Zwols ABC - 80 verhalen over de geschiedenis van Zwolle

Page 1


Jan van de Wetering

Waanders Uitgevers, Zwolle
Jan van de Wetering

Voorwoord 6

INHOUDSOPGAVE

Aankomeling Tussen kind en volwassene 8

Agnietenberg Een plek van contemplatie en natuurbeleving 10

Archeologie Een kijkje in de voltooid verleden tijd 12

Archief Een openbaring in het

Rijksarchief 14

Atlas Daverend gejuich bij de oprichting van de SDAP 16

Automobiel Full speed door de Diezerstraat 18

Bedelaars Aalmoezen leiden tot luiheid en vadsigheid 20

Bewaarschool Ter Pelkwijk en de eerste bewaarschool van Nederland 22

Blauwe knoop De strijd tegen de drankduivel 24

Bloemenlandje Een zee van Zwolse ‘tulpen’ 26

Centrale Werkplaats De spoorwegstaking van 1903 28

Charleston Het dak gaat eraf in de Buitensociëteit 32

Commensaal Nette heer zoekt kosthuis 34

Crèche Geen Parijse toestanden in Zwolle 37

Duits dienstmeisje Zwolle door de ogen van een Duitse vrouw 39

Engelse Werk Het romantische levensgevoel van die dagen 41

Floralia De douairière en de tuinman 44

Fou Young High Een freak-out in de Bethlehemkerk 46

Gaarkeuken Goede spijzen voor den arbeidenden stand 48

Gebedenboek Donder en bliksem en het GereformeerdeBloemhof 50

Graf Zeppelin Een zilverblinkend luchtschip boven Zwolle 52

Gymnast Heilzame oefeningen in den zwaren strijd des levens 56

Horreüs de Haas De rode dominee daagt Mussert uit 58

Huishoudschool De Spinazie-academie 60

IJsselcentrale Een tempel der moderne techniek 62

Jaagpad Traag door een oneindig laagland 64

Katerveer Een lauwerkrans voor de laatste veerman 66

Kermis De straten zijn vol van feestelijke gestemde mensen 69

Kermismeid Vereniging Voor Eer en Deugd bewaakt de zedelijkheid 72

Kinderhuis Ook des nachts mogen de kinderen nooit zonder toezicht zijn 74

Klagen Veelal is het een ware modderpoel 77

Knechtenwoning Warm water, een wonder uit de kraan 80

Konijnenbelten Een huttenkolonie onder het asfalt 82

Koninklijk bezoek Neptunus zwaait van zijn zegewagen 84

Kousenfabriek Sokken en slaapmutsen voor het leger 86

Lantaarnopsteker Een rustige burger heeft licht nodig 88

Melkventer De pet met oorflappen van mijn grootvader 90

Middernachtzendeling Ten strijde tegen huizen van ontucht 92

Moeder Op zoek naar de verdwenen tijd 94

INHOUDSOPGAVE

Muziekkorps Muziek als balsem voor de ziel 96

Nijverheid Vakmanschap is meesterschap 99

Nozem Bromfietsen en een nieuw lawaaimiddel 102

Onkruid Hondsdraf bij het tolhuis aan de Overijsselse straatweg 104

Paardenmarkt Het zweepgeklap was niet van de lucht 106

Piet Kok Wachten op de voetbaluitslagen 108

Pluimbal Een zomerspel voor jong en oud 110

Pont De strijd met het logge pontgevaarte 112

Quarantaine De zieke late zich opnemen in het choleraziekenhuis 114

Rijwiel Niet sneller dan de draf van een paard 116

Rode dorp De toestand is allermiserabelst 118

Rusthuis Aan het rustige Blekerswegje 120

Scheidsrechter Een besmettelijk toeschouwers-delirium 122

Schrijfmachine Een schrijver achter de typemachine 124

Sesjun Opkomst en ondergang van een clubhuis voor jongeren 126

Sixties Een ‘strange effect’ in de Luttekestraat 128

Slaapmuts Een onderzoek naar het leven van arbeiders in Zwolle 130

Sophia Ziekenhuis Weldadig doet de rustigheid van het uitgekozen plekje aan 134

Speeltocht Met Gesina ter Borch naar de Trijselenberg 136

Speenhoff Met jou en je soort wil ik niks te maken hebben 138

Sportbeoefening Hoe ZAC de spieren van de Zwollenaren staalde 140

Stadszwanen In al hun majesteitelijke pracht 144

Taboe Seks als hysterisch verschijnsel 146

Televisie De uitbarsting van de Kloet 148

Thomas a Kempis Op zoek naar de verdwenen kaak 150

Urinoir De strijd tegen de wildplassers 152

Uurwerk Een schoon tenorgeluid, met zilver ritme 155

Vliegende tering Vieze Huug 158

Vliegmachine Een stormrumoer dondert om je oren 160

Vluchtelingen Bleke en vermoeide gezichten 162

Voetreis Eene aangename reeks van schoonheden 164

Vreemdeling Aangename wandeldreven 166

Vrouwenkiesrecht Een groot publiek, onder wie vele dames 169

Watertoren Water zoals wij het te Zwolle nooit hebben gedronken 172

Winkelpaleis De Zwolsche

Manufacturenhandel Vroom & Dreesmann 174

Winkelweek Een vroege vorm van citymarketing 176 X Mijnheer de Redacteur! 178

Yankees De eerste kauwgom in Zwolle 180

Zenuwzwakte De koe in de weide verveelt zich nooit 182

Zuivelinrichting De schoorstenen der boterfabrieken duiken overal op 184

Zwolland De stad leeft vooral van den boer 186

Verantwoording 188

Illustratieverantwoording 189

Geraadpleegde literatuur 191

Voorwoord

Zwolle is een stad van tienduizend verhalen. Tachtig daarvan staan in dit boek. Het Zwols ABC is een boek balancerend op de grens van ernst en vermaak. Een dunne grens, zoals bekend. Jazeker, er valt het nodige te lachen, zoals bij het hilarische relaas van zanger Koos Speenhoff over zijn vergeefse poging in Zwolle hotelkamers te vinden voor zijn cabaretgroep, onder wie enkele zangeressen en danseressen. Maar er komt ook zo nu en dan leed in voor, zoals de verhalen over de onvoorstelbare armoede in de negentiende eeuw. Hoe ik die keus van tachtig verhalen heb gemaakt, zegt misschien meer over mij dan over de geschiedenis van Zwolle. Het Zwols ABC is dus geen boek over de belangrijkste momenten uit de geschiedenis van Zwolle. Daarvoor hebben we de Geschiedenis van Zwolle van Jan ten Hove en (bijvoorbeeld) De Zwolse canon; De geschiedenis van Zwolle in 50 vensters

De keuze van de tachtig verhalen komt voort uit mijn interesse in de periode tussen ruwweg 1815 en 1970. Veel gebeurtenissen uit die tijd zijn bepalend geweest voor het dagelijks leven van iedere Zwollenaar. Er moest een oplossing gevonden worden voor ‘de sociale kwestie’. Arbeiders vochten – soms letterlijk – voor een beter bestaan, beter gesitueerden hielpen een handje mee, of trokken juist stevig

aan de rem. Maar daarnaast was het ook een tijd van ‘nieuwigheden’. Een simpel voorbeeld: ik heb in de jaren vijftig leren schrijven met een kroontjespen, leerde in de jaren zestig typen en maakte in de jaren tachtig kennis met de – nog uiterst primitieve – computers. Mijn grootouders zagen het eerste rijwiel in Zwolle rondrijden en niet veel later de eerste automobiel. Duizenden Zwollenaren geloofden hun ogen niet bij de eerste proefvlucht van een vliegtuig op een veldje bij de Hanekamp. Het is ook bijna niet voor te stellen dat het pas ruim een eeuw geleden is (in 1915) dat onze voorouders voor het eerst elektrische lampen zagen branden.

In Het Zwols ABC laat ik, als het even kan, mensen uit die tijd hun verhaal vertellen. De manier waarop ze reageren op wat er om hen heen gebeurt, zegt veel over de tijdgeest: wat vonden ze van de veranderingen in Zwolle, wat vonden ze leuk, waar maakten ze zich boos over?

Daarvoor vond ik prachtig materiaal in de twee belangrijkste kranten uit die tijd: de Zwolsche Courant en het Overijsselsch Dagblad. Veel journalisten slaagden erin, vermoedelijk dankzij hun beheersing van steno en een ijzeren geheugen, bijna letterlijk op te schrijven wat er bijvoorbeeld tijdens bijeenkomsten van verenigingen en partijen werd gezegd. ‘De stem des volks’ komt naar voren in de rubriek ‘Ingezonden’, die veel Zwollenaren de kans bood

van hun hart geen moordkuil te maken. Ik heb er dankbaar gebruik van gemaakt. Heb ik een doel met dit boek? Niet anders dan dat ik heb geprobeerd het verleden op een verhalende manier wat dichterbij te brengen en te laten zien dat er een – soms recht, soms kronkelend –pad loopt van de wereld van toen naar die van onze tijd. Maar is het misschien niet beter om te zeggen: ‘de Zwólse wereld van toen?’ Ja en nee. Alle verhalen spelen zich inderdaad af in Zwolle, maar bijna altijd blijkt dat de geschiedenis van onze stad in de pas loopt met wat elders in het land gebeurt. En soms zelfs vooroploopt, zoals u kunt lezen in het verhaal over de eerste bewaarschool van Nederland, die in Zwolle werd opgericht.

Nu ik het toch over een kronkelend pad heb: de verhalen staan in alfabetische volgorde van het ‘trefwoord’, net zoals in een woordenboek. Dat geeft u als lezer de kans om Het Zwols ABC in volkomen willekeurige volgorde te lezen. Omdat sommige verhalen over hetzelfde onderwerp gaan, of op een of andere manier iets met elkaar te maken hebben, vindt u aan het eind van elk verhaal een leessuggestie voor andere verhalen.

Veel dank ben ik verschuldigd aan mensen die mij – als vanouds, durf ik wel te zeggen – tijdens het schrijven van Het Zwols ABC terzijde hebben gestaan met hun deskundig tekstueel en inhoudelijk

commentaar: Annèt Bootsma-van Hulten en Rina van der Wel, van het prille begin tot aan het eind. Ook aan het commentaar van Jos Stolwijk, Marianne Willems en Anne van de Wetering heb ik veel gehad. Voor de illustraties ben ik blij dat ik een keuze mocht maken uit het met zoveel doorzettingsvermogen aangelegde beeldarchief van Dick en Coleta Hogenkamp. Een flink aantal foto’s uit hun collectie is in het boek te vinden. Dank daarvoor! Ook Johan Teunis, Michael Klomp, Kay-Leigh de Weerdt, Rita van de Wetering en wederom Annèt Bootsma-van Hulten dank ik voor het vinden van enkele illustraties. Bijzondere waardering gaat uit naar vormgever Frank de Wit voor zijn creatieve ontwerp en plezierige samenwerking. Tot slot dank ik Winnie Urban en haar collega’s van Waanders Uitgevers, zonder wiens enthousiasme en deskundig advies dit boek er helemaal niet zou zijn.

Omdat de geschiedenis niet alleen in Zwolle doorgaat, maar ook in mijn eigen familie, draag ik het boek graag op aan mijn kleindochters Dora, Iris en Hanna den Herder. ■

AAankomeling Tussen kind en volwassene

In de negentiende eeuw werden kinderen in hun puberteit vaak ‘aankomelingen’ genoemd. Een kind was al vroeg een soort kleine volwassene. Kinderen uit de ‘betere standen’ zagen eruit als dametjes en heertjes en ook kinderen uit de arbeidersstand leken op hun ouders. Er werd wel enigszins ingezien dat aankomelingen bijzondere aandacht verdienden. Zo was er het Godsdienstig Leerboek voor Christelijke aankomelingen en universiteiten hadden leerboeken voor ‘jonge aankomelingen in hun groentijd’. Maar voor aankomelingen uit ‘de werkende stand’ was er niets van dat alles. Hun opvoeding was erop gericht dat ze zo gauw mogelijk konden deelnemen aan het arbeidsproces, vaak al op twaalfjarige leeftijd. Ze gingen daardoor op wat latere leeftijd dan tegenwoordig de puberteit in, gemiddeld op hun vijftiende of zestiende jaar. Dat veranderde na het verbod op kinderarbeid door de invoering van het Kinderwetje van Van Houten in 1874. Kinderen moesten vanaf toen langer naar school en daardoor daalde de gemiddelde puberteitsleeftijd aanzienlijk. In die jaren begonnen pedagogen in te zien dat kleine en grote ontsporingen van de jeugd een gevolg van hun puberteit kon zijn. Steeds vaker kwamen aankomelingen negatief in het nieuws wegens ‘baldadigheden’. In juli 1895 ergerde een Zwollenaar zich daarover zo, dat hij een brief naar de Zwolsche Courant schreef. Volgens

hem kon je de spoorbrug van de Deventerstraatweg naar Ittersum niet meer ‘zonder vrees passeren en wel door de Zwolsche jongens, aankomelingen van 16-20 jaar oud, die dan ’s middags de boerenmenschen het lastig maken en de vruchttuinen met de daarin staande bessenbosschen en wortelbedden aardig weten aan te pakken. En als zij ’s avonds naar huis trekken gedragen zij zich op schandelijke en oneerbare wijze tegen vrouwen en meisjes.’ Waarschijnlijk kwamen die kinderen uit de nabijgelegen arbeiderswijk Assendorp. In arbeidersgezinnen hadden veel ouders weinig tijd om op hun kinderen te letten.

Maar, misdragingen van de jeugd kwamen in alle kringen voor. Een boze Zwollenaar schreef een brief naar de krant over ‘het beleedigen en uitjouwen van andersdenkenden langs de openbare straat, met name in onze stad en wel in den zoogenaamden beschaafde stand’. Hij had gezien ‘dat leerlingen van de rijks hoogere burgerschool (de RHBS) zich niet hebben ontzien twee dames en twee jonge kinderen uit den deftigen stand zonder de minste aanleiding op een der openbare wandelwegen uit te jouwen en het belijden hunner godsdienst te verwijten.’ Hij eindigde met de hartenkreet: ‘Waar moet ’t heen, als deze de vruchten zullen zijn van opvoeding en onderwijs in Nederland.’

AAankomelingen op de Grote Markt (1895)

Toch is er naast afkeuring ook altijd wel begrip geweest. Zoals een Zwolse journalist in 1954 schreef: ‘De jeugd van tegenwoordig heeft het in deze bezeten wereld, waar we ons steeds meer van de zenu-

Aankomelingen in Assendorp (ca. 1915)

wen gaan opvreten, omdat we technisch zo veel knapper worden dat je er haast nachtmerries van zou krijgen, véél moeilijker dan de knapen en jonge dochteren uit de tijd van moderateurlamp, trekschuit en reciteeravondjes.’

Juist in die jaren vijftig beleefde de uitdrukking ‘de jeugd van tegenwoordig’ haar bloeiperiode. De oorlog was voorbij, een nieuwe maatschappij zat eraan te komen, alles zou anders worden. Maar hoe precies, daar hadden nog weinigen een idee van. Eén ding was zeker volgens veel volwassenen: de naoorlogse jeugd wist zich niet te gedragen volgens de ongeschreven gedragsregels. ■

A ‘Z

Agnietenberg

Een plek van contemplatie en natuurbeleving

wolle mocht dan wel de hoofdstad van Overijssel zijn, maar de vergaderende heeren hebben zelden tijd of gelegenheid nader met Zwolle kennis te maken’, zo verzuchtte eind negentiende eeuw een journalist van een landelijk dagblad. Hij stelde hen een prachtige wandeling door de Watersteeg voor (tegenwoordig Kuyerhuislaan en Campherbeeklaan), eindigend bij de Agnietenberg waar eeuwen geleden een klooster stond en de augustijner monnik Thomas a Kempis zijn wereldberoemde Imitatione Christi (Navolging van Christus) schreef.

Het stadsbestuur mocht het dan laten afweten, toch waren er toen al velen die de weg naar de Agnietenberg wisten te vinden. Om verschillende redenen. Neem de mensen van binnen en buiten de stad die middeleeuwse mystiek zochten. Een anoniem gebleven toerist schreef in 1892: ‘Op den Agnietenberg, nabij Zwolle, leefde eenmaal in stillen vrede de vrome monnik Thomas a Kempis; en de bloemennatuur die hem daar omgaf, spiegelt zich zelfs af in zijne werken; zacht toch en bloemrijk is alles wat hij schreef, en zelfs in de titels dier geschriften teekent zich ’s mans liefde voor bloemen af: het Rozentuintje noemde hij een zijner geschriften en een ander heeft den titel het Leliëndal.’

Eind negentiende eeuw kreeg het bezoek aan de Agnietenberg er een nieuwe impuls bij. Steeds meer stedelingen trokken op vrije dagen de stad uit voor een wandeling. De natuur was gezond voor een mens, lieten artsen in kranten en tijdschriften weten. De Agnietenberg werd een geliefd uitje voor een zondagmiddag. De aanwezigheid van uitspanning De Pelikaan (aan de Meppelerstraatweg) en uitspanning Sint Agnietenberg (waar nu het theehuis is), droegen daar niet weinig toe bij. Toen er meer en meer ouders met een hele kinderschare aan kwamen waaien, voelde de kastelein zich genoodzaakt voor gezelschappen met meer dan vier kinderen 25 cent extra per kind in rekening te brengen. Buiten die zondagen moet het er doodstil zijn geweest. Een natuurminnende

Thomas a Kempis op de Agnietenberg met uitzicht op het klooster en Zwolle

Awesterling schreef in 1912 een impressie van zijn wandeling vanuit de stad naar deze idyllische plek. ‘Het is toch een eigenaardig stukje natuur die Agnietenberg, zoo onverwacht uit het vlakke land er rondom oprijzend. Men kan nooit uit Zwolle naar den Agnietenberg wandelen of men is steeds aangenaam getroffen bij de overgang van de grazige weilanden naar de boschpartijen en korenvelden die hem omgeven. Met een flora in de hand vond hij al gauw ‘geel walstro, met zijn sterke honinggeur. Opwekkend is zij, met een geur om Meiwijn te kruiden.’ Het recept is eenvoudig, schreef hij, je maakt het met witte wijn, suiker en de bloesems van een in mei bloeiende plant. Waardering had hij voor de zeldzame steenanjer, toen nog vaak de ‘Zwolse anjer’ genoemd: ‘Het betrekkelijk kleine bloempje heeft in hooge mate een

zekere distinctie.’ Tot zijn genoegen vond hij ook de eerste paddenstoelen van het seizoen: ‘De enkele regendag heeft al weder de vruchtlichamen van zwammen tevoorschijn geroepen. Wij treffen eenige groote exemplaren van de eetbare boletus edulis, of steenzwam aan.’

Op de terugweg liet de natuurminnaar nog even zijn ogen dwalen over het landschap. ‘Tusschen het hout [bos] en de akkers wandelend, valt het ons op hoe slecht de rogge erbij staat. Heel kleine aren en veel minderwaardige halmen, ook van grassen er door. De klaprozen zijn niet veel in aantal. Alleen een klein akkertje bij de school (bij begraafplaats Bergklooster) is er nogal ruim van voorzien. Steeds blijft er toch een groote bekoring uitgaan van zoo’n veld met roode papavers begroeid.’ ■

Uitspanning Sint Agnietenberg (ca. 1900)

AArcheologie

Een kijkje in de voltooid verleden tijd

In oktober 1999 schreef ik een impressie van een wandeling over het Eiland, een plek in het centrum van Zwolle, binnen de oude stadsmuren. Het gebied ging op de schop en als zo vaak bood dat een buitenkansje voor onze archeologen. Dit is wat ik schreef: Hier wordt gewerkt aan de toekomst. Over een jaar staat hier een grote parkeergarage en er zijn plannen voor winkels en woningen. Het avondlicht trekt lange, goudgele banen over de donkere aarde in de bouwput, een meter of drie onder mij. Een hoog hek vormt een scherpe grens tussen het heden, waar ik sta, en het verleden daar in de diepte. Archeologen met bemodderde handen staan met hun laarzen midden in de opgedolven tijd, gebogen over de resten van funderingen van

huizen uit vorige eeuwen. Hier en daar komen zwarte, vochtige houtdelen boven de aarde uit. Vreemde rechthoekige vormen geven de contouren aan van kamers, kelders en straten. Winkelende Zwollenaren staan met hun gezicht tegen de afrastering gedrukt. Het verleden trekt, veel mensen vergeten hun boodschappen en staan lang te kijken naar deze onderwereld, de voltooid verleden tijd die daar verstorven in de diepte ligt. Voor de archeologen leeft de tijd voort, in dit Zwolse Troje, op een plek waar nog geen jaar geleden een grote supermarkt stond. Ze zochten hier al eerder en vonden er beerputten, vol met fecaliën van mensen uit de vijftiende eeuw. Over de volle lengte van de bouwput loopt een koepelvormige buis van roodbruine bakstenen. Het zijn de resten van de

Archeologisch onderzoek op het Eiland met oud-stadsarcheoloog

Hemmy Clevis (1999)

riolering van de Kleine Aa, een eeuwenoud riviertje dat hier langs het Eiland stroomde, om uiteindelijk uit te monden in het Zwarte Water, even buiten de stadsmuren van Zwolle. De Kleine Aa was een open riool. In de negentiende eeuw werd het gevaar voor de volksgezondheid door artsen en bestuurders onderkend. Het stadsbestuur nam maatregelen: in 1859 werd de Kleine Aa gedempt en er kwam een gesloten riool voor in de plaats. Bijna honderdvijftig jaar lang lag het begraven onder het wegdek, maar nu ligt het hier in het avondlicht voor me. Met enige moeite ontdek ik de kaden van de Kleine Aa. Liepen mijn voorouders daar ooit beneden? Mijn fantasie schiet tekort. De voorstelling die ik van ze heb, is net zo in verval als de kade. Ik zal als een archeoloog de diepte in moeten. Binnen het hek en niet erbuiten.

Om mij heen wordt druk gespeculeerd over de lange rij pilaren in de bouwput, die ongeveer een meter boven de grond uitsteken. ‘Het zijn resten van een kerk’,

‘Nee, middeleeuwse kelders’, ‘Een stuk stadsmuur’, weet een ander. Een van de archeologen maakt een einde aan onze historische fantasieën: ‘Dat zijn de betonpalen van de fundering van de Aldi’, roept hij naar boven.

Voor ik weer opga in het winkelende publiek, dwaalt mijn blik nog één keer over het terrein. De zon is ondergegaan, de archeologen verzamelen de oogst van die dag. Ruïnes, brokstukken, puin, beerputten – dat is wat er rest. Hier achter het hoge hek lijkt het verleden onbereikbaarder dan ooit. Over een paar weken wordt de bouwput meters diep uitgegraven, hij zal vol water lopen, maar niet met het water van de Kleine Aa. De laatste overblijfselen zullen wegspoelen en uiteindelijk verdwijnen alsof ze er nooit geweest zijn. Tot stof vergaan, vermengd met zand en beton, één geheel met de parkeergarage die hier op deze plek zal verrijzen, tot ook die weer is vergaan. ■

Archeologisch onderzoek op het Eiland. Op de achtergrond de oude stadsmuur en de Pelsertoren (1999)

A Archief

Een openbaring in het Rijksarchief

Vele uren bracht ik door in twee historische archieven, het gemeentearchief in de Voorstraat en het provinciaal archief in de Eikenstraat. Het was een tijd waarin je nog bijna alles handmatig moest opzoeken. Een tijdrovend en moeizaam karwei. Tegenwoordig doe ik mijn onderzoek grotendeels thuis, speurend in een onvoorstelbare hoeveelheid gedigitaliseerde oude kranten, tijdschriften en boeken via de onvolprezen historische goudmijn van www.delpher.nl. Toch denk ik nog steeds met weemoed terug aan de tijd waarin je je een ware detective kon voelen, met witte handschoentjes aan, in doodse stilte gebogen over oude documenten. In 2001 werden de twee archiefinstellingen samengevoegd onder de naam Historisch Centrum Overijssel. En ook die instelling is inmiddels geschiedenis geworden. Collectie Overijssel heet het nu. Als een kleine hommage aan de oude Zwolse archiefinstellingen volgt hier een sfeertekening van mijn speurtocht in het archief naar informatie voor wat mijn boek Vergeten Levens (2001) zou worden. Zaterdag, 17 januari 2000. Bezoeker 114.90.32 meldt zich bij de balie van het Rijksarchief van Overijssel in de Eikenstraat in Zwolle. Ik berg mijn tas met wat courgettes en aubergines veilig op in een kluisje. Mijn voorouders – boeren,

die hier op papier verder leven – blijft de confrontatie met de exotische veldgewassen bespaard. Maar ik ben hier vanmorgen niet voor hun leven in de akkerbouw en veeteelt. Vandaag kom ik voor de kerkboeken. Ik wil weten hoe de predikanten en ouderlingen uit Wilsum, waar mijn voorouders ooit woonden, zich verhielden tot Gods woord.

In de leeszaal zijn maar drie bezoekers, wat een gewijde stemming oproept,

Een van de duizenden archiefstukken van Collectie Overijssel

passend bij de altijd wat ernstige toonzetting van de oude geschriften. Twee uur lang worstel ik mij, flink gehinderd door de verplichte witte handschoentjes, door honderden bladzijden kerkboeken. Dode taal is het, het archief als mausoleum. Om me heen wordt gezwegen, buiten trekken donkere wolken voorbij. Nog één boek en dan stop ik ermee. Met een gedempt ‘alstublieft’ wordt boek met inventarisnummer 25/3456 voor mij neergelegd. Een kerkboek, ooit bewaard, want van voldoende gewicht bevonden. Het lijkt alsof de vochtplekken op het tweehonderd jaar oude papier ook mijn denkvermogen aantasten.

Na een halfuurtje lusteloos bladeren weet ik het al: ook dit boek zal mij weinig opleveren. De teksten in de notulen van de classis kan ik inmiddels wel dromen. Of zich nog ‘roomsche stoutigheden’ hadden voorgedaan? Nee, ook dit keer hadden zich geen roomsche stoutigheden voorgedaan. Achterelkaar gelezen lijken de teksten op oosterse mantra’s. Voordat

Auteur in het vroegere Historisch

Centrum Overijssel (2019)

ik het boek definitief terzijde leg, blader ik het nog één keer gedachteloos door. Ik keer het om en zie hoe achterin ook nog een paar bladzijden beschreven zijn. Meer van hetzelfde, ongetwijfeld. Maar dan fixeren mijn ogen twee woorden: ‘Blote borsten’, denk ik te lezen, maar dat kan niet kloppen. Freud in het archief. Ik lees nauwkeuriger en zie dat het er echt staat. Twee vergeelde oude borsten zetten de hele leeszaal in een glanzend licht. Haastig lees ik het nog ontbrekende puzzelstukje over de raadselachtige en langvervlogen geschiedenis van een overspelige predikant uit Wilsum, die hem zijn baan zou kosten. Weg is de verveling, weg het verstorven verleden. Hier onder mijn witte handschoenen, tintelt het van leven. Nog maar net houd ik het decorum in acht; ik loop naar de balie en vraag: ‘Wilt u deze bladzijden voor mij kopiëren? Alles graag.’ Terug bij het kluisje met mijn boodschappentas lijken de courgettes en aubergines er anders uit te zien dan een paar uur geleden. ■

A Atlas

Daverend gejuich bij de oprichting van de SDAP

Een druilerige zondag, 26 augustus 1894. In alle vroegte kwamen uit alle hoeken van het land socialisten met de trein naar Zwolle om de oprichting van een nieuwe partij bij te wonen. Een partij geboren uit ergernis. De initiatiefnemers keerden zich tegen de hardliners van de Sociaal-Democratische Bond van Domela Nieuwenhuis, die hun doelen liever vandaag dan morgen door een revolutie wilden bereiken. Zo zou het nooit wat worden met de verbetering van het lot van de arbeiders, vonden de organisatoren: ‘Sinds eenigen tijd heerscht er in de gelederen onzer geestverwanten een schroomelijke verwarring, die niet anders dan schadelijk kan werken op de propaganda onzer ideeën.’

Om half elf die ochtend zou de bijeenkomst beginnen in ‘lokaal Atlas’ aan de Ossenmarkt. De Atlas was vanaf de bouw in 1883 een begrip in Zwolle geworden. Eigenaar was H.J. Levie. Hij verhuurde er niet alleen hotelkamers, maar ook ruime zalen voor optredens van dans-, muzieken toneelverenigingen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Odeon en de Buitensociëteit was de Atlas volkser. Levie moet een ruimdenkend man zijn geweest. Hij had een vergunning voor het schenken van sterkedrank, maar liet tegelijkertijd bijeenkomsten van geheelonthouders toe. Al gauw werden de zalen van de Atlas

ook gebruikt voor politieke bijeenkomsten. Levie maakte geen onderscheid, alle partijen waren welkom, of ze nu van liberale, christelijke of socialistische signatuur waren. Dat laatste was bijzonder, want andere zaaleigenaren weigerden op last van de Zwolse politie keer op keer bijeenkomsten van socialisten. Zo kon het gebeuren dat al een jaar na de opening Domela Nieuwenhuis in de grote nieuwe zaal van de Atlas een lezing hield over het thema welvaart en

Verkiezingsaffiche SDAP van Albert Hahn jr. (1919)

werkloosheid. De zaal was tot de nok toe gevuld ‘met personen van allerlei stand, waaronder ook eenige werklieden’.

Er verschenen die historische zondagochtend in 1894 ongeveer honderd belangstellenden, waaronder de toen al befaamde Pieter Jelles Troelstra en Willem Vliegen, die tijdens de bijeenkomst een belangrijke rol zouden spelen. Ze werden ontvangen door twee voormannen van de actieve socialistische beweging in Zwolle: onderwijzer Helmig van der Vegt (1864-1944) en Louis Cohen (1864-1933), handelaar in van alles en nog wat. Cohen was bovendien redacteur van het fel socialistische regionale blad De Volksvriend. Ondanks wat rumoer in de zaal van tegenstanders werd die ochtend een nieuwe partij opgericht, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Voorzitter werd Willem Vliegen, die de vergadering sloot ‘met een woord aan de kapitalisten, dat ze spoedig zouden inzien geen reden te hebben om zich over deze dag te verheu-

De Atlas aan de Ossenmarkt (ca. 1895). Op de stoep Helmich van der Vegt (links) en Izak Os (rechts)

gen – toen daverde de donkere zaal van ons gejuich en toen gingen die belasterde, bespotte, gesmade mannen overeind en hieven het oude vrijheidslied aan [de Internationale] met tranen in het oog en het hart vol van wat zij ter bereiking van dit oogenblik hadden doorstaan.’ Helmig van der Vegt en Louis Cohen zouden vanaf dat moment samen met de andere organisatoren als ‘de twaalf apostelen van Troelstra’ door het leven gaan.

Uit de SDAP ontstond later de Partij van de Arbeid en de oude partij verdween in de vergetelheid. Een paar jaar geleden moest ik in de Atlas (tegenwoordig een restaurant) een praatje houden voor een groep jonge socialisten in opleiding uit het westen van het land. Ik merkte al gauw dat bijna niemand van het gezelschap wist dat hier de SDAP werd opgericht. Na afloop kon ik het niet laten het gezelschap buiten te wijzen op de herdenkingsplaat aan de gevel, waar die oprichting gememoreerd wordt. ‘Moedig voorwaarts!’, zei ik er nog bij. ■

AAutomobiel

Full speed door de Diezerstraat

Met het nodige tromgeroffel introduceerde in 1898 een verslaggever van de Zwolsche Courant de nieuwste uitvinding die hij in Den Haag had gezien: ‘De automobiel is bezig haar plaats te zoeken in het verkeer en in de samenleving.’ De leverancier sprak van een ‘snuivende, toeterende, lustig over de keien dansende machine’, die wel 45 kilometer per uur kon rijden. Met enige ironie schetste de verslaggever de voordelen: ‘Vooral voor den verlamden, de eenbenigen en andere gebrekkigen is door de nieuwe vinding een zonnige toekomst geopend. Zij, de eeuwige achterblijvers, stuiven u thans met glanzende tronies voorbij, een breeder horizon, een nieuwe wereld tegemoet.’

Nog geen halfjaar later reed de eerste automobiel al in Zwolle rond. Dat was te danken aan Samuel Wiener (1867-1903). Deze toen 33-jarige jongeman was zijn zakelijk leven begonnen met een winkel in ijzer- en koperwaren in de Nieuwstraat. Maar hij had al gauw zijn ogen gericht op de nieuwste producten uit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, zoals schrijfmachines, ventilatoren en rijwielen. Wiener liet in februari 1899 in een advertentie weten dat zijn bloeiende rijwielhandel was uitgebreid met een afdeling voor automobielen. ‘Voor ernstige reflectanten’

was het zelfs mogelijk een proefrit te maken. Maar Wiener deed meer. Hij trok de provincie in om demonstraties te geven. Zo stoof hij dat jaar met zijn automobiel Hoogeveen binnen. Een verslaggever: ‘Deze voor verreweg de meeste bewoners nog onbekende machine, waarvan de beweegkracht wordt voortgebracht door benzine en een elektrische batterij, trok bijzonder de aandacht wegens de snelheid waarmede zij zich door de straten bewoog. Op het eerste gezicht leek de machine nogal een gevaar op te leveren voor de zich op den weg bevindende personen, rijtuigen en karren. Doch wanneer men zag op welke gemakkelijke en snelle wijze de bestuurder door eenvoudig draaien van den knop van de stuurstang, het rijtuig tot staan kon brengen, dan was die vrees spoedig overwonnen.’

Ansichtkaart met automobiel (1910-1925)

Dat was een al te snelle conclusie. De eerste automobielen joegen mens en dier schrik aan. Toen Wiener tijdens een demonstratierit door Staphorst wilde rijden, herinnerden de inwoners zich hoe daar al twee paarden op hol waren geslagen door ‘het voorbijsnorren van een automobiel’. Een boerenvrouw was van haar kar gevallen en onder de wielen terechtgekomen. Ze overleed enkele dagen later. Dat waren de Staphorsters niet vergeten. Wiener moest omkeren en kon nog maar net ontsnappen aan een afranseling.

Ook Zwollenaren moesten wennen aan het nieuwe vervoermiddel. ‘Gisteren, zondagmorgen [24 november 1901], is een automobiel door onze stad gevlogen. Zij ging de Sassenpoortenbrug over met een geweldigen gang, reed daarop bedaard door de Sassenpoort, en vloog toen de Diezerstraat door, waar full speed werd gereden. ’t Komt ons voor dat alleen een

renpaard op hol eenige kans zou gehad hebben het voertuig bij te houden!’

Het ging vaak mis. Het paard van een koopman schrok zo dat het steigerde en ten val kwam. ‘De bestuurder der automobiel bekommerde zich niet over het ongeval en reed eenvoudig door.’ De dader, een heer uit Arnhem, kon eenvoudig worden opgespoord omdat geschrokken omstanders ‘het nommer der automobiel’ hadden genoteerd. De bestuurder van automobiel 321 las het verslag in de krant en reageerde: ‘Ik reed zéér langzaam, daar de straat druk begaan was en hopende den afwezigen bestuurder te waarschuwen, gaf ik onophoudelijk signalen met mijn hoorn.’

Pionier Wiener overleed op jonge leeftijd in 1903. Andere Zwolse ondernemers zouden al gauw de verkoop van automobielen overnemen. Voor ongeveer 1.200 gulden (meer dan het jaarsalaris van een onderwijzer) waren ze te koop. ■

Chauffeur van een automobiel verliest de macht over het stuur en ramt een brug in Zwolle (1919)

BBedelaars

Aalmoezen leiden tot luiheid en vadsigheid

Dat vele Zwollenaren tijdens de negentiende eeuw in grote armoede leefden is een understatement. Het huishoudboekje van een doorsnee arbeidersgezin stond keer op keer in het rood, vooral tijdens de winter als er soms maandenlang geen werk meer was. Meer dan tien procent van de bevolking van Zwolle was afhankelijk van de bedeling door gemeentelijke, kerkelijke of particuliere instellingen, zoals de Stads Armeninrichting aan de Blijmarkt, waar de steunzoekers moesten werken om voor een uitkering in aanmerking te komen. Dat waren voornamelijk mensen die buiten hun schuld in armoede terecht waren gekomen. Heel anders ging de gemeente om met de onaangepasten en werkweigeraars, onder wie honderden bedelaars en landlopers. Zij werden zonder pardon bestreden als criminelen.

Hoe kwamen bedelaars aan de kost? Zelfs iemand met veel gevoel voor de behoeftige medemens en kenner van de streek, de liberale Johannes Zeehuisen (1810-1863), had er geen goed woord voor over. Elke morgen weer zag hij hordes bedelaars door de stadspoorten trekken om de ‘landlieden’ van Zwollerkerspel lastig te vallen. Er waren boeren die dagelijks zo’n honderd tot tweehonderd bedelaars aan de deur kregen. Uit medeleven gaven ze hen een halve of een hele cent. Bedriegers waren het, vond Zeehuisen. Als ze van huis gingen, dan trokken bedelaars armoedige kleding aan zoals een lappen kleed of een oude koffiezak

Er waren meer Zwollenaren die zich ergerden zich aan de bedelaars. Baron Sloet tot Oldhuis, een vooraanstaand man, stak dat niet onder stoelen en banken: ‘Wanneer men op elk uur van den dag in den letterlijken zin door onbeschaamde

Tussen 1819 en 1890 werden bedelaars uit Zwolle vaak overgebracht naar bedelaarskolonie Ommerschans

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.