Mathé van der Weiden

Page 1

Mathé van der Weiden sierkunstenaar 1890 – 1963

In deze biografie zijn meer dan 100 werken opgenomen die een verrassend beeld geven van Van der Weidens grote vakmanschap en veelzijdigheid.

Mathé van der Weiden | sierkunstenaar 1890 – 1963

De ‘sierkunstenaar’ Mathé van der Weiden (1890-1963) kreeg zijn opleiding aan de gerenommeerde Haarlemse Kunstnijverheidsschool. De kunstenaar Chris Lebeau en de architect Herman Walenkamp waren hier zijn belangrijkste leermeesters. In 1916 begon hij een eigen ontwerpbureau, waarmee hij al snel opdrachten verwierf in het hele land. Hij ontwierp muurschilderingen, affiches, brochures, vaandels, penningen, glas-inloodramen en reclames. Zijn vroege werk vertoont trekken van de art nouveau, maar het merendeel heeft de kenmerken van de art deco. Daarnaast maakte hij vrij werk, met name portrettekeningen en stillevens in aquarel.

“Eerst werkman, dan kunstenaar; geen gemakkelijken maar wel solieden weg.” Mathé van der Weiden in ‘De Maasbode’ 6 maart 1926

Mathé van der Weiden sierkunstenaar 1890 – 1963 www.waanders.nl

Johannes van der Weiden


1917


Inhoud Inleiding 4 Jeugd en opleiding Museum en School voor Kunstnijverheid te Haarlem

10 22

Voorspoedige jaren 1910 – 1922 De Roomsch Katholieke Kring

26 38

Voorspoedige jaren 1922 – 1932

44

Crisis en bezetting 1932 – 1945 De Nederlandsche Kultuurkamer

62 74

Een nieuwe wereld 1945 – 1963 Kunst Zij Ons Doel (KZOD)

76 89

De leraar Triniteitslyceum Haarlem 1922 – 1990

94 100

De schrijver Haarlems Kunstleven 1920 – 1960

102 108

Conclusie 114 Bijlage 1 Leven en werk Levensloop Tentoonstellingen Publicaties

122 122 122 126 128

Bijlage 2 138 Bronnen 138 Besprekingen van werk van Mathé van der Weiden 138 Vermeldingen in lexica 139 Overige vermeldingen 139 Overige geraadpleegde literatuur 140 Archieven 141 Nawoord Colofon

142 144


Inleiding

In 1988 bestond het Frans Hals Museum te Haarlem 75 jaar. Ter gelegenheid van het jubileum werd in de Vleeshal en de Vishal een tentoonstelling georganiseerd gewijd aan Nederland in het jaar 1913, het oprichtingsjaar van het museum (De Vries 1988). Bij de entree in de Vleeshal werden de bezoekers door een poort geleid die bekroond werd door een gestileerde afbeelding van schepen. Het was een fotografische kopie van de timpaan die in 1913 de hoofdingang van de ENTOS (Eerste Nederlandsche Tentoonstelling op Scheepvaartgebied) had gesierd. Het originele ontwerp hing op de tentoonstelling. De ontwerper was de jonge Haarlemse sierkunstenaar Mathé van der Weiden. In 2001 organiseerde het Frans Hals Museum de tentoonstelling ‘De Bloei van Haarlem. Kunstleven aan het begin van de twintigste

4

|

M a T h é va n d e r W e i d e n

Ontwerp voor de timpaan van de hoofdingang van de ENTOS, 1913 65 x 37 cm Collectie Drents Museum, schenking SSK


Geboortekaartje

eeuw’, ook in de Vleeshal (Huig 2001). Hier was Van der Weiden onder meer vertegenwoordigd met een ontwerp van een affiche voor de VANK, de Nederlandsche Vereeniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst. De tentoongestelde ontwerpen bevinden zich – met een groot aantal andere werken van zijn hand – in de collectie van het Drents Museum te Assen. Mathé van der Weiden (1890 – 1963) kreeg zijn opleiding aan de Haarlemse Kunstnijverheidsschool. Het werk voor de ENTOS vormde de opmaat voor een succesvolle carrière als ‘sierkunstenaar’. In 1916 begon hij een eigen ontwerpbureau, waarmee hij al snel opdrachten verwierf van overheden, bedrijven en verenigingen, voor monumentale decoraties, affiches, brochures, vaandels, diploma’s en reclames. Tussendoor maakte hij ook kleiner werk, zoals boekverluchting, briefhoofden, visite-kaartjes, ex libris, advertenties en gelegenheidsdrukwerk. In het verzuilde Nederland vormde de rooms-katholieke zuil voor hem een belangrijke bron van opdrachten. Hij maakte decoraties voor kerken, scholen en verenigingen, en illustraties in tijd­ schriften. In dezelfde tijd ontwikkelde hij zich als ‘vrij’ kunstenaar. Aanvankelijk als kunstschilder, met olieverf, maar al snel meer als aquarellist en, vooral, als (portret)tekenaar. Hij werd lid van het Haarlemse ‘Teekengenootschap Kunst Zij Ons Doel’ (KZOD). Na het behalen van middelbare akten tekenen werd hij voor een beperkt aantal uren tevens tekenleraar. Daarnaast schreef hij over kunst: met name talloze recensies over tentoonstellingen in Haarlem, onder meer voor de Nieuwe Haarlemsche Courant en het landelijke katholieke dagblad De Maasbode.

si e r ku n st e n a a r ( 1 8 9 0 - 1 9 6 3 )

|

5


Potlood, 1915

6

|

M a T h é va n d e r W e i d e n


Tijdens de crisis van de jaren dertig en de daaropvolgende Duitse bezetting liep het aantal opdrachten terug. Ook na de bevrijding in 1945 bleven grote opdrachten uit. Zijn in de stijl van de ‘art nouveau’ en, vooral, de ‘art deco’ gewortelde ontwerpen werden toen door velen als ouderwets gezien, ‘uit de tijd’. In de zakelijke functionalistische ontwerpstijl van gebouwen en gebruiksvoorwerpen van de wederopbouwperiode was daarvoor geen plaats. In 1945 was Van der Weiden 55 jaar oud; een nieuwe generatie toegepaste kunstenaars met totaal andere ziens- en werkwijzen stond klaar. Wel maakte hij in opdracht nog portrettekeningen en kleingrafiek (zoals geboortekaartjes en ex librissen) en bleef hij aquarelleren en schrijven. In ‘Kunst Zij Ons Doel’ moesten de jongere kunstenaars weinig hebben van het werk van hem en een aantal min of meer gelijkgezinden, dat zij ‘academisch’ vonden, terwijl hij – vaak niet geheel ten onrechte – de ‘modernen’ verdacht van gebrek aan ambachtelijk vakmanschap en een vlucht in de abstractie. Deze tegenstelling leidde in 1948 tot een breuk. Om zijn grote gezin met zes opgroeiende, studerende kinderen te onderhouden werd hij genoodzaakt meer lessen te geven. Bij zijn dood in 1963 was zijn artistieke werk vrijwel vergeten.

Stilleven in aquarel, 1943

si e r ku n st e n a a r ( 1 8 9 0 - 1 9 6 3 )

|

7


Dit laatste gold in de jaren zestig voor veel meer kunstenaars van zijn generatie. Op 6 november 1964, een jaar na zijn overlijden, werd door nakomelingen van een aantal kunstenaars de ´Stichting Schone Kunsten rond 1900´ (SSK) opgericht, met als doel de belangstelling voor de kunst uit die tijd voor vergetelheid te behoeden en de kunstzinnige nalatenschappen bij elkaar te houden of te brengen. De Stichting voorzag duidelijk in een behoefte. Veel nazaten doneerden werk aan de Stichting. In 1974 ontstond een nauwe samenwerking tussen de SSK en het Drents Museum. In 1977, toen het museum een nieuw gebouw betrok (het voormalige Provinciehuis), werd de collectie daar ondergebracht. In die tijd trad ook een gestaag proces van herwaardering van met name de toegepaste kunst uit de eerste decennia van de twintigste eeuw op. Sindsdien is de vraag naar affiches, prenten en geïllustreerde boeken uit die tijd alleen maar toegenomen; ze worden geveild, herdrukt en nagemaakt. Het is niet eenduidig te verklaren waar deze herwaardering op is gebaseerd, maar het is wel zeker dat het voor vrijwel iedereen zichtbare, zorgvuldige vakmanschap daarbij een belangrijke rol speelt. In het Drents Museum wordt de collectie professioneel beheerd en gedocumenteerd. Door nieuwe schenkingen en aankopen is zij sterk gegroeid, en dat proces gaat nog steeds door. De nadruk is daarbij komen te liggen op de periode 1885 tot 1935.1 In 1983 vond in het Drents Museum een overzichtstentoonstelling plaats van de collectie van de Stichting. Die tentoonstelling was voor de weduwe van Mathé van der Weiden, Gerarda van Roozendaal, aanleiding in 1984 en 1985 een belangrijk deel van zijn artistieke nalatenschap aan de Stichting Schone Kunsten rond 1900 te schenken. In 1985 organiseerde het museum daarop een duotentoonstelling over Mathé van der Weiden en zijn Haagse collega Han Krug, wiens werk in hetzelfde jaar in de collectie terecht was gekomen. Sindsdien is meermalen werk van Van der Weiden uitgeleend ten behoeve van tentoonstellingen, zoals voor de bovengenoemde tentoonstellingen in Haarlem, maar ook elders in binnen- en buitenland. Ook is herhaaldelijk werk van hem in de Art Deco-agenda afgedrukt.

1 In 2017 is de SSK opgeheven, nadat de collectie in zijn geheel aan het Drents Museum in eigendom was overgedragen. Sinds 1998 houdt de landelijke Vereniging Nieuwe Kunst 1900 (VVNK), voortgekomen uit de SSK, de belangstelling voor deze kunst levend door middel van lezingen, excursies en publicaties.

8

|

M a T h é va n d e r W e i d e n


In een biografie gaat het om het leven van, in dit geval, een kunstenaar, het tijdperk waarin dat leven zich heeft afgespeeld en waardoor het mede is gevormd, en wat er uit is voortgekomen: het werk. In dit boek wordt vooral aandacht besteed aan het beeldende en geschreven werk van Mathé van der Weiden, grotendeels in chrono­ logische volgorde. Daarbij vormen de crisis- en de oorlogsjaren het scharnierpunt tussen de voor Van der Weiden zo succesvolle twintig jaren ervoor en de moeizame achttien jaren erna. In twee aparte hoofdstukken wordt aandacht besteed aan Van der Weiden als leraar en als publicist. Het boek eindigt met een aantal bijlagen over levensloop, tentoonstellingen waarin werk van Van der Weiden was opgenomen en een overzicht van zijn geschriften. Een substantieel deel van het artistieke werk is aanwezig in het Drents Museum dat meer dan honderd werken van hem in bezit heeft. Andere werken zijn verspreid geraakt in binnen- en buiten­ land en veelal niet meer te achterhalen. Ook is werk verloren gegaan, onder meer bij sloop van gebouwen. Veel tekeningen zijn niet gedateerd, soms ook niet gesigneerd. Er is daarom in dit boek afgezien van een oeuvrecatalogus. Dat laatste is wél mogelijk voor de geschriften: die zijn alle door Van der Weiden zorgvuldig gedateerd en in 18 schoolschriften ingeplakt. Zetfouten heeft hij daarin met de pen verbeterd. Ook die schriften zijn in de collectie van het Drents Museum opgenomen.

si e r ku n st e n a a r ( 1 8 9 0 - 1 9 6 3 )

|

9


Affiche 1921, 51 x 80 cm

60

|

M a T h é va n d e r W e i d e n


Zomerhaardscherm, olieverf, omstreeks 1925, 85 x 90 cm

v oo r spo e d ig e j a r e n ( 1 9 2 2 - 1 9 3 2 )

|

61


Crisis en bezetting 1932–1945

De economische crisis, die zich vanaf eind jaren twintig over de wereld verspreidde, trof – zoals altijd – de kunsten extra hard. Ook de Haarlemse kunstwereld werd zwaar getroffen. Al in 1926 waren, als gevolg van een bezuinigingsronde van de Rijksoverheid, de Kunstnijverheidsschool en het Museum van Kunstnijverheid opgeheven; dit tot verdriet van en onder protest van veel kunstenaars en oudleerlingen. Op de boedelveiling kocht Van der Weiden een aantal gipsmodellen en mappen met decoratieve tekenvoorbeelden ten behoeve van zijn eigen onderwijs. Begin jaren dertig richtte de gemeente Haarlem een Steunfonds voor Noodlijdende Kunstenaars op. Kunsthandel L.F. Reeker organiseerde in 1932 een ‘crisistentoonstelling’ van Haarlemse kunstenaars. In 1935 vond een crisistentoonstelling in het Frans Hals Museum plaats, in samenwerking met ‘Kunst Zij Ons Doel’.

Mathé van der Weiden door de ogen van Frits

Frits Smit moest in 1934 zijn kunsthandel in de Grote Houtstraat sluiten en zette zijn bedrijf vanuit zijn woonhuis voort. Kunsthandelaar De Bois zou het volhouden tot zijn overlijden in 1946, maar vanaf 1930 nam het aantal door hem georganiseerde tentoonstellingen af en moest hij een deel van zijn collectie veilen. Vanaf 1942 exposeerde hij helemaal niet meer. Johan Koppen moest begin jaren dertig zijn bedrijfspand in de Kruisstraat verlaten en zette, net als Smit, de zaken zo goed en zo kwaad als het ging voort vanuit zijn woonhuis in Bloemendaal. Maar het was niet alleen de crisis die het de (toegepaste) kunst moeilijk maakte. ‘Sierkunst’ raakte uit de mode. In de bouwkunst was de Amsterdamse School al eind jaren twintig over zijn hoogtepunt heen. Mede door bezuinigingen nam de bouwproductie

62

|

M a T h é va n d e r W e i d e n

Smit, omstreeks 1935


Briefhoofd omstreeks 1922 en 1932 een voorbeeld van ontwikkeling in stijl

Omstreeks 1930

C r isis e n b e z e tti n g ( 1 9 3 2 - 1 9 4 65 3)

|

63


Sluitzegels 1935

64

|

M a T h é va n d e r W e i d e n


Muziekblad

C r isis e n b e z e tti n g ( 1 9 3 2 - 1 9 4 65 3)

|

65


66

|

M a T h é va n d e r W e i d e n


Pierrot, linoleumsnede, 1935

C r isis e n b e z e tti n g ( 1 9 3 2 - 1 9 4 5 )

|

67


Portret Catharina van Roozendaal-Boers, potlood, 1939

68

|

M a T h é va n d e r W e i d e n


Een nieuwe wereld 1945–1963

“Wie een kunstenaar werkelijk goed wil begrijpen moet naar zijn tekeningen kijken. (…....) Die laten zien hoe een kunstenaar denkt, want die werpen hem terug op de meest elementaire handelingen. De grootste kunstenaars, Leonardo, Michelangelo, Picasso, Seurat, Delacroix waren allemaal heel goede tekenaars” (Richard Serra, NRC 6 juli 2017)

De crisis- en bezettingsjaren vormen in Mathé van der Weidens levensgeschiedenis een waterscheiding, zoals voor veel van zijn tijdgenoten. Zo voorspoedig als de jaren ervoor waren, zo moeizaam zouden de jaren erna worden. Daar zag het overigens direct na de bevrijding nog niet naar uit. Het was een optimistische tijd. Van der Weiden ging weer met veel energie en ambitie aan het werk. Hij nam deel aan de tentoonstelling ‘Kunst in Vrijheid’, in het najaar van 1945 gehouden in het Rijksmuseum, met werk van kunstenaars die geweigerd hadden te tekenen voor de Kultuurkamer. Voor de ‘Jan van Galen-buurt’ (waarin hij zelf woonde) maakte hij een affiche en het ontwerp voor het programma van de bevrijdingsfeesten. Hij nam deel aan de prijsvraag voor een affiche voor de komende feesten ter gelegenheid van Haarlem 700 jaar stad in augustus 19461, met een afbeelding van het oudste gebouw van de stad: de Amsterdamse poort, de enig overgebleven stadspoort en stenen symbool van de stadsrechten. Een toepasselijk onderwerp, maar misschien iets te voor de hand liggend. In ieder geval werd

1

76

Haarlem kreeg stadsrechten in 1245, maar vanwege de bevrijdingsfeesten in 1945 werd het 700-jarig bestaan gevierd in 1946.

|

M a T h é va n d e r W e i d e n


Ontwerp voor een affiche, plakkaatverf, 60 x 80 cm

Herinneringsprent, 1945

e e n n i e uw e w e r e l d ( 1 9 4 5 - 1 9 6 3 )

|

77


Ontwerp voor een affiche, plakkaatverf, 119 x 160 cm

78

|

M a T h é va n d e r W e i d e n


een wat frivoler affiche bekroond. Voor de Haarlemse bloemenweek in 1948 maakte hij vervolgens een wat luchtiger ontwerp, maar dat werd evenmin uitgevoerd. In 1946 maakte hij voor ‘Kunst Zij Ons Doel’ de omslag van het feestprogramma bij gelegenheid van het 125-jarig bestaan. Op de ledententoonstellingen van KZOD in 1946 en 1947 was hij vertegenwoordigd met enkele tekeningen en aquarellen. In dezelfde periode maakte hij, deels vrij deels in opdracht, een aantal portrettekeningen. Voor het Triniteitslyceum ontwierp hij de omslag van het gedenkboek bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan in 1947, een voor zijn doen uitzonderlijk strak ontwerp.

e e n n i e uw e w e r e l d ( 1 9 4 5 - 1 9 6 3 )

|

79


Met een paginagroot artikel in Het Parool van 23 november 1945 over ‘Haarlems Museumbezit’ hervatte hij ook zijn schrijverschap. In de herrezen Maasbode pakte hij in 1946 de draad weer op met een bespreking van de eerste naoorlogse ledententoonstelling van ‘Kunst Zij Ons Doel’ in het Frans Hals Museum. Dit voortvarende herbegin werd wreed verstoord toen in ‘Kunst Zij Ons Doel’ in 1948 een reorganisatie werd ingezet (zie (zie p. 8993). Daarbij kwamen allerlei tegenstellingen aan het licht, die elkaar bovendien versterkten. Het was de spanning tussen traditie en vernieuwing, tussen de oudere en de jongere generatie, tussen het ambacht en de kunstenaar, tussen kunde en creativiteit, tussen realisme en abstractie, tussen potlood en olieverf, tussen ‘toegankelijke kunst’ en individuele expressie, tussen ‘vrije’ en toegepaste kunsten.2 Een groep jongeren liet zich inspireren door de internationale avant garde (een jaar later werd Cobra opgericht). Het moest gaan om expressie, spontaniteit, gevoel, intuïtie. Zij zetten zich af tegen het aangeleerde ambacht en esthetische regels. Ze moesten niets hebben van ‘sierkunst’. Realisme werd geassocieerd met fascisme (‘fout na de oorlog’). En (teken)leraren waren eigenlijk geen kunstenaars. Hierbij speelden de nieuwe directeur van het Frans Hals Museum, H.P. Baard, en in zijn voetspoor de wethouder van Cultuur D.J.A. Geluk een actieve rol, waarbij zij duidelijk partij kozen. Van der Weiden zat vanaf het eerste moment in de hoek waar de klappen vielen. Aantoonbaar vakmanschap stond bij hem voorop. En was de tekenkunst niet de moeder van de beeldende kunst? De meeste van de nieuwelingen waren in zijn ogen maar

2 Naar aanleiding van de nieuwe inrichting van het Rijksmuseum, na de renovatie in 2013, zei de Britse historicus Simon Schama, dat nu hier weer werd samengebracht wat nooit gescheiden had mogen worden: de ‘schone’ en de ‘decoratieve’ kunst. Bij de herinrichting van de vaste collectie van het Stedelijk Museum (december 2017) is hetzelfde principe toegepast.

80

|

M a T h é va n d e r W e i d e n

Stilleven in aquarel, 1941


Han, potlood, 1943 of 1944

e e n n i e uw e w e r e l d ( 1 9 4 5 - 1 9 6 3 )

|

81


onbeholpen tekenaars – áls ze al tekenden. In een kwartier een naaktje opzetten, zoals hij, deden weinigen hem na, om nog maar te zwijgen van een uitgewerkte modeltekening. En met hun kunsthistorische kennis was het al helemaal beroerd gesteld. Er speelden ook belangen mee. Wie kwamen in de tentoonstellings­ commissie? Wie mochten er exposeren in de halfjaarlijkse groeps­ tentoonstellingen? Een reorganisatiecommissie kwam met een indeling in A-leden (stemhebbende leden) en B-leden (gewone leden). Toen Van der Weiden als B-lid werd aangemerkt zegde hij zijn lidmaatschap op (brief aan het bestuur van 9 september 1948). Een maand later, 20 oktober 1948, recenseerde hij de leden­tentoonstelling van KZOD, nu uitsluitend van A-leden. Hij deed dit niet anders dan anders; zonder enige rancune. De enige verwijzing naar de gebeurtenissen tevoren was dat hij sprak van de ‘kunstschildersvereniging’ KZOD. Ja, kunstschilder was hij inderdaad niet. De economische crisis en de daaropvolgende bezettingstijd was Mathé van der Weiden redelijk goed en met veerkracht doorgekomen. Maar door het conflict in KZOD werd hij onherstelbaar beschadigd. Zijn artistieke zelfvertrouwen werd erdoor ondermijnd. Hij was achtenvijftig jaar oud. Zijn werkwijze en stijl stonden onder druk. Van der Weidens werk werd zoekend. Gaandeweg vond hij toch weer een zeker evenwicht. Er kwamen nieuwe opdrachten, zij het meestal in de vorm van (onbetaalde) verzoeken: van de Sint Vincentiusvereniging, van de r.k. Jeugdraad Amsterdam, van het r.k. Vrouwengilde. Meer dan ooit maakte hij gelegenheidsdrukwerk voor geboorten, priesterwijdingen, jubilea en dergelijke. Uit deze tijd stamt ook een mooie reeks ex librissen, waarin hij, in zekere zin met hernieuwd zelfvertrouwen, zijn eigen stijl hervond.3 De kwaliteit van zijn kleingrafiek vertoont in zijn hele loopbaan sowieso weinig schommelingen. In het vrije werk richtte hij zich nu vrijwel geheel op stillevens, in aquarel, pastel en (kleur)potlood. In de verstilling van het stilleven in zijn eigen atelier kwam hij min of meer tot rust.

3 Aan deze reeks is in het tijdschrift Exlibriswereld 2009, nr.4, een apart artikel gewijd van de hand van Lambert Hermkens. Een aantal van deze ex librissen was te zien op de tentoonstelling ‘Wie Het Kleine Niet Eert’ in het Noord-Hollands Archief, septemberoktober 2009 en op de tentoonstelling ‘Haarlem uit de boeken’ in Museum Haarlem, januari-maart 2019.

82

|

M a T h é va n d e r W e i d e n


Piet, potlood, 1946 en 1937

e e n n i e uw e w e r e l d ( 1 9 4 5 - 1 9 6 3 )

|

83


Veel andere activiteiten gingen door: het onderwijs, de recensies en enkele bestuursfuncties.Tot 1952 bleef hij tevens lid van de rijksexamencommissie m.o.-tekenen. In 1948 werd zijn aanstelling als leraar aan het Triniteitslyceum uitgebreid tot een volledige betrekking, wat zo zou blijven tot zijn pensionering in 1955. Deze beslissing werd eigenlijk door de omstandigheden voor hem genomen, namelijk het geringe aantal betaalde opdrachten én de groeiende financiële eisen die het gezin aan hem stelde. Door de Tweede Wereldoorlog was de studie van zijn oudste kinderen vertraagd. Daardoor zaten vanaf 1946 alle zes kinderen op school of op de universiteit. Het familiekapitaal was verdampt: het bedrijf (‘de Zaak’) had de bezetting overleefd, maar werd op 1 januari 1949 geliquideerd. Zo werd het onderwijs zijn belangrijkste bezigheid. Hij bleef recensies schrijven voor De Maasbode tot de overname van de krant door De Tijd in het voorjaar van 1959. In 1960 maakte hij met Anton Prinsenberg een studiereis naar Italië. Een lang gekoesterde wens. Ze bezochten Rome, Assisi, Siena, Florence, Bologna en Venetië. Kort daarna kreeg hij een ongeneeslijke longziekte. Aanvankelijk moest hij kuren in sanatorium ‘Zonnestraal’ in Hilversum. Daarna volgden meerdere ziekenhuisopnamen. Hij overleed op 28 oktober 1963. Kort daarvoor waren ook de Haarlemmers Henri Boot en Jan Wiegman overleden. Zijn laatste werk, een stilleven in aquarel, dateert uit 1962. Hij liet een huis vol kunst achter met werk van bevriende tijdgenoten (leden van KZOD, en ook de leden van de examencommissie wisselden onderling werken uit), meubelen in art deco-stijl en gipsmodellen en decoratieprenten uit de boedel van de Kunstnijverheidsschool. En natuurlijk vooral heel veel eigen werk. Het zou hem veel deugd hebben gedaan te weten dat een belangrijk deel daarvan ruim twintig jaar later een veilige plek zou vinden in het Drents Museum: eerherstel.

84

|

M a T h é va n d e r W e i d e n


1955

e e n n i e uw e w e r e l d ( 1 9 4 5 - 1 9 6 3 )

|

85


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.