De wettelijke erfopvolging
1. In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de wettelijke erfopvolging. Belangrijk is te vermelden dat deze regels enkel van toepassing zijn als er geen geldig testament werd opgemaakt of als het testament niet slaat op alle goederen van de nalatenschap (en dit dan voor de goederen waarop het testament niet slaat).
Als er wel een (geldig) testament is, zal dit in beginsel moeten worden uitgevoerd indien de reserve van bepaalde erfgenamen hierdoor niet wordt aangetast.
De wetgeving inzake de wettelijke erfopvolging omvat dus de regels die moeten worden toegepast als er geen testament is of als het testament voor bepaalde goederen geen regeling treft.
VOORBEELD
In het testament van Jos wordt bepaald dat de antieke vitrinekast toekomt aan Irene, zijn nicht. Over de rest van het vermogen wordt in het testament niets gezegd. In dat geval zal de rest van het vermogen vererven volgens de regels van de wettelijke erfopvolging.
2. Als de erflater (diegene die overlijdt) gehuwd is op het moment van het overlijden, moet eerst het huwelijksvermogensstelsel worden vereffend en verdeeld (zie eerder). Pas als dat gebeurd is, zullen de regels van het erfrecht worden toegepast op het deel dat de erflater na vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel zou hebben gekregen.
3. In wat volgt, gaan we overigens enkel in op de burgerrechtelijke regels van het erfrecht. De problematiek van erfbelasting komt in deze uitgave niet aan bod. We merken overigens op dat het erfrecht grondig werd gewijzigd door de wet van 31 juli 2017. Deze wet werd sindsdien al aangepast door de wet van 22 juli 2018, waarbij ook het huwelijksvermogensrecht werd aangepast. Deze wetten traden wat de meeste bepalingen ervan betreft in werking op 1 september 2018. Bovendien werden de regels rond nalatenschappen, schenkingen en testamenten opgenomen in boek 4 BW. Dat boek trad in werking op 1 juli 2022.
1 Enkele inleidende begrippen en voorwaarden om te erven
4. De erflater of decujus is diegene die overlijdt, wiens nalatenschap openvalt. De erfgenaam is diegene die erft, diegene die het patrimonium verkrijgt.
5. Om te kunnen erven moet men op het ogenblik van het overlijden van de erflater bestaan. Dat betekent dan ook dat een kind dat nog niet verwekt is, niet erfgerechtigd is. Hetzelfde geldt voor een kind dat niet levensvatbaar geboren is (art. 4.4 BW).
6. Om te kunnen erven mag men niet onwaardig zijn. Evenwel volstaat het bijvoorbeeld niet dat een erflater ruzie had met een bepaalde erfgenaam (bv. een ouder had ruzie met een van zijn kinderen) opdat het kind in kwestie niet van de ouder zou kunnen erven. De gevallen van onwaardigheid worden in de wet aangegeven (art. 4.6 BW).
VOORBEELD
Het meest gekende voorbeeld hiervan is dat van de erfgenaam die veroordeeld is omdat hij de overledene gedood heeft of gepoogd heeft hem te doden.
Er is voor sommige gevallen geen onwaardigheid als de erflater de dader, mededader of medeplichtige de feiten vergeven heeft (art. 4.7 BW).
Voor de langstlevende echtgenoot gelden bovendien specifieke gronden, nl. de ontzetting uit het ouderlijk gezag of ontzetting wegens kennelijk wangedrag uit de voogdij over de kinderen, die zij/hij had met de erflater (art. 4.22 BW).
De onwaardige erfgenaam wordt uit de nalatenschap gesloten en wordt geacht nooit erfgenaam te zijn geweest. De kinderen ervan komen wel in aanmerking voor plaatsvervulling.
De wegens onwaardigheid van de erfenis uitgesloten erfgenaam is gehouden tot de teruggave van alle vruchten en inkomsten waarvan hij sinds het openvallen van de erfenis het genot heeft gehad (art. 4.8 BW).
2 Technieken
7. Om te weten wie in een concreet geval erfgenaam kan zijn, worden vijf onderscheiden technieken aangewend.
Via deze technieken kunnen de erfrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot niet worden bepaald. Voor de langstlevende echtgenoot gelden immers specifieke regels (zie verder). Voor de langstlevende wettelijke samenwoner bestaan eveneens specifieke bepalingen, waarover verder al eveneens meer. Voor een feitelijke samenwoner bestaan deze regels niet.
2.1 Erfrechtelijke orde
8. In de eerste plaats worden de erfgenamen ingedeeld in een aantal erfrechtelijke orden. Een orde is een groep van erfgenamen die een andere groep uitsluit van de erfenis. Concreet kunnen vier erfrechtelijke orden worden onderscheiden (art. 4.10, § 2 BW). Deze orden worden achtereenvolgens tot de erfenis geroepen.
– Tot de eerste orde behoren de kinderen van de erflater en diens verdere afstammelingen (kleinkinderen, achterkleinkinderen …) en dat zonder beperking in graad. Deze personen worden de descendenten genoemd.
– De nauwe zijverwanten en bevoorrechte ascendenten maken deel uit van de tweede orde. De nauwe zijverwanten zijn de broers en zussen van de erflater, alsmede eventueel hun afstammelingen (art. 4.11, § 2 BW). De categorie van de bevoorrechte ascendenten wordt gevormd door de ouders van de erflater.
Als er geen broers en zussen (de zogenaamde bevoorrechte zijverwanten) zijn, behoren de ouders niet tot de tweede, maar tot de derde orde. In de derde orde zitten ook de andere ascendenten (= voorouders).
– In de vierde orde ten slotte zitten de gewone zijverwanten. Er kan worden opgemerkt dat zijverwanten maar kunnen erven tot de vierde graad (art. 4.11, § 6 BW).
9. Bij het bepalen wie de wettelijke erfgerechtigden in een bepaalde nalatenschap zijn, dienen de onderscheiden erfrechtelijke orden achtereenvolgens te worden bekeken. Als er in een bepaalde orde een erfgenaam aanwezig is, zijn de erfgenamen van de volgende orde uitgesloten. De eerste orde primeert daarbij op de tweede, de tweede op de derde en de derde op de vierde.
VOORBEELD
De erflater had twee kinderen (eerste orde). In dat geval komen de ouders, de broers en de zussen (tweede orde) niet in aanmerking om te erven.
2.2 Lijn
10. In het intestaat erfrecht heeft het begrip ‘lijn’ twee verschillende betekenissen.
11. Zo wordt op de eerste plaats een onderscheid gemaakt tussen de vaderlijke en de moederlijke lijn
In deze betekenis is de lijn de groep van bloedverwanten die met de erflater verwant is, hetzij langs diens vader, hetzij langs diens moeder. Deze opdeling is van belang voor de kloving (zie verder).
12. Daarnaast kunnen de verwanten worden opgedeeld in een rechte lijn en een zijlijn. Binnen de rechte lijn (personen die van elkaar afstammen) zijn er de ascendenten (opgaande lijn) en de descendenten (neergaande lijn) (art. 4.11 BW).
De verwanten in de zijlijn zijn diegenen die niet van elkaar maar wel van een gemeenschappelijke voorouder afstammen.
2.3 Graad
13. De graad is de afstand die tussen bloedverwanten bestaat. In elke orde sluit de naaste in graad tot de erflater de volgende uit. De berekening van de graden gaven we eerder al aan. Deze berekening wordt ook weergegeven in artikel 4.11, §§ 3, 4 en 5 BW.
VOORBEELD
Een erflater heeft twee kinderen, drie kleinkinderen en één achterkleinkind. Behoudens in het geval dat er sprake is van plaatsvervulling (zie verder), zullen alleen de kinderen erven (eerste graad).
Wel dient te worden gewezen op een wet die een zogenaamde ‘erfenissprong’ mogelijk maakt. Dit betekent dat kleinkinderen kunnen erven van hun grootouders als hun eigen ouder de erfenis verwerpt (art. 4.45 BW). Vroeger was dat niet het geval. Indien grootouders overleden en een van hun kinderen verwierp de nalatenschap, dan kwam deze tot voor de wet toe aan de andere kinderen (de
broers en zusters van diegene die verwierp) en niet aan de kleinkinderen. Overleed een kind voor zijn ouders, dan konden de kleinkinderen integendeel wel erven van hun grootouders. Zij kwamen in een dergelijk geval wel in de plaats van hun overleden ouder.
Het initiatief voor de erfenissprong ligt bij het kind zelf. De grootouder kan (tenzij voor het zogenaamde beschikbare deel van de erfenis) dus niet beslissen de kinderen ten voordele van de kleinkinderen buitenspel te zetten.
Bij een erfenissprong moet er maar één keer erfbelasting (ook genoemd successierechten) worden betaald. Voorheen moest het kind erfbelasting betalen op de nalatenschap die het kreeg en vervolgens ook nog eens schenkingsrechten als men een deel van de erfenis wilde doorschuiven naar zijn kinderen. Dat betekent dat het gebruikmaken van de erfenissprong een interessant middel kan zijn voor successieplanning. Dat geldt voortaan nog meer dan tevoren. Tot voor enkele jaren werd de erfbelasting namelijk berekend alsof de ouder de erfenis niet had verworpen. Wel waren de kinderen bij het overlijden van de verwerpende ouder geen erfbelasting meer verschuldigd. Voor overlijdens in Vlaanderen geldt sinds 24 december 2017 een andere regeling. De erfbelasting wordt nu namelijk berekend per uiteindelijke erfgenaam. Aangezien de tarieven progressief zijn en de erfbelasting per erfgenaam berekend wordt, kan men meerdere keren gebruikmaken van de lagere tarieven met een lagere erfbelasting tot gevolg.
Aan een erfenissprong zijn wel enkele beperkingen verbonden. Zo geldt de erfenissprong alleen naar kinderen toe en niet naar de echtgenote. Bovendien laten de nieuwe regels niet toe een erfenis deels te verwerpen en ervoor te zorgen dat datgene wat men niet aanvaardt toekomt aan de kinderen. De verwerping moet betrekking hebben op alles wat iemand toekomt in het kader van een bepaalde nalatenschap. Het is dus ‘alles of niets’.
2.4 Kloving
14. De kloving houdt in dat de nalatenschap bij gelijke delen verdeeld wordt tussen de bloedverwanten van de vaderlijke en de moederlijke lijn. Elk van deze lijnen krijgt dus de helft van de nalatenschap (art. 4.28 BW).
Dit systeem is alleen toepasselijk als er geen erfgenamen zijn die de vaderlijke én de moederlijke lijn verderzetten (dat zal zo zijn in de eerste en de tweede orde). Het systeem is met andere woorden toepasselijk vanaf de derde orde.
Als er in een lijn geen verwanten zijn in erfrechtelijke graad, dan erven de verwanten van de andere lijn de gehele nalatenschap (art. 4.28, laatste lid BW).
2.5 Plaatsvervulling
15. De plaatsvervulling is een wettelijke fictie waardoor de afstammelingen van een erfgerechtigde zijn plaats innemen en zij in zijn graad tot de nalatenschap worden geroepen. Plaatsvervulling heeft plaats in geval van vooroverlijden, van gelijktijdig overlijden, van verwerping en van onwaardigheid van een erfgerechtigde (art. 4.13 BW). Diegenen die erven door plaatsvervulling verdelen onder elkaar het deel dat diegene in wiens plaats zij treden normaal zou hebben gekregen.
VOORBEELD
Een man heeft twee zonen. De eerste zoon heeft twee kinderen en de tweede zoon drie kinderen. Als de man in kwestie overlijdt, zullen zoon 1 en zoon 2 erven, meer bepaald elk 1/2.
Als zoon 2 reeds gestorven zou zijn voor de man overlijdt, zullen diens drie kinderen erven samen met zoon 1. Zij erven dan het deel van hun vader (zoon 2). Bijgevolg zal zoon 1 recht hebben op 1/2 van de nalatenschap, en de drie kleinkinderen elk op 1/6.
16. In de rechte neerdalende lijn is er plaatsvervulling tot in het oneindige.
In de rechte opgaande lijn is er geen plaatsvervulling. De naaste in elk van beide lijnen sluit altijd de verdere uit.
In de zijlijn is er plaatsvervulling ten voordele van de afstammelingen van broers en zussen, ooms en tantes van de erflater.
Er is geen plaatsvervulling ten voordele van de afstammelingen van de echtgenoot of van de wettelijk samenwonende (art. 4.14 BW).
3 Concrete uitwerking van de technieken
Bij de concrete uitwerking van de technieken gaan we ervan uit dat er geen langstlevende echtgenoot of langstlevende wettelijke samenwoner is. Als die er wel zijn, moet evident ook met hun rechten (die verder binnen dit boek worden aangegeven) rekening worden gehouden.
3.1 Er zijn erfgenamen in de eerste orde
17. Er is sprake van erfgenamen in de eerste orde als er kinderen of verdere descendenten (kleinkinderen, achterkleinkinderen …) zijn.
Staan de afstammelingen allen in de eerste graad, dan erven ze elk eenzelfde deel (zij erven per hoofd), en sluiten ze diegenen die verder in graad staan uit (art. 4.16 BW). Als er plaatsvervulling is, erft men ‘per staak’ en niet per hoofd. De plaatsvervullers moeten dus het deel van diegene in wiens plaats zij komen verdelen.
In de eerste orde is er geen toepassing van de theorie van de kloving.
VOORBEELD X
Als zoon 1 en zoon 2 nog in leven zijn, erven zij elk 1/2 (zij erven immers eenzelfde deel, per hoofd).
Als zoon 2 overleden is voordat X overlijdt, erven kleinzoon 1 en kleinzoon 2 elk 1/4 (zij erven immers per staak) en zoon 1 erft 1/2.
3.2 Er zijn erfgenamen in de tweede orde
18. Als er geen erfgenamen in de eerste orde zijn, maar wel broers en zussen (de zogenaamde ‘nauwe zijverwanten’), zullen dezen (= erfgenamen in de tweede orde) kunnen erven. Als er nauwe zijverwanten zijn, behoren de ouders ook tot de tweede orde.
De ouders hebben als zij in de tweede orde tot de nalatenschap komen, recht op elk 1/4 van de nalatenschap. De rest wordt verdeeld tussen de broers en de zussen (art. 4.26 en 4.27 BW). Is 1 ouder vooroverleden, dan erven de broers en zussen samen 3/4 van de nalatenschap. Zijn beide ouders vooroverleden, dan erven de nauwe zijverwanten alles.
VOORBEELDEN
– Bij overlijden van X krijgen vader en moeder elk 1/4 en de broer krijgt 1/2. Als vader overleden zou zijn voor X, krijgt moeder 1/4 en de broer krijgt 3/4. De verdeling tussen broers en zussen gebeurt per hoofd, of per staak als er sprake is van plaatsvervulling.
– Vader en broer stierven voor X. In casu zal de moeder 1/4 krijgen. De andere 3/4 wordt verdeeld tussen de ‘bevoorrechte zijverwanten’. Zo zal de zus 3/8 krijgen van de nalatenschap, a zal 3/16 krijgen en b eveneens 3/16.
3.3 Er zijn erfgenamen in de derde orde
19. Als er geen erfgenamen in de eerste en tweede erfrechtelijke orde zijn, erven diegenen die behoren tot de derde orde.
Hierin zitten de ascendenten (met inbegrip van de ouders als er geen nauwe zijverwanten zijn; zo niet behoren de ouders tot de tweede orde).
20. In de derde orde vindt het systeem van de kloving toepassing. Dat houdt in dat de nalatenschap in twee gelijke helften wordt verdeeld. De ene helft gaat naar de vaderlijke lijn, de andere helft naar de moederlijke (art. 4.28 BW).
21. In elk van beide ‘lijnen’ erft de dichtste in graad. In de derde orde is er geen mogelijkheid van plaatsvervulling.
22. Als er in een bepaalde lijn geen ascendenten zijn, erven in die lijn de gewone zijverwanten (art. 4.29 BW).
Als er in een lijn geen verwanten zijn in erfrechtelijke graad, dan erven de verwanten van de andere lijn de gehele nalatenschap.
VOORBEELD
grootvader grootmoeder
grootmoeder
In dit geval zal de grootvader langs vaderszijde 1/2 krijgen van de nalatenschap en de oom zal eveneens 1/2 krijgen. Als de oom ook gestorven zou zijn, en er geen ascendenten noch zijverwanten waren langs moederszijde, zou de hele nalatenschap toevallen aan de grootvader langs vaderszijde.
De verwanten in opgaande lijn erven ook de goederen die zij schonken aan hun kinderen of afstammelingen die zelf overleden zijn zonder afstammelingen na te laten als die goederen nog in natura aanwezig zijn in de nalatenschap onder verplichting om in de schulden bij te dragen. Als de goederen verkocht zijn, wordt dit recht uitgeoefend op de prijs als de prijs nog niet betaald is, of er nog geen vermenging plaatsvond in het vermogen van de begiftigde (art. 4.24 BW).
3.4 Er zijn erfgenamen in de vierde orde
23. Bij gebrek aan erfgenamen in de eerste, tweede en derde orde komen de erfgenamen in de vierde orde, zijnde de zijverwanten, aan bod als erfgenamen. De zijverwanten kunnen echter maar tot de vierde graad erven, behoudens in de hypothese dat er plaatsvervulling zou zijn (art. 4.11, § 6 BW).
24. In deze orde is er eveneens toepassing van de kloving.
De naaste in graad sluit de volgende uit.
Als er meerdere zijverwanten zijn in gelijke graad erven zij per hoofd, of als er sprake is van plaatsvervulling, bij staak.
25. Zijn er in de ene lijn geen bloedverwanten in erfelijke graad, dan erven de bloedverwanten van de andere lijn de gehele nalatenschap (art. 4.28, laatste lid BW).
VOORBEELD
grootvader grootmoeder
vader
tante 1 tante 2 b X a c
grootvader grootmoeder oom moeder
In dit voorbeeld erft de oom 1/2, tante 2 erft 1/4 en a, b en c erven elk 1/12.
3.5 Er zijn geen erfgenamen
26. Als er geen erfgenamen zijn en er is geen langstlevende echtgenoot/wettelijk samenwonende, gaat bij gebrek aan een testament, de hele nalatenschap naar de staat zonder afbreuk te doen aan de rechten van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (art. 4.32 BW).
4 De situatie van de langstlevende echtgenoot en de langstlevende wettelijke samenwoner
27. De regels die zonet werden besproken kunnen, zoals gezegd, niet worden toegepast op de langstlevende echtgenoot en de langstlevende wettelijke samenwoner. Voor dezen geldt namelijk een speciale regeling. De omvang van het erfrecht van de langstlevende hangt immers af van de vraag met welke erfgenamen deze tot de nalatenschap komt.
4.1 De langstlevende echtgenoot met afstammelingen
28. Als de langstlevende samen met afstammelingen tot de nalatenschap komt, heeft hij/zij recht op het ‘vruchtgebruik’ over de hele nalatenschap. De ‘blote eigendom’ gaat naar de afstammelingen (art. 4.17, § 1 BW). De verschillende aspecten van het eigendomsrecht (zie in het deel ‘Goederenrecht’) worden dus opgesplitst tussen de langstlevende en diens afstammelingen.
29. De langstlevende krijgt natuurlijk wel het deel dat hem/haar toekomt na vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel in volle eigendom (zie eerder). Alleen het deel dat na vereffening-verdeling aan de eerststervende zou zijn toegekomen, zal dus aan deze erfrechtelijke regeling worden onderworpen. Enkel dat deel valt namelijk in de nalatenschap van de eerststervende.
Door het opnemen in de huwelijksovereenkomst van bepaalde clausules (zoals het beding van ongelijke verdeling, de contractuele erfstelling …) is aan deze regeling ook een wijziging aan te brengen (zie eerder).
30. Bovendien kunnen de langstlevende en bepaalde erfgenamen onder bepaalde voorwaarden de omzetting van het vruchtgebruik in volle eigendom vragen. In dat geval zal de waarde van het vruchtgebruik worden berekend en zal de langstlevende in functie van die waarde een aantal goederen in volle eigendom krijgen. Ze kunnen ook vragen dat het vruchtgebruik wordt omgezet in een geldsom of in een gewaarborgde en geïndexeerde rente (art. 4.61 BW). Om de waarde van het vruchtgebruik te berekenen bestaan er tabellen die jaarlijks in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd worden. Dat zijn andere tabellen dan diegene die gelden voor de berekening van de erfbelasting. Als de verwachte levensduur van de vruchtgebruiker omwille van zijn gezondheidstoestand manifest lager is dan die van de omzettingstabellen kan de rechtbank andere omzettingsvoorwaarden opleggen.
4.2 De langstlevende met andere erfgenamen dan kinderen
31. Als de langstlevende tot de nalatenschap komt samen met andere erfgenamen dan de kinderen of hun afstammelingen, dan kunnen er zich twee situaties voordoen.
Het kan gebeuren dat de langstlevende tot de nalatenschap komt met bloedverwanten in de opgaande lijn of broers en/of zussen (of hun afstammelingen) van de overledene. In dat geval gaan de goederen uit het deel van het gemeenschappelijk vermogen (of de onverdeeldheid) dat zou zijn toegekomen aan de eerststervende, in volle eigendom naar de langstlevende.
De goederen die behoren tot het eigen vermogen van de erflater, gaan dan in ‘vruchtgebruik’ naar de langstlevende. De ‘blote eigendom’ komt toe aan de andere erfgenamen.
Heeft de overledene geen bloedverwanten in de opgaande lijn en/of broers en/of zussen (of hun afstammelingen), dan erft sinds 1 september 2018 de langstlevende alles. De erfgerechtigden van de vierde orde hebben dus sindsdien geen erfrechtelijke roeping meer in samenloop met de langstlevende echtgenoot.
4.3 De langstlevende is de enige erfgenaam
32. Als de langstlevende de enige erfgenaam blijkt te zijn, krijgt deze de volledige nalatenschap in volle eigendom.
4.4 Wettelijk samenwonenden
33. Ook wettelijke samenwoners hebben erfrechten van elkaar, zelfs als ze geen testament opmaken. Meer bepaald krijgt de langstlevende wettelijke samenwoner (ongeacht met welke erfgenamen hij tot de nalatenschap komt) het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen de gemeenschappelijke verblijfplaats van het gezin was. Hij krijgt ook het vruchtgebruik van het daarin aanwezige huisraad (art. 4.23, § 1 BW).
34. De wettelijke samenwoner krijgt daar overigens geen reservataire aanspraken op. Dat betekent dan ook dat die rechten hem via een testament kunnen worden ontnomen. Willen de samenwonende partners elkaar meer rechten geven dan die ze wettelijk sowieso hebben, dan kan dat ook nog altijd via een testament. In dat geval zal alleen rekening worden gehouden met de reservataire aanspraken van de afstammelingen.
35. Feitelijke samenwoners erven integendeel in principe niet van elkaar. Indien dergelijke samenwoners toch van elkaar wensen te erven, dienen ze een testament op te maken (zie daarover verder meer) waarin ze elkaar begunstigen. Tevens kan gedacht worden aan een aantal bijzondere technieken, zoals het beding van aanwas of de tontine (zie verder).
5 Aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap
36. Als iemand erfgenaam is van een bepaalde nalatenschap hoeft hij die niet noodzakelijk te aanvaarden. Meer bepaald kan hij drie verschillende houdingen aannemen tegenover de nalatenschap. Zo kan de betrokkene hetzij gewoon en zuiver aanvaarden, hetzij aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving, hetzij de nalatenschap verwerpen (art. 4.34 BW).
5.1 Zuiver aanvaarden van de nalatenschap
37. Als een erfgenaam de nalatenschap zuiver aanvaardt, is hij niet enkel gerechtigd op het actief van de nalatenschap, maar is hij ook gehouden tot de betaling van de schulden. En dit zelfs als die schulden het actief van de nalatenschap overtreffen.
Zo zal als de schulden (het passief) groter blijken te zijn dan de baten (het actief) van de nalatenschap, de erfgenaam met zijn persoonlijke goederen instaan voor de betaling van de schulden.
VOORBEELD
Actief nalatenschap
20 000 EUR
Passief nalatenschap 25 000 EUR
De erfgenaam die zuiver aanvaardt, moet 5 000 EUR van zijn persoonlijke goederen bijbetalen om de schulden aan te zuiveren.
38. Het zuiver aanvaarden kan daarbij zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend gebeuren. Het gebeurt uitdrukkelijk wanneer men in een authentieke of een onderhandse akte de titel of de hoedanigheid van erfgenaam aanneemt. Het gebeurt stilzwijgend wanneer de erfgenaam een daad verricht die noodzakelijk zijn bedoeling om te aanvaarden insluit en die hij slechts in zijn hoedanigheid van erfgenaam bevoegd zou zijn te verrichten (art. 4.41, § 3 BW).
VOORBEELD
Zo zal als een erfgenaam een bepaald goed uit de nalatenschap verkoopt, hij geacht worden stilzwijgend te aanvaarden, ook zonder dat hij dit uitdrukkelijk meedeelt.
Daden die alleen dienen tot bewaring, toezicht of voorlopig beheer zijn geen daden van aanvaarding van de nalatenschap, indien daarbij de titel of de hoedanigheid van erfgenaam niet aangenomen is.
5.2 Verwerpen van de nalatenschap
39. Een erfgerechtigde kan de nalatenschap ook verwerpen. In dat geval verzaakt de erfgerechtigde met andere woorden aan de nalatenschap.
Erfgenamen die te kwader trouw informatie verzwijgen of valse verklaringen afleggen met betrekking tot de samenstelling of de omvang van de nalatenschap kunnen het recht verliezen om de nalatenschap te verwerpen (art. 4.48 BW).
Let wel: schuldeisers van de verwerper kunnen deze verwerping in vraag stellen. De schuldeisers van hem die met benadeling van hun rechten een nalatenschap verwerpt, kunnen zich namelijk door de rechter doen machtigen om de nalatenschap uit hoofde van hun schuldenaar in zijn plaats te aanvaarden.
In dit geval is de verwerping echter alleen ten voordele van de schuldeisers en slechts tot het bedrag van hun schuldvorderingen vernietigd. Zij is het niet ten voordele van de erfgenaam die de nalatenschap verworpen heeft (art. 4.46 BW).
40. Als een erfgerechtigde de nalatenschap wil verwerpen, moet hij dat doen bij een notaris.
Na verwerping van de nalatenschap is het niet meer mogelijk te delen in het actief ervan. De verwerper is echter evenmin verplicht de schulden ervan te betalen. De erfgenaam die de nalatenschap verwerpt, wordt geacht nooit erfgenaam te zijn geweest. Zijn aandeel komt dan ten goede aan zijn afstammelingen als plaatsvervulling plaatsvindt. Is dat niet het geval, dan wordt de erfenis verdeeld onder de overblijvende erfgenamen. Indien de verwerpende erfgenaam alleen is in zijn graad, vervalt zijn erfdeel aan de volgende graad (art. 4.45 BW).
Verder kan erop gewezen worden dat de verwerper de ontvangen schenkingen en legaten binnen bepaalde grenzen niet moet ‘inbrengen’ (zie verder). Dit kan meteen soms wel eens een reden zijn om een batige nalatenschap toch te verwerpen.
41. Plaatsvervulling geldt niet alleen als de kinderen erven van hun grootouders omdat de ouders vooroverleden zijn. Ook als de ouder die tot de erfenis komt nog leeft, maar de erfenis verwerpt, zullen zijn kinderen (dus de kleinkinderen) van de erflater door plaatsvervulling tot de erfenis komen. Dat blijkt uitdrukkelijk uit artikel 4.45 BW dat ook van toepassing is wanneer iemand onwaardig is te erven. Dit geeft mogelijkheden om een fiscaalvriendelijke generatiesprong door te voeren (zie ook randnummer 13).
5.3 Aanvaarden van de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving
42. Als een erfgerechtigde niet zeker is hoe groot het actief en het passief van de nalatenschap zijn, kan hij de nalatenschap aanvaarden onder het ‘voorrecht van boedelbeschrijving’. De erfgerechtigde aanvaardt dan de nalatenschap, maar hij is slechts bereid de schulden ervan te betalen tot de omvang van de hem toekomende activa.
Evenals bij verwerping moet hij zich hiervoor richten tot een notaris (art. 4.49, § 1 BW).
43. In dat geval dient een boedelbeschrijving te worden opgemaakt. Het voorrecht van boedelbeschrijving vervalt voor de erfgenaam die schuldig is aan heling, of die wetens en willens en te kwader trouw, verzuimd heeft goederen van de nalatenschap in de boedelbeschrijving te doen opnemen (art. 4.51 BW).
44. De erfgenaam die onder voorrecht heeft aanvaard, is belast met het beheer en de vereffening van de goederen der nalatenschap. Hij moet van zijn beheer rekening en verantwoording doen aan de schuldeisers en de legatarissen (art. 4.53 BW).
Hij kan geen dading treffen, geen compromis aangaan, noch de goederen met hypotheken of andere zakelijke lasten bezwaren, zonder machtiging van de rechter.
Hij kan in zijn persoonlijke goederen niet verder worden aangesproken dan tot het bedrag dat hij als overschot schuldig blijft.
Wel kan hij door de familierechtbank een beheerder van de nalatenschap laten aanstellen (art. 4.54 BW).
5.4 Onbeheerde nalatenschap
45. Indien er geen erfgenamen bekend zijn, de erfgenamen de nalatenschap hebben verworpen of er na het verstrijken van de termijnen van boedelbeschrijving en van beraad, zich niemand aanmeldt om een nalatenschap op te vorderen, dan wordt de nalatenschap als onbeheerd beschouwd (art. 4.58 BW).
46. In dat geval kan door de familierechtbank een curator over de onbeheerde nalatenschap worden aangesteld. Hiertoe kan bijvoorbeeld een schuldeiser van die nalatenschap een verzoek bij de rechtbank indienen. De curator in kwestie zal de nalatenschap in dat geval verder afwikkelen, het actief verdelen tussen de schuldeisers en zo meer.
6 Verdeling en inbreng
6.1 Verdeling
47. Als er verschillende erfgenamen zijn, ontstaat er na het overlijden van de erflater een zogenaamde onverdeeldheid tussen hen. Zij erven immers elk een breukdeel, een stuk van de totale nalatenschap. Zij erven dus geen concrete goederen, althans niet in het intestaat erfrecht.
VOORBEELD
De overledene had twee kinderen en twee onroerende goederen. De kinderen erven niet elk één onroerend goed doch wel elk 1/2 van de hele nalatenschap. Zij erven dus een breukdeel in elk goed van de overledene.
48. Aangezien niemand verplicht kan worden in onverdeeldheid te blijven, kan elke erfgenaam te allen tijde de uitonverdeeldheidtreding vragen (art. 4.66 BW en art. 3.75 BW).
Wel zou men een overeenkomst kunnen sluiten (maximaal voor 5 jaar) om tijdelijk in onverdeeldheid te blijven. Die overeenkomst kan worden hernieuwd.
Als alle erfgenamen meerderjarig zijn en ze zijn akkoord over de wijze van verdeling, dan kan deze in der minne gebeuren voor een notaris. Van zodra één van de erfgenamen niet akkoord is moet de rechtbank ertussen komen en stelt die een notaris aan die belast wordt met de verdere afwikkeling. Als er tussen de erfgenamen minderjarigen zijn, dan gebeurt de verdeling door een notaris, onder voorzitterschap en met goedkeuring van de vrederechter.
49. Bij de uiteindelijke verdeling kunnen bepaalde erfgenamen mogelijk op bepaalde goederen een voorkeur laten gelden (en dit bv. bij bepaalde kleine nalatenschappen en landbouwbedrijven).
Bovendien kan de langstlevende echtgenoot zich bepaalde goederen bij voorrang laten toewijzen, al dan niet mits hij een opleg betaalt. De goederen moeten wel behoren tot het gemeenschappelijk vermogen of tot het vermogen dat exclusief tussen de echtgenoten in onverdeeldheid is. Concreet gaat het hierbij om:
een van de onroerende goederen dat tot gezinswoning dient en het daar aanwezige huisraad; – de goederen die de langstlevende echtgenoot gebruikt voor de uitoefening van zijn beroep of de uitbating van zijn bedrijf (art. 2.3.13 BW).
Anders geniet de verdeling in natura de voorkeur (art. 4.73 BW). In dat geval worden kavels samengesteld waarbij elke erfgenaam een kavel krijgt. Bij het vormen en samenstellen van de kavels moet men het verbrokkelen van erven en het splitsen van bedrijven zo veel mogelijk vermijden.
Het verschil van de kavels in natura wordt vergoed door een uitkering hetzij in rente, hetzij in geld.
Een openbare verkoop van de goederen komt in beginsel pas in aanmerking als een verdeling in natura niet mogelijk is. Als alle mede-erfgenamen het eens zijn, kunnen ze ook beslissen dat de goederen bij opbod voor een notaris worden verkocht, waarbij derden niet toegelaten zijn.
Merken we ten slotte nog op dat de erfgenamen in onderling akkoord altijd van deze regels kunnen afwijken. Zo zouden ze er bijvoorbeeld voor kunnen opteren om een onderhandse verkoop van bepaalde goederen te laten organiseren.
6.2 Inbreng
50. Iedere erfgenaam moet, zelfs indien hij onder het voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardt, aan zijn mede-erfgenamen inbreng doen van al hetgeen hij van de overledene, bij schenking onder de levenden, rechtstreeks of onrechtstreeks ontvangen heeft. Een uitzondering op die regel bestaat als de schenking gebeurde buiten erfdeel. Degene die beweert dat een schenking gebeurde buiten erfdeel moet dat wel bewijzen.
Dat betekent dat om de omvang van de nalatenschap vast te stellen, rekening wordt gehouden met deze schenkingen en legaten, en dit zelfs als ze meer dan drie jaar voor het overlijden gebeurden (deze termijn van drie jaar is immers een louter ‘fiscale’ termijn).
51. Zelfs ingeval de giften en legaten gedaan zijn bij vooruitmaking of met vrijstelling van inbreng, mag de erfgenaam ze bij de verdeling slechts behouden ten belope van het beschikbaar gedeelte; het meerdere is aan inkorting onderworpen als de reservataire erfgenamen dat vragen (art. 4.151 BW).
Wat het beschikbaar deel en de reserve zijn, wordt verder uitgelegd waar gesproken wordt over testamenten.
52. De erfgenaam die de nalatenschap verwerpt, mag de hem gedane gift onder de levenden behouden, of het hem gemaakte legaat opeisen, ten belope van het beschikbaar gedeelte (art. 4.86, § 2 BW).
VOORBEELD
Het actief van een nalatenschap bedraagt 16 000 EUR. Er blijken vier erfgenamen (A, B, C, D) te zijn die elk 1/4 erven. Erfgenaam A kreeg vroeger al een schenking van 4 000 EUR die hij moet inbrengen. Het totaal van de nalatenschap bedraagt dus 16 000 EUR + 4 000 EUR = 20 000 EUR. Elk van de erfgenamen zal dan 5 000 EUR krijgen, waarvan A al 4 000 EUR ontvangen heeft. A ontvangt dus nog slechts 1 000 EUR.
53. Om het bedrag van de ‘inbreng’ te bepalen werd vroeger in de regel rekening gehouden met de waarde van de goederen op het moment van het openvallen van de nalatenschap. Ging het om een som geld die geschonken werd dan werd het nominaal bedrag daarvan in aanmerking genomen. Ging het integendeel bijvoorbeeld om een onroerend goed dat geschonken werd, dan werd de waarde van dat onroerend goed op het moment van het overlijden van de erflater in aanmerking genomen. Indien het onroerend goed sinds de datum van de schenking een meerwaarde verkreeg, dan werd die meerwaarde dus in aanmerking genomen.
VOORBEELD
Een erflater heeft twee kinderen. Een van de kinderen ontving tien jaar geleden een schenking van 50 000 EUR, het andere kind niet. Indien de schenking een som geld betrof van 50 000 EUR, dan moest 50 000 EUR worden ‘ingebracht’. Ging het om een onroerend goed dat geschonken werd ter waarde van 50 000 EUR destijds, dan werd rekening gehouden met de waarde van het onroerend goed ten tijde van het overlijden. Had het onroerend goed een meerwaarde verkregen tussen de schenking en het overlijden, dan werd dus ook met die meerwaarde rekening gehouden.
Sinds 1 september 2018 veranderden de regels over ‘hoe’ schenkingen ingebracht moesten worden. Voor alle schenkingen (zowel van roerende goederen, geldsommen, onroerende goederen …) gelden nu in principe dezelfde regels (art. 4.90 BW). Meer bepaald wordt in de regel gekeken naar de intrinsieke waarde van het geschonken goed op de dag van de schenking waarbij deze waarde wordt geïndexeerd tot de dag van het overlijden. Hierbij wordt het indexcijfer van de consumptieprijzen gebruikt. Er wordt geen rekening gehouden met de vruchten die het geschonken goed heeft opgebracht
tussen de dag van de schenking en het overlijden van de schenker. Er wordt al evenmin rekening gehouden met het voordeel dat de begiftigde gehaald heeft uit het genot van het goed tijdens die periode. De schenker kon een verklaring afleggen bij een notaris dat hij wenste dat de vroegere regels rond inbrengen van schenkingen op de door hem gedane schenkingen van toepassing blijven.
6.3 Betaling van de schulden
54. De mede-erfgenamen dragen onderling bij in de betaling van de schulden en lasten van de nalatenschap, en dit ieder naar evenredigheid van wat hij daaruit ontvangt (art. 4.100 BW).
De legataris onder algemene titel draagt samen met de erfgenamen daarin bij, naar evenredigheid van hetgeen hij geniet. De bijzondere legataris is daarentegen in beginsel niet gehouden tot betaling van de schulden en lasten (art. 4.206 BW). Wat een bijzonder legataris is en een legataris onder algemene titel wordt uitgelegd in het hoofdstuk ‘Schenkingen en testamenten’.
55. Schuldeisers van een deelgenoot kunnen, om te beletten dat de verdeling met bedrieglijke benadeling van hun rechten geschiedt, zich ertegen verzetten dat zij buiten hun aanwezigheid gedaan wordt. Zij hebben het recht op eigen kosten in de verdeling tussen te komen. Tegen een voltrokken verdeling kunnen ze echter niet opkomen, behalve wanneer deze heeft plaatsgehad buiten hen om en met miskenning van een door hen gedaan verzet (art. 4.101 BW).
7 Casussen
1 Jan was getrouwd met Marie, maar ze zijn enkele jaren geleden na twintig jaar huwelijk uit de echt gescheiden. Ze hadden samen één kind, Benjamin, dat bij een verkeersongeval om het leven gekomen is. Jan overlijdt. Hij had nog een broer Jacob en een zus Ursula. Zijn zus is bij de bevalling van een tweeling, Dodi en Diana, om het leven gekomen. Jans moeder leeft nog, maar zijn vader is al overleden, zoals ook alle grootouders. De zus van zijn vader, tante Sidonia, en de broer van zijn vader, nonkel Jef, zijn nog in leven. Hoe zal de erfenis verdeeld worden als er geen testament is opgemaakt? Geef duidelijk de stappen in de redenering weer.
2 Erflater Koen heeft vier kinderen: Adriaan, Bert, Cindy en Doortje. De nalatenschap omvat voor 125 000 EUR aan roerende goederen. Cindy heeft nog een niet terugbetaalde schuld van 25 000 EUR tegenover de erflater. Adriaan ontving een schenking van 50 000 EUR. Hoeveel zal elk erven en waarom?
3 Man en vrouw zijn gehuwd krachtens het wettelijk stelsel. De man overlijdt zonder testament. Hij heeft nog een tante en een nicht (dochter van zijn oom). Zijn ouders zijn overleden, maar zijn zus leeft nog en die heeft twee kinderen maar geen man.
a Wie erft er in dit geval?
b Wat is het verschil als de man en de vrouw gehuwd waren met scheiding van goederen?
c Stel dat de vader van de man nog leefde. Hoe gebeurt dan de verdeling van de nalatenschap?
d Stel dat de zus overleden zou zijn. Wat verandert er dan aan de verdeling?
e Stel dat de zus de erfenis verwerpt. Wat verandert er dan aan de verdeling?
f Wat kun je de man aanraden om zijn vrouw een nog grotere zekerheid te geven bij zijn overlijden?