STORM
‘WAT IS EEN HELD? Iemand die straffeloos onvoorzichtig is geweest.’ Willem Frederik Hermans
JAN CREMER De jonge jaren
1942 Portretfoto door societeitfotograaf Oechlenburg, PhotoÂĂ telier Emmastraat 86 Enschede.
3
4
HET VERDWENEN DOSSIER 1956/193 Tot aan mijn meerderjarigheid was ik Rijkspupil. Begin 2000 doe ik herhaalde pogingen om mijn dossier bij de Raad voor de Kinderbescherming te lichten. Daar moet ook veel over mijn familie in staan. Eerdere pogingen in de jaren daarvoor zijn mislukt onder het mom van geheimhouding en bescherming van getuigen. Ik wil weten wie er over mij jarenlang gerapporteerd heeft, wie ons heeft bespioneerd, ons heeft verklikt. Dat moet een halve meter dik dossier zijn. Nu is het ook weer wachten op antwoord. Op 19 oktober 2004 krijg ik eindelijk bericht als ik de rechtbank in Almelo ingeschakeld heb. Dossiers 1956/193 zijn, zonder medeweten van de directeur van de Raad voor de Kinderbescherming, op oekaze van een hoge ambtenaar op het ministerie van Justitie onmiddellijk na mijn verzoek vernietigd. Waar waren ze daar zo bang voor? ‘Dat ik er misschien over ging schrijven?’, schreef ik in 2016 in ‘Odyssee Fernweh’. Waarom is mijn ‘verleden’ in de justitiële brandoven verdwenen, mijn gehele minderjarige leven en wie weet wat nog meer? Was ‘Den Haag’ soms hun geheime rol aan het uitwissen, bang dat ik mijn pen als zwaard zou gaan gebruiken? De hoge ambtenaar die opdracht gaf tot vernietiging van het dossier blijft onvindbaar. Zodra ik lopen kon, liep ik weg, woedde er een storm binnenin mij. Ik moest weg, ik moest onderweg zijn en om te overleven nam ik weleens een brood mee. Daardoor werd ik al gauw als ‘moeilijk opvoedbaar’ beschouwd, onder voogdij geplaatst en daarmee vogelvrij verklaard. Schilder wilde ik worden. Van bakkersknecht tot pottenbakker en reclameschilder tot beroemd kunstenaar. Om niet in de anonimiteit te verdwijnen werd ik beeldenstormer. Net veertien en van school af kreeg ik een strenge, maar rechtvaardige, vooral goed menende Rijksvoogd toegewezen. ‘Eerst maar eens tot je vijfenzestigste naar de fabriek, dan kun je gaan schilderen en wie weet hangt er ooit van jou nog eens een schilderij in een museum.’ Op mijn negentiende hingen mijn schildertijen in het Haags Gemeentemuseum en had ik een halve eeuw overgeslagen. Mijn ‘vroeger’ bestaat uit twee perioden: voor en na mij eerste boek … Om te bewijzen dat ik bestond, ben ik al vroeg van alles gaan verzamelen. Omdat ik zwervende en altijd onderweg was, is veel in bewaring gegeven bij vrienden en bekenden, of ondergebracht in archieven. Hoewel de storm in mij nog steeds niet is gaan liggen houdt deze ‘Storm’ op bij mijn eerste schreden op het literaire pad, op 28 februari 1964 op het Boekenbal bij het verschijnen van de onverbiddelijke bestseller ‘Ik Jan Cremer’. J.C. April 2020 NA
5
Op 26 mei 1939 trouwden Rodina Szomorkay en Jan Cremer op het stadhuis van Enschede, in een sobere en eenvoudige ceremonie, waarbij niemand aanwezig was buiten de ambtenaar van de burgerlijke stand en de twee getuigen: de bode en de portier van het gemeentehuis die hun handtekening zetten tegen betaling. Nog dezelfde dag vertrokken zij met de eerste trein naar het Oosten. Op huwelijksreis naar Hongarije.
1942. Rรณsza Csordรกs SzomorkayWendl. Photo-Atelier Oechlenburg Enschede.
6
Het was oorlog. Op de achterkant ontdek ik enkele door de jaren heen vervaagde potloodtekeningen. Een moeizaam getekend hakenkruis, blijkbaar behorend tot het straatbeeld van de Emmastraat, maar ook mijn eerste handtekening. Mijn naam. Mijn moeder schrijft het voor in haar sierlijke handschrift en ik doe haar na. Moeizaam in stokkende hanenpoten. Daar staat voor het eerst en voluit mijn naam geschreven. Door mijzelf ! Ik moet zo’n tweeënhalf geweest zijn. Maar dan zie ik MIJN EERSTE TEKENING. De tekening die ik kort na mijn vaders begrafenis heb gemaakt. Ik zie twee figuren, moeder en kind, mijn moeder en ik, met een schep in de hand waarmee zand in het graf werd gestrooid. Dan zie ik de kist waar mijn vader in ligt, zijn eeuwige
hoed op. Dat moet ik me dus van hem hebben herinnerd: die hoed. De kist is versierd met twee vlaggetjes aan weerskanten. De deksel van de kist heeft zes raampjes. Venstertjes met gordijntjes ervoor. Ik herinnerde me bij het zien ervan, zestig jaar later, dat mijn moeder me had verteld dat mijn vader mij zo altijd vanuit de hemel kon zien. Links van de kist staat een buiten proporties grote doodgraver met uitgestrekte armen dreigend in het zwart, die moet op mij de meeste indruk hebben gemaakt. Rechts staat een politieagent met getrokken pistool. De agent die altijd voor de deur van de ziekenhuiskamer van mijn vader was gepost, wachtend op zijn herstel. Maar de politieagent lacht. Omdat die van z’n taak verlost is misschien, eindelijk van Cremer af is. 7
In 1938 wordt het pand Emmastraat 10 door Cremer gekocht van een zekere G. Weckenbrock, een huizenhandelaar uit Gronau, die verscheidene panden voor en over de grens bezat. Mijn vader heeft al eerder, in 1934, zaken met hem gedaan door het pand Haverstraat 35 te huren, een huis dat hij van plan was te kopen, maar dat te klein was. Weckenbrock biedt hem het pand in de Emmastraat aan. Groot woon- en winkelpand met twee etalages, een grote loods annex werkplaats achter, met een grote tuin grenzend aan het RK Ziekenhuis. Het eerste kapitale pand vanaf de vier ‘Koningshuizen’, in 1809 door koning Lodewijk Napoleon tijdens diens bezoek aan Enschede geschonken. Cremer koopt nummer 10 plus Werkstatt en grond. De hoek aan het zijpad, nummer 8, wordt aan ene Weyl verkocht, een Elzasser jood, die er een slagerij begint op nog geen twintig vierkante meter. Als wij in de winter van 1944/1945 uit het Aamsveen terugkeren, waar we op een boerderij waren ingetrokken, is er bij ons ingebroken. Het geldkistje blijkt te zijn opengebroken én achtergelaten, maar de koopcontracten zijn verdwenen. Nog altijd 8
verdenk ik de horlogemaker Schipholt ervan, die tijdelijk onze winkel gehuurd had, dat hij dat in opdracht van Weyl deed, waardoor hij nog een jaar ons voorhuis kon blijven gebruiken. Na de bezetting keert slager Weyl terug uit het buitenland en eist van ons dat wij het pand – ons huis – verlaten, want hij blijkt nu plotseling de eigenaar van nummer 10 te zijn geworden. Wij moeten eruit. Dreigementen volgen. Hij eist huur en stopt brandende kranten door onze brievenbus. Geld voor advocaten hebben wij niet. De hele buurt kijkt de andere kant op. Het zal wel door bepaalde ervaringen in de oorlog komen. Zo blijkt dat ik in 1944 als jongetje van vier jaar tussen dertig lijken stond van mensen die door een bombardement om het leven waren gekomen. Er was met fosforbommen gegooid, een man van ongeveer twee meter was gereduceerd tot een geblakerd lichaam van een meter. Daar stond ik tussen. Hoewel ik een heel goed geheugen heb, ben ik dat totaal vergeten. Er zijn diverse mensen die dat hebben gezien. Er zijn dus wel bepaalde ervaringen in mijn jeugd die ver weggedrukt zijn.
In de oorlog, toen wij nog in een groot winkelpand aan de Emmastraat woonden – ons huis is te zien op de beroemde schoolplaat van Heijenbrock uit 1914: ‘De fabrieksstad Enschede’ – en ik een kleine jongen was, ging mijn moeder bij de overburen kaarten tijdens de spertijd. Ik brak dan het huis uit, en zwierf over de donkere en lege straten van Enschede. Politiepatrouilles pakten me op en brachten me weer naar huis.
9
1942. Pas nadat de fotograaf een paar papieren op de vloer gedrapeerd had wilde ik gefotografeerd worden. Photo-Atelier Oechlenburg.
Ik werd geboren aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Stormweer kondigde mijn eerste levensdag aan en ik werd met de blanke moederborst gevoed. Een paar dagen later kregen wij een oude manke jood op bezoek, een waarzegger en toekomstvoorspeller, en die zei tegen mijn moeder (nadat hij twee bakken koffie gedronken, m’n handen bekeek, m’n aars beroken en twee vingers in de lucht gestoken had): ‘Het schepsel dat hier ternederligt werd geboren in goede welstand, om het volk een boodschap te brengen, zijn teken is Vuur, hij is geboren in de Zon, zijn leider is Mars, heersen zal hij en opgroeien tot Iets Groots.’ Hij waarschuwde mijn moeder nog 10
wel dat het opgroeien tot Iets Groots in goede banen geleid diende te worden, tekende nog de zodiak met mijn sterren, planneten en huizen en verdween na mij met een brandende sigaar onder de voetzool van mijn linkerbeen bevrijd te hebben van de duivels en ongunstige aspecten in de horoscoop. Ik Jan Cremer, 1964.
1945. Voorjaar. Met buurjongen Erik in achtertuin Ripperdastraat. Achterkant huis Dr. Thiadens die op bevrijdingsdag onder verdachte omstandigheden geliquideerd werd.
Wat ik me ook heb afgevraagd; wat wisten de buren dat wij niet wisten? Toen we terug uit het kamp kwamen en waren leeggeroofd, liepen de kinderen van schoenmaker Nijhuis in mijn kleren, zijn vrouw in de jurken en jassen van mijn moeder, stonden delen van onze huisraad – de schemerlamp – in hun huis. Dat je in die periode bestolen werd, dat verlaten huizen werden leeggeroofd, was voorspelbaar, min of meer vanzelfsprekend. Ieder voor zich, was het devies. Maar een dief gaat toch niet bij de naaste buren inbreken en zijn buit open en bloot tentoonstellen? Dachten, wisten, wensten de mensen in de Emmastraat dat wij nooit meer terug zouden komen? Hadden
ze dat van hogerhand vernomen? Zouden wij de grens over gezet zijn? Een ontmoeting met mijn vroegere vriendje, buurjongen Erwin, wordt koel en gereserveerd afgehandeld. Hij is met een Poolse getrouwd en – dat voel ik – wil liever niets meer met mij te maken hebben. Ik heb over zijn vader geschreven. Opvallend dat veel jongens met ‘een foute achtergrond’, vader oostfrontstrijders, bij de Waffen ss in Polen, actief in de NSB berucht als collaborateur, als oorlogsmisdadiger bestempeld en veroordeeld, allemaal op vakantie, op reis gingen naar Polen, Oekraïne en zelfs Israël, en steevast met bruiden uit die landen terugkeerden? 11
1945. Volkspark. Met keeshond ‘Adolf ’ van tante Jakobine, na de bevrijding omgekat tot ‘Winston’.
Tegen de kerstdagen van 1947 hebben wij ons huis verloren. We kwamen van de markt en vonden onze huisraad op straat voor de deur. Alles werd in een gemeentelijke opslagplaats gezet. Hoewel mijn moeder in allerlei documenten en verzekeringspapieren als ‘eigenaresse’ van Emmastraat 10 werd vermeld, gold dat voor de kantonrechter blijkbaar niet. De slager Weyl kwam – dankzij zijn advocaat – als eigenaar uit de bus. Dat de eigendomspapieren door de horlogemaker Schipholt waren ontvreemd – hij huurde onze winkel van 17 december 1944 tot 17 december 1945 – en 12
1945. Maart. Bij de Prinsessetunnel na zondagse kerkdienst in de stationskapel van de Bahnpolizei.
later vreemd genoeg op naam bleken te staan van Weyl, was zonneklaar. Wij stonden op straat. De enige plek waar we terecht konden was het tehuis voor onbehuisden, het HVO, inderhaast gevestigd in een leegstaande school aan het Van Heekplein.
Winter 1944/1945. Boerderij Van Pelle aan de Knalhuttenweg/ Lappenpad. Laatste boerderij voor grenspost Der Rote Lappe op Duits grondgebied.
Noodgedwongen nam ze bij de naderende hongerwinter een baantje aan bij een boer in het Aamsveen, aan de Knalhuttenweg, vlak aan de Duitse grens. Als huishoudster intern tegen eten en onderdak. Een gierige stinkende boer waar ik bang voor was, die ’s avonds het vlees en het vet meenam en onder zijn bed bewaarde. De boer was zeer karig met het uitdelen van eten. Tot het mijn moeder te gortig werd en zij met een oude uitgehongerde knecht de slaapkamerdeur van de boer intrapte. Zo driftig was ze dat ze de boer makkelijk had kunnen vermoorden. Dat had alsnog
gekund, want toen we weer in Enschede waren, kwam boer Pelle vragen of ze alstublieft terug wilde komen, zó’n goedkope huishoudster had hij nog nooit gehad, dit keer zou hij haar zelfs betalen. Toen de boer maar aan de deur bleef zeuren en smeken en niet wegging, pakte ze de zware smidshamer die onder het bed lag, en sloeg de boer daarmee waarschijnlijk een gebroken schouder en bovenarm. Zó hard dat de steel brak. De boer droop af, deed geen aangifte, anders had ze in de gevangenis gezeten en zat ik in het weeshuis. 13
Tot 1956 Enschede Ik zwierf veel op straat, de straat was mijn wereld, liep te vaak weg, werd veel als vermist opgegeven, waardoor ik in de politierapporten werd vermeld. Mijn naam was bekend op het politiebureau. In het politieregister van Enschede staat op 18 mei 1945 vermeld dat om 20 uur 30 ‘Kennis wordt gegeven van het vermissen van de 5 jarige Jan Kremer, Emmastraat 10.’ 14
Ik sloot me aan bij bendes die leegstaande huizen leegroofden, stalen wat er te stelen viel, net gebombardeerde fabrieken plunderden voordat de stof en het gruis optrokken en de brandweer arriveerde. Ik werd geslagen en ik sloeg terug, ik roofde en werd beroofd.
Toen ik vijf was, vlak na de oorlog en ondervoed, werd ik door het Armenbestuur een tijd ondergebracht op een boerderij in Lonneker, in Twente, bij hele lieve boeren. Ik was een mager jongetje, de hongerwinter was net voorbij, en bij die boeren voelde ik me thuis. En ik heb altijd het idee dat ik ooit weer naar Twente terug zal gaan.
1945. Bij pleegfamilie boer Voortman in Lonneker. Korenbloemen plukken voor moeder die zondags op bezoek komt. Door het plaatselijke armenbestuur was ik bij een boerenfamilie in Lonneker ondergebracht. Bij boer Voortman. Er was geen plaats meer in de tehuizen, die overvol raakten door de achtergebleven kinderen, wezen en halfwezen. Het was vlak na de oorlog en voor de rondzwervende kinderen werd het te gevaarlijk op straat. De kapotgeschoten huizen, de ruĂŻnes en de akkers rondom de stad lagen vol achtergebleven munitie, blindgangers, granaten en onontplofte bommen, zodat de politie iedere knaap zonder vaste woon- of verblijfplaats van straat haalde en in een kindertehuis opborg. Ieder mens zoekt het paradijs op aarde. Mijn paradijs is een boerderij, met koeien en een bloeiende appelboom.
Met Arno en tante Annie Voortman. Bij boeren woonde ik in het hondenhok. De meest veilige plek. Verdedigd door de kettinghond.
15
Hij woonde korte tijd in het hofje de Mallemolen en in de Balistraat, totdat hij door bemiddeling van burgemeester Kolfschoten een atelier annex woning kon huren in de Annastraat, 14, in het centrum van Den Haag, pal achter restaurant ’t Gouden Hooft, vlak bij het Noordeinde. Paul van der Put in Het Vrije Volk van 11 augustus 1960: ‘Een rode deur in de Annastraat met daarop in ruwe, zwarte letters CREMER, 23 jaar [in werkelijkheid 20 jaar], 38 exposities, schilder-barbarist, bijgenaamd “het woeste beest”, zo uit z’n bed gegleden. Hij strijkt door zijn manen en bromt: “Ga 108
alsjeblieft zitten.” Het zolder-atelier is een krot, een stuk van het plafond dreigt op tafel te vallen en enorme doeken met verfmassa’s als verweerde kalkformaties bedekken de korstige muren. Waar die muren onbedekt zijn, spreken zij: “De wereld is één Cremertorium, Liever één Cremer aan de wand dan tien in de krant.” In dit huis woonde Cremer in 1959... Hij is vrij lang van stuk, heeft een harde nozemachtige kop (maar nozems voeren geen bliksem uit, ik werk hard) en praat met een hese stem die moeizaam en toch met driftige haast formuleert, zodat hij vaak hakkelt.’
109
1963. Aeroport Bondues bij Lille. Parachutespringen met Simon Vinkenoog, Louis van Gasteren en Armando.
1959. Den Haag. Met Armando, toen nog modinette Betty van Garrel en Cor Vaandrager op de Haagse Salon in Pulchri, voor ‘La Guerre Japonaise’. ‘Zie hoe Armando als het loodsmannetje met de haai meezwemt’, Guus Luijters in het Parool. 5 januari 1979.
110
1963. Den Haag. Schietsalon op de Scheveningse boulevard. Met Hans Sleutelaar en Cornelis Bastiaan Vaandrager.
1959. Met Jef van Leeuwen, beeldhouwer, en Enno Develing.
111
1960. Met Tilly Reintjes.
1963. Met AmĂŠlie de Bourbon.
112
Barbare 1958 gemengde technieken op doek 86 Ă— 110 cm particuliere collectie in BelgiĂŤ
113
Pompeji 1959 gemengde technieken op doek 165 Ă— 110 cm particuliere collectie in Zweden
114
Kathedraal 1959 gemengde technieken op doek 120 Ă— 200 cm particuliere collectie in Zweden
Nachtsfeer 1959 gemengde technieken op doek 110 Ă— 180 cm particuliere collectie in Zweden
115
Nacht met rood 1959 gemengde technieken op doek 150 Ă— 230 cm particuliere collectie in Noorwegen
116
Combat Solitude 1959 gemengde technieken op doek 120 Ă— 150 cm particuliere collectie in Finland
Verwoeste Nacht 1959 gemengde technieken op doek 150 Ă— 190 cm particuliere collectie in Nederland
117