Boek 6: Thematische beleidskaders: Energie en ruimte

Page 1


1

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

2 RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 1

24/04/2019 15:51


2

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

THEMATISCHE BE L E I DSKA D E R S HOOFDSTUK 1 / HOOFDSTUK 2 / HOOFDSTUK 3 / HOOFDSTUK 4 / HOOFDSTUK 5 / HOOFDSTUK 6 / HOOFDSTUK 7 /

B lau wgroen e stru ctuu r Wonen in multifu n ction ele woonkern e n Werken in Leu ven V oorzieningen structu ur Energie en ruimte Mobiliteit Lan dschap en erfgoed

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 2

24/04/2019 15:51


3

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

HOOFDSTUK

Energie en ruimte

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 3

24/04/2019 15:51


4

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

1/

Ruimte en Energie ?

5

/1 BEGRIP

5

/2 AANKNOPINGSPUNTEN

5

/2/1 Lokale beleidskaders

5

/2/2 Studies, projecten en instrumenten

6

/2/3 Specifieke acties en beleidsvisies

7

2/ Bestaande structuur energie

9

/1 LOKALE HERNIEUWBARE ENERGIEPRODUCTIE

9

/2 NIET-HERNIEUWBARE ENERGIEPRODUCTIE

12

3/ Uitdagingen en Visie

13

/1 LOKALE ENERGIEBESPARING

13

/2 HERNIEUWBARE ENERGIEPRODUCTIE

13

/3 POTENTIËLE HERNIEUWBARE ENERGIE IN LEUVEN

14

/3/1 Biomassa

14

/3/2 Restwarmte en warmtenetten

14

/3/3 Warmte uit riolen en waterlopen

15

/3/4 Ondiepe geothermie

15

/3/5 Zonne-energie

17

/3/6 Windenergie

17

/4 VALORISATIE VAN HET LEUVENSE POTENTIEEL /4/1 Het potentieel als meetbare doelstelling

20

/4/2 Ruimte voor energieopslag

20

/4/3 Rol van stad, private actoren en energiecoöperaties

20

/5 RUIMTELIJKE ONTWIKKELINGSPRINCIPES

20 20

/5/1 Energiezuinige ruimtelijke ontwikkeling

20

/5/2 Ruimtelijke drivers voor energie-uitwisseling

21

/5/3 Hernieuwbare energie als nieuw infrastructuurlandschap

21

/6 VAN LOKAAL BELEID NAAR REGIONALE ENERGIELANDSCHAPPEN

21

4/ Prioritaire projecten voor Energie

22

22

/1 GEBIEDSSTRATEGIE ROND ENERGIENEUTRALITEIT /1/1 Selectie van strategische gebieden

22

/1/2 Ontwerpend onderzoek

24

/1/3 Stadsbrede dynamieken

24

/2 NAAR EEN AANGEPAST INSTRUMENTARIUM EN WETGEVING

25

5/ Krachtlijnen van het beleid rond ‘ruimte en energie’

26

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 4

24/04/2019 15:51


5

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

1

I N FORMAT IEF

Ruimte en energie ? /1 BEGRIP Energie wordt een steeds belangrijker thema in het ruimtelijk beleid en in het klimaatbeleid in het algemeen. Zoals blijkt uit een toenemend aantal initiatieven van burgers, buurten en coöperatieven, al dan niet in partnerschappen met bedrijven en/of overheden, wordt het maatschappelijk draagvlak voor een ambitieus energiebeleid steeds groter. De transitie naar een duurzamer energiesysteem vraagt ook om een specifiek ruimtelijk beleid. Daardoor dient het expliciet aan bod te komen in het RSL2. Dat ligt ook in lijn met onder meer de ambities van de vzw Leuven 2030, met de provinciale Nota Ruimte en met het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. In het RSL1 uit 2004 werden de enkele uitspraken over inplanting van windmolens niet gekaderd in een ruimer verhaal over lokale energievoorziening in Leuven. Het thematische beleidskader ‘Energie en Ruimte’ gaat dieper in op de verschillende ruimtelijke beleidsopties rond hernieuwbare energieproductie, -recuperatie en distributie, zowel voor warmte als voor elektriciteit. De ruimtelijke dimensie van ‘energie’ situeert zich zowel in de bestaande ruimtevraag van het huidige energiesysteem in Leuven, als in het toekomstpotentieel om hernieuwbare en alternatieve vormen van energieproductie in de ruimte te realiseren. Daarnaast is ook de ambitie rond energiebesparing ruimtelijk heel relevant en staat deze in nauw verband met het dichtheidsbeleid (bv. energiezuinig ruimtelijk ontwikkelen) en met het mobiliteitsbeleid (bv. energieverbruik ten gevolge van de verplaatsingsbehoeften en het autogebruik, fietsbeleid en beleid rond modal shift naar niet-gemotoriseerde of collectieve modi, nabijheid en bereikbaarheid van stedelijke functies, e.d.).

/2 AANKNOPINGSPUNTEN Voor het ruimtelijk beleid rond energie heeft de stad Leuven een stevige vertrekbasis en lopen er al verscheidene projecten en studies. Sommige initiatieven stellen een beleidskader voor en houden een ruimtelijke opgave in die het RSL2 opneemt, zoals het klimaatactieplan. Andere zijn studies waarvan de resultaten de voorstellen in RSL2 kunnen onderbouwen, zoals bv. de potentieelstudie rond warmtenetten. Daarnaast zijn er ook de lopende acties zoals de collectieve renovaties. De belangrijkste aanknopingspunten binnen de stad Leuven; de beleidskaders, lopende studies, acties en projecten, worden onderaan kort besproken.

/2/1 Lokale beleidskaders KLIMAATACTIEPLAN (GOEDGEKEURD DOOR DE LEUVENSE GEMEENTERAAD OP 24/10/2014) De stad Leuven ondertekende in 2011 het burgemeestersconvenant. In 2012 en 2013 werd een breed partnerschap opgericht van Leuvense actoren, burgers en instellingen die samen streven naar een klimaatneutrale stad tegen 2030. Verschillende leden van de vzw Leuven 2030, waaronder de stad Leuven, maakten dit actieplan op. Vanuit het principe van de trias energetica en het wetenschappelijk eindrapport ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ wil het Leuvense klimaatactieplan het energieverbruik verduurzamen in drie stappen, zijnde (1) het beperken van de energievraag, (2) het inzetten van duurzame energiebronnen en (3) het saldo aan benodigde fossiele energie zo efficiënt mogelijk inzetten. Vraagvermindering vraagt vooral om niet-ruimtelijke acties (isoleren van gebouwen, zuiniger toestellen, modal switch naar duurzame mobiliteitsvormen,...). Niettemin is er in het klimaatactieplan ook sprake van een “Ruimtelijk Energieplan” en van energie- en warmtepotentiekaarten om pilootprojecten op te kunnen starten. Ook de rol van grootschalige stadsontwikkelingsgebieden in hernieuwbare energievoorziening, en het opheffen van reglementaire barrières, worden benadrukt. ACTIEPLAN VOOR DUURZAME ENERGIE (UPDATE AUG. 2015) Het Sustainable Energy Action Plan (SEAP) werd opgemaakt in kader van het Burgemeestersconvenant. Met het oog op doorgedreven energiebesparing wijst het SEAP onder meer op het belang van stedelijke verdichting, compacte bouwvormen en meervoudig ruimtegebruik. Ook de opmaak van een “Ruimtelijk Energieplan” wordt hierin vermeld. Een van de actiepunten is om bij grootschalige woon- en andere ontwikkelingsprojecten de opmaak van een specifiek duurzaam energieconcept verplicht te maken. Dat werd bijvoorbeeld al in de praktijk omgezet bij uitbouw van het Janseniushof en de Hertogensite. Ook voor de ontwikkeling op de Bottelarijsite wordt op vraag van de stad uitgegaan van een duurzaam energieconcept.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 5

24/04/2019 15:51


6

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

/2/2

I N FORMAT IEF

Studies, projecten en instrumenten POTENTIEELSTUDIE WARMTENETTEN (AFGEROND IN 2015) EN PILOOTPROJECTEN (LOPENDE) In het najaar van 2014 werd een specifieke potentieelstudie voor Leuvense warmtenetten en een warmtekaart uitgewerkt ( f i g. 1) , op basis waarvan concrete clusters en warmteprojecten worden gedefinieerd in samenwerking met verschillende betrokken partners, stedelijke diensten en het autonoom gemeentebedrijf (AGSL). In de Vaartkom en Leuven-Noord bijvoorbeeld ligt de focus op warmterecuperatie van AB InBev enerzijds en op de samenwerking met Ecowerf als duurzame warmteproducent anderzijds. Andere opportuniteiten rond de uitbouw van duurzame collectieve energieconcepten worden momenteel actief afgetast (campus Arenberg KULeuven, campus Sociale Wetenschappen en ZH Heilig Hart,...)

f i g. 1 - Warmtekaart uit potentieelstudie warmtenetten (2014)

WERKGROEP VLAAMSE “ENERGIE-ATLAS” (2015-2016) De afdeling Ruimtelijk en Duurzaamheidsbeleid van de stad was vertegenwoordigd in de werkgroep ‘Energie-Atlas’ die in de periode 2015-2016 georganiseerd werd door de VVSG en het Kenniscentrum Vlaamse Steden. Deze werkgroep gaf voeding aan de opmaak van een Vlaamse energieatlas, bedoeld als dynamisch instrument om steden en gemeenten te ondersteunen in het bepalen van een ruimtelijk beleid dat in overeenstemming is met het energiebeleid. Dat uitgaande van bestaande stedelijke energieatlassen van onder meer Amsterdam, Rotterdam en Berlijn, de Heatmap van Schotland en de iGUESS of het ‘Integrated Geospatial Urban Energy Information and Support System’ dat werd uitgetest in Gent. De Vlaamse Instelling voor Technologische Ontwikkeling (VITO) heeft hiervoor specifieke potentieelkaarten ontwikkeld.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 6

24/04/2019 15:51


7

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

I N FORMAT IEF

STUDIE ENERGIEKANSENKAARTEN PROVINCIE VLAAMS-BRABANT (GOEDGEKEURD DOOR DE DEPUTATIE IN APRIL 2016) Gelijkaardig aan de energie-atlas heeft het VITO ook voor de Provincie Vlaams-Brabant een instrument ontwikkeld, dat de mogelijkheden voor hernieuwbare energieproductie verkent voor het grondgebied van de gehele provincie ( f i g. 2) . Deze studie werd in februari 2016 opgeleverd. Het verschil met de energie-atlas is gelegen in het detailniveau voor Leuven en in enkele specifieke accenten. De provincie heeft bijvoorbeeld expliciete aandacht besteed aan het potentieel voor biomassa. Via enkele workshops heeft de stad Leuven in het najaar van 2015 actief bijgedragen aan het verloop van deze studie. De resultaten van deze studie vormen een belangrijke referentie voor het RSL2, in het bijzonder voor wat betreft het bepalen van de transitieopgave, vanuit het potentieel aan hernieuwbare energieproductie.

f i g. 2 - Energiekansenkaart Provincie Vlaams-Brabant

(Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO)/ Terra Energy)

/2/3 Specifieke acties en beleidsvisies VISIENOTA EN SAMENWERKING ROND HERNIEUWBARE ENERGIE IN LEUVEN (GOEDGEKEURD DOOR HET COLLEGE OP 6/11/2015) Op 6 november 2015 keurde het college een algemene visienota goed rond hernieuwbare energie in Leuven. Deze visienota diende als basis voor een open oproep naar private partners. In 2017 werd een strategische partner aangesteld om de stad te ondersteunen in het versnellen van de energietransitie. Daarin geldt als uitgangspunt dat de ontwikkeling van lokale hernieuwbare energieproductie en -recuperatie essentieel is voor de Leuvense klimaatneutraliteit en de energie- onafhankelijkheid. Dat kan tevens bijdragen aan de versterking van de lokale economie en het sociale weefsel. De visienota gaat uit van 4 principes, zijnde (1) ruimte voor energie, (2) energie- autonomie, (3) energiedemocratie en (4) energiebesparing. In het RSL2 ligt de focus uiteraard op de ruimtelijke aspecten van deze visie.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 7

24/04/2019 15:51


8

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

I N FORMAT IEF

LEUVENSE ENERGIECOACH EN COLLECTIEVE RENOVATIES (2014-2016) De versnelde energierenovatie van het bestaande woningbouwpatrimonium vormt een belangrijke speerpunt in het energie- en duurzaamheidsbeleid. Er werden acht wijken geselecteerd die mogelijk in aanmerking zouden komen voor een collectieve renovatie ( f i g. 3) . De wijken ‘Bavenhof’ en ‘Bosmanslaan’ in Wilselse, en ‘Partisanen’ in Kessel-Lo zijn momenteel de pilootwijken. Het gaat telkens om een buurtgerichte werking die samengaat met een brede campagne rond energiebesparing. Sinds vorig jaar wordt door verschillende stadsdiensten immers gewerkt aan de uitbouw van het energieloket. Met het project de Leuvense Energiecoach is een aanpak uitgewerkt die Leuvense inwoners moet ondersteunen en ontzorgen in alle aspecten van energiebesparing. Het Energiecoach-project bestaat uit verschillende onderdelen, zowel acties en campagnes, technische ondersteuning of samenaankopen als een loketwerking. Deze loketwerking bestaat uit een luik op het stadskantoor en een luik in de Energiebus, waarmee een mobiel energieloket gecreëerd is dat zeer laagdrempelig kan ingezet worden bij specifieke doelgroepen, op evenementen of in specifieke wijken.

f i g. 3 - Collectieve wijkrenovaties

Het RSL2 zal geen specifieke zones selecteren voor zulke collectieve renovaties, maar heeft wel de ambitie om strategische gebieden aan te geven waar ‘collectieve verduurzaming’ prioritair aan de orde is. In die zin is de inzet breder dan de renovaties in functie van energiebesparing, maar wordt ook gekeken naar mogelijkheden rond gezamenlijke investering in lokale hernieuwbare energieproductie. Daaruit komen dan pilootprojecten tot stand voor duurzame wijken, bijvoorbeeld met verstrengde voorwaarden rond allerlei aspecten van duurzaamheid. UITROLSTRATEGIE (SEMI-PUBLIEKE) LAADPALEN IN LEUVEN Tot slot zetten we ook sterk in op ruimte voor het faciliteren van elektrische mobiliteit, waar specifieke laadpalen en laadstations een plaats krijgen in het Leuvense stadsbeeld. Voor publieke en semi-publieke laadpunten is momenteel een beleidsplan met stapsgewijze uitrolstrategie in de maak.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 8

24/04/2019 15:52


9

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

2

I N FORMAT IEF

Bestaande structuur energie Het actuele energiesysteem in Leuven splitst zich uit in de productie en het verbruik van enerzijds warmte en anderzijds elektriciteit. De overlap tussen beide is vandaag nog beperkt. In de toekomst zal deze allicht toenemen, gezien algemeen gestreefd wordt naar meer integratie tussen elektriciteit, warmte en transport. Daarbij wordt de rol van opslag in de energiedistributie steeds belangrijker (zie verder). Het energieverbruik in Leuven bedroeg in 2010 volgens de nulmeting (in het wetenschappelijk rapport ‘De transitie naar Leuven Klimaatneutraal 2030’ ) in totaal 3400 GWh/jaar, voor warmte grosso modo 2000 GWh/jaar, voor elektriciteit 750 GWh/jaar en voor transport 650 GWh/jaar. Warmte heeft dus het belangrijkste aandeel in dat verbruik. Mobiliteit en transport is een betekenisvolle energieconsument. Uit dezelfde nulmeting bleek ook dat slechts 0,5% van het Leuvense energieverbruik voortkomt uit de decentrale of lokale productie binnen het Leuvense grondgebied. Niettemin is 31% van het huidig elektriciteitsverbruik geïmporteerde groene stroom. Van de Leuvense gezinnen koos 25% in 2010 voor groene stroom, terwijl de bedrijven al voor 50% groene elektriciteit aankochten.

/1 LOKALE HERNIEUWBARE ENERGIEPRODUCTIE Voor de huidige hernieuwbare energieproductie in Leuven (2015) kunnen we uit de bovenvermelde studie ‘energiekansenkaarten’ van VITO in opdracht van de Provincie Vlaams-Brabant ( f i g. 4 ) , het volgende samenvatten (afgeronde cijfers per jaar):

Voor elektriciteit

Voor warmte

biogas uit waterzuiveringsinstallaties (RWZi)

1.400 MWh

biogas - andere

biogas - andere

4.250 MWh

koude-warmte opslag (KWO)

650 MWh

zon < 10 kW

7.200 MWh

boorgat energie-opslag

675 MWh

zon > 10 kW

2.800 MWh

particuliere geothermie

3.600 MWh

waterkracht

100 MWh

Totaal

15.750 MWh

riothermie Totaal

6.000 MWh

1 MWh 15.750 MWh

Wat betreft de hernieuwbare elektriciteitsproductie, komt dat neer op 2,1% van het totale elektriciteitsverbruik in Leuven (exclusief gebruik voor mobiliteit). Voor warmte is het 0,5% t.o.v. de totale warmtebehoefte. Voor de totale hernieuwbare energieproductie komt het neer op 0,8% van het totale energieverbruik in Leuven, wat een lichte stijging is in de voorbije vijf jaar (dus t.o.v. de 0,5% vermeld in de nulmeting). Voor warmteproductie zijn zonneboilers en verschillende types warmtepompen niet vermeld in de tabel. De tabel geeft een grootte-orde weer, en is opgesteld zodat deze kan vergeleken worden met de tabel in §3.3 die het potentieel aan hernieuwbare energieproductie weergeeft. Warmtekrachtkoppeling (WKK) komt niet voor in het overzicht tenzij onrechtstreeks. Niettemin is WKK meer en meer een productiefactor. WKK is echter pas werkelijk duurzaam als de energiebron duurzaam is (bv. biogas). De klassieke aardgasgestookte WKK biedt wel beperkte milieuvoordelen; ongeveer 20% energiebesparing in vergelijking met afzonderlijke productie van elektriciteit en warmte, alsook minder CO2-uitstoot. Hoe manifesteren de verschillende vormen van hernieuwbare energieproductie zich nu in de ruimte? De ruimtelijke impact van deze technologieën zelf is vandaag in Leuven nog vrij beperkt, althans voor wat betreft de installaties. Het is voornamelijk de distributie en transmissie van elektriciteit – het elektriciteitsnet waar zowel hernieuwbare als niet-hernieuwbare bronnen aan leveren - die om ruimte vraagt. De bovengrondse hoogspanningslijnen in het bijzonder, en de verdere ondergrondse verdeling via de onderstations (van 70 kV tot 150 kV) van Elia, zijn eigenzinnige structuren die het Leuvense landschap ongestoord en rechtlijnig doorkruisen ( f i g. 5 ) .

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 9

24/04/2019 15:52


10

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

I N FORMAT IEF

f i g. 4 - Energiekansenkaarten per vorm van hernieuwbare energie in de Provincie Vlaams-Brabant (Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) / Terra Energy)

f i g. 5 - Bestaande structuur van het hoogspannings- en gasnet. F o t o b o v e n : Onderstation 70 KV Kessel-Lo / F o t o m i d d e n : Onderstation 70 KV Wilsele / F o t o o n d e r: Infrastructuur op de Ymeriasite in Wijgmaal

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 10

24/04/2019 15:52


11

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

I N FORMAT IEF

Naast de ruimte-inname zelf zorgen de nodige veiligheidsafstanden ervoor dat het energiesysteem zich ruimtelijk duidelijk manifesteert. De verdere fijnmazige verdeling via de midden- en laagspanningslijnen door Eandis speelt zich hoofdzakelijk ondergronds af. De schakelposten (< 10 kV) zijn ofwel geïntegreerd in het gebouwde weefsel of zijn losstaande kleinschalige gebouwen. Voor zonne-energie gaat het voornamelijk om PV-cellen op grote daken of op individuele woningen, al dan niet individueel of collectief bekostigd. Deze hebben geen bijkomende ruimtevraag, maar zijn natuurlijk wel visueel aanwezig in het stadslandschap. Vandaag heeft het aandeel PV nog geen impact op de netcapaciteit ( f i g. 6) .

f i g. 6 - Niet-exhaustief overzicht van grote dakoppervlakten momenteel uitgerust met PV-cellen. F o t o b o v e n : zonnecellen op het magazijn van Aveve / F o t o o n d e r: zonnecellen op studentenhuisvesting

Vaartstraat 94

Wat windenergie betreft zijn er vandaag geen grote turbines in Leuven. Naast de nabijheid van woningen, habitat- of vogelrichtlijngebieden, ankerplaatsen, e.d. is de software van de radarinstallaties van Belgocontrol en van Defensie een sterk beperkende factor. Indien de radar- en hoogtebeperkingen afgezwakt of (deels) opgeheven zouden kunnen worden voor het Leuvense grondgebied, wordt de ontwikkeling van windturbines binnen Leuven actueel (zie verder). Waterkracht op de Dijle is heel kleinschalig en heeft weinig groeipotentieel, zodat dit van heel lokale aard is en blijft. Voor de productie van warmte zijn er verschillende toepassingen waarvan de technologie (net zoals voor zonne- en windenergie) in volle evolutie is. Het lokaal aanwenden van biomassa als energiebron; lokaal verbranden van snoeihout, pellets, e.d. is gangbaar. Hier is vooral het transport van de biomassa tot waar deze wordt verbrand ruimtelijk relevant. Grootschalige biogasproductie gebeurt vanuit de bestaande waterzuiveringsinstallaties (RWZi’s) van bijvoorbeeld Aquafin en AB Inbev, of via particuliere systemen (pocketvergisters, e.d.). AB Inbev produceert jaarlijks 1.345.030 m3 biogas vanuit de anaërobe zuivering van haar afvalwater en produceert vervolgens via warmtekrachtkoppeling (WKK) jaarlijks nog 3.212 MWh aan elektriciteit (intern gerecupereerd). De toepassing van geothermische warmtepompsystemen is vandaag voornamelijk te vinden in grotere gebouwencomplexen zoals het hoofdkwartier van KBC aan de Brusselsesteenweg, het Wetenschapspark Arenberg, het magazijn van Aveve, of in publieke bouwprojecten zoals het

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 11

24/04/2019 15:53


12

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

I N FORMAT IEF

Vlaams Administratief Centrum (VAC) ( f i g. 7) . In het Janseniushof wordt momenteel een innovatief systeem uitgebouwd op basis van warmtewinning uit grondwater waarmee de private nieuwbouw zowel gekoeld als verwarmd kan worden (KWO). Voor de aanliggende Hertogensite werken de stad en AGSL momenteel aan een overeenkomst met de ontwikkelaar om KWO te combineren met een warmtenet op basis van warmtekrachtkoppeling. Dat laatste om naast de nieuwbouw ook het bestaand patrimonium collectief te verwarmen op hogere temperatuur.

f i g. 7 - Geothermische warmtepompsystemen in watervoerende grondlaag (> 1 MW) gerealiseerd of in aanbouw (KoudeWarmteOpslag (KWO), Boorgat Energie Opslag (BEO),...), voor koeling én verwarming. Riothermie: Pilootproject Dijledal V.Wayenberghlaan

Met het project rond rioolwarmtewinning of riothermie aan de Van Wayenberglaan is Leuven pionier in Vlaanderen. Het biedt uiteraard nog maar een minieme fractie van de hernieuwbare energieproductie in Leuven, maar legt een basis voor toekomstige projecten daar waar er voldoende debiet en potentieel is. In dat laatste kan het RSL een gepast instrument zijn, in de mate dat het de gewenste valorisatie van dat gebiedsspecifiek potentieel kan ondersteunen en bewerkstelligen (zie verder).

/2

NIET-HERNIEUWBARE ENERGIEPRODUCTIE Uitgaande van voorgaande analyse wordt de totale energiebehoefte binnen Leuven vandaag voornamelijk niet-hernieuwbaar gelenigd. De niet-hernieuwbare productie van elektriciteit gebeurt centraal op locaties buiten Leuven, waar aardgas en steenkool de voornaamste bronnen zijn, geïmporteerd uit het buitenland. Kernenergie is eveneens te beschouwen als niet-hernieuwbare bron, gezien kernsplitsing gebruik maakt van niet-hernieuwbare mineralen. In de gascentrale van Drogenbos nabij Brussel wordt al sinds 1911 stroom opgewekt. Deze is met 508 MW de krachtigste gascentrale van het land. In april 2014 besliste Electrabel om deze centrale om te bouwen tot piekeenheid en strategische reserve. Ook de centrale in Vilvoorde werd omgebouwd tot een stoom- en gascentrale, met 265 MW aan strategische reserve (bron: Energeia, netkaart Elia). De distributie in Leuven gebeurt via de onderstations (70 à 150 kV) en schakelposten (< 10 kV). Het gasnet komt via het compressorstation in Winksele toe in Leuven aan hoge druk van 85 bar (Fluxys) en wordt vervolgens op middendruk (15 bar) verdeeld door Eandis. Dat gasnet is heel fijnmazig en historisch verankerd in het stedelijke weefsel, sinds er vroeger voluit voor gas werd gekozen. Verwarming met stookolie wordt meer en meer uitgefaseerd ten voordele van het gasverbruik. Op dit moment leeft in verschillende steden in Europa de langzame tendens om ook het gas uit te faseren ten voordele van duurzame warmtenetten.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 12

24/04/2019 15:54


13

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

3

R I CHT IN GG EV EN D

Uitdagingen en Visie /1 LOKALE ENERGIEBESPARING Dé prioriteit in het energiebeleid is de drastische vermindering van het energieverbruik. De collectieve wijkrenovaties en de verregaande ontzorging van inwoners via het energieloket, willen de renovatiegraad omhoog stuwen en kansen bieden voor bijkomende verduurzaming van wijken. Op vlak van (ver)nieuwbouw is het zaak om bouwheren verder te stimuleren om compacte bouwvormen te realiseren. In het bestaande weefsel dient ook telkens de afweging te worden gemaakt tussen mogelijk hergebruik van sites of gebouwen enerzijds en nieuwbouw anderzijds. In het licht van de circulaire economie is hergebruik van bestaande gebouwen en/ of van bouwmaterialen te verkiezen. Het gebouwenbeheer kan zorgen voor een verdere rationalisering van het energieverbruik in de stedelijke kantoren, sportzalen, jeugdruimtes, bibliotheken, musea, e.d., via ingrepen in de gebouwenschil, efficiëntere verwarmingssystemen, of via aangepaste monitoringsystemen en ‘slimme meters’. Collectieve en duurzame energiesystemen in tertiaire gebouwen kunnen ook breder ingezet worden om de omliggende woonwijken te verwarmen, in het licht van efficiëntieverhoging. Het meervoudig gebruik van bestaand en nieuw gebouwenpatrimonium zorgt ervoor dat de (te verwarmen en te onderhouden) gebouwen efficiënt worden benut. Daarom kiezen we ervoor om voorzieningen ruimtelijk te clusteren op goed bereikbare plekken. Ook de ruimtelijke clustering van de stedelijke diensten (bv. stadsreiniging, groendienst en technische diensten) kan bijdragen aan de gewenste energiebesparing en de betere benutting van de beschikbare ruimte. De selectie van clusters komt aan bod in het thematische beleidskader van de voorzieningenstructuur. Het efficiënter gebruik van stadsgebouwen is daarin een prioritair project. Ook meervoudig gebruik van gebouwen in andere publieke of private eigendommen wordt verder gestimuleerd. Op stadsniveau spelen zowel het dichtheids- en mobiliteitsbeleid, als het beleid rond ‘blauwgroene structuren’ een belangrijke rol in de energiebesparing. Uitgangspunt bij het dichtheidsbeleid is een compacte ruimtelijke structuur, waarin verschillende functies binnen de lokale kernen zijn verweven. Ontwikkelingen op duurzaam ontsloten of ontsluitbare locaties stimuleren duurzame verplaatsingsvormen en zorgen ook voor een efficiënter gebruik van de stedelijke infrastructuren (bv. nabijheid en bereikbaarheid van stedelijke functies, collectieve vormen van transport en openbaar vervoer,...). Een specifiek fietsbeleid zorgt bijkomend voor een daling van het aan de mobiliteit gerelateerde energieverbruik. De RSL beleidskaders over ‘mobiliteit’, ‘groei, dichtheid en functiemenging’ zetten hiervoor de belangrijkste krijtlijnen uit. Daarnaast biedt ook de uitbouw van blauwgroene structuren (meer ruimte voor water en groen in de stad) kansen om het energieverbruik te temperen dat bv. voortkomt uit het hitte-eiland-effect. Het energieverbruik voor koeling zal met de verwachte klimaatverandering immers nog toenemen.

/2 HERNIEUWBARE ENERGIEPRODUCTIE Voor energiebesparing zijn er dus nog veel kansen, al zal de verdere stedelijke groei en verdichting ook leiden tot extra energiegebruikers. Immigratie en bevolkingsgroei, veranderende leef- en woonpatronen (kleinere gezinnen) drijven de energievraag immers omhoog. Een groeiende inzet van ICT zorgt eveneens voor een hoger energieverbruik. In het licht daarvan, en ook met het oog op meer energieautonomie, is het nodig om massaal in te zetten op verschillende vormen van lokale hernieuwbare energieproductie met beperkte of geen CO2-emissies. Om het toekomstige, duurzame energiesysteem vorm te geven, zijn bovendien de ontwikkeling, kennis en toepassing van allerlei, deels nieuwe technologieën noodzakelijk. De technologische evolutie bepaalt mee de ruimtelijke impact van het energiesysteem. Ruimte voor energieopslag is daarin een factor (zie verder). Wat betreft de decentrale hernieuwbare elektriciteitsproductie gaat het voornamelijk om zonne- en windenergie. Uitdaging daarbij is onder meer de capaciteit van het net en de opslag van energie om de intermittenties op te vangen. De hernieuwbare warmteproductie richt zich bijvoorbeeld op de valorisatie van biogas, zonnewarmte, de toepassing van geothermie en/of de benutting van restwarmte. Het gebruik van warmtekrachtkoppeling (WKK-installaties) op basis van hernieuwbare energiebronnen draagt bij tot het efficiënt aanwenden van deze energie (cogeneratie van elektriciteit en warmte).

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 13

24/04/2019 15:54


14

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

Naast de lokale of decentrale energievoorziening blijft uiteraard ook nog de centrale energievoorziening nodig (bv. offshore windenergieproductie), waarin een belangrijke rol voor Europa is weggelegd. Ook de geconnecteerde energienetwerken op Europese en zelfs op ruimere schaal, zullen in de toekomst een rol spelen in de duurzame energievoorziening. Het aanpassen van de wettelijke omkadering in Vlaanderen en Europa is vandaag nog een knelpunt. De energieprestatieregelgeving of EPB bijvoorbeeld is nog niet volledig afgestemd op afname van warmtenetten. Voor het beleid op niveau van de stad Leuven dienen de vergunningenkaders eveneens afgestemd te worden op de vermelde uitdagingen en ambities rond energiebesparing en hernieuwbare energie (type materiaalgebruik, combinatie met onroerend erfgoed, gebruik van collectieve verwarmingssystemen op gebouwenniveau, e.d.)

/3 POTENTIËLE HERNIEUWBARE ENERGIE IN LEUVEN Voor de potentiële hernieuwbare energieproductie in Leuven kunnen we uit de studie van VITO/Terra Energy in opdracht van de Provincie Vlaams-Brabant, het volgende samenvatten (afgeronde cijfers per jaar):

Voor elektriciteit biomassa zon waterkracht wind Totaal

Voor warmte 5.300 MWh 260.000 MWh 111 MWh 2.250 MWh 267.661 MWh

biomassa KWO, BEO, particulier restwarmte > 120°C riothermie Totaal

20.000 MWh 400.000 MWh 8.500 MWh 26.500 MWh 455.000 MWh

Het samengetelde potentieel zoals begroot in de studie, betekent dat Leuven bij de maximale valorisatie van dat potentieel van 0,8% naar 20% lokale hernieuwbare productie kan evolueren. Hiertoe werd bovenstaande tabel vergeleken met de tabel in §2.1, die dezelfde grootte-ordes weergeeft voor de vermelde energiebronnen. Indien we rekening houden met een totale energiebesparing van 1/4 wordt dat 28%, terwijl bij een doorgedreven besparing van 1/2 een totale lokale productie van 42% mogelijk is. Wat betreft specifiek de hernieuwbare elektriciteitsproductie, komt dat neer op een potentiële stijging van 2,1% naar 35,7% van het totale elektriciteitsverbruik in Leuven (exclusief gebruik voor mobiliteit). In geval een kwart besparing wordt gerealiseerd in het elektriciteitsverbruik, kan zelfs met de actuele import van groene stroom de stad volledig hernieuwbaar zijn op vlak van elektriciteit. Dat hoeft dus geen utopie te zijn. Specifiek voor warmte gaat het om een potentiële stijging van 0,5% naar 22,8% t.o.v. de totale warmtebehoefte. Met het terugdringen van de warmtebehoefte tot een kwart minder (bvb. via hogere isolatiegraad gebouwen, e.d.) kan de lokale duurzame warmteproductie verder stijgen tot 30% van de totale warmtebehoefte. Het potentieel werd in kaart gebracht uitgaande van verschillende scenario’s en een multicriteria- afweging. Het technische potentieel (wat puur technisch mogelijk is) werd afgewogen t.o.v. de impact op de ruimte, de infrastructuur, op het milieu, de kosteneffectiviteit en het maatschappelijk draagvlak.

/3/1 Biomassa Onder biomassa verstaan we in regio Leuven de energieproductie uit vergisting van bermmaaisel, GFT- afval, groenafval, landbouwvergisters, pocketvergisters van mest van kalveren, varkens en runderen. Verbranding van hout (bv. snoeihout) of biogas voor de productie van elektriciteit en warmte kan vervolgens efficiënt via WKK. Naast de actuele biogasproductie op de site van AB Inbev, zou ook Aquafin vanaf 2020 mogelijks biogas extern ter beschikking kunnen stellen, bijvoorbeeld als voeding voor een gemeenschappelijke WKK-centrale voor afnames in LeuvenNoord/ in de Vaartkom. De intercommunale Ecowerf overweegt momenteel een investering in een WKK, aangedreven door het biogas afkomstig uit de vergisting van het GFT-afval.

/3/2 Restwarmte en warmtenetten Restwarmte duidt voornamelijk op warmte uit industriële productieprocessen (via bv. afvalwater, verbranding of rookgassen). In de studie van VITO is deze enkel opgenomen daar waar deze hoger is dan 120°C. Binnen Leuvens grondgebied is dat het geval vanuit de industriële processen van enkele specifieke bedrijvenclusters, zoals Tyco Electronics Raychem in Kessel-Lo en Beneo-Remy in Wijgmaal (beide volgens studie VITO een potentieel restwarmteaanbod < 20 GWh/jaar). Vanuit de Danonefabriek in Rotselaar werd net buiten Leuven een gelijkaardig potentieel geraamd. Het opzetten van warmtenetprojecten behoort op die locaties tot de mogelijkheden. Gezien de

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 14

24/04/2019 15:54


15

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

afstand is het echter moeilijk deze ten dienste te stellen van de veel dichter bevolkte woon- en werklocaties nabij de Leuvense binnenstad en Kessel-Lo. In de multimodale stationsomgeving van Wijgmaal biedt het evenwel extra troeven voor bijvoorbeeld de kantoorgebouwen op de Remysite, of de transformatiezones Wijgmaalbrug en het nabije woonontwikkelingsgebied. Het is echter duidelijk dat er ook een sterk potentieel is op lagere temperaturen. Er heerst vandaag een duidelijke trend naar meer energienetten op lagere temperatuur (< 40°C). Rond de brouwerij van AB Inbev bijvoorbeeld is een concreet pilootproject opgezet voor de recuperatie van afvalwaterwarmte (20-30°C aan een debiet van 150 m3/u) uit de zuiveringsinstallatie. Het project beoogt in een open systeem de warmte te onttrekken uit het afvalwater (debiet ca. 150 m3/u) dat vervolgens aan lagere temperatuur in de Dijle stroomt. Dat biedt naast economische ook ecologische voordelen. Aquafin beschikt vandaag in de waterzuiveringsinstallatie in LeuvenNoord eveneens over afvalwater (temperatuur 11 - 23°C, valoriseerbaar aan debiet van ca. 2400 m3/u tot zelfs pieken van 4792 m3/u). Zulke energieconcepten sluiten aan bij een ruimere visie over de circulaire economie. Het is bijgevolg logisch om in Leuven-Noord en in de Vaartkom actief in te zetten op een of meerdere types warmtenetten met verschillende energiebronnen en afnamesystemen. Op specifieke sites met hoge dichtheid kan ook een warmtenet op basis van een centrale en efficiënte productie-unit zoals een warmtekrachtkoppeling (WKK) tot stand komen. Op de site Tweewaters is er potentieel voor het uitbouwen van zulk een net, dat modulair kan groeien door aankoppeling van nieuwe warmteafnemers en -producenten. Naast de geplande en recent gerealiseerde nieuwbouwprojecten, is de ambitie immers om bestaande gebouwencomplexen (zoals Sint- Maartensdal met hoge warmtedichtheid, collectieve stookketel én WKK) aan te koppelen, met het oog op een diverse en uitbreidbare stadsverwarming. De strategisch belangrijkste clusters ( f i g. 8) voor warmtenetten zijn deze die zodanig gelegen zijn dat ze op langere termijn deel kunnen uitmaken van een aaneengesloten netwerk met verschillende types warmtebronnen en warmtelussen. Deze clusters zijn prioritair, gezien de combinatie van potentiële projecten en de uitbreidbaarheid ervan een wezenlijk verschil kunnen maken op vlak van CO2- uitstoot. Naast de Vaartkom, Leuven-Noord en specifieke locaties in de binnenstad (bv. WKK aan H.Hartziekenhuis en de campus Sociale Wetenschappen), is ook de campus Arenberg, de IMEC-site en het wetenschapspark Arenberg een belangrijke cluster.

/3/3 Warmte uit riolen en waterlopen Gezien er heel wat warmte verloren gaat via de riolering, biedt dit eveneens kansen voor warmterecuperatie (riothermie). Vertrekkende van het pilootproject in de Van Wayenberghlaan waarbij 95 sociale appartementen worden verwarmd op basis van rioolwaterwarmte, zijn gelijkaardige projecten mogelijk in Leuven. Deze situeren zich daar waar voldoende potentieel in het ondergrondse rioolnetwerk aanwezig is. De hoofdcollectoren van Aquafin die voornamelijk in de Dijlevallei gelegen zijn, bieden met een debiet van minstens 15 l/s aan 15-20°C een valoriseerbaar potentieel. Nieuwe (ver)bouwprojecten dienen deze optie mee te nemen in de bepaling van een duurzaam en rendabel energieconcept. Zowel de ontbrekende kennis over de mogelijkheden voor riothermie als het gebrek aan meerdere succesvolle voorbeelden zijn belangrijke hinderpalen gebleken om dit te valoriseren. Daarnaast is er - vooral bij riothermie – ruimtelijke afstemming nodig tussen verschillende warmte-afnames. Eenmaal iemand warmte eruit gehaald heeft, kan dat stroomafwaarts beperkter of niet meer. De ruimtelijke verdeling van warmteafnames uit de riool is dus van belang wanneer verschillende projecten gebruik maken van het potentieel. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om voor de belangrijkste waterlopen in Leuven warmte of koelte te onttrekken uit het oppervlaktewater. De realisatie van specifieke netten nabij bv. de Dijle, de Vaart, de Molenbeek,... kan bijdragen aan duurzame energieconcepten voor naburige gebouwen. Belangrijk is dat hiermee ook koeling mogelijk is op warme zomerdagen. De stedelijke koelingsvraag zal onder invloed van de verwachte klimaatverandering (bv. hitte-eiland) immers toenemen in de toekomst.

/3/4 Ondiepe geothermie De ondiepe geothermie met warmtepompen kent vandaag al enkele toepassingen in Leuven, zoals hierboven vermeld. Het gaat om het onttrekken van warmte uit de bodem en uit de watervoerende lagen (12°C). Uit de studie van VITO/Terra Energy blijkt dat het potentieel van ondiepe geothermie voor lokale warmteproductie opvallend groot en wijdverspreid is. Voor grotere stedelijke ontwikkelingen of ‘stadsrenovaties’ zouden geothermische systemen op termijn een standaard kunnen worden, zeker gezien deze goed combineerbaar zijn met zonne- en windenergie. Bovendien hebben systemen zoals Koude-Warmteopslag- en Boorgat-Energieopslag- (KWO en BEO) eveneens het grote voordeel dat ook passieve koeling van gebouwen mogelijk is bij warme dagen. Dat is tevens een belangrijke technische randvoorwaarde bij het verder aanwenden van het potentieel aan ondiepe geothermie. Het gelijktijdig gebruik van verwarming én koeling is noodzakelijk, zo niet zal het potentieel gevoelig lager zijn door mogelijke uitputting van de bodem (door te sterke opwarming of afkoeling van de bodem). In het project Janseniushof wordt dit bvb. opgelost door regeneratie via de Dijle. Bij grootschalige toepassing van geothermische

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 15

24/04/2019 15:54


16

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

f i g. 8 - Potentiële ruimtelijke clusters voor warmtenetten, en potentieel voor riothermie.

Combinatie hoge en lage temperatuur= optimalisatie systeemperformantie

warmtepompen zal een warmtebalans moeten worden opgemaakt. Andere belangrijke voorwaarde voor het gebruik van warmtepompen is het verwarmen op lage temperatuur, waarvoor de gebouwen voldoende geïsoleerd en energie-efficiënt moeten zijn. Toepassing van zulke systemen is moeilijker bij historische of bestaande bebouwing indien deze weinig energie-efficiënt is. Voor particuliere installaties is volgens het VITO/ Terra Energy de toepassing van verticale warmtewisselaars (type Boorgat-Energieopslag of BEO) het best haalbaar, zowel technisch als economisch. Wat betreft diepe geothermie zijn noch in Leuven noch in de provincie Vlaams-Brabant reële mogelijkheden, gezien hier niet de geschikte geologische ondergrond aanwezig is. Veelal zullen de collectieve installaties en warmtepompen in gebouwen worden geïntegreerd. Vanuit ruimtelijk planningsoogpunt is vooral de afstemming van de aanleg van ondergrondse leidingen met lopende projecten of met de opwaardering van het openbaar domein van belang.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 16

24/04/2019 15:54


17

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

/3/5 Zonne-energie Wat betreft de zonne-energie gaat het in Leuven vooral over de PV-cellen op kleine en grote daken, en in mindere mate over PV-cellen op de berm van de autostrades. De optie bestaat er voor Leuven echter niet in om grote zonnepanelenparken te bouwen in de open ruimte. Mits respect voor het onroerend erfgoed (zowel het gebouwde als landschappelijke) dat talrijk in Leuven aanwezig is, is de ruimtelijke impact van zonne-energie op daken (of gevels) eerder beperkt. Het potentieel aan zonne- energie op de Leuvense daken kan deels uit de energieatlas en –kansenkaarten worden afgeleid. In 2006 werd voor Leuven al het potentieel van grotere daken onderzocht voor enkele gebieden (project ‘Leuvense daken onder de zon’ ( f i g. 9) ). Instrumenten zoals de ‘Zonnekaart Vlaanderen’ die in 2017 werd gepubliceerd op de website van het Vlaams Energieagentschap (VEA), kunnen dit verder verfijnen.

f i g. 9 - I l l u s t r a t i e f - Analyse i.k.v. “Leuvense Daken in de Zon”

De grote dakoppervlaktes van bedrijfshallen, magazijnen, evenementenhallen (bv. Brabanthal in Haasrode), stadspatrimonium, sportcomplexen (bv. Wilsele, Kessel-Lo,...), stadia (bv. OHL), scholen, e.d. bieden reële kansen om deze belangrijke hernieuwbare bron verder uit te bouwen. Private en publieke eigenaars kunnen deze dakoppervlakten gebruiken om de eigen energievraag te dekken, en kunnen ze al dan niet ten dele ter beschikking stellen aan collectieve investeerders (bv. energiecoöperaties). De zon blijft ongetwijfeld de belangrijkste bron voor de lokale productie van hernieuwbare elektriciteit.

/3/6 Windenergie Qua grootschalige windenergie is door VITO een potentieel geraamd binnen het grondgebied van 2250 MWh/jaar. Daarin is rekening gehouden met windmolens van 2.3 MW. Dat potentieel kan echter groter worden ingeschat, rekening houdende met het feit dat er verschillende realistische pistes zijn voor de ontwikkeling van windprojecten nabij en op Leuvens grondgebied. Voor grootschalige windmolens wordt meer en meer gegaan naar 3 MW met hogere wiekhoogte. De Vlaamse wetgeving biedt voor de inplanting van zulke windturbines al een eerste kader. De omzendbrief RO/2014/02 betreffende afwegingskader en randvoorwaarden voor de oprichting van windturbines dient als eerste basis voor de keuze van mogelijke locaties en van installaties. Dat wetgevend kader wordt verder verbeterd ten gunste van windenergie. Bepalend voor het potentieel van windprojecten zijn in eerste plaats de nabijheid van woningen in de daarvoor bestemde woongebieden. De locaties van zonevreemde woningen kunnen - afhankelijk van het beleid daarrond - ook beperkend werken voor windmolenprojecten. Daarnaast is het niet wenselijk om in beschermde natuurgebieden, habitat- of vogelrichtlijngebieden windprojecten te realiseren. In ankerplaatsen (waardevolle landschappen door aanwezigheid van verschillende landschappelijke, bouwkundige of archeologische erfgoedelementen) is het aanwenden van een RUP als planinstrument noodzakelijk. Deze RUP’s zullen dan mee uitvoering geven aan het RSL2. Grootschalige windenergie betekent geen uitgesproken afname van open ruimte, maar kan verenigbaar zijn met het landschap waarin deze constructies (met beperkte grondinname) een plaats krijgen. Landschappelijke inpassing behoort daarbij tot een van de vestigingscriteria. Naast het beeldbepalende karakter van zulke windmolens in het stedelijke landschap, moet er rekening gehouden worden met onder meer mogelijke geluidshinder, slagschaduw, het windaanbod en interferenties met elektromagnetische golven of communicatiesystemen.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 17

24/04/2019 15:54


18

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

Nieuwe mogelijkheden komen vooral voort uit de potentiële verbeteringen in de software van de radarinstallaties van Belgocontrol (Zaventem) en Defensie (Beauvechain) ( f i g. 10) . Hierdoor zou de bebakeningsvereiste en hoogtebeperking afgezwakt of (deels) afgeschaft kunnen worden voor het Leuvense grondgebied. Concreet kan het gaan om volgende zoekzones ( f i g. 1 1) voor grootschalige windmolens, waarvan de haalbaarheid verder is te onderzoeken: 1.

Haasrode Research Park, ter hoogte van grondeigendom Interleuven en evt. op of nabij de UCLL campus.

2.

Verkeerswisselaar E40, landbouwgronden van verschillende eigenaars in een ankerplaats.

3.

Zwanenberg/ Bertembos aan de E314, verschillende grondeigenaars (waaronder KULeuven en KBC), gebied gelegen in ankerplaatsen ( f i g. 1 2) .

4.

De omgeving ten oosten van Kwadehoek, nabij Eendenbroek, wordt eveneens gezien als een strategische zone waar de mogelijkheden voor windenergie verder dienen te worden onderzocht.

f i g. 10 - Radarzones burgerluchtvaart Belgocontrol, (Zaventem) en

militaire luchtvaart (Beauvechain)

Bovenstaande opsomming van zoekzones sluit niet uit dat ook op andere locaties in Leuven windmolenprojecten mogelijk zijn. Ook de perimeter van deze zoekzones is niet vastgelegd. Bij ontwikkeling van grootschalige windprojecten is het van belang de eigendomsstructuur te overstijgen, zodat geen getouwtrek ontstaat over wie welke windmolen op zijn terrein laat ontwikkelen. De potentiële baten dienen immers correct te worden verdeeld onder een brede groep betrokkenen die de kosten mee dragen. Het potentieel aan middelgrote windmolens (ashoogte 40 à 50 m hoog met vermogen van maximaal 300 kW) blijft volgens de studie van VITO beperkt tot de campi en KMO-terreinen, op voorwaarde dat er een redelijk constante afname is van minimum 133 MWh/jaar. Gezien met de huidige technologie de middelgrote windmolens energetisch suboptimaal zijn, is de investering doorgaans niet bijster interessant. Bovendien heeft zulke turbine lokaal een behoorlijke omgevingsimpact die vergelijkbaar is met deze van grootschalige windenergie. In die zin zijn de middelgrote windmolens te overwegen als alternatief van de grootschaliger variant, in functie van het beperken van deze impact en indien de lokale condities hiervoor gunstig zijn. Kleinschalige turbines of microwindturbines (ashoogte beperkt tot 15 m, met nominaal vermogen kleiner dan 100 kW) komen in aanmerking voor lokale productie op gebouwen of terreinen in de Leuvense context. Deze zijn immers makkelijker te integreren in een stedelijke omgeving en kunnen mits een goede positionering economisch interessant zijn (bv. op het dak van hoge gebouwen waar de windsnelheid voldoende is). De hernieuwbare productie is dan heel lokaal zoals zonne-energie op individuele daken. Kleine windturbines zijn voornamelijk voor ondernemingen rendabel, als ze geplaatst worden op een goede locatie en als een geschikte turbine

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 18

24/04/2019 15:55


19

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

f i g. 1 1 - Potentiële zoekzones voor windenergie. Quickscan 4 locaties: energieopbrengst per jaar: 50.000 MWh of 15.000 gezinnen. Vermogen turbines van 2,5 à 3 MW.

f i g. 1 2 - Simulatie zoekzone E314, Gasthuisberg-Bertembos voor windenergie

wordt gekozen. Uitgaande van de IWT-studie van Mark Runacres e.a. (VUB, 2012) betreft het dan een turbine waarvan onafhankelijke metingen een goed rendement voorspellen in gunstige windcondities. De goede locatie heeft uiteraard niet enkel met windcondities te maken, maar eveneens met de landschappelijke inpassing, die geval per geval moet worden afgewogen. Het ruimtelijk en vergunningenbeleid dient hier enige marge in te laten, zodat deze afweging mogelijk is.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 19

24/04/2019 15:55


20

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

/4 VALORISATIE VAN HET LEUVENSE POTENTIEEL /4/1 Het potentieel als meetbare doelstelling In de vermelde visienota “hernieuwbare energie in Leuven” is een van de 4 uitgangspunten dat het geïdentificeerde potentieel maximaal moet gevaloriseerd worden. Dat houdt dus in dat het geïdentificeerde potentieel een meetbare doelstelling wordt. De grootteorde van het potentieel voor hernieuwbare energieproductie of -recuperatie zoals weergegeven in §3.3 heeft een dynamisch karakter, in de zin dat dit onderhevig is aan technologische evoluties, wijzigingen in de wetgeving, maatschappelijk draagvlak, en dergelijke. Niettemin geeft dit een duidelijke richting en ambitieniveau aan. Dat houdt eveneens in dat in de aangeduide zoekzones en hun omgevingzoveel mogelijk moet ingezet worden op de effectieve realisatie van de hernieuwbare energietechnologieën in de ruimte.

/4/2 Ruimte voor energieopslag Gelijklopend met de valorisatie van het potentieel aan hernieuwbare energieproductie, dienen ook vormen van ‘thermische opslag’ verder te worden onderzocht. Wat betreft de elektriciteit nemen bijvoorbeeld de verschillende kleine en grotere producenten (‘prosumenten’) stroom in het systeem op het ene moment en nemen er af op een andere. De opslagmogelijkheden zijn momenteel nog beperkt, waardoor de ‘intermittentie’ (tijdstippen van productie) of de afstemming van het aanbod op de vraag niet optimaal is. Wind- en zonne-energie zijn doorgaans complementair gezien ze dikwijls hun maximale stroom leveren op andere tijdstippen, maar zijn niet overal tegelijk toepasbaar. Vandaar dat de ontwikkelingen in hernieuwbare technologieën ook veel aandacht besteden aan het opslaan van grotere hoeveelheden stroom en/of warmte uit intermitterende bronnen. De essentiële functie van opslag in zogenaamde ‘slimme netwerken’ of ‘smart grids’, is het opvangen van het overaanbod en het beschikbaar houden van elektriciteit of warmte wanneer de vraag lokaal piekt. Sommige technologieën bevinden zich in de pilootfase of zetten al de eerste stappen naar commercialisering. De ruimtelijke impact van zulke infrastructuur is daarbij eveneens voorwerp van verder onderzoek.

/4/3 Rol van stad, private actoren en energiecoöperaties In de collectieve en/of private realisaties van infrastructuur voor de productie van hernieuwbare energie, wenst de stad een uitgesproken faciliterende en coördinerende rol te spelen. De investeringen kunnen in de vorm van een fonds, coöperatie of andere structuur met elkaar verbonden worden. Op deze manier kunnen commercieel minder winstgevende investeringen toch gebeuren met een redelijk rendement. Ook wenst de stad actieve burgerparticipatie te bewerkstelligen met het oog op een breed gedragen goedkeuring van collectieve investeringen. Voor de toekomstige stadsprojecten en gebiedsontwikkelingen wil de stad de lat hoog leggen (zie verder). Voor nieuwe ontwikkelingen moeten ruimtelijke ontwikkelingsprincipes bijdragen aan een structurele reductie van de energievraag en aan de rationele ruimtelijke organisatie van de energieproductie en -consumptie.

/5 RUIMTELIJKE ONTWIKKELINGSPRINCIPES Vanuit de invalshoek energie kunnen voor toekomstige stadsprojecten en gebiedsontwikkelingen alvast volgende algemene principes naar voor geschoven worden:

/5/1 Energiezuinige ruimtelijke ontwikkeling Energie wordt een factor in het ontwerp- en keuzeproces bij ruimtelijke ontwikkelingen in Leuven. Terwijl bij kleinschalige inbreidingsprojecten in het stedelijk weefsel de energiebesparing en het duurzaam bouwen actief wordt gestimuleerd en ondersteund, wordt in nieuwe stadsprojecten en gebiedsontwikkelingen de lat zeer hoog gelegd. Prioriteit wordt gegeven aan energiezuinige bouwvormen en meervoudig gebruik, terwijl het genereren van mobiliteit wordt beperkt. Bijkomend kan het ‘zongericht’ ontwerpen op zowel gebouwen- als op wijkniveau bijdragen aan een rationeel energieverbruik. Mogelijkheden voor hernieuwbare vormen van energieproductie worden lokaal en gebiedsgericht verder bekeken. Het ontwerpend onderzoek en de vertaling daarvan in voorschriften en contracten (bv. grootte en oriëntatie van kavels, inrichting, natuurlijke verkoeling door groen en beperkte verstening…) dient dit mee te bewerkstelligen. Het samenbrengen van functies in gebouwen, bouwblokken en wijken en het voorzien van collectieve verwarmingssystemen, maken een efficiënter gebruik van warmte mogelijk.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 20

24/04/2019 15:55


21

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

/5/2 Ruimtelijke drivers voor energie-uitwisseling Met het oog op een efficiënt energiesysteem is het nodig om synergiën tot stand te brengen tussen verschillende processen en activiteiten in de stedelijke ruimte. In plaats van een lineaire input (van water, brandstof, ruwe materialen en grondstoffen) en output (vast en vloeibaar afval en emissies), gebruiken we zoveel mogelijk output als input voor een ander proces, zoals bijvoorbeeld GFT-afval als bron voor het gebruik van biogas in de omgeving, of restwarmte als bron voor verwarming van nabijgelegen woningen en kantoren (zoals hoger vermeld). Algemeen past dat in het streven naar een ‘circulaire stad’ waarin begrippen als ‘kringloop- en deeleconomie’ en ‘stedelijk metabolisme’ centraal staan. Om zulke uitwisseling mogelijk te maken en om ruimtelijke versnippering te beperken, worden best de productie, de opslag, het transport en het gebruik van (hernieuwbare) energie nabij de verschillende stedelijke functies gelokaliseerd, in het bijzonder bij de uitwisseling van warmte. Het vermengen van functies kan bijdragen aan onder meer het uitvlakken van verbruikspieken (waarbij bvb. kantoorfuncties vooral tijdens werkuren energie verbruiken en woningen eerder buiten de gangbare werkuren). Meerwaarden zijn bijvoorbeeld ook mogelijk in combinatie met voedselproductie, waterbeheer en biodiversiteit.

/5/3 Hernieuwbare energie als nieuw infrastructuurlandschap De opwekking, het transport en de transmissie van energie vraagt om een aparte infrastructuur (installaties, verschillende leidingennetwerken, warmtenetten, grote en kleine onderstations, etc). Om ruimtelijke versnippering tegen te gaan kan deze zoveel mogelijk gebundeld worden met bestaande infrastructuren (wegen, waterlopen, etc.) in de open ruimte of kan deze geïntegreerd worden in het gebouwde weefsel. In elk geval zullen de verschillende vormen van hernieuwbare energie meer en meer deel gaan uitmaken van de landschapsstructuur van Leuven.

/6 VAN LOKAAL BELEID NAAR REGIONALE ENERGIELANDSCHAPPEN Zulke principes sporen samen de provinciale en Vlaamse beleidskaders die op dit moment vorm krijgen. De afbakening van ‘energielandschappen’ in Vlaanderen doelt erop meer mogelijkheden te creëren op Vlaams niveau. Het gaat daarin om ruimtelijke concentraties van investeringen in hernieuwbare energie, in combinatie met andere stedelijke functies. Met het concept ‘energielandschappen’ wordt opnieuw aansluiting opgezocht tussen de nieuwe (derde) generatie duurzame energiebronnen enerzijds en het lokale natuurlijke en stedelijke landschap anderzijds. Dat vraagt om een heel andere benadering dan de centrale grootschalige opwekkingsstrategie van fossiele brandstoffen. De energietransitie is niet enkel een kwestie van technische toepassingen, maar vereist ingrijpende aanpassingen in de bestaande ruimtelijke structuren (bron: studie energielandschappen door Ruimte Vlaanderen i.s.m. Vlaams Bouwmeester). Deze investeringen zijn doorgaans grensoverschrijdend en omvatten verschillende gemeenten. Om ruimte te scheppen voor windenergie bijvoorbeeld, zal de stad Leuven nauw afstemmen met haar buurgemeenten. De afbakening van regionale energielandschappen kan een kader scheppen voor zulk overleg, en kan aanleiding geven tot gezamenlijke hernieuwbare energieprojecten.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 21

24/04/2019 15:55


22

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

4

R I CHT IN GG EV EN D

Prioritaire projecten voor Energie /1 GEBIEDSSTRATEGIE ROND ENERGIENEUTRALITEIT Naast de energetische optimalisatie van het bestaande gebouwde weefsel op zich, wordt de focus gelegd op enkele strategische gebieden. In Leuven zijn er verschillende gebieden waar de ambitie rond energiezuinigheid, -recuperatie en hernieuwbare energieproductie heel hoog kan en mag gelegd worden. Dat geeft aanleiding tot een specifieke gebiedsstrategie rond hernieuwbare energie, dewelke leidt tot een selectie van prioritaire gebieden. Als aanvulling op het stadsbrede beleid wordt dus in het RSL2 focus gelegd op specifieke ontwikkelingsgebieden met energieneutrale ambitie. Een duurzaam energieconcept hoeft zich daarom niet te beperken tot deze gebieden. Bij de bepaling van het energieconcept is het steeds zinvol om naburig potentieel (afname of productie) mee te nemen, in het bijzonder bij de uitrol van warmtenetten. Daarnaast blijven ook pilootprojecten op de kleinschaliger en kansrijke locaties de toon zetten in alle stadsdelen. Hierin is ruimte nodig voor experiment en voor testprojecten in het gebouwde weefsel, dewelke verdere toepassing kunnen vinden op andere locaties. Bijvoorbeeld het opzetten van een innovatief verwarmingssysteem tussen enkele gebouwen kan later uitgebreid worden naargelang de opportuniteiten die zich in de omgeving stellen. Belangrijk is mogelijke uitbreidingen van energienetten niet te hypothekeren en deze te stimuleren. In de binnenstad vormen bijvoorbeeld de pilootprojecten in de Vaartkom en de potentiële uitbreiding van de verschillende warmtenetten concrete kansen. Daarnaast bestaan er specifieke lokale opportuniteiten zoals de warmte-uitwisseling tussen het Heilig-Hartziekenhuis en de campus Sociale Wetenschappen van de KULeuven. De eerder vermelde ruimtelijke ontwikkelingsprincipes worden in elk van de projecten en gebieden minstens aangehouden. Daarbij wordt ook telkens ingespeeld op het locatiegebonden potentieel zoals aangetoond in verschillende studies en instrumenten (zon, wind, geothermie, riothermie,...).

/1/1

Selectie van strategische gebieden Het gaat om specifieke ontwikkelingsgebieden met energie- en klimaatneutrale ontwikkelingsperspectieven, met ook hoge ruimtelijke ambities met betrekking tot klimaatadaptatie ( f i g. 1 3 ) . Nieuwe ontwikkelingsgebieden: ——

Spoorplateau: ontwikkeling van wetenschapspark in combinatie met o.a. stedelijke voorzieningen, met specifieke aandacht voor nabijheid van EcoWerf.

——

St. Jansbergsesteenweg: gemengde stedelijke ontwikkeling in nabijheid van Gasthuisberg en de zuidelijke Dijlevallei

——

Parkveld: uitbreiding bedrijventerrein Haasrode voor lokale bedrijven

——

(Termunck): strategisch reservegebied voor uitbreiding kennisgerelateerde bedrijvigheid of campusontwikkeling

Gemengde ontwikkeling ifv voorzieningen: ——

Groenveld in Heverlee: groei van gemeenschapsvoorzieningen in een deel van het binnengebied (bvb. onderwijs of voorzieningen op wijk- tot stadsniveau, aansluitend bij de al bestaande voorzieningen, en verbonden met hoogwaardige verkeersinfrastructuren zoals hoofdfietsroutes en fijnmazige vertakkingen, OV-haltes Tabor en Tervuursepoort, steenweg en Celestijnenlaan.

——

Binnengebied Koetsweg/ Platte-Lo in Kessel-Lo: voorzieningencluster; energiezuinige nieuwbouw

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 22

24/04/2019 15:55


23

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

f i g. 1 3 - Focus op specifieke ontwikkelingsgebieden met sterke ambitie ‘energieneutraal’: inspelen op locatiege-

bonden potentieel (zon, wind, warmtenetten, riothermie,...)

Reconversie/ verdichtingsoperaties: —

Vaartzone Leuven-Noord: verdere ontwikkeling van grote percelen langs de Vaart, rekening houdende met potentieel Dijlevallei.

Remy Wijgmaal: naburige ontwikkelingen met aandacht voor restwarmtepotentieel industriële activiteit Beneo-Remy.

Haasrode: uitbouw van een klimaatneutrale en multifunctionele campus met ruimte voor productie van hernieuwbare energie (mogelijkheden rond windenergie, PV op daken, geothermie, warmtenetten,…) alsook energiezuinige bebouwing, functiemenging, groen, e.d ( f i g. 1 4 ) .

Gasthuisberg: verdere ontwikkeling van de campus Gasthuisberg (UZ)

Arenberg (zuidelijke Dijlevallei): wetenschapspark, IMEC en ontwikkelingen campus Arenberg III en IV.

De Dijlevallei heeft - uitgaande van de potentieelstudie – een duidelijke roeping op vlak van duurzame warmte en recuperatie (bv. riothermie en warmtenetclusters in Arenbergpark-IMEC, Janseniushof en Hertogensite, Vaartkom en Leuven-Noord) ( f i g. 1 5 ) .

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 23

24/04/2019 15:56


24

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

f i g. 1 4 - Inspiratiebeeld voor ontwikkeling Haasrode (beeld distributiecentrum Nike in Laakdal)

f i g. 1 5 - De Dijlevallei als driver voor projecten van duurzame warmte en recuperatie

/1/2

Ontwerpend onderzoek Verschillende van de vermelde gebiedsontwikkelingen geven aanleiding tot doorgedreven ontwerpend onderzoek. Aan de hand daarvan kunnen concrete ontwikkelingsmogelijkheden getest worden met expliciete aandacht voor de beoogde ‘energieneutrale’ uitgangspunten.

/1/3

Stadsbrede dynamieken Los van de specifieke gebieden passen er ook stadsbrede dynamieken in dit beleid, zoals de lokalisering van publieke elektrische laadpunten in Leuven met een trapsgewijze uitrolstrategie. Het RSL2 is hiervoor echter niet het kader, tenzij waar deze gekoppeld worden aan collectieve functies en voorzieningen, zoals een stadsrandparking, e.d. wat past in een duurzaam mobiliteitsbeleid.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 24

24/04/2019 15:56


25

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

/2 NAAR EEN AANGEPAST INSTRUMENTARIUM EN WETGEVING Voorts maken ook volgende beleidsopties deel uit van een concreet ruimtelijk beleid voor energie: ——

Randvoorwaarden rond uitbouw van slimme elektriciteits- en warmtenetten (smart grids)

——

Verstrengde bouwnormen voor specifieke projectzones (cf. collectieve renovaties/ verduurzaming), al dan niet via de gangbare planningsinstrumenten (RUPs,...)

——

Aanpassing van de Algemene Bouwverordening, bvb. vanaf 10 woonentiteiten verplichte collectieve stookinstallatie. De ABL doet geen uitspraken over de energieprestatie van nieuwe gebouwen omdat deze al sterk gereglementeerd is in de EPB-wetgeving, maar de ABL kan wel enkele eisen opleggen aan het ontwerp van gebouwen met meerdere wooneenheden. De ABL kan zelfs eisen opleggen aan de realisatie van de technische installatie zelf. Vanaf een nader te bepalen minimum aantal wooneenheden dient in een collectieve stookruimte te worden voorzien, bv. in combinatie met een gemeenschappelijke verticale circulatie. Dat veronderstelt een gemeenschappelijke ruimte die de nodige installaties kan herbergen en gemakkelijk bereikbaar is vanuit het openbaar domein. Daarnaast moet er in het ontwerp voldoende ruimte zijn voor de realisatie van een warmteverdeelnet vanuit deze centrale ruimte naar elke wooneenheid. De structuur van het gebouw moet toelaten een verdeelnet te ontwerpen waarbij de warmtelevering aan elke wooneenheid apart te meten is en desnoods te sturen.

——

In functie van een aangepast wettelijk kader voor de valorisatie van verschillende potentiële vormen van hernieuwbare energie (randvoorwaarden windenergie, Energieprestatieberekening, e.d.) wordt actief overleg verdergezet met de bevoegde hogere overheden.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 25

24/04/2019 15:56


26

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

5

R I CHT IN GG EV EN D

Krachtlijnen van het beleid rond ‘ruimte en energie’ Verantwoording van het beleidskader energie in RSL2 ——

Energie wordt echter een steeds belangrijker thema in het ruimtelijk beleid en in het klimaatbeleid in het algemeen. Zoals blijkt uit een toenemend aantal initiatieven van burgers, buurten en coöperatieven, al dan niet in partnerschappen met bedrijven en/of overheden, wordt het maatschappelijk draagvlak voor een ambitieus energiebeleid steeds groter.

——

De transitie naar een duurzamer energiesysteem vraagt ook om een specifiek ruimtelijk beleid. De ruimtelijke dimensie van ‘energie’ situeert zich zowel in de bestaande ruimtevraag van het huidige energiesysteem in Leuven, als in het toekomstpotentieel om hernieuwbare en alternatieve vormen van energieproductie in de ruimte te realiseren.

——

Daarnaast is ook de ambitie rond energiebesparing ruimtelijk heel relevant en staat deze in nauw verband met het dichtheidsbeleid (bv. energiezuinig ruimtelijk ontwikkelen), beleid rond blauwgroene netwerken, en met het mobiliteitsbeleid.

Energiebesparing door ruimtelijke clustering, compacte bouwvormen, verweving van functies, doordacht locatiebeleid, fietsbeleid en blauwgroene structuren. ——

De drastische vermindering van het energieverbruik is prioritair. De renovatiegraad dient omhoog gestuwd en bijkomende verduurzaming van wijken dringt zich op. Op vlak van (ver)nieuwbouw is het van belang om compacte bouwvormen en een verantwoord gebouwenbeheer te stimuleren.

——

Het meervoudig gebruik en de efficiënte benutting van bestaand en nieuw gebouwenpatrimonium wordt verbeterd via ruimtelijke clustering van voorzieningen en stedelijke diensten op goed bereikbare locaties. Ook meervoudig gebruik van gebouwen in andere publieke of private eigendommen wordt verder gestimuleerd.

——

Op stadsniveau spelen zowel het dichtheids- en mobiliteitsbeleid, als het beleid rond ‘blauwgroene structuren’ een belangrijke rol in de energiebesparing (temperen hitte-eiland- effect, e.d.). Uitgangspunt bij het dichtheidsbeleid is een compacte ruimtelijke structuur, waarin verschillende functies binnen de lokale kernen zijn verweven. Ontwikkelingen op duurzaam ontsloten of ontsluitbare locaties stimuleren duurzame verplaatsingsvormen en zorgen ook voor een efficiënter gebruik van de stedelijke infrastructuren. Een specifiek fietsbeleid zorgt bijkomend voor een daling van het aan de mobiliteit gerelateerde energieverbruik.

Valorisatie van het aangetoonde potentieel aan hernieuwbare energieproductie ——

In het licht van het energieverbruik en met het oog op meer energieautonomie, is het nodig om massaal in te zetten op verschillende vormen van lokale hernieuwbare energieproductie met beperkte of geen CO2-emissies, zoals zonne- en windenergie voor elektriciteit, en voor hernieuwbare warmte bijvoorbeeld biogas, zonnewarmte, geothermie, riothermie en/of de benutting van restwarmte. Het onderzochte en aangetoonde potentieel voor de verschillende productievormen - dat locatiegebonden is - dient maximaal te worden gevaloriseerd en gerealiseerd in de ruimte via strategische projecten. Ruimte voor energie-opslag en de rol van energiecoöperaties wordt daarbij steeds belangrijker.

Drie algemene beleidsprincipes ——

Energiezuinige ruimtelijke ontwikkeling

——

Creëren van ruimtelijke drivers voor energie-uitwisseling

——

Hernieuwbare energie als nieuw infrastructuurlandschap

Energieneutrale gebiedsontwikkelingen ——

Naast de energetische optimalisatie van het bestaande gebouwde weefsel op zich, wordt de focus gelegd op een aantal strategische gebieden, waar de ambitie rond energiezuinigheid, - recuperatie en hernieuwbare energieproductie heel hoog is. Daartoe worden de nodige instrumenten aangewend (RUPs,...). De Dijlevallei neemt op vlak van duurzame warmteproductie en -recuperatie een bijzondere positie in.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 26

24/04/2019 15:56


27

TH E M ATIS CH E BE LE IDSKA DER S /  Ene r gie e n r u imt e

R I CHT IN GG EV EN D

Nieuwe ontwikkelingsgebieden: 1. Spoorplateau, Kessel-Lo 2. St. Jansbergsesteenweg, Heverlee 3. Parkveld, Heverlee 4. (Termunck) Gemengde ontwikkeling in functie van voorzieningen 5. Groenveld, Heverlee 6. Binnengebied Koetsweg/ Platte-Lo, Kessel-Lo Reconversie- en verdichtingsgebieden: 7. Vaartzone Leuven-Noord, Wilsele en Kessel-Lo 8. Remysite en omgeving, Wijgmaal 9. Haasrode Research Park 10. Gasthuisberg 11. Arenberg (zuidelijke Dijlevallei), wetenschapspark, IMEC en ontwikkelingen campus Arenberg III en IV. ——

De rol van de bouwverordening (ABL) wordt onderzocht (bvb. wat betreft collectieve verwarmingssystemen). Parallel met het ruimtelijk beleid rond energie, wordt ook de evolutie van de wetgeving rond energie nauwgezet opgevolgd, met het oog op innovatie via specifieke pilootprojecten in de stedelijke ruimte.

RSL2

RS_BOEK-6_DEEL-3.5_ENERGIE_190424.indd 27

24/04/2019 15:56



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.