10 minute read

Het fenomeen westwerk

Jaap van der Veen

Nederland kent een tiental kerken met een zogenaamd gereduceerd westwerk.

Advertisement

De meeste van deze kerken zijn te vinden in de provincies Groningen en Friesland.

Gelderland kent er twee, te weten de kerken van Oene en Vorchten.1 Beide kerken werden in de vorige editie van Venster al beschreven door Huub Ummels. In deze bijdrage wordt meer ingegaan op het fenomeen westwerk.

Het gaat hierbij om kerken waarbij het schip ter weerszijden van de toren doorloopt tot de westgevel van de toren. In deze zogenaamde westwerken zijn de ruimtes op de begane grond en de eerste verdieping verbonden door boogvormige openingen. De functie van zo’n westwerk roept nog steeds vragen op. Was de functie werelds, een plaats voor de troon van de heerser of hadden de ruimten een liturgische functie? Haslinghuis beschreef dit fenomeen indertijd als ‘een merkwaardig torentype’ daarmee zijn verlegenheid met dit fenomeen demonstrerend.2

Het westwerk van Corvey

Kerken met een westwerk dateren in meerderheid uit de twaalfde eeuw waarbij de toren geheel of gedeeltelijk uit tufsteen is opgetrokken. De oorsprong van het westwerk moet gezocht worden in het Frankische Rijk, in de landen waarover de macht van Karel de Grote zich in de Middeleeuwen uitstrekte. Als voorbeelden dienen daarbij de kerken van Aken, Corvey en Werden in Duitsland en van Centula3 in Frankrijk. Deze abdijen zijn omstreeks 800 na Chr. gebouwd met een westwerk.

De abdij van Corvey aan de Weser verrees vanaf 815, ongeveer 25 jaar na de bouw van de abdij van Centula.4 Aan de westzijde van de westgevel was oorspronkelijk een atrium aanwezig die qua vormgeving verwant was aan het atrium van Centula. Deze abdijkerk is vele malen verwoest door oorlogshandelingen en brand waardoor er van de oorspronkelijke negende-eeuwse toestand weinig meer resteert. Tussen 873 en 885 is het atrium verdwenen en werd deze ontmoetingsruimte verplaatst naar de oostzijde van de westgevel. Daarbij werd het atrium als het ware binnen de kerk getrokken waarmee het westwerk was geboren. Oorspronkelijk kende de kerk drie torens; een centrale toren en twee traptorens. De middelste toren is wegens bouwvalligheid gesloopt toen Wibalt von Stablo (1146-1158) abt was.5

De beide traptorens werden verhoogd waarna men twee klokken tussen de beide torens hing. Het westwerk kende drie verdiepingen die onderling door boogopeningen waren verbonden en aan de oostzijde via boogopeningen met de kerkzaal waren verbonden. De verdiepingen hadden gedeeltelijk kruisgewelven en gedeeltelijk balkenplafonds. Opvallend aan dit westwerk is het feit dat ze geheel gepolychromeerd was. De kolommen waren groen geschilderd met gele verticale biezen. Dit deed men om de structuur van het gebouw met behulp van kleur te versterken.6 Bijzonder is de vondst daarbij van een schildering voorstellende Odysseus in gevecht met Skylla.7 Das Meer ist die Welt was een steeds weerkerend zinnebeeld waarbij de gevaren van de zee, die ieder zeevaarder bedreigde, met zijn duivelse machten en demonen stond voor de bedreigingen van de christen in die tijd. Daarbij werd de tocht van Odysseus opgevoerd als een voorbeeld van een man die alle (wereldse) bedreigingen weet te pareren.8

De abdijkerk van Werden9

De abdijkerk van Werden werd tussen 799 en 809 gesticht door de missionaris en latere bisschop van Münster, Liudger.10 Het was in feite na Aken de oudste Karolingische kerk in Duitsland. Van de oorspronkelijke kerk resteert slechts weinig. Pas in de tiende eeuw werd de kerk uitgebreid met een westwerk ook Paradies genaamd. In de twaalfde eeuw werd deze voltooid. Buiten, aan de westkant, is hier nog duidelijk het atrium aanwezig. Een bordje met de tekst ‘Paradies’ duidt hierop. In de achttiende en negentiende eeuw werd het Paradies op één juk na afgebroken. De resterende ruimte is overwelfd maar open aan de westkant. Onder de westtoren zijn binnen nog de restanten van het westwerk zichtbaar. Daar ter plekke heeft het middenschip over twee verdiepingslagen open verbindingen met de beide zijschepen. Gezien de vroeg-gotische spitsbogen zal dit niet oorspronkelijk zijn. Op een koperdruk uit 1581 is te zien dat de westelijke toren en het bouwdeel westelijk daarvan versmallen. Hierin zal zich het westwerk hebben bevonden. De kerk van Werden bezat in het westwerk een Michaëlskapel waarmee de strijd tegen de kwade machten uit het westen tevens een liturgische verbinding kreeg.11

Omdat de abdij van Werden uitgebreide bezittingen had in het noorden en oosten van het huidige Nederland tot het einde van de dertiende eeuw12 zal zij haar invloed hebben doen gelden bij de bouw van kerken in dit deel van Nederland. Daarbij kan ook het fenomeen westwerk zijdelings geïntroduceerd zijn in ons land. Juist deze kerk van Werden kreeg na de brand van 1256 een westwerk dat bij de kerken van Vorchten en Oene duidelijk herkenbaar is; een toren met doorlopende zijbeuken. Opvallend is dat bij alle kerken die in haar grondboeken worden genoemd nergens een Nederlandse plaats voorkomt met een kerk voorzien van een westwerk.

Gereduceerde westwerken

Een gereduceerd westwerk in Nederland betreft meestal een éénbeukige dorpskerk13 waarbij het schip van de kerk ter weerszijden van de toren doorloopt tot de westgevel van de toren. Binnen ontstaan hierdoor drie ruimten die op de begane grond en de eerste verdieping als het ware één blok vormen. Op beide verdiepingen zijn door boogvormige openingen de drie ruimtes met elkaar verbonden en soms overwelfd. Het uiterlijk van het torenlichaam en zijbeuken aan de westzijde maakt hierdoor een massieve indruk. Vergeleken met de grote ontvangstruimte (atrium) in het westen van de abdijkerk in Corvey kan men bij de Nederlandse kerken slechts spreken van gereduceerde bouwwerken vanwege hun beperkte omvang. Daardoor zal ook de functie zijn gereduceerd. Beneden nog slechts een ontvangstruimte met op de verdieping een altaar.

Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen torens uit de Karolingische periode zoals Aken, Corvey, en Centula (Saint Riquier) en de kerken met gereduceerde westwerken in Nederland. Deze torens zijn niet ingebouwd tussen twee doorlopende zijbeuken maar vormen één bouwwerk over de volle breedte van de kerk. Alleen Werden kreeg bij latere verbouwingen wel diezelfde vorm waarbij de beide zijbeuken doorlopen langs de westtoren. De torens in Nederland uit de vroeg-romaanse periode liggen grotendeels in het noorden: Anjum, Wierum, Foudgum, Hijum en Britsum in Friesland, Doezum, Bierum en Bedum in Groningen en Vorchten en Oene in Gelderland.

Functie van het westwerk

In de middeleeuwse symboliek verbeeldde het westwerk het bolwerk, dat de kerk beschermde tegen de machten van de duisternis. Deze zienswijze vond haar oorsprong in het eeuwenoude volksgeloof, dat meende dat het boze geestendom in de lucht huisde en zijn wijkplaats had in het westen.14 Het was daarom niet ongebruikelijk dat in het westwerk Sint Michaël kon worden geëerd, de aartsengel die beschermde tegen de duistere machten. Vanwege zijn relatie met de aarde vermoedde men dat hij de zielen van de overledenen het eeuwige leven binnenleidde. Daarnaast is hij de overwinnaar van de duivel en zijn aanhang. Met een Michaëlsaltaar in een kapel in het westwerk kreeg de strijd tegen de duisternis een liturgische connotatie. Om de hoge ligging van het op verlangen van de aartsengel zelf gestichte heiligdom van Monte Gargano (Italië) wordt hij bij voorkeur vereerd op bergtoppen of in torenkapellen.15 De meest aannemelijke plaats voor een Michaëlskapel was daarom de ruimte op de eerste verdieping in het westwerk. Het had een opening naar het schip en hier kon op gezette tijden een mis voor de heilige worden opgedragen. Met andere woorden, het westwerk had een liturgische functie. Vermeulen onderschrijft deze visie. Hij dacht dat het westwerk plaats bood aan andere heiligen dan de patroonheilige. Dit wordt versterkt door de aanname dat de kerken van Centula en Sankt Gallen in het westwerk een doopvont hadden. In Centula werd in het westwerk ook de paascommunie aan de leken uitgereikt. In de kerk van Werden vonden in het westwerk de doop, paascommunie, lijkdiensten en rechtspraak plaats.16 Ter Kuile schrijft daarentegen: evenals bij eenvoudige torenkapellen is de bestaansreden van de “gereduceerde Westerblokken“ raadselachtig. 17 Toch lijkt de liturgische functie de meest aannemelijke.

Het westwerk kon ook de plek zijn waar het knapenkoor stond te zingen gedurende de mis, op de zogenaamde zangerstribune. Van de kerk van Centula was bekend dat de oprichter Angilbert wilde starten met 300 monniken waaronder 100 jonge jongens. Omdat zij de baard nog niet in de keel hadden, zongen zij als engelen, vandaar de benaming engelenkoor. De 300 monniken waren verdeeld in drie groepen. De eerste honderd had de westwerkkerk, San Salvator, als standplaats. De tweede groep van honderd, Sint Richarius, stond in het oostkoor van de basiliek en de derde groep stond voor het kruisaltaar in het middenschip.18 Zij zongen 24 uur per dag God lof. Een hardnekkige opvatting is dat het westwerk de plek was waar de wereldlijke heerser zijn zetel had.19 Dit is twijfelachtig, zeker in Nederland. In al die elf dorpjes zal in de middeleeuwen waarschijnlijk nooit een wereldlijk heerser de mis hebben bijgewoond. Daar komt bij dat een heerser liever op een plek zit waarbij hij door alle aanwezigen goed gezien kon worden. Vermoedelijk is de zetel van Karel de Grote in de Dom van Aken debet aan deze veronderstelling. Deze kerk was echter octogonaal waardoor de afstand tot het liturgisch centrum minimaal was. Wel zijn er aanwijzingen dat in Centula en Corvey het westwerk wellicht werd gebruikt voor een mis als de keizer op bezoek kwam.20 In de kloosterkerk zelf werd het gezang van de monniken voor de komst van de keizer niet onderbroken. Van de keizer is bekend dat hij gemiddeld ongeveer een keer per decennium de beide kerken (Centula en Corvey) bezocht.21 In het westwerk van Corvey stond een altaar waarbij mogelijkerwijs aan de keizer de communie werd uitgereikt. Logisch dat het westwerk ook voor andere liturgische doeleinden werd gebruikt. Karel de Grote was er zeer op gebrand om de roomse liturgie in zijn rijk in te voeren. Vandaar zijn directe bemoeienis.

Het gereduceerde westwerk van Oene

Het gereduceerde westwerk van de kerk van Oene is bijzonder. Het torenlichaam bestaat uit tufsteen, behalve de bovenste twee meter, die net als de beide doorlopende zijbeuken naast het westwerk in baksteen is opgetrokken. De toren is vermoedelijk in het begin van de twaalfde eeuw gebouwd.22 In tegenstelling tot de huidige situatie was toen het middendeel van het westwerk op de begane grond met een romaans gewelf gedekt. Helaas is dit gewelf in de vijftiende eeuw bij een ingrijpende verbouwing uitgebroken en is in de westgevel een hoog gotisch venster aangebracht waardoor het gesloten karakter van het westwerk veranderde. Door deze ingreep werd het oorspronkelijke gebruik definitief onmogelijk gemaakt. Vanwege het feit dat de verdiepingsvloer van de middenbeuk werd afgebroken binnen een eeuw na de bouw van de beide zijbeuken, kan worden geconstateerd dat de zijbeuken naast de toren waarschijnlijk niet meer voor de liturgische functie van een westwerk zijn gebouwd maar voor het uitdijend aantal kerkgangers.

Vóór de bouw van de zijbeuken werd het westwerk in Oene bepaald door een kleine middenruimte met ter weerszijden diepe nissen in de dikte van de torenmuur. Daarboven op de eerste verdieping was dezelfde ruimte waar vermoedelijk de Michaëlskapel was gesitueerd met een opening naar het schip van de kerk. Een credensnisje, waarin de ampullen met ongewijde wijn en water werden bewaard, herinnerde aan deze liturgische functie.23

Bij de meeste dorpskerken in Nederland met een gereduceerd westwerk ontstond de toren min of meer gelijktijdig met het schip. Vaak betrof het een éénbeukig schip dat breder was dan de toren en in één vlak stond met de westgevel van de toren.

In Oene was dat ook het geval. In de romaanse periode kende de kerk een éénbeukig schip dat ter weerszijden van de toren doorliep. Het schip was binnen aan de noord- en zuidzijde 80 centimeter breder dan de toren. Omstreeks

1400 werden de bestaande zijbeuken gebouwd waardoor er een driebeukig gebouw ontstond waarbij ook de nieuwe zijbeuken doorliepen langs de toren. De middenruimte van het westwerk werd in het vierde kwart van de veertiende eeuw gedekt met een gewelf met fraai geprofileerde ribben. De noordelijke en de zuidelijke ruimten werden op de begane grond gedekt met gewelven waarbij het gewelf van de noordelijke beuk figuratief werd beschilderd.24

De kerk van Vorchten

De kerk van Vorchten is éénbeukig en gebouwd in de dertiende eeuw. Het gereduceerde westwerk bestaat uit het torenlichaam en de beide delen van het schip die doorlopen langs de toren. Deze langs de toren doorlopende delen van het schip dateren uit het midden van de dertiende eeuw. Gezien hun geringe omvang - het schip is inwendig slechts 110 centimeter breder dan de toren - is het de vraag of zij een functionele bijdrage aan de liturgische betekenis van het westwerk hebben geleverd. De toren en de zijgevels van het gereduceerde westwerk bestaan grotendeels uit tufsteen. Deze zijgevels hebben een spaarveld gedekt met een boogfries met daarboven een bakstenen verhoging. Deze verhoging hoort bij een latere ophoging van de kap.25 Het westwerk van Vorchten vertoont enige overeenkomst met het westwerk van Oene. Ook hier is naderhand het gewelf van de onderste ruimte in het middendeel onder de toren verwijderd waardoor nu een rechtstreeks zicht wordt geboden op het gewelf van de eerste verdieping. Dit gewelf vertoont in het midden een grote zeskantige opening waardoorheen de klok in de klokkenstoel kon worden gehesen. De zijbeuken worden grotendeels gevormd door twee nissen met spitsboog die zijn gespaard in de dikte van de torenmuur. Daarachter is slechts een beperkte ruimte zichtbaar.

Bijzonder aan dit westwerk is de romaanse westingang die is versierd met een rondgaand colonnet dat waarschijnlijk uit de ontstaansperiode van de toren dateert.

1 Regelmatig worden in dit verband ook de Onze-Lieve-Vrouwekerk en de Sint Servaas in Maastricht genoemd. Het betreft hier geen gereduceerde westwerken en vallen daarom buiten dit kader.

2 E.J. Haslinghuis, “De FrieschWestsaksische uitlopers van de “Westbouw” voor kerken van de XIIe en XIIIe eeuw”, Kunst, 1932, p. 339

3 Sinds de Middeleeuwen heet deze plaats Saint Riquier

4 H. Claussen, A. Skriver, Die Klosterkirche Corvey, Mainz 2007, 2

5 G. Tiggesbäumker, Corvey, Welterbe an der Weser, Berlin 2015, 18

6 Claussen, 132

7 Claussen, 172, 260-261

8 Claussen, 156

9 Werden is sinds de samenvoeging met Essen in 1929 een stadsdeel van de stad Essen.

10 KuLaDig, Cultuur.Landschap. Dogital, Katholische Pfarrkirche Sankt Ludgerus in Essen­Werden, 2022

11 J.J.F.W. van Agt, “Gereduceerde westwerken in het oude Friesland”, Nederlandsch Kunsthistorisch

Jaarboek 1950-1951, 79

12 Van Agt, 75

13 J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie, Bussum, 1974, 286287

14 F.A.J. Vermeulen, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst, ’s-Gravenhage 1928, 120

15 E.H. ter Kuile, Duizend jaar bouwen in Nederland, Amsterdam 1948, 184

16 A. Fuchs, Das Westwerk in Corveykeine Kaiserkirche?, Westfalen, 1965, 158

17 F. Mobius, Westwerkstudien, Jena 1968, 3

18 Fuchs, 153-160

19 Fuchs, 157

20 Z. Kolks, Langs de Oude Gelderse kerken, De Veluwe, Baarn 1978, 84

21 Voorlopige lijst der Nederlandsche Monumenten van geschiedenis en Kunst Deel IV. De provincie Gelderland, Utrecht 1917, 78

22 Voorlopige lijst, 78

23 Voorlopige lijst 106

This article is from: