De burgerlijke aansprakelijkheid voor daden van minderjarigen
7 De
aansprakelijkheid voor daden van minderjarigen
Basiswetgeving
Burgerlijk Wetboek, in het bijzonder art. 1382-1384
De Verzekeringswet van 4 april 2014
De polisvoorwaarden
Het KB van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven
1 Algemeen
Elke persoon is aansprakelijk voor de schade die men veroorzaakt door zijn eigen daad (art. 13821383 BW) door fout of onvoorzichtigheid.
VOORBEELD
Een fout is bijvoorbeeld een kras maken in een auto van iemand anders. Een onvoorzichtigheid kan zijn na een kookbeurt het vuur laten opstaan, zodat er een brand ontstaat.
Ook de minderjarige is aansprakelijk voor zijn eigen daden. Men kan de minderjarige persoonlijk aansprakelijk stellen voor de schade die hij/zij door zijn/haar toedoen heeft aangebracht. Hiervoor beoordelen verzekeringsmaatschappijen de schuld op basis van het al dan niet bereikt hebben van de ‘jaren des onderscheids’.
Naar Belgisch recht is men niet alleen aansprakelijk voor de schade door eigen daad, maar ook voor die veroorzaakt door de personen voor wie men moet instaan.
Zo bestaat het vermoeden van aansprakelijkheid van de ouders voor onrechtmatige daden veroorzaakt door hun minderjarige kinderen (art. 1384, tweede lid BW).
Ook leerkrachten en begeleiders in een jeugdinstelling kan men in sommige gevallen aansprakelijk stellen voor de fout of onvoorzichtigheid van een minderjarige die ze op dat moment onder hun hoede hebben (art. 1384, vierde lid BW).
2 De aansprakelijkheid van de minderjarige voor zijn daden
Minderjarigen zijn handelingsonbekwaam; dat betekent dat ze geen rechtshandelingen kunnen stellen, maar ze kunnen wel rechtsfeiten stellen. Rechtsfeiten zijn menselijke handelingen die een juridisch gevolg kunnen hebben. Het veroorzaken van schade door de fout of de onvoorzichtigheid van een minderjarige is een voorbeeld van een rechtsfeit. Als een persoon schade heeft geleden door een fout van een minderjarige, dan kan die persoon in principe een schadevergoeding eisen van de minderjarige.
VOORBEELD
De 16-jarige Erwin heeft een brand gesticht in een jeugdlokaal en wordt op heterdaad betrapt. Erwin heeft een jeugddelict gepleegd en zal zelf de schade moeten betalen aan de jeugdvereniging. Als dit dossier voor de jeugdrechtbank komt, kan de rechtbank beslissen hem een sanctie op te leggen voor het gepleegde jeugddelict. Hiervoor is hij persoonlijk aansprakelijk.
Hoofdstuk 7 De burgerlijke aansprakelijkheid voor daden van minderjarigen
Wanneer een jeugddelict schade heeft veroorzaakt, kan het slachtoffer om een vergoeding vragen door zich burgerlijke partij te stellen bij de jeugdrechtbank. Bij jeugddelicten is dat alleen mogelijk bij de berechting ten gronde van de zaak en dus niet in de voorafgaande fase (zie het hoofdstuk ‘Jeugddelinquentierecht’). Ook een rechtstreekse vordering van het slachtoffer bij de jeugdrechtbank is niet mogelijk, tenzij het parket beslist heeft om de zaak aanhangig te maken. Het kan wel zijn dat het probleem van de schadevergoeding via herstelbemiddeling werd opgelost.
Als de jeugdrechtbank een uitspraak moet doen over de burgerlijke vordering (= een eis over de schade die is ontstaan), dan is de aansprakelijkheid van de jongere, van zijn ouder(s) of van mogelijk andere personen van toepassing.
Iemand die een schadevergoeding eist, zal altijd drie zaken moeten bewijzen: er moet een fout of een onvoorzichtigheid zijn; er moet schade zijn; de schade moet zijn veroorzaakt door de fout. Een fout kan zijn het overtreden van een rechtsregel (bv. te snel rijden, aanbrengen van slagen en verwondingen), maar het kan ook gaan om de schending van de zorgvuldigheidsnorm (bv. erg onvoorzichtig zijn).
Kinderen die nog niet het ‘oordeel des onderscheids’ kunnen bezitten – met andere woorden, die zich van ‘geen kwaad bewust’ zijn – kan men niet persoonlijk aansprakelijk stellen.
VOORBEELD
Een 3-jarige kleuter wordt tijdens een bezoek aan een winkel even uit het oog verloren. Hij laat een dure vaas vallen.
Of een minderjarige al het oordeel des onderscheids heeft, staat in de wet niet uitgedrukt in een leeftijd. Het is afhankelijk van de fout of een kind al dan niet de gevolgen kan inschatten. In de rechtspraak wordt vaak de leeftijd van 7 jaar gebruikt als grens. Vanaf 7 jaar kan een kind voor sommige feiten de gevolgen wel al inschatten en kan men hem of haar dus persoonlijk aansprakelijk stellen. De rechter houdt niet alleen rekening met de leeftijd van de minderjarige, maar ook met andere factoren zoals de opvoeding van het kind, het gedrag van het kind na het voorval, de ernst van de fout …
In het geval van een geesteszieke minderjarige is er een aparte regeling voor de persoonlijke aansprakelijkheid. Om te vermijden dat slachtoffers van fouten van een geesteszieke geen recht zouden hebben op een schadevergoeding, kan de rechter een schadevergoeding naar billijkheid (= redelijkheid) toekennen. Hij hoeft dus niet het hele bedrag van de schadevergoeding uit te spreken.
In al deze gevallen, zowel waarbij men de minderjarige niet persoonlijk aansprakelijk kan stellen als in de voorbeelden waar men de minderjarige wel persoonlijk aansprakelijk kan stellen, kan men ook de ouders aanspreken.
3 De aansprakelijkheid van de ouders voor de daden van de minderjarige
3.1 Het weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid
Omdat de minderjarige vaak niet vermogend genoeg is om zelf voor de kosten op te draaien, bestaat er een vermoeden van aansprakelijkheid van de ouders voor onrechtmatige daden veroorzaakt door hun minderjarige kinderen (art. 1384, tweede lid BW).
VOORBEELD
Jonas, 14 jaar, speelt in een oude schuur en steekt enkele kranten in brand. Door de felle wind ontstaat er een brand en de schuur brandt volledig af. Daardoor wordt ook de serre van een andere buurman beschadigd en de brandweer heeft een paar uren bluswerk gehad. De totale kosten worden geschat op 53 000 EUR.
Jonas heeft een jeugddelict gepleegd en moet zich voor de jeugdrechtbank verantwoorden. De jeugdrechtbank legt hem de sanctie van het positief project op. Jonas is dus aansprakelijk voor zijn eigen daden. Jonas is echter niet in staat om de 53 000 EUR te betalen.
Op de ouders van een minderjarige rust het vermoeden dat ze zelf ook aansprakelijk zijn voor de fouten van hun minderjarige kinderen. Dat vermoeden is weerlegbaar, als de ouders kunnen bewijzen dat ze: geen fout hebben gemaakt in het toezicht op hun kind op het moment van de feiten; geen fout hebben gemaakt bij de opvoeding van hun minderjarige kind.
Met andere woorden, als de ouders kunnen aantonen dat ze alles hebben gedaan om dergelijke feiten van hun minderjarige te vermijden. Als ze dat kunnen aantonen voor de rechtbank, blijft alleen de minderjarige aansprakelijk.
In veel gevallen kan men dat risico ondervangen via de verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid privéleven (in de volksmond de ‘familiale verzekering’). De familiale verzekeraar zal alleen dekking geven binnen de wettelijke en contractueel bepaalde grenzen, bv. een uitsluiting op basis van opzet in hoofde van de minderjarige is mogelijk.
Belangrijk om te weten is dat zelfs als de minderjarige door ‘opzet’ is uitgesloten, de ouders tóch nog altijd verzekerd kunnen zijn via de familiale verzekering op basis van hun aansprakelijkheid als wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen.
Het risico bestaat echter dat de verzekering zal tussenkomen voor de ouders, maar dat men tegenover de jongere regres uitoefent (na meerderjarigheid). Dat betekent dus dat men het door de verzekering uitgekeerde bedrag voor de schade ‘verhaalt’ op het kind zodra dat meerderjarig is.
VOORBEELD
We hernemen het voorbeeld van Jonas. Jonas is dus persoonlijk aansprakelijk. Zijn ouders zijn ook verantwoordelijk, omdat ze geen goede opvoeding of niet voldoende toezicht hebben geboden. Hierdoor kunnen ze worden veroordeeld tot betaling van de schade, samen met de minderjarige. De ouders zullen moeten betalen als de minderjarige insolvabel is. Als de ouders een familiale verzekering hebben, kunnen ze vragen of de verzekering bereid is om de schade te bepalen. De verzekering zal dan kijken of het schadegeval (= de brandstich-
Hoofdstuk 7 De burgerlijke aansprakelijkheid voor daden van minderjarigen
ting van Jonas) verzekerd is en of er geen elementen in de polis voorzien zijn waardoor ze niet moeten tussenkomen, zoals de leeftijd van Jonas of opzet in hoofde van Jonas. In de praktijk gaat men er vaak van uit dat kinderen vanaf 16 jaar de gevolgen kunnen inschatten van hun daden en de verzekering kan dan stellen dat ze niet tussenkomen in de betaling van de schade. De verzekering zal altijd een franchise of vrijstelling aanrekenen aan de ouders wanneer de verzekering de schade vergoedt.
3.2 De verzekering Burgerlijke Aansprakelijkheid privéleven (familiale verzekering)
Basiswetgeving
De polisvoorwaarden
De Verzekeringswet van 4 april 2014
Het KB van 12 januari 1984
Art. 1382 t.e.m. 1386bis van het Burgerlijk Wetboek
We bespreken hieronder kort de verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid privéleven, beter gekend als de ‘familiale verzekering’.
3.2.1 Verzekerde personen
Wie is er verzekerd binnen de familiale verzekering?
De verzekeringnemer (= de persoon die het contract afsloot) en samenwonende echtgen(o)ot(e).
De inwonende personen van de verzekeringnemer: diegenen die onder hetzelfde dak leven en deelnemen en geïntegreerd zijn in het gezinsleven van de verzekeringnemer, zoals de bijvoorbeeld de kinderen. Zo er hierover discussie is, zal de rechter op basis van de feiten beoordelen of het een inwonende persoon betreft.
VOORBEELD
Een kleinkind dat inwoont bij zijn grootouders, maar daar niet is gedomicilieerd, kan men binnen de verzekeringspolis aanzien als inwonende persoon die gedekt is door de familiale verzekering van de grootouders.
Ook studenten vallen hieronder, zelfs als ze om studieredenen buiten het hoofdverblijf, zoals op kot, van de verzekeringnemer verblijven. De bewakers van kinderen.
VOORBEELDEN
Grootouders die in het huis van hun zoon/verzekeringnemer op de kinderen van de zoon/ verzekeringnemer letten en door de bewaking aansprakelijkheid oplopen. Een kinderoppas die in het huis van de ouder/verzekeringnemer op de kinderen van de ouder letten en door de bewaking aansprakelijkheid oplopen.
3.2.2 Verzekerde risico’s
De familiale verzekering dekt de buitencontractuele aansprakelijkheid van het privéleven van de verzekeringsnemer. De voorwaarden om die verzekering te laten tussenkomen in het schadegeval zijn: een fout, nalatigheid of onvoorzichtigheid, de schade, het oorzakelijke verband tussen 1 en 2.
Hoofdstuk 7 De burgerlijke aansprakelijkheid voor daden van minderjarigen
VOORBEELD
De minderjarige Erik was aan het voetballen in de tuin en bij een uittrap komt de bal terecht in een ruit bij de buren. Hij was onvoorzichtig door de bal te hard te trappen in hun kleine tuin, waardoor hij de ruit van de buren heeft kapotgemaakt. De schade werd dus veroorzaakt door Erik.
Aangezien de drie voorwaarden vervuld zijn, kan de familiale verzekering in principe tussenkomen.
Soms is er sprake van cumul met andere aansprakelijkheden.
VOORBEELD
Bij het basketten op de speelplaats gooit Emile de basketbal keihard naar Victor. Hierdoor breekt een van de vingers van Victor en moet hij onmiddellijk naar het ziekenhuis voor verzorging.
In dit voorbeeld zijn zowel de ouders aansprakelijk als de school. In dit geval kunnen twee verzekeringen met elkaar in concurrentie komen, namelijk de familiale verzekering van de ouders en de schoolverzekering. Voor ongevallen op school zal in principe de schoolverzekering tussenkomen.
Art. 1384, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de vader en de moeder aansprakelijk zijn voor de schade die hun minderjarige kinderen veroorzaken. De aansprakelijkheid gaat maar over een vermoeden, waarbij de ouders een dubbel tegenbewijs kunnen leveren om eraan te ontsnappen, namelijk goede opvoeding en voldoende toezicht.
Dit dubbele vermoeden geldt op basis van een fout die de ouders maakten in de opvoeding van de minderjarige, of in het toezicht. De ouders kunnen dus alleen aan dat vermoeden van aansprakelijkheid ontsnappen als ze aantonen dat ze geen fout hebben begaan in de opvoeding en geen fout hebben gemaakt in het toezicht van hun minderjarige kind. Dat is niet evident om aan te tonen en de meerderheid van de rechtspraak acht ouders altijd aansprakelijk.
Ook al gebeurt er een schadegeval op school, waar geen toezicht is door de ouders, dan nog geldt er een vermoeden van aansprakelijkheid van de ouders, op basis van een fout in de opvoeding. De ouderlijke macht en aansprakelijkheid worden niet opgeheven wanneer het kind onder toezicht staat van een onderwijzer, ongeacht waar het kind zich bevindt. Door zijn/haar gedrag getuigt het van een goede of slechte opvoeding. De aansprakelijkheid van onderwijzers wordt in punt 4 verder besproken.
De grootouders, de pleegouders, de stiefouders, de voogd en andere opvoeders kan men niet aansprakelijk stellen op grond van bovengenoemd artikel voor een fout van een minderjarig kind onder hun toezicht.
VOORBEELD
Bij een minderjarig kind dat bij zijn grootouders is geplaatst, gelden ook twee aspecten die de ouders moeten aantonen om niet aansprakelijk te zijn: toezicht dat uitbesteed werd, maar ook het bewijs van een goede opvoeding. Bewijs van een goede opvoeding is zo goed als onmogelijk, zodat ouders bijna altijd aansprakelijk zullen zijn.
Ook ouders die gescheiden leven, worden beiden aansprakelijk geacht, ook al verbleef het minderjarige kind op het moment van het schadegeval bij een van beide ouders.
Ouders kunnen dus niet aan hun aansprakelijkheid ontkomen louter en alleen op basis van overmacht. Ze moeten ook voldoende bewijs leveren dat zij niet te kort zijn geschoten in hun verplichting tot toezicht en dat men hen geen enkel verzuim in de opvoeding kan verwijten.
Hoofdstuk 7 De burgerlijke aansprakelijkheid voor daden van minderjarigen
Een minderjarige, die lijdt aan een geestesstoornis, die hem voor de controle van zijn daden ongeschikt maakt, wordt op basis van art. 1386bis louter persoonlijk aansprakelijk geacht.
Als een minderjarige zich moet verantwoorden bij de jeugdrechtbank voor een jeugddelict, waarbij een andere persoon schade heeft geleden, kunnen zijn ouders beroep doen op de familiale verzekering om hen bij te staan in de procedure via de rechtsbijstand.
De minderjarige die een jeugddelict heeft gepleegd, heeft altijd recht op een gratis advocaat via het pro-Deosysteem. Die advocaat is dan een andere advocaat dan die van de ouders, die dus alleen tussenkomt voor de jongere. Dat is belangrijk aangezien er soms tegenstrijdige belangen zijn tussen de minderjarige en zijn/haar ouders.
VOORBEELD
De ouders willen niet dat de jongere bekent, omdat ze anders worden geconfronteerd met een enorme schade-eis. De jongere heeft er soms belang bij toch de feiten te erkennen die hij gepleegd heeft, zodat de jeugdrechter/jeugdrechtbank hem minder hard zal aanpakken en misschien ook sneller terug kan werken om zich te herpakken en geen delicten meer te plegen. In dit geval hebben de jongere en zijn ouders tegenstrijdige belangen.
3.2.3
Bewijslast
De benadeelde heeft een eigen recht tegen de verzekeraar van de aansprakelijke.
Art. 1315 BW stelt dat de verzekerde of de benadeelde moet aantonen dat de voorliggende aansprakelijkheid onder de verzekerde risico’s begrepen is, zodat de verzekeringsmaatschappij moet tussenkomen.
Een gerechtelijke beslissing kan men pas tegenwerpen aan de verzekeraar, verzekerde of benadeelde als hij in het geding werd betrokken en dus partij was bij de procedure.
3.2.4
Uitsluitingen
Verzekeringsmaatschappijen sluiten soms schadegevallen uit, zodat ze niet moeten tussenkomen en geen uitbetalingen moeten doen. Hiervoor moet men een aantal voorwaarden vervullen, wat vermeld wordt in:
art. 62 van de Verzekeringswet: opzettelijk veroorzaakte schadegevallen worden uitgesloten uit de dekking, mits ze op uitdrukkelijk en beperkte wijze zijn bepaald in de overeenkomst/ polisvoorwaarden;
art. 6 KB van 12 januari 1984 geeft een limitatieve opsomming van mogelijke facultatieve uitsluiting zoals grove schuld.
VOORBEELD
Als een bestuurder een ongeval veroorzaakt door dronkenschap of gelijkaardige toestand door het gebruik van verdovende middelen, dan betreft dat grove schuld. Als de overeenkomst vermeldt dat grove schuld zoals dronkenschap wordt uitgesloten, hoeven ze niet tussen te komen in de regeling van het schadegeval. Deze uitsluiting moet wel op uitdrukkelijke en beperkende wijze opgenomen zijn in de overeenkomst.
Hoofdstuk 7 De burgerlijke aansprakelijkheid voor daden van minderjarigen
Ook op basis van opzet stellen verzekeringsmaatschappijen vaak dat ze niet zullen tussenkomen.
Het doel van de verzekeraar is de vrijwillig veroorzaakte schadegevallen zoveel mogelijk uit te schakelen. De beoordeling gebeurt afhankelijk van de feitelijke omstandigheden. Opzet komt neer op het rechtssubject dat een daad stelt waarvan hij de (rechts)gevolgen willens en wetens heeft beoogd. Het moet gaan over het moedwillige veroorzaken van een verzekerd risico. Uiteraard moet opzet dan in de overeenkomst voorzien zijn als uitsluitingsgrond.
Bij jongeren worden soms schadegevallen uitgesloten op uitdrukkelijke en beperkende wijze op basis van de ‘jaren des onderscheids’. Op welke leeftijd dat is, verschilt van kind tot kind en is afhankelijk van de gestelde handeling. Vroeger werd vaak de leeftijd van 16 jaar gehanteerd omdat men ervan uitging dat een minderjarige op 16 jaar de gevolgen van zijn/haar daden kan inschatten.
De familiale verzekering zal dus niet tussenkomen voor de minderjarige die ‘de jaren des onderscheids’ heeft en een opzettelijke daad heeft gesteld, maar wel voor de ouders. De bewijslast bij de verzekeraar houdt in dat de verzekeraar zal moeten bewijzen dat de verzekerde een opzettelijke daad heeft begaan.
3.2.5 Regres
Als de familiale verzekeraar tussenkomt voor de ouders van de minderjarige die met jaren des onderscheids een opzettelijke daad had verricht, is er mogelijkheid tot recuperatie van gelden bij de minderjarige en dat op basis van twee gronden:
Een eerste grond: art. 88 van de Verzekeringswet: familiale verzekering, die de slachtoffers heeft vergoed, omdat ze dekking moest geven in het kader van de Burgerlijke Aansprakelijkheidprivéleven van de ouders, keert zich naderhand tegen de minderjarige die met opzet heeft gehandeld, de grove fout heeft begaan of de roekeloze daad heeft gesteld.
VOORBEELD
De verzekeraar betaalt de familie van het slachtoffer uit voor het verlies van hun zoon na feiten van slagen en verwondingen met de dood tot gevolg en dat in naam van de ouders van de dader als burgerlijke aansprakelijke. Nadien gaat de verzekeraar aankloppen bij de minderjarige van 16 jaar die bewust van zijn daden deze feiten heeft gepleegd, met het oog op recuperatie van de uitbetaalde gelden (dit is regres).
De verzekeraar wilde dus niet tussenkomen voor de minderjarige, omdat hij feiten met opzet had gepleegd, maar moest wel tussenkomen voor de ouders als burgerlijk aansprakelijken. De verzekeraar heeft tijdig laten weten aan de ouders en de minderjarige te zullen tussenkomen, maar dat ze wel nadien regres zou uitoefenen bij de minderjarige. De verzekeraar moet kennisgeven van zijn voornemen om verhaal in te stellen van zodra hij op de hoogte is van de feiten waarop zijn besluit gegrond is.
Een tweede grond is art. 41 eerste lid van de Verzekeringswet: de verzekeraar – die vergoed heeft – treedt van rechtswege ten behoeve van het uitgekeerde bedrag in rechten en rechtsvordering van de verzekerde of begunstigde tegen de aansprakelijke derde.
VOORBEELD
De verzekeraar betaalt de familie van het slachtoffer uit voor het verlies van hun zoon na feiten van slagen en verwondingen met de dood tot gevolg en dat in naam van de ouders van de dader als burgerlijke aansprakelijken. De verzekeraar probeert nadien het uitbetaalde geld te recupereren bij
Hoofdstuk 7 De burgerlijke aansprakelijkheid voor daden van minderjarigen
een mededader die ook veroordeeld werd voor dezelfde feiten. In het kader van de Burgerlijke Aansprakelijkheid-privéleven oefenen verzekeraars de vordering uit die ouders zelf zouden kunnen uitoefenen tegen het kind na vergoeding van het slachtoffer. Hieromtrent zijn enkele bezwaren te vermelden: het is niet mogelijk tegen bloedverwanten in rechte opgaande of neerdalende lijn, behoudens in geval van kwaad opzet en alleen mogelijk tegen de aansprakelijk derde. Het kind als inwonende heeft meestal zelf de hoedanigheid van verzekerde en is niet als derde te beschouwen.
De regres en de subrogatie kan men ook beperken tot maximaal 31 000 EUR (art. 7, § 2 KB van 12 januari 1984) en zo kan men financiële katers voor zowel ouders als gezin vermijden, bv. bij een casus waarbij stenen op de treinsporen worden gegooid.
3.2.6
Beroep
Stel dat de minderjarige veroordeeld wordt door de jeugdrechtbank voor het jeugddelict dat hij heeft gepleegd.
De termijn om in beroep te gaan tegen deze beslissing bedraagt 1 maand (uitzonderlijk 48 uur bij opname in een gesloten setting).
Als de verzekeraar of de burgerlijke partij beroep aantekent, is het belangrijk dat ook de jongere in beroep gaat, zoniet is het vonnis definitief (vonnis in kracht van gewijsde) ten aanzien van hem en kan dat negatieve gevolgen hebben voor hem.
3.2.7 Verschil tussen minderjarig slachtoffer en minderjarige dader
Een minderjarige dader heeft altijd recht op een gratis advocaat, zoals ook het minderjarige slachtoffer. Maar een minderjarig slachtoffer zal zich burgerlijke partij moeten stellen via zijn/haar ouders.
De ouders zullen dus als wettelijk vertegenwoordiger moeten optreden om zich burgerlijke partij te stellen en niet de minderjarige in zelf.
3.2.8 Leiding van het geding
De verzekeraar leidt het geding (= de procedure) om te vermijden dat de verzekerden zich zouden laten doen tegenover de benadeelde, weliswaar alleen voor de burgerrechtelijke belangen.
Het is dus heel belangrijk dat de verzekeraar tussenkomt van bij de aanvang van de procedure, zodat de verzekeraar zijn argumenten van bij het begin kan uitwerken bij de rechtbank voor zowel het strafrechtelijke als burgerrechtelijke luik van de zaak.
Zo kan ook alleen de verzekeraar een dading afsluiten. Een dading is een schriftelijk contract waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen, of een toekomstig geschil voorkomen. De verzekeraar heeft ook het recht de vordering van de benadeelde te bestrijden.
3.2.9 Laattijdige aangifte
Het is toch belangrijk om zodra men kennis heeft van een mogelijke procedure voor een schadegeval, het schadegeval al bij de verzekering aan te geven.
7 De
aansprakelijkheid voor daden van minderjarigen
Je hebt dan altijd de keuze om dit al dan niet verder te behandelen of schadevergoedingen te willen recupereren via de verzekeraar.
Voor wat betreft de verjaring is de vordering van de benadeelde tegen de verzekeraar verjaard na 5 jaar vanaf het schadeverwekkende feit of als het een misdrijf is, vanaf de dag waarop het gepleegd werd.
Als de benadeelde kan bewijzen dat hij pas op een later tijdstip kennisname verkreeg van het schadegeval, dan loopt de verjaringstermijn pas vanaf het tijdstip van die kennisname. Maar sowieso verloopt deze termijn na 10 jaar vanaf het schadeverwekkende feit of misdrijf.
3.2.10 Vrijstelling
De vrijstelling geldt per schadegeval per verzekerde.
Dit houdt in dat bij kinderen van gescheiden ouders beide ouders elk een vrijstelling of franchise zullen moeten betalen.
Het is ook heel belangrijk dat bij gescheiden ouders niet alleen de ouder bij wie het kind gedomicilieerd is een familiale verzekering afsluit, maar dat beide ouders dat doen, aangezien ze dan allebei kunnen tussenkomen. Als maar een van de twee ouders een familiale verzekering heeft, bestaat het risico dat de verzekeraar een deel van de uitbetaalde schade bij de niet-verzekerde ouder in persoon probeert te recupereren. Als ze beiden een familiale verzekering hebben, kunnen de verzekeraars onderling afspreken dat ze elk voor de helft van de schade tussenkomen.
3.2.11 Voorbeeld uit de praktijk
Tim (16 jaar) is met vrienden op stap en beschadigt een aantal auto’s.
Tim weet op zijn 16 jaar heel goed dat hij schade aanrichtte en daarom zal de familiale verzekering niet voor hem tussenkomen. Verzekeraars mogen bepaalde zaken uitsluiten van dekking. Ze moeten wel bepalen wat er minimaal verzekerd moet zijn. Opzet en grove schuld wordt uitgesloten. Op 16 jaar, stellen de meeste verzekeraars dat een jongere die schade veroorzaakt dat met opzet deed (namelijk bewust schade heeft aangebracht). De verzekeraar stelt niet te zullen tussenkomen voor zijn persoonlijke aansprakelijkheid.
De verzekering zal wel tussenkomen om de schade te vergoeden voor de burgerlijke aansprakelijkheid van de ouders. De verzekeraar liet meteen weten dat ze het uitbetaalde bedrag zullen terugvorderen van Tim zodra hij 18 jaar wordt.
De verzekeraar kan alleen de uitbetaalde bedragen terugvorderen van Tim als hij duidelijk en tijdig heeft laten weten dat hij het bedrag zal terugvorderen.
De familiale verzekering is geen verplichte verzekering.
Als Tim een pleegkind zou zijn, zal de familiale verzekering van de pleegouders niet moeten tussenkomen aangezien er geen kwalitatieve aansprakelijkheid is van de pleegouders. De slachtoffers van Tim zouden zich wel kunnen wenden tot de aansprakelijkheidsverzekering van de pleegzorgdienst, die zich dan wel kan keren tegen Tim en zijn ouders.
4 De aansprakelijkheid van onderwijzers en de onderwijsinstelling
4.1 De onderwijzer
Ook tijdens de schooluren kunnen minderjarigen schade veroorzaken door fout of onvoorzichtigheid, terwijl ze onder toezicht staan van hun ‘onderwijzers’. Als minderjarigen onder toezicht staan van onderwijzers of ambachtslieden (bv. stage), dan zijn die onderwijzers of ambachtslieden aansprakelijk voor de schade, ook als het gaat om kinderen die zich ‘van geen kwaad bewust zijn’. Een objectieve fout of onvoorzichtigheid van de minderjarige volstaat.
VOORBEELD
Bij het begin van de les is er discussie in de klas tussen Aron (14) en Hicham (15). Aron neemt de nieuwe smartphone van Hicham en gooit die door het raam. In de vechtpartij die ontstaat, raakt ook de bril van Hicham beschadigd.
In dit geval is er een vermoeden van aansprakelijkheid van de leerkracht.
Ook hier is er sprake van een ‘weerlegbaar’ vermoeden. De onderwijzer kan het vermoeden weerleggen door aan te tonen dat er wel voldoende toezicht was en dat het onmogelijk was om het schadeverwekkende feit te beletten. Deze regeling is opgenomen in art. 13.84, vierde lid BW.
Deze regeling is van toepassing op elke persoon die onderwijs verstrekt, ongeacht de aard van het onderwijs (kleuter, lager, secundair …) en ongeacht de inhoud (lesgever dans, muziek …). Er moet wel kennisoverdracht plaatsvinden. Een monitor op speelpleinwerking of een leider in de jeugdbeweging valt niet onder de specifieke regeling van art. 13.84, vierde lid BW.
De regeling geldt niet alleen op het moment dat de onderwijsactiviteiten plaatsvinden, maar ook tijdens de middagpauze, wanneer leerlingen van lokaal veranderen, op een schoolreis …
VOORBEELD
Op een schooluitstap hebben een aantal jongens van het vierde jaar secundair onderwijs drank gestolen uit een nachtwinkel. In dronken toestand hebben ze ook een scooter vernield. Een leerkracht heeft alles gezien, maar is er niet in geslaagd om het te voorkomen. Als hij kan aantonen dat hij het heeft proberen te voorkomen, dan vervalt zijn vermoeden van aansprakelijkheid.
Aangezien een leerkracht een werknemer is van een onderwijsinstelling of overheidspersoneel, zal zijn persoonlijke aansprakelijkheid maar beperkt zijn. Alleen als de schade het gevolg is van bedrog, van een zware schuld of van een gewoonlijk voorkomende lichte fout is de leerkracht ook persoonlijk aansprakelijk. In alle andere gevallen (bv. de leerkracht maakt eenmalig een fout) staat de onderwijsinstelling (en haar verzekeringsmaatschappij) in voor de veroorzaakte schade.
VOORBEELDEN
Wanneer de school kan aantonen dat een leerkracht bewust heeft aangezet tot het gebruik van geweld tegen een andere leerling, dan kan er sprake zijn van zware schuld. Een leerkracht die al een paar opmerkingen heeft gekregen dat hij tijdens de speeltijden onvoldoende actief toezicht houdt, kan men (mede)aansprakelijk stellen als tijdens zijn toezicht opnieuw een ernstig geval van agressie plaatsvindt.
Hoofdstuk 7 De burgerlijke aansprakelijkheid voor daden van minderjarigen
Een leerkracht die de klas heeft verlaten om naar een andere klas te gaan, kan men niet persoonlijk aansprakelijk stellen voor een schadegeval dat na zijn vertrek is ontstaan.
Bovendien heeft de aansprakelijkheid van de onderwijzers niet tot gevolg dat alle aansprakelijkheid van de ouders komt te vervallen. De ouders moeten immers het vermoeden van gebrek aan toezicht en slechte opvoeding weerleggen. Het vermoeden van gebrek aan toezicht tijdens de schooluren is gemakkelijk te weerleggen, ouders kunnen niet weten/zien wat hun kind op school doet. Het vermoeden dat het schadeverwekkende feit is ontstaan door de slechte opvoeding blijft wel gelden en moeten ze ook kunnen weerleggen.
4.2 De onderwijsinstelling
Wanneer een leerling schade berokkent aan een andere leerling en de leerkracht heeft onvoldoende toezicht gehouden, dan is de onderwijsinstelling aansprakelijk voor de schade die de leerling heeft opgelopen. Alleen wanneer het gaat om bedrog van de leerkracht, de zware schuld of de vaak voorkomende lichte fout kan de onderwijsstelling deze schade terugvorderen van de betrokken leerkracht. De aansprakelijkheid van de onderwijsinstelling voor een fout begaan door een leerkracht of ander personeelslid wordt gedekt door de schoolverzekering die de school heeft afgesloten.
5 De aansprakelijkheid van opvoeders en de jeugdinstelling
5.1 De opvoeder
Minderjarigen in een instelling staan onder het toezicht van de opvoeder. Bij een onrechtmatige daad door een minderjarige kan men de opvoeder aanspreken op basis van art. 13.82 BW. Zijn ‘fout’ bestaat er dan in dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden. Soms kan ook art. 13.84 op een opvoeder van toepassing zijn, wanneer de opvoeder niet alleen toezicht houdt op de jongere, maar ook een vorm van vorming geeft.
Aangezien een opvoeder in dienstverband staat, is zijn persoonlijke aansprakelijkheid maar beperkt tot de schade die het gevolg is van bedrog, zware schuld of de gewoonlijk voorkomende lichte fout. Bovendien neemt de aansprakelijkheid van de opvoeder niet weg dat men ook de minderjarige zelf en zijn ouders nog altijd aansprakelijk kan stellen. De ouders moeten het vermoeden van slechte opvoeding kunnen weerleggen, wat in het geval van een geplaatste jongere niet altijd even eenvoudig is.
5.2 De jeugdinstelling
Het slachtoffer van een onrechtmatige daad begaan door een jongere die in een instelling verblijft, kan ook de jeugdinstelling zelf aanspreken op grond van de foutaansprakelijkheid. De instelling kan immers ook een fout hebben gemaakt bij de organisatie van het toezicht of bij de uitvoering van dat toezicht. Wanneer men de opvoeder aansprakelijk stelt, kan men ook de jeugdinstelling aanspreken wegens de fout in het toezicht door een van haar aangestelden. De regeling is dezelfde voor privé-instellingen en overheidsinstellingen, alleen de wettelijke basis verschilt.
De aansprakelijkheid van de jeugdinstelling voor een fout begaan door een personeelslid van die jeugdinstelling wordt gedekt door de verzekering die de jeugdinstelling voor haar personeel heeft afgesloten.