Roede van Tielt Jaargang 2006

Page 1

<r » *-

u& r\

ZûotenJiuüe

*

'Rate/iru/

ö 8 ö o

StraeteÀ HcOioek

, ^ " o a T Jir tu -fs/ 2; -- -*: ff ygen£<jfi$ï>.

fc / u w e rj’

lo efjïo o m

' i o Olç CO/ft)

■r1<UZS’

^ T V : (rrovtl^

Deteqen\ Y 'r'an u '/iiii/kx\

rM arkeç% en

tlf/ W arurbrujiqi

W aekor

jjfc'ap/berghrut/Éfe. 'd&Abeele j T

et)eren

De Roeôe m

Tieft

Driemaandelijks heemkundig tijdschrift

3 7 ste jaargang, n r.i —januari-februari -m a a rt 2006 Afgiftekantoor 8 j o o Tieft


ik

mmm

■T7 S U P E R M A R K T 5 7 .

meibloem

Kortrijkstraat 56 8700 Tielt Tel. 051 40 11 76

Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93 w w w .d e m e ib l o e m .be

B O E K H O U D IN G FISC A LIT E IT K M O - A D V IE S

Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35

ALGEMENE ELECTRICITEIT

bvbaDebusschere E.&L.ir.

Maertens Management & Co bvba Bruggestraat 43 - 8700 TIELT

BIBF 202 315

Pittemsesteenweg 32 8700 Tielt Tel. 051 40 71 66 051 40 64 39 Fax 051 40 74 07 robert.maertens@mmconline.be

Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08 Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Gecertificeerd installateur: domotica data- en netwerkbekabeling STUDIE-ADVIES-UITVOERING


De RoeĂ–e van Treft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 37" jaargang, nr. 1 - januari - februari - maart 2006 W ettelijk depot - BD 25413


De Roede van Tielt

Inhoud

Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde

het

erevoorzitter:

Adres van de auteur:

Paul Vandepitte, voorzitter 1970-2000

Janiek De Gryse Burgemeester Capellelaan 57 8340 Sijsele

Voorzitter:

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK IN CENTRUM VAN TIELT

Ondervoorzitter: Secretaris-penningmeester en verantwoordelijke uitgever: Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax: 051 40 18 38

Redactieraad: Jaak Billiet, Philippe De Gryse, Juul Desmet, Celine D ’Hulst en Geert Vermeulen

Provincie

“ De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is € 17,50 voor gewone leden, € 35 of meer voor ereleden, over te schrijven op het bankrekeningnummer 4679350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolen­ straat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “ De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestemming van de redactie.

ideren ” West-Vlaanderen' Door mensen gedreven

Bibliotheek & fototheek: Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu 3 0 of na afspraak

Cartotheek: Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van Thielt (WestVlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)


Janiek De Gryse

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK IN HET CENTRUM VAN TIELT INLEIDING ALG EM EN E LIGGING Brug#

<*gr. HELT •

grugfefek.

Tielt ligt zowat in het hart van Vlaanderen, ongeveer op het kruis­ punt van Brugge, Gent, Roeselare en Kortrijk en paalt aan de gemeenten Wingene, Ruiselede, Aalter, Deinze, Dentergem.Oostrozebeke, Meulebeke, Pittem.

TOPOGRAFIE Tielt, gelegen op een hoogte van 40m, maakt deel uit van een heuvelrug die bekend staat als het “ plateau van Tielt”1. Deze oost-west gerichte heuvel­ rug, die zich uitstrekt van Aarsele over Tielt, Pittem, Koolskamp en verder tot Hooglede, vormt de overgang tussen de platte opvullingsvlakte van de Vlaamse vallei en het licht golvende erosiereliëf van Midden-Vlaanderen. Deze heuvelrug is de rest van een cuesta, waarvan de steile kant op het zui­ den uitziet (Oude Stationsstraat). BODEM GESTELDHEID2

Tielt ligt op de overgang van de zandleemstreek naar de zandstreek. De tertiaire laag bestaat er uit heterogene compacte plastische klei. Deze klei kan plaatselijk ontbreken of erg dun zijn.*2 Vandepitte 1985, 12. 2

Vandepitte 1985, 11.

3


A RCH EO LO GISCH ONDERZOEK Het archeologisch patrimonium is het geheel aan overblijfselen die in of op de bodem aanwezig zijn en getuigenis afleggen van menselijk handelen in het verleden. Op 30 juni 1993 keurde het Vlaamse parlement het decreet houdende bescherming van het archeologisch patrimonium goed. Hierdoor werd een eerste stap gezet in de richting van een duurzaam behoud van het bodemarchief. Bezorgd om de toenemende aantasting van de archeologi­ sche erfgoedwaarden, ondertekenden de ministers van Cultuur van de lan­ den aangesloten bij de Raad van Europa het Europese verdrag ter bescher­ ming van het archeologisch erfgoed op 20 januari 1992 te la Valletta op Malta. Het zgn. verdrag van Malta werd op 12 oktober 2001 door de Vlaamse regering goedgekeurd en door de federale regering op 30 januari 2002 ondertekend. In het verdrag worden de integrale archeologische monumentenzorg en het maximaal behoud van de archeologische erfgoedwaarden in situ centraal gesteld. Er wordt tevens aangestuurd op een grotere betrokkenheid van de archeologen in alle fasen van planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening. In navolging van het principe uit de milieuwetgeving “de vervui­ ler betaalt”, stuurt het verdrag van Malta daarnaast ook aan op de veralge­ mening van het zgn. veroorzakersprincipe. Waar archeologische erfgoed­ waarden door de uitvoering van werkzaamheden verloren dreigen te gaan, moeten de kosten van een voorafgaand wetenschappelijk verantwoord onderzoek ervan verhaald worden op de veroorzaker. Het kan hierbij gaan om overheden zowel als om particulieren. In West-Vlaanderen werd het veroorzakersprincipe tot nu toe slechts spo­ radisch gebruikt. In Brugge kunnen we toch enkele gevallen vermelden. Het Europacollege nam in 2003 en 2004-2005 de wedde van twee archeologen op zich voor het archeologisch onderzoek op de site Verversdijk. Ook P&V Verzekeringen, de financierder achter het project Prinsenhof, betaalde in 2004 de wedde van zes archeologen en zes arbeiders. De vzw. Volkswelzijn nam in 2005 eveneens zijn verantwoordelijkheid door één projectarcheoloog aan te stellen. Groep Huyzentruyt, één van de bouwheren achter het woonhuisvestingsproject Alteby, sloot zich aan bij deze voorbeeldfunctie en betaalde gedurende één maand de wedde van één projectarcheoloog! Ook het OCMW zette de Europese regelgeving in praktijk om: het OCM W betaalt gedurende vier maanden het archeologisch onderzoek in de Potterierei, voorafgaandelijk aan de nieuwbouw. Ook West-Vlaamse gemeenten passen meer en meer het veroorzakersprin­ cipe toe: Veurne, leper, Oudenburg, Roeselare, W ielsbeke... In het kader van de geplande riolerings- en verbeteringswerken in het cen­ trum van Tielt werd door de stad Tielt een projectarcheoloog aangesteld voor een periode van vier maanden (begin maart - eind juni 2005).

4


Tijdens de opgravingscampagne werden vier proefsleuven getrokken op het tracé van de voorziene rioleringswerken. Voor elke sleuf was een onderzoekstermijn van één maand voorzien. De eerste sleuf werd begin maart op de Hoogmarkt getrokken, meer bepaald voor Restaurant/Bistro De Wildeman en Pitou. De tweede sleuf werd eind maart getrokken op de Neermarkt op de rijweg tegenover café Pietje Pek en De Graanmarkt. De derde sleuf was aanvankelijk ook op de Markt gepland, maar omwille van de jaarlijkse pinksterkermis op deze loca­ tie werd de volgende sleuf eerst op het Rameplein getrokken. Deze proefsleuf bevond zich aan de zuidkant van het plein, op de parkeerstroken voor kunstgalerij De Gryse. De laatste sleuf tenslotte werd midden mei op de Neermarkt getrokken. De vier fasen van het archeologisch onderzoek waren zo gepland, dat de plaatselijke middenstands-, handels- en horecazaken zo weinig mogelijk hinder ondervonden. Er werd vooral rekening gehouden met de horecazaken die vanaf april hun terrasjes wilden zetten: aan de proefsleuven op de parkeerplaatsen voor horecazaken werd dan ook voor­ rang gegeven.

/ HISTORISCHE BRONNEN: DE VROEGSTE GESCH IED ENIS VAN TIELT Sommige historici menen dat de oorsprong van Tielt als nederzetting reeds in de 9de eeuw te dateren is3. Het zou de parochie van de Sint-Pieterskerk zijn die volgens deze theorie al in de Karolingische periode haar ontstaan vindt. Het toponiem De Kromme Wal in de onmiddellijke nabijheid van de Sint-Pieterskerk zou wijzen op het bestaan van een vroegere omwalling en indirect op de aanwezigheid van een villa. Aangezien er in het verleden nooit archeologisch onderzoek gebeurd is rond de Sint-Pieterskerk, kan deze stelling (nog) niet bevestigd worden. Vandepitte 1985, 16.

5


Tegen het einde van de 12lk’ eeuw ontstaat er een kerkelijke tweedeling: Tielt-binnen en Tielt-buiten4. Deze splitsing wijst erop dat Tielt in deze peri­ ode geconfronteerd wordt met een aanzienlijke bevolkingsstijging. Het is dan ook in deze periode dat Tielt de evolutie van landelijke nederzetting naar stad doormaakt. Het verkrijgen van de stadskeure, waarmee Tielt het statuut krijgt van stad, moet vermoedelijk in de tweede helft van de 12de of de eerste helft van de 13d' eeuw gesitueerd worden. De akte die formeel het stadsrecht verleent aan Tielt is niet meer bewaard, maar in 1275 wordt Tielt wel uitdrukkelijk stad genoemd. Wanneer deze akte precies verleend werd, blijft voorlopig een open vraag. We hoopten dan ook dat de opgravingen ons wat meer inzicht zouden geven over die vrij mistige periode vóór de 14l,e eeuw. Vanaf de 14Je eeuw zijn we immers vrij goed ingelicht over de ontwikkeling van de stad, dankzij de vele Tieltse stadsrekeningen.

SLEU F I Lokalisering: Hoogmarkt Aan de zuidkant van de Hoogmarkt, op de parkeerplaatsen voor Bistro/Restaurant De Wildeman en Pitou Verstoring: Het zuidelijk gedeelte van de proefsleuf werd verstoord door een west-oost verlopende gasleiding, die onder laagspanning stond. Er werd beslist om het gedeelte ten zuiden van de gasleiding niet op te graven om een verzak­ king van de leiding te vermijden. Bovendien was de kans op het voorkomen van andere nutsvoorzieningen daar relatief hoog, vermits we tussen de gasleiding en het voetpad op een hoger niveau ook al een andere moderne leiding aangesneden had­ den. Deze bleek evenwel niet meer in werking te zijn. Opgravingsresultaten: In de noordwesthoek van de proef­ sleuf werd een onregelmatige don­ kerbruine verkleuring (SI) aange­ troffen. Het spoor wordt verder gekenmerkt door een kleiige vulling 4

Vandepitte 1985, 18.

6


met een hoog zandgehalte, vrij veel minuscule houtskoolbrokjes en een grote hoeveelheid plantenworteltjes. Aardewerk werd niet aangetroffen in dit spoor. Een tweede verkleuring (S2) was veel groter, maar ook opper­ vlakkiger en heterogener: zwart/donkerbruin/groen gevlekt, met hier en daar wat houtskoolbrokjes en fragmentjes baksteenpuin. Vermoedelijk gaat het hier gewoon om de restanten van een bovenliggende opvullingslaag. Het derde spoor tenslotte bleek bij het couperen eigenlijk uit twee sporen te bestaan: aan de noordkant een donkerbruine organische verkleuring (S3) met vrij veel aardewerk, houtskoolbrokjes, baksteenpuin en zelfs een schoenzool. Aan de zuidkant kwam een vrij rechtlijnig donkergrijs/zwart spoor (S5) aan het licht: kleiig, houtskoolbrokjes, baksteenpuin en vrij veel aardewerk. Uit de studie van het aardewerk blijkt dat beide sporen (S3 en S5) uit de 13de/14de eeuw dateren, maar op de coupetekening is duidelijk te zien dat S3 S5 oversnijdt en dus iets jonger is.

Ophogingslagen vanaf de 13de eeuw tot nu De natuurlijke -ongeroerde- bodem bevindt zich op ca. l,50m onder het hui­ dige straatniveau. Het gaat om groene klei met een hoog zandgehalte. Daarboven bevinden zich verschillende middeleeuwse ophogingslagen. De oudste middeleeuwse laag kon op basis van het gerecupereerde aardewerk gedateerd worden in de 13de eeuw. Sporen van oudere menselijke aanwe­ zigheid zijn er in deze proefsleuf niet aangetroffen. Interessant was de vast­ stelling dat deze zone in de 13de/14de eeuw met ongeveer 60cm opgehoogd is. Deze ophoging is zonder twijfel in verband te brengen met de ontwikke­ ling van Tielt als stad in deze periode. Enigszins opmerkelijk is de vondst van een Romeinse scherf net boven de natuurlijke bodem. Zowel qua vorm als qua baksel wijkt deze scherf af van het andere middeleeuwse aardewerk. Het gaat om een randscherf van een

7


mortarium: een Romeinse wrijf­ schaal waarin onder andere platte kaas bereid werd. Andere bodemvondsten uit de GalloRomeinse periode blijken nooit eerder aangetroffen te zijn in het centrum van Tielt. Ligt dit aan het ontbreken van archeolo­ gisch onderzoek in het verleden of moet de Romeinse nederzet­ ting eerder buiten het centrum van Tielt gelokaliseerd worden? Vermits er slechts één scherf gevonden is, is het gevaarlijk om verregaande conclusies te trekken. Zeker is wel dat het hier gaat om verplaatst materiaal: de scherf bevond zich heel duidelijk in een vermengde laag. Toch wijst de vondst in elk geval op Romeinse aan­ wezigheid in de onmiddellijke nabijheid van het centrum. In het noordoosten van de proefsleuf bleek de natuur­ lijke bodem doorsneden te zijn door een vrij omvangrij­ ke kuil (S4), gekenmerkt door de aanwezigheid van groene klei, veldstenen en dakpanfragmenten. Door de slechte weersomstandighe­ den (sneeuw en vorst) was het onmogelijk om de gren­ zen van deze kuil af te bake­ nen in het grondvlak. In het noordprofiel van de sleuf daarentegen was de kuil wel duidelijk zichtbaar. Het bleek te gaan om de aanlegsleuf van kanaal S14 (zie verder). Bij het verdiepen van dit spoor kwam op 2,20m onder het huidige straatni­ veau een houten constructie (S8/9/10) aan het licht. Deze kon over een lengte van 3,75m gevolgd worden. Het betreft een boomstam van ongeveer 30cm breed, vermoedelijk van eik, die uit een bodem- en aan de twee uiter­ ste zijden ook uit een dekselgedeelte bestaat. Het bodemgedeelte (S8) heeft een U-vormige doorsnede: aan weerszijden komt een opstaande rand voor (6 tot 10cm breed) en de zone tussen de randen is vrij horizontaal uitge­ hold. Opmerkelijk is het feit dat het “ deksel” in de westelijke zone van de constructie (S9) perfect bleek te passen op het bodemgedeelte, zodanig

8


zelfs dat het één geheel leek. In de oostelijke zone daarentegen hadden we met een ander type van bovenbedekking te maken: het betrof hier een plat­ te ruwe schors (S10), die ca l,70m lang was en ongeveer even breed als de onderste helft. De dikte van de schors bedroeg 8cm.

9


W-zijde: volledige boomstam

Doorsnede W-zijde

Deze schors rustte op bakstenen die aan weerszijden op de randen van het bodemgedeelte gelegd waren. Om de bakstenen te kunnen leggen, bleken de randen plaatselijk iets verlaagd te zijn. Aan de zuidelijke zijde komen enkel volledige bakstenen (23/22 x 11/10,5 x 4,5/5cm) voor, aan de noor­ delijke kant daarentegen overwegend halve bakstenen. Op de zuidelijke bakstenenrij waren er twee bakstenen (22/23 x 10/12 x 5cm) bewaard, die duidelijk op hun zijde geplaatst waren. Nergens werd er mortel vastgesteld. De bakstenen op de randen stonden in verbinding met een noordzuid ver­ lopend bakstenen kanaaltje (S14), dat slechts over een lengte van 80cm vastgesteld kon worden. Deze constructie, die verdwijnt in het noordprofiel, bestaat uit één laag onvolledige bakstenen op de moederbodem, afgedekt door twee lagen volledige bakstenen (23 x 11 x 5cm). Tussen de bakstenen van het zijmuurtje (S12) kon geen mortel vastgesteld worden; tussen de bakstenen van de bovenbedekking (SI3) werd harde beige kalkmortel aan­ getroffen. Op de splitsing tussen de houten en de bakstenen structuur bleek de noordelijke boomstamrand helemaal verwijderd te zijn.

Bakstenen gootje

Na verwijderen dekstenen

Zowel de afwijkende aard van de bovenbedekking in de oostelijke zone, als het voorkomen van bakstenen op de randen van de boomstam, wijzen erop dat men de houten constructie in deze zone in een latere fase aangepast

10


heeft. Uit de tekening van het noordprofiel blijkt dat de aanlegkuil van S14 diverse lagen uit de 13de/14de eeuw snijdt en dus jonger is. De studie van het aardewerk bevestigt deze vaststelling: de scherven uit de aanlegkuil dateren uit de 2de helft 15de/16de eeuw. De aanpassing aan de oorspron­ kelijke constructie gebeurde met andere woorden vrij zeker in de 15de / 16de eeuw. De datering van die oorspronkelijke constructie is vrij proble­ matisch, omdat er zeer weinig scherven in de vulling en in de aanlegsleuf aangetroffen zijn. De weinige scherven in de aanlegsleuf suggereren een datering in de 14de/15de eeuw. Dendrochronologisch onderzoek - op basis van de jaarringen in het hout - zal ons hulp moeten bieden... Wat de functie betreft, hebben we ongetwijfeld te maken met een systeem van ondergrondse kanalisatie: de houten constructie werd meer dan één meter in de natuurlijke bodem ingegraven. Uit de hoogtemetingen blijkt dat de constructie de lokale topografie volgt en lichtjes afloopt richting Markt. Gaat het om een toevoer van water vanuit de natuurlijke waterbronnen aan de Hulst of gaat het eerder om afvoer van afvalwater? De organische vul­ ling werd bemonsterd, maar het lijkt ons erg onwaarschijnlijk dat deze monsters nieuwe informatie zullen opleveren. Een interessante vraag die men zich kan stellen is of deze leidingen aangelegd werden in reeds bestaande grachten, die na verloop van tijd opgegeven waren. Deze vraag kon tijdens het huidige archeologisch onderzoek niet opgelost worden. VERGELIJKEND ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK: HOUTEN LEIDINGEN Het gebruik van gelijkaardige houten leidingen in stadscontexten blijkt niet zo uitzonderlijk te zijn in Noord-Europa5. De vergelijking met de steden uit het buitenland leerde ons dat er een grote variatie bestaat in houtsoort, in constructie en in ouderdom. Behalve eik (Tielt/België, Kolberg/Polen, Talinn/Estland, Rostock/Duitsland) blijken onder andere ook iep (Breslau/Polen) en den (Kolberg/Polen, Gdansk/Polen, Breslau/Polen, Malmö/Zweden, Riga/Letland, Talinn/Estland, Rostock/Duitsland) gebruikt te zijn voor deze constructies. Ook wat betreft de constructietechniek bestaat er heel wat variatie. Enkele structuren (Malmö/Zweden, Talinn/Estland, Stralsund/Duitsland, Uelzen/Duitsland en Rostock/ Duitsland) bestaan uit een boomstam die in het midden doorboord werd. Men maakt hierbij gebruik van de lepelboorof pompboortechniek: een techniek die didactisch voorgesteld wordt in het Provinciaal Museum Bulskampveld te Beernem6. Deze volledige, in het midden uitgeholde, boomstammen zijn eerder uitzonderlijk. Het meest 5

X 2004.

6

Esther 1994, 210-211.

11


voorkomende type is een lichte variant op het Tieltse type: namelijk onder­ aan een halve boomstam met een U-vormige doorsnede en bovenaan een platte bovenbedekking. Dit type werd bij archeologisch onderzoek in Oslo/Noorwegen, Rostock/Duitsland, Uelzen/Duitsland en Talinn/Estland vastgesteld. Interessant in Oslo was de vaststelling dat men rond beide helf­ ten berkenschors aangebracht had. In Talinn/Estland was op de bovenbe­ dekking behalve berkenschors ook een leemlaag aangebracht. Beide lagen waren bedoeld als isolatielagen, zodat er zo weinig mogelijk water verloren ging. Van het type dat in Tielt aangetroffen werd, zijn er vergelijkbare voor­ beelden in Greifswald/Duitsland en in Kopenhagen/Denemarken. Uit het vergelijkend onderzoek blijkt ook dat de boomstammen op diverse manieren op mekaar aangesloten kunnen zijn. In Talinn/Estland bleek één uiteinde van de stammen telkens bijgewerkt te zijn, zodat ze in de vol­ gende stam ingeschoven kon worden. De overgangszones waren met tou­ wen en ijzerklemmen extra verstevigd en bestreken met blauwe klei. Deze maatregelen moesten het risico op waterverlies en contaminatie aanzienlijk verkleinen. In Gdansk/Polen waren de houten leidingen met elkaar verbonden d.m.v. loden leidingen in het waterkanaal. Boven deze verbindingselementen waren planken gelegd als bescherming. Door de kleinschaligheid van het archeologisch onderzoek hebben we geen enkel idee hoe de houten leidin­ gen in Tielt met elkaar verbonden zijn. Wat de interpretatie van deze houten leidingen betreft, zijn er in heel wat gevallen duidelijke aanwijzingen dat ze deel uitmaken van een watervoorzieningssysteem: Stralsund/Duitsland, Göttingen/Duitsland, in Hamburg/ Duitsland en Kopenhagen/Denemarken. In Greifswald/Duitsland heeft men vastgesteld dat de houten leidingen openbare waterreservoirs bevoorraadden. Sommige boomstammen in Greifswald blijken wel secundair gebruikt zijn als afvoerkanalen. De houten leidingen in Malmö/Zweden voerden het drinkwater van een waterbekken naar een centraal bassin op de markt en van daaruit naar private en publieke waterputten in het centrum van de stad. De middeleeuwse leidingen die in Kolberg/Polen onderzocht werden, bevoorraadden verschillende houten waterreservoirs langs de hoofdwegen. Het nieuwe postmiddeleeuwse netwerk beperkte zich niet meer tot de hoofdstraten, maar voorzag bijna het volledige stadscentrum van water. In Breslau/Polen heeft men verschillende waterputten onderzocht, waar in de watertonnen een opening voorzien was, die overeenstemt met de diameter van de houten leidingen. Ook in Gdansk/Polen was er geen twijfel moge­ lijk over het verband tussen de boomstammen en de waterputten in het

12


centrum van de stad. Ook de postmiddeleeuwse boomstammen die in Rostock/Duitsland opgegraven zijn, maken zonder twijfel deel uit van het watervoorzieningssysteem van de stad. De houten leidingen lopen immers naar een centraal waterreservoir op de markt, van waaruit andere leidingen naar de afnemers - in hoofdzaak bierbrouwers - vertrokken. De 13deeeuwse leiding daarentegen wordt ge誰nterpreteerd als een afvoerleiding. In Uelzen /Duitsland zorgen de houten leidingen nog steeds voor discussies: voorzien ze de stad van drinkwater of voeren ze het afvalwater uit de stad? De houten leidingen in Oslo/Noorwegen staan eveneens in directe verbin足 ding met houten waterreservoirs. De onderzoekers in Oslo stellen zich ech足 ter de vraag of de leidingen niet oorspronkelijk aangelegd zijn met het oog op het brandgevaar in de stad i.p.v. de drinkwatervoorziening.

Voorbeelden van een stadscentrum met houten waterleidingen langs de hoofdstraten. Boven: Elblag/Polen - 17d"-eeuw (stippellijntjes) - aanduiding van waterputten (stippen en vierkantjes)7 Onder: Talinn/Estland - 15de eeuw of vroeger (stippellijntjes) - aandui足 ding van waterputten (stippen)8 X 2004, 314. X 2004, 411.

13


Lübeck/Duitsland9 ........... ...........

Kolberg/Polen: 17de eeuw10

9

X 2004, 185.

10 X 2004, 367.

14

13Je eeuw begin 14d' eeuw 16dt' eeuw


Greifswald/Duitsland: 14Jl' eeuw"

Talinn/Estland: 15* eeuw12

Hamburg/Duüsland: 18‘“' eeuw13

Oslo/Noorwegen: begin 17* eeuw14

X 2004, 297.

Rostock/Duitsland: 16ie eeuw15

12 X 2004, 412. 13 X 2004, 201. 14 X 2004, 507. 15 X 2004, 228

15


Uelzen/Duitsland: voor de 15‘,e eeuw161 0 2 9 8 7

16 X 2004, 214. 17 X 2004, 500. 18 X 2004, 278. 19 X 2004, 468. 20 X 2004, 324. 21 X 2004, 395.

16


22 X 2004, 412. 23 X 2004, 166. 24 X 2004, 352.

17


W ATERVOORZIENING IN TIELT Indien de houten leidingen moeten gezien worden in het licht van het middeleeuwse watervoorzieningssysteem van Tielt, kan de vraag gesteld worden of er gegevens zijn over één of andere vorm van organisatie. De stadsrekeningen van 1430-1431 vermelden in elk geval aanleg/herstel van tonputten op het Rameplein, de Sint-Jansstraat en de Bruggestraat25. Deze tonputten worden steevast in verband gebracht met het permanente brand­ gevaar in de stad, maar het beschikken over drinkbaar water zal zeker even belangrijk geweest zijn. In de 16* eeuw werden er in het centrum van Tielt ook grote waterreservoirs aangelegd voor tal van ambachtelijke activiteiten26. Deze vijvers werden bevoorraad vanuit de hoger gelegen natuurlijke bronnen op de heuvels van de -nu afgevlakte- Hulst. Op de Grote Hulst lag de Katteput (1556), de Zavelput en de Borreput (1558). Op de Kleine Hulst lag het Roode Vyverken (1554). De Plas (1497), tussen de Hulst en het Stockt, werd eveneens gevoed door een reeks bronnen. Op het huidige Rameplein lag ooit de Raemput (1551), die de wolwevers van water voorzag. In de Ieperstraat bevond zich in de 15de eeuw het Stedevyverken, dat waarschijnlijk vrij vroeg gedempt werd. Aan de Hoogstraat lag de Muelevyver -ook Stedevyver genoemd- en in 1545 werd aan de Kortrijkstraat een tweede Muelevyver gegraven. Uit diverse historische bronnen blijkt dat verschillende vijvers onderling, als­ ook waterputten met vijvers verbonden waren d.m.v. ondergrondse kanalisa­ ties27. De vijver in de Kortrijkstraat was verbonden met die van de Hoogstraat d.m.v. een gracht en later een stenen buis. De waterput op de Markt -reeds vermeld in 1394- werd gevoed via een ondergrondse kanalisatie vanuit de Hoogstraatvijver. De bronnen melden dat deze ondergrondse waterleiding aangelegd werd in 1546 en geregeld vernieuwd moest worden. Een koperen kraan in een metselwerkconstructie regelde het debiet bij de Hoogstraatvijver. Deze kraan en het metselwerk werden ontdekt in de Vijverstraat in 1852. De Hoogstraatvijver werd bevoorraad via ondergrondse kannebuizen van­ uit de bronnen op de Hulst. Kannebuizen zijn grijsbruine gedraaide of handgemaakte cilindervormige buizen met een gemiddelde lengte van 35/40cm. De vorm van de kannebuizen is zeer herkenbaar: het gaat om buizen met één smaller uiteinde en één breder uiteinde. Het brede einde werd over het smallere einde van de volgende buis geschoven, zodat ze per­ fect pasten. Op het verbindingsstuk werd soms leem gesmeerd om te voor­ komen dat het water ging lekken uit de waterleiding. Ostyn 1993, 27. Ostyn 1993, 27. 27

Ostyn 1993, 27.

18


De stadsrekeningen vermelden dat pottenbakker Jacob Hughe in 1448 110 nieuwe handgemaakte buizen leverde om de gebroken exempla­ ren te vervangen28*. Dit wijst erop dat het buizensysteem toen al vrij lang in gebruik was. Deze waterlei­ dingen in kannebuizen zijn in het verleden reeds herhaaldelijk aan het licht gekomen in het centrum van Tielt. Bij de bouw van de schuilplaats op de Markt (1942) maakt jour­ nalist Verbaeys melding van een leiding in kannebuizen (Tielt 05/Sleuf IV). Ook de Roede van Tielt heeft enkele exemplaren van kannebuizen in zijn verzameling. De herkomst van deze kannebuizen is niet helemaal duidelijk; vermoedelijk komen ze uit de Hoogstraat. Bij vergelijkend onderzoek blijkt dat men in Breslau/Polen een evolutie in de vorm van de kannebuizen heeft kunnen vaststellen25. Op de overgang van de Middeleeuwen naar de Nieuwe Tijd (16de eeuw) blijken de kanne­ buizen veel cilindrischer te worden met een opmerkelijke verbreding aan één zijde,om de koppeling makkelijker uit te voeren. Men heeft ook kunnen vaststellen dat de jongste buizen niet meer gedraaid waren, maar handgevormd werden rond een houtkern. Het zou interessant zijn om na te gaan of men deze evolutie ook in Tielt kan vaststellen. Behalve kannebuizen blijken in Tielt ook moerbuizen (loden buizen) deel uit te maken van het infrastructuurnetwerk. De stadsrekeningen vermelden immers dat er in 1716 beslist wordt de ondergrondse verbinding tussen de fontein op de Markt en de moerbuize voor het stadhuis te vernieuwen30. In de vierde proefsleuf (Tielt 05/Sleuf IV) werd een segment van een loden buis aangetroffen. Vermits deze buis zich in de uiterste zuidwestelijke hoek van de proefsleuf bevond, kon het verder vervolg van deze buis niet nage­ gaan worden Interessant is wel dat deze loden buis de muur van de laken­ hal oversnijdt en dus jonger is dan de late 14d715Je eeuw.

Ostyn 1993, 27. Ostyn 1993, 27. 30

Ostyn 1993, 27.

19


SLEU F II Lokalisering: Neermarkt Aan de oostkant van de Markt, op de rijweg langs de parkeerplaatsen voor café Pietje Pek en café De Graanmarkt

De structuren in deze proefsleuf waren zwaar verstoord door de noordzuidverlopende riolering van de Hoogstraat (S8): een rioleringsbuis in gewa­ pend beton met een buitendiameter van ca 80cm. Op deze riolering waren er in de zuidelijke zone twee oostwest-verlopende gres-rioolbuizen (S14, 15) aangesloten. In de betonnen rioleringsbuis bleek er achteraf een opening gemaakt te zijn om er de gres-buizen in te passen. Daarna bleken er op de gres-buizen enkele bakstenen (S16, 17) op elkaar gemetseld te zijn om het gat in de betonnen riolering te dichten. Op één plaats bleek er zelfs bovenop deze bakstenen en de riolering een hoeveelheid bouwzand (S6), stabilisé in de volksmond, gestort te zijn als extra versteviging. In de noor­ delijke zone van de proefsleuf werd op ongeveer 60cm onder het huidig straatniveau een oostwest-verlopende leiding (S20) aangetroffen, vermoe­ delijk een elektriciteitsleiding. Er werd beslist om het gedeelte ten noorden van deze leiding niet op te graven om deze nutsvoorziening, die vermoe­ delijk nog in gebruik was, niet te ondergraven. De meest noordelijke zone van de proefsleuf -l,5m - werd bijgevolg niet opgegraven. Tenslotte moeten we nog vermelden dat we in de noordelijke zone van de proefsleuf ook op een leiding (S13) in eterniet gestoten zijn, op ongeveer l,60m onder het huidig straatniveau, die weliswaar opgegeven bleek te zijn.

20


In de noordelijke zone van de proefsleuf werd op ongeveer 80cm onder het huidige straatniveau een donkerbruine organische verkleuring aangetroffen met heel veel houtskoolspikkels, baksteenfragmentjes, kiezels, bot en opvallend veel minuscule fragmentjes aardewerk (14de eeuw). Zowel uit de coupe door deze verkleuring als uit de tekening van het oostprofiel bleek duidelijk dat we niet met een kuil te maken hebben, maar met een ophogingslaag (O-profiel: laag 10). In grondvlak was deze laag duidelijk door足 sneden door een vrij rechtlijnige verkleuring (S3), gekenmerkt door een heterogene vulling van donkerbruine/grijze/groene zandige klei met vrij veel baksteenbrokjes en hier en daar wat houtskool. Dit spoor (O-profiel: laag 16 en 17) moet ge誰nterpreteerd worden als de aanlegsleuf van de eternietleiding (S13), die hierboven reeds vermeld werd. Er werd beslist om tussen de eternietleiding (S13) en de meest noordelijke gres-buis (S14) een strook van l,25m lang en lm breed langs het oostprofiel volledig met het truweel op te graven. In laag 10 bleek er zich een opmerke足 lijke hoeveelheid minuscule scherfjes te bevinden. Slechts door deze opgravingstechniek toe te passen, was het mogelijk deze scherfjes te recupereren en een vrij goed beeld te krijgen van de datering van alle ophogingslagen. Bovendien was dit de enige zone binnen de proefsleuf die onverstoord was en die ons een inzicht kon geven in de gelaagdheid tot aan de natuurlijke bodem. Deze manier van opgraven liet ons toe vast te stellen dat deze zone in de late 13de/14de eeuw met ongeveer lm opgehoogd is. Een tweede opmer足 kelijke vaststelling is het feit dat er zich net boven de natuurlijke bodem een laag bevindt met vrij veel Romeinse scherven (meer dan 12 scherven).

21


In de zuidelijke zone van de proefsleuf werd op ongeveer 60cm onder het huidige straatniveau een interessante structuur blootgelegd. Het gaat om twee muren (S4, S7) die in verband gebouwd zijn en die de noordoosthoek van een gebouw vormen. Beide muren zijn opgebouwd uit rode bakstenen (25 x 11,5/12/12,5 x 4,5/5cm) en zachte beige kalkmortel. Het metselwerk was echter zwaar verstoord: de structuur was zowel door de betonnen riool van de Hoogstraat (S8j doorsneden als door ĂŠĂŠn van de twee gres-riolen die hierop aansloot (SI5).

22


De korte zijde (S4), 76cm breed, vertoonde aan de binnenkant van het gebouw een erg onregelmatig metselverband. De buitenkant van deze zijde bevond zich in het oostprofiel en kon dus niet onderzocht worden. Omdat de riolering van de Hoogstraat zich zo dicht bij deze muur bevond, was het ook niet mogelijk te peilen naar de totale diepte van de muur. De muur kon ongeveer l,5m blootgelegd worden.

Metselwerk: westzijde

Westzijde: volledige diepte

Wat de lange zijde (S7) betreft, was het wel mogelijk aan de binnenkant van het gebouw de bewaarde hoogte te bepalen. De muur bleek uiteinde­ lijk nog 2,20m hoog te zijn en was meer dan lm ingegraven in de natuur­ lijke bodem. De binnenkant van de lange zijde (S7), 80cm breed, wordt in tegenstelling tot de korte zijde (S4) wel gekenmerkt door een zorgvuldig metselverband: afwisselende lagen van zgn. koppen en strekken. Dit met­ selverband is echter slechts kenmerkend voor de bovenste halve meter, daarna wordt de fundering erg onregelmatig. Van enig verband is onderaan geen sprake meer; bovendien wordt er gewerkt met onvolledige bakstenen. We kunnen hieruit afleiden dat de bovenste halve meter boven de grond zichtbaar was en eigenlijk moet geïnterpreteerd worden als opgaand met­ selwerk in plaats van fundering. Aan de buitenkant van de lange zijde (S7) komen op ongeveer een halve meter twee vertrappingen in baksteen voor. Deze vertrappingen zijn heel typisch voor middeleeuwse funderingen: ze zorgen voor een breder draagvlak en dus voor meer stabiliteit. Opmerkelijk is de breedte en de diepte van de muren, wat erop wijst dat we hier te maken hebben met de fundering van een indrukwekkend gebouw. Zonder twijfel gaat het om een gebouw dat centraal op de Markt gelegen was: de aangetroffen muren lopen immers verder richting belfort. Het

23


gebouw behoorde met andere woorden niet tot de middeleeuwse bewoning aan de oostkant van de Markt. Bovendien is de aangetroffen fundering veel te monumentaal voor een gewoon middeleeuws woonhuis, zeker in een periode waarin gewone huizen nog vaak in vakwerk- en houtbouw opge­ trokken werden. De stadsrekeningen uit de late 14d715de eeuw maken melding van slechts één monumentaal gebouw ten oosten van het belfort: de lakenhal. Uit de oorkonde van 1275 blijkt dat Beatrijs van Brabant aan Tielt het recht ver­ leent om een lakenhal op de Markt te bouwen. Wat het uitzicht van die 13de-eeuwse hal betreft, vermoedt men dat het gebouw nog niet in bak­ steen maar in hout opgetrokken was31. In vergelijking met steden zoals Brugge en leper moet de lakenhal van Tielt ook relatief klein van afmeting geweest zijn: jaarmarkten werden in Tielt immers niet in de lakenhal gehouden. De hal diende enkel als opslagplaats en verkoopruimte: een markthal waar de lakens gekeurd, gemeten en verhandeld werden.

Lakenhal (1616)

Lakenhal (1635)

De hal wordt voor de eerste keer heropgebouwd in 1394, nadat het gebouw in 1383 grotendeels verwoest was door de Gentse “Witte Kaproenen” 32. Uit de beschrijvingen van de aangekochte bouwmaterialen kunnen we afleiden dat de hal in verschillende beuken onderverdeeld was door middel van pij­ lers. In 1452/1453 wordt de hal opnieuw grotendeels vernield door troepen van Filips de Goede en door de Gentenaren. Een jaar later wordt de hal voor een tweede keer volledig heropgebouwd. De stadsrekeningen vermelden dat de hal nu minstens uit twee beuken samengesteld was: een oostelijke beuk (richting huidige Tramstraat) en een zogenaamde westelijke beuk (vermoedelijk richting Nieuwstraat). Het belfort was dus in het midden van

Goussaert 1984-85, 37. Goussaert 1984-85, 38-72.

24


de 15de eeuw aan twee kanten ingesloten door de beuken van de lakenhal. Eind 15de eeuw werd er opnieuw zware schade toegebracht aan de hal, maar verschillende herstellingswerken zorgden ervoor dat het gebouw overeind bleef staan tot het einde van de 16de eeuw. De lakenhal op de eer­ ste tekening van het centrum van Tielt (1616) - opnieuw slechts een ooste­ lijke beuk - is een afbeelding van de derde heropbouw na de beeldenstorm. De vraag met welke fase van lakenhal we hier te maken hebben, is moei­ lijk te beantwoorden. De aanlegsleuf van de muren doorsnijdt laag 10 (0profiel), die op basis van het schervenmateriaal gedateerd wordt in de 14de eeuw. De muren zijn met andere woorden jonger dan de 14de eeuw. Het aardewerk dat in de aanlegsleuf van de muren aangetroffen werd, dateert uit de 14de/15de eeuw. Ook het baksteenformaat, de aard van de mortel en het metselverband suggereren een datering in de late 14de/15de eeuw. De aangetroffen muren kunnen bijgevolg zowel tot de eerste heropbouw (1394) als tot de tweede heropbouw (1454) behoren. Wanneer de lakenhal afgebroken werd, is minder duidelijk: aardewerk uit de laag boven het met­ selwerk dateert zowel uit de 15de,16de als 17de eeuw. Aan de binnenkant van de lakenhal werd een afvalkuil (S11,S12) aange­ troffen, die helaas eveneens doorsneden werd door de riool van de Hoogstraat (S8). Het gaat om een cirkelvormige kuil met een diameter van 75cm en een diepte van 26cm. De vulling van de kuil bestond uit organisch materiaal, grote hoeveelheden blauwe leisteen en baksteen. Binnenin deze donkerbruine verkleuring bevond zich een zwarte organische concentratie. Uit deze context werden vrij veel scherven gerecupereerd, waarvan een groot deel geplakt kon worden. In deze kuil bevonden zich twee grapen (kookpotten) uit de late 13 de/14de eeuw. SLEUF III Lokalisering: Rameplein Aan de zuidkant van het plein, op de parkeerplaatsen voor kunstgalerij De Gryse Verstoring: In de proefsleuf werd slechts één nutsvoorziening aangetroffen: een noordzuid verlopende betonnen riolering (S).

25


Opgravingsresultaten:

De natuurlijke bodem bevindt zich in deze proefsleuf op ongeveer één meter onder het huidig straatniveau. Het Rameplein werd met andere woor­ den veel minder opgehoogd dan de Markt. De moederbodem op het Rameplein blijkt in tegenstelling tot de bodem op de Neer- en Hoogmarkt zuiver zand te zijn. In dit groene zand kon een grote donkerbruine rechthoekige verkleuring vastgesteld worden: ongetwij­ feld hebben we hier te maken met een zandwinningskuil. De volledige afmetingen van deze kuil konden niet vastgesteld worden, vermits de ver­ kleuring zich verder uitstrekte in westelijke richting. De kuil was opgevuld in de 15de/16de eeuw en bevatte behalve laat- en postmiddeleeuws aarde­ werk ook een kleine hoeveelheid Romeins aardewerk. Dergelijke kuilen werden nog tot in de 20ste eeuw gegraven op plaatsen waar het zand bijna aan het oppervlak voorkomt. Zuiver zand was eeuwenlang onmisbaar bij tal van bouwactiviteiten, o.a. bij de aanmaak van kalkmortel.

26


Behalve de zandwinningskuil werd er in de sleuf ook een kuil met bouw­ afval (baksteenfragmenten, kalkmortelbrokken, veldstenen, houtskoolbrokken...) aangetroffen. Het gaat om een kuil met een minimumdiameter van 3,5m en een diepte van 80cm. Deze kuil bleek in drie fasen opnieuw gevuld te zijn: in de 15de/16de eeuw, in de 17de/18de eeuw en in de 18de eeuw. In deze kuil werden opnieuw enkele Romeinse scherven aangetroffen.

Uit de studie van de ophogingslagen blijkt dat menselijke aanwezigheid hier veel later te situeren is dan op de Markt. Uit de onderste lagen konden weliswaar weinig scherven gerecupereerd worden, maar de scherven sug­ gereren pas enige activiteit op de Rame vanaf de 15de eeuw. In het Z- en in het W-profiel van de proefsleuf konden we de aanwezigheid van enkele postmiddeleeuwse paalkuiltjes vaststellen. Twee paalsporen zijn in elk geval ouder dan de 18de eeuw, twee zijn er vermoedelijk iets jonger dan de 18de eeuw. Hoe deze smalle paalsporen te interpreteren zijn is niet duide­ lijk, omdat ze niet in het grondvlak herkend zijn.

Paalsporen in het zuidprofiel

27


Wat weten we over het Rameplein? Aanvankelijk was de Rame een brede strook weiland, die in 1528 in gebruik genomen werd als linnenbleekveld.33 De lakennijverheid kende reeds vanaf de 14de eeuw een sterke terugval en werd geleidelijk vervangen door de productie van lijnwaad voor de linnenindustrie. De naam “ Rame” zou verwijzen naar de houten installaties die gebruikt werden om het textiel te drogen. Op het plan van Lodewijk de Bersacques (1635) is duidelijk te zien dat de Rame in het begin van de 17de eeuw nog steeds geen dui­ delijk afgebakend plein was. Zijn strakke rechthoekige vorm kreeg het Rameplein pas eind 18de eeuw34. In 1789 stemde de gewezen baljuw er immers mee in de Vijverstraat over zijn erf te verbinden met de hout­ markt, die gelegen was in het westen van het Rameplein. Niet alleen de houtmarkt, voorheen in gebruik als veemarkt, maar ook het schuttershof van de SintSebastiaansgilde bevonden zich in Rameplein: 1635 deze zone van het plein. In het oosten bevond zich het erf “de Raeme” , eigendom van de baljuw, waarvan de vijver “ de Raempit” eeuwenlang gebruikt werd bij het bleken van het linnen.

Rameplein: 1789 Ostyn 1993,24. 34

Ostyn 1993,46.

28


IV Lokalisering: Neermarkt Op de rijweg, ten oosten van het huidige belfort Verstoring:

De belangrijkste verstoring van de (post-) middeleeuwse structuren in deze proefsleuf was geen nutsvoorziening, maar wel een ondergrondse schuil­ plaats uit WOII. Dankzij enkele foto’s uit het archief van de Roede van Tielt werd vanaf het begin van dit onderzoek rekening gehouden met de aanwe­ zigheid van een schuilplaats uit de WOU ten oosten van de halletoren. Een foto genomen tijdens de bevrijding van Tielt in september 1944 (archief Roede van Tielt) toont dui­ delijk dat het gaat om een schuil­ plaats met twee bovengrondse betonnen toegangsconstructies. Aanvankelijk namen we aan dat deze twee trappen naar een centra­ le rechthoekige schuilkelder zouden leiden, maar het archeologisch onderzoek leverde andere gegevens o p ...

29


Op een 70-tal cm onder het huidige straatniveau troffen we de bovenplaat (SI) van de schuilplaats aan. Het gaat om een constructie (breedte: l,80cm) in gewapend beton, die over een lengte van ca. 7m in de proefsleuf gevolgd kon worden. In de noordwesthoek van de proefsleuf lag op de dakplaat van de schuil­ plaats een rechthoekige betonnen plaat (SS), die apart aan de dakplaat gegoten was. Deze plaat had een breedte van l,20m en kon over een leng­ te van 2,40m onderzocht worden. Aan de westkant bevond zich onder deze plaat een betonnen buis (S6) met een diameter van ca. 25cm. Uit het onder­ zoek bleek dat deze buis niet tot de originele constructie behoorde, maar er later aan toegevoegd werd (zie verder).

Op één van de hoeken van de bovenplaat bevond zich een gemetselde structuur (SB) met een breedte van 60cm en een onderzochte lengte van l,30m . Deze structuur was aan de buitenkant ingestreken met bitumen en werd afgedekt door vier rechthoekige dekstenen in gewapend beton (S4). Deze dekstenen werden gekenmerkt door de aanwezigheid van een watergeultje. Deze dekstenen behoren niet tot de originele constructie, maar zijn post-WOII. Mogelijk gaat het om de oorspronkelijke dekstenen van de bovengrondse toegangsconstructie.

30


Na verwijdering van de dekstenen bleek de bakstenen constructie onder­ verdeeld te zijn in twee rechthoekige compartimenten, van elkaar geschei­ den door een bakstenen muurtje. Het eerste compartiment was 47cm lang, was volledig gecementeerd aan de binnenkant en had op een diepte van 31cm een platte bodem. Het tweede compartiment was 26cm lang, was eveneens gecementeerd aan de binnenkant, maar had geen bodem. Dit laatste compartimentje was één van de twee verluchtingsgaten van de schuilplaats, die ook aan de binnenkant zichtbaar waren (zie verder).

31


Ervan uitgaande dat één van de twee toegangstrappen zich onder de recht­ hoekige betonnen plaat S5 bevond, werd besloten om deze te verwijderen. De schuilplaats bleek tot aan het pla­ fond gevuld te zijn met water.Met behulp van de technische dienst van de Stad Tielt werd uiteindelijk meer dan 100 000 liter water weggepompt. Vermoed wordt dat het regenwater sinds het einde van WOII van de hallentoren naar de schuilplaats geleid wordt via de eerder beschreven beton­ nen buis S6. Bij een te grote toevloed van water bleek er een overloopsysteem naar de riolering voorzien te zijn, die zich net achter de schuil­ plaats bevindt. Uit archiefonderzoek blijkt dat de schuilplaats na de oorlog doelbewust met water gevuld werd: reeds in 1945 gaf het CommissariaatGeneraal voor de Passieve Luchtverdediging de toestemming aan de Stad Tielt om de schuilplaatsen in gebruik te nemen als cisternen voor de stede­ lijke brandweerkorpsen35. De verwijderde plaat S5 bleek niet de toegangstrap af te dekken, maar wel de ruimte onder de toegangstrap. De eigen­ lijke toegangstrap bleek zich net buiten de op te graven sleuf te bevinden: slechts twee treden bevonden zich binnen de grenzen van de proefsleuf. In overleg met de Stad Tielt werd beslist om de proefsleuf plaatselijk naar het westen uit de breiden en deze trap als­ nog op te graven. Dit enerzijds om zo een vollediger beeld te krijgen van de constructie: de schuilplaats wordt immers gekenmerkt door een perfect symmetrisch grondplan. Een ander belangrijk argument was het feit dat de bezoekers de schuilplaats langs de originele betonnen trap op een veilige manier zouden kunnen bezoeken tijdens de rondleidingen! De noordelijke toegangstrap is een betonnen constructie met een lengte van 6,15m en een breedte van l,20m , bestaande uit 13 treden (breedte: 28cm; hoogte: 16/17cm). Modern Archief Tielt E2.2336.

32


Onderaan de trap bevindt zich een vier足 kant pompputje, zodat het water bij infiltratie makkelijk weggepompt kan worden uit de schuilplaats. Het putje is bovenaan 48cm breed en heeft op een diepte van 4cm aan weerszijden een versmalling van 3cm, zodat er op het putje een deksel gelegd kan worden. De volledige diepte van het pompputje bedraagt 54cm. De binnenkant van het pompputje wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van bitume. Op het niveau van het pompputje bedraagt de hoogte tot het plafond ca. l,80m ; de dikte van het plafond bedraagt 32cm. Beide toegangstrappen bleken volledig dichtgemet足 seld te zijn; het metselwerk bleek zelfs op drie ver足 schillenen niveaus extra verstevigd te zijn met mas足 sieve metalen staven. Ook dit moet beschouwd worden als een post-WOU aanpassing. Zoals eerder vermeld kreeg de Stad Tielt in 1945 de toestemming van de Commissaris-Generaal voor de Passieve Luchtbescherming om de schuilplaats te gebruiken als cisterne. In een document gericht aan het College van Burgemeester en Schepenen stelt de Commissaris-Generaal als voorwaarde dat het stadsbestuur op eigen kosten de ingangen moest verzegelen36. Aan de kant van de noordelijke toegangstrap werd dit metselwerk door de technische dienst van de Stad Tielt verwijderd, zodat het publiek de schuilplaats zou kunnen bezoeken, tijdens de archeologische rondleidingen.

Modern Archief Tielt E2.2336.

33


De gang zelf is bijna 20m lang: bijna 13m bevindt zich buiten de proefsleuf, op een 70-tal cm onder het huidige straatniveau. De muren van de gang zijn ca 80cm dik; de breedte van de gang bedraagt l,40m . Zwarte horizon­ tale lijntjes en ijzeren bevestigingselementen (om de 50cm) op de beide wanden wijzen erop dat er langs weerszijden zitbankjes moeten gestaan hebben over de volledige lengte van de schuil­ plaats. Deze zitbankjes, op 44cm van de grond, zullen vermoedelijk verwijderd zijn toen men besliste de schuilplaats te gebruiken als cisterne. Langs weerszijden van de schuilplaats bevindt er zich onder de betonnen trap een rechthoekig trapkamertje met een lengte van 2m en een diep­ te van ca. lm . Twee parallelle verticale lijntjes langs weerszijden van de deuropening alsook de scharniergaten wijzen erop dat er oorspronkelijk houten deuren met een breedte van 75cm in de deuropeningen moeten gezeten hebben.

Een andere parallelle constructie was het voorkomen van een betonnen rechthoekige structuur (60x37x1/1,5cm) op de vloer, op ongeveer een halve meter van de beide toegangen tot de schuilplaats. Bovenop deze structuren kwamen twee dwarse houten latjes voor. De functie van deze structuren is voorlopig nog onbekend. Opmerkelijk is het feit dat de betonnen plint ter hoogte van deze structuren onderbroken is.

34


a

Ongeveer in het midden van de schuilplaats bevinden zich twee vierkante verluchtingsgaten. Het gaat om vrij kleine openingen: slechts 15cm op 15cm. Van slechts ĂŠĂŠn verluchtingsgat kon de structuur bovengronds -bovenop de dakplaatonderzocht worden (zie boven).

Verder moet nog de aanwezigheid van een metalen noodtrap vermeld worden. Van deze trap waren nog 8 sporten (breedte: 30cm) bewaard op een afstand van 10cm van de muur. De bovenkant van deze trap bleek afgedekt te zijn met houten planken.

In de schuilplaats was er ook een uitgebreid verlichtingssysteem: aan de beide ingangen zijn de sporen van een rechthoekige lichtschakelaar (8xl2cm) nog duidelijk zichtbaar. Op het plafond geven blauwe lijntjes het verloop van de elektrische leidingen aan en op een vijftal locaties ook de lokalisatie van gloeilampen (blauwe cirkels met twee hechtingspunten in het midden). Er was met andere woorden voldoende verlichting voorzien wanneer mensen er moesten schuilen. Hoe deze verlichting van elektriciteit voorzien werd, is op dit ogenblik niet duidelijk. Mogelijk werkte men met een generator, die ofwel in ofwel buiten de schuilplaats opgesteld was. Of de gang ook effectief als schuilplaats gebruikt is, is niet zeker: volgens sommigen zijn er na 1942 geen zware bombardementen meer geweest op Tielt en was er dus geen reden meer om te gaan schuilen.

lokalisatie gloeilamp

lichtschakelaar

35


Zoals eerder vermeld bevindt het grootste deel van de schuilplaats zich bui­ ten de proefsleuf, onder het huidige straatniveau. Om de mensen een idee te geven van het grondplan, werd het verloop van de schuilplaats met behulp van de topograaf van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed op de straat gevisualiseerd tijdens de opgravingen. Zo werd onder andere de locatie van de tweede toegangstrap op de straat weergegeven. Of deze trap nog even intact is als de opgegraven trap is niet zeker: op een foto uit 1944 (archief Roede van Tielt) is immers duidelijk te zien dat de twee­ de toegang zwaar beschadigd is. Dit is een vraag die wellicht niet beant­ woord zal worden, want aan de binnenkant is deze trapruimte dichtgemet­ seld en kan om veiligheidsredenen niet opengebroken worden. Uit een eerste archiefonderzoek blijkt dat de schuilplaats gebouwd werd door de Tieltse aannemer Edgard Lievens (1901-1997) in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid (Dienst Passieve Luchtverdediging)37. De werken werden gestart in juni 1942 en waren beëindigd in oktober 1942. Met de bouw van deze schuilplaats was aanne­ mer Lievens niet aan zijn proefstuk toe. Eind 1941 was hij al verantwoor­ delijk voor de bouw van een schuilplaats op het Stationsplein. Deze con­ structie bevond zich recht tegenover de ingang van garage Terminus ter hoogte van de publieke weegschaal (bascule) van G. Dejonckheere (Grand Café de la Gare). In dezelfde periode werd ook op het Rameplein een schuilplaats gebouwd. Deze constructie bevond zich aan de noordzijde van het plein, op 90m van de dienstingang van het postgebouw. Sommigen plaatsen deze constructie recht tegenover de poort van de vroegere wasserij. Uit het archiefonderzoek blijkt dat deze schuilplaats erg te lijden had van het grondwater en al vrij snel in onbruikbare toestand raakte.

Een derde schuilplaats werd in mei 1942 gebouwd op de koer van de oude gemeenteschool, vroeger gesitueerd op de Lakenmarkt. Ook deze construc­ tie bevond zich in 1945 in slechte staat door de aanwezigheid van grond­ water. Deze schuilplaats blijkt reeds gedeeltelijk vernield te zijn door nuts­ voorzieningen. Wim Martens stelde ons enkele foto’s ter beschikking uit 1942, waarop te zien is hoe men op deze verschillende locaties in het centrum van Tielt een schuilplaats bouwt in gewapend beton.

37 Archief Verbaeys, Doos 8.

36


37


Het Rameplein

Lakenmarkt Uit het archeologisch onderzoek bleek duidelijk dat deze weliswaar spectaculaire structuur ook een keer­ zijde had: zowel de middeleeuwse als de postmiddeleeuwse structuren waren in 1942 totaal vernield. In het archief van de Roede van Tielt werd evenwel een document teruggevon­ den waarin journalist André Verbaeys een aantal archeologische vondsten beschrijft, die bij de bouw van de schuilplaats aan het licht kwamen 38. Een week na de start van de werken stootte men volgens het verslag op muren van 2m hoog en l,05m breed. De muren werden in 1942 in verband gebracht met het schepenhuis, maar de breedte van de muren lijkt volgens ons eerder in de richting van de lakenhal te wijzen. Meer details over de bakstenen of de bouwwijze van deze muren waren jammer genoeg niet opgenomen in het verslag. Er wordt ook melding gemaakt van een overwelfde gang, toegelegd met planken, en een waterleiding in zgn. kannebuizen: handgemaakte grijsbruine buizen 38 Archief Verbaeys, Doos 8.

38


met een lengte van 35/40 cm, die per­ fect in mekaar pasten (zie sleuf I). Tenslotte vermeldt de journalist nog de vondst van vier koperen muntstukken: één munt uit het begin van de 15de eeuw en drie uit de 16de eeuw. Opmerkelijk is de schets die André Verbaeys in 1942 van deze schuilplaats maakte: op deze tekening is er een ondergrondse verbinding getekend tussen de onderzochte gang en de halletoren, via twee aparte gangen. Van deze twee constructies hebben we echter geen sporen aangetroffen. Opgravingsresultaten : 1. Schepenhuis Behalve de schuilplaats werden tijdens het archeologisch onderzoek ook vijf bakstenen muren blootgelegd, waarvan er vier tot dezelfde constructie behoren (S9/S11, S10, S12, S13). Drie muren zijn in verband gebouwd met elkaar: S9/S11, S10, S12. Het gaat om twee oostwest verlopende muren (S10, S12) en één noordzuid verlopende muur (S9/S11). Zowel S9 als S10 zijn ver­ stoord door de aanlegsleuf van de schuilplaats (S2). De vierde muur (SI3) is een smalle oostwest verlopende structuur: slechts één baksteen breed. Omdat deze “ muur” dezelfde bouwtechnische kenmerken vertoont als S9/S11, S10 en S12, moet S13 gelijktijdig zijn met deze muren en dus tot dezelfde constructie behoren.

39


Deze muren zijn opgebouwd uit paarsrode bakstenen (22/23x10,5x5cm), in regelmatig metselverband, en een harde witte kalkmortel. De muren zijn ook allemaal even breed: ca. 50cm. Het opgaand metselwerk bleek gemiddeld nog zo ’n 75cm bewaard te zijn. Aan de binnenkant bleek dit metselwerk overal bestreken te zijn met een witbeige kalklaag (0,5/lcm dik). Op sommige plaatsen was op deze kalklaag nog een flinterdun grijs laagje waar te nemen. De grens van deze beplakking bevond zich zo’n 30/35cm boven de vertrapping van de fundering. Deze vertrapping was zo’n 8tal cm breed; de fundering ca. 80cm diep. Zowel het baksteenformaat als de aard van de mortel wijzen erop dat deze constructie dateert uit de postmiddeleeuwse periode en in verband gebracht moet worden met het schepenhuis. Tijdens de 17de eeuw waren de stede­ lijke diensten verplaatst van de westelijke naar de oostelijke beuk van de lakenhal. De benaming “ lakenhal” raakte in onbruik en werd vervangen door “het schepenhuis” of “ het stadhuis”39 .

In 1777 werden er op het gelijkvloers van het schepenhuis zes identieke gevangeniscellen ingericht: twee parallelle rijen van drie kleine kamers (6 >/3 op 8 voet) zonder vensters, met aan de noord- en de zuidkant een lange smalle gang40. De cellen hadden een deur, die uitzag op één van deze twee gangen. De vloer van de cellen en de gangen was volgens de archief­ bronnen gelegd in “bruine careelstenen”. Op het gelijkvloers bevonden zich verder ook de woning van de cipier, een kleine kelder en twee toiletten (één voor de cipier en één voor de gevangenen). In 1795, onder Franse bezet­ ting, werd de gevangenis afgeschaft en volgens sommigen ingericht als her­ berg. Eind 19de eeuw (1875-1880) viel de beslissing om een nieuw stadhuis te bouwen -het huidige stadhuis- en werd het vervallen schepenhuis afgebroken. Goussaert 1984-85, 72. 40 Goussaert 1984-85,84-87.

40


Aan de noordkant van de sleuf zijn de postmiddeleeuwse muren groten­ deels afgebroken voor de bouw van de schuilplaats. Ondanks deze aan­ zienlijke verstoring zijn wel nog de aanzetten van twee rechthoekige ruim­ tes zichtbaar tussen S9 en S10. Tussen S10, SU en S12 vinden we eveneens twee kleine rechthoekige ruimtes (lengte: 2,25m). De breedte van deze vier ruimtes kon niet vastgesteld worden, vermits deze ruimtes zich aan beide zijden verder uitstrekken buiten de proefsleuf. In de onderzochte ruimtes kon geen “careelstenen” vloer vastgesteld worden, maar wel een soort stabilisatielaag: een zeer compacte laag, gekenmerkt door de aanwe­ zigheid van baksteengruis, houtskool, witte kalkmortelbrokjes en groene zandvlekjes (S7, S8, S15, S21). Deze stabilisatielaag bevond zich op een lOtal cm boven de vertrapping van de fundering. De vaststelling dat er oorspronkelijk twee parallelle rijen van kleine recht­ hoekige kamers waren, alsook de breedte van de kamers lijkt overeen te komen met het bewaarde grondplan en de beschrijving van de gevangenis­ cellen. Aan de zuidkant komen de twee “cellen” bovendien uit op een smalle ruimte (breedte: lm ), wat opnieuw overeenstemt met de beschrijving van de gang aan de zuid­ kant van de cellen. In deze ruimte tus­ sen muur S12 en muur S13 werd opnieuw de aanwezigheid van een stabi­ lisatielaag vastgesteld. Zowel de zuidkant van muur S12 als de noordkant van muur S13 waren bestreken met een witte kalklaag. Interessant is de vaststelling dat men voor de bouw van het schepenhuis de zuidelijke muur van de lakenhal hergebruikt en aangepast heeft (zie verder). Boven de stabilisatielagen in de cellen en in de gang bevond zich 60 tot 70cm puin: bij de afbraak van het schepenhuis heeft men de muren uitge­ broken tot op het vloerniveau. Een groot deel van dit bouwpuin werd gere­ cupereerd om de tussenliggende ruimtes te nivelleren. Behalve een grote hoeveelheid losse bakstenen, bevonden zich in deze vulling ook enkele grote muursegmenten (SI6). Ook in het oost-en westprofiel is deze laag met bouwpuin duidelijk zichtbaar.

41


Westprofiel

Oostprofiel

We kunnen besluiten dat er geen enkele twijfel bestaat over de interpreta­ tie van deze postmiddeleeuwse muren. Vier van de vijf aangetroffen muren in de proefsleuf kunnen gerelateerd worden met het schepenhuis. Omdat we het schepenhuis (nog) niet konden inpassen in de huidige kadasterkaart, is de exacte lokalisering van de aangetroffen muren voorlopig nog een probleem- er zijn twee mogelijkheden. Mogelijkheid 1

42


Mogelijkheid 2 2. Lakenhal De muur die zich aan het zuidelijk uiteinde van de proefsleuf bevindt, behoort in tegenstelling tot de andere muren niet tot het schepenhuis. Zowel het baksteenformaat (25x12x5,5cm), het metselverband als de aard van de mortel wijzen erop dat deze muur deel uitmaakt van de oude laken足 hal (late 14de/15de eeuw). De bewaarde hoogte van het opgaand metsel足 werk bedroeg 26cm (vier baksteenlagen); de diepte van de fundering 135cm. De fundering bestond bovenaan uit vijf vertrappingen, gekenmerkt door een regelmatig metselverband. Daarna werd de fundering erg onregel足 matig: van enig verband was geen sprake meer. Deze onderste funderingslaag, bestaande uit onvolledige bakstenen, bleek bestreken te zijn met een dikke laag kalkmortel. Opnieuw wijst de aard van de funde足 ring erop dat de lakenhal een indrukwekkend gebouw was: de fundering was bijna 80cm ingegraven in de natuurlijke bodem.

Afgegraven niveau

Muur S14: lakenhal

43


Muur S14: volledige diepte Een interessante vaststelling was het feit dat men de zuidelijke muur van de lakenhal aangepast heeft, zodat de gang langs de cellen - in de fase van het schepenhuis - voldoende breed was. Enkele gegevens staven deze the­ orie. Vooreerst bedraagt de bewaarde breedte van de muur S14 hier slechts 55cm. De twee muren van de lakenhal die we eerder onderzocht hebben (proefsleuf II) hadden een breedte van 80cm. Men heeft met andere woor­ den ongeveer 30cm van het noordelijke gedeelte van S14 verwijderd. Aan de zuidelijke kant van S14 zijn er zeker geen aanpassingen gebeurd, want de vertrappingen zijn nog origineel.

Na het bijna halveren van muur S14 heeft men er één “ moderne” paarsro­ de baksteen (SI3) tegen geplaatst, zodat het metselwerk overeenstemde met de andere muren van het schepenhuis. Bij het plaatselijk wegkappen van S13 was duidelijk te zien dat muur S14 uitgebroken was. Aan de noor­ delijke vertrapping van S14 heeft men niet geraakt, omdat het vloerniveau van de gang hoger lag.

44


3. Paalkuil Ten zuiden van muur S14, in de laag onder de brandlaag, stelden we de aanwezigheid van een paalkuil vast. Het gaat om een vrij rechthoekig spoor (20x20cm) met een cirkelvormige uitstulping aan de noordkant. Het scherp afgelijnde spoor werd geken­ merkt door de aanwezigheid van houtskool, verbrande baksteenbrokjes en beige zandvlekjes. De kern van dit spoor (breedte: 13cm) had een lichtbruine vulling met vrij veel bak­ steenspikkels. Uit de dwarsdoorsnede bleek dat dit paalspoor 30cm diep was. Bij het couperen werd één laatmiddeleeuwse scherf gerecupereerd. De vondst van een paalspoor aan de buitenkant van de lakenhal stelt ons voorlopig nog voor een probleem: bewijs van een oudere houten lakenhal of eerder van een houten stelling om de bakstenen muur te kunnen optrek­ ken? De afmetingen van deze paalkuil lijken te bescheiden om geassocieerd te worden met een houten voorloper van de lakenhal. Het is echter onmo­ gelijk om verregaande conclusies te trekken op basis van slechts één paalkuil. De historische bronnen plaatsen een houten voorganger van de lakenhal steevast in de 13de eeuw. Op dit ogenblik zijn er ech­ ter te weinig gegevens om deze paalkuil heel nauwkeurig te date­ ren. De scherf in de vulling van de paalkuil laat geen nauwere datering dan laat-middeleeuws toe. De relatieve chronologie van de ophogingslagen geeft ons iets meer informatie: deze paalkuil is in elk geval ouder dan de 2de helft 13de eeuw/lste helft 14de eeuw.

45


4. Loden leiding Muur S14 is in het westen doorsneden door een smalle bakstenen con­ structie (S17): deze constructie is met andere woorden jonger dan de laken­ hal. Op basis van het baksteenformaat (19x9x6cm) kan zonder twijfel gesteld worden dat de paarsrode bakstenen uit de postmiddeleeuwse peri­ ode dateren. Deze bakstenen bleken als bescherming bovenop een loden leiding gelegd te zijn. Of de bakstenen en de loden leiding uit dezelfde peri­ ode dateren kon niet vastgesteld worden. Vermits de loden buis zich in de uiterste zuidwestelijke hoek van de proefsleuf bevond, kon het verder ver­ volg van deze buis niet nagegaan worden We moeten ons de vraag stellen of deze loden buis deel uitmaakt van het zgn. moerbuizensysteem. Uit de Tieltse stadsrekeningen blijkt dat moerbuizen wel degelijk gebruikt zijn als onderdeel van het watervoorzieningssysteem. De stadsrekeningen vermelden bijvoorbeeld dat er in 1716 beslist wordt de ondergrondse verbinding tussen de fontein op de Markt en de moerbuize voor het stadhuis te vernieuwen41.

Vergelijkend onderzoek: moerbuizensysteem in Brugge Tijdens het archeologisch onderzoek in de Verversdijk (Brugge) kwam eveneens een segment van een moerbuis aan het licht. De stad Brugge was al in de 13de eeuw uitgerust met een moerbuizensysteem. Meer info: www.raakvlak.be/nieuwsbrief archief/ Verversdijk 10: Een middeleeuws waterleidingssysteem

Verversdijk:moerbuis

Verversdijk: aansluiting op fontein

Ostyn 1993,61.

46


5. Brandlaag Tenslotte moeten we nog de aanwezigheid van een brandlaag ten zuiden van muur S14 vermelden. Het gaat om een laag gekenmerkt door de aan­ wezigheid van een grote hoeveelheid houtskoolvlekken en verbrande bak­ steen. In deze laag kon geen aardewerk gerecupereerd worden. Op basis van relatieve chronologie van de ophogingslagen kunnen we wel met zeker­ heid zeggen dat deze brandlaag ouder is dan de 2de helft 13de eeuw/lste helft 14de eeuw. 6. Ophogingslagen Slechts het meest zuidelijke uiteinde van de proefsleuf (slechts 70cm) bleek onverstoord te zijn en kwam in aanmerking voor een beperkte stratigrafische studie. Uit dit onderzoek kon de vaststelling die reeds eerder in proef­ sleuf II gedaan was, bevestigd worden: deze zone werd in de late 13de/14de eeuw met meer dan lm opgehoogd. Een tweede interessante vaststelling was het feit dat er zich net boven de moederbodem een laag bevond, waar­ in bijna uitsluitend Romeinse scherven -een tiental- gevonden zijn. Het feit dat we deze vaststelling ook al eerder in proefsleuf II gedaan hebben, dwingt ons de vraag te stellen of we hier wel degelijk met verplaatst mate­ riaal te maken hebben. Door de kleinschaligheid van het onderzoek is het op dit ogenblik onmogelijk om verregaande conclusies te trekken. Maar het is niet onmogelijk dat er zich op de Markt net boven de moederbodem een Romeinse laag bevindt. In proefsleuf II bevindt deze laag zich op ca. l,80m onder het huidige straatniveau; in proefsleuf IV op ca. l,30m . In proefsleuf IV bleek bovendien in de natuurlijke bodem een kuil ingegraven te zijn, die eveneens bijna uitsluitend Romeinse scherven bevatte. Deze kuil kon spijtig genoeg niet volledig onder­ zocht worden, omdat ze verstoord was door de aanlegsleuf van de schuil­ plaats. Het gaat om een donkergrijze vergraving met een diepte van 80cm.

47


BESLUIT 1. Proefsleuf I Omdat we slechts een segment van het waterleidingssysteem opgegraven hebben, zijn er op dit ogenblik meer vragen dan antwoorden. Hebben we te maken met een watertoevoer- of eerder een waterafvoersysteem? Uit het vergelijkend onderzoek blijkt dat de meeste leidingen in verband te bren­ gen zijn met de watervoorziening van de stad. Uit de stadsrekeningen blijkt dat Tielt reeds in de late Middeleeuwen over een uitgebreid netwerk van tonputten beschikte, waardoor de link met het watervoorzieningsnet aan­ nemelijk wordt. De bronnen vermelden eveneens het gebruik van kannebuizen als onderdelen van laatmiddeleeuwse waterleidingen. Of ook de moerbuizen reeds vanaf de late Middeleeuwen in gebruik waren in Tielt, is niet uit de bronnen op te maken. Vergelijkbaar met de kanne-en moerbui­ zen zouden de houten leidingen perfect passen binnen dit infrastructuurnetwerk in het centrum van Tielt. Houten leidingen zijn immers veel goed­ koper dan leidingen uit aardewerk en lood, ondanks de grotere kans op onderhouds- en herstellingswerken. Behalve wat de interpretatie betreft, blijven nog vele andere vragen onbe­ antwoord. Hoe zijn de verschillende boomstammen met elkaar verbonden? Vanwaar komen de leidingen en waar gaan ze naartoe? Bestaan er verbin­ dingen met middeleeuwse waterputten of -reservoirs? Zijn er aanwijzingen dat de houten leidingen aangelegd zijn in oudere stadsgrachten? 2. Proefsleuf II en IV Zowel muur S14 uit proefsleuf IV als de muren uit proefsleuf II, behoren zonder enige twijfel tot hetzelfde gebouw. In proefsleuf IV werd de zuide­ lijke muur van de lakenhal gedeeltelijk blootgelegd, terwijl in proefsleuf II een deel van de noordelijke muur en de noordoostelijke hoek onderzocht is. Op basis van deze gegevens hebben we een idee van de volledige opper­ vlakte van het gebouw en kan ook de locatie van de zuidoostelijke hoek aangegeven worden. Interessant is het feit dat zowel de breedte van de muren, de aard van de fundering als de gereconstrueerde afmetingen van het gebouw erop wijzen dat de lakenhal in de late 14de/15de eeuw een monumentaal gebouw moet geweest zijn. Deze vaststelling was enigszins verrassend. Uit de historische bronnen blijkt immers dat de Tieltse lakenproductie de doodsteek kreeg rond het einde van de 14de eeuw. Uit het archeologisch onderzoek echter blijkt dat de aangetroffen muren ofwel behoren tot de fase van de eerste

48


heropbouw (1394) ofwel tot de tweede heropbouw (1454). De lakenhal heeft met andere woorden zijn monumentaliteit behouden in een econo­ misch minder gunstige periode. Of behield de lakenhal zijn belang toen Tielt vanaf de 14de eeuw bevoorradingscentrum werd voor de linnenweve­ rij in het Mandelgebied?

Interessant is de vaststelling dat het schepenhuis zicli exact op dezelfde plaats als de onderzochte lakenhal bevindt: zowel bij mogelijkheid 1 als bij mogelijkheid 2 (zie boven) bevinden de buitenmuren van het schepenhuis zich precies op de plaats van de gereconstrueerde muren van de lakenhal. Deze vaststelling is interessant omdat het schepenhuis een verbouwing is van de lakenhal, zoals ze afgebeeld is op de kaarten van 1616 en 1635 (derde heropbouw). De funderingen van de lakenhal - late 14de/15de eeuw - waren zo monu­ mentaal, dat ze behouden bleven bij alle latere bouwfasen tot in de 19de eeuw. Deze vaststelling is niet zo verrassend: bij brand of verwoesting door militair geweld werd slechts het opgaand metselwerk verwoest. Bij de her­ opbouw van de lakenhal, ging men opnieuw gebruik maken van de onaan­ getaste grondvesten. De lokalisatie van de noord- en de zuidmuur bleven dan ook steeds ongewijzigd. Alleen de oostelijke buitenmuur is in de loop der tijd verschoven, wellicht omwille van economische redenen. De bui­ tenmuur van het schepenhuis bevindt zich op een vrij grote afstand van de buitenmuur van de onderzochte lakenhal. Het postmiddeleeuwse schepen­ huis besloeg nog slechts de helft van de oppervlakte van de laatmidde­ leeuwse lakenhal.

49


Uit het grondplan blijkt hoe zwaar de schuilplaats uit WOU zowel de laken­ hal als het schepenhuis verstoord heeft. Deze verstoring betreft niet alleen de constructie zelf, maar ook de aanlegsleuf rondom de schuilplaats (minstens 50cm). Dit betekent echter niet dat er zich geen afvalcontexten, waterputten, beerputten in de lakenhal kunnen bevinden. De vondst van een - weliswaar verstoorde - afvalcontext met 13de/14de-eeuws aardewerk in de noordoosthoek van de lakenhal bewijst het tegendeel. Wat het schepenhuis betreft, is de kans erg groot dat de schuilplaats behal­ ve de noordelijk gelegen cellen ook het noordoostelijk gelegen toilet voor de gevangenen verstoord heeft. De kans op onverstoorde contexten is voor­ al groot in de ruimte tussen het huidige belfort en proefsleuf IV. Hier bevin­ den zich de meest westelijk gelegen cellen, de woning van de cipier, een kleine kelder en het toilet/beerput van de cipier. Wat de Romeinse scherven betreft, moet er een onderscheid gemaakt wor­ den tussen de vondsten van de Hoogmarkt en het Rameplein enerzijds en de vondsten van de Neermarkt anderzijds. De Romeinse scherven die op de Hoogmarkt en het Rameplein aangetroffen zijn, moeten beschouwd worden als verplaatst materiaal. Deze scherven bevonden zich immers in vermeng­ de lagen. Toch zijn deze scherven niet zonder betekenis: ze wijzen in elk geval op Romeinse aanwezigheid in de onmiddellijke nabijheid van het cen­ trum. De Romeinse scherven in Proefsleuf II en IV daarentegen bevinden zich mogelijk wel in een oorspronkelijke Romeinse laag. In deze lagen wer­ den immers uitsluitend Romeinse scherven aangetroffen.

3. Proefsleuf III Het archeologisch onderzoek heeft de gegevens uit de historische bronnen volledig bevestigd en zelfs aangevuld. Menselijke aanwezigheid kon hier pas vrij laat, vanaf de 15de/16de eeuw, vastgesteld worden. Uit het onder­ zoek bleek echter ook dat het Rameplein in de late Middeleeuwen een andere functie had voor het in gebruik genomen is als linnenbleekveld: de Rame werd gebruikt voor lokale zandwinning. Eveneens interessant waren de vondsten van enkele postmiddeleeuwse paalkuilen.

50


BIBLIOGRAFIE

ESTHER J.P. 1994, Arthur Vandendorpe: restaureren, renoveren, Brugge. GOUSSAERT R. 1984-85, Het belfort, de lakenhal en de schepenkamer van Tielt, proefschrift voorgelegd tot het behalen van de graad van licentiaat aan de rijksuniversiteit Gent, Gent. Ostyn R., 1993, Tielt. Historische Stedenatlas van België, Gemeentekrediet, Brussel. Ostyn R ., 2004, Lübecker Kolloquium zur Stadtarchaologie im Hanseraum IV. Die Infrastruktur, Lübeck. VANDEPITTE P. 1985, Tielt, Tielt. Archief Modern archief Tielt, E2. Wereldoorlog II. Beschermingsmaatregelen tegen oorlogsgevaren. 2336. Schuilplaatsen, -grachten en -kelders, 1941-1946. Archief Roede van Tielt, Archief Verbaeys, doos 8: Schuilplaats op de Markt.

51


DANKW OORD

Tenslotte wil ik nog het College van Burgemeester en Schepenen, en in het bijzonder Stadssecretaris Dirk Verbeke, bedanken omdat ze deze opgravingscampagne mogelijk gemaakt hebben. Het archeologisch project werd een succes, vooral dankzij de enthousiaste medewerking van de Technische Dienst. Zowel Schepen Mare Seynaeve als Henk Pille, Franky Deblauwe en zijn medewerkers stonden op elk moment van de dag klaar met raad en daad. Ook kraanman Daniël Rebry, elektricien Joel Spiessens en stadsdruk­ ker Ignace Maes wil ik apart vermelden. Katrien Cornette tenslotte van de Dienst Info-Toerisme wil ik van harte bedanken voor het publiceren van de nieuwsbrieven op het Internet en in het Stadsmagazine. Dankzij Wim Martens beschikten we over foto’s uit 1942, waarop de bouw van de schuil­ plaats te zien was. Mare Dewilde, Franky Wyffels en Johan Van Laecke van het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed moet ik bedanken voor hun hulp op het terrein. En last but not least wil ik de mensen van de Roede van Tielt bedanken, in het bijzonder Philippe De Gryse en Ronny Ostyn, voor alle informatie die ze mij bezorgd hebben.

52


Uitvaartcentrum

DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies - Funérarium Stationstraat 103 - Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27

A D V E R T E N T IE R U IM T E TE H U U R 051 40 18 38

32

>4RGENTK uw a p p e ltje voor d e dorst

ADVERTENTIERUIMTE TE HUUR

A T e K a b vb a

Tanghe Kris 0 5 1 40 18 38

Ieperstraat 8 • Tielt Vinktstraat 5 • Aarsele


b v b a D r u k k e r ij D e s m e t - D h o n d t , W a k k e n


x A t/ \

Jlg* È 5 y ^/ !

1

! \ JU=

r j

u

ƒ

mstatöoek

y ' ' a 1i s y ” ! y

^

X 'X . X x;^c % * X| * i

+*

/ - 'i

ZooferdvuBe,

'alejho, 'Ratelintj

StraeteA

ua/ues fc/uimer,f

eld/ioek

toeJuïooni oouQcatn)

A e r zee

G rootQ t C^aeraout

3 fa ri.e e / .

„ (T . ( t

. A l s 00

W a e k e n lv ^

IxJCapfèere/briti///e

Ozrurbruyqe

d e .A b e f/e ;

\

i t ■■ ÿA A æ

Yr

*'

V

^ 0 A

i/sieitwenhime

te

x

|T | f

Xx

ü \

7

f 'den A A ra/iHAe/;

De Roede van Tf Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 37ste jaargang, n r . i - a p ril- mei - juni 2006 Afçjiftekantoor 8700 T ie lt

Js/

1


fl fl dkëwê&ümi SUPERMARKT

P B m e ib lo e m " • ......................

Kortrijkstraat 56 8700 Tielt Tel. 051 40 1 1 76

K a s te e ls tr a a t 1 4 9 8 7 0 0 T IE L T

T e l. 0 5 1 4 0 1 8 2 3 F a x 0 5 1 4 0 51 9 3

w w w

.d

e m e ib l o e m

.b

e

BOEKHOUDING FISCALITEIT KM O - ADVIES

M aertens M anagem ent & Co bvba

ipfr* ^f

Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35

ALGEMENE ELECTRICITEIT bvbaD ebusschere E .& L .

9 B ru g g e s tra a t 4 3 - 8 7 0 0

T IE L T

T e l. 0 5 1 4 0 0 7 1 5 BIBF202 3I5

Pittemsesteenweg 32 8700 Tielt Tel. 051 40 71 66 051 40 64 39

Fax 051 40 74 07 robert. maertens @mmconline.be

F ax 051 4 0 7 3 37 G S M 0475 32 77 08 P riva a t- en in d u s trië le in sta lla tie s L a a g sp a n n in g sin sta lla tie s G e ce rtifice e rd in sta lla te u r: d o m o tic a data- en n e tw e rkb e ka b e lin g S T U D IE -A D V IE S -U IT V O E R IN G

ir.


De RoeĂ´e van Tieft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 37stejaargang, nr. 2 - april - mei - juni 2006 Wettelijk depot - BD 25413


De Roede van Tielt

Inhoud

Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde

Juul Desmet HET FACTUURBOEK VAN FRANÇOIS VANPOUCKE

p. 55-81

Marie-Paule Démarré DE VROME (GE) ZUSTERS VAN BIERVLIET

p. 82-91

erevoorzitter:

Paul Vandepitte, voorzitter 1970-2000 Voorzitter: Ondervoorzitter: Secretaris-penningmeester en verantwoordelijke uitgever:

Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax: 051 40 18 38 Redactieraad:

Jaak Billiet, Philippe De Gryse, Juul Desmet, Celine D’Hulst en Geert Vermeulen

Eric Bekaert “ IN HET KRUYSSE": DE DENTERGEMSE (HERBERG)ROOTS VAN HUGO CLAUS p. 92-95 Michael Delange OVER EEN M ARKEGEM SE MEESTER RECIDIVST (1826)

SC H O O L­ p. 96-97

Michael Delange AFGESTAPT IN HET STATION VAN OOSTROZEBEKE p. 98 Michael Delange BEET OOSTROZEBEKENAAR DELABY IN HET ZAND? (1840) p. 99 Michael Delange GEZOCHT: VOORTVLUCHTIGE MISDADI­ GER UIT TIELT (1745) p. 100 Adres van de auteurs:

irieren ▼ West-Vlaanderen D oor mensen gedreven

Juul Desmet Roterijstraat 3 8720 Wakken Marie-Paule Démarré Hulstplein 31 8700 Tielt Eric Bekaert Brouwerijstraat 24 8720 Markegem

“ De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is € 17,50 voor gewone leden, € 35 of meer voor ereleden, over te schrijven op het bankrekeningnummer 4679350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolen­ straat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “ De Roede van Tielt ” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestemming van de redactie.

Michaël Delange Veldstraat 96 8780 Oostrozebeke Bibliotheek & fototheek: Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak Cartotheek: Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van Thielt (WestVlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)


Juul Desmet

HET FACTUURBOEK VAN FRANÇOIS VANPOUCKE

François Vanpoacke

Eind 1893 begon men bij timmerman-wagen­ maker François Vanpoucke een nieuw factuurboek. Het was een register van 200 blad­ zijden ingedeeld in kolommen met voorge­ drukte tekst in het Frans: numéros de coupe, quantités, désignation met als onderverdeling formes, taille, tissu, prix du tissu en vervol­ gens 12 vakken voor de maanden, beginnend met februari en eindigend met januari. Dus duidelijk een schrift dat gebruikt werd in de weefbranche. Het boek begint met pagina 14, de bladzijden 46 tot en met 49 ontbreken en de nummers 82 en 83 werden uitgescheurd. Er zijn 9 blanco bladzijden.

Op pagina één maakte men een overzicht van het klantenbestand: 23 namen met telkens een verwijzing naar de bladzijde waarop de reke­ ning van de schuldenaar stond. De bedoeling was blijkbaar goed, maar halverwege de bladzijde hield men op: de laatste vermelding was blz. 60. Niettemin schreef men de 200 bladzijden vol en bij nazicht vonden wij een kleine vijftigtal verschillende namen. François Vanpoucke1was een boerenzoon en kwam van een hoeve in de Kluizebosstraat (naast de toenmalige café De Oven). Hij huwde met Pharailde Dewindt2, de dochter uit café De Kraai. François, die naar Wakkens gebruik “Soten” genoemd werd, was timmerman en woonde na zijn huwelijk een tijdlang in de Markegemstraat.3 Hij kocht een paar kleine woningen in de Hugo Verrieststraat (toen Barbierstraatje), sloop­ te die en trok een gebouw op bestaande uit een huis en een atelier. In de kiezerslijst van 1899 vinden we hem terug in de Barbierstraat nr.l; daar had hij zijn werkwinkel en baatte hij café ’t Park uit. “Soten” was dus timmerman en café-baas. Door overlevering is bekend dat hij later zijn huis aan de brouwerij Loontjens verkocht voor de som van 4000 frank. 1

François Vanpoucke: Wakken 03.03.1861/17.07.1929

2

Pharailde Dewindt: Wakken 27-01-1863/16.01.1907

3

Kiezerslijst 1894: Markegemstraat nr. 77

55


Het factuurboek is in menig opzicht merkwaardig. Het beslaat de peri­ ode 1893/1908 en is dus 100 jaar oud. Het geeft ons een beeld van de dorpssituatie bij het begin van de 20ste eeuw en laat ons toe een inzicht te verwerven in de toenmalige bestaande prijs- en loonstructuur. Het dialectisch woordgebruik en de fonetische schrijfwijze vallen bij­ zonder op. Men moet inderdaad bedenken dat in die tijd lezen en schrijven niet zo evident waren. François of zijn vrouw bewezen met hun factuurboek dat zij niet alleen kundige schrijnwerkers waren maar ook boekhouders avant la lettre. De toegepaste prijsstelling is verbazend en geeft een goed idee van de waarde van het geld en de arbeid in die tijd. Vanaf 1907 vinden we niet alleen een ander handschrift, maar ook een andere spelling: gemaekt wordt b.v. gemaakt. Iemand anders had de administratieve taak op zich genomen. En wij weten met zekerheid dat Pharailde Dewindt op 16 januari van dat jaar gestorven is. Dit feit ver­ sterkt ons vermoeden dat niet “Soten” , maar wel zijn vrouw lange tijd het factuurboek bijhield.

DE KLANTENKRING François had een trouw cliënteel: de meeste klanten deden zowel in 1893 als in 1908 een beroep op zijn diensten. Het is wellicht vanzelf­ sprekend voor die tijd dat zijn klantenkring zich hoofdzakelijk beperk­ te tot Wakkenaars. Slechts enkele komen uit de naburige gemeenten Sint-Baafs-Vijve en Oeselgem. Vanpoucke schreef de namen op zijn manier: Alewies Vanluchene, Wieze Schellaert, Deuveder, Zul Verbauw, J. Dervoouw, e.a. Wij hebben de namen van de Wakkenaars “genor­ maliseerd” volgens de kiezerslijsten van 1894/1895 en eveneens hun adres uit deze lijst genomen. In alfabetische volgorde zijn ze: Wakken Jan en Const. D ’huyvetter Henri Decapmaker Angelus Demeyer Jules Derveaux Jules Deven Bernard Devolder Leopold Dewever

bijzondere geneesheer landbouwer fabrikant fabrikant handelaar koopman

56

Molenstraat 5 Markstraat 18 Oosthoek 21 Markstraat 20 Markstraat 35 Markegemstraat 24 Molenstraat 38


Gemeente Wakken Gustaf Gheerbrant Jan Gheerbrant Augustus Hauttekeete Baron Kervyn de Lettenhove Paul Loontjens Joseph Matthys Firmin Roelandts, Gustaaf Tack, Edmond Van Severen Adolf Vandekerkhove Jules Vandekerkhove Raymond Vanden Poel Bernard Vanderbauwhede Jules Vanderbauwhede Eduard Vandermandere Charles Vanhaesebrouck Gustaaf Vanhoutte August Vannieuwkerke Wwe Vanooteghem

rentenier landbouwer rentenier brouwer smid brouwer koperslager notaris landbouwer landbouwer handelaar landbouwer landbouwer smid handelaar landbouwer gistkoopman -

“ W ieze� Schellaert Georges Vandenbroucke Dentergem Gustaaf Coucke Oeselgem Jules Albers Arie Badens Adolf Lammertyn Modest Vanhauwaert Wwe Vanhauwaert Sint-Baafs-Vijve Donatus Beels Lefevere Alois Vanluchene Ivo Verbauw Woonplaats onbekend Wwe Duyck

57

Marktstraat 22 Baillekouter 23 Markstraat 21 Kapellestraat 41 Markegemstraat 61 Marktstraat 24 Marktstraat 53 Molenstraat 41 Sint-Baafs-Vijve Oosthoek 5 Markegemstraat 32 Oosthoek 9 Oosthoek 91 Oosthoek 7 Markegemstraat 120 Oosthoek 83 Markstraat 51 Markegemstraat 26


DE CONCURRENTIE Goed om weten is ook wat de concurrentie in het timmermansvak bete­ kende op het einde van de 19de en het begin van 20ste eeuw. In de reeds geciteerde kiezerslijsten staan drie wagenmakers vermeld: François Desmet, wagenmaker, Markegemstraat 40. Jean-Baptiste Deunynck, Molenstraat 13. Adolf Verbauwhede, Markstraat 7. Charles Tack, Molenstraat 18, is molenmaker. Bij deze wagenmakers en molenmaker is een kadastraal inkomen ver­ meld. Zij beschikken allen over een meervoudig stemrecht. Het gaat hier duidelijk om zelfstandige ondernemers. Leo en Jules Desmet uit de Molenstraat 47, William Tack uit de Molen­ straat 18, Jan Vanpoucke uit de Markegemstraat 47, Jozef Vankeirsbilck uit de Barbierstraat 2 en Henri Vankeirsbilck uit de Mandelstraat 27, worden vermeld met als beroep timmerman. Zij beschikken allen over één stem, zodat we vermoeden dat zij timmerman in loondienst waren. In 1903 stellen we vast dat Henri Vankeirsbilck ook een meervoudig stemrecht bezat. Henri heeft zich blijkbaar opgewerkt tot zelfstandige. Hij is de grondlegger van een bedrijf dat later zou uitgroeien tot de “ Houtzagerij Gebroeders Georges en Omer Vankeirsbilck”.

HET DORP WAKKEN OP HET KEERPUNT VAN DE 19DE EN 20STE EEUW DE GEMEENTELIJKE ORGANISATIESTRUCTUUR Even vóór de eeuwwisseling was Ferdinand Vanschoebeke burge­ meester. Hij droeg de sjerp tot aan zijn dood op 10.11.1899.Vanaf die datum en tot 6.01.1900 was Edmond Van Severen schepen en gedele­ geerd ambtenaar van de burgerlijke stand. Charles Vanhaesebrouck volgde hem in die hoedanigheid op tot 18.04.1900. En toen kwam de nieuwe burgemeester: baron Gustaaf Kervyn de Lettenhove. Hij zou het ambt waarnemen tot in 1907. De gemeentesecretaris was Adolf de Borchgrave. Wakken beschikte toen over twee geneesheren: Henri Decapmaker en Victor Van Voren. Voor het onderwijs in de gemeenteschool zorgden Conrad Boddin en Jules Overfeldt.

58


Léopold Lambrecht was veldwachter, August Dequinnemaere briefdra­ ger. Edmond Van Severen was de notaris en Louis-Joseph Verhaeghen was rijksontvanger. HET BESTUURLIJK BESTEL IN DE MANDELGEMEENTE De samenstelling van de gemeentelijke overheid zal François en Pharailde wel geïnteresseerd hebben, want de mandatarissen vormden een belangrijk deel van hun klantenbestand. De wetten die de gemeen­ teraadsverkiezingen regelden waren sedert de Belgische onafhankelijk­ heid al verschillende keren gewijzigd naargelang de politieke macht van het land in de handen van de katholieken of de liberalen lag. Een feit is dat het kiesrecht nog steeds steunde op de cijns en op de bekwaamheid (cijns- en bekwaamheidskiesrecht). De Belgische grond­ wet van 7 februari 1831 bepaalde o.m. wie mocht stemmen voor de samenstelling van de gemeenteraden. Dit kiesrecht was voorbehouden aan de mannen (geen vrouwen) die een bepaalde leeftijd bereikt had­ den en voldoende cijns betaalden en/of een bekwaamheidscertificaat (diploma) konden voorleggen. In het jaar dat het echtpaar zijn nieuw factuurboek in gebruik nam, gebeurde er een ware omwenteling in het stemrecht. Inderdaad in 1893 werd het ‘meervoudig algemeen stemrecht’ inge­ voerd. Alle arbeiders, bekwaam of niet bekwaam, kregen nu het stem­ recht toegewezen op voorwaarde dat ze, zoals alle kiezers, tot het man­ nelijk geslacht behoorden en de leeftijd van 25 jaar hadden bereikt. Voor de allereerste keer in de Belgische geschiedenis was er voortaan niet alleen stemplicht in plaats van stemrecht maar bracht men ook zijn stem uit binnen zijn eigen gemeente,4 Eigenaars en 35-jarige gezinshoofden die minstens 5 fr. belasting op hun loon betaalden kregen een tweede stem. Meer gegoede mannen van 25 die eigenaar waren van een goed van ten minste 2000 frank, of een rente of intrest van tenminste 100 fr. per jaar opstreken, kregen nog­ maals een bijkomende stem. En méér nog: wie tot de bekwaamheidskiezers behoorde (gediplomeerden van middelbaar en hoger onderwijs en bepaalde beroepen) kreeg recht op twee stemmen extra.5 In de gemeenteraadszitting van 4 januari 1896 kwamen in Wakken de nieuwgekozen raadsleden (verkiezing van 17 november 1895) in han­ 4

Gemeenteraadsverkiezingen en kieswetten in West-Vlaanderen van 1895 tot 1921, Marcel Delmotte. West-Vlaamse sprokkelingen, jg 28, nr. 3, 2004.

5

Idem

59


den van de dienstdoende burgemeester Ferdinand Vanschoebeke hun eed afleggen. Het waren Charles Vanhaesebrouck Edmond Van Severen Firmin Roelandts Jules Deven Henri Vanluchene Leopold Dewever Cyriel Vanwambeke Baron Kervyn de Lettenhove Op die zitting verkozen zij de eerste schepen die voor een termijn van 8 jaar (eindigend op 01.01.1904] zou gemandateerd worden. Edmond Van Severen werd met 8 stemmen gekozen tegen 1 stem voor Vanschoebeke. Zijn jaarwedde werd bepaald op 66 frank. Een tweede schepen die het moest doen met een mandaat van 4 jaar (eindigend op 01.01.1900] werd Charles Vanhaesebrouck (8 stemmen) tegen Vanwambeke (1 stem). Vermelden we nog dat tot dan toe geen burge­ meester benoemd werd voor Wakken. Vanhaesebrouck weigerde door zijne menigvuldige bezigheden zijn ambt op te nemen en stond zijn taak van ambtenaar van burgerlijke stand af aan de voorlopige burge­ meester. Vanschoebeke weigerde ook en uiteindelijk werd met eenpa­ righeid besloten dat Van Severen voor die burgerlijke stand zou instaan. Vanhaesebrouck daarentegen aanvaardde wel de verantwoordelijkheid van officier van politie. Hoe de gemeente bestuurd zou worden weten we nu, maar wie waren de kiezers die genoeg belasting betaalden of die de nodige diploma’s hadden om dat gemeentebestuur te helpen kiezen? Daarvoor werden ieder jaar de kiezerslijsten samengesteld, éénmaal voorlopig en een paar maanden nadien definitief. De volgende gegevens vonden we terug in de verslagen van de gemeenteraadszittingen.

Jaar

Totaal aantal kiezers

1 stem

2 stemmen

3 stemmen

4 stemmen

1895 1896 1897 1898 1900 1903 1904 1906 1907

462 434 446 438 436 431 428 443 450

316 291 297 292 298 283 279 285 292

76 78 84 81 80 88 85 87 89

39 38 36 33 28 29 33 34 32

31 27 29 32 30 31 31 37 36

60


Deze getallen kloppen niet altijd met de gegevens die uiteindelijk in de kiezerslijsten te vinden zijn. Aan deze kiezerslijsten kwam heel wat gesleutel te pas, voornamelijk voor wat de bekwaamheidscertificaten aanging. Zo zien we dat in 1895 enkele Wakkenaars examens hadden afgelegd in Gent die naderhand niet geldig bleken te zijn. Eigenaardig genoeg alle op dezelfde datum van 7 november 1883. Het waren “kloef­ kapper” Adolph Derveaux, briefdrager August Dequinnemare, smid Karei Derijcke, molenaar Joseph Devolder, schilder Cyriel Devos, daglo­ ner Leonard Durieux, landbouwer Emile Hollevoet, koopman Adolph Moerman, “ horlogiemaker” Joseph Naessens, schilder Jules Opsomer, wever Ivo Serlet, stoeldraaier Camile Tijtgat, kleermaker Camiel Vanacker, landbouwer Gustaaf Van Canneyt, landbouwer Jules Vandekerckhove, slachter Félix Vanderhaeghen, vleeskeurder Raymond Vanderhaeghen, landbouwers Leonard en Henri Vanluchene, landbou­ wer Karel Van Melle, dagloner Ambrosius Vannieuwkerke, mandenma­ ker August Vanoverbeke, kleermaker Julien Verbaeys, landbouwer Henri Verhaest, weefleermeester Domien Verschuere, timmerman Jules Watts, en schoenmaker Gustaaf Watts. De vermelding ‘exaam 7 Nov. 1883 Gent’ werd geschrapt en het aantal stemmen met één eenheid ver­ minderd. Uiteindelijk bleven er 462 kiezers over die het volgende aantal stemmen konden uitbrengen: 316 76 39 31 462

kiezers kiezers kiezers kiezers kiezers

(68.40 %) x (16.45 %) x ( 8.44 %) x ( 6.71 %) x (100%)

1 stem = 316/709 2 stem. = 152/709 3 stem. = 117/709 4 stem. = 124/709 709 stemmen

= = = =

44.57 % stemmen 21.44 16.50 17.49 100 %

In werkelijkheid waren ca. 15 % van de kiezers ongeveer 35 % van de stemmen waard. En in 1895 vormden welgeteld 31 kiezers de happy few die met 4 stemmen per persoon 17.50 % van de stemmen vertegen­ woordigden. In dat jaar werd gestemd (roze stembrief) voor mandata­ rissen voor een termijn van acht jaar en een tweede keer (witte stem­ brief) voor kandidaten gemandateerd voor een termijn van 4 jaar. De cijfers zijn wat ze zijn en tonen aan dat in die tijd niet alle Wakkenaars gelijk waren voor de gemeentelijke wet. Aan de hand van de ‘lijst der kiezers’ konden we de namen achterha­ len van de uitverkorenen die 4 stemmen mochten uitbrengen. De opsomming geeft een beeld van de socio-economische situatie in het Mandeldorp. 61


1895 1899 1903 K A D A S T R A A L IN K O M E N (fr.)

NAAM

BEROEP

Jo an nes Baeckelandt Edm ond Bouckaert Theophiel Colem bier Heribert de Borchgrave Adolf de Borchgrave Henri Decapm aker Ivo Deconinck Henri Declerck Edm ond Degraeve Petrus Dejonghe August Dequinnem are Ju les Derveaux Bernard Devolder Louis Devolder LĂŠopold Dewever Louis Dhuyvetter Leander Heyde Kervyn de Lettenhove Charles Knockaert Paul Loontjens Ivo M atthijs Jo sep h Matthijs Augustin M enu G ustaaf M inne Ju les Overfeldt Frederik Paermentier Paul Peers Em iel Roelandts Firmin Roelandts Angelus Sarteel Richard Vandenhende Raym ond Vanden Poel Alfons Vanderhaeghen Angelus Vanderhaeghen FĂŠlix Vanderhaeghen Charles Vanhaesebrouck G ustaaf Vanluchene Leonard Vanluchene Karel Van M elle Augustus Vanoverbeke Clem ent Vanschoebeke Edm ond Van Severen Victor Van Vooren Adolf Verbauwhede Eduard Verbrugge Isidoor Vercruysse Hugo Verriest Petrus Vertriest

slachter onderwijzer/koster winkelier rentenier gemeentesecretaris geneesheer bakker koopm an landbouw er koopm an briefdrager fabrikant handelaar handelaar koopm an bijzondere tapper baron-rentenier winkelier brouwer smid smid winkelier tim m erm an onderwijzer schoenm aker kandidaat-notaris rentenier brouwer bakker gepensioneerde handelaar winkelier slachter slachter handelaar landbouw er landbouw er landbouw er gareelmaker m ulder notaris geneesheer wagenm aker bakker kam slager pastoor winkelier

62

489,15 371,14 695,76 416,07 247,07 287,66 213,10 183,94 532,10 993,10 384,72 375,69 715,90 10037,41 196,25 920,24 181,38 412,92 164,74 76,28

247,07 609,23 213,10 222,38 183,94 1040,28 384,72 1467,67 253,36 9965,24 196,25 1236,60 181,38 584,25 164,74

413,72 699,75 247,07 609,23 687,72 222,38 172,82 1192,57 2087,62 167,71 1746,67

10174,24 1236,1 181,38 584,25

90,3 131,70 1828,32 492,23

1838,32 1672,38

209,99 1176,62

1176,54

1176,54 225,27

184,22 1418,73 94,94 357,93 179,88 441,49 227,28

229,75 210,39

1417,32s 381,57

198,59 509,1 381,57

782,65 290,44 179,88 445,63

290,32 179,88 453,63

227,28 169,16 217,34

228,48 217,34


HET PAROCHIAAL LEVEN Vanaf 1888 tot 1895 was Hugo Verriest pastoor in Wakken. De beken­ de priester-redenaar woonde in de pastorij achter de kerk (nu kerkhof) en kwam in de clinch met de baron. Officieel lagen dorpspolitieke peri­ kelen aan de basis, maar oude Wakkenaren weten dat een vrouwen­ kwestie de werkelijke reden was. In elk geval: Verriest werd “ verban­ nen” naar het kleine Ingooigem. In die periode speelde het kleine Wakken een belangrijke rol in de ontvoogdingsstrijd van het Vlaamse volk. Rond 1890 noemde de redactieraad van de “Vlaamsche Vlag" zich­ zelf de “Swighende Eede” o f “De Knapen van de groene tente”. Zij ver­ wezen daarbij naar het groen en de bomen waaronder zij vaak buiten vergaderden. Dat gebeurde ook bij Verriest te Wakken, waar vergaderd werd onder de tulpenboom . 6 Na Verriest stonden de pastoors Constant Depraeter (tot 10 mei 1901) en Jules Rootsaert (tot 22 mei 1909) in voor de zielzorg. Zij werden bijgestaan door de onderpastoors Desmedt (tot 1899), Gelaude (tot 1900) en Armand Samain (tot 1908). Edmond Bouckaert was koster. HET SOCIAAL LEVEN Het uitgangsleven bloeide in Wakken rond de eeuwwisseling. “Paster Verriest” verwees er naar, toen hij beweerde dat als men te Wakken op een steen trapt, er muziek uit komt. Maar soms kan men ook overdrijven. Zo dacht althans het gemeente­ bestuur. In een buitengewone zitting van 21 februari 1905 zag men zich verplicht de opening van bijkomende cafés of drankslijterijen te beper­ ken: Overwegende dat er in de gemeente Wacken een negentigtal her­ bergen bestaan, hetgeen komt op ééne herberg per zeven en twintig inwo­ ners, vrouwen en kinderen medegerekend. Willende zooveel mogelijk beletten dat er nog nieuwe herbergen o f drankslyteryen geopend worden binnen de gemeente, en bijzonderlijk dat er geen kleine huisen in her­ berg gemaakt worden.

6

J. Desmet, “ Een wandeling door Wakken, het Mandeldorp met beschermd dorpsgezicht” , 1998, p 18

63


HET FACTUURBOEK: DE KLANTENANALYSE 1. BARON GUSTAVE KERVYN DE LETTENHOVE (St. Michiels 06.10.1844 - Wakken 08.10.1934) De rekeningen van “Mijnheer de baron Kervyn” nemen zo maar even­ tjes 28 bladzijden in beslag en lopen over de jaren 1894 tot en met 1906. Als kasteelbewoner, grootgrondbezitter en burgemeester was hij één der belangrijkste en trouwste klanten van “ Soten”. Het aantal uren gewrocht is aanzienlijk en het uurloon bedroeg 0.30 frank en werd onge­ wijzigd toegepast gedurende dertien jaren. In 1895 bv. presteerde “ Soten” 285 uren voor de baron. De totale rekening voor het hele jaar bedroeg 197.18 frank en de duurste prestatie was 1 kare gemaekt 25.00 frank. De opgave van het aantal uren is steeds heel summier: ... uren gewrocht. De plaats waar gewerkt werd is meestal niet opgegeven. Enkele uitzonderingen: Kobbens (Coppens), wwe Kruiskens, Maes, Roelans, Edmond baker, Waüaert. De baron was een regelmatige afnemer van schavelingen (houtkrullen). Per zak kostten die 0.25 fr. Om de 2 à 3 maand werd betaald, wat steeds met voldaan genoteerd werd. De opmerkelijkste prestaties, in het taalgebruik van Vanpoucke: 1895 1896 1897

1898

1899 1900 1901

1 desel (deksel) op den beerput bij Roelans 1,25 fr. 1 kobbel (koppel) senieren (scharnieren) met vijzen 0,50 2 back kortwagens (bak kruiwagens) gemaekt van 12 en 14 26,00 1 klijke (sic) spil (klinkespel) en seniere (scharnier) 1,28 3 deuren aan 6 fr. ieder 18,00 2 kasijnen (raamkozijn) aan 2,50 fr. ieder 5,00 1 trommel 1 nieuw vel opgespannen 0,75 10 ruiten met mestiek (mastiek) 5,00 1 wielke en nijper voor aan 1 stoorse (gordijn) 0,70 1 kobbel plafeturen (luiken) 6,50 1 tafel 13.00 3 deuren aan 11 fr. ieder 33.00 1 kisje (kistje) gemaekt met kruiske 5.00 1 tromel erspanen (herspannen) en 1 vele (vel) 2.00 1 kafie molen herstelt 1,25 3,00 1 schore gemaekt voor het water tegen te houden 0,50 drie katers (kaders) gemaekt 64


1902

3 brils gemaekt voor op de vertreken (WC) 6,00 1 nieuwe trame (arm) voor den back kortwagen 3,75 2 stoken voor de rene (renne = schommel) gedraadt (gedraaid) 1,00 1 steel op den greep (riek) 0,25 1 nieuwe tammelete (tablette) 1,50

Spijkers werden steevast ponten genoemd (van het Franse ‘pointes’). De kleinkinderen van François vertellen nu nog dat hun grootvader kor­ daat de politieke zijde van de baron had gekozen en bekend stond als een vriend. Dat François hem voor het uurloon 5 centiem meer aanre­ kende is de daadwerkelijke toepassing van het gezegde “van je vrien­ den moet je het hebben”. 2. CHARLES VANHAESEBROUCK (Oeselgem 07.01.1842 - Wakken 10.12.1907) Hij was afkomstig van Oeselgem. In de kiezerslijst van 1895 wordt hij vermeld met als beroep handelaar en als woonplaats Markegemstraat 120. Charles of Karei was de stichter van het vlas- en kloddenbedrijf dat in Wakken algemeen bekend was als Haesebroucks fabrieke. Oorspronkelijk moet er een steenoven geweest zijn: invoerwagen en pomp aan de steenoven wijzen daar op. Van vlas of klodden is er in die tijd nog geen sprake. Het bedrijf bevond zich op het einde van de Markegemstraat juist vóór café De Trog. De familie Vanhaesebrouck behoorde tot de big five van de meest welstellende Wakkense families en staat in 1895 genoteerd met een kadastrale belasting van 1418,73 fr. Enkel Kervyn, Gheerbrant en Emiel Roelandts deden beter. Charles Vanhaesebrouck stierf op 65-jarige leeftijd op 10.12.1907. Zijn doodsprentje vermeldt: weduwnaar van Coleta Lippens en Eugenia D ’hondt en echtgenoot van Louise Soreyn. Karei Vanhaesebrouck was een regelmatige klant en na zijn dood, vanaf eind 1907, zien we Weduwe Aesebrouck als opdrachtgeefster. Bij Vanhaesebrouck moest Vanpoucke hoofdzakelijk als “wagenmaker” optreden: wielen herstellen, spaken steken, velghout herstellen enz. Vanhaesebrouck had blijkbaar reeds een camion7: enkele keren wordt kameon vermeld en er wordt duidelijk een onderscheid gemaakt tussen wagen en camion.

Camion: Frans voor lange smalle lage vrachtwagen, boomwagen, bierwagen.

65


1895

1896

1897 1898 1899 1900 1903 1904 1905 1908

1 dijsel(dissel) ingesteeken 4,00 fr. 1 anschier (aanschijnk) 1,00 1 aarnas (harnas) 2,50 1 steel op de pioze (houweel) gesteeken ? 1 moortel wagen gemaekt 18,00 1 kobel kamion wielen verveldt en 3 speeken 18,00 3 invoer korfwagens gemaekt 3,50 5 uren gewrocht 1,25 2 boden ingesteeken aan de nieuwe aase (as) aan kamion 1,50 1 pompe aan de steen hoven al nieuw leer angedaen 2,50 2 sleepers aan de kameon gedaen en velghoud 1,75 1 wiel nieuwe speeken 14,00 1 blok op den ezel gemaekt 10,00 1 bede (bed) gemaekt met rasorback (ressortbak) en schilderen 47,50 aan den ezel gewrocht 0,55 1 kobbel nieuwe remeelen 16,00 1 voorwiel gemaekt voor aan de kamion 17,50 1 nieuwe grond in de wagen in hart spiepijn 35,00 1 bose (naaf) op gevuld 2,50 1 nieuwen aeseblok (asseblok) gemaekt 10,00

Vanhaesebrouck had de gewoonte zijn rekening op het einde van het jaar te betalen. 3. LEOPOLD LOONTJENS (Roeselare 13.12.1859 - Wakken 30.03.1932) De familie Loontjens was afkomstig van Roeselare, waar ze een weverij uitbaatte: Fabrique de toiles en tous genres. B[ernard] Loontjens-Haese, Loontjens Frères successeurs. Roulers & Halluin. Paul Loontjens, zoon van Bernard, vestigde zich in 1890 in Wakken. In dat jaar kocht hij in de Kapellestraat een huis met stoombrouwerij van de familie Gheerbrant-Van Huile. Daaraan verbonden was een vlasbedrijf met roterij. Hij had twee zonen: Marcel en André. De brouwersstiel ging over naar Marcel, terwijl André het vlasbedrijf leidde. Laatstgenoemde had zijn rootputten in de Roterijstraat (aldus naar het bedrijf genoemd) en was een zeer bekend sportfiguur (medeoprichter en secretaris van de lokale voetbalploeg).

66


De familie Loontjens was een goede en regelmatige klant van François Vanpoucke, die eigenlijk buurman was. Veel uren werk en regelmatig werk te Wareghem, Wielsbeke en Vijve. Werk bij Wieze Feere ofPeere en bij Karel Canies, Paape, W. Verschets, Dees Aakë’ 1894

1895

1896

1898

aan de deuren gewrocht uit Sezesiel 1 nieuwe deur gemaakt eeceliea 3 uren reeperasie (reparatie) weest doen 1 rasoorsback (ressortsbak) gemaekt near Roeselaer geweest kot af breeken en loosen De slee verhanderdt Voor de kabe op de stalinge te zeten 2 peerstaal deuren aan 21 ieder 1 kasijne gemaekt inde brouwerije (31 mei) voor de remieze te zeten bij Miel nierhan 1 pinte lijnzaad olie 1 scheel (deksel) op de kuipe gemaekt 1 desel (deksel) op de vuilput en 1 bril voor het vertrek 4 vierkante meters plance (plankenvloer) aan 1.30 2 bladen zandpapier (schuurpapier)

1,90 7,00 1,00 16,00 9,00 1,20 117,00 42,00 25,00 291,50 0,40 12,50 2,00 5,20 0,20

Enorm veel uren gewrocht. Zo zien we in 1898 in augustus (van 24 tot en met 31) dat 11 uren per dag gewrocht wordt. Vanaf 7 tot en met 11 september wordt dit 10 uur per dag. Uurloon ongewijzigd 0,25 fr. per uur. Op 22 februari 1899 wordt 24 uur gewrocht. De lezer mag niet ver­ geten dat François een paar “ domestieken” in dienst had. 1899 1 stoel vermaekt aan de piano buizen gemaekt voor het graan door te lopen 1901 120 uren gewerkt waarbij eenmaal 36 uur,totale kost 1902 het drinkgeld vergeten van 5 tonen bier 1903 1 stuk voor aan de bier kare 1904 voor de bolinge 1905 5 deuren gemaekt voor de konijnekoten 1906 In juni van houd (hout) voor de warada (veranda) van houdt en werk voor standers (staanders) van glas

0,75 1,75 75,68 ...... 1,25 5,00 6,00 22,00 68,40 85,50

Het gezin Karei Cannie-Mathilde Coppens was de uitbater van café De Cantijne in het Pouwelke. Désiré Acke-Elisca Lagaisse waren de uitbaters van café De Katte op de hoek van het Pouwelke en de Kapellestraat.

67


1907

1908

van werk 97,00 voor een boltrage te Oselghem (Oeselgem) 182,00 1 trap gemaekt in het gemeentehuis SBV (Sint-Baafs-Vijve) 26,00 2 hekken gemaekt aan stahuis (stadhuis) SBV 24,00 een kasijnje en deure gemaakt voor dat kapelleke 3,50 In maart 1907 tweemaal 8 uren gewrocht van de kapele (kapel) 4,00 Die latten rond 3 platen aangedaan aan de vierschaare 12,00 Voor de roteringe (roterij) 68,50 aan 1 fr. 68,50 Uit de voorgaande tekst kunnen we opmaken dat het gaat om kepers of steekbanden. Een kelder deure gemaakt aan hostens 5,00 een nieuwe deure gemaakt met ijzerwerk kapel??? 50 meters kepers aan 25 ctm schietspoel 12,50 een nieuwe deure aan het swijnskot ???

4. DE FAMILIE GHEERBRANT. Tot het klantenbestand van “ Soten” behoorde ook de bekende familie Gheerbrant. De “ Gheerbrants” waren afkomstig van Wervik en hadden zich rond 1860 in Wakken op de Wapenplaats gevestigd. Pierre-François (° 1739) was getrouwd met Marie-Josephe Volbout (° 1739). Het echt­ paar kreeg 9 kinderen. Het jongste kind was Jean (° 14.09.1778) die als huzarenofficier in het leger van Napoleon carrière zou maken. Hij nam aan verschillende veldtochten deel en werd op 17 Vendémiaire, An 14 onderscheiden met het “ Légion d’honneur”. Na 8 jaren legerdienst kwam hij in 1808 terug naar Wakken. Hij trouwde met zijn nicht MarieAnne-Thérèse. Er kwamen zo maar eventjes 12 kinderen. Jean werd achtereenvolgens schepen (1813) en burgemeester (1821) van Wakken, provincieraadslid en plaatsvervangend rechter aan de handelsrechtbank in Kortrijk. Hij stierf op 16 december 1871 in de leeftijd van 92 jaar. Zijn zoon Jean Fidèle (en over hem gaat het eveneens in het factuurboek) bleef ongehuwd en stierf op 30.09.1896 (76 jaar). Jean Fidèle woonde in en was eigenaar van het ouderlijk huis op de Wapenplaats. Hij was “grootgrondbezitter”. Bij zijn dood werden zijn eigendommen verkocht: 31 woonhuizen, 2 partijen weide en 3 partijen land. De talrijke namen vermeld in het factuurboek verwijzen naar de huurders van die wonin­ gen. 22 woonhuizen bevonden zich in de Nieuwstraat die toen “ Pauwelstraat” werd genoemd. Die huizen werden op 16.12.1896 door notaris Gustaaf Van Robays van Oostrozebeke verkocht. In die verkoopakte en in de lijst der kiezers van 1894 konden wij de pachters terugvinden.

68


Na zijn dood op 30.09.1896 werd het lijk van Jean Fidèle in een speci­ ale kist vanuit Wakken “verzonden” : 28 oktober 1896 1 kiste gemaekt voor mijnheer Jean te verzenden (zie rekening Edmond Gheerbrant). Zijn broer Edmond Florimont (01.04.1815 - 06.10.1881) trouwde in 1835 met Louise Julie de Rym (1815-1871). Hij is provinciaal raadslid en bur­ gemeester van Wakken geweest. De familie Gheerbrant-de Rym had 7 kinderen, onder wie Gustave-Adolphe (1845-1901) die in 1871 trouwde met Marie Julie Van Huile. Gustave was brouwer in de Kapellestraat. Het is deze Gustave die ook als klant voorkomt in het boek van “ Soten”. Madame Gheerbrant die in 1902 en 1903 nog in het klantenbestand voorkwam, was de vrouw van Gustave. Te zien aan het adres dat apart vermeld staat in het factuurboek, is zij vanuit Wakken naar Schaarbeek verhuisd. JEAN GEERBRANT. (Wakken 1820 - 30.09.1896) 1894

1895

2 sabrans (deurlijsten) 2 deuren gemaekt voor Felis Aerens101 2en K. Broeke 1 porte (poort) vermaekt voor Narten Pape" 2 water bereis (berden) voor Gusten Moerman'1 2 deuren uit gelangdt voor Adolf Karton13 1 venster vermaekt en 1 ruit ingesteeken M[iel] Verbeek'4 1 deure uitgelangt voor Kallens15 2 water bereis aangedaen Lius Vanhaken'6 2 water bereis aangedaen bij Gilemeyn171 8en Kiere 1 nieuwe schuiver gemaekt voor Standt Karton‘s 1 water berd bij Weduwe Moerman

1,40 8,00 3,00 1,50 6,00 1,00 3,00 1,50 1,50 3,00 0,50

10 Félix Haerens (°1865), zwingelaar, woonde in de 'Pauwelstraat’ 42 (lijst der kiezers 1894) 11 Henri Depaepe (°1837), dagloner, woonde ‘Pauwelstraat’ 23 (idem) 12 August Moerman (°1835), dagloner, woonde ‘ Pauwelstraat' 40 (idem) 13 Adolph Carton (°1852), zwingelaar, woonde ‘Pauwelstraat' 26 (idem) 14 Verbeke Camiel (°1866), schaliedekker, woonde ‘Pauwelstraat 8 (idem) 15 Uit de verkoopakte (zie tekst hoger) weten wij dat Ernest Callens (° 1855), wever, Leopold Callens (°1857), wever, en Adolf Callens (°1859), wever, pachters waren van de woningen in de ‘Pauwelstraat’. Zij woonden respectievelijk in de huizen nr. 12, 28 en 32. 16 Angelus Vanacker (”1834), wever, 'Pauwelstraat”, 20, (kiezerslijst 1894) 17 Camiel Guillemijn (° 1856), wever, ‘Pauwelstraat’ 36. (kiezerslijst 1894) 18 Constant Carton (°1854), wever, ‘ Pauwelstraat’ 30. (idem)

69


1 deure vermaekt bij K. Broeke 2 cenbmns en binekase 1,00 1 kasijne vermaekt bij L. Vanhaker 1,00 1 nieuwe deure gemaekt bij de weduwe Kanie 7,80 1896 1 water berd bij de weduwe Vijne ??? bij Weinus Verkamer'9 1 planke aangedaen bij C. Canie10 een bine kasen (kozijn) ingemaekt en 1 deur aangehangen 12,00 1 deur gemaekt bij L Kallens 5,00 1 deur bij Gustaf Minjauw2' 5,00 1 deur vermaekt bij Debake1 *2 cenbrans(deurlijsten) en vijzen 2,00 0 2 9 MADAEM (sic) GHEERBRANT 1902 1903

1 nieuwe deure in de gemeente huis 1 schuiver vermaekt gemeentehuis

7,00 1,00

Onderaan blad: Madam Geerbrant Nr 50, Heeunstraat Schaerbeek GUSTAF GHEERBRANT 1893 1894

1 water berdt gemaekt voor het roozeke23 September Voor het werk aan Carel Derijkens huis24 1 nieuwe voordeur en pertal (portaal) de kelder vensters en plafetueren (blinden) voor de kelder deuren en 1 kasijne te maeken en te bren (verbreden) voor de bine deuren tehangen en te verbreen en laten (latten) aan de meuren voor 2 nieuwe kasijnen te maeken en 4 te vermaeken 4 k senieren (4 koppel scharnieren). voor 1 nieuwe balke in de bole trage en de zweepen ge te schooren (ondersteunen) voor al de place (plankenvloer) te vermaeken voor het dak van het vertrek (WC)

0,50

20,00 5,00 8,00

8,00 10,00 5,00 12,00

19 Joannes Vercamer (°1834), wever, ‘Pauwelstraat’ 34 (idem) 20 Charles Cannie (°1868), zwingelaar, ‘ Pauwelstraat’ 2. Uitbater van café “ De Cantyne”. Gustaaf Minjauw (°1860), dagloner, Markegemstraat 88. (kiezerslijst 1894) 22 Constant Debacker (“ Markegem), wever, woonde ‘Pauwelstraat’ 18. 23 Café “ ’t Rozeke” in de Markegemstraat. In die tijd bewoond door Henri Debaere (Rietje Mestdag). 24 Hij was in Wakken bekend als “ konijneplote”. Hij vertrok in 1903 naar de Hugo Verrieststraat.

70


en de pope (sic) te herstelen total en 3 fr a f treken blijft nog 1 venster vermaekt in het rozeke De watervenster vermaekt bij K. Turf25 Gewrocht tot Stien Deruicks26 hout en ponten Bij de weduwe Lefevere 1 nieuwe deure Geleeverd en gewrocht aan het huis Z. Vanhijsch*2 67 28 oktober 1896 1 kiste gemaeckt voor Mijnheer Jean te verzenden 1899 6 kilog verwe voor aan het Gemeente huis 1 deksel op de alput kafe Bils28 Het rozeke 3 deuren uitgelangdt Gewrocht aan de ster (café De Ster) ackordt 1 nieuwe pompeback in den apel (café De Appel)

5,00 73,00 70,00 1,75 2,40 2,75 6,00

6,50 6,00 2,50 6,00 67,70 3,50

5. DOKTER DECAPMAKER Onder zijn trouwe klanten telde François ook een dokter. Henri Decapmaker (°Woumen 25.12.1842) was rond 1870 in Wakken aan­ gekomen. Hij was gehuwd met Sophie Defebure (1849-1930). In de pe­ riode van het factuurboek woonde hij op de Wapenplaats in het statig huis naast de kerk (nu apotheek). In de “ lijst der kiezers” van 1894 stond als adres vermeld: Marktstraat 18, dus het huis palend aan het kerkhof. Op het kerkhof is het familiegraf nog aanwezig. De grafsteen vermeldt: begraafplaats der familie Decapmaker-Defebure. Henri Decapmaker, geneesheer, 1842-1907. Sophie Defebure, 1849-1930. Berta Decapmaker, 1882-1889. Daniel Decapmaker, kandidaat notaris, 1883-1912. Op 22 juli 1874 werd dokter Decapmaker met terugwerkende kracht tot 1 januari van dat jaar, in de functie van heelmeester bij het armbestuur benoemd. Wanneer in 1887 dokter Victor Vanvooren zich eveneens in Wakken kwam vestigen werd die functie ook aan hem toegewezen. Decapmaker en Vanvooren zullen om beurt om de zes maand de dienst De nieuwe bewoner was de familie Gustaaf Tack (1864-1933)-Elisa Guillemijn. (Juul Desmet ‘Over cafés gesproken’, 1982. blz. 57) 26 De familie Charel Derijcke woonde rond de eeuwwisseling in café ‘Het Bourgondisch Kruis” op de Wapenplaats. 2' Jules Vanheyste (°1858), dagloner, woonde ‘Pauwelstraat’ 17.

18 Jules Bils (°1847) uitbater van café “ De Hert” in de Mandelstraat.

71


van geneesheer bij het armbestuur waarnemen. François Vanpoucke is vanaf 1895 tot 1906 als het ware de klusjesman bij de dokter. Geen grote rekeningbedragen en betaling om de zes maand. Over heel die periode blijft het uurloon 0.25 fr. De grootste kost komt voor in 1903: een nieuwe poort voor de prijs van 30 fr. Het betreft hier zekerlijk de poort in de kerkhofmuur waarvoor de dokter van het gemeentebestuur de toelating had gekregen om aldus met paard en sjees over het kerkhof te passeren. 1896 1897 1901 1902

1 kruise vermaekt op het kerkhof en t’konijnekot 1 plafeture (vensterluik) vermaekt 1 spoorte (sport) in de leere (ladder) gesteeken 1 steel op de kobejaeger (borstel met lange stok om spinnenwebben weg te nemen) 3 bolen (bollen) korden (koorden)

1,50 0,25 0,20 0,70 3,00

6. BERNARD DEVOLDER Bernard Devolder (°1834) staat in de kiezerslijst van 1894 vermeld als “handelaar”. Hij woonde eerst in de Markegemstraat en begon nadien een vlasbedrijf in de Oostdreef. Hij was een trouwe en regelmatige klant van François. Er werd voornamelijk wagenmakerswerk gepres­ teerd. De onkostennota voor de periode 1894-1905 neemt ruim 10 blad­ zijden in beslag. De rekeningen werden telkens op het einde van het jaar, in november of december betaald. 1894

1896

1897

1898

1 nieuwe karesnack (snak: deel van de kar waarop de karrebak rust) 1 pape gaeij bek gemaekt in de tillerie 1 mortel wagen gemaekt 1 paerde slij vermaekt en 1i stuk houdt 1 kruise van de kare vermaekt 1 kasijne bij de weduw Halvoet met 4 ruiten en de ander vermaekt en geverwend (geverfd) 1 waejer voor in de kapele met verwe 1 kape gemaket voor Roze Broeke 1 voorloper nieuwe speeken en velgen 2 dosijnen apelke gedraidt 1 kap gemaekt 1 deur vermaekt bij Kamiel Tijgaat (Tijtgat)29

29 Camiel Tijtgat, stoeldraaier (°18.02.1841), woonde in de Markegemstraat 22.

72

20,00 ??? 18,00 1,00 2,00 6,50 7,00 10,50 6,00 2,00 11,00 1,00


1901 1903 1904

1 achterwiel van de kamieon nieuwe bose (bosse) en speeken 3 stoelkes gemaekt 1 back mortel wagen vermaekt de kameon nieuwe scheen en schoten en vermaekt 1 bril op het lameberet aan de molen van de kamion gewrocht

18,00 6,00 1,00 17,00 1,00 ???

7. FIRMIN ROELANDTS (Wakken 09.03.1864 - 24.09.1940) Firmin was de oudste zoon van brouwer Emile en getrouwd met Antoinette Verhelst. Hij zette de brouwerstraditie voort en was zeer actief in de Wakkense gemeentepolitiek. Hij was lange tijd lid van het toenmalig armbestuur en van de kerkraad en werd burgemeester van de gemeente van 1927 tot 1939. De familie Roelandts-Verhelst baatte de brouwerij “De Mandei” uit op de Wapenplaats (nu een beschermd gebouw) en was eigenaar van 46 cafés in Wakken en omliggende gemeenten. Het spreekt vanzelf dat in die hoedanigheid Firmin een goede klant was onze “ Soten”. Vanaf 1895 vonden wij regelmatige aan­ tekeningen van leveringen en werk aan de brouwerij en de cafés. 1897

voor het ackordt van de kape aan de kijser (café “De Keizer”)30 en het legen van de plance

260,28

voor het ackordt van de houden (ouden) Kijzer en schuure te saamen

220,20

1899

1 nieuwe deure voor aan de kijzer

5,50

1907

1 nieuwen bril voor de drij koningen (café De drie Koningen)*3 013 22,00 1 kasijne gemaekt met ruiten voor de Kijzer 3,50 een zolder venster voor de mets (Demedts)3i 3,00

Camiel Tijtgat, stoeldraaier (°18.02.1841), woonde in de Markegemstraat 22. 30 De oude café “ De Keizer” bevond zich achter het latere café “ De Keizer” en brandde af in 1896. 31 Café “ De drie Koningen” in Sint-Baafs-Vijve juist over de Mandei en op ca 100 m afstand van de Wakkense cafés “ De Prins” en “ De Keizer”. 32 Het betreft hier Kamiel Demedts, uitbater van het café “ De Prins” juist naast “ De Keizer” in de Ommegangstraat.

73


8. LEOPOLD DEWEVER Het was op het einde van de 19de eeuw dat Leopold Dewever in de Molenstraat eveneens een brouwerij opstartte. Pas vanaf 1898 komt de naam van Leopold Dewever in het factuurboek voor. Zoals gebruikelijk was, verzekerde hij zijn bieromzet met enkele zogenaamde “verplichte cafés” (eigendommen waar café gehouden werd en waarvan de uitba­ ters verplicht waren bier van de eigenaar-brouwer te verkopen]. Zo werden in café St. Arnoldus in de Oostdreef, /I la cour de Ste Cécile op de Wapenplaats, In Parijs in de Kapellestraat enkel bieren Dewever geschonken. Ook in de omliggende gemeenten waren dergelijke cafés: in Oeselgem kostte de inrichting van een boltra ruim 185 frank. 1899

1901

2 kamers gemaekt als geleeverdt en nieuwe plance 2 deuren afgeschaf (afgeschaafd) en 1 niewe klynke bij standars ackordt voor de boltrage te Oeselgehm 1 bril gemaekt voor Pier Devoldef3

70,00 1,50 185,28 2,00

9. JULES DERVEAUX Jules Derveaux staat in de kiezerslijst van 1894 vermeld met als beroep: fabrikant. Hij woonde op de Wapenplaats en was de stichter van de weverij Derveaux in de Kapellestraat. Hij komt als klant bij onze “ Soten” enkel voor in 1897. Dat de weefgetouwen in die tijd uit een houten kader bestonden, bewijst het feit dat onze timmerman aange­ steld werd om ze te herstellen en uit te lengen. Enkel 1897 Op 24 september 1 getouw uit gelan (uitgelengd) en hersteld aies geleeverdt 35,00 10. JULIUS DEVEN (Wakken 10.03.1814 - 18.01.1922] In de volksmond werd deze jonggezel “Juulke Venne” genoemd. Hij woonde op de Wapenplaats en was “ fabrikant”. Hij was voorzitter geweest van de maatschappij van onderlinge bijstand “ Broederband” en vereerd met de orde der kroon en de herinneringsmedaille. Hij bezat verschillende eigendommen. In 1906 deed hij een beroep op de dien­ sten van “ Soten” in wiens factuurboek wij o.a. vonden:

Pieter Devolder was de uitbater van café “ In Parijs” in de Kapellestraat.

74


12 uren bij hen[r]i Bils34 1 deure vermaekt in den appel55 1899 1 nieuwe eegde (eg) gemaekt ( idem) 1 mile gemaekt eeken (idem) 1896 1 raeke gemaekt (Bernard Verbouwhede) 1906

3,00 1,50 20,00 5,00 1,25

11. EDUARD VERMANDEL Eduard Vermandel was de uitbater was van café ’t Smiske in de Oosthoek. Hij was meester-smid en was getrouwd met Anastasia Missiaen.*36 Eduard was niet alleen afnemer van hout, spijkers en landbouwgerei, maar dronk ook “ op de plak” jenever en bier. Uit de aan­ tekeningen hieromtrent leren wij dat een “ Gentse jenever” 0.10 frank kostte, hetzelfde voor een pint bier. Voor een stoop bier daarentegen betaalde men 0.40 frank.37 1891 dec juni

1 4

1 wagen houdt (hout) gehadt lpack ponten 4 gensche383 9

1,50 1,50 0,40

1892 juni

12

1 hoofd op de ploeg gezet voor Cerzians (Sergeant) 4 pinten bier 4 pinten bier 3 gensche

4,00 0,40 0,40 0,30

1893 juli

2

2 hammer (hamer) steelen gemaekt 8 pinten 3 stoopen bier van drank in de Kraei40 en mijn huis

1,00 0,80 1,20 1,40

1894 april

11

1 kare back gemaekt Voor 1 fr 50 vernies (vernis) gehadt

17,00 1,50

Henri Bils was uitbater van het café “ Het Haantje” op de Wapenplaats en buurman van Jules Deven. 5 Café “ De Appel” op de Wapenplaats. 36 Juul Desmet, “ Over cafés gesproken” , 1982, blz. 106. 37 Een pint bier was 0.573 liter en een stoop bevatte 4 pinten. 38 “ Gentse” was het merk van een jenever. 39 De familie Sergeant bestond uit 5 broers die een landbouwbedrijf uitbaatten in de Oosthoek. 40 Café “ De Kraai” in de Oostdreef.

75


12. GUSTAF VANHOUTTE In het factuurboek schrijft men Gustaaf Vanhoude. Gustaaf was land­ bouwer en woonde samen met zijn broer Charles in de Oosthoek. Een zeer eigenaardige rekening: Gustaf had in “ Soten” een soort bankier gevonden die hem blijkbaar niet onaardige sommen leende die ver­ moedelijk voor drinkgeld (in de eigenlijke zin van het woord) werden gebruikt. De leningen gebeurden inderdaad ter gelegenheid van de ommegang, de processie en de kermis. Toen onze Gustaf zijn tot 128.40 frank opgelopen schuld betaalde, plaatste hij er zo maar eventjes 35 frank bij. Voorafbetaling ? Wie zal het zeggen. 5,00

Mei Ju ni Juni Ju li “ “ “ “ Aug Sept. Okt

20 1 18 2 “ 15 16 25 15 4 18 1 24

5 gehadt 5 “ 20 op den omegang 10 fr 10 drupels 1 nieuwe rasoor backt (ressortbak) 2,5 2.50 gehadt 4 pinten op de prosesie (processie) op de kiremis (kermis) 1 fr en 8 drupels Zente bafs kirmis (Sint-Baafs kermis) op de begravinge van Peter Vandaele

Voldaan

5,00 5,00 20,00 10,00 1,00 20,00 2,50 2,50 0,40 5,00 25,00 1,80 10,00 15,00 128,40 35,00 163,401 3

13. AUGUST VANNIEUWKERKE (° 1855) August was officieel ingeschreven als “gistkoopman” , maar alom bekend als uitbater van het café “ ’t Gemeentehuis” op de Wapenplaats. Hij was getrouwd met Marie Coleta Depaepe. Hij reed vroeger met de postwagen op en af naar Waregem. Zijn postkoets bood plaats aan 10 personen en reed ’s morgens en ’s avonds. Ze werd in de volksmond “mallepost” genoemd. Later werd van de postkoets overgestapt naar het vervoer met paard en wagen. Nog later kwam het busvervoer met de cars “ De Adelaar”. Het factuurboek maakt dan ook veelvuldig gewag van wielen en harnassen.

76


1896

6 tafels afgeschaft (afgeschaafd) en de stoorsen (stores) vermaekt en 1 pijk4' op den trapo (drapeau) gesteeken

4,50

14. CHAREL DERIJCKE “ Smid” Charles Derijcke woonde aanvankelijk in het Barbierstraatje en nam rond de eeuwwisseling zijn intrek in het café Het Bourgondisch Kruis op de Wapenplaats. Hij had een handel in vodden en ijzer en het sorteren en snijden van de vodden gebeurde in de Hugo Verrieststraat in het lokaal waar vroeger de weefschool was ondergebracht. 1896

1 garde boe (spatbord)

0,50

15. VOOR DE GEMEENTE EN VOOR DE GEMEENTE VAN DE FABRIEK Hier werden duidelijk 2 verschillende rekeningen uitgeschreven, zodat we met zekerheid mogen aannemen dat het gemeentebestuur en hoogstwaarschijnlijk de kerkfabriek de klanten waren. Voor de fabriek werden zeer veel werkuren genoteerd en timmerbenodigdheden gele­ verd, zoals latten, planken, spijkers, schroeven, enz. Uit de vele aante­ keningen pikten we de kiosk uit die voor 25 frank werd opgebouwd. Deze kiosk werd opgesteld tijdens de ambtstermijn van burgemeester Kervyn de Lettenhove4 42, maar voor welke gelegenheid blijft vooralsnog 1 onbekend. 1905 2 sept

1 kieose (kiosk) gezet

25,00

OVER KARREN EN WAGENS GESPROKEN Het is logisch dat op timmerman-wagenmaker François Vanpoucke veel­ al een beroep werd gedaan voor het maken of herstellen van karren en wagens die in die tijd nagenoeg de enige vervoermiddelen waren. De omschrijving van de onderdelen gebeurde steeds met dialectwoorden. We hebben getracht, voor zover het mogelijk was, de juiste benaming terug te vinden. Daarvoor was het standaardwerk van Jozef en Frans Neirinck43 een bijzonder grote hulp. Het volgend overzicht met opgave van de naam van de klant bij wie we de notitie vonden laat ons toe kennis te maken met de gebruikte dia­ lectwoorden. Daarbij geven de getallen ons een beeld van het prijzenpeil in die tijd. 41 “ Pijk” : een scherpe top van een vlaggenstok. 42 Baron Kervyn de Lettenhove was burgemeester van 1900 tot 1908 en van 1912 tot 1926. 43 Jozef en Frans Neirinck, “ Het dialect van Aarsele", 1988.

77


Bij Bernard Devolder:

1 nieuwe karesnack (snak)44 1 nieuwe zweeke gemaekt 1 dijsel (disselboom) gemaekt 1 4 duims wiel nieuwe speeken 1 tuimel ase (as) gemaekt 1 kobbel (koppel) wielen 1 wiel, 1 nieuwe bose (naaf) en nieuwe speeken voor de kameon (camion)45 1 achterberd gemaekt 1 achterwiel van de kameon nieuwe bose en speeken 1 aese blok (asblok) in de wagen 1 wiel nieuwe speeken 1 nieuwe back kortwagen gemaekt 1 kobbel remeelen 1 wiel nieuwe velgen 1 velghout uit gezaeht (gezaagd) en gerond

20,00 2,70 4,00 16,00 4,00 35,00 16,00 4,00 18,00 8,50 15,00 16,00 17,00 6,50 0,75

Bij Karei Vanhaesebrouck: 1 anschier46 1 aarnas (harnas) 1 moortel wagen gemaekt 1 wiel 4 duims verveldt (vervelgen) 1 velg houd uit gezaeht 1 voorloper47gemaekt 1 bode ingesteeken 1 wiel op gevuldt en 1 bode ingesteeken 1 kopel nieuwe 4 duimsche voorwielen 1 5 duims wiel nieuwe velghen 1 voorwiel gemaekt voor de kamion 1 kobbel nieuwe remeelen48

1,00 2,50 18,00 16,00 0,50 6,50 1,00 1,50 50,00 20,00 17,50 16,00

44 Snak: het deel van de kar waarop de karrebak rust. 45 Camion: Frans voor lange smalle lage vrachtwagen, boomwagen, bierwagen. 46 Aanschier of aanschijnk: wordt aan de kar vastgemaakt om ze voort te laten trekken door het paard. 47 Voorloper: het voorwiel van een kar. 48 Remeelen of armeelen: zitten onder de kas van de wagen, dus onder de wagenruimte zelf.

78


ANDER LANDBOUWGEREI Alowies Vanluchene, Sint-Baafs-Vijve. 1903

1 nieuwe leere (ladder)

18,00

Weduwe Vanhauwaerdt, Oeselgem. 1895

1 nieuwe heede (eg) gemaekt 1 kortwagen gemaekt

20,00 14,50

Jules Albers, Oeselgem. 1898

1 beer49gemaekt

11,00

DE PRIJS VAN HOUT EN TIMMERMATERIAAL VAN HAESEBROUCK 1 kg ponten 2 planken van 3.65 m is 7.26 aan 70 de meter

0,20 5,11

BERNARD DEVOLDER 1897

1898

8 badens 5 meters 35 (7 opl7) aan 65c 1baden 7 meters 35 7 op 18 aan 67 c 6paken ponten aan 1.15 15 meters 3 hart aan 40c de m 15 5 hart aan 60c 22 voeten berdt aan 13 35 meters 3 hart 23 breed aan 40 de m 1 keper van 4 meters aan 28 13 meters vijfhart aan 50c de m 14 meters drijhart aan 40 c 18 meters plance aan 25 cent 2 deuren gemaakt aan 11 ieder 1deure aan 9 5vensters aan 3.50 ieder 4 meter 50 plance (plankenvloer)aan 20 cent

Beer: Zndl. Soort ploeg waarmee o.a. aardappels werden gerooid .

79

27,30 4,80 6,90 6,90 9,00 2,86 14,00 1,12 6,50 5,60 4,50 22,00 9,00 17,50 0,90


2 meters badens aan 60 7 meters berdt aan 40 cent 2 kg ponten 2 deuren gemaakt aan 9 frank 40 vijzen 5 meters plance aan 30 3 jaloezien aan 2.60

1,20 2,80 0,75 18,00 23,88 1,50 7,80

DOKTER DECAPMAKER 1896

1898

1900

1901

11 meter batens geleverd aan 60 c geleeverd 11 meter 50 kepers aan 25 geleeverd 10.20 voet panelaten (pannenlatten) 2 kilo nalf nagels 6 meters badens aan 65 cent 30 meters kepers aan 30 cent 3 meters 25 badens aan 65 cent 4 kg ponten aan 40 cent 6 meters plance (plankenvloer) aan 25 c 2 nieuwe deuren aan 7 ieder 3 meters 6 hart aan 40 2 honder voeten laten (latten) aan 1,70 7 kg ponten aan 45 10 vierkante meters 25 plance (plankenvloer) aan 1,80 10 kepers van 3 m 50 aan 30 cent 10 stuken (stukken) van 2 m 65 aan 50 eet 300 voeten laten aan 1 f 60

6,60 2,87 2,20 1,20 3,90 9,00 2,11 1,60 1,50 14,00 1,20 3,40 3,15 18,45 10,50 13,25 4,80

BARON KERVYN DE LETTENHOVE 1895 1898 1899

2 kilog ponten 1 kilog ponten 1 kilog ponten

0,80 0,35 0,40

80


EN TOT SLOT Pharailde Dewindt stierf in 1907. Haar echtgenoot François Vanpoucke overleefde haar ruim twintig jaar. Hij stierf in 1929. 't D UURBAAR

FRANÇOIS

AANDENKEN

VAN POUCKE

WEOUWAAR

VAN

P H A R A IL D E D E W IN D T geboren te Wacken, den 3 Maart 1851 én er godvruchtig overleden, den 17 Juli 1929, versterkt door de H H . Sakram, der stervenden, H ij vas lid 9.4* confrérie van O. L. Vr. van Hat \

?

i

Die wei k*eit in de vreeze des Jfeeren, moet den dood niet vreezen maar k?*n hem met ge­ rust gemoed te geracet zien, alhoewel hij Óverkomt o p ’t onverwachts. H«) was godvreczemf en rechtvaardig voor Gods oogen ea vaa j de measthen algemeen bemind. Wat voorat bij hem aantrok, waren zijne zachtmoedigheid gepaard met vee! goedheid '* van harte en stilten eenvoud en zijne dienst­ vaardigheid om iedereen die zijn dienstbetoon! f i vroeg, gereedelijk en zooveel hij het kon bij. te staan. Hij was werkzaam en vlijtig cn zijn liefste bezigheid was het, in den tempel dvs Heeren, tot de eer vaa God ea ten dienste zijner pries­ ters, het wérk verrichten dat daar van hem gevraagd werd. Vaartwel beminde Kinders en Kteinkinders, ik ga henen naar den Heer die mij roept, maar t mijn liefde blijft bij U. Vreest God en onder- ? houdt zijne geboden en vergeet Vader met in . uwe gebeden. Van hierboven zal ik blijven ? over U waken en bij God voor U ten beste 1 spreken. //. Hart van Jezus, ik betrouw op U. (300 d.afl.) ;

«

D«u k . G- D*«*cr»CorT*i«», w *cxtn.

De Wakkense cafés De Kraai en ’t Park zijn al lang uit het dorpsbeeld verdwenen, het timmermansbedrijf bestaat niet meer. Er zijn alleen nog een paar doodsprentjes en het boek, het factuurboek dat bij een verre neef van “Soten” in de boekenkast staat. Het was zeker niet onze bedoeling een transcript te maken van dit docu­ ment, maar wel de gegevens ervan te gebruiken om een reconstructie te maken van de politieke en socio-economische toestand in het Mandeldorp Wakken op het einde van de 20ste eeuw. Meteen konden wij het dialectisch woordgebruik van die tijd opdiepen en de prijzen- en uurloonstructuur van toen in het daglicht stellen. Aan de lezer om even­ tjes de prijzen van honderd jaar geleden te vergelijken met die van nu! Deze studie van het factuurboek van François Vanpoucke werd door de jury van het “ Fonds ere-Volksvertegenwoordiger Jules D econinck” gehonoreerd met een financië­ le toelage.

81


Marie-Paule Démarré

DE VROME (GE)ZUSTERS VAN BIERVLIET Ze hadden hun ‘roots’ in Izegem, hun thuisbasis ligt in Tielt,nu leeft en groeit hun initiatief wereldwijd.

v.l.n.r.: Henriette. Melanie, Rosalie en Virginie Van Biervliet. Wie aandachtig kijkt, ziet dat Virginie die niet tot de Orde van de H. Familie toetrad - enigszins anders is gekleed: witte kraag, andere muts of kap... (Foto uit het archief van Ten Mandere, Izegem)

Het heemkundig tijdschrift ‘Ten Mandere’1 had het al meer dan eens over de familie Van Biervliet die tot 1829 aan de Marktstraat in Izegem woonde. Eén van de teksten droeg de merkwaardige boventitel 'Groten van bij ons’. Roger Baert tekende Melanie Van Biervliet als merk­ waardige pedagoge en Antoon Vandromme beschreef de viering van het 150-jarig bestaan van de Normaalschool die in 1849 in Tielt onder haar impuls werd opgericht. Op 3 juni 2006 werd in Tielt een viering gehouden ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de stichting (1856) van de religieuze congre­ gatie door de gezusters Van Biervliet. Want niet alleen Melanie, maar ook Rosalie, Henriette en Virginie hebben geschiedenis gemaakt. Ze zijn 1

R. Baert, “ Mélanie Van Biervliet: Izegemse pedagoge” , Ten Mandere, 1972, nr. 33, blz. 27-42 en nr. 34, blz. 19-30. A . Vandromme, “ Feest in Tielt om Izegemse stichting: de Tieltse Normaalschool vierde haar 150-jarig bestaan” , Ten Mandere, 2000, nr. 116, blz. 21-23. De voorliggende bijdrage van M.-P. Démarré, zuster van de Heilige Familie van Helmet, is een door de redactie licht aange­ paste en van foto’s voorziene versie van haar tekst verschenen in Ten Mandere, 2006, nr 1, blz. 19 -22

82


onze aandacht en waardering terecht waard. Met deze bijdrage wensen we dan ook de aandacht te vestigen op de degelijkheid, de moed en de durf van de vier zussen. Ze staan aan de oorsprong van een initiatief dat, dankzij hun gedre­ venheid en doorzettingsvermogen en ondanks hun buitengewoon pijn­ lijke familiale situatie, niet alleen de grenzen van Tielt, maar ook die van ons land en van ons continent al lang heeft overschreden. De Congregatie van de Heilige-Familie van Helmet is nu aanwezig in Tielt, Brussel, De Panne en eveneens sedert 1896 in Latijns-Amerika (Guatemala, Mexico en Honduras) en sedert 1932 in Afrika (Republiek Congo, Rwanda en Kameroen). Een multiculturele congregatie dus. Laten we even teruggaan tot 1826 toen vader Van Biervliet op 18 janua­ ri overleed, zes jaar na de dood van zijn 44-jarige vrouw. De familiale toestand aan de Marktstraat in Izegem was toen heel bedroevend en onzeker. Al vijf kinderen waren op jonge leeftijd gestorven, de enige zoon volgde een opleiding tot geneesheer aan de universiteit van Gent en kon dus financieel helemaal niets inbrengen. Het dreigende faillisse­ ment van de herbergbrouwerij werd met het overlijden van vader een feit. De vier zussen stonden in dat jaar voor een ónmogelijke opdracht. De weeskinderen Rosalie, Henriette, Virginie en Melanie waren toen res­ pectievelijk 22, 17, 15 en 13 jaar oud en keken noodgedwongen naar een bestaansmogelijkheid uit. Ze vonden een uitweg in het werkveld van de toentertijd grote nood aan opvoedingsmogelijkheden voor jonge meisjes van gegoede families. De zorg voor de armen kreeg evenzeer hun geëngageerde aandacht. Bovendien dachten ze - en terecht - dat ze daarvoor een bijzondere aanleg hadden. Ze zouden dus met een ‘pensionaat’ beginnen en een centrum voor ziekenzorg oprichten. Om concurrentieredenen was het niet wenselijk dat ze in Izegem zelf met die onderneming zouden beginnen. Er bestond namelijk al een pen­ sionaat, ‘Ave Maria’ - waarvan de juiste stichtingsdatum blijkbaar niet is gekend.2 Wilden ze met hun project starten, dan moesten ze uitwij­ ken naar een plaats buiten hun geboortestad. Ze verlieten Izegem en ...

2

Cf. de persconferentie van de viering '175 jarig bestaan Zusters van Maria te Izegem 1811-1986'.

83


Hoogstraat, toenmalig nr 29, eerste woning van de gezusters Van Biervliet en eerste vestiging van de school: 1829-1838. Het was een groot huis: er zijn twee voordeuren en een inrijpoort, op de verdie­ ping zijn er acht vensters. Foto vermoedelijk genomen kort voor de afbraak in 1960. Het bedrijf Van Huile (D’Arke van Noë) kwam toen op de plaats van het kleine en het grote huis op de foto. (Foto archief De Roede van Tielt)

Instituut H. Familie, Krommewalstraat, toenmalig nr 13: vestiging van 1838 tot 1919. Later SintAndriesziekenhuis. (Foto Jan Himpe, in M.P. Démarré, Sedert 175 jaar op weg, 1839-2004, Heilige Familie van Helmet, Brussel, 2004, 25 blz.)

84


Krommewalstraat: gevel van het Instituut, tot op vandaag nagenoeg ongewijzigd gebleven. (Foto Jan Himpe)

Krommewalstraat: speelplaats met de neogotische kapel (van 1870) (Foto achief De Roede van Tielt)

85


TIELT W E R D H U N N IE U W E T H U ISB A SIS

De stevige familieband maakte van de gezusters een levenskrachtig kwartet dat tot grootse dingen in staat bleek. Onderlinge solidariteit en de eigen persoonlijkheid van elk van de vier waren dynamische kracht­ bronnen bij het opstarten van het project: de stichting en uitbreiding van een pensionaat in een voor hen onbekende omgeving. Een poging om in Kortrijk te beginnen mislukte door een weigering van het Kortrijkse stadsbestuur. Daarom richtten ze zich tot het Tieltse stadsbe­ stuur. Rosalie, de oudste en wijze zus, die na het overlijden van haar ouders als het ware ‘het hart van het gezin’ geworden was, schreef op 19 maart 1829 een brief naar de burgemeester van Tielt. Al op 1 april kwam het antwoord met de toelating. Echt welkom waren ze niet toen ze op 26 april in Tielt belandden. Wat kwamen die ‘damen’ - een benaming die nu nog gebruikelijk is - hier verrichten? Ze werden als orangisten bestempeld omdat twee van hen, Rosalie en Melanie, een Hollands diploma hadden. Dit werd hen achter­ na geroepen en tijdens de omwenteling van 1830 gingen de ruiten van hun woning aan diggelen. Toch gingen ze hun weg. Aanvankelijk woonden ze in een huurhuis aan de Hoogstraat, nummer 29. Door de snelle aangroei van het aantal leer­ lingen moesten ze uitzien naar uitbreiding en bouwden ze in 1837 op een groot terrein aan de Krommewal een aangepast gebouw. Ze verble­ ven er 81 jaar. In 1875 waren er nog uitbreidingswerken.3 In 1919 betrokken hun ‘nakomelingen’ een indrukwekkende nieuwbouw op het Hulstplein. Nu nog is daar plaats voor zowat duizend leerlingen. EEN SPECIFIEKE OPVOEDINGSOPDRACHT VOOR ELK VAN DE VIER Rosalie (1804-1893), de eigenlijke initiatiefneemster, bleef jarenlang de bezielster en de leidster. Stellen we ons even voor wat dergelijk avon­ tuur inhield: het ouderlijk huis en hun geboortestad verlaten, zich in Tielt vestigen waar ze niemand kenden - het meest nabijwonende fami­ lielid was tante Anna Van Biervliet in Ruiselede - de woning installeren, leerlingen vinden en inschrijven, een studieprogramma ontwerpen. En er zich rekenschap van geven dat men noch van de Tieltse bevolking, noch van de clerus welgekomen was. 3

Cf. een ingemetste steen in de zijgevel van het W ZC-centrum in de Krommelwalstraat, tot in 1919 hun verblijfplaats.

86


Krommewalstraat: binnenzicht van de kapel met de oorspronkelijke neogotische aankleding. De kapel bestaat vandaag nog, maar na het 2‘ e Vaticaans concilie werd ze, spijtig genoeg, ‘gezuiverd’ van nage­ noeg al haar neogotische kenmerken. (Foto archief De Roede van Tielt)

Krommewalstraat: een steen in de zijgevel, getuige van een nieuwe uitbreiding van het oorspronkelijke gebouw. (Foto Jan Himpe)

87


Het indrukwekkende gebouw aan het Hulstplein in aanbouw in 1913. Tijdens de oorlog gebruikte de Duitse bezetter de gebouwen. De H. Familie betrok die pas in 1919. (Foto Jan Himpe)

Herinnering aan de viering van 50 jaar Congregratie in 1906 (hoewel de kaart het stricto sensu heeft over 50 jaar Instituut!) (Foto archief De Roede van Tielt)

88


Later zal Melanie wel eens verwijzen naar de grote inspanningen die het openen van het pensionaat Sainte-Marie heeft gevergd. In de twee­ de uitgave van haar boek ‘La science du vrai bonheur’ (1859) drukt ze in de inleiding haar vreugde uit om het welslagen van die onderneming, ‘vrucht van zoveel moeilijkheden en werk’. Rosalie bracht de familiegeest, die haar zo eigen en dierbaar was, in het pensionaat tot leven. Zij gaf iedere dag aan de leerlingen een korte bezinning die levenszin, religieuze gevoeligheid, verlangen naar vor­ ming en onderlinge familiale verbondenheid stimuleerde. Elke dag werd een ‘familievergadering’ gehouden met de bedoeling de jonge mensen in contact te brengen met het reilen en zeilen van de maatschappij. Moedig en edelmoedig, begaafd met echte ondernemersgeest en durf wist ze van aanpakken. Denken we maar aan de bouwprojecten die ze uitvoerde en aan de stichting van de eigen congregatie in 1856. In 1842 hadden de gezusters zich aangesloten bij een Brugse religieuze gemeenschap waarvan de opdracht achteraf bleek niet te beantwoorden aan hun eigen opvattingen en verlangen. Na een viertal maanden kwa­ men ze met hun leerlingen naar Tielt terug. Na die ontgoocheling ble­ ven ze nog veertien jaar wachten op het goede moment om hun eigen congregatie te stichten. Henriette (1809-1888) had blijkbaar minder uitzonderlijke capaciteiten. Op heel jonge leeftijd werd ze hardhorig, wat voor haar een echte han­ dicap betekende. In 1848 schreef ze in een notitieboekje: M ijn toestand van afhankelijkheid, het feit dat mijn talenten niet talrijk zijn, mijn nul­ liteit waartoe mijn hardhorigheid mij dwingt, dat zijn nuttige middelen, indien ik er een goed gebruik van maak ... Een uitdrukking van haar lij­ den, maar eveneens van haar vastberadenheid om haar menselijke en spirituele groei te bevorderen. Zij was dan ook tevreden met de een­ voudige bezigheden die men haar toevertrouwde. Zij was bij de opvoe­ ding van de jongsten betrokken, maar vóór alles zette ze zich in voor de armen- en ziekenzorg. En of er in die tijd armen en zieken waren! Zelfs vanuit naburige dorpen kwamen zij naar het centrum. In dat verband schreef Rosalie op 15 mei 1856 aan een oud-leerlinge: Kwetsuren van alle aard, etterwonden, oogkwalen, hoofdverzweringen worden in de Heilige-Familie verzorgd. De vele ongelukkigen moeten er goed worden onthaald. En, God zij dank, dat gebeurt. Ook heeft men in het complex van de Krommewalstraat, een aangepaste ruimte voorzien voor het verlenen van zorgen. Die waarborgt aan de noodlijdenden een waardig onthaal. 89


Henriette was ook het sterkst begaan om religieuze te worden. Zes jaar na de mislukte poging in Brugge schreef ze: Aangezien het mij niet gege­ ven is tot het religieuze leven toe te treden en die genade waarschijnlijk voor mij niet is weggelegd, moet ik proberen te leven naar de voorschrif­ ten die mij verleden jaar zijn gegeven: de praktijk van de evangelische waarden buiten het religieuze leven. Ze verlangde inderdaad naar een gestructureerd religieus leven dat door de Kerk als dusdanig kon wor­ den erkend. Virginie (1811-1903) heeft in 1829 heel actief meegewerkt aan de oprichting van het pensionaat ‘Sainte-Marie’. Zij was de econome en droeg aldus de zware en soms beangstigende verantwoordelijkheid om de nodige geldsommen voor bouw en installatie bijeen te garen. Toen de groep in 1862 in Brussel en in 1869 in Leuven eveneens met een pen­ sionaat begon, stond zij in voor de installatie ervan. Zij heeft zich moe­ dig ingezet voor die zware en risicovolle onderneming. Hoe en waar zij de nodige financiële middelen vond, blijft een mysterie. In 1856 deelde zij de keuze van haar drie zussen niet om lid te worden van de nieuwe congregatie. Zij legde geen geloften af, maar bleef als leek in de communiteit leven. Gezien haar levensstaat had zij haar eigen opvattingen en organisatiestijl, wat later ernstige problemen mee­ bracht zodat ze zich verplicht zag zich terug te trekken. Ondanks dit, bleef de familieband tussen Virginie en de andere drie zussen heel sterk. Dit blijkt ondermeer uit de brieven van de stichteressen, de nieuwjaarswensen, het meeleven met een pijnlijk of vreugdevol fami­ liegebeuren, het contact met vrienden of met oud-leerlingen: dit alles gebeurde altijd in naam van de vier gezusters. Het 25-jarig bestaan van de congregatie in 1881 werd niet speciaal gevierd, uit eerbied voor Virginie die zich daarbij niet goed zou hebben gevoeld. Melanie (1813-1892), dé opvoedster bij uitstek, heeft met haar vele talenten gewoekerd. Ze had in het pensionaat en in de andere stichtin­ gen (Brussel en Leuven) de leiding omdat ze zo gedreven en begaafd was. In zijn biografie van Madame Justine De Monie, derde algemeenoverste, getuigt kanunnik Mahieu over M elanie4 : Melanie had de hoge leiding van de studies en zij droeg de titel van algemene Meesteres. Haar handtekening stond op de rapporten van de leerlingen en gewoonlijk onderhield zij, met haar fijne en elegante stijl de briefwisseling met de ouders van de leerlingen. L. M ahieu, ‘Madame Justine de Monie: Mère Marie-Justine de l’Ange Gardien: Supérieure Générale des Dames de la Sainte-Famille’ , Brussel, A. Dewit, 1930, X + 366 blz.

90


Creatief en sterk geëngageerd wist zij haar pedagogische gaven ten dienste te stellen van de jongeren. Ze wekte in hen het verlangen op naar kennis en inzicht. Ze was bezorgd om voor hen een ‘allround’ pro­ gramma te voorzien dat hen bekwaam maken zou om in de maat­ schappij als volwaardige vrouw op te treden. Ze gaf geregeld lezingen over geleerde en merkwaardige figuren uit de geschiedenis, die ze trou­ wens in een boek heeft verzameld. Haar talrijke boeken van religieuze, culturele en pedagogische aard, kenden meerdere uitgaven en een ruime verspreiding. Sommigen ervan werden vertaald.5 Ze was ervan overtuigd dat 'de onwetendheid de grootste vorm van armoede is’. Die overtuiging heeft haar ongehoorde werkkracht gesti­ muleerd. 2006 EEN JUBELJAAR 150 jaar geleden werd op 3 juni de Congregatie van de Heilige Familie door drie van de vier gezusters Van Biervliet gesticht. Toen Rosalie, Henriette en Melanie hun geloften aflegden, waren ze respectievelijk 52, 47 en 43 jaar. Monseigneur Malou, bisschop van Brugge, die de consti­ tuties goedkeurde, stelde zich overigens de vraag of ze, rekening hou­ dend met hun leeftijd, dit zouden aankunnen. Doorheen de jaren is het duidelijk geworden dat het oorspronkelijke ini­ tiatief levenskansen had en dat de drijvende krachten: het opvoedingscharisma van de gezusters Van Biervliet, hun familiegeest en hun spiri­ tualiteit - ‘het navolgen van het eenvoudig en bescheiden leven van Nazareth’ - een oproep inhouden. Getuigen daarvan zijn de vestigingen in drie continenten. Het sterke geloof in onze leuze: Non fallit te Deus, wat betekent: ‘God laat ons niet in de steek’, bezorgt ons de moed om, daar waar we gevestigd zijn, te leven en te werken aan de opvoeding in de ruime zin van het woord.

5

Over Melanie Van Biervliet als auteur, zie Ph. De Gryse, ‘Streekgenoten met de pen’, De Roede van Tielt, 1984, nr 3-4, blz. 1-179 blz. - op blz. 121. In de bibliotheek van De Roede van Tielt bevin­ den zich zes boeken van haar hand.

91


Eric Bekaert

“IN HET KRUYSSE”: DE DENTERGEMSE (HERBERG)ROOTS VAN HUGO CLAUS In ‘Knack’ van 22 maart 2006 staat een boeiend artikel van Hugo Harth: ‘In de naam van de vaders’. Hierin stelt hij dat steeds meer Vlamingen op zoek gaan naar hun voorouders en zo in de ban raken van hun fami­ liestamboom. Bij wijze van voorbeeld haalt de auteur de rechtstreekse voorvaders aan van Hugo Claus en Panamarenko. De verste voorvader in rechte lijn van Hugo Claus, van wie Harth geboorteplaats en -datum aanhaalt, is Arnold Claus, geboren in Markegem in 1661. Bij Panamarenko strandt hij in 1736 bij Mathias Van Her(re) wegen in Berendrecht. Als heemkundig geïnteresseerde in alles wat Dentergem betreft, viel mijn oog op de stamboom van Hugo Claus. Arnold Claus was weliswaar in de buurgemeente Markegem geboren (°1661), net als zijn zoon Judocus (°1699), maar voor diens zoon Pieter (Petrus) komen we terecht in Dentergem. Pieter Claus zag er als kind van Judocus en Martina Catharina Vermeire het levenslicht op 3 oktober 1735. Hij huwde met Johanna Desmet en werd de vader van Pieter-Jozef (°9 februari 1764). Pieter-Jozef trad op zijn beurt in het huwelijk met Isabella Rosa Vermeersch, fa. Jan-Baptist en Barbara Vandenabeele (°Dentergem 04.10.1771) en mocht zich de trotse vader noemen van Pieter junior (°29.09.1813). Pieter junior Claus verbond zich op 28.10.1841 in de echt met Rosalie Ghislena Debouver (° Dentergem 10.06.1812), fa. Pieter en Helena Declercq. Het gezin kreeg zes kinderen: Eugeen (° 28.10.1842), Pelagie (° 13.01.1845), Maria (° 03.05.1847), Octavie (° 13.12.1848), Eugeen (° 07.06.1852) en Clemence (° 12.06.1853). Zoals bij zoveel ouders hal­ verwege de 19de eeuw, sloeg ook bij hen het noodlot hard toe: vijf kin­ deren overleden er voor hun elfde jaar. Alleen hun jongste zoon Eugeen werd volwassen. Pieter junior Claus was, aldus de eerste economische bevolkingstelling van 1846, wever'. Hij woonde in de Bamstraat - door de gemeenteraadsbeslissing van 25 november 1993 veranderd in de Eugeen Van 92


Maldeghemstraat1 23- nu nr. 27 en bewoond door Maria Tack, weduwe van Eric Steuperaert. In 1851 wilde Pieter er naast zijn karige wevers­ loon nog een centje bijverdienen en besloot een deel van zijn woning als herberg ‘in te richten’. Volgens artikel 7 van het nieuwe politiereglement van 5 november 1850 mocht niemand uithangberden o f opschriften plaetsen, of veranderen, zonder schriftelyke toestemming van de plaetselyke politie, op straf eener boet van 1 tot 5 franken\ Pieter Claus en Angelus Biebuyck (° Aarsele ca. 1807) waren van deze nieuwigheid duidelijk niet op de hoogte, want op 27 maart 1851 werden beide heren wegens het overtreden van dit wetsartikel door het schepencollege berispt. Niet alleen het negeren van dit plaatselijk voorschrift maakte de Dentergemse vroede vaderen kre­ gelig, maar ook het feit dat de naam van hun nieuwe taverne niet strookte met de gangbare Vlaamse schrijfwijze kon niet door de beugel. ‘In den Achtergaele’4 (Biebuyck) en ‘In het Kruysse’5 (Claus) Pieter junior Claus overleed in de Bamstraat op 23 augustus 1875.

1

Na de spinners vormden de wevers halverwege de 19de eeuw veruit de grootste beroepsklasse tij­ dens de wintermaanden: in mei 1846 waren er op een bevolking van 2873 inwoners (1 januari 1846) maar liefst 359 of 12,49 %. Op 25 mei 1849 telde de gemeente nog 196 wevers, van wie er 25 met de vliegende schietspoel werkten (Rijksarchief Kortrijk, Gemeentearchief Dentergem, nrs. 25, 30 en 43).

2

Dit stuk van de aloude Ba(e)mstraat werd in 1993 genoemd naar Dentergems beroemdste kun­ stenaar Eugeen Van Maldeghem (1813-1867). Deze schilder van vooral religieuze taferelen genoot destijds een vrij groot aanzien. Zo portretteerde hij ook de koninklijke familie. Meer over deze toch wel boeiende figuur bij E. Bekaert, Romaan Eugeen Van Maldeghem, de vergane glorie van Dentergems grootste kunstenaar (1813-1867) in De Roede van Tielt, 35ste jg ., nr. 2, 2004, pp. 5491.

3

Gemeentearchief Dentergem, nr. 2.077.6. Het oude politiereglement stamde uit de napoleontische tijd: 2 mei 1808.

4

Angelus Biebuyck was gehuwd met Isabelle Debraeve (“ Dentergem 26.02.1809) die op 19.07.1844 overleed, vier dagen na de geboorte van hun dochter Maria. Hij woonde toen in de Meulebeekstraat en hertrouwde op 04.12.1845 de 17 jaar jongere Melanie Buyck (“ Tielt ca. 1822). Angelus vestigde zich in 1851 in de Dreve (nu nr. 5, dokter Michel Vancoillie), waar hij de bedoe­ ling had een herberg te openen. Hoogstwaarschijnlijk is het er niet van gekomen, aangezien we Biebuyck - in tegenstelling tot Claus - nergens aantreffen in de jaarlijks weerkerende “ Registres des patentables” (Gemeentearchief Dentergem, nr. 1.713.153). De herberg in de Dreve werd pas in 1869 - onder de destijds gecorrigeerde naam “ In den Nachtegael” - geopend door Ivo Claeys (“Tielt 1824) en Francisca Camue (“ Sint-Baafs-Vijve 1824). Vermoedelijk rond 1890 werd de tapperij al gesloten, toen de toenmalige uitbaters (eigenaars?) Jan Dhondt (“Wielsbeke 1819) en Clemence lytgat (“ Aarsele 1821) Dentergem verlieten (E. Bekaert, Herbergen in Dentergem, ontwerpstudie over de Dentergemse herbergen 15de - 21ste eeuw, voorlopige pagina 59).

5 Er hing een groot wit kruis aan de zijkant van het vooruitspringende schuurtje, dat in 1970 gesloopt is ...

93


Zijn echtgenote Rosalie Debouver hield de herberg nog een goed jaar open, tot zij besloot om samen met haar 23-jarige zoon Eugeen Dentergem te verlaten en naar Poperinge te verhuizen. Op 27 december 1876, om 13 uur, vond in hun taverne de openbare ver­ koop plaats van het herberggerief, huishoudelijk meubilair, kledij en andere roerende goederen.6 ‘In het Kruis’ zou nog blijven bestaan tot 1914. Karei Fonteyne (1877 1883), zijn echtgenote Barbara Eggermont (1883 - ca. 1895), KarelLodewijk Cluyse (ca. 1895 - ca. 1910) en Henri Devolder (ca. 1910 1914)78zorgden ervoor dat in de Bamstraat de dorstige kelen voort gelest werden. Op ‘De Boulevard’ (ca. 1900 - ca. 1916) na, was ‘In het Kruis’ de enige herberg in dit toen nog nauwelijks bewoond straatje west­ waarts van het dorpscentrum richting Tijput...

Dit was destijds café ‘In het Kruis’ van Pieter Claus

De schuur die haaks op het gebouw van café ‘In het Kruis’ stond. Tegen de gevel van deze schuur hing een groot wit kruis. Vandaar de naam van de herberg. De schuur werd gesloopt in 1970.

6

Gazette van Thielt, 16.12.1876, 27ste jg, nr 100.

7

E. Bekaert, o .c., voorlopige pagina 53-54.

8

‘De Boulevard’ lag schuin tegenover ‘In het Kruis’ , nu Eugeen Van Maldeghemstraat nr.18 en tot voor kort bewoond door André Tassaert.

94



Michael Delange

OVER EEN MARKEGEMSE SCHOOLMEESTERRECIDIVIST (1826) In zijn dorpsgeschiedenis Markegem, het vermaakelyk dorp (1996) ver­ noemt Frans Hollevoet een zekere Joseph Baert, schoolmeester ende daghuerman tot Marckeghem, die er zonder toestemming van de over­ heid een school open hield, in 1821 (door het Hof van Assisen van WestVlaanderen) werd veroordeeld tot vijf jaar tuchthuis (dwangarbeid) wegens diefstal, voortijdig werd vrijgelaten en in 1828 ernstig werd ver­ dacht van een paardendiefstal.' In het Provinciaal Archief van WestVlaanderen (Sint-Andries-Brugge) stootten we toevallig op een nog onbekend gerechtelijk dossier dat in 1826 door het Kortrijkse parket tegen deze Markegemnaar werd geopend.1 2 Baert, een ontslagen galei-boef, was naar eigen zeggen rond de eeuw­ wisseling geboren (in Sint-Baafs-Vijve?)3. Hij wordt beschreven als 1,67 meter groot, met een smal voorhoofd, een ronde kin en een breed aan­ gezicht, bruin haar, wenkbrauwen en baard, grijze ogen, een platte neus en een gewone mond. De man hoefde zijn straf niet uit te dienen in het werkhuis en kon zich onder toezicht van de hoge staatspolitie vrij bewegen binnen de grenzen van zijn verplichte verblijfplaats Markegem. Hij werd dus niet ‘zomaar’ vervroegd vrijgelaten, zoals Fr. Hollevoet laat verstaan. Op 26 november 1826 werd Baert echter betrapt in een verdagt huis op de grenzen der gemeente Meulebeke zonder eenig bewijsschrift, bevon­ den en verkeerende met een contumax, sedert 4 jaar vlugteling dezer gemeente, welke ( ...) , op zelven stond door de policie vueriglijk nage­ jaagd zijnde, ontsnapte.4 Hij verkeerde blijkbaar met Francisca Maes, de zuster van een voortvluchtige. Haar broer was in 1822 door de cor­ rectionele rechtbank van Kortrijk veroordeeld tot twee jaar cel, was ech­ ter ontsnapt, had de wijk genomen naar Frankrijk, 1

Hollevoet, Fr., Markegem, het vermaakelyk dorp, Tielt, 1996, p. 356-357

2

Provinciale Archiefdienst West-Vlaanderen, Modern Archief, 5e reeks, nr. 1062, map B

3

Wij vonden alvast geen spoor terug van een geboorte in de akten van de Burgerlijke Stand van Sint-Baafs-Vijve.

4

Contumax: weerspannig, weigerachtig om mee te werken met de rechtsgang.

96


maar bevond zich nu in deze omstreken als vreesinjagende misdadiger zwervende. Toen de Meulebeekse politiecommissaris Willem Dierijckx en zijn veld­ wachter Jan Lanssen op voornoemde novemberdag om half drie het vaderlijke huis van de verdachte hadden beslopen, waren ze op zo’n honderd passen van de achterdeur opgemerkt door Baert en zijn vrien­ din. Met haar schetterend geschreeuw had ze haar broer gealarmeerd, waarop die de benen had kunnen nemen. In hun woedende en/of teleurgestelde reactie hadden de dienders ver­ geefs om de papieren gevraagd van de auteur van de verijdelde arresta­ tie, waarna de Markegemnaar al snel door de mand was gevallen en in de cel vloog. Daags nadien kon Baert ineens wel het vereiste document voorleggen. Andries Constantinus Coucke, burgemeester (1823-1830) van Markegem, had het hem bezorgd, waarmee hij in feite tweemaal in de fout ging: niet alleen ging hij daarmee zijn boekje te buiten (het uit­ vaardigen van een dergelijke vergunning viel buiten zijn bevoegdheid), bovendien schreef hij de toelating aan Baert uit toen die al achter de tra­ lies zat. De burgervader vergoelijkte zijn handelwijze door te verklaren dat hij enige tijd voordien de mondelinge toestemming aan de werklo­ ze Baert had gegeven om als dagloner te gaan werken bij de Meulebeekse landbouwer Emanuel Adam, onder verpligting van zich wekelijks bij zijn edel in persoon aan te melden. In Markegem was er geen werk voor hem en de hofstede van Adam (waar hij vanaf 1 novem­ ber aan de slag was) lag op amper vier mijl van de grenzen van Markegem. In het bundel vonden we toch op een blaadje een ‘referen­ tie’ terug waaruit blijkt dat Baert voordien wel in Markegem had gewerkt: iosevus baerd t’hy heeft bij my joseph de waele treffelyk gedient en hem eerelyk gedregen maerkeghem. Graaf Ferdinand de Baillet Latour, gouverneur van West-Vlaanderen (1826-1830)5, kon zich in deze motivering vinden, maar hoopte toch dat de onaangename gevolgen (...) dezen ambtenaar [Coucke] zullen bewe­ gen om in het vervolg met meer omzigtigheid te werk te gaan. Resultaat van dit alles was dat Baert halverwege december (?) op last van districtscommissaris Lucien Aeben (en het parket) terug in ‘vrijheid’ werd gesteld en vanuit Brugge door de rijkswacht teruggebracht werd naar Markegem (om er niet op het rechte pad te blijven). 5

Verzameling der acten van algemeen bestuur der provincie West-Vlaanderen. 17de Deel - 1826, Brugge, 1826, p. 419-420 Verzameling der acten van algemeen bestuur der provincie West-Vlaanderen. 21e Deel - 1830, Brugge, 1830, p. 411

97


Michael Delange

AFGESTAPT I\ HET STATION VAN OOSTROZEBEKE In de volkstellingen van Oostrozebeke van 1880 en 1891 vonden we een interessant weetje over de geschiedenis van het station van Oostrozebeke, nu een burgerwoning. Op 26 juli 1888 werd Charles Xavier Mathieu Gérard Daufresne de la Chevalerie ingeschreven als inwoner van Oostrozebeke. Zijn beroep: statieoverste (stationschef). De 39-jarige aristocraat, geboren in Luik, vestigde zich samen met zijn gezin in de Statiestraat 32 (later: 37) en liet zich onmiddellijk inschrijven op de kieslijsten van Oostrozebeke (notulen van het schepencollege, 3 september 1888). Daufresne de la Chevalerie was getrouwd met de Spaanse Marie Betsy Louise Voyave, geboren in Madrid, en had al drie kinderen wanneer hij in Oostrozebeke aankwam: Emma Hubertine Louise (°Avernas-leBauduin, bij Waremme, 1884), Marguerite Louise Leontine (°Moortsel, Mortsel bij Antwerpen of Moortsele bij Oosterzele, 1886) en Gabrielle Louise (°Geetbets, bij Leuven, 1888). Eveline Louise Joséphine (°1890) en Matthieu Louis Jules (°1891) werden in Oostrozebeke geboren. Het adellijke gezin bleef echter niet lang in de Mandelgemeente: op 26 oktober 1892 vertrok het al naar Deerlijk. Daufresne werd er stations­ chef en postontvanger, twee functies die toentertijd nog onlosmakelijk met elkaar verbonden waren.

98


Michael Delange

BEET OOSTROZEBEKENAAR DELABY IN HET ZAND? (1840) Burgemeester Laridon bracht op 18 juni 1841 Joseph Delaby en Marianne Rose Benet uit Oostrozebeke op de hoogte van het overlij­ den van hun zoon Constantin, bijna 22 jaar oud. Hij was tien maan­ den voordien, op 7 augustus 1840, overleden aan de gevolgen van een ernstige koortsaanval in het militair hospitaal van Miliana, de ‘Parel van Zaccar’, op het plateau van Tademait, centraal in het huidige Algerije (160 km ten zuidwesten van Algiers). Constantin Delaby had gediend als fusilier in de derde compagnie van het vierde bataljon van het Franse vreemdelingenlegioen, het zgn. ‘Afrikaanse leger’ (nummer 6729). Datzelfde jaar had het vreemdelin­ genlegioen ( ontstaan in 1831) de stad veroverd, ondanks ongehoorde verliezen in de strijd tegen de befaamde verzetsleider Abd el-Kader (Abd al-Kadir, 1808-1883), ‘Sultan der Arabieren’, die de stad probeer­ de te ontzetten: 462 van de 750 legionairs beten toen in het zand. Er zijn echter geen aanwijzingen gevonden dat het overlijden van Delaby en deze strijd iets met elkaar te maken hadden. Het bericht van zijn overlijden werd trouwens pas op 16 maart 1841 vanuit Algiers naar Europa verzonden, zeven maanden na datum.

99


Michael Delange

GEZOCHT: VOORTVLUCHTIGE MISDADIGER UIT TIELT (1745) In de nacht van 9 op 10 december 1745 wisten twee gevangenen te ont­ snappen uit de ‘bak’ van Ingelmunster, in het schepenhuis ‘Den dob­ belen Arent’. De eerste, een ongeïdentificeerd persoon uit Waarschoot, wordt in het opsporingsbericht omschreven als hebbende eene(n) schaert ofte lyckteeken aen het onderste vande neuse ende pockeputte(n) in het aensicht, met een cape en een kazak van zwart linnegoed. Zijn kompaan was wel bekend: het betrof de schaapherder Guillielmus Verbruggen, in de wandelijnghe Gillen Marchand, geboren in Tielt op 14 januari 1704' . Verbruggen alias Marchand wordt omschreven als eenen persoon van middelbaere taille, tusschen bruyn ende blont van hayre, redelyck erom van lichaeme, aen hebbende eene casacque van grauw lynwaet, ende eene(n) rooden jupon, met hem hebbende eene(n) groote(n) grijsde(n) lanckhairde(n) schaep hont. Beiden werden er sterk van verdacht verantwoordelijk te zijn voor meerdere diefstallen op verscheidene plaatsen in Ingelmunster en daar­ buiten. Men had hen op heterdaad betrapt met twee gestolen schapen en beide kerels gevangen gezet in afwachting van hun proces. Daar heb­ ben ze echter niet op willen wachten. Wat er van de twee voortvluchtigen is geworden, konden we niet achterhalen.

1

Stadsarchief Tielt, Parochieregisters Tielt, nr. III/89 Doopsels 1700-1711, f. 52r.

100


Uitvaartcentrum

DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies - Funérarium

A D V E R T E N T IE R U IM T E T E H U U R

051 40 18 38

32

>4RGENTK

uw appeltje voor de dorst

ADVERTENTIERUIMTE TE HUUR

ATeKa bvba

Tanghe Kris 051 40 18 38

Ieperstraat 8 • Tielt Vinktstraat 5 • Aarsele


bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wokken


ZootenhuUe

3talej7im A }gn Hiüe

IA " J RiufiiwehM e

'R a te lin p

StraeteÀ

vl

7/

A

<l)/awerP.

yjhoek

•{ %

—; /^ r

^ H 'a e n e t j ’M m loeA oo om

' l üolm m ij \ .aSaA -

A e r u v le

S=£ï2£

Jlerpeiplui, OrooiQk 7Vammdifâ M a r k i’if.

ïruqql Wenh’beke

Caefberqbru 'A &AbeeleJJT

'a rh fi

:\Ro o J f ô t e t

yn q eb n u ru 'ter\ *-< - .. = = j é \M ie ifw e n h o v e

/

W fe lr k ^

et?eren

Driemaandelijks heemkundig tijdschrift 37ste jaargang, nr.3 —juli - augustus - september 2006 AfgiftefoiMtoor 8700 Tielt

ucqii&r


f7 S U P E R M A R K T f7 ^

meibloem

c m

w

m

h

m

Kortrijkstraat 56 8700 Tielt Tel. 051 40 11 76

Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93 w w w .d e m e ib l o e m .be

BOEKH OUDING FISCALITEIT KM O - ADVIES

Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35

ALGEMENE ELECTRICITEIT

bvbaDebusschere E.&L. ir.

Maertens Management & Co bvba Bruggestraat 43 - 8700 TIELT

Pittemsesteenweg 32 8700 Tielt Tel. 051 40 7 1 66 051 40 64 39 Fax 051 40 74 07 robert.maertens @mmconline.be

Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08 Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Gecertificeerd installateur: domotica data- en netwerkbekabeling STUDIE-ADVIES-UITVOERING


De Roede van Treft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 37s,e jaargang, nr. 3 - juli - augustus - september 2006 W ettelijk depot - BD 25413


De Roede van Tielt

Inhoud

Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde

DE REDACTIE GESCHIEDENIS EN ERFGOED

erevoorzitter: Paul Vandepitte, voorzitter 1970-2000

RONNY OSTYN TIELT: GESCHIEDENIS EN ERFGOED p. 105-135

Voorzitter: Ondervoorzitter: Secretaris-penningmeester en verantwoordelijke uitgever: Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax: 051 40 18 38 Redactieraad: Jaak Billiet, Philippe De Gryse, Juul Desmet, Celine D ’Hulst en Geert Vermeulen Website: http://home.scarlet.be/roede-van-tielt

p. 103-104

RUDI DE BRABANDERE KANEGEM: GESCHIEDENIS EN ERFGOED p. 136-163 BERENICE VANRENTERGHEM SCHUIFERSKAPELLE: GESCHIEDENIS EN ERFGOED p. 164-176 ANDRÉ BRAET AARSELE: GESCHIEDENIS EN ERFGOED p. 177-184 Adres van de auteur: RONNY OSTYN Hazelaarkouter 60 8700 Tielt RUDI DE BRABANDERE Sint-Janstraat 35 8700 Tielt BERENICE VANRENTERGHEM Wingensesteenweg 84 8700 Tielt ANDRE BRAET Kruishoutemseweg 131 8790 Waregem

“ De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is € 17,50 voor gewone leden, € 35 of meer voor ereleden, over te schrijven op het bankrekeningnummer 4679350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolen­ straat 32/3 , 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in “ De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestemming van de redactie.

Provincie

West-Vlaanderen ideren ” Door mensen gedreven

Bibliotheek & fototheek: Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu3 0 of na afspraak

Cartotheek: Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van Thielt (WestVlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)


De redactie

GESCHIEDENIS EN ERFGOED De aandacht voor het historisch en cultureel erfgoed is de jongste jaren in Vlaanderen sterk toegenomen. Ook ons erfgoedbegrip is fors verruimd. Vandaag is zowat alles wat het heden historisch kan duiden ‘erfgoed’ geworden en door initiatieven als Open Monumentendag, Erfgoedweekends, Beiaarddagen, Burchten- en Fortenweekends - om er maar enkele te noemen - het voorwerp geworden van een nieuwe vorm van toerisme. Want de erfenis van ons verleden dient niet langer te worden ‘behoed’, maar steeds vaker ook buiten de musea gezocht en interactief ‘beleefd’. In die ontwikkeling situeert zich in Tielt de uitbouw van het huis Mulle de Terschueren - ooit mede door toedoen van onze kring van de slopers­ hamer gered - tot een streekbezoekerscentrum. De postmoderne erfgoedparticipant wil immers meer doen dan alleen de streek verkennen. Hij wil ze ook begrijpen. Hallentoren (Unesco-werelderfgoed!) of aardappelkelder: elke verwijzing naar de verleden of bijna-verleden tijd is hem even waardevol. Ook Tielt deelt in deze erfgoedhype. Niet alleen is hier een Erfgoedcel actief, er staat ook een heuse erfgoedconvenant op stapel waarin Tielt, Pittem en Ruiselede en later wellicht en hopelijk ook Wingene en Dentergem de krachten zullen bundelen om de bezoeker de rijkdom van het plaatselijke patrimonium te laten ontdekken. In dit kader past ook het opmaken door Monumenten en Landschappen van een inventaris van het bouwkundig erfgoed van onze steden en gemeente. In 2006 staat een dergelijke inventaris voor Tielt en zijn drie deelgemeenten op stapel. Daarin worden onder meer alle gebouwen van enige betekenis binnen de vier Tieltse woonkernen beschreven en afgebeeld. Monumenten en Landschappen zocht kenners van de plaat­ selijke geschiedenis aan om, op basis van hun individueel onderzoek, voor elke deelgemeente een kort historisch overzicht op te stellen. Berenice Vanrenterghem bracht de grote lijnen van de geschiedenis van Schuiferskapelle in kaart. André Braet, Rudi De Brabandere en Ronny Ostyn schetsten de historische ontwikkeling van respectievelijk Aarsele, Kanegem en Tielt. Hun teksten vormen telkens de historische achter­ grond waaruit de opstellers van de inventaris rijkelijk hebben geput en waarnaar ze veelvuldig verwijzen. Het was de bedoeling een vlot lees­ baar verhaal te schrijven, daarom werden voet- of eindnoten achterwege

103


gelaten. In de toegevoegde bibliografie verneemt de lezer waar de auteurs - naast eigen archiefonderzoek - voornamelijk hun mosterd haalden. Wij willen onze lezers de vier bijdragen in hun oorspronkelijke vorm, gebundeld onder de titel ‘Geschiedenis en erfgoed’, niet onthouden. Het zijn weer enkele stapstenen op de weg naar een algemene geschiedenis van groot-Tielt.

104


Ronny Ostyn

HELT: GESCHIEDENIS EN ERFGOED Al in de prehistorie waren mensen actief bij de bron van de Poekebeek en op de 50 m hoge cuestarug die zich in grillige vormen over Vinkt Aarsele - Tielt - Pittem en Koolskamp in het centraal-Westvlaamse plateau uitstrekt. Van hun aanwezigheid getuigen de meso- en neolithische silexartefacten die Juliaan Claerhout en Charles Gillès de Pélichy in het begin van de twintigste eeuw, en in een recent verleden ook Dirk Calmeyn, in Pittem, Egem en Tielt aantroffen. Ook tijdens de eerste eeuwen van onze jaartelling was deze streek geen lege woestenij. Muntvondsten en resten van bouwmateriaal uit de Gallo-Romeinse tijd wijzen op permanente bewoning in Wakken, Pittem en Meulebeke. Was ook de Tieltse heuvel in deze periode een pleister­ plaats? Is de naam Tielt afgeleid van het Latijnse tilia (linde) of tegula (dakpannen)? Het blijft etymologisch giswerk. Op de kaart van het Romeinse wegennet is het diverticulum van Blicquy tot Oudenburg slechts tot in Sint-Eloois-Vijve door bodemvondsten geattesteerd zodat het tracé vanaf de Leie via de Tieltse hoogte tot de kust vooralsnog een voorzichtige stippellijn moet blijven. Maar de hypothese van de bewoning van de Tieltse heuvelkam in de Gallo-Romeinse tijd werd een stuk aan­ nemelijker toen in 2005 archeologe Janiek De Gryse in de bodem van het Tieltse marktplein een fragment van een mortarium aantrof en, in een opvullingslaag bij de hallentoren, nog een aantal scherven van Gallo-Romeins aardewerk. Mocht Tielts eerste bewoningskern echter van de Frankische bewoners van de streek een naam gekregen hebben en dus pas tussen de zevende en het begin van de negende eeuw ontstaan zijn, dan moeten wij de oorsprong van het toponiem Tielt (ten kille = op de heuvel, of tenll = bundel, tuil) als Germaans bestempelen, net als de talloze plaatsnamen met het suffix -gem of -zele uit de omgeving die de Frankische landname overvloedig illustreren. Heel wat tekenen wijzen erop dat het natuurlandschap in de Frankische en vooral in de Karolingische tijd stilaan plaats maakte voor cultuur­ landschap met akkers, kouters en losse bewoningskernen. Toen moet ook op het huidige Tieltse grondgebied de Rijkegemkouter ontstaan

105


pii^wiirosfoOsAilft fcvsMiôwuctmviii j p m ^ f c A n y i d a i h ü frf rrUfionifmufc* : ' f

almré^ufnpc^L^/ièruAtajanr.-- *H

K®fWPl.'Vf pt*«W b’.\n'inf u m t "W«.'•'nomccfsmtslintcfncdfuifnrdtiuiroi'obfij* ü f 5f f o ’n’ ccrt«nr n c T u r p fW ilt d iw il mfe nWpb<nTn*3,mijf10^c pràôn.tLt.tof IÜ & firn m &nfcnakfuc -*®| I uuK. CCI <on’"5v TV&to-n diUxT^ifliniA «mugtÏiiA * fp-Jrchycik. -Vut.-ti « c tjifdo-.c.fnnrdflôic.tnnfr’- H

.

p*>3 HW **•<

dwvTKXW«v

“ pftjrS t’u ^ - r r .dc ttHiokVct J-tCUurJOoii mornv

n uiüa cjuedtcïrnletu

jgptom rffm rtrrnf fi:;r .Uliuxjrwr.ib.fr ic tjbufciup jdi «w< v?Ml.,.st^n 4^nttO K>«^:uiliH |cm j ^ f x ï ; ....... .. : • __ •‘d--r;'l«iducnifùtf«i W ^j® 4r>f'»r ,<n.-m ■ ...-.s •-•*ia>v m fWtiuiSarftwB ^ f e | urn--niiïfT-.-i c-.x V

s »

^ .(i.piK'oM iuteujïlf fiSfl54«til

_ J p ^ iô ^ )à i» w o tfr S**l&â,tx.u ïuu r j u k V J l w f p i t f r V T....................... * n f! « . ïiinl’i» fcwrwtuuljtt •■ I #

1111 r-mJi< lu- f.v:»f>rm.\ui-ct fapUitna ^ W c e n ^ j S

*t- bii pfmnb' l.imtxo

Ga .dor,- dno<ÜAp->- C-otWj §

’ "w-ftwîfIV fTpafm.’- Mdulni'üWrepf bcnruo «fceiiw- Lnfcj» M s>. C t U a fè « w n * - .'.rWWfrtótwni"- "

ia <Jww Abirifuf-iMïwnfdm •!• c-.v- indiAunfâ: rpiniipp- itvp- (râpcui? Omno Ivldnw ïpifiyjjfcw-

nrjxiopnu(Uadrtf obnnmrr «iïï.\nu> fltbjcrtpt'i

Schenkingsakte uit 1105, met tiletn(m), de oudste vermelding van de naam Tielt (Rijksarchief Kortrijk, Oud Stadsarchief, nr. 1208 bis)

Fundamenten van de Tieltse lakenhal, blootgelegd in 2005

106


zijn. Die was in de negende eeuw in het bezit van de abdij van Elnone. Tijdens deze ontginningsbeweging, die gepaard ging met een bevolkingsaangroei, ontwikkelde zich in de pagus Mempiscus - de gouw waartoe onze streek behoorde - ook een zekere vorm van kerkelijke organisatie. Het aflijnen van het kerkelijke territorium in ‘parochies’ als onderdelen van een bisdom ging gepaard met het afdwingen door het Karolingisch bestuursapparaat van de tiendenheffing, een belasting deels ook bedoeld om de parochiekerkjes te laten functioneren. De burgerlijke bestuurlijke organisatie steunde op het bestaan van grote grondeigendommen die een quasi autarkisch bestaan leidden. Dit Karolingische domaniaal systeem met zijn ‘herendiensten’ raakte vanaf de elfde eeuw in onbruik, maar sporen ervan zijn nog te vinden in de 17de-eeuwse Tieltse landboeken, waar nog verwijzingen naar de voorouderlijke 'diensten' opduiken. In de elfde eeuw reorganiseerde graaf Boudewijn V zijn graafschap. Kasselrijen kwamen in de plaats van de pagi, de toen al twee eeuwen oude traditionele Vlaamse gouwen. Net als de roeden van Deinze, Harelbeke en Menen en het gebied van de ‘Dertien Parochies’ maakten de 22 parochies van de Roede van Tielt voortaan deel uit van de kasselrij Kortrijk. Tegenover jongere kerkjes in de omgeving bleven de eerste bidplaatsen een centrale plaats innemen. In Tielt stond blijkbaar een van die ‘moederkerkjes’. Wanneer de villa quae dicitur Tiletum in 1105 voor het eerst in een geschreven bron opduikt, is ze een locus synodi. Wat wijst op haar centrale positie en op een zekere ouderdom van haar bidplaats. Deze oudste vermelding van Tielt (Tiletum) verschijnt in de akte waar­ in Robrecht van Tielt zijn rechten op de opbrengsten van zijn bidplaats aan het Sint-Salvatorskapittel van Harelbeke afstaat. Dit door de graaf bevoorrechte kapittel verwierf ook nog een rente (de Kwade Schuld) op gronden die later grotendeels binnen het Tieltse stedelijk gebied zouden vallen. Daardoor kon dit kapittel gedurende het hele Ancien Régime zijn invloed in Tielt laten gelden. Naast de lokale parochiekerk en het kapittel van Harelbeke waren er nog meer kerkelijke tiendenheffers die inkomsten puurden uit gronden in Tielt: het kapittel van de kathedraal van Doornik, het SintPieterskapittel van Cassel, de kloosters van de H. Margareta in Gent en in Deinze, de parochiekerk van O.-L.-Vrouw op St.-Pieters in Gent en het O.-L.-Vrouwehospitaal in Oudenaarde.

107


Behalve Robrecht van Tielt (1105 en 1119) hebben weinig heren van Tielt sporen nagelaten. Uit het verhaal van Galbert van Brugge over de moord op Karei de Goede en de slag bij Axpoele in 1128 kennen we Folket van Tielt. En in 1163 is er sprake van zijn zoon Willem. In 1230 en 1237 vinden we Willem van Tielt die zijn tiendrecht afstaat aan het hospitaal van Oudenaarde en daarbij zijn zegel (puntschild met schuinbalk) aan het document bevestigt. Kort daarop moet Tielt een vrije stad geworden zijn: wanneer Beatrijs van Brabant, weduwe van graaf Willem van Dampierre in 1275 de Tieltenaars toestaat een lakenhal te bouwen, wordt Tielt uitdrukkelijk stad genoemd. Maar zoals voor de meeste Vlaamse steden is het juiste tijdstip van Tielts ontvoogding onbekend. De evolutie naar stedelijke autonomie tekende zich in Vlaanderen af vanaf de twaalfde eeuw. De graven Filips en Diederik van de Elzas schonken tussen 1165 en 1177 aan Arras, Brugge, Douai, Gent, Rijsel en leper een reeks van geschreven privilegies. In de tachtiger jaren kregen ook plaatsen als Orchies, Oudenaarde en Hulst een stadskeure. Net als hun voorgangers bevorderden Johanna en Margareta van Constantinopel de handel en de (wol)nijverheid in het graafschap. Ze stonden daarbij steeds meer autonomie toe aan de steden in wie ze bondgenoten vonden in hun machtsstrijd met de aristocratie. Ook Tielt verwierf in de der­ tiende eeuw gaandeweg meer stedelijke voorrechten. Zo kreeg het van gravin Johanna in 1221 het recht om een wekelijkse markt te houden en stichtte haar zus Margareta er rond 1260 een passantenhuis voor arme pelgrims. In 1294 zou Gwijde van Dampierre daar nog het recht om een graanmarkt te houden aan toevoegen. Tielt, toen al ‘stad’ genoemd, kreeg dus in 1275 de toestemming om een lakenhal te bouwen. Een teken dat laken hier verhandeld en geweven werd. Wanneer Lodewijk van Male in 1359 het recht van de Tieltenaren op het weven van (wollen) laken bevestigde, was deze activiteit volgens het octrooi hier al jarenlang ingeburgerd. Maar de productie lijkt eerder voor de plaatselijke markt bestemd. De jaarproductie in Tielt-binnen rond 1370 wordt geschat op een 100-tal stukken van neghen en dertich ellen lanck ende neghen vierendeelen ende een halfbreet. Een recordjaar was 1381 met 220 stukken. Na 1381, toen de Gentse Witte Kaproenen in hun opstand tegen Lodewijk van Male Tielt en omgeving grondig ver­ woestten, zou de jaarproductie niet meer boven de 20 stukken uitstijgen. In de slag bij Westrozebeke (1382) bracht de Vlaamse graaf Lodewijk van Male met de hulp van het Franse leger de opstandige Gentenaren een verpletterende nederlaag toe. Grondheren en hun leenmannen die

108


de kant van Gent hadden gekozen, zagen hun goederen verbeurd ver­ klaard. Voor Tielt waren dat o.m. de graaf van Saint-Pol, de heer van Gruuthuse, Wouter van Mullem, Wouter van Halewijn, Lodewijk de Vriese, Gillis Spieringhe, Clais Poukaerde, Daneel van Claerhout, Jan en Willem d’Abt, Pieter Van Scillenbeke en Ingelram Hauweel. De Bourgondische hertog Filips de Stoute, die Lodewijk van Male was opgevolgd, bevestigde als teken van verzoening in 1385 de rechten en vrijheden van Tielt. Alle akten waren immers tijdens de troebelen ver­ loren gegaan. In 1393 gaf de hertog de Tieltenaren ook nog de toelating om een vrije jaarmark te organiseren. Maar afgaand op de baljuwsrekeningen had deze poging om de economische recessie te boven te komen maar een beperkt effect. Zoals overal in Vlaanderen kwijnde in Tielt de wolweverij verder weg. De linnenweverij, die samen met de vlasteelt sinds de veertiende eeuw op vele plaatsen in de kasselrij ingang had gevonden, zou vanaf het tweede kwart van de vijftiende eeuw de wolweverij vervangen. Uit het register van de verbeurdverklaringen na de slag bij Westrozebeke kunnen we opmaken dat Tielt op het einde van de veer­ tiende eeuw een nog erg landelijke uitzicht vertoonde. Van de hofste­ den die aan de opstandelingen toebehoorden lagen er een twintigtal binnen de grenzen van het ‘schependom’, zoals de stad werd genoemd. De bijhorende gronden lagen evenwel buiten het stadsgebied. In Tieltbuiten - waarvan de grenzen in 1307 definitief zijn vastgelegd - lagen de hoeven midden de ontgonnen landerijen.

Wij kunnen ons een beeld vormen van het veertiende- en vijftiendeeeuwse stratenpatroon dankzij de vermeldingen van straatnamen in eigentijdse documenten zoals de stadsrekeningen die vanaf 1394 tot op het einde van het Ancien Régime in een bijna ononderbroken reeks bewaard bleven. Het Crommewalgebied werd aangehecht zodat het Schependom in 1390 een vierkante vorm van ca. 50 ha vertoonde, door­ sneden door een Noord-Zuid-as (de Bruggestraat-Kortrijkstraat] en een Oost-West-as (de Sint-Janstraat-Ieperstraat), met bij het snijpunt de Hoogmarkt en de Sint-Pieterskerk. Vanaf de dertiende eeuw ging de Tieltse woonkern een eigen identiteit ontwikkelen. Sinds 1221 was er een wekelijkse markt en vanaf 1393 ook een jaarmarkt. De stad had haar poorterij, haar baljuw, een eigen wapen {in zilver een keper van keel, met drie omgewende sleutels van

109


De oudste vermelding van Tielt op een topografische kaart in het handboek van een Italiaans koopman, 1452: Tilt bnona villa (Brugge, Openbare Bibliotheek, Hs 685. Cel fotografie O.B.B./hs 685)

110


sabel), een schepenbank en een eigen rechtspraak. De stad bezat ook tolrecht en een eigen politiereglement, de keuren en ordonnantiën (die in 1415 vernieuwd werden). Men vond er hallen met een belfort en een alexianenklooster als ‘passantenhuis’ en vanaf de veertiende eeuw ook een begijnhof, een kerkschooltje, een vleeshuis, molens (de Stoktmolens en de Stedemolen). Er waren de broederschappen van SintJacob, Sint-Elooi en St-Catharina, religieuze verenigingen die min of meer samenvielen met sommige beroepscategorieën. We kennen een aantal van de toenmalige ambachten in Tielt. In 1431 stapten de been­ houwers, bakkers, kleermakers, smeden, timmerlieden en lederbewerkers (meer bepaald schoenmakers, huidenvetters, leertouwers en hand­ schoenmakers) mee op in de processie. Naast de schuttersgilde van Sint-Joris (voetboog) bloeide de Sint-Sebastiaansgilde (handboog). In 1429 bevestigde Filips de Goede de oude voorrechten van deze stads­ milities, maar beperkte tegelijk hun bewapening en hun ledental. Los van het corporatieve ambachtskader hadden ook de Tieltse rederijkers zich in een gilde verenigd. In 1462 werd het rederijkersgenootschap ‘Het Roosjen ghebloyt int Wilde’ met nieuwe statuten als vrije stadsgilde erkend. Het stimuleerde de intellectuele bedrijvigheid en de spontane cultuurbeleving in Tielt en vormde een trefpunt en een voedingsbodem voor nieuwe ideeën. Het wel en wee van Tielt werd mee bepaald door politieke beslissingen die het stadje overstegen. In de vijftiende eeuw kreeg Tielt, dat geen stadsmuren bezat, herhaaldelijk af te rekenen met plundertochten en verwoestingen. Een eerste maal in 1452 door het leger van Filips de Goede. Een jaar later waren het de tegen de Bourgondische hertog in opstand gekomen Gentse Groententers die de stad grotendeels ver­ woestten, waarna ook de pest uitbrak. Het stadje dat inmiddels een zekere vermaardheid genoot - getuige hiervan de prominente plaats die het bekleedde op de kaart van Vlaanderen die een anoniem Italiaans koopman in 1452 in zijn “ Kroniek van de graven van Vlaanderen” eigenhandig tekende - werd opnieuw grondig vernield in 1491 tijdens een nieuwe wraakactie van de Gentenaars. Dit gewelddadige optreden had niet alleen een politieke bedoeling. Het verzwakte ook de economische positie van opkomende steden in het Gentse hinterland. Het Tieltse begijnhof overleefde de verwoestingen niet. Grauwe zusters zouden in 1493 de plaats van de begijnen innemen. Anderzijds lieten de Tieltse schuttersgilden zich evenmin onbetuigd en lieten zich opmerken bij militaire operaties. Al in 1302 hadden Tieltenaars onder leiding van Pieter de Scrivere aan de Guldensporenslag

111


deelgenomen. In 1476 ging Tielt de wacht optrekken aan de Leie in SintEloois-Vijve en Sint-Baafs-Vijve. Een jaar later trokken 24 Tieltse boog­ schutters mee op naar Nieuwendijke en Spiere. In 1478 namen ze met 31 man deel aan de veldtocht naar Pont-à-Vendin en Merville. Eveneens in 1478 behaalden de Vlamingen, waarbij heel wat Tieltenaars, in Guinegate de overwinning op de Fransen. In 1480 nam de SintJorisgilde deel aan de militaire operaties in Cassel en aan het beleg van het kasteel van Harelbeke. Ook in de zestiende eeuw boden Tieltse milities logistieke en operationele steun aan het keizerlijke leger. In 1536 zond Tielt sergeanten, pioniers, paarden en levensmiddelen naar Terwaan. Tielt stuurde in 1543 man­ schappen en voorraden naar het keizerlijke leger van Karel V in Cambrai en Landrécies en ook in 1544 toen dit leger voor Boulogne en Montreuil lag. In 1545 trokken Tieltse schuttersgilden mee op naar Mariembourg en Metz. In 1553 namen ze deel aan de vernietiging van Terwaan. Een gebeurtenis die de Tieltse rederijkerskamer nadien vaak op het toneel in herinnering zou brengen. Dankzij een haardtelling die in 1469 in Vlaanderen werd gehouden, kennen wij bij benadering de omvang van de Tieltse bevolking midden de vijftiende eeuw. Tielt telt toen 313 haarden, wat een bevolking van circa 1.500 zielen laat vermoeden. We kennen ook nauwkeurig de grenzen van Tielt-binnen. Griffier Paschasius Nemegheer tekende ze op in 1501. Deken Jan De Mol vond die beschrijving in 1613 terug en noteerde ze in zijn Register van het Kerkegoed. Op Tielt-buiten, 4.257 ha groot, strekten zich gronden uit die onder diverse heerlijkheden ressorteerden, o.m. Ayshove, Boonis, Gruuthuse, Haghe, het Hauweelse, het Leynse, het Roosebeekse, Tomme, het Praetse, Westacker... Door haar centrale ligging slaagde de stad erin om zich in de loop van de zestiende eeuw te profileren als een marktcentrum voor de regionale linnennijverheid. De Italiaanse edelman Lodovico Guicciardini ver­ meldde in 1567 in zijn ‘Beschrijving van de Nederlanden’ de aanwezig­ heid van een relatief belangrijke textielnijverheid in Tielt en het omlig­ gende platteland. De stijgende inkomsten van de lijnwaadaccijns getuigen van deze groei. De overgang van wolweverij naar linnenweverij zette zich door. Al in 1528 waren de ramen van de draperie afgebroken om plaats te maken voor een linnenbleekveld, het huidige Rameplein, waar in 1551 ook de Raemput werd gegraven. Terwijl in Tielt steeds meer kooplieden uit Antwerpen, Gent, Roeselare en Izegem verschenen, hielpen Tieltse linnenhandelaars zoals Lodewijk Simoens, Laureins

112


Pantyn of de gebroeders Vande Keere ook in Deinze een lijnwaadmarkt stichten. Het accent leek ook in Tielt meer te liggen op de productie van vlas en het bleken en verhandelen van het lijnwaad dan op het weven. De groei van de Tieltse stadseconomie tijdens het tweede kwart van de zestiende eeuw ging gepaard met een toename van het inwonersaantal. Tielt telde in het midden van die eeuw zo’n 2.000 à 2.500 inwoners. Het aanbod aan stedelijke functies en diensten nam toe terwijl de gunstige economische conjunctuur zich ook in het stadsbeeld vertaalde. De stadsrekeningen vertoonden tussen 1539 en 1556 meestal een positief saldo. In de Kortrijkstraat werd de molenvijver gegraven (1545). Het vernielde kerkschooltje werd weer opgebouwd (1547). De hallentoren kreeg in 1548 zijn eerste beiaard en boven de galerijen trok men tussen 1557 en 1560 een nieuwe schepenkamer op, rijkelijk voorzien van beelden en cartouches. Er werd een nieuw orgel in de Sint-Pieterskerk geïnstalleerd (1551). Naast het vleeshuis in de Hoogstraat bouwde men een nieuwe gevangenis (1551). Aan de stedemolen werd in 1561 een rosmolen toegevoegd. Scholaster Jan Hame stichtte per testament een weduwenhuis (1564). De oostelijke toegangsweg tot de stad werd ver­ breed (1568). Enz... De nood aan een gebiedsuitbreiding van het schependom liet zich voelen. In 1550 werd ten zuiden van de stad het Stoktgebied dewelcke heyde ofte velt ghenouch sterile es, zoo datter gheen, emmers seer luttel profyt a f compt door landmeter Pauwels De Haze opgemeten. Samen met enkele losse gebiedsdelen In het oosten van de stad, waarvan de afpaling in 1546-48 had plaatsgevonden, werd dit gebied bij het schependom gevoegd. Het octrooi van Karel V zegt letterlijk: ... ende alsoo tvolck binnen ende daerom-trent der voorseyde stede van Thielt ende der schependomme van dier zeer multipliceert ende vermenicht, zulcx dat by dien ende dat binnen der selver stede ende schependomme luttel ydele ofte onbehuyse plaetse is, tselve volck zeer qualick woonste ende domicilie aldaer vinden connen... Het stedelijk gebied verloor door deze uitbreiding zijn vierkante vorm. De nu grillige stadsgrenzen zouden ongewijzigd blijven tot aan het einde van het Ancien Régime. De steun en de privilegies die de plaatselijke lijnwaadmarkten van hogerhand ontvingen - Roeselare in 1539, Deinze in 1554, Kortrijk in 1569, Menen in 1570... - leidden tot een schaalvergroting. Ook Tielt ont­ popte zich in de zestiende eeuw als een concentratiepunt voor de vlastelers en de linnenhandel uit de Mandelstreek. Vanaf 1555 ging de lijnwaadnijverheid echter stagneren. Tielt kreeg in 1565 van Filips II

113


nog een octrooi waarbij onder zekere voorwaarden een lening van 4.800 pond gr.voor een termijn van 8 jaar mocht aangegaan worden voor het bouwen van een blekerij op het Stoktveld. Dat octrooi werd in 1573 nog met een termijn van 3 jaar verlengd, maar de verhoopte economische heropleving bleef uit en de godsdiensttroebelen die het laatste kwart van de zestiende eeuw overschaduwden, verstoorden het wankele even­ wicht. Tijdens de zestiende eeuw kende Tielt een intense intellectuele activiteit waarbij de protagonisten positie dienden te kiezen in de godsdienstige tweespalt, want ook Tielt kwam in de greep van reformatie en contra­ reformatie. Sommigen, zoals stadsgriffier Pieter Pantyn en geneesheer Willem Pantyn, propageerden gematigdheid op basis van hun huma­ nistische overtuiging. Anderen, zoals pastoor Jan de Zanghere, legden zich toe op het schrijven van devote werken of bouwden buiten Tielt een merkwaardige intellectuele carrière uit. Zo werd Jan Lodewycks (Jean Loys) een vermaard drukker in Parijs. Pieter Pantyns zoon, even­ eens Pieter, werd hoogleraar Grieks in het Spaanse Toledo en later deken in de Brusselse Sint-Goedelekerk. Maerten Back ging in Leuven letteren en theologie studeren, werd pastoor in Aalst en nadien “aarts­ priester” in leper. Willem Bibaut bracht het tot generaal-overste van de Karthuizers in Grenoble en correspondeerde met Erasmus. Pieter Simons werd bisschop van leper. Willem Beernaert vinden we in Leuven als professor in de geneeskunde naast zijn stadsgenoot rector Judocus Van Ravensteyn. Tieltenaar Steven De Meyere, eveneens hoog­ leraar in Leuven, en zijn moeder Elisabeth van Vursbrouck fundeerden in 1559 een aantal studiebeurzen waardoor jaarlijks een vijftal Tieltse jongeren zich aan de universiteit mochten gaan bekwamen. Ook het protestantse ideeëngoed vond weerklank in Tielt. Op de land­ juweel wedstrijd in 1539 in Gent waar dit ideeëngoed in de toneelstukken werd verwoord, behaalde Tielt vijf prijzen. In hetzelfde jaar waren er in enkele Vlaamse steden opstootjes die met de nieuwe doctrine verband hielden en waar ook Tieltenaars bij betrokken waren. Zij ondergingen repressieve maatregelen. Jan Beernaert, Judocus Latem, Judocus Tuytens, Jan van Haelmeersch, Judocus Holvoet en Willem Willais kre­ gen fikse boetes aangesmeerd. Heel wat Tieltse linnenwevers en ble­ kers die zich tot het protestantisme hadden bekeerd dienden de stad te verlaten. Vaak hielpen zij in hun toevluchtsoord een nieuwe nijverheid stichten. Zo stimuleerden Tieltse doopsgezinden die zich in 1560 in Wervik en leper vestigden er de linnenweverij. Liefst 76 Tieltenaars vonden een onderkomen in Haarlem. Onder meer Jacquelyne Van

114


Ravensteyn een telg uit een vooraanstaande Tieltse familie, die haar eigen­ dommen in Tielt verbeurd verklaard zag. Anderen bouwden een nieuw bestaan op in Leiden waar we ze als poorters terugvinden. Pittemnaar Joris Wybo, vroeger scholaster in Tielt en bekend als Sylvanus, trad in het Noorden en het Zuiden op als predikant en overleed in 1576 in Londen. Eén van zijn leerlingen uit Tielt, Christophorus Chimarius, ging in 1554-1555 aan de protestantse universiteit in Bazel studeren. Een andere leerling, Jaspar Boddins, verdacht van ketterij, diende kort na 1560 Tielt te ontvluchten. In 1568 werden een 25-tal Tieltenaars in Brussel bij verstek veroordeeld en in Tielt belandde volgens het ‘Martelaarsboek’ Antoon Ysbaerts in 1573 op de brandstapel. Ook Geeraard Luyckens werd er omwille van zijn beeldenstormerij gheëxecuteert metter coorde, zoodat er de doot naer volghde. Toch kreeg het protestantisme een tijdlang vaste voet in Tielt. Onder druk van de Gentse ‘Calvinistische Republiek’ kreeg het calvinisme in Tielt en omgeving van 1578 tot 1581 een bevoorrechte positie. In 1579 had Tielt zelfs een overwegend calvinistische schepenbank. Notabelen als schepen Jan Van Wyckhuuse en schout David Van Der Meersch waren militante kopstukken. De Tieltse kleermaker Pauwels De Backere werd leidende predikant voor heel Zuid-Vlaanderen en bouwde een doopsgezinde gemeente op van ongeveer 25 leden uit Tielt, Wingene en Zwevezele. Zij waren het die naar Wervik en leper emigreerden, maar later vaak toch niet aan de inquisitie ontkwamen. Iconografisch materiaal van vóór de zeventiende eeuw is niet in over­ vloed voorhanden. Toch kunnen wij dankzij bv. een analyse van de goed bewaarde 20ste penningkohieren uit 1571 ons een beeld vormen van het uitzicht van Tielt op het einde van de zestiende eeuw. De 20ste penning was een nieuwe vorm van belasting die Filips II invoerde. Tot 1543 hief de hogere overheid belasting door middel van ‘beden’. Deze uit de middeleeuwen stammende vorm van belasting vroeg de vorst aanvankelijk in tijden van acute geldbehoefte aan zijn onderdanen. Gaandeweg werd ze jaarlijks geheven. De kasselrijen moesten volgens een bepaalde verdeelsleutel gezamenlijk een bedrag opbrengen. De inwoners, met uitzondering van adel en geestelijkheid, werden aange­ slagen door de plaatselijke overheden. Die droegen dan hun aandeel in de belasting aan het kasselrijbestuur over. Karel V en Filips II poogden een modern stelsel op te zetten waar ook adel en geestelijkheid aan onderworpen waren. Met het invoeren van de 100ste penning (1% van het vermogen), de 20ste penning (5% bij verkoop van onroerend goed) en de 10de penning (10 % van verkochte roerende goederen) voerden

115


zij een systeem in waarin men de huidige vermogensbelasting, de overdrachttaks en de BTW kan herkennen. De plaatselijke overheid kon ook voor eigen rekening belastingen heffen. De stedelijke belastingen in Tielt bestonden onder meer uit accijnzen op wijn, bier, garen en vlas, graan, olie en azijn, zuivel en pluimvee, vlees, ‘ruwe beesten’, leder en textiel. Ook boetes, het inschrijven van nieuwe poorters, ontpoortering of niet-resideren in de stad door poorters brachten geld in het stedelijke laatje. Tielt belastte de verkoop van onroerend goed tijdens de zestiende en zeventiende eeuw met de ‘tiende penning’. Dit soort belasting die niet langer op de opbrengst van de grond, maar op de geschatte waarde van de eigendom werd geheven, maakte het samenstellen en bijhouden van Landboeken noodzakelijk. Al deze inkomsten werden systematisch in de stadsrekeningen opge­ tekend. In 1571 voerde de hertog van Alva in naam van Filips II een nieuwe algemene belasting in: de 10de penning op roerende goederen en de 20ste penning op bezit of gebruik van onroerend goed. Een eerste luik van het 20ste-penningkohier van Tielt-binnen betreft de geschatte waarde van de onbebouwde gronden van eigenaars en pachters die wonen op de Markt en in vijf straten die er stervormig op uitmonden: de Brug(ge)straat, de Ieperstraat, de Kortrijkstraat, de Hoogstraat en de Sint-Janstraat. De reeks wordt aangevuld met de Veemarkt (Rame + Nieuwstraat) en het Stoktgebied. De belaste gronden liggen niet nood­ zakelijk in Tielt-binnen, maar hun eigenaars wonen binnen de grenzen van het schependom. Het tweede luik van het kohier somt van dezelfde straten de gebouwen op (eigenaars of huurders) met de geschatte ‘kadastrale’ waarde. Dit tweeluik verschaft ons dus een beschrijving van Tielt in 1571, maar vergt wel enig puzzelwerk. Alle gronden en gebouwen in Tielt-binnen worden met de 20ste penning belast. Twee Tieltse notabelen: houthandelaar Jan Van Beemondt die in 1561 al de 20ste penning inde (en in 1574-76 ook de 100ste penning zal helpen innen) en Lambrecht Bagghaert nemen elk een luik voor hun rekening. In Tielt-binnen brengt de 20ste penning voor de overheid 73p. 5s. 5d. g. VI. op, na aftrek van 1 % voor de ontvangers. Voor Tielt-buiten somt een eerste luik alle verpachte onroerende goederen op. Een tweede luik beschrijft alle eigendommen en vermeldt de naam van de eigenaars. Bij de schatting van de kadastrale waarde van de eigendommen hanteren de 20ste-penningkohieren een aantal categorieën. Er wordt een onder­ scheid gemaakt tussen gronden en huizen en, binnen de tweede categorie,

116


tussen huusen, huusekens en cleene huusekens. Bijkomende elementen als schueren, stallen, bogaert, smesse, werchuus, brauwerie... wegen mee bij de waardebepaling. Het schooltje en het bos van de kerk­ meesters van de Sint-Pieterskerk en het hospitaal met boomgaard van de zusters alexianen waren, samen met de huisjes op de Markt die zij verhuurden, eveneens aan de 20ste penning onderworpen. Het klooster van de grauwe zusters bleef vrij van belasting omdat zij van aalmoezen leefden. De stad betaalde de belasting op de huuropbrengst van de gevangenis en van de bakkerij op het Stokt. De vele nog onbehuisde percelen, maar ook de talrijke grote en kleine schuren, stallen en boomgaarden duiden op het nog erg agrarisch karakter van Tielt-binnen. Opvallend is ook het geringe aantal weefhuizen: één in de Ieperstraat, één in de Kortrijkstraat. Misschien moeten we nog twee werchuusen bij de weefhuizen rekenen. Deze huisnijverheid, die tijdens de achttiende eeuw tot volle ontwikkeling zal komen, was in Tielt-binnen in 1571 nagenoeg onbestaand. Sporen van de traditionele secundaire en tertiaire sector zijn er wel: een smidse, een grote en een kleine baksteenoven, enkele winkels of winkeltjes, drie brouwerijen en drie bakkerijen. Naast de hallentoren, het klooster van grauwe zusters en dat van de zusters alexianen, enkele molens op het Stokt (de Stedemolen wordt niet vermeld, misschien lag hij in puin) zijn er nog de twee schuttershoven en een kaatsbaan om het stadsbeeld van 1571 te vervolledigen. Het was dit Tielt dat in de jaren 1560-1570 een demografisch hoogte­ punt bereikte en het decor vormde voor de woelige gebeurtenissen op het einde van de zestiende eeuw. Meer dan andere plaatsen leed de streek rond Tielt onder het geweld van de Tachtigjarige Oorlog. In 1573 werd Tielt door de troepen van luitenant Deplessy bezet. Daarna kwamen Spaanse troepen in de stad legeren: de compagnie van Camillo del Monte in 1574, die van Antonio de Alvarez en van Pedro de Tassis in 1575. Aan de krijgslieden van Antonio de Vylefranco diende men schatting te betalen. En de oplopende teerkosten van soldaten in de Tieltse herbergen vielen ten laste van de stadskas. Na de Spanjaarden verschenen Franse soldaten in de Tieltse straten ditmaal onder de leiding van de hertog van Alençon. In 1579 legden de Malcontenten de stad in de as. Niet alleen de huizen, ook de hallentoren en de schepenkamer brandden af of lagen in puin. Nagenoeg de hele bevolking sloeg op de vlucht. Van 1580 tot 1584 hadden ook de Tieltse schepenen, op twee na, in Brugge een veiliger onderkomen gezocht. Tielt stelde wel een burger­ wacht aan, richtte een soort fort in op het kerkhof naast de Sint-

117


De Quade Schuelt, het kerngebied van Tielt door Lowys de Bersacques in 1616 in kaart gebracht (Privaat archief, De Pinte)

118


Pieterskerk en versterkte de stad met een houten schutting, maar veel kon dat niet baten. De plaatselijke economie had erg te lijden onder de crisis. De vlas- en garenaccijns die op de Tieltse markt in 1555-1556 met 221 pond parisis zijn hoogste punt bereikte, was in 1570-1571 tot 89 pond parisis terug­ gevallen. Van 1573 tot 1584-1585 werd die accijns vanwege de troebelen gewoonweg niet meer verpacht. De graanprijzen bereikten in 1586 en 1587 het hoogste peil van de zestiende eeuw. En rond de eeuwwisseling kwam, na het oorlogsgeweld, de pest het onheil nog vergroten. Heksenwaan en gevoel van onveiligheid vierden hoogtij. In 1605 bezweek Tanneken Sconyncx aan de foltering nadat zij van hekserij was beschuldigd. Vrijbuiters bleven de wegen en het platteland afschuimen. Wanneer de crisis over zijn hoogtepunt heen was, kon de stad - door godsdiensttroebelen, hongersnood, epidemieën en uitwijking terug­ gevallen op 1.500 à 2.000 inwoners - zich langzaamaan herstellen. Misschien te voorbarig werd aan wederopbouw gedacht, want het pas herstelde pand van het vroegere begijnhof, toen klooster van de grauwe zusters, werd in 1595 opnieuw door vrijbuiters in puin gelegd. Ook de zuidbeuk van de Sint-Pieterskerk stond in 1596 al in de steigers. Maar de wederopbouw kwam pas goed op gang wanneer het Twaalfjarige Bestand (1609-1621) een eerste fase van de Tachtigjarige Oorlog afsloot. Een ingeweken aannemer, Romain De Caigny, werd aangesproken om de hallentoren te restaureren. In 1609 werd de stadsblekerij weer in bedrijf gesteld en vanaf 1616 vond ook de jaarmarkt opnieuw plaats, wat in Tielt altijd een teken was van betere tijden. Een belangrijk aandeel in het aanzwengelen van het sociale leven had Jan De Mol. Deze in 1613 tot pastoor en in 1621 tot deken aangestelde telg uit een adellijke familie zou een halve eeuw lang zijn stempel drukken op het leven in Tielt. Ook het kapittel van Harelbeke wilde orde op zaken stellen en gaf landmeter Lowys de Bersacques de opdracht om de percelen tussen de Markt en de Poekebeek, (de Quaede Schuit) waar dit kapittel tiendrecht had, duidelijk in kaart te brengen. De beschrijving van de percelen dateert van 1613, het bijgaande kaartje uit 1616. Vandaag is dit kaartje het oudste kaartje dat een deel van Tieltbinnen weergeeft. Op vraag van deken Jan De Mol vestigden de minder­ broeders zich in Tielt, eerst op het Gruuthof (1624), later (1634) op het Poekhof, waar zij nu nog wonen. Historici zien de vestiging van een bedelorde als een typisch stedelijk fenomeen en als een indicator voor de expansie van een stad. In die periode hervormde de bisschop de

119


statuten van de zusters-alexianen en liet hen toe een nieuwe kapel te bouwen. In 1628 legden de grauwe zusters zich een strengere leefregel op. Ze werden penitenten, breidden hun klooster voort uit en omringden het met een muur waarvan vandaag nog een deel overeind staat. Twaalf jaar later bouwden ze ook een nieuwe bidplaats. Rond 1630 waren in Tielt-binnen weer 280 huizen in gebruik, waar de stad er vóór de verwoesting 600 telde. Het eerste Landboek van Tieltbinnen was klaar in 1635. Vijftien jaar lang had de voorbereiding ervan geduurd. Het vervaardigen van een Landboek is ingegeven door een streven naar een billijkere verdeling van de belastingen en naar de registratie van de mutaties. Ook hier had deken Jan De Mol een stimu­ lerende rol gespeeld. De gesworen prysers Vincent Bagghaert en Jan De Caigny die tussen 1621 en 1635 op basis van de opmetingen door Lowys de Bersacques het Landboek van Tielt-binnen samenstelden, verdeelden het grondgebied van het schependom in 10 ‘cerken’ kloksgewijs rond het centrum: de Kerckencerk, de Huvetterscerk, de Poldercerk, de Oostcerk, de Raemcerk, de Gruythofcerk, de Hulstcerk, de Recollectencerk en de Cerk van het Stockt. Binnen de cerken noteerden ze van elk perceel de ligging, de eigenaar en de geschatte ‘kadastrale waarde’ in de vorm van een ‘fiscale oppervlaktemaat’ waarbij een bunder land­ bouwgrond zwaarder belast werd dan bv. een bunder weiland. Er werden in Tielt-binnen 368 al dan niet bebouwde percelen gemeten die aan een 200-tal eigenaars toebehoorden. Opvallend is ook de aanzet van de uit­ breiding van het stadsgebied naar het oosten toe. Een aantal niet-aaneengesloten gronden langs de Gentse Heirweg waren sinds het midden van de zestiende eeuw bij het stadsgebied gevoegd waardoor de oostelijke stadsgrens een grillige vorm kreeg. Lowys de Bersaques had, zoals gezegd, al in 1613 het gebied van de ‘Kwade Schuld’ opgemeten en in 1616 op papier gezet. Men neemt aan dat het stadsplannetje dat Antoon Sanderus in zijn Flandria Illustrata (1641-44) afdrukte, ook van zijn hand is. Dit stadsplan samen met de tekst en de deelkaartjes bij het Landboek van Tielt-binnen (1635) verschaffen nu een duidelijke en volledige momentopname van het Tieltse stadsbeeld rond 1635. Het Landboek bevat onder meer ook verwijzingen naar de economische activiteit binnen de stad. In 1635 vinden we in Tielt volders, laken­ handelaars, veehandelaars, vleeshouwers, smeden, graanhandelaars, brouwers, zoutzieders, huidenvetters, pottenbakkers... Van het Landboek van Tielt-buiten, eveneens in 1635 afgewerkt, bleven alleen kopieën door Jan de Mol (1645) en Willem De Caigny (1652) bewaard. Hier ontbreken de kaarten. Omdat naast de “kadastrale”

120


beschrijving hier ook vaak de feodale aanhorigheid van de percelen werd vermeld, bleek het Landboek van Tielt-buiten een erg nuttige informatiebron bij het inkleuren van de feodale kaart van Tielt. De Dertigjarige Oorlog, de laatste fase van de Tachtigjarige Oorlog, brak het prille elan dat door het Twaalfjarige Bestand (1609-1621) was ingezet. Weer trokken huurlingenlegers door Tielt. Engelse, Franse, Italiaanse soldaten leverden strijd tegen de Spaanse Nederlanden en brachten de pest weer in de stad. In 1631 woedde een der ergste epidemieën die Tielt ooit trof. Dat jaar bezweken bijna 500 Tieltenaars aan de ‘contagieuse sieckte’. Onder hen burgemeester Jan Coelput met heel zijn gezin. In 1636 stak de gevreesde ziekte opnieuw de kop op en trof nog zo’n 400 inwoners. Het stadsbestuur vaardigde een pestreglement uit en richtte in de Zandwijk in een Kluize langs de Kortrijkstraat 13 pesthuisjes in waar men de zieken afzonderde. Eén derde van de bevolking kwam om, terwijl een ander derde de stad was ontvlucht. Het nieuwe oorlogsgeweld zorgde voor ontreddering. In 1645 teisterden verscheidene compagnieën ruiterij van het Spaanse leger Tielt en omstreken. Na enige overwinningen in Frankrijk te hebben behaald, werd het Spaanse leger teruggedreven. Het moest Arras uit handen geven en leed een gevoelige nederlaag bij Rocroi. Fransen drongen nu zegevierend Artesië en Vlaanderen binnen en maakten zich meester van verschillende grote steden. Op 25 september vielen Franse troepen onder leiding van luitenant-generaal Gassion ook Tielt binnen en legden de Sint-Pieterskerk en een zestigtal huizen, waaronder het vleeshuis, in de as. Ze plunderden de kloosters van de recollecten, de alexianen en de grauwe zusters-penitenten, waar de Tieltenaars hun kostbaarste bezittingen in veiligheid waanden. De hallentoren ontsnapte dit keer wel aan de vernielzucht van de soldaten. Op Tielt-buiten vernielden ze de gewassen op de akkers en staken de graanschuren in brand. Van griffier Jan Van Zantvoorde en deken Jan De Mol zijn pakkende beschrijvingen van deze verwoestingen bewaard gebleven. Twee jaar later keerde de Spaanse infanterie onder het bevel van de hertog van Lotharingen terug en stak nog enkele huizen in de Kortrijkstraat in brand. En ook de pest woekerde voort en bleef slachtoffers eisen. Tussen 1 oktober 1645 en 31 december 1647 werden 933 sterfgevallen genoteerd: ruim één vierde van de ca 3.500 inwoners die Tielt in 1645 telde. Met de Vrede van Westfalen (Münster, 1648) eindigde de Tachtigjarige Oorlog tussen Noord en Zuid. Maar de rust was van korte duur, want in

121


1658 verspreidde het Franse leger zich opnieuw over het Vlaamse land. Weer werd Tielt door vreemde troepen bezet. De Vrede van de Pyreneeën (1659) maakte ook aan deze veldtocht een einde. Maar toen Lodewijk XIV in 1688 alle gebieden die ooit aan Frankrijk behoord hadden opnieuw wilde inlijven, brak een nieuw conflict uit dat negen jaar lang vooral in de Zuidelijke Nederlanden zou worden uitgevochten. Een coalitie met onder andere Engeland, Spanje en de Verenigde Provinciën kon de plannen van de Franse koning verijdelen en de oorlog eindigde in 1697 met het Verdrag van Nijmegen. De vrede duurde echter weer niet lang, want weldra begon de strijd om de Spaanse successie (1701-1713/15). Ondanks de herhaalde opflakkeringen van de oorlog tussen de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk, met ook voor Tielt nadelige gevolgen, zien we na 1645 hier ook tekenen van herstel. De stad voerde in 1650 het meetrecht op lijnwaad in, vatte een reeks herstellingswerken aan de straten van het centrum aan, voorzag het uurwerk op de hallen­ toren van drie nieuwe klokken... Griffier Jan Van Zantvoorde en stads­ pensionaris Paulus Vande Waetere maakten in 1650 een nieuwe kopie van de “Privilegies” van de stad. De Fransen hadden een eerste versie van dit Compendium in 1645 aan stukken gescheurd. In 1651 kwam de Sint-Jorisgilde definitief in het bezit van het huis op de Markt dat zij na de verbeurdverklaring van de goederen van Jacquelyne Van Ravensteyn al een tijdlang in gebruik had. De grauwe zusters-penitenten keerden na hun vlucht in 1645 terug. Willem De Caigny maakte in 1652 een nieuwe versie van het Landboek van Tielt-buiten. Bij de hallentoren werd tussen 1659 en 1662 een nieuwe schepenkamer gebouwd. Pieter Lammens introduceerde in 1661 een voor Tielt nieuwe economische activiteit: de productie op grote schaal van potten, tegels en dakpannen. En in 1700 verzocht Jacob Buysse het stadsbestuur om steun bij zijn aanvraag van een octrooi voor het oprichten van een zoutraffinaderij. In 1713 kwamen de Zuidelijke Nederlanden onder Oostenrijks bestuur, wat ook voor Tielt een periode van relatieve rust en vooruitgang betekende. De stad kreeg voor het eerst een meisjesweeshuis, in 1710 gesticht door Petronella Van Ryckeghem in een huis in de Kortrijkstraat dat ze samen met haar zus Catharina had aangekocht. Op het Hulstplein vond de jaarlijkse vrije markt - die door de oorlogen in de zeventiende eeuw vaak was onderbroken - weer plaats. In 1719 vatte men de restauratie aan van de Sint-Pieterskerk. Echter niet zonder moeilijkheden met de financiering, want de tiendenheffers en de inwoners van Tielt-buiten weigerden om in de kosten te delen. Het werk kwam daardoor pas in

122


1735 tot een goed eind toen men de nieuwe, nu achtkantige torenspits kon plaatsen. Op aandringen van het stadsbestuur en met de steun van het kasselrijbestuur stichtten de minderbroeders een Latijnse School, de bakermat van het latere college. Zij vond eerst een onderdak in een pand in de Ieperstraat en verhuisde in 1720 naar het domein De Kluize in de Kortrijkstraat, waar men de pesthuisjes sloopte. Sinds 1660 was de pest uit West-Europa verdwenen. De Landboeken van Tielt-binnen en van Tielt-buiten werden respectievelijk in 1730 door landmeter Cornelis Verhaeghe en in 1732 door griffier Gijselbrecht Hubert De Cock vernieuwd. Zij beschrijven een stadje dat zich merkwaardig vlug van de rampen van de vorige anderhalve eeuw had hersteld en dat onder het Oostenrijks Bestuur een fase van demografische expansie en economische ontsluiting tegemoet ging. In het midden van de achttiende eeuw was het stadje op een heuvelrug aan de Poekebeek slechts via enkele landwegen bereikbaar. De Poekebeek was bevaarbaar van Nevele (waar ze de Kale werd genoemd) tot aan de Brugse vaart. Het Oostenrijkse bewind legde zich toe op de uit­ bouw van het wegennet en schonk ook een bijzondere aandacht aan de waterlopen. In die context richtte de stad in 1751 tot de overheid de vraag om de Poekebeek te verbreden zodat platte schuiten ook Tielt konden bereiken. Maar het project bleef zonder gevolg. Ook de vraag om de geplande steenweg Brugge-Kortrijk door Tielt te laten lopen werd niet ingewilligd. De aansluiting van Tielt op deze nieuwe steenweg die men in 1757-1760 aanlegde, kwam er via een aftakking over Pittem. Het netwerk van nieuwe ‘Oostenrijkse’ wegen heeft de stad uit haar isolement gehaald. In 1770 werd de kasseiweg Tielt-Deinze aangelegd. In 17861787 kwam ook de kasseiweg tussen Tielt en Schuiferskapelle tot stand. Daar zouden ook de steenwegen naar andere naburige gemeenten: Meulebeke en Ingelmunster (1829), Aalter (na 1830) en Egem (1895) in de negentiende eeuw bij komen. Samen met de in 1860 aangelegde spoorlijn zal deze systematische ontsluiting van de stad een belangrijke impact op de ontwikkeling van haar stratenpatroon hebben. De aanleg van de bestrate invalswegen maakte van de as Hoogstraat-MarktIeperstraat de belangrijkste doorgangsroute. Daar zal in de negentiende eeuw dan ook een felle aanwas van herenwoningen te noteren vallen. Deze as zal in de negentiende eeuw door de aanleg van de as Stationstraat-St.-Michielstraat, ook verbonden worden met de industriële groeipool rond het nieuwe treinstation. Beide doorgangsroutes vonden via Pittem aansluiting op de steenweg Kortrijk-Brugge.

123


.tér Jferck'ç $j)cL>O0rcU .} ■ tiU-Vitfr'

?&eC/fieê Cap' ' ■ '%’v K U r tfi,

y/^&cnterf&/tiv-i

J- J 5a ^ js ^ ’vj

Het wegennet rond Tielt vóór de ontsluiting in de Oostenrijkse Tijd. Detail uit de Carte particulière des environs de Menin, Courtray, Ypre, Dixmude et Deynse, door G. Fricx, 1745

Het wegennet rond Tielt na de ontsluiting in de Oostenrijkse Tijd. Detail uit Ferraris’ Carte Marchande, 1777

124


Ook het straatbeeld onderging in een versneld tempo een gedaantever­ andering. In overeenstemming met het keizerlijke decreet van Jozef II dat begraafplaatsen uit het stadscentrum weert, werden in 1784 plannen gemaakt om het kerkhof rond de Sint-Pieterskerk op te doeken. Verzet van een aantal Tieltse notabelen vertraagde echter aanzienlijk de ver­ huizing van het kerkhof naar zijn huidige locatie aan het einde van de Krommewalstraat. In de hallen naast de hallentoren bouwde men in 1780 een nieuwe schepenkamer en zes gevangeniscellen. De oude gevangenis met het aanpalende vleeshuis op de hoek van de Hoogstraat en de Sint-Janstraat en de blekerij op het Stoktveld kwamen in particuliere handen. Men vlakte het Hulstplein af en omzoomde het met bomen. In 1753 stelde men het als oefenveld ter beschikking van de twee schuttersgilden. De Kamer van Rhetorica mocht op de hoek van de Hoogstraat en de Vijverstraat een schouwburg bouwen. Een aantal straten werden rechtgetrokken en de toegangsweg tot het Patersklooster met linden afgeboord. De dreef uit 1776 bleef tot op vandaag bewaard. Het bevolkingscijfer dat in de zeventiende eeuw tussen 3.500 en 4.500 zielen schommelde, ging vanaf het begin van de achttiende eeuw stil­ aan de hoogte in. In 1707 telde men 4.696 inwoners, in 1765 al 5.562. Tielt bleef in de achttiende eeuw gespaard van grote rampen. Alleen de graancrisis van 1740 - de laatste van het Ancien Régime - en het verblijf van weer Franse troepen op Tielts grondgebied in 1744-1745 zorgden voor enige stagnatie in de economie en een dip in de demografie. Naast de landbouw was het weven van lijnwaad nu de bijzonderste bezigheid van de inwoners. In 1739 stonden in Tielt-binnen 65 wevers met 42 knechten geregistreerd. In Tielt-buiten waren in die sector 201 meesters, 170 ‘huysmans’, 213 knechten en 20 leerlingen actief. Na 1765 groeide de bevolking overweldigend vlug aan. Met 8.295 Tieltenaars in 1786 en 10.238 in 1796 kende de stad de grootste demografische expansie uit haar geschiedenis. Tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog verschenen in 1795 opnieuw Franse troepen in Tielt. Het verleden indachtig ontvluchtten heel wat inwoners de stad die kort daarop weer door het Oostenrijkse leger werd ingenomen. Het bivakkeerde een zestal weken in Tielt waar de Oostenrijkse keizer Frans II het kwam inspecteren. Hij bracht toen twee nachten door in het huis van Petrus Delcambe in de Nieuwstraat waar het legerhoofdkwartier was gevestigd. Vandaag is dit (inmiddels beschermde) huis uit 1769 de oudste burgerwoning van Tielt. Petrus Delcambe, griffier van Gruuthuse, had een 60-koppig vrijkorps van ‘Groene Jagers’ opgericht en ten dienste gesteld van het Oostenrijks

125


Stadsplan van Tielt in 1786 door P. J. Lemaieur (Brussel, Algemeen Rijksarchief, Kaarten en plattegronden nr. 101)

126


bestuur. Tijdens de daaropvolgende dagen werd er slag geleverd rond Tielt. Toen de Oostenrijkse troepen de stad verlieten, sloegen de Fransen hun kamp weer op in Tielt. Er werd een bataljon soldaten ingekwartierd terwijl de Franse legerleiding onderdak vond bij stadsgriffier Jean-Charles De Roo. Er kwam een einde aan de Oostenrijkse overheersing van de Zuidelijke Nederlanden na de Franse overwinning bij Fleurus. Op 1 oktober 1795 werden onze gewesten bij Frankrijk ingelijfd. Kerkelijke instellingen en gilden, die eeuwenlang het maatschappelijk gebeuren mee hadden bepaald en gekleurd, werden afgeschaft. Ook voor Tielt had de annexatie ingrijpende gevolgen. Het Franse bestuur ontbond de gilden van St.Sebastiaan en St.-Joris en verkocht hun schuttershoven als nationaal domein. Het ‘coornehuus’ van de zusters alexianen die uit hun klooster waren gezet, diende voortaan als ‘corps de garde’ voor de politie. Ook de minderbroeders dienden hun klooster te verlaten. Hun gebouwen werden openbaar verkocht aan Petrus (voortaan Pierre) Delcambe en Jean-Charles De Roo, die als stromannen van de recolletten optraden. Andere stromannen - als Frans Strack, Jan-Baptist Dhooge en Donatien Wambeke - kochten de inboedel van de Sint-Pieterskerk op. In 1798 nam de Franse overheid ook het pand van de grauwe zusters-penitenten in beslag. Ontvanger Jean-Baptiste De Rammelaere die de gebouwen kocht, zou later een deel ervan aan de stad schenken, zogenaamd om zijn rekeningen aan te zuiveren. Waarna het kloosterpand als ‘gendarmerie’ werd ingericht. Werd de territoriale aanhechting bij Frankrijk eerder lijdzaam onder­ gaan - de Boerenkrijg was in Tielt niet meer dan een kortstondig opstootje - ze opende ook nieuwe perspectieven voor de plaatselijke economie. Er tekende zich plots een ruime afzetmarkt af voor de landbouw en voor­ al voor de lijnwaadproductie. Met het oog op de uitvoer richtte Maximiliaan Van Zantvoorde in 1808 in Tielt een katoenweverij op, maar hij ging al vlug zijn industriële activiteit in Gent voortzetten. Albert Priem, Jacques en Léon Eggermont en Yves Roelens wiens leer­ looierijen in het begin van de negentiende eeuw een schaalvergroting kenden, legden de basis voor de latere Tieltse schoennijverheid. De Tieltse landbouw bleef echter zweren bij de traditionele productie­ methodes, want het beperkt aantal grote landbouwuitbatingen en de talloze versnipperde bedrijfjes waren in handen van conservatieve grootgrondbezitters. Die landbouwbedrijfjes bleken almaar minder in staat om in de noden van de inwoners te voorzien en de huisnijverheid ging een almaar belangrijker plaats als bijkomende inkomstenbron

127


Tielt in 1853 (Brussel, Nationaal Geografisch Instituut, Reductie-kadasterplannen, Plan 14: Thielt)

128


innemen. De Tieltse markt waar vraag en aanbod van huisgemaakt lijn­ waad samenkwamen, kende in de Franse tijd een snelle opgang. Ook het Hollandse bewind dat het Franse opvolgde, gaf impulsen in de richting van een (proto-)industriële ontwikkeling. Maar de Hollandse Tijd bleek van te korte duur om duurzame veranderingen op gang te brengen, terwijl verzadigingsverschijnselen van de markt zich steeds duidelijker aftekenden. Het stadsbestuur bouwde in 1820 nog een nieuw, ruimer onderkomen voor de lakenhandel, maar het was roeien tegen de stroom in. In de jaren 1830-1840 maakte een pijnlijke samen­ loop van omstandigheden de toestand nog zorgelijker. De buitenlandse afzetgebieden vielen weg, Engeland mechaniseerde in hoog tempo zijn textielsector, Russisch vlas beconcurreerde massaal de plaatselijke productie .... Een structureel ondermijnde Tieltse linnenmarkt en opeenvolgende misoogsten van aardappelen en rogge leidden tot een veralgemeend pauperisme, waarvan de dagloners, wevers en spinners de eerste slachtoffers waren. De fel toegenomen bevolking - Tielt telde 12.421 zielen in 1841 - kampte met stijgende voedsel- en grondstofprijzen. De crisis bereikte een hoogtepunt in 1845, met als nasleep een tyfusepidemie als gevolg van ondervoeding, gebrekkige hygiëne en slechte huisvesting. Tielt telde in 1855 nog maar 10.831 inwoners. Niet in staat om de structurele crisis het hoofd te bieden, bleef Tielt te lang vasthouden aan de traditionele productiewijzen, zowel in de land­ bouw als in de textielsector. Al te lang bleef men zweren bij handmatig weven en spinnen, terwijl andere steden, zoals Kortrijk en Roeselare, al tot mechanisatie van de productie waren overgegaan. Pas naar het einde van de negentiende eeuw toe zou Tielt de stap naar industrialisatie zetten. Rond de eeuwwisseling werd in de fabriekjes van Jan-Baptist Vande Vyvere, Dominique Soenen, Aimé Waelkens, Henri Maes en Oscar Van Maele in de buurt van het spoorwegstation mechanisch geweven met mechanisch gesponnen garen. De sluimerende schoen­ nijverheid kwam tot bloei dankzij Charles Van Walleghem, Jules Donego, Jean Aschl en Georges Pannemaeker die hun schoenmakersateliers tot heuse schoenenfabrieken omgevormd hadden. Désiré De Coster startte een metaalbedrijf op, dat ook al vlug op industriële leest werd geschoeid. Eens de crisisjaren voorbij verrezen in de stad in een steeds vlugger tempo nieuwe gebouwen en voorzieningen van openbaar nut: de leerwerkschool, het gasthuis voor ouderlingen, de paardentram en de stoomtram,... die het stadsbeeld vertimmerden. De vierde arcade van

129


de galerijen rond de hallentoren diende de plaats te ruimen voor de tramsporen. Maar vooral het slopen van het oude schepenhuis en het bouwen van een nieuw stadhuis (1888) sprongen in het oog. Textielfabricant Aimé Waelkens, de brouwers René Colle en Charles Wauters, grootgrondbezitter Emile-Pierre Mulle, handelaar Donatius Wambeke, grond- en huiseigenaar Franciscus Strack, lijnzaadhandelaar Charles Stevens, notaris Jean-Charles De Roo, grondeigenaar en textiel­ handelaar Richard Denys, grondeigenaar Emile Dury, dokter Théophile Priem en wijnhandelaar Jan Livinus Poelm an..., allen burgers aan wie de ontberingen van de crisisjaren waren voorbijgegaan, betrokken in de Hoogstraat, op de Markt en in de Ieperstraat statige herenhuizen. De meeste van deze gebouwen zijn ons uit de prentkaarten van het begin van de twintigste eeuw bekend. Met de komst van de gaslantaarns, de elektriciteit en de auto kondigden zij de leefwereld van de twintigste eeuw aan. Na de eeuwwisseling verdrong ook in Tielt de gemechaniseerde textielproductie de traditionele huisnijverheid, terwijl de stad zich ook tot een centrum van gemechaniseerde schoennijverheid ontpopte. De mechanisch aangestuurde bedrijven nestelden zich op een boogscheut van het in 1914 vernieuwde spoorwegstation waar dankzij de stoomtram ook almaar meer industriële gewassen (vlas, suikerbiet, tabak, cichorei) uit de omliggende gemeenten werden aangevoerd. Hotels bepaalden voortaan het uitzicht van het stationsplein, maar ook in het stadscentrum verrezen na de eeuwwende markante gebouwen: het Gildhof (1905), het nieuwe postgebouw (1909), het pensionaat van de Congregatie van de H. Familie op het Hulstplein (1913) en het schilderachtige ‘Oud Thielt’ (1914)... De stad was aardig op weg om de nasleep van de grote crisis van de negentiende eeuw achter zich te laten toen de Eerste Wereldoorlog de ontluikende nieuwe leefwereld flink dooreen kwam schudden en Tielt ongewild een rol ging spelen in het krijgsgebeuren. Het 4de Duitse leger vestigde zijn hoofdkwartier in het huis Colle in de Hoogstraat en richtte de stad in naar zijn eisen. Openbare gebouwen werden verplegingsinstelling of ontspanningsruimte voor de frontsoldaten. De ‘Grote Oorlog’ fnuikte de economische opgang van de Tieltse textielen schoennijverheid. Vooral deze laatste zou zich tijdens het interbellum maar moeizaam herstellen. Ook de kantnijverheid ging ter ziele. In de landbouw ging men zich gaandeweg meer richten op de graanteelt en de varkenskweek. Pendelarbeid of emigratie bleek voor velen de enige oplossing om de moeilijke jaren dertig door te komen.

130


Ook de Tweede Wereldoorlog liet zijn sporen in het stadsbeeld na. Het bombardement van 26 mei 1940 sloeg letterlijk en figuurlijk open wonden in de Tieltse leefwereld en ook de bevrijding in 1944 door de Eerste Poolse Pantserdivisie van generaal Maczek bleef in het geheugen van veel Tieltenaars gegrift. Er ontstond een blijvende band met de Poolse bevrijders. In de jaren ‘50 schaarde Helt, met een gerestaureerde Markt en vernieuwde omgeving van de Sint-Pieterskerk, zich al vroeg achter de ‘Europese gedachte’ die de mogelijkheid van een nieuw conflict tussen Europese landen definitief wilde uitbannen. Tielt trok als pilootgemeente de banden aan met Brignoles (Frankrijk), Bruneck-Brunico (Italië) en Gross Gerau (Duitsland) en profileerde zich resoluut als ‘Europastad’ met de ‘Europafeesten’ als uithangbord. Later zou ook het Poolse Szamotuly het kransje zustersteden vervoegen. De wederopbouw en de reorganisatie van de stad die in de jaren ’50 moeizaam op gang kwam, raakte vanaf de jaren ’60 in een stroomver­ snelling. De aanleg van industriezones stimuleerde de economische bedrijvigheid in en rond de stad. Vooral de kunststofnijverheid vond in het Tieltse een gunstige voedingsbodem. Zoals de vooroorlogse wijken Dertig Zilverlingen (1924) en de Stedemolenwijk (jaren ’30), kwamen de wijken Oude Pittemstraat (1958) en Huffezele (1960) het woongebied vergroten. Maar vooral in het laatste kwart van de twintigste eeuw zouden een reeks nieuwe woonwijken en verkavelingen: Pontstraat-Rozeboom (1971), Witte Kave (1974), Hoogserlei (1974), Europawijk (1975), Keidam (1976), Koersplein (1978), Hof te Perremans (1979), Hazelaarkouter-Ronceval (1980), Dierdonk (1985), De Varent (1993) en Monteval (1994)... het woningenbestand gevoelig uitbreiden. Sommige bouwwerken kregen een facelift. Het ‘Vijverhof’ was in 1966 aan een eerste opknapbeurt toe. Andere, zoals de gemeenteschool op de Lakenmarkt in 1966 en het noviciaatsgebouw van de minderbroeders in 1972, verdwenen voorgoed uit het stadsbeeld. De jaren ’70 kenmerkten zich door de aandacht voor openbare nutsvoorzieningen. Niet alleen bracht de noordelijke halve ring (1971) enig soelaas in het almaar toe­ nemend wegverkeer, ook een nieuwe vleugel aan het stadhuis (1971), het RVA-gebouw (1973), een zwembad (1974), het dienstencentrum ‘Beukenhove’ en weer een nieuw stationsgebouw (1977) verschenen in het stedelijk landschap. In afwachting van een zuidelijke ring werd in 1980 een soort ‘binnenring’, de ‘Conventieweg’, aangelegd. In dat jaar bouwde men ook het nieuwe Sint-Andriesziekenhuis en een

131


Tielt vandaag. (Google Earth. Satellietopname. TerraMetrics & Europa Technologies, 2006)

132


administratief centrum als onderdak voor de belastingdienst en het Vredegerecht, terwijl het ‘Gildhof’ als cultureel centrum werd ingericht. Na 1980 ging de aandacht van het stadsbestuur vooral naar het welzijn van de burger binnen de stedelijke ruimte. Het kocht de tuin De Brabandere en de tuin van het herenhuis Mulle de Terschueren aan en richtte ze in als stadsparken (respectievelijk in 1981 en 1986). Sportterreinen werden aangelegd (1986), er kwam een nieuw OCMWcomplex (1993) en de stadsbibliotheek werd uitgebreid (2000). Op het domein ‘Watewy’ verrees een nieuwe sportaccomodatie (2000), terwijl de oude ‘Europahal’ door een polyvalent complex werd vervangen (2000). Het in gebruik nemen van het gerestaureerde pand Mulle de Terschueren (2005) bestemd om als cultureel-recreatief bezoekers­ centrum te fungeren en de restauratie van de Sint-Pieterskerk luidden de eenentwintigste eeuw in. Het ‘kleinstedelijke gebied Tielt’, sinds de fusie van 1976 gevormd door 4 deelgemeenten: Tielt, Aarsele, Kanegem en Schuiferskapelle, met net geen 20.000 inwoners (19.234 in 2005) situeert zich in het zwaartepunt van de driehoek gevormd door de stadsgewesten Kortrijk, Gent en Brugge. Tielt speelt een verzorgende rol voor zijn ommeland: Ruiselede, Dentergem, Meulebeke, Pittem en Wingene en heeft als medespelers de woonkernen Roeselare, Torhout, Aalter, Deinze en Waregem. De stad ligt op het IR-spoorwegtraject Gent-Deinze-Tielt-Lichtervelde-De Panne en heeft aansluiting op de E40 autosnelweg via de weg Tielt-RuiseledeAalter (N37) en, via Roeselare (N37), ook op de A17. De verbinding met de E l 7 loopt over Deinze (N36). Als ‘structuurondersteunend kleinstedelijk gebied’ heeft Tielt ook van­ daag heel wat troeven in handen. Met de uitwerking van diverse beleidsplannen op gemeentelijk, provinciaal en regionaal niveau staat een grondige transformatie van de Tieltse leefruimte op stapel. Het stedelijke ‘M obiliteitsplan’ (1997) en het in 1998 opgestarte ‘Mercuriusplan’ voorzien ingrepen in de stadsstructuur die de commerciële functies, de cultuurhistorische functies en de woon- en werkfuncties verbinden en opwaarderen. Deze geleidelijke omvorming van de gemeente in relatie met het socio-economisch functioneren zit ook ver­ vat in het ‘Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Tielt’ (2001). Het ‘Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan’ (2001) legt dan weer de nadruk op de dynamiek van Tielt als centrum van een agrarische ruimte. En het ‘Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen’ met planhorizon 2007 schetst het kader waarbinnen de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de

133


stad kunnen plaatsvinden. Op de drempel van de eenentwintigste eeuw is Tielt duidelijk klaar voor een nieuwe fase in haar ontwikkeling.

Bibliografie • CALMEYN D ., De prehistorische mens op de Pittems-Egemse cuesta. Een voorlopig beeld na 5 jaar veldprospectie, De Roede van Tielt, jg. 25, nr. 4, 1994, blz. 142-200 • CLOET M ., Het kerkelijk leven in een landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens d e X V lld e eeuw. Tielt van 1609 tot 1700, Werken op het gebied van de geschiedenis en de filologie, deel 4, Leuven, 1968 • GOBYN R., Tielt na de grote crisis. Bijdrage tot de studie over transitie en stagnatie 1862-1914, licentiaatsverhandeling R.U.Gent, 1979 • HOLLEVOET F., Stadsrekeningen Tielt 1500-1610, Tielt, De Roede van Tielt, 2000 • HOLLEVOET F., Stadsrekeningen Tielt 1610-1794, Tielt, De Roede van Tielt, 2004 • NEYT L., Cohier vander Stede van Thielt binnen vande Xxe penninck, 1571, Tielt, V.V.F.-Tielt, 2003 • NEYT L., Cohier van Thielt buuten vande jaere 1571, Tielt, V.V.F.Tielt, 2005 • OSTYN R., Stadsplan en landboek van Tielt-binnen o f het aanzien van Tielt omstreeks 1635, De Roede van Tielt, jg. 23, nr. 1, 1992, blz. 2-40 • OSTYN R ., Historische stedenatlas van België, Tielt, Brussel, Gemeentekrediet, 1993 • STABEL P., De kleine stad in Vlaanderen. Bevolkingsdynamiek en economische functies van de kleine en secundaire stedelijke centra in het Gentse kwartier (14de-16de eeuw), Brussel, Paleis der Academiën, 1995 • STROBBE M ., Mikro-onderzoek over sociaal-ekonomische mutaties in de Stad Tielt tussen 1830 en 1860, licentiaatverhandeling, R.U.Gent, 1978 • VANKEERSBILCK J ., Tielt in het interbellum. Bijdrage tot de studie van de eerste wereldoorlog en de bewogen tussenoorlogse periode 1914-1940, licentiaatsverhandeling, R.U.Gent, 1981 • VANNIEUWENHUYSE J ., Goed garen gesponnen? Industrialisatie in de provincie West-Vlaanderen, 1800-1940, Brugge, Archiefdienst Provincie West-Vlaanderen, 1998 • VAN QUATHEM V , De ruimtelijke dynamiek van het stedelijk gebied Tielt in zijn regio, licentiaatsverhandeling, R.U.Gent, 2002

134


VERBEKE C ., De penningkohieren als sociaal-economische en demo­ grafische bron in de Roede van Tielt rond 1571-72, licentiaatsverhandeling R.U.Gent, 1988 • WYFFELS A ., De evolutie van het Tieltse bevolkingscijfer in de XVIIde en XVIIIde eeuw, De Leiegouw, jg. 3, 1961, blz. 213-227

135


Rudi De Brabandere

KANEGEM: GESCHIEDENIS EN ERFGOED Het dorp Kanegem is sinds 1 januari 1977 met de stad Tielt gefusioneerd. Het heeft een oppervlakte van 1084 ha en telt 1181 zielen (eind 2005), wat overeenstemt met een kleine 500 woningen. Dit inwonersaantal blijft momenteel vrij stabiel, maar lag vroeger wel stukken hoger. De merkwaardige stijging van de jongste tien jaren is te verklaren door de aanleg van de woonwijken ‘ter Kouter’ en ‘ten Broucken’: 1469: 1570: 1616: 1630: 1687: 1694: 1713: 1773: 1796: 1814:

400 inw. 743 inw. 604 inw. 666 inw. 1000 inw. 775 inw. 1006 inw. 1449 inw. 1601 inw. 1888 inw.

1830: 1838: 1910: 1939: 1948: 1960: 1976: 1998: 2005:

1951 inw. 1980 inw. 1759 inw. 1440 inw. 1367 inw. 1197 inw. 1066 inw. 1043 inw. 1181 inw.

Het dorp bleef een gesloten landbouwgemeenschap, met vroeger veel thuiswevers, en zette niet de stap naar de industrie. De aanwezigheid van zeer goede landbouwgrond (zandleem) zal daaraan wel niet vreemd zijn geweest. Momenteel hebben een 50-tal landbouwbedrijven een 1000-tal ha in cultuur. De bebouwing en wegeninfrastructuur ondergingen de jongste tientallen jaren nagenoeg geen veranderingen. De enige recentere wijken, ‘ter Kouter’ en ‘ten Broucken’, aangelegd eind de jaren ’90, goed voor een 80-tal woningen, geven vanuit de richting Aarsele wel een totaal nieuw, veeleer storend uitzicht op het plateau waarop het dorp zich bevindt. Deze tekst is zo opgemaakt dat de meeste merkwaardige, historische gebouwen of plaatsen van het dorp binnen hun historisch verband worden besproken. De meerderheid van deze gebouwen of plaatsen zijn ook terug te vinden in de gebruikte straatnamen.

136


Links het Groot Goet ten Broucken en rechts het Goet te Olsene (Landboek 1762)


138 De Neringenstraat, beschermde kasseiweg, verbindt Kanegem Dorp en Aarsele Dorp over de Neringenbeekvallei heen.


De naam van het dorp - het Groot Goet ten Broucken - de SintBaafsheerlijkheid De naam van het dorp Kanegem vinden we voor het eerst terug in 966. In een bezitsoorkonde, afgeleverd door koning Lotharius, worden de kerk en bijhorende bezittingen (3 hoeven) aan de Sint-Baafsabdij van Gent teruggeschonken. Gedurende de invallen van de Noormannen hebben de Vlaamse graven die bezittingen zelf in beheer genomen, nadat de monniken hun abdij waren ontvlucht. De tekst van de oor­ konde vermeldt: '... in caningahem aecclesia cum mansi(bu)s iij(bus) (‘in Kanegem een kerk en drie landbouwuitbatingen’). De naam Caningahem is van Frankische afkomst: hem, haim = het heem, de woonplaats - (de genitiefuitgang) a = van - (het suffix) ing = het behoren bij, de volgelingen van - Cano = naam van een Frankische heer. Letterlijk dus: Kanegem is ‘de woonplaats van de vol­ gelingen van Cano’. De monniken zullen het dorp en hun bezittingen ter plaatse naar de afstammelingen van die Frankische heer Cano hebben genoemd. Nadat in 627-628 de Gentse Sint-Baafsabdij is gesticht, wordt van daar­ uit onze streek gekerstend. Halfweg de 7de eeuw zal ook Kanegem aan bod zijn gekomen. De monniken maken ter plekke kennis met Cano en zijn familie. Bij de kerstening zal de Frankische leider zijn zielenheil in het hiernamaals hebben afgekocht met de schenking van stukken land en enkele hoeven. Weldra verschijnt daar dan ook een eerste bidplaats, misschien wel op de plaats van een oudere heidense offerplaats. In de middeleeuwse pachtcontracten van de Sint-Baafsabdij worden steeds drie hoeven vermeld op de (Kanegemse) gronden van de SintBaafsheerlijkheid (zie m ansi(bu)s iij(bus)): het Groot Goet ten Broucken, Rodekine (ook aangeduid als ‘de gronden boven de kerk’) en het Goet te Keukelaere (ook wel ‘het Cleen Goet van Sint Baefs’ genoemd). Alles wijst erop dat dit ‘Groot Goet ten Broucken’ de oude woonplaats van Cano moet zijn geweest. Het is veruit de grootste hoeve uit de omtrek, waar de abdij haar hele administratie centraliseerde.

Landschappelijk: de Neringbeekvallei - de kouters De kerk en de dorpskom van Kanegem bevinden zich op een oost-west georiënteerde uitloper van het plateau van Tielt. Dit plateau loopt van Zwevezele over Wingene, Koolskamp, Egem, Pittem, Tielt en Kanegem tot in Aarsele. Op dit plateau ontwikkelden zich alle dorpskernen. We

139


bevinden ons bij de kerk van Kanegem toch al op 33 (32,76 om precies te zijn) meter boven de zeespiegel. Het hoogste punt voor Kanegem reikt tot 37 meter, maar de omliggende weilanden zakken tot op 12 meter als laagste peil. Ten noorden van het plateau wordt de gemeente­ grens (met Ruiselede) een stuk bepaald door de Bundingbeek (of Meulebeek), ten zuiden (met Aarsele) door de Neringbeek. De weg van Tielt naar Kanegem (Kanegemstraat), op het hoogste van het plateau, volgt de waterscheidingslijn tussen het Poekebeekbekken (noord) en het Mandelbekken (zuid). Bij de grens met Kanegem (wijk de Flesse) volgt de scheidingslijn de Oude Gentweg richting Aarsele Dorp. De Neringbeek vormt hier naast de waterscheidingslijn, op de grens met Kanegem en Aarsele, een uitgesproken mooi voorbeeld van een beekvallei. Over de landschappelijk diep uitgesneden vallei (tot + /15 meter bij de dorpsgrens) verbindt de beschermde kasseiweg de dorpskernen van Kanegem (kerk: 33 meter hoog) en Aarsele (kerk: 34 meter hoog). Binnen het plateau, dat zelf vlak van aard is, vormt de Oosthoek van Kanegem een harmonieus landschappelijk geheel. De omgeving blijft het oude landelijke karakter uitstralen. Ooit waren hier de landbouwontginningen van de eerste bewoners te lokaliseren: de oude kouterontginningen. Het open karakter van deze koutercomplexen is in de Oosthoek nog volledig bewaard gebleven. We vinden hier een schoolvoorbeeld van de samenhang tussen topografische-pedologische-historische-landschappelijke kenmerken. Topografisch (qua reliÍf) bevinden we ons hoog, op het plateau. Dit plateau vormt zowat de scheidingsgrens tussen de zandstreek (noord) en de zandleemstreek (zuid) in Vlaanderen. Pedologisch (qua bodem) zijn op deze plateauruggen de zandiger, drogere bodems terug te vinden (Pbc en Pcc types - P = licht zandleem, b = droge grond, c = matig droge grond). In de valleien zijn de gronden lemiger, natter (Lee en Ldc types - L = zandleem, d = matig natte grond). De samenhang tussen hoog-zandiger-droog en laag-lemiger-nat is duidelijk. Op deze hoge, droge plateaugronden zijn de landbouwontginningen tussen de 7de en de 12de eeuw gegroeid. De (dorps)kouters ontwikkelen zich als de eerste grote permanent bewerkte stukken grond. De dorpe­ lingen bewerken de gronden gemeenschappelijk in een drieslagstelsel. Omwille van dit gemeenschappelijk karakter worden de kouters niet door grachten doorsneden of van hagen voorzien. Het landschap

140


Kapelletje op de hoek Oosthoekstraat-Haantjesstraat, destijds gekend als ‘de Soete Vrauwe' of ‘Onse Lieve Vrauwe Eeckxen’

Het kapelletje aan de splitsing Oosthoekstraat-Vinktse Binnenweg, waar vroeger de lindeboom stond met de vierschaar van de heerlijkheid Vlinderghem en van waaruit de tiendenwijken werden opgesplitst.

141


behoudt een open karakter, wat nu nog steeds sterk kenmerkend is voor de Kanegemse Oosthoek. Deze kouters vallen ook op door hun grote oppervlakte en behoorden veelal bij de grote historische hoeven. Enkele duidelijke voorbeelden van historische kouters, die in de Oosthoek terug te vinden zijn (van west naar oost): a/ ‘de couttere’ van het Groot Goet ten Broucken, heerlijkheid SintBaafs b/ ‘de conter boven de soete vrauwe’, bij de heerlijkheid Hames. De ‘soete vramve’ of het ‘lieve vrauwe eexcken’ is van ouds een kapelletje in een eikenboom op de hoek van de Haantjesstraat, nu nog (klein­ schalig) aanwezig. c/ ‘de grote lindeconttere’ en ‘de couttere ten westen van de lindecouttere’, bij de heerlijkheid te Vlinderghem. De bedoelde linde is de plaats waar de vierschaar van ‘het Goet te Vlinderghem’ zich bevindt tot voor de godsdienstoorlogen van het eind van de 16de eeuw. Van hieruit worden ook de verschillende hoeken bepaald voor de tiendenheffing in de Oosthoek van het dorp. Ook op deze plaats bevindt er zich nog steeds een kapel, d/ ‘de eechoutmeulencouttere’ en het ‘viscouterken’ bij de Eechoutmolen, rentegronden van de heerlijkheid Poeke.

De Tempeliers in Kanegem - het Goet te Vigghesele en de Oude Wal In 1200 wordt Zeger II (1163-1202), burggraaf van Gent, tempelier. Hij is gehuwd met Petronella van Kortrijk en wordt daardoor ook burggraaf van Kortrijk. Als Tempelier schenkt hij zijn bezittingen, waaronder zijn allodium ‘Vigghesele’ in Kanegem, aan de tempeliersorde. Een allodium is vrij-eigen, alleen afhankelijk van ‘god ende de zonne’, dus niet van een plaatselijke heer. Uit het land dat Zeger II op den Briel in Gent bezit, wordt, eveneens in 1200, het overkoepelend tempelhuis van Gent gevormd. De hoeve ‘het Groot Goet te Vigghesele’ wordt de Kanegemse tempeliershoeve, foncier van de gelijknamige heerlijkheid Vigghesele. Op de heerlijkheid is ook ‘het Cleen Goet te Vigghesele’ gelegen, nu ver­ keerdelijk hoeve ‘den Ouden Wal’ geheten. De site van de Oude Wal zelf bespreken we verder. Daarnaast bezit Vigghesele een molen, even ten noorden van de Ruiseledesteenweg, op het landboek van Kanegem aan­ gegeven als ‘molenwal’, een oude circulaire structuur.

142


Site van ‘den Ouden Wal' (Landboek 1762)


De burggraven van Gent zijn verwant met die van Sint-Omaars. Binnen deze burggrafelijke familie van Sint-Omaars vinden we Godfried van Sint-Omaers terug, één van de negen West-Europese ridders, stichters van de tempeliersorde in Jeruzalem. Ook Hosto van Sint-Omaers (11321151) is een bekend tempelier. Hij is een persoonlijke vriend van graaf Diederik van den Elzas en de feitelijke leider van de tempeliers in Vlaanderen. Zeger II heeft zeker bij deze familieleden zijn inspiratie tot toetreding tot de orde gevonden. Later, in 1266, wordt het tempelhuis in Ruiselede gesticht. Centrum hier­ van wordt de heerlijkheid Vlaagt in Ruiselede, bestaande uit 300 percelen land vanaf het Zwijntje (Ruiselede) tot aan de Oude Wal (Kanegem). Binnen dit grote blok zijn in Kanegem enkele kleine enclaves gelegen van de heerlijkheden Sint-Pieters, Schalklede en het kapittel van Doornik. Zowel de huizen van Gent als die van Ruiselede vallen onder de Commanderie Caestre. Vanaf 1266 komt de Kanegemse heerlijkheid Vigghesele in wereldlijke handen en wordt ze afhankelijk van Vlaagt. Het Groot Goet te Vigghesele is vanaf dan ook geen tempeliershoeve meer. De heerlijkheid Vigghesele wordt later nog versnipperd. De heer­ lijkheid Tollenbome en het leen den Ouden Wal, beiden in Kanegem, splitsen zich af en worden lenen van de heerlijkheid ter Vlaagt. De Oude Wal wordt al in de 15de eeuw op de volgende manier vermeld: ‘.... antiquam motam vulgariter nuncupatur den ouden w a l...’ We hebben hier te maken met een oude castrale of feodale motte. In het landboek van Kanegem en op luchtfoto’s komt de (achtvormige) omwalling duidelijk tot haar recht. Deze mottes worden in de 12de eeuw gebouwd door plaatselijke heren naar het oudere voorbeeld van de Vlaamse Graven als vluchttoren (donjon), maar veel meer nog als machtsymbool. Wie is de plaatselijke heer in deze omgeving? Steppo van Vigghesele, gehuwd met Alicia van Gent, dochter van Zeger I vindt de heerlijkheid belangrijk genoeg om haar naam tot de zijne te maken. De naam Vigghesele zelf komt in Kanegem al in de 8ste eeuw voor en is alweer een oud Frankisch toponiem. De Oude Wal zal de burchttoren van Steppo zijn geweest. Nadat zijn zoon Zeger II in 1200 tempelier wordt, kunnen we ook de latere volksverhalen rond een verzonken tempeliersburcht op de Oude Wal best begrijpen.

144


Het Strichtensgoed Eén der oudste en historisch belangrijkste hoeven van Kanegem is zonder twijfel het Goed Ter Stricht of Strichtensgoed. Nu nog een schilderachtig ogend gebouw, maar dringend aan renovatie toe. ‘Het Hof te Caneghem’ is de oudste naam waaronder de hoeve bekend is. Deze naam wijst op de ouderdom én op het historische belang van de hoeve. De bijhorende heerlijkheid is afhankelijk, leen van de heer­ lijkheid van Hames, maar zeker ouder dan deze laatste. De heerlijkheid Hames of Hamme scheurt wellicht pas in de 13de eeuw af van de heer­ lijkheid van ‘het Hof te Caneghem’. De toenmalige heer, Wautier dou Ham, krijgt van de Vlaamse graaf in elk geval een uitbreiding qua grootte en qua rechtspraak voor zijn heerlijkheid, die later naar hem Hames/Hamme wordt genoemd. Daardoor windt deze aan belang tegenover het oudere Hof te Caneghem, dat later zelfs feodaal afhankelijk wordt van Hames. Invloedrijke eigenaarsfamilies, zoals Scaeck en Claerhout, onderstrepen het belang van de heerlijkheid Hames. Over de oudste eigenaars van ‘het Hof te Caneghem’ is weinig geweten. De heerlijkheid komt in handen van de belangrijke Spaanse adellijke familie de Castillo. Don Pedro de Castillo landt begin de jaren 1500 in Brugge in het kielzog van de Spaanse heersers. Nadat jonkheer Jan de Castillo de titel ‘heer van ’t Hof te Caneghem’ heeft geërfd, krijgt de hoeve de naam ‘het Goet te Castillo’. Don Juan de Castillo en Don Carolus de Castillo bewonen de hoeve en overlijden beiden in Kanegem (in 1686 en 1688). Carolus Franciscus de Castillo wordt nog op de hoeve geboren in 1688. Omdat de laatste de Castillo beneden zijn stand huwt (‘se m ésallia’) wordt hij onterfd en zelfs geschrapt uit de stamboom! De afstammelingen van de Castillo’s zijn financieel genoodzaakt de heerlijkheid te verkopen. Nieuwe eigenaar wordt de Brugse proost vander Stricht. De hoeve draagt sindsdien nog steeds de naam Strichtensgoed of Goet ter Stricht. Een prachtig wapenschild van proost vander Stricht prijkt boven de voordeur van de woonst. Later komen de hoeve en bijhorende heerlijkheid nog in handen van de familie van Hamme.

De groei van het dorpscentrum Op enige afstand van het centrum liggen de heerlijkheden Castillo, Vlinderghem en Vigghesele. Maar de heerlijkheden Sint-Baafs, het Beexschen en Hames reiken tot in het dorpscentrum zelf.

145


146 Het Strichtensgoed (Landboek 1762)


Het centrum bestaat in het begin van de 16de eeuw maar uit een tien­ tal woningen rond de kerk. Vijf erven aan de zuidzijde van de huidige Kanegemstraat, tegenover de kerk, vallen onder het Beexschen, een heerlijkheid in Kanegem die alleen uit rentegrond bestaat en toebehoort aan de baron van Poeke. Aan de overzijde, noord van de Kanegemstraat, ligt één erf onder Hames. De kerk en de pastorie horen bij de Sint-Baafsheerlijkheid. De gronden van de hoeve ‘het Groot Goet ten Broucken’, foncier van de Sint-Baafsheerlijkheid, strekken ook tot aan de dorpskern (zuidkant). Op het dorpsplein liggen aan de zuidzijde op de hoek drie erven behorende tot de heerlijkheid Hames en aan de noordzijde van het dorpsplein ligt de afspanning ‘den Hert’ ook onder Hames. Daar de heerlijkheid Sint-Baafs de kerk op haar gronden liggen heeft zouden de heren van Sint-Baafs (de abt en later de bisschop van Gent) normaliter de titel van ‘heer van Kanegem’ kunnen voeren. Dit hebben ze echter nooit gedaan. Na de jaren 1600 breekt wel een strijd los tussen de heren van Poeke en die van Hames rond het voeren van deze titel. In de 17de eeuw vult een rij huizen de zuidkant van het dorpsplein op. Die worden gebouwd door de heer van Poeke, op grond die hij heeft geruild met de Sint-Baafsabdij, met de oorspronkelijke bedoeling er een schuttershof op te richten. Na de godsdienstoorlogen wil de bevolking zich verdedigen! Eén van deze woningen wordt de dorpsherberg SintHubertus, de plaats waar de wet samenkomt. De familie De Brabandere, de toenmalige eigenaars van de hoeve ‘het Groot Goet ten Broucken’, bouwt in de 18de eeuw op de noordzijde van het dorpsplein vier woningen op oude cijnsgrond van Sint-Baafs. De stenen worden gebakken in een veldoven op de tegenover gelegen hoeve ‘het Groot Goet ten Broucken’. De verdere invulling van de rijwoningen in de centrumstraten gebeurt in de 19de en 20ste eeuw. De kasseiweg vanuit Kanegem Dorp, richting Aarsele Dorp is pas aangelegd in de jaren 1850 om een oude voetweg te vervangen. Pas dan komt een korte verbindingsweg met Aarsele tot stand.

De Kanegemse molens Door de eeuwen heen treffen we op Kanegems grondgebied vier molens aan.Ten tijde van het landboek, halfweg de 18de eeuw, zijn het er drie.

147


Mevrouwmolen met molenaarshuis


In chronologische volgorde, qua ouderdom, vinden we: de Axpoelemolen, de Eechoutmolen, de Mevrouwmolen en Billiets molen (van veel jongere datum). De molens zijn destijds omgeven door een web van kleine kerkwegels, waarlangs de dorpelingen hun graan kunnen aanvoeren. De drie voornaamste molens hebben elk aan een straat of voetweg hun naam gegeven: de Axpoelemolenstraat, de Mevrouwmolenstraat en de Eechoutmolenvoetweg. Wellicht moet op grondgebied van de historische heerlijkheid Viggezele nog een vijfde zeer oude molen gezocht worden, want in het landboek (1762) staat een ‘molen­ wal’ vermeld dicht bij de Ruiseledesteenweg. De oudste terug gevonden molen is de Axpoelemolen, ook wel ‘Caneghemmeulene’ genoemd, gebouwd op leengrond van de heerlijk­ heid Axpoele (foncier gelegen in Ruiselede). Andere namen die werden gebruikt zijn: Dekkersmolen en ‘meulen van Creuswege’. De molen was een berg- of beltmolen. De oudste vermelding dagtekent van 1357! In de 20ste penningcohieren (1571) staat de molen als ‘cooremeulene’ inge­ schreven. Bekende molenaars op die molen waren de families Vercauteren, Garnaey, Carron, De Decker en Taelman. Naast de wind­ molen staat in de 19de eeuw ook een rosmolen. De molen doet, net als de meeste toen, dienst als olieslagmolen. Hij wordt uiteindelijk in 1922 afgebroken. Nu liggen de verticaal opgestelde (olie)pletstenen nog als getuigen op een heuveltje. De ‘Eechoudtmeulene’ wordt in de penningcohieren (1571) als tweede molen (‘cooremeulene’) in het dorp vermeld. Als eigenaar staat de heer van Poeke vermeld. De molen was een houten standaardmolen. De centrale eikenboom (eechout) waarrond de molen wordt gevierd, bezorgt hem zijn naam. Bekende molenaarsfamilies waren hier de families Vercauteren, Garnaey en Braet. Rond 1800 wordt de molen afgebroken en zijn functie overgenomen door de Artemeersmolen net over de grens met Poeke. Halfweg de 17de eeuw wordt een derde molen in Kanegem opgetrokken: de Mevrouwmolen, ook wel Vrouwtjesmolen genoemd. Dit gebeurt op grond van de heerlijkheid Hames. Zijn naam haalt hij van mevrouw de douairière, die de goederen van haar man, de heer van Hames, beheert. Daarmee hebben de ridders de Hane hun eigen molen in de onmiddellijke omgeving van de Eechoutmolen van de barons van Poeke. Op de molen malen de families Van de Velde, De Sloovere, Delmeire en Van Parijs. In 1844 wordt de oorspronkelijke houten molen door een stenen vervangen. Het wordt een stellingmolen met gaanderij.

149


150 Het kasteelhof van Hames, met achtvormige omwalde hoeve, waar het kasteel van Kanegem was gebouwd. (Landboek 1762)


Kanegem heeft daarmee zeker een te veel aan molens. Men rekent meestal één molen per 500 tot 600 inwoners. In 1571 zit men al - met twee molens - boven het aantal, met drie molens komt men zeker op overschot. Twee feiten kunnen een rol spelen in dit overaanbod: de gemeente Poeke zelf bezit geen molen en de heer van Poeke laat zijn mensen wellicht op de Eechoutmolen malen. De aanslepende strijd om de macht in handen te nemen in het dorp zal de familie de Hane ook hebben aangezet tot het bouwen van die derde molen, recht in het zicht van de Eechoutmolen. Na het verdwijnen van de Eechoutmolen en de bouw van Billiets molen of de Plaetsemolen in het centrum van het dorp (nu Oosthoekstraat), wordt de situatie qua aantal molens een beetje genormaliseerd. In de 19de eeuw is het bevolkingsaantal noemenswaardig gestegen, maar de vraag naar meel is ondertussen wel fel afgenomen na het massale invoeren van de aardappelteelt. Op Billiets molen vinden we de families D ’Huyvetter, De Zutter en Billiet terug. Van deze laatste molen is geen spoor meer bewaard.

De godsdienstoorlogen - de titel ‘Heer van Kanegem’ - de wet van Kanegem - het kasteel van Kanegem Het einde van de 16de eeuw is voor gans Vlaanderen een woelige tijd: ‘den troublen tijdt' van oorlog, armoede en ellende. Na de 80-jarige oor­ log, de geuzenstrijd, ligt de streek er totaal verlaten bij. In 1620 zijn in Kanegem nauwelijks een paar hectaren land bewerkt! In het begin van de 17de eeuw worden ook voor veel adellijke heren de kaarten grondig door elkaar geschud. Bij veel heerlijkheden zien we totaal nieuwe namen opduiken. Zo ook in Kanegem: in 1597 komt de familie de Preudhomme d’Hailly, afkomstig uit Noord-Frankrijk, in het bezit van de heerlijkheid Poeke en van de daarvan afhangende lenen (Olsene, Hulst, Beexschen, Axpoele in Kanegem). Rond 1620 wordt jonkheer Jan de Hane, ridder, de nieuwe heer van Hames, met achter­ lenen Castilio en Vlinderghem in Kanegem. Vóór de godsdienstoorlogen bezit de heerlijkheid Vlinderghem haar eigen schepenbank op een drie­ hoekig lapje grond in de omgeving van ‘het Goet te Vlinderghem’. Hier is ook een lindeboom geplant, van waaruit de indeling van de verschillende tiendenwijken gebeuren. Nu staat hier nog steeds een kapel opgesteld.

151


Jan de Hane probeert zijn macht in Kanegem uit te bouwen. Hij wil zich heer van Kanegem laten noemen. Daartoe bouwt hij een kasteel achter de hoeve van Hames, die daarvoor achtvormig wordt omwald. Vandaar de latere naam ‘Kasteelhof van Hames’. Tot voor enkele jaren herinnerde een prachtige inrijpoort (nu ingevallen (?)), toegang tot de hoeve, met een dubbel wapenschild bekroond, aan dit kasteel. Jan de Hane laat ook op zijn heerlijkheid een nieuwe molen bouwen. Later zou die de naam ‘Mevrouwmolen’ krijgen, naar mevrouw de douairière, die de goederen van haar man beheert. De abten van Sint-Baafs hebben recht op de titel ‘heer van Kanegem’, maar hebben die eerder nooit gebruikt. Jan de Hane hoeft dus alleen maar de strijd aan te gaan met de baron van Poeke. Beide heren hebben voor hun heerlijkheden Hames en het Beexschen een volle schepenbank van zeven schepenen in Kanegem. De vierschaar van Hames had vroeger zijn plaats op een driehoekig partijtje land, even voor het Kasteelhof van Hames. Die van het Beexschen stond voor de ingang van de kerk van Kanegem. Jan de Hane laat zijn schepenbank in de kerk van Kanegem plaatsen en sluit ook geregeld de kerkrekeningen af, iets wat de dorpsheer toekomt. Hij profiteert hierbij van de onwetendheid van een nieuw benoemde pastoor. Later komt het tot een slaande ruzie. De baron van Poeke vernielt de wapenschilden van Hames in de kerk, waarop de vier­ schaar van Poeke dan weer door de heer van Hames wordt verwoest. Het conflict resulteert in een proces voor de Raad van Vlaanderen in 1625. De Raad van Vlaanderen (1632] en de Grote Raad van Mechelen (1636) besluiten dat niemand het recht heeft zich ‘heer van Kanegem’ te noemen. Daarmee wordt het echter helemaal niet stil in Kanegem. Ridder de Hane blijft geregeld de kerkrekeningen afsluiten en laat zich voort ‘heer van Kanegem’ noemen. Hij vecht tegenover de Sint-Baafsabdij ook het patronaatsrecht over de kerk aan. In 1650 komt het zelfs tot een regel­ recht handgemeen tussen beide heren in de dorpskerk: ridder Ferdinand de Hane, toenmalig heer van Hames, zoon van Jan, en baron Carolus Philippus de Preudhomme d’Hailly willen beiden als eersten ter offerande gaan, een recht dat de dorpsheer toekomt. Na een nieuw proces in 1684 tussen Anne Sersanders, douairière van Hames, en baron Marcus Antonius de Preudhomme d’Hailly, velt de Raad van Vlaanderen de volgende uitspraak: niemand mag zich ‘heer van Kanegem’ noemen en vanaf nu dienen de schepenbanken van beide heerlijkheden samen als wet het dorp te besturen: ‘schepenen van het Beexschen en van Hames, bestier der prochie Kanegem’.

152


In 1713 is het geschil helemaal van de baan na een huwelijk tussen beide partijen. Marcus Antonius de Preudhomme d’Hailly, zoon van de baron van Poeke, treedt in het huwelijk met Antoinette Alexandrine d’Oignies de Courrière, vrouw van Hames. Het koppel blijft op het kasteel te Kanegem wonen. In 1721 volgt Marcus Antonius zijn broer Carolus Franciscus als heer van Poeke op. Hij vestigt zich op het kasteel van Poeke, nadat hij dit heeft laten renoveren en uitbreiden. Hij laat daartoe rond 1750 het ‘oud kasteel van Kanegem’ afbreken en de stenen vervoeren naar dat van Poeke. De familie de Preudhomme d’Hailly heeft daarmee de meeste heerlijk­ heden van het dorp in eigendom. Het ligt dan ook voor de hand om als gemeentewapen van Kanegem dat van de familie de Preudhomme d’Hailly uit Poeke toe te kennen. Deze toekenning komt er via een Koninklijk Besluit van 4 juli 1955. De beschrijving van het wapen luidt als volgt: ‘van sinopel, met een adelaar van goud, gebekt en gepoot van keel, het schild getopt met een kroon met elf parels en gehouden door twee wildemannen in vleeskleur, omgord en gekroond met bladeren van sinopel, steunend op een knots in natuurlijke kleur’.

Nog enkele feiten rond de Sint-Bavokerk Zoals we hoger al vertelden zou de oudste vorm van een bidplaatsje wel uit de 7de eeuw kunnen stammen. De abten van de Sint-Baafsabdij bekomen in 1121 het patronaatschap over de kerk, waarmee ze tienden mogen heffen in het dorp. We moeten wel tot begin de 17de eeuw wachten om gegevens over de kerk te kunnen opsporen. Na de gods­ dienstoorlogen zijn de meeste kerken in de streek vernield. Ook die van Kanegem moet worden heropgebouwd. Als tiendenheffers dienen de abten van Sint-Baafs in te staan voor het onderhoud van de pastoor, van de kerk en van de armen van de parochie. Daar ze zich hier nogal eens aan onttrekken, leidt dit geregeld tot processen. In 1625 wordt het kapittel van Sint-Baafs door de Raad van Vlaanderen veroordeeld tot herstelling van de kerk. Het kapittel neemt het koor voor zijn rekening en stelt de parochie twee jaar vrij van tiendenheffing. Bij een opmeting van de Sint-Baafsheerljkheid uit 1629 door landmeter de Bersaques zien we de kerk getekend met vijf ramen en een centrale toren. Ook het erf van de pastorie is al op de huidige plaats aanwezig. In 1661 wordt hier wel een nieuwe woning gebouwd na een brand ver­ oorzaakt door blikseminslag.

153


Wapenschild van Kanegem

Schets van de kerk van Kanegem, naar S. Vermote, 1813

154


Ondertussen is de Kanegemse bevolking de slechte tijden te boven gekomen en dat laat zich vlug voelen in een stijging van het bevolkings­ aantal: 1449 inwoners in 1773. In 1773, na het afroepen van het kerkgebod, brengen een aantal dorpelingen naar voor dat de kerk te klein is geworden en dat de klok niet over de hele parochie is te horen. Men richt aan het kapittel een vraag tot uitbreiding. Na een ontwijkend ant­ woord verschijnt ook dit verzoek uiteindelijk voor de Raad van Vlaanderen. Op 20 mei 1775 komen Louis de Ghendt, raadsheer van Hare Majesteit de Raad van Vlaanderen, en zijn griffier Josephus Pieters de zaak ter plaatse inspecteren. Baljuw Legiers en griffier Sencie van Hames en het Beexschen met hun advocaat meester Dominique Dhoop en procureur de Keghel enerzijds, kanunnik Mr Coussens en zijn procureur De Vinck anderzijds, doorlopen samen alle uithoeken van het dorp om naar het kleppen van de klok te luisteren. In de dorpsherberg worden de dag daarna een groot aantal dorpelingen ondervraagd over de hangende zaak. Op 2 april 1778 wordt tussen beide partijen een overeenkomst getekend. De verbouwing start in 1779: er komt een toren aan de west­ zijde met drie klokken en de kerk wordt verlengd van 5 naar 7 ramen. Een eerste schets van de hand van Séraphin Vermote uit 1813 geeft ons een duidelijk beeld van het toenmalige gebouw. In de 19de eeuw wordt er nogal wat heen en weer geruzied tussen de pastoor, de kerkfabriek en het dorpsbestuur. Kanegem is in handen van enkele rijke families en zowel de families Van Outryve als De Brabandere hebben zware meningsverschillen met de pastoors. De De Brabanderes leveren van op ‘het Groot Goet ten Broucken’ vier burge­ meesters aan het dorp en die spelen baas over de clerus. Deze tweestrijd laat zware sporen na in het geestelijk leven van het dorp. Wanneer pastoor De Maître op het einde van de 19de eeuw in het dorp aankomt, wil hij aan deze situatie een einde maken. Vooral aan de verwaarlozing van het kerkgebouw dient te worden verholpen. Hij ziet het zelfs heel groots: naast een totaal nieuwe kerk laat hij ook een nieuwe pastorie (of zeggen we villa] en het congregatiehuis (nu parochiezaal) bouwen. Beide laatste zijn voltooid in juni 1898. De kerk zelf wordt een opvallend gebouw. De Maître schrijft aan de bisschop: ‘... het wordt één der mooiste monumenten van het bisdom en het land . . . ’. Er moet wel in twee fasen worden gebouwd, wegens geld­ gebrek. De toren (36 meter hoog) en de westgevel stammen uit 1899 (renaissance) en het schip uit 1910 (neobarok). Voor het schip staat

155



pastoor De Maître borg met zijn eigen vermogen. Hij overlijdt vóór het inhuldigen van de kerk op 3 juni 1910. Pas in 1931 komt monseigneur Lamiroy, hulpbisschop van Brugge, de kerk inwijden. De sierlijke bouwtrant en stoere, merkwaardige toren vallen ook hem op en in zijn homilie noemt hij de kerk ‘de kathedraal van te lande’, een naam die de volksmond tot op vandaag gebruikt. Na een gunstig advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen op 1 april 1981 wordt de Kanegemse kerk opgenomen op de lijst van beschermde monumenten.

De schoolgeschiedenis in het kort Kanegem is ooit twee lagere scholen rijk geweest: de kloosterschool, later Vrije Basisschool, en de gemeenteschool. De kloosterschool start als ‘speldenwerkschool’ in het huis van boer De Clerq. Het initiatief komt rond 1840 van de vrouw van veldwachter Debruyne. Door toedoen van pastoor Verstraete nemen de Zusters van het Geloove in 1846 de school over en wordt het een kantwerkschool. Zuster Vincentia en twee wereldlijke meesteressen verzorgen de lessen. In 1850 zijn er 100 leerlingen zodat men in 1853 verhuist naar de dorps­ kern (Tieltstraat). Hier komen dan meteen ook de congregatie en de zondagsschool voor meisjes en in 1854 ook een leerschool voor meisjes. Door de groei van de bevolking moet in 1891 een verdieping op de school worden bijgebouwd. In 1904 zijn in de leerschool en de kantschool samen 380 meisjes ingeschreven. Na de eerste wereldoorlog bouwen de Zusters een Lourdesgrot als dank omdat ze gespaard zijn gebleven van het oorlogsgeweld. De kloosterschool blijft draaien als lagere en kleuterschool, in die tijd ‘bewaarschool’ genoemd. Er zijn in 1940 nog 250 leerlingen en 8 onderwijzeressen (6 religieuzen en 2 wereldlijken). De gemeenteschool wordt in 1829 gebouwd in de Tieltstraat. Ze omvat meteen ook de woning van de onderwijzer. Oorspronkelijk is er maar één grote schoolzaal voorhanden (14 meter lang, 7 meter breed en met een gewelf van 6 meter hoog) en de straat dient als speelplaats. Het gebouw wordt in 1919 in twee klassen opgesplitst en in hetzelfde jaar komt ook de speelplaats er. In 1942 wordt een derde lokaal ingericht in het gebouw en komt er ook een aanbesteding voor een nieuwe school. Men bouwt die pas na de oorlog. De school zorgt dan voor het lager onderwijs en een vierde graad, waar hoofdzakelijk beroepskennis in de landbouw wordt bijgebracht.

157


In het schooljaar 1962-63 wordt de school verlaten en in 1963 het gebouw gesloopt. Als laatsten gaven meester Boussauw en meester Danneels, vader van kardinaal Godfried Danneels, er les. Henri Danneels was meteen het laatste schoolhoofd. De twee overblijvende klassen worden in 1963 overgebracht naar de kloosterschool, waar de Stad Tielt dan vier lokalen huurt. In beide scholen wordt nu hetzelfde onderwijs aangeboden, aanvankelijk voor jongens in de gemeente­ school en voor meisjes in de Vrije Basisschool. Wanneer later gemengd onderwijs wordt aangeboden, stappen veel meisjes naar de gemeente­ school over. De zusters zijn dan in de kloosterschool al voor een deel vervangen door juffrouwen. Onder hen zijn minder Kanegemse gezichten en de overstap is voor een aantal ouders vlug gezet. Natuurlijk wekt dit enige tweestrijd en wrevel op in beide kampen. In 1990 wordt de gemeenteschool definitief opgedoekt. Voortaan beschikt alleen de Vrije Basisschool nog over enkele graadsklassen.

Enkele algemene landbouwgegevens - Pacht en eigendom De penningcohieren van 1571 bieden ons een eerste blik op het grond­ gebruik in het dorp. We kunnen deze gegevens vergelijken met het landboek van 1762. Daaruit blijkt een belangrijke stijging van het zaailandpercentage.

Zaailand Bos - land - meers Onbestemd Bos

1571 50 % 30 % 17 %

1762 75 % 15 % (weiland) 7-8 %

Uit dezelfde bronnen halen we een overzicht van de verhouding eigendom en pacht.

In eigendom In pacht Eigenaars Adel Clerus Plaatselijke bevolking Stedelijke burgerij

1571 29 % 71 %

11 % 9 % 75 %

158

1762 33 % 67 %

20 10 59 11

% (213 ha) % (097 ha) % % (120 ha)


Als kerkelijke grondbezitters vinden we: de Sint-Baafsabdij van Gent (74 ha), de Karthuizers van Gent (11 ha), en begijntje Willems uit Gent (10 ha). De adellijke bezitters zijn: de graaf van Poeke (41 ha), de douairière Walkiers (67 ha), de heer van Castillo (40 ha), de heer van Vlinderghem (38 ha), de douairière van Quickelberghe (17 ha), de markies van het land van Rode (8 ha). De voornaamste families die de stedelijke burgerij vertegenwoordigen, zijn: Roelants en Mahieu (elk 31 ha), Borluut, Meheus, Maelcamp en Cabbiliau. De grootte van de bedrijven kan ook uit deze bronnen worden berekend. Daaruit blijkt een grote sociale ongelijkheid als we het percentage grote en kleine bedrijven vergelijken. De 8,2 % bedrijven met elk een opper­ vlakte groter dan 20 ha bezitten samen 46,7 % van de gronden. In de 19de eeuw stijgt het percentage kleine landbouwbedrijfjes (keuterboeren) nog noemenswaardig. De bevolkingsaangroei en de daarmee samen­ gaande versnippering van de bedrijven ligt hier zeker mee aan de basis.

Groter dan 20 ha Tussen 20 en 5 ha Kleiner dan 5 ha Tussen 5 en 1 ha Kleiner dan 1 ha

1571 8,2 % 24,3 % 67,5 % 31,0 % 36,5 %

1762 5,7 % 17,3 % 78,0 % 46,0 % 32,0 %

Veel Kanegemnaren dienen dus wel te kiezen voor een bijberoep als dagloner of thuiswever/weefster of thuisspinner/ster. Vooral in het dode seizoen wordt op de hoeves aan huisnijverheid gedaan. Tussen 1799 en 1815 stijgt het percentage tewerkgestelden in de secundaire sector nog van 19,9 tot 38 %. Deze stijging is nog aan de wevers en spinners toe te schrijven. Het spinnen is vrouwenarbeid, terwijl de mannen het weven voor hun rekening nemen. In 1739 zijn er in Kanegem 112 meesters, 17 ‘huysm ans’ (grote boeren die knechten voor zich laten weven), 84 knechten en 12 leerlingwevers. De aanwezigheid van één meesterwever met 4 knechten en één met 3 knechten wijst op het belang van de weverij in Kanegem. In de hele kasselrij Kortrijk telt men maar één meester met 4 en 9 meesters met 3 knechten.

Het Komitee Kanegem Bebloemd Op 4 november 1956 wordt in Kanegem het ‘Komitee Kanegem Bebloemd’ opgericht. Zonder de bloemen zou Kanegem wellicht een slapend onbekend dorp zijn gebleven.

159


Kanegem, bloemendorp

160


Onder het motto ‘Geen rijker kroon dan eigen schoon’ roept het Komitee de mensen op om het dorp te bebloemen. Jaarlijks worden vanaf dan prijzen uitgereikt in vier categorieën: voorgevels, voortuinen, hoeves en landelijke woningen. Tot op vandaag nemen meer dan 300 van de zowat 350 gezinnen deel aan de bebloeming! Het gemeentebestuur geeft zelf het goede voorbeeld: nog in het jaar 1957 worden de dorpskern en het pas nieuw gebouwde gemeentehuis in het groen gezet. De centrumstraten worden in 1960 voorzien van de eerste kerselaars en bolacacia’s. In 1961 wordt op die manier de eerste bebloemingsprijs in het dorp binnengehaald: de Provinciale Prijs Arthur Olivier, op 5 juli 1962 door gouverneur Pierre van Outryve d’Ydewalle persoonlijk overhandigd. Datzelfde jaar verschijnen ook weer linden op het dorpsplein. De hoeve ‘den Ouden Wal’ (= het Cleen Goet te Vigghesele) krijgt in 1967 van de Provincie West-Vlaanderen 99 % van de punten voor de hoeveverfraaiing. Het dorp behaalt in datzelfde jaar de Nationale Prijs voor Groenruimte en Bebloeming. Bij de inhuldiging van de nieuwe wijk Astenhove in 1974 wordt extra rekening gehouden met de bebloeming. Men besteedt vooral aandacht aan de rozen. In 1976 krijgt Kanegem dan ook de titel ‘eerste rozendorp van België’. Op dat moment sieren niet alleen 10.000 geraniums, maar ook 10.000 rozenstruiken (van 75 rozensoorten), voorzien van een naambord, het centrum. Nadat Kanegem in 1976 laureaat wordt van de Europese Prijs de ‘Entente Florale’ herdoopt men in 1982 de verbindingsweg TieltKanegem tot ‘Bloemenroute Entente Florale’. De fusie met Tielt is onder­ tussen een feit geworden, maar de Stad Tielt blijft de bebloeming in Kanegem ten volle steunen. In hetzelfde jaar 1982 krijgt Kanegem zijn eerste eigen bloem: de roos ‘Kanegem’. Het dorp wordt ondertussen vier keer laureaat van de prijs van het Vlaamse Gewest ‘Groene Lente’ (1968 - 1991 - 1992 - 1993). Dit resulteert in 1993 in een Bijzondere Nationale Ereprijs. De oranje-zalmkleurige dahlia Kanegem Star wordt voorgesteld in 1990, jaar waarin ook het ‘Internationaal Salon van de Roos’ in Kanegem plaats vindt. Op 24 augustus 1992 komt een internationale jury de bebloeming in het dorp keuren in het kader van de Prijs Entente Florale. Kanegem is als

161


dorp laureaat voor België, samen met de stad Eupen. Het dorp kaapt de tweede prijs weg: de Grand Prix Européen d’Excellence ‘Entente Florale’. In 1994 wordt de Grote Nationale Ereprijs ‘Gemeente in Bloei’ gewonnen en in 1995 de Nationale Ereprijs Groene Lente ‘Mooiste Bloemendorp’. ‘De Grote Ereprijs voor de beste sensibiliseringsactie betrokkenheid van de burger Groen Lente’ is voor Kanegem weggelegd in 1996 en 1997. Ook in 1997 wordt de ‘Prijs Arthur Olivier’ binnenge­ haald. Een tweede roos wordt naar Kanegem genoemd: ‘Pink Kanegem’ (1998). En op 15 augustus 1999 volgt dan nog de fuchsia ‘Caninga’. Dit jaar, 2006, viert het Komitee zijn 50-jarig bestaan. Bij die gelegenheid vindt voor de tweede keer het ‘Internationaal Salon van de Roos’ in het dorp plaats en wordt de roos ‘Paul De Zutter’ gedoopt, als eerbetoon aan de bezieler van ‘Kanegem Bebloemd’.

Bibliografie • ARICKX V., De bevolking van Kanegem in 1692 en 1695, De Leiegouw, jg. VI, 1964, afl. 1, blz. 21-29 • DE BRABANDERE R., Het Groot Goet ten Broucken en de Kanegemse dorpsheerlijkheid Sint Baafs, De Roede van Tielt, jg. 20, nr 3/4, september-december 1989, blz. 102-154 • DE BRABANDERE R ., De kathedraal van te lande, Komitee ‘Kanegem Bebloemd’, Kanegem, 1990 • DE BRABANDERE R., Het oud kasteel van Kanegem, De Roede van Tielt, jg. 21, nr 4, december 1990, blz. 200-207 • DE BRABANDERE R ., De strijd om de titel heer van Kanegem, De Roede van Tielt, jg. 23, nr 4, december 1992, blz. 130-150 • DE BRABANDERE R., De Kanegemse kouters, een uniek restant van het oude cultuurlandschap, De Roede van Tielt, jg. 26, nr 3, september 1995, blz. 124-148 • DE BRABANDERE R ., Alexander Spierinc, soeverein-baljuw van Vlaanderen ( + 1403), De Roede van Tielt, jg. 34, nr 1, januari-februarimaart 2003, blz. 3-32 • DE BRABANDERE R., De hoeve ‘het Strichtensgoet’ in Kanegem, ooit bewoond door de Spaanse adellijke familie de Castillo, De Roede van Tielt, jg. 35, nr 4, oktober-november-december 2004, blz. 126-170 • DE CONINCK B., Een historisch-demografische studie van een WestVlaamse plattelandsgemeenschap, Licentiaatsverhandeling Geschiedenis, Universiteit Gent,1999-2000

162


DE RAMMELAERE C ., Kanegem gedurende de 18de eeuw. Bijdrage tot de demografische en sociaal-economische plattelandsgeschiedenis, De Leiegouw, jg. IV, 1962, afl. 2, blz. 189-203 • HOLLEVOET FR. e.a., Als straten gaan ... praten [straatnamenver­ klaring voor alle gemeenten in de oude roede van Tielt], De Roede van Tielt,Tielt, 2005 (in het bijzonder: De Brabandere R., Kanegem, blz. 51-60} • VERLINDEN D ., DE BRABANDERE R., CAMPE CHR., Hij komt van Kanegem, Tieltse Perskring, Tielt, 1998

163


Bérénice Vanrenterghem

SCHUIFERSKAPELLE: GESCHIEDENIS EN ERFGOED Kenmerken Schuiferskapelle is sedert de fusie van 1 januari 1977 een deelgemeente van Tielt, samen met Kanegem en Aarsele. De oppervlakte is 793 ha (1862) en het aantal inwoners op datum van 1 januari 2006 is 958. Het gehucht Schuiferskapelle heeft zich nog op uitzonderlijke wijze kunnen afscheiden van de moederstad Tielt, geruime tijd na de Belgische onafhankelijkheid, nml. in 1862. Toen pas kreeg Schuifers­ kapelle het statuut van gemeente, met zijn officiële naam Schuyffers Kapelle. Het dorp is gelegen op 4 km ten noorden van de stad Tielt, dus geografisch gezien op de rand van de zandleemstreek. De bodem is lichte zandleem. Ten noorden grenst Schuiferskapelle aan de beginnende zandstreek, d.i. aan Wingene, ten oosten aan Ruiselede, ten zuiden en westen aan Tielt. Het landschap werd gevormd op het einde van het tertiair, begin kwartair. Het grondgebied ligt in de overgang tussen het ‘Plateau van Tielt’ en de omringende laagvlakte. De afbraak van het landschap gebeurde onder de eroderende werking van de zee in het begin van het kwartair. Later werd deze vlakte doorsneden door riviererosie. De ondergrond is een mengsel van kwartaire en tertiaire materialen, mengsel dat tot stand kwam door het verglijden van het kwartair dek­ materiaal over het tertiaire substraat. De tertiaire ondergrond van Ieperiaan en Paniseliaan, die kleiig en soms zandig is, komt plaatselijk op geringe diepte voor en dagzoomt sporadisch in het zuiden, aan de rand van het plateau. Het reliëf is dus een zichtbare uitloper van de Tieltse cuestarug, een lichtgolvend landschap aan de zuidgrens met Tielt (hoogste punt: 32 m), overlopend naar het noorden in een vlakker gedeelte (gemiddelde hoogte: 24 meter). Het landschap wordt doorsneden door een 7-tal kleine en grote beekjes. Het zijn de Poelvoordebeek (die richting Brugge stroomt en de Kasteelbeek en de Hooitbeek als zijbeekjes heeft), de Kapellebeek (die gedeeltelijk de grensscheiding tussen Tielt en Schuiferskapelle vormt)

164


en

Op de grenzen met Tielt, Wingene en Ruiselede staan vier Mariakapelletjes als bakens van volksdevotie. Van links naar rechts: het gerestaureerde kapelletje van Willekomme (Wingensesteenweg, op Tielts grondgebied), het kapelletje van de familie Vandevijvere (1947, grens met Wingene), het pilaarkapelletje van Grietjesgalge (Galgenstraat) en het gerestaureerde kapelletje van Braeckeveld (net over de grens, op Ruiseleeds grondgebied).


en de Klaphullebeek (stukje noordergrens met Wingene, met als zijbeekjes de Smulbeek en de Motebeek, beiden behorend tot het stroom­ gebied van de Poekebeek). In noord-zuidelijke richting deelt de waterscheidingslijn tussen de Noordzee en de Leievallei het grondgebied doormidden. Het karakter van het dorp is grotendeels agrarisch, waarbij de activiteiten van de (anno 2006) 25 à 30 actieve gemengde landbouwbedrijven, voor­ namelijk zijn afgestemd op de varkens- en runderteelt, met een kleiner aandeel pluimvee en grove groenteteelt. Een aantal semi-agrarische bedrij­ ven (broeierijen, glasteelt), een bouwbedrijf, een recyclingbedrijf, zor­ gen voor een 80-tal arbeidsplaatsen (anno 2006). Daarnaast neemt de woonfunctie, door recente uitbreiding van woonzones, een groter aan­ deel in. De detailhandel en dienstverlening bieden echter een zeer beperkt aanbod. Het grondgebied telt thans 27 straten, gegroeid uit landbouwwegen, met daarnaast veel verdwenen en verdwijnende landwegen. Er zijn geen belangrijke verkeersaders, wel 3 noodzakelijke ontsluitingswegen naar Tielt (Henri D ’hontstraat), naar Ruiselede (Biermanstraat) en naar Wingene (Burg. A. Guilbertlaan) die op het dorpsplein samenkomen. De historische kern situeert zich rond het kerkgebouw enerzijds en rond de nog bestaande molenromp in de Waalbosstraat anderzijds. In de periode 1980-‘88 werd de oude woonkern oostelijk uitgebreid met aan­ vankelijk 55 huizen. Deze trend van woonuitbreiding zal zich in de nabije toekomst versneld voortzetten.

Geschiedenis De naamgeving van het afgelegen gehucht op Tielt-Buiten, twijfelde lange tijd tussen ‘Scuvers Kapelle’ en ‘de Kapelle van Hulswalle’. Twee identificatienamen, die tot rond 1800 naast elkaar bleven bestaan. In de 15de eeuw is voor het eerst sprake van deze ‘Scuvers-Kapelle’, slaande op de bidplaats in de noordelijke hoek van Tielt-Buiten. Deze kapel werd echter al in een akte van 1242 vermeld als de ‘Kapelle van Hulswalle’. Hulswalle was de heerlijkheid, die zich in twee delen uit­ strekte rond het centrum van het huidige Schuiferskapelle. Twee eeuwen later had de volksmond het over ‘de Kapelle van Scuvers’, maar geregeld, zoals in de Tieltse stadsrekening van 1528, vinden we nog ‘...d e r Capelle van Onser Liever Vrauwe van Hulswalle’. ‘Scuvere’ of ‘De Scuvere’ verwijst naar een familienaam die in de 14de en 15de eeuw

166


ook terug te vinden is in de archieven van de stad Tielt: Jehan De Schuver (1367), Omaer de Scuvere (1407). Deze familie was verbonden met het kerk- en disbestuur. Ene kerkmeester De Scuvere was geruime tijd voor de kapel verantwoordelijk, vandaar de benaming. Na de Franse revolutie, als de feodale indeling volledig achter de rug is, raakt de naam ‘Hulswalle’ in de vergetelheid en wordt er nog uitsluitend over ‘Scuvers-Kapelle’ gesproken. De geleidelijke verandering in uitspraak van ‘scuvers’ naar ‘schuifers’ gaat hand in hand met de verschuiving van de dialectische klanken naar het algemeen gangbare Nederlands, nml. ‘sk’ wordt ‘sch’ en ‘uu’ wordt ‘ui’. Bij de onafhankelijkheid van 1862 krijgt de gemeente als officiële naam ‘Schuyffers Kapelle’ en na de 2de Wereldoorlog de huidige schrijfwijze ‘Schuiferskapelle’. Het oudste spoor van bewoning vinden we in 1242. Het handelt over de bidplaats. In dat document worden de inkomsten van de Onze-LieveVrouwkapel van Hulswalle, tot dan een heerlijke eigenkerk van Willem van Bethune, heer van Hulswalle, aan de kerk van Tielt overgedragen. Aldus verkrijgt, zoals in Tielt, het Sint-Salvatorskapittel van Harelbeke het patronaatsrecht. Vier jaar later maakt de erfopvolger van Willem, Gilles van Bethune, nog een stuk aanpalende grond over aan de kerk van Tielt. Zo ontstaat rond de kerk het Capelhof of dorpsplein. De heerlijkheid Hulswalle (19 ha volgens het landboek van 1645), zonder bekend foncier, strekte zich in twee afzonderlijke delen uit over het centrum. Ten noordwesten en een gedeelte zuidelijk van de kapel met 8 ha en ten oosten, in een noord-zuid as rond de ‘capellemeulen’ met 11 ha. Begin 13de eeuw komt de heerlijkheid via huwelijk van Willem de Roux of Bethune met Mahaut van Dendermonde, vrouwe van Meulebeke en Hulswalle, in het bezit van de familie de Bethune, als een van de achterlenen. Hulswalle was de enige zelfstandige heerlijk­ heid die zich op het grondgebied bevond. De rest was versnipperd en verdeeld onder talrijke andere heerlijkheden waarvan de voornaamste: Tomme, Te Lombaerts, Roosbeekxsche, Westacker, Ter Piete, Lembeekx, Finis, Hauweelse, Petrowijnsche, Willecomme, Ooigemse, Halewijnsche, Roncevaelsche, Maelstapel, Eist enz. Hulswalle was een heerlijkheid van middelbare rechtspraak, die recht had op een baljuw en 2 schepenen, die meestal inwoners van Tielt-Binnen waren. In de 17 de eeuw is Hulswalle in handen van de familie Des Trompes, wiens voorvader in de 15de eeuw, in dienst van hertog Filips de Goede, naar Vlaanderen kwam. In de 19de eeuw werd het wapenschild van de familie Des Trompes - als zijnde dat van Hulswalle - aangebracht in de

167


Jan des Trompes - een voorvader van de familie die in de 17de eeuw heren van Hulswalle leverde - wordt als opdrachtgever afgebeeld op het linkerzijluik van ‘De doop van Christus’ door Gérard David (circa 1460-1523), bewaard in het Groeningemuseum in Brugge.

168


fries met schilden van het Tieltse belfort. Na het uitsterven van de mannelijke lijn, gaat Hulswalle in 1637 over naar de familie De Spiennes en weer via de vrouwelijke lijn, in 1659, naar het huis de Chastillon. Tenslotte wordt in 1714, via erfopvolging, Jan-Frans Le Vaillant, heer van Châtelet, de stamvader van de laatste heren van Hulswalle. De dorpskern ontwikkelde zich vanaf de late middeleeuwen rond de kapel van Hulswalle. De schaarse documenten uit de 14de, 15de en 16de eeuw, die de ontwikkeling van de ‘Capelhoek’ staven, hebben altijd met de opwaardering of verwaarlozing van de kapel te maken. Het pijnpunt is altijd de afgelegen ligging van het gehucht tot de moeder­ kerk van Tielt en het ontbreken van een geestelijke bedienaar voor de kapel. De modderige vallei van de Kapellebeek maakt tijdens de winter de afstand naar de Tieltse moederkerk inderdaad bijna onoverbrugbaar. In 1327 blijkt uit een verzoekschrift aan de bisschop van Doornik, waar­ onder Tielt tot in 1559 ressorteert, dat de bewoners al een hele tijd zelf instaan voor het onderhoud van de verwaarloosde kapel. In 1328 zal bisschop Ventadour van Doornik de vraag naar een kapelaan inwilligen. In het begin van de 16de eeuw was de kapel een stenen gebouw, dat echter door de godsdiensttroebelen van 1570-1590 in puin herschapen wordt. Door de dreiging van plunderende en voorbijtrekkende troepen wordt ook de plattelandsbewoning geteisterd, met ontvolking tot gevolg. Dit laat nog zijn sporen na in het Landboek van 1645, dat melding maakt van een 16-tal ‘wuste steden’ (verlaten en vervallen woonsten), wat 15 % van het toenmalige woningenbestand vertegen­ woordigt. Na het vredevolle intermezzo onder het bewind van Albrecht en Isabella, wordt het kerkgebouwtje rond 1625 hersteld. Door de Gentse bisschop Antonius Triest - Tielt ressorteert dan onder het bisdom Gent - worden in 1627 de oude rechten van 1328 hersteld. De kapelanie van Hulswalle wordt theoretisch herbevestigd, evenwel nog altijd zonder inwonende kapelaan. Pas na 1650, als de Tieltse Sint-Pieterskerk door Franse troepen verwoest werd, worden toegevingen gedaan voor regel­ matige kerkdiensten. In die tijd is er al een woonkern met ongeveer 24 losstaande huizen rond de ‘dorpskerk’. De rest van de bevolking leeft landelijk verspreid, verdeeld over een 80-tal huizen, met een dichtere bewoning ten oosten van de kerk. Een bewijs van een georganiseerd dorpsleven zijn de twee herbergen op het dorpsplein, waarvan het

169


170 In de 19de eeuw bouwde men her en der eenvoudige landelijke twee- of driewoonsten, als antwoord op de sterke bevolkingstoename. Vele zijn in de tweede helft van de 20ste eeuw verdwenen, andere - zoals deze voormalige driewoonst, nu tweewoonst, in de Galgenstraat - zijn omgebouwd tot idyllische landhuisjes.


‘Capelhuis’ (na de onafhankelijkheid van 1862 lange tijd gemeentehuis, anno 2006 een electrozaak) het oudste is. Tieltse brouwers zijn eigenaars van deze herbergen. Nochtans had het gehucht al in 1645, in de uiterste westhoek, langs de toenmalige Brugse Heirweg, een brouwerij - ‘Te Hoyt’ -, op vandaag nog een bestaande statige boerderij. Dit domein ‘Hooit’ gaf zijn naam aan de Hooitenhoek, een van de tien 17de-eeuwse onderverdelingen van Tielt-Buiten. Van west naar oost spreidden zich 4 ‘hoeken’ gedeeltelijk uit over het huidige Schuiferskapelse grondgebied: Hoittenhouck, Capelhouc, Elsthouc en Rijkegemhouck. In de 18de eeuw stijgt de bevolking tot ongeveer 1000 inwoners en breidt het dorp uit met een 30-tal nieuwe woningen. Deze bevolkingsaangroei schept een gedegen platform voor de ontvoogding als dorp. Vanaf 1773 draait deze ontvoogdingsstrijd nog volledig rond het oude item van ‘regelmatige kerkdiensten’ en de eis van ‘een inwonende pastoor’, de strijd dus voor een volwaardige parochie. Zoals vanouds zullen de tiendenheffers van de kerk nml. het kapittel van Harelbeke, het kapittel van Doornik en van Kassei, het klooster van Deinze en de pastoor van Tielt, zich heftig tegen deze eis verzetten, uit vrees voor inkomstenverlies. Dit mondt uit in het zogenaamde proces Calis. Jan Calis, een inwoner van het gehucht, brengt de aanklacht voor de Raad van Vlaanderen en tenslotte in beroep bij het Hooggerecht van Mechelen. De oorspronkelijke klacht escaleert en verruimt tot een reeks van ongenoegens die de inwoners luchten rond hun stiefmoederlijke behandeling. De definitieve uitspraak in 1785 en de aanvaarding van hun eisen scheppen nieuwe mogelijkheden, die de leefbaarheid van het ‘dorp’ ten goede komen. In 1786 worden de parochieregisters geopend en maakt men plannen voor de uitbreiding van de kleine kapel, dan nog een eenbeukig gebouwtje van 5,5 m op 17 m. De oppervlakte wordt ver­ dubbeld door oostwaarts een koor, middenbeuk en twee zijbeuken toe te voegen, wat overeenstemt met het huidige oostelijk gedeelte. Men bouwt een nieuwe pastorie (nu verdwenen) en vanaf 1787 wordt de Capelleweg, de ontsluitingsweg tussen Tielt en het gehucht, verhard en wordt Calsijde. Door de bevolkingstoename volstaat de Capellemolen (nu Bals molen, al vermeld in de 17de eeuw als houten staakmolen) niet meer voor de voedselbevoorrading en krijgt het gehucht in de 18de eeuw een tweede bakstenen molen (verdwenen in 1932) in de Klokkestraat. Tijdens de Franse bezetting wordt de kapel gesloten en in oktober 1798 waait heel kortstondig een opstandige wind, geleid door drie Kapelse

171


172 Het ontmoetingscentrum in opbouw (opname augustus 2006). Het gebouw is ingeplant op de plaats van de voormalige gemeenteschool en onderwijzerswoning van 1865, tussen 1965 en de fusie met Tielt gebruikt als gemeentehuis.


heethoofden. De heftigste brigand, die men in 1977 vereeuwigde met een straatnaam, was Jan Bierman. De 19de eeuw wordt voor Schuiferskapelle gekenmerkt door zijn streven naar burgerlijke onafhankelijkheid, waar men pas in 1862 in slaagt. De snelle bevolkingstoename, die rond 1830 haar hoogtepunt bereikt met ongeveer 1700 inwoners, brengt vooral een zeer landelijk verspreide bewoning teweeg. Bepaalde wijken, zoals de Bilkbos in het noorden, worden overrompeld door nieuwe arme inwijkelingen, die samenhokken in armoedige ‘hutjes’. Halfweg de 18de eeuw krijgen we een typisch West-Vlaams dorpsprofiel met wevers, spinsters, dagloners, enkele plaatselijke steenbakkerijen en hoofdzakelijk kleine landbouwbedrijven met knechten en meiden, die de vele landelijke twee- of meerwoonsten bevolken. Een dorp dat in de grote crisis van 1845-1850 zwaar getroffen wordt door armoede en hongersnood. De bevolkingstoename van het 1ste kwart van de 19de eeuw wordt weer vertaald in de vraag naar meer kerkruimte en een grotere begraaf­ plaats enerzijds en onderwijs anderzijds. Pastoor Petrus Naert (18331847) wordt in 1838 de drijvende kracht voor de kerkvergroting. Het gebouw krijgt zijn huidig grondplan en in 1840 wordt de doopkapel bij­ gebouwd. Voor de noodzakelijke uitbreiding van het kerkhof, wordt een stuk grond aan de zuidwestelijke kant van de kerk aangekocht (momenteel parking) . Geleidelijk wordt de kerk aangekleed en in 1868 verrijkt met nieuwe klokken en in 1833 met het nog steeds bestaande en bespeelde uitzonderlijke barokorgeltje van de Zwevegemse orgel­ bouwer Van Houtte. In 1886 koopt de kerk een mooie preekstoel, wel­ iswaar tweedehands. In 1743 was deze barokke preekstoel door Jan Van Hecke gebeeldhouwd voor de toenmalige kerk van Dadizele. De communiebank en het koorgestoelte waren al vóór 1886 aanwezig, misschien al vanaf de eerste uitbreiding van eind 18de eeuw. De 14 statiën van de kruisweg, in gebakken aarde, zijn afkomstig van het huis De Beule uit Gent en werden in 1844 door de Tieltse beeldhouwer Debosschere van kaders voorzien en half verheven in de muren ver­ werkt. In 1831 wordt de H. Antonius Abt als patroonheilige van de kerk uitgeroepen. De huidige ingemetselde en geglazuurde ommegang (rond 1958) is deels voor de H. Antonius en voor de toenmalig in Tielt populaire H. Nicolaas van Tolentijn. Beide heiligen werden in Schuiferskapelle vooral aanroepen voor dierenziekten. Al vanaf de 17 de eeuw duiken geregeld privé-initiatieven op, die instaan voor onderwijs, vooral catechismusonderricht. Zeker vanaf 1831

173


Enkele Kapelse jonge kerels genieten, voor de poort van het statige brouwers­ huis Dezutter, van een goede fles bier. Dit gebeurt als het ware op de valreep: de opname is uit 1937 en in 1938 sluit de laatste Kapelse brouwerij haar deuren. Op de bovenste rij, uiterst links, staat Omer Vanrenterghem - later de laatste burgemeester van Schuiferskapelle - en op de onderste rij, links, zit Marcel Vanslambrouck - die later, samen met GabriÍl Quintyn, de laatste schepen was.

174


organiseert koster Fideel D ’hont het nodige basisonderwijs. Het is echter zijn zoon Henri die de initiatiefnemer is voor het oprichten van de gemeenteschool, die in 1863 wordt erkend en waarvan hij hoofdonder­ wijzer wordt. De gebouwen uit 1865 (H. D ’hontstraat) met aanpalende onderwijzerswoning zijn een verwezenlijking van bouwmeester Dauw. In 1967, na de bouw van een nieuwe gemeenteschool, werd dit woon­ huis als gemeentehuis gebruikt. Vanaf de fusie werden deze lokalen jeugdhuis, maar in februari 2006 start de afbraak ervan. Pastoor Naert neemt in 1840 het initiatief voor een meisjesschool, die men naast de kerk optrekt. Verschillende kloosterlingen staan in voor het onderwijs. Na de 2de wereldoorlog komen de school en het klooster in handen van de Zusters van ’t Geloof van Tielt. In juni 1995 gaan de schoolpoorten van de gemeenteschool definitief dicht en in juni 2002 wordt ook de meisjesschool opgedoekt. De gebouwen van het klooster/meisjesschool zijn ondertussen deels gesloopt, waardoor een bijkomend plein stads­ eigendom werd, de rest van het gebouw doet dienst als private woning. Onder impuls van schoolmeester Henri D ’hont en van arrondissements­ commissaris Constant Vandenberghe werd Schuiferskapelle, met 1323 inwoners, vooralsnog onafhankelijk op 8 augustus 1862. Rond de eeuwwisseling 19de - 20ste eeuw krijgt de kerk een nieuwe achthoekige spitse toren en pastoor Debreuck (1890-1924) zorgt voor een aantal verfraaiingwerken: glasramen van A.Vincent (1897) en muurschilderingen van Wybo (1894). Op zijn initiatief komt in de H. D ’hontstraat een nieuwe onderpastorij in neogotische stijl naar een ontwerp van architect Hoste (anno 2005 in privé bezit). De 1ste en 2de wereldoorlog hebben geen noemenswaardig impact gehad op de dorpsinfrastructuur, op enkele sporadische vernielingen door ontploffingen na. In 1956 wordt door burgemeester Adiel Guilbert een ‘steenweg van groot verkeer’ aangelegd als uitvalsweg en aansluiting naar de baan Wingene-Tielt. Langs deze weg ontwikkelen zich een aantal werk­ verschaffende bedrijven zoals broeierijen, een meubelfabriek (momen­ teel dochterbedrijf matrassenfabrikant met recyclingactiviteiten), een bouwonderneming enz. Gepland vanaf 1976, vlak voor de fusie, verrijst aan de oostelijk rand van het dorp een nieuwe sociale tuinwijk met aanvankelijk 45 woon­ eenheden, later uitgebreid met 15. Het bestaande kerkhof, ten zuiden

175


van de kerk, verhuist naar de Jan Vinckestraat en wordt parking. Vanaf 2000 krijgt het dorpsplein zoals vanouds weer een min of meer gesloten karakter, door de bouw aan de noordkant van een 10 tal huizen­ appartementen. Anno 2006 wordt de eerst vermelde verkaveling met 26 huizen toegebouwd en rijzen concrete plannen om zowel aan de westzijde van het dorp (Brugstokwegel: 12 huizen) als in het zuiden (Klokkestraat en Maalderijstraat: 40 tal huizen) nieuwe woonzones in het leven te roepen. In de H. D ’hontstraat worden de oude school­ gebouwen gesloopt: ze zullen plaatsmaken voor een eigentijds ont­ moetingscentrum. In 1997 en 1998 wordt het kerkinterieur verrijkt met twee kunstwerken van May Claerhout (° Pittem 1939). Pastoor Vercruysse (1984 - 2002) schonk een bronzen altaarstuk met voorstelling van ‘Het Laatste Avondmaal’ en een monumentaal (3 m hoog) draaibaar kruisbeeld met symbolische en gepersonaliseerde iconografie.

Bibliografie • CLOET M ., Het kerkelijk levert in een landelijke dekenij van Vlaanderen tijdens de 17 de eeuw. Tielt van 1609 tot 1700, Leuven, 1968 • DEVRIENDT J ., Schetsen voor de geschiedenis van Tielt. Reeks: Tielt Buiten. De Kapel van Hulswalle o f de gemeente Schuiferskapelle, HOKK, deel XVII, 1938, blz. 209-279 • HOLLEVOET FR., handboeken Tielt. Tielt-Binnen 1635 & 1732 en Tielt-Buiten 1645 & 1729, De Roede van Tielt, Tielt, 2001 • HOLLEVOET FR., Tielt feodaal, De Roede van Tielt, jg. 33, nr 3, juliaug-sept 2002, blz. 87-134 • HOLLEVOET FR. e.a., A ls straten gaan ... praten, De Roede van Tielt, Tielt, 2005 • VANNESTE O. & THEYS J ., Het arrondissement Tielt: een regionaaleconomische studie, WES, Brugge, 1968 • VANRENTERGHEM B., Van Scuvers-capelle tot Schuif erskapelle, De Roede Van Tielt, jg. 31, nr 1, maart 2000, p 3-52

176


André Braet

AARSELE: GESCHIEDENIS EN ERFGOED Met ingang van 1 januari 1977 werd Aarsele, samen met Kanegem en Schuiferskapelle, bij de stad Tielt gevoegd. Voorheen was Aarsele een zelfstandige gemeente in de provincie West-Vlaanderen en behoorde administratief tot het arrondissement Tielt en gerechtelijk tot het arrondissement Kortrijk. In de jaren 1796-1800 behoorde Aarsele bestuurlijk tot het kanton Wakken. De stedelijke centra van Tielt en Deinze liggen respectievelijk op 7 en op 8,5 km. Het dorp strekt zich uit over 1510 ha en telde in het fusiejaar 1977 ongeveer 3.000 inwoners, hetzij een bevolkingsdichtheid van ongeveer 200 inwoners per knr. Het wegennet omvat 64 straten. Het landschap maakt deel uit van het West-Vlaamse heuvelland, aan de rand van de valleien van Mandei en Leie. De hoogteligging schommelt tussen de 12 en de 38 meter. De heuvelrug bekend als de oostelijke uit­ loper van het plateau van Tielt bestrijkt twee derden van het grond­ gebied, meer bepaald het gebied tussen de Oude Gentweg en de Deinsesteenweg. Het overige derde is laag gelegen aan de Neringbeek bij Kanegem, de Spei-Lakeplasbeek bij Dentergem en de Dauw- of Maanbeek bij Wontergem. Het wijd open kouterlandschap behoort tot zandlemig Vlaanderen en wordt scherp afgelijnd door glooiingen. De Spei-Lakeplasbeek bevloeit het zuidwestelijk deel van Aarsele. Ter hoogte van de Karmstraat werd in 1991 een waterzuiveringsstation gebouwd om het afvalwater van groot-Tielt te zuiveren. De Deinsesteenweg (N 35, aangelegd in 1772] en de spoorlijn GentAdinkerke (aangelegd in 1851) doorkruisen het dorp van oost naar west. De gewestweg N 459 loopt zuidwaarts richting Dentergem. In het jaar 1038 registreerde de Gentse Sint-Pietersabdij te ‘Arcela’ haar bezit van één mansus, een hoeve van circa 17 ha groot. De Germaanse nederzettingsnaam ‘Arcela‘ is volgens taalkundigen een samenstelling van ‘aret’ (schitterend) en ‘sali’ (éénkamerwoning). In het Ancien Régime behoorde Aarsele administratief en fiscaal tot de Roede van Tielt in de kasselrij Kortrijk. Binnen de kerkelijke organisatie hing Aarsele af van achtereenvolgens het bisdom Doornik, het bisdom

177


V e e s t uwe herders indachtig die u het woord Gods erkondigd hebben. B rief tot de H kbr ., X I I I , 7.

Gedenkt dezen die bij u aangesteld wierden en-u het woord Gods hebben verkondigd. . ^ J -J ’ B r ief tot de H eer . X I I I , 7/

■(ÊinttjMB (Dniirrpitfînrs in n -S ra a tó 1. M tuk justes mut Straalt.

D e eerw . H eerkn : , ' “f f ' v A driaan D e Bellaveine (1.686-1693); Ignaas Vànder Moere; Pieter D eM ets (1693-169*4); Hendrik'K erckhöf; Pieter Vande Velde, geboortig van A arseele, '(1696-^

DE EERVV. HEEREN : Jan V a n Belle, (1484-1497); Norbert Mylbeke, (1497-1499); Ja n V a n W yndeken, (1499-1300);

W illem Suy* (1701-1706); Pieter Berth (1706-1709); ... Remers (1709-1727); J . Mannekens (1727-1734); A .. Vandér Bruggen (1734-1742); Servaas Goreels; H en­ drik D e Meyere. ’ •/•*. - ' , Jan-Francies V a n Doorne, geboren te W areghem ï .in 1767. M . V a n Doorne was hier .Onderpastor in ’-t 5 begin v a n d e jaren negentig; in N ov. 1798 ,wierd hij aangehouden en gestiérd naat Rochefort, en in M aart Ï799 verzonden naar het eilaqd R hé. D en 20 F ebr.' 1809 mócht hij terug komen, en bleef te A arseele tot . in 1805. M .. Joseph V a riD öorh e, in 1789 Baljuw van j Poucke, was zijn broeder.-• „ P ater Cyrillus', hulppriester, vqn 1805. tot 18 12 .: ; Pieter Verdnyn (18:2-1822),stierf Pastor teR um bekc: Pieter Claus (1822-1825). Pieter Leçjnyte (1Î251832), daarna Pastor van

Thomas Goossens, (1500-1517); Jakob D e Herdt, (1517-1519); W outer van Sachmoortere, (1519-1536); Achior Vander Hecken, (1540-1562); Jakob Vander Hoyen, (1562-1576); Jan Vander Brugghen, (1576-1599); Jooris ...; Jakob D e Vooght; Francies D e Smet, van Aarseele; K arei Merscot; K arei Vanden Berghe; Michiel Ryssebo, 1605; W illem D e Verwere, (1613-1627); Aamout D 'h aese, (1627-1629); A lexander Schoormans, (1629-1638); A driaan V a n Syraay, (1640-1666): Willem; Stapel, (1667-1670); Pieter Hughesone, 1670; .Pieter Vander Ghinst, (1670-1683); Corneel Vander Schnèrep, {1683 1685); Andries V an Gherwen, (1686-1708); Hendrik Diu, Adriaan Bogaert, Jakob Reyers, Jan Bnyle, K arei Maenhout, Hendrik Milis, Pieter Lermyte, Aloïs Isacq, Eduard De Clercq.

n

A pr. 1708 tot' 29 A pr. 1742; Juni 1742 » 15 N ov. 1747; Jan. 1748 » 21 M ei 1788; Juni 1788 » 15 Au'g- i8oij D e c. 1802 j> 2 Febl'xSjjö 1. F eb. 1817 » ' 7 Ja n .-ïèjk ; 31 Jan. 1832 »’ 26 Apr., 1076; 29 M ei 1876 » 19 Juli 1877; i 12 Sept. 1877 . .

T M ielf, J . D . M in n a c r t,

u k k e r,

Eerbetoon aan de parochieherders die in moeilijke tijden het volk hebben bij­ gestaan.

A E R SE E L E .

Géom èlre-arpcnl. .-Symays (P.) G rain s (md de) : Six (D.) H ouille (mds de) : Bouckaert

Flandre occ , a. Cour irai ;54 39 h.

Bureau de poste : Thielt. Bourgmestre : Van Oost (L.) Notaire : Vandendriessehe(I.). A m id o n n ier : Callens. A ubergistes : Billiet (C.) De-

Ch.) Verbeke (F.) uile (moulins à) : Bouckaert (Ch.)Destoop (J.)Persyn(B). /■ evure(md de): Mestdagh (L.) Maçon $:DevosfJ.)Wallaert(J,) Médecins : Callens, Gernaey. M euniers : Bouckaert (Ch.) Delmeire (L.) Destoop (J.) Vanhoutte (F.) Van Wasscnhove (F.) N égociant : Vanwambeke. 5a6o/s(fbts de): Damman(F.) Declercq(P.) Ileyndrickx (J.) Mestdagh (F.) Devos (P.) Vanseveren ( L . ) Vanvoost ( L . ) Vanwasscnhove ( J . ) Wallaert(«I.)Vcrmeersch(C.)|.

eiereq (J.) Dereil (Ch. L.) Braekeveldt (C . ) Mestdagh (L.) Vandewaile (J.) Vanliende (Ve Cli.) ; B leu d 'a zu r (fbt) : Callens(F.) Bottiers : Hoste (À.) Hoste (Alb.) Michiêls (Ch.) B ourrelier : Hoste (A ). Brasseurs : Biebuyek, Coussens (frères et sœurs) Dcbeel (Ve L.) Debrabandere (R.) Van Dost (L.) Yanmcersch,

(Y*J.)

Cendres (md de) : Vcrbeke (F.) Charpentiers.: De Lanoo (P.) Spiessens (Ch. L.) Taek (L.) Van Ryckeebem. Charrons : Desmui ( J.j Iloutteman (J B.) Chicorée (fbt de) : Callens (F). Dentelles (fbts dé) : Mestdagh (B.) Winnens (Anat.) D istillateur ; De Beil (Ve L.) Ecoles : De Lancker Huyghebaert, Mesldagh (B.) F a rin csi mds dej:Delmeire(L.) Six (D.) _

Tabacs (fbts de)... Toiles (fbts de) : Declercq (J.)

Van 0 verbeke (B.) Tonneliers : Decoster (Ch.)

Vanseveren (A.)

Vétérinaire : Mehcus (Ch.) Fo ire s de bétail et marchan­ dises : l e samedi qui pré­

cède le carême et le 1er lundi après la Pentecôte.

Handelaars en vooraanstaanden in 1857 (uit: H. Tarlier, Almanach da Commerce et de Undustrie, Brussel, 1857)

178


Gent (vanaf 1559) en het bisdom Brugge (vanaf 1834). De kerk is toe­ gewijd aan de heilige Martinus. Hij is te paard afgebeeld op het gemeente­ wapen van 1956 dat een gevierendeeld schild met kruisen en schuurkruisen bevat. Uit de 13de eeuw rest nog de beschermde romaanse vieringtoren. De dorpsheren van Aarsele waren in het Ancien Régime de bezitters van het uitgestrekte burggenootschap Tielt-ten-Hove, met name: de familie van Brugge/van(den) Gruuthuse (tot 1512), Jan van Luxemburg, de graven Egmont (16de eeuw), de familie de Richardot (17de eeuw) en de hertogelijke familie d’Ursel (18de eeuw). De centrale hoeve van de heerlijkheid Tielt-ten-Hove lag eertijds op de kruising van de Wakkensesteenweg en de Mankemerriestraat, beide in Tielt. Te Aarsele werden in de 17de eeuw niet minder dan 45 achterlenen en een 240-tal percelen rentegrond van ‘Tielt-ten-Hove geseyt Gruythuyse’ gehouden. Voor de bestuurszaken en rechtspraak aldaar fungeerde een dorpsbaljuw, zeven schepenen en een prater. Van de 10de tot de 12de eeuw ontwikkelden zich de grote heerlijkheden en werden de vruchtbare gronden van Aarsele door de plaatselijke bewoners - onder het toezicht van hun wereldlijke en vooral van hun kerkelijke grootgrondbezitters - in cultuur gebracht. Naast de voor­ noemde heerlijkheid Gruuthuse palmden ook de Gentse Sint-Baafsabdij, de abdij van Baudeloo en het Doornikse O.-L.-Vrouw-kapittel heel wat van het grondgebied in. De vrijheerlijkheid Donseghem, die aan de pastorie toebehoorde, besloeg ongeveer 55 hectare cijnsgrond en had het recht op de vleestienden van lammeren en viggen. De oudste belasting, de ‘grote tienden’, was in handen van de Sint-Pietersabdij van Lobbes die ook het benoemingsrecht van de pastoor had. Het aantal inwoners tijdens de 14de en de 15de eeuw wordt geraamd op 400, hetzij zowat 88 gezinnen. Na een toename in de 16de eeuw, tot circa 1.039 zielen, werd de bevolking tot de helft herleid tijdens de rampzalige godsdienstoorlogen (1580-1605). Daarna groeide de bevolking aan tot 1.500 inwoners, maar daalde in de jaren 1692-1696 met één derde, als gevolg van epidemieën en de Negenjarige Oorlog (1688-1697. Een sterke demografische groei volgde in de 18de eeuw. In 1840 bereikte Aarsele haar hoogste inwonertal: 3.500. Nu stagneert het al meerdere jaren rond de 3.000 inwoners. Nagenoeg alle bewoners waren op de landbouw aangewezen en ver­ spreid over de wijken Baudeloo, ’t Hooghe, Meirlaenshoek, Meyken,

179


180 Zicht op de Sint-Martinuskerk en Aarsele-dorp (foto A. Braet)


Neeringen, Oosthoek, Ruufel, Slier en Westhoek. In 1653 waren er 182 hofsteden, met als grootste uitbatingen: het Goed te Baudeloo, het Goed ten Hogenhove, het Goed te Poelvoorde, het Goed ten Hecke, het Goed ter Meersch, het Goed ter Hamme, het Goed te Baelberghe, het Goed te Ludiek, het Goed ten Damme en Houthaghe. Het cultuurland (1217,10 ha) was in de 18de eeuw als volgt opgedeeld: 83,8 % zaailand, 6,8 % weiden en 10,2 % bossen. Het grootste deel ervan bestond uit pachtland en bereikte in 1866 zijn absoluut hoogte足 punt: 86,1 %. In de 19de eeuw was ruim 64 % van de gezinnen aan足 gewezen op een lap grond van minder dan 50 are. Ondanks de crisis in de linnenindustrie en de rampspoedige jaren 1843-1850 hielden de Aarselenaren de economische bedrijvigheid op peil onder meer met een wekelijkse markt op zaterdag en twee jaarmarkten. Na de aanleg van de spoorlijn en de vele wegenwerken die erop volgden werd het stations足 plein meer en meer het nieuwe trefpunt van handel en nering. Aarsele telde in 1857 onder meer 3 fabrikanten (van linnen en van cichorei), een 12-tal handelaars (in olie, meel, kant, graan, gist, stijfsel en blauwsel), 10 klompenmakers, 6 brouwers en 6 molenaars. In de periode 19701978 vond ruim de helft van de actieve bevolking nog ter plekke werkgelegenheid, aangevuld met 27,6 % pendelaars uit de omliggende dorpen. Tot de gedenkwaardige gebeurtenissen behoren de verwelkoming van de edele dorpsheer Willem de Richardot op 21 oktober 1651 en die van koning Willem I der Nederlanden op 1 juni 1929.

De bezienswaardigheden DE SINT-MARTINUSKERK en -TOREN (Aarsele-Dorp) Omstreeks 1250 werd een vroeggotische kerk gebouwd, toegewijd aan Sint-Martinus. Deze patroonheilige heeft zijn naamfeest op 11 november. De kerk werd in 1779 - op het koor, het kruisschip en de vieringtoren na - volledig afgebroken en in classicistische stijl her足 bouwd. Het huidige neogotische kerkgebouw werd in 1909-1912 opgetrokken volgens de plannen van de Kortrijkse architect Jules Carette. De achthoekige vieringtoren in veld- en Doornikse steen is een overblijfsel van de vroeggotische kerk uit de 13de eeuw en is als beschermd monument erkend sedert 20.2.1939 (K.B.).

181


De drie beschermde en gerestaureerde werkmanshuisjes (circa 1850) in de Sterrestraat.

Huidige toestand van het Goed te Baudeloo (foto A. Braet)

182


DE NERINGENSTRAAT EN DE JULES VAN OOSTSTRAAT De oude kasseiweg Aarsele-Kanegem, die in 1855-1856 tôt stand kwam, is inmiddels omgedoopt tot Neringenstraat en Jules Van Ooststraat. Beide straten zijn als monument beschermd sedert 30 mei 2000 (M.B.). Deze twee kilometer lange, rechte weg tussen de dorpskommen van Kanegem en Aarsele, dwars door de vallei van de Neringbeek volgt gedeeltelijk de loop van een 18de-eeuwse voetweg. De weg werd verhard met porfieren kasseien, afkomstig uit de groeven van Quenast. In de gevel van het klooster is een steen inge­ metseld die naar de pauselijke zoeaaf Jules Van Oost verwijst. DE STERRESTRAAT De drie typische werkmanshuisjes van circa 1850, met vooroverge­ bogen geveltjes, lage deurtjes en kleine raampjes, maakten eertijds deel uit van de brouwerij De Sterre. Deze woningen met nummer 17 tot en met 21 zijn als dorpsgezicht beschermd (KB. 1981]. DE DELMERENSMOLEN Deze bakstenen bergmolen, genoemd naar de familie Delmeire, werd in 1857 opgetrokken ter vervanging van een houten standaardmolen. De korenmolen werd in 1956 buiten werking gesteld. Hoewel op 14.4.1944 en 9.2.1946 als beschermd monument erkend, overweegt de stad Tielt nu een ontmanteling wegens de bouwvallige en onveilige toestand aldaar. Aan de BAUDELOOSTRAAT nummer 48 bevindt zich de vermaarde Baudeloohoeve. Ze wordt al 800 jaar lang uitgebaat. Van 1767 tot 1904 bewoonde de familie Lauwers dit hof. Vanaf Kerstmis 1925 nam het gezin Omer Verhaeghe - Margaretha Van Zieleghem er zijn intrek, gevolgd door hun zoon Paul en diens echtgenote Agnes Claerbout, de huidige eigenaars. Van de oude hoevegebouwen is alleen de 18deeeuwse schuur bewaard gebleven. Deze en andere uitgestrekte hoeven van weleer worden uitvoerig behandeld in de nakende publicatie ‘Aarsele-Landboek, met alle eigenaars en bewoners 1653-1661’.

Bibliografie • BRAET A ., Aarsele-Landboek, met alle eigenaars en bewoners 16531661. Uitgave in voorbereiding. • BRAET A. en NEIRINCK J ., Geschiedkundige aantekeningen over Aarsele (onuitgegeven]. • CORNILLY J ., Monumentaal West-Vlaanderen. Beschermde monu-

183


• • • • • • •

• • • •

menten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen. Deel I. Arrondissementen leper, Kortrijk, Roeselare, Tielt, Brugge, 2001 DE CLERCQ E ., Geschiedenis van Aarsele, Brugge, 1881. (Anastatische herdruk, DF Aarsele & De Roede van Tielt, 1973) DE FLOU K ., Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Deel I, Brugge, 1938 DENEW ET L ., Stad Tielt vraagt opheffing berscherming Delmerensmolen te Aarsele. In Molenecho’s, jg. 32 (2004), nr. 4 DESREUMAUX J ., Sociaal-economische achtergrond van de Kortrijkse rebellen ait het confiscatieregister van 1383, Geluwe, 1999, 2 delen GYSELS A. e.a., De landschappen van Vlaanderen en Zuidelijk Nederland, Leuven/Apeldoorn, 1993 GYSSEL1NG M ., Inleiding tot de oude toponymie van WestVlaanderen, in De Leiegouw, 1983, p. 39-58 HASQUIN H ., VAN UYTVEN R. en DUVOSQUEL J.M ., Gemeenten van België. Geschiedkundig en administratief-geografisch woorden­ boek. Deel 1. Vlaanderen, Brussel, 1980 HOLLEVOET FR. e.a., Als straten gaan... praten, De Roede van Tielt, Tielt, 2005 TARLIER H ., Almanach du Commerce et de l’Industrie, Brussel, 1857 TAVERNIER-VEREECKE C ., Gentse naamkunde van circa 1000 tot 1253, Brussel, 1968 VERSCHRAEGEN H ., Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie West-Vlaanderen, Kanton Oostrozebeke, Brussel, 1977 YPERMAN J ., Demografisch-economische analyse in vier Westvlaamse gemeenten in de 19de eeuw (1831-1900), KU.Leuven, 1996

184


Uitvaartcentrum

DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies - Funérarium Stationstraat 103 - Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27

A D V E R T E N T IE R U IM T E T E H U U R 051 40 18 38

SB ^IRGENTK uw a p p e ltje voor d e dorst

d

r u

’t ' k k e

r i j

bvba

A T e K a b vb a

Tanghe Kris Markegemstraat 70 8720 Wakken

Ieperstraat 8 • Tielt Vinktstraat 5 • Aarsele

Tel. 056 60 22 47 Fax 056 60 98 70 desmetdhondt@pandora.be


b v b a D r u k k e r ij D e s m e t-D h o n d t, W a k k e n


Doelvot'i

\/'alej‘hoh/s

L o o fen h u lle,

\ ti H iüe

'R a te liiu f

W hoek

"vïk

StraeteA

oejTotrn^k

tfchiuverp

^ ^ ü ie n e g n i

•oedooom

Ut lÿ /lM

V 'oolcém h ,1,/t’rt

tR

. *

‘j

y ,r - v^v. (ProotXJ Y 'rainendj/k1f

fM a rk e q .

É

WjVngrfï^ W aeker Tret'ghriu/qe

'a /w b ru j/q e

bee/e

T

s' /7S7^^< IWieifmenhove,

den d J /ln/nb/tu

eïïerm

De Roeöe van Tieft Driem aandelijks heemkundig tijdschrift

3 7^te jaargang, nr. 4 - oktober - november - december 2 0 0 6 Afgiftekantoor 8700 Tielt


8700 Tielt Tel. 051 40 1 1 76

Kasteelstraat 149 8700 TIELT Tel. 051 40 18 23 Fax 051 40 51 93 w w w .d e m e ib l o e m .be

BOEKH OUDING FISCALITEIT KM O - ADVIES

Oude Stationstraat 142 8700 Tielt (aan het station) Tel. 051 40 64 35

ALGEMENE ELECTRICITEIT

bvbaDebusschere E.&L.ir

Maertens Management & Co bvba Bruggestraat 43 - 8700 TIELT

Pittemsesteenweg 32 8700 Tielt Tel. 051 40 71 66 051 40 64 39 Fax 051 40 74 07 robert. maertens @mmconline.be

Tel. 051 40 07 15 Fax 051 40 73 37 GSM 0475 32 77 08 Privaat- en industriële installaties Laagspanningsinstallaties Gecertificeerd installateur: domotica data- en netwerkbekabeling STUDIE-ADVIES-UITVOERING


De Roede van Treft Driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor de gemeenten van de vroegere roede van Tielt: Aarsele, Dentergem, Egem, Gottem, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Ruiselede, Schuiferskapelle, Sint-Baafs-Vijve, Tielt, Vinkt, Wakken, Wielsbeke, Wingene, Wontergem en Zwevezele 37s,e jaargang, nr. 4 - oktober - november - december 2006 Wettelijk depot - BD 25413


De Roede van Tielt Gesticht op 28 april 1970 Lid van het West-yiaams Verbond van Kringen voor Heemkunde erevoorzitter: Paul Vandepitte, voorzitter 1970-2000 Voorzitter: Ondervoorzitter:

Inhoud Frank Develtere LU IT E N A N T ERN ST POTTHOFF, E N IG E D U ITSER OP HET M EULEB EEKS K E R K ­ HOF. DE B E V R IJD IN G VAN M EU LEB EKE, O K TOBER 1918. p. 187-243

Adres van de auteur: FR A N K DEVELTERE Meentakstraat 8 8760 Meulebeke

Secretaris-penningmeester en verantwoordelijke uitgever: Philippe DE GRYSE Stoktmolenstraat 32/3, 8700 Tielt Tel. & Fax: 051 40 18 38 Redactieraad: Jaak Billiet, Philippe De Gryse, Juul Desmet, Celine D’Hulst en Geert Vermeulen Website: http://home.scarlet.be/roede-van-tielt

“ De Roede van Tielt” verschijnt viermaal per jaar. De lidmaatschapsbijdrage is € 17,50 voor gewone leden, € 35 of meer voor ereleden, over te schrijven op het bankrekeningnummer 4679350801-88 van De Roede van Tielt, Stoktmolen­ straat 32/3, 8700 Tielt. Er worden geen losse nummers verkocht. Bijdragen worden aan de redactiesecretaris bezorgd. Elke auteur heeft recht op tien exemplaren van het tijdschrift met zijn bijdrage. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de door hem ingestuurde bijdrage. Bijdragen verschenen in "De Roede van Tielt” mogen slechts overgenomen worden na de uitdrukkelijke toestemming van de redactie.

ideren v West-Vlaanderen Door mensen gedreven

Bibliotheek & fototheek: Beernegemstraat 5, 8700 Tielt open elke zaterdag, lOuOO - llu30 of na afspraak

Cartotheek: Hazelaarkouter 60, 8700 Tielt, na afspraak. Kaft: detail van de kaart “District van Thielt (WestVlaanderen). Bevat 1 stad, 17 gemeenten en 63.986 zielen” (ca. 1825) (verz. Paul Vandepitte)


Frank Develtere

LUITENANT ERNST POTTHOFF, ENIGE DUITSER OP HET MEULEBEEKS KERKHOF. DE BEVRIJDING VAN MEULEBEKE, OKTOBER 1918 Er war ein Edelstein der Menschlichkeit. Ein so gâter M ensch had ich niemals getroffen' (Reuchter, z.d.) Sprich nicht von Schuld, verhult nicht Dein Gesicht. Mach nicht das Mass der Leiden übervoll Lass Frieden sein und Frieden in Dich kommen' (E. Potthoff, z.d.)

In leiding

Ernst Potthoff heeft wellicht nooit Meulebeke gezien en in zijn laatste levensogenblikken amper een glimp van het buurdorp Oostrozebeke. Toch is hij vandaag de laatste getuige in Meulebeke van een vergeten oorlogsfeit. De periode tussen de start van het bevrijdingsoffensief en de wapenstilstand in 1918 telde amper zeven weken. Beslissende momenten die leidden tot een wrange vrede. Ernst Potthoff, Duits officier, maar minstens evenzeer vader en echt­ genoot, dichter, amateur-componist, schrijver en dramaturg was amper 34 jaar toen hij stierf aan zijn verwondingen opgelopen bij het begin van het eindoffensief. Ernst Potthoff heeft, samen met de honderden andere oorlogsslacht­ offers uit die dagen, mannen, vrouwen en kinderen, blanken en zwarten, christenen en moslims, voor ons nog een boodschap. Dat iedere oorlog

Een met de hand geschreven zin , w ellicht van één van zijn drie dochters: Ein M a n n *

in Papas Compagnie über Papa: ( ,..) * Reuchter. Vrij vertaald: Spreek niet van schuld, bedek je gezicht niet, vermeerder het lijden niet,

laat vrede zijn en vrede in je komen.

187


Erepark op het gem eentelijk kerkhof in M eulebeke met de graven van de 17 Belgische militairen die sneuvelden tijdens de laatste m eidagen van 1940. Net naast de vlaggenm ast (op de voorgrond rechts) bevindt zich het graf en de grafsteen van Leutnant Ernst Potthoff (1884-1918). Ooit bevonden zich op dit kerkhof 179 graven van D uitse militairen uit de eerste wereldoorlog.

Grafzerk van Ernst Potthoff (1884-1918) op het gem eentelijk kerkhof in M eulebeke. Foto genom en w ellicht omstreeks 1931, kort nadat het Duitsch militair kerkhof werd opge­ ruim d. De foto is in bezit van de Zw eedse fam ilie, die echter vergeefs in ... Oostrozebeke zijn graf zocht. D eze tweede rustplaats bevond zich net aan het begin van het pad dat van op de Karei Van M anderstraat loopt naar het nieuw e kerkhofdeel. N a een tweede opruim beurt kreeg Ernst Potthoff zijn derde en huidige rustplaats, broederlijk naast de in mei 1940 gesneuvelde Belgische soldaten.

188


zinloos is. Alleen dit was de moeite waard om zijn verhaal en dat van het bevrijdingsoffensief in Meulebeke neer te schrijven.3

Een merkwaardige grafsteen op het kerkhof in Meulebeke HIER RUHT ERNST POTTHOFF LEUTNANT U KOMPAGNIEFUHRER IRIR 238 GEB 7 10 1884 IN HANNOVER GEFALLEN l 4 9 1918 IN OOST-ROOSBEKE Deze tekst staat te lezen op een relatief kleine grafsteen in arduin5 die zich op het gemeentelijk kerkhof in Meulebeke (centrum] bevindt. Deze grafsteen heeft vandaag zijn plaats in een erepark, gevormd door een rij grafstenen van een zeventiental Belgische militairen, gesneuveld tijdens de laatste dagen van het meioffensief in 1940. Een gesneuvelde Duitse officier uit de eerste wereldoorlog broederlijk naast gesneuvelde Belgen uit de tweede wereldoorlog. Een mooi symbool voor vrede en verzoening ... Dit erepark werd aangelegd op het oude deel van het kerkhof. Het ligt er vandaag, goed onderhouden, een beetje verloren en verlaten bij. Na de eerste wereldoorlog werd in de uithoek van het kerkhof, in de nabij­ heid van het erepark, een plaats voorzien voor de vele Franse militairen die tijdens de oktoberdagen 1918 in Meulebeke stierven. Die werden verwijderd. Vandaag bevinden er zich nog de talrijke graven van Meulebeekse oud-strijders uit de eerste wereldoorlog. Zij hebben alle­ maal hun vergeten geschiedenis.

D ank aan de vele m ensen die mij behulpzaam waren tijdens de zoektocht naar infor­ matie. Ik kan niet iedereen vernoem en: m ijn echtgenote Roos, Godfried. Vuylsteke,

Philippe De Gryse, D anny Dedobbelaere, Dom inique Dendooven, Jan Steen, Roel Zuidem a voor hun aanw ijzingen en inform atie. Héél bijzonder Lisbeth, A m e en Gunilla Wahlström, de Zw eedse kleinkinderen van Ernst Potthoff voor hun enthousi­ asme en erkentelijkheid. D eze Arabische cijfer is vandaag onleesbaar. De grafsteen meet 87 cm hoog, heeft een onderstuk en een bovenstuk. Het onderstuk meet 50,8 cm breed. Het bovenstuk heeft de vorm van een sym m etrische helm en meet op de breedste plaats 57 cm .

189


Gezinsfoto van Ernst Potthoff, zijn Zweedsjoodse echtgenote O lga Sim ons (18831952), hun oudste dochter Greta (1910) en hun tweede pasgeboren dochtertje Else (1912-1986). Greta Potthoff leeft nog (2006), in Zw eden, sam en met haar klein­ en achterkleinkinderen.

\

Schets van een graftom be ontworpen door ene Carl Eggert, Bildhauer, Bielefeld na de dood van de moeder van Ernst Potthoff, M athilde BĂźrsing (1855-1938). Dit bewijst dat er toch m instens een wens of een droom was om het stoffelijk overschot van Ernst Potthoff uit Vlaanderen weg te halen. Op de schets van de grafzerk bem erken wij immers ook zijn naam zum Gedachtnis. Vermoedelijk koesterde zijn moeder de hoop om ooit sam en met haar zoon te worden begraven. Wij weten niet o f deze schets ooit werd uitgevoerd noch waar de grafzerk zich dan w el - in bevestigend geval - m ag bevinden.

190


Ernst Potthoff was één van de 179 Duitse militairen die werden begraven op het kerkhof in Meulebeke. Maar in het voorjaar 1931 werd hij alleen niet ontgraven. De familie van wijlen reserveluitenant Ernst Potthoff, zou graag het graf van hun gesneuvelden bloedverwant op het Gemeentekerkhof behouden zien.6 Het is hoogst ongebruikelijk dat graven van gesneuvelde Duitse militairen werden behouden op burgerlijke kerkhoven. De Duitse gesneuvelden werden geregeld ‘umgebettet’ naar militaire kerkhoven, waarbij uit­ eindelijk, halverwege de jaren vijftig, er in ons land nog maar vier grote Duitse militaire kerkhoven voor gesneuvelden uit de eerste wereldoorlog overbleven, allemaal gelegen in de provincie West-Vlaanderen.7 Gefallen in Oostrozebeke, schijnbaar ergens tussen 10 en 19 september 1918 - want wij lezen alleen nog het cijfer 1 - op de drempel van het geallieerde eindoffensief, dat pas op 28 september zou losbarsten ...? Begraven in Meulebeke ... en er gebleven, dankzij een uitdrukkelijk ver­ zoek in 1931 van de familie. Wie was Ernst Potthoff? Unterkompagnieführer in het Is,e bataljon van het 238ste R(eserve) I(nfanterie) R(egiment)8, nauwelijks 34 jaar toen hij stierf. Veel raadsels dus rond deze sobere grafsteen.

Het internet, een (goud)mijt waar men soms een speld kan vinden Het Internet is een prachtige en ongelooflijke vergaderbak van sites die bulken van informatie. Websites en interessegezelschappen over the Great War zijn er bij hopen. De belangstelling voor dit eerste internationaal wereldconflict ebt gelukkig nog niet weg. De sites zijn een onontgonnen wereld, die af en toe ook plaatselijke raadsels mee helpen oplossen.

Gem eentearchief M eulebeke (G .A .M .) , Duitsch kerkhof, 1776.1 - brief 05-05-1931 Hooglede, M enen, Langem ark en Vladlso Het 238“ RIR was een deel van de 52' R(eserve) D (ivisie), sam en met haar zusterregim enten 236, 237, 239 en 240. De 52e RD was deel van het X X V I' Reservekorps, één van de v ijf reservekorpsen van het IVe Duitse Leger. Tielt was tijdens de eerste wereldoorlog het hoofdkwartier van dit Duits legeronderdeel. D eze reserveregimenten werden in de zom er van 1914 sam engesteld. Zie ook S. D E S C A M P S , Tielt: bezet­ te stad tijdens de Eerste Wereldoorlog, bijlagen, licentiaatsverhandeling, RUG 19981999. Zie ook G . H E R B R E CH TSM E IE R , Geschichte des Reserve-lnfanterie-Regiments nr. 238, Neustadt, 1953.

191


Google, de onvolprezen zoekmachine, levert een aardig aantal resultaten op bij het zoeken naar sites waar Ernst en Potthoff terug te vinden zijn. Maar onze Ernst Potthoff bleef even in de mist steken. Of toch net niet...? In 1911 verschijnt bij uitgever Bonnier in Leipzig en Stockholm een Duitse vertaling uit het Zweeds van de hand van Ernst Potthoff van een kinderboek van de befaamde en veelzijdige Zweedse kunstenares Ottilia Adelborg (1855-1936): Pelle Snygg och hamen i SnaskebyP Het boek, uitgegeven in 1896, lijkt nogal populair te zijn in Europa op de vooravond van de eerste wereldoorlog want, behalve in het Duits, wordt het minstens ook nog in het Engels, Frans en Nederlands9 10 vertaald. Maar Google geeft meer. Opnieuw een signaal uit Zweden. De naam Ernst Potthoff lezen wij af uit een stamreeks van de familie Wahlström. Wij vinden net dezelfde geboortedatum als op de Meulebeekse grafsteen, maar zonder aan­ duiding van geboorteplaats en als jaar van overlijden 1918. Als beroep vermeldt men journalist. Hij is gehuwd met Olga Henrietta Simon (1883-1952) en is vader van drie kinderen Greta (1910), Else (1912-1986) en Lisbet (1914-1990), met een schare klein- en achterkleinkinderen. Na enige hindernissen te hebben overwonnen, vinden wij uiteindelijk de auteur van de site: Lisbeth Wahlström, kleindochter van Ernst Potthoff. Samen met haar en haar familie hebben wij een stuk VlaamsDuits-Zweeds verhaal geschreven. Maar zijn verhaal bracht ons verder naar de laatste weken van de eerste wereldoorlog in Meulebeke, met Belgen, Fransen, zelfs Senegalezen en Amerikanen. En zijn verhaal brengt ons zelfs nog even naar de jaren zestig in Hollywood. De oudste dochter van Ernst Potthoff, Greta, 96 jaar, leeft nog en heeft ondanks haar zéér hoge leeftijd tal van herinneringen.

9 10

O. A D ELB O R G , Wasche-Peter nnd die kinder im Schmuddelland. Aus dem schwedischen von Ernst Potthoff. Verlag Albert Bonnier, Leipzig und Stockholm , 1911, 24 pp. De titel luidt in het Nederlands Klein-Jantje en de kinderen van Modderstad, vertaald door C .A .J . van D ishoeck en uitgegeven in Am sterdam . Ottilia Adelborg is een begrip in Zw eden, tot op vandaag. Zij is er vooral gekend als illustrator van kinderboeken, w aar zij de grondlegster wordt van een nieuw e art nouveau in Zw eden, met daarin invloeden van zow el Franse als Britse kinderboeken en de Zw eedse volkscultuur. Zij verzam elde een schat aan plaatselijke klederdrachten en textiel. In G agnef (Zweden) heeft zij een eigen m useum het Ottilia Adelborgmuseet. Sedert 2000 wordt jaarlijks een Ottilia Adelborgprijs uitgereikt.

192


Unterleutnant Ernst Potthoff heeft ons onverwacht geleid naar het menselijke drama van de eerste wereldoorlog. Naar zijn eigen dood op 29 september 1918 in het lazarett in Oostrozebeke. Maar vooral naar een merkwaardig en kunstzinnig man die tot voor kort vergeten lag onder een banale Duitse grafsteen op het kerkhof in Meulebeke. Wij hebben de ethische plicht om geregeld het zinloze van iedere oorlog in herinnering te brengen.

Ernst Potthoff: een fijnzinnig Duitse heer van stand11 Hij wordt geboren in het Noord-Duitse Hannover op 7 oktober 1884 in het gezin van Gustav Heinrich Potthoff (1853-1903] en Mathilde Sophie Biirsing (1855-1938). Het gezin telt voor het overige nog twee dochters, Mary Mathilde en Else Frieda. Vader Gustav is koopman en welstellend. De enige zoon Ernst studeert aan de universiteit van Hannover en ontmoet er zijn latere echtgenote Olga Simon, Zweedse en tevens halfjoodse, die in Marburg studeert. Zij verdiept zich vooral in de Duitse literatuur en is verslingerd op Goethe, reden waarom zij als Zweeds meisje naar Duitsland trok. Na de eerste wereldoorlog zal de zonderlinge, maar uiterst getalenteerde Olga Zweden rondtrekken om lezingen te houden over Duitslands grootste dichter-schrijver. Op zijn minst een meer dan vrijgevochten jongedame die zich omstreeks 1905 verlooft met haar Duitse student. Omstreeks 1907 bevindt Ernst zich in het Pruisisch leger, waar hij wel­ licht als dienstplichtige een officiersopleiding volgt. Er is een foto bewaard uit deze periode. In juni 1909 verschijnt een bewerking tot theaterstuk van Wallenstein, een meesterwerk van Schiller. Auteur van deze bewerking is Ernst Potthoff.'2 Omstreeks deze periode is hij uitgever van het tijdschrift Das Talent, waarmee hij jonge dichters wil steunen.13

11 12

Feiten en gegevens meegedeeld door Lisbeth W ahlström en Arne W ahlström (2006).

"

Het adres van de uitgever bevindt zich in Charlottenburg (nabij Berlijn), Königsw eg 8 (meegedeeld door L. W ahlström ). Dit is w ellicht het thuisadres van Ernst Potthoff.

Wallenstein. Eine Tragödie in fiin f Aufzügen und einem Vorspiel Wallenstein Lager, dreiteiligem Gedicht zu einem Stiick zusammengezogen and für die Bühne bearbeitet von Ernst Potthoff. Reform-Verlag, Leipzig, 1909, Karl Engelschmidt.

193


Prachtige veldfoto van Leutnant Ernst Potthoff. Opnam eplaats en -datum onbekend. M erk het bord op boven de ingang van de schuilplaats: Komp(agnie) Fiihrer R/347. Dit regiments­ num mer stemt overeen met het num m er (IR) 347 en duidt erop dat hij in de loop van de oorlog - om een ons onbekende reden - muteert naar het RIR 238. M erk ook het wit-roodwitte lintje bovenop de vestrand. A lleen de trotse bezitter van een Eisernes Kreuz mocht dit kleinood op het uniform vastm aken.

194


Op 1 januari 1910 huwt hij in Stockholm met Olga. Het jonge paar keert naar Duitsland terug. Op 20 mei 1910 wordt hun eerste kind, Greta, geboren in Charlottenburg, nabij Berlijn. Het is op vandaag nog steeds niet duidelijk hoe het jonge paar zich maatschappelijk en beroepsmatig beweegt tijdens deze periode. Minstens is duidelijk dat beiden cultureel heel sterk actief bezig zijn en zich in kringen van kunstenaars, schilders, dichters, componisten, theaterartiesten... bewegen. Tussen 1910 en 1912 trekt het jonge paar naar Zweden, het thuisland van Olga. In februari 1912 wordt Else er geboren in Tyska Sankta Gertrud. Eveneens in februari, maar dan twee jaar later, wordt Lisbet geboren in Katrineholm. Van het jonge paar bestaan verschillende intieme gezinsfoto’s die een onbezorgde en burgerlijke sfeer ademen. De getalenteerde Olga krijgt een betrekking als privé-lerares aan het hof van prins Cad Bemadotte-Martha en geeft er les aan zijn drie dochtersprinsessen, onder wie Astrid, die in 1926 zal huwen met de Belgische kroonprins Leopold. Na zijn troonsbestijging wordt zij koningin der Belgen, de populairste Belgische vorstin. De familie bewaardt vandaag nog steeds liefdevol het prinsessbordet of de tafel waaraan Olga de jonge prinsessen les gaf. De jonge Ernst zelf beweegt zich blijkbaar vlot in Zweedse kunstkringen. Het gezin raakt bevriend met de schilder en decorateur Cad Larsson (1853-1919), een begrip in Zweden en een man met grote invloed op de Zweedse en West-Europese vormgeving en wooncultuur.14 Cad Larsson schenkt het jonge gezin een zelfportret met een geschreven opdracht. Ernst Potthoff zelf is ook artistiek bezig. Hij schrijft gedichten en zal dit wellicht doen tot aan zijn overlijden in 1918. Enkele zijn ons bekend. Hij is een uitstekend pianospeler en waagt zich aan kleine composities. Eén van zijn stukjes stuurt hij door naar de beroemde Zweedse componist Wilhelm Peterson-Berger (1867-1942).15 De familie beweert dat Berger 14

15

Das Haus in der Sonne blijft voor Larsson en zijn uitgever een echte bestseller. In Duitsland alleen worden méér dan 40.000 exem plaren verkocht, w aarvan de laatste uitgave dateert van 2001. De uitgever van Larsson is de Zw eed Bonnier, de uitgever van het boek van Ottilia Adelborg. Berger wordt geklasseerd bij de rom antische com ponisten en onderging sterk de invloed van Grieg en Wagner. Hij is vooral bekend van een reeks van zes populaire nationale rom antische pianostukken: Frösöblomster.

195


deze compositie opnam in één van zijn pianostukken, zonder vermelding van de originele auteur Potthoff ...

De augustuskanonnen van 1914 roepen Ernst Pothoff naar de oorlog Omtrent de militaire loopbaan van Unterleutnant Ernst Potthoff tijdens de eerste wereldoorlog weten wij niet zo veel. In 1907 volgde hij een officiersopleiding.16 Zijn vertrek naar de oorlog is niet vrijwillig. Als Pruisisch officier kan hij aan de dienstplicht niet ontsnappen, ook al woont hij in het neutrale Zweden, is hij gehuwd met een Zweedse en vader van drie zeer jonge kinderen.

Bril, pijp en uurwerk van Ernst Potthoff. D eze relicten werden na zijn overlijden in een houten kist opgestuurd naar zijn fam ilie, sam en met nog een aantal andere herinneringen en persoonlijke voorwerpen.

Christoph Jahr schetst in het prachtig lees- en kijkboek over de Pruisische officier én aquarellist Rudolf Lange een breed m aatschappelijk beeld van de Pruisische officier voor de eerste wereldoorlog in het hoofdstuk D e Pruisische officier. Feiten en ver­ moedens over een mythe (p. 13 - 19), zie P. C H IE LE N S e .a ., Rudolf Lange, 1874-1918, oorlogsgetuige, Brugge, Flanders Fields M useum , Uitgeverij Van de W iele, 2004, 144 pp. Het beeld dat wij van Ernst Potthoff hebben, past naar onze mening hierin echter nagenoeg niet.

196


Prachtige foto van Lentnant Ernst Potthoff vanuit een knus ingericht studeer- en schuilvertrek nabij het front. Naast hem op de boekplank bevindt zich w ellicht een deel van z ijn boekenschat, w aarvan de fam ilie beweert dat deze ergens in Vlaanderen in een tw eede houten kist is blijven steken. Bemerk eveneens het kunstig uit takken gevlochten ersatz-fauteuil. D uitse officieren hadden het wel iets beter dan de overige knuls.

Er zijn enkele ontroerende brieven en briefkaarten bewaard gebleven die hij in het Zweeds en het Duits aan zijn jonge dochters schreef, brieven die zijn vrouw hen voorlas. De oudste briefkaart is afgestempeld in Hamburg op 27 november 1914, de oorlog woedt dan al vier maanden. In deze schaarse documenten lezen wij niets over het frontleven, het zijn veeleer intieme gezinsgroeten. In een brief gedateerd Liegnitz, 3 nov. 1916'7 lezen wij dat hij gedurende lange tijd ziek het bed moest houden ... aber wieder ganz gesimd raucht wieder seine dicke cigaren ... Wann Papa nun wieder in den Krieg zieht, weis er noch nicht. Ich habe aber an einem General geschrieben, dass ich wieder hinaus will, wo die anderen Soldaten auch sind, weil ich nicht in Hanse bleiben mag. En de brief eindigt Geht es dir gut ? Viele GrĂźsse, auch an Mama und Lisbeth von deinem Papa ... Vandaag Legnica. D eze stad is gelegen in West Polen (Zuid SileziĂŤ), telt nu ongeveer 105.000 inwoners en was tot 1 januari 1945 Duits grondgebied.

197


Het Reserve Infanterie Regiment 23818 De organisatie van het Duitse leger tijdens de eerste wereldoorlog was, net als de legerstructuren van de geallieerden, heel complex. Bij het uit­ breken van de oorlog in 1914 werden tal van reservisten opgeroepen en diende men in allerijl tal van nieuwe regimenten in te richten. Het RIR 238, zo luidt de afkorting, is een onderdeel van de 52s,e Reserve Divisie, op haar beurt een deel van het XXVIe Reservekorps, één van de vijf korpsen van het IVe Duitse leger dat zijn hoofdkwartier in Tielt heeft. Uit een aantal elementen19 kunnen wij vermoeden dat Potthoff gedurende de oorlog muteerde van het regiment IR 347 naar het RIR 238.

Ernst P otthoff b eh aald e op het slagveld een aantal m ilitaire on d ersch eid in gen . W ij herkennen het alom gekend Eisernes Kreuz. De andere ond erscheiding ku n n en wij voorlopig niet thuisw ijzen.

"

In 1953 publiceerde Georg Herbrechtsmeier de geschiedenis van dit regim ent in G . HEBRECH TSM E1ER, Geschichte des Reserve-lnfanterie-Regiments nr. 238, Neustadt, 176 pp.

15

De fam ilie bewaart een epaulet van het galakostuum van Ernst dat het num m er 347 draagt. Dit regim entsnum m er is ook af te lezen van een veldfoto waarop Ernst Potthoff staat. In de loop van het jaar 1915 werd het I(nfanterie) R(egiment) 347 opgesteld - zie w w w .agw l4-18 .de (Interessen- und Arbeitsgemeinschaft Weltkrieg 1418). In het najaar 1916 schrijft Ernst Potthoff aan zijn fam ilie een brief vanuit Leignitz (Legnica) gelegen in Zuid-Silezië. Het RIR 238 was op dat ogenblik niet in het oosten aanw ezig.

198


De regimenten trokken het Westelijk front op en af. Het RIR 238 werd in augustus 1914 samengesteld. Ieder regiment telde drie bataljons. Het eerste bataljon van het regiment (I/RIR 238) kreeg als standplaats de Fichte und Hans Thoma-Schule in Karlsruhe. Het RIR 238 is één van de regimenten die deelnam aan de eerste Slag om leper en meer in het bijzonder in Langemark een bittere reeks wapenfeiten pleegde, waar de bloem van de Duitse jeugd zich te pletter liep tegen het Britse Expeditiekorps dat bestond uit goed georganiseerde en getrainde soldaten.20 Op 22 april 1915 om 19 uur bevond de 52ste Divisie met haar drie regimenten, waaronder het RIR 238, zich opnieuw in Langemark en omgeving, maar dan in een andere positie dan in 1914. De drie bataljons van het regiment overschreden de lijn Boezinge-Pilkem-LangemarkPoelkapelle, nadat vier uur daarvoor de eerste gasaanval van de wereld­ oorlog was ingezet. De Duitsers belaagden daardoor zéér vervaarlijk leper. Zelf waren zij verrast door hun eigen verfoeilijk vernietigings­ wapen en hebben er geen beslissende overwinning afgedwongen . . . 21 Ernst Potthoff is officier in het RIR 238. In hoeverre hij aanwezig was bij deze twee dramatische gebeurtenissen die zijn regiment aan het Westelijk front beleefde, konden wij niet uitmaken. De familie bezit nog een aantal relicten, eretekens en foto’s die haar werden toegestuurd na het overlijden van Ernst. De epauletten van zijn gala-uniform, zijn brilmontuur, zakhorloge en pijp, ongedateerde foto’s, meestal genomen in schuilplaatsen, bunkers of loopgraven. Nergens wordt een plaats vermeld. Wij menen één foto te kunnen onderbrengen op het versperde Noordzeestrand, één andere werd wellicht genomen op de IJzervlakte. Foto’s van Ernst met zijn ordonnans, foto’s van Ernst met collega’s officieren, foto’s op wacht, een prachtige foto in veldtenue, in een schuilplaats ingericht als studeervertrek ...

20 21

R. B A C CA R N E & J . ST E E N , Van het vrijbos tot Roeselare, Eindoffensief 1918, Eigen beheer, 2002, p. 62 & 86 M . LE CO U V R E U X , Gas aan de IJzer, de tweede slag om leper (22 april - 27 mei 1915), pp. 462-466 in dr. R.I. SC H U U R SM A , 14-18, De eerste wereldoorlog, band 3, Amsterdamboek, Am sterdam , 1975-1976. en J . LE G G . en G . PARKER., The second battle of Ypres 1915, Battle of Gravenstafel Ridge, 22 april 1915: 19.00, zie w w w .greatw ar.co.uk /westfront/ypsalient/secondypres/gravenstafel/gekitchw d.htm ., 2004

199


De twee eretekens die hij ontving, hebben wij niet kunnen identificeren. Het zijn eretekens in de vorm van Maltezerkruisen. Eén draagt het opschrift fiir verdienst im Kriege 1914 met op de keerzijde in de kern een stadssymbool op rode achtergrond. Het andere is een Eisernes Kreuz I. Klasse, een onderscheiding voor militaire verdienste die men niet zo vaak kreeg. De verdienstelijke militair kon de medaille niet altijd fier op de borst dragen. Het rood-wit-rode lintje net onder de vestrand dragen was voldoende om de buitenwereld te tonen dat dit een man van eer en moed was. Het kleinood is nog altijd in het bezit van de familie.

Het eindoffensief in Vlaanderen: een bijna vergeten oorlogsfeit (28 september - 11 november 1918) De loopgravenoorlog die de geallieerde en Duitse legers tussen prikkel­ draad en mitrailleursnesten gevangen hield, kwam in Vlaanderen tijdens de laatste septemberdagen van 1918 voor het eerst echt in beweging. Wij kennen vandaag de wereldoorlog vooral om zijn grote en onmenselijke veldslagen in Frankrijk en Vlaanderen, waarbij de derde slag om leper (juni - november 1917) vooral in Groot-Brittannië en de Commonwealth in het collectieve geheugen blijft leven. De talrijke - vooral Britse - soldaten­ kerkhoven die rondgezaaid liggen in de Ieperboog, samen met een efficiënte toeristische marketing rond deze gruwelijke oorlog, houden dit verleden levendig. Het is een goede zaak. De laatste weken van de oorlog lijken in dit verhaal echter vaak vergeten. Het ging in deze oktobermaand 1918 zo verschrikkelijk vlug, nadat men tijdens die vorige vier jaar soms maandenlang bitter vocht voor de winst van een paar kilometers doorbraak. Zoals gebruikelijk, ten koste van tienduizenden jonge levens. De oktobermaand 1918 is eveneens voor ons bijzonder omdat heel wat burgers, mannen, vrouwen en kinderen het leven zullen laten of ver­ minkt blijven, vooral als gevolg van de artilleriebeschietingen, zowel van terugtrekkende Duitse troepen, als van de geallieerde bevrijders. De gemartelde Ieperboog en de verzopen IJzervlakte lagen dan al een eind achter de geallieerde troepen. Deze gebeurtenissen, samen met het verhaal van onze bevolking in het vier jaar bezette operatie- en etappegebied, zijn nagenoeg vergeten. Oorlogsmonumenten en -kerkhoven in onze streek zijn ver zoek. De eerste wereldoorlog in Vlaanderen is een zaak van leper en de kleine Westhoek.

200


De grote Franse zomeroffensieven luiden de ondergang van het Duitse leger in - het eindoffensief in Vlaanderen Militaire successen voor de Duitsers in de lente van 1918

In de lente van 1918 beukt het Duitse leger in op de geallieerde stellingen. Met relatief succes. Van 9 tot 30 april 1918, levert men slag om de Kemmelberg, die de Duitsers veroveren. Het kost duizenden jonge levens. Het RIR 238, het Regiment van Ernst Potthoff, is in de buurt. Am 27. April 1918 führen voir in unser altes Kampfgebiet zur IV. Armee nach ... Flandern. Op 28 april komt het regiment met de trein vanuit de Champagne in Moeskroen aan en worden de soldaten in Lauwe ingekwartierd. Ernst Potthoff heeft tijdens de rustperiode in de Champagne een sterk symbolisch geladen gedicht Frühling 1918 neergepend. De ont­ luikende lente inspireert hem, ondanks de loopgraven en prikkeldraad­ versperringen, hoop en verwachting voor de ultieme levensscheut... In Vlaanderen aangekomen, wordt het regiment ondergebracht in het Generalkommando van het Xde Reservekorps. De soldatentroep wordt in de frontlinie gestuurd. Tussen 4 en 19 mei verliest de Duitse 52ste Divisie 2.500 manschappen in de gevechten die volgen op de bezetting van de Kemmelberg. Op 26 mei kan de legergroep eindelijk uitrusten in Wevelgem, een hübsches, echt flandrisches Stadteken , . . 22 Het Regiment zal rond de Leiestreek en de Kemmelberg blijven tot 26 augustus om daarna weer naar Frankrijk te worden gestuurd.

Kerende krijgskansen voor de geallieerden in de zomer 1918

In de julimaand keren de krijgskansen definitief in het voordeel van de geallieerde legers, na bitsige gevechten nabij de Marne en de Aisne. Het begin van de maand augustus 1918 luidt de uiteindelijke geallieerde overwinning in en het einde van de oorlog. Een groot aandeel in deze overwinning is het overweldigend gebruik van tanks.23 Tijdens de drukke maand september 1918 wordt een grootscheeps offensief voorbereid voor Vlaanderen. Het volledige front zal in beweging moeten komen. De Duitse troepen zijn uitgeput. Deserties volgen elkaar

22 23

G . H E R BR E CH T SM E IE R , o .c., pp. 153-158 R. B A C CA R N E & J . STE EN , o .c., p. 20

201


op. Spiritus ontbreekt om het eten op te warmen en de bunkers te ver­ warmen. Honger, onvoldoende bevoorrading, de Spaanse griepepidemie, de aanblik van de goed gevoede en wel uitgeruste geallieerde gevangenen, ondermijnen de Duitse vechtlust.24

28 september 1918, de vergeten D-day voor het Belgisch leger

In de heel vroege ochtend van 28 september 1918, nadat al drie uren aan een stuk de artillerie van Belgen en Britten de aanval heeft voorbereid, krijgen de troepen in Vlaanderen het aanvalssignaal. De Belgen stormen aan over een front dat loopt van Klerken tot Zonnebeke, met als centraal doel, de verovering van het bos van Houthulst, dat door de Duitsers tot een fort was omgebouwd.

Het RIR 238 in Beselare en de dood van luitenant Ernst Potthoff: het relaas uit het regimentsdagboek25 De Duitsers en de Duitse legerleiding weten maar al te goed dat de krijgs­ kansen aan het keren zijn en dat doorbraakpogingen zullen worden ondernomen. Vanuit Frankrijk marcheert het RIR 238 richting Vlaanderen: er is dringend versterking nodig. Op 24 september 1918 komt men aan in Ledegem. Het regiment wordt gevechtsklaar opgenomen in de Grnppe Ypem. In de ochtend van 28 september om 4 u 30 wordt alarm geslagen en zetten de troepen zich in stelling, drie kilometer ten noordwesten van Ledegem nabij de straat die leidt van Moorslede naar Dadizele. De Britse soldaten, die ten zuiden het Belgisch front aansluiten, stoten vervaarlijk snel door.26 Het regimentsdagboek vertelt de verbazing van de aangesnelde Duitsers wanneer zij plots hun eigen collega’s ontmoeten, die hen vertellen dat zij de laatsten zijn... Het regiment komt onomkeerbaar in de vuurlinie terecht. Plots ziet men andere soldaten opduiken. De verrekijker en de op ons gerichte machinegeweren wezen er duidelijk op dat het Engelsen zijn. De

24 25 26

R. B A C C A R N E . & J . ST E E N , o .c., p. 65 G . H E R BR E CH TSM E IE R , o .c., pp. 169-170 Het betreft de 9de Schotse D ivisie. Zie E. VAN H O O N A C K E R , Kortrijk 14-18, Eigen beheer, 1994, pp. 370-379. De Britse militairen die tijdens deze periode sneuvelden, liggen begraven op het D adizeele New British Cem etery.

202


Duitse artillerie vuurt ongenadig op de aanvallers, doch bij gebrek aan munitie moet men het tegenoffensief staken. Over beide zijden van de straat naar Beselare, 1,5 kilometer zuidoost Molenhoek272 , gaat het bataljon in stelling. Tegen de avond van 28 september 9 8 kunnen de drie bataljons van het RIR 238 opnieuw met elkaar aansluiting vinden, doch richting Menen gaapt er een opening over een afstand van meer dan 5 kilometer. Het regimentscommando geeft de troepen bevel zich in te graven en de stelling te behouden. Met zijn ongeveer 50 man sterke compagnie werd luitenant d.R. Potthoff ongeveer 500 meter halflinks naar voor geschoven om ons te verzekeren tegen verrassingen vanuit de opening. Die nacht blijft het rustig, doch de beloofde versterking komt er niet. In de vroege ochtend van 29 september stromen de Britse troepen de opening binnen en drijven de Duitsers dieper weg. De staf van III/238 en alle soldaten uit hun buurt worden gevangen genomen. Het regimentsdagboek vermeldt in een koele voetnoot: Leutenant d.R. Potthoff werd ’s nachts door een rookgranaat zwaar gekwetst en stierf tijdens het transport naar het veldhospitaal te Ledegem.2S

Het relaas van de dood van Ernst Potthoff in Oostrozebeke volgens zijn ordonnans Willy Langen Het regimentsdagboek mag dan al een waardevolle gids zijn in deze bange dagen van het geallieerde eindoffensief, de voetnoot die vermeldt dat Ernst Potthoff sterft tijdens het transport naar het veldhospitaal te Ledegem is niet juist. Trouwens nog een andere bron geeft ons informatie over zijn dood. Het Ehrenmal des preussischen Offizier-Korps29 meldt dat Ernst Potthoff op 29 september 1918 sneuvelde nabij Molenhoek (Beselare).

27

M olenhoek is een gehucht noordoostelijk gelegen van en aansluitend met de dorps­ kom van Beselare.

28

Leutnant d.R. Potthoff wurde in der Nacht durch Rauchschuss schuier verwundet und starb a u f dem Transport ins Feldlazarett Ledeghem. F. U EB E, Ehrenmahl des preussischen Offizier-Korps, Alphabetisches Verzeisnis der im Weltkriege 1914/1918 gefallenen Angehörigen des preussischen Offizier-Korps, Berlijn,

29

Mitler, 1939, X1III + 870 pp.

203


Het relaas van zijn laatste levensuren wordt kort na zijn overlijden op enkele briefvellen neergeschreven door Gefreiter Willy Langen, ordonnans van Leutnant Ernst Potthoff. Het verhaal is een pakkend en levendig menselijk document, ook omdat het ons vandaag rechtstreeks leidt naar zijn vergeten grafplaats op het kerkhof in Meulebeke en de precieze plaats aanduidt waar hij, in de namiddag van 29 september, in Oostrozebeke sterft. Een volledige publicatie en vertaling van de in het Duits opgestelde brief lijkt ons dan ook een must. Wij hebben ons zo dicht mogelijk bij de oor­ spronkelijke Duitse tekst van de brief aangesloten. Ernst Potthoff zou enkele dagen later 34 jaar geworden zijn.

Bericht van de ordonnans over de dood van papa30 In oprechte deelneming moet ik u het overlijden melden van de in uw leven onvergetelijke zoon, mein herr Leutenant. Ik was ordonnans van herr Leutenant en vergezelde hem tot zijn laatste adem. Het was 28 (29) september ’s morgens om halfzeven. Wij ontvangen het bevel om ons vooraan terug te trekken. Herr Leutenant zei mij, ga voorop en zoek bij iedere helling een plaats waar de vliegtuigen je niet kunnen opmerken en waar wij kunnen schuilen. Ik snelde er naar­ toe en herr Leutenant volgde mij. Toen ik een geschikte schuilplaats had gevonden, riep ik naar herr Leutnant. Hij kwam naar mij toe, twee meter recht voor mij stortte hij hals over kop in de granaattrechter en riep kreunend ‘mijn arme moeder, mijn arme vrouw’. Onmiddellijk snelde ik, samen met de aanwezige ambulancier, naar hem toe en verbonden hem. Een weldoende machteloosheid beving de hemn Leutnant. Wij tilden de hernn Leutnant dan op en droegen hem naar onze arts (tijdens de weg zegde hij nog ‘stuur naar mijn moeder, wanneer je met verlof bent een pond boter’). Bij de arts werden nieuwe verbanden aangelegd, wij tilden hem op en heven hem, gezien er niet onmiddellijk een wagen beschikbaar was. Bij de wagen aangekomen zegde herr Leutnant: ‘ Landen, je gaat mee naar het lazarett’. 30

D eze zin werd w ellicht door één van zijn dochters bovenaan de brief bijgeschreven.

204


Ik reed dan voorzichtig, voor zo goed het ging, naar onze hoofdverbandplaats. Nadat hij een nieuw verband had ontvangen, verkwikte hem een weldoende slaap. Nadat hij ontwaakte sprak hij bij volle bewustzijn en zegde nog onder andere ‘ik sterf graag, maar mijn arme moeder, en mijn arme vrouw’. Met de auto reden wij verder en wij reden naar het lazarett in Oostrozebeke. Wij kwamen tegen 5 uur in de namiddag aan. Wij hebben nog een tijd­ lang samen gesproken, dan kwamen ambulanciers om hem te verbinden. Toen zegde herr Leutnant ‘het is goed dat jullie mij verbinden’. Toen tilden zij hem op om hem naar de verbandzaal te brengen. In tussentijd maakte ik het bed op toen de ziekenzuster kwam en zegde ‘uw luitenant heeft zijn laatste levensadem geblazen, toen ik binnen­ kwam sprak hij zijn laatste woorden. Toen hij in de verbandzaal kwam, had hij nog tegen de arts gezegd ‘ik heb een rugschot en —’. Dat waren zijn. laatste woorden. Herr Leutnant was getroffen door een Engels geweerschot, dat begon onder zijn linkerarm, de borst doorboorde tot aan de rechterzijde. Hij leefde na zijn verwonding nog ongeveer 12 uren en heeft zijn grote pijn met geduld gedragen. Zijn einde was licht, hij ging zachtjes heen. Dat was alles wat ik over zijn laatste uren weet. Mijn oprechte deelneming. Gefreiter Willy Langen Ik vervulde gisteren de laatste wens van mijn onvergetelijke ‘Herr Leutnant’ en stuur u 1 pond boter.

Zwaar gewond in Beselare, naar het lazarett in Oostrozebeke gevoerd en begraven in Meulebeke Waarom die onmenselijke tocht van Beselare naar Oostrozebeke ?

Het relaas van Gefreiter Willy Langen, in de ongedateerde brief aan de familie van Ernst Potthoff, stemt ten dele overeen met de grafsteen die zich vandaag in Meulebeke bevindt.

205


Hij overlijdt op 29 september 1918, datum die bevestigd wordt door het regimentsdagboek en de vermelding in het Ehrenmahl. Het tweede cijfer op zijn grafsteen, die de dag van zijn overlijden aangeeft, is vandaag onleesbaar geworden, maar er is een oude foto bewaard gebleven van deze grafsteen, genomen op het kerkhof in Meulebeke, maar vóór dat hij werd verplaatst.31 Op die foto lezen wij 19 september 1918. De vraag stelt zich waarom de zwaar gewonde Potthoff vanuit het lazarett in Ledegem samen met zijn ordonnans naar het lazarett in Oostrozebeke32 wordt gestuurd. Het moet voor hem een onmenselijke tocht zijn geweest, bijna dertig kilometer lang. Het regimentsdagboek laat ons toe een redelijk antwoord te bedenken. Het is een groot toeval dat te Meulebeke zijn soldatengraf en grafsteen gebleven zijn. Het lijkt ons niet zo’n toeval dat men het tweetal naar Oostrozebeke heeft vooruitgestuurd. Nauwelijks drie weken later ligt het RIR 238 immers langs de grote steen­ weg van Ingelmunster naar Brugge en zal zich in de latere dagen terug­ trekken, over Meulebeke en Marialoop, naar de Leie in Olsene. De Duitse manschappen hadden nog nauwelijks officieren in hun rangen, iedere hogere bevelhebber was hun onmisbaar. Bij het begin van de Abwehrslacht of het eindoffensief kende de legerleiding ongeveer de koers die de troepen tijdens hun terugtocht zouden nemen. Wellicht heeft men in Ledegem de ernst van de verwondingen van Ernst Potthoff slecht ingeschat, zeg maar onderschat. Wetende dat de troepen enkele weken later langs Oostrozebeke zouden terugtrekken, heeft men

31

32

Uit de foto kunnen wij afleiden dat het graf zich bevond in een toenm alige hoek van het kerkhof, waar zich thans het begin van een voetweg bevindt die haaks staat op de Karei Van Manderstraat en leidt naar het nieuw e kerkhofdeel. In november 1917, werd op bevel der Duitsche overheid het Hospital - oudm anshuis ontruimd, en herschapen in een lazareth voor zieke en gewonde soldaten. Zie F. DAS e .a ., Oorlogsverslagen 1914-1918, Tielt, VVF, 1999, X V + 148 + 4 p p ., op p. 52: Oostrozebeke, parochie Sint-A m andus. Het ouderlingengesticht was een initiatief van de klo ostergem eensch ap van het G elove in T ielt. Het rustoord o f Sint Augustinusgesticht werd gebouw d in 1905 en bevond zich langs de Tieltsesteenw eg in Oostrozebeke, m aar bestaat nu niet meer. Zie Fr. H O LLEV O E T e .a ., Als straten gaan ... praten, Tielt, De Roede van Tielt, 2005, p .130-131. Er bestaan tal van foto’s van het m ooie neogotische kloostergebouw en de bijhorende verzorgingsvleugels. Eén foto van de Sm allestokstraat, de naam van de huidige Tieltstraat, werd genom en in 1915 naar aanleiding van het bezoek van de hertog von W ürttem berg, opperbe­ velhebber van het IVe D uitse Leger in Tielt. Zie N .N ., Terugblik op Oostrozebeke, Foto- & D iaklub, Oostrozebeke, 1985, 96 pp.

206


de gewonde Potthoff naar daar vooruitgestuurd, in de veronderstelling dat hij tijdig zou zijn opgeknapt om terug zijn bevel op te nemen wanneer zijn terugtrekkende troepen in Oostrozebeke zouden voorbijkomen. Maar het liep anders...

Een niet opgelost raadsel

Waarom hij in Meulebeke werd begraven, is minder duidelijk. Sedert de zomer van 1917 hadden de Duitsers een deel van het gemeentelijk kerk­ hof opgeëist, nadat een aantal lazaretten vanuit Roeselare naar Meulebeke waren verhuisd. Er was dus plaats ... Volstaat dit als verklaring? Hoe dan ook brengt Ernst Potthoff ons zo naar de dramatische dagen van 17-19 oktober 1918 en de bevrijding van het Tieltse.

De 52ste devisie rukt op naar Meulebeke33, achtervolgd door Belgen en Fransen Het eindoffensief, drama in drie bedrijven

Het eindoffensief splitsen historici op in een aantal perioden, dit naarge­ lang de vooruitgang die de geallieerden boekten. We zijn een zestal weken verwijderd van 11 november 1918. De eerste fase van het eindoffensief start op 28 september 1918. Binnen een zeer korte tijdspanne veroveren de geallieerden de verschillende ver­ dedigingslijnen door de Duitsers grondig achter de leperboog aangelegd. Het bevel tot de tweede fase van het offensief komt in de vroege ochtend van 14 oktober 1918. Roeselare, het allerbelangrijkste knooppunt van het front in Vlaanderen, moest in geallieerde handen komen. Het is die dag een kwestie van uren. Op 14 oktober 1918 slaagt het Franse Vile Legerkorps erin om Roeselare te bevrijden door de stad te omsingelen en binnen te dringen. Een strategische ader in Midden West-Vlaanderen is het kanaal RoeselareLeie, dat door een achterhoede van Beierse infanterieregimenten wordt verdedigd. De overmacht is te groot, deze achterhoede slaat op de vlucht. Net als het gros, de tros van de leiding van de Duitse 11e en 12e Infanterie­ divisie, die in allerijl wegtrekt via de Roeselaarse Kachtemse- en Ardooisestraat naar Meulebeke en Tielt ... en de Leie.34 33 34

R. B A C CA R N E en J . STE EN , o .c., pp. 169-188 R. B A C CA R N E en J . STE EN , o .c ., p. 186

207


Knjjlish Miles

British 7s t., 3 rd. &

4 th. Armies

Frenoh 1st. Army

A lgem ene Britse overzichtskaart van de frontpositie op 18 oktober 1918. Hoewel het een zéér algem een beeld geeft van de posities van de geallieerden voor België en NoordFrankrijk, staat het front net voor Tielt en buigt de frontlijn ten zuiden van die stad, gevolg van de weerstand rond de M eulebeekse Paanders en Oostrozebeke.

208


Noord

Fransen D.l. 132 (29S R! en 75 BTS)

Zujd

Fransen D.l. 132(166 Rl) D.l. 164 (43 BTS)

Belgen

?

^

Frontlijn naar : Weemaes, Col., BEM e.r., o.c.. croquis n‘ 30, progression du C.A.F. du 4-1O qu 18-!0-x91

Positie geallieerden 17 en 18 oktober 1918

209


Op 19 oktober zullen de Duitsers zich achter de Leie terugtrekken. Maar er zullen nog vier lange dagen en nachten volgen vooraleer het zover is. De bevrijding van het Tieltse is vooral het werk van de Fransen en ook gedeeltelijk van de Belgen, die al uitstekend werk hadden verricht tijdens de eerste weken van het eindoffensief. De Amerikanen volgen hen op de hielen en zullen vanaf 1 november 1918, in de derde fase van het eind­ offensief, hun overwinningen boeken.

Bronnen en getuigenissen: schaars maar boeiend Over de periode 15-19 oktober bezitten wij een aantal documenten die voor Meulebeke, het Meulebeekse kerkdorp Marialoop en de wijk De Paanders het dramatische verhaal van ramp en zege vertellen. De regimentsgeschiedenis van het RIR 238, onderdeel van de 52ste Reserve Divisie, geschreven door Georg Herbrechtsmeier geeft ons langs Duitse zijde enig inzicht in deze bange dagen. Voor het militaire verloop, vooral aan Belgische zijde, beschikken we over het veeleer saaie, maar onmisbare standaardwerk van kolonel Weemoes.35 Voorts is er het onvolprezen oorlogsdagboek van de toen jonge kleermaker Gustave Vuylsteke (1900-1996)36, met een schat aan feiten en gegevens over Meulebeke tijdens de vier oorlogsjaren. Het werk verdient nadere studie. Er is nog het geromanceerde oorlogsrelaas van Joseph Vankeirsbilck (1899-1980), in 1917 brutaal weggevoerd naar Frankrijk37 en die stout­ moedig ontvlucht naar Vlaanderen om er tijdens de laatste oorlogs­ maanden in Meulebeke onder te duiken en vooral onbezorgd te leven van

35 36 37

W E E M A E S, C ol. BEM e.r., De l ’Yser à Bruxelles, offensive libératrice de l ’A rmée Belge le 28 septembre 1918, 1969, Brussel, 411 pp. + 12 bijlagen + 34 cr. G . V U Y LS T E K E , (red. M . D E LA N G E & Ph. DE G RY SE), M ijn oorlogsdagboek, Meulebeke tijdens 1914-’18, De Roede van Tielt, Tielt, 2000, 284 pp. Joseph Vankeirsbilck wordt sam en met tientallen andere M eulebekenaren in w erk­ kam pen opgesloten, eerst in Richaum ont, daarna in W iège-Faty, gelegen ongeveer een 30-tal kilom eter oost van St.-Q uentin (departement A insne). Verschillende M eulebekenaren overleven deze deportatie niet en sterven in het lazarett van Effry (departement A isn e ).

210


211 * BIDT VOOR DE ZIELERUST VAN ZALIGER DEN ZE E R EERW . H E E R

LEOPOLD

FOULON

R USTEN D PASTOR VAN M ARIALOOP, geboren te Belleghdm den 28 Mei 1854 ; Priester gewijd te Brugge den H December 1881 ; Hulppriester te Keyetn ; Onderpastor te Kcycm 15 September 1883; Bestuurder vau S. Dominicusgesticht te Brugge 6 October 1884; On­ derpastor te ichteghem lö ju li 1889; Pastor te Beverenaan-den-Yser 25 Februari 1907; Pastor te Marialoop 23 Mei 1913 ; geeft zijn ontslag November 1929, godvruchtig in den Heer ontslapen te Belleghem den I April 1930,

Bidprentje van pastoor Léopold Foulon (1854-1930), pastoor van M arialoop 1913-1929. De dorpsherder schrijft in 1919 in opdracht v an zijn b isschop zijn oorlogsverslag. Sam en met het lijvig oorlogsdagboek van G ustave Vuylsteke ((1900-1996) (foto) en het relaas van Jo se p h Vankeirsbilck (1899-1980) behoren zij tot de w einigen die in M eulebeke omtrent de oktoberdagen 1918 hun getuigenis op papier zetten.


smokkel.38 Zijn onwaarschijnlijk spannend verhaal, dat leest als een trein, werd in 1980 door zijn zoon Roger herschreven. Het verhaal steunt op waar gebeurde feiten. De ellendige geschiedenis van de jonge wegge­ voerden is nu ook nagenoeg vergeten. Een laatste hoofdgetuige is Léopold Foulon (1854-1930), pastoor van Marialoop, die in 1919 aan zijn bisschop plichtsgetrouw en uitgebreid verslag uitbrengt van feiten en waarheden gebeurd tijdens de oorlogs­ jaren.

De strategie van de geallieerden

Om een aantal gebeurtenissen in een ruimere context te kunnen plaatsen en te begrijpen, passen enkele alinea’s over de strategie van de geallieerden en het militaire verloop in deze periode. Op 14 oktober 1918 start de tweede fase van het bevrijdingsoffensief. De Duitsers streven naar de beste uitgangspositie voor een eervolle vrede. De geallieerden weten dat een aantal natuurlijke hindernissen in Vlaanderen taaie hindernissen zullen zijn: het afleidingskanaal van de Leie ten noorden van Gent, de Leie zelf en, éénmaal deze rivier voorbij, de Schelde. De Duitsers, volgens de richtlijnen van Lüdendorff, voeren een zeer efficiënte strijd om tijd te winnen, gebruiken daarbij de kleinste gracht, het kleinste bos om mitrailleursnesten te verschuilen. Op deze manier trekken zij zich van lijn naar lijn terug naar het grote natuurlijke obstaktel: het afleidingskanaal, de Leie. ... Nergens breekt men de lijn, men duwt ze terug, men knabbelt het terrein af.3’’

Twee grote geallieerde legerkorpsen naderen het Tieltse

De hoogste legerleiding zet de legerroutes uit voor haar verschillende regimenten die richting Leie oprukken. Tussen de denkbeeldige lijn Hooglede-Koolskamp-Ruiselede en de lijn Rumbeke-Meulebeke-Ginste (Oostrozebeke)40 zal het VIT Franse Leger­ 38 39 "

R. VA N K E IR SB ILCK , De oorlog van Sif, N V W - NSB - K B G , M eulebeke, 1985, 191 pp. W E E M A E S, o .c., p. 250 Op 16 oktober wordt deze denkbeeldige lijn aangepast tot Roulers-MeulebekeOesselgem. M eulebeke w as ‘exclu’ voor de Franse troepen, met andere woorden het zouden de Belgen zijn die het dorp m oesten ontzetten. O eselgem was ‘inclus’ voor de Fransen. Zie W E E M A E S, o .c., p. 238

212


korps opereren met twee divisies (5de Infanteriedivisie41 en 41ste Infanteriedivisie). Ten zuiden van de lijn Rumbeke-Meulebeke-Ginste (Oostrozebeke) bevindt zich de groupement Sud van het Belgisch Leger, onder de leiding van generaal Biebuyck. Deze groep bestaat uit drie divisies, waarvan de 6' (Belgische) Divisie oprukt naar Meulebeke. Deze Divisie bestaat uit drie regimenten, in een lijn van noord naar zuid opgesteld: het 2de, het 3e en het 1' regiment, allemaal karabiniers. Meulebeke is een scheidslijn tussen Franse en Belgische regimenten en dat zal ook zo zijn op het ogenblik dat er veldslag wordt geleverd. Op een bepaald ogenblik zullen Fransen en Belgen samen op de Paanders in Meulebeke met de Duitsers in de clinch gaan.

Dinsdag 15 oktober 1918 Aanloop tot de veldslagen

De zenuwachtigheid stijgt met het uur. De dag daarvoor heeft de Franse artillerie Tielt bestookt ter voorbereiding van het offensief. Een aantal burgers verloren daarbij het leven. Het Gildhof, dat als lazarett werd gebruikt, was voor een deel stukgeschoten: 28 soldaten laten er het leven.42 Nabij Hulsvelde installeren de Duitsers hun artillerie. Hulsvelde is een landelijke vlek te Meulebeke, met wat huizen, boerderijen en de centrale hofstede van de aloude heerlijkheid, strategisch gelegen zuid de dorps­ kern van Meulebeke, met ruim uitzicht op de Mandelvallei IzegemIngelmunster. Uit het verhaal van Joseph Vankeirsbilck weten wij dat op en rond de strategische heuvelrug waarop het gehucht De Paanders ligt en waarvan Hulsvelde de zuidelijke uitloper is, de Duitsers verschillende mitrailleurs­ nesten installeren. Wat rest van de logistieke diensten en de administratie van de bezetter pakt in Meulebeke in de loop van die dag ijlings zijn biezen.

11 42

Het 5 Dl bestond uit 5 RI, 74 RI en 224 RI. DE ROEDE VAN TIELT, Een streek in oorlog. Oorlogsdocumenten uit het Tieltse 19141918, W estvlaam s Verbond van Kringen voor H eem kunde, Brugge, 1980, pp. 368373

213


Er is druk luchtverkeer en de luchtafweer doet naarstig zijn werk. De Meulebekenaren zijn vol verwachting. Men heeft Belgische krijgsgevangen soldaten ontmoet: als de artillerie goed werkt, dat de Belgen hier tegen morgen noen kannen zijn. Toch binnen de twee dagen zijn zij hier, zeg­ den ze. En blijft in de kelders en sluit uw huizen ,43

De Duitse 52s,e Reservedivisie fel gehavend De 52ste Reservedivisie is fel gehavend uit de strijd gekomen na het eerste deel van het Eindoffensief (28 september - 13 oktober 1918). Begin oktober gaat het regiment in rust nabij Izegem en wordt het in allerijl gereorganiseerd. Er blijven nog drie regimenten over: het RIR 238, RIR 239 en RIR 240. Zij worden samengebracht in twee strijdgroepen, die telkens twee bataljons tellen. Iedere groep beschikt nog slechts over 150 tot 250 Gewehre. Naast de infanterie beschikt de 52ste Reservedivisie nog over een beperkt aantal geniesoldaten en een batterij veldartillerie. Er zijn betere tijden geweest. Na de val van Roeselare op 14 oktober, nam de Reservedivisie nabij Kachtem de brug over het kanaal Roeselare-Leie. Daarna blies men de brug op en trok men vechtend verder noordoostwaarts.

De Fransen achtervolgen

In de vroege ochtend van 15 oktober kunnen de Fransen richting noord het kanaal overschrijden. Een paar uren later volgen de drie regimenten van de Belgische 6“' Infanteriedivisie. Zij trekken richting Meulebeke. De Duitsers bieden hardnekkig weerstand. De Belgen krijgen bevel, in defensieve stelling, zich enkele honderden meters westwaarts van de baan Ingelmunster-Brugge te plaatsen. De Duitsers krijgen hetzelfde bevel, maar dan aan de overzijde van de baan. In de avond van 15 oktober kreeg de Divisie het bevel zich te ver­ schansen achter de baan Ingelmunster-Brugge. De regimentsgeschiedenis geeft niet nauwkeurig de plaatsen aan, maar wij vermoeden dat dit zich tussen Ingelmunster centrum en het gehucht ’t Leestje situeert, ongeveer drie kilometer noord gelegen van de dorpskern.

43

G . V U Y LST E K E , o .c ., p. 234 (15-10-1918)

214


H e t w o r d t a v o n d te M e u le b e k e

Gustave Vuylsteke en gans Meulebeke slapen slecht. Geheel den nacht schieten en nu en dan een schot van een kanon die op den Kalberg44staat. Geheel den nacht was er veel passage van wagens, kanons en nog andere artillerie, alsook passeerden er auto’s van ’t Rood Kruis en andere.

Woensdag 16 oktober 1918 A l v e e l b e w e g in g in d e vro e g e o c h t e n d . M e u le b e k e w a c h t v o l s p a n n in g

’s Ochtends regent het fel. De Duitse artillerie blijft vanuit Meulebeke de geallieerde frontlijn bestoken. Het zijn al Belgen en Franschen die hier aan dit front zitten. De Duitsers in kwartier in Meulebeke maken in de vroege ochtend voort pak en zak klaar en vertrekken45, maar zij worden onmiddellijk afgelost. De geruchtenmolen onder de burgers blijft draaien. Ik hoorde zeggen dat de Belgen reeds juist over Ingelmunster waren en Oostende en Brugge was ook reeds ingenomen door de Belgen.46 Nog diezelfde morgen laten de Duitsers de spoorweg in Meulebekecentrum op verschillende plaatsen in de lucht vliegen. Hetzelfde gebeurt met de Brugse kalsijde, de strategische noord-zuid as die Kortrijk met Brugge verbindt. De ontploffing bij de dynamitering van de sporen is zo heftig dat stukken rails over 400 meter worden geslingerd tot op de Markt. Een vrouw, die in het deurgat van haar huis staat, wordt door een stuk ijzer getroffen en haar been was af.47 Gustave Vuylsteke noteert nog: Vandaag hoorde ik zeggen dat de Duitsche al dezen kant van de Brugsche kalsijde lagen, daar in ’t loof met loof boven hen. En de Belgen en Fransche waren over de kalsijde aan ’t hof van Sintobin Louis. Dus zitten geheel dicht. Ondertussen bereiden de Duitsers hun verdediging voor. Een Duitse officier eist de sleutels van de kerktoren van Marialoop op. Men zal er een geschutstelling in plaatsen.

44 45 46 47

Gelegen in Oostrozebeke. W ellicht het RIR 171. Dit laatste was voorbarig. Oostende werd op 17 oktober bevrijd, Brugge lag klaar om te worden ingenom en. Zie G . V U Y LST E K E , o .c ., p. 235 (16-10-1918). De vrouw is M arie M athilde Linclau, echtgenote van Jea n Vantieghem .

215


In Marialoop plaatsen de Duitsers twee kanonnen op de hoeve van C. Vanrenterghem. De kanonnen zijn gericht op Ingelmunster en beschieten het dorp en de omgeving ervan tot en met 18 oktober. Op de speelplaats van de St. Amandsschool staat een kanon en geheel den dag hebben zij ermede geschoten benevens nog een stuk o f 10 andere die hier ook dichten stonden op de boerenhoven onder de boomen, en gedurig was het schieten en schieten. De granaten kwamen allen al suizende en ronkende boven onze huizen. De kanons staan nu rechts, links, achter en voor ons, dus wij zitten hier ook reeds temidden in ’t front. De aanrukkende Franse en Belgische divisies zullen slag moeten leveren en antwoorden nu al. Dezen morgen vroeg was er trommelvuur van den anderen kant, de kant der Belgen, want het zijn al Belgen en Fransche soldaten die hier aan dit front zitten. De jonge Vuylsteke was zéér goed ingelicht. In Oostrozebeke wordt het munitiedepot nabij het station gebombardeerd door een 20-tal geallieerde vliegtuigen. Een 40-tal Duitsers worden gedood.48 Losse groepjes Duitse soldaten gaan baldadig te keer, plunderen en stelen.

H e t R I R 2 3 8 n e e m t ’s a v o n d s n ie u w e s t e llin g e n in r o n d M e u l e b e k e 49

Overdag behoudt de Duitse 52s,e Infanteriedivisie met het RIR 238 haar stelling langs de baan Kortrijk-Brugge. De Duitse kroniekschrijver noteert voor die dag één alinea. Op de avond van 16 oktober 1918 trokken wij ons verder terug naar de (verdedigings)lijn nabij de aftakking van de spoorweglijn, één kilometer ten zuiden van de lijn Tielt-Paanders (6 kilometer ten zuiden van Tielt). Wij weten nu ook duidelijk wie er in de buurt van Meulebeke is. Luitenant Ernst Potthoff, unterkompagnieführer I/RIR 238, is hen vooraf­ gegaan, doch rust al enkele weken in Meulebeekse aarde ...

48 45

F. D AS e .a ., o .c., p. 52: Oostrozebeke - parochie Sint Am andus Kol. Weemaes plaatst op een overzichtskaartje (croquis n ° 30), gevoegd in zijn stan­ daardwerk over het eindoffensief, de 36” Duitse Infanteriedivisie net voor M eulebeke. De 52” Infanteriedivisie (met het RIR 238) plaatst hij tussen Ingelmunster en Ooigem . Het lijkt w aarschijnlijk dat de 36ste Dl werd afgelost door de 52” D l op 16 oktober. De plaats tussen Ingelmunster en Ooigem voor de 52"' Infanteriedivisie lijkt ons in elk geval niet juist. De plaats wordt nooit aangeduid in de regim entsgeschiedenis van het R1R 238.

216


Donderdag 17 oktober 1918: de bevrijding van Meulebeke-centrum D e g e a llie e r d e lijn s c h u ift v e r d e r o o s tw a a r ts : h e t T ie lts e in d e v u u r lijn

17 oktober betekent het begin van de bevrijding voor het Tieltse.50 Pas twee dagen later, in de ochtend van 19 oktober, zullen de meeste Duitse regimenten hun laatste verdedigingslijn, de Leie, oversteken. De streek staat die dag onder zwaar geschut. Om vijf uur in de ochtend al hebben de Duitsers de toren van de St. Amanduskerk in Wingene laten ontploffen, om zes uur is het de beurt aan de toren van de St. Germanuskerk in Egem. De eerste granaten vallen op Ruiselede. De geallieerden, Fransen en Belgen, houden front en stoten door. Bijna achtenveertig uren zal de bevrijding van Meulebeke duren, waarbij de burgers zich twee volle nachten schuil moeten houden. Meulebeke zal in deze periodel9 burgerslachtoffers tellen. De stad Tielt deelt ook in de klappen. Tijdens de beschietingen zullen daar 30 doden vallen. Zowel Zwevezele als Wingene worden ook fel gehavend. In het centrum van Wingene verliezen 24 burgers het leven tijdens de bevrijdingsdagen.51 Pittem had al vanaf 11 oktober zijn deel gehad, waarbij ook meerdere burgers werden gedood.52 Aan de grenzen van Oostrozebeke verschijnen pas in de ochtend van 18 oktober de eerste geallieerde soldaten. Het zijn Belgen.53 In de nacht van vrijdag 18 op zaterdag 19 oktober nemen de Duitsers Oostrozebeke zwaar onder vuur

50

Voor Zw evezele, W ingene en Tielt kw am de bevrijding respectievelijk op donderdag 17, vrijdag 18 en zaterdag 19 oktober, en dit door de Fransen. A . V A N D EW IELE , De

familie Algoet, de buurtspoorwegen en de bevrijding van 1918 in Zwevezele, Wingene en Tielt. Ons W ingene, Jaarboek 8, 2005, pp. 114-125. Egem zag op 17 oktober om 7 uur ’s morgens de eerste Franse soldaten, Oostrozebeke op 18 oktober om 9 uur ’s morgens Belgische soldaten. Zie DE ROEDE VAN TIELT, Een streek in oorlog, o .c., pp. 51 “ 53

378 & 380 A . V A N D EW IELE , o.c., p. 122 V. A R IC K X , Geschiedenis van Pittem, Gem eentebestuur Pittem , Pittem , (2e uitgave), 1981, p. 212 Het 6l1c linieregim ent trekt de westgrens van Oostrozebeke over en kan de helft van het dorp bevrijden. D uitse troepen verdedigen echter verbeten de buurt van het station (gelegen ten zuiden van de dorpskom ). Het zijn w ellicht soldaten van het 5' en 15' linieregim ent (behorend tot dezelfde divisie als het 6de linieregiment) die pastoor Roelens in zijn oorlogsverslag (1919) citeert. Op Donderdag, 18 oktober, om

9 uren ’s morgens verschenen de Belgen aan de oostgrenzen van Oostroosebeke, moesten daar het donkere afwachten, om zonder veel verlies vooruit te komen, wat geschiede rond 6 ure. Zie F. D AS e .a ., o.c., p. 52. Pastoor Roelens heeft het verkeer­ delijk over oostgrenzen, zijn tijdsaanduiding geeft ook aanleiding tot verwarring.

217


met brand- en gasbommen. De gevechten daar zullen duren tot dinsdag 23 oktober, tot de vijand achter de Leie wordt verdreven. In dit slotoffensief komen 10 Oostrozebeekse burgers om het leven.54 Er is géén dorp of stad die gespaard wordt van leed en ellende. Mannen, vrouwen en kinderen sterven. Vandaag is het verworden tot een kleine voetnoot in een dramatisch verhaal. De West-Vlaamse Scheldestreek en in het bijzonder Avelgem zullen zeer hard worden getroffen. Meer dan 300 burgers laten daar het leven! Buiten de dorpskommen woeden ondertussen echte veldslagen waarbij ook tientallen, zoniet een paar honderd soldaten het leven laten.55

D e och ten d va n

17 o k to b e r 1918: d e e e rste F r a n s e s o ld a te n in d e

M e u le b e e k s e K a s t e e ld r e e f 56

Samen met de Meulebekenaren jubelt Gustave Vuylsteke die dag. Ten 7 ure hoorde ik zeggen dat er eene patrouille Fransche soldaten van 50 man in de Kasteeldreef waren. 5 minuten later stonden ze op de Goethalsplaats. De gemeente Meulebeke was gelijk in den hemel. De burgers staken hun Belgische driekleur uit. De Franse patrouilles verspreiden zich door de gemeente.

54 55

56

F. DAS e .a ., o .c., p. 52: Oostrozebeke - parochie: Sint Am andus Een volledige reconstructie van het aantal militaire slachtoffers zal een hachelijke zaak blijven. Uit het relaas van Léopold Foulon weten wij dat 45 Franse soldaten op zijn parochie en een deel van hen in M eulebeke stierven. De lijsten Franse militairen begraven in 1918 op het stedelijk kerkhof in Tielt bevatten 92 nam en. Een groot deel onder hen bezw eek aan de verw ondingen opgelopen na de bevrijding van de stad, w ellicht een deel als gevolg van de bitsige slag aan de Leie. Een deellijst (S .A .T ., 3390, Franse en Duitse graven, 1929-1933) bevat 44 nam en van Franse soldaten inhumés au champ de Bataille de la Ville, gesneuveld voor en na de innam e van de stad op 19 oktober. Bij nazicht blijken de meesten van hen inderdaad gesneuveld in en nabij Tielt. Het is m ogelijk dat deze lijst een deel van de soldaten om vat die sneu­ velden nabij de brouwerij Dinnew eth (nu Latexco) en van w ie pastoor Foulon gew ag m aakt in zijn oorlogsverslag. Pastoor Roelens uit Oostrozebeke vermeldt dat in Oostrozebeke 28 Belgische en 13 Franse soldaten sneuvelden en op een aparte plaats begraven werden op het gem eentelijk kerkhof. Alleen G . Vuylsteke vermeldt uit­ drukkelijk de plaats waar negen Duitsers na de gevechten, en w ellicht nabij de plaats waar zij sneuvelden, werden begraven. W ingene, M eulebeke en Tielt hadden op hun gem eentelijke kerkhoven plaatsen waar talrijke Duitsers begraven werden. Kasteeldreef, vandaag Baronielaan, gelegen aan de westkant van de gem eente nabij het kasteel Ter Borcht en de baan Ingelm unster-M eulebeke.

218


D e D u it s e r s o r g a n is e re n z ic h ro n d M e u le b e k e

De Duitse 52s,e Divisie had zich de avond voordien teruggetrokken om haar verdedigingslijnen rond Meulebeke te bezetten. Het RIR 238 gaat richting noordoost en plaatst zich tussen de dorpskern en Marialoop. Het RIR 239 gaat richting zuidoost en plaatst zich op de strategisch belangrijke heuvelrug waarop het gehucht De Paanders ligt. De heuvelrug ligt ongeveer vijftien meter hoger dan het centrum en biedt een breed uitzicht op de Mandei- en Leievallei, op de dorpen Oostrozebeke en Ingelmunster. De molen Braet bovenop de heuvelrug is een uitstekende observatiepost. Op en rond de Paanders en de achter­ liggende heuvel, de Ketelberg, zijn verschillende mitrailleursnesten geïnstalleerd. Hulsvelde en de wijk Koornzak, gelegen tussen het centrum en de Paanders, zijn ook in het verhaal opgenomen. De Duitsers weten dat de geallieerde troepen straks het dorp zullen binnentrekken. De Duitse artillerie wordt gericht op de strategische doel­ witten in het dorp.

D e B e lg e n k o m e n in b e w e g in g r ic h t in g d o r p s k e r n

De drie Belgische karabiniersregimenten overschrijden de baan Ingelmunster-Brugge en bereiken zonder veel moeilijkheden om 8 u 20 de brede Deevebeek. Meulebeke ligt voor. Om 9 u 30 overschrijden ze de weg Meulebeke-Oostrozebeke. Het regi­ ment van de I e karabiniers is nabij Hulsvelde op ernstige weerstand gebotst, maar kan die breken. De Mandelbruggen, die ten zuiden van Meulebeke liggen, zijn hersteld, waardoor de artillerie van de Belgen gemakkelijker naar de nieuwe frontlijn kan oprukken. Om 9 u 45 patrouilleren delen van het 2de karabiniersregiment broederlijk samen met de Fransen van de 415,e Infanteriedivisie.

W ie w a s h e t e e rst? B e lg e n o f F r a n s e n ? ‘A

U

h e u r e s , o n s ig n a le q u e

M e u le b e k e e s t à n o u s .’ 57

Het Franse legerbulletin van het VIIe Legerkorps meldt, net als het bulle­ tin van de 6e Belgische Infanteriedivisie, ongeveer hetzelfde nieuws op hetzelfde uur: om 11 uur zijn Menlebeke en Pittem overrompeld door Franse troepen. 57

M en meldt ons om 11 uur dat M eulebeke aan ons is. Zie W E E M A E S, o .c., p. 256

219


De eerste geallieerde soldaten die Meulebeke na vier jaar zag, waren Fransen. Officieel neemt de 6' Belgische Infanteriedivisie, met drie karabiniersregimenten, Meulebeke-centrum in. De Fransen van de 41s,e Division d’infanterie58, mogen wellicht ook de bevrijding van het dorp op hun palmarès schrijven. Dat dit ten koste gaat van veel mensenlevens is een ‘detail’ waarvoor de kroniekschrijvers meestal minder oog hebben. De gesneuvelde Fransen die wij vandaag een gezicht kunnen geven, kwamen echter allen om het leven in Meulebeke of Marialoop op 18 oktober, de dag volgend op de bevrijding.

D e b e s c h ie tin g v a n d e d o r p s k o m b e g in t

Gustave Vuylsteke noteert: De Duitsche schoten ook geweldig met de kanons op Meulebeke. Gedurig rukten de Fransche en Belgen toe en liepen toch nog vooruit. Deze soldaten zegden dat zij vandaag nog 4 uren moesten vooruit komen. In dit geval de Leie dus. Meulebeke wordt gemengd terrein, waar zowel Belgen als Fransen strijd leveren. Onder de Fransen bevinden zich ook tal van Senegalezen, onder­ gebracht in het 43' en 75' BTS (Bataillon des Tirailleurs Sénégalais). Ook onder hen zullen er sneuvelen.

D e d a g vordert ...

Vele granaten zijn nu gevallen op de huizen te plaats, want de Belgische soldaten zegden dat de Duitsche voorzekers vandaag zullen Meulebeke beginnen beschieten en dat wij dan moeten in de kelders blijven. Eerst schoten de Duitschen, dan weder de Fransche en de Duitsche schoten een geheel einde lang. Gedurig kwamen er nog veel Fransche en Belgische soldaten toe, mitrailleurs bijzonderlijk, en kropen voorzichtig een voor een al de kapel van Lourdes, al lonkende als er Duitsche te zien waren. Er hangt wel duidelijk iets in de lucht. Ondertussen melden Belgische vliegtuigen dat talrijke konvooien oost­ waarts trekken langs de wegen van Meulebeke, Dentergem-Tielt, DeinzeGent. Tielt is nog niet gevallen.59 58

41 D l = 23 RI, 42 RI, 128 RI. W elk regiment precies M eulebeke bevrijdde, is niet bekend.

59

L’aviation belge signale de nombreux convois refluant vers l ’Est sur les routes de Meulebeke, Denterghem-Thielt, Deynze-Deynze, Gand. Thielt n ’est pas tombé. W EEM A E S, o .c., p. 257

220


De geschiedschrijver van het RIR 238 geeft voor deze dag zuinig zijn commentaar: Tijdens de achterhoedegevechten op 16 en 17 oktober had de vijand opnieuw zichtbare grote verliezen, ook bij ons noteerden wij pijn­ lijke verliezen. Er vallen in de loop van de dag verschillende granaten op Meulebeke. Het centrum - en de kerktoren - zijn het mikpunt en worden getroffen. De Markt krijgt het duchtig te verduren. Verschillende burgers verliezen het leven.60 Het zijn niet de eerste of laatste burgers van Meulebeke die omkomen door het oorlogsgeweld. Uiteindelijk zullen 19 mannen, vrouwen en kinderen tijdens deze bevrijding sterven.

H e t b e g in t te n ijp e n o m e n r o n d h e t d o rp . M e u le b e k e fr o n t lijn v o o r é é n dag

Omstreeks 15 uur worden de drie Belgische karabiniersregimenten die tegen Meulebeke aanlopen, tegengehouden door oordeelkundig geplaatste mitrailleursnesten in de omgeving van De Paanders en door artillerievuur nabij de Ketelberg, de oostelijke uitloper van de heuvelrug. Ondanks de herhaalde pogingen en het geschut van de Belgen kan men de weerstand niet breken. De Belgische 6' Infanteriedivisie trekt zich nood­ gedwongen terug op een lijn Meulebeke, Koornzak, Turkeyen.61

D e a v o n d v a lt

Dezen avond ook legden wij ons te weeg ter rust in eene voorkamer. Als wij al met eens hoorden zeggen dat de Fransche en Belgische artillerie deze avond trommelvuur ging maken en de gebuurs liepen bijna allen weg naar de kelders der mouterij Vondel. De familie Vuylsteke wacht zoals gans Meulebeke met spanning de volgende nacht af.

D e n a c h t v a n 17 o p 18 o k to b e r 1918

Meulebeke wordt voort beschoten. Het dorp brandt op verschillende plaatsen. Het verzet vanwege de Duitsers is taaier dan de voorgaande dagen. Hoewel het duidelijk is dat de Leie de enige plaats is waar zij hun

60

61

Dronghe Jean, 59 jaar, w agenm aker en ongehuw d, overleed om 17u30 en Henri Depraetere, 41 jaar, schilder, gehuw d met Irma-Justina Vandesande, overleed om 18 u 30. Turkeyen, w ijk gelegen in M eulebeke, tegen de M andei en ten zuiden de dorpskern en Hulsvelde.

221


verdediging willen reorganiseren, probeert de centrale legerleiding de terugtocht van de verschillende regimenten zoveel als mogelijk synchroon te laten verlopen. Er mogen géén bressen vallen. De Duitse artillerie probeert voort zoveel mogelijk strategische plaatsen te neutraliseren. De imposante mouttoren van de brouwerij Vondel, die vandaag nog altijd de skyline van het dorp beheerst, is een mikpunt. Er worden gasbommen gedropt. De burgers die zich in de kelders schuilhouden, moeten noodgedwongen hun schuilplaats verlaten. Gustave Vuylsteke beschrijft haarfijn in zijn dagboek de hartverscheurende emoties, doch blijft voor het overige altijd verbazend zakelijk in zijn relaas. Dezen nacht zijn de Belgische soldaten die hier in Meulebeke binnengekomen zijn, mogen voortgaan naar Roeselare in rust, want zij hadden gezegd dat zij in 4 nachten niet meer geslapen hadden nu in het vooruitkomen en er gingen nu zwarte soldaten komen, Araben, ook goede soldaten. En hij eindigt de bewogen dag in zijn dagboek bondig met: Hier en daar lag er ook nog eenen Duitschen, Belgischen en Franschen soldaat dood. Het bericht van de aflossing, dat Vuylsteke in de kelders van de brouwerij opvangt, klopt nagenoeg foutloos met de officiële militaire bulletins. In de nacht van 17 op 18 oktober worden de Belgen door de 164s,e Franse Infanteredivisie a f g e l o s t D e Belgen zullen nabij Oekene bivakkeren en - maar dat weten de soldaten nog niet - niet meer terug de strijd in moeten. Les Carabiniers de la 6 DI ont fourni un dernier et brillant effort; ils ne reparaîtront plus au front: la guerre pour eux, est terminée. Tussen 14 oktober en hun vertrek van het front verloor deze divisie 1.051 sol­ daten, gedood, gewond of vermist, onder wie 12 gesneuvelde officieren, onder meer kolonel Bremer, bevelhebber van het I e regiment karabiniers. Aan de kant van de Fransen gebeurde tijdens de dag ook een wissel, waarbij de 41e Infanteriedivisie door de 132' Infanteriedivisie werd afgelost.*63 De Belgen van het 1', 2' en 3' karabiniersregiment hebben, samen met de Fransen van de 41ste Infanteriedivisie op 17 oktober voor Meulebeke geschiedenis geschreven. Samen hebben zij het centrum van de gemeente ontzet. Maar de klus was nog niet helemaal geklaard.

“ 53

164 Dl = 13‘" G R Chasseurs (41“ , 4 3 * , 59“ B C P ), 133 RI, 152 RI. 132 Dl = 166 RI, 298 RI, 366 RI.

222


Ook het bericht dat Araben aangekomen zijn, klopt. Een aantal bataljons behorend tot de Senegalese Infanterie zullen in de strijd worden gegooid.

18 oktober 1918: la bataille de Meulebeke64 52 " d iv is ie ‘in r u h e u n d o r d n u n g n a c h d ie

De

L y s s t e ll u n g ’? M a r ia lo o p

m a a k t z ic h k la a r v o o r h e t o o r lo g s g e w e ld

Het blijft afwachten wat de Duitsers die dag in hun schild voeren en wat het antwoord van de Fransen zal zijn. Uit het verdere verhaal blijkt dat er die dag ook nog Belgen in Meulebeke zullen opereren, hoewel de karabiniersregimenten officieel vertrokken zijn. Misschien bleven nog een aantal eenheden op post ? De Duitsers hebben hun mitrailleursnesten klaar en op de kerktoren van Marialoop staat afweergeschut. Pastoor Foulon had nochtans enkele dagen geleden een Duitse officier gesmeekt dat niet te doen. Hij wist maar al te goed dat dit het einde van de toren en de kerk kon betekenen. De officier beloofde, maar brak zijn woord. De 52e Duitse Reservedivisie heeft zich gesplitst en zich oostwaarts rond Meulebeke teruggetrokken. De Duitsers willen tijd winnen en in ruhe und ordnung die Lysstellung bereiken, doch hebben in de relatief vlakke beekvalleien weinig houvast. De lastige punten uitschakelen en met alle actie­ ve regimenten liefst gelijktijdig aankomen: dat is de strategie. Die Lysstellung sollte keine Nachhuttstellung sein, sondern als Dauerstellung gehalten werden. Of vrij vertaald: de Leie is geen achterhoedelijn, maar zal als duurzame frontlijn dienst doen. De Leie en niets dan de Leie, maar eerst een ordentelijke aftocht. Ondertussen weten wij dat in de dagen voorafgaand aan deze plaatselijke veldslagen de Duitsers de laatste voorraden wegvoeren en het vee op­ eisen, dat er ongeregelde eenheden zijn en dat losse groepen soldaten terreur en paniek zaaien. De gevechten zullen in barslecht weer gebeuren. Veel belangrijke wegen en kruispunten waren kapot geschoten of door de Duitsers ondermijnd, om die na hun terugtocht te laten ontploffen. Het zijn vaststellingen die in alle kronieken van die dagen opduiken.

64

La bataille de Meulebeke wordt teruggevonden op drie fiches van gesneuvelde Franse soldaten, om de plaats en de om standigheden van hun overlijden aan te duiden.

223


D e o c h t e n d v a n v r ijd a g 18 o k t o b e r 1918

Stipt en chronologisch start Gustave Vuylsteke weer zijn dagboek. Hij is erop getraind sedert de augustusdagen van 1914. Ook al woedt het oorlogs­ vuur nu voor het eerst echt en zonder genade om en rond het dorp. Zijn relaas van 18 oktober is wellicht daardoor maar een deel van zijn notities van de dag daarvoor. Het mag absoluut niet worden geïnterpreteerd dat de wereld te Meulebeke stilstond, integendeel. Zoals de meeste Meulebekenaren houdt hij zich de ganse dag en de daar­ opvolgende nacht nog schuil in kelders. Nog geheel den nacht schieten. . . . I k hoorde nu zeggen dat de Duitsche stonden aan den Ketelberg, Paanders en nog andere punten dicht. En verder: weder geheel den dag Meulebeke beschieten. Het gerommel en geschut zullen nog duren tot over middernacht. Toch weet hij in de loop van de dag het bericht op te vangen van inwoners van het gehucht ‘t Peerdeken6 656 4 7dat ... de Duitsche en de Belgen daar ver­ woed vochten en dat zij hebben moeten weglopen. Zij zaten maar 100 m van elkander om te schieten met machinegeweren. Deze kleine zin wordt bevestigd door de Duitse regimentsgeschiedenis en het relaas van pastoor Foulon uit 1919. De Fransen zullen die dag ook blijven haperen rond de hoogten die west en zuid rond de stad Tielt liggen.

D e eerste veld sla g om streeks 10 uur, w ellich t n a b ij ’t P eerdeken te M e u le b e k e

Wij laten de Duitse verslaggever aan het woord. 18 oktober was ook voor het bataljon Kuhnke en Cramolini6667 een succes-

64

66

67

Herberg gelegen aan de Tieltstraat, tussen het centrum en herberg De M eiboom (nu nabij Dubaere) verderop gelegen langs de Tieltstraat. Vandaar vertrekt vanuit M eulebeke de steenweg naar M arialoop. De bataljons Kuhnke en Cram olini werden gevorm d na de eerste periode van het bevrijdingsoffensief, toen de 52' reservedivisie tussen 6 en 13 oktober rust zocht in de om geving van Izegem . D eze herinrichting was noodzakelijk om w ille van aan­ zienlijke verliezen. Drie regim enten van de divisie RIR 238, 239 en 240 werden sam engebracht. Er werden twee groepen met telkens twee bataljons gevorm d, een halve com pagnie genie en een batterij veldartillerie. Twee bataljons werden gevorm d door het RIR 239, één door het RIR 238 (onder bevel van Oberleutnant Kuhnke) en één onder bevel van Rittmeister Cram olini. Elk bataljon telde 150 à 250 geweren of bew apende soldaten. Oberleutnant Georg Kuhnke zal in M achelen-aan-de-Leie sneuvelen op 24 oktober 1918 en ligt vandaag begraven op het Duits militair kerkhof in Vladlso. G. VU YL­ STEKE schrijft op 23 oktober 1918: een klein dorpje M achelen hoorde ik zeggen dat het bijna geheel platgeschoten w as en bijna al de burgers dood waren.

224


Hoeve Pieters, M arialoopsteenw eg, M eulebeke (2006).Volgens pastoor Foulon sneuvelden nabij deze hoeve op 18 oktober 1918 negen Fransen. De regim entsgeschiedenis van het RIR 238 en het dagboek van Gustave Vuylsteke maken ook melding van hevige gevechten in deze om geving. Vandaag herinnert hier niets meer aan deze oorlogsgruwelen.

volle dag. Deze gevechtseenheden hadden aanvankelijk ten zuiden van Tielt, tussen Marialoop en Meulebeke slechts enkele cavaleriepatrouilles gemeld, die de infanterie slechts aarzelend volgde. Echter tegen 11 uurm in de voormiddag vielen Fransen, blanken en kleurlingen met volle geweld aan. In het zicht van beide bataljons, bracht het goed gerichte artillerievuur zware verliezen aan de tegenstander. Het voorliggend terrein was bedekt door gesneuvelde Fransen, wij namen 15 gevangenen van de 132s,e Franse divisie,m Vierhonderd meter voor onze frontpositie groeven de Fransen zich in en herhaalden in de namiddag hun aanvallen tegen het bataljon Kuhnke. Opnieuw hield het front van het 238s,e stand, en opnieuw werden de Fransen met aanzienlijke verliezen terugge­ slagen.6 9 8

68

69

Wij veronderstellen dat de Duitse kroniekschrijver het Duits uur vermeldt, dat echter ĂŠĂŠn uur vroeger lag dan het Belgisch uur, dat de overige kroniekschrijvers (vermoedelijk) hanteren. 132 Dl = 166 RI, 298 RI, 366 RI.

225


Dit relaas spreekt de bevindingen van pastoor Foulon niet echt tegen, doch de werkelijkheid zal wellicht een stuk anders zijn geweest. Wij mogen vermoeden dat een deel van de 132ste Divisie, met name het 298s,e Régiment d ’infanterie en het 75s,e Bataillon des Tirailleurs Sénégalais, vanuit het westen, noord van de dorpskom van Meulebeke, wou doordringen naar de zuidkant van Tielt. De ochtendschermutseling heeft wellicht plaatsgevonden nabij de hoeve van de weduwe Pieters, 600 meter gelegen van de herberg ’t Peerdeken op de weg naar Marialoop. Aldaar wierden er 13 franschmans gesneuveld en liggen aldaar begraven.

N o g e r n s tig e s c h e r m u ts e lin g e n n a b ij M a r ia lo o p

In de namiddag rond 3 uur begon het kleine kanon te schieten vanuit de toren van de kerk in Marialoop. Wellicht kwamen de oprukkende Franse troepen pas toen in het vizier. Het antwoord liet niet lang op zich wachten, nadat eerst klein geschut gepoogd had dit mitrailleursnest te neutraliseren, werd groot geschut met meer succes bovengehaald. En van den eerste slag doorschoten zij de torenmuur van vier bricken en half. De obus ontplofte in de toren en zuiverde dezen van de duitschmans. Doch de franschmans schoten nog met brandbommen en het huis staande voor de kerkdeur (de groote kerk) wierd getroffen en brandde af. Daarmee eindigde het beschieten van kerk en dorpsplaats. Alles had nauwelijks van 30 tot 40 minuten geduurd. Foulon meldt voorts dat, naast de hoeve van de weduwe Pieters, ook de hoeve Dubron (Vijfstraat) en de hoeve Dedeygere (Drongensveldweg) plaatsen zijn waar respectievelijk negen Fransen en één moor sneuvelen en begraven worden. De Fransen zijn echter doorgestoten richting Tielt en hebben van hieruit een prachtig uitzicht op de stad en bevinden zich op een strategisch belangrijke plaats. Een tiental meter dieper in het landschap ligt de brou­ werij Dinneweth.70 Later tegen de avond wierd er wreed gevochten bij de brouwerie van Dinneweth, alwaar er 22 franschmans gesneuveld wierden. Dit geschiedde den vrijdag namiddag en alleenlijk ’s zondags wierden zij weggevoerd naar Thielt om aldaar begraven te worden. De hoeven Pieters, Dubron, Dedeygere en de brouwerij Dinneweth liggen ongeveer op één rechte lijn die zuidoost loopt richting Tielt. Een andere 70

M om enteel de firma Latexco.

226


bron vermeldt dat er langs de Drongensveldweg fel werd gevochten en dat veel Fransen er sneuvelden.71Deze landelijke weg ligt tussen de hoeve Dedeygere en Marialoopplaats. In de namiddag van 18 oktober waagt de Tieltse geneesheer Octaaf De Zatter zich, samen met zijn zoon Hubert, naar de Poelberg, de strategische heuvel die ten zuiden Tielt ligt. Hij getuigt van de plunderingen, de oorlogsvliegtuigen, het geschut in werking ... Van ’t Kelderke, een herberg langs de oostzijde van de stad, tot aan de Poelberg staan op alle hoeven (Duitse) batteljons, die voortdurend schieten. De Fransen hebben Tielt nog niet bevrijd. Elk blijft in zijne hebben of in het gebuurte.727 3

D e n a c h t v a n 18 o p 19 o k to b e r 1918: h e t re la a s v a n S i f V a n k e ir s b ilc k . G é é n zorgen op D e P a a nd ers?

Ondanks de vorderingen van de Fransen vanuit Meulebeke richting Tielt blijven de heuvelflanken van De Paanders en de Ketelberg lastige hinder­ nissen voor de militaire operatie. Joseph Vankeirsbilck verschuilt zich nabij zijn ouderlijke thuis, de heuvel­ rug van De Paanders en de Ketelberg.® Hij is bevriend met Achiel Braet, eigenaar van de molen die zich op het gehucht De Paanders bevindt. Een strategisch doelwit. Op de Ketelberg lijken de zorgen voor Joseph Vankeirsbilck ver weg. Voor wie in de Duitse werkkampen nabij het Franse front gezeten heeft, er ver­ schillende kameraden heeft zien sterven, amper 20 jaar oud is en boven­ dien onvervaard is in doen en denken, zijn het zelfs mooie tijden. Dankzij wat vernuft en durf weet hij in de avond van 18 oktober een tonnetje Duitse schnaps te verschalken! Zijn ouders waren bij familie ingetrokken. Ze waren bang dat er op de Ketelberg heftig zou gevochten worden. De Ketelberg lag hoog en Braets molen fungeerde als Duitse uitkijkpost.

71 ” 73

R . G E R M O N P R E Z e .a ., Het boek van M eulebeke, Sportverbond M eu lebeke, M eulebeke, 1982, p. 238 DE ROEDE VAN TIELT, Een streek in oorlog, o .c ., p. 379 De zuidelijke uitloper van de heuvelrug waarop het gehucht de Paanders zich uit­ strekt, met breed uitzicht op de vallei van de benedenloop van de M andei en de Leievallei.

227


Hoewel het verhaal van Joseph Vankeirshilck sporadisch de juiste datum van de gebeurtenissen vermeldt, speelt het volgende zich af in de latere namiddag van 18 oktober. Het verhaal is authentiek, doch een aantal feiten moeten met de nodige omzichtigheid worden gelezen. In hun eerste vorm zijn ze wellicht jaren na de gebeurtenissen neergeschreven en daar­ na nog herschreven in een uiterst boeiend, maar geromanceerd verhaal. De Duitsers plooiden terug. Langs alle kanten kon je ze zien, sjokkend en meesjouwend wat enigszins draagbaar was. Zo te zien dachten ze hele­ maal niet aan vechten of schieten, maar ergens in het achterland bulderden de kanonnen en werden granaten op het dorp afgevuurd. Wij op de Ketelberg raakten precies geprangd tussen twee vuren, maar de granaten die wij incasseerden werden door de Verbondenen afgevuurd. Kort daarna ziet hij Duitse soldaten langs twee kanten tegelijk de Ketelberg afstormen, richting Oostrozebeke. De kostbare kruik schnaps bewaren en soldaat maken, is echter zijn hoofddoel. En tijdens deze beslissende militaire momenten, zelfs meer dan dat: het wegjatten van een prachtige fiets Frans model van een Duitse estafette op de vlucht staat zelfs nog op zijn agenda! Trouwens het is de fiets van de laatste Duitser die hij die oorlog zou zien. Gelukkig kon zijn vader het hem uit het hoofd praten ... Onze Meulebeekse Tijl Uylenspiegel getuigt. Tegen de avond hoorden wij het kanongebulder nog dichterbij komen terwijl de granaten verder van ons weg explodeerden. ... Alle twijfels waren nu voorgoed van de baan. De frontlinie naderde. De bevrijders waren in aantocht en we zouden eindelijk die vermaledijde Duitsers kwijt zijn. Het zou straks voor Sif Vankeirsbilck en zijn vriend Achiel Braet nog een bijzondere nacht worden.

De slag om de Paanders en de Ketelberg De slag om De Paanders en de Ketelberg, maar ook de gevechten op de Haantjeshoek74 waren taai. De legerbulletins zijn karig met commentaar. Wij weten dat er hard werd gevochten en dat de geallieerden niet voor­ uit kwamen.

74

H aantjeshoek, gehucht gelegen nabij het kruispunt van de wegen M eulebekeDentergem en Tielt-M arialoop-Oostrozebeke.

228


G. Vuylsteke weet hierover meer te vertellen en neemt één dag later, na de ontzetting van De Paanders, op 20 oktober een kijkje in het geteisterde gebied. Het huis van Aloïs Demeulemeester was volledig vernield. De jonge Meulebekenaar beschrijft de dag na de gevechten hartverscheurend het tafereel van drie lijken uit hetzelfde gezin, die er naast elkaar liggen. Een zoon, een jongen van 17 jaar, de vrouw van Aloïs Demeulemeester met daar tussenin hun 14 maanden oude peuter. Hij bespaart ons niet de akelige details. De moeder haar linkerarm was afgeslagen, haar hoofd was haar a f en losgerukt en het was terzelvertijde vol bloed, wonden en steengruis. Het kindje was zijn achterste van zijn hoofd a f en den jongen had een stuk ijzer op zijn schouder en een op zijn voorhoofd gehad en was ook vol stof. Ook Adolf Strobbe, de man in wiens kelder de familie Demeulemeester schuilde, was dood en verminkt ... zijn rechterbeen was a f en zijne handen gesmeierd nog veel wonden en scheuren en daarbij gansch onkennelijk. De granaat sloeg in rond half drie ’s middags. En Vuylsteke geeft ons nog meer details. Het schoolgebouw is vernield, het gehucht ligt overal bezaaid met granaattrechters en geweldig veel huizen zijn kapot. De molen van Achiel Braet staat nog overeind, doch gansch in stukken en eene zeil afgeschoten. Hij vermeldt ook dat de her­ berg Het Roosje, gelegen aan de Steenovenstraat75, totaal vernield is.

E e n p i jn li jk m is v e r s ta n d tu s s e n F r a n s e e n B e lg is c h e tro e p e n o p d e Paanders

En hij weet zelfs merkwaardige zaken te vertellen over het verloop van de gevechten. De bewoners van de Paanders en de Ketelberg wisten dat er slag zou worden geleverd. Velen hadden in de vroege ochtend en in de loop van de voormiddag van 18 oktober veiliger oorden opgezocht. De geallieerden hadden hen gewaarschuwd dat de strijd wellicht nog één of twee dagen kon duren. Wellicht geloofde niet iedereen de waarschuwing, tot het echt menens werd. Velen liepen binst het geschut weg en lieten hen vallen te midden de stukken land en de Duitsche zaten met hunne mitrailleuzen in den windmolen van Achiel Braet en de Belgen en de Franschen langs deze zijde ook met hunnen kanons en mitrailleuzen. De Belgen schoten rond de molen en ook erop en al met eens schoten zij eene zeil af. De molen kwam in ’t bereik der Belgen en Franschen liepen vooruit tot over den molen en 75

Straat van M arialoop naar Oostrozebeke, die over de H aantjeshoek loopt.

229


deze waren reeds verder vooruit geloopen of dat zij bevel gekregen hadden en de Belgische kanons schoten zonder het te weten in de Fransche soldaten en de vliegmachienen der Franschen dat ziende, deden teeken naar de Belgische kanonniers en deze hadden niets gezien en schoten nog eenigen tijd voort. Dus vele Fransche soldaten vielen dood door het geschut der Belgen, want het was de schuld der Franschen zelf, omdat zij ver vooruit­ drongen. De officiële bulletins zullen dit verhaal wellicht nimmer bevestigen. Er werden dus ook fouten gemaakt, die nutteloos mensenlevens kostten. Anderzijds maakt de Belgische kolonel Weemaes in zijn kroniek over het eindoffensief géén melding van Belgische troepen op dat ogenblik rond de Paanders, het zijn de Fransen volgens hem die er opereren: la 164e D(ivision) I(nfanterie) F(rançaise), est toujours bloquée par les résistances de Paanders et du Ketelberg qui prennent de flanc. De gevechten blijven duren, ook wanneer de zon is ondergegaan en het donker is geworden.

H e t o n w a a r s c h ijn lijk e v e r h a a l v a n S i f V a n k e ir s b ilc k

Sif en zijn vriend Achiel Braet zijn samen in het molenaarshuis. Terwijl er buiten hevig wordt gevochten, slaan beide kameraden het tonnetje Duitse schnaps en zetten wellustig de glazen aan de lippen. Het wordt nacht. Hoewel slaperig, willen zij niet slapen. Dicht en ver horen zij het ratelen van machinegeweren, het roepen van soldaten. Wij laten voor een goede chronologie nog eens de ernstiger Vuylsteke aan het woord. De Duitsche waren maar uit den molen gegaan ten 12 ure ’s nachts ... Om 2 uur worden nog Duitsers gesignaleerd. Dit moet ongeveer het tijdstip zijn van het vervolg van het verhaal van Sif Vankeirsbilck. Het was al dicht bij het morgenkrieken toen het opeens ongewoon langdurig stil bleef... Die nieuwe stilte maakte ons eerder wantrouwig. Voetstappen! De kruik wordt verstopt, men hoort stemmen: ‘Il y a certainement quel­ qu’un ici. De loin j ’ai vu de la lumière, mais maintenant, il n ’y en a plu s!’ Er is verwarring en ook voor beide jongemannen een groot geluk. De oorlogsstress van de Fransen, waarbij een officier bij de ontmoeting voortdurend de revolver op hen richt, had hen het leven kunnen kosten. De officier is niet alleen. Nog twee soldaten met donkere huid, grote witte ogen en dikke lippen, bleven bij hem, het geweer in de aanslag. Het 43e Bataillon des Tirailleurs Sénégalais bezet de heuvelrug van De Paanders.

230


Doch wat ons ónmogelijk en ondenkbaar schijnt: onze onverschrokken jonge ex-weggevoerde weet een handeltje op te zetten! Er wordt een diepe teljoor gehaald. Alle Franse soldaten die van hun opdracht terug­ keerden zouden dan getrakteerd worden op een Schnaps. Ze kregen hun Schnaps maar moesten hiervoor een zilveren muntstukje in de teljoor werpen. In een mum van tijd was iedereen bediend en na een laatste saluut trok het peleton verder. Achiels eetbord was vast nog nooit met zoveel centen gevuld. Amper bevrijd konden wij onze beurs al met behoor­ lijk wat Frans geld spekken en de Duitse Schnaps was verre van op. Toen het begon te klaren en het geld eerlijk verdeeld was, gingen we buiten een kijkje nemen. Het was 19 oktober 1918. De Ketelberg lag weer vrij, open en bloot... We sluiten deze bewogen nacht af met de droge Duitse commentaar. Na hevige gevechten bij het RIR 239, in het bijzonder nabij het gehucht de Paanders, kregen wij het bevel van de Divisie om tijdens de nacht van 18 en 19 oktober 1918 de stelling langs de Leie te bezetten. En voorts zegt de Duitse geschiedschrijver: Nadat ten oosten van de Paanders de tegenstander opnieuw tot stilstand werd gebracht, werd de terugtocht in rust en orde uitgevoerd.

D e b e v r ijd in g v a n M e u le b e k e v o lto o id

We kunnen momenteel alleen gissen naar het aantal gesneuvelde soldaten die in Meulebeke (vooral Marialoop en De Paanders) tijdens deze dag hun leven lieten, zowel Duitsers, vermoedelijk ook Belgen, Fransen en Senegalezen. Le combat de Meulebeke heeft geen geschiedenisboek gehaald, doch heeft historisch plaatsgevonden. Een bloedige schakel in de vele plaatselijke schermutselingen en gevechten in die dagen. Uit de Duitse regimentsgeschiedenis weten wij dat die nacht de Duitsers zich via Dentergem naar Olsene terugtrokken. In Machelen zou in de daaropvolgende dagen nog zwaar slag worden geleverd. Ook Oostrozebeke bleef nog onder vuur liggen. Op 18 oktober signaleert men un véritable combat de rues dans le quartier de la station tussen Belgische soldaten van het 15' linieregiment en de terugtrekkende Duitsers. De pastoor van Marialoop schrijft opgelucht: Binst den nacht van 18 tot 19 8ber vertrokken zij met pak en zak naar de Leye en verder naar Deinze. (...) Den 19 8ber als men opstond, zag men de franschmans op de dorps-

231


plaats in zeer groot getal. De E.H. Pastor ging den kommandant gaan bedanken voor de verlossing en gelukwenschen voor hunne vooruitgang. Er bestond onder de bevolking en de franschmans een groote vreugde en geestdrift. De voorhoede vertrekt algauw, gevolgd door een ander ontelbaar leger. Nu vroeg ditmaal een Franse officier aan de pastoor om geschut te plaatsen op de kerktoren van Marialoop en weer smeekt de parochieherder dit niet te doen. Deze keer met meer succes. De Duitsers zijn trouwens de Leie al overgetrokken, ver van Marialoop. De aanwezigheid van zwarten of Araben sprak jaren na de veldslagen nog tot de verbeelding. Gustave Vuylsteke vertelt op 25 oktober 1918 in zijn dagboek de volksverhaaltjes rond deze koloniale Franse bataljons, beelden die een taai leven lijden omdat zij zo tot de fantasie spreken, doch nergens wetenschappelijk bevestigd worden.76 Ik hoorde zeggen dat de zwarte soldaten die hier ook vechten tegen de Duitsche, wreede soldaten zijn: het is altijd met hunne messen om ze de kop af te snijden, zij doen niets liever dan kerven, steken en snijden. Als zij bijvoorbeeld over Duitsche lijken gaan en zien er een liggen met zijn hoofd niet af, nemen hun mes en hakken het af, want zeggen ze, als hun hoofd niet a f is, zijn zij niet dood. De volksmond in Marialoop vertelt dat deze soldaten de oren van gesneuvelde Duitse soldaten afsneden en als een kraal om hun hals hingen ,77

Leve onze bondgenoten. Vivent nos allies. Long lives our allies78: Amerikanen door Meulebeke op naar de Schelde! Op 28 oktober meldt G. Vuylsteke de aankomst van Amerikaanse soldaten. Op 16 en 17 oktober 1918 worden de Amerikaanse 91sl' en 27'Infanterie­ divisie in paraatheid gebracht voor het eindoffensief. Zij staan onder de leiding van de Franse generaal DÊgouttÊ. De Amerikaanse divisies zijn onmisbaar in de eindstrijd. Er zal uiteindelijk nog hard worden gevochten tot 11 november. Op 29 oktober 1918 merkt onze Meulebeekse dagboekschrijver voor het eerst in zijn jonge leven tanks op: Het zijn oprecht rare dingen. Dat kruipt

76 77 78

Inform atie Dom iniek Dendooven, w etenschappelijk medewerker Flanders Fields M useum . Inform atie D anny Dedobbelaere, M arialoop. G . V U Y LST E K E , o .c., p. 245 (24-10-1918)

232


langs de grond met eene groote platte dikke keten die van onder en van boven op wieltjes loopt. Een man zit bij de machien en als zij willen draaien, trekt de machenist aan eene vrange naar omhoog en seffens heft het voorste deel van den tank zich op en draait rechts of links naar keus. Dan laat de chauffeur de vrange weder los en den tank gaat weder recht voort. De Amerikanen hadden geen deel in de strijd om Meulebeke of de Leie. Toch vonden we op Internet nog een boeiend gegeven over hen. Op 29 oktober 1918 toeft een zekere sergeant Smithhislerlarge in Meulebeke.79 Hij maakt er een schets van de Bosterhoutmolen (die tot 1980 Meulebeke siert en zal worden neergehaald bij de aanleg van de Randweg). De schets is gemaakt with matchsticks dipped in water, lucifer­ stokjes gedoopt in water... Op de achterzijde van de schets staat een leuke commentaar in het Engels neergeschreven, tekst die wij hier vrij vertalen. Hoe verder wij België binnendringen, hoe meer het hier lijkt op Holland. Deze windmolens waren observatieposten en de Duitsers vernielden er vele, maar ze (nvdr. de Duitsers) werden zo snel achteruitgedreven dat zij ze niet allemaal kon­ den vernielen. Eén inslag van een 9” granaat liet niets anders achter dan een hoop splinters wanneer die in deze zware constructie insloeg. Smithhislerlarge was sergeant in het 112S" Engineering, onderdeel van de 37e Amerikaanse Infanteriedivisie. Hij verbleef in Meulebeke omdat die gemeente voor een deel van zijn Regiment het vertrekpunt was richting Schelde. Van hieruit vertrok het Regiment op day one of 1 november 1918 naar het nieuwe doel: de Schelde oversteken. Noch de Amerikaanse 91s,e Divisie, noch de Franse 128s,e Divisie waren daarin geslaagd. Onze Amerikaanse sergeant en schetser, dook in de nacht van 1 november het ijskoude Scheldewater in, zwom de rivier over en lokaliseerde de Duitse scherpschutters. Ondermeer dankzij dit heldhaftig optreden konden de Amerikanen deze natuurlijke verdedigingslijn oversteken. Sergeant Smithhislerlarge kreeg daarvoor na de oorlog een fel begeerd Distinguished Service Cross uit handen van generaal Pershing en de Croix de Guerre vanwege de Fransen, terwijl zijn ganse regiment het Belgisch Oorlogskruis80 ontving.

79

w w w .w esternfront.co.uk/thegreatw ar/articles/individuals/sm ithhislerlarge

80

Belgium War Cross.

233


Schets van de M eulebeekse Bosterhoutm olen, with matchsticks dipped in water, luciferstokjes gedoopt in water. De m olen werd om streeks 1980 neer­ gehaald voor de aanleg van de randw eg. Sergeant Smithhislerlarge schrijft op 29 oktober 1918 op de achterzijde zijn com m entaar ... hoe verder wij

BelgiĂŤ binnendringen, hoe meer het hier lijkt op Holland ...

D e Am erikaanse sergeant Sm ithhislerlarge schetst op 29 oktober 1918 de M eulebeekse Bosterhoutm olen. Een paar dagen later vertrekt hij sam en met zijn divisie richting Schelde en ontvangt, na een duik in het koude Scheldew ater op 1 novem ber, o .a . het fel begeerde D istinguished Service Cross.


De brug over de Schelde in Eine, nabij Oudenaarde, is vandaag nog een Amerikaans oorlogsmonument: the 37"' Division Memorial Bridge.

Een wapenstilstand in Meulebeke met politieke incidenten Voor Meulebeke was het grootste leed ongeveer voorbij, hoewel in de daaropvolgende weken het dorp nog een aantal bombardementen zou ondergaan, waarbij nog talrijke slachtoffers zouden vallen. Zolang de Duitsers zich nog definitief achter de Leie terugtrekken, blijft de toestand zorgwekkend. Zo worden op 21 oktober nog drie Franse soldaten gedood en wordt de pastorie vernield samen met het huis Leon Batteeuiv. Op die dag worden 27 mensen begraven: 18 soldaten en de mannen, vrouwen en kinderen die tijdens de voorbije dagen omkwamen tijdens het geweld: 19 lijken na elkander.81 In de avond van 1 november vallen nog verschillende doden en gewonden. G. Vuylsteke bezorgt ons voor de dagen na 20 oktober 1918 nog tal van interessante informatie. Er heerst een sfeer van repressie en afrekening. Vooral vrouwen, die vrij en ongebonden met de Duitse bezetter omgingen, krijgen het te verduren. Op 4 november worden koning Albert en koningin Elisabeth aan ’t stadhuis met veel vreugde in Meulebeke begroet. Ook in Ingelmunster is dat het geval.82 11 november 1918 wordt voor Gustave Vuylsteke nog overschaduwd door een dodelijk ongeval in de buurt van zijn woning. Een vader en zijn kind laten het leven, nadat de man een handgranaat probeerde open te prutsen. Het bericht dat voor miljoenen mensen te laat kwam, komt om 11 uur. Dezen voormiddag ten 11 ure kwam het officieel af dat het hier vrede of wapenstilstand was En wij hoorden ze nu niets meer schieten, noch ver, noch bij, en geen Duitsche vliegmachienen kwamen ook niet meer af met hunne eiers (...) ’s Avonds ten allen kante staken de militairen vuur­ pijlen in de lucht uit vreugde omdat het hier bijna gedaan is met den oorlog. Helemaal overtuigd leek hij nog niet .... Op 15 november 1918, vier dagen na het nieuws van de Wapenstilstand wordt in Meulebeke officieel het einde van de oorlog gevierd. Het feest

81 82

G . V U Y LST E K E , o .c., p. 244 (21-10-1918) Zie A .V E R SC H E U R E , Ingelmunster en de wereldoorlog 1914-1918 (deel II), Den Hert, Heem kundige Kring Ingelmunster, 2e jaargang, nr. 4, dec. 1981, p. 9

235


wordt overschaduwd door incidenten met burgemeester Goethals. De ruiten van zijn woning op de Markt worden ingegooid. Ook de politiecommissaris is kop van jut. Die laatste wordt voor verhoor opgepakt. Ter vreugde van de meestendeel der Meulebekenaren. Al op 26 oktober 1918 was er een incident geweest tussen burgemeester Goethals en dr. Deroo omtrent vermeende collaboratie.838 4

Dodenzorg na de veldslagen H e t D u it s c h k e r k h o f in M e u le b e k e

Al in de zomer van 1917 eist de Duitse bezetter op het gemeentelijk kerk­ hof een plaats op om Duitse soldaten te begraven. Bij het begin van de derde slag om leper worden een aantal lazaretten uit Roeselare naar Meulebeke overgebracht. Op 7 augustus 1917 wordt de eerste Duitser er begraven.Voordien werden de Duitse soldaten overgebracht naar kerk­ hoven buiten de gemeente. Z ij rollen ze dan in een slaaplaken en voeren ze weg per auto.M Uiteindelijk zullen in Meulebeke 179 Duitse soldaten begraven liggen, tot deze graven in 1931 umgebettet worden, behoudens onze Ernst Potthoff. Wij hebben op vandaag nog géén spoor van de Duitse mannen die in Meulebeke stierven of die tijdens de oktoberdagen 1918 sneuvelden. In Ingelmunster lag aan de Meulebekestraat een apart Duits kerkhof.85 Ook in Tielt werden op het stedelijk kerkhof Duitse soldaten begraven.86 83

84 85

86

In het relaas van Joseph Vankeirsbilck wordt geregeld de vraag gesteld w ie en hoe m en de naam lijst opstelde van de personen die begin 1917 werden gedeporteerd naar de Noord-Franse w erkkam pen. Burgemeester Remi Callens (1851-1933) van het naburige Ingelm unster weigerde een lijst af te geven aan de bezetter, werd op 11-111916 uit zijn ambt ontzet en als straf zelf naar Duitsland weggevoerd. A . VERSCHEURE, o .c., 2' jaargang, nr. 4, dec. 1981, pp. 12 & 19. In M eulebeke ging de fam ilie Goethals nogal vrij en ongedw ongen met de bezetter om . H un franskiljons im ago zal daarbij ook w einig populariteit hebben opgeleverd. Goethals blijft burgem eester tot de gem eenteraadsverkiezingen van 1920. G . V U Y L S T E K E , o .c ., p. 151 (30-07-1917) Er zijn in het Ingelmunsters gem eentearchief géén sporen hiervan terug te vinden. D eze begraafplaats bevond zich in de bocht van de M eulebekestraat, recht op de huidige Schoolstraat. Eind de jaren zeventig vond m en er nog sporen van. Dit kerkhof werd wellicht ongeveer terzelfdertijd aangelegd als het Meulebeeks Duits kerkhof bij het begin van de derde slag om leper (augustus 1917). Rond 1930 was dit Ingelmunsters kerkhof volledig opgeruimd. Zie A . VER SCH E U RE , o .c ., 2e jaargang, nr. 4, dec. 1981, pag. 11 en A . VER SCH E U RE , Ingelmunster en de wereldoorlog 1914-1918 (deel I), Den Hert, Heem kundige Kring Ingelmunster, 2' jaargang, nr. 3, juni 1981, p. 35 Zie S. D E S C A M P S , o .c ., bijlagen, z .n ., Cimetière communal de Thielt (zonder bron­ verm elding). O ok W ingene had een Duits kerkhof. Een plan gevoegd bij de aanvraag tot aanleg door de militaire overheid is gevoegd in N . M O R TIER , Wynghene tijdens "den grooten oorlog" 1914-1918, Eigen beheer, W ingene, 2004, bijlagen z .n .

236


M a a r o o k tw e e B r it s e p ilo t e n . . .

Naast graven van Duitse militairen liggen er tijdens en kort na de eerste wereldoorlog op het gemeentelijk kerkhof van Meulebeke een aantal Britten.878 0 9 Op 28 juli 1917 stort nabij de wijk Hulsvelde een Brits vliegtuig neer, waarbij de twee jonge piloten omkomen. Gustave Vuylsteke beschrijft tot in detail het gebeuren en de twee verminkte lijken. Op 30 juli worden zij op het gemeentelijk kerkhof begraven in één vierkante bak.™ De twee Britten zijn met zeer hoge waarschijnlijkheid captain Laurence Minot uit Londen, 21 jaar oud en piloot in het 57s,e squadron, enige zoon van John Edward en Ada Minot en second lieutenant S J Leete, eveneens van het 57s,e squadron van het Worchestershire Regiment,m Beide piloten liggen vandaag begraven op het Harelbeke New British Cemetery. Gustave Vuylsteke maakt in zijn dagboek nog melding van een Engelschman die op 13 augustus 1917 op het Meulebeeks kerkhof wordt begraven.

E n ‘F r a n s e n , B e lg is c h e e n Z w a r t e ’ . . .

Onmiddellijk na de veldslagen van 17 en 18 oktober worden de doden bijeengebracht en begraven, hetzij op de plaats waar zij sneuvelden, het­ zij op het gemeentelijk kerkhof. Zowel Foulon als Vuylsteke bevestigen dit. Vandaag hebben ze 18 soldaten begraven, Belgische, Fransche, Zwarte en Duitsche op ’t kerkhof, weet Vuylsteke. Tot de aanleg van een Frans en een Duits kerkhof in 1921 mogen wij veronderstellen dat een aantal gesneuvelde soldaten nog een eind rond de hoeven of op zijkanten van velden begraven blijven.50 Uit het verslag van Foulon weten wij dat gesneuvelde Franse soldaten naar Tielt zijn overgebracht. Ook na de gevechten van 17-18-19 oktober 1918 overlijden nog tal van Fransen die in Tielt werden verzorgd.

87 88 89 90

G . V U Y LST E K E , o .c ., p. 156 (13-07-1917) ( ...) Vandaag werd er eenen Engelschman begraven op het kerkhof van Meulebeke (...) G . V U Y LST E K E , o .c ., pp. 150-151 (28-07-1917) w w w . 1914-1918.invisionzone.com /forum s M arcel Gury, gesneuveld op 18 oktober 1918 (43 BTS) lag in 1921 nog begraven op het land van de landbouwer Dendauw, w ijk Hulsvelde. Zie G .A .M ., 1776.1, Kerkhof.

. . . a l den anderen kant van 'Het Roosje’ 2 Duitsche soldaten begraven en wat verder 7 Duitsche begraven. Zie G . V U Y LST E K E , o .c ., p. 244 (20-10-1917)

237


O verzich t van het vergeten Frans nationaal kerkhof in M achelen-aan -d e-Leie. Op dit m ilitair kerkhof liggen 766 geĂŻdentificeerde Fransen begraven. Zij kom en uit alle plaatsen waar tussen 14 oktober en 11 novem ber 1918 slag werd geleverd.

Arabische grafsteen van de m oslim Sylla Karfalla. Volgens de fiche opgem aakt na zijn overlijden was hij soldat 2e classe in het 75e BTS (Bataillon Tirailleurs SĂŠnĂŠgalais), sneuvelde hij in M arialoop op 18 oktober 1918 (disparu au combat) en w as zijn geboortedatum niet bekend. Wellicht ontdekte men de gesneuvelde toch nog na het opm aken van de fiche en kreeg hij zijn plaats op het militair kerkhof van M achelen.

238


1921: d e in r ic h t in g v a n e e n F r a n s e n D u it s m ilit a ir k e r k h o f ‘B u y s v e l t ’ o p h e t g e m e e n te lijk k e r k h o f

De militaire overheden beheren de verschillende begraafplaatsen en stellen orde op zaken. Franse familieleden dringen aan op repatriëring van hun gesneuvelde jongens of echtgenoten. Drie jaar na de oorlog, in 1921, gebeuren de eerste regelingen. Op 14 september 1921 richt de Krijgsbegravingsdienst een dringend ver­ zoek aan de gemeente Meulebeke met de vraag om een Duitsch militair kerkhof ‘Buysvelt’ in te richten. Op een bijgevoegd plannetje duidt men de plaats aan waar de Fransen op het gemeentelijk kerkhof een plaats zullen vinden en waar de Duitsers een ‘laatste’ rustplaats zullen krijgen.91 Het Schepencollege komt dezelfde dag bijeen en stemt toe, mits de regering het bedrag van de onteigende grond vergoedt voor de aanleg van het Duits kerkhof. Op de plaats aangeduid in 1921, blijft na het opruimen van dit kerkhof, waar 179 Duitsers begraven lagen, alleen Ernst Potthoff liggen.

M a c h e le n -a a n -d e -L e ie : d e v e rg e te n n a t io n a le F r a n s e b e g r a a fp la a ts

Daarnaast worden tien92 Fransen op vraag van de familie in 1922 ontgraven. Het zijn zes soldaten van het 166e Rl, drie van het 43l' BTS en één onder­ luitenant ingedeeld bij het 75e BTS. De overige soldaten blijven daarna in Meulebeke, tot zij naar de Franse nationale militaire begraafplaats te Machelen-aan-de-Leie worden over­ gebracht. Samen met het kerkhof van Saint Charles de Potyze in leper, zijn deze twee de enige Franse nationale begraafplaatsen in ons land. Er liggen in Machelen 766 geïdentificeerde Fransen begraven. Zij komen uit alle plaatsen waar tussen 14 oktober en 11 november 1918 slag werd geleverd, onder meer Aarsele, Egem, Gottem, Grammene, Kanegem, Lotenhulle, Markegem, Meulebeke, Oeselgem, Oostrozebeke, Pittem, Poeke, Tielt, St. Baafs-Vijve en Wakken.93

91 92

92

G .A .M ., Duitsch kerkhof, 1776.1, Kerkhof. En G .A .M ., zitting van het Schepencollege van 14 september 1921. In het dossier van het m ilitair kerkhof in M eu leb eke (G .A .M .) vin den wij een d ocum ent terug waarin verw ezen wordt naar negen ontgravingen. W ij hebben tien nam en genoteerd, van w ie wij evenwel één persoon niet kunnen identificeren (.Michel Cantlé - caporal 166 RI). Zie w w w .flanders.w ax.be Begraafplaatsen van Franse soldaten in Vlaanderen

239


Wij kunnen, eens te meer dankzij het Internet, toegang krijgen tot 1.300.000(!)originele fiches, die per gesneuvelde of overleden militair werden opgemaakt door de Franse militaire administratie.94 Het slagveld van Meulebeke, Marialoop en de Paanders krijgt gezichten! Jean Vast is wellicht één van de jongsten onder hen, soldat 2e classe in het 166 RI, tué à l’ennemi in Meulebeke op 18 oktober 1918, geboren in Angrie op 28 december 1899, een onooglijk plaatsje nabij Angers in het departement Maine et Loire. De jongen is 18 jaar. Gana Tembei kwam uit het verre Soudan, geboren ergens in een plaats genoemd Massagou. Zijn fiche vermeldt verder: à inscrire à Bandiagara. Zijn juiste geboortedatum wordt niet ingevuld. Hij is 29 jaar wanneer hij in Marialoop sneuvelt, eveneens op 18 oktober. De Belgen liggen begraven op het militair kerkhof van Houthulst. Wij kennen hun namen, hun regimenten, hun sterfdata, doch kunnen nog niet bevestigen of zij al dan niet in of nabij Meulebeke sneuvelden.

Ernst Potthoff: waarom bleef hij in Meulebeke? Ernst Potthoff en zijn grafsteen in Meulebeke zijn de laatste getuigen van een bijna vergeten oorlogsfeit waarbij honderden soldaten sneuvelden en tientallen burgers omkwamen. Dat het leven na 1918 voort zou gaan, stond vast. De drie ‘Zweedse’ dochters van Ernst Potthoff (Greta, Else en Lisbet) trouwen en gaan hun weg. Greta (°1910), zijn klein- en achterkleinkinderen leven vandaag nog altijd in Zweden, of ver daarbuiten. Het graf en grafsteen van Ernst bleven in Meulebeke. Wellicht was moeder Mathilde Sophie Bürsing haar ganse leven kapot van verdriet omwille van de dood van haar enige zoon. Haar laatste wens is misschien begraven te worden samen met haar zoon. Bij een beeldhouwer uit het Duitse Bielefeld wordt een ontwerp besteld van een grafzerk waarop de namen van haarzelf en haar zoon vermeld staan.95 Moeder Mathilde Sophie Bürsing sterft in 1938. Haar vermoedelijke wens gaat niet in vervulling.

94 95

w w w .m em oiredeshom m es.sga.defense.gouv.fr/ Tekening in het bezit van de fam ilie W ahlström .

240


De familie wist tot 2006 niet of het graf nog bestond en, zo ja, waar het zich dan wel bevond. De familie had nog de oude foto van de grafsteen. Een dochter en kleindochter hadden het proberen op te zoeken in Oostrozebeke, vergeefs. Internet heeft ons raadsel opgelost.

Ernst Potthoff, grootvader van een Zweedse schone* De jongste dochter Lisbet (1914-1990) huwt met ene Per Gustaf Stensland met wie zij drie kinderen heeft: Inger, Ola en Peter. Inger Stensland (1934-1970) zal in Hollywood als filmster furore maken onder haar artiestennaam Inger Stevens. Zij speelt o.a. in films met Bing Crosby [‘Man on Fire’). Vooral van 1966 tot 1969 is zij sterspeelster in verschillende succesvolle producties met Henry Fonda, Robert Morse, James Stewart, Anthony Quinn. Haar grootste successen beleeft zij echter wel als televisieactrice in The Farmer’s Daughter, The Twilight Zone, Bonanza en The Alfred Hitchcock Hour. Zij overlijdt in 1970, officieel aan een overdosis slaap­ pillen. Dan vernam men pas dat zij sedert 1961 gehuwd was met de zwarte Amerikaanse acteur Ike Jones.

De Zw eedse Inger Stevens (1934-1970) alias Inger Stensland, kleindochter van Ernst Potthoff, m aakt in de zestiger jaren furore als filmster en speelt o .a . in film s met Henry Fonda, Robert Morse, Jam es Stewart en A nthony Q u inn. Zij is steractrice in TV-reeksen als The Farmer’s Daughter en heeft een rol in de bij ons overbekende serie Bonanza.

w w w .geocities.com /hollyw ood/boulevard

241


Frühllrig"ifflB ■

I s t auoh d i e Srde halb v e r b r a n n t , Z e r f l e i s c h t und s t a o h e l d r a h t d u r c h s p a n n t , So j o l l e n doch d i e Halma s c h i e s s a n , Die Blumen b lu h n , d i e B l i t t e r s p r i e s s e n Und s a n f t bedeoken d as g e p l a g t e Land. I s t auch d i e S e e l e h a r t von L e i d Und ka«x>f gewohnt und t o t b e r e i t , So f ü h l t s i e doch d a s a l t e Sehnen, S i e w i l l v e r s tr ö m e n , w i l i s lo h dehnen Und was da l e b t u afan ge n w e l t und b r e i t . Und Von A ls A ls Und

s p u r t in d i e s e n J a h r e i n L i o h t ganz b e s o n d r e r Z u v e r a i o h t , w a r ’ d i e Quai nun b a ld g e w e s e n , ware nahe d as Oenesen, t r ö s t e n d e i n e Stim ae i n l h r s p r i o h t :

War auoh d a s S t e r b e n nooh so g r o s s Das Leben a l l e r L i e b e b l o e s , Die Vfehen i n .desa L e i b d e r E rd e Verkünden _e in Erwaoh ur.d Warde . Ùnà sin?. Geburt au s u n v ersT e cn T e m ÊotSossV . In einem K aap fgrab e n in F r a n k r e i c h . Ernst P o tth o ff.

Sym bolisch geladen gedicht geschreven door Ernst Potthoff, in einem Kampgraben in Frankreich. Ernst Potthoff bevond zich in de lente van 1918 met zijn regiment in de Franse Cham pagne. Op 27 april spoorde het regiment naar Vlaanderen om het succesvolle Duitse offensief om de Kem m elberg te ondersteunen.

242


Bijlage FrĂźhling 1918 - Ernst Potthoff Ook al is de aarde half verbrand Verscheurd en prikkeldraadbespannen Toch willen de halmen schieten De bloemen bloeien, de bladeren opspringen Ook al is de ziel zwaar van lijden En strijdgewoon en doodsbereid Toch voelt zij het oude smachten Wil zich uitstromen, wil zich uitzetten En wat leeft omhelzen wijd en breed En speurt dit jaar een licht Van gans bijzonder vast vertrouwen Alsof die kwelling plots verdwijnt Alsof het bijna was genezen En troostend binnenin een stem spreekt Ook al is het sterven nog zo groot Het leven naakt van liefde De weeĂŤn van binnen in de aarde Verkondigen het ontwaken en ontstaan Geboorte van een onoverwinnelijke scheut. In einem Kampfgraben in Frankreich (*) Ernst Potthoff (vertaling Fr. Develtere) (*) Van 15 februari tot 23 april 1918 werd het RIR 238 in stelling gehouden in de Cham pagnestreek, in de frontsector Somme-Py, Ripont-Tahure.

243


INHOUD VAN DE JAARGANG 37 (2006) nr I

nr 2

nr 3

nr 4

Janiek De Gryse, Archeologisch onderzoek in het centrum van Tielt Juul Desmet, Het factuurboek van François Vanpoucke Marie-Paule Démarré, De vrome (ge) zusters Van Biervliet Eric Bekaert, ‘In het Kruysse’ : de Dentergemse (herberg) roots van Hugo Claus Michaël Delange, Over een Markegemse schoolmeester-recidivist (1826) Michaël Delange, Afgestapt in het station van Oostrozebeke Michaël Delange, Beet Oostrozebekenaar Delaby in het zand? (1840) Michaël Delange, Gezocht: gevluchte misdadiger uit Tielt (1745) De redactie, Geschiedenis en erfgoed Ronny Ostyn, Tielt: geschiedenis en erfgoed Rudi De Brabandere, Kanegem: geschiedenis en erfgoed Berenice Vanrenterghem, Schuiferskapelle: geschiedenis en erfgoed André Braet, Aarsele: geschiedenis en erfgoed Frank Develtere, Luitenant Ernst Potthoff, enige Duitser op het Meulebeeks kerkhof. De bevrijding van Meulebeke, oktober 1918

244

3-52

55-81 82-91 92-95 96-97 98 99 100 103-104 105-135 136-163 164-176 177-184

187-243


Uitvaartcentrum DHONDT & BOCKELANDT Begrafenissen - Crematies - Funérarium Stationstraat 103 - Tielt Tel. 051 40 02 27 - Fax 051 40 56 27

ADVERTENTIERUIM TE TE HUUR 051 40 18 38

SB ^ IR G E N T K u w a p p e ltje voor d e dorst

♦ d

r u

k

k

e

r

i j

bvba

A T e K a b vb a

Tanghe Kris Markegemstraat 70 8720 Wakken

Ieperstraat 8 • Tielt Vinktstraat 5 • Aarsele

Tel. 056 60 22 47 Fax 056 60 98 70 desmetdhondt@pandora.be


bvba Drukkerij Desmet-Dhondt, Wakken


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.