige leeftijd. Jerom was nog maar twee maanden oud bij de dood van zijn moeder. Hij heeft haar dus nooit gekend en dat heeft zijn leven gete kend. Maar zijn zus Maria, bovenaan rechts op de familiefoto - een zestienjarig meisje waar de aangeboren, natuurlijke charme van uit straalt - was zijn reddende engel. Op elfjarige leeftijd werd ze immers zijn tweede moeder. Hoe dat kwam, wordt hierna door Jerom in een aparte, aangrijpende Vertelling uit de doeken gedaan. Maar Jerom Cortvriendt had nog wat meer in zijn mars dan louter maar boer-zijn. Hij was vooreerst gedurende een halve eeuw bestuurslid van 139
De kleine Jerom Cortvriendt staat centraal op deze familiefoto, vóór zijn vader.
140
de lokale hoerengilde en gedurende vele jaren lid van het Zwevezeelse kerkkoor. Verder beheerste hij de traditionele, mondeling overgeleverde liederenschat, meestal bestaande uit talrijke strofen, waarin vaak min negloed en liefdesverdriet op allerlei toonaarden wordt bezongen. In die hoedanigheid werd hij dikwijls gevraagd op bruiloften en andere feeste lijke gelegenheden. Hij heeft heel wat van die teksten uit zijn hoofd opgeschreven en gebundeld. Ten slotte oefende hij gedurende een aan tal jaren het bijberoep uit van vlasser en was hij tot op gevorderde leef tijd een geduchte duivenmelker. Jerom is een geboren humorist en kan derhalve alles wat om hem heen gebeurt en zelfs wat hem persoonlijk overkomt, behoorlijk relativeren. In zijn Vertellingen blikt de auteur over een periode van circa honderd jaar (1850-1954) terug. Hij stopt bij de dood van zijn vader in laatstge noemd jaar. Zijn boek gaat immers hoofdzakelijk over die vader van hem, die hij hoogacht en zelfs vereert. Diens leven was inderdaad hard, zoals Jerom dat in de titel van zijn werk formuleert. Medard Cortvriendt had het immers niet onder de markt, zoals hierna zal blijken. Maar hij liet zich niet doen en heeft bovendien als weduwnaar, die voor alles alleen stond, zeer goed gezorgd voor zijn negen kinderen. De familie Cortvriendt is afkomstig van Dentergem. Jeroms grootvader is daar geboren en zijn overgrootouders zijn er getrouwd. Op hun trouwdag waren ze respectievelijk wever en spinster van beroep. Dat is ook de bijkomende reden waarom ik hierna uitweid over de dramati sche ondergang van die aloude vorm van huisnijverheid, destijds zo ty pisch voor onze regio. Die teleurgang was immers, naar mijn oordeel, de echte oorzaak was van de verhuis van de Cortvriendts naar Zwevezele, thans ruim anderhalve eeuw geleden.
Een breder kader
Oppervlakkig gezien zou het voorgaande kunnen volstaan als inleiding op deze Vertellingen. Maar ze dienen toch in een ruimer historisch kader geplaatst te worden: met name in de economische en demografische geschiedenis van onze streek, waarin de slechte jaren 1840-’50 een cru ciale rol spelen. Dit decennium heeft veel dieper ingevreten in het de mografisch en economisch substraat van onze regio dan de twee opeen volgende wereldoorlogen tijdens de daaropvolgende eeuw. We heb ben immers een lange en trage, een zéér lange en zéér trage weg afge legd tijdens de laatste anderhalve eeuw om te komen tot de levensstan daard die wij nu hebben bereikt, een van de hoogste in de Europese Unie. De omstandigheden zijn sedert de zestiger jaren van de vorige eeuw eindelijk gunstig geworden voor de werklust en de ondernemings 141
zin die ons in de genen zit, want voordien hadden we alles tegen ons. Jerom Cortvriendt situeert de aanvang van zijn Vertellingen immers rond 1850. Dat was op het dieptepunt van ellende voor onze streek. Toen kwamen de vier gebroeders Cortvriendt, waaronder zijn grootva der Leo, uit Dentergem, werk zoeken te Zwevezele. De gemeente Dentergem werd, in verhouding tot haar bevolking, als een van de aller zwaarste getroffen onder de opeenvolgende gesels waarover ik het verder zal hebben. Het aantal dodelijke slachtoffers is daarvoor de onverbiddelijke graadmeter. In 1847 alleen al werd de bevolking van Dentergem letterlijk gedecimeerd. Op 2841 inwoners stierven er 257, grotendeels als gevolg van ondervoeding en besmettelijke ziekten of ingevolge een combinatie van beide oorzaken.' Het is dan ook in dat jaar dat Jeroms overgrootvader, Jakob Cortvriendt, te Dentergem kwam te overlijden. Een dodentol van 10 % is een buitengewoon hoog per centage voor een epidemie die woedt onder een menselijke bevolking.2 Hoe kon het zover komen? De wet van Murphy (If anything can go wrong, it will) was er mee gemoeid: - de extreem strenge en lange winter 1844-’45, die de in het vorige najaar uitgezaaide wintertarwe en koolzaad had kapotgevroren; - de verwoestende aardappelplaag tijdens de zomer van 1845, die de opbrengst van de knollen had teruggebracht tot amper 7,50 % van een normaal jaar; - de zogenaamde korenbrand, die in 1846 vooral de rogge aantastte en de opbrengst ervan reduceerde tot een derde van wat men tij dens een doorsnee jaar mocht verwachten; - besmettelijke ziekten zoals cholera, zwarte pokken, maar voor namelijk tyfus die vooral woedde tijdens het jaar 1847 en tijdens de eerste helft van 1848. In verband met dit eerste punt weze vermeld dat de kasteelvijver van Zwevezele op 18 maart 1846 nog met een zeer dikke ijslaag was bedekt, want er werd op gereden met peird aan driewielkarre gespannen, aan schaverdijning-gayschieting-krulbolling-dansing-koekbakking-trommeling-fluit en vioolspeling gedaan. Er zou tijdens de volgende jaren, ook te Zwevezele, niet veel meer gefeest en gevierd worden!3 Maar dit in handschrift bewaard gebleven getuigenis is niettemin een zoveelste ui ting van de Bourgondische inslag van ons volkskarakter, die iedere gele genheid aangrijpt om feest te vieren.
Devogelaere J., De slechte jaren 1840-1850 in het arrondissement Roeselare-Tielt, s.l., 1982, p. 138. Darwin C., The Origin of Species, Oxford, 1996, p. 57-58. Vandewiele A., De Gemeente Zwevezele tot 1940, Zwevezele, p. 302-303.
142
Maar de echte oorzaak lag veel dieper. Die moest gezocht worden in de zeer zware crisis in de linnenindustrie, die onze streek van in het begin van de veertiger jaren had getroffen. Ter verduidelijking: linnen (lijn waad) wordt geweven van vlasgaren en heeft dus niets te zien met laken dat uit wol is geweven. Onze streek leefde toen, naast de tradi tionele landbouw, haast uitsluitend van het vlas, op een manier die wij ons heden ten dage nog nauwelijks kunnen voorstellen: vanaf de uit zaai in het voorjaar, overheen het wieden, slijten en al die andere inge wikkelde bewerkingen die op zichzelf al zeer arbeidsintensief waren, tot en met de aflevering van het eindproduct. En zo kreeg men het destijds zo vermaarde lijnwaad dat zijn bakermat had in de Mandelvallei met Tielt als allereerste centrum. In 1224 had deze stad reeds een bescher mde vlas- en garenmarkt.4 Als men de dag van vandaag ergens over het vlas begint te spreken, krijgt men meestal een respons die verwijst naar de Leiestreek, die des tijds wereldberoemd werd als centrum voor de vlasverwerking tot half fabrikaat. Maar de herinnering aan onze regio als het linnendistrict bij uitstek (spinnen en weven), is uit het collectieve geheugen verdwenen. Men weet zelfs nog nauwelijks dat Roeselare vanaf 1850 tot 1950 een belangrijk textielcentrum was, waarbij de mechanische verwerking van vlasproducten volop aan bod kwam. Maar dat is een ander verhaal dat het bestek van deze bijdrage ver overstijgt. In Jeroms Vertellingen wordt er al niet meer gesponnen en geweven, want die traditionele bezigheden onder de landelijke bevolking verdwe nen vrij snel in de tweede helft van de negentiende eeuw, zodat er rond 1900 nog nauwelijks een paar duizend zelfstandige spinners (meestal spinsters) en wevers in heel Vlaanderen te vinden waren. Want de lin nenindustrie verplaatste zich tijdens deze halve eeuw geleidelijk aan naar steeds maar groter wordende mechanisch uitgeruste werkplaatsen, waarin de voormalige zelfstandige wevers en spinsters werknemers wer den. In 1840 leefde ruim de helft van onze bevolking van het spinnen van vlasgaren en het weven van lijnwaad, in overwegende mate als huisnij verheid en vaak als bijberoep beoefend. Daarnaast deden sommige boeren aan zogenaamde verticale integratie avant-la-lettre. Dit wil zeg gen dat zij het vlas in handen hadden vanaf de uitzaai van het lijnzaad tot en met de fabricatie van het lijnwaad. Er waren dus duizenden spin sters en wevers, kleine, maar daarom niet altijd arme zelfstandigen. Maar hun beroep was uitermate onderhevig aan de economische wis selvalligheden, gedomineerd door de onverbiddelijke wet van vraag en Devogelaere J., o.c., p. 13-15.
143
EMMA H E M E L A E R E «rs MÊDAKD COK IVKIKNDT, lâi; I <rien3*Cki^ts#?;H;aen 1
'•
^8f $'>$'> J? I1tIW JsnsssNsfe1#m h t 1 p m h f i H f i a i £tt Z e ^ t ' feUgdUMae tf'sui# I* Av ferrais U d baret $$&»;! ®ïa flfeg n* |5$#S>#sfen t»e*> ,fs.< hî*if?| MtIMMI jgr*îO
f biwe ¥¥f>*« 1t-<■"! I .; «N. f i AS» *.**>' SS«>>r'SgbrH ?« Bi>|j t-Uf®lt| f*1 «P tetft* ? nî’J fi y»*S£^ '*£«*< tu
' SS P«S! if s
V # o ( sa 1e*U*hes I m e t I V a r * #* o A '< *< fo *ir, v u n w f l î là
!“--f ( sS î t |s«$«m i ’>s ;^s. l a <U ÏM S* i -, ,. ; f * n < « a i 1k •it-.'ff ;,. P î H î i t S f s m ! ïk K i ‘i U S sg ürtf'fsfg'f^ 1 S i. ?- ‘e<s.eiïl.,i*J %»< <t> ! S « V ig W t4
a*»;#» s k«A*i ^eâ% fesj Usa «1 m tjn e kfn.€hs,en M
! !'«?: i , if^tex 4 » $ ils <3?» J. o<asr| ^iîsrf ® w * - ‘S - i« V « Mtl» ’A ü a r i ; " h r e f t îï d j n e JS*-1%t<r»l
iv •sasi; ra'r i *?<v -
4hfgflfe t»r? <s lïse r, î;n> » w il 8^4*»®
t e lw f s
%t . V i îs M I jg*
*k>SS> « I t f p f if e e
?»g? 5,4f>1Frns&éi t.i s&is W|« «cbRi enlse sP§ s',u , «e <%is HfiEtvl «ij:
if ! ; » * ! «n~t
<• 'i*m 1» '.v«î,-:|«?îs.
s, ~, 7 > ; h»>Hebt né . USel«ÉBxnw er :M r ^ *v t vs*î tà » -e e t»;>■ ?:- :: >:■4 - IN : ■ • xïwen '*A'ît r « *•*«•&*■ hevmu W tU : Y. nSsstfitt sft »h-vn?e«e i%rî& H-sr: <?fis $ $ ■. h P%mL «sr ?#* â ^ d *i m .
stnAîr,$■»,
BID VOOR DE ZIEL VAN
Ht»
MEDARD
CORTVRIENDT
w e d u w n a a r van SMSevreuw
EM M A HEM ELAERE geboren te Zwevexele o c 19 Sejrtem lser I S é é en et KiKlvmcItîiK overleden «Je 4 Me» 1954, b e d ie n d m e t d e Laala&e H H . S n cm m en ten , Lid van al àm r**roelûale confrérie»*
De doodsprentjes van Emma Hemelaere en Medard Cortvriendt.
144
aanbod. Gezien hun geringe productiemogelijkheden, waren zij boven dien vaak overgeleverd aan de willekeur van opkopers of van opdracht gevers. Zo voltrokken zich voor hen de gevolgen van de zogenaamde ‘Eerste Industriële Revolutie’, nauw verbonden met de mechanisatie en het aanwenden van de stoomkracht op grote schaal. Engeland gaf hierbij de toon aan in alle industriële sectoren. Voor onze streek had dit tot gevolg dat de vraag van over het Kanaal naar ruw en afgewerkt vlas van jaar tot jaar toenam. Deze uitvoer vertienvoudigde grosso modo in evenveel jaren tussen 1835 en 1845. De afgewerkte linnen producten, gesponnen en geweven met ons eigen vlas, werden daarna hier te lande quasi onge hinderd tegen dumpingprijzen op de markt gestort. Zo kwam het dat onze eigen wevers hun producten aan de straatstenen niet meer kwijt raakten. Maar de boeren, die het vlas kweekten, en de zogenaamde ‘vlassers’, die het bewerkten tot halffabrikaat, vaarden er wel bij. Dat klinkt heden ten dage ongelooflijk, maar het is toch waar geweest. Er werd toen in onze streek heel veel gedaan om de werkloosheid en bittere armoede, nog in de hand gewerkt door de astronomische stijging van de voedselprijzen als gevolg van voormelde misoogsten, tegen te gaan. Maar hierdoor werden enkel de symptomen bestreden, want de wortel van de kwaal werd niet aangepakt. Er mocht immers niet geraakt worden aan het heilige principe van de vrijhandel: laissez faire, laissez passer. Er moet hier wel aan toegevoegd worden dat de bezittende klasse in West-Vlaanderen aartsconservatief was en haar kapitalen bleef beleggen in onroerend goed zonder oog te hebben voor de moderne industrie, die elders wel de vereiste geldmiddelen aantrok. De vier weverkens konden niet meer ter botermarkt gaan om samen een armzalige pondje boter te kopen. En zelfs op de weg naar Maldegem zat er geen w üf meer dat spon. Een geluidsnabootsend spotlied op de weversstiel uit die tijd, dat mijn grootvader (1859-1943) langs moederszijde nog kon opzeggen, luidde als volgt: Van rikke de tjikke, voor nen dikken drie kluten, van ’s nuchtens tot ’s avonds. Dat wil zeggen dat een wever met zijn tien of vijftien centiemen die hij gedurende een ganse dag verdien de, ver beneden de kostprijs zat van de grondstof die hij moest aan kopen. Zijn vrouw en zijn dochters sponnen dan ook het vlasgaren voor niets. Die weversgezinnen raakten aldus in een toestand verzeild van struc turele werkloosheid. Ze hadden geen inkomen en geen geld meer om eten te kopen, zodat ze massaal ten laste vielen van de plaatselijke zogenaamde Armenbesturen (in de volksmond den dis), die hun be perkte middelen, niet opgewassen tegen een dergelijke toevloed, snel uitgeput zagen. Bovendien werden de voedselprijzen de hoogte inge 145
jaagd ingevolge voormelde misoogsten. Het is dan ook geen wonder dat de tyfusepidemie die kort daarop uitbrak, in de eerste plaats een gretige voedingsbodem vond in de duizenden noodlijdende weversgezinnen. Een opzoeking in de bevolkingsregisters van de gemeente Dentergem wijst uit dat Jacobus (Jakob), de overgrootvader van Jerom, geboren te Tielt in 1770, tisserand (wever) was toen hij trouwde in 1816. Zijn vrouw, Anne-Marie D’Hondt, was fileuse (spinster). Het is bovendien merkwaardig dat Jakob komt te overlijden in 1847, hét rampjaar voor Dentergem! Hij was toen allang geen (zelfstandige) wever meer, want in de latere akten, uitgaande van de gemeente Dentergem waarin hij ter sprake komt, staat hij eerst als cultivateur, landsman of landbouwer en daarna als arbeider of werkman aangegeven. De Cortvriendts zijn er te Dentergem blijkbaar op achteruit gegaan. Ik kan het wel niet echt bewij zen, maar ben ervan overtuigd dat de voormelde crisis in de linnenindustrie daar de oorzaak van was. Jakob, die als wever het zout in zijn pap niet meer verdiende, mislukte als boer omdat hij in die stiel niet geboren was en moest noodgedwongen als boerenwerkman aan de kost komen. Maar de trek naar het linnen bleef toch in de familie zitten, want de oudste zoon Jan, die het overlijden van zijn vader Jakob gaat aangeven, wordt in de desbetreffende akte als wever vermeld. Jakob en Anne-Marie staan wellicht symbool voor de vele duizenden kleine zelf standigen, die destijds in onze regio hun brood verdienden met vlas spinnen en weven en die er het bijltje moesten bij neerleggen. Al de Cortvriendts, die in de verschillende akten van Dentergem tussen 1805 en 1847 voorkomen, hebben daarop een mooie handtekening ach tergelaten, terwijl de meeste andere personen die in dezelfde akten wor den vermeld, niet kunnen schrijven. Dit getuigt van een zekere cultuur in de desbetreffende familie, van een geest van zelfstandigheid en zelf bewustzijn, die evenwel niet opgewassen bleek te zijn tegen de vre selijke rampspoed, die destijds onze regio heeft getroffen.
Was het daar zoveel beter?
Tegen die achtergrond moet men nu de vier gebroeders Cortvriendt plaatsen, als ze vanuit het zwaar geteisterde Dentergem in het blijkbaar minder getroffen Zwevezele aankwamen. Dit dorp had inderdaad min der geleden dan Dentergem. In het absolute rampjaar 1847 telde het ‘slechts’ 252 sterfgevallen op een bevolking van ongeveer 5000. Dat is een gemiddeld cijfer vergeleken met de andere gemeenten van het arrondissement Roeselare- Tielt.5 Maar de ellende was daar ook schrijDevogelaere J., o.c., p. 211.
146
nend, want pastoor Ghesquière van Zwevezele zegt in 1847: Er zijn 2000 armen. Ze eten rapen en een stuk roggebrood.6 Zwevezeele rijmt bovendien op papteele in een spotvers op een aantal aaneen palende gemeenten, dat mijn voornoemde grootvader nog kon citeren. Het duurde tot in 1876 vooraleer het bevolkingsaantal van 5000, dat in 1846 werd bereikt, opnieuw werd gehaald. Er was dus meer dan een kwart eeuw nodig geweest om het demografisch deficit, ontstaan tijdens de rampjaren 1846,1847 en 1848, te herstellend Niet in absolute cijfers uitgedrukt, maar in verhouding tot het bevolk ingsaantal, kwam Zwevezele er inderdaad beter uit dan Dentergem. In dezelfde verhouding uitgedrukt lag het aantal ingeschreven behoeftige gezinnen er dan ook merkelijk hoger dan te Zwevezele. Begin 1848 waren dat 405 gezinnen te Dentergem op een totale bevolking van circa 2500 tegenover 550 Zwevezeelse gezinnen op een bevolking van circa 4700.* Hoe groter de armoede en de daarmee gepaard gaande afhanke lijkheid van de openbare onderstand, hoe groter de dodentol als gevolg van ondervoeding, gebrek aan hygiëne en daarmee gepaard gaande vat baarheid voor besmettelijke ziekten. Het zou ons in dit bestek te ver leiden om de dramatische toestand te Dentergem nog verder te illustreren met een hele reeks citaten uit het voormelde werk van Devogelaere. Er wordt in dat boek o.a. melding gemaakt van twee afzonderlijke gevallen van kinderen, afkomstig van Dentergem, die te Tielt meer dood dan levend werden aangetroffen.■Er werden bovendien in die gemeente tijdens voormelde slechte jaren een paar zeer goed bedoelde pogingen ondernomen om de ter dood veroor deelde artisanale linnennijverheid nieuw leven in te blazen. Ter illus tratie van het feit dat het te Zwevezele nog zo slecht niet gesteld was, kan in hetzelfde werk verwezen worden naar de toestand te Ardooie, alwaar de bevolking tussen 1844 en 1849 daalde van 7750 naar 6325!10 Er was in die streek bovendien meer werk te vinden dan elders, wegens de grootscheepse aanpak van de ontwatering en ontginning van ‘Het Vrijgeweid’, wat precies in die slechte jaren te noteren valt, evenals de aanleg van de spoorweg Brugge-Kortrijk, in de volksmond de Drogenbrood-IJzerenweg genoemd.11Honderden stoere wroeters, gewapend met spade en schop, vonden er werk en verdienden er, naargelang de omstandigheden, tussen 0,50 en 1,50 frank per dag (een roggebrood Devogelaere J., o.c., p. 131. Vandewiele A., o.c., p. 248. Devogelaere J., o.c., p. 112. Ibidem, p. 133. Ibidem, o.c., p. 208. Vandewiele A., o.c., p. 190, 200.
147
kostte 34 centiemen in 1847). Ik veronderstel dat de vier gebroeders Cortvriendt op dat tijdelijk en uitzonderlijk werkaanbod zijn afgekomen en dientengevolge in Zwevezele zijn komen wonen om dichter bij hun werk te zijn. Daarna zullen zij Zwevezele zelf of in de omgeving vast werk hebben gevonden, aangezien zij daar wortel hebben geschoten. Wat er ook van zij, voor de vier gebroeders Cortvriendt was de streek van Zwevezele op dat moment het beloofde land, want ze vonden er werk! Ze behoorden niet langer meer tot de verdoemden der aarde. Jerom laat hen traag maar zeker uit de grond weer omhoogrijzen. Voor wat betreft zijn grootvader Leo is dat zelfs letterlijk op te vatten. Over dag wroette hij in de kleiputten en als hij ’s avonds thuiskwam, betrad hij een vloer van aangestampte aarde. Dit laatste is een mondelinge getuigenis van de auteur, voortgaande op de familiale overlevering. Jeroms Vertellingen tonen ook aan hoe zijn vader Medard, toen hij al iets had verworven, op het nippertje ontsnapt aan de doem van het beruchte Matteüs-effect, wereldkundig gemaakt door de Vlaamse eco noom prof. dr. Deleeck: Want aan ieder, die heeft, zal nog meer gegeven worden; maar wie niet (zeer weinig) heeft, hem zal zelfs dat nog ont nomen worden (Mt. 25, 29). Met andere woorden gezegd: hoe meer men bezit, hoe rijker men kan worden, terwijl diegene, die niet veel heeft, de kans loopt om bij de minste tegenslag tot de bedelstaf ver oordeeld te worden. Dat was zeker het geval in de tijd van toen, wan neer er nog geen sociale vangnetten bestonden. Medard Cortvriendt slaagde erin om boven water te blijven dank zij zijn intelligentie, vast beradenheid, inzet en nooit aflatende werkkracht. Zijn vader Leo, Jeroms grootvader, was er al in geslaagd om weer op te rijzen uit de neergang, die het geslacht Cortvriendt onder de voorvader Jakob te Dentergem had ondergaan. Hij had immers te Zwevezele een nieuw bestaan opgebouwd en er vijf kinderen kunnen grootbrengen. Dat is dan ook de opzet van deze bijdrage: aantonen hoe familie Cortvriendt in the struggle for life de slechte jaren van meer dan ander halve eeuw geleden te boven gekomen is en aldus tevens hulde brengen aan Leo en aan Medard Cortvriendt, respectievelijk grootvader en vader van Jerom. Het is wel niet de bedoeling zijn Vertellingen hier in exten so te publiceren. In samenspraak met de auteur werden er gedeelten uit geselecteerd, volgens onderwerp gerangschikt en van de nodige com mentaar voorzien. Iedere vogel zingt immers zoals hij gebekt is. Jerom vertelt dan ook op zijn manier o.a. over zeden en gebruiken uit vervlo gen tijden, zonder daar zelf veel uitleg bij te geven. Hij heeft het over situaties, die voor hem en zijn leeftijdgenoten van landelijke afkomst nog vanzelfsprekend zijn. Dat is evenwel niet meer het geval voor de volgende generaties waarvan de vertegenwoordigers bovendien al vaak in een verstedelijkte omgeving zijn opgegroeid. Jerom is wellicht een 148
van de laatste van de Mohikanen die een schat van cultuurhistorische, streekgebonden gegevens uit een nog niet zo ver verwijderd verleden, haast in directe spreektaal heeft neergeschreven. Om die aldus, zoals hij het zelf aanvoelt, aan de vergetelheid te ontrukken. En daar wil ik mijn steentje toe bijdragen met onderhavige inleiding en daaropvolgende commentaar. Vooraleer Jerom zelf aan het woord te laten, voeg ik er nog aan toe dat de mondelinge, familiale traditie, waarop de Vertellingen zijn gesteund, de toets van de historische kritiek glansrijk heeft doorstaan, zoals het commentaar zal aantonen.12
Geen geweer!
Vier gebroers uit Denterghem kwamen werk zoeken in Zwevezele en zijn er allen getrouwd en blijven wonen. Dat was rond de jaren 1850 en één van hen was mijn vaders vader, Leo Cortvriendt.' Hij vond werk in een steenbakkerij in de Tegelstraat te Lichtervelde om er modder te kappen en te trappelen.2 Hij is dan getrouwd met Juliana Plovie. Ze hadden een huis gehuurd op den Hille aan baron Feesteen3 met 70 aren land4op voor waarde nooit een geweer te hebben (zo konden ze geen konijnen schieten op zijn grond). Dat was in de Molenstraat palende aan de hofstee van Kinders Craymeersch (zie foto). Ik zal het daar meest over hebben. Leo en Juliana kregen 8 kinderen. 3 zijn gestorven rond de jaren 1870 aan de pokken. 5 zijn overgebleven: Henrie, Lowieze, Charel, Romanie en Medard. Deze laatste was mijn vader. Dagelijks trok Leo te voet naar zijn werk en dat met zijn kloefen aan. En dat was 9 km heen en 9 km terug.5 Bij zijn thuiskomst moest hij nooit zijn kloefen afwassen. Zijn vrouw deed dat. En al het werk op het land deed zij zelf (vader zegde altijd dat zij het kleinste vrouwke van Zwevezele was), maar zo een wroeterken! Wij hebben onze handen om ze te gebruiken, zoo zegde zij altijd tegen vader. Daar in de Molenstraatb woonden de Kinders Craymeersch: MarieLouize, Lotten, Siessen en Melanie. Hun land paalde aan mekaar. En de Craymeerschen zagen gaarne Medard (mijn vader). Als hij klein was, hadden Lotten en Melanie eens zijn broekspijpen met een koord toege bonden en dan met appelen gevuld. Alzoo kon vader naar huis.
Een speciaal woord van dank aan: Juliette Gobbin (Zwevezele), die me in contact heeft gebracht met Jerom en die vervolgens meer dan eens als tussenpersoon is opgetreden voor verdere infor matie; Walter Lepoutre (Zwevezele) voor de reproductie van een aantal foto’s; Hedwig Kerckhove (schepen van Wingene) en Guido Devoldere (diensthoofd Bevolking aldaar) voor hun herhaalde tussenkomsten i.v.m. de vereiste opzoekingen betreffende de familie Cortvriendt; Geert Vandewalle (diensthoofd Bevolking te Dentergem) voor zijn uitgebreide documentatie betreffende dezelfde fami lie; Emile Baert (V.V.F.-Tielt) voor zijn opzoekingen op het stadhuis te Tielt; Valère Vanschoenbeek (afdelingshoofd Bedrijfsovername en Dienstverlening bij de Boerenbond te Leuven) voor zijn docu mentatie i.v.m. de pachtwetgeving.
149
De hoeve Craeymeersch
150
Leo Cortvriendt is geboren te Dentergem in 1823 en overleed te Zwevezele in 1886. Samen met zijn drie broers kwam hij reeds in 1846 naar Zwevezele wonen. Hun moeder, Anne-Marie D’Hondt, werd in Zwevezele ingeschreven op 25 september 1847 op hetzelfde adres van haar vier zonen. Ze over leed te Zwevezele in 1859. De bedoelde modder was eigenlijk natte klei, de grondstof voor bakstenen, die in de kleiput manueel diende losgehakt te worden en daarna met water werd gemengd. Het trappelen was bedoeld om de behandelde materie smeuïg te maken, zodat ze goed kon geprest worden in de bakvormen. Volgens het getuigenis van mijn voornoemde grootvader gebeurde dat vaak blootsvoets, omdat dit de meest efficiënte manier was om de natgemaakte grondstof snel plakkerig te maken. De trappelaar stond aan het begin van de uitsluitend manuele productieketting van de bakstenen, die in zogenaamde ueldovens (in openlucht), werden gefabriceerd. Bij zijn mondelinge toelichting ter zake heeft Jerom terloops het woord ovejoenk in het meervoud ovejoengen laten vallen. Ik heb ovejong gevonden zowel in Loquela van Gezelle als in Westulaams Idioticon van De Bo. Dat waren grote kinderen, die als lichtgewichten werden ingeschakeld om de reeds gedroogde kleiklompen op de in werking zijnde veldoven te stapelen. Aldus werd beschadiging onder het gewicht van volwassen mannen verme den. Het was daarboven snikheet en het gebeurde dat de klompen van de ovenjongens in brand schoten. Het gaat hier al om een kleinzoon van de laatste burggraaf en baron Jacob Pecsteen de Swevenseele, die overleden is als burgemeester van Zwevezele in 1831. Hij was de zoon van de dochter van de laatste baron Pecsteen. Hij heette in feite Joseph de Thibault de Boesinghe en was maar jonkheer. Wegens zijn afstamming langs moederszijde werd hij in de volksmond baron Pecsteen genoemd. Dat was destijds een vaak voorkomend verschijnsel: de nieuwe bewoner van een erf (hoeve of kas teel) werd genoemd naar de vorige bewoner, zelfs al bestond er soms geen bloed- of aanver wantschap tussen hen. Deze jonkheer is ook een paar keer burgemeester van Zwevezele geweest. Jerom geeft er als mondelinge toelichting bij dat de vloer van dat huurhuisje, volgens de familiale overlevering, uit aangestampte aarde bestond (cf. supra). Het feit dat Leo Cortvriendt dankzij zijn wroeterken van een vrouwtje zeventig aren land kon gebruiken, wijst er al op dat dit gezin tot de betere categorie van de zogenaamde kortwoners behoor de. Die konden al een paar schapen of wellicht zelfs een koe houden en voldoende rogge en aard appelen telen om in de eigen behoeften te voorzien. Ze waren ook bij machte om een slachtvarken te kweken, zodat er altijd vlees in huis was. Iedere dag een afstand te voet afleggen van 18 km naar en van het werk, was niet ongewoon in die tijd. Thans nog levende personen kunnen vertellen hoe zij iedere dag per fiets vanuit onze streek naar Roubaix reden en terug naar huis, door weer en wind, om daar in de textielfabrieken te gaan werken. Leo was in feite een gelukkig man. Hij vond immers werk in eigen streek! De hoeve Craymeersch was een aloude hoeve met de historische Hillemolen, aangeduid op de Sanderuskaart van 1641: vandaar ook de vermelding Molenstraat in Jeroms verhaal.
Een echte tange! Op het dorp tussen de Eeghemstraat en de Pastorijstraat (dat huis staat er nog) woonde daar dokter Tanghe met zijn dochter Maria, een roste. En dat was een ‘Hekse in mensenvel’. Dat heeft vader ondervonden als het te laat was. Geleerde en rijke mensen zoeken elkaar op. Alzoo waren de Craymeerschen goed bevriend en goed thuis bij dokter Tanghe. De Craymeerschen hadden in Parijs een appartementsgebouw met 27 kamers en in Mexico 2 bloemmolens staan en waren dikwijls op reis. En dan kwam Melanie Craymeersch aan vaders moeder vragen als hij (Medard) ’s avonds wilde komen slapen. Want ze zaten weer alleen .1Wat vader dan deed. Wanneer vader de zondag gevraagd was om te slapen, stond er 151
altijd, een gebraden duivejong klaar voor hem. Dat heeft vader 20 jaar gedaan. (■■■) Vader werkte dan bij landbouwer Kerckhove, later Bevernage en nu Lalleman, juist over Craymeersch.1 Als vader daar gingen slapen, vroeg Melanie aan hem om samen voor iedere deur schoon te rakelen om te zien of er ’s nachts geen dieven op het hof gekomen waren. Wat zeer dik wijls gebeurd was. Dat zagen ze dan aan de voetstappen.. (...)
Wanneer Lotten eens thuis was en vader op het land zag werken, dan vroeg hij hem om eens binnen te komen. En dat heeft vader dikwijls her haald. ‘Medard,’ zei hij tegen mijn vader, ‘wie speculeert, met stond en tijd, geraakt geheel zijn beurze kwijt.’ Ze konden het zoo goed met el kaar. ‘En gij zijt hier onze opvolger.’ Zoo waren ze alle 4 van hetzelfde gedacht. ‘Dat hier is voor u.’3 Vader is dan getrouwd met Emma Hemelaere, die daar op de Heihoek woonde en is daar ingetrouwd.4 Diseré Hemelaere was getrouwd met Theresia De Gelder en deze vroeg aan vader om Diseré voort te laten rij den met den os5 omdat hij het zoo graag deed. En vader deed al het andere werk. Op zekere dag was vader gevraagd om eens naar Craymeersch te komen en ze waren alle 4 thuis. Dan vroegen ze aan vader hoeveel geld hij had. Vader zegde: ‘Ik en Emma hebben ieder een spaarboekje bij de Bank Bruneels te Eeghem6 waar elk 1.650 fr op staat.’ Waarop ze zegden: ‘Haal het af en geeft het aan ons. Wij gaan naar ons huis in Thielt gaan woonen en dat is hier alles voor u.’ Wat ze altijd beloofd hadden als hij daar ging slapen. ‘En ge staat zoo in ons testament. Maar de wagen gaan we houden om ons verhuizingen te voeren.’ Maria Tanghe, die daar goed thuis was, was ook van alles op de hoogte. (Later kom ik nog eens op die wagen terug.) (...)
Wanneer vader op Craymeersch’s boerderij zat, ging hij iedere donderdag naar Tielt, naar de kinders Craymeersch om daar de hof te doen. Maar dan ging hij ook naar de herberg ‘De Gilde’ waar er altijd een raadsman van de Boerenbond zat om raad en inlichtingen te geven. Dat was Mr. De Keysere.7 152
(...)
Nu de Craymeerschen van het dorp weg waren, vroeg Maria Tanghe, die zeer dikwijls naar Brugge ging, aan vader om ’s avonds achter haar te komen. Ze kwam altijd met de laatste tram. Dat was om 8.30 u ’s avon ds op de Mille.8Zeer dikwijls vroeg zij dan aan vader als hij daar al een briefje van had dat hij die overname aan de Craymeerschen al betaald had.9 Vader zegde van neen. Daar de Craymeerschen gezegd hadden dat hij in hun testament stond.'0 Waarop zij zegde dat hij daar moest voor zorgen, om een briefje. Als de laatste van de Craymeerschen overleden was, dat was Melanie, daar was altijd een zusterke bij van uit het klooster van Tielt. Dat was een zuster van het Gelove, die daar altijd dag en nacht gebleven was om haar te verzorgen. Eens heeft Melanie tegen die zuster gezegd dat er daar een envellop met een briefje in op de schouw stond. Dat ze dat aan Medard moest geven na de begravenis. Wat de zuster gedaan heeft door tegen mijn vader te zeggen dat hij na de begravenis naar het sterfhuis moest gaan. Maria Tanghe is naar de begravenis niet gegaan. Wanneer vader daarna in het sterfhuis kwam, was zij daar al. En vader zegde tegen haar wat dat zusterke gezegd had. Waarop zij antwoordde ‘Er staat hier niets voor u. Het is hier al voor mij.’ Vader ging dan eens naar de zusters van ’t Gelove in het klooster en vroeg om het zusterke eens te mogen spreeken, die het laatst bij Melanie geweest was. Om dat van dat testament eens te willen verklaren aan het gerecht", waarop zij antwoordde: ‘Medard, wij mogen nooit op een gerecht komen.’'2 Alzoo was vader alles kwijt van wat hij beloofd was van de Cray meerschen. En dat was ook het begin van vaders zijn kruisweg. Met zijn schone Maria Tanghe, die van alles op de hoogte was en op wie vader altijd zijn vertrouwen gesteld had. Wanneer vader zeven jaar op Craymeerschens hof zat, kreeg hij een brief je'3 dat zijn pacht ten einde was en hij daar binnen 2 jaar weg moest zijn. Dat was in 1911. In 1913 had vader een hoveke gevonden in de Wa terstraat van 2 ha groot, waar een zekere Verhille woonde. Die had een groot hof gevonden in Beernem. En vader kon nog 2 hectaren pachten van Honoré Van Clooster en nog eens 2 ha van de kasteelheer, Mr. Van Boezinghe.14 Maar daar was die roste teef weer om vader te pesten. Vader kreeg een brief van Brugge (mogelijks van haar twee advokaaten) dat hij de over name van Craymeerschens hof nog niet betaald had.'3 Vader ging met 153
Het Goet te Allaerde
154
dat briefje naar de heer Van Boezinghe op het kasteel, waar hij alles vertelde hoe dat ineen zat. Dan zegde de heer Van Boezinghe: ‘Medard, ge moogt niet meer naar hier komen en niet zeggen aan je kinderen dat ge hier geweest zijt. Want ik ben ook bang van die madam. Maar ik sta achter u.' Mr. Van Boezinghe was dan griffier op de Brugse rechtbank .'6 Zoo trok vader naar Brugge op de rechtbank. Daar moest hij zijn eed afleggen17 en de waarheid zeggen, waarna de rechter zegde: ‘Mr. Cortvriendt, zorg goed voor je kinderen en slaap gerust.’ Marie Tanghe heeft dat proces met haar twee advokaaten verloren! Maar daar was ze weer om vader te pesten. Zij zegde dat de wagen die daar stond, dat die de haren was. Dan heeft vader geheel eenvoudig zijn os aan de wagen gelegd en hem voor de deur van Maria Tanghe gezet. Dat was tussen Cyriel Vens en Lowie Callewaerts. Waar hij daar heeft te water en ter wind heeft gestaan tot hij ineengestort is. Dan heeft de parochie hem weg gehaald voor oud ijzer. Als ik naar school liep, heb ik hem daar ook nog zien liggen. Dat was dan het einde van vaders ‘vriendschap’ met die hekse. Maar ’t mijn nog niet! Van Jerom Cortvriendt. Dit is mijn mening: ‘Hoe hoger ne vogel wil vliegen, hoe meer hij daalt, hoe laager hij valt.’ Zeer dikwijls heeft ze gezegd aan vader dat ze liever duizend frank aan nen advocaat dan een stutte aan nen arme mens gaf. Deze jongvrouw werd om hare hoogmoed betaald. De gansche fortuin die ze geërfd heeft, die appartementen, die bloemmolens en nog 4 eigendommen, de drie smoutpotten met ieder 200000 fr. goude geld in, die verborgen zaten in een groote hoop steenbrokken, waar de dieven altijd overliepen ’s nachts op zoek naar buit, en gans de fortuin van haar ouders, was in 1913 al verspeeld op de beurs. Dat was het einde van haren glorietijd. Ze heeft in Gent een onderkomen gevonden bij een katolijke deken als dienstmeid of ik weet niet wat? Want ze had zo veel armoede als de ratten in de kerk!
De twee broers Craymeersch, Siessen en Lotten moesten heel vaak op zakenreis, zodat de twee zussen, Melanie en Marie-Louise, dan alleen zaten met al hun bezittingen. Ze wilden dus een man in huis als afschrikmiddel tegen dieven en moordenaars. Het betreft de historische hoeve Het Goet te Allaerde, destijds wellicht het allergrootste land bouwbedrijf van heel de streek (circa 130 ha). Toen Medard Cortvriendt daar zijn stiel leerde, had het nog een oppervlakte had van meer dan 50 ha. Er waren daar toen winter zomer steeds vijf mensen in dienst. Het was van groot belang voor zijn verdere leven dat vader Cortvriendt, vóór hij trouwde, de boerenstiel perfect had geleerd op een zeer grote hoeve. Daarnaast vond hij nog de tijd om met een hondenkar konijnen te gaan opkopen die hij verkocht op de wekelijkse markt te Tor hout. Voor Medard wilde dat zeggen: enkel en alleen de eigendom van de boerderij, dus niet al de andere bezittingen van de Craymeerschen. Een ongehoorde rijkdom voor de zoon van een kortvuoner, waar van hij jarenlang is blijven dromen. Maar hij kreeg dat hem toegezegde bezit nooit in handen. Het werd hem eigenlijk afgepakt terwijl het nog maar in potentie voor hem beschikbaar was.
155
4 Vader Cortvriendt trouwde in 1903 en trok in bij zijn schoonouders. 5 De vermelding van de os is betekenisvol voor de promotie van Medard op de sociale ladder. De
doening, waarop men een trekos kon houden was al een echt postje! Hij was nu geen kortwoner meer en zelfs al wat meer dan een kleine keuterboer. Deze laatste moest zich immers behelpen met één of twee magere koetjes als trekdier(en). 6 Ik heb de vermelding van deze bankier niet kunnen terugvinden in de lijvige en uitermate goed
gedocumenteerde Geschiedenis van Egem door wijlen Valère Arickx. Anderzijds is de manier waarop deze overname werd geregeld, wel zeer typisch voor de tijd van toen, bijna een eeuw geleden. Een dergelijke toch wel zeer belangrijke transactie steunde bijna volledig op het vertrouwen tussen de contractanten en de formaliteiten werden tot een minimum beperkt. Anderzijds had Medard toch een pacht kunnen bedingen van negen jaar (cf. infra). Het is ook wel merkwaardig dat deze zoon van een kortwoner de aandacht trok van de vooraanstaande familie Craymeersch, die hem, toen hij nog bij zijn schoonouders op een keuterboerderij woonde, in staat stelde om volledig zelfstandig te worden door de overname van hun eigen boerderij. Dat betekende een verdere promotie voor Cortvriendt op de sociale ladder. 7 Het gaat hier wel degelijk om het eigendom zelf: de grond en de gebouwen van de boerderij. Voor
de overname van de hoevebekleding werd betaald met het spaargeld, waarvan sprake in het ver haal. Deze overname ging, zoals hierboven reeds aangehaald, gepaard met negen jaar pacht. Dat was in 1904, bijna een eeuw geleden, zeer uitzonderlijk, want toen bedroeg de wettelijke opgelegde minimum duur voor de verpachting van cultuurgronden slechts drie jaar, terwijl die voor weiden zelfs was beperkt tot één jaar! Pas in 1929 werd de pachtperiode van negen jaar en de door de eigenaar-verpachter in acht te nemen opzegtermijn van twee jaar, wettelijk ingevoerd. Cortvriendt kreeg dus een voor die tijd zeer voordelige pachtregeling. Dat was ook het geval voor zijn daaropvolgende pacht van een nieuwe boerderij in 1913. Daarbij zal de raad en wellicht de tussenkomst van de ver melde raadgever van de Boerenbond niet vreemd aan zijn geweest. Uit dit specifiek geval blijkt dat de inspanningen van deze belangenorganisatie, die dan al ijverde voor negen jaar pacht bij een eerste ingebruikname door een pachter, in onze streek reeds resultaat opleverde ver vóór de wet van 1929. In dit verband verwijs ik naar De Pachtwetgeving door J. Sondag, verschenen in het driemaan delijks informatieorgaan van Cepess, nr. april-juni 1986, p. 28-29 en naar De Boer, het weekblad van De Boerenbond, 11.03.1922, 23.04.1922, 04.06.1922 en 24.09.1921. 8 Zwevezele-Hille, gelegen op de baan Brugge-Kortrijk op ongeveer een half uur gaans van het cen
trum. Aldus was ze bij nacht en ontij beschermd door een mannelijke begeleider die van geen klein tje vervaard was, zoals hij al bewezen had door twintig jaar lang te gaan thuiswachten bij de Craymeerschen. 9 Bedoeld wordt een schriftelijk bewijs van deze overname. Maar dat heeft Medard nooit gehad. Hij
had daarvoor tweemaal 1650 frank betaald en was van oordeel dat de zaak daarmee beklonken was: dat hij daardoor eigenaar was geworden van de hoevebekleding. De Craymeerschen waren trouwens in Tielt gaan wonen en hadden niet geprotesteerd tegen die gang van zaken. Wie zwijgt, wordt geacht in te stemmen met wat er gebeurd is, overeenkomstig een aloud juridisch principe. Deze stilzwijgende instemming van de oorspronkelijke eigenaars zal zeker de doorslag hebben gegeven bij de uitspraak van de rechter in het voordeel van Medard Cortvriendt. 10 Daarmee wordt bedoeld dat een schriftelijk bewijs van die overname van geen belang meer was
aangezien de belanghebbende door dat testament de rechtmatige bezitter zou worden van het eigendom zelf met alles erop en eraan. Hij ging evenwel bij de duivel of liever bij een duivelin te biecht, door Maria Tanghe, lang vóór de dood van de laatste Craymeersch, op de hoogte te brengen van wat hem door hen werd toegezegd. Aldus had zij immers alle tijd om ervoor te zorgen dat heel hun erfenis in haar schoot viel. !1 Om uitwerking te hebben moet een testament tevoorschijn komen na de dood van de erflater. Zoals
uit het vervolg van het verhaal blijkt, was Maria Tanghe algemene testamentaire erfgename van de Craymeerschen. Er zal vermoedelijk ook wel een handgeschreven testament in Medards voordeel hebben bestaan: het briefje in de enveloppe op de schouw dat evenwel in de rook van de zelfde schouw was opgegaan. Geleerde en rijke mensen zoeken elkaar op! Jerom heeft het hierboven zo treffend geformuleerd. Ze regelen derhalve ook van alles onder elkaar in hun voordeel. Aldus heeft zijn vader Medard mogen fluiten naar het eigendomrecht op die boerderij, dat hem zo vaak werd beloofd en waarop hij al zijn hoop had gesteld. 12 Een typisch antwoord voor een non bijna honderd jaar geleden, gebonden als zij was door een
‘kadavergehoorzaamheid’ aan moeder-overste, die haar dat antwoord wel zal voorgezegd hebben. ‘Nooit je mond voorbij praten en zeker niet in conflict komen met de bezittende klasse,’ zal het devies van die moeder-overste geweest zijn. Heel waarschijnlijk was het klooster ook wel rijkelijk vergoed om een van zijn zusters gedurende geruime tijd bestendig af te vaardigen voor de verzor
156
ging ten huize van de zeer vermogende Melanie Craymeersch. Zoals kon nagegaan worden op de Burgerlijke Stand van de stad Tielt is Melanie, geboren te Zwevezele op 13 mei 1835, inderdaad te Tielt overleden op 6 juni 1910, als laatste in de rij van de vier ongehuwde Craymeerschen. Ze zal, zoals destijds algemeen gebruikelijk was onder ongetrouwde broers en zussen, in cascade alles geërfd hebben van de drie vooroverledenen. Twee van hen zijn vóór haar gestorven, ook te Tielt. Een van de vier kinders Craymeersch is nog te Zwevezele, vóór de verhuis naar Tielt, overleden. Ten slotte zal Maria Tanghe er wel voor gezorgd hebben dat Melanie Craymeersch, als laatste in de rij, een algemeen testament in haar voordeel ondertekende met vernietiging van alle voorgaande wils beschikkingen. Jerom schrijft immers dat zij twee advocaten had! u Dat was een zogenaamd deurwaardersexploot uitgaande van Maria Tanghe, eigenares van het pacht goed, dat zij bij testament had verworven. 14 Het betreft Firmin de Thibault de Boesinghe, doctor in de rechten, kasteelheer van Zwevezele en
burgemeester aldaar vanaf 1904 tot 1920. Hij werd later nog provincieraadslid en arrondisse mentscommissaris van Tielt (Vandewiele A., o.c., p. 312-318). Zodoende geraakte Medard aan een totale oppervlakte van meer dan 8 ha, omdat hij later nog een stuk land bij kon pachten, waarvan Jerom geen melding maakt in zijn verhaal. Dat was voor die tijd reeds een middelgrote boerderij, waarop men een paard kon houden: een nieuwe promotie voor Medard, die in een kortwoonst was geboren. Ondanks het feit dat hij was buitengezet van zijn eerste doening, was hij er als boer op vooruitgegaan. De tegenslag had hem baat bijgebracht. 15 Met die brief van Brugge wordt een dagvaarding voor de burgerlijke rechtbank bedoeld. 16 Een zeer delicate aangelegenheid voor de betrokken persoon. Wegens zijn vermelde functie bij de
rechtbank mocht het in elk geval niet uitkomen dat hij de partij van Medard had gekozen in die zaak. Het siert hem niettemin dat hij het voor de zwakke partij heeft opgenomen. :: Er is hier sprake van de zogenaamde gedingbeslissende eed die door de rechter in burgerlijke zaken als bewijs van een overeenkomst kan aanvaard worden.
Arm kleintje In 1915 ben ik geboren. Dat was op 24 februari. Het was het dan al volop oorlog. Dan is mijn moeder ziek geworden en heeft er haar leven bij gelaten. Dat was op 7 april 1915. Dokter De Tollenaere heeft altijd tegen mijn vader gezegd dat hij de medicijnen die hij wenste, niet kon krijgen, daar ze van Engeland moesten komen .1 Wanneer mijn moeder voelde dat zij dood ging gaan, vroeg ze aan vader: ‘Maar Medard, wat gaat gij hier doen met zoo een nest kinderen?’ Waarop vader antwoordde: ‘Nooit hertrouwen!’ Wat hij ook gedaan heeft (vader heeft dat zo dikwijls ge zegd als we ’s avonds rond de stoof zaten). Op de dag van de begravenis heb ik altijd hooren zeggen van mijn oudere broers en zusters, dat ze vader van het kerkhof gedreegen hebben. In de namiddag zaten de oud sten rond de stoof om moeders doodsprentje van buiten te leeren, toen Maria 2zegde: ‘Waar is vader, da?’ En ze vond hem in de Franse kamer (daar hadden bij de doortocht Fransen in geslapen).3 Dien naam is er altijd zoo gebleven. En vader lag te schreien boven op het bed. ‘Vader, ge moet in huis komen. We kennen moeders doodzentje al van buiten.’ zei Maria. Wanneer Vader dat hoorde, dacht hij in zijn zelven: ‘Als je ginder zoo veel koraage hebt, dan heb ik dat ook!’ (...)
157
Ik ben dan nitgepost geweest. Eerst was ik bij mijn vaders broer geweest. Bij Nonkel Charel. Maar na enkele dagen kwam nonkel Charel aan vader vraagen om voor een andere post te zorgen, omdat zijn vrouw ziek ging worden om 2 kinderen te verzorgen. Nicht Maria (haar eigen kind) was 4 maanden ouder dan ik. Vader heeft dan in de Lichteveldestraat ie mand gevonden, een achternicht van hem, waar mijn oudere broers of zuster daagelijks een liter zoete melk 4 brachten en driemaal in de week een liter karnemelk. Toen was het volop oorlog. Toen kwam mij eens iemand bezoeken, die dan zei tegen vader (hij heeft deze persoon nooit genoemd): ‘Medard, ge moet Jerom daar weghalen. Want ze geven hem water. Hij krijgt een waterbuik en hij is te flauw. Zij drinken de melk zelf uit!’ Vader is dan naar het klooster gegaan om te vragen als Maria niet mocht thuis blijven van school. Toen was Maria 11 jaar gepasseerd. Waar de zuster op antwoordde: ‘Ja, ze is rap genoeg en ze zal gemakkelijk door de wereld geraken.’ Dan is vader met de krui wagen en met Maria om mij gekomen. Hij met een rieten wieg op de kruiwagen en ik op de arm van Maria. Ik heb altijd horen zeggen dat zij die dat zagen op de markt, dat de tranen in hun ogen kwamen. Thuis gekomen was vader zoo gelukkig en de anderen ook. Maar ik kan het niet zeggen. Ik heb het vergeten! 1 Het was tijdens de Eerste Wereldoorlog. Iedere normale communicatie van het bezette deel van ons
land met Engeland was uiteraard onmogelijk, want het front lag er tussen. 2 De tweede dochter Maria was dan nog maar elf jaar. Het is merkwaardig dat dit groot kind het ini
tiatief nam, wanneer er een vier jaar oudere zus aanwezig was. Maria’s motivering om vader bij zijn kinderen te krijgen, spreekt boekdelen: de kinderen die al konden lezen, hadden moeders doodsprentje van buiten geleerd. Ze hadden daarbij troost gevonden in hun diepe rouw en aldus moed opgevat om verder te leven. Wat een aanvoelen in het gemoed van een elfjarige! 1 Hiermee wordt bedoeld dat er in die kamer Franse militairen hebben geslapen in september of okto
ber 1914, toen zij wegtrokken voor de Duitse troepen. 4 Zoete melk (volle melk) behoorde destijds, samen met wittebrood, tot de luxeproducten. Vandaar het gezegde zijn wittebrood van tevoren opeten. In het mooie kinderliedje Hop, hop, hop Marjanneke is er sprake van zoetemelk en wittebrood in dat panneke, waarmee het kindje groot zal groeien. Een gekoesterd, een verwend Marjanneke! De voor haar bestemde zoetemelk werd door de grote mensen niet opgedronken, zoals dat wel het geval was voor de kleine Jerom. Zoetemelk en wittebrood waren in die tijd voor de betere klassen, terwijl karnemelk en roggebrood, samen met aardappelen, het menu van de arme gezinnen vormden. Het is goed mogelijk dat men in het gezin, waar de kleine Jerom was uitbesteed, niet kon afblijven van die zoetemelk, omdat men anders enkel karnemelk voorgeschoteld kreeg. In die tijd en nog enkele decennia daarna, werd de verse karnemelk door de vrouwen uit de kortwoonsten met zogenaamde keten (kruiken) iedere voormiddag, na de dagelijkse karnbeurt, op de boerderijen afgehaald voor de bereiding van pap, waar men twee keer (’s middags en ’s avonds), van at. Die transactie gebeurde vaak met gesloten beurzen, d.w.z. dat die karnemelk werd afgeleverd als betaling in natura voor het occasionele werk, dat die vrouwen op de boerderij presteerden. Die karnemelk werd door de boerin vaak ook meegeven als werk van barmhartigheid.
De zwarte magiër
Eens kwam onze Maria van de hoogmis en als ze thuiskwam zegde ze tegen Vader: ‘Kijk, mijne paternoster is kapot.’ En hotten zat weer in 158
huis!' Wat vader niet graag had. ‘Geef hier,' zei hij, ‘Ik zal hem verma ken.’ En hij pakte de paternoster uit Maria’s handen. Binst de week vroeg Maria aan Lotten of hare paternoster al vermaakt was. ‘Ik moet hem hebben om naar de mis te gaan.’ ‘Ge moet maar ne keer niet gaan,’ antwoordde hij. Wanneer Maria de volgende zondag van de hoogmis kwam, was Lotten daar met hare paternoster terug. Toen zag Maria dat het koperne kruiske zo plat geslegen was als een cens. Lotten had binst de hoogmis gans die tijd op dat kruiske geslagen op zijn aam beeld.2Zij hadden het allen goed gehoord. Wanneer Lotten eens naar het dorp ging, nam hij altijd een binnenweg. Dat was tussen het land van smesse Duivejonks en dat van Molenaarkens. Maar als het gras nat was, ging hij op het land van Duivejonks. En alzoo trapte hij op de kleine bietje die er gezaaid waren en nog maar juist waren uitgekomen. Waarop Duivejonks reageerden dat hij op het land niet mocht lopen, omdat hij op de bietjes trapte. Maar ’s anderendaags was die eerste reeke bietjes afgemaaid. Kort daarop lagen 2 koeien dood in Duivejonks weide van water te drinken uit de waterput, die paalde aan Lottens land (vergif in de put). Vader heeft dat zoo dikwijls gezegd: ‘Ge moet trachten goed overeen te komen met de slechte. De goe doen je geen kwaad.’ (...)
In 1920 werd het huis van Lotten verkocht. Want hij had armoede. Met voorwaarden dat hij in een keuken en slaapkamer langs de achterkant kon blijven wonen. En zijn vertrek stond langs achter in een vlinderstruik. Hij bleef daar ook werken in zijn smesse, waar hij altijd bezig was om iets te repareeren en vooral des Zondags, bij de hoogmis, waar wij hem hoorden op zijn aambeeld slaan.’ Maar op zekeren dag kwam Lotten vragen aan vader, nog voor de verkoping van zijn eigendom, om onze schaapen te willen in het hok nevens zijn smesse te steken.3 Waarop Vader antwoordde: als het zijn eigen broer was, die het kwam vragen, dat hij het dan ook niet zou doen. Waarop Lotten zoo woedend werd dat vader er schrik van kreeg, Want hij was tot alles in staat. Wij woonden al in de Meiboomstraat, juist over de molen. Onze Leon en Victor waren in het muziek alsook Gusten en Jules Jots. Lotten lag al veel in bed, doodziek. Na de repetitie, als ze naar huis kwamen, zegde Leon: ‘Laten we eens de doodmarse spelen voor Lotten.’ Langs de gravee ston den toen veele, groote bomen, achtkanters. leder stond achter een boom. En zij speelden de doodmars. Niemand heeft dat voorzeker nog gehoord, 159
maar Lotten lag al te vloeken in zijn bed en vroeg aan Dieten4: ‘Geef me eens kogels. Ze zullen er niet lange staan.’ Maar Elodie wist dat, als hij kogels moest hebben, hij haar al lange doodgeschoten had en dan hemzelf. Maar zij had ze verstopt. Wanneer Lotten gestorven was, is er speciaal een rouwkoets van Brugge gekomen om hem naar het kerkhof te voeren.5 De 8 naaste gebeurs wer den gevraagd hem uit zijn huis te halen en dan op het kerkhof te dragen. Hij ligt begraven in de hoek van het kerkhof. Dan kregen de dragers elk 5 frank tot dank. Waarna ze ieder café eens binnenstapten in het naar huis gaan. Ze waren allen stomdronken (mogelijks van blijdschap dat ze Lotten kwijt waren). Toen was het 0,50 fr voor nen dreupel.
' Het betreft hier een zekere Louis Desendre, een jonggezel, die wel een meid had, Elodie. Hij was de naaste buur van de Cortvriendts, smid van beroep, en vrijdenker en logebroeder van overtuiging. 2 Volgens de oude catechismus van bisschop Waffelaert, uitgegeven in 1903 en meer dan 40 jaar in
voege gebleven, diende men op zon- en feestdagen - op straf van doodzonde - zich te onthouden van siavelijke ambachten en werkenden ware de nood het anders vereischte; daarenboven van koop manschappen, gedingen en processen (p. 88). De beesten doen (voederen, strooien, buiten laten en weer binnen halen, melken, met het oog op procreatie bijeenbrengen en helpen bevallen) viel niet onder die verbodsbepaling. Aankopen van kruidenierswaren in de dorpswinkels door de huis vrouwen, werden niet als koopmanschappen beschouwd. Er was hier immers geen sprake van loven en bieden, zoals dat gebruikelijk was op een veemarkt of op een hoeve, waar er zich vaak een ingewikkeld ritueel afspeelde tussen de boer en de veehandelaar. Deze regel vindt ook zijn toepas sing in hierna volgende onuitgegeven Vertelling van Jerom, die een nieuw licht werpt over de eerste moord in 1915 te Beernem. De plaatselijke pastoor kon dispensatie verlenen. Tijdens de oogsttijd werd die soms collectief gegeven vanaf de preekstoel. Om de goegemeente te tergen verrichtte Lotten slafelijk werk op zondag en dan nog tijdens de hoogmis. Hij ging daarbij nog met zijn moker tekeer op de gekruisigde Christus. Dat betekende niet alleen opzettelijke schending van de zondagsrust maar daarenboven nog heiligschennis in de hoogste graad! 3 Lotten zat in geldnood en wilde pacht krijgen voor het stallen van die schapen. 4 Dieten was destijds hier te lande de roepnaam voor Edith of Elodie. 5 Belanghebbende is overleden te Zwevezele op 23 maart 1923. Het ging hier om een strikt burger
lijke begrafenis. Lotten kwam nooit in de kerk en wilde dus ook niet kerkelijk begraven worden. De zogenaamde hoek van het kerkhof waarover Jerom het heeft, was ongewijde grond bestemd voor ongelovigen, ketters, zelfmoordenaars en ongedoopte kinderen. In 1923 was een niet-kerkelijke begrafenis in een landelijke gemeente nog wel een opmerkelijk feit, maar ze werd niet gestoord door gewelddadige manifestaties. De uitgesproken framasong Louis Desendre mocht derhalve in vrede rusten op het kerkhof zelf, weliswaar in een verloren hoek. Honderd jaar vroeger evenwel, in de eerste helft van de negentiende eeuw, kon een begrafenis van andersdenkenden soms ontaarden in een walgelijke vertoning, die gepaard ging met regelrechte lijkenschennis.
Alweer verhuizen! De oorlog van 1914-1918 was pas voorbij of vader kreeg een brief van de eigenaar van het hof dat het ging verkocht worden een vrij moest zijn voor de kooper. Alzoo moest vader op zoek gaan tegen het jaar 1922.' (...)
Toen was onze René al a f van zijn schoolplicht. Dat was dan nog tot 160
twaalf jaar.2 Nu en dan was hij aan het werk bij Emmeric Maes, juist over de beek.3Maar in 1920 was hij daar reeds als volle werkman, kost en inwoon aan 3 fr. daags.Leon na zijn 12-jarige schoolplicht, hielp bij vader op het hof zelf. In het jaar 1921 bleef Achiel thuis van school. De schooltijd was toen tot veertien jaar. En hij werd gevraagd om koeier te zijn bij Crombez. Kost en inwoon aan 1 fr. daags.4 Daar heeft hij goed leeren koeimelken. Hij was er zeer graag. Elke dag moest hij kleine aard appelen koken in het fornuis.5 (■■■)
Over de herberg ’t Hoveke naar de Meiboom toe, woonde daar op dat hof stedeke Beert' Smet en zijn zuster Gusta.7 En verder, waar nu nog een kapelleke staat, de kinders Deneweth, 4 gezusters en 1 broer. De zuster Emma was daar de koeier. Dan was het nog de gewoonte koeien aan een band te leiden om de graskanten af te eten. Wat Emma Deneweth dagelijks deed. De boerin Romanie Crombez zegde aan Emma dat zij ook het gras van voor haar deur mocht afwachtend En dan viel er altijd een praatje. Wat Romanie graag deed, want nooit wrocht ze op het land. Op zekere dag zegde Emma Deneweth: 'Romanie, ik ga u eens wat zeggen. Maar ge moogt het tegen niemand verder zeggen en zwijgen. Been Smet gaat trouwen en naar de Walen gaan boeren. En Gusta trouwt met een van Beernem, die de post heeft.9 En wij zijn hun hof van hen beloofd.’10 Maar vanals Emma Deneweth met haar koeien van het hof was, riep Romanie Crombez naar mijn broer Achiel, die daar koeier was: ‘Ge moogt een ure wegzitten. Loop al over de stikken en draag deze brief aan je vader.’ Die brief zat in ene envellop. Romanie schreef op dat briefje: ‘Medard, ge moet naar boer Steeland" gaan om dan samen met hem naar Wondelgem te gaan. Smetjes hof komt vrij!’ Na afspraak met boer Crombez, schreef vader ’n briefje naar Mr. Poel man te Wondelgem, die toezien der was van boer Steelandts en van Smetjes hof, dat ze hem graag een bezoek wilden brengen op een bepaalde dag.12 (...)
Van zodra Been en Gusta de pacht opgegeven hadden en zij de Deneweths aan de toeziender voorstelden als nieuwe pachters, zegde deze dat hij al een pachter had. Dan zegde Mr. Poelman dat hij eens zou afkomen om het opnemen van de overname op te maken. En alles werd geschat wat aan de eigenaar toebehoorde. Daar was ook de boterkarne bij die, getrokken met een hond kon gedraaid worden. En die bleef aan hen .13 161
Jerom en zijn eveneens ongehuwde zuster Madeleine (tl990) voor de familieboerderij in Zwevezele.
162
Vader heeft 2 tot 3 maal toe naar Smetjes geweest om die hond te koopen. Maar die wilden zij niet wegdoen. De reden? Ze hadden liever gehad dat de Deneweths hen daar opvolgden. Maar er kwam vader iets te bin nen! Na de oorlog ’14-’18 toen wij te Zwevezele reeds bevrijd waren door de Fransen14, zag mijn zuster Maria aan de melkerij een wagen afkomen, getrokken door 2 melkkoeien, met vele vluchtelingen daarop en er rond. Wanneer zij van onze inritslag waren, gaf de geleider van de koeien de lijn aan zijn zoon en kwam tot bij vader en Maria en zegde: ‘Mijn vriend, we zijn van Wingene en wonen tegen de kerk. Uit schrik dat er bommen ingeschoten worden, kom ik vraagen als we hier enkele dagen mogen blijven. Maar ik zou graag een bed hebben voor mijn zieke vrouw en voor mijn jongste dochter Leentje.’ Waarop vader antwoordde: ‘Ik heb geen vrouw meer en zit hier met 9 kinderen. Maar ik heb geen melk meer. De Duitschers hebben onze beesten allen meegenomen.’ls Van zodra Wingene bevrijd was, zijn ze vertrokken. Maar Henri Cloedt zegde tegen mijn vader: ‘Wij gaan hier een melkkoe laten totdat gij een nieuwe koe hebt kunnen koopen.’ Alzoo zijn de Cloedts altijd vrienden gebleven. Daar was ook de familie Vandevoorde bij. Alzoo dacht vader op Henri Cloedt om die hond voor zijn rekening te koopen en trok hij naar Wingene. Toen hadden we al een velo. Van zodra vader het aan Henri vroeg, antwoordde hij: ‘Ik ga onmiddellijk mee naar Zwevezele.’ Aan de inrit van onze slag gekomen reed Henri door naar Smetjes en vroeg daar naar de hond. Dan vroeg Been van waar hij was. ‘Van Wingene,’ zei Henri,en dat hij zoo een hond nodig had. De overeenkomst was rap gesloten en Henri nam de hond mede. Aan onze inrit naar het hof bracht hij de hond binnen en Liza, zo noemde hij, werd in de schuur gebonden. Ondertussen was alles geregeld door Mr. Poelman en konden wij ver huizen. Wanneer wij daar woonden en Liza weer op zijn oude plaats stond, hoorden de Deneweths die hond blaffen en zij zegden onder el kaar: ‘Hé, dat is Liza die daar bij Medards blaft!’
Deze (vierde) keer had vader Cortvriendt al het geluk van de wereld, want hij kon op deze nieuwe doening blijven wonen tot aan zijn dood in 1954. Bij die verhuis was Jerom zeven jaar oud. Het vol gende jaar week zijn vereerde zus Maria uit naar de Verenigde Staten (cf. infra). Jerom heeft die boerderij aan de Meiboomstraat te Zwevezele later overgenomen samen met zijn zus Madeleine en heeft er ruim drie kwarteeuw gewoond. De schoolplicht werd eigenlijk al vlak vóór de Eerste Wereldoorlog ingevoerd door de wet van 19 mei 1914. Maar het heeft nog geduurd tot in het begin van de twintiger jaren tot de toepassing ervan
163
werd afgedwongen. Door deze wet was ieder kind tussen 6 en 14 jaar schoolplichtig.Voordien bestond al enige tijd het gebruik dat de kinderen school liepen tot en met de dag van hun plechtige communie, tijdens het jaar waarin ze twaalf werden. Jeroms vermeldingen in dat verband stemmen overeen met de feitelijke situatie tijdens de twee eerste decennia van de vorige eeuw. Maria Cortvriendt was in 1915 nog maar elf toen ze van school thuis bleef om voor haar klein broertje Jerom te zorgen: een vaak voorkomend geval in die tijd. ; Deze beek kruist de Meiboomstraat op korte afstand van het centrum van Zwevezele. Zij speelt een rol in andere Vertellingen in Jeroms boek, waarover ik in dit bestek niet verder kan uitweiden. 4 De koeier, ook nog koewachter genoemd, stond op de op één na laagste trede in de hiërarchie van
de werknemers op een grote boerderij. De zogenaamde poester stond op de allerlaatste trap. Hij moest vooral de stallen uitmesten. Men werd destijds koewachter op twaalfjarige leeftijd, onmid dellijk de plechtige communie. Jongens die wat in hun mars hadden, raakten hogerop. Alleen de minderbegaafden bleven, in the struggle for life, samen met de poesters op dat niveau steken. De zes zonen van Medard brachten het allemaal veel verder in hun leven, vandaar dat René Cort vriendt, die naar enkele jaren ouder is dan Achiel, reeds driemaal zoveel verdient dan laatstge noemde, als volle (volwaardige) boerenwerkman, die daarnaast van kost en inwoon geniet. De koewachter werd vaak gepest en belachelijk gemaakt zoals blijkt uit het volgende spotvers,dat ik destijds nog van mijn voornoemde grootvader heb geleerd: Koewachter dikvel! Hoe hoge zit de zanne wel? ‘Zevenendertig euren en ’n minüte.’ Geef de koewachter ’n state! Geef em ne klop ip zine kop, dat ie naar zin koeien lopt! 5 Dat waren de zogenaamde zwijnepatatten. Als ze gekookt waren, werden ze, gemengd met rogge
meel en gedroogde visafval, tot een brei verwerkt met de patattenstamper. De volgende ritmisch ge scandeerde spotverzen volgen die manueel uitgevoerde, op en neergaande beweging van voornoem de stamper: Zwijnepatatten en schellen van vis, En als de boer patatten stampt, Eten de boeren als ’t kerremes is. zin gat gaat ip en neere. En als de rook in d ’eirde slaat, ’t Is teken van slicht weere. 6 Been was hier te lande de roepnaam voor Bettoni. Het verhaal wordt nu vrij ingewikkeld. De jonge Achiel, de broer van Jerom, was in dienst als koewachter op de hoeve Crombez. In de onmiddellijke omgeving liggen de hoeve Smet (1 broer en 1 zus) en de hoeve Deneweth (vier zussen en 1 broer). Emma Deneweth, die anders niet veel uit richt en al de tijd van de wereld heeft om te kletsen, mag haar koeien komen wachten (hoeden) op het erf zelf, tot vlak aan de voordeur van de hoeve Crombez. Zo komt het grote nieuws op gang! s Let op het werkwoord afwachten, niet op te vatten als wachten tot een bepaalde gebeurtenis zich voordoet, maar in de zin van laten afgrazen terwijl men wacht in de betekenis van bewaken, hoe den: koeien, varkens wachten (van Dale). Uit die betekenis van wachten is koewachter gevormd. Veel woorden die wij bij een eerste opzicht als behorend tot het West-Vlaams dialect aanzien, zijn vaak (verouderd) Algemeen Nederlands. ’ Met de post wordt de ouderlijke hoeve bedoeld, meestal bestemd voor de jongste zoon of dochter. De boerendochter, die zo’n post in potentie bezat, scoorde zeer hoog op de huwelijksmarkt en werd vaak door kandidaat-vrijers belegerd als ze niet te lelijk was om te helpen donderen. Het gebeurde ook dat de kandidaat-vrijer die het hart van zo’n erfdochter had gewonnen, niet de dikste geldbuidel op tafel kon leggen. Zo’n minnende paartjes lieten dan soms de post voor wat hij was en namen de wijk naar Amerika of gingen hun geluk zoeken in een grote stad. Een dergelijke situatie kon even wel ook tot een liefdesdrama en levenslange bittere wrok lijden. Herinner u in dit verband het befaamde tv-interview van Paul Jambers met boer Charel van Wingene! Het is uiteraard de bedoeling van de vijf (!) ongehuwde kinderen Deneweth om samen twee boerderijen uit te baten: de doening die ze reeds pachten en diegene, die Been en Gusta Smet zouden overlaten. Broer en zus Smet waren voor de Deneweths en wilden hen vooruitschuiven als kandidaat-overnemers. Maar ze hadden buiten de waard gerekend, met name de almachtige toeziender die in die tijd meestal ‘carte blanche’ kreeg van de eigenaar, vaak een grootgrondbezitter die ergens op een adellijk domein in de Walen of in Frankrijk resideerde. De door de wol gewassen Romanie Crombez, die het zoontje van Medard Cortvriendt te werk stelde, koos partij van laatstge noemde die, met zijn nest van negen kinderen, van zijn hof weg moest en koortsachtig op zoek was naar een nieuwe uitbating. Romanie misbruikte daarvoor de confidentie van Emma Deneweth. Terwijl Emma’s koeien in de letterlijke zin nog op haar erf aan het grazen waren, nam Romanie Crombez haar zelf te grazen (in de figuurlijke zin)! 11 Hier verschijnt een nieuwe acteur op de scène onder de gedaante van boer Steelandt met wie
Medard Cortvriendt het goed deed. Deze man - en dat is de hoofdzaak - had zijn hofstede kunnen pachten door de bemiddeling van dezelfde toeziender, mijnheer Poelman uit Wondelgem. Dit wil m.a.w. zeggen dat dezelfde persoon eigenaar was van zowel Smetjes als van boer Steelandts hof en dat de almachtige Poelman als diens enige vertegenwoordiger optrad. Romanie Crombez doorzag
164
alles in één flits en smeedde het ijzer terwijl het nog heet was. Dit contact wierp zijn vruchten af in die zin dat Medard Cortvriendt door de toeziender als nieuwe pachter werd aanvaard in opvolging van Benoni en Gusta Smet. Op de hoeve, waar ik ben geboren, niet ver van de onlangs gerestaureerde Rysselende Molen, was er destijds - nog vóór mijn geboorte - zo’n soort van boterkarn in werking. Een dergelijk tuig was met een staaf die door de buitenmuur stak, verbonden met een rad. Dat was eigenlijk een tred molen, die door een daartoe speciaal getrainde hond die er in liep, in beweging werd gebracht. Die beweging werd via de draaiende stang en een raderwerk overgebracht op de botenkarn: een primi tieve vorm van mechanisering op een hoeve vóór de komst van de verbrandingsmotor en de elek triciteit. Zo’n hond was geld waard, want dat trappen in die tredmolen kon zo maar niet aan een willekeurige andere hond aangeleerd worden. Een nieuwe, jonge hond moest in die zin gedresseerd worden in tegenwoordigheid van een reeds getrainde soortgenoot. Vandaar dat Medard hemel en aarde bewoog om aan die getrainde hond te geraken, die niet in de overname was begrepen. Op 17 oktober 1918 werd Zwevezele inderdaad door Franse troepen bevrijd (Vandewiele A., o.c., p. 380). Op dezelfde dag in de vroege morgen werd de kerktoren te Wingene door de Duitsers opge blazen. Kort daarop arriveerden daar de eerste Franse soldaten, gevolgd door Belgische. Maar de Duitsers bleven hevig weerstand bieden en de bevolking werd door de oprukkende troepen ge dwongen om naar Zwevezele te vluchten, waar niet meer werd gevochten. Bij die slag om Wingene kwamen 24 burgers om het leven en sneuvelden er 47 Franse en Belgische soldaten. De gemeente werd pas twee dagen later volledig bevrijd (Lams G., Van Wenghena tot Wingene, 847-1977, Wingene, 1977, p. 82). Let wel dat Jerom Cortvriendt op het moment van die gebeurtenis nog een kleuter was. Het is dus pas jaren later dat het relaas daaromtrent tot hem doordrong. Toch stemt zijn verhaal volledig overeen met de historische feiten. Ze zijn niet meer te tellen, het aantal keren dat oprukkende of aftrekkende vreemde troepen onze boerderijen in de loop van de geschiedenis hebben leeggeplunderd. In dit verband herinner ik mij nog dat de aftrekkende Duitsers eind augustus, begin september 1944 kudden langhoornig Normandisch vee voor zich uit dreven. Zo kwam het wellicht dat ze toen onze eigen runderen ongemoeid lieten.
Maria Cortvriendt Wanneer we nog aan de beek woonden, heeft Henri Werbronck het huis van Lotten Senters gekocht. Vader en Henri konden het zo goed met el kaar.' (■■■)
Dat waren 2 van Werbroucks,2 van Hemelaers en 2 van Bertrems. Zij allen kwamen zeer dikwijls naar onzend. Want Maria was zoo aan trekkelijk en maakte zoo graag plezier. Maar den eersten, die gedacht had met haar weg te lopen, had zij al afgedankt. Dat was René Jonkheere. En zij had gezegd: ‘Gaat achter mijn zuster, die is ouder dan ik.'1 (■■■)
Maar in 1923 kwam Jules Werbrouck van Amerika2 Zo vertelde hij dat hij haar zag zitten op het land aan de melkerij en dacht ‘Dat is een schoon bloemke’. Wij woonden dan al op de Meiboom. Kort daarop kwam Henri Werbrouck bij ons om eens zijn hammes te slijpen. En hij had zijn zoon Jules mede om aan de slijpsteen te draaien!4 (■■■)
165
Medard en zijn zuster Maria
166
En dat was de aanzet voor de genegenheid naar elkaar tussen Maria en Jules^ Want in oktober was hij er mede weg naar Amerika. Maar ik was mijn oppasser en steun kwijt. Daar heb ik veel voor geweend.6 (■■■) Zij heeft mij leren lachen en praten. Want dat had zij in overvloed!7 (...)
In maart 1947 is onze Maria uit Amerika afgekomen. Dat was 24 jaar na haar vertrek. En natuurlijk was ze bij ons thuis: bij vader, Madeleine en ik. (...)
Wanneer ze naar Amerika ging, heb ik met haar mede geweest naar de tram en veel tranen laten loopen van verdriet... Want zij was mijne opvoedster en steun. Maar als we haar afhaalden in Oostende, waren het tranen van geluk. Ik herleefde, zij was mijn steunstok en ik heb er altijd van gehouden. (...)
Elke morgen als ze bij ons opstond was dat hetzelfde: ‘Ik moet schrijven naar Jules!’ (...) In 1953 kwamen ze samen af. Van Jules was het 30 jaar geleden dat we elkaar zagen. Maria en Jules: twee overgelukkige menschen. Dat zagen we allen. En ook vader was overgelukkig. En dan kwamen de oude grap pen en farsen naar boven.6
1 Het gaat hier om dezelfde Henri Werbrouck uit de volgende Vertelling en om dezelfde Lotten Senters uit het verhaal De zwarte magiër. Henri Werbrouck is de vader van Jules die Maria Cortvriendt mee nam naar Amerika. In dit verband verwijs ik ook uitdrukkelijk naar Arm kleintje hierboven. Ik maak hier noodgedwongen een keuze uit de talrijke vermeldingen door Jerom betreffende zijn zus Maria, die zich over hem als een tweede moeder ontfermd heeft tijdens zijn acht eerste levensjaren. : Maria Cortvriendt was intussen een mooi jong meisje geworden, omzwermd door aanbidders. ; Jules Werbrouck was in 1919 al naar de Verenigde Staten uitgeweken en kwam in 1923 naar hier terug op zoek naar een Vlaamse bruid. 4 Een typisch smoesje voor die tijd in een landelijke omgeving. 5 De negentienjarige Maria Cortvriendt verzaakte aan haar andere aanbidders en koos resoluut voor
167
3fn îtobing iïlcmorp £>£
MARIA WERBROUCK Dat® of Birth
FEBRUARY
15, 1S04
Dal® o f DeoHi
MAY
6,
1984
GENTLEST H e a rt of Jesu5, ever present in the Blcssed Sacra ment, ever consumed w ith burning love for the poor captive soûls in Purgatory, have mcrcy on the soul of Thy departed servant. Be not severe in Thy Judgment but let some drops of Thy prccious blood fall upon the devouring fiâmes, and do Thou O merciful Saviour send T h y Angels to conduct Thy departed servant to a place of refreshment, light and pcace. Amen. May the souls of all the faithful departed, through the mcrcy of God, rest in peace, Amen. Arrangem ent* By
Thuülem er-G oetim la Jb\a»eral H om * CAPRI
Het doodsprentje van Maria Cortvriendt, door huwelijk Werbrouck.
168
de man die haar hart stormenderhand had veroverd. Ze trouwde halsoverkop met hem en trok het avontuur tegemoet. Dat wil zeggen dat ze meeging met Werbrouck naar Mishawaka, gelegen hele maal ten noorden van de staat Indiana in de Verenigde Staten. Daar werd zij langs Canada om bin nengesmokkeld, via een avontuurlijke boottocht op het Michiganmeer dat paalt aan voornoemde staat. Het had immers allemaal vrij snel moeten gaan, zodat ze geen immigratievergunning had. Ze mocht dus niet passeren langs Staten ïsland, de legale toegangsweg naar de V.S. voor immigranten, gelegen vlak voor de haven van New York. Jerom was toen acht jaar oud. Zij heeft haar buitengewone gaven over de kleine Jerom laten afstralen. Ze was maar elf jaar toen ze van school thuisbleef om zich over hem - een verwaarloosde baby van enkele weken oud - liefde vol te ontfermen. In een andere passage uit zijn Vertellingen noemt Jerom haar zijn steunstok, opkweker, verzorger en oppasser. Maria Cortvriendt is te Mishawaka blijven wonen. Zij heeft drie kinderen gekregen, waarvan een heeft deelgenomen aan de landing in Normandie waarna hij, op zijn tocht naar Duitsland, kennis heeft gemaakt met een Vlaams meisje (te Lier) die hij naar Amerika heeft meegenomen. Jerom is één keer naar ginder geweest in 1980. Ik verwijs hierbij naar de foto, die van hen beiden in dat jaar werd genomen op 4 juli, Independence Dav. Maria is vier jaar nadien gestorven op tachtigjarige leeftijd.
De moorden van Beernem
En nu vertelde Jules' van de moord op kasteelheer d ’Udekem d ’Acoz. Henri Werbrouck had gaan kijken bij een koeimarchand aan Beernem statie om een os te kopen. Maar het was zondag en dat was dan zoo dat ge de zondag geen commercie mocht doen. Was hunne afspraak: als Henri Werbrouck goesting had, hij de maandag vroeg moest komen beslissen, anders deed hij die os mede naar de markt te Brugge. Henri Werbrouck woonde dan in Wildenburg, het eerste hofstedeke links van de baan Wingene-Beernem.1 Henri en Jules waren den maandag vroeg aangezet. Dat was dan al te voet om 5 uur. Maar juist over de haag van hun lochting, stond er een rode auto5 met een Duitse soldaat aan het stuur. En verder zagen zij 2 Duitse officieren, met tussen hen een burger, het bosch intrekken. Zij gin gen verder maar plots hoorden ze 2 schoten afgaan. Waarop Henri zegde aan Jules: ‘We zitten hier in Beernem. Dat moogt ge aan niemand ver tellen.’4 Intussen waren de andere zonen Werbrouck al opgestaan en gingen daar in hun lochting, door de haag eens gaan kijken. Plots kwam daar een andere auto waar er veldgendarmen in zaten.5 Deze kwamen naar de man in de rode auto, waarop deze 2 tot 3 maal op een fluitje schuifelde. Na wat wachten namen zij de auto en de chauffeur mede. En later kwam het uit dat het de Kasteelheer d ’Udekem d ’Acoz was, die zij met de twee Duitsers in het bos hadden zien gaan.
169
1 Jerom verschaft ons hier een nog nergens gepubliceerd onrechtstreeks getuigenverslag betreffende die beruchte eerste moord tijdens de Eerste Wereldoorlog, die ongetwijfeld wijst op de betrokken heid ter zake van twee Duitse militairen. De verteller, die Jerom aan het woord laat, is Jules Werbrouck, de man van zijn zus Maria. De Werbroucks, die op de dag van die eerste moord nog in Beernem woonden, verhuisden later naar Zwevezele en werden buren en goede vrienden van de Cortvriendts. Werbrouck vertelt iets dat hij samen met zijn vader Henri heeft meegemaakt! Hij is aan het woord in 1953. Dat is 38 jaar na de feiten, wanneer hij samen met zijn vrouw Maria Cortvriendt op bezoek komt in zijn geboortestreek. 2 Volgens Vandewiele (o.c., p. 373) gebeurde die moord op 25 mei 1915. Dat was op een dinsdag en wel op derde Sinksen, dus niet op een maandag zoals er in het verhaal van Jerom staat vermeld. Die maandag was immers een afgestelde heiligdag, die in 1915 nog steeds als een gelijkstelde zondag werd gerespecteerd. Sinksen zelf of maandag tweede Sinksen: in 1915 kwam dat op het zelfde neer. Het is goed denkbaar dat vader Werbrouck en die Beernemse veehandelaar nog rede neerden in termen van vóór de tijd van het concordaat van Napoleon en de afspraak, die zij op Sink sendag zelf te Beernem maakten, hadden verplaatst op de eerstvolgende onbetwistbare werkdag, zijnde dinsdag, derde Sinksendag. In mijn kinderjaren, vóór de Tweede Wereldoorlog, werd er op de buiten praktisch niet gewerkt op tweede Pasen en tweede Sinksen en werden er ook geen koop manschappen afgesloten. Beide dagen werden aldus, nog ruim anderhalve eeuw na voormeld con cordaat, als mesdagen beschouwd. Hoe diep die aloude kerkelijke wet in het collectieve onderbe wustzijn is doorgedrongen, blijkt uit het feit dat o.a. tweede Pasen en tweede Sinksen voor de huidi ge werknemers als wettelijke vakantiedagen gelden. 4 De rode auto duikt telkens op in al de verhalen over de moorden van Beernem, o.a. in het boek van A. Rysserhove De geheimzinnige zaken van Beernem, en in dat van E. Trips, De moorden van Beemem. Terloops wil ik nog vermelden dat de toenmalige Ortskommandant te Zwevezele, Hupveld Rittmeister, samen met burgemeester Firmin de Thibault de Boesinghe, als getuigen werden opge roepen betreffende deze moord, i.v.m. de verhoudingen op het Rood Kasteel, het karakter van het slachtoffer en de mogelijkheid van spionage of een duel (Vandewiele A., o.c., p. 373). Het verhaal dat van Jerom heeft horen vertellen, kadert in de officiële versie van de feiten volgens dewelke baron d ’Udekem d’Acoz door de ene Duitse officier, Freiherr von Gagern, werd omgebracht, zulks met medeplichtigheid van de andere officier, prins zu Stolberg-Rossla, feiten waarvoor zij trouwens in een 1916 door Duitse krijgsgerecht werden veroordeeld: eerstgenoemde tot vijftien jaar en de tweede tot zes maanden opsluiting. 4 De betrokkenen zwegen als vermoord om niet bij die onverkwikkelijke zaak betrokken te worden. Vader Werbrouck zegt immers tegen zijn zoon: We zitten hier in Beernem. Dat moogt ge aan nie mand vertellen. Ze werden dan ook niet als getuigen ondervraagd, alhoewel zij hoogstwaarschijn lijk de laatsten waren die het slachtoffer van die moord nog in levende lijve hadden gezien. Het ver haal lijkt mij niettemin onverdacht, omdat de dag van de afspraak met de Beernemse veekoopman en vooral de plaats waar de Werbroucks toen woonden, kloppen met de feiten, die achteraf vanuit verschillende bronnen gelijkluidend werden vastgesteld. Bovendien werd de verteller, die in 1919 reeds naar de Verenigde Staten was uitgeweken, ginds niet beïnvloed door de onvoorstelbaar grote mythevorming, die hier te lande na de Eerste Wereldoorlog omtrent de moorden te Beernem is ontstaan. 5 Ik kan maar de volgende verklaring vinden voor de verschijning van die tweede auto met veldgendarmes. Een andere zeer hooggeplaatste Duitse officier, prins Wilhelm von Wied, ex-koning van Albanië, die op het kasteel Bulskampveld (Lippensgoed) - dus in de onmiddellijke omgeving ingekwartierd was - lucht had gekregen van wat die andere prins, die zijn stafofficier was, daar zo dicht bij aan het uitspoken was. Wellicht had de echtgenote van baron d’Udekem-d’Acoz - de vrouw in het spel - hem telefonisch verwittigd. Ze stond in elk geval op zeer goede voet met die officieren uit de allerhoogste Duitse adellijke kringen. Voormelde prins heeft er dan de militaire politie op afges tuurd. De vermelde fluitsignalen waren uiteraard bedoeld om Gagern en Stollberg terug te roepen van hun ‘missie’ of om hen in elk geval te verwittigen dat er hen wat boven het hoofd hing. Wellicht hebben de betrokken veldgendarmes de chauffeur eerst voor ondervraging bij prins von Wied gebracht en zijn ze daarna teruggekeerd om Gagern en Stollberg te komen ophalen.
170
Epiloog Jeroms boek bevat nog een aantal interessante Vertellingen, o.a. ver scheidene anekdoten waaruit de vindingrijkheid blijkt van de Cortvriendts om de bezetter tijdens twee wereldoorlogen om de tuin te lei den, het ombouwen op de ouderlijke hoeve van het kweekstation voor vechthanen tot vredelievender duivenhokken, de moord te Zwevezele op een Duitse officier tijdens de Eerste Wereldoorlog, de opeenvolgende ontsnappingen van twee jonge Zwevezelenaars uit Duitse handen tij dens dezelfde oorlog, enz. Ik kan ze helaas in dit bestek niet weergeven. Ik moet dan ook een punt zetten achter Jeroms Vertellingen met een citaat waarmee hij ze zelf afsluit en waarin hij zijn gemoedsgesteltenis beschrijft kort na de dood van zijn geliefde en vereerde vader Medard, nu al bijna een halve eeuw geleden: Van dan af zijn er vele herinnerin gen in mij opgekomen: wat een uitmuntende en bezorgde man er in die lege hoek in zijn zetel gezeten had, met zijn kerkboek in zijn handen met die zwarte plekjes op die bladzijden van eerst zijn duim op de tong doppend en dan die blaadjes over te slaan. Hij zegde: ‘Ik moet nog mijn messe lezen.’ Ofwel in zijn hand ne paternoster, waarop ik dikwijls zegde: ‘Vader, ge bezigt weer je klemkoorde.’ Was me dat toch een gelukkige tijd bij ons!
171
Detail Popp-kaart met aanduiding van de bezittingen van Pieter Boone
172
Jules Desmet
TOEN DE TRAM KWAM, VERDWEEN DE KAPEL Op 21 april 1834 verkocht sieur Benedictus De Smet, landbouwer en exwagenmaker uit Wakken twee percelen, in aanwezigheid van fabrikant Charles Dervaux en gareel en leerzenmaker Amandus De Backer (beiden uit hetzelfde dorp). Notaris Jan Van Wassenhove waarmerkte zoals het hoort plichtsgetrouw de akte, die de verkoper wel niet kon onderteke nen, omdat De Smet verklaarde niet te kunnen schrijven nog teekenen.' Van Wassenhove2 omschreef de percelen als volgt: 1. Eene partije land gelegen langs den steenweg van Wacken op Thielt te Wacken, groot een bunder, drij en twintig roeden, vijfen negentig ellen, palende oost gemelde steenweg, zuydt Frédéric Andries, west mijnheer Clemmen en den graef Maldeghem. 2. Eene partije zaeyland gelegen ook te Wacken langs de Kerkaertstraat, groot volgens cadeaster zes en veertig roeden, drij en twintig ellen, palende oost Mijnheer pieter Looze, zuyd mfijnheejr Clemmen, west den kooper en noord het hecke straetje.
De koop-verkoop-transactie werd gesloten voor de prijs van 5080 frank die de koper moest betalen binnen de drij maenden de date dezer aen den heer Ivo Van Wtberghe, pastor desservant dezer gemeente, en aen den heer Charles Van Damme, borgemeester dezer gemeente, om door hun gebruijkt te worden zoo tot het opbouwen of onderhoud van een houde mans huijs of tot en voor de kerkfabriek of andere goede werken van deze gemeente.3Er was één uitzondering: Niet mede verkogt de kapelle staende gebouwen op de eerste partije bouwland met eenen meter erve rondom de zelve, die zal blijven aen de kerkfabriek van Wacken. Benedictus De Smet, de zoon van Judocus en Maria Catharina Adams, was een markant Wakkens figuur. Hij werd door kapelaan Jacob Ber-
OCMW-archief Wakken: kopie akte verleden voor notaris Van Wassenhove. Ongedateerde brief aan De heeren Borgermeester en schepenen der gemeente Wacken: Bij besluit van Z.M. den koning ter date van den 18 Xber 1821, is de ondergeteekende Johannes Van Wassenhove, notaris tot Wielsbeke, oud 28 jaren, geboren te Caneghem van Jacobus en Marie Therese Vandeplasche, genoemt tot het zelve ambt ter verblijfplaats van Wacken: diesvolgens verzoekt hij U.E. hem te rekenen en plaatsen onder den nommer des inwooners van uw gemeente. Terwijl Ivo Van Wtberghe (°Tielt, 06.06.1791 - tBrugge, 20.02.1861) 33 jaar lang pastoor van Wakken was, van 1833 tot 1866, bekleedde Charles Van Damme slechts één ambtstermijn het burge meesterschap van de gemeente, namelijk van 1830 tot 1836.
173
Foto van de hoeve Boone, laatst bewoond door de familie Vaernewijck. De oude gebouwen werden in 1985-â&#x20AC;&#x2122;86 afgebroken. Op de schuur stond de inscriptie 1830.
174
nard Van Goethem4gedoopt op 24 maart 1763 en stierf op 29 april 1834 (acht dagen na de bewuste verkoop) als weduwnaar van Coleta Ver huist. Zij, een Wingense van afkomst, was vier jaar eerder (op 10 maart 1830) op 49-jarige leeftijd overleden. Het echtpaar De Smet-Verhulst, dat kinderloos gebleven was, had op de hoek van de Markegem- en de Hugo Verrieststraat (in die tijd nog Rue dit Barbier) gewoond, waar nu het huis Schellaert staat. Benedictus had een twee jaar oudere broer Casimir (beroepsmatig charron), maar die was reeds in 1825 gestorven. Van Benedictus is bekend dat hij het overgrote deel van zijn bezit lega teerde aan het armbestuur om er een tehuis voor ouderlingen mee in te richten. Door omrekening van de oude landmaten en vergelijking met de gegevens van de kaart van P.C. Popp - die de situatie van Wakken weer geeft rond het midden van de negentiende eeuw - konden we de perce len situeren als nr. 781 (in de Markegemstraat, nu bekend als Tramsta tie) en nr. 831 (in de Hekkenstraat). Een detailweergave uit de Poppkaart toont ons de ligging van die percelen en de aanpalende bezittingen van landbouwer Pieter Boone. Boer Boone bezat ook nog de percelen 620, 1078, 1079 en 1085 op de Molenkouter. Opvallend is wel dat de gegoede boer ootmoedig bekende niet te kunnen lezen noch schrijven. Hij bezat reeds de horizontaal gestreepte percelen, de verticaal gestreepte perce len zijn de nieuwe aankopen van Benedictus De Smet. Merkwaardig bij de omschrijving van het tweede perceel is de ligging langs de Kerkaertstraet. Deze straat, waarvan in het landboek van 1651 geen sprake is en die ook niet voorkomt op de Popp-kaart, moet dus uit gegeven hebben op de Hekkenstraat. Van de kapel vonden wij nog een ‘laatste’ spoor in de Matrice cadas trale, onder het nummer B 781b en komt voor onder Domeinen van den Staat. In 1900 wordt de vermelding Démolition entière opgenomen. Dit klopt volledig met de periode van de aanleg van de tramlijn KortrijkWakken die op 1 mei 1900 ingehuldigd werd. Het ‘voorlopige’ eindsta tion lag in de Markegemstraat en werd in de volksmond den terminus genoemd. Op 14 mei 1906 werd de tramlijn uitgebreid met het traject Wakken-Aarsele. Toen pasten de Wakkenaren zich aan en noemden zij die plaats de tramstatie. De eerste donkerkleurige stoomtram, door iedereen Naarten genoemd, trok zich echter van dat alles niets aan.
4 Jacob Bernard Van Goethem (°Tielrode, 11.04.1728), kapelaan in Wakken van 8 februari 1758 tot 12 juni 1867, was medewerker van pastoor Cornelis Vlaeminck (in Wakken van 1749 tot 1787).
175
Foto van de stoomtram, rond 1910.
176
Uitvaartcentrum
DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies Stationstraat 103 - Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27
Bank 8e Verzekering Bespaar op Uw bankkosten
METONZE ZICHTREKENING - GRATIS bankkaarten
- GRATIS cheques - Alle bankverrichtingen GRATIS
ADVERTENTIERUIMTE TE HUUR.
TA N G H E KRIS - IEPERSTRAAT 8 - TIELT
051 40 39 53
^ARGENTk I
uw oooeltje -oor oe aorst
DLE COMPUTERS
Vredestraat 20 8700 TIELT Tel. 051 40 61 93
O M O JA M T
bvba
Aanleg van opritten en terrassen Specialiteit: kasseien, mozaĂŻeken, plattinen, kleiklinkers
Hogenhovestraat 47 - 8700 Aarsele Tel. 051 63 66 60 Fax 051 63 74 37