DEVENTER GOUDEN ZILVERSMEDEN
Edelsmeedwerk in een IJsselstad vanaf de middeleeuwen tot de twintigste eeuw
Dr. Johan R. ter Molen
![](https://assets.isu.pub/document-structure/250213144941-15d680c6f6f8b3969d74cf1538330da4/v1/4f79af96da3926a8ba80c9d692d7309c.jpeg)
![](https://assets.isu.pub/document-structure/250213144941-15d680c6f6f8b3969d74cf1538330da4/v1/e6205409853383e2b629780097c45387.jpeg)
![](https://assets.isu.pub/document-structure/250213144941-15d680c6f6f8b3969d74cf1538330da4/v1/6a08e2d037fc8afd684c39e722dac30d.jpeg)
Edelsmeedwerk in een IJsselstad vanaf de middeleeuwen tot de twintigste eeuw
Dr. Johan R. ter Molen
Edelsmeedwerk in een IJsselstad vanaf de middeleeuwen tot de twintigste eeuw
Dr. Johan R. ter Molen
VERENIGING DE WAAG, DEVENTER
WAANDERS UITGEVERS, ZWOLLE
Voorwoord 6
Inleiding 9
Historische achtergrond 15
Zilver 16
De zilversmeden en hun werk (1-25) 22 000
Historische achtergrond 35 000 Zilver 36 000
De zilversmeden en hun werk (26-69) 44 000
Historische achtergrond 59
Zilver 60
De zilversmeden en hun werk (70-100) 76 000
Historische achtergrond 119
Zilver 120
De zilversmeden en hun werk (101-114) 128
Historische achtergrond
193
Zilver
194
De zilversmeden en hun werk (115-125)
202
1. De gildebrief van het goudsmedengilde, 1617
224
2. Het kerkzilver van voor de Reformatie
226
3. Het stadszilver van voor 1578
230
4. Het stadszilver van voor 1672
234
Meestertekens
246 Stadskeuren
252
Jaarletters 254
Meest voorkomende lepelmodellen
260
Literatuur 262
Colofon 279
In 1997 publiceerde de Vereniging De Waag het boek Deventer zilver, een bewerking van de doctoraalscriptie over dit onderwerp waarop Johan ter Molen in 1972 cum laude was afgestudeerd aan de Universiteit van Leiden. Het idee kwam van zijn goede vriend Bé Dubbe die na vele jaren het voorzitterschap van onze Vereniging neerlegde, en de wens had geuit dat bij zijn afscheid deze studie met zo veel informatie over Deventer zilversmeden als boek zou verschijnen en voor een breder publiek toegankelijk zou worden gemaakt.
Sinds in 1997 deze uitgave over Deventer zilver was gepubliceerd, heeft de edelsmeedkunst in de IJsselsteden meer aandacht gekregen. Zo verschenen in 1999 uitgaven over het zilver van Zwolle en Kampen. Bovendien werd in datzelfde jaar op vier locaties de tentoonstelling Glans langs de IJssel gehouden, waar een catalogus bij uitkwam waarin ook het zilver uit Zutphen werd belicht.
Nu wij inmiddels weer een kwart eeuw verder zijn, was er alle aanleiding om de editie van 1997 te herzien en uit te breiden met de vele gegevens over Deventer zilversmeden die sindsdien boven water zijn gekomen. Ook kwamen op veilingen, in de kunsthandel en bij particulieren tal van zilveren voorwerpen met Deventer keuren tevoorschijn die voordien nog niet bekend waren.
In deze nieuwe uitgave worden de namen gepubliceerd van 125 goud en zilversmeden die in Deventer gevestigd zijn geweest, met gegevens over hun levensloop en hun werk. Alle zilveren voorwerpen die van hen bekend zijn, worden vermeld en een aanzienlijk aantal is tevens afgebeeld.
Ook bevat het boek foto’s van een groot aantal keurtekens: de verschillende stempels van het Deventer stadskeur die ooit in gebruik zijn geweest, en veel jaarletters. Daarnaast zijn alle meestertekens afgebeeld die voor het merendeel op de koperen gildeplaat van het Deventer goud en zilversmedengilde zijn vastgelegd. Al deze merken vormen een belangrijke bron van informatie bij het identificeren van Deventer zilver en bij toekomstig onderzoek.
De Vereniging De Waag heeft samen met enkele verzamelaars aan de auteur toegezegd om deze nieuwe uitgave te realiseren, die uiteindelijk dankzij de financiële steun van een groot aantal fondsen, stichtingen en zilverliefhebbers mogelijk werd gemaakt. Het bestuur is hen allen hiervoor zeer erkentelijk. Onze dank gaat ook uit naar Uitgeverij Waanders, vormgever Frank de Wit, Tom Haartsen en Jacob Roosjen voor hun fotowerk, en natuurlijk in de eerste plaats naar Johan ter Molen, die ruim vijftig jaar na zijn universitaire scriptie dit onderwerp nogmaals grondig bestudeerd heeft en de resultaten daarvan in dit boek heeft vastgelegd.
Lucrees van Groningen
Voorzitter Vereniging De Waag
1 ▪ Magnus Lucassen en Lambertus Krop, Toiletstel bestaande uit dozen, borstels en een spiegel, 1712-1717, Particuliere collectie [98♦27-28 en 103♦2-7, 9]
1 Van Ommeren 1978.
2 Een klein gedeelte van deze rekeningen is gepubliceerd. Zie over de periode 1337-1394: Van Doorninck 1885; over de periode 1394-1440: De Meyer 1968; en over het jaar 1447: Jappe Alberts 1959.
Rond het kerkje dat Lebuïnus omstreeks 770 liet bouwen en waarin hij werd begraven, zou in de daarop volgende eeuwen de stad Deventer uitgroeien tot kerkelijk en bestuurlijk centrum van het Oversticht. Door zijn gunstige ligging op een kruispunt van handelsroutes over land en water werd deze locatie ook vanuit economisch en strategisch oogpunt van groot belang. In de loop der tijd zijn in de Deventer kerken en kloosters omvangrijke en kostbare schatten samengebracht. Bovendien hebben de stedelijke overheid en de burgerij dankzij de internationale handel een rijkdom vergaard, die hen in staat stelde om in ruime mate te beschikken over zilveren sier en gebruiksvoorwerpen. De vervaardiging en het onderhoud van dit liturgische en profane vaatwerk hebben van generatie op generatie werk verschaft aan goud en zilversmeden ter plaatse.
Helaas is de welvaart van Deventer in de loop der eeuwen meerdere malen ruw verstoord door oorlogsgeweld, waardoor de stad niet alleen zwaar verwoest werd maar ook gedurende langere tijd sterk verarmde. Onder die omstandigheden moesten zilveren voorwerpen van kerk, stadsbestuur en burgerij letterlijk te gelde worden gemaakt door ze te versmelten en er munten van te slaan. Ook in rustiger tijden aarzelde men overigens niet om zilver dat verouderd of beschadigd was, te laten versmelten en te vervangen door voorwerpen die beter bruikbaar werden geacht en die beantwoordden aan de heersende smaak.
Terwijl over andere steden, waar in de late middeleeuwen welvaart heerste, doorgaans weinig authentieke bronnen bewaard zijn gebleven, is de historie van Deventer – en ook de aanwezigheid van plaatselijke goud en zilversmeden in deze periode – vrij uitvoerig gedocumenteerd. Zo worden herhaaldelijk ‘aurifabri’ vermeld in de namenlijst die behoort bij de al uit 1249 daterende statuten van het invloedrijke koopmansgilde.1 Sinds 1337 zijn de inkomsten en uitgaven van de stad genoteerd in de cameraarsrekeningen.2 Aan de hand hiervan kunnen wij ons een beeld vormen van de vele zilveren voorwerpen die door de stadsbestuurders werden gebruikt op het stadhuis en die werden geschonken aan vorsten en andere hooggeplaatsten of aan personen die zich voor de stad verdienstelijk hadden gemaakt. Ondanks het feit dat in Deventer continu meerdere goud en zilversmeden gevestigd waren, hebben de kerkelijke autoriteiten en het stadsbestuur de belangrijkste opdrachten toch vaak laten uitvoeren in die centra van edelsmeedkunst die als toonaangevend werden beschouwd. Zo was het vroegste kerkzilver afkomstig uit het MaasRijnlandse
cultuurgebied, vanaf de veertiende eeuw gevolgd door Utrecht.3 Antwerpen ging in de loop van de zestiende eeuw deze leidende rol overnemen, toen de stijlontwikkeling daar sterk beïnvloed werd door de renaissance.4 Vooral nadat in 1585 veel inwoners om geloofsredenen deze stad verlieten en elders een veilig heenkomen zochten, vestigden tal van uitmuntende beoefenaars van beeldende kunst en kunstnijverheid zich in de Noordelijke Nederlanden. Meer en meer verwierf Amsterdam een leidende positie, waar een deel van de burgerij zich dankzij de wereldwijde koophandel een grote weelde kon veroorloven. Buiten het gewest Holland kon deze culturele bloei slechts worden nagevolgd, maar niet geëvenaard. Het is dan ook geen toeval dat de Deventer magistraat en ongetwijfeld ook de rijke burgerij gedurende de zeventiende eeuw herhaaldelijk zilverwerk in Amsterdam hebben laten vervaardigen.5 Ook werden verschillende gildebepalingen voor de goud en zilversmeden uit die stad overgenomen.6 In de achttiende eeuw zijn nieuwe stijlontwikkelingen, die zich vanuit Frankrijk door Europa verspreidden, vooral via Haagse zilversmeden bekend geworden bij hun vakgenoten elders in ons land.
Verschillende Deventer zilversmeden zijn voor hun opleiding enkele jaren naar Amsterdam of Den Haag getrokken; sommigen van hen hebben zich daar definitief gevestigd. Het is opmerkelijk dat er zilveren voorwerpen met Deventer keurtekens bestaan die exact overeenkomen met werk van Amsterdamse of Haagse meesters. Waarschijnlijk werden deze objecten door Deventer zilversmeden bij hen ingekocht, zonder dat ze vooraf gekeurd waren. Vervolgens hebben zij ze bij hun keurkamer gepresenteerd, waar ze na controle van het zilvergehalte van de plaatselijke keurtekens werden voorzien. Op zich was dit geen ongeoorloofde handelwijze. De merken waren namelijk niet bedoeld om de naam van de maker kenbaar te maken, maar als garantieteken dat het zilver van dat voorwerp aan het voorgeschreven ‘allooi’ voldeed. Keuring van elders vervaardigd zilverwerk in Deventer zal overigens niet op grote schaal zijn voorgekomen; veruit het meeste zilver met een Deventer meesterteken zal stellig door de zilversmid met dit merk zelf vervaardigd zijn. Tot in de negentiende eeuw zijn er steeds talentvolle zilversmeden in deze stad gevestigd geweest. Vanaf ongeveer 1850 werden hun met oude ambachtelijke technieken vervaardigde voorwerpen echter verdrongen door goedkoper werk, dat met machinale hulpmiddelen werd geproduceerd door zilverfabrieken in binnen en buitenland. De traditionele zilversmeden, die vaak al meerdere generaties in Deventer werkzaam waren, veranderden hun bedrijven noodgedwongen in juwelierszaken die uitsluitend elders vervaardigd fabriekszilver verkochten en hooguit nog enkele vaklieden in dienst hielden voor het vervaardigen van sieraden en het uitvoeren van reparaties.
2 ▪ Johannes Hallegraaf, Theeservies bestaande uit een trekpot, melkkan en bouilloire, 1751-1753, Museum De Waag Deventer [106♦86-87, 106]
3 Zie hierover Cat. tent. Keulen/ Brussel 1972; Van den Bergh 1990.
4 Zie onder andere Cat. tent. Antwerpen 1988.
5 In 1594 kocht het Deventer stadsbestuur in Amsterdam een zilveren beker als geschenk voor Johan van Oldenbarnevelt. De bekende Amsterdamse zilversmid Michiel Esselbeeck maakte in 1660 een voor het Deventer stadszilver bestemde bokaal ter herinnering aan Adriaen van Boekholt (afb. 23).
6 Het Deventer stadsbestuur besloot bijvoorbeeld op 14 februari 1660 dat de zilversmeden alleen mochten werken met matten en rijksdaalder zilver ‘op de proef en egaale voet van de stad Amsterdam’.
3 ▪ Lebuïnus-codex, detail. Zie afb. 7
1 De ontwikkeling van Deventer in de middeleeuwen is uitvoerig beschreven in Slechte 2010, hoofdstuk I en III, met verwijzing naar verdere literatuur.
2 Post 1940.
3 Looper 2017.
4 Fortuyn Drooglever 1983; Van Geuns 2018.
n het jaar 768 stuurde de abt van het bisdom Utrecht twee Angelsaksische monniken, Liafwin en Marchelm, oostwaarts om het christelijke geloof te verbreiden. Zij vestigden zich in een nederzetting op de oostelijke oever van de IJssel en stichtten daar een kerkje, waarin Liafwin – beter bekend onder zijn Latijnse naam Lebuïnus –zou worden begraven. Zo werd de basis gelegd voor de stad Deventer.1
Een verwoesting van deze locatie door Saksische heidenen had slechts tijdelijke gevolgen. Het waren de invallen van de Vikingen in met name het westelijke deel van Nederland die in de negende eeuw de ontwikkeling van Deventer sterk zouden bevorderen. Door de bedreiging van Utrecht verplaatste de bisschop zijn residentie kort na 885 naar het veiliger Deventer, dat dertig jaar bisschopsstad zou blijven. Ook na zijn terugkeer naar Utrecht bleef Deventer een belangrijk kerkelijk centrum, mede omdat de bisschoppen dankzij een schenking door keizer Hendrik III in 1046 ook het wereldlijk gezag over het Oversticht verkregen. Niet alleen werd in deze periode een sterk vergrote Lebuïnuskerk gebouwd van tufsteen, daarnaast verrees een nieuw bisschoppelijk paleis van ditzelfde duurzame materiaal. Het geestelijk leven in Deventer kreeg nogmaals een impuls, toen de stad in de veertiende eeuw dankzij Geert Groote het middelpunt werd van de Moderne Devotie.2
Een ander gevolg van de binnenvallende Vikingen was dat tijdens hun plundertochten in de periode rond 850 het oude handelscentrum Dorestad verwoest werd. Het jonge Deventer nam deze positie van belangrijke ‘portus’ over. De stad, die ter beveiliging met een aarden wal omgeven werd, lag op een gunstige plek. De handelsweg in oostwestelijke richting tussen Westfalen en Holland kruiste er de scheepvaartroute die Keulen en de Rijnstreek in het zuiden verbond met Friesland in het noorden en via de zee met het Oostzeegebied. Vooral in de veertiende en vijftiende eeuw zou dit leiden tot een grote bloei van Deventer als een economisch centrum, waar jaarlijks vijf grote jaarmarkten werden gehouden. Ook de nauwe betrekkingen met de Hanze bevorderden deze welvaart.3
Sinds het einde van de tiende eeuw werden in Deventer munten geslagen.4 De zilveren penningen droegen aanvankelijk het portret van Duitse koningen en keizers,
daarna van de bisschoppen van Utrecht en soms van beiden (afb. 4). Dat deze munten op tal van plaatsen in Europa als bodemvondst zijn aangetroffen, wijst op het uitgebreide handelsnetwerk van deze stad.
Een belangrijke organisatie in Deventer was het koopmansgilde, dat aanvankelijk uit een gezelschap van lakenhandelaren bestond maar waartoe volgens de vanaf 1249 bijgehouden ledenlijst ook aanzienlijke en welgestelde burgers met andere beroepen behoorden.5 Zo vormde zich een elite die grote invloed zou krijgen op het bestuur van de stad, toen de machtspositie van de bisschoppelijke dienstmannen afnam. Daarnaast ontstonden omstreeks 1300 in Deventer de eerste ambachtsgilden. Hiermee verkregen de aangesloten gildebroeders een monopoliepositie ten aanzien van de uitoefening van hun ambacht en kon in samenspraak met de stedelijke overheid de kwaliteit van hun werk worden bepaald en bewaakt.
De bisschop van Utrecht beschikte in Deventer over een eigen palts. In de hoofdkerk die naast zijn residentie lag, zou in de loop der eeuwen een zeer omvangrijke en kostbare kerkschat bijeen worden gebracht. De voorwerpen die daarvan deel uitmaakten, zijn in 1566 beschreven in een inventaris.6 Tot de hoogtepunten behoorde een met zilver beslagen reliekschrijn van Lebuïnus uit 1483. In 1524 werden hieraan ‘sess silveren Lewen beneden an die voet’ toegevoegd. Een andere schrijn, voor de in 917 overleden bisschop Radboud, rustte op vier zilveren leeuwen. Ook waren er zilveren beelden van de heiligen Maria, Petrus, Johannes en Lebuïnus. Een staande figuur van de heilige Laurentius, geplaatst op een achtkantig voetstuk met het opschrift ‘SINT LAVRENS’ is bewaard gebleven (afb. 5). Hij draagt in zijn handen een gebogen verguld zilveren houder met daarin een rib. Een ‘custodi’ in de vorm van een sarcofaag, geplaatst op een voetstuk, was bestemd voor enkele tanden van een heilige. Een opmerkelijk object, ‘sanct Lebuyns nap myt eyne sylveren voet’, is een ivoren drinkbekertje, dat vermoedelijk
4 ▪ Zilveren denier of penning van bisschop Koenraad van Zwaben, ook voorzien van het portret van de Duitse keizer Hendrik IV, geslagen in Deventer, ca. 1090. Diam. 1,6 cm. De Nationale Numismatische Collectie (inv.nr. 00246)
5 Van Ommeren 1978.
6 Zie voor de volledige inventarislijst bijlage 2.
5 ▪ Reliekhouder van de H. Laurentius, ca. 1490. H. 20 cm. Museum Catharijneconvent Utrecht (inv.nr. ABM m936)
6 ▪ ‘Lebuïnuskelk’, zilveren montuur, veertiende eeuw. Museum Catharijneconvent Utrecht [Anon. ME♦2]
uit de negende eeuw dateert en waarop in de paleisschool van Aken versieringen zijn aangebracht. Om deze ‘Lebuïnuskelk’ als miskelk te kunnen gebruiken, is deze later van een eenvoudig zilveren montuur voorzien en van een voetstuk in de vorm van een achtpas (afb. 6)
Uit de elfde en twaalfde eeuw dateren de rijkversierde banden van drie codices, waaraan de namen van Lebuïnus en de Utrechtse bisschoppen Ansfridus en Bernulphus verbonden zijn (afb. 7). Zij werden in 1566 omschreven als ‘drie olde boeke myt sylver beslage en gesteente op eyne zijdt’. De houten platten zijn aan de voorzijde voorzien van zilveren platen, filigraan, halfedelstenen, ivoren reliëfs en klassieke gemmen.7 Vermoedelijk werden zij in Utrecht vervaardigd en daar al enkele eeuwen gebruikt, voordat ze naar Deventer kwamen. Hoewel de Lebuïnuskerk over veruit de belangrijkste kerkschat beschikte, waren ook in de Bergkerk en de Broederenkerk, en in de verschillende kloosters en zusterhuizen van Deventer aanzienlijke aantallen miskelken, cibories, monstransen en ander liturgisch vaatwerk aanwezig.8
7 Dubbe 1992, 246-250; Webbink 2018.
8 Deze bezittingen zijn in 1566 en volgende jaren vastgelegd in inventarislijsten. Zie voor de kostbaarheden van de drie kerken bijlage 2.
7 ▪ Lebuïnus-, Ansfridus- en Bernulphus-codex (v.l.n.r.), afkomstig uit de kerkschat van de Lebuïnuskerk. Museum Catharijneconvent Utrecht (inv.nrs. ABM h1, h2, h3)
In de loop van de veertiende eeuw kwam het stadsbestuur van Deventer meer en meer in handen van een welgestelde maatschappelijke bovenlaag uit de burgerij. Om maaltijden op het stadhuis en om ontvangsten van bijzondere gasten luister bij te zetten werden aanzienlijke aantallen zilveren bekers9, schalen10, zoutvaten11 en lepels12 aangekocht. Dit gebeurde veelal bij zilversmeden in Deventer, maar ook wel in Utrecht. Door intensief gebruik moest dit stadszilver regelmatig opnieuw gepolijst en verguld worden.13 Drinkschalen kwamen na een uitbundig festijn weleens bij de zilversmid terecht omdat ‘die buylen uytgeslagen’ moesten worden.14 Nog kwetsbaarder was het zilver dat door de stadsbode, de roededragers en de stadsmuzikanten werd meegedragen. Zowel de ‘breefbusse’ van ‘onser stad misselgier’, als de ‘rode mit zilver beslaghen’ waren in de veertiende eeuw al bekend. Deze bodebussen waren aanvankelijk van hout en versierd met zilver.15 De stadsroeden waren aan het uiteinde van zilveren knoppen voorzien.16 Wat later worden ook ‘des trumpers’, of ‘des pipers broessen’ regelmatig in de cameraarsrekeningen vermeld.17
In de tijd waarin de macht van de bisschop van Utrecht in Deventer nog groot was, bood het stadsbestuur hem regelmatig geschenken aan. Zo ontving ‘onse heren van Utrecht tot synre nyen comst hier int ghestichte’ in 1394 twee zilveren kannen. Deze waren overigens niet in Deventer zelf gemaakt, maar werden in Vlaanderen gekocht.18 Voor dergelijke giften werd niet altijd nieuw zilverwerk aangeschaft; in 1433 liet men Yoest de Goltsmyd zes schalen, twee schilden en twee nappen ‘vermaken’, ‘die onse here die Bisschop kreech’.19 David van Bourgondië, die pas na een belegering van Deventer in 1456 als nieuwe bisschop erkend werd, ontving van het stadsbestuur bij zijn intrede zes schalen en bekers die afkomstig waren uit het stadszilver. Speciaal voor deze gelegenheid waren ze wel verfraaid, opnieuw verguld en van een gravering voorzien.20 In 1496 werd de bode ‘to vullenho’ gezonden om twaalf zilveren schalen te overhandigen aan de bisschop van Utrecht.21
Ook enkele wereldlijke hoogwaardigheidsbekleders en hun echtgenotes hebben van het stadsbestuur zilverwerk ten geschenke ontvangen. Na zijn terugkeer uit Pruisen in 1386 kreeg de hertog van Gelre ‘ene verghulde fonteyne, enen verghulden cruytnap met eenre decsel ende enen verghulden drinckekroes met eenre deczel’.22 Door Lambert ten Stalle werden in 1446 maar liefst achttien kroezen ‘vermaket ende bruniert’, waarmee de ‘Vrouwe van Elten ende des Greven wijf van Benthem ende des Junckeren wijf van Diepholt’ vereerd werden.23 Kerstken Goltsmit leverde in 1471 een verguld zilveren kroes met een deksel, die het stadsbestuur aan ‘Meyst. Luydeken van den Vene’ schonk. Hij ontving ook twee ‘ghaffelen’, waarmee waarschijnlijk vleesvorken worden bedoeld.24 Het werk dat het Deventer stadsbestuur in de late middeleeuwen door de plaatselijke goud en zilversmeden liet maken, was zeer veelzijdig. Behalve met het vervaardigen, repareren, schoonmaken en vergulden van zilveren voorwerpen werden zij belast met het aanbrengen van gegraveerde voorstellingen. Ook liet men hen zegelstempels en merktangen maken, en werd de kwaliteitscontrole van het muntgeld aan hen toevertrouwd.25
9 In 1364 wordt in de cameraarsrekeningen de aankoop van ‘silvere kruese’ in Utrecht vermeld. In de vijftiende eeuw werden ze doorgaans in Deventer gemaakt: twaalf stuks in 1424 door ‘meister Tydeman’, twaalf stuks in 1444 door Lambert ten Stalle, zes stuks in 1448, twaalf stuks in 1460 wederom door Lambert ten Stalle, zeven stuks in 1468 door Kerstken Goltsmit en twee stuks ‘myt hoegen voeten’ in 1475.
10 In 1383 en 1449 kocht het stadsbestuur twaalf nieuwe zilveren schalen (cameraarsrekeningen).
11 In 1496 heeft men ‘doen kopen iij silveren soltvate’ (cameraarsrekeningen).
12 In 1394 maakte Hubert Goltsmit 24 zilveren lepels ‘tot ons. stad behoef’ (cameraarsrekeningen).
13 Al in 1366 werd een klein geldbedrag uitgekeerd aan ‘Philipps wijf des goltsmedes omme dat sy der stad zilverne coppe ghebrunyert hadde’. Vooral in de vijftiende eeuw zijn regelmatig zilveren voorwerpen opnieuw gevernist of verguld.
14 Een dergelijke opdracht werd in 1462 door Geert Goltsmit uitgevoerd (cameraarsrekeningen).
15 In de cameraarsrekeningen van 1384 komt namelijk de volgende passage voor: ‘Meyster Johanne den goltsmid up den Pote vor eene holtene vermaelde breefbusse’. Ook wordt herhaaldelijk gesproken over zilver dat men ‘tot der bussen ghedaen hadde’ (o.a. cameraarsrekeningen 1371).
16 Al in 1365 werd ‘Philipps den goltsmid’ betaald voor de levering van ‘x loet zilvers daer hi die twe roeden mede besloech’ (cameraarsrekeningen). Zie over het gebruik van stadsroeden Dubbe 1976, 13-17.
17 Naar het schijnt, droegen deze speellieden onder andere een zilveren plaat met het stadswapen op hun borst (cameraarsrekeningen 1405, 1423 en 1428).
18 Cameraarsrekeningen 1394.