![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/179d88e12bf35210415615b7e18ef498.jpeg)
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/179d88e12bf35210415615b7e18ef498.jpeg)
mooie boeken maak je samen
mooie boeken maak je samen
Gijs Wortel & Alex de Vries
13 dan bel je Gijs
Alwin van Steijn
17 biografie
Alex de Vries in gesprek met Gijs Wortel
55 dag drukker... dag binder...
Fokko Tamminga
59 boekprojecten
59
Dagopleiding boekbinden (1955-1958)
64 Van Klaveren (1956- 1980)
64 Restauratie bijbels Ruïnekerk in Bergen (1973-1974)
65 Centro del bel Libro Ascona (1971-1973)
68 Compres (1974-1999)
69 Boekbandverguldmateriaal (1974)
72
73
Openingsboekje Grafische mts Amsterdam (1980)
Stokkink-collectie van bandornamenten (1982)
76 75 jaar boekbindkunst in Nederland (1984)
77 De twee duiven van de La Fontaine –Les deux pigneons (1984)
80
81
85
86
90
Handboek Grafische Communicatie (1981- 1989)
Kerstnummer Communicatie van het KVGO (1988)
Kerstnummer De Tijden Veranderen KVGO (1989)
Stokkink Bindersproef (1989)
Koppermaandagprenten (1991)
91 KPN-agenda (1994)
96
98
Think Book, SHV jubileumboek (1996)
The Celts voor J. Traas (1995)
99 Mooi gedrukt op linnen (1999)
100
Namengedenkboek Messiaskerk Wassenaar (2000)
104 De Avonden, Gerard Reve (2001)
105 Jaarverslag Collectie ModoVanGelder (2001–2003)
109
Grafisch Papier Monstercollectie (2006)
114 Geen kind meer (2007)
115 Korps Commandotroepen 65 jaar (2007)
122
Atlas Blaeu-Van der Hem (2008-2012)
127 Het Nederlands Steendrukmuseum (2011)
128 Opvoeden in schoonheid, Annie van Gemert (2011)
129 Kartuizers in het land van de Dommel (2012)
136
Korakuen Garden Okayama. Japan Through the eyes of Yukio Namba (2012)
144 Luminous, Jan Henderikse (2012)
144 Ando-agenda (2013)
146 Paul Overhaus (2015)
147
Artefact nr. 953 – Gapingen van mijn geest, Hans Klein Hofmeijer (2018)
152 Marc Mulders: Werken 1980-2020 (2020)
154 Roman-Visscherkaart (2021)
159 de toekomst Wytze Fopma
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/ba9debbc05dbc1589cad8926cffb054c.jpeg)
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/254ff4a877ded3489362762f5c38ecb2.jpeg)
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/6563ab7e125158befbbbb2a1f5e04a83.jpeg)
* De onderstreepte woorden in dit boek worden nader toegelicht in Gijs’ verklarende woordenlijst (zie pagina 159 e.v.).
Ieder ambacht heeft een vakjargon, zo ook dat van de boekbinder. Als de bedrukte planovellen* van de drukker op de binderij binnenkomen voor het afwerken – brocheren of binden – tot eindproducten hebben drukker en binder hier van te voren in vakjargon over gecommuniceerd.
Een folder is een vouwvel zonder enige vorm van verbinding. De vellen kunnen op de vouw machine één of meer slagen parallel, zigzag, harmonica of als luikvouw worden gevouwen. Een brochure bestaat uit een aantal gevouwen vellen of katernen, ingestoken in een omslag en verbonden door nietjes in de rug. Gebrocheerde en gebonden boeken, waarvoor de katernen op elkaar worden vergaard, kunnen zowel garen loos als genaaid geproduceerd worden. Een goedkoop gebrocheerd boek, vaak gedrukt op 70 gr/m2 houthoudend papier, klein van formaat, wordt veelal een pocket genoemd. Een genaaid gebrocheerd boek is een paperback. Ook de duurdere vorm van een garenloos gebrocheerd boek, gedrukt op houtvrij papier en groter van formaat, wordt aangeduid als paperback. Pockets en paperbacks worden ook wel softcovers ge
noemd. Voor de onderlinge verbinding van de katernen of de gefreesde vellen worden boeken in de rug gelijmd met koudlijm, hotmelt of PURlijm. Al deze kleefstoffen hebben hun voor- en nadelen; de keuze is vaak bepalend voor het welslagen van een boekproductie. Gebonden boeken bestaan uit een los vervaardigd boekblok, met een vierkante of ronde rug, al of niet voorzien van kapitaalbandjes en/of leeslinten. Het boekblok wordt (machinaal) in een boekband gezet. Vandaar de veelgebruikte aanduiding bandzet ter. Beide delen worden met elkaar verbonden door schutbladen voor en achter met overlijm materiaal op de platten. Een normale boekband bestaat uit twee borden, een ruggenbord en het bekledingsmateriaal – papier, linnen, leer of iets anders – dat machinaal verwerkt kan worden. De binder kan een boekband bedrukken op de verguldpers met gebruikmaking van magnesium of in messing gegraveerde stempels. Hij kan kie zen uit verschillende technieken; blind-, kleur-, metaal- of reliëfdruk. Het laten vervaardigen van de stempels gaat bij voorkeur in overleg met de binder. Gebonden boeken worden ook wel aange duid als hardcovers. Een boek heeft een omvang van een aantal pagina’s, geen bladzijden. Katernen ontstaan door de aangeleverde plano drukvellen een aantal keren kruis en/of parallel te vouwen. In een boek kunnen uitslaande of uitvouwbare platen verwerkt worden. Deze worden vaak als in- of omstekers geplaatst en verwerkt voor het vergaren. Voor de plaatsing van de pagina’s op die drukvellen moet overleg zijn tussen drukker en binder in verband met het zogenaamde
inslagschema. Het boekformaat, staand of oblong, is gelijk aan het schoongesneden paginaformaat. De eventuele overstekende formering en het formaat van de borden van de boekband zijn alleen relevant als er sprake is van een stofom slag. Een flexibele integraalband is een boekband die bestaat uit een stuk bedrukt sulfaatkarton waarvan de randen omgevouwen en vastgeplakt zijn. Handgebonden boeken volgens de Franse-, Duitse- of Engelse bindwijze worden veelal in leer of perkament uitgevoerd, voorzien van inlegwerk of blind- en gouddruk. De sneden kunnen verguld worden.
Blanco boeken maken is saai, ook al is het papier nog zo mooi. Het wordt pas interessant als auteur, ontwerper, fotograaf of tekenaar, litho graaf, drukker en binder met elkaar voor de invulling hebben gezorgd. Want ‘mooie boeken maak je samen’.
Gijs Wortel
dan bel je Gijs
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/44194bc6f75c0510b9b21c71c99b3a7b.jpeg)
Mijn eerste kennismaking met Gijs Wortel was in 1970. Als leerling aan de mts van de Amsterdamse Grafische School liep ik stage bij Drukkerij Onken hout in Hilversum. Gijs, docent aan die school, had de mogelijkheid aangegrepen om mijn stagebegeleider te vergezellen bij een bezoek aan mij en – in de eerste plaats - zijn vroegere werkgever Drukkerij Onkenhout.
Niet veel later werd de kennismaking hernieuwd. Ik werkte bij de Nederlandsche Bond van BoekbindersPatroons (de latere FGE - Organisatie van Fabrikanten van Grafische Eindprodukten) en was verantwoordelijk voor de patroonsopleidingen. Gijs Wortel was reeds toen dé autoriteit op het gebied van bindtech niek en – even belangrijk – de man die die kennis ook kon overdragen. Samenwerking was onvermijdelijk. Vanaf die tijd zou Gijs in mijn leven blijven, op zakelijk en professioneel gebied en privé.
Basis voor die jarenlange verbintenis was vooral het niet aflatende enthousiasme waarmee Gijs het boek binden propageerde. In 2008 ontving hij daarvoor de Grafische Cultuurprijs, een onderscheiding van de BNO (Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers), het KVGO (Koninklijk Verbond van Grafische Onder nemingen), de Grafische Cultuurstichting en papier groothandel Proost en Brandt, voor een organisatie
biografie Drukkerij Onkenhout zie pag. 25
boekprojecten Openingsboekje Grafische mts Amsterdam zie pag. 72 Grafische Cultuurprijs zie pag. 52-53
of persoon die zich verdienstelijk heeft gemaakt voor de grafische cultuur in Nederland. Dat Gijs die moest krijgen stond buiten kijf.
Steeds zag Gijs een mogelijkheid of voelde hij de noodzaak om het vak onder de aandacht te brengen. Zo kwam hij in 1988, direct na de fusie van de FGE en het KVGO, met het voorstel om het Kerstnummer Grafisch Nederland in een echte band te binden. Tot dan toe was dat niet gebeurd: het Kerstnummer was het visitekaartje van alleen de drukkersorganisatie KVGO. Ik, toen secretaris van de redactieraad en wat boekbinden betreft al helemaal door Gijs gevormd, kon daar geen weerstand aan bieden. Het werd een gecompliceerd project, niet in de laatste plaats door de ideeën en eisen van Gijs. Het boek verschijnt te laat (na kerst), maar is, ook door het ontwerp van Total Design, een hoogtepunt in de serie.
In 1989 blijkt Een mol op drie graden overdwars (het Kerstnummer 1988 gaat over vormen van taal: muziektaal, navigatietaal etc.) ook het mooiste boek ter wereld. Het wordt onderscheiden met de Ehren preis der Internationalen Buchkunst-Ausstellung Leipzig (de latere Schönste Bücher aus aller Welt). Het boek zet de norm voor volgende Kerstnummers. Ook het bindwerk doet er toe.
Een mooi ander voorbeeld is het Maak je eigen boek! project van de Grafische Cultuurstichting dat in 1997 het licht ziet. Eén vraag aan Gijs is voldoende om hem
in paraatheid te brengen: adviezen te geven, voorbeel den te maken en te helpen bij de uitvoering. Maak je eigen boek!, een lespakket voor scholen (basisonderwijs en later ook voortgezet onderwijs) waarmee leerlingen leren hun eigen boek te maken, vanaf het schrijven tot en met het binden, wordt het succesvolste project van de Cultuurstichting en – zo zie ik dat – ook van Gijs. Meer dan een half miljoen leraren en leerlingen maken kennis met het boekbinden en weten voor eens en altijd het verschil tussen een pocket of paperback en een echt gebonden boek.
Behalve voor zijn enthousiasme voor het boekbinden wil ik Gijs roemen voor zijn kennis en vakmanschap en zijn bereidheid anderen te helpen. Vaak was ik betrokken bij complexe boekproducties. Het feit dat ik Gijs in een noodgeval om raad kon vragen was een geruststellende gedachte. Ook anderen in de grafische wereld hebben dat ervaren. Lijkt iets onmogelijk, dan bel je Gijs.
Alwin van Steijn dan bel je Gijs – Alwin van Steijn![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/44194bc6f75c0510b9b21c71c99b3a7b.jpeg)
Jeugd In Amsterdam
Halverwege de Tweede Wereldoorlog, op 2 september 1942, werd Gijs Wortel geboren in Amsterdam. Zijn moeder, Marie Hilhorst, was een boerendochter uit Soest in een gezin met dertien kinderen. Ze was de oudste dochter en had een paar zussen en heel veel broers. Ze werd al op jonge leeftijd inge schakeld om dat grote huishouden draaiende te houden. Na drie jaar lagere school moest ze haar moeder helpen. Gijs Wortel: ‘Zo ging dat vroeger, maar ze was beslist niet dom. Uit brieven die ze later heeft geschreven, bleek dat ze dat gebrek aan scholing op een of andere manier toch allemaal heeft inge haald. Door haar onmisbaarheid in het gezin kon ze pas op haar eenendertigste trouwen met mijn vader, Lau. Ze hebben tien jaar verkering gehad. Je had in die tijd nog tot je eenendertigste toestem ming van je ouders nodig om te kunnen trouwen. Later is dat eerst drieëntwintig geworden en ver volgens eenentwintig. Mijn vader kwam uit Edam en hij had een oom in Soest waar hij vaak kwam. Dan ging hij bij Marie op de boerderij melk halen en zo zijn ze aan elkaar gekomen. Als hij daar op bezoek was geweest, liep haar vader steevast met hem mee en zei “Wortel, als je over drie maanden nog van haar houdt, dan kom je nog maar eens een keer terug.” Zo werd hij steeds weggestuurd en konden ze dus pas met elkaar trouwen toen zij eenendertig was.’
biografie – Alex de Vries in gesprek met Gijs WortelLau Wortel was opgeleid als timmerman. Zijn vader is rond 1907 in de buurt van Keulen gaan wonen, omdat hij daar werk kon krijgen in een fabriek. Daar heeft hij een gezin gesticht. Toen Lau Wortel een jaar of acht, negen was, is het gezin weer naar Nederland gekomen. In Edam werd destijds een nieuwe tramlijn naar Amsterdam aangelegd, waar zijn vader conducteur en later wagenvoerder is geworden. Voor de oor log heeft Lau nog wel als timmerman gewerkt, maar tijdens de oorlog is hij verzekeringsagent geworden bij de maatschappij Noord-Brabant. ‘Ze hadden Amsterdam onderverdeeld in vier delen en mijn vader had Nieuw-West als wijk. Hij ging langs de deuren om de premies te innen en verze keringen te verkopen. Hij heeft altijd als verzeke ringsagent en later als controleur gewerkt. Toen hij met mijn moeder trouwde, gingen ze wonen op de Haarlemmerdijk en later in de Haarlemmer Houttuinen. Ik had drie broers – Jan, Kees en Rinus – en een zusje, Loes. Toen Keesje zes was, gingen we met vriendjes verstoppertje spelen bij de Vissershaven. Toen we hem niet meer konden vin den, bleek hij te zijn verdronken in het water van het IJ. Dat was heel triest en naar en dat heeft mijn moeder moeilijk kunnen verwerken. Mijn moeder leed aan astmatische bronchitis en daarom gingen we in de zomervakanties naar familie in Soest. In oktober en november, als in Amsterdam de kachels aangingen, kreeg mijn moeder nauwelijks adem. Mijn vader kon een verzekeringsrayon in de buurt van Soest krijgen. Toen zijn we verhuisd en waren de klachten van mijn moeder voorbij. Mijn oudere broer Jan is op jonge leeftijd vervroegd in militaire dienst gegaan. Daarna is hij met een jeugdvriend geëmigreerd naar Canada. Ze hebben daar drie jaar lang dubbele diensten gedraaid om vervolgens een wereldreis te maken. Jan is uiteindelijk in New York terechtgekomen waar hij een tijdelijke aanstelling kreeg als beveiligings beambte bij de Verenigde Naties. Daar is een vast
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/1235b391e2356ac9c282bb2ce328304c.jpeg)
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/bc62d2000c40bd9e8f50cae8b83b6b53.jpeg)
dienstverband uit voortgekomen. Hij eindigde in het managementteam van de Verenigde Naties en is altijd de hele wereld over gegaan. Hij is in 2019 overleden. Mijn jongere broer Rinus sloeg op de lagere school een klas over en ging op zijn elfde al naar het gymnasium. Hij is op zijn zestiende geologie en geofysica gaan studeren in Utrecht en heeft daar aan de universiteit carrière gemaakt als hoogleraar en decaan. Hij is op zijn vakgebied een van de topmensen in de wereld. Ikzelf aardde meer naar mijn moeder en ben vooral met mijn handen gaan werken.’
Werken voor Jan Buijssen
Al op jonge leeftijd kwam Gijs Wortel in Amsterdam via zijn klasgenootje Henny Goes in aanraking met het boekbinders vak. Henny was de zoon van een melkhandelaar in de Buiten Visserstraat, in die tijd een van de weinige zaken in de buurt met telefoon. Tegenover de melkhandel zat een eenmansbedrijf van een boekbinder die zijn telefonische boodschappen via de melkhandel liet lopen. Zo kwam Henny Goes daar regel matig om boodschappen over te brengen.
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/9614a34e08885852f3e6ea97601b3678.jpeg)
‘Als ik bij Henny was, liep ik wel met hem mee en dan zag ik die man – Jan Buijssen heette hij, maar dat was voor ons te moeilijk, wij zeiden Buizer – be zig met vellen papier. “Wat kom je doen?”, vroeg hij.
“Kijken”, zei ik. “Nou, kijken, daar heb ik niks aan, laat je handen maar wapperen.” Zo is het begonnen.’ Buijssen pakte als boekbinder alles aan. Hij deed vouwwerk en maakte bloks, geen boeken, maar meer drukkerijbindwerk. Elk uur dat hij vrij was, ging Gijs Wortel ernaartoe. Hij kreeg veertig cent per uur, voor een jongen van een jaar of tien een mooi bedrag. Hoewel hij het leuk werk vond, ging het hem vooral om die verdienste. In de buurt was ook een drukkerij en de drukker ging altijd naar de markthallen. Daar voorzag hij de handelaren van bloks om hun rekeningen te kunnen schrijven. Die bloks moesten worden geperforeerd en voorzien van een karton en een dekvel en daarna gesneden en geniet. Vervolgens
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/9bef08b309751235a7643c9bc93b067d.jpeg)
gingen er gele kapjes op. Alles ging handmatig en Gijs Wortel deed allerlei hand- en spandiensten voor Buijssen. Een lucra tieve klus was het afleveren van de verkiezingsfolders, onder andere aan de partijleider Henk Gortzak van de CPN. ‘Aan de Keizersgracht zat de drukkerij van De Waarheid. Daar werden de folders gedrukt en die kwamen naar Buijssen om gevouwen te worden. Zo hebben we vijftigduizend folders met de hand ge vouwen. Die moesten daarna terug naar de Keizers gracht. Buijssen had een grote transportfiets met een verbreding op de bagagedrager zodat we die ingepakte folders daarop konden vervoeren. Bij de Laurierstraat moest ik over een brug en bovenop de brug brak de snelbinder en alles donderde in de gracht. Ik dorst bijna niet terug. Of ik nou gejankt heb, weet ik niet meer, maar dat zou best kunnen. Na een half uur ging ik toch terug. “Wat maak je me nou?”, zei Buijssen, want hij was al gebeld. “Maar het geeft niet hoor”, zei hij er meteen achteraan, want wat was nou het geval? Twee keer per week werd er in Amsterdam gespuid: dan trokken ze de grachten leeg om het vuil naar het IJ af te voeren. Dus in no time waren al die folders door de grachten in Amsterdam verspreid en dat vonden ze bij de CPN prachtige reclame. Bovendien was het een ongeluk, dus waren ze er ook niet aansprakelijk voor. We leverden ook bloks aan kantoorboekhandel Lorjé in de Utrechtsestraat. Dat deden we met z’n tweeën; ik op de fiets en hij op zijn brommer erachteraan. Nu heeft de smalle Utrechtsestraat een trambaan en een rijbaan, dus voor de fiets is er maar weinig ruimte. Ik raakte met die verbrede bagagedrager een auto en dat gaf een flinke be schadiging. “Doorrijen,” riep Buizer, “hij kan er toch niet uit”, Die auto zat namelijk tegen de tram aan, en hij kon ook de stoep niet op. We sloegen twee keer rechtsaf en waren ‘m kwijt. Als ik bij de drukkerijen in de binnenstad de bloks ging afleveren, moesten die worden verpakt in
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/cd2a5f15697cab1dd1a5fa194b21e8da.jpeg)
Kraft pakpapier en dat was duur. Ik moest dan altijd vragen of ik andere vellen Kraft mee terug mocht nemen. Hij gaf me ook rustig cheques aan toonder mee (daar zat geen leeftijdsgrens aan), om bij de bank geld te halen. Ik mocht ook wel op zijn Berini, die ging als een gek. Maar hij zei wel “als je wordt gepakt: janken!” Als ik werd aangehouden, moest ik mee naar dat kleine politiebureautje Raampoort. En dan jankte ik dat ik eigenlijk niet mocht brommen, alleen maar fietsen. En dan bel den ze Buijssen en die begon dan te vloeken van “ik had toch verdorie gezegd, enkel fietsen met dat ding” en dan kwam ik er weer mee weg. Dat was zo typisch in die tijd in het Amsterdam waar ik ben opgegroeid.’
Schooltijd
Op 1 september 1948 ging Gijs Wortel naar de lagere school. Hij zou de volgende dag zes worden. De eerste drie klassen ging hij voorwaardelijk over, omdat hij zo jong was. ‘Mijn moe der had me eigenlijk nog een jaar op de kleuterschool moeten laten.’ In de laatste klassen ging het goed en daarna wilde hij boekbinder worden en ging hij naar de Amsterdamse Grafi sche School. Werkgeversorganisaties en vakbonden hadden in 1913 het initiatief genomen tot de stichting van de Vereeniging Amsterdamsche Grafische School. Het was de bedoeling om voldoende personeel op te leiden voor de grafische industrie. Pas in 1917 werden de aangevraagde subsidies toegekend. Op 1 juli 1918 ging het onderwijs aan de Amsterdamsche Grafi sche School van start, en daarmee het grafische onderwijs in Amsterdam. In 1933 werd het gebouw aan de Dintelstraat 15 in gebruik genomen waar nog altijd les wordt gegeven.
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/473917dd0a940e23a48d62f15131ffd0.jpeg)
‘Ik wilde me inschrijven, maar daarvoor moest ik elf jaar en acht maanden oud zijn, want je werkte er met machines. Het gevolg was dat ik een zevende klas moest volgen. In de zesde klas had je voor de jongens die te jong waren een apart hoekje. Ik vond dat een ramp. Bij Buijssen had ik het vak voor een
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/48d2de814f645bde429ed9ae63cc480d.jpeg)
deel al in de praktijk geleerd met mijn handen. Daar doe ik het nog mee. De vaardigheid die je op jonge leeftijd opdoet, hou je voor de rest van je leven. Dat bleek ook wel in de boekbindklas. De Am sterdamse Grafische School had ten eerste een pa troonsopleiding, bestemd voor zonen van patroons, maar die moesten minimaal mulo B gehaald hebben of hbs. Zij moesten later de zaak van hun vader overnemen en waren ook al wat ouder en bezochten dus de uto – uitgebreid technisch onderwijs – wat later de mts is geworden. Daarnaast had je een be drijfsopleiding. Je mocht in die tijd gaan werken als je veertien was. Dan ging je vier dagen werken bij de baas en één dag naar school. Dat was beroepsbegeleidend onderwijs, voor zetters, drukkers, bin ders enzovoort. Dan had je ook nog de dagschool, de gewone driejarige opleiding na de lagere school.
Ik wilde binder worden en moest daarvoor eerst een toelatingstest doen. Van maandag tot donderdag kregen we praktijkles en op vrijdag theorie.
Ik kreeg les in boekbinden van G. Riemersma en J. Swaving. De grafische industrie was in die tijd de best georganiseerde bedrijfstak. De eerste cao die werd afgesloten was altijd die van de grafische in dustrie, want de belangen van werkgevers en werk nemers lagen heel dicht tegen elkaar. In Utrecht kwam de eerste grafische school en in Amsterdam de tweede. Het bestuur van die school was paritair samengesteld: vakbond en werkgevers leverden ieder evenveel leden. Als je bijvoorbeeld als bedrijf veertig man in dienst had, dan was je volgens de cao verplicht drie leerlingen op te leiden. Dat bete kende dat je in het bedrijf ook een leermeester no dig had. Het aanvullend onderwijs werd op de gra fische school verzorgd. Als die bedrijfsleerlingen examen hadden gedaan, werden ze jonggezel. En op hun eenentwintigste werden ze voor de cao gezel. Op de dagschool in Amsterdam hadden de leerlin gen geen contact met de patroonsleerlingen;
ze zaten in aparte klassen. Wie de opleiding aan de dagschool volgde, deed al op zijn vijftiende een vergelijkbaar of zwaarder examen dan die bedrijfsleerlingen die een paar jaar ouder waren. Daarmee waren ze meteen jonggezel en qua salariëring was dat aantrekkelijk.
Op de Grafische School werd je klaargestoomd voor het werken in de grafische industrie. Alles wat je deed, moest je minimaal tien keer uitvoeren. Als je een nieuwe bindmethode kreeg, dan was de oplage tien. Zo leerde je dat en als je minder dan een zes scoorde, moest je er opnieuw tien maken. Je kreeg een stapel tijdschriften waarvan de ruggen werden afgesneden en je kreeg een pot stijfsel om te leren smeren, en gelijk op elkaar plakken. Als het niet goed was, moest het over. Het was gewoon drillen: net zo lang oefenen tot je het kon. Riemersma leer de ons dat en ik hoor het hem nog zeggen: “Wortel – aan voornamen werd niet gedaan – je baas zal altijd blij met je zijn, maar je zal het nooit ver bren gen.” Ik heb dat nooit gesnapt. In het tweede jaar kreeg ik les van zijn collega Swaving die klas twee en drie deed. In 1971 heb ik bij de Amsterdamse Gra fische School als leraar boekbinden gesolliciteerd. Riemersma zat achterin de klas en moest samen met de directeur mijn proefles beoordelen. Toen ik aangenomen was als een van de jongste vakleraren, heb ik hem aan zijn uitspraak herinnerd en toen zei hij: “Ja, een mens kan zich vergissen.” Zoiets zeg je natuurlijk nooit, pedagogisch ga je zo niet met leerlingen om. Maar hoe kwamen die docenten daar terecht? Voor de bedrijfsleerlingen was er een overkoepelend orgaan met een consu lent die door het land trok om de bedrijven en de leermeesters te controleren en de leerlingen te begeleiden. Zo’n consulent wist daardoor precies waar de goede leermeesters zaten. Scholen die een docent nodig hadden, gingen bij de consulent te rade en zo is Swaving vanuit Wolters Noordhof
boekprojecten Dagopleiding examen zie pag. 59
– Alex de Vries in gesprek met Gijs Wortelin Groningen op de Grafische School terechtge komen en Riemersma vanuit Sneek. In tegenstel ling tot zetten en drukken bestond voor het vak boekbinden geen akte-opleiding. Het waren dus pure praktijkmensen. Ze moesten aan de hand van andere diploma’s hun vakbekwaamheid bewijzen, maar wel een pedagogisch getuigschrift halen. In Amsterdam zat ik met zestien leerlingen in de klas en je had veel plezier met elkaar. Het was best wel druk hoor. In mijn klas zaten alleen jongens.’
Soest en Utrecht
Het eerste anderhalf jaar volgde Gijs Wortel zijn opleiding in Amsterdam. Na de verhuizing van het gezin naar Soest vervolgde hij die in Utrecht aan de School voor de Grafische Vakken. Daar kreeg hij les van de bindersleraren Scherpenzeel en Van Klaveren. Utrecht was een kleinere school waar de klas sen een, twee en drie bij elkaar zaten. Gijs Wortel kwam er in de tweede klas met vier leerlingen. De eerste klas had er zeven en de derde klas elf. Iedereen zat tijdens de praktijklessen bij elkaar, inclusief de patroonsleerlingen. Iedereen had contact met elkaar. Er zaten ook jongens van 18 en 19 jaar bij, soms met klinkende namen van bekende drukkers en binders, zoals Dijkstra, Knol, Molier en Spiegelenberg. Opvallend was dat de jongere leerlingen in de praktijklessen veel vaardiger waren dan de oudere patroonsleerlingen. Later in zijn leven is Gijs Wortel algemeen directeur geworden bij boekbinder Spiege lenberg in Den Haag en heeft hij het bedrijf overgenomen. Spiegelenberg werd later onderdeel van Molier Binders. ‘Op de School voor de Grafische Vakken in Utrecht hadden we als leraar Scherpenzeel, die daarvoor bedrijfsleider was geweest. Hij zag er altijd keurig uit in zijn gestreken stofjas. Daarnaast hadden we Van Klaveren, een werker, een ambachtsman. Dat was een heel andere persoon, maar ze konden het samen heel goed vinden. Ik heb van Van Klaveren heel bijzondere dingen geleerd. De grafisch mts, waar ik vanaf 1967 leraar werd, kreeg in 1980 een
nieuw schoolgebouw in Sloterdijk met de eerste computergestuurde snijmachine. Van Klaveren die toen al met pensioen was, zei tegen me: “Wortel, ik vind het prachtig, maar leg het me alsjeblieft niet uit.” Hij had afstand genomen van de moderne ontwikkelingen. Hij was een heel goed mens en we gingen ook privé met elkaar om.’
Drukkerij Onkenhout
Toen Gijs Wortel in Soest woonde, ging hij op zoek naar een bijverdienste. Het lag voor de hand om iets te zoeken dat aan sloot bij zijn opleiding.
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/fb3d6432fb3268dfbcd29c18ed934f90.jpeg)
‘Ik kreeg nooit zakgeld, dus ik ging meteen naar de enige boekbinderij die er in Soest was, Boekbinderij Den Broeder. Ik zei dat ik op de grafische school zat en boekbinder wilde worden en dat ik graag wat wilde bijverdienen. Wat ik bij Buijssen deed, ben ik ook bij Den Broeder gaan doen, elke zaterdag en in de vakantie. Ze namen me aan vanwege mijn handigheid. Den Broeder maakte ook echte boeken, maar ik wilde niet bij Den Broeder in dienst komen.
Dat had wel gekund, maar het bedrijf bestond uit allemaal zussen en broers, dat was me te veel een familiekliek. Ik had een oom, ome Jan, die woonde in Soest en hij verhuurde zijn bovenverdieping aan een meneer Peters die de administrateur was van drukkerij Onkenhout in Hilversum. Ik ging naar hem toe, dat was in 1958, en vertelde hem dat ik na mijn diplomering wilde gaan werken en of dat mis schien bij Onkenhout kon. Hij nodigde me uit om eens te komen kijken en toen ben ik daar aangeno men. Op de binderijafdeling werkten vijfentwintig vrouwen en vijf mannen. Die vrouwen waren alle maal bezig om, bijvoorbeeld voor de Twentse Bank, setjes te maken van een origineel formulier met drie duplicaten met carbon ertussen en bloks. Het waren hulpvakarbeiders, zo stonden ze in de cao omschreven, allemaal deden ze handmatig werk.
boekprojecten Van Klaveren zie pag. 64
boekprojecten Grafische mts zie pag. 72
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/9e919a6ee92cc64972610ab14520626f.jpeg)
Er waren ook machines: twee snijmachines en een boor-, perforeer-, hecht- en rilmachine, maar die werden door de mannen bediend. Onkenhout werkte veel voor de Sociale Verzekeringsbank. Daarvoor maakten ze elke keer series van vijftig kantoorboeken. Dat waren grote boeken met per pagina vijfentwintig regels. Op deze gelinieerde vel len konden, met de hand geschreven, tienduizend ziektegevallen worden vermeld. Elk boek moest worden genummerd van één tot tienduizend. Die vellen werden gedrukt en dan handmatig genum merd. Daarna gingen ze naar Arend Globe, een drukkerij in Hilversum die ook een binderij had. Daar werden er mooie registers van gemaakt. Met een boekbinder op de afdeling was het uitbeste den niet meer nodig. De keren daarop heb ik die boeken gebonden, maar dat nummeren was een gigantische klus, dat gebeurde handmatig met een numeroteur. Ik heb toen aan meneer Onkenhout voorgesteld, dat ik het nummeren als aangenomen werk wel thuis wilde doen. Mijn moeder vond het prachtig, maar ik moest om tien uur stoppen, om dat de buren anders niet konden slapen. Zo deed ik tienduizend nummers op een avond. Een werkdag in die tijd moet je niet onderschatten. We begonnen om halfacht en we gingen door tot vijf uur, met een halfuur pauze, vijf dagen per week. Dat was vijfenveertig uur en dan werkte je ook nog op zaterdag tot halfeen. Je werkte dik vijf tig uur in de week, maar in de winter werd het altijd zo druk dat je vier avonden in de week kon over werken tot tien uur. Een halfuur om te eten werd doorbetaald. Ik werkte dan meer dan zeventig uur in de week en fietste zestien kilometer op en neer tussen Soest en Hilversum. Elke donderdag kwam meneer Peters langs met een doosje, dat ik nog voor hem heb gemaakt, met de loonzakjes erin. Dan was het de kunst om géén ‘dankjewel’ te zeggen. Dat deed je niet, want je had ervoor gewerkt. Als je
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/186bbdfe53698056f5d7a06add059bd8.jpeg)
![](https://assets.isu.pub/document-structure/220929125439-f871c0a3402eb2c1fca3ee529317fe0f/v1/43d6875e7d9af2c9075f3cda5b775371.jpeg)