BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN HET KINDCENTRUM No 2 | 16
KIJK OP KINDCENTRUM
| DEKKER MAAKT STICHTEN VAN NIEUWE SCHOLEN
MAKKELIJKER | KINDCENTRA 2020: SPANNEND MAAR VOL VERTROUWEN | GELIJK GOED VAN START MET ONSONDERWIJS2032 | LOOQIN ALS DIGITAAL KINDVOLGSYSTEEM
4
16
44
Stip op de horizon Mariëtte Hamer omschrijft in het interview naar aanleiding van het SER-rapport ‘Gelijk goed van start’ als de stip op de horizon: ‘Een ongedeelde voorziening voor alle kinderen van nul tot vier jaar, ongeacht of hun ouders wel of niet werken. Voorzieningen waar aandacht is voor de brede ontwikkeling van kinderen en er voor kinderen die dat nodig hebben, extra aandacht en ondersteuning is. De focus van deze voorzieningen ligt enerzijds op het spelend leren en anderzijds op de doorgaande ontwikkellijn naar het onderwijs.’ Een prachtige stip, lijkt mij. Maar niet iedereen denkt er zo over. Ik hoorde een cynisch commentaar, zo van: ‘Altijd makkelijk zo’n stip op de horizon. Alsof je een hond een worst voorhoudt. Dan gaat hij wel lopen.’ Ik snap dat best, dat commentaar. Maar ik geloof wel in zo’n stip. Nee, niet in een visualisatiegedachte als: fantaseer je een miljoen en je wordt rijk. Onzin. Iets willen bereiken is gewoon hard werken en dan helpt het als je die stip voor je ziet. Het motiveert en geeft je richting. Meestal blijkt dat als je eenmaal bij de stip bent aangekomen, het er net anders uitziet dan je dacht. Toch, als je dan goed kijkt, zie je dat de essentie van je droom nog overeind staat. Om dat te kunnen waarderen heb je het vermogen nodig om de kennis die je onderweg hebt opgedaan, te verwerken in je eindoordeel. Want op weg naar de Stip zul je allerlei hindernissen tegenkomen en daar moet je dan van leren. Bovendien onderneem je zo’n tocht niet alleen en zien je reisgenoten dikwijls een heel andere stip. Het geheim om dan toch zo dicht mogelijk bij je eigen stip in de buurt te komen, is gelegen in je overtuigingskracht. Aan overtuigingskracht win je alleen als je ervaring, kennis en kunde inbrengt. En dat is hard werken!
THEMA: Kijk op kindcentra In deze eerste vernieuwde uitgave van BBMP – Kindcentrum BBMP – draait het om visie op de toekomst. Wat kunnen kinderopvang en onderwijs voor elkaar betekenen? Hoe kunnen ze elkaar vinden? Waar een wil is, is een weg. De wil is er om alle kinderen kansen te geven door samen een solide doorgaande educatieve lijn te ontwikkelen. Nu samen op weg! 4 Gelijk goed van start met OnsOnderwijs2032 De educatieve betekenis van kinderopvang ontmoet steeds meer erkenning. Daartegenover staat dat de opvangfunctie die het onderwijs toch óók heeft, wel wat meer aandacht zou mogen krijgen. | Wilma Schepers 10 Dekker maakt stichten van nieuwe scholen makkelijker Het ei van Columbus: een kinderopvangorganisatie die zelf een school start. Het voorstel van staatssecretaris Dekker kan een duwtje in de goede richting geven. | Aart Verschuur 16 Mijn Portret/Looqin als digitaal kindvolgsysteem De kwaliteit van onderwijs en kinderopvang afmeten aan ‘hoe het gaat met de kinderen’. Een logische gedachte, maar nog lang geen staande praktijk. | Wilma Schepers 49 Kindcentra 2020: spannend maar vol vertrouwen Al is het gedachtegoed van Kindcentra 2020 doorgedrongen tot in de hoogste gremia, het uiteindelijke doel is nog niet bereikt. | Onno Hoorn
Wilma Schepers | hoofdredacteur BBMP
44
BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN HET KINDCENTRUM No 2 | 16
40 EN VERDER... 9 De Rekenmeester > Ed Buitenhek: Keuzes maken… 22 Boeken > Clarine de Leve: Over toekomstgericht onderwijs: de Zaanse Agora 24 bdKO > Lida Schepers: Van aansturing naar zelfsturing, een verkenning 26 Dragende werkvloeren in kindcentrum en brede school > Jacques Verheijke: Als het proces van de inhoudelijke ontwikkeling en doorgroei van een kindcentrum of brede school bottom-up verloopt, dan verstevigt dat het draagvlak in de praktijk. 31 Pact Column > Anki Duin en Gerdi Meyknecht: Met de focus op het kind is samenwerken logisch 32 Samen wonen betekent nog niet samen werken > Jos van der Horst: De ambities van een brede school maken samenwerking noodzakelijk. Het helpt om ‘samen te wonen’ maar dat is niet per se een garantie voor een succesvol partnership. 37 De directeur > Corona Koek: Hebben we ze wel écht overtuigd? 38 Dag Lex, tot ziens bij de MOgroep: Lex Staal: 7 onmogelijke keuzes 40 De brede school als instrument voor buurtparticipatie > Harry Vrins : Een mogelijkheid om ‘werkelijke meerwaarde’ te geven aan de samenwerking in en rond een brede school is deze als verbindingspunt te zien voor de actieve buurtparticipatie. 44 Wetenschap >Dieuwke Hovinga en Elise Peters: Spel als krachtige leermethode 52 Signaleringen > Hier vindt u publicaties die wij voor u selecteerden en beschikbaar maken via bbmp.nl/service
#&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536. t MAART/APRIL 2016 | 3
FOTO: CHRISTIAAN KROUWELS
4 | MAART/APRIL 2016 t #&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536.
Mariëtte Hamer
KIJK OP KINDCENTRA OVER DE EDUCATIEVE FUNCTIE VAN DE KINDEROPVANG EN DE OPVANGFUNCTIE VAN HET ONDERWIJS
Gelijk goed van start met
OnsOnderwijs2032 Kinderopvang en onderwijs werken meer en meer in elkaars verlengde. De educatieve betekenis van kinderopvang – naast de arbeidsmarktinstrumentele functie van ‘opvang’ – ontmoet steeds meer erkenning. Daartegenover staat dat de opvangfunctie die het onderwijs toch (veelal ongezegd en ongeschreven) óók heeft, wel wat meer aandacht zou mogen krijgen. Misschien vormen de twee rapporten die in dit artikel centraal staan niet alleen het slotakkoord van een gaande ontwikkeling, maar ook een opmaat voor toekomstige ontwikkelingen. | WILMA SCHEPERS
Er lijkt nu toch echt wat te veranderen in Nederland. Evolutie en revolutie in het denken over de combinatie van enerzijds arbeidzorg-opvoeding en anderzijds kinderopvang-onderwijs. Afgelopen maandden verschenen er twee rapporten die hun sporen zullen trekken: een SER-advies op verzoek van de Tweede Kamer onder de titel ‘Gelijk goed van start; Visie op het toekomstige stelsel van voorzieningen voor jonge kinderen’, en het eindadvies dat het Platform Onderwijs2032 uitbracht in opdracht van staatssecretaris Dekker van OC&W. Neem daarbij de twee documenten die in de tweede helft van het afgelopen jaar verschenen en waar BBMP eerder aandacht aan besteedde: ‘Een goede start voor het jonge kind’ van de Onderwijsraad en ‘Kindcentra 2020, een realistisch perspectief’, de voorlopige eindpublicatie van de Regiegroep Kindcentra 2020. Alles bij elkaar, denkstof te over, met name voor wie er nog niet eerder over nagedacht had. Voor degenen die dat al langer deden bevatten al die rapporten veel ‘neergedwarrelde denkstof’, ofwel de resultante van veel denkwerk van de afgelopen jaren en
denkelijk een beginpunt voor nieuwe ontwikkelingen.
IJkpunt Vooral het SER-advies lijkt een ijkpunt in de geschiedenis te zijn. Om dat te illustreren citeer ik de eerste alinea van de samenvatting van het rapport: ‘Voorzieningen voor jonge kinderen zijn niet alleen een belangrijk arbeidsmarktinstrument, zij leveren ook een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen, het verminderen van achterstanden en het bevorderen van gelijke kansen. Dat is de conclusie die de raad trekt na nauwkeurige bestudering van (mogelijke) effecten van kindvoorzieningen op de arbeidsparticipatie van ouders en de ontwikkeling van kinderen. Vanwege deze effecten loont het om gericht te investeren in deze voorzieningen.’ Het lijkt een onvoorwaardelijke erkenning van de pedagogische meerwaarde van kinderopvang. Ik breng bij de ‘oude rotten’ onder u het eindrapport van de Commissie Kwaliteit van 20 jaar geleden in herinnering. Voor de samenstellers van dat rapport
was de ‘pedagogische meerwaarde’ een politiek onverkoopbaar argument. De uiteindelijke keuze beperkte zich tot kinderopvang als arbeidsmarktinstrument, weliswaar met een pedagogisch randje. Dat pedagogische randje moest de sector maar als hobby beschouwen, het was geen opdracht van de overheid. Met de unanieme keuze van de SER – toch een invloedrijk gremium waar verschillende partijen met uiteenlopende visies en belangen samenkomen – lijkt het pleit voor kinderopvang als zijnde óók een pedagogische voorziening, gewonnen. Misschien een mooi moment om ook eens te gaan kijken naar de arbeidsmarktinstrumentele functie die het onderwijs als pedagogische voorziening, ongezegd en ongeschreven, altijd al heeft gehad? Een mooi moment ook om met beide voorzitters te gaan praten: Mariëtte Hamer van de SER en Paul Schnabel van OnsOnderwijs2032. Zien zij, vanuit hun positie vanwaaruit zij het veld toch kunnen overzien, hun rapport als startpunt van nieuwe ontwikkelingen? Een oefening in trendwatching.
>
#&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536. t MAART/APRIL 2016 | 5
KIJK OP KINDCENTRA
>
Mijn bedoeling was eigenlijk beide voorzitters aan één tafel te krijgen in de hoop dat zei elkaar kritisch zouden bevragen. IJdele hoop, agendatechnisch niet te verwezenlijken. Dit artikel is gebaseerd op twee afzonderlijke interviews.
Toekomstige ontwikkelingen Gevraagd naar hoe zij de toekomstige ontwikkelingen zien, antwoorden zowel Mariette Hamer als Paul Schnabel dat zij daar geen uitspraken over durven of willen doen. Niet verwonderlijk, hun taak als voorzitter is onder de aandacht te brengen wat hun achterban in te brengen heeft in de discussie en niet om hun persoonlijke visie daarover aan de man te brengen. Mariëtte Hamer reageert ook resoluut als ik haar vraag of ze blij is met het resultaat, gezien haar jarenlange inzet voor de kinderopvang: ‘Het gaat er niet om wat ik persoonlijk vind, de commissie – met werknemers, werkgevers, wetenschappers en CBP – is gezamenlijk tot deze analyse gekomen. Dat is heel belangrijk.’ Als interviewer (en dus geheel voor mijn rekening) constateer ik tevredenheid als ze over het rapport vertelt: ‘Op verzoek van het kabinet zijn we bezig met een groot advies onder de noemer ‘Werken en Leven in de toekomst’. Vanuit de Kamer kwam het verzoek onderzoek te doen naar hoe het er voorstaat met de kindvoorzieningen en wat daarvan de relevantie is voor zowel de arbeidsmarktparticipatie van ouders als de ontwikkelingskansen van kinderen.1 Als SER hadden we zelf al het gevoel dat het tijd werd om nu eens met een echt goed doorwrocht advies te komen, gebaseerd op wetenschappelijke kennis. Anders blijven we weer steken in discussies gebaseerd op overtuigingen en geloof. We hebben ingezet op de wetenschappelijke onderbouwing. Daaruit hebben we een aantal zaken kunnen concluderen die als onderlegger voor ons advies dienen. Om onze conclusie samen te vatten: als het gaat om kinderen vanaf twee jaar is er ruim voldoende evidentie voor de stelling dat kwalitatief goede kinderopvang toegevoegde waarde heeft voor de ontwikkelingskansen van kinderen – in het bijzonder het verminderen van achterstanden – mits er voldaan wordt aan drie voorwaar-
den: het gebodene moet van goede kwaliteit zijn, het aanbod moet substantieel zijn (minimaal 16 uur in de week) en achterstandskinderen zijn gebaat bij een aanbod in heterogeen samengestelde groepen. Uit onderzoek blijkt dat dat het meest effectief is. Deze conclusies vormden de basis voor ons advies om echt te investeren in de voorzieningen voor jonge kinderen, voor- en vroegschoolse educatie aan te bieden voor 16 uur in de week en toegankelijk te maken voor alle kinderen vanaf 2 jaar, ongeacht de vraag of hun ouders wel of niet werken. Over de voorzieningen voor kinderen tussen nul en twee jaar hebben we geen uitspraken gedaan. We weten gewoon te weinig. We hopen de voorzieningen voor de jongste kinderen mee te nemen in ons advies over Werken en Leven, bijvoorbeeld in relatie tot het ouderschapsverlof.’ Ook Paul Schnabel stelt zich terughoudend op en laat zich niet uit over wat de toekomst zal brengen. Mijn vraag of in de discussies die in zijn commissie gevoerd werden, de samenwerking met kinderopvang ooit een onderwerp van betekenis is geweest, beantwoordt hij kortweg met: ‘Nee.’ Paul Schnabel: ‘Ik heb er nooit iets van gemerkt dat kinderopvang een item is in de discussie over het primair en voortgezet onderwijs. Er is hooguit in heel algemene termen gesproken over voorschoolse educatie als voorbereiding op het primair onderwijs. Dan wordt er gevraagd of we niet eerder moeten beginnen met het onderwijs om de resultaten te bereiken die we wenselijk vinden.’ ‘Maar’, relativeert hij, ‘dat was ook niet onze opdracht. Als commissie kun je over van alles een mening hebben, maar als het niet tot je opdracht hoort, word je niet geacht er iets over te zeggen of op te schrijven. In onze commissie zat dan ook niemand met speciale expertise over de ontwikkeling van kinderen vóór zij naar groep 1 gaan.’ Dood spoor, denk ik bij mijzelf. Het SERadvies spreekt zich uit over voorzieningen voor kinderen van twee tot vier, en het eindadvies van OnsOnderwijs2032 concentreert zich op het onderwijs aan kinderen vanaf vier jaar. Waar raken zij elkaar? Hebben zij elkaar wel wat te vertellen?
6 | MAART/APRIL 2016 t #&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536.
Toch wel. Het SER-advies plaatst als stip op de horizon een doorlopende ontwikkelingslijn van nul tot twaalf jaar. Beide rapporten zetten in op de eisen die de toekomstige maatschappij zal stellen aan de bagage die kinderen meekrijgen om hun leven vorm te geven. De 21ste eeuwse vaardigheden. Paul Schnabel vindt het maar een trendy term. Het is een ongedefinieerd containerbegrip. Wat wordt ermee bedoeld? Hij maakt het graag concreter. Als het gaat om wat kinderen moeten leren om op de toekomst voorbereid te zijn, is het belangrijkste wat in beide rapporten benoemd wordt een lerende en nieuwsgierige houding. Permanent leren is een term die in de toekomst dominant zal worden, het gaat om ‘Leren leren’. In staat en geneigd zijn steeds weer nieuwe dingen te willen en te kunnen leren, is bij wijze van spreken net zo fundamenteel van belang voor het toekomstig (maatschappelijk) geluk van kinderen als leren gezond te eten. Daarnaast roepen beide rapporten op tot meer aandacht voor het ontwikkelen van sociale en niet-cognitieve, creatieve vaardigheden. Het belang van die eigenschappen voor de toekomst wordt in beide rapporten dik onderstreept. Op één punt is er een belangrijk verschil: het SER-advies leunt zwaar op de gedachte dat achterstandsbestrijding effectief is als die plaatsvindt in gemengde, heterogene groepen. Paul Schnabel is daar sceptisch over: ‘In de praktijk mengen verschillende sociaaleconomische klassen niet. De verschillen in levensstijl en cultuur zijn te groot. De barrière tussen de middle-classbuurten met hoog opgeleide bewoners en de lower class buurten met vooral laag opgeleide bewoners is huizenhoog. Het blijven gescheiden werelden. In het verleden is nooit gelukt deze kloof te overbruggen door aan te sturen op het mengen van deze groepen in het onderwijs.’ Hier botsen de uitkomsten van educatief onderzoek met die van sociologisch onderzoek. Waar ligt de waarheid? Is er ergens een genuanceerd midden?
De lange termijn Wat kunnen we verwachten voor de toekomst van de kindvoorzieningen? Het SER-advies doet aanbevelingen voor de korte, de middellange en de lange ter-
FOTO: AFKOMSTIG VAN ONSONDERWIJS2032.NL
Paul Schnabel
mijn. MariĂŤtte Hamer: ‘Voor de lange termijn hebben we een stip op de horizon gezet. Het is duidelijk waar we naartoe willen: een ongedeelde voorziening waar alle kinderen van nul tot vier jaar gebruik van kunnen maken, ongeacht of hun ouders wel of niet werken. Voorzieningen waar aandacht is voor de brede ontwikkeling van kinderen en er voor kinderen die dat nodig hebben, extra aandacht en ondersteuning is. De focus van deze voorzieningen ligt enerzijds op het spelend leren en anderzijds op de doorgaande ontwikkellijn. Voor de doorgaande lijn is het nodig samenwerking te zoeken met het onderwijs. Vertrekkend vanuit de huidige situatie is dit natuurlijk niet een-twee-drie gerealiseerd. Daarom leggen we het zwaarte-
punt van ons advies bij de middellange termijn, concreet bij de onderhandelingen over het eerstvolgende regeerakkoord die hoe dan ook binnen nu en een jaar zullen starten. In dit regeerakkoord moet de ruimte vastgelegd worden die het mogelijk maakt om te investeren in de kindvoorzieningen, in de stabiliteit, de kwaliteit en de toegankelijkheid. We hebben ervoor gekozen de educatieve functie voor de twee- tot vierjarigen expliciet bij de kinderopvang te laten en niet bij het onderwijs onder te brengen. De SER hecht aan de ene ongedeelde voorziening voor kinderen van nul tot vier jaar waarin opvang, zorg, spelen en leren samengaan. Dat is ook vanuit het arbeidsmarktperspectief verstandiger. Wat gebeurt er met de kinderen van nul tot twee
jaar als je de kinderen van van twee tot vier jaar bij onderwijs onderbrengt? De voorzieningen voor de jongste kinderen worden dan wel een heel dure voorziening en dat wil je ook niet. Als SER hebben wij niet zelf een nieuwe structuur voor de kinderopvang willen schetsen, dat is ook niet onze rol. Het is aan een volgend kabinet om daar de lijnen voor uit te zetten, samen met de sector. Ons belang ligt er nu in om aan te geven wat er in ieder geval moet gebeuren om de kindvoorzieningen hun functie te laten behouden voor de arbeidsmarkt en beter te laten inspelen op de ontwikkeling van kinderen. Nu moeten we er vooral voor zorgen dat er stabiliteit komt voor de voorzieningen voor jonge kinderen. Er moet een eind komen aan het jojo-
>
#&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536. t MAART/APRIL 2016 | 7
KIJK OP KINDCENTRA
>
beleid en, net zo belangrijk, de toegankelijkheid moet verbeterd worden. Op de korte termijn, nog tijdens de huidige regeerperiode, adviseren we het kabinet ruimte te maken – financieel en regeltechnisch – voor experimenten omdat daarin veel kennis kan worden opgedaan over hoe we de toekomstige voorzieningen het beste in kunnen richten. Dat sluit aan bij de praktische insteek van bijvoorbeeld Kindcentra2020. Creëer de ruimte die het mogelijk maakt dat kinderopvang en onderwijs dichter bij elkaar komen en leer daarvan. Het kan nog altijd gebeuren dat de politiek op enig moment in de toekomst besluit dat het schools leren en de brede ontwikkeling van kinderen zo onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn dat het goed is ook de kinderopvang naar het publieke deel te halen. Maar als we daar nu op gaan zitten wachten, gebeurt er weer niks. Het is voor de generatie die nu gebruik gaat maken van de kindvoorzieningen van groot belang dat er een goede voorziening komt.’
Breed curriculum Tot slot een verkenning, waar zowel Mariette Hamer als Paul Schnabel vanuit hun eigen positie iets over kunnen zeggen: de arbeidsmarktinstrumentele functie van het onderwijs. In het interview met de voorzitter van de Onderwijsraad in september van het vorig jaar,2 stelde ik de vraag of het geen tijd wordt een breed curriculum voor kinderen van nul tot twaalf jaar te ontwikkelen, waarin de leerdoelen van het onderwijs en de leerlijnen van de kinderopvang samengaan. Daarin zou dan ruim aandacht moeten zijn voor bijvoorbeeld de persoonlijkheidsontwikkeling, de culturele ontwikkeling en de ontwikkeling van democratische vaardigheden. Onderwerpen die overigens nu al tot de leerdoelen van het onderwijs horen en in het eindadvies van OnsOnderwijs2032 nog eens dik onderstreept worden. Henriëtte Maassen van den Brink, de voorzitter van de Onderwijsraad, zag dit
niet als opdracht van de Onderwijsraad zelf, maar zei dat als er vanuit de basis het initiatief tot een dergelijke discussie genomen zou worden, zij als persoon een warm voorstander zou zijn. Ik stelde de vraag met in mijn achterhoofd de gedachte dat enerzijds het onderwijs natuurlijk ook een opvangfunctie heeft, al zal het onderwijs dat zelf nooit met zoveel woorden zeggen. Anderzijds heeft de kinderopvang, de buitenschoolse opvang, een opvoedende rol die – lang geleden – door het gezin en de nabije sociale omgeving vervuld werd: opvoeden in sociaal samenleven. Mariëtte Hamer herkent het punt, al hoort het niet binnen de marges van het SER-advies zoals dat nu voorligt: ‘De maatschappij verandert nog steeds in snel tempo. Gezinnen worden kleiner, kinderen spelen steeds minder zelfstandig buiten en er is minder vrije ruimte voor sociaal verkeer van kinderen onderling. Terwijl het samen spelen en het onderlinge sociale contact juist zo belangrijk zijn voor de ontwikkeling van de vaardigheden die in onze maatschappij steeds belangrijker worden. Ik kan me er iets bij voorstellen dat je het gesprek over het onderwijscurriculum voor kinderen verbreed naar de buitenschoolse opvang. De aandacht voor de ontwikkeling van bijvoorbeeld creativiteit, communicatie en samenwerken kun je in de schooluren inbouwen, maar die kun je versterken door de leerlijnen te verbreden naar de buitenschoolse opvang.’ Paul Schnabel is terughoudend met uitspraken over dit thema omdat OnsOnderwijs2032 zich niet beziggehouden heeft met kinderopvang in het algemeen of de buitenschoolse opvang in het bijzonder. Maar als particulier persoon kan hij zich wel vinden in de analyse dat er veel veranderd is in onze manier van samenleven. Ooit was moeder altijd thuis, en dat is ze niet meer. De levenslessen die kinderen meekregen, in het gezin, de buurt, de verenigingen, zullen ergens anders gegeven moeten worden. Hij geeft een eenvoudig
8 | MAART/APRIL 2016 t #&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536.
en aansprekend voorbeeld van een opvoedfunctie waar het onderwijs meer aandacht aan zou kunnen besteden, en dat je heel goed samen met de buitenschoolse opvang zou kunnen doen: samen eten. Paul Schnabel: ‘Verbreding van het leeraanbod voor kinderen lijkt me heel wenselijk. Daarvoor kunnen we ter inspiratie naar het buitenland kijken. Daar is het heel gewoon dat kinderen op school een warme maaltijd krijgen. Wat ze daarmee aangereikt wordt is meer dan alleen “te eten”. Het is ook leren deelnemen aan een sociaal gebeuren, leren wat goed eten is, leren medeverantwoordelijkheid te dragen voor het samenleven door kleine taken te krijgen als tafeldekken en afruimen. Het biedt ook de kans om kinderen zelf eten te laten klaarmaken, misschien zelfs zelf te laten produceren in de moestuin. In dergelijke levenssituaties doen kinderen kennis op en leren kinderen vaardigheden die minstens zo belangrijk zijn als wat ze meekrijgen tijdens de lessen Engels, om maar wat te noemen. Het lijkt mij geen slecht idee om daar nog eens diepgaand over na te denken.’ 1 Het SER-advies ‘Gelijk goed van start. Visie op het toekomstige stelsel van voorzieningen voor jonge kinderen’ is voortgekomen uit de motie-Van Weyenberg c.s. van 28 oktober 2014 en maakt onderdeel uit van de adviesaanvraag Werken en Leven in de toekomst. 2 Zie het artikel Waarom geen nationaal curriculum onderwijs & kinderopvang? Interview met de Onderwijsraad over haar advies ‘Een goede start voor het jonge kind’ | Wilma Schepers, in BBMP 2015 05. U kunt het artikel downloaden op de servicepagina van BBMP. Alle genoemde rapporten en adviezen zijn terug te vinden via de servicepagina van BBMP, W: bbmp.nl/service. Uw wachtwoord is 20bbmp16.
M E E R L E Z E N : W W W. B B M P. N L
Ed Buitenhek is directeur van Buitenhek Management & Consult
ED BUITENHEK
Keuzes maken… Eind vorig jaar is in Den Haag overeenstemming bereikt over het nieuwe belastingplan. Onderdeel daarvan is een extra bijdrage van € 200 mln. aan de kinderopvangbegroting vanaf 2017. Dat betekent dat er voor de zomer van 2016 een keuze gemaakt moet worden over de besteding daarvan. Welke wensen liggen er en wat zijn de mogelijke afwegingen die je kan maken bij de inzet van € 200 mln.?
Globaal zijn er 2 mogelijkheden waarop dit budget kan worden ingezet: a. het aanpassen van de kinderopvangtoeslagtabel; b. het aanpassen van de uurtarieven waarover de toeslag wordt berekend. Welke overwegingen zijn er om te kiezen voor het een of het ander? Bij a. aanpassen van de toeslagtabel Vanaf 2016 zijn de toeslagpercentages verhoogd met bijna 6 procentpunten waarbij het hoogste toeslagpercentage – voor de laagste inkomens – is gemaximeerd op 93 procent. Met die aanpassing ligt de ouderbijdrage – tot aan het maximumuurtarief – gemiddeld op 33 procent. Dat percentage was ooit het breed gedragen uitgangspunt voor de lastenverdeling van de kinderopvang in Nederland. Het is een optie om vanaf 2017 met die extra € 200 mln. de toeslagtabel op te plussen en zo de ouderbijdrage verder te verlagen. Wie terugkijkt naar het laatste jaar dat het gebruik van kinderopvang toenam – dat was in 2011 – ziet dat de toeslagpercentages (voor het eerste kind) voor de
groep kinderopvanggebruikers tot een belastbaar huishoudinkomen van € 55.000 toen lager waren dan in 2016. Voor de groep huishoudens met de grootste prijsgevoeligheid was destijds de toeslagtabel minder goed geregeld dan nu. Het nog verder aanpassen van de toeslagtabel lijkt daarmee niet de eerste prioriteit voor het besteden van de extra middelen. Bij b. het aanpassen van de uurtarieven waarover de toeslag wordt berekend BOinK, de brancheorganisatie en enkele politieke partijen pleitten onlangs voor het verhogen van de maximale uurtarieven voor de kinderopvangtoeslag. De tijd dat ouders tegen die uurtarieven het opvangaanbod volledig konden bekostigen ligt achter ons. Voor de dagopvang betaalt 41 procent van de huishoudens een hoger tarief en voor de buitenschoolse opvang is dat volgens de minister zelfs 71 procent. Het onderzoek dat de minister dit voorjaar instelt naar de oorzaken van die afwijking is een formaliteit. In de recente (maart 2016) beantwoording van de Kamervragen van het CDA opperde de
minister als oorzaak voor het toenemende verschil tussen de werkelijke tarieven en de toeslagtarieven: ‘Een oorzaak […] kan zijn dat kinderopvangorganisaties extra diensten aanbieden, zoals een warme maaltijd.’ Dit in aanvulling op eerdere suggesties van zijn voorganger in 2011 die het oplopende verschil nog toedichtte aan de extra kosten van de paardrij- en muzieklessen die massaal zouden zijn geïntegreerd in het kinderopvangdagprogramma (zie het algemeen overleg juni 2011). Het onderzoek dat binnenkort wordt afgerond, zal aantonen dat de belangrijkste oorzaak van het substantiële verschil tussen toeslagtarief en de werkelijke tarieven niet wordt veroorzaakt door kinderopvangondernemers maar door de overheid zelf. 2009 was immers het eerste jaar dat het toeslagtarief uit bezuinigingsoverwegingen niet werd geïndexeerd en 2012 werd het tweede jaar dat het toeslagtarief door bezuinigingen werd bevroren. Ook uit bezuinigingsoverwegingen werd voor 2010 besloten het toeslagtarief voor buitenschoolse opvang fors (7 procent) te verlagen. In de tussentijd heeft de kinder-
Het ligt dit jaar binnen handbereik van de politiek om de oorspronkelijke uitgangspunten van de Wet kinderopvang te realiseren. Dat is weliswaar 12 jaar later dan gepland maar een kniesoor die daarop let.’
opvang naast de upgrades van de CAO Kinderopvang wel te maken gekregen met toenemende huisvestingslasten en een substantieel lagere bezettingsgraad. Het kinderdagverblijf of de bso met een paardenstal, vaste muziekleraar of kok is nog steeds eerder uitzondering dan regel en het is goed dat die beeldvorming in 2016 uit de wereld wordt geholpen.
Het oorspronkelijke uitgangspunt Om terug te gaan naar het oorspronkelijke uitgangspunt van de Wet kinderopvang dat de toeslagtarieven kostendekkend moeten zijn voor 80 procent van het aanbod is die € 200 mln. een nuttige besteding. En om dat uitgangspunt te bereiken is dat forse bedrag ook maar net kostendekkend. Daarmee ligt het dit jaar binnen handbereik van de politiek om de oorspronkelijke uitgangspunten van de Wet kinderopvang te realiseren. Dat is weliswaar 12 jaar later dan gepland maar een kniesoor die daarop let. Degenen die vanaf volgend jaar het meest profiteren van een substantieel hoger toeslagtarief zijn de huishoudens met kinderen in de opvang en een lager dan gemiddeld huishoudinkomen. En laten dat nou net de klanten zijn die vanaf 2012 massaal zijn afgehaakt. Laat die toeslagtabel maar zitten en ga voor aanpassing van de toeslagtarieven zou ik zeggen. Reageren? ed@buitenhek.nl.
#&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536. t MAART/APRIL 2016 | 9
KINDEROPVANG LOOPT (NOG) NIET OVER VAN ENTHOUSIASME
Dekker maakt stichten van
10 | MAART/APRIL 2016 t #&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536.
KIJK OP KINDCENTRA
nieuwe scholen makkelijker Het lijkt het ei van Columbus: een kinderopvangorganisatie die zelf een school start. Het idee is eerder geopperd in de kolommen van BBMP, maar de wettelijke, financiële en juridische schotten tussen beide systemen – kinderopvang en onderwijs – maken het neerzetten van een ‘nieuw product’ lastig. Het voorstel van staatssecretaris Dekker kan een duwtje in de goede richting geven, maar voor hetzelfde geld blijkt deze innovatie een windei. | AART VERSCHUUR
Het stichten van nieuwe scholen wordt makkelijker. Staatssecretaris Dekker van Onderwijs heeft in januari het wetsvoorstel ‘Meer ruimte voor nieuwe scholen’ ingediend, dat het voor ouders en anderen eenvoudiger maakt zelf een school op te richten. Momenteel kan alleen een school worden opgezet als deze aansluit bij een religie of andere levensovertuiging. Deze eis vervalt in de toekomst. Dekker wil zo af van de vastgeroeste verzuiling van het onderwijs en meer ruimte bieden aan vernieuwende pedagogische concepten. ‘Scholen moeten een betere afspiegeling vormen van de maatschappij’, vindt de staatssecretaris. Ouders en leerlingen moeten door de komst van de nieuwe wet meer te kiezen krijgen. Om dit te bereiken wil Dekker scholen die zich baseren op levensbeschouwing wettelijk gelijkstellen aan scholen met een vernieuwend onderwijsconcept. De staatssecretaris wil ook af van het automatisme dat de nu erkende stromingen als ‘vanzelf’ hun plek in een wijk of gemeente claimen, waardoor er geen ruimte meer over is voor een school waar ouders misschien meer behoefte aan hebben. ‘Ouders in zo’n wijk moeten de kans krijgen een school op te zetten
die het beste past bij hun wensen, of die nu met religie te maken hebben of meer onderwijsinhoudelijk van aard zijn’, zegt Dekker. Volgens het wetsvoorstel hoeven mensen die een school willen beginnen nog slechts te bewijzen dat ouders voldoende belangstelling hebben voor de nieuwe school en dat de kwaliteit is verzekerd. De onderwijsinspectie zal al in het begin een oordeel vormen over de nieuwe school op basis van de te verwachten kwaliteit. Nu moeten scholen eerst jaren doormodderen, waarna pas het strenge oordeel van de inspectie volgt. Ook moet een school nu van tevoren al ‘volgeboekt’ zijn met kinderen, willen initiatiefnemers daadwerkelijk van start kunnen. Ook dat verandert.
Slechts één stap extra Vanuit de kinderopvang is nauwelijks gereageerd op de plannen van Dekker. En dat is raar. Want als er één sector is waar pedagogische vernieuwing en samenwerking met het primair onderwijs centraal staat, is het de kinderopvang wel. Vensterscholen, brede scholen en integrale kindcentra zijn in afgelopen twee decen-
>
#&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536. t MAART/APRIL 2016 | 11
KIJK OP KINDCENTRA
>
FOTO HORUSFOTGRAFIE
Onderwijsvernieuwing in Amsterdam
Simone Kukenheim
Is de ene gemeente huiverig voor nieuwe onderwijsaanbieders, andere gemeenten staan erom te springen. Zoals Amsterdam, dat in 2015 de Onderwijschallenge organiseerde. In Amsterdam is ruimte voor nieuwe scholen en eigentijdse vormen van onderwijs, vanwege de verwachte leerlingengroei. Alle Amsterdammers konden vorig jaar een plan indienen voor een nieuwe school. Daarop kwamen 124 inzendingen, nieuwe onderwijsconcepten leven zeer. Veel plannen besteedden aandacht aan persoonlijke ontwikkeling en gepersonaliseerd leven, ook leeftijdsindelingen werden veelal losgelaten. Een van de vier winnaars van de Challenge was Laterna Magica, deze organisatie mag een nieuwe school stichten met een doorgaande ontwikkelingslijn van 0 tot en met 18 jaar, zonder onderscheid tussen kinderopvang en onderwijs. Maken de plannen van Dekker het de gemeente Amsterdam makkelijker om vernieuwende concepten van onderwijs en opvang toe te laten? We vragen het onderwijswethouder Si-
mone Kukenheim (d66): ‘In Amsterdam is er veel vraag naar onderwijsvernieuwing. Amsterdam ondersteunt en onderschrijft dan ook de noodzaak van de nieuwe onderwijswet. Maar wat ons betreft gaat het wetsvoorstel niet ver genoeg. Zo is er vraag naar scholen voor 0-18 jarigen, zoals Laterna Magica. Om zulke initiatieven te kunnen verwezenlijken, is het nodig drempels in bekostiging, verantwoording, toezicht en huisvesting tussen kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs weg te halen.’ Staatssecretaris Dekker zou zijn onderwijswet dus verder moeten uitwerken, vindt Amsterdam. Kukenheim: ‘Ook bijvoorbeeld op het gebied van lagere stichtingsnormen, zodat je een breed aanbod in de school kunt bieden en tegelijk kleinschalig kan blijven. Nu moet je voor een scholengemeenschap van vmbo tot en met gymnasium al snel meer dan 1000 leerlingen hebben om de stichtingsnorm te halen, terwijl dat inhoudelijk vanuit het onderwijsconcept wellicht niet wenselijk is.’
12 | MAART/APRIL 2016 t #&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536.
nia als paddenstoelen uit de grond geschoten, en daarnaast bulkt de kinderopvang van het geld voor vroeg- en voorschoolse educatie. Eén stap extra zetten en je kunt een school beginnen. Met de nieuwe plannen van Dekker wordt dit alleen maar makkelijker. Maar er lijkt onwil deze stap te zetten. Opvallend genoeg heeft het onderwijs in de afgelopen jaren wél veel initiatieven genomen om kinderopvang aan te bieden, zowel in eigen beheer als in samenwerking met kinderopvangorganisaties. Onderwijsorganisaties richten vrij makkelijk zelf een eigen kinderopvangorganisatie op, daar waar de reguliere kinderopvang massaal kiest voor samenwerking. De kinderopvang start nooit zelf een school, behoudens een enkele fusie tussen een kinderopvangorganisatie en een basisschool, door visionaire types. Deze onwil zal ongetwijfeld te maken hebben met alle zware bureaucratische eisen voor de oprichting van een school en de andere wijze van bekostiging. De kinderopvang is immers een marktpartij, terwijl het onderwijs wordt betaald met subsidies. Een school mag daarnaast op geen enkele wijze winst maken, dus dat maakt ondernemers in de kinderopvang ook al minder happig. Samenwerking voelt dan beter. Beter dan zelf een vernieuwend pedagogisch concept neerzetten, inclusief basisonderwijs.
Weinig innovatiedrift Ook directeur John Ringens van het Waarborgfonds Kinderopvang en Ruimte-Ok aanschouwt met verbazing de passiviteit van kinderopvangondernemers bij de oprichting van eigen scholen. Hij is wel blij met Dekkers plannen, ziet vooral plussen en een enkel minnetje. Om met dat laatste te beginnen: ‘Het risico is dat er nu allerlei initiatieven worden opgezet die uit-
>
Montessori-leerkrachten openen eigen kindcentrum
‘Nu kunnen we makkelijk onze tweede school beginnen’
‘Tot nu toe hebben de meeste kinderopvangorganisaties me nog niet kunnen overtuigen van hun innovatiedrift. De reguliere kinderopvang is te veel gericht op vasthouden aan wat ze gewend is.’
De Nederlandse kinderopvang laat mogelijkheden liggen om eigen integrale kindcentra op te richten, met kinderopvang én een eigen basisschool. Ouders en leerkrachten nemen zo nu en dan wel zelf dergelijke initiatieven. In 2007 besloten de leerkrachten Tessa Wessels, Erica Geers en Karin Keizer een eigen Montessorischool op te richten. Zij vonden dat het Nederlands Montessorionderwijs ernstig tekortschoot en dat ook andere zaken in het Nederlandse onderwijs beter zouden kunnen. Zij wilden graag hun ideaal neerzetten, hun Casa, waar kinderen gelukkig zijn en ‘education for life’ meekrijgen. In 2011 opende Casa als kindcentrum haar deuren in Pijnacker. De school wil een plek bieden waar kinderen hun wereld kunnen verkennen, nieuwe kennis ontdekken en hun talenten kunnen ontwikkelen. Een plek waar ze gekoesterd worden en zich vrij voelen in hun eigen tempo te werken. Het moet een leeromgeving zijn waar kinderen graag naartoe willen gaan. Vanuit kinderopvangperspectief klinkt dit bekend in de oren. Voelen we al iets dagen? Herkennen we in deze visie niet iets van onszelf? Dat doen wij toch ook allemaal! Om hun pedagogische visie op kinderen van 3 tot en met 12 jaar waar te kunnen maken, hebben de oprichters van Casa meteen in eigen beheer een officieel kindcentrum (met bso) in hun nieuwe school geopend. Twee stichtingen, met gemene rekening. Reden: in de Montessori-visie is jaar 3 voor kinderen een belangrijk levensjaar, het kind richt zich meer op zijn omgeving en krijgt meer sociale bewustwording. Dat moet gestimuleerd. Onderwijsmensen vinden het dus niet zo moeilijk om vanuit een pedagogische visie zelf een kinderopvangorganisatie op te richten, terwijl omgekeerd de barrière enorm blijkt. Over de plannen van staatssecretaris Dekker is directeur Tessa Wessels van Casa gewoonweg juichend. Het had hen in elk geval kunnen helpen sneller Casa te stichten, omdat volgens het wetsvoorstel ‘Meer ruimte voor nieuwe scholen’ een goede pedagogische visie en voldoende belangstelling van
ouders al voldoende grond is voor de oprichting van een nieuwe school. ‘Wij moesten het nog zonder de plannen van Dekker doen en liepen keihard tegen verschillende obstakels aan’, vertelt Wessels. Ten eerste was er de stichtingsnorm voor het starten van een basisschool. ‘Die is enorm hoog’, vertelt Wessels. ‘Voor je kunt starten moet je kinderen binnenhalen, voor alle groepen. Je moet ze dus van andere scholen zien te krijgen, zij-instromers. Dat is lastig. Bovendien komen zij-instromers per definitie alleen naar je toe als ze ontevreden zijn over hun huidige school. Ze zijn gemiddeld lastiger dan andere ouders. Dit is een stok waarmee je jezelf slaat. Verder is het moeilijk kwaliteit te waarborgen als je zo vreselijk veel kinderen ineens moet hebben. We moesten er 277 hebben in vier jaar, waarbij we onze driejarigen niet mochten meetellen. Ik ben blij dat Dekker daar nu het mes in zet en dat je nu al bij voldoende belangstelling van ouders een school mag beginnen. Wij hebben nu 170 kinderen op de wachtlijst en willen zeker nog een nieuwe school beginnen.’ Maar dan niet in Pijnacker. Want een belangrijk ander obstakel lost Dekker helaas niet op, meldt Wessels. En dat is de medewerking van gemeenten. In Pijnacker was het ronduit een drama om met de gemeente samen te werken, bijvoorbeeld in het zoeken naar geschikte huisvesting. Gemeenten zijn verplicht nieuwe scholen huisvesting te bieden, maar dat ging in Pijnacker niet van harte. Met moeite kreeg Casa drie lokalen, in verschillende scholen. En dat pas na protestoptochten van kinderen en ouders naar het gemeentehuis. Wessels: ‘We moesten daar ontzettend hard voor vechten, want de gemeente was niet blij met onze komst. Alle leerlingen waren al verdeeld onder de bestaande schoolbesturen. Wij kwamen gewoon ongevraagd binnenwalsen. We maakten ons niet geliefd, maar toch hebben we het voor elkaar dat we in een schoolgebouw mochten dat plat moest. Met verfpotten hebben we er een prachtige school van gemaakt.’
#&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536. t MAART/APRIL 2016 | 13
KIJK OP KINDCENTRA
> eindelijk onvoldoende continuïteit blijken te hebben. En daarmee dus weer een snel einde krijgen. Als dat te veel gebeurt, zal dat een negatieve lading geven aan de plannen van Dekker en dat zou ik erg jammer vinden’, zegt Ringens. Ringens is wel blij dat nieuwe pedagogische concepten met onderwijs en kinderopvang nu door verschillende partijen kunnen worden geïnitieerd. ‘Dus ook door de kinderopvang. Tot nu toe hebben de meeste kinderopvangorganisaties me echter nog niet kunnen overtuigen van hun innovatiedrift. De reguliere kinderopvang is te veel gericht op vasthouden aan wat ze gewend is. Met de plannen van Dekker ontstaan er zeker nieuwe kansen voor de kinderopvang, maar dan moeten ondernemers wel out of the box willen denken.’ Ringens denkt dat de plannen van Dekker veel kansen bieden voor serieuze vernieuwingen. ‘Ik ben zelf erg gecharmeerd van Kulturama in Stockholm, een onderwijskundig en pedagogisch concept dat ongetwijfeld ook in ons land zal aanslaan. Daarnaast zijn er tal van andere onderwijs/opvang-concepten die alleszins de moeite waard zijn, zoals in Denemarken, Duitsland, Zweden en Finland. Als scholen en dagverblijven werkelijk bereid blijken om afstand te nemen van bestaande modellen en samen iets nieuws bedenken, dan kunnen we met de plannen van Dekker spannende, mooie en vooral ook duurzame vernieuwingen tegemoetzien.’ Dergelijke vernieuwingen in onderwijs en opvang zijn echter volgens Ringens het best haalbaar als onderwijs en kinderopvang daadwerkelijk de handen ineen slaan. ‘Wie precies het initiatief neemt voor een vernieuwend pedagogisch concept is dan minder van belang’, stelt hij. ‘Zowel kinderopvang als onderwijs hanteren echter te vaak het uitgangspunt dat de één zich aan de ander moet aanpassen. Als die onderlinge houding niet ver-
andert, is er een groot risico dat derden of nieuwe partijen de grote opvang- en onderwijsvernieuwers blijken te zijn.’
Volstrekt onvoldoende Directeur Wim Bosch van de Overijsselse welzijns/kinderopvangorganisatie Travers beziet de plannen van Dekker echter met heel andere ogen. We moeten volgens Bosch de plannen van de staatssecretaris van onderwijs niet al te serieus nemen. Voor werkelijke vernieuwing van onderwijs en kinderopvang zijn ze onvoldoende. ‘Zolang er nog wettelijke, financiële en juridische schotten tussen beide systemen zitten, is het lastig om een dijk van een nieuw product neer te zetten. Het maakt dus helemaal niet uit wie het initiatief neemt voor vernieuwende pedagogische concepten met onderwijs en opvang, want daar zit het grote probleem niet.’ Het stichten van nieuwe scholen is ook geen kerntaak voor de kinderopvang, vindt Bosch. Zijn organisatie gelooft in verbinding tussen meerdere functies in het sociale domein: kinderopvang, onderwijs, sport, cultuur, welzijn en (lichte) jeugdzorg. ‘De behoefte om nieuwe scholen te stichten is een beweging puur vanuit het onderwijs zelf. Ontstaan doordat ons onderwijssysteem in veel opzichten is
vastgeroest. Door regeldruk van de overheid, door allerlei partijen die iets van het curriculum vinden, doordat het onderwijs de oplossing van maatschappelijke problemen naar zich toe krijgt geschoven en door de druk van ouders die hun prinsjes en prinsesjes minimaal hoogbegaafd vinden.’ Staatssecretaris Dekker kan daarom beter de bestaande scholen zelf meer ruimte geven, vindt Bosch. De overheid moet dan vooral zorgen voor goede leraren en docenten, die vervolgens zelf bepalen wat goed onderwijs is en hoe ze dat willen geven. ‘Laat hem zorgen voor eigentijds onderwijs. Het is een aardig initiatief om de oprichting van nieuwe scholen gemakkelijker maken, maar volstrekt onvoldoende om de huidige problemen aan te pakken.’ ‘Nee, wij gaan daarom zelf geen nieuwe scholen oprichten, ook al zou ik dat soms best willen. Wij blijven kiezen voor intensieve samenwerking met het primair onderwijs, vanuit onze eigen visie en verantwoordelijkheid. Die samenwerking is uitstekend. Niet structureel en bestuurlijk, maar gericht op concrete samenwerking in de wijken, met complementaire teams in integrale kindcentra. Met bestuurlijk lef komen kinderopvang en onderwijs samen dan een heel eind, daar hebben we Dekker niet voor nodig.’
‘We moeten de plannen van de staatssecretaris van onderwijs niet al te serieus nemen. Voor werkelijke vernieuwing van onderwijs en kinderopvang zijn ze onvoldoende.’ #&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536. t MAART/APRIL 2016 | 15
Erik Boeschoten
Peter Notten
16 | MAART/APRIL 2016 t #&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536.
Ferre Laevers
Wilma van Esch
KIJK OP KINDCENTRA ALLES DRAAIT OM DE DOORGAANDE LIJN
Mijn Portret/Looqin als digitaal kindvolgsysteeem De kwaliteit van onderwijs en kinderopvang afmeten aan ‘hoe het gaat met de kinderen’; de gedachte ligt voor de hand – en is ook helemaal niet nieuw – maar nog lang geen staande praktijk. Integendeel. De kwaliteit wordt nog al te vaak gelijkgesteld aan de prestatiescores van de kinderen. Dat is niet de goede weg, vindt prof. Ferre Laevers. Hij ontwikkelde een kindvolgsyteem dat uitgaat van het kind zelf. Dit systeem heeft al veel terrein gewonnen in het onderwijs en verovert nu de kinderopvang. Het is een instrument bij uitstek om de doorgaande lijn tussen kinderopvang en onderwijs vorm te geven. | WILMA SCHEPERS
Alles draait om de doorgaande lijn. Zonder doorgaande lijn is de samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs – al dan niet binnen een kindcentrum – zonder betekenis. Immers, de gedachte achter die samenwerking is dat de kinderen daar beter van worden. Daar gaat het uiteindelijk om! En dat kan alleen als dat wat kinderen geboden wordt in de kinderopvang en het onderwijs in elkaars verlengde ligt. Het waarom, het hoe en het wat van de doorgaande lijn, hebben we in BBMP 2015|05 besproken. In dat artikel concludeerde ik dat er inmiddels meer helderheid is aan de waarom-kant van de doorgaande lijn, maar dat de praktijk moet gaan spreken en met mooie voorbeelden moet komen die het hoe en het wat van de doorgaande lijn illustreren.* Een mooi voorbeeld komt van de samenwerking tussen de in Helmond gevestigde onderwijsadviesorganisatie Onderwijs Maak Je Samen en Korein Groep. Korein Groep is een kinderopvangorganisatie gevestigd in Eindhoven en actief in een grote verscheidenheid aan kind- en oudergerichte activiteiten in Brabant en Gelderland. Sinds
april 2015 werken Korein Groep en Onderwijs Maak Je Samen actief aan de ontwikkeling van het procesgerichte en digitale kindvolgsysteem Looqin. Looqin is de vertaling van Looqin PO en elementen van ‘Mijn Portret’ naar de Kinderopvang, het kindvolgsysteem dat ontwikkeld werd voor het basisonderwijs en gebaseerd is op het gedachtegoed van prof. dr. Ferre Laevers van CEGP en de Universiteit van Leuven. Looqin gaat uit van twee kwaliteitsmeters voor de ontwikkeling van een kind: welbevinden en betrokkenheid. Medewerkers en leerkrachten kunnen Looqin met behulp van een tablet of laptop bedienen en de gegevens worden digitaal en centraal verwerkt en gearchiveerd. Het systeem is geschikt voor het volgen van kinderen van 0 tot 18 jaar of, als je zou willen, tot 88 jaar omdat welbevinden en betrokkenheid een begrippenpaar vormen dat toepasbaar is voor het monitoren van de kwaliteit van leven voor ieder mens in iedere setting. Gedurende de ontwikkeling werken beide organisaties samen met CEGO, onderdeel van de Universiteit Leuven. Dit instituut zorgt door middel van onderzoek
voor de validatie van de methodiek. De pilots worden uitgevoerd in de kindercentra van Korein.
Mijn Portret en Looqin We kennen de gedachte achter Looqin eigenlijk al een beetje. In de vorige BBMP (2016|01) schreef ik een artikel over de toepassing van het kindvolgsysteem Mijn Portret als pm’er-volgsysteem.* Dat idee werd ingegeven door Kok van der Meer van Zo Kinderopvang. In vogelvlucht kwamen in dat artikel de basisprincipes van Mijn Portret aan de orde (zie nu het kader: Ferre Laevers over welbevinden en betrokkenheid). Tijdens de voorbereiding van dat artikel hoorde ik over de ontwikkeling van Looqin en de toepassing daarvan in de samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs. Dat maakte mij nieuwsgierig naar waarom en hoe Looqin kan bijdragen aan de samenwerking en de doorgaande lijn. Ik sprak met Peter Notten, directeur/bestuurder van Korein Groep, Wilma van Esch, directeur pedagogiek van Korein Groep, prof.dr. Ferre Laevers en Erik Boeschoten directeur en medeoprichter van Onderwijs Maak Je Samen.
>
#&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536. t MAART/APRIL 2016 | 17
KIJK OP KINDCENTRA
Ferre Laevers over welbevinden & betrokkenheid ‘Het succes van het onderwijs wordt doorgaans afgemeten aan de prestaties van de leerlingen. Als de leerlingen niet beantwoorden aan de norm, hebben de leerlingen een probleem én heeft de school een probleem: hoe het onderwijs te verbeteren? Dat is geen eenvoudige vraag. Als school moet je maar zien hoe je daar een antwoord op vindt, want al die metingen en beoordelingen geven immers geen idee over waarom de leerlingen niet volgens de norm presteren. Hoeveel simpeler is het dan om een enkele eenvoudige vraag te kunnen stellen, de vraag die in de meeste praktijken domweg vergeten wordt, de vraag: hoe maken de kinderen het? Of het nu om de voorschoolse periode gaat, om het primair onderwijs of om het voortgezet onderwijs, het antwoord op deze vraag geeft reële aanknopingspunten voor verbeteringen in de situatie van de kinderen waardoor kinderen tot beter leren komen en hun scores als vanzelf omhooggaan. Om dat aannemelijk te maken, moet ik u vertellen over welbevinden en betrokkenheid. Het is wel evident dat als een kind het niet goed maakt – in emotioneel of fysiek opzicht – dat dit uiteindelijk invloed heeft op zijn ontwikkeling, zijn zelfbeeld, zijn identiteit. Let wel, welbevinden is niet wat anderen aan een kind toebedelen, het is een vermogen dat een kind zelf met zich meedraagt. Het is
het vermogen van een kind om zelf actief bij te dragen aan het zich goed voelen, op school, in de vriendengroep, thuis. Natuurlijk zijn daar omstandigheden die het vermogen van een kind om zich goed te voelen te boven gaan. Er zijn ook omstandigheden die dit vermogen juist ondersteunen. Het is altijd een wisselwerking. Maar als je vaststelt dat een kind zich niet goed voelt, heb je een aanknopingspunt om in te grijpen in die interactie tussen kind en omgeving en dus heb je mogelijkheden het kind te begeleiden naar meer welbevinden. Om dat te kunnen moet je als volwassene de werkelijk geïnteresseerde vraag kunnen stellen: hoe voelt dit kind zich? Daarnaast heb je betrokkenheid. Betrokkenheid staat voor werkelijke geboeidheid, interesse, verbondenheid van een persoon met wat hij of zij doet, leert of beleeft. Betrokkenheid maakt dat kinderen verder reiken dan waar zij zich op dat moment bevinden, zich uitgedaagd voelen en intrinsiek gemotiveerd raken om te leren en zich te ontwikkelen. Als een kind sterk betrokken is, gaat het leren haast ongemerkt, zonder moeite, zonder de noodzaak van dwang van buitenaf. Welbevinden en betrokkenheid hebben geen een-op-een causale relatie met elkaar. Het is heel goed mogelijk je wel te bevinden,
18 | MAART/APRIL 2016 t #&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536.
prettig, rustig, zonder echt betrokken te zijn. Omgekeerd kun je sterk op iets betrokken zijn, zonder dat je je welbevindt. Het kán wél samenhangen – een sterke betrokkenheid en geboeidheid kunnen maken dat je je goed voelt en het je goed voelen kan maken dat je betrokken raakt – maar het hoeft niet. Daarom vind ik het zo belangrijk deze beide begrippen goed te onderscheiden en ze naast elkaar te posteren. Het ene begrip is niet ondergeschikt aan het andere. In ons onderzoek van de laatste 40 jaar hebben wij deze begrippen steeds helderder kunnen omlijnen. Inmiddels is het mogelijk een goede maat vast te stellen voor het welbevinden en de betrokkenheid van een kind door eenvoudigweg een waarde op een 5-puntsschaalen in te vullen. Voor het invullen van dit instrument is weinig tot geen scholing nodig. Een pm’er en leerkracht kan het, en met wat aanwijzingen kan een ouder het ook. De uitkomsten blijken betrouwbaar en valide. Dat wil zeggen: het instrument meet het werkelijke welbevinden en de werkelijke betrokkenheid van een kind en doet dat consistent. De uitkomsten van de set vragen geven handvatten voor een gesprek tussen ouders en professionals over de kinderen en geven aan waar gezocht moet worden naar interventies die het welbevinden en de betrokkenheid van een kind verhogen.’
>
Peter Notte: ‘De kern van de afspraak is dat daar waar de kinderopvang van Korein gehuisvest is in een verzamelgebouw waar ook een basisschool haar thuishaven heeft, én waar er sprake is van een wens om meer inhoudelijk samen te werken, we ernaar streven Looqin in te voeren als nieuw kindvolgsysteem. Korein heeft al in 2002 gekozen voor het onderwijs als onze eerste samenwerkingspartner. Sindsdien zijn we op een groot aantal plaatsen daadwerkelijk gaan samenwonen met het onderwijs. Maar samenwonen is nog geen samenwerken. De echte inhoudelijke samenwerking ontstaat langzaam, op de werkvloer. Werkende weg beginnen medewerkers de meerwaarde te vermoeden en raken zij gemotiveerd om de samenwerking meer inhoud te geven. Als dan de doorgaande ontwikkelingslijn ter sprake komt, is het logisch dat zij zich af gaan vragen over welke ontwikkeling ze het dan eigenlijk moeten hebben, en hoe ze het gesprek over die ontwikkelingslijnen kunnen voeren. Omdat we al samenwerkten met Ferre Laevers en Onderwijs Maak Je Samen en bovendien voorop willen lopen in de ontwikkeling van kindcentra, kreeg het plan snel gestalte. We vonden elkaar op het goede moment.’ Erik Boeschoten: ‘De inbreng van Onderwijs Maak Je Samen is dat wij in onze praktijk vaak zien dat er zo ontzettend veel kennis over de kinderen verloren gaat bij de
overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs of van de voorschoolse voorzieningen naar het primair onderwijs. Dat is jammer. Met Looqin willen we professionals een instrument in handen geven waarmee zij dieper kijken naar de ontwikkeling van kinderen en van daaruit het professionele gesprek kunnen voeren. Dat vraagt dat zij op eenzelfde manier naar kinderen kijken en gebruikmaken van dezelfde begrippen in hun onderlinge communicatie. Looqin is een hulpmiddel om het gesprek tussen pm’ers en leerkrachten te richten op de kernbegrippen waar het om draait: welbevinden en betrokkenheid.’
Taal om naar kinderen te kijken Wilma Van Esch is sinds 1 januari in functie als directeur pedagogiek bij Korein Groep. Ze heeft veel ervaring, zowel bestuurlijk als inhoudelijk, op het terrein van de pedagogiek voor het jonge kind en kent uit eigen ervaring het Ervaringsgericht Onderwijs, een onderwijsconcept dat uitgaat van welbevinden en betrokkenheid, het gedachtegoed van Ferre Laevers. Wilma: ‘Ik heb regelmatig samengewerkt met verschillende kindcentra en ik heb grote verschillen gezien. Heel voelbaar is het verschil tussen een centrum waar de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang is vormgegeven vanuit de structuur en een centrum dat vormgegeven is vanuit de pedagogi-
sche visie. Daar waar er gewerkt wordt vanuit de visie en gedeelde waarden, merk je dat de mensen dezelfde taal spreken, dezelfde manier van kijken naar kinderen hebben en dat er op het pedagogische vlak veel wordt samengewerkt. Dat is wat wij bij Korein nastreven met Looqin. Het is een instrument dat ons helpt de onderlinge communicatie tussen medewerkers van kinderopvang en onderwijs te ondersteunen door daar een gezamenlijke manier van kijken naar kinderen onder te leggen. Als leerkrachten en pm’ers het denken vanuit welbevinden en betrokkenheid delen, zal het niet meer gebeuren dat de leerkracht van groep 1 vanuit organisatorische motieven de klapdeuren gesloten houdt voor die ene nieuwsgierige peuter die graag een kijkje komt nemen bij de kleuters. Dan is er meer besef voor wat dit ene kind nodig heeft en ontstaat er een echte commuity rondom de kinderen.’
Keus voor Looqin Als je de keuze maakt voor Looqin dan is het wenselijk dat ook de school waar je mee samenwoont deze keuze maakt. Hoe gaat dat gebeuren? Peter Notten: ‘Wij knopen het gesprek aan, brengen Looqin onder de aandacht en we merken dat er langzaam maar zeker meer belangstelling voor ontstaat. De focus is nog steeds erg gericht op allerlei
>
#&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536. t MAART/APRIL 2016 | 19
KIJK OP KINDCENTRA
> prestatiescores, zoals de cito-score. Niet zo vreemd, natuurlijk willen onderwijsmensen weten of vve bijdraagt aan de cito-score. Maar gelukkig zijn er ook in het onderwijs steeds meer mensen die zien dat wat er achter die scores zit, veel belangrijker is; die zich realiseren dat als de pedagogische omgeving optimaal is, die scores vanzelf maximaal worden. Dan ontstaat de motivatie om dieper op de inhoud in te gaan en ligt de weg open naar het gedachtegoed achter Looqin. Aan de andere kant, als er op een bepaalde plek net gekozen is voor een ander kindvolgsysteem, dan zal die keuze niet van tafel vallen. Logisch, dat vraagt te veel van de mensen en kost ook domweg veel geld. Dat betekent dat we op verschillende plaatsen in een verschillend tempo toewerken naar waar we uiteindelijk naartoe willen, een gezamenlijk kindvolgsysteem. Dat vraagt tijd.’ Looqin is ook gewoon een product dat jullie aan de man willen brengen. het is een mooi product, maar toch… Erik Boeschoten: ‘Onderwijs Maak Je Samen is een onderneming. We maken dit product vanuit een sterke betrokkenheid bij onderwijsontwikkeling. Wat voor ons ook een argument is om Looqin als product te ontwikkelen, is dat je het denken vanuit welbevinden en betrokkenheid – waar uiteindelijk onze passie ligt - pas overtuigend kunt overbrengen als het tastbaar is. Door dit instrument kunnen wij het verhaal over een meer procesgerichte werkwijze veel beter overbrengen. Het wordt concreet, voorstelbaar en zichtbaar. Wat we medewerkers en leerkrachten door het werken met Looqin laten ervaren is drieledig: 1. Pm’ers en leerkrachten worden gestimuleerd anders naar kinderen te kijken en met elkaar het professionele gesprek aan te gaan. Als professional wordt er ongemerkt een appel gedaan op je intuïtieve professionaliteit, zonder dat dit als vervelend of als “opdracht van buitenaf” wordt ervaren.
Het is een heel natuurlijk proces. 2. Wat wij terugkrijgen van heel veel leerkrachten is: “Eindelijk kunnen we weer bezig zijn met de kinderen.” Veel leerkrachten worden helemaal gek van alle lijstjes die ze moeten invullen en resultaten die ze moeten registreren. Het invullen van Looqin vraagt vijf minuten, waarna het echte werk begint: het gesprek tussen ouder en pm’er/leerkracht, tussen pm’er en leerkracht, tussen kind en pm’er/leerkracht. In deze gesprekken gebeurt het. Daar vindt de professionele uitwisseling plaats van volwassenen die zich daadwerkelijk bezighouden met het welzijn en de betrokkenheid van een kind, en ontstaat het gesprek met het kind over de dingen die er echt toe doen. 3. Het collegiale gesprek levert heel concrete aanknopingspunten op om een zinvolle interventie te kunnen plegen. Na het gesprek weten ouder, pm’er en leerkracht wat zij kunnen doen, heel concreet, om het welzijn en de betrokkenheid van een kind te vergroten. Die interventies hoeven niet opnieuw uitgevonden te worden. Vanuit Looqin is een grote database beschikbaar met allerlei mogelijke interventies die beproefd zijn in jarenlang actieonderzoek.’ Ferre Laevers: ‘Looqin is een hele sobere methodiek. Het bevat geen ingewikkelde toeters en bellen, maar grijpt terug naar de essentie waar het om gaat, en waar pm’ers en leerkrachten het eigenlijk allemaal voor doen: dat het de kinderen goed gaat. Het is ook een snelle methodiek. Het is niet zo dat als je constateert dat er iets mis dreigt te gaan in de ontwikkeling van een kind, je drie maanden hoeft te wachten tot de expert zijn rapport klaar heeft waarna de behandeling kan beginnen. Nee, de uitkomsten van het gesprek geven al meteen concrete handvatten voor wat je de volgende dag in de situatie van een kind kunt verbeteren opdat het meer welbevin-
den en meer betrokkenheid ervaart. Waar ik overigens niet mee wil zeggen dat die specialisten niet nodig zouden zijn. Jawel, soms is er echt een specialistische aanpak nodig. Maar dat betekent niet dat de professionals die dagelijks met de kinderen werken al die tijd op hun handen moeten gaan zitten, totdat de specialist zijn werk gedaan heeft.’ Erik Boeschoten: ‘Werken met Looqin geeft ook een andere kijk op opbrengstgericht werken. Opbrengstgericht werken vraagt dat je kijkt naar het eindresultaat. Dat kan zijn dat een kind een 7 haalt voor zijn rekentoets. Echter, wat zegt een 7? Voor het ene kind is het een superprestatie, voor het andere kind is het een matig cijfer, omdat het veel beter had gekund. Maar hoe weet je wat dit cijfer voor dit kind betekent? Als je de scores op welbevinden en betrokkenheid ernaast legt, dan kun je, als het kind heel hoog scoort op betrokkenheid en welbevinden, ervan uitgaan dat deze 7 het maximale is wat het kind kan scoren. Is welbevinden en betrokkenheid laag, dan weet je dat het kind onderpresteert en het kind niet het maximale laat zien dat hij/zij in huis heeft.’ Ferre Laevers: ‘Daarmee hebben we de discussie over zwakke en sterke leerlingen beslecht. Die kwalificaties hebben we niet meer nodig. Elk kind is sterk, mits zijn scores op welbevinden en betrokkenheid goed zijn. Als dat niet zo is, zegt dat niet zozeer iets over dat kind, maar over wat de omgeving dit kind biedt en of dat wel of niet voldoende is. En daar moet de kinderopvang of het onderwijs dan mee aan het werk om de kwaliteit te verhogen.’ Zie voor meer informatie W: looqin.nl *
U vindt verwijzingen naar de genoemde artikelen en naar informatie over Mijn Portret en Looqin op de servicepagina’s van BBMP: bbmp. nl/service. Uw wachtwoord is 20bbmp16.
M E E R L E Z E N : W W W. B B M P. N L
#&45663 #&-&*% ."/"(&.&/5 &/ 1&%"(0(*&, */ )&5 ,*/%$&/536. t MAART/APRIL 2016 | 21