1930 - 2005 Eerste Openluchtschool Amsterdam
LICHT & LUCHT 75 jaar OLS
1930-2005 Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind
LICHT & LUCHT 75 jaar
VOORWOORD VAN DE REDACTIE GEDICHT SCHOOLLIED
Inhoud
DE OPRICHTING
Nico Heijbroek
ARCHITECTUUR
Spreekbeurt Sjors van Dongen
ARCHITECTUUR
De Openluchtschool van Jan Duiker
ARCHITECTUUR
Beïnvloed door de Openluchtschool
HET BEGIN
De eerste leerlingen in 1929
JAREN ’30/’40
Piet Bakkum, hoofd der lagere school
JAREN ’40
De school tijdens de oorlogsjaren
JAREN ’40
Saamhorigheid tijdens de oorlog
JAREN ’40
Handwerkles - de baby-uitzet
JAREN ’40
Openbare les
1941-1977
De gymnastieklessen van de Heer Pal
JAREN ’40
Volksdansen en meidengedoe
JAREN ’50
Van Surabaja naar Amsterdam Zuid
1946-1958
Meneer Sinke & Juffrouw Den Hartog
JAREN ’50
De Club
1949-1977
Juffrouw Teer - onderwijs was een keuze
1958-1994
Juffrouw De Vriend
JAREN ’60
Herinneringen aan Vlieland
1941-2005
Juffrouw Lebbing & Juffrouw Louise
JAREN ’60/’70
Altijd in de buurt van juffrouw Vallo
JAREN ’70
Herinneringen aan O’70
1951-2004
Meneer Van der Weijden & Juffrouw Vallo
JAREN ’70
Rieteke, Piet & Paula
1978-1988
Maarten Leunk, van hoofd tot directeur
JAREN ’80
Vriendschappen voor het leven
JAREN ’80
De leukste schooltijd
1981-2005
Bijna 25 jaar overblijven
JAREN ’80/’90
Een tijd van verandering
JAREN ’90
Juf Rita en mijn basiswoordenschat
JAREN ’90
Van proberen kun je leren
JAREN ’90
Lief zijn voor een ander
2001-2005
Ouderproject - betrokkenheid bij school
2005
Het woord is aan de leerlingen
BRONVERMELDING LEERKRACHTEN MET DANK AAN COLOFON
004 006 008 010 012 020 026 054 056 060 064 070 074 076 078 082 086 088 092 096 100 104 106 112 116 118 122 126 130 134 136 140 144 146 147 148 154 180 182 183 184
Inhoud
VOORWOORD
BESTE LEZERS Dit jaar vieren wij dat ons bijzondere gebouw 75 jaar bestaat. De huidige leerlingen hebben door het afgelopen jaar te werken aan een bijzonder kunstproject uitgebreid kennis kunnen maken met het schoolgebouw. Het resultaat hiervan is te zien op www.deschoolmetdemeesteramen.nl. Het is absoluut de moeite waard om een kijkje op deze website te nemen. Voor alle oud-leerlingen en –leerkrachten is er op 25 juni voor het eerst in lange tijd een reßnie, altijd een feestelijke gelegenheid om elkaar weer eens te zien en herinneringen op te halen aan hun tijd op onze school. Opvallend zijn de tradities op onze school, waarvan er vele al die jaren zijn blijven bestaan. De kinderen hebben elk jaar een sportdag, gaan met elkaar schaatsen, doen mee met de Openluchtloop, (ver)kopen spulletjes tijdens de knikkermarkt en sluiten het jaar af met het kerstdiner dat voorafgegaan wordt door het zingen van kerstliedjes. Twee tradities hebben we dit jaar in ere hersteld: we zijn met alle klassen op schoolreis geweest naar het bos bij de Lage Vuursche, waar we uiteraard ook pannenkoeken gegeten hebben, en we hebben het schoollied weer ingestudeerd. We vonden het 75-jarig bestaan ook een goede gelegenheid om dit boek samen te stellen. Het is een bijzonder boek, want het is de eerste keer
4
e 1 N
S L O
A A T ES
B G RI
A J 5
7
dat er zo uitgebreid aandacht besteed is aan de geschiedenis van de school. Onze huidige en toekomstige leerlingen kunnen zo kennismaken met de historie van het gebouw en haar vroegere ‘bewoners’. Voor alle oud-leerlingen en -leerkrachten is het een soms ontroerend document vol herinneringen, maar het gunt ze ook een blik op het huidige onderwijs op de Eerste Openluchtschool. De samenstellers van dit boek vonden veel informatie in het schoolarchief, dat nog steeds in zijn geheel op school aanwezig is. Maar ook kregen zij spontaan prachtige verhalen te horen en foto’s toegestuurd uit alle hoeken van de wereld. Het is een prachtig boek geworden over een bijzondere school in Amsterdam. Een school in een wereldberoemd gebouw waar al 75 jaar goed onderwijs wordt gegeven en waar wij, net als alle onderwijzers en onderwijzeressen die ons voorgingen, onze leerlingen een goede basis voor hun verdere leven mee willen geven. Tot slot wil ik de samenstellers van dit boek en iederéén die eraan heeft bijgedragen hartelijk danken. U allen wens ik veel lees- en kijkplezier. met vriendelijke groet Elles Verschoor Directeur (sinds 1 oktober 2003)
5
INLEIDING
VAN DE REDACTIE
Als blijvende herinnering aan het vijftiende lustrum ligt voor u het boek ‘1930-2005 Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind: 75 jaar Licht & Lucht’. Het is voor het eerst in de geschiedenis van de school dat een dergelijk boek verschijnt. Wat betreft de inhoud van dit lustrumboek stonden in ieder geval twee onderwerpen vast: er zou uitgebreid aandacht besteed worden aan de bijzondere en vernieuwende architectuur van de wereldberoemde Nederlandse architect Jan Duiker. We zijn daarom zeer verheugd dat we Ben Rebel, universitair hoofddocent architectuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en groot Duiker-kenner, bereid vonden om een bijdrage te leveren. Ook wilden we graag meer weten over de oprichter van de school, de bekende kinderarts Nico Heijbroek. Zijn familielid Freek Heijbroek, conservator bij het Rijksmuseum, ging op zoek naar informatie en schreef een prachtig portret over deze bijzondere man, die niet alleen voor de school, maar voor kinderen in heel Amsterdam van grote betekenis is geweest. Verder is het eigenlijk een ander boek geworden dan we voor ogen hadden toen we begonnen. Het
6
ontwikkelde zich op een geheel eigen manier. Het nog steeds op school aanwezige archief bood in eerste instantie de nodige aanknopingspunten, maar al snel werd duidelijk dat het geen ‘droge geschiedenis’ moest worden, maar vooral een document voor alle leeftijden met veel oude en recentere herinneringen en foto’s. Van het een kwam voortdurend iets anders. De ouderwetse tamtam bleek zijn werk te doen, daarbij geholpen door het internet. Via e-mail kwamen contacten met (oud-)leerlingen en –leerkrachten soms spontaan, soms na enig speurwerk tot stand. Een van de hoogtepunten was ons bezoek aan de inmiddels 92-jarige kleuterjuffrouw Lebbing in het Rosa Spierhuis in Laren, samen met haar oudcollega juffrouw Louise Liebregs, die nog altijd op school is. Juffrouw Lebbing vond het ‘een feest om nog eens een hele middag over haar tijd op school te mogen praten.’ Natuurlijk waren er meer bijzondere ontmoetingen – te veel om hier op te noemen - waarvan u de verslagen in dit boek tegen zult komen. We willen iedereen die heeft meegewerkt meer dan hartelijk bedanken. We vonden het een feest om alles te horen. Zonder jullie herinneringen was dit boek er nooit gekomen!
Graag wilden we een lijst opnemen met alle oudleerlingen en – leerkrachten. Dat bleek niet mogelijk, omdat het archief niet volledig is en er (nog) geen up-to-date leerlingenbestand was. Daarom moesten we helaas besluiten om die schone taak aan de samenstellers van een eventueel volgende lustrumboek te laten. Het is dat de naderende deadline ons een halt toe riep. We moesten stoppen, maar hadden nog wel een jaar door kunnen gaan. Er valt zó ontzettend veel te vertellen over onze bijzondere school, die al 75 jaar zo veel kinderen op een unieke manier een stevige basis voor de rest van hun leven heeft meegegeven. We hopen dat u net zo van dit boek zult genieten als wij gedaan hebben tijdens het samenstellen. Caroline Griep Jente Spier
7
GEDICHT
EERSTE OPENLUCHTSCHOOL
ZACHT IS DE WIND, DIE HET KLASLOKAAL BINNENWAAIT, ALS JE DE GROTE RAMEN OPENZET. HARD ZIJN DE TEGELS, BEKLAD EN VERSCHILLEND VAN HOOGTE, WAARDOOR JE ER WEL EENS OVER STRUIKELT. VIES ZIJN DE TOILETTEN, WAAR JE, ALS JE IN DE PAUZE HEEL NODIG MOET, TOCH MAAR HEEN GAAT.
8
SCHOON ZIJN DE ZONNESCHERMEN, DIE ERVOOR ZORGEN DAT JE NIET IN SLAAP VALT, ALS DE ZON FEL SCHIJNT. MET VELE ZIJN DE TOERISTEN, DIE MET GROTE OGEN DE SCHOOL BEWONDEREN, EN FOTO’S NEMEN VAN DE LEERLINGEN. DE EERSTE OPENLUCHTSCHOOL ANNE VAN DEN BERGH, GROEP 7
9
HET SCHOOLLIED
28 JUNI 1940
10
11
OPRICHTING Nico Heijbroek, oprichter van de Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind
DOOR J.F. HEIJBROEK, CONSERVATOR IN HET RIJKSMUSEUM EN FAMILIE VAN DE OPRICHTER
Op de stenen omheining rond de tuin van Emmastraat 30 in Amsterdam stond jarenlang een beeldje van een zittend kind dat een armpje naar voren uitstrekt. Het was gemaakt door de beeldhouwer Theo van Reyn, een huisvriend van de bewoner, kinderarts Nico Heijbroek. Die woonde hier en had er lange tijd zijn praktijkruimte. Nico Heijbroek was niet alleen een geliefde kinderarts, die ruim 42 jaar in Amsterdam heeft gepraktiseerd, maar ook een bescheiden voorvechter van zuigelingenzorg, consultatiebureaus, openluchtscholen, buitenklinieken en gezondheidskolonies voor stadskinderen. Bovenal streed hij voor preventieve gezondheidszorg. Heijbroek was in de eerste plaats een pragmaticus, maar ook een wetenschapper die tal van publicaties op zijn naam had staan. Hij trad echter weinig op de voorgrond. Vermoedelijk is hij daardoor wat in de vergetelheid geraakt. Hoewel zijn beeltenis in het trappenhuis van de Eerste Openluchtschool hangt, was tot nu toe vrijwel onbekend wat zijn rol is geweest in de Amsterdamse gezondheidszorg en
12
vooral bij de oprichting van de Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind in de Cliostraat te Amsterdam.
Kindergeneeskunde | Nicolaas Isaäc Heijbroek werd geboren op 9 oktober 1884 te Amsterdam. Hij was de zoon van Jan Frederik Heijbroek (1844-1902) en Maria Hendrika Hermina Harmsen (1851-1912). Van 1902 tot 1909 studeerde hij medicijnen aan de Universiteit van Amsterdam. In 1909 werd hem het artsdiploma uitgereikt. Tot midden 1910 was hij assistent bij professor G. Scheltema in het kinderziekenhuis van de Universiteit van Groningen en het jaar daarop een half jaar lang in de kinderkliniek van de Universiteit van Berlijn. Daar heeft hij zich vooral beziggehouden met het therapeutische deel van de kindergeneeskunde. Hij bezocht er de ‘bosscholen’ voor kinderen met astma en vormen van pretuberculose. Na zijn terugkeer trouwde hij op 12 september 1911 in Ginneken met een studiegenote, Caroline Josephine d’Ancona, geboren te Magelang (Nederlands-Indië) op 5 januari 1885 en overleden op 26 juni 1961 in Huizen
Plaquette in het trappenhuis van de school, gemaakt door Heijbroeks dochter Liesbeth Messer-Heijbroek, en onthuld op 8 juli 1950.
(N.H.). Na hun huwelijk vestigde Nico Heijbroek zich in november van dat jaar als kinderarts op de Weteringschans 82. Het echtpaar legde een grote betrokkenheid voor sociale kindergeneeskunde aan de dag. Een tijd lang – voordat er nog enige sprake was van consultatiebureaus – had Nico Heijbroek de leiding van een bureau van de Vereniging voor Zuigelingenzorg in de Jordaan, waar hij jonge moeders adviseerde wat gezonde voeding was voor hun baby’s. Voor een kinderbewaarplaats in de Warmoesstraat heeft hij ook veel werk verzet. ‘Jij hebt gezorgd dat de kinderen verse groenten en fruit kregen, iets wat ze er nooit eerder hadden gehad’, aldus zijn vrouw tijdens een interview met het Algemeen Handelsblad in 1954. In 1913 publiceerde Heijbroek een brochure ‘Hoe voed en behandel ik mijn zuigeling’, die in 1932 werd herdrukt.
Pioniersarbeid in de Jordaan | Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd hij bij het personeel van de Geneeskundige Dienst van de Landmacht aangesteld als ‘Tijdelijk Officier van Gezondheid’. Ten tijde van de mobilisatie nam zijn vrouw – eveneens afgestudeerd kinderarts – de werkzaamheden bij het ‘eerste consultatie-
bureau’ voor zuigelingen op de Prinsengracht (bij de Elandsgracht) over. Het werk in de Jordaan was pioniersarbeid, schreef dezelfde journalist in hetzelfde vraaggesprek met het echtpaar in het Algemeen Handelsblad. Volgens Nico Heijbroek deden de moeders van de Jordaan nog geschraapt spek in de flessen ‘om de ingewanden schoon te houden’, en werkten zij met jenever-dotten waarop de baby’s zogen. Eerst kwamen ze alleen met zieke kinderen naar het bureau en de dokter moest steeds weer zeggen: ‘kom nou ook met je kind als het gezond is’. In de melkkeuken bij het bureau van de Vereniging voor Zuigelingenzorg leerden zij hoe zij karnemelkvoeding moesten koken. Maar het ging Heijbroek er natuurlijk om dat er steeds meer preventief kon worden opgetreden. Om die gedachte kracht bij te zetten, nam hij in 1920 zitting in het bestuur van de Vereniging Jong Nederland, een gezondheidskolonie voor stadskinderen. In 1918 had hij inmiddels zijn praktijk aan huis weer hervat. Twee jaar later werd hij, geheel belangeloos, consulent van de couveuseafdeling van het Wilhelmina Gasthuis en in 1922 op verzoek van de gynaecoloog professor Hector Treub gesalarieerd consulent voor kinderziekten van datzelfde ziekenhuis. Dat zou hij tot 1950 blijven.
Bijeenkomst in Krasnapolsky | Op 6 december 1927 hield Nico Heijbroek voor de Rotary van Amsterdam – waarvan hij
13
OPRICHTING
NICO HEIJBROEK
sinds 1925 lid was – in hotel Krasnapolsky een uitvoerige beschouwing over openluchtscholen voor zieke kinderen, waarin hij een overzicht gaf van die instellingen in Duitsland, Engeland en Amerika. Ook wees hij erop dat naar die voorbeelden in Den Haag, Leiden en Dordrecht openluchtscholen waren gesticht. In Amsterdam was in 1917 een rapport van drie schoolartsen over dit type onderwijs verschenen. Openluchtscholen zijn, volgens Heijbroek, voortgekomen uit de dagsanatoria der tuberculosebestrijding. Er bestonden drie typen, namelijk het internaat, met als nadeel het ontbreken van het gezinsverband, de dagopenluchtschool, waarbij het vervoer van de kinderen en het benodigde stuk grond een flinke kostenpost vormden, en tenslotte de openluchtklassen, die het eenvoudigst te realiseren waren. In Amsterdam was in 1925 in de Frederikstraat bij het Vondelpark die laatste optie met succes gerealiseerd. In het gebouw waren vijf openluchtklassen waaraan de zuidwand ontbrak, zodat de kinderen in een open waranda zaten. Maar Heijbroek had aan het slot van zijn beschouwing voor de Rotary nog een verrassing in petto. Als klap op de vuurpijl kwam hij tijdens die voordracht in Krasnapolsky met een concreet plan tot stichting van een
14
‘Particuliere Neutrale Openluchtschool in Plan Zuid’. Dat schoolgebouw zou ƒ 170.000,- kosten. ‘Als er handteekeningen van 100 ouders zijn, geeft de gemeente ƒ 130.000,-, zoodat ƒ 40.000,uit aandeelen zal moeten worden bijeengebracht’, betoogde hij. Sinds dit voorstel heeft Nico Heijbroek zich in een reeks voordrachten en publicaties in 1928 sterk gemaakt voor de oprichting van een openluchtschool voor het gezonde kind. In periodieken, zoals het Tijdschrift voor Ziekenverpleging en op het congres over openluchtscholen, gehouden op 22 en 23 juni 1928 in Amsterdam, zette hij zijn ideeën uiteen. In hetzelfde jaar – op 5 maart 1928 – had hij de Vereeniging voor Openluchtscholen voor het Gezonde Kind opgericht en werd de eerste voorzitter. Hij zou dat tot eind 1948 blijven. Bestuursleden werden S.H. van Geuns (secretaris), J.C. Spangenberg (penningmeester), C. Hülsmann (lid), dr. T. Kuper (lid), prof.dr. J.J. van Loghem (lid) en dr. R. Remmelts (lid).
Concrete vormen | Zowel in woord als geschrift hield hij bij herhaling een warm pleidooi voor de oprichting van zo’n school in Amsterdam. Dat
Nico Heijbroek op de Polikliniek Binnengasthuis aan de Oudezijds Achterburgwal, 1939.
het plan van Nico Heijbroek tot stichting van een openluchtschool voor het gezonde kind in Amsterdam Zuid heel snel concrete vormen kon aannemen, blijkt uit een brief van ir. J. Duiker (d.d. 9 maart 1928), waarin hij bedankte voor de ‘opdracht tot bouw’ en uit een brief van 14 juni 1928, waarin Duiker het bestuur van de vereniging bedankt voor de opdracht en bevestigt ‘een definitief ontwerp voor den bouw eener openluchtschool op een terrein in Plan Zuid te maken, welke ik gisteren bij monde van Uwer Voorzitter Dr. N.I. Heijbroek mocht ontvangen’. Duiker plaatste het bouwwerk in de zogenaamde klasse B, ‘aangezien deze school met zijn verwarmingsaanleg en bijzondere planvorm niet meer tot de eenvoudige gebouwen behoort’. Uit het voorafgaande blijkt dat het bestuur vrijwel het hele jaar in overleg was met Duiker. Om de school te kunnen realiseren moesten minstens honderd ouders verklaren dat ze hun kind op de school wilden plaatsen. Bovendien waren de ouders verplicht bovenop de gewone schoolgeldregeling een bedrag van maximaal ƒ 75,- te betalen en minstens één obligatie à ƒ 500,- in de 4% obligatielening te nemen. Die obligaties zouden later weer aan nieuwe leden overgedragen kunnen worden.
In september 1929 dienden de eerste 62 leerlingen zich aan. Aangezien de bouw pas in mei 1930 was voltooid, moesten de leerlingen eerst ondergebracht worden in het schoolgebouw aan de Ruysdaelstraat 69. Eind mei konden de kinderen hun intrek nemen in de prachtige door Duiker ontworpen Openluchtschool aan de Cliostraat.
Niet zonder slag of stoot | In één van de klassen zaten Heijbroeks jongste dochters Trees en Koosje. De eerste tijd viel er voor de leerlingen weinig te genieten van de gezonde omgeving, omdat toen de huizenblokken aan de Rubensstraat, de Quinten Massijsstraat, de Anthony van Dijckstraat en de Cliostraat werden gebouwd. Ramen moesten gesloten blijven en het lawaai van de bouwwerkzaamheden verstoorde nog enkele maanden de verwachte rust. Heijbroek beschouwde de Openluchtschool in de Cliostraat als ‘het ideale dagverblijf voor het gezonde kind. Het gekke was dat in het begin vooral asthmatische kinderen tot de leerlingen behoorden, meestal patiëntjes uit mijn eigen praktijk. Er zaten ook veel dokterskinderen op school.’ De oprichting van de school is niet zonder slag of stoot gegaan. Uit de notulen van het verenigingsbestuur blijkt dat er van verschillende kanten, onder andere die van het gemeentebestuur van de stad Amsterdam, flinke tegenwerking werd ondervonden. De eerste jaren had het verenigingsbestuur ook diverse problemen van financiële aard. Het leerlingenaantal groeide echter gestaag: van 62 in 1930 naar ca. 500 in 1948. Toen Heijbroek op 1 februari 1948 – na
15
OPRICHTING
Prospectus van de Eerste Openluchtschool uit 1929.
NICO HEIJBROEK
twintig jaar – het bestuur verliet, had de Schoolvereniging geen schulden meer. De plaquette | Als dank voor zijn inspanningen stelde het bestuur voor de Openluchtschool aan de Cliostraat naar haar eerste voorzitter te vernoemen, namelijk de ‘N.I. Heijbroekschool’. De oud-voorzitter vond dit een te grote eer en opperde – bescheiden als hij was – de school naar haar bouwmeester de Jan Duikerschool te noemen, ‘die als zeer vooruitstrevend architect de school haar bijzondere karakter gegeven heeft.’ Maar het bestuur wilde daar niets van weten: ‘Tenslotte ging het initiatief van de Heer Heijbroek uit. Zonder deze initiatiefnemer was er nooit een architect aan te pas gekomen’. Bovendien werd een bronzen plaquette onthuld met de naam en het portret van dr. N.I. Heijbroek, waar tevens de naam van de architect van de school op stond. De opdracht tot het maken van die plaquette werd gegeven aan één van de dochters van de oprichter, de beeldhouwster Liesbeth Messer-Heijbroek. Deze beeltenis hangt tegenwoordig in het trappenhuis van de school en is voorzien van het monogram LMH.
16
Vereniging Jong Nederland | Vrijwel parallel aan zijn bestuursperiode van de Vereniging voor Openluchtscholen voor het Gezonde Kind is Heijbroek tot 1954 voorzitter geweest van de Vereniging Jong Nederland, waarvoor hij ook verschillende bouwactiviteiten ontwikkelde. Samen met prof. S. van Creveld (1894-1971), die voorzitter was, zat hij ook in het bestuur van de Buitenkliniek voor NoordHolland ‘Oud Bussem’, die in 1950 in Huizen feestelijk geopend kon worden. Daar konden ruim vijftig kinderen een korte of wat langere herstelperiode doorbrengen. In zijn openingsrede wees Van Creveld op de ‘sociaal-medische betekenis van de nieuwe kliniek’ en benadrukte ‘dat de overgang van ziekenhuis naar gezin vooral in een tijd van woningnood als deze, niet te snel moet geschieden, wil het effect van de ziekenhuisbehandeling niet weer verloren gaan.’ Bovendien bood deze kliniek aan studenten in de geneeskunde de kans ‘om hun mogelijkheden voor studie in de kindergeneeskunde uit te breiden.’ Met Van Creveld had Heijbroek een warme vriendschap, hij werkte nauw met hem samen. Toen hij op verzoek van deze joodse hoogleraar diens colleges in het Binnengasthuis aan het begin van de Tweede Wereldoorlog waarnam, heeft hij waarschijnlijk
Oproep voor een vergadering van de Vereniging voor Openluchtscholen.
De opening van het gebouw in mei 1930.
mede op grond hiervan in 1942 enige maanden in het concentratiekamp Amersfoort gezeten.
‘De vader der te vroeg geborenen’ | Nico Heijbroek wordt door veel Amsterdammers herinnerd als ‘de vader der te vroeg geborenen’ in het Wilhelmina Gasthuis en de ‘huisarts voor kinderen’, want hij kwam om meer dan één reden graag bij zijn patiëntjes thuis. Zieke kinderen moesten immers niet onnodig verplaatst worden. Bovendien kon hij veel angst en achterdocht bij kinderen wegnemen wanneer hij ze in hun vertrouwde omgeving bezocht. De meeste waren dan ook niet bang voor hem. En tenslotte was het belangrijk te weten in wat voor milieu het kind opgroeide. Meestal kon hij dan met een enkel opvoedkundig advies meer bereiken dan met ‘drankjes, poeiers of pillen’. Na zijn praktijkhuizen op de Weteringschans 82 en de Van Baerlestraat 22, was de familie Heijbroek-d’Ancona, die inmiddels vier dochters telde (Mieke, 1912; Lies, 1914; Trees, 1918 en Koos, 1919) verhuisd naar een in 1921 door architect F.A. Warners gebouwd huizenblok in de Emmastraat 30. Nico Heijbroek heeft regelmatig gepubliceerd in vaktijdschriften en schreef zelf één boek, ‘Onze
Nederlandsche Kinderen’, dat twee drukken beleefde. Bij de tweede druk was de titel veranderd in ‘Onze eigen kinderen in de fotografie’. Het zijn door hem beschreven ervaringen uit diverse kinderlevens. Verder publiceerde hij na zijn pensionering, samen met zijn vrouw, en de zenuwarts C.G. Querido-Nagtegaal, het boek ‘Onze kinderen. De lichamelijke verzorging en geestelijke ontwikkeling, van geboorte tot puberteit’. Hierin is ook een hoofdstuk over het schoolgebouw opgenomen. Daar worden de Leidse en Arnhemse Buitenschool en natuurlijk ook de Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind kort behandeld. Nieuw-Zeeland | Op 15 september 1954 legde Nico Heijbroek zijn praktijk neer. Samen met zijn vrouw verhuisde hij naar het Gooi en vestigde zich in Huizen. Daar werd hij ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Het echtpaar woonde naast hun dochter Trees en haar familie op de Groen van Prinstererlaan 8. Ze genoten er van hun kleinkinderen en bezochten eind 1955 - begin 1956 hun oudste dochter Mieke en haar familie in Nieuw-Zeeland. Op 26 juni 1961 overleed Heijbroeks vrouw. Nico heeft daarna nog éénmaal
17
OPRICHTING Een klas uit 1932. Staand van links naar rechts: de heer Voerman, Kun de Vries, Kees Wolbers, onbekend, Rudi Wolf, Jan de Vries, Trees Heijbroek, Marion Heijbroek. Zittend van links naar rechts: Henny Montijn, Ansje Westerman, Koosje Heijbroek, Dientje Nieuwenhuis, Corrie Beels, Marion Eyssenlöffel. Liggend van links naar rechts: Daan Sajet (achter), Jan van Haaften (voor), Paul Wesseling (voor), Just Montijn (achter).
NICO HEIJBROEK
de overtocht naar Nieuw-Zeeland gemaakt, waar hij bij zijn dochter en haar familie in Hamilton logeerde. Daar is hij op 4 april 1963 op 78-jarige leeftijd overleden. Hij werd begraven op Zorgvlied aan de Amstel bij zijn vrouw en hun jongste dochter Koos († 1946). Zijn vriend Van Creveld schreef een kort in memoriam en eindigde met de woorden: ‘Met Heijbroek is een groot kindervriend, een voortreffelijk kinderarts en een innemende, sympathieke persoonlijkheid heengegaan’. Een journalist zei het nog treffender: ‘Hij heeft in Amsterdam over de zieke, maar ook over de gezonde kinderen gewaakt’.
18
Nico Heijbroek schreef het boek ‘Onze eigen kinderen in de fotografie’, met ervaringen uit diverse kinderlevens.
Gebruikte literatuur Deze bijdrage is gebaseerd op een plakboek van Nico Heijbroek en zijn vrouw, dat berust bij Ward Messer en op enkele krantenknipsels uit het Amsterdamse Gemeentearchief. Verder is gebruik gemaakt van W.H. Dingemans, ‘Heybroek. Een Amsterdamse familie van kooplieden’, Amsterdam 1994, vooral p.41-43. Het enige in memoriam dat ik heb kunnen achterhalen is: S. van Creveld, ‘In memoriam N.I. Heijbroek’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 107 (1963), nr. 16, zaterdag 20 april. Door het bestuur van de Vereeniging voor Openluchtscholen voor het Gezonde Kind zijn enkele folders gepubliceerd waarin veel van de ideeën van Nico Heijbroek over dit onderwerp zijn terug te vinden.
Tenslotte nog enkele artikelen van Nico Heijbroek die hij – naast de reeds genoemde boeken en tal van artikelen in tijdschriften – onder meer publiceerde over het onderwerp: N.I. Heijbroek, ‘Over openlucht-scholen’, Tijdschrift voor Ziekenverpleging 38 (1928), p.279-281. N.I. Heijbroek, ‘Openluchtscholen ook voor normale kinderen’, in: Verslag van het Congres Open-
luchtscholen, gehouden op 22 en 23 juni 1928 te Amsterdam, p.53-57. N.I. Heijbroek, ‘Sociale Kinderverzorging te Weenen’, Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde (1931) oktober, p.175-177. N.I. Heijbroek, ‘Gedachten over hygiëne en inrichting van de school’, De 8 en Opbouw 7 (1936), p.291293.
19
ARCHITECTUUR Het gebouw van de Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind
SPREEKBEURT VAN SJORS VAN DONGEN, GROEP 5
Ik wil mijn spreekbeurt heel graag houden over het gebouw van onze school. Ik vind geschiedenis leuk en vind het gebouw mooi, vooral omdat het zo lekker licht is en je je er niet in opgesloten voelt. Het is niet gebouwd van baksteen zoals de huizen eromheen. Ik wilde wel eens weten hoe dat kwam.
Hoofdstuk 1 de Vereniging voor Openluchtscholen Begin 1900 zijn de eerste openluchtscholen gekomen. Ze waren bedoeld voor zieke kinderen of kinderen die niet erg gezond waren, vooral door hoe ze thuis leefden. In de stad woonden ze vaak in donkere, vochtige huizen en kregen ze niet goed te eten. • Op deze scholen wilden ze zoveel mogelijk buiten lesgeven en dan niet lang achter elkaar, maar met veel sport en spelletjes tussendoor. Het bleek dat deze kinderen zo veel beter leerden en zich ook beter konden concentreren. Ze zeiden dat vakantie voor de kinderen op de gewone scholen vaak goed was, maar voor de zwakke kinderen in de grote stad juist niet. Ze misten dan licht, lucht en goede voeding en bleven veel binnen.
20
• In 1923 wordt de Vereniging voor Openluchtscholen opgericht. De eerste gemeentelijke openluchtschool was bij het Vondelpark. • De Vereniging voor Openluchtscholen stelde als eis dat er veel direct zonlicht moest kunnen binnenkomen en er moest ook tenminste een park bij zijn voor de frisse lucht. De meeste scholen in die tijd zijn gebouwd van baksteen dat veel vocht vasthoudt en ze hebben brede houten kozijnen die veel licht tegenhouden. Architect Jan Duiker, die leefde van 1890 tot 1935, maakte in 1926 ontwerpen voor een openluchtschool in Hilversum bij Sanatorium Zonnestraal (dat was een ziekenhuis voor tuberculosepatiënten en die konden toen nog alleen genezen door veel zonlicht en frisse lucht). Voor deze ontwerpen probeerde hij te bedenken hoe hij zoveel mogelijk licht in de lokalen kon krijgen. De meeste scholen hebben lokalen naast elkaar en een lange gang. Hij bedacht dat als je de lokalen met één hoek naar de hal of een centraal trappenhuis richtte, er nog aan vier kanten van het klaslokaal ramen konden blijven zitten. Met veel ramen in de wanden hoopte hij veel licht en lucht in de lokalen te krijgen.
Ansichtkaart uit 1930. De Eerste Openluchtschool nog zonder bebouwing eromheen.
De school gezien vanaf de Stadionweg op 11 april 1931.
Hoofdstuk 2 de plannen voor het schoolgebouw • De Vereniging voor Openluchtscholen geeft architect Jan Duiker opdracht een ontwerp te maken voor een school - voor gezonde kinderen! - in een stuk van Amsterdam Zuid. Maar in dit stuk bij de Gerrit van der Veenstraat, Rubensstraat en Albrecht Dürerstraat zijn dan nog geen huizen gebouwd. Hij maakte zijn ontwerpen terwijl hij geen idee heeft hoe de omgeving eruit zou komen te zien. Hij denkt dat er in ieder geval een plantsoen om zijn school zal komen. • Zijn eerste plan is in 1927 klaar. In 1928, bij plan 4, wist hij dat de school in de Cliostraat kwam en nog altijd was er het plan dat er een plantsoen omheen kwam. Dan verandert de gemeente het stratenplan en komen er opeens twee bouwblokken in plaats van één in dat stuk Cliostraat en moet de school neergezet worden op een binnenterrein. • De gemeente had ook besloten aan de Vereniging voor Openluchtscholen net zoveel geld te geven als aan scholen voor gewoon lager onderwijs. En de Vereniging had zelf ook niet zoveel geld. Een school in een plantsoen was
De school in aanbouw in 1930.
veel te duur en een school aan de straat was twee keer zo duur als een school op een binnenterrein. Duiker moet zijn plannen weer veranderen en zet zijn gebouw zover mogelijk naar achteren op het binnenterrein om zo nog zonlicht naar binnen te kunnen krijgen. Hij maakt nu ook een ander plan voor het poortgebouw: dat is het gebouw dat nu het gebouw voor de kleuters is. Hij tekende het poortgebouw lager dan de plannen voor de huizen ernaast, weer met het idee van genoeg zonlicht voor de school. Hij tekende het ook met veel
21
ARCHITECTUUR
Kleuterklas in het poortgebouw boven de ingang. Deze ruimte is nu de gymzaal voor de kleuters
Klaslokaal op de tweede verdieping in de jaren dertig.
SPREEKBEURT VAN SJORS VAN DONGEN, GROEP 5
glas, zodat je vanaf de straat zijn schoolgebouw toch nog goed zou kunnen zien. In 1928 wordt plan 6 het definitieve plan. Duiker noemt de Openluchtschool ook wel de ‘Zonneschool’.
Hoofdstuk 3 de bouw • In 1929 wordt begonnen met de bouw op het binnenterrein, maar de huizen van het bouwblok eromheen staan er nog niet! • Duiker houdt zich aan zijn plan om zoveel mogelijk licht en lucht binnen te laten komen in de klaslokalen. Daarom tekent hij op elke verdieping de twee lokalen met een punt naar het centrale trappenhuis, naar het noorden dus. Die hoek maakt hij voor een deel recht, zodat er een muur komt voor een schoolbord, een deur naar de hal, een wastafel en een deur naar de leidingenkast. De rest van de wanden kunnen zo dus ramen blijven. In de hal van het trappenhuis wordt de punt gebruikt voor de jassen. Het gebouw krijgt drie verdiepingen, een begane grond en een dakterras. Per verdieping zijn er drie wc’s. De twee lokalen hebben samen één balkon. Duiker noemde dat de buitenklas.
22
• Om het gebouw zoveel mogelijk van glas te laten zijn, gebruikt hij betonnen kolommen die de betonnen vloeren moeten dragen. De vloeren liggen op de kruisbalken, die je in de hal in het plafond kan zien zitten. Door de kolommen niet op de hoek te plaatsen, lijkt het gebouw nog doorzichtiger. • Maar omdat er zoveel glas is - je noemt dat skeletbouw - is er weinig ruimte om leidingen voor water, elektra, riolering, centrale verwarming, regenwaterafvoer enzo weg te werken. Hij heeft daar alleen de plafonds en vloeren voor. Hij bedenkt een plafondverwarming. Hij denkt dat het zo in de winter toch warm blijft als de ramen openstaan, want vooral het zonlicht in de winter is belangrijk voor het aanmaken van vitamine D. In de hal worden de verwarmingsbuizen gebruikt als kapstok. Dat is wel heel slim verzonnen en lekker: zo heb je altijd een warme jas. • Het poortgebouw is pas een paar jaar later gebouwd. Hij heeft er 4 plannen voor gemaakt. Hij had eerst een mooie zandbak getekend op wat nu de gymzaal voor de kleuters is! De kleuterklas was a) een huis voor de conciërge en b) een kleuterklas en c) een woning
De school in 1953 voor de renovatie.
voor het schoolhoofd. De kleutergymzaal was het handenarbeidlokaal met een eigen buitentrap. • Duiker ontwierp ook de tafeltjes en stoeltjes in de klassen. • Het soort bouwen waar Duiker van hield wordt wel het Nieuwe Bouwen genoemd. De bouwstijl had ook zijn eigen kleuren: zwart voor de muurplinten, wit of aluminiumkleur voor de muren, balken en kolommen en ‘Duikerblauw’ voor de stalen vensters.
• In 1955 moest de school een tijdje dicht, omdat de ramen door de roest niet meer dicht konden. De stalen verwarmingsbuizen in de plafonds waren ook gaan roesten en er waren scheuren in de betonnen vloeren gekomen. Er kwamen gewone verwarmingsradiatoren. De raamindeling werd anders: acht ruiten in plaats van zes. Het dak is ook vernieuwd, waardoor de dakrand dikker is geworden.
Hoofdstuk 4 plannen en werkelijkheid
• Ik ben naar het gemeentearchief van Amsterdam gegaan om te kijken wat ze daar hadden over het gebouw. • Het gemeentearchief verzamelt alles wat belangrijk, gek of leuk is voor Amsterdam. Ze hebben heel veel foto’s, films en oude papieren. Om de foto’s te vinden moest ik eerst op een grote plattegrond kijken. Daarop was Amsterdam in wijken verdeeld. Oud Zuid was nummer 34. Dan loop je naar een lade waar ook 34 op staat. In die bak moet je weer op alfabet kijken en dus keek ik bij de C van de Cliostraat. Op huisnummer kun je dan zien of er foto’s van je huis of school zijn. Op sommige foto’s staat
• Aan de noordkant, de achterkant, moest al tussen 1937 en 1939 een nieuw handenarbeidlokaal aangebouwd worden, omdat ze ruimte te kort kwamen. Er was ook meer plek nodig voor het opbergen van de gymtoestellen. • Wat Duiker bedacht had voor het binnenlaten van licht en lucht werkte niet altijd goed. Vlak na de opening van de school werden al roljaloezieën aan de binnenkant gemaakt, omdat het in de zomer veel te heet werd. En in de winter hadden de kinderen toch koude voeten. Vloerverwarming bestond nog niet!
Hoofdstuk 5 gemeentearchief van Amsterdam
23
ARCHITECTUUR
SPREEKBEURT VAN SJORS VAN DONGEN, GROEP 5
copyright. Dat betekent dat je ze niet zomaar mag kopiëren of in boeken of kranten mag zetten. Dan moet je eerst toestemming vragen aan de eigenaar van de foto. Als die het goed vindt, moet je betalen voor het gebruiken van de foto. • In andere laatjes kun je op alfabet zoeken naar informatie over personen, dus daarom heb ik onder de naam Duiker gekeken. Dan kun je boeken aanvragen die over hem gaan, maar je mag niets meenemen. • Het is er heel streng: je mag zelfs geen ballpoint meenemen; je jas, tas, alles moet je in kluisjes doen, net als in het zwembad. Om iets op te kunnen schrijven, krijg je een potlood. Ze zijn bang dat je anders per ongeluk op de oude papieren schrijft. Op de computer daar kun je ook een heleboel oude dingen bekijken. Dan slijten de oude boeken en papieren minder.
Het ‘hygiënische drinkwaterfonteintje’, juli 1930.
24
n i e i t
5 5 19
a v o n e
r e D
25
ARCHITECTUUR
DE OPENLUCHTSCHOOL VAN JAN DUIKER EEN MANIFEST VAN HET NIEUWE BOUWEN
DOOR BEN REBEL, UNIVERSITAIR HOOFDDOCENT ARCHITECTUURGESCHIEDENIS AAN DE UVA
1 INLEIDING
De argeloze wandelaar die in Amsterdam Zuid vanaf de Stadionweg aankomt op het Minervaplein en - aangetrokken door de kwaliteit van de monumentale woonbebouwing - nietsvermoedend afdwaalt en via de Rubensstraat in de smalle Cliostraat terechtkomt, wordt daar plotseling geconfronteerd met een opvallend verschijnsel aan de linkerkant dat nog niet zichtbaar was vanaf het begin van de straat. Even achter de rooilijn, en dus verscholen tussen de woonbebouwing, bevindt zich een laag poortgebouw van beton, staal en glas dat provocerend afwijkt van de op traditionele wijze in baksteen en hout uitgevoerde woningen. Het geeft toegang tot een ruim binnenplein waarop - met de punt naar voren - een op het eerste gezicht kubusvormig schoolgebouw ligt: de Openluchtschool van Jan Duiker. Qua vormgeving, kleur en materiaalgebruik sluit de school aan bij het eveneens door deze architect ontworpen poortgebouw. Afgezien van het betonnen skelet en de stalen kozijnen lijkt de school geheel uit glas te bestaan. Hij is nu precies 75 jaar oud, maar oogt nog bijna even modern als in 1930, toen hij feestelijk werd opgeleverd als ‘Eerste Openluchtschool voor het Gezonde kind’.
26
De school was het resultaat van de gezamenlijke droom van de architect Jan Duiker (1890-1935), van de kinderarts N.I. Heijbroek, de stichter van de school en tevens voorzitter van de in 1927 opgerichte ‘Vereeniging voor openluchtscholenvoor-het-gezonde-kind’ en - meer op een afstand - van de arts B.H. Sajet, de secretaris van de al in 1922 opgerichte ‘Vereeniging voor Openluchtscholen’ en later raadslid van Amsterdam.1 Deze droom behelsde de realisatie van een in alle opzichten modern, efficiënt schoolgebouw midden in de stad, waarbij de gezondheid van de schoolkinderen het uitgangspunt was. Hoewel verschillende critici hun bedenkingen hadden tegen deze modernistische inbreuk op de meer traditionalistische architectuur binnen het Plan Zuid van Berlage, oogstte de school nationale en internationale bewondering, vooral bij de aanhangers van de moderne architectuur. In 1969 werd dit bevestigd door de uitgifte van een postzegel met daarop een prent van de Openluchtschool 2 (afb. 1). Wanneer er van zoiets simpels als een schoolgebouw een speciale postzegel wordt gemaakt moet er kennelijk wel iets heel bijzonders aan de hand zijn. De Openluchtschool deelt deze eer ook
1_ Postzegels Openluchtschool Amsterdam en Van Nellefabriek Rotterdam.
met beroemde gebouwen, waaronder de Sint Servaasbrug in Maastricht, de Dom van Utrecht, de Ridderzaal in Den Haag, het Paleis (vroeger Stadhuis) op de Dam van Jacob van Campen, het Rijksmuseum van Pierre Cuypers, de Beurs van Berlage, het Schröderhuis van Gerrit Rietveld, de Van Nellefabriek van Brinkman en Van der Vlugt in Rotterdam, het Raadhuis in Hilversum van Dudok, het Burgerweeshuis van Aldo van Eyck, de Montessorischool aan de Willem Witsenstraat van Herman Hertzberger, de Erasmusbrug in Rotterdam van Ben van Berkel, en het Nederlands Danstheater in Den Haag van Rem Koolhaas. Elk is op zijn eigen manier een markante icoon uit de geschiedenis van de Nederlandse bouwkunst vanaf de Middeleeuwen tot en met het Postmodernisme. De Amsterdamse Openluchtschool en de Rotterdamse Van Nellefabriek staan daarbij samen model voor het avant-gardistische Nieuwe Bouwen dat tijdens het interbellum vanuit idealistische overwegingen streefde naar de architectonische en stedenbouwkundige vormgeving van de moderne maatschappij en zich afzette tegen de ‘wantoestanden’ uit het verleden. Samen met achttien andere belangrijke moderne Nederlandse gebouwen3 maken deze twee monumenten dan ook deel uit van de selectieve lijst van ‘Docomomo’, een internationale organisatie die zich richt op de documentatie en
conservatie van de monumenten van de ‘Modern Movement’ (moderne beweging).4 In Nederland is deze stroming bekend onder de naam Het Nieuwe Bouwen.5 Op 16 maart 2005 bracht de beroemde, Amerikaanse architect Robert Venturi een bezoek aan de Openluchtschool. Dat was een boeiende confrontatie, want Venturi staat immers bekend als een van de meest fervente naoorlogse critici van de ‘Modern Movement’, waartoe ook de Openluchtschool behoort. Al in 1966 lanceerde hij een frontale aanval op de architectuur van de modernen in zijn boek ‘Complexity and Contradiction in Architecture’. In feite legde dit boek, dat door generaties jonge architecten werd verslonden, de basis voor latere postmoderne critici als Charles Jencks.6 Volgens Venturi hanteerden de meeste moderne architecten een al te puriteinse en abstracte taal en negeerden zij stelselmatig de voordelen van complexiteit. Dit zou ten koste gaan van de belevingswaarde ervan. Hij pleitte dan ook hartstochtelijk voor een complexe architectuur die was opgebouwd uit tegenstellingen. Tegenover de stelling ‘Less is more (Minder is meer) van een van de meest invloedrijke moderne architecten, Ludwig Mies van der Rohe, plaatste hij zijn eigen stelling ‘Less is a bore’ (Minder is vervelend)7. Maar tijdens zijn bezoek aan de modernistische school van Duiker in de Cliostraat toonde hij zich toch uitermate enthousiast. De reden daarvoor was
27
ARCHITECTUUR
INLEIDING
dat de school, ondanks het feit dat hij met zijn simpele betonskelet, dunne, stalen kozijnen en glazen gevels op het eerste gezicht de stelling van Mies van der Rohe leek te illustreren, bij nader inzien toch in meerdere opzichten complexer bleek te zijn en dichter bleek te staan bij de door hem gewenste complexe architectuur dan hij had gedacht. Het beschrijven en analyseren van een dergelijk gebouw verdient dan ook - zelfs als daarbij de architectuur centraal staat - een aanpak die recht doet aan het complexe karakter ervan. Daarbij is het van belang te bedenken dat de betekenis van de school verder reikt dan het object zelf, hoe fraai dat zelfs in de huidige toestand nog is. De school is immers niet alleen maar een architectonische compositie van gewapend beton, staal en glas, maar ook het product van nieuwe inzichten op het gebied van de architectuur, het onderwijs en de gezondheidszorg samen. Om dit alles duidelijk te maken is het in de eerste plaats nodig aandacht te besteden aan de architectuurtheorieën van Duiker, maar ook aan de internationale architectuurstroming Het Nieuwe Bouwen, waarvan hij binnen de Nederlandse context een belangrijke vertegenwoordiger was.
28
Belangrijk voor het begrip van de betekenis van het gebouw is ook het feit dat de school die in de ontwerpfase ingrijpende en veelzeggende typologische veranderingen onderging, geplaatst is binnen de stedenbouwkundige context van het Plan Zuid van Berlage (1917) en in de architectonische context van de met Het Nieuwe Bouwen concurrerende Amsterdamse School. Daarnaast ontstond de Openluchtschool - zoals gezegd binnen de context van nieuwe inzichten op het gebied van het onderwijs, maar vooral ook binnen die van het groeiende besef van het belang van gezonde omstandigheden in de stad op het gebied van wonen, werken en recreëren. Waarom zou de school daarop immers een uitzondering moeten vormen? Voor een beter begrip van het karakter en de kwaliteiten van de Openluchtschool kan ook een vergelijking met twee op een steenworp afstand van Duikers Openluchtschool liggende scholen van de architect Herman Hertzberger verhelderend zijn. Ze dateren uit 1983 en liggen op de hoek van de Apollolaan en de Willem Witsenstraat. Hertzberger immers staat bekend als een bewonderaar van het werk van Duiker, waarvan hij een aantal aspecten overnam in zijn eigen scholen. Maar het werden beslist geen kopieën. Hij ontwikkelde het model van Duiker verder binnen de
2_ Vogelvluchttekening [Duiker] Sanatorium Zonnestraal in Hilversum, J. Duiker en B. Bijvoet 1926-30.
context van de na de Tweede Wereldoorlog veranderde inzichten op het gebied van de samenleving en de rol van de architectuur daarin. Zo kreeg - mede onder invloed van nieuwe inzichten op het gebied van de sociologie en de psychologie - het vervullen van de sociaal-psychologische behoeften van de mens voortaan de voorrang boven de medische en hygiënische behoeften die richtinggevend waren voor het denken van zowel Duiker als voor de twee in dit verband met hem samenwerkende artsen: de stichter van de school en kinderarts N.I. Heijbroek en de bestrijder van de tuberculose B.H. Sajet. Tot slot is architectuur - veel meer dan beeldende kunst aan veranderingen onderhevig. Dikwijls hebben die te maken met functieveranderingen, maar vaak ook met noodzakelijke, technische vernieuwingen die niet altijd het oorspronkelijke beeld ten goede komen. Dit moet men zich realiseren wanneer men de school op dit moment analyseert, of het nu gaat om belangrijke zaken als de vorm, de constructie, de gevels of om schijnbaar onbelangrijke details als het dakpakket, de borstweringen, staalprofielen, de verwarming of de kapstokken. Hoe belangrijk en veelzeggend architectonische details kunnen zijn, laat zich demonstreren aan de hand van een aantal woonblokken in het Plan Zuid van Berlage waar de toepassing van kozijnen van kunststof inmiddels hele gevels heeft doodgeslagen.
De wijze waarop de school hierna benaderd wordt, heeft de kenmerken van een omtrekkende beweging. Eerst wordt het architectonische klimaat geschetst waaruit de school voortkwam, zowel internationaal (‘CIAM’) als nationaal (De 8 en Opbouw). Daarna komen de specifieke denkbeelden van Duiker aan bod. Vervolgens wordt de school benaderd vanuit de architectonische en stedenbouwkundige context van het Plan Zuid van Berlage (1917) waarbinnen de school geplaatst werd, en vanuit het denken over de waarde van een gezonde leeromgeving. Pas daarna wordt de school zelf geanalyseerd, waarbij eerst de ontwerpfase aan bod komt, daarna de school zoals hij in 1930 gerealiseerd is van hoofdvorm tot details, vervolgens de latere wijzigingen en tenslotte de erfenis in de vorm van het Burgerweeshuis van Aldo van Eyck en twee scholen van Herman Hertzberger, eveneens geplaatst binnen het Plan Zuid.
29
ARCHITECTUUR
DE VISIE VAN HET NIEUWE BOUWEN OP DE ARCHITECTUUR
2 DE VISIE VAN HET NIEUWE BOUWEN OP DE ARCHITECTUUR ‘CIAM’ | Toen Duiker in 1928 al ruim een jaar bezig was met zijn eerste ontwerpen voor de Openluchtschool kwam een aantal vooraanstaande moderne architecten in 1927 bij elkaar op een kasteel in La Sarraz in Zwitserland. De bedoeling was de belangen van de moderne architectuur op internationaal niveau te behartigen. Daartoe besloot men een reeks internationale congressen te organiseren die bekend zouden worden onder de naam ‘CIAM’ (‘Congrès Internationaux d’Architecture Moderne’). Naast internationale coryfeeën als Le Corbusier, André Lurçat, Karl Moser, Ernst May en Hannes Meyer waren daar voor Nederland H.P. Berlage, Mart Stam en Gerrit Rietveld aanwezig. In de officiële verklaring maakte men duidelijk een einde te willen maken aan de op het verleden gefixeerde academische opleidingen en te streven naar een meer maatschappelijke taak voor de architect en naar de toepassing van nieuwe materialen, constructies en productiemethoden: ‘Het is daarom de taak van de architecten zich volkomen op de hoogte te stellen van de groote maatschappelijke vraagstukken en om zich in te werken in het gebeuren van hun tijd en dienovereenkomstig hun arbeid te verrichten. Ten gevolge hiervan zien zij er van af vormprincipes uit vroegere
30
perioden en vergane maatschappelijke stelsels op hun werk over te dragen, doch zij eischen een waarlijk nieuwe opvatting der bouwopgave en een scheppende verwerkelijking van alle zakelijke en geestelijke eischen.’8 In de praktijk ging dat meestal gepaard met het zoveel mogelijk inzetten van moderne bouwmaterialen als staal, gewapend beton en glas, moderne bouwmethoden, waaronder normalisatie en prefabricatie, en een moderne abstracte vormgeving zonder toevoeging van ornamenten. Men toonde daarbij een grote fascinatie voor techniek, rationalisatie en hygiëne. Op het gebied van de stedenbouw koos men nadrukkelijk niet voor het door esthetische overwegingen bepaalde ontwerp, maar voor het op rationele wijze ordenen van de functies van het collectieve leven in de stad: wonen, werken en ontspannen met als hulpmiddel onder andere het verkeer. Vanaf het tweede congres in 1929 in Frankfurt am Main (‘Die Wohnung für das Existenzminimum’) verlegde men de aandacht meer en meer naar de gezondmaking en de beheersing van de steden zoals in 1930 in Brussel (‘Rationelle Bebauungsweisen’) en in 1933 tijdens een boottocht van Marseille naar Athene (‘De functionele stad’). Hieruit zou in 1941 door toedoen van Le Corbusier het beroemde of liever beruchte Charte d’Athènes voortkomen.
3_ De van Nellefabriek in Rotterdam, J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt, 1926-30.
Duiker nam niet deel aan het eerste congres, maar hij herkende zich dusdanig in de doelstellingen dat hij onmiddellijk daarna lid werd. Samen met architecten als Cornelis van Eesteren (voorzitter van de ‘CIAM-congressen’ vanaf 1930) en Ben Merkelbach zou hij in belangrijke mate bijdrage aan de niet geringe Nederlandse inbreng in de ‘CIAM-congressen’.9 De 8 | Door toedoen van Ben Merkelbach zou Duiker tevens een belangrijke rol gaan spelen in de wereld van Het Nieuwe Bouwen in Amsterdam. Merkelbach had, samen met vijf andere jonge architecten van de ‘Haarlemse school voor Bouwkunde, Versierende Kunsten en Ambachten’, in 1927 de Amsterdamse architectenvereniging De 8 opgericht.10 De wat oudere en meer ervaren Duiker, die bovendien nog een opleiding had genoten tot bouwkundig ingenieur aan de gerenommeerde Technische Hogeschool in Delft, werd in 1928 lid van de vereniging en vanaf 1932 tot kort voor zijn dood in 1935 voorzitter. Tegelijk met hem werden ook de bouwkundig ingenieur A. Boeken en de civiel-ingenieur en specialist in betonconstructies J.G. Wiebenga lid. In 1929 volgde de stedenbouwer Cornelis van Eesteren. Door de komst van deze nieuwe leden won de vereniging in belangrijke mate aan prestige. Vooral de komst van Duiker was belangrijk, niet alleen omdat hij voorzitter zou worden, maar vooral ook, omdat hij - in tegenstelling tot de jonge
oprichters van De 8 - al kon laten zien waartoe Het Nieuwe Bouwen in staat was. In 1928 - het jaar waarin hij lid van De 8 werd - had hij namelijk, samen met zijn compagnon Bernard Bijvoet en op basis van een door Jan Gerko Wiebenga berekende betonconstructie, net het spraakmakende Sanatorium Zonnestraal in Hilversum opgeleverd (afb. 2) en was hij bezig met het ontwerp voor de Openluchtschool.11 Zonnestraal (1926-28), de Openluchtschool (1927-30) en de Van Nellefabriek (afb. 3) van J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt in Rotterdam (1926-30) vormden de belangrijkste Nederlandse ijkpunten voor de jonge architecten van De 8 die voorlopig alleen nog maar op papier precies wisten wat ze wilden. En daarvan gaven zij op provocerende wijze en in een agressieve vormgeving blijk in hun beginselmanifest uit 1927 dat zij publiceerden in de avant-gardistische revue ‘I 10’.12 Het beginselmanifest van De 8 | (afb. 4) In het manifest wordt door middel van de stellingen: ‘DE 8 IS A-AESTEHTISCH’, ‘DE 8 IS A-DRAMATISCH’, ‘DE 8 IS A-ROMANTISCH’ afgerekend met de, zeker in het Plan Zuid van Berlage dominerende architectuur van de Amsterdamse School en door middel van de stelling ‘DE 8 IS A-KUBISTISCH’ tevens met de modernistische vormexperimenten van ‘De Stijl’. Wat De 8 dus beslist niet
31
ARCHITECTUUR
04_ Beginselmanifest ‘de 8’, ‘I 10’, 1927.
DE VISIE VAN HET NIEUWE BOUWEN OP DE ARCHITECTUUR
wilde was ontwerpen op basis van vooropgezette ideeën over de vormgeving. In plaats daarvan wilde men op een zakelijke wijze alle problemen van de opdracht analyseren en in harmonie met elkaar oplossen: ‘DE 8 WIL zich ondergeschikt maken aan zijn opdracht’ en ‘DE 8 ZEGT het is niet uitgesloten schoon te bouwen, maar het ware voorhands beter leelijk te bouwen en doelmatig, dan paradearchitectuur op te trekken voor slechte plattegronden’. Deze opvatting werd nog eens herhaald in de op het eerste gezicht cryptische slotstelling ‘DE 8 IS RESULTANTE’ die, zoals we nog zullen zien, op het lijf van Duiker geschreven was. De term resultante was afkomstig uit de statica en duidde op de berekening van een kracht die het resultaat was van twee of meer verschillende krachten die op één punt inwerken. Zo zag men ook de opdracht van de architect. Alle relevante factoren van de opdracht, zoals die op het gebied van de functie, de constructie en de vormgeving, moesten als gelijkwaardig worden geanalyseerd en in harmonie met elkaar tot oplossing worden gebracht (de resultante).13
De 8 en Opbouw | (afb. 5) Belangrijk voor de gedachtevorming en de verbreiding van het gedachtegoed van Het Nieuwe Bouwen zou later ook de oprichting worden van het tijdschrift De 8 en Opbouw in 1932. Het betrof een samenwerking van De 8 met de in 1920 opgerichte
32
Rotterdamse vereniging ‘Opbouw’. Naast Merkelbach (secretaris van De 8), Van Loghem (voorzitter van ‘Opbouw’) en Van Eesteren (voorzitter van de ‘CIAMcongressen’) maakte ook Duiker (voorzitter van De 8) vanaf het begin deel uit van de redactie. In het tijdschrift werden vooral in het begin felle aanvallen gelanceerd op de woningbouw en de scholenbouw van de expressionistische Amsterdamse School. En dat was nu juist de stroming die het stadsbeeld beheerste in het Plan Zuid van Berlage (1917). Pas in 1930 zou daar de eerste doorbraak van Het Nieuwe Bouwen plaatsvinden in de vorm van de Openluchtschool van Duiker in de Cliostraat. Mede daardoor zouden later nog enkele verwante voorbeelden volgen.
05_ ‘de 8 en OPBOUW’, 1932 nr. 13.
3 DUIKERS VISIE OP DE ARCHITECTUUR Wetenschap en geestelijke economie | Zoals gezegd werden de Delftse ingenieurs, de architect Jan Duiker en de betonconstructeur Jan Gerko Wiebenga, met open armen ontvangen door de jonge architecten van De 8. Zij immers konden al op het niveau van de architectuur de weg wijzen naar een cultuur, waarin - in tegenstelling tot de Amsterdamse School - een volwaardige plaats was ingeruimd voor de wetenschap en de techniek. Het was Duiker die zich in 1930 in een publicatie over hoogbouw duidelijk zou uitlaten over de culturele betekenis van wetenschap en techniek: ‘Inmiddels is het niet oninteressant waar te nemen, dat […] de fantasie en scherpzinnigheid der groote moderne physici de tot nu toe verspreid en schijnbaar onafhankelijk zich naast elkaar ontwikkelende wetenschappen: wiskunde, mechanica, physica, chemie en astronomie tot één grootsche wereldbeschouwing organiseeren en ons […] doen zien hoe de natuur zelve organisatie en economie als de fundamentele wetten voor haar opbouw stelde.’14 Voor Duiker zou de kunst daarbij absoluut niet op de achtergrond geraken omdat volgens hem de inspiratie of de oerimpuls zowel in de wetenschap als in de kunst de drijfveer vormde voor al het materiële handelen. Het een
en ander was echter slechts dan van culturele waarde wanneer de wet der geestelijke economie gevolgd werd. Deze wet stond volgens Duiker ook aan de basis van de natuur in die zin dat deze zuinig met krachten en materiaal omspringt, zoals bijvoorbeeld te zien is aan het skelet van zoogdieren dat juist genoeg materiaal bevat om zijn beschermende en constructieve functie te kunnen vervullen. Een bot is dik op die plaatsen waar de meeste krachten worden uitgeoefend en dunner waar dat in mindere mate het geval is. Wanneer de architectuur net als de natuur de wetten van de geestelijke economie zou volgen is er sprake van een schepping van culturele betekenis, aldus Duiker. Ook de Gotische kathedraal was volgens hem opgebouwd volgens dit economische principe van materiaal economie en was dus te beschouwen als een cultuuruiting van betekenis, evenals trouwens de moderne wetenschap, want: ‘Is ten slotte Einstein geen kunstenaar bij de gratie Gods?’ 15 Deze opvattingen maakten deel uit van een reactie van Duiker in De 8 en Opbouw op de hevige kritiek die Berlage, de vader van de moderne bouwkunst in Nederland, had geuit aan het adres van Het Nieuwe Bouwen of De Nieuwe Zakelijkheid zoals hij deze stroming enigszins denigrerend noemde. Berlage verweet De Nieuwe Zakelijkheid namelijk alle gevoelselementen te hebben weggelaten, waarmee de aansluiting bij de arbeidersbeweging verloren dreigde te
33
ARCHITECTUUR 06_ ‘De Wolkenkrabber’ op het Victorieplein in Amsterdam, J.F. Staal 1929.
DUIKERS VISIE OP DE ARCHITECTUUR
gaan. Deze had immers haar hoop gevestigd op een maatschappij van het gevoel en niet op een van het verstand. Duiker plaatste in zijn reactie de kritiek van Berlage in het kader van een ‘antizakelijkheidsmanie’ in de pers, die op een belangrijk misverstand zou berusten, namelijk dat De Nieuwe Zakelijkheid als doelstelling zou hebben zo snel en goedkoop mogelijk te bouwen. Volgens Duiker echter ging het - zoals gezegd - juist om een geestelijk proces van immaterialisatie en niet om een plat materialistisch rationalisme. Bij de analyse van de Openluchtschool zal deze ontwerphouding verder verduidelijkt worden. Hoogbouw als instrument voor het bereiken van een gelukkiger samenleving | Duikers optimisme had al een deuk opgelopen bij zijn pogingen om vanaf 1925 samen met Wiebenga in Amsterdam hoogbouw voor arbeiders te realiseren, maar dan geheel anders dan de twaalf bouwlagen hoge ‘Wolkenkrabber’ (1929) van de architect J.F. Staal aan het Victorieplein in het Plan Zuid van Berlage (afb. 6). Zij werden gesteund door de overige architecten van De 8 die er bij het gemeentebestuur tevergeefs voor pleitten het fenomeen niet - zoals in het geval van de ‘Wolkenkrabber’ - te beschouwen als een louter esthetisch middel om de knooppunten in het stedenbouwkundige plan op architectonische wijze luister bij te zetten, maar als een middel om het vraagstuk van de volkshuisvesting op te lossen.
34
Uiteindelijk strandde de hele onderneming van Duiker en Wiebenga omdat de gemeente de kosten van hoogbouw te hoog achtte, terwijl er op de achtergrond ook diverse psychologische bezwaren een rol speelden. Als bijdrage aan de discussie had Duiker in 1930 het eerder genoemde boekje ‘Hoogbouw’ gepubliceerd (afb. 7) waarin sprake was van aan Le Corbusier verwante, vrijstaande en radiaalsgewijs opgebouwde woontorens in het groen. Duiker beschouwde deze torens als een soort gestapelde villa’s voor arbeiders: ‘... Stel U voor, de vrijstaande gebouwen, in parken geplaatst, waar de bewoner dus toegang heeft, waar de straat een karakter van parkweg aan ontleent, waardoor iedere bewoner voor zich en zijn gezin deel kan hebben van dat park aan zijn voet, waar zuivere luchtcirculatie heerscht, waar sportvelden kunnen liggen, waar kortom zonder opoffering en tijdverlies het levensgeluk kan worden verhoogd, het leven voor de huisvrouw wordt verlicht door de praktische woongemakken, hygiëne, gezondheid, licht en lucht worden verkregen…’16 Hieruit klinkt niets door van de door Berlage gesuggereerde houding van plat rationalistische zakelijkheid. Integendeel, hier spreekt de idealistische architect van Het Nieuwe Bouwen, die op basis van rationele opvattingen op het
07_ Vogelvluchttekening uit de publicatie ‘Hoogbouw’ van J. Duiker 1930.
08_ Het ‘Plan Zuid’ in Amsterdam van H.P. Berlage, 1917.
gebied van gezondheid en welzijn en met inzet van alle nieuwe technische verworvenheden door middel van de architectuur probeerde vorm te geven aan een bij de moderne tijd passende woonomgeving. Deze houding stond ook aan de basis van het ontwerpen van de Openluchtschool.
4 DE STEDENBOUWKUNDIGE EN ARCHITECTONISCHE CONTEXT Het Plan Zuid van Berlage (1917)17 | (afb. 8) Essentieel voor het denken van Berlage en belangrijk voor het begrijpen van de terughoudendheid bij het toelaten van modernistische gebouwen als de Openluchtschool is dat Berlage vond dat er - in tegenstelling tot de 19e-eeuwse uitbreidingsplannen18 - sprake moest zijn van een hechte samenhang tussen architectuur en stedenbouw. Berlage had in die tijd grote bewondering voor de 19e-eeuwse stedenbouwkundige ingrepen in Parijs door Eugène Haussmann en stond nu onder invloed van de Duitse stedenbouwer A.E. Brinckmann die in 1907 het boek ‘Platz und Monument’ publiceerde. In dit boek pleitte deze voor stedenbouw die een combinatie zou zijn van monumentaliteit, schilderachtigheid en verkeerstechniek. Ook in Berlage’s plan uit 1917 was daar sprake van. De monumentaliteit werd bereikt
door de aanleg van ruime verkeersboulevards, zoals de Vrijheidslaan, de Churchilllaan, de Rooseveltlaan, de Apollolaan en de Minervalaan en door het Amstelkanaal, het Noorder Amstelkanaal en het Zuider Amstelkanaal. De verkeerstechnische scharnierpunten, zoals het Victorieplein en het Minervaplein, voorzag Berlage van hoge, van de bouwverordening afwijkende, monumentale gebouwen als stedenbouwkundige accenten. Zoals we al zagen bekritiseerden Duiker en de overige architecten van De 8 deze opvatting over de rol van de hoogbouw naar aanleiding van de bouw van de ‘Wolkenkrabber’ op het Victorieplein (1929). (afb. 7) Ook de in een in 1928 uitgeschreven prijsvraag voorgestelde hogere bebouwing aan het Minervaplein ondervond kritiek van die kant.19 Juist op dat moment was Duiker bezig met de beslissende fase van zijn controversiële ontwerp voor de Openluchtschool op de huidige locatie aan de Cliostraat, pal achter het Minervaplein maar wel in de luwte. Maar ondanks dit laatste feit bleef het gebouw een vreemde eend in de bijt, want het Plan Zuid werd grotendeels uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Dienst der Publieke werken die het harmonieuze stedenbouwkundige plan van Berlage strikt uitvoerde met behulp van de esthetische controle van de Schoonheidscomissie voor het Plan Zuid20. Deze laatste instelling werd in die tijd beheerst door architecten van de Amsterdamse School, die dan ook het leeuwendeel van de
35
ARCHITECTUUR
10_ Montessorischool Albrecht Dürerstraat in Amsterdam, W, van Tijen 1935.
09_ Het Minervaplein met links het rechterdeel van de noordwand (C.J. Blaauw, 1932) en rechts een deel van de oostwand langs de Rubensstraat (G.J. Rutgers en J.F. Berghoef, 1958).
DE STEDENBOUWKUNDIGE EN ARCHITECTONISCHE CONTEXT
architectuur voor hun rekening namen. Een aantal van hen is in steen geportretteerd in de galerij op de zuidelijke hoek van de Minervalaan en de Gerrit van der Veenstraat (toen nog Euterpestraat).
De Amsterdamse School | Het resultaat was een ensemble van grote monumentale blokken die - conform de wens van Berlage - als geheel werden ontworpen door de architecten van de Amsterdamse School met een grote nadruk op bakstenen gevels met sculpturale kwaliteiten, esthetische accenten en houten kozijnen. Het artistieke hoogtepunt wat dat betreft vormt misschien wel de omgeving van de Burgemeester Takstraat van de architecten Piet Kramer en Michel de Klerk. Ook het omvangrijke werk van minder in het oog springende architectenbureau’s als die van Boterenbrood, Gulden en Geldmaker, Van den NieuwenAmstel en Blaauw (afb. 9) droeg in belangrijke mate bij aan de kwaliteit en de roem van het gerealiseerde Plan Zuid dat wel het ‘Mekka van de Woningbouw’ werd genoemd. Vooral Duikers collega uit De 8, Ben Merkelbach lanceerde in het in 1932 opgerichte tijdschrift De 8 en Opbouw felle aanvallen op dit Mekka met polemische artikelen als ‘Wonen’ en ‘Het bouwen van krotten’.21 Over de woningen in het Plan Zuid schreef hij in het eerste artikel: ‘Met de goedmoedigheid den Amsterdammer eigen, tracht hij te kamperen in deze huizen, zo goed en zo kwaad als dat gaat.’
36
Ook de Schoonheidscommissies werden aangevallen omdat deze slechts zouden letten op de esthetische verzorging van de gevels en geen oog hadden voor de feitelijke kwaliteit die bepaald werd door plattegronden, verkaveling en bezonning. Dat was ook de reden dat de architecten van Het Nieuwe Bouwen - tegen hun feitelijke belang in - lange tijd hebben geweigerd in deze commissies zitting te nemen. De infiltratie van Het Nieuwe Bouwen in het Plan Zuid was dan ook geen sinecure en in feite vormde de Openluchtschool van Duiker de doorbraak, die later zou worden gevolgd door de Apollohal van Albert Boeken op de hoek van de Apollolaan en de Stadionweg in 1934, de atelierwoningen van Zanstra, Giesen Sijmons in de Zomerdijkstraat in 1934, de Montessorischool van Willem van Tijen in de Albrecht Dürerstraat in 1935 en de ‘drive-inwoningen’ van Willem van Tijen, Mart Stam en Lotte Stam-Beese in de Anthonie van Dijkstraat in 1935. In alle gevallen ging het daarbij om (oorspronkelijk) vrijstaande panden en juist het vrijstaan van de bebouwing was een voorwaarde waaronder Het Nieuwe Bouwen volgens J.F. Staal, de architect van de zo verguisde ‘Wolkenkrabber’ en tevens lid van de Schoonheidscommissie voor het Plan Zuid, een kans kon krijgen binnen al bebouwde gebieden. In 1931 - dus een jaar na de voltooiing van de Openluchtschool - schreef hij daarover in een nota22:
11_ Sanatorium Zonnestraal in Hilversum, J. Duiker en B. Bijvoet 1926-30. 12_ Niet uitgevoerd plan voor de openluchtschool ‘Zonneheide’ op het terrein van Zonnestraal in Hilversum, J. Duiker, plusminus 1928.
‘De algemeene toegepaste bouwwijze is die van de z.g. Amsterdamse School, doch gebonden door de architectonische opvattingen der goede burgerlijke bouwkunst der laatste eeuwen. De materialen dier bouwkunst worden nog steeds gebruikt, hout, baksteen en pannen, toegepast in eenvoudig verdeelde kozijnen, gescheiden door baksteenen penanten en borstweringen en in eenvoudige dakvormen. Beton alleen voor het uitbouwen van balkons en erkers.’ Toch vond Staal, evenals zijn collega uit de Schoonheidscommissie, J. Gratama23 dat: ‘Het Nieuwe Bouwen’ langzamerhand wel een kans moest krijgen […] in beperkte mate en onder bepaalde esthetische voorwaarden in de bestaande stadsdelen zoals het al grotendeels voltooide Plan Zuid.’ De tijd van de algehele verkettering was na de komst van Duikers Openluchtschool in 1930 dus wel voorbij. Dichtbij de Openluchtschool gelegen projecten als de Montessorischool en de ‘drive-inwoningen’ konden daardoor profiteren van het pionierswerk van Duiker. Toch was Willem van Tijen niet gerust op het oordeel van de Schoonheidscommissie over zijn Montessorischool (afb. 10). In een brief aan zijn zuster op 12 januari 1934 schreef hij:
‘De vorige week zijn wij in eerste stadium klaargekomen en dinsdag ben ik er mee naar Amsterdam geweest, zowel naar de bouwcommissie, als naar de schoonheidscommissie van Amsterdam-Zuid. Je begrijpt, dat ik de gang naar de laatste met angst en beven ondernomen heb.’24 Het bezoek liep echter gunstig af en de aanwezigheid van zijn school maakte op zijn beurt de komst van de ‘driveinwoningen’ ernaast mogelijk, omdat deze immers niet hoefden aan te sluiten op traditionele bouw.
5 OPVATTINGEN OP HET GEBIED VAN ONDERWIJS EN GEZONDHEID Het is ondoenlijk en ook niet zinnig in dit kader de geschiedenis van het fenomeen openluchtscholen ook maar bij benadering te beschrijven.25 Wel moet hier alvast vermeld worden dat dit type school niet in strikte zin verbonden was met een bepaald onderwijssysteem. Bij de architecten van Het Nieuwe Bouwen was echter wel sprake van een sterke voorkeur voor het Montessorionderwijs, omdat volgens hen dit type onderwijs net als zijzelf streefde naar een nieuwe cultuur voor de bevrijdde mens. Omgekeerd had het Montessorionderwijs zelf ook een voorkeur voor het model van de Openluchtschool.26 Duiker
37
ARCHITECTUUR 13_ Eerste ontwerp voor een openluchtschool [‘stad-zonneschool’] voor het gezonde kind op een niet nader omschreven open terrein in Amsterdam, J. Duiker 1927.
14_ Niet uitgevoerd ontwerp [vogelvluchttekening] van de openluchtschool in een plantsoen op de hoek van de Cliostraat en de Albrecht Dürerstraat in Amsterdam, J. Duiker 1928.
OPVATTINGEN OP HET GEBIED VAN ONDERWIJS EN GEZONDHEID
schreef in 1931 zelfs dat hij het betreurde dat de nieuwe pedagogische richtingen zoals Montessori en Dalton veel minder in staat waren een nieuwe uitdrukkingsvorm van het schoolgebouw op te roepen dan de hygiënisten. Hij pleitte vervolgens voor meer samenwerking tussen architectuur, onderwijs en gezondheidszorg.27 Kennelijk zag Duiker zijn openluchtschool voorlopig nog vooral als het product van samenwerking tussen architectuur en gezondheidszorg. De reden daarvoor is dat de Openluchtschool in de Cliostraat een particuliere school was voor gewoon, lager onderwijs. Pas lang na de Tweede Wereldoorlog zou de architect Herman Hertzberger, mede geïnspireerd door de school van Duiker en goed bekend met het Montessorionderwijs, meerdere malen en op pregnante wijze architectonisch vormgeven aan dit onderwijssysteem. Dit leidde net als bij Duiker tot een postzegel, en wel een met de afbeelding van zijn Montessorischool uit 1983, die op de noordwestelijke hoek van de Apollolaan en de Willem Witsenstraat staat. In verband met nog steeds heersende epidemieën begon de overheid vanaf het midden van de negentiende eeuw - op basis van wetgeving en voorschriften - maatregelen te nemen ter bevordering van de hygiëne op de scholen. Pas in het begin van de twintigste eeuw - en dan vooral vanaf de jaren twintig - zou dat tot reële verbeteringen leiden. Dit
38
resulteerde onder andere in het stichten van een toenemend aantal openluchtscholen in Europa en de Verenigde Staten. Dit hing samen met de strijd tegen de tuberculose, in het kader waarvan al in het midden van de negentiende eeuw sanatoria werden gebouwd in Duitsland en Engeland. De strijd tegen deze ziekte die de ongezonde, dichtbevolkte gebieden in de grote steden teisterde, én het groeiende besef van de betekenis van het zonlicht voor de gezondheid leidden uiteindelijk ook tot het stichten van openluchtscholen. In Duitsland ontstonden zo rond 1900 veel zogenaamde bosscholen voor ongezonde kinderen, vaak in de vorm van internaten. Dit idee zou overal in Europa en de Verenigde Staten navolging vinden. In Nederland verscheen de ‘Eerste Nederlandsche Buitenschool’ in 1913 in de duinen bij Den Haag. Het voorbeeld was de Charlottenburger Waldschule uit 1904 in het Grünewald in Berlijn.28 In Amsterdam begon men vanaf 1917 te zoeken naar mogelijkheden tot het stichten van een openluchtschool voor zieke kinderen. Een belangrijke impuls werd gegeven door een internationaal congres in Parijs in 1922. Dit leidde in datzelfde jaar nog tot de oprichting van ‘De Vereniging voor Openluchtscholen’, in het bestuur waarvan onder andere de tuberculosebestrijder B.H. Sajet en de vakbondsman Jan van Zutphen van de Diamantbewerkersbond zouden plaatsnemen. Beiden speelden
15_ Niet uitgevoerd ontwerp [vogelvluchttekening] van de openluchtschool op de huidige positie op een binnenterrein van een woonblok aan de Cliostraat in Amsterdam. De opbouw staat onder een hoek van 45°C.
16_ Niet uitgevoerd schetsontwerp van het poortgebouw van de openluchtschool van Duiker uit1930. De opbouw staat onder een hoek van 45°C.
later ook een grote rol bij de totstandkoming van het door Duiker ontworpen Sanatorium Zonnestraal op de hei bij Hilversum. In Amsterdam verscheen in 1925 de eerste gemeentelijke openluchtschool voor zwakke kinderen in het Vondelpark in de vorm van zes houten klassen toegevoegd aan een bestaande school. Een tweede verscheen in 1931 in het Oosterpark. Op een congres in Amsterdam in 1928 van ‘De Vereniging voor Openluchtscholen’ maakte de in 1927 opgerichte ‘Vereeniging voor openluchtscholen-voor-het-gezondekind’ bij monde van haar voorzitter N.I. Heijbroek bekend dat men in Amsterdam bezig was met de stichting van een openluchtschool voor gezonde kinderen. Heijbroek was een pionier op het gebied van de preventieve gezondheidszorg en de zuigelingenzorg, en een bewonderaar van de Duitse Bosscholen voor pretuberculose en astmapatiënten. De filosofie achter het nieuwe type openluchtschool was dat je het beste gezonde scholen kon bouwen voor nog gezonde kinderen om te voorkomen dat ze überhaupt ziek zouden worden. Op het congres formuleerde Heijbroek tevens een aantal eisen met betrekking tot die nieuwe scholen: een vrije ligging op het terrein, openklapbare ramen aan meerdere zijden van de klaslokalen en het toepassen van ‘panel heating’ ter bestrijding van vocht. Hij had daarvoor al in 1927 Duiker aangezocht als architect.
Op het moment van het congres was deze al bezig met zijn eerste ontwerpen voor zijn school op een toen nog niet nader aangeduide locatie. Daarop besloot de Gemeenteraad nog in 1928 na enige aarzelingen tot het nemen van een proef, maar dan wel in de vorm van een particuliere school en dus zonder financiële risico’s voor de Gemeente. Als locatie werd een terrein aan de Cliostraat toegewezen waar de school inderdaad werd gebouwd en in 1930 geopend. Utrecht was Amsterdam echter al voorgegaan met de katholieke St. Nicolaasschool uit 1927. Pas in 1936 zou de Spartaschool aan de Stadionkade als tweede Amsterdamse gemeentelijke openluchtschool voor gezonde kinderen gebouwd worden. Ook de bovengenoemde arts Sajet, die overtuigd was van het belang van goed geventileerde en zonnige scholen voor arbeiderskinderen, speelde een belangrijke rol bij de benoeming van Duiker. Ze kwamen met elkaar in contact in 1919 in verband met de voorgenomen bouw van een sanatorium op de hei in Hilversum. In 1920 gingen ze daartoe samen op studiereis naar Engeland waar ze de tuberculosebestrijding bestudeerden.29 En in 1922 stelden ze in opdracht van het ‘Koperen Stelenfonds’ van de Nederlandse Diamantbewerkersbond een rapport op ter verwezenlijking van het Sanatorium Zonnestraal, dat overigens pas in 1928 (het jaar van het congres over de openluchtscholen) naar
39
ARCHITECTUUR 17_ Voorstadium van het definitieve ontwerp van het poortgebouw van de openluchtschool van Duiker uit 1930. Het hele gebouw, inclusief de opbouw, ligt nu parallel aan de rooilijn van het nog te bouwen woonblok. Duiker heeft de vrijheid genomen dit alvast te ‘ontwerpen’ in harmonie met zijn school. De horizontale lijnen zoals die in de plint zorgen voor een eenheid tussen de school en de woningen die in werkelijkheid niet werd gerealiseerd.
18_ Het poortgebouw van de openluchtschool van Duiker, 1932.
19_ De openluchtschool van Duiker, 1930.
OPVATTINGEN OP HET GEBIED VAN ONDERWIJS EN GEZONDHEID
ontwerp van Duiker en Bijvoet gerealiseerd zou worden 30 (afb. 11). Sajet was de beoogde geneesheer-directeur. In het rapport werd gepleit voor een hygiënisch verantwoorde, op de zon georiënteerde en goed geventileerde architectuur, voor het oprichten van openluchtscholen in de stad, en voor het stichten van een buitenschool met internaat, Zonneheide, op het terrein van Zonnestraal. Duiker maakte daarvoor twee ontwerpen die niet gerealiseerd werden. Het eerste dat hij in 1926 samen met Bijvoet maakte, is een compact ontwerp waarbij de klassen en het hoofdgebouw straalsgewijs om een rond binnenterrein zijn geplaatst (afb. 12). Het tweede uit 1930 is een langgerekt ontwerp met diverse vleugels. De wensen van de artsen Heijbroek en Sajet sloten kennelijk naadloos aan op de theorieën van Duiker, een van de belangrijkste architecten van het Nederlandse ‘Nieuwe Bouwen’. Dat Duiker er door middel van de Openluchtschool uiteindelijk in geslaagd was de idealen van Heijbroek te verwezenlijken blijkt uit diens rede ter gelegenheid van de opening van de school, waarin hij afsloot met de woorden: ‘Zo, nu heb ik eindelijk echt iets voor mijn stad gedaan.’ Duiker merkte later op over het fenomeen openluchtscholen: ‘Het is een sterke hygiënische kracht, die ons leven beïnvloedt en die tot een stijl: een hygiënische stijl zal uitgroeien.’31
40
6 DE OPENLUCHTSCHOOL VAN JAN DUIKER AAN DE CLIOSTRAAT De ontwerpfase (1927-1929)32 | Aanvankelijk zou de school - conform de wens van Heijbroek - vrijstaand op een nog niet nader omschreven open terrein van 50 x 50 meter geplaatst worden (afb. 13). Duiker ontwierp daarvoor in 1927 in een eerste schetsontwerp - samen met zijn collega Bijvoet - een school met een hoofdvleugel van vier bouwlagen. Elke bouwlaag had twee gesloten klassen en daartussen twee inpandige maar open klassen per verdieping. De ontsluiting moest plaatsvinden via een centrale lift tussen de buitenklassen en twee buitentrappen op de uiteinden van de hoofdvleugel. In het tweede en derde schetsontwerp (het tweede nog met Bijvoet) werd de school steeds compacter, waardoor - waarschijnlijk vanwege de kosten - minder ruimte werd ingenomen. Pas in een vierde schetsontwerp benaderde Duiker de huidige compacte vorm van de school. Hoewel er nog steeds sprake was van een vrije ligging in een plantsoen, ging het nu voor het eerst om een concrete locatie, namelijk aan de Cliostraat. Nog steeds niet helemaal op de huidige plek, maar even rechts daarvan op de hoek met de Albrecht Dürerstraat (afb. 14). Uiteindelijk kwam de school echter - na een wijziging van het stratenplan - in 192833 terecht op zijn huidige plaats
21_ Het trappenhuis aan de noordzijde van de openluchtschool van Duiker.
20_ Plattegrond van de openluchtschool van Duiker, 1930. I: de begane grond, II: de verdiepingen.
binnen een gesloten woonblok tussen de Cliostraat, de Rubensstraat, de Anthonie van Dijkstraat en de Quinten Massijsstraat (afb. 15). Dit woonblok werd overigens later gerealiseerd dan de school zelf, waardoor deze bij de opening nog geheel vrij stond. Toegang tot het binnenterrein werd na de komst van de omringende woningbouw verleend door een eveneens bij de school behorend laag poortgebouw (1932) aan de Cliostraat. Aanvankelijk had dit op het voorlaatste ontwerp een agressieve, diagonaal geplaatste opbouw met een terras. Deze opbouw verwees op fraaie wijze naar de diagonale plaatsing van de school erachter en zou een fröbelschool bevatten (afb. 16). Maar na weer enkele wijzigingen (afb. 17) - waarschijnlijk op advies van de Schoonheidscommissie - ontstond uiteindelijk het zesde en definitieve plan op basis waarvan de school in 1930 gerealiseerd is. Het nu meer bescheiden poortgebouw kwam in 1932 geheel parallel aan de straat te liggen. De Schoonheidscommissie | Over het algemeen werd aangenomen dat de in 1926 ingestelde Schoonheidscommissie voor het Plan Zuid verantwoordelijk was voor het plaatsen van de school binnen een woonblok. De reden daarvoor zou zijn dat de modernistische architectuur op die manier aan het oog zou worden onttrokken. Daartégen pleit dat de Gemeente aanvankelijk was uitgegaan van een
volledig zichtbaar plantsoen aan de Cliostraat. De ontwerpen van Duiker die nog maar een voorlopig karakter hadden zullen in dat stadium zeker niet aan de commissie zijn voorgelegd. Wat waarschijnlijk wel speelde was de precaire financiële positie van de particuliere ‘Vereeniging voor openluchtscholen-voor-het-gezonde-kind’. Deze begon dan ook te onderhandelen over de mogelijkheid van de aankoop van een veel goedkoper binnenterrein aan de Cliostraat. Hiertoe richtte zij al op 4 juli 1928 een schrijven aan de Dienst der Publieke Werken, waaruit blijkt dat de prijs van de grond op het binnenterrein de helft goedkoper was als die aan de straat. Tevens meldde men ‘dat deze situatie ons na gehouden overleg met uwen dienst door onzen architect ir. J. Duiker is voorgesteld’. Duiker had kennelijk geen enkel bezwaar en voor hem was het een bijkomend voordeel dat een plaatsing op het binnenterrein een gunstiger bezonning kon opleveren dan een plaatsing aan de straat. In een publicatie in het tijdschrift Zonnestraal in 1930 rept hij dan ook met geen woord over deze kwestie. Sterker nog, hij stelt zelfs: ‘Deze scholen […] mogen in geen enkel opzicht afhankelijk zijn van toevallige parken of groene plekken in een stad, aangezien er hiervoor te veel scholen en te weinig parken zijn. Zij mogen dan ook geen groot terreinoppervlakte in beslag nemen’.34
41
ARCHITECTUUR 23_ Buitenklas in de openluchtschool van Duiker.
22_ Gesloten klas in de openluchtschool van Duiker.
DE OPENLUCHTSCHOOL VAN JAN DUIKER AAN DE CLIOSTRAAT
Dat de Schoonheidscommissie een poortgebouw wilde in de straatwand en niet een open gat was niet om de school te maskeren, maar om de meestal slordige achtergevels van de woongebouwen aan het oog te onttrekken.35 Het poortgebouw dat een aan de school verwante vormgeving kreeg, zou natuurlijk wel goed zichtbaar zijn in de straat, zeker in de fase dat het nog een diagonale opbouw had. Waarschijnlijk keurde de Schoonheidscommissie de diagonaal geplaatste opbouw op het poortgebouw af, want die verdween op het laatste moment. Merkwaardigerwijze zou Duiker later op een lezing in Zürich de Schoonheidscommissie er toch van hebben beschuldigd dat deze de plaatsing van de school op een binnenterrein zou hebben afgedwongen, opdat de stad niet zou worden bedorven door zo’n lelijk glaspaleis.36 Mogelijk had dit te maken met kritische opmerkingen van collega’s als J.B. van Loghem en A. Boeken over de plaatsing van de school. A. Boeken, de bouwer van de Apollohal die in 1934 als tweede bouwwerk van Het Nieuwe Bouwen op een vrij terrein tegenover het Amstelkanaal en de Boerenwetering in het Plan Zuid verscheen, vatte het in 1936 - een jaar na de dood van Duiker - nog eens kernachtig samen: ‘Over de noodlottige omstandigheid, dat de schoonheidscommissie voor het betrokken stadsdeel dit typisch hedendaagsche bouwwerk niet passend achtte tusschen de
42
‘gevelarchitectuur’ van de omgeving en daarom aan den architect een plaats op een binnenterrein, bijna onzichtbaar van den openbaren weg voorstelde, welke plaats door dezen even noodlottig geaccepteerd werd, zal ik hier maar zwijgen.’37
EEN ANALYSE VAN DE OPENLUCHTSCHOOL Het poortgebouw | (afb. 18) In de Cliostraat is - zoals gezegd – in 1932 een laag poortgebouw geplaatst aan de straat. Het ligt even binnen de rooilijn van de omringende, hogere woonbebouwing, en het heeft een bij de school aansluitende en dus van de woningen afwijkende vormgeving. In het rechterblok van dit poortgebouw bevonden zich vroeger een conciërgewoning en daarboven de woning voor het hoofd van de school. Boven de doorgang was een lokaal voor Zweedse handenarbeid (Sloyd) gesitueerd. Bij wijze van uitzondering kreeg deze ruimte een staalskelet omdat dat met behulp van een elektrische verwarming sneller was op te warmen dan een betonskelet. Dit was nodig omdat er slechts af en toe lessen gegeven werden. De laagte van het poortgebouw is vooral ingegeven door de wens zoveel mogelijk zonlicht te krijgen in het hoofdgebouw en op de binnenplaats die als speelplaats fungeert.
25_ Tafel en stoel voor de leraren en leraressen in de openluchtschool van Duiker, 1930.
24_ Hoek van de openluchtschool van Duiker.
Het hoofdgebouw | (afb. 19) Duiker koos uiteindelijk - zoals gezegd - voor een compacte bouw van vier bouwlagen. Vanwege de bezonning ligt het gebouw helemaal aan de noordkant van het binnenterrein. Dit ging wel ten koste van de bezonning van de woningen erachter. Dat deze er op het moment van realisatie van de school nog niet stonden, doet daar niets aan af. Het stond al wel vast dat ze er zouden komen. De basisvorm van de school lijkt op het eerste gezicht op een met de punt naar voren geplaatst vierkant blok. De begane grond is verdeeld in vier vierkanten, waarvan het meest oostelijke verlengd is. Het daardoor gevormde rechthoekige blok bevat het gymnastieklokaal dat iets verdiept ligt vanwege de noodzakelijk grotere hoogte ervan. Het is als het ware gedeeltelijk onder het schoolgebouw geschoven. De aansluiting oogt wat rommelig en dat is dan ook - naast een aantal verwarmingstechnische gebreken een van de weinige zwakke punten van het gebouw. In het centrum van de vierkante plattegrond van de school (afb. 20) bevinden zich de hal, de vestibule en het trappenhuis. Het noordelijke deel bevat op de begane grond toiletten en ruimten voor het personeel, want hiervoor was er het minste behoefte aan zon. Alleen het westelijke kwadrant van de begane grond heeft een leslokaal. Het oostelijke kwadrant maakt namelijk deel uit van het gymnastieklokaal en het zuidelijke is opengelaten en fungeert als beschutte toegangsruimte.
Op de verdiepingen vallen het verlengde deel van het gymnastieklokaal en het noordelijke deel achter het trappenhuis weg. Dit laatste omdat deze locatie vanwege de ongunstige ligging ten opzichte van de zon ongeschikt was voor leslokalen. Zo ontstond er een met de punt op het zuiden gerichte V-vorm, bestaande uit drie vierkanten rond de overhoeks geplaatste kern met daarin het trappenhuis met zijn op het noorden gerichte glazen gevel (afb. 21). Het zuidelijke deel van de verdiepingen was - net als op de begane grond - opengelaten. Daar bevinden zich de terrassen, die dienst doen als buitenklassen (afb. 22). Ze hebben borstweringen in de vorm van in staal gevatte windschermen. Ze worden elk geankeerd door twee gesloten klaslokalen (afb. 23). Alle klassen kunnen vrijwel de gehele dag zon ontvangen. Op het dak bevinden zich nog twee openluchtlokalen. Constructie, gevels en materiaal | (afb. 19) De constructie bestaat uit een betonskelet. Dit is samengesteld uit achter de glazen gevel geplaatste kolommen waarop de betonnen vloeren rusten. De kolommen laten de glazen gevels geheel vrij en staan niet op de hoeken, wat bijdraagt aan de grote ruimtelijkheid van het gebouw. De overgang van de kolommen naar de vloeren wordt gevormd door balken die daar waar ze hun grootste buigbelasting hebben - boven de kolommen - verdikken. Het balkenkruis in de kern is om
43
ARCHITECTUUR 26_ Kapstok in het de hal van de openluchtschool van Duiker.
27_ De oostzijde van de openluchtschool van Duiker op een foto kort na de opening in 1930. De omringende woonbebouwing en het poortgebouw [1932] zijn dan nog niet gerealiseerd.
EEN ANALYSE VAN DE OPENLUCHTSCHOOL
constructieve redenen verzwaard. De vraag is of het slechts verdikken van de balken op constructief zwaar belaste plaatsen voortkwam uit de wens om op materiaal en dus op kosten te bezuinigen of dat het - meer ideëel - voortkwam uit de door Duiker beoogde ‘geestelijke economie’, omdat de natuur - zoals gezegd - immers ook zuinig met materiaal zou omspringen. Een feit is dat de financiële besparing op het materiaal hoogstwaarschijnlijk teniet werd gedaan door de hogere kosten voor het maken van de bekisting die nodig was voor het gieten van het beton. De kolommen worden naar boven toe per verdieping dunner omdat ze daar immers minder hoeven te dragen. Bovendien worden ze - met uitzondering van de vier centrale kolommen - elk op zich naar boven toe slanker (verjongen). Ook dat is weer een voorbeeld van ‘geestelijke economie’, maar roept weer dezelfde vraag op ten aanzien van de feitelijke besparing in verband met de gecompliceerdere bekistingen. De conclusie kan haast niet anders luiden dan dat er hier in feite sprake is van een vormgevingskwestie, die op symbolische wijze de door Duikers gewenste ‘geestelijke materiaaleconomie’ moest symboliseren. Dit, gevoegd bij het ontbreken van hoekkolommen, de grote glazen oppervlakken van de gevels met hun ragfijne stalen kozijnen, het uitkragen van de gevel boven het donkere souterrain en de witte kleur, geeft het gebouw een welhaast zwevend karakter, dat de stelling uit het beginselmanifest van De 8, ‘DE 8 IS
44
A-AESTHETISCH’, lijkt te logenstraffen. Toch bleef Duiker in feite wel trouw aan dit manifest, omdat hij conform de slotstelling ‘DE 8 IS RESULTANTE’ alle problemen op het gebied van de functie, de constructie en de vormgeving in relatie met elkaar tot een harmonische oplossing bracht, met uitzondering van de rommelige aansluiting van het gymnastieklokaal op de school. Een mooi voorbeeld van deze denkwijze vormen ook de hoeken van de gevels die even inspringen (afb. 24). In de eerste plaats maken ze de school daardoor ruimtelijk complexer omdat de buitenruimte op deze manier de binnenruimte infiltreert; in de tweede plaats symboliseren zij met een als het ware negatieve vorm de daar ontbrekende kolommen en in de derde plaats spelen ze ook een constructieve rol omdat ze bijdragen aan een grotere stijfheid van de gevels. Dit was nodig om de windkrachten op te kunnen vangen, vooral wanneer de grote taatsramen (ramen die opendraaien om hun middenas) openstonden en de wind vrij spel had.38
28_ De noordzijde van de openluchtschool van Duiker op een foto kort na de opening in 1930.
Verwarming | Ook in de winter moesten de ramen open kunnen vanwege het belang van ultraviolette straling die nodig was voor de aanmaak van vitamine D. Daarom voorzag Duiker - conform de wens van Heijbroek - in plafondverwarming. Het idee was afkomstig uit Engeland, maar daar gebruikte men stralingspanelen. Duiker liet echter verwarmingsbuizen (24 mm) in de betonnen vloeren (12,5 cm) storten onder de wapening. De hoogte van de watertemperatuur kon door deze methode beperkt worden tot 25 °C. Op de vloeren erboven werd een isolerende laag van onder andere kurk aangebracht ter voorkoming van straling naar boven en dus warmteverlies. Het nadeel van dit systeem was dat de voeten van de kinderen onder de tafels koud bleven terwijl de hoofden warm werden. En dat hadden Duyker en Heijbroek zeker niet zo bedoeld. Verder was een nadeel van dit systeem dat op die manier eerst de constructie (de vloer) boven de buizen opgewarmd werd. Vloerverwarming boven de wapening met de isolatie eronder zou hier logischer zijn geweest. In elk geval was het systeem wel beter dan de traditionele, tegen de gevel geplaatste centrale verwarming met veel verlies bij open ramen. Maar in het geval van koude ramen in de winter zou centrale verwarming weer aangenamer geweest zijn.
Meubilair | Duiker ontwierp zelf het meubilair voor de kinderen en de leraren. Hiervan is niets bewaard gebleven met uitzondering van het stalen skelet van een tafel. De tafels en stoelen vormen haast een overdreven demonstratie van Duikers materiaaleconomie, in die zin dat er bijvoorbeeld in het geval van de tafels van de leraren nauwelijks ruimte was voor het neerleggen van lesmateriaal (afb. 25). In feite gold dat ook voor de wanden in de klassen die - met uitzondering van een smalle, diagonaal geplaatste wand aan de kant van het diagonaal geplaatste trappenhuis - geheel uit glas bestonden. Het resultaat was een groot gebrek aan ruimte om tekeningen op te hangen, en deze werden en worden dan ook in de praktijk tegen de ramen geplakt. Kapstokken | De kapstokken voor de kinderen in het trappenhuis zijn een prachtig voorbeeld van de stelling ‘DE 8 IS RESULTANTE’ (afb. 26). Duiker loste hier namelijk twee problemen tegelijk op in één ontwerp, de resultante. Hij moest namelijk in het toch al smalle trappenhuis zowel verwarmingselementen als kapstokken aanbrengen. Hij combineerde beide eisen en kwam zo tot een verwarming in de vorm van kapstokken Deze vondst had als voordeel dat de jassen van de kinderen als het regende tijdens de les konden drogen.
45
ARCHITECTUUR
30_ Het Burgerweeshuis van Aldo van Eyck aan het IJsbaanpad in Amsterdam, 1960.
29_ Het poortgebouw van de openluchtschool van Duiker [1932] met het aangebouwde, ronde trappenhuis van J.M. Peeters uit 1985.
EEN ANALYSE VAN DE OPENLUCHTSCHOOL
Wijzigingen | Wanneer men foto’s bekijkt van de school kort na de oplevering merkt men al snel, dat het beeld niet meer in alle opzichten hetzelfde is gebleven (afb. 27 en 28). Dit is het resultaat van drie omvangrijke ingrepen. Los daarvan werden al kort na de opening roljaloezieën geplaatst in verband met de te grote hitte in de lokalen gedurende de zomer. Dit ging natuurlijk lijnrecht in tegen het oorspronkelijke idee van het binnenlaten van de zon. Tussen 1937 en 1939 vond een belangrijke uitbreiding plaats op de begane grond aan de noordzijde, ten behoeve van een handenarbeidlokaal. Het ontwerp was van het architectenbureau Jos en Pierre Cuypers. In 1955 werden zeer ingrijpende herstelwerkzaamheden uitgevoerd door de architect Auke Komter, de vroegere assistent van Duiker (zie afb. 19). Hierbij werden de vloeren en daken vernieuwd, of beter gezegd gesloopt en opnieuw gestort. Verder werd het dakpakket verdikt en voorzien van een houten boeiboord, en werden de borstweringen veranderd en verhoogd. Het dikkere dakpakket leidde bij de aansluiting van het gymnastieklokaal op de school tot nieuwe problemen. Daarnaast vond een wijziging plaats in de raamindelingen en in de profielen van de raamkozijnen, die dikker werden. Dit tastte het transparante karakter van de school enigszins aan. Verder verdween de plafond-
46
verwarming ten gunste van radiatoren. Bij die gelegenheid kwam er een compleet nieuwe verwarmingsinstallatie. In 1985 is het poortgebouw ingrijpend gewijzigd door de architect J.M. Peeters. Hij voegde onder andere een geheel nieuw halfrond trappenhuis toe aan de binnenzijde van het poortgebouw (afb. 29). Deze nieuwe trap was nodig omdat het poortgebouw daarna werd ingericht als kleuterschool, ten koste van de beide voormalige woningen. Die van het hoofd van de school was overigens al in 1944 verdwenen om plaats te maken voor extra ruimte voor de school. Op dit moment is de school weer toe aan renovatie en herstelwerkzaamheden.
7 DUIKERS ERFENIS Evenals de Openluchtschool van Duiker viel ook de Montessorischool van Herman Hertzberger, op de hoek van de Willem Witsenstraat en de Apollolaan uit 1983, de eer te beurt op een postzegel te worden vereeuwigd. Hertzberger bouwde deze school trouwens tegelijk met de bijna identieke Willemsparkschool ernaast. Ze staan bekend als de ‘Apolloscholen’. Typologisch zijn deze compacte scholen verwant aan de dichtbijgelegen school
31_ Binnenplein van het Burgerweeshuis van Aldo van Eyck, 1960.
van Duiker, en dat is geen verrassing want Hertzberger is een bewonderaar van diens werk. In de Openluchtschool prijst hij bijvoorbeeld de heldere structuur en de weldoordachte oplossingen van alle problemen. Volgens Hertzberger legde Duiker zich niet neer bij de problemen die zich voordeden bij het ontwerpen, maar loste hij ze in samenhang met elkaar op met als resultaat een goed functionerend geheel waarbij elk deel optimaal functioneert, niet alleen als zelfstandig element maar ook als onderdeel van het geheel.39 Dit komt neer op een onderbouwing van de stelling ‘DE 8 IS RESULTANTE’. Forum | Hertzberger’s scholen zijn echter, ondanks de typologische verwantschap, beslist geen kopieën van de school van Duiker. Hertzberger behoorde namelijk samen met architecten als Aldo van Eyck en Jaap Bakema tot de naoorlogse generatie van Het Nieuwe Bouwen welke bekend zou worden onder de naam Forum naar het in 1947 opgerichte architectuurtijdschrift. In tegenstelling tot de generaties van voor de Tweede Wereldoorlog, waartoe ook Duiker behoorde, legden de jonge architecten van Forum veel minder de nadruk op de materiële en hygiënische factoren. Men wilde de mens niet langer louter zien als een functioneel wezen met rationele behoeften aan licht, lucht, zon en veiligheid, maar vooral ook als een complex maatschappelijk wezen met verbeeldingskracht en met ook
32_ Vogelvluchttekening van de ‘Apolloscholen’ van Herman Hertzberger aan de Apollolaan in Amsterdam, 1980-83.
irrationele behoeften. We zien dan ook dat op de CIAMcongressen van na de Tweede Wereldoorlog de aandacht meer uitgaat naar de sociologische en psychologische aspecten dan naar de functionele stedenbouwkundige problemen met betrekking tot wonen, werken, recreëren en verkeer. Toch was er - ondanks het opheffen van de CIAM-congressen in 1959 in Otterlo - geen sprake van een echte breuk, maar van een continue ontwikkeling. Zeker in het geval van Duiker waren de kiemen van deze veranderingen al aanwezig in zijn architectuur, hoezeer die ogenschijnlijk ook uitsluitend gericht was op hygiëne en functionaliteit.40 Het Burgerweeshuis van Aldo van Eyck | (afb 30) Een goed voorbeeld ter illustratie van dit laatste is het Burgerweeshuis van Aldo van Eyck (1955-1960). In dit weeshuis was een van de centrale thema’s het vormgeven aan het zogenaamde ‘drempelgebied’, het gebied tussen de openbare en de privé-ruimte. Volgens de architecten van Forum verdiende het drempelgebied speciale architectonische aandacht omdat daar het contact plaatsvindt tussen het individu en de gemeenschap, en Van Eyck bepleitte dan ook geleidelijke overgangen. Een bekende uitspraak van hem kenmerkend voor Forum - is: ‘De woning en zijn voortzetting naar buiten, de stad en zijn voortzetting naar binnen, ziedaar wat ons te doen staat!
47
ARCHITECTUUR
33_ Trappenhuis openluchtschool van Duiker, 1930.
34_ Binnentrap van de Montessorischool van Herman Hertzberger, 1980-1983.
DUIKERS ERFENIS
Tenslotte vormen binnenruimten en buitenruimten gelijktijdig het interieur en het exterieur waarin wij leven’41 Het is verrassend om te zien dat de wijze waarop de weeskinderen hun tehuis betreden vanaf de openbare weg bijna identiek is aan de manier waarop de kinderen van de Openluchtschool van Duiker dat deden. In beide gevallen is er sprake van een poortgebouw dat terug ligt ten opzichte van de rooilijn, waardoor een semi-openbare ruimte voor het gebouw ontstaat die als het ware voorbereidt op het betreden van de meer private ruimte achter de poort in de vorm van het binnenplein. Zowel bij Duiker als bij Van Eyck is er dan nog een extra drempelgebied aan de achterkant van het plein in de vorm van een overdekte, maar open ruimte in het front van het hoofdgebouw (afb. 31). Deze geeft toegang tot de strikt private binnenruimten. Bij Duiker is dat de zuidelijke punt van de school. Een verschil is dat de drempelgebieden bij Van Eyck - in tegenstelling tot bij Duiker - een hoofdthema waren en dus nadrukkelijk op architectonische wijze vorm kregen en overal in en rond het complex voorkomen. De ‘Apolloscholen’ van Herman Hertzberger | (afb. 32) In het geval van de ‘Apolloscholen’van Hertzberger is er ondanks markante verschillen - sprake van nog grotere overeenkomsten. Net als Aldo van Eyck wijst Hertzberger
48
op het belang van begrippen als het ‘territorium’ en het ‘drempelgebied’, dit laatste als schakel tussen de openbare en de private ruimte. Deze onderling samenhangende begrippen vormen een scherpe tegenstelling met de binnen de vooroorlogse generatie gehanteerde, functioneel bepaalde ruimtelijke begrippen als recreatiegebied, woongebied, werkgebied en verkeerswegen. De straat is voor Hertzberger bijvoorbeeld niet alleen een ruimte om je te verplaatsen maar vooral ook een verblijfsruimte. De beide scholen zijn ten opzichte van elkaar zo geplaatst dat er twee afzonderlijke, maar wel onderling verbonden ruimten gevormd worden. De voorste aan de kant van de straat doet dienst als speelplaats voor de grote kinderen en als toegangsruimte. Hier bevinden zich dan ook de beide ingangen van de scholen. De achterste is meer besloten en hier vinden we de speelplaats voor de kleuters. Hertzberger heeft de beide ruimten op een geraffineerde wijze verder onderverdeeld in gemeenschappelijke ruimten en privéruimten. In de zandbak voor de kleuters bijvoorbeeld kunnen de kinderen kiezen tussen het spelen in groepsverband in een grote zandbak of afgezonderd in kleine privé-zandbakken. Deze manier van denken, waarin de keuze van het individu centraal stond, was wezensvreemd voor de architecten van het vooroorlogse Nieuwe Bouwen voor wie, over het algemeen, de gemeenschap voorop stond en niet het individu. De scholen van Hertzberger hebben - in tegenstel-
35_ Buitentrap van de Montessorischool van Herman Hertzberger, 1980-1983.
36_ De openluchtschool van Duiker.
ling tot die van Duiker - veel besloten hoeken waarin de kinderen zich, als zij dat willen, terug kunnen trekken. Er zijn ook veel overeenkomsten. De beide eveneens in beton gebouwde scholen van Hertzberger hebben net als de Openluchtschool van Duiker een compacte, blokachtige vorm, maar wel met een meer evenwichtige verhouding tussen gesloten en open geveldelen. Bovendien hebben de beide scholen net als bij Duiker een centrale trap die bij Hertzberger echter zo ruim is opgezet dat hij niet, zoals bij Duiker, alleen dienst kan doen als verkeersruimte, maar vooral als ruimte voor bijeenkomsten en voorstellingen, waarbij de leerlingen plaatsnemen op de brede traptreden (afb. 33 en 34). Net als bij Duiker zijn de klassen rond de kern gegroepeerd, maar ze verspringen wel telkens twee aan twee een halve verdieping. Op elk van de daken is net als bij Duiker een tweetal openluchtklassen aangebracht. Maar de binnenklassen kijken anders dan bij Duiker zowel uit op de centrale ruimten als op de buitenruimte rond de school. Opvallend en afwijkend van Duiker zijn de buitentrappen die een multifunctioneel karakter hebben (afb. 35). Ze vormen een drempelgebied tussen de openbare ruimte en de
overdekte ingangshal bij de Openluchtschool. Onder de kolommen die de trappen steunen zijn grote ronde sokkels aangebracht. Deze hebben geen constructieve functie, maar kunnen wel dienst doen als speel- of zitplaatsen. Op die manier kregen de kolommen onder de trappen een meerduidige functie (steunpunt en speel- en zitgelegenheid) conform de stelling van De 8, ‘DE 8 IS RESULTANTE’. Bij Duiker is de kolom louter en alleen een constructief element.
school. Ze zijn zeer ruim opgezet, waardoor ze tevens kunnen functioneren als ontmoetingsplaats. Bovendien vormen ze een beschutte overdekking voor de toegangen tot de kleuterscholen eronder. In die zin zijn ze verwant aan de
Conclusie | (afb. 36) Hertzberger en Van Eyck staan qua architectuur en denkbeelden duidelijk in de traditie van het idealistische Nieuwe Bouwen waarin men geloofde in de maakbaarheid van een betere samenleving door middel van de architectuur. Voor wat de scholen van Hertzberger betreft is er zelfs sprake van een duidelijke verwantschap met die van Duiker qua typologie en de overgang van buiten naar binnen. Toch zullen ook de verschillen duidelijk geworden zijn. De wereld van de techniek, hygiëne en bezonning van Duiker is ingeruild voor de wereld van de sociale interactiepatronen. De collectieve mens heeft plaats gemaakt voor het individu. En de haast exhibitionistische openheid van Duiker’s school heeft plaats gemaakt voor een school waarin sprake is van zowel openheid als geslotenheid, en waarin het kind naar keuze in contact met anderen kan treden of zich in afzondering kan terug-
49
ARCHITECTUUR
DUIKERS ERFENIS
trekken. Bij Duiker overheerst de blik naar buiten, mogelijk gemaakt door zijn skeletconstructies en zijn grote glaswanden gevat in uiterst fijne stalen profielen. Ook speelt het begrip geestelijke economie van Duiker geen rol in het denken van de architecten van Forum. Toch is er - zoals gezegd - geen sprake van een echte breuk. Hertzberger en Van Eyck aanvaardden de erfenis van Duiker als startpunt van waaruit zij de architectuur volgens hun eigen, naoorlogse opvattingen met betrekking tot de mens en zijn omgeving verder ontwikkelden. Want de naar de buitenwereld gekeerde mens met zijn biologische behoeften van het Nieuwe Bouwen had plaats gemaakt voor de mens van de sociaal-psychologische behoeften van de periode erna. Maar zowel uit Duiker’s Openluchtschool als uit Hertzberger’s scholen en Van Eyck’s Burgerweeshuis spreekt het avant-gardistische geloof in de mogelijkheid dat de architect door middel van zijn architectuur een bijdrage zou kunnen leveren aan het geluk en het welzijn van de mens. Dit is achteraf misschien een naïeve, maar ook een positieve gedachte, die wel hoogwaardige architectuur heeft opgeleverd die de moeite van het beschermen meer dan waard is, al blijven de resultaten daarvan, zoals ook de andere op postzegels en monumentenlijsten vereeuwigde gebouwen, uitzonderingen temidden van de grauwe middelmatigheid.
50
Duikers Openluchtschool is - ook internationaal - inderdaad een topmonument van het idealistische vooroorlogse Nieuwe Bouwen en heeft, zoals bleek, de kiem gelegd voor de naoorlogse ontwikkelingen. Daarnaast is het een sociaal-cultureel monument van de eerste orde voor wat betreft de veranderende inzichten tijdens het interbellum, op het gebied van de hygiëne en de gezondheid, en in mindere mate voor wat het zich vernieuwende onderwijs betreft. De voor Het Nieuwe Bouwen kenmerkende, haast immateriële vormgeving en het gebruik van een goed gedetailleerde constructie van gewapend beton met bijna uitsluitend uit glas bestaande vliesgevels met ragfijne, stalen profielen zijn kwetsbaar en rechtvaardigen een zeer zorgvuldige behandeling bij renovatie of liever restauratie. De recente restauraties van Duikers Zonnestraal en de Van Nellefabriek van Brinkman en Van der Vlugt laten zien dat dit heel goed mogelijk is.
(Noten) 1 Voor details hierover en voor literatuur- en bronverwijzingen zie: Elisabeth Kuhling, ‘Een gezonde school voor het gezonde kind, de openluchtscholen voor het gezonde kind ontworpen door architecten van het Nieuwe Bouwen in de dertiger jaren in Nederland’, (ongepubliceerde doctoraalscriptie), Rijks-universiteit Leiden, 1986 (P 68/001 magazijn en aanwezig in de Bedrijfsbibliotheek van de provincie NoordHolland, Postbus 6177 2001 HB Haarlem). 2 De Openluchtschool in de Cliostraat in Amsterdam van Jan Duiker (1930) maakt deel uit van een serie van vijf uit 1969 over de moderne Nederlandse architectuur, samen met de villa Henny in Huis ter Heide van Robert van ’t Hoff,(1915-19), het Schröderhuis van Gerrit Rietveld in Utrecht (1924), het Burgerweeshuis van Aldo van Eyck in Amsterdam (1960) en het net voltooide Nederlands Congresgebouw in Den Haag van J.J.P. Oud (1969). 3 Van de op de postzegels afgebeelde gebouwen zijn dat - naast de Openluchtschool en de Van Nellefabriek - de villa Henny in Huis ter Heide, het Schröderhuis in Utrecht, het Raadhuis van Hilversum en het Burgerweeshuis in Amsterdam. Van Jan Duiker is verder ook het TBC-sanatorium Zonnestraal in Hilversum opgenomen. 4 Dennis Sharp en Catharine Cooke (editors), ‘The Modern Movement in Architecture, Selections from the DOCOMOMO Registers’, 010 Publishers, Rotterdam 2000. Docomomo werd in 1988 opgericht aan de TU in Eindhoven. Het doel was het wijzen op de betekenis van de ‘Modern Movement’, het registreren en documenteren van de belangrijkste werken daarvan, het ontwikkelen van adequate technieken en conserveringsmethoden, het voorkomen van sloop en verval en het verspreiden van kennis over deze stroming. In 2000 namen wereldwijd al 42 landen deel aan Docomomo. 5 Ben Rebel, ‘het nieuwe bouwen, het functionalisme in nederland 1918-1945’ (Diss.), Van Gorcum, Assen 6 7
1983. Charles Jencks, ‘The Language of Post-Modern Architecture’, New York 1977. Robert Venturi, ‘Complexity and Contradiction in Architecture’, The Museum of Modern Art, New York 1966, p.24-25.
8
9 10
11
12 13
14 15
Vorbereitender internationaler Kongress für neues Bauen im Château La Sarraz, 25/29. Juni 1928, Offizielle Erklärung. In het Duits en Nederlands afgedrukte overdruk uit de ’Internationale Revue I 10’, 1928 nr. 13, p.30-31. Ben Rebel. Zie noot 5, p.64-68 en 138-147. De andere architecten waren Ch.J.F. Karsten, H. van den Bosch, J. Groenewegen, H. van de Pauwert en P. Verschuyl. Voor het aandeel van J.G. Wiebenga aan Het Nieuwe Bouwen, zie: Jan Molema en Peter Bak (red.), ‘Jan Gerko Wiebenga, Apostel van het Nieuwe Bouwen’, Uitgeverij 010, Rotterdam1987. ‘WAT IS DE 8?’, ‘Internationale Revue I 10’, 1927 p.126. Mededeling van een van de oprichters, H. van de Pauwert, tijdens een gesprek met de auteur in Doorn op 2 mei 1974. In de statica wordt de resultante van twee verschillende krachten die op één punt werken berekend door ze als pijlen van verschillende lengte en met een verschillende richting voor te stellen. De resulterende kracht (de resultante) is dan de diagonaal die vanuit het aangrijpingspunt kan worden getrokken binnen het parallellogram dat bepaald wordt door de beide eerste krachten. Op een dergelijke manier moeten ook de verschillende problemen die zich voordoen bij een opdracht tot resultante (vorm) worden gebracht. J. Duiker, ‘Hoogbouw’, W.L. & J. Brusse’s Uitgeversmaatschappij N.V., Rotterdam 1930, p.7. J. Duiker, ‘Dr. Berlage en de Nieuwe Zakelijkheid’, in De 8 en Opbouw 1932 nr. 5, p.43-51. Duiker reageerde in dit artikel op een felle kritiek van Berlage aan het adres van de ‘Nieuwe Zakelijkheid’, zoals hij Het Nieuwe Bouwen noemde in de Vooruit, de Haagse editie van Het Volk, 23 januari 1932.
16 Zie noot 14, p.21. Uiteindelijk hebben Duiker en Wiebenga slechts één hoogbouwproject gerealiseerd en wel het Nirwana-flatgebouw in Den Haag (19271930). Oorspronkelijk zou dit project een serie woontorens bevatten, waarvan er uiteindelijk één van de grond kwam. Het betrof hier echter geen volkswoningbouw maar luxe appartementen. 17 Berlage maakte al een eerste plan in 1900, dat pas in 1904 werd aangenomen door de Gemeenteraad. De nadruk lag toen nog meer op het pittoreske dan op het monumentale, dat het plan van 1917 kenmerkt. Berlage stond toen nog onder de invloed van de
51
18 19
20
21
22 23
24
25
26 27
‘romantische’ Oostenrijkse stedenbouwkundige Camillo Sitte, die een bewonderaar was van de ‘schilderachtige’ middeleeuwse steden. Het Plan Kalff van 1876 (De Staatsliedenbuurt, De Pijp, de Kinkerbuurt, de Dapperbuurt). Ben Rebel, ‘Het niet geaccepteerde plan van Merkelbach en Karsten voor de Pleinen Zuid te Amsterdam (1929)’, in: P.M.M. Klep e.a. (red.), ‘Wonen in het Verleden 17de – 20ste eeuw’, Nederlandsch Economisch-Historisch Archief (NEHA), Amsterdam 1987, p. 141-155. De Pleinen Zuid waren het Minervaplein en het niet uitgevoerde August Allebéplein (Apollolaan). Francis Fraenkel, ‘het plan amsterdam-zuid van berlage’ (diss.), Canaletto, Alphen aan den Rijn z.j., p.80-85. B. Merkelbach, ‘Wonen’, in: De 8 en Opbouw 1932 nr. 1, p.1-5. B. Merkelbach, ‘Het bouwen van krotten’, in: ‘De 8 en Opbouw, 1933 nr. 10, p.89-90. J.F. Staal, ‘Advies’ september 1931, Gemeentearchief Amsterdam 458 nr. 12. J. Gratama, ‘Op welke wijze moet de bebouwing der z.g. Nieuwe Zakelijkheid in Amsterdam worden toegelaten?’, november 1931, Gemeentearchief Amsterdam 458 nr. 12. Brief van W. van Tijen aan zijn zuster. Oorspronkelijk in het bezit van mevrouw W.A. van Tijen-Hajema in Naarden. Geciteerd in: Ton Idsinga en Jeroen Schilt, ‘Architect W. van Tijen 1894-1974’, Staatsuitgeverij, ’s Gravenhage z.j., p.56. Ik verwijs hiervoor naar de ongepubliceerde doctoraalscriptie van Elisabeth Kuhling (Zie noot 1), waarin ook een schat aan informatie te vinden is over de literatuur en de bronnen over dit fenomeen. Elisabeth Kuhling, zie noot 1, p.3, p.31-32, p.42-49 en p.42-65. J. Duiker, ‘Die Freiluftschule von Ir. J. Duiker, Bouwkundig Ingenieur, Amsterdam’, in: Karl Triebold, ‘Die
Freiluftschulbewgung’ naar aanleiding van het “2. Internationalen Kongresz für Freiluftschulen” in 1931 in Brussel, Berlin 1931, p.198. 28 Elisabeth Kuhling, Zie noot 1, p.19-34. 29 Ton Idsinga, ‘Zonnestraal, een nieuwe tijd lag in het verschiet’, De Arbeiderspers, Amsterdam 1986. Ronald Zoetbrood, ‘Jan Duiker en het sanatorium Zonnestraal’, Van Gennep, Amsterdam 1985.
52
30 B.H. Sajet en B. Bijvoet en J. Duiker, ‘Rapport betreffende een onderzoek, in zake de Tuberculosebestrij-
31 32
33
34
35 36 37 38 39 40
41
ding en de verpleging in sanatoria; ingesteld in opdracht en voor rekening van het Bestuur van het Koperen Stelenfonds Nieuwe Levenskracht te Amsterdam’, Amsterdam 1922. J. Duiker, ‘Een gezonde school voor het gezonde kind’, In De 8 en Opbouw 1932 nr. 9, p.92. Peter Bak e.a. (red.), ‘j. duiker bouwkundig ingenieur’, werkgroep TH Delft, uitgave Stichting Bouw 1982, p.144-167. Peter Bak e.a. Zie noot 32, p.167. Hier wordt in de noten verwezen naar een aantal relevante bronnen m.b.t. de positie van de school. J. Duiker, ‘De Openluchtschool voor het gezonde kind aan de Cliostraat te Amsterdam’, In ‘Zonnestraal’, 1930 nr. 23. Gepubliceerd in: Ronald Zoetbrood, ‘De school van Jan Duiker’, Stichting vrienden van de school van Duiker, z.j. Peter Bak e.a . Zie noot 32 ten aanzien van de keuze voor het binnenterrein. Idem, p.152. N.B. het citaat wordt hier niet verantwoord of gedateerd. A. Boeken, ‘Architectuur’, Van Holkema en Warendorf N.V., Amsterdam 1936, p.36. Peter Bak e.a. Zie noot 32, p.159. Herman Hertzberger, ‘Lessons for students in Architecture’, 010, Rotterdam 1991, p.246-248. Ben Rebel, ‘Arven fra Jan Duiker - The Inheritance of Jan Duiker’, in ARKITEKTURTIDSSKRIFTET B, HOLLAND, nr. 47-48, p.101-116. Aldo van Eyck, ‘De milde raderen van de reciprociteit, In: Forum 1960-61 nr. 6-7.
53
1962-1965
De school is nooit meer weggeweest uit mijn leven
MELS CROUWEL, RIJKSBOUWMEESTER & LEERLING VAN 1962-1965
Op tienjarige leeftijd ben ik met Kerstmis van school veranderd, van een lagere school in een zijstraat van de Aalsmeerweg naar de vierde klas van de Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind in de Cliostraat. Mijn vader ging het als grafisch ontwerper voor de wind, hij begon in die tijd catalogi te ontwerpen voor het Stedelijk Museum en mijn ouders vonden het belangrijk dat hun zoon naar een ‘betere’ school overstapte. Wij woonden in die tijd op een woonboot aan het Jaagpad (Schinkel) recht achter het Olympisch Stadion. De boot was gebouwd naar een ontwerp van mijn vader volgens de beste functionalistische principes: veel glas, uitgebalanceerde vlakverdelingen, schuifwanden, vouwwanden, draaischermen etc. Kortom een boot die was ontworpen vanuit dezelfde ontwerpopvattingen als de school van Duiker. Ik ben ervan overtuigd dat het gebouw en de ideeën over licht, lucht en ruimte die eraan ten grondslag liggen doorslaggevend zijn geweest voor de keuze van de school. Dat de school voor het gezonde kind vooral ook betekende dat je ouders financieel gezond moesten zijn, is mij pas later duidelijk geworden. Er werd door ouders en leerlingen vreemd opgekeken dat het mogelijk bleek dat nu ook al kinderen met lang haar en een lakjas die op een woonboot woonden werden toegelaten; een ongezonde situatie…
54
Verwarmde kapstokken | Zelf heb ik overigens als leerling niet direct iets van dit alles gemerkt en heb ik een zorgeloze tijd op school doorgebracht. Het vriendje van de Apollolaan met een butler thuis speelde net zo graag bij mij als ik bij hem. Gelukkig voor de groep ongeruste mensen verhuisden wij spoedig naar Buitenveldert. Meestal werd ik naar school gebracht. Maar áls ik op de fiets ging en kletsnat van de regen aankwam, waren daar altijd de vertrouwde kapstokken aan de verwarmingsbuizen, een van de vele inventieve details van het wonderlijke open gebouw. Het is in Nederland vaker slecht dan mooi weer, dus de verwarmde kapstokken waren effectiever dan de balkons en het dakterras. Toch blijven de lessen buiten je altijd bij als een extra luxe, waarbij het dak meer bijzonder werd gevonden dan de balkons, omdat je dan echt je klasruimte verliet en er even uit was. Bouwkunde in Delft | Vanaf de derde klas van de middelbare school (het keurige Amsterdams Lyceum) wist ik zeker dat ik architect wilde worden en vanaf de tijd dat ik in Delft bouwkunde studeerde, ben ik gaan vertellen dat ook dat mede het gevolg is geweest van mijn verblijf op de school van Duiker. Of het waar is weet ik niet, maar ik ben erin gaan geloven. Ik ben regelmatig teruggeweest op excursie en heb mij druk gemaakt over de onzuiverheid van uit-
gevoerde restauraties en veranderingen aan het gebouw. De school is nooit meer weggeweest uit mijn leven.
Restauratie op stapel | De loop der dingen wil dat ik nu als architect werk aan de restauratie en uitbreiding van het Stedelijk Museum en sinds oktober 2004 drie dagen per week Rijksbouwmeester ben. In die hoedanigheid mocht ik onlangs het eerste exemplaar van de publicatie ‘Openluchtscholen in Nederland’ in ontvangst nemen. Er staat weer een restauratie van de Eerste Openluchtschool op stapel en met het prachtige resultaat van de restauratie van TBC-sanatorium Zonnestraal in Hilversum voor ogen hoop ik een bijdrage te kunnen leveren die recht doet aan het belangwekkende monument van het Moderne Bouwen, dat deze Openluchtschool is.
55
HET BEGIN De eerste klassen in 1929
DOOR HANNIE BOOMSTRA-STOL, EEN VAN DE EERSTE LEERLINGEN IN 1929
Toen de Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind werd opgericht, was het voor die tijd ultramoderne gebouw nog niet klaar en werden de eerste leerlingen ondergebracht in een oud pand aan de Ruysdaelstraat 67/69. Er waren in september 1929 52 leerlingen, verdeeld over vier klassen in drie lokalen. Behalve het hoofd van de school, de heer G. Voerman, waren er twee leerkrachten en drie vakleerkrachten.
1929: de eerste leerlingen bij het tijdelijke gebouw in de Ruysdaelstraat 67/69.
56
Januari 1931: Irma de Vries met haar klas in het nieuwe schoolgebouw. Voor de meisjes was een schortje verplicht.
Ik zal de eerste schooldag niet licht vergeten: omdat in die jaren niet iedere kleuter naar de ‘fröbelschool’ ging, was het voor veel kinderen de eerste keer dat ze door hun moeder in een vreemde omgeving werden achtergelaten. Het gebrul was dan ook niet van de lucht. Een jongetje met prachtige blonde zijden krullen spande de kroon. Hij schreeuwde zo hard dat andere kinderen er van schrik stil door werden. Later ontpopte hij zich als iemand met een grote sportaanleg en maakte deel uit van onze nationale tennisploeg. Mijn vriendinnetje Axel kreeg het ook te kwaad en barstte in snikken uit toen ze de grote schoolplaten (van Jetses?) aan de muur zag hangen. Ze dacht dat we die moesten natekenen en zij kon alleen nog maar een huisje tekenen.
Een griffel en een leitje | Ons leerprogramma begon met lezen, schrijven en rekenen en ik neem aan dat daar niet veel in is veranderd. Schrijven leerden we met een griffel op een leitje. Bij dat leitje hoorde een sponzendoos: een cilindervormig blikje met aan beide kanten een dekseltje, één helft voor een sponsje en de andere voor een zeempje, beide attributen om je leitje schoon te maken. In het sponsgedeelte speelde onze eerste biologieles zich af. Er moest een bruine boon in die na enige tijd – o wonder – worteltjes en kiemblaadjes kreeg.
De liefste juffrouw aller tijden | Onze eerste juffrouw was Irma de Vries en ik ben er zeker van dat ze niet alleen voor mij, maar voor ons allemaal, de liefste juffrouw aller tijden was. Ze was negentien jaar oud, vrolijk en zachtaardig, en trots op haar eerste klasje. En terecht, want vijftig jaar later zou blijken dat vijf van haar eerste pupillen het tot professor hadden geschopt. Toen we in de derde klas zaten, trouwde zij met een zekere heer Goldstein: dat was feest in de klas. Na de Duitse inval in 1940 braken voor haar moeilijke tijden aan omdat zij joods was. Doordat zij in het zomerhuis van een van ons (de familie Von Baumhauer) in Vierhouten kon onderduiken kwam zij heelhuids door de oorlog. Een MAN voor de klas | In de vierde klas beschouwde men ons rijp voor een MAN voor de klas, meneer Burgers. Maar na die lieve juffrouw de Vries was hij naar onze mening onbegrijpelijk streng! Wel was een groot pluspunt dat hij buitengewoon goed kon voorlezen. Boeken als ‘In de Otter’, ‘De Groene Armring’ en ‘Kruimeltje’ kan ik nóg navertellen. Hij trouwde later met een heel aardige invalkracht – dat woord bestond toen denk ik nog niet - juffrouw Souget. Behalve klassenonderwijzers hadden we nog meneer Dooyes voor gymnastiek en de meisjes leerden hun eerste paarse pannenlap haken van juffrouw Van der Bilt – door ons uiteraard herdoopt in ‘billetje’.
57
HET BEGIN
Jaarlijkse traditie was het schoolreisje. Ditmaal naar Vierhouten, het zomerhuis van de familie Von Baumhauer, die een eigen zwembad hadden: in die jaren een grote uitzondering.
DE EERSTE KLASSEN IN 1929
In het speelkwartier waren de meest populaire bezigheden touwtjespringen en knikkeren. Met het heel hard roepen van kreten als ‘wie-pikt-tien-toe’ en ‘wie-doet-er-een-bakkie-lest!’ moest je proberen zoveel mogelijk klandizie te krijgen. Alle leerlingen hadden een klein schooltuintje, niet groter dan 75 vierkante centimeter. We verbouwden er gewassen als radijsjes of tuinkers, gezaaid in de vorm van je voorletter, en ook één zonnebloempit.
Na vijftig jaar bij de juffrouw thuis | Bij het vijftigjarig jubileum van de school heeft Irma de Vries – inmiddels hertrouwd met Heinz Jakobowitz – de moeite genomen haar oudste oud-leerlingen allemaal aan te schrijven en bij haar thuis uit te nodigen. En velen hebben die uitnodiging aanvaard… Dit soort bijeenkomsten hebben we nog een paar jaren volgehouden met als hoogtepunt een door ons leerlingen aan Irma en haar man Heinz aangeboden brunch in het Amstelhotel. Toen hij enige tijd later overleed waren we nog met z’n achten op de begraafplaats in Muiderberg om Irma bij te staan. We vonden dat ze onze volledige steun heel erg had verdiend. Nu ik zo in mijn geheugen aan het graven ben om me deze schooljaren te herinneren, kan ik vaststellen dat ik het een leuke tijd heb gevonden. Natuurlijk was alles toen uitermate braaf: we waren stil in de klas en zaten met de armen
58
over elkaar te luisteren naar wat ons werd verteld. We leverden geen tegenspraak en hadden respect voor het gezag. De tijden zijn wél veranderd!
De hele klas in de Cliostraat, inmiddels uitgegroeid van 24 naar 34 kinderen. De meisjes op de gymles buiten; ze speelden ‘kasti’, een voorloper van softbal.
De heer Burgers geeft zijn klas buiten les.
59
1936-1945 Pieter Bakkum Hoofd der lagere school De onderwijzers in de zomer van 1944. Staand v.l.n.r.: de heer Boegheim, onbekend, de heer Van den Berg, juffrouw Buys, de heer Wagner, juffrouw Kasemier, de heer Ruting. Zittend v.l.n.r.: de heer Pal, juffrouw Lebbing, de heer Bakkum, juffrouw Prakken en de heer Mohrmann.
DOOR JAN BAKKUM, LEERLING VAN1936-1943 EN ZOON VAN PIETER BAKKUM
De crisis van 1929 en de jaren daarna vormden bepaald geen aanmoediging voor ouders om jonge Amsterdammers ter wereld te laten komen. Dit betekende dat het bestuur van de in 1930 geopende Openluchtschool zich de grootste zorgen maakte over het leerlingenaantal. Er waren te weinig kinderen voor te veel scholen. Behalve de Openluchtschool waren er in Zuid de later om deze reden dan ook failliet gegane Hagendoornschool (later het Ignatius), de Daltonschool, toen in de Jan van Eykstraat, en de Willemsparkschool aan de Pieter Lastmankade. In 1936 greep de oprichter, dokter Heijbroek, in. Het hoofd, de heer Voerman, werd opgevolgd door mijn vader, de heer Pieter Bakkum, die net 34 jaar oud één van de jongste schoolhoofden in Amsterdam zou worden.
Op zijn achttiende voor de klas | Geboren in het WestFriese dorp Twisk in 1902 was hij op de dorpsschool klaargestoomd voor een streng toelatingsexamen van de kweekschool in Haarlem. Uit honderden aanmeldingen werden veertig jonge knapen geselecteerd, voor wie deze opleiding een harde leerschool vormde; ook ’s avonds werd er op school gewerkt. Men moest in de stad een kamer huren en leerde goed het verschil tussen trek en honger kennen in die jaren. Hij werd door de directeur aanbevolen bij het hoofd van de Nieuwe Schoolvereniging in de Jan Luijkenstraat, de heer Maarten Vrij, die hem koos voor zijn privé-school, nu de Cornelis Vrij School. Daar stond hij, op
60
zijn achttiende voor de klas, met een hard boordje dat hem ouder moest laten lijken. De heer Vrij had een zeer ervaren en bekwaam team van onderwijzers op zijn school. Met een oudere leerkracht, mevrouw Schalij, introduceerde mijn vader het verbonden blokschrift in Nederland, gebaseerd op het uit Engeland afkomstige blokschrift. Hij studeerde in die jaren verder voor de middelbare acte pedagogie en was leerling van professor Kohnstam.
Regen van granaatscherven op het schoolplein | Die studie heeft hij afgebroken toen hij zijn schouders onder het werk op de Openluchtschool ging zetten. Mijn moeder diende de telefoon te bewaken voor mogelijke aanmeldingen en mijn vader, goed organisator als hij was, begon aan de heropbouw van de school. Dit resulteerde in een verdubbeling van de eerste klas in 1943. Als familie hadden wij vanaf 1936 op de eerste en tweede verdieping rechts in het poortgebouw gewoond. Nu was die ruimte nodig voor de uitbreiding van de school en zo verhuisden wij met een handkar naar Cliostraat 29-I. Het vele glas maakte de school natuurlijk kwetsbaar. Als jongen sliep ik aan de speelplaatskant, waar na de salvo’s van het Duitse afweergeschut de granaatscherven als een ware regen op de tegels ketsten. Ik lag dan zo dicht mogelijk tegen de binnenmuur aan geperst: nog altijd slaap ik in met mijn hoofd naar de muurzijde! Het bombardement op de meisjes-HBS aan de
– toen - Euterpestraat in november 1944 maakte ik op nummer 29 mee. Doordat er van west naar oost gebombardeerd werd, waren er in de school slechts een heel beperkt aantal ruiten kapot. De oorlogsjaren waren verre van gemakkelijk - met name door het ongewisse - maar mijn vader zag kans om het ‘bedrijf’ steeds draaiende te houden: de school moest openblijven! Daarbij had hij als leidraad dat politiek buiten de school diende te blijven en dat lukte.
Dalton | Het allerbelangrijkste vond hij binnen het kader van ‘onderwijsvernieuwing’ wegen te vinden om de leerstof zo te concretiseren dat die tot een belevenis van de kinderen werd. In dat kader heeft hij zich steeds ook bezig gehouden met het opzetten van werkschriften voor aardrijkskunde en het schrijven van geschiedenisboekjes . Zo hoorde ik hem in 1967 zeggen: ‘Tja, dat organiseren hè, daarom heeft de methodiek en de didactiek altijd mijn belangstelling gehad - kijk en dat trekt me nu juist in het Daltoniseren zo aan.’ Voortbordurend op de Dalton-leer – zo genoemd naar de geboorteplaats in Massachussetts van de oprichtster Mrs Crane - heeft hij geprobeerd een zo groot mogelijke zelfstandigheid bij ‘zijn’ leerlingen op de Openluchtschool te bevorderen. Thuis heb ik als jongetje de beroemde Amerikaanse pedagoge Helen Parkhurst een handje mogen geven, toen ze een bezoek aan de school bracht…
Overigens vergat niemand ooit dat wat die zelfstandigheid betreft de regels voor discipline niet overschreden mochten worden. Hij kon streng zijn, waardoor hij wel ten alle tijde het nodige respect afdwong. Voor straf onder de klok moeten staan of de trap op naar het hoofdenkamertje was niet iets wat je ambieerde! Zo wisten we ook echt wie de leider was bij de jaarlijkse herfstwandeling rond de Lage Vuursche, de schaatstochten, de slagbalwedstrijden en sportfestijnen op het schoolplein. Zijn fluit heb ik bewaard in een doosje. Hij zat in het bestuur van de Vereniging van Bijzondere Scholen in Nederland en ook, als goed schaatsenrijder, in dat van de Amsterdamse IJsclub.
Problemen met het gebouw | Met betrekking tot het schoolgebouw van Duiker heeft hij van alles meegemaakt, zoals het al snel door roestvorming uitvallen van de unieke plafondverwarming, lekkages, problemen met de ramen en de nieuwe aanbouw van het handenarbeidlokaal: - die lessen werden aanvankelijk in het poortgebouw gegeven. Het ontwerp van de school was en bleef uniek. Hij heeft er architectuur als hobby aan overgehouden. Met speciale interesse – en grote praktische ervaring – in scholenbouw. Dit kwam hem zeer van pas toen hij in 1945 werd gevraagd gemeentelijk inspecteur van het onderwijs te worden in het rayon Amsterdam West. In die functie raakte hij actief
61
1936-1945
PIETER BAKKUM, HOOFD DER LAGERE SCHOOL
betrokken bij de ontwikkeling van scholen in de tuinsteden aan de westkant van de stad, waar meerdere openbare scholen gereed moesten zijn als de nieuwbouw-huizenblokken klaar kwamen. Een opvallende benoeming was het wel: een leerkracht uit het bijzondere onderwijs die gevraagd werd de overstap te maken naar het openbare onderwijs. Hij droeg toen zijn functie als hoofd met vertrouwen over aan de heer W. Boegheim, die tot dan de zevende klas geleid had. Na 47 dienstjaren ging hij met pensioen, maar hij bleef betrokken bij de ontwikkeling van moderne schoolgebouwen. Alleen hij hoefde toen gelukkig niet meer iedere avond achter zijn bureau te werken! De nieuw gebouwde Daltonschool op de hoek van de Apollolaan en de Willem Witsenstraat werd indertijd door de Gemeente naar hem vernoemd. Als eerbetoon. Ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de school in juni 1940 schreef P. Bakkum het schoollied. J. Rรถntgen componeerde de muziek.
62
Onder de bezielende leiding van P. Bakkum nam het aantal leerlingen na 1936 snel toe.
De zevende klas in 1943-1944. In het midden de heer Boegheim, staand rechts de heer Bakkum.
De klas van 1936-1943.
De kleuterklas in het poortgebouw.
Schaatswedstrijd naast het Olympisch Stadion.
63
1940-1945 De Openluchtschool tijdens de oorlogsjaren
DOOR FRITS KORTHALS ALTES, LEERLING VAN 1937-1943 MET DANK AAN JAN BAKKUM
De kinderen die in de eerste week van september 1937 onder leiding van juffrouw A.M. de Boer de eerste klas gingen vormen, waren even onbezorgd als die van alle andere jaren en zich niet bewust van dreigingen in de buitenwereld. De klas was wel bijzonder. Tot de leerlingen behoorde ook het zoontje van het hoofd der school, die, wanneer zijn vader de klas binnenkwam, extra streng werd toegesproken.
De geboorte van Beatrix | Een bijzondere gebeurtenis vond plaats eind januari 1938. Wij wisten allen dat in die tijd het eerste kind van prinses Juliana en prins Bernhard geboren zou worden. Die geboorte zou bekend worden gemaakt door saluutschoten. Honderd één ingeval van een prins en éénenvijftig als het een prinses zou zijn. Dat onderscheid werd toen kennelijk als functioneel beschouwd: dan wist de bevolking meteen of het een prins of prinses was. Pas in 2003 bij de geboorte van prinses Catharina-Amalia werd het onderscheid afgeschaft. Radio en televisie geven tegenwoordig uitsluitsel nog voor het laatste schot gelost is. In de ochtend van 31 januari 1938 telden wij van het eerste schot af hardop mee, totdat na het éénenvijftigste schot niets meer werd gehoord. Daarna kwamen er in elke klas beschuiten met oranje muisjes, die wij ons goed lieten smaken. Er kwam in onze klas ook een fotograaf, wat in die tijd vrij bijzonder was. Jan Bakkum, het zoontje van P. Bakkum, het hoofd van de school, Eva Bietenholz, een Zwitsers
64
meisje, en ik mochten gedrieën op de foto. Later is mij gebleken dat deze bestemd was voor een Duits geïllustreerd blad. Tijdens het verorberen van de beschuiten met muisjes waren inmiddels de moeders verschenen om hun kinderen af te halen – de saluutschoten bleken een praktisch communicatiemiddel – want de rest van de dag hadden wij vrij. Tevoren hadden wij allen meegewerkt aan de feeërieke verlichting van de school. Alle leerlingen hadden glazen jampotjes omwikkeld met oranje crêpepapier en in de potjes werd een waxinelichtje geplaatst. Deze potjes werden in alle klassen voor de ramen geplaatst en ’s avonds bij donker werden alle lichtjes ontstoken. Het bijzondere gebouw leende zich bij uitstek voor deze feestverlichting.
Mobilisatie | Er waren nog meer nationale gebeurtenissen dat jaar. In september 1938 werd op grootse wijze het veertigjarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina gevierd. De volgende prinselijke geboorte viel in de zomervakantie van 1939. Tegen het einde daarvan brak de Tweede Wereldoorlog uit. Door de daarop volgende algemene mobilisatie werden ook wij als leerlingen daarmee geconfronteerd: twee leerkrachten, Boegheim en Wagner, die de zevende klas onder zich had maar ons al sinds de eerste klas elke zaterdagochtend bij de les kennis der natuur zo prachtig kon vertellen, werden opgeroepen. Wij zagen hen pas na de meidagen van 1940 terug. De heer Bakkum nam de zevende
Foto uit een Duits tijdschrift: na de geboorte van Prinses Beatrix op 31 januari 1938 kregen alle leerlingen beschuit met oranje muisjes. Van links naar rechts: Jan Bakkum, Eva Bietenholz en Frits Korthals Altes.
klas voor zijn rekening en voor de heer Boegheim kwam een invaller.
Nooit over politiek spreken | Vrijdag 10 mei 1940 was de eerste dag van onze Pinkstervakantie. Nietsvermoedend waren wij op 9 mei naar huis gegaan. Op 16 mei zouden wij weer naar school gaan. Zelf heb ik de bombardementen van Schiphol in de nacht van 9 op 10 mei niet gehoord, maar voor de meesten die in de buurt van de school en dus dichterbij woonden, zal dat anders geweest zijn. In de meidagen was er enkele keren luchtalarm, er viel een bom in de binnenstad en wij hoorden het afweergeschut. Zwarte wolken bij het IJ gaven aan dat de Petroleumhaven in brand stond. Voor de schoolleiding brak een zeer moeilijke tijd aan. Enerzijds moest de schooltijd voor de kinderen zo onbezorgd mogelijk blijven, anderzijds waren er gevaren, waarvoor wij gewaarschuwd dienden te worden. Tot die gevaren behoorde ook dat er enkele ouders tot de NSB behoorden, in enkele gevallen zelfs fanatiek. Er werd dus op gehamerd dat wij nooit over politiek mochten spreken. Vandaag de dag zal men zich wellicht afvragen of er een reële kans is dat kinderen van zes tot twaalf over politiek praten, maar toen was dat anders. De oorlog - Duitse militairen overal op straat, vaders die in de atlas de krijgsverrichtingen volgden en in het geheim naar de BBC of Radio Oranje luisterden beheerste het dagelijks leven zodanig, dat deze niet aan de
kinderziel voorbij kon gaan. Die beheersing van het dagelijks leven door de oorlog en zijn gevolgen werd in de loop van de jaren alleen maar intensiever. De eerste uiting van saamhorigheid van de goede Nederlanders vond plaats op de verjaardag van een lid van het Koninklijk Huis, prins Bernhard, op 29 juni 1940. Het beeld van koningin Emma op het Emmaplein werd bedolven onder witte anjers en oranje bloemen. De bezetter had het vlaggen en het dragen van oranje al verboden.
Identificatieplaatje | Wij kregen allen een identificatieplaatje met naam en adres, dat wij aan een koordje om onze hals moesten dragen. Plastic bestond nog niet, maar het was een soort taai papier, dat niet scheurde. Omdat ik in het Sperrgebiet in de Johannes Vermeerstraat (tussen de Teniersstraat en het Johannes Vermeerplein) woonde, moest ik als 11-jarige vanaf 1942 zelfs een Ausweis kunnen tonen om thuis te komen. Nadat eind 1941 ook de Verenigde Staten met Duitsland in oorlog waren gekomen, namen de geallieerde bombardementen op Duitse doelen in Nederland en Duitsland toe: vele nachten het monotoon gebrom van de hordes vliegtuigen, op weg naar hun doel, of daarvan terugkerend. Het gebulder van het Duitse afweergeschut, soms een luchtgevecht, aangegaan door Duitse Messerschmitts. Het behoorde tot het dagelijks leven. Evenals de propaganda
65
1940-1945
Voorbereidingen voor het Oranjefeest ter gelegenheid van de geboorte van Prinses Beatrix in 1938. De kinderen maakten feestverlichting.
DE OPENLUCHTSCHOOL TIJDENS DE OORLOGSJAREN
met affiches voor de Winterhulp, de Arbeidsdienst, de Jeugdstorm en de Waffen SS. Op weg naar school vonden wij granaatscherven. De jongens spaarden deze; er werd ook naar gezocht op de nog onbebouwde terreinen van het Dijsselhofplantsoen en aan de Apollolaan tussen Memlingstraat, Raphaëlstraat en Titiaanstraat, die wij de ‘landjes’ noemden. De Stadionkade was de uiterste grens van de bebouwing. Het uitgestrekte onbebouwde gebied ten zuiden van het Zuider-Amstelkanaal tot aan de Nieuwe Wandelweg, ‘het grote landje’, was een prachtige vindplaats, ook van het in de laatste jaren van de bezetting door de geallieerde luchtmacht verspreide strooibiljet De Vliegende Hollander. Een ander verzamelobject was korte tijd het zogenoemde rouwbandje. Strookjes zilverpapier om vijandelijk radioverkeer te storen, die, om in de nacht onzichtbaar te blijven, waren beplakt met dof zwart papier. Daarvan werden er echter zoveel uitgeworpen dat zij al snel geen verzamelwaarde meer hadden.
Postzegels sparen | Een onschuldig vermaak als het sparen van postzegels leidde echter onvermijdelijk tot politieke keuzen en dus gesprekken. Het streven de actuele Nederlandse postzegels compleet te krijgen, bracht het dilemma mee of je de zegels met toeslag voor een fout doel, zoals de Winterhulpzegels en de Legioenzegels (voor de Nederlandse Waffen SS) nu wel of niet aan je verzameling kon
66
toevoegen. De overgrote meerderheid deed dat niet, maar zag zich dan wel geconfronteerd met een achterstand op hen wier ouders minder principieel of zelfs fout waren. De meningen van de kinderen waren een zuivere afspiegeling van de opvattingen van hun ouders. Dat de discussies over het al dan niet verzamelen van deze zegels een politieke achtergrond hadden, was onmiskenbaar. De daaraan verbonden gevaren zagen wij als kinderen nauwelijks – al werden die ons wel ingeprent. Voor de schoolleiding was het een grote zorg, te meer omdat zich – naar ik pas vele jaren later hoorde – ook in het docentenkorps een NSBsympathisant bevond.
De joodse kinderen | De bezetter hield geen halt bij kinderen. De joodse kinderen moesten naar joodse scholen. In onze klas, die een sterke eenheid vormde, moesten wij drie kinderen zien vertrekken, twee meisjes en een jongen. Het was voor de heer Bakkum een hard gelag dat aan onze klas te moeten mededelen. Het vertrek van de joodse kinderen was voor hen de eerste stap op de weg naar het noodlot. Later tijdens de bezetting wist ik van thuis dat als joden naar concentratiekampen in Duitsland of Polen werden afgevoerd, de verschrikkingen in de kampen zo groot waren, dat de kans op overleven gering was. Wij wisten toen nog niet van de stelselmatige uitroeiing in de gaskamers. Heel uitzonderlijk is dat van de drie uit onze
Een luchtfoto uit 1948.
klas er twee de oorlog hebben overleefd. Riekje Teixeira de Matthos, de onschuld zelve met altijd een grote strik in haar haar, hoorde tot de slachtoffers. Hermientje Gomperts bleek met haar familie te hebben kunnen onderduiken. Van Hans Müller hoorden wij na de oorlog niets meer en voor onze eerste klassereünie, in 1963, kon hij niet worden opgespoord. Nadat ik in de Tweede Kamer in het debat over de beëindiging van de detentie van de ‘twee van Breda’ had gezegd dat slechts één joodse leerling uit mijn klas de oorlog had overleefd, meldde Hans Müller zich bij mij als levend. Hij was met zijn moeder afgevoerd naar Buchenwald. Zij was daar omgekomen. Hij was na zijn bevrijding als jongen van veertien jaar - naar Nederland komen lopen. Bij de volgende reünie van onze klas was hij erbij. Slachtoffers van de anti-joodse maatregelen waren er vermoedelijk in alle klassen en de Nazi’s zullen de meeste van hen hebben vermoord. Er hebben zich ook risico’s voorgedaan waarvan wij pas later hoorden. Duitse militairen wilden de school vorderen. De heer Bakkum wees op het gevaar dat zij zouden lopen met het vele glas, dat bij bombardementen kon springen. Andere scholen werden gevorderd. Twee scholen, de HBS aan het Adama van Scheltemaplantsoen en het Meisjeslyceum aan de Euterpestraat, waarin de gevreesde SD (Sicherheitsdienst) zetelde, werden in oktober 1944 door de Britten uit de lucht bestookt en zwaar beschadigd.
De Openluchtschool leed slechts glasschade. Vanwege de angstaanjagende gruwelijkheden die aan de Euterpestraat verbonden waren, werd deze straat na de oorlog vernoemd naar de verzetsheld Gerrit van der Veen.
Zo zorgeloos mogelijk | Bewonderenswaardig is hoe de heer Bakkum en zijn docentenkorps, ondanks de bezettingsmaatregelen en oorlogsomstandigheden, de school voor de kinderen zo zorgeloos mogelijk hielden. Het tienjarig bestaan in 1940 was aanleiding voor een grootse sportdag en het componeren van een schoollied: Openluchtschool, Openluchtschool, Met je klassen licht en fris En je ramen openzwaaiend Naar de kant waar ’t zonlicht is. De sportdag werd ieder jaar herhaald. Zo’n dag bevorderde de saamhorigheid en de zorgeloosheid die voor de jeugd vanzelfsprekend werden geacht, maar het niet meer waren. De strenge winters in het begin van de jaren veertig gaven aanleiding tot gezamenlijke schaatstochten van leerkrachten, ouders en leerlingen onder de krachtige en onbetwiste leiding van de heer P. Bakkum, die met zijn lange en stoere gestalte boven alles en iedereen uittorende. De vaders van Hetty Terwee en Mieke Bierenbroodspot legden veel
67
1940-1945
De lampjes zijn klaar.
DE OPENLUCHTSCHOOL TIJDENS DE OORLOGSJAREN
daarvan op smalfilm vast. Een ander jaarlijks evenement was de herfstwandeling bij Hollandsche Rading met pannenkoeken bij de Uitspanning van Oosterom en een bezoek aan de modelboerderij Oud-Bussum. In de oorlogsjaren kregen wij dagelijks schoolmelk van deze modelboerderij. Een dubbeltje (€ 0,04) per beker!
Gaarkeuken in de school | In juli 1943 verlieten wij de Openluchtschool. De meeste van mijn klasgenoten gingen naar het Amsterdamsch Lyceum. Met zes jongens en twee meisjes gingen wij naar het Barlaeus Gymnasium. Hoe het de Openluchtschool de laatste twee oorlogsjaren is vergaan, weet ik niet uit eigen ervaring. Maar als ik bedenk dat wij in de eerste en tweede klas van het gymnasium vaak uren op de gang moesten verblijven wegens luchtalarm (niet in klaslokalen met ramen), dan laat de structuur van de school wel raden dat het zeer moeilijk moet zijn geweest. Daar kwam in de hongerwinter nog het stookprobleem bij: de conciërge, Zonnenberg, stookte enorme potkachels met verborgen gehouden cokes. De heer Bakkum richtte in de school een gaarkeuken in, die hij bevoorraadde uit zijn geboortedorp Twisk. Zo konden de leerkrachten met pannen eten naar huis gaan en hoefden ze niet zelf op het platteland te foerageren.
Een bijzondere klas | Ik begon met de vermelding dat onze klas iets bijzonders had. De oorlogsjaren hebben op ons gezamenlijk een stempel gedrukt en de saamhorigheid vergroot. Het was een tijd met meer dan gemiddelde emoties. Een populaire en aardige klasgenoot was wegens de overtuiging van zijn ouders lid van de Nationale Jeugdstorm; een ander klasgenoot moest, omdat zijn moeder Duitse was, in de zesde klas elke dinsdagmiddag naar de Hitlerjugend. Misschien hebben juist de meer dan gemiddelde emoties van de oorlogsjaren ook een meer dan gemiddelde drang veroorzaakt om af en toe met elkaar nog eens herinneringen op te halen. Van 1963 tot 1993 hielden wij van tijd tot tijd reünies en bij de begrafenis in 2000 van de grote verteller, A.W. Wagner, die in de vierde, vijfde en zesde klas onze bewonderde en geliefde onderwijzer was, waren enkele klasgenoten aanwezig.
Het eindresultaat.
68
69
1944-1949 Saamhorigheid tijdens de oorlog
DOOR COKKIE MEIJER-VAN OVERBEEKE, ONDERWIJZERES VAN 1944-1949
Per 1 september 1944 werd ik (toen Cokkie van Overbeeke, bij de kinderen beter bekend als juffrouw Overbeke) benoemd tot onderwijzeres aan de Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind. Daarvoor werkte ik op de Hengelosche Schoolvereniging in Twente, maar de bombardementen daar maakten het leven er niet leuker op en toen ik las dat er een vacature was op de Openluchtschool, solliciteerde ik. De school had toen al een goede naam in onderwijskringen. Men was er zeer vooruitstrevend bezig met vernieuwend onderwijs en dat sprak me aan. Het hoofd van de school, de heer Bakkum, was inderdaad vooruitstrevend, maar ook zeer veeleisend: zijn school had een voorbeeldfunctie en dat moest zo blijven. Maar hij was ook een beminnelijk man en erg begaan met het wel en wee van zijn personeel. Ik was het jongste personeelslid, moest nog veel leren, maar kreeg alle steun van mijn collega’s.
Vier juffen op het Olympiaplein | Mijn ouders, die in Hilversum woonden, zagen me met lede ogen vertrekken naar de grote stad, waar de voedselpositie moeilijke vormen aannam en de oorlog steeds grimmiger werd. Bovendien leek er geen einde aan te komen. Ik kreeg een kamer in de IJsselstraat, maar dat bleek geen succes. Mijn hospita had blijkbaar een tweede sleutel van mijn kasten in haar bezit en stal, heel geleidelijk en stiekem, van mijn schaarse rantsoentjes en kleding. Een collega, Rie Buys, die in een flat aan het Olympiaplein woonde, vroeg me bij haar in te komen wonen. Dat was een geschenk uit de hemel. Rie was verloofd, zou trouwen en haar huis was compleet ingericht. Haar verloofde, die in het verzet zat, verdween op zekere dag en is nooit meer teruggekomen. Ze vroeg ook twee andere collega’s, Dieuwke Kasemier en Irene Abbink, om bij haar te komen wonen. Met z’n vieren konden we alle voedsel- en brandstofbonnen veel effectiever gebruiken. Daarbij was het met de lange avonden (er was een spertijd van 20.00 tot 6.00 uur) veel gezelliger met z’n vieren.
Voedseltochten naar de Wieringermeer | De heer Bakkum, voor wie de school boven alles ging, deed zijn uiterste best de school draaiende te houden. Deels om de kinderen op deze manier toch wat onderwijs en regelmaat te geven, deels om de ouders, die het toch al moeilijk hadden, een
70
De eerste klas in 1948.
beetje te ontlasten. Dat werd zeer gewaardeerd door de ouders en zij hielpen mee zoveel ze konden. De positie van onze mannelijke collega’s, die blootstonden aan razzia’s en angst voor deportatie, was een voortdurend probleem. Ook de voedselproblemen van hun jonge gezinnen waren niet gering. Wij, als vrouwelijke collega’s, hebben ons daar, onder leiding van de heer Bakkum, met man en macht voor ingezet. Wij voegden klassen samen, als onze onderwijzers de straat niet op durfden, en maakten voedseltochten naar de Wieringermeer, waar de heer Bakkum waardevolle relaties had. Degenen die nog een goede fiets tot hun beschikking hadden, stonden die natuurlijk graag af (wel met angst in het hart, want o wee als er een fietsenrazzia was).
Koken op school | Het steeds nijpender wordende brandstofprobleem werd enigszins opgelost door de tussenkomst van een ouder, waardoor er in verschillende lokalen kolenkachels geplaatst konden worden. In het handenarbeidlokaal stond ook een kachel waarop, door een meisje van de huishoudschool, een paar maal per week een maaltijd werd bereid voor het personeel en hun gezinnetjes, van de bonen, aardappelen en kool die we uit de Wieringermeer gehaald hadden. De heer Bakkum was een man die niet snel opgaf en steeds nieuwe initiatieven bedacht. Ook wij vrouwen moesten regelmatig voor elkaar insprin-
gen, omdat er voor brood, melk en ander voedsel vaak uren in de rij moest worden gestaan. We mochten de kachel in het handenarbeidlokaal gebruiken om onze eigen pannetjes eten te bereiden of op te warmen. Zo gingen we vaak ’s morgens naar school met een pannetje in onze handen. Ouders, die in welke vorm dan ook, iets konden doen, lieten zich ook niet onbetuigd en waren erg waardevol en fantasierijk. De saamhorigheid was ongelooflijk.
Alles raakte op: schriften, potloden, inkt | Op deze manier zagen we kans onze kinderen een paar dagen per week les te blijven geven. Al was het natuurlijk enorm improviseren, want alles raakte op, schriften, potloden, inkt, letterlijk alles. Maar nog steeds denk ik met verwondering terug aan die tijd. Hoewel we vaak moe en hongerig waren, was ons enthousiasme enorm en de teamgeest fantastisch. Helaas moesten we soms vernemen dat er weer een leerling niet terug zou komen, of dat een vader omgekomen of gefusilleerd was. Dat was zo ellendig en veroorzaakte enorme haat. In mijn klas zaten maar weinig kinderen van wie de vader nog thuis was; de meeste waren ondergedoken. Dit alles had beslist zijn weerslag op veel kinderen.
Het dochtertje van Gerrit van der Veen | Maar gelukkig keerde het tij. Het begon met het uitwerpen van het Zweedse wittebrood uit geallieerde vliegtuigen. We stonden met de
71
1944-1949
SAAMHORIGHEID TIJDENS DE OORLOG
hele school op het dak om te kijken. De tranen rolden bij menigeen langs de wangen. Ik vergeet nooit dat ik het dochtertje van Gerrit van der Veen, die een aantal maanden daarvoor in de Euterpestraat gefusilleerd was als represaille op de moord op Rauter, optilde om het beter te kunnen zien. Zij vroeg toen of haar pappie dit vanuit de hemel ook kon zien‌ En toen kwam de bevrijding, die ook op school uitbundig gevierd werd. Ik weet niet meer precies hoe en hoe lang, maar wekenlang kwam er van regelmatig lesgeven niets. Alles kon en alles mocht, de kinderen kwamen soms dagen niet naar school. Wij als personeel maakten er trouwens ook een potje van en waren een beetje losgeslagen. We gingen naar de intocht van de Canadezen, we dansten overal in de stad, maakten van alles een feestje en zagen soms nauwelijks ons bed.
De mannen konden weer over straat | Uiteindelijk keerde de rust weer. De heer Bakkum greep in en, zowel personeel als kinderen, wenden weer aan het normale leven. De voedselvoorziening en andere voorzieningen kwamen echter maar heel langzaam op gang, zodat we nog lange tijd op dezelfde moeilijke manier op school door moesten werken, ook al gaven we weer de hele week les. Maar de mannen konden weer zonder angst over straat en
72
veel vaders kwamen weer boven water. Helaas moesten er ook kinderen vernemen dat hun pappie nooit meer terug zou komen. Het was niet eenvoudig om dit op te vangen, maar ook hierin hadden we als collega’s veel steun aan elkaar.
Juffrouw Van Overbeeke met haar leerlingen tijdens de bevrijding.
Cokkie Meijer-van Overbeeke in 2005.
73
1944-1949 Naoorlogse handwerkles De baby-uitzet
DOOR COKKIE MEIJER-VAN OVERBEEKE, ONDERWIJZERES VAN 1944-1949
Handwerken was voor de meeste meisjes geen pretje. Ze vonden het onrechtvaardig dat de jongens in dat uur meestal handenarbeid of gymnastiek kregen. En dat was het misschien ook wel. Ook ik had een paar keer per week meisjes uit de vijfde en zesde klas om te leren breien, haken en borduren. Gelukkig handwerk ik graag en ben ik redelijk creatief. Maar voor de leerkrachten die dit niet meegekregen hadden, was het vaak een regelrechte ‘straf’. Daarom werd er wel eens gewisseld en de echt onhandige handwerkster werd dan wel ontzien. Een jaar na de oorlog was het met het handwerkmateriaal nog steeds slecht gesteld. Dus het was best lastig om iedere keer weer iets leuks te verzinnen. Toevallig hoorde ik dat een jong vrouwtje een baby verwachtte en nauwelijks kleertjes en andere benodigdheden aan kon schaffen, want extra textielpunten waren erg duur op de zwarte markt. Mijn moeder had nog wat restjes wol en een patroon voor babysokjes, en ineens was er bij mij een idee geboren. We gingen met de klas een uitzetje maken voor een echte baby. De meisjes waren echt enthousiast. Alle moeders werden ingeschakeld: de patroontjes stroomden binnen en bolletjes wol en katoen verzameld door thuis allerlei breiwerk uit te halen, te wassen en opnieuw op bolletjes te winden. Kortom, we hadden ineens voldoende materiaal.
Maar waar was ik aan begonnen!? In mijn vrije tijd werkte ik me kapot, want het moest er natuurlijk allemaal wel een beetje acceptabel uitzien. Als een kind een luierbroekje aan het breien was en een steek diep had laten vallen, dan haalde ik dat stiekem uit en breide het opnieuw, want de motivatie mocht niet verloren gaan. Truitjes moesten in elkaar worden gezet, kantjes om hemdjes gehaakt en elastiek in de broekjes genaaid worden, ik weet niet meer precies wat allemaal... Ik vermoed dat ik de helft van alles gemaakt heb, maar het was echt de moeite waard. Nog nooit heeft een klas zo vol overgave de handwerkles bijgewoond. Na een aantal maanden hadden we een redelijk uitzetje bij elkaar: sokjes, mutsjes, wantjes, broekjes, truitjes en erg veel slabben. We zijn het met een hele delegatie gaan brengen bij het jonge vrouwtje, die er dolgelukkig mee was. En de meisjes waren zo trots als een pauw. De handwerkles kon niet meer stuk.
Handwerkles op het dak.
74
1944-1949 Openbare les De ergste ochtend van het jaar
DOOR COKKIE MEIJER-VAN OVERBEEKE, ONDERWIJZERES VAN 1944-1949
De ergste ochtend van het jaar vonden we allemaal de ‘openbare les’. Wie dat uitgevonden had, wist niet wat voor frustraties dit opriep. Eens per jaar mochten de ouders achter in de klas komen zitten om zo een ochtend op school mee te maken. Iedereen was knap zenuwachtig, zowel de kinderen als ik, want alles moest natuurlijk model gaan. En dat ging het natuurlijk nooit! Wie goed kon lezen, stotterde de hele boel aan elkaar, en wie nooit gek deed, deed dit dan natuurlijk wel. Ik was ook niet mezelf, kortom een ellende. Op een keer beloofde ik dat als iedereen goed zijn best deed, niet praatte en goed oplette, ik de hele middag zou voorlezen. Natuurlijk, ik had het kunnen weten, de kinderen deelden dit triomfantelijk aan de ouders mee! Als er dan ook nog moeders gezellig, maar tamelijk hard met elkaar gingen zitten fluisteren, wilde ik zo de deur uitlopen…
Verjaardagskoffie met taart in de gymzaal.
Het afscheid van juffrouw Van Overbeeke op 31 mei 1949.
76
De onderwijzers in de zomer van 1947.
De eerste klas van juffrouw Van Overbeeke in 1948.
77
1941-1977 De Heer Pal Gerechtigheid kent uitstel, maar geen afstel DOOR ALBERT VAN DEN BERGH, LEERLING VAN 1942-1950
Les op het dak met hoedjes en zonnebrillen.
De heer Pal in actie op het schoolplein.
De onderwijzers waren voor mij als scholier het belangrijkst. Voor het eerst de trap opgaan naar de kleuterafdeling van juffrouw Lebbing was een gebeurtenis van belang. Daar waren rustgevende plaatjes bij de kapstokken op peuterhoogte, en gezellige tafeltjes en stoeltjes. De kinderen die huilden wanneer hun moeder wegging, begreep ik niet. De klas was vrolijk door leuke kleurige slingers en opgehangen tekeningen. Juffrouw Lebbing straalde twee dingen uit: liefde voor de kindertjes en autoriteit. Haar wens was vanzelfsprekend wet. Ik betrad haar klas in 1942 en vond het er prettig. Ik hoefde niet álles te doen wat de juf zei. Ik weigerde bijvoorbeeld tijdens een ouderdag, op een stoeltje staand een lied te zingen over een banaan. Ik was er alleen toe over te halen als iedereen meezong: hetgeen geschiedde.
het zingen, met komische handgebaren voor alle verschillende noten. Dat was lachen! De Heer Sinke was de favoriet van alle klasgenoten. Hij zong liedjes bij zijn gitaar en ging met ons zwemmen. Bij hem was het altijd ontspannen. Ik meen dat we niet al te veel leerden. Maar we hingen aan zijn lippen als hij vertelde over prins Valiant. Hij verstond de kunst één te zijn met de klas. Als hij wat vroeg, haasten we ons om dat - voor hem - te doen. Maar al te graag studeerden we stukken uit de Matthaeus Passion in. Die zongen we dan later bovenaan de trappen van de school, terwijl beneden de aangedane ouders luisterden. Met zijn opvolger de heer Wagner hadden we het moeilijker. Hij is mij bijgebleven als een ongedurige, autoritaire en grillige man.
Iets verder in de oorlogsjaren, toen ik al hongerig naar school ging, at ik daar Robbie Heijers boterhammetje op dat hij van thuis meekreeg in een Drosteblikje. Robbie vond dat best; zijn mama niet. Over de dames Prakken en Buis niets dan goeds: ik leerde rap schrijven en ook de tafels. Meer hoefde eigenlijk niet op de lagere school.
Weinig lichamelijke oefening | Gymnastiekles hadden wij
Met Sinke zingen bovenaan de trap | In de hogere klassen hadden we heren onderwijzers. Van de heer Uilenbroek staat me alleen nog voor de geest dat hij het zich niet gemakkelijk maakte en een soort doventaal gebruikte bij
van de Heer Pal. Alhoewel sommige van mijn klasgenoten en ik via de regenpijp op het dak van zijn gymlokaal klommen om daar stoute dingen te doen, en dus lichamelijk niets mankeerden, heb ik niet vaak deelgenomen aan de lichamelijke oefeningen zelf. Ik werd namelijk, om het minste of geringste of zelfs zonder een voor mij duidelijke reden, uit zijn les verwijderd. Hoewel vooruitstrevend qua openlucht werden de sexen nog gescheiden lichamelijk geoefend. In de oorlogsdagen werden we trouwens voor de les gemeten en gewogen.
79
1941-1977 Het rapport van Albert van den Bergh in 1943/1944 met lengte en gewicht.
Albert van den Bergh in de tweede klas.
DE HEER PAL
Hiervan werden lijsten bijgehouden waarop te zien was hoe mager we waren. Daarna dienden wij - de jongens dus - ons in een rij op te stellen. De langste voorop en dan aflopend tot de kleinste. Voorop stond Gerard Kok, dan Gouke van der Wal, dan Charles Thors, dan Robbie Heijer en ikzelf, hekkensluiters waren Rob van Oord en Petertje Konijn. Waren we zo opgesteld dan nam de Heer Pal een tamboerijn ter hand waarmee hij de mate van voortbeweging van de rij aangaf. Omdat de langsten voorop liepen hadden de kleinsten de grootste moeite met het bijhouden van het tempo. Er werd linksom gelopen, meestal te lang naar mijn zin. Waaruit mijn stoutheid precies bestond herinner ik mij niet meer, maar op de een of andere manier irriteerde ik de Heer Pal mateloos. Dat leidde veelvuldig tot verwijdering uit de les. Niet dat ik dat erg vond.
Coöperatief winkeltje | ‘Eruitgestuurden’ werden namelijk verbannen naar het magazijn, bovenaan de trap die naar de kamer van het schoolhoofd voerde, de onvolprezen heer Bakkum. In dat magazijn lagen potloden, schriften, vlakjes - ook wel ‘stiefjes’ genoemd - krijtjes in meerdere kleuren, etiketten, kaftpapier en dat soort voor ons aantrekkelijke zaken. Later hebben we een coöperatief winkeltje opgezet bij mijn vriendje Jens Leeuwenburgh thuis. Onder de keldertrap boden we schriften, krijtjes, kleurpotloden en puntenslijpers te koop aan voor merkwaardig lage prijzen.
80
Want hetzelfde lot van verwijdering uit de les trof ook Jens en mijn broertje Flip. Vooral als Jens en ik samen uit de les verwijderd werden, hadden we dikke pret. Zo hebben we in het magazijn nog eens een koolzuursneeuw-brandblusser uitgetest, wat niemand verder heeft gemerkt omdat de sneeuw snel verdampte en het alleen maar onbehaaglijk koud werd in het vertrekje.
Verregaande staat van ontkleding | De Heer Pal en ik lagen elkaar dus niet. Toch deed ik aanvankelijk mijn best bij hem in de smaak te vallen. Daartoe stond maar één mogelijkheid open: postzegels voor hem meenemen. Hij was een fanatiek verzamelaar. Ook met Burchard, Meinhard, Charles en Robby ‘ruilde’ hij fanatiek postzegels. Dat er bij het ruilen maar één moest huilen – en de Heer Pal was dat zeker niet - werd ons pas in de hogere klassen duidelijk, toen er iets van kwaliteitsbesef bij ons begon te dagen. De heer Bakkum heeft vervolgens op verzoek van enkele ouders aan dit postzegels ‘ruilen’ een eind gemaakt. De heer Pal hield ook van zonnebaden. Hij deed dat bij voorkeur in de middagpauze op de onderste loggia, in verregaande staat van ontkleding. Ouders protesteerden daartegen bij de heer Bakkum. Zij wilden kennelijk dat hun dochters op andere wijze zouden kennismaken met de mannelijke anatomie.
Zwemles in het Zuiderbad.
De jongens in het gymnastieklokaal.
Eindelijk wraak | Later hadden we ook zwemles van de Heer Pal. Die vond plaats in het Zuiderbad. De Heer Pal stroopte zijn broekspijpen op en liep blootsvoets ‘pal’ langs de kant. Met een schril fluitje gaf hij ons aanwijzingen. Daarvan trok ik mij ook niet veel aan. Met Jens vond ik de hoge springplank het spannendst. Als ik daarvan afsprong en dan vlakbij het trapje weer boven kwam, kon ik dat net vastpakken en aldus verdrinking voorkomen. De Heer Pal was ook van dat gedrag weer niet gediend - wat achteraf te begrijpen is. Overdreven hardhandig duwde hij mij het kleedhokje in, waar ik mij onmiddellijk moest aankleden. Nee, vrienden zouden we nooit worden. Vooral dit laatste voorval riep bij mij om wraak. Welnu, ik bleef het Zuiderbad bezoeken, ook na het verlaten van de Openluchtschool. Bij herhaling ontmoette ik daar de lesgevende Heer Pal. Wij maten elkaar met de blikken. Geleidelijk werd ik groter, en hij in mijn ogen kleiner en zwakker. Mijn voldoening was compleet toen ik, daags na mijn veertiende verjaardag, hem met fluitje en opgestroopte broekspijpen en al in het diepe smeet. Gerechtigheid kent uitstel, maar geen afstel. Les op het dak.
81
JAREN ’40 Volksdansen en meidengedoe op het schoolplein
DOOR BURCHARD EN MAARTEN PENNINK, LEERLINGEN IN DE JAREN ‘40
Onze lagere school lijkt in de herinnering groter dan hij blijkt te zijn als we er weer eens gaan kijken. Indertijd waren we zelf klein, al wisten we dat niet. Vooral op onze eerste schooldagen was het kubusachtige gebouw eng en groot. Mijn klasgenootjes Nora en Emilie huilden, toen hun wegbrengouders uit het zicht verdwenen. Juffrouw Lebbing zorgde ervoor dat de nieuw aangeleverde kleuters direct begonnen met het plakken van verjaardagsslingers. Haar luchtkasteel, de trap op achter naast de fietsenstalling, was knus en gaf ons het idee dat we best even zonder ouders konden. Op ons schoolplein deden we in voorgeschreven tenue korfbal en slagbal onder leiding van meneer Pal, die soms weinig aanhad bij het zonnebaden en met wie het riskant was om postzegels te ruilen. Hij en de rest van onze leraren werden kernachtig neergezet in de volgende drie regels : Juffrouw Buijs zag een muis Juffrouw Prakken wou ‘m pakken, maar meneer Pal had ‘m al.
Meidengedoe.
82
Wie zou deze emblematische regels hebben uitgedacht ? Waarschijnlijk de jongens Van den Bergh, want die waren met veel en ze kwamen uit een hooggeleerd huis. Albert houdt nog steeds, tegenwoordig in Drenthe, zijn oud-
Het volksdansen, gefotografeerd door Eva Pennink, de moeder van Burchard en Maarten.
Openluchtschool-klasgenootschap in ere, net als Jan Koen Visscher, die helemaal in Japan is gaan wonen. Albert mocht in het trappenhuis bij de waterfonteintjes onder leiding van meneer Sinke, die niet zonk maar heel snel zwom, iets van Bach zingen. Veel luisterende moeders (met hoeden) kregen daar betraande ogen van. Op het schoolplein hadden we ook volksdansen in bijzondere kleren. Daarbij kwamen meisjes en jongens elkaar nabij in nooit verwachte en ook nooit herhaalde combinaties. Doris moest met Burchard. Ariane had geen voortanden, maar met haar had hij ook best willen dansen. De schoolleiding moet veel gezag hebben gehad: de straffen die ons werden opgelegd leven voort in onze dromen. Staan onder de schoolklok die blokjes had in plaats van cijfers. Soms kwam iedereen langs en sloeg je een figuur. Of je werd ontnuchterend eenzaam als er les was en je tegen een van de ijzeren kapstokken moest staan. Het kon daar ook behoorlijk koud tochten langs onze kortebroekenbenen. Welke waren de kwalijke daden die onze hoofden der school zo raak bestraften? We waren iets minder beducht voor Boegheim dan voor Bakkum, want die speelde ‘rooie kooltje’ als hij boos moest zijn. Op hoogtijdagen - als er voor de wandrekken lappen waren gespannen - speelde hij bovendien op de piano in de gymzaal met veel kracht het Openluchtschool-lied.
Het leukste is school, als je er niet heen hoeft. Dat gebeurde voor alle leerlingen na het bombardement van 1944 in de Euterpestraat [nu Gerrit van der Veenstraat]: uit de sponningen van onze gezonde lokalen met hun openslaande ramen was bijna al het glas gebroken. Daarvoor in de plaats kwamen houten en metalen platen zonder doorzicht. Toch zaten we na alweer korte tijd allemaal even recht in de klas, bij zuinige kacheltjes die de door schaarste uitgeschakelde centrale verwarming moesten vervangen. Oplettende klasgenoten konden door de rechthoekige raampjes in de toegangsdeur van ieder lokaal zien hoe het schoolhoofd vanuit de gang controleerde of er orde en netheid was. Tussen sommige lessen veranderden we van lokaal: soms moesten we de trappen af en dan konden we met onze vingertoppen de metalen dopjes tellen die op de met hout verhoogde, gladde trapleuningen waren gemonteerd - tegen het trapleuningglijden? Beneden waren vlakbij het gymlokaal de naar rubberschoenen van de Beethoven-Bata ruikende kleedhokken, met kastjes, die door de haast waarmee we ons verkleedden, steeds chaotischer werden. De partijen die in het gymlokaal met elkaar wedijverden, werden met rode linten van elkaar onderscheiden; voor trefbal hoefde dat niet, want daarbij stonden we op aparte helften. Nog dieper dan de kleedhokken was op de begane grond het handenarbeidlokaal weggewerkt. Daar stonden door
83
JAREN ’40
Burchard Pennink
VOLKSDANSEN EN ANDER MEIDENGEDOE OP HET SCHOOLPLEIN
allerlei zaag- en beitelwerk toegetakelde houten werkbanken; ook de vloer bestond uit hout, een soort blokjesplaveisel. Wat zullen diverse ouders uit onverwarmde oorlogshuizen verlekkerd naar deze potentiĂŤle brandstoffen hebben gekeken. Bij de toegang tot onze Openluchtschool was tot na 1945 het uitzicht open: daar was een stuk nog onbenut bouwterrein waarop wij in de hongerwinterkou voetbalden met de kop van een dode kat. Op het schoolplein kon dat niet; daar mochten we wel met een in de oorlog schaars gebruikte tennisbal van doel tot roodhouten doel gooien. Rob van Oordt gooide het hardst, althans daar schepte hij over op. Hij had ook een elektrische trein met rails, die bij hem thuis permanent opgesteld stond. We waren te klein om ons veel te herinneren van het begin van de wereldoorlog. Maar toen er vliegtuigen kwamen waarop niet werd geschoten omdat ze wittebrood brachten en margarine, mochten we op de dakloggia en op het schoolplein kijken hoe de vrede bezig was uit te breken. Sommige van onze medeleerlingen zijn er nu niet meer om samen mee terug te kijken. In onze herinneringen zijn ze er nog wel bij.
84
Juffrouw Prakken met haar leerlingen op het strand.
De zesde klas in 1951.
Sinterklaasfeest in de gymzaal.
Vertrek naar de Lage Vuursche voor de jaarlijkse herfstwandeling.
85
1950-1954 Vanuit Surabaja naar Amsterdam Zuid
DOOR JIMMY LIEM, LEERLING VAN 1950-1954
Ik zat van 1950 tot 1954 op school, van halverwege de derde tot en met de zesde klas. Ik kwam uit Surabaja, Indonesië en had daar op een Nederlandse katholieke school gezeten. Als ik terugdenk aan de tijd op de Openluchtschool geeft me dat altijd een prettig gevoel. Het is een leuke, gelukkige tijd geweest. In het begin toen we, mijn broer Peter, zus Vivi en ik, naar de Openluchtschool gingen, was het natuurlijk even wennen. Het is altijd spannend om naar een nieuwe school te gaan. Gelukkig viel alles reuze mee. Juffrouw Kappelhof van de derde klas ving me heel hartelijk en goed op. Al snel had ik mijn eerste schoolvriendje, Wim Dormaar.
Nog nooit een boerin gezien | Zoals gezegd moest ik in het begin even wennen en aanpassen. We moesten bijvoorbeeld met handenarbeid een klerenhanger maken, waarbij een hoofd van een boerinnetje moest worden getekend en uit triplex worden uitgezaagd: ik had echter nog nooit een boerin gezien! Met Sinterklaas werden er lootjes getrokken en surprises gemaakt. Dat was ook nieuw voor mij. De biologielessen waren zeer interessant, omdat de natuur hier geheel anders is dan in Indonesië. We leerden waar en hoe de lisdodde en salamander leefden en hoe het Amsterdams Bos is ontstaan. Voor aanschouwelijke lessen gingen we naar het Beatrixpark. We tekenden de geraniums die op de vensterbank stonden. De lessen werden zeer gediscipli-
86
neerd, maar ontspannen gegeven. Bij de taallessen hoorde het schoonschrijven met een kroontjespen. Vooral van het rekenen heb ik veel opgestoken op de Openluchtschool. Dat werd uitstekend onderwezen: de tafels werden goed geoefend en ook het hoofdrekenen met de ‘verhaalsommen’. De lessen waren divers; zanglessen - met de handgebaren voor de tonen en het zangboekje -, blokfluitlessen, zwemlessen in het Zuiderbad en vanaf de vierde klas zelfs Frans. Verder herinner ik mij het jaarlijks uitje naar het Gooi, waar we een wandeling maakten door het bos met als eind- en hoogtepunt een pannenkoek eten bij de uitspanning in de Lage Vuursche. Op 4 mei brachten we altijd een narcis naar het monument voor de gevallenen van de Tweede Wereldoorlog aan de Apollolaan.
Favorieten | Ik woonde verder weg van school, in de buurt van de Utrechtsestraat. Dus tussen de middag moest ik vaak overblijven op school. In de gymnastiekzaal kregen we dan melk in witte mokken van mijnheer Zonnenberg. Of ik mocht bij vriendjes eten. Na school ging ik vaak spelen bij vriendjes of met lijn 24 naar huis. Mevrouw Kappelhof was mijn favoriete juf omdat ze zo aardig was en mij goed op weg heeft geholpen toen ik op school kwam. Meneer van der Weijden leerde je te durven tekenen. Volgens mij kwam hij in 1951 op school. Hij kon
Het Batavierenfeest in 1952.
Het eerste Nederlandse rapport.
goed verhalen vertellen: elke dag een zelfverzonnen vervolgverhaal. Mijnheer Uilenbroek was volgens mij de beste in het overbrengen van de leerstof. Met gymnastiek werd onder leiding van meneer Pal buiten slagbal en handbal gespeeld. In de pauzes deden we voornamelijk ‘diefje met verlos’ en we knikkerden veel. Mijn vriendjes waren: Sibrand Jurriaans, Joppe Verhorik, Harry Brunel, Hans de Groot en Freddie Schijvens. Jammer genoeg heb ik ze na de lagere school niet meer gezien. Alleen Freddie heb ik nog een keer teruggezien. Wel hoor je af en toe via via hoe het gaat met deze en gene.
Bagage | De goede herinneringen aan die tijd. En dat je in
Net op de Eerste Openluchtschool.
de maatschappij ver kan komen als je de basisvaardigheden rekenen, taal en tekenen goed beheerst. De goede naam van de school: men vindt het altijd bijzonder als zegt dat je op de Eerste Openluchtschool hebt gezeten!
De zesde klas in 1954 met de heer Boegheim en de heer Uilenbroek.
87
1946-1958 Het echtpaar Sinke-den Hartog Niet samenwonen, wél een auto Juffrouw Den Hartog.
DOOR CAROLINE GRIEP EN JENTE SPIER
Marien Sinke kwam in 1946 op school, Marijke den Hartog in 1947. In 1958 trouwden ze en namen ontslag, omdat er in Amsterdam geen woonruimte was voor het jonge stel. Meneer Sinke kreeg een baan op een ULO-school in Zandvoort, waar ze nog steeds wonen, nu 80 en 84 jaar oud. De heer Sinke had eerst de vierde en later jarenlang de zevende klas. Juffrouw den Hartog had de eerste en de tweede klas, zij werd in 1958 opgevolgd door juffrouw De Vriend. Ze voelden allebei geen binding met de Tweede Openluchtschool. De oorlog had natuurlijk een scheidslijn getrokken, alles moest weer worden opgebouwd. Onderwijzers van het platteland zoals ik, trokken naar de steden. Het voormalige hoofd Bakkum bemoeide zich in 1946 ook nog met mijn sollicitatie. Volgens ons kenmerkten onderwijzers zich in die tijd, door autoriteit, doorzettingsvermogen en eigenwijsheid. Maar er moest ook aan een carrière worden gewerkt. Naast les geven op de Eerste Openluchtschool studeerde ik MO Frans. Mijn benoeming op de Openluchtschool was alleen mogelijk als ik er Frans bij deed. Daarom stopte ik met mijn eerder begonnen opleiding Engels, want ik wilde graag benoemd worden. Benoeming met Akte Frans betekende ook een hoger salaris en meerwaarde voor de Openluchtschool.
88
Op school acteerden we heel gescheiden | Toen we op elkaar op de Openluchtschool ontmoetten, werden we verliefd op elkaar, maar we wisten werk en privé goed gescheiden te houden. Het was nog heel kuis en er werd niet samengewoond. Op school ‘acteerden’ we heel gescheiden; we gaven ook geen aanleiding tot aanstoot met onze relatie. Misschien hadden ouders en leerkrachten het zelfs niet eens door. We gingen trouwens wél samen met vakantie. Ook kochten we samen stiekem een auto, die op mijn naam stond, maar waar we allebei aan meebetaalden. Dat ik een auto had viel wel op en zorgde ook voor nogal wat nieuwsgierig commentaar. Een kind vertelde ooit in de klas dat zijn ouders zich afvroegen hoe een onderwijzer zich een auto kon permitteren. De ‘vergaarbak’ van de zevende klas | De zevende klas was een bijzonder verschijnsel binnen het lager onderwijs. Het was bedoeld als een vergaarbak voor kinderen die nog niet rijp waren voor het middelbare onderwijs. In de zevende klas zaten veel kinderen die tot dan toe niet op de Openluchtschool gezeten hadden en speciaal voor dit jaar naar deze school kwamen. Alle mogelijke vakken werden in de zevende klas gegeven. De meeste kinderen gingen na dat jaar naar het Amsterdams Lyceum. Ik maakte van alle kinderen rapporten, stuurde deze naar de rector van het
Amsterdams Lyceum, en die kwam vervolgens naar de zevende klas om met de kinderen kennis te maken en ze te observeren. Er was wel eens commotie bij ouders als kinderen niet werden toegelaten. In al die jaren hadden de meeste kinderen die bij ons in de klas hebben gezeten wel wat in hun mars. Gé Keijzer, de voorloper van de ‘remedial teacher’, was er voor de kinderen die wat extra aandacht nodig hadden. Ooit was er een meisje dat een spreekbeurt moest houden en begon te huilen. Wat er aan de hand was? ‘Ze kijken zo’. Toen heb ik de hele klas zich laten omdraaien in hun bankjes, zodat het meisje, ongehinderd door de blikken van haar klasgenoten, haar verhaal kon doen.
We zongen ons rot | Zingen was erg belangrijk. Ik heb me ‘rotgezongen’. Op zaterdagochtend zong Marijke altijd gezamenlijk met de juffen Kraamwinkel en Teer. ‘Handzingen’ volgens de methode Gehrels –een muziekpedagoog die onder meer het niveau van het schoolzingen wilde verbeteren - was in die tijd ín. Er werd ook meerstemmig gezongen, stukken van Mozart en Bach en liedjes in het Frans. Muzikale kinderen trokken de rest van de klas mee. We herinneren ons de Openluchtschool als een fijne tijd. Het was een zalige school met een hecht team van onderwijzers. Misschien was er wel iets van kinnesinne over-
gebleven uit de tijd van het hoofd van de school Bakkum, die zich ook ten tijde van de heer Boegheim nog wel met de gang van zaken op school bemoeide.
Ook de moeders wilden een eigen koor | Niet zo prettig vonden we de openbare lessen eens per maand. Die waren bedoeld als reclame voor de school en natuurlijk leuk voor de ouders, maar als onderwijzers voelde je je erg bekeken en bespied. Het was storend en de kinderen werden erdoor uit hun doen gebracht. We hebben altijd een beetje heimwee naar de Openluchtschool gehouden: de sfeer was heel bijzonder met die ouders en die kinderen. Ouders hadden vaak een bewust plan voor de kinderen en hielden nauw contact met de onderwijzers, op een gezellige, gelijkwaardige manier. Ze kwamen veel op school – die was toch heel laagdrempelig - en ook oud-leerlingen kwamen soms nog onverwacht langs tijdens de lessen. We gingen ook regelmatig op huisbezoek of tussen de middag mee lunchen bij de kinderen thuis. De saamhorigheid onder de ouders nam soms ernstige vormen aan, bijvoorbeeld toen de moeders, geïnspireerd door het zingen op school, zelf ook een schoolkoor wilden vormen. Daar stak het hoofd der school, Boegheim, echter een stokje voor.
89
1946-1958
HET ECHTPAAR SINKE-DEN HARTOG
De heer Sinke met zijn zevende klas op het dak.
90
De ‘Engelenclub’ van de heer Sinke in het Zuiderbad.
Juffrouw Kraamwinkel.
De heer Boegheim ‘heropent’ de school na de restauratie in 1956.
Tentoonstelling in de jaren vijftig.
91
1959-1960 De Club bestond uit de volgende leden: 1. Constant Vecht (secretaris); 2. Justus Voûte (lid); 3. Albert Six (lid); 4. Peter Bolkestein (lid); 5. Michel Hofman (voorzitter) en 6. Jan Arendse (penningmeester). De leerkracht is de heer Frans Bökenkamp.
De jongens van de Club
DOOR MICHEL HOFMAN EN CONSTANT VECHT, LEERLINGEN VAN DE ZESDE KLAS IN 1959
Jongens waren we – maar ondeugende jongens. Al zeg ik ’t zelf. Aldus zou het verhaal over de Club kunnen beginnen, in Nesciaanse stijl. Wij, de jongens van de Club, hadden ons in het laatste schooljaar (1959-1960) verenigd tot een genootschap van de verbeelding met een bestuur en een officieel lidmaatschap. Het idee een club op te richten was ontstaan uit een gevoel van ‘zielsverwantschap’ van een zestal ‘angry young men’, die een zekere avontuurlijke en rebelse instelling gemeen hadden. Bovendien wilden we ons onderscheiden en afzetten tegen het filisterdom van onze medeklasgenoten, de groep van ‘poenerige’ huisbioscoop-kijkers van de Apollolaan. Deze nette jongens waren populair bij de meisjes uit de klas, en zeker ook bij de ouders van die meisjes. Wij waren wilder en fantasierijker, vonden we zelf, maar heimelijk waren we ook jaloers op deze brave knapen, die zich omringd wisten door ontluikende schoonheden. ‘Rebels without a cause’ voelden we ons, James Deans in korte broek, zo uit een spannend jongensboek gestapt.
Clubhuis aan het park | Hoewel de meeste clubleden afkomstig waren uit welgestelde Amsterdamse families van zakenlieden en notabelen - zoals dat nog altijd geldt voor het merendeel van de leerlingen van de Eerste Openluchtschool - hadden sommigen van ons een meer artistieke achtergrond, met ouders die werkzaam waren in de theater- of filmwereld. Om tot de Club te worden toegelaten
92
moesten de aspirant-leden aan een aantal onduidelijke eisen voldoen, waarna ze een lidmaatschapskaart kregen uitgereikt. Dit begeerde document bestond uit een getypt stuk papier van de Gebroeders Winter waarop de naam, het adres en een vingerafdruk in rode inkt van het clublid vermeld stonden. Daarnaast bevatte het document een pasfoto en de tekst ‘Het is streng verboden dit bewijs te laten zien’. Het is duidelijk dat het hier ging om een geheim genootschap waarvan het bestaan slechts aan ingewijden bekend was, dat wil zeggen aan vrijwel alle klasgenoten.
De zaterdagmiddagen | Wij troffen elkaar wekelijks op zaterdagmiddag, na ons in de ochtenduren met een toenemend gevoel van spanning, ongedurig en verveeld, door de trage lessen te hebben gesleept. Deze bijeenkomsten vonden plaats bij een van de leden thuis. Aangezien diverse clubleden riante huizen bewoonden, waarvan enkele gelegen waren in de buurt van het Beatrixpark, leidde dat ertoe dat wij ons doorgaans daar verzamelden. Aanvankelijk bij Six in de Diepenbrockstraat nr. 28, en later in het mysterieuze Witte Huis van Voûte even verderop op nr. 15. Beide huizen beschikten over ruime kelders en zolders waar wij ons naar hartelust konden uitleven in imitaties van Arendsoog of Al Capone, daarbij de inboedel gebruikend als decor of schuilplaats. Het waren ook de plaatsen waar we toneelstukjes opvoerden of muziek maakten, althans
wat daarvoor moest doorgaan. De enkele keren dat de Club zich verzamelde aan de Amsteldijk, ten huize van antiquair Vecht, kon het voorkomen dat kostbare voorwerpen werden gebruikt als slagwapens in de strijd. Een keer moest een antieke viool het daarbij ontgelden, een legendarisch wapenfeit waardoor we definitief onze reputatie van de ‘Bende van Zes’ hadden gevestigd.
wie de testosterone spiegels vermoedelijk wat lager waren. Het toeval wil dat deze laatstgenoemden, gezagsgetrouw en volgzaam als ze waren in hun jeugd, later allen jurist zijn geworden en een degelijke carrière hebben opgebouwd binnen de advocatuur. De bestuursleden daarentegen, met hun meer dominante karakter en avontuurlijke geest, zijn terechtgekomen in de wereld van de wetenschap, journalistiek en reclame.
Tucht en discipline | Maar naast deze culturele activiteiten en het scherpen van de geest was er ook gelegenheid op die middagen het lichaam te stalen door middel van fysieke training. Dat ging dikwijls op nogal Spartaanse wijze, waarbij de minder atletische clubleden het moesten ontgelden. Tijdens de training moest bijvoorbeeld een zware ladder binnen een bepaalde tijd van de ene ingang van het Beatrixpark naar de andere worden gezeuld. Wie de tijdslimiet niet haalde werd door enkele leden met een riem bewerkt. Het had veel weg van een continue ontgroeningsrite waarmee enkelen van ons jaren later in hun studententijd opnieuw zouden worden geconfronteerd. In feite was de organisatie van de Club gebaseerd op een pikorde waar fysieke kracht en autoritair gedrag een voorname rol speelden. De sterkste en meest dominante clubleden vormden het bestuur, dat bestond uit een voorzitter, secretaris en penningmeester. Daarnaast bestond de Club uit drie gewone leden, zachtaardige jongens van
Incident | Een gedenkwaardig feit uit de historie van de Club vormde het incident in Wezep. Tijdens een verblijf van de klas in een kamp op de Veluwe hadden wij een klasgenote ontvoerd en vastgebonden aan een boom, waarna wij haar in het bos achterlieten. De ‘good guys’ in de klas waren razend om deze actie van ons en zinden op wraak. Bij het daaropvolgende gevecht werden we letterlijk gestenigd en sneuvelde de bril van Arendse. Onze onderwijzer, meneer Van der Berg, nam het hoog op en riep Vecht bij zich en stelde hem voor een soort levenskeuze: ‘Of je sluit je aan bij de fatsoenlijke jongens uit de klas, wat je redding betekent, of je blijft hangen aan de verkeerde vrienden, en dan komt er niet veel van je terecht.’ Ondanks deze ernstige waarschuwing besloot de betrokkene de Club trouw te blijven en niet te zwichten voor dit dreigement.
93
1959-1960
DE JONGENS VAN DE CLUB
Blote Meiden Boek | De clubleden hielden zich overigens niet uitsluitend bezig met het meten van elkaars krachten of het opvoeren van toneelstukjes. Als de regen tegen de ruiten sloeg of de inspiratie het liet afweten bogen wij ons bij een vriendje thuis over ons ‘Blote Meiden Boek’. In dit clandestiene plakboek werden plaatjes van in lingerie gehulde dames bewaard: advertenties voor ondergoed, geknipt uit Libelle of Margriet. Het vriendje was als de dood dat zijn stijfdeftige ouders het perverse album zouden ontdekken. Toen dat toch gebeurde, werd de ‘Bende van Zes’ de toegang tot het huis ontzegd. Uiteindelijk werd de Club ten grave gedragen toen aan het einde van het schooljaar de leden ervan uitzwermden naar diverse middelbare scholen. Het enige dat nog restte na de zomervakantie was de herinnering aan een bijzondere periode in ons leven en ... de clubkas. Deze bevatte de opbrengsten van de wekelijkse contributie van 10 cent per persoon, gelden die we ooit hadden willen besteden aan iets groots. De penningmeester bracht de voorzitter hiervan op de hoogte, waarop zij besloten - alweer in het diepste geheim - samen de gelden te verdelen en deze te spenderen aan een copieuze kip-met-frites maaltijd bij ‘De Brug’, een populaire en cholesterolverhogende snackbar gelegen aan de Stadionkade. Daarmee was het hoofdstuk afgesloten en was een definitief einde gekomen aan de Club, aan de droom van een stel
94
jongens aan de vooravond van hun puberteit. Jongens voor wie het echte leven een aanvang had genomen, en die wisten dat het nooit meer zo mooi zou worden. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we.
Een luchtfoto uit 1954.
95
1949-1977 Juffrouw Teer Onderwijs was een keuze, een echt vak
Juffrouw Teer met haar eerste klas in 1949.
DOOR CAROLINE GRIEP EN JENTE SPIER
Atie Teer werkte van 1949 tot 1977 op school. Ze is nu 87 en fietst nog vrijwel dagelijks door haar woonplaats Heiloo. Oud-leerling Felix Rottenberg zei ooit in een radiointerview dat hij van de juffen Lebbing, Kraamwinkel en Teer op de Eerste Openluchtschool écht wat heeft geleerd. Juffrouw Teer kreeg de derde klas. Eigenlijk kan ze zich uit al die jaren alleen maar leuke dingen herinneren. Al in het begin vielen haar de verschillen met kinderen van andere scholen op.
Ik kwam in 1949 op de Eerste Openluchtschool via de heer Sinke, die ik kende uit Anna Paulowna Polder, waar ik tot 1946 op een driemansschooltje werkte. Daarna werkte ik tot 1949 op een school in Heiloo. In Anna Paulowna Polder was ik in de kost bij de familie Sinke, omdat een huis alleen niet op te brengen was voor een onderwijzeres. Onderwijs was in die tijd een keuze, echt een vak. De selectie van onderwijzers was heel streng. Je had echt een voorbeeldfunctie. De kinderen werden aanvaard zoals ze waren. Er werd een veilige omgeving gecreëerd. Ik was me heel bewust van de zorg die ik had voor de kinderen, maar maakte uiteraard ook wel eens een inschattingsfout. Zoals bij het jongetje dat nooit aanleiding gaf tot extra aandacht, omdat het altijd zo goed leek te gaan. Die schreef op een dag in zijn schriftje onder het werk dat hij inleverde: ‘Wouter is ook lief’. Dat was zijn manier om aan te geven dat hij over het hoofd werd gezien. Zo puur vond ik dat.
De ridders van het gebroken been | Een bijzondere herinnering bewaar ik aan het gebroken been van Sabine Davids, die toen bij mij in de klas zat. Zes weken lang werd ze door de jongens uit de zesde de trap opgedragen. Mijn klas was toen net bezig met het thema Middeleeuwen: om de hoffelijke dragers te bedanken hebben we toen een feest georganiseerd, waarvoor deze dappere lieden uitgenodigd werden door middel van een voorgelezen oorkonde. Een-
96
maal in de feestruimte werden ze officieel en in stijl geridderd. Ik was vooral onder de indruk van het vanzelfsprekende gemak waarmee de leerlingen op deze school elkaar de helpende hand toestaken. Ook viel me meteen op dat de kinderen van de Openluchtschool van huis uit al een bepaalde basisnieuwsgierigheid hadden. En ook de ouders verzonnen vaak vanuit hun eigen achtergrond unieke uitjes. Zo brachten we ooit met de hele klas een bezoek aan een bijenhouderij op een buiten.
Geen schlemiel aan mijn textiel | Uiteraard moest je ook met je tijd meegaan. Dat gebeurde regelmatig op een ludieke en tegelijkertijd leerzame manier. Begin jaren zeventig werd er vanaf de derde klas nog ongemengd gegymd. Terwijl de meisjes op een dag aan het gymmen waren, werden hun jassen door de jongens bruut van de haakjes gerukt. De dames waren zeer gepikeerd. Geheel in de geest van die tijd adviseerde ik ze maar al te graag om hun protest met spandoeken kracht bij te zetten. Zo geschiedde. De volgende dag togen de meiden het schoolplein op met spandoeken met daarop teksten als ‘Geen schlemiel aan mijn textiel’ of ‘Geen gek aan mijn jack’. Er werd op deze manier ook gedemonstreerd toen Artis in geldproblemen dreigde te komen: ‘Artis moet blijven’. Samen met de klas van juffrouw Kraamwinkel zongen de leerlingen toen het zelfgeschreven lied over de dierentuin.
97
1949-1977
Juffrouw Teer in de jaren zestig.
JUFFROUW TEER: ONDERWIJS WAS EEN KEUZE, EEN ECHT VAK Geen spijt | Ik ben altijd op de Eerste Openluchtschool gebleven. Op een gegeven moment kregen we als onderwijzers de keuze om les te gaan geven op de Eerste of de Tweede Openluchtschool, die in 1950 werd opgericht. Ik twijfelde, maar juffrouw Den Hartog – later mevrouw Sinke - raadde me toen ten zeerste aan om op de Eerste Openluchtschool te blijven, vanwege de daar heersende structuur. ‘Atie, blijf op de Eerste, dat gestructureerde is beter voor jou’, zei ze. Dat heb ik gedaan en van die beslissing heb ik nooit spijt gehad.
In de jaren zeventig op het schoolplein.
98
De derde klas midden jaren zeventig.
1958-1994 Juffrouw de Vriend Drie rokken en stevige schoenen
DOOR VERONICA KLEIPOOL-MOLHUYSEN, LEERLING VAN 1962-1971
De favoriete juf van Veronica Molhuysen was Tineke de Vriend, die van 1958 tot 1994 les gaf, en met wie ze ook na haar schooltijd contact hield. Van 1982 tot 1987 waren ze collega’s. Juffrouw De Vriend overleed een jaar nadat ze met pensioen was gegaan. Een portret. Ze had drie rokken: een donkerblauwe, een donkergrijze en een donkerbruine. Stevige schoenen, waar ze goed mee kon stampvoeten; erboven een blouse, een vest en een sjaaltje dat de hele dag keurig bleef zitten. We noemden haar Juffrouw. Juffrouw De Vriend, drie jaar zat ik bij haar in de klas en we deelden lief en leed. Natuurlijk kende ze ieder kind bij naam. Maar ze kende óók de vaders en de moeders: met velen sloot ze vriendschap, sommigen kregen het hard te verduren. Ze schroomde niet om duidelijke taal te spreken. Met mijn moeder, met wie ze het goed kon vinden, sprak ze af dat ze elkaar ooit zouden gaan tutoyeren, maar pas als de kinderen van school waren en daar hield ze zich aan.
Klaterend lachen en minachtend snuiven | We waren wel een heel klein beetje bang voor haar, maar toch niet zo dat we haar niet in ons hart sloten. We gingen voor haar door het vuur, omdat ze dat voor ons óók deed. Je moest je wel gedragen. In de zesde klas waagde ik het eens met een vriendinnetje tussen de middag make-up op
100
onze gezichten te smeren. Ik voel me nog bij het fonteintje staan, ‘s middags in de klas. Het moest er onmiddellijk af. Juffrouw De Vriend vond zoiets ‘bespottelijk’. We leerden veel van haar. Met taal en rekenen ging ze grondig te werk, aardrijkskunde, geschiedenis en biologie werden vurig door haar tot leven gewekt. Ze liep heen en weer voor de klas, het krijtje in haar hand, ging dan weer even op een tafel zitten, of ze gaf plotseling, om iedereen wakker te schudden, met de vlakke hand een flinke klap op de tafel. Ze kon haar stem laten galmen, klaterend lachen of minachtend snuiven, maar ze wás er en was een voorbeeld voor ons.
Reis door de nacht | Bij het voorlezen van ‘Reis door de Nacht’ kon ze soms van ontroering niet verder lezen. Ieder jaar las ze datzelfde boek voor, vertelde ze, en ieder jaar moesten haar leerlingen even wachten tot ze weer verder kon lezen. En zo ging het ook met de kerstliedjes. Achter de piano in de gymzaal ging ze net zolang door tot de liederen feilloos gezongen werden, moeiteloos hield ze de kudde van veertig/vijftig kinderen in bedwang, pianospelend en dirigerend in één beweging en af en toe opeens een beetje ontroerd. Dan werd haar gezicht héél rood en snoot ze haar neus in een grote zakdoek, die uit haar mouw tevoorschijn kwam. Ze liet ons de meest prachtige werkstukken maken, die
De leerkrachten in jaren zestig. Zittend van links naar rechts: juffrouw De Vriend, juffrouw Teer, juffrouw Kraamwinkel en onbekend. Staand van links naar rechts: de heer Van der Weijden, de heer Pal, de heer Verhoeven, de heer Boegheim en de heer Van den Berg.
met veel zorg werden neergelegd op de herfsttentoonstelling. Het Muiderslot werd op schaal nagebouwd van lucifersdoosjes. Ze bedacht en organiseerde excursies, musicals en toneelstukken, met als een van de hoogtepunten ‘Kees de Jongen’, waarbij ze uit haar enorme netwerk van vrienden, kennissen en vooral oud-leerlingen altijd wel weer handige helpers wist te rekruteren die haar konden assisteren bij het decorbouwen, het naaien van kostuums, het schrijven van muziek en teksten. Feilloos wist ze de juiste personen voor de juiste taken uit te zoeken, ze regisseerde dit alles minutieus en voortvarend. Zo sleepte ze velen mee in haar enthousiasme en je kon haar je hulp niet weigeren. Oud-leerlingen waren het ook die zij meenam als leiding voor het jaarlijkse Vlielandkamp, en sommigen hielpen later ook bij de verzorging van haar Tante Pop, die ze in later jaren bij zich in huis nam en met wie ze twee passies deelde: puzzelen en rummikub.
Jenever op tafel in Vlieland | Het ontegenzeggelijke hoogtepunt was het Vlielandkamp. In het Vlielandkamp leerden wij een heel andere kant van haar kennen. Bij de bus zagen we dat al. Juffrouw in een lange broek, een stoer jack en met een fluitje om haar nek. Al in Harlingen de eerste opdracht en het eerste spel. En zo ging het de hele week door. Geweldige spellen kon ze verzinnen. Levend stratego, zorgvuldig voorbereid met kaartjes en ‘de bom’ in een
plastic zakje met zand. Nu nog hoor ik de stemmen van mijn mede-klasgenoten zoals die weerklonken in het bos en het fluitje en de stem van Juffrouw er bovenuit. En dan de vossenjacht, waarbij ze idioot verkleed zich ergens op het eiland verstopte en de kinderen voor de gek hield totdat ze haar ontmaskerden. ’s Nachts leverde ze met veel gevoel voor humor een veldslag bij het traditioneel uitbreken van ‘de jongens naar de meisjes’ en sloop ze zelf óók onder de ramen langs om haar kinderen te betrappen, want het feest moest wel weer op háár tijd eindigen. Maar met veel liefde zorgde ze ook dat het nog bedplassende klasgenootje ongemerkt ’s nachts nog een keer naar de wc ging. In de jaren dat wij, oud-leerlingen, als leiding meegingen naar Vlieland waren we verzekerd van een geweldig georganiseerd, spannend schoolkamp. We mochten, nee, we moésten haar voortaan ‘Tineke’ noemen, ze deelde ons ‘op talent’ in voor de verschillende kamponderdelen en ‘s avonds als de kinderen dan eindelijk sliepen, liet ze de jenever op tafel komen en stroomden de tranen van het lachen bij haar en bij ons over de wangen tot diep in de nacht. Voor de bonte avond schreef ze een lied op rijm met een treffende zin voor ieder kind.
Wandelen over de Rode Tegels | Met hart en ziel hield zij in die jaren de tradities van de Openluchtschool in stand. Later vocht ze er voor om ze te behouden en het deed haar
101
1958-1994
De leerkrachten in 1974.
JUFFROUW DE VRIEND
pijn de tijden te zien veranderen, al was ze reëel genoeg om te begrijpen, dat het zo wel moest gaan. De jaarlijkse herfstwandeling naar de Lage Vuursche, met pannenkoeken en ranja, het Openluchtschoollied: …met je ramen opendraaiend, naar de kant waar ’t zonlicht is … Zomer en winter begon ze de dag met het openzetten van minimaal één raam; op ‘de loggia’ kwam ze niet, maar we hadden een enkele keer wel eens les op het dak, al was dat niet ideaal met vervliegende stemmen, wegwaaiende schriften en later: vliegtuiglawaai. Uit haar handtas verscheen iedere ochtend een groen mapje met twee parkerpennen: een groene en een rode, daarmee corrigeerde ze en ze schreef uitgebreide ‘opmerkingen’ in onze rapporten, tot ver ín de marge. Ze hield van gewoontes en ze hield van de gewoontes op de Openluchtschool. In de ochtendpauze wandelde ze over ‘de Rode Tegels’ heen en weer op het schoolplein, meestal in gezelschap van een collega, druk gesticulerend, maar ook vol zorg voor geschaafde knieën, waarop ze in het handenarbeidlokaal een felgeel poeder stoof en een extra grote pleister plakte, met een grapje toe.
102
Tragedies in onze klas | We maakten veel met haar mee en zij met ons. De tragedies die onze klas in die jaren overkwamen schiepen ongetwijfeld een speciale band. Met de gewelddadige dood van Danny Visser in de eerste klas, wist ze ons, de ouders én zich zelf met groot psychologisch inzicht op te vangen. In die tijd bestonden er geen ‘stille tochten’, maar Juffrouw praatte met ons en liet ons praten. Iets wat in die tijd makkelijk een taboe had kunnen worden, bleef bespreekbaar. Ze maakte er geen geheim van dat ze geschokt en verdrietig was, maar ze liet ons, zesjarigen, ook zien dat het leven altijd maar weer verdergaat. Bij haar was er geen medelijden, maar meeleven, op een nuchtere en positieve manier. Op het lustrumfeest ‘O’70’ verkleedde ze zich als Bretonse boerin, haar liefde voor Frankrijk gaf ze door in de Franse lessen, die ze na schooltijd verzorgde en waar ook weer prachtige werkstukken van haar leerlingen uit voortkwamen. Scherp in haar oordeel, halsstarrig in haar mening, hartstochtelijk in haar vak als leerkracht en met grote liefde voor de Eerste Openluchtschool en de vele duizenden leerlingen die door haar handen en haar ziel gingen, dat was onze Juffrouw De Vriend.
Pannenkoeken met ranja op de Lage Vuursche: juffrouw De Vriend met klas 5 in 1969.
Collega’s | Toen ik veel later haar collega op de Openluchtschool werd en ik na mijn eerste slecht-nieuws-gesprek met lastige ouders in tranen uitbarstte, troostte ze me in het handenarbeidlokaal, zoals ze daar vroeger grote pleisters op onze geschaafde knieën plakte. En zei: “Kind, hier zal je écht aan wennen in de loop van de tijd, kom op, we gaan koffie drinken.” Ik moet daar nog steeds wel eens aan denken na oudergesprekken. Ook al mocht ik dan later Tineke zeggen en leeft ze al lang niet meer, voor mij is zij altijd Míjn Juffrouw van de Openluchtschool gebleven. In mijn verbeelding kijkt ze nog wel eens over mijn schouder mee als ik zélf voor de klas sta. Juffrouw De Vriend én de Eerste Openluchtschool, ze zullen altijd bij elkaar horen.
Juffrouw De Vriend in 1994 tijdens de heropening na de renovatie. In dat jaar ging ze met pensioen, een jaar later overleed ze.
103
1962-1968 Herinneringen aan Vlieland O heerlijk klein eiland, voor jou is mijn lied
Ronald van Gelder in de vijfde klas.
DOOR RONALD VAN GELDER, LEERLING VAN 1962-1968
In de jaren zeventig ging ik zo’n vijf keer als begeleider mee op werkweek naar Vlieland. Met juffrouw De Vriend - voor mij inmiddels Tineke - en haar vijfde klas. Waarom ze mij de eerste keer meevroeg, herinner ik me echt niet. Wel hadden we allang een goede verstandhouding, vanaf de eerste klas van de school, en dat werd sterker toen ik van school af was. Eigenlijk was Vlieland in mijn beleving haar jaarlijkse feestje, waar ze zich heerlijk kon uitleven. Met háár kinderen, háár geliefde oudleerlingen en dierbaarste collega’s. Alleen díe waren dan ook uitgenodigd. Ouders? Die niet, die zag ze al genoeg!
Gevoel voor humor en bruisen van energie | Wie waren dan die geliefde oud-leerlingen? Ik noem er een paar uit mijn tijd: Veronica Molhuysen, Ernst de Bel, Niels en Mark van der Vijver, Willem Gulcher - en later toen ik er jammer genoeg niet meer bij kon zijn - ook Willem Gulchers vriend en cabaretcollega Erik Breij van de groep Purper. De dierbare collega’s in mijn tijd waren juffrouw Rieteke van gym en toenmalig schoolhoofd Maarten Leunk. De wachtwoorden om mee te mogen waren volgens mij: gevoel voor humor en bruisen van energie. We hebben veel gelachen en heel veel leuke dingen met de kinderen gedaan. Dag in, dag uit, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat: ochtendgymnastiek, corvee, sportwedstrijden, fietstochten, speurtochten - griezelen in de nacht -, corvee, levend stratego, vlotten bouwen in de vennetjes, bezoekjes aan de vuurtoren of vliegbasis Vliehors, verkleedpartijen, duinwandelingen, corvee en zingen voor het bejaardenhuis: ‘Vlieland, Vliehorst van jou blijf ik dromen’. Filosofen in de dop | Hoogtepunten waren ook de filosofische gesprekken tussen de kinderen over thema’s als oorlog en vrede, of vriendschap. Sommigen waren daar steengoed in. Ontzettend wijs. Heerlijk, die talenten in de dop. En altijd maar weer corvee als toetje. Dat was ook telkens weer opletten geblazen, zodat niemand zijn ‘poppensnorretje’ drukte. Want we kenden die verwende
104
Werkweek als begeleiding. Van links naar rechts: Niels van der Vijver, Ronald van Gelder, Rieteke Dane en Tineke de Vriend.
nestjes van de Openluchtschool als onze broekzak: zo waren wij zelf ook geweest. En dat inslapen op die slaapzalen ging ook niet altijd van een leien dakje. Hoe laat het ook was geworden: boeren, winden, gekke geluiden maken om anderen wakker te houden, samenzweringen om uit te breken, tandpasta om iemands mond te smeren of handen in bekers koud water duwen, kussengevechten, het hoorde er allemaal bij.
Vlotten bouwen.
Sterke drank | En als alles, ja alles, achter de rug was, werd door ons lachend en giechelend de sterke drank opengetrokken en waren we heerlijk onder ons. Dan konden we zelf even uitbreken. Iedereen genoot daar intens van, en Tineke niet in het minst. Vandaar dat zij het zoveel jaren volhield en met zoveel plezier deed, en wij zo graag naar de Vliehorst meegingen. Hoe afmattend het ook was!
105
1941-2005 Juffrouw Lebbing & Juffrouw Louise Samen ruim zestig jaar kleuteronderwijs
DOOR CAROLINE GRIEP EN JENTE SPIER
Juf Louise Liebregs (1972-heden) en juffrouw Lies Lebbing (1941-1974) hebben samen maar liefst zestig van de 75 jaar op school meegemaakt, begin jaren zeventig zelfs nog even samen. Een gesprek met de twee kleuterjuffen, die voor veel oud-leerlingen onlosmakelijk verbonden zijn met hun herinneringen aan de Eerste Openluchtschool.
moest ik wel, anders hield ik het niet vol. Er waren toen veel minder vakanties dan nu, alleen zomer-, kerst- en paasvakantie.’ Dat waren lange periodes. Bovendien was er tot 1956 ook nog op zaterdagochtend school. Het waren ook grote klassen.’
Je kunt niet zonder piano | ‘Toen ik op school kwam, was er Op de eerste woensdag van 2005 bezoeken we de inmiddels 91-jarige Elisabeth (Lies) Lebbing in het Rosa Spierhuis in Laren. Aan onze afspraak is een uitvoerige, enthousiaste correspondentie vooraf gegaan (‘Ik vond het een feest dat ik jullie brief kreeg’). Bellen bleek wat lastig vanwege het verminderde gehoor. Op een grote tafel in de hal liggen al haar foto- en plakboeken. Maar die zijn voor na de lunch, als zij even gaat rusten, dan kunnen we ze op ons gemak doorkijken. Ook Louise was heel enthousiast toen we haar vroegen om mee te gaan naar haar voorgangster.
Rusten op de Churchilllaan | Rusten heeft juffrouw Lebbing altijd gedaan, ook tijdens haar jaren op school. Tussen de middag ging ze naar haar huis op de Churchilllaan om even een half uurtje te liggen met de poes op haar buik. Soms nam ze een kind van school mee - er was in die tijd nog geen overblijf. Dat kind kreeg dan een boterham en werd in de kamer achtergelaten met wat speelgoed. ‘Ik deed dan mijn ogen dicht, maar sliep niet, ik hoorde alles. Rusten
106
geen piano. Ik zei toen tegen het hoofd van de school, de heer Bakkum: “Er moet een piano komen hoor, daar kun je niet buiten.” Vervolgens speelde ze ruim dertig jaar zoveel mogelijk piano, in de klas, maar verder ook bij iedere feestelijke gelegenheid die zich voordeed, desnoods bedacht ze een reden, zoals het ‘druivenuurtje’ in de herfst, als er maar gezongen kon worden. Ze leerde de kinderen ook Engelse volksdansen. Het feit dat de school het nu met een elektrische piano moet doen kan haar goedkeuring niet wegdragen. ‘Een elektrische piano? Brrr, dan is het persoonlijke helemaal weg. Louise, zing je nog veel met de kinderen?’ Louise: ‘De hele dag door, want ik vind het zelf ook heerlijk om te doen. Ik zoek ook altijd naar leuke nieuwe liedjes.’ Beide juffen waren en zijn zich heel bewust van het educatieve belang van muziek. ‘Het is ook bepalend voor de sfeer.’ In de loop der jaren is het repertoire aan kinderliedjes uiteraard nogal veranderd. ‘Annie M.G. Schmidt heeft de grote ommekeer veroorzaakt. Daarvoor was het allemaal veel braver.’
Kiezen tussen harp of huwelijk | Louise zingt alleen en
Het belletje van de juffen | Vroeger was er maar één kleu-
speelt verder geen instrument. Juffrouw Lebbing zingt nu nog altijd in een koor, maar muziek heeft in haar leven een belangrijke rol gespeeld. ‘Op een gegeven moment vroeg een man me ten huwelijk, ik bedacht toen dat ik het harp spelen misschien wel zou moeten opgeven en heb zijn aanzoek niet aangenomen. Daar heb ik nooit spijt van gehad. Als ik geen harp en piano had gespeeld, dan woonde ik nu niet in het Rosa Spierhuis. Van 1938 tot 1948 heb ik met een vriendin ongeveer vijfhonderd poppenkastvoorstellingen gegeven om geld te verdienen voor mijn grote en kleine harp. Dat deed ik ook wel op partijtjes bij kinderen thuis. In 1948 ben ik naar Londen gegaan om mijn eerste harp te kopen.’ In de hal staat in een vitrine de kleine harp van juffrouw Lebbing, die zij, na een grondige restauratie, aan het Rosa Spierhuis heeft geschonken. ‘Dit is de harp waar ik in de klas sprookjes bij vertelde. Ik speelde natuurlijk ook poppenkast in de klas. Een van mijn oud-leerlingen, Charles Thors, heeft zich hierdoor zo laten inspireren dat hij ook poppenkast is gaan spelen. Hij is later goochelaar geworden en heeft op mijn 85e verjaardag hier een voorstelling gegeven. Hij was trouwens ook veilingmeester tijdens mijn feestelijke afscheid op school in juni ’74. Ik kreeg toen een Fiat, waar ik tot 1992 in gereden heb.’
terklas in de ruimte boven de poort waar nu de kleine gymzaal is. Op de begane grond van het poortgebouw woonde de conciërge, meneer Zonnenberg. Op de twee bovenste verdiepingen woonde het hoofd van de school. Nu zitten daar de drie kleuterklassen, het trappenhuis is er tijdens de renovatie bijgebouwd. Tegenwoordig worden de kleuters door hun ouders in de klas gebracht en is er nog tijd om een verhaaltje voor te lezen aan je eigen kinderen, voordat ze in de kring gaan. In de tijd van juffrouw Lebbing wachtten de kinderen netjes beneden voor de deur tot ‘het lichtje’ brandde, dan mochten ze naar boven. Eén ordemaatregel is een traditie geworden: het belletje om de kinderen tot stilte te manen. Het belletje van juffrouw Lebbing had de vorm van een vrouwtje met een wijde rok en heette Liesje Klingel. Louise: ‘Lies, ik durf het je nu pas te vertellen, maar toen jij eenmaal weg was, heb ik ook een belletje aangeschaft. Voor die tijd vond ik het ongepast om jou na te doen. Ik gebruik het nog altijd, maar het heeft geen naam, want er was maar één Liesje Klingel.’
107
1941-2005
Een vertrouwd beeld voor generaties kleuters: juffrouw Lebbing achter de piano.
De kleuterklas.
JUFFROUW LEBBING & JUFFROUW LOUISE
Strakke regels | Omdat ze in die jaren de enige kleuterjuf op school was, betrok juffrouw Lebbing de ouders bij veel activiteiten. ‘Voor Sinterklaas organiseerde ik bijvoorbeeld werkavonden, waarbij de ouders dingen voor hun kind maakten. Ik zorgde dan zelf voor de materialen. Samen met de ouders studeerde ik ook altijd een Sinterklaastoneelstuk in. Louise herinnert zich nog dat juffrouw Lebbing in een maillot op het toneel stond. ‘Af en toe sloeg Lies ook wel door, zo moest de kleuterleiding van haar Sinterklaasliedjes gaan zingen voor hotel Smits in de Beethovenstraat, dat van de ouders van een leerling was. Dan schaamde ik me dood, maar het moest van haar. Ze had ook strakke regels voor de jonge kleuterjuffen, die ze helemaal uitgeschreven had. Ik herinner me nog dat daar in stond dat we niet met de vaders mochten sjansen.’
Als ik een kop koffie dronk, lagen de kinderen langs de wand op de grond, met drop in hun mond, het plafond te tekenen. Een stomverbaasde man vroeg ooit eens hoe ik het voor elkaar kreeg dat de kinderen zo gedisciplineerd en rustig waren. Discipline was gewoon belangrijk, want er zaten soms wel veertig kinderen in de klas. Daarvan kreeg ik nooit hoofdpijn hoor, dat gebeurde alleen bij het schoolreisje, van de spanning om alle kinderen in dezelfde staat terug te brengen als ik ze mee had gekregen.’ Louise: ‘Ik heb precies hetzelfde met schoolreisjes, je bent de hele dag bezig om die kinderen heel te houden, want ze rennen voortdurend alle kanten op.’ Juffrouw Lebbing: ‘Om overzicht te houden, organiseerde ik zelfs de plaspauze als we bijvoorbeeld in de Eikensteinse Bossen waren: de jongens links van het pad en de meisjes rechts.’
Ook de ouders moesten leuk meedoen | Leuk meedoen
In hart en nieren | Beide dames zijn kleuterjuffen in hart en
was overigens ook voor de ouders geen kwestie van willen, eerder van moeten. Louise: ‘Dat zou nu niet meer lukken, maar sinds een paar jaar is er wel het ouderproject dat van alles organiseert en de school regelmatig naar een thema decoreert.’ Om de lange periodes tussen de vakanties te ‘breken’, organiseerde juffrouw Lebbing regelmatig uitstapjes met de kinderen. Ze vertelt: ‘Dan gingen we naar het Koninklijk Instituut voor de Tropen of naar het Scheepvaartmuseum.
nieren. Louise: ‘Ik vind het heerlijk dat ik bij de kleuters zoveel vrijheid heb, je zit minder onder de plak.’ Juffrouw Lebbing: ‘Kleuters spraken me het meest aan, ik had ook geen papieren voor iets anders. Ik heb wel de primitiefste tijd meegemaakt, want het kleuteronderwijs werd pas sinds 1956 gesubsidieerd. Vanaf die tijd heb ik ook pensioen op kunnen bouwen. Een voordeel was wel dat ik tot die tijd ook niet aan allerlei eisen hoefde te voldoen. Dat was daarna wel even wennen. Ik weet nog dat mijn assistente een keer
108
De juf kon ook geweldig poppenkastspelen. Op school, maar ook op verjaardagspartijtjes. Met de extra inkomsten bekostigde ze haar grote passie: haar harp.
Bij juffrouw Lebbing was er altijd aanleiding voor een feestje, waarbij er steevast van alles gemaakt moest worden door haarzelf, de leerlingen ĂŠn hun ouders.
Liesje Klingel, waarmee de juf haar kleuters tot stilte maande.
109
1941-2005 De 92-jarige juffrouw Lebbing naast haar harp in de hal van het Rosa Spierhuis, gefotografeerd door oud-leerlinge Ada Nieuwendijk.
Juffrouw Louise Liebregs.
JUFFROUW LEBBING & JUFFROUW LOUISE
voor me inviel toen de inspectrice langskwam. Ik werd toen op het matje geroepen omdat ik er zelf niet was.’ Over het feit dat de Eerste Openluchtschool bijzonder is, zijn ze het allebei eens. Om te beginnen natuurlijk het gebouw. Juffrouw Lebbing: ‘Ik heb altijd genoten van het licht dat op je inwerkt.’ Louise: ‘De uitstraling van het gebouw vind ik zelfs na ruim dertig jaar nog altijd bijzonder.’ Maar ook de kinderen zijn in hun ogen anders.
De kinderen hebben thuis een boekenkast | Louise: ‘De populatie van de school is uniek, de kinderen nemen behoorlijk wat bagage mee. Je kunt, zeg maar, merken dat hun ouders thuis een boekenkast hebben. Door hun taalgebruik onderscheiden ze zich volgens mij echt van andere kleuters. Vroeger was de betrokkenheid bij het privé-leven van de leerlingen wel groter dan nu. Louise: ‘Tot een paar jaar geleden gingen we regelmatig op huisbezoek, dat gebeurt nu niet meer, dus je weet veel minder over de thuissituatie.’ Juffrouw Lebbing: ‘De kinderen voelden zich veilig en op hun gemak, in het kringgesprek vertelden ze altijd hele verhalen, ook wel eens dingen die daar misschien niet voor bedoeld waren, over echtelijke ruzies tussen hun ouders en borden met eten die door de kamer vlogen, maar ze durfden er op school in ieder geval wél over te praten.’ Louise: ‘Ooit vroeg een meisje aan me: ‘Juf, mijn moeder gaat iedere dag
110
naar kantoor, moet jij nooit werken? Zulke opmerkingen vergeet je nooit.’ De kinderen zijn in de loop der jaren natuurlijk wel veranderd. Juffrouw Lebbing: ‘In 1941 was het nog rustig, later ontstond steeds meer de ‘alles mag’-mentaliteit. Ik vond de jaren zestig heerlijk, maar ik had niets met de antiautoritaire stroming.’ Louise: ‘Kinderen zijn nu veel onrustiger en sneller afgeleid, ze krijgen veel meer prikkels dan vroeger doordat ze bijvoorbeeld ’s ochtends, voordat ze naar school gaan, al televisie kijken: ze hebben dan eigenlijk al te veel indrukken opgedaan.’
Tot slot | Juffrouw Lebbing: ‘Ik heb vooral positieve herinneringen aan mijn tijd op school, maar dat hangt volgens mij ook van jezelf af. Ik heb altijd geprobeerd om er een feest van te maken, deze middag met jullie is dat ook voor mij. Het is zó leuk om nog een keer in het verleden te mogen duiken en er uren over te kunnen praten. Jullie mogen alles wat je voor het boek kunt gebruiken meenemen: dan is het waar het hoort, op school.’
In 1974 nam juffrouw Lebbing met een groot feest afscheid. Ze kreeg als cadeau een Fiat, waar ze tot 1992 in gereden heeft.
111
1969-1978 Altijd in de buurt van juffrouw Vallo
ADA (ADA-LOUISE) NIEUWENDIJK, LEERLING VAN 1969-1978
Ik zat op school met mijn twee broers David en Hubert. Onze kleuterjuffrouw, juffrouw Lebbing, was een soort Mary Poppins. Altijd met muziek bezig, plantjes in de klas. In haar zonnige lokaal kwam altijd overal licht naar binnen. De hele school was trouwens erg licht en zonnig en zo voelde ik mij ook gedurende mijn schooltijd. Het door de Cliostraat lopen met klasgenootjes was ook altijd erg spannend. Het schoolplein was geweldig. Het was groot met verborgen hoekjes en struiken achter bij de zandbak. Wij speelden eindeloos muurtjetik, of hoe we het ook noemden. Je was dan vrij als je de muur vast had. Het geluid van de bel, als het speelkwartier voorbij was, kan ik ook zo nog oproepen. We moesten dan twee aan twee in de rij gaan staan, alle klassen naast elkaar, de hoogste links en de kleintjes rechts.
Hoogtepunten | Naailes/handwerkles en handenarbeid in het lokaal beneden herinner ik mij nog goed. Het was altijd leuk je werkje weer op te pakken uit de bak en verder te gaan. Het duurde mij alleen altijd te kort. Je kon heerlijk naar buiten staren vanuit dat lokaal, naar de bomen aan de achterkant van het gebouw. Je kon dan de vogels horen uiten en de huizen bespieden.
112
De eerste klas van juffrouw Vallo in 1972. Naast haar het hoofd van de school, de heer Van den Berg.
Het schoollied werd regelmatig gezongen: ‘Openluchtschool Openluchtschool, met je klassen licht en fris. Met je ramen opendraaiend, naar de kant waar het zonlicht is. Bij jou kwam ik nog maar klein, bij jou kan ik vrolijk zijn. Openluchtschool, Openluchtschool, bij jou kwam ik nog maar klein, Openluchtschool Openluchtschool, bij jou kan ik vrolijk zijn.’ Als de mussen van het dak vielen kregen we les op het balkon of in de vijfde en zesde klas op het dak. De zon scheen dan pal op je bolletje en dat was heel erg warm. Met de bus gingen we ieder jaar naar de Lage Vuursche, wandelen en pannenkoeken eten: op de terugweg dommelden we dan moe en voldaan in de bus in slaap. En natuurlijk de ‘herfstklas’ bij meneer Van der Weijden – waarbij het hele lokaal vol met bladeren lag. Optredens en uitvoeringen waren ook een jaarlijks terugkerend fenomeen. De balletuitvoeringen in de lagere klassen en de muziekuitvoeringen met xylofoon en triangel. In de zesde klas deden we de eindmusical. Dat werd heel groots aangepakt met cancandanseressen (waaronder ik),
een echt westerndorp, en natuurlijk heel veel zang en dans. Vlieland was en is volgens mij nog steeds een van de hoogtepunten voor de leerlingen. Met de bus en boot en het was iedere avond bal... De meisjes sliepen natuurlijk apart en de jongens kwamen dan iedere avond bij ons op bezoek om samen op de stapelbedden te springen. Ook herinner ik me nog een soort opvoering op de bonte avond, waarbij ik een rododendron moest uitbeelden en het liedje zong van ‘Mien zat in haar nachtjapon, achter de rododendron’, van Wim Kan of zo.
Favorieten | Juffrouw Lebbing was favoriet, omdat ze in haar lokaal een heerlijk warm nest gebouwd had, waar je je als beginnend scholiere heerlijk veilig en welkom voelde. Er was altijd een vrolijke sfeer met veel muziek en liedjes en in mijn herinnering met veel verhalen. Juffrouw Vallo was mijn andere favoriet. Ik dweepte met haar en adoreerde haar. Bij een voordracht of spreekbeurt kon ze je zo heerlijk geruststellen en aanmoedigen, en al je onzekerheid wegnemen. Ik herinner me nog goed mijn eerste voordracht bij haar in de klas. Het was een gedichtje over paddenstoelen, mannetjes en vrouwtjes, die keurig in het rond stonden. Eindeloos oefenen en o zo spannend. Ik heb nog een brief van juffrouw Vallo met het gedicht en de bijbehorende afbeelding, die ik kreeg omdat ik het er goed
113
1969-1978
ALTIJD IN DE BUURT VAN JUFFROUW VALLO
vanaf gebracht had. Ze was ook zo mooi en jong, met die prachtige lange haren, net zoals mijn poppen. Ik was heel aanhankelijk en probeerde altijd bij haar in de buurt te zijn. Na die tweede klas is het nooit meer hetzelfde geweest. Vanaf de derde klas was je groot en moest je zelfstandig zijn en werken. Er ontstond een zekere mate van afstandelijkheid en scoren werd belangrijk.
Vriendschappen | Een groot aantal meisjes uit de klas zie ik nog met enige regelmaat. Amsterdam Zuid is en blijft toch een dorp, en je ziet dat veel van de kinderen van de Openluchtschool zich nu weer in Zuid vestigen - of nooit elders hebben gewoond - en met hun kinderen weer naar dezelfde scholen gaan. Ik kom veel van hen met hun kinderen weer op de hockeyclub tegen, in het Vondelpark of bij de Sinterklaasviering in de Cornelis Schuytstraat. Eén van mijn beste vriendinnen ken ik al uit de peuterklas van de Openluchtschool; onze kinderen zitten nu ook weer bij elkaar in de klas, op de Cornelis Vrijschool, want op de Eerste Openluchtschool was geen plek. Ook eten we nog af en toe samen met een stuk of vijf meiden uit onze oude klas. Eigenlijk zijn we ook nog behoorlijk op de hoogte van het wel en wee van een groot aantal oud-klasgenoten. Dit komt misschien ook wel omdat veel moeders van ons ook al vriendinnen waren en nu nog steeds contact hebben.
114
Cito-toets | In de lagere klassen was het gezellig en ontspannen. In de hogere klassen heb ik wel druk ervaren en spanning om de Cito-toets en prestatie in het algemeen. Het ging mij redelijk af, maar toch voelde ik altijd die spanning, volgens mij veel meer dan mijn kinderen nu. Het lijkt alsof de Cito-toets nu veel meer spelenderwijs vanaf groep1/2 aangeleerd wordt. Mijn kinderen zien uit naar een toets en zeggen altijd dat ze geen fouten hebben gemaakt. Dat is natuurlijk niet waar, maar het geeft wel aan dat ze er ontspannen tegenaan kijken. Twee weken voordat wij in de zesde klas de Cito-toets moesten doen, kreeg Renée Kuyt uit onze klas een autoongeluk samen met haar moeder. Ze zaten in een eend en Renée werd uit de auto geslingerd. Ze was op slag dood. Het was een enorme klap voor de hele klas en het betekende toch min of meer het einde van onze onbezorgdheid en jeugd. Renée was een eenling en werd af en toe gepest, en daar heb ik het na haar dood moeilijk mee gehad. Het heeft mijn jonge kijk op het leven wel veranderd. Sowieso zijn er in onze groep veel heftige dingen gebeurd, voorafgaande aan de dood van Renée, maar ook in de jaren daaropvolgend. De Cito-toets deden wij als verdoofd. Ik zie mij nog zitten, met mijn gedachten elders.
De klas van Ada in 1976.
115
1967-1973 Bij jou kan ik vrolijk zijn! Herinneringen aan O’70
DOOR FLORIS KAPPELLE, LEERLING VAN 1967-1973
Het eerste dat mij te binnen schiet als ik aan O’70 denk, is het enorme zwaard dat mijnheer Van der Weijden met zich meezeulde. Gekleed in een ravissant ridderpak paradeerde de martiale leerkracht van de zevende klas tijdens het lustrumfeest over het schoolplein. Iedereen was altijd nogal onder de indruk van zijn robuuste verschijning. Hij droeg een immer minutieus bijgewerkt baardje en was tamelijk streng. In de klas moest je tafel op de millimeter nauwkeurig staan. Ook je naambordje, aan de voorkant van je tafel bevestigd, diende precies volgens de richtlijnen beschreven te zijn. Ja, het was een strenge school, maar ook een leuke. Zeker toen we in 1970 het 40-jarig bestaan vierden met een twee dagen durend feest.
De matroos en de tennismeisjes | O’70 was de naam van dit schoolfeest dat een enorme indruk heeft achtergelaten. We mochten verkleed naar school en er liep werkelijk van alles rond: piraten en cowboys, flintstones en stewardessen, swiebertjes en veldwachters, tennismeisjes en voetballers, holbewoners en ridders, koningen en prinsessen. Zelf was ik als negenjarige matroos volledig in mijn element en lag ik goed bij de tennismeisjes, tenminste dat dacht ik. In de speciale feestkrant uit dat jaar lezen we plechtige voorwoorden van Van der Weijden, Van der Vijver (schoolbestuur) en Boegheim, die toen al 25 jaar schoolhoofd was. Een rijzige man in een lichtgrijs pak met een volle witte kuif. Ik zal niet snel vergeten hoe hij, op bijna sacrale wijze, de bel
116
luidde. Verder in de feestkrant lezen wij verhalen van leerlingen. Een greep: Maarten Treurniet (filmregisseur), Martijn David (uitgever), Derk Kappelle (olieboer), en anderen, die ik uit het oog verloren ben.
De groene MG van mijnheer Verhoeven | Een van de populairste onderwijzers was mijnheer Verhoeven van de vierde klas. ‘Foefie’ werd hij genoemd. Hij reed in een groene MG en bracht mijn broertje Maarten en mij wel eens naar huis. Dat was natuurlijk waanzinnig stoer. Totdat mijn moeder erachter kwam; want ze wist zeker dat hij veel te hard reed. Foefie scheurde eens per maand naar Praag, waar hij een vriendin beweerde te hebben. Tevens was de benzine daar veel goedkoper. Men kan zich voorstellen wat een held hij in onze ogen was. Met enige regelmaat kreeg ik twee kwartjes mee en de gewichtige opdracht in de Beethovenstraat een exemplaar van het blad Wereld op
Wielen voor hem te kopen. Dat deed ik natuurlijk graag. Ook moest ik bij Trianon vaak saucijzenbroodjes halen voor mijnheer Van der Weijden en juffrouw Vallo die, naar later bleek, geregeld samen de lunch gebruikten. Bij Pruijs haalden we knikkers. Want knikkeren, in het seizoen, bleef door de jaren heen toch wel dé rage, heel anders dan jojoën en tiktakballetjes.
Floris Kappelle als matroos tijdens O’70.
De heer Van der Weijden als ridder.
De Fiducie, het betaalmiddel tijdens het lustrumfeest, ontworpen door de heer Van der Weijden.
Juf Kraamwinkel had moderne denkbeelden | Ook werd er veel gezongen op school, waaronder ons prachtige schoollied. Vooral juffrouw Kraamwinkel was zeer muzikaal, maar zij vertrok in 1972 opeens naar de Tweede Openluchtschool. Later begreep ik dat zij vrij moderne denkbeelden koesterde en beter aan de ‘overkant’ zou gedijen. Felix Rottenberg noemde haar ooit de ‘provo’ van de school. Verder werd mij en mijn beide broers altijd voorgehouden dat de school officieel eigenlijk de ‘N.I. Heijbroekschool’ heette, genoemd naar de bekende kinderarts en neef van onze overgrootvader. Als oprichter wordt hij nog steeds geëerd met een bronzen plaquette in de hal van het trappenhuis. Hoe bijzonder onze school eigenlijk was, werd duidelijk toen er in 1969 een postzegel met een afbeelding van het schoolgebouw werd uitgebracht. Alle leerlingen kregen een zogenoemde ‘eerstedagafstempeling’. Pas tóen drong tot ons door waarom busladingen Japanners toch altijd stonden te hannesen met camera’s voor de poort: wij waren bijzonder.
Knikkers strooien bij het afscheid | In 1973 was het einde van zes jaar Cliostraat in zicht. Eén ritueel is mij haarscherp bijgebleven. Na de toets mochten de zesdeklassers ‘strooien’: alle knikkers die je andere kinderen in de loop der jaren door list en behendigheid had afgetroggeld, moest je van de ene kant van het schoolplein naar de andere kant strooien. Daar stonden de jonkies gretig klaar. Ja, je knikkers nam je natuurlijk niet mee naar de middelbare school. Helaas had ik mijn knikkers in bewaring gegeven bij een vriendje, Robert Boasson, die in het voorjaar plots naar Den Haag was verhuisd. Inclusief onze vuilnisemmer vol knikkers. Wij deden namelijk samen. Ik heb dus nooit ritueel afscheid kunnen nemen van de school.
De grote feestvlag die juffrouw Vallo met haar eerste klas gemaakt had.
117
1951-2004 Het echtpaar Van der Weijden-Vallo Zoveel kinderen, zoveel karakters
DOOR BIANCA DU MORTIER
In september 1951 maakte Johan van der Weijden de overstap naar de Eerste Openluchtschool. Het was een bewuste keuze: onderwijservaring had hij al opgedaan in Hilversum en Amsterdam, maar ervaring met lesgeven in een dergelijk uniek schoolgebouw had hij nog niet. Hij gaf les aan de vierde en de vijfde klas tot hij in 1958 bij het vertrek van de heer Sinke de zevende klas kon overnemen. Liesbeth Vallo kwam in 1964 en bleef tot 2004. ‘Ik heb goede herinneringen aan veel collega’s, in het bijzonder aan de heer Sinke, mijn voorganger in de zevende klas. Hij was een veelzijdig en talentvol schoolmeester die zijn vak verstond en zijn werk met grote toewijding deed. Van zijn hand zijn de lofliederen op de Openluchtschool en op Vlieland. Toen ik bij zijn vertrek de zevende klas overnam, heeft hij me veel waardevolle adviezen gegeven. Deze klas was uniek voor de Openluchtschool en werd in Amsterdam - de leerlingen waren voornamelijk afkomstig van andere scholen - als een bijzonder en vooral praktisch fenomeen ervaren. Leerlingen die door zeer diverse oorzaken na zes jaar lager onderwijs nog niet klaar waren voor het vervolgonderwijs, waar ze wél toe in staat waren, konden in dit extra jaar naar de middelbare school toegroeien. In de zevende klas werd de leerstof van de vierde, vijfde en zesde herhaald en ook lesgegeven in Frans, Engels en wiskunde.’ Hoewel het een uitdaging voor Johan van der
118
Weijden was om deze kinderen schoolrijp te maken voor de volgende fase, kon hij in 1958 niet bevroeden dat hij dit tot 1972 zou blijven doen.
De ‘herfstklas’ | Het pedagogische en didactische klimaat op school was zodanig, dat naast bepaalde gezamenlijke uitgangspunten - zoals het ‘gematigde’ Daltonsysteem - de leerkrachten zeker de mogelijkheid werd geboden de lesinhoud naar eigen inzicht en/of na overleg aan te vullen en vorm te geven. Zo kon Van der Weijden op zijn bijzondere manier les gaan geven. Er wordt door oud-leerlingen nog steeds gesproken over ‘de herfstklas’: de kinderen namen herfstconsumpties, zoals appels, druiven, noten, mee; de vloer was met een dikke laag bladeren, die ze eerst samen waren gaan verzamelen, bedekt. De ouders en de andere klassen werden uitgenodigd om te komen kijken. Ook is voor velen een blijvende herinnering dat hij af en toe de leerlingen drie ‘moeilijke’ lijnen op het bord liet tekenen, waar hij dan een tekening van maakte. Het ‘vervolgverhaal’ was weer iets geheel anders. In het laatste halfuur van de week liet hij de kinderen eerst hun kastje opruimen om in die tijd de volgende episode van een vervolgverhaal te bedenken of een paar notities te maken, en dan die aflevering ook te vertellen. Het ging over Lion de Leeuw die vaak te maken kreeg met de schavuit IJsbrand Ongena. Maar hij herinnert zich niet wat de draak die nooit af was was.
De leerkrachten in 1969. Van links naar rechts: onbekend, de heer Van den Berg, juffrouw De Vriend, onbekend, de heer Van der Weijden, juffrouw Vallo, de heer Boegheim en juffrouw Kraamwinkel.
De leerkrachten in 1973. Van links naar rechts: de heer Van der Molen, juffrouw Vallo, de heer Pal, de heer Van der Weijden, juffrouw De Vriend, juffrouw Teer, onbekend (op de trap), de handwerkjuffrouw, de heer Verhoeven, de heer Van den Berg.
Misschien sloeg het op een vrij grote tekening waar hij soms tijdens een deel van de tekenles aan verder ging om verschillende werkwijzen zoals kleurgebruik te demonstreren. Uitgangspunt was de toenmalige slogan ‘Snoep verstandig, eet een appel’.
toezicht houden op de fietsenstalling. Hij liet een schriftje rondgaan waarin de collega’s een uur daktijd konden reserveren.
Existentialistische baret | De heer Van der Weijden had ook een aparte manier om kinderen ruimtelijk inzicht te leren. Op het schoolplein werd een touw van dertig meter uitgelegd; de hoogte van een deurknop is ± één meter. Met deze en dergelijke ‘invullingen’ hoopte hij wat meer reële inhoud te geven aan de abstracte symbolen uit de sommen over het metrieke stelsel. Hij voerde als persoonlijke traditie de afscheidsavond van de zevende klas in, waarvoor hij de tekst schreef over de belevenissen van die bepaalde klas in dat bepaalde jaar. Ook versierden ze en kleurden ze altijd paaseieren. Toch vonden de ideeën en werkwijzen van Van der Weijden, op het eieren kleuren na, geen navolging bij zijn collega’s. Hij was in die tijd letterlijk en figuurlijk een kleurrijke verschijning, met zijn existentialistische baret en groene of witte pakken… Er werd toen lesgegeven op beide afdelingen van het dak, maar minder op de loggia’s. De leerlingen van de zevende klas hadden het voorrecht om de dakmeubels ’s ochtends klaar te zetten en ’s middags op te ruimen. Ze moesten ook
Lion de Leeuw en Kris Kras | In april 1954 verscheen het eerste nummer van Kris Kras, een tijdschrift voor de schoolgaande jeugd, dat werd uitgegeven door mevrouw Fennema-Zboray, in die jaren moeder van drie dochters op de Openluchtschool. Hij was er al in het begin als adviseur bij betrokken. Vanaf de derde jaargang heeft hij als schrijver en illustrator, en later ook als redacteur, eraan meegewerkt. Hij verzorgde onder andere vaste rubrieken als de Kolderkrant en het Geheim Verbond van Ridders en Jonkvrouwen, maar ook vervolgverhalen zoals een bewerking van ‘Karel ende Elegast’ en vier van de hierboven al vermelde Lionverhalen. Ook schreef hij series over de ruimtevaart en evolutie. Het veelgelezen blad zou het twaalf jaargangen volhouden, totdat het in april 1966 ophield te bestaan. Op 11 oktober 1988 nam Johan van der Weijden, na 37 jaar op de Eerste Openluchtschool les te hebben gegeven, afscheid met een feest waar ouders, oud-leerlingen, collega’s en oud-collega’s van beide Openluchtscholen bij aanwezig waren. Hij kon met plezier terugkijken op deze periode, waarin er, zoals overal, dingen waren die hem goed en die hem slecht bevielen. De eerste hebben bijna
119
1951-2004
Juffrouw Vallo tijdens de herfstwandeling op de Lage Vuursche in 1964.
HET ECHTPAAR VAN DER WEIJDEN-VALLO
altijd geprevaleerd. Er was in al die jaren natuurlijk veel veranderd. Sommige veranderingen betreurde hij wel, bijvoorbeeld de opheffing van de zevende klas in 1972 - die volgens hem nu nog elk jaar vol zou zitten - en de afschaffing van de openbare lessen, want die hadden naar zijn mening in diverse opzichten toch een positieve functie. Andere veranderingen juichte hij toe, zoals de afschaffing van het schoolzwemmen - in zijn ogen een onnodige belasting van het schoolprogramma - en de beëindiging van het lesgeven op zaterdag dat de Openluchtschool naar zijn smaak veel te lang heeft volgehouden. ‘Het bijzondere van de school was dat de overgrote meerderheid van de leerlingen en de ouders positief stond tegenover het onderwijs. Dit is van doorslaggevende betekenis, evenals vakbekwame leerkrachten, goed didactisch materiaal en een wijze, deskundige leiding.
Openluchtschool waar zij met enkele onderbrekingen – gevuld met lesgeven op de Tweede – van 1964 tot 2004 heeft gewerkt. Zij kwam niet van een andere school en koos bewust: ‘Alleen al het gebouw is uniek.’ Liesbeth was niet zozeer verbonden met één specifieke klas, maar heeft voor alle gestaan. Hierbij heeft zij steeds getracht haar persoonlijke inbreng vorm te geven: ‘Ik heb iets willen toevoegen aan de gewone leerstof door middel van extra (eventueel feestelijke) activiteiten in en om school, zoals bij voorbeeld met de eerste klas een bezoek aan de grote Rembrandttentoonstelling in het Rijksmuseum (1969) of met de vierde klas de kaart van Nederland met betonverf op het schoolplein schilderen en bij een vissenproject met de tweede klas op excursie naar IJmuiden, waar we een rondleiding door de visafslag kregen, daar garnalen kochten, de vuurtoren beklommen, een strandspel deden en na terugkomst op school samen de garnalen pelden en opaten.’
Openluchtschool-kind | Op de vraag of er ook een ‘Openluchtschool-kind’ bestaat, antwoordt hij: ‘Zoveel kinderen, zoveel karakters. Maar als wij een kind meemaken dat zich behoorlijk gedraagt en goed en verstandig uit zijn/haar woorden kan komen, willen we nog wel eens zeggen: die zou zó op de Openluchtschool kunnen zitten.’
Juffrouw Vallo | Ook Liesbeth van der Weijden (voor menigeen ‘Juffrouw Vallo’) was verknocht aan de Eerste
120
Ware Jacob | Dat Juffrouw Vallo haar ‘ware Jacob’ op school tegenkwam en met hem in het huwelijksbootje stapte, is bekend. Echter, ‘De leerlingen hebben ter gelegenheid van onze trouwdag niets speciaals gedaan. Wij hebben ons huwelijk beschouwd als een privé-aangelegenheid en deze opvatting bevalt ons nog steeds goed.’ Desondanks konden leerlingen en ouders tijdens de fototentoonstelling – in 2002 ten tijde
Een cover van Kris Kras, tijdschrift voor de schoolgaande jeugd.
van het huwelijk van Willem-Alexander en Maxima – genieten van de foto’s waarop het bruidspaar Van der Weijden-Vallo in middeleeuwse kledij te zien was. ‘We zijn getrouwd in het stadhuis (het voormalige Agnietenklooster) in het stadje Elburg; wij vonden dat onze middeleeuwse kleding en deze entourage mooi bij elkaar pasten.’
Bloemetjesnagels | Evenals haar echtgenoot hield Liesbeth van een verzorgde verschijning: ‘Ik schilderde met nagellak wel bloemetjes op mijn nagels, wat veel kinderen bijzonder vonden.’ Net zoals de halfedelsteentjes of mineralen die de kinderen op hun verjaardag van haar cadeau kregen. En ineens was zij uit het zicht verdwenen… ‘Ik heb gekozen voor een afscheid zonder ceremonieel’, zoals Liesbeth het zelf verwoordt. Contact met oud-collega’s van beide Openluchtscholen – al dan niet daar nog werkzaam – heeft zij op regelmatige basis, met oud-leerlingen slechts incidenteel.
121
1977-2005
Juf Rieteke, juf Paula en meester Piet Drie ‘jonkies’ eind jaren zeventig
DOOR CAROLINE GRIEP
In augustus 1977 kwam er een nieuwe lichting met vier jonge leerkrachten, waarvan er drie nog steeds op school zijn: Piet van der Sluijs, Paula Christensen-Wiegel en gymjuf Rieteke Dane. Ze herinneren zich hun beginjaren op de Eerste Openluchtschool als ‘vrij conservatief en ouderwets’. Meester Piet werkte van 1980 tot 1987 op de Tweede Openluchtschool. Sinds 1990 is hij adjunct-directeur van de Eerste Openluchtschool. Juffrouw Paula stopte met werken toen ze kinderen kreeg, maar is nu al jaren onmisbaar als ‘vliegende keep’ en geeft les in alle klassen. Juf Rieteke zwaait inmiddels al 28 jaar de scepter in de gymzaal; daarnaast heeft zij lange tijd lesgegeven op de Tweede Openluchtschool.
gebouw en door het feit dat er geen personeelskamer was. Er was ’s ochtends één pot koffie en dan ging je meteen door naar je eigen klas. Nu lopen we tijdens de lessen wel eens bij elkaar binnen, maar daar was toen geen sprake van. Er werd weinig vergaderd en als je tijdens een van de zeldzame vergaderingen moest notuleren, was dat een regelrechte straf want je wist van tevoren al dat er commentaar op zou komen. Tijdens de pauzes liepen we op de lijnen op het schoolplein heen en weer te lopen - we surveilleerden nog - maar ook dan ‘keuvelden’ we eigenlijk niet.’
Conservatieve oude garde | De computer begon aan zijn Het was voor ons ‘jonkies’ in die begintijd niet gezellig. Een aantal leerkrachten, zoals Johan van der Weijden, Fred Verhoeven en Tineke de Vriend – die toen waarnemend directeur was – was al heel lang op school en wij voelden ons absoluut niet gelijkwaardig aan de ouderen. Er was echt een hiërarchie. Die oude garde streefde ook nog sterk de ‘Openluchtschoolgedachte’ na. Zij maakte bijvoorbeeld nog gebruik van de loggia’s, maar dat werd eind jaren zeventig wel minder.
opmars, maar toen iemand eens opperde om een computercursus te volgen, werd dat niet nodig geacht. Duobanen bestonden ook nog niet: als je kinderen kreeg, stopte je met werken. Toen de discussie over het continurooster begon, kon daar volgens de oudere leerkrachten geen sprake van zijn. Met het begin van het overblijven viel er trouwens een leuke gewoonte weg: het lunchen bij leerlingen thuis. Tot die tijd deden we dat regelmatig en het was altijd wat losser dan de huisbezoeken die we aflegden.
Ongezellige sfeer | De onderwijzers spraken elkaar ook
Verplicht een rok aan | Vrouwelijke leerkrachten moesten
nog met u aan, tutoyeren was er absoluut niet bij. Er was ook geen goed contact onderling. Dat kwam ook door het
ook nog een rok aan. Rieteke solliciteerde wel in een rok, maar kwam daarna altijd gewoon in een broek op school en
122
Juf Rieteke.
Meester Piet.
verkleedde zich dan in het magazijn in sporttenue. Spijkerbroeken werden absoluut niet gewaardeerd. Paula kwam op een gegeven moment in het leren pilotenjack van haar vriend binnen; daarover werden de wenkbrauwen wel even opgetrokken, dat kón eigenlijk niet. Met de komst van het nieuwe hoofd Maarten Leunk in 1978 veranderde er veel. Hij was jong en ging met zijn tijd mee, maar straalde toch gezag uit.
De gymlessen van Rieteke door de jaren heen | Toen ik op school kwam volgde ik, 23 en net afgestudeerd aan de sportacademie, meneer Pal op, die ongeveer sinds mensenheugenis gymles had gegeven: van 1941 tot 1977. Er bestond toen ook de ‘Martin Pal-beker’: één keer per jaar was er een slagbalwedstrijd tussen de Eerste en Tweede Openluchtschool met die beker als inzet. Dat heb ik nog een tijdje in stand gehouden, maar op de een of andere manier was het op een gegeven moment niet echt sportief meer, niet meer leuk. Later streden groep 7 en 8 van de Eerste en Tweede Openluchtschool ieder jaar in het Beatrixpark om een wisselbeker, dat was minder beladen. Er waren ook slagbalwedstrijden tussen de Amsterdamse bijzondere scholen in het Amsterdamse Bos.
Vroeger meer prestatiegericht | Toen ik begon was ik eigenlijk nog een kind onder de kinderen, leerlingen uit de hoogste klassen vonden dat heel leuk, zo’n jonge juf. Ik ben altijd vrij streng geweest, maar wel consequent. Soms heb ik wel eens het idee dat het geven van gymnastiek onderschat wordt. Ik neem mijn vak heel serieus, misschien wel iets té. Ik was altijd heel fanatiek, heel prestatiegericht, maar met de jaren word je milder: het plezier in gymmen wordt belangrijker. Natuurlijk moeten ze bepaalde dingen leren en kunnen, dat blijft, maar ik besteed nu meer aandacht aan kinderen die gym moeilijker vinden en aan sociale vaardigheden. Ik ben ook makkelijker geworden met regels. Vroeger werd ik echt boos als leerlingen hun sieraden en horloges omhielden, als ik er nu één zie met een horloge om, vraag ik alleen maar even hoe laat het is, dat werkt net zo goed.
Echte hockeycultuur | Mijn manier van lesgeven is eigenlijk niet veranderd in de loop der jaren. Ik begin altijd met een warming-up, zoals een tikspelletje, dan doen we een nieuwe oefening, vervolgens iets wat ze al kennen en tot slot een stilte-spelletje. Afwisselend spel-, turn- en atletieklessen. De kinderen zijn veel zelfstandiger geworden, het zijn meer doeners. Ze ruimen nu zonder aarzelen zelf de banken en matten op, dat was vroeger niet. Ze zijn ook
123
1977-2005
Juffrouw Paula.
DRIE ‘JONKIES’ EIND JAREN ZEVENTIG
mondiger en minder geduldig. Wat altijd blijft, is dat kinderen gewoon leuk zijn. Er heerst op school een echte hockeycultuur, daarom probeer ik ze ook andere takken van sport aan te bieden, zoals volleybal, badminton, honkbal en basketbal, zodat ze daar ook kennis mee kunnen maken. De gymzaal is klein, maar ik ben er aan gehecht, de kinderen ook. Tijdens de grote verbouwing hadden we in West een veel grotere tot onze beschikking, maar iedereen was blij toen we hier weer terugkwamen. De traditionele sportdag in het Amsterdamse Bos is altijd heel gezellig, daar komt van alles aan bod. We spelen slagbal en verder is er een soort parcours met verschillende onderdelen. De kinderen hebben een boekje waar hun resultaten in opgeschreven worden, maar er zijn geen prijzen, het gaat om het plezier, lekker spelen, springen en rennen, niet om de prestaties. Het is altijd een succes en de sfeer is heel los, met alle helpende moeders.
Uit de band springen op Vlieland | Het absolute hoogtepunt van het jaar blijft voor mij Vlieland, dan is de sfeer zo speciaal met die leerlingen die van school gaan. Vroeger sprongen we dan echt uit de band, ook de leerkrachten, en haalden grappen uit met de leerlingen. Tineke de Vriend had een enorm gevoel voor humor, die bedacht altijd wel iets: wilde verkleedpartijen, een vossenjacht. We waren
124
toen wel wat harder. Als de kinderen na veel gedoe eindelijk sliepen, maakten we ze bijvoorbeeld weer wakker met de mededeling dat er iets ergs was gebeurd en dat we weg moesten. Dingen die nu écht niet meer zouden kunnen, iedereen is voorzichtiger geworden. Een traditie die volgens mij heel eenvoudig weer in ere hersteld zou kunnen worden, is de herfstwandeling op de Lage Vuursche, lekker een stuk lopen en daarna pannenkoeken eten. Niets bijzonders, maar heel leuk.
De leerkrachten in het schooljaar 1994-1995. Zittend van links naar rechts: Francine Bijl, Odette Ypey, Rieteke Dane, Rita Nieuwenhuijs. Staand van links naar rechts: Gisela Munscher, Maud van Gils, Louise Liebregs, Nel Goudriaan, Piet van der Sluijs, Ellen Weller, Joop van Delft.
125
1978-1988
Maarten Leunk Van hoofd tot directeur Tijdens een sportdag in het Amsterdamse Bos.
DOOR JENTE SPIER
Na een aantal jaren te hebben gewerkt in Bilthoven en Amersfoort op een school met een Montessorigrondslag solliciteerde Maarten Leunk op de functie van hoofd der lagere school van de Eerste Openluchtschool. Op zijn 27ste werd hij aangenomen. Naast zijn functie van hoofd gaf hij ook les. Eerst in de vierde en later ook in de zesde klas/groep 8. Na zeven jaar hoofd van de lagere school te zijn geweest, veranderde de titel van zijn functie in directeur. De kleuterschool en lagere school werden na de invoering van de Wet op het Basisonderwijs samengevoegd tot de basisschool. Ik opende het nieuwe schooljaar altijd met een praatje, staand op een vuilnisemmer die op een vaste plek rechts van de deur stond. Daarna luidde ik dan voor de eerste keer van het schooljaar de bel. Dat vonden veel mensen heel ouderwets, die bel, maar het was heel praktisch voor het handhaven van de orde. Als de bel ging, moesten de leerlingen in dubbele rijen gaan staan. Zo gingen ze gestructureerd naar hun klassen. De jonkies eerst, want die konden nog niet zo vlug lopen en temperden zo de snelheid van de oudere kinderen. Het gebouw was met al dat glas en staal anders veel te gevaarlijk. Aangekomen bij de klassen hingen de kinderen hun jassen aan de unieke verwarmde kapstokken. Achter dit bijzondere systeem ging een gezondheidsreden schuil: door de verwarming droogden de natte jassen sneller, waarmee het
126
risico van luizen werd verkleind. Het gebouw zit wat dat betreft vol slimme dingen. Zo zitten er ter bevordering van de hygiëne in de wc’s glazen tegels: die zijn beter schoon te houden.
Hoofd koel en voeten warm | Maar die bijzondere verwarming die naast het luisvrij houden van de kinderhoofdjes, volgens de openluchtgedachte ‘hoofd koel en voeten warm’, ook haar best moest doen om de voeten op temperatuur te houden, hield er door de jaren heen op de meest ongelegen momenten - bij voorkeur tijdens de lessen - mee op. Wat soms tot gevolg had dat ik regelmatig zelf in de kelder stond te hozen. Het was ook geen sinecure: de warmte moest van de kelder naar de bovenste etage. Wanneer de verwarming weer eens de geest had gegeven, is het wel eens voorgekomen dat er, op heel barre dagen, ‘verwarmingsvrij’ gegeven moest worden. De typische loggia’s werden als klaslokaal eigenlijk alleen gebruikt bij goed weer én als de aanvliegroute van Schiphol gunstig was. Anders was de geluidshinder te groot om goed te kunnen werken. De ramen stonden wel altijd zoveel mogelijk open om het hoofd koel te houden.
De leerkrachten | Het team van leerkrachten was in die tijd nauwelijks aan verloop onderhevig. Er was altijd veel aandacht voor de leerlingen. Als er iets aan de hand was,
privé of op school, werd daarop gelet en, waar nodig en mogelijk, ondersteuning gegeven. Ik kende iedereen bij naam en had met veel kinderen een persoonlijke band. Er werden in die tijd ook nog huisbezoeken afgelegd bij de kinderen. Op die manier konden de leerkrachten een beetje de sfeer proeven. Ouders zijn ook altijd heel bepalend geweest, een soort bestuur op afstand. Ik heb altijd goed kunnen samenwerken met de ouders en het bestuur, zonder in te hoeven leveren op de lijn die ik had uitgestippeld. De ouders voelden zich ook zeer betrokken en toonden veel eigen initiatief. Zo werd, heel revolutionair, rond 1981 het continurooster ingevoerd met tussen de middag overblijfmoeders en ingehuurde krachten.
Uit je hoofd een spreekbeurt houden | De lessen en het te voeren beleid vielen binnen het kader van de opgestelde schoolwerkplannen en de toen geldende onderwijswetten. Er werd geléérd, dat stond heel helder centraal, en leren is niet spelen. De leerlingen wisten na zes jaar veel, ze konden verder met de basis die op school was gelegd. Wat mij betreft stonden de eigen verantwoordelijkheid van het kind, het zelf vinden van antwoorden en het zoeken naar de eigen weg op de eerste plaats. Spreekbeurten waren van wezenlijk belang. De teksten mochten niet worden uitgeschreven. Ze moesten het zoveel mogelijk uit het hoofd kunnen presenteren aan de klas. Ook zingen was belangrijk om je
te leren presenteren. Verder was er veel tijd voor het maken van werkstukken, werd er veel gelezen en waren er kranten in de klas om de actualiteit te kunnen bespreken.’
Vlieland | Jaarlijks ging ik met mijn klas naar Vlieland. Dat was altijd een spektakel. Naast leerkrachten gingen er ook oud-leerlingen mee als begeleiding. Er werd van alles bedacht om de kinderen zinvol bezig te houden, een echte ‘werkweek’. Vaak waren bepaalde onderdelen van deze week traditie geworden. De dag begon standaard met gymnastiekoefeningen op het veld voor de Vliehorst. Er werd een nieuwskrant gemaakt, waarbij altijd de huisarts, de burgemeester of de oudste bewoner van het eiland door de leerlingen geïnterviewd werden. Verder werden er flessen met namen in zee gegooid, een puzzeldag gehouden, zandkastelen gemaakt en de nachtelijke dropping gedaan, waarbij de wandeling op de weg terug langs allerlei spannende en griezelige plekken leidde. En natuurlijk haalden we op de terugweg naar huis in Harlingen de eerder gedane bestelling Fries suikerbrood op! Sinterklaas in een hoogwerker | Door het jaar heen waren er altijd veel hoogtepunten en activiteiten. Zo was er elk jaar in september de herfstwandeling, waarbij de jongste en oudste leerlingen een verschillend programma hadden, dat varieerde van bladeren rapen, hutten bouwen tot
127
1978-1988
Het monument van G. Wijsmuller-Meijer op het Bachplein.
MAARTEN LEUNK, VAN HOOFD TOT DIRECTEUR
wandelingen waar het geleerde uit de biologieles in praktijk werd gebracht. Na afloop werden er altijd poffertjes en pannenkoeken gegeten. Gezien de grote aantallen eters werd in schema’s gegeten. Met Sinterklaas werd er altijd veel werk gemaakt van de entree van de goedheiligman. Vooral zijn komst in een hoogwerker over het poortgebouw heen was een groot succes. Ouders hielpen altijd graag om dit soort ideeën daadwerkelijk te realiseren. Kerstmis werd ook altijd groots gevierd in de klassen en in de gymzaal met versieringen, kerstmaaltijden en het zingen van kerstliederen in het bijzijn van de ouders. Herdacht werd er ook. De Eerste Openluchtschool adopteerde in 1978 het gedenkteken van mevrouw Truus Wijsmuller dat op het Bachplein staat. Jaarlijks werd daar met groep 8 de vierde mei en Bevrijdingsdag herdacht. Geertruida Wijsmuller-Meijer (1896-1978) was gemeenteraadslid voor de VVD en bestuurslid van vele sociale instellingen. Ze was bekend door haar werk op sociaal gebied. In de oorlogsjaren redde zij het leven van duizenden joodse kinderen. Het beeld stond vanaf 1965 in het Beatrixoord in het Oosterpark. Toen dat opgeheven werd, nam ze haar eigen beeld mee naar huis. Daar heeft ze het tot haar dood bewaard. Na haar dood in 1978 werd het beeld op het Bachplein geplaatst.
128
Op de sokkel staat de volgende tekst: G. Wijsmuller-Meijer Lid Gemeenteraad van Amsterdam 1945-1966 Bellatrix Vigilans Beatrix. (Strijdbaar, Volhardend, Gelukbrengend) In mijn tijd werd de klassieke avondvierdaagse om redenen van verkeersveiligheid afgeschaft. Hiervoor in de plaats werden alternatieven bedacht in het Amsterdamse Bos en in de buurt. Aan het einde van hun schooltijd namen de zesdeklassers/ achtste groepers afscheid met een musical, waarvan ze de teksten, de decors en kleding allemaal zelf maakten.
Na 1988 | Na de Eerste Openluchtschool ben ik veertien jaar directeur geweest van Louisa State, een internaat in Baarn. Na de wereld te hebben verkend, heb ik een totaal andere nuttige wending aan mijn werkende bestaan gegeven en me toegelegd op het begeleiden van uitvaarten. Ik vaar nu op eigen houtje uit!
Tineke de Vriend en Maarten Leunk tijdens zijn afscheid. De lichting 1981-1987 met staand rechts Maarten Leunk.
Sportdag in het Amsterdamse Bos begin jaren tachtig.
129
1978-1985 Vriendschappen voor het leven
DOOR JENTE SPIER, LEERLING VAN 1978-1985
Ik bewaar veel goede herinneringen aan de Eerste Openluchtschool. Mijn moeder, Reina Spier-van der Woude, mijn oom, Machiel van der Woude, en mijn zus Josine waren me al voorgegaan. Mijn broer Olivier heeft de Openluchtschool van twee kanten bekeken; hij stapte over van de Eerste naar de Tweede Openluchtschool. Ik had altijd zin om naar school te gaan, heb veel lol gehad en voelde me er heel veilig. De sfeer op school was goed en gezellig. Er kon ook heel veel, lijkt het wel. Volgens mij hadden de leraren het onderling ook wel leuk en waren ouders en kinderen erg betrokken bij de school. Door de jaren heen veranderde de samenstelling van de klas wel regelmatig. Er kwamen kinderen bij en er gingen kinderen weg uit onze klas, maar dat heeft in mijn beleving eigenlijk nooit gevolgen gehad voor de sfeer. Ik vond die wisselingen altijd wel leuk, want nieuwe kinderen zorgden ook weer voor vernieuwing en goeie grappen. Al denk ik dat het misschien niet altijd en voor iedereen leuk is geweest. Er werd - wat kinderen goed kunnen - gepest. Ik herinner me nog heel goed dat ik me daar ook schuldig aan heb gemaakt bij één van mijn klasgenootjes en ook dat ik daar keihard op aangesproken ben en terecht mijn verontschuldigingen heb ‘moeten’ aanbieden. Een lesje goed gedrag.
130
Mijn hoofdrol als Romeo | Los van de reguliere lessen zongen we veel. Hoogtepunten waren ook altijd Kerstmis en Sinterklaas. En niet te vergeten mijn hoofdrol als Romeo tijdens de eindmusical in de zesde klas. Ik mocht Julia toezingen: ‘Buongiorno mia cara bambina molto bacce…’ Verder denk ik met veel plezier terug aan de ‘algemene ontwikkeling’-quizzen die werden gehouden tussen de vijfde en zesde klas. Yves Noach en ik streden om het hardst als het ging om vragen over de wereldgodsdiensten en het actuele nieuws. Met mevrouw Fabius van het - ongemengde - handwerkklasje heb ik eindeloos gewerkt aan mijn Volendammer/ Zeeuwse pak met bloedkoralen kralenketting, die ik nodig had voor een zomerkamp dat jaar. We hebben menig bretonsteek gezet, maar het was een groot succes! Verliefd op de schoolfotograaf | En dan waren er nog de sportdagen met Openluchtschool-T-shirts, de stickers op je verjaardag, het grote lustrum van 1980, de herfstwandeling met paddestoelen en poffertjes op de Lage Vuursche, de Vlielandreis, de keer dat ik jaren later een keer op school terugkwam en mijn knie stootte aan de wasbak, de schoolfotograaf die ik wel leuk vond, waardoor de foto van dat jaar het beeld weergeeft van een heel rood, blozend, ingewikkeld lachend meisje van zeven met een gebit dat net lekker aan het wisselen was, de schooldokter in het lokaal
De klas van Jente.
beneden achterin, Sinterklaas die over het dak van het voorgebouw werd getakeld, het volgen van de facultatieve schaaklessen met helaas weinig resultaat wat mijn vaardigheid betreft, het witte pak van meneer Van der Weijden, ‘apenkooien’ met gymnastiek, jazzballet na school, de eindeloze reeks gehandarbeide vader- en moederdagcadeaus, de lessen Frans waarmee we in de zesde startten en nog eindeloos veel leuke andere dingen. Je zou er een boek over vol kunnen schrijven! Op het schoolplein heb ik ontzettend veel geknikkerd en in de eerste jaren woonde ik in de zandbak en op het klimrek. Ook hinkelde ik veel op het vlak op de grond, dat met krijt verdeeld was in tien genummerde vierkanten. Verder werd er veel gerend en tikkertje gespeeld.
Favorieten | Pac Man en Donky Kong was in mijn tijd helemaal in en daarmee de eerste lichting spelcomputers. Verder had ik een neongekleurde telefoonkabel-sleutelhanger waarmee ik mezelf wurgde ten einde de wedstrijd wie-het-langste-zonder-adem-kon, te winnen. Meneer Leunk maakte - verrassend genoeg erg boos - een einde aan mijn poging. Hij was trouwens absoluut mijn favoriet! Wat was ik van die man onder de indruk … Ik heb hem twee jaar gehad (in de vierde en zesde klas). Zijn lessen waren leuk, hij had veel humor - soms ook lekker hard en op het randje - en hij had
veel natuurlijk overwicht. Toen ik jaren later naar kostschool ging, is serieus nog even overwogen naar Louisa State in Baarn te gaan, waar hij intussen de scepter zwaaide. Ik realiseer mij nog regelmatig wat een privilege het is geweest om op zo’n leuke, bijzondere en goede school te hebben gezeten. Zowel op sociaal als creatief vlak, maar absoluut ook ten aanzien van bijvoorbeeld het goed en degelijk onderwezen Nederlands. Van alle ezelsbruggetjes maak ik nog steeds dankbaar gebruik. Verder heb ik aan de school gewoon een gevoel overgehouden. Als ik door of langs de Cliostraat fiets of loop, voelt dat op een bepaalde manier heel vertrouwd. Ik promoot de school dan ook graag bij iedereen die nog op zoek is naar een school voor hun kinderen. De Openluchtschool heeft absoluut positief bijgedragen aan mijn opvoeding en maakte deel uit van een heel leuke, zorgeloze jeugd.
Vriendschappen voor het leven | Door de jaren heen veranderde het wel bij wie ik speelde of met wie ik bevriend was, ook omdat er kinderen bij kwamen of weggingen. En er was ook nog wel een verschil of ik met iemand thuis speelde of dat we elkaar met name op school zagen. Maar Esther Hoonhout is altijd gebleven. Door dik en dun zijn we - ondanks dat we door de jaren heen heel verschillende dingen binnen en buiten Amsterdam zijn gaan doen - vanaf
131
1978-1985
VRIENDSCHAPPEN VOOR HET LEVEN ons vierde jaar tot op de dag van vandaag dik bevriend. En dat heb ik ook met Vanessa Vink, die een klas hoger zat en via wie ik jaren later op dezelfde kostschool ben beland waar zij toen al op zat. De draad werd opgepakt waar die eerder leek beëindigd. Haar vader Johan was trouwens een fantastische hulp-Sinterklaas. Deze Sint betrad het schoolplein met een hoogwerker. Hij ‘vloog’ over het poortgebouw heen. Aan andere vriendjes en vriendinnetjes van toen heb ik veel leuke herinneringen: Carolien Hazemeijer uit Amstelveen. Als zij jarig was, logeerde ik vaak bij haar. En dan waren er ook nog: Maud Brouwer, Bastiaan de Lange, Dirk Jan Lips, Sophie Vié, Rachid Vrede en Martin Koole, met wie ik voor het eerst kuste (onder water in het Mirandabad). En natuurlijk het illustere duo Daan Faber - hij sloeg altijd met zijn hoofd op de schoolbank - en Steven Schotte die er in de zesde bij kwamen, de tweeling Hans en Frits Mol en de veel te slimme Floris van Nierop. Als laatste wil ik David Hugenholtz noemen: bij hem speelden we vaak in hun grote huis bij het Vondelpark. David is verdrietig genoeg een aantal jaar geleden verongelukt.
Bagage | Ik weet niet of dit typerend voor de Openluchtschool is, maar ook mijn moeder, mijn zus en mijn broer onderhouden nog hechte en onvoorwaardelijke vriendschappen met een aantal klasgenoten; terwijl sommige niet meer in Nederland wonen. Ik vind dat heel bijzonder.
132
Stickers ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de school
De legpuzzel die in juni 1980 uitgegeven werd ter gelegenheid van het tiende lustrum van de Eerste Openluchtschool. De afbeelding van het schoolgebouw komt voor op één van de Zomerpostzegels 1969, welke serie destijds ‘Bouwwerken van bekende Nederlandse architecten’ als onderwerp had.
133
1982-1988 Van welke club je ook lid wordt, ik blijf erelid
DOOR MARCO TJADEN, LEERLING VAN 1982-1988
Meneer Leunk was een enorm charismatische man, waar iedereen tegenop keek. Een man met natuurlijk gezag. Daar was ik zeer van onder de indruk. Daarnaast ook een erg goeie en wijze onderwijzer met heel veel humor - die niet iedereen begreep op die leeftijd. In het zesde schooljaar hadden Willem de Vlam en ik ‘een popgroep’ opgericht met de naam: ‘Bonte Stront’. Willem was het geestelijk brein van de tweemansgroep en ik was meer de performer. Samen liepen wij dan over het schoolplein onze zelfgeschreven liedjes luidkeels te zingen gevolgd door een stoet kinderen uit de lagere klassen die ons, als grote jongens uit de hoogste klas, geweldig vonden. Meneer Leunk kon onze popgroep ook wel waarderen in tegenstelling tot enkele klasgenoten. Op mijn eindrapport van de zesde klas schreef meneer Leunk als commentaar: ‘Van welke club je ook lid wordt, ik blijf erelid’.
Hoogtepunten | Aan het begin van elk schooljaar luidde meneer Leunk, staande op een ijzeren vuilnisbak, de schoolbel als startschot voor het nieuwe jaar. Meerdere keren per jaar - met Kerstmis, Pasen en dat soort gelegenheden - zongen we met z’n allen in de gymzaal onder de perfecte leiding van de directeur, prominent boegbeeld van de hele school én van de zesde klas.
134
In strak geoliede canons werden de liederen op hoog niveau zonder één valse noot ten gehore gebracht. Sinterklaas werd ook altijd uitgebreid gevierd. Met de surprises en de daarbij behorende gedichten waren we, na het trekken van lootjes, weken bezig. Sinterklaas werd altijd ontvangen in de gymzaal. In de zomer hadden we altijd gymnastiek op het schoolplein, met vooral softbal. In de pauzes speelden we tikkertje of ‘jongens pakken de meisjes en meisjes pakken de jongens’ (zo heette dat echt), we knikkerden, sprongen touwtje of voetbalden. Leuk was ook het sneeuwballen gooien, waar de buren niet zo blij mee waren als ze door/ tegen de ramen kwamen. Helemaal fantastisch was het elk jaar meelopen met de avondvierdaagse. Tijdens het wandelen zongen we heel veel met z’n allen. Als we onderweg de Tweede Openluchtschool tegenkwamen werd er over en weer gezongen voor de eigen school en tegen de andere school. Het absolute hoogtepunt was natuurlijk de fantastische schoolreis naar Vlieland waar we een week vertoefden op de Vliehorst. ’s Avonds overlopen in het donker naar de meisjes en natuurlijk de bonte avond op de laatste avond met de geweldige playbackshow.
Vertrek naar Vlieland in 1988.
Vriendschappen | Eigenlijk had ik heel goed contact met de hele klas, maar ik ging toen vooral om met Merlijn Viersma en Willem de Vlam. Maar toch ook met Luc Verdegaal, Giel Goudsmit, Ewout Dekker, Shen Loong Yen, Foppe Bruinsma, Guido Kools, Therese Ansingh, Merel Kramer, Gaby de Borst en Kim Wagenhuis. Luc Verdegaal zie ik nog regelmatig; de rest af en toe. Nu eens drie jaar niet en dan weer vaker. Maar ik zie nog vrij veel mensen van toen via heel verschillende sociale kringen in Amsterdam.
Marco Tjaden en Willem de Vlam (‘Bonte Stront’) rappend tijdens hun afscheidsavond.
Bagage | De sfeer op school was warm, gezellig en geborgen. Het was een veilig nest. Het klinkt afgezaagd, maar daar heb ik toch normen en waarden geleerd die buiten de Openluchtschool minder gangbaar zijn dan daarbinnen … Het was de leukste schooltijd die ik heb gehad. Veel leuker dan de middelbare school.
Juffrouw De Vriend achter de piano tijdens dezelfde afscheidsavond.
135
1980-2005 Al bijna 25 jaar overblijven Mevrouw Boelen, al 25 jaar overblijfkracht op school.
DOOR LILIAN WALLHEIMER
Terwijl de discussie over overblijven en het continurooster nog lang niet verstomd is en de voor- en tegenstanders over elkaar heen blijven vallen, werd op de Eerste Openluchtschool het continurooster al in 1981 ingevoerd. Waarschijnlijk waren we daarmee een van de eerste scholen in Amsterdam. Heel bijzonder is dat mevrouw Ide en mevrouw Boelen al vanaf het begin overblijfkracht zijn, al bijna 25 jaar. Beide dames hebben in de loop der tijd met heel wat kinderen een boterham gegeten… In een artikel in NRC Handelsblad van 18 december 2004 stond dat in Nederland, in tegenstelling tot de landen om ons heen, maar 18% van de 1,6 miljoen kinderen op de basisschool een continurooster heeft en dus overblijft tussen de middag. Een van de redenen dat er in Nederland nog niet zoveel scholen met een continurooster werken is dat volgens de wet ouders verantwoordelijk zijn voor het overblijven en niet de schoolbesturen. Overblijven tussen de middag is vaak een probleem, omdat er meestal een tekort is aan overblijfmoeders en -vaders. Leerkrachten hebben volgens de wet recht op hun pauze en kunnen dus het overblijven niet op zich nemen.
Werkende moeders en druk verkeer | Voordat de Eerste Openluchtschool met het continurooster begon, gingen kinderen gewoon tussen de middag naar huis. Als beide ouders werkten, werd er iets geregeld met een oppas of
136
gingen ze met klasgenootjes mee naar huis. Omdat het toch steeds vaker voorkwam dat ouders hun kinderen niet tussen de middag konden opvangen, werd er in 1979 in een lokaal in het hoofdgebouw een overblijfmogelijkheid gecreëerd voor incidentele gevallen. Bij speciale omstandigheden mocht je kind dan tussen de middag maximaal één keer per week overblijven als dit van te voren was aangevraagd. Op zich was dit voor Amsterdamse begrippen al uniek. De opvang werd meestal verzorgd door de conciërge van de Openluchtschool, en als het nodig was sprongen de leerkrachten bij. Niet alleen het feit dat steeds meer moeders gingen werken, maar ook het steeds drukkere verkeer werd een steeds groter probleem. De kinderen moesten vier keer per dag door het verkeer en er gebeurden een aantal ongelukken. Ook bleek de incidentele opvang tussen de middag geen succes, omdat er te vaak een beroep op de leerkrachten moest worden gedaan.
Geslaagd experiment | In 1981 organiseerden enkele ouders onder leiding van bestuurslid Reina Spier een avond om te bekijken of er mogelijkheden waren om het overblijven te professionaliseren. Reina Spier heeft zelf op de Eerste Openluchtschool gezeten en van 1968 tot 1985 drie kinderen op school gehad. Ze was een van de eerste vrouwen die in het bestuur zitting had.
Er werd besloten om alle kinderen bij wijze van experiment in de periode tussen Pinksteren en de zomervakantie tussen de middag te laten overblijven. De ouders moesten hiervoor een kleine vergoeding betalen en de kinderen konden dan in hun eigen klas eten. Al vanaf het begin werd besloten dat niet de leerkrachten maar anderen met de kinderen in de klas zouden overblijven. Reina Spier nam daarom contact op met het UVV (Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers) met de vraag of zij dames konden leveren voor het overblijven. De dames van het UVV kwamen vervolgens vier dagen per week overblijven in een klas.
Mevrouw Ide | Ook nam ze contact op met mevrouw Ide, die al vrijwilligerswerk bij het UVV deed. Mevrouw Ide (die op dit moment overblijft in groep 1 /2 A) kende de school al goed en wilde wel meewerken aan het experiment. Haar schoonvader, dokter Ide, was huisarts in Zuid en een goede vriend van de oprichter van de Eerste Openluchtschool, dokter Heijbroek. Hij was daardoor zelf ook betrokken bij de oprichting en zijn zoon (de man van mevrouw Ide) was één van de eerste leerlingen. Ook de kinderen van mevrouw Ide hebben bij ons op school gezeten.
Netjes eten | Tijdens de bijeenkomst over het overblijven was met de ouders afgesproken dat het eten tussen de middag netjes moest gebeuren. Er werden placemats, borden, bekers en servetten aangeschaft, zodat de kinderen gewoon aan tafel hun lunch konden eten. Eten uit een zakje was taboe. De overblijfkrachten wasten elke middag de borden en bekers af die de kinderen hadden gebruikt. Omdat het overblijven ook voor de ouders nieuw was, gaf Reina Spier briefjes met eetsuggesties aan de kinderen mee. Vlak voor de zomervakantie werd een enquête gehouden. Omdat de meeste ouders positief waren over het experiment, besloot het bestuur van de school met ingang van het schooljaar 1981-1982 te beginnen met het continurooster. Ouders die pertinent tegen waren kregen de mogelijkheid om hun kinderen tussen de middag gewoon op te halen. Meestal was dit van korte duur, omdat de kinderen het veel leuker vonden om met hun klasgenootjes op school te blijven. Niet alleen werd het overblijven op school tussen de middag door de kinderen en de ouders als positief ervaren, maar ook het feit dat de kinderen vroeger uit school kwamen werd gezien als een voordeel. Veel kinderen hadden namelijk toen al buitenschoolse activiteiten, zoals muziek en sport. Ook hoefden ze niet meer vier keer per dag door het verkeer.
137
1980-2005
AL BIJNA 25 JAAR OVERBLIJVEN
Overblijfkrachten | Toen het continurooster in augustus 1981 officieel werd ingevoerd, bleven sommige dames van het UVV, zoals mevrouw Ide overblijfkracht op onze school. Nieuwe overblijfkrachten werden meestal door middel van mond-tot-mondreclame geworven. Zo heeft mevrouw Ide ervoor gezorgd dat mevrouw Boelen in augustus 1981 op school kwam. Mevrouw Boelen heeft drie kinderen op school gehad. Als het nodig was, werden er advertenties gezet. Soms werd een moeder gevraagd om te helpen met het overblijven, maar er werd al snel besloten dat dit geen succes was. De kinderen aten in hun eigen lokaal en gingen daarna, net zoals nu, in groepen naar buiten. In de beginperiode werd het overblijven geregeld door juffrouw De Vriend, een leerkracht. Omdat het overblijven op school officieel onder de verantwoordelijkheid van de ouders valt, werd de coördinatie later overgenomen door moeder Yvonne de Beurs, die op dat moment in de Medezeggenschapsraad zat. Samen met kleuterjuf Louise (Liebregs) heeft Yvonne de Beurs het overblijven professioneler opgezet. Er kwam een reglement, schoolpleinregels en ook de financiën werd professioneler aangepakt. Ook werden er regelmatig vergaderingen met de overblijfkrachten gehouden en cursussen aangeboden. Het schoolplein werd uitgebreid met meer speelmogelijkheden en er kwam meer speelgoed in de klassen.
138
Tegenwoordig worden de overblijfkrachten als ‘onderdeel’ van de school gezien. Hoogtepunt van het jaar is met Kerstmis als de leerlingen in de gymzaal voor hun eigen overblijfkracht een lied zingen. Ook worden de overblijfkrachten altijd voor alle bijzondere gebeurtenissen, zoals het zomerfeest en de nieuwjaarsreceptie van het bestuur, uitgenodigd.
‘Boelentijd’: in het Frans tot 10 tellen | Het overblijven loopt goed en lijkt ook de dames Ide en Boelen goed te bevallen, want ze doen het dus inmiddels al bijna 25 jaar! In al die jaren hebben ze eigenlijk geen vervelende incidenten meegemaakt. Het ergste dat mevrouw Ide kan bedenken is die ene keer dat ze met een jongetje naar de Eerste Hulp moest, omdat hij een gat in zijn hoofd had. Beiden vinden de kinderen in de loop van de tijd niet veel veranderd. Misschien zijn ze iets mondiger en meer verwend dan vroeger. Zowel mevrouw Ide als mevrouw Boelen houden vast aan hun tradities. Zo vindt mevrouw Ide het nog altijd erg belangrijk dat er netjes wordt gegeten en leert mevrouw Boelen, die Française is, de kleuters al 25 jaar tot tien tellen in het Frans. De kinderen uit de klas van juf Louise Liebregs noemen het overblijven tussen de middag dan ook gewoon ‘Boelentijd’.
139
1980-2000 De jaren tachtig en negentig Een tijd van verandering
DOOR BIANCA DU MORTIER
Begin jaren tachtig waren de meeste bewoners van de huizen rondom de Openluchtschool op leeftijd en vaak woonden ze er al van vóór de oorlog. Gezinnen met jonge kinderen waren in de minderheid. De Openluchtschool had een goede naam, maar die was vooral te danken aan de jarenlange ervaring van de uitstekende leerkrachten. Het meubilair was verouderd, op de lagere school werd het klassikale onderwijs gegeven met oude methodes, zoals functioneel rekenen. Sommige leerkrachten hadden dit zélf nog op de lagere school gehad! Op de kleuterschool kende men nog geen methodes, alleen kralenplankjes en ‘hamertje tik’. De kennisvergaring ontleende veel van zijn degelijkheid aan stampwerk. Wél waren er extra vakleerkrachten, zoals Mattie Fabius voor de nuttige handwerken (breien, handpoppen maken, weven), Bea Rijnja voor handenarbeid (timmeren en zagen) en Rieteke Dane voor gymnastiek. Daarnaast gaf Gerrie Langeveld tussen de middag balletles en na schooltijd verzorgden de heer Lindenhovius, mevrouw Estourgie en juffrouw De Vriend resp. schaakles, Frans en bijbelkennis. Ondanks dat de school een goede reputatie had, zaten in sommige hogere klassen maar tien of elf leerlingen. De kleuterschool had twee klassen, die gehuisvest waren in de huidige personeelskamer en het peuterlokaal in het huidige gymlokaal in het poortgebouw.
140
Verbouwing poortgebouw | Dit was de situatie die Odette Ypey aantrof toen zij in 1981 kwam werken als kleuterjuf. Zij nam de ene klas voor haar rekening en Mattie Wiggers, hoofd van de kleuterschool, de andere. Twee middagen in de week werden zij bijgestaan door Louise Liebregs die al vanaf 1970 afwisselend met de peuters en later met de kleuters had gewerkt, maar nu vanwege haar opgroeiende zoontje slechts parttime aanwezig was. Al vrij snel na Odette’s komst besloot de inspecteur dat de kleuterruimten ongeschikt waren. Het poortgebouw kon uitkomst bieden, maar zou daarvoor wel drastisch verbouwd moeten worden. Het had namelijk oorspronkelijk dienst gedaan als woonhuis voor de conciërge en het hoofd van de school, en was dus opgedeeld in allerlei kamers en slaapkamertjes. In 1984 verhuisden de kleuters daarom naar een tijdelijke behuizing in de Jan van Eyckstraat en daarna nog naar de Heinzestraat, terwijl het poortgebouw zijn metamorfose gestoeld op de ideeën van Duiker - onderging, met ook het toegevoegde trappenhuis aan de buitenkant. Transparantie: licht en ruimte waren belangrijk. Zó belangrijk zelfs dat onder de kapstokjes een spleet tussen de vloer en het glas werd opengelaten waar - naar al snel bleek - een kleuter met gemak in vast zou kunnen komen te zitten … Desondanks was het een verademing om in het vernieuwde poortgebouw te werken. Odette had haar klas op de hoogste verdieping, Mattie in het midden en op de begane grond
waren twee lokalen voor de peuters gemaakt. Mattie en Odette hielden als eersten de herfstwandeling niet meer op de Lage Vuursche met pannenkoeken, maar in het Amsterdamse Bos met als eindpunt de geitenboerderij en een welverdiend ijsje. Dit werd al snel door de hele school overgenomen. In de maand voorafgaand aan Sinterklaas waren er speciale knutselavonden in de kleuterklassen, waarbij de ouders een surprise voor hun kind maakten. De kleuters deden nog gewoon mee aan de sportdag in het Amsterdamse Bos, totdat de inspecteur dat verbood en hun sportdag voortaan op het schoolplein werd gehouden.
Wet op het Basisonderwijs | 1985 was een belangrijk jaar: de invoering van de Wet op het Basisonderwijs. Hiermee werden kleuter- en lagere school samengevoegd tot de nieuwe Basisschool met acht groepen, die voor een ononderbroken ontwikkelingsgang van de kinderen tussen vier en twaalf jaar moest zorgen. Niet alleen het onderwijs werd gesystematiseerd door een ‘schoolwerkplan’, maar ook de leerstof door het vaststellen van landelijke ‘kerndoelen’ en ‘eindtermen’. Kortom, er werd een nieuwe structuur ingevoerd, die van de scholen het nodige werk en aanpassing vergde. Zo kwam er een einde aan Mattie Wiggers’ baan als hoofd van de kleuterschool en werd zij in 1986 adjunct-directeur van de Openluchtschool. Maarten Leunk, die sinds 1978
hoofd van de lagere school was, werd nu directeur van de basisschool. Het nieuwe formatieplan voorzag slechts in één leerkracht per dertig leerlingen. Het was nog niet zo dat een minimum aantal leerlingen vereist was, maar kleine klassen werden gewoon té duur. Dus was het zaak om voor nieuwe aanwas te zorgen en op termijn een derde kleuterklas te beginnen. Toen Mattie in 1990 zwanger werd, was Louise Liebregs de aangewezen persoon om haar klas over te nemen. De derde kleuterklas kwam uiteindelijk pas in 1993 van de grond en begon onder leiding van Maud van Gils. In oktober 1987 kwam Piet van der Sluijs van de Tweede Openluchtschool weer terug naar de Eerste - waar hij al van 1977 tot 1980 gewerkt had - omdat hij daar de mogelijkheid had om adjunct te worden. Hij begon met lesgeven in groep 7 en zou uiteindelijk in 1990 Mattie Wiggers als adjunct-directeur opvolgen. Ook in 1987 las Ellen Weller, leerkracht op een school in Vinkeveen, de advertentie voor een groepsleerkracht voor groep 3. Zij kende de Openluchtschool, omdat zij als 18-jarige tijdens haar opleiding aan de Kweekschool bijles had gegeven aan leerlingen van de zevende klas van de heer Van der Weijden. Niet lang nadat Ellen Weller was begonnen, solliciteerde haar voormalige collega Rita Nieuwenhuijs bij de Openluchtschool. Zij had een opgroeiende zoon en wilde alleen parttime werken, waardoor ze werd afgewezen. Een jaar later echter gaf Rita
141
1980-2000
Het vernieuwde poortgebouw.
In mei 1994 kon de blinkend gepoetste bel weer geluid worden: de verbouwing was klaar.
EEN TIJD VAN VERANDERING
op verzoek van directeur Maarten Leunk een proefles en werd zij alsnog als invalster aangenomen. Zij begon in groep 6 en ging daarna naar groep 4. Er moest het nodige werk verzet worden: nieuwe methodes voor de kleuters en voor geschiedenis, aardrijkskunde, biologie en verkeer moesten worden aangeschaft en geïmplementeerd. Er was wel een vast bedrag voor de jaarlijkse uitgaven, maar geen reserves voor vervanging van oude methodes. Er was slechts eens in de zes weken overleg tussen de leerkrachten van de verschillende groepen. De nieuwe wetgeving vereiste echter een gids voor de ouders, een nieuw schoolwerkplan, een helder personeelsbeleid, de opzet van een verzuimprotocol, invoering van het leerlingvolgsysteem met leerlingbesprekingen en de overgang van het klassikaal lesgeven naar zelfstandig werken door de leerlingen. Ondanks alle veranderingen werden gevestigde tradities in ere gehouden of zelfs opnieuw ingesteld, zoals de kerstzang in de gymzaal, de herfstwandeling, de sportdag en de afsluiting van het schooljaar met een zomerfeest,dat altijd in het teken stond van een bepaald thema, zoals circus, sprookjes en heksen.
Betonrot: verbouwing schoolgebouw De opvolger van Maarten Leunk, Daan Warnies, kreeg al snel ernstige gezondheidsproblemen en na verloop van tijd werd duidelijk dat hij niet meer zou terugkomen. Adjunct
142
Piet en Ellen Weller verdeelden de directietaken en zouden de kar trekken totdat een nieuwe directeur zou aantreden. Vrijwel tegelijkertijd werd betonrot in het gebouw geconstateerd en het zou helemaal ‘gestript’ moeten worden. De school moest worden ontruimd: de groepen 3 tot en met 6 gingen naar de Rietwijkerstraat en werden elke dag met een bus vanaf het Minervaplein gebracht. De groepen 7 en 8 vonden een onderkomen in de Wodanstraat, maar zij kwamen er iedere ochtend zelf naartoe. De kleuters bleven in het poortgebouw. Een moeilijke tijd brak aan: geen directeur, verschillende locaties en onzekerheid hoe lang de verbouwing zou duren. Kortom, ruzies waren onvermijdelijk. Toen in 1993 ook nog de uitgekozen sollicitant voor het directeurschap zich op laatste moment terugtrok, moesten er knopen worden doorgehakt. Bestuursvoorzitter Isabeau Rijnja vroeg aan Ellen Weller om voorlopig waarnemend directeur te worden. In mei 1994 was het dan eindelijk zover: de verbouwing was klaar! De heer Lageja, die met zijn installatiebedrijf alle elektrische voorzieningen had aangebracht, had de koperen schoolbel ‘ontvoerd’. Maar eenmaal terug bleek de bel blinkend gepoetst en van een nieuw touw voorzien te zijn. Minister Wallage kon komen voor de officiële opening … Maar toen verschenen er donkere wolken aan het stralende firmament: de aannemer wilde de school niet overdragen,
Voor het gebouw in gebruik genomen kon worden, ontstond er nog even wat commotie. De aannemer wilde de school niet overdragen, omdat er rekeningen niet betaald zouden zijn. Dat riep om actie!
De tent op het schoolplein.
Met dank aan: Louise Liebregs, Rita Nieuwenhuis, Odette Ypey, Ellen Weller
omdat de rekeningen niet betaald zouden zijn. Het schoolbestuur verwees naar het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg. Er werd die dag in tenten op het schoolplein les gegeven. De volgende dag was het probleem gelukkig opgelost en kon het gebouw in gebruik genomen worden.
Na 1994 | De rust keerde weer. Ellen Weller werd in 1994 benoemd tot directeur en bleef in die functie tot 1998. Het team had nu regelmatig overleg en bleek zelfs iedere vrijdagmiddag een borrel te drinken. De school bleef een veilige en rustige haven voor de leerlingen, die ook na hun vertrek naar de middelbare school nog opvallend vaak terugkwamen en even langsgingen bij hun favoriete leerkracht. Sommigen wilden, zelfs wanneer ze al in de vijfde of zesde klas zaten, even hun nieuwe brommer showen of over hun eindexamenresultaten vertellen. De overgang van de oudste kleuters naar groep 3 werd gevierd met een speciaal uitstapje voor de kinderen en hun ouders. Daarna kregen ze een ‘kleuterdiploma’ en werd het boek met hun tekeningen van de afgelopen twee jaren feestelijk uitgereikt. Rita Nieuwenhuijs kreeg in 1995, na het afscheid van Tineke de Vriend, groep 3 en introduceerde de kerstmusical, die daarna jaarlijks met veel enthousiasme werd uitgevoerd en ontvangen.
De feestelijke heropening in 1994.
143
1992-1997 Juf Rita en mijn basiswoordenschat
DOOR BORI SOOS, LEERLING VAN 1992-1997
Net een paar weken in Nederland ging ik, samen met mijn twee jaar oudere broer Zoli, naar de Eerste Openluchtschool. Na de basisschool ben ik naar het Vossius Gymnasium gegaan en later naar het Van Maerlant Lyceum in Eindhoven - we moesten verhuizen vanwege familieomstandigheden. Ik woon op dit moment weer in Hongarije, omdat ik wil kijken hoe het is om hier te wonen. Ik volg een voorbereidingsopleiding voor de universiteit, alhoewel ik nog steeds niet precies weet wat ik wil gaan studeren.
Héél erg verliefd | Wat me het meest trof, was de gezellige sfeer in de lokalen, de schooltuinen bij de VU en natuurlijk slagbal op het schoolplein. Iemand sloeg de bal ooit zo ver weg, dat hij terechtkwam in uitgehangen was op een balkon rondom het schoolplein, dikke homerun dus. Ik ben ooit met twee jongens stiekem naar de Minerva geweest om even snoep te halen tijdens de pauzes - dat was toen een drogisterij in de Beethovenstraat waar je voor een gulden een paar snoepjes kon halen. Een opsomming van wat we allemaal deden: stoeien op de gang, stiekem tóch achter de school scharrelen, kerstliedjes zingen in de gymzaal - met mijn moeder als koorleidster-, knikkeren, drinken uit ranzige melkpakjes met een konijn erop, klassenbeurt hebben, briefjes schrijven, we hadden zelfs speciale brievenbusjes op onze tafels geplakt, kijken wie het mooiste kon schrijven, playbacken op de Spice Girls, vriendinnen-
144
clubjes en blijven hangen na school. En ja, ik ben héél erg verliefd geweest op iemand uit de klas, maar ik zal hier maar geen naam noemen. Dat bepaalde voor mij toch wel de sfeer in de laatste jaren.
Meester Piet en The Beatles | Ik vond alle onderwijzers aardig: juf Ellen, Rita, Anne, meester Piet en Joop. Maar juf Rita heeft mij het meest gesteund toen ik moeilijkheden had vanwege mijn geringe taalkennis. Zij legde mij ook altijd alle woorden uit, die we in zinnen gedicteerd kregen. Ik heb heel veel van haar geleerd: mijn basiswoordenschat in het Nederlands heb ik grotendeels aan haar te danken. Meester Piet was altijd heel grappig. Als we een liedje moesten instuderen, pakte hij altijd de casetterecorder erbij, nam ons liedje op en liet het dan horen. Natuurlijk werden wij zo meer geïnspireerd om het beter te doen, want meestal klonk het niet zo geslaagd... Ook vond hij muziek van de Beatles leuk, wat ik in die tijd geweldig vond. Flippo’s waren in die jaren een rage. Ik deed daar niet aan mee, omdat ik het niet interessant genoeg vond. Wel verzamelde ik stickers, vooral die zachte, en natuurlijk heb ik veel geknikkerd. Ik heb nooit een zakje knikkers gekocht, maar ik had echt zakken bij elkaar geknikkerd. Op het schoolplein speelden we meestal met de hele klas tik-verstoppertje, of jongens-pakken-de-meisjes en omgekeerd.
De klas van Bori Soos met meester Joop van Delft.
Vriendschappen | Een paar meisjes gingen ook naar het Vossius (Stephanie, Marjolein, Suzanne, Jacoba, Rachel), dus die bleef ik wel vaker zien, maar na mijn verhuizing naar Eindhoven verwaterde het contact. Ik geloof dat de in de middelbare schooltijd gemaakte vrienschappen toch meer stand houden; je verandert immers zo ontzettend in die tijd. Daarom ben ik ook echt nieuwsgierig naar wat er van de anderen is geworden.
Bagage | Het belangrijkste van mijn Openluchtschooltijd is natuurlijk dat ik er Nederlands geleerd heb. Ik heb er gewoon een heel leuke tijd gehad en ik denk er altijd vrolijk aan terug.
Tijdens de werkweek op Vlieland in groep 8.
De bonte avond op Vlieland.
145
1995-2003
Van proberen kun je leren
Willem van Dorp zit in 2 VWO op het Hervormd Lyceum Zuid. De sportdag in het Amsterdamse Bos vond ik altijd leuk. Lekker met elkaar sporten en kijken wie de beste was. Mijn klas was gezellig: er waren niet echt groepjes, het was één groep. Ik kan me nog goed herinneren dat ik voor ’t eerst met mijn broertje naar school ging. Ik zat in groep 7 en hij ging naar Louise. Hij zit nu nog steeds op school, in groep 4. Ik heb twee jaar met hem op dezelfde school gezeten. Als het veel geregend had, stond de gymzaal altijd blank. Dan moesten we vaak naar een gymzaal van een andere school bij het Fons Vitae in de buurt. Op het schoolplein speelden we verstoppertje, voetbal en het laatste jaar, toen het schoolplein vernieuwd was, pingpong. Rages waren Pokémon-kaarten, knikkeren en Dragonball-Z kaarten. Odette Ypey uit groep 1/2 C was erg aardig. En juf Rita vond ik altijd heel gezellig. Van mijn groep spreek ik nog steeds af met Boris Kesber en Sjoerd Hoogstins. Met Boris zit ik in hetzelfde hockeyteam.
Bagage | ‘Van proberen kun je leren’ (Odette zei dat altijd). En toen we van school gingen, kregen we een klein speldje.
146
1996-2002
Lief zijn voor een ander
Anne Merel Brink zit nu op het Ignatius Gymnasium. Ik zat op school met mijn twee broertjes: Geert Jan en Anton. In het begin waren er niet zoveel hoogtepunten. Af en toe was er een podiummiddag - weet niet precies hoe vaak - elke klas bedacht dan iets om op te voeren. De kleuters zongen liedjes, de hogere klassen deden dansjes of toneelstukjes. En groep 8 deed ieder jaar de musical. Later werd het minder en was er alleen nog de musical, die ze ’s avonds ook nog voor de ouders opvoerden. De laatste twee jaar dat ik op school zat, begon het ouderproject, in 2001. Er kwam steeds een nieuw spandoek met een thema voor de school te hangen. De hele school werd dan versierd volgens dat thema. En Vlieland kwam natuurlijk ieder jaar terug. Ook herinner ik me het ‘schaatsen voor water’ en de klassen rondgaan als je jarig was. Eens in de zoveel tijd was het knikkertijd. Iedereen nam knikkers mee. We deden ook vaak lijnentikkertje op de gekleurde lijnen op het schoolplein. En politie en boefje. De jongens voetbalden volgens het opgestelde rooster. Mijn favoriete juf was Louise. Ik heb haar zelf nooit gehad als juf, maar ze was altijd aardig voor iedereen, niet alleen voor haar eigen leerlingen.
Mijn beste vriendin, was en is Nadine Malten; zij zit nu nog steeds bij mij in de klas. Andere vrienden zijn allemaal naar andere scholen gegaan, maar ik spreek ze nog wel eens op MSN of als ik ze tegenkom.
Bagage | Ik heb niet echt iets speciaals van school meegekregen. Gewoon dat je lief voor een ander moet zijn.
147
2001-2005 Ouderproject Betrokkenheid bij de school
DOOR CAROLINE GRIEP
Aan het begin van het schooljaar 2001/2002 ging het ‘ouderproject’ van start, op initiatief van de moeders Lilian Wallheimer, Jane Diemont en Eveline Beerkens. Vanaf dat moment wordt regelmatig aandacht besteed aan bijvoorbeeld seizoenen, feestdagen en bepaalde thema’s, zoals dierendag, de kinderboekenweek, het huwelijk van Willem-Alexander en Maxima en Vincent van Gogh. Dit gebeurt buiten de aandacht die de leerkrachten in hun eigen klas hieraan geven. Het project werd opgezet, omdat gebleken was dat leerkrachten vaak te weinig tijd hebben én omdat er veel ouders zijn die zich willen inzetten voor de school. Het ouderproject wordt volledig gefinancierd door de vrijgevigheid van de ouders, die gul kunnen geven tijdens onder meer de kerstloterij, een ‘bake sale’ en een veiling.
KINDERBOEKENWEEK MET JACQUES VRIENS
148
VOORLEESONTBIJT MET DE VADERS
DIERENDAG MET DE DIERENAMBULANCE
OPENING VAN HET NIEUWE SCHOOLPLEIN
149
BRUIDSMODESHOW TER GELEGENHEID VAN HET HUWELIJK VAN WILLEM-ALEXANDER EN MAXIMA
150
151
2001-2005
DE VAN GOGH-TENTOONSTELLING
BAKE SALE VOOR EEN NIEUWE OVEN
152
PENALTY SCHIETEN MET TOM EGBERS
153
2005 Het woord is aan de leerlingen
DOOR MARIANNE VERHALLEN
Moeder Marianne Verhallen bezocht begin dit jaar alle groepen voor een kringgesprek over ‘hun school’. Toen ik hoorde dat er een lustrumboek samengesteld zou worden, wilde ik daar graag aan meewerken. Mijn voorstel was een serie kringgesprekken met alle groepen te houden over de school, de geschiedenis, het gebouw en de groepen waarin de kinderen zitten. Ik ben bij alle groepen langs geweest. Ter voorbereiding had ik een paar vragen geformuleerd: - Wat weten de kinderen van het gebouw en de filosofie erachter? - Wat voor voorstelling kunnen zij zich maken van een school die al 75 jaar bestaat? - Waarom zitten ze juist op deze school (ook als ze helemaal niet in de buurt wonen)? - Gaan ze graag naar school, of zouden ze liever hun tijd anders invullen? - Wat maakt de Eerste Openluchtschool een leuke school?
154
De leeftijden van de kinderen lopen natuurlijk erg uiteen; van 2 ½ jaar tot en met 12 jaar. Ze zijn daardoor niet allemaal in staat op dezelfde manier te reageren op mij en op elkaar. Toch zit er een rode draad in alle stukjes. En dat is niet de school, het gebouw, de geschiedenis of de groep. De rode draad bleek hoe open en spontaan de kinderen met elkaar en met de leuke en minder leuke dingen van school omgaan. Het viel me op dat zij goed in staat zijn hun positie en hun toekomstperspectief in te schatten, en dat zij zich vrij genoeg voelen om in de groep te praten over hun gedachten, gevoelens en ambities. Het doel van school is voor mij kinderen in een veilige en respectvolle sfeer te helpen erachter te komen hoe zij met kennis, ervaringen, medeleerlingen en volwassenen om kunnen gaan. Het team van de Eerste Openluchtschool verdient alle hulde voor de manier waarop zij hun leerlingen op deze weg begeleiden. Ik heb erg veel plezier gehad tijdens de gesprekken en vond het ontzettend leuk om eens een kijkje in alle klassen te mogen nemen.
2005 De verjaardag van de school
DE PEUTERGROEP VAN JOS EN LAURA
Half negen in de peuterklas, rechts van de hoofdingang. Jos is al druk bezig. Een vader levert twee jongetjes af, zijn zoon en diens beste vriend en neefje. Hij heeft tijd en vraagt of hij bij het gesprek met de peuters mag blijven. Dat is goed. De twee jongetjes verkleden zich als koning en koningin en gaan samen trouwen. Ze maken een dansje met elkaar en zijn helemaal tevreden. De moeder van het neefje komt nog even binnen, maar gaat snel weer weg als ze ziet dat haar kind het prima naar zijn zin heeft. De jongetjes lopen de poppenhoek in en gaan even met elkaar telefoneren. Een van de twee breekt het gesprek af: ‘Oké, ik bel je terug, dag’. Er komen steeds meer kinderen binnen met hun ouders. Ze begroeten Jos en gaan iets leuks doen. Met de treintjes spelen, met de dieren van duplo, puzzelen. Ze zijn allemaal erg op hun gemak. Er zijn vanmorgen acht van de elf kinderen aanwezig. Zeven jongens en een meisje. Een jongetje loopt langs en zingt dat hij een plasje gaat doen en misschien nog wel wat meer. Jos zet het opruimlied in. Alle kinderen laten hun speelgoed liggen en lopen naar het blauwe kleed. Ze zetten allemaal een stoeltje op het kleedje en gaan er bovenop staan. De papa’s moeten nu weg, roept een jongen. Jos legt uit dat deze ene papa nog even mag blijven. Het opruimlied wordt gezongen, en daarna gaan ze allemaal opruimen waar ze mee bezig waren. Op één jongen na, die zich in zijn hoofd
156
gezet heeft dat hij met de treintjes gaat spelen straks. Zijn rails in aanbouw mogen zolang blijven liggen. Opgelucht gaat hij in de kring zitten. De mat wordt opgerold, een belangrijke taak die vanmorgen door een erg verlegen jongetje vervuld mag worden. Jos vraagt mij te vertellen waarom ik er ben. Ik vertel van de verjaardag van de school en van mijn moeders verjaardag, die ook net 75 jaar is geworden. Of ze zelf ook zulke oude opa’s en oma’s hebben. ‘Mijn moeder is nog heel jong’, zegt een jongetje verwijtend. En dat is eigenlijk het enige antwoord dat ik op mijn vraag krijg. Het is voor peuters nog moeilijk om te zien wie oud is en wie jong. We praten nog even over wat ze leuk vinden in deze groep. Duplo met de beesten, puzzelen, treintjes, voetballen. De twee neefjes zeggen “elkaar”. Dan haalt Jos Karel uit de kast. Karel is een paarse vogel met een grote gele snavel en gele poten. Een heel populaire vogel, die met gejuich begroet wordt. Jos laat hem allerlei dingen zeggen en vragen, waarop de kinderen makkelijk reageren. Het is tijd om te zingen. Een lied voor Karel , een liedje voor de Beer (Berend Botje) en dan mogen ze zelf liedjes verzinnen. Het jongetje dat met de treintjes wil spelen, verzint helemaal uit zichzelf een liedje, over treintjes natuurlijk. Andere kinderen weten niet zomaar iets te verzinnen. Daar heeft Jos iets op verzonnen: ze noemt het haar jukebox, het is een plank met allerlei
knuffels. Kinderen mogen een knuffel pakken, en dan zingen ze daar het bijbehorende liedje bij. Het leukste liedje is het liedje over de langzame slak en de snelle haas. Karel wordt weer in de kast gestopt, en de kinderen mogen kiezen wat ze gaan doen. Verven, kleien, poppenhoek, alles komt aan bod. Het meisje gaat met het treintjesjongetje meedoen en dat gaat heel goed. Een rustige ochtend, voor Jos en haar assistente Laura en voor de kinderen.
PEUTERGROEP 157
2005
Een broertje is ook heel leuk speelgoed
GROEP 1/2A VAN JUF RUTH EN JUF JANS
Het is bijna Kerstmis en daar is groep 1/2A helemaal vol van. De lichtjes van de boom gaan aan en alle andere lichtjes uit. De kinderen fluisteren: ‘Oooh, wat mooi!’ En dan gaan ze allemaal vertellen: één meisje heeft zo’n grote boom in de tuin dat hij helemaal tot de lucht komt. Dat kan niet, zegt een jongetje, dat lijkt alleen maar zo. Slimme kinderen. Ik probeer ze uit te leggen hoe oud de school is. Het lustrum is pas in de zomer en de klas is nu nog bezig met de overgang van herfst naar winter. Van de zomer ben ik er niet bij, want dan ga ik naar Italië, zegt een meisje dat al zes is. De opa’s en oma’s van deze kinderen zijn allemaal nog erg jong. Dus dat biedt geen raakvlakken. Zo oud als jij, zegt een meisje. Nog veel ouder, antwoordt juf Jans. Ouder betekent dat je vroeger uit mama’s buik komt, merkt een kind op. Een ander roept dat de school uit juf Jans buik komt. Nee. Dat kan niet. De school is gebouwd. Daarvoor was er helemaal niets. Dat kan niemand zich voorstellen. Er moet toch minstens al een trap gestaan hebben, want hoe kom je anders boven? Vroeger, toen hadden de mensen nog helemaal geen kleren, roept een ander kind. Een jongetje heeft er duidelijk genoeg van. We leren hier bijna nooit wat, we leren niet lezen, niks leren we. Juf Jans legt uit dat als je nu goed oplet, je een heleboel kunt leren. Hoe is de school bijvoorbeeld gebouwd? Wie weet dat? Een andere jongen weet het precies. Graven, palen in de grond slaan voor de stevigheid. Het gras weghalen met
158
een maaimachine, zegt een meisje. Met een zeis kan ook. Een zeis kun je ook gebruiken om iemand dood te maken, vertelt een andere jongen. De jongen die precies weet hoe je een school moet bouwen, merkt nog op dat de school heel veel ramen heeft. Veel meer dan andere scholen en zeker veel meer dan thuis. Wij hebben thuis anders ook heel veel ramen, zegt een meisje van net vier dat tot dan toe stil heeft zitten luisteren. De kinderen vinden hun school de leukste school van de hele wereld. Op mijn voorstel de school te sluiten en allemaal naar huis te gaan, wordt meteen afwijzend gereageerd. Nee, school is leuk, leren is leuk, de werkjes zijn leuk en thuis speelgoed hebben is lang niet zo leuk als er op school samen mee spelen. Een jongetje heeft wel erg veel speelgoed thuis, volgens een klasgenootje. Dat komt omdat hij een broertje heeft. Dat jongetje zit vlak naast me en daarom hoor ik het hem zachtjes in zichzelf zeggen: een broertje is ook heel leuk speelgoed. We praten nog even door over het feest, de verjaardag van de school. De kinderen willen taart eten, de school moet cadeautjes krijgen en een feestmuts op. Verder willen ze een groot feest met slingers.
1/2A
GROEP
159
2005 Dan ga ik toch meteen naar de 18 jaar-school
GROEP 1/2B VAN JUF LOUISE EN JUF DUNJA Eigenlijk is lustrum niet zo’n moeilijk woord. Het bestaat uit twee stukjes, terwijl verjaardag uit drie stukjes bestaat. De kinderen in de klas van juf Louise knikken. De school is 75 jaar. Net zo oud als sommige opa’s en oma’s. Eén kind heeft vier opa’s en oma’s, maar daar zitten niet heel oude bij, de oma van 76 jaar van een heel trots jongetje, die is pas oud! Die was één, toen de school geopend werd. Het woord ‘leuk’ valt. Alle kleuters vinden de school leuk. Doorvragen leert dat elk kind weer andere zaken in de klas waardeert: speelgoeddag, moeilijke werkjes, blokken, poppenhoek, werkboekjes, Pluspunt, een rekenspel op de computer, is veel leuker dan het Barbapapa-spel thuis op de computer. Buitenspelen wordt ook heel leuk gevonden. Intussen zitten de kinderen met hun benen te wiebelen, op hun stoel te wippen en aan elkaars armen en benen te plukken en te duwen. Louise laat de kinderen even opstaan en het stoelstoelstoel-lied zingen. Eerst gewoon, dan heel HARD en dan nog een keer heel zachtjes. De kinderen mogen weer gaan zitten. Hoe komen ze eigenlijk op deze school terecht? Wonen ze allemaal in de buurt? Mochten ze kiezen naar welke school ze gingen? Een meisje mocht kiezen van haar moeder. Ze is op verschillende scholen geweest en uiteindelijk zei haar moeder ‘deze school kiezen we’. Een ander meisje koos voor deze school vanwege de glijbaan. Een jongen verklaart dat zijn ouders gewoon geen andere school wisten. Wat nou als we alle spullen die hier in het lokaal staan in
160
een ander gebouw neerzetten? Is het dan nog steeds leuk? Uiteindelijk besluiten de kinderen dat ze dan wel allemaal naar dat andere gebouw moeten gaan en juf Louise moet ook mee. Het jongetje naast me vertelt me dat hij twee vriendjes in deze klas heeft en een vriendinnetje; verder zijn er ook nog twee meisjes verliefd op hem. Af en toe druppelt er nog een kind binnen, soms met het ontbijt nog in de hand. Is naar school gaan eigenlijk wel leuk? Als je nou mocht kiezen, thuisblijven bij papa en mama (die dan voor het gemak ook maar even altijd allebei thuis zouden zijn) en nooit meer naar school hoeven of zoals het nu gaat? Ze gaan met hun voeten op de vloer stampen en roepen, schreeuwen en juichen. Nooit meer naar school. We praten er even over door, nooit meer naar school betekent ook nooit meer op de rode step, nooit meer met je vriendjes en vriendinnetjes spelen. Je kunt dan niets meer leren, merkt een jongetje op, waarop een andere schouderophalend zegt: dan ga ik toch meteen naar de 18jaar-school. Maar nooit meer naar school is ook altijd vakantie hebben en computers heeft iedereen thuis. Of ze dan ook al samen chatten op die computers? Eigenlijk doen alleen de kinderen met oudere broers of zussen dit wel eens. Juf Louise vraagt waar ze het dan over hebben. De laatkomer haakt hier meteen op in; hij chat met zijn volwassen broer. Steeds meer kinderen staan op en gaan naar de wc of pakken een plastic beker om wat water te drinken. Het is tijd voor de kleine pauze.
1/2B
GROEP
161
2005 Ik ben van alle meisjes een vriendje
GROEP 1/2C VAN JUF MARJO EN JUF ANNEKEE
Na binnenkomst moet iedereen nog zwaaien, voorlezen en praten met vriendjes en vriendinnetjes. De kinderen hebben een eigen stoel met hun naam op de achterkant en sommige kinderen moeten bijna alle stoelen omkeren om te zien waar ze zitten. Juf Marjo geeft ieder kind een hand en vraagt of ze haar ook aankijken. Dat is voor sommige kinderen heel moeilijk. Veel kinderen willen meteen van alles vertellen. We praten over het lustrum. Niemand weet de leeftijd van hun opa of oma, maar sommigen hebben wel een heel oude. Er is een meisje dat spontaan vertelt dat ze alleen een moeder heeft. Nietes, je jokt, roept een bijdehandje. Haar moeders vriend is echter niet haar vader, maar weer wel de vader van een meisje uit groep 7. De jongen die naast mij zit kijkt naar mijn grote voeten en zegt: die schoenmaat is ook al heel oud. Een jongetje zit de hele tijd met zijn duim in zijn mond. Zijn nagel zit los. Hij gaat hem aan juf laten zien en op de terugweg loopt hij de kring langs om zijn vinger te laten zien. De kinderen hebben deze week voor het eerst aan het lustrumproject ‘De school met de meeste ramen’ gewerkt. Hun invalshoek is fantasie. Ze mogen verzinnen wat ze willen gaan doen met de school. De meeste kinderen willen in de poppenhoek, kleuren, tekenen of met lego spelen. Een meisje verzint dat ze met z’n allen naar de overkant lopen, helemaal naar het bovenste dak gaan en dan wegvliegen.
162
Dan val je dood, zegt een ander meisje. Niet echt, maar fantasie, is het antwoord. Het jongetje naast haar gaat steeds bozer en banger kijken. Als we het hebben over snoep, wordt het hem allemaal te veel. Hij barst in tranen uit en zegt dat hij nog niets verzonnen heeft. Hij wil ook zo graag een fantasie verzinnen maar weet er geen. Juf troost hem en laat hem een glaasje water drinken. Als we het allang weer over iets anders hebben, zegt hij nog dat hij steeds bozer wordt, omdat hij nog steeds geen fantasie heeft. Meester Harrie komt binnen en vraagt juf Marjo om de drinkerslijst. Het blijkt om de lijst met schoolmelk te gaan. Een meisje vertelt dat ze vandaag geen melk meegenomen heeft. Die was op thuis. Daar hebben veel kinderen ervaring mee. Gewoon even naar de supermarkt gaan, adviseert een ander meisje. Deze groep heeft eens in de week een doof meisje in de klas. Als je haar wilt spreken, moet je eerst op haar schouder tikken. Ze kan wel praten en ze kijkt naar je mond als je tegen haar praat. De andere vier dagen zit ze op een andere school, waar ze gebarentaal leert. De jongens spelen met de jongens, de meisjes met de meisjes. Volgens de jongens is het saai als er een meisje thuis komt spelen. Een meisje roept tegen ander meisje dat zij haar beste vriendin is. Het meisje - net vier - zegt verlegen maar resoluut: ik ben van alle meisjes een vriendje.
1/2C
GROEP
163
2005 Ik ken het alfabet al helemaal, dus ik heb geen school meer nodig
GROEP 3 VAN JUF WINNIE
164
Lustrum is voor groep 3 een moeilijk woord. Een jongetje denkt dat lustrum met lussen schrijven betekent. In deze groep zit een aantal kinderen met opa’s en oma’s die bijna net zo oud zijn als de school. Er zijn twee kinderen die hun overgrootmoeder nog gekend hebben, van 87 en 94 jaar. Voor een paar kinderen is deze vraag een beetje verdrietig, hun opa of oma zijn dood. Een tweeling vertelt dat hun vader in het schoolbestuur zit. Hij bewaakt het geld van de school. Ik vraag of het geld in een geldkist zit. Nee, hun vader heeft allemaal bedrijven en hij denkt dat hij er één aan de school verkocht heeft of zoiets. De kinderen mogen vertellen over groep 3. Een meisje zegt dat ze het leuk op school vindt, maar soms niet. Dan wordt juf boos omdat ze te veel zit te kletsen. Veel kinderen verheugen zich er op om steeds een nieuw woord te leren. Iemand merkt op dat iedereen andere boekjes leest, omdat ze allemaal op een ander niveau lezen. Een jongetje vindt school saai. Hij heeft allemaal extra werk, maar hij verveelt zich toch. Hij zal niet verklappen wat hij allemaal al weet, anders is het voor de andere kinderen niet meer leuk. Een meisje vindt het spannend dat ze allemaal steeds een nieuwe plek krijgen, waardoor ze steeds bij andere kinderen zit. Zij stelt nog een belangrijke vraag: of juf Winnie aan de camera heeft gedacht. Het blijkt dat ze een film bekijken, maar dat er elke keer aan de videorecorder gezeten is,
waardoor de film niet start waar ze gebleven waren. Winnie had voorgesteld een camera op te hangen om degene te betrappen die ’s nachts de recorder kwam verzetten. Een jongetje met ondeugende ogen geeft niets toe, maar zegt wel dat hij er niet meer aan zal komen. Iedereen is aardig, behalve soms, en meer vertel ik er niet over, zegt een jongen. Veel kinderen vinden het gezellig in de klas, met veel nieuwe kinderen, omdat groep 3 gevormd is uit de drie kleuterklassen. Wat nou als er helemaal geen school was? Tien kinderen vinden dat geen goed idee, de rest - twintig kinderen, merkt er één op - staat te juichen bij het idee. Anders had ik geen juf, roept een meisje spontaan. En ze vinden leren zo leuk. Wat zouden ze doen als school niet bestond? Televisie kijken, spelen met klasgenootjes. Een jongen die nog niet aan het woord is geweest: Ik ken het alfabet al helemaal, en ook het Hebreeuwse alfabet. Dus ik heb geen school meer nodig. Hij wil nog wel graag alle andere alfabetten leren: het Chinese, het Griekse, het Japanse, het Arabische. Ik begrijp niet hoe hij met alleen het alfabet denkt toe te komen. Simpel: met het alfabet kan ik woordjes maken, met woordjes kan ik een zin maken en met zinnen kan ik een verhaal maken.
3
165
2005 Als je het na een tijdje weer goed maakt, ben je niet meer boos
GROEP 4 VAN JUF MARLIES
Groep 4 telt maar liefst zeven kinderen wiens ouders, ooms of tantes ook op de Eerste Openluchtschool hebben gezeten! De moeders van een jongen en een meisje hebben zelfs samen in de klas gezeten bij juf Liesbeth Vallo, die een half jaar geleden met pensioen is gegaan. En de oma van een meisje heeft hier nog lesgegeven! De kinderen praten over het schoolgebouw. Het lijkt een driehoek als je aan komt lopen op het schoolplein, maar het is een vierkant. Juf Marlies tekent het op het bord. Ze kan goed uitleggen en de kinderen luisteren allemaal rustig naar haar en naar elkaar. Een meisje vindt de kleur van de school zo mooi. Juf weet te vertellen dat deze kleur, blauwgrijs, ook wel ‘Duikerblauw’ wordt genoemd, naar de architect van de school. De kinderen vinden de balkons ook prachtig. Ze mogen tijdens het overblijven op het balkon eten. Ook in de winter, dan trekken ze gewoon hun jas aan. De meisjes eten buiten en de jongens binnen. Dat is een regel die hun overblijfjuf heeft ingevoerd. De kinderen vinden het leuk op school. Een meisje vertelt dat het fijn is dat ze zoveel vriendinnetjes in de klas heeft. Als je dan ruzie hebt, kun je met een ander kind gaan spelen. Als je het na een tijdje weer goed maakt, ben je niet meer boos en dan word je vanzelf blijer. Ruzie duurt in deze groep nooit de hele dag. Een jongetje beaamt dat: ik zeg wel eens sorry, maar vaak ook niet, en dan gaan we weer
166
samen spelen. Een meisje vindt het ‘vet cool’ op school. Ze willen allemaal graag naar school. Thuis vervelen ze zich al snel. Een paar kinderen spelen liever de hele dag thuis computerspelletjes, eventueel afgewisseld met tv kijken, maar ze worden tot de orde geroepen door de rest. Als je niet naar school gaat, kun je niets leren. Bovendien zou je dan geen vrienden en vriendinnen hebben. De hele dag in je eentje zitten is niet leuk, verwoordt een meisje en iedereen beaamt dit. Wel hebben ze suggesties om het leuker te maken. Drie uur per dag zou wel genoeg zijn, er wordt niet genoeg geknutseld, en schaken is ook leuk om te doen.
4
GROEP
167
2005 Onze klas schiet snel in de goeie sfeer
GROEP 5 VAN JUF CATHALIJNE
Alle kinderen hangen hun jas op en gaan rustig zitten. De klas is gezellig versierd met zelfgemaakte slingers, kerstverlichting en een boom. Iedereen is op tijd. Het meisje dat dit jaar op school is gekomen, wil meteen vertellen wat ze van deze school vindt. Een leuke klas, een aardige juf. Ze krijgt meteen bijval van de andere kinderen. Op haar vorige school werd ze gepest, hier voelt ze zich duidelijk op haar gemak. Ook vindt ze de spelletjes die ze in de pauze doen erg leuk. Een ander meisje haakt in: ik vind alles leuk op school, het leren, de groep en mijn vriendinnen, maar mijn favoriet is het piratenschip. Af en toe proberen de jongens uit groep 8 ons daar weg te krijgen door te roepen ‘verboden voor stomme meiden uit groep 5’, maar ik ben niet stom, dus ik blijf gewoon. Een jongen zat eerst op de British School, maar daar verleerde hij zijn Nederlands helemaal. Hij is erg blij dat hij nu hier is. Alle meisjes vinden het gezellig op school. De school doet veel aan de algemene feestdagen, zoals Sinterklaas, Kerstmis en Pasen en alles wordt altijd leuk versierd. Onze klas schiet snel in de goeie sfeer, merkt een jongen op. Op mijn suggestie of het niet leuker zou zijn om niet naar school te hoeven wordt unaniem negatief gereageerd. Te veel vakantie lijkt de kinderen niet prettig, ze zouden het spelen en het leren missen. Alle kinderen gaan ervan uit dat als ze niet op school zouden zitten, ze toch zouden moeten leren, maar dan thuis. ‘Anders blijf ik de rest van
mijn leven dom. Thuis verveel ik me altijd.’ Bovendien zouden ze niemand ontmoeten, geen vrienden maken en heel belangrijk: geen schoolreisje hebben! De kinderen vertellen over pesten. Ze zijn allemaal blij dat er niet gepest wordt op school. Vroeger was dat wel anders in deze klas, maar doordat de school een project over pesten heeft gedaan, zijn de kinderen er makkelijker over gaan praten, en durven ze ook gewoon te zeggen dat ze vroeger gepest werden. Het project ging ook over vriendschap, merkt een meisje op en ze wijst me op een grote poster die in het lokaal hangt. Als je vriendjes bent met iemand, moet je zo iemand niet pesten of zelfs slaan; en als je ruzie hebt gemaakt, kun je het gewoon ook weer goed maken. Er is wat verwarring over de Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind. Veel kinderen denken dat de school destijds voor zieke kinderen gebouwd is, een enkeling kent de achterliggende filosofie van de architect. Veel licht, frisse lucht en ruimte voor de kinderen. De school was immers aan de rand van de stad gebouwd. De huizen om het schoolplein zijn pas later gekomen. Ze waarderen het uitzicht, maar een verdieping hoger heb je beter uitzicht.
5
169
2005 Meester Piet, heb je krulspelden in je haar gedaan?
GROEP 6 VAN MEESTER PIET
Meester Piet komt binnen en krijgt meteen commentaar op zijn kapsel, of hij soms krulspelden in zijn haar heeft gedaan, vraagt een bijdehandje. Een meisje komt binnen met een feestelijk versierde mand. Ze is tante geworden van een lief klein meisje dat gisteren geboren is. Ze gaat straks trakteren! Er zitten opvallend weinig meisjes in deze klas. Maar zes, eigenlijk maar vijf, want één speelt alleen maar met jongens en voetbalt in de pauzes. Dat is een half meisje, volgens de anderen. Dus groep zes heeft behoefte aan meer meisjes! Er kunnen nog tien kinderen bij. Vorig jaar zijn vijf kinderen verhuisd en er zijn er een paar blijven zitten. Ze weten dat de school een monument is en gebouwd door een beroemde architect. Meester Piet vertelt over de zon, die opkomt aan de kant van groep 4, 6 en 8 en in de middag de lokalen van groep 3, 5 en 7 beschijnt. De school heeft veel ramen en grote balkons en de kinderen zijn ook heel blij met het schoolplein. Een jongen wil wel graag echte voetbaldoelen op het plein. Daar is het te klein voor, vinden andere kinderen, en je mag niet met een echte voetbal op het plein. Een meisje dat eerst op een andere school zat, vindt het schoolplein prettig. Het is overzichtelijk, je kunt elkaar gemakkelijk vinden en het is gezellig, zo omgeven door die huizen. Er wonen opmerkelijk veel kinderen uit deze klas niet in de buurt. Een jongen is naar deze school gegaan omdat zijn vader er ook op zat. Die heeft ook nog bij
170
juffrouw Liesbeth in de klas gezeten, net als hij vorig jaar! Meerdere kinderen hebben eerst op een ‘slechte school’ in hun eigen buurt gezeten. Op mijn suggestie de school af te schaffen, juichen vooral de jongens. Dan kunnen ze de hele dag PlayStation 2 spelen, computeren en slapen. Hoe ze hun toekomst zonder school zien? Ik koop een camera, ga naar Afrika om daar natuurfilms te maken, zegt een jongen. Ik ga in het restaurant van mijn vader werken, zegt een ander. Hoe ze dat moeten doen zonder opleiding baart ze geen zorgen. Bij de een kan de broer de boekhouding doen, een ander wil wel gaan bedelen en verder veel op bed liggen. Volgens de hele groep kan de jongen die zo goed kan rekenen nu wel van school af, die vindt altijd wel een baan. Dat denkt hij zelf ook. De meisjes gaan liever wel naar school. Ze proberen nog baantjes voor die jongens te bedenken die helemaal geen opleiding hebben gehad. Profvoetballer. Een meisje denkt dat je vast wel zonder enige opleiding aerobicslessen kunt gaan geven. In een buurthuis of zo. Zelf gaat ze liever wel naar school, want anders ziet ze haar vriendinnen niet meer zo vaak. Haar vriendin stelt één week school voor en de rest van de maand vrij. Dan leren ze ook wel genoeg, in twaalf weken per jaar.
GROEP
6 171
2005 Als ik mag kiezen, woon ik liever hier in Nederland
GROEP 7 VAN JUF STEFANIE
Een bijzondere ochtend voor groep 7. Hun klasgenootje dat de afgelopen zomer naar Australië emigreerde is voor de kerstvakantie met zijn familie overgekomen naar Nederland en komt een dagje meedraaien. Ook zijn iets oudere zus zit gezellig een dagje bij haar vroegere juf Stefanie. De klas zit vol vragen, dus ik besluit van mijn gebruikelijke opzet af te wijken en de groep te laten praten met de emigrant. Hebben de kinderen contact gehad met hun voormalig klasgenootje? Tot verbijstering van Juf Stefanie hebben zeker tien kinderen een webcam. Internet hebben ze allemaal. Dus, als de kinderen heel laat nog mailden met hun vriendje, kon hij ze gewoon zien! Iedereen is erg benieuwd naar de schoolverhalen. Een gewone Australische school blijkt het traditionele Engelse patroon te volgen. Jongens en meisjes krijgen gescheiden onderwijs, de kinderen dragen verplicht een uniform - niet leuk. Zelfstandig werken zul je daar niet snel vinden. Al het onderwijs is klassikaal. Erger is dat de op de Eerste Openluchtschool gangbare gedragsregels in Australië niet lijken te bestaan. Er wordt veel gevochten op school, ook onder de ogen van de leerkracht, die daar niet op reageert. Juist voor een sociaal voelend kind erg moeilijk. Hij vertelt dan ook opgelucht dat hij na de kerstvakantie naar een nieuwe school gaat, een Vrije School naar de filosofie van een Duitser, Rudolf Steiner, met gemengde groepen en zonder uniform. Als ik mag kiezen, woon ik liever hier in
172
Nederland, antwoordt hij op een te verwachten vraag. Gelukkig zijn er ook pluspunten in het mooie natuurrijke Australië. Hij leert golfsurfen, heeft een zwembad in zijn tuin, er zijn kangoeroes en het stikt er van de spinnen. Gedurende de volgende twintig minuten komt er geen zinnig woord meer uit de hele groep. Zowel de jongens als de meisjes willen steeds meer spinnenverhalen horen. Juf Stefanie probeert het nog even: vind je de school veranderd? Misschien iets kleiner geworden, zegt hij aarzelend. En het uitzicht is hier in groep 7 (de bovenste verdieping) veel mooier, het is hier heel licht. Je ziet de lucht. Het is een groep waarin iedereen naar elkaar luistert en elkaar laat uitpraten. De kinderen zijn echt geïnteresseerd in elkaar en een flink aantal kinderen hebben hun klasgenootje gemist. Hij wordt dan ook spontaan uitgenodigd voor het traditionele kerstdiner, dat aan het einde van de week gehouden zal worden.
7
GROEP
173
2005 We moeten er van profiteren dat wij naar school mogen
GROEP 8 VAN MEESTER JOOP
Eigenlijk weet geen van de kinderen van groep 8 wat een lustrum is. Ze weten wel dat ze een dag extra vrij krijgen, dat er een hele week feest is en dat de school 75 jaar bestaat. Groep 8 zit keihard te werken voor de Cito-toets. Oefenen, oefenen en nog eens oefenen. Rekenen, begrijpend lezen en spelling worden erin geramd, zoals een jongen het formuleert. Tijdens het overblijven luisteren ze naar muziek en ze zijn heel tevreden met hun overblijfjuf Hank, die hier vroeger ook op school heeft gezeten. Als ze naar buiten gaan, spelen de jongens met één meisje afgooitikkertje, en de overige meisjes spelen omaatje, een rustige variant op hetzelfde afgooitikkertje. Op de vraag waarom ze zo hard werken, komen de verhalen los: veel kinderen willen naar het Vossius (ook omdat je daar sowieso wordt aangenomen als je er al een broer of zus op hebt zitten). Het Ignatius wordt ook een paar keer genoemd, maar daar zijn vorig jaar veel kinderen voor uitgeloot. Er worden ieder jaar zeventig kinderen uitgeloot voor het gymnasium, dus dat is een goede reden om op safe te spelen. Toevallig stond er de vorige avond in het NRC een stuk over de gymnasia van Amsterdam. Het Cartesius Lyceum, dat een jaar of vijf geleden met een gymnasiumafdeling is gestart, gaat deze school verzelfstandigen. Er komt dus een vierde gymnasium bij! Uitgeloot worden voor het gymnasium zal de komende jaren dus niet
174
voorkomen. Verder wordt het Hervormd Lyceum Zuid vaak genoemd, ook al een school waar veel kinderen van de Eerste Openluchtschool naar toe gaan. Een populaire jongen in deze groep noemt school ‘vet cool’. Ik wijs hem erop dat een meisje uit groep 4 vanmorgen hetzelfde zei. ‘Chill’ is ook goed zegt hij berustend. Meester Joop zit achterin en houdt zijn mond. De rest van de klas niet. Ze praten door elkaar heen, kletsen in hun eigen groepje en nemen maar weinig waar van wat er aan de andere kant van de klas gezegd wordt. Alle kinderen gaan graag naar school. Ze willen er wel wat wijzigingen in aanbrengen. Een jongen stelt voor wat later te beginnen, een andere wil meer vakantie, een meisje stelt zich voor een schoolkantine te beginnen en wil vaker naar een pretpark én meer vakantiekampen als schoolreisje. Deze groep gaat als afsluiting van het basisschoolleven een kleine week naar Vlieland, een traditie op school. De kinderen weten ook drommels goed waar school nuttig voor is. Je hebt je vrienden via school, zonder opleiding vind je later geen werk, je kunt niet eens auto leren rijden als je niet kunt lezen. School leert je ook hoe je vrienden moet maken. Een jongen sluit het gesprek af door te zeggen: we moeten ervan profiteren dat wij naar school mogen, er zijn kinderen die niet naar school kunnen en die dat heel graag wel zouden willen.
8
GROEP
175
NOTITIES
176
177
178
179
BRONVERMELDING
Nico Heijbroek p. 13 Schoolarchief, fotoboek 1994 p. 15 NV Drukkerij en Uitgeversmaatschappij ‘De Arbeiderspers’, Amsterdam p. 16 Schoolarchief p. 17 Schoolarchief p. 17 Familie N.I. Heijbroek, NV Vereenigde Fotobureaux, Amsterdam p. 18 Familie N.I. Heijbroek p. 19 Familie N.I. Heijbroek Spreekbeurt p. 21 linksboven: schoolarchief p. 21 rechtsboven: Gemeentearchief Amsterdam p. 21 rechtsonder: Gemeentearchief Amsterdam p. 22 links: Gemeentearchief Amsterdam, W.J. van Borselen p. 22 rechts: Gemeentearchief Amsterdam, W.J. van Borselen p. 23 Gemeentearchief Amsterdam p. 24 Gemeentearchief Amsterdam p. 25 Gemeentearchief Amsterdam De Openluchtschool van Jan Duiker 1 PTT 2 NAi, Rotterdam 3 B. Rebel 4 “I 10”, 1927
180
5 “de 8 en OPBOUW”, 1932 nr. 13 6 Gemeentearchief Amsterdam 7 J. Duiker, “Hoogbouw” 1930 8 NAi, Rotterdam 9 B. Rebel 10 B. Rebel 11 NAi, Rotterdam 12 Forum 1962 no 1 13-17 NAi, Rotterdam 18 B. Rebel 19 B. Rebel 20 Moderne Bouwkunst in Nederland, no 14 Scholen I, Brusse N.V., Rotterdam 1933 21 B. Rebel 22 B. Rebel 23 B. Rebel 24 Genomen tijdens bezoek aan Openluchtschool 25 Forum 1962 no 1 26 B. Rebel 27 NAi, Rotterdam 28 Moderne Bouwkunst in Nederland, scholen I, Brusse N.V., Rotterdam 1933 29 B. Rebel 30 KLM Aerocarto bv 31 B. Rebel 32 Herman Hertzberger
33 B. Rebel 34 Onbekend 35 B. Rebel 36 Genomen tijdens bezoek aan Openluchtschool p. 53 Schoolarchief De eerste klassen in 1929 p. 56 rechtsboven: H. Boomstra-Stol p. 56 linksonder: H. Boomstra-Stol, foto P. Brandsma p. 57 H. Boomstra-Stol p. 58 H. Boomstra-Stol p. 59 linksboven: H. Boomstra-Stol p. 59 rechtsboven: H. Boomstra-Stol p. 59 onder: Gemeentearchief Amsterdam Piet Bakkum p. 61 Afscheidsboek P. Bakkum p. 62/63 Schoolarchief, foto NV Verenigde Fotobureaux p. 62 Schoolarchief p. 63 linksboven: J. Bakkum, foto NV Centraal Nederlandsch Foto Persbureau, Amsterdam p. 63 rechtsboven: J. Bakkum p. 63 linksonder: J. Bakkum p. 63 rechtsonder: J. Bakkum De school tijdens de oorlog p. 65 F. Korthals Altes p. 66 links: Afscheidsboek P. Bakkum p. 66 rechts: J. Bakkum p. 67 Aviodrome Luchtfotografie - Lelystad p. 68 Afscheidsboek P. Bakkum p. 69 Afscheidsboek P. Bakkum Saamhorigheid tijdens de oorlog p. 71 C. Meijer-van Overbeeke p. 72 C. Meijer-van Overbeeke p. 73 C. Griep Handwerkles p. 75 Schoolarchief, foto NV Polygoon Openbare les p. 76 boven: C. Meijer-van Overbeeke p. 76 onder: C. Meijer-van Overbeeke p. 77 boven: C. Meijer-van Overbeeke p. 77 onder: C. Meijer-van Overbeeke De Heer Pal p. 78 Schoolarchief, foto H. Schröfer-Carsten, Den Haag p. 79 Afscheidsboek P. Bakkum p. 80 links: A. van den Bergh p. 80 rechts: schoolarchief p. 81 linksboven: J. Bakkum p. 81 rechtsboven: schoolarchief p. 81 onder: schoolarchief, H. Schröfer-Carsten
Volksdansen en andere meidengedoe p. 82 E. Lebbing, foto E. Pennink p. 83 Afscheidsboek P. Bakkum p. 84 links: schoolarchief p. 84 rechts: J. Bakkum p. 85 boven: J. Liem p. 85 midden: schoolarchief p. 85 onder: schoolarchief Van Surabaja naar Amsterdam Zuid p. 87 linksboven: J. Liem p. 87 rechtsboven: J. Liem p. 87 midden: F. Kraamwinkel p. 87 onder: J. Liem Het echtpaar Sinke-den Hartog p. 89 Fam. Sinke-den Hartog p. 90 linksboven: schoolarchief p. 90 rechtsboven: onbekend p. 90 onder: fam. Sinke-den Hartog p. 91 boven: fam. Sinke-den Hartog p. 91 linksmidden: F. Kraamwinkel p. 91 rechtsmidden: schoolarchief p. 91 linksonder: schoolarchief De Club p. 93 M. Hofman p. 95 Aviodrome Luchtfotografie – Lelystad Juffrouw Teer p. 97 boven: mevr. Lettinga-Heijbroek p. 97 onder: schoolarchief p. 98 boven: A. Teer p. 98 midden: schoolarchief p. 98 onder: A. Nieuwendijk, foto Unifoto, Amsterdam p. 99 Schoolarchief, T. Doorgeest jr, Amsterdam Juffrouw de Vriend p. 101 A. Teer p. 102 A. Teer p. 103 boven: V. Kleipool-Molhuysen p. 103 onder: schoolarchief, fotoboek 1994 Herinneringen aan Vlieland p. 104/105 R. van Gelder Juffrouw Lebbing & Juffrouw Louise p. 107 Schoolarchief p. 108 links: schoolarchief p. 108 rechts: schoolarchief p. 109 boven: E. Lebbing p. 109 grote foto: E. Lebbing p. 109 kleine foto midden: schoolarchief p. 109 kleine foto onder: J. van Pelt p. 110 links: A. Nieuwendijk
181
p. 110 rechts: J. Spier p. 111 Schoolarchief Altijd in de buurt van juffrouw Vallo p. 113 A. Nieuwendijk p. 115 boven: A. Nieuwendijk p. 115 onder: schoolarchief Herinneringen aan O’70 p. 117 linksboven: schoolarchief p. 117 linksmidden: J. van der Weijden, foto P. Boersma p. 117 rechtsboven: F. Kraamwinkel, foto P. Boersma p. 117 rechtsmidden: V. Kleipool-Molhuysen, foto P. Boersma p. 117 rechtsonder: schoolarchief Het echtpaar Van der Weijden-Vallo p. 119 links: F. Kraamwinkel, Unifoto p. 119 rechts: A. Teer, Unifoto p. 120 V. Kleipool-Molhuysen p. 121 J. van der Weijden Rieteke, Piet & Paula p. 123 J. Spier p. 124 J. Spier p. 125 boven: schoolarchief p. 125 onder: schoolarchief Maarten Leunk p. 127 Schoolarchief p. 128 C. van Dongen p. 129 linksboven: R. Dane p. 129 rechtsboven: M. Leunk p. 129 onder: schoolarchief Vriendschappen voor het leven p. 130/131 J. Spier p. 133 Schoolarchief Mijn leukste schooltijd p. 134/135 M. Tjaden Overblijven p. 137 J. Spier p. 139 I. Kovarova Jaren tachtig/negentig p. 141 - Schoolarchief p. 142 links: schoolarchief, B. Boerma p. 142 rechts: schoolarchief, fotoboek 1994 p. 143 links: schoolarchief, fotoboek 1994 p. 143 rechts: schoolarchief, fotoboek 1994 p. 144 onder: schoolarchief, fotoboek 1994 Juf Rita en mijn basiswoordenschat p. 144/145 B. Soos Van proberen kun je leren p. 146 boven: W. van Dorp p. 146 onder: schoolarchief
182
Lief zijn voor een ander p. 147 A.M. Brink Ouderproject p. 148-153 Schoolarchief: fotoboek ouderproject Het woord is aan de leerlingen p. 156 e.v. klassenfoto’s Firma Kannegieter, Rotterdam p. 156 e.v. tekeningen; www.deschoolmetdemeesteramen. nl p. 155 J. van Pelt p. 164 I. Kovarova p. 168 J. van Pelt
LEERKRACHTEN EN MEDEWERKERS 2004/2005: Aalbers, mevrouw L (Laura), sinds 2002, peuters Bhattan, mevrouw A. (Asha), sinds 2002, administratie Bos, de heer H. (Harrie), sinds 2000, conciërge Christensen, mevrouw P. (Paula), sinds 1977, invalkracht Dane, mevrouw R. (Rieteke), sinds 1977, gymnastiek Delft, de heer J. van (Joop), sinds 1994, groep 8 Estourgie, mevrouw J. (Joyce), sinds 1988, Franse les Heer, mevrouw M. de (Marlies), sinds 2002/2003, groep 4 Heijmans, de heer J. (Jan), sinds 2005, remedial teacher Kokkedee, mevrouw E. (Elselies), sinds 1998 Koksma, mevrouw A. (Annekee), sinds 2002/2003, groep 1/2 C Leechburch Auwers, mevrouw J. ( Jans) 3,5 jaar Liebregs, mevrouw L. (Louise), sinds 1970, groep 1/2 B Noordegraaf, mevrouw J. (Jos), sinds 2000, peuters Nuiten, mevrouw M. (Marjo), sinds 1998, groep 1/2 C Pinna, mevrouw I. (Iselle) sinds 1990, handvaardigheid Roddenhof, mevrouw C. (Cathalijne), sinds 2001, groep 5 Royen, mevrouw R. van (Ruth), sinds 2000, groep 1/2 A Siebeler, mevrouw D. (Dunja), sinds 2003, groep 1/2 B Sluijs, de heer P. van der (Piet) , sinds 1977, adjunct-directeur en groep 6 Veer, mevrouw S. van der ( Stefanie), sinds 2001, groep 7 Verdonk, mevrouw, W (Winnie), sinds 1998, groep 3 Vermeulen, mevrouw M. (Margreet) 0,5 jaar, invalkracht Verschoor, mevrouw E. (Elles), sinds 2003, directeur Winden, mevrouw M. van (Marleen), sinds 2000, invalkracht
DIT BOEK IS MEDE TOT STAND GEKOMEN MET DE HULP VAN
Brink Attorneys Amsterdam www.brinkattorneys.com
Iris Jansen makelaar & taxateur o/g, www.irisjansen.nl
Peter Bruin Makelaardij o.g. BV, www.peterbruin.nl
Keij & Stefels Makelaars BV www.keij-stefels.nl
Moeder Anne Casting www.moederannecasting.nl
Voogd Makelaardij BV www.voogd.nl
Rappange Makelaardij BV, www.rappange.com
Familie van den Bergh Familie Blokker
Schoonmaakbedrijf Breddels BV, Amstelveen Familie Ebbink Mr. L.P.A. Brouns Familie Kleinveld
183
Dit boek is een uitgave van de Stichting voor Openluchtscholen voor het Gezonde Kind, Amsterdam
COLOFON
SAMENSTELLING & REDACTIE
AAN DIT BOEK WERKTEN MEE
Caroline Griep Jente Spier
Jan Bakkum, Albert van den Bergh, Anne van den Bergh, Hannie Boomstra-Stol, Anne Merel Brink, Carolien van Dongen, Sjors van Dongen, Willem van Dorp, Ronald van Gelder, H. Griep-Intven, J.F. Heijbroek, Michel Hofman, Floris Kappelle, Veronica Kleipool-Molhuysen, Frits Korthals Altes, Louise Liebregs, Jimmy Liem, Cokkie Meijervan Overbeeke, Bianca du Mortier, Patricia Overing-van Uchelen, Ada Nieuwendijk, Burchard Pennink, Maarten Pennink, Ben Rebel, Bori Soos, Marco Tjaden, Constant Vecht, Marianne Verhallen, Lilian Wallheimer
VORMGEVING & PRODUCTIE Studio van Pelt, Amsterdam Jeroen van Pelt www.studiovanpelt.nl
DRUK Drukkerij De Hoog Dombosch, Oosterhout
OPLAGE 1500 juni 2005
184
licht & lucht ISBN: 90-9019605-6 Š 2005, Stichting voor Openluchtscholen voor het Gezonde Kind, Amsterdam Auteursrecht voorbehouden Niets van deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever openbaar gemaakt worden en/of verveelvoudigd.