REIS
‘Het hoofd wil steeds iets nieuws, het hart wil steeds hetzelfde’
Ik groeide op in de Betuwe in een dorpje tussen de Waal en de Linge. Een dorp tussen een drukke vaarroute met veel vrachtschepen en een watertje om in te zwemmen en te roeien. Het was, zeker in de lente, een mooie omgeving met de fruitbomen vol in de bloesem. Het dorp had twee kanten. De oude kant en de grote nieuwbouwwijk, die tegen het dorp was aangeplakt. De oude kant stond ook bekend als autochtoon. De nieuwbouwwijk was import. De oude kant was getekend door een bombardement in de Tweede Wereldoorlog, de andere kant schitterde van nieuwigheid met glanzende kozijnen, nette opritten en rijen gelijkvormige huizen. De oude kant was voornamelijk gereformeerd en in de nieuwe wijk leefden er mensen met verschillende overtuigingen. Twee gemeenschappen, die nauwelijks contact met elkaar hadden. Ik woonde in de nieuwbouwwijk. Ik kwam van buiten. Hier had ik een ongestoord leven. Veel spelen op straat en tikkertje op de fiets. Later ontdekte ik het windsurfen en was ik na school vaak op het water te vinden. Thuis was het meestal prima. Zo nu en dan gingen we op vakantie. Ik kende weinig mensen met serieuze problemen. Als iemand hulp nodig had, werd die geholpen. In het dorp gebeurde weinig en ik kan me niet herinneren dat ik ooit iets vervelends op straat heb gezien. Opvallend vond ik de auto’s met een sticker op de achterruit: 'Er is hoop’ stond er, naast een kleurig regenboogje. Wat heb je te hopen, dacht ik als ik dat zag. Het leven is toch prima?
Nu is mijn belevingswereld anders. De wereld is vol van ellende. Oorlogen, stijgende temperaturen en dierenleed in de veeindustrie, steeds weer erger dan ik dacht. Kinderen die niet worden geholpen in de jeugdzorg maar misbruikt. Een structurele vergiftiging van de leefomgeving en mensen die te maken hebben met agressie, onveiligheid en misbruik. Er is zoveel gaande dat ik soms denk: is er nog hoop?
Gek genoeg heb ik het donkere gevoel nodig om weer het licht te kunnen zien
Op donkere dagen heb ik maar een klein zetje nodig om te denken dat er helemaal geen hoop meer is. Er zijn momenten dat ik het licht niet meer zie als ik denk aan al die mensen zonder een dak boven hun hoofd, schoon drinkwater, een veilige plek, fatsoenlijk eten en geld om van te leven.
Maar gek genoeg heb ik het donkere gevoel ook nodig om weer het licht te kunnen zien. Het licht breekt vaak op een onverwacht moment door en altijd in contact met iemand anders. Zoals laatst in een bijeenkomst bij supermarkt Fris waar mensen die het nodig hebben gratis kunnen winkelen. Sta ik ineens oog in oog met Imane Valk, ambassadeur voor Kinderrechten. Een vrouw (meisje kun je niet zeggen in dit geval) van 14 jaar. Over haar missie om alle kinderen te laten leren. Een heldere engel midden in AmsterdamWest. Ik wil het geloof niet opgeven dat iedereen een engel in zich heeft. Een engel die zich wil inzetten voor een wereld waarin we allemaal plek hebben. Een wereld met een eerlijkere verdeling van welvaart. Een duurzame wereld. Soms weten we niet hoe we zo’n wereld kunnen creëren en moeten we het leren. Soms zijn de krachten van geld, belang en macht zo groot dat we moeten strijden. Soms zijn we bang om iets positiefs te doen en hebben we meer lef nodig. Soms hoeven we juist niet veel te doen en is liefde het antwoord. Soms is er alleen nog maar hoop. Ik ga snel een sticker kopen.
Jurgen Schut partner SeederDeBoer
Het is prettig om houvast te hebben, maar SeederDeBoer-partner Cees Schomper vindt het ook heerlijk om iets niet te weten. ‘Als consultant verkoop ik houvastjes, geen routebeschrijvingen.’
‘Ik ben heel ingraag mijn hoofd’
Hoe kwam je bij SeederDeBoer terecht?
‘Ik had een sollicitatiegesprek met oprichter René Seeder. Die zei na vijf minuten tegen de andere consultant: “Ik weet het al, deze jongen gaan we aannemen. Ik weet niet of jij nog vragen hebt?” Ik wist niet wat ik meemaakte, die snelheid van handelen intrigeerde mij – op papier had ik eerst nog een paar gesprekken en een assessment moeten hebben. Het was mij meteen duidelijk dat dit een plek was waar ik zelfstandig kon werken en ruimte kreeg om me te ontwikkelen. Ik ben een eigenwijze jongen die het liefst buiten de lijntjes kleurt. Daarom past deze organisatie zo goed bij mij. Je hebt geen strakke functieomschrijving en er is geen omzetgedreven afrekencultuur. Wij zijn met elkaar verantwoordelijk voor de prestatie van de hele organisatie.’
Waarom ben je nooit ergens anders gaan werken?
‘De andere partners
hoeven me niet te behoeden voor een val, als ze er maar zijn áls ik val’
‘Omdat ik niets miste. Ik kon en kan opdrachten doen die ik wil, op een manier die ik prettig vind. Voordat ik partner werd, had ik ook best een vrije rol. Op een gegeven moment heb ik wel een soort minisabbatical van twee maanden genomen, om na te denken over mijn toekomst. Ik vroeg mezelf af of ik nog wel adviseur wilde zijn en of ik mezelf dit bij SeederDeBoer nog jaren zag doen. Met een vriend ben ik naar Berlijn gegaan, waar we veel over onze carrière en wensen hebben gesproken. Bij dit soort vraagstukken ga ik altijd eerst nadenken, praten en lezen. Daarna ga ik fietsen om in mijn lijf te komen. Dan landt alles wat beter en voel ik welke beslissing passend is. Na een paar weken was ik er wel uit dat ik nog steeds op het goede pad zat.’
Je wilde per se voor je veertigste partner worden. Waarom?
‘Ik had altijd het idee dat ik te lang ben blijven hangen in mijn studietijd en dat ik iets in te halen had ten opzichte van mijn peers. Ik had een drukke bijbaan waardoor ik veel op reis was en niet aan studeren toekwam. Toen mijn vrouw, die later was begonnen met studeren, eerder klaar was dan ik, was dat een eyeopener. Ergens ontstond daar het idee dat ik een paar jaar had ‘weggegooid’ die ik later in moest zien te halen. Mijn ouders en vrouw deden samen een soort interventie, waarbij zij mij confronteerden met mijn toekomstplannen. Als zoon deed het pijn dat mijn vader zo teleurgesteld in mij was.
Na twee maanden belde ik mijn moeder om te zeggen dat ik mijn studie ging afmaken, maar bij hen wilde intrekken. Dat zag mijn vader niet zitten, hij had geen zin om mij dan elke dag achter de broek aan te moeten zitten op mijn 25ste. We hebben toen goede afspraken gemaakt en nu kijken we alle drie terug op een fijne tijd. Uiteindelijk heb ik mijn studie in sneltreinvaart afgerond.’
Hoe bevalt het om partner te zijn?
‘Ik wilde per se partner worden, maar toen ik het eenmaal was realiseerde ik me dat er niet iets wezenlijks is veranderd. Ik doe nog steeds hetzelfde werk. Alleen is er nu meer druk omdat ik de verantwoordelijkheid voel voor 225 collega’s die afhankelijk zijn van onze keuzes. Dat besef vond ik het eerste jaar als partner moeilijk, het heeft te maken met het grote verantwoordelijkheidsgevoel dat ik met mij meedraag.
De maatschap en de organisatie zijn de laatste jaren gegroeid, en daardoor ingrijpend veranderd. Ik vond de andere partners eerst een intimiderend, dominant blok. Ze kenden elkaar al zo lang en goed dat ze aan een half woord genoeg hadden. Ik zag niet hoe ik als jong broekie de koers mede kon bepalen. Bij een van de familieopstellingen van organisatieadviseur Manon Vos kwam dit ter sprake. Ik liet weten dat ik er geen behoefte aan heb dat de andere partners mij behoeden voor een val, maar wil dat zij er zijn áls ik val. Je moet je eigen fouten kunnen maken om daarvan te leren. Dat is ook de enige manier om als individu en groep te kunnen groeien en meer zelfsturing te realiseren.’
Waar komen je drive en ambitie vandaan?
‘Van huis uit kreeg ik de boodschap dat iedereen verantwoordelijk is voor zijn eigen geluk en dat je eruit moet halen wat erin zit. Ik heb de lat altijd hoog gelegd. Een van mijn eerste opdrachtgevers zei: “Cees neemt geen genoegen met een 9 als een 10 mogelijk is.” Ik kan me ontzettend druk maken als ik zie wat er allemaal mogelijk is. Dan ga ik daar helemaal voor. Opdrachtgevers merken dat ook. Ik hou me niet altijd aan opdracht of afspraak – als ik denk dat iets anders beter is, ga ik daarvoor.’
Communiceer je daar dan over?
‘Dat heb ik wel moeten leren. Bij mij speelt zich veel af in mijn hoofd, waardoor ik niet altijd tijd besteed aan de verbinding, aan het contact. Inmiddels weet ik dat je eerst contact moet hebben voordat je gaat afwijken van een afspraak. Ik investeer nu meer in een relatie, omdat het belangrijk is en omdat er een grote kans is dat ik op avontuur ga.
‘Dat je ook ervaring nodig hebt om resultaat te bereiken, vond ik lastig om in te zien’
Cees Schomper (1981) behaalde een master in Social Policy & Consultancy aan de Rijksuniversiteit Groningen en een Executive Master in Finance bij TIAS. Gedurende zijn studie werkte hij bij een reisorganisatie gespecialiseerd in Formule 1. Daar was hij verantwoordelijk voor de organisatorische en logistieke processen.
Cees begon in 2010 als trainee bij SeederDeBoer en werd in 2021 partner. Hij is getrouwd met Moniek en heeft drie kinderen.
‘Verbeeldingskracht is belangrijk voor een consultant: dingen kunnen zien die er nog niet zijn’
Ik leef het minst in het nu en ben veel met de toekomst of tijdlijnen bezig. Ik ben heel graag in mijn hoofd, dan ga ik alle kanten op. Mijn vrouw vraagt dan: ‘‘Cees, waar ben je?’’ Soms ben ik met een bepaald vraagstuk bezig en kan dat uren of dagen duren. Op gegeven moment heb ik een lijn gevonden en dan kies ik. Het is prettig om houvast te hebben, maar ik vind het ook heerlijk om iets niet te weten. Bij opdrachten weet je tenslotte ook niet van tevoren wat het eindpunt gaat worden. Dat zou betekenen dat jij het als consultant beter weet dan de klant. Ik verkoop eigenlijk houvastjes, maar geen routebeschrijvingen.’
Als je alle kanten op gaat, hoe zorg je dan dat je niet verdwaalt?
‘Ik verdwaal eigenlijk nooit omdat ik letterlijk en figuurlijk punten van houvast creëer waarop ik me kan oriënteren. Dat doe ik ook als wij ergens op reis zijn. Ik vind altijd de weg terug. In mijn persoonlijk leven doe ik dat door mensen om mij heen te zoeken die houvast bieden. Zoals mijn vrouw: zij haalt me af en toe uit mijn gedachten. En ik spreek veel met mijn vader over zakelijke onderwerpen. Voor gevoelige thema’s kan ik bij mijn moeder terecht. In die zin best een traditionele verdeling.
Ik lees graag en ben nu bezig in Wat is er in hemelsnaam gebeurd?, een heerlijk boek van de Engelse historicus Christopher Lloyd dat ongeveer de hele wereldgeschiedenis in vierhonderd pagina’s beschrijft. Als je de geschiedenis bekijkt, besef je dat je maar een kleine rimpeling bent in het bestaan. Dat relativeert. Tegelijkertijd werken rimpelingen wel door en maakt het uit wat wij doen en welke waarde wij toevoegen.’
Welke rimpeling wil jij dan veroorzaken?
‘Voor mij is het belangrijk dat het niet alleen om efficiëntie gaat, maar vooral om relevantie. Hoe zorg je er als organisatie voor dat je relevant bent en in de toekomst relevant blijft. Onze consumptiepatronen zijn niet langer houdbaar – ik denk niet dat we tachtig soorten pindakaas nodig hebben. Het kan tegelijk toch niet waar zijn dat een steeds grotere groep mensen niet meer mee kan komen in de samenleving? De ongelijkheid wringt aan alle kanten waardoor er meer frictie ontstaat. Als er niets verandert, valt de samenleving uit elkaar. Ik wil een bijdrage leveren aan het creëren van ‘ontvangers’ in organisaties: mensen die denken vanuit relevante bijdragen en die fundamenteel anders met de wereld om willen gaan.’
Je bent rond je dertigste tegen je grenzen aangelopen. Wat gebeurde er?
‘Ik had best onrealistische verwachtingen over de snelheid van bepaalde ontwikkelingen. Ik realiseerde me onvoldoende dat er ook ervaring nodig is om resultaten te bereiken. Dat kun je niet overslaan. Maar ik had er nog niet het geduld voor. Ik werkte heel hard en maakte lange dagen. Ik kreeg allerlei fysieke klachten, zoals steken in mijn borst. Mijn gedachten en gevoel waren niet op elkaar afgestemd. Ik wilde harder dan ik eigenlijk kon.
In mijn hoofd zag ik allemaal oplossingen voor problemen, maar ik kreeg mijn gevoel en ook mijn omgeving niet mee. Ik denk dat ik niet makkelijk was om mee om te gaan. Net als veel partners van SeederDeBoer volgde ik een traject bij Phoenix om beter contact met mezelf en anderen te kunnen maken. Dat vond ik voor mezelf
‘Ik ben ontzettend kritisch op mezelf, dat mag ik wel een beetje afleren’
belangrijk, maar ook omdat ik in die tijd vader werd. Hoe kan ik mijn kinderen leren voelen als ik dat zelf moeilijk kan? Je kunt niet iets overdragen als je het niet zelf beleeft. Dan ben je ook geen goede leider.’
Wat maakte het zo lastig om te voelen?
‘De boodschap dat je zelf overal verantwoordelijk voor bent kon ik met mijn hoofd wel dragen, maar met mijn hart minder. Dat vond ik te zwaar. Ik zette het dicht, legde mijn lat aan iedereen op. En als je daar niet aan voldeed, kreeg je echt de wind van voren. Ik ben nu veel milder voor mezelf en mijn omgeving.’
Hoe zorg je er nu voor dat je niet over je grenzen gaat?
‘Als echte consultant creëer ik interventies en kijk ik wat iets oplevert. Ik had het plan om een paar keer per week yoga te doen, maar nu zit ik drie keer per week op de racefiets – ook overdag. Het is belangrijk voor mij om te aarden, anders blijf ik zweven in mijn hoofd.
Het afgelopen jaar was heel druk met twee carrières en drie jonge kinderen. Tijd voor elkaar en het gezin blijven maken is voor mij erg belangrijk. Een goede balans met het werk is hierin essentieel.’
Wat vind je de belangrijkste eigenschap van een consultant?
‘Nieuwsgierigheid en verbeeldingskracht. Nieuwsgierigheid naar de persoon die tegenover je zit en de organisatie waarin hij of zij werkzaam is. Wat zijn de drijfveren, waarom doet iemand watie doet? Nieuwsgierig zijn maakt ook analytisch: het willen en kunnen begrijpen van een probleem is noodzakelijk om een ander perspectief te kunnen schetsen. En daarnaast verbeeldingskracht, het vermogen om dingen te zien die er nog niet zijn. Vroeger wilde ik architect worden. Ik vind het nog steeds relevant om iets te creëren wat er nog niet is, door bestaande verbindingen te zoeken. Kinderen hebben dat van nature. Dat raken wij kwijt door aan richtlijnen en protocollen te willen en moeten voldoen. Dan gaat ons aangeboren vermogen verloren.’
Wat zou je jezelf adviseren?
‘Een goede connectie tussen hoofd en hart. Continu open blijven staan en willen leren. Blijf je verwonderen en zoek de ruimte op om jezelf en je organisatie verder te ontwikkelen. Gun jezelf de tijd om iets niet te snappen. Ik twijfel aan veel wat ik doe. Dat twijfelen zorgt ervoor dat ik altijd nieuwsgierig ben naar meer informatie, altijd zoek naar betere oplossingen en dat ik steeds beter afstem met mijn omgeving. Ik voel me soms veel te verantwoordelijk voor alles. En ben ontzettend kritisch op mezelf. Daar kan ik in doorslaan en dat mag ik wel een beetje afleren. Je hoeft niet altijd een 10 te scoren.’
Precies een jaar is Martijn van Leerdam nu predikant-directeur van de Pauluskerk in Rotterdam, een opvangplek voor mensen die nergens anders naartoe kunnen. Wie is hij en wat drijft hem? ‘Je moet niet bang zijn om voor het goede op te komen.’
De ontvangstruimte van de Pauluskerk zit vol. Negentig procent van de bezoekers is man, er worden Nederlands, Pools en Afrikaanse talen gesproken. Er hangt de weeïge geur van kleren die lang zijn gedragen zonder wassen. Achterin maakt Martijn van Leerdam een praatje met de vrijwilligers die hier schoonmaken en maaltijden bereiden. ‘Wat vind je ervan?’, vraagt hij bij onze begroeting. ‘Dit is de ochtendspits, deze mensen zijn hier blijven slapen en gaan zo naar buiten, ze hebben het ontbijt net op.’ Hij lijkt in weinig op een traditionele predikant, eerder een manager van een populair hostel. Mensen klampen hem aan met vragen of om gedag te zeggen. Hij neemt de tijd voor iedereen, maar is dan resoluut en neemt me mee door een deur. ‘Anders komen we hier niet weg.’ Een smalle gang leidt naar een net, maar spartaans kantoor. Een cappuccino – gemaakt door een vluchteling uit Oezbekistan – staat een paar seconden later op tafel. Tijd voor Proust.
Welk type mens kom je het liefst tegen?
‘Het eerste dat in me op komt, is een moedig persoon. Ik denk dat dat de karaktereigenschap is die we het meeste nodig hebben in deze tijd. Ik kom uit een protestants milieu waarin plichtsgetrouwheid en discipline als cruciale karaktereigenschappen gelden. Zo voel ik dat ook. Maar in die twee eigenschappen zit angst verscholen en kleinburgerlijkheid. Niet dat moed zaligmakend is overigens; de coronademonstranten op het Museumplein moesten bijvoorbeeld ook moed tonen om daar te zijn. Ze moesten angst overwinnen voor de ziekte, eventuele boetes voor lief nemen en ze konden klappen krijgen van de ME. Dus moed alleen kan ook tot veel dwaasheid leiden.
Moed in de juiste mate dus. Je hebt moed nodig om voor je rechten op te komen in de samenleving en om over de grenzen van je eigen gelijk te kijken. Er zit wat mij betreft ook heel veel empathie in moed. Het is al te gemakkelijk om je terug te trekken in je eigen coconnetje. Voor mij persoonlijk is er soms moed voor nodig om op mensen af te stappen en mijn rol te pakken hier in de Pauluskerk. Je moet niet bang zijn om voor het goede op te komen.’
Wat waardeer je het meest aan je vrienden?
‘Hun geduld, denk ik. Om eerlijk te zijn, ik ben niet zo attent in mijn privéleven. Wel thuis met m’n gezin, maar in het contact met mijn vrienden laat ik vaak het nodige liggen. Ik ben niet zo’n trouwe vriend die altijd keurig een verjaardagskaartje stuurt, afspraken maakt en elke paar weken even wat van zich laat horen. Het is geen excuus, maar het zijn drukke dagen hier en ’s avonds ben ik geregeld weg om te spreken of te vergaderen. Dus ik ben slordig in mijn sociale contacten, maar op z’n tijd weten we elkaar toch te vinden. En dan gaan we gelukkig verder waar we de vorige keer gebleven waren. Dat waardeer ik aan mijn vrienden: dat ze mij die ruimte geven.’
Wat is de grootste fout die je ooit hebt gemaakt?
‘Ik heb veel kleine fouten gemaakt, maar ik weet niet of ik kan zeggen dat ik echt grote blunders heb begaan in het leven. Eén ding waar ik wel spijt van heb, is dat ik nooit naar het buitenland ben gegaan om daar een jaar te studeren of te werken. Dat was goed voor mij geweest. Maar ik was bang dat ik in een ander land niet mee zou komen, dat mijn talenkennis niet goed genoeg zou zijn. Toen ik ging kijken of ik in Engeland één of twee semesters zou kunnen studeren, zag ik dat de Britse collegegelden zo hoog waren dat ik straatarm terug zou komen. Ik had natuurlijk gewoon wat meer lef moeten hebben, besef ik nu.’
Ben je creatief?
‘Echt creatief zou ik mezelf niet willen noemen. Dat is ook moeilijk, het lijkt wel of alles wat je bedenkt al eens is bedacht. Gelukkig heb ik dat soort creativiteit ook niet zo nodig, ik zit niet in de kunstzinnige sector. In de hulpverlening is je taak wat dat betreft betrekkelijk makkelijk: je moet boterhammen smeren voor hongerige mensen. Daar hoef je geen creativiteit in te leggen. Elke boterham is er één en aan het einde van de dag heb je een grote groep mensen gevoed. Toch heb ik wel ideeën: ik probeer proefballonnetjes op te laten bij de gemeente en bij geldschieters. En ik moet mensen motiveren, al was het maar om gaande te houden wat we hebben. Daarnaast doe ik ook nog dingen waarbij inspiratie belangrijk is. Ik heb een boekje geschreven over de kerk en ik ben nu met voorbereidingen bezig voor een boek over dakloosheid. Daarin wil ik uitleggen waarom het een schandaal is dat er zoveel daklozen zijn en wat we kunnen doen om dat op te lossen.’
Wat is jouw idee van geluk?
‘Ik ben slordig in mijn sociale contacten, maar op z’n tijd weet ik mijn vrienden toch te vinden’
‘Geluk kan heel simpel zijn: een rustige middag op de bank met een goed boek of een flinke wandeling met mijn gezin op het strand. Maar dat is meer van het kortstondige soort. Uiteindelijk is mijn idee van geluk vooral de wetenschap dat ik een zinvol leven leid. Daar streef ik naar bij alles wat ik doe, ik zou niet kunnen leven met het idee dat wat ik deed zinloos was. Je kunt echter ook te veel zingeving hebben – er zit een risico in te veel willen, merk ik hier. Ik ben zo iemand die verantwoordelijkheid stapelt, als ik niet uitkijk. Nog een commissie hier, of een project daar. En ja, dan kun je jezelf voorbijrennen. Dat is een van de dingen waar ik voor oppas. Je grenzen bewaken, ook dat is geluk.’
Wat is jouw idee van de ellende?
‘Ik zie hier in de Pauluskerk natuurlijk een hoop ellende. De machteloosheid die je daarover soms voelt, is beangstigend. Soms kun je alleen maar toekijken. Sommige daklozen glijden af waar je bij staat. Soms maken we mee dat iemand binnen twee weken heel hard achteruitgaat, fysiek en mentaal. Hoe dat komt? De stress waar daklozen mee leven, is extreem. Ze lijden onder existentiële spanningen en het is beangstigend om te zien wat dat met mensen doet. Ik ben gezegend met een goede pokerface en ook met een redelijk verstand, dus ik kan altijd wel bedenken wat ik tegen ze kan zeggen. Tegelijk moet ik me inhouden om me alle drama’s niet te zeer aan te trekken. Anders kan ik dit werk niet goed doen, dan ga ik er zelf aan onderdoor. Ik vind het moeilijk om op mijn handen te zitten, om te weten dat ik soms niks kan doen.’
Dwaal je weleens?
‘In de christelijke traditie is dwalen een woord met een heel negatieve connotatie. Je hebt de dwaalwegen en de dwaalleer, daar moet je vandaan blijven. Maar er zijn natuurlijk meer manieren van dwalen, op een veel positievere manier. Zeker als je een klein beetje een workaholic bent zoals ik, moet je af en toe even loslaten en je laten meevoeren door de stroom. Zowel in het klein als in het hele leven. Een van de dingen die ik in mijn vorige functie als predikant in Amsterdam heb gedaan, is stervensbegeleiding. Daar leerde ik hoe belangrijk loslaten is. Je sterfbed is het ultieme laten gaan, dat kun je wat mij betreft ook als een vorm van dwalen zien. Dat je de regie uit handen geeft, dat je de richting waarin je gaat niet meer bepaalt en accepteert dat je dingen niet weet. Dat probeerde ik mensen in hun laatste levensfase vaak mee te geven: tegen de stroom in kun je niet zwemmen. Je kunt je beter laten meevoeren en je, in de tijd die je nog hebt, op andere zaken concentreren.
Martijn van Leerdam (1984) geboren en getogen in Schipluiden, is een predikant die bekendstaat om zijn empathie en inspirerende preken. Na het afronden van zijn studie aan de Protestantse Theologische Universiteit in Kampen ging hij onder andere aan de slag als predikant in Amsterdam. Daar was hij actief in de wijken West, Osdorp en Sloten. Hij was ook lid van de stadsdeelcommissie NieuwWest voor GroenLinks. Vanaf mei 2023 is hij predikantdirecteur van de Pauluskerk in Rotterdam. Daar houdt hij zich bezig met dakloosheid, een van de speerpunten van deze Rotterdamse kerk.
‘De stress waar daklozen mee leven is extreem, het is beangstigend wat dat met mensen doet’
Zelfs hier op de daklozenopvang is dat belangrijk. Loslaten betekent bijvoorbeeld ook dat je accepteert dat je hulp nodig hebt. We krijgen soms mensen in de Pauluskerk die erg boos zijn. Op de maatschappij, hun familie, zichzelf. Dat reageren ze af op de mensen hier, die er juist zijn om ze te helpen. Dat keur ik niet goed, maar ik snap het wel: ze zijn wanhopig, de bureaucratie rond dakloosheid is soms gekmakend. Laatst hadden we niet genoeg personeel, dus we konden maar één boterham tegelijk uitdelen. Een van onze daklozen had enorme honger. Hij accepteerde dat niet en begon te schelden en met het brood te gooien. Toen ik later een gesprekje met hem aanknoopte, heb ik hem uitgelegd dat hij moet accepteren dat hij in zijn positie andere mensen nodig heeft, zoals de vrijwilligers die het brood klaarmaken. Dat hulp krijgen niets is om je voor te schamen, maar dat daar wel geduld bij hoort.’
Wie is je held?
‘Er is een Delftse uitvinder die zijn hele leven lang allerlei uitvindingen heeft gedaan. De meeste daarvan waren geen groot succes, maar er is er eentje waarmee hij beroemd is geworden: de uitsparing in een beschuitje, waarmee je het makkelijk uit de rol kunt wippen. Simpel, maar niemand anders had dat bedacht. Sindsdien krijgt hij per verkochte rol beschuit anderhalve cent of zo. Helaas heeft hij jaren van zijn leven in de rechtbank doorgebracht, want zijn uitvinding werd natuurlijk geleend door andere beschuitfabrikanten, waarmee ze zijn patent schonden. Waarom vind ik dat nou zo’n groot voorbeeld? Omdat hij heeft volgehouden, ook nadat zijn andere uitvindingen niet aansloegen. En ook toen anderen met zijn idee aan de haal gingen. Ik zie mezelf ook zo ploeteren en duizend dingen tegelijk proberen. Dat gaatje in een beschuit leert dat je pas achteraf weet wat je erfenis is.’
Stel dat het nieuwe kabinet tegen je zegt: ‘Dominee, je mag één hervorming doorvoeren in Nederland.’ Wat wordt het?
‘Ik zou heel veel kunnen bedenken, maar als ik echt maar één regel mag invoeren, dan ga ik toch voor een humanitaire ondergrens voor iedereen die zich in Nederland
bevindt. Het is ook nog eens de meest simpele hervorming die ik kan bedenken en potentieel een bron van besparingen. Met de humanitaire ondergrens bedoel ik dat er een plek in de gemeentelijke opvang komt voor iedereen die dat nodig heeft, elke avond. Nu is dat niet zo: de gemeente bepaalt wie een slaapplaats krijgt en wie niet. De afvallers zien we hier in de Pauluskerk, daklozen die nergens anders terechtkunnen. Bijvoorbeeld omdat ze geen pasje hebben voor een gemeentelijke opvang.’
Een pasje?
‘De gemeente deelt mensen die aankloppen bij het loket voor daklozen in twee groepen: rechthebbenden en zij die dat niet zijn. Alsof sommige mensen rechteloos zijn. Dat is bijvoorbeeld afhankelijk van je verblijfsstatus, of de inschatting of je binding hebt met de stad vanwege een werkverleden. Ze kijken ook of je zelfredzaam bent, nog zo’n idioot criterium. Want als je er te goed uitziet en je hebt een coherent verhaal, krijg je geen bed in de nachtopvang. Dan moet het eerst erger worden: je moet verslaafd raken en er ook echt uitzien als een zwerver. Dan pas mag je naar de gemeentelijke opvang. Het gevolg is dat er een heleboel mensen worden buitengesloten. Een schending van de elementaire mensenrechten. Het is ook nog eens simpel op te lossen want dit gaat in Rotterdam niet om honderdduizend mensen, maar om ongeveer tweehonderd personen. Laat iedereen binnen in de opvang, zonder legitimatie. Zo’n maatregel haalt ook nog eens een keer een heleboel overlast van straat en het geeft minder bureaucratie.’
Welk talent had je graag willen hebben?
‘Charisma. Ik kan spreken, dat heb ik onder andere geleerd tijdens mijn studie Theologie – en ik heb in de loop der tijd ook aardig leren schrijven, al zeg ik het zelf. Maar ik ben altijd jaloers op mensen door wie je meteen gegrepen wordt als ze het woord nemen. Het is een prachtige eigenschap voor een predikant en het maakt het sociale verkeer ook nog eens een stuk gemakkelijker. Of je nou met daklozen werkt, in de top van het bedrijfsleven zit of in de politiek: goed spreken opent deuren.
Niet dat het zaligmakend is: je moet het wel koppelen aan inhoud. Alleen maar charisma: da’s net als een voetballer die veel talenten heeft, maar lui is. Die moet ook trainen om zijn vaardigheden te leren gebruiken. Anders wordt het gewoon een verwende spits die alleen maar af en toe een vrije trap erin schiet en voor de rest nooit wat doet. Zo’n speler waar iedereen in het team een hekel aan heeft. Dat probeer ik te vermijden. Ik probeer altijd om mijn vaardigheden te gebruiken voor iets groters, mezelf ondergeschikt maken aan een hoger doel. Dat is dienstbaar zijn.’
Hoe zou je dat talent inzetten?
‘Om mensen op andere gedachten te brengen, om heilzame verandering tot stand te brengen. Vanmorgen stond er nog een journalist op de stoep die wilde weten wat ik van de overlast van daklozen vond voor de buurtbewoners. Natuurlijk heb ik over dat soort dingen wel een mening, maar nu krijg ik een microfoon of een camera op me gericht en spreek ik namens de Pauluskerk, dat is best even wennen. Toen burgemeester Aboutaleb zijn afscheid bekendmaakte, werd ik diezelfde dag nog gebeld door een journalist die vroeg wat ik van hem vond. Hij wilde graag reacties hebben van ‘prominente Rotterdammers’. Ik woonde nog maar vier maanden in Rotterdam en in mijn vorige baan in Amsterdam was er niemand die op de stoep stond om mijn mening te vragen. Ik reageer op zulke momenten adequaat, maar ik ben niet altijd tevreden met adequaat.’
‘Ik probeer mijzelf altijd ondergeschikt te maken aan een hoger doel’
Het Proustiaanse interview
Dit interview is gebaseerd op de vragenlijst van de Franse schrijver Marcel Proust (18711922). De antwoorden bieden een intrigerende inkijk in iemands persoonlijkheid en gedachten. De complete lijst bevat 35 vragen die een breed scala aan onderwerpen bestrijken, van liefde en geluk tot angst en ambitie. De vragen dagen de respondent uit om diep na te denken over zichzelf en het leven waardoor een eerlijk en vaak verrassend portret ontstaat. Het resultaat: een boeiende dialoog, die de complexiteit van de menselijke ervaring verkent en lezers volgens Proust in staat stelt een glimp op te vangen van de ziel van de geïnterviewde.
Menno de Bree wordt komend jaar een halve eeuw oud. Is hij op de goede weg? Hij vraagt het zijn beschermengel. ‘Zo fris als je geest vroeger was, is-ie niet meer. Het ruikt hier muffig.
Aan onderhoud van je innerlijk doe je niet meer, hè?’
Eens in de zoveel tijd nemen een vriend en ik onze levens onder de loep. Intervisie, maar dan in een café. ‘Je maakt een verdwaalde indruk’, zei hij tegen me, nadat we alweer buiten stonden. Ik keek hem stomverbaasd aan.
Er zat iets niet lekker, dat voelde ik ook wel. Maar was ik verdwaald? Suggereerde mijn externe stuclaag van vrolijkheid, daadkracht en ondernemingslust niet precies het tegenovergestelde?
Het regende een beetje en op weg naar huis nam ik de kortste route over het kerkhof. Verdwaald of niet, de dood laat je altijd weer voelen dat je leeft, mijmerde ik.
‘O ja, vind je dat, dat je leeft?’, hoorde ik opeens een schelle stem spottend roepen.
Ik zuchtte. Al lopend was diep in mijn innerlijk mijn daimoon ontwaakt, mijn persoonlijke beschermengel.
U gelooft natuurlijk niet in daimonen, maar ze zijn er wel degelijk, in allerlei soorten en maten. Socrates stond naar eigen zeggen in verbinding met een daimoon die hem regelmatig de weg wees. Jezus had zijn Heilige Geest. Reve zijn Medogenloze Jongen. Niet per se de makkelijkste types dus, maar wel allen daimonen met kwaliteit en persoonlijkheid. Ik ben daarentegen, geheel in stijl, bij geboorte bedeeld met een of ander klungelig budgetengeltje.
Een daimoon ‘met een vlekje’, die zich af en toe, het liefst op ongelegen momenten, begint te roeren.
‘Ja, jongen, wat trainingsveld De Toekomst is voor Ajax, is dit kerkhof voor jou’, begon mijn daimoon te oreren. Hij had er duidelijk zin in. ‘De dood, het universele eindstation van al wat leeft!’
Onwillekeurig begon ik wat harder te lopen. ‘Hoor ik nu gehijg?’, kakelde het orakel. ‘Kun je niet eens meer versnellen? Die conditie van jou, die is ook wel rampzalig hè? Hoe oud word je nu? Vijftig? Is wel duidelijk te merken hoor. Hierbinnen bladdert de verf inmiddels ook behoorlijk af.’
Ik hoorde hem een paar meubels verschuiven.
‘Zo fris en opgeruimd als je geest vroeger was, isie allang niet meer. Het ruikt hier ook muffig. Aan onderhoud van je innerlijk doe je niet meer, hè?’
Ik zweeg, maar mijn daimoon merkte het niet eens.
‘Je zit ermee, maar die vriend van jou had trouwens wel ongelijk hoor.’
‘Denk je?’, antwoordde ik verheugd. Mijn daimoon wist vaak beter dan ik wat er zich diep in mijn binnenste afspeelde. Misschien was de situatie niet zo erg als ze leek.
‘Tuurlijk’, hoorde ik hem roepen uit de verte. ‘Je bent niet verdwaald. Een verdwaler is alleen maar de weg kwijt. Bij jou is het veel erger. Jij weet niet eens meer waar je naartoe wilt. Alles wat vroeger belangrijk voor je was, heeft zijn glans verloren. Je doolt maar wat rond, al consumerend. En ’s avonds zit je je op je telefoon op te winden over dingen die je van binnen eigenlijk niet beroeren. Heel zielig eigenlijk. Misschien ruikt het hier daarom zo naar reuzel en gebakken aardappeltjes. Een reflectie van je geest.’ Ik voelde woede opkomen, maar mijn daimoon was me voor en zette mijn innerlijke versterker op 10. Wagner knalde uit de boxen. Op de achtergrond hoorde ik gerinkel van glazen. De daimoon begon luidkeels Nietzsche te citeren, waarschijnlijk uit zijn hoofd, want af en toe sloeg hij een zinnetje over: ‘Wij hebben God vermoord, jullie en ik! Wij zijn allemaal zijn moordenaars! Hoe waren we in staat de zee leeg te drinken? Wie gaf ons de spons om de horizont uit te wissen? Wat overkwam ons, als wij de aarde van de zon wegrukten? Waarheen beweegt de aarde nu? Ver weg van alle zonnen? Vallen we niet voortdurend om, rugwaarts, zijdelings, voorover, naar alle zijden? Bestaat er nog een boven en onder? Dwalen we niet door een oneindig niets? God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood!’
Zoals elke student van de filosofie kon ik deze passage uit De vrolijke wetenschap wel dromen. Maar voordat ik me af kon vragen waarom ze betrekking op mij zou hebben, zette de daimoon opeens een ander nummer op. ‘Dwaler’, blèrde hij mee met Supertramps Dreamer. ‘Je bent echt slechts een dwaler. Stop je hoofd maar in het zand, nou en, je bent en blijft een dwaler.’
‘Daimoon’, zei ik, kalm en redelijk. ‘Daimoon, hou op. Ik ben geen dwaler. Kijk naar wie ik ben. Kijk naar wat ik heb gedaan. Ik heb jarenlang hard gewerkt. Ik heb een consultancypraktijk opgebouwd. Ik heb een interessante klantenkring, een fijn kantoor, een mooi huis, een leuk gezin. Niet alles is perfect, maar veel waarvan ik droomde heb ik gerealiseerd. Mensen zijn bang van me, kijken tegen me op, betalen me flink om voor ze te werken, om ze richting te geven. Ik bén iemand, Daimoon. Je kunt niet iemand zijn als je geen vorm hebt. Je kunt niet iemand worden als je niet weet wat je wilt.’
Opeens was het stil aan de andere kant. Ik hoorde de zware sofa schuiven, het geklik van een aansteker. De geur van een goede sigaar vulde mijn binnenste. Ergens ging een rookalarm af. Na een diepe zucht sprak de Daimoon met diepe, ernstige stem:
‘Inderdaad, inderdaad. Vanaf de buitenkant gezien gaat alles goed. Opdrachten zat, aan geld en erkenning geen gebrek. En je hebt zelfs vrienden die je af en toe de waarheid zeggen. Of althans dénken dat ze dat doen. Maar vanaf hier ziet het plaatje er ...’ De Daimoon schraapte zijn keel, ik hoorde dat hij zijn lachen nauwelijks kon inhouden.
De daimoon brulde van het lachen. ‘Klopt!’ zei hij. ‘Klopt allemaal. Ik doe niks, creëer niks, verbind niks. Maar’, en nu daalde zijn stem vervaarlijk, ‘daarin verschil ik niet van jou. Het verschil tussen jou en mij is niet dat jij iets voorstelt en ik niet. Jouw leven is net zo leeg als dat van mij. Het enige verschil tussen ons is dus’, en nu voelde ik zijn voeten venijnig van binnen ergens prikken, ‘dat ik dat doorheb en jij niet. Als jij nu gewoon doorloopt naar huis, dan leg ik het even uit. Heel moeilijk is het niet.’
En terwijl ik hijgend het over kerkhof liep, begon mijn daimoon zijn college. ‘Kijk,' begon hij, ‘het leven heeft een spanningsboog. Je wordt geboren, een tijdje later ga je dood. In de tijd daartussen, daar zit jij.’
‘Dat is een waar woord, Socrates’, zei ik. ‘Ga je me nog meer van die open deuren voeren?’
‘Je moet je committeren aan zinloosheid, da’s het geheim’
‘Nou ja, het ziet er toch wat anders uit. Een mestvaalt met verpleeghuisvibes, zoiets. Beter kan ik het ook niet karakteriseren.’
‘Ik zie niet zoveel, daimoon!’, antwoordde ik verontwaardigd. ‘En jij ook niet. Je fantaseert! Je projecteert! Je hebt het niet over mij, maar over jezelf. Je bestaan is zinloos. Je doet niets anders dan rondhangen en commentaar leveren. Je komt niemand tegen, staat niet in verbinding. Jij creëert geen waarde. Je bent een nietsnut. Langharig, werkschuw tuig. Je hebt nog nooit iets gepresteerd. En nu neem jij, jij geestelijk geestdodend monster, mij de maat?’
‘Tuttut, niet zo ongeduldig’, antwoordde hij. ‘Waar het om gaat, is dat ongeveer halverwege je leven je tijdsbewustzijn omslaat. Je begint met een lineaire tijdsopvatting, maar hoe ouder je wordt, hoe meer oog je krijgt voor het cyclische karakter van tijd.’
Mijn daimoon klonk opeens ongewoon serieus. Zo had ik hem nog nooit meegemaakt.
‘Als je lineair denkt,’ vervolgde hij, ‘denk je dat de toekomst anders zal zijn dan het heden. Dat maakt het leven tot een avontuur. Je doet steeds nieuwe dingen. Je ontwikkelt jezelf in onverwachte richtingen. Na elke hoek wacht een onbekende verrassing. Je denkt dat de toekomst altijd beter kan zijn dan nu en dat je daar, door je in te zetten, invloed op kan uitoefenen. Dat geloof jij toch ook?
Met dat soort praatjes verdien je toch je geld?’
Schoorvoetend moest ik toegeven dat de daimoon gelijk had. Ik stond bekend als een visionair, een optimist, als macher, een doener, een daadkrachtige organisatieheld. ‘Inderdaad daimoon’, zei ik emotioneel. ‘Ik zet stippen op de horizon. Maar weet je waarom? Omdat ik weet waar we naartoe moeten. Al jaren geef ik de weg aan, al jaren word ik trouw gevolgd. Wat is daar mis mee?’
‘Wat daar mis mee is?’, vroeg mijn daimoon opeens fel. ‘Wat daar mis mee is? Ik zal je eens vertellen wat daar mis mee is. Zeg nou zelf, die deal die je twee weken geleden hebt gesloten, herinner je je die nog?’
Ik moest nadenken, de details was ik alweer kwijt.
‘En je eerste deal, hoe zit het daarmee?’
Onwillekeurig kreeg ik een enorme glimlach op mijn gezicht. Alle kleine dingen, waar ik was toen de telefoon ging, wat er werd gezegd – ik wist het allemaal nog goed.
‘Dat bedoel ik’, zei mijn daimoon. ‘Je ervaart de tijd niet meer lineair, maar cyclisch. Je bent nu bijna vijftig en dus ‘ervaren’. Dat betekent dat alles wat je meemaakt, een herhaling is van wat er al eerder is geweest. Het stuk blijft hetzelfde, jouw rol ook, alleen de acteurs met wie je werkt veranderen steeds. Hoe ouder je wordt, hoe meer je ziet hoe weinig kwaliteit er eigenlijk is. En dat er maar weinig nieuws is onder de zon.’ De daimoon citeerde nu plechtig uit het Bijbelboek Prediker: ‘Is er enig ding, waarvan men zou kunnen zeggen: Ziet dat, het is nieuw? Het is alreeds geweest in de eeuwen, die voor ons geweest zijn.’ ‘En zelfs als het echt fris en nieuw is, die zoveelste deal van jou,’ vervolgde hij, ‘dan nog wist de tijd alle betekenis weg. Kijk nou eens om je heen, op deze begraafplaats. Weet jij iets van de mensen die hier liggen? Wie ze waren, van wie ze hielden? Weet jij wat hun targets waren, toen ze werkten? Nee? Denk je dat iemand over dertig jaar nog geïnteresseerd is in de vraag of de kwartaalcijfers zijn verbeterd?’
Ik hoorde de daimoon bladeren, hij vervolgde zijn lezing van Prediker: ‘Er is geen gedachtenis van de voorgaande dingen; en van de navolgende dingen, die zijn zullen, van dezelve zal ook geen gedachtenis zijn bij degenen, die namaals wezen zullen.’
‘Mensen lezen niet meer, hè’, vervolgde de daimoon. ‘Dat is wel jammer. Prediker geeft toch een fris perspectief op al dat ambitieuze gekrabbel. En je zult wel denken: er is wél veel nieuws, met AI en internet enzo. Maar dat neemt niet weg dat het overgrote deel van je leven toch herhaling en routine is. Weet je nog die vergadering van gisteren, met die juniorstaf?’
Ik knikte. Het was zo’n vergadering in een zaaltje met een glazen wand en een systeemplafond.
‘Er werd iets besproken, het ging ergens over, maar wat, dat weet ik niet precies’, antwoordde ik.
‘Maar je dacht wel: daar gaan we weer. Hierover heb ik vijf jaar geleden ook al eens iets geroepen. En dat was iets wat ik vijf jaar daarvoor ...’
Hij had weer gelijk, verdorie.
‘Precies,’ zei hij, ‘dat bedoel ik: de tijd is circulair. Maar die jonge mensen?’
‘Die zagen een uitdaging’, zei ik. ‘Die hadden er zin in.’
‘En wat deed jij?’, vroeg de daimoon.
‘Ik moedigde ze aan’, zei ik. ‘Dat was de kortste klap om de bijeenkomst te beëindigen. Zij hebben nog de energie voor zoiets stoms. Ik kan het niet meer opbrengen. Ik heb niet meer de naïviteit die daarvoor nodig is.’
‘Ja ja’, zei de daimoon. ‘Dit is de corporate versie van Freuds verdringing van het lustprincipe door het realiteitsprincipe.’
Ik keek niet begrijpend voor me uit.
‘Freud, weet je wel, de chroniqueur van het onderbewuste. Het onderbewuste, dat tochtgat in je innerlijk van waaruit ik spreek?’
‘Ja, dat snap ik’, zei ik. ‘Maar wat heeft dat met die principes te maken?’
‘Jij weet ook helemaal niets hè’, verzuchtte de daimoon. ‘Hoe kun je leven zonder algemene ontwikkeling?’
Hij legde uit dat we allemaal wensen hebben en dat we die in vervulling willen laten gaan. Wat natuurlijk lang niet altijd lukt. En dat we met het intreden van het realiteitsprincipe de tijd leren kennen als domein van strijd en uitstel, als vervelende periode van nietvervulling.
‘Het realiteitsbeginsel zet je dan weer met beide benen op de grond’, vervolgde de daimoon. ‘Het leert je dat je, om te kunnen leven en zo weinig mogelijk te lijden, je je beperkingen moet accepteren. Die jongelui hebben dat nog niet gedaan. Ze zullen op hun bek gaan. Dat weet je, want dat heb je talloze malen gezien.’
Ik knikte. Ik had er tallozen zien vallen, nadat ik zelf op mijn bek was gegaan. Eerst vond ik dat nog wel leuk, das Leiden der Anderen, maar op den duur verminderde ook dat plezier. En nu laat ik mensen meer uit gewoonte sneuvelen dan uit lust.
‘Zie je’, zei de daimoon. ‘Je dwaalt door een oneindig niets. Er is geen begin en einde, geen richting. Dat begin je nu ergens wel te vermoeden, nu je vijftig wordt. Maar wat je nog niet hebt doorvoeld, is hoe vervelend je leven eigenlijk is. Alles wat je doet, levert vooral iets op voor mensen die je toch niet mag, voor organisaties die jou niet mogen. En als je doet waar je trots op bent, dan zal dat over een paar jaar al vergeten zijn. Mensen zijn naar erkenning hunkerende wezens’, peinsde de diamoon. ‘Maar die erkenning is vaak oppervlakkig en opportunistisch. Je hebt het misschien nog niet doorleefd, maar vermoeden doe je het wel. En dat stop je weg, door hard te werken, te drinken, te lachen, of aan touwen boven gletsjerspleten hangen, op zoek naar gevaar en kicks. Als je dat niet doet, dan merk je dat leven vooral rouwen is, een continu afscheid nemen van ambities, ideeën, hoop, omgevingen en mensen. En als je niet rouwt, slaat de verveling toe. Dat geldt trouwens niet alleen voor jou, maar ook voor mij. Jij zit nog in je cubicle, je leasecar, je kantoortuin. Ik zit alleen maar in jouw hoofd. Denk je dat dat leuk is? Om al jouw muizenissen ongefilterd mee te maken? Deelgenoot te zijn van je dwalen door een ‘oneindig niets’?’
Ik ben bij geboorte bedeeld met een of ander klungelig budget-engeltje
‘Ja ja’, onderbrak ik ongeduldig. ‘Mooi hoor, dat ‘oneindig niets’. Nietzsche kennen we allebei. Maar ken je Camus ook? Dat boek van hem, De mythe van Sisyphus? Daar lijk ik op, op die Sysiphus. Elke dag duw ik mijn rotsblok de heuvel op. Elke avond valt hij weer naar beneden. Van buitenaf gezien is het volstrekt zinloos. Maar vanbinnen weet ik: het is mijn rotsblok, mijn leven, mijn bestemming, mijn keuze. Je moet je committeren aan de zinloosheid, dat is het geheim. Als je je leven tot jouw leven maakt, dan heeft het altijd richting. Is het altijd de moeite waard.’
De daimoon lachte hard. ‘Als jij in dat soort sprookjes gelooft, dan geloof ik in spoken. Dat steentje van jou, dat jij eindeloos naar boven wilt zeulen, dat blijft een klein, armzalig en betekenisloos ding. Dat verandert toch niet opeens omdat jij besloten hebt om het ‘van jou’ te maken? Je kunt wel heel stoer blèren dat je de zin van je leven in jezelf zoekt, maar dat slaat natuurlijk nergens op. Een stompzinnige activiteit wordt niet opeens zinvol omdat jij dat besloten hebt. Ga jij maar lekker mindful steentjes slepen. Ik weet een mooie zenmantra voor je’, en ik hoorde mijn daimoon chanten: ‘Mmmm ... garbage in, garbage out ... mmmm ... garbage up, garbage down ...’
Net als altijd werd ik stipt vijf minuten voor de wekker wakker, mijn bed nat van zweet. Mannen hebben ook last van overgangsklachten, las ik laatst ergens. Buiten kwam de zon op, door het raam zag ik de graven op het kerkhof naast ons huis roze kleuren. Ergens sloeg een deur dicht, vaag hoorde ik voetstappen en spottend gelach. Ik keek naar mijn pak, dat ik de avond ervoor voor de nieuwe werkdag had opgehangen en dacht aan dat verhaal over die Franse schipbreukeling, die aanspoelde op een eiland, een galg ontwaarde en toen moest huilen van opluchting. Omdat hij daardoor wist dat er orde was op dat eiland. Orde, rechtvaardigheid en zin.
Menno de Bree (1974) studeerde filosofie. Hij werkte als bedrijfsethicus bij Heineken en Nyenrode en tussen 2002 en 2023 als docent Ethiek en Filosofie bij het Universitair Medisch Centrum Groningen. Voor zijn onderwijs daar ontving hij meerdere prijzen. Momenteel is De Bree als hoofddocent verbonden aan de postdoctorale beroepsopleiding Ethiek in de Zorgsector (RadboudUMC). Daarnaast verzorgt hij denktrainingen voor professionals (o.a. Brainfeed) en is hij actief als publieksfilosoof (o.a. Forum Groningen en The School of Life). Op internet zijn verschillende lezingen voor Brainwash en TEDx te vinden.
‘Mijngaatstrijd kantéén op, er is geen weg meer terug’
VICTOR MEIJERZe
verdedigde kopstukken uit de Nederlandse onderwereld, maar inmiddels richt
CEO’s
ze haar pijlen op de
van grote vervuilers. Advocaat en
Extinction
Rebellion-lid Bénédicte Ficq: ‘Psychopaten zijn het, een ander woord heb ik er niet voor.’
Misschien komt het wel júíst doordat ze jarenlang de verdediging voerde voor clientèle als Dino Soerel, kickbokser Badr Hari en leden van de zogeheten Mocromaffia. Dat ze kan zien hoe crimineel – in de zin van gewetenloos – het gedrag van topmannen van multinationals soms is, zegt strafpleiter Bénédicte Ficq (66) halverwege het gesprek. ‘Dan denk ik: oké, jullie vinden het volkomen normaal om alle cliënten die ik tot nu toe heb bijgestaan te laten vervolgen. Dat vind ik ook. Niemand mag een ander iets aandoen. Maar ik vind het net zo normaal om CEO’s, die willens en wetens de gezondheid van anderen schaden, te laten vervolgen. Omdat deze CEO’s mensen zo ziek maken dat ze eraan overlijden, of in ieder geval dat risico aanvaarden. Mensen die nota bene nauwelijks weten dat ze een risico lopen. Dat vind ik eigenlijk nog psychopathischer. Waarom zouden personen in maatpak die dit soort risico’s op de koop toe nemen, daarmee weg mogen komen?’
Ficq doelt op de top van staalbedrijf Tata Steel in IJmuiden en van chemieconcern Chemours in Dordrecht waartegen ze, namens gedupeerden, een massaaangifte heeft ingediend bij het Openbaar Ministerie. Dat is in beide zaken een strafrechtelijk onderzoek gestart.
‘Hoe
kan het dat die bazen de gezondheid van om-
wonenden als bijzaak zien?’
Hoe feller ze praat, hoe helderder haar stem. Alsof in de toon besloten ligt hoe evident waar haar woorden zijn. ‘Je vrijheid en je gezondheid: ik denk dat dat de belangrijkste mensenrechten zijn. Dat maakt je mens. Niemand heeft het recht om mijn gezondheid af te pakken. Maar de vervuilende bedrijven die eigenen zich dat recht wel toe. Die menen dat wanneer ze hun vergunningen hebben en binnen de normen blijven, ze daarmee aan hun verantwoordelijkheid voor het in stand houden van een gezonde leefomgeving voldoen. Nou, daar denk ik anders over. Zelfs binnen de vergunningsgrenzen hebben ze nog een morele verantwoordelijkheid, grenzen die te maken hebben met het ‘maatschappelijk betamelijke’. Gelukkig zijn die panelen erg aan het verschuiven. Het morele kan strafrechtelijk worden.’
Bénédicte Ficq houdt kantoor in een onopvallend pand in de Amsterdamse binnenstad. Sober, net als veel in haar leven. ‘Mensen denken altijd dat ik in een grachtenpand woon. Nou, ik zal ze uit de droom helpen. Ik woon in een bescheiden woning, ik fiets op een gewone, niet elektrische stadsfiets, ik heb al zes jaar geen vliegtuig van binnen gezien en ik eet geen vlees.’ Doelend op het klimaat: ‘Geen grote offers, maar het helpt wel.’ Ze is snipverkouden, randje ziek, meldt ze bij de spreekkamer op de begane grond. In haar kielzog wandelt Milan (16) mee, die een driedaagse snuffelstage doet. Hij is, net als zij, klimaatactivist. ‘Nu al’, zegt Ficq bewonderend. Ja, het is soms zwaar, zal ze later zeggen over haar strijd tegen de vervuilende multinationals. Omdat het een groot beslag legt op haar tijd en energie. Omdat ze niet snel nee zegt tegen een verzoek. Of het nu gaat om een lezing, een interview een omwonendenbijeenkomst, een stagiair. ‘Hij weet natuurlijk uit de pers dat ik me met het klimaat bezighoud. Dat jongeren besmet worden met mijn verhaal, daar word ik heel blij van.’ Ze
ziet het als haar missie. ‘Ik wist toen ik hieraan begon: er is geen weg meer terug. Dit is een eenrichtingsweg. Daar heb ik voor gekozen en daar wijk ik niet meer vanaf.’
Het is vooral de menselijke geest die haar mateloos boeit in strafzaken. ‘Ik vind psychiatrie, psychologie en de rauwheid van het leven buitengewoon fascinerend. Iedere mens intrigeert me.’ Zo houdt het haar bezig hoe het werkt in de hoofden van de bazen in de vervuilingszaken. ‘Hoe kan het dat ze de gezondheid van omwonenden als collateral damage kunnen zien? Als bijzaak? Ze laten het niet binnenkomen of willen het niet laten binnenkomen. Ik vind dat onvoorstelbaar. En crimineel.’
Ze koos er bewust voor om op de man te spelen, en niet op de bal. De zaken zijn gericht tegen de bestuurders van Tata Steel en Chemours. ‘Omdat het de man is die achter de knoppen zit. De bal, het bedrijf, neemt nooit zelf een beslissing. De bal beweegt pas als je hem een schop geeft.’ Het is bovendien een feit dat boetes en dwangsommen niet helpen, zegt ze. ‘Die bedrijven maken zo ontzettend veel winst, dat geld wordt gewoon in de volgende begroting meegenomen. Dit is de enige manier om de mensen aan de top te laten beseffen dat zij degenen zijn die invloed hebben op het stilleggen van vervuilende installaties en het investeren in groene installaties. Ook al kost dat heel veel geld. Dat zij het zijn die winsten kunnen aanwenden voor duurzaamheid en bescherming van de leefomgeving, in plaats van voor het spekken van de aandeelhouders. Maar die keuze wordt volgens mij alleen geprikkeld door te dreigen met een gevangenisstraf.’
Ze is te nuchter om daar cynisch van te worden. ‘Zo werkt het gewoon bij de mens. Als je het niet voelt, dan doe je niets. Een boete voor de rechtspersoon. Wat interesseert hen dat nou?
Ze hoeven het niet uit hun eigen zak te betalen. Ze zullen pas verantwoordelijkheid voelen als ze
bang zijn om hun vrijheid te verliezen. Die dreiging helpt niet bij mensen die gedreven worden door een stoornis in het brein of agressieproblematiek, maar wel bij deze groep. Een groep die gewend is om respect te genieten vanwege hun hoge positie. Als je op een borrel moet zeggen: “Volgend jaar ben ik misschien niet van de partij met skiën, want dan zit ik in de bajes”, dan is dat toch net even een ander verhaal.’
Het was haar moeder die haar de liefde voor de natuur bijbracht. Eerst in Zeeland, later in de ZuidLimburgse heuvels. Tien was ze toen haar vader burgemeester werd van een aantal dorpjes tussen Epen en Mechelen. ‘Mijn moeder was een natuurmens. Wars van opsmuk als borrels, mooie kleren en tierlantijnen waarin mensen nogal eens kunnen verdwalen. Je anders voordoen dan je bent, dat haatte ze. Alles wat basic is en echt, dat had ik in mijn jeugd. De natuur is bij uitstek een manifestatie van echt, vind ik. Mijn drie zussen en ik waren altijd buiten. Mijn moeder wist de namen van alle bloemen, planten, bomen, vogels, insecten. Zij leerde me de natuur zien.’ Inmiddels kijkt Ficq met andere ogen naar de plek waar ze opgroeide. ‘Het ligt ingeklemd tussen de industrieën van Luik, het Roergebied en DSM met zijn chemische vervuiling. Sorry, ZuidLimburg, maar het is er supervies. Ook toen al.’
Ze is ervan overtuigd dat haar moeder is overleden aan een ‘vervuilingskanker’, iets wat haar begon te dagen tijdens de research voor de zaak Tata Steel. ‘Ik sprak met artsen rond IJmuiden over het veelvuldig voorkomen van bepaalde kankersoorten. Een van hen zei: “Ik had in mijn praktijk minstens vijf gevallen van de ziekte van Kahler, beenmergkanker, per jaar. Terwijl dat een heel zeldzame, niet erfelijke vorm van kanker is.” Toen dacht ik: huh, mijn moeder is overleden aan Kahler. Het eerste wat zij zei toen ze de diagnose kreeg was: “Maar ik was toch altijd buiten, Bénédicte?” Met andere woorden: ik leefde toch gezond?’ Destijds dacht Ficq daar niets bij, maar na het gesprek met de arts viel het kwartje. ‘Ook in het dorp van mijn moeder waren er opmerkelijk veel mensen met de ziekte van Kahler. Buiten zijn was voor haar een risico. Net als het dat is voor iedereen die in de buurt woont van Tata Steel. Het stomme is, je ziet het niet echt hè, die vervuiling. Ook bij Tata Steel niet. Het heeft iets heel kunstzinnigs, dat bedrijf met die grote pijpen en wolken erboven. Maar als je erbij stilstaat wat je daar inademt en wat je je kinderen laat inademen, dan is het verre van cool. Ik ging altijd zwemmen in zee bij Wijk aan Zee, maar dat doe ik echt niet meer.’
‘Mensen denken altijd dat ik in een grachtenpand woon, nou, ik zal ze uit de droom helpen’
‘Mijn moeder kende alle namen van bloemen en planten, zij leerde me de natuur te zien’
Als ze nu nog weleens door de heuvels van ZuidLimburg loopt, ziet ze de gevolgen van de vervuiling volop. ‘Limburg wordt overwoekerd door brandnetels, varens en bramenstruiken, die doen het geweldig op stikstof. Wat over is, is een heel bioarme natuur. Ik herinner me hoe het vroeger op een broeierige avond wemelde van de insecten – ik zie nu nauwelijks nog insecten. Nauwelijks bijen. Dat is een verschraling van de biodiversiteit waar je koud van wordt. En waar we heel bezorgd over moeten zijn. Mensen beseffen niet dat alles alleen maar groeit als er sprake is van een ecologisch verband. Dat onze voedselproductie afhankelijk is van bestuiving door insecten. We zijn zo losgezongen geraakt van de natuur dat we ons nauwelijks realiseren dat ons voedsel niet in de fabriek wordt gemaakt, maar een gift is van de natuur. Thee komt van een struik, in je biertje zit hop. Er zijn kinderen die niet weten dat melk van de koe komt. We hebben onszelf buitenspel gezet.’
‘De tabakszaak’ was Ficqs eerste grote, maatschappelijke zaak waarin ze aan de kant van de slachtoffers stond en de aanval zocht. Samen met twee patiënten en de Stichting Rookpreventie Jeugd van longarts Wanda de Kanter procedeerde ze in 2016 tegen de tabaksindustrie wegens het met voorbedachten rade benadelen van de gezondheid van rokers. Het argument: door minuscule gaatjes in de sigarettenfilters krijgen rokers nog meer nicotine en ander gif binnen dan op de verpakking vermeld stond. Het Openbaar Ministerie oordeelde uiteindelijk dat vervolging onhaalbaar was, omdat de bedrijven zich aan de geldende wet en regelgeving hielden. Het maakt Ficq nog altijd boos.
‘De top van de tabaksindustrieën weet al heel lang dat hun product superverslavend en dodelijk is, maar desondanks blijven ze nieuwe slachtoffers zoeken en targeten. In de Verenigde Staten zijn stukken ontsloten waarin je kunt lezen welke gesprekken er achter de schermen van deze industrie worden gevoerd. Ze voegen bewust extra’s toe aan sigaretten om ze nog verslavender te maken. Terwijl ze weten dat er miljoenen mensen per jaar sterven aan hun product. Gewetenloos, jaar in jaar uit. Alleen al in Nederland gaan per week 385 mensen dood aan roken, en dan heb ik het niet eens over de zieken. Ik heb dus geen hoge pet op van het morele niveau van de mensen die dit soort multinationals leiden. Het zijn gewoon psychopaten. Een ander woord heb ik er niet voor.’
Als ze de kans krijgt, zal ze de strijd opnieuw oppakken. ‘Natuurlijk wil ik dat. Maar goed, de politiek houdt hun een hand boven het hoofd. Vergeet niet dat het de schatkist veel oplevert aan accijnzen. Dus er is een heel perverse prikkel om niks te doen.’
Dan: ‘Hoe denk jij hierover, Milan?’
‘Ik denk dat je die opbrengsten dan ook zou moeten afzetten tegen de kosten van de zorg voor alle zieke mensen.’
‘Precies.’
‘En ik denk niet dat die cijfers heel positief uitpakken.’
‘Zo krom is het, hè. En het gaat dus niet alleen om longkanker, het is dementie, heel veel soorten kanker, orgaanziektes.’
‘De politiek in? Nee hoor, ik wil alles kunnen zeggen: ook ongenuanceerd en fel’
Het is begin 2023 als Bénédicte Ficq bekendmaakt lid te zijn geworden van klimaatbeweging Extinction Rebellion. Advocatuur en activisme gaan volgens haar prima samen. ‘Ik bega geen strafbare feiten. Ik ben sowieso geweldloos. Als ik een enkele keer gearresteerd word vanwege overtreding van de Wet openbare manifestaties, dan vind ik dat gerechtvaardigd gezien de urgentie van het aan de orde stellen van de klimaatproblematiek. Dus heb ik er geen problemen mee. Mocht de deken er een probleem mee hebben, dan hoor ik het wel.’ Natuurlijk, zegt ze, speelt er een zeker schuldgevoel mee. Het gevoel dat ze iets heeft recht te zetten voor de volgende generatie. ‘Ik vind wel dat ik laat wakker ben geworden, dat ik laat heb ontdekt dat we enorm op de rem moeten gaan staan om nog een beetje een leefbare planeet te hebben. Ik heb lang gestruisvogeld, want ik zag dat het fout ging, maar ik wilde er gewoon niet aan. Pas bij Tata Steel vielen de schellen me van m’n ogen. Als je jong bent, wil je dit eigenlijk niet horen. Daarom vind ik het ook zo knap van Milan, hij durft dit nu al aan te kijken. ‘Zonder depressief te worden, toch?’ Milan: ‘Nou, het raakt me natuurlijk wel. Maar juist uit de wanhoop haal ik energie. Bij het verstoren van een aandeelhoudersvergadering heb je wat gepaste woede nodig.’ Onlangs postte Ficq op LinkedIn een artikel over een onderzoek waaruit bleek dat de klimaatproblematiek alweer wegzakte uit het lijstje van bedreigingen in onze hoofden. Ze schreef: ‘Zo is de mens, wat niet direct zichtbaar is, is er niet.’ ‘Ik zie het ook bij mijn kinderen, die zijn 29 en 28. Zij zijn met hun eigen dingen bezig. Zolang het water van de Noordzee niet hun huizen bereikt, is er niet zoveel aan de hand. Zolang Schiphol open is, neem je een vliegtuig. Dat is hoe het gros van de jongeren leeft en hoe ik zelf voor een deel ook heb geleefd. We zien gevaren pas als ze op onze weg komen, of zelfs dan niet. Maar het is gevaarlijk naïef. Weet je nog de overstromingen in Slovenië, de branden in Portugal en ZuidFrankrijk in de zomer van 2023? Het is nu en overal. En als je dan leest hoe de golfstromen in de oceanen worden beïnvloed door de klimaatverandering, wat exponentiële gevolgen voor het klimaat zal hebben. Dan denk ik: hoe dom zijn wij eigenlijk?’
Het probleem is te groot. Er is een gebrek aan kennis. Daarom sluiten we onze ogen, denkt ze. ‘En dan zijn er ontzettend veel mensen die überhaupt niet de ruimte hebben om zich hier druk over te maken. Die denken: laat me met rust. Ik kom nauwelijks rond. Die zijn blij als ze een aanbieding hebben om voor vijftig euro retour naar Ibiza te vliegen. Maar ten opzichte van kinderen, heel eerlijk gezegd, begrijp ik het niet. Als jonge ouder anno nu zou ik hoe dan ook heel activistisch zijn. Om het goed voor te leven.
Reizen met de trein, geen voedsel verspillen, dat soort dingen. Maar goed, de grootste partij van Nederland claimt dat het klimaatprobleem onzin is, dus we zullen het allemaal wel merken. Ik vind deze uitlatingen totaal onverantwoord.’
Het werk van gedragseconomen laat zien dat mensen de urgentie van een probleem dat te ver in de toekomst ligt niet voelen: er zit geen emotie bij. Ze weten dat ze moeten sparen voor hun pensioen, maar ja. Het is een soort defect. Ficq wijzend op Milan: ‘Hij kan het wel. Dus het geldt niet voor iedereen. Maar de meeste mensen moeten overduidelijk geholpen worden, juist vanwege dit defect. Daarom zou je dit dossier moeten ontkoppelen van de politiek. Door een klimaatregering samen te stellen die niet om de vier jaar wisselt, maar met dit urgente dossier aan het werk gaat. Ten behoeve van iedereen, links en rechts.’
Milan: ‘Ik denk dat bijna iedereen in Nederland een goed klimaatbeleid wil, alleen heeft niet iedereen het hoog op de agenda staan. Omdat ze de huur moeten betalen. Eten moeten kopen. Aan hun carrière moeten werken. Dat klimaat zien we later wel. Daarom blijven we ook roken. Omdat ik niet meteen bloed ga hoesten als ik een sigaretje opsteek.’
Zolang ze nog compos mentis is, peinst Ficq er niet over om met pensioen te gaan. ‘Ik vind mijn werk veel te belangrijk en veel te leuk.’ Tata Steel en Chemours zijn zaken van de lange adem. Het Openbaar Ministerie is nog zeker anderhalf jaar bezig met het onderzoek naar Chemours voordat de beslissing valt of het de zaak naar zitting brengt, vermoedt ze. Voor Tata Steel geldt een vergelijkbaar tijdpad. Bij een vervuilende staalfabriek in ZuidItalië is een aantal CEO’s tot gevangenisstraffen veroordeeld. ‘Dus het kan wel.’
‘Weet je,’ zegt ze, ‘ik vind het gewoon zo zonde. Als je wat ouder wordt, dan weet je op een gegeven moment wat er werkelijk toe doet. Ik weet dat bezit en een vliegvakantie me totaal niet gelukkiger maken. Daarom interesseert het me allemaal niets. Je wordt gelukkig als je gezond bent. Als je geliefd bent en liefde kunt geven. Als je aan je vrijheid invulling kunt geven. En als je iets zinvols kunt doen.’
Maar de politiek in? Ze moet er niet aan denken. ‘Avondenlang debatteren, ik zou zo ongeduldig zijn. Bovendien kan ik dan niet meer zeggen wat ik wil, want dan ben ik gebonden aan het partijpolitieke standpunt. Ik wil alles kunnen zeggen. Ongenuanceerd soms. En fel. Ik heb geen zin in die censuur.’
Tegen Milan: ‘Maar jij moet wel de politiek in gaan hoor.’
Bénédicte Ficq (1957) studeerde rechten aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 1992 opende ze haar eigen kantoor, inmiddels omgedoopt tot Ficq & Partners. In 1996 verwerft ze nationale bekendheid met de verdediging van Jim T. in de balpenzaak. Hij zou zijn moeder een balpen in haar oog hebben geschoten met een kruisboog. Hij wordt vrijgesproken. In de jaren erna verdedigt ze enkele grote namen uit het criminele circuit. In 2016 doet ze haar eerste aangifte namens slachtoffers bij het
Openbaar Ministerie, tegen de tabaksfabrikanten. Aangiftes tegen Tata Steel (2021) en Chemours (2023) volgen. Ficq spreekt zich fervent uit als voorvechter van het klimaat en is lid van protestgroep Extinction Rebellion. Ze heeft een relatie en een volwassen dochter en zoon.
Nederland is niet zo ruimdenkend als wij lang wilden geloven, maar aandacht voor diversiteit is er gelukkig wel steeds meer.
Hoogleraar gedragswetenschappen
Semiha
Denktaş
: ‘Echte verandering moet vanuit de hele organisatie komen. Met een training hier en daar kom je er niet.’
‘Ik ben de eerste generatie in mijn familie die naar de universiteit ging. Ik miste tijdens mijn studie een rolmodel, dus dan moet je het allemaal een beetje zelf uitzoeken. Als hoogleraar vind ik het belangrijk dat studenten van verschillende achtergronden inspirerende voorbeelden hebben. Daarom zorgde ik er bijvoorbeeld voor dat er foto’s van alle vrouwelijke hoogleraren aan de Erasmus Universiteit werden gemaakt en op een prominente plek kwamen te hangen. Tot die tijd hingen daar alleen schilderijen van de oude generatie hoogleraren en – je raadt het al – dat waren alleen witte mannen. De nieuwe portretfoto’s zijn van hoge kwaliteit, zodat die er ook over honderd jaar nog kunnen hangen. Nu lopen daar dagelijks vrouwelijke studenten en wetenschappers langs, die zich bewust of onbewust realiseren dat de top ook voor hen haalbaar is. Het goede voorbeeld geven is voor mij cruciaal. Ik was zes jaar lang chief diversity officer en vond het dit jaar tijd om het stokje door te geven. Ik had nooit kunnen doen wat ik heb gedaan zonder mijn team van toegewijde mensen. Er wordt soms te veel nadruk gelegd op het individu en dat is niet terecht. Ik ben zo sterk of zo slim als mijn team. Alles wat zij in de loop van de jaren hebben aangedragen, kon ik kneden tot iets moois.’
Privilege
‘Inclusiviteit en diversiteit realiseren in organisaties gaat langzaam, maar door verschillende wereldwijde gebeurtenissen zag ik de laatste jaren versnellingen. Het begon met de MeTooaffaire (zie kader, red.), waardoor er nu veel meer aandacht is voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Maar we zijn er nog niet. De schaamte is groot en schandalen worden nog te vaak incidenten genoemd. Dat is niet de correct: het zijn geen incidenten, het is een breed maatschappelijk probleem. Je kunt de aanpak ervan niet alleen bij vrouwen leggen en zeggen dat zij seksuele intimidatie bespreekbaar moeten maken. Of doen alsof het er niet is omdat zij zich niet veilig genoeg voelen om het te vertellen.
Het thema is natuurlijk veel groter. Het gaat ook om psychologische veiligheid op de werkvloer. Wordt iedereen gezien en gehoord, kan en mag iedereen meedoen? Het kan niet waar zijn dat wij accepteren dat mensen systematisch worden buitengesloten of overgeslagen. De uitdagingen waarmee vrouwen tijdens vergaderingen worden geconfronteerd, zijn best pittig. Inmiddels zijn nieuwe woorden toegevoegd aan onze taal om deze uitdagingen te verwoorden: mansplaining (betuttelend), manterrupting (onderbreken terwijl een vrouw aan het woord is) en bropropriating (de eer opeisen voor een idee van een vrouw). Ook mensen van kleur of met een migratieachtergrond ervaren moeite om standpunten te ventileren die niet mainstream zijn. Doen ze dat wel, dan lopen ze het risico buiten de groep te vallen. We moeten hier het punt van intersectionaliteit niet vergeten. Delen van je identiteit zoals je leeftijd, gender of etnische achtergrond kunnen elkaar beïnvloeden en versterken. Hierdoor kunnen ervaringen van privilege of discriminatie ontstaan. Een tweede katalysator was de dood van de AfroAmerikaanse George Floyd, die om het leven kwam door politiegeweld. Het was niet nieuw dat politiegeweld in de VS werd gebruikt, maar nu waren de beelden door sociale media overal te zien. Dan kun je niet meer volhouden dat het wel meevalt. Er kwamen wereldwijd protesten op gang, en groepen mensen gingen weer de straat op om hun stem te laten horen. Ook in Nederland waren er demonstraties en kwam meer aandacht voor racisme en de gevolgen van slavernij. Daarnaast werd door de toeslagenaffaire duidelijk dat er sprake is van institutioneel racisme, terwijl wij lang hebben volgehouden dat dit hier niet gebeurt omdat wij zo’n tolerant land zijn.
‘Ook ik moest altijd moeite doen om ergens binnen te komen, dat kost veel energie’
Een derde katalysator was de coronapandemie. Dat was een grote schok voor iedereen, wereldwijd, maar al snel bleek dat COVID19 voor sommige bevolkingsgroepen veel grotere gevolgen had. Er waren meer besmettingen in dichtbevolkte wijken en onder mensen met een migratieachtergrond. Ook had een deel weinig tot geen mogelijkheden of voorzieningen om thuis te werken of onderwijs te volgen. Het was dan toch een privilege van hoger opgeleiden om thuisonderwijs aan de kinderen te geven. Daardoor ontstonden weer achterstanden die niet in een paar jaar zijn ingehaald. De pandemie, en hoe we daarmee zijn omgegaan, heeft wellicht nog twintig jaar consequenties. Ook de klimaatverandering treft niet iedereen even hard. Dat is net zo goed een sociaal vraagstuk. Arme landen die het minst bijgedragen hebben aan vervuiling, hebben er meer last van dan de rijke landen die zich ook beter kunnen beschermen tegen de gevolgen ervan.’
Motivatie
‘Al deze ontwikkelingen dragen bij aan het groeiende bewustzijn dat er discriminatie en uitsluiting is. Het gevoel van urgentie is toegenomen en het staat hoog op de beleidsagenda. Dat geldt voor alle organisaties, bestuurders worden vaker ter verantwoording geroepen. Hebben we niet een verantwoordelijkheid om na te denken over onze rol in de samenleving? Hoe toegankelijk zijn wij als organisatie voor verschillende bevolkingsgroepen? Welke barrières werpen wij bewust of onbewust op?
MeToo
De term MeToo is afkomstig van de zwarte activiste Tarana Burke uit New York, die deze formulering in 2006 gebruikte op de website MySpace. Ze vroeg er empathie mee voor vrouwen die slachtoffer waren van seksueel misbruik. De aanleiding was een gesprek van Burke in 1997 met een dertienjarig meisje, dat haar toevertrouwde dat zij was aangerand. ‘Me too’, had Burke op dat moment willen zeggen, maar dat deed ze niet.
Een belangrijke vraag die ik altijd stel is: als je besluit je organisatie inclusiever te maken, waarom wil je dit dan? Wat is je motivatie? Dat moet je helder hebben voordat je een programma start. Het kan bijvoorbeeld louter een commercieel motief zijn: dan hebben organisaties een grotere afzetmarkt of ontstaat er meer creativiteit door het aanstellen van mensen met verschillende perspectieven en denkbeelden. Het kan ook om sociale rechtvaardigheid gaan. Dan streef je ernaar een rechtvaardigere en inclusievere organisatie te creëren die iedereen respecteert, verschillen waardeert en optreedt tegen alle vormen van intimidatie of discriminatie. Ik zie steeds meer jongeren die willen werken bij organisaties die ook een bijdrage leveren aan zo’n samenleving.
In 2017 moedigde de Amerikaanse actrice Alyssa Milano op Twitter vrouwen aan om met de hashtag #MeToo hun ervaringen met seksueel grensoverschrijdend gedrag te delen en zo aan te tonen hoe wijdverbreid dit probleem is. Aanleiding voor de actie waren de beschuldigingen van verschillende vrouwen aan het adres van filmproducent Harvey Weinstein.
Semiha Denktaş (1973) is hoogleraar gedragswetenschappen en onderzoeksdirecteur Erasmus School of Social and Behavioural Sciences. Zij was tot 1 april 2024 zes jaar lang chief diversity officer aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
‘Ik vind het heerlijk om zijpaadjes te bewandelen en nieuwe perspectieven te ontdekken’
Werken aan meer diversiteit is echter niet voldoende voor succes, je moet als organisatie ook werken aan een inclusieve organisatiecultuur. Je kunt wel mensen van verschillende achtergronden en kleur binnenhalen, maar als die zich moeten aanpassen aan de heersende cultuur, heb je nog weinig verandering. Dat wordt ook wel ‘tokenism’ genoemd: het verwijst naar het aannemen van een klein aantal leden van een ondervertegenwoordigde groep zonder dat deze individuen werkelijk dezelfde kansen en invloed krijgen als anderen. In een inclusieve organisatie kunnen alle medewerkers zichzelf zijn en vrijuit spreken; zij worden gezien en gehoord. Dat is een menselijke behoefte. Mensen die niet behoren tot de dominante meerderheid kunnen het soms lastig vinden om zich openlijk uit te spreken. Als ze dan eindelijk de moed hebben verzameld om bijvoorbeeld discriminatie aan te kaarten en dit vervolgens wordt gebagatelliseerd of gerelativeerd, dan zullen ze dat niet meer zo snel melden. Immers, hun ervaring wordt onvoldoende serieus genomen.
De verantwoordelijkheid voor verandering kan nooit bij de groep gelegd worden die van oudsher geen toegang heeft tot macht of die geen inspraak heeft in de besluitvorming. Dat is de omgekeerde wereld. Het inclusiever maken van een organisatie begint met leiderschap. Als de leiders in een organisatie de noodzaak om te veranderen niet ervaren, wordt het een lastig verhaal. Als de leiding zegt het anders te gaan doen, moeten zij dat laten zien. Zien is geloven.’
Expertise
‘Diversiteit en inclusie worden regelmatig nog gezien als een addon, maar ze horen onderdeel te zijn van een integrale strategische visie en beleid. Dat vraagt om een holistische kijk op verandering, met kennis en datagedreven interventies die verder gaan dan goede intenties en inspiratiesessies. Je kunt de hrafdeling grondig laten kijken naar welke barrières er zijn bij de werving en selectie. Zijn de vacatureteksten bijvoorbeeld neutraal zodat iedereen zich aangesproken voelt om te solliciteren? Je wilt voorkomen dat je bij een sollicitatiegesprek met drie dezelfde mensen aan tafel zit. En: een klik met een sollicitant gaat vaak over herkenning. Als je bijvoorbeeld eenzelfde soort opleiding hebt genoten of op eenzelfde sport hebt gezeten, is de kans groter dat je het goed met elkaar kunt vinden. Maar een klik is geen garantie voor kwaliteit of complementariteit in je team. Er zijn ook veel mensen die het allemaal wel goed vinden zoals het is. Zij zien de noodzaak om te veranderen niet. Het gaat toch goed zo? Als je dan alleen wat inspiratiesessies of trainingen organiseert, zet dat vaak geen zoden aan de dijk. Daar komen toch vooral de mensen op af die het belang van diversiteit al lang inzien en die je niet hoeft te overtuigen.
Ook al herkennen organisaties het belang van inclusiviteit, vaak is er onvoldoende expertise in de organisatie en ontstaat soms weerstand tegen verandering. Die weerstand kan ongemerkt, bijvoorbeeld via zogeheten poortwachters, verandering lange tijd tegenhouden. Mensen hebben het gevoel dat ze hun positie of macht moeten opgeven, of dat ze iets in moeten leveren. Het is belangrijk dit mechanisme te bespreken met elkaar.’
Open en eerlijk
‘Soms word je droevig van het tempo van sommige veranderingen, maar: ik wil me het liefst concentreren op wat wél lukt en goed gaat. En er moet ook gelachen kunnen worden. Als leider moet je benaderbaar zijn en energie steken in je medewerkers en het team, helder uitleggen waarom je bepaalde zaken van ze verwacht. Ik zeg niet op elk goed idee ‘Ga ervoor’ – er zit een strategische visie achter, die moet je kunnen verklaren. Die uitleg en voorspelbaarheid geeft rust en structuur. Het kan onveilig voelen voor anderen als je als leider inconsistent bent, als je zegt dat iets dat eerst nog goed was ineens niet meer deugt. Ik moedig aan om open en eerlijk te zijn over het maken van fouten. Die maak ik ook. Daar wil dan ook op aangesproken worden.
Gedurende mijn carrière had ik ook op momenten het gevoel dat ik werd buitengesloten, niet bij de ‘ingroep’ te horen en een beetje aan de zijlijn te staan. Ik moest altijd een gaatje zien te vinden om ergens binnen te komen. Dat kost best veel energie. Maar ik had het geluk dat er altijd mensen waren die in mij geloofden en vertrouwen hadden. Dat is wat ik als hoogleraar nu ook voor anderen probeer te doen. Ik zou het egoïstisch van mezelf vinden als ik niets terug zou doen voor de samenleving.
‘Het wetenschappelijke denken is zeker niet de heilige graal’
Toen ik jonger was, ging ik veel meer recht op mijn doel af, nu vind ik het heerlijk om ook zijpaadjes te bewandelen en daarmee perspectieven te ontdekken die ik niet eerder heb bedacht. En dan weer opnieuw kijken. Het is goed om te reflecteren, maar dat is niet altijd handig als er een crisis of tijdsdruk is, dan moet je wel doorpakken en het doel voor ogen houden.
Het is verleidelijk om steeds vanuit je eigen vakgebied te denken of ervan uit te gaan dat mensen wel snappen waar je mee bezig bent. Als je universitair geschoold bent, kun je je soms moeilijker verplaatsen in mensen die dat niet zijn. Ik zoek bewust het gesprek met mensen van verschillende achtergronden zodat ik daarvan kan leren. Aan de universiteit leer je bepaalde methoden en manieren van denken. Maar dat moet je zeker niet beschouwen als de heilige graal.’
Aan de groene tafel zitten
De Japans-Duitse fotograaf Tomiyasu Hayahisa raakte gefascineerd door de pingpongtafel naast zijn huis. Hij besloot het ding vier jaar lang te observeren. Wat hij ontdekte: het werd door de hele buurt gebruikt, maar niet per se om te tafeltennissen.
Aandacht verleggen
Het begon allemaal in april 2011, vertelt Hayahisa. ‘Op een zondagmiddag besloot ik een wandeling te maken over een sportveldje en stond plotseling oog in oog met een vos. Gemoedelijk stak hij de zandbak en de atletiekbaan over. Hij passeerde de pingpongtafel die daar ook stond, hief zijn kop om er eens wat beter naar te kijken, liep verder en verliet het veld.’ Sinds die dag zat Hayahisa regelmatig bij het raam van zijn appartement op achthoog op de vos te wachten, maar het beest keerde niet meer terug. Hij verlegde zijn aandacht naar de pingpongtafel. Wat deed het ding daar? Wie gebruikte hem eigenlijk? En, wat hij vooral interessant vond: hoe gedragen mensen zich in de openbare ruimte? Hayahisa ontdekte dat de pingpongtafel gebruikt werd door jong en oud, en niet alleen – of eigenlijk: bar weinig – om te tafeltennissen. Kinderen van de naastgelegen opvang gebruikten het als klimrek, een sportclubje deed er rek en strekoefeningen, een voorbijganger besloot erop te gaan liggen zonnen en een buurtbewoner hing er zijn was over te drogen. De groene tafel was van iedereen en tegelijkertijd van niemand, en allemaal hadden ze er evenveel zeggenschap over.
Tomiyasu Hayahisa (1982, Chigasaki, Japan) studeerde fotografie aan de Tokyo Polytechnic University. Hij behaalde zijn Meisterschülergraad aan de Academy of Fine Arts in Leipzig en gaf les aan de Leipzig Academy of Fine Arts en aan de University of the Arts in Zürich. Hij exposeerde onder meer in Rome, Palermo, Keulen, Lausanne, Londen, Belfast en Basel. Zijn werk TTP won in 2018 de MACK First Book Award en is opgenomen in de collectie van de Deutsche Börse Photography Foundation.
‘Alleen maar op de winkel passen, dat is echt niets voor mij’
Door haar achtergrond als kinderpsychiater kan bestuurder Bertine Lahuis van het Radboudumc zich bijzonder goed in anderen verplaatsen. Dat wordt zeer gewaardeerd: ze prijkt bovenaan de lijstjes invloedrijkste zorgspelers. ‘Ik werk in een complexe wereld vol sterke meningen.’
Bertine Lahuis ‘Ik werk in een
Een paar keer per jaar dwaalt Bertine Lahuis door de talloze gangen van het Radboudumc in Nijmegen. Urenlang struint de bestuursvoorzitter alle afdelingen af. Ze stelt zich voor aan nieuwe medewerkers, knoopt praatjes aan en kijkt goed om zich heen. ‘Iedere keer denk ik weer: wat levert me dit toch veel op. Ik hoor waar mensen blij van worden, maar ook waar ze minder gelukkig mee zijn.’ De laatste keer nog, vlak voor kerst, hoorde ze op een afdeling dat de deuren van de isolatiekamers loodzwaar waren. Veel zorgprofessionals kregen daardoor last van overbelaste schouders. Lahuis wist van het probleem af, maar was in de veronderstelling dat het al was opgelost. De verpleegkundigen vertelden haar dat ze alleen een instructiefilmpje hadden gekregen met hoe ze die deuren met beide handen arbotechnisch beter konden openen. ‘Toen ik dat hoorde, schoot ik in de lach’, vertelt ze. ‘Want dat lukt natuurlijk nooit als ze hun handen vol hebben. Dus ik heb dit actiepunt meteen opnieuw uitgezet.’ Voor zo’n grote organisatie als het academische ziekenhuis in Nijmegen lijkt dit misschien een futiliteit, maar dat is het zeker niet, zegt de hoogste baas met haar opvallend zachte en tegelijk gedecideerd klinkende stem. ‘Als je hier als medewerker de hele dag mee te maken hebt, is dat ontzettend vervelend. Wij bestuurders hebben de neiging dit soort issues te onderschatten.’
Lahuis is allesbehalve een doorsnee zorgbestuurder. Ze noemt zichzelf weleens gekscherend een ‘verdwaalde kinderpsychiater’: jarenlang behandelde ze vanuit het UMC Utrecht kinderen met autisme en andere stoornissen. Zo’n vijftien jaar geleden stapte ze over naar de rol van bestuurder, eerst bij de instelling voor kinder en jeugdpsychiatrie Karakter en later bij het Radboudumc. Daar zwaait ze vanaf begin 2020 de scepter. Ook is ze sinds twee jaar voorzitter van de NFU, de koepelorganisatie van de zeven universitair medische centra. Ze prijkt bovenaan de lijstjes van invloedrijkste zorgspelers. Vanuit haar beide rollen houdt ze zich bezig met de immense transformatie die de zorg toekomstbestendig moet maken.
Is dwalen een belangrijk thema in uw leven?
‘Jazeker. Ik werk in een complexe wereld met veel sterke meningen. Om rustig na te kunnen denken en te reflecteren, maak ik graag lange wandelingen en dwaal ik veel in mijn hoofd. Ik bekijk ingewikkelde kwesties van alle kanten en probeer er
eerst 360 graden omheen te lopen, voordat ik mijn mening vorm. Ook houd ik ervan te dwalen in de leefwerelden van anderen, om goed te beseffen wat consequenties zijn van bepaalde maatregelen. Snappen we wel altijd wat een bepaalde interventie echt betekent voor een patiënt of wat een aanpassing in de organisatie doet met het personeel? Dat is en blijft een uitdaging.’
Ook een psychiater verdiept zich in de leefwereld van anderen. Speelde dat mee in uw keuze destijds?
‘Nou, het was in ieder geval de reden waarom ik een jaar Nederlands ben gaan studeren, toen ik in eerste instantie was uitgeloot voor geneeskunde. Ik ben gek op het lezen van romans. Door op te gaan in de verhalen en te fantaseren over wat er allemaal gaat gebeuren, kan ik goed ontspannen. Als kinderpsychiater adviseerde ik assistenten in opleiding ook altijd veel boeken te lezen. Je ontwikkelt daarmee niet alleen je creativiteit, maar ook je inlevingsvermogen.’
‘Ik hou ervan
om een
crisis
te
managen, maar
in coronatijd werd dat wel een erg grote uitputtingsslag’
Hoe bent u zelf dat vak ingerold?
‘Tijdens mijn coschappen heb ik goed gekeken hoe leuk mijn opleiders hun werk nog vonden. Het viel me op dat sommigen rond hun vijftigste al helemaal opgebrand waren door de vele zware diensten of eentonigheid in hun werk. Een functie als gynaecoloog of chirurg leek me dan ook niet zo’n goed idee. Omdat ik nieuwsgierig ben en van afwisseling houd, trok de psychiatrie me aan. Ook had ik altijd al een grote fascinatie voor wat mensen beweegt en drijft, vooral diegenen die in de ogen van anderen afwijkend gedrag vertonen. Daarom ben ik gepromoveerd op autisme bij kinderen. Het mooiste van kinderpsychiatrie vind ik dat je iets kunt doen voor kwetsbare kinderen bij wie het leven niet vanzelf gaat.’ Opkomen voor de kwetsbaren in de samenleving: het is haar met de paplepel ingegoten. Lahuis groeide op in het Gelderse dorp Oosterbeek, vlakbij Arnhem. Zorg goed voor de ander, luidde het motto binnen het gezin. Haar moeder deed veel vrijwilligerswerk, vanuit de kerk en in de buurt. Ze dronk kopjes koffie bij mensen die het moeilijk hadden en bezocht ouderen. Lahuis: ‘Op oudjaarsdag bakten we oliebollen voor de hele buurt. Dan ging ik alle deuren langs met schaaltjes.’ Wees dankbaar voor wat je hebt, drukte haar vader haar op het hart. ‘Ook zei hij vaak: “Kind, ze kunnen je alles afnemen, behalve wat je hier hebt zitten.”’ Lahuis wijst naar haar hoofd.
Wat deed uw vader voor werk?
‘Hij werkte als bestuurder, eerst bij de Rijksgebouwendienst en later bij het Kadaster waar hij de verzelfstandiging heeft vormgegeven. Als hij ’s avonds aan de keukentafel over zijn werk vertelde, luisterde ik altijd heel geboeid. Alle mensen van zijn kantoor kende ik bij naam. Ik denk dat het bestuurdersbloed toen al een beetje bij mij is gaan stromen.’
Waarom heeft u uiteindelijk de spreekkamer ingeruild voor die van bestuurder?
‘Als psychiater zag ik vaak situaties waarvan ik dacht: dat kan veel beter. Soms sprak ik patiënten die al zeven of acht jaar op zoek waren naar de juiste diagnose. We doen iets niet goed in dit land, dacht ik dan. Ik had het gevoel dat ik als bestuurder de sector kon verbeteren en meer voor mensen kon betekenen. En ik was altijd al goed in organiseren en mensen bij elkaar brengen.’
Hoe komt het dat zo’n diagnose zo laat gesteld wordt?
‘De impact van psychiatrische ziektes wordt nog steeds onderschat. In bepaalde discussies in de maatschappij, maar ook door bewegingen in mijn eigen beroepsgroep. Je mag bij wijze van spreken geen diagnose meer stellen of medicatie uitschrijven. De oplossing wordt te eenzijdig gezocht in de leefomgeving van een patiënt. Ik ben er zelf ook voor om naasten zoveel mogelijk bij de behandeling te betrekken, maar de impact van iemand met een psychiatrische ziekte op vrienden en familie mag absoluut niet worden onderschat. Hoe immens die kan zijn, zie ik ook in mijn nabije omgeving. Daardoor weet ik hoe ontzettend moeilijk het voor naasten is als iemand vereenzaamt en tegelijk alle hulp en zorg weigert. Daar mag je nooit lichtvoetig over doen.’
Als bestuurder van de psychiatrische instelling Karakter belandde u in de chaos van de decentralisatie van de jeugdzorg. Hoe was dat?
‘Dat was een bijzondere tijd, waarin mijn kinderpsychiatrische hart huilde over die ongelooflijk slechte wetgeving en de dramatische gevolgen voor kinderen met psychiatrische problemen en hun gezinnen. Maar voor mij als bestuurder was het de beste leerschool die ik kon krijgen.’
Het leverde u in 2016 zelfs de titel ‘Zorgmanager van het jaar’ op. Wat deed u zo goed?
‘Er ontstond een enorme turbulentie in het veld, omdat de hele jeugdzorg – van licht tot heel zwaar – op één grote hoop werd gegooid. Iedereen werd gek van de bureaucratie en administratieve onzekerheid. Wij hebben binnen Karakter onze hele interne organisatie omgebouwd, zodat we ons vol konden richten op zware kinderpsychiatrie. En dat hebben we denk ik goed gedaan. Waar veel kinderpsychiaters gillend wegliepen bij andere instellingen of hun praktijken sloten, omdat het ze niet lukte te onderhandelen met al die verschillende gemeenten, wilden ze bij ons juist graag werken.’
Bij het Radboudumc leek u in rustiger vaarwater te belanden. In januari 2020 werd u benoemd tot bestuursvoorzitter ...
Lachend: ‘... en twee maanden later brak de volgende crisis alweer uit.’
Hoe heeft u die covid-periode ervaren?
‘Dat was natuurlijk heel gek. Ik had net mijn nieuwjaarsspeech gehouden, waarin ik vertelde wat ik graag samen met de organisatie wilde bereiken de komende jaren. De coronapandemie zette alles op zijn kop. Nou houd ik er best van om een crisis te managen, maar het werd wel een erg grote uitputtingsslag. Dat merkte ik ook aan het personeel. De vitaliteit en saamhorigheid uit de beginperiode waren bij de zoveelste golf omgeslagen in enorme moeheid. En die hield lang aan. Pas afgelopen najaar hoorde ik mensen na hun zomervakantie weer zeggen dat ze lekker waren uitgerust.’
Nog steeds kampen opvallend veel jongeren met psychische klachten. Hoe kijkt u daarnaar?
‘Corona heeft er bij hen inderdaad behoorlijk ingehakt. Mijn kinderen riepen ook weleens kwaad: ‘Door die stomme voorlichtingsfilmpjes van jou zitten we nu weer in een lockdown.’ Vanuit het Radboudumc gaven we regelmatig de boodschap af: wees voorzichtig en houd afstand. Ook heb ik in een filmpje de
Bertine Lahuis (1967) studeerde Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht. Daar deed ze ook haar promotieonderzoek naar kinderen met autisme. Ze werkte van 2000 tot 2009 als kinderpsychiater bij het UMC Utrecht. Daarna ging ze aan de slag als bestuursvoorzitter bij de psychiatrische instelling Karakter. In 2017 stapte ze over naar de raad van bestuur van het Radboudumc, waar ze in januari 2020 tot voorzitter werd benoemd. Sinds juni 2022 is ze ook voorzitter van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra. Lahuis woont in Utrecht met haar man, zoon en dochter.
‘Jongeren:
ik zie ze verdwalen
in alle mogelijkheden, want wat zijn hun ankerpunten?’
politiek opgeroepen tot meer beperkende maatregelen tegen verdere verspreiding van het virus. Daar waren mijn kinderen ontstemd over. Vanuit hun perspectief begreep ik dat goed.’
Maar er is meer aan de hand bij jongeren, denkt Lahuis. ‘Hun leefwereld is anders dan die van mijn generatie destijds was. Ik heb het idee dat ze erg zoeken naar wie ze zijn en wat ze willen. Dat zie ik aan mijn kinderen, maar ook aan hun vrienden en de jonge medewerkers en studenten hier in het ziekenhuis. Ik zie ze verdwalen in alle mogelijkheden die er zijn. Ze willen een opleiding, promoveren, op vakantie met vrienden en ook nog topsport bedrijven. De sociale media met alle perfecte plaatjes leiden hun aandacht enorm af en ze laten hun wensenlijstjes steeds verder vergroten. Het klinkt fantastisch als de wereld aan je voeten ligt, maar het maakt het ook ingewikkeld om uit te zoeken waar je zelf heen wilt. Wat zijn je ankerpunten? Je hebt stabiliteit nodig om keuzes te kunnen maken.’
Toch ziet Lahuis ook een positieve ontwikkeling. ‘Mij valt op dat jongeren veel opener zijn over hun gevoelens dan wij dat vroeger waren. Ze praten openlijk met elkaar, maar ook met hun ouders. En ze zoeken sneller hulp, zoals van een coach of psycholoog. Dat vind ik heel mooi. We weten uit onderzoek dat je door op tijd aan de bel te trekken kunt voorkomen dat later echt zware hulp nodig is. Daar moeten we als volwassenen ook alert op zijn.’
U maakt zich hard voor preventie, om zo zware noodzakelijke zorg terug te dringen. Welke rol speelt een gezondere leefstijl daarin?
‘De zorgsector is nog te veel gericht op het leveren van productie. Natuurlijk moet je zieke patiënten zo goed mogelijk behandelen, maar er moet ook meer aan de voorkant gebeuren. We zijn met zijn steeds minder gaan bewegen, waardoor de laatste twee decennia het aantal patiënten met overgewicht is toegenomen. Ook zien we vanuit de zorg de verschillen in de maatschappij groter worden. Mensen in de lagere sociaaleconomische klassen hebben vaak een slechtere levensstijl en daardoor meer gezondheidsproblemen. De zorg is een manier om ze te bereiken en een gesprek te voeren over bijvoorbeeld hun rookgedrag, alcoholgebruik en voeding.’
Zijn ze daar wel ontvankelijk voor?
‘Niet altijd. Maar we zien wel vaak dat mensen, als ze echt ziek zijn, open staan voor een gesprek over hun ongezonde leefgewoonten en de risico’s van een terugval daarin. We noemen dat ook wel het wittejasseneffect.’
Die gesprekken kunnen mensen ook het gevoel geven dat de ziekte hun eigen schuld is.
‘Daar willen we ver van blijven. Maar ik ben het met je eens dat dit een risico is. Taal doet ertoe. Daarom zijn we bezig om bij alle UMC’s zogenaamde leefstijlzorgloketten in te richten, waar meer ruimte is voor dit soort gesprekken en om te kijken welke zorg in hun leefomgeving het best past. Zodra zorgprofessionals denken dat een patiënt hulp nodig heeft bij gedragsverandering, kunnen ze daarnaar doorverwijzen. Maar
wij kunnen dit natuurlijk niet alleen vanuit de zorg oplossen. Daar hebben we ook anderen voor nodig. Kijk bijvoorbeeld naar reclames voor slechte producten, de relatief hoge prijzen van gezonde voeding en de beperkte groenvoorziening en speelruimte in bepaalde wijken. Daar hebben wij vanuit de zorg weinig invloed op, maar we zien hier wel de gevolgen. Ik vind daarom dat we vaker de rode vlag moeten hijsen. Dat hebben we in het verleden te weinig gedaan.’
Wat moet er volgens u gebeuren?
‘Ik vind in ieder geval dat al het beleid van ministeries getoetst zou moeten worden op de gevolgen voor de gezondheid en het welzijn. En dat het bij voorkeur tot een verbetering daarvan leidt, maar in ieder geval geen verdere schade mag berokkenen. Want anders blijven we binnen de zorg, die toch al zo onder druk staat, water naar de zee dragen.’
Vindt u voor uw pleidooi intern genoeg gehoor?
‘Vijf jaar geleden was preventie nog een vies woord, maar nu spreken we er op de UMC’s meer over met elkaar. En met het tekenen van het integraal zorgakkoord in 2022 hebben we een belangrijke stap gezet om hier samen op te trekken. Maar de zorgsector is ook een taaie, naar binnen gekeerde wereld. Dit gedachtegoed is nog niet breed genoeg verspreid. Als ik er in een zaal een verhaal over afsteek, zeg ik altijd: “Jullie hoef ik dit eigenlijk niet te vertellen.” Er komen natuurlijk vooral mensen op af die al affiniteit met dit onderwerp hebben.’
Academische ziekenhuizen hebben de reputatie veel met hun eigen belangen bezig te zijn. Kijkt u daar weleens met de bril van een psychiater naar? Alsof u bijvoorbeeld naar een autistisch systeem kijkt?
Fel: ‘Ik ben erg tegen het gebruiken van psychiatrische termen voor zaken waar ze niet voor zijn bedoeld. Net zoals dat mensen weleens zeggen dat iets ‘een schizofrene oplossing’ is. Ik vind dat je daarmee het ziektebeeld tekortdoet. Maar natuurlijk gebruik ik die blik, ik kan niet meer doen alsof ik die kennis niet heb. Wat ik merk is dat ik me graag begeef in deze complexe wereld, waar mensen erg ambitieus zijn en sterke meningen hebben. Ik houd er niet van om op de winkel te passen. Net als in mijn tijd als kinderpsychiater trek ik af en toe ergens aan om te zien wat er dan allemaal gaat bewegen. Zo probeer ik goed te begrijpen wat er om me heen gebeurt. Ook gebruik ik een ontwikkelingstheorie om stappenplannen van A naar B te maken.’
U geeft vanuit de Radboud Universiteit leiderschapstrainingen aan bestuurders en artsen. Aan welke kwaliteiten moet de ideale leider voldoen?
‘De ideale leider is iemand die kan luisteren, integer is, zich kan inleven, richting geeft en begrijpt wat de ander nodig heeft. Maar soms moet je als leider ook ergens voor staan en het lef hebben om impopulaire besluiten te nemen, omdat dat voor de lange termijn beter is.’
Voldoet u zelf aan die beschrijving?
‘Dat probeer ik wel, ja. Ik stel mezelf iedere dag in de spiegel de vraag: heb ik mijn best gedaan om het goede te doen? Daar ben ik heel bewust mee bezig.’
En is het antwoord altijd ‘ja’?
‘Wel op de vraag of ik mijn best heb gedaan. Maar soms had iets beter gekund, was ik onhandig of reageerde ik chagrijnig. Ook ík heb weleens een mindere dag.’
‘Iedere dag stel ik mezelf in de spiegel de vraag: heb ik mijn best gedaan om het goede te doen?’
‘Management zonder ziel is epidemie’
De
Canadese managementexpert Henry Mintzberg doet al een halve eeuw onderzoek naar organisaties
management.
‘Management zonder is een epidemie’
en
Hij omschrijft zichzelf het liefst als de kleine jongen in het sprookje van Hans Christian Andersen. ‘Veel mensen zien wel dat de keizer geen kleren draagt, maar ík schrijf het op.’
Op het eerste gezicht is er in twintig jaar tijd weinig veranderd. Bij ons laatste gesprek in 2004 leken de planken in zijn kantoor het ook al te begeven onder de stapels artikelen en boeken. De ontmoeting met Henry Mintzberg (84) is deze keer online, maar dat is dan ook het enige wezenlijke verschil. Hij vertelt nog even begeesterd en is nog altijd verbouwereerd over bepaalde ontwikkelingen. Sinds zijn eerste onderzoek naar de werkelijke tijdbesteding van managers in 1973 is de ingenieur en voormalig hoogleraar aan de Desautels Faculty of Management at McGill University nooit meer opgehouden organisaties te bestuderen. Hij ontmantelde daarbij de een na de andere mythe over management. Zo liet hij zien dat de meeste managers geen systematische of reflectieve planners zijn. Managementwerk wordt niet gekenmerkt door taken als plannen en controleren, maar juist door veel mondeling ongestructureerd overleg. Hij geldt als de onbetwiste autoriteit op het gebied van organisatiestructuren en organisatieontwerp. Voor zijn omvangrijke oeuvre ontving Mintzberg diverse prijzen en twintig eredoctoraten van universiteiten van over de hele wereld. Mintzberg geeft geen les meer aan de universiteit, maar organiseert wel seminars voor managers. Daarnaast schrijft hij blogs en publiceerde vorig jaar zijn twintigste boek: Understanding Organizations ... Finally!. Op de vraag wat hij als zijn belangrijkste inzicht beschouwt, antwoordt hij dat hij zijn hele carrière samenvat in het woord reframing. Zo ontstaat strategie eerder spontaan dan gepland. Hij geeft het voorbeeld van IKEA, waar een medewerker opmerkte dat een tafel alleen in de auto paste door de poten er af te halen. Zo ontstond bij de Zweedse meubelgigant het idee om meubels demontabel te verkopen.
Of hij wel eens verbaasd was over zijn bevindingen, vroeg ik tijdens ons eerste gesprek. ‘Nee, het meeste is voor de hand liggend. Het verschilt alleen van wat anderen beweren.
Ik moest laatst uitleggen hoe ik mijn theorieën ontwikkel, ik had geen idee.’
Mintzberg ziet naar eigen zeggen patronen die voor de hand liggen en die iedereen zou kunnen zien, mits we de moeite nemen om echt te kijken. ‘Maar ík publiceer erover en dan denkt iedereen dat ik slim ben. Mijn held is de kleine jongen in De nieuwe kleren van de keizer, het sprookje van Hans Christian Andersen. Veel mensen zien wel dat de keizer geen kleren draagt, maar ik ben degene die het opschrijft.’
Afkappen
Mintzberg schreef begin deze eeuw al twee vlammende pleidooien in Business Week en The Wall Street Journal over het afschaffen van bonussen, in welke vorm dan ook. Het leidt vooral tot gokken met het geld van anderen, zoals aandeelhouders, zegt hij. Er worden bovendien zelfs bonussen betaald als bestuurders slecht presteren of simpelweg aanblijven.
Het is volgens hem onmogelijk om precies aan te tonen hoe de prestaties van enkele bestuurders het bedrijfsresultaat op korte en lange termijn beïnvloeden. Maar ook bijna 25 jaar later is hij nog steeds kritisch over de beloningen van topbestuurders, de bonuscultuur en focus op aandeelhouderswaarde. ‘Voor mij ben je geen leider als je vindt dat jouw bijdrage aan de organisatie honderden keren meer waard is dan die van een medewerker. Dan ben je een volger, omdat je doet wat iedereen doet. Het gaat dan simpelweg over wie de grootste heeft. Het is nog steeds een old boys network, inmiddels zijn er ook vrouwen, maar het principe is hetzelfde. Als je buurman of collegabestuurder twintig miljoen verdient, moet jij 21 miljoen verdienen. Daar heb je zogenaamd recht op. Ik zou zelf een sollicitatiegesprek meteen afkappen als een toekomstig bestuurder over een aandelenpakket of bonussen begint. Dan ben je vooral met je eigen toekomst en niet die van het bedrijf bezig.’ Wat hem ook stoort: het taalgebruik in organisaties. Volgens Mintzberg illustreert het het technocratische karakter van veel moderne organisaties. Simpel gezegd: ‘Een human resource kun je nou eenmaal makkelijker ontslaan dan een human being.’
Dom gedrag
Er is nogal wat gekte gaande in de wereld, vindt hij. Zeker met het oog op de verkiezingen in Amerika, eind dit jaar. ‘En toch tolereren wij dat met elkaar. Daar gaan wij allemaal nog een hoge prijs voor betalen. Ik begrijp dat mensen boos zijn als ze hun rekeningen niet meer kunnen betalen. Maar als ze denken dat populisten als Trump of Wilders dat voor ze op gaan lossen, heb
ben zij het bij het verkeerde eind.’ Bedrijven hebben veel te veel de rol van de overheid overgenomen, is Mintzbergs overtuiging. ‘Door vanaf 2010 toe te staan dat Amerikaanse bedrijven, vakbonden en organisaties onbeperkt geld mogen doneren aan reclamecampagnes van politieke partijen, is feitelijk omkoping gelegaliseerd. Ik weet niet goed waarom wij ons zo dom gedragen. Misschien komt het door de negatieve impact van technologie of doordat er te veel chemicaliën in het grondwater en onze voeding zitten. Schrijver Yuval Noah Harari stelt het mooi: hoe verder wij van de natuur afraken, hoe meer wij haar kwijtraken. Daar ben ik het mee eens.’
Mintzberg ziet eigenlijk maar weinig écht leiderschap in het bedrijfsleven of de politiek. ‘Ik denk dat het zo vaak over leiderschap gaat, omdat we er zo weinig van zien. Tijdens een managementcursus vroeg iemand wie zichzelf als leider zag. Dat waren er niet veel, maar ik denk ook niet dat jij jezelf als leider kunt bestempelen. Dat is aan degene aan wie je leiding geeft.’ In tegenstelling tot veel andere managementgoeroes, maakt hij geen onderscheid tussen leiderschap en management. Het is zelfs gevaarlijk om dat wel te doen, vindt hij. ‘Managers die niet leiden, zijn saai. En leiders die niet managen, hebben geen idee waar het om gaat. Die zitten ergens in hun luchtkasteel en bedenken allerlei strategieën die niets met de realiteit van het bedrijf te maken hebben.’
Geboren leiders die alles en iedereen kunnen managen? Mintzberg gelooft er niet in. ‘Denk jij dat Mahatma Gandhi General Motors had
‘Management zonder is een epidemie’
kunnen leiden? Ik denk ’t niet. Ik geloof dat leiders uit situaties ontstaan. Leiderschapsvaardigheden ontwikkel je al vroeg; het is deels aangeboren, deels aangeleerd. Maar ik ben ervan overtuigd dat mensen zich gedurende hun leven ontwikkelen door ervaring en uitdagingen. Zelfs als mensen veel talent hebben, kan het zijn dat dat nooit tot uiting komt omdat ze niet de juiste ervaring opdoen en niet op de juiste tijd op de juiste plaats belanden.’
De talloze managementhypes helpen ook al niet, is zijn ervaring. ‘Ik denk dat managers die angstig elke nieuwe techniek omhelzen, erg onzeker zijn en nooit ergens zullen komen. Als een manager naar mij toe komt en vraagt: “Wat is hot?”, dan negeer ik hem of haar volledig. Gekken zijn het.’
Helden en drama
Mintzberg is ervan overtuigd dat medewerkers aanzienlijk meer verantwoordelijkheid mogen nemen, al zullen managers of leiders er altijd zijn. Het populaire idee dat managers in de toekomst overbodig zullen zijn? ‘Idioot. Gaan we dan ook de politiecommissaris of de burgemeester ontslaan? ’t Is extreem en niet erg doordacht allemaal.’ Ook over managementopleidingen is hij weinig enthousiast. Zo opende hij met zijn boek Managers Not MBAs de aanval op MBAopleidingen. Managen leer je niet in een klaslokaal, vindt hij, en je leert het zeker niet van casestudies op Harvard.
‘Dat is veel te abstract.’ MBAstudenten hebben volgens hem te vaak onvoldoende managementervaring. ‘Dat is psychologie studeren terwijl je nog nooit een mens hebt ontmoet. Deze programma’s trainen managers buiten een behoorlijke context. Je kunt geen algemeen management leren. Ik vind ook niet dat Harvard leiders ontwikkelt; van een lijst met negentien excellente Harvardalumni met een MBA uit 1990, had de helft en paar jaar later compleet gefaald. Ik heb veel MBA’ers ontmoet die nooit iets zouden mogen managen. Ze zijn verschrikkelijk. Te analytisch, rationeel en technocratisch. Ze maken iedereen in het bedrijf gek met hun analyses.’
Falend bestuur is zeker niet alleen de schuld van MBAprogramma’s, maar ze zijn deel van het syndroom. ‘Jij bent als verslaggever net zo verant
woordelijk. Bied jij ooit je verontschuldiging aan voor een artikel dat je drie jaar geleden hebt geschreven over een ceo die het fantastisch deed en nu van zijn voetstuk is gevallen? De pers creeert helden. Het is allemaal erg oppervlakkig. Het is moeilijk om het anders te doen, want over saaie managers kun je maar één artikel schrijven. Je hebt helden en drama nodig om een tijdschrift te kunnen vullen. Het is echt een probleem. Maar maak mij of andere goeroes en ceo’s alsjeblieft niet larger than life.’
We vergeten wellicht dat management allesbehalve een wetenschap is, denkt hij. ‘Effectieve managementpraktijken zijn niet vastgelegd, zoals bijvoorbeeld bij geneeskunde wel het geval is. De meeste beroepen vereisen diploma’s en training om te weten wat je moet doen onder bepaalde omstandigheden. Managers zijn vooral actiegericht en krijgen dingen gedaan. Je hebt geen licentie nodig om te mogen opereren. Management is grotendeels praktijk, maar ook een kunst. Het blijft ergens een combinatie van poëzie en loodgieterswerk.’
Mintzberg vindt het de belangrijkste taak van een manager om het beste in anderen naar boven te halen. Daarvoor moet hij of zij wel zelf betrokken zijn bij de mensen, het bedrijf en de industrie. ‘Er zijn veel bedrijven zoals Amazon of Uber die indrukwekkende resultaten behalen. Hun businessmodel is overtuigend, alleen zouden zij een stuk menselijker gerund mogen worden.’
Het gebrek aan betrokkenheid in organisaties is stuitend, vindt hij. ‘In mijn seminars en bedrijfsbezoeken hoor ik veel te vaak dat iemand een hekel heeft aan zijn manager of aan het bedrijf. Een heleboel managers hadden nooit manager mogen worden.’
Ruimte voor intuïtie
De grootste verandering van de laatste jaren is volgens Mintzberg het gebrek aan verbondenheid. Of dat nou met collega’s, leidinggevenden, de organisatie of de samenleving is. ‘Managen zonder ziel is een epidemie geworden’, schrijft hij in zijn laatste boek. ‘Alles moet efficiënt en effectief. Maar je kunt een orkest of ziekenhuis niet runnen als een fabriek. Ik zie gezondheids
‘Ik heb veel MBA’ers ontmoet die nooit iets zouden mogen managen. Ze zijn verschrikkelijk.’
zorg eerder als een roeping dan een business. En als het bij een orkest om efficiëntie zou gaan, kun je de helft van de muzikanten ontslaan omdat ze niet de hele tijd aan het spelen zijn en maar wat zitten te wachten.’
Bijna alles wat het leven de moeite waard maakt, valt niet te meten, zegt hij. ‘En het is zeker niet in een spreadsheet samen te vatten. Economen willen alles meten. Dat hebben ze zelfs met geluk geprobeerd in Bhutan. Daar is het bbp vervangen door het bng: bruto nationaal geluk. Analyseren en meten: het is een technocratische manier om de wereld te proberen te beheersen. Op die manier is er weinig ruimte voor intuïtie. Natuurlijk is er niets mis met meten op zich. Voordat ik ga zwemmen, wil ik ook eerst de temperatuur van het water weten. Meet wat je kunt meten, maar maak er geen religie van.’
Relevante informatie zit ’m niet alleen in harde data. ‘De meeste informatie zit in het hoofd van mensen. Daarom is het wegsaneren van het middenmanagement ook zo dramatisch. Daar zit veel kennis. Zo wordt veel informatie weggestuurd.’ Hoe het dan wel moet? Een andere managementstijl zou helpen. ‘Menselijker en meer in balans. Zowel sociaal als economisch georiënteerd. Het organisatiebestuur zou moeten bestaan uit mensen met verschillende achtergronden en uit diverse organisaties die de samenleving beter representeren.’
De oplossing zit volgens hem ook in meer gemeenschapszin ontwikkelen. Zo pleit hij voor meer coöperatieve organisaties, die door de leden worden gerund. ‘Medewerkers zouden meer zeggenschap mogen hebben over door wie zij gemanaged worden. De mensen die potentiële leiders het beste kunnen beoordelen, zijn degenen die door hem of haar werden geleid.’ We zijn allemaal afhankelijk van elkaar en dat zijn we te veel uit het oog verloren, vindt hij. ‘De nadruk op individuele vrijheid en economische groei heeft ons zowat naar de afgrond gebracht. Wij hebben ook een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid om voor elkaar en de planeet te zorgen.’
Begin bij jezelf
Op zijn website schrijft Mintzberg over manieren om de samenleving meer in balans te krijgen. Je leest er adviezen wat een individu, organisatie of overheid kan doen om meer rechtvaardigheid te creëren. Zelf blijven nadenken, is zijn belangrijkste advies aan managers. ‘Als zij – net als de kleine jongen in het sprookje van Andersen – zien dat iemand naakt is, moeten zij zich vooral niet aan laten praten dat degene wel kleren draagt. Ga de deur uit, zie de wereld met je eigen ogen zoals die werkelijk is. En kijk wat je zelf kunt doen om die wereld een beetje beter in plaats van slechter te maken.’
Kijk voor meer info op rebalancingsociety.org
‘De dood in de kijken,ogen dat is het begin van de
oplossing’
Een klimaatcrisis, energiecrisis, stikstofcrisis en asielcrisis: ‘We kunnen wel crisisbingo spelen’, zegt antropoloog Jitske Kramer. Om de crises te bezweren, moet het radicaal anders, schrijft ze in haar boek Tricky Tijden. Haar visie in negen inzichten.
1De mens is een tribaal wezen
‘Toen ik drie was verhuisde ik met mijn ouders van Leiden naar het noorden. Ik kwam met een Friese naam en een Leidse r in Groningen terecht. Groningers lachen om Friezen, en met een Leidse r ben je een kakker. Dus in het heel klein, maar voor een kleuter groot, was ik een buitenstaander. Dat bleef me bezighouden als kind: wanneer hoor je erbij en wanneer niet? Als tiener ging ik naar het gymnasium en korfbalde ik fanatiek. Daarna deed ik de Vooropleiding Theater, want ik wilde naar de toneelschool. Ook vanuit de interesse: waarom doen mensen de dingen zoals ze ze doen? Waarom maken ze ruzie als ze op iets onbekends stuiten? Waarom zeggen ze niet, bijvoorbeeld: wat leuk dat jij een andere god hebt? Of: wat leuk dat jij anders praat? Ik herinner me dat ik op mijn verjaardag zag dat mijn vriendengroepen niet mengden. Mijn theatervrienden vonden de korfballers suf. Daar kon ik echt om huilen. Ik dacht: die verschillen, dat is toch alleen maar gaaf?
Uiteindelijk ben ik antropologie gaan studeren. In mijn werk als trainer in teamwerk en leiderschap en facilitator bij conflicten zie ik gelukkig dat de meeste mensen wel behoefte hebben aan contact. Maar er is ook een gevoel van onmacht: hij snapt me niet, zij ziet me niet. Het woord tribaal wordt vaak negatief gebruikt. Een tribale emotie, dat betekent voor veel mensen iets emotioneel barbaars. Denk aan een voetbalhooligan. Maar voor mij als antropoloog is het een neutraal woord. We zijn tribale wezens en dat ontkennen is lachwekkend. We zijn groepsdieren, we houden een hiërarchie aan. Er zijn groepsgrenzen die de vraag oproepen wat we doen met die andere groep. En ook binnen de groep zijn talloze verschillen tussen mensen. Ik vind dat mateloos fascinerend.’
Jitske Kramer (1973) is cultureel antropoloog, spreker, trainer en schrijver. Ze richt zich met name op het bedrijfsleven en noemt zichzelf daarom ook wel corporate antropoloog. Ze schreef de boeken De Corporate Tribe, Deep Democracy, Jam Cultures, Werk heeft het gebouw verlaten en Tricky Tijden, waarin ze de huidige crisistijd duidt. Kramer heeft een relatie met cabaretierpresentator Dolf Jansen, twee kinderen uit een eerdere relatie en woont in Utrecht.
‘Het lijkt wel of we belazerd wíllen worden, of we nemen het op z’n minst voor lief’
Op reis kom je de vreemde in jezelf tegen
‘Een aantal jaar geleden was ik bij de Tana Toraja op Sulawesi in Indonesië. Voor hun overledenen moeten ze buffels offeren om ze een goede overtocht te geven naar het hiernamaals. Maar die buffels zijn hartstikke duur, dus duurt het soms wel tien jaar voor ze hun overledenen kunnen begraven. Tot die tijd worden de doden gemummificeerd en worden ze beschouwd als ‘ziek’. Ze krijgen eten, worden gewassen en eens in de zoveel tijd is er een selfiemoment. Ik sprak een vrouw die haar overleden man thuis had en daarom de deur niet uit kon. Ze bezocht zelfs haar kinderen niet. Ik dacht: je zult maar aan je overleden man vastzitten, ik moet er niet aan denken. En: hij is toch dood? Maar goed, dat gold voor mij, voor haar is haar man ziek. Zijn ziel is er nog, dus die kan ze niet alleen laten. Juist in zo’n totaal andere context, ontmoet ik mezelf. Ik denk in eerste instantie dat mijn oordeel iets zegt over haar, maar het zegt natuurlijk vooral iets over mij. Over mijn normen en waarden. Ik kijk als het ware in de spiegel. Iedereen zal herkennen dat je bij de eerste ontmoeting met je schoonfamilie denkt: wat doen ze hier raar. Dat komt omdat je het vergelijkt met je eigen familie. Want dat is wat je kent. Daar op Sulawesi realiseerde ik me hoe anders ik naar de dood kijk en hoe belangrijk vrijheid in het maken van mijn keuzes voor mij is.’
We hebben onze samenleving gebouwd op een gemankeerd mensbeeld
‘Het idee voor mijn nieuwe boek Tricky Tijden ontstond met de observatie dat we in een ongelooflijk verwarrende tijd leven. We hebben crises rond het klimaat, energie, asiel, stikstof, de zorg, het onderwijs, de woningmarkt – we kunnen wel crisisbingo spelen. Om te begrijpen waarom, ben ik me gaan verdiepen in de economie. Ik dacht altijd dat dat iets was dat altijd maar moest groeien, want dat is me altijd verteld. Grondstoffen erin, producten eruit, winst maximaliseren. Als een soort natuurwet. Maar toen ik ging lezen en bijles economie nam, kwam ik erachter hoezeer ook dit een aanname is. Het is een allesbehalve neutraal verhaal, waarbij het achterliggende frame is dat het individu rationele transacties aangaat en hebzucht een deugd is. Nee, dacht ik, een mens is een tribaal wezen, dat ideeën heeft over eerlijkheid en wederkerigheid. Er zijn niet alleen transacties, maar ook verhalen, loyaliteiten en emoties. Het is helemaal geen natuurwet dat economische groei centraal moet staan, we hadden ook spirituele groei centraal kunnen stellen, of de natuur. We hebben onze samenleving gebouwd op een gemankeerd mensbeeld. Tijdens mijn onderzoek besefte ik hoe groot de impact van dit narratief is. Dat streven naar efficiëntie en winstmaximalisatie hebben we de afgelopen decennia op al onze levensterreinen geplakt. Geen wonder dat zo veel jongeren niet goed in het onderwijssysteem passen. Het is een mal, want maatwerk is te duur. Geen wonder dat mensen verbinding missen. Ik was geschokt door dit inzicht. Als antropoloog heb ik een totaal blinde vlek gehad voor mijn eigen cultuur, dat vind ik heel beschamend.’
We zijn onbegrensd geraakt
‘Die crises zijn tekenen dat we in een overgangstijd zitten. In de antropologie noemen we dat de liminaliteit, van limiet, grens. Ons systeem van economische groei buit de aarde uit en ons als mens ook. Zoals we het deden, kan het niet langer, dat besef is er. Maar we doen alsof alles onbegrensd is en rekken onze grenzen op. We gaan nog harder werken, lijden aan fomo. Bedrijven en overheden lozen gif en buiten uit, manipuleren hun burgers en komen ermee weg. We hebben de kenmerken van liminaliteit in de kern van onze cultuur gebracht. Spelen met grenzen is de norm geworden. Niet voor niets hebben we discussies over grensoverschrijdend gedrag en normvervaging. Het lijkt erop dat we een economisch model hebben gekozen waardoor we permanent liminaal zijn. En dat maakt ons gek. Het drugsgebruik wereldwijd gaat door het dak. Burnout is een epidemie. De aarde raakt op. Wat maakt deze tijd zo uniek, vroeg ik me af. Ik kwam tot vier dingen. In de jaren zeventig is de waarde van geld en goud losgekoppeld, waardoor er een onbegrensde ruimte is gekomen om geld te creëren. In de jaren tachtig kregen we het internet erbij, een oneindig domein om verhalen te verzinnen en met grenzen te spelen. Daarna kwam globalisering, waardoor we de natuurlijke begrenzing van de groep nog verder verlieten. En nu is er AI. Totale onbegrensdheid in een begrensde wereld, dat is destructief.’
Tricksters zijn onze
helden geworden
‘Van oudsher is de liminale fase het speelveld van de trickster: een archetype uit de mythologie. Denk aan Pinokkio, Robin Hood, Machiavelli, Jack Sparrow. Tricksters manipuleren de waarheid, schudden op, breken heilige huisjes af. Je hebt ze nodig om tot verandering te komen. In de mythes zijn het amorele wezens, het is aan ons om een moreel oordeel te vellen over hun gedrag. De trickster wordt altijd bevochten door de leider. Die houdt koers. Maar in onze onbegrensde cultuur zijn we tricksters als helden gaan zien. We verwarren trickstergedrag met leiderschapsvaardigheden. Jack Sparrow is de CEO geworden en Pinokkio politiek leider. Dan voel je al, dat is niet zo’n goed idee. Maar dat is wel wat er is gebeurd. In de politiek is het normaal geworden om mensen te vertellen wat ze willen horen om hun stem te krijgen. Restaurants kopen reviews om hoger in de ranking te komen. Met marketingtrucs worden we verleid onzin te geloven. En wij, de kiezers, de klanten, weten dit allemaal. Het lijkt wel of we belazerd wíllen worden, of we nemen het op z’n minst voor lief. Omdat we ergens toch waardering hebben voor het slimme en manipulatieve, denk ik. Het ambivalente is: de trickster is niet goed of fout, we hebben tricksterstreken nodig om tot verandering te komen. Kunstenaars zijn ook tricksters. Of iemand met een innovatief idee. Mensen die een wereld creëren die er nog niet was. Maar je moet ze niet aan de knoppen laten draaien. Dan heb je een probleem.’
‘Ik had een blinde vlek voor mijn eigen cultuur, beschamend voor een antropoloog’
We zijn verdwaald maar niet verloren
‘We zijn cultureel verdwaald, is mijn conclusie. Ik ben op een verdwaalcursus in Engeland gegaan bij natural navigator Tristan Gooley. Les één bij verdwalen is: accepteren dat je verdwaald bent. En dat is ook meteen het lastigste. Dat weet ik ook uit mijn persoonlijk leven. Van toen ik in scheiding lag en van toen ik heel ziek was. De grootste strijd was accepteren dat mijn lijf niet deed wat ik wilde. Een jaar lang was ik bezig om de situatie te bestrijden. En achteraf dacht ik: waarom heb ik daar zo lang tegen gevochten? Want pas toen ik de situatie accepteerde, kon het herstel beginnen. Wie in de natuur niet accepteert dat hij verdwaald is, gaat dood, zei Gooley. Maar ook: wie toegeeft verdwaald te zijn, moet de dood in de ogen kijken. Omarmen dat je de weg niet weet en misschien nooit meer gaat vinden. Dus als wij besluiten: zo kunnen we niet langer met de aarde omgaan, dan kijken we de dood in de ogen, want waar moeten we beginnen? En toch is dat het begin van een oplossing. Gooley vertelde ook dat groepjes mensen die verdwaald zijn, vaak ruziën met elkaar. Ze maken elkaar verwijten: als jij dit had gedaan, dan hadden we nu dat probleem niet gehad. Die groepjes mensen gaan ook dood. Dat vond ik een eyeopener, want dat is waar wij nu mee bezig zijn. In zulke situaties staan er altijd mensen op die zeggen de weg te weten. Dat zijn dus de tricksters. Groepjes die de trickster volgen, gaan ook dood, want dat verhaal is bluf, of eigen gewin. Dus we kunnen niet anders dan waarachtig zijn. Zoals toegeven dat de grondstoffen opraken, dat te veel jongeren ongelukkig zijn, dat de helft van de Nederlanders overgewicht heeft en wat de gevolgen daarvan zijn. Het Britse leger heeft een protocol: als je verdwaald bent, moet je eerst theedrinken. Vuur maken. Water vinden. Dan ben je de eerste zeven dagen gered. Ik vind die metafoor zo mooi. Je moet dus de tijd nemen voor bezinning. Geen overhaaste stappen zetten. Misschien gewoon eens heel hard huilen met elkaar. Eerst allemaal die dampende kop thee in handen hebben en zeggen: we are fucked. Wat nu?’
‘Jack Sparrow is de ceo geworden en Pinokkio politiek leider –dat is echt geen goed idee’
‘Les één bij verdwalen is meteen de lastigste: accepteren dat je verdwaald bent’
Om te veranderen hebben we een tussenverhaal en rituelen nodig ‘De Yorùbá in WestAfrika hebben een gezegde: in rituelen scheppen we de wereld opnieuw. In momenten van grote verandering geven rituelen houvast en wijzen ze richting. Ze verbinden ons met iets groters dan onszelf, het verhaal van ons bestaansrecht en een gevoel van communitas, gemeenschapszin. De fases die om rituelen vragen, zijn universeel: separatie, liminaliteit en tot slot: integratie. In coronatijd hebben we gezien hoe belangrijk rituelen zijn en wat er gebeurt als de plank wordt misgeslagen. Het separatieritueel was heel duidelijk en goed. Rutte gaf een speech vanuit het torentje en binnen 24 uur waren we in lockdown. We gingen wcpapier halen, hier bij mij in de wijk stonden rijen voor de coffeeshops. En voor je het wist, klapten we allemaal voor de zorg. Dat is communitas. Maar daarna ging het mis. ‘Het nieuwe normaal’ was een heel slecht tussenverhaal. Rutte had moeten zeggen: ‘We gaan een rare tussentijd in, waarin we dingen zullen doen waarbij we ons boos of verdrietig voelen, maar we kunnen niet anders. Ik hoop dat ik het beste doe, maar ik weet het niet zeker. Wat wel zeker is: er komt een keer een einde aan.’ Dan hadden mensen begrepen dat de QRcodes en social distancing niet normaal zijn en niet voor altijd. Dan hadden ze geen eigen verklaringen hoeven zoeken: de Chinezen hebben het gedaan, het zijn de reptielen, het is een complot. Maar het tussenverhaal kwam niet van de grond. Eerst was het flatten the curve. Daarna gingen we het virus platslaan. En alles moest samen, want als je niet meedeed, dan was je niet solidair. Dat heeft een wig geslagen waar de samenleving nu nog last van heeft.
Kijk, in een liminale tijd raken we ons verhaal kwijt. Dan zijn er vragen: waarom wij, waarom nu? Daar zijn meestal geen heldere antwoorden op, maar je kunt de vertwijfeling wel goed begeleiden. Dat is niet gebeurd. Het einde van de pandemie waren twee regels in het achtuurjournaal. Dat had een ritueel slotmoment moeten zijn, waarbij Rutte had moeten zeggen: “We zijn er doorheen. Het is ons gelukt. En nu gaan we terugblikken. Waar moeten we sorry voor zeggen? Waar zijn we trots op? Wat nemen we mee?” Want transformeren doet pijn, het is dingen opgeven en daar andere dingen voor terugkrijgen. Terug naar het oude, was ook kul. Na een liminale fase ontstaat een nieuw normaal.’
In de dialoog zit hoop ‘Onlangs zei ik in een radioprogramma dat ik het niet onschuldig vond om te praten over “de gewone Nederlander”, omdat dat impliceert dat er ook een ongewone Nederlander bestaat. Ik zei dat politici te makkelijk spelen met tweedelingen, zoals stad versus platteland. Dat fragment kwam op X en werd gedeeld door Caroline van der Plas. Ze schreef erbij dat ze vond dat ik met dedain sprak, en in een latere tweet sprak ze over aanstellerij. X ontplofte. Ik kreeg honderd berichtjes per kwartier, drie dagen lang. ‘Linkse domme kut’, en alles wat daarop lijkt. Met groeiende verbazing las ik de opmerkingen en verwijten. Van der Plas tweette op enig moment: ‘U en uw bubbel zijn gewend om feitenvrije meningen te spuien.’ Toen dacht ik: wow. Een wetenschapper die iets duidt en een volksvertegenwoordiger die dan zo reageert, dat is geen dialoog en slecht voor de democratie. U en uw bubbel, dat is precies het spelen met tweedelingen waar ik kritisch op ben. Natuurlijk moet ik, net als iedereen, moeite doen om andere perspectieven voldoende te zien. Maar elkaar uitsluiten op basis van een bubbel, dat is echt te simpel. Dan zet je iemand vast in een frame. Ik vond die twitterstorm een ontluisterende ervaring. Mijn vriend, cabaretier Dolf Jansen, zit wekelijks in dit soort dingen, waardoor ik kon relativeren dat het niet over mij als persoon ging. Mensen gaan los op X als een soort hobby, maar als ik zonder cynisme antwoordde, dan was het soms: ‘Oh sorry.’ Wat ik heftig vond, was het gebrek aan bijval op X vanuit mijn eigen bubbel. Die kwam via de direct messages: ‘Gaat het wel?’ Ondertussen stond ik wel alleen in die online meute. Met een van de PVVaanhangers waarmee ik op X in gesprek raakte, ben ik gaan eten om elkaars standpunten beter te begrijpen. We waren het over weinig eens, maar we hadden een goed gesprek. Als het lukt om die pijnlijke gesprekken echt aan te gaan en echt te horen wat de ander zegt, en als mens of als groep ‘sorry’ te zeggen, of oprecht: “Je verwijt me nu iets, maar dat klopt niet”, dán geloof ik werkelijk dat er meer perspectief is dan elkaar de tent uit vechten.’
Laten we kindervuren aansteken
‘Ik pleit al jaren voor het houden van kampvuurgesprekken. Het kampvuur staat symbool voor in verbinding zijn, voor het echte gesprek. Laatst vertelde iemand me iets moois over de inheemse bevolking van Canada. Zij kwamen voor het nemen van beslissingen altijd samen rond een kampvuur. Bij belangrijke kwesties staken ze ook een klein kampvuur aan, het kindervuur. “Want,” zeiden ze, “stel de vraag wat het allerbelangrijkste is in het leven, en iedereen zegt: mijn kinderen. Of de kinderen. Daar houden we het meeste van.” Het ontsteken van het kindervuur was een ritueel zodat ze zich zouden blijven herinneren dat ze nooit een besluit wilden nemen dat schadelijk was voor de kinderen. Degene die me dit vertelde, zei: “Wie zou er geen kindervuur willen starten?” Dat was voor mij een beangstigende, maar ook hoopvolle vraag. Want als we elkaar in de ogen kijken, dan zeggen we: niemand, toch? Dus waar zijn de kindervuren? Laten we ze starten, bijvoorbeeld in de grote bedrijven, in de big oil, maar ook in het onderwijs en de gezondheidszorg. Directeuren, raden van bestuur, teamleiders: start een vuur, en een kindervuur. Heb echte gesprekken, kijk welke beslissingen die wij vandaag nemen een negatieve impact hebben op de toekomst. Die beslissingen nemen we dus niet meer. Dat is alles. Dat is het hoopvolle.’
Ongebreidelde economische groei leidt niet tot een evenwichtiger, welvarende samenleving, schreef Sander Heijne al in zijn boek Fantoomgroei. Hoe het dan wel moet, daar heeft de mediaondernemer genoeg ideëen over.
Sander Heijne is een drukbezet man. In de week dat we hem benaderen voor dit interview, wordt bekend dat hij de nieuwe hoofdredacteur van Vrij Nederland zal zijn. Dat nieuws zet zijn agenda direct onder druk. In de aanloop naar zijn aantreden heeft hij nog oude zaken af te handelen. Zijn onderneming is reeds verkocht, maar zijn uitgever wacht nog op een manuscript voordat hij zijn volle aandacht moet geven aan het leiden van Vrij Nederland, het opinietijdschrift dat in 1940 begon als verzetskrant. Over dat nieuwste boek wil hij wel iets kwijt. ‘Het gaat over onze democratie. Is die, met alle technologische en maatschappelijke veranderingen, nog wel houdbaar?’ De vraag is voortgekomen uit zijn observatie dat steeds meer mensen de ideeën waarop de samenleving gebouwd is, niet meer lusten. ‘Ik maak me daar zorgen over.’ Het is een probleem waarvan de oorsprong volgens Heijne deels in de economie ligt. Dat het bruto binnenlands product (bbp) van Nederland onlangs door de grens van 1 biljoen euro ging, is een veeg teken. In twee decennia is ons bbp verdubbeld. Dat lijkt aan te geven dat het goed gaat met onze welvaart. Althans, op het eerste gezicht. Tegelijk heeft het groter worden van de collectieve taart een januskop. Een deel van de bevolking geniet van de gestegen welvaart, terwijl een ander deel er domweg geen toegang toe heeft. Dat zorgt voor onvrede, die zich laat gelden in het stemhokje. Heijne betwijfelt of de politici die munt slaan uit de onvrede wel een wezenlijk belang hebben bij de aanpak van die onderliggende problemen. En dat holt de democratie uit.
De oorzaken diepte hij uit in zijn vorige boek, dat hij schreef met onderzoeker Hendrik Noten. Fantoomgroei heet het – en die term is een kritische kanttekening bij de bovengenoemde constatering van de twee gezichten van de economische groei. Of, kort door de bocht: wie zijn welvaartsgroei te danken heeft aan de waardestijging van zijn huis, plukt de vruchten van iets wat Heijne fantoomgroei noemt – groei die niet aan merites te danken is.
‘Een bakker kan brood bakken, maar geen graan malen: we zijn afhankelijk van elkaar’
‘Onder het mom van de linksrechtsdiscussie hebben wij ons laten afleiden van de fundamenten van onze welvaart. In 1945 lag het land er arm bij. Dankzij forse investeringen in publieke sectoren, mensen en bedrijven hebben we het weer opgebouwd. Dat was de motor achter het herstel na de Tweede Wereldoorlog. Die les zijn we vergeten.’
Loszittend draadje
In hun boek werken Noten en Heijne hun verkenning van het fenomeen fantoomgroei op zo’n aanstekelijke wijze uit, dat de term vleugels heeft gekregen. Het wordt sindsdien geregeld aangehaald in discussies, krantenartikelen en televisieprogramma’s. Fantoomgroei werd zelfs uitgeroepen tot managementboek van het jaar 2021 – uitzonderlijk voor een boek dat een maatschappelijk probleem blootlegt en voor het grootste deel een verkenning is van de historische oorsprong van de toegenomen welvaartstweedeling in Nederland.
Die aanpak is tekenend voor Heijne, analyseren ligt hem na aan het hart. Hij studeerde Europese Geschiedenis en begon zijn loopbaan als journalist bij NRC Handelsblad en de Volkskrant. ‘Dagbladjournalistiek is hit and run. Je ziet een los draadje hangen, daar trek je aan en zo leg je een klein stukje van het probleem bloot. Je tikt er een stuk over, en gaat naar het volgende draadje. Ik zeg dit zonder dedain, maar ik vond het onbevredigend om problemen alleen maar te benoemen.’
Dus nam Heijne na vijf jaar ontslag. ‘Ik ben ook burger van dit land, maak deel uit van deze samenleving. Ik wilde daar iets mee.’ En er iets mee doen, dat betekende voor hem het schrijven van boeken. Als een artikel ontstaat door aan een loszittend draadje te trekken, dan is het schrijven van een boek het ontrafelen van een complete trui. ‘In een boek kan ik een probleem tot in de diepte verkennen. Dat verkennen is veel bevredigender dan een verzameling stukjes tikken.’ Maar naast het verkennen van het probleem, verkent Fantoomgroei ook mogelijke oplossingen. In Heijne gaat een activist schuil, erkent hij, zij het met de nodige schroom. ‘Het oplossen van problemen is iets wat wezenlijk bij de politiek hoort. Ik moedig de politiek graag aan, vanaf de zijlijn, als supporter.’
Rechtvaardige transitie
Heijne, die als kind achtereenvolgens arts en beroepsmilitair wilde worden, noemt zijn houding ‘kritisch, maar ondersteunend.’ Zijn voorgestelde oplossingen leunen sterk op praktijkverhalen van over de hele wereld en kenmerken zich door het herdefiniëren van ingesleten begrippen. Neem economie – in de oorspronkelijke, Griekse betekenis ‘het runnen van een huishouden’ – heeft zich ontwikkeld tot wat nu de vrijemarkteconomie is, met alle ontsporingen van dien. In hun boek herdefiniëren Heijne en Noten het begrip als het vermogen van een groep mensen om samen een probleem op te lossen. Vanuit die blik wil hij het kompas van het kapitalisme herijken: in plaats van de gehekelde in miljarden euro’s uitgedrukte bbpcijfers als maatstaf voor groei, pleit hij voor het denken in termen van maatschappelijke vooruitgang. Met vooral coöperatieve initiatieven pleit hij voor een just transition, rechtvaardige transitie. Zoals op het Deense eiland Samsø, dat na het vertrekken van belangrijke werkgevers, ruim twintig jaar geleden, een succesvolle microenergiewende doormaakte. De vierduizend eilandbewoners werden medeeigenaar van een coöperatie die duurzame energie opwekt en inmiddels exporteert naar het vasteland. De Deense wet schrijft voor dat windmolens voor minstens twintig procent in lokale handen moeten zijn. Collectief eigenaarschap bracht de bewoners betrokkenheid, financieel voordeel en werkgelegenheid. Heijne ziet optimisme als een morele plicht, ook al is de tijdgeest individualistischer dan ooit. ‘Als we vroeger in staat waren samen socialer te leven, dan moet dat nu ook weer mogelijk zijn. Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen succes, hebben we ons laten aanpraten. Hoewel we ooit zijn begonnen met collectieve verantwoordelijkheden, ligt alles nu bij het individu, simpelweg omdat dat commercieel aantrekkelijk is. Het probleem is alleen: niet iedereen is zelfredzaam. Als onze overheden meer het verhaal van het collectief durven uitdragen, dan zie ik ruimte voor verandering.’ Er zijn maar weinig leiders die zich daar hard voor maken, merkt hij. ‘Politici die in de spotlights staan, weten dat je verkiezingen makkelijker wint door onvrede op te stoken. Maar ik ben ervan overtuigd dat er een vraag is naar een sterk collectief narratief.’
Sander Heijne (1982) is schrijver, ondernemer en sinds april hoofdredacteur van Vrij Nederland. Hij studeerde Journalistiek, Geschiedenis en Europese studies aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna werkte hij op de economieredactie bij de Volkskrant en het journalistieke platform De Correspondent. Heijne is gespecialiseerd in onderwerpen als sociale economie, transport, sporteconomie en zorg en ontwikkelde als verslaggever een grote belangstelling voor het effect van bureaucratische systemen op ons alledaagse bestaan. In 2020 schreef hij zijn bestseller Fantoomgroei, samen met Hendrik Noten, met wie Heijne ook een podcastserie opnam. Sinds dit jaar is Heijne hoofdredacteur van Vrij Nederland. Heijne woont met zijn vrouw in Amsterdam en heeft twee kinderen.
Samenwerken loont
‘Ik zag mezelf nooit als verkoper, maar als ik enthousiast ben, kan ik zaken goed overbrengen’
‘Samen’ – het is een kernbegrip in Heijnes denken. Een democratische samenleving bestaat niet zonder een gezonde mate van samenwerking. Dat brengt ons bij Heijnes nieuwste boek. Want wat voor de economie geldt, geldt voor de gehele samenleving. Van politiek tot bedrijfsleven: het móét samen, anders werkt het niet. ‘Er is geen mens die in zijn eentje ook maar één onderdeel van het leven volledig beheerst. Een bakker kan brood bakken, maar geen graan malen en ook geen ovens bouwen. We zijn dus afhankelijk van elkaar. Daarom moeten we coöperatief kijken naar onze besluitvormingsprocessen.’ Zijn boodschap voor het bedrijfsleven? ‘Of het nu om een aandeelhouder gaat, of om een president – het is vreemd als de macht bij een individu ligt.’
Heijnes praktische insteek heeft alles te maken met zijn ontdekking van het ondernemerschap. Na zijn vertrek bij de Volkskrant, ging hij als zzp’er aan de slag. Zijn eerste artikel, over de geschiedenis van de Amsterdamse Kostverlorenvaart, werd gepubliceerd in Het Parool. ‘Ik verkocht voor het eerst een verhaal – magisch was dat. Maar zakelijk was het geen goede deal. Ik heb er twee weken aan geresearcht voor opgeteld vierhonderd euro.’
Hij begon multimediauitgeverij Pop Up Press, die sponsored magazines, websites, video’s en podcasts maakt en beheert. Een van de opdrachten: het produceren van het ledenblad van de Rabobank. ‘Als je een klant van die omvang weet te winnen, dan verandert je ondernemerschap van schaal. Ik ging van één factuur naar honderden facturen per maand, ik moest gaan samenwerken. Mensen zeggen vaak dat het ondernemerschap in je moet zitten. Ik denk van niet: veel vaardigheden kun je gewoon aanleren. Je moet kapitaal weten te vinden, een beetje weten hoe belastingen
werken.’ Door schade en schande leerde Heijne te ondernemen, blikt hij terug. ‘Mijn grootste ahaerlebnis was ontdekken dat in mij een verkoper schuilging. Ik heb mezelf nooit zo gezien, maar als ik zelf enthousiast ben over iets, kan ik dat goed overbrengen. Het is precies de crux van mijn ondernemerschap: dat ik concepten kan bedenken en die aan de man kan brengen.’
Mediahuis met een missie
Dat Heijne Pop Up Press onlangs verkocht, heeft te maken met zijn meest recente carrièrestap. Sinds 1 april is Heijne hoofdredacteur van Vrij Nederland. Met een rompredactie van zes journalisten en een groep freelance auteurs zal hij opnieuw een mediahuis gaan bouwen. Ditmaal niet voor een grote corporate cliënt, maar voor een maatschappelijk publiek. ‘Spannend’, vindt hij. ‘Nu bouw ik aan een missie.’ In loondienst, want Heijne wordt zowel hoofdredacteur als directeuruitgever. ‘Zodra er geld wordt verdiend, dan zullen we dat investeren in uitbreiding van de redactie.’ Concreet is hij bezig met het opstellen van een nieuw redactiestatuut, waarin de uitgangspunten van de missie vastliggen. Winst komt ten bate van de journalistiek, het verschil tussen de hoogst en laagst betaalde medewerkers moet klein zijn en Vrij Nederland zal zich als vanouds inzetten om democratische waarden te bevorderen. ‘Daarbinnen is alle ruimte om te ondernemen.’
In feite geeft Heijne zo handen en voeten aan wat in Fantoomgroei beschreven is, betoogt hij. ‘Vrij Nederland is opgericht in een tijd dat er geen vrijheid was. In mijn beleving leven we nu in een tijd dat we die vrijheid opnieuw moeten koesteren, want het is niet meer vanzelfsprekend.’
‘Iedereen
heeft het recht om te dwalen’
Lesgeven aan jongeren met zware gedragsproblematiek: vrienden van docent Karel Simons omschrijven zijn werk soms als water naar de zee dragen. Maar de slapeloze nachten die ermee gepaard gaan, horen erbij: ‘Dan doet mijn baan er tenminste toe.’
‘Be water, my friend.’ De uitspraak van kungfulegende Bruce Lee is Karel Simons op het lijf geschreven. De voormalig toneelacteur en wereldkampioen kungfu is onderwijsontwikkelaar en docent sociale vaardigheden op een school in Amsterdam. Geen gewone school, maar een school voor speciaal voortgezet onderwijs, waar kinderen met externaliserende gedragsproblematiek les krijgen, ook wel een cluster 4school genoemd. ‘Het zijn jongeren met wat we een ‘rugzakje’ noemen, die over het algemeen weinig veiligheid kennen en daardoor bepaald gedrag vertonen. Onze school is een ‘traumasensitieve school’, we gaan ervan uit dat het gedrag van de leerlingen voortkomt uit trauma. We proberen met liefde, zorg en aandacht te kijken naar wat er onder het gedrag zit, wat ze nodig hebben. En hoe we dat kunnen bieden zodat zij op een fatsoenlijke manier de maatschappij in kunnen.’
Simons geeft les in kunstonderwijs: toneel, poëzie of graffiti. Dat combineert hij met de filosofie van kungfu, ook meer een kunst dan een vechtsport, wat hem betreft. ‘Voor de leerlingen is het goed om te leren dat een aanval niet altijd de beste verdediging is. Het gaat om ademhalen, discipline en bewust zijn van wat er in je lichaam gebeurt. Proberen rust en balans te creëren. Je hoeft niet hard en rigide te zijn om sterk te zijn. Je kunt beter vloeibaar zijn en meebewegen. ‘Notice that the stiffest tree is most easily cracked, while the bamboo survives by bending with the wind’ is een andere bekende quote van Bruce Lee. Dat illustreert het wel mooi.’
Jij geeft trainingen in persoonlijk leiderschap. Wat houdt dat in?
‘Wij zetten kunst in voor de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen. In mijn programma’s gaat het niet zozeer over kennisoverdracht, maar over gedrag, reflectie en zelfkennis. Ik zou graag zien dat hier meer aandacht voor komt in het onderwijs, jongeren hebben er later veel profijt van. Je hebt niet zo veel aan kennis als het misgaat op het sociale vlak. Ik probeer mijn leerlingen altijd eerst iets te laten ervaren en er vervolgens op te reflecteren. Het gaat voor mij meer over het proces dan over het resultaat. Bij kunst geldt ook dat het niet lineair verloopt. Of je nu graffiti maakt of een gedicht schrijft: het wordt bijna nooit zoals je het had verwacht. Ik denk dat je moet leren houden van het onverwachte: niet weten wat er precies gebeurt of gaat gebeuren. Dat je daar gefrustreerd door kan raken, hoort erbij. Maar ik heb liever dat mijn leerlingen frustratie tegenkomen als ze een kunstwerk maken, dan op straat. Hier is het veilig en kun je van alles uitproberen en bijschaven. Het is oké als je het soms niet weet.
‘Liever dat mijn
leerlingen frustratie tegenkomen bij
het maken van kunst, dan op straat’
‘Als je altijd wordt bekeken als een probleemgeval, kun je dan iets anders zijn?’
Sommige leerlingen vertonen gedrag dat zo excessief is, dat je daar als school iets mee moet. Gereedschap meegeven waarmee zij conflicten beter kunnen beheersen, bijvoorbeeld. Als een situatie escaleert, kijken we met elkaar hoe dat precies ontstaat en hoe we kunnen voorkomen dat het weer gebeurt. Door op de rem te trappen of een pauzeknop te vinden. Deze jongeren reageren vaak heel primair en komen dan in de problemen. Dat puberbrein kan de consequenties op de lange termijn vaak nog helemaal niet overzien.’
Hoe zorg je ervoor dat zij wel ‘bij de les’ blijven?
‘Door leerlingen serieus te nemen. Als ik iemand vraag zijn pet af te doen, leg ik uit waaróm ik dat wil. Dat je daarmee alvast oefent voor het werk dat je later misschien gaat doen, waar je vaak ook bepaalde kleding wel of niet mag dragen. Het gaat niet over de pet, maar over of je je kunt aanpassen. Op die manier leren ze welke kansen ze daarmee voor zichzelf creëren. Bij dit soort jongens en meisjes moet je steeds een antwoord hebben op de waaromvraag.
Ik wil ook graag dat de leerlingen zich in de les verantwoordelijk voelen voor de omgeving waarin ze zich bevinden. Letterlijk en figuurlijk. Als zij bijvoorbeeld een toffe quote hebben, hang ik die op in de klas. Bij het opruimen maak ik duidelijk dat het niet zozeer het opruimen zelf is, dat kan ik ook wel doen, maar dat het gaat om je verantwoordelijk voelen voor de ruimte. Dat je invloed hebt op een situatie. Als je een goede relatie met leerlingen opbouwt, doen ze het wellicht in eerste instantie voor jou, maar komen ze er later hopelijk achter dat ze het eigenlijk voor zichzelf hebben gedaan.’
Hoe kom en blijf je in contact met deze jongeren?
‘Je kunt niet alle leerlingen bereiken. Soms krijg je helemaal geen contact, soms gaat het op en af: dan spreek je ze de ene week wel en daarna weer even niet. Daar moet je mee om zien te gaan. Ik bereid soms lessen voor die niet aanslaan. Dat kan frustrerend zijn, maar het is ook gewoon zoals het is. Misschien is het op dat moment te onrustig in de klas, dat hoef ik niet altijd persoonlijk te nemen. Het is ook lastig voor de jongeren: als je altijd wordt bekeken als een probleemgeval, kun je dan iets anders zíjn dan een probleemgeval? Ze zoeken vaak de randjes op omdat zij precies weten hoe ze daarmee om moeten gaan. Dat is nu eenmaal bekend terrein voor ze.
Het helpt die gasten als je werkelijk kunt begrijpen waarom zij zo boos worden dat ze met een kruk gaan gooien, ook al is dat maatschappelijk niet geaccepteerd. Ik was op mijn zeventiende zelf ook een tijd boos. Mijn vader was ziek en ik moest voor hem zorgen. Ik had het gevoel dat niemand mij zag, dat ik er alleen voor stond. Nu wil ik graag degene zijn die mijn leerlingen hoort en ziet. Veiligheid bieden is cruciaal, dat geeft heling. Ik denk overigens dat leraren hun leerlingen op alle scholen in de gaten mogen houden, zodat leerlingen het gevoel hebben dat ze gezien worden, dat er op ze gelet wordt.
Je moet hun vertrouwen zien te winnen. Laten zien dat ze morgen weer op je kunnen rekenen, wat er ook gebeurt. En steeds benadrukken dat vandaag een nieuwe dag is en je gisteren achter je kunt laten. Je hoeft als docent zeker niet altijd te praten. Soms is het genoeg om naast iemand te staan en duidelijk te maken dat je er bent. Zo maakte ik een kunstwerk met een jongere die niet praatte. Door samen iets te doen ontstond alsnog een band. Ook belangrijk: voordoen hoe het moet. Als een leerling tegen mij schreeuwt, schreeuw ik niet terug maar zeg ik wel dat dat schreeuwen niet oké is. Gelukkig wordt er ook veel gelachen bij ons op school. Wij ontbijten met elkaar, het is echt gezellig.’
Wat vind je het meest frustrerende aan je werk?
‘Ik hoor te vaak over steekpartijen, afpersing of wapengeweld – dingen die jongeren niet mee horen te maken. Als school heb je natuurlijk maar een beperkte invloed, je kunt de thuissituatie niet veranderen en je bent er op straat ook niet bij. Vorig jaar is een oudleerling van onze school op straat doodgeschoten. Dat voelde heel machteloos. De wereld is best ingewikkeld voor jongeren. Ze groeien op met een heleboel verwachtingen waar ze aan denken te moeten voldoen. Iedereen kijkt naar je, je moet je zaken op orde hebben. Er gewoon zijn, kan haast niet meer. En fouten maken lijkt ook niet oké. Geweld onder jongeren neemt toe de laatste jaren, ook wapengeweld. Betrokkenen lijken steeds jonger en alles wordt gefilmd en gedeeld op sociale media.
Mijn vrienden vragen of dit werk niet voelt als water naar de zee dragen. Dat is niet zo, anders zou ik het niet willen doen. Ik ben eigenlijk heel blij dat ik een baan heb waar ik af en toe een slapeloze nacht van heb. Dan doet wat ik doe er tenminste toe. Dit werk heeft mijn hart, het raakt me. Daar ben ik dankbaar voor. Het is precies de reden dat ik met toneel ben gestopt – daarin voelde ik niet dat ik een toegevoegde waarde had.’
Hoe groot is de impact die je als docent kunt hebben?
‘We zijn al blij als de leerlingen überhaupt op school komen. En als zij daar iets nuttigs leren, is dat mooi meegenomen. Maar het kan ook al fijn zijn om een paar uur een gevoel van veiligheid te ervaren of even te lachen met elkaar. Het gevaar is dat je dit werk gaat vergelijken met films als Dangerous Minds, waar een docent uit een buitenwijk les gaat geven op een kansarme school en aan het einde van de film iedereen getransformeerd en gelukkig is. Je moet mentorschap ook niet onderschatten – er zijn talloze verhalen van leerlingen die een docent of iemand anders tegenkwamen die net het verschil wist te maken. Ik krijg weleens appjes van oudleerlingen. Zo kreeg ik laatst een foto van een jongen die loodgieter was geworden. Met daaronder de tekst: ‘Meester, als u mij nodig heeft, kunt u mij altijd bereiken. En ik heb nu een ziek goede band met mijn pa.’ Het is een beetje een cliché, maar dit is toch waar je het allemaal voor doet.’
‘Ik laat zien dat ze morgen weer op me kunnen rekenen, wat er ook gebeurt’
Karel Simons (39) is onderwijsontwikkelaar en docent sociale vaardigheden op een VSOschool in Amsterdam.
De voormalig acteur studeerde in 2005 af aan de Frank Sanders Akademie voor musical en muziektheater.
Na zijn opleiding speelde hij in voorstellingen als Brief voor de Koning, Rent en Batman Live.
Hij maakte deel uit van het nationale team Kun Tao (kungfu) en won tweemaal het WK.
Wat vind je het belangrijkste om de leerlingen bij te brengen?
‘Vriendelijkheid en leren luisteren naar elkaar. Dat oefenen we door rollenspellen te doen. En ze er steeds op te wijzen als ze niet luisteren. Echt kunnen luisteren is niet alleen een uitdaging voor onze jongeren. Dat geldt voor heel veel mensen. Kun jij accepteren dat iemand een andere mening heeft dan jij? De meesten van ons zullen elkaar niet zo snel de hersenen inslaan, maar makkelijk is het niet.
Autonomie vind ik ook belangrijk: keuzes maken omdat jíj iets wilt, niet omdat iemand anders ergens iets van vindt.
Onze school is geen kunstacademie, maar ik werk veel met kleuren, symbolen en associaties. Daarover kun je in gesprek gaan met elkaar. Voor de een staat de kleur rood bijvoorbeeld voor liefde, voor de ander juist voor haat. Zo leer je dat iedereen anders naar dezelfde dingen kijkt.
Wat ik echt vet vind is als de leerlingen in een soort trance iets aan het maken zijn en dat dan mee naar huis willen nemen. Ik heb echt moeten leren om het werk niet te veel te willen analyseren. Soms vinden zij iets gewoon mooi. Punt.’
Wat zijn lessen die wij juist van deze jongeren kunnen leren?
‘Ik leer elke dag van ze. Ook over mezelf. Dat ik soms mijn eigen standaard vooropstel: zo ga je met elkaar om. Maar wie zegt dat dat de beste manier is? Een keer was het zo onrustig in de klas, dat ik er last van had. “U bent gestrest meester”, zei een van de leerlingen toen. Ik ontkende, waarop hij zei: “Het is oké meester, het zijn ook idioten.” Niet dat het idioten zijn, maar het is niet reëel om te denken dat je alles in je eentje voor elkaar kunt krijgen. Wie ben ik om te denken dat de jongens en meiden in mijn klas engeltjes horen te zijn? Ik leer dus realiteitszin en nederigheid. En het belang van dankbaarheid. De liefde en warmte waarmee ze bijvoorbeeld over hun moeder praten, is ontroerend. Voor familieleden en vrienden voelen ze ook vaak loyaliteit. Het is de code van de straat: je steunt elkaar, wat er ook gebeurt. Al moet je daar natuurlijk niet in doorschieten. Uiteindelijk is liefde en geborgenheid toch waar het allemaal om draait. Wat onze jongeren ook goed kunnen, is transparant communiceren. Dat is niet sociaal wenselijk en de vorm is vaak niet goed, maar je weet wél wat je aan ze hebt. En misschien wel het belangrijkste wat ik hier heb geleerd, is dat iedereen een tweede kans verdient. En dat we er als maatschappij samen voor moeten zorgen dat het goed gaat en mensen niet verder afglijden.
Iedereen heeft het recht om te dwalen. Daardoor kom je op hele mooie plekken terecht en kun je er ook achter komen waar je niet wilt zijn. Maar er zijn wel portiers nodig die je beschermen, de goede weg wijzen. Die zeggen: “Kom, pak mijn hand, we gaan een andere kant op.”’
Dwalers
Brenda van Osch (1972) is freelancejournalist voor onder meer FD Persoonlijk en Psychologie Magazine en auteur van het boek Het onvoltooide kind. Zij sprak voor dit nummer met twee krachtige vrouwen die menen dat de mens verdwaald is.
‘Ik ben zo iemand die Lego het liefst uit een boekje maakt. Stap voor stap doen wat er staat en dan goed uitkomen, geeft me enorme voldoening. Het mag dan ook niet verbazen dat ik een slechte verdwaler ben. Ik wandel veel en loop hard, maar zelden zonder te weten waar ik heen ga. Op papier kan ik me daarentegen moeiteloos laten meevoeren. Vooral verhalen die me na aan het hart liggen, schrijven niet zelden zichzelf. De crux is wel om te weten waar je wilt uitkomen. Wandelen en daarna de regie terugnemen, dat is voor mij de ultieme vorm van dwalen.’
Wilbert Geijtenbeek (1981) is als journalist gespecialiseerd in de financiële sector. Hij is adjuncthoofdredacteur van Accountant.nl en schrijft voor Follow The Money In dit nummer interviewde hij Sander Heijne, coauteur van het boek Fantoomgroei
‘In mijn vrije tijd vertaal ik poëzie vanuit het Hebreeuws naar het Nederlands. Liefst zoek ik de uitdaging in het vertalen van vormvaste gedichten met een strak metrum en veel rijm. Als ik de inspiratie voor een goede tekst mis, dan zet ik het op een fietsen, want dat ontspant me het meest. Door zo de binnenstad langs me heen te zien zoeven, vind ik mijn ontspanning en ontstaat de inspiratie voor een poëtische vondst. Meestal gebeurt dat laatste op het pontje, dat een natuurlijke rustpauze vormt in mijn fietstochtje.’
Map Oberndorff (1974) is journalist en loopbaancoach. Ze schrijft veel interviews, onder meer voor FD Persoonlijk. Ze is coauteur van twee boeken: Succes met je carrière! en De relatiemonologen. Voor dit nummer sprak ze met bestuurder Bertine Lahuis.
‘Zolang ik me kan herinneren, ben ik gefascineerd door levensverhalen. Ook schreef ik zelf graag verhalen, waarbij ik mijn personages tot in detail uitwerkte. Nu doe ik dat in de vorm van diepteinterviews. Als ik even vastzit in een artikel, ga ik de deur uit. Buiten of in de sportschool laat ik mijn gedachten de vrije loop. Ik ben een ontzettende dromer en kan soms verdwalen in mijn hoofd. Alles wat om me heen gebeurt, gaat dan langs me heen. Juist door het verhaal los te laten, weet ik vaak ineens weer hoe ik verder moet.’
Hoofdredactie
Dominique Haijtema
Jurgen Schut
Eindredactie
Eva Schuurmans
Correctie
Tekst & Omstreken
Ontwerp & artdirection
Autobahn
•
Tekst
Menno de Bree / Philip Dröge / Wilbert Geijtenbeek / Dominique Haijtema / Tomiyasu Hayahisa / Map Oberndorff / Brenda van Osch / Jurgen Schut
Fotografie
Tomiyaso Hayahisa / Duco de Vries
Illustraties
Victor Meijer
•
Drukwerk
CEP ‒ Maarten de Graaf
Colofon Colofon
SeederDeBoer
De Ruijterkade 125 1011 AC AMSTERDAM
+31 (0)20 854 6556
seederdeboer.nl
•
Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd, opgeslagen en of openbaar gemaakt worden, hetzij elektronisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder overleg met SeederDeBoer. Het drukwerk is tot stand gekomen met de grootste zorg voor onze natuur en omgeving.