TWEEDE GRAAD
TWEEDE GRAAD
proefversie©VANIN
Via www.ididdit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij Traject Nederlands. Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Kies je ervoor om je aan te melden met je Smartschool-account, zorg er dan zeker voor dat je e-mailadres aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.
proefversie©VANIN
VAN IN Plus
Soms is het handig dat je extra lesinformatie of een video- of audiofragment zelf kunt bekijken of beluisteren op je smartphone. Als je dit icoon ziet, open dan de VAN IN Plus-app en scan de pagina.
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën.
Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.
Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be.
© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2025
De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.
Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
Eerste druk, vijfde bijdruk 2025
ISBN 978-90-306-9975-0
Ontwerp: Effenaf
Opmaak: Ontvlambaar D/2021/0078/14
Tekeningen: Veerle Hildebrandt Art. 597552/06
NUR 110
2.1
2.8
2.9
5.3
5.4
4.5.1
4.5.2
4.5.3
4.6.4
4.6.5
5.5
5.7
5.8
5.8.1
5.8.2
5.9
6.1
6.3
6.4
6.5
6.10
7.6
8.4
10.2.1
Persoonlijk voornaamwoord
10.3.5 Wederkerend voornaamwoord
Wederkerig voornaamwoord
10.3.7 Vragend voornaamwoord
10.3.8 Betrekkelijk voornaamwoord
10.3.9 Onbepaald voornaamwoord
10.4 Bijwoord
10.4.1 Omschrijving
10.5 Telwoord
10.5.1 Hoofdtelwoord en rangtelwoord
10.5.2 Bepaald en onbepaald telwoord
10.5.3 De spelling van het telwoord
10.6 Voegwoord
13.5
13.3.5
13.5.1
13.5.2
13.7.3
13.7.4
15.1
15.6
Communicatie 1
Het CommuniCatiemodel
Een slechte verbinding, veel achtergrondlawaai, een computer die niet werkt … 1.1
zender context boodschap ontvanger ruis doel kanaal effect
Wanneer je communiceert, breng je informatie over van de ene partij naar de andere. Soms doe je dat met woorden, soms met gebaren, gezichtsuitdrukkingen, beelden
In een communicatiesituatie kun je deze delen onderscheiden:
• de zender wie de boodschap zendt: de spreker, de schrijver, de tekenaar …
• de boodschap wat: de informatie die wordt gestuurd = wat je zegt (letterlijk) waarover: de boodschap achter de boodschap = wat je bedoelt
• de ontvanger wie de boodschap ont vangt: de luisteraar, de lezer, de kijker …
• het doel wat de zender bij de ontvanger wil bereiken (informeren, ontroeren …)
• de context de omstandigheden waarin de boodschap wordt doorgegeven
• het kanaal hoe/waarmee de boodschap wordt doorgegeven (het medium)
• het effect de uit werking die de boodschap heeft op de ontvanger
Soms zijn er elementen die ervoor zorgen dat een boodschap niet helemaal tot bij de ontvanger komt. Die elementen noemen we ruis
Criteria voor geslaagde CommuniCatie
‘Het belangrijkste in communicatie is horen wat er niet gezegd wordt.’
Peter F. Drucker
Zoals je uit het communicatiemodel kunt afleiden, moet een zender altijd rekening houden met het publiek van zijn boodschap. Als je mensen wilt informeren die thuis zijn in een bepaald vakgebied, dan zal je tekst er heel anders uitzien dan wanneer je mensen informeert die nog nooit over dat onderwerp hebben gehoord. Als je je medeleerlingen ervan wilt overtuigen iets te doen, dan ga je ook anders te werk dan wanneer je je ouders wilt overtuigen. Communicatie is geslaagd wanneer aan volgende vier criteria is voldaan.
Je leerkracht, je medeleerlingen en ook jijzelf zullen geregeld die criteria gebruiken om feedback te geven bij schrijf- en spreekoefeningen. tip
Duidelijkheid
De betekenis moet eenduidig zijn, de tekst moet aansluiten bij wat het doelpubliek weet, je moet op zijn minst antwoord geven op de topische vragen (wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe).
Gepastheid
Je tekst moet beleefd zijn, mag de lezer of luisteraar niet choqueren of overdreven kinderlijk behandelen. Een goede tekst is lang genoeg, zonder overbodige informatie en onnodige details.
Aantrekkelijkheid
Zowel de inhoud als de vorm van je tekst moeten je publiek uitnodigen om verder te lezen of te luisteren. Houd ook rekening met de normen binnen een bepaalde communicatiesituatie: een aantrekkelijke mail naar de directeur van de school is iets anders dan een aantrekkelijke uitnodiging voor een fuif.
Correctheid
Je tekst mag geen inhoudelijke fouten bevatten en ook de spelling en de zinsbouw moeten correct zijn.
verbale en non-verbale CommuniCatie
Verbale communicatie is een vorm van communicatie waarbij je woorden en/of geluiden gebruikt. Er bestaat gesproken en geschreven verbale communicatie bijvoorbeeld een brief of een radioprogramma
Non-verbale communicatie is de uitwisseling van boodschappen ‘zonder woorden’, bijvoorbeeld lichaamstaal of verkeersborden.
In mondelinge communicatie gaan verbale en non-verbale communicatie altijd samen. Je gelaatsuitdrukking heeft bijvoorbeeld een invloed op hoe de boodschap overkomt. Dit krantenartikel vat kort het belang van non-verbale communicatie samen.
Ja, je gezicht verraadt wat je denkt, maar geen nood: lichaamstaal kun je leren
Je lichaam verraadt wie je bent en wat je denkt. Maar dat hoeft geen slecht nieuws te zijn: ook lichaamstaal kun je perfectioneren.
Ik heb een gesprek met Dana Ketels van het Centrum voor Lichaamstaal. We begroeten elkaar met een handdruk. ‘Hoe we handen schudden, geeft veel prijs over wie we voor ons hebben’, zegt mevrouw Ketels. ‘Jij gaf net een slappe handdruk, wat een onzekere indruk maakt.’ Ook wijst ze op mijn gebogen rug, nog een teken van onzekerheid.
Wie geen slecht figuur wil slaan tijdens bijvoorbeeld een sollicitatie of op een date, maakt op de volgende manier een goede indruk, zegt mevrouw Ketels: ‘Eerst en vooral, glimlachen, dat werkt overal ter wereld. Oogcontact is ook belangrijk, want als je de ander niet in de ogen kijkt, kom je ongeïnteresseerd over. Laat je gekruiste armen en benen thuis en zorg voor een open houding. Door tijdens een gesprek naar voren te leunen, toon je belangstelling.’
Veel van onze communicatie geven we weg door onze non-verbale signalen. Dan praten we over lichaamshouding, handgebaren, oogcontact, gezichtsuitdrukkingen, intonatie. Hoe we iets zeggen is dus belangrijker dan wat we zeggen.
Bron: www.demorgen.be
1.5
beleefdHeidsConventies
Bij geslaagde communicatie houden de zender en de ontvanger zich aan een hele reeks afspraken. Zo probeert de zender zo duidelijk mogelijk te communiceren. Er zijn ook afspraken die gewoon met beleefdheid te maken hebben. Die afspraken zijn de beleefdheidsconventies. Ze bepalen wat gepast is in een bepaalde situatie.
Enkele voorbeelden van beleefdheidsconventies zijn:
• het gepaste stemvolume gebruiken;
Je praat stiller tijdens een herdenkingsdienst dan wanneer je een gesprek voert aan de rand van het voetbalveld.
• op een geschikt moment het woord nemen;
Tijdens een debat op school kun je niet zomaar het woord nemen; je wacht tot de gespreksleider jou het woord geeft.
• interesse tonen in wat wordt gezegd.
Wanneer een leerkracht jou iets uitlegt, maak je oogcontact. Het is bijvoorbeeld onbeleefd om tijdens de uitleg iets op je smartphone te lezen.
De meeste beleefdheidsconventies heb je gaandeweg geleerd, ze staan niet echt opgeschreven. Daarom noemen we de ze ook wel impliciete afspraken. Het schoolreglement bijvoorbeeld bevat expliciete afspraken die je echt kunt nalezen en die door de leerkrachten en directie zijn opgesteld.
letterlijk en figuurlijk taalgebruik
Bij letterlijk taalgebruik beschrijven de woorden die je gebruikt wat er in de werkelijkheid gebeurt.
Ik viel over de mat.
De zoo kocht een nieuwe beer aan.
Bij figuurlijk taalgebruik betekent een woord of zin niet precies wat er staat; je moet de betekenis niet letterlijk nemen. De zender gebruikt dan een beeld om iets uit te drukken of duidelijker onder woorden te brengen.
Toen hij dat hoorde, viel hij van zijn stoel.
De beer kwam het café binnen. (= sterke man)
Sommige zinnen kunnen zowel letterlijk als figuurlijk gebruikt worden. De context is dan heel belangrijk om de boodschap goed te begrijpen.
1.6
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
dubbele bodem
Wanneer een zin of een woord een dubbele bodem heeft, dan heeft het een extra betekenis. In dat geval kun je de boodschap op twee manieren lezen en hebben de woorden (bewust of onbewust) een grappige, emotionele of diepzinnige tweede betekenis.
In een kannibalenstam is geen enkele vader verbaasd dat iemand hem om de hand van zijn dochter vraagt. Hier vind je enkele afslanktips waar je vet mee bent!
symboliek
1.7
proefversie©VANIN
In teksten en bij belangrijke gebeurtenissen maken mensen vaak gebruik van symbolen. Dat zijn tekens of voorwerpen die binnen een bepaalde groep door bijna iedereen eenzelfde, achterliggende betekenis krijgen.
Bekende symbolen zijn een cirkel voor oneindigheid, een hart voor liefde of een duif voor vrede.
Op die manier kun je in fictie, bij reclame en op wenskaarten op zoek gaan naar een onderliggende laag. De term gelaagdheid duidt dus aan dat een tekst verschillende betekenissen heeft: de woorden of gebeurtenissen zijn dan niet alleen letterlijk te lezen; de auteur geeft ons ook een onderliggende boodschap mee.
Humor
Een zender kan gebruikmaken van verschillende soorten humor. Meestal zijn die gebaseerd op iets onverwachts (een vreemde situatie of een grappige combinatie van gebeurtenissen) of op het contrast tussen wat er letterlijk staat en wat de zender bedoelt.
proefversie©VANIN
Als dat hier nog lang gaat duren, dan zal het hier rap gedaan zijn.
1.8.1
Ironie
Ironie is een milde vorm van humor die niet kwetsend bedoeld is. De zender zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt.
‘Wat ben jij vroeg vandaag!’ tegen iemand die ongelooflijk te laat komt.
1.8.2
Sarcasme
Sarcasme is bijtende spot. Sarcasme kan erg lijken op ironie, maar is directer en bitterder. Meestal neemt het de vorm aan van een grove, kwetsende formulering, maar sarcasme kan ook subtiel zijn.
Had je een drie voor wiskunde? Jammer, toch! Dan heb je zeker weer hard gestudeerd!
1.8.3 Overdrijving
Wanneer je tijdens de communicatie iets extra duidelijk wilt maken, kun je een overdrijving gebruiken. Je kunt de overdrijving ook gebruiken om je taal te variëren of om een humoristisch effect te krijgen.
Een ander woord voor die overdrijving is hyperbool.
‘Ik sta hier al een eeuw aan dit bushokje!’ wanneer je met iemand hebt afgesproken die te laat is en je wilt laten merken dat je al een tijdje aan het wachten bent.
Sommige overdrijvingen zijn zo ingeburgerd in het taalgebruik dat we ze normaal vinden. Ik verveel me dood!
Ook in de reclame vind je vaak overdrijvingen. Miele maakt al sinds 1984 reclame met deze slogan.
1.8.4 Woordspeling
Een woordspeling is het bewuste gebruik van een woord of woorden in verschillende betekenissen. Het is vaak komisch bedoeld.
Zijn het mijnwerkers of de jouwe?
Word bokser: meer kans op slagen.
proefversie©VANIN
1.8.5 Parodie
Een parodie is een grappige nabootsing van een film, een lied, een verhaal, een tvprogramma, een bekende figuur … Er worden typische kenmerken (taalgebruik, kledij, uiterlijke kenmerken) van het origineel geïmiteerd om een grappig effect te krijgen. Een parodie maakt vaak gebruik van overdrijvingen.
Het bekende tv-programma Sterregem maakt parodieën van programma’s zoals Blind Gekocht en van figuren zoals Camille en de familie Verhulst.
2.1
Woordenschat 2
proefversie©VANIN
2.2
Waarom is WoordensCHat zo belangrijk?
Om te kunnen lezen is woordenschat van cruciaal belang. Dit zijn de drie belangrijkste redenen:
1 Je begrijpt de tekst beter als je de woorden begrijpt.
2 Woorden zijn cruciaal in communicatie. Een goede woordenschat heeft invloed op alle aspecten van communicatie: luisteren, spreken, lezen en schrijven.
3 Wanneer je woordenschat uitbreidt, verbeteren meteen je schoolresultaten, je sociale vaardigheden en je zelfvertrouwen.
Bron: www.scholastic.com
Scholastic is de grootste uitgever en verdeler van kinderboeken en educatief materiaal voor jongeren. Het bedrijf gaf onder andere Harry Potter en The Hunger Games uit en heeft wereldfaam met programma’s die jongeren ondersteunen bij lezen en schrijven
strategieën om de betekenis van Woorden te aCHterHalen
Om de betekenis van woorden te achterhalen, kun je een aantal woordleerstrategieën gebruiken. Je vindt ze hieronder. De volgende waarin ze vermeld zijn, heeft geen belang.
Context
Je probeert het woord vanuit de context te verklaren.
Je bekijkt afbeeldingen, je zoekt synoniemen, tegenstellingen of voorbeelden in de zinnen voor of na het onbekende woord. Soms wordt het woord ook in de tekst verklaard.
Mijn moeder kreeg van haar baas educatief verlof om een nieuwe opleiding te volgen. Door de verwijzing naar opleiding begrijp je waarschijnlijk de betekenis van educatief.
Omdat de drie gevangenen in detentie werden geplaatst, konden zij geen beroep doen op de dagactiviteiten en moesten ze hun maaltijd in afzondering opeten.
Door de context van de gevangenis en de extra uitleg na de komma begrijp je waarschijnlijk wat detentie betekent.
Taalverwantschap
Lijkt het woord op een woord dat je kent uit een andere taal? Soms ken je een woord in een andere taal dat lijkt op het woord dat in de tekst voorkomt. Als je het woord in de vreemde taal begrijpt, zul je ook gemakkelijker de betekenis ervan kennen in het Nederlands.
proefversie©VANIN
Bij het horen van educatief, kun je denken aan het Franse éducation of het Engelse to educate.
Hoewel je het woord detentie niet dagelijks zult gebruiken, ken je uit een film of songtekst zeker de woorden détention of detention
Woorddelen
Woorddelen kunnen je ook helpen. Ga op zoek naar de betekenis van de afzonderlijke woorddelen
Wat betekenen de afzonderlijke woorden van een samenstelling? Welk woord bepaalt de betekenis? Meestal bepaalt het laatste deel van de samenstelling de betekenis. soepgroente: groente die in de soep verwerkt wordt groentesoep: soep gemaakt met verschillende groenten
Hoe bepaalt het voor- of achtervoegsel de betekenis van een afleiding? kennen – ontkennen ont- duidt op het niet kennen.
Woordenboek
Begrijp je een woord niet, vind je de betekenis niet in de tekst en lukt het ook niet om de betekenis te achterhalen door het woord te ontleden? Gebruik dan een (online) woordenboek
2.3
Naast de betekenis van het woord krijg je er nog aanvullende informatie. Zo staan het juiste lidwoord, het genus en de meervoudsvorm bij een zelfstandig naamwoord. Bij werkwoorden staan ook steeds de stam, de onvoltooid verleden tijd en het voltooid deelwoord. Het woordenboek geeft ook aan waar de klemtoon ligt en hoe je het woord splitst in lettergrepen.
In een papieren woordenboek of woordenlijst staan woorden alfabetisch gerangschikt.
groot·mees·ter (de; m,v; meervoud: grootmeesters) 1 hoogste bestuurder van een ridderorde of hofhouding 2 iem. die ergens bijzonder goed in is 3 hoogste internationale titel die een schaker of dammer kan verwerven
Hulp vragen
Als je de betekenis zelf niet kunt vinden, dan vraag je de betekenis aan iemand die het woord wel begrijpt.
abstraC te en ConCrete Woorden
Concrete woorden duiden dingen aan die je kunt vastnemen, dingen met een duidelijke vorm en inhoud.
de auto, het zakmes, de leerkracht
Abstracte woorden duiden dingen aan die je niet kunt vastnemen zoals gevoelens of eigenschappen.
het geloof, januari, de liefde betekenisrelaties
2.4
Wanneer je het woord fiets in het woordenboek opzoekt, krijg je de definitie en ook betekenisverwante termen die verschillende betekenisrelaties uitdrukken
Definitie:
Voertuig met twee in elkaars verlengde geplaatste wielen, dat men voortbeweegt door op de pedalen te trappen.
Betekenisverwante termen:
• hyperoniem: voertuig
• synoniem(en): rijwiel, stalen ros, velo
• hyponiem(en): crossfiets, e-bike, herenfiets
2.4.1 Synoniem
Een synoniem is een woord dat (ongeveer) dezelfde betekenis heeft als een of meer andere woorden.
fiets, rijwiel, velo neus, reukorgaan, snufferd wandelen, stappen, kuieren, gaan
2.4.2 Antoniem
Antoniemen zijn woorden met een min of meer tegengestelde betekenis.
mooi – lelijk, groot – klein
2.4.3 Homoniem
Homoniemen zijn woorden met dezelfde schrijfwijze en uitspraak, maar met een verschillende betekenis.
Hij ging geld afhalen in de bank . (= financiële instelling)
We kochten een nieuwe bank voor ons salon. (= zitmeubel)
Hij trapte de bal recht in het doel. (= rond voorwerp om mee te spelen)
Ze dansten de hele nacht samen op het bal (= dansfeest)
2.4.4 Hyperoniem
Een hyperoniem is een woord waarvan de betekenis die van een ander woord insluit. Het hyperoniem heeft altijd een ruimere betekenis dan het onderliggende woord.
Voertuig is een hyperoniem van fiets
Lichaamsdeel is een hyperoniem van neus
2.4.5 Hyponiem
Een hyponiem is een woord waarvan de betekenis gedekt wordt door een andere term met een ruimere betekenis.
Crossfiets, e-bike en herenfiets zijn hyponiemen van fiets. Boksersneus, drankneus en wipneus zijn hyponiemen van neus.
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over de verschillende soorten betekenisrelaties.
Woordvorming
2.5.1
Samenstelling
Een samenstelling is een woord dat gevormd is uit twee of meer woorden die op zichzelf bestaan. Met de woorden kook en boek kun je kookboek vormen.
In het Nederlands kun je veel samenstellingen vormen. fietshelm, fietshelmenhandel, fietshelmenverzameling
De delen van een samenstelling zijn woorden die ook zelfstandig voorkomen. fiets, helm, handel, verzameling
Samenstellingen kun je op verschillende manieren vormen:
• zelfstandig naamwoord + zelfstandig naamwoord dorpsplein, boekenkast
• telwoord + zelfstandig naamwoord drieluik, vierkant, eenrichtingsverkeer, tweedejaarsstudent
• bijvoeglijk naamwoord + zelfstandig naamwoord hogeschool, sneltrein, zuurdeeg
• bijwoord + zelfstandig naamwoord achterneef, binnentuin
• werkwoordstam + zelfstandig naamwoord kookboek, waakhond
2.5.2 Afleiding, grondwoord, voor- en achtervoegsel
In een afleiding kunnen niet alle delen zelfstandig voorkomen. Dat is een belangrijk verschil tussen een afleiding en een samenstelling. treintje: tje is geen zelfstandig woord. schattig: ig is geen zelfstandig woord.
Een afleiding bestaat uit een grondwoord en voor- of achtervoegsels
Onschuldig is een afleiding: on is het voorvoegsel, het komt voor het grondwoord, on kan niet zelfstandig voorkomen
schuld is het grondwoord ig is het achtervoegsel, het komt achter het grondwoord, ig kan niet zelfstandig voorkomen
Een ander woord voor voorvoegsel is prefix . Een ander woord voor achtervoegsel is suffix
ontlening (leenWoorden, vreemde Woorden en bastaardWoorden)
Leenwoorden zijn woorden die een taal uit een andere taal heeft overgenomen. Soms is dat niet meer duidelijk (bijvoorbeeld bij crème en computer), soms zijn de woorden al zo lang geleden overgenomen dat je dat niet meer ziet, zoals bij muur en tafel
Het Nederlands leende ook woorden aan andere talen. Zo zijn de volgende Engelse woorden afkomstig uit het Nederlands:
landscape (landschap)
sleigh (slee)
yacht (jacht)
boss (baas)
buoy (boei)
We kennen twee soorten leenwoorden: vreemde woorden en bastaardwoorden
Vreemde woorden zijn leenwoorden die hun oorspronkelijke spelling en uitspraak behouden hebben.
e-mail, carrière, mecanicien, show
Bastaardwoorden zijn leenwoorden die aangepast zijn aan de Nederlandse spelling en uitspraak.
etalage, productie
neologisme
Zo ontstonden tijdens de coronapandemie deze nieuwe woorden voor samen online iets drinken: beeldborrelen, e-peritieven, apperitieven 2.6
Vreemd woord en bastaardwoord zijn neutrale termen. Het feit dat de woorden uit een andere taal komen, houdt geen afkeuring in. Woorden ontlenen uit andere talen is een bijzonder normaal verschijnsel: we zien het in alle talen gebeuren.
proefversie©VANIN
De woordenschat van een taal is niet vast: soms verdwijnen er woorden, soms komen er woorden bij. Een neologisme is een nieuw woord of een bestaand woord dat een nieuwe betekenis krijgt. Vaak ontstaan nieuwe woorden als er een uitvinding gebeurt of een grote verandering plaatsvindt.
gevoelsWaarde van Woorden
Woorden hebben vaak een gevoelswaarde: ze kunnen een neutrale, positieve of negatieve emotie met zich meedragen. De gevoelswaarde van woorden kan veranderen doorheen de tijd en is verschillend voor iedereen.
2.8.1
Denotatie en connotatie
De denotatie van een woord is de letterlijke betekenis van een woord. Het is de betekenis die je terugvindt in het woordenboek. De denotatie wordt soms ook de eerste betekenislaag genoemd.
Het varken leeft op de boerderij.
De connotatie is de extra betekenis die een woord kan krijgen afhankelijk van de context. Die betekenis vind je niet altijd terug in het woordenboek.
Deze leerling is een echt varken
In geslaagde communicatie heeft de zender een goed inzicht in de mogelijke connotaties van woorden.
2.8.2
Eufemisme
Een eufemisme is een verzachtende uitdrukking voor een woord dat mensen kwetsend of ongepast vinden. de slepende ziekte, de liefde bedrijven, een grote boodschap doen
2.8.3 Dysfemisme
Bij een dysfemisme gebruik je een hard, choquerend of kwetsend woord of omschrijving om iets te benoemen. Meestal gebeurt dat om boosheid, teleurstelling of frustratie uit te drukken. de tering, neuken, schijten
Persoonlijke invulling
Niet iedereen zal een eufemisme of dysfemisme op dezelfde manier ervaren. Of je een woord neutraal, hard of net zacht vindt, hangt samen met je eigen opvatting over dingen, hoe vaak je een woord gehoord hebt en welke ervaringen je zelf hebt.
spreekWoorden, zegsWijzen en uitdrukkingen
De term uitdrukking is een algemene term die we gebruiken als verzamelnaam voor spreekwoorden en zegswijzen.
proefversie©VANIN
• Spreekwoorden kun je niet veranderen; ze hebben vaak het uitzicht van een volledige zin. Spreekwoorden zijn vaak kernachtig. De meeste spreekwoorden zijn wijsheden die van generatie op generatie worden doorgegeven. Soms verwijzen ze naar gewoontes of gebruiksvoorwerpen die we niet altijd meer kennen.
Oost west, thuis best.
Na regen komt zonneschijn.
Hoge bomen vangen veel wind.
• Zegswijzen kun je aanpassen; het zijn woordgroepen die je aan de situatie kunt aanpassen door een onderwerp te kiezen, het werkwoord te vervoegen of ze negatief te gebruiken.
In deze discussie hield zij het been stijf. (zegswijze: het been stijf houden)
3.1
Argumentatie 3
proefversie©VANIN
Mensen argumenteren en discussiëren over verschillende dingen. Ze schermen met standpunten en proberen die zo goed mogelijk te verdedigen.
feit en mening
Een feit is iets wat je kunt bewijzen of controleren. Er is dus geen discussie mogelijk, de uitspraak is objectief
Parijs is de hoofdstad van Frankrijk.
Meghan Markle huwde met prins Harry in 2019.
De erkende jeugdbewegingen van Vlaanderen bereiken 250 000 jongeren.
Met een standpunt of een mening geef je aan hoe je over een stelling denkt. Dat is steeds persoonlijk, er is discussie mogelijk. De uitspraak is subjectief
Parijs is een prachtige stad.
Meghan Markle droeg een lelijke bruidsjurk.
Het is leuk om elk jaar met de jeugdbeweging op kamp te gaan.
Het verschil tussen subjectief en objectief
Feiten zijn objectief, ze staan los van een mening. Een objectief verslag geeft enkel feiten, het is neutraal. Iets volledig neutraal weergeven, vertellen of opschrijven is heel moeilijk.
Een tekst met daarin een duidelijke mening noemen we subjectief. Objectief en subjectief zijn dus antoniemen
Mensen lezen kranten of kijken naar het nieuws op televisie om feiten te weten te komen. Van een journalist verwachten we immers niet dat hij zijn eigen mening brengt, maar dat hij objectief informatie geeft. Soms ligt de nadruk echter op emoties en zal de mening van mensen (kenners of voorbijgangers) een belangrijk deel van het bericht worden.
standpunt
Een standpunt is een uitspraak waarmee je een mening geeft over een onderwerp. Synoniemen voor standpunt zijn: stelling, mening of visie.
argument en tegenargument
Wanneer je een standpunt over iets inneemt, dan geef je daarover je mening. Je kunt je standpunt verdedigen of onderbouwen met argumenten. Je probeert de andere(n) te overtuigen.
Wanneer je het niet eens bent met iemands argumenten, kun je argumenten tegen het standpunt geven. Je geeft dan tegenargumenten
Objectieve of feitelijke argumenten zijn controleerbaar. Je kunt ze in de werkelijkheid nagaan.
Subjectieve argumenten zijn gebaseerd op een gevoel, een overtuiging, vermoedens of een geloof. Ze zijn persoonlijk en dus moeilijk controleerbaar.
Zo kun je echt niet naar dat feest gaan. Je kunt als man niet op een huwelijksreceptie aankomen zonder kostuum en das.
ConClusie
In een discussie of debat geven mensen hun standpunt. In een goed gesprek is elk standpunt uitgewerkt met argumenten en reageren de deelnemers gepast en onderbouwd op elkaar. Aan het einde worden alle voor- en tegenargumenten afgewogen en komt de groep tot een besluit, de conclusie
veelvoorkomende argumenten
Om een standpunt te onderbouwen, kun je gebruikmaken van verschillende soorten argumenten. Veelvoorkomende argumenten zijn:
• Argumenten op basis van autoriteit: hier verwijs je naar wat een specialist over het onderwerp zegt.
Volgens professor biostatistiek Geert Molenberghs is het verloop van dit virus normaal.
Hij raadt de bevolking wel aan om strikt de voorgestelde maatregelen op te volgen.
• Argumenten op basis van vergelijking: hier maak je je standpunt duidelijk door te verwijzen naar een gelijkaardige situatie.
Deze toets bevat te veel vragen en kan niet op één lesuur worden opgelost. De leerlingen van de andere klas vonden dat ook en daar heeft iedereen minimaal één vraag moeten openlaten.
• Argumenten op basis van cijfers en onderzoek: hier verwijs je naar het resultaat van een wetenschappelijk onderzoek.
Vorig jaar toonde een onderzoek van de KU Leuven aan dat meer dan 75% van de 65-plussers actief is op sociale media.
• Argumenten op basis van emoties, of emotionele argumentatie: hier maak je geen gebruik van feiten, maar speel je net heel sterk in op de emoties van je publiek. Door een goede band te creëren of in te zetten op jullie relatie, probeer je zo je gelijk te halen. Ik heb jullie in het verleden de waarheid verteld en jullie konden ook altijd met jullie problemen bij mij terecht. Daarom vraag ik nu jullie steun bij dit project.
De kwaliteit van argumenten
Niet alle argumenten zijn even sterk. Stel jezelf kritische vragen bij de argumenten van je toehoorders. Is de specialist echt een kenner van het onderwerp? Werd het onderzoek goed gevoerd en zijn de resultaten betrouwbaar? Kun je de twee situaties écht met elkaar vergelijken?
Durf op een gepaste manier aan te geven dat je twijfelt of dat je denkt dat de spreker een vergissing maakt. Als iemand emotionele argumenten gebruikt, dan doe je er goed aan dat te benoemen. Bevestig de band die je met de spreker hebt, maar geef aan dat je zonder sterke argumenten niet overtuigd bent.
Teksten 4
fiC tie en non-fiC tie
We noemen teksten fictie wanneer ze gaan over een verzonnen werkelijkheid. Die verhalen spelen zich vooral af in de fantasie van de auteur en zijn publiek, bijvoorbeeld: videogames, fantasy en sprookjes. Ook creatieve teksten waarin emoties centraal staan, bijvoorbeeld gedichten, kortfilms en liedteksten, zijn fictie.
Non-fictie is de verzameling van zakelijke teksten die over feiten gaan. Voorbeelden zijn kranten, woordenboeken en reisgidsen
Een vrouw sterft in een verkeersongeval. Er verschijnt een artikel in de krant waarin het ongeval besproken wordt. Het artikel vermeldt de datum, de naam van de vrouw, de plaats Dat artikel noemen we non-fictie
De man van de vrouw schrijft een gedicht voor zijn overleden vrouw. Dat gedicht noemen we fictie
Het bijvoeglijk naamwoord van fictie is fictioneel. We spreken dus van fictionele en nonfictionele teksten.
Boekhandels en bibliotheken gebruiken de termen fictie en non-fictie ook om bijvoorbeeld boeken in te delen.
Bestsellers fictie
Op zoek naar dé boeken van deze week?
Laat je inspireren door onze top 5 fictieboeken!
De hondeneters
Marita de Sterck
2
De negen kamers
Peter-Paul Rauwerd
Hard hart
Ish Ait Hamou
Het meisje en de soldaat
Aline Sax
Aan de rivier
Steven Herrick
De grens tussen fictie en non-fictie is niet altijd duidelijk. Heel vaak baseren auteurs zich op de werkelijkheid om overdreven of uitgevonden verhalen te vertellen. Soaps zijn hier een duidelijk voorbeeld van.
Sommige non-fictie kan de werkelijkheid ook fout weergeven, terwijl sommige fictie een heel getrouw beeld van de werkelijkheid geeft. Het is vooral belangrijk dat je nadenkt over de bedoeling van de auteur. Had hij de bedoeling om fictie of non-fictie te schrijven?
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over fictie en non-fictie.
objeC tief en subjeC tief
Objectief betekent zakelijk, letterlijk, neutraal. Een objectieve foto geeft de werkelijkheid weer zoals die echt is. In objectieve teksten wordt de werkelijkheid neutraal beschreven, zonder een eigen mening.
Het tegenovergestelde is subjectief. Een schrijver of kunstenaar zal een persoonlijk standpunt innemen en dat verwerken in de boodschap. Zo komt de eigen mening naar voren en worden gegevens vanuit een bepaalde overtuiging weergegeven.
tekstsoorten en teksttypes
Een schrijver of spreker wil met zijn tekst iets bereiken. Hij heeft een bepaald doel Afhankelijk van het doel kiest de schrijver of spreker voor een tekstsoort. Er zijn verschillende tekstsoorten en tekstdoelen en veel teksttypes
tekstsoort
tekstdoel teksttype informatieve tekst informeren krantenartikel, bijsluiter, nieuwsbericht, rapport, verslag
persuasieve tekst of beïnvloedende tekst
opiniërende tekst of overtuigende tekst
proefversie©VANIN
beïnvloeden, aanzetten om iets te doen, overtuigen reclameboodschap, betoog, klachtenbrief
opiniëren, een mening of standpunt geven opiniestuk, recensie prescriptieve tekst voorschrijven recept, gebruiksaanwijzing
narratieve tekst of verhalende tekst
Opmerkingen
vertellen, ontspannen, amuseren, ontroeren reisverhaal, stripverhaal, roman
1 Het verschil tussen persuasieve en opiniërende teksten is vaak klein. Persuasieve teksten willen beïnvloeden en aanzetten om iets te doen. Opiniërende teksten willen een opinie geven of overtuigen.
2 Elk e tekst heeft een van die doelen als hoofddoel. Soms heeft een tekst nog andere doelen; er zijn dus veel mengvormen
Iemand die een lezersbrief schrijft, wil de lezer overtuigen, maar ook informeren over een bepaald probleem.
3 Hetzelfde teksttype kan gebruikt worden voor verschillende tekstdoelen.
Zo kun je een grafiek gebruiken om je publiek objectief te informeren. Je kunt diezelfde grafiek echter ook gebruiken om je publiek te overtuigen, zeker wanneer je de lay-out en woordkeuze aanpast om je boodschap kracht bij te zetten.
enkele teksttypes
4.4.1 Kranten- of tijdschriftartikel
Artikels zijn meestal informatieve teksten. Ze bestaan uit volgende elementen.
auteur
broodtekst
Bron: hln.be - 16/05/2015
kop of titel
plaatsaanduiding illustratie
De kop of titel. Hier vind je vaak de hoofdgedachte. Dikwijls bevat de kop geen lidwoorden. Soms is een kop gewoon bedoeld om de aandacht van de lezer te trekken.
De lead is de samenvattende inleiding. Die is vaak schuin- of vetgedrukt. In dit deel van de tekst beantwoordt de journalist enkele belangrijke topische vragen en geeft hij de hoofdgedachte van zijn tekst kernachtig weer.
Een krantenartikel begint vaak met een plaatsaanduiding. Op die manier weet de lezer waar de gebeurtenissen zich afspelen.
De eigenlijke tekst van het artikel noemen we de broodtekst. Die kan onderverdeeld zijn in alinea’s en er kunnen ook nog tussentitels of tussenkoppen zijn. De illustraties verduidelijken wat in het artikel staat. Soms dienen de illustraties om de aandacht te trekken. Ook de auteur van het artikel wordt vaak vermeld. Soms vermeldt de krant enkel de initialen van de journalist, dan krijg je enkel de eerste letter van zijn voornaam en familienaam.
4.4.2 Column
Een column is een korte tekst waarin een auteur op een persoonlijke manier zijn visie geeft op de maatschappij of een onderwerp uit de actualiteit. Meestal maakt de schrijver gebruik van literaire technieken om zijn emoties over te brengen. Vaak zal een column ook humor bevatten.
MICHAEL VAN PEEL
‘Wij zijn absoluut tegen discriminatie’, sprak de Vlaamse Minister van Wonen plechtig op Terzake. Hij zei het alsof het iets nobels was. Een prestatie. Het evidente schijnt tegenwoordig wel vaker uitgesproken te moeten worden. ‘Maar …’, ging hij verder. Achter een dergelijke zin, belooft dat woordje ‘maar’ zelden veel goeds. Genre ‘Ik ben geen racist, maar …’ Hij vervolgde zijn betoog tegen praktijktests op discriminatie op de huurmarkt. (…)
‘Ten tweede,’ probeerde de minister nog, ‘de overheid mag niet liegen.’ Hier kon ik een schaterlach niet onderdrukken. Een kleine breinscheet werkte zich langs mijn hersenpan naar buiten. ‘Dan ga je mensen voorliegen en wordt het vertrouwen in de overheid beschaamd.’ ‘Verhuurdersvertrouwen’, bedoelde hij daarmee. Het vertrouwen van de huurders was minder zijn ding. Een politicus die waarschuwde tegen liegen. Het klonk als een marketeer die waarschuwde tegen overdrijving in de reclame ‘want zo ondermijn je het consumentenvertrouwen.’ Ik lag bijna onder de zetel. ‘Vertrouwen in de overheid.’ De laatste peilingen indachtig hoeft hij daar niet bang voor te zijn; er valt er niet veel meer te verliezen.
Bron: De Standaard
4.4.3
Opiniestuk
Een opiniestuk is een overtuigende tekst bij een gebeurtenis uit de actualiteit. De schrijver reageert op een voorstel of gebeurtenis in de maatschappij en geeft daarover zijn mening. De auteur schrijft een zakelijk stuk waarin hij voor- en tegenargumenten afweegt en zelf een conclusie over het onderwerp formuleert.
In kranten en tijdschriften staat er meestal een opiniestuk van de hoofdredacteur op de tweede pagina.
proefversie©VANIN
OPINIE: Geef leerlingen uitdagingen, geen B-attest
Steeds meer leerlingen halen hun diploma middelbaar onderwijs via de Examencommissie, de voormalige Middenjury. Jeroen Poels (24) is een van hen. Via de Examencommissie slaagde hij erin om op een jaar tijd toch zijn diploma middelbaar onderwijs te behalen. Nu, een kleine zeven jaar later is hij CEO van het uitzendbureau Deltaworx. Of de Examencommissie écht de juiste oplossing voor iedereen is, betwijfelt hij. Scholen moeten meer oog hebben voor leerlingen die ‘uit de boot vallen’, hen meer uitdagingen bieden en meer inzetten op de voeling met de praktijk, stelt hij.
Jeroen Poels (…) Ook ik viel vroeger uit de boot op school. Acht jaar geleden gaf de klassenraad mij een negatief advies. Ik kon volgens hen alleen verder gaan via BSO. Daar was ik het niet mee eens. Via de Examencommissie behaalde ik toch mijn diploma ASO. En nu, zeven jaar later, ben ik CEO van het uitzendbureau Deltaworx. Of het zo ook was gegaan als ik het advies van de klassenraad had gevolgd, weet ik niet. Maar het zet me wel tot denken hoe een groep volwassenen met één advies de rest van de toekomst van een kind van 16 jaar kan bepalen. Ik had het lef om tegen dat advies in te gaan. Niet iedereen heeft dat lef. Moeten deze leerlingen hun zogenaamde lot dan maar gewoon ondergaan?
(...)
Bron: www.hln.be
4.4.4
Recensie
Een recensie bespreekt een nieuw uitgekomen cd, boek, film of tv-reeks. Ook events zoals een tentoonstelling of festival kunnen het onderwerp zijn.
proefversie©VANIN
De recensent geeft aan dat het onderwerp er is, geeft er achtergrondinformatie bij (over de maker, het onderwerp, de reeks …) en geeft ten slotte een eigen mening.
Is dit een mop? Of niet?
VALERIE DROEVEN MEDIAREDACTRICE
I am not okay with this is zo’n reeks waarbij je voortdurend de neiging hebt om op je telefoon dingen op te zoeken. Waar kennen we dat meisje in de hoofdrol nu weer van?
Ze speelde mee in de It-films, zo blijkt. In de eerste scène, een flashforward, zien we haar in een bebloed jurkje over straat lopen.
De referenties naar andere coming-ofage-verhalen vliegen je om de oren. Net als bij Carrie heeft de zeventienjarige
Sydney Novak, een bovennatuurlijke kracht waarmee ze dingen met haar geest kapot kan maken. Net als bij Carrie kun je die destructieve kracht zien als een metafoor voor de puberteit, de strijd met je hormonen en de wereld. De hele vijfde aflevering is een ode aan The breakfast club. De vierde heet Stan by me, een verwijzing naar de eveneens op een Stephen King-boek gebaseerde coming- of-agefilm Stand by me
I am not okay with this is fascinerend. De reeks doet veel dingen echt goed: de kijker boodschappen over gender anno 2020 influisteren, bijvoorbeeld. Sydney worstelt met haar seksualiteit, maar ook de conciërge blijkt een getrouwde homo die Syds vriendin Dina terechtwijst, omdat ze haar vrouwelijke charmes inzet om iets van hem gedaan te krijgen. Er is een poëtisch, bovennatuurlijk en metaforisch laagje dat speelt met clichés en genres. Het verhaal is wat dun, maar dat is oké, want er is ruimte voor traagheid. Alleen slagen we er niet in het geheel te vatten. Waar keken we nu eigenlijk naar? De seizoensfinale op het schoolbal is zo over the top en trashy dat we ons plots afvroegen of dit geen langgerekte mop was. En zo is de reeks even verwarrend als pakweg die periode tussen je dertiende en zeventiende levensjaar.
Bron: www.standaard.be
4.5
4.4.5 Infographic
Een infographic is een illustratie die informatie weergeeft in de vorm van grafieken, diagrammen en afbeeldingen in combinatie met beperkte tekst. Vaak wordt er in een infographic gebruikgemaakt van kleurcoderingen, afbeeldingen, lijntekeningen en cijfers. Infographics worden vooral gebruikt om resultaten van onderzoeken overzichtelijk weer te geven.
tekstopbouW
4.5.1 Onderwerp, hoofdgedachte en hoofdpunten
Een tekst gaat altijd ergens over. Dat is het onderwerp van de tekst. Dikwijls kun je dat onderwerp in één woord benoemen. Het onderwerp van de tekst is een woord (of een woordgroep) dat aangeeft waarover de tekst gaat.
taalfouten of taalfouten van leerlingen
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd. Die zin geeft de centrale boodschap van de tekst.
Leerlingen maken veel taalfouten.
De hoofdpunten zijn de inhoudelijke elementen die de auteur gebruikt om de hoofdgedachte uit te werken.
Leerlingen maken veel taalfouten wanneer ze met elkaar communiceren.
Leerlingen maken minder taalfouten wanneer ze met de leerkracht communiceren.
4.5.2 Titel, tussentitel, alinea en kernzin
Elke tekst begint met een titel (of kop). Een goede titel is kort, zegt iets over de inhoud en bevat geen leestekens.
Soms zijn er tussentitels (of tussenkopjes). Die staan boven een deel van de tekst en geven aan waarover dat deel gaat.
Een alinea is een tekstblok van bij elkaar horende zinnen. Soms wordt het begin van een nieuwe alinea duidelijk gemaakt in de vorm: door witregels of een insprong.
De kernzin van een alinea is meestal de eerste zin. In de kernzin zit de belangrijkste informatie uit de alinea.
4.5.3 Inleiding, midden en slot
IMS-structuur : een goede tekst is opgebouwd uit een inleiding (I), een midden (M) en een slot (S).
De inleiding (of lead) leidt kort de tekst in. Hier vind je meestal het belangrijkste onderwerp van de tekst. Vaak staat dit tekstdeel ook in een ander lettertype. Een goede inleiding probeert de lezer ook altijd te verleiden om verder te lezen door een citaat, een voorbeeld of een vraag.
Na de inleiding volgt een midden waarin de auteur meer informatie geeft over het onderwerp. Dat stuk tekst is meestal opgedeeld in alinea’s. In elke alinea wordt telkens een aspect of een deelonderwerp van het hoofdonderwerp besproken.
De laatste alinea vormt vaak het slot van de tekst. Hierin wordt nog eens samengevat wat er over het onderwerp wordt gezegd of wat de auteur van het onderwerp vindt (= de hoofdgedachte van de tekst). Niet elke tekst heeft een slot.
4.5.4 Signaalwoorden en tekstverbanden
Signaalwoorden geven een signaal dat er een bepaald verband bestaat tussen zinnen of delen van zinnen, maar ook tussen alinea’s.
Het publiek begrijpt de tekst beter wanneer de verbanden tussen de zinnen worden aangegeven. In de tabel vind je de belangrijkste tekstverbanden en de bijhorende signaalwoorden.
verband signaalwoorden chronologisch eerst, daarna, vervolgens, dan, nu, later, nadien, toen, eerst, ten slotte, terwijl, vroeger doel-middel met de bedoeling, zodat, door … te, om te, daarvoor, waarvoor oorzakelijk (oorzaak-gevolg) daardoor, doordat, als gevolg van, het gevolg is, waardoor, zodat
redengevend daarom, om die reden, dus, want, immers, namelijk, aangezien, gezien, de reden is tegenstellend maar, toch, hoewel, ondanks, echter, niet, in tegenstelling tot, het tegenovergestelde toegevend ook al, weliswaar, hoewel voordeel-nadeel aan de ene kant, aan de andere kant, tegenover, positief is dat, maar ook voorwaardelijk als, indien, in het geval dat, mits, wanneer opsommend ten eerste, ten tweede, ten derde, verder, vervolgens, daarnaast, ook, tevens, bovendien, vervolgens vergelijkend zoals, evenals, als, alsof, of, gelijk (schrijftaal), dan, evenzeer, evenzo, eveneens, idem, dat komt overeen met, dat lijkt op, dat is te vergelijken met, in vergelijking daarmee, op dezelfde wijze is, een vergelijkbare situatie is, dat is in overeenstemming met, een gelijksoortig geval doet zich voor bij, de overeenkomsten zijn toelichtend bijvoorbeeld, onder andere, dit betekent, zoals samenvattend samengevat, met andere woorden, kortom concluderend dus, daarom, besluitend, ik besluit
proefversie©VANIN
Bij een samenvattend verband geeft de schrijver de essentie kort weer. In de vorige delen van de tekst kwamen de hoofdpunten aan bod, die worden hier samengevat.
Bij een concluderend verband maakt de schrijver een besluit. In de vorige delen van de tekst kwamen voor- en tegenargumenten aan bod. Er werden verschillende kanten van het onderwerp belicht. De schrijver weegt die af en geeft een conclusie, een onderbouwde keuze op basis van de argumenten.
4.5.5
Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al vernoemd is of wijzen vooruit naar iets wat kort daarna komt. Ze voorkomen dat dezelfde woorden herhaald worden.
proefversie©VANIN
Verwijswoorden kunnen voornaamwoorden zijn zoals hij, haar, ons, het, die, deze of bijwoorden zoals erin, daartussen, waarop, nu, daar, dan, zo.
4.5.6
Lay-out
De opmaak van je teksten en presentaties is heel belangrijk. Niet alleen wat je brengt, doet ertoe; ook de vormgeving telt. Net zoals bij de keuze van je woorden en voorbeelden, is het belangrijk om de lay-out te laten aansluiten bij je doelpubliek en het doel van je tekst.
Zo zal een tekst voor jongeren er anders uitzien dan een tekst voor bejaarde mensen, ook wanneer die over hetzelfde onderwerp gaat.
Sommige teksttypes hebben een typische lay-out, denk maar aan een zakelijke brief, een rouwprentje, een bijsluiter of de spelregels bij een gezelschapsspel
Meestal bevatten teksten meer dan letters en tekens. Lay-out is dus meer dan de vorm en kleur van letters en tekens. Foto’s worden gebruikt om de aandacht van de lezer te trekken of om emoties op te roepen. Een goede foto bij een tekst ondersteunt de boodschap en staat dicht bij de inhoud.
In kranten, tijdschriften en wetenschappelijke artikels vinden we ook vaak inzetteksten en infographics terug. Inzetteksten zijn kleine kaderstukken die uitgeschreven achtergrondinformatie geven, bijvoorbeeld informatie over de auteur of de geïnterviewde, uitleg bij een letterwoord … Infographics geven informatie in de vorm van illustraties: diagrammen, grafieken of kaarten.
vaste struC turen
Om communicatie eenvoudiger te maken gebruiken heel wat zenders vaste structuren. Ze bouwen hun teksten op volgens een vaste structuur die een aantal vragen en een bepaalde volgorde bevat.
Afhankelijk van het tekstdoel kiest de zender een andere tekststructuur. Je vindt hieronder de meest gebruikte tekststructuren. We noteren de vaste structuren aan de hand van een aantal vragen waarop in de tekst een antwoord wordt gegeven.
4.6.1 Probleemstructuur
• Wat is het probleem?
• Wat zijn de deelproblemen?
• Waarom is het een probleem?
• Wat zijn de oorzaken van het probleem?
• Welke oplossingen zijn er?
4.6.2 Maatregelstructuur
• Wat is de maatregel?
• Waarom is de maatregel nodig/ingevoerd?
• Hoe wordt de maatregel uitgevoerd?
• Wat zijn de (verwachte) effecten van de maatregel?
4.6.3 Evaluatiestructuur
• Wat wordt er geëvalueerd?
• Wat zijn de voor- en nadelen?
• Welke gelijkenissen en verschillen zijn er met andere(n)?
• Wat pleit voor en wat pleit tegen?
• Wat is de conclusie?
4.6.4 Handelingsstruc tuur
• Wat is het doel van de handeling?
• Wat heb je nodig (voorwaarden, ingrediënten)?
• Wat doe je eerst?
• Wat volgt er dan?
• Waar moet je tijdens het uitvoeren rekening mee houden?
• Wat is de uitkomst?
4.6.5 Onderzoeksstructuur
• Wat wordt er onderzocht?
• Hoe verloopt het onderzoek?
• Welke methode wordt er gebruikt?
• Door wie gebeurt het onderzoek?
• Wat zijn de resultaten van het onderzoek?
• Wat zijn de conclusies van het onderzoek?
HONDENEIGENAARS NEMEN
MEER FOTO'S VAN HUISDIEREN
DAN VAN HUN PARTNERS
De liefde van mensen met een huisdier voor hun harige compagnon is groter dan we zelf denken. Zo’n 65% van de Amerikaanse hondeneigenaars zou meer foto’s hebben van de viervoeter dan van hun eigen partner, blijkt uit een rondvraag van Rover.com, een bedrijf dat hondenbabysits regelt. Meer dan de helft van de bevraagden zou de toekomst van zijn relatie in twijfel trekken als de hond zijn of haar lief niet graag heeft.
Uit het onderzoek blijkt verder dat een kwart van de Amerikaanse hondeneigenaars vaak zelfverzonnen liedjes tegen hun huisdier zingt. Een even grote groep heeft het dier al meegenomen op een date en iets minder dan de helft vindt het moeilijker om de viervoeter voor een weekend achter te laten dan hun partner. Dat de dieren een onvervangbare plaats in ons leven hebben ingenomen, blijkt ook uit het feit dat 78% van de bevraagden laat weten dat ze de dieren gaan betrekken bij belangrijke gebeurtenissen in de familie zoals huwelijksaanzoeken en vakanties.
Als het onderzoek één ding leert, is het dat honden een plek hebben veroverd in het hart van hun baasjes. Zo’n 94% geeft aan dat ze de dieren als een volwaardig deel van hun gezin beschouwen. Dat blijkt uit de statistieken over de belangrijke keuzes in het leven van de Amerikanen. Zo neemt het aantal mensen in de Verenigde Staten met een eigen woonst of kinderen af, maar er is één categorie die blijft toenemen: die van de hondeneigenaars.
Bron: www.metrotime.be
proefversie©VANIN
4.6.6 Chronologische structuur
• Wat is het onderwerp?
• Welke stap komt eerst?
• Welke stappen volgen dan?
5.1
Lezen, luisteren en kijken (receptieve vaardigheden)
doelen
Afhankelijk van je doel ga je een bepaalde strategie kiezen. Als je leesdoel bijvoorbeeld is een eerste indruk van de tekst te krijgen, gebruik je een bepaalde strategie: je leest de titel, de tussentitels en bekijkt de afbeeldingen. Op die manier krijg je een eerste indruk van de tekst. Als je wilt weten wat er precies in de tekst staat, zul je een andere strategie moeten kiezen.
strategieën
5.2
5.2.1 Voor
Voor je leest, luistert of kijkt, kun je al heel wat informatie over de tekst verzamelen. Vaak kun je zonder echt te lezen de volgende vragen al beantwoorden:
• Wat is het tekstdoel?
• Wat is het teksttype?
• Wat is het onderwerp van de tekst?
Je probeert bij jezelf te ontdekken welke voorkennis je al hebt. Je hebt soms meer voorkennis dan je denkt, je moet die voorkennis enkel activeren
Bij een leestekst stel je de volgende vragen voor het lezen:
• Wat is het onderwerp? Wat kom je al te weten door de titel en de tussentitels?
• Wat kom je weten door naar de illustraties te kijken?
• Wat is de bron? Is het een betrouwbare bron?
• Wie is de auteur?
• Vertelt de lay-out je al iets?
Op basis van een algemene indruk van de tekst, kun je ook proberen om de inhoud van de tekst al te voorspellen
• Welke deelaspecten zullen aan bod komen?
• Welke vragen zal een interviewer stellen?
• Hoe zal de tekst of het fragment volgens jou opgebouwd zijn?
Afhankelijk van wat je doel is, bepaal je ook welke informatie je nodig hebt. Als je de tekst moet studeren of er een samenvatting van moet maken, zul je op een andere manier lezen, luisteren of kijken dan wanneer je op zoek gaat naar antwoorden op heel gerichte vragen.
Op dit moment lees je nog niet de volledige tekst. Je leest oriënterend en verkennend of globaal
5.2.2 Tijdens
Tijdens het lezen, luisteren of kijken kun je verschillende strategieën gebruiken die je helpen om de tekst beter te begrijpen. Je stelt vragen over de tekst en over hoe jij met de inhoud omgaat. Dat kun je doen aan de hand van de volgende vragen:
• Wat zal er in de volgende alinea aan bod komen?
• Kun je deze alinea in een zin samenvatten?
• Waarom beweert de auteur dat hier?
• Staat er verduidelijkende informatie in inzetteksten of infographics?
• Gebruik je de juiste strategie op dit moment? Is er een betere strategie mogelijk?
Je bepaalt de hoofdgedachte en de hoofdpunten.
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd. Het is een zin die weergeeft wat er in de tekst over het onderwerp staat. De hoofdpunten zijn de inhoudelijke elementen die de hoofdgedachte ondersteunen.
Je zorgt voor een tussentijdse samenvatting (van een fragment of een alinea). Dat kun je doen door aandacht te hebben voor sleutelwoorden – die je markeert of noteert – en kernzinnen. Soms moet je de tekst een tweede keer lezen, beluisteren of bekijken vooraleer je een tussentijdse samenvatting kunt maken.
Houd altijd rekening met de informatie die je nodig hebt. Bepaal welke informatie je al hebt en naar welke informatie je nog op zoek bent. Notities nemen bij de tekst is zinvol: het helpt je om de hoofdpunten gestructureerd vast te leggen en zorgt ervoor dat je aandacht bij de inhoud blijft.
Je probeert moeilijke woorden te verklaren door de woordleerstrategieën te gebruiken.
5.2.3 Na
Probeer na het lezen de tekst in je eigen woorden weer te geven. Zorg dat je de hoofdgedachte van de auteur kunt geven en ook welke hoofdpunten hierbij aan bod kwamen. Vergelijk de informatie met je eigen voorkennis: wat komt er overeen en welke nieuwe dingen ben je te weten gekomen? Sta je nu anders tegenover het onderwerp dan voor het lezen?
Neem een kritische houding aan tegenover de inhoud. Is de informatie geloofwaardig, is de auteur betrouwbaar, is de informatie nuttig voor wat je moet doen? Formuleer je standpunt op basis van wat je gelezen hebt en vraag je af welke aanvullende argumenten je kunt geven of welke tegenargumenten je kent.
Het zou kunnen dat je na het lezen nog vragen hebt of dat je sommige delen niet begrijpt. Neem die dan opnieuw door of ga op zoek naar antwoorden in andere bronnen. Als je met informatie uit teksten aan de slag gaat, is het sowieso belangrijk om verschillende bronnen te onderzoeken en de inhoud te vergelijken.
5.2.4
Topische vragen
Topische vragen zijn vragen die je kunt gebruiken voor, tijdens en na het lezen, luisteren en/of kijken. De vragen helpen je om meer informatie over het onderwerp van de tekst te krijgen. Ze worden ook de W-vragen genoemd: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.
Door die vragen te beantwoorden, krijg je een duidelijk beeld van wat er over het onderwerp gezegd wordt.
Hoe beluister/bekijk je een intervieW?
5.3 ✓ ✓ ✓ ✓
Een goed interview staat of valt met de juiste vragen. De vraagsteller moet duidelijke vragen stellen en een sfeer creëren waarin de geïnterviewde zin heeft om informatie te delen. Daarnaast moeten de vragen ook verrassend zijn, zodat het publiek een boeiend en origineel interview krijgt.
Een goede vraagsteller bereidt zich vooraf goed voor. Hij moet thuis zijn in het onderwerp en voorkennis hebben over de geïnterviewde. De vragen die hij tijdens het interview stelt, moeten echte vragen zijn: vragen waarop hij het antwoord nog niet kent. Voor een vlot en boeiend interview is het belangrijk dat er doorvragen zijn: bijkomende vragen die inspelen op de antwoorden van de geïnterviewde.
Een goed interview lijkt nog het beste op een natuurlijk gesprek met:
o verschillende soorten vragen (niet enkel ja-neevragen of vragen waarop de geïnterviewde maar een kort antwoord kan geven); o respect van alle deelnemers; o een open luisterhouding en inlevingsvermogen; o zin om vragen te stellen én antwoorden te geven.
Als je het interview ook kunt bekijken, is het belangrijk dat je ook aandacht hebt voor de non-verbale communicatie. Op die manier kom je ook heel wat te weten over de inhoud. De volgende vragen kunnen je helpen om aandachtiger te kijken:
• K ijken de interviewer en de geïnterviewde elkaar aan? Doen ze dat de hele tijd of is dat wisselend?
• Bij welke vragen/onderwerpen kijken ze elkaar wel aan? Bij welke niet?
• Glimlachen ze naar elkaar of kijken ze eerder nors? Verandert de uitstraling bij sommige vragen/antwoorden? Bij welke juist?
• Tonen hun gelaatsuitdrukking en hun lichaamshouding dat ze geïnteresseerd zijn of maken ze een verveelde indruk?
• Is een van hen duidelijk zenuwachtig? Zijn ze beiden zenuwachtig? Hoe zie je dat?
• Heeft die zenuwachtigheid met het onderwerp te maken of is er een andere reden? Wat denk je?
5.4 5.5
Hoe lees je grafieken en tabellen?
Tabellen en grafieken zijn een handige manier om gegevens duidelijk en beknopt weer te geven op een visueel aantrekkelijke manier. Toch is het belangrijk om kritisch te zijn tegenover de manier waarop iemand de informatie deelt.
Je kunt informatie op een grafiek immers gekleurd weergeven. Als je op een Y-as de schaal aanpast van 5 naar 1, dan lijkt een stijging of daling bijvoorbeeld veel spectaculairder.
februari maart april mei juni juli
proefversie©VANIN
februari maart april mei juni juli
beeldtaal
februari maart april mei juni juli
Bij beeldtaal denken we onmiddellijk aan stripverhalen en films. Daar zal een tekenaar, regisseur en cameraman gebruikmaken van kleur, belichting en camerastandpunten om een verhaal te vertellen, informatie aan de kijker te geven en vooral sfeer en emotie op te roepen.
februari maart april mei juni juli
Zo wordt in tv-reeksen of in strips heel vaak een kleurfilter gebruikt om gebeurtenissen in het verleden te vertellen. Bij emotionele scènes in een film zal de camera inzoomen op het gezicht van de acteurs en zullen de beelden vaak (een beetje) vertraagd getoond worden.
Ook in reclame en op affiches is de manier waarop iets in beeld wordt gebracht bepalend om een gevoel naar de kijker te brengen en hem te overtuigen om het product te kopen.
Voor een kijker is het belangrijk om beeldtaal te kennen, erover na te denken en bewust te zijn van het effect van een bepaalde keuze van beelden.
5.5.1
Tekenstijl
Een affiche of tekening kan realistisch zijn: de tekening lijkt in dat geval op een foto. Daarbij zal vaak gedetailleerd gewerkt worden: een precieze weergave van de werkelijkheid met heel veel oog voor details.
5.5.2
Het andere uiterste is een lijntekening: de vorm van de figuur wordt met beperkte lijnen weergegeven. In dat geval worden enkel de hoofdzaken in het beeld opgenomen.
Afstand
Bij afstand spreken we over een totaalbeeld, een mediumbeeld en een close-up.
Het totaalbeeld toont het onderwerp in de wijde omgeving. Als kijker krijg je zo een overzicht. Vaak wordt het gebruikt om een realistisch beeld van de omgeving te schetsen, om de kijker bij de start van een verhaal een globaal beeld te geven van de personages in hun omgeving of om aan het einde van een scène of aflevering een verrassing te creëren. We zien de gevolgen van een actie voor de omgeving of we zien dat de personages zich op een vreemde plaats bevinden.
Bij een mediumbeeld krijg je het grootste deel van het onderwerp in beeld. Dat is een neutrale manier om personages in hun omgeving weer te geven. In films en tv-reeksen komt het mediumbeeld vaak voor bij gesprekken.
Bij een close-up krijg je een deel van het onderwerp in beeld met aandacht voor detail. De focus ligt op een detail of op de emoties in het gezicht van een personage.
5.6
5.5.3 Perspectief
Als we het hebben over de tekenhoek van waaruit de tekening wordt gemaakt, dan spreken we over neutraal perspectief, kikvorsperspectief of vogelperspectief. Het onderwerp wordt dan vanuit een bepaalde hoek weergegeven.
Bij een neutraal perspectief staat de kijker op dezelfde hoogte als het onderwerp.
Bij een kikvorsperspectief wordt het onderwerp van onderuit weergegeven. Hierdoor lijkt het groter. In films, strips en reclame wordt dat vaak gebruikt om een sterk, machtig of beangstigend personage neer te zetten.
Het tegenovergestelde is het vogelperspectief. Hier zie je het onderwerp van bovenaf, waardoor het kleiner en nietiger overkomt.
Hoe zoek je op Het internet?
Snel de juiste informatie vinden op het internet doe je met deze tips:
1 Denk na over het onderwerp waarover je informatie wilt opzoeken. Misschien weet je er al dingen over. Brainstorm en stel topische vragen (wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe) om samen te brengen wat je al weet.
2 Formuleer je zoekopdracht in enkele belangrijke woorden. Kies voor sleutelwoorden met een duidelijke betekenis. Kleine woorden als de, als, ook laat je sowieso weg.
3 I n sommige zoekmachines kun je je vraag ook rechtstreeks intypen. Als je begint met wie, waar, hoe … bestaat de kans dat je vraag gewoon aangevuld wordt.
4 Typ site: met daarna de site waarin je wilt zoeken. Je krijgt dan enkel de vindplaatsen binnen die site.
5 Bepaal of een site geschikt is om verder te lezen. Bekijk de bron eerst globaal en beslis dan of je in detail gaat lezen.
Hoe beoordeel je gevonden informatie?
Dagelijks kom je in contact met verschillende soorten informatie. In sommige gevallen is er een duidelijke kwaliteitscontrole gebeurd (het nieuws op radio en televisie, schoolboeken, artikels in wetenschappelijke tijdschriften), in andere gevallen wordt een mening van een persoon snel als feit voorgesteld (posts op sociale media of reclameberichten die vermomd zijn als nieuwsitem). Bij alle bronnen die je gebruikt, is het belangrijk om na te gaan of ze correct, bruikbaar en betrouwbaar zijn.
• Correct: Kijk of de informatie juist en niet verouderd is. Vraag je af of er geen onwaarheden in een artikel staan. Je doet er goed aan om informatie die je in een bron vindt te vergelijken met een andere bron. Zo kun je zien of ze dezelfde feiten geven.
• Bruik baar: Niet alle informatie is nuttig op elk moment. Vraag je af of je de bronnen die je vindt, kunt gebruiken voor de opdracht waarmee je bezig bent.
• Betrouwbaar: Kijk wie de tekst geschreven heeft en ga na of die persoon iets van het onderwerp afweet. Probeer ook te weten te komen waarom een tekst geschreven werd. De informatie kan misschien wel correct zijn, maar bijvoorbeeld maar één kant van de zaak belichten omdat de maker een bepaalde stelling wil aantonen.
Op een site van een filmproducent zul je bijvoorbeeld nooit negatieve informatie over de eigen films vinden. Je zult er misschien citaten van recensenten of kenners terugvinden, maar die zijn geselecteerd om de film te promoten, niet om de film kritisch te bespreken.
De vragen op de volgende pagina helpen je om te selecteren welke info betrouwbaar is en welke niet.
proefversie©VANIN
proefversie©VANIN
Hoe orden je informatie?
Als je informatie opzoekt, dan maak je gebruik van verschillende bronnen. Je mag nooit informatie overnemen en doen alsof je die zelf geschreven hebt. Dat is plagiaat
Soms zul je stukken uit een tekst willen gebruiken als argument voor jouw mening. Wanneer je letterlijk informatie overneemt en dat correct vermeldt, dan citeer je. Overdrijf niet met citaten in je tekst en zorg ervoor dat de lezer steeds weet waar hij de volledige informatie kan terugvinden.
5.8.1 Bronnen noteren
Er zijn verschillende manieren om je bron weer te geven. Sommige bedrijven of scholen hebben een eigen systeem, maar er zijn ook internationale afspraken. De meeste tekstverwerkingsprogramma’s maken bijvoorbeeld gebruik van de APA-methode.
Hieronder vind je de meest voorkomende voorbeelden. Let op deze details:
• zet de titel cursief;
• zorg ervoor dat alle leestekens ( , . en :) op de juiste plaats staan;
• zet het jaartal na de auteur, tussen haakjes.
Boeken
Familienaam auteur, initiaal voornaam auteur. (jaartal) Titel. Uitgeverij.
Magermans, I. (2021) Het leven is zwaar. De nieuwe uitgeverij.
De Vlieger, J. (2022) Geen vogels voor de kat. Vollemans.
Online bronnen
Bij internetpagina’s geef je in plaats van de publicatieplaats en uitgeverij de hele site en de datum waarop je de site geraadpleegd hebt. Het kan immers dat de site aangepast is of verwijderd werd op het moment dat de lezer een kijkje gaat nemen.
Familienaam auteur, initiaal voornaam auteur. (jaartal, maand, dag indien gekend) Titel Organisatie. webadres
Mertens, H. (2020, maart 26) Boektoppers in het secundair onderwijs. Van In.
http://www.vanin.be/boektoppers-secundair
Devos, L. (2022, januari 5) Redactiewijzer voor onderzoeksopdrachten. Redactie Devos. http://redactiedevos.be/redactiewijzer
In Word kun je via het tabblad Verwijzingen kiezen om een automatische bronnenlijst te laten maken. Dat bespaart je typwerk en zorgt ervoor dat je onmiddellijk de juiste vorm gebruikt. tip
5.8.2 Een bibliografie opstellen
Een bibliografie is een lijst met alle werken die je hebt gebruikt om je tekst te maken. Je kunt informatie onderbrengen in verschillende categorieën (boeken, tijdschriftartikels, webpagina’s …). Binnen elke categorie rangschik je de verschillende bronnen alfabetisch volgens de familienaam van de auteur.
proefversie©VANIN
Maak je bibliografie niet te uitgebreid. Vermeld enkel de bronnen die je effectief hebt gebruikt en niet alles wat je ooit over het onderwerp hebt gelezen.
Noteer je bronnen tijdens het werken. Zo vermijd je dat je achteraf bronnen moet terugzoeken en zo veel tijd verliest.
Welke sCHema’s zijn er?
Op school moet je vaak teksten verwerken of krijg je de opdracht om de inhoud van een bron te studeren. Door een schema te maken, krijg je inzicht in de structuur van de tekst, blijft je aandacht bij de bron en zorg je voor een overzichtelijke weergave van de hoofdgedachte en hoofdpunten van een bron.
5.9.1 Algemeen
Iedereen heeft een eigen manier om schema’s te maken. Er zijn dus geen wetten of vaste richtlijnen. Belangrijk is dat je de kernelementen van een tekst op een voor jou gestructureerde en duidelijke manier weergeeft.
5.9.2 Veelvoorkomende schema’s
Schema’s zijn visuele manieren om informatie te ordenen; je gebruikt schema’s om bijvoorbeeld informatie uit een tekst overzichtelijk en visueel weer te geven.
Je vindt hieronder en op de volgende pagina’s enkele veelvoorkomende schema’s.
Boomschema
Een boomschema kun je gebruiken om overzichtelijk weer te geven hoe de structuur van iets in elkaar zit. Je kunt ook gemakkelijk een rangorde of een hiërarchie weergeven met een boomschema.
Germaans
Nederlands
Duits Engels
De Germaanse taalfamilie
Cyclisch schema
Noors Zweeds
Deens
Een cyclisch schema geeft een visuele weergave van een kringloop weer. Heel wat elementen in de natuur (seizoenen, waterkringloop, de ontwikkeling van ei naar volwassen dieren …) of processen in onze maatschappij (verkiezingen, een schooljaar, de indeling van een dag) verlopen volgens terugkerende patronen.
Vergelijkende tabel
In een tabel kun je heel gemakkelijk zaken met elkaar vergelijken.
IJslands Gotisch
Als je de voor- en nadelen van digitaal en op papier lezen met elkaar wilt vergelijken kun je de volgende tabel opstellen.
digitaal lezen op papier lezen voordelen nadelen voordelen nadelen
het is goedkoop je kunt een boek niet doorgeven aan vrienden
je kunt een boek uitlenen aan vrienden het is duurder dan een e-boek het neemt weinig ruimte in beslag (op reis, in huis) je hebt nog een extra scherm in je leven
het heeft heel veel opslagmogelijkheden je leest minder nauwkeurig omdat je gaat scannen
je kunt het scherm eens ontvluchten het neemt veel ruimte in beslag (op reis, in huis)
je leest nauwkeuriger, het is dus geschikter om moeilijke teksten te lezen als je de e-reader verliest, ben je het boek niet kwijt de productie van een e-reader is heel belastend voor het milieu
Bron: www.iedereenleest.be
de meeste boeken gebruiken papier met een fsc-label
een e-reader gaat snel stuk een boek gaat lang mee
Tabel bij een informatieve tekst
Als je een uitdagende, informatieve tekst moet lezen of beluisteren kun je onderstaande tabel gebruiken.
voor het lezen/luisteren
onderwerp:
teksttype:
voorkennis voorspellen
Wat weet je al?Welke aspecten zullen aan bod komen? Op welke vragen zul je antwoord krijgen?
Welke informatie heb je nodig?
Wat wil je graag te weten komen over het onderwerp?
tijdens het lezen/luisteren
hoofdpunten:
vergelijking met voorkennis kritische reflectie
Wat komt er overeen met wat je al wist?
Wat heb je bijgeleerd?
Hoe sta je nu tegenover het onderwerp?
Is de informatie geloofwaardig?
Is de auteur betrouwbaar?
Is wat je te weten kwam nuttig voor je?
Tabel bij een beïnvloedende of overtuigende tekst
In dergelijke teksten komen heel wat feiten en meningen voor. Je krijgt meer inzicht in de argumentatie wanneer je de feiten en meningen oplijst in een eenvoudige tabel
Mindmap
Een mindmap is een handige manier om je gedachten te structureren. Die weergave helpt om een brainstorm te sturen of verschillende aspecten van een tekst visueel te schematiseren. Centraal staat een kernidee van waaruit verschillende pijlen vertrekken. Het kenmerk van een mindmap is dat je vooral werkt met tekeningen, en dus niet alleen met woorden en symbolen.
proefversie©VANIN
Volgende tips helpen je om een mindmap op te bouwen:
1 Plaats het onderwerp of de hoofdgedachte in het midden van de pagina.
2 Laat vanuit dat woord verschillende pijlen vertrekken. Je kunt voor jezelf een eigen kleurcode vastleggen: rood voor oorzaken, groen voor oplossingen, blauw voor voorbeelden. Zo creëer je eenheid tussen je verschillende mindmaps.
3 Werk met tekeningen, maar stop niet teveel tijd in details.
Storymap
Een storymap kun je gebruiken wanneer je een verhaal hebt gelezen en je de belangrijkste personages en gebeurtenissen visueel wilt weergeven.
proefversie©VANIN
titel Tussenstop van Tom Thys
hoofdpersonages Mary nevenpersonages Joshua en Sheila, haar kinderen waar woestijn in Australië, in de buurt van Brisbane wanneer hedendaagse tijd start van het verhaal Het verhaal begint onmiddellijk, we leren Mary en haar kinderen kennen midden in een autoruzie.
probleem / belangrijkste gebeurtenis een dodelijke glijbaan
gebeurtenis 1
Mary en haar kinderen rijden rond in de hitte.
gebeurtenis 2
Ze komen aan bij een speeltuin met een glijbaan als marteltuig. Joshua glijdt naar beneden.
gebeurtenis 3
Sheila staat bovenaan de glijbaan.
einde van het verhaal open einde
De auteur vertelt de gruwelijke gebeurtenissen met Joshua en breekt het verhaal af op een hoogtepunt. We kunnen vermoeden wat er met Sheila gebeurt. Hoe het verder met Mary afloopt, weten we niet.
Tijdlijn
Dit schema vertrekt van een lijn met daarop enkele kerndata of kernmomenten. De gebeurtenissen worden na elkaar op die lijn geplaatst. Die manier van schematiseren is ideaal voor teksten met een chronologisch verloop en historische gebeurtenissen. Het helpt je ook om het overzicht te behouden bij een verhaal waarin veel tijdssprongen zijn waardoor de chronologie verstoord is.
epiek
typisch romantische thema's: liefdedood - Weltschmerz - vergankelijkheideenzaamheid
lyriek
Guido Gezelle - Piet Paaltjens
ROMANTIEK
REALISME EN NATURALISME
epiek gedocumenteerd, met bronnenonderzoek - natuurlijk taalgebruik Multatuli - Stijn Streuvels dramatiek natuurlijkheid en samenspel - komst van de regisseur Henrik Ibsen - Anton Tsjechov
proefversie©VANIN
Continuüm
Een continuüm kun je gebruiken om bijvoorbeeld de gevoelswaarde van woorden in kaart te brengen. Je krijgt op die manier snel een visueel overzicht van het effect dat sommige woorden kunnen hebben. Een continuüm is handig wanneer je de ordening nog wilt bespreken omdat het ruimte geeft om wijzigingen en nuances aan te brengen.
negatieve connotatie positieve connotatie
moddervet vet dik zwaarlijvig corpulent weldoorvoed volslank
Schrijven 6
sCHrijven in stappen
Een goede schrijver werkt in stappen. Je vindt hieronder de vijf stappen in het schrijfproces; in de praktijk is de scheiding tussen de stappen niet altijd zo strikt. Ze helpen je wel om een overzicht te houden tijdens het schrijven. Als je vastzit bij een opdracht of een schrijftaak moeilijk vindt, kunnen deze stappen je ook helpen om vooruit te komen.
Stap 1: Voorbereiden
Tijdens deze stap denk je een eerste keer na over wat je gaat schrijven. Dat kan door middel van een korte brainstorm met iemand anders of met jezelf. Vraag je af:
• wat je al weet over het onderwerp;
• wat er spontaan bij je opk omt;
• of je concrete voorbeelden kent.
Je ordent de informatie over het onderwerp waarover je gaat schrijven een eerste keer
Je denkt vervolgens na over de opdracht en stelt je bijvoorbeeld de volgende vragen:
• Wat is het tekstdoel?
• Welk teksttype ga ik schrijven?
• Wie is mijn publiek?
Stap 2: Plannen
Kies voor een van de vaste tekststructuren. Dat geeft je houvast bij het schrijven. De verschillende onderdelen van de tekststructuur helpen je ook om gericht informatie op te zoeken.
In deze fase bekijk je ook welke hulpmiddelen je gaat gebruiken. Je stelt je opnieuw een aantal vragen:
• Heb je een schrijfschema dat je kunt gebruiken of maak je zelf een schrijfschema?
• Heb je een voorbeeldtekst die je kan inspireren? Zijn de voorbeeldteksten goede of minder goede voorbeelden?
• Maakte je in het verleden een soortgelijke tekst?
Als je een tekst voor school moet schrijven, dan voorziet je leerkracht heel vaak een evaluatieformulier. Bekijk dat document een eerste keer aandachtig: zo weet je aan welke criteria het eindresultaat moet voldoen.
Stap 3: Schrijven
Je schrijft de eerste versie van de tekst. Gebruik de informatie die je in de vorige stap verzamelde om je tekst op te bouwen. Houd bij het schrijven rekening met je publiek en je doel. Stel jezelf de vraag wat de invloed daarvan is op je woordgebruik , tekstkeuze en lay-out
Een goede tekst bestaat uit alinea’s Op p. 59 lees je hoe je alinea’s opbouwt en met elkaar verbindt. tip
Stap 4: Reflecteren
Lees de tekst grondig door of laat je tekst door iemand nalezen. Kijk of de tekst vormelijk correct is: haal spellingfouten uit de tekst, let op storende herhaling van woorden, vermijd te lange en te korte zinnen.
Om bijvoorbeeld de spelling te controleren maak je het best gebruik van eenvoudige hulpmiddelen zoals een spellingchecker. Je vindt hier een eenvoudige kennisclip over het gebruik van een spellingchecker.
Ga ook na of de tekst een duidelijke structuur heeft. Stel jezelf hierbij volgende vragen:
• Volgen de alinea’s vlot op elkaar?
• Gebruik je signaalwoorden?
• Zijn de tussentitels helder?
Zorg er ook voor dat de tekst inhoudelijk correct en duidelijk is.
• Bevat de tekst alle informatie of moet je nog dingen aanvullen?
• Begrijpt een lezer de tekst? Kunnen voorbeelden helpen om de boodschap duidelijker te maken?
• Heb je de opdracht volledig uitgevoerd?
Het is niet altijd makkelijk om je eigen tekst na te lezen. Gebruik daarom een text-to-speechtoepassing en laat de computer je tekst voorlezen. Luister aandachtig en je zult merken dat je een aantal fouten en tekortkomingen in je eigen tekst snel zult detecteren.
Stap 5: Herschrijven
Herschrijf nu je eigen tekst. Houd rekening met wat je zelf vond van de eerste versie of de feedback die je kreeg. Zorg ervoor dat je tekst na het herschrijven voldoet aan alle criteria in het beoordelingsformulier.
Je tekst is nu klaar voor publicatie. Kijk in deze fase zeker ook na of de lay-out, titel en tussentitel passen bij je publiek. Zorg dat je een tekst aflevert waar je trots op bent en die je zelf ook graag zou lezen.
Hoe is een goede alinea opgebouWd?
Een tekst is beter leesbaar als die verdeeld is in alinea’s. Een alinea begint op een nieuwe regel en is op die manier gemakkelijk herkenbaar. Een lezer ziet onmiddellijk uit hoeveel alinea’s een tekst bestaat.
Een alinea bestaat uit een aantal zinnen die samen horen. De belangrijkste informatie staat in de kernzin. Het is vaak een goed idee om die kernzin in het begin van de alinea te zetten. De volgende zinnen bevatten dan nog extra informatie, verduidelijkingen, argumenten of oorzaken.
De slotzin (laatste zin) van je alinea vormt de overgang naar de volgende. Zo ontstaat er een samenhang in je tekst. Met signaalwoorden kun je verbanden tussen alinea’s aangeven: oorzaak, gevolg, oplossingen, voorbeelden, opsomming …
Een goed opgebouwde alinea: o gaat over één onderwerp; o begint met een kernzin of sluit af met een kernzin; o legt het idee van de kernzin duidelijk uit; o bevat signaalwoorden om verbanden uit te drukken.
Hoe sCHrijf je een mail?
Met vrienden en familie communiceer je vaak online. De stijl hierbij is informeel: je gebruikt afkortingen, afbeeldingen en memes, je laat hoofdletters en leestekens weg en je tekst is meestal niet opgebouwd uit alinea’s.
Voor school en later voor je stage of werk moet je soms communiceren met mensen die je niet kent of mensen die een hogere positie hebben. In dat geval maak je gebruik van een zakelijk bericht.
Herman Verheijen
Gemiste deadline
Lana T.
Geachte heer Verheijen,
onderwerpregel
aanspreking
Gisteren verstuurde u een e-mail om mij op de hoogte te brengen dat ik de taak over vraagstukken nog niet had ingediend.
Ik heb de opdracht eergisteren voorbereid, maar had deze nog niet ingediend bij u. Dit komt omdat ik mij zeer onzeker voelde over mijn antwoorden op de vragen. Toch wil ik een goed resultaat behalen voor uw vak. Daarom zou ik graag nog even de tijd nemen om mijn antwoorden goed na te kijken alvorens ik ze indien.
Ik begrijp dat dit mogelijk een ongemak voor u zou zijn, maar zou het voor u in orde zijn indien ik de taak vanavond bij u indien? Op die manier heb ik nog even tijd om mijn antwoorden door te lezen en aan te passen waar nodig.
Vriendelijke groeten, Lana
afsluiter
De onderwerpregel in zakelijke mails is kort en duidelijk. Je gebruikt een groep woorden die de inhoud van je bericht samenvat. Leestekens, woordgrappen of dubbele bodems zijn hier niet gepast.
Gebruik als aanspreking Geachte heer of Geachte mevrouw voor mensen die je niet kent. Je kunt de familienaam toevoegen (Geachte heer Demunyck of Geachte mevrouw Franck) of mensen met hun functie aanspreken: Geachte commissaris, Geachte mevrouw de directeur
Gebruik neutrale woorden, blijf altijd beleefd en schrijf positief. Vermijd geklaag, ook als je over een probleem mailt. Stel zelf (haalbare) oplossingen voor en geef aan dat je steeds wilt bellen of afspreken om dingen verder te bespreken.
Bij een mail is het belangrijk dat de tekst kort blijft. Bouw je bericht op uit alinea’s en voeg geen emoticons of memes toe.
Rond je mail op een vriendelijke manier af, zodat je op het einde een positieve indruk achterlaat.
Lees voor het versturen je bericht zeker na, zodat je geen storende spellingfouten laat staan.
Een goede zakelijke mail:
o is kort en gericht op oplossingen; o is beleefd, zeker in de aanspreking en afsluiter; o bevat geen spellingfouten, memes of emoticons; o heeft een duidelijke onderwerpregel.
bericht
Hoe sCHrijf je een reCensie?
Recensies kunnen verschillende vormen hebben: een korte beoordeling in een tweet, een blogbericht, een online review of een artikel in een tijdschrift of krant. Recensies verschijnen wanneer er iets nieuws op de markt is: een nieuwe game, een heruitgave van een album, de bundeling van een stripverhaal, een nieuw boek. Recensies kunnen ook over evenementen gaan zoals sportwedstrijden of concerten.
Met een recensie wil je twee dingen doen:
• Je geeft je publiek informatie over de inhoud, maar ook over de makers. Zorg dat die informatie correct is: geef namen juist weer en zorg voor correcte titels en data. Belangrijk is dat je niet té veel vertelt in een recensie. Als je alle plotwendingen prijsgeeft of vertelt hoe een game eindigt, zul je de spanning en verrassing wegnemen.
• I n je recensie spreek je ook een oordeel uit: je geeft je mening en onderbouwt die met argumenten. Leg uit waarom je iets goed of minder goed vond, maar blijf beleefd. Houd ook een open blik: misschien vond jij een game niet goed omdat die voor jongere kinderen bedoeld was; misschien sprak een film je niet aan omdat je liever andere genres ziet. Zorg er met andere woorden voor dat je vooral over het onderwerp schrijft en niet over jezelf.
Een goede recensie is ook aantrekkelijk om te lezen: de titel is duidelijk en spreekt aan, de inleiding zorgt ervoor dat de lezer zin heeft om de tekst helemaal door te nemen.
Een goede recensie:
o geeft informatie over een onderwerp en wie het gemaakt heeft;
o geeft een oordeel op basis van argumenten;
o is fair: je schrijft met respect en een open blik over het onderwerp; o is correct en bevat voorbeelden; o is aantrekkelijk.
Hoe sCHrijf je een instruC tie?
Met een instructie wil je ervoor zorgen dat iemand een taak tot een goed einde brengt. Hiervoor is het belangrijk om je tot de kern te beperken. Geef niet te veel informatie: zorg ervoor dat je niet te veel details geeft zodat de aandacht van het publiek bij de opdracht blijft.
Som vóór de instructie alles op wat de gebruiker nodig heeft. Zorg dat je lezer alle ingrediënten, voorwerpen, hulpmiddelen … bij zich heeft voor hij aan de stappen begint.
Bouw je instructie op in verschillende heldere stappen. Formuleer die stappen als bevelende zinnen. Je kunt ervoor kiezen om de werkwoorden vet te zetten. Zorg er zeker voor dat de stappen in de juiste volgorde staan.
Kies je werkwoorden zorgvuldig. Betekenisvolle werkwoorden omschrijven een actie concreet. Vermijd algemene omschrijvingen zoals doen, maken of nemen tip
Afbeeldingen kunnen helpen om je boodschap te illustreren. Zorg voor duidelijke en eigentijdse foto’s. Focus op de activiteit en vermijd ook hier afleiding.
Een goede instructie moedigt de ontvanger aan en zorgt ervoor dat hij de opdracht tot een goed einde brengt. Zeker bij lastige of moeilijke taken is het belangrijk om je publiek te motiveren.
Een goede instructie:
o bevat duidelijke stappen;
o beschrijft alle stappen in de juiste volgorde;
o moedigt de ontvanger aan om de taak tot een goed einde te brengen;
o vermijdt afleiding en verwarring.
Hoe sCHrijf je een uitnodiging?
Een uitnodiging kan er op heel veel manieren uitzien: een kaart, een brief, een sms, een affiche … Belangrijk is dat je ontvanger alle informatie heeft en overtuigd wordt om aanwezig te zijn.
Hoewel de vorm er heel verschillend kan uitzien, geeft een uitnodiging altijd deze informatie:
• waar je de ontvanger verwacht;
• wat er zal gebeuren;
• wanneer het event plaatsvindt;
• wie de ontvanger moet verwittigen om zijn aanwezigheid te bevestigen.
Controleer vóór het versturen of alle informatie juist en volledig is (correcte datum, geen fouten in het adres, geen ontbrekende elementen …).
Net als bij andere tekstsoorten, zorg je ervoor dat je woordkeuze, je zinslengte en de lay-out passen bij je doelpubliek. Zo zal het bericht hen aanspreken. Zorg dus zeker voor een aantrekkelijk eindresultaat.
Een goede uitnodiging:
o bevat alle informatie; o is correct en volledig;
o overtuigt de ontvanger om aanwezig te zijn; o heeft een lay-out die aantrekkelijk is en past bij het doelpubliek.
Hoe formuleer je een klaCHt?
Soms ben je ergens ontevreden over: de service van een bepaald bedrijf, een bestelling die je deed, de reactie van iemand … Je kunt dan een brief of mail sturen om die klacht te formuleren.
Op vormelijk vlak is een klachtenbrief of -mail een zakelijk bericht. Gebruik dus een formele aanspreking en afsluiter en houd de toon beleefd, neutraal en positief. Laat je niet meeslepen door emoties.
Begin je bericht positief : zeg wat je goed vond of geef aan dat je in het verleden al positieve ervaringen had. Vermeld ook in je eerste alinea dat je mailt om een klacht te formuleren.
Beschrijf je klacht in detail. Geef een duidelijke en volledige omschrijving en beschrijf nauwkeurig wat fout is of niet werkt. Onderbouw je klacht met argumenten en toon aan dat je zelf niet de oorzaak van het probleem bent. Blijf wel eerlijk in wat je schrijft.
Formuleer wat je verwacht van de ontvanger. Je mag ook zelf een oplossing voorstellen.
Kijk bij bedrijven en organisaties op de site of er een bepaalde procedure is om klachten in te sturen. Soms moet je online een formulier invullen of bepaalde items afdrukken om bij het terugsturen toe te voegen.
Een goede klacht:
o heeft alle kenmerken van de zakelijke mail;
o is nauwkeurig en volledig;
o formuleert een oplossing of drukt uit wat de ontvanger moet doen;
o bevat geen negatieve emoties, maar geeft wel aan dat de ontvanger actie moet ondernemen.
Hoe bepaal je de lay-out van teksten?
Met lay-out bedoelen we de opmaak van een bron: afbeeldingen, pagina-indeling, lettertype, kleur van de titels … Al die dingen helpen een lezer om de boodschap te begrijpen en hem een bepaald gevoel te geven: tussentitels en alinea’s geven structuur, foto’s drukken emotie uit of tonen het onderwerp, belangrijke woorden zullen vaak vet of in een kleur staan en het slot en de inleiding worden bij artikels anders opgemaakt.
De lay-out (of opmaak) van een bron zegt heel wat over het teksttype en de inhoud.
Zo ziet een recept er helemaal anders uit dan een krantenartikel en zul je puur bij de eerste aanblik een interview kunnen onderscheiden van een recensie.
Als je zelf teksten vormgeeft, dan is het dus belangrijk om de vorm te laten aansluiten bij het teksttype.
Zorg er bij de opmaak van je eigen teksten ook altijd voor dat die past bij wat je wilt vertellen en bij wie je doelpubliek is. Vraag je af of je afbeeldingen passen bij het onderwerp en ga na of de lay-out niet te speels of te serieus is voor de boodschap die je brengt.
Hoe sCHematiseer je informatie?
Dagelijks komt er gigantisch veel informatie op je af. Sommige informatie is bedoeld als ontspanning en hoef je niet vast te zetten, andere informatie gebruik je om te studeren of als bron om zelf mee aan de slag te gaan.
Een schema is een manier om informatie te ordenen of overzichtelijk en visueel weer te geven. Ook notities die je neemt in de les of bij het lezen of beluisteren van een bron horen daarbij.
Iedereen heeft een eigen manier om schema’s en notities te maken. Er zijn dus geen wetten of vaste richtlijnen. Belangrijk is dat je de kernelementen van een tekst op een voor jou gestructureerde en duidelijke manier weergeeft.
Volgende tips kunnen je helpen:
• Denk voor het luisteren of lezen al na over het onderwerp. Wat weet je al? Wat zal volgens jou zeker aan bod komen? Op welke vragen wil je zeker een antwoord? Dat zal je helpen om de gedachtegang te volgen en je aandacht bij het onderwerp te houden.
• Schrijf nooit dingen letterlijk over. Bij definities is het wel belangrijk om zorgvuldig en met meer detail te noteren.
• Focus op de hoofdzaken, noteer kernwoorden en maak gebruik van afkortingen, pijlen en tekens. Zorg er wel voor dat je achteraf nog begrijpt wat je genoteerd hebt.
• Blijf jezelf tussendoor vragen stellen. Probeer het overzicht te houden over wat al aan bod kwam en wat er volgens jou later nog vermeld zal worden.
• Duid in je schema belangrijke woorden aan. Geef ook aan wat je moeilijk vindt of niet begrijpt. Zo weet je achteraf waar je extra uitleg over moet vragen of wat je moet opzoeken.
• Veel schema’s zijn visueel: ze gebruiken pijlen en symbolen en werken met insprong. Na verloop van tijd zul je zien dat je een eigen code ontwikkelt waarbij een symbool altijd hetzelfde betekent.
Zes vuistregels als je notities maakt
1 Zorg dat je pen en papier klaar hebt liggen.
2 Schrijf geen volledige zinnen, maar kernwoorden of woordgroepen.
3 Focus enkel op de hoofdzaken.
4 Een aantal voorbeelden of extra uitleg zijn nuttig om achteraf je notities te begrijpen.
5 Laat veel witruimte tussen de woorden: na het luisteren kun je daar nog wat bijschrijven en/of aanvullen.
6 Notities nemen moet snel gaan: gebruik daarom afkortingen, tekens of symbolen.
Hoe sCHrijf je een samenvatting?
Een samenvatting is een verkorte versie van de oorspronkelijke tekst. Je neemt enkel de hoofdzaken op en je herleidt de tekst tot de essentie.
Lees de tekst die je kreeg zorgvuldig door, duid kernzinnen aan en markeer signaalwoorden. Gebruik steeds dezelfde kleuren of symbolen, zodat je in één oogopslag de structuur van de tekst ziet.
Breng alle kernideeën samen in een schema. Je kunt ervoor kiezen om de volgorde van de tekst te behouden of te vertrekken van een van de vaste tekststructuren om daarin alle gegevens samen te brengen.
Schrijf je schema uit tot een doorlopende tekst. Geef in een korte versie weer wat de auteur schrijft. Beperk je tot wat er staat: voeg zelf geen elementen toe. Kies voor objectieve woorden. In een samenvatting geef je weer wat de idee van de auteur is, je geeft geen interpretatie, mening of opmerkingen.
Zorg er ook voor dat het eindresultaat vormelijk correct is. Vermijd spellingfouten, zorg voor een gepaste woordkeuze en een heldere zinsbouw.
Een goede samenvatting: o is korter dan de oorspronkelijke tekst; o beperkt zich tot de kernelementen; o geeft alle informatie correct en objectief weer; o is duidelijk en volledig; o bevat geen taal- of spellingfouten.
7 Spreken en gesprekken voeren
spreekdoel
Een spreker wil iets bereiken, hij heeft een bepaald doel en een publiek. De verschillende doelen zijn: informeren, beïnvloeden, overtuigen, opiniëren, voorschrijven, vertellen, ontspannen, amuseren en ontroeren. In de praktijk heeft een spreker vaak een combinatie van al die doelen, toch is er meestal een duidelijk hoofddoel.
Goede radioreclame is vaak heel amusant; de maker wil reclame waar het publiek graag naar luistert. Toch blijft het hoofddoel van dergelijke reclame duidelijk overtuigen, namelijk het publiek overtuigen om het product te kopen.
publiek
Net zoals bij schriftelijke teksten, heb je ook bij mondelinge teksten een publiek . Het is belangrijk dat je een goed beeld hebt van je publiek.
De volgende vragen kunnen je helpen om je publiek in kaart te brengen:
• Wat is de voorkennis van het publiek? Wat zijn de (mogelijke) interesses?
• Wat is de leeftijd? Heeft iedereen ongeveer dezelfde leeftijd of zijn er (grote) verschillen?
• Hoe belangrijk vindt het publiek wat je komt vertellen? Komen ze vrijwillig luisteren? Komen ze verplicht luisteren? Hebben ze een voordeel aan wat je komt vertellen?
• Op welk moment komen ze naar je luisteren?
Wanneer je spreekt, heb je meestal een direct contact met je publiek. Dat wil zeggen dat je onmiddellijk feedback krijgt op wat je zegt en hoe je het zegt. Een goede spreker schat onmiddellijk in wat het effect is van zijn boodschap en stuurt bij tijdens het spreken.
Je ziet dat iemand het voorhoofd fronst wanneer je uitleg geeft bij een grafiek. Je kunt dan in het algemeen vragen of iedereen de grafiek begrijpt of de persoon met de frons vragen of alles duidelijk is. Op die manier stuur je als spreker de interactie.
Tijdens de lockdown van 2020 gaven heel wat leerkrachten online les. Veel leerkrachten vonden dat moeilijk omdat ze veel moeilijker dan in de klas konden inschatten of alle leerlingen voldoende mee waren met de les. De leerkrachten konden de lichaamstaal van de leerlingen niet lezen en kregen dus geen feedback van hun publiek op wat ze aan het vertellen waren. 7.1
liCHaamstaal
In hoofdstuk 1 van deze Trajectwijzer vind je heel wat informatie over non-verbale communicatie en lichaamstaal, en het belang ervan.
Wanneer je bijvoorbeeld spreekt voor een groep is je lichaamstaal heel belangrijk, houd de volgende richtlijnen in het achterhoofd:
o Sta rechtop met je voeten op schouderbreedte.
Dat is een rechte en open houding.
o Om te starten zijn je handen naast je lichaam. Stop je handen niet in je zakken. Wees niet bang om te bewegen, maar overdrijf niet.
o K ijk rond, richt je blik niet op één persoon.
intonatie, artiCulatie, volume en tempo
Intonatie is het verloop van toonhoogte wanneer je een zin of een woord uitspreekt. Het is aangenamer om te luisteren naar een spreker die varieert in toonhoogte. Als je altijd dezelfde toonhoogte gebruikt, klink je saai of monotoon.
Articulatie: spreek elk woord correct en duidelijk uit.
Spreek niet te luid of te stil. Het volume dat je gebruikt, past bij de situatie.
Spreek niet te snel of te traag, maar kies een gepast tempo.
Hoe geef je een mondelinge presentatie?
7.5.1 Omschrijving
Bij een mondelinge presentatie presenteer je iets aan een publiek met een bepaald doel.
De basisstructuur van een goede presentatie is als volgt: inleiding, midden en slot. In een goede presentatie vertel je een verhaal.
1 Zeg wat je gaat vertellen.
2 Vertel het.
3 Zeg wat je verteld hebt.
De inleiding heeft een dubbele functie: je trekt de aandacht en daarnaast zeg je duidelijk waarover je uiteenzetting gaat en hoe ze is opgebouwd. Wanneer je een stelling verdedigt, maak je dat al duidelijk in de inleiding. Zorg dat de eerste indruk bij je publiek goed is.
Enkele tips:
o verras je publiek;
o stel een vraag;
o vertel een korte anekdote;
o begin niet te spreken voordat het stil is.
Belofte
Doe aan het begin van je presentatie een belofte. Geef je publiek iets om naar uit te kijken. Beloof je luisteraars dat ze iets zullen bijleren, iets ontdekken, of op een andere manier naar de wereld zullen kijken.
Je stelt aan je medeleerlingen een boek voor dat je gelezen hebt. Je bent enthousiast en je belooft hen in de inleiding dat ze dankzij jouw uitleg over het boek hun ouders beter zullen begrijpen.
In het slot geef je geen nieuwe informatie, maar wel je conclusies of een samenvatting van de belangrijkste elementen.
Enkele tips:
o laat je publiek duidelijk weten dat je presentatie ten einde loopt door structuuraanduiders te gebruiken zoals ten slotte, als laatste punt, samenvattend;
o vermijd clichés zoals ik dank u voor uw aandacht en dat was het;
o zorg voor een aantrekkelijke en originele afsluiter;
o houd het slot kort.
Slot
Op zoek naar een goed einde voor je presentatie? Gebruik dan bijvoorbeeld:
• een verwijzing naar je inleiding;
• een interactieve Kahoot;
• een citaat dat jouw basisstelling mooi samenvat.
7.5.2 Stappenplan
Stap 1: Bepaal het doel van de presentatie.
Stap 2: Let op de communicatiesituatie.
Informeer je over je publiek en de context. Een goede spreker past zowel de inhoud als de vorm van zijn boodschap aan zijn toehoorders aan. Ook de context speelt een rol: is je publiek vrijwillig aanwezig of werden ze verplicht om te komen luisteren? Mag je spreken voor een fris publiek of is je publiek al moe omdat ze al vijf sprekers hebben gehoord?
Stap 3: Breng structuur in je verhaal.
Verzamel informatie en breng die samen in een heldere structuur. Iedereen houdt van verhalen. Een verhaal kun je makkelijk onthouden en kun je ook navertellen. Je zult merken dat jouw uitleg veel concreter wordt wanneer je een verhaal probeert te vertellen.
Ken je zelf de kern van jouw presentatie? Beeld je in hoe je in een minuut jouw presentatie zou samenvatten voor een leerling die afwezig was. Lukt dat? Dat is de kern van jouw presentatie. tip
Stap 4: Oefen de presentatie in.
Leer je tekst niet uit het hoofd, want dan bestaat het risico dat je heel onnatuurlijk overkomt. In het gewone leven praat je de hele tijd zonder uitgeschreven tekst. Je kunt het dus!
Oefen je presentatie wel enkele keren. Maak eventueel een opname en bekijk die kritisch of vraag iemand om feedback.
Stap 5: Herwerk de presentatie.
Herwerk je presentatie nadat je feedback hebt gekregen of nadat je een eerste maal hebt geoefend. Herwerk zowel inhoudelijke punten als de manier waarop je de presentatie hebt aangepakt.
Stap 6: Presenteer.
Stap 7: Reflecteer.
Elk spreekmoment is een voorbereiding op een volgend spreekmoment. Beoordeel na afloop of je duidelijk, volledig en correct bent geweest. Probeer zo snel mogelijk na je presentatie kort te noteren wat je zwakke en sterke punten waren.
Bekijk tijdens de voorbereiding van de presentatie zeker de evaluatiecriteria die bij de presentatie horen. Je kunt die evaluatiematrix ook gebruiken bij stap 7.
GOED
volledigheid en duidelijkheid
Je presentatie bevat niet te veel tekst. Alle tekens zijn goed leesbaar. Je maakt bovendien geen storende taalfouten.
gepastheid
De afbeeldingen die je kiest, sluiten zeer goed aan bij de inhoud.
VOLDOENDE ONVOLDOENDE
Sommige slides bevatten te veel tekst en/of sommige delen zijn minder leesbaar. Je maakt geen storende taalfouten.
De afbeeldingen passen bij de inhoud, maar de link is soms onvoldoende duidelijk.
correctheid en aantrekkelijkheid
Je praat vlot en gebruikt gedurende de hele presentatie standaardtaal.
Je praat vlot maar je presentatie bevat dialectwoorden, tussentaal, en/ of uitspraakfouten.
Je presentatie bevat te veel tekst en/of sommige delen zijn minder leesbaar. Je maakt bovendien (te veel) storende taalfouten.
De afbeeldingen ontbreken of staan volledig los van de inhoud.
Je presentatie bevat te veel tussentaal, uitspraakfouten en/ of dialectwoorden. Die leiden de aandacht te veel af van de boodschap.
Hoe maak je een goede poWerpointpresentatie?
PowerPoint is een hulpmiddel om een presentatie te maken en te geven. Het is geen tovermiddel. De slides zorgen voor ondersteuning en structuur, maar vervangen niet wat je vertelt.
Houd bij het opbouwen van je presentatie rekening met de volgende tips:
1 Houd je presentatie sober en overzichtelijk.
o Vermijd schuinlopende teksten, schreeuwerige kleuren of opflitsende teksten en beelden.
o Beperk het gebruik van animatie en speelse effecten. Ze leiden enkel de aandacht af.
o K ies voor een duidelijk lettertype, zoals Arial of Helvetica.
o Gebruik geen letteranimatie, schaduw- of knippereffecten.
2 Houd de tekst op je presentatie beperkt.
3 K ies voor duidelijke, eenvoudige en sprekende illustraties.
o De illustraties verduidelijken iets.
o De illustraties zorgen voor een rustpunt in je verhaal.
o De illustraties trekken de aandacht. Met een verrassende illustratie behoud je de aandacht van het publiek. Het publiek vraagt zich af wat de bedoeling van de illustratie is en zal aandachtiger naar jouw uitleg luisteren. Beperk wel het aantal illustraties en overdrijf niet.
o Als je een goede verteller bent met een sterk verhaal, dan is het bijzonder aantrekkelijk om een presentatie met enkel afbeeldingen te gebruiken.
Gebruik rechtenvrije afbeeldingen die je op sites vindt zoals bijvoorbeeld Pexels. De afbeeldingen zijn van goede kwaliteit en heel aantrekkelijk.
4 Deel je presentatie op in duidelijke onderdelen.
5 Laat zo weinig mogelijk aan het toeval over.
o Oefen je presentatie op voorhand.
o Test of je alles technisch goed beheerst. Weet je wat je moet doen wanneer er iets misloopt met de computer of de projector?
alternatieve presentatievormen
Een presentatie hoeft niet altijd met ondersteuning van PowerPoint te gebeuren. In een PowerPointpresentatie zijn de slides op een bepaalde manier geordend en je kunt de volgorde niet zomaar veranderen. Sommige mensen hebben de neiging om niet aandachtig te luisteren naar een uiteenzetting omdat ze de slides toch achteraf zullen krijgen. Sommige luisteraars raken stilaan verveeld door het format. Daarom vind je hier twee alternatieven voor PowerPoint.
proefversie©VANIN
Posterpresentatie
Bij een posterpresentatie geef je een compacte, visuele weergave van je boodschap door middel van een poster. Die presentatievorm wordt vaak gebruikt op beurzen en congressen.
Beperk de tekst tot het minimum. Maak vooral gebruik van sprekende afbeeldingen en iconen om je boodschap te formuleren.
De presentatie van een poster verloopt niet lineair. Na een korte inleiding kun je aan het publiek vragen waarover ze nog extra informatie willen. Het publiek kan dan vragen naar de betekenis van een bepaalde afbeelding of uitspraak.
Een posterpresentatie is heel geschikt om een verslag toe te lichten of om de resultaten van een onderzoek aan het publiek over te brengen.
Pecha Kucha
Pecha Kucha is Japans voor ‘het geluid van een conversatie’ (blabla).
Een oorspronkelijke Pecha Kucha duurt exact zes minuten en veertig seconden en bestaat uit twintig afbeeldingen die telkens twintig seconden zichtbaar zijn. Je mag geen woorden op het scherm tonen, enkel afbeeldingen. Er ontstaat een geïllustreerd verhaal met een hoog tempo. Je kunt de aandacht van het publiek nog verhogen door mysterieuze afbeeldingen te kiezen die een woordelijke uitleg nodig hebben.
Enkele tips:
o Neem je tijd om de presentatie te maken, het is niet eenvoudig om geschikte afbeeldingen te vinden.
o Oefen je Pecha Kucha enkele keren op voorhand.
o Gebruik geen tekst tijdens de presentatie.
gesprekken voeren
Een gesprek tussen twee personen noem je een dialoog. In een ruimere betekenis geldt een dialoog ook voor een gesprek tussen twee of meer partijen, bijvoorbeeld tussen de leerkracht en zijn klas.
Tijdens gesprekken houden de gesprekspartners zich aan bepaalde gespreksregels:
• Je luister actief en met aandacht naar je gesprekspartner.
• Je reageert respectvol.
• Je blijft bij het onderwerp.
• Tijdens een groepsgesprek volg je de aanwijzingen van de gespreksleider.
Je vindt hier wat uitleg bij twee veelvoorkomende gesprekken.
7.8.1 Interview
Een goed interview vraagt een goede voorbereiding. Informeer jezelf over diegene die je gaat interviewen.
Bereid voldoende verschillende vragen voor en bepaal de volgorde van je vragen. Je kunt zowel gesloten als open vragen stellen, maar wees je bewust van het verschil. Met open
vragen bereik je een uitgebreider antwoord, bij gesloten vragen is het antwoord meestal ja of nee. De volgorde van de vragen moet je zorgvuldig bepalen. Durf ook doorvragen te stellen op de volgende manier: Hoe bedoelt u? Kunt u dat even uitleggen? en zelfs Hoezo?
Iedereen heeft een andere manier van praten. Sommige mensen hebben maar een halve vraag nodig om te antwoorden met een heel verhaal. Anderen zijn geslotener en je zult dus moeten zoeken voor je de juiste toegangspoort vindt.
Het belangrijkste element is luisteren. Luister aandachtig en laat nieuwe informatie niet aan je voorbijgaan. Pik in op wat je nog niet wist, toon je verbazing en vraag door, maar voel ook waar de grens ligt. Houd oogcontact en reageer spontaan.
7.8.2
Debat
Volgens het woordenboek is een debat een ‘aan regels gebonden openbare gedachtewisseling’.
In een debat zijn er twee partijen die het niet met elkaar eens zijn. Beide partijen geven argumenten voor hun standpunt. Ze proberen de argumenten van de andere partij te weerleggen.
Centraal in het debat is het standpunt of de debatstelling. Een goede debatstelling is voldoende controversieel, dat wil zeggen dat er duidelijke meningsverschillen over het standpunt kunnen zijn.
Een debat wordt gevoerd volgens duidelijke regels. Er zijn afspraken over wie er hoe lang het woord krijgt en in welke volgorde. Het debat wordt geleid door een moderator die eventueel hulp kan krijgen van een tijdsbewaker
Er zijn verschillende debatvormen met elk hun eigen regels. De volgende kenmerken komen vaak terug:
• Beide par tijen krijgen evenveel spreektijd en zetten hun standpunt en de bijhorende argumenten uiteen.
• De andere partij kan reageren op de argumenten.
• Iedere partij krijgt een moment om de argumentatie af te ronden.
proefversie©VANIN
Een goed debat vraagt een grondige voorbereiding. Je raadpleegt bronnen en je verzamelt voor- en tegenargumenten.
Tips voor een goede voorbereiding
• Bekijk niet enkel de inhoud van de bronnen, maar ook de kwaliteit van de bronnen. Denk na over hoe je in het debat naar de bronnen zult verwijzen. Als je in een debat over energiebronnen de argumenten van vooraanstaande wetenschappers gebruikt, dan zet je dat in de verf.
• Denk na over hoe de tegenpartij jullie argumenten zal proberen te weerleggen.
• Denk na over welke argumenten de tegenpartij zou kunnen gebruiken. Je verzamelt dus eigenlijk al tegenargumenten.
• Oefen het debat al eens met iemand die stevig durft ingaan tegen jouw argumenten.
Het publiek beoordeelt het debat. Zij kunnen letten op verschillende aspecten:
• Wat is de argumentatie van de deelnemers?
• Heeft de moderator een goede aanpak?
• Wat is de structuur van het debat? Houdt iedereen zich aan de regels?
• Hoe reageren de deelnemers op de argumenten van de anderen? Reageren ze gepast? Wat is de kwaliteit van de argumentatie?
Taalvariatie 8
algemeen
Het is zo goed als onmogelijk om twee taalgebruikers te vinden die volledig identiek spreken. Iedereen spreekt altijd wel een beetje anders op het vlak van uitspraak, woordenschat, grammatica of woordvorming. Ook doorheen de tijd kun je allerlei verschillen opmerken.
Een specifieke vorm van taalgebruik die het gevolg is van deze variatie noemen we een taalvariëteit
Om aan te duiden dat er verschillende taalvariëteiten zijn, gebruiken we de term taalvariatie Taalvariatie is een heel ruim begrip. Het gaat over het de variatie in woordenschat, zinsbouw, woordvorming en uitspraak
Je kunt taalvariëteiten onderscheiden op basis van vier soorten variatie: geografische, sociale, situationele en etnische.
geografisCHe taalvariatie
Het Nederlands verschilt afhankelijk van de plaats in ons taalgebied waar het wordt gesproken.
8.2.1
Natiolect
België, Nederland en Suriname zijn de drie belangrijkste landen waar Nederlands wordt gesproken. Tussen het Nederlands van die drie landen zie je opvallende verschillen. We spreken dan ook van drie natiolecten: Belgisch-Nederlands, NederlandsNederlands en Surinaams-Nederlands.
8.2.2 Standaardnederlands
Standaardnederlands (met hoofdletter!) of Nederlandse standaardtaal is een taalvariëteit die we bijvoorbeeld goed kennen van het journaal. Het is Nederlands dat algemeen bruikbaar is in het publieke domein, zoals in onderwijs, overheidscommunicatie of rechtspraak. Dat zijn niet toevallig gebieden waar het belangrijk is dat iedereen alles goed begrijpt. Net omwille van dat belang is de standaardtaal vastgelegd in woordenboeken, grammatica’s en officiële spelling. Soms worden ook nog de termen Algemeen Nederlands en zelfs Algemeen Beschaafd Nederlands gebruikt.
Zowel in België, Nederland als Suriname wordt standaardtaal gesproken, maar elk land heeft eigen normen. Er bestaat dus Belgisch-Nederlandse standaardtaal, Nederlands-Nederlandse standaardtaal en Surinaams-Nederlandse standaardtaal. Het volstaat de nieuwslezers van elk land even met elkaar te vergelijken om de verschillen op te merken.
8.2.3
proefversie©VANIN
8.3
Dialect
Een dialect is een taalvariëteit die heel sterk afgebakend kan worden in een bepaald geografisch gebied binnen bijvoorbeeld België, Nederland of Suriname. Dialecten die ver van elkaar liggen zijn vaak voor elkaars sprekers zeer moeilijk verstaanbaar. In België zijn er vier grote dialectgroepen: Limburgs, Brabants, Oost-Vlaams en West-Vlaams. Taalkundig gezien zijn dialecten gelijkwaardig aan de Nederlandse standaardtaal.
8.2.4
Regiolect
Veel mensen spreken niet meer het ‘oorspronkelijke’ dialect van hun streek. De erg lokale eigenschappen zijn grotendeels verdwenen. Ze spreken eerder een taalvariëteit die wat is opgeschoven naar de standaardtaal, maar waarin wel nog enkele duidelijk herkenbare dialectkenmerken zitten van de regio. Dat noemen we dan regiolect
soCiale taalvariatie
Hoe je spreekt, wordt beïnvloed door allerlei sociale factoren zoals leeftijd, geslacht, beroep of opleiding. Die variëteiten worden sociolecten genoemd.
Het taalgebruik van mensen is vaak erg specifiek omdat ze dat omwille van hun beroep, hobby, sport of interessegebied nodig hebben. Zo gebruiken een timmerman, een advocaat, een dokter, een visser en een informaticus elk een heel gespecialiseerde woordenschat. We noemen dat (vak)jargon. Jargon is voor een buitenstaander vaak moeilijk te begrijpen.
situationele taalvariatie
We passen ons taalgebruik meestal aan op basis van de situatie. Veelal doen we dat heel onbewust, zoals bij praten met vrienden op de speelplaats of met je ouders thuis, maar tegelijk letten we soms ook heel specifiek op hoe we spreken, zoals wanneer je iets aan je leerkracht vraagt of wanneer je een sollicitatiegesprek voert.
Een register is een term voor taalgebruik dat past bij een bepaalde situatie. Een taalgebruiker leert om het geschikte register te gebruiken. Die keuze maak je op basis van de communicatieve situatie waarin je je bevindt.
Tijdens een gesprek met de directeur kiest de leerling een meer formeel taalregister, terwijl die leerling met vrienden in de jeugdbeweging kiest voor het informele taalregister.
De verschillen tussen de registers zie je best op een as met twee uitersten: vulgair –informeel – neutraal – formeel – archaïsch. Registerkeuze is lang niet alleen iets wat gebeurt binnen de standaardtaal. Ook binnen een dialect kun je bijvoorbeeld kiezen voor vulgair of neutraal.
De grens tussen een formeel en een informeel taalregister is niet altijd zo duidelijk. Veel registers hebben zowel formele als informele kenmerken. Om duidelijk te maken wat verschillen tussen taalregisters zijn, is het handig om te werken met een continuüm.
heel formele taal
proefversie©VANIN
heel informele taal
brief van de rechtbank officiële mededeling van een minister
sollicitatiegesprek mail naar je directeur gesprek met je directeur op een receptie tekstbericht met vrienden over ruzie op school grap vertellen in de jeugdb eweging
9 Taalsysteem: klanken
tWeeklanken, lange en korte klinkers
Een klinker is kort in bot, man, pen, win en kus
Een klinker is lang in boot, maan, geen, biet, kuur en boek
Een gesloten lettergreep eindigt op een medeklinker. De klinker in die lettergreep noemen we een gedekte klinker. bot-ten, win-nen, kus-ten
Er zijn vijf gedekte klinkers of korte klinkers man, cel, wil, hol, kus
Korte klinkers komen alleen voor in gesloten lettergrepen. bot, bot-ten
Dit zijn de tweeklanken: ei/ij, au/ou, ui. ai, oi, aai, ooi, oei, eeuw en ieuw zijn in feite combinaties met de klanken j of w. reis, lijst, pauw, oud, trui
Een open lettergreep eindigt op een lange klinker of op een tweeklank. bo-ten, reu-zen, lei-den
Lange klinkers en tweeklanken komen voor in open en gesloten lettergrepen. boot – bo-ten, reus – reu-zen, kruin – krui-nen
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over korte en lange klinkers en tweeklanken.
10 Taalsysteem: woorden
zelfstandig naamWoord
10.1.1 Omschrijving
Een zelfstandig naamwoord (zn) of substantief geeft een naam aan een persoon, begrip, dier of zaak. Ook eigennamen zijn zelfstandige naamwoorden.
10.1.2 Eigennaam, soortnaam en stofnaam
Eigennamen geven een persoonlijke, ‘eigen’ naam aan een persoon, dier, ding of plaats. Die zelfstandige naamwoorden schrijf je met een hoofdletter. Ibrahim, Goedele, Halloween, Antwerpen
Soortnamen duiden een soort aan. Die zelfstandige naamwoorden schrijf je met een kleine letter. auto, meisje, olifant
Stofnamen zijn zelfstandige naamwoorden die een stof of materiaal aanduiden. Ze zijn niet telbaar en hebben dus geen meervoud. hout, melk, katoen
10.1.3 Concrete en abstracte zelfstandige naamwoorden
Concrete zelfstandige naamwoorden duiden tastbare zaken aan, zaken met een duidelijke vorm en inhoud. de auto, het zakmes, de leerkracht
Abstracte zelfstandige naamwoorden duiden zaken aan die niet tastbaar zijn, zoals gevoelens of eigenschappen het geloof, januari, de liefde
10.1.4 Kenmerken
Enkelvoud en meervoud
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud auto auto’s meisje meisjes olifant olifanten
Lidwoorden
Voor de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een lidwoord zetten. de auto het meisje een olifant
proefversie©VANIN
Een is een onbepaald lidwoord en kun je voor bijna alle zelfstandige naamwoorden gebruiken. een auto, een meisje, een olifant
De en het zijn bepaalde lidwoorden. de auto, het meisje, het mes
Geen is een ontkennend lidwoord. geen auto
Het lidwoord in andere talen:
bepaald lidwoord article défini definite article de auto la voiture the car het huis la maison the house het mes le couteau the knife de hond le chien the dog
Genus
Een zelfstandig naamwoord heeft een genus of grammaticaal geslacht. In het Nederlands zijn er drie genera: mannelijk (m), vrouwelijk (v) en onzijdig (o).
Je gebruikt het lidwoord de voor mannelijke en vrouwelijke woorden. auto (= mannelijk) de auto grootmoeder (= vrouwelijk) de grootmoeder
Je gebruikt het lidwoord het voor onzijdige woorden. mes (= onzijdig) het mes
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van lidwoorden.
Verkleinwoord
De meeste zelfstandige naamwoorden kunnen ook als verkleinwoord voorkomen. de auto het/een autootje de olifant het/een olifantje het potlood het/een potloodje
bijvoeglijk naamWoord
10.2.1 Omschrijving
Het bijvoeglijk naamwoord (bn) of adjectief geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord.
Het bijvoeglijk naamwoord kan voor het zelfstandig naamwoord staan.
Zij rijdt met een prachtige auto.
Het kan ook achteraan in de zin staan.
De versieringen zijn heel mooi
10.2.2 Bijvoeglijk gebruik van woorden
Soms wordt een voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.
Het beeld werd verkocht (= voltooid deelwoord)
Het verkochte beeld staat in het magazijn. (= bijvoeglijk naamwoord)
De vorm van een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord komt niet altijd overeen met de persoonsvorm van de verleden tijd.
Hij verbreedde de weg. (= pv – ovt)
Het is nu een verbrede weg. (= bijvoeglijk naamwoord) tip
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het bijvoeglijk gebruik van voltooid deelwoorden.
10.2.3 Verbuiging
Soms moet je het bijvoeglijk naamwoord verbuigen: je voegt dan een -e toe. de mooie plant
Je gebruikt de verbogen vorm:
• bij de -woorden: de mooie plant
• bij woorden in het meervoud: de grote olifanten
• vrijwel altijd na het, dit, dat: een scherp mes het scherpe mes een moeilijk raadsel dit moeilijke raadsel een lelijk huis dat lelijke huis
• na een bezittelijk voornaamwoord: mijn nieuwe fiets, jullie grote huis
10.2.4
Trappen van vergelijking
Een bijvoeglijk naamwoord kan uitdrukken in welke mate een eigenschap aanwezig is. Daarvoor worden de trappen van vergelijking gebruikt.
stellende trap: zij is sterk vergrotende trap: zij is sterker overtreffende trap: zij is het sterkst
Woorden die eindigen op een -r +der bij de vergrotende trap
Dit schilderij is zwaar maar deze stoel is zwaarder
Woorden die eindigen op -st + meest bij de overtreffende trap
Hij was het meest woest over de vernielingen.
Sommige woorden hebben afwijkende vormen: weinig – minder – minst goed – beter – best
In vergelijkingen moet je goed oppassen wanneer je als of dan gebruikt. In de ogen van veel taalgebruikers is de vergrotende trap met als fout. Bekijk de volgende zinnen.
Zij is net zo sterk als hij.
Zij is sterker dan ik.
Regels:
• Bij de stellende trap gebruiken we als: net zo sterk als …
• Bij de vergrotende trap gebruiken we dan: sterker dan …
Om te weten of je hij, hem, ik of mij moet gebruiken verleng je de zin in je hoofd.
Zij is net zo sterk als hij (is).
Zij is net zo sterk als hem (is).
Zij is sterker dan ik (ben).
Zij is sterker dan mij (ben).
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van de trappen van vergelijking.
voornaamWoord
10.3.1
Omschrijving
Een voornaamwoord (vn) verwijst naar iets of iemand. Er zijn acht verschillende voornaamwoorden.
10.3.2 Persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een zelfstandig naamwoord (personen, dieren, zaken).
Wij zien hem en jou graag.
Jullie willen het niet begrijpen.
Geef ze ons!
enkelvoud
meervoud
proefversie©VANIN
persoon onderwerpniet als onderwerp
1ste ik mij/me
2de jij/je jou/je
2de beleefdu u
3de zij/ze/hij/het haar/ze/hem/het
1ste wij/we ons
2de jullie jullie/je
2de beleefdu u 3de zij/ze hen/ze/hun
10.3.3 Bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijke voornaamwoorden zeggen aan wie iets of iemand toebehoort.
Mijn ouders verkochten hun auto aan onze buurvrouw.
Een bezittelijk voornaamwoord kun je zelfstandig of bijvoeglijk gebruiken.
enkelvoud
meervoud
3de hun de/het hunne 10.3
persoon bijvoeglijk gebruikt zelfstandig gebruikt
1ste mijn de/het mijne
2de jouw de/het jouwe
2de beleefd uw de/het uwe
3de zijn/haar het zijne / het hare
1ste onze/ons de/het onze
2de jullie/je die van jullie
2de beleefd uw de/het uwe
Die computer is van jou. Het is jouw computer. (= bezittelijk voornaamwoord) U hebt een computer. Het is uw computer. (= bezittelijk voornaamwoord) tip
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het bijvoeglijk en zelfstandig gebruik van bezittelijke voornaamwoorden.
10.3.4 Aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord wijst aan waar iets of iemand is.
Je kunt het bijvoeglijk (niet-zelfstandig, bij een ander woord) gebruiken.
deze computer, dat boekje, die auto
Je kunt het zelfstandig (alleen) gebruiken.
Deze vind ik de beste.
Ik zou dat eens willen proberen.
Die rijdt heel snel.
niet-zelfstandig gebruikt
enkelvoud bij het-woorden dit, dat, zo’n, zulk, zulk een bij de-woorden deze, die, zo’n, zulke, zulk een meervoud deze, die, zulke
zelfstandig gebruikt
enkelvoud bij het-woordendit, dat, datgene, hetgene bij de-woorden deze, die, degene, diegene meervoud deze, die, degene(n), diegene(n), zulke(n)
Een aanwijzend voornaamwoord kan in de plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord staan. Het verwijst dan naar het zelfstandig naamwoord.
• Bij de-woorden gebruik je altijd die of deze de jongen die/deze jongen
• Bij het-woorden gebruik je altijd dat of dit.
het meisje dat/dit meisje
Ook de afstand bepaalt welk aanwijzend voornaamwoord je het best gebruikt.
de-woord het-woord dichtbij deze/dit veraf die/dat
proefversie©VANIN
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van het aanwijzend voornaamwoord.
10.3.5 Wederkerend voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord.
Ik herinner het me (werkwoord = zich herinneren)
Je vergist je. (werkwoord = zich vergissen)
Hij vergist zich (werkwoord = zich vergissen)
Wij verheugen ons op het feest. (werkwoord = zich verheugen)
10.3.6 Wederkerig voornaamwoord
Het wederkerig voornaamwoord is elkaar. Het verwijst naar meer personen. Het geeft een wederkerige relatie aan. Ook woorden die ervan zijn afgeleid, zoals mekaar en elkander, worden wederkerige voornaamwoorden genoemd.
We hebben mekaar al lang niet meer gezien.
Zij pakken mekaars hand.
Zij zullen elkaar niet zien.
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het wederkerend en het wederkerig voornaamwoord.
10.3.7 Vragend voornaamwoord
Je gebruikt een vragend voornaamwoord als je informatie over iets of iemand wilt.
Vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat, welk, wat (voor een)
Je kunt ze bijvoeglijk (bij een ander woord) of zelfstandig (alleen) gebruiken.
Welk boek heb je gelezen? (= bijvoeglijk gebruikt)
Wie heb je al uitgenodigd? (= zelfstandig gebruikt)
Wat plan je verder nog? (= zelfstandig gebruikt)
10.3.8
Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord dat er vlak voor staat of een woordgroep die er vlak voor staat. Wat ervoor staat, noem je het antecedent
Na een het-woord volgt dat.
Het geschenk dat ik kreeg voor mijn verjaardag was een echte verrassing.
Na een de-woord volgt die
De bagage die niet mee was met de vlucht, werd later naar het hotel gebracht.
Als het antecedent een meewerkend voorwerp is, wordt wie gebruikt.
De jongen (aan) wie een glaasje water werd gegeven, is ondertussen weer wat beter.
Is het antecedent het onbepaalde woord alles, niets, iets, al of is het een volledige zin of een overtreffende trap? Dan volgt wat als betrekkelijk voornaamwoord.
Er was niets wat ik niet lustte.
Hij schonk alles wat hij bezat aan een goed doel.
Al wat hij kon doen, was gewoon beschikbaar zijn.
Bij een volgend bezoek aan de stad vonden we nog iets wat we nog niet hadden gezien.
Te veel suiker eten is niet gezond, wat iedereen wel beseft.
Het beste wat ons kon overkomen, was dat we opnieuw een ritje mochten maken.
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het betrekkelijk voornaamwoord.
10.3.9 Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar:
• personen of zak en die je niet nauwkeurig kunt of wilt aanduiden;
• iets algemeens.
Voorbeelden van onbepaalde voornaamwoorden zijn: alle(maal), alles, andere(n), elk, het, ieder(een), iemand, iets, niemand.
Alles wat je hier ziet, heeft Mette zelf geknutseld. (= zelfstandig gebruikt)
Iedereen zal vannacht een slaapplaats hebben. (= zelfstandig gebruikt)
Aan elke bezoeker werd een mondmasker gegeven. (= bijvoeglijk gebruikt)
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het onbepaald voornaamwoord.
bijWoord
10.4.1
Omschrijving
Een bijwoord zegt iets over een woord dat geen zelfstandig naamwoord is.
Bijwoorden zijn eigenlijk een restgroep. Als een woord niet duidelijk tot een bepaalde woordsoort behoort, dan wordt het een bijwoord genoemd.
een bijwoord zeg iets over voorbeeld een werkwoord/gezegde
Je praat grappig
Je beweegt houterig.
Fien wil graag een cake bakken. een bijvoeglijk naamwoord
Het is een erg leuke les. een ander bijwoord
Je praat heel grappig. een telwoord
Ik verdien zo’n twintig euro per uur. een hele zin
Ik kom zeker
Een bijvoeglijk naamwoord zegt wel iets over een zelfstandig naamwoord.
Je praat grappig (= bijwoord, grappig zegt iets over de manier waar je praat.)
Je hebt een grappige stem. (= bijvoeglijk naamwoord, grappige zegt iets meer over het zelfstandig naamwoord stem.)
Een bijvoeglijk naamwoord kun je verbuigen (bijvoorbeeld een -e toevoegen in grappige). Een bijwoord is onveranderlijk en kun je niet verbuigen.
10.4.2 In andere talen
In het Nederlands kun je niet altijd goed zien of een woord een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord is. In het Frans en het Engels krijgt een bijvoeglijk naamwoord een achtervoegsel om er een bijwoord van te maken. Het voordeel is dat je zo onmiddellijk aan het woord ziet tot welke woordsoort het behoort.
bijvoeglijk naamwoord bijwoord
Nederlands Hij is een trage fietser. Hij fietst traag
Frans Il est un cycliste lent Il fait du vélo lentement (+ment)
Engels He is a slow cyclist. He cycles slowly. (+ly)
Zowel in het Engels als in het Frans zijn er ook uitzonderingen op die algemene regel.
telWoord
Een telwoord is een woord waarmee een aantal of een rangnummer wordt aangeduid.
Er zijn vier deelnemers. (= aantal)
Hij was de vierde (= rangnummer)
10.5.1 Hoofdtelwoord en rangtelwoord
Hoofdtelwoorden geven een aantal of nummer aan.
Een atletiekbaan heeft een lengte van vierhonderd meter. In de tijd dat ik vijftien rondes loop, loopt mijn vriendin er achttien.
Rangtelwoorden geven de rangorde of plaats in een reeks aan.
Hij eindigde op de vierde plaats, maar zijn vriendin op de eerste
10.5.2 Bepaald en onbepaald telwoord
Bepaalde hoofdtelwoorden zijn getallen als vijf, miljoen, drieëntwintig. Ook beide is een bepaald hoofdtelwoord; het duidt altijd een tweetal aan. Onbepaalde hoofdtelwoorden zijn veel en weinig en hun trappen van vergelijking (veel, meer, meest en weinig, minder, minst).
Bepaalde rangtelwoorden geven een duidelijke plaats in een reeks aan. Onbepaalde rangtelwoorden geven een minder precieze plaats in een reeks aan. Het zijn woorden als hoeveelste en zoveelste
Ook telwoorden als laatste en middelste zijn onbepaald. Ze geven je immers niet exact aan wat het aantal is. Gaat het om de laatste van 10, van 5000 of van een miljoen? Dat weet je niet.
10.5.3
De spelling van het telwoord
Deze hoofdtelwoorden schrijf je in één woord:
• alle hoofdtelwoorden tot en met duizend; eenentwintig, zevenenveertig, achtennegentig, tweehonderdvijftig
• alle veelvouden van honderd en duizend die gevormd worden met een hoofdtelwoord tot honderd of met een veelvoud van honderd.
driehonderd, zestienhonderd, vijfenzestighonderd, zevenduizend, vierennegentigduizend, vijfhonderdduizend
voegWoord
Een voegwoord verbindt woorden, woorddelen en zinnen.
Voetbal en wielrennen zijn populaire sporten. (= woorden)
voor- en tegenstanders (= woorddelen)
Ik kom vanavond bij je langs en ik zal eten voor je koken. (= zinnen)
voorzetsel
Een voorzetsel drukt een relatie uit tussen de woordgroep waartoe het behoort en de rest van de zin. Mogelijke relaties zijn: tijd, richting, plaats, reden, oorzaak en middel.
Het boek ligt in de kast.
De kat zit op de tafel.
Ik ga met de fiets naar school.
Rond 12 uur stapte hij uit bed.
Soms komen voorzetsels in vaste combinaties voor; dat noemen we voorzetseluitdrukkingen.
met betrekking tot, door middel van, met behulp van
Voorzetsels zijn moeilijk voor mensen die Nederlands als vreemde taal leren. Wanneer ze Nederlands leren maken ze onbewust grappige fouten als ze voorzetsels letterlijk vertalen uit hun moedertaal.
In het Engels zoek je ‘voor’ iets (look for something), in het Nederlands zoek je ‘naar’ iets. tip
tussenWerpsel
10.8
Tussenwerpsels worden meestal gebruikt om de emotie van de spreker uit te drukken. Ze maken op zich echter geen deel uit van de zin en kunnen bij het ontleden van een zin dus ook niet benoemd worden.
Vaak voeg je tussenwerpsels toe om extra emotie aan je boodschap te geven of je boodschap levendig te maken.
Ik heb het verdomme al vijfhonderd keer gezegd.
Eeeek , wat een enge man is die vent!
Tussenwerpsels kunnen verschillende vormen hebben:
• tussenwerpsels zonder een echte betekenis, bijvoorbeeld klanknabootsingen in stripverhalen; swoosh, kukelu, triiiing
• tussenwerpsels met een betekenis en een communicatieve functie; Schol! Foei!
• tussenwerpsels met vooral een emotionele lading, bijvoorbeeld uitroepen.
Miljaar! Auw! Yeees! Oeps! Oei!
proefversie©VANIN
10.9
WerkWoord
Een werkwoord geeft een handeling of een toestand aan. Het drukt uit hoe het onderwerp van een zin eruitziet, wat het onderwerp doet, hoe het onderwerp zich voelt …
Een werkwoord heeft verschillende vormen.
10.9.1 Vormen van het werkwoord
Persoonsvorm
In een goed gebouwde zin staat altijd een persoonsvorm (pv). De persoonsvorm geeft de tijd en het getal aan.
Ik voetbal graag in open lucht.
De persoonsvorm is voetbal, en staat in de tegenwoordige tijd (= tijd) en in het enkelvoud (= getal).
Zijn vrienden voetbalden vroeger enkel in de zaal.
De persoonsvorm is voetbalden, en staat in de verleden tijd (= tijd) en in het meervoud (= getal).
Tussen de persoonsvorm en het onderwerp van een zin is er congruentie. Dat wil zeggen dat het onderwerp en de persoonsvorm hetzelfde getal hebben.
Hij luistert met veel aandacht naar de leerkrachten.
Het onderwerp en de persoonsvorm staan beide in het enkelvoud.
Wij luisteren met veel aandacht naar de leerkracht.
Het onderwerp en de persoonsvorm staan beide in het meervoud.
De persoonsvorm noemen we soms ook het vervoegde werkwoord
Infinitief
De onvervoegde vorm van het werkwoord is de infinitief. De infinitief vind je in het woordenboek en eindigt meestal op -en.
Stam
De stam van een werkwoord krijg je door de infinitief zonder -(e)n te nemen. werken (= infinitief) werk (= stam)
Voltooid deelwoord
Een andere vorm van het werkwoord is het voltooid deelwoord
Zij heeft in de tuin gewerkt
Hij heeft met de poppen gespeeld
10.9.2 Soorten werkwoorden
Er zijn drie soorten werkwoorden: zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden
Een zelfstandig werkwoord bevat op zichzelf de betekenis van het werkwoordelijk gezegde.
Mijn leerlingen lezen geregeld een boek.
Het zelfstandig werkwoord kun je niet weglaten in de zin. Soms zijn er extra werkwoorden in de zin.
Mijn leerlingen hebben dit jaar een boek gelezen
Het zelfstandig werkwoord is lezen.
Hebben is in deze zin het hulpwerkwoord.
Soms kunnen er verschillende hulpwerkwoorden in een zin staan.
Mijn leerlingen willen soms blijven lezen
Willen en blijven zijn hulpwerkwoorden.
Lezen is het zelfstandig werkwoord.
Veelvoorkomende hulpwerkwoorden zijn onder andere hebben, worden, zijn, kunnen en willen.
In een zin met een naamwoordelijk gezegde hebben we een koppelwerkwoord.
Hij is een voetballer.
Jan lijkt een lezer.
De werkwoorden hebben in de voorbeeldzinnen nog onvoldoende betekenis. Er is nog extra informatie nodig. In de eerste zin koppelt is de woorden hij en voetballer aan elkaar zodat de betekenis van de zin duidelijk wordt.
Veelvoorkomende koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, lijken en schijnen.
Sommige werkwoorden kunnen dus tot verschillende soorten behoren. Denk bij het analyseren dus steeds over de betekenis en kijk naar het verband tussen het werkwoord en de andere zinsdelen.
De zon schijnt (= zelfstandig werkwoord: de betekenis is duidelijk, er zijn geen andere zinsdelen nodig om de boodschap te begrijpen.)
Hij schijnt blij met zijn nieuwe fiets. (= koppelwerkwoord: schijnt betekent hier niet stralen, we hebben aanvullende informatie uit andere zinsdelen nodig om de boodschap te begrijpen.)
Ik heb drie zussen. (= zelfstandig werkwoord, hebben betekent bezitten.)
Ik heb gisteren toets gehad. (= hulpwerkwoord, hebben geeft de tijd aan.)
10.9.3 Werkwoordstijden
Het Nederlands heeft acht werkwoordstijden. Je vindt ze in de onderstaande tabel.
De eerste twee tijden zijn de belangrijkste. Voor de andere tijden combineer je eigenlijk verschillende werkwoorden met elkaar.
werkwoordstijd
proefversie©VANIN
voorbeeld
1onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) ik werk, ik studeer, ik lees
2onvoltooid verleden tijd (ovt) ik werkte, ik studeerde, ik las
3 voltooid tegenwoordige tijd (vtt) ik heb gewerkt, ik heb gestudeerd, ik heb gelezen
4voltooid verleden tijd (vvt) ik had gewerkt, ik had gestudeerd, ik had gelezen
5onvoltooid (tegenwoordige) toekomende tijd (otkt) ik zal werken, ik zal studeren, ik zal lezen
6 voltooid (tegenwoordige) toekomende tijd (vtkt) ik zal gewerkt hebben, ik zal gestudeerd hebben, ik zal gelezen hebben
7onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtkt) ik zou werken, ik zou studeren, ik zou lezen
8voltooid verleden toekomende tijd (vvtkt) ik zou gewerkt hebben, ik zou gestudeerd hebben, ik zou gelezen hebben
10.9.4 Zwakke en sterke werkwoorden
Bij zwakke werkwoorden hebben de verleden tijd en het voltooid deelwoord dezelfde klank als de infinitief en de tegenwoordige tijd.
spelen: ik speel, ik speelde, gespeeld antwoorden: zij antwoordt, zij antwoordde, geantwoord hopen: wij hopen, wij hoopten, gehoopt
Bij sterke werkwoorden vinden we in de verleden tijd een andere klank terug dan in de infinitief en de tegenwoordige tijd.
vergeten: ik vergeet, ik vergat, vergeten nemen: hij neemt, hij nam, genomen
Sommige werkwoorden hebben beide vormen. zegde/zei, klaagde/kloeg, wilde/wou
Soms bestaat zowel de sterke als de zwakke vorm, maar is er een betekenisverschil. prijzen
• Ik prijsde de producten in de winkel. (= een prijs plakken op iets, zwakke vorm)
• Hij prees de prestatie van zijn tegenstander. (= vol lof spreken over iemand, sterke vorm) scheppen
• Mijn broer heeft heel de middag op het strand geschept (= zand verplaatsen, zwakke vorm)
• Die kunstenaar heeft een prachtig beeld geschapen (= creëren, sterke vorm)
proefversie©VANIN
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van de verschillende woordsoorten.
11.1.9
11.1
Taalsysteem: zinnen
soorten zinnen
Een zin heeft een bedoeling: iets meedelen, iets vragen, iets bevelen of uitroepen. We spreken van een mededelende zin, een vragende zin (of vraagzin), een uitroepende zin (of uitroep) en een bevelende zin (of bevel).
Elke zin eindigt met een leesteken. Meestal begint een zin met een hoofdletter.
11.1.1 Mededelende zin
De mededelende zin komt het meeste voor in onze taal. Die zin bevat altijd een onderwerp en een persoonsvorm. In dit zinstype is de persoonsvorm altijd het tweede zinsdeel.
Hij heeft de wedstrijd gewonnen.
Dat meisje speelt voetbal.
Na een mededelende zin komt een punt
11.1.2 Vragende zin
Een vragende zin die je met ja of nee kunt beantwoorden begint altijd met de persoonsvorm. We noemen die omkering van onderwerp en persoonsvorm inversie. Andere vraagzinnen beginnen met een vraagwoord.
Heeft hij de wedstrijd gewonnen?
Wie heeft de wedstrijd gewonnen?
Speelt zij voetbal?
Welke sport beoefent zij?
Na een vraag komt een vraagteken
11.1.3 Bevelende zin of imperatief
Met een bevelende zin geef je iemand een bevel, een opdracht, een instructie …
Ruim je bureau op!
Geef hem een pass!
proefversie©VANIN
Na een bevelende zin komt een uitroepteken.
11.1.4 Uitroepende zin
Een uitroepende zin drukt een gevoel uit.
Kon ik maar beter voetballen! (= wens)
Jij moet toch altijd rommel maken! (= boosheid)
Na een uitroepende zin komt een uitroepteken
11.1.5 Ontkennende en bevestigende zin
Zinnen kunnen bevestigend of ontkennend zijn.
Dit is lekkere spaghetti. (= bevestigend)
Ik ontmoet iemand tijdens mijn ziekteverlof. (= bevestigend)
Dit is geen lekkere spaghetti. (= ontkennend)
Ik ontmoet niemand tijdens mijn ziekteverlof. (= ontkennend)
11.1.6 Passieve en actieve zin
Zinnen met een werkwoordelijk gezegde kunnen zowel actief als passief zijn. Vergelijk even deze twee voorbeelden:
Emma voert de kinderen naar de basketbalmatch. (= actief)
Emma heeft de kinderen naar de basketbalmatch gevoerd (= actief)
De kinderen worden naar de basketbalmatch gevoerd (= passief)
De kinderen zijn naar de basketbalmatch gevoerd (= passief)
In de actieve zin is Emma het onderwerp en de kinderen het lijdend voorwerp. In de passieve zin is de kinderen het onderwerp en is Emma uit de zin verdwenen. We zien dat hier ook het hulpwerkwoord worden in het gezegde terechtkomt indien er in de actieve zin geen voltooid deelwoord wordt gebruikt.
Als dat wel zo is, wordt het hulpwerkwoord zijn gebruikt.
Het idee achter de benamingen van actief en passief is vrij logisch: als het onderwerp effectief doet wat het gezegde uitdrukt, dan is het actief. In het bovenstaande voorbeeld is het Emma die de kinderen voert, en zijn het niet de kinderen die voeren. Hiermee raak je meteen aan de hoofdreden om een passieve zin te gebruiken: je wilt dat onderwerp om een of andere reden niet te veel aandacht geven.
Je kunt natuurlijk wel altijd Emma terug in je passieve zin opnemen. Dan noemen we dat zinsdeel het handelend voorwerp en krijgt het opnieuw extra aandacht in de zin.
De kinderen worden door Emma naar de basketbalmatch gevoerd.
Je vindt ook vaak zinnen met een werkwoordelijk gezegde zonder onderwerp. Die lijken op passieve zinnen. Dan wordt het dummy-woordje er vaak gebruikt.
Op de fuif werd (er) veel gedanst.
Er wordt gepraat.
De ontleding van passieve zinnen waarin het meewerkend voorwerp de positie van het onderwerp lijkt te hebben ingenomen, zorgt vaak voor discussie in het Nederlands.
De reizigers werd/werden verzocht in te stappen.
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over actieve en passieve zinnen.
11.1.7 Enkelvoudige en samengestelde zin
Er zijn enkelvoudige en samengestelde zinnen. Een enkelvoudige zin bestaat uit één hoofdzin en heeft slechts één persoonsvorm
Ik zal vanavond zeker naar de training gaan. Zaterdag is er een wedstrijd.
(= twee enkelvoudige zinnen)
Gebruik geen bestaand woord of een naam. Dat is gemakkelijk te raden.
(= twee enkelvoudige zinnen)
Wanneer je enkelvoudige zinnen samenvoegt, dan krijg je een samengestelde zin. Je vindt in die zinnen meestal verschillende persoonsvormen
Ik zal vanavond zeker naar de training gaan, want zaterdag is er een wedstijd.
(= één samengestelde zin)
Gebruik geen bestaand woord of een naam omdat dat gemakkelijk te raden is.
(= één samengestelde zin)
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over enkelvoudige en samengestelde zinnen.
11.1.8 Nevenschikking en onderschikking
Een samengestelde zin kan een zin met nevenschikking of met onderschikking zijn. Van een samengestelde zin met nevenschikking kun je twee gelijkwaardige zinnen maken zonder dat de woordvolgorde verandert.
nevenschikking
zin 1 voegwoord of leesteken zin 2
Ik had honger en ik kwam naar je toe.
Bij een samengestelde zin met onderschikking kun je dat niet.
onderschikking
voegwoord bijzin hoofdzin
Toen ik honger had, kwam ik naar je toe.
Om samengestelde zinnen te maken heb je vaak een voegwoord nodig. Met een nevenschikkend voegwoord maak je een zin met nevenschikking, bijvoorbeeld en, of, maar en want. Met een onderschikkend voegwoord vorm je een zin met onderschikking, bijvoorbeeld terwijl, omdat, toen en zodra
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over nevenschikking en onderschikking.
11.1.9
Inversie
In een gewone enkelvoudige zin staat eerst het onderwerp en dan het werkwoord.
Amal kocht een appel voor Thomas.
Ik zing een lied.
Wanneer in een zin de persoonsvorm vóór het onderwerp staat, dan spreek je van inversie
Dat is bijvoorbeeld het geval bij een ja-neevraag of wanneer een ander zinsdeel dan het onderwerp wordt benadrukt.
Kocht Amal een appel voor Thomas?
Gisteren zong ik een lied.
zinsdelen
11.2.1 Onderwerp
In het Nederlands bevat bijna elke zin een onderwerp. Of er een onderwerp moet zijn en hoe dat eruit moet zien, wordt bepaald door het gezegde. Het onderwerp heeft in het
Nederlands de neiging om op de meest linkse plaats van de zin te staan, maar dat is niet strikt noodzakelijk.
Vertrekken.
Dit is geen grammaticale zin; er moet een onderwerp bij.
De trein vertrekt.
De computer vertrekt.
Hier is wel een onderwerp, maar we voelen aan dat je dat onderwerp eigenlijk niet kunt kiezen.
Bij een werkwoordelijk gezegde (wwg) zegt het onderwerp wat het gezegde doet. Bij een naamwoordelijk gezegde (nwg) zegt het onderwerp wie of wat iets is.
Hij vloekte (= wwg)
We zijn vervloekt. (= nwg)
Hoe vind je het onderwerp in een zin?
Het gezegde mag dan wel bepalen of er een onderwerp moet staan en hoe dat onderwerp eruit kan zien, het onderwerp heeft ook invloed op het gezegde. Het onderwerp wijst immers het getal aan van de persoonsvorm (bijvoorbeeld eerste persoon enkelvoud). Het getal van het onderwerp en het getal van de persoonsvorm moeten namelijk steeds op elkaar afgestemd zijn. We noemen dat congruentie.
De hond blaft. (= congruentie)
De hond blaften. (= incongruentie)
Je kunt steeds uittesten of een zinsdeel wel degelijk het onderwerp is via de zogenaamde getalsproef. Het volstaat het zinsdeel om te zetten naar het meervoud of naar het enkelvoud en dan te kijken of de persoonsvorm mee van getal verandert. Als dat zo is, dan heb je het onderwerp beet.
Een appel heb ik jou toch niet gegeven.
Twee appels heb ik jou toch niet gegeven.
Twee appels hebben ik jou toch niet gegeven.
Een appel hebben wij jou toch niet gegeven.
Twee appels kan het onderwerp niet zijn, want de persoonsvorm verandert niet mee van getal. Dat gebeurt wel als je ik in wij verandert.
Pas op, de getalsproef lukt niet goed in zinnen waar geen echt onderwerp lijkt te staan.
Het regent de hele tijd.
Het moet nu eens gedaan zijn.
Een woordgroep is een opeenvolging van woorden die bij elkaar horen. Het is een eenheid die meer omvat dan een woord en minder dan een zin.
Heel mooie stranden verwelkomen de hele tijd toeristen.
proefversie©VANIN
Een zinsdeel is een onderdeel van een zin met een bepaalde grammaticale functie zoals bijvoorbeeld onderwerp of lijdend voorwerp.
De leerkracht schenkt zijn maandwedde aan een goed doel.
11.2.2
Persoonsvorm
De persoonsvorm geeft het getal en de tijd aan.
Johan wil volgende week liever voetballen.
De persoonsvorm is wil. Die staat in de tegenwoordige tijd en in het enkelvoud.
Zijn vrienden wilden liever gaan fietsen.
De persoonsvorm is wilden. Die staat in de verleden tijd en in het meervoud.
Tussen de persoonsvorm en het onderwerp van een zin is er congruentie. Dat wil zeggen dat het onderwerp en de persoonsvorm hetzelfde getal hebben.
In een mededelende hoofdzin staat de persoonsvorm altijd op de tweede plaats. Er kan dus ook maar één zinsdeel voor staan. Dat stelt je in staat de eenzinsdeelproef toe te passen: als je erover twijfelt of iets een zinsdeel is of niet, dan kun je het vooropplaatsen en kijken of de zin grammaticaal nog correct is.
Volgende week wil Johan liever voetballen. (= een zinsdeel)
Volgende wil Johan week liever voetballen. (≠ een zinsdeel)
11.2.3 Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
Het deel waarin je verneemt wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt, noem je het werkwoordelijk gezegde (wwg).
Columbus ontdekte Amerika.
Columbus doet iets in die zin, het betekenisverband met het onderwerp is een doenrelatie.
Het deel waarin verteld wordt hoe, wie of wat het onderwerp is of wordt, noem je het naamwoordelijk gezegde (nwg).
Hij is een bekende ontdekkingsreiziger.
De hij-figuur is iemand, het betekenisverband met het onderwerp is een zijn-relatie.
werkwoordelijk gezegde naamwoordelijk gezegde
Mama voetbalt in de tuin met mijn zusje.
Mama doet iets.
Dries Mertens is een voetballer.
Dries is iets.
Hoe is het werkwoordelijk gezegde (wwg) opgebouwd?
opbouw van het wwg voorbeeld
persoonsvorm (pv)
pv + infinitief (inf)
pv + voltooid deelwoord (vd)
pv + te + inf
pv + aan het + inf
pv + wederkerend voornaamwoord + inf
pv + inf + inf
pv + vd + inf
pv + vd + inf + inf
pv + afgescheiden deel van de pv (ad pv)
pv + (rest) werkwoordelijke uitdrukking
De leeuw brult
De leeuw zal niet brullen
De leeuw heeft de hele dag gebruld
De leeuw stond in zijn kooi te brullen.
De leeuw was de hele dag aan het brullen.
De leeuw kan zich niet beheersen
De leeuw is blijven brullen
De leeuw zou de hele dag gebruld hebben
De leeuw zou de hele dag gebruld kunnen hebben.
De leeuw valt zijn prooi aan.
Het leven van de leeuw hing aan een zijden draadje
Het naamwoordelijk gezegde (nwg) bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel: de werkwoordsvormen van zijn of worden of … (ook blijken, blijven, lijken, schijnen kunnen de verbinding maken met het onderwerp) en een naamwoord (zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord).
Hoe is het naamwoordelijk gezegde (nwg) opgebouwd?
opbouw van het nwg voorbeeld
pv + naamwoordelijk deel van het nwg
Die film is een succes
pv + naamwoordelijk deel van het nwg + vd Disneyfilms zijn altijd succesvol geweest.
pv + naamwoordelijk deel van het nwg + inf
pv + naamwoordelijk deel van het nwg + inf + inf
Zijn films zullen kaskrakers blijven.
Nieuwe Disneyfilms zouden even geliefd kunnen worden.
De werkwoordelijke eindgroep
Op het einde van een zin vind je soms verschillende werkwoordsvormen na elkaar. Dat noemen we een werkwoordelijke eindgroep.
In schrijftaal (een iets formeler register) en spreektaal verschilt de plaats van het voltooid deelwoord in de werkwoordelijke eindgroep.
spreektaal schrijftaal
Joris vermoedt dat de slachtoffers moeten verzorgd worden.
Joris vermoedt dat de slachtoffers verzorgd moeten worden.
Joris vermoedt dat de slachtoffers moeten worden verzorgd
Niet-werkwoordelijke elementen zetten we in de schrijftaal niet tussen de werkwoordsvormen van de werkwoordelijke eindgroep.
spreektaal schrijftaal
De klas zal pas na de vakantie kunnen op uitstap gaan.
De klas zal pas na de vakantie op uitstap kunnen gaan.
Gebruik bij twijfel de schrijftaalvorm!
11.2.4 Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp komt voor in zinnen met een werkwoordelijk gezegde. Sommige werkwoorden hebben een aanvulling nodig, dan kun je aanvullen met iets of iemand. Dat zinsdeel is het lijdend voorwerp.
Het meisje mist. (≠ een volledige zin)
Het meisje mist haar vader (= lijdend voorwerp, iemand missen)
Hij maakt klaar. (≠ een volledige zin)
Hij maakt het eten klaar. (= lijdend voorwerp, iets klaarmaken)
Het lijdend voorwerp kan het enige voorwerp van de zin zijn, maar het kan ook gecombineerd worden met andere voorwerpen.
Hoe herken je het lijdend voorwerp?
1 Het is een zinsdeel dat enkel bij bepaalde werkwoordelijke gezegdes kan of moet voorkomen. Het komt nooit voor bij een naamwoordelijk gezegde.
2 Het komt alleen voor bij een werkwoordelijk gezegde dat een aanvulling nodig heeft om de boodschap te verduidelijken.
3 Het kan vervangen worden door iets of iemand.
4 Het begint nooit met een voorzetsel (in, met, op, uit …).
5 Een werkwoord kan maar één lijdend voorwerp hebben.
6 In een enkelvoudige zin komt altijd maar één lijdend voorwerp voor.
Hoe is het lijdend voorwerp opgebouwd?
Het lijdend voorwerp (lv) bestaat uit één woord, een woordgroep of een zin.
Zij helpt hem
Zij helpt de nieuwe buurman
Zij helpt de oude man die op de hoek van de straat woont.
Hoe zoek je het lijdend voorwerp?
Onderzoek of het werkwoordelijk gezegde een aanvulling nodig heeft met iets of iemand Wat/wie … (werkwoord + onderwerp)?
Wat koopt hij?
• iets kopen: een boek
• Hij koopt een boek.
Wie helpt zij?
• iemand helpen: de oude man
• Zij helpt de oude man.
11.2.5 Meewerkend voorwerp
Sommige werkwoorden hebben naast bijvoorbeeld het lijdend voorwerp nog een aanvulling nodig, dan kun je aan, tegen of voor iets of iemand aanvullen. Dat zinsdeel is het meewerkend voorwerp
Hij geeft een verlovingsring. (= een volledige zin, maar de betekenis is onvoldoende)
Hij geeft (aan) zijn vriend een verlovingsring. (= meewerkend voorwerp, iets aan iets/ iemand geven)
Ik schenk honderd mondmaskers. (= een volledige zin, maar vaak is de betekenis onvoldoende)
Ik schenk het ziekenhuis honderd mondmaskers. (= meewerkend voorwerp, iets aan iets/ iemand schenken)
Hoe herken je het meewerkend voorwerp?
1 Het is een zinsdeel.
2 Het kan vervangen worden door aan of voor iemand
proefversie©VANIN
Ze koopt hem een nieuwe blu-ray van The Mandalorian. (= meewerkend voorwerp, voor iemand)
3 Soms kan het ook vervangen worden door aan of voor iets.
Ze geeft het boek een andere plaats. (= meewerkend voorwerp, aan iets)
Hoe is het meewerkend voorwerp opgebouwd?
Het meewerkend voorwerk (mwv) bestaat uit één woord, een woordgroep of een zin.
Zij geeft hem een trofee.
Zij schenkt de nieuwe buurman haar oude grasmachine.
Zij organiseert een benefiet voor de oude man die op de hoek van de straat woont.
11.2.6 Voorzetselvoorwerp
Het voorzetselvoorwerp begint met een vast voorzetsel en komt voor bij een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde.
Hij ergert zich aan dat geluid (= voorzetselvoorwerp, zich ergeren aan iets)
Het werkwoord eist een vast voorzetsel zoals in houden van, trouwen met, wachten op, denken aan
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het voorzetselvoorwerp.
11.2.7 Bijwoordelijke bepaling
Bijwoordelijke bepalingen (bwb) geven extra informatie over wanneer, hoe, waarom, waar … iemand iets doet.
Een bepaling kan gemakkelijker weggelaten worden dan andere zinsdelen, zoals een lijdend en meewerkend voorwerp.
Een zin kan meer dan één bepaling bevatten.
Hij gaat morgen (= bwb van tijd) voetballen in Lokeren (= bwb van plaats).
Het verschil tussen een voorzetselvoorwerp en een bijwoordelijke bepaling
Bij een voorzetselvoorwerp is er sprake van een vaste constructie.
proefversie©VANIN
Ik wacht op de taxi. (= voorzetselvoorwerp)
Ik wacht in het bushokje op de taxi. (= bwb van plaats)
Ik wacht naast de boom op de taxi. (= bwb van plaats)
Bij een voorzetselvoorwerp heeft het werkwoord vaak een figuurlijke betekenis.
We wachten op de nieuwe motorkap van de auto.
De nieuwe motorkap moet vervangen worden en ze is besteld. Ondertussen ben je aan het wachten. Wanneer je letterlijk ‘op’ die motorkap zou zitten, dan is het een bijwoordelijke bepaling.
11.2.8 Handelend voorwerp
Een handelend voorwerp komt voor in passieve zinnen. Je gebruikt een handelend voorwerp wanneer je het oorspronkelijke onderwerp toch wat aandacht wilt geven.
Emma voert de kinderen naar de basketbalmatch. (= actieve zin)
De kinderen worden naar de basketbalmatch gevoerd. (= passieve zin zonder handelend voorwerp)
De kinderen worden door Emma naar de basketbalmatch gevoerd. (= passieve zin met handelend voorwerp. Misschien voert Hans normaal gezien de kinderen en is het uitzonderlijk dat Emma dat doet.)
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het handelend voorwerp.
Taalsysteem: zinsontleding
Met de kennis die je hebt van de begrippen uit hoofdstukken 10 en 11 kun je zinnen gaan onderzoeken en ontleden.
Hoe pak je dat het beste aan?
1 Lees de zin die je moet ontleden helemaal. Begrijp je de zin? Kun je bijvoorbeeld een communicatieve situatie bedenken waar een zender die zin tegen een ontvanger zegt?
Het heeft weinig zin om een zin te ontleden die je niet begrijpt.
2 Zoek de persoonsvorm
Is er meer dan één persoonsvorm, dan heb je een samengestelde zin.
3 Zoek het onderwerp
Voer eventueel de getalsproef uit. Onderwerp en persoonsvorm komen immers overeen in getal. Dat heet congruentie
4 Zoek het gezegde en bepaal of het een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde is. Beoordeel welke zinsdelen zeker verplicht zijn.
5 Verdeel de zin in zinsdelen.
Dit zijn de mogelijke zinsdelen
• onderwerp
• persoonsvorm
• gezegde: werkwoordelijk/naamwoordelijk
• lijdend voorwerp
• meewerkend voorwerp
• voorzetselvoorwerp
• bijwoordelijke bepaling
6 Onderzoek het gezegde.
• Bij een werkwoordelijk gezegde:
Benoem eventueel: lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling.
• Bij een naamwoordelijk gezegde:
Benoem eventueel: meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling.
Spelling 13
proefversie©VANIN
13.1
strategieën
Ook bij spelling is het belangrijk om de juiste strategie te gebruiken. Je vindt hier drie belangrijke strategieën:
1 Je schrijft zoals je het in de standaarduitspraak hoort.
Je hoort muis, vis, aap Je schrijft muis, vis, aap
2 Je herkent soortgelijke of analoge gevallen omdat we woorden en woorddelen zoveel mogelijk op dezelfde manier spellen.
Je schrijft breedte (breed +te) omdat je ook hoogte (hoog +te) schrijft.
Je schrijft hij wordt (word +t) omdat je ook hij loopt (loop +t) schrijft.
Je schrijft hond omdat het meervoud honden is.
3 Je weet dat spelling soms ook te maken heeft met de oorsprong (= etymologie) van woorden. Die woorden moet je correct leren gebruiken en onthouden
pijl – peil, lijden – leiden computer, jazz, thuis
de spelling van Het WerkWoord
13.2.1 Hoe vervoeg je een werkwoord?
proefversie©VANIN
tegenwoordige tijd (nu) verleden tijd (vroeger)
imperatief stam Zwijg! Word volwassen!
PV?
Hoor je een -t achteraan?
stam + t hij werkt, hij vindt Schrijf wat je hoort. Ik lach uitbundig.
infinitief op -en of -n
Ik ben aan het praten Mijn vrienden zijn aan het praten Ik moet verder gaan Zij moeten verder gaan
Is er klankverandering?
Schrijf wat je hoort. De baby sliep Hoor je een -de(n)? stam + de(n) Het vliegtuig landde
Gebruik je liever de analogieregel?
NEE
voltooid deelwoord (vd) op -en of -n Zij hebben geslapen Het is gedaan op -d of -t (verlengen) Ik heb beloofd Er wordt gekookt vd bijvoeglijk gebruikt de omgewaaide boom de vergrote foto een gekocht boek
Hoor je een -te(n)? stam + te(n) De tuinman plantte e en struik.
Je twijfelt aan de spelling van de werkwoordvorm? Vervang die door het werkwoord werken
Vind je werkwoorden moeilijk? Werk je …?
Vindt u geweldfilms ook zo leuk? Werkt u …?
je werk+t
je wacht+t wacht
je open+t
je antwoord+t
je download+t
je werk+te
je wacht+te
je open+de
je antwoord+de
je hebt ge+werk+t vd verlengen!
je hebt ge+wacht
je hebt ge+open+d
je hebt ge+antwoord
je download+de je hebt ge+download
letter uit ’t kofschip +te letter uit ’t kofschip +t
Bij klankverandering: geen uitgang toevoegen!
hij kwam, hij vond
’t Kofschip is een ezelsbruggetje om te bepalen of er een -d of een -t achter een werkwoord komt in de verleden tijd.
Hoe doe je dat?
proefversie©VANIN
1 Neem de infinitief. werken zeuren
2 L aat -en weg werk
zeur
3 Zit de laatste klank in ’t kofschip? k is een medeklinker van ’t kofschip (t, k, f, s, ch of p) t werk te r is geen medeklinker van ’t kofschip d zeurde
Opmerkingen
1 Dat is ook zo voor het voltooid deelwoord.
Zij heeft de hele dag gewerkt.
Hij heeft de hele dag gezeurd.
2 Het gaat om de klank. faxen
x klinkt als /s/ s is een medeklinker van ’t kofschip t fax te; hij heeft gefaxt
3 Luister naar de laatste klank voor de -en van de infinitief (kijkletter). verhuizen verhuiz z is geen medeklinker van ’t kofschip d verhuisde; hij is verhuisd
13.2.2 Bijzondere moeilijkheden
Persoonsvorm en onderwerp
Persoonsvorm (pv) en onderwerp horen samen. Dat merk je bij een ja-neevraag. De pv komt eerst, het onderwerp volgt op de tweede plaats.
Herhaalt hij die zin? Beantwoord jij die brief?
Herhaalt en beantwoord zijn beide pv.
Heeft hij die zin herhaald? Heb je die vraag beantwoord?
Hier zijn heeft en heb pv, en zijn herhaald en beantwoord niet pv.
De pv verandert mee van getal met het onderwerp. De andere werkwoorden in de zin doen dat niet. Dat is congruentie
Heb (= pv) jij die brief beantwoord?
Hebben (= pv) wij die brief beantwoord?
Verander je de zin van tijd, dan verandert de pv.
Beantwoordde (= pv) jij die brief?
Had (= pv) je die brief beantwoord?
Inversie
proefversie©VANIN
Bij omkering of inversie van de jij-vorm valt de -t weg. Werk je? Antwoord je?
Let op:
Antwoordt je broer?
Je broer is onderwerp. Je is hier geen persoonlijk, maar een bezittelijk voornaamwoord en een synoniem van jouw (Antwoordt jouw broer?). Ook hier kun je weer met werken vergelijken: Werkt je broer?
Imperatief
Bij de bevelvorm of imperatief gebruik je de stam.
Red het milieu! Word wakker! Ga naar huis! Antwoord meteen!
Wacht hier!
Soms moet je toch de uitgang -t schrijven:
• in vaste formuleringen of oude zegswijzen; Bezint eer ge begint!
• in de imperatief met u, maar alleen als u onderwerp is.
Doet u maar verder! Draait u zich even om! Wendt u zich tot de huismeester! Kleedt u zich maar weer aan!
Geen -t, want u is geen onderwerp.
Wind u niet op! Wend u tot de directeur!
(Controle: u windt op / u wendt tot de directeur zijn geen correcte Nederlandse zinnen.)
Uitzonderingen
Zijn, hebben, willen, zullen, kunnen en mogen hebben een aparte vervoeging in de tegenwoordige tijd en verleden tijd. Vooral de eerste, tweede en derde persoon enkelvoud volgen niet het gewone schema.
ik ben, was, geweest – heb, had, gehad – wil, wilde of wou, gewild – zal, zou – kan, kon, gekund – mag, mocht, gemogen
jij bent, was – hebt, had – wilt, wilde of wou – zult, zou – kunt, kon – mag, mocht u bent, was – hebt of heeft, had – wilt, wilde of wou – zult, zou – kunt, kon – mag, mocht hij is, was – heeft, had – wil, wilde of wou – zal, zou – kan, kon – mag, mocht
U heeft, jij wilt, jij zult, jij kunt is schrijftaal, in spreektaal gebruik je: u hebt, jij wil, jij zal, jij kan. tip
13.2.3
Werkwoorden van Engelse herkomst
De werkwoorden van Engelse herkomst volgen de regel van de regelmatige werkwoorden, bijvoorbeeld werken en openen
infinitief stam ott ovt vd werken werk hij werkthij werkte gewerkt coachencoach hij coachthij coachte gecoacht finishenfinish hij finishthij finishtegefinisht promoten promoot hij promoothij promootte gepromoot openenopen hij opent hij opendegeopend skateboardenskateboard hij skateboardt hij skateboardde geskateboard joggen jog hij jogthij jogde gejogd bingoënbingo hij bingoothij bingode gebingood scorenscoor hij scoort hij scoordegescoord
Je moet heel goed op de uitspraak letten, want de klanken zijn belangrijk voor de schrijfwijze.
• Wanneer een dubbele medeklinker nodig is voor de uitspraak, blijft die behouden.
• Soms blijft de -e in de stam behouden vanwege de uitspraak. (Vergelijk de uitspraak van hat (hoed) en to hate (haten).)
• Sommige Engelse werkwoorden kun je op twee manieren uitspreken. Je kunt ze dus ook op twee manieren vervoegen.
infinitief stam ott ovt vd baseballenbaseball hij baseballthij baseballde gebaseballd volleyballenvolleybalhij volleybalthij volleybaldegevolleybald racen race hij racethij racete geracet saven save hij savethij savede gesaved timen time hij timethij timede getimed barbecueënbarbecue hij barbecuet hij barbecuede gebarbecued surfen surf hij surfthij surfde/surfte gesurfd/gesurft
leestekens
Leestekens helpen de structuur van een tekst te verduidelijken. Zo wordt de tekst vlotter leesbaar. Je gebruikt ze:
• op het einde van de zin om een zin af te sluiten;
• binnen de zin als pauze of om de structuur van de zin te verduidelijken.
13.3.1 Punt, vraagteken en uitroepteken
Deze leestekens komen op het einde van de zin
Punt
proefversie©VANIN
• na een mededelende zin
Onze kat vangt geregeld een muis.
• na een verzoek
Help onze kinderen en koop een boekje.
Vraagteken
• na een vraag
Hoe laat vertrek de volgende bus?
Uitroepteken
• na een bevel
Je houdt er nu mee op!
• na een (k orte) zin waarin de spreker zijn emotie of wens uitdrukt
Help me!
• na een waarschuwing
Pas op voor de hond!
13.3.2 Komma
De komma gebruik je binnen de zin
Op deze en volgende pagina staan een aantal veelvoorkomende voorbeelden van het gebruik van de komma. De komma duidt een pauze aan en verduidelijkt de structuur van de zin.
Je gebruikt een komma:
• tussen t wee persoonsvormen;
Toen ik honger had, kwam ik naar je toe.
• bij een opsomming (behalve voor en en of);
De vier minst getroffen landen zijn België, Frankrijk, Zweden en Spanje.
• bij een aanspreking;
Joris, heb jij het vlees gekocht?
Je kijkt zo triestig, Lies.
proefversie©VANIN
• bij samengestelde zinnen;
Jan kan morgen niet voetballen, hij heeft een taak voor Nederlands.
• voor de voegwoorden maar, want;
Je had dat niet moeten doen, maar nu is het te laat.
• tussen bijvoeglijke naamwoorden bij hetzelfde zelfstandig naamwoord; Onze hond heeft een zachte, bruine pels.
• voor of na een tussenwerpsel.
Oeps, wat onhandig van mij.
Dat is een verrassing, hé.
13.3.3
Puntkomma
De puntkomma gebruik je binnen de zin. Het brengt tussen twee zinnen minder scheiding aan dan een punt, maar meer dan een komma.
Je gebruikt een puntkomma:
• tussen t wee samenhangende nevengeschikte zinnen;
Sommige chauffeurs houden zich altijd aan de snelheidsbeperkingen; anderen rijden dan weer voortdurend te snel.
• tussen de delen van een opsomming als die uit meer dan één woord bestaan; We hebben drie keuzes: hier blijven; onmiddellijk vertrekken; afwachten en dan gaan.
13.3.4 Dubbele punt
De dubbele punt gebruik je binnen de zin. Het is een rustteken dat aantoont dat er nog iets volgt.
Je gebruikt een dubbele punt:
• voor het letterlijk weergeven van iemands woorden of gedachten;
Zij antwoordt: ‘Ik weet het echt niet.’
• voor een citaat;
Er hing een poster in de klas met het oude spreekwoord: ‘Rust roest’.
• voor een opsomming;
Hij doorkruiste vier landen: Duitsland, Oostenrijk, Italië en Slovenië.
• voor een verklaring.
We mogen niet meer schaatsen op de vijver: het dooit.
13.3.5 Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens:
• voor het letterlijk weergeven van iemands woorden of gedachten;
Andere leestekens bij aanhalingen: een punt op het einde van een beginaanhaling wordt vervangen door een komma buiten de aanhalingstekens.
Jan vroeg: ‘Wanneer ben je dan thuis?’
‘Ik heb er geen idee van’, antwoordde ze.
Andere leestekens staan slechts binnen de aanhalingstekens als ze bij de aanhaling horen.
‘Als het regent,’ zei ze, ‘wachten we een tijdje.’
‘Pas op!’ schreeuwde Bert.
• bij een speciale gevoelswaarde, als iets: ironisch bedoeld is;
Dit is een echt ‘meesterwerk’. een opvallend woord is;
Ze leeft in de ‘cocon’ van het gezin.
een volkse uitdrukking is;
Op kamp maakten ze ‘leute en plezier’.
een voorbeeld van taalcreativiteit is.
Vanavond gaan we lekker ‘terrassen’.
• bij titels en namen.
Las jij ook al ‘Eeuwig Zwijgen’ van Guy Didelez?
We logeerden in hotel ‘Zeebries’.
13.3.6
Beletselteken
Je gebruikt een beletselteken:
• na een onvolledige opsomming;
De jongen heeft een hond, twee schildpadden, twee konijnen ...
• om de spanning op te drijven;
De deur draaide kreunend open ...
• om de lezer te laten nadenken;
Hij viel en ...
• om een verrassingseffect te bekomen;
Mijn zus kreeg een naaimachine, nu kan ze ... stikken!
• om taboewoorden of scheldwoorden af te breken.
Godv... !
proefversie©VANIN
13.3.7
Gedachtestreepje
Je gebruikt gedachtestreepjes:
• bij een onderbreking in de gedachtegang (door toevoeging van een tussenzin), vaak om een onverwachte wending duidelijk te maken;
Het resultaat is – niemand verwachtte dat – verbluffend.
• om een gedachte te beklemtonen.
Ze reed – heel langzaam – naar huis.
13.3.8 Haakjes
Je gebruikt haakjes:
• om ex tra uitleg te geven (die je weglaat bij het hardop lezen);
De EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal) werd op 23 juli 2002 geschiedenis.
• om een gevoelswaarde te geven: twijfel (?) of nadruk (!).
Ze vertelt dat ze nog een uur (?) zal studeren.
Ze zal nog een uur geschiedenis (!) studeren.
13.3.9 Schuine streep
Je gebruikt een schuine streep:
• om een k euze aan te duiden; Gevraagd: meisje/jongen voor een vakantiejob
• in enk ele afkortingen. t/m (tot en met), p/a (per adres)
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van leestekens.
Hoofdletters
13.4
Je schrijft een hoofdletter :
• aan het begin van een zin; Aan het begin van een zin, schrijf je een hoofdletter.
• bij namen van: – personen; Koen Wauters, Angèle
– gebouwen, bedrijven, merken; Atomium, Aldi, Mars
– k ranten, tijdschriften, hemellichamen. De Standaard, Humo, Mars
• bij aardrijkskundige namen en hun afleidingen; Houthalen, België, Belgisch(e), Belg
proefversie©VANIN
• bij talen en dialec ten; West-Vlaams, het Grieks
• bij feestdagen; Kerstmis, Moederdag, Pasen
• bij historische gebeurtenissen.
De Franse Revolutie, de Eerste Wereldoorlog
proefversie©VANIN
Je schrijft geen hoofdletter bij:
• seizoenen; de lente
• dagen, maanden; maandag, augustus
• windstreken; oost, zuidwest
• periode of kunststroming; de middeleeuwen, de romantiek
• samenstellingen met een feestdag; kerstgeschenk, paasvakantie
• eigennamen die een soortnaam werden. een cognac, een fles champagne (maar: Reims is een stad in de Champagnestreek) tip
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van hoofdletters.
tussenklanken
• Het geheel is een versteende uitdrukking die niet meer als een echte samenstelling wordt gezien (= flierefluiterregel). flierefluiter, elleboog, papegaai 13.5
Als we samenstellingen vormen door een of meer zelfstandige naamwoorden met elkaar te verbinden, komt het vaak voor dat we een tussenklank gebruiken om die samenstelling beter te kunnen uitspreken. Er zijn geen vaste regels, maar we doen dat eigenlijk op basis van ons taalgevoel.
kip + filet = kipfilet
kip + vlees = kipvlees kippenvlees
Naast de doffe -e gebruiken we ook een -s als tussenklank.
hout + kool = houtkool houtskool
Wanneer we die samenstellingen spellen, moeten we er rekening mee houden dat die klanken correct in ons woord terechtkomen. Daarvoor bestaan concrete regels.
13.5.1 Tussen-n
Je schrijft een tussen-n als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat uitsluitend een meervoud op - (e)n heeft. eikenboom, krantenbericht, ziekenhuis, zakenreis, paardenbloem
Uitzonderingen
Er zijn enkele uitzonderingen die je kunt onthouden als de zonneschijnregel, de beresterkregel en de flierefluiterregel:
• Het eerste deel is enig in zijn soort. Er is maar één zon (= zonneschijnregel). zonneschijn, Onze-Lieve-Vrouwekerk, maneschijn
• Het eerste deel heeft een emotioneel versterkende betekenis (heel) en de samenstelling is een bijvoeglijk naamwoord (= beresterkregel). beresterk, reuzeleuk, apetrots
Je schrijft toch een tussen-n bij bijvoorbeeld lerarentekort (ondanks twee meervouden: leraars en leraren) en artikelenreeks (ondanks twee meervouden: artikels en artikelen) omdat je daar de -n hoort bij het uitspreken.
13.5.2 Tussen-e
Je schrijft een tussen-e bij volgende samenstellingen:
• Het eerste deel van de samenstelling eindigt in het enkelvoud op -e en in het meervoud op -s of op -n. horlogewinkel, machinekamer, aspergesoep
• Het eerste deel heeft geen meervoud. rijstebrij, snottebel
• Het eerste deel is een bijvoeglijk naamwoord. rodekool, platteland
• Het eerste deel is afkomstig van een werkwoord. spinnewiel, wiegelied
13.5.3 Tussen-s
Je schrijft een tussen-s bij volgende samenstellingen:
• Als je ze hoort. eendagsvlieg, meisjesgek
• Als het t weede deel met een sisklank begint, pas je de analogieregel toe.
Dorpsstraat dorpsplein spijsverteringsstelsel spijsverteringskanaal
• Soms heb je de keuze. Raadpleeg www.woordenlijst.org als je twijfelt. tijdverschil, tijdsverschil
• Onthoudwoorden: alleszins, geenszins, anderszins, buitenshuis
proefversie©VANIN
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over tussenklanken.
meervoud
13.6.1 Meervoud van zelfstandige naamwoorden
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud.
• De meeste daarvan krijgen in het meervoud -en als uitgang. boeken, kasten, woorden
• Een meervoud op -s komt ook vaak voor. tips, letters, bijtjes
• Soms zijn er ook dubbelvormen. leraren – leraars, appelen – appels
• Er zijn ook speciale meer voudsuitgangen. mogelijkheid – mogelijkheden, stad – steden, ei – eieren
• Een korte klinker wordt soms lang in het meervoud. vat – vaten, voetpad – voetpaden
Bijzondere meervouden
• Bij samenstellingen met twee gelijkwaardige delen krijgen beide de meervoudsvorm.
studiemeesters-opvoeders
• Bepaalt het eerste deel het tweede, dan staat alleen het tweede deel in het meervoud.
kandidaat-notarissen (Welke notarissen?)
• Bepaalt het tweede deel het eerste, dan staat alleen het eerste deel in het meervoud. processen-verbaal (Welke processen?)
13.6.2 Meervoud van woorden uit het Latijn of Grieks
Het meervoud van sommige woorden wordt soms mee ontleend. Het krijgt dan de vorm die het oorspronkelijk in de andere taal had. politici, critici, classici
In veel gevallen kun je ook een -s of -en als meervoud gebruiken. data – datums, musea – museums, bases – basissen, crises – crisissen
Gebruik nooit een dubbele meervoudsvorm. data’s, musea’s, criteria’s tip
13.6.3 Twee weetjes over het meervoud
Beide of beiden?
Allen keken verbaasd naar het optreden. Kat en hond zijn beide toffe huisdieren.
• Je voegt een -n toe als het woord verwijst naar personen beiden, allen, velen
• Het woord blijft onveranderd als het naar dieren of zaken verwijst. beide, alle, vele
Woorden zonder meervoud
Niet-telbare zelfstandige naamwoorden hebben geen meervoud
• abstracte begrippen zoals gehoorzaamheid
• stofnamen zoals rubber
• verzamelnamen zoals vee
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over de meervoudsvormen.
Woordtekens
Woordtekens helpen je om woorden correct uit te spreken en/of om de woorden beter te begrijpen.
• Trema
België, patiënt, industriële, financiën
• Koppelteken
Vlaams-Brabant
• Apostrof auto’s, ’s nachts
• Accenttekens
café (= accent aigu) carrière (= accent grave) enquête (= accent circonflexe)
13.7.1 Trema
Je gebruikt een trema om leesverwarring te voorkomen. Bijvoorbeeld bij poezie zonder trema zou je oe kunnen lezen zoals in poes. Met het trema zie je hoe je de e moet uitspreken.
naïviteit, ruïne, reële, financiële, geïnteresseerd, poëzie, reünie, vacuüm, continuüm
Uitzonderingen
Je schrijft geen trema:
• bij woorden met Latijnse of Franse uitgangen (= leenwoorden); museum, elekricien, Parisienne
• wanneer er geen leesverwarring is; chaos, neon, koala
• bij dubbele -i; glooiing, verfraaiing
• bij het splitsen in lettergrepen. knie-en, ru-ine, fi-nan-ci-ele
Het trema geeft aan wanneer een nieuwe lettergreep begint en daarom wordt het ook wel eens ‘deelteken’ genoemd.
proefversie©VANIN
Meervouden van woorden die eindigen op -ie
Als -ie de klemtoon heeft, schrijf je -ieën. genieën, melodieën, knieën
Als -ie geen klemtoon heeft, schrijf je -iën. poriën, provinciën, ceremoniën
De woorden die eindigen met de onbeklemtoonde -ie hebben vaak ook een meervoud op -s. provincies, ceremonies
13.7.2 Koppelteken
Je gebruikt een koppelteken om leesverwarring te voorkomen. Je gebruikt het bij andere woorden dan het trema.
Je schrijft een koppelteken:
• bij samenstellingen met evenwaardige delen; leerling-kok, studiemeester-opvoeder, paarse-groene regering, politiek-economische problemen
• bij samengestelde aardrijkskundige namen en hun afleidingen; West-Vlaanderen, Oost-Vlaams
• bij uitgebreide samenstellingen met gelijkwaardige delen of combinaties; nek-aan-nekrace, doe-het-zelfzaak, zwart-witfoto
• bij weggelaten woorddelen; in- en uitvoer, op- en afrit
• bij woordcombinaties met als eerste lid niet, non, bijna, oud, sint, ex; niet-roker, non-verbaal, bijna-doodervaring, oud-leerlingen, Sint-Niklaas, sint-bernardshond, ex-vriendin
• bij samenstellingen met cijfers, letters, tekens en afkortingen; 3-daagse, B-elftal, @-teken, sms-bericht
• bij Engelse woorden waarvan het tweede deel een voorzetsel is dat met een klinker begint; black-out, lay-out, hold-up, drive-in
• bij samenstellingen met klinkerbotsing. astma-aanval, media-evenement, diploma-uitreiking, live-uitzending, ski-instructeur, auto-export, bureau-uren
Klinkerbotsing betekent dat er twee klinkers naast elkaar staan die als één klank gelezen kunnen worden terwijl dat niet de bedoeling is. wel klinkerbotsing geen klinkerbotsing
Leesbaarheid verhogen
Soms kun je als taalgebruiker toch een koppelteken gebruiken wanneer er geen klinkerbotsing is. Je doet dat dan om de leesbaarheid te verhogen. rijangst – rij-angst, batterijoplader – batterij-oplader, babyyoghurt – baby-yoghurt, skiuitrusting – ski-uitrusting tip
Gebruik een koppelteken bij samenstellingen en een trema bij afleidingen bij klinkerbotsing.
• samenstellingen camouflage-uitrusting, functie-inhoud
• afleidingen geüniformeerd (= afleiding van uniform) beïnvloeden (= afleiding van invloed)
13.7.3 Apostrof
Je gebruikt een apostrof :
• als het woord eindigt op een enkele klinker die lang wordt uitgesproken, of op een medeklinker +y, en gevolgd door: – de meer voudsuitgang -s;
agenda’s, accu’s, taxi’s, whisky’s
Maar je gebruikt geen apostrof als er geen fout in de uitspraak mogelijk is.
lentes, bureaus, milieus, etuis, shampoos, cafés, cowboys – de -s die de bezitsvorm aanduidt.
Andrea’s vriendje, Betty’s broer
Maar je gebruikt geen apostrof als er geen fout in de uitspraak mogelijk is;
Belgiës ontstaan, tantes auto, Renés job, Britneys hits of om de merknaam te accentueren.
Van Dale’s woordenboek
proefversie©VANIN
• bij een naam waarbij je als laatste letter een sisklank hoort; Andreas’ vriendin, Janice’ kleedje, Mulisch’ boeken, Brusselmans’ idee
• voor -tje van het verkleinwoord maar dit alleen na een medeklinker +y;
baby’tje, pony’tje
Maar je gebruikt geen apostrof:
– na een k linker +y; playboytje, essaytje
– bij verkleinwoorden van woorden die eindigen op een lang uitgesproken enkele klinker.
autootje, cafeetje, skietje, parapluutje, cappuccinootje, slaatje
• in afleidingen van cijfer- of letterwoorden; een 40+’er, een tv’tje, een A4’tje, gsm’s, sms’en (je sms’t)
• om aan te duiden dat er letters of cijfers uit een woord of een getal zijn weggelaten.
’s morgens, ’t sneeuwt, z’n, ’n
13.7.4
Accentteken
Je gebruikt het accentteken:
• niet op a, o, u in gangbare Franse woorden; debacle, depot, ragout
• op de e (é, è en ê) als dat nodig is voor de correcte uitspraak, meestal in de laatste lettergreep; comité, paté, clientèle, crèche, première, gênant, enquête, crêpe, resumé, etage, decolleté, frequent, procedé, bohemien, protegé
• in sommige Franse leenwoorden; tête-à-tête, crème fraîche, maîtresse, déjà vu, comédienne
• niet bij vrouwelijke vormen van gangbare Franse woorden op -é.
attachee, prostituee, logee, employee
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het accentteken.
afkortingen
• I n sommige afkortingen gebruik je een schuine streep. p/a, km/h, m/v 13.8
Er zijn verschillende soorten afkortingen: echte afkortingen zoals bijvoorbeeld initiaalwoorden die je letter per letter uitspreekt zoals tv en ICT; en letterwoorden die je als een woord uitspreekt zoals ufo.
Afkortingen die je uitsluitend in de schrijftaal gebruikt:
• Een afkorting van een woord of woordgroep krijgt een punt. bv., jl., drs., dr., 16 u., enz.
• Er k omt meestal één punt per afgekort woord.
i.v.m., z.o.z., o.a., e.d., o.m., t.g.v.
• Hoofdletters blijven behouden.
v.C., n.C., Z.K.H.
• Je schrijft geen punt in internationaal erkende symbolen.
Au (goud), kg (kilogram), MB (megabyte), MHz (megahertz), V (Volt), ha (hectare), km (kilometer)
13.9
Afkortingen van eigennamen:
• Je gebruikt hoofdletters, geen punten bij:
– letterwoorden van drie of minder letters;
NBN, ESA, RAM
– letterwoorden van vier letters voor een openbare instelling, vereniging of politieke partij.
NAVO, UEFA, GAIA
• Je gebruikt een beginhoofdletter, en geen punten voor andere letterwoorden van vier of meer letters.
Unicef, Hema, Fnac, Bloso
• I nitiaalwoorden krijgen hoofdletters en geen punten.
MTV, KBVB, VRT, VTM, ICT, BSE
• Een geleend letter- of initiaalwoord behoudt de hoofdletters zolang het als vreemdtalig aangevoeld wordt.
REM (Rapid Eye Movement), DNA, SARS
Afkortingen van soortnamen
Je schrijft kleine letters zonder punten als de afkorting voldoende is ingeburgerd.
tv, horeca, pc, cd-rom, gsm, sms, vip, info, aids, euro, ufo, tso, tgv
ontHoudWoorden
Op de volgende pagina’s vind je een zootje ongeregeld. Het zijn woorden die je juist moet spellen en waar de spellingsregels weinig houvast bieden. We noemen ze onthoudwoorden omdat je de spelling van de woorden moet onthouden.
A à volonté abonnee abrupt accent accepteren accessoires accommodatie accu achttien acrobatisch acuut acute adresseren advocaat affiche agressief akkoord akoestiek alleszins allochtoon althans analyseren anekdote annuleren antiek antiquair apart apotheek apparaat appartement applaudisseren appreciëren aquarium arrestatie arrondissement astma atleet attentie attitude attractie B back-up barbecue
barbecueën barricade beautycase begroeiing bibliothecaresse bijvoorbeeld bleachen blessure bodypainting boeddhistisch bouillabaisse bouillon boulevard brancard breedte broccoli budgettair business C cabine cactussen caissière camoufleren campagne canapé cappuccino carnaval carpoolen carrière carrosserie carrousel certificaat champignon chantage chauffeur chassis checken chic chique chiquer chicst chipolata chronologisch cilinder
circa cirkel cliché climax close-up coalitie cocaïne cocktail coëfficiënt cognac collectie comfortabel comité commentaar commissaris competentie complot compromis concentratie conciërge conclusie concurrentie confetti conflict connectie consensus consequent consumptie contact context contradictie controle coördinatie copiloot coulissen countdown coupé crèche criticaster criticus croissant croque-monsieur cursus cyclus
D dankzij debatteren decolleté defilé déjà vu democratie depot derdewereldland desillusie diarree dichtstbijzijnde dieet diëtist diner discipline discriminatie discussiëren diskwalificeren douane douche driekwart dynastie
proefversie©VANIN
E efficiënt egoïst elektricien elektriciteit elektrocutie elektronisch elite emigrant emotie emotioneel enigszins enquête enthousiasme enthousiast entrecote envelop(pe) espresso etablissement ethiek etiket
etnisch euthanasie
evacuatie exact examen excentriek
excuseren executie exotisch
F failliet faillissement faliekant fascineren februari feuilleton financieel financiële flexibel fotokopie fulltime functioneren
G geachte gechoqueerd geïnteresseerd gênant gequoteerd gewelddadig gewricht gezamenlijk goeiemorgen graffiti grenzeloos grootte guerrilla gynaecoloog
hygiëne hypotheek
I illegaal illusie imitatie immens immigratie immoreel immuun incognito insect installatie intact intelligent interessant interview introductie irritant
J jaloezie jenever journalist juffrouw
labyrint laconiek lay-out leidraad lesbienne litteken lokaal locatie lucratief luxueus luxueuze
M
O omelet onmiddellijk
R racisme racistisch racket radicaal proefversie©VANIN
H halfacht hectisch helikopter herinneren
K karamel karikatuur kathedraal kolossaal komediant kompres kopieën kosmos kosteloos kostuum kotelet kritiek kroket kwaliteit
L laag-bij-de-gronds
maîtresse make-up management manege manoeuvre manoeuvreren maquette mayonaise mecanicien mechanisch medaille medicijnen meineed middeleeuws miljonair millennium misschien mountainbike mozaïek mysterieus mysterieuze
N naïef naïviteit neiging niveau nochtans nonchalant nuance
P panikeren parachute parallel parallellogram parcours parttime paté patiënt patrouille per se personage pinguïn piramide pittoresk pleister portefeuille portemonnee pousse-café precies precieze première principe pro Deo productie professioneel professor profiteren prostitué prostituee psychiater pyjama
Q quiz
rancuneus rancuneuze rapporteren razzia reactie recensie recensent reglement rekwisieten respect reünie revolutionair ritme royaal ruïne
S sabotage satelliet ‘s avonds scenario scène sciencefiction scoren scrupules seks selfservice sexappeal sexy shampoo showbizz signaal solliciteren spaghetti spectaculair spektakel spionage sponsor sponsoren stagiair / stagiaire steil (sterk hellend) stiekem stijl (manier) succes suggereren supplement supporteren sushi sympathiek symptoom synoniem synthese
T tactiek tête-à-tête textiel tezelfdertijd thermometer thriller tiramisu tornooi tournee trakteren treiteren trofee truc (goocheltruc) truck (vrachtwagen) trukendoos tsunami tweederdemeerderheid tweemaal tweetaktmotor tweetjes twijfelen
U uittreksel uitweiden up-to-date
proefversie©VANIN
V vaccin vanmorgen variëren verrukkelijk viaduct vleien (de ijdelheid strelen) volleybal W wraak wrijven
Y yoghurt
Z zo-even
14.1
omsCHrijving
proefversie©VANIN
Voor sommige gebeurtenissen en gevoelens vinden we geen woorden. Op die momenten helpt poëzie. Gedichten kunnen ons troosten of drukken onze vreugde uit omdat ze verwoorden wat wij moeilijk kunnen uitdrukken. Niet toevallig zijn geboortes, huwelijken en begrafenissen momenten waarop we vaak voor poëzie kiezen.
In een gedicht probeert een auteur een sfeer over te brengen en een boodschap naar de lezer te brengen. Dat gebeurt niet via neutraal taalgebruik en grammaticaal volledige zinnen. De vorm van een gedicht wijkt immers meestal af van een doorlopende tekst; de inhoud bevat veel beeldspraak of symbolisch taalgebruik.
Zie je ik hou van je
(...)
En je neus en je mond en je haar en je ogen en je hals waar je kraagje zit en je oor met je haar er voor.
(...)
Herman Gorter. Verzen
14.2
basistermen
Om over poëzie te praten heb je de juiste woorden nodig; je zou de termen die in dit hoofdstuk aan bod komen de vaktaal van de poëzie kunnen noemen. Zeker als je poëzie wilt bestuderen heb je een aantal specifieke termen nodig. Je vindt hier de basistermen, in de derde graad leer je er nog meer kennen.
14.2.1 Vers
Een gedicht bestaat uit een aantal verzen of versregels. In de poëzie is een versregel niet noodzakelijk gelijk aan een zin. Zinnen kunnen uit verschillende versregels bestaan.
Het gedicht van Herman de Coninck bestaat uit zeven verzen
Poëzie
Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt: mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt verdrietje, en het helpt niet; zoals je een hand op haar hete voorhoofdje legt, zo dun als sneeuw gaat liggen, en het helpt niet: zo helpt poëzie.
Herman De Coninck. Met een klank van hobo
Een regel kan ook afgebroken worden op een cruciale plaats. Dat is een enjambement, de zin loopt door over twee of meer versregels.
Het gedicht van Herman de Coninck op de vorige pagina bevat enjambementen
… mijn zelfgemaakt verdrietje, …
zoals je een hand op haar hete voorhoofdje legt, …
14.2.2 Strofe
Een strofe is een onderdeel van een gedicht. Je herkent een strofe aan de witregel voor en na de strofe.
Het gedicht Talen van Toon Hermans heeft drie strofen.
Talen
Chinees is geen Turks en Japans geen Javaans, Hebreeuws is geen Urks, Jordanees is geen Spaans, maar of je lacht in Manilla, in het Zwitsers of Frans, in een krot of een villa, de lach heeft een kans om het oog van de mensen te doen stralen op slag, want verder dan de taal reikt de klank van de lach.
Toon Hermans. De klank van de lach
proefversie©VANIN
Dit zijn de namen van de meest voorkomende strofen: twee versregels distichon drie versregels terzine vier versregels k watrijn vijf versregels k wintet zes versregels sextet zeven versregels septet acht versregels octaaf
14.2.3 Refrein
Een refrein is het gedeelte van een gedicht dat wordt herhaald.
Bij liedjesteksten komen vaak refreinen voor. Zij zijn vaak door iedereen gekend en worden snel meegezongen. De andere delen van de liedtekst noemen we coupletten
Een mooi voorbeeld daarvan zijn liederen die leden van een jeugdbeweging of fans van een voetbalclub zingen. Veel mensen kennen het refrein van You’ll never walk alone en Sweet Caroline of Dos cervezas zonder dat ze de tekst van alle coupletten kunnen meezingen.
teCHnieken
14.3
14.3.1 Rijm
Volrijm en rijmschema
Rijm is de klankovereenkomst tussen woorden of lettergrepen die in elkaars buurt staan. Er zijn verschillende soorten rijm.
Volrijm is de overeenkomst van klinkers en medeklinkers in beklemtoonde lettergrepen. plicht – gezicht, kast – mast
Eindrijm is volrijm aan het einde van versregels. In het gedicht van Herman Gorter zitten twee eindrijmen. haar – waar, oor – voor
Op basis van het volrijm in een gedicht kun je een rijmschema opstellen. Het rijmschema van het gedicht van Herman Gorter op p. 130 is /aabb/. Met de letters geef je aan welke regels uit het gedicht met elkaar rijmen. /aabb/ noemen we een gepaard rijm
Een voorbeeld van een gekruist rijm /abab/ vind je in deze strofe:
Hij zei tot alle and’re spinnen:
Vreemd, ik weet niet wat ik heb, Maar ik krijg zo’n drang vanbinnen
Tot het weven van een web.
Annie M.G. Schmidt. Sebastiaan
Een voorbeeld van omarmend rijm /abba/ vind je in deze strofe:
Ik droeg nog kleine kleren, en ik lag Languit met moeder in de warme hei, De wolken schoven boven ons voorbij en moeder vroeg wat ‘k in de wolken zag.
Martinus Nijhoff. De wolken
proefversie©VANIN
Assonantie en alliteratie
Een dichter kan ook letterrijm gebruiken. In dat geval wordt niet de hele lettergreep herhaald, maar enkel de klinkers of de medeklinkers.
Assonantie is de opvallende herhaling van klinkers in opeenvolgende woorden of lettergrepen. Een ander woord voor assonantie is klinkerrijm
Ik wil haar graag vragen
Blijf jij hier bij mij
Alliteratie is de herhaling van de beginmedeklinkers in opeenvolgende woorden of lettergrepen. Een ander woord voor alliteratie is medeklinkerrijm
Velden vol met engelhaar
Zon en zee en feestgewoel
mijn miniatuurmensje
De stripverhalen van Suske en Wiske hebben bijna altijd een alliteratie in de titel.
De mollige meivis, De wilde weldoener, De brullende berg, De duistere diamant
© Standaard Uitgeverij
kwatrijn terzine terzine
Ik ben een strand dat verlangt naar wat rustige wasjes over mijn zand.
niet die bulderdrang van paardenkoppen, gretig schuimgekweel en een krab die aan je poten likt.
De schelp, die je zo lang hebben wou in de honger van de zee geslikt.
Want dat is wat een mens wil; een moment van klaarheid kalmte en een groene vlag op de pier.
Van je mag nu zwemmen hier.
Maarten Inghels. Strand eindrijm assonantie alliteratie enjambement kwatrijn
14.3.2 Lay-out
Heel vaak herken je een gedicht aan de vorm. De tekst loopt niet zoals bij een alinea van de linker- tot rechtermarge op de pagina. Een gedicht is opgebouwd uit verzen en strofes.
14.3.3 Ritme
Ritme is de indruk van beweging in gesproken taal. Het ritme in een gedicht wordt bepaald door de klemtonen en de opeenvolging van lange en korte klanken.
Rap is eigenlijk een poëzievorm op muziek. Hier is ritme heel belangrijk; om alles vloeiend en boeiend te laten klinken is een goed ritme cruciaal.
In België zijn de nummers van Tourist LeMC, Zwangere Guy, Slongs Dievanongs en Het hof van Commerce bekende voorbeelden.
14.3.4 Herhaling
In een gedicht is herhaling een krachtig middel om de nadruk op bepaalde woorden te leggen. Wanneer een woord op een beperkt aantal regels vaak vermeld wordt, komt het volop in de aandacht van de lezer te staan.
In Ik wou ik wou dat ik papier was van P. Mandelbaum krijgen de wens en het droomelement de volle nadruk door de herhaling van Ik wou aan het begin van de meeste regels en vaak ook binnen eenzelfde regel.
Ik wou ik wou dat ik papier was.
Ik wens mezelf van dik karton.
Ik wou ik wou dat ik je boek was.
Ik wou dat je me lezen kon.
Ik wou ik wou dat ik een kaft had.
Ik wens mezelf een sprookje groot.
Ik wou ik wou dat ik je boek was.
Ik wil zo graag bij jou op schoot.
P. Mandelbaum. Ik wou ik wou dat ik papier was
beeldspraak
14.4
In fictie, reclame en zelfs in ons dagelijks taalgebruik gebruiken we vaak beeldspraak om iets onder woorden te brengen. We gebruiken woorden dan niet in hun letterlijke betekenis, maar proberen aan de hand van een beeld iets duidelijker of emotioneler onder woorden te brengen.
14.4.1
Vergelijking en metafoor
Bij een vergelijking breng je woorden met elkaar in verband omdat er een overeenkomst is. Je beschrijft de gelijkenis tussen beide woorden om de boodschap duidelijker, mooier of poëtischer te maken. Vaak gebruik je hierbij als, zoals, lijkt op, is als, maar die kunnen ook weggelaten worden.
haar voeten zijn zo koud als ijs (of voeten als ijs – voeten van ijs – haar voeten, koud als ijs )
Ook bij een metafoor is er sprake van vergelijking, maar daar wordt enkel het beeld nog genoemd.
De heks stond al in het lokaal. (= kwade lerares)
De tomaat liep de kamer uit. (= iemand die fel bloost)
14.4.2 Personificatie
Bij een personificatie kent de dichter menselijke eigenschappen toe aan dingen of abstracte ideeën. Anders geformuleerd: iets ‘niet-levends’ krijgt menselijke eigenschappen.
De toekomst lacht je toe.
De wenskaart keek hem dreigend aan.
14.4.3 Synesthesie
Bij synesthesie vermengt de schrijver of de spreker indrukken van twee zintuigen.
Het maanlicht ritselt in een plas.
In die zin worden zicht (het maanlicht), en gehoor (het ritselen) vermengd om de weerspiegeling in een plas weer te geven.
Synesthesie komt ook geregeld voor in het ‘gewone’ taalgebruik.
Warme kleuren zijn hip dit jaar. (= gevoel en zicht)
Hij houdt van de frisse geur van gemaaid gras. (= gevoel en geur)
14.4.4 Metonymie
Een metoniem is een vorm van beeldspraak waarbij een woord vervangen wordt door een ander woord op basis van een gemeenschappelijk verband. Dat is geen gelijkenis (zoals bij de metafoor); de woorden bij een metoniem hebben een relatie.
Als je bijvoorbeeld zegt Geef me nog een glas, dan bedoel je niet een leeg glas, maar vooral de inhoud daarvan. Andere voorbeelden zijn:
De vloot van kapitein Mercado telde 20 zeilen (in plaats van schepen): hier benoem je een deel om het hele voorwerp aan te duiden.
Ons museum heeft drie Van Goghs en een Rubens: hier noem je de maker in plaats van het voorwerp.
Maximus trok zijn ijzer (in plaats van zwaard) en versloeg de andere gladiator: hier noem je het materiaal waarvan iets gemaakt is om het voorwerp aan de duiden.
Op iDiddit vind je aanvullende oefeningen over het gebruik van beeldspraak.
stijlfiguren
Cliché
Soms wordt een beeld zo vaak gebruikt dat het zijn originaliteit kwijt is en voorspelbaar wordt.
Mijn liefde voor jou is zo diep als de zee.
Jij bent als de zon voor mij.
Contrast
In poëzie en reclame worden twee tegengestelde elementen vaak tegenover elkaar geplaatst. Het verschil beklemtoont de kenmerken van beide elementen. Zo lijkt iets moois nog mooier wanneer er een lelijk voorwerp tegenover staat. In fictie wordt contrast vaak gebruikt om de emoties van een personage nog sterker in de verf te zetten.
Een voorbeeld is iemand die droevig of eenzaam is op een moment dat alle anderen feestvieren of iemand die op een belangrijke dag een vriend of familielid verliest.
Hyperbool
Je gebruikt een overdrijving of je gaat een situatie groter voorstellen. Vaak doe je dat om irritatie of emotie uit te drukken.
Ik sta hier al uren te wachten.
Iedereen mag altijd alles doen, maar als ik ook maar één keer één woord zeg, dan ziet ze dat. Dat mens haat mij!
Woordspeling
Het bewuste gebruik van een woord of woorden in verschillende betekenissen. Het is vaak komisch bedoeld en dus letterlijk een ‘spel met taal’.
was ik maar een dichter, dan kon ik dichter bij jou zijn
Stef Bos. Ik heb je lief
diCHtvormen
14.6
Sommige gedichten zijn opgebouwd volgens een heel specifiek patroon. Ze hebben dan een vast aantal regels of strofen. Vaak zijn er aan de inhoud van die dichtvormen ook inhoudelijke regels opgelegd: ze moeten gaan over specifieke onderwerpen.
14.6.1 Haiku
Een haiku is een kort natuurgedicht zonder rijm. Het beschrijft wat een mens in de natuur waarneemt en probeert een gevoel bij de lezer op te roepen. Een goede haiku zet je aan het denken.
Haiku’s komen uit Japan. De westerse variant van de dichtvorm bestaat uit drie regels, met elk een vast aantal lettergrepen: vijf, zeven en vijf.
Zomaar langs de weg
Een bonte stoet klaprozen
Geeft kleur aan mijn dag!
Blijnieuws.nl
proefversie©VANIN
het riet verdorde; maar vannacht, in de regen, ruiste ’t nog zo luid
Kobayashi Isso
14.6.2 Limerick
Een limerick is een humoristisch gedicht van vijf regels. Het ritme is vast, net zoals het rijmschema: /aabba/. In de eerste regel van het gedicht wordt het onderwerp (persoon of dier) voorgesteld. Het laatste woord van de eerste regel is ook een plaatsnaam. De laatste regel bevat een grappige wending.
Een eendagsvlieg uit de Vogezen zat in zijn memoires te lezen.
Hij schrok toen hij zag ‘t is nog maar kort dag.
Een weekdier, dat wil ik graag wezen.
Tomas De Gregorio
14.6.3 Ballade
In de middeleeuwen en de renaissance is een ballade een lang lied dat een verhaal vertelt. Meestal gaan de verhalen over liefde en dood. In de tekst komt veel herhaling en dialoog, en het verhaal kent heel veel sprongen. Ballades werden niet opgeschreven, ze werden mondeling doorverteld en gezongen, waardoor het moeilijk te bepalen is wat de oorspronkelijke tekst van een nummer was.
Vandaag wordt de term gebruikt om een liefdeslied aan te duiden, de melodie en sfeer zijn eerder rustig.
14.6.4 Naamdicht
Bij een naamdicht vormen de beginletters van elke versregel een naam. Vaak is de naam die van de maker of ontvanger van het gedicht.
Je wil nog zoveel zeggen
opeenstapeling van woorden
onvermogen je helder te uiten soms lukt het je tenslotte
Joost Hanszoon
14.6.5 Vrij vers
Een vrij vers is een gedicht dat heel vrij omgaat met de poëtische technieken die hierboven aan bod kwamen.
Enkele kenmerken van een vrij vers zijn:
• geen regelmatige strofenbouw;
• geen gebruik van eindrijm;
• geen duidelijk ritme;
• geen refrein.
proefversie©VANIN
We gebruiken de term vrij vers (bijvoorbeeld het gedicht Minimal ) om het verschil met een klassiek vers of een klassiek gedicht aan te duiden (bijvoorbeeld het gedicht Gert Late Night). Een klassiek vers gebruikt wel veel poëtische technieken.
Minimal Vogel wipt. Tak kraakt. Lucht betrekt.
Bijna niets om naar te kijken en juist dat bekijk ik.
Roland Jooris. Het museum van de zomer
14.6.6 Stiftgedicht
Een stiftgedicht vertrekt van een bestaande informatieve tekst (krantenartikel, wetenschappelijk verslag, contract …). De maker kleurt grote delen van de tekst zwart en houdt slechts enkele woorden en letters over. Daarmee maakt hij een nieuwe zin, vaak met tekeningen, pijlen of vormen die de boodschap ondersteunen.
Gert Late Night
Val politici niet lastig: hun agenda weegt als lood. Maar ze vinden vast een gaatje Voor gezwam op Gertjes boot.
Een minister is druk bezig. zijn/haar taaklast reuzegroot. Desondanks niet te versmaden: Een verblijf op Gertjes boot.
Stijn de Paepe. Belgische ballades
© Judy Elfferich, judyelf.edublogs.org
14.6.7
Visuele poëzie
Sommige dichters spelen met de vorm van een gedicht. Ze experimenteren met het lettertype, de regels en de ruimte tussen de regels. Bij visuele poëzie zorgen ze ervoor dat de vorm van het gedicht aansluit bij het onderwerp of thema waarover het gaat. Zo zie je al onmiddellijk waarover het gedicht gaat.
14.6.8 Klankgedicht
Een klankgedicht vertrekt van een onderwerp uit het dagelijks leven. Het bestaat enkel uit klanken; de titel geeft betekenis aan het geheel. Heel vaak zal de opmaak (de schikking van de klanken, een variatie in grootte, de vorm van de letters, de structuur van het gedicht …) ook informatie geven over het onderwerp.
drup-drop spetter-spat plens-plons het is lente en het regent onomatopeetjes van regenachtig nat
Hanneke Post. Kriebels en krabbels
Proza 15
fiC tie lezen, beleven en bestuderen
Met proza bedoelen we verhalen en romans. In dit hoofdstuk vind je informatie over een reeks begrippen die je nodig hebt om te communiceren over de manier waarop je het lezen van verhalen en romans hebt beleefd. Vragen die daarbij aan bod kunnen komen zijn bijvoorbeeld:
• Herken je jezelf in de frustraties van de broer van de hoofdfiguur?
• Wat vond je van de reactie van de hoofdfiguur op de gebeurtenis?
• Zijn de gebeur tenissen realistisch? Waarom niet? Waarom wel?
Je hebt die begrippen ook nodig om proza te bestuderen. Vragen die bij bestuderen aan bod kunnen komen zijn bijvoorbeeld:
• Wat is de betekenis van het verhaal? Waarom denk je dat?
• Hoe is het verhaal verteld? Waarom kiest de auteur voor die manier van vertellen?
• Waarom zorgt de ruimte ervoor dat het verhaal spannender wordt?
Wanneer je proza leest, kun je je dikwijls inleven of zelfs identificeren met de gebeurtenissen en de personages. Je herkent wat ze meemaken, je leert iets over jezelf door te zien hoe personages reageren op gebeurtenissen. Door bijvoorbeeld te lezen hoe een personage reageert op tegenslagen krijg je meer inzicht in hoe jij zelf omgaat met soortgelijke tegenslagen.
In verschillende lessen ga je de verhalen of de verhaalfragmenten interpreteren. Je probeert te achterhalen wat de auteur heeft bedoeld met zijn verhaal. Een dergelijke interpretatie is niet altijd eenvoudig. Sommige verhalen hebben immers veel betekenislagen en daardoor zijn soms verschillende interpretaties mogelijk. Het loont dan zeker de moeite om met anderen te discussiëren over de betekenis van bepaalde verhalen. Niet elke lezer geeft dezelfde betekenis aan een bepaald verhaal.
Tot slot kan het lezen van verhalen en romans je meer inzicht geven in de manier waarop je naar de werkelijkheid kan kijken. De betere literatuur confronteert je met verschillende en verrassende visies op de wereld. Die multiperspectiviteit is zeer waardevol en leert je om de complexe wereld beter te begrijpen. Je leert zo je mening over bepaalde dingen te herzien en krijgt ook meer begrip voor de opvattingen van anderen.
Een verhaalgenre is een verhaal waarin typische eigenschappen herkenbaar zijn.
15.2.1
Roman
Een roman is een verhaal waarin een auteur een personage uitdiept. We volgen hoe het personage evolueert, we krijgen inzicht in hoe hij denkt en voelt, en zien hoe hij reageert tegenover andere mensen en de maatschappij waarin hij leeft. De verhaallijn van een roman is complex: vaak zijn er verschillende personages en ligt de nadruk op psychologische uitdieping. Een romanauteur zal ook aandacht hebben voor het taalgebruik in zijn werk.
15.2.2
Kortverhaal
De laatste kogel
Een kortverhaal focust op één afgelijnde gebeurtenis in het leven van een personage. Het verhaal begint meestal zonder inleiding en bouwt naar een hoogtepunt toe. De nadruk ligt meer op het denken en voelen van de personages dan op actie. Een kortverhaal heeft meestal een open einde.
15.2.3 Sciencefictionroman
Een sciencefictionroman is een roman die op basis van wetenschappelijke gegevens avonturen beschrijft die zich afspelen in een denkbeeldige (toekomstige) ruimte en tijd.
15.2.4
Crime fiction en detectives
15.2.5 Thriller
Een thriller is een spannend boek over moorden of misdaden, vaak met een ingewikkelde verhaallijn. Veel thrillers worden nu in reeksen uitgebracht, met een vast hoofdpersonage (vaak een politieagent of inspecteur). De auteur gebruikt de boeken ook om problemen in de maatschappij te behandelen.
15.2.6 Drama
Een detective is een misdaadroman waarin een detective op zoek gaat naar de dader. Sherlock Holmes is misschien wel de beroemdste detective in het genre.
Dirk Bracke
In een drama ligt de focus op een moeilijke, droevige periode in het leven van een personage. De auteur gaat na hoe een personage handelt en denkt in een zware periode.
15.2.7 Autobiografie
Een autobiografie is een roman die over het eigen leven van de auteur gaat.
15.2.8 Historische roman
15.2.9 Avonturenroman
Een historische roman gaat over een bepaalde periode in de geschiedenis, over historische gebeurtenissen en over personages. De auteur doet opzoekingswerk over een bepaalde periode en beschrijft hoe personages toen leefden. De personages in een historische roman kunnen verzonnen zijn of gebaseerd op mensen die echt geleefd hebben.
De nadruk bij avonturenromans ligt op spannende gebeurtenissen. We volgen een held die allerlei obstakels moet overwinnen om een doel te bereiken.
15.2.10
Dystopie
Een dystopie is een roman die zich afspeelt in de toekomst. De auteur schetst een wereld waar het slecht is om te leven, de focus ligt op het negatieve van technologie en mensen leven in een harde maatschappij waar geen vrijheid en zekerheid is.
15.2.11 Audioroman
In een audioroman wisselen muziekstukken en voorgelezen fragmenten elkaar af. De muziek geeft daarbij nieuwe informatie en werkt zoals een film zonder beelden.
15.2.12 Beeldverhaal
Een beeldverhaal is een mengvorm van afbeeldingen en tekst. Waar je bij een cartoon maar één afbeelding krijgt met tekst, volgen de afbeeldingen in een beeldverhaal elkaar op en vertellen ze zo een verhaal.
Populair zijn de vedettestrips rond bekende mediafiguren. Van de Amerikaanse comics zijn bij ons vooral de superheldenverhalen bekend. Ook manga’s kun je in België makkelijk terugvinden. Dat zijn Japanse strips, meestal in zwart-wit met veel actie, hevige emoties en erotiek.
Al die voorbeelden zijn vooral bedoeld als ontspanning. Er zijn ook beeldverhalen die langer zijn en een boodschap willen brengen. In graphic novels plaatst de maker een ernstig onderwerp centraal en zal hij experimenteren met de vorm om die boodschap naar de lezer te brengen.
15.2.13
Fantasy
In fantasyverhalen staan alternatieve, verzonnen werelden centraal. Een auteur werkt een wereld uit met verschillende gebieden, volkeren, wezens en talen. Hij laat een held of groep personages op tocht gaan om een doel te bereiken. Daarvoor moeten ze op verschillende plaatsen halthouden en komen ze in contact met bewoners en wezens in die wereld.
proefversie©VANIN
15.2.14
Fanfictie
Bij fanfictie nemen niet-professionele auteurs een boek, film of serie waar ze fan van zijn als uitgangspunt en gaan er dan op verschillende manieren creatief mee aan de slag. Ze schrijven een vervolg of alternatief einde, diepen de relatie tussen twee personages uit of schrijven zichzelf in de reeks.
Wattpad is een platform waarop beginnende schrijvers hun verhalen en gedichten kunnen delen. Je vindt er heel wat fanfictie. Als je op zoekt bent naar een plaats om eigen werk te publiceren, dan bereik je er heel wat lezers.
15.2.15
Horror
Horrorverhalen willen de lezer doen griezelen. Dat kan gebeuren door spectaculaire, buitenaardse wezens, geesten en verschijningen of net door gebeurtenissen te nemen die heel dicht bij ons dagelijks leven liggen.
Soms loopt de spanningsopbouw heel traag: we leren een hoofdpersonage kennen en volgen hoe het langzaam in een bizarre reeks gebeurtenissen terechtkomt. Bij andere horrorverhalen ligt de nadruk dan weer op plotse en verrassende momenten die je doen schrikken ( jump scares) en gruwelijke en smerige beelden of beschrijvingen (gore).
verHaalvormen
15.3.1
Sprookje
Sprookjes zijn verhalen die vandaag aan kinderen verteld worden. Ze bevatten magie en fantasierijke personages zoals dwergen, pratende dieren en heksen. De hoofdpersonages zijn meestal jong en moeten het opnemen tegen slechte en wreedaardige vijanden. Sprookjes spelen zich af op een onbepaalde plaats ‘In een land hier ver vandaan’ en in een onbepaalde tijd ‘Er was eens’. Ze bevatten veel getallensymboliek (drie staat voor het goede, zeven voor volledigheid) en beginnen en eindigen vaak met vaste formuleringen ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’. Het verhaalverloop is eenvoudig, heeft een happy end en bevat veel herhaling.
We kennen sprookjes in verschillende vormen: verfilming, audioverhalen, prentenboeken … De versies die we vandaag lezen, zijn de brave, gekuiste versies van de oorspronkelijke volkssprookjes.
Volkssprookje
De originele versie van de sprookjes die we tegenwoordig kennen, had als doelpubliek geen kinderen, maar volwassenen (en adolescenten). Het waren volksverhalen die mondeling werden doorverteld en die de toehoorders wilden waarschuwen voor allerlei gevaren (moord, geweld, verkrachting). In die verhalen liepen de personages verloren in een bos, werden ze opgegeten door wolven of in het water gesleurd door moerasmannen. De achterliggende boodschap was: ga nooit alleen op stap, vertrouw geen vreemden en blijf weg van de waterkant als het donker wordt.
In de negentiende eeuw werden die verhalen verzameld en kregen ze een bravere invulling en happy end. Omdat de verhalen mondeling werden doorverteld, bestaan er veel verschillende versies van een sprookje en is de auteur onbekend.
De twee bekendste verzamelaars zijn ongetwijfeld de broers Jacob en Wilhem Grimm. Zij trokken langs bij mensen en gingen in archieven op zoek om volksverhalen te verzamelen.
Cultuursprookje
Cultuursprookjes zijn veel recenter dan volkssprookjes. Het zijn verhalen die vanaf de negentiende eeuw door iemand geschreven zijn. Ook in die verhalen komen fantasiewezens aan bod, maar de personages zijn meer uitgewerkt en de verhalen onderzoeken een bepaald aspect van de maatschappij of van menselijk gedrag. Meestal verwerkt de auteur zijn eigen visie in de verhalen.
In De kleine zeemeermin gaat het immers over liefde en wat er mooi is aan mens zijn. Het lelijke, jonge eendje gaat over hoe hard kinderen met elkaar omgaan en hoe veranderlijk uiterlijk en schoonheid zijn.
Bekende schrijvers van cultuursprookjes zijn de Deen Hans Christian Andersen en de Vlaming Godfried Bomans.
15.3.2 Sage en stadssage
Sage is afgeleid van het Duitse ‘sagen’, wat vertellen betekent. Het zijn oude, mondeling overgeleverde volksverhalen. Net zoals bij de volkssprookjes zijn er verschillende versies, is de oorspronkelijke bedenker niet op te sporen en willen de verhalen het publiek waarschuwen.
In een sage staan magische en fantasierijke gebeurtenissen centraal, maar ze hebben steeds een kern van historische waarheid. De verhalen proberen een verklaring te geven voor iets wat in het landschap of op een bepaalde plaats terug te vinden is.
Een ander centraal element is de relatie tussen de mens en het bovennatuurlijke. De verhalen gaan over hoe mensen het opnemen tegen wezens uit het volksgeloof (trollen, reuzen, kwelgeesten, weerwolven). Bijna altijd is de toon pessimistisch: de mens verliest van de magische krachten.
Historische sagen zijn verbonden aan bepaalde gebouwen, monumenten en historische personen (bijvoorbeeld het verhaal van Karel en De Pot van Olen). Gruwelsagen vertellen een enge gebeurtenis over weerwolven, trollen of duivels, en verklarende sagen leggen de afkomst van een naam, een streekgebruik of een typisch element in het landschap uit (het verhaal dat de stadsnaam Antwerpen zou afgeleid zijn van ‘hand werpen’ ).
proefversie©VANIN
Ook vandaag worden er nog sagen verteld, de urban legends, stadssagen of broodjeaapverhalen. Ze vertrekken van een angst (angst voor ziektes, vies en onhygiënisch eten, overvallen worden …) en geven er een eigen, sensationele draai aan. Die verhalen spelen zich steeds in onze eigen tijd af, zijn verzonnen, maar worden als waargebeurd voorgesteld. De verteller begint meestal met ‘ik ken iemand die …’ of ‘een vriend van de oma van een vriendin van mij …’ om de echtheid te benadrukken, maar een echte, directe bron wordt nooit gegeven.
Sommige urban legends zijn al heel oud en krijgen om de paar jaar een nieuw leven. Je kent ze uit films of verhalenbundels, maar vaak zie je ze opduiken als een post op sociale media.
15.3.3
Mythe
Voor er wetenschappelijke kennis was van natuurverschijnselen, vertelden mensen mythen om er een verklaring voor te geven. Mensen gaven vanuit een godenwereld een verklaring voor dingen die ze rondom zich konden waarnemen: de op- en ondergang van de zon, de wisseling van seizoenen, vulkaanuitbarstingen, donder en bliksem … Daardoor werden er in verschillende culturen ruwweg dezelfde oorsprongverhalen verteld, zonder dat die bevolkingsgroepen met elkaar in verband stonden.
Donar is de Germaanse god van de donder. Je herkent er nog het Nederlandse woord ‘donder’ in, ook donderdag is ervan afgeleid. Ook de namen van andere dagen komen uit de Germaanse mythologie: woensdag komt van Wodan en vrijdag van Freya. In de Noorse mythologie is Thor de god van de donder. Hij is de zoon van Odin, de oppergod. In de Griekse mythologie is Zeus de oppergod en ook de god van de donder.
Ook de Romeinse oppergod Jupiter is de god van het onweer.
Ook vandaag nog verzinnen mensen een uitleg voor verschijnselen die niet te verklaren zijn. In die moderne mythes komen meestal geen goden voor, maar wordt de oorsprong gezocht in het paranormale: ufo’s als verklaring voor graancirkels, aliens als verklaring voor verschijnselen in de nacht, geesten en inmenging van overleden familieleden als verklaring voor toeval …
Het woord mythe wordt ook figuurlijk gebruikt om een heel bekend en belangrijk persoon te omschrijven. Als een prestatie wonderlijk of wereldschokkend is, krijgt ze het bijvoeglijk naamwoord mythisch
Het woord mythe wordt ook gebruikt voor zaken die veel worden verteld maar die geen grond van waarheid hebben.
verHaallijn
De chronologie is de volgorde van alle gebeurtenissen in een verhaal. Bij een chronologische vertelling worden ze één na één weergegeven: je leest wat er eerst gebeurde, wat daarop volgde, hoe de gebeurtenis verderging en afliep. 15.4
Elk verhaal bevat een plot, een opeenvolging van gebeurtenissen. Dat is wat personages doen gedurende een bepaalde periode. Een auteur zal met die plot aan de slag gaan om de gebeurtenissen op een originele en boeiende manier naar de lezer te brengen.
15.4.1 Chronologie
Een auteur kan er ook voor kiezen om de chronologie door elkaar te gooien. De lezer krijgt scènes en moet ze in de juiste volgorde plaatsen. Bij een flashback krijg je een langere passage die iets vertelt over het verleden; bij een flashforward voegt de auteur een passage in die zich pas later in de verhaallijn afspeelt.
proefversie©VANIN
15.4.2 Spanningsopbouw
Veel lezers vinden dat een goed verhaal spannend moet zijn. In sommige verhalen zullen dat de gebeurtenissen zelf zijn: bij een thriller wil je weten of de held overleeft, bij een detectiveverhaal wil je te weten komen wie de dader is.
Een stuk van de spanning in een verhaal zit in de inleving met de personages (emotionele spanning). De lezer bouwt een band op met personages en leeft met hen mee. Hij kent ze en wil weten hoe het met hen afloopt. Dat is duidelijk het geval bij soaps en langlopende tv-reeksen.
Er zijn ook allerlei technieken die een auteur bewust kan inzetten om ervoor te zorgen dat de lezer blijft lezen. Een typisch voorbeeld van spanningsopbouw is informatie achterhouden voor de lezer of er net voor zorgen dat de lezer meer weet dan het personage. Een auteur kan de verhaallijn ook onderbreken door een flashback of hij kan kiezen voor locaties om een bepaalde sfeer op te roepen.
Wanneer een verhaal plots stopt op een spannend moment en je als kijker/lezer absoluut een antwoord wilt op vragen die je je nog stelt, heb je te maken met een cliffhanger. Meestal kom je het verdere verloop van het verhaal pas te weten in een volgende aflevering. Cliffhangers komen we heel vaak tegen in soaps en series. Vaak vallen de onderbrekingen samen met de start van een reclameblok.
15.4.3 Verhaalbegin en verhaaleinde
Er zijn verschillende manieren om structuur in de verhaallijn te brengen. Een traditionele opbouw begint met een introductie: bij het verhaalbegin krijg je een duidelijk beeld van de situatie en kom je te weten wie de personages zijn. Pas dan komt het verhaal op gang en volg je alle acties en gebeurtenissen.
Een auteur kan er bewust voor kiezen om midden in het verhaal te beginnen. Je valt dan direct in de actie en leert de voorgeschiedenis en de personages in de loop van het verhaal kennen. Dat type van verhaalbegin is in medias res.
Bij een gesloten einde is het verhaal echt afgelopen. Het hoofdprobleem is opgelost en alle vragen die je in de loop van het verhaal had, zijn beantwoord. Ook weet je waar de personages staan en hoe ze zich voelen.
15.5
Bij een open einde zijn niet alle vragen beantwoord. Er zijn nog heel wat zaken niet opgelost: het verhaal kan nog verschillende kanten op en je weet niet hoe het verder zal gaan met de personages.
personages
Jon Snow, Fanny Kiekeboe, Harry Potter … iedereen kent die figuren, hoewel ze niet echt bestaan. Ze zijn door iemand verzonnen in een verhaal: het zijn geen personen, maar personages in een verhaal. Soms lijken personages op gewone mensen of hebben ze zelfs echt bestaan.
15.5.1 Protagonist/held
Het personage dat centraal staat en waarvan we meestal de gevoelens en gedachten kennen, noemen we de protagonist. Die figuur speelt de hoofdrol in het verhaal.
15.5.2 Antagonist
Bij reeksen zal de protagonist vaak in de titel staan: Harry Potter, Suske en Wiske, Sherlock Holmes, Spiderman …
De antagonist is de tegenstander van het hoofdpersonage. Het is degene die de held tegenwerkt en ervoor zorgt dat hij in actie moet komen.
De kracht van een verhaal en van een held wordt sterk beïnvloed door de tegenspeler. Heel vaak zullen iconische slechteriken heel bepalend zijn voor het succes van een reeks. Dat zie je bijvoorbeeld duidelijk bij superhelden: de beste superheldenfilms hebben een sterke antagonist.
Denk maar aan The Joker bij Batman of Thanos bij The Avengers.
15.5.3 Nevenpersonages
Nevenpersonages zijn bijfiguren. Het zijn personages die minder opvallen en vooral op de achtergrond aanwezig zijn.
15.5.4 Vlakke en ronde personages
Wanneer je de psychologie van de personages wilt bestuderen, kun je ze ook onderverdelen.
15.6
We spreken van een rond personage (round character) als een personage helemaal uitgewerkt is. Je kent de gedachten van het personage en je komt te weten waarom het bepaalde keuzes maakt. Je maakt kennis met zijn emoties en gedachten, zijn goede en slechte kanten, en hij lijkt levensecht. Vaak maakt een rond personage een psychologische ontwikkeling door in de loop van het verhaal. Meestal gaat het om een dynamisch personage dat in de loop van het verhaal verandert.
Een vlak personage (flat character) is een personage dat maar oppervlakkig wordt beschreven of niet origineel is. Dat personage blijft in de loop van het verhaal gelijk; er is geen sprake van verandering of ontwikkeling.
Sommige personages zijn niet meer origineel: ze zijn een type dat heel vaak gebruikt wordt en door iedereen op dezelfde manier wordt ingevuld. Die personages noemen we stereotypes
Bekende voorbeelden zijn: het domme blondje, iemand met een andere moedertaal wat een grappige uitspraak en foute woordkeuze oplevert, de kluns die uiteindelijk held wordt, de personages uit F.C. De Kampioenen
vertelperspeC tief
De verteller is diegene die het verhaal vertelt. Dat is niet de auteur, maar een onzichtbare stem die het verhaal naar ons brengt. In films of tv-reeksen is die soms letterlijk aanwezig: daar vertelt een stem terwijl we bepaalde beelden zien (voice-over).
De meest gebruikte vertelperspectieven zijn de ik-verteller en de hij/zij-verteller. Er zijn vier grote categorieën.
15.6.1 Belevende ik
Bij de belevende ik is er een ik-verteller die als personage meespeelt in het verhaal. Als lezer zie je alles wat er gebeurt door zijn of haar ogen en weet je wat het personage denkt en voelt. Hierdoor kun je je goed inleven en weet je waarom het personage bepaalde keuzes maakt. Als lezer ken je de afloop van het verhaal niet.
15.6.2 Vertellende ik
De vertellende ik heeft een ik-figuur die de gebeurtenissen rapporteert maar er geen echte rol in speelt. Die verteller vertelt de gebeurtenissen achteraf: hij weet hoe alles afloopt. Om de spanning hoog te houden, zal de verteller echter niet van bij het begin alles prijsgeven.
15.6.3 Alwetende hij/zij
De alwetende hij/zij of auctoriële hij/zij heeft een hij/zij-figuur die boven het verhaal staat en over de personages praat. Die verteller weet alles over iedereen, weet wat er eerder gebeurd is, weet wat er op andere plaatsen gebeurt en kent de afloop van het verhaal. Bij dat vertelperspectief ligt de nadruk op het weergeven van handelingen; emotie en denken komen minder aan bod. De alwetende verteller kan soms op de voorgrond komen, letterlijk commentaar geven en de lezer aanspreken.
15.6.4 Personele hij/zij
Bij de personele hij/zij vertelt een hij/zij-figuur het verhaal door de ogen van één personage, maar staat het verhaal in de hij/zij-vorm. Net als bij de belevende ik-verteller krijg je subjectieve informatie over de andere personages. Je hebt een heel duidelijk beeld van het denken en voelen van dat ene personage, maar die weet niet hoe het verhaal afloopt.
Betrouwbaarheid
In heel wat verhalen speelt de auteur met betrouwbaarheid. Je krijgt als lezer/kijker informatie, maar die is gekleurd of niet altijd correct.
Een jaloers personage kan anderen negatief voorstellen, een naïef of verliefd personage kan van een slechterik ook enkel positieve aspecten naar voren brengen. In heel wat bekende thrillers en horrorverhalen blijkt aan het einde dat de verteller een dader of geestesgestoorde is.
15.6.5 Meervoudig vertelperspectief
proefversie©VANIN
Sommige verhalen hebben een meervoudig vertelperspectief
In dat geval worden verschillende vertellers door elkaar gebruikt. Zo krijg je een afwisseling van gedachten en gevoelens, zie je hoe verschillende personages eenzelfde gebeurtenis ervaren en kunnen ook objectieve passages worden weergegeven.
15.7.1 Tijdsprong
Wanneer een boek of film een verhaal vertelt dat een lange periode duurt, zal niet elke seconde van die periode getoond worden. Als lezer of kijker krijgen we enkel de passages te lezen of te zien die belangrijk zijn voor de verhaallijn. Sommige passages zullen samengevat of weggelaten worden, we krijgen dan tijdsprongen.
Een tijdsprong kan letterlijk getoond worden, bijvoorbeeld ‘ Vijf jaar later ’ of ’24 uur geleden’. Een auteur kan er ook voor kiezen om dat niet expliciet te benoemen. Je leidt dan uit de context af hoeveel tijd er verstreken is.
15.7.2 Flashback
Bij een flashback krijg je een langere passage die iets vertelt over het verleden. De chronologie van het verhaal wordt onderbroken om je inzicht te geven in een situatie die vroeger gebeurde en belangrijk is voor het verhaalverloop of de relatie tussen personages.
15.7.3 Flashforward
Bij een flashforward onderbreekt de auteur de chronologie van het verhaal en voegt hij een passage in die zich pas later afspeelt.
15.7.4 Tempo
Flashforwards en flashbacks worden in verhalen meestal gebruikt als spanningstechniek. Ze doorbreken het chronologische verloop van de gebeurtenissen en roepen vragen op bij de lezer. Die moet dan de puzzelstukjes in de juiste volgorde leggen. Flashbacks worden daarnaast ook gebruikt om meer info over een bepaalde persoon of gebeurtenis mee te geven (vaak ook als puzzelstuk in de spanningsopbouw).
De vertelde tijd is het tijdsverloop (aantal minuten, uren, jaren …) waarbinnen het verhaal zich afspeelt. De verteltijd is de tijd die je nodig hebt om het verhaal te lezen of vertellen.
De auteur kan ervoor kiezen om vertelde tijd en verteltijd te laten samenvallen. We noemen dat gelijktijdigheid. Dat is vaak het geval bij dialogen. Bij versnelling gaat de auteur het tempo van het verhaal verhogen. Hij geeft de gebeurtenissen korter weer door delen over te slaan of samen te vatten. 15.7
proefversie©VANIN
15.8
Het tegenovergestelde gebeurt bij vertraging (of retardering): hier gaat de auteur een gebeurtenis extreem traag en gedetailleerd weergeven. Het tempo is dan heel traag. Zo komt er spanning in het verhaal of benadrukt de schrijver dat een gebeurtenis heel vervelend of frustrerend is voor een personage.
ruimte
De plaats waar een verhaal zich afspeelt, noemen we de ruimte. Die vormt het decor waartegen de gebeurtenissen zich afspelen. In veel verhalen zal die plaats ook belangrijk zijn voor de spanningsopbouw.
15.8.1
Geografische ruimte
De geografische ruimte is de concrete plaats waar het verhaal zich afspeelt.
De Klokkenluider van de Notre Dame speelt zich af in Parijs, de verhalen van politiecommissaris Aspe spelen zich af in en rond Brugge.
De geografische ruimte van een verhaal kan echt zijn, maar kan ook een wereld zijn die door de auteur werd verzonnen.
Game of Thrones speelt zich af in het door George R. R. Martin verzonnen Westeros; Ready Player One en Ready Player Two van Ernest Cline spelen zich af in het virtuele spel OASIS.
15.8.2 Sfeerschepping
De ruimte schept een bepaalde sfeer en weerspiegelt de gebeurtenissen, daardoor komt er spanning of emotie in het verhaal.
Bij een begrafenisscène zal heel vaak een donkere lucht en lichte regen gebruikt worden. In veel horrorverhalen zal de ruimte donker zijn, vol schaduwkanten, met een kapot interieur en oude, krakende deuren.
De ruimte in verhalen kan ook net contrasterend zijn. Daar laat de auteur de gebeurtenissen afspelen in een ruimte die er helemaal niet bij past.
In de romans van Stephen King spelen veel horrorscènes zich af op klaarlichte dag in een alledaagse omgeving. Wanneer een begrafenisscène plaatsvindt in volle zomer, terwijl rond de begraafplaats een kermis of sportwedstrijd aan de gang is, kan dat bij de kijker nog meer medeleven opwekken voor de personages die afscheid nemen.
15.8.3 Symbolische ruimte
In sommige verhalen heeft de plaats niet alleen een letterlijke betekenis. De ruimte staat dan symbool voor een achterliggend idee of thema.
Dat is heel duidelijk in sprookjes: daar staat het bos bijvoorbeeld symbool voor een plaats van hindernissen en moeilijkheden; een periode in het leven waar een personage alleen moet vechten tegen alle gevaren. In verhalen die zich afspelen in de gevangenis, zal een personage niet alleen letterlijk opgesloten zitten, maar ook vastzitten in zijn emotie of ontwikkeling.
15.8.4 Karakterisering van personages
Door de ruimte waar het verhaal zich afspeelt, krijgt de lezer of kijker een beter beeld van wie het personage is.
Wanneer een verhaal opent met een rommelig kantoor vol drankflessen, volle asbakken en stapels papier op de grond, krijg je al heel veel mee over het personage.
proefversie©VANIN
15.9
tHema
Het thema of de thematiek is het centrale probleem van een verhaal; het algemene idee achter het verhaal. Je leest dan niet enkel de gebeurtenissen, maar gaat op zoek naar de diepere bedoeling van een tekst.
Een verhaal kan zich afspelen tijdens de oorlog, maar vertelt eigenlijk vooral over een onmogelijke liefde. De onmogelijke liefde is in dat verhaal het thema, terwijl de gebeurtenissen misschien vooral focussen op de oorlogssituatie.
Toneel 16
omsCHrijving
16.1
Toneel is een kunstvorm waarbij acteurs een tekst opvoeren voor een publiek. Het grote verschil met romans is dat het om een mondelinge opvoering gaat: niet enkel de tekst en de woorden zijn belangrijk, maar ook de uitbeelding ervan en de manier waarop ze worden uitgesproken. Anders dan bij televisie en film is bij een toneelopvoering het publiek live aanwezig. Omdat er geen opname gemaakt wordt, is de opvoering uniek. Dat betekent dat ook alle fouten en toevalligheden een plaats moeten krijgen in de voorstelling.
De manier waarop theatermakers met hun publiek omgaan, verschilt. In sommige gevallen verwachten ze dat het publiek stil zit en luistert, in andere gevallen zullen de acteurs net met hun publiek spreken of reactie van het publiek uitlokken.
De termen toneel en theater gebruiken we door elkaar.
16.2
genres
Net zoals bij geschreven verhalen zijn er verschillende soorten theater. De drie grootste genres die typisch zijn voor die kunstvorm zijn de tragedie, de komedie en het muziektheater.
Oorspronkelijk was een komedie een verhaal dat goed afliep voor het hoofdpersonage, en een tragedie een ingewikkeld verhaal waarin het hoofdpersonage stierf of aan het einde in een heel negatieve situatie zat.
Vandaag wordt de term komedie vooral gebruikt om humoristische stukken aan te duiden, voorstellingen met veel grappen, situatiehumor en woordspelingen. Tragedies zijn droevige verhalen met veel emoties en ernstige gebeurtenissen.
De termen komedie en tragedie hebben in de loop van de geschiedenis verschillende invullingen gehad. Ook was de invulling niet in elke cultuur dezelfde en bestonden er verschillende mengvormen. Sowieso is de manier waarop mensen termen als grappig, positief, negatief, erg … ervaren ook niet in alle tijden en culturen gelijk.
Bij muziektheater speelt muziek een bijzonder belangrijke rol bij de opvoering. In sommige gevallen zit een orkest of band naast het toneel en spelen de muzikanten begeleidende nummers en geluiden die de gebeurtenissen op het podium ondersteunen. In andere gevallen zoals bij musical en opera lopen de tekst en muziek door elkaar: grote stukken van de voorstelling worden door de acteurs op het podium gezongen; de nummers bevatten delen van het verhaal: dialogen, gedachten en gevoelens, emoties, achtergrondinformatie …
proefversie©VANIN
16.3
toneeltekens
Net als poëzie, schilderkunst en verhalen heeft theater zijn eigen technieken. Acteurs en regisseurs hebben heel wat middelen om een verhaal boeiend naar hun publiek te brengen. Als je een toneelstuk wilt bespreken, dan moet je eerst en vooral goed kijken. De schrijver van een toneelstuk zal in zijn tekst aanwijzingen opnemen over hoe de acteurs de boodschap moeten brengen. Die regieaanwijzingen staan dikwijls in de vorm van bijvoeglijke naamwoorden zoals blij, geërgerd, kwaad, of beschrijvingen van hoe het decor eruitziet of hoe de belichting moet gebeuren.
16.3.1 Ruimte
De plaats waar een toneelstuk wordt opgevoerd, heeft effect op hoe de kijker het verhaal ervaart.
Wanneer je een stuk bekijkt in een schouwburg, dan is dat een andere ervaring dan wanneer datzelfde verhaal in een park, in een verlaten fabriekshal of in een kerk wordt gespeeld.
16.3.2 Decor
Het decor van een toneelstuk toont de omgeving van de personages en geeft informatie over hun interesses en de plaats en tijd waarin het stuk zich afspeelt.
De uitwerking kan heel beperkt zijn: een bijna lege ruimte met doeken en een paar voorwerpen, of net heel uitgebreid.
16.3.3
Kledij
Ook de keuze van de kleding, de kapsels en de make-up kan heel wat informatie geven over de afkomst en het karakter van een personage of de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Theatermakers kunnen ervoor kiezen om personages door kledij te groeperen (uniformen, gelijke kleuren, terugkerende elementen) of hen net sterk van elkaar te laten verschillen.
16.3.4 Belichting
proefversie©VANIN
De belichting zorgt voor een effect en kan de sfeer van een scène sterk bepalen. Een theatermaker kan ook werken met beelden en projectie. Wat hij toont, kan dan aansluiten bij wat de acteurs doen, bepaalde details in de verf zetten, achtergrondinformatie geven of net zorgen voor contrast.
16.3.5
Mimiek en gestiek
Via zijn lichaamstaal drukt de acteur de gedachten en gevoelens van een personage uit. Mimiek zijn de gelaatsuitdrukkingen van een acteur, gestiek zijn de gebaren.
Door druk te bewegen en de wenkbrauwen te fronsen kan een acteur zenuwachtigheid en twijfel uitdrukken. Lachen, naar beneden kijken en met het lichaam heen en weer draaien drukt dan weer verlegenheid uit.
Literaire en kunststromingen
omsCHrijving
17.1
Een kunststroming is een manier waarop mensen op een bepaald moment in de geschiedenis kunst maken. Dat kan bewust gebeuren: soms spreken kunstenaars af om op een bepaalde manier films, schilderijen, boeken … te produceren. Dat kan ook gebeuren zonder een concrete afspraak: bepaalde gebeurtenissen in de politiek, maatschappij of cultuur kunnen er immers voor zorgen dat mensen reageren en in hun werk een bepaalde boodschap of stijl kiezen. We spreken van een stroming als we tussen de werken van verschillende kunstenaars grote gelijkenissen zien.
romantiek
17.2
In de negentiende eeuw vinden kunstenaars het belangrijk om op te komen voor hun eigen taal en cultuur. Ze willen benadrukken wat zij zelf voelen en belangrijk vinden. De romantiek is een kunststroming en een brede cultuurstroming die emotie en fantasie centraal plaatsten. De kunst in de romantiek heeft volgende kenmerken:
1 De nadruk ligt op hevige emoties. Kunstenaars maken geen kunst om mensen iets te leren of een boodschap te geven, ze willen emotie naar hun publiek brengen. Die emotie zit vol drama: onbeantwoorde liefde, gevoelens van eenzaamheid en niet begrepen worden en zich niet thuis voelen in de maatschappij.
2 De kunstenaars in de romantiek vertrekken vanuit hun eigen ervaringen en gevoelens en drukken die op een originele manier uit. Ze willen anders zijn dan de norm, ze kiezen er bewust voor om te zwerven en te experimenteren met drank en drugs.
3 Romantische kunstenaars zijn het niet eens met de maatschappij waarin ze leven. Met hun verhalen willen ze wegvluchten naar andere werelden. Bijvoorbeeld:
• Het verleden: De kunstenaars stellen hun eigen geschiedenis als positief voor. Ze vertellen vol lof over historische periodes en personen.
• Het bovennatuurlijke: Heel wat horrorverhalen die we vandaag nog kennen, ontstonden in de romantiek. Denk maar aan Dracula en Frankenstein
• De natuur: Kunstenaars maken kunst over wilde natuur en vervallen ruïnes.
realisme
In de literatuur en schilderkunst komt er tegen het midden van de negentiende eeuw een nieuwe stroming naar voren: het realisme. Het is een reactie tegen de emotie, het individuele en de fantasie die in de romantiek centraal stond. De kunst in het realisme heeft volgende kenmerken:
LOPEN VOOR JE
LEVEN
1 De realistische kunstenaars zoeken hun onderwerpen niet in geschiedenis of fantasie. Ze vertrekken van het alledaagse en de realiteit Die onderwerpen proberen ze zo objectief mogelijk weer te geven.
2 Heel vaak staat de maatschappij centraal. De kunstenaars in het realisme hebben veel aandacht voor het leven van alle mensen en beschrijven het in detail. Daarbij zijn ze kritisch voor dingen die fout lopen in de maatschappij: ze beschrijven het slechte leven van fabrieksarbeiders, tonen aan dat er een groot verschil is tussen arm en rijk, beschrijven het machtsmisbruik van rijke mensen en schetsen het verschil tussen het leven in de stad en het leven op het platteland.
3 Op vlak van literatuur worden er vooral romans en toneelstukken geschreven. De kunstenaars werken hun personages gedetailleerd uit, focussen op hun denken, werken en samenleven en koppelen dat aan hoe de maatschappij werkt.
Je kunt elke stroming als een bijvoeglijk naamwoord gebruiken. Als je over kunstwerken van vandaag zegt dat ze realistisch zijn, dan betekent dit dat ze vertrekken van de werkelijkheid, aandacht hebben voor alledaagse onderwerpen, de werkelijkheid objectief weergeven en een eerlijk beeld geven van hoe de mensen denken en hoe de maatschappij in elkaar zit.
A
aanhalingsteken 113 aanspreking 60
aanwijzend voornaamwoord 84 abstract woord 20 accentteken 125 achtervoegsel 22 actieve zin 95 afkorting 125 afleiding 22 alinea 37 alinea’s opbouwen 59 alliteratie 133 alwetende hij/zij 153 antagonist 151 antecedent 86 antoniem 21 apa-methode 50 apostrof 124 argument 27, 28 argumenteren 26 articulatie 67 artikel 32 assonantie 133 auctoriële hij/zij 153 audioroman 145 autobiografie 144 B ballade 138 bastaardwoord 23 beeldspraak 135 beeldtaal 45 beeldverhaal 145 beïnvloedende tekst 31 beleefdheidsconventie 14 beletselteken 114 belevende ik 152 belichting 159 bepaald hoofdtelwoord 88 betekenisrelatie 20 betrekkelijk voornaamwoord 86
betrouwbare informatie 48 bevelende zin 95 bevestigende zin 95 bezittelijk voornaamwoord 83 bibliografie 51 bijvoeglijk naamwoord 81 bijwoord 87 bijwoordelijke bepaling 103 bijzin 97 boodschap 11 boomschema 51 bronnen noteren 50 broodjeaapverhaal 148 broodtekst 32 bruikbare informatie 48
C
chronologische structuur 41 chronologisch verband 38 cliché 136 cliffhanger 150 close-up 46 column 33 communicatiemodel 11 concluderend verband 38 conclusie 28 concreet woord 20 congruentie 90, 98 connotatie 24 context 11, 18 continuüm 56 contrast 136 correcte informatie 48 couplet 132 crime fiction 143 cultuursprookje 147 cyclisch schema 52
detective 143 dialect 76 doel 11 doel-middelverband 38 drama 143 dubbele bodem 15 dysfemisme 24 dystopie 145 E effect 11 eigennaam 79 eindrijm 132 e-mail schrijven 59 enjambement 131 enkelvoudige zin 96 eufemisme 24 evaluatiestructuur 40
proefversie©VANIN
D
debat 73 decor 158
denotatie 24
F
fanfictie 146 fantasy 146 feit 26 fictie 29 figuurlijk taalgebruik 14 flashback 154 flashforward 154 formeel 77
G gedachtestreepje 114 gekruist rijm 132 gelaagdheid 15 gelijktijdigheid 154 genre 142 genus 80 geografische ruimte 155 gepaard rijm 132 gesloten einde 150 gesprek 72 gestiek 159 getal 90
getalsproef 98 gevoelswaarde 24 globaal lezen 42 grafiek 45 graphic novel 145 grondwoord 22 gruwelsage 148
H haiku 137 handelend voorwerp 104 handelingsstructuur 40 held 151 herhaling 134 hij/zij-verteller 152 historische roman 144 historische sage 148 homoniem 21 hoofdgedachte 36, 43 hoofdpunt 36 hoofdtelwoord 88 hoofdzin 96 horror 146 hulpwerkwoord 91 humor 16 hyperbool 16, 137 hyperoniem 21
ironie 16
J jargon 76
K
kanaal 11 kernidee 65 kernwoord 64 kernzin 37, 43, 65 kikvorsperspectief 47
klacht formuleren 63 klankgedicht 140 klassiek vers 139 kledij 159 klinkerrijm 133 ‘t kofschip 108 komedie 157 komma 111 kop 32 koppelteken 122 koppelwerkwoord 91 korte klinker 78 kortverhaal 142 krantenartikel 32 kunststroming 160
mediumbeeld 46 meervoudig vertelperspectief 153 meewerkend voorwerp 102 mengvorm 31 metafoor 135 metonymie 136 midden 37 mimiek 159 mindmap 54 moderator 73 musical 158 muziektheater 158 mythe 149
N naamdicht 138 naamwoordelijk gezegde 99, 100 narratieve tekst 31 natiolect 75 neologisme 23 neutraal perspectief 47 nevenschikking 97 non-fictie 29 non-verbale communicatie 13
proefversie©VANIN
I identificeren 141 ik-verteller 152 imperatief 95, 109 IMS-structuur 37 infinitief 91 infographic 36, 39 informatieve tekst 31 informeel 77 initiaalwoord 125 inleiding 37 in medias res 150 instructie schrijven 61 interpreteren 141 interview 44, 72 intonatie 67 inversie 94, 109 inzettekst 39
L lange klinker 78 lay-out 39, 63 lead 32, 37 leenwoord 23 letterlijk taalgebruik 14 letterrijm 133 letterwoord 125 lichaamstaal 67 lidwoord 80 lijdend voorwerp 101 limerick 138
M
maatregelstructuur 40 mail schrijven 59 manga 145 mededelende zin 94 medeklinkerrijm 133
O objectief 26, 30 omarmend rijm 133 onbepaald telwoord 88 onbepaald voornaamwoord 86 onderschikking 97 onderwerp 36, 97 onderzoeksstructuur 41 ontkennende zin 95 ontlening 23 ontvanger 11 onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) 92 onvoltooid (tegenwoordige) toekomende tijd (otkt) 92 onvoltooid verleden tijd (ovt) 92 onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtkt) 92 oorzakelijk verband 38 open einde 151 opiniërende tekst 31
opiniestuk 34 opsommend verband 38
oriënterend lezen 42 overdrijving 16 overtreffende trap 82 overtuigende tekst 31
P parodie 17 passieve zin 95 Pecha Kucha 72 personage 151 personele hij/zij 153 personificatie 135 persoonlijk voornaamwoord 83 persoonsvorm 99 persuasieve tekst 31 plagiaat 50 posterpresentatie 71 prefix 22 prescriptieve tekst 31 presentatie 67, 69 probleemstructuur 40 protagonist 151 publiek 66 punt 111 puntkomma 112
S sage 148
samengestelde zin 96
samenstelling 22 samenvattend verband 38 samenvatting schrijven 65 sarcasme 16 schema 51 schematiseren 64 schrijven in stappen 57 sciencefictionroman 142
signaalwoord 37 situationele taalvariatie 77 sleutelwoord 43 slot 37 sociolect 76 soortnaam 79 spanningsopbouw 150 spreekdoel 66 spreekwoord 25 sprookje 147 stadssage 148 stam 91
Standaardnederlands 75 standpunt 26 stellende trap 82 stereotype 152 sterk werkwoord 93 stiftgedicht 139 stofnaam 79
storymap 55 strofe 131 subjectief 26, 30 suffix 22
symboliek 15 symbolische ruimte 156 synesthesie 136 synoniem 21
T
taalvariatie 75
proefversie©VANIN
R rangtelwoord 88 realisme 161 recensie 35 recensie schrijven 61 redengevend verband 38 refrein 132 regieaanwijzing 158 regiolect 76 register 77 rijm 132 rijmschema 132 ritme 134 roman 142 romantiek 160 rond personage 152 ruimte 155 ruis 11
taalverwantschap 19 tabel 45
tegenargument 27 tegenstellend verband 38 tekstopbouw 36
tekstsoort 31 tekstverband 37 telwoord 88 tempo 67 theater 157 thema 156 thriller 143 tijd 154 tijdlijn 56 tijdsbewaker 73 tijdschriftartikel 32 tijdsprong 154 titel 37 toegevend verband 38 toelichtend verband 38 toneel 157 toneelteken 158 topische vragen 44 totaalbeeld 46 tragedie 157 trema 121 tussentijds samenvatten 43 tussentitel 37 tussenwerpsel 89 tweeklank 78 type 152 u uitdrukking 25 uitnodiging schrijven 62 uitroepende zin 95 uitroepteken 111 urban legend 148
V vaste structuur 40 vedettestrip 145 verbale communicatie 13 verbuiging 81 vergelijkende tabel 52 vergelijkend verband 38 vergelijking 135 vergrotende trap 82 verhaallijn 149 verhalende tekst 31 verkennend lezen 42
verklarende sage 148 verkleinwoord 80 vers 130 versnelling 154 vertelde tijd 154 vertellende ik 152 vertelperspectief 152 verteltijd 154 vertraging 155 verwijswoord 39 visuele poëzie 140 vlak personage 152 voegwoord 89 vogelperspectief 47 voice-over 152 volkssprookje 147 volrijm 132 voltooid deelwoord 91 voltooid tegenwoordige tijd (vtt) 92
voltooid (tegenwoordige) toekomende tijd (vtkt) 92 voltooid verleden tijd (vvt) 92 voltooid verleden toekomende tijd (vvtkt) 92 volume 67 voordeel-nadeelverband 38 voorkennis 42 voorspellen 42 voorvoegsel 22 voorwaardelijk verband 38 voorzetsel 89 voorzetseluitdrukking 89 voorzetselvoorwerp 103 vraagteken 111 vragende zin 94 vragend voornaamwoord 85 vragen stellen 43 vreemd woord 23 vrij vers 139 w wederkerend voornaamwoord 85 wederkerig voornaamwoord 85 werkwoordelijke eindgroep 101 werkwoordelijk gezegde 99, 100 werkwoordstijd 92 woorddeel 19 woordenboek 19, 20 woordleerstrategie 18 woordspeling 17, 137
proefversie©VANIN
Z zegswijze 25 zelfstandig naamwoord 79 zelfstandig werkwoord 91 zender 11 zwak werkwoord 93