De weg naar succes
Anita Hopmans Singer Laren | Waanders Uitgevers, ZwolleInhoud
Jan Rudolph de Lorm
6 Voorwoord
Anita Hopmans 11 Kees van Dongen. De weg naar succes 48 Tekenkunst en engagement 66 Debuut in Parijs 88 Doorbraak 114 Durf en verleiding 140 Exotisme 152 Vrijheid 160 Roem en imago 175 Biografische gegevens 182 Noten 185 Bibliografie 189 Personenregister 191 Colofon
Voorwoord
Jan Rudolph de Lorm Museumdirecteur Singer LarenKees van Dongen hoort tot de Nederlandse avant-garde die rond 1900 naar de wereldstad Parijs trekt vanwege het nieuwste en moderne. Jongkind en Van Gogh zijn hem voorgegaan, Mondriaan en Karel Appel volgen. Aan die ene sprong voorwaarts dankt Van Dongen zijn ontwikkeling en wereldwijde faam. Zijn werk raakt verspreid van Moskou tot New York en van Istanbul tot Monaco. Pas in de jaren dertig – wanneer zijn werk in brede kring is geaccepteerd – krijgt Van Dongen voet aan de grond in zijn vaderland. In 1937 organiseert Joop Siedenburg, directeur van Kunsthandel Buffa & Zonen en vriend van het echtpaar William en Anna Singer-Brugh, de eerste overzichtstentoonstelling van Van Dongen in Nederland. Dat doet hij samen met David Roëll, directeur van het Stedelijk Museum, waar de ‘eretentoonstelling’ in zes weken tijd 30.000 bezoekers trekt. Op het omslag van de tentoonstellingscatalogus prijkt Het blauwe hoedje (cat. 101), nu een van de hoogtepunten van de Singer-collectie. Anna Singer, stichter van het Larense museum, krijgt het doek cadeau van Hein Siedenburg. Dat gebeurt na het overlijden van zijn vader Joop Siedenburg, als dank voor haar geldelijke steun ten tijde van de Van Dongen-tentoonstelling. Dankzij haar voorfinanciering kan het Stedelijk Museum het monumentale portret van Anna de Noailles aankopen (cat. 100). Het blauwe hoedje vormt de directe aanleiding om in Singer Laren een tentoonstelling te wijden aan een van de grootste Nederlandse modernisten.
Voorliggend boek en tentoonstelling zijn niet gewijd aan het betrekkelijk late succes van Van Dongen in Nederland noch aan het werk uit die periode. Integendeel. De focus ligt op het prille begin van zijn loopbaan en op zijn doorbraak in Parijs kort na 1900. Hoe lukt het deze jongen uit het kleine Delfshaven om in korte tijd uit te groeien tot een van de meest beroemde kunstenaars van de twintigste eeuw? Zij aan zij met grootheden als Matisse, Braque en Picasso.
Gastconservator Anita Hopmans, Van Dongen-specialist en senior conservator bij het RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, doet dit verhaal uit de doeken, in samenhang met haar promotieonderzoek naar Van Dongen. Vanuit het RKD werkt zij tevens voor het Wildenstein Plattner Institute aan de Catalogue Raisonné van zijn geschilderde oeuvre. Dankzij haar fundamentele onderzoek worden minder bekende schilderijen van Van Dongen voor het voetlicht gebracht en wordt zijn belangrijke bijdrage aan het ontstaan en de verspreiding van het fauvisme uit de doeken gedaan. Hopmans neemt ons stapsgewijs mee op de weg naar succes die Van Dongen aflegt tijdens de eerste twintig zo bepalende jaren van zijn ontwikkeling. Ze maakt een boeiende reconstructie van de stepping stones van de jonge Rotterdammer richting zijn cruciale rol te midden van de avant-garde. Talent en authenticiteit zijn niet genoeg. Om te slagen als kunstenaar is er meer nodig. Zelfverzekerdheid bijvoorbeeld. ‘Let maar op, ik ga beroemd worden,’ zou Van Dongen gezegd hebben tegen de Haagse architect J.P.J. Lorrie, wanneer deze de tekening Margot (cat. 7) voor een gering bedrag van hem koopt.
‘Let maar op, ik ga beroemd worden’
Kees van Dongen, Het blauwe hoedje, 1937, olieverf op doek, 55 x 33 cm, Singer Laren
Lorrie was verantwoordelijk voor de bouw van enkele van de Nederlandse paviljoens op de Wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs. De beginnende Van Dongen tekent dezelfde paviljoens als illustratie voor de Nederlandse gids van deze tentoonstelling. Hij heeft al vroeg door dat je met invloedrijke mensen moet omgaan. Zo weet hij de juiste kunstcritici voor zich te winnen en relaties aan te gaan met de meest vooraanstaande Parijse galeries voor moderne kunst. En hij mag bijdragen aan de meest spraakmakende tentoonstellingen. Last but not least vindt hij aansluiting bij de meest geruchtmakende kunstenaars, de fauves.
We volgen Van Dongen op zijn reis van anarchistisch tekenaar tot zijn verrassende debuut als schilder bij Galerie Vollard, en van de begintijd in het ateliercomplex Le Bateau-Lavoir op uitnodiging van Picasso tot zijn succes in zijn atelier aan de Rue Saulnier naast Folies-Bergère. Daar maakt hij als eerste kunstenaar gebruik van elektrisch licht, dat hem inspireert tot het toepassen van uitgesproken kleuren als lichtgroen, fosforachtig geel en fel oranjerood: het handelsmerk van Van Dongen. Wij zijn Anita Hopmans zeer erkentelijk voor haar openbarende verhaal over een van Nederlands grootste kunstenaars. In het RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis vonden wij een gewaardeerde partner in dit Van Dongen-project.
Na Sluijters (2011) en Buffa (2016) is het de derde keer dat wij onze krachten bundelen. Zonder de vele bruikleengevers in binnen- en buitenland – particulieren, kunsthandelaren en musea – zouden deze publicatie en tentoonstelling er niet zijn gekomen. We zijn hen dankbaar voor het toevertrouwen van hun meest dierbare kunstschatten. In het bijzonder noem ik de unieke bijdrage van Jean-Marie van Dongen, zoon van de kunstenaar. Speciale vermelding verdienen de leden van het comité van aanbeveling: Jean-Marie van Dongen, Taco Dibbits, hoofddirecteur Rijksmuseum, Sjarel Ex, oud-directeur Museum Boijmans Van Beuningen en Emilie Gordenker, directeur Van Gogh Museum.
Tot slot bedanken wij – naast onze vaste schenkers en sponsoren – het Blockbusterfonds, de Turing Foundation en het Mondriaan Fonds voor hun financiële bijdrage aan dit project.
Kees van Dongen
DE WEG NAAR SUCCES
In december 1899 schrijft Kees van Dongen (1877-1968) vanuit Parijs aan een iets oudere vriend, de schilder Chris Addicks. Hij is dan ongeveer twee maanden geleden voor een tweede keer uit Rotterdam vertrokken en onlangs met zijn vriendin Guus Preitinger op het adres beland waar hij tot begin 1907 zou wonen en werken, aan de impasse Girardon 10 in Montmartre. Van Dongen vraagt in de brief naar nieuws uit zijn geboorteplaats en informeert met de opgave van zijn nieuwe adres, ‘afgezonderd met beneden me Parijs’, terloops ook over zijn ambitie: ‘Ik woon heel hoog, erg plezierig gezond en ik werk veel’. Lastig was wel dat er veel tijd verloren ging aan het opduikelen van ‘scharrelwerkjes’ om ‘te verdienen direct’. Maar hij was ervan overtuigd dat hij er zou komen: ‘alleen duurt het, volgens de manier die ik gedwongen ben te volgen, een beetje langer en is ’t een beetje moeilijker dan anders’.1
Deze combinatie van bijverdiensten en eigen werk verkende Van Dongen eerder in Rotterdam. Hier rondde hij in 1895 als achttienjarige zijn avondopleiding af aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen en had hij al enige naam met ‘behagelijk-kloeke’ schilderijtjes naar de omgeving van zijn ouderlijke woning in Delfshaven. Rond 1898 werkte Van Dongen aan decoratieve opdrachten en als illustrator voor het Rotterdamsch Nieuwsblad. In de avonduren tekende hij mee naar model bij de tekenklas van de Academie waar hij ‘enige sensatie’ zou hebben verwekt: ‘Daar zit Van Dongen!’ –‘een magere sjofele jongeman met een rossig baardje’. 2 Dit tekenen lag dicht bij zijn ideaal. Zo lichtte Van Dongen in een van zijn volgende brieven aan Addicks toe: schilderen deed hij alleen voor zichzelf een beetje. Als middel tot inkomsten wees hij het af als ‘de luxe dienen […] in een tijd dat armoede je overal omringt’. Hij werkte voor ‘het volk in zijn geheel’ in plaats van voor ‘enkele gelddieven’. 3
Deze brief schreef Van Dongen enkele maanden nadat hij op voorspraak van de illustrator Théophile-Alexandre Steinlen in juni 1901 een eerste tekening in het onlangs opgerichte spotblad L’Assiette au Beurre zag geplaatst en hij mogelijk al zicht had op een volgende opdracht: een volledig door hem geïllustreerd themanummer over het lot van de prostituee (afb. 1, 14).4 Ruim
twee jaar later blijkt Van Dongens voornemen echter bijgesteld. Begin 1904 meldt een Nederlands journalist in Parijs in een verslag van de jaarlijks georganiseerde Salon des Indépendants dat hij gezocht had naar het werk van kunstenaars die ‘werkelijk talent hebben’. Over dat van zijn vriend Van Dongen was hij lovend. Deze leek ‘langzaam maar zeker te gaan naar ’t doel, dat hij zich gekozen heeft’: Van Dongen was in ‘de eerste plaats schilder’.5
In november 1904 exposeerde Van Dongen voornamelijk schilderijen tijdens een solotentoonstelling bij Galerie Vollard, de kunsthandel die met Cézanne en Gauguin de ‘revolutie’ zou vertegenwoordigen. Zijn expositie werd beschreven als een succes: ‘zoowel van de zijde der critiek, als die van het publiek’;
1 Kees van Dongen, Petite histoire pour petits et grands nenfants, illustratie omslag L’Assiette au beurre, 1901, nr. 30 (26 oktober)
< Detail La Chimère- Pie, ca. 1895/1907 (cat. 62)
het had er ‘storm geloopen’. Dit maakte Van Dongen tot een kunstenaar ‘op wien gelet en met wien rekening gehouden wordt’.6 Van Dongen schreef er zelf ook zo over: ‘’t is een enorm succes’, de galerie was zelfs op zondag open gebleven ‘wat een uitzondering is in de Rue Laffitte’.7 Deze nieuwe weg bracht hem naar zijn exposeren met de fauvisten op de beide avant-garde Salons, naar een kleine voorhoedegalerie in Montmartre, Galerie B. Weill, en daarop naar de twee belangrijkste handelaren voor moderne kunst in Parijs: Félix Fénéon, die vanaf eind 1906 werkzaam was bij Galerie Bernheim-Jeune, en de uit Duitsland afkomstige Daniel-Henry Kahnweiler, die begin 1907 in Parijs een eigen galerie opende. Het in deze catalogus opgenomen zelfportret (cat. 75) dateert van het jaar dat Van Dongen ‘arriveerde’. In november 1909 sloot hij een zevenjarig contract met BernheimJeune voor de afname van zijn werk tegen een jaarlijks vastgesteld bedrag, terwijl zijn schilderijen tot ongeveer 1913-1914 ook werden gekocht door Kahnweiler. Volgend op een tweede atelier in Montparnasse in 1912, en een nieuw onderkomen nabij het Bois de Boulogne in 1916, manifesteerde Van Dongen zich evenwel toenemend als een ongebonden kunstenaar. In de jaren twintig leidde hij een mondain bestaan in een vorstelijk hôtelparticulier met grootse ontvangsten en danspartijen, waarbij Tout-Paris aanwezig was. Hier diende Van Dongen een modieuze clientèle, met een daarop aansluitende schilderwijze.
Deze ontwikkeling is aan enkele atelierfoto’s en portretten af te lezen. Op de eerste foto zien we de kunstenaar met zijn in 1905 geboren dochtertje in de Montmartre-woning, met op de achtergrond de kleine doeken van zijn galeriedebuut (afb. 2). De volgende foto’s tonen hem eind 1908 in het atelier in de rue Saulnier 9, werkend aan zijn eerste expositie bij BernheimJeune, en in 1910-1911, kort na zijn terugkeer van een reis naar Spanje en Marokko, en ten behoeve van de promotie van een derde solotentoonstelling bij deze galerie (afb. 3-5). De foto’s uit de jaren twintig van zijn woning en atelier op Villa Saïd 29, en de latere van het luxe interieur in de rue Juliette-Lamber 5, tonen Van Dongen omringd door decoratieve stoffen, satijnen kussens naar ontwerp van Paul Poiret, en een keur aan penselen (afb. 6-9).
Deze beelden gingen een eigen leven leiden en ogen als een directe weg naar wereldfaam. Een weg die Van Dongen achteraf ook doelbewust als gevolg van lot en toeval duidde, ter onderstreping van zijn succes: ‘Op een goeden dag voelde ik plotseling dat ik moest gaan schilderen. […] Nu ben ik beroemd – dat is alles’. 8 Maar die schijn bedriegt. Behalve dat zijn slagen niet in zo’n rechte lijn verliep, representeren deze beelden verschillende werelden. Van Dongen bouwde als mondain kunstenaar niet voort op de teken- en schilderkunst van zijn eerste omgeving, maar selecteerde en stileerde elementen hieruit naar een uiterste van glamour en luxe. Het aura van roem en luister verdrong uiteindelijk het voorhoedebegin van oprechte artistieke idealen, toen Van Dongen op zoek was naar een plaats in de moderne kunst. Die ambitie – al te vinden in zijn vroege zelfportret (cat. 1) – vormde zijn eerste werk en leverde succes op als slotsom, in plaats van andersom: later werk dat omwille hiervan ontstond. De stepping stones van het eerste parcours, die Van Dongen ‘maakten’, vormen het onderwerp van dit essay: de gezochte kansen en keuzen, die hem ten slotte ook in die andere wereld brachten.
2 Van Dongen met zijn dochtertje Guusje (Dolly) in zijn atelier, impasse Girardon 10, Parijs, ca. 1905
> 3 Van Dongen in zijn atelier, rue Saulnier 6, Parijs, 1908, particuliere collectie
6-7 Het atelier van Van Dongen, Villa Saïd 29, Parijs, ca. 1920, archief Dolly van Dongen, particuliere collectie
< 8 Van Dongen in zijn atelier, rue Juliette-Lamber 5, Parijs, 1924. Foto verschenen in: Maandblad voor Beeldende Kunsten 1 (1924), nr. 9 (september), p. 266
>> 9 Van Dongen in zijn atelier, rue Juliette-Lamber 5, Parijs, ca. 1929, RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, Den Haag (RKD-PF-274)