HANDELS- EN FINANCIËLE TECHNIEKEN
Karin Bellon · Miek De Graeve · Marlies Gyselaers
Kurt Kegels · Kristel Knevels · Els Koolen · Bea Walters
Karin Bellon · Miek De Graeve · Marlies Gyselaers
Kurt Kegels · Kristel Knevels · Els Koolen · Bea Walters
ZESDE EDITIE
De site www.mijnstudiemateriaal.be geeft je toegang tot het digitale lesmateriaal bij dit boek. Je moet jouw licentie eerst wel activeren aan de hand van een activatiecode. Bij de activatie moet je de gebruiksvoorwaarden accepteren. Deze licentie is geldig gedurende een jaar en start vanaf de activatie van deze code.
De licentieperiode start vanaf activatie en is 365 dagen geldig.
Handels- en financiële technieken
Zesde druk 2024
ISBN 978-94-647-0443-3
D/2024/0078/36
Art. 605371/01
Zetwerk: D. Provo nv NUR 163
Coverontwerp: Frisco
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken.
In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.
Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.mijnstudiemateriaal.be
© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2024
De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
Deze zesde editie van Handels- en financiële technieken biedt een volledig geactualiseerd overzicht van de nationale en de internationale handel en de bijbehorende financiële technieken en instrumenten. Zo werden de grafieken, tabellen en gegevens over de (wereld)handel en de beurs vervolledigd met de meest recente cijfers en werd het hoofdstuk over sparen en beleggingen uitgebreid met de nieuwste informatie over o.a. crowdfunding en de win-winlening.
Docenten kunnen de oplossingen van de oefeningen downloaden via www.mijnstudiemateriaal.be.
De auteurs
Karin Bellon
Miek De Graeve
Marlies Gyselaers
Kurt Kegels
Kristel Knevels
Els Koolen
Bea Walters
Leeswijzer
een of meerdere oefeningen
een verwijzing naar de actualiteit
een verwijzing naar een weetje
Casus/gevalstudie
Definitie/Berekeningswijze
VOORBEELD
VOORBEELD
2.6.4 Gewichtsverminderingen of gewichtskortingen
2.6.4.1 Soorten gewichtskortingen
2.6.4.2 Afronden van de gewichtskortingen
2.6.5 Prijskortingen
2.6.5.1 Commerciële of handelskortingen
2.6.5.2 Financiële kortingen
2.6.5.3
2.6.6
2.6.7 Factuur als kredietinstrument
2.6.8 Debetnota
2.6.9 Creditnota
2.6.10 Elektronische factuur
3.1 Het begrip btw
3.2 De btw-plichtige
3.3 Belastbare handelingen
3.4 Btw-verplichtingen
3.5 Maatstaf van heffing en btw-tarieven
3.6 Btw bij internationale transacties
3.6.1 Invoer uit derde landen
3.6.2 Uitvoer naar derde landen
3.6.3 Intracommunautaire verwerving van goederen – ICV (zie ook bij Douaneformaliteiten)
3.6.3.1 Koper is een gewone belastingplichtige (BPL) met periodieke aangifte (PA)
3.6.3.2 Koper beschikt niet over een btw-nummer voor zijn binnenlandse activiteiten
3.6.3.3 Koper is een particulier
3.6.4 Intracommunautaire levering van goederen – ICL
en vervoersdocumenten
4.1 Vervoersvormen
4.2 Vervoersdocumenten
4.2.1 Zeevaartconnossement of Bill of Lading (B/L)
4.2.1.1 Definitie
4.2.1.2 Kenmerken
4.2.1.3 Aantal exemplaren
4.2.1.4 Werkwijze in de praktijk
4.2.1.5 Inhoud
4.2.2 Binnenvaartconnossement
4.2.2.1 Definitie
4.2.2.2 Kenmerken
4.2.2.3 Inhoud
4.2.3 CMR-vrachtbrief (wegvervoer)
4.2.3.1 Kenmerken
4.2.5
4.2.5.2
5.2.3
5.2.4
6.2.1.1 EXW – EX WORKS (+ overeengekomen plaats)
6.2.1.2 FCA – FREE CARRIER (+ overeengekomen plaats)
6.2.1.3 CPT – CARRIAGE PAID TO (+ overeengekomen plaats van bestemming) 108
6.2.1.4 CIP – CARRIAGE AND INSURANCE PAID TO (+ overeengekomen plaats van bestemming) 109
6.2.1.5 DAP – DELIVERED AT PLACE (+ overeengekomen plaats) 110
6.2.1.6 DPU – DELIVERED AT PLACE UNLOADED = GENOEMDE PLAATS 111
6.2.1.7 DDP – DELIVERED DUTY PAID (+ overeengekomen plaats van bestemming) 112
6.2.2 Incoterms van groep 2 – Incoterms uitsluitend voor zee- en binnenvaart 113
6.2.2.1 FAS – FREE ALONGSIDE SHIP (+ overeengekomen verschepingshaven) 113
6.2.2.2 FOB – FREE ON BOARD (+ overeengekomen verschepingshaven) 114
6.2.2.3 CFR – COST AND FREIGHT (+ overeengekomen bestemmingshaven) 115
6.2.2.4 CIF – COST, INSURANCE AND FREIGHT (+ overeengekomen bestemmingshaven) 116
6.2.3 Incoterms en de wijze van vervoer 117
7 Douaneformaliteiten
7.1 Taken van de douane
7.2 Enkele nieuwe begrippen
7.3 Belastingen en de buitenlandse handel
7.3.1 Invoerrechten
7.3.2 Btw
7.3.3 Accijnzen
7.4
7.5
7.6
3.2
3.3
3.1.5
3.2.1
3.2.2
3.2.3
3.2.4
3.1.4.1
3.5
3.6
3.8
3.6.1
3.6.2
3.6.2.1
3.6.2.2
3.6.3
3.6.4
3.6.5
3.7.1.1
3.7.2
3.7.2.1
3.7.2.2
3.8.1
3.8.2
3.8.3
3.8.4
3.8.4.1
3.9 De wisselbrief (Bill of Exchange of
3.9.1
3.9.1.1
3.9.1.2
3.10
3.9.2
3.9.3
3.10.1
3.10.2
3.9.1.3
3.11.3
3.11.4
3.11.5
3.11.6
1.7
1.6.2
1.7.1
1.8.2
1.8.2.1
1.8.2.2
1.8.3
1.8.3.1
1.8.3.2
1.8.3.3
1.8.4.1
met mogelijke terugbetaling op een tussentijdse
1.8.4.2
1.8.5 Indeling van obligaties volgens de nationaliteit
1.8.6 Rendement van een obligatie
1.8.6.1 Couponrendement
1.8.6.2 Koersrendement
1.8.6.3 Actuarieel rendement
1.8.6.4 Brutorente tegenover nettorente
1.8.6.5 Kosten en taksen in België op obligaties
1.9 Aandelen
1.9.1 De vorm
1.9.2 Winstuitkering
1.9.3 Rechten van een aandeelhouder
1.9.4 Waardemeters voor aandelen
1.9.4.1 De koers
1.9.4.2 Dividendrendement
1.9.4.3 Koers-winstverhouding
1.9.4.4 De return
1.9.4.5 Boekwaarde en intrinsieke waarde van een aandeel
1.9.4.6 Fiscaliteit en kosten van aandelen
1.10 Beleggingsfondsen
1.10.1
1.10.1.1
1.10.1.3 Liquiditeit, kosten en taksen
1.10.1.4 Voordelen van een beleggingsfonds
1.10.1.5 Nadelen van een beleggingsfonds
1.10.2 Aard en soorten beleggingsfondsen
1.10.2.1
1.10.2.2 Bevaks en sicafs (gereglementeerde vastgoedvennootschappen)
1.10.2.3 Vastgoedfondsen: van vastgoedbevaks naar gereglementeerde vastgoedvennootschappen (GVV)
1.10.3 Individuele en collectieve pensioenbeleggingen
1.10.3.1 Groepsverzekering en de bedrijfspensioenfondsen
1.10.3.2 De derde pensioenpijler: individueel pensioensparen
1.10.4 Duurzame fondsen
1.10.5 ‘Exchange traded funds’ (trackers)
1.11 Oefentraject
1.11.1 Oefenen op beleggingsproducten
1.11.2 Oefeningen obligaties
1.11.3 Oefeningen aandelen
1.11.4 Oefeningen beleggingsfondsen
1.12 Zelfevaluatie
2 De beurs en beursindexen
2.1 Inleidende case
2.2 Werking van de beurs
2.2.1 Wat is een beurs?
2.2.2 Aandelenbeurzen en hun nut
2.2.3 Euronext
2.2.3.1 Het ontstaan van Euronext
2.2.3.2 Organisatie en controle van de beurs
2.2.4 De deelmarkten van de Brusselse beurs
2.2.4.1 De configuratie van de niet-gereglementeerde markt op de Brusselse beurs
2.2.4.2 Criteria om op de continumarkt genoteerd te worden
2.3 Beursindexen
2.3.1 Wat is het nut van een beursindex?
2.3.2 De samenstelling van een beursindex
2.3.3 Voorbeelden van beursindexen
2.3.3.1 Bel-20
2.3.3.2 De berekening van de Bel-20
2.3.4 De bull en de bear markt
2.4
2.5
3.1.1 De kredietkaart
3.1.2 De kredietlijn op de zichtrekening
3.1.2.1
3.1.2.2
3.1.3 Het consumentenkrediet
3.1.3.1 Soorten
3.1.3.2 De afbetaling van het consumentenkrediet
3.1.3.3 Bescherming van de consument
3.1.4 De hypothecaire lening
3.1.4.1
3.1.4.2 De aflossingsvormen
3.1.4.3
3.1.4.4 Vervroegde aflossing van hypothecaire leningen
3.1.4.5 Herfinanciering van hypothecaire leningen
3.1.4.6 De woonbonus in het Vlaams Gewest
3.2 Financieringsmiddelen voor ondernemingen
3.2.1
3.2.2
3.4
3.2.3
3.2.4
3.2.5
3.2.5.1
3.2.5.2
3.2.5.3
3.2.5.4
3.2.6
3.2.6.1
3.2.6.2
3.2.7
3.2.8.1
3.2.8.2
3.2.9
3.2.9.1
3.2.10
3.3.1
3.3.1.1
3.3.3
3.3.4
3.4.1
3.4.2
3.3.2.1
3.3.2.2
1.2
2.3
2.1.1
2.1.1.2
2.1.1.3
2.1.3.1
2.1.4
2.1.4.1
2.1.4.2
2.1.5
2.2.3
2.2.2.1
2.2.2.2
2.2.5
2.2.4.2
2.2.5.1
2.2.5.2
Het leven van elke mens wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een aantal behoeften
De eerste behoeften die men aanvoelt, zijn de primaire of fysiologische behoeften.
In een volgend stadium ontstaan de behoeften ter ontwikkeling van de geest: de culturele of geestelijke behoeften, ook de ontspanning krijgt hier aandacht.
In een land met een verregaande economische ontwikkeling en een hoge levensstandaard ontstaan tevens een aantal weelde- of artificiële behoeften, d.i. de behoefte aan een ‘verfijnde’ levenswijze. Om de behoeften te bevredigen, zijn er goederen of diensten nodig. Die goederen zijn wel beschikbaar maar zijn over de hele wereld verspreid. Hoe kan ik deze goederen bekomen om aan mijn behoeften te voldoen?
De handel streeft ernaar de goederen in het bezit te brengen van de verbruiker. De verbruiker heeft namelijk op een bepaald moment behoefte aan bepaalde goederen, in een bepaalde toestand, op een bepaalde plaats en in een bepaalde hoeveelheid. De handel tracht al deze eisen te overbruggen.
Om een groot assortiment aan goederen te bekomen zal men moeten ruilen, want niemand geeft zijn goederen zomaar weg. De ruil goederen tegen goederen is echter moeilijk (de grootte, de waarde).
Daarom wordt in onze moderne maatschappij als algemeen ruilmiddel ‘geld’ gebruikt.
Het ruilproces van goederen en diensten tegen geld wordt algemeen aangeduid als ‘kopen en verkopen’. Dat proces veronderstelt heel wat commerciële en financiële verrichtingen.
Commercieel moet de handelaar de markt verkennen, prijzen vastleggen, onderhandelen e.d. om koopcontracten te kunnen afsluiten. Dat is niet altijd eenvoudig en het brengt verplichtingen mee. Financieel zijn er afspraken te maken omtrent de betaling: contant, met uitstel, met welk betalingsmiddel enzovoort.
Een koopcontract is een consensueel contract, wat wil zeggen dat het voor de geldigheid van de overeenkomst niet verplicht is om een geschreven document op te stellen (hoewel een schriftelijke overeenkomst veiliger is).
De overdracht van eigendom (en van risico) gebeurt niet altijd op hetzelfde tijdstip als de levering (= overdracht van de zaak in de macht en het bezit van de koper).
De volgende rechten en plichten gelden voor beide partijen:
De verkoper moet:
voor de zaak zorg dragen als een goede huisvader en leveren volgens de contractvoorwaarden (art. 1603 BW);
– de koper vrijwaren tegen genotsderving en verborgen gebreken (art. 1625 BW).
‘Vrijwaren tegen genotsderving’ betekent dat de verkoper het rustige genot moet garanderen aan de koper. Het betekent eveneens ‘vrijwaren tegen uitwinning’ (ongestoord bezit en geen verborgen gebreken). De koper die slachtoffer wordt van dergelijke genotsderving of verborgen gebrek is ‘uitgewonnen’.
De koper moet: – de zaak afhalen en aanvaarden;
de prijs betalen op de dag en de plaats, zoals in de koopovereenkomst bepaald.
Het aantal stappen in het ruilproces is niet altijd hetzelfde en is afhankelijk van: – de aard van het product (verwerken of niet); – de afstand tussen producent en consument; – de economische ontwikkeling van het land (maatschappelijke organisatie, koopkracht, cultuur ...).
De weg die een product aflegt van de allereerste producent tot de uiteindelijke verbruiker wordt weergegeven als de bedrijfskolom
In de handelswereld bestaat hieromtrent een dilemma.
Enerzijds wil men het product steeds beter in het bereik brengen van de consument en steeds beter zijn eisen inwilligen, d.i. het aantal schakels van de bedrijfskolom vermeerderen.
Anderzijds wil men de prijs zo laag mogelijk houden, het aantal schakels verminderen draagt daartoe bij. De aard van het product zal deze keuze beïnvloeden. Ook de behoeften van de consument spelen een belangrijke rol.
1 Handel en distributie in de bedrijfskolom
Oerproductie (ontginning grondstoffen, voortbrengst landbouwproducten)
Collecterende (industriële) handel
Basisindustrie
Distribuerende (industriële) handel
Verwerkende industrie
Distribuerende handel
Finale afnemer – consument
Bron: Van Der Ster W. en Van Wissen P., Marketing en Detailhandel, Groningen, Wolters-Noordhoff, 1986.
Bij de term handel wordt in de eerste plaats gedacht aan de distribuerende handel – zie figuur 1. De distribuerende handel kan opgedeeld worden in groothandel en kleinhandel. De kleinhandel verkoopt aan de finale consument (consumptiegoederen). De rest van de distribuerende handel wordt ondergebracht bij de groothandel. De groothandelaar is een inzamelaar van industriële en consumptiegoederen (afkomstig van gespecialiseerde producenten) en een herverdeler van die goederen.
FiguurEr kan een onderscheid gemaakt worden tussen:
– Traditionele of dienstverlenende groothandel
De belangrijkste functie van de traditionele groothandel is bij de producenten of bij de importeurs goederen in te kopen, en met toevoeging van bepaalde diensten (samenstellen nieuw assortiment, hoeveelheidsaanpassingen, herverpakken, opties toevoegen, opslaan …) te verkopen aan de detailhandel, aan andere groothandelaars, aan industriële of andere organisaties (restaurants, grootkeukens, ziekenhuizen, scholen) of aan de ambachtelijke kleinhandel (installateurs van elektriciteitswerken, sanitair, verwarming, bakker, slager …).
De kernactiviteiten van de traditionele groothandel zijn de inzamelfunctie, de voorraadfunctie (opslag en voorraadbeheer) en de transportfunctie (fysieke distributie).
Kenmerkend is dat deze vorm van groothandel:
• goederen aankoopt, ze in bezit neemt en er eigenaar van wordt;
• een belangrijk assortiment in voorraad houdt;
• onderhandelt met de leveranciers en met de afnemers over prijs, verkoopvoorwaarden;
• instaat voor het transport;
• krediet toestaat aan de afnemers;
• communiceert en promoot rond het aangeboden assortiment via handelsreclame of via de vertegenwoordigers.
De meeste groothandelaars kunnen in deze groep ondergebracht worden.
– Groothandel met beperkte dienstverlening
Dit type groothandel vervult slechts een beperkt aantal van de traditionele distributiefuncties of vervult ze maar gedeeltelijk. Enkele voorbeelden:
• Cash & Carry-groothandel (haal- en betaalgroothandel); deze groothandelaar staat niet in voor het transport van de goederen naar zijn klanten en verleent geen krediet. Marginale kleinhandelaars kunnen dikwijls alleen nog terecht bij dit type van groothandelaars. In zijn oorspronkelijke vorm was Sligro eigenlijk een Cash & Carry. Sinds de winkel werd opengesteld voor consumenten is Sligro eerder onder te brengen bij de verbruikersmarkten.
• Rack jobber of service merchandiser; dit is een groothandelaar die zelf de ‘merchandising’ verzorgt in de verkooppunten van zijn klanten. Hij levert niet alleen de goederen bij zijn klanten, hij staat ook in voor het aanvullen van de winkelrekken, het actualiseren van het assortiment en het verzorgen van de displays voor zijn artikelen in de winkel. De goederen blijven eigendom van de rack jobber tot ze verkocht zijn (de kleinhandelaar neemt de goederen in consignatie). Hij draagt dus een groot financieel risico. De kleinhandelaar kan zich in de eerste plaats bezighouden met de klantenrelatie, is verlost van een aantal materiële zorgen en kan met minder personeel werken. Daartegenover moet de kleinhandelaar dan wel genoegen nemen met een lagere marge. De rack jobber kan werken voor één producent of voor meerdere opdrachtgevers. Bv. de groep Fourcroy.
– Functionele groothandel
Hiermee worden bedoeld: de activiteiten van tussenpersonen die gespecialiseerd zijn in een of enkele distributiefuncties. Meestal houden zij zich niet bezig met de logistieke kant van de distributie en worden ze geen eigenaar of zelfs geen bezitter van de goederen. Hun activiteiten situeren zich op het informatieve en onderhandelingsvlak. Bv. een handelsagent, een makelaar (of broker) (zie verder).
Hiermee worden bedoeld: de zelfstandige handelszaken die volledig onafhankelijk worden geëxploiteerd (ook aangeduid als niet-geassocieerde handel). Eventueel kan een handelaar meer dan één winkel hebben, maar zodra hij vijf of meer handelszaken exploiteert, wordt hij ondergebracht in de categorie van de geïntegreerde handel. Het aandeel van de zelfstandige kleinhandel in de totale kleinhandel is, hoewel dalend, nog altijd vrij groot.
Online handel of e-commerce is handel die wordt afgesloten via het internet. De betrokken partijen komen niet fysiek in contact met elkaar. Dit kan zich voordoen op het niveau van de groothandel of de kleinhandel. Voor de verkoper is dat een goedkope werkwijze en de koper heeft toegang tot een zeer ruim gamma van goederen en diensten, en dat met aanbieders uit de hele wereld. Daar staat tegenover dat men er rekening mee moet houden dat niet alle internetsites voldoende waarborgen bieden op het vlak van de bescherming van de consumentenrechten. De FOD Economie heeft een website die kopers informeert over e-commerce. Volgens de gegevens van Eurostat koopt ongeveer 75 % van de mensen in de EU die het internet gebruiken (leeftijd tussen 16 en 74 jaar), goederen of diensten via het internet (2022). Dat aandeel bedraagt 91 % in Nederland (hoogste) en ca. 80 % in België.
In plaats van met eigen personeel te werken, kunnen tussenpersonen gebruikt worden voor het afsluiten van aankoop- of verkoopovereenkomsten. Tussenpersonen komen meer voor bij de internationale handel dan bij de nationale handel. Hier komen alleen de ‘zelfstandige tussenpersonen’ ter sprake. Zelfstandige tussenpersonen werken niet in dienstverband. Hun vergoeding wordt bepaald in functie van de geleverde prestaties.
– Handelsagent
De handelsagent is een zelfstandige tussenpersoon die werkt in naam van en voor rekening van een (of meerdere) opdrachtgever(s) (principaal). De aard van de prestaties, de duur van de prestaties, het werkgebied, de vergoeding (of provisie) worden contractueel vastgelegd in het agentuurcontract. Dat is een contract van een bepaalde duur. De handelsagent kan inkoopagent of verkoopagent zijn (dit laatste komt het meest voor). Heeft hij meerdere opdrachtgevers, dan zijn dat best geen concurrenten van elkaar. De agent kan ook optreden bij de verkoop van diensten, bv. de verzekeringsagent, de scheepsagent.
– Commissionair
De commissionair treedt op in eigen naam, maar voor rekening van een opdrachtgever (of committent) bij het tot stand komen van een contract. Er is geen contract van een bepaalde duur tussen de commissionair en de committent. Per opdracht kan een contract opgemaakt worden met de details van de opdracht. Als vergoeding wordt een commissieloon betaald.
In de praktijk is de commissionair meestal inkoopcommissionair, maar hij kan ook optreden als verkoopcommissionair.
Op de grondstoffenmarkten treden meestal inkoopcommissionairs op voor rekening van de eigenlijke kopers (die liever niet bekend willen zijn).
Bij de diensten vinden we bv. de douanevertegenwoordiger (vroeger douane-expediteur genoemd). – Makelaar
De makelaar verleent bemiddeling in het tot stand komen van een contract, in naam van een van de partijen. Hij zoekt een tegenpartij voor zijn opdrachtgever (lastgever). Voor zijn tussenkomst bij het tot stand komen van een contract ontvangt hij een makelaarsloon (ook courtage genoemd).
In de dienstensector bestaan o.a. de verzekeringsmakelaar, de scheepsmakelaar, de effectenmakelaar (vroeger aangeduid als wisselagent), de immobiliënmakelaar ...
De voordelen van de tussenpersonen zijn:
– de kosten staan in verhouding tot de geleverde prestaties (geen verkoop = geen vergoeding), dat in tegenstelling tot een eigen verkooporganisatie of eigen verkooppersoneel, waarbij je altijd rekening moet houden met de vaste kosten; – tussenpersonen zijn specialisten verkopers (aankopers) die alle knepen van het vak kennen; – tussenpersonen zijn beter vertrouwd met de gewoonten en reglementeringen van de buitenlandse markten; – tussenpersonen hebben veel contacten en een ruime ervaring.
5 De verkoopovereenkomst
5.1 Verkoopvoorwaarden
Voordat een handelstransactie tot stand komt, maken koper en verkoper afspraken over de ‘voorwaarden’ van de verkoop.
VOORBEELD
Het bedrijf TEXAMAT nv, producent van elektronisch gestuurde weefautomaten, onderhandelt over de verkoop van 3 machines aan TOGATEX, een klant in Indonesië. De klant is op de hoogte van de technische kenmerken van het product. In de prijsofferte geeft TEXAMAT nv een prijs op van 50 000,00 EUR, FOB Antwerpen, per machine (totale verkoopprijs 150 000,00 EUR FOB Antwerpen).
Any and all sales by Seller of products (“Products”) shall be subject to all the terms and conditions set forth below to the extent such terms and conditions are not incompatible with the provisions which may be contained in a written contract between Buyer and Seller No other General Terms and Conditions that may be referred to in Buyer’s orders shall apply, even if these have not been rejected explicitly by Seller.
1. DELIVERY
Delivery dates set forth in any order acknowledgement are not binding and Seller accepts no responsibility for any delay, unless the delivery dates are confirmed in writing by Seller in a separate document. Unless otherwise stipulated in the order acknowledgement, Products are sold ex-Seller’s plant (loaded onto arriving vehicle). Upon written request from Buyer transport insurance will be arranged by Seller at Buyer’s cost. Products shall be delivered in Seller’s standard package with Seller’s standard labelling and markings.
The trade terms (such as ex-Seller’s plant) shall be interpreted according to the Incoterms 2020 as published by the International Chamber of Commerce, which are made a part hereof (the “Incoterms”).
2. TITLE AND RISK
2.1 Title to the Products shall pass to Buyer after the price thereof has been paid in full to Seller. Until Buyer has obtained title to the Products, Buyer shall ensure that the Products in its possession shall at all times be readily identifiable by Seller as Seller’s property on Buyer’s premises. At Seller’s request, Buyer shall execute all documents and do all acts which may be necessary or desirable to enforce the retention of title by Seller in Buyer’s country
2.2 Regardless of any retention of title by Seller, the risk of damage to or loss of the Products sold or any portion thereof shall in any event pass to Buyer as from the moment the Products have been delivered to Buyer in accordance with the agreed upon Incoterm.
3. PRICES
Buyer shall pay to Seller the agreed upon price for the Products, without any deduction or reduction whatsoever, except as may be agreed upon by Seller in writing.
4. TAXES AND DUTIES
Any taxes, duties, excises and other charges, including without limitation VAT, now or henceforth levied in connection with the sale of the Products shall be borne by Buyer, except for those taxes and duties, which are payable by Seller prior to the delivery of the Products pursuant to the agreed upon Incoterm
5. INVOICING – PAYMENT - DEFAULT
5.1 Seller shall invoice Buyer, and Buyer shall pay to Seller, the price of the Products in Euro (“€” or “EUR”) on a shipment per shipment basis.
5.2 Buyer shall pay Seller’s invoices within 30 days as from the date of Seller’s invoice.
5.3 If payment has not been made upon due date, Buyer shall owe Seller default interest at the rate of 1,25% per month on any overdue amounts. The default interest shall also be due during any extension of the agreed upon payment term which either may have been granted by Seller to Buyer or is awarded to Buyer by a court decision. Payment of such interest on arrears shall not entitle Buyer to delay payment of the principal amount. The extension of the payment term shall in no event result in novation. Notwithstanding Buyer may have been granted or awarded an extension of the payment term, Seller subject to a prior written notice to Buyer may apply a surcharge of 10% on the overdue amount, with a minimum of € 50, to compensate Seller for increased administration costs, expenses (including reasonable attorney fees) to collect of the overdue amounts.
In addition, non-payment of an invoice on the due date shall without summons automatically nullify the payment terms and any extension of the period which Seller may have granted for payment of deliveries already effected and shall render all invoices payable immediately Moreover in such circumstances and in the event Buyer becomes insolvent or his credit becomes impaired in the reasonable opinion of Seller Seller shall have the right to change with immediate effect the payment conditions then in effect to “cash in advance” or to request Buyer to furnish adequate security with no formalities other than a notification by registered letter If Buyer fails to comply with Seller’s new payment terms or is unable to provide satisfactory security Seller may at its option, suspend further deliveries or cancel all current orders for Products until full payment or until satisfactory security has been received by Seller Any claim by Buyer shall not entitle Buyer to delay or withhold payment of the overdue amounts.
6. CURRENCY FLUCTUATIONS
If on the date of payment of the invoices the official mid-rate of exchange between the Euro (“€” or “EUR”) and the currency invoiced to Buyer, as fixed daily by the European Central Bank in Frankfurt, differs by more than 5 percent from the exchange rate between the two said currencies on the date of Seller’s order acknowledgement, Seller shall have the right to adjust the sales price accordingly Buyer shall obtain the necessary permits from
its exchange authorities to enable implementation of this clause.
7. FORCE MAJEURE
Neither party is liable to the other for default or delay in the performance of any of its obligations hereunder due to Acts of God, fires, explosions, strikes, riots, civil or international wars, invasions, refusal by Governments to grant import or export licenses or the cancellation thereof, inability to obtain Products and/or raw materials and/or components because of Force Majeure at the producing location, or a contingency of a supplier of goods and services, etc. or any other similar or dissimilar cause beyond the reasonable control of either party.
8. WARRANTY
8.1 (a)
Hardware: Seller warrants that upon delivery hereunder the Products shall (i) conform to its specifications in effect at the date of delivery and (ii) be free from defects in material and workmanship (the “Warranties”).
(b)
Software: Seller warrants that software written by Seller shall perform substantially in accordance with the specifications in effect at the date of delivery Software is inherently susceptible to bugs and errors. Seller makes no warranties with respect to the software which is provided to Buyer on an “as-is” basis and does no warrant uninterrupted or error-free operation of the Products.
8.2 The Warranty Period
(a)
Hardware: 12 months commencing on the date of delivery
(b)
Software: 3 months commencing on the date of delivery
8.3 Conditions precedent for Warranties to apply
The Warranties shall apply only to the extent the Products or any parts thereof have
(i) been transported and stored at all times in the original packaging in the conditions as specified by Seller (such as covered and secure location, minimum temperature, maximum humidity …) or in absence thereof, at least in conditions consistent with generally accepted practice for this type of products;
(ii) been handled at all times in accordance with Seller’s instructions or in absence thereof, at least with the care and caution consistent with generally accepted practice for this type of products;
(iii) been installed strictly in accordance with the instructions and directions given by Seller (if and to the extent the Products have not been installed by Seller or its authorized subcontractors);
(iv) not been subject to not any unauthorized access, alteration, modification or repair or attempts thereto;
(v) been at all times “normally used” for the intended purpose and operated in strict accordance with the operating instructions set forth in the operating manual of the Product in question and shall not have been otherwise misused, abused, damaged. For the purpose hereof, “normally used” shall mean a regular ordinary and routine usage of the Product in question as intended and/or recommended by Seller;
(vi) been maintained at all times in accordance with Seller’s instructions or in absence thereof, at least with intervals and in a manner consistent with generally accepted practice for this type of products;
(vii) not been connected to or used in combination with other equipment, products or systems (hardware and/or software), which are not compatible with the specifications of the Product in question.
8.4 In no event shall Seller be liable, whether during or after the expiration of the Warranty Period for any defects, failures, loss of or damage to the Products or any part thereof which are caused by or resulting from (i) wear and tear or (ii) any force majeure event referred to in Article 7 above, or (iii) Buyer’s use or operation of the Product prior to the performance of Seller’s acceptance test(s) for the Product in question, or (iv) any action or negligence on the part of Buyer or any third party (including without limitation Buyer’s employees, customers, agents, carriers and contractors). In such case the repair or replacement of the Product or any part thereof shall be at Buyer’s sole option and cost. Any Product or any part thereof which is entirely manufactured by third parties, is subject to the original manufacturer’s warranty and no separate warranty is given in respect thereof by Seller
8.5 Claims for repair or replacement under Warranties
Any claim under the Warranties must be notified to Seller in writing within 8 days from the date the defect or failure has been discovered or noticed the first time.
8.6 Remedies under the Warranties
(a) Hardware: If during the Warranty Period a Product or any part thereof, fails to meet any of the Warranties then, upon Buyer’s request, Seller shall, at its sole option and cost, promptly and within 20 working days, either: (i) repair or correct the Product or part in question; or (ii) replace the Product or supply part(s) or
component(s). A replacement part shall be at least functionally equivalent to the original part. The replaced Product, parts and/or components shall become the property of Seller and shall, at Seller’s request, be returned by Buyer to Seller at Seller’s cost.
(b) Software: Seller’s sole obligation shall be to rectify substantial malfunctions of the software (to the extent technically reasonably possible) by amending the software or supplying an alternative version of the software.
(c) The repair or replacement under the Warranties covers the cost of material and labor
8.7 Return of defective Product or parts to Seller and back to Buyer In no event shall Buyer return a defective Product or part thereof to Seller without Seller’s prior written approval.
Prior to returning any defective Product or part thereof to Seller, Seller shall, in common consent with Buyer determine whether the repair or replacement of the defective Product shall be carried out at either the location where the Product is installed or at Seller’s facility
In the event the return to Seller of the defective Product is authorized by Seller Seller shall issue to Buyer a RAN (Return Authorization Number).
The one-way cost of packing, transport and insurance related to shipping the alleged defective Product or part to Seller for repair or replacement shall be borne by Buyer. The one-way cost of packing, transport and insurance related to shipping of the repaired or replacement Product or part to Buyer shall be borne by Seller The travel time and the travel and living expenses of a service engineer of Seller to the location where the alleged defective Product is installed, shall be charged to and paid by Buyer in accordance with Seller’s current rates and procedures.
8.8 The remedies specified in this Article 8 shall constitute Buyer’s sole and exclusive remedy and Seller’s sole and exclusive liability for Seller’s breach of the Warranties hereunder
8.9 SELLER MAKES NOR INTENDS TO MAKE ANY OTHER WARRANTIES OR REPRESENTATIONS, EXPRESS OR IMPLIED, AND IT EXPRESSLY EXCLUDES AND DISCLAIMS ANY AND ALL WARRANTIES WHICH MAY BE IMPLIED OR OTHERWISE CREATED BY OPERATION OF LAW INCLUDING WITHOUT LIMITATION ALL IMPLIED WARRANTIES OF UNINTERRUPTED OR ERROR-FREE USE OR OPERATION, AND MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE.
8.10 After expiration of the Warranty Period, Seller and Buyer shall, at Buyer’s request, negotiate in good faith the scope and mutually acceptable terms and conditions of after sales services to be provided by Supplier
9. CLAIMS
9.1 Except for claims for breach of the Warranties, Buyer’s failure to give notice to Seller of any claim (including without limitation claims for delayed delivery or non-delivery with regard to the Products delivered hereunder) within 8 days after the delivery of a Product shall be an unqualified acceptance of such Product and a waiver by Buyer of all claims with respect thereto.
9.2 Buyer is responsible for making any claim for loss of and/or transport damages to Products against the carrier immediately upon delivery and notifying Seller accordingly
9.3 Contested Products must be kept at Seller’s disposal and can only be returned to Seller with Seller’s prior written consent
10. CANCELLATION
10.1 In the event that (i) a petition in bankruptcy is filed by or against Buyer or (ii) Buyer is declared bankrupt, or (iii) Buyer becomes insolvent or his credit becomes impaired in the reasonable opinion of Seller, or (iv) proceedings are initiated by or against Buyer seeking appointment of a receiver reorganization, liquidation, dissolution, debt rearrangement or any other similar relief, or (v) if Buyer fails to perform or fulfill at any time any material obligation or condition hereunder Seller at its discretion, shall have the right to request either the performance or the cancellation of the sale. In the latter case, the sales contract shall automatically and without prior summons or notice period be cancelled with immediate effect as a result of Seller having expressed his will to do so by simple registered letter In such case, Seller shall be entitled, without prejudice to any other remedies, to repossess the Products without the intervention of any court of justice and Buyer shall assist Seller hereto. In such case, Buyer shall not be entitled to any compensation.
10.2 In case Buyer cancels an order, Buyer shall owe to Seller 30% of the amount of the order as liquidated damages, without prejudice to the right of Seller to claim an indemnity equal to its losses. Advances which have already been paid will accrue definitively to Seller to the extent of the compensation due.
11. LIMITATION OF LIABILITY
11.1 Seller’s exclusive liability and Buyer’s exclusive remedy for any and all claims as to the Product delivered or for delayed delivery or non-delivery thereof, whether or not such liability is based on a breach of contract or breach of warranty by Seller or Seller’s gross negligence or Seller’s failure to comply with laws and regulations shall be limited to the price of the Product in relation to which the claim is made or, at Seller’s option, the replacement thereof.
11.2 In no event shall either party be liable for special, incidental, punitive, indirect or consequential damages, whether or not caused or resulting from the negligence or willful misconduct of such party.
12. THIRD PARTY RIGHTS
12.1 Seller shall hold harmless and indemnify Buyer from and against direct damages, losses and expenses arising from infringement or alleged infringement of any patent, trademark or copyright of such third party by a Product of Seller and defend and settle at its sole expense any claim, action, suit or proceeding brought against Buyer, provided that (i) Seller is promptly notified by Buyer in writing after a claim has been asserted against Buyer or the commencement of any claim, action, suit or proceeding, and (ii) Seller shall assume sole control of the defense and any settlement negotiations related to any claim, action, suit or proceeding, and (iii) Buyer shall not negotiate, settle or compromise any claim, action, suit or proceeding without the prior written consent of Seller and (iv) Buyer, at its cost, shall cooperate with Seller and provide assistance and support, as may reasonably required by Seller, in connection with the defense and any settlement negotiations related to any claim, action, suit or proceeding.
12.2 Seller shall have no indemnity obligation for any Product, or any portion thereof, (i) that is based on specifications, drawings, models or other data furnished by Buyer or (ii) that is not provided by Seller or (iii) that is modified by a party other than Seller and not at its direction or, (iv) to the extent Buyer continues allegedly infringing activity after having been provided modifications that avoid the alleged infringement, or (v) where the use of the Product, or the combination or thereof with other products, processes or materials or the distribution thereof rather than the Product itself is the primary cause of an alleged infringement.
12.3 In case it has been determined by a finally awarded judgment that Seller has infringed or misappropriated such third party rights or earlier, at Seller’s discretion, Seller may at its option and cost, (i) modify the Product in such a way that it shall not infringe upon or misappropriate the rights of the third party or (ii) obtain for Buyer a license or other right to use the Product or (iii) replace the Product in question with a non-infringing Product. If the foregoing options are not available on commercially reasonable terms and conditions, Seller may require the return of the Product and refund to Buyer amounts paid for the Product minus a reasonable allowance for the period Buyer has used the Product.
12.4 The remedies set forth in this Article 12 shall constitute Buyer’s sole and exclusive remedy and Seller’s sole and exclusive liability for a third party claim that the Product infringes or misappropriates any intellectual property right of a third party.
13. SECRECY - INTELLECTUAL PROPERTY RIGHTS
13.1 Except as otherwise agreed by Seller, Buyer shall not disclose any proprietary and confidential information of Seller
13.2 Any patents, trademarks, copyrights, and/or any other intellectual property rights and/or any proprietary or confidential information related to the Products shall remain the property of Seller or its licensor, as the case may be, and nothing herein shall be construed as conferring on the Buyer by implication or otherwise, any right, title or interest in, or any license under any intellectual property right, confidential information or other trade secret now or subsequently owned by the Seller.
13.3 The software supplied by Seller to Buyer hereunder shall remain the property of Seller or the licensor at all times. Buyer shall at all times comply with terms and conditions of the license imposed by Seller or the licensor. Seller hereby grants to Buyer a nonexclusive license to use the software solely for the purpose of operating the Products delivered hereunder Seller hereby grants to Buyer the right to assign the software user license referred to above to the end-user to whom Buyer resells the Products
14. EXPORT
Buyer shall comply with all export laws, restrictions and regulations of any agency or authority and shall not export, nor permit the export or re-export of (i) any proprietary information or software or any copy thereof, or (ii) the Products in violation of any such laws, restrictions and regulations, or without all required licenses and authorizations, to any country to which the said export laws, restrictions and regulations prohibit exportation.
15. ASSIGNMENT
Neither party hereto may, without prior written consent of the other, assign or otherwise transfer to a third party the benefits or obligations arising from the contract or in connection therewith, in whole or in part, except that Seller may assign, without Buyer’s consent, the contract to an affiliate of Seller or to a third party in connection with the sale of the business of Seller The contract shall be binding and shall inure to the benefit of the legal successors of either party hereto.
16. GOVERNING LAW AND JURISDICTION
All sales are subject to Belgian law without recourse to its conflict of law principles. Any dispute that may arise between Seller and Buyer shall be settled by the competent Court of the place where Seller has his registered office and without prejudice to the enforcement of any judgment or order thereof in any other jurisdiction. The provisions of the 1980 United Nations Convention on Contracts for the International Sales of Goods known as “the Vienna Convention” shall not apply
Elke verkoop is onderworpen aan voorwaarden, zowel algemene verkoopvoorwaarden als bijzondere verkoopvoorwaarden.
Algemene verkoopvoorwaarden zijn de voorwaarden die van toepassing zijn op alle verkopen van een onderneming. Deze algemene voorwaarden moeten duidelijk meegedeeld worden aan de klant. Dat kan door een formule als: ‘Alle handelingen, diensten en overeenkomsten met TEXAMAT nv zijn onderworpen aan de algemene voorwaarden. Deze staan vermeld op de rugzijde van de documenten en gelden altijd, behalve wanneer TEXAMAT en klant schriftelijk andere voorwaarden overeenkomen.’ (zie document 1).
De algemene verkoopvoorwaarden verwijzen o.a. naar de overgang van het risico van schade aan de goederen, de leveringstermijn, betalingstermijnen, regeling van geschillen e.d.
Het is aan te raden de algemene verkoopvoorwaarden van de verkoper op de offerte, bestelbon en orderbevestiging te vermelden. Veel bedrijven drukken hun algemene verkoopvoorwaarden enkel op de factuur. De klant ontvangt de factuur pas bij de levering, zodat hij de voorwaarden bij het aangaan van de koop niet kon kennen, laat staan ze kon aanvaard hebben.
Bij elke verkoop gelden ook enkele specifieke voorwaarden (bijzondere verkoopvoorwaarden). Deze bijzondere verkoopvoorwaarden kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op:
– De aard en kwaliteit van de goederen, bv. specifiek type van weefautomaat van TEXAMAT; – De hoeveelheid goederen, bv. 3 weefautomaten;
De prijs, bv. met korting bij afname van grote hoeveelheden, met een tijdelijke korting tijdens promotieacties. Een belangrijk onderdeel van de prijs zijn de ‘leveringsvoorwaarden’. Met de leveringsvoorwaarden komen koper en verkoper overeen wie bepaalde zaken op zich neemt; bijvoorbeeld de organisatie van het vervoer, de vervoerkosten, de verzekeringskosten of de douaneformaliteiten bij uitvoer of invoer (zie verder). Als de verkoper de goederen levert aan huis van de klant, zullen deze kosten uiteraard inbegrepen zijn in de prijs van de goederen. In de algemene voorwaarden staat doorgaans een verwijzing naar een specifieke leveringsvoorwaarde ‘alle goederen worden verkocht tegen de voorwaarde Ex Works’ maar in de bijzondere voorwaarden kan daarvan afgeweken worden en wordt zoals in het voorbeeld de voorwaarde ‘Free on Board (FOB) Antwerpen’ vermeld (dat betekent dat de verkoper de transportkosten en het risico van de goederen draagt tot ze aan boord genomen worden in de haven van Antwerpen – zie verder voor meer uitleg over de leveringsvoorwaarden);
– De verpakking, bv. elke weefautomaat wordt geladen in een 40’-standaardcontainer (voor andere goederen kan verwezen worden naar verpakking in kartons, per 6 stuks, per 12 stuks, op pallet, in metalen vaten, aangerekende verpakking, retourverpakking);
–
De conditie van de goederen, bv. specifieke vermeldingen op de verpakking, bijzondere etikettering in verband met de wetgeving van het land van bestemming, transport in koelwagen;
De plaats van levering, bv. het juiste leveringsadres, dat niet noodzakelijk hetzelfde is als het factuuradres (het magazijn kan zich op een andere plaats bevinden);
– Tijdstip van levering, bv. in een specifieke week (week 42), op een specifieke dag, op een specifiek uur, tussen 9.00 uur en 15.00 uur, of niet op maandag;
–
De betaling, bv. de wijze van betaling (overschrijving, bankcheque, documentair krediet), het tijdstip van betaling (einde facturatiemaand, 30 dagen na levering).
Duidelijke afspraken tussen koper en verkoper vermijden latere conflicten tussen de betrokken partijen bij de verdere uitvoering van de handelstransacties. Vooral bij de buitenlandse handel zijn deze afspraken belangrijk, omdat bepaalde handelsgewoonten van land tot land erg kunnen verschillen. Heel wat beroepsfederaties bezorgen aan de bedrijven van hun sector modelvoorwaarden.
5.2 Incoterms
Al vrij snel ging men in de internationale handel een aantal standaardleveringsvoorwaarden gebruiken (zoals FOB en CIF1). Naarmate deze standaardleveringsvoorwaarden meer algemeen gebruikt werden, bemerkte men dat de handelswetgeving van de verschillende landen de gebruikte termen niet altijd op dezelfde manier interpreteerde.
Met de bedoeling geschillen tussen handelaars van verschillende landen te vermijden, besliste de International Chamber of Commerce (ICC) in 1936 aan de veelgebruikte leveringsvoorwaarden een eenduidige betekenis te geven. Deze leveringsvoorwaarden worden aangeduid als International Commercial Terms, ofwel Incoterms 1936. De Incoterms werden al een aantal keren herzien, uitgebreid en gewijzigd tot de huidige 11 ‘Incoterms ® 2020’ (van toepassing sinds 1 januari 2020).
Het doel van de Incoterms is te voorzien in een aantal internationaal uniforme en ondubbelzinnige regels ter verklaring van de meest gebruikte termen in het internationale handelsverkeer. Dit ter vereenvoudiging van het internationale handelsverkeer.
De Incoterms zijn geen wettelijke voorschriften en zijn alleen geldig als er in het verkoopcontract naar verwezen wordt. De Incoterms maken er integraal deel van uit en hebben een grote invloed op de opmaak van de documenten en de daarmee gepaard gaande kosten en risico’s.
De Incoterms pogen een drietal aspecten van een internationale koop te regelen:
– Kostenverdeling: wie draagt welk deel van de leveringskosten, zoals de kosten voor
• vervoer (laden, lossen);
• verzekering;
• opmaak van documenten;
• betalen van belastingen.
–
Risicoverdeling: wie draagt het risico op schade aan of verlies van de goederen tijdens het leveringsproces.
– Taakverdeling:
• wie organiseert het vervoer;
• wie sluit de verzekering af;
• wie vervult de douaneformaliteiten;
• wie zorgt voor het verkrijgen van bepaalde documenten.
(zie bespreking van de Incoterms in het hoofdstuk ‘Handelsdocumenten’).
Naarmate een samenleving zich economisch ontwikkelt, wordt ook handel gedreven over de landsgrenzen heen, dan spreken we van internationale handel.
Vooral na WO II heeft de internationale handel zich enorm uitgebreid. De uitbreiding van de internationale contacten tussen landen, de grotere openheid tussen landen, de vorming van de EU en het afsluiten van internationale handelsakkoorden heeft daarin zeker een rol gespeeld. Ook het overleg binnen de World Trade Organization (WTO) om een meer geliberaliseerde handel in de wereld te bereiken, droeg daartoe bij.
Maar het is de laatste jaren duidelijk geworden dat akkoorden tussen landen niet altijd blijven duren.
1 CIF: Cost Insurance & Freight – zie het hoofdstuk ‘Handelsdocumenten’, punt 6 ‘Incoterms’ voor meer uitleg.
Met ingang van 01.11.1993 spreken we van de EUROPESE UNIE (EU).
In de volgende jaren kwamen er nog nieuwe leden bij de EU (zie tabel 1).
De Europese Unie evolueerde over de jaren van een douane-unie naar een monetaire unie: In een douane-unie is er:
vrij verkeer van goederen tussen de leden (geen invoerrechten en geen kwantitatieve beperkingen op de wederzijdse handel tussen de leden); – gemeenschappelijke handelspolitiek (+ GBT – gemeenschappelijk buitentarief = alle landen passen dezelfde invoerrechten en handelsregels toe).
Een volgende stap is een gemeenschappelijke markt: – dezelfde kenmerken als een douane-unie; – en ook vrij verkeer van productiefactoren en diensten.
Nog verdere samenwerking leidt tot economische unie: – naast de kenmerken van een gemeenschappelijke markt; – ook een gemeenschappelijk economisch beleid (fiscaal beleid, prijsbeleid, energiebeleid, landbouwbeleid …).
Een monetaire unie is: – een economische unie; – met een geharmoniseerd monetair beleid (intrestpolitiek, kredietpolitiek; vaste wisselkoersen (= geen wisselkoersschommelingen) tussen de munten van de leden of wat ideaal is: een gemeenschappelijke munt).
Tabel 1 Landen van de Europese Unie en hun kenmerken
Land – landencode
België – BE 01.01.1958 EUR
Duitsland – DE 01.01.1958 EUR
Frankrijk – FR 01.01.1958 EUR
Italië – IT 01.01.1958 EUR
Luxemburg – LU 01.01.1958 EUR
Nederland – NL 01.01.1958 EUR
Denemarken – DK 01.01.1973 DKK
Eurozone (01.01.1999) X 2024 (1)
Eurozone (01.01.1999) X 2020 (2)
Eurozone (01.01.1999) X 2022 (1)
Eurozone (01.01.1999) X 2028 (1)
Eurozone (01.01.1999) X 2029 (1)
Eurozone (01.01.1999) X 2029 (2)
EMS-2 (01.01.1999) X 2025 (2)
Ierland – IE 01.01.1973 EUR Eurozone (01.01.1999) 2026 (2)
Griekenland – GR 01.01.1981 EUR
Spanje – ES 01.01.1986 EUR
Portugal – PT 01.01.1986 EUR
Finland – FI 01.01.1995 EUR
Eurozone (01.01.2001) X 2027 (2)
Eurozone (01.01.1999) X 2023 (2)
Eurozone (01.01.1999) X 2021 (1)
Eurozone (01.01.1999) X 2019 (2)
Oostenrijk – AT 01.01.1995 EUR Eurozone (01.01.1999) X 2018 (2)
Zweden – SE 01.01.1995 SEK X 2023 (1)
Cyprus – CY 01.05.2004 EUR
Eurozone (01.01.2008) 2026 (1)
Estland – EE 01.05.2004 EUR Eurozone (01.01.2011) X 2017 (2)
Hongarije – HU 01.05.2004 HUF (Forint) X 2024 (2)
Letland – LV 01.05.2004 EUR
Litouwen – LT 01.05.2004 EUR
Eurozone (01.01.2014) X 2028 (2)
Eurozone (01.01.2015) X 2027 (1)
Malta – MT 01.05.2004 EUR Eurozone (01.01.2008) X 2030 (2)
Polen – PL 01.05.2004 PLN (Zloty) X 2025 (1)
Slowakije – SK 01.05.2004 EUR Eurozone (01.01.2009) X 2030 (1)
Slovenië – SI 01.05.2004 EUR Eurozone (01.01.2007) X 2021 (2)
Tsjechië – CZ 01.05.2004 CZK (Kroon) X 2022 (2)
Bulgarije – BG 01.01.2007 BGN (Lev) overgang 2018 (1)
Roemenië – RO 01.01.2007 ROL (Leu) overgang 2019 (1)
Kroatië – HR 01.07.2013 EUR Eurozone (01.01.2023) X 2020 (1) + Zwitserland Noorwegen IJsland Liechtenstein
Drie jaar na het referendum in het Verenigd Koninkrijk is de uittreding van het land uit de EU, na 47 jaar lidmaatschap, op 31.01.2020 een feit geworden. Na een overgangsperiode trad op 01.01.2021 het nieuwe handels- en samenwerkingsakkoord tussen de EU en het VK in werking en werden er nieuwe handelsregels en douanecontroles van toepassing (zie verder). De toepassing van die nieuwe handelsregels loopt niet van een leien dakje. De douanediensten in het VK en vele bedrijven zijn slecht voorbereid om de overgang vlot te laten verlopen. Er is ook geen vrij personenverkeer meer tussen het VK en de EU.
De World Trade Organization (WTO of Wereldhandelsorganisatie) houdt zich bezig met het vastleggen van de regels van het internationaal handelsverkeer tussen landen. Het komt erop neer dat de WTO bepaalt wat de overheid van een land kan, of niet kan doen op het vlak van handelspolitiek.
WTO werd opgericht in 1948 (toen: General Agreement on Tariffs and Trade, of GATT) met de bedoeling het zeer verregaande protectionisme dat ontstaan was na de economische crisis van de jaren ’30 om te buigen naar een situatie met een meer liberale handel. Door multilateraal overleg tussen de landen-leden werden in eerste instantie de zeer hoge invoerrechten die de meeste landen kenden na WO II tot aanvaardbare niveaus teruggebracht (van gemiddeld 40 % in 1947 tot 6 %).
In 1995 werd de GATT omgevormd tot WTO. Waar de onderhandelingen binnen de GATT zich beperkten tot de goederenhandel, situeren de activiteiten van de WTO zich op een veel breder terrein.
De WTO heeft als doel een zo vrij mogelijk internationaal handelsverkeer in de wereld te realiseren, om zo ook bij te dragen tot een grotere welvaart voor alle landen. Dit doel wil men bereiken door regelmatige onderhandelingen tussen de landen-leden om wederzijdse handelsbelemmeringen te verminderen en/of op te heffen. Die onderhandelingen situeren zich op diverse domeinen, zoals onder meer:
– afbouwen van hoge invoerrechten bij de goederenhandel;
– wegwerken van kwantitatieve handelsbelemmeringen (invoer/uitvoerquota), hoewel erkend wordt dat dergelijke beperkingen soms noodzakelijk zijn in het licht van de bescherming van de consument of het tegenhouden van de verspreiding van ziekten;
– verdoken handelsbelemmeringen afschaffen (bijvoorbeeld discriminerende kwaliteitseisen ten aanzien van buitenlandse producten of overdreven complexe invoerreglementeringen);
– bescherming van de intellectuele eigendom (dit omvat onder andere ook de strijd tegen namaakproducten);
– vrijmaken van de handel in financiële diensten;
bijzondere aandacht voor de situatie van de ontwikkelingslanden (grootste deel van de leden), die meer tijd krijgen om overeengekomen regels te implementeren.
Van de 23 oorspronkelijke leden groeide WTO uit tot een wereldorganisatie die vandaag 164 leden telt, die samen 98 % van de wereldhandel voor hun rekening nemen..
Meer info op: www.wto.org
Handelsoverleg in de 21e eeuw
De regels en procedures van de WTO stammen uit de jaren negentig, en waren oorspronkelijk afgestemd op een globale economie waarin goederen en diensten overwegend in het industriële noorden werden geproduceerd. Nu wordt de productie meer en meer uitbesteed aan lageloonlanden. Daardoor zijn voor de internationale handel naast de douanetarieven andere aspecten belangrijker geworden, zoals de bescherming van investeringen, intellectuele eigendomsrechten (patenten e.d.), en het wederzijds afstemmen van reguleringen.
Het zit veel landen dwars dat China (ondertussen een wereldmacht) binnen de WTO nog altijd de status heeft van ‘ontwikkelingsland’, waardoor het meer ruimte heeft om zijn markten af te schermen voor internationale concurrentie.
Daardoor evolueert het internationale handelsoverleg naar een tweesporenstructuur, met de WTO als koepeloverleg, aangevuld met een reeks gedecentraliseerde (mega)regionale overeenkomsten zoals NAFTA, TPP en TTIP.
De vrees bestaat echter wel dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan het wereldwijde overleg binnen de WTO, waarbij ontwikkelingslanden uit de boot dreigen te vallen, omdat hun onderhandelingspositie verzwakt wordt.
De North American Free Trade Agreement - NAFTA (Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst) is een vrijhandelszone tussen Canada, de VS en Mexico. Het verdrag leidt niet tot supranationale macht zoals in de EU. De drie landen hebben zich verbonden de importtarieven te verlagen of af te schaffen, restricties op buitenlandse bezittingen en investeringen op te heffen en het intellectueel eigendomsrecht van producten uit de andere lidstaten te respecteren. Sinds de start verdwenen de importheffingen en tarieven op de helft van Mexicaanse producten naar de Verenigde Staten. Voor de Amerikaanse export naar Mexico was dat op een derde van de goederen van toepassing. De overige tarieven werden over een periode van tien jaar verminderd, waarbij alleen voor de export van Amerikaanse landbouwproducten naar Mexico de termijn langer is. In de handel tussen de VS en Canada waren de meeste tarieven vroeger al verdwenen. Door NAFTA namen vooral de handelsstromen van Mexico naar de VS sterk toe. Dat was een doorn in het oog van president Donald Trump die een herziening eiste van het akkoord (hij noemde het NAFTA-akkoord het slechtste akkoord dat ooit werd gesloten). Het herziene akkoord heet nu het United States Mexico Canada Agreement (USMCA).
Ter bescherming van de Amerikaanse autosector moet de waarde van de in Mexico of Canada geassembleerde wagens voor minstens 75 % bestaan uit producten uit de regio (US-Mexico-Canada) (vroeger was dat 62,5 %). Het akkoord bevat ook bepalingen over minimumlonen en arbeidsvoorwaarden in Mexico, over milieunormen en over de bescherming van de intellectuele eigendom.
Het Trans-Pacific Partnership – TPP (Trans-Pacifisch Partnerschap) – is een vrijhandelsverdrag, waarover werd onderhandeld tussen Australië, Brunei, Canada, Chili, Japan, Maleisië, Mexico, Nieuw-Zeeland, Peru, Singapore en Vietnam (en oorspronkelijk ook de VS, die zich in 2017 terugtrokken). Het doel van het TPP is ‘de handel en investeringen bevorderen tussen de TPP-partners, innovatie, economische groei en ontwikkeling stimuleren, en banen scheppen’. De deelnemende landen hoopten de onderhandelingen te kunnen afronden tegen 2012, maar door onenigheid inzake landbouw, intellectuele eigendom, diensten en investeringen sleepten die lang aan.
Er was heel wat tegenstand tegen dit vrijhandelsverdrag, o.a. van gezondheidswerkers, milieuactivisten, vakbonden, privacy-experts en verkozen politici. Op 4 februari 2016 werd het verdrag getekend in Nieuw-Zeeland, maar het moest nog door de individuele landen geratificeerd worden.
Na het vertrek van de VS uit TTP werd in maart 2018 een herziene versie van het ‘Comprehensive and Progressive Agreement for Trans-Pacific Partnership’ getekend. Na ratificatie door zes landen (Australië, Canada, Japan, Mexico , Nieuw-Zeeland en Singapore) trad het in die landen in werking op 30 december 2018.
Het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) tussen de EU en Canada werd na jaren onderhandelen ondertussen wel goedgekeurd. Ook dit akkoord voorziet in de afschaffing van heffingen op de handel in goederen en diensten en bevat ook maatregelen om investeringen te stimuleren en beschermen.
Van jaar tot jaar groeit de internationale handel. En wat opvallend is: de internationale handel groeit op lange termijn in bepaalde periodes zelfs sneller dan de jaarlijkse productie van goederen en diensten in de wereld (zie grafiek 1). Maar de wereldhandel kan in een economisch moeilijke periode ook evengoed snel terugvallen, zoals in 2009 het geval was. Zoals de grafiek illustreert herstelde het volume van de wereldexport zich weer vlot in 2010, maar kenmerkten de volgende jaren zich dan weer door een matige groei van zowel BBP als export (uitgedrukt in volume). Ook de volgende jaren wordt slechts een matige groei verwacht.
In 2022 bereikte de totale USD-waarde van de wereldhandel (= de som van de export van alle landen van de wereld) 24 905 miljard USD, een nominale groei van bijna 12 % in vergelijking met het voorgaande jaar. Die waardestijging van de export is deels te danken aan de hogere prijzen voor veel grondstoffen, voornamelijk de energieproducten. In volume kende de wereldexport in 2022 een beperkte groei van 2,3 %, terwijl de groei van het wereld-BBP 3 % bereikte. De WTO-prognose voor 2023, rekening houdend met de wereldconflicten, mikt op een reële handelsgroei van rond de 1 % en een BBP-groei van 3,3 %. De vooruitzichten voor 2024 zijn iets beter: een groei van de export van 3,3 % en van het BBP van 2,5 %.
Grafiek 1 Groei van het volume van de wereldgoederenhandel en BBP, 1950-2024
1950-601960-701970-801980-901990-002000-102010-20200520062007200820092010201120122013201420152016201720182019202020212022
Bron: WTO
BBP (bruto binnenlands product, Engels: GDP, gross domestic product) = de in geld uitgedrukte som van de toegevoegde waarden ontstaan in alle sectoren van de economie gedurende één jaar.
= waarde van de geproduceerde goederen en diensten in een land na aftrek van de aankopen bij andere bedrijven.
Hoe komt het dat de wereldhandel zo groot is en steeds verder toeneemt?
Daarvoor zijn enkele eenvoudige verklaringen:
– Goederen zijn niet overal beschikbaar. Denk aan:
• aardolie en andere basisgrondstoffen;
• koffie;
• bananen.
Dat niet alle goederen overal beschikbaar zijn, is te verklaren door natuurlijke factoren als:
• ondergrond;
• klimaat (temperatuur, neerslag);
• reliëf.
– Sommige goederen kunnen op andere plaatsen goedkoper aangekocht worden. Bijvoorbeeld:
• garens;
• confectiekleding;
• elektronica;
• schoenen.
Dat kan vooral in Oost-Europese, Aziatische en Zuid-Amerikaanse landen.
Dat is te verklaren door allerlei socio-economische factoren als:
• lagere lonen, sociale lasten;
• lagere economische ontwikkeling;
• lagere belastingen;
• hogere productiviteit;
• betere scholing;
• aanbod arbeidskrachten.
– De vervoertechnieken hebben zich ontwikkeld. Wat vroeger niet, moeilijk, of niet op een economisch verantwoorde wijze vervoerd kon worden, kan nu wel vervoerd worden dankzij:
• koelschepen;
• tankschepen;
• containervervoer;
• luchtvervoer;
• pijpleiding.
– Globalisering van de economie
• Door intensievere contacten tussen de verschillende delen van de wereld leren we andere producten kennen, producten die we ook op regelmatige basis willen consumeren. Bijvoorbeeld de kiwi.
• Een goed wordt vaak niet meer op één plaats geproduceerd.
Land X
Grondstoffen
Handel Nu Land A
B
C
Verkoop aan klanten in diverse landen Land Y afwerking
D
Figuur 2 Vergelijking internationale handel vroeger en nu VroegerTabel 2 Spreiding van de wereldhandel (2022) (*)
Bron: WTO
(*) Op basis van de classificatie van de belangrijkste exporteurs (**) FOB-waarde = waarde aan de uitvoergrens (zonder transport- en verzekeringskosten)
CIF-waarde = waarde aan de grens van het invoerland (inclusief transport- en verzekeringskosten) (***) Met inbegrip van een groot deel wederuitvoer (uitvoer inlandse producten 18 miljard voor Hongkong en 239 miljard voor Singapore (****) Ramingen WTO
Bij het bestuderen van tabel 2 kunnen we enkele interessante vaststellingen doen:
1 De wereldhandel is sterk geconcentreerd bij een klein aantal landen. Ongeveer de helft van de wereldexport is in handen van tien landen (ruim 49 % van de uitvoer en 51 % van de invoer).
2 China heeft sinds enkele jaren de grote industrielanden voorbijgestoken als wereldexporteur.
3 Van de tien topexporteurs zijn er zes westerse industrielanden (waarvan vijf EU-landen) en vier Aziatische landen.
4 De kleine West-Europese landen leveren mooie prestaties: Nederland is de vierde wereldexporteur (3,9 % wereldexport) en België staat op plaats acht (2,5 % aandeel).
5 Het Verenigd Koninkrijk, dat vroeger ook in de top tien van exporteurs stond, verloor de laatste jaren enkele plaatsen in de rangschikking. Het Brexitverhaal zal daar niet vreemd aan zijn.
6 China, Japan, Zuid-Korea en Hongkong zijn de belangrijke exporteurs geworden van het Verre Oosten. Ook andere Aziatische landen rukken op.
7 Afrikaanse landen komen in de top dertig niet voor. Geen enkel land van dat continent heeft trouwens een aandeel van meer dan 1 % van de wereldhandel.
8 Voor wat betreft landen uit Zuid-Amerika horen enkel Brazilië en Mexico tot de top dertig.
9 Grote wereldexporteurs zijn ook grote wereldimporteurs. Dezelfde landen komen in de top tien als ze gerangschikt worden op basis van hun aandeel in de wereldimport. Wel valt het op dat de VS als eerste wereldimporteur met kop en schouders boven de anderen uitsteekt. Die grote import zorgt er ook voor dat dit land te kampen heeft met een belangrijk tekort op de handelsbalans (het verschil tussen uitvoer en invoer van een land).
Handelsbalans: overzicht van de uitvoer van goederen (= inkomsten uit het buitenland voor een land) en de invoer van goederen (= uitgaven naar het buitenland van een land) van een land gedurende één jaar. Het verschil tussen de uitvoer en de invoer vormt het saldo van de handelsbalans dat positief kan zijn (uitvoer > invoer) of negatief kan zijn (uitvoer < invoer).
Tabel 3 Spreiding wereldhandel zonder interne EU-handel (2022)
Bron: WTO (*) Enkel externe handel EU 27 (zonder handel tussen EU-lidstaten onderling). (**) Aanzienlijk deel wederuitvoer.
Wordt de EU als één handelsblok beschouwd (waarbij de interne handel tussen de EU-landen niet opgenomen is – zie tabel 3), dan blijft de EU een van belangrijkste handelsmogendheden in de wereld. China staat met een aandeel van 17 % op de eerste plaats gevolgd door de EU (met ca. 13 %
aandeel in de wereldexport). Op het vlak van de wereldexport heeft de EU een grote voorsprong op de VS (10 % aandeel).
Tabel 4 Buitenlandse handel van België (in miljoen euro)
Bron: NBB.Stat (cijfers volgens communautair concept)
België is een gebied met een zeer open economie. Dat wil zeggen dat de economie in belangrijke mate steunt op haar import- en exportactiviteiten. België staat als wereldexporteur meestal in de top tien met een aandeel van ca. 3 % in de wereldexport. In 2022 kwam ons land op plaats acht met een aandeel van 2,5 % in de wereldexport (zie tabel 2). Ons land levert op zich geen slechte prestatie als je weet dat we dit exportvolume voortbrengen met minder dan 0,2 % van de wereldbevolking op een oppervlakte die slechts 0,02 % van het wereldoppervlak uitmaakt (China, 14 % wereldhandel, telt ca. 20 % van de wereldbevolking en omvat 6,5 % van het wereldoppervlak).
Dankzij onze verwerkende industrie kunnen we dus zeker bestempeld worden als bezige bijen. Vergelijk dat bijvoorbeeld ook met Australië: een land met 24 miljoen inwoners, 250 keer de oppervlakte van België en met een schat aan grondstoffen die toch maar op de 20e plaats staat met een aandeel van 1,7 % in de wereldexport.
Als we de evolutie van de internationale handel van België bekijken in tabel 4, dan zien we bijna jaar na jaar een groei. Zoals bij bijna alle landen zijn de cijfers van 2020 als gevolg van COVID-19 minder gunstig, maar de handel hernam zich in 2021 en 2022. De uitvoer en de invoer zijn vrij goed in evenwicht, met jaarlijks een licht overschot op de handelsbalans.
Tabel 5 Regionale verdeling van de Belgische handel
Bron: NBB.Stat (Op basis van statistieken opgemaakt volgens het nationale concept, vandaar de verschillen met tabel 4, 7 en 8.)
Uit tabel 5 blijkt duidelijk dat Vlaanderen meer exportgericht is dan Wallonië en Brussel. Vlaanderen brengt 80 % van de Belgische export voort (en staat in voor 84 % van de invoer) met ongeveer 60 % van de Belgische bevolking.
Het Waals gewest levert ca. 20 % van de export hoewel hun aandeel in de bevolking 33 % bedraagt. Omdat het Brussels gewest meer geconcentreerd is op tewerkstelling in administratieve diensten en minder op de industrie is het begrijpelijk dat haar aandeel in de export van ons land laag is. De exportgerichtheid van Vlaanderen wordt extra benadrukt als de export per hoofd van de bevolking berekend wordt (tabel 6).
Tabel 6 Export per hoofd van de bevolking (in EUR – 2022)
Bron: Belgostat NBB (op basis van statistieken opgemaakt volgens het nationale concept)
Tabel 7 Geografische verdeling van de Belgische handel (2022)
Tsjechië
Denemarken
Hongarije
Ierland
Grafiek 2 Geografische verdeling van de Belgische handel (2022)
België 2022
Bron: NBB.Stat
België 2022 Europa Azië Amerika
Afrika
Andere
1 De voornaamste Belgische handelspartners zijn de lidstaten van de EU. Ca. 68 % van onze export gaat naar andere lidstaten, bijna 60 % komt uit andere lidstaten.
2 België voert vooral handel met zijn buurlanden: Duitsland (eerste klant en tweede leverancier), Frankrijk (tweede klant en derde leverancier) en Nederland (eerste leverancier en derde klant) –een patroon dat elk jaar terugkomt. Samen zijn deze drie buurlanden goed voor ruim 40 % van zowel onze export als van onze import.
3 Het Verenigd Koninkrijk, niet langer een EU-lidstaat, is als handelspartner gezakt naar de vijfde plaats (nu 5 %, vroeger 8 % van onze export).
4 Er is een groot onevenwicht in onze handel met Ierland: ruim 20 000 miljoen EUR invoer en 4 300 miljoen EUR uitvoer naar dat land.
5 De VS is de belangrijkste niet-Europese handelspartner (ruim 6 % van onze handel).
6 India is een belangrijke handelspartner geworden in Azië, naast China en Japan. In de handel met China valt ook een onevenwicht op tussen de uitvoer en de invoer.
7 Het aandeel van Afrika in de Belgische buitenlandse handel is steeds zeer klein.
Tabel 8 Samenstelling Belgische buitenlandse handel naar goederengroepen (2022) (*)
Levende dieren en producten van het dierenrijk
Producten van het plantenrijk
Vetten en oliën
Voedselindustrie, dranken, tabak
Minerale producten
Chemische en farmaceutische producten
Kunststoffen en rubber
Huiden, leder en lederwaren
Hout, kurk en vlechtwerk
Houtpulp, papier en papierwaren
Textiel en textielwaren
Schoeisel – hoofddeksels – paraplu’s – kunstbloemen …
Steen, cement, glas en keramiek
Parels, edele metalen en edelstenen
Onedele metalen en werken hiervan
Machines en electrotechnisch materieel
Vervoermaterieel
Optische & precisie-instrumenten
Wapens en munitie
Diverse goederen (meubelen, speelgoed e.a.)
Kunstvoorwerpen
Bron: NBB.Stat
(*) De verdeling in de productgroepen is gebaseerd op de 21 afdelingen van het Tarief van invoerrechten (zie punt 7.5 ‘Tarief van invoerrechten en goederencode’ in het hoofdstuk ‘Handelsdocumenten’)
Tabel 8 geeft een inzicht in de samenstelling van onze internationale handel naar producten.
1 Zowel de Belgische export als de Belgische import omvatten een grote variëteit aan producten.
2 Het valt op dat ongeveer dezelfde goederengroepen belangrijk zijn bij zowel de export als bij de import: chemische en farmaceutische producten, machines en elektrotechnisch materieel, vervoermaterieel. Dat is begrijpelijk: het ene land is meer gespecialiseerd in bepaalde goederen dan het andere. België is bijvoorbeeld sterk in de productie van weefgetouwen, Duitsland is sterk in het produceren van drukpersen. Volvo assembleert sommige modellen van wagens in België, andere in Zweden, maar alle modellen worden in elk land te koop aangeboden.
3 Onze belangrijkste exportproducten zijn de chemische en farmaceutische producten (bijna 28 % van onze export) – begrijpelijk als je weet dat België de tweede wereldexporteur is van farmaceutische producten (met een aandeel van 10 % in wereldexport), denk maar aan Johnson & Johnson, Pfizer, Novartis, GlaxoSmithKline …).
4 Ook heel belangrijk in onze export is het aandeel van ‘machines en elektrotechnisch materieel’ (8 %) (we denken daarbij aan de producten van bedrijven zoals Atlas Copco, Barco, Picanol, Van de Wiele, LVD ...). België is bijvoorbeeld de eerste wereldexporteur van weefgetouwen (aandeel wereldexport van ruim 30 %). Hierbij kan ook de groep van ‘onedele metalen en verwerkingen ervan’ gevoegd worden (7,5 %) (de producten van Bekaert, Umicore, Nyrstar ...). Dit resultaat is logisch, want de metaalverwerkende sector is ook de belangrijkste industriële sector van ons land (heel belangrijk qua tewerkstelling).
5 Vervoermaterieel (personenwagens, vrachtwagens, bussen, trekkers, trailers, maar ook trein- en tramstellen) is ook altijd een vrij sterk exportproduct geweest (meer dan 8 % van onze uitvoer), maar daar verliest België wat terrein de laatste jaren, vooral op het vlak van de personenwagens. De inspanningen van de overheid om de autoassemblage en aanverwante activiteiten in België te houden, nu die sector wereldwijd met een inkrimping van de productie geconfronteerd wordt, leiden duidelijk niet tot het gewenste resultaat.
6 Het aandeel van de minerale producten (onder andere aardolie en de verwerking ervan) van 18 % in de uitvoer wekt misschien verwondering … België is geen producent van aardolie! De ingevoerde aardolie wordt in Belgische raffinaderijen verwerkt tot tal van andere producten, waaronder brandstoffen. Een deel ervan wordt uitgevoerd, maar een belangrijk deel wordt in België zelf verbruikt (brandstof voor vervoer, verwarming …). De waarde van die uitvoer is ook sterk beïnvloed door de gestegen prijzen van de minerale producten (aardolie en derivaten, vloeibaar gas enzovoort).
7 Hoewel de textielsector te kampen heeft met een sterke concurrentie uit het buitenland, voeren we meer textielproducten uit (tapijten, meubelstoffen …) dan we invoeren. België is de vierde belangrijkste wereldexporteur van tapijten en vloerbedekkingen.
8.1
Multiplechoicevragen
1 Wat is fout in de volgende kenmerken? Het koopcontract is een consensueel contract omdat: a de verkoper zich verbindt een zaak over te dragen b de koper zijn handtekening plaatst voor een bepaalde prijs c de prijs in geldwaarde moet uitgedrukt zijn d de overeenkomst niet noodzakelijk onmiddellijk uitgevoerd wordt
2 Op welk niveau in de volgende bedrijfskolom situeert zich de collecterende handel?
a veefokker
b veekoopman
c slachterij
d slager
3 Ik koop een wagen over van een vriend voor 1 000 EUR. De wagen is vijf jaar oud en wordt zaterdag geleverd. Wanneer gebeurt de overdracht van het risico over deze zaak van mijn vriend op mijzelf?
a bij het akkoord over de prijs van het goed
b bij de levering, dat is zaterdag
c bij de betaling
d bij de individualisering
4 De verkoper moet de koper vrijwaren tegen genotsderving. Dat betekent:
a dat de verkoper de zaak niet mag verkopen als er een gebrek aan is
b dat de verkoper voor het goed moet zorgen als een goede huisvader
c dat de verkoper de zaak moet leveren conform de contractvoorwaarden
d dat de verkoper het ongestoorde bezit van de zaak moet garanderen
5 Wat is fout? Een commissionair ...
a treedt op voor rekening van zijn opdrachtgever
b treedt op in naam van zijn opdrachtgever
c is zelf contracterende partij
d a en c zijn mogelijk
6 Een producent wenst via een tussenpersoon een partij goederen te verkopen. Omdat de goederen van mindere kwaliteit zijn, wenst de producent bij de onderhandelingen anoniem te blijven. Wie zal hij daarvoor aanspreken?
a makelaar
b commissionair
c handelsagent
d a en b zijn mogelijk
7 Welke partner treedt op in eigen naam en voor rekening van zijn opdrachtgever?
a handelsagent
b makelaar
c commissionair
d handelsvertegenwoordiger
Oefening 1
Bestudeer tabel 2. Wat zijn je belangrijkste vaststellingen in verband met de spreiding van de wereldhandel? Noteer minstens vier conclusies.
Oefening 2
Bekijk tabel 3. Wat zijn je vaststellingen als we de EU als één handelsblok beschouwen, waarbij enkel de handel tussen lidstaten en niet-lidstaten in aanmerking genomen wordt – en dus de wederzijdse handel tussen de lidstaten buiten beschouwing wordt gelaten? Vergelijk dit met je vaststellingen in Oefening 1.
Oefening 3
Wat kun je afleiden uit tabel 2 over de positie van België tussen de exporterende landen? Wat vind je van deze prestatie als je weet dat ons aandeel in de wereldbevolking minder dan 0,2 % bedraagt en ons land 0,02 % van het wereldoppervlak beslaat?
Oefening 4
Wat stel je vast als je kijkt naar de ontwikkeling van de internationale handel van België sinds 1995 (tabel 4) en het evenwicht tussen de uitvoer en de invoer in al die jaren?
Oefening 5
Wat zijn drie belangrijke vaststellingen na het bestuderen van de gegevens in tabel 7?
Oefening 6
Stel dat je een presentatie moet geven over de samenstelling van de Belgische buitenlandse handel. Hoe zou je, zonder tabel 8 te tonen, de belangrijkste gegevens samenvatten in ongeveer tien regels tekst?
Oefening 7
Bekijk de factuur op de volgende pagina en beantwoord de onderstaande vragen.
Hoofdstuk 1 De handel
1 Bekijk de transactie vanuit Belgisch standpunt. Is dit een voorbeeld van export of import?
2 Het betreft hier een verrichting van goederen uit ………………… naar ……….…………….
3 De verkoper is ……………………………………………………
4 De koper is ……………………………………………………
5 Om welke goederen gaat het?
6 Hoe zijn de goederen verpakt?
7 Welke leveringsvoorwaarde is van toepassing?
8 Wat weet je over de betalingsvoorwaarden?
Verklaar
1 Wat is de eigenlijke oorsprong van de handel?
2 Som de rechten en plichten op van de koper en verkoper.
3 Waarom neemt de internationale handel steeds toe?
4 Definieer:
a handel en handelaar
b het begrip ‘kleinhandel’
c het begrip ‘groothandel’
d het begrip ‘functionele groothandel’
e het begrip ‘internationale handel’
f ‘algemene verkoopvoorwaarden’ en ‘bijzondere verkoopvoorwaarden’
Zoek op
1 Wat is het verband tussen de prijs van een goed en de lengte van de bedrijfskolom?
2 Wanneer is een gebrek ‘verborgen’?
3 Wat zijn de voordelen van het gebruik van tussenpersonen?
4 Wie zijn de belangrijkste medespelers in het wereldhandelsgebeuren, en wat is hun belang voor de wereldhandel?
5 Wie zijn de belangrijkste handelspartners van België?
6 Wat zijn de belangrijkste invoer- en uitvoerproducten van België?
Illustreer
1 Maak een bedrijfskolom met als eindresultaat een fish stick.
2 Toon aan dat België als klein land toch behoort tot de belangrijke wereldexporteurs.
Appartementsgebouwen hebben gemeenschappelijke delen, zoals de inkomhal, gangen, liften, voortuinen enzovoort.
Als geen eigenaar het beheer hiervan waarneemt, wordt een syndicus aangesteld. Jaarlijks vergadert de syndicus met de vereniging van mede-eigenaars. Op die vergadering worden vaak belangrijke investeringsbeslissingen genomen. Er worden ook onderhoudscontracten afgesloten voor o.a. het onderhoud van de liften of de gangen.
In Residentie Groendal, Groendallaan 106 in 2170 Merksem is Jef Walbers aangesteld als syndicus. Onlangs werden de vier inkomhallen van de residentie gerenoveerd. Om die renovatie mooi af te ronden, moeten de bijbehorende brievenbusblokken in de inkomhallen herbevestigd worden.
Tijdens de algemene vergadering vraagt de VME aan syndicus Jef Walbers om een prijsaanvraag te doen bij verschillende aannemers voor de renovatie van de brievenbusblokken. De prijsofferte van aannemer Mark De Smet komt als beste uit de bus.
Interpreteer nu de follow-up van de correspondentie tussen de syndicus Jef Walbers van Residentie Groendal en aannemer De Smet.
Fortuinstraat 17
2180 Ekeren
Btw-/ondernemingsnummer BE 0465.926.929 RPR Turnhout
De Smet Mark
Jan Van Eyckstraat 4
2900 Schoten
Datum: 20 oktober 2023
Geachte,
Betreft: Aanvraag prijsofferte aanpassing brievenbussen.
In Residentie Groendal, Groendallaan 106 te 2170 Merksem werden onlangs 4 inkomhallen gerenoveerd. Om deze renovatie af te ronden, is het noodzakelijk dat de bijbehorende brievenbusblokken herbevestigd worden.
Wij verzoeken u ter plaatse de nodige opmetingen te verrichten en ons per kerende een prijsofferte te sturen.
Wij hopen op een vruchtbare samenwerking.
Met vriendelijke groeten,
Jef Walbers
Syndicus
Gsm 0475 322303
BIV-nr. 207 512
Prijsofferte voor aanpassing 4 bussenblokken te Merksem Groenendallaan nrs. 102-104-106-108
Te doen
1 Steviger bevestigen van de parlofoonconsole tegen de muur + verwijderen van het bussenblok + inslijpen en wegwerken van de bekabeling
De Smet Mark Jan van Eyckstraat 4 Schoten 2900
BE 0687.379.414 RPR Antwerpen Tel. 0496/17.00.77
Tijd Aant. pers. Totaal
2,5 25
2 Doorzagen van het bussenblok en aanwerken met meubelpaneel wit 18 mm
3 Bevestigen van de 2 blokken tegen de muur
Uurprijs 34 EUR/u. exclusief btw
Subtotaal 1 per bussenblok
Materiaal
Meubelpaneel wit 18 mm
Mp75 voor aansmeren bekabeling parlofoon
Klein materiaal: schroeven, pluggen, Knauf, slijtagemateriaal enz.
Subtotaal 2 per bussenblok
Totaal exclusief btw
Aanpassing bussenblok bij huisnr. 108
Vermits hier het bussenblok niet zomaar in 2 kan gezaagd worden, zal dit meer tijd in beslag nemen.
52 10 22 4 Tot. uren 19
34
Hier moeten 4 bussen in blok verdeeld worden over 1 lijn van 4 bussen. Dit zal 2 u. x 2 man extra tijd in beslag nemen en wat extra meubelpaneel
Extra 2 x 2 u.
Meubelpaneel
Subtotaal 3 huisnr. 108 exclusief btw
Algemeen totaal voor de aanpassing van de 4 bussenblokken
Opmerkingen:
Als blijkt dat een bussenblok op een extreme manier is vastgekleefd tegen de muur zal onmiddellijk overleg gepleegd worden met een verantwoordelijke van het gebouw om de oplossing en de meerkosten ervan te bespreken. Dit om te vermijden dat het volledige blok onherstelbaar beschadigd zou worden zonder medeweten en akkoord van de verantwoordelijken.
Hoofdstuk 2
Algemene voorwaarden
1. 2.
3. 4.
5. 6. 7.
Al onze leveringen zijn onderworpen aan de hiernavolgende algemene voorwaarden die de klant uitdrukkelijk verklaart te kennen en te aanvaarden. Ze vormen een onsplitsbaar geheel met onze offerte. De algemene voorwaarden van de klant zijn ons tegenstelbaar indien wij deze vooraf schriftelijk aangenomen hebben.
Onze offerten zijn altijd vrijblijvend. De behandelde zaken zijn enkel bindend na onze schriftelijke bevestiging.
De factuur dient betaald te worden binnen de op de factuur vermelde termijn.
8. 9. 10. 11.
Betalingen na deze termijn brengen van rechtswege en zonder ingebrekestelling intresten op gelijk aan de gerechtelijke intrestvoet vermeerderd met 3 procent alsmede een forfaitaire vergoeding van 10 procent op het factuurbedrag (met minimum 25 EUR) als schadebeding.
In geval van betwistingen zijn uitsluitend de rechtbanken van Antwerpen bevoegd.
Bij annulering van de bestelling of verbreking van het contract is de klant een forfaitaire en onherleidbare schadevergoeding verschuldigd van 30 procent van de waarde van de bestelling of het contract.
De goederen blijven onze eigendom tot na betaling van hun volledige koopprijs.
Een factuur die niet binnen de acht dagen geprotesteerd wordt, is de nitief aanvaard.
Onze offerten worden opgesteld op basis van de door de klant verstrekte gegevens.
Alvorens onze werken aan te vangen, hebben wij de staat van de vorm niet na te gaan. Deze is geacht uitgevoerd overeenkomstig de plannen en de voorschriften en aanvaard door de bouwheer
12. 13.
Om het even welke aan de klant te wijten vertraging in de uitvoering van onze werken wordt aangerekend. Onze prijzen gelden voor een ononderbroken uitvoering van onze werken. De eventuele onderbreking geeft aanleiding tot een verhoging van de prijs, inbegrepen reis- en verblijfkosten enz.
De opmeting wordt gedaan onmiddellijk na het voltooien van onze werken. In geval van afwezigheid van de klant of zijn afgevaardigde en indien geen protestbrief binnen de 8 dagen wordt ingediend, gelden onze maten alleen en de nitief als wet tussen partijen.
Indien het contract niet uitdrukkelijk bepaalt dat een oplevering zal plaatshebben, wordt bij gebrek aan een aangetekend protestschrijven binnen 10 dagen na het einde der werken, de oplevering als de nitief beschouwd.
Elk voorval dat ons ertoe verplicht onze werken tijdelijk te onderbreken, zal als een geval van overmacht beschouwd worden, met uitlokking van een verlenging van de oorspronkelijke bedongen uitvoeringstermijn gelijk aan de onderbrekingsduur en vermeerderd met de voor het opnieuw in gang zetten vereiste tijdspanne.
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
Fortuinstraat 17
2180 Ekeren
Btw-/ondernemingsnummer BE 0465.926.929 RPR Turnhout
De Smet Mark
Jan Van Eyckstraat 4
2900 Schoten
Datum: 30 oktober 2023
Geachte,
Betreft: prijsofferte aanpassing brievenbussen.
In ResidWij verwijzen naar uw offerte van 26 oktober ll. met betrekking tot de gevraagde werken.
Wij geven hierbij ons akkoord tot uitvoering van de renovatiewerken aan de brievenbussen.
Deze werken dienen aan te vangen uiterlijk op 15 november 2023.
Maximale uitvoeringstermijn: 10 werkdagen.
Gelieve na uitvoering uw factuur te sturen naar de syndicus.
Wij hopen op een vruchtbare samenwerking.
Met vriendelijke groeten,
Jef Walbers
Syndicus
Gsm 0475 322303
BIV-nr. 207 512
De Smet Mark
Jan van Eyckstraat 4
Schoten 2900
BE 0687.379.414 RPR Antwerpen
Tel. 0496/17.00.77
VME Groendal
p/a Jef Walbers Vastgoed en Beheer
Fortuintraat 17
2180 Ekeren
Btw-/ondernemingsnummer BE-0465.926.929
Datum: 15 december 2023
Factuur 2023/78
Aanpassing van 4 bussenblokken overeenkomstig offerte en bevestiging. Werken uitgevoerd op 13 november e.v
Prijsberekening:
Subtotaal 1
uurlonen 646 x 4
Subtotaal 2
materialen 55 x 4
Subtotaal 3
extra uurloon 136
extra materiaal 10
6 %
Te betalen op rekeningnummer IBAN BE30 0964 2357 2761 BIC KREDBEBB, 30 dagen einde maand.
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
De Smet Mark
Jan van Eyckstraat 4
Schoten 2900
BE 0687.379.414 RPR Antwerpen
Tel. 0496/17.00.77
VME Groendal
p/a Jef Walbers Vastgoed en Beheer
Fortuintraat 17
2180 Ekeren
Btw-/ondernemingsnummer BE-0465.926.929
Datum: 15 december 2023
Prijsvermindering wegens beschadiging van de muren in huisnummer 108 op factuur 2023/78
Subtotaal 3 huisnr. 108 Btw 6 %
Creditnota CN23/3078 8,76 EUR
EUR
EUR
Figuur 1 Overzicht van offerte tot factuur
KOPER VERKOPER
1 Aanvraag offerte
3 Bestelling en vastleggen leverings- & betalingsvoorwaarden
5 Eventueel goederenverzekering
7 Accepteren van de goederen
9 Factuur controleren
10 Betaling factuur
Hoe komt een verkoop tot stand?
PRIJSAANVRAAG
OFFERTE
BESTELBON
BEVESTIGING VAN
BESTELLING
LEVERINGSBON
FACTUUR
OVERSCHRIJVING
2 Offerte, leverings- en betalingsvoorwaarden
4 Orderbevestiging (eventueel)
6 Levering van de goederen
8 Factuur opstellen
11 Boeking debet van bankrekening
Meestal gaat het initiatief uit van een potentiële koper die een prijsaanvraag richt tot een verkoper. De verkoper zal hierop reageren met een offerte.
2.1 De prijsaanvraag
De prijsaanvraag is een initiatief van een koper die een prijsofferte vraagt voor welbepaalde goederen of diensten.
2.2
De offerte is een voorstel van de verkoper aan de koper dat mondeling of schriftelijk kan gebeuren. Een geschrift of een schriftelijke bevestiging geniet de voorkeur. De aanneming van de offerte noemt men het akkoord of de acceptatie. Dat moet: – uitdrukkelijk gebeuren; – onvoorwaardelijk zijn.
De offerte kan op twee manieren doorgespeeld worden aan de koper: – rechtstreeks: mondeling of schriftelijk; – onrechtstreeks: via demonstrateur, reiziger, agent, vertegenwoordiger, of via makelaar of commissionair.
Soorten offertes
– Vaste offerte: een onherroepelijk voorstel van een verkoper aan een koper, met de vaste verbintenis een welbepaalde koopwaar, onder welbepaalde voorwaarden te verkopen, mits aanvaarding door de koper binnen een bepaalde termijn.
– Vrijblijvende offerte: de verkoper wenst zich niet te verbinden de goederen gedurende een bepaalde termijn tegen bepaalde voorwaarden ter beschikking te houden. Deze offertes worden meestal toegepast voor goederen met sterk schommelende marktprijzen.
– Offerte onder bevestiging door ...: deze vorm wordt meestal gebruikt door tussenpersonen, d.w.z. op voorwaarde dat de eventuele offerte bevestigd wordt door de opdrachtgever.
De koper kan ook zelf een vast bod doen op bepaalde goederen.
Een vast bod is een onherroepelijk voorstel van een koper die zich tegenover een verkoper verbindt een welomschreven zaak, in welomschreven vorm te kopen, mits aanvaarding door de verkoper binnen een uitdrukkelijk of stilzwijgend overeengekomen termijn. Een vast bod komt zeer vaak voor bij de verkoop van onroerend goed (bv. een geïnteresseerde koper doet een bod op een huis, geldig voor 10 dagen. Als de verkoper dat bod aanvaardt, moet de koper het huis kopen). Een vast bod is even bindend voor de koper als een vaste offerte voor de verkoper.
De opeenvolgende verrichtingen bij het afsluiten van een verkoopovereenkomst bespreken we hierna.
2.3 De bestelbon
De koper bestelt mondeling of schriftelijk via de bestelbon. Dat kan rechtstreeks gebeuren of via tussenpersonen.
2.4 De bevestiging van de bestelling
Een bevestiging van een bestelling is niet altijd noodzakelijk. Ze wordt gebruikt in volgende gevallen: – als de klant het vraagt; – bij zeer grote orders; – bij vrees dat de klant zich vergiste; – als men niet tijdig kan leveren.
2.5 De leveringsbon
De leveringsbon/verzendingsnota/wichtnota is een document opgesteld door de verkoper: – het is bestemd voor de vervoerder als die de goederen aflevert bij de koper of bestemd voor de koper als hij de goederen zelf afhaalt; – de leveringsnota kan gedetailleerde informatie bevatten over de goederen en hun verpakking (aantal pakken, kisten, dozen, inhoud, gewicht enz.). In dat geval spreekt men van een wichtnota.
De factuur is een document opgesteld door de verkoper en geeft een beschrijving van de verkochte koopwaar (merken, nummers, aantal, gewicht).
De wet schrijft voor dat de factuur ten laatste op de 15e dag van de maand volgend op de dienstverlening en/of levering verzonden moet worden. Toch stellen veel bedrijven systematisch hun facturen op aan het einde van de maand. Merk wel op dat bij afzonderlijke diensten verleend aan particulieren of kleine bedrijven, het beter is om de factuur onmiddellijk te verzenden.
Maar let op, wanneer het een factuur met btw is, wijken de regels lichtjes af. De btw-wetgeving impliceert namelijk dat de factuur moet worden uitgegeven: – op het moment dat de betaling moet gebeuren; – binnen de 5 werkdagen volgend op de maand van levering of uitvoering van de prestatie.
Bij het opstellen van de factuur moet je er ook rekening mee houden dat op het factuur alle verplichte vermeldingen aanwezig zijn.
De factuurdatum is van belang voor de opeisbaarheid van de btw. Sinds 2016 is niet langer de leveringsdatum, maar wel de factuurdatum belangrijk voor de opeisbaarheid van de btw. Met andere woorden: de btw moet doorgestort worden aan de administratie.
2.6.1
– Algemeen:
• het woord ‘factuur’;
• uniek volgnummer of factuurnummer;
• datum waarop de factuur opgemaakt werd;
• vervaldatum waarop de factuur moet betaald worden;
• datum van levering;
• datum van levering/dienst of van incassering indien die datum verschillend is van de factuurdatum. In principe moet een factuur betaald worden onmiddellijk na de levering of na de voltooiing van de werken, tenzij men een latere betalingstermijn heeft afgesproken. Meestal bevatten de algemene voorwaarden de afwijkende betalingstermijn. In dat geval verwijst men vooraan op de factuur naar die voorwaarden.
Opmerking:
Sommige facturen moeten nog specifieke vermeldingen geven. Voor voertuigen (ook landbouwvoertuigen, boten, vliegtuigen …) moet onder andere de datum van eerste ingebruikname vermeld worden alsook cilinderinhoud, merk, model enzovoort.
Voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen en antiquiteiten wordt de prijs gefactureerd btw inclusief.
– Betreffende de verkoper:
• naam en adres;
• ondernemingsnummer van de verkoper (zie toelichting);
• rekeningnummer bij een financiële instelling (sinds 1 januari 2008 met verplichte vermelding van IBAN en BIC).
– Betreffende de koper:
• naam en adres;
• ondernemingsnummer van de koper (indien hij er een heeft) (zie toelichting).
– Betreffende de goederen:
• aard en hoeveelheid;
• eenheidsprijs, toegestane kortingen en bijkomende kosten.
Betreffende de btw:
• totale prijs van de goederen per btw-tarief;
• toegepast btw-tarief;
• aangerekende btw (totaalbedrag).
In geval van een vrijstelling:
• verwijzing naar de betreffende bepaling.
Toelichting: Vermelding van het ondernemingsnummer
Waar?
Handels- en ambachtsondernemingen dienen het ondernemingsnummer te vermelden op alle akten, facturen, aankondigingen, bekendmakingen, brieven, orders en andere stukken uitgaande van hen.
2 Handelsdocumenten
Deze verplichting geldt ook voor e-mail, fax, kastickets … maar niet op folders, affiches en advertenties. Afhankelijk van het type onderneming dienen ze ook het woord ‘rechtspersonenregister’ of de afkorting ‘RPR’ te vermelden en de plaats waar vroeger hun handelsregister was ingeschreven (bv. RPR Brussel). Ondernemingen moeten dus nog maar één nummer gebruiken (hun ondernemingsnummer). Hierin zit alle informatie over de onderneming betreffende de btw en het handelsregister.
Hoe?
Voor alle hiernavermelde ondernemingen, inclusief vzw’s, die geïdentificeerd zijn als btw-belastingplichtige dient het ondernemingsnummer te worden voorafgegaan door de vermelding ‘Btw BE’.
Onderneming natuurlijke persoon
Btw BE 0123.456.789
Handelsvennootschappen – rechtspersonen
Btw BE 0123.456.789
RPR Brussel
Vzw’s
Btw BE 0123.456.789
Ondernemingen onderworpen aan de vrijstellingsregeling van btw voor kleine ondernemingen (art. 56, §2 btw-wetboek) mogen de letters BE niet vermelden. In dat geval wordt het ondernemingsnummer enkel voorafgegaan door de vermelding ‘btw’.
Natuurlijke persoon:
Btw 0123.456.789
Rechtspersoon:
Btw 0123.456.789
RPR Brussel
Ondernemingen die niet btw-belastingplichtig zijn, dienen enkel het ondernemingsnummer te vermelden
0123.456.789
Op de keerzijde van de factuur kunnen de algemene verkoopvoorwaarden worden gedrukt, die voor de koper bindend zijn zodra hij de factuur aanvaardt.
De bijzondere verkoopvoorwaarden worden op het middenstuk van de factuur genoteerd. Bij eventuele tegenspraak hebben de bijzondere voorwaarden voorrang.
Het betreft de hoeveelheid, aard, kwaliteit … van de goederen, de overeengekomen kortingen, leveringsplaats enz.
2.6.2
Volgorde van de kortingen:
Eerst de korting op het aantal, daarna de andere prijskortingen en ten slotte de korting voor contante betaling.
Figuur 2 De factuurberekening
Nettogewicht x eenheidsprijs – handelskorting……….…….
Nettobedrag + extra verloren verpakking + transportkosten……………
SUBTOTAAL
– korting voor contant (op subtotaal)
MAATSTAF VAN HEFFING
SUBTOTAAL + btw op MVH + Terugstuurbare verpakking
TE BETALEN BEDRAG
Toelichting bij de factuurberekening
De leverancier vermeldt op de factuur het kortingspercentage van toepassing bij contante betaling.
Bijvoorbeeld:
‘Indien contante betaling: 2 % korting’
Bij eventuele contante betaling zal de klant zelf deze bewerking (aftrekking) verrichten.
– Voor de inkoopkosten die gelden voor de volledige partij o.a. transportkosten, verzekeringskosten, een extra verpakking enz. rekent men het laagste btw-tarief dat op de factuur van toepassing is bv. een pallet.
Opmerking:
Wanneer transport wordt uitgevoerd door een transporteur wordt het transport wel aan 21 % btw gefactureerd. Deze berekening staat dan uiteraard niet op de goederenfactuur maar op een aparte factuur.
– Kosten die bedoeld zijn voor één bepaald goed o.a. een verloren verpakking voor een bepaald product, een extra verpakking voor één bepaald goed enz. worden belast aan hetzelfde btw-tarief als dat product.
MVH = Maatstaf van Heffing
Dit bedrag is de verkoopprijs – de ‘mogelijke’ korting voor contant. De fiscus aanvaardt altijd deze regeling zelfs als achteraf blijkt dat de klant van deze korting geen gebruik heeft gemaakt of m.a.w. niet contant betaalt.
Opmerking:
Heel wat bedrijven maken de fiscaal(on)vriendelijke factuur die voordeliger is voor de fiscus. Uiteraard is deze methode niet verboden want ze brengt sneller btw op maar de berekening is wel eenvoudiger:
Methode 1
Nettobedrag van de factuur
+ btw op nettobedrag
TOTAAL te betalen (-2 % bij contante betaling)
VOORBEELD
100 EUR +21 EUR
121 EUR totaal (-2 % bij contante betaling (2,42))
Volgens de fiscaalvriendelijke methode voor de klant wordt dat:
Methode 2
Nettobedrag van de factuur
- korting voor contante betaling MVH
Nettobedrag van de factuur + btw op MVH
TOTAAL te betalen (-2 % bij contante betaling)
VOORBEELD
100 EUR - 2 EUR 98 EUR MVH
100 EUR + 20,58 (21 % x 98)
120,58 totaal (bij contante betaling min 2 EUR)
Besluit
De klant die niet contant betaalt, heeft een nadeel bij methode 1.
2.6.3 Factureren van verpakking
Indien de verpakking werd gefactureerd en wordt: – teruggenomen = gewaarborgde verpakking (of terugstuurbare); – niet teruggenomen = verloren verpakking;
Indien de verpakking niet werd gefactureerd = nooit teruggenomen.
Voor verpakkingskosten die gelden voor een gemengde partij rekent men het laagste btw-tarief aan dat van toepassing is op die factuur. Deze regel geldt ook voor transportkosten. Voor verpakkingskosten die betrekking hebben op één product rekent men hetzelfde btw-tarief als het product.
2.6.4 Gewichtsverminderingen of gewichtskortingen
Een leverancier kan korting geven op de prijs van een goed (prijskorting). Dat gebeurt bijvoorbeeld bij de solden. Maar ook kortingen op het gewicht zijn mogelijk (gewichtskorting). Ze zijn vooral gangbaar in de groothandel. De klant krijgt dan een korting op het gewicht, bv. de leverancier rekent 98 kg aan in plaats van 100 kg, de 2 kg vormen dan de korting. Gewichtskortingen worden om verschillende redenen gegeven.
2.6.4.1 Soorten gewichtskortingen
– lekkage:
Korting voor gewichtsverlies omdat een deel van het product in de verpakking is ingedrongen bv. porto in houten vat, olie in houten vat … – stille uitslag:
Korting voor gewichtsverlies door uitdroging bv. rozijnen, gedroogd fruit, noten … ook verstuiven van zand.
– rafactie:
Korting in % of kg omdat goederen beschadigd zijn, de kwaliteit afwijkt, of de verpakking geschonden is bv. vochtige suiker, graan met onzuiverheden … – goedgewicht:
Voor bulkproducten, om het verlies te compenseren bij het uitwegen of afmeten door de detaillist bv. % korting voor snoep in bulk, voor stof op rol …
2.6.4.2 Afronden van de gewichtskortingen
De gewichtskortingen worden na berekening afgerond. Voor grote hoeveelheden meestal op kg, voor kleinere partijen op halve kg.
Basisgetal: wordt afgerond op 1 kg. (= brutogewicht)
Tarra en kortingen: worden afgerond op 1 kg of 1/2 kg naargelang grootte en prijs van de partij.
VOORBEELDEN
Afronden op 1/2 kg:
Brutogewicht: 99,6 kg → afronden op 1 kg = 100 kg
Rafactie: 1,25 % ® 1,25 kg → afronden op 1/2 kg = 1,5 kg
98,5 kg nettogewicht
Afronden op 1 kg:
Brutogewicht: 120,4 kg → afronden op 1 kg (basis) = 120 kg
Lekkage 2,25 % → 2,7 kg → afronden op 1 kg = -3 kg 117 kg
Let op: je mag nooit eenheidsgewichten afronden!
Volgorde van de kortingen:
De kortingen worden achtereenvolgens berekend, d.i. telkens op de nieuw verkregen rest en in logische volgorde: – eerst de extra tarra (= de verpakking boven de verpakking, bv. plastic folie gewikkeld rond een partij beschadigde kartonnen dozen); – de tarra in logische volgorde; – daarna de gewichtskortingen.
Prijskortingen zijn de meest gangbare kortingen in de handel, zowel in de groothandel als in de detailhandel. Ze worden berekend op de prijs van het goed. Prijskortingen worden om verschillende redenen gegeven: – schade, solden, grote afname ... (= commerciële kortingen of handelskortingen); – als beloning voor een snelle betaling (= financiële korting).
2.6.5.1 Commerciële of handelskortingen
– rabat: is een prijsvermindering die verschillende vormen kan aannemen:
= premie op het aantal/korting voor kwantums
bv. 2 % vanaf 100 stuks
= rabat voor kwaliteitsafwijking
bv. 3 % voor onzuiverheden in graan
– remise: als de leverancier een minimumverkoopprijs oplegt aan de handelaar, zal hij de goederen factureren aan de handelaar aan deze minimumprijs en daarop een remise toestaan. Die remise is zo de brutowinstmarge van de detaillist als hij exact deze minimumverkoopprijs hanteert. Remise wordt vooral toegepast voor merkartikelen die hun imago hoog willen houden.
bv. 30 % remise op merkhorloges
– afslag: korting om allerlei redenen.
bv. 5 % afslag wegens solden, einde reeks, reclamestunt
– ristorno: de handelaar telt zijn aankopen van een bepaalde periode samen en krijgt van de producent na die periode korting in natura of in geld wanneer zijn aankopen een bepaald bedrag bereikt hebben.
= omzetpremie
bv. 5 % ristorno indien aankopen per jaar > X EUR bv. snoepreisje naar Parijs of Caraïben naargelang behaalde omzet
2.6.5.2 Financiële kortingen
– korting voor contante betaling: een leverancier kan een korting toestaan indien de factuur bijvoorbeeld betaald wordt binnen de 10 dagen. Deze korting is facultatief.
2.6.5.3 Afronden van de prijskortingen
Basisgetal wordt afgerond op x,xx EUR (= brutoprijs: eenheidsprijs x hoeveelheid)
Korting zelf wordt afgerond op x,xx EUR
VOORBEELD
1,63636363 = 1,64
3,25578999 = 3,26
7,43436733 = 7,43
Let op: je mag nooit eenheidsprijzen afronden!
2.6.6 Bewijskracht van de factuur
Artikel 1348 bis van het burgerlijk wetboek stelt: ‘Koop en verkoop kunnen bewezen worden door een aangenomen factuur’. Het aannemen van een factuur kan op twee manieren gebeuren: – uitdrukkelijk: handtekenen en terugzenden van dubbel
– stilzwijgend: door niet te reageren binnen de acht dagen
2.6.7 Factuur als kredietinstrument
De aangenomen factuur kan in bepaalde gevallen dienst doen als kredietdocument door het endosseren van de factuur.
Procedure:
1 De verkoper levert goederen en factuur.
2 De koper neemt de factuur uitdrukkelijk aan.
3 De verkoper endosseert de factuur aan zijn bank.
4 De bank geeft hierop krediet.
5 De verkoper verwittigt de koper (aangetekend) dat hij de factuur moet betalen aan de bank.
6 De koper betaalt op de vervaldag van de factuur aan de bank.
2.6.8 Debetnota
Een debetnota is een aanvullende factuur die door de verkoper opgemaakt wordt wanneer te weinig werd aangerekend op de oorspronkelijke factuur.
2.6.9 Creditnota
Een creditnota is een aanvullende factuur die door de verkoper wordt opgemaakt als te veel werd aangerekend op de oorspronkelijke factuur. Het bedrag mag dus in mindering gebracht worden.
Voor het opmaken van de creditnota gebruikt men dezelfde berekeningsmethode als de factuur. Btw, kortingen enz. worden herhaald. De creditnota lijkt qua lay-out dan ook erg op de factuur. Ze heeft dezelfde afzender en structuur, alleen wordt op het einde meegedeeld welk bedrag uiteindelijk te veel werd aangerekend en dus in mindering mag gebracht worden bij de betaling van de factuur waar ze bij hoort.
Wanneer opgesteld?
– bij retour of vergissing;
– rekenfout;
– terugsturen aangerekende verpakking;
– korting toegestaan wegens slechte kwaliteit, defect, beschadiging …
2.6.10 Elektronische factuur
Elektronische facturering biedt tal van voordelen voor bedrijven en organisaties, in elke activiteitensector. Elektronische facturering heeft ten opzichte van papieren facturering heel wat voordelen:
– Het is makkelijker en sneller.
– Het is kostenbesparend. – Het is betrouwbaarder. – Het is duurzamer.
Voor bedrijven wordt de invoering van digitale facturatie (e-invoicing) vanaf 1 januari 2026 verplicht. De verplichting geldt op dit moment al voor facturen die worden verstuurd naar overheidsinstanties, maar zal vanaf dat moment ook gelden voor facturen tussen ondernemingen. In tegenstelling tot de gefaseerde invoering van de verplichting, die afhankelijk was van de jaarlijkse omzet van de belastingplichtige, voert de federale regering dus een algemene verplichting in vanaf 1 januari 2026.
De belasting over de toegevoegde waarde (btw) is een algemene verbruiksbelasting op handelsactiviteiten; dit omvat zowel de productie als de distributie van goederen en de verlening van diensten. De belasting wordt berekend op de waarde die aan de goederen en diensten in ieder stadium van de productie en distributie wordt toegevoegd.
De btw wordt gedragen door de eindverbruiker. Deze betaalt een percentage op de eindprijs van het product of de dienst. Deze eindprijs is de som van de in ieder stadium van de productie en distributie toegevoegde waarde.
De belasting wordt in fracties geïnd door de betrokken btw-plichtigen (de voor btw-doeleinden geidentificeerde ondernemingen).
De leverancier van de goederen of de dienstverlener (de belastingplichtige) draagt de geïnde btw over aan de nationale belastingdienst na aftrek van de btw die hij aan zijn leveranciers/dienstverleners heeft betaald, waardoor de btw neutraal is voor de handelaar (zie Voorbeeld). De ondernemingen treden op als tussenpersoon tussen de nationale belastingdienst en de consument.
De btw is een belangrijke bron van inkomsten voor de overheid. Het is een Europese belasting (bestaat in alle lidstaten, maar ook in sommige niet-lidstaten) die sinds 1971 van toepassing is in België.
Hoewel er grote eenvormigheid bestaat in de btw-wetgeving van de diverse lidstaten (als gevolg van verschillende harmonisaties van de wetgevingen) blijft btw een ‘nationale belasting’ en bepaalt elk land de hoogte van de btw-tarieven (zie verder).
Wie zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht de plaats, het oogmerk of het resultaat van die activiteit wordt als een belastingplichtige aangezien. Als economische activiteiten worden beschouwd alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverlener in het kader van de uitoefening van vrije of daarmee gelijkgestelde beroepen.
Een aantal ‘rechtspersonen’ zijn vrijgesteld van belastingen (moeten m.a.w. geen btw aanrekenen) voor hun ‘normale’ binnenlandse activiteiten. Tot die vrijgestelden behoren o.a. de staat, de gewesten, de gemeenten (worden aangeduid als niet-belastingplichtige rechtspersonen) maar ook een aantal uitoefenaars van vrije beroepen (dokter, notaris …), onderwijsinstellingen (maar niet voor andere dienstverleningen dan onderwijs) enzovoort1
Deze ‘rechtspersonen’ kunnen wel btw-plichtig worden bij het aankopen van goederen in andere lidstaten (zgn. intracommunautaire verwerving of het aankopen van goederen in een andere lidstaat).
1 De meeste vrijgestelde belastingplichtigen worden opgesomd in art. 44 van het btw-wetboek.
VOORBEELD: WERKING VAN DE BTW
A verkoopt aan B februari
100 000 21 000 121 000 prijs goederen btw – vereffenen via PA* van A door B betaald aan A
21 000 btw aftrekbaar voor B
B verkoopt aan C februari
150 000 31 500 181 500 prijs goederen btw – vereffenen via PA van B door C betaald aan B
31 500 btw aftrekbaar voor C
Belasting op verrichting Aftrekbaar Nettobelasting
21 000 geïnd door A
21 000 van PA van A (maart)
31 500 geïnd door B 21 000 10 500 van PA van B (april)
C verkoopt aan D (particulier) februari
180 000 37 800 217 800 prijs goederen btw – vereffenen via PA van C door D betaald aan C
BTW NIET AFTREKBAAR VOOR D
* PA = periodieke aangifte
37 800 geïnd door C 31 500 6 300 van PA van C (mei)
37 800 in fracties geïnd door de btw-administratie
We kunnen maar spreken van een belastbare handeling als een belastingplichtige ze verricht (verkoop door een particulier van zijn eigen goederen is niet aan btw onderworpen, tenzij die verkoop een beroepsmatig karakter krijgt). De belastbare handelingen omvatten: – de binnenlandse leveringen van goederen door een belastingplichtige (levering van goederen is de overdracht van de macht om als eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken); – de diensten die door een btw-plichtige worden verleend (dienst: elke handeling die geen levering van goederen is);
de intracommunautaire verwervingen (levering in België van goederen die vanuit een andere EU-lidstaat verzonden of vervoerd zijn2);
2 Niet alle gebiedsdelen van de 27 lidstaten behoren tot het douanegebied, accijnsgebied of btw-gebied van de Gemeenschap. Behoren NIET tot het ‘btw-binnenland’ (d.w.z. ten aanzien van de btw, worden deze gebiedsdelen als buitenland beschouwd):
– gebieden die niet behoren tot het douanegebied van de Gemeenschap: Groenland en de Faröer eilanden (DK), Helgoland en Büsingen (DE), de Territoires d’Outre-Mer (TOM) (FR), Livigno, Campione d’Italia en de nationale wateren van het meer van Lugano (IT), Cueta en Melilla (ES), Gibraltar (VK);
– gebieden die niet behoren tot het fiscaal gebied van de Gemeenschap: Åland-eilanden (FI), overzeese departementen (Guyana, Guadeloupe, Martinique, Réunion) (FR), de berg Athos (GR), Canarische eilanden (ES) en de Kanaaleilanden (VK).
– de invoer van goederen van buiten de EU (invoer van goederen is het binnenbrengen in de EU van een goed uit een derde land).
De belangrijkste verplichtingen van een btw-plichtige zijn:
– Zich inschrijven bij de Kruispuntbank om een ondernemingsnummer te verkrijgen, dat dan geactiveerd wordt als btw-nummer (is de identificatie bij de btw-administratie als btw-plichtige). Het btw-nummer bestaat in België uit 10 cijfers (de structuur en lengte van de btw-nummers verschilt volgens de lidstaat).
– Het btw-nummer meedelen aan de leveranciers van goederen en diensten.
– Btw aanrekenen aan de klanten en deze btw innen.
– Periodieke aangifte (PA) inzake btw verrichten (meestal maandelijks, soms per kwartaal).
– De geïnde btw doorstorten aan de btw-administratie (maandelijks of per kwartaal).
– Jaarlijkse klantenlisting opmaken.
– Wie ook Intracommunautaire Leveringen (ICL) verricht (verkopen in andere lidstaten), moet driemaandelijks een listing van vrijgestelde ICL opmaken.
– Sommige belastingplichtigen moeten een Bijzondere Kwartaalaangifte van hun Intracommunautaire Verwervingen (ICV) opmaken.
3.5 Maatstaf van heffing en btw-tarieven
De maatstaf van heffing (de belastbare basis) voor de leveringen van goederen en diensten is het bedrag dat de tegenpartij van de leverancier van de goederen of de verstrekker van de diensten moet betalen voor de ontvangen goederen of diensten. In dit bedrag zijn inbegrepen de kosten van commissies, verzekering en vervoer alsook de belastingen (behalve de btw zelf), rechten en heffingen (bijvoorbeeld accijnzen, invoerrechten …) (bron: Fiscaal Memento).
In elke lidstaat van de EU gelden de btw-tarieven en -voorschriften van de lidstaat waarin de handelingen plaatsvinden (btw is een nationale belasting). Het normale btw-tarief in de lidstaten mag nooit lager zijn dan 15 %.
De lidstaten kunnen één of twee verlaagde tarieven toepassen; deze mogen niet lager zijn dan 5 %. Deze verlaagde tarieven zijn uitsluitend van toepassing op de levering van bepaalde categorieën van goederen en diensten.
Heel wat lidstaten hebben de voorbije jaren hun btw-tarieven verhoogd met het oog op het oplossen van hun budgettaire problemen (zie tabel 1). In België is het laagste tarief van 6 % van toepassing op alle basisproducten en diensten met een sociaal karakter (levensnoodzakelijke producten, landbouwdiensten, personenvervoer, medicijnen). Het tussentarief van 12 % geldt voor bepaalde goederen en diensten die vanuit economisch of sociaal standpunt belangrijk zijn voor de samenleving. Het standaardtarief is 21 % en is van toepassing op alle andere goederen en diensten.
Op die regels bestaan wel veel uitzonderingen: zo betalen we in België voor een renovatie of herstelling van een woning maar 6 % btw in plaats van 21 % (als voldaan is aan bepaalde voorwaarden). In 2016 werd een nieuwe, complexe, regeling van toepassing in de horeca: de afhaling en levering van eten (zoals pizza, sushi ...) is onderworpen aan 6 % btw. Op het verstrekken van maaltijden met bereiding ter plaatse wordt 12 % aangerekend. Dranken (met of zonder alcohol) zijn onderworpen aan 21 % btw. Op het kasticket van het restaurant is een duidelijke splitsing van de maaltijd en de drank essentieel, anders is de hele som onderworpen aan 21 % btw. Logies verstrekken, met of zonder ontbijt is onderhevig aan 6 % btw. Het nultarief is onder andere van toepassing op dagbladen en weekbladen. Er is vrijstelling van btw op de uitvoer en intracommunautaire levering van goederen.
Tabel 1 Btw-tarieven in de lidstaten (per 01.12.2023) Lidstaten
België
Bulgarije
Cyprus
Denemarken
Duitsland
Estland
Finland
Frankrijk
Griekenland
Hongarije
Ierland
Italië
Kroatië
Letland
Litouwen
Luxemburg
Malta
Nederland
Oostenrijk
NB: Het parkingtarief is een tijdelijk verlaagd tarief van toepassing in een overgangsperiode voor de landen die van een nultarief of een zeer laag tarief moesten overstappen naar het standaardtarief. Na ruim tien jaar toepassing is er een voorstel om dit tarief af te schaffen, maar het is onduidelijk wanneer dat zal gebeuren. In België is het parkingtarief o.a. van toepassing op kolen e.a. vaste brandstoffen gemaakt van kolen, maar ook op sommige banden en binnenbanden. Voor elk land dat nog een parkingtarief toepast verschillen de producten die eronder vallen.
Bron: http://ec.europa.eu/taxation_customs/resources/documents/taxation/vat/how_vat_works/rates/vat_ rates_en.pdf
3.6.1 Invoer uit derde landen
Er is sprake van invoer als goederen van buiten de EU in een EU-lidstaat worden binnengebracht.
Alle invoer van goederen is aan btw onderworpen. De btw is opeisbaar op het tijdstip waarop de invoer in België plaatsvindt.
De btw wordt berekend op de waarde van de goederen in het binnenland; deze is minstens gelijk aan de douanewaarde, (zie punt 7.6 in dit hoofdstuk) verhoogd met de waarde van eventuele diensten m.b.t. de invoer die geleverd werden na de EU-invoergrens, zoals vervoer binnen EU, overladen na invoer, kosten van douane-expediteur …
De buitenlandse leverancier maakt een factuur zonder btw op. De aangever van de invoer (meestal de koper) betaalt de btw, samen met de invoerrechten aan de douane (tenzij er btw-verlegging van toepassing is). De diensten van de douane storten de btw door aan de btw-administratie.
Sommige bedrijven kiezen bij de invoer voor de toepassing van verlegging van btw. Dat betekent dat de btw die verschuldigd is bij de invoer wordt vereffend via de eerstvolgende PA van de btw-plichtige invoerder (= betaling btw wordt verlegd van de invoeraangifte naar de PA)3
Opmerking:
Diensten in verband met de invoer van goederen zijn vrijgesteld van btw volgens art. 41 van het btw-wetboek. Dat betekent dat deze diensten zonder btw gefactureerd worden ongeacht of ze geleverd worden door een binnenlandse of een buitenlandse dienstverlener onder de voorwaarde dat de waarde van die diensten wordt opgenomen in de maatstaf van heffing van de invoer. Het gaat hier o.a. om diensten zoals binnenlands vervoer, laden, lossen, behandelen van goederen, verrichten van douaneformaliteiten bij invoer door een douane-expediteur.
3.6.2 Uitvoer naar derde landen
De uitvoer van goederen naar landen buiten de EU is vrijgesteld van btw (volgens art. 39 van het btw-wetboek). De exporteur rekent geen btw aan op de factuur aan zijn buitenlandse klant maar moet op de factuur vermelden ‘Goederen bestemd voor de uitvoer, vrijgesteld van btw volgens art. 39 btw-wetboek’.
De exporteur moet wel steeds het bewijs kunnen leveren van de werkelijke uitvoer van de goederen door een gevalideerde uitvoeraangifte (uitvoergeleidedocument).
Opmerking:
Diensten i.v.m. vervoer van goederen bestemd voor uitvoer (vervoer, behandelen, douaneformaliteiten ...) zijn vrijgesteld van btw volgens art. 41 van het btw-wetboek. Ook hier zullen de dienstverleners een factuur opmaken zonder btw.
3.6.3 Intracommunautaire verwerving van goederen – ICV (zie ook bij Douaneformaliteiten)
Een ICV is de levering van goederen in België die vanuit een andere EU-lidstaat verzonden of vervoerd zijn.
Het basisprincipe van deze regeling is: vrijstelling van btw in de lidstaat van herkomst, btw betalen in de lidstaat van bestemming (volgens de tarieven van de lidstaat van bestemming).
Naargelang de hoedanigheid van de koper zijn verschillende situaties mogelijk.
3.6.3.1 Koper is een gewone belastingplichtige (BPL) met periodieke aangifte (PA)
Bij een ICV maakt de buitenlandse leverancier (btw-plichtige in zijn land) een factuur zonder btw op. De btw op deze aankoop wordt voldaan door de koper via zijn PA. De koper moet vooraf zijn btw-nummer meedelen aan de leverancier.
In zijn volgende PA moet de koper de verschuldigde btw vermelden.
3.6.3.2 Koper beschikt niet over een btw-nummer voor zijn binnenlandse activiteiten
Het gaat hier om belastingplichtigen die zelf geen btw aanrekenen op hun leveringen van goederen of diensten, omdat ze vrijgesteld zijn van btw (bv. op basis van art. 44, zoals dokter, tandarts, ziekenhuis, school … of de niet-belastingplichtige rechtspersonen, zoals de overheid, gemeenten …) of omdat ze
3 Mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden.
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
onder een bijzondere regeling vallen (bv. vrijgestelden met jaaromzet < 25 000 EUR of landbouwers).
Deze belastingplichtigen beschikken niet over een btw-nummer voor hun binnenlandse verrichtingen, maar kunnen eventueel wel een btw-nummer nodig hebben voor hun ICV.
A Normale regeling voor deze belastingplichtigen
Bij ICV geldt voor deze belastingplichtigen dezelfde regeling als voor gewone belastingplichtigen, nl. heffing van btw in het land van bestemming (factuur leverancier excl. btw). In deze situatie moet de koper een btw-nummer aanvragen voor de ICV (niet te gebruiken voor binnenlandse handelingen) en dit nummer meedelen aan de leverancier in de andere lidstaat. De koper voldoet de btw op zijn ICV via een Bijzondere Kwartaalaangifte btw
Deze btw is niet aftrekbaar voor de koper (want hij is geen binnenlandse btw-plichtige).
B Uitzondering
Indien de ICV niet hoger is dan 11 200,00 EUR/jaar4 is de koper niet verplicht een btw-nummer voor de ICV aan te vragen. De koper kan dan opteren voor btw-heffing in de lidstaat van herkomst. Kan de koper geen btw-nummer meedelen aan de leverancier in de andere lidstaat, dan maakt de leverancier een factuur incl. btw (tarief land leverancier). De leverancier betaalt deze btw aan zijn btw-administratie.
Opmerking:
In de drempel van 11 200,00 EUR zijn nooit inbegrepen: – nieuwe voertuigen; – accijnsgoederen; – montagegoederen; – verkopen op afstand; (omdat hiervoor een andere regeling geldt).
Voorwaarden om de uitzondering te kunnen genieten: de koper mag – in het lopende jaar niet meer dan 11 200,00 EUR ICV hebben; – in het voorgaande jaar niet meer dan 11 200,00 EUR ICV gehad hebben (deze regeling geldt altijd voor 2 jaar).
De keuze voor deze uitzonderingsregel is steeds optioneel.
VOORBEELD
In augustus 2019 koopt de stad Kortrijk (niet-belastingplichtige rechtspersoon) 75 parkeermeters bij een Duitse onderneming à 125,00 EUR, voor een totaal ICV ter waarde van 9 375,00 EUR. De stad Kortrijk heeft het voorbije jaar (2018) niet meer dan 11 200,00 EUR ICV verricht en heeft geen btw-nummer De stad Kortrijk moet btw betalen in de lidstaat van herkomst; deze btw wordt door de leverancier aangerekend op de factuur (Duitse btw) (19 % op 9 375,00 EUR = 1 781,25 EUR).
De Duitse leverancier moet deze verrichting (een ICL) vermelden op zijn PA over het 3de kwartaal, en via de PA de btw doorstorten aan de btw-administratie in Duitsland.
4 De drempel is niet in alle lidstaten dezelfde. In de meeste lidstaten is hij vastgelegd op 10 000 EUR (of het equivalent van ongeveer 10 000 EUR in de lokale munt) m.n. in Bulgarije, Cyprus, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Portugal, Slovenië, Spanje, Zweden). Voor de andere landen geldt (uitgedrukt in equivalent in EUR): Denemarken 10 730 EUR, Duitsland 12 500 EUR, Ierland 41 000 EUR, Letland 10 778 EUR, Litouwen 14 000 EUR, Oostenrijk 11 000 EUR, Polen 11 656 EUR, Roemenië 7 593 EUR, Slowakije 13 941 EUR, Tsjechië 19 054 EUR, VK 106 114 EUR.
In oktober 2019 worden door de stad Kortrijk nog eens 50 parkeermeters aangekocht in Duitsland:
50 x 125,00 = 6 250,00 EUR.
9 375,00 + 6 250,00 = 15 625,00 EUR ICV in 2019, dus drempel van 11 200,00 EUR is overschreden.
De stad Kortrijk moet een btw-nummer (BE-nummer) aanvragen, en dat nummer meedelen aan de leverancier, die de factuur van 6 250 EUR maakt zonder (Duitse) btw.
De stad Kortrijk betaalt 21 % btw op deze ICV (21 % op 6 250,00 = 1 312,50 EUR), via een Bijzondere Kwartaalaangifte in te dienen in januari 2020. Bij eventuele andere ICV door de stad Kortrijk in 2020 moet de stad telkens haar btw-nummer meedelen aan de buitenlandse leveranciers want de regeling geldt voor twee jaar.
3.6.3.3 Koper is een particulier
Als de koper de goederen zelf ophaalt in het buitenland betaalt hij altijd btw in het land van herkomst.
Uitzondering: – accijnsgoederen: de hoeveelheid die de particulier kan meebrengen uit het buitenland is beperkt (bij aankopen in grote hoeveelheden waarbij een vermoeden bestaat van commerciële doeleinden, moet hierop btw betaald worden in het land van bestemming); – nieuwe vervoermiddelen: altijd btw in land bestemming (via de inschrijving van het voertuig).
3.6.4 Intracommunautaire levering van goederen – ICL
Onder ICL wordt verstaan de door een belastingplichtige verrichte levering van goederen, die gepaard gaat met vervoer dat aanvangt in een andere lidstaat dan deze waarvoor de goederen bestemd zijn. Intracommunautaire leveringen tussen belastingplichtigen die aan de periodieke aangifteplicht onderworpen zijn, zijn volgens art. 39bis 1° van het btw-wetboek vrijgesteld van btw (onder bepaalde voorwaarden) (ongeacht of het vervoer gebeurt voor rekening van de leverancier of voor rekening van de afnemer).
De leverancier factureert zonder btw (= vrijgestelde ICL) indien de afnemer:
– een gewone belastingplichtige is;
– een belastingplichtige is die onder art. 44 valt (bv. dokter), een niet-belastingplichtige rechtspersoon is (bv. gemeente), een belastingplichtige landbouwer of een vrijgestelde belastingplichtige is met beperkte omzet, die de drempel van 11 200,00 EUR ICV per jaar heeft overschreden (of deze het voorgaande jaar overschreden heeft) of geopteerd heeft voor heffing in lidstaat van bestemming.
ICL die ook vrijgesteld zijn van belasting zijn: – leveringen van nieuwe vervoermiddelen in andere lidstaten (ongeacht hoedanigheid van de afnemer): altijd btw betalen in lidstaat van bestemming! – leveringen van accijnsproducten, tenzij een particulier de goederen koopt in een verkooppunt van een andere lidstaat (beperkte hoeveelheden). – leveringen van montagegoederen in andere lidstaat.
Maar let op:
Een ICL is echter niet automatisch een ‘vrijgestelde’ levering in het land van oorsprong. Voorwaarde voor die vrijstelling is dat de verwerving in de andere lidstaat belastbaar is.
Is dat niet het geval dan wordt een ICL gelijkgesteld met een binnenlandse levering, wat inhoudt dat de btw van het land van oorsprong verschuldigd is.
De leverancier heeft als verplichtingen:
1 op zijn verkoopfactuur vermelden: ‘Intracommunautaire levering vrijgesteld van btw – art. 39bis btw-wetboek’; deze vrijstelling geldt slechts als de verkoper het bewijs kan leveren dat de afnemer verplicht is in een andere lidstaat een ICV te doen (nl. dat de koper een geldig btw-nummer heeft)5.
2 een kwartaallisting opmaken van zijn vrijgestelde ICL; hierin worden vermeld: a btw-nummer van de koper in de andere lidstaat b voor elke koper (= elk btw-nummer) het totaalbedrag van de ICL verricht in dat kwartaal.
4.1
Kenmerken van de verschillende vervoersvormen
Het vervoer is een belangrijke dienstverlenende activiteit van de economie. De sector vervoer (+ aanverwante activiteit) levert ca. 9 % van het Bruto Binnenlands Product van ons land.
In het hiernavolgende overzicht, tabel 2, worden de belangrijkste kenmerken van de verschillende vervoersvormen weergegeven.
– De capaciteit wijst op de geschiktheid van een vervoersvorm om grote of eventueel minder grote hoeveelheden goederen te vervoeren.
– Het criterium snelheid is wellicht voor iedereen duidelijk.
– Met bereikbaarheid wordt aangeduid hoe goed een vervoersvorm alle plaatsen kan bereiken. Zeevervoer en luchtvervoer hebben een beperkte bereikbaarheid, want ze zijn gebonden aan een zeehaven, resp. luchthaven.
– De prijs wijst op de kostprijs van het vervoer.
– Met het criterium afstand wordt aangeduid of een vervoersvorm (uit rentabiliteitsoverwegingen) eerder geschikt is om lange afstanden of korte afstanden te overbruggen.
– De specialisatie duidt aan of een vervoersvorm in staat is om veel verschillende soorten goederen te vervoeren, of omwille van beperkingen sommige goederen niet of moeilijk kan vervoeren.
– Elke vervoerswijze brengt negatieve milieueffecten met zich mee, maar de ene vervoersvorm is toch iets milieuvriendelijker dan de andere.
5 Nagaan of een opgegeven btw-nummer geldig is, kan via het internet op http://ec.europa.eu/taxation_customs/vies.
Tabel 2 Vergelijkende tabel vervoer
Zeevervoer
Capaciteit
Zeer groot
Tot 24 000 TEU
150 à 400 000 ton bulk
Aardolie tot 480 000 ton
Snelheid Laag
- Verre Oosten 20 tot 30 dagen - VS Oostkust ca. 12 dagen
Bereikbaarheid Beperkt Gebonden aan zeehaven
Meestal voortransport en natransport met ander vervoermiddel nodig
Prijs Redelijk goedkoop, maar prijzen kunnen volatiel zijn
Binnenscheepvaart
Groot
Tot 824 TEU
Klein: 300 à 600 ton
Middelmatig: 1 350 ton
Groot: 2 000 à 3 000 ton
Duwkonvooi tot 10 000 ton
Wegvervoer
Klein
Tot 20 à ton (supertruck 30 à 35 ton)
Beperkte afmetingen: - H 4 m - B 2,5 (2,6) m
- L 16,50 of 18,75 m (supertruck tot 25,25 m)
Laag Redelijk hoog
Tenzij op overvolle snelwegen
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
Spoorvervoer
Redelijk groot Eén treinwagon kan 20 tot 75 ton laden
Een trein van 20 wagons tot 1 500 ton
Luchtvervoer
Redelijk groot Groot vrachtvliegtuig tot 250 ton, andere 50 tot 80 ton
Redelijk hoog Vertraagd door verschillende netspanningen in landen en wisselen bestuurders Zeer hoog
Beperkt Gebonden aan haven
Meestal voortransport en natransport met ander vervoermiddel nodig
Goedkoop
Zeer groot Kan bijna overal komen
Deur tot deur
Redelijk duur (personeelskost)
Redelijk Gebonden aan goederenstations Meestal voortransport en natransport nodig Beperkt Gebonden aan luchthaven Voortransport en natransport met ander vervoermiddel nodig
Redelijk
Vooral voor grote hoeveelheden en lange afstanden
Afstand
Specialisatie
Vooral geschikt voor lange en zeer lange afstanden
Vrij groot
- containerschepen
- stukgoedschepen
- bulkschepen
- tankschepen
- autoschepen
- fruitschepen
- roll-on-roll-offschepen …
Vooral geschikt voor middellange afstanden
Redelijk
- containerschepen
- stukgoedschepen
- bulkschepen
- tankschepen
- autoschepen
- multi-purposeschepen
Vooral geschikt voor korte afstand
Groot
Er bestaan heel wat soorten vrachtwagens en opleggers, hoewel afmetingen voor beperkingen zorgen (tenzij uitzonderlijk vervoer).
Vooral geschikt voor middellange afstanden
Redelijk
Duur, maar minder verpakkingskosten, lagere verzekeringskosten (minder schade) Groepage minder duur
Vooral geschikt voor lange afstanden
Er bestaan vrij veel soorten wagons, hoewel afmetingen voor beperkingen zorgen. Beperkt Vooral inzake volume (laadopeningen) en ook aard goederen
Zeevervoer Binnenscheepvaart
Wegvervoer
Milieu Relatief gunstig Relatief gunstig Negatief - luchtverontreiniging - lawaai - congestie wegen
Andere Wereldhavens (2021)
R'dam: 442 milj. ton (10e in wereld)
Antw.-Bruges: 231 milj. ton (14e in wereld)
Aandeel (basis ton/km 2021):
Intra-EU vervoer: 6 %
België: 12 %
Aandeel (basis ton/km 2021)
Intra-EU vervoer: 77 %
België: 78 %
Spoorvervoer Luchtvervoer
Relatief gunstig Negatief - luchtverontreiniging - lawaai
Aandeel (basis ton/km)
Intra-EU vervoer: 17 % België: 10 %
Steeds meer gebruikt
Bij de internationale handel komen heel wat verschillende documenten kijken. Heel belangrijk zijn de vervoersdocumenten en de douanedocumenten, maar er moet ook aandacht geschonken worden aan de verzekeringsdocumenten, de factuur, de in- of uitvoervergunning, de oorsprongscertificaten, e.a. In dit hoofdstuk worden enkel de belangrijkste vervoersdocumenten behandeld. In punt 4 ‘Vervoer en vevoersdocumenten’ van dit hoofdstuk worden enkel de belangrijkste vervoersdocumenten behandeld. In deel 6 ‘Incoterms’ komen de oorsprongsdocumenten aan bod en in deel 7 ‘Douaneformaliteiten’ worden de douanedocumenten besproken.
De vervoersdocumenten zijn in de eerste plaats het bewijs van de ‘vervoersovereenkomst’.
Dit is een overeenkomst tussen de vervoerder en de opdrachtgever van het vervoer, waarbij de vervoerder zich verbindt de ontvangen goederen in goede staat naar een bepaalde bestemming te brengen en waarbij de opdrachtgever van het vervoer zich verbindt een overeengekomen vergoeding te betalen aan de vervoerder. Omdat niet enkel de vervoerder verplichtingen heeft in het vervoer, worden in de vervoersovereenkomst de rechten en de plichten van alle betrokken partijen vastgelegd.
Ook op het vlak van de vervoersdocumenten werden internationale overeenkomsten afgesloten, met als doel zoveel mogelijk internationaal uniforme vervoersvoorwaarden en vervoersdocumenten te gebruiken. Zo wil men niet alleen komen tot een vlotte administratieve afhandeling van het vervoer maar wil men ook zoveel mogelijk conflicten tussen de betrokken partijen vermijden.
Naast hun functie als vervoersovereenkomst zijn de vervoersdocumenten ook een bewijs dat de goederen overgedragen werden aan een vervoerder (‘ontvangstbewijs’). Ze verschaffen bovendien informatie over de vervoerde goederen en spelen ook zeer dikwijls een belangrijke rol bij de betaling, zoals bij het documentair krediet (zie het hoofdstuk 'Betalingsmiddelen en -bewijzen'). Er wordt al veel gebruikgemaakt van digitale vervoersdocumenten, maar dat is niet in alle omstandigheden mogelijk.
De bespreking van de vervoersdocumenten beperkt zich tot de documenten die gebruikt worden in het beroepsgoederenvervoer. Beroepsgoederenvervoer wil zeggen dat de vervoerder goederen vervoert voor derden, die dan meestal ook de opdrachtgevers zijn van het vervoer.
Enkel de belangrijkste en meest gebruikte documenten bij elke vorm van vervoer worden hier behandeld. Bij elke vervoersvorm bestaan meestal nog andere documenten, maar het zou ons te ver leiden al deze documenten hier te bespreken.
4.2.1.1 Definitie
Het zeevaartconnossement is een document, ondertekend door de kapitein, waarin hij verklaart de in het document beschreven goederen aan boord te hebben genomen en waarbij hij zich verbindt deze goederen te vervoeren naar een overeengekomen haven van bestemming om ze daar in goede staat af te leveren tegen afgifte van het connossement en tegen de betaling van de vrachtprijs.
Het connossement vertegenwoordigt de goederen, en de rechtmatige houder ervan wordt als de wettelijke bezitter van de goederen (≠ de eigenaar) beschouwd. Omdat het connossement meestal verhandelbaar is, kan door een overdracht ervan het bezit van de goederen worden overgedragen, zelfs gedurende de reis.
‘The Hague-Visby Rules’ vormen de basis van een aantal internationaal eenvormige bepalingen m.b.t. het connossement. ‘The Hamburg Rules’ zijn van toepassing op het zeevervoer tussen Afrikaanse havens.
4.2.1.2 Kenmerken
Het connossement wordt in de praktijk opgesteld door de scheepsagent (in naam van de vervoerder) of door de vervoerder (rederij) zelf.
Het connossement is tegelijkertijd:
– Een ontvangstbewijs, ondertekend door de kapitein of door de scheepsagent, dat de inlading van de goederen vaststelt.
– Een vervoersovereenkomst, die de verbintenis inhoudt tegen betaling de goederen van een plaats van vertrek naar een aangeduide plaats van bestemming te vervoeren.
– Een afleveringstitel of titel van bezit van de vervoerde goederen. Wie het connossement in handen heeft, bezit de goederen (en heeft er de beschikking over), maar is daarom nog niet de eigenaar van deze goederen.
– Een connossement kan uitgeschreven worden ‘op naam’, ‘aan order’ of ‘aan toonder’.
• op naam: de naam van de persoon (rechtspersoon) die de goederen moet ontvangen staat op het connossement vermeld, zodat de goederen enkel aan deze persoon overhandigd kunnen worden; een dergelijk connossement is NIET OVERDRAAGBAAR door endossement.
• aan order: van een bepaalde persoon of firma; de goederen zullen in principe afgeleverd worden aan de persoon of firma wiens naam in het connossement vermeld staat maar het connossement kan aan een derde overdragen worden door endossement.
• aan toonder: hier is de naam van de begunstigde niet vermeld zodat elke houder (de bezitter) van het connossement de goederen in ontvangst kan nemen; dergelijke connossementen kunnen van hand tot hand worden overgedragen.
4.2.1.3 Aantal exemplaren
Het connossement moet opgesteld worden in vier basisexemplaren (waarvan slechts één exemplaar verhandelbaar is) en meerdere kopieën:
– één voor de kapitein, als bewijs van de ontvangst van de goederen door de vervoerder;
– één voor de rederij, als bewijs van de afgesloten overeenkomst;
– één voor de geadresseerde;
– één voor de inlader, als ontvangstbewijs dat hij de goederen overhandigd heeft aan de vervoerder. Dit is het enige verhandelbare origineel (wordt doorgaans in meerdere exemplaren opgemaakt).
Enkel de inlader ontvangt het verhandelbare origineel, dat door de kapitein ondertekend werd en dat de inlader naar de begunstigde zal opsturen. Het is het enige exemplaar dat in de haven van bestemming recht geeft op de opvraging van de goederen en dat de vermelding ‘negotiable’ draagt. De andere exemplaren zijn ‘non-negotiable’.
4.2.1.4 Werkwijze in de praktijk
De gewoonte bestaat om twee of drie verhandelbare exemplaren van het connossement (exemplaren voor de inlader) uit te geven, die als ‘negotiable original’ worden aangeduid. In dat geval moet elk exemplaar genummerd worden en het totaal aantal uitgegeven exemplaren moet op elk exemplaar vermeld worden (zie vak 8 op document 1).
Deze twee/drie verhandelbare exemplaren worden aangeduid als de ‘full set of B/Ls’. Van deze twee/drie exemplaren zendt de inlader er één aan de geadresseerde van de goederen en de andere behoudt hij zelf (of hij moet deze ‘full set’ afgeven aan de bank, wanneer gewerkt wordt met documentair krediet; om deze reden kan bij documentair krediet niet gewerkt worden met digitale B/L’s).
Een tweede exemplaar kan eventueel gebruikt worden ingeval het eerste exemplaar de bestemmeling niet bereikt, maar wordt meestal per afzonderlijke zending overgemaakt aan de geadresseerde. In elk geval geeft slechts één exemplaar recht op de goederen. Bij ontvangst van de goederen moet de bestemmeling het connossement voor kwijting tekenen.
Buiten deze basisexemplaren worden ook een aantal niet-originele B/Ls uitgeschreven, die de vermelding ‘non-negotiable copy’ dragen, voor andere geïnteresseerde betrokkenen.
kapitein
rederij geadresseerde
inlader original copy
non-negotiable negotiable non-negotiable
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
Document 1 Voorbeeld van een ingevulde B/L
4.2.1.5 Inhoud
Op de voorzijde (zie document 1) staan de vermeldingen die wettelijk verplicht zijn, terwijl op de achterzijde de algemene voorwaarden staan die het vervoer beheersen.
De door de wet verplichte vermeldingen zijn de volgende:
– vermelding Bill of Lading + nummer (bovenaan rechts);
– naam van de vervoerder (2e vak boven rechts);
– identiteit van de inlader (= shipper) (1);
– identiteit van de geadresseerde (= consignee) (2);
– naam van het schip (3);
– haven van vertrek en van bestemming (4 en 5);
– aard en hoeveelheid van de te vervoeren goederen (6) (opmerking: bij containers ‘said to contain’)
– de merken aangebracht op de goederen; deze merken moeten voor het begin van de inlading door de markeerder schriftelijk opgegeven worden en moeten in normale omstandigheden tot het einde van de reis leesbaar blijven;
– het aantal colli’s of stukken (genummerd) of de hoeveelheid of het gewicht naargelang de omstandigheden, volgens de schriftelijke opgave van de inlader (6);
– aanduiding van eigenaarscode + nummer van container indien de goederen in een container vervoerd worden, hier INKU 2601487 (daarbij wordt ook meestal vermeld FCL of LCL, naargelang het een Full Container Load of Less than Container Load betreft);
– de uiterlijke staat van de goederen en de verpakking (6) (bij schade of tekorten wordt hier voorbehoud gemaakt);
– bedingen aangaande de vracht: (7), bv. ‘freight prepaid’; ‘freight payable at destination’ of ‘freight collect’;
– aantal originele (verhandelbare) B/Ls (8);
– datum van uitgifte en handtekening (9).
Het connossement moet binnen de 24 uur na inlading van de goederen ondertekend worden, en dit door de kapitein, door de vervoerder of diens agent. In de praktijk wordt het connossement nog zelden ondertekend door de kapitein. Daarom wordt de handtekening meestal voorafgegaan door een vermelding als: ‘for the master’ (‘for the carrier’) en/of ‘as agents only’.
Bijkomende vermeldingen
– Notify party (of Notify address): indien in (2) niet de bestemmeling van de goederen vermeld staat (maar bv. een bank), wordt in het volgende vak (10) naam en adres van een te verwittigen partij vermeld (dat is dan normaal de bestemmeling van de goederen).
– Plaats van ontvangst van de goederen door de vervoerder, indien niet de haven van vertrek (vak 11).
– Plaats van aflevering van de goederen, indien niet de haven van bestemming (12).
Opmerking: Certificaat Verified Gross Mass Weight (VGM-certificaat)
Sinds 1 juli 2016 moet elke container die aan boord van een Solas-schip6 geladen wordt beschikken over een certificaat van het geverifieerd containergewicht (VGM of Verified Gross Mass Weight). Er zijn twee methodes om dat gewicht te bepalen:
1 door de container te wegen;
2 door het gewicht te berekenen (alle ladingsonderdelen wegen, bv. bij groepage zendingen, plus tarra gewicht van de container).
6 International Convention for the Safety of Life at Sea, SOLAS is het belangrijkste internationale verdrag voor de veiligheid op zee en kwam in 1914 tot stand na de ramp met de Titanic. SOLAS valt sinds 1954 onder de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). SOLAS beschrijft aan welke eisen schepen moeten voldoen op het gebied van constructie, uitrusting en bemanning, afhankelijk van het vaargebied. De uitrusting bestaat onder andere uit de radioapparatuur en de veiligheidsmiddelen, zoals reddingssloepen, -vlotten en brandbestrijdingsmiddelen.
2 Handelsdocumenten
Een afwijking van 5 % is toegestaan (kan nationaal anders bepaald zijn). De verlader is verantwoordelijk voor het opstellen en voor de accuraatheid van dit document en naargelang de gebruikte Incoterm is dat de verkoper of de koper. Containers waarvoor geen VGM-certificaat wordt afgeleverd, zullen niet geladen worden op het schip. Verladers kunnen beroep doen op hun expediteur of een andere tussenpersoon om dit certificaat te laten opstellen.
Opmerking:
Soms wordt in plaats van een B/L een eB/L gebruikt. De eB/L wordt eerder gebruikt bij containervervoer.
Om een eB/L te kunnen gebruiken, moeten alle betrokkenen bij hetzelfde eB/L-systeem zijn aangesloten (inclusief de banken die daarbij eventueel documentair krediet verlenen, zie het hoofdstuk over betalingstechnieken in de internationale handel). Er moet altijd een neutrale derde partij bij betrokken zijn, een ‘third trusted party (TTP)’, om de elektronische sleutels te bewaren. Als de goederen tijdens de reis worden doorverkocht, moeten alle opeenvolgende kopers (en hun banken) telkens van de TTP de unieke code (sleutel) krijgen om de aanspraak op de eB/L en de lading te behouden. Als alle betalingen correct verlopen, ontvangt de laatste koper de unieke sleutel in de vorm van een code voor die eB/L, die hij doorstuurt aan de vervoerder. Past die sleutel op het ‘slot’ dat de vervoerder altijd heeft ‘gedragen’, dan mag en moet de vervoerder de lading aan die persoon afleveren. Dat hele proces wordt beheerd en geverifieerd door de TTP, die ook het slot en de bijbehorende sleutels uitgeeft (zie ook bolero.net).
Bij ‘intercompany vervoer’ is dat gemakkelijker te realiseren, bijvoorbeeld als een fabrikant producten laat maken in het Verre Oosten en die producten laat vervoeren naar de eigen distributiecentra in Europa of de VS. De afzender en de geadresseerde zijn dan hetzelfde bedrijf.
4.2.2 Binnenvaartconnossement
4.2.2.1 Definitie
Het binnenvaartconnossement is een bewijsschrift dat door de inlader wordt opgesteld en door de kapitein wordt ondertekend, waarbij deze laatste akkoord gaat met de staat van de goederen die hij aan boord heeft genomen en waarbij hij zich verbindt de goederen tegen betaling naar een bepaalde plaats van bestemming te brengen. Zowel voor vervoer binnen België als voor internationaal vervoer is het CMNI-verdrag van toepassing (Convention de Budapest relative au contrat de transport de marchandises en navigation intérieure).
4.2.2.2 Kenmerken
Het binnenvaartconnossement is: – een ontvangstbewijs voor de inlader; – een vervoersovereenkomst; – geen afleveringstitel (geen bezitstitel); – opgemaakt door de inlader; – ondertekend door de afzender, de vervoerder en bij ontvangst van de goederen door de bestemmeling.
Document 2 Voorbeeld van een binnenvaartconnossement
4.2.2.3 Inhoud
De volgende gegevens komen op het binnenvaartconnossement voor (zie document 2): – naam van de vervoerder (1); – naam van de afzender/inlader (2); – naam van eventuele ondervervoerder (3);
– overeengekomen vrachtbepalingen (prijs e.d.)(4) en eventuele aanvullende bepalingen (bv. afspraken in verband met laad- en lostijden) (5); – naam van het schip en scheepsnummer (9); – naam en adres van de geadresseerde (ontvanger) (10); – haven van inlading (plaats van inontvangstneming) goederen (11); – haven van lossing/aflevering goederen (12); – beschrijving van de goederen (aard, hoeveelheid, merken en nummers) (13); – verklaring van de afzender, bv. in geval van gevaarlijke goederen (15); – instructies van de afzender (16); – de dagtekening en plaats van uitgifte van het connossement (17); – ondertekening door afzender, vervoerder en bestemmeling (18).
Opmerking:
Het gebruik van een e-binnenvaartconnossement is zeker nog niet aan de orde. Er zullen nog een aantal stappen moeten worden genomen, zowel op nationaal als op internationaal vlak, om die elektronische vrachtbrief mogelijk te maken.
4.2.3
De CMR-wetgeving (Convention relative au contrat de transport international de Marchandises par Route) is opgesteld met het doel het internationale goederenvervoer over de weg te regelen. Deze reglementering is ondertekend door een 30-tal landen (vnl. Europese landen), waaronder de lidstaten van de EU en de EFTA.
4.2.3.1 Kenmerken
Het CMR-verdrag is van toepassing op iedere overeenkomst voor beroepsvervoer van goederen over de weg, wanneer de plaats waar de goederen in ontvangst genomen worden en de plaats van aflevering van de goederen in twee verschillende landen gelegen zijn (= internationaal vervoer), waarvan minstens één land het CMR-verdrag ondertekend heeft. In België is de CMR-conventie ook van toepassing op het binnenlands vervoer en dit door de vervoerwet van 1999 aangevuld door een MB van 24 maart 2003.
Door de CMR-conventie werd een uniforme vrachtbrief voor het wegvervoer opgemaakt: de CMRvrachtbrief. In België wordt de CMR-vrachtbrief zowel voor het binnenlands (niet verplicht) als voor het internationaal beroepsgoederenvervoer over de weg gebruikt.
Wanneer bij gecombineerd vervoer het wegvoertuig zelf over een gedeelte van het traject op een ander vervoermiddel wordt vervoerd, zonder dat de goederen zelf worden overgeladen, dan blijft de CMRconventie van toepassing. De CMR-vrachtbrief wordt dan als vervoersdocument gebruikt op voorwaarde dat het wegvervoer het hoofdvervoer blijft (bv. bij weg/spoorvervoer of roll-on-roll-offvervoer).
De CMR-vrachtbrief is:
– een ontvangstbewijs voor de inlader (opdrachtgever van het vervoer);
een vervoersovereenkomst;
– geen afleveringstitel (geen bezitstitel);
– steeds op naam opgemaakt;
– opgemaakt in 4 exemplaren (er is geen sprake van origineel en kopie);
opgemaakt door de vervoerder;
– ondertekend door de inlader en de vervoerder.
De vier exemplaren zijn bestemd voor:
– exemplaar nr. 1 (rood) voor de afzender;
– exemplaar nr. 2 (blauw) moet de goederen begeleiden tot bij de geadresseerde;
– exemplaar nr. 3 (groen) moet de goederen begeleiden en moet na ondertekening door de geadresseerde terugbezorgd worden aan de vervoerder; – exemplaar nr. 4 (zwart) blijft bij de vervoerder; het moet gedurende 6 jaar bewaard worden in de onderneming.
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
Document 3 Voorbeeld van een CMR-vrachtbrief
Hessenatie Logistics
Schaliënstraat 3 B-2000 Antwerpen
ZARA NV
Lambermontlaan 1
B-1000 Brussel
B-Antwerpen, 04/01/2023
B-Brussel, 04/01/2023
Transport VERVAECKE IJzeren Bareel 1
B-8587 SPIERRE V 23657 nummerplaat 1-DPZ-399
LDH-TRANS BVBA Kamerijkstraat 6
B-9041 OOSTAKKER V33489 nummerplaat 1-VXY-426
1 x 20ft container WHLU 2858231
Zegel nummer: V886392 laden Antwerpen op 04/01/2023
Aantal, staat, gewicht van de goederen: Controle onmogelijk Bruto 8.000 kgs Netto 7.350 kgs
vrije goederen
Antwerpen, 04/01/2023
Hessenatie Logistics LDH-Trans BVBA
Brussel 04/01/2023
ZARA NV
4.2.3.2 Inhoud
Op de vrachtbrief moeten een aantal vakken verplicht ingevuld worden, terwijl de andere vakken ter informatie kunnen ingevuld worden.
De CMR-vrachtbrief moet in principe door de vervoerder worden ingevuld, en wordt ondertekend door de inlader én de vervoerder. Indien de vervoerder geen CMR opstelt, heeft de inlader de verplichting de CMR voor dat transport op te stellen.
Het huidige model van CMR-vrachtbrief is sinds 2003 in gebruik (zie document 3). Dit model moet gebruikt worden wanneer een Belgische vervoerder internationaal vervoer verricht vertrekkend uit België. In alle andere gevallen kan een internationaal model gebruikt worden.
De verplichte vermeldingen zijn:
– de vermelding dat het vervoer in kwestie onderworpen is aan de CMR-overeenkomst;
de landencode en het nummer van de vrachtbrief (boven rechts);
– naam en adres (+ land) van de afzender (vak 1);
– naam en adres (+ land) van de geadresseerde (vak 2);
– plaats (+ land) en datum waar de vervoerder de goederen ontvangt (vak 3);
plaats (+ land) van de aflevering van de goederen (vak 4);
– naam en adres (+ land) van de vervoerder (vak 5, ev. 6 en/of 7 indien een onderaannemer en/of tweede vervoerder tussenkomt);
– de gebruikelijke aanduiding van de aard van de goederen en de wijze van verpakking, aantal colli’s, merken en nummers, gewicht of volume (vak 10) (+ juiste benaming en klasse + subklasse in geval van ADR-vervoer);
– de kosten met betrekking tot het vervoer (vak 8);
– plaats en datum van opmaken van de vrachtbrief (vak 12);
– stempel en handtekening van de afzender (vak 14), de vervoerder (vak 15) en geadresseerde (vak 16 op ex. 3 en 4 – zie document 3).
De andere vakken mogen, maar moeten niet ingevuld worden.
Het is aan te raden dat de vervoerder (vertegenwoordigd door de chauffeur) het nodige voorbehoud vermeldt in vak 9 als de goederen tekortkomingen vertonen als ze door hem ontvangen worden (bv. ontbrekende hoeveelheid, beschadigd …).
Opmerking:
De e-CMR is al goed ingeburgerd bij de bedrijven en biedt veel voordelen, zoals: – tijd- en kostenbesparend; – snellere en accurate facturatie;
– snelle en kwalitatieve informatie-uitwisseling (bv. de geadresseerde weet wanneer de goederen vertrokken zijn); – toepasbaar op alle bestaande systemen (pc, smartphone, gps, tablet).
De overheden in de EU zijn vanaf augustus 2025 verplicht om de gegevens van de e-CMR te accepteren. Dat zal het gebruik van de e-CMR een boost geven. Zie ook: https://mobilit.belgium.be/nl/ weg/transport/vrachtbrief/de-digitale-vrachtbrief
4.2.4 CIM-vrachtbrief (spoorvervoer)
Zoals bij het wegvervoer bestaat ook bij het spoorvervoer een uniforme internationale reglementering, de CIM-wetgeving (Convention Internationale concernant le transport de Marchandises par chemin de fer – Uniforme regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorvervoer van goede-
ren). Ze werd ondertekend door een 30-tal landen.
Deze reglementering voorziet ook in een uniforme vrachtbrief, de CIM-vrachtbrief (zie document 4).
4.2.4.1
De CIM-vrachtbrief is: – een vervoerscontract: de vrachtbrief bevat een aantal inlichtingen die betrekking hebben op de afzender, de geadresseerde, de te vervoeren goederen, de wijze van vervoer, de reisweg, de prijs enz. Het vervoerscontract ontstaat bij de afstempeling door de spoorwegmaatschappij; – een ontvangstbewijs voor de inlader (opdrachtgever voor het vervoer); – geen afleveringstitel; – steeds op naam opgemaakt; – opgemaakt in 5 exemplaren; – de vrachtbrief wordt gedeeltelijk door de afzender (vakken 9 tot en met 39, behalve vak 35), gedeeltelijk door de spoorwegmaatschappij die de zending aanvaardt, ingevuld.
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
Document 4 Voorbeeld van een CIM-vrachtbrief
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
De 5 exemplaren van de CIM-vrachtbrief zijn:
– Exemplaar 1: de originele vrachtbrief, die met de goederen aan de geadresseerde wordt gegeven.
Exemplaar 2: de geleidebrief (afrekeningsblad waarop alle kosten voorkomen); dit document begeleidt de zending tot het station van bestemming en wordt bewaard door de spoorwegmaatschappij waarvan dit station afhangt (in sommige landen wordt dit exemplaar afgegeven aan de douaneautoriteit van het land van bestemming).
–
Exemplaar 3: het aankomstblad, dat de zending tot het station van bestemming begeleidt en door de spoorwegmaatschappij van het land van aankomst wordt bewaard.
– Exemplaar 4: de duplicaatvrachtbrief, die na aanneming van de goederen aan de afzender wordt gegeven. Dit is het exemplaar dat bij gebruik van documentair krediet door de inlader moet afgegeven worden aan de bank.
– Exemplaar 5: het verzendingsblad, dat door de spoorweg van afzending (plaats van vertrek) wordt bewaard.
4.2.4.2
De vakken 9 tot 39 (blauw gearceerde achtergrond) moeten door de afzender ingevuld worden:
vak 9: aanduiding van de gekozen vorm van vervoer (CIM = gewoon, express = snel)
– vak 10: naam, adres en btw-nummer van de afzender
– vak 11: indien beschikbaar klantencodenummer bij NMBS vermelden
– vak 13: hier worden bijzondere instructies vermeld (bv. instructies voor inklaring, verzorging van levende dieren onderweg enz.)
– vak 14: ev. referentienummer van de afzender
– vak 15: naam, adres en btw-nummer van de geadresseerde
– vak 16: klantencodenummer van de geadresseerde – vak 18 en 19: ladingbenodigdheden (bv. dekzeil)
– vak 20: aantal uitgeleende platte EUR-palletten of EUR-boxpalletten
– vak 21: voor zendingen die de afzender zelf moet laden, het wagennummer vermelden
– vak 22: de tarra van de wagen (alleen bij particuliere wagens invullen)
– vak 23: informatie voor de geadresseerde (bv. ref. nr. ...)
– vak 24: regeling voor de betaling van de vervoerskosten bij gewoon CIM-vervoer:
• franco vracht: de afzender betaalt enkel de vrachtprijs voor het hele traject. franco vracht tot ...: de afzender betaalt enkel de vrachtprijs voor een gedeelte van het traject, vanaf het station van afzending tot de aangeduide plaats. franco vracht inclusief ...: de afzender neemt de vrachtprijs en de opgegeven kosten voor het hele traject voor zijn rekening. franco vracht inclusief ... tot aan ...: combinatie van 2 en 3.
• franco voor ...: de afzender beperkt zijn tussenkomst in de transportkosten tot een bepaald bedrag.
• franco alle kosten: alle kosten vallen ten laste van de afzender.
• ongefrankeerd of non-franco: de afzender betaalt niets.
• gebruikte Incoterm + plaats.
– vak 25: frankeringsvoorschrift voor expressvervoer: franco of non-franco
vak 26: de afzender kan het toe te passen tarief en de te volgen route voorschrijven (door grenspost en/of transitstation aan te duiden)
– vak 28: aankruisen wagenlading (1) of stukgoed (2)
– vak 29: aankruisen geladen door afzender (1) of door spoorwegen (2)
– vak 30: station van bestemming (+land) en eventuele gegevens die nodig zijn voor de aflevering
– vak 31: omschrijving van de goederen (soort, aantal, aard verpakking, ev. containernummer)
– vak 32: aankruisen bij vervoer gevaarlijke goederen (RID-reglementering)
– vak 33: douanetariefnummer (goederencode) van de goederen
– vak 34: het gewicht van de goederen (of voor sommige goederen het volume)
– vak 35: ev. vermeldingen aangebracht door de douane (waar nodig)
– vak 36: opsomming van alle begeleidende documenten die voor de uitvoering van het vervoer noodzakelijk zijn, zoals de uitvoervergunning, internationale douaneverklaringen enz.
– vak 38: het bedrag van het eventueel betaalde voorschot (ISO-muntcode gebruiken)
– vak 39: het bedrag van het eventuele remboursement waarmee het goed belast is (ISO-muntcode gebruiken)
Opmerking:
Gebruikers van spoorvervoer kunnen gebruikmaken van een elektronische CIM-vrachtbrief, die via het programma Railedi kan worden ingevuld.
4.2.5.1 Kenmerken
De luchtvrachtbrief vormt het vervoerscontract tussen de afzender en de vervoerder. De afzender is ertoe verplicht de nodige informatie te verstrekken aan de vervoerder (of de luchtvracht of luchtvaartagent), om hem toe te laten de luchtvrachtbrief juist in te vullen en dit in overeenstemming met de bestaande reglementering en conventies (Conventie van Warschau 1939).
De luchtvrachtbrief is:
– een vervoersovereenkomst;
– een ontvangstbewijs;
– geen afleveringstitel;
– een document op naam (dus niet verhandelbaar);
– opgemaakt in 3 originelen en minimum 9 kopieën;
– opgemaakt door de luchtvrachtagent of de vervoerder.
4.2.5.2 Inhoud
Op de voorzijde (zie document 5) staan de vermeldingen die bij wet verplicht zijn. Op de achterzijde van de luchtvrachtbrief bevinden zich de aansprakelijkheidsbeperking en de algemene contractvoorwaarden.
Op de vrachtbrief staan volgende vermeldingen:
– luchtvrachtbriefnummer (1);
– de vermelding Air Way Bill en de naam van de vervoerder (2);
– identiteit van de afzender (3);
– identiteit van de geadresseerde (4);
– opsteller van de AWB (5);
– luchthaven van vertrek (6) en van aankomst (7);
– de te volgen route (8);
– vervoerskosten (9);
– het gewicht of de hoeveelheid en de omschrijving van de goederen met eventuele merken en nummers (eventueel volumegewicht) (10);
– betaalwijze (prepaid of collect) (11);
– de verzekerbare waarde van de goederen (12) (NVD = No value declared d.w.z. dat de goederen niet verzekerd zijn door de luchtvaartmaatschappij);
– eventuele andere kosten (13);
– handtekening van de inlader of vertegenwoordiger (14);
– datum van vertrek en handtekening van de vervoerder (of agent) (15).
4.2.5.3 Aantal exemplaren
De luchtvrachtbrief bestaat uit drie genummerde originelen en negen kopieën. De drie originelen hebben dezelfde waarde:
– Origineel 1 dient als boekhoudkundig document voor de vervoerder en is eveneens een bewijs van het vervoerscontract ondertekend door de afzender.
– Origineel 2 vergezelt de zending tot de eindbestemming en moet aan de geadresseerde afgegeven worden bij aflevering van de goederen. Het is ondertekend door afzender en vervoerder.
– Origineel 3 is een ontvangstbewijs. Het is een kopie van het contract afgesloten tussen de afzender en de vervoerder en is bestemd voor de afzender. Het geldt als bewijs dat de vracht aanvaard werd door de vervoerder.
Eén kopie wordt gebruikt als ‘delivery receipt’. Ze wordt door de bestemmeling afgetekend na ontvangst van de goederen en bewaard door de laatste vervoerder.
De kopieën zijn o.a. bestemd voor de luchthaven van vertrek en van bestemming, voor de IATA-agent van de vervoerder enz.
Er wordt veel gebruikgemaakt van digitale vrachtbrieven.
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
Document 5 Voorbeeld van een luchtvrachtbrief of Air Way Bill (AWB)
Opmerking:
1 Volumegewicht
Normaal is het brutogewicht van de goederen de basis voor de berekening van de vervoerskosten (bv. 15 EUR/kg, 75 EUR/ton …).
Voor goederen die volumineus zijn in vergelijking met hun gewicht wordt bij de berekening van de vervoerprijs ook rekening gehouden met het volume. Dat is vooral belangrijk bij het luchtvervoer, waar in verhouding veel ‘lichte’ goederen worden vervoerd.
Daartoe wordt het ‘volumegewicht’ van de goederen berekend. Is het volumegewicht groter dan het reële gewicht, dan wordt de vervoerprijs berekend op het volumegewicht (zo niet op het reële gewicht)7. Vandaar dat er een verschil kan zijn tussen ‘gross weight’ en ‘chargeable weight’ van de goederen (zie AWB in document 5).
Bij luchtvervoer wordt het volumegewicht als volgt berekend:
L x B x H (in cm)
6 000 = volumegewicht8
Bereken het volumegewicht voor luchtvervoer van een pakje met een werkelijk gewicht van 2 kg en als afmetingen 50 cm (L), 30 cm (B) en 20 cm (H). Tarificatie van het vervoer is 15 EUR/kg.
50 x 30 x 20 6 000 = 5 kg, groter dan het werkelijk gewicht van 2 kg.
De vervoerprijs bedraagt 15 EUR x 5 = 75 EUR.
Wat is de vervoerprijs als datzelfde pakje 7 kg zou wegen?
Dan wordt de vervoerprijs berekend op het hoogste gewicht, nl. 7 kg; vervoerprijs = 15 EUR x 7 = 105 EUR.
2 e-AWB
Op basis van verklaringen van de International Air Transport Association (IATA) wordt vanaf 1 januari 2019 de elektronische AWB als standaard gebruikt. Dat houdt in dat de e-AWB de regel wordt en de papieren luchtvrachtbrief de uitzondering.
‘Deze belangrijke mijlpaal in de sector luidt een nieuw tijdperk in de luchtvracht in, waarin digitale processen de norm zullen zijn en papierprocessen de uitzondering’, zegt IATA. Dat biedt als voordelen:
– een sneller en goedkoper proces; – een verbeterde efficiëntie en betrouwbaarheid van het proces van ladingbehandeling; – een vermindering van afhandelingsfouten.
3 Aansprakelijkheid van de vervoerder De beperkte aansprakelijkheid van de vervoerder wordt uitgedrukt in SDR (Special Drawing Rights)9 en wordt berekend op basis van het brutogewicht (in kilogram). De begrenzing van de bedragen verschilt naargelang de vervoervorm (zie de tabel hieronder).
7 Is het volume < 6 000 cm3 dan wordt de vrachtprijs steeds berekend op het reële gewicht.
8 Ook bij wegvervoer wordt soms gewerkt op basis van volumegewicht. De deler voor de berekening is dan 4 000 of 5 000.
9 De waarde van de SDR is gebaseerd op de waarde van vijf munten (USD, EUR, JPY, GBP en CNY). In november 2023 was de waarde van 1 SDR = 1,2198 EUR en 1 SDR = 1,330 92 USD. Of 1 EUR = 0,8198 SDR. De ISO-muntcode is XDR.
Tabel 3 Begrenzing aansprakelijkheid
Aansprakelijkheid vervoerder
Grenzen aansprakelijkheid verlies/schade
De ‘oorsprong’ is niet hetzelfde als de ‘herkomst’ van de goederen. De herkomst is de plaats van waar de goederen verzonden werden.
Het begrip oorsprong heeft te maken met de plaats van ‘voortbrengst’ van de goederen of met de plaats waar een ‘ingrijpende bewerking of verwerking van de goederen’ uit derde landen, heeft plaatsgevonden.
Daar de EU tal van bijzondere handelsakkoorden heeft afgesloten, waarvan de toepassing gebaseerd is op de ‘oorsprong’ van de betrokken goederen, is het kennen van de juiste oorsprong van essentieel belang om allerlei vooral tarifaire, maar ook niet-tarifaire maatregelen10 op de juiste manier te kunnen toepassen.
De wetgeving op de oorsprong van de goederen is uniform in de verschillende lidstaten. Men spreekt nu in principe van EU-oorsprong en niet meer van nationale oorsprong.
Belangrijk is ook het onderscheid tussen ‘economische oorsprong’ of ‘niet-preferentiële oorsprong’ en ‘fiscale oorsprong’ of ‘preferentiële oorsprong’. De criteria waaraan de goederen moeten voldoen zijn veel strenger als het gaat om de fiscale oorsprong dan als het gaat om de economische oorsprong. Is de fiscale oorsprong bewezen, dan geldt dit bewijs meteen ook voor de economische oorsprong (maar niet omgekeerd).
10 Tarifaire maatregelen: bv. verlaagde invoerrechten voor goederen van een bepaalde oorsprong. Niet-tarifaire maatregelen: bv. invoerbeperking voor goederen van een bepaalde oorsprong.
Figuur 3 Preferentiële en niet-preferentiële oorsprong
OORSPRONG
PREFERENTIËLE
FISCALE
TARIFAIRE HANDELSPOLITIEK
– bilateraal
– unilateraal
vermindering invoerrechten
NIET-PREFERENTIËLE ECONOMISCHE
NIET-TARIFAIRE HANDELSPOLITIEK
beperkingen (quota) vergunning
De economische oorsprong, of niet-preferentiële oorsprong genoemd, is van belang voor de juiste toepassing van allerlei economische maatregelen (bv. niet-tarifaire maatregelen als kwantitatieve beperkingen, controlemaatregelen, invoer of uitvoervergunning …).
Producten die voor 100 % voortgebracht zijn in een land (douanegebied) hebben uiteraard de oorsprong van dat land.
Zijn twee of meer landen betrokken bij de vervaardiging van goederen, dan zijn de goederen van oorsprong uit het land waar de laatste ingrijpende en economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden en waarbij de verwerking of bewerking: – heeft geleid tot de fabricage van een nieuw product; – of een belangrijke fabricagefase uitmaakt11.
De economische oorsprong van de goederen die hier worden voortgebracht, wordt bewezen door de ‘Certificaten van economische oorsprong’ afgeleverd door erkende instanties. In België zijn dat de Kamers van Koophandel (KvK)12. Voor bepaalde producten zijn ook het ministerie van Economische Zaken of het ministerie van Landbouw bevoegd (Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing – VLAM).
Normaal wordt het ‘EG-certificaat van oorsprong’ afgeleverd (uniform document gebruikt in alle lidstaten, zie document 6).
11 Naargelang de producten bestaan specifieke omschrijvingen voor wat bedoeld wordt met een nieuw product, of een belangrijke fabricagefase. De criteria zijn strenger voor textielproducten en elektronicaproducten dan voor de meeste andere goederen.
12 http://belgianchambers.be/export_documents
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
Ook in de meeste andere landen worden de certificaten van oorsprong afgeleverd door de lokale Kamer van Koophandel.
Dit certificaat wordt digitaal aangevraagd bij de KvK en wordt bij toekenning bij de aanvrager afgedrukt. Er wordt meer en meer gewerkt met een digitaal certificaat (daarvoor wordt samengewerkt met GlobalSign). Elk afgeleverd certificaat heeft een uniek nummer en draagt een ICC13 ‘kwaliteitslabel’ waardoor de echtheid van het document online kan nagekeken worden14.
13 ICC International Chamber of Commerce 14 http://certificates.iccwbo.org
Document 6 EG-certificaat van oorsprong
5.2
De ‘fiscale oorsprong’ of ‘preferentiële oorsprong’ is eigenlijk veel belangrijker voor de internationale handel dan de economische oorsprong, in de eerste plaats voor de toepassing van preferentiële (verlaagde) tarieven bij de invoer van goederen uit landen waarmee de EU preferentiële handelsakkoorden heeft afgesloten15
Producten die voor 100 % voortgebracht zijn in een land (douanegebied) hebben uiteraard ook de preferentiële oorsprong van dat land (douanegebied).
Zijn meerdere landen betrokken bij de vervaardiging van goederen, dan geldt ook hier dat de goederen de oorsprong krijgen van het land waar een belangrijke verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden, waarbij de verwerking of bewerking heeft geleid tot de fabricage van een nieuw product of een belangrijke fabricagefase uitmaakt.
In termen van preferentiële oorsprong zal men voor vele goederen slechts spreken van een nieuw product wanneer de verwerking leidt tot een ‘tariefsprong’: dat betekent dat de tariefpost (= 4 eerste cijfers van de goederencode16) van alle gebruikte vreemde grondstoffen moet verschillen van die van het bekomen product.
Invoer van ruw gietijzer (tariefpost 7201) uit de VS naar België om verwerkt te worden tot schroeven (tariefpost 7318, zie het hoofdstuk over handelsdocumenten punt 7.5 'Tarief van invoerrechten en goederencode'). De tariefpost van het bekomen product verschilt van de tariefpost van het verwerkte product, dus heeft de verwerking van het gietijzer geleid tot een tariefsprong. De bekomen schroeven krijgen preferentiële oorsprong EU. Dat is belangrijk wanneer die schroeven uitgevoerd worden naar een land waarmee we een preferentieel handelsakkoord hebben. Bv.: we voeren de schroeven uit naar Zwitserland. Industriële producten met preferentiële oorsprong EU betalen daar 0 % invoerrechten. Zonder EU-oorsprong zouden de schroeven onderworpen zijn aan 17 CHF invoerrechten per 100 kg (= normaal invoerrecht).
Er bestaan verschillende certificaten die de preferentiële oorsprong bewijzen.
5.2.1 EUR-certificaat (zie document 7)
Het EUR-certificaat is een bewijs van de preferentiële oorsprong dat wordt gebruikt in de handel tussen de EU-landen en de landen waarmee de EU preferentiële handelsakkoorden heeft afgesloten (behalve voor deze met de ontwikkelingslanden, de zgn. GSP-landen17 – zie Bijlage achteraan).
Een handelaar uit de EU die goederen uitvoert naar één van de landen waarmee we preferentiële akkoorden hebben, kan slechts genieten van de vermindering van invoerrechten in die landen wanneer een EUR-certificaat wordt voorgelegd aan de douane van het invoerland. Omgekeerd kunnen de goederen die preferentiële oorsprong hebben in één van de landen waarmee we akkoorden hebben afgesloten, genieten van preferentiële tarieven bij invoer in de EU, mits het voorleggen van een EUR-certificaat.
15 Het is niet gemakkelijk de regels m.b.t. de preferentiële oorsprong in enkele woorden samen te vatten omdat de reglementering over de ‘preferentiële oorsprong’ zeer uitgebreid en complex is.
16 Zie punt 7.5 ‘Tarief van invoerrechten en goederencode’ van dit hoofdstuk.
17 GSP - General System of Preferences of SPG - Système de Préférences Généralisées.
EUR-certificaten worden aangevraagd bij de douanekantoren (het kan ook digitaal). Ze worden in dubbel opgemaakt door de exporteur (of door zijn douane-expediteur). De exporteur ondertekent het certificaat (vak 12). Op het document staat ook een verklaring van de exporteur, met verwijzing naar eventuele bewijsstukken die de ‘preferentiële oorsprong’ van de goederen aanduiden.
De douane van het exportland stempelt het document af (visering in vak 11) als de juiste oorsprong kan aangetoond worden. Het origineel vergezelt de goederen naar het land van bestemming, het tweede document blijft bij de douane van het exportland.
Rijwielen (goederencode 8712 0030) zijn bij invoer in de EU onderworpen aan 14 % invoerrechten. Zijn de rijwielen gemaakt in Zwitserland, dan genieten ze van het preferentieel tarief van 0 % mits een geldig EUR.1-certificaat (gebaseerd op het vrijhandelsakkoord EU en Zwitserland). Omgekeerd, rijwielen ingevoerd in Zwitserland zijn daar onderworpen aan een invoerecht van 12 CHF per stuk, maar komen de rijwielen uit de EU dan moeten er geen invoerrechten betaald worden, mits het voorleggen van een EUR.1.
Document 7 EUR.1-certificaat
5.2.2 Oorsprongsverklaring van de exporteur op factuur
Bij bepaalde handelsakkoorden werd overeengekomen dat het voorleggen van een EUR-certificaat kan vervangen worden door een ‘verklaring op factuur’ opgemaakt door de exporteur, waarin hij verklaart dat de goederen voldoen aan de criteria inzake oorsprong. Een verklaring op factuur is maar mogelijk als de waarde van de goederen niet hoger is dan 6 000 EUR. Deze verklaring moet eigenhandig worden ondertekend door de exporteur.
Wie erkend is als ‘toegelaten exporteur’ mag het EUR-certificaat vervangen door een oorsprongsverklaring op factuur, zonder beperking van de waarde van de goederen.
5.2.3 EUR-Med-certificaat
Het EUR-Med-certificaat (zie document 8) is een variant op EUR.1 en geldt in landen die de PanEuro-Mediterrane overeenkomst hebben ondertekend; dit zijn de landen van de EU, Noorwegen, IJsland, Faeröer, Liechtenstein, Zwitserland, VK, Marokko, Tunesië, Algerije, Egypte, Jordanië, Libanon, Israël, Palestijnse Gebieden, Turkije, Moldavië en de westelijke Balkan (Servië, Albanië, Bosnië-Herzegovina, Montenegro, Noord-Macedonië).
In deze overeenkomst is bepaald dat grondstoffen uit alle partnerlanden gelijkgesteld worden met grondstoffen uit het eigen land en in het kader van de oorsprongsbepalingen niet beschouwd worden als goederen uit derde landen (zogenaamde cumulatie).
Ook het EUR-Med-certificaat mag in bepaalde gevallen vervangen worden door een oorsprongsverklaring op factuur, zoals bij het EUR.1-certificaat.
Document 8 EUR-Med-certificaat
Document 9 Tekst van een factuurverklaring EUR.1
Nederlandse versie
De exporteur van de goederen waarop dit document van toepassing is (douanevergunning nr (1)), verklaart dat, behoudens uitdrukkelijke andersluidende vermelding, deze goederen van preferentiële ... oorsprong zijn (2).
Engelse versie that, except where otherwise clearly indicated, these products are of ... (2) preferential origin
Duitse versie
Der Ausfuhrer (Ermachtigter Ausfuhrer; Bewilligungs-Nr. ... (1)) der Waren, auf die sich dieses Handelspapier bezieht, erklart, dass diese Waren, soweit nicht anderes angegeben, praferenzbegunstigte ... (2) Ursprungswaren sind.
Franse versie
L’exportateur des produits couverts par le present document (autorisation douaniere no (1)) declare que, sauf indication claire du contraire, ces produits ont l’origine preferentielle ... (2)).
(Plaats en datum)
(Handtekening van de exporteur gevolgd door zijn naam in blokletters)
(1) Indien de factuur verklaring door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden ingevuld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, wordt het gedeelte tussen haakjes weggelaten of wordt niets ingevuld.
(2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuur verklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla, moet de exporteur dit door middel van de letters CM duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld.
5.2.4 Certificaat van oorsprong FORM A (zie document 10)
Het certificaat van oorsprong FORM A wordt gebruikt in de handel tussen de landen die kunnen genieten van de tariefpreferenties, toegestaan door het ‘Algemeen Preferentieel Systeem (APS) voor de ontwikkelingslanden’ (General System of Preferences – GSP) van de GATT (nu WTO) en de ‘rijke landen’ die deze preferenties hebben toegestaan.
Deze tariefpreferenties bestaan uit een vrijstelling of vermindering van invoerrechten op goederen van oorsprong uit ‘ontwikkelingslanden’ (zie lijst in Bijlage achteraan). Deze tariefpreferenties zijn niet wederkerig.
De procedure voor gebruik is gelijklopend met die van het EUR-certificaat.
Opmerking: Sinds 2017 werd geleidelijk de regeling ‘geregistreerd exporteur’ (REX-systeem – Registered Export System) ingevoerd, een zelfcertificeringsprogramma waarbij papieren FORM A voor EU-exporteurs vervangen wordt door een verklaring van oorsprong op factuur. Op deze manier kan de invoerder in het partnerland genieten van een verminderd invoertarief.
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
De geregistreerde exporteur wordt door de Douane opgenomen in de REX-database van de Europese Commissie en krijgt een uniek REX-identificatienummer dat op de factuur moet vermeld worden.
Het REX-systeem werd sinds kort uitgebreid naar andere unilaterale en bilaterale handelsovereenkomsten, zoals deze met Canada (CETA), Japan en Vietnam.18
SAMENGEVAT OORSPRONGSCERTIFICATEN:
EU
VERMINDERD RECHT
DERDE LANDEN
OVEREENKOMSTEN
VERMINDERD RECHT (niet in GSP-landen)
18 Meer informatie op: https://ec.europa.eu/taxation_customs/business/calculation-customs-duties/rules-origin/general-aspects-preferential-origin/arrangements-list/generalised-system-preferences/the_register_exporter_system_en of op https://financien.belgium. be/nl/douane_accijnzen/ondernemingen/facilitatie/rex-de-zelfcertificatie#q2
6.1 Wat zijn Incoterms?
In punt 1 werd vermeld dat de ‘leveringsvoorwaarden’ een belangrijk onderdeel zijn van de prijs van de goederen. Met de leveringsvoorwaarden komen koper en verkoper overeen wie bepaalde taken op zich neemt, bijvoorbeeld de organisatie van het vervoer, de vervoerskosten, de verzekeringskosten of de douaneformaliteiten bij uitvoer of invoer.
In plaats van die leveringsvoorwaarden bij elke verkoop in detail te omschrijven, werden in de internationale handel al snel een aantal standaardleveringsvoorwaarden gebruikt, zoals FOB en CIF.
Naarmate deze standaardleveringsvoorwaarden meer algemeen gebruikt werden, bemerkte men dat de handelswetgeving van de verschillende landen de gebruikte termen niet altijd op dezelfde manier interpreteerde.
Met de bedoeling geschillen tussen handelaars van verschillende landen te vermijden, besliste de International Chamber of Commerce (ICC) in 1936 aan negen veel gebruikte leveringsvoorwaarden een eenduidige betekenis te geven. Deze leveringsvoorwaarden werden internationaal aangeduid als International Commercial Terms ofwel ‘Incoterms 1936’.
Het doel van de Incoterms is te voorzien in een aantal internationaal uniforme en ondubbelzinnige regels ter verklaring van de meest gebruikte termen in het internationale handelsverkeer met als doel dat te vereenvoudigen.
De ICC benadrukt de geest van de Incoterms: het aantonen van de wederzijds overeengekomen verplichtingen van de verkoper en de koper. De Incoterms zijn geen wettelijke voorschriften en zijn alleen maar geldig als er in het verkoopcontract naar wordt verwezen. De Incoterms maken daar integraal deel van uit en hebben een grote invloed op de opmaak van de documenten en de daarmee gepaard gaande kosten en risico’s.
De partijen beslissen dus vrijwillig of ze in hun overeenkomsten de Incoterms gebruiken. Als ze opgenomen worden, zijn ze wel bindend.
De Incoterms pogen een drietal aspecten van een internationale koop te regelen:
– Kostenverdeling: wie draagt welk deel van de leveringskosten, zoals de kosten voor:
• vervoer (laden, lossen);
• verzekering;
• documenten laten opmaken;
• belastingen betalen.
– Risicoverdeling: wie draagt het risico op schade aan of verlies van de goederen tijdens het leveringsproces.
Taakverdeling:
• wie organiseert het vervoer;
• wie sluit de verzekering af;
• wie vervult de douaneformaliteiten.
De Incoterms regelen niets over de eigendomsoverdracht. Die blijft onderworpen aan nationale wettelijke bepalingen, die van land tot land kunnen verschillen. Evenmin regelen ze de betaling. Ze hebben alleen betrekking op de relatie tussen de verkoper en de koper en niet op de relatie met de expediteur, de vervoerder enzovoort.
Om de Incoterms zo goed mogelijk in overeenstemming te brengen met nieuwe internationale handelsgebruiken en nieuwe vervoertechnieken, werden regelmatig wijzigingen en aanvullingen aange-
bracht. Dat gebeurde sinds de ingebruikneming al verschillende keren. Bij de herziening van de Incoterms 1990 kreeg elke term een standaard drieletterafkorting, gevolgd door een plaatsaanduiding. De laatste herziening van de Incoterms is in 2019 afgerond. De versie ‘Incoterms ® ICC 2020’ is sinds 1 januari 2020 van toepassing.
Van elke Incoterm bestaat een officiële Engelse en Franse versie. Bij verschillen in interpretatie primeert de Engelse versie.
Het is aan te raden bij het gebruik van de Incoterms in de verkoopovereenkomsten bij voorkeur de Engelse term te gebruiken en er altijd, om alle misverstanden te vermijden, bij te vermelden dat de Incoterms ® ICC 2020 van toepassing zijn.
6.2
Hierna volgt de bespreking van de elf Incoterms ® 2020 die door ICC werden vastgelegd en die sinds 1 januari 2020 van toepassing zijn. In deze nieuwe versie worden de Incoterms in twee groepen ingedeeld. Groep 1 bevat de Incoterms die voor alle vervoersvormen van toepassing zijn (inclusief zee- en binnenvaart) en groep 2 bevat de Incoterms die uitsluitend bij de zee- en binnenvaart gebruikt worden.
Groep 1 omvat de Incoterms: EXW, FCA, CPT, CIP, DAP, DPU en DDP.
Groep 2 omvat de Incoterms: FAS, FOB, CFR en CIF.
Een Incoterm heeft pas zin als er bij de term ook een plaatsnaam vermeld staat. Is het niet duidelijk waar een bepaalde plaats zich bevindt, dan wordt aangeraden ook het land erbij te vermelden.
We bespreken hieronder deze twee groepen van Incoterms. De lijnen op elk schema duiden aan: – waar de kosten van de levering overgaan van de verkoper op de koper; – waar het risico overgaat van de verkoper op de koper.
6.2.1 Incoterms van groep 1 – Incoterms voor alle vervoersvormen
6.2.1.1 EXW – EX WORKS (+ overeengekomen plaats)
Af Fabriek – A l’Usine betekent dat de verkoper aan zijn leveringsplicht voldoet wanneer hij de goederen verpakt en afgezonderd en op het overeengekomen tijdstip, in zijn bedrijfspand (of op een andere aangeduide plaats, bijvoorbeeld een opslagplaats) overdraagt aan de koper; dit samen met de handelsfactuur en eventuele andere handelsdocumenten die worden gevraagd in de verkoopovereenkomst. Hebben de verkoper en de koper geen specifieke plaats in de verkoopovereenkomst benoemd, dan kiest de verkoper zelf op welke plaats de levering zal plaatsvinden.
De verkoper:
zorgt dat de goederen tijdig klaar zijn (voldoende verpakt en klaar voor transport, met de factuur en dergelijke); – verleent, wanneer nodig, hulp aan de koper voor het verkrijgen van een uitvoervergunning of andere officiële toelatingen voor de export, dit op vraag en op kosten en risico van de koper.
De koper: – organiseert het volledige vervoer (inclusief de keuze voor de vervoersvorm en de keuze van vervoerder);
draagt alle kosten die zijn verbonden aan het vervoer van de goederen (inclusief het laden van de goederen op het voertuig). Wensen de partijen dat de verkoper instaat voor de kosten en de risico’s van het laden, dan moet dat uitdrukkelijk worden vermeld in de verkoopovereenkomst; – draagt het risico voor schade aan de vervoerde goederen, vanaf de aflevering van de goederen aan de vervoerder. Een goederenverzekering is hier niet verplicht. Het is de beslissing van de koper om deze eventueel af te sluiten; – is verantwoordelijk voor de uitklaring van de goederen in het uitvoerland; – staat in voor het vervullen van de invoer- of doorvoerformaliteiten en betaalt alle belastingen en andere officiële heffingen die bij de invoer zijn verschuldigd in het land van bestemming.
De EXW-term kan beter niet worden gebruikt wanneer de koper niet in staat is, direct of indirect, de uitvoerformaliteiten te vervullen. In dat geval is de FCA-term aangewezen.
kosten verkoper risico verkoper kosten koper risico koper
6.2.1.2 FCA – FREE CARRIER (+ overeengekomen plaats)
Vrachtvrij tot Vervoerder – Franco Transporteur betekent dat de verkoper aan zijn leveringsplicht voldoet wanneer hij de goederen (samen met de noodzakelijke documenten), uitgeklaard aan de door de koper gekozen vervoerder heeft overgedragen op de plaats of het punt zoals overeengekomen (bepaalde vervoerterminal).
De verkoper: – zorgt dat de goederen tijdig klaar en verpakt zijn; – draagt de vervoerskosten en de risico’s tot de goederen bij de vervoerder of de vervoerterminal zijn afgeleverd. Heeft de koper geen precies punt aangegeven, dan kan de verkoper in de genoemde plaats of het gebied kiezen tot welk punt hij verantwoordelijk is voor de goederen. De verkoper moet kunnen bewijzen dat de goederen aan de vervoerder of op de vervoerterminal zijn geleverd; – draagt alle kosten en lasten die zijn verbonden aan het vervullen van de uitvoerformaliteiten en zorgt, als dat noodzakelijk is, voor de uitvoervergunning.
De koper:
– staat in voor het vervoer, inclusief de inlading, vanaf de overeengekomen plaats. De verkoper kan hulp verlenen bij het afsluiten van het contract met de vervoerder, maar dat gebeurt altijd voor rekening en risico van de koper; – draagt het risico voor schade aan de vervoerde goederen vanaf de aflevering van de goederen bij de vervoerder (inclusief de inlading). Een goederenverzekering is hier niet verplicht. De koper beslist of hij die wil afsluiten; – staat in voor het vervullen van de invoer- of doorvoerformaliteiten en betaalt alle belastingen en andere officiële heffingen die bij de invoer zijn verschuldigd in het land van bestemming.
Wordt er geleverd op de vestigingsplaats van de verkoper, dan moet de verkoper instaan voor de inlading en het vastzetten van de goederen in het voertuig, inclusief kosten en risico’s. Dit is doorgaans van toepassing bij gebruik van het wegvervoer, waarbij het vervoermiddel komt laden in het bedrijf van de verkoper. Wordt er geleverd op een andere plaats, dan is de verkoper niet verantwoordelijk voor de inlading in het hoofdvervoermiddel. Denk bijvoorbeeld aan levering in een spoorwegstation of op de luchthaven.
6.2.1.3 CPT – CARRIAGE PAID TO (+ overeengekomen plaats van bestemming)
Vrachtvrij tot – Port Payé jusqu’à betekent dat de verkoper instaat voor het vervoer tot de genoemde bestemming. Deze bestemming zal ofwel de eindbestemming zijn – zeker bij wegvervoer – of een plaats dicht bij de eindbestemming. Bijvoorbeeld de luchthaven van aankomst.
Het risico op verlies van, of schade aan de goederen gaat over van de verkoper op de koper zoals beschreven bij de term FCA.
De verkoper: – draagt alle risico’s en kosten om de goederen te leveren op de vervoerterminal in de plaats van vertrek van het hoofdvervoer – bijvoorbeeld bij vertrek van een luchthaven;
betaalt de vervoerskosten tot de genoemde eindbestemming;
– vervult de uitvoerformaliteiten voor de goederen en zorgt op eigen kosten en risico voor het verkrijgen van de uitvoervergunning en andere officiële toelatingen die eventueel nodig zijn om de export mogelijk te maken;
moet de koper op de hoogte stellen van het tijdstip van aankomst van de goederen;
– moet op eigen kosten en zonder uitstel de nodige transportdocumenten bezorgen bij de koper en moet op verzoek van de koper – en op diens kosten en risico – medewerking verlenen aan het verkrijgen van documenten die worden uitgegeven in het land van vertrek. Het gaat hier om documenten die de koper nodig zal hebben voor de vervulling van de invoer- of doorvoerformaliteiten.
De koper: – staat in voor het vervoer vanaf de overeengekomen plaats van aankomst van het hoofdvervoer (genoemde bestemming);
– staat in voor de lossingskosten in de plaats van bestemming, tenzij in het vervoerscontract uitdrukkelijk is bepaald dat deze kosten door de verkoper worden betaald.;
draagt het risico op schade aan de vervoerde goederen vanaf de aflevering van de goederen op de vervoerterminal, waar het hoofdvervoer begint. Een goederenverzekering is hier niet verplicht. De koper beslist of hij die wil afsluiten;
– staat in voor het vervullen van de invoer- of doorvoerformaliteiten en betaalt alle belastingen en andere officiële heffingen die bij de invoer zijn verschuldigd in het land van bestemming.
6.2.1.4 CIP – CARRIAGE AND INSURANCE PAID TO (+ overeengekomen plaats van bestemming)
Vrachtvrij inclusief Verzekering tot – Port Payé Assurance Comprise, jusqu’à betekent dat de verkoper dezelfde verplichtingen heeft als onder CPT, echter met dit verschil dat de verkoper een goederenverzekering moet afsluiten tegen het risico op verlies van, of schade aan de goederen tijdens het vervoer, waarbij deze verzekeringspolis wordt overgedragen aan de koper. De genoemde bestemming zal ofwel de eindbestemming zijn – zeker bij wegvervoer – of een plaats dicht bij de eindbestemming, bijvoorbeeld de luchthaven van aankomst.
De verkoper:
– draagt alle risico’s en kosten om de goederen te leveren op de vervoerterminal in de plaats van vertrek van het hoofdvervoer, bijvoorbeeld bij vertrek vanaf een luchthaven;
– betaalt de vervoerskosten tot de genoemde eindbestemming;
– sluit een goederenverzekering af, betaalt de verzekeringspremie en zorgt dat de verzekeringspolis aan de koper wordt bezorgd;
– vervult de uitvoerformaliteiten voor de goederen en zorgt op eigen kosten en risico voor het verkrijgen van de uitvoervergunning en eventuele andere officiële toelatingen die nodig zijn om de export mogelijk te maken;
– moet de koper op de hoogte stellen van het tijdstip van aankomst van de goederen;
– moet op eigen kosten en zonder uitstel de nodige transportdocumenten bezorgen bij de koper en moet op verzoek van de koper – en op diens kosten en risico – medewerking verlenen aan het verkrijgen van documenten die worden uitgegeven in het land van vertrek. Het gaat hierbij om documenten die de koper nodig zal hebben bij het vervullen van de invoer- of doorvoerformaliteiten.
De koper:
– staat in voor het vervoer vanaf de plaats waar het hoofdvervoer aankomt;
– staat in voor de lossingskosten op de plaats van bestemming, tenzij in het vervoerscontract uitdrukkelijk is bepaald dat deze kosten worden betaald door de verkoper;
– draagt het risico op schade aan de vervoerde goederen vanaf de aflevering van de goederen op de vervoerterminal waar het hoofdvervoer begint;
– staat in voor het vervullen van de invoer- of doorvoerformaliteiten en betaalt alle belastingen en andere officiële heffingen die bij de invoer zijn verschuldigd in het land van bestemming.
vervoer
6.2.1.5 DAP – DELIVERED AT PLACE (+ overeengekomen plaats)
Franco exclusief douanerechten – Rendu Droits Non Acquittés betekent dat de verkoper aan zijn leveringsplicht voldoet wanneer hij de goederen, niet ingeklaard, op het overeengekomen tijdstip overdraagt aan de koper in de genoemde plaats (dit kan de eindbestemming zijn of een plaats vóór de eindbestemming).
De verkoper:
staat in voor het vervoer tot de aangegeven plaats, exclusief het lossen; – draagt alle risico’s en kosten om de goederen te leveren op de aangegeven plaats. Een goederenverzekering is niet verplicht. De verkoper beslist of hij die wil afsluiten voor het deel van het traject waarvoor hij verantwoordelijk is; – vervult de uitvoerformaliteiten voor de goederen en zorgt op eigen kosten en risico voor het verkrijgen van de uitvoervergunning en andere officiële toelatingen die nodig zijn om de export mogelijk te maken; – moet op verzoek van de koper – en op diens kosten en risico – medewerking verlenen aan het verkrijgen van documenten die worden uitgegeven in het land van vertrek. Het gaat hier om documenten die de koper nodig zal hebben voor de vervulling van de invoer- of doorvoerformaliteiten.
De koper: – staat in voor het eventuele verdere vervoer vanaf de overeengekomen plaats; – staat in voor de lossingskosten in de overeengekomen plaats (tenzij in het vervoerscontract uitdrukkelijk bepaald is dat de verkoper deze kosten betaalt);
– draagt het risico op schade aan de vervoerde goederen vanaf de overeengekomen plaats. Een goederenverzekering is niet verplicht. De koper beslist of hij die wil afsluiten voor zijn deel van het vervoertraject;
– staat in voor het vervullen van de invoerformaliteiten en betaalt alle belastingen en andere officiële heffingen die bij de invoer verschuldigd zijn in het land van bestemming.
6.2.1.6 DPU – DELIVERED AT PLACE UNLOADED = GENOEMDE PLAATS
Franco af plaats gelost - rendu à place déchargé (+ overeengekomen plaats van bestemming) betekent dat de verkoper aan zijn leveringsplicht voldoet wanneer de goederen, eenmaal ze gelost zijn van het aankomende vervoermiddel, in een genoemde terminal in de genoemde haven, een bepaalde plaats in de luchthaven enz. of plaats van bestemming ter beschikking staan van de koper.
De verkoper: – betaalt de vervoerskosten tot de genoemde plaats, inclusief de kosten van het lossen. – draagt alle risico’s en kosten tot de goederen geleverd zijn op de aangegeven plaats. Een goederenverzekering is niet verplicht. De verkoper beslist of hij die wil afsluiten. – vervult de uitvoerformaliteiten voor de goederen en zorgt op eigen kosten en risico voor het verkrijgen van de uitvoervergunning en andere officiële toelatingen om de export mogelijk te maken. – moet de koper alle informatie en documenten bezorgen zodat de koper de goederen in ontvangst kan nemen.
De koper: – draagt het risico op schade aan de goederen vanaf het lossen op de aangegeven plaats. – staat in voor het vervullen van de invoer-(doorvoer)formaliteiten en betaalt alle belastingen en andere officiële heffingen die bij de invoer verschuldigd zijn in het land van bestemming.
6.2.1.7 DDP – DELIVERED DUTY PAID (+ overeengekomen plaats van bestemming)
Franco inclusief douanerechten – Rendu Droits Acquittés betekent dat de verkoper aan zijn leveringsplicht voldoet wanneer hij de goederen, ingeklaard en op het overeengekomen tijdstip overdraagt aan de koper in de genoemde plaats. Dit is meestal de eindbestemming.
De verkoper: – betaalt de vervoerskosten tot de aangegeven plaats; – draagt alle risico’s en kosten voor de goederen tot de aangegeven plaats. Een goederenverzekering is niet verplicht. De verkoper beslist of hij die wil afsluiten; – vervult de uitvoerformaliteiten voor de goederen en zorgt op eigen kosten en risico voor het verkrijgen van de uitvoervergunning en andere officiële toelatingen om de export mogelijk te maken; – staat in voor het vervullen van de invoer- of doorvoerformaliteiten en betaalt alle belastingen en andere invoertaksen die bij de invoer in het land van bestemming verschuldigd zijn.
Als de partijen wensen dat bepaalde kosten die normaal bij de invoer zijn verschuldigd, worden uitgesloten – bijvoorbeeld de btw – dan dient dit duidelijk te worden gemaakt in bijkomende vermeldingen. Het is inderdaad betwistbaar of btw een typische invoerbelasting is, want ook bij binnenlandse overdrachten van goederen is btw verschuldigd. Daarom is het aan te raden om uitdrukkelijk te vermelden of de btw betaald zal worden door de koper, bijvoorbeeld DDP – VAT unpaid (Value Added Tax), of door de verkoper: DDP – VAT paid.
De koper: – staat, als de aangegeven plaats niet de eindbestemming is, in voor het verdere vervoer vanaf de aangegeven plaats, inclusief de bijbehorende risico’s.
De kosten en risico’s van het lossen van de goederen worden betaald door de partij die op de genoemde plaats de verantwoordelijkheid over de goederen heeft.
De EXW-term legt een minimum aan verplichtingen bij de verkoper. De DDP-voorwaarde legt echter een maximum aan verplichtingen bij de verkopende partij.
6.2.2 Incoterms van groep 2 – Incoterms uitsluitend voor zee- en binnenvaart
6.2.2.1 FAS – FREE ALONGSIDE SHIP (+ overeengekomen verschepingshaven)
Franco langszij Schip – Franco le long du Navire (+ overeengekomen verschepingshaven) betekent dat de verkoper aan zijn leveringsplicht voldoet wanneer de goederen op het afgesproken tijdstip geleverd worden langszij het schip (aangeduid door de koper) op de kade (of in lichters) van de genoemde verschepingshaven, op de wijze zoals gebruikelijk in die haven.
De verkoper: – draagt alle risico’s en kosten om de goederen tot de haven van inlading te brengen (op de kade of langszij het schip) en moet tegenover de koper het bewijs van die levering kunnen leveren; – is verplicht om voor de goederen de uitvoerformaliteiten te vervullen;
zorgt op eigen kosten en risico voor het verkrijgen van de uitvoervergunning en andere officiële toelatingen die eventueel nodig zijn om de export mogelijk te maken;
– moet op verzoek van de koper – en op diens kosten en risico – medewerking verlenen aan het verkrijgen van het transportdocument of andere documenten die worden uitgegeven in het land van vertrek. De koper zal deze nodig hebben bij de invoer, de doorvoer en de ontvangst van de goederen.
De koper:
– staat in voor het vervoer, inclusief de inlading, vanaf de overeengekomen haven van vertrek;
– draagt het risico voor schade aan de vervoerde goederen vanaf de aflevering van de goederen in de haven van vertrek, inclusief de inlading. Een goederenverzekering is hier niet verplicht. De koper beslist of hij die wil afsluiten;
– staat in voor het vervullen van de invoer- of doorvoerformaliteiten en betaalt alle belastingen en andere officiële heffingen die bij de invoer zijn verschuldigd in het land van bestemming.
6.2.2.2 FOB – FREE ON BOARD (+ overeengekomen verschepingshaven)
Vrij aan boord – Franco bord betekent dat de verkoper aan zijn leveringsplicht voldoet wanneer de goederen op het afgesproken tijdstip aan boord geladen zijn (on board). Het betreft het schip dat door de koper is gekozen en dat ligt in de genoemde verschepingshaven. Vanaf dat punt draagt de koper alle kosten en risico’s van verlies van – of schade aan – de goederen.
De verkoper: – draagt alle risico’s en kosten om de goederen te leveren aan boord van het schip in de haven van inlading19; – vervult de uitvoerformaliteiten voor de goederen en zorgt op eigen kosten en risico voor het verkrijgen van de uitvoervergunning en andere officiële toelatingen die eventueel nodig zijn om de export mogelijk te maken; – moet op verzoek van de koper – en op kosten en risico van de koper – medewerking verlenen aan het verkrijgen van het transportdocument of andere documenten die worden uitgegeven in het land van vertrek. De koper zal deze nodig hebben bij de invoer, doorvoer en ontvangst van de goederen.
De koper:
– staat in voor het vervoer vanaf de overeengekomen haven van vertrek; – draagt het risico voor schade aan de vervoerde goederen vanaf de aflevering van de goederen aan boord van het schip in de haven van vertrek. Een goederenverzekering is hier niet verplicht. De koper beslist of hij er een wil afsluiten;
– staat in voor het vervullen van de invoer- of doorvoerformaliteiten en betaalt alle belastingen en andere officiële heffingen die bij de invoer zijn verschuldigd in het land van bestemming.
Als de partijen niet de bedoeling hebben de goederen over de scheepsreling te leveren, dan kan beter de term FCA + haven van vertrek (of FAS) worden gebruikt.
19 Voor de wijze van levering in de haven van vertrek verwijst ICC naar de plaatselijke gebruiken die van haven tot haven kunnen verschillen. Er zijn bijvoorbeeld verschillen tussen FOB-Antwerpen en FOB-Zeebrugge.
6.2.2.3 CFR – COST AND FREIGHT (+ overeengekomen bestemmingshaven)
Kostprijs en Vracht – Coût et Fret betekent dat de verkoper instaat voor het vervoer van de goederen naar de genoemde bestemmingshaven. Hij organiseert en betaalt het vervoer. Het risico op verlies van – of schade aan – de goederen, en het risico op eventuele extra kosten door gebeurtenissen die zich voordoen nadat de goederen aan boord van het schip zijn geleverd, gaat over van verkoper op koper wanneer de goederen de scheepsreling passeren in de haven van inlading.
De verkoper:
– draagt alle risico’s en kosten om de goederen te leveren aan boord van het schip in de haven van inlading;
– betaalt de vervoerskosten tot de haven van bestemming;
– vervult de uitvoerformaliteiten voor de goederen en zorgt op eigen kosten en risico voor het verkrijgen van de uitvoervergunning en andere officiële toelatingen die eventueel nodig zijn om de export mogelijk te maken;
– moet de koper op de hoogte brengen van de vermoedelijke aankomst van het schip en op eigen kosten en zonder uitstel de nodige transportdocumenten bezorgen bij de koper;
– moet op verzoek van de koper – en op diens kosten en risico – medewerking verlenen aan het verkrijgen van documenten die worden uitgegeven in het land van vertrek. Het gaat hier om documenten die de koper nodig zal hebben voor het vervullen van de invoer- of doorvoerformaliteiten.
De koper:
– staat in voor het vervoer vanaf de overeengekomen haven van bestemming; – betaalt de lossingskosten in de haven van bestemming, tenzij in het vervoerscontract uitdrukkelijk is bepaald dat deze kosten door de verkoper worden betaald;
– draagt het risico op schade aan de vervoerde goederen vanaf de aflevering van de goederen aan boord van het schip in de haven van vertrek. Een goederenverzekering is hier niet verplicht. De koper beslist of hij die wil afsluiten;
– staat in voor het vervullen van de invoer- of doorvoerformaliteiten en betaalt alle belastingen en andere officiële heffingen die bij de invoer zijn verschuldigd in het land van bestemming.
Als de partijen niet de bedoeling hebben om de goederen over de scheepsreling te leveren, dan kan beter de CPT-term worden gebruikt.
6.2.2.4 CIF – COST, INSURANCE AND FREIGHT (+ overeengekomen bestemmingshaven)
Kostprijs, Verzekering en Vracht – Coût, Assurance et Fret betekent dat de verkoper instaat voor het vervoer naar de genoemde bestemmingshaven. Het risico op verlies van of schade aan de goederen gaat van de verkoper over op de koper wanneer de goederen de scheepsreling passeren in de haven van inlading.
De CIF-term verplicht de verkoper echter wel tot het sluiten van een goederenverzekering ten gunste van de koper, tegen het risico op verlies of schade aan de goederen tijdens het zeevervoer.
De verkoper:
– draagt alle risico’s en kosten om de goederen te leveren aan boord van het schip in de haven van inlading;
– betaalt de vervoerskosten tot de haven van bestemming;
– sluit een goederenverzekering af, betaalt de verzekeringspremie en zorgt dat de verzekeringspolis aan de koper wordt bezorgd;
– vervult de uitvoerformaliteiten voor de goederen en zorgt op eigen kosten en risico voor het verkrijgen van de uitvoervergunning en andere officiële toelatingen die eventueel nodig zijn om de export mogelijk te maken;
– moet de koper op de hoogte brengen van de vermoedelijke aankomst van het schip en op eigen kosten en zonder uitstel de nodige transportdocumenten bezorgen bij de koper;
– moet op verzoek van de koper – en op diens kosten en risico – medewerking verlenen aan het verkrijgen van documenten die worden uitgegeven in het land van vertrek. Het gaat hier om documenten die de koper nodig zal hebben voor het vervullen van de invoer- of doorvoerformaliteiten.
De koper:
– staat in voor het vervoer vanaf de overeengekomen haven van bestemming; – betaalt de lossingskosten in de haven van bestemming, tenzij in het vervoerscontract uitdrukkelijk is bepaald dat deze kosten door de verkoper worden betaald;
– draagt het risico op schade aan de vervoerde goederen vanaf de aflevering van de goederen aan boord van het schip in de haven van vertrek; – staat in voor het vervullen van de invoer- of doorvoerformaliteiten en betaalt alle belastingen en andere officiële heffingen die zijn verschuldigd bij de invoer in het land van bestemming.
Als de partijen niet de bedoeling hebben de goederen over de scheepsreling te leveren, dan kan beter de CIP-term worden gebruikt.
6.2.3 Incoterms en de wijze van vervoer
Sommige Incoterms worden alleen gebruikt bij het vervoer per schip. Andere kunnen bij elke vervoersvorm worden gebruikt, inclusief vervoer per schip.
Incoterms gebruikt bij elke vervoersvorm, inclusief het multimodaal vervoer:
EXW
CPT
DAP
DDP
Incoterms typisch voor zeevaart en binnenvaart zijn:
FAS
FCA
CIP
DPU
FOB
CFR CIF
De Incoterm die in de praktijk veel wordt gebruikt bij het luchtvervoer: FCA – zeker nooit FOB gebruiken bij luchtvervoer
De Incoterm die veel wordt gebruikt bij het spoorvervoer: FCA – zeker nooit FOB gebruiken bij spoorvervoer
De Incoterm voor roll-on/roll-off-vervoer en ander gecombineerd vervoer: FCA – hierbij geen EXW of FOB gebruiken
7.1 Taken van de douane
De EU vormt een douane-unie, waardoor alle bepalingen op het vlak van de douane worden genomen op EU-niveau. Alle lidstaten hebben als gevolg een identieke handels- en douanereglementering voor de handel met derde landen. De douanediensten van elk land staan wel in voor de praktische controle op de goederenbewegingen in, uit en door het eigen land. In België wordt die taak waargenomen door de Administratie van Douane en Accijnzen (onderdeel van de Federale Overheidsdienst – FOD – Financiën).
De douane staat in voor de bescherming van de samenleving en de bevordering van de internationale handel door het beheer van de buitengrenzen en het verzekeren van de veiligheid en de goede werking van de logistieke keten.
De douane verbindt zich ertoe: – de veiligheid van de burgers te verzekeren; – de financiële belangen van de EU en haar lidstaten te beschermen door de inning van en controle op invoerrechten, accijnzen en btw bij invoer; – de EU te beschermen tegen oneerlijke en onwettige handel en het bevorderen van legitieme economische activiteiten; – de concurrentiepositie van de bedrijven in de EU te verhogen door moderne werkmethodes, ondersteund door een makkelijk toegankelijke elektronische douaneomgeving.
Om die taken uit te voeren, werkt de douane nationaal en internationaal samen met andere overheidsdiensten en voornamelijk andere wetshandhavingsdiensten in de strijd tegen fraude, georganiseerde misdaad en terrorisme.
Het uitoefenen van die taken omvat fiscale opdrachten zoals:
aan de hand van de invoeraangifte en bijbehorende controles de juiste bedragen van de rechten en belastingen bepalen waaraan de invoer onderworpen is, zoals:
• invoerrechten;
• accijnzen (alleen voor bepaalde goederen);
• btw.
– deze rechten en belastingen innen;
– wanneer het reglement daarin voorziet, ook vrijstelling geven van rechten en belastingen (bijvoorbeeld bij bepaalde vormen van tijdelijke invoer);
de uitvoer controleren met het oog op de juiste toepassing van het btw- en accijnsreglement van België. (Let wel: de uitvoer van goederen is in Belgie vrijgesteld van accijns en btw.)
De niet-fiscale opdrachten hebben vooral te maken met reglementen die opgelegd worden door andere administraties dan de Administratie der douane en accijnzen, zoals:
– economische reglementen, bijvoorbeeld controle van in- en uitvoervergunningen;
– gezondheidsreglementen, bijvoorbeeld controle van gezondheidscertificaten voor dieren of dierlijke producten of afgifte van fytosanitaire attesten voor plantaardige producten met het oog op de voedselveiligheid en het bestrijden van ziekten; – voorschriften inzake openbare veiligheid, bijvoorbeeld controle op wapenhandel; – reglementen ter bescherming van het leefmilieu, bijvoorbeeld controle op beschermde diersoorten en afvaltransporten; – het verzamelen van statistieken.
De realisatie van de eenheidsmarkt betekent niet dat er geen taken meer zijn weggelegd voor de douane. De handel naar en vanuit derde landen blijft ook nu aan dezelfde douaneformaliteiten onderworpen als voorheen.
Derde landen: landen die geen lid zijn van de EU (zie figuur 4).
Invoer: goederen uit derde landen in de EU brengen.
Doorvoer: zie communautair douanevervoer.
Uitvoer: goederen vanuit de EU leveren aan landen buiten de EU.
Douanestatus van de goederen: Een goed is ofwel een uniegoed (vroeger: communautair goed) ofwel een niet-uniegoed (vroeger: niet-communautair goed). Let wel: de douanestatus is geen synoniem voor de oorsprong of de herkomst.
Uniegoederen, ook aangeduid als T2-goederen: – goederen die voortgebracht zijn in een EU-lidstaat, ofwel ‘vrije’ goederen. Deze mogen zonder formaliteiten (zonder douanedocumenten) circuleren in de EU; – goederen voortgebracht in een land buiten de EU, die in de EU ‘in het vrije verkeer’ zijn gebracht. Deze hebben de status van uniegoederen verkregen.
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
Niet-uniegoederen of T1-goederen zijn goederen die geproduceerd zijn in derde landen en die nog niet in het vrije verkeer van de EU gebracht zijn (bijvoorbeeld goederen uit China, sinds 2021 goederen uit het VK enzovoort).
Intracommunautaire handel: bewegingen van uniegoederen tussen de EU-landen onderling; deze goederenbewegingen zijn niet onderworpen aan douaneformaliteiten.
– ICL: intracommunautaire levering (levering van T2-goederen aan een andere lidstaat);
– ICV: intracommunautaire verwerving (ontvangen van T2-goederen uit een andere lidstaat).
Uniedouanevervoer: het vervoeren van niet-uniegoederen tussen twee plaatsen in de EU, of doorheen de EU (= doorvoer of transit). Dit is wel onderworpen aan douaneformaliteiten.
Uitvoer: het leveren van T2-goederen naar landen buiten de EU (derde landen).
Invoer: goederen uit derde landen (T1-goederen) in een EU-land brengen.
Figuur 4 De landen van de Europese Unie
IJSLAND
Lidstaten van de EU
Kandidaatlidstaten van de EU Landen die de euro gebruiken
NOORWEGEN
ZWEDEN
IERLAND
VERENIGD KONINKRIJK
FRANKRIJK
NEDERLAND
BELGIË
LUX.
DENEMARKEN
DUITSLAND
TSJECHIË
POLEN
SLOVAKIJE
ZWITSERLAND
OOSTENRIJK
SLOVENIË
FINLAND
ESTLAND
LETLAND
LITOUWEN
MOLDAVIË WIT-RUSLAND RUSLAND
OEKRAÏNE
HONGARIJE
KROATIË
PORTUGAL
SPANJE
ITALIË
BOSNIËHERCEGOVINA SERVIË MONTENEGRO
ROEMENIË
NOORDMACEDONIË ALBANIË
GRIEKENLAND
BULGARIJE
TURKIJE
Eurozone omvat de 20 landen die de EURO als munt gebruiken: België, Cyprus, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovakije, Slovenië, Spanje en Kroatië.
Schengenlanden: 27 landen waartussen een vrij verkeer van personen bestaat, wat inhoudt dat aan de binnengrenzen tussen deze landen geen pascontroles gebeuren. Voor de burgers van niet-Schengenlanden waarvoor een visum vereist is, is één visum voor alle Schengenlanden voldoende. De Schengenlanden zijn: de EU-landen behalve Ierland (dat zoals het VK het Schengenakkoord niet ondertekende) en Bulgarije, Roemenië en Cyprus (voor wie nog een overgangsfase geldt), plus IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland.
Bij de belastingen die van toepassing zijn bij de buitenlandse handel moet een onderscheid gemaakt worden tussen: – rechten, zoals de invoerrechten; en – belastingen, zoals de btw en accijnzen.
Deze belastingen zijn doorgaans alleen van toepassing op de invoer.
7.3.1
Invoerrechten zijn de douanetarieven die zijn opgenomen in het gemeenschappelijke douanetarief van de EU, ook genoemd tarief van invoerrechten of buitentarief van de EU (zie punt 7.5 van dit hoofdstuk).
Deze rechten zijn: – opgelegd door de EU; – identiek in alle lidstaten; – inkomsten voor de EU.
Invoerrechten worden geïnd door de nationale douanediensten.
7.3.2
Elke invoer van goederen en elke intracommunautaire verwerving is onderworpen aan de nationale btw van het land van bestemming (land waar de goederen gebruikt of verbruikt worden) (zie punt 3 ‘Btw’ in dit hoofdstuk).
7.3.3
Accijnzen zijn ‘nationale verbruiksbelastingen’ die van toepassing zijn op het binnenlandse verbruik van bepaalde, door de wet opgesomde, producten. Ze zijn verschuldigd op het ogenblik van de productie in België, of op het ogenblik dat deze in het buitenland geproduceerde producten worden ingevoerd in België. Bij uitvoer worden deze goederen vrijgesteld van accijnzen.
Bij invoer worden de accijnzen geïnd door de douane.
Accijnzen worden opgelegd door de nationale overheid. De tarieven verschillen van land tot land. De inkomsten van deze belastingen zijn voor de lidstaat waar ze geïnd worden.
Binnen de EU is al een beperkte accijnzenharmonisatie in de verschillende lidstaten gerealiseerd. Dat is begonnen met het bepalen van de producten waarop in alle EU-landen accijnzen worden geheven.
De erkende accijnsproducten zijn:
– alcohol en alcoholhoudende dranken; – minerale oliën en vloeibaar gas (LPG); – tabakswaren.
In de toekomst wil men de accijnstarieven op deze drie soorten goederen in de verschillende lidstaten geleidelijk dichter bij elkaar brengen.
In België zijn op dit moment, behalve de drie reeds vermelde producten, ook nog de volgende producten aan accijnzen onderworpen. Men duidt ze aan als nationale accijnsproducten: – alcoholvrije dranken (limonades, vruchtensappen, alcoholvrij bier/wijn); – koffie.
Deze handel tussen de lidstaten wordt nu gecontroleerd via het Excise Movement and Control System (EMCS). Dat is een elektronische communicatie tussen de accijnskantoren van de lidstaat van verzending en de lidstaat van bestemming. Via die elektronische communicatie tussen de accijnskantoren wordt vrijstelling van accijnzen gegeven in de lidstaat van herkomst van de goederen, nadat is aangetoond dat de accijnzen betaald zijn in de lidstaat van bestemming.
7.4 Douaneformaliteiten
7.4.1 Intracommunautaire handel
De intracommunautaire handel, dus handel tussen lidstaten (in T2-goederen) is vrij van douaneformaliteiten.
Bij aankoop van deze goederen in andere EU-lidstaten moeten de bedrijven wel btw betalen – en eventueel ook accijnzen – in de lidstaat van bestemming (land waar de goederen geleverd worden).
7.4.2 Handel met derde landen
De handel naar en vanuit derde landen is wel aan douaneformaliteiten onderworpen.
Met de douaneformaliteiten worden alle verplichtingen vervuld die opgelegd zijn door de EU en de nationale overheid en die betrekking hebben op de invoer, uitvoer of doorvoer van goederen.
Verschillende vormen van invoer en uitvoer zijn mogelijk. Soms worden goederen slechts tijdelijk ingevoerd. Dan zullen ze op een later tijdstip opnieuw worden uitgevoerd. Soms worden goederen tijdelijk uitgevoerd en zullen ze op een later tijdstip opnieuw worden ingevoerd. Die verrichtingen zijn onderworpen aan bijzondere regelingen, waarop hier niet wordt ingegaan.
7.4.2.1 Invoer
Bij elke vorm van invoer moet een invoeraangifte opgemaakt worden. Dat gebeurt op elektronische wijze met het Enig Document via het systeem van Paperless Douane en Accijnzen (PLDA) (zie verder in dit hoofdstuk bij punt 7.7 ‘Douaneaangifte’), aangevuld met andere documenten en certificaten.
Bijvoorbeeld:
– factuur;
– oorsprongsbewijs (soms);
– invoervergunning (soms).
Op basis van de gegevens op de invoeraangifte worden de invoerrechten, de btw en eventueel de accijnzen berekend.
7.4.2.2 Uitvoer
Bij elke vorm van uitvoer moet een aangifte opgemaakt worden met het Enig Document, ook via PLDA. Ook bij uitvoer moeten documenten voorgelegd worden, zoals: – factuur;
– oorsprongsbewijs (soms);
– uitvoervergunning (soms).
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
7.4.2.3 Uniedouanevervoer of doorvoer
Het vervoer binnen de EU van goederen uit derde landen die nog niet bij de douane zijn aangegeven, wordt door de douane gecontroleerd via een doorvoeraangifte of ‘transitaangifte’. Deze aangifte verloopt op elektronische wijze.
Elk land of douanegebied beschikt over een lijst van goederen met de daarop toepasselijke invoerrechten. De meeste landen van de wereld gebruiken een uniform systeem van classificatie van die goederen, nl. het Geharmoniseerd Systeem of GS. Volgens dit systeem worden de goederen in 21 grote groepen verdeeld; elke groep wordt verder onderverdeeld in een aantal hoofdstukken genummerd van 01 tot 99. Elk hoofdstuk wordt nog eens onderverdeeld in een aantal tariefposten. Dat wordt aangeduid als de ‘Nomenclatuur’.
Aan de hand van deze indeling krijgen alle goederen een specifieke numerieke code, de ‘goederencode’. Deze goederencodes zijn identiek in alle landen die het GS gebruiken. De nummers van de hoofdstukken vormen de eerste twee cijfers van die goederencode.
Voorbeeld: Afdeling XI: Textielstoffen en textielwaren.
Deze afdeling bevat de hoofdstukken 50 tot 63 (zie document 11). Elk hoofdstuk behandelt een andere groep textielproducten; bv. hoofdstuk 57 bevat de tapijten.
Document 11 Uittreksel uit tarief van invoerrechten voor de afdeling XI en de hoofdstukken 50 tot 63
Afdeling XI – Hoofdstukken 50…63 – Textielstoffen en textielwaren
50 ZIJDE
Afdeling
51 WOL, FIJN HAAR EN GROF HAAR; GARENS EN WEEFSELS VAN PAARDENHAAR
52 KATOEN
53 ANDERE PLANTAARDIGE TEXTIELVEZELS; PAPIERGARENS EN WEEFSELS DAARVAN
54 SYNTHETISCHE OF KUNSTMATIGE FILAMENTEN; STRIPPEN EN ARTIKELEN VAN DERGELIJKE VORM, VAN SYNTHETISCHE OF VAN KUNSTMATIGE TEXTIELSTOFFEN
55 SYNTHETISCHE OF KUNSTMATIGE STAPELVEZELS
56 WATTEN, VILT EN GEBONDEN TEXTIELVLIES; SPECIALE GARENS; BINDGAREN, TOUW EN KABEL, ALSMEDE WERKEN DAARVAN
57 TAPIJTEN
58 SPECIALE WEEFSELS; GETUFTE TEXTIELSTOFFEN; KANT; TAPISSERIEËN; PASSEMENTWERK; BORDUURWERK
59 WEEFSELS, GEÏMPREGNEERD, BEKLEED, BEDEKT OF MET INLAGEN; TECHNISCHE ARTIKELEN VAN TEXTIELSTOFFEN
60 BREI- EN HAAKWERK AAN HET STUK
61 KLEDING EN KLEDINGTOEBEHOREN, VAN BREI- OF HAAKWERK
62 KLEDING EN KLEDINGTOEBEHOREN, ANDERE DAN VAN BREI- OF HAAKWERK
63 ANDERE GECONFECTIONEERDE ARTIKELEN VAN TEXTIEL; STELLEN OF ASSORTIMENTEN; OUDE KLEREN EN DERGELIJKE; LOMPEN EN VODDEN
Bron: https://eservices.minfin.fgov.be/extTariffBrowser/browseNomen.xhtml 07.12.2023
Elk hoofdstuk wordt verder onderverdeeld in een aantal tariefposten. Elke tariefpost krijgt ook een code van twee cijfers (die vormen het 3e en 4e cijfer van de goederencode); bv.: Hoofdstuk 57: Tapijten, wordt onderverdeeld volgens de productiewijze en zo komt men tot de tariefposten (4 cijfers) (zie document 12):
– 57 01: Tapijten geknoopt of met opgerolde polen
– 57 02: Tapijten geweven
–
57 03: Tapijten getuft
Document 12 Uittreksel uit tarief van invoerrechten voor de tariefpostnummers 5701 tot 5705
Hoofdstuk
57 TAPIJTEN
5701 Tapijten, geknoopt of met opgerolde polen, ook indien geconfectioneerd
5702 Tapijten, geweven, niet getuft of gevlokt, ook indien geconfectioneerd, “Kelim”, “Sumak”, “Karamanie” en dergelijke handgeweven tapijten daaronder begrepen
5703 Tapijten, getuft, ook indien geconfectioneerd
Tariefpost
5704 Tapijten van vilt, niet getuft of gevlokt, ook indien geconfectioneerd
5705 Andere tapijten, ook indien geconfectioneerd
Bron: https://eservices.minfin.fgov.be/extTariffBrowser/browseNomen.xhtml 07.12.2023
Voor heel wat goederen is het nodig nog een verdere detaillering te geven van de goederen. Daarom worden de tariefposten nog eens verder ingedeeld; (deze onderverdeling geeft het 5e en 6e cijfer van de goederencode) (zie document 13); bv.:
Tapijten geweven (57 02) worden verder onderverdeeld volgens hun samenstelling:
– 57 02 10: Handgeweven (Kelim, Sumak, Karamanie)
– 57 02 20: Van kokosvezel
– 57 02 31: Van wol of fijn haar
– 57 02 32: Van synthetische of kunstmatige textielstoffen
– 57 02 39: Van andere textielstoffen
Zo wordt de GS-code gevormd (6 cijfers – ook goederencode genoemd). Zijn er bij bepaalde goederen geen onderverdelingen van tariefposten mogelijk, dan worden de laatste twee cijfers van de code 00.
De GS-code wordt zeer frequent gebruikt op allerlei documenten in de internationale handel: de douanedocumenten, de in- of uitvoervergunning, de oorsprongsdocumenten, de vervoersdocumenten, de factuur enz. Het gebruik van deze goederencode vereenvoudigt de communicatie tussen de verschillende landen. Het is niet langer nodig de soms complexe namen van producten te vertalen in een taal die men nauwelijks kent; door de goederencode mee te delen weten alle partijen precies over welke goederen het gaat.
Document 13 Uittreksel uit tarief van invoerrechten voor de GS-code 5701 10 tot 5701 90
TAPIJTEN
Tapijten, geknoopt of met opgerolde polen, ook indien geconfectioneerd van wol of van fijn haar van andere textielstoffen
Bron: https://eservices.minfin.fgov.be/extTariffBrowser/browseNomen.xhtml 07.12.2023
De EU maakt nog een verdere onderverdeling op een vierde niveau (7e en 8e cijfer). Dan spreekt men van de GN-code (Gecombineerde Nomenclatuur). Als geen verdere onderverdeling zinvol is, dan kunnen het 7e en het 8e cijfer ook 00 zijn.
Document 14 Uittreksel uit tarief van invoerrechten voor de GN-code 5701 9010 tot 5701 9090
57 TAPIJTEN
5701 Tapijten, geknoopt of met opgerolde polen, ook indien geconfectioneerd
5701 10 – van wol of van fijn haar
GN-code
5701 90 – van andere textielstoffen
5701 90 10 – – van zijde, van vlokzijde, van synthetische vezels, van garens bedoeld bij post 5605 of van textielstoffen gecombineerd met metaaldraad
5701 90 90 – – van andere textielstoffen
Bron: https://eservices.minfin.fgov.be/extTariffBrowser/browseNomen.xhtml 07.12.2023
De EU wil via de goederencode ook verwijzen naar specifieke communautaire voorschriften die van toepassing zijn op sommige goederen; zo ontstond de TARIC-code (Communautair Geïntegreerd Tarief – TARIC), die een verdere uitbreiding is met een 9e en 10e cijfer – zie document 15 (als er geen bijzondere voorschriften van toepassing zijn kunnen het 9e en 10e cijfer ook 00 zijn. Zie bijvoorbeeld goederencode 5703 3012: dat product wordt niet verder ingedeeld. De TARIC-code is dan 5703 3012 00.
Op de invoer- en uitvoeraangiften in de EU moet steeds de volledige TARIC-code ingevuld worden als goederencode. In de andere landen beperkt men zich tot de GS-code.
Document 15 Uittreksel uit tarief van invoerrechten voor de TARIC-code 5705 0080 31 e.v.
5705 Andere tapijten, ook indien geconfectioneerd
5705 00 30 – van synthetische of kunstmatige textielstoffen
5705 00 80 – van andere textielstoffen
5705 00 80 31 met de hand vervaardigd
5705 00 80 39 andere
5705 00 80 91 met de hand vervaardigd
5705 00 80 99 andere TARIC-code
Bron: https://eservices.minfin.fgov.be/extTariffBrowser/browseNomen.xhtml 07.12.2023
De TARIC-code van de EU is een numerieke code van tien cijfers en is als volgt gestructureerd:
Cijfer 1) Hoofdstuk (van 01 tot 97) 2)
3) Tariefpost (1241 tariefposten) 4)
5) Onderverdeling tariefpost 6)
7) Verdere onderverdeling tariefpost 8) ingevoerd door EU
9) Codering van speciale EU-maatregelen, die van 10) toepassing zijn (bijvoorbeeld antidumpingrecht, tariefcontingent) (00 als laatste twee cijfers betekent: geen bijzondere maatregelen zijn van toepassing).
Via de goederencode zijn ook de tarieven voor de te betalen invoerrechten terug te vinden.
We nemen een product met TARIC-code 8703 21 10 00 automobielen voor personenvervoer – zie document 16.
Via de website van de FOD Financiën/Ondernemingen/Douane en Accijnzen/Nomenclatuur en Tarief/Tariefconsultatie/Tariefbrowser, kan het Tarief van Invoerrechten geraadpleegd worden. Door een specifieke TARIC-code in te geven worden de maatregelen getoond waaraan het betrokken goed onderworpen is. Een vereenvoudigde voorstelling daarvan wordt gegeven in document 16 (een aantal kolommen en lijnen werden weggelaten):
– Aanvullende eenheid: is een hoeveelheidsaanduiding die van belang kan zijn bij de berekening van de invoerrechten; hier is dat stuks, maar voor andere goederen kan dat ook m², liter, m3, paar … zijn.
– Bovenaan de tabel worden eventuele niet-tarifaire maatregelen opgesomd; voor de goederencode van document 16 zijn er beperkingen voor goederen ingevoerd uit Irak, Noord-Korea, Lybië Syrië, Rusland en Oekraïne (hier om politieke redenen). Evengoed kunnen er voor plantaardige of dierlijke producten beperkingen zijn omdat ze op de CITES-lijst staan (Convention on International Trade in Endangered Species), voor wapens, voor gevaarlijke goederen …
– Het tweede deel van de tabel bevat de tarifaire maatregelen, m.a.w. de invoerrechten die van toepassing zijn bij invoer van dit goed in de EU.
– Erga Omnes (voor iedereen): dat is het invoerrecht dat van toepassing is voor de goederen uit derde landen die geen handelsafspraken hebben met de EU. De meeste invoerrechten worden
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
berekend op de waarde van de goederen. Men noemt ze ‘ad valorem’ rechten. In het voorbeeld bedraagt het invoerrecht 10 % op de waarde van de goederen20.
Daaronder worden een aantal landen opgesomd die van een lager invoerrecht (preferentieel recht) kunnen genieten op basis van afspraken met de EU, zoals de vorming van een douane-unie (met Andorra, Turkije) of een preferentieel handelsakkoord. In de meeste gevallen leidt dat tot een tarief van 0 % invoerrechten voor deze goederen afkomstig van de opgesomde landen. Voor Japan (JP) geldt een verlaagd tarief van 3,8 %. Voor Singapore (SG) is dat een verlaagd tarief van 1,6 %, voor Vietnam (VN) 5 %.
– EEA: is geen land maar de European Economic Area (Europese Economische Ruimte) waar vrije handel geldt met de EU waardoor de goederen uit IJsland, Liechtenstein en Noorwegen van vrije invoer kunnen genieten.
– LOMB: een aantal arme ontwikkelingslanden (vroegere kolonies van de lidstaten, meestal uit Afrika) die op basis van de akkoorden van Lomé (vandaar LOMB) van het nultarief kunnen genieten.
– GSP en GSP+21 zijn groepen van ontwikkelingslanden die van een preferentieel tarief genieten bij invoer in de EU. De GSP-landen genieten een verlaagd tarief van 6,5 %. Voor goederen uit de GSP+-landen geldt het nultarief.
Het derde deel van de tabel verwijst naar nationale belastingen. Hier is dat 21 % btw, in bepaalde gevallen 6 %. Als het accijnsgoederen betreft, zal daar ook het toe te passen accijnstarief staan.
Document 16 Uittreksel uit tarief van invoerrechten voor de TARIC-code 5701 10 90 00
MAATREGELEN
8703 21 10 00
Afdeling XVII - (Hoofdstukken 86...89) - Vervoermaterieel
AUTOMOBIELEN, TRACTORS, RIJWIELEN, MOTORRIJWIELEN EN ANDERE VOERTUIGEN VOOR VERVOER OVER LAND, ALSMEDE DELEN EN TOEBEHOREN DAARVAN
Automobielen en andere motorvoertuigen hoofdzakelijk ontworpen voor personenvervoer (andere dan die bedoeld bij post 8702), motorvoertuigen van het type stationwagen of break en racewagens; daaronder begrepen – andere voertuigen, met enkel een zuigermotor met vonkontsteking; – met een cilinderinhoud van niet meer dan 1 000 cm3; – nieuwe.
Aanvullende eenheid: p/st
Handelstype: invoer
Niet-tarifaire maatregelen (Beperkingen)
EU/BE Geografisch gebied Maatregeltype
IQ - Irak Beperking van het vrije verkeer
KP - Noord-Korea
LY - Libië
Controle bij invoer van luxegoederen
Controle bij de invoer voor aan beperkingen onderhevige goederen en technologie
20 Soms worden invoerrechten berekend op het aantal stuks, m³ of liters. Bij heel wat tapijten geldt bijvoorbeeld een invoerrecht van 8 % op de waarde, met een maximum van 2,8 EUR/m2
21 GSP: General System of Preferences (Algemeen Preferentieel Systeem of APS), een belangrijk akkoord waarbij een grote groep ontwikkelingslanden bij de industrielanden verlaagde invoerrechten genieten op de meeste producten. Automobielen uit de GSP-landen vallen onder het tarief van 6,5 %. De acht GSP+-landen genieten zelfs het nultarief (zie bijlage achteraan in dit boek).
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
EU/BE Geografisch gebied
Maatregeltype
RU - Russische Federatie Controle bij de invoer voor aan beperkingen onderhevige goederen en technologie
RU - Russische Federatie Invoercontrole
SY - Syrië
Beperking van het vrije verkeer
UA - Oekraïne Invoercontrole
Tarifaire maatregelen
EU/BE Geografisch gebied
ERGA OMNES
AD - Andorra
CA - Canada
CH - Zwitserland
CL - Chili
CM - Kameroen
CO - Colombia
DZ - Algerije
EC - Ecuador
EEA
GB - VK
GE - Georgië
GSP
GSP+
IL - Israël
JP - Japan
KR - Zuid-Korea
LOMB
MA - Marokko
MD - Moldavië
MK - Noord-Macedonië
PS - Bezette Palestijnse gebieden
SG - Singapore
SY - Syrië
TR - Turkije
UA - Oekraïne
VN - Vietnam
ZA - Zuid-Afrika
Nationale belastingen
Maatregeltype
Douanerecht derde landen
Door de Douane-Unie vastgesteld recht
%
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties
Tariefpreferenties
Tariefpreferenties
Tariefpreferenties
%
Tariefpreferenties 6,5 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 3,8 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 1,6 %
Tariefpreferenties 0 %
Door de Douane-Unie vastgesteld recht 0 %
Tariefpreferenties 0 %
Tariefpreferenties 5 %
Tariefpreferenties 0 %
EU/BE Geografisch gebied
ERGA OMNES
ERGA OMNES
Maatregeltype Tarief
BTW 21 %
Verminderd BTW-tarief 6 %
Bron: https://eservices.minfin.fgov.be/extTariffBrowser/browseNomen.xhtml 07.12.2023
Sommige rijen en kolommen uit het Tarief van invoerrechten werden weggelaten.
Douanewaarde is een belangrijk begrip in de internationale handel omdat de meeste landen invoerrechten toepassen die gebaseerd zijn op de waarde van de goederen (ad valorem-rechten).
Om de rechten correct te kunnen bepalen, moet ook de basis waarop ze berekend worden – met name de douanewaarde van de goederen – nauwkeurig vastgelegd worden.
Kort gezegd: de douanewaarde van ingevoerde goederen is gelijk aan ‘de werkelijk betaalde of te betalen prijs’ van de goederen (en dat is niet noodzakelijk de factuurprijs).
Om tot de douanewaarde te komen, wordt de prijs die voor de ingevoerde goederen betaald moet worden – de factuurprijs – verhoogd met de leveringskosten tot de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Europese Unie, zoals de verpakkingskosten, de vervoerskosten, de kosten van laden, de behandelingskosten in het buitenland en de verzekeringskosten (indien ze nog niet inbegrepen zijn in de factuurprijs). Welke kosten toegevoegd moeten worden, is afhankelijk van de gebruikte Incoterm. De plaats van binnenkomst zal naargelang de vervoerswijze een haven, luchthaven of een plaats aan de landsgrens zijn.
De kosten van vervoer, verzekering en behandeling na de invoer in het douanegebied van de EU behoren niet tot de douanewaarde van de ingevoerde goederen (maar worden wel opgenomen in de maatstaf van heffing voor de btw).
Met andere woorden: De douanewaarde van de goederen is gelijk aan de waarde die de goederen hebben aan de invoergrens van het douanegebied (EU), inclusief alle kosten om de goederen tot op die plaats te brengen
In de realiteit is het niet zo eenvoudig om de douanewaarde te berekenen. Hieronder toch enkele sterk vereenvoudigde voorbeelden om het principe van de douanewaarde duidelijk te maken.
VOORBEELDEN
1 De factuurprijs van goederen die worden verkocht tegen de leveringsvoorwaarde EXW New York bedraagt 40 000 EUR. De koper neemt het zeevervoer tot in het land van bestemming voor zijn rekening (1 000 EUR tot de EU-grens) en de goederenverzekering tijdens het zeevervoer (bijvoorbeeld 150 EUR).
De factuurprijs is hier lager dan de douanewaarde.
Douanewaarde in de EU: 40 000 EUR Factuurprijs EXW New York
1 000 EUR Vervoerskosten (tot aan EU-grens)
+ 150 EUR Verzekeringskosten (verzekering tot aan traject buiten EU)
41 150 EUR
2 Factuurprijs van goederen uit China die ingevoerd worden via de haven van Rotterdam bedraagt 60 000 EUR. De gebruikte Incoterm is DAP Kortrijk. De vervoerskosten na de invoergrens tot de plaats van bestemming (Kortrijk) bedragen 800 EUR.
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
De factuurprijs is in dit voorbeeld hoger dan de douanewaarde, kosten voor het binnenlands vervoer (kosten gemaakt na het overschrijden van de EU-grens) kunnen in mindering gebracht worden.
Douanewaarde: 60 000 EUR Factuurprijs
- 800 EUR Vervoer na invoergrens (Rotterdam – Kortrijk)
59 200 EUR
De douanewaarde wordt door de aangever van de invoer meegedeeld aan de douane en verantwoord op basis van de gegevens van de factuur en de aangifte DV1.
7.7.1 Doel van de douaneaangifte
De douaneaangifte heeft als doel de goederenbewegingen die een land (of een douanegebied zoals de EU) binnenkomen of verlaten, te registreren22. Deze aangifte maakt het mogelijk om:
de waarde van de handelsverrichtingen vast te stellen; – bij de invoer de juiste invoerrechten, accijnzen en btw te heffen; – controles te verrichten op de goederenbewegingen (onder andere om verboden goederen te weren en om de in- of uitvoer van bepaalde goederen te beperken);
in situaties waar dat gerechtigd is, vrijstellingen van indirecte belastingen te verlenen (bijvoorbeeld bij tijdelijke invoer en wederinvoer); – de handelsstatistieken bij te houden.
In de EU (en ook in de EFTA-landen)23 wordt sinds lang een uniform document gebruikt voor het verrichten van de in- en uitvoeraangiften, genoemd het Enig Document24 (zie document 17). Deze aangiften gebeuren elektronisch via het systeem van Paperless Douane en Accijnzen (PLDA – zie verder).
De douaneaangifte wordt opgemaakt door de ‘aangever’ van de internationale handelstransactie op basis van de gegevens van de factuur, aangevuld met informatie over het vervoer, eventueel de opslag of de behandeling. Zowel de handelaar zelf als een douanevertegenwoordiger25, die optreedt in naam en voor rekening van een handelaar-opdrachtgever, mogen de aangifte invullen en indienen bij de douane. De aangifte verschilt weinig – of het nu een definitieve invoer of uitvoer, tijdelijke invoer of uitvoer, of wederinvoer of -uitvoer betreft.
22 Nieuwe regels zijn in de maak voor de douaneaangifte, maar zijn nog niet beschikbaar bij het in druk gaan van dit boek. Er zullen enkele wijzigingen zijn in terminologie en bepaalde codes voor de aangifte.
23 EFTA = European Free Trade Association, of EVA = Europese Vrijhandelsassociatie, bestaat uit Zwitserland, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.
24 Enig Document (ED) – Document Administratif Unique (DAU) – Single Administrative Document (SAD).
25 Een douanevertegenwoordiger is een commissionair-expediteur met een erkenning van de douane die in eigen naam maar voor rekening een opdrachtgever (handelaar) douaneformaliteiten vervult bij invoer, uitvoer of doorvoer (zie het hoofdstuk over de handel, punt 4 ‘Tussenpersonen bij de handel’).
7.7.2
7.7.2.1 Relevante begrippen
Enig Kantoor: de elektronische verwerking van alle douaneaangiften gebeurt op een centraal kantoor van de administratie van douane en accijnzen, het Enig Kantoor genoemd. De lokale kantoren die nog bestaan, worden hulpkantoren genoemd. Dat moet tegen 2028 evolueren naar één kantoor in de hele EU.
Douanekantoor van uitvoer: douanekantoor waar, indien nodig, een fysieke controle van de goederen kan gebeuren; dit is een douanekantoor in het uitvoerland zelf, meestal in de buurt van de vestigingsplaats van de uitvoerder (voor ons een kantoor in België).
Douanekantoor van uitgang: douanekantoor langs waar de goederen de EU verlaten, dit kan een kantoor zijn in het uitvoerland (bv. douanekantoor van de haven van Antwerpen), of in een ander EU-land (douanekantoor aan de grens tussen Polen en Oekraïne).
Douanekantoor van invoer: douanekantoor waar, indien nodig, een fysieke controle van de goederen kan gebeuren; dit is een douanekantoor in het invoerland zelf (voor ons een kantoor in België).
Douanekantoor van ingang: douanekantoor langs waar de goederen de EU binnenkomen, dit kan een kantoor zijn in het invoerland zelf (bv. douanekantoor luchthaven Zaventem), of in een ander EU-land (bv. douanekantoor in Rotterdam of aan de grens tussen Bulgarije en Turkije).
Paperless Douane & Accijnzen (PLDA) is een project van de Belgische douane dat past binnen het strategisch meerjarenplan, het MASP26, van de Europese Commissie om in de hele EU het aangifteproces op uniforme wijze te automatiseren. Het doel van dit strategisch meerjarenplan is de binnenkomende en uitgaande goederenstromen te controleren op basis van een voorafgaande risicoanalyse. Door deze risicoanalyse wil de douane op basis van de vooraf beschikbare gegevens de zendingen gerichter selecteren voor een fysieke controle. Bij import wordt de beslissing voor een fysieke controle genomen vóór de goederen gelost worden in de ‘entry points’ van de EU-havens en luchthavens. Bij export vindt die eventuele controle bij voorkeur plaats op het kantoor van uitvoer, zodat er zich geen ‘bottle necks’ voordoen aan de ‘exit points’ of laadplaatsen – havens en luchthavens. Vroeger had de douane geen zicht op de voorziene goederenbewegingen en moest de douane op het moment dat de goederen werden aangegeven beslissen of een fysieke controle wenselijk was.
Om gericht te kunnen werken moet de douane vóór de binnenkomst, of vóór het vertrek van de goederen de gegevens over de goederen en het gebruikte vervoermiddel krijgen, dit is de zogenaamde prenotificatie. Maar ook de statusinformatie is belangrijk voor de douane; met name de aankomst- en vertrekmeldingen van goederen in havens en luchthavens, laad- en losrapporten van het schepen en vliegtuigen, bevestiging van aankomst of vertrek van schepen of vliegtuigen door de lokale lucht- of zeehavenautoriteiten.
VOORBEELD
Goederen vertrekken uit Düsseldorf, nadat ze voor uitvoer zijn aangegeven in Duitsland, naar de haven van Antwerpen voor export buiten de EU. De Belgische douane verneemt via de aankomstmelding dat deze goederen in de Antwerpse haven aangekomen zijn. Aan de hand van het laadrapport en de exportinformatie van de scheepsagent weet de douane welke goederen aan boord van een bepaald schip zijn geladen. In combinatie met de vertrekmelding van het schip door het havenbedrijf, rapporteert het douanekantoor van uitgang (Antwerpen) het vertrek van de goederen uit de EU aan Duitsland. Deze berichtenstroom tussen de douaneadministraties van de verschillende landen wordt het Export Control System (ECS) genoemd. De douane zit in volle transitie om van het ECS over
2 Handelsdocumenten
te stappen naar het nog meer geautomatiseerde Automated Export System (AES), om nog beter de goederenstromen te kunnen volgen.
Al deze informatie wordt elektronisch meegedeeld aan de douane door de medespelers in het logistieke gebeuren – de handelaars, de expediteurs, de scheepsagenten, de luchtvrachtagenten, de vervoerders, de goederenbehandelaars – de zogenaamde ‘economische operatoren’. Daarom worden behalve de goederen ook de economische operatoren meegenomen in de risicoanalyse en ondergaan ze een grondige screening van hun logistieke, douane-, financiële, administratieve, beveiligings- en ICT-processen in hun bedrijf. Een erkenning van de douane als ‘Authorised Economic Operator – AEO’ is een bevestiging dat ze een ‘betrouwbare schakel’ zijn in de logistieke ketting.
Iedere betrokkene die met de douane in aanraking komt is geïdentificeerd bij de douane via een EORI-nummer 27. De registratie moet maar in één lidstaat gebeuren en wordt door alle douane-autoriteiten van de EU erkend. Dit EORI-nummer bestaat in België uit: BE + 10 cijfers (en is hetzelfde als het btw-nummer).
Elke invoer/uitvoeraangifte krijgt bij de aangifte een unieke code: een MRN – Movement Reference Number. Aan de hand van dit nummer kan de douane in eigen land, maar ook in een andere betrokken lidstaat deze specifieke invoer of uitvoer door de verschillende fasen van de logistieke ketting blijven volgen.
7.7.2.2 Nieuwe begrippen
Economische operatoren: alle partijen die op een of andere wijze betrokken zijn bij invoer/uitvoer: de handelaar zelf, de expediteur, de vervoerder, de scheepsagent of luchtvrachtagent, de goederenbehandelaars.
AEO: economische operator met een erkenning van de douane als betrouwbare partner.
Risicoanalyse: op basis van de vooraf beschikbare gegevens de invoer- en uitvoerzendingen gerichter selecteren voor een fysieke controle.
Prenotificatie: het doorgeven van gegevens over internationale goederenstromen aan de douane, voordat de eigenlijke in- of uitvoer van de goederen plaatsvindt.
Statusinformatie: de aankomst- en vertrekmeldingen van goederen in havens en luchthavens, laaden losrapporten van schepen en vliegtuigen, bevestiging van aankomst of vertrek van schepen of vliegtuigen door de lokale lucht- of zeehavenautoriteiten.
EORI-nummer: nummer waaronder een economische operator geregistreerd en geïdentificeerd is bij de douane (valt in België samen met btw-nummer).
MRN: Movement Reference Number – identificatienummer voor een specifieke invoer- of uitvoerzending.
Document 17 is een voorbeeld van een invoeraangifte.
Zowel bij de invoeraangifte als bij de uitvoeraangifte worden de gegevens doorgegeven aan het Enig Kantoor. Het hele proces wordt hier geïllustreerd voor een invoeraangifte. Invoer wordt opgevolgd door het Import Control System – ICS (zie schema in document 18). De zending krijgt een MRN; bij invoer is dat bijvoorbeeld 24BEI + 13 cijfers (= jaar 2024, BE, I = import + 13 cijfers; bij export begint de MRN met 24BEE). De gegevens worden gecontroleerd, de taksen worden berekend en de kredietrekening van de aangever wordt gedebiteerd voor de verschuldigde taksen. De kredietrekening is een
27 EORI: Economic Operator’s Registration and Identification. Het EORI-nummer bestaat uit maximum 17 karakters, waarvan de eerste twee de landencode vormen, dus voor België BE. De andere karakters vormen een unieke code binnen elke lidstaat.
soort lopende rekening die de aangever moet hebben bij de douane en waarop voldoende tegoed moet staan.
Als alles in orde is, wordt een releasebericht teruggestuurd en wordt exemplaar 8 van de aangifte geprint als bevestiging (zie document 17).
Het Enig Kantoor stuurt automatisch de vereiste statistische informatie rechtstreeks naar de NBB.
In vak 1 komen bij de invoeraangifte de codes IM (invoer uit gewone derde landen) of EU (invoer uit
EFTA-land of uit Turkije, Noord-Macedonië, Servië en het VK):
Vak 1: IM EU
Wordt de aangifte niet aanvaard, dan krijgt de aangever het bericht dat hij de goederen bij het douanehulpkantoor moet aanbieden voor een fysieke controle.
Enkele belangrijke vakken:
Vak 2: afzender goederen
Vak 8: geadresseerde + EORI-nr.
Vak 14: aangever, hier douanevertegenwoordiger + EORI-nr.
Vak 15: code land van verzending (ZM = Zambia)
Vak 17: code land van bestemming (BE = België)
Vak 19: code 1 = goederen zijn in container geladen (code 0 = geen container)
Vak 20: Incoterm, hier DAP Menen
Vak 22 en 23: factuurprijs en wisselkoers indien in vreemde munt
Vak 31: omschrijving goederen, eventueel ook vermelding van containernummer
Vak 33: TARIC-code, hier 2401 2085 10
Vak 34: code land van oorsprong, ZM
Vak 42: douanewaarde goederen in EUR
Vak 47: berekening belastingen – A00 invoerrechten (hier 0 %) – B00 btw (hier 21 %) in totaal te betalen aan de douane: 16 530,55
Document 18 Werking van het Import Control System via PLDA
Aangever stuurt gegevens aangifte door naar Enig Kantoor
Enig Kantoor verwerkt de gegevens
Aangever krijgt gevalideerde invoeraangifte (ex. 8)
Status: ‘vrijgave goederen’ (released)
Goederen ter beschikking van invoerder
Goederen ter beschikking van invoerder 6 5 4 4 5 3 2
Status: ‘geen vrijgave goederen’ (not released)
Fysieke controle door hulpkantoor
Oefening 1
Het bedrijf Marodon nv, een verdeler van veiligheidskledij en aanverwante producten voor de industrie krijgt een bestelling (bestelbon 14/255 789 van 10.05.2023) van klant Texamat nv, Boterstraat 56, 8800 Roeselare, btw-nr. 0245 317 689, een constructeur van weefgetouwen.
Het betreft: – 200 paar veiligheidshandschoenen @ 25 EUR per stuk (ref. FX 678) – 150 veiligheidshelmen met bedrukking van bedrijfslogo @ 35 EUR per stuk (KG 7041)
Op de veiligheidshandschoenen geldt een tijdelijke korting van 5 %. Marodon rekent 80 EUR transportkosten aan.
Vervaldag factuur: 30.06.2023.
De levering is voorzien voor: 25.05.2023.
Gevraagd:
Stel de verkoopfactuur op voor klant Texamat met factuurnummer 23/66 567 en datum 25.05.2023.
Oefening 2
Leverancier: LA CAPUCINA
Kapellestraat 953080 Tervuren
BE 0407 938 423 RPR Brussel Tel. 02/7673378
IBAN: BE69 4479 5317 4156 BIC KREDBEBB
levert op 6-01-2023 (volgens bestelbon 150) aan:
VAN LIEROP
Kerkstraat 20 2070 Burcht
BE 0336 796 245 RPR Antwerpen Tel. 03/2523465
IBAN: BE76 7905 2185 6765 BIC AXABEBB – 120 flessen Blanquette de Limoux Brut @ 5 EUR/fles, btw 21 % – 80 flessen Bergerac ‘90 @ 4 EUR/fles, btw 21 %
– 10 tonnetjes oesters @ 300 EUR/stuk, btw 6 % – 20 dozen partysnacks @ 10 EUR/doos, btw 6 %
De goederen zijn betaalbaar 30 dagen einde maand of 2 % korting voor contante betaling. De factuur wordt opgesteld op 22 januari nr. 169.
Er wordt rabat van 3 % toegestaan op de totale wijnaankoop indien de wijnbestelling uit meer dan 100 flessen bestaat.
Transportkosten 11 EUR.
De oestertonnetjes worden verpakt in speciale dozen waarvoor in totaal 4 EUR wordt aangerekend (mogen niet teruggegeven worden).
De volledige bestelling wordt op een pallet geplaatst, waarvoor 10 EUR wordt aangerekend. Maar het pallet mag teruggezonden worden.
Gevraagd:
Stel de factuur op
Oefening 3
Leverancier: De Wachter bvba (dir. Dhr. De Wachter)
Gentsesteenweg 110
2000 Antwerpen
Tel. 03/332 45 85
Btw BE 0254.964.357 RPR Antwerpen
IBAN: BE85 1202 5789 4348 BIC GEBABEBB
Klant: De Kleine Markt (Mevr. Plasmans)
Grote Steenweg 15
1000 Brussel
Btw BE 0254.594.359 RPR Brussel
IBAN: BE78 2456 5875 1685 BIC KREDBEBB
Geleverd op 15/1 volgens bestelbon 143: – 1 pallet gemengde noten, brutogewicht 258 kg.
Geschreven tarra van het pallet 18,5 kg.
De lading bestaat uit 4 zakken die precies op het pallet passen. Uso-tarra voor de zakken: 5 %
Het pallet wordt aangerekend à 10 EUR maar mag teruggestuurd worden.
Overige voorwaarden: prijs: 0,75 EUR/kg btw 6 %
vanaf 150 kg 5 % rabat op de noten goedgewicht 1 % rafactie wegens onregelmatige grootte van de noten 2 % afronden op 1/2 kg
12 glazen presenteerbokalen à 30 EUR/stuk.
btw 21 %
Bij contante betaling 2 % korting
Vervoerskosten 10,50 EUR
Factuur 175 opgesteld op 20/1 vervaldag 30 dagen einde maand.
Gevraagd:
Bereken het nettogewicht van de noten, in detail en overzichtelijk. Ga met het nettogewicht verder op bijgevoegde factuur
Oefening 4
Leverancier: De grote koffiekan bvba (dir. Dhr. Boon)
Mechelsesteenweg 110
2000 Antwerpen
Tel. 03/332 45 85
Btw BE 0254 964 357 RPR Antwerpen
IBAN: BE23 05290789 421 BIC GKCCBEBB
Klant: Café Noir (Mevr. Brandt)
Koningsstraat 15
1000 Brussel
Ondernemingsnr./btw BE 0254 594 359 RPR Brussel
IBAN: BE23 02305187 581 BIC GKCCBEBB
Een pallet met 25 gevulde balen koffie weegt in totaal 0,6 ton en wordt geleverd op 1/5 bij Café Noir.
Geschreven tarra 40 kg. De mannen die het pallet lossen, wegen 4 lege balen die samen 21 kg wegen. De gemiddelde tarra wordt toegepast. Btw 6 %. De prijs van de koffie bedraagt 10 EUR/kg. Men levert ook 12 glazen koffiekannen aan 8 EUR/stuk en btw 21 %. De koffiekannen zijn individueel in geschenkdozen verpakt, waarvoor 0,50 EUR per doos wordt aangerekend. Ze mogen niet teruggegeven worden.
– factuurdatum 3/5 - vervaldag na 60 dagen – factuurnummer 567 – bestelbon nr.895.
Voorwaarden:
De koper krijgt een korting van 1 % voor stille uitslag en rabat 3 %. Als hij betaalt binnen de 8 dagen ontvangt hij een bijkomende korting van 2 %.
Voor het pallet wordt 20 EUR aangerekend maar het mag teruggezonden worden. Het vervoer kost 50 EUR.
Gevraagd: – Bepaal het nettogewicht van de partij koffie (afronden op 0,5 kg). – Vul de factuur in.
Oefening 1
We hernemen de situatie uit oefening 1 van de facturen. Na de ontvangst van de goederen stelt Texamat vast dat bij 25 helmen het bedrijfslogo niet duidelijk afgedrukt is. Marodon neemt deze producten niet terug, maar is bereid een rabat te geven van 30 %.
Gevraagd:
Stel een creditnota (nr. CN23/3467 en datum 31.05.2023) op voor klant Texamat
Oefening 2
We hernemen de situatie uit oefening 3 van de facturen van De Wachter. De klant stuurt de helft van de presenteerbokalen terug wegens scheuren. De Wachter stuurt op 25 januari een creditnota.
Gevraagd:
Bereken en vul de creditnota nr. 68 in
Oefening 3
Leverancier: MAXIMUS bvba (dir. Dhr. Bollen)
Groothandel voor dierenspeciaalzaken
Mechelsesteenweg 110
2000 Antwerpen
Tel. 03/332 45 85
Btw BE 0254 964 357 RPR Antwerpen
IBAN: BE76 4322 5798 4348 BIC AXABBEBB
Klant: Pet Shop (Mevr. Verdonck)
Koningsstraat 15
1000 Brussel
Btw BE 0254 594 359 RPR Brussel BE16 0910 1213 7486 BIC GKCCBEBB
Klant Verdonck ontving op 21/6 een levering en factuur nr. 817 betaalbaar 30 dagen einde maand. De voorwaarden op de factuur zijn o.a.:
rabat 2 %, goedgewicht 2 %, uso-tarra 5 %, verloren verpakking voor hondenkoekjes 5 EUR, korting voor contante betaling 2 %, vervoer 10 EUR, pallet 10 EUR (terugstuurbaar).
Het totaalbedrag van de factuur bedraagt 850,36 EUR met een korting bij contante betaling van 13,45 EUR.
Verdonck stuurt op 23/6 het pallet terug en 10 lederen leibanden die verkeerd geleverd zijn. Prijs 11,26 EUR/stuk, btw 21 %.
Hiervoor wordt creditnota nr. 18 opgesteld op 26/6.
Gevraagd:
– Bereken de creditnota.
– Hoeveel moet Verdonck betalen?
1 Een handelaar koopt 5 rollen stof van 100 meter om op de markt verder te verkopen. Omdat hij bij de marktverkoop nogal gul is tegenover zijn klanten realiseert hij geen 100 meter omzetcijfer per rol. De stoffenleverancier staat hem daarvoor een korting toe:
a rabat
b remise
c stille uitslag
d goedgewicht
2 Een debetnota wordt opgesteld in geval van:
a een verkoop van goederen en/of diensten
b een aankoop van goederen en/of diensten
c een verbetering wanneer te veel werd aangerekend op de factuur
d een verbetering wanneer te weinig werd aangerekend op de factuur
3 Een factuur kan maar als kredietinstrument gebruikt worden als de volgende verkoopvoorwaarde aanwezig is:
a levering: franco domicilie
b leveringstermijn: 2 maanden na bestelling
c betaling: 30 dagen einde maand
d prijskorting: 2 % korting voor contante betaling
4 Welke vermindering hoort niet thuis in de rij?
a rafactie
b goedgewicht
c rabat
d stille uitslag
5 Wat is fout?
a rafactie = gewichtsvermindering omdat de goederen beschadigd zijn
b afslag = handelskorting voor reclame of solden
c stille uitslag = financiële korting wegens verlies door uitdroging
d rabat = prijsvermindering voor minderwaardige kwaliteit van de goederen
6 Hoe noemt men een korting die een leverancier toestaat aan zijn klant-detaillist bij de aankoop van heel bekende merkartikelen?
a ristorno
b goedgewicht
c remise
d rafactie
7 In de volgende gevallen maakt men een creditnota op. Wat is fout?
a bij een retour van goederen
b als er te weinig werd aangerekend: rekenfout
c bij het terugsturen van aangerekende verpakking
d bij een tegemoetkoming wegens slechte conditionering of minderwaardige kwaliteit
8
Een verzekeringsmakelaar krijgt van de verzekeringsmaatschappij een reis aangeboden naar Egypte als hij op het einde van het jaar de vooropgestelde doelstellingen behaalt. Dit is een:
a remise
b ristorno
c rafactie
d rabat
9 Wanneer kan ik een factuur gebruiken als kredietinstrument?
a als de factuur door mijn klant uitdrukkelijk aangenomen is
b als ik de factuur niet kan betalen
c als ik een factuur uitdrukkelijk aangenomen heb en ze niet tijdig zal kunnen betalen
d als ik een factuur, die ik niet kan betalen, endosseer aan mijn bank
10 Factuurdatum: 1/3, vervaldag factuur: 31/3. Dit betekent:
a einde van de maand van de factuurdatum
b 30 dagen na factuurdatum
c 30 dagen einde maand
d op afbetaling 30 dagen
11 Ik koop een flesje cola dat achteraf in de glascontainer terechtkomt. Het is een wegwerpflesje. Deze verpakking is:
a verloren verpakking
b terugstuurbare verpakking
c gefactureerd en niet teruggenomen
d niet gefactureerd, niet teruggenomen
12 Een partij goederen bestaat uit 213 doosjes die elk bruto 815 gram wegen. De tarra van de hele partij bedraagt 30 kg. Lekkage 1 %. Afronden op 0,5 kg. Wat is het nettogewicht?
a 142,5 kg
b 142 kg
c 143 kg
d 141,5 kg
13 Een handelaar krijgt op het einde van het jaar gratis draagtassen van zijn leverancier als hij meer dan 10 000 stuks goederen aankocht. De draagtassen worden dan gedrukt op naam van de handelaar. Dit noemt men een:
a rabat
b ristorno
c remise
d rafactie
14 Welke van de volgende gegevens is geen handelskorting?
a afslag
b rabat
c remise
d korting voor contante betaling
15 Het gebruik van de creditnota. Wat is fout?
a afzender en geadresseerde worden omgekeerd
b wordt vaak gebruikt voor retour van goederen
c de berekeningswijze is dezelfde als de factuur
d een correctie voor contante betaling is alleen van toepassing als de klant de factuur contant betaalt
Incoterms - Oefening 1
Een partij graszaad van de nv PIKENHAP te Kortrijk wordt verkocht aan SPLENDID GRASS INC, gevestigd in de stad Albany (staat New York). De goederen worden per zeeschip vervoerd van Antwerpen naar de haven van New York. Het vervoer New York – Albany gebeurt per vrachtwagen. Hieronder vind je een overzicht van de werkelijk gemaakte leveringskosten voor deze transactie.
Opdracht:
1 Bereken de totale kosten die de VERKOPER zal dragen bij elk van de hieronder aangeduide leveringsvoorwaarden. Geef je antwoord door in onderstaande tabel in elke kolom de kosten in te vullen die bij elke Incoterm gedragen worden door de verkoper, en maak de totalen.
2 Specificeer voor elke Incoterm wie beslist over het hoofdvervoer
3 Vermeld ook telkens op welke specifieke plaats het risico m.b.t. schade aan de goederen overgaat van de verkoper op de koper
Verzekeringskosten
Inklaringskosten
Vervoer
Verzekering
Totale kosten
(*) Sales tax is vergelijkbaar met btw bij ons
Hoofdstuk 2 Handelsdocumenten
Incoterms - Oefening 2
Een groothandel in hotelporselein uit Gent koopt glaswerk aan bij een leverancier in Minsk (WitRusland) voor een waarde van 100 000 EUR. Het vervoer gebeurt per vrachtwagen vanuit Minsk via de grensovergang van Brest aan de Wit-Russisch/Poolse grens en verder via Duitsland naar Gent. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende gemaakte leveringskosten.
Opdracht:
1 Bereken de totale kosten die de VERKOPER zal dragen bij elk van de hieronder aangeduide leveringsvoorwaarden. Geef je antwoord door in onderstaande tabel in elke kolom de kosten in te vullen die bij elke Incoterm gedragen worden door de verkoper, en maak de totalen
2 Specificeer voor elke Incoterm wie beslist over het hoofdvervoer
3 Vermeld ook telkens op welke specifieke plaats het risico m.b.t. schade aan de goederen overgaat van de verkoper op de koper.
inladen Minsk
Uitklaringskosten Wit-Rusland
Vervoer tot Wit-Russisch/Poolse grens
Vervoer tot Duits/Belgische grens
Vervoer Belgische grens tot Gent
Verzekering tot Wit-Russisch/Poolse grens 300
Verzekering tot Duits/Belgische grens 150
Verzekering Belgische grens tot Gent 50
Inklaringskosten in België 175
Invoerrechten in België 6 800
Btw bij invoer 26 000
Totale kosten
1 Welke vervoerswijzen zouden in de EU aangemoedigd moeten worden en waarom?
2 Bestudeer in dit hoofdstuk bij punt 4.2.1.4 document 1 (B/L). Welke goederen worden hier verstuurd?
3 Vergelijk de kenmerken van de volgende vervoersdocumenten: B/L, CMR en AWB.
4 Bekijk in dit hoofdstuk bij punt 4.2.5.3 document 5 (Air Way Bill). Bereken aan de hand van opgegeven afmetingen het volumegewicht.
Oefening 1: Berekenen van de douanewaarde
1 Een onderneming koopt goederen aan in Japan voor een factuurwaarde van 25 000 EUR. De gebruikte Incoterm is Ex Works Tokyo. De kosten voor douaneformaliteiten in Japan bedragen 150 EUR, het vervoer tot Antwerpen kost 1 250 EUR en de goederenverzekering die het zeevervoer dekt, kost 250 EUR. Bereken de douanewaarde van de goederen.
2 De aankoopfactuur van buitenlandse goederen bedraagt 50 000 EUR. De gebruikte Incoterm is CIF Zeebrugge. Het overladen van de goederen in de haven van Zeebrugge en het vervoer tot Kortrijk kosten 1 000 EUR. Hoeveel bedraagt de douanewaarde?
3 De aankoopfactuur van buitenlandse goederen bedraagt 30 000 EUR. De gebruikte Incoterm is DAP Brussel. Het overladen van de goederen in de haven van Antwerpen en het vervoer tot Brussel kosten 850 EUR. Hoeveel bedraagt de douanewaarde?
Oefening 2: Een douaneaangifte begrijpen
– Bekijk de douaneaangifte van Arcelor Mittal hierna.
– Is het een invoeraangifte of een uitvoeraangifte?
– Wie is de exporteur?
– Wie is de koper?
– In welk land is de koper gevestigd?
– Door wie wordt deze aangifte opgemaakt?
– Welke leveringsvoorwaarde is van toepassing? Leg uit.
– Geef de TARIC-code en leg de samenstelling van die code uit.
– Hoeveel bedraagt de factuurprijs?
– In welke munt is die prijs uitgedrukt?
– Zijn de goederen in een container geladen? Hoe weet je dat?
Oefening 3: Een douaneaangifte begrijpen
– Bekijk de douaneaangifte van Luxafil hieronder.
– Is het een invoeraangifte of een uitvoeraangifte?
– Wie is de exporteur?
– Wie is de koper?
– In welk land is de koper gevestigd?
– Door wie wordt deze aangifte opgemaakt?
– Welke vervoerswijze wordt gebruikt?
– Welke leveringsvoorwaarde is van toepassing? Leg uit.
– Geef de TARIC-code en leg de samenstelling van die code uit.
– Hoeveel bedraagt de factuurprijs?
– In welke munt is die prijs uitgedrukt?
– Zijn de goederen in een container geladen?
– Wat staat er in vak 47?
Verklaar
1 Wat zijn de mogelijke handelskortingen?
2 Wat is een financiële korting en wat is het verschil met de commerciële korting?
3 In welke gevallen is een acceptatie van een bestelbon noodzakelijk?
4 Het verschil tussen een debet- en een creditnota.
5 Het verschil tussen een vaste en vrijblijvende offerte.
6 Het begrip MVH van de btw.
7 Wat zijn synoniemen voor gewaarborgde verpakking?
8 De term belasting op de toegevoegde waarde.
9 De termen intracommunautaire verwerving en intracommunautaire levering.
10 Waarom worden vervoersdocumenten opgesteld en wat is hun specifieke functie?
11 De termen franco vracht en non-franco.
12 Het begrip volumegewicht.
13 Het begrip economische oorsprong.
14 Het begrip fiscale oorsprong.
15 De term tariefsprong.
16 Het begrip leveringsvoorwaarden.
17 Het belang van de Incoterms voor de internationale handel.
18 Het begrip intracommunautaire handel.
19 Het begrip goederencode.
20 Wat zijn de fiscale en niet-fiscale taken van de douane?
21 Het begrip douanestatus van goederen.
22 Het begrip douanewaarde.
23 Het begrip communautair douanevervoer.
24 De term PLDA.
25 EORI-nummer.
26 AEO.
27 MRN.
28 Wat zijn ad valorem-rechten?
Zoek op
1 Waar komt de financiële korting op de factuur?
2 Welk btw-tarief krijgen de transportkosten op de factuur? Nuanceer.
3 Welk btw-tarief krijgt de gewaarborgde verpakking op de factuur?
4 Wat zijn de verplichtingen van een btw-plichtige met binnenlandse activiteiten?
5 Wat zijn de verplichtingen van een btw-plichtige die intracommunautaire handel verricht?
6 Wat zijn de specifieke kenmerken van elke vervoersvorm (capaciteit, snelheid, prijs)?
7 Welk vervoersdocument wordt gebruikt bij elke specifieke vervoersvorm?
8 Wat zijn de gelijkenissen en de verschillen tussen de bestudeerde vervoersdocumenten?
9 Welke documenten tonen de economische oorsprong aan?
10 Welke documenten tonen de preferentiële oorsprong aan?
11 Welke Incoterms zijn specifiek voor het vervoer per schip?
12 Welke Incoterms kunnen voor alle vormen van vervoer gebruikt worden?
13 Aan welke specifieke belastingen is de invoer van goederen uit het buitenland onderworpen? Geef telkens een korte uitleg.
Illustreer
1 Wat specifiek is inzake btw bij de uitvoer naar derde landen?
2 Het belang van art. 41 van het btw-wetboek voor bedrijven die betrokken zijn bij internationale handel.
3 Het belang en de rol van de verschillende exemplaren van een B/L.
4 Op basis van welke elementen je de meest geschikte vervoersvorm selecteert voor het vervoer van bepaalde goederen (grondstoffen, elektronicaproducten en waardevolle goederen).
5 Het verschil tussen preferentiële oorsprong en niet-preferentiële oorsprong.
6 Het belang van een EUR-certificaat voor een Belgische exporteur.
7 Het belang van een EUR-Med-certificaat bij een invoer van halffabrikaten uit Tunesië.
8 Wat de Incoterms vastleggen tussen de betrokken partijen.
9 Voor de Incoterm FCA welke leveringskosten voor rekening van de verkoper zijn.
10 De functie van het Enig Document bij de internationale handel.
11 De termen ‘Uitvoerwaarde FOB’ en ‘Invoerwaarde CIF’ aan de hand van tabel 2 ‘Spreiding van de wereldhandel’ in het hoofdstuk ‘De handel’ bij punt 6 ‘Internationale handelspolitiek’.
Vergelijk
1 De Incoterms FOB en CFR.
2 De Incoterms CPT en CIP.
3 GS-code en TARIC-code.
4 Invoerrechten en btw.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
De nv Combac uit Antwerpen importeerde op 1/3 machines vanuit Japan van leverancier Suska (Tokio).
Combac en Suska kennen elkaar al jaren als handelspartners. Toch werken ze steeds nauwgezet hun contracten af. Combac eist veilig aangepast transport, zekerheid over de kwaliteit en de verzekeringspolis.
Suska wil graag over drie maanden de betaling ontvangen. Hun banken bemiddelen als tussenpersonen om deze eisen waar te maken.
Prijs 15 000 USD FOB Tokio – betaling 1/6.
Bank van nv Combac: ING Antwerpen
Bank van Suska: First Union National Bank Tokio
Welke betalingswijze ligt hier voor de hand?
Wie betaalt in contanten doet een rechtstreekse betaling, met chartaal geld. Omdat geld naamloos is, komt het vaak voor dat men een bewijs van betaling moet eisen. Dat kan op verschillende manieren geleverd worden. Wie echter betaalt door tussenkomst van een financiële instelling doet een onrechtstreekse betaling (zie verder in dit hoofdstuk bij punt 3 'De onrechtstreekse betaling').
Vandaag mag een handelaar nog tot 3 000 EUR cash ontvangen bij een verkoop van goederen. Bij immobiliëntransacties mag helemaal geen cash gebruikt worden. Hoe groter de bedragen, hoe groter immers de kans op frauduleuze betalingen. Bij een overschrijving is er namelijk een bewijs van de transactie, bij cashbetalingen niet.
De antiwitwaswetgeving beïnvloedt ook ons dagelijks leven. Bovendien wil de regering de regeling uitbreiden naar betalingen van diensten. Want hoe minder transacties met cash, hoe meer sporen er van de transacties terug te vinden zijn.
Vanaf 1 december 2019 ronden we cashbetalingen af op 5 cent. De munten van 1 en 2 cent blijven wel nog geldig als betaalmiddel.
De reden hiervoor is dat muntstukken van 1 en 2 cent erg duur zijn om te maken (door de kost van grondstoffen, het slaan van de munten, het transport enzovoort). Bovendien worden ze weinig gebruikt. Ze blijven vaak in de portemonnee zitten of thuis in een schuif liggen. Daardoor moeten er voortdurend stukken van 1 en 2 cent bijgemaakt worden.
Door het afronden van cashbetalingen verplicht te maken, wil de Belgische overheid het aantal muntstukken van 1 en 2 cent in ons land verminderen. Een enquête gaf begin 2018 aan dat 8 op de 10 detailhandelaars en 7 op de 10 consumenten voorstander zijn van de afronding.
Het totaalbedrag wordt afgerond naar het dichtste veelvoud van 5 cent, ofwel het lagere ofwel het hogere.
De kwijting is een formulering, aangebracht door de schuldeiser op een bestaand document, zodra de schuldenaar zijn schuld betaald heeft. Dit document kan bijvoorbeeld een factuur zijn of een leveringsbon.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
VOORBEELD
Voldaan
Datum
Handtekening
De kwitantie of het kwijtschrift is een afzonderlijk document waarop een kwijting wordt gegeven door de schuldeiser, als hij de verschuldigde som van de schuldenaar ontvangen heeft. De reden van betaling wordt ingevuld eventueel door te verwijzen naar het document dat aan de basis lag van de schuld.
Het ontvangstbewijs is een afzonderlijk document waarin de schuldenaar bevestigt een voorwerp of een geldsom ontvangen te hebben. Het document stelt vast dat de ondertekenaar een schuld heeft, in de vorm van een lening of inpandgeving.
Figuur 1 Het ontvangstbewijs
schuldeiser
Nummer
Ontvangen van
De som van
Voor
Vervaldag
Datum
schuldenaar
Leent geld, goed ...
Ontvangstbewijs tekenen
Teruggave geld, goed ... op vervaldag
Aanbieden ontvangstbewijs
Verscheuren
Kwijtschrift of ontvangstbewijs nummer
Ontvangen van
De som van
Voor
Vervaldag
Datum
Handtekening
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Dit document kan dus zowel door een schuldenaar (als ontvangstbewijs) als door een schuldeiser (als kwijtschrift) gebruikt worden.
Zoals blijkt uit het schema is het van essentieel belang dat de schuldenaar het ontvangstbewijs terug vraagt nadat de schuld vereffend is en dat hij het document dan verscheurt. Stel dat de schuldeiser het ontvangstbewijs verloren heeft en het dus niet kán teruggeven op het moment dat de schuldenaar zijn schuld vereffent, dan mag de schuldenaar zeker niet vertrekken zonder bewijs van vereffening van zijn schuld. In dat geval vraagt hij een nieuw ontvangstbewijs dat nu dienst doet als kwijtschrift en waarop de schuldeiser tekent dat de schuld vereffend is. Dit kwijtschrift heft het bestaan van het ontvangstbewijs op. De schuldeiser kan hier later dus niet op terugkomen, mocht hij het document terugvinden.
Het kasticket geldt ook als betalingsbewijs en vaak als garantiebewijs. Krijg je op een aankoop twee jaar garantie, maak dan een kopie of scan van het kasticket want de kans is groot dat de tekst van je origineel kasticket na één jaar verdwenen is. Het kasticket wordt in principe niet aanvaard als bewijsmiddel bij de btw-administratie.
2.5
De bitcoin is de bekendste virtuele munt. Die virtuele munt bestaat uit een reeks bits, die verbonden zijn door een eigen gedecentraliseerd betaalsysteem. Alle betalingen worden door de gebruikers van de bitcoin gecodeerd en gecontroleerd. Alle transacties die geplaatst werden met de bitcoin, vormen een ‘block chain’, een aaneenschakeling zoals een ketting. Die controle is noodzakelijk om te vermijden dat een bitcoin twee keer zou worden gebruikt. Elk nieuw blokje bevat dus informatie over de gehele ketting.
De FSMA en de antiwitwascel CFI zijn op de hoogte van die evolutie, maar zijn verder niet bevoegd om beslissingen te nemen over de verspreiding van de automaten. De FSMA en de Nationale Bank benadrukken wel dat de ECB geen controle heeft over de bitcoin, en waarschuwen dan ook voor de mogelijke gevaren van de virtuele munt. Het zou op termijn lastiger worden om de geldhoeveelheid die in omloop is, te verruimen of te beperken. Ook de stabiliteit van de prijzen komt dan in gevaar. Bovendien vragen criminele en terroristische organisaties om donaties te doen in de vorm van bitcoins. Dat betaalverkeer is niet te achterhalen. De ECB dringt er bij de Europese Commissie op aan om de regels te verstrengen en de banken en wisselkantoren te verplichten om de identiteit van handelaars in bitcoins te controleren en verdachte transacties aan te geven. De bitcoin is decentraal. Daardoor is er ook niet één bitcoinkoers. Elke exchange heeft zijn eigen wisselkoers.
De marktwaarde van bitcoins kent al enorme bewegingen. Zo was de waarde exponentieel gestegen tussen januari en november 2013 van 13 USD tot meer dan 1 000 USD. Begin 2017 klom de koers zelfs richting 3 000 USD. In september 2017 was er wel kortstondig een terugval, nadat onder meer de Chinese autoriteiten een verbod op het gebruik van bitcoins uitvaardigden en de invloedrijke topman van JP Morgan Chase twijfels uitte over de levensvatbaarheid van de virtuele munt. De munt blijkt evenwel populair voor speculatie, zeker omdat het gelimiteerde aanbod van bitcoins schaarste creëert. Eind 2017 ging het ontzettend snel. Nadat de marktwaarde van de munt in oktober 2017 voor het eerst boven 5 000 USD ging, sneuvelden korte tijd erna ook de symbolische grenzen van 10 000 USD en 15 000 USD. Eind 2018 was de bitcoinkoers dan weer bijna gehalveerd tot iets meer dan 5 000 USD. In 2019 steeg de koers dan weer eerst fel, om daarna te stabiliseren. Op enkele uren tijd kan de koers regelmatig meer dan 10 % stijgen of dalen. Begin 2020 schommelde de koers rond de 10 000 USD, om dan 2020 af te sluiten rond de 19 000 USD. In april 2021 bereikte de bitcoin een nieuw record van 58 000 USD, in juli 2021 nog ‘maar’ 32 000 USD, om in oktober weer op
50 000 USD te staan. Begin januari 2023 bereikte de virtuele munt een nieuw dieptepunt van 16 000 USD, om in augustus 2023 weer op ongeveer 30 000 USD te staan. Beleggen in die munt vergt dus stalen zenuwen. Dat komt omdat de waarde van een bitcoin volledig afhankelijk is van vraag en aanbod. Concreet bepalen wij als gebruiker de waarde van een bitcoin. Doordat bitcoin een vrij nieuwe technologie is, durft de prijs weleens te fluctueren.
De recente waardedalingen van de meeste cryptomunten tonen nog maar eens aan dat ze riskant en speculatief zijn, en dat er wetgevend initiatief nodig is. In essentie komen er strengere regels voor de aanbieders van digitale activa. Geviseerd worden verdachte transacties met crypto. Het is niet de bedoeling om de beleggers zelf te viseren, maar wel om cryptobeurzen en -makelaars te onderwerpen aan regels rond bijvoorbeeld witwaspraktijken. Onder de Markets in Crypto Assets (MiCA-)wet die eind 2023 in werking trad, wordt de zogenoemde ‘travel rule’, die al bestaat in de bankenwereld, toegepast op alle transacties in virtuele munten. Die regel bepaalt dat elke cryptotransactie gepaard moet gaan met gedetailleerde betalingsinformatie, zoals data over de identiteit van de zender en de ontvanger. Als de autoriteiten een onderzoek instellen wegens vermeende witwaspraktijken of de financiering van terrorisme, kunnen ze die informatie opvragen. Om te verhinderen dat criminelen de totale som in kleine bedragen opsplitsen, geldt de verplichting al vanaf 1 EUR, en niet vanaf 1 000 EUR zoals voor banken.
3.1
3.1.1 Definitie
De zichtrekening is een werkinstrument waarmee een cliënt zijn inkomsten en uitgaven op een praktische manier kan regelen en opvolgen.
De bankrekening wordt zichtrekening genoemd omdat je dadelijk kunt beschikken over het hele bedrag dat op de rekening staat, om het even hoe groot.
3.1.2 SEPA (Single Euro Payments Area)
SEPA heeft als doel elke Europese gebruiker de mogelijkheid te bieden binnen heel Europa betalingen in euro uit te voeren zoals hij dat in zijn eigen land doet, d.w.z. met hetzelfde gemak, dezelfde veiligheid, hetzelfde tarief en dezelfde uitvoeringstermijnen als een binnenlandse betaling. SEPA wil één technische standaard, beter op elkaar afgestemde betalingsinfrastructuur en één Europese wetgeving voor alle nationale en internationale overschrijvingen, domiciliëringen en kaarten binnen de Europese Unie.
34 landen behoren nu al tot de SEPA-zone: de 27 EU-landen, plus Zwitserland, IJsland, Noorwegen, Liechtenstein (de vier EFTA-landen), Monaco, San Marino en het VK.
De Payment Services Directive (PSD1+2) heeft tot doel de grensoverschrijdende betalingen in de Europese Unie te vergemakkelijken en veiliger te maken, d.w.z. dezelfde voorwaarden te scheppen als voor de nationale betalingen in de lidstaten.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
3.1.3 Kenmerken
3.1.3.1 De titularis en volmachtdrager
De persoon, natuurlijke of rechtspersoon, die een rekening opent bij een financiële instelling is de titularis van de rekening.
Een rekeninghouder kan een andere persoon volmacht geven. Dat betekent dat die andere persoon de toelating krijgt om ook met de rekening te werken. Hij/zij kan dus ook geld storten, geld opnemen, een overschrijving doen ... De volmachtgever kan ook een beperkte volmacht geven.
In de bank wordt hiervoor een formulier ingevuld. Wie de volmacht geeft, wordt de volmachtgever of titularis genoemd. Wie de volmacht krijgt, noemen we volmachtdrager of mandataris. De volmachtdrager kan geen verdere volmacht geven.
3.1.3.2 Het rekeningnummer
Op 28 januari 2008 werd het Europese rekeningnummer ingevoerd. Dat past in de realisatie van de Eengemaakte Euro Betalingsruimte – Single Euro Payments Area of SEPA. Met de aanpassing verdween het rekeningnummer van 12 cijfers en werd het vervangen door het IBAN-rekeningnummer.
IBAN staat voor ‘International Bank Account Number’ en identificeert de rekeningen in de Europese overschrijvingen en domiciliëringen. Het IBAN telt maximum 34 alfanumerieke tekens en heeft een vaste lengte per land. Het heeft een landcode (twee letters), een controlegetal (twee cijfers), voor bepaalde landen gevolgd door een nationaal rekeningnummer.
Een Belgisch IBAN bestaat uit 16 karakters. Het rekeningnummer wordt voorafgegaan door de letters BE en een controlegetal van twee cijfers: modulus 97. Modulus 97 betekent dat de twee cijfers na BE niet vrij zijn, maar de rest vertegenwoordigt van de deling van de laatste twaalf cijfers.
Een rekeningnummer BE62 5100 0754 7061 heeft 62 als controlecijfer. De aanpassing was nodig om het grensoverschrijdend betalingsverkeer in euro binnen SEPA te laten verlopen.
Een Nederlands rekeningnummer is bijvoorbeeld NL34 0133559753, waarbij 34 het controlegetal is.
Bij deze twee voorbeelden delen we dus de laatste 12 cijfers door 97 en de rest van de deling vormt het controlegetal.
Om de bank van de begunstigde te kunnen identificeren bij een internationale betaling is er de BICcode (Bank Identifier Code). De code bestaat uit 8 tot 11 karakters, opgesplitst in een bank-, een land en een plaatscode, eventueel aangevuld met een filiaal- of afdelingsnummer van 3 karakters (niet verplicht). Een BIC-code voor België kan er als volgt uitzien: BANKBEBB.
De IBAN- en de BIC-code worden voorafgegaan door de letterwoorden ‘IBAN’, respectievelijk ‘BIC’, wat bij elektronische registratie wordt weggelaten.
3.1.4 Transacties met een zichtrekening
3.1.4.1 Stortingen en geldopnamen
– Bedragen die het tegoed verhogen: de storting, overschrijving op rekening bv. van loon of wedde worden op de creditzijde van de rekening geboekt; – bedragen die het tegoed verminderen: de opvragingen of betalingen door de rekeninghouder worden op de debetzijde van de rekening geboekt.
Hoofdstuk
Creditsaldo: het bedrag dat de rekeninghouder tegoed heeft, ook provisie van de rekening genoemd.
Debetsaldo: het bedrag dat de rekeninghouder aan de bank verschuldigd is.
Opmerking: De cliënt die een cheque of ander waardepapier afgeeft om op zijn rekening te storten, krijgt meestal bijna onmiddellijk het bedrag op de creditzijde van zijn rekening geboekt, maar met de vermelding "o.g.v.", wat betekent dat de bank dat bedrag toekent onder gewoon voorbehoud. Als achteraf zou blijken dat de cheque ongedekt is of het waardepapier oninbaar, zal de bank de rekening van de cliënt opnieuw debiteren.
3.1.4.2
De valutadatum is de datum vanaf wanneer (bij stortingen) of tot wanneer (bij afhalingen) de bank rente verschuldigd is. De valutadatum is wettelijk bepaald (wet Poty van 1 januari 1999). Die wet bepaalt het volgende: – stortingen worden op de creditzijde van de rekening geboekt en brengen rente op vanaf de eerste kalenderdag volgend op de storting (transactiedag + 1);
geldopnemingen: worden op de debetzijde van de rekening geboekt en de intrest wordt toegekend tot en met de kalenderdag die aan de dag van opname voorafgaat (transactiedag – 1).
Elektronische betalingen (zonder manuele tussenkomst van een bankbediende) hebben een dagvalutering: de transactiedag is gelijk aan de valutadag. Sommige banken belonen zelfs die manier van werken. SEPA-overschrijvingen worden uitgevoerd als bankwerkdag +1. In de praktijk is er vaak nog een groter verschil tussen de valutadatum en de datum van de verrichting. Zeker voor internationale betalingen is dat vaak nog langer (afhankelijk van bank tot bank en zeker van land tot land).
3.1.4.3 Het rekeninguittreksel
Na elke verrichting op een zichtrekening of na een bepaalde periode ontvangt de cliënt een rekeninguittreksel met een overzicht van de verrichtingen en het saldo op zijn rekening. Een dergelijk dagafschrift kun je bij sommige banken nog bij de automaten afdrukken. Bij andere banken zijn ze niet meer zelf af te drukken. Je kunt ze tegen betaling dan eventueel nog via de post laten bezorgen of zelf afdrukken als je inlogt op je account bij je bank.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Document 1 Voorbeeld rekeninguittreksel
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
3.1.5 De kosten en opbrengsten
Een zichtrekening is geen opbrengst- of beleggingsrekening en brengt daarom maar zeer weinig intrest op.
De cliënt krijgt een rentevergoeding op de tegoeden die hij op de rekening aanhoudt (creditsaldo) en betaalt debetintresten als de rekening een debetsaldo (negatief saldo) vertoont.
De voorwaarden van de renteberekening zijn afhankelijk van de soort zichtrekening.
Ook de kosten verbonden aan het aanhouden van de rekening hangen af van de soort rekening die gevoerd wordt.
Zo kennen de bankiers kortingen toe aan jongeren of bieden een dienstenpakket aan waarbij een vast bedrag betaald wordt voor een reeks financiële diensten. Nog andere formules zijn bij de diverse banken beschikbaar.
Europa voorziet een basisbankdienst. Sommige mensen kunnen onmogelijk een zichtrekening krijgen bij een bank. Hun rekening is gesloten geweest en de banken waartoe ze zich richten, weigeren een nieuwe rekening te openen. Dat is erg vervelend: betalingen zijn moeilijk uit te voeren en zelfs het ontvangen van geld is ingewikkeld.
Om te verzekeren dat iedereen minstens één zichtrekening kan hebben, bepaalt de basisbankdienst dat iedere consument die legaal in een lidstaat verblijft, recht heeft op die dienst.
De basisbankdienst is niet noodzakelijk gratis, maar wel goedkoop (19,10 EUR in 2023), en het maximumbedrag wordt jaarlijks aan de index aangepast.
Het verwerken van papieren opdrachten is voor de bankiers ook duur. Er is niet alleen de aanmaak en distributie, maar het eist vooral de inzet van personeel voor de verwerking ervan. Voor het gebruik van cheques en overschrijvingen zijn volgens de bankiers voldoende alternatieven voorhanden. Wie zijn betaalverrichtingen aan een bankautomaat doet of via eigen computer of smartphone betaalt meestal geen kosten. Kleine banken met een minder uitgebreid netwerk dan de grotere bieden meestal de goedkoopste zichtrekeningen aan.
1 De bank gebruikt een debet- en een creditrente afhankelijk van de stand van de rekening. Is er een groot verschil tussen die renten?
2 De bank stuurt haar cliënt een document waarop het volgende staat: ‘wij boeken op het credit van uw rekening 50 000 EUR o.g.v.’ Wat betekent dat? Hoe moet de cliënt dat interpreteren en eventueel boeken in zijn boekhouding?
De debetkaart
3.2.1 Definitie
De debetkaart is een elektronische betaalkaart (Bancontact, Visa Debit, Mastercard Debit ...) die je kunt gebruiken om betalingen te doen in de meeste winkels (‘point of sale terminals’, POS) of om geld uit de muur te halen (‘automated teller machines’, ATM).
3.2.2
De invoering van SEPA (Single Euro Payment Area) leidde tot de realisatie van een eengemaakte betaalruimte binnen Europa. De wet van 21 december 2009 (BS 19 januari 2010) zette de eerste betalingsdienstenrichtlijn (PSD1) om in Belgisch recht en vormt de basis van het statuut van betalings-
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
instellingen, de toegang tot het bedrijf van de betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betaalsystemen. Ook zorgde de betalingsdienstenrichtlijn voor gelijke voorwaarden in het recht om betalingsdiensten aan te bieden, en zorgde zij voor gelijke concurrentievoorwaarden tussen de verschillende aanbieders van betalingsdiensten. Dat leidde tot meer concurrentie en zorgde voor een nieuwe categorie van financiële instellingen, de betalingsinstellingen. Zij mogen naast betalingsdiensten ook andere activiteiten verrichten, mits voorafgaande toestemming. Zij mogen echter, in tegenstelling tot kredietinstellingen en overheden, geen deposito’s van klanten ontvangen. Een voorbeeld van een betalingsinstelling is Atos Worldline.
Zowel Visa als Mastercard ontwikkelt al tientallen jaren elektronische betaalmiddelen waarmee je over de hele wereld kunt betalen. Als er een logo van V PAY op je debetkaart staat, dan heb je er een van Visa. En als er een Maestro-logo op staat, dan heb je een kaart van Mastercard. Maar beide functies bieden dezelfde mogelijkheden.
Met de invoering van PSD2 zal het betalingslandschap in Europa nog grotere aanpassingen krijgen. Het voornaamste doel van de publicatie van die richtlijn is het creëren van een nog gelijker speelveld voor betaaldienstverleners (zowel banken als niet-banken). Zo zullen ook betalingsdienstaanbieders (bv. Paypal) zich als betalingsinstelling moeten laten registreren. Sinds 2018 is PSD2 geïmplementeerd in de nationale wetgeving van alle EU-lidstaten. Naast een hogere beveiliging van het betaalverkeer zal de voornaamste wijziging het geven van ‘toegang’ tot de betaalrekening en dus ook tot de gegevens worden. Daardoor zullen andere spelers bepaalde gegevens in handen kunnen krijgen en zullen consumenten betere vergelijkingen kunnen maken.
De meest ingrijpende verandering is dat banken verplicht worden om de rekeningen van klanten en de informatie op die rekeningen open te stellen voor erkende derde partijen. Bedrijven (niet alleen banken) kunnen op die manier betalingen voor je regelen, het saldo op je rekening checken en rekeninginformatie ophalen. De klant beslist uiteraard zelf of hij derde partijen toegang wil geven tot zijn rekening, en kan de verleende toegang op elk moment stopzetten.
3.2.3 Klassiek betalen via de debetkaart
De klassieke debetkaarten zijn uitgerust met een chip, een microprocessor die de magnetische streep op de plastic kaart vervangt. De chip kan meer gegevens dragen dan de magnetische strip en heeft als grootste verdienste dat frauderen een stuk moeilijker wordt gemaakt. De gebruiker moet voor een betaling met de debetkaart zijn geheime code intoetsen. De chip is dus betrouwbaarder en bovendien moeilijker te kopiëren.
Dankzij de Maestro-functie kun je met een debetkaart ook in andere Europese landen geld opvragen via geldautomaten en betalingen doen in verkooppunten. SEPA (Single Euro Payment Area) zorgde ervoor dat de kost van overschrijvingen en betalingen voor alle gebruikers van de eurozone dezelfde is.
Eind 2021 maakte Mastercard bekend dat het zinnens is om na meer dan dertig jaar de stekker uit de Maestro-betaalkaart te trekken. Volgens Mastercard zijn er wereldwijd 400 miljoen Maestro-kaarten in omloop. Omdat e-commerce echter sneller groeit dan fysiek winkelen, acht Mastercard de tijd rijp voor een vernieuwde debetkaart, die online vlotter moet werken. De bedoeling is om vanaf 1 juli 2023 de bekende Maestro-kaarten te vervangen door debetkaarten van Mastercard zelf. Vanaf dan zullen banken en andere kaartuitgevende instanties beginnen met het vervangen van verlopen of verloren Maestro-kaarten.
Bron: De Tijd
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Transacties met de debetkaart worden niet meer aanvaard in landen buiten Europa. Er blijven dus nog een beperkt aantal landen over waar je de debetkaart nog wel kunt gebruiken. Een overzicht daarvan vind je op de websites van de banken.
Dankzij de technologie voor contactloos betalen kan een debetkaart, mobiele telefoon of tablet op een andere manier communiceren met de betaalautomaat in bijvoorbeeld een winkel. De betaalkaart moet dus niet meer in een apparaat gestoken worden.
De technologie die hierachter zit is NFC (Near Field Communication). Hierbij is in de debetkaart een antenne verwerkt die via radiogolven contact maakt met de betaalterminal. De communicatie tussen de antenne en de betaalterminal kan echter alleen plaatsvinden als de kaart of de mobiele telefoon dicht tegen de betaalautomaat wordt gehouden (‘swipen’). Een geluids- of lichtsignaal geeft dan aan wanneer de betaling is uitgevoerd.
Voor betalingen ter waarde van een bedrag lager dan 50 EUR moet er geen code worden ingegeven. Op die manier kan er sneller afgerekend worden. Voor grotere bedragen is er omwille van veiligheidsredenen wel een pincode vereist.
Contactloos betalen is nog niet overal mogelijk want om contactloos te kunnen betalen is het vereist dat de terminal geactiveerd is voor dergelijke betalingen. Ondertussen zijn bijna alle terminals in staat om contactloze betalingen te ontvangen. Het ‘contactless symbol’ toont de plek op de betaalautomaat waar de klant de debetkaart (of mobiele telefoon) dicht bij moet houden (zie onderstaande afbeelding).
Een tweede voorwaarde om contactloos betalen mogelijk te maken is dat ook de debetkaart is aangepast aan de NFC-technologie. Deze aangepaste kaarten zijn herkenbaar door het ‘contactloos’-logo (zie bovenstaande afbeelding). Alle banken hebben die omschakeling ondertussen gemaakt bij de uitgifte van nieuwe kaarten.
Een logische vraag die rijst in de context van contactloos betalen, is de vraag naar de veiligheid van die methode. Contactloze betalingen worden via hetzelfde netwerk verwerkt als de klassieke betalingen met de debetkaart, dus ze zijn in principe even veilig. Testaankoop pleitte ervoor om de verhoging tot 50 EUR maar tijdelijk te houden, tot na de coronacrisis. Bij een contactloze betaling hoef je immers niet te bevestigen dat jij het wel degelijk bent die betaalt, zoals je dat doet wanneer je je pincode ingeeft. Daardoor kan iemand die jouw kaart heeft gesloten of gevonden, ermee betalen zonder dat hij je code kent.
Hoewel de bank verplicht is om het volledige bedrag terug te storten wanneer een consument betwist dat hij een bepaalde contactloze betaling heeft gedaan, is die regel op zich geen afdoende bescherming. Veel consumenten controleren immers hun rekeningafschriften sporadisch of niet en weten dan niet dat ze bedrogen werden.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Begin 2012 lanceerde bpost de eerste bpaid-kaart. Voor die herlaadbare prepaid kredietkaart sloot bpost een overeenkomst met Mastercard. De meeste banken bieden prepaidkaarten aan. De prepaidkaart werkt volgens het principe ‘op is op’, zo komt de betaler niet voor verrassingen te staan. De prepaidkaart is dus ideaal als zakgeld voor studenten of om mee te nemen op reis.
Een belangrijk voordeel van een prepaidkaart is dat de houder op geen enkel ogenblik zijn kaart uit handen moet geven. Wie zijn prepaidkaart toch verliest, is zijn geld niet kwijt. Bij verlies of diefstal kan de kaart geblokkeerd worden. Omdat het geld op een technische rekening staat, en dus niet op de kaart zelf, is het nooit definitief verloren.
De gebruiker kan alle verrichtingen ook gemakkelijk opvolgen via zijn bankrekeninguittreksels.
3.4 Mobiel betalen
3.4.1 Technologie
Zoals eerder aangehaald, is contactloos betalen ook mogelijk via een mobiele telefoon of tablet. De voorwaarde is dan wel dat de telefoon of tablet beschikt over de NFC-technologie, zoals het geval is bij onder andere de meeste Android-toestellen. Mobiele telefoons kunnen zelfs de gegevens van meerdere contactloze kaarten bevatten in een virtuele portemonnee. De bedoeling van die diensten is dat de consument alle rekeningen van alle verschillende banken en kaarten online kan bundelen in één digitale portefeuille. Bij betalingen via de smartphone kan hij via een pincode of app naar zijn portefeuille. Daarin kan hij kiezen door welke rekening de betaling moet worden uitgevoerd. Google Pay (het voormalige Google Wallet) is een toepassing van de digitale portefeuille.
Ondertussen is Sixdots vervangen door Belgian Mobile ID, een nieuw samenwerkingsverband tussen de grootbanken om beveiliging van personengegevens, laagdrempeligheid, veiligheid en gebruiksgemak nog meer te combineren. Itsme is ook een toepassing van die samenwerking.
Apple Pay, de mobiele betaaldienst van de hardwaregigant Apple, is sinds november 2018 actief in België. De werkwijze is bij Apple Pay en Google Pay in grote lijnen hetzelfde. Je voegt op je smartphone je bank- of kredietkaart toe, en vanaf dan kun je betalen in de winkel door je telefoon bij de betaalterminal te houden en te bevestigen met je vingerafdruk of Face ID. Niet elke bank ondersteunt én Apple Pay én Google Pay.
De verwachting op langere termijn is dat de mobiele telefoon de debetkaart zelfs steeds meer zal gaan vervangen. Mobiel betalen brengt natuurlijk ook extra veiligheidsrisico’s met zich mee. Een aantal antivirusprogramma’s richt zich daarom specifiek op de beveiliging van smartphones en tablets.
Er bestaan nog tal van alternatieve manieren om via de mobiele telefoon te betalen. Vaak wordt daarbij gebruikgemaakt van QR-codes (zie afbeelding). De klant moet die QR-code dan scannen via het mobiele toestel en de betaling vervolgens bevestigen via een pincode.
Voor microbetalingen zijn al lang een aantal systemen in gebruik om betalingen per sms uit te voeren. Zo kan de betaler een sms sturen naar een kort nummer dat te vinden is op de plaats van aankoop. Hij ontvangt daarna een bevestigings-sms van zijn betaling.
Die toepassing wordt vaak gebruikt voor de betaling van bustickets en op betaalparkings. Ook bepaalde websites ondersteunen intussen die betalingsvorm. Per sms wordt dan een klein bedrag aangerekend.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Er zijn ook nog andere vormen van microbetalingen via de mobiele telefoon. Zo lanceerde PayPal, de specialist in kleine internettransacties, het zogenoemde ‘bumpen’: met behulp van een app kun je geld op iemands rekening zetten door beide telefoons tegen elkaar te tikken.
Bancontact, van Wordline, is in België nog altijd de dominante speler voor Belgische betalingen, en daarom ook goed geplaatst om nieuwe initiatieven rond betalingen met de smartphone op de rails te zetten. Zo promoot Worldline sterk de Bancontact-app die gebruikmaakt van de QR-code. Tot voor kort was dat soort van betalingen enkel mogelijk bij een beperkt aantal winkels. Bancontact probeert dat evenwel verder uit te rollen. Tal van banken hebben die toepassing ook geïntegreerd in hun eigen mobiele banktoepassing, zodat het ook mogelijk is om via de app van de bank zelf in sommige winkels te betalen.
Payconiq is nog een andere speler die een deel van de koek probeert te veroveren. Dat betaalplatform is ontwikkeld door ING, in samenwerking met KBC. Die app richt zich eveneens tot alle consumenten, ongeacht de bank waar ze klant zijn. De app werkt via geolocatie en toont een lijst met zaken. De klant moet de zaak waar hij iets aankoopt, selecteren uit die lijst, het te betalen bedrag ingeven en de pincode intikken. De handelaar ziet de transactie dan vervolgens in ‘real time’ verschijnen op zijn eigen toestel. Ondertussen zijn Bancontact Company en Payconiq Belgium gefuseerd tot één bedrijf, ‘Bancontact Payconiq Company’.
Rekeningen en facturen betalen kost elke maand heel wat tijd. Apps zoals Doccle en POM besparen tijd. Het basisidee is altijd hetzelfde: die apps maken facturen betalen zo eenvoudig als een QR-code scannen. Alle gegevens voor de overschrijving, zoals ontvanger, bedrag en gestructureerde mededeling, worden daarna automatisch ingevuld. Zoomit was de grote vernieuwer op dat vlak (zie verder). De technologie van Zoomit werkt wel alleen bij online banking. Zie ook bij het onlinelesmateriaal.
De meeste banken hebben hun mobiele en onlineplatform aangepast aan de technologische evoluties. Elke bank pakt uit met een eigen naam voor zijn platform. Zo staat mobiel bankieren bij ING bekend onder de naam ‘Smart banking’, bij Belfius heet het ‘Belfius mobile’, bij KBC ‘KBC Mobile’, bij BNP Paribas Fortis ‘Easy Banking’ ...
Elke toepassing van elke bank heeft andere en originele mogelijkheden. Bij sommige toepassingen kunnen de klanten enkel hun zicht- en spaarrekening raadplegen; bij andere kunnen ze ook overschrijvingen doen, de limieten van hun kredietkaart aanpassen, een reisverzekering afsluiten, de stand van hun beleggingsportefeuille raadplegen, fondsen kopen en verkopen … De meeste banken en verzekeraars hebben zelfs apps ontwikkeld die de mogelijkheid geven om een vooraangifte van een brand of een schadegeval met een motor of wagen te doen, of met enkele klikken een eenvoudige verzekering of een krediet af te sluiten.
Met de invoering van de PSD2-richtlijn worden ook meer toepassingen gemaakt om verschillende rekeningen bij verschillende banken te raadplegen. KBC Mobile biedt bijvoorbeeld al een toepassing aan om zichtrekeningen van andere banken overzichtelijk gebundeld te zien. Je kunt je rekeningsaldo van Argenta, Belfius, BNP Paribas Fortis, ING, KBC Brussels en CBC in één app raadplegen.
Sommige banken bieden zelfs de mogelijkheid om bij aankopen bij een webshop uitstel van betaling te krijgen. De bank schiet het bedrag van de aankoop dan voor op je rekening.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
De traditionele banken krijgen almaar meer concurrentie van fintechspelers, mobiele banken en neobanken als Aion Bank, Revolut … Ook een aantal traditionele banken lanceerden zuiver digitale ‘deel’banken, zoals Hello bank! van BNP Paribas Fortis. Belfius lanceert nu samen met telecomoperator Proximus de app Banx. Dat nieuwe digitale merk zet sterk in op duurzaam bankieren. Neobanken onderscheiden zich van traditionele banken doordat ze zich op een bepaalde niche richten. De neobank Wise zet bijvoorbeeld in op klanten die snel transacties met verschillende munteenheden moeten doen. Bij de meeste neobanken open je in een handomdraai een rekening, en de meeste bieden ook een gratis zichtrekening aan, vaak met een gratis (soms virtuele) debetkaart. Wil je meer gespecialiseerde diensten, zoals een kredietkaart of een verzekering, dan zijn die meestal betalend. Voor een hypothecair krediet zul je meestal nog de traditionele banken moeten contacteren.
3.5 Online betalen
Veel online betalingen verlopen nog steeds via een kredietkaart, zoals VISA (zie ook ‘Belangrijkste financiële instrumenten voor particulieren en ondernemingen: Kredieten aan particulieren’).
Ondernemingen, organisaties die online betalingen willen innen, hebben drie zaken nodig: een website, een betaaldienst en een transactieverwerkende instelling (bank of acquirer). Op de website moet een soort creditapparaat geplaatst worden, dat is de betaaldienst, de tussenpartij, soms gateway genoemd. De bank of acquirer zal de kaart controleren en het geld van de ene rekening naar de andere overmaken. Concreet betekent dat, als de ondernemer de klanten wil laten betalen met VISA, hij een contract moet aangaan met een acquirer die VISA aanbiedt. Een acquirer is dus een financiële instelling die de webwinkel de toestemming geeft betalingen te aanvaarden van een welbepaalde kaart of pc-banking. De betaaldienst moet in staat zijn de nummers en gegevens van de kaart correct door te sturen naar de bank of acquirer. Ook met een dergelijke dienst moet de ondernemer een contract afsluiten.
Zijn die betalingen veilig?
Het veiligheidsbeleid van bijvoorbeeld VISA is eenvoudig: zij verkopen of verhuren onder geen beding persoonlijke gegevens aan derden. Visaeurope.com gebruikt firewalls en heeft veiligheidsmaatregelen genomen in materiële faciliteiten om te beschermen tegen misbruik, verlies of wijzigingen aangebracht op de website van VISA.
In september 2013 lanceerde VISA ‘Verified by VISA’. ‘Verified by VISA’ en ‘MasterCard SecureCode’ zijn gratis diensten aangeboden door VISA en MasterCard om veilig online te shoppen met de kredietkaart.
De deelnemende websites hebben bovenvermeld logo op hun website staan. De koper die zijn aankopen via een dergelijke website doet, ontvangt voor zijn aankoop een uniek wachtwoord per sms. Een wachtwoord onthouden voor die website wordt dan overbodig. Er zijn de voorbije jaren tal van alternatieve betalingssystemen bijgekomen.
PayPal is een online betaalsysteem. Om online of mobiele betalingen te doen, heeft de koper enkel een e-mailadres nodig, geen rekeningnummer. De klant kan dus winkelen zonder financiële informatie door te geven. De verkoper krijgt het creditcardnummer ook niet te zien. PayPal bevestigt per e-mail elke transactie die op de rekening gebeurt en biedt ook een uitgebreide aankoopbescherming. Aankopen zijn gedekt tot 1 000 EUR als het gaat om producten die op eBay of Marktplaats worden aangekocht en die vallen onder de ‘PayPal-kopersbescherming’: goederen die betaald zijn maar niet geleverd werden, een goed dat sterk afwijkt van de beschrijving (namaak of beschadigd) mogen door de koper teruggezonden worden.
Zoomit is een gratis dienst om aan internetbankieren te doen waarmee je snel je geldzaken kunt afhandelen. Het is de instelling die de factuur uitschrijft, die beslist om de factuur aan te bieden in Zoomit. Daarna wordt de factuur naar je rekeningnummer verzonden. Je bepaalt echter zelf of je de factuur ook effectief met Zoomit wenst te betalen en op welk moment. De aangeboden facturen
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
herken je aan het ‘Z’-icoontje. Aan het systeem zijn verschillende voordelen verbonden zoals dat de betaling snel en veilig kan gebeuren en dat je heel wat papier bespaart.
Ondertussen kunnen sommige facturen ook rechtstreeks worden betaald via de toegevoegde QRcode. Veel scholen maken al gebruik van die toepassing om de schoolfacturen eenvoudig te laten betalen.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Document 2 Uittreksel Mastercard-betaling
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
3.6 De overschrijving
3.6.1 Definitie
Een overschrijving is een transactie waarbij een bedrag van de rekening van de overschrijver (schuldenaar) afgeboekt wordt en op een andere rekening (van de schuldeiser) bijgeboekt wordt.
3.6.2 Werking
De rekeninghouder vult het document volledig in, ondertekent het en stuurt het op naar de bank. Via homebanking of bij mobiele betalingen wordt de handtekening vervangen door de code die de cliënt inbrengt bij elke overschrijving. De rekeningnummers van regelmatig terugkerende schuldeisers kunnen dan zelfs worden opgeslagen.
Een overschrijvingsdocument is geen wettig betaalmiddel. Men mag het bijgevolg niet als een papieren document ter betaling aanvaarden. M.a.w. een schuldenaar mag de overschrijving niet ter betaling overhandigen aan een schuldeiser (zie tekst op elk overschrijvingsformulier ‘niet ter betaling aanvaarden’).
Overschrijvingen worden uiteraard wel veel gebruikt om betalingen te verrichten via de financiële instellingen die de transacties uitvoeren in opdracht van de titularis. Toch is een overschrijving achteraf een nuttig bewijsmiddel bij geschillen omdat er een mededeling op geschreven mag worden, wat niet mogelijk is bij bijvoorbeeld een cheque.
3.6.2.1 Europese overschrijving
Sinds 1 februari 2014 is de Europese overschrijving verplicht in alle SEPA-landen. De nationale overschrijving bestaat dus niet meer. De meeste overschrijvingen gebeuren nu elektronisch, maar wie dat wenst, kan nog een papieren overschrijvingsautomaat gebruiken of werken via selfbankautomaten.
Zoals eerder vermeld in punt 3.1.3.2, zijn de IBAN- en de BIC-code bij de Europese overschrijving belangrijke begrippen. Het IBAN bestaat dus uit de landencode (twee letters) van het land waar de rekening wordt gehouden (voor België BE), en een controlegetal van twee cijfers, met daarna het nationale rekeningnummer opgesplitst in drie groepjes van vier cijfers. Het IBAN is terug te vinden op rekeninguittreksels, facturen, bankkaarten …
Om een correcte Europese overschrijving op te maken, moeten zeker worden vermeld: – het bedrag in euro; – het IBAN van de opdrachtgever; – het IBAN en de naam van de begunstigde.
3.6.2.2 Internationale overschrijving
Een internationale overschrijving is een overschrijving: – in euro naar landen buiten de SEPA-zone; – in een andere munt dan de euro (vreemde valuta) naar alle landen (ook EU-landen).
Het is belangrijk om altijd de munt aan te duiden waarin de betaling moet gebeuren. Daarvoor is het aan te raden om altijd de internationaal overeengekomen ISO-muntcode te gebruiken (bv. EUR, GBP of USD).
Aan een internationale overschrijving zijn hogere kosten verbonden dan aan een Europese overschrijving (een betalingsprovisie die de banken aanrekenen en eventuele extra kosten voor manuele, dringende … betalingen).
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
3.6.3 De memodatum of ‘gewenste uitvoeringsdatum in de toekomst’
De memodatum op het formulier is interessant als de houder de betaling wil laten gebeuren op een andere dag dan de datum van ondertekening. Zo kan de rekeninghouder zijn betalingen organiseren voor de toekomst en verliest hij ook geen rente door een ‘te vroege’ betaling. De meeste financiële instellingen bepalen dat de memodatum minstens twee dagen en maximum één jaar na de opgegeven datum van afgifte moet liggen.
Ook elektronisch kan een memodatum worden opgegeven.
3.6.4 De overschrijving met gestructureerde mededeling (OGM)
Een OGM is een overschrijving waarbij de mededeling in woorden is vervangen door een aantal cijfers dat op een bijzondere wijze gestructureerd is.
Het OGM-systeem brengt de mededeling, de reden van betaling, terug tot een numerieke reeks van twaalf cijfers die door de computer gecontroleerd wordt. Daardoor worden betwistingen en vertragingen vermeden. Een gestructureerde mededeling heeft de volgende vorm: ***012/3456/78939***
Document 3 SEPA-overschrijving
3.6.5 Instantbetalingen
Wie anno 2024 op een betaling via overschrijving wacht, moet soms wat geduld uitoefenen (zie memodatum). Sinds 2017 bestaan er echter de zogenoemde instantoverschrijvingen, betalingen die binnen de tien seconden van de ene op de andere rekening staan. Dat gebeurt de klok rond en ook in weekends en op feestdagen.
Het was een vrijwillig initiatief en bij de meeste banken was het ook niet gratis. De banken hoefden dus niet mee in te stappen. In België deden een aantal banken dat echter al in 2019.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Het Europees Parlement besliste begin februari 2014 dat nu alle Europese banken instantoverschrijvingen moeten aanbieden, zonder extra kosten.
Het aandeel instantbetalingen stijgt daardoor in ons land, maar het is zeker nog niet de standaard. Momenteel gaat het om een op de vijf van alle individuele overschrijvingen, zo blijkt uit cijfers van Febelfin, de Belgische federatie voor de bankensector. De banken zullen die dienst ook vermoedelijk niet standaard naar voren schuiven, maar de instantbetaling enkel doen op verzoek van de klant. Dat heeft te maken met de extra kosten die zo’n betaling ook voor de banken met zich meebrengt.
Die betalingen moeten mogelijk zijn binnen hetzelfde land, maar ook naar andere Europese landen.
3.7.1 De doorlopende opdracht
3.7.1.1 Definitie
Doorlopende opdrachten worden tot nader tegenbericht door de cliënt aan de bank gegeven, opdat ze geregeld (elke maand, elk kwartaal, elk jaar of op een vaste datum) een vast bedrag aan eenzelfde begunstigde zouden overmaken.
De doorlopende overschrijvingsopdracht is dus een geschikte betaalwijze voor de betaling van huur, maandelijkse aflossingen van een lening of alimentatiegelden.
In het kader van SEPA is de Europese doorlopende opdracht voor binnenlandse betalingen of betalingen in euro tussen de SEPA-landen ontstaan. Voor een doorlopende opdracht in een andere munt of een doorlopende opdracht in euro buiten de SEPA moet men de internationale doorlopende opdracht gebruiken.
3.7.1.2 Werking
De opdrachtgever kan dus periodiek een bedrag laten overschrijven door creditering van een rekening van de begunstigde.
Hij kan eventueel ook de datum van de laatste vervaldag vastleggen, waarna de bank de doorlopende opdracht automatisch zal annuleren (bv. de laatste afbetaling van een lening).
De cliënt kan de doorlopende opdracht ook altijd wijzigen, voor een bepaalde periode schorsen of zelfs geheel stopzetten. De bank moet daarvan wel tijdig op de hoogte worden gebracht.
3.7.2 Automatische overschrijving van gedomicilieerde facturen
3.7.2.1 Definitie
Met een domiciliëring vraagt een cliënt voortaan aan zijn leverancier (voorheen de bank) om facturen of vorderingen automatisch te betalen, zelfs als het telkens om een ander bedrag gaat. Telefoon- en gsm-rekeningen kunnen bijvoorbeeld automatisch via domiciliëring worden betaald.
3.7.2.2 Werking
De cliënt kan de facturen bij de leveranciers domiciliëren en geeft daarvoor een keer een domiciliëringsopdracht. De schuldenaar hoeft na domiciliëring dus niets meer te doen voor die betalingen. Hij krijgt wel een factuur toegestuurd ter controle of ‘voor kennisgeving’. Het nadeel van die opdracht is dat bij vergissingen, de betaling al gebeurd is voordat de klant kan reageren. Nu SEPA (Single Euro Payments Area) volledig werd doorgevoerd, moeten cliënten voor rechtzettingen en annuleringen ook niet langer bij de bank, maar bij hun leveranciers aankloppen.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Een bedenking
1 Betalen klanten de facturen van hun leveranciers dikwijls niet veel te vroeg? Is er geen andere oplossing om de betaling niet te vergeten en toch net op tijd te zijn?
2 Ondernemingen geven dikwijls cadeaus als beloning voor een domiciliëring. Een krant geeft bijvoorbeeld vaak gedurende een maand een gratis abonnement op voorwaarde dat de klant de factuur domicilieert.
Wat zouden de voordelen zijn voor ondernemingen om hun klanten zoveel mogelijk te laten domiciliëren?
Zoek dat eens uit.
De aanpassingen sinds 1 februari 2014 aan het gemeenschappelijk eurobetalingsgebied (SEPA) hebben tot gevolg dat domiciliëringen gemakkelijk gebruikt kunnen worden in 32 eurolanden. De cliënten sturen hun mandaten rechtstreeks naar hun leveranciers.
3.8 De cheque
Document 4 Ingevulde cheque
3.8.1 Definitie
De cheque is een handelspapier waarbij een persoon, de trekker, aan een andere persoon, een financiele instelling, de opdracht geeft een bepaalde som op zicht te betalen aan de houder van de cheque. De cheque is dan ook een wettig betaalmiddel.
Opmerking:
1 Er moet wel een voorafgaande provisie zijn op de rekening van de trekker (of hij moet over een kredietlijn beschikken bij zijn bank) zodat de bank de cheque kan uitbetalen aan de houder van de cheque.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
2 De cheque valt niet onder de SEPA-regeling. Niet-SEPA-betaalinstrumenten zullen geleidelijk verdwijnen, maar in sommige landen wordt de cheque nog actief gebruikt.
Figuur 2 De cheque
Schuldenaar Trekker
Trekt cheque = opdracht
Schuldeiser Bank schuldenaar Houder
3.8.2
De cheque is een wettig betaalmiddel en kan op verschillende manieren worden uitgegeven.
– Aan toonder: De trekker vult de naam van de begunstigde niet in. De houder van een cheque aan toonder kan de cheque onmiddellijk innen bij de financiële instelling. Hij kan hem echter ook zonder formaliteiten overdragen aan een nieuwe begunstigde.
– Aan order (of op naam): De trekker duidt een met naam genoemde begunstigde aan, eventueel gevolgd door de clausule ‘aan order’, dat is echter meestal vooraf gedrukt op de cheque. De genoemde begunstigde kan deze cheque onmiddellijk innen ofwel overdragen aan een andere begunstigde via endossement (dat is het aanbrengen van een vermelding op de achterkant van de cheque).
– Niet aan order: De trekker vermeldt een begunstigde, gevolgd door de clausule ‘niet aan order’. Deze cheque kan alleen aan de vermelde begunstigde worden uitbetaald.
De dekking van de cheque
Wettelijk is de trekker strafbaar wanneer hij een cheque uitschrijft zonder voldoende dekking. Ook het wegnemen van de dekking na het uitschrijven van de cheque is een strafbaar feit.
Onvoldoende dekking neemt niets weg van de geldigheid van de cheque. De sanctie is vooral strafrechtelijk.
Opmerking:
Een cheque vervalt zes maand na datum van uitgifte. Dan is dit document nog slechts een bewijs van schuld zonder toepassing van de wet op de cheque.
3.8.3 Internationaal gebruik van de cheque
In België wordt de cheque als betalingsmiddel ontmoedigd door de banken en daardoor wordt hij nog nauwelijks gebruikt, maar in Frankrijk en in Italië is hij bijvoorbeeld nog altijd populair. Ook internationaal wordt hij nog gebruikt. Juridisch gezien kunnen de Belgische banken de cheque niet afschaffen, maar elke bank kan wel beslissen of ze die betaaldienst nog aanbiedt.
Belgische banken rekenen hoge behandelingskosten aan voor cheques van een buitenlandse bank. Gemiddeld schommelen die tussen 8 en 20 EUR, maar op grote bedragen kunnen de kosten oplopen tot 300 EUR. Ze worden rechtstreeks afgetrokken van het te innen bedrag. De kostprijs is zo hoog omdat de behandeling nog altijd manueel gebeurt en omdat er naast de inningskosten ook verzen-
Afgifte cheque aan SE Int de chequeHoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
dingskosten worden aangerekend. De cheque moet teruggestuurd worden naar de bank van uitgifte, wat soms via een dure expresdienst gebeurt.
3.8.4.1 Definitie
De bankcheque is een cheque waarbij een financiële instelling zowel trekker als betrokkene is van de cheque.
Concreet betekent dit dat de financiële instelling het geld eerst van de rekening van de cliënt afneemt en op haar eigen bankrekening plaatst. Op die manier kan de bankier zowel trekker als betrokkene zijn. Hierdoor is de dekking gewaarborgd.
Herkenningspunten van een bankcheque:
– Het is een cheque van de betrokken bank waarop buiten het chequenummer ook een rekeningnummer van de bank voorkomt.
De cheque wordt ondertekend door twee gevolmachtigden van de bank.
– Onder de handtekeningen worden hun naamstempels geplaatst.
3.8.4.2 Werking
Als de bankcheque geïnd wordt binnen de drie maanden is het een gewaarborgde cheque. De bankcheque wordt gebruikt voor de betaling van grote bedragen, meestal in het kader van de internationale handel.
Figuur 3 Financieel incasso van een bankcheque bij een export uit België
1 De koper vraagt zijn bank een bankcheque op te maken;
2 De bank debiteert de rekening van de koper voor de tegenwaarde van de cheque (inclusief de bankkosten die door de koper moeten worden betaald). De koper betaalt dus onmiddellijk;
3 De bankcheque wordt naar de begunstigde (of naar zijn bank) verzonden;
4 De buitenlandse leverancier (exporteur) vraagt zijn bank de cheque te incasseren;
5 De bank van de leverancier zendt de cheque ter incasso naar de bank van de koper (in het buitenland);
6 Het bedrag van de cheque wordt overgemaakt aan de bank van de leverancier. Het geld staat dan al op de rekening van de bank van de koper;
7 De rekening van de leverancier wordt gecrediteerd na afhouding van de bankkosten die de leverancier aan zijn bank moet betalen.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
3.9 De wisselbrief (Bill of Exchange of Draft, Lettre de Change, Wechsel)
3.9.1.1 Definitie
De wisselbrief, meestal wissel genoemd, is een handelsdocument, dat opgesteld wordt volgens wettelijk voorgeschreven regels en waardoor de opsteller (de trekker) onvoorwaardelijk opdracht geeft aan een aangewezen persoon (de betrokkene) om aan de rechtmatige houder van de wissel op een vastgestelde plaats en datum een bepaalde som te betalen. Zodra de betrokkene de wisselbrief accepteert (ondertekent), wordt deze de hoofdschuldenaar ten opzichte van de houder.
Figuur 4 De wisselbrief
Schuldeiser Leverancier
Trekker
Levering goederen + factuur met uitstel
Trekt wisselbrief = opdracht tot betalen
Accepteert wisselbrief = akkoord met betaling
Document 5 Belgische wisselbrief
Begunstigde
KORTRIJK
NV REMOLUX
Vervaldag
Schuldenaar Klant
Betrokkene
Betrokkene Aval
TIENDUIZENDVIJFHONDERD EN NUL CENTS 20 rollen vasttapijt volgens factuur 1752 d.d. 03.08.XX
NV REMOLUX Hogestraat 56 8500 KORTRIJK
050820 XX 0579246381
051120X X 10500 00 0531976842 778504662056
JAN VANDEVELDE
FINANCIEEL DIRECTEUR
NV REMOLUX
Trekker
GOED VOOR AVAL VOOR 10 500,00 EUR JOZEF DESMEDT DIR. KBC KORTRIJK ANN DUBOIS GEVOLGMACHTIGDE KBC BVBA INTERIEUR LAGE WEG 75 8530 HARELBEKE
SOPHIE DOBBELS ZAAKVOERDER BVBA INTERIEUR
Acceptatie
Domiciliëring
Bron: KBC-documentatie
3.9.1.2 Partijen
– trekker: geeft de wissel uit en geeft daarmee de schuldenaar uitstel van betaling tot de vervaldag van de wissel.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
– betrokkene: ontvangt van de trekker de onvoorwaardelijke opdracht een bepaalde som op de vervaldag te betalen. Aanvaardt hij uitdrukkelijk dit mandaat dan accepteert (tekent) hij de wissel en wordt hij hoofddebiteur van de wissel (acceptant).
– begunstigde: is degene aan wie de betaling door de betrokkene moet worden gedaan op de vervaldag. De begunstigde kan de trekker zelf zijn of een derde, bv. zijn bank. De begunstigde moet met naam vermeld worden. Een wissel aan toonder kan niet.
– houder: bezit de wisselbrief op de vervaldag. Houder kan zijn:
• de trekker zelf, die de wisselbrief trok aan order van zichzelf;
• een andere vernoemde begunstigde;
• de laatste geëndosseerde die hem bezit op de vervaldag (zie verder).
– avalgever: een derde die borg staat voor de betaling van de wissel op de vervaldag (meestal een bank).
– endossant: is degene die de wisselbrief door endossement (rugtekening) overdraagt aan een ander persoon: de geëndosseerde.
3.9.1.3 De acceptatie
De acceptatie is een handelsdaad waarbij de betrokkene door zijn handtekening op de wissel aan te brengen zich onherroepelijk verbindt de wisselbrief te betalen op de vervaldag.
De acceptatie moet altijd onvoorwaardelijk zijn.
Gevolgen:
Na de acceptatie is de betrokkene hoofdschuldenaar van de wisselbrief. Hij moet de betaling verrichten op de vervaldag.
Weigering tot acceptatie, zowel geheel als gedeeltelijk, zal vastgesteld worden door het opmaken van een protestakte. Dit protest maakt een latere aanbieding ter betaling en protest van niet-betaling overbodig.
3.9.1.4 De vervaldag (maturity date, échéance)
De vervaldag is de datum waarop de betrokkene de wissel moet betalen.
Er zijn vier mogelijkheden om de vervaldag aan te duiden: – een welbepaalde dag, bv. 25 september 20XX; dit is een ‘datowissel’ (meest voorkomend);
op zicht, de vervaldag is dan de dag waarop de houder de wissel ter betaling aanbiedt, men spreekt dan van een ‘zichtwissel’. In het vakje van de vervaldag wordt vermeld ‘op zicht’ (at sight – à vue).
Bij internationale handel worden regelmatig zichtwissels gebruikt, bijvoorbeeld als de wissel moet betaald worden bij aankomst van de goederen in de haven van bestemming. Aangezien men niet steeds zeker is van de juiste aankomstdatum van een schip biedt de zichtwissel hierbij een oplossing. Deze wissel moet binnen het jaar volgend op de datum van uitgifte ter betaling aangeboden worden;
– op een bepaalde termijn na zicht, bv. 10 dagen na zicht; dit is een nazichtwissel. De wissel is betaalbaar 10 dagen nadat de betrokkene de wissel heeft geaccepteerd. De aanbieding ter betaling moet plaatsvinden binnen het jaar dat volgt op de uitgiftedatum.
– op een bepaalde termijn na dagtekening van de wissel, bv. ‘2 maanden na dagtekening’; dit is een nadatowissel. De vervaldag is dan 2 maanden na de uitgiftedatum.
De nazichtwissel en de nadatowissel komen weinig voor.
3.9.1.5 Plaats van betaling
De plaats van betaling is de plaats waar de betrokkene gevestigd is. In die plaats (land) zal ingeval van niet-betaling het protest worden opgesteld. Om het innen van de wissels te vergemakkelijken, worden de wissels meestal gedomicilieerd bij de bank van de betrokkene; dat betekent dat de wissel betaal-
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
baar is bij die bank. De vermelding van het bankrekeningnummer van de betrokkene geldt als domiciliëring. Als de wissel door de houder ter incasso wordt aangeboden zal de bank van de betrokkene de wissel uitbetalen door de rekening van de betrokkene te debiteren (dit op voorwaarde dat er voldoende tegoed aanwezig is).
Het endossement of de rugtekening is een vermelding op de rugzijde van de wisselbrief waardoor de houder (endossant) de wisselbrief overdraagt aan een nieuwe houder (geëndosseerde).
Document 6 Wisselbrief met endossement
Endossement aan order
Endossement op naam
Endossement aan toonder of blanco endossement door enkel handtekening
Incasso endossement
Men kan op twee manieren endosseren:
1 Endossement op naam: (of aan order): met vermelding van de identiteit van de geëndosseerde: ‘Betaal aan (de order van) X’ op de rugzijde van de wisselbrief.
2 Blanco endossement: door eenvoudige handtekening op de rugzijde van de wisselbrief.
Bij een gewoon endossement is er eigendomsoverdracht van de wisselbrief aan de geëndosseerde (nieuwe houder).
Bepaalde clausules in het endossement hebben geen eigendomsoverdracht tot gevolg, bijvoorbeeld als je een incasso-opdracht geeft aan je bank.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Incasso-endossement:
De geëndosseerde (doorgaans de bank) wordt belast met het innen van de wisselbrief en de opbrengst op de rekening van de endossant. Bij niet-betaling moet de bank protest laten opmaken.
Betaal aan order van KBC
Waarde ter incassering
Datum
Handtekening
Figuur 5 Verloop van het financieel incasso van een wissel bij export
BANK EXPORTEUR
BANK IMPORTEUR
1 De Belgische exporteur trekt een wissel op zijn buitenlandse klant.
2 De exporteur geeft de wissel af aan zijn bank ter acceptatie en/of ter incasso.
3 De bank van de exporteur stuurt de wissel naar de bank van de koper.
4 Deze buitenlandse bank legt de wissel voor aan zijn klant (de koper) ter acceptatie.
5 De wissel wordt in portefeuille gehouden bij de buitenlandse bank tot de vervaldag.
6 De inning vindt plaats op de vervaldag door de rekening van de buitenlandse koper te debiteren (verminderen).
7 Transfer van de geïnde som naar de Belgische bank.
8 Creditering (vermeerderen) van de rekening van de Belgische exporteur.
De wisselbrieven (wissels) zijn zoals de cheques geen SEPA-instrumenten en duur in gebruik. De Europese Commissie pleit voor de afschaffing van de wisselbrieven en orderbriefjes (net zoals van cheques). De Belgische banksector ontmoedigt het gebruik van deze betaalinstrumenten op nationaal niveau, maar kan juridisch gezien het gebruik van die instrumenten niet afschaffen. Internationaal wordt een wissel (bill of exchange, draft, lettre de change) veel gebruikt in combinatie met het documentair incasso en het documentair krediet (zie verder).
Een wissel biedt de mogelijkheid om betalingsuitstel te verstrekken, waarbij de risico’s op niet-betaling lager liggen dan bij een overschrijving.
Opmerking:
De wissel is een instrument om uitstel van betaling te geven aan de koper, waarbij de risico’s op
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
niet-betaling enigszins lager liggen dan bij de overschrijving. Dit omdat de verkoper een door de koper ondertekend document in handen heeft dat bij niet-betaling via een gerechtelijke procedure een zekere bescherming geeft aan de schuldeiser. Maar let wel: de veiligheid van het gebruik van de wissel bij internationale verrichtingen hangt samen met de wetgeving op de wissel in elk land afzonderlijk – belangrijk daarbij is na te gaan of er in het land van de koper wel degelijk een wetgeving op de wissel bestaat1.
Bij niet-betaling van een wisselbrief treedt automatisch een procedure in werking, een protest wordt opgemaakt. Sinds 2013 is de wettelijke opdracht als centrale depositaris van protesten in handen van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, voor opname in het ‘Centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling en van protesten’. Wie dat wenst, kan een uittreksel krijgen van de openbaar gemaakte protesten. Voordat het betalingsuitstel wordt toegestaan aan een klant, is het nuttig na te gaan of de klant niet voorkomt op de gepubliceerde lijst.
3.10 Documentair incasso
In de internationale handel kennen de contracterende partijen elkaar niet, of nauwelijks. Daardoor is er soms onvoldoende vertrouwen of elke partij zijn verplichtingen zal nakomen.
Voor de verkoper zou het ideaal zijn als de koper eerst zou betalen en de goederen pas daarna verzonden worden. Zo zou de verkoper zekerheid hebben dat de koper de goederen niet in handen krijgt zonder te betalen. Dat is niet gunstig voor de koper, want als hij betaalt vóór hij de goederen ontvangt, dan loopt hij het risico dat de verkoper, na ontvangst van de betaling, de goederen niet verstuurt.
Met het documentair incasso (soms documentaire remise genoemd) worden de standpunten van koper en verkoper dichter bij elkaar gebracht. Documentair incasso kan alleen worden gebruikt bij internationale handel.
Bij die betalingsvorm worden de commerciële documenten gekoppeld aan de betaling, vandaar ‘documentair incasso’ (tegenover de term ‘financieel incasso’ wanneer alleen gebruikgemaakt wordt van een cheque of een wissel).
De commerciële documenten die hier een rol kunnen spelen zijn o.a.: – de commerciële factuur;
– de vervoersdocumenten (in het bijzonder het zeevaartconnossement);
– evt. de verzekeringspolis (bewijst dat de goederen volgens afspraak verzekerd zijn);
– evt. een oorsprongsdocument (officieel bewijs van de oorsprong van de goederen);
– evt. een inspectiecertificaat (bewijs dat de goederen de juiste kwaliteit hebben en in goede staat zijn);
– evt. een gezondheidscertificaat (van belang bij dierlijke of plantaardige producten). Door deze documenten te bezorgen aan de koper bewijst de verkoper dat hij voldaan heeft aan zijn leveringsplicht: dat de goederen verzonden zijn, dat ze tijdig verzonden zijn, dat de juiste hoeveelheid verzonden is enzovoort. Welke documenten nodig zijn is afhankelijk van de gebruikte Incoterm, de vervoerswijze en de aard van de goederen.
3.10.1 Betrokken partijen
De betrokken partijen zijn:
- de exporteur; - de bank van de exporteur, de ‘remitterende bank’, de bank die zorgt voor het doorgeven van de
1 De wetgeving op de wissel is in België redelijk streng. Dat is niet zo in alle landen en sommige landen hebben niet eens een wetgeving op de wissel (voorzichtigheid is zeker geboden in de landen van Centraal- en Oost-Europa).
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
documenten; - de buitenlandse koper; - de bank van de koper, de ‘incasserende bank’, de bank die zorgt dat de koper de documenten pas in handen krijgt nadat de koper de betaling verricht heeft.
De eenvoudigste vorm van documentair incasso is de documenten afleveren aan de koper tegen betaling of ‘Documents against Payment’ (D/P).
Hierna volgt een illustratie van het verloop van een documentair incasso voor een Belgische exportverrichting, met een contante betaling.
6 Documentair incasso (D/P)
EXPORTEUR
BANK VAN DE EXPORTEUR =
BUITENLANDSE KOPER
BANK BUITENLANDSE KOPER = INCASSERENDE BANK
1 Verkoopcontract met betalingsvoorwaarde: documentair incasso.
2 Exporteur verzendt de goederen naar de koper in het buitenland.
3 De exporteur (remittent) bezorgt de documenten die de verzending van de juiste goederen bewijzen en de betaalinstructies aan zijn bank (remitterende bank).
4 De remitterende bank bezorgt de documenten en de incasso-instructies aan de incasserende bank.
5 De incasserende bank geeft de koper inzage in de documenten zodat hij kan vaststellen dat de leverancier voldaan heeft aan zijn verplichtingen.
6 De betrokkene betaalt het bedrag (de incasserende bank debiteert zijn rekening) waarna hij over de documenten kan beschikken.
7 De incasserende bank maakt het incassoprovenu over aan de remitterende bank.
8 De remitterende bank maakt het incassoprovenu over aan de remittent (exporteur).
Varianten op bovenstaande vorm zijn: Documents against Payment met uitgestelde betaling (bv. waarbij de incasserende bank krediet verleent aan de koper), Documents against Acceptance (D/A) waarbij de documenten afgegeven worden aan de koper tegen de acceptatie van een wissel met een latere vervaldag.
3.10.3 Risico’s voor de verkoper
De verkoper is nooit helemaal zeker van de goede afloop van de transactie. Blijft de betaling of acceptatie achterwege dan heeft hij enkel verhaal op de koper.
FiguurHoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Weigert de koper te betalen bij D/P dan houdt de verkoper wel het beschikkingsrecht over de goederen, maar die zijn ondertussen al verzonden. Hij kan een andere koper proberen te vinden of de goederen laten terugkeren (beide oplossingen brengen extra kosten met zich mee ).
Weigert de koper de wissel te betalen te betalen bij D/A dan zijn bovenvermelde oplossingen niet meer mogelijk aangezien de koper met de documenten de goederen in ontvangst zal genomen hebben.
Documentair incasso biedt ook geen bescherming tegen het ‘politiek risico’. Bv. als het land van de koper een invoerbeperking of een invoerverbod instelt, nadat de goederen reeds verzonden zijn. Als de goederen het land niet binnen mogen zal de koper weigeren ze te betalen.
Evenmin biedt deze betalingsvorm bescherming tegen het ’transferrisico’, d.w.z. het risico dat de koper niet de juiste deviezen kan kopen om de invoer in een vreemde munt te betalen.
Het is duidelijk dat deze betalingsvorm veel complexer is dan de vorige betalingstechnieken. Door de aard van de tussenkomst van de banken en het verzenden van de documenten komen er ook hogere kosten bij kijken.
3.11 Documentair krediet (Letter of credit, L/C)
Wil een exporteur ook de risico’s die bij het documentair incasso werden opgesomd volledig uitsluiten, dan kan hij gebruikmaken van het documentair krediet als betalingstechniek. Ook bij deze betalingsvorm worden de commerciële documenten gekoppeld aan de betaling - vandaar ‘documentair’ krediet.
Let wel: documentair krediet is een betalingsvorm voor de internationale handel en geen kredietvorm. De term ‘krediet’ is afgeleid uit de term ‘Letter of Credit’ (L/C). De ‘Letter of Credit’ is een betalingsbelofte van de bank van de koper, die slechts gegeven wordt als die bank vertrouwen heeft in de betalingscapaciteit van de koper. ‘Credit’ wordt hier dus gebruikt in de betekenis van ‘vertrouwen in de betalingscapaciteit van de koper’.
3.11.1 Betrokken partijen
De betrokken partijen zijn: – de exporteur: de ‘begunstigde’ van het documentair krediet (‘beneficiary’); – de bank van de exporteur of ‘adviserende bank’ (‘advising bank’), soms ook interveniërende of notificerende bank genoemd; – de buitenlandse koper: de ‘aanvrager’ van het documentair krediet (‘applicant’); – de bank van de koper of ‘kredietopenende bank’, de uitgever van de Letter of Credit (‘issuing bank’).
3.11.2 Principe
Bij het documentair krediet verbindt de kredietopenende bank zich op verzoek van de koper, de goederen te betalen aan de exporteur als tijdig ‘conforme’ documenten worden voorgelegd die de correcte verzending van de juiste goederen aantonen. De kredietopenende bank geeft dus een betalingsgarantie aan de exporteur als deze aantoont dat hij al zijn verplichtingen van de verkoopovereenkomst is nagekomen.
Deze garantie wordt formeel gegeven onder de vorm van een ‘Letter of Credit of L/C’, opgemaakt door de kredietopenende bank, op verzoek van de koper, waarin wordt vermeld welke verplichtingen de exporteur heeft in de betrokken handelstransactie (zie figuur 8).
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
In de L/C wordt onder andere opgesomd:
– welke documenten overhandigd moeten worden; – welke gegevens op de documenten moeten staan;
– wanneer de documenten uiterlijk afgegeven moeten worden; – waar de documenten op die datum afgegeven moeten worden;
– wanneer de goederen uiterlijk verzonden moeten worden (datum transportdocument), en op welke wijze;
– welk bedrag er betaald zal worden;
– onder welke vorm dit betaald zal worden;
– wanneer het betaald zal worden.
Met conforme documenten wordt bedoeld: ‘alle in de L/C gevraagde documenten die inhoudelijk voldoen aan de voorwaarden die in de L/C worden opgesomd’.
Documentair krediet heeft vele varianten. Hierna wordt de eenvoudigste vorm ervan uitgelegd (zie figuur 7): het ‘documentair krediet tegen contante betaling’ (‘documents against payment’).
Figuur 7 Documentair krediet
EXPORTEUR = BEGUNSTIGDE 21011 5 1 BUITENLANDSE KOPER = OPDRACHTGEVER
BANK
BANK VAN DE IMPORTEUR = KREDIETOPENENDE BANK
1 Verkoopovereenkomst waarin ook vastgelegd wordt dat zal betaald worden met documentair krediet.
2 De buitenlandse koper vraagt aan zijn bank of zij een documentair krediet wil openen ten gunste van zijn leverancier in het buitenland. Via een schriftelijke aanvraag tot openen van een documentair krediet somt de koper de verplichtingen op waaraan de leverancier moet voldoen om betaald te worden. Indien de kredietopenende bank (bank van de koper) vertrouwen heeft in de kredietwaardigheid van de koper, zal ze de kredietopening toestaan (ze geeft de belofte te betalen mits bepaalde voorwaarden voldaan zijn).
3 De kredietopenende bank verwerkt de instructies van de koper in een Letter of Credit (L/C), rekening houdend met de Uniforme Regelen en Usances met betrekking tot het Documentair Krediet2 van de International Chamber of Commerce. De bank zendt de L/C naar de bank van de exporteur.
2 De Uniforme Regelen en Usances met betrekking tot het Documentair Krediet of de URU, is een internationaal reglement dat door 175 landen in de wereld werd onderschreven. Het heeft als bedoeling, conflicten tussen handelaars van verschillende landen te vermijden door nationale reglementen voor het documentair krediet te vervangen door dit uniforme internationale reglement. De laatste herziening dateert van 1 juli 2007 en werd door ICC gepubliceerd onder het nummer 600, vandaar dat in een L/C verwezen wordt naar de URU-600-regeling (of UCP-600 – Uniform Customs and Practice). De International Chamber of Commerce publiceerde ook reeds een elektronische regeling (eRules) voor de Uniform Customs & Practice for Documentary Credits.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
4
De adviserende bank gaat de inhoud van de L/C na. Ze controleert of de voorwaarden haalbaar zijn, of ze niet in tegenspraak zijn met de URU-600-regeling, en onderzoekt de authenticiteit van het documentair krediet; dit wil zeggen, de bank gaat na: a of de kredietopenende bank bestaat; b of de handtekeningen geldig zijn; c of de kredietopenende bank kredietwaardig is; d en deelt de kredietopening (met haar advies) mee aan de exporteur.
5 Als het advies van de bank gunstig is, verzendt de exporteur de goederen en verzamelt hij de in de L/C gevraagde documenten. Afhankelijk van de gebruikte Incoterm zorgt de exporteur eventueel ook voor de goederenverzekering.
6 De exporteur overhandigt de nodige ‘conforme documenten’ aan zijn bank.
7 De adviserende bank gaat na of de documenten beantwoorden aan de voorwaarden die opgesomd zijn in de L/C en stuurt de documenten naar de kredietopenende bank om de betaling te vragen.
8 Als de documenten ‘conform’ bevonden worden, betaalt de kredietopenende bank de overeengekomen som aan de adviserende bank.
9 De adviserende bank maakt de betaling over aan de exporteur, na afhouding van de bankkosten. De bank doet dit door creditering (vermeerderen) van de rekening van de exporteur.
10 Ondertussen biedt de kredietopenende bank de documenten aan de koper aan.
11 De koper betaalt, inclusief de bankkosten – zijn rekening wordt gedebiteerd (verminderd) – en ontvangt de documenten. Hij kan daarmee de goederen in ontvangst nemen.
Opmerking:
Het is belangrijk om te weten dat het documentair krediet ‘autonoom’ is. Dit wil zeggen dat het een betaling is tegen afgifte van documenten, en niet gebonden is aan het al dan niet aankomen van de goederen. Zijn de documenten in orde, dan moet de kredietopenende bank betalen. Daarom is het belangrijk dat de grootste zorg wordt besteed aan het ‘tijdig’ afgeven van de ‘juiste’ documenten, die op een correcte manier zijn ingevuld volgens de vereisten van de L/C. Er moet een juiste omschrijving van de goederen op staan, een juiste datum van verzending, de haven van vertrek en bestemming, dat de ‘full set, clean, on board B/L’ wordt afgegeven ingeval van zeevervoer (zie meer info bij zeevaartconnossement); er moeten met andere woorden ‘conforme documenten’ geleverd worden.
Bij documentair krediet aanvaarden de banken nog geen digitale documenten; bij zeevervoer moeten wel degelijk fysieke B/L’s worden afgegeven.
In de verkoopsovereenkomst, of op de factuur, zal bij de aanduiding van wijze van betaling ‘L/C’ vermeld worden.
Bij documentair krediet wordt ook regelmatig een ‘zichtwissel’ gebruikt, zoals hoger gezegd staat op dergelijke wissel geen vervaldag maar in plaats daarvan de aanduiding ‘op zicht’ of ‘at sight’. De zichtwissel is in zo’n geval ook een van de documenten die moeten afgeleverd worden bij de betaling. De kredietopenende bank zal de zichtwissel ter betaling aanbieden aan de koper, samen met de andere documenten van de transactie.
3.11.4 Voordelen
– Als de verkoper zijn verplichtingen nakomt en de opgesomde conforme documenten tijdig afgeeft, dan is hij er zeker van dat hij zal worden betaald (dus ook bescherming tegen politiek risico en transferrisico – niet vergeten: het is een betaling tegen documenten). –
De koper weet op basis van de aangeboden documenten welke goederen onderweg zijn, wanneer ze verzonden werden en of ze degelijk zijn verzekerd (in functie van de gebruikte Incoterm).
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
3.11.5 Kenmerken
– Een zeer veilige betalingstechniek;
– Administratief zeer complex;
– Heel wat duurder dan de andere betalingstechnieken die in dit boek behandeld worden;
– Slechts aangewezen bij relatief grote verrichtingen (dan blijven de kosten in verhouding redelijk);
– Vooral nuttig wanneer de exporteur weinig informatie heeft over de kredietwaardigheid van de buitenlandse koper (bijvoorbeeld als het gaat om een nieuwe klant), of als het politieke of economische risico in het land van de koper redelijk groot is.
– Documentair krediet wordt vooral gebruikt bij grote handelstransacties met landen uit het Midden-Oosten, het Verre Oosten, Noord-Afrika, Zuid-Afrika en Centraal-Europa. Met de landen waar de betalingsrisico’s te groot zijn wordt doorgaans met vooruitbetaling gewerkt.
3.11.6 Vereenvoudigde voorstelling van een Letter of Credit
De belangrijkste gegevens vermeld in een L/C worden met het vereenvoudigde voorbeeld hierna geïllustreerd. Het betreft een L/C uitgegeven door een Chinese bank, voor een export van België naar China. In het hoofdstuk ‘Overkoepelende cases’ zijn illustraties van echte L/C’s te vinden.
Figuur 8 Letter of Credit
FORM OF DOCUMENTARY LETTER OF CREDIT: Irrevocable
DOCUMENTARY CREDIT NUMBER: 236790 3421
DATE OF ISSUE: 230725
DATE AND PLACE OF EXPIRY: 230925 Brussels
ISSUING BANK: Bank of China
APPLICANT:
Shanghai Tool Company, Olympic Boulevard 1234, Zone West, Shangai – China
BENEFICIARY
Mekatool nv, Veldstraat 567, 8700 Tielt – Belgium
CURRENCY, AMOUNT:
EUR 30 560,00
AVAILABLE WITH:
BNP PARIBAS FORTIS
LOADING ON BOARD FROM: Antwerp, Belgium FOR TRANSPORTATION TO: Shangai, China
LATEST DATE OF SHIPMENT: 230910
DESCRIPTION OF GOODS: Machine parts for weaving looms
SHIPMENT TERMS: CIF Shangai
DOCUMENTS REQUIRED
Full set Clean On Board Marine B/L, issued by a Marine Carrier or his agent, made out to or der and blank endorsed, marked Freight Prepaid showing Notify Shanghai Tool Company, Olympic Boulevard 1234, Zone West , Shangai – China
+ One original and 3 copies of Commercial Invoice + Insurance Policy
PERIOD FOR PRESENTATION:
Documents must be presented at place of expiration within 15 days of issue of transport document ADDITIONAL CONDITIONS:
ICC publication number 600
ADVISE THROUGH BANK:
BNP PARIBAS FORTIS
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
3.11.7 Beknopte uitleg over de termen uit de L/C
– Irrevocable documentary credit: de toegestane betalingsbelofte van de kredietopenende bank is onherroepelijk; als de L/C eenmaal is uitgegeven, dan kan het documentair krediet niet meer worden ingetrokken, tenzij alle vier de partijen akkoord gaan.
– Beneficiary: de begunstigde van het documentair krediet, hier de exporteur Mekatool nv.
– Date and Place of Expiry: uiterste geldigheid, de plaats (bank) en de uiterste datum waarop de documenten afgegeven moeten worden.
– Available with BNP PARIBAS FORTIS: bank die de exporteur zal uitbetalen.
– Full set of marine Bill of Lading: alle verhandelbare originelen van de B/L, uitgegeven door een zeevervoerder of zijn agent.
– Clean B/L: zonder bemerkingen (schoon connossement).
On board B/L: met vermelding van de inladingsdatum in het schip.
B/L issued to order: uitgegeven aan order.
B/L Blank endorsed: blanco geëndosseerd.
Notify: partij die verwittigd moet worden van de aankomst van de goederen (want deze B/L zal opgemaakt zijn aan order van de kredietopenende bank, de Bank of China in Shanghai, maar de werkelijke bestemmeling van de goederen wordt ook graag op de hoogte gebracht).
Marked freight prepaid: op de B/L moet vermeld staan dat de vrachtprijs vooraf betaald is.
– Latest date of shipment: uiterste inladingsdatum van de goederen. Die wordt bewezen door de datum van de B/L.
– Period of presentation: de documenten moeten uiterlijk binnen de 15 dagen na de uitgiftedatum van de B/L worden afgegeven bij de bank op de plaats van geldigheid. Hier is dat bij de adviserende bank BNP PARIBAS FORTIS
–
Subject to Uniform Customs and Practice for Documentary Credits (2007 - ICC publication N° 600): onderworpen aan het uniforme internationale reglement met betrekking tot documentair krediet, dat werd uitgewerkt in de Internationale Kamer van Koophandel, versie van 2007 met publicatienummer 600).
4.1
Oefening 1
Mevrouw Pieters kocht bij Bouwmaterialen Coppens een partij zand voor de zandbak van de kinderen. Factuur 2076 werd achteraf naar haar thuis opgestuurd.
Woensdag doet ze boodschappen in het dorp en haalt ze ook geld uit de muur. Plots denkt ze aan de openstaande factuur van Coppens. Ze bevindt zich op loopafstand van deze zaak en besluit binnen te stappen om haar schuld te betalen. De vriendelijke Coppens is tevreden dat een klant spontaan langskomt om te betalen. Hij vraagt de factuur aan mevrouw Pieters zodat hij ze met een kwijting kan aftekenen. Maar mevrouw Pieters heeft de factuur niet bij zich. Wat nu? De klant wandelen sturen? Hoe zou jij dit oplossen?
Oefening 2
Belgisch chocoladeproducent ‘Sweet & Black’ verkocht een aanzienlijke partij pralines aan een koper in Nigeria ‘Central Enterprise’ (Niamey). De klant is nieuw en stelt zijn eisen betreffende de kwaliteit van de chocolade: échte Belgische chocolade en drie verschillende vullingen zoals afgesproken in het koopcontract. De bestelling bestaat uit 27 000 dozen: chocoladeharten en chocoladediamanten met de specifieke vullingen. Central Enterprise eist dan ook een aangepast zeetransport van Antwerpen naar Niamey. Sweet & Black is bereid deze levering te doen maar aangezien het een eerste contact en
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
een eerste bestelling betreft, eist Sweet & Black een betaling binnen de vijf dagen na vertrek van de partij in Antwerpen (dus waarschijnlijk voor de levering aankomt in Nigeria). Hoe kunnen beide partijen zekerheid verwerven dat aan hun eisen zal voldaan worden? Zoek uit en zet in schema.
Oefening 3
Je hebt bij je bank een zichtrekening en de bank communiceert je dat je rekening werd gecrediteerd voor 500 EUR. Is dat goed nieuws? Interpreteer dit.
Oefening 4
Overschrijven kan je via het domiciliëren van facturen. Zo vergeet je nooit te betalen maar de overschrijving gebeurt wel voor de vervaldag van de factuur, dus altijd te vroeg. Sommige rekeningen besluit je niet te domiciliëren. Maandelijks komen dus een aantal rekeningen in je brievenbus die je uit eigen beweging moet betalen. Je wilt deze schulden wel net op tijd betalen maar je mag ze natuurlijk niet vergeten. Hoe los je dat op?
Oefening 5
Factuur x kan de volgende betalingsmodaliteiten vermelden: betaalbaar per: – overschrijving; – cheque; – wisselbrief; – documentair incasso; – documentair krediet.
Niet alle betalingsmodaliteiten zijn even duur en ze bieden de schuldeiser ook niet dezelfde zekerheid dat hij effectief zal betaald worden.
Rangschik deze betalingsmodaliteiten:
– van lage kosten tot hoge kosten; – van beperkte zekerheid tot hoge zekerheid van betaling.
Oefening 6 (zie documenten op de volgende pagina’s)
1 Vat de verrichting samen en geef de belangrijkste partijen die bij deze verrichting betrokken zijn.
2 Bespreek de advisering van een onherroepelijk documentair krediet.
Lees aandachtig de derde paragraaf (Dit documentair krediet is onderworpen aan ...) in het document Advisering documentair krediet EAL Man Hin & Sons in dit hoofdstuk. Leg uit wat hiermee bedoeld wordt.
3 Bespreek het documentair krediet.
a Beschrijf het verloop van dit documentair krediet aan de hand van een overzichtelijk schema.
b Leg de betekenis uit van BBRUBEBB 900. Deze code vind je terug op de L/C, bovenaan rechts.
c Bespreek de volgende nummers:
40A, 20 en 31C
31D, 50 en 59
32B, 41D, 42C en 42A (bespreek het laatste document van deze case), 44A-44B-44C 45A en 46A (leg het verband met het voorlaatste document van deze case), 47A, 71B, 48, 49 en 78.
4 Bespreek de taken van de koper en de verkoper.
Som alle taken op die de koper en de verkoper bij deze transactie moeten verrichten, en dit zowel wat de levering als wat de betaling betreft.
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Advisering documentair krediet EAL Man Hin & Sons
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
1 Rechtstreekse betaling. Wat is fout?
a kwitantie is een document opgesteld door de schuldeiser (SE) en afgegeven aan de schuldenaar (SN) na betaling
b ontvangstbewijs is een document opgesteld door de SN en afgegeven aan de SE na ontvangst van geld of goederen
c kwijting is een document gegeven aan de SN zodra deze SN de goederen betaald heeft
d kwitantie = kwijtschrift = schuldvereffening
2 Voor welke schuld kan ik geen ‘doorlopende opdracht’ geven aan de bank?
a driemaandelijkse betaling van een tijdschrift
b betaling van periodiek aan huis geleverde stookolie
c maandelijkse stortingen voor financiering nieuwe wagen
d afbetaling van een hypothecaire lening
3 Wat is fout?
Een rekeninghouder met geld op zijn rekening heeft een:
a provisie
b dekking
c tegoed
d debetsaldo
4 De voorwaarde voor een provisie of dekking van een cheque. Wat is fout?
a voldoende en voorafgaandelijk
b beschikbaar en zeker
c liquide of op termijn
d binnen de kredietlijn indien de cliënt over een krediet beschikt bij zijn bank
5 Welk endossement van de wisselbrief is geen eigendomsoverdracht?
a endossement op naam
b blanco-endossement
c endossement aan toonder
d incasso-endossement
6 Wat is fout? Een documentair krediet:
a is een betalingsvorm bij internationale handel
b is een kredietvorm bij de internationale handel
c waarbij de bank van de koper zich rechtstreeks verbindt tegenover de verkoper
d waarbij een betaling gebeurt tegen afgifte van conforme documenten
7 Wat is fout? Conforme documenten bij documentair krediet wil zeggen dat de vervoersdocumenten, de factuur en de verzekeringspolis van de transactie:
a tijdig moeten afgegeven worden aan de kredietopenende bank
b de juiste gegevens op de documenten moeten bevatten over de goederen
c alle in de L/C gevraagde documenten aanwezig moeten zijn
d in een bepaalde vorm moeten opgesteld zijn
Hoofdstuk 3 Betalingsmiddelen en -bewijzen
Verklaar
1 Wat is het essentiële verschil tussen documentair incasso en documentair krediet?
2 Waarom verkiest een exporteur een documentair krediet boven een internationale overschrijving?
3 Stel je in de plaats van een bedrijf dat goederen aankoopt in China, welke betalingsvorm zou dan je voorkeur hebben? En waarom?
Zoek op
1 Welke functies staan er allemaal op je bankkaart? Wanneer gebruik je ze?
2 Op welke manieren kun je nog een bewijs van betaling bekomen zonder de zichtrekening te gebruiken?
3 Wat zijn de wettelijke betaalmiddelen in België?
Illustreer
Maak een tabel met kolommen en rijen.
In de kolommen zet je: / hoe snel word ik armer / bij verlies gevolg? / betalingsbewijs?
In de rijen zet je: / cash / debetkaart / kredietkaart / overschrijving / cheque Interpreteer.
1.1 Inleidende case
Luc erft netto 100 000 EUR cash van zijn suikertante en vraagt zijn bankier wat hij er best mee kan doen. Luc is 55 jaar en gehuwd. Zijn dochter woont al buitenshuis en werkt. Zijn echtgenote Lieve (51 jaar) werkt deeltijds en droomt van een appartementje aan zee. Zijn spaargeld is typisch Belgisch belegd: 30 000 EUR op een gewoon spaarboekje en 45 000 EUR in allerlei fondsen. Zijn enige woning is net afbetaald en is geschat op 250 000 EUR. Luc wil meer rendement uit zijn beleggingen halen en ving in dat verband al iets op over hybride obligaties. Hij wil weten wat zijn bankier hiervan denkt en wat de risico’s zijn. Zijn dochter die al jaren een vriend heeft, liet horen dat ze in de nabije toekomst wel een huis wil kopen. Luc wil haar hierbij graag helpen. Kan het gezin dat allemaal realiseren?
In België staat het Garantiefonds in voor de tegoeden van de spaarders en de beleggers. Het fonds werd in 1998 opgericht in toepassing van Europese richtlijnen. Iedere particuliere houder van rekeningen met gelden of effecten bij een instelling die lid is van het fonds geniet bescherming. De overheden, financiële instellingen, institutionele beleggers en grote bedrijven genieten geen bescherming van het Fonds. Alle in België gevestigde kredietinstellingen, beursvennootschappen, vermogensbeheerders en vennootschappen voor de plaatsing van orders in financiële instrumenten moeten zich verplicht aansluiten bij het fonds. Ze moeten een jaarlijkse bijdrage storten in het fonds. De reserves worden dan gebruikt bij een gerechtelijk akkoord of faillissement. Voorwaarde voor een tegemoetkoming is dat de financiële producten op naam staan, op een rekening zijn geplaatst of in open bewaargeving worden gehouden bij de uitgevende kredietinstelling. Op aandelen en obligaties is er dus geen garantie van toepassing. Personen die gezamenlijk eigenaar zijn van een rekening maken afzonderlijk aanspraak op een vergoeding van 100 000 EUR voor deposito’s in België en 100 000 EUR voor effecten in België. Meer informatie vind je op https://garantiefonds.belgium.be/nl.
Om ook de belegger te beschermen en de handel in financiële instrumenten te stroomlijnen, is sinds 1 november 2007 de MiFID-richtlijn (Markets in Financial Instruments Directive) van kracht. Deze richtlijn heeft zich voor ogen gesteld de beleggingsmarkt transparanter en efficiënter te maken en de concurrentie tussen de verschillende partijen op de markt te verhogen. Dat zou lagere tarieven met zich moeten meebrengen.
Bovendien legt de MiFID gedragsregels vast die de belegger zo goed mogelijk beschermen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de verschillende soorten klanten van financiële instellingen. Ieder type belegger heeft recht op een aangepast beschermingsniveau. Een particuliere belegger is natuurlijk minder goed geïnformeerd over de details van het beleggen als een financieel directeur.
Om de klant zo goed mogelijk over beleggingen te informeren, maakt de bankier van de financiële instelling op basis van een vragenlijst een risicoprofiel aan. Daarmee kan de belegger te weten komen welk type belegging voor hem het meest geschikt is.
1 Je nanciële situatie
bv. Je kunt elke maand x EUR sparen
2 Je kennis en ervaring met beleggen
bv. Je leest gespecialiseerde nanciële pers bv. Je koopt regelmatig beleggingsproducten.
3 Je beleggingsdoelstellingen
bv. Je bent van plan binnen vijf jaar een huis te kopen
4 Je houding tegenover risico
Bv. Voor jou is zekerheid het belangrijkste, rendement is bijkomstig
In 2018 werd MiFID II geïmplementeerd.
Objectieve criteria
Subjectieve criteria Risicopro el
MiFID II moet beleggers nog meer bescherming bieden. De vrijblijvende vragenlijst om het beleggersprofiel te bepalen onder MiFID I, evolueert nu naar een kennis- en ervaringstest. Banken beslissen nog altijd wel zelf hoe ze die aanpakken.
Financieel adviseurs moeten hun klanten nu ook precies uitleggen waarvoor ze kosten betalen. Voordien leek ‘onafhankelijk advies’ vaak gratis. Maar fondsenhuizen betaalden een vergoeding aan adviseurs voor nieuwe klantengelden. Die commerciële ‘retrocessies’ zijn voortaan verboden bij onafhankelijk advies.
Het verbod moet verhinderen dat een beleggingsdienst haar adviezen of beheer laat afhangen van vergoedingen van een derde partij en dat de belangen van de klant uit het oog worden verloren. Ook bonussen en andere regelingen die het personeel ertoe aanzetten om een klant een bepaald financieel instrument aan te bevelen, zijn niet meer toegelaten. Beperkingen op commissies die financiële instellingen kunnen betalen en ontvangen als zij beleggingsdiensten verstrekken, zijn eveneens het gevolg van MiFID II.
Beleggers krijgen voortaan nog een gedetailleerder overzicht van de kosten bij de aankoop van een fonds. De KIID (een document met de essentiële beleggersinformatie dat verplicht moet worden voorzien bij een nieuw fonds, zijnde Key Investor Information Document) werd vervangen door de KID, waarin onder andere wordt bepaald dat de kosten niet enkel meer in percentage staan, maar in absolute bedragen. Meer informatie kun je vinden in punt 1.10 ‘Beleggingsfondsen’ van dit hoofdstuk.
De reikwijdte van MiFID I wordt ten slotte op een aantal punten uitgebreid tot bijvoorbeeld derivaten, en ook de verzekeringswereld (ondernemingen en tussenpersonen) wordt onderworpen aan bepaalde MiFID-regels. Dat wordt bepaald door de Twin Peaks 2-hervorming. Die hervorming moet de rol van de FSMA versterken in het bipolaire model Nationale Bank van België – de FSMA dat tot stand kwam bij de Twin Peaks 1-hervorming van maart 2011.
Sinds 30 april 2014 zijn verzekerings- en beleggingsproducten gelijk voor de wet in België. Vanaf dan moet de verzekeringssector zich aan dezelfde gedragsregels als de regels van de banken houden. Verzekeringen vallen niet onder de MiFID-richtlijn. België heeft echter een wet goedgekeurd (wet van 30 juli 2013) waarbij de gedragsregels ook van toepassing worden op verzekeraars, agenten en zelfstandige makelaars. Verzekeraars en hun tussenpersonen zullen bijgevolg in de toekomst ook een risicoprofiel van hun klanten moeten maken en risicoscores op hun producten moeten kleven. Dat impliceert dat zij enkel nog producten mogen verkopen die aan het profiel van de klant voldoen, en dat zij ook meer informatie aan hun klanten zullen moeten verstrekken (bv. hoeveel commissie een tussenpersoon ontvangt op de premie van een verzekeringsproduct). De nieuwe Verzekeringswet van 4 april 2014 hertekende de Belgische verzekeringswetgeving grondig. De wet zet de bepalingen
omtrent de consumentenbescherming uit de zogenaamde Solvency II-richtlijn om en is voor de verzekeringen wat Bazel voor de banken is.
Net zoals financiële instellingen MiFID-regels moeten implementeren, moeten de bemiddelaars in verzekeringen, maar bijvoorbeeld ook autoverhuurbedrijven en reisorganisaties, bij de distributie van verzekeringen sinds oktober 2018 de IDD-richtlijn toepassen. De richtlijn Verzekeringsdistributie (IDD) is een Europese richtlijn die normen over de distributie van verzekeringen bevat. Denk daarbij aan normen op het gebied van transparantie en productontwikkelingsproces.
Het doel van de IDD is net zoals bij MiFID het creëren van een gelijk speelveld voor alle marktpartijen die bij de verkoop van verzekeringen betrokken zijn, het verbeteren van de bescherming van de consument en het bevorderen van een interne markt voor financiële diensten. Ook sancties bij het niet naleven van de wetgeving worden geharmoniseerd.
Op 2 augustus 2022 traden de nieuwe MiFID- en IDD-regels over duurzaamheid in werking. Die nieuwe regels implementeren ook de Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR), een Europese verordening die als doel heeft meer transparantie te bieden over hoe financiële partijen duurzaamheidsrisico’s en -kansen opnemen in hun beleggingsbeslissingen. Daardoor zullen financiële instellingen en distributeurs van verzekeringen vanaf nu ook moeten vragen naar de specifieke duurzaamheidsvoorkeuren van klanten. Dat kadert binnen de EU-klimaatwet en de ‘Green Deal’. (De Green Deal is het stappenplan om de EU tegen 2050 klimaatneutraal te maken.)
1.2 Gereglementeerde spaarrekening
1.2.1 Definitie
De spaarrekening (depositoboekje, ook nog gekend onder de naam spaarboekje) is ongetwijfeld de meest bekende spaarformule. De cliënt kan spaargelden beleggen tegen een redelijke rentevergoeding en toch gemakkelijk weer over zijn geld beschikken.
1.2.2 Werking
1.2.2.1 Valutadatum
– Gestorte bedragen brengen intrest op vanaf de dag na de storting. – Opgevraagde bedragen houden op intrest op te brengen op de dag van de afhaling.
1.2.2.2 Rentetarieven
De wetgeving regelt in een KB de toekenning van de intresten en verdeelt ze in twee delen:
A Basisrente
De basisrente wordt toegekend als absoluut minimum en volgt de marktrente op korte termijn. De basisrente is vandaag nog altijd heel laag en schommelt tussen 0,10 % en 1,40 % (het minimum bedraagt 0,01 %). Een wijziging van de basisrente gaat onmiddellijk in. Voor een recent overzicht van de basisrente kun je spaargids.be of de rentegids op netto.tijd.be raadplegen.
B Getrouwheidspremie
De getrouwheidspremie wordt toegekend voor elke spaarinlage die minstens 12 maanden op de spaarrekening behouden blijft.
Ook de getrouwheidspremies zijn historisch laag en schommelen tussen 0,10 % en 1,80 % (het
minimum bedraagt 0,10 %). Een wijziging van de getrouwheidspremie gaat het volgende jaar in. Ook hierover vind je meer informatie op bovenstaande websites.
1.2.2.3 Uitbetaling
De uitbetaling van de getrouwheidspremie gebeurt nu per kwartaal, namelijk op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober. De uitbetaling van de basisrente gebeurt jaarlijks begin januari.
1.2.3 Voordelen
De spaarrekening biedt een aantal voordelen: – betere rentevergoeding (in vergelijking met de zichtrekening); – fiscale vrijstelling van de roerende voorheffing (tot 2 040 EUR rente per gezin per jaar voor de inkomsten van 2024, aanslagjaar 2025; voor individuele spaarrekeningen is de vrijstelling 1 020 EUR). Boven die maxima is de RV slechts 15 %; – het tegoed is onmiddellijk opvraagbaar; – Bij faillissement van de bank heeft de spaarder recht op een dekking tot max. 100 000 EUR door het Depositogarantiestelsel en dit per persoon en per bank. Voor meer info zie https://garantiefonds.belgium.be/nl.
Deze formule is interessant voor het zogenaamde wachtsparen, d.w.z. beleggingen in afwachting van een belangrijke investering of aanzienlijke uitgave, ofwel voor een belegging, samengesteld als voorzorgsmaatregel.
De spaarrekening omvat naast de bovenstaande voordelen ook enkele nadelen. Wie bijvoorbeeld een spaarrekening heeft bij een grootbank met een gemiddelde rente van 0,2 %, rekening houdend met een gemiddelde inflatie van 1,7 %, behaalt een reële rente van –1,5 %. Anders gesteld daalt je gemiddelde koopkracht met –1,5 %. Er is eventueel nog een extra nadeel dat het systeem van de getrouwheidspremies niet altijd even doorzichtig is, met een aantal banken die nu nieuwe regels toepassen: Belfius en KBC hebben de berekening en de timing van de getrouwheidspremie onlangs nog wat moeilijker gemaakt. Belfius werkt sinds 1 juli 2023 met twee soorten getrouwheidspremies: een premie voor bestaand geld en een (hogere) premie voor nieuwe stortingen. De getrouwheidspremie voor bestaand geld verhoogt pas nadat de nieuwe getrouwheidsperiode begint te lopen (dus nadat het geld al één jaar op de rekening staat). Wie bijvoorbeeld in juni 2023 geld naar een spaarrekening heeft overgeschreven, zal pas in juni 2024 die hogere getrouwheidspremie genieten. KBC werkt vanaf 1 augustus 2023 met hetzelfde principe.
Bron: De Tijd, 3 juli 2023
Volgens de bankenfederatie Febelfin mogen de banken niet minder dan 0,01 % basisrente en 0,10 % getrouwheidspremie afficheren op de gereglementeerde spaarrekeningen. Dat geeft een minimum van 0,11 % per jaar. Voor het behoud van koopkracht zijn de meeste klassieke spaarrekeningen daarom geen optie meer. Gelukkig bieden de banken ondertussen al hogere rentevoeten aan.
De tegoeden op gereglementeerde spaarboekjes bedragen midden 2022 voor het eerst meer dan 300 miljard euro, volgens de bronnen van de Nationale Bank van België. Tijdens de coronacrisis bleven de Belgen vlijtig sparen, ondanks de aanhoudend lage rente. De stijging van de rentevoeten op de financiële markten die we nu zien, uit zich nog niet in een stijging van de rentevoeten op spaarrekeningen. Toch blijven de tegoeden op spaarrekeningen hoog. De onzekere economische situatie, de hoge energieprijzen en inflatiecijfers en de grote fluctuaties op de aandelenmarkten doen spaarders
toch altijd teruggrijpen naar de veilige haven van de spaarrekeningen. De kans bestaat natuurlijk wel dat mensen binnenkort opnieuw worden geconfronteerd met hogere energiefacturen, duurdere brandstoffen bij het tankstation en stijgende prijzen in de supermarkt, en daardoor stilaan aan hun spaargeld moeten zitten.
1.2.5 Online spaarrekeningen en prijsbrekers
Wie zijn spaargeld geen volledig jaar op een spaarrekening kan laten staan, moet enkel kijken naar de basisrente. Er bestaan onlinespaarrekeningen en prijsbrekers op de niet-gereglementeerde spaarmarkt die op dit soort spaarders inspelen. Het verschil met de gereglementeerde spaarboekjes is dat ze geen getrouwheidspremie uitkeren en ze zijn niet vrijgesteld van de roerende voorheffing.
MeDirect is een voorbeeld van een bank die meer rente kan bieden op haar niet-gereglementeerde spaarrekeningen. De bank opereert onder de Maltese vlag en investeert het Belgische spaargeld in leningen aan grote Europese bedrijven en obligaties van banken met een onderpand. De spaarrekeningen vallen echter wel onder de Maltese depositogarantie. De kredietwaardigheid van Malta scoort minder goed dan die van België of Frankrijk. Er bestaat nog geen Europees beschermingsfonds waardoor elke lidstaat dit voor zichzelf moet organiseren.
1 Zoek bij drie banken naar de voorwaarden voor een spaarrekening. Vergelijk hun basisrenten en hun getrouwheidspremies.
2 Maak een eigen spaarpatroon met de spaarsimulator van Wikifin.
EINDE VAN FRAUDE MET SPAARREKENINGEN
Sinds 2014 zijn banken verplicht om bepaalde gegevens van hun klanten en hun rekeningen of contracten één keer per jaar door te geven aan een Centraal Aanspreekpunt (CAP) van de Nationale Bank. Zo kan de fiscus bij problemen nagaan bij welke financiële instelling iemand een rekening of contract heeft. Iedereen kan nu de gegevens die door het CAP werden opgeslagen bij de NBB inkijken.
Zo krijgt het CAP de mogelijkheid de zogenoemde spaarboekfraude aan te pakken. Een belastingplichtige kon voordien aan de 15 % roerende voorheffing boven het fiscaal vrijgestelde bedrag op een spaarboekje ontsnappen, door het spaargeld te verdelen over meerdere rekeningen bij verschillende banken. De fiscus kan dit soort acties nu ontdekken. De banken zijn echter niet verplicht het saldo van de rekening meteen mee te delen. De fiscus mag de gegevens namelijk enkel opvragen bij een belastingvordering of een vermoeden van fraude. Sinds 31 maart 2015 moeten ook de contracten tussen de cliënt en de bank worden meegedeeld (bijvoorbeeld een contract van vermogensbeheer). Ook geldtransfers van Belgen naar familie of vrienden in het buitenland moeten gemeld worden. In het omgekeerde geval wordt een Belg die in het buitenland coupons int, ook gevolgd. Een Nederlandse bank zal dan bijvoorbeeld de Belgische fiscus inlichten over deze inkomsten. Al deze gegevens worden acht jaar bewaard bij het CAP. Elke belastingplichtige is sinds 2015 ook verplicht om alle buitenlandse rekeningen in het centraal register van de Nationale Bank aan te geven. Het doel hiervan is om het vermogen van de Belgen nog beter in kaart te kunnen brengen. Individuele levensverzekeringen, die werden afgesloten bij een verzekeringsmaatschappij, die gevestigd is in het buitenland, moeten niet gemeld worden aan het centraal aanspreekpunt. Het bestaan ervan moet wel vermeld worden in de aangifte van de personenbelasting.
1.3.1 Definitie
Een termijnrekening is een spaarinstrument met een hogere rentevergoeding dan een spaarrekening, waarbij de spaarder meer geïnteresseerd is in de opbrengst dan in de beschikbaarheid van de belegde sommen.
1.3.2
1.3.2.1 Rekeningen met vaste termijn
Bij deze rekeningen wordt de vervaldag bij de opening van de rekening vastgesteld. De gebruikelijke termijnen zijn 14 dagen, 1, 3, 6, 12, 15, 24, 30, 36 of 60 maanden.
De verworven rente wordt op een zichtrekening gestort of bij het kapitaal gevoegd, volgens de wensen van de cliënt.
De roerende voorheffing van 30 % is van toepassing op de volledige rente.
De rente is meestal evenredig met de looptijd d.w.z. hoe langer de termijn, hoe hoger de rente.
Als de cliënt op de vervaldag niet over zijn tegoed wil beschikken, wordt de rekening stilzwijgend vernieuwd voor eenzelfde termijn en tegen het op dat ogenblik geldende tarief. Op de vervaldag kan de cliënt meestal wel bijstortingen verrichten.
1.3.2.2 Rekeningen met opzeggingstermijn
Deze rekeningen zijn hoogrentende spaarrekeningen waarvoor meestal een minimumbedrag belegd moet worden voor een minimale periode.
Zodra de rekeninghouder meedeelt dat hij zijn geld nodig zal hebben, begint de opzeggingstermijn te lopen en kan hij na verloop van de gekozen periode over zijn tegoed beschikken.
De roerende voorheffing is van toepassing over de volledige rente.
1.4 Kasbon
1.4.1 De kasbon
1.4.1.1 Definitie
Kasbons zijn beleggingsinstrumenten die financiële instellingen doorlopend uitgeven. Het zijn effecten op een effectenrekening die een schuldbekentenis uitdrukken van de ontlener tegenover de cliënt.
De opbrengst van een kasbon is te vergelijken met de opbrengst van een rekening met vaste termijn. Toch kan die opbrengst sterk veranderen onder invloed van de economische conjunctuur. In tijden van economische onzekerheid heeft de spaarrekening het meeste succes. Renteverlagingen brengen dan de opbrengst van de kasbon dikwijls in de buurt van de spaarrekening. Daarom schrapten sommige banken de kasbon al uit hun aanbod.
1.4.1.2 Werking
Het effect bestaat uit een ‘virtuele’ mantel en een couponblad. De looptijd varieert tussen 6 maanden en 120 maanden. De coupons vertegenwoordigen de rente die de eigenaar jaarlijks int bij de financiele instelling. De enkelvoudige intrestberekening is hier van toepassing.
Op de vervaldag van de kasbon wordt de geleende som terugbetaald in ruil voor de virtuele mantel.
Kasbons worden uitgegeven in kleine coupures. Dat betekent dat een belegger met een bescheiden bedrag zich al een kasbon kan aanschaffen.
Er bestaan echter ook kasbons op vijf jaar die opvraagbaar zijn, hetzij na twee, drie of vier jaar en zelfs jaarlijks. De rente wordt hoger naargelang de effectieve looptijd van de kasbon. Men noemt ze dan ook kasbons of certificaten met progressieve rente.
1.4.1.3 Kosten
De roerende voorheffing van 30 % is van toepassing op de uitgekeerde intresten van de kasbon. De kasbon moet door de bank bewaard worden op een effectenrekening (gedematerialiseerde effecten) waarvoor meestal ook een bewaarloon aangerekend wordt.
De ‘beurstaks’ en ‘taks voor materiële levering’ zijn afgeschaft voor de uitgifte van alle nieuwe effecten. Deze taksen bleken strijdig te zijn met de Europese regels.
1.4.1.4 Voordelen
De opbrengst van een kasbon is te vergelijken met de opbrengst van een rekening met vaste termijn. Toch kan dat sterk veranderen onder invloed van de economische conjunctuur. In tijden van economische onzekerheid heeft de spaarrekening het meeste succes. Renteverlagingen brengen dan de opbrengst van de kasbon dikwijls in de buurt van de spaarrekening.
Kasbons worden uitgegeven in kleine coupures. Dat betekent dat een belegger met een bescheiden bedrag zich al een kasbon kan aanschaffen.
Kasbons werken met enkelvoudige intrestberekening.
VOORBEELD
Kasbon van 500 EUR met looptijd 5 jaar, intrest 1,2 %. Berekening van de couponwaarde:
500 x 1,2 x 5 100 = 30 (dit is de bruto rente)
1.4.1.5 Maatregelen tegen witwassen en terrorisme
Alle bank- en beursverrichtingen moeten via een gepersonaliseerde rekening verlopen. Wie couponnetjes wil innen aan het loket van een Belgische bank of beursvennootschap zal daarbij gebruik moeten maken van een rekening op zijn naam. De opbrengst van de couponnetjes wordt op die rekening gestort en kan eventueel direct uitbetaald worden. Anoniem kasbons kopen kan niet meer. Elke verrichting wordt afgerekend via de gepersonaliseerde rekening van de cliënt. Door de rekening te openen en een rekeninguittreksel aan te maken, weet de bank precies wie de cliënt is. Die gegevens worden tien jaar bewaard. Deze maatregel moet gezien worden in het kader van het antiwitwas- en antiterrorismebeleid.
1.4.2.1 Definitie
De kapitalisatiebon is een effect op een effectenrekening, vergelijkbaar met de kasbon met een vaste rentevoet en verplichte rentekapitalisatie.
Kapitalisatie is de techniek waarbij de intrest belegd blijft, zodat hij op zijn beurt intrest opbrengt. Men spreekt van intrest op intrest.
1.4.2.2 Werking
De werking van de kapitalisatiebon verschilt van de kasbon doordat de jaarlijkse rente niet uitbetaald wordt. Die jaarlijkse rente wordt herbelegd, vandaar dat men spreekt over intrest op intrest. De kapitalisatie-intrest wordt toegekend op de jaarlijks verworven intrest, maar die intrestvoet is meestal lager dan de basisintrestvoet.
Een zuivere kapitalisatiebon heeft dan ook geen tussentijdse vervaldagen, aangezien de rente pas op het einde van de looptijd wordt uitbetaald. Dan wordt ook de roerende voorheffing ingehouden.
Berekening van de samengestelde intrest:
– n = aantal jaren
– K0 = beginkapitaal
– K n = kapitaal na n jaren
– i = intrestvoet (decimaal geschreven)
Opbrengst na één jaar van een kapitaal K0 tegen intrest i
K1 = K0 + K0 x i = K0 (1 + i)
na twee jaar
K2 = K0 (1 + i) + K0 (1 + i) x i = K0 (1 + i)(1 + i) = K0 (1 + i)2
na n jaren
K n = K0 (1 + i)n
Een kapitalisatiebon van 250 EUR op 5 jaar tegen een intrestvoet van 1,35 %.
Hoeveel ontvangt de houder van deze kapitalisatiebon bruto na 5 jaar?
Kn = 250 x 1,01355
Kn = 267,34
1 Kasbon op 10 jaar met jaarlijkse rente:
– kapitaal: 250 EUR;
– jaarlijkse intrestvoet: 1,75 %;
– looptijd: 2024-2034;
– vervaldag: 16/02/2034;
– betaalbaar vanaf 16/02/2025.
Jaarlijkse intresten: 4,375 EUR (bruto).
2 Kapitalisatiebon op 5 jaar met automatische intrestkapitalisatie:
– kapitaal: 250 EUR;
– kapitalisatievoet: 2,00 %;
– looptijd: 2024-2029;
– vervaldag: 01/05/2029;
– betaalbaar vanaf 01/05/2025.
Gekapitaliseerde intresten: 26,02 EUR bruto, 18,214 EUR netto.
Kapitaal en intresten terugbetaalbaar op de vervaldag tegen: 268,214 EUR.
1.4.2.3 Opmerking
Kasbons en kapitalisatiebons hebben sinds de dematerialisatie eigenlijk geen meerwaarde meer. Termijnrekeningen bieden nu exact dezelfde mogelijkheden.
1.5 Schatkistcertificaten
1.5.1 Definitie
Schatkistcertificaten (Treasury Bills) zijn effecten met een looptijd van maximaal één jaar, uitgegeven door de (Belgische) schatkist. Zij zijn uitgedrukt in euro en vertegenwoordigen ongeveer 5 % van de schuld van de Belgische schatkist (zie punt 1.8.4 ‘Overheidsobligaties’ van dit hoofdstuk).
Schatkistcertificaten zijn gedematerialiseerde effecten: de eigendom blijkt uit de inschrijving in het effectenclearingstelstel van de NBB of in het grootboek van de staatsschuld.
De schatkistcertificaten zijn een zeer belangrijke financieringsbron voor de Belgische Staat.
1.5.2 Publiek
De schatkistcertificaten zijn uitermate geschikt voor de professionele investeerder die op zoek is naar een liquide en veilige belegging op korte termijn. Particuliere beleggers kunnen echter ook schatkistcertificaten aankopen op de secundaire markt.
De aanbestedingen vinden in principe tweemaal per maand plaats.
De plaatsing van de schatkistcertificaten en de liquiditeit van de markt worden verzekerd door het korps van Primary Dealers en Recognized Dealers. Alleen zij kunnen deelnemen aan een aanbesteding.
1.5.3 Werking van de aanbesteding
De Schatkist van België geeft in principe tweemaal per maand (op een dinsdag) schatkistcertificaten uit met een looptijd van 3 en 6 maanden of van 3 en 12 maanden door middel van aanbestedingen na een offerteaanvraag. De aanbestedingen gebeuren op basis van de rentevoeten, ingediend door de bieders.
De offertes moeten minstens 10 miljoen euro bedragen en moeten in een veelvoud van 1 miljoen euro uitgedrukt zijn.
De Schatkist accepteert alle offertes tot aan een door haar bepaalde maximumrentevoet.
De offertes tegen de maximumrentevoet die door de Schatkist in aanmerking worden genomen, kunnen toegewezen worden voor een proportioneel verminderd bedrag. In dat geval worden de verminderde bedragen naar de onmiddellijk hogere tranche van 1 miljoen euro afgerond, met een minimum van 10 miljoen euro per offerte.
De betaling gebeurt op discontobasis. Stel dat vier Primary Dealers meedingen naar een aanbesteding van schatkistcertificaten met een looptijd van drie maanden. Hun offertes zijn weergegeven in de onderstaande tabel:
Veronderstel dat de Schatkist de maximumrente bepaalt op 1,5 % en 200 miljoen EUR schatkistcertificaten wenst te ontlenen. Zij zal dus enkel het bod van Primary Dealer A en B honoreren.
De betaling gebeurt als volgt: Primary Dealer A betaalt een bedrag gelijk aan 99,626 miljoen EUR aan de Schatkist. Na drie maanden zal de Schatkist A het bedrag van 100 miljoen terugbetalen.
Over de beschouwde periode verdient A een bedrag gelijk aan 0,374 miljoen EUR of precies 1,5 % op jaarbasis. Op analoge wijze betaalt B een bedrag gelijk aan 99,751 miljoen EUR aan de Schatkist, ontvangt na drie maanden 100 miljoen EUR en realiseert een rendement van 1 % op jaarbasis.
De gedetailleerde berekening levert het volgende resultaat:
Rentebedrag
(na 3 maanden)
Terugbetaling door de schatkist
Schatkistcertificaten zijn vooral in trek bij buitenlandse investeerders. In 2023 bedroeg hun aandeel ongeveer 95 %. De rest (ongeveer 5 %) werd nog steeds aangehouden door Belgische investeerders.
1.6.1 Definitie
De verzekeringsbon is een levensverzekering op naam met een vaste looptijd van 1 tot 8 jaar en een gewaarborgde rente. Aan de bon is in principe altijd een overlijdensdekking verbonden. Bij de verzekeringsbon moet men altijd drie partijen in het aankoopcontract bepalen: – de verzekeringnemer: de persoon die de bon koopt; – de verzekerde: de persoon wiens overlijden verzekerd is; – de begunstigde: de persoon die de opbrengst van de bon (= kapitaal + intresten) ontvangt op de eindvervaldag of bij overlijden van de verzekerde voor de einddatum.
1.6.2 Kenmerken
Belegd bedrag: de minimuminlage bedraagt meestal minstens 2 500 EUR en wordt meestal in één keer betaald.
Rendement: de rente wordt vastgelegd voor de hele looptijd van de verzekeringsbon. Er wordt een maximumrente bepaald door de FSMA. De verzekeringsmaatschappijen stemmen de rente van verzekeringsbons af op die van de kasbons van de (spaar)banken. De rente wordt gekapitaliseerd tegen de geafficheerde brutorentevoet.
Overlijdensdekking: het meest voorkomend is de verzekeringsbon met een vaste rente, een looptijd van 8 jaar, een overlijdensdekking van minimum 130 % van het belegde kapitaal en waarbij verzekeringnemer, verzekerde en begunstigde dezelfde persoon zijn. In dat geval is op de intresten geen roerende voorheffing verschuldigd. Bij overlijden van de verzekerde voor de einddatum van de bon wordt minimum 130 % van de inlage uitgekeerd. Als het samengestelde kapitaal (= de inlage verminderd met de instapkosten en vermeerderd met de al verworven intrest) van de verzekeringsbon bij overlijden groter is dan 130 % van de inlage, wordt het samengestelde kapitaal op dat ogenblik uitbetaald.
Kosten
– instapkosten: van 2 % tot 5 %. Om het verlies aan intresten als gevolg van de taksverhoging in 2013 (zie verder) te ondervangen, doet de verzekeringnemer er goed aan lagere instapkosten te onderhandelen; – premie voor overlijdensdekking, afhankelijk van de leeftijd van de verzekerde; – geen beurstaks.
De taks op levensverzekeringen bedroeg vroeger 1,1 %. In 2013 werd ze opgetrokken naar 2 %. Die verhoging heeft een belangrijke impact op de netto-intresten van de verzekeringnemer. Hoe lager de jaarlijkse rente, hoe groter de impact is.
Liquiditeit: de verzekeringsbon kan niet verhandeld worden omdat de bon een verzekeringsproduct op naam is. Meestal is de uitgevende verzekeringsmaatschappij wel bereid het gespaarde kapitaal af te kopen, d.i. het oorspronkelijke kapitaal, vermeerderd met de al verworven rente min een forse opvragingsvergoeding.
1.7 Tak21- en Tak23-verzekeringen
1.7.1 Pensioenspaarfonds (Tak23)
Financiële instellingen en beursvennootschappen werken met middelenverbintenissen. Dat zijn verbintenissen waarbij de belofte primeert de beste middelen aan te wenden bij het beleggen van de gelden die terechtkomen op een collectieve spaarrekening.
Het eindresultaat is dus niet precies voorspelbaar; de opbrengsten worden altijd herbelegd. Het eindkapitaal van de collectieve spaarrekening is afhankelijk van het beleggingsresultaat van de beheerder en kan dus schommelen. Naargelang het risico dat de belegger wil nemen, zullen die fondsen een ander rendement en dus ook een ander risico hebben.
1.7.2 Pensioenspaarverzekering (Tak21)
De Tak21-verzekering, ook wel spaarverzekering genoemd, is een spaarproduct op middellange of lange termijn in de vorm van een levensverzekeringscontract. Verzekeringsmaatschappijen werken met resultaatverbintenissen. Dat zijn verbintenissen die een bepaald resultaat beloven. De polis vermeldt een gegarandeerd kapitaal berekend in functie van de gedane stortingen.
De belegger is hier een verzekeringnemer die de premies stort voor een verzekering, de verzekerde vormt het risico en de begunstigde ontvangt de opbrengst op de vervaldag of bij overlijden van de verzekerde. Deze partijen moeten dezelfde persoon zijn.
Sommige beleggingen zijn door het Belgisch Garantiefonds beschermd tot een bedrag van 100 000 EUR per persoon en per verzekeraar of bank (zie ook punt 1.1 in dit hoofdstuk). Het fonds garandeert dat de belegger zijn geld terugkrijgt, ook als de verzekeraar of bank failliet zou gaan. Die bescherming geldt niet voor de gestorte premies in een Tak23-levensverzekering. Ze geldt wel voor Tak21-levensverzekeringen. Zij vallen dus wel onder de bescherming van het fonds.
Pensioensparen wordt door de overheid gestimuleerd door het toekennen van een fiscaal voordeel, vanaf het eerste jaar. Je moet dus niet wachten tot je pensioen om de vruchten te plukken.
Sinds 2018 kun je kiezen uit twee maximumbedragen (als je voldoende belastingen betaalt). Voor aanslagjaar 2025, inkomstenjaar 2024 zijn beide opties:
Optie 1: maximaal 1 020 euro per jaar
Je krijgt een belastingvoordeel van 30 %, ofwel maximaal 297 euro per jaar.
Optie 2: maximaal 1 310 euro per jaar
Je krijgt een belastingvoordeel van 25 %, ofwel maximaal 317,5 euro per jaar.
De kosten van pensioensparen zijn de volgende:
Op elk bedrag dat je stort, betaal je toetredingskosten. Dat geldt zowel voor een pensioenspaarfonds als voor een pensioenspaarverzekering.
Kies je voor een pensioenspaarfonds, dan betaal je ook jaarlijkse beheerskosten. Een fonds belegt namelijk in aandelen en obligaties en wordt actief opgevolgd.
In beide formules betaal je een eindbelasting. Die betaal je normaal gezien op je 60e verjaardag. Als je start met pensioensparen vanaf je 55e, dan moet je die belasting na 10 jaar betalen.
1.8.1
Een obligatie is een bewijs van schuldvordering van de obligatiehouder ten opzichte van de ontlener (emittent of debiteur) dat recht geeft op een vooraf overeengekomen rente.
In ruil verbindt de ontlener zich ertoe: – op vaste tijdstippen de rente te betalen; – ten laatste op de eindvervaldag het bedrag van de schuld terug te betalen.
Bij de emissie van een nieuwe obligatie op de primaire markt, betaalt de belegger de inschrijvingsprijs. Een paar weken na een nieuwe uitgifte komt de obligatie dan op de secundaire markt terecht. Op deze markt worden eerder uitgegeven effecten doorverkocht.
Typerend voor de secundaire markt is dat de obligatie verkocht kan worden voordat de voorziene vervaldag bereikt is. De koersen zullen bijgevolg meestal verschillen van de uitgifteprijzen. Bij aankoop op de officiële markt moet de beurskoers betaald worden en komen er nog de officieel vastgelegde commissies en de beurstaks bij.
Daarom worden meer omvangrijke bedragen buiten de beurs verhandeld, vooral tussen institutionele beleggers. Bovenop de aankoopkoers en de eventuele beurstaks, moet de belegger er ook rekening mee houden dat hij de verlopen intrest moet bijbetalen. Die gaat dan naar de verkoper.
1.8.1.1 Kenmerken
Obligaties worden alleen in gedematerialiseerde vorm uitgegeven. Bij de emissie is de volgende informatie beschikbaar van een obligatielening: – de identiteit van de emittent; – het totale bedrag van de lening; – het nominale bedrag en de munt van een effect (of coupurebedrag); – de rentevoet; – de datum van de rentebetalingen (coupondatum); – de looptijd; – de terugbetalingsdatum.
Uiterlijk op de eindvervaldag zal de debiteur het ontleende bedrag terugbetalen.
UCB 2023/2029, rente 5,20 %, coupon 21/11, uitgifte op 21.11.2023. Het uitgiftebedrag was 300 mio EUR. Coupure van 1 000 EUR. De debiteur zal op 21 november 2029 het ontleende bedrag van 1 000 EUR terugbetalen. Er zijn zes coupons. Elk jaar vanaf 21 november 2024 oktober krijgt de obligatiehouder één coupon op zijn rekening gestort. Dat wil zeggen dat hij in ruil voor die coupon de rente ontvangt die de debiteur hem verschuldigd is: 52 EUR bruto. Daarop wordt 30 % roerende voorheffing afgehouden.
1.8.1.2 Looptijd
Obligaties worden meestal uitgegeven voor een langere termijn (vanaf 5 jaar). De looptijd is ook meestal vast: het volledige kapitaal wordt in één keer op de eindvervaldag terugbetaald. Sommige emittenten wijken hiervan af. Zie verder in dit hoofdstuk bij punt 1.8.3 ‘Terugbetalingswijzen van obligaties’.
1.8.1.3 Kostprijs van een obligatie
Bij de uitgifte betaalt de belegger de uitgifteprijs. Meestal is die gelijk aan de nominale waarde van de obligatie, d.w.z. tegen 100 % of ‘a pari’. Dat houdt in dat men voor een obligatie van bv. 1 000 EUR ook effectief 1 000 EUR moet betalen.
In functie van de marktsituatie kan de emittent de uitgifteprijs lichtjes onder pari vastleggen (bv. à 99,50 % of 995 EUR) of lichtjes boven pari (bv. à 101 % of 1 010 EUR). Een emissie beneden pari doet het rendement licht boven de nominale rentevoet uitstijgen. Bij een emissie boven pari daalt het rendement licht beneden de nominale rentevoet.
Bij de meeste Belgische emissies gebeurt de laatste jaren de uitgifte aan 101,875 %. De belegger betaalt dus 1 018,75 EUR voor een obligatie met een nominale waarde van 1 000 EUR. De reden daarvoor is dat de banken die de uitgifte begeleiden, de in ons land gebruikelijke kosten van 1,875 % aanrekenen.
Tijdens de looptijd kan een obligatie zowel boven als onder pari gaan al is ze uitgegeven a pari en wordt ze uitbetaald a pari. Er is in dat geval geen kapitaalgarantie omdat de marktvoorwaarden dan volop spelen.
1.8.1.4 Waarborgen ten voordele van de obligatiehouders
Een obligatielening is, zoals vermeld, een schuld van de emittent tegenover de belegger. Dikwijls worden waarborgen gegeven om de obligatiehouder te beschermen tegen eventueel onvermogen van de emittent om de intresten en de geleende som op de eindvervaldag terug te betalen.
Meestal is de waarborg een staatswaarborg of de waarborg van de moedermaatschappij. Die heeft een grotere bekendheid, aanzien en kredietwaardigheid en neemt de verplichting op zich terug te betalen als de emittent in gebreke zou blijven.
Soms wordt een hypotheek gevestigd op een vastgoed van de debiteur. Daardoor worden de obligatiehouders bevoorrecht ten opzichte van de gewone schuldeisers: in geval van faillissement worden zij eerst terugbetaald met de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed. De gewone schuldeisers komen op de tweede plaats en worden eventueel slechts gedeeltelijk of niet terugbetaald.
Bij een ‘achtergestelde obligatie’ worden de houders in geval van faillissement ‘achteruit’ gesteld. Ze worden pas vergoed nadat alle andere schulden zijn afgelost en juist voor de eigenaars van de onderneming: de aandeelhouders.
1.8.1.5 De kwaliteit van de uitgever (debiteurenrisico)
Onder kwaliteit van een uitgever verstaan we de ‘beoordeling’ van de kredietwaardigheid van de debiteur: zal hij zonder problemen de rentebetalingen en de terugbetaling van de lening op de eindvervaldag kunnen voldoen? Als de emittent niet kredietwaardig blijkt, loopt de belegger het risico geld te verliezen. Dat noemen we het ‘debiteurenrisico’.
Enkele gespecialiseerde instellingen gaan de solvabiliteit na. Zij geven een waardering (of rating) voor de kredietwaardigheid van de debiteur. Bij de toekenning van een rating wordt uitgegaan van het jaarverslag van de onderneming, het ondernemingsrisico, de situatie van de sector en van het uitgifteland van de debiteur, eventuele waarborgen …
De rating is dus een cijfer of een letter die de kwaliteit van de debiteur aanduidt op het moment van de toekenning van de rating. Tijdens de looptijd van de lening kan de rating veranderen!
De bekendste ratingbureaus zijn Standard & Poor’s en Moody’s.
Tabel 1 Kredietwaardigheidsratings
Standard & Poor's
Groep 1
AAA
AA+
AA
AA–
A+ A A–
BBB+
BBB
BBB–
Groep 2 (‘junk bonds’)
BB+
BB
CCC+
CCC
CCC–
C D
Verklaring
Uitzonderlijke kwaliteit
Uitstekende kwaliteit
Goede kwaliteit
Aanvaardbare kwaliteit
Moody's
Aaa
Aa1
Aa2
Aa3
A1
A2
A3
Baa1
Baa2
Baa3
Labiel
Zwak
Zeer zwak
De intrestbetalingen zijn gestaakt Alle betalingen zijn gestaakt
Ba1
Ba2
Ba3
B1
B2
B3
Caa
Ca C D
Alleen obligaties die tot groep 1 behoren, zijn voldoende veilige beleggingen. Belgische banken hanteren hoge kwaliteitsnormen: actief commercialiseren van nieuwe obligaties doen zij hoofdzakelijk voor uitgiften met minstens de rating ‘goede kwaliteit’.
Obligaties van een lagere orde zijn in België meestal alleen verkrijgbaar via aankoop op de secundaire markt.
Obligaties van groep 2 hebben een lagere solvabiliteitsgraad, bv. leningen van ontwikkelingslanden. Men noemt ze ook rommelobligaties (of ‘junk bonds’). Deze emittenten moeten een hogere rente betalen als vergoeding voor het debiteurenrisico.
Niet enkel individuele obligaties kunnen een rating krijgen, ook debiteuren op zich krijgen een waardering. In de nasleep van de financieel-economische crisis en de staatsschuldencrisis werd de creditrating van heel wat landen verlaagd. Standard & Poor’s verlaagde de AAA-status van de Verenigde Staten naar AA+. In het eurogebied was de ravage nog groter, vooral in de zogenaamde PIIGS-landen (Portugal, Italië, Ierland, Griekenland en Spanje). In de eurozone hebben enkel Duitsland, Luxemburg en Nederland (opnieuw sinds 25 november 2015) nog de AAA-rating. Tot voor kort hadden Cyprus en Griekenland nog het statuut van junk bonds. Ondertussen zijn die weer aanvaardbaar. Regelmatig herziet Standard & Poor’s de rating en biedt het drie vormen van vooruitzicht (‘outlook’) over de nabije toekomst: stabiel, positief of negatief.
Tabel 2 Ratings (S&P en Moody’s) van Europese landen
Frankrijk
Griekenland
Hongarije
Ierland
Italië
Spanje
Tsjechië
Zweden
Bron: countryeconomy/ratings, geraadpleegd op 6 december 2023.
1.8.1.6 De secundaire markt en het liquiditeitsrisico
Onder liquiditeit of verhandelbaarheid van obligaties verstaan we de mogelijkheid om op elk moment, tegen een juiste prijs, de obligaties in voldoende grote pakketten te verkopen (en kopen) op de zogenaamde secundaire markt
Deze liquiditeit is geen vaststaande garantie. De belegger kan wel letten op enkele indicatoren: – de omvang van de lening: hoe groter het totale uitgegeven bedrag, hoe vlotter de verhandelbaarheid; – de emissiedatum: recent uitgegeven obligaties zijn meestal vlotter verhandelbaar dan oude leningen; – het aantal marktmakers: hoe meer financiële instellingen ‘markt maken’ hoe groter de kans op liquiditeit. Marktmakers hebben immers de verplichting op zich genomen altijd koop- en verkoopprijzen op te geven waartegen zij obligaties kunnen verhandelen met tegenpartijen; – de aanwezigheid van een markthouder. Voor Belgische overheidsobligaties treedt het Rentefonds op als markthouder. Het Rentefonds garandeert m.a.w. dat er steeds een tegenpartij is wanneer een belegger Belgisch overheidspapier wil verkopen.
1.8.1.7 Renterisico
Bij een obligatie met een vaste nominale rente ligt de rentevergoeding vast voor de hele looptijd van de obligatie.
Wie een obligatielening wil verkopen voor de eindvervaldag vindt meestal een tegenpartij op de secundaire markt. Die tegenpartij heeft echter altijd de keuze tussen het kopen van de aangeboden bestaande obligatie of het intekenen op een emissie van een nieuwe obligatielening.
Bij een stijging van de marktrente daalt de koers van de oude obligatielening op de secundaire markt tot het rendement van de bestaande obligatie gelijk is aan de nominale rente van een nieuwe emissie. Een tegenpartij is immers slechts geïnteresseerd in de oude obligatie als ze aangekocht wordt tegen een lagere koers.
Bij een rentedaling daarentegen vindt de obligatiehouder op de secundaire markt gemakkelijk een tegenpartij die geïnteresseerd is in de relatief hoge rentevergoeding van de oude obligatie. Daardoor stijgt de koers die ervoor betaald wordt.
Merk op dat obligaties met een lange resterende looptijd sterker reageren op rentebewegingen dan obligaties met een kortlopende resttijd.
1.8.1.8 Beleggingsstrategie
In een periode van verwachte rentedaling moet de belegger bewust kiezen voor langlopende obligatieleningen:
– de huidige ‘hoge’ rente wordt vastgelegd voor een langere periode; – de kans op kapitaalmeerwaarde bij een tussentijdse verkoop is groot.
In een periode van verwachte rentestijging moet de belegger bewust kiezen voor kortlopende obligatieleningen: – het geld is vlugger opnieuw beschikbaar en hij kan herbeleggen aan de dan geldende hogere rente; – de koersdaling bij een kortlopende obligatie zal veel kleiner zijn dan bij een langlopende obligatie.
1.8.1.9 Wisselkoersrisico
Obligaties uitgegeven in vreemde munt kunnen in wisselkoers schommelen ten opzichte van de euro.
Zelfs met een hoger rentepercentage kunnen ze toch minder opbrengen door eventuele wisselkoersdalingen.
VOORBEELD
In 2023 hebben we twee obligatieleningen gekocht met de volgende kenmerken:
Obligatie A: – in EUR; – intrest 3,5 %; – looptijd 2023-2028; – waarde obligatie 1 000 EUR.
Obligatie B: – in USD (US Dollar); – intrest 6 %; – looptijd 2023-2028; – waarde obligatie 1 200 USD.
Aan de wisselkoers van 0,833 was 1 200 USD = 1 000 EUR. Stel dat de wisselkoers van de USD daalt ten opzichte van de euro.
1 Rentevergoeding
2 Terugbetaling in kapitaal
Kapitaal B in 2028: 1 200 USD × 0,70 wisselkoers = 840,00 EUR
3 Totale waarde in 2024, uitgedrukt in EUR
4 Besluit
Voor obligatie B zijn het interestpercentage en de interestbedragen omgerekend in euro hoger, maar we boeken een sterk verlies op de terugbetalingsprijs (kapitaal) door de muntontwaarding van de US Dollar. Omgerekend in euro is de belegging in de obligatie in US Dollar geen goede belegging.
1.8.2 Soorten obligaties
1.8.2.1 Volgens de aard van de rentevergoeding
A Obligaties met vaste rentevoet: de vastrentende obligaties
Dit zijn obligatieleningen waarvan de rentevoet vast is voor de hele periode: de obligatiehouder ontvangt periodiek ((half)jaarlijks ...) een vaste rente.
B Obligaties met variabele rentevoet
Dit zijn obligaties waarbij de rentevoet bijvoorbeeld om de drie of zes maanden herzien wordt in functie van de rentevoet op de internationale geldmarkt. De rente wordt ook drie- of zesmaandelijks betaald. De variabele rente is typisch een kortetermijnrente. In feite hebben we hier dus te maken met een aaneenschakeling van kortetermijnbeleggingen.
Bij deze obligaties weet de belegger nooit vooraf hoeveel rente zijn obligatie in totaal zal opbrengen. De uiteindelijke winst of het uiteindelijke verlies ten opzichte van een vaste rentevoet hangt af van de evolutie van het rentepeil en van de rentestructuur. In de situatie waarin de rentestructuur of rentecurve normaal is, is het percentage van de korte rente lager dan dat van de lange rente. Uitzonderlijk hebben we te maken met een inverse rentestructuur.
Aangezien de rente drie- of zesmaandelijks aangepast wordt aan de geldmarktrente, is de koers van de obligatie weinig rentegevoelig: de koers keert na verloop van elke intrestperiode terug naar pari. Het koersrisico wordt zo aanzienlijk verminderd.
C Step-up en scharnierleningen
Bij deze obligaties wordt de looptijd opgesplitst in twee of meer periodes. Voor elke deelperiode wordt de rentevoet vooraf vastgelegd. De belegger kan op de tussentijdse vervaldag terugbetaling a pari van het kapitaal vragen.
Bij de step-up is de rentevoet progressief: voor de eerste periode is hij het laagst, voor de laatste het hoogst. Dikwijls is de rente voor de eerste periode lager dan de marktrente, maar is de rente voor de laatste periodes hoger dan de marktrente op datum van uitgifte, wat commercieel aantrekkelijk oogt.
Bij de scharnierlening is de rente voor elke deelperiode afgestemd op het verloop van de rentecurve op emissiedatum. Bij een stijgende rentecurve zullen de rentevoeten toenemen per deelperiode. Bij een dalende rentecurve – wat eerder uitzonderlijk is – zullen de rentevoeten afnemen per deelperiode.
D Nulcouponobligaties
De nulcouponobligatie (of zerobond) wordt sterk onder pari uitgegeven, keert geen jaarlijkse rente uit en wordt aan nominale waarde terugbetaald. In feite wordt de rente in één keer, nl. op de eindvervaldag, uitbetaald via een gekapitaliseerde rente. Een zerobond is vergelijkbaar met een kapitalisatiebon: in het eerste geval is de terugbetalingsprijs 100 %; in het tweede geval is de uitgifteprijs 100 %.
VOORBEELD
Een lening uitgegeven tegen 48 % van haar nominale waarde en over 8 jaar terugbetaalbaar tegen 100 % van die nominale waarde.
Voordeel: geen zorgen voor het innen van coupons
Nadeel: geen jaarlijkse vergoeding
1.8.2.2 Hybride obligatieleningen
A Converteerbare obligaties ("Convertibles")
Een converteerbare (bedrijfs)obligatie is een obligatie waarbij de houder het recht heeft gedurende een bepaalde periode de obligatie om te zetten in aandelen van het uitgevende bedrijf, tegen vooraf vastgelegde voorwaarden.
Die omzetting gebeurt tegen een bij uitgifte gekende prijs, de conversieprijs, en in een bepaalde verhouding, de conversieverhouding. De conversieverhouding is het aantal aandelen dat de houder zal krijgen bij conversie van een obligatiecoupure.
De vennootschap die converteerbare obligaties emitteert, beoogt meestal een latere kapitaalverhoging. Ondertussen betaalt zij een lagere coupon op de vreemde middelen dan die op vergelijkbare gewone obligaties.
Merk op dat bij conversie obligaties worden omgezet in aandelen: de onderneming realiseert dus een toename van het eigen vermogen en een afname van de langlopende schulden, maar verkrijgt geen additionele middelen.
De koper van converteerbare obligaties speculeert op de stijging van de aandelenkoers van de onderliggende waarde, zo niet behoudt hij de nominale waarde van de obligatie tot op de vervaldag.
Voordeel: als de aandelenkoers stijgt, zal de belegger de obligaties omzetten in aandelen en hierop een meerwaarde kunnen realiseren.
Nadeel: lage rente
B Obligaties met warrant
Een obligatielening met warrant is een gewone obligatielening waaraan een recht (warrant) voor de obligatiehouder is gehecht om tegen een vooraf bepaalde prijs en tijdens een vooraf bepaalde periode in te tekenen op een hoeveelheid aandelen van de onderneming. De koper koopt dit soort obligatie als hij hoopt dat na die vastgelegde periode het vooropgestelde aandeel hoger zal staan dan de vastgelegde prijs die hij moet betalen met zijn warrant. De koper neemt enkel het risico van een lagere rente en hoopt op een stijgende aandelenkoers. Als de koers ondertussen gezakt is, heeft de koper geen enkele verplichting. Deze warrant is net als een calloptie een recht om te kopen aan een vooraf bepaalde prijs, maar nooit een verplichting.
Deze obligatievorm bestaat uit twee beleggingsinstrumenten: – de obligatie, meestal met een lagere rente; – de warrant, die eventueel apart kan verhandeld worden op de beurs.
Een emittent geeft obligaties met warrant uit omdat hij erop rekent dat, op termijn, de warrants omgezet worden in nieuwe aandelen. Daarmee verwerft hij additionele middelen onder de vorm van een verhoging van het eigen vermogen.
Voordeel: mogelijkheid om kapitaalwinst te realiseren bij koersstijging van het onderliggende aandeel en omzetting van de warrant in aandelen
Nadeel: lage rente
C Omgekeerd converteerbare ‘obligaties’ (‘reverse convertibles’)
Dit is een ‘obligatie’ waarbij de emittent op de eindvervaldag de keuze heeft tussen de terugbetaling tegen 100 % in contanten of onder vorm van een vooraf bepaald aantal aandelen van een beursgenoteerde onderneming.
Deze leningen hebben een korte looptijd en een hoge coupon en worden meestal uitgegeven door een financiële instelling. De hoge coupon vergoedt een specifiek risico voor de belegger op de vervaldag,
namelijk dat de beurskoers van het aandeel in kwestie lager is dan de impliciete koers (conversiekoers) bij emissie van de obligatie.
Op de eindvervaldag zal de emittent uiteraard kiezen voor de voor hem meest voordelige situatie:
– Als de beurskoers van het aandeel op de eindvervaldag gestegen is tot boven de conversiekoers zal de emittent de ontleende som gewoon terugbetalen in contanten tegen 100 % van de nominale waarde.
– Als de beurskoers van het aandeel op de eindvervaldag gedaald is tot onder de conversiekoers zal de emittent van zijn keuzemogelijkheid gebruikmaken: hij zal de aandelen tegen de lagere koers en de afgesproken conversieverhouding leveren aan de obligatiehouders ter aflossing van de geleende som.
Technisch gezien is het product een combinatie van een gewone obligatie en de verkoop van een putoptie op de betrokken aandelen door de belegger aan de emittent. De belegger die de putoptie verkoopt, verbindt zich ertoe de aandelen te kopen op de vervaldag tegen de koers op datum van uitgifte van de obligaties (de conversiekoers) als de koper van de putoptie (= de emittent) hem dat vraagt. Hiervoor ontvangt hij een optiepremie die gebruikt wordt om het bedrag van de coupon (= de rente) te verhogen.
Stel dat de coupure van de reverse convertible 2 500 EUR is, de looptijd 2 jaar, de couponrente 10 %, de aandelenkoers bij uitgifte 25 EUR (= de conversiekoers). Op de vervaldag kan de emittent kiezen voor aflossing a pari in contanten of levering van 100 aandelen.
Aan het einde van het eerste jaar wordt een couponrente van 10 % betaald. Aan het einde van het tweede jaar betaalt de emittent een couponrente van 10 % en lost hij de lening af. Als de aandelenkoers boven de aanvangskoers ligt, bv. 30 EUR, zal de emittent kiezen voor de aflossing in contanten en ontvangt de belegger 2 500 EUR.
Als daarentegen de aandelenkoers onder de conversiekoers ligt, bv. 20 EUR, zal de emittent de lening aflossen door de aandelen te leveren, die hem dan 100 x 20 EUR = 2 000 EUR kosten bij aankoop. Ook voor de belegger zijn de aandelen maar 2 000 EUR waard of 20 % minder dan de belegde nominale waarde van 2 500 EUR.
Voordeel: hoge coupon
Nadeel: de belegger loopt een aandelenrisico van 100 % bij daling van de aandelenkoers op de vervaldag. Bovendien heeft hij niet de mogelijkheid winst te halen uit de (tussentijdse) stijging van de aandelen, want bij stijging krijgt hij ze niet in handen.
Beoordeling
Een argeloze obligatiebelegger die intekent op een omgekeerd converteerbare ‘obligatie’ wegens het hoge couponrendement, is zich wellicht niet altijd bewust van het risico dat hiermee gepaard gaat. Een obligatie is voor heel wat beleggers synoniem voor een risicoloze belegging. Een reverse convertible is echter een zeer speculatief beleggingsproduct! De obligatiehouder loopt immers 100 % marktrisico op het onderliggende aandeel. Als de koers van het aandeel 50 % zakt tegen de eindvervaldag, is de koper van de reverse convertible meteen ruwweg de helft van zijn investering kwijt …
De benaming ‘obligatie’ is hier op zijn minst misleidend te noemen. Banken die dergelijke ‘obligaties’ op de markt brengen, moeten een door de FSMA goedgekeurde uitgifteprospectus bezorgen aan de belegger. In die prospectus moet volgens de richtlijnen van de FSMA op de eerste bladzijde in grote letters worden verwezen naar de risico’s verbonden aan de ‘obligatie’.
D
Indexobligaties en obligaties gekoppeld aan de inflatie
Bij indexobligaties wordt de rente en het terugbetaalde kapitaal gekoppeld aan het verloop van een index, bv. een beursindex. Wanneer men de belegger wil beschermen tegen muntontwaarding kan men als maatstaf de prijsindex nemen.
Europese Investeringsbank 100 miljoen EUR, 2024-2030, coupon 4 %.
De rente van 4 % is hoger dan de marktrente in 2024.
De terugbetalingsprijs is gekoppeld aan de Dow Jones Eurostoxx 50 (die bevat de 50 grootste Europese aandelen).
Als die index stijgt tussen de uitgiftedatum en de vervaldag, worden de beleggers tegen 100 % terugbetaald. Daalt de index echter, dan betaalt de emittent het nominaal bedrag terug, verminderd met een percentage gelijk aan de procentuele indexdaling.
E Gestructureerde obligaties
Gestructureerde obligaties (ook bekend als ‘structured notes’) hebben de voorbije jaren aan populariteit gewonnen. Dit type obligaties bestaat in zeer uiteenlopende vormen, maar ze hebben telkens wel een aantal kenmerken gemeenschappelijk. Zo worden ze steeds uitgegeven door financiële instellingen. In het normale geval wordt de terugbetaling van de nominale waarde (exclusief kosten) gegarandeerd. De hoogte van de periodieke coupon en een eventuele extra coupon op vervaldatum wordt dan weer afhankelijk gesteld van bepaalde gebeurtenissen. Vaak zijn dit complexe berekeningen, waarbij wordt gekeken naar de evolutie van de rentecurve of van een bepaalde aandelenindex. In sommige gevallen is er ook een vervroegde terugbetaling door de emittent mogelijk.
In 2021 konden beleggers intekenen op ‘BNP Paribas Fortis Funding (LU) Eurozone Exporters Note 2026/2’. Via die gestructureerde obligatie, met een looptijd van vijf jaar, konden beleggers inspelen op een stijging van de onderliggende ‘Solactive Eurozone Exporters Efficient-index’. Die aandelenindex geeft de beursprestaties weer van een dertigtal Europese ondernemingen die het grootste deel van hun inkomsten buiten de eurozone realiseren. Bij die gestructureerde obligatie is de kapitaalgarantie op de vervaldatum wel beperkt tot 90 %, zonder mogelijkheid van vervroegde terugbetaling door de emittent.
1.8.3 Terugbetalingswijzen van obligaties
In het algemeen hebben obligaties een middellange looptijd.
1.8.3.1 Obligaties met terugbetaling op eindvervaldag
Deze obligaties worden uitgegeven voor een bepaalde looptijd. Het volledige kapitaal wordt in één keer op de eindvervaldag terugbetaald.
VOORBEELD
Commerzbank 2019/2024, rente 0,625%, coupon 28/8. Die obligatie wordt in één keer terugbetetaald op 28.08.2024.
1.8.3.2 Obligaties met mogelijke terugbetaling op een tussentijdse vervaldag
Voor obligaties met een lange looptijd zijn dikwijls gehele of gedeeltelijke ‘tussentijdse’ terugbetalingen mogelijk.
– Obligaties met een ‘putclausule’: hierbij heeft de obligatiehouder het recht op een bepaalde datum een vervroegde terugbetaling te vragen. De belegger kan daardoor inspelen op de gewijzigde rente-evolutie (nl. hogere rente) of beschikken over zijn kapitaal voor een andere investering. Dat voordeel voor de intekenaar wordt meestal gecompenseerd door een lagere rentevoet.
– Obligaties met een ‘callclausule’: bij een callclausule heeft de emittent het recht een vervroegde terugbetaling te doen. De emittent wil de mogelijkheid openhouden om in te spelen op de gewijzigde rente-evolutie (nl. lagere rente). Dat voordeel voor de emittent gaat meestal gepaard met het betalen van een iets hogere rentevoet. De beleggers moeten erop letten of de emittent daadwerkelijk gebruikmaakt van de vervroegde terugbetaling: er wordt immers geen verdere rente meer gegeven! De obligatiehouder zou zo tot op de oorspronkelijke eindvervaldag obligaties hebben die niets meer opbrengen.
1.8.3.3 Obligaties met aflossingsplan
Om te vermijden dat hij zijn uitstaande obligatieschuld op de vervaldag in één keer moet terugbetalen, kan de emittent bij de uitgifte vastleggen vanaf een bepaalde datum een gedeelte van het kapitaal jaarlijks op de coupondatum terug te betalen via een aflossingsplan.
Indien het gaat om een privéplaatsing, bijvoorbeeld wanneer een onderneming een obligatielening plaatst bij een financiële instelling of bij een bankconsortium.
Wanneer de obligatie is geplaatst bij het brede publiek, wordt door lottrekking bepaald welke nummers van de uitgegeven obligaties worden terugbetaald. Ook hier is de opvolging gemakkelijker geworden omwille van de dematerialisatie.
1.8.4.1 Lineaire obligaties (OLO’s)
OLO’s zijn het belangrijkste instrument van de Belgische staatsschuld. Het is de afkorting van ‘Obligation Linéaire Obligatie’. Zij worden uitgegeven in schijven die samen een emissielijn vormen.
De term lineair verwijst naar eenzelfde vaste rentevoet, terugbetalingsprijs en vervaldatum van alle OLO’s binnen een emissielijn of kortweg lijn. Een OLO-lijn bestaat uit een aantal periodieke uitgiften (schijven) waarvan alle elementen gelijk zijn, tot de schatkist beslist de lijn af te sluiten. Alleen de intekenprijs van elke schijf (en dus ook het rendement) is telkens verschillend en hangt af van de rente-evolutie en de resterende looptijd van de schijf tot de vervaldag.
De intekenprijs verschilt ook voor elke intekenaar. Er wordt namelijk een echte veiling georganiseerd tussen een beperkt aantal financiële instellingen: wie het meest biedt, komt eerst aan de beurt. Intekenen kan dus alleen door een kleine groep van financiële instellingen; particulieren kunnen
OLO’s alleen aankopen via de secundaire markt. OLO’s zijn niet materieel leverbaar en moeten dus verplicht op een effectenrekening worden aangehouden.
Door het samenvoegen van de diverse schijven verkrijgt de lijn een afdoende omvang en liquiditeit.
Voordelen: –
De rentevoeten van OLO’s zijn dé referentierentevoeten voor beleggingen en ontleningen op langere termijn. De koersen en rendementen staan genoteerd op de beurs en worden dagelijks gepubliceerd in de financiële pers.
– Geen kosten van inning van coupons en terugbetaling – wel beurskosten bij aankoop.
– De secundaire markt is zeer actief en zeer liquide.
Staatswaarborg = zekerheid.
Nadelen:
Sommige leningen zijn voorzien van de mogelijkheid voor de staat om de lening vervroegd terug te kopen (bij gedaalde marktrente). De staat aarzelt niet van dit recht gebruik te maken als dat nuttig is voor haar.
Aangezien de debiteur hier steeds dezelfde is (de Schatkist), is de prijs op de secundaire markt voor een OLO enkel nog afhankelijk van de couponrente en de restlooptijd.
Aanvankelijk werden OLO’s quasi uitsluitend geplaatst bij Belgische instellingen. Vrij snel is het houderschap van OLO’s ongeveer gelijk verdeeld tussen België en het buitenland. Dat is een belangrijke indicatie voor het vertrouwen van buitenlandse beleggers in Belgisch staatspapier. Sinds 2014 bedraagt het aandeel van het buitenlands houderschap ongeveer 60 %.
Grafiek 1 Houderschap OLO’s: verdeling België t.o.v. het buitenland
Bron: Bron: https://www.debtagency.be/nl/productolostatistics, geraadpleegd op 23 augustus 2023.
OLO’s zijn veruit het belangrijkste instrument voor de financiering van de Belgische overheidsschuld. De tabel met de samenstelling van de verschillende componenten van de officiële schuld illustreert dat duidelijk. In 2022 bedroeg de totale nettoschuld (dat is de brutoschuld verminderd met de financiële activa) bijna 460 miljard EUR. De belangrijkste ‘producten’ zijn de OLO’s, de Staatsbons en de Schatkistcertificaten.
Bron: www.debtagency.be
Tabel 3 Officiële schuld en netto te financieren saldo van de Schatkist (miljoenen EUR)
Frequentie Periode
Item
Brutoschuld
Brutoschuld Schuld in euro (sinds 1999, uitsluitend in Belgische frank tot einde 1998)
Schuld in euro (sinds 1999, uitsluitend in Belgische frank tot einde 1998)
Schuld in vreemde valuta’s
Schuld op meer dan één jaar
Schuld op meer dan één jaar waarvan OLO’s waarvan Klassieke leningen waarvan Staatsbons
Schuld op ten hoogste één jaar
Schuld op ten hoogste één jaar waarvan Schatkistcertificaten
waarvan Schatkistbons waarvan Tegoeden van de particulieren bij het BPC
Schuld in vreemde valuta’s Schuld op meer dan één jaar
Schuld op meer dan één jaar in deviezen ‘euro-zone’ (tot einde 1998) in overige deviezen in overige deviezen CHF USD JPY
Schuld op ten hoogste één jaar
Schuld op ten hoogste één jaar in deviezen ‘euro-zone’ (tot einde 1998) in overige deviezen in overige deviezen AUD
Financiële activa
Nettoschuld
Netto te financieren saldo (-)
Bron: Data extracted on 22 Oct 2023 08:42 UTC (GMT) from NBB.Stat
1.8.4.2 Staatsbons
Staatsbons zijn vastrentende effecten uitgegeven door de Belgische Staat die specifiek gericht zijn op particulieren. De staatswaarborg biedt zekerheid van intrestbetalingen en de terugbetaling van het kapitaal. Er zijn geen kosten bij de uitgifte van staatsbons. Elk jaar zijn er vier emissies.
Wie een staatsbon koopt, leent dus geld uit aan de overheid. Die betaalt je in ruil daarvoor elk jaar een afgesproken intrest, de zogeheten coupon. Op de vervaldag krijg je je geld terug. Doorgaans gaat het om een looptijd van drie, vijf, acht of tien jaar. In augustus 2023 werd ook een staatsbon met een korte looptijd van één jaar uitgegeven. De staatsbon met een looptijd van één jaar heeft een brutocoupon van 3,3 %. Het nettorendement na aftrek van 15 % roerende voorheffing bedraagt 2,81 %.
Het Agentschap van de Schuld geeft sinds 1996 vier keer per jaar een staatsbon uit: in maart, juni, september en december. Van midden 2019 tot begin 2022 kwam er geen staatsbon op de markt, omdat er door de lage rentevoeten amper interesse was bij particuliere beleggers.
De bankensector beweert dat de kredieten door het grote succes van de staatsbon nu wel misschien duurder zullen worden. Er zijn miljarden euro’s van de spaarrekeningen naar de staatsbon getransfereerd. Het geld op de spaarrekeningen wordt echter voornamelijk gebruikt om kredieten te verlenen. Als er minder geld aanwezig is om verder uit te lenen (het aanbod van geld daalt dus), zal de prijs (lees: de rentevoeten op kredieten) vermoedelijk stijgen.
De staatsbon op één jaar kwam er deels omdat, volgens de federale regering, de banken te lang gewacht hadden om de rente op spaarrekeningen te verhogen. Die staatsbon is dus een alternatief voor een spaarrekening. De banken zijn niet te spreken over de verlaagde voorheffing op die staatsbon; normaal bedraagt de roerende voorheffing op een staatsbon 30 %. Op gelijkaardige producten bij banken wordt die 30 % wel aangerekend. Eerder al kwam er vanuit de bankenwereld de kritiek dat de overheid zo concurrentievervalsing organiseert. De uitgifte werd een overweldigend succes. Er werd er bijna 22 miljard EUR binnengehaald. Zoveel had het agentschap van de schuld zelfs niet verwacht. Een deel van dat binnengekomen geld zal gebruikt worden om de staatsschuld te herfinancieren, en een ander deel zal belegd worden.
Elke nieuwe emissie wordt begeleid door een reclamecampagne waarin de overheid vooral inspeelt op de veiligheid van die belegging en de beschikbaarheid van kleine coupures. Voor de verdeling van de staatsbons selecteert de Schatkist een aantal banken en beursvennootschappen, die zich engageren om een deel van de staatsbons te plaatsen bij hun cliënteel, tegen een overeengekomen commissieloon.
Op de site van het Agentschap van de Schuld kun je de resultaten van de uitgiftes vinden. www.debtagency.be/nl/productsbestatistics
Voordelen:
– Staatswaarborg = zekerheid van intrestbetalingen en terugbetaling van kapitaal.
– Geen kosten bij uitgifte, inning van coupons en terugbetaling.
– Grote liquiditeit: een actieve secundaire markt.
1.8.5 Indeling van obligaties volgens de nationaliteit
Volgens de nationaliteit kunnen obligaties worden ingedeeld in:
1 Binnenlandse obligaties
Dit zijn obligaties die enkel in het thuisland van de emittent worden uitgegeven.
Bv. General Motors geeft een obligatielening uit in USD in de Verenigde Staten.
2
Buitenlandse obligaties
Dit zijn leningen geplaatst in een ander land dan het land van de emittent en in de munt van dat land.
Bv. de nv Bekaert geeft een lening uit in Britse pond in het Verenigd Koninkrijk.
3 Euro-obligaties (‘Eurobonds’)
Euro-obligaties worden uitgegeven door grote internationale bedrijven, overheden, instellingen of banken in de kapitaalmarkten van twee of meer Europese landen tegelijk. Het voorvoegsel ‘euro-’ duidt enkel op de plaats van de uitgifte van de obligaties (namelijk Europa) en niet op de nationaliteit van de emittent of de munteenheid van de emissie. Eurobonds zijn niet onderworpen aan de voorschriften en de fiscale wetten van een bepaald land. Dat betekent dat voor de couponuitbetalingen de regels gelden van het land waar men de coupons int.
Bv. Nissan geeft een eurobond uit in USD op de Europese markt.
De figuren hierna verwijzen naar drie obligaties, telkens uitgegeven in 2019 of 2020, maar met zeer verschillende eigenschappen. We vertrekken telkens vanuit de obligatie van Bekaert in EUR, die vooral een aantal standaardkenmerken heeft. We vergelijken daarbij elke keer met de obligatie van T-Mobile in USD, en die van Accor in EUR.
De obligaties van Bekaert en T-Mobile zijn beschikbaar in kleine coupures (van 1 000 EUR, weliswaar met een minimum van 2 000 EUR bij T-Mobile). De emissie van Accor richt zich tot institutionele beleggers, met coupures van 100 000 EUR.
De emissies van Bekaert en T-Mobile hebben een vaste looptijd, met vervaldata in respectievelijk 2027 en 2031. Zo kunnen we ook de resterende looptijd van de obligaties berekenen (zeven jaar en elf jaar). De obligatie van Accor is evenwel een apart geval: het betreft immers een perpetuele emissie. Dat betekent dat er geen vaste vervaldatum is. Wel heeft Accor als emittent het recht (de ‘call’) om de obligatie terug te betalen (aan 100 %) vanaf januari 2025. Als obligatiehouder heb je daar echter geen zekerheid over, en is de resterende looptijd dus onbekend.
De coupon is de nominale bruto jaarrente. De coupon keert men ofwel jaarlijks (bv. de emissie van Bekaert en van Accor) of halfjaarlijks uit (bv. de emissie van T-Mobile). De emissies van Bekaert en T-Mobile hebben een vaste rente gedurende de hele looptijd van de lening. Alternatieven voor een vaste coupon zijn bijvoorbeeld step-upleningen, leningen met een variabele rente (Floating Rate Notes) of zero-couponleningen. De lening van Accor heeft een variabele rente, die dus gedurende de looptijd van de lening kan worden aangepast. De rente volgt in dit geval de Euro swaprente op vijf jaar.
De emissieprijs varieert in de fiches van 99,99 % (T-Mobile) en 100 % (Accor) tot 101,875 % (Bekaert). Voor de belegger is natuurlijk vooral de (aankoop)prijs relevant en het daarmee gepaard gaande rendement van een obligatie. De YTM (Yield to Maturity) is het bruto rendement als men de obligatie bijhoudt tot de eindvervaldag, en wordt dus berekend op de huidige aankoopprijs. Voor de emissie van Bekaert is dat rendement van 2,521 % lager dan de coupon (2,75 %), omdat de obligatie boven pari is geprijsd (aan 101,45 %). Bij T-Mobile ligt het rendement van 2,239 % zeer dicht bij de coupon (2,25 %), omdat de obligatie zeer recent is uitgegeven en maar net boven pari noteert (100,102 %). Heel anders is het bij Accor. Daar kan de YTM niet worden berekend, omdat de einddatum niet bekend is. In dat geval maakt men gebruik van de YTC (Yield to Call). Dat is het bruto rendement tot de eerstvolgende call. Voor de obligatie van Accor is de YTC 7,584 %. Dat is aanzienlijk hoger dan de coupon (2,625 %). Sinds de emissie is de obligatiekoers immers zwaar teruggevallen tot ver onder pari, met name 82,506 %.
De rating gebeurt op verzoek (en op kosten) van de emittent. De code NR staat voor ‘Not Rated’. Dat is het geval bij Bekaert. Daarbij vormt de afwezigheid van een rating wellicht geen groot probleem,
omdat het beursgenoteerde bedrijf goed gekend is bij veel beleggers. Opvallend zijn de zwakke S&Pratings van andere obligatie-emissies. Met een BBB– krijgt alleen de uitgifte van T-Mobile net het label ‘aanvaardbare kwaliteit’ van het ratingbureau Standard & Poor’s. De emissie van Accor scoort lager (B+) en behoort dus tot de categorie van de rommelobligaties.
Een belangrijke waarborg voor de belegger is de zogenoemde rang van achterstelling. Bij Bekaert staat het meest voorkomende ‘senior niet gewaarborgd’ vermeld. In het geval van T-Mobile wordt er wel melding gemaakt van een waarborg. De lening van Accor daarentegen is junior achtergesteld, wat natuurlijk ook de lage rating verklaart.
De noteringsplaats heeft meestal betrekking op een beurs: Parijs, Brussel, Londen ... Soms kunnen obligaties alleen rechtstreeks tussen twee partijen (Over The Counter) worden verhandeld, zoals hier het geval is bij de drie besproken obligaties.
Ter illustratie geven we hierna de technische fiches van de uitgifte van Bekaert, T-Mobile en Accor weer.
29-10-2020
+32 (0)2 533 22 40 Van maandag tot vrijdag vanaf 08u30 tot 18u
Bekaert SA 2,75% 23/10/2027 EUR
Huidige coupon Vervaldatum Prijs
Rendement (YTM)
Coupure
Rating S&P 2,75 %
23/10/2027
101,45 % (28/10/2020) 2,521 % 1.000 NR
Coupon
Coupon type
Huidige frequentie
Vast Jaarlijks
Datum volgende coupon Opgelopen interesten
Valuta
23/10/2021 6 dagen
Bekaert SA 2,75% 23/10/2027 EUR | OBLIS De
Risicoklasse: 4
PRIJS VAN DE OBLIGATIE 101,450 % BRUTO RENDEMENT 2,521 % NETTO RENDEMENT 1,703 % E.B.V. 32,445 %
Calculator OBLIS PRIJZEN EN RENDEMENT
Rang van achterstelling
Emissie EUR Senior nietgewaarborgde 200M
Initiële omvang van de uitgifte Emissieprijs Terugbetalingsprijs Afkondigingsdatum Emissiedatum
Datum eerste coupon Noteringsplaats
101,875 %
100 %
07/10/2020 23/10/2020 23/10/2021 OTC (Over The Counter)
Actualiteiten van de emittent
13/10/2020 Koers Bekaert met 30% gedaald: is dit een koopkans?
Voor
informatie aangaande deze financiële producten, aarzel niet om contact op te nemen met onze commerciële dienst op 02/533.22.40 of per email naar info@goldwasserexchange.be. Om meer details te bekomen omtrent de gebruiksvoorwaarden van onze website, gelieve de rubriek gebruiksvoorwaarden te raadplegen.
Figuur 1 Technische fiche Bekaert29-10-2020 T-Mobile USA Inc 2,25% 15/11/2031 USD | OBLIS
+32 (0)2 533 22 40 Van maandag tot vrijdag vanaf 08u30 tot 18u
T-Mobile USA Inc 2,25% 15/11/2031 USD
Huidige coupon Vervaldatum
Prijs
Rendement (YTM)
Eerstvolgende call YTC-rendement Coupure
Rating S&P 2,25 % 15/11/2031
100,102 % (28/10/2020) 2,239 % 15/08/2031 (100 %) 2,239 % 2.000 + 1.000 BBB-
Coupon
Coupon type
Huidige frequentie
Datum volgende coupon
Opgelopen interesten
Vast
Halfjaarlijks 15/05/2021 1 dag
Emissie
Valuta
Rang van achterstelling
Initiële omvang van de uitgifte Emissieprijs
Terugbetalingsprijs Afkondigingsdatum Emissiedatum
Datum eerste coupon Noteringsplaats
BBB-
USD (1 EUR = 1,1755 USD)
Gewaarborgd 1.000M 99,99 % 100 % 19/10/2020 28/10/2020 15/05/2021
OTC (Over The Counter)
Rating S&P HIGH YIELD INVESTMENT GRADE
AAA
Risicoklasse: 4
> 15/08/2031 Call planning 100 %
Obligaties van dezelfde uitgever
Valuta Coupon Vervaldag Rendement
Actualiteiten van de emittent
26/03/2019 Obligatie T-Mobile 4,5% 01/02/2026 heeft een goed eerste kwartaal achter de rug
13/08/2018 5 obligaties met weinig verlopen intresten
08/08/2018 T-Mobile laat het op één na beste kwartaal uit zijn geschiedenis optekenen
24/05/2018 T-Mobile USA : de fusie met Sprint overschaduwt de kwartaalcijfers
De hierboven getoonde informaties zijn over het algemeen niet voldoende om als basis te dienen voor een investeringsbeslissing. Voor meer informatie aangaande deze financiële producten, aarzel niet om contact op te nemen met onze commerciële dienst op 02/533.22.40 of per email naar info@goldwasserexchange.be. Om meer details te bekomen omtrent de gebruiksvoorwaarden van onze website, gelieve de rubriek gebruiksvoorwaarden te raadplegen.
https://www.oblis.be/nl/bond/t-mobile-usa-inc-225-15112031-usd-551456 1/2
Figuur 3 Technische fiche Accor
29-10-2020
Accor SA 2,625% PERP SUB EUR
Huidige coupon
Prijs
Eerstvolgende call YTC-rendement
Rating S&P 2,625 %
Coupure
82,506 % (28/10/2020)
30/01/2025 (100 %) 7,584 % 100.000 B+
Coupon
Variabel
Coupon type
Huidige frequentie
Datum volgende coupon
Berekeningsbasis van de coupon
Opgelopen interesten
Jaarlijks
30/04/2020 2.625% 273 dagen
Valuta
Rang van achterstelling
Emissie EUR Junior achtergestelde 500M
Initiële omvang van de uitgifte Emissieprijs
Terugbetalingsprijs
Afkondigingsdatum Emissiedatum
Datum eerste coupon Noteringsplaats
Accor SA 2,625% PERP SUB EUR | OBLIS
+32 (0)2 533 22 40 Van maandag tot vrijdag vanaf 08u30 tot 18u
Risicoklasse: 5
Call after planning Call planning
> 30/01/2025
31/01/2025
01/02/2025
01/03/2025
01/04/2025
Op elk moment
Obligaties van dezelfde uitgever
Valuta Coupon Vervaldag Rendement EUR 4,125 % ∞ FRN
%
%
23/10/2019
30/10/0219
30/04/2020 OTC (Over The Counter)
Rating S&P HIGH YIELD INVESTMENT GRADE BB B+
D AAA
Vorige rating S&P.
Actualiteiten van de emittent
10/03/2020 Perpetual Accor verkrijgbaar onder 90%
30/01/2019 Coupon van 4,375% voor de nieuwe perpetual Accor in euro
Bron: http://www.oblis.be/nl, geraadpleegd op 29 oktober 2020.
De hierboven getoonde informaties zijn over het algemeen niet voldoende om als basis te dienen voor een investeringsbeslissing. Voor meer informatie aangaande deze financiële producten, aarzel niet om contact op te nemen met onze commerciële dienst op 02/533.22.40 of per email naar info@goldwasserexchange.be. Om meer details te bekomen omtrent de gebruiksvoorwaarden van onze website, gelieve de rubriek gebruiksvoorwaarden te raadplegen.
Onder rendement van een obligatie verstaan we de verhouding tussen de opbrengst van een investering en het geïnvesteerde bedrag.
Obligatie 2024-2034, rente 10 %, coupon 15-01
https://www.oblis.be/nl/bond/accor-2625-perp-sub-eur-550292 1/2
Uitgifteprijs 101 %
Terugbetalingsprijs 100 %
1.8.6.1 Couponrendement
Dit is de nominale rente die de emittent betaalt aan de belegger. In ons voorbeeld: 10 %.
Sommige beleggers staren zich nogal eens blind op de couponrente. Die rente zegt echter weinig over de werkelijke opbrengst van een obligatie. Het is slechts één element van de werkelijke opbrengst.
1.8.6.2 Koersrendement
Dit is de jaarlijkse couponopbrengst in verhouding tot de werkelijke aankoop- of intekenprijs.
Koersrendement = nominale rentevoet aankoopprijs x 100
In ons voorbeeld: (10/101) x 100 = 9,90 %
Stel een obligatie met een nominale waarde van 10 000 EUR en een nominale rente van 9 %, die je aankoopt tegen een koers van 98 %.
Het koersrendement = (9/98) x 100 = 9,18 %.
Het koersrendement houdt geen rekening met de terugbetalingsprijs op de eindvervaldag of met de resterende looptijd.
Dezelfde obligatie-uitgifte aan 10 % geeft volgend koersrendement: (10/98) x 100 = 10,2 %
1.8.6.3 Actuarieel rendement
Het actuariële rendement is veel accurater omdat het meerdere factoren in rekening brengt: – de aankoopprijs; – de renteopbrengsten én het moment waarop de intresten betaald worden; – de terugbetalingsprijs; – de resterende looptijd.
Het actuariële rendement wordt berekend met de methode van de samengestelde intrest.
Het is de discontovoet die ervoor zorgt dat de actuele waarde van alle toekomstige ontvangsten precies gelijk is aan de aankoopprijs.
Het is dit rendement dat dagelijks gepubliceerd wordt in gespecialiseerde kranten als De Tijd (voor de obligaties die op de beurs genoteerd staan).
1.8.6.4 Brutorente tegenover nettorente
De couponrente is een brutorente, d.i. de rente voor belastingen op de roerende inkomsten. De nettorente is de opbrengst na belastingen op de roerende inkomsten. Veel landen houden ‘aan de bron’ – bij de uitkering van de intrest – een voorheffing in die later verrekend wordt met de belastingen die verschuldigd zijn op het globale belastbare inkomen. Een Belg die om een of andere reden geen roerende voorheffing betaald heeft op zijn rente-inkomsten, moet die aangeven in de personenbelasting.
VOORBEELD
Een obligatie met een nominale rente van 4,5 % heeft een nettorente van 3,15 % (4,5 % x 70 %), bij een belasting op roerende inkomsten van 30 %.
1.8.6.5 Kosten en taksen in België op obligaties
Het rendement vermindert ook met de aangerekende taksen (verschuldigd aan de staat) en kosten (verschuldigd aan de beursautoriteit en financiële tussenpersoon).
Bij de aankopen en verkopen op de secundaire markt is een beurstaks verschuldigd van 0,12 %, met een maximum van 1 300 EUR. Transacties in OLO’s zijn vrijgesteld van deze taks op beursverrichtingen.
Op intrestbetalingen zijn taksen noch kosten verschuldigd, maar wel de belasting op roerende inkomsten van 30 %, betaalbaar in de vorm van een bevrijdende roerende voorheffing van 30 % die meteen afgehouden wordt bij de uitbetaling van de intrest.
Als een belegger een buitenlandse rekening heeft, is hij als Belgische belastingplichtige ook onderworpen aan de beurstaks. Hij moet die dan zelf uiterlijk op de laatste werkdag van de tweede maand die volgt op de transactie doorstorten volgens een bepaalde procedure. Het kan ook dat de buitenlandse bank de taks zal innen en doorstorten.
We behandelen alleen de doorsnee beursgenoteerde aandelen.
Een beurs is een centrale plaats waar vragers en aanbieders van effecten samenkomen. Meestal is een beurs een gereglementeerde handelsplaats die onder toezicht staat van marktautoriteiten. We gaan hier later nog dieper op in.
Aandelen zijn eigendomsbewijzen van een vennootschap.
Een persoon die een eigendomsbewijs bezit, noemen we een aandeelhouder (een obligatiehouder bezit een schuldbewijs).
De waarde van een aandeel hoort op lange termijn de fundamentele waarde van het bedrijf min of meer te benaderen.
Sinds 2008 worden in België alleen nog gedematerialiseerde effecten uitgegeven. Voordien werden effecten voornamelijk in materiële vorm uitgegeven.
Op sommige beurzen (Nasdaq) was de materiële levering nooit mogelijk. Dat was ook het geval voor de beruchte aandelen van Lernout & Hauspie. De gedupeerde aandeelhouders hadden ze anders misschien nog aan verzamelaars kunnen verkopen.
Aandelen die alleen bestaan op elektronische rekeningen heten gedematerialiseerde aandelen. Het aandelenbezit blijkt dan uit een vermelding in gecomputeriseerde effectenbestanden. Naast het grote voordeel dat ze niet gestolen kunnen worden, biedt dematerialisatie nog andere voordelen. De dividenden kunnen automatisch, en dus direct nadat ze uitbetaalbaar zijn, op de rekening van de eigenaar gezet worden. Wordt een aandeel in 4 gesplitst na een stocksplit, opgeslorpt door een ander, verandert een aandeel van naam na een fusie ... dat kan allemaal veilig en automatisch zonder hinder voor de aandeelhouder.
1.9.2
Een bedrijf keert zijn jaarwinst niet volledig uit aan de aandeelhouders. Het reserveert een deel om bijvoorbeeld een nieuwe productielijn uit te bouwen, om de overname van een ander bedrijf mee te financieren of om extra voorraden aan te leggen. Dat deel noemen we de reserves.
Bedrijven zijn wettelijk verplicht een wettelijke reserve aan te leggen. Voor zover die wettelijke reserve nog geen 10 % van hun kapitaal bedraagt, moeten ze minstens 5 % van hun jaarlijkse winst hiervoor opzijleggen.
Verder wordt er op het einde van het boekjaar nog geld opzijgehouden om eventuele extra vergoedingen voor zaakvoerders, bestuurders en ander personeel te betalen. Dat zijn tantièmes.
Het dividend is het deel (in absolute waarde) van de winst dat uitgekeerd wordt aan de aandeelhouders. Dat deel wordt vastgelegd op de jaarlijkse algemene vergadering. Als men het dividendbedrag per aandeel uitdrukt in verhouding tot de koers van het aandeel, dan heeft men een relatieve waardemeter, het dividendrendement genoemd.
Normaal blijven dividendbewijzen in België 30 jaar geldig. Dat wil zeggen dat men na enkele jaren vergetelheid nog altijd recht heeft op het dividend.
Vroeger ‘knipten’ aandeelhouders hun coupons jaarlijks af en brachten ze naar hun wisselagent of financiële instelling om hun winstdeelname te krijgen. Dat systeem is uiteraard niet meer van deze tijd, want de computer kan dat automatisch en feilloos doen voor aandelen op effectenrekeningen. Een dividend bedraagt gemiddeld 2 tot 3 % van de beurswaarde (koers) en is dus veel lager en niet vast tegenover de meestal vaste en hogere uitkering van kasbons of obligaties.
De 30 % roerende voorheffing (RV) wordt afgehouden aan de bron.
Er zijn ook jaren waarin de onderneming geen winst maakt en er dus geen dividend uitgekeerd wordt. Op de algemene vergadering kan gestemd worden om hiervoor een eerder aangelegde reserve aan te spreken en alsnog een klein dividend uit te keren. Nog een variant in slechte tijden zijn de preferente aandelen die in geval van een beperkte winst als enige een dividend krijgen.
Een deel van de winst in vette jaren kan worden uitgekeerd als extra dividend. Dat wordt dan besproken op de algemene vergadering. Uitzonderlijk zijn er jaren waarin een bonus wordt uitgekeerd.
1.9.3 Rechten van een aandeelhouder
De belangrijkste rechten van een aandeelhouder zijn:
– stemrecht op de algemene vergadering (AV); – recht op uitleg over bepaalde punten van de agenda van de algemene vergadering; – recht op deelname in de jaarlijkse winst van de onderneming; – recht op deelname in het overblijvende vermogen bij de ontbinding van de vennootschap; – een wettelijk voorkeurrecht tot inschrijving bij een kapitaalverhoging.
Datum, uur en plaats en de agendapunten van de algemene vergadering moeten wettelijk gepubliceerd worden in de belangrijkste kranten.
1.9.4.1 De koers
De koers van een aandeel kan dagelijks schommelen, op de ene beursmarkt al meer dan op de andere.
Over het algemeen koopt een belegger een aandeel van een onderneming als hij gelooft in die onderneming, maar het kan ook zijn dat hij in eerste instantie gelooft in de gunstige evolutie van een bepaalde sector (farmaceutica, chemie, staal, banken ...).
Een belegger die aandelen verkoopt, realiseert een koerswinst of een koersverlies. De gerealiseerde meerwaarde wordt in België niet belast, maar de gerealiseerde minwaarde is ook nergens recupereerbaar: die vrijstelling van belasting op meerwaarde wordt wel door velen in vraag gesteld en is mogelijk niet houdbaar op lange termijn.
We kunnen niet met zekerheid bepalen in welke omstandigheden een aandeel altijd stijgt of daalt. Honderden analisten probeerden al om zo’n model te maken. Als dat mogelijk was, zou er toch minstens één model van de honderden modellen over de hele wereld gedurende lange tijd de evolutie van een aandeel moeten kunnen voorspellen.
Zo’n model kan gedurende enkele jaren standhouden en dan gebeurt het onberekenbare. Dat kan dan ook uit alle hoeken komen. Natuurlijk spelen economische factoren een rol, maar ook politieke, sociale en louter psychologische.
Kun je even teruggaan in de tijd en bekijken wat er vroeger voor grote koersschommelingen zorgde?
1 In eerste instantie de economische conjunctuur. Wat dacht je van de aandelenkoersen in een hoogconjunctuur? Staan die meestal hoog of eerder laag? Alles wat goed is voor het bedrijf, is ook goed voor de koers, en bij een hoogconjunctuur staan de koersen gemiddeld hoger dan in een laagconjunctuur.
2 Wat dacht je van de koers nadat het bedrijf een winstwaarschuwing publiceerde? De koers daalt dan natuurlijk. Ook andere algemene economische indicatoren, zoals inflatie, consumentenvertrouwen, producentenvertrouwen en werkloosheid, beïnvloeden de koersen. De meeste van die indicatoren kun je regelmatig lezen in financiële kranten of tijdschriften. Toch blijft het voor de leek koffiedik kijken. Als iedereen overtuigd is van betere tijden, zit dat al in de koers en zijn er eigenlijk minder koopjes. Het is dus de kunst om vóór de anderen de verbeterende of juist verslechterende toestand te kennen. Soms kunnen shorters ook voor negatieve koersdruk zorgen. ‘Short gaan’ betekent dat iemand het aandeel verkoopt zonder het zelf in bezit te hebben (en het voorlopig te lenen van iemand anders). Een shorter speculeert meestal op slecht nieuws, in de hoop dat de koers daalt en hij het aandeel goedkoper kan terugkopen. Hij neemt echter ook een groot risico: als hij het bij het foute eind heeft, moet hij de aandelen immers terugkopen aan een (mogelijk veel) hogere koers.
3 Politieke maatregelen die ongunstig zijn voor sommige sectoren, zoals extra milieutaksen voor vervuilende industrie, werken koersverlagend voor die industrie. Politiek kan men natuurlijk ook het bedrijfsleven een hart onder de riem willen steken en bijvoorbeeld de vennootschapsbelasting verlagen (zoals de Belgische regering heeft doorgevoerd). De energiecrisis als gevolg van de oorlog in Oekraïne heeft ook een enorme impact op de aandelenmarkten. Veel bedrijven hebben te kampen met hoge energiekosten, terwijl andere hun winsten juist kunnen verhogen.
4 Brexit heeft ook een ingrijpende impact gehad op de aandelenmarkten. De onzekerheid over de gevolgen van de Brexit kan lange tijd wegen op de aandelenkoersen, vooral voor ondernemingen die sterk afhankelijk zijn van de Britse consumentenmarkt.
5 Slecht sociaal nieuws kan de bedrijven ook schade berokkenen. Denken we maar aan de reactie op het nieuws van de onderbetaalde kinderarbeid in de lagelonenlanden, waaraan enkele bekende sportschoenfabrikanten zich bezondigden.
6 Uiteraard speelt het rendement van andere beleggingen een grote rol, en in het bijzonder van minder risicovol waardepapier, zoals staatsobligaties. Eind jaren zeventig en begin jaren tachtig waren de rentes op die effecten zo hoog dat niemand geïnteresseerd was in aandelen. Omgekeerd hebben de bedrijven bij een lage rente dan weer meer financiële armslag, en dat weerspiegelt zich ook in de koers.
7 Louter economisch speelt natuurlijk de wet van vraag en aanbod een rol. Die laat zich dan weer beïnvloeden door de hierboven beschreven macro-economische situatie en de politieke en sociale context. Ook het lagerentebeleid van de ECB was lange tijd een ondersteunende factor voor de aandelenkoersen.
8
De bovenstaande factoren kunnen analisten nog redelijk inschatten als ze koop- of verkoopadviezen geven, maar de psychologische impact (behavioral finance) kunnen ze onmogelijk in een formule zetten. Het soms onbegrijpelijke gedrag van beleggers maakt dat er aan aandelen altijd een risico verbonden is. Denken we maar aan de ongelooflijke internethype van de jaren 1998-2000, maar ook aan de daaropvolgende schrik voor TMT-aandelen (technologie, media, telecommunicatie), nadat ze soms 90 % van hun waarde hadden verloren.
9 Een samenloop van omstandigheden kan een enorm effect hebben op beurzen of individuele aandelen. Nemen we de crisis van 2008-2009: wat begon als een vastgoedcrisis in de VS, mondde uit in een wereldwijde financiële crisis en daarna een beurzencrisis gevolgd door een recessie. Een onwaarschijnlijk scenario, dat uiteindelijk toch plaatsvond. De crisis werd vergeleken met alle vorige crisissen, maar de oorzaken en uitdagingen waren toch net anders. In 2007 bestonden namelijk nieuwigheden als hedgefondsen, CDO’s (collateralised debt obligations) en CDS’s (credit default swaps), die allemaal een rol speelden in het drama.
De opgelegde IFRS-boekhouding bepaalde bovendien dat bedrijven alle activa aan marktprijzen moesten waarderen, wat voor banken een verplichte afboeking betekende, omdat de marktwaarde van die nieuwe producten ineens massaal gewantrouwd werd. Het daaropvolgende wantrouwen tussen de banken onderling, de paniek van fondsbeheerders en van de particulieren die hun geld van de banken gingen halen, deed de rest. De bankaandelen crashten, over de hele wereld. De kredietschaarste maakte dat ook andere bedrijven meegesleurd werden.
Elk nieuws over een sector of een specifiek bedrijf kan een koers doen dalen of juist doen omhoogveren. We zaten in de eerste helft van 2002 met de vreselijke boekhoudschandalen, te beginnen bij de Amerikaanse energiereus ENRON en spijtig genoeg gevolgd door vele andere (Telecom: WorldCom, Tyco; Farma: Merck enzovoort). Anderzijds kan het nieuws dat er een nieuw vaccin komt tegen aids of kanker, de koers van een farmaceuticabedrijf in enkele dagen tijd doen vermenigvuldigen, de droom van elke belegger!
Vroeger moesten bedrijven elk kwartaal een kort overzicht van de activiteiten geven. Die informatie is natuurlijk van groot belang voor de koers en het verwachte dividend. Het risico is wel dat het aandeel van een beursgenoteerde onderneming werd afgestraft omdat één kwartaal wat minder goed was. Bovendien brengt die rapportering telkens heel wat werk met zich mee voor de beursgenoteerde ondernemingen. In 2014 werd die verplichte kwartaalrapportering dan ook opnieuw afgeschaft. Veel bedrijven geven niettemin vrijwillig om de drie maanden nog altijd een update.
Algemeen kan men stellen dat de aandelenkoers in principe rekening houdt met alle publieke informatie op dat moment. Op het moment van een dividenduitkering (of kapitaalvermindering) zal de aandelenkoers meestal zakken met het bedrag van de uitkering. Beleggers beseffen dan namelijk dat het aandeel ‘ex coupon’ is en willen dan ook minder voor het aandeel betalen dan vóór de ex-coupondatum, toen het aandeel nog recht gaf op een dividend.
1.9.4.2 Dividendrendement
Het dividendrendement is de verhouding tussen het dividend en de koers van het aandeel. Als de koers daalt, stijgt het dividendrendement en omgekeerd.
Het is belangrijk om ook het verloop van de dividenduitkeringen in het verleden te kennen. Indien het dividend al vele jaren stabiel is of is toegenomen, dan is de kans ook groter dat dat ook in de toekomst het geval zal zijn.
dividendrendement = dividend per aandeel koers x 100
Samen met het dividendrendement is het best ook de pay-out ratio te bekijken. De pay-out ratio geeft weer welk deel (percentage) van de winst daadwerkelijk werd uitgekeerd aan de aandeelhouders.
PAY-OUT RATIO = uitgekeerd dividend nettowinst x 100
Rendementsaandelen kennen een hoge pay-out ratio, een groot deel van de winst wordt jaarlijks via het dividend aan de aandeelhouders uitgekeerd (bv. nutsbedrijven zoals GDF Suez).
Groeiaandelen, aandelen van snel groeiende bedrijven, hebben een lage pay-out ratio, omdat de winst zoveel mogelijk wordt geïnvesteerd in de toekomstige groei van het bedrijf (bv. biotechbedrijven zoals Oxurion, het vroegere Thrombogenics).
Sommige beleggers zijn toch bereid aandelen te kopen van bedrijven die al jaren geen winst maken, omdat ze menen dat na jaren verlies en saneren, de economische horizon van het bedrijf in kwestie stilaan opklaart. Dat kan eventueel leiden tot het opnieuw uitkeren van een dividend, maar vooral ook aanleiding geven tot mooie koersstijgingen.
Reageren alle aandelen hetzelfde op schommelingen van de marktrente?
Het zijn vooral de rendementswaarden die erg gevoelig zijn voor de schommelingen van de rentevoeten. Bij een lage rentestand bieden ze immers een interessant alternatief voor obligaties en kasbons. Die aandelen hebben bij een dalende rente de neiging om te stijgen. Als de rente echter opnieuw stijgt, reageert de koers van de nutsbedrijven daar dan weer negatief op. Ze worden vooral gekocht omdat het rendement meestal hoog en regelmatig is, maar de koers zelf varieert minder dan die van technologieaandelen of cyclische aandelen.
1.9.4.3 Koers-winstverhouding
Koers-winstverhouding of de ‘price-earnings ratio’ is de verhouding tussen de koers van het aandeel en de netto courante winst van het voorbije boekjaar.
Het is één van de meest aangehaalde waardemeters.
K-W = koers netto courante winst per aandeel
De berekening van de koers-winst gaat meestal uit van de courante winst: de winst die het bedrijf maakt zonder uitzonderlijke opbrengsten of verliezen in aanmerking te nemen.
Om met een betrouwbaar winstcijfer voor de dag te komen, kan een gemiddelde van de courante winsten van de afgelopen jaren worden genomen. Beleggers kijken ook vaak naar de koers-winstverhouding op basis van de verwachte winst per aandeel.
Een alternatief voor de koers-winstverhouding is de verhouding ‘ondernemingswaarde-operationele kasstroom’ (of de enterprise value – EBITDA). Deze vergelijking houdt ook rekening met de schuldpositie van de onderneming en geeft dus een beter beeld aan de belegger.
Een koers-winstverhouding fluctueert van jaar tot jaar afhankelijk van wat de sector presteert, maar ook afhankelijk van wat er zich op wereldvlak afspeelt.
Is een lage koers-winst te verkiezen boven een hoge koers-winst?
Een koers-winst van 20 (100/5) betekent dat de belegger bereid is twintigmaal de courante winst te betalen voor het verwerven van het aandeel. Bij een koers-winst van 8 is hij slechts bereid achtmaal de courante winst te betalen.
In regel geldt dat hoe lager de koers-winst van een aandeel, hoe interessanter het aandeel, als we twee vergelijkbare bedrijven uit dezelfde sector nemen. Toch blijven de meningen zeer verdeeld over wanneer de koers-winstverhouding een aanwijzing is van over- of onderwaardering. Een van de ge-
makkelijkste evaluatiemethodes is nog altijd de koers-winst van de betrokken onderneming vergelijken met die van de andere bedrijven uit de sector en met de totale koers-winstverhouding van de beurs van het land van herkomst, maar alleen als vergelijking!
In principe is een aandeel met een lage koers-winstverhouding en met goede winstvooruitzichten interessant. Maar er zijn veel minder zichtbare beïnvloedingsfactoren (bv. een mogelijke saneringsronde) en op de beurs is de logica soms ver te zoeken.
Ondanks het feit dat een aandeel maandenlang met een goedkope koers-winstverhouding prijkt, kan de markt dat gegeven simpelweg negeren en zal de koers van het aandeel niet stijgen.
1.9.4.4 De return
Op de beurs wordt er minder gesproken van het dividendrendement van een aandeel, maar meer van de return ervan.
RETURN = koers aandeel op T1 – koers aandeel op T0 + dividend koers aandeel op T0
waarbij het tijdstip T1 een later tijdstip is dan T0.
We spreken van een positieve return als de opbrengst van een aandeel op het einde van het jaar hoger is. We spreken slechts van een negatieve return als de koers van een aandeel op het einde van het jaar lager staat en dat niet gecompenseerd werd door het dividend. Bv. als de koers van een aandeel zakt van 1 000 naar 999 en het dividend 2 is, is er een positieve return. Een aandeel stond precies een jaar geleden 1 000 EUR en nu 1 200 EUR. Het bracht dat jaar een dividend voort van 2 EUR. We krijgen dan de volgende return:
1 200 – 1 000 + 2 1 000 = 202 1 000 = +20,2 %
Ook een omgekeerde koersbeweging kan en dan is de berekening:
1 000 – 1 200 + 2 1 200 = –198 1 200 = – 16,5 %
De koersindex van de aandelenkorf Bel-20 verviervoudigde in de periode 1991-2005 (ongeveer 4 000). De returnindex (koersevolutie + uitgekeerde en opnieuw belegde dividenden) verzevenvoudigde in diezelfde periode (ongeveer 6 900). Als je bijvoorbeeld aandelen zou vergelijken met vastgoed voor het rendement, dan is het dus aangewezen ook de uitgekeerde dividenden erbij te rekenen.
1.9.4.5 Boekwaarde en intrinsieke waarde van een aandeel
De boekwaarde van een aandeel (BW) is het eigen vermogen gedeeld door het aantal aandelen. Het eigen vermogen (EV) is samengesteld uit: – kapitaal; – reserves; – herwaarderingsmeerwaarden; – uitgiftepremies; – kapitaalsubsidies; – overgedragen resultaat.
BW = EV aantal aandelen
De boekwaarde van een aandeel is beperkt relevant bij het analyseren van een aandeel. Toch loont het soms de moeite de boekwaarde te onderzoeken.
De intrinsieke waarde van een aandeel (IW) is de werkelijke geschatte waarde van het aandeel in de veronderstelling dat de onderneming alles zou verkopen (reële waarde van de activa – schulden = reëel eigen vermogen).
IW = reëel EV aantal aandelen
Het verschil tussen de intrinsieke waarde en de boekwaarde kan dus zeer groot zijn. Volledig afgeschreven activa hebben bijvoorbeeld nog een aanzienlijke waarde en die noemen we de reële waarde. In de teller van de intrinsieke waarde komen dus reële waarden en niet de boekwaarden voor.
De belegger kan best altijd rekening houden met de intrinsieke waarde en veel minder met de boekwaarde.
1.9.4.6 Fiscaliteit en kosten van aandelen
Wie in aandelen belegt, moet rekening houden met een aantal kosten en taksen. Ruwweg kunnen er daarbij drie belangrijke momenten onderscheiden worden: het moment van aankoop, het moment van dividenduitkering en het moment van verkoop.
Via een beursorder kan men een aandeel kopen. Dat kan gebeuren via het bankkantoor. Goedkopere alternatieven bestaan er in de vorm van online makelaars (ook brokers genoemd). In dit geval moet het order wel elektronisch worden doorgegeven. Een beursmakelaar rekent als vergoeding voor zijn diensten een makelaarsloon aan. Dat tarief is afhankelijk van de grootte van het aankoopbedrag en kan sterk variëren tussen de makelaars onderling. De goedkoopste makelaars rekenen voor een aankoop kleiner dan 2 500 EUR gemiddeld een minimumtarief van 6 EUR, terwijl dat bij grootbanken kan oplopen tot meer dan 20 EUR. Daarnaast is er ook de beurstaks verschuldigd. Die is vanaf 1 januari 2018 0,35 %, met een maximum van 1 600 EUR.
Bij de verkoop van een aandeel moet een belegger opnieuw het makelaarsloon betalen aan degene die het order uitvoert. Daarnaast is er opnieuw een beurstaks van 0,35 % verschuldigd. Op de meerwaarde die een belegger eventueel realiseert, is er in de meeste gevallen geen belasting verschuldigd.
Bovenop de beurstaks en de roerende voorheffing is er nog de effectentaks. De initiële taks op effectenrekeningen – of kortweg de effectentaks – was verschuldigd door wie een of meerdere effectenrekeningen had met een totale waarde van minstens 500 000 EUR. Voor een koppel bedroeg dat het dubbel, 1 miljoen EUR. Wie boven die grens uitkwam, betaalde een taks van 0,15 %. Vreemd genoeg gold dat op de totale waarde van de portefeuille (bv. 500 000 EUR). Wie 1 EUR minder had, met name 499 999 EUR, hoefde de taks helemaal niet te betalen. 1 EUR extra op de effectenrekening kostte de belegger dus 750 EUR (0,15 % van 500 000 EUR) …
Er is lang gediscussieerd over welke effecten precies geviseerd werden in die taks. In de laatste versie bestonden de belastbare effecten uit aandelen (beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd), obligaties, kasbons, beleggingsfondsen, trackers en warrants. Pensioenspaarfondsen en levensverzekeringen (zowel tak 21 als tak 23) waren daarentegen vrijgesteld. Ook aandelen op naam en derivaten, zoals opties en futures, waren niet belastbaar.
In oktober 2019 werd de effectentaks evenwel vernietigd door het Grondwettelijk Hof. De argumentatie was dat de taks op meerdere punten het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schond. De vernietiging van de taks was een tegenvaller voor de federale overheid. In 2018 was die belasting nog goed voor een opbrengst voor de schatkist van 226 miljoen EUR. Vanaf 2020 moeten beleggers de effectentaks niet meer betalen. Na twee jaar was dus ook die taks van het toneel verdwenen. Met de regering-De Croo werd het thema evenwel opnieuw actueel (zie kaderstuk).
Van speculatietaks naar effectentaks naar geen taks naar ... een vernieuwde effectentaks
De speculatietaks kwam tot stand in het kader van de taxshift. Dat betekent dat belastingen op loon moesten verschuiven naar taksen op verbruik (zoals btw), milieuheffingen en belastingen op inkomen uit vermogen. De speculatietaks kaderde in dit inkomen uit vermogen.
De speculatietaks hield in dat beleggers vanaf 2016 een belasting van 33 % moesten betalen op de meerwaarden van beursgenoteerde aandelen, als die werd gerealiseerd bij een verkoop binnen de 6 maanden na de aankoop. De taks bleek evenwel geen succes, aangezien veel beleggers hun verkoop van aandelen uitstelden, waardoor de opbrengsten van de beurstaks aanzienlijk terugvielen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de taks eind 2016 opnieuw geschrapt werd.
In de regering werd een compromis gezocht om alsnog vermogens voldoende te belasten. In het zomerakkoord van 2017 mondde dat uit in de taks op effectenrekeningen (effectentaks). Vermogens boven 500 000 EUR werden voortaan jaarlijks belast aan een tarief van 0,15 %. Er liepen evenwel nog een aantal juridische procedures tegen deze taks, die door sommigen als discriminerend werd beschouwd. Ook de Raad van State uitte eerder enkele twijfels. Heel wat beleggers hoopten dan ook al dat de effectentaks hetzelfde lot zou wachten als haar voorganger.
De effectentaks in haar oorspronkelijke vorm werd dan ook geschrapt door het Grondwettelijk Hof in oktober 2019. Eind 2020 werkt de nieuwe regering-De Croo een nieuwe effectentaks uit. Voortaan zullen de effectenrekeningen met een waarde van meer dan 1 000 000 EUR belast worden aan een tarief van 0,15 %. Er zijn enkele belangrijke verschillen met de voorgaande regeling: voortaan worden alle financiële instrumenten geviseerd, met uitzondering van aandelen op naam. De nieuwe regeling geldt bovendien niet alleen voor natuurlijk personen, maar ook voor rechtspersonen. Het aantal titularissen is daarbij niet van belang. Als een effectenrekening van 1,5 miljoen EUR twee titularissen heeft, is de taks verschuldigd, hoewel elk van de titularissen maar 750 000 EUR bezit.
In principe is de belastbare waarde de gemiddelde waarde op vier data: 31 december, 31 maart, 30 juni en 30 september. Aangezien de vernieuwde taks pas op 26 februari 2021 in werking trad, worden in 2021 maar drie data in aanmerking genomen (vanaf 31 maart). De taks wordt moeilijk te omzeilen, aangezien de wet specifieke antimisbruikbepalingen bevat. Zo wordt bijvoorbeeld de splitsing van een rekening in meerdere rekeningen beschouwd als een vermoeden van ontwijking. Zo’n splitsing wordt dus beschouwd alsof ze niet heeft plaatsgevonden.
Het blijft wel afwachten of deze vernieuwde effectentaks de juridische toets zal doorstaan. Meerdere partijen hebben immers bij het Grondwettelijk Hof een verzoekschrift ingediend om de wet op de effectentaks geheel of gedeeltelijk te vernietigen …
De nieuwe effectentaks heeft in 2021 alvast een geschat bedrag van 379 miljoen EUR opgeleverd voor de overheid. Dat bleek iets minder dan de initiële doelstelling van 400 miljoen EUR, maar nog altijd de helft meer dan de oude effectentaks.
Bron: De Tijd, 16 oktober 2021 en De Tijd, 1 februari 2022
De dividenden zijn in 2024 zijn vrijgesteld van de Belgische roerende voorheffing tot 833 euro per persoon. Deze vrijstelling wordt echter niet toegepast bij de bron. Om de voorheffing te recupereren zal de belegger dit bijgevolg op zijn belastingaangifte in 2025 moeten vermelden.
1.10.1.1 Inleiding
Bij de keuze uit beleggingsproducten zijn de fondsen niet meer weg te denken, hoewel de opgang slechts dateert van de jaren negentig. In België en in de meeste Europese landen is de markt van de fondsen veel groter geworden dan die van aandelen, kasbons en obligaties.
1.10.1.2 Omschrijving
Een beleggingsfonds is een gemeenschappelijke spaarpot waarin een groot aantal beleggers geld steken. Naargelang het doel van het fonds koopt een professionele beheerder/beleggingsmaatschappij met het verzamelde geld obligaties, aandelen of andere beleggingsproducten aan. In ruil voor zijn inbreng ontvangt de belegger deelbewijzen in de gezamenlijke belegging in verhouding tot zijn inbreng. Zo’n deelbewijs is dus niets anders dan een fractie van de grote portefeuille, een miniportefeuille.
1.10.1.3 Liquiditeit, kosten en taksen
De meeste deelbewijzen van fondsen kunnen dagelijks worden gekocht en verkocht. Ze zijn vlot verhandelbaar. De prijs die de belegger hiervoor betaalt of ontvangt, is gebaseerd op de inventariswaarde, verhoogd met de instapkosten of respectievelijk verlaagd met de uitstapkosten. Het tarief van de instap- en uitstapkosten kan verschillen van fonds tot fonds.
1.10.1.4 Voordelen van een beleggingsfonds
– Spreiding van risico De fondsenbeheerder spreidt zijn beleggingen en beperkt hierdoor het beleggingsrisico van de portefeuille. Met een beperkt kapitaal kan de belegger profiteren van de diversificatiemogelijkheden eigen aan een groot vermogen.
– Professioneel beheer Een fondsenbeheerder is een professional, die een beroep kan doen op de studiedienst van zijn financiële instelling en op de contacten met conjunctuuranalisten, financiële markten en financiële diensten van bedrijven. Hij kan ook veel vlugger inspelen op gewijzigde marktsituaties dan een particuliere belegger.
– Vlotte verhandelbaarheid Veel fondsen noteren op de beurs; je kunt meestal dagelijks (minimaal wekelijks) toetreden of uittreden.
1.10.1.5 Nadelen van een beleggingsfonds
– Geen invloed in het beheer Elk fonds legt bij de aanvang een beleggingsstrategie vast (soort beleggingsproducten, procentuele spreiding), maar daarbinnen kan de fondsenbeheerder zelfstandig zijn selectie van beleggingsproducten kiezen, de timing van aan- en verkopen bepalen. Die keuzes kunnen meevallen, maar ook tegenvallen. De belegger heeft hier totaal geen vat op.
– Vrij hoge kosten Bij toetreding bedragen de instapkosten 1 tot 3 %; de uitstapkosten variëren van 0 tot 0,5 %.
Van de inventariswaarde gaat jaarlijks de beheersvergoeding af die varieert van 0,25 % tot 1 %, alsook de kosten bij aan- en verkoop van de beleggingsproducten in portefeuille.
1.10.2 Aard en soorten beleggingsfondsen
De term ‘Instelling voor collectieve belegging’ (ICB) is een verzamelnaam voor verschillende vormen van fondsen. De Belgische beleggers kunnen kiezen tussen beleggingsfondsen met veranderlijk kapitaal (open fonds) en beleggingsfondsen met vast kapitaal (gesloten fonds).
In beide gevallen is de beleggingsmaatschappij een naamloze vennootschap. Wie mee wil beleggen, moet dus intekenen op aandelen van de beleggingsmaatschappij, deelbewijzen genaamd.
De werking van alle vormen is gelijklopend. Het belangrijkste onderscheid ligt op het vlak van de fiscaliteit.
1.10.2.1 Beveks en sicavs
– De Belgische beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal (bevek); – de Luxemburgse beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal (sicav) (Société d’Investissement à Capital Variable), met telkens een kapitalisatievariant (rente wordt niet jaarlijks uitbetaald, maar gekapitaliseerd) en een uitkeringsvariant.
Beveks en sicavs zijn naamloze vennootschappen die hun kapitaal op elk ogenblik kunnen verhogen door de uitgifte van nieuwe deelbewijzen of verlagen door eigen deelbewijzen terug te kopen.
Door hun specifieke statuut betalen die vennootschappen geen belasting op hun (beleggings)winsten, opgebracht door de inkomsten uit de portefeuille. Dat houdt natuurlijk een voordeel in voor de belegger-aandeelhouder.
Die winst kan, zoals bij een gewone vennootschap, uitgekeerd worden aan de aandeelhouders (meestal eenmaal per jaar) ofwel toegevoegd worden aan het vermogen van het fonds (= kapitaliseren).
Een kapitalisatiefonds valt onder de taks op obligatiefondsen als het fonds voor minimum 25 % in vastrentende producten belegt. Bij de uitkeringsvorm is de inning van de coupon onderworpen aan de belasting op roerende inkomsten, de roerende voorheffing. In de andere kapitalisatiefondsen worden de gekapitaliseerde inkomsten op fiscaal vlak beschouwd als aangroei van kapitaal, en vrijgesteld van roerende voorheffing.
Bij de uitkeringsvorm is de inning van de coupon onderworpen aan de belasting op roerende inkomsten, de roerende voorheffing.
1.10.2.2 Bevaks en sicafs (gereglementeerde vastgoedvennootschappen) – De Belgische beleggingsvennootschap met vast kapitaal (bevak); – de Luxemburgse beleggingsvennootschap met vast kapitaal (sicaf) (Société d’Investissement à Capital Fixe).
Deze fondsen hebben een welbepaald aantal deelbewijzen, gecreëerd bij de start van het fonds. Na de emissieperiode kunnen beleggers alleen op de beurs deelbewijzen kopen of verkopen. De fondsen noteren op de beurs, waar een tegenpartij gezocht moet worden: zij zijn dus minder vlot verhandelbaar. Meestal gaat het om obligatiefondsen en vastgoedfondsen. Bij vastgoedfondsen kan men zich inbeelden dat eens gekocht, je niet zomaar kunt uitstappen zonder een tegenpartij te vinden. De beleggingsmaatschappij kan tenslotte niet zomaar een vastgoedonderdeel ter waarde van jouw inleg bv. 10 000 EUR verkopen.
1.10.2.3 Vastgoedfondsen: van vastgoedbevaks naar gereglementeerde vastgoedvennootschappen (GVV)
Vastgoedfondsen beleggen hun activa in vastgoed, ofwel rechtstreeks (door aankoop van een of meerdere onroerende goederen), ofwel onrechtstreeks (door aankoop van vastgoedcertificaten). Vastgoedvennootschappen beleggen rechtstreeks in vastgoed en beheren residentieel vastgoed, studentenresidenties, kantoren, winkelpanden en opslagruimtes. De laatste jaren zijn er ook meer vastgoedvennootschappen die een deel van hun portefeuille beleggen in serviceflats en zorgvastgoed. Hun rendement hangt af van de kwaliteit van het onroerend goed in portefeuille, de ligging, de bezettingsgraad, de huurprijzen ...
Tot een tiental jaar geleden hadden bijna alle vastgoedvennootschappen het statuut van bevak. In de nasleep van de financiële crisis stelde de Europese Commissie echter in 2009 een nieuwe richtlijn op om sommige alternatieve beleggingsfondsen (en daar zouden ook de vastgoedbevaks onder vallen) beter te controleren en tot meer transparantie te verplichten. Een strikte toepassing van die richtlijn zou de Belgische vastgoedbevaks met heel wat verplichtingen en bijkomende kosten opzadelen. Als gevolg daarvan kwam er bij Koninklijk Besluit van 12 mei 2014 een nieuw statuut van gereglementeerde vastgoedvennootschap of GVV. Met deze wet wilde de Belgische wetgever de vastgoedsector dezelfde mogelijkheden bieden als die in het buitenland. In de meeste EU-lidstaten zijn vastgoedbedrijven meestal niet georganiseerd als een beleggingsfonds maar als een ‘Real Estate Investment Trust’ (REIT).
Ondertussen hebben alle Belgische vastgoedbevaks het statuut van GVV aangenomen. GVV’s en vastgoedbevaks zijn fundamenteel verschillend, maar in de praktijk veranderde er niet zo veel. De GVV heeft geen beleggingsbeleid, maar ontwikkelt een bedrijfsstrategie. Die strategie moet ertoe strekken haar onroerende goederen in principe voor een lange termijn in bezit te houden. Enkele voorbeelden van GVV’s zijn Home Invest Belgium, Xior Student Housing NV, Montea en Care Property Invest.
Net zoals vastgoedbevaks vallen de GVV’s onder toezicht van de FSMA met specifieke regels op het vlak van de maximale schuldgraad (maximaal 65 %), risicodiversificatie en uitkeringsverplichting. Ze hebben een defensief imago. GVV’s zijn verplicht om 80 % van de winst uit te keren aan de aandeelhouders. Dat maakt van die vastgoedvennootschappen dividendwaarden bij uitstek.
Vastgoedfondsen kunnen ook opteren voor een meer liquide belegging in vastgoed via vastgoedcertificaten. Een vastgoedcertificaat is een effect dat een schuldvordering vertegenwoordigt in een vennootschap die een onroerend goed financiert en beheert. Een vastgoedcertificaat geeft aan de houder ervan recht op een evenredig deel van de huurinkomsten van het gebouw en op een evenredig deel van de opbrengst wanneer het gebouw verkocht wordt.
1.10.3 Individuele en collectieve pensioenbeleggingen
In dit deel bespreken we de groepsverzekeringen en de bedrijfspensioenfondsen (tweede pijler) en het individuele pensioensparen (derde pijler) als specifieke beleggingsinstrumenten. Het succes ervan heeft vooreerst te maken met het lage wettelijke pensioen. Een tweede reden is de gunstige fiscale behandeling van dergelijke spaarvormen. Mits voldaan wordt aan de fiscale wetgeving zijn de premies of stortingen om het bijkomend pensioen op te bouwen aftrekbaar van de belastbare inkomsten. Ook de latere uitkeringen genieten een fiscaal gunstregime.
1.10.3.1 Groepsverzekering en de bedrijfspensioenfondsen
Afspraken worden gemaakt tussen de werkgever en de werknemers over het respectieve aandeel in de te betalen premie (bv. werkgeversbijdrage 4 % van het brutoloon; werknemersbijdrage 1 % van het brutoloon). De uitkering gebeurt of onder de vorm van een kapitaal of een maandelijkse rente. Bij pensionering van de werknemer spreekt men van een extralegaal pensioen. Bij overlijden van de verzekerde genieten de nabestaanden van een extralegaal overlevingspensioen. Zo kunnen de nabestaanden het hoofd bieden aan de veranderde inkomenssituatie.
De formule via bedrijfspensioenfondsen is analoog wat het uiteindelijke opzet betreft. Zoals eerder uiteengezet, worden de bijdragen van werkgevers en werknemers zo goed mogelijk belegd, m.a.w. er wordt enkel een middelenverbintenis aangegaan met de begunstigde, i.c. de werknemer. Kenmerkend voor een groepsverzekering is dat het een resultaatsverbintenis betreft. Als de verzekeringsmaatschappij dus niet in staat blijkt om de verplichtingen te honoreren, is de werkgever verplicht het verschil bij te passen.
1.10.3.2 De derde pensioenpijler: individueel pensioensparen
Belangrijk te vermelden is dat iedereen kan deelnemen aan deze derde pensioenpijler ongeacht het statuut als werknemer, zelfstandige of ambtenaar. In 1987 werd het pensioensparen ingevoerd, een spaarformule die elke inwoner de kans biedt om op een fiscaal gunstige manier een aanvullend pensioen op te bouwen bovenop het wettelijke pensioen.
De overheid heeft dat stelsel ingevoerd om het individu een grotere verantwoordelijkheid te geven bij de pensioenvorming en om het beleggen in risicodragend kapitaal van de aandelenmarkt te ondersteunen.
Principes en voorwaarden van het pensioensparen:
– Je moet een natuurlijk persoon zijn en in België wonen.
– Je moet minstens 18 jaar zijn en je mag de leeftijd van 64 jaar niet overschreden hebben.
– Je moet over belastbare beroepsinkomsten beschikken. Als je geen belastingen betaalt, omdat je inkomen te laag is bijvoorbeeld, heb je geen recht op het fiscale voordeel.
– Je moet een pensioenspaarcontract onderschrijven van ten minste 10 jaar, waarbinnen minstens 5 jaarlijkse stortingen moeten plaatsvinden. Iedere storting moet minstens 5 jaar behouden blijven. Je kunt dus bijvoorbeeld niet beginnen op je zestigste.
Het wettelijk pensioensparen wordt fiscaal sterk aangemoedigd.
1.10.4 Duurzame fondsen
Duurzame of ethische fondsen (in België spreekt men van DMVI-fondsen (Duurzaam en Maatschappelijk Verantwoord Investeren)) zijn fondsen die behalve traditionele beleggingsdoelstellingen ook een maatschappelijk, ecologisch en sociaal karakter nastreven. Ze hebben oog en respect voor mens en milieu, en investeren alleen in landen of ondernemingen die binnen hun sector verantwoord omgaan met sociale, ecologische en maatschappelijke thema’s. Internationaal spreekt men van de ‘ESG criteria’: Environmental, Social & Governance criteria. In 2000 stelden de Verenigde Naties een Global Compact op, tien principes die verband houden met mensenrechten, arbeidsrechten, het milieu en corruptie.
Toch is het voor de belegger niet altijd zo gemakkelijk om te ontcijferen wat ‘duurzaam’ nu precies betekent. Er zijn al verschillende generaties duurzame fondsen, de groei van duurzaamheidslabels swingt de pan uit, en elk fonds heeft een eigen definitie van duurzaamheid.
Duurzaamheid is niet meer weg te denken in sparen en beleggen. De Europese regels, zoals de Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR), zijn erop gericht om beleggers beter te informeren en ervoor te zorgen dat ze makkelijker duurzame keuzes kunnen maken.
De SFDR schrijft ook voor dat fondsen voortaan moeten aangeven hoe ver ze gaan in duurzaam beleggen. Concreet moet in de documenten van een beleggingsproduct staan in welke mate de beheerder duurzaamheid toepast in het product. Het onderscheid staat omschreven in de verschillende artikels van de SFDR-richtlijn.
Een fonds kan niet zomaar claimen duurzaam te zijn.
–
–
Artikel 6: ‘gewone’ fondsen waar duurzaamheid geen deel uitmaakt van het investeringsproces.
Artikel 8: fondsen met bepaalde duurzame kenmerken, zoals de integratie van ESG-analyse. Dat is de meerderheid van de duurzame fondsen. –
Artikel 9: fondsen met duurzame ontwikkeling als doelstelling, bijvoorbeeld investeringen in bedrijven die een verminderde koolstofuitstoot nastreven, en fondsen die beleggen in bedrijven waarvan de producten en diensten positief bijdragen aan ecologische en sociale uitdagingen.
Ook Febelfin heeft in 2019 – samen met stakeholders binnen en buiten de financiële sector – een minimale kwaliteitsnorm uitgewerkt, het label Kwaliteitsnorm Towards Sustainability. Die norm sluit schadelijke activiteiten uit, moedigt bedrijven aan om duurzaam te ondernemen, en zet hen aan om daarover correct te rapporteren. De beleggingen worden ook gescreend op prestaties op gebied van sociaal beleid en goed bestuur.
Wie duurzaam wil beleggen, moet dus zijn huiswerk goed maken, als hij zeker wil zijn dat zijn geld alleen gaat naar bedrijven of activiteiten die stroken met zijn persoonlijke overtuigingen over mens, milieu en maatschappij.
Sommige banken, zoals Triodos Bank, bieden uitsluitend duurzame fondsen aan. Ook bij de traditionele banken zit de verkoop van duurzame fondsen in een stroomversnelling. Dat heeft onder andere te maken met de Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR). Die Europese verordening heeft als doel om meer transparantie te bieden over hoe financiële partijen duurzaamheidsrisico’s en -kansen opnemen in hun beleggingsbeslissingen. Bovendien vereist sinds 2 augustus 2022 de MiFIDregelgeving dat, wanneer de financiële instelling beleggingsadvies geeft of een beleggingsportefeuille beheert, ze rekening moet houden met de visie van de belegger op mens en maatschappij. Banken, verzekeraars of tussenpersonen moeten dus voortaan, naast het opstellen van het risicoprofiel, ook naar de duurzaamheidsvoorkeuren van de belegger of nieuwe klant vragen. Hoe meer duurzame fondsen een bank dus in haar aanbod heeft, hoe meer de klant kan worden geholpen.
1.10.5 ‘Exchange traded funds’ (trackers)
Een ‘exchange traded fund’, beter gekend als tracker, is een handig beleggingsinstrument dat via de beurs verhandeld wordt en dat het midden houdt tussen een aandeel en een beleggingsfonds: het koppelt immers de spreiding van een fonds aan de lage transactiekosten en de goede verhandelbaarheid van een aandeel.
Trackers bestaan in diverse vormen. De bekendste zijn wellicht degene die een bepaalde aandelenindex kopiëren. Een aandelenindex, zoals de Bel-20-index of Dow Jones-index, meet de beweging van een korf aandelen gedurende een bepaalde periode. Een tracker op de Bel-20 zal dus de samenstelling van de Bel-20 in de mate van het mogelijke dupliceren, om dezelfde prestaties te kunnen leveren. Een tracker volgt met andere woorden de ontwikkeling van een index op de voet.
Naast de trackers op aandelenindexen bestaan er ook trackers op indexen van obligaties, vastgoed, grondstoffen … Zulke trackers bieden beleggers dus de mogelijkheid om in te spelen op bepaalde
prijsevoluties (bv. een stijging van de zilverprijs), zonder het onderliggende product zelf te moeten aankopen.
De mogelijkheid om indirect in een index te beleggen, bestaat natuurlijk al veel langer, onder de vorm van passieve beleggingsfondsen. Net zoals bij die fondsen bestaan er trackers in kapitalisatie- of in distributievorm. Trackers bieden evenwel een aantal voordelen ten opzichte van dergelijke vergelijkbare fondsen. Bij klassieke fondsen wordt namelijk enkel op het einde van de beursdag een waarde bepaald (en vaak met vertraging bekendgemaakt). EFT’s daarentegen kunnen de hele beursdag worden verhandeld.
Een ander, niet te onderschatten, voordeel van trackers zijn de kosten, die een stuk lager liggen dan de beheerskosten van vergelijkbare passieve fondsen. Bij de verhandeling van trackers moet er – zoals bij aandelen – wel rekening worden gehouden met transactiekosten onder de vorm van een makelaarsloon. Daar staat dan weer tegenover dat bij de aankoop van beleggingsfondsen vaak instapkosten aangerekend worden.
Er is een belangrijk onderscheid tussen synthetische en fysische trackers. In beide gevallen probeert de tracker om de prestaties van een index zo nauwkeurig mogelijk te benaderen. In het geval van een fysische tracker gebeurt dat door bijvoorbeeld de aandelen van de index in kwestie zelf aan te houden. Bij een synthetische tracker daarentegen wordt belegd in afgeleide producten (derivaten) die de prestatie moeten waarborgen. In dat geval is er wel sprake van een tegenpartijrisico (de mogelijkheid dat die partij haar verplichtingen niet kan nakomen).
Om diverse redenen is het mogelijk dat de prestaties van een bepaalde tracker toch niet helemaal overeenstemmen met die van de onderliggende index. Zo is er bij synthetische trackers het eerder vermelde tegenpartijrisico, waardoor de beoogde prestaties niet altijd worden bereikt. Ook is het niet altijd haalbaar om een bepaalde index helemaal te kopiëren, waardoor er kleine afwijkingen ten opzichte van de index kunnen ontstaan. Tot slot worden trackers op de beurs verhandeld, waardoor het spel van vraag en aanbod speelt. Ook daardoor kan de koers (de marktprijs) al eens verschillen van de onderliggende waarde.
1.11.1 Oefenen op beleggingsproducten
Oefening 1
Een kapitalisatiebon van 1 250 EUR op 5 jaar tegen een intrestvoet van 8,5 %. Hoeveel ontvangt de houder bruto na 5 jaar?
Oefening 2
Je schrijft in op een step-up termijnrekening. De rente stijgt naarmate je het geld langer laat staan. De looptijd is drie jaar en drie maand en er zijn geen extra kosten bij intekening.
Bereken de intrest op het einde van elke periode, in de veronderstelling dat je de intrest telkens van de rekening afhaalt en dat je die intrest toevoegt bij het oorspronkelijke bedrag en mee laat genieten van de nieuwe intrest. Bereken en vul aan in de tabel. De tussenbedragen mag je afronden op 4 cijfers na de komma, het eindbedrag op twee cijfers na de komma.
Beginbedrag
10 000 EUR 1: na 6 maanden
2: na één jaar
3: na 1 jaar en 6 maand
4: na 2 jaar
5: na 2 jaar en 6 maand
6: na 3 jaar
7: na 3 jaar en 3 maand
Bruto-eindbedrag
Na belasting
%
%
%
%
Ga ook eens na hoe de actuele rentevoeten zijn op zes maanden, een jaar, twee jaar en drie jaar. Zijn die hoger of lager dan in de voorgaande oefening?
Oefening 3
Annelies heeft met haar betaalkaart 20 EUR meer uitgegeven dan er op haar rekening stond. De rekening van Annelies vertoont dus een negatief saldo. De bank rekent haar een debetintrest van 1,40 % per maand aan. Hoeveel moet Annelies aan de bank betalen als ze pas na twee maanden haar negatief saldo aanzuivert?
Oefening 4
Bereken bij de volgende oefeningen telkens de intrest op 31 december. Deze datum moet nog mee ingecalculeerd worden. Doe dit met de formule van de enkelvoudige intrest en gebruik 2 % als basispremie en 0,5 % als eventuele getrouwheidspremie.
1 Op 4 juni 2023 zet een cliënt 6 500 EUR op zijn spaarboekje. Hoeveel bedraagt de intrest op het einde van het jaar?
2 Er wordt 30 000 EUR gestort op de rekening op 7/10/2023. Op 1/11/2023 wordt er weer 10 000 afgehaald. Op 4/11/2023 wordt er 20 000 EUR op de rekening gestort. Op 18/12/2023 wordt er ten slotte nog 5 000 EUR bijgestort. Hoeveel bedraagt de intrest op 1/1/2024?
3 Op 15/1/2023 wordt er 10 000 EUR op de spaarrekening gestort. Hoeveel bedraagt de intrest op 1/1/2024?
Oefening 5
Je stort op 1/3/2023 5 000 EUR op je spaarrekening.
Je stort op 1/5/2023 10 000 EUR op je spaarrekening.
Je haalt op 1/9/2023 5 000 EUR van je spaarrekening af.
De getrouwheidspremie is 0,5 %.
1 Leg het LIFO-principe uit aan de hand van een tijdsas.
2 Wanneer heb je recht op getrouwheidspremie (exclusief berekening basisrente)?
3 Wanneer wordt de getrouwheidspremie op je rekening gestort?
Oefening 6
1 Je schrijft in op een kapitalisatierekening met 1 000 EUR. Je mag op voorhand kiezen of je je geld gedurende twee, drie vier of vijf jaar laat vaststaan (zie tabel). Reken uit hoeveel je bruto- en je nettoslotwaarde is bij elke keuze. Vul de tabel verder aan.
2 jaar
3 jaar
4 jaar 0,90 % 1,20 % 1,50 %
5 jaar 1, 80 %
2 Je beslist eerst om je geld gedurende één jaar te beleggen aan 0,85 % intrest. Daarna schrijf je in op diezelfde kapitalisatiebon voor de komende vier jaar. Hoeveel is dan je bruto- en nettoslotwaarde?
3 Zelfde vraag, maar je belegt je geld eerst op een termijnrekening aan 0,90 % voor twee jaar en zet het dan samen met de intrest op diezelfde kapitalisatierekening voor de overige drie jaar.
4 Hoeveel zou je bruto en netto gekregen hebben als je je geld in het begin in een kasbon had gestoken die 1,8 % bruto intrest zou geven? Je haalt je intrest er dus elk jaar af.
Oefening 7
Wat is fout?
1 Bij een rekening met vaste termijn kent de spaarder op voorhand de vervaldagen van zijn rekening,
2 deze spaarvorm is interessant voor mensen die hun geld voor een bepaalde periode kunnen missen.
3 Bij een rekening met opzeggingstermijn is de vervaldag bij de opening vastgesteld,
4 deze spaarvorm is interessant voor mensen die de bank op voorhand kunnen verwittigen wanneer ze het kapitaal nodig hebben.
Oefening 8
Wat is een kapitalisatiebon?
1 een gewone kasbon
2 een kasbon zonder tussentijdse vervaldagen
3 een kasbon met progressieve rente
4 een aandeel van een gemeenschappelijk beleggingsfonds
Oefening 9
Wat is fout? Het debiteurenrisico betekent dat:
1 de rekening Dubieuze Debiteuren van een vennootschap vrij hoog is.
2 een kredietinstelling bij kredietverlening een risico loopt.
3 een kredietwaardigheid van de debiteur in relatie tot het risico van een financieel product.
4 een debiteur een hoge rating gekregen heeft.
Oefening 10
Wat is fout?
1 Banken kunnen kasbons uitgeven.
2 Overheden kunnen lineaire obligaties uitgeven.
3 Bedrijven kunnen kasbons uitgeven.
4 Overheden kunnen staatsbons uitgeven.
Oefening 11
Ik stort een bedrag van 1 000 euro op mijn spaarrekening op 15 januari 2023. Wanneer wordt dan bij de bank de getrouwheidspremie op mijn rekening gestort?
1 1 januari 2024
2 1 april 2024
3 15 januari 2024
4 1 juli 2024
Oefening 12
Wat is fout?
1 Bij een converteerbare obligatie heeft de belegger de keuze om aandeelhouder te worden.
2 Bij een converteerbare obligatie ontvangt de emittent na uitoefening een groter eigen vermogen en meer middelen.
3 Bij een obligatie met warrant kan de belegger de warrant uitoefenen en aandelen kopen aan een vastgestelde prijs.
4 Bij uitoefening van de warrant wordt bij de emittent een kapitaalsverhoging doorgevoerd.
Oefening 13
Wat is een foute uitspraak over de spaarverzekering of de verzekeringsbon?
1 Een verzekeringsbon is een verzekering van het type TAK 21.
2 Op de intresten die een verzekeringsbon opleveren moet nooit roerende voorheffing betaald worden.
3 Om van de vrijstelling van roerende voorheffing op de intresten te kunnen genieten, moet een overlijdensverzekering gekoppeld worden aan een verzekeringsbon.
4 De verzekeringsbon is een voorbeeld van een niet-liquide belegging.
Oefening 14
Bij welke belegging kun je het snelst je geld terugkrijgen?
1 verkoop van een aandeel van de Bel-20
2 verkoop van aandeel van de vrije markt
3 opzeg van een termijnrekening
4 verkoop van een kasbon
Oefening 15
Welk van de kenmerken van een beursgenoteerd aandeel is fout?
1 Een aandeel geeft stemrecht.
2 De bezitter van een aandeel krijgt elk jaar dividend.
3 Aandelen maken deel uit van het eigen vermogen van een vennootschap.
4 Een aandeel kan verhandeld worden op de secundaire markt.
Oefening 16
De intresten op gereglementeerde spaarrekeningen zijn per gezin vrijgesteld van roerende voorheffing tot een bedrag van (inkomsten 2024):
1 2 040 EUR
2 1 980 EUR
3 1 020 EUR per gezinslid bv. 4 gezinsleden = 4 080 EUR
4 Er is geen vrijstelling van roerende voorheffing.
Oefening 17
Herman heeft wat geld staan op zijn spaarrekening. Daarnaast doet hij aan pensioensparen en heeft hij een verzekeringsbon die binnen twee jaar vervalt. Op een dag is zijn warmwaterboiler stuk en moet die vervangen worden. Herman heeft het bedrag niet op zijn zichtrekening staan, dus moet hij zijn spaargeld aanspreken. Waar haalt hij het geld best af?
1 Hij haalt het geld van zijn zichtrekening, hij mag immers onder 0 gaan en daarna schrijft hij het snel over van de spaar- naar de zichtrekening.
2 Van zijn spaarrekening, maar hij moet het eerst overschrijven naar zijn zichtrekening.
3 Van het pensioensparen, hij kan daar altijd vervroegd aan.
4 Van de verzekeringsbon, hij kan daar altijd vervroegd aan.
Oefening 18
Ga op zoek naar een platform waarmee je kunt beleggen in crowdfundingprojecten. Geef drie voorbeelden van projecten en geef aan hoeveel euro je moet beleggen. Denk je dat je geld al dan niet risicovol is besteed? Motiveer je antwoord.
Oefening 1
Vergelijk de opbrengst in EUR na 3 jaar van 2 obligaties in verschillende munten.
1 Obligatielening 2024-2027, waarde 500 EUR, intrest jaarlijks 4 %.
2 Obligatielening 2024-2027, waarde 8 000 Egyptisch Pond (EGP), intrest 12 % jaarlijks, = 0,09370 EUR.
De koers van het Egyptisch Pond bij de emissie van de obligatie in 2024: 1 EGP = 0,09370 EUR. Bereken je eindresultaat en trek je conclusie. De koers die in de middelste kolom staat is telkens de wisselkoers die op het moment van de intrest- of couponbetaling geldt.
Koers: 1 EGP = ... EUR
Oefening 2
Een Belgische brouwerij heeft geld nodig om een nieuwe vestiging te openen. Ze geeft een obligatielening uit ter waarde van 100 000 000 EUR. De lening wordt voor de helft opgedeeld in coupures van 5 000 EUR en voor de helft in coupures van 1 250 EUR. De effecten worden aan een koers van 99,8 uitgegeven. De looptijd van de obligatie is 2024-2034. De bruto-rentevoet bedraagt 4,85 %. De vervaldag is vastgelegd op 1 juni. Elk jaar vanaf 1 juni 2025 kunnen de obligatiehouders die dag bij de bank hun coupon gaan wisselen. Zij ontvangen dan de bruto rente per coupon. Op de eindvervaldag wordt de mantel afgegeven en krijgen de beleggers het ontleende kapitaal terug.
Vul in:
– Nominale waarde van de effecten: .............. EUR en ................ EUR
– Hoeveel effecten zijn er in omloop van beide soorten indien alles verkocht is op de markt?
– Te betalen voor elk effect: .................... EUR
– Totale waarde van de lening: ................... EUR – Looptijd: .................... jaar
– Eerste vervaldag van de coupons: ...........................
– Bruto- én nettorente voor de houder van een effect van 5 000 EUR: .................. x 4,85 % =............... EUR bruto (-30 % RV) = ............... EUR netto
– Bruto- én nettorente voor de houder van een effect van 1 250 EUR: .................. x 4,85 % = .............. EUR bruto (-30 % RV) = ............... EUR netto
– Eindvervaldag: ...........................
Oefening 3
Is een bedrijfsobligatie een veilige belegging als je de looptijd niet uitzit? In welke gevallen wel en in welke gevallen niet?
Oefening 4
De rente op een staatsobligatie of die op een bedrijfsobligatie met dezelfde looptijd is meestal hoger/ lager/gelijk? Verklaar.
Oefening 5
De rente op een obligatie = het rendement van die obligatie. Juist/fout? Verklaar.
Oefening 6
De rente daalt meestal als de looptijd van een obligatie langer is. Juist/fout? Verklaar.
Oefening 7
Welke elementen maken een obligatie aantrekkelijk als belegging?
Oefening 8
Welke obligaties zijn gerelateerd aan een aandelenrisico? Leg uit.
Oefening 9
Op welke manieren kan een emittent een obligatie vervroegd terugbetalen?
Oefening 10
Waarom zou een emittent vervroegd willen terugbetalen?
Oefening 11
Als de marktrente stijgt, zakt de koers van de oudere obligaties. Juist/fout? Verklaar.
Oefening 12
Als de rating van een bedrijf verslechtert, zakt meestal de koers van de obligatie. Juist/fout?
Oefening 13
Geef de verschilpunten tussen een kasbon en een obligatie qua uitgifte, liquiditeit, munt en looptijd.
1.11.3 Oefeningen aandelen
1 Een belegger koopt op 1 januari 1 000 aandelen Bpost tegen een koers van 27 EUR. Op 1 maart ontvangt hij 1 EUR contant dividend. Aan het eind van het jaar bedraagt de koers 32,50 EUR. Bereken het rendement van deze belegging.
2 Als de rating van een bedrijf verslechtert (bv. AA+ wordt AA-), zakt meestal de koers van het aandeel. Juist/fout? Verklaar.
3 Goedehuisvaderaandelen zijn even veilig als een staatsobligatie. Juist/fout? Verklaar.
4 Wat is het essentiële verschil tussen een bedrijfsobligatie en een aandeel van hetzelfde bedrijf?
5 Aandelen hebben meerdere waarderingsregels. Noem ze op en geef een woordje uitleg.
6 Aandelen koop je meestal op de secundaire markt. Juist/fout?
7 Als je een achtergestelde obligatie of een aandeel koopt van hetzelfde bedrijf is het risico nagenoeg gelijk. Juist/fout?
8 Als de koers van een aandeel stijgt, heeft het bedrijf er op sommige momenten voordeel bij. In welke twee gevallen bijvoorbeeld is een koersstijging gunstig?
1.11.4 Oefeningen beleggingsfondsen
1 Een beleggingsfonds garandeert altijd dat je je kapitaal terugkrijgt. Het is dus een veilige belegging. Juist/fout? Verklaar.
2 Een obligatiebeleggingsfonds geeft een beter rendement omdat je geen roerende voorheffing moet betalen dan wanneer je zelf bv. 4 soorten obligaties koopt over dezelfde termijn als het fonds. Juist/fout? Verklaar.
3 Wat zijn de grootste voordelen van een gewoon beleggingsfonds?
4 Wat is het grootste nadeel van een doorsnee beleggingsfonds?
5 Gemengde fondsen zijn altijd 50 % obligatie en 50 % aandelen. Juist/fout?
6 Pensioenfondsen zijn eigenlijk gemengde beleggingsfondsen waar speciale fiscale voorwaarden aan verbonden zijn. Iedereen die werkt, zou er moeten kopen. Juist/fout? Verklaar.
Verklaar
1 Primaire markt
2 Secundaire markt
3 Koers/winst
4 Bij welke spaarvorm moet ik geen RV betalen?
5 Obligaties met warrant, converteerbare obligaties, OLO’s
6 Debiteurenrisico, renterisico, liquiditeitsrisico, wisselkoersrisico
7 Boven en onder pari
8 Emittent
9 Couponrendement
10 Dividendrendement
Vergelijk
1 Vergelijk een bevek en een bevak.
2 Vergelijk een obligatie en een aandeel.
3 Welke voor- en nadelen hebben beleggingsfondsen?
4 Welke vormen van pensioensparen zijn er?
Illustreer
1 Maak een tabel met in de rijen de verschillende spaarvormen en in de kolommen de beschikbaarheid, het risico en het rendement. Vul dan in met Hoog – Middelmatig – Laag (H – M – L).
2 Maak een tabel met in de rijen de verschillende beleggingsvormen en in de kolommen de beschikbaarheid, het risico en het rendement. Vul dan in met Hoog – Middelmatig – Laag (H – M – L).
3 De verschillen in roerende voorheffing tussen de belangrijkste beleggingsvormen.
4 Welke effecten zijn het meest liquide en waarom?
5 Zijn er beleggingen die je op elk moment kunt afsluiten zonder verlies? Som ze op.
6 Wanneer kan een obligatie onder pari gaan? Som enkele redenen op.
7 Sorteer in volgorde van stijgend risico: converteerbare obligatie, obligatie met warrant, omgekeerd converteerbare obligatie, OLO’s.
2 De beurs en beursindexen
2.1 Inleidende case
Veronderstelling: vergelijkbare gezinnen in West-Europa belegden elk voor 5 000 EUR in hun landenindex. In welk land was het gezin het meest kwijt in 2008?
De gezinnen belegden opnieuw voor 5 000 EUR in hun landenindex in 2013. Hoe zag hun situatie er toen uit?
2.2 Werking van de beurs
2.2.1 Wat is een beurs?
De effectenbeurzen zijn georganiseerde en gereglementeerde markten waar gespecialiseerde beleggingsondernemingen de aankoop- en de verkooporders in opdracht van derden of voor eigen rekening verwerken. Het centraliseren van alle orders doet een markt ontstaan, waar de prijs van een effect afhankelijk is van vraag en aanbod.
2.2.2 Aandelenbeurzen en hun nut
Aandelenbeurzen zijn nuttig in menig opzicht:
– De belangrijkste functie van de beurs is een instrument te zijn waar ondernemingen risicokapitaal bij het brede publiek kunnen aantrekken. Als een bedrijf rechtstreeks geld ophaalt door aandelen voor de eerste keer (IPO = Initial Public Offering) aan te bieden of door later nog nieuwe aandelen aan te bieden bij een volgende kapitaalverhoging, noemen we dat de primaire markt. Als bedrijven dat in een economisch gunstig klimaat doen, kunnen ze een hoge koers vragen en veel kapitaal ophalen. Dat komt dan het bedrijf volledig ten goede. Bij een beursbaisse (zie punt 2.3.4 in dit hoofdstuk) zien de ondernemingen zich vaak genoodzaakt om een IPO uit te stellen. Bij lage beurskoersen moeten bedrijven immers veel nieuwe aandelen uitgeven om het beoogde kapitaal op te halen. Dat zou kunnen leiden tot een winstverwatering van de aandelen.
– Aandeelhouders kunnen er hun aandelen kwijt op een markt, die door vele transacties tussen de kopers en verkopers hopelijk zeer liquide is, zodat transacties van grote volumes geen onoverkomelijke koersschommelingen tot gevolg hebben. Aandelen die in die context verhandeld worden, noemen we de secundaire markt. Een goede koers komt dan rechtstreeks de verkoper ten goede en niet meer het bedrijf. Indirect heeft een bedrijf soms wel belang bij een hoge koers, bv. als het krediet vraagt en het krijgt door zijn hoge koers betere voorwaarden of als er een potentiële overnemer is die dan natuurlijk ook die hoge koers betaalt voor álle aandelen.
Daartegenover staat dat een beursgenoteerde onderneming veel meer inlichtingen over zichzelf moet publiceren en dat ze permanent onderworpen is aan de beoordeling van de beleggersmarkt. Transparantie over wie eigenaar is van belangrijke pakketten (bv. vanaf 5 %) is steeds meer vereist.
2.2.3.1 Het ontstaan van Euronext
De Brusselse effectenmarkt is een onderdeel van Euronext, dat ontstond in 2000. Euronext is de samenvoeging van de beurzen van Frankrijk, Nederland, België en Portugal. Euronext is zelf ook beursgenoteerd sinds juni 2014. Voordien hadden een aantal institutionele spelers uit de thuislanden van Euronext al een participatie van 33 % genomen in de beurs. Die referentieaandeelhouders uit België, Frankrijk, Nederland en Portugal engageerden zich om hun aandelen in Euronext minstens drie jaar aan te houden. De grootste individuele aandeelhouder was Euroclear, met een belang van 8 %. In België had de Belgische overheid, via de holding FPIM, een participatie van 4 %. BNP Paribas Fortis was dan weer goed voor een participatie van 1,5 %.
Intussen zet Euronext zelf vaart achter zijn expansie. Na de overname van de beurs van Dublin begin 2018 slaagde de beursuitbater eind 2018 erin om ook de beurs van Oslo als enige onafhankelijke Scandinavische effectenmarkt in te lijven. In 2020 zette Euronext nog een extra stap met de overname van de Milanese Borsa Italiana. Euronext voerde daarvoor begin 2021 een kapitaalverhoging door van maar liefst 1,8 miljard EUR. Daardoor wijzigde het aandeelhouderschap aanzienlijk. Enkele partijen,
zoals Euroclear en BNP Paribas, stapten (deels) uit en werden vervangen door onder andere enkele Franse en Italiaanse banken. De Belgische overheidsholding FPIM heeft ook in de vernieuwde beursgroep nog altijd een belang van meer dan 3 %.
Door die overnames is ook het profiel van Euronext de voorbije jaren sterk veranderd. Het merendeel van de inkomsten wordt nu zelfs behaald in Italië. Dankzij de integratie van de Italiaanse activiteiten ligt de klemtoon van Euronext ook meer en meer op een aantal nieuwe activiteiten. De verhandeling van effecten (‘trading’) is nog altijd goed voor het grootste deel van de opbrengsten. Voortaan maakt ook de zogenoemde ‘fixed income’-handel daar een aanzienlijk deel van uit (aangezien Milaan in die handel een leidende rol speelt). Ook de zogenoemde ‘post trade’-activiteiten, zoals de bewaargeving en clearing van effecten, winnen door de integratie van de Milanese beurs aan belang.
2.2.3.2 Organisatie en controle van de beurs
De beurs wordt geleid door een Raad van Bestuur en een directiecomité
Het directiecomité staat in voor het algemene bestuur van de beurs. Het beslist over de toelating van een aandeel of kapitaalverhoging tot de markt. Het directiecomité heeft ook het schorsingsrecht voor de genoteerde effecten. Het mag een aandeel of een obligatie voor maximaal twee dagen schorsen als de goede werking van de markt of de bescherming van de beleggers in het gedrang komt. Aan dat maximum van twee dagen kan alleen worden gesleuteld in bijzondere gevallen.
Vooral voor de wettelijk verboden handel met voorkennis (insider trading) en de procedures voor de prospectus bij een nieuwe beursintroductie of een kapitaalverhoging is het directiecomité bevoegd. Wat de informatieverspreiding aangaat, hebben de emittenten de volle verantwoordelijkheid voor het meedelen van koersgevoelige, occasionele informatie. Het directiecomité krijgt wel de bevoegdheid om in te grijpen als ze niet op een ordentelijke wijze verspreid werd.
2.2.4 De deelmarkten van de Brusselse beurs
2.2.4.1 De configuratie van de niet-gereglementeerde markt op de Brusselse beurs
Bedrijven die nog niet klaar zijn voor een Eurolist-notering maar die voorlopig toch een koersindicatie wensen, kunnen opteren voor de niet-gereglementeerde markt. Op die niet-gereglementeerde markt moeten ondernemingen aan heel wat minder eisen voldoen wat betreft informatie- en transparantieplicht (zie ook Figuur 4). Op de Brusselse beurs kan dat op Euronext ACCESS en Euronext GROWTH, de nieuwe benamingen van de beurssegmenten sinds 19 juni 2017.
In 2022 telde de hoofdmarkt van Euronext in totaal 957 emittenten, met een gemiddelde marktkapitalisatie van 240 miljoen EUR. Voor Euronext Growth bedroeg het 522 emittenten met een gemiddelde marktkapitalisatie van 85 miljoen EUR. Tot slot bedraagt dat voor Euronext respectievelijk 184 en 31 miljoen EUR.
Euronext ACCESS, vroeger gekend als de Vrije Markt, is dus het kleine broertje. Het is een markt die weinig gereguleerd is en waarop kleinere bedrijven zoals kmo’s kunnen noteren. Zoals vroeger bij de Vrije Markt dient Euronext ACCESS als toegangspoort voor ondernemingen die een rudimentaire toegang tot de beurs willen. Hier gelden immers niet dezelfde verplichtingen – zoals de toepassing van IFRS – als voor de gereguleerde Euronext-markten. De voorganger van Euronext Access, de Vrije Markt, was niet echt een succesverhaal. Een aantal bedrijven ging zelfs failliet, zodat beleggers hun volledige inleg kwijtspeelden. Door de negatieve berichtgeving was de handel op de Vrije Markt dan ook grotendeels opgedroogd. Met de bijsturing van o.m. de noteringsvoorwaarden én de nieuwe benaming, hoopt Euronext dit segment nieuw leven in te blazen.
Binnen Euronext ACCESS wordt een nieuw segment gecreëerd met de naam Euronext ACCESS+. Hiervoor gelden specifieke noteringscriteria. Ook hier geldt geen verplichting om IFRS toe te passen, maar is er wel een minimumhistoriek van twee jaar financiële cijfers vereist en de onderneming moet beschikken over een minimale free float (zie verder) van 1 miljoen EUR. De opzet is dat dit segment kan dienen als opstap naar andere, meer gereguleerde Euronext-markten.
Figuur 4 Schema Euronext
Bron: Euronext: www.euronext.com/en/listings/euronext-access
Euronext kende vroeger ook Alternext, een markt voor snelgroeiende small en mid cap ondernemingen. Alternext is intussen omgevormd in Euronext GROWTH, met noteringsregels die op maat zijn gemaakt van de specifieke behoeften van middelgrote ondernemingen. Er bestaan drie manieren om een notering op Euronext GROWTH aan te vragen:
1 Een publiek aanbod, zoals bij een klassieke IPO. Dit staat ook open voor particuliere beleggers.
2 Een private plaatsing, voorbehouden voor institutionele en gekwalificeerde beleggers, met ophaling van kapitaal.
3 Een rechtstreekse notering, zonder ophaling van kapitaal.
Belangrijk is dat de ondernemingen die een notering op Euronext ACCESS(+) of GROWTH ambieren, steeds moeten beschikken over een listing sponsor. Dat is een adviseur, geaccrediteerd door Euronext, die de onderneming ondersteunt bij de voorbereiding van de notering, maar eveneens tijdens de notering. Het achterliggende doel is dat deze listing sponsor er mee op toekijkt dat de onderneming haar wettelijke verplichtingen nakomt1
Een buitenbeentje op Euronext is de zogenaamde Expert market, vroeger ook bekend onder benaming Openbare veiling. Die expertenmarkt biedt beleggers de mogelijkheid om op een wekelijkse fixing elke dinsdagmiddag toch te handelen in niet-beursgenoteerde effecten. In de praktijk bestaat het leeuwendeel van de activiteit op de Expert Market uit handel in aandelen van drie multinationale bedrijven (Etex, Aliaxis en Sibelco) die gecontroleerd worden door dezelfde familie (Emsens). Het geeft beleggers de mogelijkheid om alsnog aandelen te verwerven in deze niet-genoteerde ondernemingen. De handel is evenwel erg illiquide en bovendien niet eenvoudig toegankelijk voor particuliere beleggers. Slechts weinig brokers laten de handel immers toe, bovendien tegen een verhoogd tarief.
Bron: De Tijd, 4 april 2022
2.2.4.2 Criteria om op de continumarkt genoteerd te worden
Het belangrijkste criterium op basis waarvan effecten worden ingedeeld over de verschillende segmenten, is de liquiditeit van het genoteerde effect. Met liquiditeit bedoelen we de verhandelbaarheid Het is evident dat een effect waarvan er slechts een beperkt aantal opgenomen is op de beursmarkt minder vlot wordt verhandeld. Bijgevolg kunnen ook minder koersen tot stand komen.
Op basis van de liquiditeit wordt het effect op de continumarkt (meest liquide) of op de fixingmarkt (minder liquide) genoteerd. Zo is de omzet voor België voor meer dan 90 % te danken aan de continumarkt en slechts voor de overige % aan de verkoop op de fixing.
In dat verband moeten we ook de term free float uitleggen. De free float is het percentage vrij verhandelbare aandelen. Het andere deel is dikwijls nog in handen van de oprichters en hun familie. Een bedrijf dat slechts een kleine free float heeft, is niet zo interessant voor grote beleggers of buitenlandse beleggers, omdat de liquiditeit daardoor kleiner is. Transacties hebben dan een grote impact op de beurskoers. Een onderneming waarvan bijvoorbeeld nog 60 % in handen is van de overheid kan maximaal een free float van 40 % hebben.
2.3 Beursindexen
2.3.1 Wat is het nut van een beursindex?
Een beursindex is net als de gewone index van de consumptieprijzen een ‘snelle’ waardemeter. In tegenstelling tot de consumptie-index, die de duurte van consumptie meet, meet een beursindex dag na dag – en de Bel-20 zelfs elke 15 seconden – de beursevolutie. Je kunt in één oogopslag de beweging van een markt (bv. Duitsland) of marktsegment (bv. de energiesector) bekijken. Een stijgend cijfer betekent dat de beurs die dag gestegen is, een dalend cijfer dat ze gedaald is. Een index is ook mooi meegenomen om vergelijkingen over een langere periode te doen. Bv. de Bel-20 op 01-01-2024 en de Bel-20 twee, drie of zelfs tien jaar geleden.
2.3.2 De samenstelling van een beursindex
Hoe wordt een index samengesteld?
Men neemt de belangrijkste beursgenoteerde bedrijven en maakt daarmee een representatieve weging. De koers van het belangrijkste aandeel weegt zwaarder in de berekening dan de koers van een kleiner aandeel. Sinds januari 2009 is de maximale weging op Euronext 12 %.
Eigenlijk meet de index een representatief staal van het bedrijfsleven, dat dan de toon aangeeft om de dagelijkse berekening te maken van wat de beurs die dag presteerde
Niet elke index is gewogen. De Dow Jones (VS) bv. is de gewone optelling van de koersen van de 30 industriële aandelen; deze worden dus niet gewogen.
Hoe bepaalt men welke bedrijven in de index komen en welke bedrijven niet? We bespreken dat aan de hand van de Bel-20.
2.3.3 Voorbeelden van beursindexen
2.3.3.1 Bel-20
De Bel-20 is een index die aan de hand van maximaal de twintig grootste, beursgenoteerde Belgische aandelen de dagelijkse evolutie meet van de Belgische aandelenmarkt. Een bedrijf kan ten hoogste 12 % van de Bel-20 uitmaken. Op de jaarlijkse herzieningsdatum wordt een mogelijk ‘te zwaar’ bedrijf op 12 % afgetopt, maar door dagelijkse koersschommelingen kunnen bedrijven soms boven die 12 % uitkomen.
De aftopping heeft de meeste impact op AB Inbev. Zonder beperking zou het gewicht van AB Inbev oplopen tot ongeveer de helft van de Bel-20. Dat zou de index natuurlijk al te afhankelijk maken van de koersevolutie van één enkel aandeel.
Door de jaren heen waren er veel aanpassingen aan de samenstelling van de Bel-20. In 2024 traden Lotus Bakeries en Euronav toe tot de index. Aangezien Euronav kort erna niet meer voldeed aan de voorwaarde qua free float, bestond de Bel-20 tijdelijk uit maar negentien leden.
Tabel 5 Bel-20-weging (op 31 december 2023)
Bron: Euronext
Duurzame variant van Bel-20 In februari 2023 lanceerde Euronext Brussel een nieuwe index: BEL ESG. ESG verwijst naar ‘Environmental, Social and Governance’. Net zoals bij de Bel-20 worden er twintig aandelen geselecteerd die goed scoren qua duurzaamheid. Euronext selecteert de bedrijven uit de Bel-20 en uit de Bel mid-index, om voldoende verhandelbaarheid te garanderen. De methodologie is gebaseerd op Morningstar Sustainalytics. Onmiddellijk kwam er kritiek uit de hoek van tal van bedrijven die niet geselecteerd werden. Zij vonden dat de criteria te arbitrair zijn. Bedrijven die goed scoren op basis van de ene set duurzaamheidscriteria, doen dat niet noodzakelijk ook volgens andere duurzaamheidscriteria.
Bron: De Tijd, 15 februari 2023
Grafiek 2 Historiek van de Bel-20 sinds 1999
Bron: Euronext Zitten de beste aandelen in de Bel-20?
Sommigen denken ten onrechte dat het de ‘beste’ bedrijven zijn die in de Bel-20 zitten. Dat is fout. Als het mogelijk was met zekerheid de ‘beste’ aandelen te kopen, zou niemand nog andere aandelen kopen. Een opmerking: de Bel-20 is een koersindex, wat wil zeggen dat hij geen rekening houdt met de uitbetaalde dividenden, maar alleen met de koersevolutie.
De bedrijven met de grootste beurskapitalisatie komen in de Bel-20. De beurskapitalisatie krijgen we door het totale aantal aandelen te vermenigvuldigen met hun respectieve beurskoersen, m.a.w.: beurskapitalisatie = aantal aandelen x koers
2.3.3.2 De berekening van de Bel-20
De Bel-20 is onderworpen aan regels omtrent de samenstelling van deze beursgraadmeter. Euronext bepaalde de regels in een complex softwareprogramma, de ‘compiler’ genoemd.
Voor de berekening van de Bel-20 worden de marktkapitalisatie en de free float gebruikt in een complexe methode waarvan we alleen de grote lijnen weergeven in het volgende kadertje.
In tegenstelling tot wat de term ‘Bel-20’ doet vermoeden, bestaat de index niet uit precies 20 aandelen. Minimaal zijn het er 10 en maximaal staan er 20 bedrijven in de Bel-20.
We geven hierna een overzicht van de factoren die mee bepalen of een aandeel kan deelnemen aan de Bel-20:
De free float (ff) is het percentage vrij verhandelbare aandelen en daarom worden bepaalde soorten aandelen uitgesloten, zoals oprichtersaandelen, aandelen in handen van de staat of van een andere con-
trolegroep. De free float wordt afgerond naar de eerstvolgende 5 %. Een free float van bv. 16 % wordt 20 %, een free float van 27 % wordt 30 % enz.
Bel-20-leden moeten een free float hebben van minstens 15 %.
De som van deze gewogen prijzen wordt alle 15 seconden herberekend en bekendgemaakt als de Bel20-waarde. Als er geen koers is van een bepaald aandeel, neemt men gewoon de laatstgenoteerde koers van dat aandeel om toch een indexberekening te kunnen maken.
Er gebeurt slechts één keer per jaar een herziening van de Bel-20, namelijk de derde vrijdag van maart. Ook zijn er kwartaalactualisaties op de derde vrijdag van juni, september en december. Deze kwartaalactualisaties dienen voor snelle in- en uittredingen, uitsluiting van de laagstgeklasseerden als er meer dan 20 leden zijn, terugdringen van het gewicht van een lid tot 12 %, actualisatie van het aantal aandelen van een lid. De reservelijst komt op deze manier te vervallen.
De criteria om in de Bel-20 te stappen, liggen veel hoger dan die om erin te blijven. Een nieuw Bel20-bedrijf zal dus betere cijfers moeten bewijzen om een ander Bel-20-bedrijf eruit te gooien.
De Bel-20 is een speciale index omdat er wordt gewerkt met ‘vaste’ gewichten. Het aantal aandelen van bv. Ageas dat mag meedoen, wordt berekend en vastgelegd en dat getal blijft vast tot de volgende indexherschikking
Dat is niet zo voor alle indexen. Sommige laten de weging van het bedrijf schommelen naargelang het aantal keren dat het op die beurs verhandeld wordt. Ze wegen dus continu het aantal af.
Waarom vinden bedrijven een positie in de Bel-20 zo belangrijk?
– Bedrijven vinden een positie in de Bel-20 uiterst belangrijk om meerdere redenen.
Bepaalde beleggingsproducten beleggen volgens de samenstelling van een index. Hoe meer het aandeel verhandeld wordt, des te beter voor de koers en dus ook voor het bedrijf.
Grote bedrijven zijn interessanter voor grote investeerders wegens de liquiditeit. Buitenlandse en grote investeerders zoeken waarden die ze indien nodig altijd ook weer kunnen verkopen tegen een redelijke marktprijs. De Bel-20 levert die grote bedrijven.
Sinds 2002 publiceren Belgische bedrijven meer niet-verplichte gegevens dan vroeger. Ze verstrekken meer sectorale of geografische informatie, gegevens per aandeel of zeggen iets over de vooruitzichten voor het komende jaar. Dat blijkt uit een studie van de FSMA over communiqués van de jaarresultaten. In de jaarlijkse communiqués moeten beursgenoteerde bedrijven ten minste 7 boekhoudkundige gegevens opnemen: omzet, bedrijfsresultaat, financieel resultaat, resultaat uit de gewone bedrijfsuitvoering, uitzonderlijk resultaat en resultaat vóór en na belasting.
2.3.4 De bull en de bear markt
Wanneer een markt alsmaar een stijgende trend (hausse) kent, spreekt men van een ‘bull market’. Van een markt die door de ‘bulls’ (stieren) gedreven wordt, menen de professionals dat het optimisme onverwoestbaar is en dat het nog beter kan. Zoals alles ups en downs heeft, slaat een stijgende markt vroeg of laat om naar een dalende markt, een ‘baisse’. We spreken dan van een ‘bear market’. De beren denken dat de duikvlucht nog langer duurt. Bij een daling van 20 % spreken we van een ‘crash’.
1 Op Euronext kunnen we alle Europese bedrijven kopen zonder dat er extra beurskosten aangerekend worden. Juist/fout? Verklaar.
2 Door de fusie van Euronext kunnen we aandelen uit die landen voordeliger kopen dan voorheen. Juist/fout? Verklaar.
3 De continumarkt is de belangrijkste markt van Euronext Brussel. Juist/fout? Verklaar.
4 Een bedrijf dat in de Bel-20 wil, heeft dezelfde kansen om erin te komen dan een bedrijf dat er al inzit. Juist/fout? Verklaar.
5 Beursgenoteerde bedrijven op de continumarkt hebben veel verplichtingen. Som er enkele op.
6 Een Bel-20-zitje is zeer gegeerd door grote bedrijven. Leg uit welk voordeel ze hiermee doen.
7 De koers en het dividend zitten mee in de Bel-20 verrekend. Juist/fout? Verklaar.
8 Het dividend is belastingvrij. Juist/fout? Verklaar.
Verklaar
1 Return
2 Rating
3 Kapitaalverhoging
4 FSMA
5 Prospectus
6 IPO
7 Schorsingsrecht
8 Bull & bear markt
Zoek op
1 Welke landen zijn lid van Euronext?
2 Uit welke deelmarkt van Euronext komen de Bel-20-bedrijven?
Illustreer
1 Wat is een gewogen koersindex? Geef een voorbeeld.
3.1 Financieringsmiddelen voor particulieren
3.1.1 De kredietkaart
We verwijzen hiervoor naar de bespreking van de kredietkaart in het hoofdstuk 'Betalingsmiddelen en -bewijzen' punt 3.5 'Online betalen'.
3.1.2 De kredietlijn op de zichtrekening
3.1.2.1 Definitie
Dit is een soepel krediet voor particulieren die onverwacht voor belangrijke uitgaven staan. De zichtrekening van de cliënt mag op elk ogenblik debet staan tot een toegestane kredietlijn (m.a.w. de zichtrekening mag tot een bepaald bedrag in het rood staan).
Sinds 1 januari 2004 mag de cliënt deze kredietlimiet niet meer overschrijden, bijvoorbeeld voor de betaling van een energiefactuur. De wet op het consumentenkrediet verplicht de banken kredietopeningen die tot een overschrijding van het afgesproken krediet leiden, op te schorten. In enkele uitzonderlijke gevallen mag de klant wel boven de limiet gaan, maar dan moet hij het tekort binnen 45 dagen aanzuiveren.
3.1.2.2 Werking
De intresten worden berekend op het per dag opgenomen bedrag en niet op de totale kredietlijn. Een krediet met veel beweging, namelijk afwisselende debet- en creditstanden, is dus interessant.
De debetrenten die de banken hierop aanrekenen zijn vrij hoog. Het krediet wordt ook meestal toegekend aan cliënten die aan bepaalde voorwaarden voldoen.
Deze voorwaarden gaan van loondomiciliëring tot betaalkaarthouder, minimuminkomen enz.
3.1.3 Het consumentenkrediet
3.1.3.1 Soorten
A Verkopen op afbetaling
Deze kredietvorm is bij wet geregeld.
De financiering is een krediettechniek waardoor de particulieren een lichamelijk roerend goed (nieuwe of tweedehandswagens, elektrische huishoudtoestellen, televisie enz.) onmiddellijk in hun bezit kunnen nemen.
De verkopen op afbetaling, waarbij het krediet gekoppeld is aan een product, kunnen gefinancierd worden door de verkopers zelf, maar ook door banken en financiële organismen.
De wet bepaalt de minimale en maximale maandelijkse afbetalingstermijnen en een maximumlastenpercentage (zie verder in dit hoofdstuk punt 3.1.3.2 ‘De afbetaling van het consumptiekrediet’).
B Lening op afbetaling = krediet op afbetaling
De lening op afbetaling is een vorm van krediet waardoor de lener buitengewone uitgaven kan dekken: kosten voor familieaangelegenheden, studiekosten van kinderen, medische kosten, herstellingen of inrichting van gebouwen, aankoop bouwgrond enz. De lening op afbetaling (in de volksmond ‘persoonlijke lening’) is niet rechtstreeks gekoppeld aan de aanschaf van een roerend goed. Dat is meteen ook het verschil met een verkoop op afbetaling.
Ook de LOA is bij wet geregeld: minimum- en maximumtermijnen uitgedrukt in maanden, maximumduur, maximaal lastenpercentage.
C Kredietopeningen
Banken (zie kredietkaarten) maar vooral niet-banken dringen steeds meer door op de markt van het consumptiekrediet. Daarbij promoten postorderbedrijven, grote winkelketens en niet-bancaire financieringsmaatschappijen vooral de kredietopeningen als een aantrekkelijk financieringsinstrument. De consument kan er verschillende verbruiksgoederen mee financieren. De niet-banken proberen traditionele consumptiekredieten te vervangen door kredietopeningen die meestal verbonden zijn aan een
zogenaamde private labelkaart.
Voorbeelden van deze kaarten zijn o.a. Esso-kaart en de revolvingkredietkaarten van Carrefour en Krëfel.
In België registreert de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de NBB alle kredieten, zowel de positieve kredieten (kredieten met een normaal verloop) als de negatieve kredieten (wanbetalers).
3.1.3.2 De afbetaling van het consumentenkrediet
A De mensualiteit
Het tarief voor afbetalingskredieten wordt uitgedrukt in een maandelijks lastenpercentage en omgerekend naar een maandelijkse afbetaling, een mensualiteit.
Kenmerken van de mensualiteit: – constant (elke maand hetzelfde bedrag), – bevat twee delen: een deel van het kapitaal en de intrest.
De som van alle mensualiteiten is gelijk aan het totale door de ontlener betaalde bedrag, bestaande uit de intrestlast tot kapitaalterugbetaling. De mensualiteit wordt berekend met volgende formule:
M = L n + Lxm
M = maandelijkse aflossing, L = ontleend kapitaal, n = aantal maanden, m = maandelijks lastenpercentage (decimaal).
VOORBEELD
Een meubelzaak geeft een offerte van een eiken eetkamer. De klant kan ofwel de meubelen contant betalen aan 1 734,00 EUR, of de meubelzaak biedt een mogelijkheid tot afbetaling aan met deze voorwaarden: 24 x 85 EUR.
M = 85 n = 24
L
Met de formule M = L n + Lxm
krijgen we een waarde voor m = 0,00736, m.a.w. het maandelijkse lastenpercentage bedraagt dan 0,736 %. De bank herleidt dit tot 0,74 %.
B De kostprijs
Het tarief van het consumptiekrediet wordt uitgedrukt in een maandelijks lastenpercentage (bijvoorbeeld 0,86 %). De rentevoet lijkt daardoor laag in vergelijking met de jaarlijkse rentevoet. Bovendien wordt het percentage toegepast op het volledige bedrag gedurende de volledige looptijd.
Om het maandelijkse kostenpercentage om te zetten naar de reële intrestvoet op jaarbasis (JKP of jaarlijks kostenpercentage) bestaat een benaderende formule:
JKP= m x 24 x n n + 1 x100 %
JKP = benaderende reële intrestvoet op jaarbasis m = het maandelijkse lastenpercentage n = de duur in maanden
Tabel 6 Het maximum JKP van toepassing op 01/12/2023
Bron: https://economie.fgov.be/nl/themas/financiele-diensten/consumentenkrediet/kredietkosten/maximale-tarieven
Het hangt dus af van het soort krediet, het kostenpercentage en het ontleende bedrag hoeveel de totale kosten bedragen.
VOORBEELD
Ontleend bedrag: 10 000 EUR
Duur: 48 maanden
JKP: 10 %
Maandelijkse aflossing: 251,56 EUR
Het totale terug te betalen bedrag is 48 x 251,56 EUR = 12 074,88 EUR.
De totale kosten van het krediet bedragen dus:
Totaal terug te betalen bedrag: 12 074,88 EUR min het ontleende bedrag: –10 000,00 EUR 2 074,88 EUR
Kan de ontlener narekenen of de cijfers die de financiële instelling voorstelt kloppen?
In het voorbeeld stelt men een maandelijkse aflossing voor van 251,56 EUR.
Hoeveel kapitaal betaalt men terug per maand?
10 000 / 48 = 208,33 EUR
Hoeveel intrest betaalt men dan per maand?
251,56 – 208,33 = 43,23 EUR
Komt dit nu overeen met 10 %?
De ontlener betaalt per maand 43,23 intrest of 0,4323 %. Om een maandelijks kostenpercentage om te zetten in een JKP bestaat een benaderende formule:
JKP= m x 24 x n n + 1
m = maandelijks %
n = aantal maanden
JKP= 0,004323 x 24 x 48 49 = 10,16 %
Besluit: dit is bij benadering juist.
Opmerking: deze formule is dus slechts bij benadering juist. Het voordeel is wel dat kandidaat-ontleners zo gemakkelijk, maar weliswaar bij benadering, het jaarlijks kostenpercentage kunnen berekenen. De bank afficheert het maandelijks kostenpercentage en de duurtijd van de lening in maanden. Om het jaarlijks kostenpercentage te kennen, vermenigvuldig je het maandelijks kostenpercentage met 24 en met de aflossingstermijn in maanden. De uitkomst deel je ten slotte door die aflossingstermijn + 1 en je benadert zo, eenvoudig en snel, het jaarlijks kostenpercentage.
3.1.3.3 Bescherming van de consument
De wet beschermt de consument bij een consumentenkredietovereenkomst vanaf de reclame tot de ondertekening van het contract.
A De reclame
De reclame voor een krediet moet aan voorwaarden voldoen die door de wet zijn bepaald. Dat houdt in dat er melding gemaakt moet worden van de identiteit en adresgegevens van de adverteerder, de vorm van het krediet en de voorwaarden waaraan het aangeboden wordt. Bij vermelding van een intrestvoet of een cijfer over de kosten van het krediet moet het JKP vermeld worden.
Het is verboden het krediet als gratis aan te prijzen. De reclame moet de voordelen bij contante betaling vermelden. De melding ‘Let op, geld lenen kost ook geld’ moet in elke reclameboodschap vermeld worden.
B Leuren voor kredietovereenkomsten
Het is verboden aan de woon- en werkplaats van de consument te leuren met kredietovereenkomsten. Tenzij je zelf schriftelijk een vertegenwoordiger hebt uitgenodigd, mag dus niemand je opbellen, bij je langskomen of je iets toezenden om een kredietovereenkomst voor te stellen.
C Het onderzoek van je kredietaanvraag
De kredietgever is verplicht informatie te geven over de kredietovereenkomst die de consument heeft aangevraagd en moet hem een krediet verschaffen dat zo goed mogelijk aan zijn persoonlijke situatie is aangepast. Dat houdt ook in dat hij aan de hand van een solvabiliteitsonderzoek moet nagaan of de kredietnemer in staat zal zijn het krediet terug te betalen.
D Het sluiten van de overeenkomst
De kredietovereenkomst is gesloten vanaf dat de kredietnemer ze ondertekend heeft met de vermelding ‘gelezen en goedgekeurd voor … euro terug te betalen’ (voor verrichtingen op afbetaling) of de vermelding ‘gelezen en goedgekeurd voor … op krediet’ (voor kredietopeningen).
Alle partijen moeten een exemplaar van het contract ontvangen, waarop de datum van ondertekening en het adres vermeld staan.
E De bedenktijd
Nadat de overeenkomst gesloten is, kan de kredietnemer binnen een bedenktijd van veertien werkdagen van het krediet afzien door de kredietgever een aangetekende brief te sturen. De bedenktijd geldt niet voor verkopen en leningen op afbetalingen en voor bedragen onder de 1 250 EUR.
F De bescherming van het privéleven
De kredietgever mag in het kader van de kredietovereenkomst enkel gegevens over het privéleven van de kredietnemer gebruiken als die hem ook echt in staat stellen diens financiële toestand in te schatten. De kredietnemer heeft het recht te weten welke gegevens over hem opgenomen zijn en foutieve gegevens te verbeteren.
3.1.4 De hypothecaire lening
3.1.4.1 Definitie
De hypothecaire lening is een krediet, gewaarborgd door een hypotheek op een onroerend goed, bestemd voor: – aankoop van een bouwgrond; – aankoop of bouw van een woning, appartement; – het verbouwen, isoleren ... van een woning.
Het is een lening op langere termijn (minimum 10 jaar), waarvoor het aangekochte onroerend goed of de grond meestal zelf als waarborg dient.
De terugbetaling van een hypothecaire lening gebeurt door vaste maandelijkse bedragen (de mensualiteiten) of met vaste kapitaalaflossingen.
3.1.4.2 De aflossingsvormen
A Woonkrediet terugbetaalbaar via constante mensualiteiten (maandelijkse vaste afbetalingen)
De lener kiest hier bij aanvang van de lening voor vaste maandelijkse aflossingen waarin een gedeelte rente en een gedeelte kapitaalaflossingen inbegrepen zijn. In het begin betaalt de lener zeer weinig kapitaal terug, omdat de aflossing voor het grootste gedeelte uit intresten bestaat. Op het einde van de lening is dat andersom. Bij deze methode heeft de lener op het einde van de rit wel heel wat intresten betaald.
Grafiek 3 Woonkrediet met mensualiteiten
Intrest
Bron: www.axa.be
B Woonkrediet terugbetaalbaar via vaste kapitaalaflossingen
De lener kiest ervoor elke maand een vast kapitaalgedeelte af te lossen. Dat gedeelte krijgen we door het ontleende bedrag te delen door het aantal maanden waarover de lening loopt. Daarbij komt dan elke maand een intrestbedrag berekend op het uitstaande kapitaalsaldo, dat in het begin veel groter is dan op het einde van de lening. Daardoor betaalt de lener in het begin van de lening dus aanzienlijk meer dan op het einde.
Grafiek 4 Woonkrediet met vaste kapitaalaflossingen
Verdeling kapitaal en intresten
Vaste maandelijke kapitaalaflossingen
Bron: www.axa.be
= 20 jaar Rentevoet = 3,0000 %
C Vergelijking tussen beide aflossingsvormen
Vaste mensualiteiten over de hele periode van de lening komen uiteindelijk duurder uit dan terugbetalingen met vaste kapitaalaflossingen. Toch is de methode dikwijls onvermijdelijk voor mensen die in het begin de zwaardere aflossingen niet kunnen betalen. Als de financiële situatie van de ontleners enkele jaren later erg verbetert, doen zij geen voordeel bij vervroegde terugbetalingen.
Vaste kapitaalaflossingen hebben als gevolg dat de lener uiteindelijk minder intresten betaalt op de totale ontleende som. De lener moet wel de hogere terugbetalingen in het begin kunnen overbruggen, wat niet altijd evident is voor jonge leners. Verwacht men door bijvoorbeeld een erfenis een versnelde terugbetaling te kunnen doen, dan is deze methode aangewezen omdat de kapitalen zelf sneller terugbetaald worden.
3.1.4.3 De kosten en voorwaarden
De kredietgever of -bemiddelaar is verplicht gebruik te maken van een standaard kredietinformatieformulier bij iedere aanvraag voor een hypothecair krediet. Hierin staan de inlichtingen over de beoordeling van de financiële toestand van de aanvrager.
De financiële instellingen verbinden meestal een aantal voorwaarden aan het toestaan van een hypothecair krediet zodat zij enige garanties bezitten voor de terugbetalingen.
De aanvrager moet de inkomsten van het gezin meestal bij de bank domiciliëren;
– De maandelijkse aflossingen mogen niet meer bedragen dan een bepaald percentage van het netto-inkomen (30 %);
– De cliënt sluit best een schuldsaldo- of levensverzekering af die de hypothecaire lening waarborgt (is niet meer verplicht, maar wordt meestal wel verwacht door de bank). Die verzekering garandeert bij het overlijden van een partner dat de leningslast voor de overblijvende meelenende partner vermindert of zelfs volledig wegvalt;
–
De cliënt is verplicht een brandverzekering aan te gaan;
– Het krediet gaat gepaard met dossier- en schattingskosten. De lening wordt toegestaan door een financiële instelling die een schatting maakt van het aangekochte goed om haar waarborgen te kunnen inschatten. Daarvoor worden schattingskosten aangerekend.
– De hypothecaire lening wordt geregistreerd bij de hypotheekbewaarder en ook beschreven in een notariële akte zodat daarvoor notariskosten aangerekend worden (honorarium).
– Als de lening de aankoop van een bestaande woning financiert, moeten registratierechten betaald worden op de waarde van het onroerend goed
A Tarieven
De meest gangbare tarieven zijn de hypotheekrenten die elke vijf jaar herzien kunnen worden (5-5-55), de tarieven die 10 jaar vastliggen en dan elke 5 jaar herzienbaar zijn (10-5-5) of de tarieven die 20 jaar vastliggen.
B De quotiteit
Met de leningquotiteit wordt aangegeven welk percentage van het aankoopbedrag geleend wordt. Hoe meer met eigen middelen betaald kan worden, hoe lager de qoutiteit van de lening is en bijgevolg hoe lager de rentevoet wordt.
C Het hypothecair mandaat
Zoals vermeld moeten bij een hypothecaire lening registratiekosten betaald worden voor de inschrijving bij de hypotheekbewaarder waardoor het onroerend goed het onderpand wordt voor de terugbetaling van de lening.
De bank kan echter ook akkoord gaan met een hypothecair mandaat. Dat is een gunst van de bank die gebaseerd is op een vertrouwensrelatie. De ontlener geeft een volmacht aan de bank om het mandaat om te zetten in een effectieve hypotheek als de vertrouwensrelatie geschonden zou worden. De bank moet geen voorafgaande ingebrekestelling doen of de omzetting motiveren. De bank gaat over tot de omzetting wanneer de ontlener bijvoorbeeld zijn aflossingen niet meer verricht, zijn loon niet meer op de rekening laat storten of wanneer de bank een vermoeden heeft van een verminderde solvabiliteit van de ontlener. Kiest men voor een hypothecair mandaat, dan wordt de hypothecaire lening uitgesplitst in een hypothecaire inschrijving en een hypothecair mandaat. Belangrijk is wel dat kapitaalaflossingen en intresten onder het stelsel van het hypothecair mandaat geen belastingvoordeel via de woonbonus opleveren. Als ontlener zorg je er dus best voor dat de hypothecaire inschrijving groot genoeg is om optimaal te kunnen genieten van het fiscaal voordeel.
D Hypothecaire borgstelling
Naast de hypothecaire inschrijving of het hypothecair mandaat vragen banken soms bijkomende waarborgen. Om te vermijden dat een kredietaanvraag bij jonge mensen wordt geweigerd, kunnen hun ouders zich mee borg stellen voor een bedrag of een percentage van het geleende kapitaal. De borgstellingsakte geeft aan dat de ouders de lening van hun kind zullen afbetalen als het kind daartoe niet meer in staat is. Men kan de borgstelling ook gebruiken om een hoger kredietbedrag te verkrijgen.
Het bedrag van de borgstelling is wettelijk beperkt tot maximaal het bedrag van de kredietovereenkomst, verhoogd met de intresten. De duur van de borgstelling moet ook in de akte voorkomen.
3.1.4.4 Vervroegde aflossing van hypothecaire leningen
Hypothecaire leningen kunnen vervroegd afgelost worden mits het betalen van een zogenaamde wederbeleggingsvergoeding. De wederbelegging is wettelijke beperkt tot 3 maanden intrest op het terugbetaalde gedeelte. En de wederbeleggingsvergoeding mag niet hoger zijn dan 1 % van het vervroegd
afgelost kapitaal als het contract nog meer dan een jaar loopt.
Bijvoorbeeld: vervroegd terugbetalen van 25 000 EUR van een lening met een rentevoet van 3,5 %. De wederbeleggingsvergoeding bedraagt dan: 25 000 x 3,5 % / 4 = 218,75 EUR.
3.1.4.5 Herfinanciering van hypothecaire leningen
Iedereen heeft het recht om zijn lening terug te betalen met geld uit een nieuw krediet dat hij is aangegaan tegen betere voorwaarden. Herfinancieren kan via een andere bank of na negotiatie bij de eigen bank om een neerwaartse herziening van de rente te bekomen. De kosten bij een overstap naar een andere bank liggen immers hoger door: de handlichting van de hypotheek (omdat de waarborg overgaat van de ene naar de andere bank), de inschrijving hiervan via een notaris en de eventuele dossier- en schattingskosten die de nieuwe bank kan aanrekenen.
Onderzoek van consumentenorganisatie Test-Aankoop in 2018 toonde aan dat de totale kosten van herfinanciering in België maar liefst 13 keer zoveel bedragen als in onze buurlanden. De oorzaak ligt deels bij de wederbeleggingsvergoeding die door de banken wordt aangerekend. Vaak is het evenwel de fiscaliteit die voor de zwaarste kostenfactor zorgt, zeker indien de herfinanciering bij een andere bank gebeurt.
3.1.4.6 De woonbonus in het Vlaams Gewest
Sinds 1 juli 2014 is de maatregel van de woonbonus een bevoegdheid van het Vlaams Gewest. De uitgaven (intresten en kapitaalaflossingen) voor de aflossing van een hypothecaire lening genieten van de zogenaamde woonbonus. De bonus is een belastingvermindering van 40 % van de jaarlijkse uitgaven.
De belastingvermindering wordt toegekend aan de alleenstaande belastingplichtige en aan elk van de partners (gehuwden, wettelijk samenwonenden en feitelijk samenwonenden).
De jaarlijkse uitgaven zijn begrensd (en meteen ook het belastingvoordeel). Het plafondbedrag hangt af van of de lening werd aangegaan voor een eigen, maar niet-enige woning of voor een eigen, enige woning.
Basisbedrag
Als de lening werd aangegaan voor de eigen, maar niet-enige woning is de bovengrens die kan in rekening gebracht worden het zogenaamde basisbedrag van 1 520 EUR. Op dat bedrag zal dan een tarief van 40 % worden toegepast om de concrete belastingvermindering te kunnen berekenen (belastingvermindering bedraagt maximaal 1 520 EUR x 40 % = 608 EUR).
Als een deel van de lening niet gewaarborgd is door een hypothecaire inschrijving (bv. hypothecair mandaat of volmacht), zullen de uitgaven die betrekking hebben op dat deel van de lening niet in aanmerking komen voor het belastingvoordeel.
Verhogingen
Als de woning tevens uw enige woning is op het ogenblik dat u de hypothecaire lening aangaat, zult u ook kunnen genieten van een verhoging van het basisbedrag met 760 EUR, en dit gedurende 10 jaar te rekenen vanaf het jaar waarin u de lening bent aangegaan (belastingvermindering bedraagt maximaal [1 520 EUR + 760 EUR] x 40 % = 912 euro).
Als u op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin u de hypothecaire lening bent aangegaan drie of meer kinderen ten laste hebt, kunt u gedurende 10 jaar ook genieten van een bijkomende verhoging van 80 euro (belastingvermindering bedraagt maximaal [1 520 EUR + 760 euro + 80 EUR] x 40 % = 944 euro).
De Vlaamse woonbonus en de samenlevingsvorm
Het basisbedrag en de eventuele verhogingen worden toegepast per belastingplichtige. Ook de voorwaarden om van het basisbedrag en van de eventuele verhogingen te genieten worden per belasting-
plichtige gecontroleerd.
Als een koppel samen een hypothecaire lening aangaat, kunnen beide partners afzonderlijk uitgaven inbrengen ten bedrage van maximaal het basisbedrag en eventuele verhogingen.
Een gehuwd koppel zonder kinderen koopt een (eigen) woning aan en gaat daarvoor een lening aan in 2017. De ene partner heeft al een woning, de andere niet. Als beide partners aan alle voorwaarden voldoen, kan de eerste partner enkel uitgaven ten belope van het basisbedrag inbrengen (1 520 EUR) en de tweede partner het basisbedrag + de verhoging voor enige woning (1 520 EUR + 760 EUR = 2 280 EUR).
Bij de aangifte is er wel een onderscheid tussen gehuwden en wettelijk samenwonenden enerzijds en feitelijk samenwonenden anderzijds:
Gehuwden en wettelijke samenwonenden die een gemeenschappelijke aangifte indienen en die samen een lening zijn aangegaan waarvoor beiden recht hebben op de geïntegreerde woonbonus, mogen het totale bedrag van de door hen beiden betaalde intresten en kapitaalaflossingen in aanmerking nemen.
Die uitgaven moeten per belastingplichtige beperkt worden in functie van de maximale bedragen (basisbedrag, eventueel verhoogd). Zij kunnen, binnen bepaalde grenzen, de lasten vrij verdelen voor zover zij samen eigenaar zijn van de woning en dit ongeacht ieders eigendomsaandeel.
Feitelijke samenwonenden: de uitgaven komen voor de belastingvermindering in aanmerking ten belope van het eigendomsaandeel dat elke feitelijk samenwonende heeft in de woning.
Uitdoving sinds 2020
De nieuwe Vlaamse regering besliste om de woonbonus sinds 1 januari 2020 te laten uitdoven. Voor de bestaande leningen wijzigt er niets, maar voor de nieuwe leningen vervalt dus het fiscale voordeel. Dat wordt – deels – gecompenseerd door een verdere verlaging van de registratierechten (zie verder).
Bron: www.vlaanderen.be/nl/bouwen-wonen-en-energie/lenen/geintegreerde-woonbonus
Extra woningleningen dankzij lagere registratierechten
In het derde kwartaal van 2018 bereikte het aantal nieuw afgesloten hypothecaire kredieten (exclusief herfinancieringen) een nieuw recordbedrag van 8,5 miljard EUR, een stijging van 18 % ten opzichte van dezelfde periode het jaar voordien. Volgens vastgoedmakelaars wordt dat voor een belangrijk deel veroorzaakt door de verlaging van de registratierechten sinds juni 2018. Voordien moesten de kopers van een woning immers 10 % registratierechten betalen op de aankoopsom. Indien er sprake was van een bescheiden woning – op basis van het kadastrale inkomen (K.I.) – dan bedroeg dat slechts 5 %. Met de nieuwe regeling wordt het tarief vastgelegd op 10 %, wat voor de meeste kopers een aanzienlijke besparing inhield. Wie een bescheiden woning aankoopt, blijft niet in de kou en kan genieten van een hoger vrijgesteld bedrag. Dat wordt voortaan beoordeeld op basis van de aankoopprijs (maximaal 200 000 EUR), wat een betere indicator is dan het achterhaalde begrip K.I.
Hoofdstuk 4 Bank en beurs
Sinds 2020 daalt het tarief verder van 7 naar 6 %. Als de woning energiezuinig wordt gemaakt, zakt het tarief naar 5 %. Het tarief voor de aankoop van een bouwgrond of een investeringspand blijft ongewijzigd op 10 %.
In de septemberverklaring van de Vlaamse regering van 2021 werd duidelijk dat het tarief van de registratierechten bij de aankoop van een gezinswoning verder verlaagd wordt tot 3 %. Voor de woningen die energiezuinig worden gemaakt, daalt dat zelfs tot 1 %. Anderzijds stijgt het tarief voor de aankoop van een tweede woning tot 12 %. Bovendien wordt het gunstige stelsel van de meeneembaarheid van de registratierechten, waarbij men eerder betaalde registratierechten kan verrekenen bij de aankoop van een andere woning, geschrapt. Tot eind 2023 gold er wel nog een overgangsmaatregel.
Huishoudens die in geldnood komen door de exploderende energieprijzen, kunnen twaalf maanden lang alleen de rente op hun woonkredieten betalen. Om die financiële ademruimte te krijgen, moet je wel aan een aantal voorwaarden voldoen.
Voorbeelden van woonkredieten
Voorbeeld 1 Woonkrediet terugbetaalbaar via mensualiteiten, looptijd 20 jaar
Tabel 7 Woonkrediet terugbetaalbaar via mensualiteiten, looptijd 20 jaar
Ontleend bedrag
Duur
Lening type
Jaarlijkse rentevoet
Periodieke rentevoet
Soort aflossingen
Storting
Quotiteit (schatting)
Variabiliteit max./min.
Totale kostprijs zonder renteherziening
Maximale totale kostprijs
Bedrag eerste mensualiteit
Hypotheekkosten
Dossierkosten
Schattingskosten
150 000,00
240 maanden
Vast 20 jaar 4,45 % 0,3635 %
Vaste mensualiteiten maandelijks < 100 % (> 85 %) max. + 0%, – 0 %
225 080,84
225 080,84 937,84
3 970,00 450,00 148,74
Tabel 8 Aflossingstabel
Ontleend bedrag 150 000,00
Duur 240 maanden
Jaarlijkse rentevoet 4,45 %
Periodieke rentevoet
Storting Maandelijks Saldo Aflossing Intresten Storting
607,41
213,40 148 817,95 148 421,07 148 022,74
622,97
221,74
819,06
414,91
009,29
602,19
193,62
173,35
929,66
020,27 5 243,69
150 000,00
010,35
080,84
Voorbeeld 2 Woonkrediet terugbetaalbaar via kapitaalaflossingen, looptijd 20 jaar
Tabel 9 Woonkrediet terugbetaalbaar via kapitaalaflossingen, looptijd 20 jaar
Ontleend bedrag
Duur
Lening type
Jaarlijkse rentevoet
Periodieke rentevoet
Soort aflossingen
Storting
Quotiteit (schatting)
Variabiliteit max./min.
Totale kostprijs zonder renteherziening
Bedrag eerste mensualiteit
Hypotheekkosten
Dossierkosten
Schattingskosten
150 000,00
240 maanden
Vast 20 jaar 4,45 % 0,3635 % Vaste mensualiteiten maandelijks < 100 % (> 85 %) max. + 0%, – 0 %
215 702,63
1 170,25
3 970,00 450,00 148,74
Tabel 10 Aflossingstabel
Ontleend
3.2.1 Inleidende
Nv De Meeuw behoort tot de Belgische top op het vlak van de productie van kunststofonderdelen. Sinds 1930 is zij steeds verder gegroeid tot een grote, moderne onderneming met een internationale reputatie als fabrikant van kunststofproducten. In 2022 stelde deze onderneming een ambitieus business plan op. De omzet moest binnen een periode van drie jaar verdubbelen. Daardoor zou de nv De Meeuw haar positie als belangrijke Europese producent kunnen handhaven. Om de realiseerbaarheid van de omzetverdubbeling na te gaan, werd een expertise uitgevoerd. Een van de conclusies daarvan was dat de cashflow onvoldoende zou zijn om deze ambitieuze groei te financieren en dat er een grotere behoefte aan bedrijfskapitaal zou ontstaan. Het bedrijfskapitaal daarvoor nu verhogen, komt in deze tijden niet aan de orde. De verkoop van kunststofonderdelen kent een piek tijdens de maanden maart en september en de gemiddelde looptijd van de betalingen bedraagt 89 dagen. Denk eens na hoe de onderneming het best aan geld geraakt?
Er bestaat een groot aanbod aan kredieten voor ondernemingen. De kunst is het juiste krediet te kiezen voor het specifieke probleem. Zijn de liquiditeitsbehoeften tijdelijk of structureel? Heeft het bedrijf wel echt kapitaal nodig of kan een (bank)waarborg reeds volstaan? Aan elk soort krediet hangt een kostenplaatje. Een krediet in liquiditeiten, dus gefinancierd met vreemd vermogen, is duurder dan een krediet op waarborg waarbij de bank slechts haar goede naam, kredietwaardigheid en faam in leen geeft maar daarbij werkt met het eigen vermogen van de cliënt.
3.2.2 Kaskrediet
Het kaskrediet, ook voorschottenkrediet in rekening-courant genoemd, houdt in dat de kredietnemer gelden van zijn rekening-courant mag opnemen tot een overeengekomen maximumbedrag. De rekening-courant van de kredietnemer mag dus tot een bepaalde grens debet of ‘in het rood’ komen te staan.
Het kaskrediet is een bijzonder soepele kredietvorm. In principe gaat het opnemen ervan met geen enkele formaliteit gepaard. De opnemingen moeten niet worden gerechtvaardigd door bepaalde documenten. Het krediet kan op elk ogenblik binnen de toegestane lijn worden opgenomen.
De kredietnemer mag zijn voorschottenkrediet in rekening-courant opnemen wanneer, in de mate en op de wijze die hem het meest geschikt lijkt. Zo mag hij gelden opnemen aan de kas, cheques uitschrijven, wissels domiciliëren, overschrijvingsopdrachten geven enz.
De rente die varieert volgens de situatie op de financiële markt wordt berekend op de werkelijk opgenomen bedragen en volgens de duur van de reële opnamen.
Enkele mogelijke toepassingen van het kaskrediet:
In sommige periodes kan de behoefte aan liquiditeiten zeer kritiek zijn: bv. rond vervaldagen van wissels, bij betaling van lonen en sociale bijdragen, tijdens promotiecampagnes ...
– Kortlopende kredietbehoeften kunnen ontstaan wegens voorraadvorming: in afwachting van verwerking van de voorraad en ontvangst van de verkopen moeten de leveranciers betaald worden.
In bepaalde gevallen is de kredietbehoefte van uitzonderlijke, periodieke aard (bv. gekoppeld aan een bepaald seizoen). Om te voorzien in die bestendige behoeften worden bijzondere en aangepaste vormen van kaskrediet gecreëerd (bv. seizoenkrediet).
Besluit
Het kaskrediet is een soepele kredietvorm waarbij de opname zich dagelijks kan aanpassen aan de effectieve behoeften. Omdat de rente slechts op de dag aan dag uitstaande debetstand wordt aangerekend, kan de kredietnemer rente besparen.
3.2.3 Straight loan
Een kaskrediet opgenomen voor een bepaald bedrag, voor een bepaalde periode wordt straight loan genoemd. De rentevoet wordt vooraf afgesproken en is meestal lager dan bij het gewone kaskrediet. Het bedrag wordt echter ineens opgenomen en de rente wordt betaald over de hele termijn van opname. Op de vervaldag worden hoofdsom en intresten afgerekend. Straight loan is een soepel krediet op korte termijn, dikwijls voor grote bedragen.
3.2.4 De factuur als kredietinstrument
Op facturen kunnen voorschotten worden gegeven om de behoeften aan liquiditeiten van ondernemers op te lossen. De klanten worden verzocht de facturen eerst uitdrukkelijk aan te nemen. De leveranciers endosseren dan hun verkoopfacturen aan de financiële instelling, die hierop de rekening van de cliënt crediteert voor een bepaald percentage van de factuur. Op de vervaldag betalen de oorspronkelijke klanten van de transactie hun factuur aan de financiële instelling.
3.2.5 Factoring
3.2.5.1 Definitie
Factoring is een moderne vorm van financiële dienstverlening gebaseerd op de overdracht van facturen door de cliënt aan de factor. Via endossement neemt de factor de vorderingen van zijn cliënt over. De verhouding tussen de cliënt en de factor is van algemene en duurzame aard en maakt het voorwerp uit van een gedetailleerd factoringcontract.
Figuur 2 Factoring
cliënt van de factor crediteur, leverancier
betaling factuur eventueel voorschot (financiering)
vordering (endossement factuur)
verkoop: levering goederen
debiteur, klant
risicodekking
inning van de vordering op vervaldag factuur
betaling factuur
factormaatschappij
3.2.5.2 De kostprijs
A Het factoringrecht of factorloon: de kostenfactor voor de dienstverlening vanwege de factor
Het factoringrecht bedraagt ongeveer 1 % tot 2 % van de factuurbedragen en vormt een vergoeding voor debiteurenopvolging en -administratie, kredietanalyses op nieuwe debiteuren en de vergoeding voor overname van het insolventierisico.
B De intresten
De intrest die de factor aanrekent op het bedrag van de opgenomen financiering benadert de intrest toegepast door banken op basis van de normale banktarieven voor een krediet in rekening-courant. Die kostenfactor is facultatief, namelijk alleen als de leverancier een financiering van zijn facturen (tot max. 80 %) vraagt. De kosten zijn dus recht evenredig met de nog te lopen termijn van de factuur tot de vervaldag.
3.2.5.3 Dienstverlening
A Debiteurenadministratie
Regelmatig informeert de factor zijn cliënt over ontvangen betalingen, openstaande posten, afhoudingen en betwistingen.
B Debiteurenopvolging
Op basis van de vervaldag van de facturen zal de factor commercieel verantwoorde maningsprocedures inzetten.
C 100 %-risicodekking
De factor analyseert de debiteuren en bepaalt een limiet tot waar hij het risico wenst over te nemen. Het bespaart de cliënt van de factor o.a. de honoraria van advocaten, gerechtskosten, loonkosten van zijn eigen personeel.
D Financiering
In bijna alle gevallen kunnen de factoren 80 % van de openstaande vorderingen onmiddellijk voorschieten.
3.2.5.4 Exportfactoring
De verovering van vreemde markten loopt niet altijd van een leien dakje. Eén probleem is van financieel-administratieve aard: is de klant wel solvabel? Hoe moet een debiteur worden aangemaand? Wat moet er gebeuren bij faillissement? Langere betalingstermijnen kunnen liquiditeitsproblemen opleveren. Hoe wordt dat opgevangen?
Een exporteur kan een contract sluiten met een factormaatschappij in België waarbij hij zich verbindt om alle facturen op buitenlandse klanten over te dragen aan de factor.
De factor verbindt zich ertoe alle geïnde bedragen van de geëndosseerde facturen periodiek over te dragen aan de opdrachtgever.
De praktijk
De firma Haas bvba produceert containers, met een totale omzet van 100 miljoen, waarvan 10 miljoen export. De buitenlandse omzet wordt vooral gerealiseerd in Noord-Frankrijk. Vrijwel alle debiteuren worden via relaties aangebracht. Op het einde van het jaar beslist de Raad van Bestuur, onder druk van de binnenlandse concurrentie, meer te gaan exporteren. Haas neemt contact op met zelfstandige vertegenwoordigers. Het eerste jaar stijgt de exportomzet naar 30 miljoen! Maar deze wijziging in strategie verliep niet zonder problemen.
Problemen
Kwaliteit van de debiteuren - trage betalers: gemiddelde betalingstermijn is 110 dagen i.p.v. de vooropgestelde 60 dagen, - dubieuze debiteuren: 3 miljoen.
Administratieve problemen - de boekhouding kan die omzettoename niet opvangen; - wisselopvolging.
Omdat meestal met wissels wordt gewerkt, moet er een dubbele opvolging gebeuren: - de acceptatie; - de vervaldag = de betaling.
Financiële problemen
Liquiditeitsspanningen ontstaan door:
- de lange betalingstermijnen;
- de plotse omzetstijging.
Oplossing
Voor elke debiteur wordt een kredietlijn aangevraagd bij de factoringmaatschappij in België. De factor stuurt de aanvraag door naar zijn zustermaatschappij in Frankrijk. Het antwoord wordt via de Belgische factor aan Haas terugbezorgd.
De firma Haas heeft dus alleen de binnenlandse factor als gesprekspartner en de Franse klanten worden benaderd door de Franse factor in de taal en volgens de gewoonten van het land.
Voordelen
- Haas heeft geen verliezen meer op zijn debiteuren.
- Bovendien controleert de factor de solvabiliteit van zijn klanten.
- Haas hoeft de boekhouding niet meer op te volgen.
- De buitenlandse klanten betalen op een rekeningnummer in hun eigen land, waardoor de betalingen aanzienlijk sneller gebeuren.
Nadelen
- Hoge kostprijs: 1 à 2 % inleveren op factuurbedragen.
- Minder binding met de klant.
Voor bedrijven die snel groeien en dynamisch willen inspelen op markttendensen is leasing een soepele financieringsmethode.
Juridisch is een leasecontract nauw verwant met een huurovereenkomst: de leasinggever ‘verhuurt’ een object aan de leasingnemer, die een gebruiksrecht krijgt zonder eigenaar te zijn. De verhuring heeft betrekking op bedrijfsmaterieel of -gebouwen, zodat het economisch gaat om een instrument ter financiering van investeringen.
Bij leasing is de leasinggever de juridische eigenaar. Het object blijft aldus een onderpand voor de leasinggever ingeval de leasingnemer niet aan zijn betalingsverplichtingen zou voldoen (in tegenstelling tot een verkoop).
De leasingnemer wordt beschouwd als de economische eigenaar. Als ‘eigenaar’ mag de leasingnemer het goed afschrijven in zijn boekhouding (in tegenstelling tot een huurcontract waar hij het als kosten boekt).
Figuur 3 Het mechanisme van leasing
leasingnemer (lessee)
keuze van het materieel levering van het materieel 1
periodieke betalingen
afsluiten leasingovereenkomst
leverancier
bestelling materieel
betaling factuur van het materieel
leasingmaatschappij (lessor)
3.2.6.1 Financiële leasing
Bij financiële leasing heeft de cliënt een financieel probleem. Hij gaat de leasing aan met de bedoeling het geleasede goed na de leaseperiode aan te kopen.
Leasing is een zogenaamde objectfinanciering, want ze is specifiek gekoppeld aan een roerend of onroerend goed.
Bij financiële leasing is de leasinggever de juridische eigenaar. Het object blijft aldus een onderpand voor de leasinggever voor het geval dat de leasingnemer niet aan zijn betalingsverplichtingen zou voldoen (in tegenstelling tot een verkoop).
De leasingnemer wordt beschouwd als de economische eigenaar. Als ‘eigenaar’ mag de leasingnemer het goed afschrijven in zijn boekhouding (in tegenstelling tot een huurcontract, waar hij het als kosten boekt).
A Mogelijkheden na de leaseperiode
– Het goed aankopen tegen een vooraf gestelde restwaarde die gewoonlijk ongeveer 5 % van de aankoopwaarde bedraagt;
voor onroerende leasing is er meestal geen restwaarde.
B Voordelen van financiële leasing
– De betrokken partijen kunnen financieel maatwerk afleveren of krijgen, met een zekere soepelheid. Tijdens de looptijd van het contract kan bijvoorbeeld rekening gehouden worden met de liquiditeitspositie van de leasingnemer door spreiding van de huurtermijnen overeenkomstig de kasstromen van de leasingnemer.
– De leasingnemer beschikt over 100 %-financiering. De leasinggever neemt alle kosten voor zijn rekening, inclusief de voorschotten aan de leverancier en de voorfinanciering van de btw.
– De leasinggever vraagt geen wettelijk verplicht voorschot en de eerste huurprijs wordt pas betaald als het materieel effectief geleverd is.
– De leasinggever vraagt meestal ook geen reële zekerheden, zoals hypotheek of pand.
– De geïnvesteerde bedragen kunnen op de balans worden geactiveerd en afgeschreven. – De restwaarde kost slechts 5 %.
3.2.6.2 Operationele leasing (renting)
Startende en snelgroeiende ondernemingen hebben soms een tijdelijke behoefte aan een kapitaalgoed.
Leasing geeft hen de mogelijkheid die kapitaalgoederen te gebruiken zonder ze daarom noodzakelijkerwijze aan te kopen. Ook bij een voortdurende behoefte aan nieuwe modellen of nieuwe types van bijvoorbeeld wagens of printers kan operationele leasing een oplossing bieden. De leasingnemer betaalt wel een extra premie voor de verplichte onderhoudsservice.
A Mogelijkheden na de leaseperiode – Huur verlengen tegen verminderde waarde; – het goed opnieuw afstaan aan de leasingmaatschappij.
B Voordelen van operationele leasing (renting)
– De leasingnemer kan het goed gebruiken zonder zelf een groot economisch risico te lopen. Hij kan het goed immers altijd weer afstaan.
– De leasinggever heeft de juridische zekerheid die het eigendomsrecht hem biedt, maar hij loopt een economisch risico. Dat risico kan hij financieel compenseren doordat hij instaat voor de onderhoudsservice, waardoor hij zijn winst kan verhogen.
– De leasingnemer heeft een grotere budgettaire houvast omdat alle kosten van onderhoud en verzekering vooraf vastliggen.
– De betaalde bedragen worden niet geactiveerd op de balans maar geboekt als bedrijfskosten.
C Gevolg
Operationele leasing is duurder dan financiële leasing omdat naast een kapitaal- en rentebestanddeel de leasingbedragen ook een vergoeding inhouden voor dienstverlening en hogere risicopremie voor de leasinggever.
3.2.6.3 Sale and lease back/sale and rent back
Sale and lease back is een dubbele transactie. De eigenaar van een goed verkoopt een actief en leaset het onmiddellijk terug. Bij de verkoop realiseert de verkoper een meerwaarde omdat de boekwaarde lager ligt dan de verkoopprijs.
De leasinggever geeft hetzelfde goed ‘in huur’ aan de leasingnemer, die het opnieuw kan gebruiken (m.a.w. uiterlijk is er geen verschil waar te nemen). Het goed komt terug op de balans. Deze financieringsvorm is interessant voor ondernemingen die hun liquiditeitspositie willen verbeteren.
Bij sale and lease back komt het verkochte gebouw bv. terug op de balans te staan. Zo kan de onderneming het opnieuw afschrijven en krijgt ze ondertussen liquiditeiten binnen. Bij sale en rent back wordt het gebouw afgestaan en opnieuw gehuurd, het komt niet meer op de balans, de huurkosten worden als bedrijfskosten geboekt.
3.2.7 Het investeringskrediet
Het investeringskrediet is een krediet voor ondernemingen op halflange tot lange termijn. Het wordt gebruikt voor de financiering van materiële, immateriële en zelfs financiële activa van de onderneming. Voor de financiering van deze activa krijg men niet altijd de volle 100 % financiering, ook de
btw wordt niet gefinancierd.
De duur van het krediet varieert tussen drie en vijftien jaar. Voor computers is de looptijd van het krediet bijvoorbeeld korter dan voor kantoormeubelen of machines. Het krediet volgt gewoonlijk de levensduur van het te financieren object. Daarom is de termijn voor onroerende investeringen het langst, bijvoorbeeld 10 tot 20 jaar voor gronden of bedrijfsgebouwen.
De verleende kredieten kunnen in een keer opgenomen worden of in schijven volgens de vorderingen van de werkzaamheden.
Het totale bedrag in een keer opnemen is van toepassing bij de aanschaf van bijvoorbeeld kantoormeubilair of bedrijfsgebouwen en gronden.
Het bedrag in schijven opvragen is van toepassing bijvoorbeeld bij de bouw van een bedrijvencomplex. Naarmate de werken vorderen, worden bedragen overgemaakt aan de opdrachtgever of soms ook rechtstreeks aan de aannemer. De kredietgever is dan ook zeker dat de gelden aangewend worden voor de aangevraagde investering.
De terugbetaling van een investeringskrediet gebeurt vaak met vaste kapitaalaflossingen. Daardoor daalt de maandelijkse, trimestriële of jaarlijkse last geleidelijk aan.
VOORBEELD
Een investeringskrediet van 50 000 EUR op 10 jaar: ieder jaar is de kapitaalaflossing 5 000 EUR. Daarop komen de intresten op het nog verschuldigde saldo. Hoe langer men reeds afbetaalde hoe kleiner dus de intrestlast wordt, maar de kapitaalaflossing blijft 10 jaar dezelfde.
3.2.8.1 Definitie
Een bankgarantie is een door een bank tegenover een derde op zich genomen verplichting tot betaling van een geldbedrag, als de cliënt van de bank zijn verplichtingen tegenover die derde niet nakomt.
3.2.8.2 Belang van de bankgaranties
Op dit ogenblik zijn bankgaranties een courante praktijk in de internationale handel: deze kredietvorm is uiteraard goedkoper dan wanneer de bank geld ter beschikking zou stellen (vergelijk met de huurwaarborg).
De exporteur moet nochtans zeer nauwkeurig de voorwaarden van de garanties lezen vooraleer een offerte in te dienen of een commercieel contract af te sluiten waarbij een bankgarantie vereist is.
De buitenlandse invoerder eist meestal dat de bankgarantie op eerste en eenvoudige aanvraag door hem opgeroepen kan worden, soms zonder enige rechtvaardiging en zonder dat hij het bewijs moet leveren dat de uitvoerder op een of andere manier in gebreke is gebleven.
Bij deze garantie kan het dus voorkomen dat een bank een zeker bedrag aan de buitenlandse importeur moet betalen, waarbij de rekening van de exporteur onmiddellijk wordt gedebiteerd!
Opmerking:
Naast deze garanties bestaan nog andere minder voorkomende garanties, bijvoorbeeld op de betaling van douanerechten.
Goederen bestemd voor een tentoonstelling blijven gewoonlijk voor een bepaalde duur in het land en moeten dan weer uitgevoerd worden, zo niet moeten douanerechten betaald worden.
De buitenlandse ambtenaren vragen in zo’n geval een douanegarantie om zich te beschermen tegen de
mogelijkheid dat de goederen toch ter plekke verkocht zouden worden, zonder dat de douanerechten betaald zouden worden.
Ook brouwerijen gebruiken die garanties in de handel van bier en andere dranken als waarborg voor het terugbezorgen van de lege flessen. Hun afnemers moeten een bankgarantie aangaan voor de goederen die ze in consignatie hebben.
A BID BOND of aanbestedingsgarantie
Deze garanties worden meestal door het buitenland gevraagd aan Belgische firma’s die een aanbesteding doen.
Bijvoorbeeld:
Het Egyptische ministerie van Openbare Werken schrijft een aanbesteding uit voor de bouw van een tweede Assoean-dam. Een Belgische bouwfirma maakt een offerte, het werk wordt haar toegewezen, maar op het laatste ogenblik stelt de firma vast dat ze de werken niet aankan en weigert ze het contract te tekenen. Dat brengt kosten mee voor het Egyptische ministerie. De aanbestedingsprocedure moet opnieuw worden gestart.
Om zich tegen die eventualiteit in te dekken, vragen de Egyptenaren een BID BOND of aanbestedingsgarantie aan een Belgische bank die de uitvoerende firma kent. Als de Belgische firma weigert het contract te tekenen ondanks de toewijzing die ze kreeg, heeft de invoerder recht op de aanbestedingsgarantie en debiteert de bank op haar beurt de exporteur (meestal 1 tot 5 % van het contract).
B ADVANCE PAYMENT BOND of garantie van voorschotteruggave
Als de Belgische firma het contract getekend heeft, kunnen de werken beginnen. De uitvoerder vraagt gewoonlijk voorschotten aan zijn buitenlandse afnemer om het begin van de werken te financieren. Voor de koper ontstaat nu het risico dat de werken toch niet beginnen of in een eerste fase blijven steken.
Om zich daartegen te wapenen, vraagt hij aan de bank van de uitvoerder de terugbetaling van de voorschotten te waarborgen. Het bedrag van die garantie wordt bepaald door de grootte van het voorschot en bedraagt gewoonlijk 5 tot 10 % van het contract.
C PERFORMANCE BOND of waarborg van goede uitvoering van het contract
Als de Belgische firma een fabriek sleutel-op-de-deur bouwde en na afwerking blijkt dat de techniek niet functioneert of dat de productie niet aan de gestelde kwaliteitscriteria beantwoordt, kan de koper een beroep doen op de PERFORMANCE BOND.
Opnieuw gaat het om 5 tot 10 % van het contractbedrag.
3.2.9 Disconto van wisselbrieven
3.2.9.1 Cedentendiscontokrediet of cliëntendiscontokrediet
De belangrijkste vorm van discontokrediet is het Cedentendiscontokrediet, ook Cliëntendiscontokrediet genoemd (Leveranciersdiscontokrediet en Acceptkrediet, ook vormen van discontokrediet, zijn in onbruik geraakt).
De geaccepteerde wissel biedt de houder een grote zekerheid dat de schuld op de vervaldag zal betaald worden.
De wisselbrief wordt daarom niet alleen gebruikt als betaalmiddel maar ook als kredietmiddel.
De houder kan aldus de geaccepteerde wisselbrief voor de vervaldag verdisconteren (verkopen) aan de bank.
De bank kan zich ertoe verbinden alle wisselbrieven getrokken ten gunste van haar cliënt te disconteren tot beloop van een bepaald bedrag, als die aan bepaalde voorwaarden voldoen.
Hoe wordt het krediet uitbetaald?
De houder moet de wisselbrief endosseren aan zijn bank, die de rekening van de begunstigde van het discontokrediet zal crediteren ten bedrage van de contante waarde.
NOMINALE WAARDE –AGIO
CONTANTE WAARDE
Het agio bestaat uit: – discontokosten: intrest berekend over de looptijd van het krediet (van valutadatum tot vervaldag + 1 dag)
– discontoprovisie: commissieloon voor gepresteerde dienst – incassokosten: vergoeding voor het incasseren van de wisselbrief – vast recht: vast bedrag
Wat gebeurt er op de vervaldag?
De bank (geëndosseerde) incasseert de wissel op de vervaldag bij de betrokkene. De bank betaalde de kredietnemer immers de contante waarde uit en zal op de vervaldag de nominale waarde ontvangen van de betrokkene.
Document 1 Discontoafrekeningskrediet
Handelsbank nv
Ondernemingsnummer 0432 123 876
Discontoafrekening Cedentendisconto Leveranciersdisconto
Rekening nr 610-0184510-10 Datum Ref. nv Disconto S.B.F 17.03 KDG
Handelsbank nv
Figuur 4 Cedentendisconto
1 levering goederen + uitstel van betaling
2 TREKKEN van een wisselbrief
3 ACCEPTATIE van een wisselbrief
4 afgifte wisselbrief ter disconto
5 crediteren R/C contante waarde
6 aanbod wisselbrief
7 betaling nominale waarde vervaldag wisselbrief
Wie heeft hier de financieringslast?
Crowdfunding is een financieringsvorm waarbij een persoon, vereniging of bedrijf geld ophaalt bij het grote publiek. Een project wordt online voorgesteld en investeerders krijgen een beloning in natura of een financiële beloning. Het woord ‘crowdfunding’ is een samenstelling van de twee woorden crowd (publiek) en funding (financiering). De nadruk ligt al te vaak op het funding-aspect, terwijl de kracht van de formule juist vanuit het crowd-aspect voortkomt.
Crowdfunding gaat verder dan enkel geld ophalen. Sociale media zijn onmisbaar voor crowdfunding en scheppen de mogelijkheid voor ondernemers om een product, merk of identiteit in de markt te zetten. Crowdfunding richt zich tot kleinere investeerders die in het project geloven. Ze willen met hun geld meer doen dan het enkel parkeren op vrijwel renteloze spaarboekjes en worden dus onder meer bereikt via sociale media.
Klassiek wordt een onderscheid gemaakt tussen vier soorten van crowdfunding:
– crowdfunding in de vorm van een donatie. Aangezien er sprake is van een schenking, ontvangt de schenker geen vergoeding;
– reward based crowdfunding, waarbij de vergoeding van een niet-financiële aard is;
– crowdfunding in de vorm van een lening, waarbij het initiële bedrag wordt terugbetaald;
– samen met een rente (ook wel ‘crowdlending’ genoemd);
– crowdfunding in de vorm van kapitaal, waarbij een dividend kan worden uitgekeerd en er eventueel zicht is op een meerwaarde (ook bekend als ‘crowd equity’).
Als er een bedrag van meer dan 100 000 EUR wordt opgehaald, dan mochten investeerders vroeger maximaal intekenen tot 1 000 EUR. Volgens de nieuwe wetgeving kan dat individuele investeringsplafond nu wel worden opgetrokken tot 5 000 EUR, als het totaalbedrag niet meer bedraagt dan 300 000 EUR en als de operatie verloopt via een platform dat erkend is door de FSMA.
Met de nieuwe wetgeving gelden er nieuwe voorwaarden qua prospectusverplichting:
Aanbiedingen < 500 000 EUR: er is geen prospectus of informatienota nodig. Voorwaarde is wel dat de belegger voor maximaal 5 000 EUR kan intekenen.
–
Aanbiedingen tussen 500 000 EUR en 5 000 000 EUR: er is een vrijstelling van prospectus, maar er moet wel een informatienota worden opgesteld. Dat is een beknopt document waarin essentiële informatie over het aanbod is opgenomen.
– Aanbiedingen > 5 000 000 EUR: een prospectus is wel verplicht.
De rol van een crowdfundingplatform is daarbij essentieel: het fungeert als tussenpersoon tussen de investeerder en de onderneming met een financieringsbehoefte. Om toch de belangen van investeerders te beschermen, moeten de crowdfundingprojecten getoetst worden aan de verschillende wetgevingen. Het toezicht daarop ligt in handen van de FSMA, de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten. De meeste platformen leggen zich toe op één bepaalde vorm van crowdfunding. Zo is het platform Spreds (het vroegere MyMicroInvest) vooral actief in crowd equity, terwijl Bolero crowdfunding zich toelegt op crowdlening.
De zogenaamde win-winlening is eigenlijk een specifieke vorm van crowdfunding via een lening. Een vriend, familielid of kennis kan gedurende acht jaar maximaal 50 000 EUR lenen aan een Vlaams bedrijf. De Vlaamse overheid wil met dit systeem mensen aanzetten tot deelname aan de kredietverstrekking voor kmo’s en zelfstandigen. Om kmo’s van voldoende kapitaal te voorzien in coronatijden heeft de Vlaamse regering de win-winlening uitgebreid.
Een win-winlening moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
– een achtergestelde kredietovereenkomst; – een looptijd van acht jaar (voortaan flexibel van vijf tot tien jaar); – onderworpen aan een vaste rente (voor 2024 tussen 2,875 % en 5,75 %); – een fiscaal voordeel voor de kredietgever: 2,5 % belastingvermindering op het uitstaande saldo; – fiscale recuperatie van 30 % voor de kredietgever als de kredietnemer het bedrag niet kan terug betalen; – de kredietgever kan maximaal 75 000 EUR aan win-winleningen verstrekken; – de kredietnemer kan tot 300 000 EUR opvragen via de win-winlening.
3.3 Financieringsmiddelen voor grote bedrijven
3.3.1 Uitgifte van obligaties (vreemd vermogen)
3.3.1.1 Waarom?
Wanneer een onderneming geld nodig heeft (voor bv. investeringen), kan ze: – een kredietopname doen bij haar bank(en);
– het kapitaal verhogen door de uitgifte van bijkomende aandelen; – geld ontlenen op de kapitaalmarkt door de uitgifte van een obligatielening.
Obligaties vinden een vlotte afzet bij talrijke beleggers die hun spaargeld graag uitzetten tegen een hogere rente dan een klassiek spaarboekje. De verhandeling gebeurt via financiële instellingen die als tussenpersoon fungeren en daarvoor een commissie ontvangen.
3.3.1.2 Uitgifte en terugbetaling
De uitgifte van een omvangrijke obligatielening verloopt meestal via een bankconsortium of uitgiftesyndicaat dat met de emittent onderhandelt over de uitgiftevoorwaarden. De betrokken banken verbinden zich ertoe een betekenisvol bedrag te plaatsen bij beleggers via intekening (d.i. de ‘primaire markt’). Nadien treden zij op als markthouders: zij afficheren aan- en verkoopkoersen en treden op als tussenpersoon bij de aan- en verkopen van de obligaties door beleggers op de beurs (d.i. de ‘secundaire markt’).
Meestal worden van dezelfde obligatielening verschillende coupures uitgegeven, d.w.z. obligaties met een verschillend nominaal bedrag, bv. coupures van 1 000 EUR, 2 500 EUR, 5 000 EUR. Alle coupures samen vormen het bedrag van de uitgifte (emissie). Bij nieuwe emissies is de materiële levering (mantel en couponblad) niet meer mogelijk. De emittent houdt een register aan met de ontleende bedragen van alle obligatiehouders en schrijft jaarlijks de rente over op hun bankrekening. De belegger van zijn kant bewijst de eigendom via zijn effectenrekening.
Obligaties kunnen worden uitgegeven door: – een financiële instelling; – een overheid: de Europese Investeringsbank, de federale overheid, de Vlaamse Gemeenschap …; – een commerciële of industriële onderneming.
De emittent zal zowel de looptijden als de bijgevoegde voordelen zo uitspelen dat ze opportuun zijn voor zijn bedrijfsstrategie.
Zo zal bijvoorbeeld de mogelijkheid tot vervroegde uitbetaling door de emittent hem een voordeel geven om te herfinancieren indien de marktrente ondertussen gedaald is.
Bij obligaties met warrant zal de toegekende rente lager liggen in ruil voor een mogelijk maar onzeker voordeel voor de obligatiehouder. Het kost bij de uitgifte geen geld aan de emittent, integendeel hij moet minder rente betalen. Als dan na een tijdje de koers van het onderliggende aandeel stijgt hebben beide partijen een win-winsituatie en deelt de emittent met de obligatiehouder in de meerwaarde.
Bedrijven zullen zeer tevreden zijn als het rating bureau hen een hoog kwaliteitslabel geeft zoals AA+ (Standard & Poor’s) omdat ze dan een lagere rente kunnen betalen.
Je begrijpt dat de uitgifte van een obligatie zeer zorgvuldig wordt voorbereid en van groot belang is voor de rendabiliteit van een bedrijf. Een geslaagde uitgifte is de beloning hiervan. Als de uitgifte niet volledig onderschreven is, haalt het bedrijf niet voldoende kapitaal op en loopt het project in kwestie gevaar.
Door de uitgifte van obligaties verandert er niets aan de structuur van aandeelhouders of eigenaars (in niet-beursgenoteerde bedrijven bijvoorbeeld). In ruil voor deze operatie moeten ze wel een deel van de winst afgeven onder de vorm van vooraf vastgelegde vaste of variabele rentes of nog andere eraan verbonden voordelen, zoals eerder besproken. Het vreemd vermogen van het bedrijf neemt toe.
3.3.2 Uitgifte van aandelen (eigen vermogen)
Door de uitgifte van aandelen daarentegen verandert de verhouding van de eigenaars/aandeelhouders.
Het eigen vermogen neemt hier toe. Bij deze operatie heeft het bedrijf minder verplichte wettelijke kosten. Een aandeelhouder profiteert van een koersstijging of verliest bij een koersdaling. Een dividend wordt meestal enkel uitgekeerd als er winst is; het is dus niet gegarandeerd. Het wordt tijdens de
jaarlijkse algemene vergadering vastgelegd. Het dividendrendement ligt vaak lager dan bij een gelijkaardige obligatie-uitgifte.
3.3.2.1 De creatie van nieuwe aandelen bij een beursgang Als een niet-beursgenoteerd bedrijf veel kapitaal nodig heeft om bijvoorbeeld een nieuwe productielijn op te starten of de nodige overnames in het buitenland te financieren, kan het dat geld niet altijd gaan lenen bij een bank. Vers kapitaal ophalen op de beurs door de emissie van nieuwe aandelen is dan het overwegen waard. Maar opgelet, daar komt zeer veel bij kijken.
Tegenover de toegang tot geld en een uitweg voor aandeelhouders die willen uitstappen, staan onder meer hoge kosten voor de beursnotering, verlies van controle en druk over de juistheid van de te geven cijfers en gevoelige bedrijfsinformatie.
Een bedrijf begint best twee jaar op voorhand een beursintroductie voor te bereiden. Voor de gereglementeerde markt moet de omschakeling naar de IFRS-standaard gedaan worden; in de prospectus moeten de cijfers van de laatste twee jaar volgens IFRS weergegeven worden.
In de aanloop worden advocaten en andere adviseurs gekozen en de belangrijkste begeleidende zakenbank(en) (senior banks of lead managers = investment banken). Met deze banken wordt een ‘engagement letter’ ondertekend, waarin onder meer staat hoe groot de transactie wordt, op welke markt men gaat noteren, welke commissie de bank krijgt en tot welke opvolging de analisten zich verplichten. Die ondertekening is de start van de eigenlijke voorbereiding. Euronext en de FSMA worden ingelicht om een timing af te spreken.
Daarna volgt de fase van de ‘due diligence’: het bedrijf wordt volledig doorgelicht, met de bedoeling de prospectus te kunnen opstellen. Banken, auditors en advocaten pluizen alle complexe juridische, fiscale en financiële kwesties uit. Alles wat impact kan hebben op de resultaten, moet in de prospectus komen.
De prospectus moet uiteindelijk door de FSMA goedgekeurd worden. De FSMA spreekt zich niet uit over de risicofactoren, maar kijkt enkel na of de informatie in de prospectus voldoet.
Het belangrijkste is een correcte prijs op het bedrijfsaandeel te plakken. Als de prijs te hoog is, wordt er niet voldoende op ingeschreven; als de prijs te laag is, haalt het bedrijf minder kapitaal op.
Belangrijk voor een IPO (= initial public offering, of de eerste beursgang) is ook het beursklimaat. In de periode 1998-1999 met zijn historisch hoge aandelenkoersen waren er zeer vele beursintroducties, maar in de jaren 2002 en 2009 met hun erg lage koersen waren er vrijwel geen. In 2017 kwam de IPO-trein terug enigszins op gang. Internationaal waren er enkele introducties die veel aandacht trokken, zoals die van Snap. Ook Euronext Brussel mocht in 2017 een belangrijke nieuwe onderneming verwelkomen. Balta bracht zowel nieuwe aandelen op de markt, en bood de kans aan de bestaande aandeelhouder, het durfkapitaal fonds Lone Star, om gedeeltelijk uit te stappen. De beleggers van het eerste uur hebben evenwel (voorlopig) niet veel verdiend aan hun investering: de koers bedraagt eind 2018 nog slechts minder dan een derde van de introductieprijs van 13,25 EUR.
In de jaren tussen 2018 en 2020 was er beperkte activiteit in de Belgische IPO-markt. Zo was het in 2018 eindelijk de beurt aan Shurgard om de stap te zetten naar Euronext Brussel, na een eerdere mislukte poging tien jaar voordien. De inschrijvingen waren wel voorbehouden voor institutionele investeerders. Shurgard haalde zo in totaal 575 miljoen EUR op.
In 2019 was er zelfs maar één nieuwkomer (Sequana Medical) op de Beurs van Brussel. Dat werd evenwel in 2020 ruimschoots goedgemaakt. Het farmabedrijf Hyloris gaf voor de zomer de aftrap. Daarna volgden in september antisnurkbedrijf Nyoxah en Unified Post, actief in de digitalisering van
facturen, elkaar snel op. Die beursintroducties hadden gemeenschappelijk dat de vraag telkens het aanbod overtrof, met als gevolg dat de aandelenkoers in de eerste dagen na de notering hoger spurtte. 2021 was voor Euronext Brussel opnieuw een actiever jaar op het vlak van beursintroducties, met onder andere Ecopak, Therovat, Biotalys en Onward Medical die de stap naar de beurs zetten. Met Azelis vond er opnieuw een belangrijke IPO plaats. Met een opgehaald bedrag van 1,77 miljard EUR was het de grootste beursintroductie sinds 2007. De inschrijvingen waren wel voorbehouden voor institutionele beleggers. De particuliere beleggers konden pas aandelen kopen op de eerste beursdag. De interesse was groot, want het aandeel eindigde de eerste beursdag ongeveer 10 % hoger.
In 2022 was er wereldwijd zeer weinig IPO-activiteit, en dat was in België niet anders. Er was wel het bijzondere verhaal van de afsplitsing van baggerbedrijf DEME van het aandeel CFE. Concreet verkregen aandeelhouders van CFE voortaan ook een aandeel van DEME. Die alternatieve beursintroductie zorgt ervoor dat beleggers voortaan rechtstreeks kunnen investeren in DEME.
In 2023 komt de IPO-trein internationaal langzaam opnieuw op gang. België hinkt echter achterop. De Brusselse beurs heeft eerder te kampen met ‘delistings’: bedrijven die hun notering willen schrappen.
‘911’ miljoen aandelen van Porsche
In september 2022 sprak de IPO van Porsche wellicht tot de verbeelding van veel autoliefhebbers. Porsche was tot dat moment volledig in handen van de Volkswagen-groep. Die besloot een kwart van zijn aandelen naar de beurs te brengen. Met de opbrengst kon Volkswagen verder investeren in de elektrificatie van zijn wagenpark.
Het kapitaal van Porsche werd verdeeld onder 911 miljoen aandelen (waarvan de helft preferent), een knipoog naar het iconische automodel. Het aandeel werd, onder veel interesse, naar de beurs gebracht tegen een koers van 82,5 euro. Dat waardeerde Porsche op iets meer dan 75 miljard euro.
3.3.2.2 De creatie van bijkomende aandelen bij een kapitaalverhoging
Wanneer een beursgenoteerd bedrijf veel financiële middelen wil ophalen op de markt, kan het dat doen door een lening uit te schrijven (bedrijfsobligatie) of door extra aandelen op de markt te brengen (kapitaalverhoging).
Als het bedrijf nieuwe aandelen uitgeeft, houdt dat een nadeel in voor de bestaande aandeelhouders. Als bijvoorbeeld in december wordt beslist 20 % meer aandelen op de markt te brengen, wil dat zeggen dat bij de winstuitkering in mei het jaar daarop eenzelfde winst verdeeld moet worden over 20 % meer aandelen. Er is dus minder winst per aandeel. Men zal die winst dikwijls uitkeren evenredig verdeeld met de maanden dat een aandeel deel uitmaakte van het bedrijf, in dit voorbeeld 1/12 (pro rata temporis).
In elk geval is er winstverwatering. Als compensatie beschermt de wetgever de bestaande aandeelhouders door een inschrijvingsrecht te koppelen aan de coupon van dat jaar. Dat geeft het recht als eerste het aandeel tegen de vastgelegde prijs te kunnen kopen.
3.3.3
Commercial paper is kortlopend schuldpapier, aan toonder, uitgegeven door een onderneming of een overheidsinstantie. In sommige gevallen is het een goed alternatief voor het klassieke termijndeposito.
Op de Europese markt is commercial paper een vrij nieuw financieel instrument, maar het gebruik ervan neemt gestaag toe.
Commercial paper is immers een vrij soepele vorm van financiering die dezelfde gebruiksvriendelijkheid als een bankkrediet biedt en kan uitgegeven worden volgens de behoeften van de emittent of de belegger. De looptijd van commercial paper bedraagt enkele dagen tot meestal een jaar.
Voor de emittent heeft het instrument het voordeel dat hij middelen kan aantrekken buiten de normale bank- of obligatiefinanciering. Steeds meer ondernemingen en instellingen willen voor hun financieringsbehoefte op korte termijn een beroep doen op commercial paper vanwege de duurte (door de hoge intrestlast) van kortetermijnkredieten.
De uitgave van commercial paper gebeurt in het kader van een programma. Dat wordt uitgewerkt door een financiële instelling die ‘arranger’ genoemd wordt. Het wordt via financiële tussenpersonen, de ‘dealers’, geplaatst bij beleggers.
Eens dat programma door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd, kan de emittent schuldvorderingen uitgeven volgens zijn behoeften. Die schuldvorderingen worden depositobewijzen genoemd wanneer ze worden uitgegeven door een kredietinstelling. Ze worden thesauriebewijzen genoemd als ze door een privébedrijf of een openbare instelling worden uitgegeven.
De plaatsing bij beleggers gebeurt op een "best effort basis". Dat betekent dat de emittent niet verzekerd is van het bedrag dat wordt opgehaald noch van de voorwaarden.
Anderzijds kan de emittent, naargelang de vervaldagen van de vorige trekkingen, steeds nieuwe schuldvorderingen uitgeven. Nieuwe emissies kunnen gemakkelijk aangepast worden aan de behoeften van de uitgever of van de belegger. Het maximumbedrag van het programma mag echter nooit overschreden worden.
3.3.4
Ook grote bedrijven zouden in theorie beroep kunnen doen op deze financieringsvormen. In de praktijk komt dat echter niet voor.
3.4.1 Oefeningen
Oefening 1
Een particuliere cliënt heeft bij zijn bank een krediet voor onverwachte uitgaven van 5 000 EUR. Zet telkens de nieuwe stand van zijn zichtrekening in grafiek en arceer de delen waarop de cliënt rente moet betalen.
06/02: CS beginstand van de rekening 500 EUR
10/02: factuur van 800 EUR betaald
13/02: Bancontact gebruikt 100 EUR
15/02: VISA-afrekening 1 000 EUR
18/03: verplaatsingsonkosten ontvangen 500 EUR
23/03: terugbetaling van de belastingen ontvangen 1 200 EUR
27/03: factuur van dakwerken betaald 2 800 EUR
01/04: wedde gestort 2 000 EUR
Oefening 2
Tijdens het autosalon zijn de aanbiedingen voor een autofinanciering dikwijls bijzonder interessant. Op de affiche staat 0,32 % per maand. Hoeveel bedraagt dat bij benadering op jaarbasis als de financiering 5 jaar loopt?
Oefening 3
Hoeveel mag mijn wagen kosten als ik per maand maximum 500 EUR kan besteden? De aanbieding vandaag is 0,31 % per maand over 3 jaar.
Oefening 4
Student Niels wil een auto kopen omdat de aanbiedingen voor een financiering voordelig lijken tijdens het autosalon. Hij leent het volledige bedrag.
Het maandelijkse lastenpercentage bij zijn bank bedraagt 0,40 %. Hij kan zich niet meer permitteren dan een maandelijkse aflossing van 290,00 EUR over de looptijd van 5 jaar.
Hoeveel mag die wagen dan kosten? Geef de berekening.
Oefening 5
Zoek alle kosten op of doe navraag over de kosten als je een huis zou kopen van 125 000 EUR en een leningsakte neemt. Het kadastraal inkomen bedraagt 1 500 EUR en het is je eerste woning waar je onmiddellijk in trekt.
Een hypothecaire lening van 100 000 EUR aangegaan voor 10 jaar met vaste rentevoet van 5,85 % wordt terugbetaald met vaste kapitaalaflossingen. Vraag een simulatie van de aflossingen en de intresten aan een bankier en ook een met mensualiteiten. Vergelijk.
Oefening 6
Stel het verloop van de rekening-courant grafisch voor en arceer de delen waarop rente betaald moet worden.
Kaskrediet van 25 000 EUR (kredietlijn)
– 1 april: rekening van de cliënt vertoont CS 5 000 EUR – 3 april: betaling van een cheque van 10 000 EUR
– 14 april: incassering van een wissel van 15 000 EUR
– 29 april: uitbetaling van lonen 20 000 EUR
– 11 mei: betaling van een factuur van 15 000 EUR
– 21 mei: incassering van een cheque van 20 000 EUR
– 30 mei: overschrijving van klant ontvangen van 10 000 EUR
Oefening 7
Een onderneming heeft op 1 februari op haar zichtrekening een CS van 10 000 EUR.
Ze heeft een kaskrediet van 50 000 EUR aan 13 %.
Volgende verrichtingen deden zich voor in de loop van de maand februari:
03/02: betaling factuur -10 000 EUR
05/02: overschrijving naar rekening 15 000 EUR
09/02: storting door klant: + 5 000 EUR
11/02: cheque ontvangen + 20 000 EUR
15/02: overschrijving ontvangen + 10 000 EUR
20/02: wisselbrief betaald – 40 000 EUR
25/02: betaling lonen – 30 000 EUR
28/02: te innen wissel ontvangen + 70 000 EUR
Hoeveel rente betaalt de ondernemer na de uitbetaling van de loonkost van 25 tot 28 februari?
Oefening 8
De onderneming uit de vorige oefening kan in plaats van een kaskrediet ook een termijnvoorschot vragen aan de bank voor 50 000 EUR. De kostprijs hiervan is 8 %. De onderneming neemt dit voorschot voor 10 maanden (in de zomervakantie zijn de activiteiten sterk verminderd).
Hoeveel rente betaalt de ondernemer voor deze straight loan?
Oefening 9
Een onderneming realiseert:
2
Jaar 3
Zet de debiteurensaldi in grafiek.
De onderneming besluit de vorderingen over te dragen aan een factor die een financiering toestaat van 85 %.
Bereken de liquiditeiten die de onderneming hierdoor ontvangt en teken deze cijfers bij de vorige grafiek.
Komt factoring in grote mate tegemoet aan de liquiditeitsbehoeften van de onderneming?
Oefening 10
Een jonge onderneming heeft behoefte aan meerdere kasmiddelen. De kosten rijzen de pan uit, de facturen lopen op en de onderneming moet aan de klanten meestal een betalingstermijn van 60 dagen geven. Maar er zijn goede vooruitzichten; de onderneming is tenslotte nog zeer jong. Kan deze zaak haar te betalen facturen gebruiken als kredietinstrument?
Oefening 11
Een wisselbrief van 220 000 EUR (vervaldag 20/5) wordt verdisconteerd op datum van 2/4. Disconto 8 %, commissie 0,25 %, incassokosten 1 %, vast recht 2 EUR. Bepaal de contante waarde.
Oefening 12
Bereken de contante waarde van volgende wisselbrief:
– nominale waarde: 5 000 EUR, vervaldag 20/10
– wissel afgegeven ter disconto op 11/9 (valutadag)
– incassokosten: 1 EUR
– discontoprovisie: 0,25 %
– discontokosten: 8 %
– vast recht: 1 EUR
Oefening 13
De firma Picolo is conservenfabrikant in Deurne en werkt regelmatig met KBC. Er loopt een offerte binnen voor 20 ton appelen die de firma wil verwerken.
De leverancier is ‘Baie Goet’ in Zuid-Afrika en biedt een contract aan tegen 12 000 EUR, betaling binnen de 10 dagen op de bankrekening bij CitiBank.
Omdat de firma Picolo niet onmiddellijk kan betalen, schakelt ze haar bank in die volgende voorwaarden geeft:
– discontorente: 7,5 %
– disconto of acceptprovisie: 0,25 %
– vast recht: 1 EUR
– datum van aanvraag: 10/10/2012
– valutadatum: 8/10/2012
– vervaldatum: 31/12/2012
Welke financieringstechniek ligt hier voor de hand?
Bereken wat deze techniek aan Picolo zal kosten en zet in schema.
3.4.2 Multiplechoicevragen
1 Woonkrediet. Wat is fout?
a Bij vaste annuïteiten is in regel een vast bedrag per maand te betalen
b Bij vaste annuïteiten is het intrestgedeelte per maand dalend
c Bij vaste kapitaalaflossingen is het maandelijks te betalen bedrag vast
d Bij vaste kapitaalaflossingen is het te betalen intrestgedeelte over de volledige looptijd kleiner dan bij een vaste mensualiteit
2 Als we een probleem hebben met contant betalen en de handelspartner is bereid om met een wisselbrief te werken dan is volgend krediet het interessantst:
a Cedentendiscontokrediet
b Leveranciersdiscontokrediet
c Bankaccept bij import
d Bankaccept bij export
3 Operationele leasing. Wat is fout?
a de lessor koopt op aanraden van zijn cliënt het te leasen voorwerp
b de lessor is juridisch de eigenaar
c operationele leasing is duurder dan financiële leasing
d de lessee wordt beschouwd als de economische eigenaar en draagt dan ook het economische risico
4 Een Belgische fabrikant krijgt na enkele jaren exporteren problemen met een aantal dubieuze debiteuren. Dat aantal is verdubbeld. De fabrikant kan een aantal maatregelen treffen. Welke maatregel is in dat geval niet doeltreffend en niet economisch?
a Belgische factormaatschappij inschakelen
b kaskrediet aangaan om de zeer lange betalingstermijnen te overbruggen
c zelfstandige vertegenwoordigers een delcredereprovisie geven
d trading companies inschakelen
5 Factoring. Wat is fout?
a factoring is een moderne vorm van financiële dienstverlening
b gebaseerd op de overdracht van facturen door de cliënt aan de factor c via endossement kan de factor enkel de dubieuze vorderingen van zijn cliënt overnemen d de verhouding tussen cliënt en factor is van algemene en duurzame aard
6 Kaskrediet. Wat is fout?
a kaskrediet is een soepele kredietvorm in rekening-courant b kan op elk ogenblik binnen de toegestane kredietlijn opgenomen worden
c mag opgenomen worden wanneer, en in de mate, en op de wijze die de kredietnemer het beste schikt d de ondernemer betaalt slechts rente op de toegestane kredietlijn
3.4.3 Financiering van grote bedrijven
1 Door obligaties uit te geven, verhoogt het bedrijf zijn vreemd vermogen. Wanneer verhoogt het bedrijf zijn eigen vermogen?
2 Zowel voor de uitgifte van obligaties als voor de uitgifte van aandelen moet het bedrijf een document maken dat gecontroleerd wordt door de FSMA (Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten of Financial Services and Markets Authority). Hoe heet dat document?
3 Aandelen kopen is zoals spelen in een casino zeggen sommigen. Hoe kun je het risico op verlies in normale tijden beperken? Wat kun je allemaal gemakkelijk te weten komen over een groot bedrijf?
4 Wat is een IPO?
5 Welke verschillende manieren om aan crowdfunding te doen ken je? Denk hierbij aan ‘geld gratis krijgen als bedrijf’ en ‘geld lenen’. Welke voor- en nadelen zijn er aan crowdfunding verbonden voor de investeerder én voor het bedrijf dat aan crowdfunding doet?
6 Wat heeft het Vrijheidsbeeld in New York met crowdfunding te maken?
7 Zoek een artikel over crowdfunding en een ander over de win-winlening en concludeer of deze financieringsvormen al dan niet veel succes hebben.
Verklaar
1 Factoring is een contract van algemene en duurzame aard.
2 De factor biedt zijn cliënt 100 % risicodekking.
3 Welke mogelijke problemen met buitenlandse klanten kunnen via exportfactoring voorkomen worden?
4 Waarom is exportleasing geen zuivere vorm van leasing meer?
5 Wat is het verschil tussen sale and lease back en sale and rent back?
Zoek op
1 Welk krediet is absoluut niet geschikt bij een structureel liquiditeitstekort?
2 Wanneer kiest een onderneming voor financiële en wanneer voor operationele leasing?
3 Een onderneming wil zich indekken tegen het risico dat haar buitenlandse leverancier de verplichtingen van het contract niet zou nakomen. Hoe doet ze dat?
Illustreer
1 De volgende problemen doen zich voor:
a Een koper moet contant betalen maar kan dat niet.
Een verkoper moet uitstel van betaling geven maar kan zich dat niet permitteren.
b De koper kan een importeur zijn.
De verkoper kan een exporteur zijn.
c Tussen koper en verkoper wordt gewerkt met een wisselbrief.
Tussen koper en verkoper wordt niet gewerkt met een wisselbrief.
d Geef, in tabelvorm, een oplossing met 4 kredieten voor deze problemen.
2 Hoe kan een bedrijf kapitaal ophalen zonder bij een bank te moeten lenen? Leg de verschillen uit tussen de 2 oplossingen.
3 Wanneer is de koers van een aandeel bijzonder belangrijk voor een bedrijf? Er zijn zeker twee momenten.
Hoofdstuk 5 De verzekeringsovereenkomst
1.1 Verzekeringsovereenkomst
1.1.1 Definitie
Een verzekering is een overeenkomst, waarbij een partij, de verzekeraar, zich er tegen betaling van een vaste of veranderlijke premie tegenover een andere partij, de verzekeringnemer, toe verbindt een in de overeenkomst bepaalde prestatie te leveren ingeval zich een onzekere gebeurtenis voordoet waarbij, naargelang van het geval, de verzekerde of de begunstigde belang heeft dat die zich niet voordoet.
1.1.2 Bestanddelen
Uit deze definitie komen een aantal bestanddelen naar voren.
De verzekeraar
De verzekeraar is de partij die het risico draagt, die zich verbindt tot het leveren van een bepaalde prestatie.
De verzekeraar kan verschillende vormen aannemen, zoals een handelsvennootschap, een onderlinge verzekering, een overheidsinstelling of een particulier.
De meeste binnen- en buitenlandse maatschappijen hebben de vorm van handelsvennootschappen. Een voorbeeld hiervan is AG INSURANCE of KBC Verzekeringen.
Op de markt zijn ook onderlinge maatschappijen werkzaam, waaronder de gemeenschappelijke kassen. In die vorm zijn de deelnemende partijen zowel verzekeringnemer als verzekeraar. Het is de bedoeling dat de betaalde premie hoog genoeg is om eventuele schadegevallen die een van de deelnemende leden zou oplopen, te vergoeden. De premies moeten hoog genoeg zijn om te vermijden dat er verlies wordt geleden, maar het is zeker niet de bedoeling om winst na te streven.
De gemeenschappelijke kassen worden vaak opgericht om arbeidsongevallen te vergoeden. Gekende voorbeelden van onderlinge maatschappijen zijn Ethias Gemeen recht en De federale verzekering.
De verzekeraar kan een publiekrechtelijke instelling zijn. De staat kan instellingen oprichten voor het verrichten van verzekeringsactiviteiten. Credendo is hier een voorbeeld van.
De verzekeraar kan ten slotte en eerder uitzonderlijk een particulier zijn. We vinden die terug bij Lloyd’s of London.
De verzekeringnemer
Algemeen wordt aangenomen dat de verzekeringnemer de partij is die de verzekeringsovereenkomst onderschrijft. Het is de partij, natuurlijke of rechtspersoon, die aan de verzekeraar vraagt een bepaald risico ten laste te nemen en die daartoe een premie betaalt. Hij kan zelf tegelijk verzekerde zijn in de overeenkomst, maar dat is niet noodzakelijk.
De verzekerde
De verzekerde is degene die het risico uitmaakt van het contract, terwijl de verzekeringnemer degene is die het contract onderschrijft. Het kán dus wel één en dezelfde persoon zijn, maar dat is niet noodzakelijk.
VOORBEELD –
Het bedrijf Jaco sluit een levensverzekering af voor haar bedrijfsleider en betaalt ook de premie. Jaco wil de echtgenote van de bedrijfsleider beschermen tegen de financiële gevolgen van het risico van het overlijden van de bedrijfsleider. In het verzekeringscontract is Jaco de bedrijfsleider de verzekerde en de echtgenote de begunstigde.
– De restauranthouder Pieter Soogens sluit een aansprakelijkheidsverzekering af omdat de kelner in het verleden al eens een bord soep over een klant heeft laten vallen. In dit contract is de kelner de verzekerde.
De begunstigde en/of rechthebbende
De begunstigde is de persoon, rechts- of natuurlijke persoon, aan wie de overeengekomen schadevergoeding (of het verzekerde bedrag) uitgekeerd moet worden.
VOORBEELD
In het vorige voorbeeld kan de begunstigde, afhankelijk van wat in het contract werd bedongen, het bedrijf Jaco zelf zijn, maar ook de bedrijfsleider, zijn echtgenote, de kinderen, de erfgenamen, of zelfs een bank of financiële instelling, denk maar aan een schuldsaldoverzekering.
De begunstigde, in sommige polissen ook wel de rechthebbende genoemd, kan echter ook het slachtoffer of schadelijder zijn. In die optiek is de term ‘begunstigde’ misschien minder op zijn plaats.
VOORBEELD
Het bedrijf Jaco sluit een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af voor het geval dat één van de arbeiders toevallige schade aanricht bij een klant. In dit geval is de klant begunstigde – schadelijder.
Risico
Een risico is per definitie geen vaststaand feit maar een potentieel gevaar.
Voorvallen die met zekerheid zullen gebeuren, kan men in principe niet verzekeren. Het moet wel degelijk gaan om een onzekere gebeurtenis. Als een verzekerde bijvoorbeeld brandschade heeft, gebeurt dat onafhankelijk van zijn wil.
Verzekerbaar belang
Een verzekerde of begunstigde moet er dus belang bij hebben dat het risico zich niet voordoet en/of hij moet belang hebben bij het voortbestaan van de zaak.
Premie
Premie is iedere vorm van vergoeding door de verzekeraar gevraagd als tegenprestatie voor zijn verbintenissen.
De verzekeraar zal de premie altijd vaststellen op basis van verschillende gegevens en onder meer rekening houden met de volgende factoren:
– ervaringen opgedaan uit vroegere schadegevallen: de technische kennis die zich uit in schadestatistieken, sterftetabellen …;
– de aard van het te verzekeren risico;
– ook minder wetenschappelijke factoren, zoals concurrentie, en in bepaalde gevallen de wetgever, zullen soms meespelen in het bepalen van de premie;
– nog andere factoren in de premiebepaling zijn zeer specifiek en contractgebonden.
Hoofdstuk 5 De verzekeringsovereenkomst
Verzekeringsprestatie
De verzekeringsprestatie is het door de verzekeraar uit te betalen bedrag of de door hem te verstrekken dienst ter uitvoering van de verzekeringsovereenkomst.
Het kan gaan om:
– een gehele of gedeeltelijke vergoeding van de schade die een verzekerde geleden heeft of voor schade waarvoor hij aansprakelijk is (de zogenaamde indemnitaire verzekering);
de uitbetaling van een vast bedrag, onafhankelijk van de omvang van de schade, als dat vooraf zo overeengekomen zou zijn (de zogenaamde forfaitaire verzekering).
De prestatie die door de verzekeraar geleverd wordt, kan zich bovendien situeren in de dienstverlening, zoals het nasturen van hulpstukken, medicijnen en dergelijke.
Verzekeringspolis
De verzekeringspolis is de schriftelijke neerslag van de verzekeringsovereenkomst.
De polis bestaat uit algemene voorwaarden (de hierin opgenomen bepalingen gelden voor iedereen met een gelijksoortig risico) en bijzondere voorwaarden (deze bepalingen gelden voor het specifieke risico, zoals o.m. naam, adres, premie enz.).
Verzekering is een techniek die berust op een interpersonele (dus over verschillende personen) en intertemporele (dus gespreid over de tijd) spreiding van één of meer risico’s tussen de dragers van een gelijksoortig risico.
1.1.3 Juridische basis
De wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen vormt de juridische basis voor de verzekeringsovereenkomsten. Gezien het bestek van deze bijdrage gaan we niet dieper in op de wettelijke regeling.
Hierboven hebben we de verzekeraar, de verzekeringnemer en de verzekerde kort besproken. Hier gaan we verder in op de andere betrokken partijen, met name de verzekeringstussenpersoon en de Nationale Bank van België (NBB) en de Financial Services and Markets Authority (FSMA).
De verzekeringstussenpersoon is de derde speler op de markt. Hij heeft als belangrijke taak een verzekeraar en een kandidaat-verzekeringnemer met elkaar in verbinding te brengen, de kandidaat-verzekeringnemer in te lichten over de dekkingsvormen die het best bij zijn verzekeringsbehoeften passen en de verzekeringsonderneming de gegevens te verstrekken waarmee ze de risico’s kan beoordelen, om ze op de meest afdoende wijze te kunnen dekken.
In België bestaan traditioneel twee grote categorieën van verzekeringstussenpersonen: de makelaars en de agenten.
Sommige verzekeringsmaatschappijen bieden hun producten aan via directe verkoop, zonder dat er nog een beroep wordt gedaan op een verzekeringstussenpersoon. Andere maatschappijen verdelen hun producten via bank- of postloketten.
De verzekeringssector en alle transacties die hierin plaatsvinden worden gecontroleerd door het duo NBB en FSMA. Destijds werd het toezicht uitgeoefend door de Commissie voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen maar de financiële crisis van 2008-2009 heeft uitgewezen dat dit toezichtsorgaan niet bij machte was om zowel het prudentieel toezicht als het gedragstoezicht ten volle uit te oefenen. Voortaan is de NBB onder meer belast met het individuele prudentiële toezicht op de actoren van het financiële stelsel die cliëntengelden mogen aanhouden, waaronder ook de verzekeraars vallen. Daartoe stelt de NBB
Hoofdstuk 5 De verzekeringsovereenkomst
een aantal vereisten inzake solvabiliteit, liquiditeit en rendabiliteit. De NBB controleert met andere woorden de financiële gezondheid. De FSMA houdt toezicht op de gedragsregels van de financiële instellingen, waarbij ze controleert of de verzekeraars correcte informatie geeft aan hun cliënten en dat de verkochte financiële producten overeenkomen met het risicoprofiel van de cliënten. Verder houdt de FSMA ook toezicht op de financiële dienstverleners en tussenpersonen, waaronder de verzekeringsmakelaars en agenten vallen. De FSMA zorgt met andere woorden voor de bescherming van de financiële consument.
1.3 De verschillende soorten verzekeringen
Verzekeringen vinden we in alle soorten en maten. Denk maar aan de brandverzekering, de familiale verzekering, de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering auto, de arbeidsongevallenverzekering enz.
In principe kunnen deze verschillende soorten verzekeringen ondergebracht worden onder ofwel een schadeverzekering ofwel een persoonsverzekering. Deze indeling is gebaseerd op de wet die specifieke regels heeft bepaald voor elke soort verzekering.
De meest gekende schadeverzekeringen zijn de zaakverzekeringen (zoals de brandverzekering, omniumverzekering …), de aansprakelijkheidsverzekeringen onder alle vormen (bijvoorbeeld familiale verzekeringen, BA onderneming, BA auto, verzekering huispersoneel, arbeidsongevallenverzekering enz.) en de rechtsbijstandsverzekering.
Persoonsverzekeringen kennen we onder de vorm van levensverzekeringen, hospitalisatieverzekeringen, ziekteverzekering, schuldsaldoverzekering enz.
De bespreking van deze specifieke verzekeringen volgt hierna.
De wetgever maakt in principe geen onderscheid naargelang de hoedanigheid van de verzekeringnemer, met uitzondering van enkele bepalingen die dwingend gelden voor verzekeringscontracten afgesloten met particulieren maar die niet gelden in de relatie van de verzekeraar met ondernemingen. Bijvoorbeeld: zowel een onderneming als een particulier sluit een BA autoverzekering af. De verzekeringsmaatschappijen bieden echter wel verschillende producten aan.
2.1 Zaakverzekeringen
2.1.1 Omniumverzekering
2.1.1.1 Doel
Een omniumverzekering of een verzekering ‘eigen schade’ is een zaakschadeverzekering en heeft tot doel de schade aan het in de polis gepreciseerde voertuig te vergoeden ten gevolge van een gedekt schadegeval.
VOORBEELD
– Op weg naar je zaak rijd je met je lichte vrachtwagen tegen een paaltje.
– Een klant rijdt tegen je bestelwagen op.
De omniumverzekering is geen wettelijk verplichte verzekering.
2.1.1.2 Waarborgen
Er zijn geen minimale dekkingsvoorwaarden. De verzekeraar en de verzekeringnemer zijn vrij om de omvang van de verzekeringsdekking zelf te bepalen. De waarborgen worden ingedeeld in basiswaarborgen en aanvullende waarborgen. De basiswaarborgen zijn brand, diefstal, glasschade, natuurkrachten, aanraking met dieren, vandalisme en voertuigschade.
Aanvullende waarborgen zijn de indirecte kosten of gevolgschade, zoals sleepkosten, voorlopige garagekosten, gebruiksderving, bijstand enz.
Een volledige of grote omnium bevat alle waarborgen.
Een beperkte, kleine of miniomnium bevat alle waarborgen uitgezonderd de voertuigschade.
2.1.1.3 Bijzondere kenmerken
De te verzekeren waarde is de cataloguswaarde van het voertuig in nieuwe staat en dat is de officiële verkoopprijs in België (exclusief de kortingen) zoals die door de constructeur of invoerder werd vastgelegd.
De cataloguswaarde omvat ook de officiële prijs van de opties waarmee het voertuig is uitgerust. Toebehoren dat na de levering wordt aangebracht, wordt door sommige verzekeraars automatisch gedekt tot een begrensd kapitaal terwijl andere verzekeraars geen automatische uitbreiding toestaan.
De btw is in de meeste contracten wel meeverzekerd in tegenstelling tot de belasting op inverkeerstelling die niet automatisch meeverzekerd is.
Het is gebruikelijk dat de verzekeraar een eigen risico (franchise of vrijstelling) oplegt aan de verzekeringnemer op basis van een forfaitair bedrag of op basis van een percentage van de verzekerde waarde.
2.1.2.1 Doel
Een brandverzekering is een zaakschadeverzekering en heeft tot doel de schade aan het gebouw van de verzekerde en/of de inhoud van het gebouw te vergoeden ten gevolge van een gedekt schadegeval, zoals brand, ontploffing, aan brand verwante gevaren zoals waterschade, storm, hagel enz. Ze dekt ook de burgerlijke aansprakelijkheid van het gebouw voor schade veroorzaakt aan derden.
Een eigenaar zal het gebouw en/of de inhoud ervan verzekeren tegen brand en aanverwante waarborgen om het verlies van zijn eigen zaak te vermijden.
De huurder/gebruiker zal een brandverzekering afsluiten om het eigen patrimonium te beschermen tegen een opgelopen aansprakelijkheid ten opzichte van de eigenaar.
– Het familiebedrijf van de familie Janssens, bestaande uit een gebouw van drieduizend vierkante meter, brandt af.
– De heftruck in de garage van Jef ontploft.
– Door een langdurige elektriciteitspanne zaten verschillende winkels op de Hasseltweg gisteren zonder stroom. Omdat de koeling niet werkte, zal er veel vlees in de vuilnisbak belanden bij slagerij Renmans.
– Een uitbater met geldproblemen sticht brand in zijn eigen eethuis.
– Op 16 maart brandde de zaak van Dekat volledig uit na een kortsluiting.
De brandverzekering is geen wettelijk verplichte verzekering, maar ze kan wel contractueel verplicht worden, bijvoorbeeld door de hypothecaire schuldeiser.
Vanaf 1 januari 2019 is de brandverzekering, met de waarborgen brand en waterschade, een wettelijk
Hoofdstuk 5
verplichte verzekering voor de huurder en de verhuurder van woningen bij de huur/verhuur van de hoofdverblijfplaats.
2.1.2.2 Waarborgen
De basiswaarborg brand bestaat uit de algemene basisgevaren en de uitbreidingen.
De basiswaarborg brand verzekert de schade opgelopen door één van de volgende basisgevaren: brand, ontploffing, blikseminslag, elektrische schade, schade door lucht-, ruimte- en landvoertuigen en aanslagen en arbeidsconflicten.
De meest voorkomende uitbreidingen zijn accidentele rook- en roetschade, schroeischade, aanraking van de verzekerde goederen (door bomen die erop vallen, dieren, masten …), elektrocutie van huisdieren, stoffelijke schade aan gebouwen door inbraak of poging tot inbraak, schade aan de verzekerde inboedel als gevolg van een temperatuurswijziging (ontvriezingsschade) veroorzaakt door een gedekt schadegeval, vandalisme aan het gebouw.
De rechtstreekse gevolgschade van brandschade omvat schade door blus- en reddingsmiddelen, sloping op bevel van de overheid, instortingen ten gevolge van brand, rook of hitte. Deze rechtstreekse gevolgen worden ook vergoed.
De globale brandverzekering bevat naast bovengenoemde waarborgen ook volgende waarborgen: – stormschade (verplichte waarborg); – natuurrampen (verplichte waarborg); – waterschade; – glasbreuk; – burgerlijke aansprakelijkheid gebouw; – diefstal (vaak facultatieve waarborg).
De samenstelling van de globale polis of woningverzekering kan verschillen van maatschappij tot maatschappij.
2.1.2.3 Eenvoudig versus speciaal risico
Bij de brandverzekering wordt een onderscheid gemaakt tussen een eenvoudig en speciaal risico. Dat onderscheid is belangrijk omdat het eenvoudig risico wettelijk beter beschermd is (door het KB Brand dat bij eenvoudige risico’s van toepassing is) dan het speciaal risico.
Het onderscheid tussen een eenvoudig en een speciaal risico wordt bepaald op grond van de verzekerde waarde.
Wordt beschouwd als een eenvoudig risico elk goed of elk geheel van goederen waarvan de verzekerde waarde niet meer bedraagt dan 743 680,57 EUR aan ABEX 375.
Voor bepaalde categorieën goederen wordt dit criterium op 23 921 725,14 EUR gebracht, namelijk voor: – bureaus en woningen met inbegrip van de appartements- of kantoorgebouwen voor zover niet meer dan 20 % van de totale oppervlakte van het gelijkvloers en de andere verdiepingen samen als handelsruimte wordt gebruikt;
– de landbouw-, tuinbouw-, wijnbouw-, fruitteeltbedrijven en fokkerijen;
– de lokalen bestemd voor de uitoefening van vrije beroepen, behalve de apotheken;
– de lokalen gebruikt door de religieuze instellingen zoals cultusplaatsen, abdijen en kloosters, alsook de parochiezalen;
– de lokalen bestemd voor culturele, sociale en filosofische activiteiten;
– de gebouwen bestemd voor het verstrekken van onderwijs, met uitzondering van die bestemd voor hoger onderwijs;
– de muziekconservatoria, de musea en de bibliotheken;
– de inrichtingen die uitsluitend voor sportactiviteiten worden aangewend;
– de medische verzorgingsinrichtingen, sanatoria, preventoria, klinieken, hospitalen, kindertehuizen, rusthuizen voor bejaarden.
Elk goed of elk geheel van goederen dat, afhankelijk van de aard ervan, niet beantwoordt aan het eerste of het tweede van de bovenvermelde criteria wordt beschouwd als een speciaal risico.
VOORBEELD
Als gevolg van de hevige regenval in november 2010 liep de kelder van de Universiteit Hasselt onder water. Aangezien de Universiteit Hasselt een speciaal risico is, heeft ze niet de (in brandpolis eenvoudige risico’s wettelijke verplichte) waarborg Natuurrampen onderschreven en moet ze zelf opdraaien voor de kosten.
2.1.3.1 Doel
Als een bedrijf geconfronteerd wordt met belangrijke schade aan de machines heeft dit enorme financiële gevolgen. Denk maar aan de achterstand die het bedrijf oploopt in de productie, de financiële verliezen die het lijdt en de kosten die het moet maken om de machine terug in werking te stellen. Het doel van een machinebreukverzekering bestaat erin de onderneming te vrijwaren tegen het financiële risico dat ze loopt door een schadegeval aan de machines. De machinebreukverzekering is een ongevalsverzekering. Dat betekent dat ze de plotselinge en onvoorzienbare schade dekt die de verzekerde machines treft.
VOORBEELD –
Een werknemer laat een ijzeren staaf in een ijsmengmachine vallen.
– Tijdens het mixen van het beton komt er een leeg blikje cola in de mixer terecht.
Deze verzekering is geen wettelijk verplichte verzekering.
2.1.3.2 Waarborgen
De polis zal dekking verlenen in geval van machinebreuk. Machinebreuk is de onvoorspelbare en plotse schade die de machine ondervindt. Merk op dat het onvoorspelbare en plotse karakter van de schade doorslaggevend is om het schageval als een ongeval te beschouwen. Over het algemeen worden drie mogelijke types oorzaken van machinebreuk onderscheiden. Zo is er de schade die haar oorsprong vindt in een eigen gebrek van de machine. Daarnaast kunnen er ook externe oorzaken zijn, zoals storm, het neerstorten van een stuk dat door een draaibrug boven de machine wordt gemanipuleerd enz. Ten slotte – en dat zijn de belangrijkste – zijn er de menselijke oorzaken of vergissingen, zoals onhandigheid, vandalisme ...
2.1.4 Montageverzekering
2.1.4.1 Doel
De montageverzekering werd ontwikkeld om opdrachtgevers en aannemers die metaalconstructies en machines oprichten en monteren te vrijwaren tegen de financiële gevolgen van een plotse en onvoorzienbare schade tijdens de montage of het proefdraaien van de installaties.
Denk hierbij aan – metalen bruggen; – productiehallen; – volledige elektriciteitscentrales; – silo’s.
Deze verzekering is geen wettelijk verplichte verzekering.
2.1.4.2 Waarborgen
Deze verzekering heeft als hoofddoel zaken te verzekeren die het voorwerp uitmaken van het contract tussen opdrachtgever en aannemer gedurende de volledige montage- en proefperiode. Deze verzekering strekt ertoe de verzekerde te vergoeden voor de onvoorziene en plotselinge schade van gelijk welke oorsprong, veroorzaakt aan de in de inventaris beschreven voorwerpen alsook voor hun verlies voor zover ze zich op de vermelde plaats bevinden na voldoening gevende testen bij de inwerkingstelling. Het gaat hier ook weer om het verzekeren van menselijke fouten, ontwerp- en berekeningsfouten, schade door vallen, stoten, botsen, indringen van een vreemde substantie enz.
2.1.5 Alle-bouwplaatsrisicoverzekering
2.1.5.1 Doel
De ‘alle-bouwplaatsrisicoverzekering’ of kortweg ABR-verzekering is een verzekering die alle partijen in een welbepaald bouwwerk verzekert tijdens de bouw en de instandhoudingsperiode.
De dekking geldt zowel voor de schade aan het bouwwerk zelf als voor de schade aan derden.
De contracten op de Belgische markt zijn vrij eenvormig; de meeste verzekeraars hanteren het modelcontract.
– Er vindt een instorting plaats doordat bij de verbouwing van een bestaand pand een draagmuur wordt weggenomen.
– Door een onoplettendheid bij het aanbrengen van roofing op het dak ontstaat brand waardoor de volledige dakconstructie in vlammen opgaat.
– Op de werf worden nog niet verwerkte materialen gestolen.
– Een hindernis bij wegenwerken is slecht gesignaleerd waardoor een automobilist op de werken inrijdt en de wagen ernstig beschadigd wordt.
– Door trillingen die ontstaan bij het plaatsen van funderingspalen ontstaan scheuren in nabijgelegen panden.
Deze verzekering is geen wettelijk verplichte verzekering.
2.1.5.2 Waarborgen
De meeste alle-bouwplaatsrisicoverzekeringen bestaan uit twee afdelingen. Binnen de afdeling zaakverzekering worden de bouwwerken, voorlopige werken en werfuitrustingen verzekerd tegen alle risico’s.
Bij het uitvoeren van werken kunnen derden schade lijden. De afdeling aansprakelijkheidsverzekering zal dekking verlenen voor de financiële gevolgen daarvan. In de eerste plaats voorziet ze in dekking van de foutaansprakelijkheid van art. 1382 B.W. Naast de foutaansprakelijkheid kan de verzekering ook dekking verlenen voor de foutloze aansprakelijkheid van art. 544 B.W.
2.1.6 Verzekering alle elektronische risico’s
2.1.6.1 Doel
In alle ondernemingen speelt de computer een zeer grote rol, zowel bij de administratie als bij de sturing van productiemachines. De afhankelijkheid van deze computer maakt de ondernemer uiteraard zeer kwetsbaar voor verliezen en beschadigingen. Het bedrijf kan een onderhoudscontract afsluiten voor deze elektronische installaties, maar deze contracten vangen niet alle risico’s op. Vandaar dat de onderneming tevens een verzekering alle elektronische risico’s zal afsluiten. Deze verzekering zal de verzekerde vergoeden voor de onvoorziene en plotselinge schade van gelijk welke oorsprong, veroorzaakt aan de verzekerde goederen alsook voor hun verlies.
VOORBEELD
– Een computer valt op de grond tijdens een verplaatsing.
Een laptop wordt gestolen uit de wagen van een werknemer.
Deze verzekering is geen wettelijk verplichte verzekering.
2.1.6.2 Waarborgen
Deze polissen bieden dekking voor uitwendige risico’s waaraan de verzekerde installaties, zoals telefooninstallaties, informatieverwerkingssystemen zoals computers, telecommunicatie-installaties enz. blootstaan. Zo zullen menselijke fouten, zoals bedieningsfouten, verzekerd worden. Dat geldt ook voor kortsluiting, overspanning en andere uitwerkingen van elektrische stroom op voorwaarde dat de oorzaak zich buiten het verzekerde voorwerp bevindt. Ook het vallen, botsen of indringen van een vreemde substantie is verzekerbaar. De waarborg diefstal of poging tot diefstal voorziet in een dekking voor zowel de diefstal zelf als de schade die bij de diefstal of poging tot diefstal wordt veroorzaakt. Waarborguitbreidingen voor informatiedragers (bv. cd’s) alsook voor de kosten die worden gemaakt voor de herstelling van de informatie die ten gevolge van een vergoedbaar schadegeval verloren of vernield werd, zijn ook mogelijk.
2.2 Aansprakelijkheidsverzekeringen
2.2.1
2.2.1.1 Doel
De burgerlijke aansprakelijkheid auto (ofwel BA auto) is een aansprakelijkheidsverzekering en heeft tot doel de schade aan derden door het in de polis gepreciseerde voertuig te vergoeden ten gevolge een gedekt schadegeval.
VOORBEELD
– Op weg naar je zaak veroorzaak je een ongeval en breng je schade toe aan derden.
– Je rijdt het uithangbord van de bakker om.
De BA autoverzekering is een wettelijk verplichte verzekering.
2.2.1.2 Waarborgen
De algemene voorwaarden van de polis zijn bij wet vastgelegd in een modelovereenkomst. De maatschappijen zijn verplicht minimaal deze modelovereenkomst aan te bieden.
De meeste waarborgen slaan terug op de burgerlijke aansprakelijkheid geregeld in de artikels 1382 tot 1384 van het burgerlijk wetboek.
De burgerlijke aansprakelijkheid van de verzekeringnemer maar ook van de eigenaar van het verzekerde voertuig alsook van iedere houder of bestuurder en vervoerde persoon is verzekerd.
Zelfs de aansprakelijkheid van de werkgever is verzekerd als de werknemer in opdracht van zijn werkgever, met zijn persoonlijk voertuig een beroepsverplaatsing doet.
Belangrijk is dat de polis alleen geldt voor het in de polis omschreven voertuig in de landen vermeld op het internationale verzekeringsbewijs of de groene kaart.
Naast de burgerlijke aansprakelijkheid is er ook de automatische vergoedingsplicht. Dat wil zeggen dat de BA autoverzekering de lichamelijke schade of het overlijden van de zwakke weggebruiker (iedereen die niet gemotoriseerd is) moet vergoeden zodra die het slachtoffer wordt van een ongeval waarbij een motorrijtuig betrokken is.
2.2.2 Burgerlijke aansprakelijkheid – onderneming
Hierboven werden de verzekeringen besproken die de risico’s dekken waaraan de verschillende onderdelen van een onderneming blootgesteld worden, zoals gebouwen, machines enz. De activiteit zelf van een onderneming brengt echter een risico van aansprakelijkheid met zich mee.
VOORBEELD
– Een ongeval dat een kermisklant overkomt bij een draaimolen. – Een onderneming brengt een product op de markt dat schade veroorzaakt enz. – Ikea roept babybedjes terug wegens verstikkingsgevaar.
De verzekering burgerlijke aansprakelijkheid regelt twee aspecten van het productieproces: de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid uitbating (ofwel BA uitbating) en de burgerlijke aansprakelijkheid na levering (ofwel BA na levering).
Deze verzekering is geen wettelijk verplichte verzekering.
2.2.2.1 BA uitbating
A Doel
Deze verzekering dekt de buitencontractuele burgerlijke aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade die aan derden wordt toegebracht tijdens de exploitatie van de onderneming in het raam van een gedekte activiteit.
VOORBEELD – Ontploffing op de exploitatiesite en de daardoor veroorzaakte vervuiling. – Beschadiging van een antieke kast door een meubelhersteller.
B Waarborgen
De verzekering BA uitbating strekt ertoe de aansprakelijkheid van de onderneming te dekken in de diverse aspecten van de uitoefening van haar dagelijkse activiteit, ten aanzien van derden. Ze dekt in principe alleen de buitencontractuele aansprakelijkheid met uitsluiting van de contractuele aansprakelijkheid. Deze verzekering beoogt dus niet de aansprakelijkheid van de onderneming ten aanzien van haar personeel, noch ten aanzien van haar cliënteel te dekken. In elke polis moet nagekeken worden of enkel de foutaansprakelijkheid van artikel 1382 B.W. e.v. wordt verzekerd, dan ook de niet-foutieve burenhinder van artikel 544 B.W.
Het begrip ‘toevertrouwd voorwerp’ neemt een bijzondere plaats in. Het toevertrouwen van goederen aan het verzekerde bedrijf impliceert immers de contractuele aansprakelijkheid van het verzekerde bedrijf (de zgn. bewaring van een goed). Talrijke verzekeringpolissen sluiten de dekking van schade aan toevertrouwde goederen uit.
2.2.2.2 BA na levering
A Doel
Daar waar de verzekering BA uitbating de schade dekt die zich voordoet tijdens de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten, dekt de verzekering BA na levering de schade die wordt veroorzaakt door producten na hun levering.
VOORBEELD
– De remmen van een voertuig laten het afweten na een slecht onderhoud door de garagist. – Een medisch product vertoont onverwachte schadelijke nevenverschijnselen.
B Waarborgen
In tegenstelling tot de verzekering BA uitbating, die meestal alleen dekking verleent voor de buitencontractuele aansprakelijkheid, wordt binnen de verzekering van de BA na levering ook dekking verleend voor de contractuele aansprakelijkheid, zij het binnen de perken van de wettelijke bepalingen,
zowel van Belgische als van buitenlandse oorsprong. Hierbij wordt dus wel de wettelijke aansprakelijkheid gedekt, maar niet die die voortvloeit uit een verbintenis die ruimer is dan de wettelijke aansprakelijkheid. Dat is bv. het geval wanneer de verzekeringnemer aansprakelijkheid zou aanvaarden voor zichtbare gebreken, de korte termijn inzake verborgen gebreken zou verlengen (art. 1641 B.W.), boetebedingen of forfaitaire vergoeding zou aanvaarden, ongebruikelijke prestatiewaarborgen zou verlenen, enz.
2.2.3 Beroepsaansprakelijkheidsverzekering
2.2.3.1 Doel
De beroepsaansprakelijkheid speelt een rol als men vergissingen begaat of door nalatigheid schade veroorzaakt in het kader van de levering van diensten.
De polissen beroepsaansprakelijkheid dekken de aansprakelijkheid ontstaan door de niet-uitvoering, gedeeltelijke of verkeerde uitvoering van een geheel van contractuele verbintenissen die samen het leveren van een dienst of een welbepaald beroep uitmaken.
VOORBEELD –
Een apotheker begaat een vergissing bij het doseren van een magistrale bereiding.
– Een advocaat vergeet op tijd beroep aan te tekenen.
– Een chirurg amputeert het verkeerde been.
– Een architect maakt een berekeningsfout waardoor er barsten in de muren komen.
De beroepsaansprakelijkheidsverzekering staat in zekere zin tegenover de verzekering BA onderneming. Deze laatste dekt de schade veroorzaakt door de onderneming door het feit van haar activiteiten of door de gebrekkige producten nadat de onderneming er de effectieve controle van heeft overgedragen. Een polis beroepsaansprakelijkheid dekt de aansprakelijkheid ontstaan door het feit van de niet-uitvoering, de gedeeltelijke of verkeerde uitvoering van een geheel van contractuele verbintenissen die samen het leveren van een dienst of een welbepaald beroep uitmaken.
Diverse wetten maken deze verzekering verplicht voor bepaalde beroepsgroepen.
2.2.3.2 Waarborgen
De beroepsaansprakelijkheidsverzekering dekt zowel de contractuele aansprakelijkheid ten aanzien van klanten die gebruikmaken van de diensten, als de buitencontractuele aansprakelijkheid ten aanzien van derden.
2.2.4 Verzekering bestuurdersaansprakelijkheid
2.2.4.1 Doel
De bestuurder van een vennootschap kan ook een fout begaan. In tegenstelling tot de werknemers die in een band van ondergeschiktheid werken en waarvoor de werkgever aansprakelijk is, ontbreekt deze band van ondergeschiktheid en zal de bestuurder zichzelf moeten verzekeren tegen eventuele fouten die hij kan maken.
VOORBEELD
– De bestuurder kan een onzorgvuldigheid begaan met grote schade voor derden tot gevolg.
– De bestuurder kan een handeling stellen in strijd met de statuten.
Deze verzekering is niet wettelijk verplicht.
2.2.4.2 Waarborgen
De verzekering bestuurdersaansprakelijkheid dekt zowel de contractuele aansprakelijkheid ten aanzien van klanten die gebruik maken van de diensten, als de buitencontractuele aansprakelijkheid ten aanzien van derden.
2.2.5 Objectieve aansprakelijkheid brand en ontploffing
2.2.5.1 Doel
Sinds de Switel-brand bestaat er een wettelijke regeling die garandeert dat de slachtoffers van een brand snel vergoed worden. De exploitant van inrichtingen die toegankelijk zijn voor het publiek is daarom verplicht een verzekering objectieve aansprakelijkheid brand en ontploffing af te sluiten. Al is de exploitant niet in fout, hij is aansprakelijk voor de lichamelijke en stoffelijke schade, zonder dat het slachtoffer een fout moet bewijzen.
Deze polis is wettelijk verplicht voor openbare gelegenheden, bv. – restaurants, frituren en cafés met een oppervlakte van meer dan 50 m²; – hotels en motels met minimaal vier kamers voor minimaal tien personen; – kleinhandelaars en handelsgalerijen met een verkoopruimte van minstens 1 000 m²; – dancings, discotheken en alle openbare gelegenheden waar gedanst wordt, inclusief openluchtbals, tenten; –
2.2.5.2 Waarborgen
De lichamelijke en stoffelijke schade aan derden door een brand of ontploffing die ontstaan is in of zich uitbreidt via de betrokken inrichting wordt vergoed.
2.3 Verzekeringen van financiële risico’s
2.3.1 Kredietverzekering
2.3.1.1 Doel
De kredietverzekering dekt het risico op niet-betaling van de handelsvorderingen die de ondernemingen jegens hun Belgische of buitenlandse klanten bezitten. De verzekerde weet zich zo verzekerd van betaling. Natuurlijk heeft hij hiervoor een premie betaald.
Deze verzekering is niet wettelijk verplicht.
2.3.1.2 Waarborgen
Wanneer de facturen onbetaald blijven en de oorzaak te wijten is aan onvermogen in hoofde van de schuldenaar zal de verzekerde aanspraak kunnen maken op een schadevergoeding. Er is sprake van onvermogen in geval van een faillissement, gerechtelijk akkoord of soortgelijke toestand in het buitenland of wanneer vijf tot zes maanden verstreken zijn sinds de vervaldag van de factuur.
Hoeveel de schadevergoeding bedraagt, hangt af van wat in de verzekeringspolis bepaald is. De vergoeding kan niet meer bedragen dan het gedekte percentage van de geldende kredietlimiet.
2.3.2.1 Doel
De hierboven besproken zaakverzekeringen verzekeren het patrimonium van de onderneming, dat wil zeggen de materiële waarde ervan op een welbepaald ogenblik. De financiële gevolgen van de daling van het zakencijfer en de gevolgen van de kosten veroorzaakt door de maatregelen genomen na het schadegeval worden niet of zeer weinig gedekt in deze patrimoniumverzekeringen.
De bedrijfsschadeverzekering heeft tot doel de verzekerde te vergoeden voor de financiële verliezen geleden naar aanleiding van een schadegeval gedekt in materiële schade.
Deze verzekering is niet wettelijk verplicht.
2.3.2.2 Waarborgen
Ze gaat de onderneming terugplaatsen in dezelfde financiële situatie alsof het schadegeval zich nooit zou hebben voorgedaan.
De meest courante waarborgen binnen een bedrijfsschadeverzekering zijn de volgende: – exploitatieverlies en vaste kosten; – lonen; – sociale verplichtingen.
2.4 Persoonsverzekeringen
2.4.1 Bedrijfsleider op zich
2.4.1.1 Bedrijfsleidersverzekering
A Doel
De bedrijfsleidersverzekering is een levensverzekering gesloten door een onderneming in haar eigen voordeel, op het hoofd van een bedrijfsleider.
Deze verzekering is niet wettelijk verplicht.
B Waarborgen
Deze verzekering kwam traditioneel voor onder de vorm van het sluiten van twee afzonderlijke overeenkomsten: – tussen de vennootschap en de verzekeringsmaatschappij: de vennootschap betaalt de premie aan de verzekeringsmaatschappij en zij krijgt de verzekeringsuitkering; – een individuele pensioentoezegging van de vennootschap aan de bedrijfsleider: de vennootschap belooft een aanvullend rustpensioen te betalen als aanvulling op het wettelijk
rustpensioen en/of een aanvullend overlevingspensioen in geval van vooroverlijden van de betrokken bedrijfsleider. De pensioenvoorziening mag niet meer intern gefinancierd worden maar moet afgesloten zijn via een externe pensioeninstelling.
Financieel gezien is er een compensatie tussen deze uitbetaling en het geld dat ontvangen werd uit de verzekeringsovereenkomst.
2.4.1.2 Vrij aanvullend pensioen voor de zelfstandigen (VAPZ)
A Doel
Net als voor de werknemers gaat het wettelijke pensioen van de zelfstandigen, zowel voor mannen als voor vrouwen in op 67-jarige leeftijd en wordt het berekend op basis van het aantal jaren activiteit of jaren die worden gelijkgesteld met activiteitsjaren die het recht op pensioen openen en die de persoon als zelfstandige of als helper heeft gepresteerd.
Wat de zelfstandigen betreft, heeft de wetgever de toekenning van een minimumpensioen voor de zelfstandige ingevoerd, op voorwaarde dat hij een volledige loopbaan of een loopbaan van 2/3 van een volledige loopbaan kan aantonen. Er moest een manier gevonden worden om de kloof tussen de pensioenen van de werknemers en die van de zelfstandigen kleiner te maken. Dat gebeurde in 1982 met de invoering van een stelsel van vrij aanvullend pensioen voor de zelfstandigen.
Deze verzekering is niet wettelijk verplicht.
B Waarborgen
Een zelfstandige kan op vrijwillige basis beslissen om een pensioenplan af te sluiten bij een verzekeraar, een pensioenfonds, een pensioenkas of een sociaal verzekeringsfonds. Het VAPZ voorziet in de vorming van een aanvullend pensioenkapitaal dat uitbetaald wordt na de pensionering van de zelfstandige.
2.4.1.3
A Doel
De hospitalisatieverzekering is een aanvullende verzekering op de wettelijk verplichte ziekteverzekering. De hospitalisatieverzekering betaalt het persoonlijke aandeel dat de patiënt dient te betalen bij eventuele ziekenhuisopname. Een opname zal veel kosten teweegbrengen zoals de kosten van de kamer, geneesmiddelen, honoraria, bijkomende medische kosten, gebruik en onderhoud van medisch materiaal.
De verzekering dekt meestal ook de voor- en nabehandelingskosten.
Deze verzekering is niet wettelijk verplicht.
B Waarborgen
Na de tussenkomst van de wettelijke ziekteverzekering komt de hospitalisatieverzekering meestal tussen voor 100 % terugbetaling van de kosten. Als de wettelijke ziekteverzekering voor geen enkele post op de factuur tussenkomt, dan is er meestal nog te rekenen op een terugbetaling van 50 %. Heel veel verzekeraars werken met een franchise om de premie te verlagen.
2.4.1.4 Verzekering gewaarborgd inkomen
A Doel
Als de verzekerde ten gevolge van een ongeval of ziekte, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend arbeidsongeschikt wordt, zal in het kader van de verzekering gewaarborgd inkomen een rente uitbetaald worden.
Meestal voorziet de verzekering gewaarborgd inkomen ook in de betaling aan de begunstigden van een kapitaal bij overlijden van de verzekerde.
Deze verzekering is niet wettelijk verplicht.
B Waarborgen
De verzekering gewaarborgd inkomen dekt de economische of fysiologische werkonbekwaamheid als deze ten minste 25 % bedraagt. De verzekerde prestaties bestaan uit de betaling van een maandelijkse toelage en/of de terugbetaling van de premie. De eigenrisicotermijn kan door de verzekeringnemer vastgesteld worden op 1, 2, 3, 6 of 12 maanden.
De verzekeringnemer heeft keuze tussen drie systemen: de constante rente, de klimmende rente of de ideaal klimmende rente.
2.4.1.5 Persoonlijke ongevallenverzekering
A Doel
Deze verzekering dekt de schade opgelopen door ongevallen tijdens het privéleven alleen of tijdens het privé- en het beroepsleven (de 24/24-dekking).
Het privéleven alleen is een formule voor personen die onder de arbeidsongevallenwetgeving vallen en geldt dus voor de loon- en weddetrekkenden.
De formule privé- en beroepsleven is geschikt voor zelfstandigen of voor personen met een vrij beroep waar de grens tussen de beroeps- en privéactiviteiten moeilijk te trekken is.
Deze verzekering is niet wettelijk verplicht.
B Waarborgen
De persoonlijke ongevallenverzekering komt tussen in geval van: – overlijden: de uitbetaling van het verzekerde kapitaal aan de aangeduide begunstigde; – blijvende invaliditeit: de uitkering van het verzekerde kapitaal of een gedeelte ervan in verhouding tot de invaliditeitsgraad; – tijdelijke werkonbekwaamheid: de betaling van de overeengekomen vergoeding met of zonder wachttijd met een maximumtermijn die afhankelijk is van de gekozen formule.
Aanvullend hierop kan ook nog voorzien worden in:
– een dagvergoeding bij ziekenhuisopname ten gevolge van een verzekerd ongeval; – verplegings-, opzoekings-, reddings- en repatriëringskosten ten gevolge van een verzekerd ongeval.
Hoofdstuk 5 De verzekeringsovereenkomst
2.4.2 Personeel
2.4.2.1 Groepsverzekering
A Doel
De groepsverzekering is een geheel van verzekeringen op het leven die door een onderneming worden gesloten ten bate van zijn personeelsleden of sommige categorieën ervan, die onder de sociale zekerheid van de werknemers vallen.
Het doel van een groepsverzekering is de socialezekerheidsuitkeringen die de personeelsleden vanaf de pensioenleeftijd of hun gezin bij vervroegd overlijden genieten, aan te vullen in de vorm van renten of kapitalen.
Door een aanvullend pensioen te financieren, is de financiële last in het kader van het salarisbeleid voor de onderneming kleiner door een fiscaal gunstige behandeling.
De groepsverzekeringen vormen in België de tweede pijler van het pensioenstelsel.
De eerste pijler is het wettelijke rust- of overlevingspensioen.
De tweede pijler zijn de bovenwettelijke pensioenen op initiatief van een onderneming ten voordele van het personeel.
De derde pijler is het individuele fiscale sparen (pensioensparen en individuele levensverzekeringen).
De vierde pijler is het individuele niet-fiscale sparen.
Deze verzekering is niet wettelijk verplicht.
B Waarborgen
In de groepsverzekering wordt meestal de volgende levensverzekeringscombinatie gekozen:
1 Gemengde verzekering 10/X
Als de verzekerde op een overeengekomen ogenblik nog leeft, ontvangt hij het overeengekomen kapitaal. Is hij overleden voor dat ogenblik dan ontvangt de aangeduide begunstigde het overlijdenskapitaal.
Voorbeeld: bij een gemengde 10/20 is het kapitaal bij overlijden overeengekomen op 25 000 EUR. Het kapitaal bij leven zal gelijk zijn aan 50 000 EUR.
2 Lijfrente
Zolang de verzekerde leeft, keert de verzekeraar periodiek een rente aan hem uit.
2.4.2.2 Verzekering arbeidsongevallen
A Doel
Als werkgever is men wettelijk verplicht voor zijn bedienden en arbeiders een arbeidsongevallenverzekering af te sluiten voor de arbeidsongevallen die zijn personeel kan overkomen tijdens het werk of op de weg van en naar het werk.
De arbeidsongevallenwet die deze materie regelt, heeft zelfs een ruimer toepassingsgebied. Hij geldt tevens voor tijdelijke helpers, schoonmaaksters, dienstpersoneel, jobstudenten enz.
B Waarborgen
De arbeidsongevallenverzekering dekt: – Loonverlies (geplafonneerd) bij tijdelijke en blijvende arbeidsongeschiktheid en overlijden;
– Vergoeding van kosten: medische verzorging, prothesen, verplaatsingen, hulp aan derden.
Uitbreidingen op de basiswaarborgen zijn mogelijk. Zo kan de werkgever een excedentverzekering afsluiten. Deze verzekering betaalt het verschil tussen het wettelijke plafond en het effectieve jaarloon
van de werknemers. Tevens is een verzekering gewaarborgd loon mogelijk. Bij een arbeidsongeval zal de werkgever het gewaarborgde loon moeten doorbetalen aan het slachtoffer; hiervoor krijgt hij 90 % terug van de arbeidsongevallenverzekeraar. De verzekering gewaarborgd loon betaalt het saldo van 10 % terug evenals de patronale bijdragen, die de werkgever niet terugkrijgt bij de basisarbeidsongevallenverzekering. De verzekering privéleven zal de werknemers tijdens het privéleven beschermen.
– Een dakwerker-asfalteerder, die in staat van alcoholintoxicatie of dronkenschap een val maakt van zes meter hoogte bij het uitvoeren van dakwerken, is het slachtoffer van een arbeidsongeval.
– Bij het uitladen van een vrachtwagen struikelt een werknemer over een pallet.
2.5.1 Doel
Lange tijd gingen de termen ‘maritieme verzekeringen’ en ‘transportverzekering’ hand in hand. In feite dekten ze slechts één begrip: de risico’s op zee.
Inmiddels is de situatie sterk veranderd en heeft bijna elk bedrijf met transport te maken.
Dat een van de grondbeginselen voor alle verzekeringen voor het vervoer ter zee, te land of in de lucht nog steeds berust op de respectabele ‘Zeeverzekeringspolis van Antwerpen’ is dan ook een unicum te noemen.
Deze verzekering is niet wettelijk verplicht.
2.5.2 Waarborgen
In éénzelfde transportverzekeringscontract kan tegelijk een zaakschadeverzekering en een aansprakelijkheidsverzekering voorkomen.
2.5.2.1 De zaakschadeverzekeringen: casco en cargo
De cascoverzekering verzekert de risico’s die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op zeeschepen, binnenschepen of meerboten, vliegtuigen en soms ook spoorwagons, landvoertuigen en werftuigen.
De verzekeraar staat in voor de materiële schade aan die vervoermiddelen zowel tijdens de vaart, de vlucht of het rijden, als tijdens de bouw ervan.
De verzekering slaat ook op bv. baggermachines, veerboten, drijvende kranen, boorsteigers … Het moet wel gaan om commerciële transportmiddelen en niet om bv. pleziervaartuigen.
Vliegtuigen en motorrijtuigen worden vaak in het kader van de branches luchtvaartverzekering en motorrijtuigenverzekering verzekerd. In dat geval vallen zij niet onder de transportverzekeringen.
De cargoverzekering is een goederenverzekering die de vervoerde goederen verzekert tegen de risico’s die worden aangeduid in de verzekeringsovereenkomst. Alleen de fysieke integriteit van de goederen zelf wordt ten laste genomen.
De cargoverzekering verleent dekking voor:
– de inboedel en/of bagage, die door particulieren wordt verzonden, verhuisboedels, kunstvoorwerpen …;
– tentoonstellingen of handelsbeurzen;
– waarden (bankbiljetten, effecten, edele metalen, diamanten …) die worden verzonden per drager, per post, per spoor, per vliegtuig of per schip;
– allerlei grondstoffen, fabricaten en halffabricaten.
2.5.2.2 De aansprakelijkheidsverzekering
De transportverzekering dekt in aansprakelijkheid:
– de aansprakelijkheid van de vervoerder, van de depothouder of van de commissionair-verzender, voor alle schade die werd veroorzaakt aan de goederen die hen werden toevertrouwd om te worden vervoerd, behandeld of opgeslagen;
– de aansprakelijkheid van de eigenaar van binnenvaart- of zeeschepen, voor de materiële schade die door deze vervoermiddelen aan derden werd berokkend;
– de aansprakelijkheid van een scheepswerf, voor de materiële schade die aan derden werd berokkend uit hoofde van het in opbouw zijnde schip.
Bestudeer aandachtig de verzekeringen opgesomd onder ‘Soorten verzekeringen’. Los de oefeningen op aan de hand van de algemene voorwaarden van de verschillende (opgegeven) verzekeringen en de wettelijke bepalingen. Het internet is een hulpmiddel. Hier kun je terecht voor algemene voorwaarden, de huidige indexen en eventuele wetgeving (zoals de arbeidsongevallenwetgeving, wetgeving verplichte verzekering brand en ontploffing enz.).
Oefening 1
Zijn alle opgesomde verzekeringen verplichte verzekeringen? Ga op de website van de NBB na welke rol zij speelt inzake het toezicht. Doe dezelfde oefening voor de FSMA.
Oefening 2
Wie is wie in dit verhaal?
Marieke Mariën heeft een woning gekocht en is een lening aangegaan bij de BANK VAN HIER. Zij heeft tegelijkertijd ook diverse verzekeringen afgesloten. Ten eerste heeft zij een brandverzekering afgesloten bij maatschappij MIJNHUISMIJNTHUIS. Zij heeft een schuldsaldoverzekering afgesloten bij dezelfde maatschappij. Tot slot heeft zij – via een bevriende kameraad – een levensverzekering aangegaan bij VOLOP LEVEN, die in geval van overlijden door een auto-ongeval aan haar echtgenoot een vergoeding zal uitbetalen.
De echtgenoot van Marieke Mariën kan er niet meer aan uit. Wie is nu wie (verzekeringnemer, verzekerde, begunstigde, verzekeraar, tussenpersoon)? Als de wet de betreffende personen definieert, dien je ook het overeenstemmende artikel te geven.
Marieke Mariën:
MIJNHUISMIJNTHUIS:
Echtgenoot:
Kameraad:
VOLOP LEVEN:
BANK VAN HIER:
Oefening 3
Welke verzekeringen zijn onontbeerlijk bij het uitoefenen van handelsactiviteiten?
Oefening 4
Joe Dalton, een bekende student uit Hasselt (en tevens uit het Hasseltse nachtleven), krijgt voor zijn 18e verjaardag een rode Audi TT Roadster B 3,2 l., 184 kW 250 pk, 6 versnellingen quattro (kostprijs 44 430 EUR, inclusief btw). Voor de verzekering moet hij zelf instaan. Hij kan niet wachten om met de auto te rijden en behaalt dus op zijn 18e verjaardag zijn rijbewijs. Hij besluit de wettelijk verplichte verzekering af te sluiten, evenals een omniumverzekering. Hij wil zo ruim mogelijk verzekerd zijn. Aangezien hij zelf geen financiële middelen heeft, kan hij zich geen
hoge vrijstellingen permitteren. Hij kan ook niet terecht bij de verzekeringsmaatschappij waar zijn ouders verzekerd zijn, nu zij beiden met een bedrijfswagen rijden.
1 Ga na of de wagen van Joe Dalton gemakkelijk verzekerd (zowel wat de wettelijk verplichte verzekering betreft, als de omniumverzekering) kan worden.
a Hiervoor wend je je tot 2 verzekeringsmaatschappijen (eventueel via het internet) en laat je een offerte opmaken.
b Joe wil sowieso dat zijn wagen verzekerd geraakt. Hij hoort via zijn vrienden dat zij hun wagen laten verzekeren op naam van hun vader. Kan dat zonder gevolgen?
c Is er nog een uitweg voor Joe mocht zijn wagen alsnog niet verzekerd geraken?
2 Joe besluit dan maar de TT te verkopen en te vervangen door een andere wagen. Hiervoor hebben jullie de keuze (merk, type, cilinderinhoud, kleur), maar laat je fantasie niet de vrije loop. Vermeld ook de catalogusprijs, de prijs van de opties en de korting die jullie gekregen hebben.
a Sluit bij 2 verzekeringsmaatschappijen een autoverzekering en een omniumverzekering af.
b Geef bij elke afgesloten verzekering de te betalen premie met vermelding van de taksen.
c Ga na of er rekening wordt gehouden met de korting die je gekregen hebt, met de opties die je genomen hebt bij de premieberekening van zowel de wettelijk verplichte verzekering als de omniumverzekering.
d Ga na welke segmenteringscriteria belangrijk zijn. Hanteren beide maatschappijen deze criteria?
e Ga na hoeveel de kosten premiesplitsing bedragen en op welk bedrag ze toegepast worden.
f Ga na hoeveel de kosten en taksen bedragen en waartoe de taksen aangewend worden.
g Ga na welke waarborgen onder omnium vallen. Is er een verschil met de miniomnium?
h Leg aan de hand van een voorbeeld uit hoeveel de vergoeding bedraagt indien Joe met zijn wagen na 18 maanden een ongeluk krijgt waardoor de wagen total loss is.
3 Op een fuif ging onlangs de roddel dat Lucky, een kameraad van Joe, die met zijn eigen wagen een ongeval veroorzaakt, geen enkele vergoeding krijgt, terwijl hij volledig verlamd is.
a Is het feit of fictie dat hij geen vergoeding krijgt voor zijn lichamelijke schade?
b Bestaat hiervoor een verzekering? Zo ja, bespreek de verschillende waarborgen van deze verzekering.
c Wordt deze verzekering het best afgesloten op naam van de bestuurder? Of bestaat er een andere formule?
Oefening 5
Welke verzekeringen zullen hier eventueel dekking verlenen?
1 Deze zomer is mijn diepvries ontdooid. Zal een verzekering (en welke) mijn schade vergoeden?
2 Jef heeft als accountant een grote fout begaan: een factuur volledig fout geboekt met enorme schade voor de klant als gevolg. Kan Jef dat aangeven bij uw familiale verzekering?
3 Ik heb een poetsvrouw. Ze werkt in het zwart. Moet ik een verzekering voor haar afsluiten?
4 Mijn dochtertje heeft bij de buren een dure vaas omgestoten: zal een verzekering (en welke) deze schade vergoeden?
5 Ik heb in het ziekenhuis gelegen; moet ik zelf opdraaien voor de betaling van mijn ziekenhuisfactuur of kan een of andere verzekering dekking bieden?
6 Op weg naar mijn woning is mijn tuinman het slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Moet hij zelf opdraaien voor de schade?
7 Verzekert de jachtverzekering ook mijn eigen schade als ik op jacht ben?
8 Betaalt de schuldsaldoverzekering altijd het volledige saldo van de lening terug bij overlijden?
9 Dekt mijn verzekering BA auto mijn eigen schade?
10 Emma zit op kot en organiseert regelmatig feestjes. Het laatste feestje kende een niet zo goede afloop: haar hele inboedel is afgebrand en dat doordat haar vriendin enthousiast had staan zwaaien met haar brandende sigaret. Wat nu? Gaat een of andere verzekering de schade terugbetalen?
11 Ik ben van plan om een monovolume te kopen. Volstaat het dat ik een gewone verzekering BA auto afsluit?
Oefening 6
Het cultureel centrum van Diepenbeek omvat een polyvalente zaal, een bibliotheek, een muziekschool met vijf klasjes en een lokaal waar de gemeentelijke dienst voor toerisme is ondergebracht. Het hele complex heeft een nieuwwaarde van 10 miljoen EUR aan de huidige ABEX-index.
Valt dit risico te verzekeren tegen brandschade en aanverwante gevaren onder een brandpolis eenvoudige risico’s of onder de brandpolis speciale risico’s? Motiveer je antwoord.
Kan hier ook sprake zijn van een wettelijk verplichte verzekering?
Oefening 7
Ten gevolge van het binnendringen van water via een plat dak van een kantorencomplex raakt een bedrijfscomputer defect. De schade aan het toestel is aanzienlijk. Er werd een verzekering ‘alle elektronische risico’s’ afgesloten. Twee externe specialisten zijn gedurende een heel weekend in de weer om alles opnieuw operationeel te maken.
Zullen de materiaalkosten, het weer opstarten van de software, de kosten voor de tijd die nodig is om de bedrijfsgegevens terug in te brengen, en de extra uurlonen van de technici worden vergoed door de basispolis?
Oefening 8
Makelaar Twijfelaars krijgt de opdracht van een grote houthandel in de buurt om de brandpolis over te nemen van een andere makelaar. Het bedrijf wil bij dezelfde maatschappij verzekerd blijven maar het is niet tevreden over de makelaar. Daarom wendt het zich tot Twijfelaars. De polis vermeldt volgende bedragen omgerekend tegen de huidige index: – gebouw: 1 000 000 EUR – inhoud: 530 000 EUR
Twijfelaars twijfelt of dit bedrijf een speciaal risico is of niet. Hij bestudeert de balans van het bedrijf en uit de boekhouding blijkt dat de waarde van dit bedrijf is:
– gebouw: 850 000 EUR – inhoud: 350 000 EUR
Gaat het hier om een eenvoudig of speciaal risico?
Uiteindelijk denkt Twijfelaars dat het allemaal niet zoveel uitmaakt: de polisvoorwaarden eenvoudig en speciaal risico zijn toch bijna gelijk. Ben je akkoord met dit standpunt over de polisvoorwaarden?
Oefening 9
Deze oefening moet opgelost worden aan de hand van de arbeidsongevallenwet, die je kunt raadplegen op www.juridat.be.
Jef Janssen heeft drie zonen waarvan er maar één gehuwd is. De getrouwde zoon, Louis, heeft vier kinderen. Louis en zijn vrouw komen om in een verkeersongeval. Vanaf dan zorgt Jef voor de kinderen.
Helaas komt Jef zelf om bij een arbeidsongeval. Op het ogenblik van het arbeidsongeval had Jef een bruto-inkomen van 30 000,00 EUR per jaar.
Bespreek wie recht heeft op welke rente, maak hierbij zelf de nodige veronderstellingen.
Oefening 10
Een schoonmaakfirma krijgt de opdracht om de geboende linoleumvloer bij een klant te reinigen. De arbeider die met deze taak wordt belast, gebruikt een reinigingsmiddel dat totaal ongeschikt is zodat er een matte film op de vloer ontstaat.
Het kost de schoonmaakfirma twee mandagen werk om de vloer opnieuw in goede staat te brengen, zoals was afgesproken met de opdrachtgever.
Dit betekent voor het bedrijf extra kosten van 7 500,00 EUR. Kan deze schade op een verzekering verhaald worden? Motiveer je antwoord.
Oefening 11
De plaatselijke vzw ‘Handelsvereniging Dorp’ organiseert een handelsbeurs. Ze huurt hiervoor een tent met een oppervlakte van 2 000 m² bij het tentenverhuurbedrijf Tentenman voor de periode van een week. De vzw heeft een groot aantal standhouders. Onder deze standhouders bevinden zich ook de uitbater van de plaatselijke discotheek Million, de uitbater van de plaatselijke feestzaal, de frituur
PATAT … De vzw wil op verzekeringstechnisch vlak volledig in orde zijn, maar ze wil uiteraard ook niet nodeloos oververzekerd zijn. Kun jij advies geven?
Oefening 12
Een producent van frisdranken brengt een nieuwe soort frisdrank op de markt. Na enkele maanden blijkt uit consumentenonderzoek dat de drank stoffen bevat die schadelijk zijn voor de gezondheid. De producent wordt door de rechtbank verplicht om dit product uit de handel te nemen. Vijftien slachtoffers krijgen een schadeclaim toegekend. De kostprijs van de hele operatie bedraagt: – Verlies aan producten: 250 000 EUR – Extra publiciteitskosten ter informatie van de verdelers en de consumenten: 75 000 EUR – Verlies aan omzet: 750 000 EUR
– Toegekende schadeclaim aan de vijftien slachtoffers: 375 000 EUR
Welke schade zal de BA onderneming van de frisdrankenfabrikant ten laste nemen?
Oefening 13
Herman Graf verhuurt diverse machines, zoals heftrucks en graafmachines. Daarnaast voert Herman ook zelf graafwerken uit. Bij het uitgraven van het zwembad van mevrouw Hilton kantelt de heftruck die de blauwe steen moet aanvoeren. Reden: de machine was te zwaar belast door een onachtzaamheid van de chauffeur. De stuurinrichting wordt hierdoor beschadigd. Herman Graf komt bij jou aankloppen voor een vergoeding: hiervoor heeft hij toch een machinebreukverzekering afgesloten! Wat kun je hem antwoorden?
Ter plaatse vraagt Herman zich af of hij voor de machines die hij verhuurt ook een machinebreukverzekering moet afsluiten. Wat raad je hem aan?
Ondertussen blijkt dat de heftruck niet ter plaatse hersteld kan worden. Men moet ze demonteren en transporteren naar een gespecialiseerde werkplaats. Daar wordt ze hersteld en terug naar het bedrijf vervoerd, ze wordt uitgetest en opnieuw opgestart. Komen al deze kosten in aanmerking voor de machinebreukverzekering (hier mag je ervan uitgaan dat er sowieso dekking is)?
Oefening 14
Door een onoplettendheid van Jozef, arbeider van firma GLACE, komt een metalen staaf terecht in de roterende delen van de ijsmengmachine met als gevolg dat de machine schade oploopt. Bovendien gaat het product dat zich op dat moment in de machine bevindt – dé ontdekking voor de zomer: pistache-stracciatellaijs – verloren. Het stilleggen zorgt bovendien voor een productieverlies. Jozef geraakt ook gewond: zijn hoorapparaat is beschadigd doordat een onderdeel uit de machine is gevlogen, zijn leren schoenen zijn besmeurd met melk. Is al deze schade vergoedbaar? Zo ja, in welke polis wordt wat vergoed?
Oefening 15
Een elektricien heeft een nieuwe elektrische installatie in een restaurant geplaatst. De installatie blijkt bij keuring niet in orde te zijn en de elektricien moet een deel van het werk herbeginnen. Daardoor is het restaurant een week gesloten.
Zal de BA onderneming tussenkomen? Zo ja, op basis van welke waarborg en voor welke schade? Zo neen, waarom niet?
Dit extra werk betekent ook extra kosten. Maar de elektricien heeft er een goed oog in en denkt dat de BA onderneming dat wel zal vergoeden. Heeft hij gelijk?
Bovendien blijkt dat de elektricien bij de plaatsing van de installatie de kast waarin deze installatie geplaatst moest worden ernstig beschadigd heeft. Maar ook hier ziet de elektricien geen probleem in: daarvoor heeft hij toch net een BA onderneming afgesloten?
Oefening 16 Integratieoefening
Laten we kennismaken met La Scarpa nv, een schoenwinkel wijd en zijd bekend. De winkel is bekend geworden door zijn ruime assortiment aan schoenen, maar heeft ondertussen zijn activiteiten uitgebreid met een kledinglijn, juwelen, accessoires. Deze producten zijn voornamelijk voor privépersonen bedoeld, maar ze hebben ook professionele afnemers. De firma is in Hasselt gevestigd en heeft verkoopagenten in Duitsland, Luxemburg en Frankrijk. De firma stelt 25 personen tewerk en had vorig jaar een omzet van 1 900 000,00 EUR.
Het uitbaten van een schoenwinkel brengt een aantal risico’s met zich mee.
1 Door een brand in het magazijn ligt de communiecollectie te laat in de winkel en La Scarpa nv moet met lede ogen aanzien hoe de klanten de concurrenten gaan opzoeken.
2 De firma heeft onlangs een nieuwe juwelenontwerper aangenomen. Hij werkt met innoverende materialen. De juwelen zijn een echte rage, maar niet voor lang. De ene klant na de andere komt met brandwonden de juwelen terugbrengen. Zij eisen hun geld, en een schadevergoeding.
3 Bij het opmaken van de etalage is een werkneemster van de ladder gevallen. Zij is tien maanden volledig werkonbekwaam.
4 Alsof dat nog niet genoeg ellende is, raakt een andere werkneemster op weg van haar werk naar huis betrokken in een ongeval. Ze is opgenomen in het ziekenhuis, haar wagen is total loss.
5 Een ongeluk komt blijkbaar nooit alleen. Gisteren is het magazijn van La Scarpa nv uitgebrand.
6 Omdat het magazijn uitgebrand is, gaat de zaakvoerster van La Scarpa nv met de gloednieuwe bestelwagen van de zaak zich opnieuw bevoorraden bij een leverancier. Helemaal over haar toeren door de recente gebeurtenissen ziet ze de brievenbus bij de leverancier niet staan en rijdt ze er tegen hoge snelheid tegenaan. De motorkap is volledig ingedeukt.
7 Ondertussen struikelt in de zaak een klant over een handtas die uit een rek gevallen is.
Gelukkig is La Scarpa nv goed verzekerd.
Welke verzekeringen zullen hier dekking bieden?
Hoofdstuk 6 Overkoepelende cases
1 Bekijk aandachtig alle documenten op de volgende pagina's. Beschrijf de handelstransactie die daarin behandeld wordt: om welke verrichting gaat het? Omschrijf de reisweg van de goederen, geef de belangrijkste partijen die bij deze verrichting betrokken zijn en omschrijf hun rol in deze transactie.
2 Bekijk de factuur en de paklijst.
a Welke Incoterm wordt hier gebruikt? Leg de term uit.
b Welke goederen worden hier verstuurd? Hoeveel? Hoe zijn ze verpakt?
c Waarom is deze verrichting vrij van btw (zie factuur)?
d Zijn er nog andere voorwaarden bedongen bij deze verkoop (zie factuur)? Waarom is dat belangrijk?
3 Bespreek de B/L en de CMR-vrachtbrieven.
a Wat is hun functie in deze verrichting?
b Welke gegevens kun je uit de B/L halen?
c Bespreek de CMR-vrachtbrieven. Waarom zijn er 2 documenten? Wie is de vervoerder? Wie is de afzender?
4 Bespreek het Enig Document.
a Welke functie heeft dit document in deze verrichting?
b Wie heeft dit document opgemaakt?
c Geef uitleg bij de vakken 20, 22 en 33.
5 Op welke manier worden de goederen betaald? Geef een korte uitleg over die betalingsvorm.
Hoofdstuk 6 Overkoepelende cases
1 Vat de verrichting samen en geef de belangrijkste partijen die bij deze verrichting betrokken zijn en hun rol in de transactie.
2 Bespreek de Air Way Bill.
a Bespreek de ingevulde vakken en leg daarbij het principe van de vrachtberekening uit.
b In welke hoedanigheid ondertekende Ramon Davila van Haas Industries INC deze vrachtbrief?
3 Bespreek de Enige Documenten.
a Welke rol spelen deze documenten?
b Bespreek de volgende vakken: 8, 14, 20, 33. Doe dit voor beide Enige Documenten.
4 Bekijk de factuur van Schenker aan Barco: waarom wordt er geen btw aangerekend voor deze dienst?
Hoofdstuk 6 Overkoepelende cases
1 Vat de verrichting samen en geef de belangrijkste partijen die bij deze verrichting betrokken zijn en beschrijf hun rol in de transactie.
2 Bespreek de handelsfactuur en de paklijst.
a Welke Incoterm wordt hier gebruikt? Welke betekenis heeft dit voor de relatie tussen de koper en de verkoper?
b Geef alle kenmerken van de goederen die op deze documenten terug te vinden zijn.
3 Bespreek de Bill of Lading en de CMR.
a Bespreek alle vakken die ingevuld zijn van de B/L.
b Bespreek alle vakken die ingevuld zijn van de CMR. Zijn alle vakken op correcte wijze ingevuld? Geef je commentaar.
c Wie zijn de drie betrokken partijen bij de CMR?
d In vak 10 staat: "40 ft reefer container OOLU 6102394", probeer uit te zoeken wat dat juist betekent.
4 Bespreek het Enig Document. Geef uitleg bij de vakken 14, 20 en 33 van het Enig Document. Wie heeft deze douaneaangifte opgemaakt? Wat is zijn functie?
5 Bespreek de factuur van Hamann International.
a Welke functie vervult Hamann International in deze transactie?
b Welke diensten heeft Hamann International geleverd? Heeft deze onderneming deze diensten zelf uitgevoerd? Kijk daarvoor ook naar de andere documenten van deze case.
Hoofdstuk 6 Overkoepelende cases
1 Vat de verrichting samen en geef de belangrijkste partijen die bij deze verrichting betrokken zijn en hun rol in de transactie.
2 Bespreek de handelsfactuur.
a Welke Incoterm wordt hier gebruikt? Welke betekenis heeft dit voor de relatie tussen de koper en de verkoper?
b Op welke manier worden deze goederen betaald?
c Geef alle kenmerken van de goederen die op dit document terug te vinden zijn.
3 Bespreek de Bill of Lading.
Bespreek alle vakken van de B/L die ingevuld zijn.
4 Bespreek het documentair krediet.
a Beschrijf aan de hand van een overzichtelijk schema het verloop van dit documentair krediet.
b Bespreek de voorwaarden waaraan alle partijen moeten voldoen voordat de betaling zal plaatsvinden.
c Onder aan dit document staat: ‘Subject to uniform Customs and Practice for Documentary Credits (2007 revision) ICC Publication no. 600.’ Waarom wordt deze zin op dit document geplaatst?
Landen met handelsakkoorden met de EU
EFTA-landen: IJsland, Noorwegen, Zwitserland en het Vorstendom Liechtenstein
Turkije, Andorra, Monaco, San Marino
MACHRAK-landen: Egypte, Jordanië, Libanon en Syrië
MAGREB-landen: Algerije, Marokko, Tunesië
Israël (+ door Israël bezette gebieden van de westelijke Jordaanoever en de Gazastrook), Faeröer Eilanden, Ceuta, Melilla, Canarische eilanden, Westelijke Balkan (Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Noord-Macedonië, Servië, Montenegro), Canada, Chili, Mexico en Zuid-Afrika
ACP-landen: (ook aangeduid als LOMA-landen)
West-Afrika: Burkina Faso, Benin, Gambia, Ghana, Guinea, Guinee-Bissau, Ivoorkust, Kaapverdische Republiek, Liberia, Mali, Mauretanië, Niger, Nigeria, Sao Tomé en Principe, Senegal, Sierra Leone, Togo, Tsjaad;
Centraal-Afrika: Burundi, Centraal Afrikaanse Republiek, Congo, Democratische Republiek Congo, Equatoriaal Guinea, Gabon, Kameroen, Rwanda;
Oost-Afrika: Botswana, Comoren, Djibouti, Eritrea, Ethiopië, Kenia, Lesotho, Madagaskar, Malawi, Mauritius, Oeganda, Seychellen, Soedan, Somalië, Swaziland, Tanzania, Zambia; Zuidelijk Afrika: Angola, Mozambique, Namibië, Zimbabwe; Caraïbisch gebied: Antigua en Barbuda, Bahama-eilanden, Barbados, Belize, Dominica, Dominicaanse Republiek, Grenada, Guyana, Haïti, Jamaica, St-Christopher en Nevis, St-Lucia, St-Vincente en de Grenadinen, Suriname, Trinidad en Tobago; Stille Zuidzee-gebied: Cook-eilanden, Fiji-eilanden, Kiribati, Marshalleilanden, Micronesië, Nauru, Niue, Palau, Papoea-Nieuw-Guinea, Salomonseilanden, Tonga, Tuvalu, Vanuatu, West-Samoa.
LGO (Landen en Gebieden Overzee) van (ook aangeduid als LOM B-landen):
Nederland: Nederlandse Antillen, Aruba
Frankrijk: Frans-Guyana, Guadeloupe, Martinique, Réunion, Saint-Pierre & Miquelon, Mayotte, Nieuw-Caledonië, Wallisarchipel & Futuna-eiland, Frans-Polynesië, Franse Zuidelijke gebieden Verenigd Koninkrijk: Anguilla, Caymaneilanden, Falkland-eilanden, Zuid-Georgië en de Zuidelijke, Sandwicheilanden, Montserrat, Pitcairn, St-Helena, Brits Antarctica, Brits gebied in de Indische Oceaan, Britse Maagdeneilanden, Turks- en Caicoseilanden.
(Staatkundig maken deze gebieden deel uit van resp. Nederland, Frankrijk of het VK, maar met betrekking tot de EU hebben ze hetzelfde statuut als de ACP-landen).
Denemarken: Groenland (sinds 01.07.2009).
ONTWIKKELINGSLANDEN DIE GENIETEN VAN HET ALGEMEEN PREFERENTIE
SYSTEEM – APS (GSP – GENERAL SYSTEM OF PREFERENCES), TOEGESTAAN IN HET KADER VAN DE GATT-WTO (VOOR BEPAALDE GOEDEREN)
Sinds enkele jaren kunnen een aantal landen niet meer genieten van de voordelen van het APS (algemeen preferentie systeem) omdat ze volgens de normen van de VN niet langer beschouwd kunnen worden als ontwikkelingsland (87 landen werden in 2014 van de lijst geschrapt, o.a. Argentinië, Brazilië, Maleisië, Rusland, Saoedi-Arabië, Verenigde Arabische Emiraten … In 2016 werden nog eens 11 landen geschrapt, o.a. Colombia, Peru, Panama, Namibië …).
Het huidige APS maakt nu onderscheid tussen drie groepen van landen:
1 De regeling MOL (minst ontwikkelde landen): de minst ontwikkelde landen krijgen voor al hun producten, behalve wapens en munitie, vrijstelling van invoerrechten in de EU (ze worden ook aangeduid als EBA-landen: everything but arms): Afghanistan, Angola, Bangladesh, Benin, Bhutan, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, Centraal-Afrikaanse Republiek, Comoren, Congo (Democratische Republiek), Djibouti, Equatoriaal Guinea, Eritrea, Ethiopië, Gambia, Guinee, Guinee-Bissau, Haïti, Jemen (voormalig Noord- en Zuid-Jemen), Kiribati, Laos, Lesotho, Liberia, Madagaskar, Malawi, Mali, Mauritanië, Mozambique, Myanmar (Birma), Nepal, Niger, Oeganda, Oost-Timor, Rwanda, Salomonseilanden, Sao Tomé en Principe, Senegal, Sierra Leone, Soedan, Somalië, Tanzania, Togo, Tsjaad, Tuvalu, Vanuatu, Zambia, Zuid-Soedan. Die landen vallen onder het standaard APS (GSP). De meeste van die landen genieten ook de voordelen van het akkoord EU-ACP-landen.
2 De regeling APS+ (GSP+): kwetsbare landen die een aantal essentiële akkoorden op het gebied van arbeids- en mensenrechten, milieu en goed bestuur geratificeerd en daadwerkelijk uitgevoerd hebben die voor bepaalde goederen genieten van verlaagde invoerrechten/vrijstelling van invoerrechten bij invoer in de EU: Bolivia, Filipijnen, Kaapverdië, Kyrgyzstan, Mongolië, Oezbekistan, Pakistan en Sri Lanka.
3 De landen die onder de Algemene Regeling van APS vallen en voor bepaalde tarieflijnen van lagere invoerrechten genieten: Congo (Brazzaville), Cookeilanden, India, Indonesië, Kenia, Micronesia, Nauru, Nigeria, Niue, Samoa, Syrië, Tadzjikistan, Tonga, Vietnam.
Bellon K. & Kegels K. (2024), Bank en beurs binnenstebuiten, Uitgeverij VAN IN, Wommelgem.
Beroepsvereniging van het Krediet (2014), Gids van het Consumentenkrediet.
Online op: http://www.upc-bvk.be/documents/public/kredietgids.pdf.
Lahousse, V., Verstraete C. & Walters B. (2022), Buitenlandse handel, Uitgeverij VAN IN, Wommelgem.
Douanewetboek 2019.
Federale Overheid Financiën, Tarweb.
Fiscaal Memento 2021 – Federale Overheidsdienst Financiën.
ICC Incoterms ® 2020, ICC Publishing S.S., Parijs 2019.
Lombaert L. & Walters B. (2023), Internationale handels- en betalingstechnieken – handboek, VAN IN, Wommelgem.
Lombaert L. & Walters B. (2019), Internationale handels- en betalingstechnieken – caseboek, Uitgeverij De Boeck, Antwerpen.
Nationale Bank van België, NBBstat.
WTO Statistics.
www.axa.be
www.bloomberg.com www.belfius.be
www.debtagency.be
http://europa.eu www.euronext.com
www.exportdocumenten.com
www.intracen.org
www.kbc.be www.nbb.be www.notaris.be www.oblis.be
www.sepabelgium.be
www.tarweb.minfin.fgfg.fgov.be www.tijd.be
www.unctad.org www.voka.be www.wto.org