Praktijkboek Studenteneditie ISSO-Referentiedetails-2021 ISSUU

Page 1


Praktijkboek

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails Woningbouw

ISBN: 978-90-5044-349-4


INHOUDSOPGAVE Voorwoord

7

Afkortingen

1

11

Begrippenlijst Begrippen nieuwbouw Begrippen ISSO-Referentiedetails Begrippen specifieke dichtingsmaterialen Begrippen isolatiematerialen Begrippen renovatie Begrippen isolatiematerialen renovatie

13 13 22 23 23 24 28

Inleiding

29

Doelstelling, opzet en gebruik

31

1.1

Doel van de ISSO-Referentiedetails

31

1.2

Opzet studenteneditie

31

1.3

Zoeken van een detail

32

1.3.1

Opbouw van de detailcodering

32

1.3.2

Verschillende manieren van zoeken

1.4

1.5 2

34

Informatie op detailblad

36

1.4.1

Voorkant detailblad

36

1.4.2

Achterkant detailblad

37

Productdetails

39

Uitgangspunten bij de ISSO-Referentiedetails

41

2.1

Algemeen

41

2.2

Keuze van de opbouw van de bouwdelen en de onderlinge aansluitingen

41

2.2.1

Draagstructuur en toepassing

41

2.2.2

Beganegrondvloeren

42

2.2.3

Bouwmuren (woningscheidend)

42

2.2.4

Vloeren

42

2.2.5

Langsgevelopbouw

43

2.2.6

Kopgevels

43

2.2.7

Daken

44

2.2.8

Voorzetwanden

44

2.2.9

Kozijnen

44

2.3

Praktijkboek

9

Symbolenlijst

2.2.10 Overige bouwdelen en producten

44

Bouwfysische en bouwtechnische uitgangspunten

45

2.3.1

Algemeen

45

2.3.2

Thermische kwaliteit

46

2.3.3

Luchtdoorlatendheid

52

2.3.4

Waterdichtheid en regenwerendheid

53

2.3.5

Hygrische kwaliteit

53

2.3.6

Geluidwerendheid

54

2.3.7

Brandwerendheid

58

3

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


3

Eisen aan gebouwen

61

3.1

61

3.2

3.3

3.4

3.5

3.6

3.7

3.8 4

Praktijkboek

Regelgeving 3.1.1

Woningwet en Bouwbesluit

61

3.1.2

Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb)

62

Energieprestatie

64

3.2.1

64

Inleiding

3.2.2

Lijnvormige warmteverliezen

66

3.2.3

Effecten

67

Ventilatie

67

3.3.1

Inleiding

67

3.3.2

Gezondheidsaspecten

68

3.3.3

Bouwtechnische aspecten ventilatie

68

3.3.4

Ventilatiehoeveelheid

70

Luchtdoorlatendheid

71

3.4.1

Inleiding

71

3.4.2

Bewuste en onbewuste ventilatie

71

3.4.3

Infiltratie en energiegebruik

71

3.4.4

Bepalen van de luchtdoorlatendheid

72

3.4.5

Naden en kieren

73

Vocht

74

3.5.1

Vochttransport en vochtophoping

74

3.5.2

Inwendige condensatie

74

3.5.3

Dampremming

74

3.5.4

Ophoping en droging

74

3.5.5

Weren van vocht

74

3.5.6

Nachtelijke onderkoeling

75

Geluidwering

75

3.6.1

Bescherming tegen geluid van buiten

75

3.6.2

Geluidwering tussen ruimten

76

Overige eigenschappen

77

3.7.1

Veiligheid

77

3.7.2

Gezondheid

78

3.7.3

Bruikbaarheid

79

3.7.4

Passieve zonne-energie

79

3.7.5

Lichttoetreding

79

3.7.6

Straling

80

Milieuaspecten

80

Eisen aan details

83

4.1

Ontwerpaspecten

83

4.1.1

Inleiding

83

4.1.2

Thermische kwaliteit

84

4.1.3

Hygrische kwaliteit

86

4.1.4

Luchtdoorlatendheid

87

4.1.5

Waterdichtheid en regenwerendheid

89

4.1.6

Geluidwering

91

4.1.7

Brandveiligheid

91

4.1.8

Duurzaamheid

91

4

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


4.2

4.3

4.4

5

6

Werkvoorbereiding

92

4.2.1

Voorbereidingsaspecten en uitvoering

92

4.2.2

Maatvoering

92

4.2.3

Uniforme technische specificaties

92

Uitvoering

92

4.3.1

Uitvoeringsaspecten

92

4.3.2

Volgorde in het uitvoeringsproces

92

4.3.3

Beperken van het aantal handelingen

93

4.3.4

Transportcapaciteit en transportprincipe

93

4.3.5

Maatvoering en werkruimte

93

4.3.6

Glas- en waterdicht

93

Beheer

93

4.4.1

Beheeraspecten

93

4.4.2

Vervangbaarheid

93

4.4.3

Uniformiteit

94

4.4.4

Visuele aspecten

94

4.4.5

Bruikbaarheid

94

4.4.6

Veiligheid

94

Eisen aan details - specifieke eisen voor renovatiedetails

95

5.1

Renovatiedetails

95

5.2

Na-isoleren

96

5.3

Geluid

97

5.4

Vocht

97

5.5

Renovatiedetails

98

Het ontwerpen en controleren van details

99

6.1

99

Ontwerpen 6.1.1

Protocollen en procedures

6.1.2

Het gestructureerd ontwerpen van een bouwtechnisch detail

99

6.2

Controleren

110

6.3

Oefeningen

113

Literatuurlijst

Praktijkboek

102

115

Bijlage A

Nieuwbouw basis

117

Bijlage B

Bestaande bouw basis

384

Bijlage C

Bestaande bouw passiefhuis

429

Bijlage D

Nieuwbouw passiefhuis

464

5

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


VOORWOORD Ontwerpen en bouwen volgens de prestatie-eisen uit het Bouwbesluit 2012 (vanaf medio 2022 Besluit Bouwwerken leefomgeving ofwel Bbl) is van essentieel belang voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor het bouwen. In de praktijk blijkt echter dat het voor velen in de bouw moeizaam of soms onmogelijk is om continu op de hoogte te blijven van de hiervoor benodigde kennis, alsmede van de eigenschappen en toepassingsmogelijkheden van materialen, bouwproducten en onderlinge aansluitingen daartussen om aan de bouwregelgeving te voldoen. ISSO heeft daarom het initiatief genomen om details voor de woning- en utiliteitsbouw te ontwikkelen. Enerzijds volgens de nieuwste inzichten op het gebied van regelgeving, anderzijds gebaseerd op praktijkervaringen met betrekking tot de bouwtechniek. Deze details zijn verzameld in de ISSO-Referentiedetails. De ISSO-Referentiedetails woningbouw betreffen basisdetails voor gietbouw, stapelbouw en houtskeletbouw. Een aantal daarvan is verder uitgewerkt tot Passiefhuis-details. Dat zijn details met zeer hoge thermische prestaties. Daarnaast zijn er details voor woningrenovatie en voor het verbouwen van woningen. De bouwfysische kenmerken van de details zijn toegevoegd (behalve voor de renovatiedetails), en er worden aanbevelingen gegeven voor de ontwerpers, werkvoorbereiders en voor de uitvoering op de bouwplaats. Daarnaast zijn de bouwfysische kenmerken ook in een visuele weergave vastgelegd, ook wel 'prestatielayers' genoemd. Deze details voldoen aan het Bouwbesluit 2012 (versie 1-7-2021) en zijn een objectief en betrouwbaar hulpmiddel in de communicatie tussen bureau- en bedrijfsmedewerkers, maar ook tussen bouwpartners onderling en naar bouw- en woningtoezicht in de toekomst ook naar private kwaliteitsborgers. Regelmatig worden aanvullingen, aanpassingen en verdere uitbreidingen door ISSO verzorgd, zodat de gebruikers ervan verzekerd zijn dat ze altijd op de hoogte zijn van de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van regelgeving en bouwtechniek. Kennisbehoefte geldt niet alleen voor de bouwpraktijk. Ook in het bouwkundig onderwijs is er veel vraag naar. Hiervoor zijn de ISSO-Referentiedetails woningbouw & utiliteitsbouw ook uitstekend geschikt, omdat regelgeving en bouwpraktijk verenigd zijn in herkenbare bouwkundige oplossingen. Vanaf de start van de ontwikkeling van de details vervult deze speciale Studenteneditie dan ook een belangrijke praktische kennis en theoretische achtergronden voor het bouwkunde-onderwijs op zowel MBO- als HBO-opleidingen. Deze editie 2021 van de Studenteneditie bevat een selectie van basisdetails stapelbouw, gietbouw en houtskeletbouw, alsmede van Passiefhuis- en renovatiedetails. De thermische bouwfysische gegevens zijn conform de laatste uitgave van de NTA 8800:2020+A1:2020 vastgesteld. Deze Studenteneditie is tot stand gekomen door een samenwerking tussen ISSO en de auteur, de heer drs. Ing. H.M. Nieman. Sinds 1986 is de heer Nieman als auteur betrokken bij de ISSO-Referentiedetails (v/h SBR-Referentiedetails). De heer Nieman had tot 1-1-2021 als hoofdtaak het directeurschap van de Stichting Nationale Milieudatabase, daarvoor was hij kwartiermaker namens het Instituut voor Bouwkwaliteit. Dit instituut werkt mee aan de totstandkoming van een nieuw stelsel voor kwaliteitsborging in de bouw (Wkb). Daarvoor was hij ruim 25 jaar directeur van Nieman raadgevende ingenieurs, is daarnaast sinds 1995 docent Bouwfysica aan de Hogeschool Windesheim te Zwolle en de Post-HBO opleiding Bouwfysica te Utrecht. De heer Nieman is lid van een drietal normsubcommissies waaronder voorzitter van de normsubcommissie Vochtwering en lid van de normcommissie binnenklimaat en energieprestatie. Hij bekleedt diverse nevenfuncties in de bouw.

Praktijkboek

7

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


AFKORTINGEN

Praktijkboek

Arbo

Arbeidsomstandigheden.

BENG

Bijna energieneutrale gebouwen.

BRL

Beoordelingsrichtlijn.

Dubo

Duurzaam bouwen.

EPC

Energieprestatiecoëfficiënt.

EPS

Geëxpandeerd polystyreenschuim.

GKB

Gips(karton)plaat.

GKF

Glasvezel versterkt gips(karton)plaat.

GO

Gebruiksoppervlakte.

GTO

Gewogen temperatuur overschrijding, uitgedrukt in uren overschrijding.

KVT'95

Kwaliteitsvoorschriften timmerwerk 1995/(voor het laatst gewijzigd in 1999).

MW

Minerale wolisolatie.

NEN

Nederlandse norm.

NPR

Nederlandse Praktijk Richtlijn (behoort bij een NEN; geeft met praktische voorbeelden aan hoe aan de eisen kan worden voldaan).

NTA

Nederlandse technische afspraak.

PIR

Polyisocyanuraat (isolatiemateriaal).

PUR

Polyurethaanschuim (isolatiemateriaal).

VG

Verblijfsgebied.

VKR

Verkeersruimte.

VR

Verblijfsruimte.

WWDD

Waterwerend en dampdoorlatend.

XPS

Geëxtrudeerd polystyreen.

9

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


SYMBOLENLIJST

Praktijkboek

c

luchtdoorlatendheidscoëfficiënt

[dm3/s·m1·Pan]

cvast

luchtdoorlatendheidscoëfficiënt voor de aansluiting van de vaste bouwdelen

[dm3/s·m1·Pan]

cdraaiend

luchtdoorlatendheidscoëfficiënt voor de aansluiting van de draaiende bouwdelen

[dm3/s·m1·Pan]

clek

luchtdoorlatendheidscoëfficiënt voor doorvoeren

[dm3/s·m1·Pan]

cdakvoet

luchtdoorlatendheidscoëfficiënt voor de aansluiting van dak op de vloer

[dm3/s·m1·Pan]

C

luchtdoorlatendheidscoëfficiënt van een woning

[dm3/s·Pan]

DnT,A,k

genormeerde karakteristieke luchtgeluidsniveauverschil

[dB]

LnT,A

A-gewogen genormeerde contactgeluidniveau

[dB]

λr

rekenwaarde voor de warmtegeleidingscoëfficiënt

[W/(m·K)]

Rc

warmteweerstand van een scheidingsconstructie

[(m2·K)/W]

Rm

warmteweerstand van een materiaallaag

[(m2·K)/W]

U

warmtedoorgangscoëfficiënt van een scheidingsconstructie

[W/(m2·K)]

ψk

lineaire warmtedoorgangscoëfficiënt van de thermische brug k

[W/(m·K)]

ψgr

lineaire warmtedoorgangscoëfficiënt naar de grond

[W/(m·K)]

ψphpp

lineaire warmtedoorgangscoëfficiënt gerelateerd aan de buitenafmetingen, bruikbaar [W/(m·K)] bij de phpp-berekening

11

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


BEGRIPPENLIJST De begrippenlijst met toelichtingen op de teksten die in de getekende referentiedetails voorkomen heeft tot doel mogelijke verschillen in interpretatie van termen te voorkomen. Daarnaast wordt in een aantal gevallen nader ingegaan op kritische punten en recente ontwikkelingen. De informatie is beperkt tot gegevens die van belang kunnen zijn voor het realiseren van de prestatie-eisen in zelf ontwikkelde varianten. Begrippen die met een middelbare bouwkundige kennis bekend verondersteld mogen worden, zijn niet nader toegelicht. Raadpleeg de informatie van de fabrikant/leverancier voor:  De keuze van een bepaalde kwaliteit materiaal;  De rekenwaarden die gebruikt moet worden;  De juiste verwerking ervan. Als specifieke prestatie-eisen aan een product of materiaal worden gesteld, kan ter verificatie een rapport van de leverancier worden geraadpleegd in de vorm van een KOMO-certificaat of een KOMO-attest-met-certificaat. BEGRIPPEN NIEUWBOUW Afdichting Zie Dichtingsmaterialen. Afdichtingsband Zie Dichtingsmaterialen. Afplakken Zie Dichtingsmaterialen. Afschot Oppervlakken die water afvoeren, moeten een afschot hebben zodat elk punt op het oppervlak water kan blijven afvoeren naar de aanwezige afvoerpunten ook na het optreden van de vervormingen veroorzaakt door de karakteristieke belastingscombinatie met de opgelegde belasting of sneeuwbelasting als bepalende veranderlijke belasting conform NEN-EN 1990+A1+A1/C2/NB. In de praktijk wordt meestal 15 mm/m1 toegepast. Het afschot is een blijvend afschot dat ook onder een permanente last (eigen gewicht) aanwezig is op elke plaats van de beschouwde constructie (dak). Akoestische onderbreking spouw Een barrière waarmee de spouw wordt afgedicht. Door deze onderbreking wordt geluidsoverdracht via de spouw beperkt. De keuze van het materiaal is mede afhankelijk van de gewenste maattoleranties voor het metselen van het buitenblad. De barrière niet te breed uitvoeren in verband met mogelijk langer nat blijven van de gevel ter plaatse van de barrière. Voorbeelden; een strook minerale wol of hard isolatiemateriaal zoals EPS, of XPS. Akoestisch ontkoppelen Belangrijk is het zo veel mogelijk vermijden van starre verbindingen. Flankerende geluidsoverdracht kan vaak worden voorkomen met een flexibele afdichting van de naad met bijvoorbeeld schuimband of EPDM-rubber. Voorbeelden in de details van constructief akoestisch ontkoppelen zijn:  Het flexibel aansluiten van de begane grondvloer op de woningscheidende bouwmuur;  Het doorzagen van de gootbodem ter plaatse van de woningscheidende bouwmuur. Akoestisch open plaat Afwerkplaat met een open structuur zodat deze in combinatie met een harde isolatielaag geen negatief effect heeft op de geluidsisolatie van de vloer. Voorbeeld: houtwolcement.

Praktijkboek

13

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


Akoestisch oplegmateriaal Oplegmateriaal bestaande uit vilt of gerecycleerd rubber. Een akoestische ontkoppeling tussen vloer en fundering kan bijvoorbeeld bestaan uit drie lagen:  Twee lagen synthetisch egalisatievilt;  Daartussen een laag haarvilt ten behoeve van trillings-/geluidsisolatie. Het akoestisch oplegmateriaal moet voldoen aan de volgende eisen:  Nominale drukvastheid 5 N/mm2;  Nominale dikte 15 mm;  Bestand tegen alkalisch milieu, schimmels en ongedierte;  Inzakking onder belasting 3,5 à 4,5 mm. Er moet in akoestische zin sprake zijn van een verende oplegging, ook onder belasting. Het kan nodig zijn oplegmaterialen te gebruiken die in polyethyleenfolie zijn verpakt. De folie die niet wordt verwijderd, voorkomt indringing van (cement)water. Anti-kraakband Scheidingslaag tussen twee starre materialen waardoor deze onderling vrij kunnen bewegen zodat 'kraken' wordt voorkomen. In principe wordt er aan deze laag geen dichtende functie toegekend. Voorbeelden zijn een hardkunststof strip, een kitvoeg en celbanden. Baanvormige dakbedekking Waterdichte toplaag, bijvoorbeeld gebitumineerd polyestermat en diverse soorten kunststoffolies. Ballastlaag De dikte van de ballastlaag is conform NEN 6707. Voorbeelden van ballastmaterialen zijn grind en grindbetontegels. Band Zie Dichtingsmaterialen. Beschermingslaag Zie Vegetatiedak. Binnenplaat Plaatmateriaal als ondergrond voor de afwerking van de binnenzijde van een woning met bijvoorbeeld behang of spuitwerk. Voorbeeld: gipskartonplaat, multiplex of hardboard. Binnenplaat (houtskeletbouw) Plaatmateriaal als ondergrond voor de afwerking van de binnenzijde van een woning met behang of spuitwerk. Voorbeeld: gips(karton)plaat (GKB), vezelversterkte gips(karton)plaat (GKF) en gipsvezelplaat. Daar waar een binnenplaat van 15 mm is getekend, is een vezelversterkte gipsplaat (GKF) bedoeld met een kern van gips, met minimaal 0,2% glasvezels en aan beide zijden bekleed met karton. Een gipsvezelplaat is opgebouwd uit gips en cellulosevezels. Bitumenlaag (buitengevelisolatie) Een aan de buitenkant van de fundering tot circa peil aan te brengen waterdichte laag. Samenstelling en applicatie volgens voorschrift fabrikant. Bovenzijde vloerafwerking Sinds 1 juli 1997 is in het Bouwbesluit bepaald dat het hoogteverschil tussen ten minste één toegang van de woning en het aansluitende terrein niet meer dan 20 mm mag bedragen. Indien de afwerkvloer op dit niveau wordt afgewerkt dan blijkt dat dit problemen kan opleveren bij naar binnen draaiende deuren in combinatie met een vloerafwerking van hout of hoogpolig tapijt met een onderlaag. Daarom wordt voor de bepaling van het hoogteverschil de bovenzijde van de vloerafwerking aangehouden. Dat niveau ligt 10 tot 15 mm boven de in het werk aangebrachte afwerkvloer, bijvoorbeeld een anhydrietvloer. In de desbetreffende details is de bovenzijde van de afgewerkte vloer aangegeven. Het verdient aanbeveling in het koopcontract op te nemen dat er bij de aanvraag van de omgevingsvergunning rekening mee is gehouden dat de afwerkvloer een dikte van 10-15 mm heeft. Bij de omgevingsvergunningaanvraag moet rekening worden gehouden met de dikte van de vloerafwerking. Bij voorkeur moet daarbij een vaste dikte voor de vloerafwerking worden aangegeven.

Praktijkboek

14

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


Bij oplevering van het bouwwerk behoeft de vloerafwerking nog niet te zijn aangebracht. Dit moet echter wel gebeuren vóór de formele 'gereedmelding van de woning', zoals bedoeld in de gemeentelijke bouwverordening. Deze procedure gaat wijzigen met de invoering van de nieuwe wet op de kwaliteitsborging (zie hoofdstuk 3). Buitendichting Zie dichtingsmaterialen. Buitenplaat Zie gevelbekleding. Cementgebonden vezelplaat (houtskeletbouw) Plaatmateriaal dat is vervaardigd uit samengeperste houtspanen en cement. Eventueel kunnen toeslagstoffen worden toegevoegd. De vezelplaten zijn in principe vochtongevoelig. Cellenbeton Cellenbeton kan gebruikt worden als koudebrugonderbreking, mits het niet wordt blootgesteld aan vocht. Cellulair glas Zie Isolatiematerialen. Combinatievloer Vloer opgebouwd uit prefab betonnen T-liggers met vulelementen. Console Bij de berekening van de f-factor is uitgegaan van:  Een consolehoogte van 450 mm;  Een breedte van 150 mm (kopgevels) of 250 mm (bouwmuren). Op enkele plaatsen is een koudebrugonderbreking noodzakelijk om de vereiste f-factor te realiseren. Constructieve onderstopping Onderstopping bestaande uit een aardvochtige cementmortel, mortelkwaliteit M17,5 - III, conform NEN 3835. Als de onderstopping goed wordt uitgevoerd (goed aangekauwd), is de voeg ook voldoende luchtdicht. Dakpan Verankering van de dakpannen volgens NEN 6707. Ventilatie onder de pannen volgens de aanbevelingen van de fabrikant. Dampremmende laag Het is van belang dat de dampremmende laag zo veel mogelijk intact blijft. Er mogen geen doorbrekingen in de laag worden aangebracht voor leidingen, elektradozen en dergelijke. Vooral ter plaatse van doosconstructies met isolatie aan de binnenzijde is dit kritiek. Voorbeelden:  Polyethyleenfolie (PE-folie);  Aluminiumfolie;  Gebitumineerde folie. In de fabriek aangebrachte PE-folie is ten minste 0,15 mm dik. Op het werk aangebrachte folie dient ten minste 0,20 mm dik te zijn. Voor de woningbouw is een μd-waarde van 10 m in het algemeen voldoende. Dekvloer Cement- of calciumsulfaatgebonden afwerklaag voor steenachtige constructievloeren en een plaatmateriaal bestaande uit hout of gips als afwerklaag voor droge zwevende dekvloeren. Dichte deur Massieve deur met een massa ≥ 25 kg/m2 om aan de vereiste geluidwering te voldoen. Zie ook hoofdstuk 2, paragraaf 2.3.6. Dichtingsmaterialen Dichtingsmaterialen dienen voor het opvullen van naden, teneinde een correcte afwerking en/of de vereiste luchtdichtheid en geluidwerendheid te realiseren. Veel van deze materialen zijn er ook in een brandwerende kwaliteit. De keuze van het dichtingsmateriaal is afhankelijk van de soort en functie van de voeg.

Praktijkboek

15

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


Dilatatievoeg In het algemeen is een dilatatievoeg nodig tussen kop- en langsgevel en ter plaatse van de bouwmuur. Bij kleine penanten kan dilatatie ter plaatse van de bouwmuur soms achterwege blijven (zie hoofdstuk 2, paragraaf 2.3.6). Dilataties ter plaatse van de kopgevel bij voorkeur niet meer dan drie koppen uit de hoek. In het metselwerk tussen de hoek en de dilatatievoeg mogen geen spouwankers in het buitenspouwblad worden aangebracht in verband met de thermische werking van de aansluitende gevel. Voorbeelden:  Open dilatatievoeg 4 à 5 mm zonder dichting;  4 à 5 mm voeg met banddichting;  10 mm met rugvulling en kitvoeg. Drainagemateriaal Zie vegetatiedak. Folie Wanneer het binnenspouwblad niet mag hechten op de vloer kan folie dienen als scheidingslaag. Stel in overleg met de leverancier van het metsel- en lijmwerk vast op welke plaatsen folie moet worden aangebracht. Gaasdeken Minerale wol deken gestikt op gaas. Een alternatief zonder gaas is ook mogelijk, afhankelijk van de opbouw van het detail. De leverancier dient een rapport te overleggen. In verband met de brandwerendheid is het van belang dat het isolatiemateriaal niet naar beneden valt zodra het plafond bezwijkt. Gevelbekleding De spouw achter een dergelijke bekleding dient sterk geventileerd te worden volgens opgave van de fabrikant. Voorbeelden van gevelbekledingsmateriaal:  Houten gevelbekledingen (houtskeletbouw);  Massieve platen van een thermohardende kunststof met cellulosevezels (volkernplaten);  Massieve steenvezelplaat met hoge persing, bestemd voor gevelbekleding. Zie ook hoofdstuk 2, paragraaf 2.2, 2.3.2 en 2.3.4. Gietvloer Een gegoten cement- of calciumsulfaatgebonden (anhydriet) dekvloer. Een gesmeerde dekvloer is minder geschikt om te worden aangebracht op een verende laag. Gipsplaten (GKB) (houtskeletbouw) Zie Binnenplaat. GKF-plaat Vezelversterkte gipsplaat met hogere brandwerende eigenschappen dan een gipskartonplaat. GKFI-plaat Vezelversterkte gipsplaat met hogere brandwerende eigenschappen dan een gipskartonplaat en die bovendien ook vochtbestendig is. Grind Toegepast als ballastlaag op daken. Bij buitengevelisolatie wordt in het maaiveld een grindkoffer langs de gevel aangebracht om regenwater zo snel mogelijk van de gevel weg te voeren. Harde isolatieplaten Zie Isolatiematerialen. Hellingbaan Baan met een hellinghoek van maximaal 1:12 voor het overbruggen van hoogteverschillen tussen een woning en het aansluitende terrein ter verbetering van de toegankelijkheid voor gehandicapten. Het hoogteverschil tussen ten minste één toegang van een woning mag maximaal 20 mm bedragen. Hoofddraagconstructie houtskeletbouw De hoofddraagconstructie wordt gevormd door alle dragende en/of stabiliserende wanden en vloeren, inclusief hun onderlinge verbindingen, maar exclusief wanden en vloeren die uitsluitend krachten afvoeren, afkomstig van de direct erop rustende dakconstructie en/of vloer.

Praktijkboek

16

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


Houtvezelplaat waterwerend plaatmateriaal Plaatmateriaal van houtvezels met relatief goede isolerende eigenschappen. Doordat het materiaal is bewerkt is het zonder bijzondere verduurzaming bestand tegen vochtinvloeden en is tevens dampopen. I-liggers Draagconstructie bestaande uit flenzen en een lijf. Het lijf bestaat uit plaatmateriaal van bijvoorbeeld OSB of multiplex. De flenzen kunnen bestaan uit hout of ander houtachtig materiaal zoals LVL. De opbouw kan verschillen per leverancier. Voordeel van deze liggers is dat met relatief weinig materiaal grote afmetingen gemaakt kunnen worden met een relatief laag hout percentage. Kanaalplaatvloer De begane grondvloer is thermisch onderbroken ter plaatse van de oplegging (50%). Zie ook hoofdstuk 2, paragraaf 2.2 en 2.3.6. Kantstrook Elastische laag voor het dilateren van de dekvloer van bouwmuren of gevels. Voorbeelden: polyetheenfoam, minerale wol, geëlastificeerd polystyreen (EPS). Kierdichting Dichting van de kieren tussen vaste en draaiende delen van ramen. Voor deze dichting wordt een ononderbroken kunstrubberprofiel aanbevolen dat in de hoeken is gelast. Het functioneren van deze afdichting is ook afhankelijk van goed knevelend hang- en sluitwerk. Kifbeton Betonmortel met een zeer fijne grindkorrel die vrij eenvoudig met een pomp verwerkt kan worden. Kunstrubberprofiel Het kunstrubberprofiel heeft meerdere functies. Kleine oneffenheden op het achterhout worden overbrugd. Daarnaast beschermt het profiel het achterhout tegen weersinvloeden. Het kunstrubberprofiel moet bestand zijn tegen UV-stralen. Koppelstaven Bij ankerloze spouwmuren is, in verband met de stabiliteit, veelal een koppeling noodzakelijk tussen de twee vloervelden. Hiertoe worden wapeningsstaven ingestort in de breedplaatvloeren of in de kelkvoegen bij kanaalplaatvloeren. Indien het aantal staven beperkt blijft, heeft dit geen negatieve invloed op de akoestische prestatie. Kunststof vulplaat Een kunststof vulplaat achter een stalen metselwerkdrager ter beperking van de koudebrug. De warmteweerstand van de plaat bepaalt voor het merendeel de bouwfysische prestatie van het geheel. Belangrijke materiaaleigenschappen zijn:  De druksterkte;  De indrukbaarheid;  De λ-waarde. Voorbeeld: hoogmoleculair polyethyleen met een drukvastheid van 16,6 N/mm2. Metalen dakbedekking Een dakbedekking van staal of aluminium beplating. Voor andere metalen dakbedekkingen zoals bijvoorbeeld zink of koper worden specifieke eisen gesteld aan de dakopbouw. Voor deze materialen zijn nog geen details opgenomen. Metalen veerrail (houtskeletbouw) Het betreft een flexibel metalen profiel, waartegen de plafondafwerking wordt bevestigd. Hierdoor zal de brandwerendheid van de vloer worden verhoogd. Doordat het profiel min of meer fungeert als verende laag, ontstaat een massa-veer-massa systeem waardoor de geluidsisolatie verbetert ten opzichte van een starre bevestiging met houten regels.

Praktijkboek

17

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


Metselwerkondersteuning Metalen metselwerkondersteuningen zijn van staal of roestvaststaal. De keuze van het type ondersteuning en de noodzakelijke verduurzaming is afhankelijk van:  De ligging van het gebouw (al dan niet dicht langs de kust);  De geometrische ligging van het detail, in verband met de f-factor. Zie BRL 2111, Metalen lateien en metalen metselwerkondersteuningen voor gemetselde niet-dragende buiten- en/of binnenspouwbladen. De bij de details genoemde h.o.h.-maten van de bevestigingspunten zijn van belang voor de f-factor. Een kleinere h.o.h.-afstand heeft een negatieve invloed op de f-factor. Minerale wol Zie Isolatiematerialen. Naaddichting Zie dichtingsmaterialen. Nokken Betonnen oplegpunten om vloerbelasting over te brengen op fundering. De nokken dienen in overleg met de constructeur bepaald te worden en worden aangebracht volgens de verwerkingsvoorschriften in het attest. Voor de berekening van de f-factor en de ψ-waarde is uitgegaan van het volgende:  Ribcassettevloer: Bij de oplegging 50% nok en 50% isolatie. Bij de langsgevel nokken met een diameter van 80mm h.o.h. 500 mm;  Kanaalplaatvloer: Bij de oplegging 50% nok en 50% isolatie. Bij de langsgevel nokken van 70 x 150 mm h.o.h. 500 mm;  Voor betonnen wanden rechtstreeks op de fundering 50% nok en 50% isolatie. Nokvorst De verankering van de nokvorst gebeurt vaak met een gesherardiseerde (verzinkte) schroefnagel. Een andere mogelijkheid is deze vast te zetten met een flexibele mortel, bijvoorbeeld een bitumenpasta met een vulling van polystyreenkorrels. De ventilatie onder de pannen mag daardoor niet worden beperkt. Afhankelijk van het type pannen kunnen dan ventilatiepannen nodig zijn. Onbrandbare plaat Plaat waarvan de onbrandbaarheid is bepaald volgens NEN 6064. Een voorbeeld van een onbrandbare plaat is een fibersilicaatplaat. De leverancier dient een rapport te overleggen. Ondervorst De openingen van ondervorsten ter afscherming van de nokconstructie tegen water en ongedierte mogen niet breder zijn dan 10 mm. Andere nokafwerkingen zijn mogelijk in overleg met de leverancier van de pannen. Open stootvoegen Openingen in het metselwerk voor de afvoer van vocht in de spouw. Het oppervlak van alle openingen boven het maaiveld mag, uitgaande van een zwak geventileerde spouw volgens NTA 8800, niet meer bedragen dan 1500 mm2 per m1 gevel. In de praktijk komt dit neer op een h.o.h.-afstand tussen de open stootvoegen van 1,0 m. De breedte van open stootvoegen mag maximaal 10 mm bedragen. In de ISSO-Referentiedetails wordt tegenwoordig uitgegaan van een niet-geventileerde spouw. Daarvoor geldt dat niet meer dan 500 mm2/m1 gevelopening in het gevelmetselwerk mag voorkomen. Voor de berekening van de Rc-waarde is uitgegaan van een zwak geventileerde spouw. Dit vanwege de openingen die zich bevinden ter plaatse van raamkozijnen en dakaansluiting. Plaatmateriaal Zie dekvloer. Plafondplaat Platen aan onderzijde verdiepingsvloer of dak, al dan niet in een ophangconstructie bedoeld voor esthetische redenen, brandtechnische redenen, akoestische redenen en/of het creëren van een plenum voor leidingen. Indien de plafondplaat mede om een brandtechnische reden is voorzien, dient de plaat brandwerende eigenschappen te bezitten en dient het gemonteerd te worden conform het brandattest.

Praktijkboek

18

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


Prefab leidingplaatvloer Kanaalplaatvloer waarbij sleuven zijn uitgespaard voor eventuele leidingen en kanalen. De massa en daardoor ook de hoogte van de vloer is medebepalend voor de te behalen geluidsisolatie en kan variëren in samenhang met de opbouw van de dekvloer. Reflecterende laag Een aluminium cacheerlaag waaraan een thermische waarde kan worden toegekend omdat de warmteoverdracht door straling wordt beperkt door een zeer laag emissievermogen van de cacheerlaag. De werking van deze laag is mede afhankelijk van de spouwbreedte. Onderzoek heeft aangetoond een luchtspouw tussen de 20 en 30mm het meest optimaal is. Een sterke spouwventilatie heeft een negatief effect op de thermische werking van deze laag. Toepassingen o.a. als reflecterende folie. Ribcassettevloer Deze vloer is thermisch onderbroken ter plaatse van de oplegging (50%). Zie ook hoofdstuk 2, paragraaf 2.2 en 2.3.6. Rvs-stekken (geïsoleerd) In enkele details zijn geïsoleerde rvs-stekken als koudebrugonderbreking toegepast, omdat met betonnokken de minimumwaarde voor de f-factor niet haalbaar is. Een dergelijke oplossing voorkomt ook thermische spanningen in het beton. Semi-gesloten cellenband Band met een halfopen celstructuur waardoor bij compressie een goede luchtdichting wordt verkregen. Sierpleister/wapeningslaag Bij buitengevelisolatie is gekozen voor een afwerking met een kunstharspleister. Andere afwerkingen zijn ook mogelijk, zoals:  Minerale pleister;  Siliconenpleister. Stelblokje Deze vlakke of wigvormige vulplaatjes worden vooral gebruikt bij het stellen van geprefabriceerde onderdelen. Aantal en plaats volgens opgave van de leverancier. Dragende stelblokjes mogen alleen bestaan uit een door de leverancier aan te geven materiaal. Stelregel (houtskeletbouw) Houten regel waarop de houtskeletbouwelementen worden gemonteerd. Een stelregel is bepalend voor de maatvoering en wordt zowel in de breedte als in de hoogte exact op maat gesteld. Een stelregel wordt onderkauwd met mortel en aan de onderzijde beschermd met een waterwerende laag tegen vochtinwerking. Sterk geventileerde spouw Een spouw met openingen naar de buitenlucht met een totaal oppervlak van meer dan 1500 mm2 per m1 gevel volgens NTA 8800. Het al dan niet sterk geventileerd zijn van de spouw heeft gevolgen voor de warmteweerstand. Zie ook paragraaf 2.3.2. Stokkenwand In het werk gemaakte voorzetwand opgebouwd uit houten-stijl en regelwerk, aan de spouwzijde voorzien van triplex stroken voor borging van de in de wand opgenomen isolatie, de wand wordt afgewerkt met een gipsplaat. Substraatlaag Zie Vegetatiedak. Tengel De tengelhoogte is afhankelijk van de dakhelling en de keuze van de dakpannen. Een tengelhoogte van ten minste 10 mm is noodzakelijk. Bij betonpannen met een dak flauwer dan 20° is een tengelhoogte van ten minste 15 mm vereist. Bij keramische pannen en een dak flauwer dan 25° is een tengelhoogte van 22 mm noodzakelijk. Uitvlaklaag op steenachtige vloeren Egalisatielaag voor het verkrijgen van een vlakke ondergrond. De uitvlaklaag kan tevens gebruik worden om er leidingen in op te nemen. In de detailleringen is gekozen voor een steenachtige uitvlaklaag van bijvoorbeeld zandcement of calciumsulfaat omdat de massa van de laag bijdraagt aan de vereiste massa van de draagvloer.

Praktijkboek

19

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


Uitvlaklaag geschroefd op de balklaag Laag bestaande uit plaatmateriaal voor het verkrijgen van een vlakke ondergrond en een verbetering van de luchtdichtheid. Platen toepassen die voorzien zijn van groef en messing. De uitvlaklaag kan de stijfheid van de vloer aanzienlijk verbeteren en moet daarom geschroefd worden. Vegetatiedak Vegetatiedak is een verzamelnaam voor:  Grassedumdaken;  Mosdaken;  Kruidendaken. Er is een aantal ISSO-Referentiedetails voor dergelijke daken opgenomen. Zie voor meer informatie over vegetatiedaken SBR-publicatie 281, Daken in 't Groen.  Beschermlaag De laag die op de waterdichte laag wordt aangebracht om deze te beschermen. De laag bestaat meestal uit polyurethaan gebonden rubbergranulaat;  Drainagemateriaal De drainagelaag voert het overtollige water af. Voorbeelden: - Grind; - Lavasteen; - Geëxpandeerde kleikorrels; - Kunststofschuim.  Substraatlaag Een laag van organisch of anorganisch materiaal met daarin de voedingsbodem voor de vegetatie, eventueel ook met zaden en bemesting;  Worteldoek Een verankeringsnet, meestal bestaande uit kunststofweefsel waarin de wortels van de vegetatie zich kunnen verankeren. Ventilatievoud Aantal keren dat de woninginhoud wordt ververst. Verende laag Isolerende laag die zorgt voor de akoestische scheiding tussen de dekvloer en de draagvloer. De draag- en dekvloer vormen daardoor akoestisch een spouwconstructie. Het isolatiemateriaal moet zo stijf zijn dat het de belastingen van de dekvloer zonder grote vervormingen kan opnemen. Voorbeelden: minerale wol, foam, geëlastificeerd/ geëxpandeerd polystyreen (EPS). Verend opgelegde dekvloer Dit is een samengestelde constructie bestaande uit een verende laag en een dekvloer. De vloer kan zowel in droge als natte uitvoering worden toegepast. Onder een droge uitvoering wordt verstaan een verende laag met een dekvloer van een of meer platen bestaande uit minerale wol, polyurethaangranulaat of speciale korrels en een bovenplaat. Onder een natte uitvoering wordt een verende laag met een dekvloer van zandcement of calciumsulfaat verstaan. Zie ook hoofdstuk 2.3.6. Vezelversterkte gipsplaat (GKF) Zie binnenplaat. Vloerdek (houtskeletbouw) Een vloerdek bestaat uit plaatmateriaal dat wordt bevestigd op de vloerbalken. De platen kunnen een constructieve functie hebben. Voorbeelden van plaatmateriaal zijn triplex, OSB, spaanplaat en hardboard. Vochtbestendige plaat Dit is plaatmateriaal dat ongevoelig is voor vochtintreding. Voorbeelden zijn cementgebonden vezelplaten of cementgebonden platen met geëxpandeerde kleikorrels en glasvezels. Voegmortel Zie Constructieve onderstopping. Voegpapier Voegafwerking van de aansluiting in inwendige hoeken en aansluitend op andere bouwdelen zodat een luchtdichte aansluiting wordt verkregen. Op plaatsen waar werking van de ondergrond is te verwachten en er hogere (geluids) eisen aan de afdichting worden gesteld is een meer flexibele dichting aan te bevelen zoals een kitvoeg op rugvulling.

Praktijkboek

20

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


Vogelschrootprofiel Openingen niet breder dan 10 mm. Het vogelschrootprofiel beperkt ook de windsnelheid en het binnendringen van stuifsneeuw. Vulbeton op afschot Ongewapende verdichte betonlaag. Deze laag is, in tegenstelling tot een zandcement afschotlaag, niet poreus. Dit is van belang om te voorkomen dat bouwvocht (regenwater) tijdens de uitvoeringsfase wordt ingesloten in de dakconstructie. Ingesloten bouwvocht kan schade veroorzaken aan de dakconstructie. Waterdichte coating Voorstrijkmiddel / pasta dat op vochtgevoelige plaatsen (ondergrond voor vloertegelwerk) wordt aangebracht in natte ruimten om de onderconstructie te beschermen tegen indringen van vocht. Waterdichte laag Laag die geen water doorlaat bij beproeving volgens NEN 2049. Om te verhinderen dat water in de constructie dringt, kunnen op geschikte plaatsen stroken waterdicht materiaal worden verwerkt. Waterdichte laag boven geveldoorbreking (o.a. kozijnen) Aandachtspunten voor een correcte uitvoering: 1. Waterafvoermogelijkheid tussen kozijn en latei (5-10 mm); 2. Afwaterend, afschot 10°; 3. Beëindigen met kopschotjes, hoogte ≥ 20 mm; 4. Waterdichte laag 50 tot 100 mm aan beide zijden breder dan kozijn, 15 mm omslaan op het kozijn; 5. Voldoende hoog opzetten tegen het binnenspouwblad (vuistregel: drie lagen metselwerk boven de waterafvoermogelijkheid (= ca. 180 mm); 6. Vastzetten van de waterdichte laag met een klemstrip op het binnenspouwblad. De strip bij een betonnen binnenspouwblad aan de bovenzijde afkitten; 7. Bij houten binnenspouwbladen de waterdichte laag dakpansgewijs laten aansluiten op de wwdd-laag van het binnenspouwblad. Zie ook NPR 2652. Waterdichte laag bij opgaand werk Aandachtspunten voor een correcte uitvoering: 1. Voldoende overlap tussen de waterdichte dakbedekking en de waterdichte laag; 2. Waterdichte laag vrijhouden van het eventuele grind; 3. Waterafvoer via open stootvoegen doorzetten tot op de waterdichte laag; 4. Waterdichte laag ondersteunen en afwaterend aangeven (afschot 10°); 5. Waterdichte laag voldoende hoog opzetten (vuistregel: drie lagen metselwerk boven de waterafvoermogelijkheid (= ca. 180 mm); 6. Waterdichte laag met een klemstrip vastzetten tegen het binnenspouwblad. De strip bij een betonnen binnenspouwblad aan de bovenzijde afkitten; 7. Inmetselhoogte van de waterdichte laag afstemmen op de aansluitende detailleringen, zoals kozijnen en dakranden; 8. Verbindingen waterdicht maken door: felsen, afplakken, aanbranden met weefsel (aanbranden op een onbrandbaar materiaal) of toepassen van een lapnaad. Beide stroken beëindigen met een omslag van 10 mm, overlap 100 mm, in het midden van de overlap twee rillen elastisch blijvende bitumenkit met daartussen cellenband als afstandhouder. Loodloket als waterdichte laag Aandachtspunten voor een correcte uitvoering: 1. Gesloten bak (= opstanden) maken; 2. Voorziening aanbrengen tegen horizontaal capillair vochttransport (open stootvoegen of verticaal strookje lood); 3. Per loket een open stootvoeg aanbrengen voor waterafvoer; 4. Loket in de spouw ondersteunen; 5. Loket met een klemstrip vastzetten tegen het binnenspouwblad. De strip bij een betonnen binnenspouwblad aan de bovenzijde afkitten; 6. Voldoende overlap (> 50 mm) met het voetlood; 7. Het gedeelte van het loket buiten het metselwerk verstijven (verticaal 20 mm omvouwen) tegen het opwaaien; 8. Minimaal NHL 20 gebruiken; 9. Onderste loket circa 20 mm verticaal omzetten naar de aansluitende gevel. Waterwerende laag Laag die gedurende 15 minuten bij beproeving volgens NPR 2877 waterdicht blijft. Bij de overlappingen is een waterwerende laag niet waterdicht. Voorbeeld: polyethyleenfolie als waterwerende laag op de fundering.

Praktijkboek

21

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


Waterwerende en dampdoorlatende laag Aanbevolen wordt een laag met een zo hoog mogelijke dampdoorlatendheid (bijvoorbeeld μ d ≤ 0,015 m of μ < 10 (eenheid [-]) toe te passen. Voorbeelden: geperforeerde folie, geïmpregneerd papier en spinvliesmembraan. Weerbestendig hoekprofiel Profiel waarmee het achterhout tegen weersinvloeden wordt beschermd. Voorbeeld: aluminium of kunststof hoekprofiel. Worteldoek Zie Vegetatiedak. Zakgoot Om aan de akoestische prestaties te voldoen en om hemelwater goed af te voeren is een correcte uitvoering van belang. Aandachtspunten zijn: 1. Dampremmende laag zorgvuldig aanbrengen en afplakken; 2. Gootbodem doorzagen; 3. Afschot aanbrengen; 4. Opstanden voldoende hoog maken; 5. Overlopen aanbrengen of gootbeëindigingen; 6. ≥ 30 mm lager maken dan de opstanden tegen de dakplaten. Zelfklevend afdichtingsband Zie Dichtingsmaterialen. Zwak geventileerde spouw Een spouw met openingen naar de buitenlucht met een totaal oppervlak tussen 500 en 1500 mm2 per m1 gevel volgens NTA 8800. De mate van ventilatie van de spouw heeft gevolgen voor de warmteweerstand. In NTA 8800 is onderscheid gemaakt in drie ventilatieniveau's. De spouw achter metalen gevelbekleding of dakbedekking wordt in principe zwak geventileerd door alleen aan de onderzijde openingen aan te brengen. Daarmee wordt voorkomen dat condensatie, ten gevolge van nachtelijke uitstraling, tot problemen zal leiden. De openingen aan de onderzijde doen tevens dienst als afvoer voor eventueel in de constructie doorgedrongen condensatievocht. Constructies met zinken gevelbekleding of dakbedekking dienen sterk te worden geventileerd (houten achterconstructies). Zwevende dekvloer Zie verend opgelegde dekvloer. BEGRIPPEN ISSO-REFERENTIEDETAILS Afdichting Hiermee worden voegen bedoeld met een tolerantie groter dan 5 mm. Voorbeelden van afdichtingen zijn:  (Flexibele)PUR-schuim. De af te dichten aansluiting is bij voorkeur breder dan 15 mm bij standaard PUR-schuim. Bij elastisch PUR-schuim wordt een minimum voegbreedte van 10mm geadviseerd;  Dichtingsprofielen van TPE (Thermoplastisch elastomeer als kaderprofielen in sponningen van draaiende delen;  Schuimbanden en schuimproducten. Binnendichting Flexibele afdichting aan de binnenzijde van een constructie. In principe maakt de binnendichting onderdeel uit van een samengesteld dichtingsysteem: zie 2.3.4. De binnendichting zorgt daarbij voor de luchtdichting aan de binnenzijde van de constructie. In combinatie met een buitendichting is de constructie waterdicht. Voorbeelden van binnendichtingen zijn:  Schuimbandenbanden met een (semi) open celstructuur;  PUR-schuim;  Kitten;  Tapes en plakbanden.

Praktijkboek

22

Studenteneditie ISSO-Referentiedetails


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.