13 minute read

NOAH SEELMANN

DE SPEELMANN ACHTER DAVINA MICHELLE

VOOR VELEN IS HET EEN GROTE DROOM: OPTREDEN IN EEN

Advertisement

VOLLE KUIP. VOOR NOAH SEELMANN (27), GEBOREN EN

GETOGEN IN OUDE-TONGE, WERD DIE DROOM VORIG JAAR

WERKELIJKHEID.

Hij stond als toetsenist op het podium met Davina Michelle, die na haar optredens in het programma ‘De Beste Zangers’ uitgroeide tot een van de grootste zangeressen van Nederland. Haar bekendheid heeft ze mede te danken

aan het productieteam, waarvan Noah onderdeel is. Niet alleen Michelle

zit wekelijks in de studio van deze producer, toetsenist en songwriter. Samen met zijn team probeert hij ook andere zangtalenten klaar te stomen voor een grote carrière.

WÁT EEN VERHAAL. HOE IS DIT ZO

BEGONNEN?

“Ik was 8 jaar oud toen ik startte met pianolessen bij Martine SoetersWassenaar in Nieuwe-Tonge. Mijn oudere broer zat daar op les en mijn moeder vroeg of ik ook op les wilde. Ik bleek talent te hebben én ik vond

het leuk. Ik oefende 4 tot 5 uren per dag. Als vriendjes na school met me wilden afspreken, moesten ze soms even wachten omdat ik eerst piano wilde spelen. Ik was enorm fanatiek. Mijn broer en ik deden een keer mee aan een pianoconcours in Melissant. Hij had zich niet zo goed voorbereid en daardoor werden we ‘slechts’ tweede of derde. Ik baalde daar toen

enorm van!

Mijn pianolerares Martine wilde graag dat ik meer ging doen met mijn talent en nam daarom contact op met Marlies van Gent, in die tijd docent piano ‘Jong Talent’ aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Zij kon me nog veel meer leren. Om mezelf verder te kunnen ontwikkelen

werd aangeraden een vleugel aan te schaffen.

“Mensen over de hele wereld volgen onze muziek.”

Mijn ouders hebben daar hun spaarcenten voor bij elkaar gelegd. Ze steunden me 100 procent en hebben mij alle kansen gegeven om te doen wat ik leuk vind en hier beter in te

worden. Na de middelbare school werd ik

toegelaten aan de Rockacademie in Tilburg. Daar ontmoette ik mijn huidige compagnons Marcus en Sebastiaan. We kwamen veel

bij elkaar om samen muziek te produceren. En daar zijn we nooit mee gestopt!” foto: Elisabeth van Lierop

DAVINA MICHELLE IS EEN

SUCCESVERHAAL. KUN JE DAAR

MEER OVER VERTELLEN?

“We zagen de auditie van Michelle

bij Idols, waar ze uiteindelijk werd afgewezen. Wij vonden haar fantastisch en mijn compagnon Marcus stuurde haar een berichtje. Al snel namen we elke week songs op en maakten we een businessplan. Iedere week plaatsen we een cover op YouTube en dat sloeg aan.

Mensen over de hele wereld volgen onze muziek. Inmiddels hebben we 1,2 miljoen abonnees op YouTube. We doen alles nog steeds zelf: de opnames, video en management. In 2017, vier maanden na de start van ons YouTubekanaal, plaatsten we een cover van ‘What About Us’ van de Amerikaanse zangeres P!nk. Het tijdschrift ‘Glamour USA’ liet P!nk onze cover zien en ze reageerde enorm enthousiast via een video.

Deze ging viral en toen wisten we: dit is hét moment. ’s Avonds traden we al op bij De Wereld Draait Door en in elke krant kwam het nieuws voorbij. We stopten al ons spaargeld in een volgende single, maar deze deed niet veel. Toch leverde het een uitnodiging voor ‘De Beste Zangers’ op en daarna ging het snel. ‘Duurt Te Lang’ werd een megahit en we tekenden ons eerste platencontract. Hierna brachten we voornamelijk Engelstalige singles uit en dit jaar kwam ons debuutalbum ‘My Own World’ uit. Dat heeft ondertussen de gouden status bereikt.”

EIGENLIJK IS HET DUS EEN ENORME TEAMPRESTATIE. HOE VIND JE HET OM DAN OP DE ACHTERGROND TE STAAN?

“Heerlijk! Wij ervaren een heel ander soort druk dan Michelle. Zij staat op de voorgrond. Wij zijn op de achtergrond met alles eromheen bezig. Zo pakken wij de communicatie op, produceren we muziek én bedenken we nieuwe concepten met haar. Ook werken we inmiddels met een aantal partners samen, daar zijn we heel blij mee. En we treden natuurlijk op. Daarnaast proberen we stappen in het buitenland te zetten.

We werken niet alleen met Michelle, maar ook met een aantal andere talenten. We struinen YouTube en social media af in onze zoektocht naar nieuw talent. We willen een broedplaats voor jong talent zijn, een soort ‘Tin Pan Alley’ in het klein. Mijn droom is om nog veel meer hits met meerdere artiesten te maken.”

HOE HEB JE HET SUCCES VAN DE

AFGELOPEN JAREN BELEEFD?

“Het ging allemaal zo snel. Heel leuk, maar relativeren blijft lastig. Voor het concert in de Kuip voelde ik gezonde spanning. Het was echt

een jongensdroom om te spelen in de Kuip, maar eigenlijk ben ik vergeten te genieten. Daar heb ik wel van geleerd. Twee maanden later stonden we op het Malieveld in het voorprogramma van P!nk en toen heb ik bewust

stilgestaan bij dat moment.”

EN AF EN TOE EVEN BIJKOMEN OP

GOEREE-OVERFLAKKEE?

“Ik woon nu in Rotterdam, maar ga nog naar Goeree-Overflakkee om mijn ouders te bezoeken. Ik heb er een heerlijke jeugd gehad. Toen ik 18 was wilde ik niet per se weg, maar

voor de Rockacademie moest ik wel. Eigenlijk zie ik nu pas hoe mooi het eiland is. Als het even kan ga ik windsurfen met mijn vader. Ik heb een druk leven en ben bijna nooit vrij. Dan is een bezoek aan het eiland echt even een moment van rust. Ik sluit niet uit dat ik ooit terugkom.” foto: Giovanni de Deugd

Volg Noah op Instagram: @noahseelmann_

ONLANGS SPRAK IEMAND MIJ AAN MET DE OPMERKING

DAT DE GRAMMATICA VAN ALLE DIALECTEN WEL DEZELFDE

MOEST ZIJN. DIT MET IN HET ACHTERHOOFD DE GEDACHTE DAT

DIALECTEN PRIMITIEVE, BOERSE VARIANTEN ZIJN VAN HET

ALGEMEEN NEDERLANDS.

“Een onjuiste gedachte”, was mijn antwoord, want alle

dialecten hebben juist een

eigen grammatica, die in bijna

alle gevallen nog ingewikkelder is dan

die van het Algemeen Nederlands.

Deze keer wil ik het hebben over

de grammatica van de dialecten op

Goeree-Overflakkee en dan in het

bijzonder over de zinsbouw, met een

moeilijk woord syntaxis genoemd.

ONDERZOEK NAAR ZINSVERBAND

Over de grammatica van de dialecten op Goeree-Overflakkee heb ik al vaker geschreven in vorige afleveringen van het TOF-magazine, maar het ging dan hoofdzakelijk over klanken, woorden en uitdrukkingen.

De bijzonderheden over de zinsbouw van de vier dialectvarianten van

ons voormalige eiland zijn niet of nauwelijks aan de orde geweest.

Daarom wordt er nu dieper op ingegaan. In de dialectstudie is men pas vrij laat met het onderzoek naar de verbanden binnen de zin

en die van de zinnen onderling begonnen. De reden daarvan is dat een dialect geen schrijftaal, maar een spreektaal is. Klanken, woorden en woordvormen zijn gemakkelijk schriftelijk of in een interview op te vragen, maar zinnen van een gesprek moeten voor nadere studie geobserveerd, beluisterd worden. Voor een goed begrip speelt ook de intonatie een rol. Toonhoogten, ritme en spreeksnelheid zijn dan aan de orde. Men kan zich voorstellen

dat het observeren van spontane gesprekken een zeer tijdrovende bezigheid is, waarbij ook het toeval meespeelt. Hoort de onderzoeker wel wat die horen wil?

De uitvinding van een geluidsdrager, zoals een bandrecorder, heeft het onderzoek in een stroomversnelling gebracht. Na 1950 is pas met het onderzoek naar de syntaxis een begin gemaakt. De Groningse professor G. S. Overdiep heeft in zijn boek over het Katwijks dialect eigenlijk voor het eerst een hoofdstuk opgenomen over de syntaxis.

Dat werk is het voorbeeld geweest voor de in Ooltgensplaat geboren taalkundige H. C. Landheer, die in 1954 Het dialect van Overflakkee

publiceerde. Uit deze studie heb ik in het volgende een aantal voorbeelden van bijzonderheden in het dialect van Overflakkee opgenomen, aangevuld met eigen observaties in het dialect van Ouddorp. Het is niet mogelijk om in dit bestek een volledig overzicht te

geven.

Omdat ook de intonatie een grote rol speelt in de dialecten, ben ik vanaf 2003 begonnen met verhalen te vertellen en op te nemen op diverse cd’s. In de loop van de tijd hebben taalkundigen die ook gebruikt voor o.a. studie van de syntaxis.

DE ZIN

Wat is nu eigenlijk een zin? Hiervan zijn in de loop van de tijd diverse definities gegeven. Landheer geeft de volgende, gebaseerd op een taalkundige studie ‘De Nederlandse Taal’ (4e druk 1919) : ‘Een zin is namelijk één woord of een groep van bij-elkaar-behoorende woorden waardoor men op een voor anderen begrijpelijke wijze uit, wat men denkt of voelt.’ (blz 22).

Voor mijn leerlingen had ik in de tijd dat ik leraar Nederlands was, de volgende eenvoudige definitie bedacht: ‘Een zin is een taalbouwsel

dat begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken.’

Een zin kan dus ook bestaan uit

één woord. Een voorbeeld daarvan:

Een tankbediende vraagt bij het tankstation: ‘Vol?’ Antwoord ‘Ja.’

We onderscheiden: Enkelvoudige zinnen: de mededelende zin, de vraagzin, de gebiedende zin. Samengestelde zinnen: Nevenschikkend (gelijkwaardig) en onderschikkend, waar de bijzin een onderdeel is van de hoofdzin. De vocatief (aanroep), uitroep, ja en nee en het gebruik van dat. Vocatieven kunnen zowel aan een

zin voorafgaan als er op volgen. Soms worden ze versterkt met woorden als

toe, vort, kom, noe, kom noe. De arbeider spreekt zijn werkgever aan met baes, en vrouw(e) tot iedere getrouwde vrouw uit de gemeenschap. Vb. Baes, hei joe de smid nog (g)ezieje? Vrouwe, wat mot ik êêrst doewe?

De liefdevolle aanspraak, die men tegenover een jongen kan gebruiken, is m’n knecht(je), ook wel ouwe knecht. Ook tegenover een oude man kan men deze gebruiken. Bijvoorbeeld; Bluuf mar lekker lange zitte, mar nie(j)t mit je voe(w)ten op de stoel, ôôr, m’n ouwe knecht.

Meer als scheldwoorden gebruikt men: ouwe sloef, kaele neet, ongte kledder, ouwe meut, stommen hon(g)d, maar ook samenstellingen: schrêêuwsmoel, schêêuwbakkes, brulbek (kind dat veel huilt), lamstrael(e), jaksmoel (iemand die vaak onnodig van huis is). Soms ook dubbelop, zo’n vocatief: Joon, joon toch, hei joe je eige wêêr/ weer zôô in je vienger (g)esneeje?, Wat ’n môôi weer toch wêêr

vandaege, mênsen, mènsen nog an toe.

DE UITROEP

Ook de uitroep kan aan een zin voorafgaan of er op volgen. De volgende uitroepen kunnen gebruikt worden: net, juust, sjuust, verentig, verachies, bel bel, hêêne hêêne, belhêêne, bel hêêne nog an toe, kwà, nog even! En bastaardvloekjes als: hêêrigers liejve, hêêrigers nog an toe, gortek, gortegers liejve, gosternokke, gostermenne. Verder nog vermeldingswaard als krachttermen zijn: blikslaegers, dêêr/ daer bin ‘k m’n tas(se) vergete! Verdijt, sodemieter, mieters nog an toe!, kaerel in de waereld!, heej heej. Volledige zinnen kunnen verbasterd zijn tot uitroepformules: ‘t is toch vrêêd!, da zal waer weze, lus je nog zuurkôôl(e?), docht da je wat zei. Bij het mennen van paarden: hit of har.

JA EN NEE

Deze woorden worden vaak

aangevuld met een t, vooral bij nadruk: jaet, jaot, nêênt, vaak ook aangevuld met ik: Moe joe dêêr/daer oak naer toe? Nêênik! Jaotik/jaetik. Soms ook zo maar als tussenwerpsels gebruikt: ‘k Bin(ne) dêêr/daer nôôit mêêr (g)eweest, nêê/nee; d’r kwam geregeld wat tussen, jao/jae, dat gôôt/gaet zôô/zoo!

DAT

Over het voegwoord dat in bijzinnen zijn enkele bijzonderheden te melden. Herhaling: Vb. Dat ’n slecht is, dat hè ‘k altied wel (g)ewete, Dêêr/daer bin ‘k altied al benaauwd voor (g)eweest, dat mit dat paerdriejen nog ‘s ’n ongelok zou kriege. Dat is altied mit zôô/zoo’n hitte, dat ’t zôô/ zoo loam woordt/wordt as de zunne weig/weg gôôt/gaet. Verbinding met twint (ondertussen): Twintdat ’n zat te eten(e) wier z’n fiets (g)estole

Tenslotte nog een inmiddels verouderde constructie in het

Ouddorps: de dubbele ontkenning niejt en (als in het Frans ne pas): Ik mot dêêr wel nog ’s naer toe, mar ik gloave da ‘k vandaege mar niejt en gôô.

Landheer geeft nog veel meer bijzondere verschijnselen, maar om de lezer niet te overvoeren met saaie

grammatica, zal ik het hier maar bij laten. Ik zal proberen de theorie toe te passen in een verhaaltje in het Ouddorps...

Sinterklaas is jarig! Ik zet mijn schoen vast klaar. Licht dat hij hem vol doet met, ja wist ik het maar. Hier zet ik wat water en wat hooi voor ‘t paard. Want dat trouwe beestje

IS IN HUUS NIEJT TE BETRAPPE

ie uus thuis wier

d’r op ’n simpele maniere aan Sinterklaos ‘edae.

Vroeger was dat wel aors. Dat was

in d’n tied dat m’n

zusters nog kleine waere. Vaoder vermommende z’n eige dan as ’n soort Zwarte Piejt. Hij maekende dan z’n snuut bruun mit cacaopoeier in zettende ’n pet op. Hie rinkelende dan oak mit de kettienk van de naeker van

d’n tras, voordat ’n naer binne kwam. Mar noe: as ik op Sinterklaosaevend al op bèdde lag in sliejp, lei m’n zuster de kadootjes naest de koolekachel in ’t achterkaemertje. Zelf docht ik altied dat Sinterklaos ze dêêr zelf neer’eleid

hao.

Ik sliejp nog in de slaepkaemer bij vaoder in moewder, nog wel toet m’n tiejnde. Dêêr waere twêê bèdden ‘etummerd, an weerskanten één, van die twuufelaers. M’n twêê zusters

waere stikken ouwer as ik, want ik was ’n achterankommertje, nog net in d’n oorlog ‘ebore. M’n oudste zuster was al ‘etrouwd, d’n jongsten

weunende nog thuus, was haest dertiejn jaer ouwer as ik.

Op ’n nacht proberende ik wakker te bluvene om Sinterklaos te

betrappene, mar dat is niejt goewd ‘elukt. Toe de klokke één ure sleeg, schrok ik wakker. Ik hôorende

vaoder zacht’ies snurke. Zach’ies

riejp ik herhaeldelek achter mekaore: ‘Sinterklao’aos, Sinterklao’aos!’

Anêêns schrok vaoder wakker in

snaauwende:

‘Je snaevel houwe, joe, je oagen dichte, in slaepe!’

Geschrokke draoiende ik m’n eige omme in even laeter sliejp ik wêêr in. Toe de klokke driej uure sleeg, schrok ik wêêr wakker. Ik docht: Weet ie

wat? Ik gôô d’r zach’ies uut in gôô bie de kachel kieke.

’t Was nog pikkedonker. Voorzichtig kroop ik over ’t vloerklêêd in de richting van de kachel, die nog vaeg gloeiende. Ik voewlende, in ja ‘ôôr, naest de kachel lag d’r ’n staepel pakjes. Anêêns viel d’r ’n zwaer pak van de staepel of, mit ’n plof op de vloer. Even laeter floepende de lampe in ’t kaemertje an: vaoder! Hie was wêêr wakker ‘eschrokke.

‘Hêêrekesmènsen! Bi joe noe gek of mo’ j ’t nog woore! Gaauw je nist in, joe! Dat hao j’ zeker ‘edocht, m’n knecht! Gêên spraeke van!’ Ik grissende nog gaauw ’n pakkie mee. Toe ‘k in d’n pikkedonker wêêr op bèdde lei, bewoog ik ‘t. ’t Rammelende in ’t was net of ik ’n

keugeltje hôôrende rolle.

D’n aoren ochend bleek dat ‘t ’n

soort rond plastieke labyrin’ie was, lichtblaeuw, wêêrin da j’ ‘t keugeltje naer ’t middelpunt most zieje te kriegene. ‘Johma’ stieng d’rop. Zeker uut ’n pak verrassiengspuddienk ‘ekomme? Wat in de nacht van de staepel ‘evalle was, was ’n mecanodôôze, mit alderlei beugels, schroefjes in moeren d’rin. Oak was d’r ‘n pak mit nieuwe schaesen: van die houte bôô’ies mit van die

gekleurde linten. In dan oak nog ’n leesboek: ‘Snuf de hond’.

Nae nieuwjaer gieng ’t vriejze, in ’t bleef vriejze. Op de bevroze plaoiten (waterplassen) in de Middelduune hè

‘k lêêre schaeseriejen. ’t Was nog ’n hêêl gedoe om je schaesen mit die natte linten goewd vast te bindene onger je rubbere laerzen. Regelmaetig stieng ie d’r naest.

An die mecanodôôze vong ik niks an. Ik dienke dat vaoder die mêêr voor z’n eige ‘ekocht hao bie uuze buren, de Bokkies, die ’n zaek in fietsen hao in oak stêênegoewd in kadoo’ies verkochte. Ielk jaer kocht vaoder d’r wêêr ’n dôôze bie. Hie spelende d’r altied graeg mit.

‘Snuf de hond’ vong ik eigelek ’t môôiste, want leze was ommers m’n lust in m’n leven.

This article is from: