Galerie in de Korte Zilverstraat 6. De inrichters hadden het over een selectieve expositie van niet geselecteerden; tegen het establishment in de kunst. Alles verliep vreedzaam maar helaas bezit ik geen overzicht met foto’s van de contesterende exposanten. Mijn belangstelling voor moderne (plastische) kunsten bleef gaande. Reeds in juli 1971 openden wij een Tweede Triënnale in de Brugse Stadshallen. De samenwerking met de provinciale dienst voor cultuur verliep opnieuw rimpelloos. Willy Van den Bussche was de secretaris van het uitvoerend comité en in het selectiecomité zetelden dezelfde critici als in 1968. Namen die veel later als revolutionair zouden geprezen worden en internationale bekendheid verwierven, namen als kunstenaars deel. Panamarenko met zijn niet-vliegende vliegmachines viel op. In mijn toespraak bij de opening op 15 juli 1971 zei ik: “Gedurende twee maand lopen de krachtlijnen van de moderne kunst van ons land door deze hallen”. In het kader van de Triënnale richtte het Centrum voor Theaterstudie, met Pieter Van Haverbeke, een reeks voorstellingen in met stukken van Ionesco, Obaldia en Anatal: de moderne avant-garde die zich al in Parijs gemanifesteerd had. De opvoeringen gingen door in de Brugse Stadshallen op 5, 6, 8, 13 en 19 augustus 1971, telkens om 21 uur. *** Het was ook de zomer van de Zwanen van Raveel. Burgemeester Van Maele was al vijf maanden na het begin van zijn ambt met het zuiveringsplan van de stadsreien begonnen, maar in de zomer van 1971 natuurlijk nog zonder resultaat. Ik was op de hoogte van wat Raveel plande. Hij zou houten zwanen op de Reie tegenover de Rozenhoedkaai laten drijven. Deze kaai is voor mij het meest romantische stadsgezicht van Brugge. Als kunstwerk, stunt en boodschap vond ik het goed. De burgemeester was niet van dezelfde overtuiging. Die zwanen op de nog gepolueerde reien moesten onmiddellijk weg. Ik draalde met de uitvoering van dit duel en zo werden de zwanen van Raveel toch op vele foto’s vereeuwigd. Michel Van Maele was trouwens helemaal niet ingenomen met de kunsten van de Triënnale en zei mij dat onomwonden. Enkele dagen na de opening kwam Theo Lefèvre op bezoek. De vroegere bekende en opvallende Eerste Minister was toen minister van Wetenschapsbeleid en Programmatie. Aan burgemeester Van Maele drukte hij zijn sympathie en bewondering uit. Dat was voor mij de beste steun die ik me kon indenken.
73
De Derde Triënnale greep tenslotte plaats van 22 juni tot 1 september 1974 in de Beurshal aan de Hauwerstraat. In de catalogus werd dit als volgt verantwoord: “Na onderzoek ter plaatse is er een algemene voorkeur om de tentoonstelling niet meer in de historische Stadshallen te houden, maar wegens ruimte en technische voorzieningen in de Beurshal, een modern, rechthoekig, plat gebouw met een oppervlakte van ca. 4000m²”. Inderdaad, voor een museum voor moderne kunst in Brugge blijft dit gebouw ook vandaag nog een bijzonder aantrekkelijke locatie. Alle aandacht gaat naar de kunstwerken en het kunstgebeuren en niet naar het gebouw waarin de kunstwerken eerder een voorwendsel zijn. De Triënnale van 1974 werd opnieuw in perfecte verstandhouding met de provincie West-Vlaanderen georganiseerd. Ik werd voorzitter van het uitvoerend comité; Dirk De Vos en Willy Van den Bussche de leidende commissarissen van het werkcomité. Het secretariaat was gevestigd in de stedelijke musea, Dijver 12. In de catalogus lezen wij verder over het opzet: “De Triënnale was bedoeld en moet ook nu nog beschouwd worden als een informatieve groepstentoonstelling van actuele Belgische kunst. […] Belangrijk is dat de kunstenaar de gelegenheid krijgt een concrete ruimte individueel te benutten”. Als schepen van Cultuur en destijds medestichter van Raaklijn, vond ik dat Brugge het avontuur van de hedendaagse kunst moest verderzetten; een moeilijke opdracht uiteraard. Met de drie Triënnales had de stad in de jaren 1960 en 1970 een duidelijk, succesvol voorbeeld gesteld. De catalogi getuigen hiervan. In 2002 werd Brugge culturele hoofdstad van Europa. Wat onze stad toen gepresteerd heeft, was een grote ontgoocheling. Ik had een nota voor het schepencollege gemaakt, maar ik denk dat noch de leden van dit college noch de intendant (een theaterdirecteur van opleiding en ervaring) zich feitelijk rekenschap gaven van wat Brugge vandaag en in het verleden had betekend. Over moderne schilderkunst werd in een verloren zaal ergens in de stad een tentoonstelling geprobeerd. Over de drie Triënnales voor Plastische Kunst in België werd met geen woord gerept. Dat Panamarenko in 1968 al prominent aanwezig was, leek de verantwoordelijke intendant onbekend. Ik vermoed zelfs dat hij wat wantrouwig stond tegenover wat niet beantwoordde aan zijn clichébeeld van Brugge.
74
Groeninge Tijdens mijn schepenambt stonden het museumbeleid, de historische kunst en een dialoog met de moderne kunst, in de belangstelling. Het stedelijk Groeningemuseum was in handen van hoofdconservator Janssens de Bisthoven en zijn twee adjuncten Valentin Vermeersch en Dirk Devos, een eminente ploeg. Janssens de Bisthoven was een moeilijk man, maar een gezagvolle organisator. Hij was vakkundig een heel competent persoon, gewetensvol, wars van commercieel aantrekkelijke initiatieven. Voor zijn twee adjuncten was hij een goede gids. Toen ik pas schepen werd, organiseerde hij met zijn collega van het Boijmans Van Beuningenmuseum in Rotterdam een overzichtstentoonstelling van Jan Gossaert (1965), eerst in Rotterdam en daarna in Brugge. Met selecties en catalogen was het een modeltentoonstelling. Vele werken kwamen naar Brugge. Alleen een ‘nativiteit’ uit de Londense National Gallery maakte de reis niet. Vijftig jaar later zou aldaar een gelijkaardige overzichtstentoonstelling van Gossaert plaatsvinden. We bezochten het. Gossaert werd er met meer glitter gepresenteerd maar de Brugse tentoonstelling was nagenoeg even mooi, overtuigend en wetenschappelijk verzorgd. Een andere tentoonstelling waarvan Janssens de Bisthoven de spil was, betrof de Anonieme Vlaamse Primitieven (1969). De confrontatie met een aantal onbekende meesters was belangrijk en verantwoord. Bij alles wat de Bisthoven deed, zat steeds een compromisloze aanpak om met de beschikbare middelen het beste te realiseren, ook internationaal gezien. Hij genoot groot aanzien bij zijn collega’s. Zo herinner ik mij nog hoe Martin Davies, specialist van de Vlaamse Primitieven in de National Gallery in Londen, voor een hele dag in het Groeninge op bezoek kwam. De man was eerder klein van gestalte, vriendelijk en bescheiden. Bovendien, en dan vooral als kenner van Rogier Van der Weyden, was hij één der voornaamste autoriteiten betreffende onze 15de-eeuwse schilderkunst. Figuren als Davies, maar ook de directeur van Boijmans in Rotterdam, hadden naast hun vakkennis een distinctie die contacten en ontmoetingen bijzonder aangenaam maakten. Ons stedelijk museum genoot een goede reputatie en faam, maar over de toekomst van onze Brugse musea moest nagedacht worden.
75
Museum voor Volkskunde Iets waarvoor ik mij als schepen hard heb ingespannen, was het nieuwe Museum voor Volkskunde. De volkskundigen of folkloristen hadden in Brugge een lange geschiedenis; blijkbaar niet altijd harmonieus. Onder hen waren de bekendste Hervé Stalpaert, Maurits Van Coppenolle en Guillaume Michiels. De Brugse folkloristen hadden een museum of een bewaarplaats in de Hallen onder het Belfort. Iedereen was akkoord dat het erg schamel was. Men verwees telkenmaal naar het mooie volkskundig museum in Gent: het Alleyntjeshospitael, tegenwoordig het Huis van Alijn. De huisjes van de Schoenmakersrente in de Balstraat stonden leeg. Voor mijn Brugs gevoel één der mooiste zichten in de binnenstad en zeker in het zo intieme SintAnnakwartier, met op de achtergrond de Jeruzalemkerk en in diezelfde straat ook een school voor kantwerksters. Van het OCMW kon de Schoenmakersrente gemakkelijk afgekocht worden en de redding van een zodanig Brugs juweel kon van start gaan. Wat kon daar beter in ondergebracht worden dan een volkskundig museum? De zaak moest vakkundig aangepakt worden en in de eerste plaats hadden wij een goede, professioneel gevormde conservator nodig. Tot mijn grote verwondering waren er niet zoveel kandidaten. Eén naam kwam naar voor: Willy De Zutter. Hij was licentiaat kunstgeschiedenis. De opinie van Antoon Viaene werd ingewonnen en met succes. De Zutter werd door ons stadsbestuur benoemd en kon aan het werk. Ik geloof dat zijn eerste presentatie van de Schoenmakersrente als museum ons overtuigde. Ik belegde een officiële opening op 29 juni 1973 met een academische zitting in het Parochiaal Centrum in de Venkelstraat en met de bijzondere aanwezigheid van Achiel Van Acker. Op de uitnodiging prijkte een ‘patacon’ met erop een afbeelding van een bereleider. Patacons behoren tot de Brugse traditie. De Zutter publiceerde een mooi boekje over de opzet en het gebeuren. In de volgende jaren werd het museum nog uitgebreid, wat zelfs de aanleiding gaf tot een heropening. Sedert enkele jaren echter werd het Volkskundemuseum van een conservator beroofd en dat krijgt zijn weerslag in de werking en de uitstraling ervan. *** Een paar jaar na de opening van het museum in de Schoenmakersrente en naar het einde van het ambtstermijn van ons schepencollege toe, gaf ik opdracht een boek te
90
publiceren over de Brugse monumentenzorg van de voorbije jaren. Ik was als schepen voor monumentenzorg de politieke verantwoordelijke en had in 1971 de stedelijke dienst Monumentenzorg opgericht. Het boek moest een verslag zijn van wat wij de afgelopen 12 jaar ondernomen hadden. De titel luidde Herwonnen Schoonheid. Ik schreef de inleiding en de verantwoording. Het was een drukke periode en ik vertrouwde de opdracht toe aan drs. Patrick De Vos. Ik herinner me de man niet meer en ik weet evenmin wat er met hem gebeurd is. Maar vrij ongewoon en onbetamelijk bedankte hij in zijn verslag in eigen naam de ambtenaren van de stedelijke dienst. Verder schreef hij tevens zonder overleg dat de bestemming van de Schoenmakersrente als museum verkeerd was! Alsof het schepencollege en de bevoegde dienst niet alle aspecten hadden overwogen, incluis de mogelijke alternatieve bestemmingen voor het gebouw.
Achiel Van Acker In Brugge was Achiel Van Acker een buitengewoon populaire figuur. Ik kan dit niet volledig verklaren. De werkman beschouwde hem als diegene die welvaart en maatschappelijke zorgen in de stad had gebracht, die heel lang door een conservatieve groep bestuurd werd. Dit beeld moet natuurlijk meer genuanceerd worden maar Van Acker bleef toch een symbool van de socialistische opmars in Vlaanderen. Hij was een intrigerende persoonlijkheid, een echte self-made man, socialistisch politieker, boekhandelaar en uitgever van De Garve. Als jonge volksvertegenwoordiger hield hij het stilzwijgen in het Parlement. In de uiterst moeilijke jaren na de bevrijding was hij Eerste Minister geweest en een grondlegger van de Maatschappelijke Zekerheid. De Koningskwestie en de Schoolkwestie zouden zijn beleid doorkruisen. Afgezien daarvan was hij vooral een ‘real-socialist’, bevriend met de koninklijke families, met Koningin Elisabeth en Koning Boudewijn. Natuurlijk lopen over hem wat anekdotes die toonden dat hij helemaal geen orthodox socialist was. Hij hield ooit enkele gesmaakte voordrachten over zijn herinneringen. De politicus die hij nog gekend had en het meest bewonderde was graaf de Brocqueville, Eerste Minister onder de Eerste Wereldoorlog. En Van Acker voegde eraan toe: “En liegen dat hij kon!”. Achiel Van Acker was ook lid van de toenmalige stedelijke commissie van de bibliotheek. Begrijpelijkerwijze woonde hij nooit de vergaderingen bij, maar o wee als
91
men hem vriendelijk suggereerde ontslag te nemen. Geen sprake van! Daarnaast was Van Acker ook lid van de commissie van de Koninklijke Bibliotheek. Prestigieus, en ik veronderstel dat hij daar de vergaderingen wel bijwoonde. Van Acker had ook zijn non-conformistische bewonderingen en uitspraken. Zo zei hij mij ooit: “Weet ge wie ik de grootste staatsman vind? Salazar, het staatshoofd van Portugal”. Blijkbaar ging Van Acker af en toe bij Salazar op vakantie. In De Biekorf worden van hem boeken bewaard uit de bibliotheek van Van Acker, met een eigenhandige opdracht van Salazar. Achiel Van Acker is lang voorzitter van het Belgisch Parlement geweest, ook toen zijn partij niet aan de regering deelnam. Vandaag moet het voorzitterschap van de Kamer en waarschijnlijk ook van de Senaat, de koek verdelen tussen de verschillende regeringspartijen. Anderzijds was Achiel Van Acker een verbindingsman voor de vrijzinnigen. Later zou blijken dat hij lid was van de vrijmetselaarsloge La Flandre. De lange carrière van Achiel Van Acker kwam tot een einde. Op nationaal vlak, binnen de toen nog unitaire socialistische partij, was zijn populariteit aan het tanen. Hij was niet langer het idool. Hij was niet revolutionair genoeg en te pragmatisch. Nochtans was dit laatste de reden van zijn blijvende populariteit en de sympathie bij vele mensen. Nationaal zou hij niet meer gevierd worden maar de Bruggelingen vonden hem nog altijd een groot Brugs en tevens nationaal figuur. Ons homogeen CVP-schepencollege onder het burgemeesterschap van Michel Van Maele vond dat Brugge als stad deze vooraanstaande burger bij zijn 70ste verjaardag moest huldigen. Wij namen het initiatief voor een grootse viering. Mij werd de opdracht gegeven om alles in goede banen te leiden. Daarvoor raadpleegden we eerst zijn zoon Frank. Die was natuurlijk bereid om mee te werken. We vormden een eerste comité, met diverse figuren als Maurice Naessens, Marc Galle en Marnix Gijsen. Deze personen ontmoette ik op een bijeenkomst in de Bank van Parijs en de Nederlanden (Koloniënstraat, Brussel) waar Naessens onze gastheer was. In de Gotische Zaal van het stadhuis te Brugge organiseerden wij een grote plechtige zitting gevolgd door een receptie. De toenmalige Eerste Minister Leburton was aanwezig. Ik herinner mij levendig dat hij heel kieskeurig was over de champagne die we serveerden. Louis Paul Boon was de literaire feestredenaar voor de gelegenheid. De populaire en ontroerendste gebeurtenis was evenwel de volkse huldiging in de Beurshal, ingericht door het Comité voor Initiatief. De opkomst was massaal, wel 4000 aanwezigen, over de partijgrenzen heen. Brugse figuren als gewezen schepen Cyriel Demeester waren erbij samen met verschillende oud-strijders van ‘14-‘18. Het geheel
92
ademde een Brugse solidariteit uit. De viering van Achiel Van Acker was een groot succes. Nog voor de fusie had de Brugse gemeenteraad het jarenlange lidmaatschap van Achiel Van Acker gevierd met een souper. Uiteraard nam hij daar het woord. Wat mij toen trof was dat hij niet sprak over sociale of economische opgaven. Aan de voltallige gemeenteraad gaf hij één opdracht mee: “Houdt Brugge schoon”. Zijn laatste jaren bracht Van Acker door in zijn huis aan de Sint-Annarei. Hij werd ziek en de actualiteit ging aan hem voorbij maar hij zou nog verschillende bezoeken ontvangen, zoals van Koning Boudewijn en Koningin Fabiola. Meer populaire figuren als Willy Lustenhouwer trachtten voor verstrooiing te zorgen. Deze benaderde mij, maar geen intimus zijnde, dacht ik niet de aangewezen regelmatige bezoeker te kunnen zijn. Achiel Van Acker is in 1975 thuis overleden. Er was een grote rouwsfeer in Brugge. Burgemeester Michel Van Maele was op dat moment op reis. De juiste omstandigheden kende ik niet en lang nadien heeft men hem een verwijt gemaakt dat hij zijn reis niet onderbroken heeft. Door deze situatie was ik dienstdoende burgemeester en moest de plechtigheid leiden. Met Frank Van Acker zorgde ik voor het passende ceremonieel. De kist werd in de voorhal van het stadhuis opgebaard. Daar werden ook de redevoeringen gehouden. Het trof mij dat de eerste spreker een vertegenwoordiger was van de Loge, La Flandre, met zetel in Oostende. Zijn naam was ons niet bekend maar dat hij als eerste sprak werd door de familie zonder opmerking aanvaard. De Burg stond volledig afgetekend met volk. Vervolgens arriveerde de vertegenwoordiger van de Koning, een generaal in grootuniform met sabel. Vanuit het stadhuis moest ik de Burg oversteken om hem te begroeten en hem naar de ereplaats te leiden. Roger De Bree was slechts enkele weken voordien tot hoofdcommissaris benoemd en waarschijnlijk zeer nerveus bij deze eerste en uitzonderlijke gebeurtenis. Ik stelde hem gerust: “Roger, als het goed afloopt is de eer voor u. Als het slecht verloopt is de oneer voor mij”. Alles verliep goed. Achiel Van Acker werd begraven op de Stedelijke Begraafplaats te Steenbrugge. Wij zetten de rouwstoet in. Ik liep naast Louis Major en vroeg hem of hij Achiel goed gekend had. “Natuurlijk”, antwoordde hij, “We hebben in 1926 samen een syndicaat voor Brugge en Oostende opgericht, maar die beide steden gaan niet samen en de bond werd spoedig gesplitst”. Louis Major zou zijn naam verlenen aan een wet over de arbeid in de havens die nog steeds de havenarbeid beheerst. In Brugge-Zeebrugge hebben wij deze wet altijd toegepast.
93
In dezelfde dagen was ook Gerard Eneman na een langdurige ziekte overleden. Hij woonde op de Ankerplaats (Oude Gentweg) en werd in de Onze-Lieve-Vrouwekerk begraven. Met Gerard verdween een bijzonder ernstig, onbesproken man met solide principes. Hij had sociale studies gedaan en met de steun van het ACW werd hij schepen van de stad en volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Brugge. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1961 werd hij ook schepen van financiën. Hij was geen uitbundige of spraakzame figuur maar ernstig, degelijk en betrouwbaar. Daniël Coens volgde Gerard Eneman als volksvertegenwoordiger op. Hij kwam uit een familie van landbouwers en middenstanders in Sijsele. Ik denk dat hij een verstandig en gewetensvol politieker was. Zijn carrière verliep langs het ACW. Later werd hij minister, nam deel aan het federaliseringproces en was een goed ‘vakminister’, zoals een Eerste Minister eens zei. Na bewezen diensten bleef Coens niet langer minister meer en het ACW plaatste de heel populaire burgemeester van Oostkamp achter hem op de lijst. Zijn voorkeurstemmen vielen erg terug. Coens kon niet nalaten te verklaren dat burgemeester van Groot-Damme, het vroegere Sijsele en fusiegemeenten, evenals (gewoon) volksvertegenwoordiger zijn, te min voor hem was. Ik had moeite om dergelijke uitspraken te geloven. In de Vlaamse regering te Brussel had hij immers de reputatie een bangerik te zijn. Heeft hij ooit gedacht om burgemeester van Brugge te worden?
De Biekorfbibliotheek De fusie van Brugge en de randgemeenten was op zich al een grote en soms delicate opgave. Politiekorpsen en technische diensten integreren, vroeg tact en inzicht. Waarschijnlijk in strijd met wat de motivering van de fusie was, nam het personeelsbestand sterk toe en meteen ook de uitgaven. Alle delen van de gefusioneerde stad wilden dezelfde diensten, al het personeel dezelfde voordelen. De mooie Bisschopsdreef in Sint-Kruis bijvoorbeeld was nooit voorheen zo goed onderhouden en dat was op vele andere plaatsen identiek. Ook de sportinstellingen voerden een gelijkaardige ‘strijd’. Ikzelf had te waken over de culturele sector in de brede zin van het woord. Het bibliotheekwezen had mijn bijzondere aandacht. In bepaalde randgemeenten was al een ernstige bibliotheek werkzaam, zo bijvoorbeeld te Assebroek in navolging van Hervé Stalpaert en in SintKruis. Het was mijn doel om naast de centrale bibliotheek van Brugge, in iedere vroegere
94
Van Acker had geen probleem om dat uit te klaren. De institutionele problemen boezemden de kroonprins toch minder belangstelling in, zo was mijn indruk. Robert Senelle was op dat terrein natuurlijk een ervaren leidsman. In de namiddag reden we naar Zeebrugge waar een tocht op een sleepboot werd georganiseerd. Daarvan genoot de prins zichtbaar. Ook al wat met techniek verband hield, vond hij boeiend. Is dit een erfelijke trek van de Saksen-Coburgers? De troonsopvolging zowel in België als in Nederland, verliep rustig en passend. Op 21 juli 2013 legde Filip immers de eed af als Koning der Belgen. De sfeer en de formules in ons land steken wel enigszins af van deze bij onze noorderburen die toen een ‘Koning der Nederlanden’ kroonden. In ons ceremonieel, daterend van 1831, schuilt nog iets republikeins. De Nederlanders zouden ons nog even ‘muiters’ kunnen noemen.
Burgemeester Moenaert Fernand Bourdon volgde Frank Van Acker na zijn overlijden in 1992 op als burgemeester. Dit duurde een paar jaar. Voor het beleid van de Zeebrugse haven was hij een onzeker man. Ongetwijfeld meende hij het goed, maar dat was niet voldoende. Het was voor mij als havenvoorzitter een schril contrast met zijn voorganger. Hoe dan ook, de gemeenteraadsverkiezingen van 1995 kwamen snel nabij en de CVP met Patrick Moenaert op kop kwam als grootste partij uit de bus. Moenaert werd burgemeester. Was Moenaert binnen de CVP een verzoener? Hij was erg gecompliceerd, zoals uit zijn gedenkschriften blijkt. Ik heb mezelf nooit een negatieve uitspraak over zijn ambitie gepermitteerd. Als voorzitter van het havenbestuur wilde ik mij onthouden van verklaringen of polemieken, maar ik hoorde wel de mening van politieke vrienden of relaties die van oordeel waren dat hij niet geschikt was voor dit ambt. Eén van hen ging later tot zijn ‘inner circle’ behoren. Zelf had ik de mogelijke ambitie om burgemeester te worden opgeborgen. Ik was even oud als Frank Van Acker. Diens mogelijke opvolger moest jonger zijn. Het belangrijkste was dat ik als MBZ-voorzitter niet aan een kiescampagne kon deelnemen. Ik moest voor de Bruggelingen de man voor de ‘Union Sacrée’ van de haven zijn, en ik denk dat ik daarin geslaagd ben. De Brugse partijen steunden mij. Het feit dat ik een ‘onafhankelijke’ was, heeft mij daarbij geholpen.
132
Patrick Moenaert maakte zijn carrière bij het ACW. Hij werkte op het kabinet van onderwijsminister Daniël Coens, deed zijn dienstbetoon en geraakte aldus als volslagen onbekende in Brugge bekend en genoot mee van de dankbaarheid van zovele kiezers die al dan niet geholpen werden. Zoals Daniël Coens na het overlijden van Gerard Eneman bij het ACW terechtkwam, was het ook zijn beurt. Met het ACW verdedigde Moenaert zijn positie en nam het kennelijk kwalijk dat andere geledingen binnen de CVP elkaar zochten. In zijn herinneringen geeft hij daar lucht aan wanneer hij spreekt over een ‘entente’ van de andere standen of groepen tegenover de ACW-vleugel. Het moest hem blijkbaar hoog gezeten hebben. Zijn afkeer tegenover Michel Van Maele was bovendien groot. Hij verhaalt geschiedenissen van hun betrekkingen. Bij de lectuur ervan stel ik mij de vraag: wie spot met wie? Michel Van Maele had hechte vrienden, ook van de ACW-strekking zoals Jean-Luc Dehaene. Al was deze een echte nationale persoonlijkheid, toch waren er tussen hem en Moenaert geen vruchtbare betrekkingen. Moenaert was argwanend. Ik had de indruk dat hij vreesde dat Jean-Luc Dehaene vanuit Brussel een zware druk op Brugge kon zetten en dat ik daarin een rol zou kunnen spelen. Als burgemeester heeft Moenaert altijd mensen om zich heen geplaatst die politiek en intellectueel niet boven hem konden reiken. Zijn invloed was dan ook beperkt tot Brugge. In de stad wilde hij de onbetwiste meester zijn. De gemeenteraadsverkiezingen waarbij hij kopman van de CVP was, bezorgden hem een indrukwekkend aantal voorkeurstemmen maar de geschiedenis heeft later aangetoond hoe broos dergelijk leiderschap kon zijn. Spontaan stelde ik hem voor om raadslid van de MBZ te worden. Ik had vroeger al Dirk De fauw geïntroduceerd. Moenaert leek verrast. Hij dacht blijkbaar dat ik een dergelijke altruïstische benoeming of aanstelling niet zou doen. Moenaert had wel oog voor één der moeilijkste opgaven van het stedelijk beleid: het moderne of hedendaagse bouwen in de historische stad. Als voorzitter van het OCMW ijverde hij al voor de aanpassing van de Brugse godshuizen. Hij scheef het voorwoord van een mooi, geïllustreerd boek over de godshuizen door Hilde De Bruyne, archivaris van het OCMW-archief.
133
III DE HAVEN
China en Japan Reeds in de jaren 1970 sprak men over ‘Japan Number One’. De verovering van meerdere wereldmarkten door Japanse bedrijven maakte een grote indruk. Het was alsof de leiding van de economische en industriële wereld naar het verre Azië zou verschuiven. In opdracht van de MBZ reisde ik er in 1972 voor het eerst naartoe, samen met Olivier Vanneste. De reis werd door een Antwerps bedrijf georganiseerd en diende als eerste kennismaking. Na Japan deden we ook Thailand aan. Het trof ons dat we moderne vrachtschepen met voornamelijk Deense vlag zagen. Japan zouden we later meer dan eens betreden. Een beminnelijke en efficiënte ambassadeur in Tokyo was baron Patrick Nothomb. Hij stelde zijn mooie en grote residentie in Tokyo ter onzer vrije beschikking om er voor Zeebrugge recepties te organiseren. Het heeft me altijd getroffen hoe in onze Belgische ambassades, of de ambassadeur nu Vlaming, Waal of Brusselaar was, de organisatie en de steun voor ons, voor Zeebrugge volledig was. Patrick Nothomb behoort tot een familie die sinds 1830 in onze nationale geschiedenis een bepalende invloed heeft gehad. In zijn familiegeschiedenis komen een reeks interessante figuren voor: een minister en een diplomaat in het jonge koninkrijk België; na de oorlog van ‘14-‘18 een politieke editorialist die ons land groter wilde maken; een ander familielid streed mee aan communistische zijde in de Spaanse burgeroorlog en tenslotte de figuur van Charles-Ferdinand Nothomb die herhaaldelijk minister in de regering was. In het parlementair debat na het Heizeldrama schreef Jean-Luc Dehaene in zijn memoires over hem: “Ik heb hem toen bewonderd. Om in die omstandigheden overeind te blijven moet je veel karaktersterkte hebben”. In de jaren 1950 was Pierre Nothomb nog steeds actief, ook als advokaat met vele contacten en in diverse milieus. Zo was hij ook de raadsman van de Waalse communistische partijleider Fernand Demany naar aanleiding van een huurprobleem
153
in Oostende. Ik herinner me niet hoe hij op mijn confraternele tussenkomst een beroep deed, maar hij had een secretaresse die met mijn vrouw Blanche in de Sacré Coeur in Brussel in klas had gezeten. Dat gaf de contacten een bijkomende dimensie. Die vriendin schreef onder de schuilnaam Bastia boekjes voor de opvoeding van jonge mensen. Later is zij getrouwd met de uitgever van de bekende grammatica van Grevisse, Le Bon Usage. De echtgenote van ambassadeur Patrick Nothomb was een Scheyven. Zij had haar jeugd in Brugge doorgebracht waar haar vader directeur was van de Nationale Bank. Vooral de dochter van Nothomb zou door haar literaire prestaties befaamd worden. Ze schreef boeken onder meer over haar jeugdjaren in Tokyo. Eens te meer waren het Belgen, Franstaligen wier boeken in Parijs en in het Franse taalgebied grote verkoopcijfers haalden. De residentie van de Belgische ambassade lag in het centrum van Tokyo, in een hoogwaardige buurt. Helaas werd het gebouw in een politiek van (verkeerde) bezuinigingen door de minister van Buitenlandse Zaken verkocht. Ook de residentie van de consul-generaal van België in Hongkong, een economische hoofdstad in de wereld, werd aldus verkocht. Het was schitterend gelegen en een heel aantrekkelijk gebouw. Met de steun en bemiddeling van onze ambassade in Tokyo bezochten wij belangrijke vestigingen in Japan. Toyota, bij Nagoya, was er een van. Het was altijd moeilijk om uit te maken welk bezoek of démarche succes had. Hoe dan ook, Toyota en Bridgestone waren twee belangrijke werkgevers in de achterhaven van Zeebrugge. In Tokyo woonde ik door een eerder gelukkige samenloop van promotieactiviteiten een diner bij, aangeboden door de voorzitter van Daikin naar aanleiding van een hoge Belgische onderscheiding aan zijn adres. Na een moeilijke start was Daikin in Oostende een bloeiend en expanderend Japans bedrijf geworden. Het was een diner in volmaakt Japanse stijl. Ik had zoals alle disgenoten een geisha naast mij. Zij was al een dame op leeftijd en ik verstond geen woord van wat ze zei. Geisha’s genieten een langdurige opleiding maar talenkennis is blijkbaar niet vereist. Het was in 1980 dat wij een eerste bezoek aan China organiseerden. Onze ambassadeur in Beijing was de heer Denorme. Hij was een Bruggeling. Zijn ouderlijk huis stond in de Jan Breydelstraat. Hij was classicus en leraar aan het Atheneum maar dan overgestapt naar een carrière in de diplomatie. Was hij later niet ambassadeur van België in Cuba? Ik meen hem nog bij zijn bezoek in Brugge ontvangen te hebben toen hij een zending deed om onze terugschroeving van de kwantiteiten behandelde
154
Amerikaanse munitie ongedaan te maken. Gelukkig werden onze betrekkingen daardoor niet beïnvloed. Integendeel, hij ontving onze delegatie op de meest vriendelijke en behulpzame wijze. De equipe van onze ambassade was heel belangwekkend. Naast ambassadeur Denorme waren ook de heren Lievens en Van Daele aanwezig, beiden met Brugse banden. Ook mevrouw Kirschen was er, maar zij hield zich afzijdig van onze West-Vlaamse gesprekken. Later zou zij op haar beurt ambassadeur in Beijing worden. In die hoedanigheid heb ik haar later in Beijing nog bezocht. Het was een dame met een hoge intellectuele distinctie. Ze zei mij dat ze elke dag aan me dacht. Hoezo?! Onze mooie kalender van de MBZ met historische platen, hing blijkbaar in haar slaapkamer! Een lid van de ambassade die ontbrak was de heer Ryckmans, wereldbekend onder zijn schrijversnaam Simon Leys. Hij had enkele dagen voordien zijn post verlaten. Hij was een van de eerder weinige westerse schrijvers die zich niet had laten bekoren of bedriegen door de golf van kinderachtig enthousiasme voor het vermeende paradijs van Mao en zijn volgelingen. Ryckmans werd aangetrokken door de universiteit van Canberra, hoofdstad van Australië. Hij heeft daar zijn prestigieuze en onafhankelijke carrière verdergezet. Ik denk dat wij met hem als Belg op het wereldpodium, fier mogen zijn. Niet lang geleden is hij in Canberra overleden. De bezoeken en gesprekken in onze Belgische ambassade waren erg interessant. Het was allemaal nieuw voor ons. Voor wat we hebben bezocht en gezien, heerste een sfeer van stilstand. De breuk tussen het communistische China en Sovjet-Rusland was nog vrij recent. Bij alles wat we bezochten, hadden we de indruk dat het ofwel dateerde uit de vroegere Chinese kapitalistische tijd ofwel door de Russen was aangebracht. Sindsdien was het afwachten wat er zou gebeuren. Enkele bezoeken zijn me bijgebleven, waaronder het Tiananmenplein dat later zeer bekend werd en waar vier grote portretten van Marx, Engels, Lenin en Stalin zijn opgesteld. Geen Chinees, geen Aziaat. Verder bezochten wij het Eeuwige Paleis (de Verboden Stad). We hadden een Chinese gids, zoals alle Chinezen erg vlot in vele talen. Het immense paleis lag er eenzaam bij. Er was niemand. Jaren later zou het een overbevolkte toeristische trekpleister worden. Daarnaast maakten we een uitstap naar de Chinese Muur met een halte aan de Ming graven. Na ons bezoek aan Beijing deden we Shanghai en Kanton aan. In Zuid-China zagen we een zeeboezem met schepen, jonken of stoomschepen, waar vrouwen met manden op het hoofd kolen losten. Tenslotte gingen we naar Hongkong. De etappes van onze reis in China lieten soms een benauwelijke indruk na. Sommige logeerplaatsen waren helemaal niet aantrekkelijk. Zo
155