1 Zorg
voor onszelf? Een introductie
Heleen Jumelet en Jolien Wenink
At the book’s end, I can’t offer the wisdom of policy-wonkery Richard Sennett (p31, Together)
Inleiding Versterking van de eigen kracht van jeugdigen en ouders en de kracht van de pedagogische civil society zijn momenteel de adagia van beleid, wetenschap en de opvoedingspraktijk. Iedere beleidsbrief vanuit Rijksoverheid of gemeenten over jeugdigen start ermee, veel artikelen en boeken van wetenschappers en opinie makers gaan specifiek over dit onderwerp of komen er op uit. Ouders willen dat hun kinderen optimaal gebruik (leren) maken van hun eigen kracht: van ‘wat er in zit’. Discussies over professionalisering worden ermee gevoed, curricula van opleidingen ermee gevuld. Bestuurlijke verschuivingen (“alles op gemeentelijk niveau”) en bezuinigingen worden ermee beargumenteerd. Het lijkt eenvoudig. Zowel versterking van de eigen kracht van ouders en jeugdigen als de kracht van de pedagogische civil society zijn kansrijke, maar geen eenduidige concepten. Er zitten paradoxen in, die weinig worden benoemd. Er zijn veel vraagstukken die een antwoord behoeven. Kent het voorwaarden? Wat vraagt het van iedereen die betrokken is bij jeugdigen; van opvoeders/ouders; van vrij willigers(organisaties); van jeugdigen zelf en van de sociale omgeving? Draagt het bij aan veilig en gezond opgroeien? Van ieder kind? Zijn dominante opvoedings concepten uit vorige decennia vooral individueel en op het eigen (materiële) geluk gericht? Of is juist het versterken van eigen kracht als opvoedingsadagium gericht op optimaal – individueel – presteren? Welke mens- en maatschappij visie ligt achter het geloof in het stimuleren van eigen kracht? Het roept ook bestuurlijke en beleidsmatige vragen op over visie, aansturing en organisatie. Kan een overheid vrijwillige bemoeienis met opvoeden en opgroeien stimuleren en is dat wenselijk? Kunnen professionals dat en wat is daarvoor nodig? Is een lokale overheid in staat samenhangend jeugdbeleid gericht op het versterken van eigen kracht samen hangend vorm te geven? Is het waar dat de verzorgingsstaat in haar huidige vorm achterhaald is en dat het deze opvoeders en jeugdigen initiatiefarm en vooral gericht op eigen rechten maakte? 11
Hierover denkend, lezend en pratend kwam een veelvoud van bovenstaande vragen naar boven. Wij hebben auteurs gevraagd – vanuit hun achtergrond en kennis – een beargumenteerd betoog te schrijven over een specifieke deelkwestie. Met pedago gische, bestuurlijke, filosofische, onderwijskundige en sociologische ‘brillen’ willen we zo een genuanceerd en verdiepend beeld geven over wat aan het begin van deze eeuw richtinggevende concepten zijn voor opvoeden en opgroeien. Het levert een gevarieerd en prikkelend palet op van meningen en visies. We beogen daarmee vanzelfsprekendheden te ondermijnen, antwoorden te krijgen en nieuwe vragen op te roepen. De diversiteit aan essays die is ontstaan, nodigt lezers uit tot het vormen van een eigen visie, het aangaan van de dialoog en het her- en erkennen van zowel voorziene als onvoorziene concrete consequenties.
De inhoud Na deze inleiding volgen 25 essays met daarin kwesties, oplossingen, kritische beschouwingen en nieuwe vragen. De auteurs tonen hun wetenschappelijke en/of praktijkgerichte affiniteit met het onderwerp, verdiepen de materie en bespreken succesfactoren en oplossingsrichtingen. Daarbij komen ook knelpunten en keer zijden naar voren: van zowel de huidige situatie als ‘de gewenste richting’ voor de toekomst. Naast theoretische en beschouwende bijdragen omvat de bundel ook essays die primair vanuit ‘de praktijk’ zijn geschreven. Iedere indeling voor zo’n rijk palet aan bijdragen heeft iets gekunstelds, ook deze. Meerdere auteurs richten zich op zowel analyse van het totaal als op specifieke groepen of onderwerpen. Om de lezer een structuur te bieden vindt u in zes delen een overzicht van de bijdragen. Hieronder staan per deel de essays met de kwesties waarop de auteurs hun bijdrage baseren. I Krachten verkend Micha de Winter stelt dat opvoeding te veel een privéproject is geworden. Hij pleit voor meer samenwerking tussen ouders, betere verbindingen tussen ouders en scholen, gelijkwaardiger relaties tussen ouders en opvoedingsdeskundigen en een op preventie gerichte overheid die zich aanzienlijk minder top-down gedraagt. Is een vitale pedagogische civil society in staat om het proces van vergaande verkramping van de opvoeding te keren? Gabriel van den Brink stelt dat er een spanning is ontstaan in onze samenleving door een steeds grotere afstand tussen de systeemwereld en de leefwereld. En de ontzuiling heeft tot gevolg dat onderlinge verbanden en verbondenheid tussen
12
Zorg voor onszelf?
mensen minder makkelijk te vinden zijn. Is er voldoende ruimte voor waarden, idealen en bezieling? Hoe kijken zowel burgers als professionals daar tegen aan? Wat vraagt dit van de overheid? En is de samenleving wel klaar voor dit idee? Guido Walraven stelt dat onvoldoende aandacht uitgaat naar waartoe stimuleren van bonding tot bridging kan leiden. Zonder bridging bestaat er een aannemelijk risico op het in stand houden, of misschien zelf bevorderen van sociale ongelijk heid. Is de probleemanalyse voldoende specifiek voor Nederland? Zijn de oplossingen voldoende doordacht en gedifferentieerd naar sociale groepen? En hoe realistisch het is om te denken dat de civil society als vanzelf de gaten kan gaan vullen die de bezuinigende overheid laat vallen? II Oproepen en doordenkers: de rol van bestuur en beleid Volgens Trees Pels en Hans Boutellier hebben gemeenten twee belangrijke in spanningsverplichtingen: het creëren van een vruchtbare bodem voor het ontstaan van samenwerkingsverbanden en het leveren van ondersteuning in concrete gevallen. Hierbij dient probleem- en kanssturing richtinggevend te zijn. Wat is de achtergrond van jeugdbeleid dat de diversiteit in dynamiek van gezinnen en informele sociale structuren volgt en hoe kan dit gerealiseerd worden? Bart Eigeman bepleit nieuwe verhoudingen in de jeugdzorg. De overheid stelt eisen en procedures voorop. Institutionele belangen vormen een rem voor vernieuwing en invloed van burgers. Het is de kunst om professionals in dienst van de eigen kracht van mensen te laten werken, in plaats van in dienst van hun eigen organisatie. Hoe kunnen de juiste verhoudingen van publieke, politieke en professionele praktijken bereikt worden? Mark van Ostaijen, William Voorberg en Kim Putters waarschuwen voor para doxale effecten van de uniformerende werking van beleidsmatige inzet op eigen kracht. Het enkelvoudig aanspreken van de eigen autonomie van de cliënt doet geen recht aan de meervoudigheid van de problematiek, belangen en normatieve overtuigen in de sector. Welke veranderingen komen voort uit de beleidsmatige inzet op eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid voor de jeugdzorgcliënt, de jeugdzorg en de overheid en welke implicaties heeft dit?
Een introductie
13
Linda Terpstra en Anke van Dijke laten u kennis maken met de wezen van onze samenleving. Zij waarschuwen voor het gevaar van het afzetten van de ‘pedago gische civil society’ tegen (gespecialiseerde) professionele inzet en zorg. Hoe krijgt de pedagogische civil society voor kinderen en gezinnen met zwaardere problemen vorm? Wat schieten de wezen van onze samenleving ermee op als hun ‘eigen kracht’ als uitgangspunt van de hulpverlening wordt genomen? Hoe ziet het leven van Kim en Khadjia eruit, en hoe brengt het meisje met het konijn haar dagen door? Goos Cardol stelt dat pedagogiek en recht elkaar kunnen versterken om het kind op de eerste plaats te zetten. Door de huidige focus op risicobeheersing lijkt de facili terende rol van de staat op de achtergrond te raken. Welke hoofdlijnen kent het kinderrechtenverdrag die juist voor werkers in de jeugdzorg relevant zijn? Hoe verhouden deze zich tot de geplande transitie in de jeugdzorg? Kan het begrip menselijke waardigheid uit het kinderrechtenverdrag hier aanknopingspunten bieden? En waar ligt dan de link met de zo vaak gehoorde ambitie om de eigen kracht te versterken? Pieter Hilhorst pleit ervoor dat politici en beleidsmakers hun klassieke aanpak loslaten en zich de via-via logica eigen gaan maken. Hij stelt dat het huidige beleid de pedagogische civil society namelijk regelmatig ondermijnt. Hoe kunnen de logica van beleid en de logica van de pedagogische civil society (beter) op elkaar aansluiten? III Gaan voor de pedagogische civil society: (vrijwilligers)organisaties en onderwijs als spelers Judith Metz, Lucas Meijs, Lonneke Roza, Eva van Baren en Niek Hoogervorst geven inzicht in positieve en scherpe kanten van de civil society. Zij tonen de reikwijdte en variatie van de pedagogische omgeving aan. In de pedagogische civil society is echter ook sprake van groepsvorming en uitsluiting en kan de nood zakelijke pedagogische deskundigheid ontbreken. Wat is de ‘eigen’ waarde van de vrijwillige, private inzet voor ontwikkelen en op voeden? Wat zijn de beperkingen? Welke praktische mogelijkheden zijn er om professionals door vrijwilligers te vervangen; zijn deze formele en informele werkers uitwisselbaar? Chantal Mies en Lucas Meijs stellen dat mutual support organisaties belangrijk zijn voor een sterke civil society. Hierbinnen verbinden mensen zich rondom een thema
14
Zorg voor onszelf?
of eigenschap, maar ook op basis van gemeenschappelijke normen en waarden. Welke mogelijkheden en dilemma’s zijn er voor mutual support organisaties bij het leveren van een bijdrage aan de pedagogische civil society door in te zetten op een goede combinatie van bonding en bridging? Met ‘genoeg geflirt met burgers’ pleit Marian van der Klein voor een verandering van focus van kwantiteit naar kwaliteit. Zelfs de koplopers van de Centra voor Jeugd en Gezin op het gebied van het versterken van de pedagogische civil society zetten liever zelf iets op dan aansluiting te zoeken bij bestaand vrijwilligerswerk. Waar komt de roep om meer vrijwillige inzet vandaan? Wie pleiten voor meer vrijwillige inzet en wat behelst hun oproep eigenlijk binnen het domein van jeugd en gezin? Meer aandacht voor het verwerven van maatschappelijk betrokken burgers op scholen is noodzakelijk stelt Monique Volman. Het eenzijdige streven naar betere leerprestaties en -opbrengsten kent risico’s. Hoe kan het onderwijs invulling geven aan haar pedagogische functie: het voorberei den van kinderen en jongeren op zelfstandig (‘op eigen kracht’) functioneren in de samenleving? Daan Wienke stelt dat, wanneer de school haar sociaal-pedagogische opdracht goed invult en de docent de juiste competenties voor de uitvoering beheerst, dit naast een belangrijke bijdrage aan de pedagogische civil society ook resulteert in maatschappelijk relevante uitkomsten. Wat is de sociaal-pedagogische opdracht van een school, en welke bijdrage levert die opdracht aan de pedagogische ‘civil society’? Welke competenties vraagt die bijdrage van de docent, en welke van de school? IV Vooral niet op de handen zitten: perspectief voor professionals Hans van Ewijk stelt dat in de complexe wereld van nu de professional niet moet trachten de complexiteit te reduceren tot een eenduidige diagnose en behandeling. Het denken hierover vraagt niet om reductie van het probleem van de burger tot één oorzaak, maar om reductie van de complexiteit van de hulpverlening zelf. Als we ouders en kinderen met problemen willen helpen, moeten we dan hun ‘toe standen’ gaan behandelen, of hen eerder helpen met hun sociale functioneren? Wat kan het sociaal pedagogisch werk betekenen voor kinderen en gezinnen die tegen de grenzen van deze complexe samenleving aanlopen? Is actief burgerschap een oplossing en voor wie?
Een introductie
15
Kees Verhaar voelt zich uitgedaagd. Wanneer de politiek een bepaald begrip – in dit geval eigen kracht – omarmt, is voorzichtigheid geboden. Het vraagt kritische reflectie op de termen en de achterliggende waarden. Welke (achterliggende) waarden spelen een rol bij de idee van eigen kracht bij het werken met ouders, kinderen en jeugdigen en hun omgeving en het daaraan gerela teerde bevorderen van de pedagogische civil society? Margo Scholte en Ard Sprinkhuizen pleiten om de Gordiaanse knoop die jeugd sector heet te ontwarren door slimme inzet van generalisten. Dit vergt het ont mantelen en versoberen van complexe structuren die zijn ontstaan door de diverse ‘oplossingsrichtingen’ die jeugdzorg en -welzijn de afgelopen decennia van de regen in de drup hebben gebracht. Hoe realistisch is de dominante lijn in het huidige pleidooi voor de pedagogische civil society en het stimuleren van de eigen kracht? Dreigen jeugdigen en ouders onder alle min of meer vrijblijvende verwachtingen niet te bezwijken? En welke rol hebben – en houden? – professionals nog om dit te voorkomen? Jan Willem Bedeaux en Krijnie van de Schotel bekommeren zich om de eigen kracht van jongeren van wie de vrijheid (tijdelijk) is ontnomen en om de professio nals die hierbij de rol als opvoeder hebben. Nog meer dan in de ‘buitenwereld’ geldt hier dat voor het versterken van de eigen kracht professionals nodig zijn die in hun eigen kracht staan. Wat zijn de mogelijkheden en begrenzingen van ‘eigen kracht’ in de opvoedrelatie tussen jongeren en de pedagogisch professional die in hun (werk)relatie tot elkaar veroordeeld zijn? In zijn werk als hulpverlener is Bob Horjus te weinig uitgegaan van de kracht van zijn cliënten. Verbaasd over zijn eigen late ‘inkeer’, gaat Horjus in dit essay op zoek naar verklaringen en vooral oplossingen. Waarom wordt de eigen kracht van non-professionals – van hulpvragers, ouders en kinderen – over het hoofd gezien? Waarom slagen hulpverleners er niet in de eigen kracht van jeugdigen en hun ouders te verzilveren? V Waar het om gaat: krachten van kinderen, jongeren en ouders Een veelzeggende kop in het essay van Joan Ferrier luidt: Waar blijft de tijd. De vraag wat het toenemende beroep op vrijwillige inzet en eigen kracht betekent voor de opvoeders komt nauwelijks naar voren in de discussie over de invulling van de pedagogische civil society.
16
Zorg voor onszelf?
Wat is de betekenis van deze verschuiving voor mannen en vrouwen die op verschillende manieren en in verschillende rollen betrokken zijn bij het opvoeden en opgroeien van jeugdigen in de diverse hedendaagse gezinnen? Margreth Hoek stelt dat nauwelijks beleidsmatige aandacht is voor ouders. Ze beschrijft dat opvoeden per definitie een onzekere bezigheid is. Hoek gaat in op diverse oorzaken van stagnerend ouderschap en stelt daar buffers tegenover. Hoe kunnen we het ontstaan van opvoedproblemen verklaren? Welke factoren (‘buffers’) spelen daarin een rol en hoe kunnen we deze versterken om vorm en inhoud aan het beleid rond ouderschap te geven? Andrea Bos en Franke Roor verbazen zich omdat het potentieel van jongeren (organisaties) nog zo weinig naar voren komt in het debat. Zij stellen dat er heldere richtlijnen zijn om jongeren bij de civil society te betrekken. Geef jongeren de autonomie die ze aankunnen, de waardering die ze verdienen en de ontwikkelings mogelijkheden waar ze aan toe zijn. Hoe kan het potentieel van jongeren en jongerenorganisaties worden benut om de eigen kracht van kinderen en jongeren te versterken? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan? Welke begrenzingen treden er op? Er is een halve wereld gewonnen als we onderkennen dat jongeren al volop partici peren, betogen Tarik Pehlivan, Leo Rutjes en Adimka Uzozie. Zij introduceren een model met vier pijlers – een brug – die bijdraagt aan de ruimte voor kinderen, jongeren en volwassenen om in dialoog te komen en gezamenlijk initiatieven te ontplooien. Wat zijn de excuses om de jeugd niet de ruimte te geven? En waar ligt de sleutel tot verandering, en hoe doe je dat dan op een duurzame wijze? Pauline Naber en Léon van Lier betogen dat de focus op het perspectief en de belangen van jongeren om te participeren onvoldoende is. Jongeren zijn graag actief op terreinen en rond onderwerpen die hen raken. Overheden en organisaties stellen echter te hoge eisen aan doelen van jongerenprojecten. Is er voldoende oog voor de belangen en perspectieven van jongeren zelf in het heden daagse ‘bindingsoffensief ’ dat jongeren aanspoort om zich via vrijwillige inzet te binden aan de samenleving? Wordt er rekening gehouden met de manier waarop jongeren zich via vriendenkringen, school- en werkverbanden verbinden met de samenleving? Kortom: Welke (meer)waarde heeft of kan de civil society hebben voor jongeren?
Een introductie
17
VI Krachten versterkt Heleen Jumelet en Jolien Wenink destilleren in het laatste essay een aantal con clusies en discussiepunten. Zorgen voor onszelf vraagt meer dan eigen kracht en solidariteit. Het vraagt gezamenlijke verantwoordelijkheid en verbinding. Wat zijn de mogelijkheden en grenzen van het stimuleren van de eigen kracht van jeugdigen, hun opvoeders en de betrokken omgeving?
Kader en begrippen De begrippen empowerment en versterken van eigen kracht worden ook in deze bundel door elkaar gebruikt. De meeste auteurs hanteren de term ‘pedagogische civil society’ als zij de verbindingen van burgers rondom opvoeden en opgroeien naar voren brengen. De ‘verbanden binnen de sociaal pedagogische omgeving van jeugdigen’ zou een alternatief kunnen vormen, maar inmiddels is de Engelse term ingeburgerd in Nederland. Hieronder volgt kort een beschrijving van de begrippen, veel auteurs hebben in hun essay al dan niet gevarieerd op deze definities. Eigen kracht & empowerment Het begrip eigen kracht wordt veel gebruikt in het sociale veld, vaak in combinatie met begrippen als eigen verantwoordelijkheid, zelfbeschikking en zeggenschap. Wij definiëren eigen kracht als: Het vermogen van een individu zijn eigen leven (of situatie) optimaal vorm te geven en problemen op te lossen of dragelijk te maken. Het is gebaseerd op een positief mensbeeld, met betrekking tot jeugdigen vaak gecombineerd met oplossingsgerichte opvoedingsmethoden. De basisgedachte is dat ieder mens krachten in zich heeft die hij of zij kan aanboren. Dat gaat niet altijd vanzelf. Met de toevoeging ‘versterken van’ lijkt eigen kracht synoniem aan ‘empowerment’. Empowerment omvat echter meer. Van Regenmortel beschrijft het als volgt: Empowerment is een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving en dit via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie.
(Van Regenmortel, 2002)
18
Zorg voor onszelf?
empowerment is volgens deze definitie niet louter een individueel proces. het vraagt wel individuele inspanning, echter in combinatie met omgevingsinspanning. deze erkenning van de rol van de omgeving maakt het begrip bruikbaar voor probleemanalyses over sociale vraagstukken over opvoeden en opgroeien. het gaat erom dat kinderen, jongeren en opvoeders over de eigen sterke kanten en een sociaal netwerk leren en kunnen beschikken, die zij kunnen gebruiken om grip te houden op het eigen leven, van betekenis te zijn in het leven van anderen en te kunnen participeren. Pedagogische civil society het begrip pedagogische civil society is de afgelopen jaren steeds meer gebruikt om de gewenste oplossingsrichting voor jeugdbeleid en jeugdzorg te duiden. versterking van de pedagogische civil society wordt vaak in een adem genoemd met het versterken van de eigen kracht van kinderen, jongeren, ouders en hun omgeving. in nederland is civil society veelal vertaald als burgermaatschappij. Zijderveld (1999) plaatst de burgermaatschappij in zijn bekende democratische driehoek naast de markt en de staat. volgens de definitie van Zijderveld vallen organisaties die in zich midden in de civil society bevinden – zoals vrijwilligersverbanden – onder de noemer ‘maatschappelijk middenveld’ en kunnen ze daarmee tot de overheid gerekend worden. er is dus sprake van grensgebieden. welke actoren spelen een rol in de pedagogische civil society? het gaat bij de pedagogische civil society om de sociaal pedagogische leefomgeving van jeugdigen en alles wat daarbinnen van invloed is op het opgroeien en opvoeden van kinderen. daarbij worden dus ook (delen van) de invloed van de staat en markt bedoeld. de figuur hieronder, in navolging van Metz et al. uit deze bundel geeft dit aan.
Staat/Overheid
Jeugdigen/ Opvoeders Bedrijven/Markt
(Pedagogische) Civil Society
Zelfbeschikking
Vrijwillige middelen
Een introductie
19
Als handvat voor het lezen van de bundel kan de volgende werkdefinitie een kader bieden: De pedagogische civil society is dat deel van de samenleving (the village) waar burgers (kinderen, jongeren, ouders en andere volwassenen) in vrijwillige verbanden verantwoordelijkheid nemen voor een pedagogisch klimaat waarin het goed opvoeden en opgroeien is, in samenwerking met of juist als tegenkracht tot overheden (gemeenten, de jeugdsector, het welzijnswerk), bedrijven en andere civil society organisaties. (ZonMw, 2010) De pedagogische civil society krijgt vorm door interactie en verbindingen tussen de betrokken actoren: ouders, jeugdigen, burgers en verbanden van burgers, professio nals en organisaties. Momenteel vindt vaak een koppeling plaats met de ideële doelstelling dat de verschillende actoren en partijen om het gezin heen, in aan sluiting op ieders rol en kracht, eraan bijdragen dat kinderen en jongeren zo goed en gezond mogelijk opgroeien. Het versterken van de pedagogische civil society wordt tevens aangegrepen als argumentatie voor bezuinigingen en bestuurlijke transities/transformaties.
Ten slotte Deze bundel is geschreven voor enerzijds ‘opinie-beïnvloeders en beslissers’ uit wetenschap, praktijk en politiek; professionals, bestuurders en managers. Ander zijds is het boek geschikt voor opleiders en studenten. Voor alle lezers hopen wij dat deze bundel niet alleen helpt hun kennis en kunde te actualiseren, maar vooral dat hun kritische vermogen wordt geprikkeld. Complexe sociale vraagstukken kennen geen simpele antwoorden: daarom weinig policy-wonkery in deze bundel. We wensen u zowel leesplezier als leesinspanning toe!
Bronnen Sennett, R. (2012). Together. The rituals, pleasures and politics of cooperation. London: the Penguin Group. Regenmortel, T. van (2002). Empowerment en maatzorg. Een krachtgerichte psychologische kijk op armoede. Leuven/Leusden: Acco. Regenmortel, T. van (2011). Lexicon van empowerment. Utrecht: Marie Kamphuis Stichting. Zijderveld, A.C. (1999). The warning of the Welfare State. The end of Comprehensive State. New
Brunswick: Transaction.
ZonMw (2010). Magazine Vrijwillige INZET December 2010, Den Haag: ZonMw.
20
Zorg voor onszelf?