Inhoudsopgave
Inleiding
Indigo & Wede
Mayablauw
Egyptisch blauw
Vivianiet
Pruisisch blauw
Ultramarijn
Groene aarde Malachiet
Verdigris
Plantgroen & Sapgroen Scheele’s groen & Schweinfurtergroen Chroomoxidegroen Krijt & Kaolien
Loodwit Zinkwit
Titaanwit
Houtskool & Roetzwart
& Oxidezwart
Beenderzwart & Ivoorzwart
Grafiet
Samengestelde zwarten
Tot slot
Woordenlijst
Over de auteur
Verder lezen Colofon
Inleiding
Beschilderen van een wierrookbrander, Oualata, Mauritanië
Eucalyptusgom, Australië
‘Kleur komt nooit alleen’
Antjie Krog – Zuid-Afrikaanse dichter en schrijver
Het begon met aarde en houtskool. De eerste en eigenlijke primaire kleuren: rode, gele, witte en zwarte aardkleuren. Ze komen bijna overal op de wereld voor, met houtskool als een extra zwart door het verbranden van hout. Dit palet werd uitgebreid met het kleurige sap van planten, vruchten, bloemen, paddenstoelen en dieren, waarna waarschijnlijk rond de 7000 jaar geleden de mens het gebruik van de mineralen ontdekte. Het groen en blauw van kopererts, het felle rood van vermiljoen, en wit, oranje en geel uit looderts. Het begin van onze huidige overvloed.
Miljoenen handen hebben sinds de vroegste prehistorie verf gemaakt. Verf om het eigen lichaam, voorwerpen en de omgeving te beschilderen. Daarmee begon de mens zich van de natuur en van de anderen te onderscheiden. Het maken van afbeeldingen maakte het mogelijk om ideeën te delen, zoals de prehistorische grottekeningen laten zien. Tekeningen die na tienduizenden jaren nog weinig van hun oorspronkelijke energie verloren hebben. Dat is mede te danken aan de bescherming door de grotten en aan de kracht van de aardkleuren waarmee ze gemaakt zijn.
Ochre Point, Zuid-Australië
Beschilderd plafond van de zuilenhal in de Dendera-tempel bij Qena, Egypte
Toen ik mijn opleiding aan de oorspronkelijke, klassieke, Rijksakademie begon, wist ik hier weinig van. Ik kende natuurlijk de tekeningen van oerossen en paarden uit Altamira en Lascaux, maar daar bleef het bij. Over met wat en hoe ze gemaakt werden, was nog weinig bekend. Dat gold ook voor de afbeeldingen die we tijdens kunstgeschiedenis te zien kregen. Ik kan me nog de vele tempels en kathedralen herinneren die voorbijkwamen, de schilderijen van de grote namen, de beeldhouwwerken, de stromingen, de wederzijdse beïnvloeding, maar niets over de kleuren. Niets over pigmenten. Het dichtstbij kwamen we toen we in het eerste schildersjaar leerden doeken op te span nen, schildergronden te maken en droge pigmenten tot verf aan te wrijven. Maar schilderen deden we met tubeverf. De focus van de opleiding lag op het ontwikkelen van vaardigheid en vormvastheid als basis voor een eigen stijl. En dat terwijl we als jonge kunstenaars allemaal onze idolen hadden die we wilden nadoen. Praktisch allemaal kunstenaars die juist dankzij het ambacht, met kennis van pigmenten, materialen en kleuren, tot hun resultaten konden komen. Hun werk bestuderen kwam dan ook grotendeels neer op kijken zonder echt het waarom te snappen.
Toen ik les begon te geven, realiseerde ik me pas wat er ontbrak: weten wat kleur en verf zijn en doen. Nota bene het basisgereed schap voor iedereen die effectief met kleur wil werken. Vaklite ratuur was toen, begin jaren negentig, nog schaars en niet erg toegankelijk geschreven. Ik besloot om zelf het hiaat te vullen en begon me te verdiepen in de geschiedenis van het schilderpalet.
Palet van Willem Roelofs jr., een van de grondleggers van de Oudt Hollandse Olieverwen Makerij, rechts het huidige aanbod van Old Holland
Van pigmenten en kleuren. En hoe meer ik te weten kwam, hoe meer ik me verbaasde over de enorme rijkdom aan materialen en kennis. Over de grenzeloze verbondenheid van mensen en culturen door het gebruik van kleur. Het heeft mijn kijk op het vak totaal veranderd.
Dit boek beschrijft de belangrijkste pigmenten, want het is onmogelijk een compleet overzicht te geven. De redenen: – een aantal historische pigmenten is weinig of wordt niet meer gebruikt, – specifieke en lokale pigmenten, de zogenaamde huis-tuin-en-keukenpigmenten, zijn (nog) niet bekend, – het enorme aanbod aan moderne synthetische pigmenten, – de vele mengkleuren.
Dat laatste wil zeggen dat een kleur is samengesteld uit meerdere pigmenten. Een groot deel van de kleuren die verffabrikanten produceren, zijn mengkleuren samengesteld uit twee of meer pigmenten. Dat geldt voor zowel de ‘gewone’ fabrikanten als die van kunstenaarsverven. De eerste keer dat ik me daarvan bewust werd, was toen een kleur die ik veel gebruikte opeens niet meer leverbaar was. Navraag bij de fabrikant leerde me dat het een menging was van twee simpele aardpigmenten, een rode en een gele, en dus makkelijk zelf te maken. Iets dat ik niet had gezien.
Een goed voorbeeld van het verschil tussen het aanbod van een fabrikant en een klassiek basispalet zijn de twee kleurkaarten van een van de oude kunstenaarsverffabrikanten in Nederland, de Oudhollandse Scheveningen, tegenwoordig Old Holland. Het linker overzicht is het palet dat een van de oprichters, de negentiende-eeuwse schilder Willem Roelofs jr., als standaard hanteerde. Achttien kleuren, inclusief twee verschillende witten, waarmee je breed uit de voeten kunt. Ernaast het overzicht van Old Holland nu, met honderdzestig (!) kleurnuances. De verrij king ligt vooral in de tinten die met het palet van Roelofs niet
of lastig te maken zijn: de violetten, de oranjes, warme groenen en de zogeheten lakken, de transparante verven.
De hoeveelheid kleuren waaruit we kunnen kiezen, is nauwe lijks nog te bevatten. Deze tsunami hebben we vooral te danken aan de industriële revolutie in de negentiende eeuw. De eeuw waarin nieuwe pigmenten gemaakt worden, de industriële verfmakerijen opkomen en de verftube rond 1841 wordt uitgevonden. Daardoor verdwijnt het directe contact met de pigmenten, het maken van verf, uit het dagelijks leven en uit beeld.
HANDWERK
Hoe maakte men vroeger dan verf? De grondstoffen waren (en zijn nog steeds) overal. Dat wil zeggen dat elke omgeving een serie basale pigmenten te bieden heeft, de zogenaamde huis-tuin-en-keukenkleuren. Planten, bloemen, aardes, houten en mineralen. Deze basis kon naar behoefte aangevuld worden met wat bij handelaars en apotheken (Latijn apotheca: ‘bewaarplaats’) te koop was. Nu kennen we apotheken alleen nog als uitgiftepunten van medicijnen, maar oorspronkelijk gingen er aardes, kruiden, mineralen, houten, gedroogde vruchten en dieren, olies en specerijen over de toonbank. Alle dienden meerdere doelen; bijvoorbeeld als medicijn, conserverings- en schoonmaakmiddel, cosmetica, verf- en kleurstof of smaakmaker. Je zult de combinaties verderop in het boek regelmatig genoemd zien.
De strikte scheiding van vakgebieden, van handwerk en wetenschap, en van ‘arbeid’ en ‘huishouden’, is een tamelijk modern fenomeen. Het is het resultaat van de groeiende verstedelijking en industrialisering in de afgelopen drie honderd jaar. En zoiets gaat geleidelijk en lang niet overal even snel. De grondstoffen in een schilder- of ververswerkplaats kon je ook bij een arts of in een huishouden vinden. Men was min of meer zelfvoorzienend. Nog begin twintigste eeuw werden er handboeken voor ‘de jonge huisvrouw’ uitgegeven met recepten voor het maken van inkten, lakken, wassen en basale verfstoffen. Kennis die buiten de verstedelijkte wereld nog volop te vinden is.
Net als koken, is het maken van verf iets dat je al doende steeds beter onder de knie krijgt. Elk pigment en elke binder heeft specifieke eigenschappen. Die kunnen door kennis en kunde ingezet worden voor de verschillende technieken waarmee je als schilder kunt werken. De droge grondstof werd vervolgens in het atelier tot verf verwerkt door er een lijm, ei of olie aan toe te voegen. Meestal door een assistent die al naar behoefte van de meester de benodigde kleuren aanmaakte en op een palet legde of opborg in potjes en varkensblazen.
Jan Josef Horemans, Een schilderswerk plaats, 1ste helft 18de eeuw, olieverf op doek, 49 x 60 cm, National museum, Stockholm
Kijk voordat je verder leest eens goed naar de hier getoonde voorbeelden uit verschillende tijden en culturen. De vijftiendeeeuwse dame schildert met tempera, de achttiende-eeuwse Horemans met olieverf en de Tiébélé-vrouw met een lijmverf. De verf wordt ter plekke aangemaakt en alle ingrediënten die daarvoor nodig zijn, kun je zien. De overeenkomsten zijn groter dan de verschillen.
Het schilderij van Horemans geeft een goed beeld van het reilen en zeilen in een schilderwerkplaats en van de opleiding tot kunstschilder, zoals dat honderden, misschien wel duizenden jaren gebeurde. Het centrale punt is de meester zelf. Hij kijkt naar de assistent die bezig is verf aan te wrijven en werkklaar te maken. Misschien wordt er overlegd over de hoeveelheid olie, of over hoe fijn het pigment aangewreven moet worden, of hoelang het nog duurt voordat de kleur klaar is. De lijnolie kun je haast ruiken. Achter de schilder zit een gevorderde leerling die met behulp van een schilderstok details aanbrengt in een door zijn baas opgezet schilderij. Rechts van de ezel staat een jongen met een schets in zijn handen, zo te zien wachtend op goedkeuring of aanwijzingen.
Zijn tekenbord, met verblauwd papier om te leren werken vanuit
Tiébélé, Burkina Faso
Anoniem, Dame schildert de Madonna, Italiaans manuscript, ca. 1402, Bibliothèque Nationale, Parijs
Rode aarde
Rode aarde is de rode draad tussen ons en de eerste mensachtigen, en tussen de meest uiteenlopende culturen, plaatsen en tijden. Aards rood is de spil in oeroude rituelen rond leven, liefde, geboorte, inwijding, ziekte, macht, oorlog en dood, en stond en staat overal op het palet. Door alle magische toeschrijvingen kreeg rood als eerste van de kleuren een naam.
Rode aarde, ten onrechte rode oker genoemd, is ijzerhoudende klei of zand
Mineraal Anorganisch Natuurlijke aarde
waarin het ijzer roest. Het komt op alle continenten voor in een spectrum van lichtrood tot donkerviolet. Het stevige hematiet, van het Oudgriekse haima (bloed, bloedsteen), is het minerale voorstadium van rode aarde. Je kunt het in rode en zwartige (ijzerglimmer) vorm vinden. Hematiet werd tijdens de renaissance ook wel lapis rosso, de rode steen, genoemd en is dezelfde materie waaraan de rode planeet, Mars, zijn kleur dankt. De zachtste en vetste soorten aarde zijn geschikt voor keramiek en als bolusgrond. Pure hematiet is goed in vorm te slijpen, wat het een ideaal werktuig maakt om bladgoud te polijsten. Dit goud dankt zijn warme gloed mede aan de zachte rode bolus als ondergrond. Sinds mensenheugenis is rode aarde de kleur om de levende en de dode huid mee te versieren en bedekken. Het is een signaalkleur en lichaamsverf, wat bij
Een stukje rode aarde wordt tot verf stof gewreven
Neolithisch graf van een jonge man, ca 4500 v.Chr. Musée SaintRemi, Reims
de jacht als bijkomend voordeel heeft dat de lichaamsgeur onderdrukt wordt. Een mengsel van rode aarde en een vet diende, en dient in sommige culturen nog steeds, als een effectieve bescherming van huid en haar tegen zon, vervuiling en insecten. Ook voorwerpen van bijvoor beeld metaal en hout werden met rode aarde ingesmeerd, om een paar van de vele toepassingen te noemen. En rode aarde is vanaf de vroege prehistorie een universele grafgift, zoals te zien op de foto van het neolithische graf uit 4500 v.Chr. In gebakken vorm heet het terracotta, letterlijk ‘gebakken aarde’. De vettere aarde is ideale boetseerklei en vormt wereldwijd de basis van vele vormen keramiek in de vorm van aardewerk voor huishoudelijk, architectonisch en industrieel gebruik, of als een bijzonder luxeproduct.
Als verf is rode aarde een snelle droger en sprankelender dan de moderne, vrij
< Schildering van een wisent in de grot van Altamira, ca. 15.000 v.Chr., Spanje
Muurschildering van een visser, 1600 tot 1500 v.Chr., Akrotiri, Santorini
doodse, synthetische ijzeroxides, die, heel verwarrend, vaak onder dezelfde namen te koop zijn. Rode aarde ligt op veel plaatsen voor het opscheppen en kan eventueel vóór gebruik vrij eenvoudig gezuiverd worden. Gooi een schep aarde in een emmer water, roer dit flink door, laat het even staan en zodra de aarde naar de bodem is gezakt, giet je het water met het vuil af. Als je wilt kun je dit een paar keer herhalen.
Rode aarde wordt verf door het pigment te mengen met water, bloed, merg, vet, melk, vis-, huiden- of beenderlijm, meel, sap van planten of bloemen, hars, gom, bijenwas, honing, mest of spuug. En tegenwoordig een synthetische lijm. Van de hoeveelheden die men vroeger aanmaakte, moeten we ons niet al te veel voorstellen. Voor het beschilderen van beeldjes en voor het schilderen van de indrukwekkende dieren en symbolen
Leonardo da Vinci, Steigerend paard, ca. 1503
in de prehistorische grotten, was weinig nodig. De beschilderingen zijn vrij dun, zoals te zien bij de wisent van Altamira, waarbij de bolling van de rots meesterlijk is verwerkt in de vorm van de bil.
In sommige grotten zijn de voorwerpen gevonden waar de verf ooit in of op zat: een schouderblad van een groot dier, een schelp of een handzame holle of platte steen. Net als lege mergpijpjes, waarmee de verf op de hand en de wand werd geblazen om een negatieve handafdruk te maken.
Rode aarde is een aantrekkelijke basis kleur omdat het bij het afbeelden van mensen en dieren al snel de indruk van massa geeft, hoe plat ook neergezet. Door het dikker of dunner op een lichte ondergrond aan te brengen, is er boven dien met een minimum aan inspanning volume mee te suggereren. Het is het oudste rood in mengingen voor huids
kleuren, vaak in combinatie met (gele) oker en een wit. Gemengd met zwart zijn de blauwachtige roden een goedkoop en makkelijk ingrediënt voor het maken van imitatiepurpers. Rood krijt is de stevige variant van rode aarde en is ook sinds de vroege prehistorie in mensenhanden. Het een kan de grond stof voor het ander zijn. Een stift kan fijngeslagen worden tot pigment en pigment kan, vermengd met een binder, in een stift worden veranderd. Het vraagt om een directe manier van tekenen, zoals je in de schets van Da Vinci kunt zien, want in tegenstelling tot houtskool, kun je het niet verdoezelen.
Met rode aarde werd, en wordt nog steeds, textiel geverfd en waarschijnlijk meer dan gedacht. Hoewel textiel een kwetsbare drager is, zijn er voorbeelden uit een lang verleden bewaard gebleven, zoals enkele
hematietkleurige lappen bij Egyptische mummies. In Europa zijn bij de restaura tie van een kerkje in Noorwegen bij toeval resten van rode Vikingzeilen uit de vijfde eeuw gevonden. De grote zeilen werden gemaakt van wol, een op zich minder geschikt materiaal vanwege de gevoeligheid voor vocht. Maar de wollen lappen blijken in een tijdrovend en onlangs herontdekt proces in een laatste stadium met rode aarde via smôrring waterdicht gemaakt te zijn. Een andere traditionele manier om stof met aarde te verven, is de bogolan uit het West-Afrikaanse Mali. Volgens de overlevering is deze techniek te danken aan een ongelukje, omdat een jager in een modderpoel viel terwijl hij achter een konijn aanzat. Weer op de been merkte hij dat hij de modder niet uit zijn kleren kreeg. De huidige verftechniek is gebaseerd op een specifieke rivierklei,
die ongeveer een jaar in speciale potten gefermenteerd wordt, waarna er op katoen patronen mee geschilderd worden.
Asmat-schild, h. 139,5 cm, Museum Volkenkunde, Leiden
Xhosa, vrouwenkleding, 20ste eeuw, katoen geverfd met rode aarde en versierd met glazen kralen, parelmoer en vilt, Brighton Museum
Georges de la Tour, De erwteneters, ca. 1620, olieverf op doek, 74 x 87 cm, Gemäldegalerie, Berlijn
IJzeroxide
IJzer is het hart van de oxides, dat wil zeggen de door de mens gemaakte varianten van de natuurlijke ijzerhoudende aardpigmenten. Hoelang er al synthetische ijzeroxides worden gemaakt, zullen we waarschijnlijk nooit te weten komen.
In feite is het laten roesten, oftewel oxideren, van een stuk ijzer een vorm van productie. Dat kan per ongeluk gebeuren of je kunt het bewust doen, dat geeft het verschil aan tussen iets ‘productie’ noemen
of niet. Hoe dan ook, schraap je de roest af, dan kun je er door het toevoegen van een lijm verf van maken. De synthetische oxides worden vaak onder dezelfde namen verkocht als de oorspronkelijke, historische pigmenten, wat het lastig maakt om te weten wat je in handen hebt. Marsrood en -geel zijn de uitzondering. Mars betekent altijd dat je met een synthetische ijzeroxide te maken hebt. Tegenwoordig hebben de synthetische aardes de natuurlijke zo goed als verdrongen. Het grote contrast met een natuurlijke aarde is de eenvormigheid en de enorme dekkracht. Dat geldt voor zowel de rode als de gele en bruine oxides. Voor verffabrikanten is dat ideaal, maar het gaat wel ten koste van de levendigheid van de kleur. Tegenwoordig zijn ze verkrijgbaar in alle kleuren, dus ook blauw, knalgeel, groen et cetera. Je moet ervan houden.
IJzeroxides zijn lange tijd kleurbepalend geweest voor landstreken waar veel houtbouw was. De oxides werden gebruikt ter bescherming van het hout, ondanks dat ze niet echt waterafstotend zijn. Voordeel is wel dat er met meerdere kleuren gewerkt kon worden. Een mooi voorbeeld van zo’n historische ijzeroxide is de Scandinavische falu, vernoemd naar wat ooit een van de grootste kopermijnen van Noord-Europa was. Falu is een huisverf gemaakt van het afval van ijzer- en kopererts. Het pigment poeder dat dit oplevert, wordt gebonden met een mengsel van water, roggemeel en lijnolie, dat vervolgens gekookt wordt. Tot in de negentiende eeuw was het een veelgebruikte, want goedkope en zelf te maken, buitenverf. Waarschijnlijk speelde mee dat er ook de duurdere baksteen mee gesuggereerd kon worden. In de steden raakte het met de groeiende welvaart
steeds meer uit de gratie doordat hout bouw vervangen werd door (bak-)steen. Maar onder meer op het Scandinavische platteland kleurt in veel regio’s tot op de dag van vandaag de traditioneel beschil derde houtbouw het landschap.
Vermiljoen
Een kleur met twee gedaantes: de oorspronkelijke natuurlijke vorm, officieel bekend als cinnaber, en het door mensenhanden gemaakte pigment, vermiljoen.
Het natuurlijke pigment kwam, en komt soms nog, vooral uit Efese (Turkije), Almadén (Spanje), Idrija in de Julische Alpen (Slovenië), Bohemen (Tsjechië), Hongarije, de Oeral (Rusland), China en Japan. In Zuid-Amerika zijn er de precolumbiaanse mijnen in onder andere
Peru. Verder zijn er de recentere vind plaatsen in Australië en in NoordAmerika, met Nieuw Almaden, bij San José in Californië, als rijkste. Het is, na rode aarde, het belangrijkste rood in de beeldende kunst tot eind negentiende eeuw, waarna het wordt verdrongen door moderne vervangers. Vermiljoen is een sterk, opaak rood in lichte en iets donkerder tinten, afhanke lijk van de hoeveelheid kwik en de grootte van de pigmentdeeltjes. En dus, door dat kwik, giftig.
Dat is de reden dat echte vermiljoen in de EU nauwelijks nog verkocht wordt, in tegenstelling tot in Azië, Oceanië en Amerika. In Azië wordt het zelfs nog als medicijn gebruikt, bijvoorbeeld als zusha, tegen slapeloosheid. Met het risico dat je uiteindelijk nooit meer wakker wordt. In Europese schilderwinkels zul je vooral imitatievermiljoen vinden, herkenbaar aan
Masaccio, De heilige Hiëronymus en Johan nes de Doper, ca. 1428, tempera op paneel, 125 x 58,9 cm, National Portrait Gallery, Londen
Reukflesje met boed dhistische afbeeldingen, 1736-1795, gesneden rood lakwerk, h. 7,3 cm, Metropolitan Museum of Art, New York
Andrea della Robbia, Heilige Dorothea, ca. 1500, h. 110 cm, SMB, Berlijn
het woordje hue. Die giftigheid heeft sinds de vroege oudheid hele volksstammen gedecimeerd die de gewoonte hadden zich met het intense rood te beschilderen. En door de eeuwen heen hebben legio vrouwen zichzelf vergiftigd door het op hun lippen en wangen te smeren. Cinnaber/vermiljoen heeft wereldwijd een belangrijke rol gespeeld als grafgift. Zeer waarschijnlijk als de statusverhogen de vervanger van de veel algemenere rode aarde. Een oogverblindend voorbeeld is de in 1994 in Palenque, Mexico, gevonden tombe van de zogenoemde Reina Roja. Een vermiljoenrood Mayagraf uit de zesde of zevende eeuw, met daarin het met jade, kostbaarheden en gloeiend cinnaber bedekte lichaam van een oudere vrouw. Vermiljoen is een mooi en soepel pigment dat je goed kunt verwerken, en in de beste kwaliteit oogt het briljanter dan zelfs de stralendste rode aarde. Het is veel gebruikt
voor het mengen van huidskleuren, er zijn inkten en (zegel-)lakken mee gemaakt en het is kleurbepalend voor het beroemde rode Aziatische lakwerk. Stradivarius werkte zijn violen af met een vermiljoen lak. Volgens de overlevering deed hij dit niet alleen ter verfraaiing, maar gebruikte hij het vooral als conserveringsmiddel. In een museum is pure vermiljoen direct te herkennen. Loop een zaal met oudere schilderkunst binnen en het straalt je tegemoet. Mantels van vorsten en heiligen, gekookte kreeften, rode vruchten en bloemen, vlaggen, chique dameskleding, uniformen, luxezadels, noem maar op.
Als het duur moet ogen is het geschilderd met vermiljoen. Nadeel is dat het kan verkleuren, zoals goed te zien is in de muurschilderingen van Pompeï.
Tombe van Reina Roja, Mayagraf, 6de of 7de eeuw, bedekt en beschil derd met vermiljoen
Tamara de Lempicka, Portret van S.A.I. le Grand Duc Gabriel, 1927, olieverf op doek, 116 x 65 cm, privécollectie
Pieter de Ring, Stilleven met een gouden bokaal (detail), olieverf op doek, 100 x 80 cm, Rijksmuseum, Amsterdam
Viool
monica rotgans is beeldend kunstenaar, onderzoeker en auteur. Van haar hand verscheen eerder Blauw Groen en het tot standaardwerk uitgegroeide Verf.