BBMP

Page 1

BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG 08 | 14

KINDVAK-

SPECIAL

EUROPA EN DE TOEKOMST VAN

ECEC



BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG 08 | 14

8

32

Europa en Early Childhood Education

Debat over de lerende economie

ECEC is in Europa al sinds jaren onderwerp van kennisuitwisseling en onderzoek. De intentie van de bemoeienis is vooralsnog niet het uitgeven van Europese directieven, maar het leren van elkaar. Een kleine samenvatting van wat hoofdonderwerpen. | Aart Verschuur

Drie thema’s domineren de discussie over het Nederlandse investeringsklimaat voor opvang en educatie van jonge kinderen: de doelgroep, de kosten/baten en de kwaliteit. Een discussie die vooralsnog weinig antwoorden oplevert. | Janneke Plantenga

18 OpStap naar 2024 Eigenlijk weten we heel veel over de ontwikkeling van kinderen en over de voorwaarden waaraan hun ontwikkel- en leeromgeving moet voldoen. Vraag het maar eens aan wetenschappers, zij bevestigen wat u weet én zij openen u de ogen. | Wilma Schepers

4 Kinderopvang Kort > Wat u moet weten over kinderopvang 14 Werkveld > Wilma Schepers: hbo’ers in de kinderopvang 17 De Rekenmeester > Ed Buitenhek: If you can stand the heat, get into the childcare business... 26 Boeken > Maria Jongsma: Samenwerken = verbinding aangaan 28 Boeken > Marianne van Duuren: De waarde van ervaring 29 Manager 2014 > Corona Koek: Over de korte en de lange termijn 31 Enthousiast > Marie-Louise van Mourik: Hoe je een organisatie leert veranderen 37 Pact Column> Anki Duin en Gerdi Meyknecht: Het is vooral een kwestie van doen… 38 Op de koffie bij > De generatiemanager: Toekomstdenken

Europa en de toekomst Bij de cover – Is het toeval of juist niet? Plan je een BBMP over Europa, krijg je een BBMP met veel toekomstdenken. Plan je artikelen over vve, krijg je artikelen over Early Childhood Education and Care (ECEC). Hoe mooi kan toeval zijn? En dat op de drempel van een nieuw jaar. De toekomst van de kinderopvang – hoe ongewis ook – draait om ECEC. Nu is ECEC breder dan vve en is vve breder dan ‘kinderen opvangen’. Vve lijkt de Nederlandse tussenstap tussen opvang (zeg maar ECC) en ECEC. In Europa is ECEC de standaard. In Europa geen CC (childhood care) zonder E’s. In Nederland ontbreekt in het woord kinderopvang de E en in onze afkorting ‘vve’ de O van Opvang (of de Z van zorg, voor- en vroegschoolse educatie en zorg, vveo of vvez). Dit lijkt gegoochel met letters. Maar niet zonder betekenis. Nederland mag dan in Europees verband een vreemde eend in de bijt zijn (Nederland vertikt het bijvoorbeeld om op Europees niveau mee te denken over ECEC), toch verschuift ook bij ons het denken beetje bij beetje in richting van de E van educatie. Over de toekomst gesproken, ik voorspel dat de E ook nooit meer verdwijnt. De discussie draait nog om de toegangsleeftijd (3 jaar, 2½ jaar, 2 jaar?) voor de E van educatie, over de kwalitatieve voorwaarden (wel of geen hbo’ers?) voor de E van educatie en over de kosten (loont die investering wel?) van de E van educatie. In dit licht is het gespeel met letters van de Utrechtse onderzoeksgroep ECCESS ook weer leuk. ECCESS staat voor Early Childhood Care and Education in a Sustainable Society. Vvez (of vveo) in een duurzame samenleving. Een gedachte voor onder de kerstboom.

Wilma Schepers | hoofdredacteur BBMP


4 | #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 Door Pieter Winters

Corporaties mogen geen brede scholen meer bouwen Op 20 juni 2014 stuurde Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst een wijziging van het wetsvoorstel Herzieningwet naar de Tweede Kamer. Deze gewijzigde wet moet het toezicht versterken en de risico’s beperken als het gaat om woningcorporaties. De herziening heeft onder meer tot gevolg dat woningcorporaties geen brede scholen meer mogen bouwen. De wijziging stelt voor om woningcorporaties op te splitsen in twee gescheiden bedrijfsonderdelen: DAEB (Diensten van Algemeen Economisch Belang) en niet-DAEB. Corporaties mogen alleen nog investeren in gebouwen die onder DAEB vallen. Alleen voor DAEB- ac-

tiviteiten mag staatssteun worden ontvangen; voor niet-DAEB activiteiten mag dit niet meer. De regelgeving beschrijft brede scholen als niet-DAEB. Brede-schoolgebouwen kunnen zo alleen nog door de gemeente gebouwd worden, evenals peuterspeelzalen, kinderopvang, voor-, tussen- en naschoolse opvang en de buurtsporthal. In krimpregio’s kunnen corporaties onder bepaalde voorwaarden nog wel brede scholen bouwen. Dit moet op verzoek van de gemeente gebeuren en het moet vooraf worden gegaan door een markttoets. De wetswijzining wordt in de loop van 2015 van kracht.

Meer samenwerking zorg, onderwijs en opvang nodig

Ouders de dupe van fraude

Pedagogische, educatieve en zorgmedewerkers moeten de kennis over kinderen beter uitwisselen. Proeftuinen door heel het land moeten deze samenwerking stimuleren en zo werken aan de ’pedagogische professional van de toekomst’. Dat is de ambitie en de focus van project PACT van het Kinderopvangfonds. De voorzieningen voor jonge kinderen zijn nu nog te versnipperd over de sectoren, aldus het programma. Het project is daarom gericht op een nauwere samenwerking tussen onderwijs, kinderopvang, peuterwerk en (jeugd)zorg. Zo moet er een sterke pedagogische omgeving ont-

Als een kinderopvangorganisatie fraudeert met kinderopvangtoeslag, blijven de ouders verantwoordelijk en moeten zij de ten onrechte uitbetaalde toeslag terugbetalen. Dit zegt staatssecretaris Wiebes van Financiën. Wiebes gaf antwoord op Kamervragen over de fraude die door een buitenschoolse opvangorganisatie is gepleegd. Ouders kunnen wel altijd tegen een terugvordering in bezwaar en eventueel in beroep gaan.

staan waarin wordt gewerkt aan de ‘pedagogische professionals van de toekomst’. In de proeftuinen werken kindcentra met PACTthema’s, zoals: bouwen aan partnerschap met ouders of bouwen aan een team. Vraagstukken zijn bijvoorbeeld: ‘Hoe ontwikkelen we een goed samenwerkend team in een geïntegreerde pedagogische omgeving? Wat heb ik als onderwijskundig, zorg- of pedagogisch professional nodig om in zo’n omgeving te werken? Hoe kan ik leren van collega’s? Het programma werkt met de voorlopers samen om de opgedane kennis landelijk te delen met andere organisaties.

Kwaliteit peuterspeelzalen verbeterd

Kleine stijging kinderopvangtoeslag

De Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (Wet OKE) heeft de kwaliteit van peuterspeelzalen op verschillende punten verbeterd. Dit blijkt uit onderzoek van het Kohnstamm Instituut. De pm’er/kind-ratio en het opleidingsniveau van het personeel is verbeterd. Ook hebben reguliere peuterspeelzalen zich beter aan de maximale groepsgrootte gehouden. Het onderzoek werd gehouden in twaalf gemeenten. In die gemeenten zijn steeds meer peuterspeelzalen die ook voorschoolse educatie voor kinderen met een

De inkomensklassen van de kinderopvangtoeslag worden in 2015 geïndexeerd. Dit geldt ook voor de maximumprijzen. Voor ouders betekent dit dat zij per uur iets meer kinderopvangtoeslag terugkrijgen dan in 2014. De maximumuurtarieven stijgen mee met de loon- en prijsontwikkeling in 2015. De nieuwe maximumuurprijs voor de dagopvang bedraagt 6,84 euro, voorheen was dit 6,70 euro. Voor de buitenschoolse opvang is dit 6,38 euro (voorheen 6,25 euro) en voor de gastouderopvang 5,48 euro (voorheen 5,37 euro).

ontwikkelingsachterstand aanbieden. Het aantal reguliere peuterspeelzalen nam af. Het grootste deel van de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven voldoet aan de normen die in de Wet OKE zijn bepaald wat betreft pm’er/kind-ratio, groepsgrootte en het opleidingsniveau. Uit het onderzoek blijkt ook dat zij hun educatieve kwaliteit moeten verhogen. De wet stelt ook een verplicht aantal opvanguren vast die gemeenten moeten bieden aan kinderen met een achterstand. Niet iedere gemeente haalt die norm.


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 | 5

Kleine klas biedt minder kans op vriendschap Kinderen moeten minimaal een keuze kunnen maken uit vijf andere kinderen voor het aangaan van sociale relaties. Dat blijkt uit het rapport ’Wat is goed voor kinderen?’ van onderzoeksbureau Vyvoj. Belangrijkste onderzoeksvraag was aan welke voorwaarden educatieve voorzieningen moeten voldoen om voldoende mogelijkheden te bieden voor de sociale ontwikkeling van kinderen en diversiteit in vriendschappen. Daarbij ging het om

groepsindeling, omvang en samenstelling van de groepen en inrichting van de teams. Niet alle kinderen vinden aansluiting bij andere kinderen in de klas. In een kleine klas is er minder kans om iemand met dezelfde interesses te treffen. Vyvoj adviseert scholen om samen te werken met de buitenschoolse opvang om kinderen na school de mogelijkheid te bieden om samen te spelen.

Bestuurlijke fusie SKE en Humanitas

RIVM ontwikkelt Aanpak Gezonde Kinderopvang Er is voldoende animo bij kinderdagverblijven en peuterspeelzalen voor een aanpak Gezonde Kinderopvang en een vignet. Hiermee kunnen kinderdagverblijven en peuterspeelzalen aantonen dat ze gezondheid hoog in het vaandel hebben staan, zo onderzocht het RIVM. Samen met de kinderopvangbranche gaat het nu verder kijken hoe het keurmerk eruit moet gaan zien. Voor scholen bestaat er al het vignet de Gezonde School. Dit is een groot succes. Eind 2013 dienden 1200 basisscholen, 300 scholen in het voortgezet onderwijs en 50 mbo-scholen een aanvraag in. Dat is twee keer meer dan waar het RIVM op gerekend had. Daarom maakte het Ministerie van Volksgezondheid onlangs 2 miljoen euro extra vrij.

De besturen van Stichting Kinderopvang Enschede (SKE) en Stichting Kinderopvang Humanitas zijn gefuseerd. In juli brachten de twee grote kinderopvangorganisaties al naar buiten dat ze de samenwerking onderzochten. Op 14 oktober zetten beide partijen een handtekening onder de akte voor een bestuurlijke fusie. De samenwerking is opvallend, omdat beide partijen grote aanbieders van kinderopvang zijn. Gezamenlijk denken de partijen beter in te kunnen spelen op de veranderingen in de kinderopvang, zoals de veranderende behoefte van ou-

ders en de wensen van ouders en overheid ten aanzien van de ontwikkeling van kinderen. Daarnaast hebben beide partijen overeenkomende ideeën over intensieve samenwerking met scholen. Stichting Kinderopvang Enschede is met 88 locaties de grootste aanbieder in de regio’s Twente en de Achterhoek. Stichting Kinderopvang Humanitas is de grootste landelijke kinderopvangaanbieder zonder winstoogmerk. De organisatie heeft door heel het land 288 kinderdagverblijven, bso’s, peuterspeelzalen en gastouders.

Succesvolle vve kán Tot nu toe laten Nederlandse onderzoeken naar vve weinig hoopgevende resultaten zien. Maar effectieve vve op een Nederlandse peuterspeelzaal kan wél, zegt Dre van Dongen. Dre van Dongen is adviseur en voormalig projectleider vve bij de Onderwijsinspectie. Uit een lokaal onderzoek blijkt dat een speciaal en intensief programma op vier peuterspeelzalen in NederBetuwe de achterstanden van peuters wel

wegwerkt. Dit zegt Van Dongen in de regionale krant De Gelderlander. Volgens Van Dongen onderscheidt het vveprogramma op deze vier locaties zich omdat het vrij intensief is. Van Dongen zegt dat op andere peuterspeelzalen en vve-locaties een te lichte vorm van vve wordt aangeboden, waardoor er nauwelijks effect waar te nemen is. Het betreffende onderzoek laat zien dat de peuters na een jaar

hun achterstanden ingehaald hebben en bij rekenen en taal op gemiddeld niveau functioneren. Volgens het onderzoek van Van Dongen nam het aantal kinderen met de laagste score voor rekenen in een jaar tijd af met 40 procent. Het aantal kinderen met de laagste score voor taal nam af met 35 procent.


6 | #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 Door Pieter Winters

WETENSCHAP:

Kwaliteit brede scholen beter in beeld brengen Brede scholen leveren niet per definitie iets op. Subsidies moeten dus alleen verstrekt worden aan brede scholen die kwaliteit leveren. Dat zegt Marieke Heers in haar promotieonderzoek over de effectiviteit van Nederlandse brede scholen. Op 3 oktober promoveerde zij aan de Universiteit van Maastricht met het proefschrift ‘The Effectiveness of Community Schools: Evidence from the Netherlands’. Heers onderzocht of brede scholen de onderwijsprestaties en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen positief beïnvloeden. Hiervoor analyseerde ze brede scholen in het basisonderwijs in Schiedam

en in het vmbo in Rotterdam. Ze vergeleek de leerlingen met leerlingen van scholen die geen onderdeel uitmaken van een brede school. Haar conclusie is op het eerste oog niet erg positief: kinderen die naar brede scholen gaan, scoren op cognitief niveau niet beter dan kinderen die naar een ‘reguliere’ school gaan. Opvallend in het onderzoek is ook dat investeren in zorgactiviteiten niet per definitie loont. Alleen zorgkinderen zijn gebaat bij extra zorg, bijvoorbeeld om leerprestaties te verbeteren. Bij niet-zorgleerlingen hebben zorgactiviteiten zelfs een negatief effect op hun onderwijsuitkomsten.

Toch zijn er ook verschillen tussen de leerlingen. Activiteiten binnen de brede school die gericht zijn op cultuur, schoolklimaat en ouderbetrokkenheid hebben wel een positief effect op de cognitieve en sociaalemotionele ontwikkeling. Maar kinderen van een brede school presteren dan weer niet beter op het gebied van gedrag en werkhouding. Heers vindt daarom dat brede scholen niet per definitie in aanmerking komen voor subsidie. ‘Samenwerking tussen scholen en andere instellingen moet een middel zijn om een doel te bereiken. Daarom is het voor brede scholen heel belangrijk om duidelijke doelstellingen te formuleren.’

BKK pleit voor permanente scholing van pm’ers De kwaliteit van de kinderopvang en de ontwikkelingsmogelijkheden van kinderen worden voor een groot deel bepaald door de pedagogische kwaliteit van pm’ers en gastouders. De Commissie Kwaliteit van Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) pleit in de Kwaliteitsvisie Kinderopvang daarom voor permanente educatie, inzet van een coach en niet groepsgebonden-uren. Minister Asscher heeft de Kwaliteitsvisie ontvangen. Met de presentatie van de kwaliteitsvisie ‘Ambities voor kinderen in de kinderopvang’ wordt een vervolg gegeven aan de Kwaliteitsagenda Kinderopvang, die voormalig minister Henk Kamp in 2012 naar de Tweede Kamer stuurde. Het idee is om de kwaliteit in de kinderopvang naar een hoger niveau te brengen. Hiervoor is vanuit het ministerie subsidie verstrekt aan BKK. De Commissie Kwaliteit, met daarin onder andere hoogleraar Ruben Fukkink, vve-adviseur Dre van Dongen en ondernemers en medewerkers uit de kinderopvang,

heeft zich gebogen over de vraag wat goede kwaliteit is, wat de invloed daarvan is op kinderen en welke eisen dat vraagt van pedagogisch medewerkers. Een belangrijk aspect is hoe het toezicht verbeterd kan worden zodat kinderopvanghouders zelf meer verantwoording afdragen over hun kwaliteit en hier transparant over zijn naar ouders. De Commissie Kwaliteit vindt dat de kinderopvang, net als het onderwijs, passende kinderopvang moet bieden. Dat betekent dat er voor elk kind plaats moet zijn en dat de kinderopvangorganisatie daarop moet anticiperen. Een al bestaand voorbeeld van passende kinderopvang is vve, waar vve-opgeleide pedagogisch medewerkers en gastouders kinderen met een taalachterstand opvangen. De Commissie vindt ook dat er nu sprake is van twee ambitieniveaus in de kinderopvang. Ambitieniveau A is het minimale niveau waarin er sprake is van het stimuleren van een brede ontwikkeling van kinderen. Bij ambitieniveau B is er daarnaast extra aandacht voor kinderen die dat nodig hebben.

Deze werkwijze stelt ook andere eisen aan pedagogisch medewerkers. De Commissie pleit ervoor om de huidige minimale opleidingseis in stand te houden: pedagogische opleiding op mbo-3-niveau, maar stelt voor om van één van de twee beroepskrachten op de groep aanvullende competenties te vragen die aansluiten bij het niveau van de groep. Voor gastouders, waar de minimale opleidingseis nog op niveau 2 ligt, is dit anders, al ziet de Commissie Kwaliteit in de toekomst ook mogelijkheden om het opleidingsniveau voor gastouders op te schroeven naar niveau 3. Om de kwaliteit in de kinderopvang te kunnen garanderen, is het van belang, zo zegt de Commissie Kwaliteit van BKK, om pedagogisch medewerkers permanent te scholen. Kinderopvangorganisaties met ambitieniveau B kunnen daarnaast een aangepaste controle verwachten van de GGD of van de Inspectie van het Onderwijs, die nu ook al het functioneren van vve inspecteert. De Commissie Kwaliteit ziet graag dat het toezichtkader meer gaat aansluiten bij die van het primair onderwijs.

Ruim 600.000 kinderen groeien op in armoede In Nederland leven ruim zeshonderdduizend kinderen onder de armoedegrens, vooral in achterstandswijken in de steden. Dat blijkt uit onderzoek van Platform31 naar de ontwikkeling en aanpak van armoede in Europa, dat op 17

oktober, Wereldarmoededag, werd gepubliceerd. In de afgelopen vijf jaar nam het risico op armoede en sociale uitsluiting onder kinderen in Nederland toe van 15,5 procent in 2008 tot 17 procent in 2013. Die uitsluiting zorgt voor ongelijke

kansen in het onderwijs en later ook op de arbeidsmarkt, aldus de onderzoekers. Armoede is volgens hen alleen effectief te bestrijden door een aanpak op verschillende terreinen tegelijk, waaronder onderwijs, arbeidsdeelname en huis-

vesting. Directeur Hamit Karakus van Platform31 pleit voor een integrale aanpak, zoals op RotterdamZuid. Daar werken Rijk, gemeente, onderwijs, zorginstellingen en bedrijfsleven langdurig samen in de aanpak van achterstanden.


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 | 7

OPMERKEL! JK Utrecht heeft A-status terug De gemeente Utrecht heeft van de Onderwijsinspectie de A-status gekregen voor het toezicht op de kinderopvang in de stad. Eerder dit jaar was aan Utrecht nog de C-status toegekend, als enige gemeente in Nederland, omdat de Onderwijsinspectie het toezicht onvoldoende vond. Dit meldt DeStadUtrecht.nl. De Onderwijs-

inspectie had al enige jaren forse kritiek op de gemeente Utrecht. Dat leidde in februari tot het toekennen van de C-status aan de gemeente, de laagst mogelijke score. Wethouder Everhardt liet vervolgens een verbeterplan opstellen. Zo werden extra inspecteurs ingezet om het aantal verplichte inspecties te halen.

Twijfel over peuterbeleid Steeds meer politici in de Tweede Kamer beginnen in te zien dat het stelsel kinderopvang, peuterwerk en onderwijs gemoderniseerd moet worden. Dat zegt de PO-Raad naar aanleiding van de brede steun voor de motie van D66. Zij dienden een motie in om de SER onderzoek te laten doen naar het functioneren van de huidige voorschoolse voorzieningen. Behalve D66 steunden de PvdA, de SP en GroenLinks het plan. ‘De geesten worden rijp’, schrijft de PO-Raad. Maar het kabinet is nog niet klaar voor één basisvoorziening voor alle kinderen. Er is een groot verschil in opvatting tussen de PvdA en de VVD. Laatstgenoemde kabinetspartij wil het onderscheid tussen een regeling voor kinderen van werkende ouders (de kinderopvangtoeslag) en kinderen met een (taal)achterstand (gemeentelijke subsidie) in stand houden. De PO-Raad pleit, met de MOgroep en de Brancheorganisatie Kinderopvang voor een basisvoorziening voor kinderen van 0-12 jaar. Minister Asscher vindt de plannen sympathiek, maar zit met een gat van miljoenen euro’s om het te realiseren.

Kinderopvang Triodus failliet Kinderopvangorganisatie Triodus is failliet verklaard en maakt een doorstart onder SWKGroep. Het is het tweede grote faillissement in de kinderopvang dit jaar. De medewerkers van Triodus moeten op hun eigen baan solliciteren om aan de slag te kunnen bij SWKGroep. Wel zegt de stichting zo veel mogelijk medewerkers een nieuwe arbeidsovereenkomst te willen aanbieden. De organisatie belooft dat er voor ouders en kinderen niets verandert de komende tijd. De kindercentra blijven open en de kosten en opvanglocaties blijven hetzelfde. Bij Triodus werken 350 medewerkers. De organisatie heeft 49 vestigingen in de regio Den Haag met buitenschoolse opvang, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Deze bieden aan ongeveer 2400 kinderen opvang. Triodus had veel last van een krimpende markt in de kinderopvang en kon de hoge huurkosten niet meer opbrengen. Ook bij dit faillissement is sprake van een pre-pack-constructie. Dit betekent dat de conceptovereenkomst tussen Triodus en SWKGroep al voor het officiële faillissement klaarlag. Ook Estro maakte van deze regeling gebruik om de overname door Smallsteps nog voor het faillissement te regelen.

Van een potje puree naar een potpourri We schetsen twee situaties, allebei waar gebeurd. Eerste situatie. We bevinden ons in een van de fabrieken van zuivelconcern FrieslandCampina waar door capaciteitsvergroting de pakjes Friso babyvoeding nu in een duizelingwekkend tempo aan ons voorbij schieten. Met name door dit merk, zo becijferde de Volkskrant onlangs, staat het bedrijf nu op de 42e plaats van grootste bedrijven in Nederland. Tweede situatie. Op het terras van een restaurant in België zitten opa en oma aan een chique maaltijd met hun kleinzoon. Het ventje van een jaar of vier, vijf is op een stapel kussens gehesen zodat het met zijn hoofd juist boven de tafelrand uitsteekt. Oma haalt de zachte onderdelen van haar maaltijd van haar bord, prakt het een beetje en schuift het af op een extra bordje dat ze haar kleinzoon voorzet. Het knulletje eet alles smakelijk op. We leven in een tijd dat steeds meer voedsel uit een pakje komt. Ook op kinderdagverblijven is dat het geval. Nog begin dit jaar kwam naar voren dat diksap een zeer populair drankje is, terwijl dat vol zit met suikers. Toch komt de tweede situatie mij even simpel als briljant voor. Waarom staan we niet op het standpunt dat kinderen hetzelfde eten als wij? Als we zelf zoete fruitdrankjes niet lekker vinden, waarom zouden we het onze kinderen dan wel geven?

Kinderwetje 140 jaar oud Het is dit jaar 140 jaar geleden dat het zogenaamde ‘Kinderwetje van Van Houten’ werd ingevoerd. De wet en de minister die zijn naam voor eeuwig aan de wet verbond staan gegrift in de geheugens van alle scholieren die sindsdien, dus verplicht, de geschiedenisles bijwoonden. Het wetje was eigenlijk een bescheiden begin van het aanpakken van kinderarbeid in Nederland. Er werd in vastgelegd dat fabrieksarbeid voor kinderen jonger dan twaalf jaar verboden werd. Het is pas 95 jaar geleden dat die leeftijd naar veertien jaar werd verhoogd, bijna vijftig dat die voor meisjes naar zestien jaar werd verhoogd en bijna vijfenveertig dat dat voor jongens ook zo was. In latere onderzoeken bleek kinderarbeid veel meer een kwestie van traditie, slecht toegankelijk onderwijs en uitsluiting van bepaalde sociale groepen te zijn geweest dan een must voor het draaien van de fabriek. Onder het mom van financiële noodzakelijkheid, komt kinderarbeid in landen als India en Bangladesh nog veelvuldig voor. De stereconoom Thomas Piketty zou er een verhandeling moeten houden over de winstmarges van Europese en Amerikaanse bedrijven die sinds het afschaffen van de kinderarbeid vele malen over de kop zijn gegaan. Dat zal ze leren.


FOTO: CHIEL WOLLAERT

8 ] #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 |

KENNISUITWISSELING EN ONDERZOEK

9

Europa

en Early Childhood Education Europa ziet het belang van kwalitatieve opvoeding, educatie en opvang van jonge kinderen/early childhood education and care (ECEC). Niet alleen als opvangvoorziening voor werkende ouders, maar juist als belangrijk instrument dat bijdraagt aan de ontwikkelingskansen van kinderen, in het belang van de kinderen zelf, hun ouders en de maatschappij. ECEC is daarom al sinds jaren onderwerp van kennisuitwisseling en onderzoek. De intentie van de bemoeienis is vooralsnog niet het uitgeven van Europese directieven, maar het leren van elkaar. In deze bijdrage een kleine samenvatting van een paar hoofdonderwerpen in het rapport ‘Key Data on Early Childhood, Education and Care in Europe’. Aart Verschuur

N

ederland doet niet mee

Anno 2014 deed heel Europa mee aan een fraai en diepgravend rapport over de internationale stand van zaken in de Europese voorscholen. Heel Europa? Nee, een klein land – een land van eigengereide zelfdoeners – bleef moedig weerstand bieden aan de overweldigende Europese gedachte en maakte het leven van de omringende landen bepaald niet gemakkelijk… Het is deze gedachte aan de beroemde strip Asterix, die onwillekeurig bij je opkomt als je alle grafieken en staatjes in het rapport Key Data on Early Childhood, Education and Care in Europe (Eurydice en Eurostat, 2014) bestudeert. Want Nederland doet niet meer mee aan dergelijke onderzoeken. Het rapport ziet er dan ook gênant uit. Alle Europese landen (waaronder

zelfs niet-EU-landen als Noorwegen, Zwitserland en Turkije) hebben hun statistische gegevens over voorschoolbezoek van kinderen tussen nul en vijf jaar keurig aangeleverd. Behalve Nederland. Overal zijn alle kaartjes van Europa overzichtelijk ingekleurd. Uitsluitend Nederland blijft op elk plaatje een witte vlek: geen gegevens beschikbaar. Op deze kinderachtige manier probeert de Nederlandse politiek invulling te geven aan het anti-Europese sentiment dat onder de kiezers heerst. Het is een erfenis van het eerste kabinet Rutte, gedoogd door de fel anti-Europese PVV van Geert Wilders. Die heeft de Nederlandse politiek gedwongen om de Europese integratie te begrenzen, wat op 21 juni 2013 resulteerde in

een officiële kabinetsbrief met daarin een lijst met bevoegdheden die aan de lidstaten overgelaten moeten worden en niet aan de Europese Unie. Samenwerking in Europa mag alleen op de gebieden van energie, klimaat, asiel en migratie, voltooiing van de interne markt, de aanpak van belastingontduiking, defensie en de financieeleconomische crisis. Op andere gebieden, zoals de harmonisatie van sociale stelsels, zou het subsidiariteitsbeginsel moeten gelden: Europees wat moet, nationaal wat kan. Het aanleveren van gegevens over voorscholen is tegen deze achtergrond een taboe waar de ministeries van Sociale Zaken en Onderwijs zich netjes aan houden.


10 | #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014

R

egelingen en toegankelijkheid tellen overal

Doorheen Europa wordt het belang van goed kindbeleid ingezien. Ouders moeten in staat zijn zorgtaken voor hun kinderen te combineren met betaald werk. Vooral regelingen voor ouderschapsverlof en een kwalitatief, bereikbaar aanbod van kinderopvang zijn dan van belang. Deze twee gaan hand in hand. Regelingen voor ouderschapsverlof variëren flink in de Europese landen, met vier maanden als verplicht Europees minimum voor iedere ouder. Sommige landen zien het liefst dat ouders zelf voor een langere periode thuis voor hun kinderen zorgen. In Bulgarije, Tsjechië, Hongarije en Roemenië hebben ouders recht op verlof tot hun kind twee jaar oud is. Elf landen kennen verlofregelingen tussen 46 en 70 weken, zoals Polen, Oostenrijk, Duitsland, de Scandinavische landen en Baltische staten. Tussen 20 en 39 weken ouderschapsverlof

V

kennen Griekenland, Ierland, Portugal, Verenigd Koninkrijk en IJsland. Onderaan bungelen landen als België, Frankrijk, Italië, Turkije en Zwitserland, hier hebben ouders recht op minder dan 20 weken ouderschapsverlof. Nederlandse ouders hebben recht op 26 weken. Andere landen kiezen meer voor een institutionele benadering en voor de ontwikkeling van educatieve voorschoolse voorzieningen. De meeste landen geven alle kinderen dan het recht op een (gesubsidieerde) plaats in een voorschoolse educatieve voorziening. In sommige landen is dit zelfs een plicht: voor kinderen naar de basisschool kunnen, moeten zij één of twee jaar naar de voorschool. Alleen Italië, Slowakije, IJsland, Turkije en Litouwen kennen recht noch plicht. Kinderen in de Scandinavische landen, Estland en Slovenië hebben direct na hun ge-

eiligheid en controle

Overal in Europa is de controle op kinderopvang/voorscholen groot, en gedetailleerd. Net als in ons land gaat het dan om wettelijke regels voor grootte van de ruimte (zowel binnen als buiten), de kwaliteit van het speelgoed en speeltoestellen en kwalificaties van de beroepskrachten. Zo hebben Noorwegen en Finland regels opgesteld waar kindvriendelijke omgevingen aan moeten voldoen, en in Tsjechië, Griekenland, Luxemburg, Portugal en Slovenië zijn er zelfs wettelijke bepalingen over de akoestische kwaliteit, ventilatie en verlichting. Handhaving en controle kennen in Europa weer geen eenduidige aanpak. Overal is de controle anders geregeld, met verschillende instanties en op verschillende bestuursniveaus (lokaal, regionaal, landelijk of een mix hiervan). Wel worden overal nieuwe voorzieningen van tevoren stevig gecontroleerd en krijgen bestaande settings te maken met evaluatie van hun werk.

Controles worden door de (lokale) overheid uitgevoerd, maar is ook vaak uitbesteed aan andere instanties. In Griekenland, Spanje en Schotland zijn daar onafhankelijke bureaus voor, terwijl het in Ierland wordt uitgevoerd door een non-profitorganisatie. In Duitsland evalueert de kinderopvangaanbieder/voorschool weer zelf z’n kwaliteit, op een door hem zelf te bepalen manier (intern/extern, tools, procedures). Nieuwe centra hoeven daar voor hun officiële toelating alleen melding te maken hoe ze hun kwaliteit zullen toetsen. Opvallend is dat in Europa oudere kinderen meer te maken hebben met regelingen en controles dan jongere kinderen, je zou eerder het omgekeerde verwachten. Dit komt vooral omdat settings met oudere kinderen een duidelijk educatief doel dienen, er moeten leerresultaten worden behaald. Leren telt zwaar op de Europese voorscholen.

boorte al recht op een plek in een voorschool. Echter, een derde van Europa kiest voor toegankelijke, gratis voorzieningen vanaf 3 jaar (of enkele maanden eerder), waar kinderen elke dag naartoe kunnen. Alleen in Ierland en Groot-Brittannië is het slechts voor de eerste 10-15 uur per week gratis. Rechten zijn mooi, maar zijn er ook daadwerkelijk plaatsen beschikbaar? Die garanderen de Europese centrale overheden niet, de Scandinavische landen, Estland en Slovenië uitgezonderd. De totstandkoming van plaatsen in voorscholen ligt vooral bij de lokale overheden in Europa of bij hoofden en besturen van voorscholen zelf. Centrale overheden beperken zich dan tot stimulering, via subsidieregelingen, en kiezen voor doelgroepenbeleid (werkende ouders, werkzoekenden, kinderen met een vlekje, eenoudergezinnen, militairen, grenswachten en dergelijke).


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 |

P

11

articipatie: 95 procent moet naar voorschool

Voorscholen moeten kinderen preparen voor de basisschool. De Europese Commissie vindt dit zo belangrijk dat zij in 2011 een benchmark voorschoolse educatie heeft ontwikkeld: in 2020 moet minstens 95 procent van de Europese kinderen tussen 4 jaar en het jaar waarop hun basisschool start (variërend per land) naar voorschoolse educatie. Dit is eigenlijk al grotendeels bereikt. Gemiddeld gaat in Europa 93 procent van de kinderen al naar een voorschool. Sommige landen hebben echter nog een weg te gaan, zoals Griekenland, Kroatië, Polen, Slowakije, Finland en Zwitserland. In deze landen bezoekt tussen 70 en 79 procent van de vierplussers een voorschool. Hekkensluiter is Turkije met een deelname van 43 procent, al is daar de laatste jaren wel sprake van een sterke toename van voorschoolse educatie. Alleen in Tsjechië is de participatiegraad in de afgelopen jaren gedaald (-4 procent).

B

Bij kinderen jonger dan drie jaar ziet het plaatje er echter heel anders uit. Slechts tien landen behalen de Europese doelstelling dat 33 procent van de 3-minners een voorschools aanbod moet krijgen. Denemarken doet het goed, met 74 procent. Nederland en Zweden behalen ook aardige cijfers, hier gaat de helft van de jongere kinderen naar een voorschool. Waarbij aangetekend wordt dat Nederland wel een uitzondering is wat betreft het aantal uren: omdat parttime werken bij ons veel voorkomt, gaan kinderen ook parttime naar de voorschool/peuterspeelzaal. Alle overige Europese landen zitten tussen minder dan 10 en 20 procent bezoek aan voorscholen bij de 3-minners. Europese kinderen zitten beneden 3 jaar gemiddeld 26 en boven de 3 jaar gemiddeld 29 uur per week op een voorschool. Hoe meer uren voorschool hoe beter echter. Niet alleen omdat kinderen dan later betere leerresultaten behalen,

het stelt tevens ouders in staat om betaald werk en zorgtaken beter te kunnen combineren. In een aantal landen maken 3-minners al een flinke werkweek op de voorschool. Zij bezoeken meer dan 35 uur per week hun voorschool in Denemarken, Bulgarije, Estland, Kroatië, Litouwen, Hongarije, Slovenië en IJsland. In Letland, Portugal en Polen zelfs voor bijna 40 uur. Nederland zit in de middenmoot, samen met Oostenrijk, Malta, Tsjechië en Zwitserland (18-21 uur per week gemiddeld). Hekkensluiter hier is Groot-Brittannië met 14 uur per week (minder dan 3 uur per dag).

eroepskwalificaties: hoge eisen

Bijna altijd werken in de Europese voorschoolse educatie drie soorten medewerkers: leidinggevenden en opleiders met meestal minimaal een hbo-opleiding, verzorgers met een mbo-opleiding en assistenten zonder of met weinig opleiding. In settings voor kinderen van 3 - 6 jaar oud zijn {altijd} voorschoolse opleiders aanwezig, bij de jongere kinderen is dit bij twee derde van de voorscholen het geval. Europese landen kennen grofweg twee benaderingen van de beroepskwalificaties die nodig zijn om in voorschoolse trajecten met kinderen te mogen werken. De helft van Europa houdt het bij één beroepskwalificatie voor alle voorschoolse educatie. In deze landen wordt voorschoolse educatie vanuit één pedagogische omgeving aangeboden en wordt geen verschil gemaakt tussen werken met jongere of oudere kinderen. De pedagogisch medewerkers hebben dan mi-

nimaal een bachelor pedagogiek (hbo) behaald. In Portugal en IJsland moeten deze medewerkers zelfs een masteropleiding hebben afgerond. Alleen in Duitsland, Letland en Oostenrijk gelden lagere eisen. In Oostenrijk bijvoorbeeld hebben medewerkers van voorscholen dezelfde opleiding als pedagogisch medewerkers in de kinderopvang, alleen met een iets andere specialisatie aan het eind van hun opleiding. De andere helft van Europa maakt verschil tussen medewerkers die met jongere of juist oudere kinderen werken. Vaak wordt in deze landen voorschoolse educatie vanuit verschillende settings aangeboden. Voor educatief werken met jongere kinderen worden over het algemeen minder opleidingseisen gesteld, behalve in Frankrijk, Portugal, Griekenland en Turkije. Hier moeten de medewerkers die werken met jonge kinderen juist een bacheloropleiding hebben. Met oudere kinderen mogen werken,

vereist in Frankrijk en Italië ook meer opleiding van de medewerkers. Zij moeten hun master hebben behaald om in een voorschool (ISCED 0, vergelijkbaar met onze peuterspeelzalen) te kunnen werken. In veel landen komen pedagogische opleidingen voor voorschool en basisschool sterk overeen, zowel het niveau als de duur van opleidingen zijn vergelijkbaar. Soms wordt gewoon gedeeltelijk dezelfde lesstof gebruikt voor toekomstig voorschoolse medewerkers en toekomstig onderwijzers (Duitstalig België, Polen, Roemenië, Bulgarije en Spanje). In Luxemburg en Groot-Brittannië zijn de opleidingen zelfs helemaal gelijkgeschakeld, met een pedagogische opleiding kun je zowel in een voorschool als in het basisonderwijs aan de slag.


12 | #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014

S

choling telt

Deskundigheidsbevordering en scholing van medewerkers zijn in de afgelopen jaren in alle Europese landen toegenomen. Draaide het in 2009 in de helft van de Europese landen nog om bereidwilligheid en leergierigheid van de medewerkers zelf, anno 2014 is na- en bijscholing overal in Europa deel van het normale werk geworden. Het wordt algemeen beschouwd als een professionele plicht om jezelf bij te scholen, zeker als je met oudere kinderen van 3-6 jaar werkt. Enkele landen gaan zelfs verder: bijscholing en persoonlijke beroepsmatige ontwikkeling zijn daar verplicht om te mogen werken met oudere kinderen in de voorschoolse fase. Dit geldt voor Frankrijk, Italië, Malta, Groot-Brittannië, Tsjechië, Bulgarije en grote delen van Zwitserland. In Griekenland en Polen is continue bijscholing zwaar gekoppeld aan verdere carrièremogelijkheden. En in het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg en Slovenië moeten zelfs alle hulpkrachten (schoonmakers, maaltijdbereiders, activiteitenvoorbereiders) in de voorscholen verplicht regelmatig op cursus.

Ook de deskundigheid van leidinggevenden van voorscholen wordt overal in Europa zwaar aangezet. Om leidinggevende van een voorschool te kunnen worden, bestaat er duidelijk consensus dat je eerst zelf medewerker moet zijn geweest van een voorschool. Ervaring telt overal in Europa. In de helft van de Europese landen moeten sollicitanten voor een managersfunctie daarnaast extra opleidingen hebben gevolgd, met aandacht voor organisatiekunde, management en planning, financieel management, onderwijswetgeving, communicatie en teamwork. In Spanje mogen hoofden van voorscholen pas aan het werk na 100 uur theoretische cursus, gevolgd door een managementproject van zes maanden. In Polen moeten de toekomstig managers eerst 280 uur cursussen volgen, in Letland, Litouwen en Roemenië moeten zij kunnen aantonen zowel ervaring op de werkvloer als administratieve ervaring te hebben. In Litouwen moet je zelfs bewijzen dat je voldoende talig bent, kennis hebt van informatietechnologie en minstens een jaar leidinggevende ervaring hebt met ‘people management’.


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 |

13

Jongere kinderen

Meer vraag dan aanbod Vraag en aanbod in evenwicht

Weet je dat

Geen gegevens op centraal niveau Geen gegevens

…in de meeste Europese landen onderscheid wordt gemaakt tussen jongere en oudere kinderen in hun voorschoolse situatie? De knip ligt meestal bij de leeftijd van drie jaar. Voor 3-minners is er geen sprake van onderwijs, daarna wel, inclusief officiële richtlijnen. In de meeste landen vertaalt deze knip zich in een verschillend aanbod van voorzieningen, zoals we in Nederland ook kinderdagverblijven en voorscholen/peuterspeelzalen kennen. Landen zonder knip bieden de hele voorschoolse fase binnen één setting aan. De ministeries van onderwijs dragen dan de verantwoordelijkheid voor zowel opvang als leren. Kroatië, Slovenië, de Scandinavische landen en Baltische staten kennen deze kniploze, voorschoolse (opvang)fase. Hier is ook sprake van wettelijk recht op opvang/voorschool. …prestaties op latere leeftijd beter zijn bij leerlingen die in hun jeugd op een voorschool hebben gezeten? Internationale vergelijkingstudies (PISA, PIRLS) tonen aan dat leerlingen van rond 10 jaar oud een heel schooljaar voorlopen op leerlingen die geen voorschool heb-

ben gevolgd. Toch, noteren de Europese onderzoekers, is deelname aan een voorschool minder belangrijk dan uit welk sociaal-economisch nest je komt, geslacht en motivatie. De onderzoekers hebben berekend dat er 2 procent verband is tussen deelname aan een voorschool op jonge leeftijd en goede rekenresultaten op latere leeftijd. …de private sector in veel Europese landen een belangrijke rol speelt in het voorschoolse aanbod voor 3-minners? In Groot-Brittannië, Malta, Cyprus en Luxemburg gaat zelfs tussen 60 en 100 procent naar particuliere voorscholen (zowel commercieel als not-for-profit). Soms moeten ouders dan zelf alles betalen, maar in de meeste landen hebben ouders recht op een vergoeding vanuit de (lokale) overheid. Publieke financiering blijkt juist meer in zwang bij oudere kinderen, omdat zij eigenlijk al deel van het reguliere onderwijssysteem zijn. Uitsluitend publieke financiering van voorscholen kennen alleen de Scandinavische landen, de Baltische staten, Oostenrijk, Slovenië en IJsland.

Oudere kinderen

Meer vraag dan aanbod Vraag en aanbod in evenwicht Geen gegevens op centraal niveau Geen gegevens

Vraag en aanbod van plaatsen in door de overheid gesubsidieerde ECEC instellingen, 2012/13.

Wettelijk recht Geen wettelijk recht Verplicht ECEC Geen gegevens

Wettelijk recht op en/of verplichte deelname aan voorschoolse educatie, beginleeftijd en wekelijkse uren, 2012/13.

*

:

:

: Geen gegevens

- Niet van toepassing

(

)

*

* Niet gereguleerd

Download het rapport Key Data on Early Childhood, Education and Care in Europe (Eurydice en Eurostat, 2014) via W: BBMP.nl/service. Uw wachtwoord is 20bbmp14.

M E E R L E Z E N : W W W. B B M P. N L


14 ] #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014

uit het werkveld FEITEN, ERVARINGEN EN WAT LEREN WE UIT ONDERZOEK?

Hbo’ers in de kinderopvang? Het idee dat je de kwaliteit van de kinderopvang kunt verbeteren door meer hbo-opgeleide pedagogisch medewerkers aan te stellen, lijkt zoetjesaan gemeengoed geworden. Maar klopt dat idee wel? ChildCare International organiseerde een seminar rondom deze vraag. Voor een van de sprekers, Paul Leseman, is het wel duidelijk: daar is geen enkele evidentie voor. Door: Wilma Schepers

In weerwil van de crisis en de bezuinigingen is de discussie over de kwaliteit van kinderopvang levendiger en urgenter dan ooit. De focus van deze discussie is niet zozeer de basiskwaliteit van kinderopvang, maar wat kinderopvang toevoegt aan de ontwikkeling van kinderen, wat de educatieve waarde van kinderopvang is. Uit het meest recente NCKOonderzoek naar de kwaliteit komt naar voren dat de kinderopvang juist op het vlak van pedagogische vaardigheden verbetering be-

‘Het inzetten van hbo’ers heeft alleen zin als je zowel een hoger salaris als een zwaardere functie- en taakomschrijving biedt.’

hoeft. In discussies wordt vaak de inzet van pedagogisch medewerkers met een hogere opleiding als oplossing naar voren gebracht. Het lijkt of dit idee – meer hbo-opgeleide pedagogisch medewerkers in de kinderopvang – zoetjesaan gemeengoed aan het worden is. Echter deze oplossing werpt ook weer vragen op, zoals: moeten álle pm’ers een hogere vooropleiding hebben of is juist een mix op de werkvloer van verschillende opleidingen en competenties een betere oplossing? Geldt de eis van een hoger opleidingsniveau ook voor het werken met de heel jonge kinderen, waar de verzorging meer nadruk heeft? Kunnen we pm’ers met een hoger opleidingsniveau wel betalen? Mogen er verschillen zijn in beloning van pm’ers binnen een groep? Hoe kunnen we hoger opgeleide pm’ers gemotiveerd houden voor het werken in de uitvoering? Op zoek naar een antwoord op deze vragen organiseerde ChildCare International/CCI begin oktober een seminar met als vraagstelling: wat zijn de feiten en ervaringen in vergelijkbare landen en wat kunnen we leren uit recent Nederlands onderzoek?

Nederland en Europa Er waren drie sprekers. De eerste spreker, Serv Vinders, bestuurslid van CCI, ging in op de vergelijking van Nederland met de overige Euro-

pese landen. In grote lijnen komt zijn verhaal overeen met wat Aart Verschuur beschrijft in zijn artikel ‘Europa en Early Childhood Education’ (pag. 8). In Europa is de aandacht voor de opleiding en scholing van ECEC-professionals (professionals in Early Childhood Education and Care) de afgelopen vijf jaar toegenomen. Er zijn behoorlijke verschillen tussen de verschillende landen, maar de grote algemene deler is dat er toenemend hogere eisen gesteld worden aan opleiding en permanente (bij)scholing. Opmerkelijk is dat er in veel landen (niet alle!) onderscheid gemaakt wordt tussen ‘verzorgend’ (jongere kinderen, lagere opleiding) en educatief (oudere kinderen, hogere opleiding) en dat van leidinggevenden gevraagd wordt dat zij pedagogisch opgeleid zijn en ervaring hebben in het uitvoerend werk met de kinderen. Uit de vergelijking blijkt dat er in verschillende Europese landen hogere opleidingseisen gesteld worden, vertelt Serv Vinders, maar Nederland onderscheidt zich door een absoluut basisniveau. In veel andere landen werken ook ongeschoolde of heel laag geschoolde medewerkers met jonge kinderen terwijl in Nederland minimaal een mbo3-opleiding gevraagd wordt. Zo is er in de rest van Europa ook vaker sprake van verschillende functieniveaus in dezelfde setting, terwijl in Nederland alle pm’ers in principe werken op hetzelfde niveau.


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 | 15

Uit zijn ervaringen in het buitenland leerde Serv Vinders vier lessen: ç DOV MH KRJHU RSJHOHLGH PHGHZHUNHUV ZLOW inzetten, dan zul je hen ook meer moeten betalen anders zullen zij er al snel voor kiezen leidinggevende te worden. ç $OV MH KRJHU RSJHOHLGH PHGHZHUNHUV PHW een hoger salaris op eenzelfde functieniveau laat werken in de groep als de lager geschoolde en betaalde medewerkers, dan zal het experiment mislukken. Dat betekent dat het inzetten van hbo’ers alleen zin heeft als je zowel een hoger salaris als een zwaardere functie- en taakomschrijving biedt. ç 'H OHHUHUYDULQJ YDQ 9%-. *HQW LV GDW DOV je hbo’ers introduceert in de groepen, het wel twee tot drie jaar duurt voordat dat effect heeft op de pedagogische kwaliteit. Het effect moet groeien en dat vraagt tijd. ç (U PRHWHQ GXLGHOLMNH YHUVFKLOOHQ LQ GH functie- en taakomschrijving zijn waarbij gebruikgemaakt wordt van de meer coachende, sturende en structurerende vaardigheden van hbo’ers.

Hbo’ers in Frankrijk De tweede spreker was Claire Breton-Martin, directeur ontwikkeling, onderzoek en internationale contacten bij Ecole Santé Social Sud-Est LQ /\RQ &ODLUH %UHWRQ 0DUWLQ EHVFKULMIW KRH LQ

Frankrijk de ontwikkeling van de professionalisering van het educatief werk met jonge kinderen zich ontwikkeld heeft en wat het ideaal is waar nu naartoe gewerkt wordt. Frankrijk kent een gescheiden systeem voor kinderen van 0 tot 3 jaar (kindercentra en gastouders) en voor kinderen van 3 tot 6 jaar (voorschool en buitenschoolse activiteiten). Voor de ‘opvangfuncties’ (van 0 tot 3 jaar en buiten de schooluren van 3 tot 6 jaar) betalen ouders een fee. De voorscholen zijn publieke voorzieningen en worden door 95 procent van de 3-jarigen bezocht. De leerplicht begint bij 6 jaar. In de kindercentra en voorscholen werken eye-professionals (early years education). Zij hebben sinds 2006 een opleiding op hbo-niveau. In de jongste groepen (0 tot 3) werken de eye-professionals met een (gemiddelde) ratio van 1 op 5 kinderen. In de oudere groepen (3 tot 6) werken de eye-professionals met een ratio van 1 op 20 kinderen en worden zij geassisteerd door een of meer lager opgeleide assistenten. Over het opleidingsniveau van de eye-profesVLRQDOV YHUWHOW &ODLUH %UHWRQ 0DUWLQ GDW KHW ambitieniveau hoog is maar dat de uitvoering in de praktijk wel kan tegenvallen omdat de middelen niet altijd toereikend zijn. Kenmerken van opleiding en praktijk zijn: ç GH H[SHUWLVH YDQ H\H SURIHVVLRQDOV OLJW RS vier gebieden: communicatie met en on-

dersteuning van de gezinnen, educatieve activiteiten voor de kinderen, communicatievaardigheden en vaardigheden voor samenwerking met andere instituties. Claire vertelt dat er een groep studenten is die gedurende hun opleiding afhaken omdat het werk van een eye-professional veel meer behelst dan alleen het werken met de kinderen. ç (U ZRUGW YHHO EHODQJ JHKHFKW DDQ SHUPD nent leren op basis van ervaringen in de praktijk. Eye-professionals besteden driekwart van hun tijd aan het werk met de kinderen en een kwart aan ‘coaching’, wat inhoudt dat zij tijd nemen voor observatie van de kinderen, voor reflectie in hun team op hun werk met de kinderen, voor communicatie met ouders, voor samenwerking met institutionele partners en voor documentatie. ç (\H SURIHVVLRQDOV ZRUGHQ RSJHOHLG LQ HHQ holistische benadering van de ontwikkeling van kinderen, ze leren omgaan met complexiteit, diversiteit en voortdurende verandering en zijn gewend te vragen naar het waarom en niet alleen naar het hoe. Vanuit haar ervaring met het nieuwe systeem vertelt Claire dat het belangrijk is om niet al het gewicht te leggen op de vooropleiding maar juist veel te investeren in aanvullende scholing en training naast het werk. Maar ook in Frankrijk worstelen eye-professionals met

>


16 ] #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014

>

het gegeven dat de tijd voor reflectie en teamoverleg lang niet altijd beschikbaar is.

Onderzoek De derde spreker was Paul Leseman, hoogleraar van de vakgroep pedagogiek van de Universiteit van Utrecht. Paul Leseman opent kort en krachtig: voor de stelling dat een hoger opleidingsniveau tot meer kwaliteit leidt heeft hij geen bewijs kunnen vinden in de literatuur. De effecten van een hogere opleiding zijn – als ze al gevonden worden – klein en inconsistent. Er is, stelt Leseman, een groeiend inzicht in de internationale wetenschap en literatuur dat team-professionalisering (door coaching on the job, geregeld teamoverleg en reflectie op het handelen als professional) veel meer gewicht in de schaal legt dan het verhogen van het opleidingsniveau. Zijn conclusie is dan ook eenvoudig: het verhogen van het opleidingsniveau van mbo naar hbo als generieke maatregel levert niet op wat je zou willen en kost bovendien te veel geld. Maar wat dan wel? Aan de hand van onderzoeksresultaat op basis van de pre-COOLgegevens laat hij zien dat werken aan professionele ontwikkeling aantoonbaar effect heeft op de educatieve kwaliteit in het werken met jonge kinderen van 0 tot 6 jaar. Paul Leseman bespreekt een studie van Pauline Slot, een promovendus van zijn vakgroep. Pauline Slot ontwikkelde voor haar promotie een concept voor de kwaliteit van educatie van kinderen van 0 tot 6 jaar in kinderopvang, speelzaal en kleuterklas. In de bedoelde studie zijn kwaliteitsmetingen gerelateerd aan een maat van professionalisering. Professionalisering werd gemeten met behulp van een vragenlijst waar-

in gevraagd werd naar bijvoorbeeld de frequentie van het teamoverleg en of in dit teamoverleg ook besproken wordt wat er feitelijk met de kinderen gedaan wordt in het perspectief van de educatieve doelstellingen. Ook werd gevraagd of de pm’ers/leerkrachten de kinderen observeren en daarover rapporteren aan hun collega’s, of ze bij elkaar op de groep gaan kijken en of ze zelf vormgeven aan hun activiteitenprogramma (of curriculum). Wat bleek? De resultaten van deze vragenlijst – de maat voor professionalisering – bleken de belangrijkste voorspeller van de kwaliteit in het kindercentrum of in de school. Deze maat voor professionalisering was zeker een sterkere voorspeller dan het opleidingsniveau van de pm’ers en leerkrachten. Een tweede onderbouwing voor het belang van professionalisering vond Paul Leseman in de analyse van de gegevens van pre-COOL GRRU KRRJOHUDDU -DQQHNH 3ODQWHQJD HQ (PUH Akgündüz, promovendus. Uit deze analyse kwam naar voren dat in de jaren van de zwaarste bezuinigingen (2011, 2012) de kwaliteit in de kindercentra daalde. Aannemelijk is dat de daling van de kwaliteit te maken had met de grote onrust, het sluiten van groepen, het opnieuw indelen van kinderen en het verloop van personeel. In dit soort analyses is het vooralsnog niet mogelijk een oorzaak-gevolgrelatie aan te tonen, stelt Paul Leseman, maar in deze periode rapporteerden pm’ers minder tijd te hebben voor wat hierboven omschreven wordt als ‘professionele ontwikkeling’.

Pleidooi voor permanente scholing Paul Leseman voerde in zijn bijdrage aan het seminar hartstochtelijk pleidooi voor perma-

nente scholing. Medewerkers in de kinderopvang moeten een vooropleiding hebben maar het is vooral belangrijk te investeren in hun ontwikkeling als ze eenmaal aan het werk zijn. Mbo’ers leren op een andere, minder abstracte manier. Ze leren vooral door dingen te doen en daarover na te denken. Maar daarin moeten ze wel begeleid worden. En er moeten meer mogelijkheden komen om door te groeien. Als mensen zich niet kunnen doorontwikkelen is dat de dood in de pot. Voor de mensen zelf, en voor de organisatie. Dat betekent dat organisaties moeten inzetten op functiedifferentiatie en opleidingsmogelijkheden. Daar zitten de mogelijkheden om de kwaliteit te verhogen. Het heeft ook te maken met beroepstrots, vindt Paul Leseman. Als je het ziet als persoonlijke eer dat je goed bent in het begeleiden van kinderen in hun ontwikkeling, dan maak je je de beroepsstandaarden zo eigen, dat het niet meer nodig is de inspectie te laten controleren. Kortom, we moeten af van simpele oplossingen, concludeert Leseman. We moeten aan het werk vanuit onze creativiteit, maar dan wel kritisch, gebaseerd op wat we weten. Leseman pleit voor een onderzoeksmatige aanpak, want onderzoek is onmisbaar is als je streeft naar professionaliteit. Zie voor informatie over het pre-COOL-onderzoek W: pre-cool.nl Voor verwijzingen naar relevante literatuur, zie W: bbmp.nl/service. Uw wachtwoord is 20bbmp12.

M E E R L E Z E N : W W W. B B M P. N L


ED BUITENHEK

#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 |

17

Ed Buitenhek is directeur van Buitenhek Management & Consult

If you can stand the heat, get into the childcare business... Aan het einde van 2014 is er veel om op terug te kijken in de branche: overnames, fusies, doorstarts, krimpscenario’s en nieuw overheidsbeleid. De meeste ondernemers in de branche hebben de afgelopen maanden meer tijd besteed aan toekomstplannen dan aan mijmeren over het verleden.

‘In this world nothing can be said to be certain, except death and taxes’, schreef Franklin al aan het einde van de 18e eeuw. Voor kinderopvangondernemers is er meer zekerheid dan alleen de dood en de belasting. Zij hebben de weinig geruststellende zekerheid van continue onzekerheid over toekomstige marktontwikkelingen. Toch zijn er ook wat zekerheden voor de komende twee jaar die als ankers kunnen dienen voor het meerjarenbeleid. Zo is er geen enkel politiek draagvlak meer voor nieuwe bezuinigingen op de kinderopvang en dat levert zekerheid op over de toegankelijkheid of ouderbijdrage van kinderopvang in de komende jaren. Verder is er voor veel onderne-

mers de zekerheid van verdere volumekrimp in 2015 en 2016. De sterk lagere instroom van baby’s vanaf 2012 en het sterk verminderd aantal opvanguren per kind levert de komende jaren aantasting op van de afname van bso en het rendement van de bso en daarmee van de onderneming als geheel.

Primair onderwijs Dat effect wordt nog eens versterkt door de krimp van de bsodoelgroep. In de begroting 2015 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is een prognose opgenomen voor het aantal leerlingen in het primair onderwijs tot en met 2019. Deze prognose laat een afname zien

Totaal aantal leerlingen Primair Onderwijs (x 1.000)

van circa 100.000 leerlingen (ruim 6 procent) in slechts 5 jaar tijd: Een andere uitdaging vormt de verkruimeling van het opvangaanbod. Volgens recent onderzoek (B&A, 2014) neemt ongeveer de helft (bij dagopvang iets meer, bij bso iets minder) van de ouders slechts één dag opvang per week af. Die zekerheid levert tenminste twee uitdagingen op. Hoe kunnen we actie ondernemen om via warme acquisitie van één naar anderhalve dag te komen. Kunnen we met behulp van gerichte klantbenadering de balans tussen formele en informele opvang beïnvloeden? En als dat niet of onvoldoende lukt hoe passen we ons aanbod en programma aan op deze nieuwe werkelijkheid: hoeveel peda-

gogische meerwaarde past er eigenlijk in één dag opvang? De sterke toename van het aandeel huisvestingslasten in de exploitatie is een zekerheid waarmee vrijwel alle aanbieders te maken hebben. Lukt het om nieuwe en beter passende afspraken te maken met verhuurders voor de komende jaren en biedt wellicht de recente doorstart-trend in de branche aanknopingspunten voor een steuntje in de rug bij deze onderhandelingen? ‘Nee heb je en ja kun je krijgen’, zei mijn grootvader al en zeker bij dit soort trajecten is niet geschoten altijd mis. Zelfs bij de ondernemingsplanning van rasoptimisten in de huidige tijd hoort het uitwerken van bad- or worstcasescenario’s voor de eigen organisatie. Welke prioriteiten stellen we als de begroting niet gehaald wordt en met welk doel? Wat kan je eigenlijk leren van de zekerheid van de recente worstcasescenario’s uit de praktijk en welke aanknopingspunten levert het op in je rol als ‘jager’ op overnamepad of in je rol als bestuurder van een onderneming in zwaar weer? Was 2014 al enerverend, ook 2015 wordt een spannend jaar voor ondernemers en ook dat is een zekerheidje. ‘Kinderopvang, dat gun je ieder kind’ maar voor moderne ondernemers is het motto If you can stand the heat, get into the childcare business. Reageren? ed@buitenhek.nl.

Bron: OCW 2014


18 ] #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 |

19

HOE CREĂ‹REN WE EEN OPTIMAAL OPVOED- EN ONDERWIJSKLIMAAT VOOR KINDEREN VAN 0 TOT 12?

OpStap naar 2024

Eigenlijk weten we heel veel over de ontwikkeling van kinderen en over de voorwaarden waaraan hun ontwikkel- en leeromgeving moet voldoen. Vraag het maar eens aan wetenschappers. En vraag het maar eens aan mensen uit de praktijk. Of liever nog: vraag het aan hen samen en tegelijkertijd. Dan worden de antwoorden nog boeiender. Wilma Schepers

H

oe ziet ‘de ideale’ opvoedomgeving voor kinderen van 0 tot 12 er eigenlijk uit? We hebben allemaal onze beelden van een ideale kindertijd, beelden die ingekleurd zijn door onze eigen – positieve of negatieve – kinderervaringen, door wat we geleerd hebben op onze opleidingen, wat we ervaren hebben in ons werk en in onze privĂŠ-omgeving. Ook politieke overtuigingen spelen een rol bij het inkleuren van het beeld, zo ook (macro) economische inzichten en mogelijk ook morele of religieuze overwegingen. Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Kinderopvang Humanitas vroeg zich af wat we nu eigenlijk echt, wetenschappelijk, wĂŠten? Als we daar een beeld van zouden hebben, zou ons dat kunnen helpen in het voeren van de discussie. Om het antwoord op die vraag te krijgen, startte ChildCare International (CCI) – in opdracht van Kinderopvang Humanitas – twee jaar geleden het Project 2024. Binnen dit project interviewde CCI dertien wetenschappers uit binnen- en buitenland aan de hand van vier vragen: wat kunt u, vanuit uw kennis zeggen over het optimale opvoedingsklimaat voor kinderen van 0 tot 12? Hoe kun je zo’n optimaal klimaat het best organiseren? Over welke competenties moeten professionals beschikken? En tot slot: wie zou je als beste de regie kunnen geven

over de ontwikkeling van een optimale opvoedingsomgeving? De vragen leidden tot interessante gesprekken waarvan in de publicatie – OpStap naar 20241 – verslag is gedaan. Op basis van de bevindingen beargumenteerde CCI acht noodzakelijke stappen en vertaalde deze naar concrete aanbevelingen. BBMP vroeg een van de geïnterviewde weten-

schappers – Paul van Geert, hoogleraar ontwikkelingspsychologie in Groningen – te reecteren op deze aanbevelingen. Paul van Geert (sinds kort met emeritaat) richt zich op de theorie van complexe dynamische systemen. Binnen dit kader deed hij veel longitudinaal onderzoek, in het bijzonder naar taalverwerving en de sociaal-cognitieve ontwikkeling van kinderen.

Stap 1. Investeren in jonge kinderen loont Wetenschappers benadrukken hoe belangrijk de eerste levensjaren zijn voor de latere ontwikkeling. Onderzoek laat zien dat de omgeving waarin een jong kind opgroeit een grote invloed heeft op de ontwikkeling van het brein en dat kinderopvang van goede kwaliteit positief uitwerkt op de cognitieve en sociale ontwikkeling van kinderen, vooral voor kinderen uit lagere sociale klassen. Uit recent onderzoek onder 15-jarigen blijkt bovendien dat kinderopvang ook positieve effecten heeft op kinderen uit de midden- en hogere klasse. Investeren in voorzieningen voor jonge kinderen werpt dus vruchten af, zoals ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) signaleert in het rapport Naar een lerende economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland. Volgens wetenschappers zijn speciale programma’s voor bijvoorbeeld taalstimulering niet effectief, maar moeten we ons vooral inspannen om de afstand tussen kinderen met een verschillende achtergrond te verkleinen door alle kinderen toegang te bieden tot een rijke speel- en leeromgeving. Aanbeveling: t "MMF LJOEFSFO LSJKHFO UPFHBOH UPU HPFEF WPPS[JFOJOHFO WPPS LJOEFSPQWBOH %F[F WPPS zieningen zijn betaalbaar voor ouders, ongeacht hun achtergrond.


20 ] #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014

Bij stap 1

Bij stap 2

Paul van Geert: ‘Het is een mooi boekje geworden, mijn complimenten. In het stappenplan met de onderliggende motivatie kan ik mij helemaal vinden. Maar ik heb wel een kanttekening. Het gevaar met dit soort lijstjes met aanbevelingen is dat de beleidsmakers zeggen: “Heel mooi, dat vinden wij ook en daarom doen we het dus al langâ€?, waarna alle goede ideeĂŤn terzijde gelegd worden. Hoe je dat voorkomt, weet ik ook niet. Ik vermoed door de discussie zo concreet mogelijk te maken. Daar kan een negende stap bij helpen. Die negende stap zou zijn dat de overheid meer ďŹ nanciĂŤn ter beschikking stelt om goed wetenschappelijk onderzoek te laten doen naar de ontwikkeling van kinderen in kinderopvang en onderwijs. Nederland scoort in de internationale context heel behoorlijk op het gebied van onderzoek naar de eectiviteit van het onderwijs. Ik ben ook blij met de activiteiten van Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek dat als subsidievoorwaarde stelt dat onderzoekers en praktijkmensen op verschillende niveaus samenwerken en samen kunnen laten zien dat het onderzoek relevant is. Maar er zou veel meer onderzoek gedaan kunnen worden. Er worden door onderzoekers en praktijkmensen hele relevante onderzoeksaanvragen voorgelegd die niet gesubsidieerd kunnen worden omdat er onvoldoende middelen zijn. Het gaat hier niet om miljarden, het gaat hier verhoudingsgewijs om peanuts die we zouden moeten willen investeren in eectief onderwijs en de toekomst van onze samenleving.’

Paul van Geert: ‘Een rijke speel- en leeromgeving voor alle kinderen is een van mijn persoonlijke en professionele stokpaardjes. Daarbij is het wel van groot belang dat opvoeders en onderwijzenden samen met de onderzoekers goed nadenken over wat “rijkâ€? betekent. Dat is nog niet zo eenvoudig. Ik wil illustreren hoezeer dit thema voor mij speelt. Ik ben bestuurslid van de stichting Atelier van Licht.2 Hierin proberen wetenschappers – psychologen zoals ik en bijvoorbeeld ook natuurkundigen van naam – met behulp van het verschijnsel licht een exploratieve omgeving te creĂŤren voor jonge kinderen en hun ouders. Ouders en kinderen kunnen in ons atelier heel interessante ervaringen opdoen door samen te ontdekken, te spelen en te experimenteren, bijna op wetenschappelijke wijze. Ze kunnen in dit atelier al experimenterend ook iets maken, iets wat mooi is, wat interessant en spannend is. In dit project proberen we de wetenschappelijke kennis van de natuurkunde te integreren met ontwikkelingspsychologische kennis en met de kennis van kunstenaars. Ik ben zelf naast wetenschapper ook kunstenaar, dat maakt mij zeer betrokken. Zo scheppen we een rijke leeromgeving voor kinderen. Dit is een verhaal wat mij enthousiast maakt. Wat ik er vooral mee wil zeggen is dat die rijkdom ook inhoudelijk moet worden ingevuld. Als je dat niet doet, als je kinderen geen interessante en belangwekkende inhoud geeft om zelf te ontdekken, dan mis je de essentie van wat je in kinderen zou moeten stimuleren: nieuwsgierigheid en de drang om te leren.

2. Elk kind verdient een rijke speel- en leeromgeving Jonge kinderen ontwikkelen zich al spelend en explorerend. In spel met andere kinderen en met volwassenen leren ze samen te werken en rekening met elkaar te houden. Kinderen ontwikkelen zich, zeker in de eerste zes jaar, grillig en onvoorspelbaar. Waar het ene kind bijvoorbeeld zijn fijne motoriek heel snel ontwikkelt, gaat dat bij een ander kind trager en meer schoksgewijs. Om alle kinderen de gelegenheid te bieden zich in hun eigen tempo breed te ontwikkelen, hebben ze een rijke speel- en leeromgeving nodig. In zo’n omgeving worden kinderen begeleid door professionals die geleerd hebben kinderen te observeren en hun ontwikkeling te volgen, zodat ze kinderen activiteiten en materialen kunnen aanbieden die op hun behoeftes zijn afgestemd. Aanbeveling: t %F LJOEFSPQWBOH DSFÑFSU FFO SJKLF TQFFM FO MFFSPNHFWJOH NFU BMT EPFM LJOEFSFO NFU FMkaar en individueel optimaal te stimuleren in hun ontwikkeling. t #FSPFQTPQMFJEJOHFO FO LJOEFSPQWBOH XFSLFO TBNFO JO EF WPSNJOH WBO QSPGFTTJPOFMF begeleiders, die in zo’n rijke speel- en leeromgeving elk kind de kans kunnen bieden zich in zijn eigen tempo breed te ontwikkelen.

Overigens begint dat bij de ontdekkende, explorerende attitude van de professionals die met de kinderen werken. Daar zou in opleidingen veel meer aandacht aan besteed moeten worden. Als je kleine kinderen kunt leren te exploreren, kun je dat mbo’ers ook leren.’

Bij stap 3 Paul van Geert: ‘Ergens tussen 5 en 7 jaar zit een van de klassieke breekpunten in de ontwikkeling. Individuele kinderen verschillen in het tempo van hun ontwikkeling, maar voor alle kinderen geldt dat er ergens tussen hun 5e en 7e verjaardag een omslag plaatsvindt. Al het onderzoek dat de verschillen tussen de ontwikkelingsstadia in kaart probeert te brengen, laat zien dat de leeftijd van 6 jaar erg belangrijk is. Het is ook niet voor niks dat de meeste ontwikkelde maatschappijen de formele scholing rond die leeftijd laten beginnen. Je kunt dan wel zeggen dat je van de ontwikkeling tussen 4 en 12 jaar een doorlopende lijn wil maken, maar de vraag is of dat wel zo goed werkt. Het is een beetje cruijďŹƒaans: elk voordeel heeft z’n nadeel. Dus als je een hele strikte scheidslijn legt rond 6 jaar, kan ik me voorstellen dat dat te kunstmatig is en dat daar dan individuele kinderen de dupe van worden. Anderzijds, als je alleen maar uitgaat van een continue lijn, zit je ook niet op de juiste weg. Cruciaal hierin is de houding van de opvoeders. De opvoeders moeten het verschil in denken van kinderen kunnen opmerken en daarop kunnen aansluiten. Naar mijn mening is het de moeite waard om de scheidslijn rond 6 jaar opnieuw leven in te blazen. Overigens zie je ook tussen 2 en 3 jaar een overgang. Dat is niet alleen het moment van zindelijkheid, maar ook de periode waarin de taal zich ontwikkelt van twee-woordenzinnetjes naar een volwassen syntax. Dat weerspiegelt een totaal andere manier van de dingen cognitief en verbaal ordenen en structureren. Ook zoiets als objectconstantie is een fenomeen dat rond 2,5/3 jaar zijn voltooiing bereikt. Vanuit deze kennis kun je pleiten voor een verstandige opdeling van het opvoedsysteem in perioden. Aan de andere kant weten we ook dat er grote individuele verschillen tussen kinderen zijn, en dat kinderen zich op de verschillende cognitieve gebieden zich lang niet altijd gelijktijdig ontwikkelen. Individualisering van je benadering blijft daarom aandacht vragen, welke oplossing voor de periodisering je ook bedenkt.’

Bij stap 4 Paul van Geert: ‘Dit lijkt mij een hele verstandige aanbeveling die rekening houdt met de individuele


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 |

3. Kinderen van 0 tot 6 verschillen van kinderen van 6 tot 12 Volgens wetenschappers moet in de eerste zes levensjaren het accent liggen op een combinatie van zorg, opvoeding en brede educatie: het domein van de kinderopvang. Hoewel er uiteraard ook in de leeftijdsfase van 6 tot 12 aandacht is voor zorg en opvoeding, ligt de nadruk dan meer op gestructureerd (formeel) leren en onderwijs. Voor beide leeftijdsfasen moeten rijksoverheid en werkveld afzonderlijke doelen en taken formuleren, bijvoorbeeld in een pedagogisch en educatief ontwikkelplan voor 0 tot 6 en een TDIPPMDVSSJDVMVN WPPS UPU %F[F NPFUFO FFO BMHFNFFO XFSLLBEFS WFSTDIBò FO FO een beschrijving omvatten hoe de voorschoolse fase vloeiend kan overgaan in de TDIPPMQFSJPEF %JU XPSEU FWFOFFOT CFQMFJU EPPS EF 833 Aanbeveling: t %F SJKLTPWFSIFJE FO IFU XFSLWFME TUFMMFO FFO QFEBHPHJTDI FO FEVDBUJFG POUXJLLFM plan op, waarin doelen en taken voor voorzieningen van 0 tot 6 jaar concreet en handelingsgericht worden geformuleerd. t %F SJKLTPWFSIFJE FO IFU XFSLWFME TUFMMFO FFO TDIPPMDVSSJDVMVN PQ XBBSJO EPFMFO en taken die scholen hebben voor kinderen van 6 tot 12 jaar concreet en handelingsgericht worden geformuleerd.

verschillen in de ontwikkeling van kinderen. Daarnaast zijn er grote verschillen tussen stad (zwarte wijken) en platteland (dorpse gemeenschappen) in wat ouders willen en wat kinderen nodig hebben. Jullie pleiten voor de aansluiting tussen schoolse en buitenschoolse activiteiten, voor een zekere mate van zorgcontinuĂŻteit, dat lijkt mij alleen maar goed. Ook als mensen juist pleiten voor meer gescheiden werelden zou ik zeggen dat het een het andere niet uitsluit. Je kunt bijvoorbeeld school en kinderop-

vang heel verschillende leefwerelden laten zijn in de beleving van de kinderen. Het is dan wel van groot belang dat de volwassenen op de achtergrond goed met elkaar samenwerken. Want het mogen verschillende leefwerelden zijn, ze komen altijd samen in dat ene kind. Daarom moeten ze niet alleen organisatorisch op elkaar afgestemd worden, maar ook wat betreft inhoud. Je moet voorkomen dat je elkaar in de wielen rijdt en dat je tegenstrijdige boodschappen gaat uitzenden. En dat vergt nu eenmaal onderlinge afstemming.’

4. Kinderopvang en school stemmen de samenwerking per situatie af #JK EF PWFSHBOH WBO EF WPPSTDIPPMTF OBBS EF TDIPPMTF QFSJPEF [JKO WPPSBM LJOEFSFO EJF FYUSB zorg behoeven, gebaat bij goede informatieoverdracht naar school. School en kinderopvang kunnen hierbij op veel verschillende manieren samenwerken, afhankelijk van de noden en behoeftes van de kinderen en gezinnen die zij bedienen. In een omgeving met veel achterstanden is het belangrijk dat kinderopvang en school inhoudelijk afstemmen hoe ze kinderen BDUJFG WPPSCFSFJEFO PQ TDIPPM %JU LBO MFJEFO UPU FFO JOUFOTJFWF TBNFOXFSLJOH UVTTFO EF teams of zelfs resulteren in een gezamenlijk team. In andere omgevingen kunnen school en kinderopvang losser van elkaar opereren. Hetzelfde geldt voor de parallelle samenwerking tussen schoolse en buitenschoolse activiteiten voor kinderen van 6 tot 12; ook die is afhankelijk van de situatie en ook daarvoor is geen blauwdruk te geven. Aanbeveling: t ,JOEFSPQWBOH FO TDIPPM CFQBMFO QFS TJUVBUJF o BGIBOLFMJKL WBO XBU EF LJOEFSFO JO IVO XFSLHFCJFE OPEJH IFCCFO o JO XFMLF NBUF FO PQ XFMLF NBOJFS [JK TBNFOXFSLFO FO vooral, welke doelen ze daarbij nastreven.

21


22 ] #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014

6. beroepsopleidingen voeden de praktijk

Bij stap 5 Paul van Geert: ‘Ook in deze aanbeveling herken ik mij zeer. Wij hebben in het Atelier van Licht dit begrip op onze eigen manier ingevuld. In het Atelier van Licht streven we naar competente organisaties waarin verschillende vormen van deskundigheid aanwezig zijn en waar we als team competenties ontwikkelen. Dat idee vind je ook weer terug in een begrip als de lerende organisatie. Onze stichting is eigenlijk een operationalisatie van wat wij een competente organisatie vinden. Concreet betekent dat, dat de praktische zaken niet alleen op rolletjes lopen, maar dat de activiteiten doordesemd zijn met kennis en inhoud.’

Bij stap 6 Paul van Geert: ‘Vanuit de Groningse universiteit werken wij veel samen met de Hanze Hogeschool en de opleiding waar Jeannette Doornenbal3 aan verbonden is. Ik zie dat er in de opleidingen steeds meer de nadruk gelegd wordt op het kunnen observeren van concrete situaties en het daarnaar handelen. Dat sluit aan bij het idee van situated and embedded cognition van leerkrachten. Leerkrachten moeten in staat zijn in een concrete situatie met concrete kinderen te kunnen begrijpen en te interpreteren om vervolgens op de juiste manier te kunnen reageren. Dat is iets anders dan louter het theoretisch kader kunnen begrijpen. Op die manier is er een hoop winst te halen in de opleidingen voor leerkrachten. Zeker in de opleidingen voor leerkrachten voor de jongste kinderen. Juist die leerkrachten moeten een gevoel ontwikkelen voor wat kinderen vanuit hun perspectief ervaren en leren en voor de vormen van interactie die daarbij horen. Voor hele jonge kinderen is de rol van de leerkracht cruciaal in het leerproces. Vanuit de universiteit geven onze promovendi

%F BBSE FO EF JOIPVE WBO IFU POEFSXJKT o FO WBO EF WPPS FO CVJUFOTDIPPMTF WPPS[JFOJOHFO o WFSBOEFSFO POEFS JOWMPFE WBO UFDIOPMPHJTDIF POUXJLLFMJOHFO FO NBBUTDIBQQFMJKLF WFSBOEFringen. Het werken met gedifferentieerde teams vraagt om differentiatie in de beroepsopleidingen. Volgens de geĂŻnterviewde wetenschappers moet ten minste een deel van de professionals in de voorschoolse voorzieningen een hogere beroepsopleiding hebben. Er is een goede mix noEJH WBO QSPGFTTJPOBMT NFU WFSTDIJMMFOEF BDIUFSHSPOEFO FO TQFDJBMJTBUJFT %BBSOBBTU CFIPFGU EF inhoud van de opleidingen, zowel die voor leerkrachten als die voor pedagogisch medewerLFST FFO OBESVLLFMJKLFS BGTUFNNJOH PQ IFU KPOHF LJOE FO [JKO POUXJLLFMJOH #PWFOEJFO WSBBHU PO[F QPTUJOEVTUSJĂ‘MF TBNFOMFWJOH PN QSPGFTTJPOBMT EJF LJOEFSFO PQUJNBBM LVOOFO WPPSCFSFJEFO PQ EF TBNFOMFWJOH JO EF F FFVX #JKWPPSCFFME EPPS LJOEFSFO UF TUJNVMFSFO TBNFO UF werken, problemen op te lossen, hun creativiteit te benutten en zich ondernemend en nieuwsgierig op te stellen (21e-eeuwse vaardigheden). Aanbeveling: t %F CFSPFQTPQMFJEJOHFO CJFEFO FFO EJòFSFOUJBUJF BBO PQMFJEJOHTOJWFBVT XBBSPOEFS FFO hbo-specialisatie voor het jonge kind. %F CFSPFQTPQMFJEJOHFO TDIFOLFO FOFS[JKET OBESVLLFMJKL BBOEBDIU BBO EF WBLCFLXBBNheid voor het werken met jonge kinderen en anderzijds aan de 21e-eeuwse vaardigheden. t *O IFU LBEFS WBO QFSNBOFOU MFSFO POUXJLLFMFO IFU XFSLWFME FO EF CFSPFQTPQMFJEJOHFO trainingen voor coaching on the job die onafhankelijk getoetst worden op kwaliteit.

veel workshops voor leerkrachten en aspirant leerkrachten over hoe je naar kinderen kijkt, over de directe interactie, over hoe je inhoudelijke ideeÍn in je handelen inbrengt op zo’n manier dat kinderen die zelf kunnen ontdekken. Onze onderzoekers leren door deze workshops heel veel van de mensen uit de praktijk. Zo snijdt het mes aan twee kanten.’

Bij stap 7 Paul van Geert: ‘Ook hiermee ben ik het helemaal eens. Dat betekent overigens niet dat je de ouder dan op de stoel van de leerkracht moet zetten en andersom, laten we dat alsjeblieft een beetje gescheiden houden. Maar er moet wel een lijntje lopen van leerkrachten naar ouders, en andersom. Het probleem is dat er natuurlijk altijd ouders zijn

5. Professionals werken samen in een competent team Wetenschappers benadrukken dat professionals die met kinderen werken veel kennis moeten hebben over het kind en zijn ontwikkeling. Uit het Europese CoRe-onderzoek naar de beste competenties voor mensen die werken met jonge kinderen blijkt bovendien dat een goede kwaliteit van voorzieningen voor jonge kinderen een competent systeem vereist dat individuen ondersteunt in hun permanente professionele ontwikkeling. Hiertoe beveelt CoRe een gedifferentieerde samenstelling van teams aan, zowel in opleidingsniveau als in talenten en vaardigheden. Aanbeveling: t 0OEFSXJKT FO LJOEFSPQWBOH POUXJLLFMFO FFO DPNQFUFOUF PSHBOJTBUJF HFCBTFFSE PQ EF aanbevelingen uit het CoRe-onderzoek over een gedifferentieerde teamsamenstelling, gezamenlijk leren en permanente pedagogische ondersteuning en kwaliteitsbewaking.

die zich niet of nauwelijks bemoeien met wat hun kinderen beleven. Hoe betrek je die ouders? Dat kan soms op hele simpele manieren. Ik heb een voorbeeld uit een van de wetenschapsprojecten die we voor hele jonge kinderen doen. In dit kader heeft een van mijn collega’s voorlees-en-doeboekjes gemaakt. Die boekjes vind je niet alleen op veel scholen (waar juen er uit voorlezen en waarop zij hun activiteiten baseren), maar ook in heel veel gezinnen. Kinderen vinden het fantastisch en de ouders en leerkrachten genieten van hun enthousiasme. Zo kun je gericht op een klein en speciďŹ ek gebiedje bijdragen aan de samenwerking tussen ouders en de school. Ouders moeten natuurlijk ook plezier hebben in die samenwerking, het moet niet gedwongen worden. Het moet ook leuk zijn, maar dat geldt voor iedereen.’


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 |

23

7. Ouders spelen een sleutelrol In het werken met kinderen vormen ouders een cruciale doelgroep: bij de bestrijding van BSNPFEF PG BDIUFSTUBOEFO FO PPL BMT QBSUOFS JO EF PQWPFEJOH %F JNQBDU WBO BSNPFEF WPPS kinderen is te verminderen door gezondheidsvoorlichting en opvoedingsondersteuning te H FWFO BBO IVO PVEFST %BBSOBBTU JT IFU CFMBOHSJKL WPPS EF FSLFOOJOH FO EF LBOTFO WBO kinderen dat hun ouders kennis hebben over hun ontwikkeling en hun leerprocessen, en zij daar ook bij betrokken worden. Goede voorlichting aan ouders kan hiertoe een nuttige eerste stap zijn. Aanbeveling: t 1SPGFTTJPOBMT FO PVEFST XFSLFO TBNFO JO EF PQWPFEJOH WBO LJOEFSFO WBOVJU FFO EJFQ besef dat ze gezamenlijk een bijdrage moeten leveren aan de ontwikkeling van die kinderen. t 8FSLWFME FO PWFSIFJE XFSLFO TBNFO BBO IFU JOGPSNFSFO WBO UPFLPNTUJHF PVEFST PWFS het belang van kinderopvang voor de socialisatie en ontwikkeling van het jonge kind.

8. De overheid ontwikkelt consistent beleid Als alle kinderen toegang hebben tot goede voorzieningen voor kinderopvang en onderwijs brengt dit niet alleen de kinderen verder, maar vertaalt dat zich ook in een maatschappelijke FO FFO FDPOPNJTDIF XBBSEF %JU JT XFUFOTDIBQQFMJKL CFXF[FO %F BBOCFWFMJOHFO JO EF[F UFLTU WSBHFO EBBSPN o OBBTU JO[FU WBO LJOEFSPQWBOH FO POEFSXJKT o PN FFO BDUJFWF JOTQBOOJOH WBO de overheid. Uit ervaringen in omliggende landen blijkt dat constructieve overheidsbemoeienis die resulteert in een kwaliteitsaanbod en consistentie in financiering, leidt tot meer kwaliteit van voorzieningen voor 0- tot 12-jarigen, en daarmee tot economisch en maatschappelijk rendement (WRR, 2013). Aanbeveling: t %F SJKLTPWFSIFJE TUFMU FFO NFFSKBSFOQSPHSBNNB PQ XBBSJO o OBBTU LXBMJUFJUTDSJUFSJB o criteria worden opgenomen voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de kinderopvang, de specialisatie en diversificatie van opleidingen voor professionals, en de overgang van voorschool (0 tot 6) naar school (6 tot 12).

Bij stap 8 Paul van Geert: ‘Ook dit is iets waarvan de overheid zal zeggen dat ze dat al lang doet. Maar ik weet, zoals zo velen, hoe frustrerend het kan zijn als een ministerie moeizaam ontwikkeld beleid ineens 180 graden de andere kant op stuurt. Ik heb het meegemaakt in de samenwerking met ambtenaren rondom het Talentenkracht-onderzoek.4 Als ik dan weer eens naar het ministerie ging, zaten er ineens totaal andere ambtenaren en konden we weer helemaal opnieuw beginnen. Die nieuwe ambtenaren hebben dan weer zo hun eigen ideeĂŤn en inzichten. Ze hebben het voorafgaande proces niet meegemaakt en zijn daar ook niet op ingepraat. Mijn eigen ervaring is dus dat de overheid een totaal ander tempo heeft dan het opvoedingsveld of het opvoedingsonderzoeksveld, en dat dat zeer contraproductief is. Je krijgt vaak een soort spanningsveld tussen de tijdsagenda van de overheid en de noodzakelijke tijd voor de praktijk. Dit alles gezegd zijnde, lijkt me de aanbeveling aan de overheid om consistent beleid te ontwikkelen van groot belang.’ 1 OpStap naar 2024, Hoe creĂŤren we een optimaal opvoed- en onderwijsklimaat voor kinderen van 0 tot 12? | 2014 | ChildCare International in opdracht van Kinderopvang Humanitas | SWP Uitgeverij | ISBN: 978 9088 50 569 0 2 Zie W: ateliervanlicht.nl. Het werk van de stichting is geĂŤnt op het gedachtegoed van Reggio Emilia. 3 Jeannette Doornenbal is lector Integraal Jeugdbeleid aan de Hanze Hogeschool. Zij werkte het begrip competente team uit voor integrale kindvoorzieningen. 4 Zie W: talentenkracht.nl


HOE CREËREN WE EEN OPTIMAAL OPVOED- EN ONDERWIJSKLIMAAT VOOR KINDEREN?

OPSTAP NAAR 2024 Hoe creëren we een optimaal opvoed- en onderwijsklimaat voor kinderen van 0 tot 12? ChildCare International ChildCare International schetst in OpStap naar 2024 een vergezicht op een ideaal opvoed- en onderwijsklimaat voor kinderen van 0 tot 12 jaar. Dertien wetenschappers geven uitgebreid hun visie op wat daarvoor nodig is, aan de hand van de vragen: In welk klimaat gedijen kinderen van 0 tot 12 optimaal? Hoe organiseer je zo’n optimaal klimaat? Welk soort professionals heb je daarvoor nodig? Wie neemt de regie? De inbreng van de wetenschappers verbreedt en verdiept ons inzicht in de voorwaarden voor een optimaal opvoeden onderwijsklimaat. Voor bestuurders, managers, stafmedewerkers en beleidsontwikkelaars in instellingen voor kinderopvang en basisonderwijs en overheid. ISBN 9789088505690 | 144 pagina’s | € 17,90 BESTEL ONLINE OP: WWW.SWPBOOK.COM/1802

UITGAVEN VAN UITGEVERIJ SWP ZIJN VERKRIJGBAAR IN DE BOEKHANDEL EN TE BESTELLEN OP ONZE WEBSITE Postbus 257 | 1000 AG Amsterdam | T. 020 330 72 00 | www.swpbook.com | @SWP01

HOE KUNNEN SCHOOL EN KINDEROPVANG SAMEN LEVEN EN SAMEN LEREN BEVORDEREN?

PEDAGOGISCH KADER voor professionele netwerken onderwijs en kinderopvang Anke van Keulen Kinderen hebben baat bij een pedagogische en educatieve omgeving waarin zij worden aangesproken op hun talenten en hun verantwoordelijkheden en bij een omgeving waarin zij leven in het nu en zich voorbereiden op de toekomst. In een professioneel pedagogisch netwerk voor 0-12 jarigen werken veel partners en professionals samen, binnen één gebouw of op diverse plekken bij elkaar in de buurt, in de vorm van een samenwerkingsverband, een Brede school of Integraal Kindcentrum. De school en de kinderopvang zijn in zo’n netwerk verbonden met het gezin, met de wijk, andere instellingen en de overheid. Zij verbinden het kind en het gezin met de wereld en dragen zo bij aan de kracht en cohesie van de pedagogische civil society. ISBN 9789088505560 | e-ISBN 9789088505812 | 168 pagina’s | gebonden uitgave | € 19,90 BESTEL ONLINE OP: WWW.SWPBOOK.COM/1788

UITGAVEN VAN UITGEVERIJ SWP ZIJN VERKRIJGBAAR IN DE BOEKHANDEL EN TE BESTELLEN OP ONZE WEBSITE Postbus 257 | 1000 AG Amsterdam | T. 020 330 72 00 | www.swpbook.com | @SWP01


ANKI DUIN & GERDI MEYKNECHT

#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 | 25

Het is vooral een kwestie van doen… Hoe breng je een vernieuwende praktijk en beleid bij elkaar? ‘Door het gewoon te doen’, vindt Jack van de Logt, bestuurder van Conexus, koepel voor 30 scholen voor basisonderwijs en speciaal (basis)onderwijs in de gemeenten Heumen en Nijmegen. Van de Logt neemt actief deel aan PACT. Hij roept collega’s dan ook op hun verantwoordelijkheid te nemen in de innovatie van kinderopvang, zorg en onderwijs voor het jonge kind. ‘Ik merk in mijn eigen bestuurlijke omgeving nog veel te veel de neiging om te mitsen en maren. Ik zou graag iets meer lef zien. We moeten af van de probleemoriëntatie en ons echt richten op ontwikkelperspectief van het kind.’

We moeten af van de probleemoriëntatie en ons echt richten op het ontwikkelperspectief van het kind, zeg je. Hoe doe jij dat in de praktijk? ‘Op onze school in Lent hebben we ervoor gezorgd dat de werkvloer elkaar dagelijks ook echt ontmoet. We werken daar maximaal integraal. Kinderopvang en basisonderwijs zit in één gebouw. Vanwege wet- en regelgeving zijn groepen fysiek gescheiden, maar buiten dat doen we alles samen: buiten spelen, feestactiviteiten, noem maar op.’ Wat betekent dat voor de professionals? ‘Mensen worden over en weer ingeschakeld. Er zijn gezamenlijke teamactiviteiten en als het nodig is denkt een leraar mee met opvallende zaken in de kinderopvang en andersom. Een collega van jeugdzorg is regelmatig aanwezig en alle aanwezige professionals voelen zich verantwoordelijk voor de ontwikkeling van álle kinderen.’ En wat is het effect daarvan? ‘Als iets je opvalt aan een kind dan hoef je niet te wachten op het vol-

gende overleg. Als er iets moet gebeuren, gebeurt het omdat je ter plekke bent, de lijnen kort zijn en je je gezamenlijk verantwoordelijk voelt. Er wordt zo heel snel geschakeld en de kwaliteit van de verschillende disciplines wordt maximaal gebruikt.’ Dat kan allemaal binnen bestaande regelgeving? ‘Het begint ermee dat je ook wel wat ondeugend moet durven zijn. En daarmee bedoel ik dat je natuurlijk wel aan de ondergrens moet voldoen: gescheiden groepen, voldoende leidsters op de groep, noem maar op. Maar je moet je in je dagelijks handelen vooral niet laten leiden door regels. Zo vindt er bij ons gewoon dossieruitwisseling plaats tussen kinderopvang en onderwijs. We kijken vooral samen met de professional naar wat er moet gebeuren en minder naar de bijbehorende regels.’ Helpt de transitie van de zorg voor jeugd hierbij? ‘Die transitie gaat wat mij betreft niet ver genoeg en het grootste pro-

bleem is dat de overheid veel te sterk in de regievoering zit. Het is gewoon niet zo handig om ambtenaren de regie over het proces te geven; laat de professional aan zet. Gebruik vooral deze groep om te bedenken wat nodig is. Daar zit de expertise en vooral de creativiteit om met oplossingen te komen die werken. Bovendien vind ik dat onderwijs veel te weinig wordt betrokken bij de inrichting van de zorg voor jeugd. Ook bij hele jonge kinderen zijn de mensen uit het onderwijs prima geoutilleerd om mee te werken aan oplossingen. Bedenk bijvoorbeeld maar eens hoe groot vaak de ouderbetrokkenheid is bij het onderwijs. Wij hebben daarmee ingangen in een gezin die anderen niet hebben.’ Hoe gaan ‘we’ de aanpak in Lent verder verbreden? ‘Dat gaat niet met een druk op de knop. Allereerst heb je professionals nodig die dit ook echt willen en kunnen. Ze moeten open durven staan voor de uitdagingen en zich realiseren dat verandering

PACT In het kwaliteitsproject PACT werken praktijk, wetenschap en beleid samen aan een sterke pedagogische omgeving waarin alle jonge kinderen samen kunnen opgroeien. PACT heeft de ambitie ervoor te zorgen dat geïntegreerde voorzieningen voor 0- tot 6-jarigen normaal worden. Daar werken pedagogische, educatieve en zorgmedewerkers samen: zij zijn de pedagogische professionals van de toekomst. Overal in het land ontstaan PACT-proeftuinen en in pilotgemeenten wordt de verbinding met het lokale jeugd(zorg)beleid gelegd. Anki Duin en Gerdi Meyknecht, projectleiders van PACT, presenteren u telkens een opmerkelijk inzicht. Zie voor meer informatie www: pedagogischpact.nl.

een constante is. De beroepen rondom het jonge kind zullen zich niet meer zo eenduidig ontwikkelen als we altijd gedacht hebben. De professional moet bovendien niet de eigen stokpaardjes willen berijden, maar de wil hebben om de talenten van collega’s optimaal te benutten. Geen nadruk op verschil in vooropleiding, maar met een gemeenschappelijke focus op het kind.’ Dus de toekomst ligt in handen van de professional? ‘Idealiter wel. Maar het management in onderwijs en kinderopvang moet zich wel realiseren dat er een grote verantwoordelijkheid op hun schouders ligt om bruggen te slaan. Er moet een gemeenschappelijke focus zijn op de ontwikkeling van kinderen en dat gaat verder dan de eigen belangen van de organisatie. Veel verder, en dat moet je durven aangaan. Bovendien moet het management zich niet verschuilen achter bestaande wet- en regelgeving. En je moet investeren om anderen – bijvoorbeeld het college van B en W in de regio – ook dezelfde focus te laten krijgen.’ En nu? ‘Waar wachten we nog op? Kom en ga aan de slag met een integrale aanpak. Zoek collega’s in het onderwijs op en ga kijken hoe jullie het samen goed kunnen regelen.’


Samenwerken =

verbinding aangaan Door: Maria Jongsma

‘Een samenwerking is kansrijk als mensen en organisaties zich met elkaar weten te verbinden in een betekenisgevend proces dat recht doet aan de belangen en gericht is op een betekenisvolle ambitie. Het is de grote opgave daarvoor de juiste condities te scheppen.’ Voor deze BBMP is mijn keuze gevallen op een ‘oud’ managementboek, uit 2011: Leren samenwerken tussen organisaties van Edwin Kaats en Wilfrid Opheij. Waarom? Omdat dit boek over samenwerken ook in 2015 nog helemaal actueel is en voor ons, de kinderopvang, zelfs urgent. Bovendien werd dit boek in 2013 uitverkozen tot het managementboek van het jaar. In de kinderopvangbranche is het aangaan van samenwerkingsrelaties met andere organisaties van essentieel belang voor de toekomst. Alle ontwikkelingen in de branche wijzen die kant op en dan ontstaan als vanzelf vragen naar het wat, het hoe en het waarom van samenwerken. Immers, welke rol speel je als kinderopvangorganisatie in de keten van jeugdvoorzieningen die op dit moment zo ongelooflijk in ontwikkeling is? Hoe verhoud je je tot het onderwijs in je werkgebied? En tot de zorgorganisaties? Heel veel mensen in de kinderopvang houden zich op een of andere manier bezig met de ontwikkeling van het integraal kindcentrum (ikc). Soms op het niveau van bestuurders die overeenkomsten sluiten op bestuurlijk niveau, soms praktisch in het samen uitvoeren van activiteiten en het meest succesvol is samenwerking als die tegelijk op de verschillende niveaus plaatsvindt. Maar als je succesvol wilt samenwerken, dan moet je als organisatie in staat zijn een deel van je autonomie op te geven in het vertrouwen dat je er

meer voor terug krijgt. En dat is niet altijd gemakkelijk. Zodra samenwerken betekent dat je ook een aantal van je eigen gewoontes los moet laten, van je gewone routines in het werk moet afstappen, onderdelen van je werk aan een collega overlaten…, dan wordt het pas echt moeilijk. Betrokkenen hebben vaak verschillende verwachtingen en interpreteren zaken verschillend. Dan helpt het om een gemeenschappelijke bril op te zetten. En dit boek vertelt hoe je dat doet.

Samenwerkingsvormen De afgelopen jaren zijn er verschillende publicaties en onderzoeken verschenen over samenwerkingsvormen, juridische constructies en best practices. Heel zinvol om de verschillende mogelijkheden te kunnen overzien, alvorens je keuzes maakt. Maar ook al heb je een beeld van de juridische mogelijkheden dan is nog niet duidelijk wat er voor nodig is om tot een goede samenwerking met andere partijen te komen. De auteurs van dit boek staan stil bij de inhoud van de samenwerking en bij de valkuilen van samenwerken waar je, als je niet oppast, met open ogen in loopt. En ze geven ook concrete handvatten en modellen voor de verschillende fasen van het proces waarin je tot samenwerking komt. De modellen beschrijven stap voor stap hoe je kunt leren samenwerken.

Samenhangende kijk Het boek is gebaseerd op een samenhangend beeld van samenwerken. Dit beeld wordt weergegeven in bijgaande figuur. Achtereenvolgens worden de verschillen-

de invalshoeken van samenwerking uitgewerkt: ç JHGHHOGH DPELWLH VWUDWHJLH ontwikkeling; ç UHFKW GRHQ DDQ EHODQJHQ ç SURIHVVLRQHHO RUJDQLVHUHQ allianties en netwerken; ç VDPHQZHUNLQJVUHODWLHV sociale psychologie en psychodynamica; ç EHWHNHQLVJHYHQG SURFHV procesmanagement en bestuurskunde. Per invalshoek worden theoretische inzichten en onderzoek beschreven. Daarnaast geven de auteurs ervaringen uit en handvatten voor de praktijk, geïllustreerd met behulp van inzichtelijke modellen. Elk onderdeel wordt afgesloten met een beschrijving van de cruciale succesfactoren. Tot slot wordt een hoofdstuk gewijd aan de analyse van samenwerkingsproblemen, waarbij de elementen uit de vorige hoofdstukken samenkomen. In het boek worden geen voorbeelden uit de kinderopvang gegeven, maar de praktijkervaringen zijn zo helder dat voor de vertaling naar

samenwerking in bijvoorbeeld een ikc weinig fantasie nodig is.

Het kloppend hart De kernvraag waar dit boek mee begint is: waarom gaan organisaties samenwerking aan? Wat is de gedeelde ambitie van de partners? Waar gaan ze samen écht voor? Vaak wordt aan deze fase van de samenwerking te snel voorbijgegaan en blijven de belangen en drijfveren van de partners onder tafel. Daar loop je dan pas in de loop van de samenwerking tegen aan. Het gaat bij die ambities verder dan algemene organisatiedoelen. Je moet de puzzelstukjes invullen op verschillende niveaus. Het gaat erom van de verschillende partijen in beeld te krijgen: ç ZDW QDDU KXQ RRUGHHO GH JH]D menlijke ambitie in de samenwerking is; ç ZDW GH DPELWLH YDQ GH HLJHQ RU ganisatie in de samenwerking is; ç ZDW GH SHUVRRQOLMNH DPELWLH YDQ de betrokkenen in de samenwerking is.


BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG t /07&.#&3 %&$&.#&3 |

Opgroeien in evenwicht

Alle partners wordt op deze drie niveaus gevraagd: ç ZHONH NDQV ZLO MH EHQXWWHQ" ç ZHON SUREOHHP ZLO MH RSORVVHQ" ç ZHONH RSORVVLQJ ZLO MH RQWZLN kelen en in welke samenwerkingsvorm? Deze fase wordt geïllustreerd met voorbeelden en praktische suggesties over hoe je de besprekingen kunt aanpakken. Dit is een belangrijke stap als je als kinderopvang samen met je partners aan de slag gaat met de ontwikkeling van een ikc. In de praktijk van de brede school komen nogal eens veel verschillende partijen samen. Als er in een vroeg stadium aandacht is voor de ambities van de afzonderlijke partijen, kan het duidelijk worden waar deze ambities conflicteren. Het is heel verstandig dit soort conflicten snel boven tafel te halen zodat je daar niet halverwege het proces over struikelt. Een bekend struikelblok is bijvoorbeeld hoe je je als kinderopvangorganisatie moet verhouden ten opzichte van meer verschillende scholen in één gebouw? Een heldere discussie in deze fase van de samenwerking kan dan leiden tot de expliciete keuze van een van de scholen en de kinderopvang voor elkaar zodat het mogelijk wordt een gedeelde ambitie inhoud te geven. (Zoals onder andere gebeurd is bij de ikcontwikkeling in Leeuwarden, zie BBMP 07|2014).

voor aanpak helpen om de theorie te vertalen naar de eigen praktijk. Door deze opbouw krijg je snel overzicht over de hoofdzaken. En door de diepgang en praktische insteek zijn de gepresenteerde modellen in de verschillende fasen van een samenwerkingsproces goed toe te passen.

Praktijk en theorie

Maria Jongsma is partner in Vyvoj. E: m.jongsma@vyvoj.nl

Op deze manier komen ook de andere invalshoeken voor samenwerking aan bod. Door de beschrijving van de theoretische inzichten word je zelf aan het denken gezet. En de concrete modellen en suggesties

Leren samenwerken tussen organisaties, Allianties, netwerken, ketens, partnerships | Edwin Kaats en Wilfrid Opheij | 2011 | Kluwer | ISBN: 97 8901 309 48 79

Focussen Een basisboek zoals dit helpt mij bij samenwerkingstrajecten om de puntjes op de i te zetten. En het helpt om te focussen op de stappen die er echt toe doen en die nog meer onderbouwd te zetten. Bovendien was het voor mij een feest van herkenning: in de beginjaren van deze eeuw heb ik veel fusietrajecten begeleid van peuterspeelzalen die vaak van de gemeente moesten gaan professionaliseren. De eerste stap in deze fusietrajecten was altijd: individuele gesprekken voeren met alle betrokken partijen om de echte drijfveren en zorgen te leren kennen en een relatie op te bouwen. Daar de tijd voor nemen bleek in de loop van het fusietraject altijd de moeite waard. Kortom: een must, niet alleen professionals in samenwerking, maar ook voor mensen die samenwerken in allianties, netwerken en die de processen die spelen beter willen doorzien én effectiever willen handelen.

Kinderen lijken steeds gevoeliger te worden of last te hebben van (niet begrepen) lichamelijke klachten en gedragsproblemen. Ook uit cijfers van de onderwijsinspectie blijkt dat er een forse toename is van het aantal kinderen met leer- en gedragsproblemen. Opvallend is dat er dikwijls geen klinisch aantoonbare neurologische afwijkingen te vinden zijn, maar dat er wel een officiële diagnose gesteld is. In Opgroeien in evenwicht pleit Carla van Wensen voor een brede kijk op kinderen, waarbij ook de rol van de volwassene wordt belicht. De bouwstenen die belangrijk zijn voor het functioneren van het kind, het samenspel en het op maat aanbieden ervan worden uitvoerig besproken. De beschrijving van de ontwikkeling van vaardigheden, veiligheid en basisbehoeften, het immuunsysteem, voeding, de wervelkolom, gevoeligheid en energie geeft inzicht in het kind als uniek en compleet wezen. Opgroeien in evenwicht, Het kind fysiek en emotioneel in balans | Carla van Wensen | 2014 | SWP Uitgeverij | ISBN: 978 9088 50 538 6

Taalontwikkeling en taalstimulering Taalontwikkeling is een sociaal leerproces dat in wisselwerking met volwassenen en andere kinderen plaatsvindt. Dit taalverwervingsproces speelt zich voor het grootste gedeelte af tussen de geboorte en het begin van groep 3 van de basisschool. Het brabbelen gaat over in het eenwoordstadium en ontwikkelt zich onder andere door taalstimulerende activeiten steeds verder. Hoe dat proces verloopt, welke invloeden een rol spelen, hoe een tweede taal zich ontwikkelt, wordt aan de hand van veel praktische voorbeelden duidelijk beschreven. Een handzaam en goed leesbaar overzichtsboek over taalontwikkeling en taalstimulering.

Taalontwikkeling en taalstimulering van baby's, peuters en kleuters | Sieneke Goorhuis-Brouwer | SWP Uitgeverij | ISBN: 978 9088 505 775 20 14

27


Over de waarde van ervaring Door: Marianne van Duuren

Zomaar, op een van de eerste echte herfstige dagen van dit jaar, een blikseminslag. Maar dan in figuurlijke zin. Het boek Doorgevlogen van Joost van de Griendt lag me al een tijdje aan te staren en af en toe keek ik terug, maar echte interesse wist het nog niet bij me op te wekken. Het veranderde af en toe van plaats in het stapeltje dat ik regelmatig doorrommel om de boeken hun uiteindelijke definitieve plekje te geven. Dat moment kwam toen ik met mijn voeten op de verwarming de herfsttuin inkeek en de boeken een voor een door mijn handen liet gaan. Zo’n 15 jaar geleden ging Fokker failliet, eens onze nationale trots. Wat is er gebeurd met die – opgeteld – meer dan 10.000 jaar Fokkerervaring? Weggevlogen? Doorgevlogen! Welke invloed heeft die ervaring in andere organisaties? Is die nog herkenbaar als specifiek Fokker en zo ja wat herkennen we dan? Het voorwoord, waarin Matthieu Weggeman (hoogleraar organisatiekunde TUE) stilstaat bij de uitwisseling die hij en de schrijver hebben, maakt de inslag compleet. Ervaringsmanagement! Daar hebben ze over uitgewisseld. Dat komt even binnen. Nooit bij stilgestaan. Kun je ervaring managen? Betekent dat dat je bewust wat doet met ervaring? Hoe doen we dat dan? Waar komt ervaring vandaan? Beleven mensen uit dezelfde organisatie dezelfde ervaringen, bouwen ze dezelfde schat aan ervaring op? Wat vindt Mattieu Weggeman ervan? Weggeman zegt over dit boek: ‘Het is een bijzonder boek. Geen Fokkerboek, geen interviewboek, geen wetenschappelijk werk en eigenlijk ook geen managementboek. Het is een verzameling ver-

halen en ontmoetingen. Over dagelijks management (leiderschap, mvd), over het natuurlijk laten groeien van ervaring op grond van wat je in de praktijk meemaakt. Over vakmanschap en voorstellingsvermogen, over leren en reflecteren.’ Weggeman vindt het een inspirerend boek voor iedereen die ervaring niet ziet als iets dat je vanzelf krijgt als je maar lang genoeg je best doet, maar als iets dat je gericht kunt ontwikkelen en breed kunt inzetten. Wat voor boek is het? ‘Zie dit boek als een case-studie’, zegt auteur Joost van de Griendt. ‘Het gaat over ervaringen die uit een enkel bedrijf afkomstig zijn, een markant bedrijf met herkenbare specifieke kernwaarden.’ Het vertrekpunt is het faillissement. Een treurig, dramatisch en voor velen een onverdiend einde aan een glorieus bedrijf en tijdperk. Voor iedereen die er werkte geldt dat zij dezelfde ontwikkelingen hebben doorgemaakt en in hoofdlijnen ook dezelfde successen hebben nagestreefd. Ze hebben gedeeld in de collectieve trots en hebben meegeleden toen het bedrijf grote verliezen leed. Zij deelden grandeur en malheur. Fokker was een markant bedrijf met een heel herkenbare cultuur en met bijzondere kenmerken die van grote invloed zijn op de manier waarop binnen het bedrijf werd leidinggegeven, gewerkt en samengewerkt. Deze bijzondere kenmerken of eigenschappen laten zich volgen op hun weg naar andere bedrijven, markten en sectoren. De schrijver heeft met een 30-tal oud-Fokker-managers gesproken. Van deze 30 gesprekken zijn er 15 als interview opgenomen in het boek. Waar gingen die gesprekken over? Joost had een legio vragen, waar-

van hier een paar voorbeelden: hoe is het de toenmalige medewerkers vergaan? Wat voor effect hebben de ontwikkelingen gehad op henzelf en hun carrières in de jaren die verstreken zijn na het faillissement? Welke rol is Fokker blijven spelen in hun leven en werk? Zijn er sporen van Fokker traceerbaar in de bedrijven waar zij naartoe doorvlogen? Welke invloed heeft die kennis en ervaring gehad op hun carrières en wat is tot waarde gebracht in hun nieuwe werkomgeving? U kunt zich voorstellen dat hier mooie gesprekken uit voortkomen. Tussen de interviews door, die overigens heel plezierig en toegankelijk geschreven zijn, staan intermezzo’s met zinvolle achtergrondinformatie die de gesprekken nog mooier inkleurt en verbindt.

Onder de (kerst)boom Ik vond het een boek om van te genieten. Genieten van de liefdevolle, maar zeker ook kritische verhalen over het oude bedrijf en van de belangrijkste kernwaarden die in alle gesprekken naar voren komen en een belangrijke erfenis blijken te zijn. Dit is naar mijn idee een boek dat je aanzet tot denken over je eigen rol als leidinggevende en hoe je de kernwaarden van je bedrijf voorleeft. Om je te realiseren dat je door sterke kernwaarden betekenis brengt, of juist samen betekenis geeft, aan het bedrijf en aan de individuele medewerkers in hun persoonlijke groei en ontwikkeling. Juist omdat dit boek praktijkverhalen vertelt uit een sector die best ver af staat van de onze, geeft het ruimte in het hoofd voor reflectie op je eigen handelen als leidinggevende, als bestuurder. Dit zou heel goed een boek kunnen zijn om op je verlanglijstje

voor onder de kerstboom te zetten of om cadeau te geven aan een collega. Ik zie en hoor de boekbespreking in een MT al voor me wanneer we het willen hebben over gezamenlijk gedachtegoed, gemeenschappelijke visie of het bouwen, inzetten en gebruiken van ervaringen. Daarvoor is dit een heel bruikbaar boek. Het leest als een roman en net als een goede roman boeit en inspireert het, schudt het wakker, laat je dromen, en laat je nieuwe verbindingen zien. Wel blijf ik met nog wat vragen zitten. En dat is maar goed ook, want goede boeken roepen vragen op. Bijvoorbeeld: misschien wordt ervaringsmanagement wel een wetenschap en gaat iemand hier wel onderzoek naar doen? Dan zou ik wel willen weten hoe je de ervaringen die je meeneemt van de ene naar de andere situatie ook werkelijk een plek kunt geven in het nieuwe systeem waar je deel van uit gaat maken. Hoe kun je zelf ruimte opeisen voor de ervaring die je meebrengt, of hoe kan een organisatie de ervaring van nieuwelingen warm onthalen? Marianne van Duuren @MEvanDuuren Maatschap van Duuren, van Zuylen & partners www.dzmaatschap.nl Doorgevlogen, De waarde van ervaring | Joost van de Griendt | 2014 | Scriptum uitgeverij | ISBN 978 90 8226 69 0 0


CORONA KOEK

#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 | 29

KINDEROPVANGMANAGER

2014

Corona Koek is directeur van Zo Kinderopvang en bestuurder van Brancheorganisatie Kinderopvang enVNO-NCW

Over de korte en de lange termijn Bijna wekelijks staan er kinderopvangorganisaties bij de rechtbank voor een aanvraag voor surseance, stille bewindvoering of faillissement. Intens was mijn wens dat een meerderheid van de Tweede Kamer een motie zou steunen van om dit overheidsbeleid bij te sturen. Nu ligt hij er, fijn. Alleen is dit niet de enige motie die nodig is, het huiswerk is niet af.

De motie die de Tweede Kamer uiteindelijk aannam, was helaas niet gericht op de begroting van 2015, maar behelst een adviesaanvraag aan de SER. Nobel, om het gehele stelsel van voorschoolse en schoolse voorzieningen onder de loep te willen nemen. Ik stel niet dat we daar niet naar moeten kijken. Maar u weet net zo goed als ik dat dat toekomstmuziek is. De woordvoerders kinderopvang in de Tweede Kamer zullen toch echt eerst de aanval in moeten zetten op de begroting 2015. Want als ze het huidige overheidsbeleid niet bijsturen, valt er straks niet zoveel meer te bedenken qua nieuwe voorziening. Tussen 2009 en 2013 daalden de uitgaven kinderopvangtoeslag van bijna 3 naar 1,9 miljard. De Brancheorganisatie Kinderopvang heeft voorgerekend dat de overheid in 2015, ondanks de indexering en de intensivering van 100 miljoen, feitelijk 100 miljoen minder dan begroot uit zal geven. De feiten uit de CBSpublicatie ondersteunen die berekeningen. Uit het tempo van faillissementen en fusies-uit-noodzaak kan iedere politicus afleiden dat de bezuiniging te scherp en te heftig is geweest. Huiswerk Het huiswerk van onze woordvoerders in de Tweede Kamer is echter

zeker niet gedaan met die motie over de stip op de horizon. Waarom zijn we in de branche kinderopvang toch als een kind zo blij met die motie? Denkt u dat bijvoorbeeld de bouwsector genoegen zou nemen met zo’n motie? Of herinnert u zich, net als ik, de manier waarop de bouwsector directe maatregelen als deeltijdontslag en btw-aanpassingen afdwong? De onderhandelaars wisten heel helder in beeld te brengen dat het misschien opwindend is om over de toekomst te filosoferen, maar dat het geen zin heeft de bouw te ondersteunen als de bouwbedrijven failliet zijn. En wat geschiedde? De argumenten werden door iedereen begrepen én omarmd. Waarom is er niet datzelfde begrip voor de kinderopvang? Kom nu niet aanzetten met het halfzachte marktwerking-argument. Want ook bouwbedrijven zijn 'markt' en dat vormde voor een meerderheid van de Tweede Kamer geen enkele belemmering om het besluit dat de bouw door de donkerste tijden heen geholpen moest worden, te ondersteunen. Mijn antwoord is eenvoudig: het veld van de kinderopvang is een verdeeld veld. In dit veld kan een vakbond ongestraft insinueren dat er voldoende geld in de sector is,

houden werkgevers zich koest omdat ze een verhoging van kosten vrezen, durft het onderwijs te beweren dat zij het beter kunnen en loopt de VNG iedereen omver om maar als eerste bij de pot met geld te komen. En als klap op de vuurpijl weten zelfs onze twee ouderorganisaties onvoldoende voor het voetlicht te brengen dat het koopkrachtverlies voor ouders tussen 30 en 45 met jonge kinderen gierend uit de hand loopt. Woordvoerders aan zet Daarom is de motie over het budget kinderopvang 2015 uitgebleven. Omdat dit kabinet en de Tweede Kamer door niemand overtuigd zijn van de noodzaak om de kinderopvang een helpende hand te reiken. Daarom mogen we nu debatteren over de toekomst en een optimaal systeem visualiseren terwijl de sector in fors tempo afgebroken wordt. Nu maar hopen dat zowel de sector als de heren en dames politici het hoofd koel kunnen houden om kritisch te onderzoeken of bepaalde reparaties aan het huidige systeem niet gewoon voor de time being een prachtige uitkomst kunnen bieden, die sneller en effectiever en voor meer kinderen een prachtig inhoudelijk en infrastructureel resultaat heeft. Nu maar hopen dat we niet

op het moment dat het systeem door de bezuinigingen definitief lijkt te imploderen het kind met het badwater weggooien. Wijs, duurzaam en toekomstbestendig beleid wordt niet onder druk gemaakt. Verdienen onze kinderen het niet dat we ons in wijsheid verenigen? Eerst samen uit de crisis, dan samen de stip op de horizon? De woordvoerders in de Tweede Kamer houden op dit moment de sleutel in handen. Kom op, laten we ons verenigen in de lobby van de Brancheorganisatie om die onderbenutting van 100 miljoen voor 2015 tenminste terug te laten vloeien in de sector waarmee we op korte termijn iets meer rust kunnen brengen. Laten we er bij onze vertegenwoordigers in de Tweede Kamer op aandringen dat zij niet alleen een langetermijnmotie steunen, maar er ook voor zorgen dat de kinderopvang die lange termijn kan halen. Dus beste woordvoerders, dank voor jullie goed bedoelde langetermijnmotie, maar nu is het tijd om bij de aankomende begrotingsbehandeling te zorgen voor een financiële impuls voor 2015. We rekenen op u! Reageren? Dat kan via Twitter: @Coronask of via E: ckoek@zokinderopvang.nl.


30 #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014

E n t h ou s i a s t! In de rubriek Enthousiast vraagt BBMP kinderopvangorganisaties te vertellen over een bijzonder geslaagd project in hun organisatie. Door te vertellen in BBMP leggen ze een lijntje naar u, als lezer, en tonen zij zich bereid hun ervaringen te delen. Deze keer vertelt Marie-Louise van Mourik hoe en waarom zij in haar organisatie Junis Kinderopvang een organisatiecoach inzet en welk effect dit heeft op haar medewerkers en de organisatie. Marie-Louise van Mourik

Hoe je een organisatie leert De Kinderopvang heeft veel veranderingen doorgemaakt en er zullen er nog heel wat volgen. De vraag is steeds: is de kinderopvang in staat om adequaat genoeg te reageren op de voortdurende veranderingen in de samenleving? De bdKObijdrage in BBMP 05|2014 besteedde aandacht aan het verandervermogen van organisaties in de kinderopvang. Hilde Vogelzang, directeur/bestuurder van Vlietkinderen, stelt in dit artikel dat de wendbaarheid van een organisatie wordt bepaald door een aantal factoren zoals het gevoel van urgentie, een duidelijke gezamenlijke visie en strategie, de snelheid van besluiten, een actief leerklimaat, de mate waarin het middenmanagement zich eigenaar voelt van doelstellingen en resultaten en de mate van eigen verantwoordelijkheid van medewerkers. Over de cultuur van de kinderopvang zegt zij: ‘Pedagogisch medewerkers zijn erg gehecht aan stabiliteit en veiligheid voor de kinderen, maar ook voor zich-

zelf. Pedagogisch medewerkers houden niet van veranderen en zij hebben geen grote ambities. Zij houden het liever bij het oude en vertrouwde. Ik vind het pittig om dit op te schrijven, maar het is ongetwijfeld heel herkenbaar voor directeuren van andere kinderopvangorganisaties.’ Als directeur/bestuurder van Junis Kinderopvang in Alphen a/d Rijn, herken ik de schets van Hilde Vogelzang maar al te goed. We hebben echter een manier van werken ontwikkeld, waarbij veranderen op een meer natuurlijke manier verloopt. Daarbij heeft onder anderen de inzet van Sandra de Leeuw een belangrijke rol gespeeld. Sandra heeft als manager kinderopvang bij Junis gewerkt. Inmiddels is zij een aantal jaar organisatiecoach bij Buro OntdekkingsWijs maar nog regelmatig betrokken bij Junis. Leren in organisaties Een organisatiecoach is wat anders dan een or-

LERENDE ORGANISATIE De lerende organisatie werd door organisatiedeskundige Peter Senge begin jaren 90 gedefinieerd als: ‘een organisatie waarin de mensen er steeds beter in worden om dat tot stand te brengen wat ze echt willen, wat een voedingsbodem is voor nieuwe steeds meeromvattende ideeën, waar een gezamenlijk streven mogelijk gemaakt wordt en waar mensen voortdurend leren hoe ze samen kunnen leren.’ In 2012 stimuleerde het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) elf kinderopvangorganisaties in een pilot om activiteiten die passen bij de lerende organisatie te bedenken en uit te voeren. De CED-groep en Sardes hebben de elf pilots gevolgd in een praktijkgericht onderzoek. Dit onderzoek laat zien dat de lerende organisatie een omgeving creëert waarin bewustwording, leren, continu verbeteren en ontwikkelen vanzelfsprekend zijn. Het zorgt voor draagvlak, beweging, bewuste aandacht voor pedagogische kwaliteit, beroepstrots, een aanspreekcultuur, enthousiasme voor leren, en het helpt weerstand te overwinnen. Zie ook: De lerende organisatie in de kinderopvang: werken aan verankering en borging | IJsbrand Jepma en Marije Boonstra | 2013 | Bureau BKK.

ganisatieadviseur. Wat het verschil is, vertelt zij zelf. Sandra de Leeuw: ‘Een organisatiecoach heeft naast organisatiekundige kennis ook kennis over het leren in organisaties. Een organisatieadviseur helpt bij het inrichten en veranderen van een organisatie, als aangever van buitenaf. Als organisatiecoach sta ik midden in het proces en begeleid ik de medewerkers in hun zoektocht naar het waarom, het wat en het hoe van veranderen. Mijn vertrekpunt is het besef dat de meeste mensen er helemaal niet van zo houden om te veranderen, of liever, van veranderd te worden. Want zo ervaren mensen het vaak als er veranderingen in de organisatie plaatsvinden. Veranderen wordt dan iets wat bij voorbaat weerstand oproept. Ik definieer het proces liever in termen van leren en ontwikkelen, door de medewerkers en door de organisatie als geheel. In een proces van leren en ontwikkelen voel je vrijheid en dan wordt het ineens veel interessanter. Als organisatiecoach spreek ik dan ook liever over het leervermogen in plaats van het verandervermogen van een organisatie.’ Ontwikkelen is leren De redenering van Sandra is eigenlijk eenvoudig. Sandra: ‘Als er incidenteel iets in de organisatie wijzigt, dan spreek ik van een verandering. Maar zodra er sprake is van voortdurend en voortbouwend veranderen, spreek ik liever van ontwikkelen. Ontwikkelen is voor mij niets anders dan nieuwe inzichten ontdekken, formuleren en toepassen, de toepassing evalueren en weer nieuwe inzichten ontdekken en formuleren. Kortom: ontwikkelen is een continu leerproces. Wil je mensen in een organisatie goed kunnen begeleiden, dan moet je dus weten hoe ze leren. De meeste pedagogisch medewerkers


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEM BER 2014

31

veranderen leren het liefst in de praktijk, door te doen, door zelf te ervaren en door te kijken naar collega’s. In de praktijk wordt een verandering in de organisatie maar al te vaak ingezet door een notitie onder de medewerkers te verspreiden en dan te verwachten dat het ook gebeurt. In een wat gunstiger situatie neemt de directie het voortouw en geeft een presentatie in het managementteam waarna de managers de beoogde verandering met hun medewerkers bespreken en proberen hen te overtuigen dat dit toch echt nodig is. Dan hebben medewerkers zelf nauwelijks inbreng en er is geen sprake van veranderen door te ervaren en te leren van elkaar. Dan roept veranderen verzet en weerstand op.’ Belangrijke waarden ‘Weerstand tegen veranderingen ontstaat vooral als een belangrijke waarde in de knel komt’, vertelt Sandra. ‘Pedagogisch medewerkers zullen zich verzetten, als zij vinden dat de veiligheid en continuïteit voor de kinderen in het geding komt door een verandering. Omdat zij zich zorgen maken. De zorg voor het welzijn van de kinderen is immers waar zij zich mee verbonden voelen. Voor je dan aan veranderen toe kunt komen, zul je eerst ruimte moeten geven aan hun zorg. Op zo’n moment kies ik er voor om niet te vechten tegen de weerstand, maar hun zorg, de bron van de weerstand, te erkennen. Dat betekent niet dat pedagogisch medewerkers vervolgens achterover kunnen leunen en zich kunnen verschuilen achter hun zorg. Integendeel. Juist door de erkenning, wordt de zorg bespreekbaar en voelt het team weer de vrijheid om mee te denken over mogelijke oplossingen voor de dilemma’s die zich voordoen. Al doende ontstaat er een sfeer waarin het mogelijk is dat een team

leert te dealen met noodzakelijke veranderingen. Daarmee helpen de teamleden elkaar om in ontwikkeling te blijven en wordt het leervermogen van de organisatie vergroot.’ Niet nieuw Werken volgens de principes van de lerende organisatie in de kinderopvang is niet nieuw. Al in 2000 ontwikkelden we in Junis (destijds Stichting Kinderopvang Alphen a/d Rijn) een nieuwe pedagogische visie volgens de principes van de lerende organisatie. Alle medewerkers werden betrokken bij het proces wat uiteindelijk resulteerde in de Pedagogische Cirkel. Het proces was lang maar toen de Pedagogische Cirkel er eenmaal was, was een implementatietraject niet meer nodig want in de lerende organisatie gaan ontwikkelen en implementeren hand in hand. De laatste jaren hebben we voortgeborduurd op wat we leerden in de Pedagogische Cirkel en verschillende methoden ontwikkeld die passen bij het principe van de lerende organisatie. Ik denk aan Z’evenZien en onze eigen videowerkbegeleiding en coaching on the job. Het zijn allemaal prachtige methoden die wij actief gebruiken en die het leren en ontwikkelen in de organisatie stimuleren. Je organisatie wordt echter niet van de een op de andere dag een lerende organisatie. Er is geen cursus of training die je met elkaar kunt volgen om een lerende organisatie te zijn. Het vraagt een andere basishouding van iedereen in de organisatie: medewerkers, management en directie. Leren en ontwikkelen vraagt om eerlijkheid, transparantie, ruimte om te experimenteren, te ontdekken en ruimte om fouten te mogen maken. Het vraagt om een omslag in de organisatiecultuur en dan raak je het hart van de organisatie.

Marie-Louise van Mourik

Sandra zegt daarover: ‘Veranderingen worden vaak in gang gezet aan de oppervlakte. De structuur wordt aangepast of we maken nieuwe afspraken die we vastleggen in protocollen, beleidsnotities en kwaliteitssystemen. Wat vergeten wordt is dat er pas werkelijk iets gaat veranderen als we aandacht besteden aan wat er onder de oppervlakte leeft. Daar speelt zich het werkelijke spel af. Waarden, normen, overtuigingen, ongeschreven regels en gewoonten zijn allemaal bepalend voor wat een organisatie aan de oppervlakte laat zien in gedrag. Iedere organisatie heeft zijn eigen cultuur met eigen ongeschreven spelregels. Sommige zijn effectief, sommige helemaal niet. Als je herkent wat er gebeurt en als je durft te erkennen met elkaar wat wel en wat niet goed werkt, ontstaat er ruimte om te leren. Voorwaarde is dat je aansluit bij de leerstijl van medewerkers. Pas dan zullen zij bereid zijn om te leren. Een voorwaarde is ook dat er ruimte is voor verschillen en eigenheid. Als deze er mogen zijn, kun je met elkaar in dialoog om te kijken waar je elkaar kunt vinden, kunt aanvullen en versterken. Dan ontstaat leren en ontwikkeling. Er gaat in kinderopvangorganisaties nog zoveel tijd en energie verloren aan discussiëren en overtuigen. Dat is helemaal niet nodig als samen leren, samen veranderen, gewoon is.’ Als u meer wilt weten over de manier waarop Junis organisatiecoaching inzet, dan kunt u contact opnemen met Marie-Louise van Mourik E: info@junis.nl of Sandra de Leeuw, E: info@buroontdekkingswijs.nl.


ILLUSTRATIE STEFANIE KAMPMAN

32 | #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 |

WETENS

33

CHAP

INVESTEREN IN VOORSCHOOLSE OPVANG EN EDUCATIE

Een uitnodiging tot een debat over de lerende economie In haar bijdrage aan het derde ECCESS-seminar analyseerde Janneke Plantenga het Nederlandse investeringsklimaat voor opvang en educatie van jonge kinderen. Drie thema’s domineren de discussie: de doelgroep, de kosten en baten en de kwaliteit. De publieke discussie rondom deze thema’s levert vooralsnog weinig antwoorden en oplossingen op. Vragen des te meer. Janneke Plantenga wordt daar alleen maar gelukkig van. Immers, hoe meer vragen, hoe meer vreugde in het debat en hoe rijker de oplossingen zullen zijn. Een samenvatting. Janneke Plantenga

B

ijna een jaar geleden, om precies te zijn op 4 november 2013, presenteerde de WRR het rapport ‘Naar een lerende economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland’. De centrale vraag in dit rapport is: hoe gaat Nederland in de toekomst zijn brood verdienen? Bij een dergelijke vraag schieten

economen graag in hun macroeconomische stand (stabiele munt, evenwichtig begrotingsbeleid), dan wel in de regulering van markten (meer transparantie, meer concurrentie). In dit rapport is dat niet aan de orde. Het rapport focust op mensen en instituties. Mensen moeten voldoende toegerust zijn om met veranderingen om te gaan en zo steeds weer nieuwe kansen te ontdekken en te creëren. Dit be-

tekent dat het beleidsinstrumentarium zich meer moet bezighouden met het behoud van mensen dan met het behoud van bedrijven. Deze specifieke focus is belangrijk omdat het nadrukkelijk een langetermijnperspectief vergt en ook omdat hier ruimte ligt voor nationaal beleid. Deze investeringsagenda wil ik centraal stellen en in onze context gaat het dan concreet om de vraag hoe we de investe-

ringsagenda voor jonge kinderen zouden moeten invullen. Het debat rondom de investeringsagenda voor jonge kinderen is een debat met veel vragen. Ik wil het debat een beetje ordenen en u uitnodigen om een beetje vreugde aan dit debat te beleven. In mijn ordening zie ik drie gerelateerde hoofdvragen. De eerste vraag betreft de doelgroep: over wie hebben we het? De tweede >


34 | #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014

‘Volgens de WRR is sinds de milleniumwisseling sprake van een stille revolutie waarvan velen de impact nog niet helder op het netvlies hebben.’

> vraag betreft de aard van de investering: wat gaan we doen, wat kost het en wat levert het op? De derde vraag betreft: wat is de rol van kwaliteit? Deze vragen wil ik proberen te beantwoorden op basis van drie basisdocumenten: het rapport van de WRR, de oratie ‘Het kind van de rekening’ van Bas ter Weel (2012) en de bijlage van Bernard van Leer Foundation (BvL) die in september van dit jaar bij de NRC is verschenen.

De doelgroep Over de doelgroep wordt verschillend gedacht. Laten we beginnen met de WRR. Investeren in een lerende economie vereist, volgens de WRR, investeren in instituties en mensen, in leren en in lerend vermogen. In de visie van de WRR is werken en leren steeds moeilijker te scheiden – werken wordt meer en meer leren. Tegelijkertijd wordt onderwijs steeds minder gezien als een welzijnsinstelling (gericht op ontplooiing en emancipatie) en steeds meer als de motor voor economische bedrijvigheid. Voor de WRR betekent dit investeren in post-initieel onderwijs maar ook in de jongste kinderen. De WRR is in dit opzicht opvallend positief over de ontwikkelingen in Nederland: volgens de WRR is sinds de milleniumwisseling sprake van een stille revolutie waarvan velen de impact nog niet helder op het netvlies hebben. De aandacht voor de vroege ontwikkeling van kinderen neemt langs twee lijnen een grote vlucht: aandacht voor kinderen in achterstandsituaties op basis van programma’s

voor voor- en vroegschoolse educatie (vve), en aandacht voor ‘gewone’ jonge kinderen via de peuterspeelzaal en de kinderopvang. De stille revolutie is vooral in de investering in kwantiteit en die zou verder doorgezet moeten worden. In de slotbeschouwing staat vervolgens: ‘Investeren in het verdienvermogen van een land vereist ook dat het menselijk kapitaal gekoesterd en ontwikkeld wordt. Dat zou vroeg moeten beginnen. Nederland heeft de afgelopen tien jaar grote sprongen gemaakt op het terrein van de kinderopvang en de vve, maar nu zou het streven moeten zijn om de vervolgstap te zetten. De bestaande voorzieningen zouden moeten worden omgevormd tot een samenhangend systeem dat beschikbaar is voor alle kinderen vanaf 3 jaar, en op vrijwillige basis vanaf 2,5 jaar. Daarmee zou Nederland weer aansluiten bij wat elders in Noordwest-Europa inmiddels gebruikelijk geworden is.’ De WRR benoemt dus als doelgroep: alle kinderen vanaf 3 jaar – en op vrijwillige basis vanaf 2,5 jaar. Ook Bas ter Weel in zijn oratie ‘Het kind van de rekening’ is positief over het investeren in kinderen. Maar hij is voorzichtiger in het benoemen van de doelgroep. Volgens Bas ter Weel gaat het hier om een dure interventie die alleen effectief is voor kinderen die achterop dreigen te raken. Over de leeftijd is hij minder uitgesproken maar het rekenvoorbeeld dat hij geeft, gaat uit van een voorschool van 2 jaar – dus ik veronderstel voor het gemak dat het hier gaat om kinderen van 2 jaar en ouder. De doelgroep van Bas ter Weel is

dus kinderen in de gevarenzone vanaf 2 jaar. Tenslotte van de BvL. Heel erg concreet wordt de doelgroep niet genoemd. Wat wel duidelijk wordt is dat de BvL het niet wenselijk acht als jonge kinderen vroeg naar de crèche gaan. Het omslagpunt zou ergens rond 2 jaar liggen. In ieder geval wordt er in positieve zin verwezen naar de situatie in Scandinavië en de UK waar sprake zou zijn van relatief langdurig ouderschapsverlof en daarna universele regelingen voor kinderen vanaf 2 jaar. Wat we in ieder geval kunnen concluderen op basis van deze kleine rondgang is dat de discussie over de juiste doelgroep nog volop gaande is. Kleine gemene deler van dit alles is kinderen vanaf 3 jaar uit kansarme gezinnen (eventueel vanaf 2,5), maar daarmee houdt de overeenstemming op.

De investering De tweede vraag is: wat gaan we precies doen, wat kost het en wat levert het op? Bij de WRR wordt de interventie in tamelijk algemene termen omschreven. Het zou gaan om het investeren in kinderen vanuit een ontwikkelperspectief en dat kinderopvang kan bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. Dat leidt dan uiteindelijk tot een hoger later opleidingsniveau en daarmee tot een groter productief vermogen. Er wordt geen opmerking gemaakt over minimum aantal dagdelen en aantal weken per jaar. Bas Ter Weel is iets specifieker over de interventie. Hij stelt: kin-


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014

deren in wie onvoldoende wordt geïnvesteerd door te weinig tijd of geld lopen een achterstand op die niet of nauwelijks te repareren is. Investeringen zijn namelijk het meest rendabel wanneer ze in de eerste levensjaren worden gedaan. En dat is om twee redenen: ten eerste kunnen vaardigheden die vroeg zijn aangeleerd worden ingezet in latere periodes. En ten tweede is er sprake van complementariteit. Het gaat er niet om dat wat je nu doet je later niet hoeft te doen – dan zou er sprake zijn van substitutie. Waar het om gaat is dat wat je nu leert, het leren later makkelijker maakt, wat leidt tot hogere productiviteit van latere investeringen. Volgens Ter Weel zou het gaan om een interventie van 10 uur per week voor een periode van twee jaar. De totale kosten daarvan bedragen circa 10.000,-. Dit is niet goedkoop en daarom – aldus Ter Weel – ‘waarschijnlijk alleen effectief voor kinderen die achterop dreigen te raken.’ Verder merkt hij op dat een kind van nature wil leren, maar dat dat wel moet worden gestimuleerd en dat ook de familiale context een rol speelt. En dan tenslotte de BvL-bijlage. Ook hier is sprake van een vooral kwalitatieve onderbouwing. Er worden geen uitspraken gedaan over het aantal uren, noch over de kosten en over de opbrengsten. Het gaat meer om de stelling dat een goede basis een wereld van verschil maakt voor onze economie en maatschappij. In lijn met de WRR wordt daarbij verwezen naar het belang van 21e eeuwse vaardigheden zoals omgaan met tegenslag, problemen oplossen,

empathie en flexibiliteit. Ook in lijn met de WRR wordt benadrukt dat leren niet alleen een kwestie is van ontplooiing en emancipatie, maar ook de motor is voor economische bedrijvigheid. Zo staat er ergens bijna dreigend dat succes in de zandbak start omdat je daar leert nieuwsgierig te zijn, om samen te werken en flexibel te zijn. In lijn met Bas ter Weel tenslotte wordt verwezen naar uiteenlopend onderzoek dat laat zien dat het bezoeken van een voorschool rendeert in termen van meer inkomen, minder criminaliteit en in gezondere mensen. Conclusie van dit alles is: er lijkt een draagvlak te zijn voor een investeringsagenda, maar over het hoe en wat komen we niet heel veel te weten.

‘Iedereen vindt kwaliteit belangrijk maar er is geen uitgewerkte beschouwing over wat dat nu precies impliceert. De WRR stelt dat na de stille kwantitatieve revolutie het nu tijd is voor een kwalitatieve verdieping, waarbij vooral wordt gewezen op de mogelijkheden in de kinderopvang via het verhogen van het opleidingsniveau van de leidsters.’

Kwaliteit Over de derde vraag – het belang van kwaliteit – is opvallend weinig discussie. Iedereen vindt kwaliteit belangrijk maar er is geen uitgewerkte beschouwing over wat dat nu precies impliceert. De WRR stelt dat na de stille kwantitatieve revolutie het nu tijd is voor een kwalitatieve verdieping, waarbij vooral wordt gewezen op de mogelijkheden in de kinderopvang via het verhogen van het opleidingsniveau van de leidsters. Ik citeer: ‘Kwaliteitsverbetering leidt uiteindelijk tot een hoger later opleidingsniveau van de kinderen en daarmee tot een groter productief vermogen. Het is dan wel zaak om ook echt kwaliteit te bieden. Binnen het traditionele domein van vve is kwaliteit inmiddels goed omschreven en te realiseren, al zijn daar kosten aan verbonden.

Binnen de traditionele kinderopvang is het minder eenvoudig om goed te omschrijven wat de toegevoegde waarde is in termen van bijdrage aan de ontwikkeling van een kind, zeker ook omdat kinderopvang verhoudingsgewijs veel gebruikt wordt door goed opgeleide ouders die zelf ook een goed ontwikkelklimaat kunnen bieden.’ In dat verband wordt gepleit voor een verhoging van het opleidingsniveau van de betrokken pm’ers en wordt gewezen op de situatie in Scandinavië. ‘In Scandinavië is de opleiding eerder op hbo-niveau en wordt de opleiding voor medewerkers in de kinderopvang steeds meer een soort subvariant van de

>

35


36 | #&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014

‘Rinnooy Kan stelde onlangs nog dat binnen Europa de onderwijssystemen enorm verschillen – mede omdat Brussel op dit terrein weinig ambities heeft. Het resultaat is een grote Europese proeftuin en uiteenlopende onderzoeken over wat werkt en wat niet werkt.’

> opleiding tot leraar op de basisschool, in plaats van een opleiding tot oppas.’ Waarbij dan wel volledig onduidelijk blijft of via die hogere opleiding van pm’ers in de kinderopvang wel een bijdrage aan de ontwikkeling van een kind kan worden verwacht – maar dit terzijde. Ter Weel noemt kwaliteit niet expliciet als onderdeel van zijn investeringsagenda, maar wijst wel indirect op de rol van kwaliteit door sterk in zetten op de verschillende doelen van vve en kinderopvang. Volgens Ter Weel is de Wet kinderopvang bedoeld om jonge ouders te stimuleren om te gaan werken door opvang te subsidiëren. Deze opvang heeft geen educatieve functie, want de opvang vindt plaats op basis van minimale kwaliteit en kosten. Toch probeert men op verschillende manieren educatieve elementen in te bouwen. Volgens Ter Weel is dat duur en niet effectief, omdat de groep die juist baat heeft bij voorschoolse educatie niet wordt bereikt. Immers die zit niet bij de opvang, maar bij de voorschool. De BvL tenslotte verwijst verschillende keren naar het belang van kwalitatief goede voorschoolse educatie. En op het belang van goede opvang en van goed geschoold personeel. Geheel in lijn met het pleidooi voor een universele regeling wordt hier geen expliciet onderscheid gemaakt tussen opvang en educatie. Kortom: Iedereen is dus voor kwaliteit, maar de implicaties blijven

onbenoemd zodat we daar in ieder geval geen discussie over hebben. Tegelijkertijd zitten de kosten natuurlijk ook wel deels in de kwaliteit – zodat dit onderwerp ook duidelijk raakt aan de eerdere vraag over het rendement van de interventie en de doelgroep.

Debat Wat moeten we hier nu mee? Er is discussie over de doelgroep, er is onduidelijkheid over de aard en effectiviteit van de interventie en er is onduidelijkheid over de verschillende dimensies van kwaliteit. Dat klinkt allemaal niet razend positief terwijl ik juist had beloofd enige vreugde in dit debat aan te brengen. Daarom tot slot nog twee relativeringen, twee uitnodigingen en één overdenking. Om te beginnen de relativeringen: in al de discussie rond het investeren in jonge kinderen is het goed om te bedenken dat onze vragen over de doelgroep en de aard van de interventie nauwelijks specifiek zijn voor dit segment van onderwijsland. Rinnooy Kan stelde onlangs nog dat binnen Europa de onderwijssystemen enorm verschillen – mede omdat Brussel op dit terrein weinig ambities heeft (of wellicht wel ambitie, maar geen zeggenschap). Het resultaat is een grote Europese proeftuin en uiteenlopende onderzoeken over wat werkt en wat niet werkt. Met andere woorden: als dit een seminar was geweest over de middenschool van 6 tot 16 had ik een soortgelijke samenvatting van de discussie kunnen laten zien.

Een tweede relativering is dat in een internationale vergelijking – naast Finland dat het op alles goed doet – vooral Japan en Korea erg goed scoren op schoolprestaties. Daar staat tegenover dat in Japan nauwelijks meer een kind wordt geboren en dat de gestresste Koreaanse kinderen zo ongeveer de ongelukkigste ter wereld zijn (ik citeer hier opnieuw Rinnooy Kan). Nederlandse kinderen presteren iets minder goed, maar zijn dan wel wereldwijd de allergelukkigsten. Kortom: alles kan altijd beter, maar zo slecht doen we het nu ook weer niet. Vervolgens twee uitnodigingen: wetenschappers leven bij debat en als onderzoeker is het terrein van de voorschoolse educatie een goudmijn. Ik word altijd een beetje achterdochtig wanneer er alleen maar antwoorden zijn en geen vragen. Mijn eerste uitnodiging is daarom aan de wetenschap en het veld, om niet tevreden te zijn met snelle antwoorden, maar om door te blijven vragen, in het belang van het kind, de opvoeders en de samenleving. Kortom: om wat vreugde te beleven aan het debat. De tweede uitnodiging gaat richting beleid. Discussie kan worden geïnterpreteerd als een uitnodiging tot non-interventie. ‘Als het veld het niet weet, wat verwacht je dan van ons?’ Maar discussie is ook een indicatie van onvrede, van zoeken naar beter, van vragen naar ideeën, van experimenten. Als er in Almere 200 deelnemers zijn om te discussiëren over de kindcentra 2020 dan kun je wel zeggen dat het


#&-&*% #&45663 ."/"(&.&/5 1&%"(0(*&, */ %& ,*/%&3017"/( t NOVEMBER/DECEMBER 2014 |

‘borrelt, broeit en bruist’, om Aart Verschuur in BBMP te citeren. Deze energie zou omgezet kunnen worden in wat opwaartse druk op de kwaliteit van de instituties en het plezier en het welbevinden van mensen die daarin vertoeven. En dit brengt mij tot slot dan nog op een kleine overdenking. In het WRR-rapport gaat het vooral om het verdienvermogen van Nederland. In de slotzin stellen de auteurs dat de beste manier om te zorgen dat het verdienvermogen op peil blijft, ligt in het ervoor te zorgen dat Nederland een aangenaam land blijft. Dat gaat dan niet alleen om het investeren in mensen – maar ook om het investeren in instituties. In de WRR-publicatie wordt daarbij het voorbeeld gegeven van Singapore waar enkele jaren geleden een onderzoek werd uitgevoerd onder de expats met als hoofdvraag wat hen al dan niet bond aan dit land. De expats bleken in Singapore vooral mogelijkheden te missen om op zondagochtend te joggen over een redelijke afstand – de vele parkjes van Singapore waren niet veel langer dan enkele honderden meters. De regering van Singapore heeft daarop besloten om een aantal parken met ondergrondse gangen aan elkaar te verbinden, zodat het inmiddels mogelijk is om zeker een halve marathon te lopen zonder hetzelfde stuk twee keer te hoeven lopen. Laten we dit beeld even vasthouden. Wij zijn geen expats en wij hebben andere zorgen. Voor ons is een aangenaam land een land waarin kinderen veilig en geborgen

kunnen opgroeien en waarin ouderen zich verzorgd weten. Misschien willen we die zandbank eigenlijk helemaal niet zien als de start van toekomstig succes, maar gewoon als een institutie die faciliteert om plezier te hebben – om taartjes te bakken – en op die manier veilig en geborgen op te groeien. De vraag aan het beleid wordt dan welke instituties – welke zandbakken – de burgers een gevoel van zorg en veiligheid geven. Een recente studie naar het effect van de voorschoolse investering in Engeland laat zien dat de winst in termen van schoolprestaties betrekkelijk gering is en bovendien niet duurzaam. Ook de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen lijkt niet sterk te zijn toegenomen. In hun conclusies stellen zij dat deze arrangementen ook gezien zouden kunnen worden als baten voor ouders met kinderen, vergelijkbaar met kinderbijslag. Net zoals je van de kinderbijslag veronderstelt dat het jonge ouders helpt in het grootbrengen van hun kinderen, zou je ook van voorschoolse arrangementen kunnen veronderstellen dat het jonge ouders helpt in het grootbrengen van hun kinderen. Voorschoolse activiteiten worden dan arrangementen die in positieve zin bijdragen aan een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. En het overheidsbeleid zou er dan op gericht moeten zijn om alle onderwijsparkjes – voorschool, opvang, naschool, peuterspeelzaal, et cetera – met elkaar te verbinden zodat uiteindelijk iedereen zijn eigen hoogstpersoonlijke halve onderwijsmarathon kan lopen.

BBMP-wetenschapsrubriek In de BBMP-wetenschapsrubriek geeft BBMP ruimte aan de groeiende groep wetenschappelijk onderzoekers en promovendi die zich in alle breedte bezighouden met kinderopvang. Hun onderzoeksresultaten verdienen het om onder de aandacht van het veld te komen: ze geven inzicht in vragen die ons in de kinderopvang bezighouden en ze bieden meer dan eens praktische handvatten voor het handelen op de werkvloer. Als u geïnteresseerd bent in de details van het onderzoek of u denkt een bijdrage te kunnen leveren aan onderzoek, dan bent u uitgenodigd om contact op te nemen met de auteurs. Aan deze serie werken in ieder geval de onderzoekers van ECCESS mee. ECCESS staat voor Early Childhood Care and Education in a Sustainable Society. Onder die titel werken sinds vier jaar pedagogen, psychologen en economen van de Universiteit van Utrecht samen in een interdisciplinaire onderzoeksgroep onder leiding van Paul Leseman (hoogleraar pedagogiek), Marcel van Aken (hoogleraar ontwikkelingspsychologie) en Janneke Plantenga (hoogleraar economie). Daarnaast worden onderzoekers van andere universiteiten uitgenodigd een bijdrage te leveren. Voor deze bijdrage kunt u contact opnemen met Janneke Plantenga van de Universiteit Utrecht, E: j.plantenga@uu.nl.

37


38

| BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG t /07&.#&3 %&$&.#&3

COLOFON ##.1 - vakblad voor Bestuur Beleid Management & Pedagogiek in de kinderopvang ##.1 verschijnt acht keer per jaar, 7e jaargang, nr. 08|2014 ##.1 is een uitgave van Uitgeverij SWP bv, Amsterdam

‌de generatiemanager

1PTUBESFT Tijdschrift BBMP, Uitgeverij SWP bv, Postbus 257, 1000 AG AMSTERDAM T: (020) 330 72 00, F: (020) 330 80 40 "CPOOFNFOUFO U kunt zich aanmelden voor een abonnement via W: aboland.nl. Abonnementen gaan in vanaf de eerstvolgende editie en worden in rekening gebracht tot het einde van de lopende jaargang. Abonnementen worden automatisch verlengd, tenzij tijdig (voor 1 december, studenten voor 1 augustus) via de website of schriftelijk is opgezegd. Na aanmelding krijgt u een acceptgiro toegestuurd. BBMP abonnementenadministratie | Postbus 20 | 1910 AA UITGEEST )PPGESFEBDUFVS Wilma Schepers, E-mail: wschepers@mailswp.com T: (0653) 807 411

Toekomstdenken Ondanks de crisissfeer, of misschien wel dankzij, is de Toekomst met een grote T het meest actuele thema in de kinderopvang. De stip op de horizon wordt geprojecteerd in 2020, of 2024 zo u wilt. De toekomst van wie, denk ik dan. Tsja, een interessante vraag. Zou de SER daar een helder beeld van hebben? Als we de onderwijs&opvang-toekomst van het volgende cohort pasgeborenen willen vormgeven, dan zijn we eigenlijk bezig met het invullen van de toekomst voor de tieners en jongvolwassenen van nu. Voor de pasgeborenen van nu hoeven we het niet meer te doen, die zijn over tien jaar de kinderopvang en de basisschool wel ontgroeid. Het zijn onze tieners en twens die tegen die tijd de nieuwe ouders zullen zijn. Ouders met ideeĂŤn en wensen over hoe zij werk en zorg en opvoeding willen combineren en over hoe zij het liefste zien dat hun kinderen spelen en leren. Zou de SER zich dat realiseren? En realiseert u zich dat? Bij mij sloeg dit inzicht ineens toe. Stel je eens voor: onze gemiddelde tiener of twen als jonge ouder achter de kinderwagen, of op het randje van de zandbak. Deze generatie werd geboren toen de bomen nog tot in de hemel groeiden en wordt volwassen in deze tijd van crisis. Van deze generatie wordt wel gezegd dat het de generatie is die de meeste kansen heeft gehad. Die zelfverzekerd is, ambitieus en doelgericht. Aan de andere kant leert deze generatie door de crisis dat veel afhangt van eigen initiatief, lef en energie. Ik heb zo het vermoeden dat dit deze generatie veeleisend zal maken. Deze young professionals/jonge ouders zullen hoge eisen gaan stellen aan wat de maatschappij hun wil bieden. Aan de andere kant zullen ze niet te beroerd zijn om zelf het initiatief te nemen en de handen uit de mouwen te steken. Het is een pragmatische generatie die niet veel op heeft met politiek gemits en gemaar of met ideologische vergezichten. Problemen zijn er om opgelost te worden, en wel nu! Door ons! En dan liefst samen, met elkaar, terwijl we veel plezier maken, want wij leven voor de lol! Deze generatie wordt wel de generatie Z genoemd.

Ik bedenk dit alles terwijl ik om me heen kijk en in de kinderopvang veel denkers en toekomstschetsers zie van de generatie die langzaam maar zeker de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Deze generatie van babyboomers stamt van na de oorlog, de tijd waarin er door hun ouders hard gewerkt moest worden terwijl zijzelf – omgeven door relatieve welvaart – de boel graag op zijn kop zette, gedreven door vrijheidsdrang, veranderzucht en het oprechte streven naar een betere wereld. Laat ik eerlijk zijn, ik reken mijzelf ook tot deze generatie. Ik vraag me dan af: snap ik de tieners en twens van nu? Van welke generatie is de SER eigenlijk? Snapt de SER wat deze generatie zal bezielen als jonge ouders? Dus hoe de toekomst in te richten? Moeten we focussen op collectief gereguleerde oplossingen? Een standaard en stabiel aanbod voor iedereen? Solide en betrouwbaar? Dat is waar ik – als babyboomer – voor zou kiezen. Maar kiest de generatie Z daarvoor? Ik denk van niet, daar is die generatie veel te pragmatisch voor. Moeten we dan focussen op een grote variatie in het aanbod en veel mogelijkheden voor diensten op maat? Dat zou beter passen, maar het mist iets. Het mist enthousiasme, plezier, het samen doen. Dat past ook bij deze generatie Z: leven om lol te hebben, ook al moet dat door de eindjes aan elkaar te knopen. Beelden die de leidende generatie in de kinderopvang heeft bij ‘een gelukkige jeugd’, een ‘goede opvoeding’, een ‘evenwichtig gezinsleven’, het ‘combineren van zorg en arbeid’ zouden wel eens heel andere beelden kunnen zijn dan de beelden die de toekomstige generatie ouders en opvoeders hebben. We zouden het die jonge generatie eigenlijk gewoon eens moeten gaan vragen. Dat zou wel eens heel verrassende perspectieven op kunnen leveren. Sterker nog, dan hebben we misschien een ijkpunt om onze toekomstvisies op af te kunnen vinken. Want zoals het nu gaat, zie ik de toekomstdenkers van nu vooralsnog alleen maar in dezelfde cirkel rondjes draaien, zonder echt te weten waar het heen moet.

3FEBDUJFSBBE Theo Blom (adviseur JSO), Martin Bosma (directeur-bestuurder Eigen Wijzer), Anja Hol (Directeur-bestuurder Kinderopvang Humanitas), Ine van Liempd (adviseur AKTA), Wim van Ogtrop (directeur 2Samen), Janneke Plantenga (hoogleraar, Universiteit Utrecht), Cor Schuurman (directeur TintelTuin), Christien van Wijk (directeur SKE), Petra van der Wilt (directeur-bestuurder SKOO). %JU OVNNFS XFSLUFO NFF Ed Buitenhek (Buitenhek Consultancy), Anki Duin (Pact), Marianne van Duuren (dzmaatschap), Maria Jongsma (Vyvoj), Marie-Louise van Mourik (Junis), Stefanie Kampman (illustratie), Corona Koek (Zo Kinderopvang), Ansje Kuilboer (correctie), Janneke Plantenga (Universiteit van Utrecht), Gerdi Meyknecht (Pact), Lida Schepers (ST&C), Aart Verschuur, Pieter Winters (berichten), Chiel Wollaert (cover). 6JUHFWFS Paul Roosenstein, E-mail: proosenstein@mailswp.com 7PSNHFWJOH Landgraphics, Amsterdam .BSLFUJOH Floor Wesseling, marketing@mailswp.com "EWFSUFOUJF BDRVJTJUJF ##.1 Bureau van Vliet Maarten de Wit Postbus 20 2040 AA Zandvoort T: (023) 571 47 47 E: m.dewit@bureauvanvliet.com %SVL Drukkerij Holland bv 1SJK[FO Jaarabonnement instellingen â‚Ź 184,00 Jaarabonnement particulieren â‚Ź 115,00 Studentenabonnement â‚Ź 74,00 Toeslag buitenland â‚Ź 22,00 Collectief abonnement vanaf 10 exemplaren â‚Ź 104,00 Collectief abonnement vanaf 25 exemplaren â‚Ź 99,00 Collectief abonnement vanaf 50 exemplaren â‚Ź 95,00 Alle prijzen zijn incl. btw en verzendkosten. Prijswijzigingen voorbehouden. Alle rechten voorbehouden ISSN: 1875-7898 SWP is aangesloten bij het Nederlands Uitgeversverbond, Groep uitgevers voor vak en wetenschap.


TIJDSCHRIFT VOOR BELEID, BESTUUR, MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG

DENKT MET U MEE BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG 02 | 14

BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG 03 | 14

BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG 04 | 14

BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG 05 | 14

TIJD VOOR EEN

GEMEENTEN STAAN STERKER

BIJ TOEZICHT EN HANDHAVING

VERSTRIKT IN EEN GORDIAANSE

IN

KNOOP

E T S R E E : NU

VLAARDINGEN GAAN

S R E M M U T WEE N

BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG 06 | 14

KINDEROPVANG & ONDERWIJS

DEFINITIEF SAMEN

BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG 07 | 14

CO-CREATIEVE

CAO

 G N I T R O K % 0 2  S GRATI

BELEID BESTUUR MANAGEMENT & PEDAGOGIEK IN DE KINDEROPVANG 08 | 14

KINDVAK-

ONTWIKKELRECHT

SPECIAL

VOOR ALLE KINDEREN

EUROPA EN DE TOEKOMST

U VRAAGT,

WIJ...

VAN

ECEC

Volgende nummer verschijnt rond 27 januari 2015

AANTREKKELIJKE KORTINGEN VOOR COLLECTIEVE ABONNEMENTEN

(voor bijvoorbeeld uw bestuur, toezichthouders en locatiedirecteuren)

8

HOOGWAARDIGE INFORMATIE P A X PER JAAR OP UW BUREAU GO SSIE VOOR VERNANCE Met alle informatie van de Beroepsvereniging Directeuren Kinderopvang bdKO en de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders NVTK. Neem nu een abonnement op W: bbmp.nl



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.