Gratis inkijkexemplaar Sozio

Page 1

VAKBLAD VOOR SOCIALE EN PEDAGOGISCHE BEROEPEN Nr 6 december 2013

contEXtuElE bEnadEring in dE psychiatriE ‘mag ik bij u wonEn?’ dilEmma’s in dE jEugdhulpvErlEning

hartstochtElijk plEidooi voor slow sociaal wErk

brEngt dE vErplichtE mEldcodE wEl vEilighEid in gEzinnEn?


P MAAT door Olaf Stomp

De vork in de steel Ooit werkte ik bij Bureau Jeugdzorg. Ik was onder meer woordvoerder voor de pers. Niet zelden over incidenten. In sommige zaken waren er daadwerkelijk fouten gemaakt. In andere bleek de werkelijkheid genuanceerder dan door anderen aan de pers was voorgespiegeld. Vanwege privacy van betreffende cliënten moesten de kaken op elkaar blijven. Ik moest hier aan denken bij het voorwoord van het boek in wording ‘Mevrouw, mag ik bij u wonen? Caroline Karssen, gedragsdeskundige bij Bureau Jeugdzorg Haaglanden, heeft het samen met journalisten Hellen Kooijman en Maria van Rooijen geschreven. Het is gebaseerd op dagboeken die Caroline bijhield over haar werk. Over discussies met collega’s, dilemma’s, de succesvolle en de minder succesvolle beslissingen. Goed om te weten: de casussen zijn geanonimiseerd. Het boek verschijnt in februari en in deze Sozio-SPH alvast een voorproefje.

Caroline schrijft: ‘Als er weer eens commotie ontstaat over een drama in een gezin dat al met jeugdzorg te maken had, is het voor Bureau Jeugdzorg vaak lastig om precies uit te leggen hoe de vork in de steel zit. Om de privacy van de cliënten te waarborgen kan Bureau Jeugdzorg vaak niet alles vertellen. Goed dat het boek er komt. Dat je kunt lezen waarom Bureau Jeugdzorg doet wat het doet, waarom er bijvoorbeeld wordt besloten tot uithuisplaatsing en waarom niet. PS: Transitie! De sociale sector verandert. De beweging: samenwerking en integratie. Hokjes en schuttingen verdwijnen. Ook op de sociaalagogische opleidingen. Wij kunnen niet achterblijven: vanaf 2014 heten wij weer Sozio. (Redactie)

sozio@mailswp.com

Een greep uit het nieuwe opleidingsaanbod 2014: • De kracht van oplossingsgerichte werkvormen in de jeugdzorg • Ouders ondersteunen in hun ouderschap • Verdiepingsmodule autisme: communiceren met cliënten

23 april 2014 Autismecongres: autisme en moeilijk verstaanbaar gedrag

www.rinogroep.nl/

CONGRESSEN

Vraag het programmaboek aan:

www.rinogroep.nl/sozio St. Jacobsstraat 12-14 | 3511 BS Utrecht | T (030) 230 84 50 | E infodesk@rinogroep.nl

M E N S EN K ENNIS


‘Alles is betrekking’

06

Zo’n veertig jaar geleden begon Hans Voogt als groepsleider in de jeugdhulpverlening. Onlangs beëindigde hij zijn loopbaan bij Reinaerde als lid van de Raad van Bestuur. ‘Het verschil wordt gemaakt op de werkvloer tussen de medewerker en de cliënt en de verwanten.’

Mevrouw, mag ik bij u wonen?

12

Caroline Karssen, gedragswetenschapper bij Bureau Jeugdzorg Haaglanden, hield twee jaar een dagboek bij over de dagelijkse praktijk. Hellen Kooijman en Maria van Rooijen bewerkten het tot een boek dat in februari verschijnt: Mevrouw, mag ik bij u wonen? In deze Sozio-SPH alvast enkele fragmenten.

Slow sociaal werk

17

De Presentiebeweging, Eropaf! en Eigen Kracht zijn bondgenoten bij hun hartstochtelijke inspanningen om hulpverlening weer naar een menselijk niveau te tillen waar contact maken centraal staat. Dat is de stellige overtuiging van Marc Räkers.

Contextuele benadering

23

Brengt de verplichte meld­ code meer veiligheid in gezinnen?

Preventie, zelfmanagement en volwaardig burgerschap staan momenteel centraal bij het begeleiden van cliënten in de ggz. Dat vereist een grotere rol voor het bestaande steunsysteem van cliënten. Maar hoe kun je meer vragen van mensen die juist zo uitgeput zijn dat ze de zorg niet meer zelf aankunnen?

34

De afgelopen jaren is de rol van de hulpverlener bij meerdere familiedrama’s breedvoerig ter discussie gesteld. Ondanks de nabijheid van hulpverleners deden die drama’s zich toch voor. Brengt de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling daarin verandering of is dat een illusie?

Revisites

40 04 10 21 29 30 38 44 45 46

De cirkels van Van Dijk. Het model is bijna 35 jaar oud. Martine Delfos poetste het op voor onze moderne tijd. Het model is erg bruikbaar voor hulpverleners bij het tackelen van verslavingsproblemen van cliënten, betoogt ze.

kort nieuws De Worsteling ogenblik Het verbindingsteam Crossmedia kenniskeuken Wat verder ter tafel komt Effectief Vakmanschap

SozioSPH 6 december 2013

|3


‘EvEn bEllEn mEt…’ studEntEn DOE JIJ EEN SOCIAlE STUDIE AAN EEN

En zit jij niet verlegen om je mening te geven over het nieuws over jouw vakgebied? Dan ben jij een goede kandidaat om mee te doen aan de nieuwe rubriek op de website van Sozio: ‘Even bellen met’. Hoe werkt het? Elke twee weken belt de redactie naar studenten die HOGESCHOOl?

zich hebben opgegeven om mee te doen. We peilen vervolgens hun mening over een onderwerp dat op dat moment in het nieuws is. Een onderwerp dat te maken heeft met hulpverlening. Heb je interesse? stuur dan een mailtje naar sozio@mailswp.com. zie ook: http://sozio.nl/even-bellen-met

intussEn op twittEr... Congresburo @Congresburo dr. kwekkeboom: overheid is over zorgbeleid nu zó onduidelijk dat ik niet weet wat ik mijn studenten erover moet vertellen. naziha @naziha1969 nooit denken dat iets niet lukt, zo trots op soumaya die haar leven in eigen handen heeft nu, soms heb je alleen de juiste woorden nodig Omdenken @Omdenken we maken vaak de denkfout dat als iets eenvoudig is, het per definitie niet intelligent kan zijn. MEE Nederland @MEENederland ‘sociale vaardigheidstrainingen helpen tegen eenzaamheid ‘,

nan stevens, op het nationaal Eenzaamheid congres 2013 #samentegeneenzaamheid Wijzermetjebeperking @wijzermet blog: de eerst volgende die zegt: ow #adhd is maar een etiketje, die stomp ik kneiterhard de plomp in: http://www.wijzermetjebeperking. nl/adhd/

hEt citaat

‘de nieuwste welzijnsmantra is het enge “iemand in zijn kracht zetten”. waar het woord kracht valt, kan zwakte nooit ver zijn. tegenwoordig heten welzijnswerkers coaches; ze zijn geen ambtenaar meer maar hebben een winkel. vandaar dat ze iets moesten verzinnen dat zowel hun bedrijf als de afknijpende overheid voordeel oplevert. En de “cliënt”, ogenschijnlijk. daarom “zetten” ze, als god, demente bejaarden, zwakzinnigen en voedselbankbezoekers “in hun kracht”. precies die mensen die kracht ontberen, anders zaten ze niet in zo’n afhankelijke positie. het zinnetje klinkt fijner dan “verschoon zelf uw luier maar” of “het busje rijdt niet meer”. de sympathieke spreker gelóóft in de kracht van onmachtigen. “Eigen kracht” werd een begrip, een beweging, een religie, met conferenties en “empowerment”-trainingen. Een winkel die draait als een tierelier. geniaal. En een blijvertje in de taal, vrees ik.’ | Aleid Truijens, columnist Volkskrant, 4 november 2013

Rolf de Jong @RolfatCS010 hihi, hond uitlaten met gz-psycholoog: is dat een borderlinecollie? Wizz @GucciNektas bij jeugdzorg: elijah en ik: banaan banaan ik wil veel banaan begeleider: banaan is zeker codewoord voor wiet? haha

lEzErsaanbiEding

50% korting op

canon zorg voor dE jEugd op 15 november 2013 verscheen de gedrukte editie van de Canon zorg voor de jeugd. aan de hand van 25 vensters biedt deze canon zicht op de historische achtergronden van de zorg voor jeugdigen, variërend van kleine kinderen tot pubers en jongvolwassenen. in honderd pagina’s passeren hoogtepunten, dieptepunten, opmerkelijkheden en bijzondere mensen uit de moderne geschiedenis van het opvoeden, onderwijzen en opgroeien de revue. niet alleen in woorden, maar ook in beelden, want de canon telt zo’n tweehonderd, vaak unieke, illustraties. oordeel zelf: kijk op www.canonjeugdzorg.nl

4|SozioSPH 6 december 2013

sozio|sph biedt zijn lezers de mogelijkheid om deze bijzondere uitgave voor de helft van de winkelprijs in bezit te krijgen. het boek kost € 12,50, maar lezers van sozio|sph kunnen deze uitgave aanschaffen door € 6,25 over te maken op rekening 254446108, ten name van vereniging canon sociaal werk, amsterdam onder vermelding van naam en adres en de speciale actiecode soz-13-cjz. het boek wordt na ontvangst van de betaling bij u thuis bezorgd. deze aanbieding geldt tot 1 februari 2014.


Headlines Budget jeugd-ggz-gemeenten met zo’n 20 procent omhoog

Gemeenten krijgen zo’n 20 procent extra geld voor hun jeugd-ggz-taken. Het budget dat zij daarvoor vanaf 1 januari 2015 ontvangen, wordt van 700 miljoen euro opgehoogd naar omstreeks 850 miljoen euro.

Zorginstellingen worstelen met sociale media Bij veel zorginstellingen ontbreekt een structureel socialmediabeleid. Dat blijkt uit onderzoek van Both social en Universiteit Twente onder negen zorginstellingen in de regio Twente.

‘Online hulp is geen tweederangs hulpverlening.’ Dat zei Frank Schalken, directeur van stichting E-hulp.nl.

‘Online hulp vervangt face to face contact. Overal. Er zijn heel goede

interventies die volledig online plaatsvinden waarbij een cliënt niet wordt gezien. Dus, we moeten niet doen alsof online hulp een tweederangs vorm van hulpverlening is.’ Voor meer nieuws ga je naar www.sozio.nl En abonneer je op de gratis e-nieuwsbrief van Sozio-SPH die maandelijks op je digitale deurmat valt.

de stellingen | op de website van sozio vind je polls over actuele kwesties. Surf naar www.sozio.nl. met één muisklik geef je je mening over de nieuwste stelling.

Er moet in de opleiding en bijscholing van gezinsvoogden meer aandacht komen voor rapporteren.

■ Eens, deze belangrijke vaardigheid komt nu onvoldoende aan bod in de (bij)scholing. (79%) ■ Oneens, daar wordt nu al voldoende aandacht aan besteed. (18%) ■ G een mening. (3%)

Volkert van der G. moet op proefverlof kunnen gaan.

■ Eens, net als iedere andere gedetineerde moet hij kunnen werken aan reïntegratie in de samenleving. (63%) ■ Oneens, de verwachte maatschappelijke onrust weegt zwaarder dan de belangen van Van der G. (28%)

P schudder Moderne slavernij ‘Het is normaal dat mensen die een uitkering ontvangen iets terugdoen voor de samenleving’, meent staatssecretaris Klijnsma. Velen zijn het met haar eens . Dit uitgangspunt is vastgelegd in de participatiewet. Wie een uitkering ontvangt, moet bereid zijn om te verhuizen, er komen gedrag- en kledingvoorschriften en je bent verplicht een tegenprestatie te leveren. Dit bezorgt mij toch een wat viezige smaak in de mond. Ik vind ook dat iedereen op een of andere manier maatschappelijk betrokken moet zijn, zeker. Maar dit is wel heel erg bevoogdend en vooral kleinerend voor de mensen die het betreft. Ik weet zeker dat het overgrote deel van de mensen uit zichzelf graag een bijdrage levert aan de samenleving. Is het niet in de vorm van het betalen van belasting uit loon dan wel in de vorm van actieve betrokkenheid bij welk onderwerp dan ook. Dat hoeven we echt niet in dwingende wetgeving vast te leggen. Deze wet is gebouwd op wantrouwen. De grondgedachte is dat de mensen liever profiteren en “hun handje ophouden”. Liever lui dan moe. Vooroordelen. Deze wet zegt alles over het wereldbeeld van de mensen die hem verzinnen en niets over de mensen die het betreft. Het overgrote deel van de mensen die een uitkering ontvangen is wel degelijk actief en wil niet anders. Maar om deze mensen voor een schamel inkomen maatschappelijke klussen te laten doen waarvoor we met ons allen te beroerd zijn om er fatsoenlijk voor te betalen kan ik maar twee woorden verzinnen: moderne slavernij.

■ G een mening. (9%)

SozioSPH 6 december 2013

|5


Hans Voogt, bestuurder van Reinaerde, zwaait af

Alles is betrekking Zo’n veertig jaar geleden begonnen als groepsleider in de jeugdhulpverlening en nu zijn loopbaan beëindigd als lid van de Raad van Bestuur bij een gelijksoortige organisatie. 1 december nam Hans Voogt afscheid bij Reinaerde. ‘Het verschil wordt gemaakt op de werkvloer tussen de medewerker en de cliënt en de verwanten. Wat ik als bestuurder doe is randvoorwaardelijk.’ Olaf Stomp CV Hans Voogt (1949) volgde de analistenschool en de Sociale academie (inrichtingswerk). Vervolgens was hij werkzaam als hulpverlener en hoofd gezinsvervangend tehuis bij Christofoor. Bij Stuw en Plaverijn werkte hij als sectormanager Wonen. Bij Reinaerde ten slotte was hij achtereenvolgens regiomanager Wonen en Dagbesteding, directeur Wonen en lid van de Raad van Bestuur. In zijn vrije tijd bekleedt en bekleedde hij tal van bestuursfuncties (onder meer in de amateursport, jeugd- en jongerenwerk en welzijn). In 2009 ontving Hans Voogt een koninklijke onderscheiding voor zijn inzet voor de samen­ leving.

6|SozioSPH 6 december 2013

E

r klinkt een paar keer ja uit zijn mond. Dan nog twee keer maar dan zachtjes. Resoluut en bedachtzaam tegelijk. De laatste vraag van het interview is of hij het werk gaat missen. (Glimlachend): ‘Ik ben niet iemand die gaat zeggen dat hij het niet gaat missen.’ Dan blijft het even stil. Geen man die achter de geraniums gaat zitten. Dat vertelden collega’s desgevraagd aan de verslaggever, voorafgaand aan het vraaggesprek. En dat Hans Voogt altijd positief is en betrokken bij het wel en wee van anderen. Van medewerkers. Van cliënten. Het tegendeel van het schoolvoorbeeld van de afstandelijke bestuurder. ➽


‘Soms moet je in vastgelopen situaties om de tafel gaan zitten. Met cliënten, foto Sake Rijpkema

met ouders. Om te kijken hoe je een oplossing kunt vinden. Dat heb ik altijd erg leuk gevonden.’

SozioSPH 6 december 2013

|7


➽ Het lag eigenlijk volstrekt niet voor de hand dat hij in

de hulpverlening terecht zou komen. Hij werd opgeleid als zoölogisch analist. ‘Ik hield van de natuur maar ik realiseerde me dat je met zo’n opleiding uiteindelijk bij een bedrijf als Philips Duphar terechtkomt.’ Een loopbaan in de chemie werd het dus niet. Hij schoolde zich om en ging naar de vermaarde en tegelijk beruchte Hogeschool de Horst. ‘Een wilde tijd. Als docenten van nu een kwart zouden doen van wat die docenten toen deden, werden ze stante pede ontslagen. En je had vier vakken: ik en mezelf, ik en de ander, ik en de organisatie en ik en de maatschappij. Gossiemikkie. Het waren gewoon therapiesettingen.’ Hij lacht hard. Koestert geen sentimenteel verlangen naar die tijd. Je werd weinig geëquipeerd voor het vak. De sociaalagogische opleidingen zijn er sindsdien sterk op vooruitgegaan, vindt hij. Voogt, afkomstig uit een gereformeerd nest, begon als groepsleider bij Stichting de Opbouw. De eerste ervaringen daar hebben hem sterk aangegrepen, zegt hij. Een herinnering. Baby’tjes die in wiegjes in de zon werden gezet. Pleegouders die langskwamen om de kinderen mee te nemen. ‘Het maakt uit in welke wieg je geboren bent, letterlijk. Zelden krijg je van zo dichtbij gesymboliseerd dat niet iedereen dezelfde kansen in het leven krijgt. Vaak zagen wij die kinderen na jaren terug in het tehuis na drie, vier mislukte pleeggezinplaatsingen.’ Hebben die ervaringen de kiem gelegd voor zijn gedrevenheid? Hij antwoordt met een korte omweg. ‘Kijk, die licht verstandelijk gehandicapte meisjes. Ze hebben relatie na relatie, hebben ’s avonds lol in de disco, maar merken de volgende ochtend dat ze heel beperkt zijn. Hun leven hangt van frustratie en teleur-

Sinds 2011 is hij lid van de Raad van Bestuur van Reinaerde, daarvoor, na zijn tijd als hulpverlener bekleedde hij tal van leidinggevende functies, waaronder die van directeur Wonen. Omdat hij als hulpverlener op de werkvloer heeft gestaan, kent hij het klappen van de zweep. Een groot voordeel als bestuurder en leidinggevende? ‘Ik weet wat de problematiek is. Als je met gedragsdeskundigen praat, als je met begeleiders praat, als je met cliënten praat, als je met ouders praat: je weet waar het over gaat. Een voordeel is dat ik nooit weggezet kan worden als enkel en alleen maar de manager. Ik heb mijn passies en idealen met het werk.’ Hij weet wat het is om hulpverlener te zijn. Het begrip handelingsverlegenheid valt. Hij realiseert zich maar al te goed hoe vaak daar sprake van is. Zijn motto: altijd in gesprek blijven. Alles is betrekking. ‘Dat is bij mij wel diep verankerd. Als je mij wilt karakteriseren dan is dat het wel.’ Zorg er ook voor dat je nooit een ouder of cliënt stigmatiseert, daarover is hij ook stellig. ‘Op het moment dat je iemand als lastig typeert, creëer je zelf die werkelijkheid.’ Voogt betoogt dat als je in handelingsverlegenheid verkeert, je je altijd zult moeten realiseren dat je de ander, de cliënt en vaak diens ouders nodig hebt om gedragsverandering te bereiken. De kern van het werk was plezier, zegt hij. Bij alles wat hij heeft gedaan. Als groepsleider, manager van een tehuis, regiomanager, directeur Wonen en bestuurder. Later in zijn loopbaan nooit het werk als hulpverlener gemist? Vanwege het directe contact met cliënten? Miste hij niet het gras, zoals voetbaltrainers die de stap naar een directiefunctie maken zeggen het gras te missen?

‘Zorg ervoor dat je nooit een ouder of cliënt stigmatiseert. Als je iemand als lastig typeert, creëer je zelf die werkelijkheid.’ stelling aan elkaar. Dat te zien, heeft me getekend. Dat je er wat voor moet doen om die mensen een plaats in de samenleving te geven. Dat ze er mogen zijn.’ Belangstelling voor leidinggeven en bestuurswerk zat er al vroeg in, ook toen hij nog uitvoerend werker was. Al in zijn jongere jaren was hij voorzitter van verschillende stichtingen en verenigingen. In de hulpverlening maar ook in de sport.

8|SozioSPH 6 december 2013

‘Elke stap die ik maakte sloot aan bij mijn levensfase. Dus elke stap stelde me in staat me als persoon te ontwikkelen.’ En het contact met mensen bleef, ook als directeur en bestuurder, benadrukt hij. ‘Soms moet je in vastgelopen situaties om de tafel gaan zitten. Met cliënten, met ouders. Om te kijken hoe je een oplossing kunt vinden. Dat heb ik altijd erg leuk gevonden. Mensen komen boos en opgewonden binnen, er is een conflict. Mensen voelen zich benadeeld door de orga-


nisatie. Ik vind het mooi om dan een platform te creëren waarop je elkaar ontmoet. Tachtig procent is communicatie. Dat is ook gras!’ Hij heeft ter voorbereiding van het interview een lijstje gemaakt. Het ligt voor hem op tafel. Dingen die hij zeker nog kwijt wil: ‘Wat ik het belangrijkste heb gevonden zijn de gesprekken met de cliëntenraden en de verwantenraden. Daarmee praten en horen wat zij beleven. Samen op weg gaan.’ Terugkijkend op zijn loopbaan, met tal van functies van uitvoerend tot besturend, stelt Hans Voogt zichzelf de existentiële vraag. ‘Wanneer heb je nu de meeste

het niet goed geregeld.” ‘Hoe kom je nu uit die contra­ dictio? Dat vind ik een van de grootste moeilijkheden van dit moment.’ De toekomst van zorg en welzijn vindt hij ‘spannend’. Hij vraagt zich hardop af of met de veranderingen die op stapel staan – de Awbz-zorg naar de gemeenten – het gelijkheidsbeginsel nog wel overeind blijft. Iedereen hetzelfde recht op zorg. Met het keukentafelgesprek is dat maar de vraag. ‘De overheid, in de persoon van de ambtenaar en de hulpverlener, gaat het private domein in. Spannend hoor. Het is de vraag of er voor jou aan de keukentafel dezelfde oplossing uitrolt als voor

‘Aan de ene kant wil men meer regels maar als er een incident plaatsvindt, dan wordt er gezegd: “Je hebt het niet goed geregeld.”’ invloed? Als vanavond een groepsleider op een woning X er niet is, dan is er vanavond een probleem. Als een manager er niet is, dan is er over drie weken een probleem. En is de Raad van Bestuur er niet, dan is er over twee maanden een probleem. Het voorbeeld geeft aan hoe belangrijk de begeleider op de werkvloer is. Het verschil wordt gemaakt op de werkvloer tussen de medewerker en de cliënt en de verwanten. Wat ik als bestuurder doe is randvoorwaardelijk.’ Omzien en vooruitkijken. Is de zorg er de afgelopen decennia op vooruitgegaan? En hoe ziet hij de toekomst van de zorg? De kwaliteit van de hulpverlening is absoluut beter, zegt hij stellig. ‘Begeleiders zijn een stuk beter geschoold. Ze werken methodischer dan in mijn tijd vroeger. Als ik zie hoe ondersteuningsplannen er nu uitzien en het vergelijk met vroeger, dan zijn ze nu veel beter. Ik zou niet terug willen naar de twee A4­ tjes. Het is professioneler geworden.’ Maar de vooruitgang kent zijn prijs, realiseert hij. En dat is de bureaucratisering, de regeldruk. We houden elkaar daarin gevangen. De inspectie vindt dat er te veel regels zijn, de politiek vindt dat ook, wij vinden dat ook. Maar we slagen er niet in om minder regels te maken.’ Een gevolg van het gelijkheidsbeginsel, zegt hij. ‘Wij zijn in Nederland van de verantwoording. We zijn een keurige samenleving en we willen bewijzen van die netheid. Dat leidt tot veel bureaucratie.’ Een duivels dilemma is de tegenstrijdige opdracht waar de zorg- en hulpverlening mee wordt opgezadeld. Aan de ene kant wil men meer regels maar als er een incident plaatsvindt, dan wordt er gezegd: “Je hebt

mij. Tegelijkertijd realiseer ik me dat er iets moet gebeuren want de kosten voor de AWBZ rijzen de pan uit.’ Hij kijkt nog even naar de aantekeningen die voor hem liggen. Wat hij nog graag kwijt wil. ‘Dat je het nooit alleen kunt. Dat ben ik me ten diepste bewust. Of je nu manager van een woning bent, directeur Wonen of lid van de Raad van Bestuur. Je stimuleert de mensen om je heen, je maakt een team, de juiste mensen kiezen. Dat heb ik altijd heel erg belangrijk gevonden. Uiteindelijk doet het team het. Het gaat om de kwaliteit van het team, die bepaalt mede jouw kwaliteit. Ja, ik ben wel een teamsportjongen.’ ✤

Reinaerde Reinaerde biedt ondersteuning en zorg aan kinderen, jeugdigen en volwassenen. Op ruim 400 locaties in de regio Utrecht en bij mensen thuis, op het werk of op school kunnen cliënten en hun familie terecht. Vormen van dienstverlening zijn onder meer: werk & dagbesteding, wonen voor mensen met een verstandelijke handicap, wonen voor mensen met een lichamelijke beperking, ambulante begeleiding en jeugdzorg. Reinaerde heeft ongeveer drieduizend cliënten en er werken zo’n 2400 mensen. (Bron: Jaardocument 2012) Meer informatie: www.reinaerde.nl

SozioSPH 6 december 2013

|9


de worsteling

beeld Studio Diender

Kees blowt niet meer maar drinkt wel

Kees is een jongen van zestien jaar. Tot drie maanden geleden woonde Kees nog bij zijn ouders. Hij ging het laatste jaar weinig tot niet meer naar school en hing met vrienden in het centrum van de stad rond. Hier kwam hij in aanraking met drugs. Kees heeft veel verschillende soorten drugs geprobeerd, maar bleef hiernaast altijd cannabis gebruiken. Zijn ouders zagen dat het slechter en slechter met Kees ging en trokken bij verschillende instanties aan de bel.

10|SozioSPH 6 december 2013

Kees heeft ambulante begeleiding gekregen. In eerste instantie zag hij hier het nut niet van in, totdat de begeleider hem duidelijk maakte dat hij waarschijnlijk in de gevangenis zou belanden wanneer hij zo door zou blijven gaan. Hij zou namelijk op den duur zijn verslaving niet meer kunnen bekostigen en hierdoor in het criminele circuit terecht kunnen komen. Kees heeft een toekomstdroom: zijn eigen computerbedrijf opstarten. De begeleider heeft met Kees

al deze zaken op een rijtje gezet. Hij heeft Kees geprobeerd te motiveren om te minderen en later te stoppen met het gebruik van cannabis. Kees bleek niet in staat te zijn om te minderen in zijn huidige omgeving. Hierdoor is er samen met Kees besloten om hem vrijwillig te laten behandelen bij een instelling voor verslavingszorg. Kees verblijft hier nu ongeveer drie maanden. Omdat het goed gaat met hem en zijn behandeling, mag hij in de


weekenden naar zijn ouders. Wanneer Kees op zondagmiddag terugkomt van verlof valt het op dat hij met name op zijn handen en armen verwondingen heeft. Na een dag gaat het dan vaak weer goed met Kees op de groep en houdt hij zich keurig aan de afspraken en regels. Het is onduidelijk waar de verwondingen vandaan komen. Hij wil het hier niet over hebben en ook zijn ouders laten weinig los. Via andere jongeren op de groep hoort de begeleiding dat Kees stoere verhalen vertelt over het weekend. Hij blijkt regelmatige grote hoeveelheden sterke drank te drinken waardoor hij bij vechtpartijen betrokken raakt. Wanneer Kees geconfronteerd wordt met deze verhalen geeft hij aan dat zijn ouders het geen probleem vinden wanneer hij wat drinkt. Hierbij geeft Kees zelfs aan dat zijn ouders de drank voor hem kopen. Wanneer de begeleiding de ouders hierover spreken, geven zij aan dat Kees beter een borreltje kan drinken in plaats van weer te gaan blowen. De ouders geven hierbij aan dat het voor jongeren van 16 jaar toch heel normaal is om in de weekenden dronken te zijn. De instelling voor verslavingszorg heeft de regel dat op verlof niet mag worden gedronken, Vervanging van het ene middel voor het andere houdt namelijk het verslavingsgedrag in stand.

Moet je als begeleider de normen en waarden van het gezin respecteren? Want Kees blowt inderdaad niet meer. Of handel je volgens de regels van de instelling? Namelijk geen drank of drugsgebruik tijdens verlof en anders wordt als gevolg van het niet nakomen van de afspraken de behandeling gestopt.

Dat het Kees niet is gelukt om van de alcohol af te blijven, roept vragen op. Wanneer Kees van zijn ouders niet hoeft te stoppen met de alcohol, beloon je dat gedrag. Op dat moment kan Kees ook een voorbeeld zijn voor de andere cliënten en dat kan voor hen ook negatieve effecten hebben. Ook als instelling ben je niet betrouwbaar wanneer je een cliënt een uitzonderingspositie geeft. De instelling en de professionals zijn verantwoordelijk voor de behandeling, maar ook de ouders en Kees zelf hebben daarbij een verantwoordelijkheid. In de geest van Welzijn Nieuwe Stijl moeten ouders en cliënt ook worden gewezen op hun verantwoordelijkheid. De waarden van de ouders, cliënt en instelling komen niet overeen. De cliënt heeft als waarde gezelligheid en erbij willen horen, de waarden van de instelling zijn veiligheid, eerlijkheid en verantwoordelijkheid. Het gebruik van alcohol zou juist consequenties voor Kees met zich mee moeten brengen. Hoe zwaar deze moeten zijn, hangt af van vele factoren bijvoorbeeld de informatie die Kees en ouders hebben ontvangen voor het verlof en de mate waarin Kees voor het verblijf bij de instelling al alcohol gebruikte. Ook is het belangrijk dat de ouders van Kees achter de behandeling van Kees staan, om de kans van slagen te vergroten. Wanneer er wordt gestopt met de behandeling, zijn Kees en zijn ouders weer aangewezen op de eigen krachten. Dit heeft mogelijk een negatief effect op het verslavingsgedrag van Kees, maar het kan ook een positief effect hebben. Namelijk

nieuwe kansen en ervaringen creëren waaruit mogelijk een nieuwe hulpvraag ontstaat. Patricia Bloem, Krista Lingbeek en Kim Baas van jaar 4 SPH/MWD, SASS, Hanzehogeschool Groningen

Het valt mij op dat de ouders van Kees weinig kennis lijken te hebben van verslavingen. En hoe zich dit mogelijkerwijs van cannabis naar alcohol kan verplaatsen. Psycho-educatie zou kunnen helpen om inzicht te krijgen in de beleving van de ouders en ouders kennis te geven over verslavingen. Je kunt ze dan betrekken bij de mogelijke verplaatsing van de verslaving. Kees gebruikt de alcohol als hij bij zijn ouders is, dus het is van belang dat ouders op de hoogte zijn van de gevolgen. Ook lijkt het mij zinvol met ouders, en Kees, te praten over de (verslavende) werking van alcohol. Ouders lijken dit een andere waarde te geven dan cannabis. Daarnaast vraag ik mij af of de ouders op de hoogte zijn van de instellingsregels. Als ze hier niet over geïnformeerd worden, zijn ze zich niet bewust dat Kees de regels overtreedt. Zijn ze wel op de hoogte, dan zou ik erachter proberen te komen hoe het komt dat ze het alcoholgebruik alsnog toestaan. Mirjana Petrovic, werkt als zorg­ coördinator bij de Zorgspecialist en is redactielid van Sozio-SPH

Reageren? Benieuwd naar andere reacties? Surf dan naar www.sozio.nl/worsteling. Wil je zelf een reactie plaatsen, dan kan dat. Mail deze naar sozio@mailswp.com. Onder inzenders verloten we een boekenbon.

SozioSPH 6 december 2013

|11


eze week lijkt van hectische gebeurtenissen aan elkaar te hangen. Een gezin met vier kinderen dat met huisuitzetting wordt bedreigd. Kinderen die weggelopen zijn uit gesloten jeugdzorg – maar die zijn gelukkig weer terecht. Vanmorgen een crisis in een zaak waarin een psychiater vermoedt dat een zwaar depressieve vader zijn kinderen gaat ombrengen. De gezinsvoogd is samen met de vertrouwensarts naar het huis toe gegaan. Het is me nog niet bekend wat ze daar aangetroffen hebben, want toen ik naar huis ging waren ze nog niet terug. En eergisteren een pittige discussie in het team over Ronaldo, een 11-jarige jongen die verschrikkelijk agressief is naar zijn moeder. ‘Hoe voorkomen we’, had zijn gezinsvoogd Masha ons gevraagd, ‘dat Ronaldo zijn moeder overhoop steekt en in gesloten jeugdzorg moet worden geplaatst?’ Masha vertelde dat ze die ochtend gebeld was door Ronaldo’s moeder. Ze las voor uit haar aantekeningen: ‘Ronaldo had geweigerd uit zijn bed te

12|SozioSPH 6 december 2013

komen. Moeder dreigde de school te bellen. Ronaldo had haar besprongen, de telefoon kapot gegooid, haar op haar hoofd geslagen. Later had ze hem buiten de deur gezet, hij had de onderkant van de deur kapot getrapt en een kwartier staan schreeuwen en schelden, totdat de buurman hem tot bedaren kreeg en hem wist over te halen naar school te gaan.’ Ronaldo staat al een aantal jaren onder ons toezicht. Hij heeft een zeer gewelddadige vader. Al vanaf zijn geboorte maakte Ronaldo mee dat zijn vader zijn moeder in elkaar sloeg. Op zijn 3e jaar gingen zijn ouders uit elkaar. Zijn vader kwam hem op gezette tijden ophalen. Vooral als hij onder invloed was van drugs – en dat was hij meestal – was het raak. Hij trapte de voordeur in, sloeg ruiten kapot, sleurde Ronaldo’s moeder aan haar haren de kamer door. Regelmatig moest de politie tussenbeide komen. En Ronaldo zag dat allemaal gebeuren. Omdat Ronaldo door dat geweld tussen zijn

foto Bigstockphoto

D

Uit huis plaatsen of niet?


Praktijkverhalen over jeugdhulpverlening

Mevrouw, mag ik bij u wonen?

Caroline Karssen, gedragswetenschapper bij Bureau Jeugdzorg Haaglanden, hield twee jaar een dagboek bij over de dagelijkse praktijk. De discussies met collega’s, de dilemma’s, de succesvolle en de minder succesvolle beslissingen. De journalisten Hellen Kooijman en Maria van Rooijen bewerkten het tot een boek dat in februari verschijnt. De titel is Mevrouw, mag ik bij u wonen? In deze Sozio-SPH alvast enkele fragmenten. Hellen Kooijman, Maria van Rooijen, Caroline Karssen

ouders ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd, stelde de kinderrechter hem zes jaar geleden onder toezicht. Het ging toen al helemaal niet goed met Ronaldo. Op school presteerde hij slecht, hij werd gepest door andere kinderen en bovenal, hij had enorme woedeuitbarstingen naar zijn moeder. Hij schopte en beet haar. Wij moesten ervoor zorgen dat Ronaldo’s moeder hulp kreeg bij de opvoeding van Ronaldo. De rechter wilde ook dat wij de vader bij die begeleiding betrokken, want dan zou hij zich meer verantwoordelijk voelen voor het welzijn van zijn zoon. Dat laatste bleek een onmogelijke opdracht. Ronaldo was doodsbang voor zijn vader. Ik heb zijn vader een keer gesproken en ik begrijp die angst volledig. Dat gesprek was vier jaar geleden, net nadat Ronaldo’s vader een half jaar in de gevangenis had gezeten wegens een oplichtingszaak. De gevangenis zou ons laten weten wanneer hij vrijkwam. Hadden ze niet gedaan. Ronaldo’s vader was vanuit de gevangenis linea recta naar

Ronaldo’s school gegaan en had daar, met een enorme scene op het schoolplein, zijn zoon opgeëist. De schooldirecteur belde Masha, zijn gezinsvoogd. Masha wist de man tot bedaren te brengen en sprak met hem af zijn zoon te ontmoeten op ons bureau. Ronaldo was echter met geen stok naar ons bureau te krijgen. Hij wilde zijn vader niet zien. Wij besloten de afspraak met de vader af te zeggen, maar konden hem telefonisch niet bereiken. Dus kwam hij die dag naar ons. Masha had erop gestaan dat ik bij het gesprek aanwezig was. Met een enorme speelgoedvrachtwagen onder zijn arm stapte hij de spreekkamer in. Een beer van een vent. Gemillimeterd haar. Tatoeages op zijn armen. ‘Waar is Ronaldo?’, vroeg hij direct bij binnenkomst. Ik zei hem eerst even te gaan zitten. Daarna legde ik uit dat Ronaldo niet wilde komen. Even leek hij uit het lood geslagen. Toen stond hij met een ruk op en wees dreigend in mijn richting. ‘Hoe weet je dat?’, riep hij. ‘Evelien heeft jullie dat zeker wijs- ➽ SozioSPH 6 december 2013

|13


➽ gemaakt, hè? Wat nou, niet durven! Mijn zoon wil mij

echt wel zien. En als dat hoerewijf niet gauw met dat jong komt, sla ik d’r hersens in. Laat ze de politie maar roepen. Ik ben niet bang. Ik heb mijn eigen vriend een kogel door zijn kop geschoten. Had-ie mij maar niet moeten bedonderen. En door jullie laat ik me ook niet naaien. Ik zal dat joch te zien krijgen!’ ‘Meneer’, zei ik, ‘wilt u alsjeblieft gaan zitten. Ik vind het niet prettig als u zo tekeergaat. Als ik me al bijna bedreigd voel, hoe moet het dan zijn voor Ronaldo? Hij is nog zo klein, u bent zo groot…’ ‘Wat is dat nou voor een achterlijke opmerking’, schreeuwde hij. Maar toch ging hij zitten. ‘Verdomme’, vloekte hij, zachtjes opeens. ‘Iedereen ziet mij als een beest, alleen omdat ik groot ben. Kan ik daar wat aan doen? Zelfs mijn eigen kind is bang voor me.’ Op een gegeven ogenblik zat-ie te snikken.

Ondanks de gezinshulp die Ronaldo’s moeder kreeg lukte het haar niet haar zoontje in toom te houden. Hij bleef zijn moeder aanvallen, op een keer had hij haar met een schaar in de arm gestoken. Volgens Masha waren de gedragsproblemen niet alleen aan de opvoedingscapaciteiten van de moeder te wijten, met Ronaldo was ook wat mis. Masha nam Ronaldo vaak mee op stap. Dan ging ze met hem naar McDonald’s, naar de bioscoop, naar een speeltuin. Aanvankelijk zei hij weinig tegen haar, maar gaandeweg liet hij meer los. ‘Hij is zo triest’, vertelde Masha me tijdens een casuïstiekbespreking, ‘zo neerslachtig. Hij vindt zichzelf een raar kind dat niks kan. Hij zegt steeds dat hij dood wil omdat-ie gek wordt van zijn vader.’ We meld-

Na anderhalf jaar achtte de jeugdpsychiatrische kliniek Ronaldo uitbehandeld. Moeder en zoon vochten er thuis nog steeds op los. Maar de kinderpsychiater zei: ‘Bij ons is het een gezeglijk kind. Hij past zich aan alles en iedereen aan. Alleen thuis reageert hij zich af. Daarvoor kunnen wij hem niet behandelen. Het probleem zit in de thuissituatie. Zijn moeder weet die agressie niet te kanaliseren. Zij kan hem geen gevoel van veiligheid bieden.’ Hij vond dat Ronaldo weg moest bij zijn moeder. We hebben er in het team uitvoerig over gesproken. Masha wilde er niet aan. Masha is de eerste gezinsvoogd die een goede band heeft weten op te bouwen met de moeder van Ronaldo. De moeder had al met veel verschillende gezinsvoogden te maken gehad. De eerste gezinsvoogd nam al spoedig ontslag, de tweede werd langdurig ziek, met de derde kreeg Ronaldo’s moeder zo’n ruzie dat er een onwerkbare situatie ontstond. Masha, de vierde gezinsvoogd, wist zowel het vertrouwen van Ronaldo als van de moeder te winnen. Er waren tijden dat de moeder haar dagelijks opbelde. ‘De moeder zal nooit accepteren dat haar kind bij haar wordt weggehaald’, zei Masha tijdens de teambespreking. ‘Ze zal haar kont tegen de krib gooien en nergens meer aan meewerken. Daarmee is Ronaldo niet geholpen. Ik zie dat ze ontzettend haar best doet om een goede moeder te zijn. Ze is inmiddels verhuisd naar een geheim adres, zodat die vader niet langs kan komen. Ze probeert Ronaldo echt tegen hem te beschermen. En ze staat heel erg open voor hulp aan Ronaldo.’ We besloten geen uithuisplaatsing aan te vragen. Wel stelden we als voorwaarde dat de moeder zelf psychiatrische hulp zou zoeken.

Op een dag vonden ze hem, slapend bij het konijn in het hok. den hem aan bij de instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie. Daar kreeg hij dagbehandeling. Daarnaast ging hij, om zijn moeder in de weekenden te ontlasten, een keer in de maand naar een weekendpleeggezin. Ronaldo was toen 8 jaar. Op de dagbehandeling fleurde Ronaldo op. Hij maakte er vriendjes, presteerde beter op school. Het weekendpleeggezin bleek een gouden greep. De pleegouders hadden zelf een dochtertje dat twee jaar jonger was dan Ronaldo. Als Ronaldo boos of verdrietig was en van niemand iets wilde weten pakte zij zijn hand en nam hem mee naar de tuin, naar het konijnenhok. Samen speelden ze met het konijn. Bij dat meisje en het konijn ontdooide Ronaldo. Op een dag waren de pleegouders Ronaldo kwijt. Ze vonden hem, slapend bij het konijn in het hok.

14|SozioSPH 6 december 2013

Ronaldo’s moeder heeft een traumatische jeugd gehad. Ze is opgegroeid in een pleeggezin. Haar pleegvader heeft haar jarenlang seksueel misbruikt. Die leende haar ook nog eens regelmatig – tegen betaling – uit aan vrienden. Haar pleegmoeder liet het allemaal gebeuren. Op haar 15e belandde ze in de prostitutie en raakte verslaafd aan drugs. Masha had Ronaldo’s moeder al vaker aangeraden psychiatrische hulp te zoeken om haar jeugdtrauma’s te verwerken. Dat had ze steeds afgehouden. Maar nu het als keiharde voorwaarde was gesteld stemde ze er wel mee in. En volgens Masha was ze er ook voor gemotiveerd. ‘Ze ziet’, vertelde Masha mij kort na die teambespreking, ‘nu toch ook zelf in dat Ronaldo’s woede-uitbarstingen een reactie kunnen zijn op haar onrust. Ze snapt dat als ze steviger in haar schoenen wil staan, ze zich moet laten behandelen.’


Ronaldo zou nog wel ambulante hulp krijgen, psychomotorische therapie en speltherapie. Het was nog een heel gedoe om daarvoor de juiste instelling te vinden. Een instelling die niet, zoals de meeste reguliere psychiatrische instellingen, een kind uitschrijft als het drie keer niet komt. Want we wisten dat Ronaldo’s moeder zich nu eenmaal slecht aan afspraken hield. We vonden een antroposofische instelling voor kinderen jeugdpsychiatrie. De hulpverleners daar deden niet moeilijk over het niet verschijnen op afspraken. Zij zagen dat als een vorm van afweer, hetgeen wel vaker voorkomt bij mensen met een trauma. Ronaldo is er één keer geweest. Daarna weigerde zijn moeder hem er nog eens te brengen: de instelling bleek vlakbij haar oude tippelzone te staan, ze was bang voormalige klanten tegen te komen. Toen hebben we hem toch maar aangemeld bij de jeugdpsychiatrische instelling waar hij eerder dagbehandeling kreeg. Waar hij, zoals we hadden gevreesd, al na een aantal weken werd uitgeschreven omdat hij niet op de afspraken verscheen. Toch was het een poosje rustig. Totdat de vader weer opdook. De rechter had de omgangsregeling wel opgeschort, maar de vader – weer op vrije voeten – zocht steeds contact met zijn zoon op sociale media. Zijn berichtjes met ‘liefje, ik mis je zo’ en ‘jochie, wanneer kan

ik je weer zien’ brachten Ronaldo hevig in de war. Die verwarring leidde weer tot heftige ruzies met zijn moeder, die supergestresst was en doodsbang dat haar ex vandaag of morgen voor haar deur zou staan. Maar vandaag, tijdens de teamvergadering, vertelde Masha ook dat zijn moeder zijn vader af en toe toch binnenliet. ‘Ze durft hem niet te weigeren’, zei Masha. We overwogen om de moeder een schriftelijke aanwijzing te sturen en haar zo te dwingen haar ex buiten de deur te houden. Masha zag daar weinig in. ‘De vader’, zo wees ze ons erop, ‘heeft wel een omgangsverbod met Ronaldo, maar geen straatverbod. Bovendien wil ik de moeder niet op die manier onder druk zetten, dat werkt bij haar niet.’ Uiteindelijk kwamen we overeen therapeutische gezinsopname in te zetten. Moeder en zoon zouden dan samen voor langere tijd worden opgenomen in een instelling en daar leren hoe ze vredelievender met elkaar konden omgaan. Maar vanmiddag vertelde Masha me dat de moeder daar niets voor voelde. ‘Ze wil dat niet’, zei Masha. ‘Ze heeft twee grote honden en die kan en wil ze niet ergens onderbrengen.’ ✤ (Lees in het boek hoe het verder gaat met Ronaldo, zijn moeder en de omgang met zijn vader. Zie kader onderaan dit artikel voor meer informatie over het boek.)

foto Bigstockphoto

e

Vechtscheiding

r zijn moeders die heel ver gaan om hun kind bij hun ex weg te houden. Zeker als er een nieuwe partner is. De moeder van Pepijn, een 7-jarig jongetje van wie de ouders al jaren vechten over de omgangsregeling, beschuldigt haar ex ervan Pepijn seksueel te hebben misbruikt. Ze heeft er aangifte van gedaan bij de politie. Met de ouders van Pepijn heb ik al vaker gesproken, Pepijn zag ik vandaag voor het eerst. Mij was gevraagd om een uitspraak te doen over zijn psychoseksuele ontwikkeling. De zaak van Pepijn kwam drie jaar geleden bij ons binnen. De kinderrechter had een zogenaamde omgangsondertoezichtstelling uitgesproken: zolang de moeder de omgangsregeling niet nakwam zou Pepijn onder ons toezicht blijven staan. Onze opdracht: de omgangsregeling vlot trekken, ofwel: ervoor zorgen dat pa zijn zoon weer kon zien. De ouders van Pepijn waren al kort na zijn geboorte uit elkaar gegaan. Pepijn woonde bij zijn moeder en logeerde elke twee weken een weekend bij zijn vader. Na zo’n anderhalf jaar kreeg Pepijns moeder een nieuwe partner en vanaf dat moment weigerde ze Pepijn aan haar ex mee te geven. Die zou zijn zoon mishandelen. ➽ SozioSPH 6 december 2013

|15


➽ Volgens haar kwam Pepijn na het bezoek aan zijn vader

altijd huilend en angstig thuis. Op een dag zat hij onder de blauwe plekken: bloeduitstortingen achter zijn oren en op zijn billen, striemen op zijn rug. Ze was direct met hem naar de huisarts gegaan. De huisarts belde het AMK en die schakelde de Raad voor de Kinderbescherming in. De kinderpsychologe van de Raad had met Pepijn gepraat. Dat gesprek had bij haar

dan. De psychologe liet hem nog onderzoeken in het ziekenhuis. Maar ook de ziekenhuisarts had zijn twijfels. ‘Mogelijk’, zo opperde hij, ‘is Pepijn een wat onhandig jongetje dat zich gemakkelijk stoot.’ Omdat beide onderzoeken geen overtuigend bewijs van kindermishandeling aantoonden, legde de rechter aan Pepijns moeder dwangsommen op voor alle keren dat ze het kind niet naar zijn vader liet gaan. En dat waren er

Zo praat een 4-jarig kind niet, vond de psychologe. twijfels opgeroepen over de intenties van de moeder. ‘Ik voel me niet veilig bij hem’, had Pepijn tegen de psychologe gezegd. Zo praat een 4-jarig kind niet, vond ze. Ook was het volgens haar vreemd dat Pepijn niet wist wie zijn biologische vader was. Pepijn noemde de partner van zijn moeder ‘papa’, zijn echte vader noemde hij alleen bij zijn achternaam. ‘Van Dijk heeft mij met een stok op mijn rug geslagen’, zei hij

nogal wat. Die dwangsommen moeten in de duizenden euro’s hebben gelopen. Maar die had ze gewoon betaald. Aan ons dus de taak ervoor te zorgen dat het kind contact kon hebben met zijn vader. ✤ (Lees in het boek hoe het verder gaat met Pepijn en zijn vader en moeder.)

Aanleiding voor het boek? Carolien Karssen, gedragsdeskundige bij Bureau Jeugdzorg Haaglanden: ‘Er wordt in kranten, op televisie en radio en niet te vergeten de sociale media vaak zo ongenuanceerd over jeugdzorg geschreven en gesproken. De journalisten Hellen Kooijman en Maria van Rooijen vroegen mij of ze een week mochten meelopen op ons Bureau Jeugdzorg, om het werk van jeugdbeschermers beter te leren kennen. Het zou volgens hen goed zijn als er wat meer bekendheid kwam over waarom Bureau Jeugdzorg doet wat het doet, waarom er wordt besloten tot uithuisplaatsing en waarom niet. Als er weer eens commotie ontstaat over een drama in een gezin dat al met jeugdzorg te maken had, is het voor Bureau Jeugdzorg vaak lastig om precies uit te leggen hoe de vork in de steel zit. Om de privacy van de cliënten te waarborgen kan Bureau Jeugdzorg vaak niet zo veel vertellen. Zo’n ‘snuffelstage’ kwam niet zo goed uit. We bedachten wat anders. Ik zou dagverslagen schrijven over wat er die dag zoal was voorgekomen op mijn werk en die verslagen zou ik hen laten lezen. Hellen Kooijman en Maria van Rooijen hebben van mijn verslagen een dagboek gemaakt waarin ik bepaalde casussen uitdiep. Dat dagboek is uiteindelijk het boek Mevrouw, mag ik bij u wonen geworden. De casussen zijn geanonimiseerd. Namen van collega’s, ouders en kinderen zijn fictief en de gezinssituaties zijn

16|SozioSPH 6 december 2013

zo aangepast dat ze niet herleidbaar zijn tot bestaande personen. Jeugdzorg staat momenteel volop in de belangstelling. Met de decentralisatie van rijkstaken naar de gemeenten worden gemeenten straks verantwoordelijk voor alle jeugdzorg. Gemeenteambtenaren moeten weten wat jeugdzorg inhoudt. Wellicht dat het boek hen daarbij kan helpen. Maar ik denk dat inzicht in de dagelijkse praktijk van jeugdbeschermers bij Bureau Jeugdzorg ook goed is voor toekomstige collega’s, huisartsen, leerkrachten, ouders, journalisten die over jeugdzorg schrijven en iedereen die met jeugdzorg te maken krijgt of kan krijgen.’

Mevrouw, mag ik bij u wonen? Het boek Verhalen uit de praktijk van de jeugdbescherming verschijnt in februari 2014 Hellen Kooijman, Maria van Rooijen, Caroline Karssen ISBN: 9789088503788 www.swpbook.com


De kunst van het niet weten en er wel zijn

De Presentiebeweging, Eropaf! en Eigen Kracht zijn bondgenoten bij hun hartstochtelijke inspanningen om hulpverlening weer naar een menselijk niveau te tillen waar contact maken centraal staat. Dat is de stellige overtuiging van Marc Räkers. Hij ziet die opvatting bevestigd tijdens het Presentiecongres waarvan hij hieronder verslag doet. Het is tijd voor slow sociaal werk. Marc Räkers

O

p uitnodiging van Stichting Presentie neem ik deel aan het congres ‘Uit de zorgval’. Het opiniestuk ‘Kwetsbaarheid mag meer aandacht krijgen’ van Andries Baart, grondlegger en spil van de Presentiebeweging, is de aanleiding voor mijn aanwezigheid. In dit artikel op de website Sociale Vraagstukken (www.socialevraagstukken.nl) stelt Baart dat de Eropaf!-aanpak kwetsbare mensen opjaagt. Als mede-grondlegger van de Eropaf!-beweging raakt me dat diep. Ik ervaar veel verwantschap tussen Stichting Presentie, Eropaf! en de Eigen Kracht Centrale; de mensen die zich door deze bewegingen aangesproken en geïnspireerd voelen delen veel uitgangspunten en zie ik als bondgenoten van elkaar. Na een korte mailwisseling nodigt Andries mij uit voor het congres. Ik beloof hem een artikel. Op straat Ruim twintig jaar geleden zag ik dat er mensen op straat leefden om wie vrijwel niemand zich bekommerde. Ze waren vervuild, aten uit vuilnisbakken en liepen

verdwaasd en “off line” door de stad; er was niet of nauwelijks sprake van contact met de omgeving. Deze mensen lieten we aan hun lot over. De opvatting dat mensen slechts te helpen zijn als er sprake is van ‘intrinsieke motivatie’ op basis waarvan zij een ‘gemotiveerde hulpvraag’ kunnen formuleren, was een belangrijke oorzaak van deze afkerige houding van sociale professionals. Vrijwel tegelijkertijd vond een aantal professionals deze theoretisch onderbouwde afkerigheid niet langer aanvaardbaar. Vanuit de ggz ontstond de bemoeizorg en in de maatschappelijke opvang begon de Eropaf!­ beweging. Al heel snel leerden we dat er zijn, contact maken, in contact komen en wederkerigheid de belangrijkste vaardigheden zijn bij dit werk. Er – aanhoudend – zijn, een wederkerige relatie aangaan en dan kijken of er – misschien – verder iets gaat gebeuren. Afzien van vooropgezette plannen en doelen. Contact maken, een relatie aangaan en dan verder kijken. Ik herinner mij een vrouw die ik een tijdlang in haar woning bezocht. De gordijnen stijf dicht. Vervuilde huiskamer. Verbaal agressief en afwerend, maar ze stuurde me niet weg. Na wekenlang regelmatig een uur ➽ SozioSPH 6 december 2013

|17


foto Bigstockphoto

Ze waren vervuild, aten uit vuilnisbakken en liepen verdwaasd en “off line” door de stad; er was niet of nauwelijks sprake van contact met de omgeving.

➽ tegenover haar op de bank te hebben gezeten, veelal

in stilte, stak ze me ineens haar pakje shag toe. Verbouwereerd draaide ik een sjekkie, maar mijn hart maakte een sprongetje: contact! Relatie

Rode draad tijdens het congres is ‘de relatie’. In de debatten, workshops, presentaties en toespraken wordt dit begrip van alle kanten benaderd en besproken. ‘Ook als u iemand professioneel wilt benaderen dan staat de relatie centraal, niet uw competenties, vakmanschap of vaardigheden’, stelt Ernst Reichrath in zijn rol als Belgische professor. ‘Alleen door goed aan te sluiten werkt het en kan er iets goeds voor zowel de vrager als de gever tot stand komen’, gaat hij verder. Gedurende de dag leidt Reichrath de ruim vierhonderd aanwezigen aan de hand van komische, serieuze en muzikale betogen dwars door de kern van de presentie. En weer terug. En opnieuw. Hij laat het ons aan den lijve ervaren; naar hem luisteren is niet genoeg. Zo nodigt hij de aanwezigen nadrukkelijk uit om naast iemand te gaan zitten die we niet kennen. Om vervolgens blijmoedig van ons te verlangen dat we een relatie met elkaar aangaan: ‘bemint elkander’ klinkt het in sappig Vlaams. Er is geen ontkomen aan. ‘Veel mensen hebben blokkerende overtuigingen waardoor zij hun doelen niet bereiken,’ zegt hij. En even later: ‘Vergeven is de hoop op een beter verleden loslaten.’ En daar heeft de professor mij onverwacht vol te pakken. Deze zin laat me ook de dagen na het congres niet meer los. In mijn eigen verleden ben ik fiks gekwetst geraakt. Daar valt nog wel het een en ander te herstellen. Maar deze zin helpt. Nu begin ik het te snappen. Aan het eind van de dag doet de professor zijn pruik af en maakt zich bekend als een uit Utrecht afkomstige

18|SozioSPH 6 december 2013

acteur. Dat doet niets af aan hetgeen hij voor ons gedaan heeft. Integendeel. Deze man heeft het wezen van de presentie diep in zich opgezogen en weten om te zetten in indringend ‘ervarend leren’ voor alle aanwezigen. Met veel dank. Kwetsbaarheid Onderdeel van het congres is een debat met als titel: ‘Naar een politiek van kwetsbaarheid’. Debatleider Felix Rottenberg neemt veel tijd voor het zoeken naar een definitie van kwetsbare mensen. ‘Wie zijn dat dan?’, vraagt hij de panelleden. ‘Over wie hebben we het?’ Op een bepaald moment breng ik in dat we misschien niet meer moeten spreken over kwetsbare mensen maar over mensen in kwetsbare omstandigheden. Want dan hebben we het namelijk niet meer over de ander, maar ook over onszelf. Iedereen krijgt tijdens zijn of haar leven met omstandigheden te maken waarin je kwetsbaar bent of zelfs gekwetst raakt. Dus als we ons afvragen hoe we met mensen in kwetsbare omstandigheden moeten omgaan, is de vraag eigenlijk hoe we willen dat er met onszelf wordt omgegaan. Kwetsbare mensen zijn niet ‘de anderen’; dat zijn we zelf. In zijn artikel op de site Socialevraagstukken.nl zegt Andries Baart dat onze taal weinig mogelijkheden biedt om het begrip kwetsbaarheid verfijnd te benaderen. Dat leidt ertoe dat we ons ongenuanceerd uitdrukken. Daarom definieert hij vier niveaus of lagen van kwetsbaarheid: broosheid, breekbaarheid, hachelijkheid en verwondbaarheid. Deze begrippen zijn in meer of mindere mate op iedereen van toepassing, hoewel sommigen minder makkelijk verwond (geraakt) worden dan anderen. Maar dit heeft misschien wel meer te maken met persoonlijkheidskenmerken dan met de omstandigheden.


Voor degenen die voor gemeenten, rijksoverheid, adviesbureaus en andere beleidsbepalende instellingen de enorme hoeveelheden beleidsnota’s en programma’s schrijven waarin tegenwoordig kwistig gestrooid wordt met kreten als ‘kwetsbare burgers’ waar we ‘op af ’ moeten om ze vervolgens, als we ‘er zijn’ (achter de voordeur...), in hun ‘eigen kracht’ te zetten kan het helpen om nog dieper te zoeken naar wat kwetsbaarheid feitelijk betekent. En vooral om te reflecteren op eigen kwetsbaarheden. Dat geldt natuurlijk ook voor degenen die op basis van deze nota’s beslissingen voor en over anderen (‘de kwetsbare burger’) nemen. En voor ons, professionals in het sociale domein. Genuanceerde eenvoud Hans van Ewijk pleit voor genuanceerde eenvoud. Hij zegt dat presentie een beweging is die steeds meer medestanders kent, ook in de politiek. ‘Wij verlangen collectief naar genuanceerde eenvoud’, stelt van Ewijk terwijl hij ontspannen over het podium wandelt. We willen de dingen graag anders organiseren, anders met elkaar omgaan en anders zijn. We zijn de samenleving die georganiseerd is via systemen waarin regelgeving en verkokering leidend zijn moe. Ook de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg plaatst inmiddels vraagtekens bij het medisch model waarin het sociale ontbreekt. In wijken en buurten kunnen we het volgens de bijzonder hoogleraar af met een huisarts, een wijkverpleegkundige en een sociaal werker die nauw met elkaar samenwerken. Als zij er niet uit-

wordt.’ Sommige vraagstukken zijn nu eenmaal niet (even snel) op te lossen, dan modder je dus door. Afhaken en afsluiten maken de zaak alleen maar erger, dat zou dus geen optie moeten zijn. Desondanks wordt de frase ‘hier kunnen we niets (meer) mee’, dagelijks nog vele malen uitgesproken en opgeschreven. De Rotterdamse persoonlijk begeleider van het Centrum voor Dienstverlening, Nancy Lankhaar, maakt ons deelgenoot van een casus waarin zij al jarenlang doormoddert. Ze verwoordt heel goed waarom zij daar waar anderen geen enkel perspectief meer zien toch doorgaat en contact blijft houden. Juist dat laatste, het behouden van de relatie, is in het begin van het doormodderproces het enige en dus belangrijkste doel. Telkens opnieuw de relatie bevestigen: ‘Jij bent belangrijk, ik ben er voor jou.’ Als de betrokken cliënte op een bepaald moment heel boos wordt en zich afsluit valt Lankhaar terug op de afspraak die zij eerder met elkaar maakten: ze neemt na een aantal dagen afkoeltijd weer contact op en vraagt: ‘Hoe gaan we verder?’ Veel ketenpartners vinden eigenlijk dat zij ver over de grens gaat. Dit is ontoelaatbaar. Maar Nancy blijft, tegen de stroom in, toch contact houden. En dat lukt omdat zij een oprechte relatie met haar cliënte is aangegaan waarin zij jarenlang heeft geïnvesteerd. Inmiddels heeft de cliënte een woning gekregen en gaat het niet goed. Het feit dat de financiering van de hulp bij een totaal andere afdeling terechtkomt maakt het er ook niet makkelijker op. Gelukkig weet Nancy hoe ze creatief moet boekhouden en houdt zij, met steun van haar organisatie, de relatie in stand. Gevraagd naar

‘Vergeven is de hoop op een beter verleden loslaten’ komen kunnen ze verwijzen naar specialisten in de tweede lijn. Maar het zwaartepunt ligt bij sociaal werkers in de eerste lijn. Op hen rust een zware taak want in principe is het sociaal model meer effectief dan het medisch model. De professionaliteit die hier bij hoort moet ingebed zijn in menselijke structuren en is een manier van zijn. Deze professionals verstaan de kunst van het begrijpen, zij kunnen ingrijpen maar ook juist niet ingrijpen. Dit is geen kunstje, maar een kunst die heel ingewikkeld is. Doormodderen Uit het aanbod van workshops kies ik degene met de aansprekende titel ‘Doormodderen’. Workshopleidster Judith Leest vertelt dat een zekere Charles Lindblom al in 1959 de kunst van het doormodderen beschrijft in het boek The Science of Muddling Through. ‘Let op’, zegt ze, ‘doormodderen is iets totaal anders dan aanmodderen. Bij aanmodderen doe je zomaar wat terwijl doormodderen weloverwogen en bewust gedaan

wat dit doormodderen uiteindelijk oplevert reageert zij uitgesproken: binding. De relatie is gebleven en zelfs duurzaam gebleken. Dat is pure winst. Inmiddels hoeft Lankhaar haar doormodderen iets minder vaak te verdedigen, onder haar samenwerkingspartners is langzaam maar zeker enig begrip ontstaan. Sociale teams Aan de workshop doormodderen neemt ook een maatschappelijk werkende deel die werkt binnen een sociaal team in Leeuwarden. ‘Wij werken volgens het Nieuwe welzijn’, zegt ze, ‘ik heb dat doormodderen gelukkig helemaal niet meer nodig, want ik ga over alles.’ Als er een uitkering nodig is kan zij deze toekennen, als er een woning nodig is eveneens en als er prikkels nodig zijn om cliënten tot participatie te bewegen kan zij deze prikkels geven. Ze zegt het monter en onbevangen, maar de schrik slaat me om het hart. Als het zo gaat kunnen sociale teams en sociaalgeneralisten, waarvan ik in principe groot voorstander ben, zich ontpoppen tot ultiem ➽ SozioSPH 6 december 2013

|19


Deze ontwikkeling is permanent, het reflectieve leren staat nooit stil. Bondgenoten

foto Stichting Presentie

Deelnemers tijdens het congres ‘Uit de zorgval’ van de Stichting Presentie.

➽ disciplineringsinstrument. De sociaalgeneralist in de

wijk verwordt zo tot een soort vooruitgeschoven post van ‘de moraalridders’ die menen te weten hoe wij moeten leven en die ook menen dat ze dit aan iedereen mogen opleggen, desnoods onder dwang. Maar dat is niet de bedoeling! Dan is er helemaal geen sprake meer van contact en wederkerigheid en medemenselijkheid en presentie en elkaar kennen en compassie en respect voor gekwetste mensen in kwetsbare omstandigheden. Dan dringen we weer de leefwereld binnen zonder een relatie aan te gaan en aan te sluiten bij de leefwereld. Dan begrijpen we de essentie van liefdevol en verstandig doormodderen niet en slaan we de plank mis. Slow sociaal werk Terwijl ik voor dit artikel mijn aantekeningen doorlees, moet ik denken aan de slow food-beweging. Die gaat ook over kwaliteit en duurzaamheid. Tegen de stroom van industrieel geproduceerd voedsel in zijn mensen bezig met smaak, kwaliteit, respect voor het milieu en oorspronkelijkheid. Eerlijk voedsel, met zo weinig mogelijk technische en genetische manipulatie. Er zijn veel overeenkomsten met het ideaal van duurzaam en slow sociaal werk. Tegelijk zijn er ook veel obstakels bij het verwezenlijken van slow sociaal werk. Veel gemeenten werken aan plannen waarin zij de Wmo toch weer in regels proberen te vatten; dat is de taal waarin zij gewend zijn te denken. Plannen en protocollen waarin zij sociaal werk in plaats van in termen als medemenselijkheid, wederkerigheid en liefdevol benaderen, toch willen definiëren in tel- en meetbare eenheden. Op basis waarvan afrekenbare productafspraken worden gemaakt met instellingen die door middel van aanbestedingen meedingen naar de te vergeven opdrachten. Maar dat is volledig in strijd met de uitgangspunten van de presentie; zo organiseer je juist opnieuw een zorgval. In zijn slotbetoog stelt Andries Baart dat presente zorg moeilijk planbaar, organiseerbaar en controleerbaar is; we hebben te maken met een onoverzichtelijke complexiteit. Maar het is wel leerbaar: je leert terwijl je doet.

20|SozioSPH 6 december 2013

Mijn gevoel dat de bewegingen rond Eropaf!, Eigen Kracht Centrale en Stichting Presentie veel uitgangspunten delen en bondgenoten zijn is meer dan bevestigd. Zo gebruikt Eropaf! vaak de woorden contact maken en contact houden, waar Presentie de voorkeur geeft aan relatie. We bedoelen hetzelfde. Als het lukt om verder te kijken dan onze eerste aannames, iets wat de Belgische professor vanaf het podium ook over het voetlicht bracht (‘aannames zijn dodelijk’), kunnen we nog veel van elkaar leren. Eropaf! komt voor uit compassie en bekommernis, die bied je ongevraagd en onvoorwaardelijk aan mensen van wie je vermoedt dat ze dit kunnen gebruiken. Daarbij is de presentiebenadering het uitgangspunt. Niet het agressieve disciplineren maar juist respectvol aansluiten, aanvoelen en meebewegen. Om vervolgens, op basis van de uit contact voortkomende relatie, de mensen met wie je te maken hebt te ondersteunen bij het zoeken naar hun Eigen Krachten. De Eigen Krachten in hen zelf, maar ook die in hun sociale omgeving. Zodat mensen uiteindelijk zelf, samen met de mensen die belangrijk voor hen zijn, kunnen beslissen hoe zij verder willen en welke ondersteuning zij daarbij van hun omgeving nodig hebben. En welke ondersteuning zij van de nabije en dienstbare professionals verwachten. Het kan nog heel interessant worden als de drie “tegenbewegingen” in zorg en welzijn, Eropaf!, Eigen Kracht Centrale en Presentie in de toekomst meer aandacht krijgen voor de uitgangspunten die zij delen en voor wat hen bindt. Mijn persoonlijke overtuiging dat dit veel meer is dan op het eerste gezicht lijkt, is dankzij dit leerzame congres in ieder geval veel sterker geworden. Ten slotte nog even terug naar dat congres. ‘Ik beoefen de kunst van het niet weten’, roept iemand op een bepaald moment vanuit de zaal. ‘Als ik met een nieuwe cliënt te maken krijg, probeer ik zo onbevangen mogelijk in gesprek te komen. Ik wil vooraf niets weten, ik wil niet uitgaan van aannames, ik wil iemand zelf leren kennen.’ Hij krijgt applaus. ✤

De Zorgval Andries Baart en Christa Carbo Uitgeverij Thoeris www.thoeris.nl 208 pagina’s. € 19,95 ISBN: 9789072219848

over de auteur Marc Räkers werkt voor de stichting Eropaf! en is een dag per week verbonden aan het lectoraat Outreachend werken, preventie en herstel van de Hogeschool van Amsterdam. Hij is lid van de redactie van Sozio.


ogen

blik

SozioSPH 6 december 2013

tekst en foto Tiva Pam

Velp | Meneer Klaassen (67 jaar) woonde al tientallen jaren in zijn huisje in Velp-Zuid toen hij kort geleden gedwongen werd te verhuizen. Hij is slecht ter been en alleenstaand en wist niet waar hij heen moest. Met intensieve begeleiding van wijkbeheerder Jan Klein Ikkink is hij toen aan een nieuwe woning gekomen. Die hebben zij samen helemaal opnieuw ingericht met “nieuwe� tweedehandsmeubels. Met hulp van vrijwilligers worden nu regelmatig de ramen gewassen en wordt de tuin bijgehouden. Meneer Klaassen is helemaal gelukkig in zijn nieuwe huisje en ziet Jan Klein Ikkink nog twee tot drie maal per week waarbij ze bespreken hoe het gaat.

|21


EEn ondErzoEk naar dE mogElijkhEdEn van bElEidsvErandEringEn

Tirannie in de jeugdzorg rené Clarijs

ISBN 978 90 8850 484 6 | 576 pag. | € 59,90 Bestel online op: www.swpbook.com/1715

Dit onderzoek analyseert het bestuurlijk mijnenveld van het jeugdzorgbeleid van de afgelopen zestig jaar. In Tirannie in de jeugdzorg gaat René Clarijs in op de wijze waarop beleid in de jeugdzorg tot stand komt. Met behulp van de begrippen hybriditeit en institutionele padafhankelijkheid analyseert hij het beleid en een aantal beleidsvoorstellen van de afgelopen zestig jaar. De conclusie is onontkoombaar: het beleid zit muurvast.

uitgaven van uitgeverij SWP zijn verkrijgbaar in de boekhandel Postbus 257 / 1000 AG Amsterdam / T. 020 330 72 00 / F. 020 330 80 40 / swp@mailswp.com / www.swpbook.com

850484_1-2_Sozio.indd 1

13-11-2013 10:42:03


Contextuele benadering binnen psychiatrie

Niet oordelen maar

inzicht geven Preventie, zelfmanagement en volwaardig burgerschap staan momenteel centraal bij het begeleiden van cliënten in de ggz. Dat vereist een grotere rol voor het bestaande steunsysteem van cliënten. Maar hoe kun je meer vragen van mensen die juist zo uitgeput zijn dat ze de zorg niet meer zelf aankunnen? De con­textuele benadering biedt handreikingen.

Jasmin van Westrenen en Jacoba Huizenga

P

reventie, zelfmanagement en volwaardig burgerschap zijn momenteel de dominante thema’s in de ggz. Ze hangen nauw samen met bezuinigingsmaatregelen. Om de kosten te drukken moet bijvoorbeeld een derde van het aantal intramurale cliënten ambulant begeleid gaan worden. Dit is een van de afspraken uit het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013-2014. Een zware opgave voor ggz-instellingen. Overbodig maken Door de ambulantisering zal de cliënt meer moeten terugvallen op belangrijke anderen in het bestaande steunsysteem. Dit is geen slechte ontwikkeling, want wat is een hoger doel dan jezelf als hulpverlener overbodig te maken? Dit betekent dat de cliënt in de eerste plaats steun nodig zal hebben van de eventuele partner en ouders, broers en/of zussen. Punt is dat het in de psychiatrie vaak voorkomt dat cliënten een zeer complexe thuissituatie hebben. Niet zelden is die zo on-

houdbaar geworden dat dit leidt tot een langdurige opname of begeleiding door bijvoorbeeld een RIBW (Regionale Instelling Beschermd Wonen). Zo’n intramurale opname zal vanaf nu zo lang mogelijk uitgesteld worden. Geen ontkomen aan dat er een groter appel gedaan zal worden op de direct betrokkenen van de cliënt. De contextuele benadering is een brede visie die oog heeft voor en gebruik maakt van belangrijke relaties van de cliënt. Deze manier van werken lijkt nog niet breed op de kaart te staan binnen de ggz. Het is belangrijk dat dit wel gebeurt. Het is belangrijk dat dit wel gebeurt. In dit artikel zal duidelijk worden wat hulpverleners in de ggz – in deze tijd van ambulantisering aan deze benadering kunnen hebben. De contextuele benadering De grondlegger van de contextuele benadering is de psychiater Iván Böszörményi-Nagy (1920-2007). Via de gezins- en systeemtheorie ontwikkelde hij een eigen kijk op mensen, relaties en problemen. In gesprekken ➽ SozioSPH 6 december 2013

|23


foto Bigstockphoto

Door terug te kijken naar de geschiedenis kun je cliënten ondersteunen om meer de verantwoordelijkheid te nemen dan dat ze daarvoor deden. Op lange termijn werkt dit preventief. Je voorkomt dat volgende generaties tegen dezelfde problemen aan lopen als hun ouders, en dat deze generatie ook hulp nodig heeft binnen de psychiatrie.

➽ met cliënten stuitte Nagy op begrippen als loyaliteit,

rechtvaardigheid, onrechtvaardigheid en betrouwbaarheid. Hij ontdekte dat mensen een rechtvaardige balans nastreven tussen geven en nemen: als mensen geven, ontstaat er een soort recht op ontvangen. En als mensen iets niet goed gedaan hadden, zij vanuit een besef van ‘schuldig zijn’ iets wilden doen om het goed te maken. Bovenstaande begrippen kregen in de psychologie nauwelijks of geen aandacht; ze behoorden tot het taalgebied van de relationele ethiek. Het begrip relationele ethiek kreeg bij Nagy een bepaalde betekenis. Hij bedoelde daarmee een universeel gegeven; een eerlijke verdeling tussen geven en nemen in menselijke verhoudingen. Dit is volgens Nagy een sterk motiverende factor in de menselijke relaties (Nagy in: Heyndrickx, Barbier, Driesen, Van Ongevalle & Vansevenant, 2005). Vanuit de relationele ethiek redenerend, zijn mensen aanspreekbaar voor de belangen van de ander, en niet alleen die van zichzelf. Om te motiveren tot verandering

24|SozioSPH 6 december 2013

is deze relationeel-ethische dimensie nodig, omdat mensen uiteindelijk ten diepste bewogen worden door recht en rechtvaardigheid (Michielsen, Mulligen & Hermkens, 1998). Het taalgebruik van Nagy is soms ingewikkeld. Toch kunnen we bovenstaande vertalen naar de huidige ontwikkelingen in de ggz: wat voor consequenties heeft het voor het geven en nemen binnen relaties van cliënten als de hulpverlening een groter beroep doet op de familie? Familie van cliënten met een psychiatrisch probleem is vaak “leeggegeven”. De bloedband Met het woord ‘context’ bedoelt Nagy de verbondenheid van de mens met zijn betekenisvolle relaties over verschillende generaties. Ieder mens heeft familiebanden en deze relaties zijn onherroepelijk. Ook al wordt het contact verbroken, je blijft zoon of dochter van je ouders. De contextuele benadering gaat in het bijzonder over de band tussen natuurlijke ouders en hun kinderen. Ouders geven je het leven en hoe destructief ze ook voor je zijn, het zijn de mensen waarmee je altijd verbonden blijft. Dit wordt existentiële loyaliteit genoemd omdat deze eigen is aan het menselijk bestaan. Je ziet veel voorbeelden hiervan in het tv-programma Spoorloos. Hierin zoeken mensen naar een verloren familielid, vaak een moeder of vader, die ze uit het oog zijn verloren, of die ze zelfs nooit hebben gezien. Loyaliteit betekent niet gehoorzaamheid van het kind


aan de ouders, maar verbondenheid. Door de existentiële verbondenheid van de ouders met het kind dat zij op de wereld gezet hebben, zijn zij verantwoordelijk voor het kind. Het kind heeft recht op liefde, verzorging en opvoeding. De ouders verzorgen het kind en zorgen ervoor dat het krijgt wat het nodig heeft. Als ouders ervoor zorgen dat het kind voldoende zorg krijgt, groeit het op met het vertrouwen dat het kan rekenen op hun zorg en aandacht. Hierdoor groeit het zelfvertrouwen. Het verantwoordelijke ouderschap maakt dat ouders loyaliteit verdienen van hun kind. Maar als het kind verwaarloosd, mishandeld of verlaten wordt door de ouders, kan het kind klem komen te zitten. Enerzijds wordt het kind tekortgedaan en anderzijds is het loyaal aan de ouders door wie het op de wereld gezet is. De ouder heeft aanvankelijk meer verantwoordelijkheid voor het kind dan het kind voor de ouder. Het unieke van de contextuele benadering is dat deze ook de aandacht vestigt op het geven van het kind aan de ouders. De balans Het is belangrijk dat ouders zien wat het kind probeert terug te geven aan de ouders. Ook moet het geven van het kind passend zijn bij zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau. Als het kind erkenning krijgt voor het geven aan de ouders, ontwikkelt het kind een gevoel van eigenwaarde.

degenen die op hun beurt onvoorwaardelijk klaar zullen staan: hun eigen kinderen. Bij Nagy bleef het niet bij deze constatering. Samen met zijn cliënten ging hij op zoek naar bronnen van vertrouwen. Hij ging op zoek naar wat er speelde in de relatie tussen ouder en grootouder. Hij probeerde van het “monster” vader en/of moeder weer een mens te maken. Als iemand weer kind van zijn of haar ouders kan worden, kan hij of zij ook echt vader of moeder van de eigen kinderen worden. Het beoogde resultaat De contextuele hulpverlening richt zich op het beïnvloeden van de dynamiek van de balans. Het doel is om wat in de ene generatie uit balans is geraakt, in een volgende generatie weer in evenwicht te brengen (Michielsen et al., 1998). Wanda Hul, werkzaam als contextueel therapeut op een afdeling voor mensen met persoonlijkheidsstoornissen, vertelt hoe zij dat doet. Ze brengt het gesprek op gang over dat wat er speelt in de relaties. Door terug te kijken naar de geschiedenis ondersteunt ze cliënten om meer de verantwoordelijkheid nemen dan dat ze daarvoor deden. Op lange termijn werkt dit preventief. Je voorkomt dat volgende generaties tegen dezelfde problemen aan lopen als hun ouders, en dat deze generatie ook hulp nodig heeft binnen de psychiatrie.

Familie van cliënten met een psychiatrisch probleem is vaak “leeggegeven”. Maar als een kind geen erkenning krijgt van haar ouders, hoe zal zo’n kind later als ouder van haar eigen kinderen erkenning en waardering kunnen geven? Een grote kracht van de contextuele benadering is dat er geen oordeel geveld wordt. Wanneer de balans van geven en nemen in evenwicht is, is deze ook rechtvaardig. Als de balans niet rechtvaardig is, is dat iets anders dan de vraag wie goed of fout was. Er wordt gekeken naar ieders verantwoordelijkheid. Ouders kunnen door hun voorgeschiedenis of omstandigheden niet voldoende in staat zijn om aan hun verantwoordelijkheid te voldoen (Onderwaater, 2013). De gevolgen van het onrecht dat iemand ervaren heeft, kunnen heel ingrijpend zijn. Wanneer ouders niet de verantwoordelijkheid nemen die ze zouden moeten nemen, nemen kinderen dit vaak over. Kinderen dragen dan een last op hun schouders die veel te groot is. Dit wordt parentificatie genoemd. Cliënten in de psychiatrie hebben vaak de ballast van het gezin op hun schouders. Deze kinderen dreigen uitgeput te raken. Als zij niet op tijd geholpen worden, bestaat de kans dat zij hun recht proberen te halen bij

Een voorbeeld hiervan is een vader die in de oorlog tijdens zijn jeugd in een concentratiekamp gevangen zat. Hij heeft geleerd: niet zeuren, maar werken. Hij leert dit ook zijn kinderen. Zijn dochter is een harde werker. Ze wil alles in één keer goed doen en vindt het moeilijk om anderen om hulp te vragen. Je kunt je afvragen of de opdracht die zij mee kreeg van haar vader gepast is in de situatie van nu. In de situatie van haar vader was het een logische taak, maar er is nu geen oorlog meer. Het is niet meer nodig om alleen door te vechten en je mag anderen om hulp vragen. Door die bewustwording kunnen jarenlange patronen doorbroken worden. De contextuele benadering in de psychiatrie In de psychiatrie wordt veel probleem- en klachtgericht gewerkt. We kijken naar het individuele probleem en het etiket wat daar bij past. Deze klachtgerichte manier van werken is soms nodig, maar de contextuele benadering is een heel bruikbare manier naast de huidige ➽ SozioSPH 6 december 2013

|25


➽ werkwijze. De contextuele benadering legt minder

nadruk op de pathologie en meer nadruk op het opsporen van bronnen van vertrouwen, het ondernemen van acties binnen familieverbanden om aan de balans tussen geven en nemen te werken. Als je iemand ziet binnen zijn relationele context, kun je ook op onderzoek gaan naar: welke redenen heeft iemand om te doen wat hij doet?

niet thuis woont. Als begeleider in de begeleide woonvormen of als ambulant begeleider is het belangrijk om oog te hebben voor mogelijke loyaliteitsconflicten bij de cliënt. Deze loyaliteitsconflicten kunnen tot ver in de volwassenheid voortduren. Een loyaliteitsconflict kan ontstaan als de hulpverlener een vervangende, betere ouder wordt van de cliënt. Soms voelt elke vorm van openstelling

Een grote kracht van de contextuele benadering is dat er geen oordeel wordt geveld. Een voorbeeld uit de praktijk van Wanda Hul is Sander. Sander is acht jaar oud en is een kind met veel gedragsproblemen dat continu aandacht van zijn moeder Lisa vraagt. Sander stuitert door het huis en is moeilijk te corrigeren. Hij drijft moeder vaak tot waanzin. Je zou kunnen zeggen dat Sander een lastig kind is, wellicht met de stoornis ADHD. Maar als je door een contextuele bril naar deze situatie zou kijken, zou je kunnen zien dat moeder Lisa depressief is. De reden dat Sander zo vervelend doet, is om zijn moeder van de bank af te krijgen. Dan is het gedrag van Sander geen probleemgedrag meer, maar Sander probeert zijn moeder te helpen. Lastig heeft hier dus de betekenis van wat hij te dragen heeft. Als hulpverlener kun je moeder helpen om dit gedrag van Sander als zodanig te herkennen zodat zij Sander ziet in wat hij aan het geven is. Als we niet relationeel-ethisch naar problemen en symptomen kijken, dan werken we alleen aan symptoombestrijding. Door alleen het probleem aan te pakken op individueel niveau kun je goed werk leveren als hulpverlener, maar je mist ook een groot en belangrijk stuk. Daar schuilt een gevaar in. Oude, vastgeroeste patronen in relaties binnen het gezin, maar ook daarbuiten, zijn niet doorbroken. Juist als de ambulantisering betekent dat de cliënt meer moet terugvallen op zijn gezin, zal de cliënt gemakkelijk weer vervallen in oud gedrag. Daarom is het belangrijk dat de hulpverlener samen met de cliënt kijkt naar de achtergrond van zijn gedrag. Hoe is iemand geworden zoals hij is? Welke rekeningen uit het verleden legt hij bij onschuldige derden neer?

aan de begeleider voor de cliënt als verraad aan zijn of haar ouders. De begeleider weet het blijkbaar beter dan de eigen ouders. Om een loyaliteitsconflict te voorkomen, zul je je als begeleider meerzijdig partijdig moeten opstellen. Dit betekent dat de hulpverlener recht probeert te doen aan alle betrokkenen, ook aan niet-aanwezige of overleden personen. Dit kan een hulpverlener doen door erkenning en ruimte te geven aan de ouders en de loyaliteit die de cliënt heeft naar zijn ouders (Onderwaater,

De contextuele benadering is een brede visie die oog heeft voor en gebruik maakt van belangrijke relaties van de cliënt.

Handreikingen voor de praktijk

1. Een hulpverlener moet zich ervan bewust zijn dat een cliënt loyaal is aan zijn ouders, ook als de cliënt

26|SozioSPH 6 december 2013

foto Bigstockphoto

Als een begeleider aan het werk gaat met cliënten en hun familie, is er een aantal belangrijke dingen waarop hij of zij moet letten:


2013). Wanda Hul zegt hierover: ‘Op het moment dat je één keer een oordeel velt, ben je partij. Dan ben je iemand al kwijt, want hij of zij vertrouwt jou waarschijnlijk nooit meer.’ 2. De hulpverlener moet bij zijn mandaat blijven. Je kunt je afvragen of het jouw taak is als SPH’er of MWD’er om in de gezinssituatie van jouw cliënt te duiken en hierin van alles los te maken. Daarom is het belangrijk dat je samenwerkt met bijvoorbeeld een contextueel therapeut. Wat je wel kunt doen, is het werken aan de balans in de relaties en de dialoog stimuleren tussen cliënt en diens omgeving. Dit is belangrijk als de cliënt weer thuis of ambulant gaat wonen.

Conclusie De aanstaande ambulantisering vraagt meer van de context van de cliënt. Familie van cliënten met een psychiatrisch probleem is vaak “leeggegeven” omdat zij veel gegeven heeft in de relatie met hun familielid, de cliënt. Het is belangrijk dat hulpverleners oog hebben voor de balans van geven en nemen binnen de relaties en dat ze het geven van erkenning stimuleren. Cliënten

De contextuele benadering gaat in het bijzonder over de band tussen natuurlijke ouders en hun kinderen.

dragen op hun beurt vaak de ballast van het gezin op hun schouders. Ook zij dreigen uitgeput te raken. Om deze aaneenschakeling van uitputting te doorbreken moet de balans in evenwicht gebracht worden. Dit is niet mogelijk als je enkel met de individuele cliënt aan het werk gaat. Hiervoor heb je de hulp en aanwezigheid nodig van familieleden van de cliënt. Om patronen te doorbreken is het nodig om door een contextuele bril naar de situatie te kunnen kijken: een manier van kijken die niet oordeelt maar wel inzicht geeft. Er ontstaat ruimte voor erkenning en verbondenheid, waardoor vertrouwen kan groeien. De contextuele benadering is daarom een onmisbare aanvulling op de manier van werken binnen de ggz. ✤ bronnen De literatuurlijst die bij dit artikel hoort, staat op www.sozio.nl/ dossiers

over de auteurs Jasmin van Westrenen werkt als begeleider bij RIBW Gooi & Vechtstreek. In 2013 is zij afgestudeerd aan de Hogeschool Utrecht (SPH). Haar afstudeeronderzoek richtte zich op hoe begeleiders ouders van cliënten kunnen betrekken bij de begeleiding vanuit de contextuele benadering. Haar afstudeerbegeleider was Jacoba Huizenga. Jacoba Huizenga is psycholoog en opgeleid in de contextuele benadering. Ze is geregistreerd bij de Vereniging Contextueel Werkers als contextueel werkend supervisor. Ze werkt bij de opleiding SPH aan de Hogeschool Utrecht.

SozioSPH 6 december 2013

|27

foto Bigstockphoto

3. Begeleiders moeten ook de invloed van hun eigen geschiedenis kunnen onderkennen. Er zijn veel hulpverleners die zelf in meer of mindere mate geparentificeerd zijn (Heyndrickx, et al., 2005). Het zou kunnen dat deze geparentificeerde hulpverleners in hun jeugd geleerd hebben veel te zorgen en dat zij onbewust besloten hebben hier hun beroep van te maken. Dit is een kwaliteit maar ook een valkuil, omdat zij niet geleerd hebben waar de grens ligt in het zorgen. Het is belangrijk dat de hulpverlener zijn eigen parentificatie onder ogen komt. En daarmee ook wat dit betekent voor zijn beroepshouding. Dit is juist ook nodig bij ambulantisering waarbij minder zorg overgenomen moet worden maar meer gewerkt moet worden aan de eigen zelfstandigheid van cliënten. Door zicht te krijgen op je eigen socialisatie draag je bij aan het passend kunnen geven en het meerzijdig partijdig kunnen zijn in het werk. De eigen geschiedenis is namelijk van invloed op hoe je reageert op de verschillende belangen. Een voorbeeld is een hulpverlener die is opgegroeid in een gezin waarvan een van de ouders alcoholist was en gezorgd heeft in zijn gezin van herkomst door niet “lastig” te zijn. Daarmee heeft hij ongezien een grote verantwoordelijkheid op zich genomen. Hij kan vervolgens onbewust dit ook doorgeven aan de cliënt die hij begeleidt, met alle goede bedoelingen. Maar hij stelt daarmee de ouders van zijn cliënt niet in de gelegenheid hun kind te helpen. Supervisie en intervisie kunnen begeleiders helpen inzicht te krijgen in zichzelf, om zo cliënten beter te kunnen begeleiden.


Praktijken van normatieve Professionalisering Hans van ewijk & Harry kunneman ISBN 978 90 8850 461 7 | 464 pag. | â‚Ź 34,90 Bestel online op: www.swpbook.com/1698 Normatieve vragen en morele uitdagingen spelen een steeds grotere rol in professionele organisaties en in het praktische handelen van professionals. Dit boek biedt een dieper begrip van deze vragen en geeft wegen aan om daar in de praktijk creatief en moreel verantwoord mee om te gaan. De theorie en de praktijk van normatieve professionalisering zoals die de afgelopen twintig jaar aan de Universiteit voor Humanistiek is ontwikkeld, zijn daarbij richtinggevend.

Uitgaven van Uitgeverij sWP zijn verkrijgbaar in de boekhandel Postbus 257 / 1000 AG Amsterdam / T. 020 330 72 00 / F. 020 330 80 40 / swp@mailswp.com / www.swpbook.com

850461_1-2_Sozio.indd 1

13-11-2013 10:46:17

Theorie en prakTijk voor hulpverleners in heT sociaal-agogisch werkveld

Handboek SociotHerapie denise de Weerd, Suzanne Slaa & eelco Muste ISBN 978 90 8850 273 6 | 344 pag. | â‚Ź 37,50 Bestel online op: www.swpbook.com/1672 Handboek Sociotherapie beschrijft de ontwikkeling van sociotherapie door de jaren heen, hoe en waar het wordt ingezet, welke kwaliteiten onontbeerlijk zijn in de uitoefening ervan en met welke valkuilen de (aankomende) sociotherapeut rekening moet houden. Daarnaast beschrijven vijf hoofdstukken de rol van sociotherapie en de taken van de professional bij vijf actuele behandelmethodieken: mentalizationbased treatment, schematherapie, dialectische en cognitieve gedragstherapie en het sociaal competentie model.

Uitgaven van Uitgeverij SWp zijn verkrijgbaar in de boekhandel Postbus 257 / 1000 AG Amsterdam / T. 020 330 72 00 / F. 020 330 80 40 / swp@mailswp.com / www.swpbook.com

28| SozioSPH 6 december 2013 850273_1-2_Sozio.indd 1

13-11-2013 10:55:44


dat met een groep specialistische professionals? Prima! Zodra dit loopt en je zo’n oom of tante hebt rondlopen, wil ik er graag meer van weten.’

Dit is deel 3 uit een serie over een nieuw zorginitiatief: het Verbindingsteam. Levi van Dam is projectleider en zal komend jaar schrijven over de ontwikke­lingen en strubbelingen van het Verbindingsteam. De beschrijvingen zijn er op gericht om kennis te delen. Ook meedenken over dit initiatief? Reageer via: www.sozio.nl/dossiers

het verbindingsteam Marketing: van de hoogleraar tot de wethouder en via de cliënt weer op aarde De hoogleraar ‘Ja, dat snap ik wel. Dat die managers willen weten welke medewerkers zij naar voren moeten schuiven, maar ik vind het verhaal gewoon sterker als je vanuit de jongere denkt. En niet vanuit het team hulpverleners. Een team hulpverleners kan namelijk iedereen organiseren. Het denken vanuit de jongere zoals jullie dat nu doen, dat is spannend. Dat moet je verder doortrekken.’ Aldus de hoogleraar. En ja, hij heeft wel een punt, denk ik achter mijn pc in de universiteitsbibliotheek. Nu nog de rest mee krijgen. De manager ‘Nou, bij dat pleidooi sluit ik mij direct

aan! We moeten dat veel meer voorop zetten. Alleen hebben we nog niet echt een pakkende naam. Mantelzorger, netwerkcoach, vertrouwenspersoon, buddy, maatje, het dekt allemaal niet echt de lading. En het is nou ook niet echt de taal van onze cliënten. Het klinkt allemaal wat afstandelijk. Terwijl je juist wil dat het een oom, tante of buurman is.’ De collega’s aan tafel knikken instemmend. Iemand vat samen: ‘Een sterkere profilering op dit punt zou ons helpen. Alleen dan moet de term toegankelijker zijn. Laten we er over nadenken en wat dingen per mail uitwisselen.’ En daarmee basta. Op naar het volgende agendapunt. De wethouder ‘Aha, dus jullie gaan samen met iemand uit het netwerk van de jongere zorgen dat hij of zij niet uit huis geplaatst hoeft te worden. Dat klinkt spannend. En als een mooie ambitie. Jullie doen

En daarmee was het definitief: we profileren ons op het punt ‘informele zorg’. Dat spreekt aan. Beginnen over een team professionals die ‘echt hééél goed zijn hoor’, werkt niet. Dan schieten we te veel in de overtuiging. Terwijl het betrekken van die oom of sportcoach, ja, dat vinden mensen wel interessant. En dat roept ook vragen op, namelijk of we die mensen wel met zo’n zorgvraag mogen belasten? En of iedere jongere wel zo iemand tot zijn beschikking heeft? En of die persoon dan ook wel de gewenste ‘gezonde invloed’ heeft? En juist die vragen wil je bespreken. Daar wil je met elkaar over in gesprek gaan. Dat is sterk: dat je impliciet aan iedere burger de vraag stelt: zou jij het doen? Bij je neefje of nichtje die zich suf blowt, niet op school komt en af en toe flink uit zijn plaat gaat. Zou jij ingaan op zijn of haar vraag om ondersteuning? En daarmee werd het ‘een door Jou Ingezette Mentor, de JIM’. Want dat is wat we willen uitstralen, dat de jongere aan zet is en dat hij in overleg met zijn ouders kiest wie hij ‘dichter bij’ wil hebben. De hulpverlener & zijn cliënt ‘Ja, die naam. JIM. Ik vind hem wel fris. Maar misschien ook wel weer te fris. Ik merk wel dat het jongeren aanspreekt. Alleen ouders vinden het wel wat vreemd. Het uitleggen gaat wel gemakkelijk. En weet je, in de praktijk merk ik dat dit niet echt een ding is. We vertellen de gezinnen hoe we te werk gaan en dat daar iemand uit hun omgeving bij hoort. En dan is het al vrij snel duidelijk wat we bedoelen. Laatst appte een jongere zelfs al na een half uur iemand met de vraag of hij hem wilde ondersteunen. Dan praten wij echt niet meer over JIM hoor. Dan heet diegene gewoon oom Piet.’ Meer weten over marktwerking in de zorg? Kijk op www.sozio.nl/ verbindingsteam

SozioSPH 6 december 2013

|29


crossmedia dubbelrecensie

De affectieve burger

Als meedoen pijn doet

Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid

Affectief burgerschap in de wijk

Thomas Kampen, Imrat Verhoeven, Loes Verplanke (red.) Uitgeverij van Gennep (www.vangennep-boeken.nl) ISBN: 9789461642448 288 pagina’s. € 22,50

Evelien Tonkens, Mandy de Wilde (red.) ISBN: 9789461642431 319 pagina’s. € 22,50

Wat hebben de alarmerende oproep van het Rode Kruis om te voorkomen dat een wildgroei aan ‘hulp-apps’ dreigt en de discussie over het onderwerp participatiesamenleving gemeen? Beide gebeurtenissen gaan over (het belang van) burgerinitiatieven en daarmee over het maatschappelijke vraagstuk rond het brede thema verantwoordelijkheid. Het overkomt je niet elke dag dat je publicaties onder ogen krijgt die erin slagen een maatschappelijk thema zo trefzeker te verwoorden als bovengenoemde boeken. Ze verschenen in mei jl. als duojaarboek 2013 van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken en behandelen beide de veranderende verhouding tussen overheid en burger(s).

30|SozioSPH 6 december 2013

Al sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw is sprake van een transformatie van de samenleving. Daarbij treedt de centrale overheid terug en wordt de burgers gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor de inrichting van hun leven. De Engelse premier Cameron verwoordde zijn ideaal van een Big Society met de: ‘from state-power to people po­ wer’. Dit ideaal lijkt de Nederlandse beleidsmakers te inspireren. Het gaat bij deze afbouw van de verzorgingsstaat niet alleen om een overheid die minder verantwoordelijkheden op zich neemt, maar om een overheid die met een mo­ raliserend offensief vorm wil geven naar een nieuw type burgerschap. Treffend is de ondertitel van het boek De affectieve

burger, namelijk: ‘Hoe de overheid ver­ leidt en verplicht tot zorgzaamheid’. In deze publicatie worden diverse voorbeelden beschreven van de nadruk die gelegd wordt op de eigen verantwoordelijkheid en tegelijkertijd het beroep op actieve solidariteit. Het effect van deze strategie mag niet zijn dat burgers kille, zelfzuchtige individuen worden, maar affectieve en gepassioneerde burgers die bijvoorbeeld met ambulances en artsen mee- en samenwerken. De auteurs noemen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) de kraamkamer van een van de belangrijkste veranderingen in de huidige Nederlandse verzorgingsstaat. In het genoemde boek wordt onderzoek gedaan naar wat de gevolgen zijn van dit moraliserende offensief , of zoals de auteurs het ook omschrijven het ‘emotiemanagement’. De burger is meer en meer betrokken geraakt bij concrete beleidsuitvoering in bijvoorbeeld de wijk. Behalve dat er sprake is van een actief burgerschap is er ook sprake van emo­ tionalisering van het burgerschap. De overheidsinstanties zijn hierbij activerend, verbindend en uitnodigend – ze willen burgers (in de wijk) helpen bij het nemen van hun eigen verantwoordelijkheid. Eigenlijk moeten burgers het zelf gaan willen, min of meer gaat het om een vorm van ‘zelfdwang’... Zo zijn achter­ standswijken veranderd in aandachts­ wijken! Succes is hierbij overigens niet verzekerd – je kunt als overheid mensen wel de erkenning geven (de beste mantelzorger, de vrijwilliger van het jaar, etc.), maar voor een groeiend aantal mensen is dit morele appel een steeds zwaarder wordende belasting. Sowieso voor professionele hulpverleners die nu te horen krijgen dat een deel van hun werk best door vrijwilligers kan worden gedaan. In het boek Als meedoen pijn doet wordt gekeken naar de effecten van de veranderde verhouding overheid-burger op wijkniveau. Het empirisch onderzoek vond onder andere plaats in Deventer, Utrecht en Amsterdam. En dan blijkt al snel dat naast de mooie samenwerkingsrelaties er ook sprake is van pijn. De auteurs duiden de ingewikkelde nieuwe verhoudingen met de woorden relatiepijn, groeipijn en fantoompijn. Een tref-


fend voorbeeld van zo’n pijn is dat een deel van de (voornamelijk oudere) autochtone bewoners zich niet aangesproken voelt door het morele appel van de overheid. Mantelzorg bestond voor hen al lang, alleen niet onder de naam en de paraplu van de Wmo – het offensief van de overheid kan - weliswaar onbedoeld, maar toch - altruïsme kapotmaken. De oude burenhulp was niet gebaseerd op geformaliseerde contracten van wederkerigheid, maar hoorde bij het gewone leven. Een ander voorbeeld van de pijn is de feminisering van het burgerschap. In de praktijk blijkt de ontwikkeling van een meer affectief, relationeel en praktisch burgerschap meer aan te

recensie

De Spiegel Chris Van Dam Uitgeverij Academia Press ISBN 9789038220628, € 22,00

sluiten bij (traditionele) vrouwenrollen, zodat de focus verschuift van mannen naar vrouwen. Zoals eerder genoemd beschrijven beide boeken een zeer belangrijke verandering in onze samenleving. Wanneer je de boeken op detailniveau leest, dreig je het zicht op de rode draad te verliezen. De veelheid aan auteurs werkt dit, én het gegeven dat er flink wat overlap is, in de hand. Dat vind ik persoonlijk het enige nadeel aan deze publicaties. Wie zich door de details heen werkt, krijgt een fenomenaal zicht op een maatschappij­ transformatie die zich niet alleen heel abstract en ver weg afspeelt, maar die als theoretisch raamwerk een (deel)ver-

klaring biedt voor veel praktische veranderingen in de alledaagse wereld van de hulpverlenen. Je kunt bijvoorbeeld de kanteling in de zorg niet begrijpen wanneer je deze isoleert van de nieuwe verhouding overheid-burger. Alleen al om deze reden zou een sociaal werker kennis moeten (blijven) nemen van de doorwerking van deze ontwikkelingen die zich uiteindelijk vertalen in de wijze waarop zijn werk is georganiseerd en de inhoud van zijn werk. Kortom, van harte aanbevolen! Frans M. van der Veer

De Spiegel gaat, zoals de illustratie op de voorkant laat zien, over zelfreflectie tijdens het coachingsproces. In de spiegel durven kijken als coach. De ondertitel vertelt dat het gaat over coachen vanuit het gestalt- en oplossingsgericht denken met aandacht voor zelfreflectie. In het boek beschrijft Chris Van Dam het coachingsproces van coachees en teams. Hij zet het proces helder uiteen in verschillende stappen en het belang van deze specifieke volgorde. Verbinden is een sleutelwoord voor Van Dam. Hij maakt verbinding voordat de contractering met zijn opdrachtgever kan plaatsvinden. Zo maakt hij ook eerst verbinding met de coachee of het team voordat de contractering plaatsvindt. Als ergens verder in het proces blijkt dat de verhouding stroef verloopt, verwijst hij terug naar de verbinding. Als de verbinding ontbreekt, is coachen onmogelijk. Zodra de verbindingen en contracteringen gemaakt zijn, kan de doelstelling worden bepaald. Verder gebruikt Van Dam de spiegel en de rugzak met verschillende tools om de doelstelling te kunnen bereiken. Een proces dat continu bewaakt wordt door de coach.

beelden te betrekken op eigen werksituaties. Bij ieder onderdeel van het proces heeft Van Dam uitnodigingen tot zelf­ reflectie geschreven. Het zijn overzichtelijke kaders met vragen die je aan het denken zetten als lezer. Een leuke afwisseling van de theoretische kaders. De gestalt- en oplossingsgerichte denkwijze wordt ook besproken. Dit had wat mij betreft eerder in het boek gemogen zodat je het meteen kan toepassen op het coachingsproces. Aan de andere kant zijn beide methodieken uitgebreid besproken en komen duidelijk naar voren waardoor ze tot hun recht komen. Het boek eindigt met een bijlage met tools die de coach kan gebruiken tijdens het coachproces, handig, concreet beschreven en zo te gebruiken. Het boek is een absolute aanrader voor mensen die het coachvak in zouden willen of aan een opleiding coaching zijn begonnen. Voor de ervaren coach zou het een herhaling kunnen zijn, met mogelijk nieuwe inzichten wat betreft het gestalt- en oplossingsgericht denken. Mirjana Petrovic

Van Dam gebruikt in zijn boek duidelijke praktijkvoorbeelden van de verschillende onderdelen van het coachingsproces. Deze voorbeelden maken het proces zichtbaar en nodigen uit om de voor-

SozioSPH 6 december 2013

|31


Passend evaluatieonderzoek in het sociale domein

Weten Wat Werkt Jurriaan Omlo, Martijn Bool & Peter rensen ISBN 978 90 8850 419 8 | 240 pag. | € 28,80 Bestel online op: www.swpbook.com/1658 Wat levert sociaal werk op? Om daarachter te komen is evaluatieonderzoek noodzakelijk. Weten wat werkt biedt inzicht in uiteenlopende vormen van evaluatie die passen bij de sociale sector. Slimme vormen van onderzoek die te vaak onbenut blijven. De auteurs maken gebruik van waargebeurde voorbeelden uit de dagelijkse praktijk van maatschappelijke ondersteuning in zorg en welzijn. Uit de voorbeelden blijkt dat samenwerking tussen onderzoekers en professionals bijdraagt aan praktisch bruikbare kennis over de doelen, de werkzame mechanismen en de effecten van de interventie.

Uitgaven van Uitgeverij SWP zijn verkrijgbaar in de boekhandel Postbus 257 / 1000 AG Amsterdam / T. 020 330 72 00 / F. 020 330 80 40 / swp@mailswp.com / www.swpbook.com

850419_1-2_Sozio.indd 1

13-11-2013 10:51:04

zorg, welzijn, wonen en werken

Handboek praktijkgericHt onderzoek Ferdie Migchelbrink

dé langverwachte opvolger van het succesvolle boek Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn (16e druk)

ISBN 978 90 8850 428 0 | 408 pagina’s | € 29,50 Bestel online op: www.swpbook.com/1672 Het boek volgt de actuele discussies inzake praktijkgericht onderzoek en neemt daarover een duidelijk standpunt in. Het sluit aan bij de beschrijving van PO zoals gemaakt door de lectoren in het HBO en de opvattingen van de HBO-raad. Het boek heeft als uitgangspunt dat HBO professionals geen professionele onderzoekers zijn, maar onderzoekende professionals. Professionals die PO in hun “gereedschapskist” hebben.

Uitgaven van Uitgeverij SWp zijn verkrijgbaar in de boekhandel Postbus 257 / 1000 AG Amsterdam / T. 020 330 72 00 / F. 020 330 80 40 / swp@mailswp.com / www.swpbook.com

850428_1-2_Sozio.indd 1

13-11-2013 10:38:07


recensie

Ondernemen in Welzijn Paul Overvoorde, Petra Biemans Uitgeverij Eburon (www.eburon.nl) ISBN: 9789059727601 400 pagina’s. € 29,50 Ook als ebook beschikbaar.

Het welzijnswerk maakte de afgelopen jaren forse ontwikkelingen door. De komst van de Wmo en het vernieuwende paradigma van Welzijn Nieuwe Stijl hebben ervoor gezorgd dat oude structuren kritisch onder de loep werden genomen. Een nieuwe taal met een heel eigen vocabulaire: de zelfredzame burger, ondersteund door de faciliterende professional, die samen de ruïnes van de verzorgingsstaat de rug toekeren en optrekken naar een participatiesamenleving. In het boek ‘Ondernemen in welzijn’ baseren de auteurs zich theoretisch op het werk van De Jong en Wennekers, die met de term ‘intrapeneurschap’ een vorm van ondernemen beschrijven die niet zozeer op de markt is gericht, maar op het ondernemerschap in relatie tot de doelstellingen van de organisatie. Deze doelstellingen zijn immers wezenlijk anders in tegenstelling tot een marktorganisatie, die zich in de regel vooral op maximalisering van winst richt. Het werk van De Jong en Wennekers was niet gericht specifiek op de sociale sector, maar het bleek daar evenwel goed toepasbaar. In het onderzoeksproject Intrapeneurs in Zorg en Welzijn (IZW), werden de betekenis, de inhoud en de praktische bruikbaarheid verder uitgewerkt. De uitkomsten van dat onderzoeksproces zijn gecombineerd met heel praktische tips over hoe je als sociaal werker je interne ondernemerschap vormgeeft. Want ondernemerschap, dat leer je niet ‘eventjes’ aan.

De geciteerde professionals geven aan dat het veel meer een bewustwordingsproces is dan een kunstje. Dit boek is dan ook geen how-to, maar biedt wel veel voorbeelden, vragen en oefeningen om die bewustwording op gang te brengen. In de oefeningen is aandacht voor de concrete vaardigheden die De Jong en Wennekers als kenmerkend voor ondernemerschap betitelen, bijvoorbeeld: signaleringsvermogen, creatief vermogen en het vermogen tot netwerken. Niets nieuws onder de zon, zou je denken. Maar in de uitwerking van de oefeningen en de voorbeelden wordt al snel duidelijk dat je nog wel hetzelfde kunt doen in termen van waarneembaar handelen, maar dat de ondernemende geest er net een andere draai aan geeft. Al met al is Ondernemen in welzijn een heel compleet boek dat geen deelaspect onbehandeld laat. Een aanrader voor studenten, omdat in de tijd waarin zij het werkveld betreden een ondernemende geest geen luxe, maar noodzaak is. Daarnaast is het ook voor de meer ervaren professionals een boek om eens op te pakken. Zij kennen het werkveld vaak heel goed maar door van ‘bril’ te wisselen vallen ineens dingen op die voorheen niet zo duidelijk zichtbaar waren. Jurja Steenmeijer

Zonder sociaal geen psychiatrie

Mensen leven in onderlinge samenhang met elkaar in een samenleving waarin allerlei codes bestaan hoe we ons dienen te gedragen. Wanneer er spanning ontstaat tussen mensen, kan dat psychische problemen veroorzaken. Vanuit de medische optiek kan dat leiden tot een psychiatrische ziekte. De sociale psychiatrie houdt zich bezig met de wisselwerking tussen mensen en probeert deze op positieve wijze te beïnvloeden. Zij wil mensen met psychi-

atrische problemen ondersteunen in de wijk waar ze wonen om met gebruik van eigen mogelijkheden een zo volwaardig mogelijk maatschappelijk bestaan te leiden. Daarbij is er oog voor de buurt, maatschappelijke belang en de wisselwerking tussen cliënten en hun omgeving. Dit boek bevat bijdragen van auteurs die vanuit een sociale, contextuele visie proberen cliënten zo optimaal mogelijk te ondersteunen bij hun functioneren, al dan niet met psychiatrische problematiek.

Signalement

Gerard Lohuis en Alice Beuker Uitgeverij SWP (www.swpbook.com) ISBN: 9789088504426 232 pagina’s. € 27,50

SozioSPH 6 december 2013

|33


Over de rol van hulpverleners bij een onveilige leefomgeving voor kinderen

Brengt de verplichte meldcode veiligheid in gezinnen? De afgelopen jaren is de rol van de hulpverlener bij meerdere familiedrama’s breedvoerig ter discussie gesteld. Ondanks de nabijheid van hulpverleners deden die drama’s zich toch voor. Brengt de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling daarin verandering of is dat een illusie? Miriam Ekelschot

34|SozioSPH 6 december 2013

A

ls hulpverlener ben je nauw betrokken bij het kind en zijn gezin. In mijn werk als groepsleider constateer ik regelmatig dat hulpverleners wel vermoeden dat er sprake is van kindermishandeling, maar dat zij uiteindelijk geen actie ondernemen. Uit bijvoorbeeld angst, onwetendheid en vanwege handelingsverlegenheid blijft het bieden van hulp en het doen van een melding uit. Op 1 juli 2013 trad de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking. Dit instrument geeft inzicht in hoe je als hulpverlener de signalen van kindermishandeling in kaart moet brengen en wanneer je een melding moet doen. Draagt deze meldcode bij aan het waarborgen van de veiligheid in gezinnen? Of kan er door het toepassen van de meldcode juist een kloof ontstaan tussen hulp-


Kindermishandeling heeft ingrijpende en langdurige gevolgen voor het kind. Zo kan mishandeling leiden tot ernstige schade aan de lichamelijke, psychische en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Volgens Van Rooijen, Bartelink en Berg (2013) hebben kinderen, die met bepaalde problemen zijn geboren, meer kans om mishandeld te worden. Denk hierbij aan te vroeg geboren kinderen, kinderen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, kinderen met gedragsproblemen of kinderen die vaak ziek zijn. De hulpverlener als arendsoog Vaak is een gezin zich niet volledig bewust van de problemen waarmee zij kampen. Uit schaamte, loyaliteit of omdat zowel ouders als kind zich niet volledig bewust zijn van de dreigende situatie waarin zij zich bevinden, houden ze belangrijke informatie achter. Ondanks het feit dat je als hulpverlener nauw bij het kind of gezin betrokken bent, is het moeilijk aan te voelen wanneer er een grens is bereikt en ingrijpen noodzakelijk is. Onderzoeksbureau Veldkamp (geciteerd uit Nieuwsbrief Rijksoverheid, 2012) schrijft dat in 2012 de helft van de ondervraagde professionals vermoedens van kindermishandeling met hun collega’s hebben besproken. Circa 20 procent heeft de signalen ook schriftelijk vastgelegd en is een gesprek met de cliënt aangegaan. 12 procent van deze professionals heeft zich voor advies gemeld bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling. Uiteindelijk heeft slechts 4 procent een melding gedaan. De Wet verplichte meldcode foto Bigstockphoto

verlener en gezin, terwijl samenwerking met het gezin meer aansluit bij ons vak? Kindermishandeling neemt toe De Inspectie voor de Gezondheidszorg schrijft dat jaarlijks ruim honderdduizend kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar slachtoffer zijn van kindermishandeling. De officiële definitie van kindermishandeling is volgens de Wet op de Jeugdzorg (2005): “Elke vorm van de voor de minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of sociale aard die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een afhankelijkheidsrelatie staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek letsel of psychische stoornissen.”

In 2002 werd in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Meldcode Kindermishandeling ontwikkeld. Het NIZW Jeugd (voorloper van het Nederlands Jeugdinstituut) heeft de meldcode uitgewerkt met als doel de kwaliteit en effectiviteit van de signalering en aanpak van kindermishandeling door beroepskrachten te verbeteren. De meldcode biedt richtlijnen voor de professional bij vermoedens en signalen van kindermishandeling. In 2007 en in 2012 is de meldcode aangescherpt. Op 1 juli 2013 trad de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking. Dit houdt in dat hulpverleningsorganisaties een eigen meldcode moeten implementeren, waarbij het basismodel meldcode als richtlijn kan worden genomen. Een meldcode kan hierdoor per sector en beroep verschillen. De organisatie dient erop toe te zien dat de hulpverleners de meldcode gebruiken en dienen te faciliteren dat de professionals hun kennis over de signalen van kindermishandeling op peil houden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in augustus 2013 een onderzoek gedaan naar de toepassing van de meldcode binnen de gezondheidszorg. De inspectie ➽ SozioSPH 6 december 2013

|35


➽ kwam tot de conclusie dat de meldcode tot op heden

nog onvoldoende is ingevoerd en dat zorginstellingen hun zorgmedewerkers nog te weinig hebben geschoold in het gebruik van de meldcode. Is de meldcode zinvol? De voorgeschreven stappen binnen de meldcode zijn duidelijk, maar dragen deze stappen daadwerkelijk bij aan de veiligheid van de kinderen? Wat zijn bijvoorbeeld de gevolgen voor de kwaliteit van het afhandelingproces van de meldingen, als het aantal meldingen toeneemt? Munro & Parton (2007) hebben onderzocht dat een meldplicht ook een groot aantal ongegronde meldingen tot gevolg heeft. Ook Ainsworth (2001) beschrijft in een analyse dat in landen waar een meldplicht geldt, de systemen voornamelijk meldingen verwerken die niet gegrond zijn. Hier gaat veel tijd en geld in zitten, wat ten koste gaat van situaties waarbij directe hulp noodzakelijk is. Een tweede punt van aandacht is de reden waarom de hulpverlener een melding doet. Doet deze dit uit betrokkenheid en bezorgdheid of uit angst om aansprakelijk gesteld te worden? De kans is aanwezig dat de meldingen niet voortkomen uit gegronde vermoedens van kindermishandeling, maar uit overwegingen van zelfbescherming van de hulpverlener. Het aantal ongegronde meldingen zal ook hierdoor toenemen. De laatste stap van het stappenplan is de melding zelf. De hulpverlener geeft hiermee de situatie uit handen aan bijvoorbeeld het AMK (Advies- en Meldpunt

heidszorg onderzocht. De redactie van Ouders Online (2011) schrijft dat ouders de Jeugdgezondheidszorg meer als opsporingsapparaat voor kindermishandeling zien dan als steun bij het opvoeden. De meldcode zal dit gevoel versterken en doet daarmee geen goed aan de relatie tussen de hulpverlener en de zorgvrager. Signs of Safety “John Weakland en Lynn Jordan (zoals geciteerd in ‘veilig opgroeien’ 2009) schrijven: ‘De enige weg die leidt naar duurzame veiligheid voor kinderen – afgezien van de extreme maatregel om hen blijvend uit huis te plaatsen – berust op het tot stand brengen van een samenwerkingsrelatie tussen ouder(s) en hulpverlener.’ Uit onvrede over de gebrekkige resultaten van de huidige aanpak binnen zowel jeugdzorg als de Kinder­ bescherming, hebben Turnell en Edwards de methode Signs of Safety ontwikkeld (Kok, 2011). Deze methode heeft als doel een samenwerkingsrelatie op te bouwen met gezinnen waar (mogelijk) sprake is van kindermishandeling om op die manier veiligheid te creëren (Turnell & Edwards, 2009). Partnerschap en oplossingsgericht werken staan bij deze aanpak centraal. Deze in mijn ogen belangrijke punten komen niet aan bod bij de meldcode. Signs of Safety is een methodiek die in Australië is ontwikkeld en in steeds meer landen bekendheid begint te krijgen. Kok (2011) vermeldt dat binnen een aantal regio’s in Nederland medewerkers van het AMK, Bureau Jeugdzorg en Raad voor de Kinderbescherming deze methode, soms in combinatie met andere metho-

Hulpverleners als “spionnen” van de overheid? Kindermishandeling), waardoor het gevaar ontstaat dat de hulpverlener zich aan de situatie onttrekt en het gezin, in afwachting van het AMK, helemaal geen hulp krijgt. Nog een zorgpunt is de vertrouwensbasis tussen hulpverlener en ouders, die door de verplichte meldcode in het geding komt. Mede dankzij het beroepsgeheim van de hulpverlener is het voor de cliënt veilig om de hulpverlener in vertrouwen te nemen. Door de invoering van de verplichte meldcode zal de cliënt zich mogelijk minder snel uiten over de ernst van de situatie. Ouders kunnen hulpverleners gaan mijden, omdat zij bang zijn dat de kindermishandeling openbaar gemaakt wordt. Het gevoel dat hulpverleners ‘spionnen’ van de overheid worden, komt niet ten goede aan de vertrouwensband tussen de hulpverlener met ouders. Deze zorg wordt gedeeld door Ouders Online, een onafhankelijke website voor ouders van kinderen tot 18 jaar, die de mening van ouders omtrent de Jeugdgezond-

36|SozioSPH 6 december 2013

den, toepassen. Ook binnen verschillende ggz-instellingen en een aantal instellingen voor geïndiceerde jeugdzorg, wordt Signs of Safety ingezet. Signs of Safety bevat praktijkelementen om de kracht van het gezin te accentueren en te versterken. De nadruk wordt niet gelegd op die situaties, waarin het fout gaat, maar juist op wat er wel goed gaat in het gezin. De elementen geven handvatten, waarmee de hulpverlener praktisch aan de slag kan. De samenwerking met de ouders en directbetrokkenen staat hierbij voorop en tegelijkertijd wordt de veiligheid van de kinderen centraal gesteld. De situatie wordt gedetailleerd in kaart gebracht door zowel de ouders, directbetrokkenen als de professional. Bij de directbetrokkenen horen ook professionals van bijvoorbeeld de school, politie en maatschappelijk werk. Er wordt een veiligheidsplan opgesteld, waarin SMART-geformuleerde afspraken staan, die door alle betrokkenen worden geaccepteerd. De hulpverlener ziet toe op naleving van deze afspraken.


De zes praktijkelementen van Signs of Safety

signalen in deze richting zijn opgevangen, dient de hulpverlener in gesprek te gaan met collega’s. Deze richtlijnen van de meldcode zijn van belang om het gesprek met het kind en het gezin aan te gaan. Hulpverleningsinstanties die intensief samenwerken met ouder en/of kind dienen in het gesprek met het gezin de samenwerking met de ouders op te zoeken. Pas vanuit erkenning door het gezin kan er gewerkt worden aan het probleem. Hulpverleners gaan op deze manier naast ouders staan om zo de veiligheid voor het kind te waarborgen. De praktijkelementen van Signs of Safety zijn goede handvatten om deze samenwerking te vinden. Lukt het, om welke reden dan ook, niet om met ouders de samenwerking te vinden, dan zijn de vervolgstappen van de meldcode een mooi uitgangspunt. Zou je als hulpverlener eerst alle stappen van de meldcode doorlopen en vervolgens aan de slag gaan met de methode Signs of Safety, dan kan de vertrouwensrelatie tussen de hulpverlener en het gezin al zo beschadigd zijn dat een samenwerkingsrelatie niet meer lukt. Met als gevolg dat de ouders een afkeer krijgen richting de hulpverlening.

Kok (2011) beschrijft de praktijkelementen als volgt. Opstelling ten opzichte van het probleem, het oplossen en de hulpverlenende instantie De professional brengt in beeld wat de positie en mening is van elk gezinslid ten aanzien van het probleem, ten aanzien van de oplossing en ten opzichte van de hulpverlener. Uitzonderingen op mishandeling en/of verwaarlozing De nadruk wordt gelegd op de momenten dat er geen mishandeling plaatsvindt. Hierdoor krijgt het gezin hoop en wordt duidelijk dat het probleem niet altijd aanwezig is. Deze momenten kunnen gebruikt worden voor het zoeken naar oplossingen. Als er geen uitzonderingen zijn op het probleem, dan geeft dit informatie over de ernst van de situatie. De sterke punten en hulpbronnen van het gezin in kaart brengen De kwaliteiten van het gezin en de hulpbronnen worden in kaart gebracht. Samen met de ouders en directe betrokkenen wordt naar oplossingen gezocht om een veilige leefomgeving te creëren. Er wordt een veiligheidsplan opgesteld.

Niet tegenover maar samen met de ouders De toename van kindermishandeling brengt de noodzaak om signalen te melden steeds meer aan het licht. Als hulpverlener sta je in nauw contact met cliënten die een vergroot risico op kindermishandeling hebben. De verplichte meldcode is een bruikbaar instrument, dat kan bijdragen aan effectiever signaleren van kindermishandeling door hulpverleners. Om daadwerkelijk veiligheid voor het kind te kunnen borgen, is het doeltreffender als hulpverleners de samenwerking met het gezin aangaan. Door samen op zoek te gaan naar oplossingen, die aansluiten bij de kracht van het gezin en de directe betrokkenen, neemt de kans op veiligheid voor het kind toe. De elementen van Signs of Safety bieden handvatten om deze samenwerking op te zoeken. Mocht deze samenwerking niet succesvol zijn, dan kunnen de richtlijnen van de meldcode houvast bieden voor het vinden van een veilige leefomgeving. ✤

Doelen opstellen Dit element legt de nadruk op de doelen van het gezin ten aanzien van de veiligheid van het kind. Deze worden afgezet tegen de minimale eisen die de hulpverlenende instantie heeft geformuleerd. Waar mogelijk worden de ideeën van het gezin als uitgangspunt genomen. Veiligheid en vooruitgang meten Aan de hand van schaalvragen vraagt de professional voortdurend aan het kind en de ouders hoe zij vinden dat het hulpverleningsproces verloopt. Hun reactie wordt vergeleken met de mening van de hulpverlener. Hierdoor wordt de eventuele vooruitgang gemeten en worden eventueel noodzakelijke acties geformuleerd. Bereidheid, vertrouwen en vermogen Er dient een beoordeling gemaakt te worden van de bereidheid en het vermogen van het gezin om aan de plannen mee te werken. Turnell en Edwards zien Signs of Safety als een benadering en niet als een kant-en-klaar concept. De methode biedt praktische aanknopingspunten en benadrukt het belang van het vinden van een samenwerkingsrelatie met het gezin. Signaleren en samenwerken Hulpverleningsorganisaties dienen te faciliteren dat medewerkers handvatten krijgen om eerder de signalen van kindermishandeling te herkennen. Zodra er

literatuur De literatuurlijst die bij dit artikel hoort, is te vinden op: www.sozio.nl/dossiers

over de auteur Miriam Ekelschot is Psychiatrisch Pedagogisch Ondersteuner binnen een leefgroep voor kinderen van 4 tot en met 16 jaar. Binnen deze leefgroep wordt de mogelijkheid onderzocht of het kind weer thuis kan gaan wonen. Systeemgericht werken staat hierbij centraal. Voor haar afstuderen (SPH aan de Hogeschool van Utrecht) heeft Miriam zich verdiept in het signaleren en melden van vermoedens van kindermishandeling. Jacoba Huizenga (docent aan de Hogeschool van Utrecht) heeft haar ondersteund bij het schrijven van dit artikel.

SozioSPH 6 december 2013

|37


briEvEn ovEr anorEXia

Interessante weetjes en bevindingen uit actueel onderzoek, nieuwtjes uit relevante beleidsrapporten... Thomas Bombosch maakte een selectie en serveert ze hapklaar.

Anorexia Nervosa is een ernstige stoornis die kan leiden tot jezelf dood hongeren. De aandoening komt voor bij 0,3 procent van de tieners, en 2,2 procent van de jongvolwassen vrouwen. Anorexia Nervosa heeft een mortaliteitsratio van 5 procent en is in 20 procent van de gevallen chronisch. Behandelrichtlijnen raden multidisciplinaire behandeling in gespecialiseerde centra aan. Een zo’n centrum is de Clinique des Maladies Mentales et de l’Encephale in Parijs. Hier wordt voor een interne behandeling van patiënten onder andere gevraagd een motivatie voor hun verzoek tot opname te schrijven. Deze brieven, waarin de patiënt persoonlijke motivatie in eigen woorden weergeeft, werden onlangs geanalyseerd. Reden hiervoor: een beter inzicht krijgen in wat het is dat de patient motiveert hulp te zoeken. Met deze informatie zouden hulpverleners in de toekomst mogelijk beter kunnen inspelen op de persoonlijke behoeften als het gaat om het motiveren tot het accepteren van hulp. Uit de analyses kwamen drie hoofdthema’s naar voren. Het verlies van controle, de zwaarte van het lijden en sterke gevoelens van ambivalentie. Patiënten beschrijven zichzelf als passief toeschouwer van hun eigen gedrag en denken. Gedachten over voedsel en eten zijn dermate obsessief dat er geen ruimte meer is voor andere gedachten. Alsof je bezeten bent. Mentaal en fysiek is men uitgeput en de ziekte leidt vaak tot sociale isolatie. Door fysieke uitputting wordt een baan vaak onmogelijk en sociale relaties komen door het gecompliceerde gedrag onder spanning te staan. En dan is er de ambivalentie. Aan de ene kant het beter willen worden. Aan de andere kant het willen verbranden van iedere binnenkomende calorie. De ziekte is paradoxaal. In eerste instantie geeft de controle over het eigen gewicht en lichaam een gevoel van zelfbeschikking, trots en waarde. Geleidelijk wordt duidelijk dat dit een illusie is en dat je juist alle controle kwijt bent. De ziekte stuit nogal eens op onbegrip. Je ziet toch dat je mager bent? Het lijkt erop dat de anorexiapatiënt wel degelijk inzicht heeft in de eigen problematiek maar vooral in een val is gelopen. Noot: de gegevens zijn alleen gebaseerd op brieven van vrouwen boven de achttien jaar.

gorse p., nordon c., rouillon f., pham-scottez a., revah-levy a., (2013) subjective motives for requesting in-patient treatment in female with anorexia nervosa: a Qualitative study. plos onE 8(10): e77757.

38|SozioSPH 6 december 2013


bordErlinE En socialE cognitiE

pubErs ziEn gEEn gEvaar

De borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) is een relatief veel voorkomende en ingrijpende aandoening. Genoemde prevalentiecijfers lopen sterk uiteen. Volgens Wikipedia 20 procent onder interne psychiatrische patiënten en 1 tot 2 procent onder de algehele bevolking. De naam borderline is vaag en vaak wordt de term emotieregulatiestoornis als passender genoemd. Patiënten doorlopen vaak sterke en uiteenlopende emoties, ‘vier seizoenen in een dag’. Er lijkt een relatie te zijn tussen de ontwikkeling van de stoornis en traumatische ervaringen op kinderleeftijd. Vaak emotionele verwaarlozing of seksueel misbruik. Mensen met BPS hebben moeite interpersoonlijke relaties aan te gaan en vooral te onderhouden. De problemen op sociaal gebied lijken meestal niet vanzelf te verbeteren. Belangrijk voor sociaal functioneren in het algemeen is sociale cognitie. Sociale cognitie verwijst naar de manier waarop we informatie verzamelen over de mensen om ons heen. En waarmee we inschattingen maken en conclusies trekken met betrekking tot hun karakter, persoonlijkheid en intenties. Een belangrijke bron van sociale informatie is natuurlijk het gezicht. In recent onderzoek werden BPS-patiënten vergeleken met een niet-klinisch groep in hun sociale interpretatie van gezichten. De Borderlinegroep scoorde significant afwijkend op deze taak. Voornamelijk op twee gebieden. Zij interpreteerden gezichten vaker en sterker als onbetrouwbaar en ontoegankelijk. Ook werd er een correlatie gevonden tussen deze afwijkende beoordelingen en jeugdtrauma. Beide beoordelingen hebben te maken met het registreren van gevaar. Bij gevaardetectie speelt de amygdala een grote rol (de amygdala zit in de hersenen en legt verbanden tussen informatie die van verschillende zintuigen afkomstig is en koppelt deze aan emoties, red.). In eerder onderzoek werd gevonden dat mensen met BPS een kleinere amygdala hebben. Ander onderzoek rapporteert een afwijkende amygdalawerking bij mensen met jeugdtrauma. Mogelijk is de afwijkende functie van de sociale cognitie bij BPS een gevolg van een verstoorde ontwikkeling van de amygdala. En dit als gevolg van jeugdtrauma, aldus de auteurs. Het onderzoek sluit aan bij het algemene idee dat mentaliseren een grote rol speelt bij veel problemen rondom BPS. Mensen met BPS lijken neutrale stimuli eerder als bedreigend te ervaren.

Mensen hebben nogal eens de neiging negatieve informatie met betrekking tot zichzelf te onderschatten of buiten beschouwing te laten. Terwijl positieve informatie over jezelf vaak zorgt voor een positieve aanpassing van het zelfbeeld. Dit wordt ook wel het ‘good news bad news effect’ genoemd. De werking ervan is bijvoorbeeld aangetoond bij het inschatten van de eigen intelligentie of schoonheid. Ook bij onze toekomstverwachtingen speelt het effect een rol. Als blijkt dat de kans op een ziekte groter is dan we dachten, passen we onze verwachting daarop niet evenredig aan. Andersom wel. Als de kans op een ongeluk kleiner blijkt dan we dachten passen we onze toekomstverwachtingen daar sterker op aan. Dit vermogen toekomstverwachtingen aan te passen speelt een rol bij beslissingen die we nemen en bij ons gedrag. Ook bij risicogedrag. Het zijn vooral adolescenten die risicogedrag vertonen. Risicogedrag is bij hen zelfs een belangrijke doodsoorzaak. Het lijkt dus goed mogelijk dat dit ‘good news bad news’ effect bij jongeren sterker is dan bij volwassenen. In een recent onderzoek werd aan proefpersonen gevraagd de kans op negatieve toekomstige gebeurtenissen in te schatten. Waarna hun de daadwerkelijke kansen werden getoond. Vervolgens werd hun gevraagd dezelfde inschatting opnieuw te maken. Als de daadwerkelijke kans op een negatieve gebeurtenis hoger was dan gedacht, bleken kinderen en adolescenten hun toekomstverwachting daar minder goed op aan te passen dan volwassenen. Dit leeftijdseffect werd niet gevonden als de daadwerkelijke kans op een negatieve gebeurtenis kleiner was dan men dacht. Een mogelijk verklaring dus waarom onze goedbedoelde waarschuwingen vaak niet besteed zijn aan de jeugd. Deze asymmetrische ontwikkeling in het bijstellen van toekomstverwachtingen lijkt vreemd. De auteurs geven mogelijke verklaringen. Exploratief gedrag is juist op jonge leeftijd van belang en terughoudendheid dus minder wenselijk. En verder is de jonge frontale cortex nog niet rijp en is er dus meer ruimte voor emotie over ratio. Waarschuwen en dreigen lijkt dus weinig zinvol. Kies liever voor positieve formuleringen : ‘Als je vanavond niet zoveel bier drinkt speel je morgen vast de sterren van de hemel op het voetbaltoernooi’, aldus de auteurs.

nicol k., pope m., sprengelmeyer r., young a. w., hall j., (2013) social judgement in borderline personality disorder. plos onE 8(11): e73440.

moutsiana, c., garett, n., clark, r. c., beaulotto, r., blakemore, s., sharot. (2013) human development and the ability to learn from bad news. pnas, proceedings of the national academy of sciences of the united states of america, vol. 110, 16396-16401.

SozioSPH 6 december 2013

|39


Model nog steeds bruikbaar in verslavingszorg

De cirkels van Van Dijk ‘revisited’

40|SozioSPH 6 december 2013


De cirkels van Van Dijk. Het model is bijna 35 jaar oud en wordt nog steeds gebruikt. Martine Delfos vulde het aan voor onze moderne tijd. Het model is erg bruikbaar voor hulpverleners bij het tackelen van verslavingsproblemen van cliënten, betoogt ze. Martine Delfos

V

erslaving is een complexe pervasieve problematiek. Dat wil zeggen dat verslaving in alle facetten van het leven doordringt. Als een verslavingsprobleem niet hard wordt bevochten, kan het een leven lang voortwoekeren. De gevoelige periode om verslaafd te raken voor alcohol en drugs is de adolescentie, met name de puberteit, en voor het virtuele milieu (game- en social mediaverslaving) is het de kindertijd, met name de prepuberteit. Verslaving

foto Bigstockphoto

Als definitie voor verslaving hanteer ik een pragmatische die gebaseerd is op ervaring in de hulpverlening: Verslaving is de onstuitbare drang te doen wat je niet wilt. Degene die verslaafd is, is dus je belangrijkste medestander in de hulp, niet je tegenstander. Dat is echter niet altijd wat de verslaafde zal verwoorden. De verslaafde is in continue worsteling met zijn of haar verslaving en ziet een ander als een bedreiging erbij naast het eigen gevecht dat al nauwelijks het hoofd geboden wordt. Verslaving is een vergaande vorm van gewoontevorming, ondersteund door stoffen die dat proces in de hersenen faciliteren. Verslaving is zo oud als de mensheid. De nagestreefde effecten zijn demping, opwekking en bewustzijnsverandering. Er zijn vele theorieën over verslaving, omdat het complex is en er geen eenvoudige uitleg mogelijk is. De aanleiding voor de verslaving is meestal niet meer actief wanneer de verslaving in volle hevigheid woedt. Bij verslaving spelen erfelijke en omgevingsfactoren. Het risico voor verslaving is niet in alle levensfasen hetzelfde. Verslaving ontstaat niet door één risicofactor, en de aanwezigheid van meerdere factoren samen versterkt elkaars effect. ➽ SozioSPH 6 december 2013

|41


➽ Het gaat bij verslaving om externe stoffen zoals alcohol

en drugs en om de afwijkende productie van interne stoffen, zoals te veel adrenaline bij het bungee springen, gokken of gamen. Te veel adrenaline betekent te veel voor het betreffende lichaam, de productie van te veel wordt door externe factoren opgeroepen. Gevoelige periode De gevoelige periode voor verslaving voor externe stoffen is de adolescentie, met name de puberteit tussen 14 en 16 jaar. Voor interne stoffen, met name de aanmaak van te veel adrenaline, is de gevoelige periode de kindertijd en met name de prepuberteit. De gevoelige periode hangt samen met de ontwikkelingstaken. Een daarvan is de individuatie, het los­ makingsproces van ouders, door Josselson in kaart gebracht, zie onderstaand overzicht.

Fasen van individuatie volgens Josselson (1980) ● Differentiatie: vroege adolescentie, van 12 tot 14 jaar: verschil met de ouders benadrukken ● Uitvoering: periode van 14 tot 16 jaar: uitproberen, denken alles te kunnen, meer naar vrienden luisteren dan naar volwassenen, geen gevaar zien ● Naderbij komen: midden adolescentie: angst voor een volledig loskomen doet weer naar de basis terugkeren ● Versteviging: einde adolescentie: gevoel van eigen identiteit Aan het einde van hun basisschoolperiode vormen kinderen een sociale identiteit. Daarbij vormen ze een beeld van hun eigen sociale waarde. Het vormen van vriendschappen is dan belangrijk, wat in de volgende fase van de psychologische identiteit wordt voortgezet in de verdieping van vriendschappen en relaties. Tijdens de bovenbouw, groepen 7 en 8 met name, onderzoeken kinderen wanneer ze een goed kind zijn in de ogen van de maatschappij en verzamelen daarbij sociale kennis. In de fase erna toetsen ze die kennis op betrouwbaarheid. Gecombineerd met een toename in hormoonproductie en een verdergaande rijping van de hersenen is dit de periode waarin door toetsing en onderzoek van vergaarde kennis risico’s ontstaan voor verslaving. De alcoholleeftijd verhogen naar 18 jaar beschermt jongeren, want in de leeftijdsfase ervoor is het risico op verslaving het grootst. De prepuberteitsfase is risicovol wanneer er geen goede sociale inbedding is. Als de jongere een negatieve sociale identiteit ontwikkelt, dan loopt hij of zij het risico zich aan te sluiten bij risicogroepen. De regels van risicogroepen zijn duidelijk, gebruik van verslavingsmiddelen speelt daarbij een rol. Een eenzame jongere kan zich proberen aan te sluiten door de regels te volgen. Als er grenzen worden gesteld, onderzoeken jongeren die grenzen door ze te toetsen op hun betekenis en noodzaak. Zo ontstond indrinken als het goedkoop onder invloed komen voordat je naar een feest gaat

42|SozioSPH 6 december 2013

toen het drinken op schoolfeesten verboden werd en verschoof dit naar coma drinken toen prepubers drank gingen onderzoeken door dronkenschap te onderzoeken. Dronken niet als ongewenst gevolg, maar als onderzoeksdoel. Het virtuele milieu kent een eigen gevoeligheid voor verslaving die al voor de puberteit ontstaat, omdat er reeds jong verslaving geconstateerd wordt; 12.000 kinderen tussen 13 en 15 jaar verslaafd aan gamen (Van Rooij, 2009; 2011). Het omgaan met het virtuele milieu is een buitengewoon belangrijke opvoedings­ taak. Aan de verslaving gaat gamefrenzy vooraf, dat wil zeggen niet meer probleemloos gebruik van het virtuele milieu (gaming, social media en dergelijke), een moment waar opvoedkundig ingrijpen belangrijk is. De cirkels van Van Dijk De Nederlandse psychiater en hoogleraar Kuno van Dijk (1924-2005) heeft in 1979 op uitstekende wijze de problematiek beschreven en in beeld gebracht met een model dat bekend is geworden als De cirkels van Van Dijk. Dit model heeft niet aan kracht ingeboet en kan “vertaald” en toegepast worden op de huidige problematiek van verslaving met gebruik van moderne kennis van het functioneren van het lichaam, met name de hersenen. Een modernisering die ik dan ‘revisited’ noem. Het is een model van in elkaar grijpende cirkels die de verschillende factoren die een rol spelen bij verslaving representeren en de wijze waarop ze op elkaar inwerken. Het wordt nog steeds gebruikt in de verslavingszorg, maar zou proactief gebruikt kunnen worden, niet alleen als psycho-educatief materiaal, maar als een continu werkprogramma en voor pubers als een onderwerp dat onderzocht moet worden. Er zijn vijf cirkels: de cirkel van de stof; de lichamelijke cirkel; de neurofysiologische (farmacologische) cirkel; de psychische cirkel en de sociale cirkel. De cirkel van de stof bevindt zich in het midden. De cirkels draaien als tandraderen in elkaar, zie onderstaande figuur.


In het midden bevindt zich de cirkel van de ‘stof ’. Dit is de ‘stof ’ die ingenomen wordt, zoals drugs en alcohol of een te grote hoeveelheid van een stof die door het lichaam zelf geproduceerd wordt, een hormoon als adrenaline bijvoorbeeld. Dat laatste gebeurt bij gokken, bungee springen of gamen. Hoe meer stof, des te sneller draait de cirkel stof en des te sneller draaien dus ook de cirkels eromheen. Draait een cirkel lang-

schadelijke hoeveelheid van een stof, het hoofd te bieden. Maar ook de capaciteit van het lichaam om te anticiperen op de stof door neutraliserende stoffen reeds te maken. Hierdoor ontstaan verschijnselen als tolerantie (steeds meer moeten gebruiken), abstinentie (afkickverschijnselen), controleverlies (niet de hoeveelheid die men wil gebruiken kunnen controleren) en vooral de terugval (ongewenst terugvallen na een

Verslaving is de onstuitbare drang te doen wat je niet wilt zamer, dan draaien de andere ook langzamer. Het model laat zien dat hulp op ieder vlak zinvol kan zijn, maar de hulp in het aanpakken van de stof is – in het midden – het meest effectief. Het model verklaart waarom het eenvoudiger is om te stoppen in een totaal nieuwe omgeving, waar men nog geen gewoonten heeft opgebouwd. De lichamelijke cirkel: een verslavende stof heeft gewenste, maar ook ongewenste effecten. In het lichaam is een constante actie-reactie bezig rond stoffen die het lichaam binnenkomen en stoffen die het lichaam zelf produceert. Er ontstaan zowel gewenste, zoals de genoemde demping, opwekking en bewustzijnsverandering, maar ook ongewenste lichamelijke reacties. Alcohol en drugs worden in eerste instantie gebruikt voor het directe effect, of anders voor het effect van de antistof. Games zijn buitengewoon effectief in het ontvluchten van de dagelijkse werkelijkheid, maar het neemt een aantal lichamelijke gevolgen als overproductie van adrenaline met zich mee. De schadelijke gevolgen van de verschillende stoffen lopen uiteen op lichamelijk en psychisch gebied. Tabak is lichamelijk zeer schadelijk (onder andere vele soorten kanker), psychisch weinig schadelijk (concentratieen geheugenproblemen). Alcohol is zowel lichamelijk (ernstige orgaanaandoeningen) als psychisch ernstig schadelijk (ernstige psychiatrische klachten). De neurofysiologische cirkel (Van Dijk: farmacologische cirkel): het lichaam geeft een reactie op de stof. Vaak heeft men niet door dat deze reactie bij de stof hoort, omdat deze reactie wat later komt. De derde cirkel is de neurofysiologische cirkel. Van Dijk noemde dit de farmacologische cirkel, revisited noem ik het de neurofysiologische cirkel verwijzend naar de rol van onder andere de hersenen. Deze cirkel verwijst naar de capaciteit van het lichaam om door middel van neurologische en fysiologische processen stoffen te produceren die andere bestrijden of neutraliseren. De neurofysiologische cirkel is een belangrijke cirkel om de hardnekkigheid van verslaving te kunnen begrijpen. Van Dijk bedoelt met deze cirkel de maatregelen die het lichaam neemt om de schadelijke stof, of de

periode van niet gebruiken). Als iemand ziek wordt door niet te gebruiken, is die persoon geneigd opnieuw te gaan gebruiken. De neurofysiologische en de onthoudingsverschijnselen zijn zowel op lichamelijk als op psychisch gebied in principe het tegenovergestelde van wat er gebeurt wanneer men een stof neemt/maakt. Bij het gebruik van morfine bijvoorbeeld neemt de hartslag af en de temperatuur toe. Dit zorgt voor een gevoel van welbehagen, een aangename roes. De tegenovergestelde reactie is dus hartslagverhoging en temperatuurverlaging. Bij het afkicken van morfine heeft men het dus koud terwijl het hart tekeergaat. De psychische/psychiatrische cirkel: zowel de stof als de tegenstof hebben gevolgen voor gevoel en gedrag. Er zijn twee soorten psychische effecten: psychiatrische en psychologische. Dat wil zeggen, door het gebruik ontstaan zowel psychiatrische ziektebeelden als psychologische effecten op gevoel en gedrag. Chronisch gebruik van drugs kan vergaande invloed uitoefenen op de werking van de hersenen en zo de gevoelens en het gedrag diepgaand beïnvloeden. Er bestaan kortstondige effecten, die na het stoppen van het gebruik verdwijnen; maar er kunnen ook psychiatrische ziektebeelden ontstaan als gevolg van het chronisch gebruik van stoffen. Het gebruik kan ook ontstaan als een vorm van zelfmedicatie bij psychiatrische problematiek. De sociale cirkel en de omgeving: niet alleen de gebruiker zelf, maar ook de omgeving wordt beïnvloed door het gebruik. De sociale cirkel omvat de sociale omgeving van de verslaafde. Dat is in brede zin, de maatschappij en in engere zin het gezin, familie, school, werk en hulpverleners. Het gebruik van psychotrope stoffen (stoffen die invloed hebben op de psyche) levert sociale problemen op. Met drugs gaat het meer om ernstige gezinsproblemen en financiële drama’s. Vaak zijn ook justitiecontacten het gevolg vanwege criminaliteit om aan de middelen te komen om de verslaving te kunnen bekostigen. Bij alcohol gaat het vaker om problemen op het werk, botsingen met de partner, en problemen met justitie vanwege agressieve delicten en rijden onder invloed. Tranquillizers, kalmeringstabletten, veroorzaken ➽ SozioSPH 6 december 2013

|43


➽ een stilstand in de ontwikkeling van emotionele con-

tacten, verarming van het sociale bestaan en gezinsproblemen, vanwege “zombieachtig” gedrag. De sociale cirkel is krachtig; een mens is een sociaal wezen en relaties met andere mensen zijn van levensbelang. Het niet aan kunnen gaan, het verloren gaan van relaties of het beschadigd raken ervan zijn belangrijke risicofactoren, niet zozeer in het ontstaan als wel voor het in stand blijven van de verslaving. De omgeving van verslaafden is een actief onderdeel van het bestaan van de verslaafde. Wanneer de verslaving op de voorgrond treedt, zijn de relaties in de omgeving minder belangrijk. De verslaving wordt het centrale punt in het leven van de verslaafde en de omgeving gaat meer een rol spelen als instrument in de verslaving. Dat is echter voor de mensen in de omgeving niet het geval. Het gevecht Bij het gevecht tegen verslaving hebben betrokkenen baat bij inzicht in het “programma”, het “script” in de hersenen dat er een rol bij speelt. Het is goed om je voortdurend bewust te zijn van de werking van de cirkels van Van Dijk. Dit maakt het gedrag inzichtelijk en is empowerend naar de verslaafde, er zit lijn in zijn of haar gevecht. Verslaving betekent hard werken; van

verslaving afkomen is ook werken. Hoe eerder je aan de stof begint, des te groter het risico op verslaving. Hoe vroeger je begint te vechten tegen verslaving, des te korter duurt het gevecht. ✤ Verslavingscongres Dit artikel is een bewerking van de lezing die Martine Delfos hield tijdens het Kenniscongres Verslaving dat 8 oktober j.l. plaatshad in Amsterdam. Sozio-SPH was mediapartner van dat congres dat werd georganiseerd door Logacom. Meer informatie: http://www. verslavingscongres.nl/ en www.logacom.nl

bronnen De literatuurlijst die bij dit artikel hoort, staat op www.sozio.nl/dossiers

over de auteur Dr. Martine Delfos is biopsycholoog, wetenschapper en therapeut. Sinds 2010 is zij als Visiting Professor verbonden aan de International University of Sarajevo in Bosnië-Herzegovina en vanaf 2011 als Visiting Professor aan de Universidad Central del Ecuador in Quito, Ecuador. In beide landen zet zij zich in bij het opzetten van autismehulpverlening. Ze publiceert veelvuldig op het gebied van de psychologie. Informatie: www.mdelfos.nl

Wat verder ter tafel komt Professionalisme oblige Ik moest naar de huisarts. Een aanhoudende hoest begon me steeds meer te hinderen. Toen ik bij de praktijk aankwam, zaten er al acht anderen te wachten. Na vijf minuten kwam de dokter de behandelkamer uit. ‘U mag meekomen.’ We keken elkaar aan: ‘Wie bedoelt u?.’“Allemaal,” zei de arts en ze draaide zich om. Aarzelend begaven we ons naar de behandelkamer. ‘Kleedt u zich van boven maar uit’, zei ze. Ik protesteerde: ‘U gaat ons hier toch niet allemaal tegelijk behandelen? En moet ik me in het bijzijn van wildvreemden uitkleden?’ Ze haalde haar schouders op: ‘Orders van de zorgverzekeraar’, zei ze. ‘Kan ik niks aan doen.’ Zoiets is natuurlijk ondenkbaar. De KNMG en het Huisartsengenootschap zouden er dwars voor gaan liggen als zorgverzekeraars artsen zouden willen voorschrijven, hoe hun patiënten te behandelen. Het behoort immers tot de kern van hun professionaliteit om op te komen voor de belangen van hun patiënten. Hoe anders is dat in het sociaal werk. Onlangs was ik op een bijeenkomst over vrijwilligers in de schuldhulpverlening. Veel deelnemers uit het (algemeen) maatschappelijk werk. Sommigen werkten al met vrijwilligers, maar de meesten kwamen om van anderen te leren. Een aantal organisaties bleek te werken met een groepsgerichte benadering. Geen budget-

44|SozioSPH 6 december 2013

cursus, maar een interventie waarbij cliënten in een groep aan de slag gingen met hun schulden. Ik vroeg of cliënten de vrijheid hadden te kiezen tussen een individuele en een groepsgewijze aanpak. Ik zag mezelf namelijk nog niet zo snel in een groep mijn schulden aanpakken. Dat bleek niet mogelijk. ‘Orders van de gemeente’, daar kwam het op neer. Zelf denk ik dat de orders eerder van het management komen, misschien onder druk van bezuinigingen vanuit de gemeente. Maar daar gaat het niet om. Wat mij trof was de vanzelfsprekendheid waarmee men deze situatie leek te ondergaan, terwijl die toch op zijn minst op gespannen voet staat met de artikelen 3 en 10 van de beroepscode voor de maatschappelijk werker1. Maatschappelijk werkers willen graag als professionals gezien en behandeld worden. Daar hebben ze het al jaren over. Wat sommigen zich niet schijnen te realiseren is dat professionalisme eerst en vooral verplichtingen met zich meebrengt. 1) Zie: http://issuu.com/nvmwstaf/docs/nvmw_beroepscode/1?e=3868052/ 2590944 Ben Boksebeld, beleidsfunctionaris School of Social Work, Saxion De columns van Ben Boksebeld staan ook op sozio.nl en http://daily-social-worker.blogspot.nl/


effectief Meer bereiken met minder middelen. Dat is de opgave waarvoor de ruim vierhonderd Nederlandse gemeenten zich gesteld zien. Het Rijk geeft in rap tempo allerlei zorg- en welzijnstaken door aan de lagere overheden. Eerst was er de Wmo en nu volgen delen van de Awbz en de complete zorg voor jeugd. Daarnaast worden gemeenten ook nog eens verantwoordelijk

nen sneller inspelen op risico’s en problemen, en ze zijn beter in staat om het ontstaan daarvan te voorkomen. En daardoor is er minder geld nodig. Dat laatste is een vooronderstelling die eerder op hoopvolle verwachtingen dan op harde feiten gebaseerd lijkt te zijn. Maar het is een feit dat gemeenten straks met 15 procent minder geld betere resultaten moeten

Gemeenten voor passend onderwijs en arbeidstoeleiding. Is dat niet een beetje veel? Ja, dat is erg veel en dat moet ook nog allemaal binnen een paar jaar gerealiseerd zijn. Of dat lukt, is een vraag die je al niet meer kunt stellen. Het proces is in gang gezet: het móet lukken. Dat geldt in ieder geval voor de nieuwe jeugdwet. Die is aangenomen en dat betekent dat gemeenten met ingang van 1 januari 2015 verantwoordelijk zijn voor alle ondersteuning, hulp en zorg voor jeugd en gezin. Dat is een mooi moment om nog eens te bedenken waarom deze decentralisatie ook al weer is begonnen. Risico’s en problemen kun je sneller en beter aanpakken wanneer je dat doet dicht bij de plek waar die zich voordoen. Minstens zo belangrijk zijn budgettaire overwegingen: de vraag naar gespecialiseerde, dure zorg is de afgelopen jaren steeds groter geworden en volgens prognoses zou die alleen maar verder toenemen. Op die manier zou de jeugdzorg onbetaalbaar worden. De nieuwe jeugdwet moet die trend keren door de zorg voor jeugd te decentraliseren. Gemeenten kun-

boeken. En dat ze weinig tijd hebben om dat te realiseren. Gemeenten zullen goed kijken naar wat ze gaan inkopen of financieren. Waar moeten ze dan op letten? Van aanbieders kun je verlangen dat ze een HKZ-certificering hebben, dat ze gekwalificeerde medewerkers hebben die zijn aangesloten bij een beroepsvereniging, en dat ze werken met methodes en interventies die effectief zijn. Dat lijkt heel klip en klaar, maar vooral aan die laatste eis zitten lastige kanten. Hoe laat je als instelling zien dat je effectief werkt? Als je enkel werkt met interventies die zijn opgenomen in de Databank Effec-

tieve Jeugdinterventies. Maar is dat wel een goede benadering? Je gaat daarmee uit van een bepaald aanbod en niet van de vragen en behoeften waarmee je te maken krijgt. En de bedoeling van de decentralisatie was nu juist om kind en gezin centraal te stellen. Aanbieders, of dat nu grote instellingen of individuele hulpverleners zijn, moeten steeds opnieuw bekijken welk aanbod het beste past bij een bepaalde vraag. Het kan gebeuren dat er voor een cliënt of vraag geen geschikte interventie in de Databank is opgenomen. Dan kun je niet zeggen: we staan met lege handen. Van de interventies in de Databank heeft de onafhankelijke Erkenningscommissie Interventies vastgesteld dat er reden is om aan te nemen dat ze effectief zijn. Maar ook interventies die (nog) niet in deze databank staan kunnen effectief zijn. De vraag is alleen: hoe laat je dat zien? Een goed begin is om nauwkeurig bij te houden wat je doet en of er (beoogde) veranderingen te zien zijn. Goede beroepskrachten doen dat natuurlijk al, niet om straks de gemeenten te kunnen overtuigen, maar vooral omdat ze hun eigen werk serieus nemen en om zich voortdurend te verbeteren.

Dit is de zesde en laatste bijdrage uit een serie met nieuws over effectieve interventies. Gert van den Berg werkt bij het Nederlands Jeugdinstituut, onder andere aan de Databank Effectieve Jeugdinterventies. E-mail: g.vandenberg@nji.nl De literatuurlijst die bij dit artikel hoort, staat op www.sozio.nl/dossiers Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) beheert de Databank Effectieve Jeugdinterventies (www.nji.nl > Kennis > Databanken > Effectieve Jeugdinterventies). Op de website van het NJi staan ook actuele overzichten van de kennis over wat werkt bij bepaalde problemen en bij verschillende werkwijzen (www.nji.nl > Kennis > Databanken > ). MOVISIE beheert de Databank Praktijkvoorbeelden en de Databank Effectieve Sociale Interventies (www.movisie.nl > Databank)

SozioSPH 6 december 2013

|45


vakmanschap Hoe komen begrippen als competenties, beroepsvaardigheden en kernkwaliteiten in de praktijk tot uiting? In de rubriek ‘Vakmanschap’ vertellen werkers uit uiteenlopende beroepsgebieden over hun vakmanschap. In deze aflevering Suus de Waard, opbouwwerker/buurtcoach binnen de Stichting Viva Rheden.

foto Huub Wiltschut

‘Ik ben eigenlijk een kleine Marktplaats’ Suus de Waard (53) komt uit een maatschappelijk betrokken hulpverlenings­ gezin waarin zij leerde dat mensen, ongeacht wat er met hen gebeurt, zich staande moeten kunnen houden. Suus wilde aanvankelijk actrice worden, maar afkomst verloochent zich niet. Door haar werkervaringen, onder andere binnen de jeugdzorg, verstandelijk gehandicaptenzorg en gehandicaptenzorg bleek ‘de zorg’ voor Suus te beperkt. Zij creëerde in Amsterdam haar eigen buurtwerk, bracht mensen met een licht verstandelijke beperking in contact met anderen, initieerde onder meer intergenerationele contacten tussen leerlingen van een ‘zwarte school’ en senioren in een zorginstelling. Zo werd Suus steeds meer praktijkleider van maatschappelijke participatieprojecten. Zij volgde diverse studies en opleidingen en is nu, vele jaren en uiteenlopende werkervaringen verder, opbouwwerker/buurtcoach binnen de Stichting Viva Rheden (Vrijwillige Inzet Voor Anderen). Waaruit bestaat jouw vakmanschap? ‘Deze veranderende samenleving vraagt de burger nadrukkelijker zelf te doen of te organiseren wat eerst anderen voor hem deden. Daarin ben ik een schakel om in elke buurt, elke straat, daarvoor een netwerk op te zetten. De wijkbewoners geven zelf aan wat die vraag is. Ik verbind dat met het aanbod, de talenten, van hun buurtgenoten. Ik organiseer met diverse middelen een ontmoeting of een samen-

46|SozioSPH 6 december 2013

komst, bijvoorbeeld een opschoondag, om in contact te komen met wijkbewoners en hoor wat zij daar belangrijk vinden. Mijn concrete aanpak is toegesneden op díe bewoners, hun vragen en talenten.’ Hoe komt jouw vakmanschap tot uiting? ‘Ik werk niet in doelgroepen. Ik heb een gedreven interesse in iedereen die ik tegenkom maar kan niets wat ook jij niet kan. Ik ben eigenlijk een kleine Marktplaats. Ik zie alles in een geheel: als er ergens een probleem ontstaat, heeft dat altijd grote, brede consequenties: bijvoorbeeld relationeel, financieel, qua werk, sociale contacten.’ ‘We denken er soms veel te lichtzinnig over wat menselijk contact betekent. Iedereen wil gehoord, gezien, erkend worden. Wat de een nodig heeft, kan vaak de ander leveren. Of dat is om het hondje uit te laten of om grotere zaken maakt geen verschil. Ik zorg dat die twee met elkaar in contact komen. Als ik zie dat er kracht, potentie, energie loskomt… dan heb ik een topdag. Er is eigenlijk maar één criterium: krijg ik er energie van? Ik maak inzichtelijk dat het op persoonlijk niveau meerwaarde heeft, iets oplevert. Ga het doen…ongeacht hoe klein of groot!’ Hoe draag jij je vakmanschap over? ‘Ik kan het niet alleen. Ik werk nauw samen met allerlei andere professionals die mij kunnen adviseren of naar wie ik kan verwijzen. Ik kom, zie, regel en verdwijn. Ik probeer bewoners te prikkelen:

geef voorbeelden en draag mogelijkheden aan, maar anderen – de bewoners zelf – voeren het uit. Je drukt bij mij op een knop en dan weet ik: dat is de Schoolstraat en dat gebeurt daar, samen met de Van Voorthuyzenstraat en zoiets gebeurt ook bij…. Ik kan het ene interessante clubje in contact brengen met dat andere clubje. Zou het leuk zijn als…?’ Hoe kom jij aan je vakmanschap? ‘Mijn achtergrond, opvoeding, werk- en levenservaring, opleiding en mensvorming zijn mijn voornaamste bronnen. Ik heb vanuit mijn eigen kwetsbaarheid ervaren wat moeite kost, wat pijn en teleurstellingen kunnen doen. Ik kan me inleven waardoor anderen gemakkelijker een ingang hebben.’ Wat is je ambitie? ‘Ik wil niet opeens stoppen met werken. Ik wil een plek hebben waar ik gelukkig word. Ik wil daar, samen met andere talenten, actief bezig zijn en elkaar al doende optimaal inspireren. Ik wil een plek waar creatieve geesten even op verhaal mogen komen. Ik wil, als ik ouder ben, dat wat ik nu dagelijks doe, straks voor mezelf creëren en daar heel veel anderen bij betrekken. Is dat heel idealistisch?’ Meer informatie over de Stichting Viva Rheden is te vinden op: www.viva-rheden.nl Huub Wiltschut


volgende keer in

Colofon Nr. 6, december 2013 (zesde uitgave van 2013), 18e jaargang. Sozio-SPH verschijnt zes keer per jaar (februari, april, juni, september, oktober, december). Abonneeservice | Abonnementenland Postbus 20 1910 AA Uitgeest www.aboland.nl 0900 226 52 63 (10 ct p/m)

Cliënten in de langdurige zorg en hun naastbetrokkenen Over het belang van het betrekken van naasten in de langdurige psychiatrische zorg. En hoe kunnen hulpverleners hier in de praktijk handen en voeten aan geven?

Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk) dienen 8 weken voor afloop van de abonnementsperiode in het bezit te zijn van Abonnementenland. Prijswijzigingen voorbehouden. Redactieadres | Postbus 257, 1000 AG Amsterdam (020) 330 72 00 sozio@mailswp.com Redactie | Levi van Dam, Mirte Loeffen, Mirjana Petrovic, Marc Räkers, Jurja Steenmeijer, Olaf Stomp (hoofdredacteur), Brian Twint, Huub Wiltschut. Vaste medewerkers | Ben Boksebeld, Thomas Bombosch, Marcel Krutzen, Maarten van der Linde, Marie Rose Pauwels. Raad van Advies | Wilfred Diekmann, Jo Franck, Jan Loovers, Peter van Vliet.

Special opleiding en werk Met onder meer: de hulpverlener als zzp’er; hoe houdt de profes­ sional anno 2014 zijn vak bij?

Uitgever | Paul Roosenstein Uitgeverij | B.V. Uitgeverij SWP Postbus 257, 1000 AG Amsterdam (020) 330 72 00 admi@mailswp.com www.swpbook.com Uitgeverij SWP kan niet aansprakelijk worden gesteld voor het gebruik of de overname van teksten door derden in deze uitgave. De aansprakelijkheid hiervoor berust bij de individuele auteur. Vormgeving | LandGraphics Amsterdam Fotografie en illustraties | Bigstockphoto, Jos Diender, Stephanie Emmelkamp, Tiva Pam, Sake Rijpkema, Huub Wiltschut.

De transities in de praktijk Hoe geven de verschillende professionals vorm aan hun veranderde werk- en taakopvattingen? Is het een cultuuromslag, of valt dat mee? En besteden de sociale studies in hun onderwijsprogramma’s aandacht aan de veranderde rol van de hulpverlener? Zo ja, hoe doen ze dat? Aan het woord komen de hulpverlener, de bestuurder, de manager en de docent.

Abonnementsprijs | Particulieren € 49,50 per jaar; instellingen € 79,50 per jaar; studenten € 39,50 per jaar. Collectieve abonnementen vanaf 10 ex. (op één adres) € 43,00 per ab. Vanaf 50 ex. (op één adres) € 39,00. Collectief studentenabonnement vanaf meer dan 100 ex. € 29,00. Toeslag buitenland € 11,50 (m.u.v. België). Los exemplaar (exclusief verzendkosten) € 9,50. Digitale losse nummers zijn verkrijgbaar via www.epub.nl Advertenties | Voorwaarden en tarieven worden op aanvraag toegezonden. Buro Recent. Accountmanager Philippine Herkes. (020) 330 89 98 of e-mail: philipine@recent.nl. Kopij | Richtlijnen voor auteurs zijn beschikbaar en op te vragen bij de redactie. Kopij digitaal aanleveren via e-mail: sozio@mailswp.com. © 2013 Uitgeverij SWP, Amsterdam. De Algemene Voorwaarden van B.V. Uitgeverij SWP zijn van toepassing. Zie: www.swpbook.com. Alle rechten voorbehouden. ISSN 1872-0072

Onderwerpen onder voorbehoud.

De volgende Sozio verschijnt op 13 februari 2014



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.