Dirre van Dalen
OOGGETUIGE van de Tweede Wereldoorlog in Brakel 1
2
DIRRE VAN DALEN
OOGGETUIGE van de Tweede Wereldoorlog in Brakel
3
4
Foto: Jan van den Berg
VOORWOORD Na veel aandringen van mijn kleindochter Robin een boek te schrijven ga ik proberen daar nu aan te voldoen. Als ik al eens wat vertelde over vroeger zei ze steeds: “Dat moet je opschrijven zodat we het niet vergeten”. Al jaren was dit mijn plan, maar ik nam er nooit de tijd voor. Ik ben nu 94 dus moet niet langer wachten anders is het misschien te laat. Ik ben geboren 5 september 1925 op het adres Burgemeester Posweg 53 in Brakel. Mijn officiële naam is Dirkje Cornelia van Dalen. Mijn moeder noemde me altijd Dirkje, dat vond ik zo’n domme naam. Maar in die tijd werd je meestal naar je grootouders vernoemd en ik werd naar mijn opoe vernoemd (de moeder van mijn vader, die al jong overleden is). Die namen werden meestal in de loop der jaren afgekort, dus verder werd ik door iedereen Dir genoemd. En omdat het hier gewoonte is er bij elke naam een verlengstukje achter te zeggen heet ik dus Dirre. November 2019
5
Dirre met vader, broer en zussen op de elevator.
6
De oorlog in Brakel Door: D.C. van Dalen Ik kom uit een gezin in Brakel, bestaande uit vader, moeder en 5 kinderen. Arie was de enige en oudste zoon met nog 4 zussen. Op school leren deed hij redelijk, hij kon beter, maar leidde een gemakkelijk vrijgevochten leven. Mijn vader was meestal de hele week werken dus Arie vaderde met moeder over de jongere zusjes. Maar vond het wel goed dat zijn moeder het meeste deed. Arie moest van mijn vader, wanneer die er niet was, voor de dieren zorgen. Het varken, de geiten, de kippen en konijnen eten geven, maar Arie vergat dat weleens. Dan stond mijn moeder, voordat hij naar school ging, met opgeheven vinger vóór hem en zei: “Denk erom dat je straks uit school kippenvoer meebrengt, want die is op”. Ik hoorde dat aan. Ik mocht het niet doen, dat was te zwaar sjouwen, dus dat was zijn werk. Maar ik wist dat ie dat vergeten zou, dat was al zo dikwijls gebeurd. Halfweg uit school stond ik hem dan op te wachten. En ja hoor, “vergeten”. Dan ging hij terug, want op die uitbrander die hij anders van mijn moeder zou krijgen zat hij ook niet te wachten. Arie was altijd te laat. Het liefst bleef hij bij vechtpartijen kijken op school. De jongens uit de hoogste klas hadden bijna allemaal een mes op zak om met het spelletje landveroveren mee te kunnen doen. Dan moest je je mes op een aangewezen stukje grond gooien en als je dat goed deed kon je dat dan bij je al gewonnen land trekken. Dat liep nogal eens uit de hand, waarop ruzies ontstonden en de spelers met messen boven op elkaar lagen. Mijn broer hield daar wel van en het liefst deed hij daar ook aan mee.
7
Herinnering als kleuter Op een mooie najaarmiddag - ik zal ongeveer twee jaar geweest zijn - speelde ik buiten op de hof (zo noemde je de oprit naar de achterkant van het huis) toen ik in de verte een vliegtuig hoorde. Ik rende naar binnen en riep “daar komt een viegtuig aan!” De ‘L’ kon ik nog niet zeggen, evenmin als een ‘R’. Ik was in de veronderstelling dat mijn moeder meteen naar buiten zou komen kijken. De vorige keer toen er een vliegtuig overvloog kwamen mijn ouders en alle buren uit de straat naar buiten om dat zilverkleurig duivelsding in de lucht te ontdekken. Met een levend mens erin! Daarom vond ik het teleurstellend dat ze tegen me zei “laat dat rottige ding maar gaan hoor”. Wist ik veel dat ze op dat moment de twee maanden oude baby aan haar pijnlijke ontstoken borst te drinken zat te geven? Dat vertelde ze later tegen mij, want ik snapte er toen natuurlijk niets van. Toen ik dan ook teleurgesteld weer naar buiten ging liep ik volgens mijn moeder almaar te zeggen: “Laat dat votte ding maar gaan, laat dat votte ding maar gaan”. De mensen bij ons op het dorp vonden een vliegtuig maar niks. Mensen hoorden niet te vliegen. De lucht was voor de vogels. “Als God gewild had dat mensen konden vliegen had hij ons wel vleugeltjes gegeven”, zo werd er dan gepraat. En als je in zo’n vliegtuig stapte, tekende je je eigen doodvonnis, want dat was een ding van de duivel. Ja, zo werden wij grootgebracht, heel conservatief zouden ze nu zeggen. Op zondag (dat was de rustdag volgens de tien geboden) werd er echt rust gehouden. ‘s Morgens en ‘s avonds naar de (hervormde) kerk en de rest van de dag mocht je een (goed) boek lezen. Geen huiswerk of handwerk, zelfs geen vaat afwassen. Dat moest
8
de volgende dag gedaan worden. Vooral geen sport of andere inspanningen, ook niet fietsen. Zelfs de kleine kinderen mochten niet met een step op straat. Wij hadden er geen probleem mee, we wisten niet beter. En hoewel onze ouders best streng waren hadden wij, mijn zussen en broer, een goede en onbezorgde jeugd. We moesten wel één keer mee naar de kerk, voor en na het eten werd er gebeden en erna gedankt, en na het Bijbellezen door mijn vader na de warme maaltijd moesten we altijd het laatste woord onthouden. Dat moesten we dan om de beurt hardop nazeggen en o wee als je dat niet wist! Enkele jaren later woonden wij met ons gezin op een elevator met de naam ‘de Kaliwaal’. Die hoorde bij een groot bedrijf van de familie De Groot uit Bloemendaal. Het bedrijf bestond verder nog uit een zandzuiger, een kraan, een sleepboot en onderlossers. Het zand dat uit de rivier gezogen werd, ging via de kraan in die onderlossers en de kapitein van die sleepboot voer naar de Kaliwaal (langszij ons). Mijn vader’s werk was zorgen dat de schepen geladen werden. Dit ging via een lier met emmertjes die het zand opschepten vanuit de onderlossers. Intussen was er een schip aan de andere kant van ons langszij gaan liggen dat geladen moest worden. Dat deed mijn vader door een hendel te besturen en die emmertjes met zand boven het ruim van een schip te storten. Tot het volgeladen was, dan was het volgende schip aan de beurt. Wij hadden een grote woning (roef) aan boord en in het vooronder woonden nog drie man personeel. Toen wij aan boord kwamen in de zomer van 1938 lagen we in Nijmegen. Wij woonden nu opeens in een stad. Mijn twee jongere zussen gingen daar op ‘de Klokkenberg’ naar school, De jongste was vier, dus die was
9
Elevator, de Kaliwaal 10, waarop Dirre voor de oorlog woonde van 1938 tot 10 mei 1940.
thuis en ik was net van school af gegaan in Brakel. Ik vond het geweldig in de stad en wilde ook kort haar zoals ze allemaal daar hadden. Mijn moeder vond dat niks, we mochten niet ‘verstadsen’. Na lang zeuren nam mijn vader me mee naar de kapper en ik kwam met een mooi kort koppie thuis. Elke zaterdag gingen we met het gezin de stad in. De winkels bleven op zaterdag de hele avond open, en als laatste gingen we koekjes halen bij de Hema. In het najaar kwam er een onderhoudsmonteur aan boord. De machinekamer werd dan schoongemaakt en grondig nagekeken, dat moest elk jaar gebeuren. Hij was dan bij ons in de kost met eten en slapen. Onze slaapkamers waren beneden, daar was een brede lange gang met aan weerszijden twee slaapkamers. Aan het eind van die gang stond een kachel die de hele winter brandde. Die monteur logeerde in de grote slaapkamer van mijn ouders. Onze slaapkamer was er tegenover. Mijn vader had hem gezegd:
10
“Als je het koud krijgt kan je de kachel wat hoger zetten”. Hij kreeg het inderdaad ‘s nachts koud en ging de kachel wat hoger zetten. In plaats van hoger te zetten had hij hem helemaal dicht gezet. Toen mijn vader ‘s morgens op wilde staan kon hij amper overeind komen en mijn moeder had barstende hoofdpijn. Ze hadden gelukkig meteen door wat er aan de hand was. Wij werden half bewusteloos uit bed getild. Ik moest meteen overgeven, ze hebben me dan ook maar gelijk voor de WC gezet, dan kon ik er mee doorgaan. De anderen waren er niet veel beter aan toe. We waren bijna allemaal gestikt door koolmonoxidevergiftiging. Mijn moeder heeft nog een week met hoofdpijn gelopen. Een dokter werd niet gehaald. Dat deed je in die tijd niet zo snel, want dat kostte tijd en geld. Mijn vader zette alles open voor frisse lucht, daar knapte je wel van op, en dat was het dan. Toen het zand op was ging het hele bedrijf verder de Waal op en we kwamen een kilometer of 10 verder tussen twee dorpen in te liggen. Aan de ene kant het dorp Kekerdom en de andere kant de grotere plaats Gendt. Daar was een kleine hervormde school. De zussen werden elke ochtend door één van onze werknemers naar de overkant geroeid en ‘s middags weer opgehaald. Dat was best spannend want er was veel vaart op de Waal en hij moest toch zorgen dat ze niet te laat op school kwamen. Toen Jielis (zo heette hij en was ook al een dagje ouder) ‘s morgens weer eens met mijn zusjes wegroeide, wilde hij snel voor een grote boot langs die er aan kwam varen, maar verloor in de haast een riem. Hij viel languit achterover en die grote boot kwam door. De meiden bedachten zich geen moment en hielpen hem snel met al hun kinderkrachten overeind, zodat hij net op tijd voor die boot weg kon komen.
11
In Gendt was ook een groot ommuurd klooster. In die omgeving waren de meeste mensen katholiek. In dat klooster werden kleine kinderen opgevangen, en ook schoolgaande kinderen. Maar ook voor oudere meisjes was er een opleiding om te leren handwerken of voor coupeuse door te gaan. De nonnen (hele lieve) hadden daar de leiding. Mijn, intussen, vriendin uit Gendt ging er heen en dat wilde ik ook. Ik heb er leren breien en borduren en ja, veel mooie dingen gemaakt. En ik heb nog steeds respect voor die hardwerkende en liefdevol zorgende nonnetjes. Bij elk feestje in het dorp Gendt - en die waren er veel, zoals het kersenfeestje - was het vaandelzwaaien op een groot terrein. Dat was prachtig om te zien, het hele dorp liep dan uit. En al was het op een zondag ging mijn vriendin uit de kerk met haar kerkboek in de hand achter de muziek aan. Want dan was er wel een echtpaar zoveel jaar getrouwd en daar werd dan een serenade gebracht. En ik met m’n vriendin mee natuurlijk. En mijn moeder maar jammeren: “Oh we ‘verkatholieken’ hier allemaal. Alles mag maar en dan op een zondag”. Het was een prachtige tijd met veel kennissen en vrienden. Ook voor mijn ouders. De boodschappen werden nu gekocht bij de parlevinker. Dat was een varende winkel die elke dag aanlegde en die van alles bij zich had. Toch kwam het wel eens voor dat er opeens bijvoorbeeld geen brood meer was en omdat ik thuis was moest ik dan naar de wal. Mijn vader zette de fiets dan in de roeiboot, maakte het touw van de bolder los waarmee hij vastlag en dan roeide ik naar de wal, legde de boot daar vast en fietste naar het dorp voor de boodschap. Als ik terug bij de boot kwam roeide ik naar de veter, gooide zelf het touw om de bolder en met een speciale lus legde je
12
hem weer vast. In de winter 1938/39 begon het al vroeg te vriezen. Op zo’n middag moest ik weer eens met de roeiboot naar de wal brood halen. Fiets in de boot, tussen de koeien door een weiland oversteken en verder fietsen naar de bakker in het dorp. Mijn vader waarschuwde me wel dat ik niet lang weg mocht blijven, want door de vorst kon er weleens drijfijs ontstaan. Dat was gevaarlijk, dan kon je er met de roeiboot niet meer doorkomen. Maar na het boodschappen doen kwam ik mijn vriendin Mary tegen, we praatten even bij, ik was heel die waarschuwing van mijn vader vergeten. Het begon ook al te schemeren eer ik terug bij de boot kwam. En toen zag ik opeens mijn vader aan boord heel boos al zwaaiend en roepend: “Schiet op, anders kan je niet meer aan boord komen”. Al roeiend merkte ik dat het net pap-ijs was, heel dik, het ritselde langs de boot. Om niet mee te drijven met de stroom, kon ik met heel hard roeien tegen de stroom in, aan de riemen te trekken, aan boord komen. Ik was nog nooit zo bang geweest. Iedereen was boos dat ik zo lang weggebleven was. Het bleek dat ze allemaal op mij hadden moeten wachten omdat het hele bedrijf nog voor het donker de haven in gesleept moest worden. Iedereen was druk in de weer, de mensen van de kraan, de onderlossers, de Kaliwaal ook. Maar ze konden niet weg omdat ik met de roeiboot weg was en de volgende dag zou het te laat kunnen zijn. De winter zette door en om niet vast te komen zitten in het ijs
13
was het hele werkende bedrijf de haven in gesleept. Onze elevator, de kraan, het sleepbootje de onderlossers; alles lag in de haven bij elkaar. Ook de schepen die lagen te wachten om geladen te worden moesten wachten. Iedereen hielp elkaar om een goed plaatsje te krijgen. Er lag ook een schip dat de haven in wilde met een gezin uit Yerseke, waarvan de schipper Joost van der Have heette. Hij had drie prachtige dochters en twee zonen. Er werd al snel kennis gemaakt met die familie. ‘s Avonds bij elkaar een kaartje leggen en overdag verder overwinteren. Mijn broer werd in die dagen stapelverliefd op de oudste dochter Jo (officieel Johanna Neeltje van der Have). Arie vond haar een hele lieve meid (wat ze ook was) en door die verplichte ijsweken dat we vast zaten, hebben ze elkaar goed leren kennen. Zo goed dat ze contact bleven houden, maar elkaar weinig zagen omdat na de vorst Jo weer met haar vaders gezin verder gingen varen. Haar moeder was jong overleden, dus zorgde zij voor het gezin. En al varende kon je ook niet zo gemakkelijk van boord af en ze konden daarom niet zo gemakkelijk contact houden. Jo was 7 jaar toen haar moeder overleed. Zij was de oudste met nog 2 broers en 2 zusjes onder haar. Het jongste kind Sarie was toen 6 weken oud. Omdat hun vader de kost moest verdienen ging hij weer varen en moesten de kinderen ondergebracht worden bij familie. Die woonden allemaal in Yerseke, Jo werd ondergebracht bij haar Opoe, anderen gingen naar verschillende tantes. Maar Sarie, zo’n kleine baby van 6 weken oud, dat durfde in eerste instantie niemand aan. Tot een kinderloze tante haar wel wilde, maar die voeren ook en de familie in Yerseke begreep dat ze haar dan niet veel meer zou-
14
den zien omdat schippers altijd onderweg zijn. Toen heeft Tante Ma (zuster van Sarie’s vader) die Nel, haar oudere zus ook in huis genomen had, besloten ook Sarie erbij te nemen. Ze zijn dus samen in een gezin grootgebracht. Zes jaar verder heeft Joost (de vader van de kinderen) een andere vrouw ontmoet. Hij trouwde haar en kocht zelf een schip. De kinderen kwamen weer aan boord, de jongens konden helpen en de meisjes konden het huishouden doen. Ze voeren veel van Dordrecht naar België. Jo en Arie bleven contact houden door het schrijven van brieven. En zo af en toe als ze met hun schip in de buurt moesten lossen of laden kwam Jo een weekendje over naar ons. Dat vonden wij altijd heel gezellig. Het werd voorjaar 1939 en de toestand in het land werd er niet beter op. Duitsland verklaarde de oorlog aan Polen en ons land werd gemobiliseerd. Er werden versperringen aangelegd op verschillende plaatsen, bij de grens bijvoorbeeld en ook in het land. In die tijd werd onze opa Cornelis ernstig ziek en overleed kort daarna, dat was op 14 Juni 1939. We gingen met het gezin naar de begrafenis in Brakel met de taxi met chauffeur H. Spiering en kwamen de eerste versperring bij Nijmegen na 10 km al tegen (een heg van prikkeldraad over de weg), maar kregen doorgang omdat we naar die begrafenis moesten. ‘s Avonds gingen wij weer terug naar boord, het was een droevig afscheid, opa was altijd een heel lieve man voor ons geweest. In het voorjaar 1940 werd het hele bedrijf weer verplaatst, nu kwamen we in Werkendam te liggen. Wel dichter bij ons geboor-
15
tedorp Brakel. Dat kon je tenminste op de fiets bereiken, hoefde je geen treinreis voor te maken. Totdat in mei 1940 de oorlog door Duitsland aan Nederland werd verklaard. Op de ochtend van 10 mei 1940 werden wij wakker gemaakt door mijn moeder die zei: “Opstaan want het is oorlog”. Het was 4 uur in de morgen, voor ons nog nacht. Wisten wij veel wat dat betekende, ik was 14 en met heel andere dingen bezig. “En snel” werd er achteraan gezegd. “Want we moeten weg, van boord af”. “En jij, wat eten inpakken voor onderweg”, zei mijn moeder tegen mij. Toen ik echt wakker werd hoorde ik opeens een gezoem en gebrom van honderden - of voor mijn gevoel duizenden - vliegtuigen. Wij lagen net een paar weken met de Kaliwaal op de Merwede bij Werkendam dus de Biesbosch was hemelsbreed niet ver weg. Toen ik uit het raam keek was de lucht boven het gebied van Werkendam zwart van de parachutes met Duitse militairen die uit die vliegtuigen naar beneden kwamen en het leek alsof ze allemaal tegelijk op je afkwamen. Doodeng! Hollandse soldaten commandeerden ons zo snel mogelijk van boord te gaan, want ze gingen 100 meter voor ons in de Merwede een mijnenveld door de rivier trekken om die Duitsers te kunnen keren. De mensen die bij ons aan boord werkten, werden zo snel mogelijk naar de wal geroeid en zij probeerden met hun fiets weg te komen naar huis. Ons gezin ging in de roeiboot, de fietsen werden voorop op elkaar gelegd en met 2 mensen van het werk gingen ze roeien richting Brakel. Achteromkijkend of die Duitsers ons in konden halen, kwamen
16
we eindelijk bij Slot Loevestein aan. Achter een rij struiken, waar we aan wal probeerden te komen, haalde mijn vader de bovenste fiets eraf om tussen die struiken naar boven te klimmen, toen opeens aan de bovenkant van de struiken soldaten met hun geweren in de aanslag stonden om te schieten op onze boot. Gelukkig hadden ze gauw door dat wij vluchtende Hollanders waren en mochten wij aan wal. Het huis dat mijn ouders hadden in Brakel was verhuurd, dus werd ons gezin tijdelijk ondergebracht bij verschillende families. Ik kwam bij een tante die al twee (kleinere) dochters had. Er werd zuinig geleefd, wat ik thuis niet gewend was. Bij de sla kreeg je een half ei, en bij de boterham werd er een haring in kleine stukjes gesneden en met zo’n stukje moest je een boterham opeten. Toen ik daarover tegen mijn moeder klaagde zei ze: “Wees blij dat je er mag zijn, het is nu oorlog en we hebben geen dak boven ons hoofd”. Op de eerste oorlogsdag ging huisarts Ekelmans uit Nijmegen naar de Nijmeegse brug een gewonde vrouw helpen toen hijzelf ook werd doodgeschoten. De Duitsers lagen in een vuurgevecht om de brug op te blazen. Jan Ekelmans was geboren in Brakel maar na afgestudeerd te zijn, was hij sinds kort huisarts in Nijmegen. Hij had hier nog twee zussen wonen. Na 5 dagen vechten was Nederland bezet door de Duitsers. Het hele land door hadden de Duitsers gebombardeerd en vernielingen aangericht. Maar de Nederlanders wilden zich de eerste dagen niet overgeven, dus de Duitsers gingen door met hun gevechten. Het bleek een ongelijke strijd, want er was zoveel verraad in het
17
spel. Als de Hollandse militairen nieuwe munitiekisten openmaakten waren ze leeg of zat er houtwol in, zo werd er verteld. Aan de Grebbeberg hebben de Nederlanders nog veel tegenstand geboden en zijn er vele doden gevallen maar ook daar, evenals op meerdere plaatsen, werd de strijd verloren. Op de vierde dag kwamen de Duitsers met een nieuwe aanval. Rotterdam werd door duizenden bommen platgebombardeerd en de branden erna hebben nog dagen geduurd voordat ze deze geblust hadden. Na vele doden en veel vernielingen heeft ons land moeten besluiten tot overgave aan Duitsland. Het eerste jaar na die oorlog gebeurde er vrij weinig in Brakel. Wel werden jongens opgeroepen voor de arbeidsdienst in Duitsland. Mijn vader ging weer terug naar boord in Werkendam. Ik ging er elke week een dagje op de fiets heen om te werken. Na enkele weken werd ons schip naar de haven in Gorinchem gesleept en bleef daar liggen. Het gezin kon weer naar boord maar m’n moeder wilde niet langer aan boord blijven. Elke nacht kwamen er vliegtuigen boven die haven vliegen, gooiden dan lichtkogels uit zodat de hele haven verlicht was en mijn moeder was doodsbang dat we onverwachts gebombardeerd zouden worden. Het werk aan boord hield trouwens ook op, dus gingen en moesten we weer terug naar Brakel. Het jonge echtpaar dat ons huis gehuurd had werd verzocht andere woonruimte te zoeken, wat niet zo gemakkelijk was. Daarom werd naar een andere oplossing gezocht om tijdelijk allebei een onderkomen te hebben. Zij kregen de voorkant van het huis (kamer plus zolder) en wij gingen met het gezin aan de achterkant (keuken en bijkeuken met achterzolder) wonen.
18
Het bedrijf waar mijn vader werkte werd stil gelegd. Dus moest hij evenals zijn zoon ander werk zoeken. Die wilde in het dorp wel gaan tuinieren. Mijn vader huurde land voor hem. Hij ging een cursus volgen en slaagde na 3 cursussen met de beste cijfers en kon nu ook bomen gaan kweken. Dat was veel en hard werken. Maar het was oorlog en in Nederland was er zoveel kapot gebombardeerd en moest daarom weer opgebouwd worden. En als je niet opgeroepen werd voor de arbeidsdienst gingen er busjes vol met mannen werken aan de wederopbouw, en dat verdiende goed. Arie had het al gauw gezien, meldde zich aan en ging ook aan de wederopbouw helpen. Dat moest wel ,maar die Hollandse mannen dachten daar anders over. Die gingen die Duitsers echt niet helpen met opbouwen, maar probeerden hen zoveel mogelijk op een verkeerd pad te brengen! Er werd meer gesaboteerd dan de Duitsers ooit geweten hebben. Maar dat was wel gevaarlijk, kwamen ze erachter dan hadden ze er geen probleem mee om zomaar iemand neer te schieten. Het werd steeds zwaarder, de mannen en jongens die in dienst geTuinbouwbedrijf dat de vader van Dirre in de oorlog is begonnen.
19
weest waren, werden opgeroepen zich te melden om in Duitsland te gaan werken. De meeste hadden daar geen zin in en durfden niet, dus gingen niet en moesten daarna onderduiken. We moesten ook onze radio’s inleveren, onze fietsen werden afgepakt (auto’s waren er hier praktisch niet) en in de winkels was er ook steeds minder te koop. Het werd ook steeds gevaarlijker. Een neefje van ons uit Gameren, hij was vier, liep met zijn opa aan de hand en werd door een scherf getroffen. Hij was meteen dood. Dat had je met die luchtgevechten, er zijn meerdere mensen getroffen door die rondvliegende scherven. De scholen werden gesloten. Er waren leerlingen die in Zaltbommel naar de middelbare school gingen, maar er was geen vervoer meer, evenmin fietsonderdelen. Een jongen had het geprobeerd op houten banden, maar dat hobbelde te veel. De scholen hadden geen verwarming meer en ook geen nieuw lesmateriaal. We moesten vanaf 8 uur binnen blijven en onze huizen moest je verduisteren, er mocht beslist aan de buitenkant geen licht te zien zijn. Nu was dat niet zo moeilijk want elektriciteit hadden we al een hele tijd niet, dus zaten we bij een slecht verlichte olielamp. En toen er geen olie meer te krijgen was werden het kaarsen. Dus de meeste mensen gingen heel vroeg naar bed. Het werd 1943. Wat zou dit oorlogsjaar ons nog brengen? Ander nieuws dan wij verwacht hadden. Op een ochtend kwam mijn moeder huilend naar beneden en vertelde dat Arie en Jo moesten gaan trouwen, want er was een baby op komst. In die tijd was het gewoon dat je dan moest trou-
20
wen. Geen haar op je hoofd dat je abortus liet plegen of af zou staan. Het was het jaar 1943. Voor eten moest je bonnen inleveren, voor kleding punten. Arie en Jo hadden geen van tweeën punten en geld voor dure kleding voor een bruiloft. “Hoe moet dat nu”, zei mijn moeder. “Ze hebben nog helemaal niets, geen huis, geen geld en dan moet er ook nog een kind komen“. Ze was helemaal in paniek, maar mijn vader (altijd de rust zelve) stelde haar gerust met de woorden: “Komt allemaal goed. We hebben een goed vet varken in het hok. De helft verkoop ik aan de slager, de andere helft gebruiken we voor onszelf dan hebben we én geld én eten. We hebben ook nog 2 geiten in de stal, die kunnen we eventueel ook nog verkopen (wat uiteindelijk niet hoefde), we redden het best wel”. Het was natuurlijk oorlog en je kon met je geld lang niet alles zo kopen. Je moest bonnen hebben om eten te kopen en punten inleveren voor kleding. En als je geen punten voor kleding had kon je die proberen in de zwarte handel (zo noemden ze dat) te kopen, maar die waren heel duur. Wij hadden een oom in Zaltbommel, die had een herenmodezaak en zorgde dat mijn broer een mooi trouwpak kon kopen zonder punten. Wij, de meiden, kenden een vrouw die overgebleven lappen stof van een fabriek verkocht en onze vaste naaister Wim van Diene maakte er mooie jurken van. Haar echte achternaam was Van Wijgerden. Maar omdat er hier op het dorp zoveel dezelfde achternaam hadden, werd hun moeders of vadersnaam er achteraan genoemd. Haar moeders naam was Dien.
21
Wim was een lange dunne magere vrouw die samen met haar zuster woonde in de Janstraat, geen van twee was ooit getrouwd. Ze hebben wel samen hun ouders tot aan het eind verzorgd en om de kost te verdienen ging Wim voor een ander naaien en verstellen. “Wim de naaister maakt van een vuilniszak nog een mooie jurk”, zou mijn moeder zeggen. Je kon haar alleen haast niet verstaan. Ze sliste erg omdat ze maar één grote voortand in haar mond had, de rest had ze niet meer. Van een tandarts had ze waarschijnlijk nog nooit gehoord. Ik had een saaie grijze lap stof. Heel ouwelijk voor die bruiloft en ik vond er niks aan, maar ze hadden niets anders. Maar Wim bekeek hem eens en sliste: “Ik heb nog een lapje stof met een rood ruitje, dat past er wel bij”. Het eindresultaat met een rood geruit
22
kraagje, pick pack knoopjes en geruite ceintuur was prachtig. Zie de foto’s. De familie Van der Have had het gemakkelijker met kleding. Zij voeren vaak naar BelgiÍ en daar was alles nog zonder punten te koop. In de maanden voorafgaand aan de bruiloft hebben ze alles bij elkaar vergaard, ook de stof voor de trouwjurk voor hun zus Jo. Heel mooie licht- en donkerblauwe zijde, waar hun naaister een pracht van een trouwjurk voor Jo van gemaakt heeft. Ze was een mooie en lieve bruid. Huwelijk Arie van Dalen met Johanna Neeltje van der Have op 16 Juni 1943 te Brakel. Het was een stralende zomerse dag toen mijn moeder en vader in de keuken bezig waren met eten gereed maken voor de bruiloftsgasten. Er werden broodjes gesmeerd, vlees gebakken en gebraden, aardappelen geschild en groente schoongemaakt, alles vers uit eigen tuin. Opoe uit Yerseke zou meekomen, en tante Ma en de vader van Jo en haar broer Toon en zus Sarie. Ze lagen met het schip in Dordrecht en Jan de oudste broer moest aan boord blijven om op het schip te passen. Arie ging ze aan de pont ophalen met de fiets, ander vervoer was er niet. Oma met haar prachtige Zeeuwse kleding en sieraden om, ze maakte veel indruk bij ons op het dorp. Jo was een sjieke bruid met ook nog een bruidsboeket wat we hadden versierd. En naast haar een trotse bruidegom met een nieuw pak en twee zorgelijke ouders achter hen aan. Met daarachter de rest van de uitgenodigde familie. Want de gewoonte was hier om te lopen naar het gemeentehuis. Bij uitzondering
23
was er een auto voor eigen familieleden die slechtlopend waren. Maar ook het bruidspaar zelf liep voorop, een bruidsauto was alleen voor goed gesitueerden. Maar die waren er niet in Brakel Vele foto’s zijn er gemaakt, het was mooi weer en we konden gezellig buiten zitten. Mijn moeder kreeg wel pijn in haar buik toen mijn broer zei dat iedereen mocht blijven eten. Was er wel genoeg? Sarie de jongste zus was vol lof over het heerlijke eten. Volop vlees en verse aardappelen en groente, dat had ze in lange tijd niet gehad. Iedereen zat zich vol te stouwen. Mijn ouders aten niet veel zag ik. Maar ze hadden zich geen zorgen hoeven maken, want er was nog over. Die avond moest ook de hele familie nog terug. Omdat ze zo’n
Arie en Jo op de bruiloft.
Dirre (tweede van rechts) met zus en vriendinnen op het huwelijk van haar broer.
24
moeilijke reis naar Brakel hadden gehad (bussen waren er niet meer, dus zaten ze op banken achter in een vrachtwagen) zorgde mijn broer dat ze allemaal per fiets in Gorinchem gebracht werden, dan konden ze verder met de trein. Het was een prachtige dag geweest. Een huis hadden ze nog niet, dus woonden ze in bij ons en moest er voor de aanstaande baby gezorgd worden. Maar de eerstvolgende keer dat de zussen van Jo aan wal kwamen brachten ze een grote koffer met babykleertjes en verdere benodigdheden mee. Hadden ze in België ingeslagen. En mijn ouders hadden ook nog spullen, zoals een wieg en kinderstoel, dus dat kind kon komen. Hij kwam 21 november 1943 ter wereld en zijn naam werd Roelof, naar mijn vader vernoemd. Hij was de eerste van de tien kinderen die in dat gezin daarna nog werden geboren. Het jaar 1943 was een roerig jaar, de mannen werden opgeroepen en moesten voor de Duitsers gaan werken. Omdat er velen niet wilden of durfden, gingen ze onderduiken. Er werden in veel huizen schuilhoeken gebouwd, zoals onder een vloer of in een schuur of op een hooizolder. Waar ik werkte werden 2 slaapkamertjes op een grote zolder gebouwd met een tussenruimte waar ze in kropen als er weer eens een razzia gehouden werd. Bij die razzia’s kwamen de Duitsers vanuit Zaltbommel met een stel legerauto’s, hun geweren in de aanslag. En elke jongen of man die ze tegenkwamen werd die auto ingewerkt en meegenomen. Er werd wel tijdig vanuit Zaltbommel door ‘verzetsmensen’ doorgeseind dat die Duitsers weer op komst waren, dus de meesten
25
hadden hun schuilplaats al opgezocht. Dat duurde meestal een paar uur en dan kon iedereen weer uit zijn schuilplaats komen. Soms uit een benauwd hok onder een vloer vandaan. Of uit het opgeslagen hooi op een schuurzolder waar het stikte van de ratten en muizen. Je deed wat om niet naar Duitsland getransporteerd te worden om daar te moeten gaan werken. Ondanks de oorlog ging het leven door. We waren weer in Brakel gaan wonen en ik moest gaan werken. Naar school gaan kon niet, alles was gesloten en fietsen hadden we niet meer of waren weggestopt, zodat de Duitsers ze niet af konden pakken. Ik werkte in de kruidenierswinkel van Vervoorn. Elke ochtend liep ik naar de zaak en moest om 7 uur beginnen. Zijn vrouw was zwanger van het vierde kind, dus werkte ze mij in. Ik heb daar veel meegemaakt. Dat kind werd na enkele maanden geboren maar de moeder kreeg een bloeding en is eraan overleden. Het kind leefde nog maar is tien dagen daarna ook overleden. Ik was opeens in een gezin met een alleenstaande man met drie kinderen en kon niet meer weg. Er was geen helpende familie dus de winkel en gezin moest (en probeerde) ik draaiende te houden. Nooit meer gewoon vrij, ook niet op zondag. Ik ging wel naar huis maar moest steeds met etenstijd voor dat gezin zorgen. In de winkel werd het steeds stiller omdat er niet veel meer te koop was. Zo af en toe kreeg je wat voor de verkoop, zoals potjes jam of een zak bloem en dan konden de klanten die op hun toegewezen bonnen kopen. Mijn vriendinnetje ging elke week bij een oudere winkelierster op visite om er bonnen te plakken. Ik werd ervoor aangewezen op vrijdag bij alle winkeliers de boek-
26
jes met bonnen op te halen en in te leveren in Kerkwijk. Daar moest ik met de fiets heen en kreeg dan meteen nieuwe boekjes mee terug, die weer naar de winkels teruggebracht moesten worden. Zo had ik een speciaal bewijs voor mijn fiets dat die niet afgepakt kon worden omdat ik die nodig had voor dat werk. Intussen had ik een jongen ontmoet, Celis, die steeds achter mij aanzat en verkering wilde. Hij was opgeroepen om voor de Duitsers te werken, schuilkelders graven in Zeeland. Hij was maar om de twee of drie weken een weekend vrij dus ik zag hem niet zoveel. Had ik ook geen tijd voor en hij was van een groepje vrienden die het niet zo nauw namen. Na een paar weken gezelligheid ruilden ze die meisjes gewoon in of het hun oude jas was. En daar bedankte ik voor. Maar hij hield vol. Kaarten met ‘Ik hou van jou’ en ‘Ik blijf je trouw’ en onder de postzegel geschreven: ‘Ik kan je niet missen’ haha. Ik vond het, met de zorg van het gezin Vervoorn, eigenlijk toch wel leuk en afwisselend, dat er ook iemand aan mij dacht. Dus toen mijn schoonzus Jo op een keer thuiskwam met leuke kaarten met opschrift, die ze op een station gekocht had, zei ik tegen haar: “Leuke kaart met dat bijbehorend antwoord, die wil ik graag van je overnemen”. Deze ene kaart had het onvergetelijke opschrift: ‘Als je mijn gedachten kon lezen, zou je overgelukkig wezen’. Die paste wel om naar hem te sturen, al meende ik dat niet echt. Een paar dagen later had ik al een brief terug uit Zeeland met de afspraak: “Zaterdag om 8 uur sta ik voor de hooiberg van ‘Janneke Teske’ op je te wachten”. Die zaterdagavond ging ik gewoon met mijn vriendinnen naar
27
de terp waar alle jeugd van het dorp rondjes liep om elkaar te ontmoeten. Ik had tegen niemand iets verteld en hoopte ze te verrassen, maar bij de hooiberg aangekomen geen Celis. Ik dacht: “Verdorie, heb ik me toch laten gebruiken”. Woest was ik en wilde nooit meer verkering. Drie dagen erna lag er een brief uit Zeeland en vertelde hij dat hij eigenlijk geen vrij weekend had maar toch wilde komen. Van zijn (Hollandse) baas mocht hij met zijn vriend proberen te ontsnappen. Maar in de tram kwam er controle en de jongens waren al onder de banken gekropen achter die lange rokken van die Zeeuwse vrouwen maar ze werden toch gesnapt, dus moesten ze terug met extra straf. De week erna was hij er wel, en we hadden hierna de zogenaamde vaste verkering. In 1942 wilden wij gaan verloven. Hij was destijds uit Zeeland gevlucht en dus onderduiker. Hij was bang onverwachts verraden en opgepakt te worden en naar een concentratiekamp in Duitsland vervoerd te worden (dat gebeurde nogal eens door een NSB’er, dat waren Duitsgezinden). Hij wilde daarom vastigheid dat ik hem trouw zou blijven! Haha. Ringen had hij in Leerdam gesjoemeld, met boter en kaas in zijn fietstas mocht hij bij een bekende juwelier zo met zijn fiets de winkel inrijden waar de ruil plaatsvond. Zij blij met extra eten, wij blij met onze ringen. Volgens mij was niemand blij met die Duitsers in ons land, maar zingen dat konden ze. Als ze over de dijk aan kwamen marcheren zongen ze er altijd bij, keurig in de maat. Ik vond dat zo prachtig en liep even naar de dijk als ze voorbijkwamen om ernaar te kij-
28
ken. Het liefst was ik ertussen gaan lopen om mee te kunnen zingen, want dat miste ik wel in die oorlogstijd. En wat ze zongen kon ik niet verstaan want ik kon geen Duits, maar hoorde wel steeds dat ze ‘naar Engeland gingen varen’ en over hun ‘Führer‘. In september op mijn verjaardag zou de verloving gehouden worden. We hadden niets bijzonders, alleen koffie met iets erbij en zelf wat gebakken. En al mochten ze niet op straat, ’s avonds zou Celis’ broer Gerrit toch komen en zo met de familie samen te zijn. Maar ‘s middags kregen we al bericht dat Gerrit opgepakt was door de Duitsers omdat er vanaf de rivier geschoten was. Door de Duitsers werd uitgezocht wie daarbij betrokken waren, en ook hij werd verdacht. Dus geen feest die avond. De ringen hebben we toch maar omgedaan. De andere ochtend werd Gerrit vrijgelaten. Er had wel een schietpartij vanaf de rivier plaatsgevonden maar ze konden niet bewijzen dat hij erbij geweest was. Het was 1944. Een roerig jaar, de oorlog ging zich wreken. Er was geen eten meer, er was geen brandstof meer, er kwamen voedselauto’s. Alles werd gebruikt om te verbranden. Mensen braken de deuren uit hun eigen huis en verbrandden die om het warm in huis te krijgen. Het was namelijk een erg koude winter. Doodsbang gingen we ‘s avonds naar bed omdat er elke nacht wel een V-1 over kwam vliegen (later ook de V-2). Je hoorde ze van ver aan komen brommen en wanneer dat geluid ophield wist je
29
dat ze elk moment konden neerstorten en je wist nooit waar. Er zijn er hier in de omgeving verschillende neergestort op een huis of in een tuin en daar zijn ook doden bij gevallen. De laatste weken kwamen er ook elke avond groepjes Duitsers door het dorp op doortocht naar het front. Dan werd er wild op de deuren of vensters geklopt en moesten ze inkwartiering voor de nacht. Er waren goede Duitsers bij, maar soms ook erge fanatieke. Op een avond kwamen er vijf tegelijk, meestal waren het er twee of drie. Mijn moeder legde matrassen op de grond. Ze sliepen naast elkaar toen er één jongen begon te huilen. Hij was achttien, vertelde hij, en was doodsbang voor de volgende ochtend om naar het front te moeten. Hij verlangde naar zijn thuis. Mijn moeder had zo’n medelijden met die jongen en wilde hem achterhouden. Maar daar was de toestand veel te gevaarlijk voor. Onze overbuurman had ook inkwartiering. Die buren hadden een gehandicapte zoon, Hij kon niet praten en lag de hele dag in een kar (een soort ligbed) op wielen, maar was heel slim, hij begreep alles. Toen die ene Duitser hem zag liggen zei hij: “Du musst ihn erschiessen, das tun sie auch bei uns in Deutschland. Sie haben damit nichts zu tun”. “Als je hem aan durft te raken”, zei de buurman: “Dan hak ik jouw kop d’r af”. Die Duitser zag waarschijnlijk wel dat hij het meende, want hij heeft niets meer gezegd. Op een maandag was ik achter het huis in de tuin van Vervoorn de was aan het ophangen en hoorde een hele drukte aan de voorkant op de weg. Toen ik over de heg keek kwam de buurvrouw en vertelde: “Ja, daar is zojuist een vliegtuigje neergestort, hier aan de andere kant van de dijk op het weiland”. De piloot was
30
al opgehaald en ze wist niet of het een Engelsman of Hollander was. Het was vlakbij, maar ik ben er niet gaan kijken. Het werk moest doorgaan. Oom Gerrit was er wel, met meerdere jongeren. Zij waren aandenkens aan het vergaren. Hij had ook onderdelen van dat vliegtuig en mooie koperen kogels. Die stonden hier na de oorlog bij verschillende huizen op de vensterbank voor versiering. 5 September 1944 (weer) op mijn verjaardag werd er geroepen dat we bevrijd zouden worden. Het was Dolle Dinsdag, zoals ze die dag later genoemd hebben. Bleek dat ene Gerbrandy dat bekend gemaakt had, maar alleen het zuidelijkste deel was bevrijd. Wij hadden hier de hongerwinter nog tegoed. Niet dat wij in het dorp hongergeleden hebben, maar wel was alles minder en zuiniger. Er was in de winkel een potje jam gevallen en met een lepel hebben we tussen de scherven de jam opgeschept en gegeten terwijl er nog scherfjes tussen zaten. Je hoorde steeds meer verhalen van hongersnood in de stad. Kinderen die veel te mager waren en lege pannen en tonnen leeg schraapten voor een hapje eten. De razzia’s gingen ook steeds door en voor de moeders werd het moeilijker om elke dag eten klaar te maken voor het gezin. Celis was dus ook onderduiker na zijn vlucht uit Zeeland. Doordat hij ‘s avonds toch stiekem door het dorp probeerde naar ons huis te komen, is hij een keer bijna gesnapt. Op weg naar huis zagen ze hem de Ovenlaan oversteken (dit was een laan met aan weerszijden sparrenboompjes die liep naar zijn huis). Celis zag ze komen, rende tussen al die boompjes door, die Duitsers er achteraan. Bij zijn huis aangekomen liep hij binnen zo tegen een steile muur
31
op waarboven een open zolder was met vele houten balken en kroop daarachter. De Duitsers zijn ook binnen geweest maar hebben hem niet gevonden achter die balken. Nadien is hij gaan slapen bij een boer op een hooizolder waar hij de ratten en muizen over hem heen voelde lopen. Het was natuurlijk niet vertrouwd nog naar zijn eigen thuis te gaan. De laatste jaren zat hij alleen in een oud huisje van zijn oom die bij zijn ouders in was gaan wonen. Daar heeft Celis veel geknutseld, o.a. veel ingelegde schilderijen gemaakt van stukjes gekleurd hout. Op vrijdagmiddag 13 Oktober was ik bezig met buiten ramen lappen van het huis van Vervoorn toen ik hoorde dat er militairen aan kwamen marcheren op de dijk. Toen ze achter de huizen vandaan kwamen zag ik dat het een SS-groep was met machinegeweren op hun schouders.
Dirre voor de winkel van Kees van Basjes aan het marktplein waar ze in de oorlog werkte
32
Ik ging snel naar binnen om te vertellen dat er iets ging gebeuren. Een dag ervoor hadden we kazen gemaakt die klaarlagen om naar familie op te sturen. Die hebben we snel verstopt onder de matras in de bedstede en in een kast. Later bij terugkomst waren de kazen gewoon op de grond gegooid. Ze hadden de kazen wel gevonden, maar waren daar die middag niet op uit. Wij zaten met de winkel onderaan een stoep van de dijk en boven op de dijk gingen die militairen de machinegeweren opbouwen. Vandaar konden ze het (bijna) hele dorp overzien. Ook het marktplein bij de kerk, dat tegenover de winkel was. De Duitsers begonnen meteen bij elk huis op deuren en ramen te slaan tot iedereen naar buiten kwam al roepend: “Raus!!!” en iedereen werd naar het marktplein gestuurd. Wij woonden het dichtst bij het marktplein dus stonden als één van de eerste mensen op het plein. Niemand wist wat er ging gebeuren, maar het ergste werd gevreesd. Vrouwen werden apart naar een stuk gras verwezen dat langs de kerk liep. Sommige vrouwen hadden tassen vol met spullen meegenomen. Sommigen een heleboel kleren op haar arm (die dachten dat we een grote reis gingen maken, denk ik). Sommigen liepen te huilen omdat ze hun geld vergeten hadden enzovoorts. Triest! Mannen werden in een rij van 4 naast elkaar dwars over het hele plein gedirigeerd. Intussen hadden ze aan de overkant van het marktplein, waar het burgemeestershuis was, ook kanonnen geplaatst. Dus die mannen hadden aan de voorkant evenals aan de achterkant die kanonnen tussen hen in. Evacuées waren er ook, die werden apart tussen een rij bomen gezet.
33
Nadat het hele plein vol mensen stond werd er bekend gemaakt door de Duitsers dat ze partizanen (verzetsmensen, dus) zochten. Die moesten zich nu bekendmaken en naar voren komen. Zo niet, dan zouden er elke tien minuten tien mensen uit die rij doodgeschoten worden. Het was doodstil op het plein, je kon bij wijze van spreken een speld horen vallen. Iedereen in het dorp wist dat ze de heer Dick van Dam zochten. Die was de grootste verzetsheld van de hele omgeving. Hij woonde in het grote huis ‘De Spijker’, dat bezit was van de familie Van Dam. Ook het bos en het Witte Huis met land eromheen en fonteinen aan de voorkant van het Huis, waar zijn ouders en zuster tot het laatst gewoond hebben. Zij zochten ook nog een paar heel bekende zwarthandelaars. Die waren wel op de markt geweest, maar zijn meteen gevlucht in die chaos toen ze zagen wat er aan de hand was. Ik heb gezien hoe een paar mannen achter het huis langs van Toon v/d Lei wegscheerden. Ik stond dichtbij onze huisarts dr. van Steenis. Hij stond ook in die mannenrij. Toen die Duitsers bekend maakten dat ze elke tien minuten tien mannen dood zouden schieten, nam hij zijn hoed af en legde die op de grond bij zijn voeten. Ik denk dat hij vond dat hij te veel opviel met die hoed op. Na daar vier uur gestaan te hebben en wij niet wisten wat er besproken werd en maar niets hoorden, kwam tegen acht uur het verlossende bericht dat we naar huis mochten. De burgemeester en politie hadden met de Duitsers gepraat en gezegd dat die partizanen al langer gezocht werden, maar waren gevlucht en tot dan toe onvindbaar. Na veel beraad en beloftes namen ze 4 mensen mee als gijzelaars en moesten alle mannen
34
a.s. zondag terugkomen naar de markt om alsnog die partizanen in te rekenen. Die zondag waren er maar enkele mannen, de rest lag in een greppel in het veld en durfde zich niet te laten zien. De burgemeester had al bekend gemaakt dat mevrouw Van Dam zelf zou komen vertellen wat zij van haar man wist. Niks natuurlijk, hij was gevlucht, zei ze. Die Duitsers zijn ook nog op de Spijker in zijn huis wezen zoeken naar hem. Ze hadden het hele huis doorzocht en konden niets vinden tot ze een luik zagen en naar boven wilden, maar dat luik was vastgetimmerd. Toen hebben ze er een paar keer doorheen geschoten. Maar goed dat ze er niet meer moeite voor deden, want de heer Van Dam zat daar ĂŠcht verscholen! Maar er lag zoveel hooi en schapenwol op het luik dat de kogels daarin verstrikt waren. Die moffen hebben de gijzelaars, waaronder de burgemeester, de politie en ook zijn dochter, vrijgelaten en hebben zich onverrichterzake teruggetrokken. Later, toen het (buurt)dorp Andel moest evacueren en de mensen hier over de dijk kwamen met hun spulletjes in een kinderwagen of kruiwagen of koffers, hadden Brakelaars gezien dat de heer Van Dam ook tussen al die mensen liep. Hij had een baard en een hoed diep over zijn hoofd getrokken om niet herkend te worden. Bleek dat hij daar na die tijd ondergedoken had gezeten. Er was toen al niets meer te koop in de winkels. De mensen hadden vooraf goed gehamsterd, want men zag het wel aankomen dat alles minder werd.
35
Ik werkte in een kruidenierswarenwinkel, en wat we nog verkochten waren surrogaatspullen. Dus namaak. Bijvoorbeeld boter was een beetje poeder in een zakje, wat je met water aan moest maken. Zo vies! Maar de meeste mensen hier in het dorp waren heel creatief en maakten alles zelf. Ieder had wel een tuin of eigen land waarop ze aardappelen konden poten en later uitrooiden en in hun tuintjes groente konden telen. Later maakten ze zelf van suikerbieten (die hadden ze genoeg op het land) suiker en ook stroop. Van de tarwe van het land lieten ze de molenaar bloem malen en bakten zelf brood. Die het niet zelf hadden, kochten het van de boeren. De zwarte handel tierde welig, er werden overal idiote bedragen voor gevraagd, maar geld speelde geen rol. Je kon er toch niets anders mee kopen, en eten was toch het belangrijkste. Mijn moeder had een grote braadpan en kneedde van dat meel een hele grote mik en bakte hem dan in die braadpan. Heerlijk, maar je kreeg ÊÊn grote boterham of twee kleintjes. Je moest het met weinig doen, alles werd verdeeld. Elke zaterdag mochten we bij een boer karnemelk halen. Dan stond je uren te roeren in zo’n pan op een kachel die brandde van wat bij elkaar gesprokkeld hout en daar werd karnemelkse pap van gekookt. Zonder suiker, want die had je niet zo veel en die moest voor de kleintjes worden bewaard. Bij ons op het dorp deed iedereen wel mee aan die zogenaamde zwarte handel. Alle opgefokte varkens en het vee dat de boeren konden missen, werden opgekocht en geslacht.
36
Allemaal stiekem in schuren en achterhuizen, zodat de Duitsers er niet achter kwamen, werd het dan zelf geslacht en doorverkocht. Uit het hele land kwamen mensen uit de stad naar die dorpen voor eten en als ze geen geld hadden verruilden ze hun sieraden of souvenirs uit hun huis voor wat eten. Zielig! Niet dat we beter waren, mijn vader zat veel in de schuur tabak te draaien. Die rolde hij in van die grote bladeren en maakte er sigaren van die ook weer door geraffineerde handelaars werden doorverkocht. En zo had iedereen hier een extra handeltje. In de Bommelerwaard konden de mensen, die uit de stad kwamen en geen eten hadden, hier niet zo gemakkelijk komen. Wij zaten natuurlijk tussen twee rivieren, de Waal en de Maas, die konden ze niet over komen. Wij stuurden naar familie in het zuiden vaak pakketjes met eten per post en dat ging goed. Er waren hier heus wel NSB’ers, maar ik heb nooit gehoord dat ze iemand aangebracht of verraden hebben. Als ze dat al wel gedaan hadden, konden ze het hele dorp wel opsluiten, want iedereen die de kans had deed er wel aan mee. Op het laatst in 1944 werd de lagere school gebruikt als noodziekenhuis. Er waren veel zieken er heerste de tyfus ziekte, heel besmettelijk. Velen zijn aan die ziekte overleden. Bijna dagelijks kwamen ze bij ons in de terp voorbij met de kist naar het kerkhof. Het verhaal gaat hier nog steeds dat de begrafenisondernemer een dode man op kwam halen om hem te kisten. Maar toen hij het kolenhok opende (waar ze gebracht werden als ze overleden waren) was die man bijgekomen en zat levend rechtop te wachten wat er ging gebeuren.
37
Steeds hoopten wij ook dat we gauw bevrijd zouden worden. We hoorden wel van gevechten bij Arnhem, maar dan was het weer niet gelukt. Hier werd het ook grilliger, de Duitsers werden paniekeriger. Op een gegeven moment moest de kerktoren in brand gestoken worden. Ik heb mee staan kijken tot hij ontplofte, zo erg! Ook waren die dag de korenmolen en het huis op de oven verbrand, het ouderlijk huis van mijn schoonouders. Eindelijk, 5 mei 1945 was het zover. In de verte hoorde ik muziek en toen ze dichterbij kwamen was het een groepje feestende mensen. Iemand met een accordeon liep voorop. Wij stonden met het gezin Vervoorn aan de voorkant op de trappen te kijken toen ze voorbijkwamen. Dit moment zal ik nooit vergeten ja, we waren nu echt bevrijd. Het was 5 mei 1945 toen in Wageningen de vrede werd getekend. De overgebleven Joden konden eindelijk, na vijf jaar ondergedoken te hebben gezeten, weer voor de dag komen! Meteen hierna werden de NSB’ers uit Brakel opgehaald en moesten naar het gemeentehuis om van daar op een open aanhanger weggevoerd te worden. Waarheen weet ik niet maar sommigen waren al snel weer thuis. Later hoorde ik dat de broers Weststrate naar het Fort Vuren verbannen waren. Ook meisjes die met moffen omgegaan hadden, werden opgepakt en kaalgeschoren. Er waren geen Brakelse meisjes bij, die waren op dat moment opeens verdwenen! Vele Nederlanders die in het verzet zaten en veel voor het land hebben gedaan zijn neergeschoten, wat we nu nog elk jaar her-
38
denken op 4 mei.
39
Tewerkstelling in Zeeland 1943 voor Celis.
40
Vrijstelling fiets.
Enkele bonnen uit de oorlog.
41
Dit boek is uitgegeven in het kader van het project ‘Ooggetuigen van WOII‘ van Gelderland Herdenkt, ter gelegenheid van ‘75 jaar vrijheid‘ in Nederland. www.ooggetuigenvanwo2.nl Auteur: D.C. (Dirre) van Dalen Ontwerp omslag: Rob van Dalen Ontwerp binnenwerk: Jan van den Berg, Studio Finton Foto’s: Collectie Dirre van Dalen Redactie: Marie-Hélène Greive-du Fossé, Hans van Dalen, Jan van den Berg Gedrukt in Nederland Eerste druk, april 2020 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en / of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, elektronische drager of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de schrijfster.
42
43
44