Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
1 Onderzoeken: wat?
2 Aan de slag met een onderzoeksproject
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
Nadat we eerder het onderscheid tussen onderzoeks- en ontwikkelprojecten hebben toegelicht, gaan we in dit hoofdstuk dieper in op het belang en de aanpak van onderzoeksprojecten in de welzijns- en veiligheidssector. We illustreren de basisprincipes van projectmatig werken in een onderzoeksproject met een praktijkvoorbeeld. Dit voorbeeld omvat een onderzoeksproject over (de aanpak van) straatintimidatie in een Vlaamse centrumstad. Het voorbeeld is geanonimiseerd. De namen van de leden van de kerngroep of de stuurgroep, de opdrachtgever en de andere stakeholders van het onderzoeksproject worden niet bekendgemaakt. De case werd hier en daar aangepast om de aangereikte inhoud optimaal te illustreren.
Case – Onderzoek naar straatintimidatie in centrumstad X De centrale casus is een (belevings)onderzoek naar straatintimidatie in opdracht van een Vlaamse centrumstad. Deze stad wil duurzaam investeren in het samenleven van diverse bevolkingsgroepen en inzetten op een wij-gevoel dat samenhorigheid en sociale cohesie stimuleert. Een stad waar inwoners, schoolgaande jeugd, bezoekers ... zich veilig voelen en altijd en overal zichzelf kunnen zijn. De stad wil geen enkele problematiek of uitdaging uit de weg gaan. Straatintimidatie is een fenomeen dat het samenleven en het veiligheidsgevoel in de stad onder druk zet. Het is een actueel thema waarover de stad al heel wat signalen heeft opgevangen. Er is nood aan bijkomende beleidsinitiatieven. De stad tekende daarom in op het Plan Samenleven van de Vlaamse overheid om een lokaal actieplan tegen straatintimidatie uit te werken.
De stad erkent nauwelijks tot geen zicht te hebben op de mate waarin grensoverschrijdend gedrag voorkomt. De politiestatistieken van de politiezone geven maar een gedeeltelijk beeld van de realiteit. Meldingen over discriminatie op grond van geloof of levensbeschouwing, geslacht of seksuele geaardheid bereiken de politie vaak niet. Als slachtoffers al een klacht indienen, dan gaat het vaak over ernstige inbreuken zoals vormen van aanranding van de eerbaarheid of ongewenste seksuele intimiteiten.
Binnen het Plan Samenleven kunnen steden en gemeenten het digitaal platform Safer Cities gebruiken. Dit platform, ontwikkeld door Plan International, is een laagdrempelige tool voor dataverzameling waarmee burgers, als slachtoffer en/of als getuige, elke vorm van straatintimidatie kunnen melden. Dankzij deze meldingen krijgen lokale besturen een meer representatief beeld van de uitdagingen op hun grondgebied én krijgen ze tot op straatniveau concrete input van inwoners voor mogelijke ingrepen om locaties veiliger te maken. Zo kunnen lokale besturen werk maken van een evidencebased aanpak van straatintimidatie in de publieke ruimte.
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
De startvraag in dit project luidt: ‘Is straatintimidatie wel een probleem in centrumstad X?’ Om deze vraag te beantwoorden en inzicht te verwerven in het fenomeen, wil de stad naast de meldingen via Safer Cities ook kwalitatieve data uit enerzijds interviews met relevante (professionele) stakeholders en anderzijds straatinterviews en focusgroepgesprekken met jongeren. De stad wil in dialoog gaan met jongeren over hun ervaringen en hun beleving van grensoverschrijdend gedrag. De focus ligt op jongeren omdat eerder onderzoek (o.a. Plan International 2023) aantoonde dat deze groep het meest en het vaakst geconfronteerd wordt met grensoverschrijdend gedrag in de publieke ruimte.
Een onderzoeksproject vertrekt altijd van een vraag tot onderzoek (startvraag ) en beoogt kennis over en inzicht in het projectonderwerp (doel ) te verzamelen. Het eindresultaat van een onderzoeksproject is meestal een onderzoeksrapport waarin het volledige onderzoek toegelicht wordt en de startvraag, met name de vraag tot onderzoek, beantwoord wordt. In bepaalde gevallen wordt het onderzoeksrapport aangevuld met een adviesrapport, waarin beleidsaanbevelingen opgenomen zijn. Vaak wordt ook nog een brochure, een infographic ... opgemaakt, die informatie beknopt en visueel weergeeft. Daarnaast, of in combinatie hiermee, kun je de belangrijkste inzichten uit je onderzoek mondeling presenteren aan een doelpubliek. Dit eindresultaat realiseer je binnen een vooropgestelde tijdspanne.
Case – Straatintimidatie
Startvraag: Is straatintimidatie een probleem in centrumstad X?
Doel: zicht krijgen op het fenomeen straatintimidatie in centrumstad X om een lokaal actieplan tegen straatintimidatie op te stellen
Eindresultaat: een onderzoeksrapport met beleidsaanbevelingen en een presentatie van de belangrijkste inzichten uit het onderzoek
Periode: van januari 2023 tot en met mei 2023
Onderzoek doe je omdat je kennis nodig hebt van het projectonderwerp vervat in de startvraag van een onderzoeksproject, bijvoorbeeld: Wat is straatintimidatie? In welke mate stelt het probleem zich? Wie is er vaak het slachtoffer van? … Deze kennis is noodzakelijk om zicht te krijgen op het fenomeen en de mate waarin dit een probleem vormt.
In deze praktijkgids ligt de focus op onderzoeksprojecten met een praktijkgerichte finaliteit . Centraal in deze projecten staan het beantwoorden van vragen uit de
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
beroepspraktijk en het verkrijgen van kennis van en inzicht in specifieke praktijksituaties, -fenomenen of -problemen. Dergelijk onderzoek levert je kennis op om maatschappelijke verschijnselen te begrijpen en eventueel ook te beïnvloeden of te veranderen. Deze projecten worden met andere woorden uitgevoerd om de praktijk op de werkvloer en/of het beleid te ondersteunen of te ‘voeden’. Opdrachtgevers van dit soort projecten zijn vaak organisaties, bedrijven of federale, regionale of lokale overheden. Als onderzoeker begeef je je in het werkveld en ga je via allerlei onderzoeksactiviteiten in directe interactie met de situatie, de doelgroep of de omgeving. Hierdoor vergroot je de relevantie van en het draagvlak voor het onderzoeksproject. Deze projecten zijn van groot belang: je verbindt theorie en praktijk door praktijkvraagstukken theoretisch – vanuit vak- en wetenschappelijke literatuur – te onderbouwen en zo het beleid evidencebased (= op basis van onderzoek en objectieve gegevens) te ondersteunen.
Wil je in de praktijk zelf aan de slag met een onderzoeksproject, dan moet je als projectverantwoordelijke of -medewerker over de nodige basiskennis en vaardigheden beschikken om een onderzoek uit te voeren en dit projectmatig aan te pakken. Centraal staan de vragen:
– Wat is onderzoek?
– Hoe pak je een onderzoek aan?
– Uit welke activiteiten bestaat een onderzoek?
– Hoe voer je een goed onderzoek?
– Wat is de meerwaarde van onderzoeksresultaten in de beroepspraktijk?
We lichten eerst kort toe wat onderzoek(en) inhoudt, om vervolgens in detail maar hands-on te beschrijven hoe je een onderzoek gefaseerd, en dus volgens de projectfasen naar inhoud en tijd, kunt aanpakken. Waar relevant maken we al duidelijk waar onderzoek een rol van betekenis kan spelen in een ontwikkelproject. Dit komt uiteraard uitgebreider aan bod in het hoofdstuk over het ontwikkelproject.
1 Onderzoeken: wat?
Onderzoek is een systematisch proces waarbij informatie wordt verzameld, geanalyseerd en geïnterpreteerd om betrouwbare en valide antwoorden te vinden op vragen of om meer inzicht te verwerven in een bepaald onderwerp.
Het doel van onderzoek is dus informatie verzamelen om kennis te verwerven over het projectonderwerp of -thema vervat in de projectvraag. In een onderzoeksproject is dit een doel op zich. Kortom, we voeren onderzoek omdat we iets willen weten of begrijpen.
Het verwerven van die nodige kennis van het projectthema of -onderwerp vereist een goed begrip van en inzicht in hoe onderzoek te doen. Welke onderzoeksmethoden bestaan er? Hoe kun je de verzamelde gegevens analyseren en interpreteren, en hoe kun je erover rapporteren? Deze kennis kun je bijvoorbeeld verkrijgen door een combinatie van desk- en fieldresearch. Ook moet je altijd rekening houden met de kwaliteitscriteria voor een goed onderzoek.
In de volgende paragrafen bespreken we deze aspecten, maar louter ter inleiding. Voor de nodige verdieping verwijzen we naar de methodologische vakliteratuur (bv. Neckebroeck, Vanderstraeten & Verhaeghe, 2023).
1.1 Deskresearch en fieldresearch
Onderzoek of research slaat enerzijds op deskresearch en anderzijds op fieldresearch.
Deskresearch is onderzoek dat je vanachter jouw bureau voert, vaak ter onderbouwing van fieldresearch of veldonderzoek. Je verzamelt en onderzoekt informatie die al door anderen is verzameld of gepubliceerd. Hier ben je op zoek naar inzichten vanuit zowel primaire als secundaire informatiebronnen. Primaire informatie slaat op feitelijke informatie uit zowel databanken als beleidsplannen. Secundaire informatie slaat op informatie uit vakgerelateerde en wetenschappelijke bronnen. Deze inzichten werden door anderen gepubliceerd en zijn dus secundair.
Fieldresearch is onderzoek waarbij je zelf empirisch nieuwe of primaire informatie verzamelt die nog niet eerder werd verzameld, bijvoorbeeld in een ander onderzoek. Empirisch betekent ‘waarneembaar in de werkelijkheid’ en slaat op het zintuiglijk waarnemen van verschijnselen. Je verwerft inzicht in het onderwerp door te kijken, te luisteren of te bevragen. Fieldresearch is mogelijk via kwantitatief en/of kwalitatief onderzoek.
1.2 Kwalitatief en kwantitatief onderzoek
Kwalitatief en kwantitatief onderzoek vertrekken elk vanuit een eigen invalshoek. Ze hebben deels een ander doel en vergen andere methoden om gegevens te verzamelen en te verwerken.
In een kwantitatief onderzoek belicht je een onderwerp in de breedte en wil je een algemeen beeld schetsen van dat onderwerp. Dit betekent dat je heel wat verschillende informatie over het onderwerp verzamelt, zonder er echt diep op in te gaan. Dit kun
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
je op verschillende manieren doen, zoals via enquêtes of via kwantitatieve vormen van observatie (bv. turven of tellen van het aantal jongeren dat op een bepaald tijdstip op een bepaalde plaats in de stad aanwezig is).
Via dergelijk onderzoek kun je maatschappelijke verschijnselen beschrijven, bijvoorbeeld: Wie wordt er vooral slachtoffer van straatintimidatie? Op welke plaatsen in de stad? Wanneer loop je het meeste kans om geconfronteerd te worden met grensoverschrijdend gedrag ...?
Via kwantitatief onderzoek kun je ook fenomenen verklaren. Dit betekent dat je deze verschijnselen in relatie brengt met andere verschijnselen, bijvoorbeeld: hoe verhoudt slachtofferschap van grensoverschrijdend gedrag in de publieke ruimte zich tot onveiligheidsgevoelens en mijdingsgedrag?
Je beoogt in dit type onderzoek een zo groot mogelijke doelgroep van onderzoekseenheden te betrekken. Deze eenheden kunnen mensen zijn, bijvoorbeeld bewoners, slachtoffers van straatintimidatie, maar ook voorwerpen zoals processen-verbaal, dossiers ... of organisaties zoals scholen. Alle verkregen informatie zet je uiteindelijk om in cijfermateriaal en je verwerkt deze cijfers met statistische analyses.
In een kwalitatief onderzoek bestudeer je een onderwerp eerder in de diepte. Het is de bedoeling om het centrale onderwerp diepgaand en uitgebreid te beschrijven. Je gaat op zoek naar meningen en ervaringen van mensen en naar de betekenis die bepaalde gedragingen, gebeurtenissen … voor hen hebben. Er bestaan verschillende kwalitatieve onderzoeksmethoden: interviews, focusgroepen, observaties …
Typerend voor kwalitatief onderzoek is dat de doelgroep van onderzoekseenheden, de mensen die worden bevraagd of geobserveerd, vaak eerder beperkt is qua omvang. In het geval van interviews zul je bijvoorbeeld een aantal sleutelfiguren selecteren die specifieke kennis, ervaringen of perspectieven hebben die relevant zijn voor het onderzoek. Je zult ook specifieke observatieplaatsen selecteren. Vervolgens analyseer je systematisch en gestructureerd de inhoud van de gevoerde gesprekken (interviews of focusgroepen) en de observaties. Dit type onderzoek levert geen cijfermateriaal op, maar ‘taal’. Het kan gaan om spreektaal, bijvoorbeeld bij een interview, maar ook om lichaamstaal, bijvoorbeeld tijdens een observatie.
Kwalitatief en kwantitatief zijn gelijkwaardige vormen van onderzoek en kunnen als complementair worden beschouwd. Je kunt voor één type kiezen of je kunt in één onderzoek zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden combineren. Zo kun je het
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
afnemen van interviews combineren met het afnemen van enquêtes. In dat geval spreken we van een mixed-methods-onderzoek. Hoe meer onderzoeksmethoden je combineert in een onderzoeksproject, hoe meer activiteiten je zult moeten uitvoeren en plannen. Dit betekent dat ook de uitwerking van de projectfasering naar inhoud en tijd en de uitvoering van het onderzoeksproject complexer en uitdagender worden.
Case – Straatintimidatie
Het onderzoek naar straatintimidatie is een mixed-methods-onderzoek, een combinatie van een kwantitatief en een kwalitatief onderzoek.
In het kwantitatief onderzoek kunnen burgers die het slachtoffer werden van grensoverschrijdend gedrag in de stad of burgers die getuige waren van dergelijk gedrag, dit melden via het digitaal platform Safer Cities. Ze vullen op dit platform een vragenlijst of enquête in.
Het kwalitatief onderzoek bestaat uit interviews met professionele sleutelfiguren, straatinterviews met jongeren en focusgroepen met jongeren. Deze methoden (interviews en focusgroepen) focussen vooral op de beleving van straatintimidatie op basis van persoonlijke of professionele ervaringen.
1.3 Belang van kwaliteit: betrouwbaarheid en validiteit
Onderzoek is geen nattevingerwerk. Je moet over de nodige kennis en vaardigheden beschikken om het onderzoek op een correcte manier uit te denken en uit te voeren. Als projectverantwoordelijke of -medewerker moet je – in je rol als onderzoeker – altijd de kwaliteit van het onderzoek bewaken. Je houdt rekening met kwaliteitscriteria als betrouwbaarheid en validiteit. De begrippen ‘betrouwbaarheid’ en ‘validiteit’ verwijzen naar het vermijden van fouten in alle fasen van het onderzoeksproject. Fouten zorgen voor toevallige (= niet-betrouwbare) of vertekende (= niet-valide) onderzoeksresultaten.
De betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten is een belangrijk criterium om de kwaliteit van het onderzoek te beoordelen. Betrouwbaarheid verwijst naar de exactheid van een onderzoek, of de mate waarin de onderzoeksresultaten op toeval berusten. Een onderzoek is betrouwbaar en exact als het bij herhaalde uitvoering telkens dezelfde of heel gelijkaardige resultaten oplevert. Het basisprincipe luidt: als jij of een andere onderzoeker het onderzoek op een ander moment herhaalt, bij dezelfde of een andere groep eenheden, dan moeten dezelfde of gelijkaardige resultaten verkregen worden. De exactheid van een onderzoek kan in gevaar komen door toevallige fouten. Zo kunnen mensen toevallige fouten maken als ze een vragenlijst invullen. Als onderzoeker kun
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
je toevallige fouten maken bij de interpretatie van de resultaten. De betrouwbaarheid van een onderzoek waarborgen, vereist aandacht gedurende het hele projectproces. We komen daar uitgebreider op terug in de paragrafen over de verschillende projectfasen.
Naast de betrouwbaarheid speelt ook de validiteit of geldigheid van de onderzoeksresultaten een grote rol. De validiteit wordt bepaald door de afwezigheid van systematische fouten in een onderzoek, die de onderzoeksresultaten in een bepaalde richting sturen en op die manier voor een vertekening (zogenaamde ‘bias’) van de resultaten zorgen. De bevindingen van het onderzoek kunnen dan niet als waar worden aangenomen. Zo kun je in je onderzoek vragen stellen die sociaal wenselijke antwoorden opleveren. Mensen reageren dan op vragen of situaties op een manier die als sociaal aanvaardbaar of gunstig wordt beschouwd, eerder dan dat hun reacties hun ware gevoelens, overtuigingen of gedragingen weergeven. Dergelijke antwoorden kunnen leiden tot vertekeningen in de gegevensverzameling en interpretatie, omdat opvattingen of gedragingen mogelijk niet nauwkeurig worden weergegeven. Dit slaat op de interne validiteit van het onderzoek en de mate waarin de onderzoeksresultaten tot stand zijn gekomen door een correct uitgevoerd onderzoek. De reikwijdte van de resultaten of de mate waarin ze veralgemeenbaar zijn, slaat op de externe validiteit van het onderzoek.
Kortom, de kwaliteit van je onderzoek hangt grotendeels af van jouw skills en expertise om een onderzoek te voeren, hoe je een onderzoek structureert en plant, hoe je onderzoeksmethoden gebruikt om informatie te verzamelen, te analyseren en te interpreteren.
2
Aan de slag met een onderzoeksproject
Nu we weten wat onderzoek(en) precies inhoudt en welke criteria hierbij van belang zijn, gaan we dieper in op de projectmatige aanpak van een onderzoek. Zoals uitgebreid besproken in het hoofdstuk over de bouwstenen van projectmatig werken, werk je een onderzoeksproject bij voorkeur uit met het oog op de inhoud (gestructureerd) en de beschikbare tijd (planmatig). Naast inhoud en tijd brengt ook de context van het project bepaalde randvoorwaarden met zich mee, zoals de beschikbaarheid van middelen, de bevoegdheden en verantwoordelijkheden in een project, de cultuur van de organisatie of dienst ...
Elk project bestaat uit een aantal fasen, die je systematisch en cyclisch doorloopt. Daarnaast draagt een planmatige aanpak (fasering in de tijd) bij tot het succesvol realiseren van een onderzoeksproject.
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
Tip – Onderzoeken: eerst denken, dan doen!
Beginnende onderzoekers denken vaak dat onderzoek vooral bestaat uit enquêtes of interviews met sleutelfiguren afnemen. Ze maken dan de fout om in hun planning vooral voor die fase tijd uit te trekken. Maar onderzoek is veel meer dan dat. Aan het afnemen van enquêtes of interviews gaan heel wat denkwerk en voorbereidingen vooraf, en na de afname volgen ook nog de analyse en rapportage, met name hoe zul je de antwoorden uit de enquête of het interview analyseren of verwerken en erover communiceren? Een goed begrip hiervan draagt eveneens bij tot de kwaliteit van het onderzoek, in casu de betrouwbaarheid en validiteit van de onderzoeksresultaten.
Het is duidelijk dat de systematische en cyclische aanpak van een praktijkvraagstuk, net zoals de planmatige aanpak ervan, de nodige tijd en aandacht vraagt. We verduidelijken in de volgende paragrafen elke inhoudelijke projectfase, toegepast op een onderzoeksproject, met behulp van het praktijkvoorbeeld. We besteden hierbij ook aandacht aan de concrete vertaling in deelfasen. Op het tijdsaspect komen we terug in de paragraaf 'Faseren in de tijd'.
Figuur 1 Fasen in een onderzoeksproject
Initiatieffase
DENKEN
Definitiefase
DENKEN
Ontwerpfase
DENKEN
Voorbereidingsfase
Realisatiefase
DOEN
Nazorgfase
DOEN
Verkennen
Projectfiche
Analyseren en definiëren
• Literatuurstudie
• Probleemstelling
Projectvoorstel
Ontwerpen eindresultaat
• Onderzoeksontwerp
Onderzoeksontwerp
Praktische uitrol eindresultaat
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
Uitvoeren
• Dataverzameling
• Data-analyse
• Rapportage
Resultaten en conclusie
Terug- en vooruitblikken <...>
• Evaluatie
• Advies
Advies/aanbevelingen
2.1 Initiatieffase: verkennen
In een onderzoeksproject exploreer je in de initiatieffase de startvraag – de vraag tot onderzoek naar een bepaald fenomeen – en besluit je of het projectidee voldoende realistisch is, of er voldoende draagvlak voor bestaat en of het gerealiseerd kan worden onder de vooropgestelde randvoorwaarden. Als je als projectmedewerker, op eigen initiatief of in opdracht, een onderzoeksproject uitwerkt en uitvoert, dan moet je in het begin meteen een aantal belangrijke zaken uitklaren. Elk onderzoeksproject start dus met een verkenning van de startvraag.
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
Zoals in het hoofdstuk over de bouwstenen van projectmatig werken al werd aangehaald, kan deze startvraag een signaal, een idee, een wens ... zijn die direct of indirect onder jouw aandacht wordt gebracht. Zoals in het praktijkvoorbeeld hieronder is het vaak het beleid (politiek verantwoordelijken of leidinggevenden) dat bepaalde thema’s onder de aandacht brengt of oplegt, al dan niet aangevuld met signalen via actoren in het werkveld of relevante mediaberichtgeving. Bijkomend kan een idee of vraag onder de aandacht komen via een Vlaamse, federale of Europese oproep tot onderzoeksvoorstellen.
Case – Straatintimidatie
De initiële vraag tot onderzoek naar straatintimidatie in de stad wordt geformuleerd door de schepenen en beleidsverantwoordelijken bevoegd voor de domeinen
Samenleven en Jeugd. De stad wil weten wat de problematiek inhoudt en in welke mate deze zich voordoet op het grondgebied, op basis van onderzoek bij zowel professionele als niet-professionele betrokkenen en belanghebbenden.
De stad ving namelijk directe signalen op via verontruste jeugdwerkers, jongeren en horecapersoneel over grensoverschrijdend gedrag op straat en in het uitgaansleven. Deze signalen vinden nauwelijks of geen weerslag in de politiestatistieken, dus ofwel komt het probleem nauwelijks voor in de stad, ofwel wordt er weinig melding van gemaakt bij de politie. Indirect vormden ook de vele mediaberichtgeving over grensoverschrijdend gedrag en de aanpak ervan in andere steden een aanleiding tot deze vraag tot onderzoek.
De startvraag waarmee je aan de slag gaat: Is straatintimidatie een probleem in centrumstad X?
Zoals gezegd ligt de focus in deze fase op verkennen en toets je vooral enkele zaken af om dit (in)direct signaal te verfijnen en onduidelijkheden op te lossen. De omvang van het exploratiewerk is eerder beperkt, bijvoorbeeld via enkele verkennende gesprekken en/of beperkt bureauonderzoek.
De belangrijkste informatie die in deze beginfase beschikbaar is, wordt neergeschreven in een korte omschrijving of samenvatting van het project (bijvoorbeeld een kort antwoord op de vragen wie, wat, waar, wanneer en waarom?) of in een korte projectfiche. Een projectfiche is een document dat essentiële informatie bevat over een bepaald project. Het doel ervan is om een gestructureerd overzicht te bieden van alle belangrijke aspecten van het project, zodat betrokkenen snel en gemakkelijk de benodigde informatie kunnen raadplegen en vervolgens kunnen beslissen of er effectief een onderzoeksproject wordt opgestart.
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
Hierbij is het ook belangrijk om na te denken over welke (groepen van) personen moeten worden betrokken bij de organisatie van het te realiseren project. Enerzijds denk je na over de samenstelling van een operationele kerngroep of projectteam met de stakeholders of medewerkers die instaan voor de uitvoering van het project. Anderzijds maak je een overzicht van de stakeholders die het project coördineren of superviseren, en die dus deel uitmaken van de stuur- of werkgroep.
Een uitzondering is wanneer een signaal of vraag via een projectoproep onder de aandacht komt en je hierop wilt intekenen. In dat geval is op zijn minst grondiger deskresearch (= bureauonderzoek) vereist en zul je – om te kunnen beschikken over de nodige financiële en inhoudelijke ondersteuning – sowieso een uitgebreider en gemotiveerder projectvoorstel moeten indienen.
Scan de QR-code voor een voorbeeld van een uitgewerkte projectfiche, toegepast op het praktijkvoorbeeld over straatintimidatie.
Je kunt dit document ook raadplegen via www.mijnstudiemateriaal.be.
Het spreekt voor zich dat dit sjabloon flexibel gebruikt kan worden naargelang jouw specifieke behoeften voor het project en de organisatie hiervan. Om jouw projectfiche vorm te geven, kun je de volgende checklist gebruiken.
Checklist (vertaal je in de projectfiche)
Na je verkennend onderzoek heb je een antwoord op de vragen:
Wie is de opdrachtgever? Van wie gaat de vraag uit?
Wat is de geschatte duur van het onderzoeksproject? Wat is de startdatum en de geschatte einddatum?
Voor welk fenomeen wil je een onderzoeksproject opzetten?
Wat zijn de context en de kernopdracht van het onderzoeksproject?
Wat wil je met het onderzoeksproject bereiken? Wat is het doel?
Wat is het uiteindelijke resultaat? Wat zijn de verwachtingen over hoe dit eindresultaat eruit moet zien?
Wat hoort wel en wat hoort niet tot het project?
Wat zijn cruciale elementen om je project te doen slagen en mogelijke veranderingen op termijn tot stand te brengen? Anders gezegd, waarmee staat of valt het project? Welke risico’s kunnen het project beïnvloeden?
Welke (groepen van) personen moeten betrokken worden bij de implementatie van het te realiseren project? Hoe zijn de kerngroep en stuurgroep samengesteld?
Welke en hoeveel financiële middelen zijn wel/niet beschikbaar voor personeel, materiaal en andere benodigdheden?
Op basis van deze projectfiche valt de beslissing of het project al dan niet opgestart zal worden. Krijg je groen licht om aan de slag te gaan, dan kan het eigenlijke onderzoeksproject starten. Je kunt dan beginnen met de opmaak van een projectplan om het volledige project te overschouwen, en doorgaan naar de volgende fase: de definitiefase.
2.2 Definitiefase: literatuurstudie en probleemstelling
Zodra het signaal of de vraag verkend is, kun je het onderwerp van de projectvraag concreter definiëren. Deze fase houdt ten eerste een diepgaande onderbouwing en omschrijving van het projectonderwerp in en ten tweede een duidelijke afbakening van wat je later via je fieldsresearch, met name via een kwalitatief en/of kwantitatief onderzoek, te weten wilt komen. In een onderzoeksproject zul je je in deze definitiefase daarom vaak beperken tot deskresearch. We onderscheiden in de definitiefase van een onderzoeksproject twee deelfasen: een literatuurstudie en een probleemstelling.
In een eerste deelfase zul je de nodige informatie ter onderbouwing van je onderwerp moeten opzoeken, lezen en verwerken, en alle relevante informatie moeten selecteren en integreren in een literatuurstudie. Hierbij moet je uiteraard aandacht besteden aan correcte bronvermeldingen. Een project is altijd gebaseerd op de nodige voorkennis en dus op een grondige analyse van het fenomeen dat centraal staat (het onderwerp van de projectvraag) en de (sociale, culturele, politieke, juridische …) context waarbinnen het project tot stand komt.
Case – Straatintimidatie: literatuurstudie
Om een literatuurstudie op te maken voer je deskresearch uit. Je zoekt relevante informatie over je project op via bijvoorbeeld: politiestatistieken over openbare zedenschennis, zedenfeiten, discriminatie op grond van geslacht, seksuele geaardheid (homofobie) ...; beleidsplannen, zoals het Zonaal Veiligheidsplan (ZVP), het Strategisch Veiligheids- en Preventieplan (SVPP), het Actieplan Antiracisme, het Actieplan Leeftijdsvriendelijke stad …; relevante vak- en wetenschappelijke bronnen gelinkt aan jouw projectonderwerp, waarbij je de belangrijkste bevindingen uit onderzoeken in andere steden
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
in binnen- en buitenland bestudeert over wat straatintimidatie is, over wie er het vaakst slachtoffer van straatintimidatie wordt en waarom, over de plegers en hun motieven, over de reacties op dergelijk gedrag …; goede praktijken en beleidsprogramma’s uit andere steden en gemeenten, om na te gaan hoe deze problematiek daar aangepakt wordt.
De literatuurstudie biedt niet alleen de nodige voorkennis van het projectonderwerp, maar geeft ook concreet richting aan het empirisch onderzoek zelf. In een tweede deelfase maak je, op basis van jouw deskresearch, werk van de formulering van jouw probleemstelling. In een probleemstelling geef je, naast de inzichten uit de literatuurstudie, weer wat je in je onderzoek verder te weten wilt komen. Een uitgeschreven probleemstelling vormt daarom vaak de inleiding van het uiteindelijke onderzoeksrapport.
In wat volgt lichten we de verschillende onderdelen of componenten van een probleemstelling toe. Een probleemstelling situeert het fenomeen en de relevantie ervan (situering ), plaatst het vraagstuk binnen de juiste context (aanleiding ), beschrijft precies waarover het onderzoek gaat (doelstelling ) en hoe het wordt afgebakend (afbakening ), en vertaalt dit alles tot slot in concrete onderzoeksvragen (centrale onderzoeksvraag en deelvragen). Een goed begrip van deze componenten moet je zeker en vast toelaten zelf een probleemstelling uit te schrijven.
Figuur 2 Componenten probleemstelling
Initiatieffase
Verkennen
Projectfiche DENKEN
Analyseren en definiëren
– Literatuurstudie
– Probleemstelling
• Situering
• Aanleiding
Definitiefase
• Afbakening: wie, wat, waar, wanneer
• Centrale onderzoeksvragen en deelonderzoeksvragen
Projectvoorstel
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
Een probleemstelling start altijd met een situering van het projectonderwerp in de werkveldcontext én de vak- en wetenschappelijke literatuur. Deze informatie verzamelde je al in je literatuurstudie. Waarover gaat het? Wat weet je al over dit onderwerp?
Uit deze situering volgt vaak de aanleiding voor het onderzoek. Je beschrijft waarom het interessant is om over dit onderwerp een onderzoek te voeren. Hierbij toon je het belang aan van het onderzoek voor de beroepspraktijk.
Via je onderzoek wil je een aantal doelstellingen realiseren. Deze maak je ook concreet in de probleemstelling. Vragen die je hier beantwoordt zijn: Wat wens je te bereiken met het onderzoek? Wat wil je met de resultaten realiseren? Wat is de meerwaarde van het onderzoek? Voor wie zijn de resultaten van het onderzoek relevant? Een doelstelling is, in tegenstelling tot een (project)doel, specifiek en concreet door het onderzoek te realiseren. Een (project)doel is met andere woorden algemeen, bijvoorbeeld de stad als een safe space waar iedereen zichzelf kan zijn.
Case – Straatintimidatie: doelstellingen onderzoek
Dit onderzoek wil in kaart brengen wat er leeft in de stad, bij jongeren en professionals, rond het thema straatintimidatie. Via het onderzoek wil de stad een participatief traject opstarten waarbij jongeren en professionele actoren zelf de lokale context en problematiek in kaart brengen en oplossingen formuleren.
Op basis van de inzichten uit het onderzoek zullen in een actieplan beleidsaanbevelingen geformuleerd worden om straatintimidatie integraal aan te pakken, dus acties uit te werken rond preventie (= acties om zowel burgers als professionele stakeholders te sensibiliseren en te informeren), protectie (= acties om slachtoffers of ‘mikpunten’ te beschermen en te begeleiden), participatie (= acties die jongeren, burgers, ervaringsdeskundigen, experten en het maatschappelijk middenveld betrekken in de aanpak van de problematiek) en prosecutie (= acties gericht op het vatten en bestraffen van overtreders door politie en justitie).
Dit doel vertaal je altijd in concrete doelstellingen die te realiseren zijn door het onderzoek, zoals in het voorbeeld van een uitgewerkt projectvoorstel op www.mijnstudiemateriaal.be.
Scan de QR-code voor het voorbeeld van een uitgewerkte projectfiche, toegepast op het praktijkvoorbeeld over straatintimidatie.
Je kunt dit document ook raadplegen via www.mijnstudiemateriaal.be.
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
Onderzoek vindt altijd plaats binnen een vooropgestelde periode. Binnen een onderzoek kun je dus niet alles en iedereen onderzoeken. Je moet keuzes maken en je onderzoek afbakenen, op basis van de inhoudelijke verwachtingen, de doelstellingen die je wilt realiseren, maar ook op basis van concrete randvoorwaarden zoals tijd en middelen. Wat , welke deelaspecten van je onderwerp zul je onderzoeken? Welke deelaspecten niet? Hierbij is het van belang dat je op basis van jouw deskonderzoek een heldere, duidelijke en eenduidige omschrijving van je projectonderwerp uitwerkt. Bij wie zul je het onderzoek uitvoeren? Bij wie niet? Waar zul je het onderzoek uitvoeren? Wanneer zul je het onderzoek uitvoeren?
Pas nadat je het onderzoek duidelijk hebt afgebakend, kun je tot slot de onderzoeksvragen noteren. Formuleer een voldoende brede centrale onderzoeksvraag , die alle aspecten dekt die je wilt onderzoeken. Opgelet, de onderzoeksvraag is dus niet gelijk aan de startvraag (initiatieffase), maar is een vraag die door een empirisch onderzoek beantwoord kan worden. Je moet de startvraag zelf vertalen in de juiste centrale en deelonderzoeksvragen. Als onderzoeker moet je oog hebben voor een correcte formulering van deze onderzoeksvragen. Een correcte formulering draagt namelijk bij tot de kwaliteit van je onderzoek.
Tip – Aandachtspunten bij de formulering van (deel)onderzoeksvragen
Houd bij de formulering van onderzoeksvragen rekening met deze aandachtspunten: –
Formuleer een centrale onderzoeksvraag voldoende breed.
– Vertaal de centrale onderzoeksvraag in meerdere deelonderzoeksvragen.
–
Groepeer deelonderzoeksvragen die inhoudelijk bij elkaar horen.
– Streef naar volledigheid in het aantal deelonderzoeksvragen.
– Formuleer onderzoeksvragen als open vragen. Het is een vaak gemaakte fout om onderzoeksvragen als ja-neevragen op te stellen.
– Formuleer onderzoeksvragen voldoende doelgericht , dus in relatie tot de doelstelling.
– Formuleer onderzoeksvragen die door onderzoek te beantwoorden zijn.
– Stel onderzoeksvragen voldoende sturend op. Uit de formulering van je vraag moet duidelijk blijken naar welk soort kennis of informatie je op zoek bent, bijvoorbeeld feiten, gebeurtenissen, gedrag, motieven, attitude, opinie, beleving …
– Formuleer onderzoeksvragen voldoende helder. De vragen moeten duidelijke, begrijpbare en dus eenduidige begrippen bevatten, begrippen die voor iedereen hetzelfde betekenen en niet voor interpretatie vatbaar zijn.
– Formuleer onderzoeksvragen niet als waarom- of waardoor-vragen. Dergelijke vragen zijn moeilijk te onderzoeken en te beantwoorden, omdat het niet evident is om alle aspecten in kaart te brengen die nodig zijn om de vraag te beantwoorden. Ze zijn te breed geformuleerd.
Baseer onderzoeksvragen niet op onbewezen voorkennis. Zo kun je je in je onderzoek niet louter afvragen uit welke maatregelen een actieplan tegen straatintimidatie in stad X moet bestaan als je niet weet in welke mate straatintimidatie voorkomt in deze stad. Ga er niet zomaar vanuit dat het probleem zich in een bepaalde mate voordoet.
Deze onderzoeksvragen zijn uitermate belangrijk omdat ze verder richting geven aan je onderzoek. Zul je bijvoorbeeld eerder beschrijvend te werk gaan of zul je ook verbanden onderzoeken? Zoals eerder aangehaald kan een verklarende onderzoeksvraag alleen in een kwantitatief onderzoek beantwoord worden. Beschrijvende onderzoeksvragen kunnen zowel in een kwalitatief als een kwantitatief onderzoek beantwoord worden.
De aard van de onderzoeksvragen die je stelt, bepaalt of je deze vragen zult beantwoorden door kwalitatieve en/of kwantitatieve onderzoeksmethoden.
Case – Straatintimidatie: de ene vraag is de andere niet
Startvraag: Is straatintimidatie een probleem in stad X?
Centrale onderzoeksvraag: Hoe beleven jongeren straatintimidatie in stad X?
Beschrijvende deelonderzoeksvragen:
Wat is de aard van straatintimidatie?
Wat is de omvang van straatintimidatie?
Wat zijn de gevolgen van straatintimidatie?
Wat zijn belangrijke aandachtspunten bij de aanpak van straatintimidatie?
Verklarende deelonderzoeksvragen:
In welke mate beïnvloeden ervaringen van straatintimidatie het veiligheidsgevoel van jongeren?
In hoeverre zijn de psychologische gevolgen van straatintimidatie verschillend voor jongens/mannen en meisjes/vrouwen?
In welke mate beïnvloedt de inrichting van het openbaar domein het risico op straatintimidatie?
De kennis en de inzichten die je in deze fase verzamelt en verwerkt, zet je op papier. Soms is deze neerslag een nieuw document, een zogenaamd projectvoorstel. In andere gevallen is deze neerlag een aangevulde, verder onderbouwde projectfiche (zie initiatieffase). Dit document, hetzij een projectvoorstel, hetzij een aangevulde projectfiche, is ook een belangrijk beslisdocument. Het vormt de basis voor de volgende projectfase en
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
geeft voldoende input om je onderzoek te plannen en uit te voeren. Een projectvoorstel bevat verschillende onderdelen, die je hieronder vertaald ziet in een checklist .
Checklist (vertaal je in het projectvoorstel)
Na de definitiefase heb je een antwoord op de vragen:
Wat is de titel van het onderzoeksproject?
Wie is de opdrachtgever? Van wie gaat de vraag uit?
Wat is de duur van het onderzoeksproject? Wat is de start- en de einddatum?
Wat is de situering van/aanleiding voor het project?
Wat is de relevantie van het onderzoeksproject voor bestaande inzichten?
Wat is de doelstelling van het project?
Hoe baken je het onderzoeksproject af? Wat, waar, wanneer wil je onderzoeken?
Wat zijn de centrale onderzoeksvraag en de deelonderzoeksvragen die je wilt beantwoorden?
Welke methoden en activiteiten voorzie je om de onderzoeksvragen te beantwoorden en/of de doelstellingen te realiseren, om de vooropgestelde mijlpalen en deadline te halen?
Wat is het eindresultaat? Hoe moet dit eindresultaat eruitzien?
Wat zijn cruciale elementen om je project te doen slagen en mogelijke veranderingen op termijn tot stand te brengen? Anders gezegd, waarmee staat of valt het project? Welke risico’s kunnen het project beïnvloeden?
Welke (groepen) personen moeten betrokken worden bij de implementatie van het te realiseren project? Hoe zijn de kerngroep en stuurgroep samengesteld?
Welke en hoeveel financiële middelen zijn er wel/niet beschikbaar voor personeel, materiaal en andere benodigdheden?
Welke bronnen heb je gebruikt om het projectvoorstel uit te werken?
Scan de QR-code voor een voorbeeld van een uitgewerkt projectvoorstel, toegepast op het praktijkvoorbeeld over straatintimidatie.
Je kunt dit document ook raadplegen via www.mijnstudiemateriaal.be.
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
2.3 Ontwerpfase: wie, wat en hoe?
In de ontwerpfase bepaal je wat je wilt doen om het gewenste eindresultaat te realiseren. In het onderzoeksproject start je met andere woorden hier met jouw ‘praktische’ denkproces. Het ontwerp of de aanpak van het onderzoek bestaat uit de antwoorden op drie basisvragen: 1) Wie zul je concreet onderzoeken? 2) Wat zul je onderzoeken? 3) Hoe zul je het onderzoeken? Deze basisvragen kun je aanvullen met vragen zoals: Waar ga je onderzoeken? Wanneer ga je onderzoeken?
Het spreekt voor zich dat het antwoord op deze vragen afhangt van het type onderzoek dat voorligt. Stel dat je een kwantitatief onderzoek uitvoert, dan volstaat het dat je het kwantitatief onderzoeksontwerp uitschrijft volgens de drie basisvragen. Opteer je voor een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden, dan zal de ontwerpfase uit twee deelfasen bestaan: een deelfase ‘kwantitatief onderzoeksontwerp’ en een deelfase ‘kwalitatief onderzoeksontwerp’.
Figuur 3 Deelfasen onderzoeksontwerp
Initiatieffase
DENKEN
Definitiefase
DENKEN
Ontwerpfase
DENKEN
Verkennen
Projectfiche
Analyseren en definiëren
– Literatuurstudie
– Probleemstelling
Projectvoorstel
Ontwerpen eindresultaat
– Onderzoeksontwerp: wie, wat, hoe?
• Kwantitatief onderzoeksontwerp en/of
• Kwalitatief onderzoeksontwerp
Onderzoeksontwerp
2.3.1 Wie waarnemen?
Je stelt enquêtevragen en/of interviewvragen aan iemand, je observeert iets en/of iemand. Dit zijn de onderzoekseenheden die je wilt betrekken in je onderzoek en voor wie de onderzoeksresultaten gelden. Wil je alle eenheden onderzoeken die je voor ogen hebt, dan voer je een populatieonderzoek uit. Vaak kun je, om zowel inhoudelijke (= de groep eenheden is te omvangrijk) als praktische (= beperkt budget) redenen, niet alle onderzoekseenheden in jouw onderzoek betrekken of bereiken. Dan zul je je beperken tot een steekproef, een selectie van onderzoekseenheden uit de populatie. Er bestaan verschillende soorten steekproeven. Alle mogelijke steekproeven toelichten valt buiten de scope van deze praktijkgids. We verwijzen hiervoor naar methodologische vakliteratuur. We vatten wel de belangrijkste principes samen.
Figuur 4 Steekproefonderzoek en kwantitatief en kwalitatief onderzoek
Kwantitatief onderzoek
Doel Je wilt een algemeen beeld van het onderwerp schetsen. Je wilt onderzoeksresultaten verkregen bij de steekproef veralgemenen voor de populatie
Aantal Je richt je tot een groot aantal eenheden. Een onlinesteekproefcalculator kan je helpen om te bepalen hoe groot je steekproef moet zijn om een vooropgestelde nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te realiseren. Je bepaalt de omvang van de steekproef in de ontwerpfase, dus voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek.
Samenstelling Een representatieve samenstelling van de steekproef is belangrijk. Een steekproef wordt als representatief beschouwd als deze kenmerken van de gehele populatie weerspiegelt.
Kwalitatief onderzoek
Je wilt een gedetailleerd beeld van het onderwerp schetsen. Je wilt de onderzoeksresultaten veralgemenen naar vergelijkbare situaties, eenheden, plaatsen.
Je richt je tot een beperkt, maar doordacht geselecteerd aantal eenheden. Je hanteert een open steekproefprincipe. Je bepaalt de omvang van de steekproef in eerste instantie in de ontwerpfase, maar de omvang van de steekproef neemt toe naarmate het onderzoek vordert. Dan pas kun je vaststellen of saturatie is bereikt en of je dus geen nieuwe informatie meer verkrijgt, zodat het niet meer nodig is extra eenheden in je onderzoek te betrekken.
Een diverse samenstelling van de steekproef is belangrijk. Je moet voldoende diverse perspectieven aan bod laten komen in je onderzoek, opdat je het onderwerp vanuit verschillende standpunten kunt belichten.
Case – Straatintimidatie: wie
In het kwantitatief onderzoek ligt de focus op de bevraging van jongeren, 16- tot 25-jarige inwoners en gebruikers van de stad. Onder de term ‘gebruikers’ valt iedere persoon die woont, werkt, school loopt, uitgaat, vrije tijd besteedt … in de stad. Iedere jongere bevragen met een enquête is niet haalbaar.
Steekproef: iedere jongere die als slachtoffer of getuige in de periode van 15 februari 2023 tot en met 15 april 2023 een melding heeft gemaakt van straatintimidatie via het platform Safer Cities. De promotie van het platform is belangrijk. Deze promotie bij de doelgroep verloopt via allerhande campagnes, bijvoorbeeld affiches in de horeca en op (school)evenementen, socialemediacampagnes.
Het kwalitatief onderzoek bestaat uit de afname van interviews en focusgroepen in de periode februari-maart 2023.
Steekproef interviews professionals: professionele actoren die in hun reguliere werking een link hebben met het thema straatintimidatie en/of de doelgroep jongeren, zoals hoofdinspecteurs, (wijk)inspecteurs, jeugd- en buurtwerkers, beleidsmedewerkers Jeugd en Samenleven, horecapersoneel, horecacoach, teamcoördinator CAW mobiel team jongeren & coördinator daderhulp, preventiewerkers stedelijke preventiedienst ...
Steekproef straatinterviews jongeren: jongeren bevragen op specifieke locaties in de stad, bijvoorbeeld in winkelstraten, op publieke pleinen, aan het station ...
Steekproef focusgroepen: er worden zes focusgroepen van zes tot acht jongeren samengesteld, waaronder drie met secundaire scholieren (één met meisjes, één met jongens en één gemengd) en drie met hogeschoolstudenten (één met meisjes, één met jongens en één gemengd). Bij de samenstelling van de focusgroepen werd er dus rekening gehouden met een aantal eigenschappen, zoals geslacht, leeftijd ...
2.3.2 Wat waarnemen?
Nadat je hebt bepaald wie de onderzoekseenheden in je onderzoek zijn, moet je nadenken over wat je precies wilt waarnemen bij deze onderzoekseenheden. Het komt erop neer dat je een dataverzamelingsinstrument ontwikkelt. In een kwantitatief
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
onderzoek is dat bijvoorbeeld een enquête, in een kwalitatief onderzoek is dat bij interviews en focusgroepen bijvoorbeeld een interviewschema.
In een kwantitatief onderzoek maak je een enquête op. Een enquête is een gestandaardiseerde vragenlijst. Dit betekent dat iedereen die je via de enquête bevraagt, dezelfde vragen en bijbehorende antwoordmogelijkheden (= gesloten vragen) in dezelfde volgorde krijgt. Hierdoor vermijd je toevallige resultaten, wat de betrouwbaarheid van de resultaten in de hand werkt. Je denkt niet alleen na over de vragen, maar ook over de bijbehorende antwoorden en de opbouw van de enquête. De informatie verkregen via de literatuurstudie (zie definitiefase) zal je hierbij op weg helpen.
Veel kenmerken zijn eenvoudige kenmerken. Ze zijn waar te nemen met één enquêtevraag. Soms bestaan kenmerken uit verschillende onderdelen of componenten. Dit noemen we complexe kenmerken. Deze kenmerken worden bevraagd met meerdere enquêtevragen. Als deze complexe kenmerken meningen, attitudes of gevoelens omvatten, dan zijn ze eerder abstract van aard en werk je vaak met meetschalen. Met meetschalen maak je abstracte kenmerken concreter om ze te kunnen waarnemen. Een meetschaal bestaat uit concrete stellingen of schaalitems over het abstracte kenmerk. De eenheden duiden aan in hoeverre ze akkoord gaan of het eens zijn door een optie aan te duiden uit een geordende reeks van antwoordopties, een antwoordschaal. We illustreren dit opnieuw via het praktijkvoorbeeld.
Case – Straatintimidatie: wat (kwantitatief onderzoek)
In het kwantitatief onderzoek maken we gebruik van de onlinebevraging Safer Cities. Het platform, georganiseerd vanuit Plan International, is voor iedereen toegankelijk. De focus tijdens de dataverzameling ligt op de doelgroep 16- tot 25-jarige inwoners en gebruikers van de stad. De vragenlijst bestaat uit basis- en verdiepende vragen die peilen naar straatintimidatie in de publieke ruimte. Na het invullen van de basisvragen kun je de bevraging beëindigen of bijkomende vragen beantwoorden. In de beknopte versie wordt er gepeild naar een beschrijving van de ervaring: locatie, vorm, tijdstip, aanleiding en eigenschappen van de pleger. In de verdiepende vragenlijst worden ook de omvang en de gevolgen, de reacties van getuigen en slachtoffers, het mijdingsgedrag ... in kaart gebracht.
Een voorbeeld van een eenvoudig kenmerk zijn de locaties in de stad waar je het afgelopen jaar een bepaalde vorm van straatintimidatie of grensoverschrijdend gedrag hebt meegemaakt. Zo’n kenmerk kan als volgt worden opgenomen in de vragenlijst.
Waar in de stad heb je het afgelopen jaar straatintimidatie meegemaakt?
Meerdere antwoorden zijn mogelijk
in mijn eigen woonbuurt
in het winkelgebied
op pleinen
op het openbaar vervoer
bij haltes van het openbaar vervoer
in een park
in de openbare ruimte rond de school of werkplek
op andere plaatsen in de stad, zoals …
Een voorbeeld van een complex kenmerk is de mate van ervaring met diverse vormen van straatintimidatie. Dit is een complex kenmerk omdat er verschillende vormen van straatintimidatie bevraagd worden.
Hoe vaak ben je in het afgelopen jaar ergens in … buiten op straat …
Nooit 1 of 2 3 tot 5 6 tot 10 Meer keer keer keer dan 10 keer
gecomplimenteerd met je uiterlijk? nagefloten? nagestaard? nageroepen met seksueel getinte opmerkingen?
Een voorbeeld van een abstract kenmerk is de mate waarin jongeren bepaalde maatregelen in de publieke ruimte belangrijk vinden om het veiligheidsgevoel in de publieke ruimte te verhogen.
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
Hoe belangrijk zijn de volgende kenmerken voor je veiligheidsgevoel op het moment dat je straatinitimidatie meemaakt?
Helemaal Niet Soms wel Belang- Heel niet belang- en soms rijk belangrijk belangrijk rijk niet belangrijk
Straatverlichting (avond en nacht)
Aanwezigheid van camera’s
Sociale controle door aanwezigheid anderen
De straat ziet er netjes uit
Nabijheid van winkels, horeca, scholen …
Een goed zicht op de omgeving
Er kijken woningen uit op straat
In een kwalitatief onderzoek maak je ook een passend dataverzamelingsinstrument op. In het geval van observaties ontwikkel je bijvoorbeeld een observatieschema . Een observatieschema is een gestructureerd document dat wordt gebruikt om systematisch observaties te noteren tijdens je onderzoek. Het schema is ontworpen om specifieke gedragingen, gebeurtenissen of kenmerken op een consistente manier te registreren.
Case – Straatintimidatie: wat (kwalitatief onderzoek: observaties)
Toegepast op het kwalitatief onderzoek naar straatintimidatie kan het een meerwaarde zijn om observaties uit te voeren op plaatsen waar volgens professionele actoren zoals de lokale politie, de buurtwerker, de jeugdwerker ... sprake zou zijn van straatintimidatie. Deze observaties zijn gericht op het verzamelen van informatie over de situaties, bijvoorbeeld welke vormen van grensoverschrijdend gedrag neem je waar. Hierbij is het belangrijk dat je vooraf bepaalt op welke vormen van grensoverschrijdend gedrag je je zult richten. Ook observaties van eventuele reacties en tegenreacties van slachtoffers en plegers, of er omstaanders zijn, hoe deze omstaanders reageren ... zijn relevant. Deze observaties plan je best in op verschillende plaatsen en tijdstippen in de stad. Van je observaties maak je veldnotities (= een ingevuld observatieschema).
Bij interviews en focusgroepen maak je een interviewschema op. Dit is een gespreksleidraad bestaande uit een lijst van mogelijke gespreksonderwerpen (= een topiclijst) en/of open vragen die je aan bod wilt laten komen. De precieze formulering van de vragen ligt vaak niet vast. Soms gaat het om een heel korte lijst, soms is deze vrij uitgebreid. Bepaal vooraf hoe gestructureerd je je interviewschema wilt maken. Opteer je voor een open interview, dan stel je een beknopt interviewschema met enkele gespreksonderwerpen
of topics op. In het geval van een semigestructureerd interview voorzie je een uitgebreider interviewschema met gesprekonderwerpen en enkele concrete interviewvragen. Bij focusgroepen mag je interviewschema niet te beknopt zijn. Het moet voldoende gestructureerd zijn. Je zult je hiervoor in eerste instantie baseren op je literatuurstudie (zie definitiefase), eigen ervaringen en die van anderen om te weten wat het onderwerp inhoudt. Alle deelnemers vertellen hun ervaringen in hun eigen woorden. Je kunt bij een focusgroep ook meer interactieve manieren gebruiken om een gesprek of discussie te stimuleren, bijvoorbeeld door stellingen of voorbeeldsituaties (vignetten) aan te bieden of door foto’s of ontwerpen voor te leggen.
Tot slot is het eigen aan een kwalitatief onderzoek waarbij je in gesprek gaat met respondenten (interviews of focusgroepen) dat je altijd vrijwillige en geïnformeerde toestemming (informed consent) vraagt aan je respondenten. Als onderzoeker moet je de deelnemers van je onderzoek zo volledig mogelijk en op een voor hen begrijpelijke manier informeren over je onderzoek en hun deelname hieraan. Je neemt dit aspect daarom altijd op in het inleidende deel van je interviewschema. Bovendien ben je als onderzoeker niet alleen verantwoordelijk voor het verkrijgen van de toestemming van je respondenten, je moet deze toestemming ook documenteren en op een veilige manier bewaren.
Case – Straatintimidatie: wat (kwalitatief onderzoek: focusgroepen)
In het kwalitatief onderzoek via focusgroepen werd onderstaand interviewschema opgesteld.
Introductie
Verwelkom de deelnemers.
Stel jezelf voor (moderator, verslaggever, andere aanwezigen …).
Leg in grote lijnen het doel van de focusgroep uit: situering en aanleiding voor het onderzoek door de stad.
Verduidelijk het verloop (o.a. pauze) en de duur van de focusgroep.
Kondig aan dat er een opname wordt gemaakt.
Vertel dat resultaten anoniem worden verwerkt. Er wordt een informed consent ondertekend door de deelnemers.
Bespreek de groepsregels:
• de moderator leidt het gesprek;
• ieders mening telt, het gesprek overstijgt individuele ervaringen of verhalen met straatintimidatie;
• er is telkens maar een persoon aan het woord, er wordt niet door elkaar gesproken;
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
• deelname is vrijwillig: ieder antwoordt alleen als hij/zij dat zelf wil.
Midden
1 Voorstelronde
Leeftijd, studie/beroep, woonplek (in de stad?), kort: ervaring(en) met straatintimidatie.
2 Ervaringen met straatintimidatie
Gesprek en discussie op basis van videofragmenten, foto’s, casussen en stellingen.
In welke contexten komt straatintimidatie voor (specifieke plaatsen, tijdstippen, als het slachtoffer alleen was of juist niet …)?
Hoe intimiderend zijn verschillende ervaringen?
Wat maakt een ervaring intimiderend?
Hoe reageren slachtoffers op wat zij meemaken (iets terugzeggen, situatie ontvluchten, hulp inschakelen) en wat is het gevolg van verschillende reacties?
Hoe reageert de omgeving in gevallen van straatintimidatie (omstanders, politie ...)?
3 De dader
Wie was er betrokken bij de incidenten (een of meerdere daders)?
Wat is geweten over de dader(s)?
Is er een verschil tussen daders/dadergroepen?
4 Na de gebeurtenis
Wat zijn de gevolgen van de incidenten voor het slachtoffer (veiligheidsbeleving)?
Nemen slachtoffers zelf maatregelen (omlopen, andere kleding dragen, telefoon gebruiken voor nepgesprekken of koptelefoon opzetten) om incidenten te voorkomen?
Hebben slachtoffers adviezen voor anderen die zo’n incident meemaken (bv. strategieën om uit zulke situaties te komen)?
5 Maatregelen tegen straatintimidatie
Waar ligt de grens van straatintimidatie, wanneer is iets straatintimidatie?
Wat moet er gedaan worden tegen straatintimidatie?
Wat kunnen politie en stad ertegen doen?
Slot
Vraag naar feedback en aanvullingen. Bedank de deelnemers.
Tip – Maak je dataverzamelingsinstrumenten zorgvuldig op
1 Vraag alleen wat je wilt weten. Noteer geen enkele waarnemingsvraag (enquêtevraag, interviewvraag) vooraleer je je onderzoeksvragen geformuleerd hebt. Houd je onderzoeksvragen altijd voor ogen als je waarnemingsvragen formuleert. Vraag je altijd af: Waarom wil ik dat weten? Wat zal ik met deze antwoorden doen?
2 Gebruik bij voorkeur bestaande en gevalideerde (gestandaardiseerde) instrumenten voor je onderwerp. Zo zorg je ervoor dat data vergeleken kunnen worden met data uit andere onderzoeken. Besteed hier voldoende aandacht aan in je literatuurstudie (zie definitiefase). Pas je vragenlijst of interviewschema aan waar nodig, in functie van je onderzoeksvragen en eenheden. Zorg altijd voor een correcte bronvermelding.
2.3.3 Hoe waarnemen?
In het kader van de derde basisvraag (Hoe?) moet je nadenken over hoe je het opgestelde instrument zult afnemen bij de eenheden. Deze vraag slaat op de dataverzamelingsmethode: de manier waarop je gegevens zult verzamelen. Ook hier zijn er fundamentele verschillen tussen een kwantitatief en een kwalitatief onderzoek.
In een kwantitatief onderzoek bevraag je eenheden met enquêtes. Er zijn heel wat mogelijkheden om enquêtes af te nemen. Uiteraard kun je in je onderzoek ook meerdere mogelijkheden combineren.
–
–
–
–
Een postenquête is een schriftelijke vragenlijst die per post wordt verstuurd.
Een online-enquête is een enquête die thuis of op een andere locatie digitaal, via het internet, ingevuld kan worden.
Bij een telefonische enquête bel je mensen op en lees je letterlijk de vragen en antwoordmogelijkheden voor en duid je het gegeven antwoord aan.
Bij een face-to-face-enquête neem je de vragenlijst persoonlijk af, je leest de vragen en antwoorden voor en noteert de antwoorden op de vragen.
– Via een groepsenquête zal een bepaalde groep mensen, op hetzelfde moment, de enquête individueel invullen (bv. als een vragenlijst in een klasgroep op school wordt ingevuld).
In een kwalitatief onderzoek heb je de keuze tussen interviews, focusgroepen en observaties. Die keuze hangt meestal af van wat je wilt waarnemen. Wil je vooral peilen naar betekenissen, meningen of gevoelens, dan zul je opteren voor interviews en/of focusgroepen. Wil je vooral zicht krijgen op het gedrag van mensen, dan zul je een voorkeur hebben voor observaties. De keuze tussen deze verschillende methoden is niet altijd gemakkelijk. Het is belangrijk om te weten dat dé beste methode niet bestaat. De
Hoofdstuk 2 Onderzoeksproject
keuze moet weloverwogen gebeuren, enerzijds in functie van de probleemstelling en de vooropgestelde onderzoeksvragen en anderzijds in functie van de randvoorwaarden, zoals tijd en geld.
Het interview is een van de meest gehanteerde kwalitatieve methoden. Via een interview wil je heel gedetailleerde en diepgaande informatie verkrijgen via open vragen over de ervaringen, ideeën, gevoelens, belevingen ... van mensen. Je structureert het gesprek gedeeltelijk, maar er is veel ruimte voor de eigen inbreng van de geïnterviewde. De geïnterviewde bepaalt grotendeels de inhoud en het verloop van het gesprek. Interviews kunnen op verschillende manieren worden afgenomen. Meestal en bij voorkeur ontmoet je mensen voor een face-to-facegesprek. Je kunt hen opzoeken in hun eigen omgeving (thuis, op het werk, in een vrijetijdsorganisatie …) of hen uitnodigen op een andere locatie. Interviews kun je ook afnemen via videobellen. Hierbij gebruik je communicatieplatformen zoals Microsoft Teams of Zoom, die een face-to-facegesprek op (grote) afstand mogelijk maken door beeld en geluid te combineren.
Focusgroepen zijn groepsgesprekken over een bepaald thema die je begeleidt. Een focusgroep bestaat uit zes tot acht deelnemers. De focus ligt niet alleen op de inbreng van alle deelnemers, maar vooral ook op hun interacties. De deelnemers kunnen elkaar op ideeën brengen, elkaar aanvullen, gelijkaardige of tegengestelde opvattingen bij elkaar oproepen … Jij structureert en modereert het gesprek, maar tegelijkertijd is er veel ruimte voor eigen inbreng door de deelnemers. Door het belang van de interacties tussen de deelnemers worden focusgroepen bijna altijd face to face afgenomen. De deelnemers komen in dat geval op een afgesproken tijdstip op een bepaalde locatie bij elkaar voor een gesprek. Een onlinefocusgroep is altijd een optie, maar geniet zeker niet de voorkeur.
Bij observaties verzamel je informatie door mensen en of situaties systematisch en gericht waar te nemen. Je kunt je daarbij richten op hun verbale en/of non-verbale gedragingen. Bij participerende observatie neem je zelf deel aan de situatie die je observeert. In de meeste onderzoeken is er sprake van niet-participerende observatie. Daarbij blijf je als onderzoeker op de achtergrond, zonder te participeren. Je kunt ook open of gesloten observeren. Bij open observaties zijn mensen zich ervan bewust dat ze worden geobserveerd. Bij gesloten observaties is dat niet het geval. Bovendien kun je opteren voor individuele of groepsobservaties. Bij individuele observaties worden afzonderlijke personen geobserveerd. Bij groepsobservaties worden er meerdere personen tegelijkertijd geobserveerd. De aandacht kan uitgaan naar de individuele gedragingen van meerdere personen, maar bij groepsobservaties kijkt men doorgaans ook naar de interacties tussen deze personen.
Case – Straatintimidatie: hoe
In het kwalitatief onderzoek wordt informatie verzameld via face-to-face-interviews met professionele actoren, via korte face-to-facestraatinterviews met jongeren die de publieke ruimte in de stad gebruiken, en via face-to-facefocusgroepen met jongeren die naar school gaan in de stad.
In het kwantitatief onderzoek worden gegevens verzameld over de ervaring en beleving van straatintimidatie via een gestandaardiseerde digitale vragenlijst, die via het onlineplatform Safer Cities ter beschikking wordt gesteld.
Het beslisdocument aan het einde van deze fase neemt de vorm aan van een uitgewerkt document waarin de krijtlijnen voor de uitvoering van het onderzoeksproject worden opgenomen. De ontwerpfase is namelijk pas afgerond als de uitvoering van het project (zie realisatiefase) direct kan starten. Dit beslisdocument komt in essentie neer op een uitgewerkt onderzoeksontwerp. Je kunt deze beschrijving van het onderzoeksontwerp als een apart document opmaken (dat later wordt opgenomen in het eindproduct, het onderzoeksrapport), of je kunt deze beschrijving integreren in of toevoegen aan het projectvoorstel (zie definitiefase). De volgende checklist kan je helpen om dit projectdocument, ongeacht de vorm, uit te schrijven.
Checklist (vertaal je in het onderzoeksrapport, onderdeel onderzoeksontwerp)
Na de ontwerpfase heb je een antwoord op de vragen:
Wat wil je precies onderzoeken? Welke kenmerken wil je onderzoeken?
Wie wil je onderzoeken? Wie zijn jouw onderzoekseenheden? Zul je werken met een steekproef? Welke steekproef zul je trekken?
Hoe zul je onderzoeken? Welke methode(n) zul je gebruiken? En welke afnamemodaliteit zul je hanteren? Wat zijn hierbij de voor- en nadelen?
Opgelet: werk het antwoord op deze vragen altijd uit in functie van de focus van jouw onderzoek. Is er sprake van één type onderzoek, bepaal dan of er een of meerdere methoden worden gebruikt. In het laatste geval beantwoord je deze vragen voor elk van de methoden (bijvoorbeeld zowel voor interviews als voor focusgroepen). Is er sprake van een gecombineerd kwalitatief en kwantitatief onderzoek (mixed-methods-onderzoek), dan werk je deze antwoorden ook uit voor beide types onderzoek (bijvoorbeeld zowel voor je enquête als voor je interviews).