HO_Voorbeeldhoofdstuk_Praktisch verbintenissenrecht 2024

Page 1


Hoofdstuk 1

De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

1

Algemene inleiding

1. Voor je dit handboek doorneemt, realiseer je je misschien nog niet ten volle dat het verbintenissenrecht, meer nog dan andere rechtstakken, quasi continu in je dagelijkse leven doorwerkt.

Een doorsnee dag uit het leven van een jonge student kan dit illustreren:

‘Om 07.00u springt de verwarming van je gehuurde studio automatisch aan. Een halfuurtje later gaat je wekkerradio af. Je staat op, poetst je tanden, neemt een warme douche en kleedt je aan. Tijdens het ontbijt sms je nog snel naar je vriendin dat je, zoals gewoonlijk, om 08.00u aan de bushalte zal staan. Samen stappen jullie op de bus; bij het opstappen laat je je abonnement zien. Na het afstappen beslis je om nog snel de krantenwinkel binnen te springen om een snoepreep, een flesje drank en een tijdschrift te kopen. Je vriendin, die liever even buiten blijft wachten, vraagt of je voor haar ook iets wilt meebrengen. In de winkel betaal je met je bankkaart, waarna je een kasticket ontvangt. Onderweg naar school eet je alvast je snoepreep op. Door de wind glipt het papiertje uit je hand en valt het op straat; je hebt geen zin om het op te rapen en laat het achteloos liggen. Op de campus aangekomen leg je een aantal zaken in je locker, waarna je naar de les gaat. Tijdens de les stel je vast dat je pen en papier vergeten bent; je vraagt aan je buur om er te mogen lenen. Tijdens de lange middagpauze heb je zin om even met wat vrienden tegen een bal te trappen; omdat het buiten regent doe je dat maar binnen in de grote inkomhal. Docenten komen en gaan, maar maken hierop geen opmerkingen. Na een lange dag ren je gehaast naar je bushalte; om de bus niet te missen steek je een straat over terwijl het licht op rood staat. Thuis aangekomen word je enthousiast begroet door je trouwe viervoeter, die je meteen uit wandelen neemt in het park; braaf als hij is, mag hij even zonder leiband rondlopen. Na het avondeten zet je je computer aan. Je bekijkt nog wat videoclips op het internet, downloadt wat muziek en koopt online een boek. De avond sluit je af voor de tv …’

Nagenoeg iedere gebeurtenis in dit verhaal valt onder het toepassingsgebied van het verbintenissenrecht.

Talloze contractuele relaties – bv. met je verhuurder, je elektriciteits-, gas- en watermaatschappij, je telefoonmaatschappij, de vervoermaatschappij, de krantenverkoper, je bank, je vriendin, je buurman in de les, de kabeldistributeur, de ontwikkelaar van de software waarvan je gebruik maakt … – en buitencontractuele relaties – bv. met andere weggebruikers, de docenten, voorbijgangers in het park … – zijn aan de orde.

2. Heb je je gerealiseerd dat je bij diverse benoemde en onbenoemde contracten partij bent: huurcontract, koopcontract, bewaargevingscontract, lastgevingscontract, leningscontract, licentiecontract, diverse aannemingscontracten …?

Heb je je gerealiseerd dat contractuele relaties die op het eerste gezicht misschien gelijkaardig lijken, dat niet noodzakelijk zijn en onder het toepassingsgebied van verschillende regels kunnen vallen? Zo zal bijvoorbeeld het lenen van wat papier kwalificeren als een verbruiklening (je kan dit immers na gebruik niet meer leeg teruggeven) en het lenen van een pen als een bruiklening (je geeft de pen immers na gebruik terug aan de eigenaar ervan). Ook de online aankoop van een boek zal deels aan andere regels onderworpen zijn dan de aankoop van een tijdschrift in de krantenwinkel …

3. Heb je je gerealiseerd dat je jezelf en anderen hebt blootgesteld aan verschillende vormen van buitencontractuele aansprakelijkheid: aansprakelijkheid voor eigen foutieve daad, kwalitatieve aansprakelijkheid van onderwijsinstellingen, kwalitatieve aansprakelijkheid voor dieren …?

4. Tijdens een doorsnee dag zul je je waarschijnlijk weinig aantrekken van de verbintenisrechtelijke regels die op de achtergrond spelen. Wie ligt er wakker van de kleine lettertjes van de contracten die

hij onderschreef? Als het water maar stroomt, de elektriciteit maar werkt, de tv maar functioneert … Wie kan zeggen dat hij nog nooit een overtreding heeft begaan, dat hij nog nooit iets onvoorzichtigs heeft gedaan?

Van het verbintenissenrecht zal je waarschijnlijk wél wakker liggen wanneer de gebeurtenissen lichtjes anders uitdraaien. Wat als je onder de douche staat en het water afgesloten blijkt? Wat als je een examen mist omdat je wekker niet is afgegaan door een stroompanne? Wat als het computerprogramma dat je achteloos downloadt van het internet een virus blijkt te bevatten en je computer en die van je vrienden, die een nep-e-mail kregen, om zeep helpt? Wat als je tijdens het balspel een ruit breekt of iemand verwondt? Wat als een weggebruiker je aanrijdt wanneer je het rode licht negeert? Wat als je hond een kind bijt in het park? …

Uiteraard speelt het verbintenissenrecht niet alleen in privésituaties, maar ook in de meest uiteenlopende commerciële situaties. Ook het doen en laten van een onderneming en van de overheid wordt beheerst door de spelregels van het verbintenissenrecht.

Het verbintenissenrecht beïnvloedt dagelijks het hele rechtsverkeer.

5. In dit handboek bieden we je een algemeen overzicht van de basisregels die het verbintenissenrecht beheersen. Het is daarbij niet de bedoeling om het volledige verbintenissenrecht tot in het kleinste detail uit te werken. Daarvoor bestaan er al tal van uitstekende algemene handboeken, monografieën over specifieke thema’s en gespecialiseerde tijdschriftartikelen. Ook de parlementaire voorbereiding van Boek 5 “Verbintenissen”, Boek 6 “Buitencontractuele aansprakelijkheid” en Boek 8 “Bewijs” van het Burgerlijk Wetboek bevat een schat aan informatie.

Wel is het de ambitie om deze vrij abstracte rechtstak bevattelijk te maken voor wie er voor het eerst mee kennismaakt. Aan de hand van voorbeelden word je aangezet om zelf de abstracte theorie te (re)construeren en om de theorie beter te begrijpen. Waarom bestaat een bepaalde regel? Wat is de relevantie van een bepaald – op het eerste gezicht zuiver theoretisch – onderscheid? Waarom blijken er bij elk basisprincipe telkens weer een of meerdere uitzonderingen te bestaan? En vooral: wat betekent al die theorie in de praktijk?

Het is onze hoop dat je na het doornemen van dit boek een andere kijk zal hebben op de gejuridiseerde werkelijkheid om je heen. Deze nieuwe kennis kan je helpen om problemen te voorkomen of op te lossen, voor jezelf of voor anderen.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

2

Situering en vindplaats van het verbintenissenrecht

2.1 Situering in het recht

6. Indeling van de rechtstakken. Het recht in zijn algemeenheid kan je op verschillende manieren indelen.

Doorgaans maakt men in ons rechtssysteem een onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht.

Het publiekrecht omvat alle regels die de bevoegdheden, organisatie en werking van de overheid(sinstellingen) beheersen en de regels die van toepassing zijn in de relatie tussen de overheid en de burgers. Deze relatie kenmerkt zich grotendeels door verticale machtsverhoudingen tussen in wezen ongelijkwaardige partijen (overheid versus burger), waarbij de overheid gebruikmaakt van de techniek van de eenzijdige bestuurlijke rechtshandeling om, op basis van haar gezag, eenzijdig de rechtspositie van rechtssubjecten te bepalen (bv. via het verlenen van vergunningen, machtigingen en toelatingen, het doorvoeren van een onteigening, het benoemen van ambtenaren, het gunnen van een overheidsopdracht, enzovoort).

Het privaatrecht omvat die regels die betrekking hebben op de verhouding tussen particuliere personen – natuurlijke personen of rechtspersonen – onderling. Deze verhouding wordt voornamelijk gekenmerkt door een horizontale verhouding tussen (in principe) gelijkwaardige rechtssubjecten die (vaak) met elkaar handelen op basis van wilsovereenstemming en op basis daarvan met elkaar contracten sluiten (koopcontracten, huurcontracten, arbeidscontracten, huwelijkscontracten…)

Binnen dat privaatrecht is het verbintenissenrecht een van de basisrechtstakken. Een verbintenis is in essentie een juridische verplichting tussen twee of meer personen. Het verbintenissenrecht bevat dus de elementaire regels omtrent juridische verplichtingen tussen personen.

Als zodanig definieert het verbintenissenrecht de basisregels waarop heel wat andere takken uit het privaatrecht (zoals het bijzondere overeenkomstenrecht, het ondernemingsrecht, het vennootschapsrecht en het arbeidsrecht) terugvallen of voortbouwen. Het verbintenissenrecht wordt daarom wel eens ‘de moeder van het privaatrecht’ genoemd.

Het verbintenissenrecht is niet alleen ‘de moeder van het privaatrecht’, het is ook een rechtstak die ‘aanvullend’ werkt ten aanzien van het publiekrecht (waaronder het bestuursrecht). Indien er geen bijzondere regel van toepassing is in het publiekrecht, dan kan het privaatrecht en dus ook het verbintenissenrecht aanvullend werken. Zo kan ook de overheid, net als elk ander bekwaam persoon, wanneer geen bijzondere regel haar dit verbiedt, contractuele verbintenissen aangaan. In bepaalde gevallen is de overheid zelfs wettelijk verplicht om eerst het privaatrechtelijk instrument van de contracten te bewandelen voor zij het gebruik van een meer eenzijdige techniek (van de eenzijdige bestuurlijke rechtshandeling) kan aanvatten.

Voorbeeld

Zo bepaalt het Vlaams onteigeningsrecht dat de overheid eerst moet onderhandelen met de eigenaar van een perceel. Pas als de eigenaar niet wil onderhandelen of wanneer deze onderhandelingen niet tot een verkoopscontract leiden, kan de overheid (na het formuleren van een ultiem schriftelijk en, in voorkomend geval, op de onderhandelingen gebaseerd aanbod) eenzijdig de onteigeningsprocedure aanwenden om alsnog haar project van algemeen nut (bv. de aanleg van een fietspad om een verkeersonveilige situatie op te lossen) te realiseren.

Het verbintenissenrecht werkt dan ook in heel diverse relaties: tussen particulieren onderling, tussen ondernemingen onderling, tussen overheden onderling, tussen particulieren en ondernemingen, tussen particulieren en de overheid, tussen ondernemingen en de overheid…

De machtsverhoudingen in deze relaties kunnen heel erg wisselen: van quasi gelijkwaardig in de relatie tussen twee particulieren met een gelijkwaardig kennisniveau tot zeer ongelijkwaardig in de relatie van een particulier ten opzichte van een onderneming of ten opzichte van de overheid. Dit verklaart ook dat men in het verbintenissenrecht soms mechanismen inbouwt om de ongelijkwaardigheid die kan bestaan tussen partijen te verminderen (bv. door het opleggen van informatieverplichtingen aan de partijen) of om de zwakkere partij te beschermen (bv. door bepaalde bedingen die als onrechtmatig bestempeld worden te verbieden of door een contract in bepaalde gevallen te interpreteren in het voordeel van een te beschermen partij).

2.2 Vindplaats van het verbintenissenrecht in de Belgische wetgeving

7. Basiswetteksten. De basis van het verbintenissenrecht is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Bijzonder is dat er in het Belgisch recht op dit moment twee Burgerlijk Wetboeken van toepassing zijn en dat de benaming ‘Burgerlijk Wetboek’ voortaan verwijst naar de versie van 2019.

Het oorspronkelijke Burgerlijk Wetboek dateert al van 1804. Bij wet van 19 april 2019 zag een nieuw Burgerlijk Wetboek het licht. Tegelijk heeft men bepaald dat het bestaande Burgerlijk Wetboek van 21 maart 1804 met ingang van 1 november 2020 de naam ‘oud Burgerlijk Wetboek’ zou krijgen en dat de benaming ‘Burgerlijk Wetboek’ voortaan verwijst naar de versie van 2019.

Het (nieuw) Burgerlijk Wetboek heeft – en dat geldt zeker voor het verbintenissenrecht – niet zomaar de plaats ingenomen van het oud Burgerlijk Wetboek. De beide wetboeken zullen gedurende een lange periode naast elkaar bestaan en bevatten elk bepaalde regels van verbintenissenrecht. Dat leidt uiteraard tot de vraag: welk wetboek moeten we wanneer consulteren? Die vraag komt verderop aan bod, na een korte schets van de ontstaansgeschiedenis van de beide wetboeken.

8. Het Burgerlijk Wetboek van 1804. De basis van het algemeen verbintenissenrecht werd al meer dan 200 jaar geleden in wetteksten vastgelegd. Op 21 maart 1804 voerde Napoleon Bonaparte in het toenmalige Frankrijk en in andere gebieden in Europa die zijn legers veroverd hadden, zijn Code Civil des Français (ook Code Napoléon genoemd) in. Napoleon Bonaparte streefde immers een eengemaakt privaatrecht na in alle gebieden die onder Frans bewind kwamen.

De Code Civil des Français van 21 maart 1804 was dus ook van in den beginne in voege in het gebied dat in 1830 het Koninkrijk België zou worden en is gedurende meer dan twee eeuwen in voege gebleven.

De Code Civil des Français was oorspronkelijk opgesteld in het Frans. In 1961 werd in België de Nederlandse tekst van het oud Burgerlijk Wetboek vastgesteld.

Niet alleen in Frankrijk en België, maar ook in andere gebieden in Europa regelde de Code Civil des Français, of wetboeken die erop geïnspireerd werden, het privaatrecht.

In latere tijden werden ook buiten Europa, onder invloed van de Franse rechtstraditie, wetboeken geïnspireerd op de Franse Code Civil des Français ingevoerd. De Franse Code Civil des Français was, door zijn legistieke kwaliteiten, een succesvol (juridisch) exportproduct.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Uiteraard heeft elk onafhankelijk land door de tijd heen eigen aanpassingen aan de oorspronkelijke wetteksten gedaan of zelfs geheel nieuwe wetteksten aangenomen.

Grote delen van de Code Civil des Français, zoals van toepassing in Frankrijk, en het oud Burgerlijk Wetboek, zoals van toepassing in België, in het bijzonder op het vlak van het verbintenissenrecht, zijn nochtans gedurende 200 jaar gelijkluidend gebleven.

Het voorgaande verklaart waarom bepaalde verbintenisrechtelijke principes die wij als vanzelfsprekend ervaren, ook in sommige andere landen (in min of meer dezelfde vorm) bekend zijn. Specifiek voor wat België betreft, verklaart dat ook waarom voor sommige rechtsvraagstukken uit het privaatrecht inspiratie gezocht wordt in de oplossingen die daaraan in de Franse (cassatie)rechtspraak en rechtsleer worden gegeven.

Het verbintenissenrecht kreeg in het oud Burgerlijk Wetboek een plaats in Boek III “Op welke wijze eigendom verkregen wordt”, meer bepaald in titels III en IV van dit boek (artikels 1101 t.e.m. 1386bis oud BW).

Het spreekt voor zich dat in een tijdspanne van twee eeuwen heel wat regels zijn verwijderd, toegevoegd, aangevuld, gewijzigd … De maatschappij en de techniek veranderen. Het recht past zich aan en evolueert dus ook voortdurend.

Toch zijn grote delen van het algemeen verbintenissenrecht in het oud Burgerlijk Wetboek meer dan tweehonderd jaar nagenoeg ongewijzigd gebleven.

Meer dan eender welke andere rechtstak is het verbintenissenrecht daarom een rechtstak die uitblinkt door ‘continuïteit en standvastigheid’.

9. Systematisering en concretisering van het verbintenissenrecht in de jurisprudentie. Dat de wetteksten weinig wijzigingen ondergingen, betekent niet dat men het verbintenissenrecht in twee eeuwen tijd niet heeft laten evolueren. De in het oud Burgerlijk Wetboek vastgelegde regels lieten door hun abstract en open karakter heel wat ruimte voor verdere invulling door de rechtspraak. Het begrip ‘goede trouw’, waaraan heel wat belangrijke leerstukken in het verbintenissenrecht gelieerd zijn, is het uitgelezen voorbeeld. Ook een begrip als ‘openbare orde’ (met inbegrip van de zogenaamde ‘goede zeden’) heeft men in de rechtspraak geconcretiseerd. Het hoeft daarbij geen betoog dat een dergelijk concept vandaag een andere invulling heeft dan een halve eeuw of langer geleden.

Met de jaren was het niet meer mogelijk om het oude verbintenissenrecht nog te vatten louter en alleen door het oud Burgerlijk Wetboek te lezen. Veel wetsartikels van het oud Burgerlijk Wetboek zijn bij een eerste lezing moeilijk te begrijpen. Bovendien vinden we enkele belangrijke theorieën uit het oude verbintenissenrecht op het eerste gezicht in geen enkele wettekst terug. Het is dan ook noodzakelijk om de rechtspraak – in het bijzonder die van het Hof van Cassatie – en de doctrine er steeds op na te slaan om het oude verbintenissenrecht te begrijpen. Zij hebben een niet te onderschatten invloed (gehad) op de systematisering en de uitwerking van het oude verbintenissenrecht. 10. Wetgevende initiatieven met betrekking tot het bijzonder verbintenissenrecht. Bovendien moet het algemeen verbintenissenrecht aangevuld worden met het zogenaamde bijzondere verbintenissenrecht. Deze regels waren in de loop der jaren vaak wel al ingrijpend gewijzigd. Dat is nog het meest zichtbaar in het bijzondere overeenkomstenrecht. Zo heeft men in de loop der jaren volledig nieuwe regels ingevoerd met betrekking tot handelshuur, woninghuur, consumentenkoop, kosteloze borgtocht, zakelijke zekerheden op roerende goederen …

Deze regels zijn al lang niet meer alleen in het oud Burgerlijk Wetboek en het Burgerlijk Wetboek te vinden, maar vinden we verspreid over tal van bijzondere wetten die men tot het verbintenissenrecht in de ruime zin rekent.

Vooral het consumentenrecht heeft de laatste decennia een ware opmars gekend. De wetteksten die consumenten beschermen, soms misschien zelfs overbeschermen, deinen steeds verder uit.

Deze wetteksten (kunnen) interfereren met regels van het verbintenissenrecht uit het oud Burgerlijk Wetboek en het Burgerlijk Wetboek.

Voorbeeld

Zo bevat het Wetboek van Economisch Recht in Boek VI een volledige afdeling gewijd aan zogenaamde ‘onrechtmatige bedingen’ (artikels VI.82 t.e.m. VI.87 WER). Bedingen die in de regel perfect geldig zijn in de verhouding tot niet-consumenten zijn onrechtmatig in de verhouding tot een consument en kan men vernietigen …

Wanneer je bijvoorbeeld de algemene verkoopsvoorwaarden van een onderneming gaat reviseren, moet je je realiseren dat het toepasselijk recht verschilt naargelang de koper al dan niet een consument is. Is hij geen consument, dan is het gemeen verbintenissenrecht en het gemeen kooprecht van toepassing. Is hij wel een consument, dan kunnen naast het gemeen verbintenissenrecht en het gemeen kooprecht ook nog de regels van de consumentenkoop en de regels van het Wetboek van Economisch Recht van toepassing zijn.

Nog in Boek VI van het Wetboek van Economisch Recht vinden we bijzondere bepalingen met betrekking tot op afstand gesloten overeenkomsten (artikels VI.44/1 e.v. WER) en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (artikels VI.61/1 e.v. WER) tussen een onderneming en een consument.

Ook buiten het Wetboek van Economisch Recht zijn heel wat regels van consumentenrecht in ruime zin te vinden. Denk maar aan de Reiscontractenwet of de Huwelijksbemiddelingswet.

Ook het ondernemingsrecht kent tal van wetten die in mindere of meerdere mate bijzondere contracten regelen.

Voorbeeld

Zo heeft men diverse verzekeringsovereenkomsten geregeld in de Verzekeringswet en de WAM. De handelsagentuurovereenkomst, de alleenverkoopovereenkomst, de commerciële samenwerkingsovereenkomst en de vervoerovereenkomst vinden we dan weer in Boek X van het Wetboek van Economisch Recht. De leer van de onrechtmatige bedingen, die men eerst in het consumentenrecht introduceerde, bestaat inmiddels in een aangepaste versie ook in het ondernemingsrecht. Zo bevat het Wetboek van Economisch Recht in Boek VI nu ook regels met betrekking tot onrechtmatige bedingen in overeenkomsten gesloten tussen ondernemingen (artikels VI.91/1 e.v. WER).

Door de overheveling van bepaalde rechtsdomeinen naar de gemeenschappen en de gewesten vinden we tot slot ook bijzonder verbintenissenrecht terug in regionale wetgeving.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Voorbeeld

Een voorbeeld daarvan is te vinden in het huurrecht. De verschillende gewesten hebben sedert de bevoegdheidsoverdracht eigen huurwetgeving aangenomen (waardoor de woninghuurwetgeving en handelshuurwetgeving van gewest tot gewest kunnen verschillen). Voor het Vlaams Gewest gebeurde dat met het Vlaams Pop-updecreet voor kortlopende handelshuurcontracten, met het Vlaams Woninghuurdecreet voor de verhuur van hoofdverblijfplaatsen en studentenkamers en met het decreet van 13 oktober 2023 tot bepaling van de specifieke regels over de pacht (het ‘Vlaams Pachtdecreet’) voor de pacht van onroerende goederen die hoofdzakelijk gebruikt worden in het landbouwbedrijf van de pachter.

Evenmin mogen we vergeten dat er ook specifieke regels bestaan voor (diverse vormen van) 'overheidscontracten' (bv. regels inzake overheidsopdrachten, concessies, beleidsovereenkomsten, convenanten, …). Zo kunnen we ‘nieuwe’ bijzondere overeenkomsten aantreffen die hun juridische grondslag vinden in specifieke wetten of decreten. Daaraan ontlenen zij ook hun van het gemeen (contracten)recht afwijkende specificiteit.

Voorbeelden

– Wanneer een overheid bepaalde goederen of diensten wenst te bekomen, dan dient zij de dwingende spelregels van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten (de ‘Wet Overheidsopdrachten’) te respecteren, die op heel wat punten afwijken van het algemeen contractenrecht uit Boek 5 BW.

– De overheid sluit periodiek zogenaamde beheerscontracten af met instellingen als de openbaarvervoermaatschappij De Lijn, de openbare omroep VRT, de NMBS, Sciensano, … over de manier waarop zij hun opdrachten van algemeen belang moeten uitoefenen. Op zo'n contracten zijn niet alleen de algemene regels uit het verbintenissenrecht van toepassing, maar ook specifieke wettelijke of decretale regels, die desgevallend voorrang zullen krijgen op het algemeen verbintenissenrecht.

11. Naar een nieuw algemeen verbintenissenrecht. Hoewel de basisconcepten van het oud Burgerlijk Wetboek steeds overeind zijn gebleven, groeide stilaan de idee dat ook de kernregels van het verbintenissenrecht – het algemeen verbintenissenrecht zoals dat is vastgelegd in de artikels 1101 tot en met 1386bis van het oud Burgerlijk Wetboek – aan modernisering toe waren.

Bij Ministerieel Besluit van 30 september 2017 houdende oprichting van de Commissie tot hervorming van het Burgerlijk Wetboek (BS 9 oktober 2017) heeft men daarom twee expertencommissies opgericht om het materiële verbintenissenrecht de 21ste eeuw in te loodsen.

De eerste commissie boog zich over de regels inzake verbintenissen in het algemeen, de verbintenissen uit rechtshandelingen en de verbintenissen uit oneigenlijke contracten. De tweede commissie boog zich over de regels van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.

Ook het bewijsrecht wilde men in dezelfde beweging volledig moderniseren. Hiervoor werd in het voormelde ministerieel besluit een derde commissie opgericht.

Dit alles kadert in een ruimer project waarbij alle materies die geregeld worden in het oud Burgerlijk Wetboek een update krijgen om ze in te passen in een volledig nieuw Burgerlijk Wetboek. Hierbij hanteert men de techniek van de ‘aanbouwwetgeving’. Men werkt de nieuwe regels boek per boek uit

en voegt ze in het Burgerlijk Wetboek in. Om dat te vergemakkelijken krijgt elk boek ook een eigen interne nummering.

De basisstructuur voor het Burgerlijk Wetboek ligt vast bij wet van 19 april 2019 en heeft men alweer bijgestuurd in een wet van 28 april 2022. Het Burgerlijk Wetboek bestaat uit tien boeken.

Boek 1. Algemene bepalingen;

Boek 2. Personen, familie en relatievermogensrecht; Boek 3. Goederen;

Boek 4. Nalatenschappen, schenkingen en testamenten; Boek 5. Verbintenissen; Boek 6. Buitencontractuele aansprakelijkheid; Boek 7. Bijzondere overeenkomsten; Boek 8. Bewijs; Boek 9. Zekerheden; Boek 10. Verjaring.

12. Stand van zaken Burgerlijk Wetboek. Inmiddels zijn verschillende boeken van het Burgerlijk Wetboek in werking getreden.

De wet van 19 april 2019 tot invoering van het Burgerlijk Wetboek legde meteen ook de inhoud van Boek 8 “Bewijs” van het Burgerlijk Wetboek vast. Dit boek trad in werking op 1 november 2020.

De wet van 4 februari 2020 voegde Boek 3 “Goederen” van het Burgerlijk Wetboek (BS 17 maart 2020) toe. Het merendeel van de bepalingen van Boek 3 trad in werking op 21 september 2021.

Ook een deel van Boek 2 “Personen, familie en relatievermogensrecht” (met name de bepalingen van het relatievermogensrecht) en Boek 4 “Nalatenschappen, schenkingen en testamenten” traden in werking op 1 juli 2022.

13. Boek 1, Boek 5 en Boek 6. Voor het materiële verbintenissenrecht was het vooral uitkijken naar de goedkeuring van Boek 1 “Algemene bepalingen”, dat enkele algemene beginselen van het privaatrecht vastlegt, Boek 5 “Verbintenissen”, dat de kern van het algemeen verbintenissenrecht met uitzondering van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht bevat, en Boek 6 “Buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht”, dat het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht bevat.

Het voorbereidende werk van de eerste expertencommissie leidde tot een wetsvoorstel dat op 24 februari 2021 in de Kamer werd ingediend.1 Dit wetsvoorstel werd, na beperkte amendering, op 21 april 2022 aangenomen. De wet van 28 april 2022 houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek verscheen in het Belgisch Staatsblad op 1 juli 2022.2 Hij trad in werking op 1 januari 2023.

De wet van 28 april 2022 houdende Boek 1 “Algemene bepalingen” van het Burgerlijk Wetboek verscheen eveneens in het Belgisch Staatsblad op 1 juli 2022.3 Ook deze wet trad in werking op 1 januari 2023.

1 Wetsvoorstel 24 februari 2021 houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer 202021, nr. 55-1806/1.

2 Wet 28 april 2022 houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek, BS 1 juli 2022, 54.082.

3 Wet 28 april 2022 houdende Boek 1 “Algemene bepalingen” van het Burgerlijk Wetboek, BS 1 juli 2022, 54.079.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Het voorbereidende werk van de experten uit de tweede expertencommissie leidde tot een wetsvoorstel dat op 8 maart 2023 in de Kamer werd ingediend.4 Dat wetsvoorstel werd, na amendering, op 1 februari 2024 aangenomen. De wet van 7 februari 2024 houdende Boek 6 “Buitencontractuele aansprakelijkheid” van het Burgerlijk Wetboek verscheen in het Belgisch Staatsblad op 1 juli 2024. De datum van inwerkingtreding van deze wet is 1 januari 2025.5

Het geactualiseerde bijzondere overeenkomstenrecht zal men opnemen in Boek 7 “Bijzondere overeenkomsten” van het Burgerlijk Wetboek. Op 16 april 2024 werd hierover een wetsvoorstel ingediend in de Kamer.6 Dat is intussen echter vervallen.

14. Verhouding oud en nieuw Burgerlijk Wetboek. Wanneer men nieuwe wetgeving aanneemt, rijst uiteraard de vraag naar de datum van inwerkingtreding en de eventuele overgangsbepalingen om de transitie van de oude naar de nieuwe regelgeving in goede banen te leiden.

Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek trad zoals vermeld in werking op 1 januari 2023. De bepalingen van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op alle rechtshandelingen (een rechtshandeling is de wilsuiting waarbij een of meer personen de bedoeling hebben om rechtsgevolgen te doen ontstaan) en rechtsfeiten (rechtsfeiten zijn feitelijke handelingen of toestanden waaraan door de wet rechtsgevolgen verbonden worden, vaak of meestal zonder dat men deze rechtsgevolgen doelbewust beoogde) die hebben plaatsgevonden na de inwerkingtreding van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 64, eerste lid van de wet van 28 april 2022).

Tenzij partijen het anders overeenkwamen, zijn die bepalingen niet van toepassing en blijven de vorige regels van toepassing: 1° op de toekomstige gevolgen van rechtshandelingen en rechtsfeiten die hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, en 2° op rechtshandelingen en rechtsfeiten die hebben plaatsgevonden na de inwerkingtreding van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek die betrekking hebben op een verbintenis ontstaan uit een rechtshandeling of rechtsfeit dat heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 65, tweede lid van de wet van 28 april 2022).

Contractspartijen kunnen hier wel van afwijken en overeenkomen dat zij meteen toepassing willen maken van de nieuwe regelgeving. Deze regeling is in lijn met de algemene regels inzake de toepassing van de wet in de tijd, zoals die zijn verwoord in artikel 1.2 BW.

Ook naar aanleiding van de invoering van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is een overgangsregeling voorzien voor wat betreft de toepassing van de nieuwe regels over buitencontractuele aansprakelijkheid.

Duidelijk is dat het oud Burgerlijk Wetboek nog een lange tijd relevant zal blijven, met name voor contracten met een lange looptijd die zijn aangegaan voor de inwerkingtreding van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (voor wat het contractuele aansprakelijkheidsrecht betreft) of voor feiten die tot

4 Wetsvoorstel 8 maart 2023 houdende Boek 6 “Buitencontractuele aansprakelijkheid” van het Burgerlijk Wetboek, Parl. St. Kamer 2022-2023, nr. 55-3213/1.

5 Wet 7 februari 2024 houdende Boek 6 “Buitencontractuele aansprakelijkheid” van het Burgerlijk Wetboek, BS 1 juli 2024, 79.393.

6 Wetsvoorstel 16 april 2024 houdende invoeging van Boek 7 “Bijzondere contracten” in het Burgerlijk Wetboek, Parl. St. Kamer 2023,2024, nr. 55-3973/001.

aansprakelijkheid leiden en die zich hebben voorgedaan voor de inwerkingtreding van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (voor wat het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht betreft).

15. Afbakening handboek: focus op het Burgerlijk Wetboek. Op dit ogenblik bevinden we ons dus in een overgangsperiode tussen de oude regels van het oud Burgerlijk Wetboek die nog op (bestaande) situaties van toepassing blijven, en de nieuwe regels van het Burgerlijk Wetboek. Een belangrijke geruststelling is op zijn plaats: Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek bracht geen revolutie teweeg in het algemeen verbintenissenrecht. De basisprincipes zijn dezelfde gebleven. Wel hebben een aantal rechtsfiguren die in de praktijk reeds lang werden toegepast, maar niet uitdrukkelijk geregeld waren in het oud Burgerlijk Wetboek, nu een duidelijke wettelijke basis gekregen. De nieuwe wetteksten brachten dus voornamelijk een codificatie van een aantal rechtstheorieën en rechtsprincipes die in de loop der jaren in de praktijk gegroeid waren. Men zet zo een lange verbintenisrechtelijke traditie verder, met ook punctuele aanpassingen en echte innovaties. Hetzelfde geldt voor een groot stuk ook voor Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek over de buitencontractuele aansprakelijkheid. Nochtans zijn er in het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht wel een aantal opvallende keuzes gemaakt door de wetgever, die een breuk vormen met het verleden.

In dit handboek opteren we er dan ook voor om het verbintenissenrecht te bestuderen vanuit het nieuw Burgerlijk Wetboek. We baseren ons dus in hoofdzaak op Boek 1, Boek 5, Boek 6 en – voor de regels uit het bewijsrecht – Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Wanneer de regels afwijken van de regels uit het oud Burgerlijk Wetboek zullen we daarvan soms nog kort melding maken.

Aangezien Boek 5 en Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek voor een groot deel voortbouwen op de bestaande praktijken van het verbintenissenrecht, zullen we in dit handboek voor heel wat leerstukken nog vonnissen en arresten op basis van het oud Burgerlijk Wetboek citeren. Daarbij zullen we tussen vierkante haken telkens de verwijzing naar de nieuwe artikels uit Boek 5 en Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek toevoegen.

16. Afbakening handboek: algemeen verbintenissenrecht. Een tweede inhoudelijke afbakening is op zijn plaats. Dit handboek legt de focus op het algemeen verbintenissenrecht. We concentreren ons bijgevolg op de regels die te vinden zijn in Boek 5 “Verbintenissen”, Boek 6 “Buitencontractuele aansprakelijkheid” en Boek 8 “Bewijs” van het Burgerlijk Wetboek. Deze bevatten immers het algemeen verbintenissenrecht.

We vermeldden al dat er daarnaast ook nog een groot arsenaal aan bijzonder verbintenissenrecht bestaat, verspreid over andere delen van het (oud of nieuw) Burgerlijk Wetboek en over tal van bijzondere wetten.

Hoger verwezen we al naar het Wetboek van Economisch Recht, dat tal van regels bevat die in meer of mindere mate kunnen afwijken van het algemeen verbintenissenrecht.

Ook in het oud Burgerlijk Wetboek zelf zijn er nog heel wat regels te vinden die relevant kunnen zijn voor het verbintenissenrecht. Meer bepaald:

– Boek I. Personen (artikels 7 t.e.m. 515 oud BW)

– Boek III. Wijze van eigendomsverkrijging

• Titel Vbis. Wettelijke samenwoning (artikels 1475 t.e.m. 1479 oud BW)

• Titel VI. Koop (artikels 1582 t.e.m. 1701 oud BW)

• Titel VII. Ruil (artikels 1702 oud BW t.e.m. 1707 oud BW)

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

• Titel VIII. Huur (artikels 1708 t.e.m. 1762bis oud BW, Handelshuurwet, Pachtwet, artikels 1779 t.e.m. 1831 oud BW)

• Titel X. Lening (artikels 1874 t.e.m.1914 oud BW)

• Titel XI. Bewaargeving en sekwester (artikels 1915 t.e.m. 1963 oud BW)

• Titel XII. Kanscontracten (artikels 1964 t.e.m. 1983 oud BW)

• Titel XIII. Lastgeving (artikels 1984 t.e.m. 2010 oud BW)

• Titel XIV. Borgtocht (artikels 2011 t.e.m. 2043octies oud BW)

• Titel XV. Dading (artikels 2044 t.e.m. 2058 oud BW)

• Titel XVII. Zakelijke zekerheden op roerende goederen (artikels 1 t.e.m. 76 van Titel XVII van Boek III van het oud Burgerlijk Wetboek)

• Titel XVIII. Voorrechten en hypotheken (Hypotheekwet)

• Titel XX. Verjaring (artikels 2219 oud BW t.e.m. 2280 oud BW)

• Titel XXI. Kennisgeving (artikel 2281 oud BW)

Veelal licht men deze bijzondere regels uit een traditioneel handboek verbintenissenrecht en brengt men ze onder in andere rechtstakken.

– ‘Huwelijksvermogensstelsels’ en ‘Wettelijke samenwoning’ zal men doorgaans bestuderen in het ‘Personen- en familierecht’ of het ‘Familiaal vermogensrecht’ of het ‘Relatievermogensrecht’.

– ‘Koop’, ‘Ruil’, ‘Huur’, ‘Lening’, ‘Bewaargeving en sekwester’, ‘Kanscontracten’, ‘Lastgeving’ en ‘Dading’ komen aan bod in het ‘Contractenrecht’ of het ‘Bijzondere overeenkomstenrecht’.

– ‘Verjaring’ kan ook deels worden ondergebracht onder het ‘Goederenrecht’.

– ‘Borgtocht’ en ‘Zakelijke zekerheden op roerende goederen’ en ‘Hypotheek’ horen thuis in het ‘Zekerhedenrecht’, al komen ze soms ook ter sprake in het ‘Goederenrecht’ of het ‘Contractenrecht’.

Het is evenwel belangrijk om in te zien dat je het algemeen verbintenissenrecht en het bijzonder verbintenissenrecht niet van elkaar kan loskoppelen. We zullen in dit handboek dan ook met regelmaat bijzondere overeenkomsten (vooral koop-verkoop, huur-verhuur, lening, bewaargeving en lastgeving) aanhalen ter illustratie van regels van algemeen verbintenissenrecht.7

Voorbeeld

Om een koopcontract te analyseren zal je de regels van het algemeen verbintenissenrecht én de bijzondere regels van de koop samen moeten lezen. Dat is op zich een complexe oefening. Voor sommige aspecten komen de bijzondere regels van de koop immers in conflict met de regels van het algemeen verbintenissenrecht. De bijzondere regel zal dan voorgaan op de algemene regel.

7 Aan dit handboek is een bijlage toegevoegd met een omschrijving van de meest courante bijzondere overeenkomsten.

Voor sommige bijzondere overeenkomsten vergt het samen bestaan van algemene en bijzondere regels nog meer inzicht en concentratie.

Voorbeeld

Voor een analyse van een handelshuurcontract moet je de regels van het algemeen verbintenissenrecht, de regels van het gemeen huurrecht én de bijzondere regels van de Handelshuurwet samen hanteren. Opnieuw zal een (meer) bijzondere regel voorgaan op een eventueel andersluidende, (meer) algemene regel.

17. Afbakening handboek: nationaal verbintenissenrecht. Bij de bespreking van het wetgevend kader hierboven hadden we alleen oog voor het nationale kader. Het spreekt echter voor zich dat relaties tussen personen al snel de landsgrenzen kunnen overschrijden. Wellicht ben je al op reis gegaan, heb je al eens iets online gekocht op een buitenlandse website, heb je al eens een contract gelezen waarin een ander rechtsstelsel van toepassing is …

Er zijn dan ook talloze situaties waarin niet het Belgische verbintenissenrecht, maar het verbintenissenrecht van een ander land van toepassing is. Soms is meteen duidelijk welk (nationaal) verbintenissenrecht van toepassing is, soms is dat minder duidelijk. Om te bepalen welk recht van toepassing is, bestaan er (uiteraard) regels die (veelal) het nationale recht overstijgen. Ze behoren dan tot het internationaal privaatrecht.

Bovendien wint ook het Europees recht – onder meer via verordeningen en richtlijnen – aan belang in het (nationaal) verbintenissenrecht. Dit Europees recht is meteen een opportuniteit om (terug) tot convergentie te komen tussen verschillende rechtsstelsels. Een uniform Europees – laat staan mondiaal – verbintenissenrecht bestaat tot op vandaag echter niet.

Overigens heeft de wetgever bij de uitwerking van Boek 5, Boek 6 en Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek kennis en ervaring opgedaan door de bestudering van de wetgeving van andere landen. Het kan inderdaad interessant zijn na te gaan hoe men een bepaald (verbintenissenrechtelijk) probleem in een ander land benadert en of de oplossing in dat land succes heeft of problemen stelt. Op die manier kan men zijn eigen wetgeving perfectioneren. De rechtswetenschap die zich bezighoudt met het vergelijken van het recht van verschillende landen noemt men ‘rechtsvergelijking’.

In dit handboek beperken we ons, om voor de hand liggende redenen, tot het Belgische verbintenissenrecht.

18. Informatiebronnen. Laat dat alles je vooral niet ontmoedigen. Een goede jurist is niet zozeer iemand die elk bijzonder regeltje vanbuiten kent, maar is vooral iemand die de grote principes kent, onthoudt dat regels bestaan en kunnen veranderen en weet waar en hoe hij de geldende regels kan vinden.

Belangrijk is vooral om de informatiebronnen van het (verbintenissen)recht te kunnen terugvinden en er verstandig mee te kunnen werken.

De parlementaire voorbereiding bevat een schat aan informatie:

Boek 1: Wetsvoorstel van 24 februari 2021 houdende Boek 1 “Algemene bepalingen” van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer 2020-21, nr. 55-1805/1.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Boek 5: Wetsvoorstel van 24 februari 2021 houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer 2020-21, nr. 55-1806/1.

Boek 6: Wetsvoorstel van 8 maart 2023 houdende Boek 6 “Buitencontractuele aansprakelijkheid” van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer 2022-2023, nr. 55-3213/001.

Boek 8: Wetsontwerp van 31 oktober 2018 houdende invoeging van Boek 8 “Bewijs” in het nieuw Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 54-3349/1.

De volgende werken zijn enkele basiswerken uit het verbintenissenrecht:

– CLAEYS, I. en TANGHE, T., Nieuw algemeen contractenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2023, 966 p.

– CORNELIS, L., Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, 997 p.

– DEKKERS, R., VERBEKE, A., CARETTE, N. en VANHOVE, K., Handboek burgerlijk recht, Deel III, Verbintenissen, bewijsleer, gebruikelijke contracten, Antwerpen, Intersentia, 2007, 820 p.

– SAGAERT, V., Beginselen van verbintenissenrecht, 2023, Heverlee, LeA Uitgevers, 326 p.

– SAMOY, I. en BARUCKI, C., Studentencursus verbintenissenrecht, KULeuven, 2023-2024, 299 p.

SAMOY I. en STIJNS, S., Leerboek verbintenissenrecht. Boek 1bis, Brugge, Die Keure, 2020, 408 p.

– STIJNS, S., Leerboek verbintenissenrecht. Boek 2, Brugge, Die Keure, 2020, 416 p.

– STIJNS, S., Leerboek verbintenissenrecht, Boek 1, Brugge, Die Keure, 2022, 728 p.

– VAN GERVEN, W. en VAN OEVELEN, A., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2015, 728 p.

– VANSWEEVELT, T. en WEYTS, B. (eds.), Handboek verbintenissenrecht, Brussel, Lefebvre Sarrut Belgium, 2023, 1353 p.

– VANSWEEVELT, T. en WEYTS, B. (eds.), Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 935 p.

De geïnteresseerde lezer vindt in deze basiswerken ook een schat aan verwijzingen naar rechtspraak (waaronder de mijlpaalarresten van het Hof van Cassatie) en rechtsleer.

Wellicht dat in de komende periode nieuwe edities van deze basiswerken zullen uitgebracht worden, volledig aangepast aan het nieuwe verbintenissenrecht.

Daarnaast bestaan er uiteraard nog talloze andere werken – van dezelfde en andere auteurs – die (specifieke onderwerpen van) het verbintenissenrecht bestrijken. In de bibliografie achteraan zijn nog een aantal werken opgenomen voor een verdere uitdieping van de materie.

Praktisch: opzoeken en hanteren van (online) juridische informatiebronnen

Wij wijzen er nog op dat er, naast betalende informatiebronnen, tal van bronnen zijn die je eenvoudig en gratis kan consulteren via het internet.

Vaak kan een eenvoudig juridisch woordenboek je al een eerste toelichting geven bij een onbekend juridisch begrip. Een betrouwbaar online juridisch woordenboek vind je via www.juridischwoordenboek.be.

Een goed startpunt voor juridische bronnen is verder de portaalsite: www.belgielex.be. Je vindt er onder meer links naar volgende websites:

1 Wetgeving:

http://justitie.belgium.be

a Klik daar op ‘Belgisch Staatsblad’: databank van de publicatie Belgisch Staatsblad (authentieke tekst van alle wetgeving gepubliceerd vanaf 1 juni 1997).

b link ‘Belgische Wetgeving’, klik door naar ‘Justel’: databank voor alle Belgische wetgeving, officieus geconsolideerd

2 Rechtspraak:

https://juportal.be (vooral voor hogere rechtspraak, onder meer arresten van het Hof van Cassatie)

Online zoeken naar juridische bronnen kan ook via het juridische zoekplatform lex.be en via de portaalsite van de hoven en de rechtbanken: www.rechtbanken-tribunaux.be.

Gratis degelijke rechtsleer terugvinden op het internet is minder eenvoudig. Op http://books.google.be/bkshp kan je passages uit boeken vinden. Sommige auteurs stellen hun publicaties gratis op een (eigen) website ter beschikking.

Het spreekt voor zich dat je alle informatie die je via het internet opzoekt met de nodige kritische blik moet bekijken. Iedereen kan immers op het internet zijn ‘ideeën’ kwijt, of die nu juist zijn of niet. Neem dus niet te snel iets voor waar aan. Voor een operatie ga je ook niet naar de slager, zelfs niet als die slager de operatie zelf al eens ondergaan heeft …

Om een volledig beeld te krijgen van de rechtspraak en om degelijke rechtsleer terug te vinden, zal je in de regel een gespecialiseerde bibliotheek moeten bezoeken (bibliotheken van universitaire rechtsfaculteiten, van de orde van advocaten …) of betalende websites consulteren (www.jura.be, www.jurisquare.be, www.stradalex.be of websites van juridische tijdschriften …).

3 Begripsomschrijving en karakteristieke eigenschappen van de verbintenis

3.1 Het begrip verbintenis

19. Wettelijke definitie. Bij het begin van een handboek verbintenissenrecht past het stil te staan bij het kernbegrip verbintenis. Het woord verbintenis is taalkundig verwant met ‘verbinden’, ‘verbinding’ en ‘band’. Dat inzicht maakt meteen bijzonder veel duidelijk. Een verbintenis creëert immers een verbinding, een (rechts-)band tussen personen.

Artikel 5.1 BW omschrijft een verbintenis als een ‘rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen’.

20. Verschillende karakteristieke eigenschappen. Deze definitie legt meteen een aantal kenmerkende eigenschappen van een verbintenis bloot, die we hierna bespreken.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

3.2 Karakteristieke eigenschappen van de verbintenis

3.2.1 Een verbintenis creëert een rechtsband tussen personen

21. Minimaal twee betrokken personen. De wettelijke definitie beschrijft een verbintenis als een rechtsband tussen een schuldeiser en een schuldenaar. Bij een verbintenis zijn met andere woorden altijd minimaal twee personen of ‘partijen’ betrokken.

Het recht kent twee soorten personen: een natuurlijke persoon (een mens van vlees en bloed) of een rechtspersoon (een organisatie waaraan het recht rechten en plichten toekent; bv. bepaalde overheden die rechtspersoonlijkheid hebben (zoals de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies en de gemeenten), bepaalde vennootschappen en verenigingen die rechtspersoonlijkheid hebben (zoals de vennootschap onder firma, de commanditaire vennootschap, de besloten vennootschap, de coöperatieve vennootschap, de naamloze vennootschap, de vereniging zonder winstoogmerk, de stichting …)).

Een verbintenis kan dus bestaan tussen twee natuurlijke personen (tussen twee mensen), tussen een natuurlijke persoon en een rechtspersoon (bv. tussen een mens en een besloten vennootschap), tussen twee rechtspersonen (bv. tussen een naamloze vennootschap en een vereniging zonder winstoogmerk).

22. Terminologie. Een verbintenis houdt altijd een verhouding in tussen een schuldeiser en een schuldenaar.

Ingevolge de verbintenis is de ene persoon – de schuldenaar – iets verschuldigd aan de andere persoon – de schuldeiser (invalshoek van de passieve zijde). Of omgekeerd bekeken: de schuldeiser kan op grond van de verbintenis iets vorderen van de schuldenaar (invalshoek van de actieve zijde).

23. Schuldenaar - schuld. De schuldenaar (of debiteur) heeft een verbintenis, een schuld of een verplichting jegens/tegenover/opzichtens de schuldeiser. Van hem wordt ook gezegd dat hij de verbintenis moet betalen, uitvoeren, nakomen of presteren, of nog dat hij daartoe gehouden is.

24. Schuldeiser - schuldvordering. De schuldeiser (of crediteur) heeft een vorderingsrecht, schuldvordering of aanspraak op de schuldenaar (of: ‘de schuldeiser is titularis van een vorderingsrecht’). De schuldeiser is dus gerechtigd om een prestatie te vorderen (eisen) van de schuldenaar, of nog om de betaling, de uitvoering of de nakoming van de verbintenis te vorderen.

25. Voorwerp van de verbintenis. De prestatie die de schuldenaar moet leveren of die de schuldeiser juridisch kan afdwingen, noemt men het voorwerp van de verbintenis.

Schematisch kan de band tussen schuldeiser en schuldenaar als volgt worden weergegeven:

vorderingsrecht – schuldvordering – aanspraak

schuldeiser (SE) schuldenaar (SA)

verbintenis – schuld – verplichting – iets geven – iets doen – iets niet doen (nalaten) – iets garanderen

Een verbintenis kunnen we schematisch voorstellen met een enkele pijl van de schuldenaar naar de schuldeiser, een vorderingsrecht als een pijl van de schuldeiser naar de schuldenaar.

26. Vorderingsrecht versus zakelijk recht. Verbintenissen houden dus essentieel een vorderingsrecht in van een schuldeiser op een schuldenaar. Vorderingsrechten noemt men soms ook ‘persoonlijke rechten’.

Vorderingsrechten worden in de doctrine tegenover zakelijke rechten8 geplaatst. Een vorderingsrecht impliceert een band tussen personen. Een zakelijk recht is een recht dat een persoon, de titularis, een directe zeggenschap verleent op een bepaald goed (bv. het eigendomsrecht op een bepaald goed of een hypotheek op een onroerend goed). Belangrijk om aan te stippen is dat de zakelijke rechten een gesloten stelsel vormen (‘numerus clausus’) (artikel 3.3 BW). Alleen de wetgever kan zakelijke rechten creëren. Het onderscheidingscriterium tussen vorderingsrechten en zakelijke rechten is, hoewel men in de rechtsleer pogingen gedaan heeft om unieke of karakteristieke eigenschappen aan te duiden van vorderingsrechten respectievelijk zakelijke rechten, eigenlijk puur formeel. Alleen een recht dat voldoet aan de wezenskenmerken van een zakelijk recht, zoals vastgelegd door de wetgever, kan een zakelijk recht zijn. Elk recht dat niet voldoet aan de wezenskenmerken van een zakelijk recht, kan dan ook alleen een vorderingsrecht uitmaken. Het is inderdaad moeilijk om eigenschappen aan te duiden die uniek, karakteristiek of een soort grootste gemene deler zijn voor alle vorderingsrechten respectievelijk voor alle zakelijke rechten. Ieder recht moet uiteindelijk ontleend worden volgens de concrete regels die erop van toepassing zijn en die regels verschillen van recht tot recht. Voor de zakelijke rechten zijn Boek 3 “Goederen” van het Burgerlijk Wetboek, de Pandwet en de Hypotheekwet relevant.

Voorbeeld

Een huurder en een vruchtgebruiker van een wagen hebben allebei het recht om gebruik te maken van de wagen. Op het eerste gezicht lijkt er dus niet zoveel verschil te bestaan tussen een huurder en een vruchtgebruiker. Maar als de eigenaar van de wagen die schenkt, worden de verschillen in de juridische positie van beiden al snel duidelijk. De vruchtgebruiker is houder van een zakelijk recht en heeft een volgrecht: hij kan zijn recht tegenwerpen aan iedere achtereenvolgende verkrijger van een recht op het goed (artikel 3.4, tweede lid BW). Hij behoudt dus het recht om de wagen te gebruiken. De huurder daarentegen heeft alleen een vorderingsrecht tegenover zijn medecontractant (de verhuurder). Hij heeft geen volgrecht maar kan zijn verhuurder aanspreken omdat die hem niet langer gebruik kan laten maken van de gehuurde wagen.

Merk op dat zakelijke rechten als gevolg of resultaat van een verbintenis (tot geven) kunnen ontstaan. Zo kan iemand het eigendomsrecht (als zakelijk recht) verwerven ten gevolge van een koopcontract waarin de verbintenis van de koper is opgenomen om een bepaald goed in eigendom over te dragen. Een zakelijk recht zoals het eigendomsrecht kan evenwel ook op een andere manier verkregen worden, bijvoorbeeld door ‘(eigendoms)verkrijgende verjaring’.

8 De zakelijke rechten zijn het eigendomsrecht, de mede-eigendom, de zakelijke gebruiksrechten en de zakelijke zekerheden. De zakelijke gebruiksrechten zijn de erfdienstbaarheden, het recht van vruchtgebruik, erfpacht en opstal. De zakelijke zekerheden zijn de bijzondere voorrechten, het pand, de hypotheek en het retentierecht.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

3.2.2 Een verbintenis heeft een in geld waardeerbare aanspraak tot voorwerp

27. Een in geld waardeerbare aanspraak. Elke verbintenis heeft een bepaald voorwerp: een prestatie die geleverd moet worden. Verderop zullen we de voorwaarden zien waaraan het voorwerp van een verbintenis moet voldoen om geldig te zijn.

Voorlopig beperken we ons tot de opmerking dat het voorwerp een bepaalde vermogenswaarde moet hebben. Het klassieke verbintenissenrecht legt zich immers toe op de vermogensrechtelijke verbintenissen of dus de verbintenissen met een in geld waardeerbaar voorwerp. Dat impliceert niet dat het voorwerp van de verbintenis steeds de betaling van een geldsom moet zijn, maar wel dat het voorwerp in geld gewaardeerd moet kunnen worden.

3.2.3 Een verbintenis is afdwingbaar

28. Afdwingbaarheid. Kenmerkend voor een juridische verbintenis is tot slot dat zij afgedwongen kan worden. Dat kenmerk staat centraal in de wettelijke definitie. Artikel 5.1 BW bepaalt uitdrukkelijk dat een schuldeiser de uitvoering mag eisen, indien nodig in rechte. Een schuldenaar die zijn verbintenissen niet vrijwillig nakomt, zal dus, desnoods door een rechter, tot naleving gedwongen kunnen worden. Hoe dat precies gebeurt, komt later aan bod.

De afdwingbaarheid is een essentieel kenmerk van verbintenissen, dat hen onderscheidt van niet-afdwingbare toezeggingen en van de bijzondere categorie van de natuurlijke verbintenissen.

niet afdwingbaar afdwingbaar civiele verbintenis niet-afdwingbare toezegging natuurlijke verbintenis

29. Niet-afdwingbare toezeggingen. In hun afdwingbaar karakter onderscheiden verbintenissen zich van louter vriendschappelijke of meer morele toezeggingen, die niet juridisch afdwingbaar zijn.

Voorbeeld 1

Het aanvaarden van het peter- of meterschap over een kind leidt niet tot afdwingbare verplichtingen, hoogstens tot de morele toezegging om dit kind op zijn verjaardag een cadeau te geven of, moest er zijn of haar ouders ooit iets overkomen, het op te vangen.

Voorbeeld 2

In de handelswereld gaat men soms een zogenaamd gentlemen’s agreement aan. Een gentlemen’s agreement bevat toezeggingen waarvan de betrokken partijen bewust willen dat ze niet juridisch afdwingbaar zouden zijn. De partij die zich niet houdt aan een gentlemen’s agreement lijdt hoogstens gezichts-

verlies. Als je hierover doordenkt, zou je kunnen stellen dat een gentlemen’s agreement toch in één opzicht juridisch afdwingbaar is, nl. dat het niet afdwingbaar is.

30. Natuurlijke verbintenissen. Het Burgerlijk Wetboek kent nog een tussenvorm tussen de volstrekt niet-afdwingbare toezeggingen en de juridisch afdwingbare verbintenissen. Het betreft de ‘natuurlijke verbintenissen’.

Artikel 5.2 BW definieert de natuurlijke verbintenis als ‘een verbintenis waarvan de uitvoering niet kan worden afgedwongen’. Een schuldeiser kan de uitvoering van een natuurlijke verbintenis dus niet opeisen. Zij kan enkel op vrijwillige wijze door de schuldenaar worden nagekomen.

Veel van de natuurlijke verbintenissen vertrekken vanuit een algemeen maatschappelijk aanvaard moreel plichtsgevoel. In oorsprong zijn deze plichten niet afdwingbaar. Wanneer de schuldenaar echter vrij en bewust overgaat tot de vrijwillige uitvoering van zo’n morele plicht, dan krijgt deze wel een juridisch bindend karakter. De geleverde prestatie kan dan immers niet meer worden teruggevorderd. Door de vrijwillige uitvoering wordt de natuurlijke verbintenis omgezet in een civiele verbintenis.

Bij een natuurlijke verbintenis ontstaat dus pas in tweede orde een juridisch afdwingbare aanspraak. Op degene die de natuurlijke verbintenis vrijwillig uitgevoerd heeft, rust een verbintenis om niet te doen: hij kan niet terugvorderen wat hij vrijwillig heeft uitgevoerd als een natuurlijke verbintenis. De begunstigde van de natuurlijke verbintenis kan in rechte afdwingen dat hij niet moet teruggeven wat hij ontvangen heeft.

Voorbeeld 1

Feitelijk samenwonende partners zijn wettelijk niet verplicht om bij te dragen in elkaars levensonderhoud. Wanneer de ene partner niettemin vrijwillig bijdraagt aan het onderhoud van de andere of wanneer hij belooft om dat te doen, dan zet hij een natuurlijke verbintenis (die steunde op een eigen moreel plichtsgevoel) om in een civiele verbintenis. Een vordering tot terugbetaling van de bijdragen (bijvoorbeeld na het beëindigen van de relatie) zal juridisch niet aanvaard worden.

Voorbeeld 2

Een gokschuld is in de regel een natuurlijke verbintenis. De schuldeiser van de gokschuld kan de betaling niet voor de rechter afdwingen. De georganiseerde en verstandige schuldeiser zal er daarom voor zorgen dat hij wat hij kan winnen al in zijn bezit heeft voor het spel aanvangt (door bijvoorbeeld een inzet te vragen). In de realiteit en alleszins in films worden gokschulden niet via de rechter geïnd (want daar zal de schuldeiser geen gehoor vinden), maar veelal onder (fysieke) bedreiging… Dat laatste is uiteraard niet geoorloofd.

Voorbeeld 3

Volgens artikel 5.244, laatste lid BW, zet de bevrijdende verjaring de (civiele) verbintenis om in een natuurlijke verbintenis. De schuldeiser van een schuldvordering die verjaard is, kan geen rechtsvordering meer instellen om die verbintenis af te dwingen. Als de schuldenaar van een verjaarde schuld die

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

echter vrijwillig betaalt aan de schuldeiser, kan de schuldenaar datgene wat hij vrijwillig heeft betaald niet meer terugvorderen. Hij heeft dan uitvoering gegeven aan een natuurlijke verbintenis.

De term ‘natuurlijke verbintenis’ is dus eerder ongelukkig gekozen. De juridische afdwingbaarheid is nu precies een wezenlijk karakteristiek van de verbintenis, zoals gedefinieerd in artikel 5.1 BW. Precies dat karakteristiek ontbreekt echter bij de natuurlijke verbintenis, zoals gedefinieerd in artikel 5.2 BW. Om beide beter tegenover elkaar te plaatsen spreekt men soms over een ‘juridische verbintenis’ enerzijds en een ‘natuurlijke verbintenis’ anderzijds.

4 De bronnen van verbintenissen

31. Bronnen van verbintenissen. Nu duidelijk is wat het begrip ‘verbintenis’ inhoudt, rijst uiteraard de belangrijke vraag op welke manier verbintenissen kunnen ontstaan. Dat is de vraag naar de bronnen van verbintenissen.

Artikel 5.3, eerste lid BW somt vier bronnen van verbintenissen op. Verbintenissen ontstaan met name uit (1) een rechtshandeling, (2) uit een oneigenlijk contract, (3) uit de buitencontractuele aansprakelijkheid of (4) uit de wet.

Wie de verdere structuur van Boek 5 nader bekijkt, merkt dat Titel 2 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek voortbouwt op deze opsomming. Ondertitel 1 is gewijd aan de verbintenissen uit rechtshandelingen. Daarbij gaat het om verbintenissen die doelbewust zijn aangegaan door een of meerdere personen. Ondertitel 2 behandelt de verbintenissen die ontstaan uit rechtsfeiten. Daarbij gaat het om verbintenissen die ontstaan uit feitelijke handelingen of toestanden waaraan de wet rechtsgevolgen koppelt, vaak of meestal zonder dat men deze rechtsgevolgen doelbewust voor ogen had. Zowel de oneigenlijke contracten als de buitencontractuele aansprakelijkheid situeren zich binnen dit deel.

Artikel 5.3, eerste lid BW noemt daarnaast ook de verbintenissen uit de wet nog als aparte bron van verbintenissen. Heel wat verbintenissen vinden hun oorsprong niet in een handeling van een persoon tegenover een andere persoon (een rechtshandeling of een rechtsfeit), maar worden rechtstreeks door de wet opgelegd. Zo verplicht artikel 203, §1 oud BW ouders om in te staan voor (onder meer) de huisvesting, het levensonderhoud en de opleiding van hun kinderen. Uit die wettelijke bepaling volgt bijvoorbeeld een verbintenis tot betaling van de opleidingskosten van meerderjarige studerende kinderen. Ook tal van fiscale wetten leggen aan de bestemmelingen rechtstreeks verbintenissen op vooreerst om de belastingadministratie correcte informatie te verschaffen om de belasting te kunnen bepalen en vervolgens om de verschuldigde belasting te betalen.

Ook dergelijke rechtstreeks aan de wet ontleende verbintenissen zijn onderworpen aan de regels uit het algemeen verbintenissenrecht. Tegelijk worden zij vaak uitvoerig geregeld door de wet die de verbintenis invoert. Bijgevolg blijven ze in dit algemene handboek verder buiten beschouwing. Merk op dat finaal alle verbintenissen, zowel deze uit rechtshandelingen als deze uit rechtsfeiten, ontstaan uit de wet (in de brede zin): zij zijn slechts verbintenissen omdat het recht in de eerste plaats aan bepaalde handelingen of toestanden rechtsgevolgen verbindt. Verbintenissen komen per slot van rekening altijd slechts tot stand doordat het recht dit mogelijk maakt. Finaal komen alle verbintenissen dan ook tot stand op grond van het recht.

In het vervolg van dit handboek leggen we ons toe op de verbintenissen uit rechtshandelingen en de verbintenissen uit rechtsfeiten. Deze begrippen worden nu eerst verder uitgewerkt.

32. Verbintenissen uit rechtshandelingen. Een rechtshandeling is – volgens de omschrijving van artikel 1.3 BW – een ‘wilsuiting waarbij een of meer personen de bedoeling hebben om rechtsgevolgen te doen ontstaan’. Men onderscheidt twee soorten rechtshandelingen: meerzijdige rechtshandelingen en eenzijdige rechtshandelingen.

1 Verbintenissen uit meerzijdige rechtshandeling: het contract als bron van verbintenissen

Rechtshandelingen zijn meerzijdig wanneer een wilsuiting van ten minste twee personen noodzakelijk is om juridische gevolgen te laten ontstaan. Het typevoorbeeld van een meerzijdige rechtshandeling is een contract of overeenkomst. Een contract is immers – volgens de definitie van artikel 5.4 BW ‒ niets anders dan een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling om juridische gevolgen tussen hen te laten ontstaan. Uit een contract ontstaan zo verbintenissen en vorderingsrechten, voor één of meerdere contractspartijen.

De basisregels voor de verbintenissen uit contracten vinden we verder terug in artikel 5.4 tot en met 5.124 BW. Centraal daarin staat artikel 5.69 BW: ‘Een contract dat geldig tot stand is gekomen, strekt degenen die het hebben gesloten, tot wet’. Uit een contract ontstaan dus verbintenissen, verplichtingen voor de partijen die het contract hebben gesloten.

Voorbeeld

Een koopcontract, een huurcontract, een leningsovereenkomst …

Merk meteen op dat het Burgerlijk Wetboek de termen ‘contract’ en ‘overeenkomst’ als synoniemen aanmerkt maar in Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek consequent het woord contract hanteert. Op heel wat andere plaatsen in het recht zien we nochtans de term ‘overeenkomst’. Wij gebruiken in dit handboek dan ook de termen ‘contract’ en ‘overeenkomst’ als synoniemen. De begrippen ‘verbintenis’ en ‘contract/overeenkomst’ zijn echter duidelijk géén synoniemen! Een contract is één mogelijke bron van verbintenissen.

2 Verbintenissen uit eenzijdige rechtshandeling: de eenzijdige wilsuiting als bron van verbintenissen Verbintenissen kunnen ook ontstaan uit een eenzijdige rechtshandeling. In dat geval volstaat de wilsuiting van één persoon met de bedoeling om rechtsgevolgen te doen ontstaan. Artikel 5.125 BW bevestigt dat een persoon die een eenzijdige rechtshandeling verricht, door zijn enkele wil een verbintenis kan aangaan ten voordele van een ander.

Voorbeeld

Als een supermarktketen een actie lanceert waarbij ze tijdelijk smartphones aan heel aantrekkelijke prijzen te koop aanbiedt, is dat geen vrijblijvende belofte. De supermarktketen is verplicht om dit publieke aanbod tijdens een redelijke termijn te handhaven. Zij heeft zich daartoe verbonden door een eenzijdige wilsuiting.

33. Verbintenissen uit rechtsfeiten. Eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen steunen beide op een bewuste bedoeling om verbintenissen tot stand te brengen. Maar er zijn feitelijke handelingen en

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

toestanden waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, ook wanneer die niet doelbewust beoogd werden. Men spreekt dan over verbintenissen uit rechtsfeiten.

Artikel 5.3, eerste lid BW vermeldt twee soorten rechtsfeiten als bronnen van verbintenissen: de oneigenlijke contracten en de buitencontractuele aansprakelijkheid die voortkomt uit tot aansprakelijkheid leidende feiten.

1 Verbintenissen uit oneigenlijke contracten

Artikel 5.127 BW definieert de oneigenlijke contracten of ‘quasi-contracten’ als ‘geoorloofde daden waaruit een verbintenis ontstaat ten laste van de persoon die er voordeel uit haalt zonder er recht op te hebben en, in voorkomend geval, een verbintenis van de persoon die de daad heeft verricht jegens die persoon’. Het gaat met andere woorden om situaties waarin iemand vrijwillig (zonder dat hij daar wettelijk of contractueel toe verplicht is) een handeling stelt die een andere persoon ten goede komt. In drie specifieke gevallen zullen uit zo’n actie verbintenissen ontstaan. Men onderscheidt namelijk drie soorten van quasi-contracten: zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking.

Dit vinden we geregeld in de artikels 5.127 t.e.m. 5.137 BW.

Voorbeeld

Als men je loon per ongeluk twee keer uitbetaalt, mag je dat extraatje niet bijhouden. Volgens artikel 5.133 BW is er in dat geval immers sprake van een onverschuldigde betaling en ontstaat er een verplichting om datgene wat je te veel ontving terug te betalen aan diegene van wie je het ontvangen hebt.

2 Verbintenissen uit tot aansprakelijkheid leidende feiten (buitencontractuele aansprakelijkheid)

Als laatste bron van verbintenissen noemt het Burgerlijk Wetboek de buitencontractuele aansprakelijkheid. Een dergelijke aansprakelijkheid ontstaat op basis van tot aansprakelijkheid leidende feiten. Een belangrijke vorm van buitencontractuele aansprakelijkheid is de (fout-) aansprakelijkheid voor eigen daad (artikel 6.5 BW). Die vorm van aansprakelijkheid noemde men voorheen ook de onrechtmatige daad, maar die term lijkt in het nieuwe verbintenissenrecht niet meer gebruikt te worden (behoudens één enkele keer in artikel 5.111 BW). Van die vorm van aansprakelijkheid is sprake wanneer iemand foutief handelt en daardoor schade berokkent (artikel 6.5 BW).

Voorbeeld

– Een dief slaat het venster van een geparkeerd voertuig in en steelt een laptop uit het voertuig. De dief zal de schade van de eigenaar van het voertuig en de laptop moeten vergoeden. De fout die de dief begaan heeft, bestaat in dit geval uit de schending van een wettelijke bepaling (m.n. artikel 461 oud Sw. en artikel 463 nieuw Sw. die het misdrijf diefstal sanctioneren).

– Een zelfstandige stellingbouwer laat, in een moment van onoplettendheid, een bevestigingsbout vallen, die terechtkomt op een geparkeerd voertuig. Door de bevestigingsbout te laten vallen heeft de stellingbouwer schade aan het geparkeerde voertuig veroorzaakt. De stellingbouwer zal de schade van de eigenaar van het geparkeerde voertuig moeten vergoeden. De fout

die de stellingbouwer begaan heeft, bestaat in dit geval uit de schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm (m.n. moet het gedrag van de stellingbouwer vergeleken worden met het gedrag van een voorzichtig en redelijk stellingbouwer geplaatst in dezelfde omstandigheden).

Daarnaast kunnen personen ook kwalitatief aansprakelijk zijn voor andermans daad (de daad van andere personen waarvoor zij instaan) (artikels 6.12 t.e.m. 6.15 BW) of voor zaken en dieren waarvan zij de bewaarder zijn (artikel 6.16 en 6.17 BW). Wanneer deze andere personen, zaken of dieren schade veroorzaken, zal er opnieuw een verbintenis ontstaan om die schade te vergoeden in hoofde van de kwalitatief aansprakelijke persoon.

We brengen in herinnering dat de verbintenissen uit tot aansprakelijkheid leidende feiten geregeld worden in Boek 6 "Buitencontractuele aansprakelijkheid" van het Burgerlijk Wetboek.

Merk op dat de wetgever de tot aansprakelijkheid leidende feiten in artikel 5.3 BW dus niet noemt als bron van verbintenissen, maar wel de ‘buitencontractuele aansprakelijkheid’. Het komt ons voor dat de wetgever de bron van de verbintenis en het gevolg ervan door elkaar haalt. Uit de tot aansprakelijkheid leidende feiten kan (buitencontractuele) aansprakelijkheid ontstaan, dat is de gehoudenheid/ verbintenis/verplichting tot schadeloosstelling van de aansprakelijke partij. Die verbintenis kan door de schuldeiser van de verbintenis (de benadeelde) in principe afgedwongen worden via een vordering waarbij hij de schuldenaar van de verbintenis (de aansprakelijke partij) concreet in rechte aanspreekt (en dus een ‘aansprakelijkheidsvordering’ stelt). Afhankelijk van de bron van de verbintenis, uit contract respectievelijk uit tot aansprakelijkheid leidende feiten, kunnen we dan ook spreken over contractuele respectievelijk buitencontractuele aansprakelijkheid. Strikt genomen is de aansprakelijkheid die kan ontstaan uit eenzijdige rechtshandelingen en oneigenlijke contracten, ook buitencontractueel. In dit handboek opteren wij er voor om de tot aansprakelijkheid leidende feiten als bron van verbintenissen aan te merken.

Onderstaand schema brengt de verschillende bronnen van verbintenissen in kaart. Voor elk van deze bronnen zijn er eigen regels van toepassing, die we verderop zullen toelichten.

Verbintenissen ontstaan uit …

Een rechtshandeling

Meerzijdige rechtshandelingen (contract)

Eenzijdige rechtshandelingen (eenzijdige wilsuiting)

Een rechtsfeit De wet

Oneigenlijke contracten

Tot aansprakelijkheid leidende feiten

Art. 5.3 BW

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Praktisch: werkwijze om een verbintenisrechtelijk probleem op te lossen

Wanneer je een juridisch probleem in het kader van het verbintenissenrecht moet beoordelen, begin je met een grondige analyse van de feiten en de verhoudingen tussen de bij deze feiten betrokken partijen. Bij zo’n analyse kan het helpen om een schema op te stellen met de betrokken partijen en de respectieve verbintenissen van deze partijen.

Een dergelijke analyse begint steeds vanuit de vraag naar de bronnen van verbintenissen. Ontstaan er in de gegeven situatie verbintenissen? Steunen zij op een rechtshandeling of op een rechtsfeit? Wie heeft er verbintenissen? En tegenover wie moeten deze verbintenissen worden uitgevoerd?

Een verbintenis kan dan – zoals gezegd – schematisch worden voorgesteld met een enkele pijl van de schuldenaar naar de schuldeiser. Boven de pijl kan de inhoud van de hoofdprestatie (het voorwerp van de verbintenis) worden vermeld. Onder de pijl kan nu de juridische basis (de bron) van de verbintenis worden aangegeven.

Een contract kan daarbij worden aangeduid door een dubbele pijl.

Voorbeeld

Schematische voorstelling van de verbintenissen uit een koopovereenkomst.

koopovereenkomst verbintenis tot levering SA SA SE SE verbintenis tot betaling verkoper verkoper koper koper

Merk op dat in dit geval de verkoper en de koper elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn. Zij hebben beiden verbintenissen tegenover elkaar. Een koopcontract wordt daarom een wederkerig contract genoemd (zie verder).

Voorbeeld

Schematische voorstelling van een verbintenis uit onrechtmatige daad (buitencontractuele aansprakelijkheid).

aansprakelijke schadeveroorzaker schadeverwekker dader

verbintenis tot schadeloosstelling

benadeelde schadelijder slachtoffer

34. Structuur van dit handboek. In het vervolg van dit hoofdstuk besteden we nog verder aandacht aan de verbintenissen in het algemeen, los van de bron waaruit ze zijn ontstaan. In het volgende punt bekijken we meer bepaald enkele voor de praktijk belangrijke soorten verbintenissen.

Vervolgens krijgen we het hoofdstuk ‘Verbintenissen uit rechtshandelingen’ en het hoofdstuk ‘Verbintenissen uit rechtsfeiten’. In het eerste bestuderen we de verbintenissen uit meerzijdige rechtshandeling (contracten) en de verbintenissen uit eenzijdige rechtshandeling. In het laatste komen de verbintenissen uit oneigenlijk contract en de verbintenissen uit tot aansprakelijkheid leidende feiten aan bod.

In het hoofdstuk ‘Regels gemeenschappelijk aan de verschillende verbintenissen’ tot slot zoomen we opnieuw uit naar de verbintenis in het algemeen. We bekijken er onder meer de vraag naar het bewijs en de interpretatie van verbintenissen, de technieken voor de overdracht van verbintenissen en de wijzen waarop verbintenissen teniet kunnen gaan.

5 Indeling van verbintenissen

35. Talloze indelingen van de verbintenissen. Uit wat voorafging bleek al dat verbintenissen ingedeeld kunnen worden volgens de bron waaruit zij ontstaan. Er zijn echter nog veel andere opdelingen mogelijk. De belangrijkste mogelijke opdelingen zijn de volgende:

1 volgens de bron waaruit zij ontstaan (verbintenis uit meerzijdige rechtshandeling, verbintenis uit eenzijdige rechtshandeling, verbintenis uit oneigenlijk contract, verbintenis uit tot aansprakelijkheid leidende feiten of verbintenis uit de wet);

2 volgens hun aard (bv. verbintenis met economisch karakter of verbintenis met burgerlijk karakter – verbintenis met persoonsgebonden karakter);

3 volgens het voorwerp waarop zij betrekking hebben (verbintenis om iets te geven, om iets te doen, om iets niet te doen of om iets te garanderen – inspanningsverbintenis of resultaatsverbintenis –deelbare of ondeelbare verbintenis – verbintenis met meerdere voorwerpen – hoofdverbintenis en secundaire verbintenis);

4 volgens de wijze waarop de schuldeisers en schuldenaars gebonden zijn (deelbare verbintenis, ondeelbare verbintenis, hoofdelijke verbintenis of verbintenis in solidum)

5 volgens de bijkomende modaliteiten waaraan zij onderworpen zijn (verbintenis onder voorwaarde – verbintenis met tijdsbepaling)

6

Het zal je wellicht al opgevallen zijn dat juristen schijnbaar eindeloze opdelingen kunnen maken. Die opdelingen hebben uiteraard hun praktisch belang. Zij zorgen in de eerste plaats voor ordening en systematisering. Daarnaast is het belangrijk te beseffen dat aan elke noemer belangrijke kenmerken (rechtsgevolgen) kleven die in de praktijk een groot verschil kunnen maken.

Hieronder worden de belangrijkste opdelingen van de verbintenissen nader toegelicht.

5.1

5.1. Verbintenissen en hun bron

Verbintenis uit een rechtshandeling

Verbintenis uit een rechtsfeit

5.2. Verbintenissen en hun aard

Verbintenis met economisch of burgerlijk karakter

Verbintenis met persoonsgebonden karakter

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

5.3. Verbintenissen en hun voorwerp

Verbintenis om iets te doen, om iets niet te doen, om iets te geven, om iets te garanderen

Inspanningsverbintenis Resultaatsverbintenis

Deelbare verbintenis Ondeelbare verbintenis

Verbintenis met pluraliteit van voorwerpen (cumulatief, alternatief, subsidiair)

Hoofdverbintenis Secundaire verbintenis

5.4. Verbintenissen met pluraliteit van subjecten

5.5. Verbintenissen met bijzondere modaliteiten

Deelbare verbintenis Hoofdelijke verbintenis Ondeelbare verbintenis Verbintenis in solidum Verbintenis onder voorwaarde (opschortende of ontbindende voorwaarde)

Verbintenis met tijdsbepaling (opschortende of uitdovende tijdsbepaling)

Verbintenissen en de bron waaruit zij ontstaan

36. Contractuele versus buitencontractuele aansprakelijkheid. We weten inmiddels dat er – naast de wet als algemene bron – vier specifieke bronnen zijn waaruit verbintenissen kunnen ontstaan. Elk van deze vier soorten verbintenissen is onderworpen aan een eigen set van regels.

De twee belangrijkste bronnen in de praktijk zijn ongetwijfeld het contract en de tot aansprakelijkheid leidende feiten. Daaruit ontstaat contractuele aansprakelijkheid respectievelijk buitencontractuele aansprakelijkheid. In het geval van een toerekenbare niet-nakoming van een contractuele verbintenis door een contractant, kan zijn medecontractant opteren uit een reeks sancties, waaronder de uitvoering in natura van de verbintenis, het herstel van zijn schade, de ontbinding van het contract en de prijsvermindering (artikel 5.82 e.v. BW).

De buitencontractuele aansprakelijkheid houdt een verbintenis tot schadeloosstelling in, die plaatsvindt door herstel in natura of door schadevergoeding (artikel 6.30 e.v. BW).

Het (algemeen) ‘contractenrecht’ is dan de set van regels die van toepassing is op (verbintenissen uit) contracten. Naast de regels van dit algemeen contractenrecht bestaan er afwijkende regels voor tal van bijzondere contracten. Die laatste zijn (voorlopig) terug te vinden in het oud Burgerlijk Wetboek, in een aantal bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, in het Wetboek van Economisch Recht en in tal van bijzondere wetten (artikel 5.13 BW).

Het ‘buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht’ omvat de set van regels die van toepassing is op (verbintenissen uit) tot aansprakelijkheid leidende feiten.

Zij vormen twee aparte regimes, al blijven sommige regels ook wel gemeenschappelijk voor alle soorten verbintenissen, ongeacht hun bron (bv. regels over de betaling, over de overdracht van verbintenissen, over het tenietgaan van verbintenissen).

De scheidingslijn tussen deze twee bronnen vormt meteen ook de scheidingslijn tussen twee andere fundamentele begrippen van het verbintenissenrecht, namelijk de contractuele aansprakelijkheid en de buitencontractuele aansprakelijkheid

In beginsel mag je ervan uitgaan – en dit moet eigenlijk ook steeds je eerste reflex zijn bij het oplossen van een concreet probleem – dat een contractuele relatie kan leiden tot contractuele aansprakelijkheid en dat iedere andere relatie slechts kan leiden tot buitencontractuele aansprakelijkheid.

buitencontractuele aansprakelijkheid contractuele aansprakelijkheid

ja nee Is de aanspraak gebaseerd op een contract?

Verderop, in het hoofdstuk "Verbintenissen uit rechtsfeiten", zullen we evenwel zien dat ook in een contractuele relatie een buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering kan worden ingesteld (artikel 6.3 BW). Een contractuele fout kan namelijk ook voldoen aan de definitie van een fout die in artikel 6.6 BW gegeven is. Het omgekeerde kan niet: men kan geen contractuele aansprakelijkheidsvordering stellen in gevallen waarbij er van een contract geen sprake is.

37. Twee buitenbeentjes. Naast de contracten en de tot aansprakelijkheid leidende feiten zijn ook de oneigenlijke contracten en de eenzijdige rechtshandelingen erkende bronnen van verbintenissen. Zij nemen een minder prominente plaats in het Burgerlijk Wetboek in.

De drie oneigenlijke contracten – de zaakwaarneming, de onverschuldigde betaling en de ongerechtvaardigde verrijking – zijn geregeld in de artikels 5.127 t.e.m. 5.137 BW. Voor zover deze regels niet volstaan, past men soms ook regels toe uit het algemeen contractenrecht, naar analogie.

De verbintenissen uit eenzijdige rechtshandeling zijn in het Burgerlijk Wetboek slechts zeer summier geregeld. Artikel 5.126 BW geeft voorrang aan de regels die ‘er eigen aan zijn’. Aanvullend kunnen we kijken naar de regels die van toepassing zijn op de contracten en naar het algemeen regime van de verbintenis.

Ook dat wordt verderop nog meer uitgewerkt.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

5.2 Verbintenissen en hun aard

5.2.1 Verbintenis met economisch karakter – verbintenis met burgerlijk karakter

38. Onderneming versus niet-onderneming – verbintenis met economisch karakter versus verbintenis met burgerlijk karakter. Om na te kunnen gaan welke regels concreet op een bepaalde verbintenis van toepassing zijn, zal men soms ook moeten kijken naar de hoedanigheid van de persoon die de verbintenis is aangegaan.

Zo maakt het een groot verschil of een verbintenis is aangegaan door een onderneming of door een niet-onderneming.

In het Wetboek van Economisch Recht worden verschillende definities van onderneming gehanteerd.

Volgens artikel I.1, 1° WER is een onderneming elk van de volgende organisaties: een natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent, een rechtspersoon (bijvoorbeeld bepaalde types van vennootschappen of verenigingen) of elke andere soort organisatie zonder rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld een maatschap) die een uitkeringsdoel heeft of in feite uitkeringen verricht.

Wanneer een onderneming een verbintenis aangaat, betreft het in de regel voor haar een verbintenis met een economisch karakter (tenzij die welbepaalde verbintenis, voor een onderneming die een natuurlijke persoon is, volledig vreemd zou zijn aan de onderneming).

Wanneer een niet-onderneming een verbintenis aangaat, betreft het voor haar een verbintenis met een burgerlijk karakter

De hoedanigheid van de partij die de verbintenis aangaat (onderneming versus niet-onderneming) en de aard van de verbintenis (met economisch karakter of met burgerlijk karakter) zijn van belang om te bepalen welke regels op een bepaalde situatie van toepassing zijn (burgerlijk recht dan wel ondernemingsrecht).

Voorbeelden waar de definitie van onderneming van artikel I.1, 1° WER geldt

In het bewijsrecht is het van belang of de partij tegen wie men moet bewijzen de hoedanigheid van onderneming heeft of niet. Tegen een onderneming kan bewezen worden aan de hand van het vrij bewijs in ondernemingszaken (artikel 8.11 BW). Tegen een niet-onderneming kan slechts bewezen worden aan de hand van het gereglementeerd bewijs in burgerlijke zaken (artikel 8.9 BW). Het bewijsrecht in ondernemingszaken kent ook, onder voorwaarden, een bijzondere bewijskracht toe aan een aanvaarde factuur en aan de boekhouding van een onderneming. We komen verderop nog terug op de belangrijke verschillen tussen het bewijsrecht in burgerlijke zaken en het bewijsrecht in ondernemingszaken. Bij een geschil waarbij een onderneming betrokken is, kan de onderneming in beginsel gedagvaard worden voor de ondernemingsrechtbank (behoudens bijzondere bevoegdheden van andere rechtscolleges) (artikel 573 Ger.W.). Als die onderneming een natuurlijke persoon is, moet het geschil wel ‘betrekking hebben op een handeling die niet kennelijk vreemd is aan de onderneming’. Is de handeling immers kennelijk vreemd aan de onderneming, dan zal het geschil voorgelegd moeten worden aan een ander rechtscollege (het vredegerecht of de rechtbank van eerste aanleg).

Voor de invordering van schulden van een consument op initiatief van een onderneming geldt Boek XIX WER.

In het Wetboek van Economisch Recht en daarbuiten worden nog vele andere definities van 'onderneming' gehanteerd. Voor Boek VI van het Wetboek van Economisch Recht, dat belangrijke regels van consumentenbescherming bevat, geldt bijvoorbeeld de volgende definitie van 'onderneming': ‘De onderneming is de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met een economisch oogmerk handelt die op een duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen’ (artikel I.8, 39° WER).

39. Consument. Naast de onderneming kent het verbintenissenrecht nog een veelheid aan andere hoedanigheden die van belang kunnen zijn om de toepasselijke regels te bepalen. Zo zagen we al dat er onder invloed van het consumentenrecht steeds meer bijzondere regels gelden voor verbintenissen die worden aangegaan door of tegenover een consument. Artikel 5.11 BW reserveert de term ‘contract met een consument’ voor contracten die zijn gesloten tussen een onderneming en een consument in de zin van het Wetboek van Economisch Recht.

‘Onderneming’ en ‘consument’ zijn daarbij elkaars tegenpolen. De consument is de natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen (artikel I.1, 2° WER). Aangezien de consument niet handelt met een economisch doel, krijgt hij meestal een betere bescherming wanneer hij een overeenkomst aangaat met een onderneming.

Voorbeeld

In het kader van de zogenaamde consumentenkoop geldt een eigen definitie van ‘verkoper’ en ‘consument’ (artikel 1649bis oud BW).

Wanneer een consument een consumptiegoed (bv. een auto, wasmachine of computer) koopt van een (professionele) verkoper, dan moet zijn verkoper hem volgens de wet een minimumgarantie van twee jaar garanderen. Die wettelijke waarborg is van dwingend recht: de kleine lettertjes van het contract mogen hier geen afbreuk aan doen. Wordt hetzelfde goed echter gekocht door een niet-consument, dan geldt de wettelijke minimumgarantie niet.

Praktisch: verifiëren van het toepassingsgebied van een juridische regel

Om na te gaan of bepaalde verbintenisrechtelijke regels van toepassing zijn, zal je dus steeds zorgvuldig moeten nagaan of een partij al dan niet de specifieke hoedanigheid heeft die de regel in kwestie vooronderstelt. Bij elke bestudeerde wet moet daarvoor eerst het personele toepassingsgebied van de wet onderzocht worden. Soms wordt dit uitdrukkelijk toegelicht in de wet, maar in veel gevallen moet dit worden afgeleid uit de definities van de gebruikte termen. Die definities zijn doorgaans terug te vinden in de eerste artikels van de geraadpleegde wet.

5.2.2 Verbintenissen met een persoonsgebonden karakter (intuitu personae)

40. Algemene regel. Verbintenissen kunnen in principe door om het even wie uitgevoerd worden (artikel 5.196, eerste lid BW).

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Voorbeeld

Als je een contract sluit met een grote aannemer, weet je veelal niet wie van zijn werknemers de werken uiteindelijk zal komen uitvoeren. Het is – tenzij de partijen dit contractueel uitgesloten zouden hebben – zelfs toegestaan dat de aannemer bepaalde werken niet zelf (met zijn eigen werknemers) uitvoert, maar hiervoor zelfstandige onderaannemers inschakelt.

41. Uitzondering. Verbintenissen met een persoonsgebonden karakter (intuitu personae) vormen een uitzondering op het zonet genoemde principe. Zij kunnen alleen worden uitgevoerd door de wettelijk of contractueel daartoe aangewezen persoon (artikel 5.196, tweede lid BW).

In de contractuele sfeer is een verbintenis persoonsgebonden wanneer de identiteit of de persoonlijke hoedanigheid van de partij die ze moet uitvoeren bepalend was om de overeenkomst te sluiten. Het persoonsgebonden karakter zal blijken uit de aard van de verbintenis of uit de bedoeling van de partijen.

Een verbintenis met persoonsgebonden karakter zal veelal uitdoven bij het overlijden van de schuldenaar (artikel 5.265 BW). Aangezien de te leveren prestatie bij zo’n verbintenis per definitie nauw aansluit bij de persoon van de schuldenaar, zal het overlijden van die schuldenaar immers doorgaans tot gevolg hebben dat de verbintenis onmogelijk nog kan worden nagekomen. Wanneer het gaat om contractuele verbintenissen, zal het contract daardoor geheel of gedeeltelijk ontbonden worden (artikel 5.100 BW).

Voorbeeld 1

Als je met Rubens bent overeengekomen om een portret van jezelf te laten maken, zal je het wellicht niet appreciëren wanneer niet Rubens zelf, maar zijn tuinman met verf en penseel achter het doek verschijnt. Toch blijven de precieze afspraken die gemaakt werden van belang. Wat immers indien de leerling van Rubens, Jordaens, zelf een gerenommeerd schilder, achter het doek verschijnt? Voortbouwend op dit voorbeeld kan je talloze actuelere voorbeelden bedenken, bv. de fotograaf op een huwelijk, de zanger op een feest, de presentator van een televisieshow …

Voorbeeld 2

Je moet een delicate operatie in het ziekenhuis ondergaan. Je hebt alle vertrouwen in een gereputeerde chirurg gesteld. Vlak voor je onder narcose moet, verneem je dat deze chirurg ziek is, maar dat zijn collega zal inspringen.

Voorbeeld 3

De maatschap is een overeenkomst waarbij twee of meer personen zich verbinden om hun inbrengen in gemeenschap te brengen, met het oogmerk het rechtstreekse of onrechtstreekse vermogensvoordeel dat daaruit kan ontstaan, met elkaar te delen (artikel 4:1 WVV). Een maatschap wordt ontbonden door de dood, de onbekwaamheid, de vereffening, het faillissement of het kennelijk onvermogen van een van de vennoten (artikel 4:16 WVV). In feite voorziet de wet hier dus persoonsgebonden verbintenissen.

Voorbeeld 4

De bestuurder van een vennootschap en de vennootschap zijn met elkaar verbonden door een ‘bestuurscontract’. De bestuurder moet zijn opdracht als bestuurder zelf uitvoeren. Hij moet in persoon deelnemen aan de bestuursvergaderingen en kan zich niet laten vervangen door iemand anders (substitutieverbod).

42. Persoonsgebonden karakter uit de aard van de verbintenis of op grond van een contract. Zelfs wanneer dit niet uit de aard zelf van de verbintenis voortvloeit, kunnen partijen overeenkomen dat een verbintenis toch een persoonsgebonden karakter heeft.

Voorbeeld

Een franchisegever sluit een franchiseovereenkomst met een franchisenemer die een vennootschap met rechtspersoonlijkheid is (bv. een besloten vennootschap). De franchisegever vindt het van belang wie de werkelijke ‘achtermannen’ zijn van de franchisenemer: het zijn immers net die personen – de natuurlijke personen achter de rechtspersoon die deze controleren (als aandeelhouders of bestuurders) – in wie de franchisegever zijn vertrouwen heeft gesteld. Deze achtermannen kunnen echter gemakkelijk veranderen zonder dat dit in beginsel een invloed heeft op de franchiseovereenkomst: de aandelen van een vennootschap kunnen worden verkocht, de samenstelling van het bestuursorgaan kan worden gewijzigd … In franchiseovereenkomsten wordt daarom vaak bedongen dat de franchiseovereenkomst persoonsgebonden is: aan de franchisegever wordt het recht gegeven om de overeenkomst te beëindigen als er zich een wijziging voordoet bij de achtermannen van de franchisenemer.

5.3 Verbintenissen en hun voorwerp

43. Diverse indelingen volgens het voorwerp van de verbintenis. Uit de definitie van een verbintenis bleek al dat elke verbintenis een in geld waardeerbaar voorwerp heeft. Het voorwerp van een verbintenis is wat de schuldenaar van de verbintenis moet presteren of wat de schuldeiser van de verbintenis kan vorderen.

Met betrekking tot het voorwerp van de verbintenis kan een onderscheid worden gemaakt tussen:

1 verbintenissen om iets te doen, om iets niet te doen, iets te geven of om iets te garanderen;

2 resultaatsverbintenissen en inspanningsverbintenissen;

3 verbintenissen met een deelbaar voorwerp en verbintenissen met een ondeelbaar voorwerp;

4 verbintenissen met pluraliteit van voorwerpen;

5 hoofdverbintenissen en secundaire verbintenissen.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

5.3.1 Verbintenissen om iets te doen, om iets niet te doen, om iets te geven of om iets te garanderen

44. Klassiek onderscheid. Inhoudelijk kan het voorwerp van de verbintenis verschillende soorten prestaties omvatten.

Artikel 5.46 BW (dat weliswaar voorkomt in het algemeen contractenrecht maar een meer algemene strekking heeft) stelt dat het voorwerp van een verbintenis een prestatie is, die erin kan bestaan iets te doen of niet te doen, iets te geven of iets te garanderen (tweede lid) en dat een verbintenis tot geven strekt tot de overdracht van een recht of tot de vestiging van een zakelijk recht (derde lid).

1 Verbintenis om iets te doen

De schuldenaar van een verbintenis om iets te doen moet een bepaalde feitelijke handeling of rechtshandeling stellen.

Voorbeeld

Een architect moet een plan van een woning ontwerpen.

2 Verbintenis om iets niet te doen

De schuldenaar van een verbintenis om iets niet te doen (of te laten) moet zich onthouden van een bepaalde feitelijke handeling of rechtshandeling.

Voorbeeld

Een niet-concurrentiebeding of concurrentieverbod verbiedt een partij om haar wederpartij (gedurende een bepaalde periode in een afgebakend geografisch gebied met betrekking tot bepaalde activiteiten of een bepaalde klantenkring) te beconcurreren.

3 Verbintenis om iets te geven

Een verbintenis om iets te geven strekt tot de overdracht van een zakelijk recht (bv. het eigendomsrecht) of tot de vestiging van een zakelijk recht (bv. een vruchtgebruik). Die verbintenissen komen eerder uitzonderlijk voor, omdat het ontstaan van de verbintenis tot geven m.b.t. tot bepaalde goederen in beginsel ook meteen leidt tot haar tenietgaan (artikel 5.79 BW juncto artikel 3.14, §2 BW).

Voorbeeld

Bij een koop-verkoop van een bepaald goed gaat de eigendom van het goed meteen over zodra de koper en de verkoper wilsovereenstemming bereikt hebben over het voorwerp en de prijs (artikel 1583 oud BW). De contractanten kunnen afwijken van dat principe. De verkoper die een goed verkocht heeft en zich daarbij de eigendom heeft voorbehouden tot de volledige betaling van de prijs, moet de eigendom ervan overdragen aan de koper wanneer de prijs volledig betaald is.

4

Verbintenis om iets te garanderen

Een schuldenaar kan een verbintenis opnemen om iets te garanderen.

Voorbeeld

Een borg waarborgt opzichtens de schuldeiser de goede uitvoering van de verbintenis van de hoofdschuldenaar.

45. Andere opdelingen. Op verschillende plaatsen in het Burgerlijk Wetboek worden er nog andere onderscheiden gemaakt naargelang van de inhoudelijke prestatie die men van de schuldenaar verwacht. Zo maakt men bijvoorbeeld in het kader van het schuldeisersverzuim een onderscheid tussen verbintenissen tot betaling van een geldsom, verbintenissen om een voorwerp te overhandigen en verbintenissen tot een andere prestatie.

1 Verbintenissen tot betaling van een geldsom (artikel 5.212 BW)

De schuldenaar van een dergelijke verbintenis is gehouden om een bepaalde geldsom over te maken aan de schuldeiser.

Voorbeeld –

De verbintenis om een geleende geldsom terug te betalen. –

De verbintenis om iemand die schade leed als gevolg van een tot aansprakelijkheid leidend feit, schadeloos te stellen.

2 Verbintenissen om een voorwerp te overhandigen (artikel 5.213 BW)

De schuldenaar van een verbintenis om een voorwerp te overhandigen is gehouden om een roerend of onroerend goed af te geven aan de schuldeiser. De schuldeiser van zijn kant heeft dan evenzeer de verplichting om dit goed in ontvangst te nemen.

Voorbeeld

De verkoper van een voertuig heeft de verbintenis om dit voertuig te leveren door het feitelijk in de macht van de koper te stellen. Wie een goed in bruikleen kreeg, heeft een verbintenis om dit goed na gebruik terug te geven.

3 Verbintenissen tot een andere prestatie (artikel 5.214 BW)

De schuldenaar van een dergelijke verbintenis is gehouden om een bepaalde feitelijke handeling of rechtshandeling te stellen die niet neerkomt op het betalen van een geldsom of het overhandigen van een voorwerp.

46. Relevantie. Deze opdeling in functie van de te leveren prestatie is vooral relevant om de gevolgen van verbintenissen correct in te vullen.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

5.3.2 Resultaatsverbintenissen versus inspanningsverbintenissen

47. Wettelijke basis.

Artikel 5.72 BW ‘De inspanningsverbintenis is een verbintenis die de schuldenaar ervan verplicht om alle zorg te verstrekken die eigen is aan een voorzichtig en redelijk persoon om een bepaald resultaat te bereiken. Het bewijs van de fout van de schuldenaar rust op de schuldeiser. De resultaatsverbintenis is een verbintenis die de schuldenaar ervan verplicht om een bepaald resultaat te bereiken. Indien het resultaat niet wordt bereikt, wordt de fout van de schuldenaar vermoed, tenzij overmacht wordt aangetoond.’

48. Onderscheid. In de praktijk is vooral het onderscheid tussen resultaatsverbintenissen en inspanningsverbintenissen erg belangrijk.

Ook dat onderscheid wordt in het Burgerlijk Wetboek toegelicht in het algemeen contractenrecht, maar is relevant voor alle verbintenissen, ongeacht hun bron (artikel 5.72 BW).

Bij een resultaatsverbintenis (of ‘uitslagverbintenis’) garandeert de schuldenaar dat een bepaald resultaat bereikt zal worden.

Bij een inspanningsverbintenis (of ‘middelenverbintenis’) garandeert de schuldenaar enkel dat hij voldoende inspanningen zal leveren, zonder dat hij ook garant staat voor het eindresultaat van die inspanningen. Om na te gaan of de schuldenaar voldoende inspanningen geleverd heeft, zal zijn gedrag vergeleken worden met het gedrag dat een voorzichtig en redelijk persoon (vroeger een goede huisvader, of, in het Latijn, een bonus pater familias genoemd) in dezelfde omstandigheden zou stellen.

inspanningsverbintenis

resultaatsverbintenis ja nee Garandeert de schuldenaar een bepaald resultaat?

49. Relevantie. Het onderscheid tussen resultaatsverbintenissen en inspanningsverbintenissen is vooral van belang wanneer er een discussie rijst over een eventuele aansprakelijkheid van de schuldenaar.

Als de schuldenaar een bepaald resultaat moet garanderen en dit resultaat wordt niet bereikt, dan geldt er een vermoeden dat dit te wijten is aan de fout van de schuldenaar en komt door dit enkele feit zijn aansprakelijkheid vast te staan. Het is dan vervolgens aan de schuldenaar om dat foutvermoeden, zo mogelijk, te weerleggen, door te bewijzen dat het resultaat niet bereikt kon worden vanwege overmacht.

Dat brengt – zoals we verder zullen zien – een zware bewijslast met zich mee voor de schuldenaar. Van overmacht is er immers volgens het algemene regime van de verbintenis pas sprake wanneer de voorwaarden van artikel 5.226 BW zijn voldaan: de schuldenaar zal moeten aantonen dat er een beletsel tot nakoming was dat hem niet toerekenbaar is en waardoor hij het resultaat niet kon bereiken, rekening houdend met het onvoorzienbaar en het onvermijdbaar karakter van dit beletsel tot nakoming.

Bij een inspanningsverbintenis ligt de bewijslast omgekeerd. Artikel 5.72 BW geeft aan dat het bewijs van de fout van de schuldenaar in dat geval bij de schuldeiser ligt. Het is aan de schuldeiser om aan te tonen dat de schuldenaar niet de inspanningen en zorg heeft verstrekt die men zou mogen verwachten van een voorzichtig en redelijk persoon. Het hoeft geen betoog dat de beoordeling of iemand voldoende inspanningen geleverd heeft, veel moeilijker is en meer een echte feitenkwestie is.

Voorbeeld

Wie zijn wagen bij een garage binnenbrengt voor een herstelling, mag verwachten dat hij zijn wagen ook weer terugkrijgt. Op de garagehouder rust dus een resultaatsverbintenis om de auto terug te geven. Als hij daar niet in slaagt, bijvoorbeeld omdat de wagen uit zijn garage gestolen is, wordt meteen duidelijk dat de garagist zijn contractuele verplichtingen niet nakomt en dus contractueel aansprakelijk is. De garagist zal zich nog slechts van zijn aansprakelijkheid kunnen bevrijden als hij kan aantonen dat er overmacht in het spel is.

De verbintenis tot herstelling van de wagen is daarentegen in beginsel een inspanningsverbintenis. Van de garagist wordt verwacht dat hij de herstelling uitvoert met de zorg die van een voorzichtige en redelijke garagehouder verwacht kan worden. De ontevreden klant wiens wagen ook na de herstelling nog tegensputtert, zal moeten aantonen dat de garagehouder onvoldoende zorgvuldigheid aan de dag gelegd heeft.

50. Beoordeling in concreto – contractuele vrijheid binnen bepaalde perken. Hoewel het onderscheid tussen een resultaatsverbintenis en een inspanningsverbintenis op het eerste gezicht eenvoudig lijkt, is het toch niet altijd gemakkelijk te maken.

Voorbeeld

Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Gent van 21 december 20179 Situering. Een patiënt ondergaat een operatie voor het verwijderen van een hersentumor. Na de ingreep blijkt dat er twee cottonoïden (kleine watten) achtergebleven zijn in het hoofd van de patiënt.

Deze moeten tijdens een tweede ingreep verwijderd worden. Na de tweede ingreep doen er zich een aantal complicaties voor die het herstel van de patiënt belemmeren. De rechter in eerste aanleg kwam tot de slotsom dat ‘het (integraal) verwijderen van alle lichaamsvreemde voorwerpen uit de operatiewonde na de voltooiing van de ingreep en vóór het sluiten van de wonde, een resultaatsverbintenis [is] van de arts die de ingreep uitvoert’. Het hof van beroep Gent hervormt echter het vonnis van de eerste rechter: ‘…

De eerste rechter heeft onterecht geen oog voor de door de deskundigen naar voorgeschoven nuancering: cottonoïden (“klein, vaak op maat geknipt” (…)) zijn niet vergelijkbaar met chirurgische naalden, kompressen, operatiedoek, wieken, etc. (zoals aangehaald in het bestreden vonnis). Het is voorts niet gebruikelijk dat ze worden geteld bij een ingreep, wat trouwens door de eerste rechter evenmin als een fout wordt beschouwd en wat overigens meteen het voorhanden zijn van een door hem naar voor geschoven resultaatsverbintenis hypothekeert en dit precies wegens de afwezigheid van een door een telling controleerbaar uitgangspunt.

9 Gent 21 december 2017, T.Gez. 2019, afl. 3, 196, noot.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Voorbeeld

Lees het onderstaande uittreksel uit een arrest van het Hof van Cassatie van 17 april 200810. ‘…

Krachtens artikel 135, §2 van de Nieuwe Gemeentewet mag de gemeentelijke overheid enkel voldoende veilige wegen voor het verkeer openstellen.

Behoudens wanneer een vreemde oorzaak die haar niet kan worden aangerekend, haar belet de op haar rustende veiligheidsverplichting na te komen, moet zij ieder abnormaal gevaar dat de redelijke verwachting van de weggebruikers kan beschamen, ongeacht of het verborgen dan wel zichtbaar is, voorkomen door gepaste maatregelen. Deze verplichting houdt geen resultaatsverbintenis in. Bij de beoordeling van het bestaan van een fout van de gemeente dient de rechter derhalve rekening te houden met het feit dat de gemeentelijke overheid de bedoelde gevaarssituatie kende dan wel behoorde te kennen.

2. Wanneer het slachtoffer het bewijs levert van een abnormaal gevaar op een weg in de gemeente, dient in beginsel te worden aanvaard, behoudens tegenbewijs, dat de gemeentelijke overheid die gevaarssituatie behoorde te kennen en maatregelen vereist waren om het gevaar weg te werken. Om in dat geval niet aansprakelijk te worden gesteld, staat het aan de gemeentelijke overheid het bewijs te leveren dat zij de gevaarssituatie niet behoorde te kennen en niet kende, ofwel gelet op het tijdsverloop in de onmogelijkheid is geweest de nodige maatregelen te treffen om het abnormaal gevaar te onderkennen.

3. Het bestreden vonnis stelt vast, op grond van de gegevens van het strafdossier, dat een olievlek een abnormaal gevaar op de baan vormde en dat het noodzakelijk was die op te ruimen.

Met het oordeel dat de eiseres niet aantoont dat de olievlek nog maar pas op de rijbaan lag op het ogenblik van het ongeval en dat zij derhalve in de materiële onmogelijkheid was tijdig de nodige maatregelen te nemen, verantwoorden de appelrechters hun beslissing dat de eiseres medeaansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van het ongeval. Het middel kan niet worden aangenomen.

Bij verbintenissen uit contract staat het de partijen uiteraard vrij – en dit is zelfs aan te raden – om in hun contract te preciseren of een verbintenis een resultaats- dan wel een inspanningsverbintenis is.

Voorbeeld

Dit handboek zou de volgende clausule kunnen bevatten:

‘De redactie en de uitgever van dit boek besteden de grootste zorg aan de publicatie van de teksten, maar zijn in geen geval gehouden tot een resultaatsverbintenis mochten bepaalde vergissingen aan hun waakzaamheid ontsnapt zijn.’

In principe is zo’n clausule perfect geldig. Het vergt echter weinig mensenkennis om in te zien dat een economisch sterkere partij zulke clausules wel eens zou kunnen misbruiken om haar verplichtingen te minimaliseren. Andere principes van het verbintenissenrecht zullen daarom een zekere rem zetten op de contractsvrijheid. Zo kan men zijn (essentiële) contractuele verbintenissen niet in zulke mate uithollen, d.m.v. zogenaamde ‘bevrijdingsbedingen’, dat men in feite geen enkele verbintenis meer op

10 Cass. 17 april 2008, AR C.06.0575.N, NJW 2009, afl. 200, 323, noot I. BOONE, Pas. 2008, afl. 4, 921, RABG 2008, afl. 19, 1207, TBP 2009, afl. 9, 552, T.Pol. 2008, afl. 4, 200 en VAV 2008, afl. 6, 501, noot J. MUYLDERMANS.

zich neemt en de overeenkomst van iedere betekenis ontdoet (bv. artikel 5.89 BW). Ook het consumentenrecht (onder meer het Wetboek van Economisch Recht) legt vaak beperkingen op aan de contractuele vrijheid van de sterkere partij (de onderneming) ter bescherming van de zwakkere partij (de consument). En zelfs bij overeenkomsten tussen ondernemingen onderling gelden er beperkingen op de contractuele vrijheid van de sterkere partij (krachtens het Wetboek van Economisch Recht, bv. Boek VI en Boek X).

Voorbeeld

Vele verbintenissen van een advocaat zijn inspanningsverbintenissen. Een advocaat kan immers de feiten van de zaak niet veranderen en enkel de best mogelijke (juridische) argumentatie ontwikkelen. Toch rusten op een advocaat ook bepaalde resultaatsverbintenissen, zoals het tijdig aanwenden van een rechtsmiddel (bv. het tijdig instellen van hoger beroep tegen een vonnis waarin zijn cliënt in het ongelijk gesteld wordt), tenzij de cliënt natuurlijk te kennen gegeven heeft te willen berusten of laattijdig instructie gaf. Je zult begrijpen dat een beding in een overeenkomst tussen de advocaat en zijn cliënt op grond waarvan alle verbintenissen van de advocaat slechts inspanningsverbintenissen zouden zijn, geen geldig beding kan zijn.

In geval van twijfel is het aan de rechter om te oordelen of een partij zich verbonden had om daadwerkelijk een welbepaald resultaat te bereiken dan wel of zij zich alleen geëngageerd had om zich als een voorzichtig en redelijk persoon (een goede huisvader) in te spannen om het resultaat zo goed mogelijk te bereiken, zonder resultaatsgarantie.

Voorbeeld 1

Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 14 oktober 200311 i.v.m. de verbintenissen van een architect.

‘…

Voor het uitoefenen van een degelijke controle op de uitvoering van het werk door de architect, kan men aldus stellen dat nazicht wordt gedaan van het werk telkens als het nodig is, met name wanneer een decisieve stap wordt gezet in het bouwproces, of op aanduiding of verzoek van de aannemer, zodat de nieuwe stap mag worden gezet, zonder dat er gevaar bestaat voor niet­omkeerbare beschadiging.

Met zekerheid kan worden gesteld dat ‘controle’ geen bestendig toezicht of permanentie op de werf inhoudt en dat een architect, die niet de uitdrukkelijke opdracht tot bestendig toezicht heeft gekregen, ten opzichte van de opdrachtgever niet borg staat voor de goede uitvoering van de aannemingsovereenkomst …

De controleopdracht van de architect is immers overduidelijk een inspannings­ en geen resultaatsverbintenis. Dit houdt in dat er geen vermoeden van nalatigheid is in de controle, laat staan het bewijs daarvan bestaat zodra een uitvoeringsfout van de aannemer aan het licht komt.

De opdrachtgever draagt derhalve de volledige bewijslast van de fout of nalatigheid in de controle – met dien verstande dat controle geen bestendig toezicht inhoudt – en van het causaal verband tussen die fout en de schade, d.w.z. dat de opdrachtgever moet aantonen dat, indien behoorlijke controle was uitgevoerd, a)

11 Antwerpen 14 oktober 2003, NJW 2003, afl. 50, 1266, noot W. GOOSSENS, RW 2005-06, afl. 22, 863 en TBO 2005, afl. 2, 110, noot M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

de uitvoeringsfout beslist zou zijn ontdekt; b) de schade zou zijn vermeden.

Voorbeeld 2

Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 8 mei 200612 i.v.m. de verbintenissen van een hoteluitbater. Situering. De werknemer van een onderneming (hierna: ‘geintimeerde’) wordt tijdens zijn verblijf in een hotel gebeten door parasieten. De onderneming stelt de hoteluitbater (hierna: ‘appellante’) hiervoor aansprakelijk.

‘…

Naar het oordeel van het Hof rust op een hotel een resultaatsverbintenis wat betreft het aanbieden aan de gasten van hotelkamers die parasietvrij zijn. De verplichting van een hotel om een zuivere kamer en een rustig verblijf te bezorgen aan een hotelgast, en in het bijzonder te vermijden dat een groot aantal parasieten hotelgasten belagen, is geen inspanningsverbintenis, zoals appellante ten onrechte beweert, maar wel een resultaatsverbintenis.

Vastgesteld dient te worden dat appellante de materialiteit van de feiten als zodanig niet betwist. Het staat derhalve vast dat een werknemer van geïntimeerde in de nacht van 23 op 24 maart 2003 tijdens zijn verblijf in een hotelkamer van appellante door een groot aantal parasieten gebeten werd. Overigens is appellante slecht geplaatst om deze feiten in twijfel te trekken, omdat zij de betrokken nacht crediteerde in de factuur van 25 maart 2003, waarbij zij uitdrukkelijk vermeldde als reden voor de creditering “wegens ongedierte in bed”.

Een resultaatsverbintenis houdt voor de juridische schuldenaar de verplichting in om een welbepaald resultaat te bereiken. Het niet bereiken van het resultaat heeft de aansprakelijkheid van de schuldenaar, in casu appellante, tot gevolg, tenzij de schuldenaar (appellante) kan aantonen dat zij door overmacht in de onmogelijkheid was om haar verbintenis na te komen. Het is derhalve appellante die de bewijslast draagt van de overmacht.

Appellante bewijst de aanwezigheid van overmacht geenszins. In het door appellante bijgebrachte inspectierapport opgesteld op 26 maart 2003 door de B.V.B.A. E. wordt onder besluit punt 9.1. vermeld: “Naar normen van hygiëne voldoet het A.­Hotel aan de hoogste standaards. Bijgevolg zal de bedwants meegebracht zijn door een hotelgast via de bagage”. Vastgesteld dient echter te worden dat niet het minste bewijs wordt bijgebracht van deze eenzijdige bewering, zodat aan dit besluit in het inspectierapport geen enkele bewijswaarde kan worden toegekend. Ook het enkele feit dat appellante een jaarabonnement had bij een reinigingsfirma ter bestrijding en preventie van insecten, is niet van aard de door haar ingeroepen overmacht te bewijzen.

Bij gebrek aan bewijs van overmacht kan appellante zich niet van haar aansprakelijkheid bevrijden en wordt een contractuele fout van appellante aangenomen.

12 Antwerpen 8 mei 2006, RW 2008-09, afl. 8, 326.

Praktisch: de cascaderedenering

Als in een gerechtelijke procedure de discussie speelt of je wederpartij, die een prestatie moest leveren, een resultaatsverbintenis of een inspanningsverbintenis aanging, kan je best werken met een cascaderedenering. In hoofdorde argumenteer je dan, zo mogelijk, dat het om een resultaatsverbintenis gaat en dat het resultaat niet bereikt is, waardoor de aansprakelijkheid van je wederpartij meteen vaststaat. In ondergeschikte orde, voor het geval de rechter de verbintenis zou kwalificeren als een inspanningsverbintenis, argumenteer je dat je wederpartij niet als een voorzichtig en redelijk persoon (een goede huisvader) gehandeld heeft en dat zij daarom, ook in die hypothese, aansprakelijk is. Je wederpartij zal wellicht de omgekeerde tactiek volgen en stellen dat op haar slechts een inspanningsverbintenis rustte …

5.3.3 Verbintenissen met een deelbaar voorwerp en verbintenissen met een ondeelbaar voorwerp

51. Verbintenissen met een deelbaar voorwerp. Verbintenissen met een deelbaar voorwerp zijn verbintenissen waarvan het voorwerp gesplitst of in delen uitgevoerd kan worden.

Synoniemen voor verbintenissen met een deelbaar voorwerp zijn ‘deelbare verbintenissen’, ‘gezamenlijke verbintenissen’, ‘samengevoegde verbintenissen’ of ‘splitsbare verbintenissen’.

52. Verbintenissen met een ondeelbaar voorwerp. Verbintenissen met een ondeelbaar voorwerp zijn verbintenissen waarvan het voorwerp noodzakelijk in zijn geheel moet worden uitgevoerd. De prestatie kan of mag niet in delen worden uitgevoerd.

Een synoniem voor verbintenissen met een ondeelbaar voorwerp is ‘ondeelbare verbintenissen’.

De ondeelbaarheid kan volgen uit de aard of strekking van de verbintenis, uit een wet, een testamentaire bepaling of uit een contractueel beding in die zin (artikel 5.166, §2 BW).

– Er is sprake van ondeelbaarheid uit de aard of de strekking (natuurlijke ondeelbaarheid) indien het voorwerp van de verbintenis onmogelijk voor een deel kan worden gepresteerd zonder het wezen of de waarde ervan aan te tasten of wanneer een gedeeltelijke uitvoering van de prestatie misschien materieel wel mogelijk is, maar geen praktisch nut heeft.

Voorbeeld 1

Een verkoper die een levend huisdier moet leveren, kan onmogelijk eerst de poten en de kop leveren en daarna het lijf en de staart.

Voorbeeld 2

De consument die een auto koopt, is er niets mee dat men eerst het stuur, de bestuurdersstoel en de wielen zou leveren en pas daarna het koetswerk, de elektronica en de overige onderdelen.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Er is sprake van wettelijke ondeelbaarheid als de wet zulks voorziet.

Voorbeeld

Echtgenoten en wettelijk samenwonenden zijn beiden tegenover de verhuurder ondeelbaar gehouden voor de verplichtingen voortvloeiende uit een woninghuurovereenkomst (artikel 51, §2 Vlaams Woninghuurdecreet).

Er is sprake van conventionele ondeelbaarheid als de partijen dergelijke ondeelbaarheid uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn overeengekomen.

Voorbeeld

Een schuldeiser kan met twee schuldenaars overeenkomen dat deze twee schuldenaars ondeelbaar gehouden zijn tot betaling van de prijs voor een geleverd goed. –

Tot slot kan een erflater ook in een testament vastleggen dat een bepaalde prestatie ondeelbaar toekomt aan twee of meer erfgenamen.

53. Algemene regel bij een verbintenis tussen één schuldeiser en één schuldenaar: de ondeelbaarheid. In de meest eenvoudige situatie bestaat er een verbintenis tussen één schuldeiser en één schuldenaar. In die situatie is de door de schuldenaar verschuldigde prestatie in de regel ondeelbaar. De schuldeiser moet geen genoegen nemen met een gedeeltelijke uitvoering van de prestatie; hij mag eisen dat die de prestatie in haar geheel levert.

Deze ondeelbaarheid vloeit voort uit de wet. In het Burgerlijk Wetboek is immers voorzien dat de schuldenaar de schuldeiser niet kan verplichten de betaling te ontvangen van een gedeelte van een schuld, ook al is die schuld deelbaar (artikel 5.200 BW).

54. Algemene regel bij pluraliteit van schuldeisers of schuldenaars: de deelbaarheid. De voormelde regel wordt omgekeerd in de meer complexe situatie dat er meerdere schuldeisers of schuldenaars zijn. Men spreekt van een pluraliteit van schuldeisers of schuldenaars, of meer algemeen, van een pluraliteit van subjecten. Dan geldt als algemene regel dat verbintenissen deelbaar zijn.

Een beding van ondeelbaarheid zal dan ook vooral voor de hypothese van pluraliteit van schuldenaars relevant zijn.

Om die reden komen we bij de bespreking van de verbintenissen met pluraliteit van subjecten uitvoeriger terug op het verschil tussen deelbare en ondeelbare verbintenissen.

5.3.4 Verbintenissen met pluraliteit van voorwerpen

55. Meerdere voorwerpen. Een ‘zuivere’ of ‘eenvoudige’ verbintenis is een verbintenis die één specifieke prestatie tot voorwerp heeft (artikel 5.157 BW).

Eén verbintenis kan echter ook meerdere prestaties omvatten. Het Burgerlijk Wetboek spreekt in zo’n geval over een verbintenis met pluraliteit van voorwerpen (artikel 5.156 BW). Daarin onderscheiden

we cumulatieve, alternatieve en subsidiaire verbintenissen, waarbij de keuzevrijheid die de schuldenaar geniet in de uitvoering van de verbintenis in stijgende lijn gaat.

56. Cumulatieve verbintenis. Een verbintenis is cumulatief wanneer zij twee of meer prestaties tot voorwerp heeft die allemaal moeten worden nagekomen door de schuldenaar. Alleen de nakoming van het geheel bevrijdt de schuldenaar (artikel 5.156 BW). De schuldeiser is niet verplicht om een gedeeltelijke nakoming door de schuldenaar te aanvaarden (artikel 5.200 BW).

Wordt nakoming van één van de cumulatief opgelegde prestaties onmogelijk, blijft de schuldenaar in principe gehouden tot de nakoming van de andere prestatie(s). Hierin verschilt de cumulatieve verbintenis van de enkelvoudige verbintenis. Het staat de partijen wel vrij om hierrond andere afspraken te maken.

57. Alternatieve verbintenis. Een verbintenis is alternatief wanneer zij twee of meer prestaties tot voorwerp heeft, waarvan de schuldenaar er slechts één dient na te komen. De nakoming van deze ene prestatie bevrijdt de schuldenaar (artikel 5.157, §1 BW).

Kenmerkend voor een alternatieve verbintenis is dat er een keuze moet worden gemaakt omtrent de prestatie die zal worden uitgevoerd (artikel 5.157, §2 BW). Dit keuzerecht ligt in principe bij de schuldenaar, tenzij het contract het keuzerecht toekent aan een andere persoon (de schuldeiser of een derde-beslisser). De schuldenaar dient zijn keuze op het afgesproken moment (of bij gebrek daaraan binnen een redelijke termijn) bekend te maken aan de schuldeiser. Door deze kennisgeving wordt de gemaakte keuze definitief en onherroepelijk.

Voorbeeld

Een contract kan de schuldenaar de keuze laten in welke munt hij wil betalen, in dollars of in euro.

58. Subsidiaire verbintenis. Een verbintenis kan tot slot ook een subsidiaire prestatie inhouden. Onder het regime van het oud Burgerlijk Wetboek werd hiervoor de term ‘facultatieve verbintenis’ gebruikt. Nu geeft de wetgever de voorkeur aan de term ‘subsidiaire’ verbintenis of verbintenis met subsidiaire prestatie.

In zo’n geval bevat de verbintenis één hoofdprestatie die door de schuldenaar moet worden geleverd, maar geeft men aan de schuldenaar een mogelijkheid om zich te bevrijden van zijn schuld door een andere prestatie te leveren (artikel 5.158, eerste lid BW). Dit keuzerecht ligt uitsluitend bij de schuldenaar. De schuldeiser kan slechts de hoofdprestatie opeisen. Is het onmogelijk geworden om de hoofdprestatie uit te voeren, dan kan de schuldeiser geen aanspraak maken op de subsidiaire prestatie (artikel 5.158, derde lid BW). Daarin schuilt het belangrijkste verschil met de cumulatieve en de alternatieve verbintenis.

Contractspartijen kunnen zelf dergelijke subsidiaire prestaties voorzien in het contract, maar in een aantal gevallen maakt ook de wetgever zelf toepassing van de subsidiaire verbintenis.

Voorbeeld

Artikel 1674 oud BW bevat een bijzondere regeling voor het geval waarin een verkoper een onroerend goed verkocht heeft aan een veel te lage prijs. De verkoop kan in een dergelijk geval – op vraag van de verkoper – nietig verklaard worden op grond van benadeling (zie verder). Wanneer de koop vernietigd wordt, dient de koper in principe – ingevolge de nietigheid – de zaak terug te geven en de prijs die hij

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

betaald heeft terug te nemen. Artikel 1681 oud BW biedt de koper echter de mogelijkheid om de door hem betaalde prijs aan te vullen en op die manier het onroerend goed te behouden.

5.3.5 Hoofdverbintenissen en secundaire verbintenissen

59. Begrip. Vaak bestaan er naast een hoofdverbintenis – de belangrijkste prestatie die uitgevoerd moet worden – nog secundaire verbintenissen.

Voorbeeld

Op grond van een koopovereenkomst bestaat de hoofdverbintenis van de koper erin om de prijs te betalen. In de koopovereenkomst is bepaald dat de koper, bij gebrek aan betaling binnen de maand na de levering, moratoire intresten en een forfaitaire schadevergoeding van 10 % van de hoofdsom verschuldigd is. De verplichtingen tot betaling van moratoire intresten en een forfaitaire schadevergoeding zijn secundaire verbintenissen.

Het verschil tussen subsidiaire en secundaire verbintenissen schuilt in het keuzerecht van de schuldenaar. Daar waar een schuldenaar er voor kan kiezen om een subsidiaire verbintenis uit te voeren in plaats van de hoofdverbintenis, bestaat er voor secundaire verbintenissen geen keuzemogelijkheid. Van de schuldenaar wordt verwacht dat hij de hoofdverbintenis nakomt. Hij heeft niet de keuze om de uitvoering van de secundaire verbintenis in de plaats te stellen van de hoofdprestatie.

60. Relevantie. Het is een algemeen principe in het recht dat de bijzaak de hoofdzaak volgt (de Latijnse rechtsspreuk die dit principe verwoordt luidt: accessorium sequitur principale). De secundaire verbintenis ondergaat dus in de regel het lot van de hoofdverbintenis. Is de hoofdverbintenis bijvoorbeeld aangetast door nietigheid, dan geldt dit ook voor de secundaire verbintenis.

5.4 Verbintenissen met pluraliteit van subjecten

61. Verbintenissen met pluraliteit van subjecten. Hiervoor werd uiteengezet dat een verbintenis een rechtsband creëert tussen personen. De meest eenvoudige situatie is uiteraard die waarbij één schuldenaar een verbintenis heeft ten aanzien van één schuldeiser.

In werkelijkheid zijn er vaak meerdere personen schuldenaar of schuldeiser van eenzelfde verbintenis.

Men spreekt dan over een pluraliteit van subjecten (d.w.z. dat er dus meerdere schuldeisers en/of schuldenaars zijn).

De situatie waarbij er meerdere schuldenaren zijn van eenzelfde verbintenis, benoemt men als ‘passieve pluraliteit’.

De situatie waarin er meerdere schuldeisers zijn van eenzelfde schuldvordering, wordt aangeduid als ‘actieve pluraliteit’.

Situatie 1: passieve pluraliteit (1 schuldeiser, 2 of meer schuldenaars)

Schuldeiser

Schuldenaar 1

Schuldenaar 2

Situatie 2: actieve pluraliteit (2 of meer schuldeisers, 1 schuldenaar)

Schuldeiser 1

Schuldeiser 2

Schuldenaar 3

Schuldeiser 3

Schuldenaar

Situatie 3: actieve en passieve pluraliteit (2 of meer schuldeisers, 2 of meer schuldenaars)

Schuldeiser 1

Schuldeiser 2

Schuldeiser 3

Schuldenaar 1

Voorbeeld 1

Schuldenaar 2

Schuldenaar 3

Drie vrienden huren samen een vakantiewoning van één verhuurder. Alle drie verbinden zij zich tot de betaling van de huurprijs. In deze situatie zijn er dus drie schuldenaars voor de betaling van het huurgeld. Stel dat een van de drie vrienden niet meer wil of kan betalen, wie draait daar dan voor op? Moeten zijn twee vrienden dan elk wat meer betalen of ligt het risico bij de verhuurder?

Voorbeeld 2

Een zeventienjarige jongen verwondt een medeleerling tijdens een gevecht op school. Bij de bespreking van de buitencontractuele aansprakelijkheid zullen we zien dat er in zo’n geval meerdere perso-

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

nen zijn die aangesproken kunnen worden voor de schade van de gewonde medeleerling (bv. beschadigde kleding, ernstige kwetsuren …). In de eerste plaats is er natuurlijk de aansprakelijkheid van de schadeveroorzaker zelf, maar er kunnen mogelijk ook vraagtekens geplaatst worden bij de rol van de ouders van de schadeveroorzaker, van de onderwijsinstelling, van andere leerlingen, van de benadeelde zelf … Vaak zullen er dus meerdere personen samen aansprakelijk zijn voor de vergoeding van de schade. Zij zijn dan allen schuldenaars van de schadevergoeding.

62. Vier soorten. In elk van deze situaties moet dus worden bepaald hoe de verbintenissen over de verschillende betrokkenen verdeeld kunnen worden. Het Burgerlijk Wetboek gaat daarbij uit van het beginsel van de verdeling. Artikel 5.159, §1 BW bepaalt dat een verbintenis met meerdere schuldeisers of schuldenaars automatisch verdeeld zal worden in evenveel delen als er betrokkenen zijn. Deelbare verbintenissen vormen aldus de algemene regel.

In drie gevallen wordt er – volgens artikel 5.159, §2 BW – afgeweken van het beginsel van de verdeling:

1 Hoofdelijke verbintenissen;

2 Ondeelbare verbintenissen;

3 Verbintenissen in solidum.

63. Gehoudenheidsverhouding en bijdrageverhouding. Bij de analyse van elk van deze gevallen moeten steeds achtereenvolgens twee invalshoeken worden bekeken:

1 de gehoudenheidsverhouding (of obligatio-verhouding) tussen de schuldeiser(s) en de schuldenaar(s) (de ‘verticale verhouding’ in de schema’s hiervoor);

2 de bijdrageverhouding (of contributio-verhouding) tussen de schuldeisers onderling (bij meerdere schuldeisers) of tussen de schuldenaars onderling (bij meerdere schuldenaars) (de ‘horizontale verhouding’ in de schema’s hiervoor).

Voorbeeld

Twee vrienden kopen samen een muziekinstallatie ter waarde van 1 000 euro. In de verhouding tussen de verkoper (schuldeiser) en de twee kopers (schuldenaars) is onder meer de vraag aan de orde of de verkoper het volledige bedrag van 1 000 euro kan invorderen bij een van de twee schuldenaars (bv. omdat een van de twee schuldenaars insolvabel is) of dat hij bij elke schuldenaar slechts een gedeelte (bv. de helft) kan invorderen. In de verhouding tussen de beide kopers onderling moet vervolgens worden nagegaan of diegene die per hypothese het volledige bedrag van 1 000 euro in zijn totaliteit heeft betaald, dan de helft van dit bedrag kan recupereren bij zijn vriend.

5.4.1 Het beginsel van de deelbare verbintenissen

64. Algemene regel bij pluraliteit van subjecten: verdeling in evenveel gelijke delen als er schuldeisers of schuldenaars zijn. Bij pluraliteit van schuldeisers of schuldenaars is de algemene regel dat verbintenissen deelbaar zijn.

Wanneer een verbintenis rust op meerdere schuldenaars zijn de verbintenissen tussen deze schuldenaars in principe deelbare verbintenissen.

Wanneer meerdere schuldeisers een vordering hebben ten aanzien van dezelfde schuldenaar, dan zijn de verbintenissen tussen deze schuldeisers in principe eveneens deelbare verbintenissen (artikel 5.159, §1 BW).

Deze verdeling vindt ook plaats tussen de erfgenamen van een schuldeiser of een schuldenaar (artikel 5.159, §1, tweede lid BW). De verbintenis wordt in principe telkens verdeeld in evenveel gelijke delen als er partijen zijn.

Voorbeeld 1

Een vrouw overlijdt en laat twee erfgenamen na. In haar nalatenschap zit nog een onbetaalde factuur van 10 000 euro. Elk van de erfgenamen zal voor de helft van deze schuld aangesproken kunnen worden.

Schuldeiser Verhuurder

Schuldvordering: € 900 huurgeld per week

Schuldenaar 1 Huurder 1

Schuld: € 300 huurgeld per week

Voorbeeld 2

Schuldenaar 2 Huurder 2

Schuld: € 300 huurgeld per week

Schuldenaar 3 Huurder 3

Schuld: € 300 huurgeld per week

Een broer en zus erven samen een garagebox van hun ouders. Zij besluiten die samen te verhuren aan twee vriendinnen die er hun fiets in willen stallen. De twee vriendinnen betalen daarvoor maandelijks een bedrag van 100 euro aan de twee verhuurders. Als zij niet vrijwillig betalen, zal, wanneer het algemeen contractenrecht wordt toegepast, de ene verhuurder bij elk van beide huurders 25 euro moeten invorderen en zal ook de andere verhuurder bij elk van beide schuldenaars 25 euro moeten invorderen. Er ontstaan zo vier onderscheiden rechtsbanden (schuldeiser 1 – schuldenaar 1; schuldeiser 1 –schuldenaar 2; schuldeiser 2 – schuldenaar 1; schuldeiser 2 – schuldenaar 2).

Van de verdeling in gelijke delen kan echter afgeweken worden op basis van een wet, een eigen contractuele afspraak van de betrokkenen, een testamentaire bepaling of wanneer de concrete omstandigheden een andere verdeling rechtvaardigen (artikel 5.159, §1, derde lid BW).

65. Gevolgen van de deelbaarheid in de gehoudenheidsverhouding. Als er meerdere schuldenaars zijn, houdt het principe van de deelbare verbintenissen in dat de schuldeiser elke schuldenaar slechts voor zijn aandeel in de schuld kan aanspreken.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Als er meerdere schuldeisers zijn, houdt het principe van de deelbare verbintenissen in dat elke schuldeiser niet meer dan zijn eigen aandeel in de schuldvordering kan vorderen van de schuldenaar.

De deelbare verbintenissen vallen dus uit elkaar in evenveel afzonderlijke verbintenissen als er schuldenaars of schuldeisers zijn.

De regel van de deelbare verbintenissen heeft belangrijke procedurele gevolgen.

Als er meerdere schuldeisers zijn:

– moet elke schuldeiser afzonderlijk in gebreke stellen;

– moet elke schuldeiser afzonderlijk in rechte vorderen;

– moet de verjaring voor iedere schuldeiser afzonderlijk bekeken worden.

Als er meerdere schuldenaars zijn:

– moet elke schuldenaar afzonderlijk in gebreke gesteld worden; – moet elke schuldenaar afzonderlijk in rechte vervolgd worden;

– moet de verjaring voor elke schuldenaar afzonderlijk bekeken worden.

Voorbeeld

Drie vrienden huren samen een vakantiewoning van één verhuurder voor drie weken. De wekelijkse huurprijs bedraagt 900 euro. Tenzij hierover andersluidende contractuele afspraken gemaakt werden, zal, wanneer het algemeen contractenrecht wordt toegepast, de verhuurder wekelijks van elke vriend de betaling van 300 euro kunnen vragen.

66. Gevolgen van de deelbaarheid in de bijdrageverhouding. De regel van de deelbare verbintenissen heeft ook belangrijke gevolgen voor de afrekening in de verhouding tussen de schuldeisers onderling of tussen de schuldenaars onderling.

Als er meerdere schuldeisers zijn en de schuldenaar de volledige schuld aan een van de schuldeisers betaalt, zal hij in de regel niet bevrijd zijn tegenover de andere schuldeisers. De schuldenaar heeft immers een deel niet in handen van de juiste persoon betaald (artikel 5.198 BW). Uitzonderlijk zal de betaling toch als bevrijdend aangemerkt kunnen worden (artikel 5.198 BW). Indien dat laatste niet aan de orde is, zal de schuldenaar wat onverschuldigd betaald werd, eventueel wel kunnen terugvorderen van de schuldeiser aan wie hij te veel betaald heeft (artikel 5.134 BW).

67. Duidelijke afspraken om praktische problemen te vermijden. Je zult begrepen hebben dat het principe van de deelbare verbintenissen heel wat (praktische) problemen met zich meebrengt.

Om deze problemen op te lossen of om de gemeenrechtelijke regeling naar eigen wensen te moduleren kunnen contractuele afspraken gemaakt worden. Artikel 5.159, §1, derde lid BW laat immers toe dat de betrokkenen een eigen verdeelsleutel afspreken die afwijkt van de principiële verdeling in gelijke delen.

Voorbeeld

Drie studenten huren samen een appartement van twee verhuurders. De maandelijkse huurprijs bedraagt 300 euro. De partijen komen overeen dat de huurprijs betaald zal worden door overschrijving op de gemeenschappelijke rekening van beide verhuurders. Zij kunnen daarbij ook afspreken dat de eerste huurder 50 euro, de tweede 100 euro en de derde 150 euro verschuldigd is.

Men kan afspraken maken in de verhouding tussen de schuldeiser(s) en de schuldenaar(s), in de verhouding tussen de schuldeisers onderling of in de verhouding tussen de schuldenaars onderling. Het is belangrijk om in te zien dat wanneer je de afspraken in de gehoudenheidsverhouding en in de bijdrageverhouding niet op elkaar zou afstemmen, je de zaken in plaats van eenvoudiger, complexer zou maken. Doordachte contractuele afspraken zijn noodzakelijk om problemen te voorkomen!

Voorbeeld

Drie studenten huren samen een appartement van één verhuurder. De maandelijkse huurprijs bedraagt 300 euro. In de verhouding tussen de verhuurder en de huurders wordt afgesproken dat elke huurder gehouden is tot één derde van de huurprijs (algemene regel). In de verhouding tussen de huurders onderling spreken zij af dat de eerste huurder 50 euro, de tweede 100 euro en de derde 150 euro verschuldigd is. Wanneer een van de huurders bijvoorbeeld de totale huurprijs aan de verhuurder betaalt en de twee overige huurders vervolgens niet willen bijdragen, begint, indien toepassing gemaakt wordt van het algemeen contractenrecht, een complexe juridische oefening …

5.4.2 Hoofdelijke verbintenissen

A Definitie en bronnen

68. Wettelijke basis

Artikel 5.160

BW

(vergelijk artikel 1202 oud BW)

Artikel 5.170 BW (vergelijk artikel 1197 oud BW)

Ԥ 1. Er bestaat hoofdelijkheid tussen schuldenaars wanneer zij gehouden zijn tot dezelfde prestatie en de schuldeiser ieder van hen voor het geheel kan aanspreken.

§ 2. Passieve hoofdelijkheid ontstaat uit de wet of uit een contract. Zij wordt niet vermoed.

Zij bestaat van rechtswege tussen ondernemingen, in de zin van artikel I.1, eerste lid, 1°, van het Wetboek van economisch recht, die tot een zelfde contractuele verbintenis gehouden zijn. Deze regel is evenwel niet van toepassing indien de onderneming een natuurlijke persoon is en haar contractuele verbintenis kennelijk vreemd is aan de onderneming.’

Ԥ 1. Er bestaat hoofdelijkheid tussen schuldeisers wanneer zij recht hebben op dezelfde prestatie en ieder van hen de schuldenaar voor het geheel kan aanspreken.

Actieve hoofdelijkheid ontstaat uit de wet of uit een contract. Zij wordt niet vermoed.’

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

69. Terminologie. Een synoniem voor ‘hoofdelijke verbintenissen’ is ‘solidaire verbintenissen’.

70. Nut. Uit wat voorafging, mag duidelijk zijn dat de algemene regel van de verdeling van de verbintenis bij pluraliteit van subjecten een aantal nadelen met zich meebrengt.

Wanneer een schuld deelbaar is onder meerdere schuldenaars, moet de schuldeiser tegen elk van de schuldenaars afzonderlijk optreden. Bovendien is het de schuldeiser die het risico van de eventuele insolvabiliteit van een of meerdere van die schuldenaars draagt.

Zijn er meerdere schuldeisers, dan heeft de algemene regel van de deelbaarheid van de verbintenissen ook als nadeel dat iedere schuldeiser afzonderlijk moet optreden voor zijn deel.

De constructie van de hoofdelijkheid biedt een uitweg uit deze problemen.

71. Begrip. Een verbintenis is hoofdelijk wanneer er meerdere personen zijn die ieder tot het geheel gerechtigd of gehouden zijn.

Hoofdelijkheid aan de zijde van de schuldenaars of passieve hoofdelijkheid houdt in dat meerdere schuldenaars gehouden zijn tot dezelfde prestatie en dus voor de gehele schuld kunnen worden aangesproken door de schuldeiser(s) (artikel 5.160, §1 BW). Die vorm van hoofdelijkheid komt in de praktijk zeer vaak voor.

Hoofdelijkheid aan de zijde van de schuldeisers of actieve hoofdelijkheid houdt in dat meerdere schuldeisers recht hebben op dezelfde prestatie en dat ieder van hen de betaling van de gehele schuldvordering kan eisen van de schuldenaar(s) (artikel 5.170 BW). Die vorm van hoofdelijkheid komt in de praktijk minder vaak voor.

72. Hoofdelijkheid is de uitzondering. Zowel actieve als passieve hoofdelijkheid zijn uitzonderingen op de algemene regel dat verbintenissen deelbaar zijn bij pluraliteit van schuldeisers of schuldenaars. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt uitdrukkelijk dat hoofdelijkheid niet wordt vermoed (artikel 5.160, §2 BW en artikel 5.170, §1, tweede lid BW). Verbintenissen zullen alleen hoofdelijk zijn als dit uitdrukkelijk ergens is voorzien: hetzij in een wet (in de ruime zin), hetzij in een contract.

73. Passieve hoofdelijkheid tussen ondernemingen. Artikel 5.160, §2, tweede lid BW poneert meteen een eerste voorbeeld van (wettelijk voorziene) hoofdelijkheid. Wanneer twee of meer ondernemingen samen schuldenaar zijn van eenzelfde contractuele verbintenis zal er tussen deze ondernemingen automatisch een (passieve) hoofdelijkheid ontstaan. Deze bouwt verder op het vermoeden van (passieve) hoofdelijkheid tussen handelaars dat ook onder het oude Wetboek van Koophandel reeds werd toegepast.

Voor de omschrijving van het begrip onderneming wordt verwezen naar artikel I.1, eerste lid, 1° WER. De wet maakt een uitzondering voor contractuele verbintenissen die zijn aangegaan door een onderneming die een natuurlijke persoon is en die kennelijk los staan van de ondernemingsactiviteit van deze persoon.

Artikel 5.160, §2, tweede lid BW is – zoals de meeste artikels van het Burgerlijk Wetboek – van aanvullend recht. Ondernemingen die een schuld aangaan, mogen dus in hun contracten laten opnemen dat zij niet hoofdelijk gehouden zullen zijn.

74. De wet als bron van hoofdelijkheid. Niet alleen in het Burgerlijk Wetboek, maar ook in andere wetten zijn talloze gevallen van wettelijke hoofdelijkheid terug te vinden. De term ‘wet’ in artikel 5.160, §2 BW wordt in zijn ruime, materiële betekenis opgevat. Vaak gaat het om passieve hoofdelijkheid, maar ook actieve hoofdelijkheid kan soms door een wettelijke bepaling worden opgelegd.

Voorbeelden van wettelijk voorziene hoofdelijkheid

– De hoofdelijke gehoudenheid van gehuwden of wettelijk samenwonenden voor schulden aangegaan ten behoeve van het huishouden (artikel 222 oud BW);

– De hoofdelijke gehoudenheid van verschillende leners van eenzelfde zaak bij een bruiklening (artikel 1887 oud BW);

– De hoofdelijke gehoudenheid van wettelijk samenwonende of gehuwde huurders tegenover de verhuurder voor de verplichtingen voortvloeiende uit een woninghuurovereenkomst (artikel 51, §2 Vlaams Woninghuurdecreet);

– Ook in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen komen talrijke gevallen van hoofdelijkheid voor onder de oprichters, de vennoten of de bestuurders van een vennootschap.

75. Het contract als bron van hoofdelijkheid. Gelet op de aanzienlijke voordelen van de (passieve) hoofdelijkheid voor een schuldeiser, hoeft het niet te verwonderen dat daarnaast ook in menig contract de hoofdelijke gehoudenheid van de schuldenaars bedongen wordt. Aangezien hoofdelijkheid de uitzondering is op de regel, moet de bedoeling van de partijen om hoofdelijke verbintenissen overeen te komen duidelijk blijken uit het contract. Een bewijs dat de schuldenaars hoofdelijk gehouden zijn, kan niet geleverd worden aan de hand van vermoedens.

Ook actieve hoofdelijkheid kan in een contract worden afgesproken.

Voorbeelden van conventionele hoofdelijkheid

– In een handelshuurovereenkomst:

‘De huurders zijn hoofdelijk gehouden tot het betalen van de huurprijs en tot het uitvoeren van alle verplichtingen die de wet of deze overeenkomst aan hen opleggen.’

– In een kredietovereenkomst:

‘De kredietnemers verbinden zich hoofdelijk opzichtens de kredietgever tot integrale terugbetaling aan de kredietgever van de geleende hoofdsommen en tot betaling van de intresten en de eventuele kosten.’

B Rechtsgevolgen van passieve hoofdelijkheid

76. Passieve hoofdelijkheid. Passieve hoofdelijkheid is de meest courante vorm van hoofdelijkheid. Het gaat om een situatie waarbij meerdere schuldenaars op grond van de wet of een contract gehouden zijn tot eenzelfde schuld.

De rechtsgevolgen van deze vorm van hoofdelijkheid kunnen we opnieuw bekijken vanuit twee invalshoeken: (i) de verhouding tussen de schuldeiser en de schuldenaars en (ii) de verhouding tussen de hoofdelijke schuldenaars onderling.

77. Gehoudenheidsverhouding. De verhouding tussen de schuldeiser en de hoofdelijke schuldenaars wordt beheerst door de artikels 5.161 t.e.m. 5.163 BW. In deze verhouding maakt men een onderscheid tussen de hoofdgevolgen (artikel 5.161 BW) en de bijkomende gevolgen (artikel 5.163 BW) van de hoofdelijkheid.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

a Hoofdgevolgen. Het uitgangspunt is dat alle schuldenaars instaan voor een en dezelfde schuld. Dit impliceert

i dat de schuldeiser om het even welke schuldenaar mag aanspreken. Die moet de gehele schuld betalen.

Lukt dat niet of niet volledig, dan kan de schuldeiser uiteraard ook andere schuldenaars aanspreken tot hij de volledige betaling heeft bekomen (artikel 5.161, §1 BW). De schuldeiser is vrij om zelf te kiezen welke schuldenaar hij eerst aanspreekt, tenzij de wet of het contract hem een bepaalde aanspreekvolgorde oplegt.

De hoofdelijke gehoudenheid strekt zich niet alleen uit tot de hoofdverbintenis maar ook tot de secundaire verbintenis. Wanneer bijvoorbeeld moratoire intresten of bijkomende schadevergoeding verschuldigd zijn vanwege de laattijdige betaling van een geldsom, zijn alle medeschuldenaars daarvoor eveneens hoofdelijk gehouden tegenover de schuldeiser;

ii dat zodra één schuldenaar alles betaald heeft, alle schuldenaars bevrijd zijn tegenover de schuldeiser (artikel 5.161, §2 BW).

b Bijkomende gevolgen. De bijkomende gevolgen van de hoofdelijkheid situeren zich hoofdzakelijk op het procedurele vlak: zij hebben tot doel de schuldeiser te helpen om de inning van de schuld te vergemakkelijken.

Dit impliceert (artikel 5.163 BW):

i dat de ingebrekestelling van één schuldenaar uitwerking heeft ten aanzien van alle schuldenaars. Dat betekent bijvoorbeeld dat de moratoire intresten op een verschuldigde geldsom voor alle schuldenaars beginnen te lopen zodra er één van hen in gebreke is gesteld;

ii dat de stuiting van de verjaring tegenover één schuldenaar tegenover alle schuldenaars geldt.

78. Bijdrageverhouding. Artikel 5.164 BW werkt de rechtsgevolgen in de verhouding tussen de hoofdelijke schuldenaars onderling uit.

Tussen de schuldenaars onderling geldt de hoofdelijkheid niet. De schuld zal dus verdeeld worden onder de schuldenaars.

Artikel 5.164, §2 BW kent de schuldenaar die meer betaalde dan zijn eigen aandeel in de schuld een verhaalsrecht (of ‘regresvordering’) toe. Hij kan bijgevolg een deel van het door hem betaalde bedrag terugeisen van zijn medeschuldenaars.

In principe dragen immers alle schuldenaars bij voor een gelijk aandeel. Wanneer een van de medeschuldenaars niet in staat is om zijn eigen aandeel terug te betalen, zullen alle andere schuldenaars deze insolvabiliteit mee moeten opvangen.

Van de principieel gelijke verdeling kan worden afgeweken door een wettelijke of contractuele bepaling, of wanneer de concrete omstandigheden een andere verdeelsleutel rechtvaardigen. Artikel 5.164, §1, derde lid BW levert een voorbeeld van een situatie waarin men een andere verdeelsleutel kan hanteren. Wanneer namelijk de hoofdelijke schuld werd aangegaan in het uitsluitende belang van één van de schuldenaars zal er geen gelijke verdeling van de schuld plaatsvinden.

Voorbeeld

Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Brussel van 13 januari 200913 (beoordeling op basis van de bepalingen van het oud Burgerlijk Wetboek). Situering. Een man en een vrouw sluiten een lening af bij de bank om een verbouwing te financieren van de woning die eigendom is van de vrouw (hierna: ‘appellant’). Beide leners verbinden zich hoofdelijk tegenover de bank tot terugbetaling van het geleende bedrag. De vrouw betaalt het geleende bedrag terug aan de bank. Zij wil immers niet het risico lopen dat de bank, die een hypotheekinschrijving op haar onroerend goed heeft, dit bij wanbetaling zal uitwinnen (doen verkopen). De vrouw wil daarna hetgeen zij boven haar deel betaalde terugvorderen van de man. De man verweert zich door te stellen dat hij niet dient bij te dragen omdat de schuld werd aangegaan in het uitsluitende belang van de vrouw. ‘…

Overwegende dat blijkens de aan het hof verstrekte toelichtingen en de bijgebrachte stukken vaststaat dat:

– partijen op 27 maart 2004 een ‘KBC­woningkrediet’­overeenkomst hebben afgesloten waarbij de KBC Bank hen een kredietopening toestond van 75 000 EUR;

– dit krediet bestemd was ter financiering van de verbeterings­ en herstellingswerken van een woning eigendom van appellante en hiertoe ook werd aangewend;

– partijen zich opzichtens de KBC Bank hoofdelijk en ondeelbaar verbonden hun verplichtingen voortspruitend uit voormelde overeenkomst na te leven;

– appellante, die tot zekerheid van betaling een hypotheek in tweede rang op dit onroerend goed toestond, het kwestieuze woningkrediet afbetaalt.

Overwegende dat partijen, door zich hoofdelijk te verbinden ten aanzien van de KBC Bank, in hun externe verhouding met deze schuldeiser twee banden hebben gecreëerd krachtens dewelke de schuldeiser van elk van hen één enkele schuld of prestatie mag afdwingen;

Dat er in dergelijk geval immers zoveel banden als schuldenaars zijn;

Dat waar de hoofdelijke schuldenaars jegens de schuldeiser ieder voor het geheel verplicht zijn, zij in hun onderlinge verhouding slechts ieder voor hun deel moeten bijdragen;

Dat overeenkomstig artikel 1214 BW [vgl. art. 5.164, §1 BW] de schuldenaar die de volledige schuld heeft betaald, van de andere schuldenaar(s) niet meer kan terugvorderen dan het bedrag van zijn/hun aandeel; …

Dat de wetgever op deze principiële deelbaarheid van de hoofdelijke verbintenis in de onderlinge verhouding tussen de solidaire schuldenaars (de ‘contributio’­fase) een uitzondering heeft bepaald, met name wanneer de hoofdelijke verbintenis (de beloofde prestatie, hier tot terugbetaling van het ontleende bedrag) slechts één van de hoofdelijke schuldenaars aangaat;

Dat deze ene schuldenaar dan tot voldoening van de gehele schuld gehouden is en de medeschuldenaar ten aanzien van hem slechts als een borg te beschouwen is (vgl. L. Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis 2000, nrs. 132 en 133; W. Van Gerven, Verbintenissenrecht 2001, 546­ 555; R. Dekkers en A. Verbeke, Handboek burgerlijk recht, III, p. 2007, 277­282);

13 Brussel 13 januari 2009, TBBR 2011, afl. 2, 87.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Overwegende dat in casu het hoofdelijk aangegane krediet slechts één van de schuldenaars aangaat, met name appellante, nu de ontleende sommen enkel bestemd waren en ook effectief aangewend werden tot verbouwing van haar eigen woning; …’

79. Overlijden van een schuldenaar. Wanneer een van de hoofdelijke schuldenaars overlijdt, dan wordt de hoofdelijkheid doorbroken. De schuld van de overleden schuldenaar wordt verdeeld onder de erfgenamen: zij kunnen door de schuldeiser niet meer voor de gehele som worden aangesproken, maar slechts ten belope van hun aandeel in de nalatenschap (artikel 5.165 BW).

Voorbeeld

Piet, Jef en Francis, drie broers, verbonden zich hoofdelijk tot betaling van 60 000 euro aan Ben. Helaas overlijdt Francis. Zijn drie kinderen, Mie, Bie en Fie, erfden elk één derde van zijn nalatenschap.

Ben kan Piet en Jef, vanwege hun hoofdelijke gehoudenheid, aanspreken voor de totaliteit van de schuld ten belope van 60 000 euro.

Ben kan Mie, Bie en Fie echter enkel aanspreken ten belope van 20 000 euro (1/3de van 60 000 euro). Wanneer een van de hoofdelijke schuldenaars overlijdt, wordt de schuld weliswaar overgedragen op diens erfgenamen (artikel 5.104 BW), maar deze erfgenamen staan niet meer in voor de betaling van de volledige som. Zij kunnen slechts worden aangesproken ten belope van hun aandeel in de (aanvaarde) nalatenschap.

C Rechtsgevolgen van actieve hoofdelijkheid

80. Actieve hoofdelijkheid. Hoofdelijkheid kan zich ook voordoen aan de zijde van de schuldeisers. Het Burgerlijk Wetboek behandelt de hoofdelijkheid tussen schuldeisers samen met de ondeelbaarheid in de artikels 5.170 t.e.m. 5.173 BW.

81. Gehoudenheidsverhouding. Actieve hoofdelijkheid houdt in dat elke schuldeiser recht heeft op de volledige prestatie.

Dit impliceert

i dat elke schuldeiser de volledige prestatie mag eisen van de schuldenaar (artikel 5.171, §1 BW);

ii dat zodra de schuldenaar de volledige prestatie geleverd heeft tegenover een van de schuldeisers, hij ook bevrijd is tegenover alle andere schuldeisers (artikel 5.171, §1 BW).

82. Bijdrageverhouding. In de bijdrageverhouding zal de schuldeiser die de prestatie geheel of gedeeltelijk ontving, de andere schuldeisers compensatie moeten bieden door aan de andere schuldeisers hun aandeel in de schuldvordering uit te keren.

Elke schuldeiser heeft in principe recht op een gelijk deel van de schuldvordering, al kunnen wettelijke of contractuele bepalingen een andere verhouding opleggen (artikel 5.172 BW).

83. Overlijden van een schuldeiser. Overlijdt een van de hoofdelijke schuldeisers dan wordt zijn schuldvordering verdeeld over zijn erfgenamen. Elk van hen zal een deel van de schuldvordering kunnen uitoefenen, volgens zijn aandeel in de erfenis (artikel 5.173 BW).

5.4.3 Ondeelbare verbintenissen

84. Definitie. De ondeelbare verbintenissen vormen – na de hoofdelijke verbintenissen – een tweede grote uitzondering op het principe van de verdeling van de verbintenissen wanneer er meerdere schuldeisers of schuldenaars zijn.

Ook ondeelbaarheid kan zich zowel aan de passiefzijde (meerdere schuldenaars) als aan de actiefzijde (meerdere schuldeisers) situeren.

Ondeelbaarheid tussen de schuldenaars houdt in dat elke schuldenaar tot dezelfde volledige prestatie gehouden is. Ondeelbaarheid tussen de schuldeisers houdt in dat elke schuldeiser de volledige ondeelbare prestatie kan eisen. De hoofdgevolgen van ondeelbaarheid zijn dus gelijk aan de hoofdgevolgen van hoofdelijkheid.

85. Bronnen van ondeelbaarheid. Ondeelbaarheid ontstaat vanwege het ondeelbare karakter van de prestatie. Bij de indeling van de verbintenissen volgens hun voorwerp zagen we al dat een prestatie ondeelbaar is wanneer het voorwerp alleen in zijn geheel kan worden uitgevoerd.

Deze ondeelbaarheid kan volgen uit de aard van de prestatie, uit de wet, uit een testament of uit een contractuele afspraak in die zin (artikel 5.166 BW). Een prestatie kan dus uit haar aard deelbaar zijn (bv. de betaling van een geldsom) maar door een contract als ondeelbaar worden aangemerkt. Het gaat dan als het ware om een juridische fictie (wat in de feiten deelbaar is, wordt juridisch ondeelbaar gemaakt), waarbij de bedinger de voor hem gewenste rechtsgevolgen van de ondeelbaarheid voor ogen heeft (zie verder).

86. Ondeelbaarheid: rechtsgevolgen. De gevolgen van ondeelbaarheid zijn grotendeels dezelfde als die van hoofdelijkheid, behalve wat de overerfbaarheid betreft (zie verder).

Bij passieve ondeelbaarheid, staat iedere schuldenaar in voor het geheel (artikel 5.166, §1 BW). De te leveren prestatie is immers – feitelijk of juridisch – één en ondeelbaar en moet dus in haar geheel worden geleverd door de schuldenaar.

In geval van actieve ondeelbaarheid, kan iedere schuldeiser de uitvoering van de hele prestatie eisen (artikel 5.170, §2 BW).

In beide gevallen kan er vervolgens in de bijdrageverhouding afgerekend worden tussen de schuldeisers of schuldenaars onderling (artikel 5.167 BW en artikel 5.712, derde lid BW).

87. Gelijkenis en verschillen met hoofdelijkheid. Ondeelbaarheid vertoont veel gelijkenissen met hoofdelijkheid: de hoofdgevolgen en bijkomende gevolgen (in de gehoudenheidsverhouding) en de onderlinge afrekening tussen de schuldenaars (in de bijdrageverhouding) gebeuren op eenzelfde manier. Toch zijn er ook verschillen. Artikel 5.166, §2, tweede lid BW benadrukt dan ook dat een beding van hoofdelijkheid geen ondeelbaarheid met zich meebrengt. Indien contractspartijen ondeelbare verbintenissen wensen aan te gaan, dan moet dit (voor zover de ondeelbaarheid niet volgt uit de aard van de prestatie of uit de wet) duidelijk blijken uit de onderlinge afspraken.

Een eerste verschil tussen ondeelbaarheid of hoofdelijkheid sluit hierbij aan. Ondeelbaarheid vertrekt vanuit het ondeelbaar karakter van de te leveren prestatie. Ondeelbaarheid kan dan ook volgen uit de aard van de prestatie, zonder dat dit contractueel, wettelijk of testamentair is vastgelegd. Opdat er sprake zou zijn van ondeelbare verbintenissen, is het dus niet noodzakelijk zo dat er twee of meer schuldeisers of twee of meer schuldenaars zijn (al is dat vaak wel het geval, reden waarom we de ondeelbaarheid uitvoerig behandelen bij de pluraliteit van subjecten).

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Hoofdelijkheid daarentegen doet zich uitsluitend voor bij pluraliteit van subjecten en treedt nooit in van nature, maar zal steeds moeten steunen op een wet, een contract of een testamentaire bepaling.

Een tweede belangrijk verschil tussen hoofdelijkheid en ondeelbaarheid situeert zich op het vlak van de overerfbaarheid. We zagen reeds dat de hoofdelijkheid zich niet uitstrekt tot de erfgenamen van de hoofdelijk gehouden debiteur (artikel 5.165 BW).

Ondeelbare verbintenissen daarentegen blijven ondeelbaar, ook voor de erfgenamen van de schuldenaar (artikel 5.167, tweede lid BW). Om zijn garanties te verhogen zal een schuldeiser daarom vaak in het contract laten opnemen dat de verbintenissen hoofdelijk én ondeelbaar zijn aangegaan.

Voorbeeld

Keren we even terug naar het voorbeeld van Piet, Jef en Francis, drie broers, die zich hoofdelijk verbonden tot betaling van 60 000 euro aan Ben. Wanneer Francis overlijdt, kunnen zijn drie kinderen, Mie, Bie en Fie, elk slechts voor één derde van de schuld worden aangesproken.

Mochten Piet, Jef en Francis zich echter ondeelbaar verbonden hebben tot betaling van 60 000 euro aan Ben, dan zou schuldeiser Ben, na het overlijden van Francis, Mie, Bie en Fie wel kunnen aanspreken voor de totaliteit van de schuld ten belope van 60 000 euro.

Degene die meer dan zijn deel betaalde, kan in de bijdrageverhouding uiteraard regres uitoefenen op de andere schuldenaars.

De wetgever heeft er in Boek 5 BW voor geopteerd om hoofdelijkheid en ondeelbaarheid nog als onderscheiden concepten te behandelen. De wetgever had er evengoed voor kunnen opteren ze te herleiden tot één enkel concept met verschillende modaliteiten.

5.4.4 Verbintenissen in solidum

88. Wettelijke basis.

Artikel 5.168 BW ‘Schuldenaars zijn in solidum gehouden wanneer zij, buiten de gevallen van passieve hoofdelijkheid en ondeelbaarheid en hoewel ze verbonden zijn jegens de schuldeiser door onderscheiden verbintenissen, elk gehouden zijn tot de gehele betaling. Wanneer het verbintenissen betreft tot betaling van een geldsom en de bedragen ervan verschillen, is elke schuldenaar in solidum gehouden tot de gehele betaling van het laagste bedrag.’

89. Begrip. De verbintenissen in solidum vormen een derde en laatste afwijking van het beginsel van de verdeling. Onder het regime van het oud Burgerlijk Wetboek steunde de theorievorming over dit type van verbintenissen louter op vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie, zonder wettelijke basis. In Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek heeft deze categorie van verbintenissen een eigen wettelijke grondslag gekregen in de artikels 5.168 en 5.169 BW.

Verbintenissen in solidum vormen een restcategorie voor situaties met meerdere schuldenaars waarbij er geen (passieve) hoofdelijkheid of ondeelbaarheid van toepassing is, maar het toch maatschappelijk wenselijk bevonden wordt om elke schuldenaar in te laten staan ‘voor het geheel’ van de schuld. De

wettelijke definitie is bewust breed gehouden zodat uiteenlopende situaties aanleiding kunnen geven tot verbintenissen in solidum

90. Toepassingsgevallen. De belangrijkste bron van in­solidum-verbintenissen zijn de tot aansprakelijkheid leidende feiten bedoeld in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, in het kader van de buitencontractuele aansprakelijkheid.

Meerdere personen die aansprakelijk zijn voor onderscheiden tot aansprakelijkheid leidende feiten die oorzaak zijn van eenzelfde schade, zijn in solidum aansprakelijk voor die schade (artikel 6.19, §1 BW).

Het gaat vooreerst om gevallen waarin meerdere personen elk afzonderlijk en louter toevallig een buitencontractuele fout begingen die elk bijdroeg tot eenzelfde schade. Men spreekt van ‘samenlopende fouten’. Die personen zijn elk aansprakelijk voor eigen daad. Ten aanzien van de benadeelde zijn die personen in solidum gehouden.

Daarnaast is in­solidum-gehoudenheid ook aan de orde in gevallen waarin de ene persoon vanwege een eigen fout persoonlijk aansprakelijk is en een of meer andere personen kwalitatief aansprakelijk zijn ten aanzien van de benadeelde (bv. een minderjarig kind van zestien jaar of meer dat aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door zijn eigen fout, samen met zijn ouder die het gezag over zijn persoon heeft en waarbij de ouder niet kan aantonen dat de schade niet te wijten is aan een fout van zijn kant; bv. de aangestelde die schuldig is aan bedrog en de aansteller van die aangestelde) of gevallen waarin meerdere personen kwalitatief aansprakelijk zijn ten aanzien van de benadeelde (bv. de ouder die het gezag heeft over de persoon van een minderjarig kind dat door zijn eigen fout schade veroorzaakt heeft samen met de onderwijsinstelling waar dat kind als leerling schoolloopt).

Meerdere personen die aansprakelijk zijn voor eenzelfde tot aansprakelijkheid leidend feit zijn in solidum aansprakelijk voor de door dat feit veroorzaakte schade (artikel 6.19, §2, eerste lid BW).

Het gaat hier veelal over gevallen waarin meerdere personen zich samen schuldig maken aan een zogenaamde ‘gemeenschappelijke fout’. Een gemeenschappelijke fout is een fout die gezamenlijk wordt begaan door verscheidene personen die wetens bijdragen tot het ontstaan van een schadelijk feit. Het gaat dus om gevallen waarbij schadeveroorzakers intentioneel samenwerken bij een schadeveroorzakende gedraging.

Bij dergelijke gemeenschappelijke fout valt in de eerste plaats te denken aan een buitencontractuele fout. Het typevoorbeeld zijn de mededaders bij een diefstal.

Wie een andere persoon aanzet om een fout te begaan of hem met dat doel helpt, is met die persoon in solidum aansprakelijk voor de door die fout veroorzaakte schade (artikel 6.19, §2, tweede lid BW).

In­solidum-gehoudenheid wordt soms ook aanvaard bij samenlopende fouten in het vervullen van contractuele verplichtingen (bv. tussen aannemer en architect, tussen bouwpromotor en aannemer, tussen chirurg en ziekenhuis) of in gevallen waarin de ene persoon contractueel en de andere persoon buitencontractueel aansprakelijk is voor eenzelfde schade.

Een gemeenschappelijke fout kan ook in contractuele aansprakelijkheid voorkomen. Voor dat geval voorziet de wet niet expliciet in de in-solidum-gehoudenheid. Het valt af te wachten of de rechtspraak in dat geval ook voor de in-solidum-gehoudenheid zal opteren (naar analogie met artikel 6.19, §2 BW) dan wel voor de hoofdelijke gehoudenheid (omdat het Hof van Cassatie, voor de invoering van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, oordeelde dat schadeveroorzakers bij een gemeenschappelijke fout hoofdelijk, en dus niet in solidum, gehouden zijn, op grond van een algemeen rechtsbeginsel).

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Voorbeeld

Tijdens een winterse zondagnamiddag amuseren twee buurjongens van twaalf jaar oud zich met het aanleggen van een ijspiste op het voetpad voor hun woning. De ene draagt de emmers met water aan, terwijl de andere het water uitgiet over het voetpad en zorgt dat het mooi gelijkmatig bevriest. Helaas eindigt het spel in mineur: een nietsvermoedende buurtbewoner komt zwaar ten val op de zorgvuldig aangelegde ijsvlakte en breekt daarbij een been. Verderop zullen we zien dat zowel de minderjarigen zelf (artikel 6.9 BW) als hun respectieve ouders die het gezag hebben over hun persoon (artikel 6.12, eerste lid BW), aansprakelijk gesteld kunnen worden voor hun aandeel in de schade van de onfortuinlijke buurtbewoner. De schadelijdende buurtbewoner krijgt evenwel de mogelijkheid om de volledige schadevergoeding te eisen van een van de betrokkenen. Alle aansprakelijken zullen immers in solidum veroordeeld worden tot de vergoeding van de gehele schade (artikel 6.19, §1 BW).

91. Gevolgen. De verbintenis in solidum lijkt qua gevolgen op een (passief) hoofdelijke verbintenis (artikel 5.169 BW). Dankzij de verbintenis in solidum heeft de benadeelde (diegene die schade leed door samenlopende fouten van meerdere personen) de mogelijkheid om zich voor het geheel van de schadevergoeding te keren tegen één van de schuldenaars, naar keuze.

De betaling van het volledige bedrag door een van de schuldenaars bevrijdt alle anderen. Net als bij hoofdelijkheid wordt bij het overlijden van de in solidum gehouden schuldenaar de schuld deelbaar onder diens erfgenamen. De hoofdgevolgen zijn met andere woorden dezelfde als die van de passieve hoofdelijkheid (zie hoger).

Het verschil zit in de bijkomende gevolgen. De schuldenaars moeten elk afzonderlijk in gebreke worden gesteld en de verjaring moet opzichtens elk van de schuldenaars afzonderlijk gestuit worden.

Ondanks de gelijkenissen, is hoofdelijke gehoudenheid van schuldenaars dus voordeliger voor de schuldeiser dan in­solidum-gehoudenheid van schuldenaars.

Tussen de schuldenaars onderling gelden opnieuw dezelfde regels als bij hoofdelijke schulden. De schuldenaar die meer dan zijn eigen aandeel heeft betaald, kan nadien in principe (er zijn uitzonderingen) een deel verhalen op zijn medeschuldenaars.

5.5

Verbintenissen met bijzondere modaliteiten

92. Twee bijzondere modaliteiten. Verbintenissen zijn niet altijd bedoeld om onder alle omstandigheden of onmiddellijk en voor altijd te worden uitgevoerd of onder alle omstandigheden te blijven voortbestaan. Zeer vaak koppelen partijen nog bepaalde voorwaarden of tijdsbepalingen aan de uitvoering van hun verbintenissen. Er zijn met andere woorden twee bijzondere modaliteiten waaronder verbintenissen kunnen voorkomen:

1 Verbintenissen kunnen ‘voorwaardelijk’ zijn. Een voorwaarde is een toekomstige, onzekere gebeurtenis waarvan de verbintenis afhankelijk gemaakt wordt.

2 Verbintenissen kunnen ‘met tijdsbepaling’ zijn. Een tijdsbepaling is een toekomstige, zekere gebeurtenis waarvan de verbintenis afhankelijk gemaakt wordt.

93. Wettelijke basis. Artikels 5.139 t.e.m. 5.148 BW.

Artikel 1.6 BW ‘Tenzij de wet of haar aard zich daartegen verzet, kunnen de gevolgen van een rechtshandeling aan een tijdsbepaling of een voorwaarde worden verbonden.’

Artikel 5.139 BW (vergelijk artikels 1168, 1181 en 1183 oud BW) ‘Een verbintenis is voorwaardelijk wanneer de opeisbaarheid of het tenietgaan ervan afhangt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. De voorwaarde is opschortend wanneer de vervulling ervan de verbintenis opeisbaar maakt. De voorwaarde is ontbindend wanneer de vervulling ervan het tenietgaan van de verbintenis teweegbrengt.’

94. Vooraf. Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek regelt de voorwaardelijke verbintenis. We bespreken die regeling hierna. Artikel 1.6 BW laat er geen twijfel over bestaan dat, meer algemeen, de gevolgen van een rechtshandeling aan een voorwaarde verbonden kunnen worden. Dat gebeurt in de praktijk zeer frequent. Vandaar dat in sommige voorbeelden hierna, waarin we concepten willen verduidelijken, de voorwaarde verbonden is aan de gehele rechtshandeling (bv. de koop-verkoop onder opschortende voorwaarde), eerder dan aan een welbepaalde verbintenis (bv. de verbintenis tot betaling onder opschortende voorwaarde).

95. Begrip voorwaarde. Een voorwaarde is volgens artikel 5.139 BW een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan de verbintenis afhankelijk gemaakt wordt. Op het ogenblik dat de verbintenis aangegaan wordt, is met andere woorden nog niet zeker of deze gebeurtenis ooit zal plaatsvinden en de voorwaarde dus in vervulling zal kunnen gaan.

De gebeurtenis waaraan de verbintenis gekoppeld wordt, kan een zuiver toevallig gegeven zijn (zoals de weersomstandigheden) of ze kan (mee) bepaald worden door de wil van een contractspartij. In het eerste geval spreekt men over toevallige voorwaarden. Voorwaarden waarvan de vervulling volledig of gedeeltelijk in handen ligt van een van de contractspartijen worden ‘potestatieve voorwaarden’ genoemd.

Wanneer de vervulling van de voorwaarde weliswaar gedeeltelijk afhankelijk is van de wil van een van de partijen, maar ook afhangt van externe factoren, spreekt men over een ‘gemengd potestatieve voorwaarde’.

Voorbeelden van gemengd potestatieve voorwaarden

– Ik koop het huis als ik een lening krijg van de bank.

– Ik koop de grond op voorwaarde dat ik een vergunning krijg om er een appartementsgebouw op te bouwen.

Heeft een van de partijen de volledige controle over het al dan niet intreden van de voorwaarde, dan is er sprake van een zuiver potestatieve voorwaarde.

96. Oorsprong. Voorwaarden kunnen uitdrukkelijk of stilzwijgend overeengekomen zijn (artikel 5.142 BW).

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Voorbeeld van een stilzwijgende voorwaarde

Een dansgroep huurt een bekende choreograaf in om een groot project uit te werken. Uiteraard is de persoon van de choreograaf een doorslaggevende factor bij het sluiten van dit contract. Het gaat met andere woorden om een persoonsgebonden contract. Uit de bedoeling van de partijen om een persoonsgebonden contract te sluiten, kan in dit geval een stilzwijgende voorwaarde worden afgeleid die het contract zal doen eindigen indien de choreograaf onverwacht zou overlijden tijdens het project.

97. Soorten voorwaarden. De voorwaarden worden verder opgedeeld in twee soorten: de opschortende voorwaarde en de ontbindende voorwaarde.

1 Opschortende voorwaarde. Een verbintenis onder opschortende voorwaarde wordt pas opeisbaar als een toekomstige, onzekere gebeurtenis zich voordoet (artikel 5.139 BW).

Voorbeelden

– De koop wordt gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de koper de toestemming krijgt van zijn echtgenote.

– De koop van een onroerend goed wordt gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de koper een vergunning krijgt.

Zolang de voorwaarde niet in vervulling is gegaan (‘hangende de voorwaarde’) is de verbintenis nog niet opeisbaar. Dat wil echter niet zeggen dat er nog geen geldige verbintenis bestaat. Verbintenissen die zijn aangegaan onder opschortende voorwaarde brengen ook tijdens de wachttijd al bepaalde rechten en verplichtingen met zich mee. Zo wordt van de schuldenaar bijvoorbeeld verwacht dat hij te goeder trouw handelt en dus redelijke inspanningen levert opdat de voorwaarde die hij bedongen heeft in vervulling zou kunnen gaan (artikel 5.144 BW).

Voorbeeld

De koper die koopt onder de opschortende voorwaarde van het verkrijgen van een hypothecaire lening kan er niet mee volstaan slechts één bank te bezoeken om dan voor te houden dat hij geen lening krijgt.

Artikel 5.144 BW voorziet in bijzondere sancties voor een partij die op een foutieve manier de vervulling van de voorwaarde saboteert of uitlokt.

Wanneer een schuldenaar zich onder opschortende voorwaarde verbonden heeft, maar vervolgens zelf de vervulling van de voorwaarde verhindert, mag de schuldeiser ervan uitgaan dat de voorwaarde vervuld is. Hiertoe is wel vereist dat de daad van de schuldenaar een fout uitmaakt. De schuldeiser is niet verplicht de vervulling van de voorwaarde te vragen. Hij kan ook de voorkeur geven aan andere sancties, bijvoorbeeld een schadevergoeding wegens het (foutief) doen tenietgaan van de verbintenis.

Voorbeeld

– Een koper koopt een onroerend goed onder opschortende voorwaarde van het krijgen van een vergunning. Omdat hij achteraf gezien spijt heeft van de aankoop, begint hij zelf te lobbyen om de vergunningsaanvraag te doen afwijzen. De verkoper die dit spel doorziet, kan afdwingen dat de voorwaarde vervuld wordt verklaard en de verkoop dus volledig uitwerking krijgt. Hetzelfde geldt wanneer de verkoper achteraf gezien liever aan een andere koper had verkocht en daarom zelf aandringt op de verwerping van de vergunningsaanvraag van de koper. In dit geval zal het de koper zijn die de uitvoering van de verkoop alsnog kan afdwingen.

2 Ontbindende voorwaarde. Een ontbindende voorwaarde is een voorwaarde die bij haar vervulling de verbintenis teniet doet (artikel 5.139, tweede lid BW).

Voorbeelden

– De koop wordt gesloten onder de ontbindende voorwaarde dat de echtgenote van de koper haar toestemming weigert.

– De koop wordt gesloten onder de ontbindende voorwaarde dat de koper er niet in slaagt om de goederen binnen één maand door te verkopen.

Zolang de voorwaarde niet in vervulling is gegaan (‘hangende de voorwaarde’) wordt de verbintenis uitgevoerd.

Ook hier geldt een loyauteitsplicht. Partijen moeten zich in deze wachtperiode zorgvuldig gedragen en mogen niet zelf aan de basis liggen van de vervulling of niet vervulling van de voorwaarde.

Voorbeeld

Een bedrijf huurt een kantoorruimte, met de afspraak dat de huurovereenkomst zal eindigen indien het bedrijf binnen de zes maanden een andere geschikte locatie vindt. Het bedrijf in kwestie vindt wel degelijk een andere geschikte locatie, maar laat de kans doelbewust schieten, om het eerste huurcontract verder te laten lopen. Op die manier verhindert het zelf de vervulling van de voorwaarde. De verhuurder die dit vaststelt (en kan bewijzen), kan de voorwaarde voor vervuld houden en de huurovereenkomst op die manier toch laten eindigen.

98. Positieve en negatieve voorwaarden. Voorwaarden kunnen zowel positief als negatief geformuleerd worden (het voorvallen van een gebeurtenis of het niet-voorvallen van een gebeurtenis).

Voorbeelden

– De koop wordt gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de koper een vergunning verkrijgt.

– De koop wordt gesloten onder de ontbindende voorwaarde dat de koper geen vergunning verkrijgt.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

In een contract zullen de partijen niet altijd preciseren of een voorwaarde opschortend of ontbindend is. Dit maakt het soms moeilijk om uit te maken met welk soort voorwaarde men te maken heeft. Een zorgvuldige ontleding van de precieze werking van het beding is dan geboden.

99. Geldigheidsvereisten. Belangrijk om weten is dat niet alle voorwaarden geldig zijn.

De partijen kiezen vrij aan welke toekomstige en onzekere gebeurtenis zij hun verbintenissen willen koppelen. Zij moeten er wel over waken dat de voorwaarde een extern karakter vertoont (artikel 5.141 BW): de voorwaarde moet een element toevoegen dat nog niet vervat zit in het contract zelf. Een gebeurtenis waarvan de geldigheid van het contract afhangt, kan bijgevolg niet als voorwaarde bedongen worden door de partijen. De voorwaarde moet bovendien meer zijn dan een verplichting tot nakoming van de kernverbintenissen uit het contract. Daarin ligt het verschil tussen een (ontbindende) voorwaarde en een ontbindend beding, dat verderop ter sprake komt.

Voorbeeld

Om een geldig koopcontract te sluiten, moeten de koper en de verkoper bekwaam zijn. Dat is een geldigheidsvereiste van de koop, die niet als voorwaarde aan het koopcontract kan worden toegevoegd.

De door de partijen geformuleerde voorwaarden mogen (uiteraard) ook niet strijdig zijn met regels van dwingend recht.

Ook voorwaarden waarvan de realisatie onmogelijk is, zijn nietig (artikel 5.140, tweede lid BW).

Daarnaast is voorzichtigheid geboden bij de formulering van zuiver potestatieve voorwaarden. Een zuiver potestatieve voorwaarde wordt als problematisch beschouwd wanneer het gaat om een zuiver potestatieve, opschortende voorwaarde van de zijde van de schuldenaar van die verbintenis (artikel 5.141, eerste lid BW). Zo’n voorwaarde legt de beslissing over het al dan niet uitvoeren van de verbintenis immers louter en alleen in de handen van de zich verbindende persoon. Deze schuldenaar heeft zich met andere woorden niet werkelijk verbonden.

Voorbeeld

Tijdens de opzeggingsperiode van een arbeidscontract komen een werkgever en de ontslagen werknemer overeen dat de werknemer na afloop van de opzegtermijn terug zal worden aangenomen in een andere functie, op voorwaarde dat de werkgever de werknemer een positieve eindevaluatie geeft voor het werk dat hij nog tijdens de opzeggingsperiode verricht. Als het louter en alleen de werkgever is die de spelregels én het resultaat van de eindevaluatie bepaalt, is het nieuwe arbeidscontract aangegaan onder een nietige, zuiver potestatieve, opschortende voorwaarde.

Een verbintenis die is aangegaan onder een gemengd potestatieve voorwaarde is wel geldig. De vervulling van zo’n voorwaarde wordt immers niet louter bepaald door de zich verbindende persoon.

Merk ook op dat alleen de zuiver potestatieve, opschortende voorwaarden nietig zijn. Zuiver potestatieve, ontbindende voorwaarden zijn perfect geldig.

Voorbeeld

Omdat je voortaan zonder eigen auto door het leven wil gaan, spreek je met je buurman af dat hij je garage mag gebruiken, tot je eventueel zou beslissen dat je die garage toch weer zelf nodig hebt. Hoewel de beslissing om je garage toch weer zelf in gebruik te nemen (een ontbindende voorwaarde) louter en alleen jouw persoonlijke keuze is (en dus als een zuiver potestatieve voorwaarde gezien kan worden), rijst hier geen juridisch probleem. Je bent immers wel degelijk een verbintenis aangegaan: je buurman kan de garage gebruiken tot jij er weer anders over beslist.

100. Gevolgen. Gaat de voorwaarde in vervulling, dan zal de verbintenis vanaf dat moment automatisch volledige uitwerking krijgen (opschortende voorwaarde) of ontbonden worden (ontbindende voorwaarde). De vervulling van de voorwaarde heeft in principe alleen gevolgen voor de toekomst (artikel 5.147, eerste lid BW).

Wanneer een verbintenis om iets te geven onder ontbindende voorwaarde werd aangegaan, zal de vervulling van de voorwaarde wel restitutieplichten doen ontstaan. Datgene wat in uitvoering van de verbintenis werd afgegeven, zal moeten worden teruggegeven. Bij verbintenissen om iets te doen of niet te doen, heeft de vervulling van de ontbindende voorwaarde geen gevolgen voor datgene wat reeds gedaan of niet gedaan werd: de geleverde prestaties blijven behouden en ook de sommen die daarvoor betaald werden, worden niet terugbetaald (artikel 5.147, tweede lid BW). Deze regels zijn weliswaar van aanvullend recht. Andere afspraken zijn dus mogelijk.

Voorbeeld

Een verkoop werd gesloten onder ontbindende voorwaarde. Op het ogenblik dat de voorwaarde vervuld wordt, is de verkoper verplicht om de prijs terug te betalen en zal de koper de verkochte zaak moeten teruggeven aan de verkoper. In dit geval ontstaan er dus restitutieplichten.

– Wanneer een huurovereenkomst door de vervulling van een ontbindende voorwaarde eindigt, dan zijn er geen restitutieplichten. Voor de huurder is het sowieso moeilijk om het genot dat hij tijdens de huurperiode van het goed had terug te geven aan de verhuurder. Ook van de verhuurder wordt op dat moment niet verwacht dat hij de ontvangen huurgelden terugbetaalt.

Gaat de voorwaarde niet in vervulling, dan blijft de verbintenis bestaan (bij ontbindende voorwaarden) of dooft ze uit (bij opschortende voorwaarden) (artikel 5.148 BW).

Om niet in een rechtsonzekere toestand terecht te komen, is het zeker bij de opschortende voorwaarden aangewezen om te bepalen binnen welke periode de opschortende voorwaarde in vervulling moet gaan. De schuldenaar blijft immers gebonden tot de gebeurtenis plaatsvindt of tot zeker is geworden dat de gebeurtenis niet meer kan plaatsvinden.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Voorbeeld

Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het Hof van Cassatie van 25 mei 200714 (beoordeling op basis van de bepalingen van het oud Burgerlijk Wetboek). Situering. Een man (de eiser in cassatie) koopt bij onderhandse overeenkomst een perceel grond van een echtpaar (de verweerders in cassatie). De man bedingt hierbij verschillende opschortende voorwaarden in zijn voordeel, m.n. het verkrijgen van een vergunning, het verkrijgen van de toelating om een steenkapperij op te richten en het verkrijgen van een lening. De onderhandse overeenkomst bepaalt geen uiterlijke termijn waarbinnen die voorwaarden in vervulling moeten gaan. Gedurende meer dan vijf jaar zitten de partijen stil. Wanneer het echtpaar uiteindelijk meedeelt aan de man dat zij de grond willen verkopen aan een derde, antwoordt de man dat hij afstand doet van de opschortende voorwaarden die bedongen werden in zijn voordeel en dat hij alsnog aandringt op het verlijden van de notariële koopverkoopakte. Het echtpaar wil hier echter niet op ingaan. Het Hof van Cassatie bevestigt het arrest van het hof van beroep Antwerpen waarin het verkopende echtpaar in het gelijk gesteld werd. ‘…

1. Artikel 1168 van het Burgerlijk Wetboek [vgl. art. 5.139 BW] bepaalt dat een verbintenis voorwaardelijk is, wanneer men die doet afhangen van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, hetzij door de verbintenis op te schorten totdat de gebeurtenis zal plaatshebben, hetzij door ze teniet te doen, naargelang de gebeurtenis plaatsheeft of niet plaatsheeft.

Artikel 1181, eerste en tweede lid, van hetzelfde wetboek [vgl. art. 5.139, tweede lid BW] bepaalt dat een verbintenis onder een opschortende voorwaarde aangegaan, die is welke afhangt ofwel van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, ofwel van een gebeurtenis die reeds heeft plaatsgehad, maar aan partijen nog onbekend is en dat, in het eerste geval, de verbintenis niet kan worden uitgevoerd dan nadat de gebeurtenis heeft plaatsgehad.

Artikel 1176 van het Burgerlijk Wetboek [vgl. art. 5.143 BW] bepaalt dat, wanneer een verbintenis is aangegaan onder voorwaarde dat een gebeurtenis binnen een bepaalde tijd zal plaatshebben, die voorwaarde voor onvervuld wordt gehouden wanneer de tijd verlopen is zonder dat de gebeurtenis heeft plaatsgehad. Indien geen tijd bepaald is, kan de voorwaarde altijd vervuld worden. Zij wordt eerst geacht onvervuld te zijn wanneer het zeker geworden is dat de gebeurtenis niet zal plaatshebben.

2. Uit voormelde bepalingen volgt dat, wanneer bij overeenkomst een verbintenis is aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat een gebeurtenis zal plaatshebben en geen tijdspanne is bepaald waarbinnen de bedoelde gebeurtenis uiterlijk moet plaatshebben, die gebeurtenis in beginsel onbeperkt in de tijd kan plaatshebben en de voorwaarde pas voor onvervuld kan worden gehouden wanneer redelijkerwijze vaststaat dat de bedoelde gebeurtenis niet meer zal plaatshebben.

De feitenrechter kan oordelen dat gelet op het verloop van tijd redelijkerwijze vaststaat dat de bedoelde gebeurtenis niet meer zal plaatshebben.

3. Wanneer bij overeenkomst de verbintenissen zijn aangegaan onder opschortende voorwaarde zonder bepaling van een tijdspanne en de voorwaarde voor onvervuld wordt gehouden, krijgen de voorwaardelijke verbintenissen nooit uitvoering en houdt de overeenkomst waarvan zij het voorwerp uitmaken, op te bestaan.

4. De appelrechter oordeelt dat op grond van de omstandigheden van het onderhavige geval en gelet op het verloop van tijd, redelijkerwijze vaststaat dat de bedoelde gebeurtenissen niet meer zullen plaatshebben.

Op die gronden beslist de appelrechter dat de opschortende voorwaarden voor onvervuld kunnen worden

14 Cass. 25 mei 2007, AR C.05.0588.N, Arr.Cass. 2007, afl. 5, 1121, concl. D. THIJS, Juristenkrant 2007, afl. 156, 3 (weergave), Pas. 2007, afl. 5, 1008, RCJB 2009, afl. 3, 285, noot M. VAN QUICKENBORNE, RW 2007-08, afl. 25, 1034, concl. D. THIJS, TBO 2007, afl. 5, 183 en T.Not. 2008, afl. 7-8, 387.

gehouden en dat de verkoopovereenkomst waarvan zij het voorwerp uitmaken, ophoudt te bestaan zodat de eiser geen afstand meer kan doen van de voorwaarden.

5. Zodoende verantwoordt de appelrechter zijn beslissing naar recht.

5.5.2 Verbintenissen met tijdsbepaling

101. Wettelijke basis. Artikels 5.149 t.e.m. 5.155 BW.

Artikel 5.149 BW (vergelijk artikel 1185 e.v. oud BW)

‘Een verbintenis is met tijdsbepaling wanneer de opeisbaarheid of het tenietgaan ervan wordt uitgesteld totdat een toekomstige en zekere gebeurtenis zich voordoet, ook al is de datum ervan onzeker. De tijdsbepaling is opschortend wanneer het verstrijken ervan de verbintenis opeisbaar maakt. De tijdsbepaling is uitdovend wanneer het verstrijken ervan het tenietgaan van de verbintenis teweegbrengt.’

102. Vooraf. Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek regelt de verbintenis met tijdsbepaling. We bespreken die regeling hierna. Artikel 1.6 BW laat er geen twijfel over bestaan dat, meer algemeen, de gevolgen van een rechtshandeling aan een tijdsbepaling verbonden kunnen worden. Dat gebeurt in de praktijk zeer frequent. Vandaar dat in sommige voorbeelden hierna, waarin we concepten willen verduidelijken, de tijdsbepaling verbonden is aan de gehele rechtshandeling, eerder dan aan een welbepaalde verbintenis.

103. Tijdsbepaling. Een verbintenis met tijdsbepaling is een verbintenis waarvan de opeisbaarheid of de uitdoving afhankelijk is gemaakt van een toekomstige, zekere gebeurtenis. Het voortschrijden van de tijd is voor de mens immers een zekere gebeurtenis.

De tijdsbepaling kan verwijzen naar een welbepaalde datum of naar een gebeurtenis die in de toekomst zeker zal plaatsvinden, al is nog niet geweten wanneer precies (artikel 5.152 BW).

Voorbeelden

– Op het moment dat het examenrooster nog niet bekend is, kan een student zich al engageren voor een vakantiejob die zal starten na zijn laatste examen.

Een dame die voor haar werk tijdelijk een opdracht krijgt in het buitenland kan met haar broer afspreken dat hij gratis in haar appartement mag verblijven tot zij terugkeert vanuit het buitenland.

104. Oorsprong. De tijdsbepaling kan aan de verbintenis worden toegevoegd door de wet, door de rechter of door de partijen. Zij kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn.

105. Soorten tijdsbepaling. Een tijdsbepaling kan opschortend of uitdovend zijn.

1 Opschortende tijdsbepaling. Een tijdsbepaling is opschortend wanneer de schuldenaar zich ertoe verbindt iets na het bepaalde tijdstip te geven, te doen, niet te doen of te garanderen.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

Voorbeeld

Een schuldenaar met betalingsmoeilijkheden kan aan zijn schuldeiser een afbetalingsplan vragen. De verbintenis tot betaling wordt dan afhankelijk gemaakt van een opschortende tijdsbepaling. Een contract over een afbetalingsplan zou als volgt kunnen luiden:

‘De schuldenaar wordt gemachtigd om zijn schuld te betalen in zes gelijke schijven van 500 euro. De eerste schijf moet betaald worden uiterlijk op 15 januari en iedere volgende schijf telkens op de 15de dag van de volgende maand.

Bij gebrek aan tijdige betaling van één schijf wordt het volledige, openstaande bedrag integraal opeisbaar.’

Merk op dat deze laatste toevoeging belangrijk is omdat de schuldeiser, door de werking van de overeengekomen opschortende tijdsbepaling, anders voor iedere schijf tot de 15de dag van de desbetreffende maand moet wachten alvorens hij ze kan invorderen (behoudens toepassing van artikel 5.155 BW).

Voorbeeld

De rechter kan op grond van artikel 5.201 BW (vergelijk artikel 1244 oud BW), niettegenstaande ieder andersluidend beding, met inachtneming van de toestand van de partijen, gebruik makend van deze bevoegdheid met grote omzichtigheid en daarbij rekening houdend met de termijnen die de schuldenaar reeds heeft genoten, gematigd uitstel verlenen voor de betaling en de vervolgingen doen schorsen, ook wanneer de schuld blijkt uit een andere authentieke akte dan een vonnis. Een respijttermijn kan maar toegekend worden aan een schuldenaar die 'ongelukkig en te goeder trouw' is. Een schuldenaar is ongelukkig en te goeder trouw wanneer hij zich in een penibele, financiële toestand bevindt en hij zich niet doelbewust in deze toestand gebracht heeft.

Wanneer er geen bijzondere afspraken zijn gemaakt, wordt vermoed dat de tijdsbepaling in het voordeel van de schuldenaar is toegevoegd. Deze schuldenaar kan dan ook afstand doen van de opschortende tijdsbepaling door vroeger te presteren dan het vooropgestelde tijdstip. De schuldeiser daarentegen kan de prestatie niet opeisen vóór het afgesproken tijdstip (artikels 5.153 t.e.m. 5.154 BW).

2 Uitdovende tijdsbepaling. Een tijdsbepaling is uitdovend wanneer de schuldenaar zich ertoe verbindt om iets te geven, te doen, te garanderen of niet te doen tot op een bepaald tijdstip.

Voorbeeld

In het reglement van een kansspel is de volgende clausule opgenomen: Wij betalen aan de winnaar iedere maand 1 000 euro en dit tot aan zijn dood.

106. Contracten van bepaalde en onbepaalde duur. Een contract met een uitdovende tijdsbepaling wordt een contract van bepaalde duur genoemd. Wanneer een contract geen uitdovende tijdsbepaling bevat, gaat het om een contract van onbepaalde duur (artikels 5.75 t.e.m. 5.76 BW).

Test jezelf

1 Som de belangrijkste kenmerken van een verbintenis op.

2 Leg het verschil uit tussen zakelijke rechten en vorderingsrechten.

3 Som de verschillende bronnen van verbintenissen op. Geef van elke bron een concreet voorbeeld.

4 Kunnen de begrippen ‘verbintenis’ en ‘contract’ als synoniem gebruikt worden?

5 Wat zijn natuurlijke verbintenissen? Geef een concreet voorbeeld.

6 Geef minstens vier verschillende indelingen van verbintenissen.

7 Welke algemene regels zijn van toepassing op verbintenissen uit eenzijdige rechtshandeling?

8 Wat zijn verbintenissen met een persoonsgebonden karakter (intuitu personae)? Wat is hier speciaal aan?

9 Wat is het verschil tussen resultaatsverbintenissen en inspanningsverbintenissen? Wat is het praktisch belang van dit onderscheid?

10 Is de deelbaarheid van verbintenissen de algemene regel of de uitzondering?

11 Wat betekent de Latijnse rechtsspreuk ‘accessorium sequitur principale’ (de bijzaak volgt het statuut van de hoofdzaak) concreet?

12 Wat wordt bedoeld met de ‘gehoudenheidsverhouding’ (ook wel obligatio-verhouding genoemd) en met de ‘bijdrageverhouding’ (ook wel contributio-verhouding genoemd) bij verbintenissen met meerdere schuldeisers en/of schuldenaars?

13 Wat zijn de praktische juridische gevolgen van het principe van de deelbaarheid van verbintenissen met meerdere schuldeisers en/of schuldenaars? Maak hierbij een onderscheid tussen de ‘gehoudenheidsverhouding’ en de ‘bijdrageverhouding’.

14 Is de hoofdelijke gehoudenheid van de schuldenaars van een verbintenis de regel of de uitzondering? Wat wordt bedoeld met ‘actieve hoofdelijkheid’ en ‘passieve hoofdelijkheid’?

15 Wat zijn de rechtsgevolgen van passieve hoofdelijkheid in de ‘gehoudenheidsverhouding’ en in de ‘bijdrageverhouding’?

16 Zijn ‘hoofdelijke gehoudenheid’, ‘ondeelbare gehoudenheid’ en ‘in­solidum-gehoudenheid’ synoniemen?

17 Welke essentiële gelijkenis en welk essentieel verschil zie je tussen de voorwaarde en de tijdsbepaling die aan een verbintenis/rechtshandeling gekoppeld kunnen worden?

18 Wat is een opschortende voorwaarde? Geef een concreet voorbeeld.

19 Wat is een ontbindende voorwaarde? Geef een concreet voorbeeld.

20 Zijn verbintenissen/rechtshandelingen onder voorwaarde altijd geldig?

21 Wat zijn de gevolgen van de ontbindende voorwaarde? Maak een onderscheid tussen de hypothese dat de voorwaarde ‘hangende’ is, de hypothese dat de voorwaarde in vervulling is gegaan en de hypothese dat de voorwaarde niet in vervulling is gegaan.

Hoofdstuk 1 De verbintenis: begrip, kenmerken en soorten

22 Wat zijn de gevolgen van de opschortende voorwaarde? Maak een onderscheid tussen de hypothese dat de voorwaarde ‘hangende’ is, de hypothese dat de voorwaarde in vervulling is gegaan en de hypothese dat de voorwaarde niet in vervulling is gegaan.

23 Wat is een verbintenis/rechtshandeling met een opschortende tijdsbepaling? Geef een concreet voorbeeld.

24 Wat is een verbintenis/rechtshandeling met een uitdovende tijdsbepaling? Geef een concreet voorbeeld.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.