2 minute read

Stap 3 Kiest een kunstenaar zelf wat er gemaakt wordt?

STAP 3

Kiest een kunstenaar zelf wat er gemaakt wordt?

Wanneer we aan een hedendaagse kunstenaar denken, stellen we vaak begrippen als individualiteit voorop. Het lijkt vanzelfsprekend dat de kunstenaar vanuit een eigen leefwereld denkt en werkt, en dit doorheen de geschiedenis altijd zo gedaan heeft. Maar dit was niet altijd zo. Tijdens de middeleeuwen werden kunstenaars beschouwd als ambachtslieden. Ze werkten meestal in opdracht van iemand en hielpen mee aan grote taken zoals het bouwen van een kerk of een paleis. Kunstwerken werden dan ook niet altijd persoonlijk gesigneerd. Elke ambacht had zo zijn eigen gilde (beroepsorganisatie). De kunstenaars sloten zich aan bij de Sint-Lucasgilde. Niet enkel schilders, maar ook glasblazers, graveurs en beeldhouwers konden zich aansluiten. Dat vakmanschap werd georganiseerd in een strikt systeem. Jongeren gingen in de leer en werden na een tijdje tot gezel benoemd. Ze werkten in loondienst voor hun meester. Na een aantal jaren konden ze een meesterproef afleggen en wanneer ze slaagden, kregen ze een meestertitel en konden ze een eigen bedrijf opstarten en zelf jongeren opleiden. Vanaf de renaissance kwam het individu meer centraal te staan en was er een heropleving van de klassieke oudheid. De kunstenaars uit de renaissance werden beschouwd als genieën en combineerden, zoals het een echt uomo universale betaamt, verschillende disciplines: wetenschappen, schilderkunst, architectuur ... In de middeleeuwen werden de opdrachten meestal door de kerk gegeven maar vanaf de renaissance gingen ook de staat en rijke burgers kunstwerken bestellen. De opdrachtgevers werden ook mecenassen genoemd. Voorbeelden hiervan zijn de Medici-familie en de Borghesefamilie uit Italië. Peter Paul Rubens (1577-1640) neemt als een van de grootmeesters van de barok een uitzonderlijke positie in. Rubens’ atelier in Antwerpen was zo’n kruispunt van ambachtelijke vaardigheid en economische opportuniteit. Hij werkte in opdracht van o.a. Maria de Medici en was hofschilder voor Isabella en Albrecht van Oostenrijk. Om aan de continue stroom van bestellingen te kunnen voldoen, was de medewerking van assistenten onontbeerlijk. In zijn atelier verzamelde hij beloftevolle talenten. Zo leerde bijvoorbeeld Antoon Van Dyck (1599-1641) het vak in zijn atelier. Voor grote opdrachten leverde Rubens de voorbereidende olieverfschetsen die door verschillende assistenten op groot formaat werden uitgevoerd. In de regel was het de meester die de voornaamste onderdelen van de voorstelling retoucheerde. Zo zorgde hij zelf voor de ‘finishing touch’. Met deze atelierorganisatie trad Rubens in de voetsporen van Italiaanse renaissancekunstenaars als Rafaël (1483-1520) en Michelangelo (1475-1564). Veel leerlingen wilden graag in het atelier van Rubens werken. Al in 1611 moest Rubens talloze kandidaten weigeren. De positie van de kunstenaar verschoof van eerder anonieme ambachtsman naar individuele kunstenaar. Er werd in een atelier gewerkt met assistenten. Door de toenemende handel en Wat is de positie van de kunstenaar? 4.3©VAN IN bijbehorende welvaart tijdens de renaissance, konden naast de geestelijken en staatsleiders ook rijke burgers kunstwerken bestellen. Tijdens de renaissance werden verhalen uit de klassieke oudheid opnieuw ontdekt. Deze verhalen grondig kennen was een statussymbool. Aan de hand van de werken die aan de muren hingen in hun salons kon de welgestelde klasse haar kennis etaleren. De kunstwerken waren zowel visuele als intellectuele pronkstukken. HOOFDSTUK 4

This article is from: