Agora 6 Sociale & Gedragswetenschappen - Leerwerkboek

Page 1


A A G O R

SG

KathOndVla

JAAR 5

SOCIALE & GEDRAGSWETENSCHAPPEN

SOCIOLOGIE & PSYCHOLOGIE

SOCIALE & GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Elke Humblet

Bart Laureys

Bram Roose

Jana tytgat

Via www.ididdit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij Agora Sociale & gedragswetenschappen 6.

Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Kies je ervoor om je aan te melden met je Smartschool-account, zorg er dan zeker voor dat je e-mailadres aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.

©VANIN

SOCIALE & GEDRAGSWETENSCHAPPEN

LET OP: DEZE LICENTIE IS UNIEK, EENMALIG TE ACTIVEREN EN GELDIG VOOR EEN PERIODE VAN 1 SCHOOLJAAR. INDIEN JE DE LICENTIE NIET KUNT ACTIVEREN, NEEM DAN CONTACT OP MET ONZE KLANTENDIENST.

!Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken.

In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.

Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be.

© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2024

Met speciale dank aan Rudi Haven.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.

Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.

Beeldcredits

p. 21 Ellen Key © ImageSelect/INTERFOTO, personalities, p. 48 figuur gebaseerd op A Framework for Understanding Parental Well-Being, Lauinger, W. (2015), p. 53-57 figuren gebaseerd op Social Cohesion Radar, © 2013 Bertelsmann Stiftung, p. 54 grafieken gebaseerd op Gezondheidsenquête, Sciensano, bewerking Statistiek Vlaanderen, p. 83 Boek cover DSM V TR © 2024 Koninklijke Boom uitgevers, p. 96 protest © Shutterstock/Ms Jane Campbell, p. 111 uithandengeven © Imageselect / N/A / Purebudget, p. 117 protest © Imageselect / Dominique Mollee, ANP, p. 129 Martin Luther King © ImageSelect/NA/Album, p. 131 Max Weber © ImageSelect/KEYSTONE Pictures USA, Keystone Press, p. 132 chimpansee © ImageSelect/N/A/Purebudget, p. 141 Leviathan © Imageselect/World History Archive, World History Archive, p. 142 tianment © Imageselect / Edward Nachtrieb, p. 148 Marc Coucke © Shutterstock, p. 173 jongerenculturen © Matthias Phlips, p. 177 performance by ATEEZ © Shutterstock / Sam the Leigh, p. 179 Extinction Rebellion © ImageSelect/Zefrog, p. 196 armoedeweb © Welzijnszorg vzw - www.welzijnszorg.be

Videocredits p. 103 kansarmoede © klasse.be, p. 111 Minder alternatieve maatregelen © VRT, p. 118 Pleegzus Marte © VRT, p. 134 Jim Jones © YouTube: @christelijkeapologeet9890

Documenten p. 50 ‘Ik was niet verliefd op mijn kindje’ © www.hln.be - 04/12/2023 - dit artikel werd gereproduceerd met toestemming van de uitgever, alle rechten voorbehouden. Elk hergebruik dient het voorwerp uit te maken van een specifieke toestemming van de beheersvennootschap License2Publish: info@license2publish.be, p. 61 plaatstekort onderwijs © www.standaard.be - 01/09/2023, p. 69 EHBO-cursus, eoswetenschap.eu, p. 94 wachtlijsten gehandicaptenzorg © VRT, p. 95 schermgezicht www.hln.be - 14/10/2021 - dit artikel werd gereproduceerd met toestemming van de uitgever, alle rechten voorbehouden. Elk hergebruik dient het voorwerp uit te maken van een specifieke toestemming van de beheersvennootschap License2Publish: info@license2publish.be, p. 115 Kinderrechtencommissaris © VRT, p. 176 Johatsu © VRT, p. 177 K-pop © VRT, p. 180 Quiet quitting © VRT

Eerste druk 2024

Ontwerp cover en binnenwerk: Shtick

ISBN 978-94-647-0454-9 Opmaak: Banananas.net D/2024/0078/132

Tekeningen: Vincent Albert, Geert Verlinde Art. 605756/01 NUR 130

NHOUDSOPGAVE I

7.6

7.7

HOOFDSTUK 8 POLITIEK: WAT

INSTAP

8.1 Politieke instituties die ons leven bepalen op het lokale, nationale en supranationale niveau 200

8.2 Verschillende staats- en regeringsvormen 214

8.3 Democratie is een werkwoord: de rol van verkiezingen in diverse stelsels 226

8.4 Politieke partijen spelen een hoofdrol in de hedendaagse politiek 237

8.5 Wat zijn de politieke implicaties van de globalisering?

HOOFDSTUK 9 (ENKEL OP IDIDDIT) RECHT

INSTAP

9.1 Indeling van het recht naar rechtsbronnen

9.2 Werking van de rechterlijke macht en justitie

9.3 Rechtspraak door rechtbanken en hoven

9.4 Rol van de media in hoe over ‘recht’ en ‘rechtspraak’ gesproken wordt in de samenleving

9.5 Internationaal recht of volkenrecht

©VANIN

ELKOM OP DE AGORA!

Agora, zo werd in het oude Griekenland de markt genoemd. Je ontmoette er mensen van alle rang en stand. Het was de ontmoetingsplaats bij uitstek om ideeën uit te wisselen en informatie en kennis te delen. Daarom hebben we voor dit boek de titel Agora bedacht. Een ideale plek om het denken te voeden. We garanderen je een boeiende kennismaking.

1→ OP STAP MET AGORA

©VANIN

GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Elk thema start met een duidelijke titelpagina

Het kader biedt je een duidelijk overzicht van de inhouden en lesdoelen. Aan de hand van de aanvinkvakjes kun je in de loop van het hoofdstuk makkelijk bijhouden welke doelen je al hebt bereikt. Bovendien kunnen de inhouden in het kader een leidraad vormen bij de voorbereiding op een evaluatiemoment.

Op een inleidende, groene pagina kom je te weten waarover het hoofdstuk gaat.

HOOFDSTUK 1

PVOEDEN, HOE WERKT DAT?

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

verschillende opvoedingsstijlen van elkaar onderscheiden. Ik kan verschillende opvoedingsstijlen met elkaar vergelijken. Ik kan verschillende opvoedingsstijlen kritisch bespreken. Ik kan kritisch nadenken over onderzoek in de psychologie en de pedagogie.

Ik kan kritisch nadenken over actuele visies op opvoeding.

Ik kan kritisch nadenken over de impact op ouders van visies op opvoeden.

BEGRIPPEN

autoritaire opvoedingsstijl – autoritatieve/democratische opvoedingsstijl – collectivistisch –helikopterouders – kindbeeld – opvoedingsstijl – overbeschermende opvoedingsstijl –toegeeflijke opvoedingsstijl – verwaarlozende opvoedingsstijl

Een goede kennis van sleutelbegrippen is heel belangrijk. Bij de start van het hoofdstuk geven we alvast een begrippenkader mee. Zo zul je tijdens de lessen zeker extra aandacht besteden aan die belangrijke termen.

Bespreek met de klas onderstaande situaties aan de hand van de volgende vragen.

a Waar ligt jouw persoonlijke verantwoordelijkheid voor de ander?

b Waar ligt de verantwoordelijkheid van de school, de buurt en ondersteunende organisaties in deze situatie?

c Is de situatie zo ernstig dat de overheid moet optreden? Motiveer.

Mikaela krijgt vaak straf van haar ouders als ze slechte cijfers haalt. Ze moet dan zonder eten naar haar kamer en moet haar gsm afgeven.

Warre (15 jaar) komt vaak te laat op school. Soms komt hij helemaal niet. Warre is vaak vermoeid en zijn kleren zijn vaak vies. Sommige klasgenoten willen niet meer naast Warre zitten, omdat hij niet fris ruikt. Mario (6 jaar) heeft veel blauwe plekken op zijn armen en benen. Hij vertelt dat hij vaak valt tijdens het spelen.

Zola’s buren zijn onlangs moeder en vader geworden. Ze hoort de buren vaak ruzie maken. Ze kan moeilijk de slaap vatten, omdat ze de pasgeboren baby hoort huilen.

In het eerste deel van een hoofdstuk vind je de leertekst waarin duidelijk is weergegeven wat je moet kennen en weten.

Salima’s (16 jaar) vader verbiedt haar om met anderen te praten. Hij leest haar berichten en controleert via een app waar ze is na school.

Daarna volgt de instap, waarin het thema van het hoofdstuk door middel van een of meerdere activiteiten wordt geïntroduceerd.

©VANIN

Het tweede deel van een hoofdstuk bevat vervolgens leeractiviteiten die je helpen de leerstof te begrijpen.

1.1 Het kind doorheen ruimte en tijd

Elke visie op opvoeden steunt op een bepaald kindbeeld. Dat beeld houdt ideeën in over het kind in het algemeen, over wat het kan en doet. Maar het zorgt ook voor ideeën over hoe een kind zich ontwikkelt en wat een kind (daarvoor) nodig heeft. Daaruit volgt een beeld van opvoeden en de opvoeder: een bepaalde visie op wat een kind is en nodig heeft, impliceert een bepaalde taak en rol voor de opvoeder.

Uit het model van Bronfenbrenner leer je dat je de verschillende systemen niet los kunt zien van elkaar. Zo toont het chronosysteem aan hoe de tijd waarin het kind leeft het kindbeeld beïnvloedt. Ook de cultuur (macrosysteem) drukt zijn stempel op hoe men kinderen en dus ook opvoeden ziet. Die cultuurhistorische context verandert continu. Een duidelijk onderscheid dat je over tijd en cultuur heen kunt maken, is of men het kind ziet als object of als subject. Het verschil tussen die benaderingen heeft gevolgen voor hoe kinderen zich ontwikkelen, hoe ze relaties aangaan en hoe ze zichzelf zien in relatie tot anderen.

Kind als object Kind als subject

—Men ziet het kind als een passief wezen.

— Externe invloeden (ouders, leraren, samenleving) vormen het kind: weinig aandacht voor eigen gevoelens, ideeën en behoeften van het kind.

—Men ziet het kind als een actief zelfstandig individu met eigen gedachten, gevoelens, rechten en behoeften.

—Het kind heeft invloed op de eigen ontwikkeling: het bepaalt mee de richting.

Implicaties voor het opvoeden/de opvoeder

—De opvoeder is ‘beeldhouwer’: hij geeft het kind vorm.

—De opvoeder is ‘tuinier’ hij voedt en verzorgt het kind zodat het kan groeien: het kind bepaalt (mee) de richting.

—Men hecht belang aan gehoorzaamheid, discipline en het aanleren van normen en waarden.

Leeractiviteiten

—De opvoeding is eerder autoritair De volwassene heeft het gezag en neemt de beslissingen, zonder veel inspraak van het kind.

—Men hecht belang aan de ontwikkeling van autonomie, zelfexpressie en het stimuleren van de eigen wil van het kind.

—De opvoeding is eerder democratisch Er is ruimte voor dialoog, overleg en voor de eigenheid van het kind.

1 Vul op het schema dat je kreeg bij hoofdstuk 2 ‘beperking’ en 'handicap’ aan op de juiste plaats.

2 Is er in de voorbeelden sprake van een stoornis, beperking of handicap? Schrijf de letter bij het juiste begrip.

1 Welke van de volgende definities is de beste definitie van het kameleoneffect?

Een psychologisch fenomeen waarbij een persoon bewust het gedrag van een andere persoon nabootst om de affiniteit te vergroten. Een psychologisch fenomeen waarbij een persoon bewust het gedrag van een andere persoon nabootst. Een psychologisch fenomeen waarbij een persoon onbewust het gedrag van een andere persoon nabootst, maar niet om de affiniteit te vergroten. Een psychologisch fenomeen waarbij een persoon onbewust het gedrag van een andere persoon nabootst.

2 Welke van de volgende uitspraken is een waarschuwing voor het kameleoneffect?

Als iemand gelooft dat je opzettelijk zijn of haar gedrag nabootst, zal die persoon je misschien wel leuker vinden. Als iemand gelooft dat je opzettelijk zijn of haar gedrag nabootst, zal die persoon je misschien minder leuk vinden. Het kameleoneffect is alleen van toepassing op twee mensen die mogelijk romantisch in elkaar geïnteresseerd zijn. Het kameleoneffect treedt alleen op bij mensen die elkaar kennen en niet bij vreemden.

3 Wat is de kern van de sociale ruiltheorie?

Het idee dat mensen altijd altruïstisch handelen. Het concept van wederkerigheid en uitwisseling in menselijke interacties.

4 Bedenk zelf twee toetsvragen die een link hebben met de actualiteit: een meerkeuzevraag en een open vraag.

Hamza heeft myopie of bijziendheid. Met een bril kan hij ook ver zien.

Je reist in wat volgt door ruimte en tijd om in enkele periodes en culturen de invloed van de cultuurhistorische context op het kindbeeld te onderzoeken.

Tommy (12) heeft spastische cerebrale parese. Na veel therapie kan hij zijn eigen rolstoel besturen. Hij krijgt hulp bij alledaagse taken. Hij zit op een gewone school die voor hem de nodige aanpassingen heeft gedaan.

Delphine heeft een niet-aangeboren hersenletsel. Haar kortetermijngeheugen werkt niet meer: ze kan geen nieuwe herinneringen meer maken. Ze kan dus niet meer zelfstandig wonen, want ze vergeet alles wat ze doet. Delphine was leerkracht en wil heel graag opnieuw voor de klas staan. Ze begrijpt niet waarom dat niet meer kan. Bijna elke dag moet de begeleiding haar uitleggen dat het niet meer kan omwille van haar letsel. Ze is dan heel verdrietig.

In de exit vind je een oefening om jezelf te testen.

stoornis: beperking: handicap: geen:

Fernando heeft het syndroom van Down. Hij wil graag een vriendin en trouwen. Maar hij is bang dat zijn handicap dat verhindert. Hij wil ook alleen wonen, maar hij mag niet van mama en papa, want die zeggen dat hij dat niet kan. Zijn droom is een eigen gezin. Ergens begrijpt hij wel dat het niet kan, maar dat zorgt ervoor dat hij zich nog eenzamer voelt.

Lamintha heeft het niet gemakkelijk gehad in haar jeugd. Haar ouders keken niet echt naar haar om. Ze is gestopt met school op haar 18e en heeft haar secundair niet afgewerkt. Nu is ze heel kwaad op de wereld, ze krijgt geen kansen. Voor alle leuke jobs is er een diploma nodig, maar ze heeft geen geld om te studeren. Alle jobs die ze nu kan doen zijn zwaar en betalen slecht. De maatschappij laat mensen zoals haar in de steek, zegt ze.

Leertekst 1

2→ HANDIG VOOR ONDERWEG

De vijf pijlers tonen aan dat een aantal factoren die samen één geheel vormen het welbevinden van ouders bepalen. Voor een goed welbevinden moeten de vijf pijlers in evenwicht zijn. Dat evenwicht kan voor elke ouder anders zijn.

Doorheen de hoofdstukken word je ondersteund door een aantal hulpmiddelen.

KADERS

Sociale druk heeft ook een invloed op het ouderschap. De omgeving legt, vaak onbewust, druk op ouders. Die omgeving is de laatste jaren steeds meer uitgebreid naar de sociale media. Ouders zien andere ouders leuke activiteiten doen met hun kind terwijl ze dat er zelf niet bij kunnen nemen of er misschien de middelen niet voor hebben. Sociale media leggen dus niet alleen druk op de draagkracht van kinderen en jongeren, maar ook op de draagkracht van ouders. Daarnaast kunnen goedbedoelde adviezen van de omgeving ouders onzeker maken en het welbevinden van ouders bijgevolg onder druk zetten.

GOOD TO KNOW

Bento lunch versus lege brooddoos

Bento is het Japanse woord voor lunchpakket. Sommige Japanse moeders besteden iedere dag een uur tijd aan het klaarmaken van een lunchbox die zo gezond maar vooral zo mooi mogelijk is. Dat staat in schril contrast met arme ouders die hun kinderen met een lege brooddoos naar school sturen. 4 op de 10 leerkrachten stellen vast dat kinderen met een lege brooddoos naar school komen. De ene ouder legt druk op zichzelf om een zo mooi mogelijke lunchbox te maken en de andere ouder staat onder druk omdat er geen middelen zijn om de brooddoos te vullen.

VIP In 1900 publiceert de Zweedse Ellen (Karolina Sofia) Key (1849-1926) een

baanbrekend werk over de opvoeding van kinderen: De eeuw van het kind. Ellen Key is feministe, critica en pedagoog. Ze schrijft boeken over religie, politiek, vrouwenkiesrecht en het huwelijk. Maar ze is het meest bekend voor haar voor die tijd vooruitstrevende (en soms ook omstreden) ideeën over de opvoeding van het kind en de positie van de vrouw. Zo wil ze jongens en meisjes samen onderwijs laten volgen in plaats van gescheiden. De eeuw van het kind maakt haar de bekendste vertegenwoordiger van de nieuwe pedagogische beweging aan het begin van de 20e eeuw. Ze pleit bijvoorbeeld voor het recht van kinderen op een gelukkige en vrije jeugd met toegang tot onderwijs en ontwikkelingskansen. Ze beïnvloedt ook onze huidige samenleving met haar ideeën over opvoeding, ethiek en de positie van vrouwen. Onderwijsvormen zoals Steiner- en Montessorionderwijs zijn door haar geïnspireerd. Ze krijgt wel veel kritiek op bijvoorbeeld haar ideeën over vrije liefde en men verwijt haar een gebrek aan realisme.

Leeractiviteiten

ICOONTJES

1 Kies een van onderstaande uitspraken en reflecteer er kritisch op. Onderbouw je standpunt met informatie uit de leerteksten en online opzoekwerk. Doe dat op een apart vel papier.

‘It takes a village to raise a child. Vandaag vinden we dat dorp via de sociale media.’

In de Good to know’s vind je handige en leuke weetjes terug die verband houden met de leerstof. Deze extra informatie hoef je niet in te studeren.

©VANIN

Wat we weten en hoe we denken is niet zomaar tot ons gekomen. Onze kennis komt voort uit het denkwerk van briljante geesten, filosofen, kunstenaars en wetenschappers. We brengen ze in VIPkaders onder de aandacht.

‘De kijk op opvoeding is geëvolueerd van zich inpassen in de maatschappij naar de persoonsontwikkeling van het kind (van moraliserend naar psychologiserend).’

Dit is een mondelinge opdracht.

‘Postmoderne opvoedingsprincipes zijn beter dan traditionele opvoedprincipes.’

Bij deze opdracht hoort een videofragment.

2 Bestudeer het Kinderrechtenverdrag en het Kinderrechtencommissariaat. Wat doet het Kinderrechtencommissariaat?

Voor deze opdracht mag of moet je online opzoekingswerk verrichten.

Dit onder werp is geschikt om zelf een klein onderzoek bij uit te voeren.

Het onlineleerplatform bij Agora

Mijn lesmateriaal

Hier vind je alle inhouden uit het boek, maar ook meer, zoals filmpjes, audiofragmenten, extra oefeningen ...

Extra materiaal

Bij bepaalde stukken theorie of oefeningen kun je extra materiaal openen. Dat kan een bijkomend audio- of videofragment zijn, een woorden- of begrippenlijst, extra bronnen of een leestekst. Kortom, dit is materiaal dat je helpt om de leerstof onder de knie te krijgen.

Opdrachten

Hier vind je de opdrachten die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.

Evalueren

Hier kan de leerkracht toetsen voor jou klaarzetten.

Resultaten

Wil je weten hoever je al staat met oefenen, opdrachten en toetsen? Hier vind je een helder overzicht van al je resultaten.

Notities

Heb je aantekeningen gemaakt bij een bepaalde inhoud? Via je notities kun je ze makkelijk terug oproepen.

Meer weten?

Ga naar www.ididdit.be

GEDRAGSWETENSCHAPPEN

THEMA

PVOEDEN, HOE WERKT DAT?

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

Iedereen heeft met opvoeden te maken, ofwel als kind ofwel als opvoeder. Logisch dus dat iedereen er vanuit zijn eigen ervaring ook ideeën over heeft. Opvoeden is zo oud als de mens, maar heeft er niet altijd hetzelfde uitgezien. Het is een dynamisch gebeuren. Je zal in dit hoofdstuk zien hoe opvoeding een samenspel is tussen opvoeder en kind, maar dat er ook interactie is met de tijd, cultuur en maatschappij.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik breng een kindbeeld in verband met de historische context.

Ik breng een kindbeeld in verband met de culturele context.

Ik kan verschillende opvoedingsstijlen identificeren.

Ik kan verschillende opvoedingsstijlen van elkaar onderscheiden.

Ik kan verschillende opvoedingsstijlen met elkaar vergelijken.

Ik kan verschillende opvoedingsstijlen kritisch bespreken.

Ik kan kritisch nadenken over onderzoek in de psychologie en de pedagogie.

Ik kan kritisch nadenken over actuele visies op opvoeding.

Ik kan kritisch nadenken over de impact op ouders van visies op opvoeden.

BEGRIPPEN

autoritaire opvoedingsstijl – autoritatieve/democratische opvoedingsstijl – collectivistisch –helikopterouders – kindbeeld – opvoedingsstijl – overbeschermende opvoedingsstijl –toegeeflijke opvoedingsstijl – verwaarlozende opvoedingsstijl

Instap

In Agora 5 leerde je van Bronfenbrenner hoe verschillende systemen rondom het kind invloed hebben op zijn ontwikkeling en opvoeding. Je leerde ook dat de beïnvloeding wederzijds is. Een opfrissing vind je op iDiddit.

Combineer de onderstaande voorbeelden van interactie en beïnvloeding met het juiste systeem in de tabel. Plaats het voorbeeld bij het systeem waar de invloed van uitgaat.

Geef daarna een voorbeeld uit je eigen leefwereld.

a→ Je moeder reageert op een Instagrampost van jouw vriend(in).

b→ Jannes (12) merkt dat mama het moeilijk heeft op het werk: ze is afwezig en kort. Hij blijft daarom zoveel mogelijk op zijn kamer.

c→ de discussie over Zwarte Piet

d

→ Het repressieve regime in het thuisland van Meyrams (11) ouders zorgde er twintig jaar geleden voor dat zij een nieuwe thuis zochten in België.

e→ Salims (17) grootvader denkt anders over LGBTQI+ door een gesprek met zijn kleinzoon.

f→ Op het rapport prijst de leerkracht Frans Sam voor zijn inzet in de klas. ’s Avonds gaat het erover aan tafel: de ouders van Sam zijn trots.

g→ Abels (9) ouders vonden werk in de Brusselse rand. Het gezin verhuist naar een landelijke gemeente waar de kinderen allemaal te voet of met de fiets naar school gaan en op straat spelen.

h→ De economische crisis van 2008 bezorgde Blessings ouders financiële kopzorgen. Blessing (16) gaat bewust om met haar zakgeld dat ze sinds vorig jaar krijgt. In het weekend werkt ze nu ook bij de bakker.

attitudes en ideologieën van de cultuur

vrienden van de familie

familie

gezondheidszorg

kerkelijke groep

macrosysteem exosysteem

mesosysteem

microsysteem

buren massamedia

het individu: sekse, leeftijd, gezondheid, et cetera sociale zorg

chronosysteem

(patroonvorming van gebeurtenissen in de omgeving en overgangen in de loop van iemands leven, socio-historische omstandigheden)

school

leeftijdgenoten

buurtspeeltuin

juridische zorg

(socio-historische omstandigheden en tijd verstreken na ingrijpende gebeurtenissen in het leven) tijd

Bronfenbrenners visie op ontwikkeling

Bronfenbrenners

bio-ecologisch model gaat uit van vijf omgevingsniveaus die individuen gelijktijdig beïnvloeden: het macrosysteem, het exosyteem, het mesosyteem, het microsysteem en het chronosysteem

Bron: naar Bronfenbrenner en Morris, 1998

Systeem Voorbeelden Voorbeeld uit je eigen leefwereld

microsysteem

mesosysteem

exosysteem

macrosysteem

chronosysteem

Aanknopingspunten met vorig leerjaar

In Agora 5 leerde je al:

Wat het ecologische model van Bronfenbrenner inhoudt.

Wat het micro-, meso-, exo-, macro- en chronosysteem zijn.

1.1 He t kind doorheen ruimte en tijd

Elke visie op opvoeden steunt op een bepaald kindbeeld. Dat beeld houdt ideeën in over het kind in het algemeen, over wat het kan en doet. Maar het zorgt ook voor ideeën over hoe een kind zich ontwikkelt en wat een kind (daarvoor) nodig heeft. Daaruit volgt een beeld van opvoeden en de opvoeder: een bepaalde visie op wat een kind is en nodig heeft, impliceert een bepaalde taak en rol voor de opvoeder.

©VANIN

Leertekst 1

Uit het model van Bronfenbrenner leer je dat je de verschillende systemen niet los kunt zien van elkaar. Zo toont het chronosysteem aan hoe de tijd waarin het kind leeft het kindbeeld beïnvloedt. Ook de cultuur (macrosysteem) drukt zijn stempel op hoe men kinderen en dus ook opvoeden ziet. Die cultuurhistorische context verandert continu.

Een duidelijk onderscheid dat je over tijd en cultuur heen kunt maken, is of men het kind ziet als object of als subject. Het verschil tussen die benaderingen heeft gevolgen voor hoe kinderen zich ontwikkelen, hoe ze relaties aangaan en hoe ze zichzelf zien in relatie tot anderen.

Kind als object

—Men ziet het kind als een passief wezen.

Externe invloeden (ouders, leraren, samenleving) vormen het kind: weinig aandacht voor eigen gevoelens, ideeën en behoeften van het kind.

Kind als subject

—Men ziet het kind als een actief, zelfstandig individu met eigen gedachten, gevoelens, rechten en behoeften.

—Het kind heeft invloed op de eigen ontwikkeling: het bepaalt mee de richting.

Implicaties voor het opvoeden/de opvoeder

—De opvoeder is ‘beeldhouwer’: hij geeft het kind vorm.

—Men hecht belang aan gehoorzaamheid, discipline en het aanleren van normen en waarden.

—De opvoeding is eerder autoritair

De volwassene heeft het gezag en neemt de beslissingen, zonder veel inspraak van het kind.

—De opvoeder is ‘tuinier’, hij voedt en verzorgt het kind zodat het kan groeien: het kind bepaalt (mee) de richting.

—Men hecht belang aan de ontwikkeling van autonomie, zelfexpressie en het stimuleren van de eigen wil van het kind.

—De opvoeding is eerder democratisch

Er is ruimte voor dialoog, overleg en voor de eigenheid van het kind.

Je reist in wat volgt door ruimte en tijd om in enkele periodes en culturen de invloed van de cultuurhistorische context op het kindbeeld te onderzoeken.

De klassieke oudheid en het oude Nabije Oosten (ca. 800 v.C.-500)

In de oudheid ligt in veel samenlevingen een sterke nadruk op het belang van het gezin en de familie. De rol van het kind is die van toekomstige erfgenaam, maar ook die van toekomstige drager van de samenleving, onder meer als toekomstige werkkracht. Respect, traditie en morele vorming krijgen veel aandacht in de opvoeding. Tegelijk zijn er wel degelijk culturele verschillen. In het oude Griekenland en het Romeinse Rijk beschouwt men kinderen over het algemeen als eigendom van hun ouders, vooral van de vader. In de vroege kinderjaren ziet men ze nog niet als volwaardige individuen en krijgen ze relatief weinig aandacht. Maar men vindt de opvoeding van kinderen wel belangrijk. Zeker jongens uit de hogere klasse worden voorbereid op hun toekomstige rol als burgers

In het oude India ziet men kinderen als een verlengstuk van de familie. In de opvoeding ligt daarom de nadruk op de religieuze vorming en respect voor ouders en ouderen.

In de Joodse samenleving beschouwt men kinderen als een zegen van God. Ouders hebben de verantwoordelijkheid om hun kinderen de wetten en tradities van het geloof bij te brengen.

De middeleeuwen (ca. 500-1500)

In agrarische samenlevingen zijn kinderen vaak van economisch belang als arbeidskracht. Ze werken mee op het land en helpen in het huishouden. Opleiding is niet voor iedereen. Formeler onderwijs is het privilege van kinderen uit hogere klassen.

In religieus opzicht ziet men kinderen vaak als een zegen. Mensen worden aangemoedigd om kinderen te krijgen. Christelijke stromingen bijvoorbeeld benadrukken het belang van kinderen als erfgenamen van het geloof en de familie.

Er ontstaan ook ideeën over de kindertijd als een aparte periode. Men gaat kinderen zien als kwetsbare wezens die bescherming nodig hebben. Het sterftecijfer bij kinderen ligt hoog door ziekten en slechte voeding. Dat heeft een invloed op de emotionele band van de ouders met hun (kleine) kinderen.

Vroegmoderne en moderne tijd (ca. 1500-begin twintigste eeuw)

Zowel voor het humanisme als voor de verlichting zijn kennis en verstand van groot belang. Het doel van opvoeden is dan ook kennis, redelijkheid en deugdzaamheid. Beide stromingen geloven ook in de opvoedbaarheid van kinderen.

Het humanisme (14e-16e eeuw) stelt dat het kind slecht ter aarde komt, maar het kan zich ontwikkelen en via de opvoeding kan men van het kind een goed mens maken. De taak van de opvoeder is dus om in te grijpen.

Onder invloed van de verlichting (late 17e-late 18e eeuw) verandert dat idee. Men ziet het kind niet langer als in oorsprong slecht. Volgens Locke (1632-1704) is het kind een onbeschreven blad (tabula rasa) en de omgeving heeft een grote invloed op de ontwikkeling. Het doel van opvoeding is redelijkheid en deugdzaamheid. Locke is ervan overtuigd dat men de opvoeding moet afstemmen op de mate van redelijkheid die het kind al bereikt heeft.

De romantiek (tussen ca. 1790 en 1840) reageert dan weer op de verlichting. De kindertijd ziet men als een waardevolle menselijke levensfase. Het kind is van nature goed, maar die goedheid kan afbrokkelen in de handen van volwassenen. Het kind heeft van nature het vermogen zich te ontwikkelen. De opvoeder moet kinderen volgen in hun ontwikkeling. Dat betekent het wegnemen van groeibelemmeringen en het centraal stellen van liefde en aandacht. De samenleving maakt industriële revoluties door (ca. 18e en 19e eeuw) en de menswetenschappen van vandaag ontstaan. Het idee dat kinderen niet horen te werken en voor ouders geen bron van inkomsten zijn, wint aan belang. Het recht op een 'onbezorgde kindertijd' vrij van volwassen verantwoordelijkheden, dat in de hoogste kringen al langer heerst, wordt ook werkelijkheid voor een veel bredere groep van kinderen uit de burgerij.

Onder invloed van de wetenschap groeit de aandacht voor de ontwikkeling en het welzijn van kinderen verder. Van hieruit ontstaan gespecialiseerde kindergeneeskunde en kinderpsychologie, maar ook de eerste wetten ter bescherming van het kind, de eerste leerplichtwetten en jeugdbewegingen.

Het kind krijgt dus meer en meer een eigen identiteit. Het krijgt tijd om zich te ontwikkelen, te leren, te groeien. Of je als kind hier al iets van merkt, is echter zeer afhankelijk van waar je wieg staat. De industrialisatie (vanaf de late 18e tot de late 19e eeuw) brengt met zich mee dat men de kinderen uit lagere sociale klassen inschakelt in het productieproces. Ze werken net als volwassenen lange uren en moeten zwaar en gevaarlijk werk verrichten.

Culturele verschillen

Verschillende factoren bepalen hoe men het kind ziet en opvoedt: religie, tradities, sociaaleconomische omstandigheden, maatschappelijke normen … Dat die door de tijd veranderen kon je al ervaren. Maar ook tussen culturen zijn er soms grote verschillen. Oosterse culturen zijn vaak meer collectivistisch: de groep komt op de eerste plaats. Meer individualistische waarden kunnen de harmonie van de groep in gevaar brengen en zijn dus minder gewaardeerd. Gehoorzaamheid aan en respect voor ouders en ouderen staan centraal. Onderwijs is zeer belangrijk en gericht op academisch succes. Inheemse Amerikaanse en Afrikaanse culturen hechten dan weer veel belang aan de verbondenheid met de natuur en de gemeenschap. Ze zetten sterk in op de overdracht van culturele waarden. Rituelen (bijvoorbeeld om de overgang naar de volwassenheid aan te duiden) en ceremonies nemen daarom een belangrijke plaats in.

—De meer westerse culturen zetten vandaag het individu op de eerste plaats. Het is daarom evident dat men het kind ook ziet als een individu met rechten. De opvoeding zet in op sociale, culturele en emotionele ontwikkeling en men hecht veel belang aan onderwijs, individuele groei en vrije meningsuiting.

Over de culturen heen zie je vandaag die meer individualistische kijk op de mens en dus ook op het kind verder oprukken in (groot-)stedelijke gebieden.

Leeractiviteiten

1 Waar of niet waar? Verbeter waar nodig.

a De romantiek reageerde op de verlichting door te benadrukken dat kinderen van nature slecht zijn en dat streven naar een goede opvoeding essentieel is.

b De ontwikkeling van gespecialiseerde kindergeneeskunde en kinderpsychologie tijdens de vroegmoderne tijd leidt tot een universele verbetering van de behandeling van kinderen.

2 Vul de tabel aan voor de verschillende periodes.

Ziet men het kind als object of als subject?

Wat is het heersende kindbeeld?

Wat is het doel van de opvoeding/taak van de opvoeder?

Periode Object of subject Kindbeeld

Doel van opvoeding/taak van opvoeder oudheid O/S

middeleeuwen O/S

vroegmoderne tijd –humanisme O/S vroegmoderne tijd - verlichting O/S

moderne tijd –romantiek O/S na industriële revoluties O/S

1.2 Westerse visie op kind en opvoeding in evolutie

Vanaf het einde van de moderne tijd vindt er een hele evolutie plaats in de visies op het kind en zijn plaats in de maatschappij. Dat gebeurt in wisselwerking met veranderende wetgeving en wetenschappelijke ontwikkelingen. De kindertijd wordt nog meer een aparte levensfase.

©VANIN

Leertekst 2

In de 19e en 20e eeuw zie je een verschuiving of minstens een verbreding van meer traditionele naar postmoderne opvoedprincipes

Traditionele opvoedprincipes Postmoderne opvoedprincipes

Basisuitrusting ouders straffen, belonen, voorwaardelijke waardering overleg, partnerschap, onvoorwaardelijke waardering, begrenzen in plaats van bestraffen, natuurlijke gevolgen van gedrag

Wie staat centraal? ouders kind

Grootste vrees van ouders kind verwennen kind beperken in zijn ontwikkelingsmogelijkheden

Accent op … —grenzen stellen

—controle van het gedrag —gehoorzaam kind

Voordelen

Eind 19e eeuw

—gepast gedrag

—kennen en aanvaarden van grenzen —weinig probleemgedrag

—keuzevrijheid van het kind —maximale ontplooiing kind —zelfredzaam kind

—zelfkennis

—Kind weet waarom het gedrag stelt of niet stelt. —intrinsieke motivatie

De aandacht voor bescherming van kinderen neemt eind 19e eeuw verder toe. Het kind is kwetsbaar. Met het invoeren van de kinderwetten, die onder meer de kinderarbeid aan banden leggen, wordt het beeld van het kind als een aparte categorie verder kracht bijgezet. Er volgen aan het begin van de 20e eeuw wetten met betrekking tot kinderbescherming en leerplicht. Later in de 20e eeuw legt men belangrijke principes en richtlijnen vast in het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties.

De hedendaagse pedagogische wetenschappen zijn ontstaan aan het einde van de 18e eeuw.

Ze zorgen voor een verwetenschappelijking van alles wat met opvoeding te maken heeft.

20e eeuw

In 1900 publiceert Ellen Key, (1849-1926), een Zweedse pedagoge, het invloedrijke boek De eeuw van het kind. Daarmee zet ze de toon voor de kijk op opvoeding in de westerse landen. Opvoeding moet recht doen aan het kind en gericht zijn op individuele mogelijkheden. Ouders moeten daarin een actieve rol opnemen.

John Dewey (1859-1952), een Amerikaanse filosoof, sluit zich daarbij aan. Hij bekijkt kinderen niet langer als een onbeschreven blad dat ouders en leerkrachten ‘beschrijven’. Het kind moet zelf leren en de wereld ontdekken, volwassenen moeten daar de juiste context voor creëren. Ondanks inzichten en nieuwe wetten verandert het leven nog niet voor alle kinderen. De omstandigheden waarin ze opgroeien zijn zeker nog niet altijd gunstig. De economische waarde van kinderen als werkkracht is met de kinderwetten nog niet meteen overal uit de wereld geholpen. Ook vandaag geldt dat nog voor veel kinderen in landen waar de economische situatie minder gunstig is.

©VANIN

Kinderen krijgen nog een andere economische betekenis: die van consument. Er ontstaat een speelgoedindustrie, een groot aanbod aan kinderkleding en ook de voedingsindustrie zet in op gezonde voeding specifiek voor kinderen.

Het kind is de afgelopen honderd jaar een steeds centralere plaats gaan innemen binnen het gezin. Ook in de maatschappij is de periode van kind zijn verlengd. Er is veel aandacht voor het fysieke, psychische en maatschappelijke welzijn van het kind. Zelfontplooiing staat centraal. Er is ook een keerzijde aan de medaille, zowel voor kinderen als voor hun ouders of opvoeders: de prestatiedruk ligt hoog. Het kind moet zijn potentieel (kunnen) waarmaken en de volwassenen om het kind heen moeten er alles aan doen om dat mogelijk te maken. In de tweede helft van de 20e eeuw zet de secularisering door en neemt de individualisering van de samenleving toe. De intimiteit van het gezin groeit, wat betekent dat er buiten het gezin steeds minder vaak anderen inwonen, zoals andere familieleden of personeel. Verder is het ook zo dat gezinnen vandaag vaak minder dicht bij familie wonen en oudere siblings minder vlug zorg opnemen in het gezin.

Het is ook van alle tijden dat de omgeving (grootouders, vrienden, broers en zussen) opvoedadvies doorgeeft. Het risico van de individualisering is dat die meer informele adviezen soms minder vlot bij ouders komen. Boeken rond opvoeden hebben, zeker vanaf de tweede helft van de 20e eeuw, een deel van die rol overgenomen. Het internet en in het bijzonder de sociale media hebben het afgelopen decennium hetzelfde gedaan.

GOOD TO KNOW

Postmodernistisch denken

Het postmodernistisch denken ontstaat vanaf de tweede helft van de 20e eeuw als reactie op het modernisme en vooral op de teleurstelling in de grote verhalen. Die hebben hun belofte niet waargemaakt. Het marxisme heeft niet geleid tot een arbeidersparadijs. Het liberalisme heeft niet gezorgd voor een uitroeiing van armoede en een algemene toename aan welvaart. Wetenschappelijk onderzoek kan ook schadelijk en onmenselijk zijn, denk maar aan de medische experimenten tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Het postmodernisme gaat over het idee dat er geen grote 'waarheid' is die voor iedereen geldt. Het erkent dat de wereld complex is en dat onze ervaringen en achtergronden invloed hebben op hoe we de dingen zien. Dus in plaats van te denken dat er één manier is om naar de wereld te kijken, moedigt het postmodernisme ons aan om te erkennen en te waarderen dat er veel verschillende perspectieven zijn. Het postmodernisme benadrukt dat betekenissen afhankelijk zijn van context, perspectief en interpretatie. De waarheid is bijgevolg relatief.

Het postmodernisme stelt ook traditionele autoriteiten en hiërarchieën in vraag. Het bekijkt traditionele opvoedingsidealen en -doelen kritisch en heroverweegt traditionele gezagsstructuren binnen gezinnen. Er komt meer ruimte voor verschillende gezinsstructuren en andere opvoedingsstijlen met een grotere nadruk op samenwerking en dialoog.

Als alles afhankelijk is van context en perspectief, dan creëert dat ook ruimte voor een grote diversiteit in meningen, aanpak en definitie van de realiteit. Verschillende sociale, culturele en historische omstandigheden construeren de werkelijkheid. Die ruimte voor diversiteit vertaalt zich ook meer en meer in een grotere waardering voor de individualiteit van kinderen en ouders.

In 1900 publiceert de Zweedse Ellen (Karolina Sofia) Key (1849-1926) een baanbrekend werk over de opvoeding van kinderen: De eeuw van het kind. Ellen Key is feministe, critica en pedagoog. Ze schrijft boeken over religie, politiek, vrouwenkiesrecht en het huwelijk. Maar ze is het meest bekend voor haar voor die tijd vooruitstrevende (en soms ook omstreden) ideeën over de opvoeding van het kind en de positie van de vrouw. Zo wil ze jongens en meisjes samen onderwijs laten volgen in plaats van gescheiden. De eeuw van het kind maakt haar de bekendste vertegenwoordiger van de nieuwe pedagogische beweging aan het begin van de 20e eeuw. Ze pleit bijvoorbeeld voor het recht van kinderen op een gelukkige en vrije jeugd met toegang tot onderwijs en ontwikkelingskansen. Ze beïnvloedt ook onze huidige samenleving met haar ideeën over opvoeding, ethiek en de positie van vrouwen. Onderwijsvormen zoals Steiner- en Montessorionderwijs zijn door haar geïnspireerd. Ze krijgt wel veel kritiek op bijvoorbeeld haar ideeën over vrije liefde en men verwijt haar een gebrek aan realisme.

Leeractiviteiten

©VANIN

1 Kies een van onderstaande uitspraken en reflecteer er kritisch op. Onderbouw je standpunt met informatie uit de leerteksten en online opzoekwerk. Doe dat op een apart vel papier.

‘It takes a village to raise a child. Vandaag vinden we dat dorp via de sociale media.’

‘De kijk op opvoeding is geëvolueerd van zich inpassen in de maatschappij naar de persoonsontwikkeling van het kind (van moraliserend naar psychologiserend).’

‘Postmoderne opvoedingsprincipes zijn beter dan traditionele opvoedprincipes.’

2 Bestudeer het Kinderrechtenverdrag en het Kinderrechtencommissariaat. Wat doet het Kinderrechtencommissariaat?

3 Hoe kunnen het Kinderrechtenverdrag en het Kinderrechtencommissariaat iets betekenen in de volgende casussen?

Fatima (14) moet haar kamer delen met haar jongere zus. Ze vindt dat niet prettig en wil graag een eigen plek.

Peter (15) werd betrapt op winkeldiefstal. De politie heeft hem opgesloten in een cel en zal hem verhoren.

Karina (16) is gevlucht uit haar land omwille van oorlog. Ze heeft al drie nachten in het park moeten slapen.

Jossi (13) heeft dyslexie en ADD. School verloopt moeilijk voor hem.

4 Noem drie manieren waarop het Kinderrechtenverdrag concreet iets kan betekenen voor jou.

Opvoedingsstijlen

Hoe je moet opvoeden is niet voorgeschreven. De opvoeder bepaalt dat grotendeels zelf. Dat gebeurt anders naargelang de situatie, tijd en cultuur, maar ook naargelang (de interactie met) het kind en zijn unieke kenmerken.

Leertekst 3

©VANIN

Ontwikkelingspsychologe Diana Baumrind (1927-2018) is vooral gekend voor haar onderzoek naar opvoedingsstijlen. Zij definieert drie opvoedingsstijlen: autoritair, permissief en autoritatief.

Ze concludeert dat zowel regels als nabijheid en betrokkenheid ingrediënten zijn van een gezonde opvoedingsstijl. Later zullen Maccoby en Martin een vierde stijl toevoegen: de verwaarlozende opvoedingsstijl.

De opvoedingsstijl van ouders is een patroon van gedragingen, attitudes en benaderingen die een ouder gebruikt in de omgang met en in de opvoeding van een kind. Hij geeft vorm aan hoe ouders eisen stellen aan en reageren op hun kinderen. De opvoedingsstijl kan een significante invloed hebben op de ontwikkeling en het welzijn van kinderen.

Je kunt de verschillende opvoedingsstijlen met elkaar vergelijken. Ze zijn immers gebaseerd op twee pijlers:

1 Hoeveel macht of controle de ouder uitoefent en hoe veeleisend hij is.

2 Hoeveel warmte/genegenheid en responsiviteit de ouder toont.

Zo kom je tot de volgende indeling:

AUTORITAIR

VERWAARLOZEND

controle/veeleisendheid

AUTORITATIEF

warmte/responsiviteit

TOEGEEFLIJK

Autoritaire opvoedingsstijl

Bij een autoritaire opvoedingsstijl is de ouder veeleisend, maar toont hij weinig nabijheid en is hij weinig responsief. De ouder is de baas, het kind is ondergeschikt. Er zijn veel regels waar het kind aan moet gehoorzamen, maar het krijgt weinig uitleg. Er is geen ruimte voor discussie en het kind krijgt straf als het de regels niet volgt.

Voordelen:

—Het kind weet wat de ouders verwachten.

—Jonge kinderen gaan minder tegen hun ouders in.

Nadelen:

—Het kind kan angstig worden.

—Het kind kan opstandig en agressief worden.

—Het kind ontwikkelt weinig zelfvertrouwen en zelfstandigheid.

—Het kan voor veel strijd zorgen.

—Naarmate het kind ouder wordt, kan het meer en meer afstand nemen van de ouders.

Autoritatieve opvoedingsstijl

©VANIN

Bij een autoritatieve opvoedingsstijl stelt de ouder regels, maar is er tegelijk betrokkenheid op het kind. Er is plaats voor de wensen en behoeften van het kind: een democratische opvoedingsstijl. De ouder heeft aandacht voor de behoeften van het kind en houdt rekening met de ontwikkeling van het kind. Er is overleg tussen ouder en kind, ouders onderbouwen hun regels met argumenten.

Voordelen:

—Het kind weet wat de ouders verwachten.

—Deze stijl stimuleert zelfvertrouwen en zelfstandigheid.

—Kinderen doen het gemiddeld iets beter op school.

—Kinderen zijn weerbaarder tegen negatieve invloed van leeftijdsgenoten.

—Kinderen vertonen minder gedragsproblemen.

Nadelen:

—Deze stijl vraagt veel tijd en energie van de ouders.

—Het kind zal zijn ouders niet zomaar gehoorzamen, maar verwacht argumenten voor een aanpak. Daarover in gesprek gaan kost tijd en geduld.

—Er is het gevaar dat het kind té mondig wordt.

—Er is het gevaar dat ouders blijven praten in plaats van grenzen aan te geven en te handhaven.

Toegeeflijke opvoedingsstijl

De ouder met een toegeeflijke opvoedingsstijl heeft veel aandacht voor de wensen en behoeften van het kind, maar stelt weinig eisen. Deze stijl noemt men ook wel de permissieve opvoedingsstijl. Het kind is de baas, de ouder schikt zich. Er zijn weinig regels of straffen, het kind mag bijna alles. De ouder verwacht niet dat het kind zichzelf reguleert en stelt weinig verwachtingen qua gedrag. Ouders nemen in deze stijl hun ouderlijke rol niet op, maar stellen zich eerder op als vriend van hun kinderen.

Voordelen:

—Ouder en kind zijn gelijkwaardig.

Er doen zich weinig conflicten voor.

—Afhankelijk van het temperament van het kind kan het emotioneel zelfzeker, zelfstandig en onafhankelijk worden.

Nadelen:

—Het kind wordt verwend en leert geen grenzen kennen.

—Het kind krijgt weinig feedback en leert zo geen rekening houden met anderen.

—Het kind leert niet om zijn emoties te reguleren en kan niet om met frustratie of tegenslag.

—Het kind wordt impulsief: het leert zijn gedrag niet onder controle te houden.

Verwaarlozende opvoedingsstijl

Bij een verwaarlozende opvoedingsstijl stelt de ouder weinig regels, maar biedt hij ook weinig betrokkenheid, steun en warmte. Deze stijl kent geen regels of emotionele steun, het kind moet het allemaal zelf uitzoeken. Straffen gebeurt, maar er zit geen lijn in en het is dus onvoorspelbaar.

Soms gaan ouders verwennen om hun gebrek aan aandacht te compenseren.

Voordelen:

—Het is gemakkelijk: de ouder spendeert weinig tijd aan het kind.

Nadelen:

—Het kind moet overleven. Het lijkt zelfstandig, maar leert weinig bij.

—Het kind kan zich eenzaam en verdrietig voelen.

—Het kind kan op zoek gaan naar rolmodellen en zo terechtkomen bij mensen met een slechte invloed.

—Het kind kan moeite hebben zich aan te passen aan sociale normen. In extreme gevallen kan dat leiden tot gedragsproblemen.

Kritische bedenkingen

Velen zijn vandaag van mening dat een autoritatieve opvoedingsstijl de voorkeur heeft. Toch mag je niet al te snel die conclusie trekken. Ten eerste zijn veel van de theorieën over opvoedingsstijlen gebaseerd op gegevens uit hoge-inkomenslanden, zoals de VS. Cross-cultureel onderzoek wijst uit dat in andere samenlevingen kinderen bijvoorbeeld meerdere hoofdverzorgers hebben, taal leren in een tweetalige omgeving of spelen met kinderen van gemengde leeftijden. Die andere omstandigheden vereisen soms een andere stijl. De situatie en de sociale waarden en normen binnen een cultuur beïnvloeden de keuze van de opvoedingsstijl die het kind zal helpen zich aan te passen aan de maatschappelijke en culturele verwachtingen.

Uit internationale onderzoeken is bijvoorbeeld gebleken dat Chinese ouders zich meer zorgen maken over impulscontrole. Dat is onder meer te verklaren doordat de groep voorgaat op het individu en harmonie daarom een belangrijke waarde is. Dat kan het grotere gebruik van een autoritaire stijl in vergelijking met bijvoorbeeld Amerikaanse ouders verklaren en verklaart ook waarom een autoritaire en een autoritatieve opvoedingsstijl in China ongeveer gelijk scoren. De indeling in opvoedingsstijlen is bovendien opgesteld op basis van zelfrapportering Opvoedingsstijlen zijn moeilijk te onderzoeken in een gecontroleerde testomgeving.

Zelfrapportering heeft onder meer als beperking dat de deelnemers geneigd zijn sociaal wenselijke antwoorden te geven en dat de inschatting subjectief is.

Opvoeden is daarnaast een tweerichtingsstraat: ook het temperament van het kind speelt een rol en beïnvloedt dus de opvoedingsstijl. Onder temperament valt de aangeboren gedragsstijl. Het zegt iets over verschillende kenmerken van het kind zoals aanpassingsvermogen, emotionaliteit, doorzettingsvermogen en humeur. Ouders ervaren kinderen op basis van hun temperament als moeilijker of gemakkelijker, wat invloed kan hebben op de aanpak van de ouders. Kinderen met een bepaald temperament kunnen (tijdelijk) baat hebben bij een andere opvoedingsstijl. Elk type kind stelt zijn omgeving door zijn gedrag een vraag naar een bepaalde opvoeding. Opvoeders moeten hun ver-antwoord-elijkheid nemen om die vraag gepast te beantwoorden.

Sommige kinderen hebben structuur nodig om in positieve zin te ontwikkelen, andere kinderen hebben net wat losheid nodig zodat ze meer durven en ondernemen. Het ene temperament is niet beter dan het andere. Een samenleving heeft verschillende types nodig om goed te functioneren.

Ten slotte hebben nog een aantal factoren invloed op de opvoedingsstijl: leeftijd, ontwikkeling en zelfs de sekse van een kind, maar ook tijdsgebonden kenmerken en ouderkenmerken of de specifieke situatie waarin ouders en kinderen zich bevinden.

GOOD TO KNOW

Sociaal wenselijke antwoorden

Sociaal wenselijke antwoorden zijn reacties of uitspraken van mensen om zichzelf in een positief licht te stellen of om te voldoen aan sociale normen en de verwachtingen en goedkeuring van anderen. Mensen proberen zo bijvoorbeeld afwijzing of conflict te vermijden.

Bij wetenschappelijk onderzoek kom je dat fenomeen ook tegen. Deelnemers hebben de neiging om antwoorden te geven die overeenkomen met wat zij denken dat aanvaardbaar of wenselijk is in de ogen van anderen of van de maatschappij in plaats van hun echte gevoelens, opvattingen of gedrag weer te geven. Dat gebeurt zelfs als mensen anoniem deelnemen aan onderzoek. Het kan invloed hebben op de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van onderzoeksresultaten. Je ziet het vooral bij vragenlijsten, zelfrapportage, enquêtes en interviews.

Leeractiviteiten

1 Lees onderstaande opvoedingssituaties en beantwoord de vragen.

Emily (17 jaar) moet elke dag na school direct aan haar huiswerk beginnen. Haar ouders verwachten dat ze minstens twee uur per dag besteedt aan studeren, ongeacht of ze huiswerk heeft of niet. Als Emily slechte cijfers haalt, krijgt ze strenge straffen zoals het intrekken van privileges. Emily heeft zeer beperkte vrije tijd om met vrienden af te spreken. Haar ouders eisen dat ze hen van tevoren op de hoogte stelt van haar plannen en dat ze voor een strikte avondklok thuis is. Die regels zijn niet onderhandelbaar.

a Welke stijl herken je? Toon aan met voorbeelden uit de tekst.

b Kies een andere stijl. Hoe zouden ouders die stijl in deze situatie hanteren?

Mark en Laura hebben twee zonen, Kobe (8) en Tristan (10). Wanneer de jongens thuiskomen, moeten ze hun plan trekken. Er is zelden iemand thuis. Soms ligt er een briefje over het eten, maar vaak hebben de jongens er het raden naar hoe laat er iemand thuis zal komen en hoe het zit voor het avondeten. Meestal zijn er wel koeken te vinden in de kast voor een eerste hongertje. Kobe begint meteen aan zijn huiswerk, bij Tristan lukt dat niet altijd. Hij vult zijn agenda niet in en weet niet meer wat ze gedaan hebben in de klas die dag. Tristan probeert wel, maar het lukt niet. Als hij zijn vader om hulp vraagt, zegt die dat hij het maar moet leren door tegen de lamp te lopen. Een paar keer slechte punten en hij zal zich wel anders gaan gedragen. Wanneer de ouders thuiskomen, eten ze snel iets en kruipen ze terug achter hun computer om te werken. Wanneer Kobe iets komt vertellen, blijft zijn moeder verder werken en mompelt ze af en toe iets terug.

c Welke stijl herken je? Toon aan met voorbeelden uit de tekst.

d Kies een andere stijl. Hoe zouden ouders die stijl in deze situatie hanteren?

2 Kijk naar opvoeding bij verschillende generaties.

a Interview twee mensen uit verschillende generaties (bv. je grootouders en je ouders) over hoe ze zijn opgevoed en hoe zij dat hebben ervaren.

Bepaal wat jij denkt dat de opvoedingsstijl was.

Geef voorbeelden om dat te illustreren.

b Maak groepjes van drie. Vergelijk de antwoorden van de verschillende generaties.

Wat zijn verschillen?

Wat zijn gelijkenissen?

Vinden jullie op basis van jullie interviews evidentie voor de volgende uitspraak? Onderbouw met voorbeelden uit de interviews.

‘De manier van opvoeden door de tijd heen is geëvolueerd van een meer traditionele naar een meer postmoderne aanpak.’

Hedendaagse opvoedingsv isies

Vandaag heerst het idee dat er niet één antwoord is op de complexe opvoedingswerkelijkheid. Meerdere visies zijn nodig. In het beste geval gaan die met elkaar in dialoog om ouders de nodige handvaten te geven. Zo komt er ook wel veel informatie op ouders af.

©VANIN

Leertekst 4

Opvoedingsadvies is iets van alle tijden. Maar de beschikbaarheid van al dan niet professioneel advies is wel toegenomen. De verspreiding gebeurt via tijdschriften en boeken, maar vandaag ook via tv-programma's, opvoedingswinkels, internet en sociale media.

Die beschikbaarheid leidt er niet automatisch toe dat ouders zekerder worden in de opvoeding.

Het ruime aanbod zorgt naast inspiratie vaak ook voor veel druk: hoe kun je nog fouten maken als ouder als er zoveel kennis te rapen valt?

Het is ook niet voor alle ouders gemakkelijk om al die raad goed te interpreteren. Niet straffen is bijvoorbeeld niet hetzelfde als geen grenzen stellen. In dialoog gaan met het kind is niet hetzelfde als het kind alles laten bepalen.

Sommige auteurs herkennen vandaag een vijfde opvoedingsstijl die niet volledig past in de indeling van Baumrind: de overbeschermende stijl, beter bekend als de helikopterouders. De overbeschermende opvoedingsstijl toont een hoge betrokkenheid en responsiviteit zoals de autoritatieve stijl. De controle – zeker de psychologische controle – is zeer hoog. De autoritatieve stijl zal in het beste geval meegroeien met het kind en langzaamaan wat controle loslaten en wat meer inzetten op de autonomie van het kind. De overbeschermende opvoedingsstijl zet daar minder op in en voorziet zeer veel – volgens sommigen overdreven veel – emotionele steun.

Kenmerken van deze stijl m.b.t. ouders:

—zijn zeer waakzaam

—ontmoedigen onafhankelijk gedrag of moedigen het zeker niet aan

—behoeden het kind voor mislukkingservaringen

—voorkomen problemen of ruimen obstakels uit de weg voor het kind en/of plaatsen het kind op een voetstuk

—houden geen rekening met het ontwikkelingsniveau en de capaciteiten van het kind

Voordelen voor het kind:

—onder vindt weinig frustratie

—wordt beschermd tegen tegenslagen

Nadelen voor het kind:

—ontwikkelt weinig onafhankelijke eigenwaarde, want het heeft weinig mogelijkheden voor zelfexploratie

—ontwikkelt weinig copingvaardigheden

—ontwikkelt weinig doorzettingsvermogen

—leert weinig emotieregulatie

—krijgt mogelijk weinig privacy en voelt zich verstikt

—leert moeilijk zelf risico’s inschatten

—ontwikkelt weinig frustratietolerantie

Er zijn meerdere factoren die de manier van opvoeden bepalen. Opvoeding is dynamisch en kan van dag tot dag, zelfs van moment tot moment verschillen. Ook de leeftijd van het kind én van de ouder kunnen invloed hebben. Hoe de ouder en het kind zich op een bepaald moment voelen heeft

invloed, evenals de situatie. Hoewel sommige ouders hoger scoren op overbeschermend opvoeden dan anderen, kunnen ook die laatsten wel eens matig overbeschermend zijn.

Men onderzoekt nog volop de redenen waarom ouders meer overbeschermend opvoeden.

Macrosystemische factoren zoals het heersende wereldbeeld (‘De wereld is onveilig.’), de prestatiedruk op kinderen of het gebrek aan tijd kunnen van invloed zijn.

Een mesosystemische factor die invloed heeft is de school. Maar ook de interactie tussen ouder en kind (microsysteem) speelt een rol. Overbeschermend opvoeden hangt samen met meer internaliserend (bijvoorbeeld faalangst) en externaliserend (bijvoorbeeld pesten) probleemgedrag, ongeacht de leeftijd van het kind.

©VANIN

Het is via onderzoek echter moeilijk te bepalen of overbeschermend opvoeden de oorzaak of het gevolg is van probleemgedrag bij het kind. Enerzijds is het mogelijk dat die opvoeding probleemgedrag in de hand werkt. Anderzijds kan probleemgedrag ook overbescherming door ouders uitlokken, omdat zij het gevoel hebben dat het kind meer bescherming nodig heeft. Mogelijk gaat het om een circulair proces

GOOD TO KNOW

Opvoedingsadvies vanaf de tweede helft van de 20e eeuw

Sinds de eerste opvoedingshandboeken van ongeveer een eeuw geleden is het aanbod alleen maar gegroeid. In 1997 werden er vijf keer zoveel opvoedboeken gepubliceerd als twintig jaar eerder. Je ziet hier een aantal boeken op een rijtje die in hun tijd zeer populair waren.

Een van de eerste opvoedingsbestsellers is Baby- en kinderverzorging en opvoeding van dr. Benjamin Spock (1903-1998). Het boek wordt gepubliceerd in 1946 en biedt een andere benadering dan voor de oorlog: er mag vertroeteld en geknuffeld worden (nurture). Voor de Tweede Wereldoorlog is de opvatting eerder dat een goed mens zijn ‘in de genen’ zit (nature). Zijn grote verdienste is dat Spock mildheid een plek geeft in de opvoeding. Aan de rol van de vader worden wel maar vier pagina's gewijd.

In de jaren 1990 leert Oei ik groei van dr. Hetty van de Rijt en prof. Frans Plooij de ouders over de ontwikkeling van het kind in het eerste levensjaar. Het boek drukt de ouders op het hart dat zij de experts zijn als het op de omgang met hun baby aankomt. Het boek spreekt van verschillende ontwikkelingssprongen waar de baby doorheen gaat en waarop de baby kan reageren met (regressief) episodes van veranderend huil- en eetgedrag en onrustig slapen. Inzicht hierin zou de ouders kunnen helpen adequaat te reageren op die episodes.

In 1995 publiceert Peter Adriaenssens (1954) Opvoeden is een groeiproces: wegwijzer voor vaders en moeders De ondertitel illustreert de tendens dat vaders een meer actieve rol spelen in de opvoeding.

Met de opkomst van het internet en de sociale media breiden de kanalen om ouders van opvoedingsadvies te voorzien verder uit: podcasts, blogs en community’s vormen de virtuele boekenplank voor de zoekende ouder. Mild ouderschap (2020) van Nina Mouton is vandaag zeer populair. Het pleit, zoals de titel zegt, voor mildheid: de auteur wijst erop dat elke ouder ook maar een mens van vlees en bloed is. Fouten maken is menselijk en mildheid is daarbij essentieel. Daarnaast staat in verbinding gaan met je kind ook centraal in deze visie.

Leeractiviteiten

Verdiep je per twee in een van de onderstaande hedendaagse visies op opvoeding. Beantwoord de vragen.

• mild ouderschap

• waakzame zorg en nieuwe autoriteit

• goed genoeg ouderschap

• hunt, gather, parent

a Geef een korte beschrijving van de visie.

b Bij welke opvoedingsstijl sluit de visie het meest aan? Onderbouw je antwoord met wat je hebt geleerd.

c Hoe is de visie een reactie op de tijdsgeest?

d Welke voordelen en nadelen heeft de visie voor het kind om zich in de brede maatschappij (school, jeugdbeweging, werken ...) te socialiseren?

Exit

1 Stel bij elke leertekst drie toetsvragen op en formuleer de antwoorden. Ruil jouw vragen met die van een medeleerling en los elkaars vragen op.

2 Maak een tijdlijn en plaats hierop kindbeelden, opvattingen over opvoeding, opvoedingsstijlen en -visies.

NOTITIES ©VANIN

EN BALANSMODEL BINNEN EEN ECOSYSTEEM

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

In dit hoofdstuk bestudeer je het balansmodel van Bakker. Dat kijkt naar de invloed van opvoedingscontexten, ook bijzondere. Bakker analyseert hoe opvoeding verloopt binnen een evenwicht van draagkracht en draaglast van de jongere en de gezinssituatie. Beschermende én bedreigende factoren beïnvloeden dat evenwicht. Je analyseert hoe sommige contexten binnen het systeem kindopvoeder op de opvoeding inwerken.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan het balansmodel van Bakker in eigen woorden uitleggen en toepassen op een gegeven situatie of casus.

Ik kan beschermende factoren in de opvoedingscontext herkennen en analyseren.

Ik kan risicofactoren in de opvoedingscontext herkennen en analyseren.

Ik kan aangeven hoe verschillende contexten als beschermende factor of als risicofactor de opvoeding kunnen beïnvloeden.

Ik kan een gegeven context of systeem situeren op micro-, meso- of macroniveau en de beschermende factoren en risicofactoren hierbij analyseren.

BEGRIPPEN

balansmodel – beschermende factor – draagkracht – draaglast – macrosysteem – mesosysteem –microsysteem – risicofactor – transactioneel proces

Instap

Ben jij in balans? Beantwoord de vragen.

a Welke elementen zorgen ervoor dat jij het gevoel hebt dat je het leven aankunt? Wat zijn met andere woorden elementen die jou kracht geven? Noteer op het notitieveld hieronder.

b Welke elementen maken het jou moeilijk of verminderen je gevoel dat je het leven aankunt? Wat zijn voor jou lasten om te dragen? Vul aan op het notitieblad hieronder.

c Heb je het gevoel dat jij in evenwicht bent? Kan wat jou energie geeft op tegen wat energie vreet? Als dat niet zo is, waaraan ligt dat dan? Wat zou moeten veranderen voor meer evenwicht?

Aanknopingspunten met vorig leerjaar

In Agora 5 leerde je al: het ecologische model van Bronfenbrenner het micro-, meso-, exo-, macro- en chronosysteem

2.1

Een balansmodel

Je onderzoekt in dit deel het balansmodel van Bakker. Dat kijkt op een specifieke manier naar opvoeding: het maakt de opvoedingscontexten inzichtelijk door de metafoor van de weegschaal. De ene arm van de weegschaal symboliseert de draagkracht binnen het gezin, de andere de draaglast. Het model toont hoe de opvoeding uit balans kan raken, waardoor er opvoedingsproblemen ontstaan.

©VANIN

Leertekst 1

Het balansmodel van Bakker (I. Bakker, C. Bakker, A. van Dijke en L. Terpstra, 1998) vergelijkt opvoeden met een weegschaal. De ene arm toont de draagkracht van de gezinsleden. Hoeveel kunnen zij aan? De andere arm toont de draaglast van de gezinsleden en van hun onderlinge interacties. Welke taken moeten ze allemaal vervullen? De draaglast moet zoveel mogelijk in evenwicht zijn met de draagkracht, zodat kinderen zich maximaal kunnen ontwikkelen. Als de balans doorslaat richting draaglast, dan komt de opvoeding van het zich ontwikkelende kind in de problemen.

Verder maakt Bakker een onderscheid tussen risicofactoren en beschermende factoren. Risicofactoren dragen bij aan de draaglast, terwijl beschermende factoren bijdragen aan de draagkracht van het gezin.

Draaglast: het geheel van taken dat ouders en kinderen (moeten) opnemen. Hoe meer taken, hoe meer draaglast. Denk aan: huis en huishouden, budgetbeheer, verwachtingen vanuit de opvoeding, werk, invulling vrije tijd …

Draaglast wordt zwaarder gemaakt door risicofactoren: factoren die de opvoeding bemoeilijken. Voornamelijk omdat ze de taken moeilijker maken of omdat ze ervoor zorgen dat er nog meer taken bijkomen. Denk aan: een kind met een handicap, ziekte of stoornis, een echtscheiding, isolement, kansarmoede, problematische leefsituatie …

Draagkracht: het geheel van vaardigheden waarmee ouders en kinderen de draaglast aanpakken. Denk aan: de vaardigheden van het kind, pedagogische vaardigheden van de ouders, copingmechanismen, stressbestendigheid, gezinsvaardigheden, veerkracht van ouders en kind, welbevinden van ouders en kind …

Draagkracht wordt gevoed door beschermende factoren: factoren die naast de vaardigheden van de ouders en kinderen de draagkracht verhogen. Denk aan: pedagogische bekwaamheid, positief zelfbeeld van ouders en kind, intelligentie, stabiele persoonlijkheid, tweeoudergezin, een warm gezin, goede gezondheid van alle gezinsleden, in een goede buurt wonen … Bij een evenwicht tussen draagkracht en draaglast verloopt de opvoeding in balans.

Draaglast

Risicofactoren (-)

I Microsysteem

Draagkracht

Beschermende factoren (+) ontwikkelings-, opvoedingsen levenstaken handicap

negatief zelfbeeld laag geboortegewicht

ziekte of stoornis verslaving negatief zelfbeeld jeugdtrauma’s

autoritaire opvoedingsstijl echtscheiding conflicten isolement conflicten gebrekkige sociale bindingen sociale desintegratie verpaupering slechte sociale (buurt) voorzieningen armoede gebrekkige opleiding culturele minderheidsgroep afwijkende subculturele normen en waarden economische crisis werkloosheid discriminatie

kindfactoren

ouderfactoren

gezinsfactoren

II Mesosysteem

sociale (gezins)factoren

sociale (buurt)factoren

III Macrosysteem

sociaaleconomische gezinsfactoren

culturele factoren

maatschappelijke factoren

kind-, ouder- en gezinsvaardigheden hoge intelligentie positief zelfbeeld

stabiele persoonlijkheid goede gezondheid positieve jeugdervaringen opvoedingscompetentie affectieve gezinsrelatie sociale steun familie en vrienden goede sociale binding sociale cohesie goede en toegankelijke sociale en pedagogische infrastructuur onderwijs, zorg en welzijn

goed inkomen of goede opleiding normen en waarden in overeenstemming met dominante cultuur

stabiel sociaal en politiek klimaat open, tolerante samenleving

Leeractiviteiten

1 Beschrijf een opvoedingssituatie die je goed kent door gebruik te maken van het balansmodel van Bakker.

a Welke taken heeft het (oudste) kind momenteel te vervullen?

b Wat zijn beschermende factoren die de draagkracht van het gezin vergroten?

c Wat zijn factoren die bijdragen tot de draaglast? Wat zijn de risicofactoren?

d Is er in het gezin een evenwicht tussen draagkracht en draaglast? Slaat de balans door in de ene of de andere richting?

2 Bekijk op iDiddit het filmfragment van Modern family. Je ziet hoe moeder Haley omgaat met de opvoeding van haar recent geboren tweeling. Beantwoord de vragen.

a Welke beschermende factoren zijn er om de draagkracht van Haley te vergroten? Orden op micro-, mesoen macroniveau. microniveau:

mesoniveau:

macroniveau:

b Welke factoren bedreigen de draagkracht van Haley? Orden op micro-, meso- en macroniveau.

microniveau:

mesoniveau:

macroniveau:

2.2 He t balansmodel in een ecosysteem

Net zoals Bronfenbrenner (zie Agora 5) situeert Bakker de opvoeding in een systeem. Hij onderscheidt drie niveaus rond het kind, van dichtbij tot veraf. Ze beïnvloeden alle drie de balans en geven zo vorm aan de opvoedingscontext.

Leertekst 2

Bakker beschrijft opvoeding als een transactioneel proces: ouders en kinderen beïnvloeden elkaar. Er zijn interacties en feedbackloops mogelijk tussen factoren op verschillende niveaus. Op microniveau zijn er bijvoorbeeld factoren die zowel met het kind te maken hebben als met de ouders en met het gezin in zijn geheel:

Lucas (2) is een goede slaper die ‘s nachts zelden weent. Dat geeft zijn ouders zelfvertrouwen en voldoende slaap, waardoor zij de opvoeding beter aankunnen. Ze kunnen de signalen van Lucas goed opvangen en er juist op reageren, waardoor hij nog gemakkelijker wordt, enzovoort.

Harm (2) slaapt weinig en weent veel. Daardoor worden ook zussen Ilse (4) en Lara (6) wakker. De ouders zijn uitgeput. Ze vangen de signalen van Harm niet goed op, waardoor de hechting moeilijker loopt en waardoor

hij nog moeilijker slaapt. De andere kinderen stellen nu ook moeilijk gedrag. De leeftijdgebonden kwaaltjes die erbij komen zoals koorts, tandpijn of waterpokken zijn dan de druppel waardoor de ouders helemaal crashen.

Waar Bronfenbrenner een onderscheid maakt tussen vijf systemen of niveaus, heeft Bakker het over drie niveaus die de opvoedingssituatie beïnvloeden: micro-, meso- en macroniveau.

Microniveau

©VANIN

Mesoniveau

Macroniveau

Zit heel dicht bij het kind. Zit wat verder van het kind af. Zit vrij ver van het kind af.

Bevat deze subniveaus:

—kindfactoren

bv. intelligentie

—ouder factoren

bv. opvoedingsvaardigheden

—gezinsfactoren

bv. (moeilijk verlopen) echtscheiding

Bevat deze subniveaus:

—sociale (gezins)factoren

bv. sociale steun

—sociale (buurt)factoren

bv. mate van sociale cohesie

Bevat deze subniveaus:

—sociaaleconomische gezinsfactoren

bv. armoede

—culturele factoren

bv. cultureel kapitaal

—maatschappelijke factoren

bv. stabiel politiek klimaat

sociaaleconomische gezinsfactoren, culturele factoren, maatschappelijke factoren

sociale (gezins)factoren, sociale (buurt)factoren

kindfactoren, ouderfactoren, gezinsfactoren

kind

Invloeden kunnen zowel direct als indirect zijn:

Oorlog (macroniveau) kan een directe invloed hebben op het leven van Kajetan (12) in Oekraïne. Hij is gestresseerd en bang. De oorlog heeft ook indirect een invloed via het mesoniveau: Kajetan kan niet meer naar school, ziet zijn vrienden niet meer, speelt geen tennis meer … Hij voelt zich eenzaam. Maar de oorlog heeft ook een invloed op andere risicofactoren. De economie ligt stil (macroniveau): er is geen werk meer en het gezin komt in armoede terecht (mesoniveau).

De risicofactoren op mesoniveau zoals financiële zorgen, het wegvallen van steun van familie en vrienden die het land uitvluchten … maken dat de ouders van Kajetan uit elkaar gaan. De scheiding is een nieuwe risicofactor op microniveau die op zijn beurt een zeer negatieve impact heeft op Kajetan, die zich al eenzaam voelde. Enzovoort.

De invloed van elke risicofactor en beschermende factor is ook afhankelijk van hoe elk niveau daarmee omgaat. In de verhalen van Alison en Dolores kun je zien hoe eenzelfde factor anders inwerkt op de betrokken personen door andere invloeden op meso- en macroniveau.

Factor + gevolgAlison en papa Karim

risicofactor op microniveau

gevolg

invloeden op mesoniveau

gevolg

invloeden op macroniveau

Alison wordt geboren met het syndroom van Down. Ze heeft een matige verstandelijke beperking.

Dolores en papa Frank

Dolores wordt geboren met het syndroom van Down. Ze heeft een matige verstandelijke beperking.

Verhoogt de draaglast van het gezin.Verhoogt de draaglast van het gezin.

Alison is welkom in de Chiro. De leiding past de spelletjes voor haar aan. Karim wordt lid van het oudercomité en geeft tips om nog beter om te gaan met kinderen met een beperking. Alison volgt gewoon onderwijs. Haar curriculum is aangepast en ze krijgt ondersteuning. Ze voelt zich heel goed en heeft vrienden. Ze begrijpt de leerstof niet altijd, maar ze leert daarmee omgaan en krijgt vaak extra hulp van klasgenoten. Ook de buren helpen. Ze brengen soms eten of helpen de tuin onderhouden.

Verlaagt de draaglast van het gezin doordat Alison gelukkig is en een plaats vindt in haar sociale groepen. Ook Karim voelt zich betrokken en gewaardeerd door zijn sociale groepen.

Via het persoonlijk assistentiebudget (PAB) kan Alison de zorg kopen die zij wenst. Ze wil niet naar een voorziening. Haar papa wil voor haar zorgen. Via het PAB kan hij hiervoor loopbaanonderbreking nemen zonder financiële zorgen.

De leiders van de Chiro zien het niet zitten om Dolores op te nemen in de groep: te veel extra werk om alles voor haar aan te passen. Al haar vrienden zitten nochtans in de Chiro. Ook de sportclubs vinden Dolores motorisch niet sterk genoeg om op haar leeftijd mee te trainen. Ze zit in het gewoon onderwijs, maar ze kan heel moeilijk mee en krijgt weinig ondersteuning. Papa Frank kent zijn buren niet; er is geen contact en geen sociale cohesie in de buurt waar ze wonen. Hij krijgt geen hulp van anderen.

Verhoogt de draaglast van het gezin doordat Dolores ongelukkig en geïsoleerd is. Ook Frank voelt zich buitengesloten en onbegrepen. Hij ervaart de relaties met de sociale groepen als frustrerend.

Dolores komt niet in aanmerking voor begeleid zelfstandig wonen en ook niet voor maatwerk (ritme). Ze komt terecht in een woning voor mensen met een beperking, waar ze met vijf andere volwassenen en een begeleider samenleeft. Overdag gaat ze naar een atelier dagbesteding. Dolores vindt het verschrikkelijk. Ze woont samen met te veel mensen, van wie ze er drie niet kan verdragen. Ze krijgt geen uitdaging in haar dagbesteding en voelt zich nutteloos: ik kan niets, ik tel niet mee, ik ben uitgesloten.

©VANIN

gevolg Draaglast en draagkracht zijn in evenwicht. Alison groeit op tot een gelukkig en stabiel individu, los van haar beperkingen.

De draaglast is veel groter dan de draagkracht. Dolores groeit niet op in optimale (aangepaste) omstandigheden en kan zich minder goed ontplooien. Ze is ongelukkig en ziet haar beperking als de reden waarom ze geen gelukkig leven kan leiden.

De verhalen van Alison en Dolores schetsen twee extreme beelden. In de meeste opvoedingssituaties spelen tegelijk zowel beschermende factoren als risicofactoren op de verschillende niveaus. Zolang de balans in evenwicht is, verloopt de opvoeding vlot.

Leeractiviteiten

Bekijk de twee lijstjes rond draagkracht en draaglast die je maakte in de instap. Kun je ze plaatsen in het balansmodel van Bakker?

a Welke elementen spelen in op jouw draagkracht? Zijn er ook elementen die bijdragen tot jouw draaglast? Welke en hoe?

b Schrijf naast elke factor uit je lijst het niveau waarop de factor speelt: micro, meso of macro?

c Kun je jouw lijst onderbrengen binnen het balansmodel van Bakker? Zijn er elementen waar je aan dacht en die niet terugkomen in het balansmodel?

Exit

In de volgende hoofdstukken zal je zowel beschermende factoren als risicofactoren voor de opvoeding bestuderen. Soms ga je diep in op een factor, waardoor je het overzicht zou kunnen kwijtraken. Om dat overzicht te bewaren, ga je de volgende twee hoofdstukken samenvatten in een schema. Bij elke eerste activiteit na een leertekst noteer je de besproken factor op de juiste plaats in het schema.

Draaglast

Draagkracht

Beschermende factoren (+) ontwikkelings-, opvoedingsen levenstaken kind-, ouder- en gezinsvaardigheden

Risicofactoren (-)

BESCHERMENDE FACTOREN IN DE OPVOEDING

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

©VANIN

Dit hoofdstuk gaat over de beschermende factoren binnen de opvoedingscontext: factoren die bijdragen aan de draagkracht van het gezin. Ze kunnen zich situeren op het micro-, meso- of macroniveau. Je krijgt inzicht in hoe die factoren de opvoedingscontext kunnen beïnvloeden. Je staat concreet stil bij ouderfactoren zoals het welbevinden van ouders, sociale steun en sociale cohesie. Ten slotte bekijk je de factoren onderwijs en laagdrempelige hulpverlening.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan uitleggen wat een beschermende factor in de opvoeding is en kan voorbeelden analyseren.

Ik kan beschermende factoren herkennen en kan analyseren hoe ze de opvoedingscontext beïnvloeden.

Ik kan een gegeven context situeren op micro-, meso- of macroniveau.

Ik kan analyseren hoe welbevinden van de ouders een beschermende factor in de opvoedingscontext kan zijn.

Ik kan analyseren hoe sociale steun en sociale cohesie beschermende factoren in de opvoedingscontext kunnen zijn.

Ik kan analyseren hoe onderwijs en scholen beschermende factoren in de opvoedingscontext kunnen zijn.

Ik kan analyseren hoe laagdrempelige hulpverlening een beschermende factor in de opvoedingscontext kan zijn.

BEGRIPPEN

GOK-decreet – laagdrempelige hulpverlening – leersteundecreet – onderwijs kansarmoede-indicator –sociale cohesie – sociale steun – rechtstreeks toegankelijk – welbevinden

Instap

Wat heeft een kind nodig om op te groeien tot een (emotioneel) stabiele, harmonisch ontwikkelde volwassene?

a Hoe kan de opvoedingscontext van een kind er best uitzien om de kans zo groot mogelijk te maken dat het kind zich ten volle kan ontwikkelen? Maak een lijst en geef op een schaal van 1-10 aan elk element een cijfer dat aangeeft hoe belangrijk dat element voor jou is.

Dit draagt bij tot de ontwikkeling van het kind.

liefdevolle omgeving hobby's tweeoudergezin

Belang /10

b Bespreek. Komen jullie tot ongeveer dezelfde lijst of zijn er grote verschillen? Kunnen jullie algemene categorieën maken over de lijsten heen?

Aanknopingspunten met vorig leerjaar

In Agora 5 leerde je al: sociale cohesie

kenmerken van het kind, kenmerken van de ouders en de interacties daartussen

3.1 Ouder factoren: welbevinden van de ouders

Naast hun pedagogische bekwaamheid is het welbevinden van ouders een beschermende factor in de opvoeding. Als hun welbevinden onder druk staat, kan dat een risicofactor zijn.

Leertekst 1

Welbevinden gaat over de mate waarin iemand zich lichamelijk, geestelijk en sociaal goed voelt.

Het welbevinden van ouders is opgebouwd uit vijf pijlers, gebaseerd op een model van William Lauinger (Lauinger, 2015):

Vijf

1 Gevoelens en emoties

2 Vriendschappen en relaties

3 Voldoening uit ouderschapservaringen

4 Perspectief, inzicht en reflectie

5 Persoonlijk welbevinden en ontwikkeling

pijlers van ouderwelbevinden

positieve en negatieve ervaringen in de ouder-kindrelatie, geraakt kunnen worden op emotioneel niveau, psychisch welbevinden, emotionele balans en veerkracht, lichamelijk welbevinden en slaapkwaliteit

onvoorwaardelijke liefde van de ouder voor het kind, diepe emotionele band met het kind, partnerrelatie, partnerschap in opvoeden, hechte vriendschappen, steun en communicatieve vaardigheden

ouderschapservaringen, vaardigheden met betrekking tot opvoeding, zelfvertrouwen en tevredenheid als opvoeder, levensvaardigheden en omgang met de normatieve samenleving

betekenisgeving van mijn kind aan mijn leven, welbevinden in balans, ingrijpende levensgebeurtenissen en reflectie op de eigen ouderrol

ontwikkeling als persoon, welbevinden van het individu, welbevinden met betrekking tot werk, welbevinden met betrekking tot levensinvulling

Bron: gebaseerd op Lauinger, W., A framework for understanding parental well-being, 2015.

De vijf pijlers tonen aan dat een aantal factoren die samen één geheel vormen het welbevinden van ouders bepalen. Voor een goed welbevinden moeten de vijf pijlers in evenwicht zijn. Dat evenwicht kan voor elke ouder anders zijn.

Sociale druk heeft ook een invloed op het ouderschap. De omgeving legt, vaak onbewust, druk op ouders. Die omgeving is de laatste jaren steeds meer uitgebreid naar de sociale media. Ouders zien andere ouders leuke activiteiten doen met hun kind terwijl ze dat er zelf niet bij kunnen nemen of er misschien de middelen niet voor hebben. Sociale media leggen dus niet alleen druk op de draagkracht van kinderen en jongeren, maar ook op de draagkracht van ouders. Daarnaast kunnen goedbedoelde adviezen van de omgeving ouders onzeker maken en het welbevinden van ouders bijgevolg onder druk zetten.

GOOD TO KNOW

©VANIN

Bento lunch versus lege brooddoos

Bento is het Japanse woord voor lunchpakket. Sommige Japanse moeders besteden iedere dag een uur tijd aan het klaarmaken van een lunchbox die zo gezond maar vooral zo mooi mogelijk is. Dat staat in schril contrast met arme ouders die hun kinderen met een lege brooddoos naar school sturen. 4 op de 10 leerkrachten stellen vast dat kinderen met een lege brooddoos naar school komen. De ene ouder legt druk op zichzelf om een zo mooi mogelijke lunchbox te maken en de andere ouder staat onder druk omdat er geen middelen zijn om de brooddoos te vullen.

Leeractiviteiten

1 Vul 'welbevinden ouders' op de juiste plaats in het schema van hoofdstuk 2 aan.

2 Link de uitspraken met de pijler van ouderwelbevinden door de letter bij de juiste pijler te plaatsen.

Vijf pijlers van ouderwelbevinden

1 Gevoelens en emoties

2 Vriendschappen en relaties

3 Voldoening uit ouderschapservaringen

4 Perspectief, inzicht en reflectie

5 Persoonlijk welbevinden en ontwikkeling

A‘Een keer in de maand ga ik samen met mijn vrienden op café. Ik hoor dan weleens dat zij het ook lastig hebben en daar hou ik mij aan vast.’

B‘Mijn ouders waren niet vaak thuis toen ik klein was. Ik herinner mij dat ik van gezelschapsspelletjes hield, maar dat mijn ouders daar nooit tijd voor hadden. Zelf maak ik er een gewoonte van om elke zaterdag met mijn kinderen voor het avondeten een gezelschapsspel te spelen.’

C‘Ik hou van mijn kinderen, maar ik ben meer dan een ouder. Ik heb ook nog steeds intellectuele uitdaging nodig en wil naast ouder ook een goede werknemer zijn.’

D‘Het moment dat mijn dochter ‘s avonds na het voorlezen zegt dat ze mij graag ziet, is het beste moment van mijn dag.’

E‘Mijn zoon had onlangs een driftbui op het strand. Hij was boos omdat zijn ijsje op was en bleef maar brullen voor een tweede. Ik liet hem razen en gaf hem ruimte voor zijn emoties. Na twintig minuten luid gebrul, begon hij eindelijk te kalmeren. Een andere ouder die niet ver mij zat, sprak me wat later aan en zei: “Chapeau! Goed dat je volhield, maar ook rustig bleef.” Dat deed mij zoveel deugd.’

3 Een hoog ouderwelbevinden is een beschermende factor in de opvoeding. Het welbevinden van ouders kan ook onder druk komen te staan. Welke pijler van ouderwelbevinden staat onder druk in de volgende voorbeelden?

Samir (28 jaar) werkt als verpleger in een ziekenhuis. Hij haalt geen voldoening meer uit zijn job en wil graag de lerarenopleiding volgen. Hij is pas vader geworden en heeft het gevoel dat hij het nu niet kan maken om dit te bespreken met zijn partner.

pijler:

©VANIN

Onlangs werd Hugo (26 jaar) aangesproken in de supermarkt terwijl zijn peuter op de grond lag te brullen om dinosauruskoeken. ‘Amai, bij mij zou het niet waar zijn, hoor. Je geeft zeker veel te veel toe en dat is het gevolg.’ Hugo kon door de grond zakken van schaamte en liep samen met zijn dochter de winkel uit zonder iets te kopen.

pijler:

Lou weigert de fles. Sofie (33 jaar) wil graag de borstvoeding afbouwen, zodat haar partner ‘s nachts ook eens een flesje kan geven en zij kan doorslapen. Lou blijft de fles weigeren en Sofie heeft nood aan slaap.

pijler:

Axelle (34 jaar) en Miriam (38 jaar) zijn de ouders van Billie. Axelle heeft het gevoel dat ze er alleen voor staat in de opvoeding van Billie.

pijler:

Amina (28 jaar) is pas moeder geworden. Ze herkent haar eigen lichaam niet meer. Ze vraagt zich af of ze er nog steeds goed uitziet.

pijler:

Lees het interview met Delphine en los de vragen op.

‘IK WAS NIET VERLIEFD OP MIJN KINDJE’

Een op vijf moeders ervaart klachten van een postnatale depressie. Ook Delphine Heyse (37) zag haar zoontje Lou maandenlang niet graag. Op haar dieptepunt wilde ze hem iets aandoen. ‘De baby was als een soort voorwerp voor me.’ Via vzw Wolk in mijn hoofd pleit ze voor meer begrip.

Drie jaar geleden werd Delphine Heyse (37) mama. Maar haar liefde voor zoontje Lou was maandenlang onbestaande. ‘Ik wilde hem niet bij me, ik voelde me geen moeder. De baby was als een soort voorwerp voor mij,’ vertelt ze. De depressie sluimerde volgens Delphine al tijdens de zwangerschap. Het waren negen eenzame maanden, in volle corona. Met complicaties: op de twintigwekenecho werd even gedacht dat Lou zou lijden aan het syndroom van Poland, dat de ontwikkeling van sommige borstspieren aantast. Ook een mentale beperking viel niet uit te sluiten. ‘Artsen konden niets voorspellen. We moesten de geboorte afwachten. Mijn zwangerschap werd gekenmerkt door onwetendheid.’ Op 28 september 2020 kwam Lou ter wereld. ‘Hij werd niet op me gelegd, maar snel meegenomen. Uiteindelijk kwam de verpleegster vertellen dat alles in orde was. Behalve zijn linkerhandje: zijn vier vingers zijn kleine knobbeltjes.’

Redding

Na de geboorte ging het elke dag slechter. ‘Ik huilde voor het minste. Ik kreeg hartkloppingen. Paniekaanvallen. Ik sliep amper. Koken deed ik niet. Ik viel tien kilo af. Ik stond op, waste Lou op automatische piloot en lag op de zetel te piekeren. Mijn man had wél veel huid-op-huidcontact met Lou. Ik kon enkel denken: wat vind jij daar nu leuk aan? Ik was niet verliefd op mijn kindje.’ Op een moment schrok Delphine van zichzelf. ‘Lou bleef maar huilen. Ik ging naar zijn bedje en smeekte: “Lou, alstublieft!” Kwaad nam ik hem vast en ik riep: “Wat is dat toch met jou?” Op dat punt besefte ik dat een mama die echt diep zit haar kind iets kan aandoen.’ Delphine belandde hierna op de afdeling Centrum Moeder en Kind. ‘Omdat de situatie zo acuut was, kreeg ik thuisbehandeling van een psychiatrische verpleegkundige en antidepressiva. Verder moest er altijd iemand bij me zijn. Vrienden en familie namen een beurtrol: elke voor- en namiddag kwam er iemand langs. Die mensen hebben me gered. Net als mijn man.’

Langzaam klaarde de wolk in Delphines hoofd op. ‘Ik herinner me hoe Lou op zijn speelmat heel luid lachte en ik voor het eerst dacht: dit is fijn. Die dag had ik ook gekookt en wisten we: we zijn vertrokken.’ Delphine deelt haar verhaal vooral om lotgenoten te steunen. ‘Al kan ik slechts één mama overtuigen: zoek hulp. Mijn band met Lou is vandaag super. Op een dag vertel ik hem alles. Ik wil hem vooral tonen: alles komt goed.’

Zoek je meer informatie of hulp? Je kunt terecht bij vzw Wolk in mijn hoofd, wolkinmijnhoofd.be.

Het hele verhaal van Delphine lees je op nina.be

Bron: hln.be

a Welke risicofactoren hadden een invloed op de draagkracht van Delphine? Noteer de factoren op micro-, meso- en macroniveau.

microniveau:

©VANIN

mesoniveau:

macroniveau:

b Welke beschermende factoren hadden een invloed op de draagkracht van Delphine?

c Analyseer het ouderwelbevinden van Delphine aan de hand van de vijf pijlers.

Social e steun en sociale cohesie

De mate van sociale steun waarop een gezin kan rekenen en de mate van sociale cohesie in de buurt zijn beschermende factoren op mesoniveau die de opvoedingscontext beïnvloeden. Ze verhogen de draagkracht van de ouders of verlichten de draaglast.

©VANIN

Leertekst 2

Impact van sociale steun op de opvoedingssituatie

It takes a village to raise a child is een zegswijze die je af en toe hoort. Wetenschappelijk onderzoek ondersteunt de uitspraak. Het ervaren van voldoende sociale steun is een van de belangrijkste beschermende factoren voor de draagkracht van gezinnen. Onderzoek toont:

—Ouders met een goed sociaal netwerk zijn meer ontspannen in de opvoeding, hebben meer zelfvertrouwen en gaan positievere relaties aan met hun kinderen.

—Kinderen die een hechte band hebben met hun grootouders zijn gelukkiger dan kinderen die dat niet hebben.

—Sociale steun zorgt ervoor dat opvoedingsproblemen minder kans maken om te escaleren naar een problematische opvoedingssituatie.

—Mensen hebben de voorkeur voor informele steun uit de nabije omgeving in plaats van hulp van een professional.

Sociale steun grijpt in op drie verschillende niveaus:

Praktische ondersteuning: taken overnemen zoals oppas, klussen in huis, huishoudhulp, vervoer.

Psychologische of emotionele ondersteuning: terechtkunnen bij anderen zoals een luisterend oor, stoom kunnen afblazen, waardering krijgen. Normatieve ondersteuning: voorbeeldfunctie die mensen voor elkaar hebben, zoals een kind dat opkijkt naar zijn opa, wil zijn zoals de volleybaltrainer.

Er is weinig onderzoek naar hoe het sociale netwerk van gezinnen versterkt kan worden.

Laagdrempelige ontmoetingsmomenten en ontmoetingsplekken in de buurt voor ouders (bv. op scholen) kunnen wel helpen om langdurig het sociale netwerk te versterken.

Impact van sociale cohesie op de opvoedingssituatie

Je zag in Agora 5 hoe belangrijk sociale cohesie is in een samenleving.

Sociale cohesie is moeilijk precies te definiëren. De Bertelsmann-studie uit 2012 (waarover je in Agora 4 hebt kunnen lezen) definieert het als een combinatie van drie onderdelen, hier schematisch weergegeven.

De drie domeinen van sociale cohesie en hun respectievelijke dimensies

Sociale cohesie

1.1 sociale netwerken

1.2 vertrouwen in mensen

1.3 aanvaarden van diversiteit

Sociale relaties

Verbondenheid 3

Focus op algemeen belang 1

3.3 burgerparticipatie 2

2.1 identificatie met land

2.2 vertrouwen in instituties

2.3 ervaren van rechtvaardigheid

©VANIN

3.1 gemeenschapszin en behulpzaamheid

3.2 respect voor sociale regels

Sociale cohesie hangt samen met veel positieve uitkomsten. Het kan de draagkracht verhogen, de draaglast verlichten of een positieve invloed hebben op andere beschermende factoren. Een aantal voorbeelden van de invloed van een hoge sociale cohesie: veiligheid en leefbaarheid van de wijk: minder criminaliteit, minder overlast, minder nood aan politie-interventies gezondheid: betere gezondheid, hogere levensverwachting, hogere gerapporteerde kwaliteit van leven, betere geestelijke en fysieke gezondheid positief gedrag: vermindering gedragsproblemen —betere kansen op de arbeidsmarkt

Sociale steun, sociale cohesie en de interactieniveaus

Op mesoniveau heeft een sterke of zwakke sociale cohesie een invloed op de opvoedingscontext. Het macroniveau heeft ook een impact op de sociale cohesie van een buurt. Bevorderende factoren voor sociale cohesie op macroniveau zijn bijvoorbeeld:

—De overheid die zorgt voor een goede spreiding van nieuwkomers in het land.

—De overheid die werkt aan integratie van nieuwkomers.

—De overheid die voldoende in de buurt investeert: geen leegstand, geen graffiti, propere straten, groen, speelplein …

—De politie die positief aanwezig is in de straten.

—De overheid die gemeenschapszin promoot: subsidies voor straatfeesten, activiteiten georganiseerd door de gemeente …

Leeractiviteiten

1 Vul 'sociale steun' en 'sociale cohesie' op de juiste plaats in het schema van hoofdstuk 2 aan.

2 Bekijk de grafieken en beantwoord de vragen.

©VANIN

Sociale contacten bij bevolking van 15 jaar en ouder Vlaams gewest, 2001, 2004, 2008, 2013, 2018

Sociale contacten bij bevolking van 15 jaar en ouder in het Vlaams Gewest, 2001, 2004, 2008, 2013, 2018

ontevreden over sociale contacten

weinig sociale contacten zwakke sociale ondersteuning

Bron: Gezondheidsenquête Sciensano, bewerking Statistiek Vlaanderen

Sociale contacten bij bevolking van 15 jaar en ouder in 2018 in het Vlaams Gewest

mannen 7

vrouwen 7

15-24 jaar 3

25-34 jaar 9

35-44 jaar 9

45-54 jaar 8

55-64 jaar 8

65-74 jaar 4

74 jaar en ouder 11 lager 12

lager secundair 10 hoger secundair 7 hoger 6

Bron: Gezondheidsenquête Sciensano, bewerking Statistiek Vlaanderen

a Bekijk de cijfers van 2018. Wat kun je zeggen over de ervaren sociale steun?

b Wat kun je zeggen over de evolutie van de ervaren sociale ondersteuning doorheen de tijd?

c Is er samenhang tussen het behaalde onderwijsniveau en de beleving van sociale contacten en sociale ondersteuning?

d Kun je effecten van sekse en/of leeftijd opmerken?

3 Bekijk de drie grafieken en de vergelijkingstabel van sociale cohesie en beantwoord de vragen.

Algemene index van sociale cohesie in verhouding tot het percentage immigranten

algemene index van sociale cohesie (2009-2012)

percentage immigranten (2005)

Bron: Bertelsmann Stiftung

Algemene index van sociale cohesie in verhouding tot het belang van religie in het dagelijks leven

algemene index van sociale cohesie (2009-2012)

©VANIN

belang van religie in het dagelijkse leven (2006-2008)

Bron: Bertelsmann Stiftung

Levenstevredenheid in verhouding tot de algemene index van sociale cohesie

levenstevredenheid (2009-2012)

algemene index van sociale cohesie (2004-2008)

Bron: Bertelsmann Stiftung

Een internationale vergelijking van sociale cohesie (2009-2012)

1 Sociale relaties periode 2009-2012

1.1socialenetwerken1.2vertrouweninmensen1.3aanvaardenvandiversiteit

2.1identificatiemetland 2.2vertrouwenin instituties 2.3ervarenvanrechtvaardigheid3.1gemeenschapszinenbehulpzaamheid3.2respectvoorsocialeregels3.3burgerparticipatie

Denemarken (DK)

Noorwegen (NW)

Finland (FL)

Zweden (SE)

Nieuw-Zeeland (NZ)

Australië (AU)

Canada (CA)

Verenigde Staten (US)

Zwitserland (CH)

Luxemburg (LUX)

Nederland (NL)

Ierland (IE)

Oostenrijk (AU)

Duitsland (DE)

Verenigd Koninkrijk (GB)

Frankrijk (FR)

Spanje (ES)

België (BE)

Estland (EE)

Malta (MT)

Polen (PL)

Slovenië (SI)

Tsjechië (CZ)

Italië (IT)

Hongarije (HU)

Portugal (PT)

Slowakije (SI)

Israël (IL)

Cyprus (CY)

Litouwen (LT)

Letland (LV)

Bulgarije (BG)

Griekenland (GR)

Roemenië (RO)

2 Verbondenheid 3 Focus op algemeen belang hoogste niveau bovengemiddeld niveau gemiddeld niveau ondergemiddeld niveau laagste niveau

©VANIN

a Hoe scoort België ten opzichte van de andere EU-landen? En ten opzichte van niet-EU-landen?

b Op welke onderdelen van sociale cohesie scoren we het zwakst? Kun je dat verklaren?

c Welke conclusies kun je trekken uit de drie grafieken?

d Op welke onderdelen van sociale cohesie scoren we het zwakst? Kun je dat verklaren?

Onderwijs

Onderwijs heeft volgens Nederlands pedagoog Gert Biesta (2012) drie functies: kwalificeren, socialiseren en persoonsvorming. Scholen zijn daardoor een beschermende factor in de opvoedingscontext die probeert evenwicht in de balans te brengen.

©VANIN

De school als beschermende factor

Verschillende beleidsplannen en voorstellen, zoals het GOK-decreet (gelijke onderwijskansen) en leersteundecreet, proberen de kansen van alle leerlingen te optimaliseren. Een sterk uitgebouwd onderwijs is een beschermende factor die compenseert voor risicofactoren zoals kansarmoede, ontwikkelingsstoornissen en leerproblemen.

GOK-decreet

In 2002 werd het GOK-decreet ingevoerd met als doel specifieke kansengroepen in het onderwijs te ondersteunen. Daarnaast moest het decreet uitsluiting, sociale scheiding en discriminatie tegengaan.

Het GOK-decreet rust op twee pijlers:

Inschrijvingsrecht en -beleid: elk kind mag zich inschrijven in een school naar keuze, zolang het voldoet aan de toelatingsvoorwaarden. Bepaalde groepen krijgen voorrang om te zorgen voor een sociale mix in de school.

Financiering: op basis van de socio-economische achtergrond van de leerlingen krijgt een school meer of minder middelen om sociale ongelijkheid weg te werken. Zo kan de school een zorgbeleid uitwerken dat rekening houdt met de socio-economische achtergrond van de leerlingen.

De extra werkingsmiddelen worden berekend op basis van kansenindicatoren. De onderwijs kansarmoede-indicator (OKI) voegt volgende vier kenmerken samen: —opleidingsniveau van de moeder

—gezinstaal

—buurt met hoge mate van schoolse vertraging —het al dan niet hebben van een schooltoelage

Scholen willen met hun GOK-beleid elk kind goed onderwijs aanbieden, ook kinderen met hoge onderwijs kansarmoede-indicatoren.

Alexandra (15 jaar) is in mei 2022 samen met haar twee broers uit Oekraïne aangekomen in België. Na een jaar onderwijs voor anderstalige nieuwkomers (OKAN) kan Alexandra starten in een secundaire school. Alexandra heeft de capaciteiten om te functioneren in een doorstroomrichting, maar is de taal nog niet machtig. De moeder van Alexandra heeft veel zorgen. Haar man is achtergebleven in Oekraïne en ze vindt het niet evident om de zorg op te nemen voor drie kinderen in een land waar ze de taal niet spreekt. De school van Alexandra biedt extra lessen Nederlands aan. Op het eerste oudercontact voorziet de school een tolk, zodat de moeder van Alexandra vlot in gesprek kan gaan. De school leidt de moeder van Alexandra naar ontmoetingsplaatsen waar ze andere moeders kan spreken.

Leertekst 3

Decreet leersteun

Om een antwoord te bieden aan de steeds groeiende diversiteit en het toenemen van het aantal leerlingen met specifieke zorgbehoeften, heeft de overheid het leersteundecreet uitgewerkt. Leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften konden vaak niet terecht in een school voor regulier onderwijs. Kamperen aan scholen, lange afstanden die kinderen afleggen om naar een school op maat te gaan … Het zijn allemaal risicofactoren die de draagkracht van het gezin bedreigen. Het leersteundecreet (in voege sinds schooljaar 2023-2024) is een beslissing op macroniveau die ervoor moet zorgen dat elk kind zich kan ontwikkelen in de school van zijn of haar keuze.

Het centrale idee is de onderwijskwaliteit zo hoog mogelijk te houden en ondertussen alle leerlingen de kans te bieden om zich optimaal te ontwikkelen. Het decreet steunt op twee pijlers: Scholen versterken in het omgaan met leerlingen met specifieke zorgnoden zoals ASS, ADHD, DCD … —Scholen voor buitengewoon onderwijs versterken om zorg op maat te bieden aan leerlingen met specifieke zorgnoden.

Het onderwijs en de interactieniveaus

Door het bieden van een ondersteunende en positieve omgeving aan de jongeren is de school een beschermende factor op het mesoniveau. Beleidsplannen, zoals het GOK-decreet, op macroniveau proberen de school op mesoniveau te versterken. Ouderfactoren op microniveau spelen echter een belangrijke rol. Een kritiek is dat de ondersteuning via het leersteundecreet vaak terechtkomt bij kinderen en jongeren van wie de ouders sterk genoeg zijn om stappen te ondernemen in het aanvragen van ondersteuning. Hier is sprake van het mattheuseffect. Dat versterkt ongelijkheden: jongeren en kinderen van ouders met meer kennis, sociale connecties en financiële middelen om onderzoeken te doen, hebben ook meer toegang tot ondersteunende middelen. Terwijl de middelen net een beschermende factor zouden moeten zijn voor opvoedingscontexten waar er minder draagkracht is.

GOOD TO KNOW

Recht op onderwijs voor iedereen?

In 2009 werd het VN-verdrag over de rechten van personen met een handicap geratificeerd door België. Door dit verdrag te erkennen, engageert België zich om gelijke rechten te waarborgen voor mensen met een beperking. Het recht op onderwijs voor kinderen en jongeren met een beperking is er hier een van. Ondanks de ondertekening van dat verdrag zette België geen stappen in het verzekeren van het recht op onderwijs voor iedereen. Dat leidde tot een zaak tegen de Belgische regering van een groep ouders van kinderen met een beperking. Deze ouders gaven aan dat het onderwijssysteem in België niet voldeed aan de vereisten van inclusief onderwijs zoals vastgelegd in het VN-verdrag over de rechten van personen met een handicap.

1 Vul 'school' en 'onderwijs' op de juiste plaats in het schema van hoofdstuk 2 aan. Leeractiviteiten

2

Verdeel de klas in drie groepen. Elke groep leest op iDiddit een artikel over het plaatstekort in het buitengewoon onderwijs. Beantwoord dan de vragen.

a Vat het artikel dat jullie lazen samen op een apart blad.

b Elk groepslid vormt nu een nieuwe groep met personen die een ander artikel lazen. Zorg ervoor dat jullie minstens iemand per artikel in jullie groep hebben. Bespreek de samenvatting van de artikels. Brengen de artikels dezelfde boodschap?

Vragen om mee te nemen in de bespreking:

• Hoeveel plaatstekort is er?

• Welke kinderen vinden geen plaats in het buitengewoon onderwijs?

• Zijn er regio’s die erger getroffen zijn dan andere?

• Wat zijn de alternatieven en waarom zijn die niet goed?

• Wat is de oorzaak van dit probleem volgens de artikels?

3 Ga na welke initiatieven jouw school organiseert om leerlingen educatief en sociaal-emotioneel te ondersteunen. Noteer bij elk initiatief waarom dit wel of niet een beschermende factor is in de opvoeding.

4 Bekijk op iDiddit het videofragment van Klasse over Sulaiman, Houda, Zamzama. Welke risicofactoren zijn er aanwezig bij de jongeren?

Ga vervolgens na hoe de school de rol van beschermende factor opneemt.

Risicofactor

Sulaiman

Houda Zamzam

School als beschermende factor

5

Lees de situatie van Sari en analyseer aan de hand van het balansmodel van Bakker.

Sari (15 jaar) ervaart veel stress bij het geven van presentaties. Wanneer een presentatie gepland staat, loopt ze dagen vooraf te piekeren. Ze heeft paniekaanvallen thuis. Sari heeft ook nog een jongere broer met ASS. Sari en haar broer wonen in bij hun moeder, Charlotte. De vader van Sari is niet meer in beeld. Toen Charlotte schoolliep, lagen haar prioriteiten niet bij school, waardoor ze haar secundair diploma niet heeft behaald. Charlotte weet niet hoe ze moet omgaan met de paniekaanvallen van Sari en begrijpt niet veel van de leerstof. Momenteel worstelt Charlotte ook met gezondheidsproblemen. Charlotte woont ver van haar eigen familie en heeft vaak het gevoel dat ze er alleen voor staat. Sari komt terecht bij de leerlingbegeleider van haar school, die haar helpt omgaan met stress. De leerlingbegeleider gaat in gesprek met de moeder van Sari en toont haar hoe ze de digitale agenda van Sari mee kan helpen opvolgen, zodat Charlotte haar dochter kan ondersteunen in het plannen en organiseren van haar schoolwerk. Nipte deadlines brengen dan geen onnodige stress meer voor Sari.

microniveau kindfactoren ouderfactoren

gezinsfactoren

mesoniveau sociale (gezins) factoren

sociale (buurt) factoren

Risicofactoren

Beschermende factoren

macroniveau

sociaaleconomische gezinsfactoren culturele factoren

maatschappelijke factoren

6 Het GOK-decreet en het leersteundecreet zijn maatregelen op macroniveau die de school willen versterken in de beschermende rol die ze kan hebben voor de draaglasten in het gezin. Lukt dat ook in de praktijk?

a Zoek twee artikelen die de implementatie van het GOK-decreet en leersteundecreet analyseren. Vat beide artikelen samen.

samenvatting artikel 1:

©VANIN

samenvatting artikel 2:

b Welke kritische bedenkingen op vlak van de implementatie van het GOK-decreet en het leersteundecreet maak je na je analyse van de twee artikelen? Noteer er drie.

3.4 Laagdr empelige hulpverlening

Kinderen, jongeren en ouders worden geconfronteerd met verschillende risicofactoren in de opvoeding. Op mesoniveau kan laagdrempelige hulpverlening een beschermende factor zijn om te vermijden dat de balans doorslaat.

Leertekst 4

©VANIN

De jeugdhulpverlening in België is ingebed in het decreet jeugdhulpverlening. Dat decreet maakt een onderscheid tussen rechtstreeks toegankelijke en niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverlening Laagdrempelige hulpverlening valt onder de eerste groep en is een beschermende factor wanneer de balans nog niet doorgeslagen is. De niet-rechtstreeks toegankelijke hulp komt later aan bod bij een uit balans geraakte gezinscontext.

Opvoeden is een uitdagend parcours waarbij soms ondersteuning nodig is. De laagdrempelige hulpverlening kan een positieve impact hebben op de opvoeding door de toegankelijkheid. Ze pakt problemen proactief aan, waardoor ze preventief werkt en opvoedingskwesties niet escaleren.

Laagdrempelige hulpverlening is een verzamelnaam voor alle diensten en instanties die snel en rechtstreeks toegankelijk zijn voor kinderen, jongeren en volwassenen. Ze bieden ondersteuning op verschillende ontwikkelingsdomeinen. Ze willen voorkomen dat risicofactoren bij kind en/of ouder escaleren. Denk hierbij aan:

—TEJO (therapeuten voor jongeren): gratis psychologische ondersteuning voor jongeren

—CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk): ondersteuning van mensen met vragen en problemen rond welzijn zoals persoonlijke problemen, financiële problemen en problemen in het gezin

—CKG’s (Centrum voor Kind en Gezinsondersteuning): opvoedingshulp voor gezinnen met lagereschoolkinderen

Door het laagdrempelige karakter zijn er ook enkele uitdagende aspecten aan de rechtstreekstoegankelijke hulp:

—Het laagdrempelige karakter kan als gevolg hebben dat de hulpverlening blijft steken op een oppervlakkig niveau. Complexere opvoedingsproblemen hebben diepgaandere begeleiding nodig.

—Er is een groot aanbod, wat kan leiden tot een versnippering van de hulpbronnen Daardoor is het voor ouders niet evident om de juiste ondersteuning te vinden.

Om wegwijs te raken in het ruime zorgaanbod in Vlaanderen en Brussel bestaat de Vlaamse Sociale Kaart. Via de Vlaamse Sociale Kaart kun je informatie opzoeken over het zorgaanbod in Vlaanderen en Brussel. Alle info over gezondheids- en welzijnszorg, zoals aanbod, doelgroep, openingsuren en contactgegevens, is hier gecentraliseerd.

Gezondheidszorg

focuspreventie, diagnose, behandeling en herstel van ziekten, aandoeningen en lichamelijke gezondheidsproblemen

betrokken partijen

medische professionals, ziekenhuizen, verpleegkundigen en andere zorgverleners

doelbehoud of herstel van de lichamelijke gezondheid

Laagdrempelige hulpverlening en de interactieniveaus

Welzijnszorg

gericht op het volledige welzijn van mensen, zowel fysiek, mentaal, emotioneel als sociaal

©VANIN

maatschappelijk werkers, psychologen, therapeuten

ondersteuning van mensen bij het bereiken van optimaal welzijn op verschillende gebieden van hun leven

Dat de laagdrempelige hulpverlening een grote betekenis kan hebben op microniveau staat buiten kijf. De feiten tonen echter aan dat het beleid op macroniveau vooral investeert in curatieve gezondheidszorg in plaats van preventieve gezondheidszorg. Het legt de nadruk op het bestrijden van ziekten en/of symptomen in plaats van op het voorkomen ervan.

GOOD TO KNOW

Van de totale uitgaven van de overheid aan gezondheidszorg gaat 2 % naar preventie. De investering in preventieve zorg is belangrijk in alle lagen van het jeugd- en gezinsbeleid van de overheid. Denk maar aan kwaliteitsvolle kinderopvang, huisvesting, onderwijs en vrijetijdsbesteding. Als de verschillende vormen van laagdrempelige hulpverlening op mesoniveau niet goed op elkaar zijn afgestemd, heeft dat een negatief effect op de hulpverlening op microniveau. Het decreet integrale jeugdhulp probeert daar een antwoord op te bieden. Hoofdstuk 4 focust er verder op.

GOOD TO KNOW

Een bekend aanspreekpunt voor (aanstaande) ouders in Vlaanderen en Brussel is Kind en Gezin, tegenwoordig Agentschap Opgroeien. In de volksmond werd het ook wel 'De weging' genoemd, omdat alle ouders op vaste tijdstippen verwacht werden bij het consultatiebureau voor het wegen en meten van hun kind. Agentschap Opgroeien doet echter veel meer dan het opvolgen van groei en ontwikkeling. Het voorziet gratis consulten op tien belangrijke momenten in de ontwikkeling van het kind. Het bespreekt ook de nodige vaccinaties en er is ruimte voor vragen en bezorgdheden van de ouders. Een gezin wordt geregistreerd bij Agentschap Opgroeien wanneer aanstaande ouders een Groeipakket (kinderbijslag) aanvragen. Na registratie wordt een eerste bezoek ingepland om kennis te maken met het gezin. Op die manier speelt Agentschap Opgroeien een belangrijke rol als beschermende factor in het vaststellen van eventuele risicofactoren.

Leeractiviteiten

1 Vul 'laagdrempelige hulpverlening' op de juiste plaats in het schema van hoofdstuk 2 aan.

2 Bestudeer onderstaand schema en lees de situaties. Op welk niveau situeert de zorg zich in de situaties?

©VANIN

vierdelijnszorg: erg gespecialiseerde aanpak van specifieke gezondheids- of welzijnsproblemen

derdelijnszorg: gespecialiseerde zorg in een ziekenhuis of centrum, afgebakende doelgroep

tweedelijnszorg: verwijzing nodig, ambulante gespecialiseerde zorg, afgebakende doelgroep

eerstelijnszorg: toegankelijk zonder verwijzing, algemene hulpverlening, niet specialistisch

nuldelijnszorg: gratis, dicht bij mensen

preventie

Hector (14 jaar) worstelt met een eetstoornis. Hij staat op de wachtlijst voor een opname in de Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) om daar de nodige ondersteuning te krijgen.

©VANIN

Coco (16 jaar) is lusteloos. Ze heeft weinig energie en kan het niet meer opbrengen om zich in te zetten voor haar hobby, hockey. Haar moeder maakt een afspraak bij de huisarts.

Rosita (23 jaar) vecht tegen een verslaving. De ambulante hulpverlening is niet meer toereikend. Ze zet zich op de wachtlijst voor een opname in De Sleutel in Gent.

Ernesto (44 jaar) kampt met depressieve gevoelens. Zijn huisarts verwijst hem door naar een psychiater.

Nassim (14 jaar) heeft nood aan een gesprek en belt 102, het gratis anonieme telefoonnummer van Awel.

Zoek op de Sociale Kaart waar je in jouw omgeving op een rechtstreeks toegankelijke manier terechtkunt in volgende situaties.

Nathalie (45 jaar) is alleenstaande moeder. Haar zoon, Lionel (15 jaar), komt amper nog uit zijn kamer. Hij gamet ‘s nachts en wil overdag zoveel mogelijk slapen. Nathalie kan haar zoon niet motiveren om naar school te gaan. Wanneer ze daarover het gesprek wil aangaan, is Lionel verbaal agressief.

August (31 jaar) is alleenstaande vader en heeft het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Op het einde van de maand heeft hij het moeilijk om voldoende eten te voorzien voor zijn twee zonen.

©VANIN

Billie (4 jaar) zit in de tweede kleuterklas. Regelmatig zijn er incidenten in de klas waarbij Billie betrokken is. Ze doet kinderen pijn. Onlangs maakte ze de bril van Remus kapot.

Faisal en Meyrem zijn de Nederlandse taal nog niet machtig en hebben hulp nodig om een juiste school te vinden voor hun dochter Mohazama (15 jaar).

Joanna (16 jaar) worstelt met haar geaardheid. Ze heeft niet het gevoel dat ze dit kan bespreken met haar ouders.

Omer (15 jaar) ervaart de laatste tijd veel stress en angst. Hij zit in het vijfde middelbaar en leidt onder de druk van school en sociale verwachtingen. Hij trekt zich steeds meer terug. Zijn ouders zitten in een vechtscheiding, waardoor Omer het gevoel heeft dat hij niet bij hen terechtkan.

De ouders van Denzell (4 jaar) worstelen met zijn driftbuien. Ze krijgen veel goedbedoelde adviezen, maar weten niet meer welke reactie nu de juiste is.

4 Bekijk op iDiddit het filmfragment over het bezoek van enkele ministers aan het Overkophuis in Gent. Beantwoord de vragen.

a Waarom kan een Overkophuis een beschermende factor zijn in de opvoeding?

©VANIN

b Hoe kan een Overkophuis bijdragen aan het bevorderen van sociale cohesie?

5 Lees het artikel over de nood aan EHBO-cursussen voor psychische problemen. Beantwoord de vragen.

Een EHBO-cursus voor psychische problemen is zinvol en nodig

We hebben allemaal geleerd om hartmassage uit te voeren op het ritme van het nummer

Stayin’ Alive, maar we weten niet wat gedaan als een collega op een burn-out afstevent. En hoe steun je een vriend die met depressie kampt?

Omdat velen zich reddeloos voelen in zo’n situatie, pleitten de partij Groen en Zorgnet-Icuro, de Vlaamse koepel van ziekenhuizen en zorginstellingen, er vorige maand voor dat de regering geld vrijmaakt voor EHBO-cursussen voor psychische problemen. N-VA, CD&V en Open VLD maken nu bekend dat ze die cursussen een goed idee vinden.

De cursussen zijn bedoeld voor een uiteenlopend publiek. Ze kunnen doorgaan op scholen, in bedrijven of bij jeugdverenigingen. ‘Overal zou de overheid de cursussen rond psychische problemen moeten organiseren en daar de nodige middelen voor uittrekken. Het zou even vanzelfsprekend moeten worden als een EHBO-cursus,’ zegt Vlaams parlementslid Björn Anseeuw (N-VA) in De Standaard

Een half dagje op cursus volstaat niet ‘Wat de regering voorstelt is geen slecht idee, maar het moet wel goed uitgevoerd worden,’ zegt klinisch psycholoog Tine Daeseleire, stichter van The Human Link. Haar bedrijf organiseert zowel cursussen die aanzetten tot preventieve zorg voor het psychisch welzijn (bv. omgaan met stress), als lessen psychische opvang en nazorg. Afhankelijk van de cursus, nemen organisaties, bedrijven of particulieren deel. Momenteel organiseert The Human Link voor de inwoners van stad Antwerpen lessenreeksen over psychische EHBO.

‘De cursus moet op maat zijn van de doelgroep, aangepast aan de leefwereld’, vult Daeseleire aan. ‘Zo voorkom je dat de cursisten afhaken. Scholieren krijgen bijvoorbeeld eerder te maken met examenstress dan met een burn-out. Bovendien moeten de lessen voldoende uitgebreid zijn. Een half dagje op cursus volstaat niet.’

‘Je moet aan een breed publiek niet van in het begin vertellen hoe het om moet gaan met een angststoornis of een klinische depressie. Wie mentaal gezond is, heeft wellicht nooit iets aan die informatie. Het is nuttiger om hen algemene vaardigheden aan te leren zodat ze zichzelf gezond houden: mentale hygiëne. Hoe kun je bij jezelf en anderen psychische klachten herkennen en wat kun je eraan kan doen? Zo voorkom je soms dat stressklachten uitmonden in een depressie of een burn-out. Een preventieve cursus die algemene problemen aanpakt zoals piekeren, slapen, faalangst en stress is voor iedereen relevant, ook voor jongeren,’ zegt Daeseleire.

Psychische hulp zoeken is nog steeds een taboe in België, terwijl minstens een op de vier vroeg of laat met een psychisch probleem kampt. ‘De hulpverlening die we vandaag bieden, komt vaak laat. Mensen wachten te lang om hulp te zoeken, tot er ernstige klachten zijn.’

Bron: eoswetenschap.eu

a Een EHBO-cursus voor psychische problemen is een beschermende factor op micro-, meso- en macroniveau. Leg uit.

b Welke rol speelt preventieve hulpverlening bij het verminderen van langetermijnkosten in de gezondheidszorg?

c Ben je geschikt als mental coach omdat je zelf al te maken hebt gehad met psychische problemen? Beargumenteer jouw antwoord.

Exit

1 Werk in groepen. Kies een vorm van laagdrempelige hulpverlening om te onderzoeken. Licht de werking, de doelgroep en het aanbod toe. Verwerk de begrippen geleerd in dit hoofdstuk en presenteer aan de klas.

2 Maak een mindmap waarin je de kapstokken van dit hoofdstuk verwerkt.

R

ISICOFACTOREN VOOR DE OPVOEDING

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

©VANIN

In dit hoofdstuk bespreek je een aantal risicofactoren in de opvoedingscontext. Je staat concreet stil bij emotionele problemen en stoornissen, ontwikkelingsstoornissen, handicap en kansarmoede.

Je probeert inzicht te krijgen in hoe die zaken de opvoedingscontext kunnen beïnvloeden. Ten slotte sta je ook telkens stil bij mogelijke interacties van de risicofactor op de andere niveaus en bij mogelijke interacties tussen risicofactoren onderling.

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik heb zicht op hoe kansarmoede een risicofactor kan zijn in de opvoeding. WAT LEER IK IN DIT

Ik kan een gegeven risicofactor in de opvoeding uitleggen en er een voorbeeld bij geven.

Ik kan analyseren hoe opvoedingscontexten als beschermende factor de opvoeding kunnen beïnvloeden.

Ik kan een gegeven risico-opvoedingscontext situeren op micro-, meso- of macroniveau.

Ik kan het emotieproces met al zijn fasen analyseren en er een eigen voorbeeld bij uitwerken.

Ik kan uitleggen hoe ouders de emoties van kinderen kunnen helpen reguleren.

Ik kan in een casus de beschreven symptomen van een emotionele stoornis herkennen.

Ik kan uitleggen hoe een beperking en eventueel een handicap een invloed kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van de persoonlijkheid en de opvoeding.

Ik kan bespreken hoe de visie op personen met een handicap geëvolueerd is naar een visie van volwaardig burgerschap.

BEGRIPPEN

actietendens – beperking – burgerschapsmodel – co-regulatie – DSV-V-TR – emotieregulatie –emotionele stoornissen – fobie – fysiologische respons – gedragsbereidheid –gegeneraliseerde angststoornis – handicap – kansarmoede – Kwaliteit van Bestaan –paniekstoornis – posttraumatische stressstoornis – stoornis – subjectieve beleving –Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VRPH)

Instap

Iedereen wil opgroeien tot een (emotioneel) stabiele, harmonisch ontwikkelde, positief ingestelde volwassene. Maar wat kan dat opgroeien bemoeilijken of soms in de weg staan?

a Maak een lijst van de factoren die een negatieve impact kunnen hebben op de ontwikkeling van een kind. Laat je hierbij inspireren door het balansmodel van Bakker.

Negatieve impact op de ontwikkeling:

verwaarlozing

©VANIN

armoede

Uitleg hoe de gebeurtenis de ontwikkeling beïnvloedt:

Onvoldoende stimulatie om te komen tot je potentieel, met alle psychologische gevolgen en trauma’s die daarbij komen.

Kinderen in armoede kunnen vaak niet onbezorgd kind zijn. Ze moeten al op jonge leeftijd met geldproblemen bezig zijn en ervaren de gevolgen van armoede: ze worden anders bekeken, krijgen weinig (stimulerend) speelgoed, komen met honger naar school (concentratieproblemen), kunnen niet aan alle betalende schoolactiviteiten deelnemen …

b Bespreek. Komen jullie tot ongeveer dezelfde lijst of zijn er grote verschillen? Kunnen jullie categorieën maken over de lijsten heen?

Aanknopingspunten met vorig leerjaar

In Agora 5 leerde je al:

De impact die kansarmoede en sociale ongelijkheid hebben op uitkomsten als levensgeluk, criminaliteit, levensduur en academisch succes.

Hoe we als maatschappij omgaan met mensen die afwijken van de gangbare normen (exclusie, integratie, inclusie).

4.1 Emo tionele problemen en emotionele stoornissen

Emoties spelen een grote rol in je leven. Ze bepalen voor een groot deel je innerlijke leefwereld en hebben invloed op je gedrag. Het kan ook grondig fout lopen met emoties. Ze kunnen het je moeilijk maken in je functioneren. Je verdiept eerst je kennis vanuit het derde en vierde jaar over wat emoties zijn en welke onderdelen ze bevatten. Zo kun je beter begrijpen wat er gebeurt en waarom het gebeurt als het verkeerd loopt.

Leertekst 1

Emotie en emotieproces

Meestal zijn emoties nuttig. Ze zorgen ervoor dat je jezelf beter aan je omgeving aanpast.

Emotiecentra behoren tot de oudste structuren in de hersenen. Ze zijn geëvolueerd om perfect afgestemd te zijn op hun taken: overlevingskansen bieden, duidelijke communicatie mogelijk maken, wijzen op gevaar ... Emoties laten je toe veel sneller te reageren in situaties dan logisch redeneren ooit zou kunnen.

Je kunt de fasen van een emotie schematisch voorstellen, bijvoorbeeld:

Gebeurtenis

Geoffry en Jason zitten naast elkaar aan een schoolbank. Ze zien een spin over hun bank kruipen.

Evaluatie

Geoffry evalueert de spin als zeer onplezierig, zeer relevant en oncontroleerbaar. Jason evalueert de spin als niet relevant, neutraal, controleerbaar.

Veranderende gedragsbereidheid/actietendens

Geoffry wil zo snel mogelijk rechtstaan en weglopen uit de situatie. Dat krijgt stuurvoorrang op zijn bestaande actietendens om rustig te blijven zitten in de les en op te letten. Bij Jason verandert de gedragsbereidheid niet. Hij krijgt geen emotionele ervaring en zijn actietendens om op te letten blijft bestaan.

Fysiologische responsen

Geoffry begint te trillen en te zweten. Zijn bloeddruk stijgt en zijn hart slaat een slag over. Zijn pupillen worden klein, het bloed verdwijnt uit zijn spijsverteringsen voortplantingsorganen en stroomt naar zijn spieren. De actietendens ‘vluchten’ wordt voorbereid.

Veranderde ideeën of attituden

Geoffry denkt: ‘Ik moet niet alleen op mijn hoede zijn voor spinnen in de natuur. Ook binnen, zoals in een klaslokaal, kan ik die vreselijke beesten tegenkomen. Ik ben nergens meer veilig.’

©VANIN

Het proces loopt verder.

Subjectieve beleving Geoffry voelt zich bang.

Expressie/gedrag

Geoffry slaakt een luide kreet, springt recht en loopt van zijn bank weg. De rest van de klas schrikt van de plotse reactie.

Gebeurtenis

Jason roept: ‘Haha, Geoffry is bang van een spinnetje!’ De medeleerlingen beginnen te lachen.

Volgens het schema op pagina 75 doorloopt het emotieproces altijd dezelfde fasen:

Gebeurtenis: dit is het begin. Er is altijd eerst een gebeurtenis.

Je hoort per ongeluk dat je beste vrienden een verassingsfeest voor je verjaardag aan het organiseren zijn.

Evaluatie: je geeft betekenis aan de gebeurtenis. Dat proces gaat heel snel en kan ook (deels) onbewust gebeuren.

• Relevant voor mij en mijn doelen of niet?

• Plezierig of onplezierig?

• Gevaarlijk of ongevaarlijk voor mijn persoon?

• Door iemands schuld/dankzij iemands toedoen of door toeval?

• Controleerbaar of oncontroleerbaar?

• Je had niet verwacht dat je vrienden zoveel moeite voor jou zouden doen. Je evalueert dat als relevant, plezierig, oncontroleerbaar.

Veranderde gedragsbereidheid of actietendens: op basis van de evaluatie krijgt de actietendens vorm. Je voelt de neiging om iets te doen. Die neiging heeft voorrang op andere actietendensen en huidig gedrag. De meest voorkomende actietendensen zijn:

• vechten

• vluchten

• bevriezen

• toenadering zoeken

Je wilt vragen wie allemaal uitgenodigd is en waar het zal doorgaan. Je zoekt toenadering tot je vrienden om meer te weten te komen. Je stopt met studeren voor de toets morgen, neemt je gsm en je spreekt af om vanavond iets te gaan drinken.

Subjectieve beleving (of effect) en veranderde ideeën of attitudes: na de evaluatie krijg je ook een subjectieve beleving of affect. Dat is het onderdeel van een emotie dat de meeste mensen benoemen als ze over emoties spreken. In de volkstaal: je gevoel. Daarnaast kan hier ook je idee of attitude over een persoon, gebeurtenis of situatie veranderen. Dat kan op zijn beurt leiden tot nieuwe gebeurtenissen.

Je voelt je dankbaar en gelukkig met zo’n goede vrienden. Dat zorgt ervoor dat je vrienden nog belangrijker vindt dan daarvoor, dat je nog meer met hen afspreekt (nieuwe gebeurtenis) en meer tijd in hen investeert.

Fysiologische responsen: lichamelijke reacties op de evaluatie van de gebeurtenis. De responsen verlopen via het zenuwstelsel. De reacties maken je lichaam klaar om in actie te komen en dus de actietendens uit te voeren. Elk van de actietendensen heeft bijbehorende fysiologische veranderingen.

Je krijgt het warm, je hartslag zakt, je pupillen verwijden, je spierspanning daalt: je lichaam ontspant.

Je bent klaar om op een rustige manier toenadering te zoeken.

Expressie/gedrag: uiteindelijk volgt er een gedragsmatig antwoord of gedragsexpressie op de emotie. Dat is de actietendens die omgezet wordt in gedrag.

Je stapt naar je vrienden toe en je straalt helemaal.

Nieuwe gebeurtenis: de nieuwe situatie is opnieuw een input voor een nieuwe gebeurtenis en de cyclus begint opnieuw. Dat hoeft niet altijd onmiddellijk zo te zijn.

Je vrienden kijken je vreemd aan en vragen: ‘Wat is er met jou gebeurd? Je ziet er zo vrolijk uit. Heb je een nieuw lief of heb je de lotto gewonnen?’

GOOD TO KNOW

Er is veel discussie in de literatuur over de volgorde van de fasen binnen het emotieproces. De James-Lange theorie (1884) zegt bijvoorbeeld dat de fysiologische reactie eerst komt, dat emotie dus een puur lichamelijke oorzaak heeft. Volgens die theorie ben je bang omdat je bibbert, boos omdat je vuisten jeuken ...

De Cannon-Bard theorie stelt dat emoties starten in het brein, dat stuurt zowel de lichamelijke als de emotionele reactie aan.

Volgens de Schachter-Singer theorie starten emoties dan weer als reactie op een lichamelijke respons en geeft het brein betekenis aan de situatie.

©VANIN

Leeractiviteiten

1 Je bestudeerde de fasen van het emotieproces. Gebruik nu de nieuwe gebeurtenis bij Geoffry (uit leertekst 1) als input om het emotieproces opnieuw te doorlopen.

Fasen in een emotie of emotieproces: gebeurtenis Jason roept: ‘Haha, Geoffry is bang van een spinnetje!’ De medeleerlingen beginnen te lachen.

evaluatie

veranderde gedragsbereidheid

subjectieve beleving en veranderde ideeën of attitudes

fysiologische responsen

expressie/gedrag

©VANIN

2 Het emotieproces verloopt bij iedereen anders. Bespreek per twee de volgende gebeurtenissen. In welke fase(n) merk je veel verschil met je groepsgenoot?

a Je hebt examen gedragswetenschappen. Bij het uitdelen van het examen merk je dat je een onderdeel bent vergeten in te studeren.

b Je krijgt te horen dat je vakantiejob die je twee zomers deed volgende zomer niet meer kan doorgaan.

4.2

Emo tionele stabiliteit: van co-regulatie naar zelfregulatie

Een emotioneel stabiel persoon is in staat de eigen emoties te reguleren. Ouders/verzorgers spelen een grote rol in de ontwikkeling van een goede emotieregulatie bij kinderen. Als die ontwikkeling niet goed gaat, heeft dat gevolgen op latere leeftijd.

Leertekst 2

Emotieregulatie is het in goede banen kunnen leiden van je emoties, het kunnen omgaan met en uiten van je emoties. Dat wil zeggen dat je de positieve effecten van emoties in je voordeel kunt gebruiken en de negatieve effecten kunt verminderen om je doelen te bereiken, taken af te maken en je gedrag te sturen.

Emotieregulatie ontwikkelt zich gedurende de kindertijd en de adolescentie. Volwassenen spelen daarbij een cruciale rol. Zij helpen kinderen om de vaardigheid onder de knie te krijgen.

Dit kan iemand die zijn emoties kan reguleren:

—Bepalen of het gepast is of niet om een bepaalde emotie te tonen in een sociale situatie

Jan (5 jaar) is heel kwaad dat Jef (2 jaar) op bezoek komt met zijn mama en met zijn speelgoed speelt zonder dat te vragen. Jan beseft wel dat Jef nog maar een peuter is die zoiets niet kan vragen. Hij besluit zijn boosheid niet te tonen.

—De gedragsmatige expressie van de emotie al dan niet tonen in de situatie. Hij kan de actietendens al dan niet uitvoeren.

Jan wil heel graag zijn speelgoed uit Jef zijn handen trekken. Hij kan zich inhouden, haalt diep adem, gaat naar de kast en neemt een ander stuk speelgoed om mee te spelen.

—De oorzaak of aanleiding van de eigen emoties (h)erkennen in een situatie en die indien nodig wegnemen.

Birgit (16 jaar) weet dat ze boos wordt als ze ongevraagd adviezen krijgt van haar vriendinnen over hoe ze met haar nieuwe lief moet omgaan. Ze heeft dan de neiging om heel geïrriteerd en onvriendelijk te reageren. Daarom verandert ze steeds van onderwerp als het over haar lief gaat.

—De intensiteit van de emotie controleren. Hij kan de emotie afzwakken als de situatie daarom vraagt of als de persoon daar beter van wordt.

Hengameh (16 jaar) merkt na een halve dag dat ze niet het juiste wisselgeld heeft teruggekregen bij de broodjeszaak. Ze gaf een briefje van 50 euro voor een broodje en kreeg slechts een briefje van 5 en wat kleingeld terug. Ze wordt op slag heel boos en verdrietig. Zoveel dat ze kon doen met 45 euro ... De bakker zal haar nu vast niet meer geloven. Ze beslist de klik te maken en zich eroverheen te zetten. Morgen zijn er twee toetsen; ze beslist zich te concentreren op het studeren en probeert de situatie te vergeten. Ze besluit vanaf nu wel steeds goed na te tellen wat ze terugkrijgt.

Emotieregulatie is het eindproduct van een proces. De verzorger reguleert de emoties van de baby.

Vanaf de peuterleeftijd is co-regulatie mogelijk: de eigen emoties reguleren met hulp van een volwassene. Het lagereschoolkind komt dan tot eigen emotieregulatie.

Rol van de ouder of verzorger

Het kind heeft nood aan een ouder die:

—De emoties van het kind accepteert. Het is niet leuk als er iemand speelt met iets waar jij ook net mee wilde spelen.

—De emoties bij het kind benoemt. Je bent boos omdat Mo nu met jouw speelgoed speelt.

—De oorzaken van de emoties aanduidt

Als je samen speelt moet je speelgoed delen en dat is niet gemakkelijk. Soms word je dan boos.

—De actietendensen benoemt.

Maar ruziemaken is niet leuk hé.

©VANIN

—De expressiemogelijkheden benoemt: welke zijn gepast, welke niet in de situatie?

Zullen we eens kijken of er nog leuk speelgoed is waarmee je nu wel kunt spelen?

Gevolgen van goede co-regulatie:

—Het kind krijgt grip op de eigen emoties (oorzaak, gevolg, gevoel, uitingsvorm) doordat het kind hulp krijgt bij het doorlopen van het proces.

—Ouders geven inzicht in de culturele display rules: in welke situatie mag je welke emotie en gedragsuiting tonen? Met andere woorden: wanneer mag ik mijn actietendens omzetten in gedrag en wanneer niet?

Anna leert dat ze boos mag zijn, maar dat roepen en slaan op de leerkracht niet mag. Als ze iets graag wil, mag ze het vragen.

—Het kind heeft steeds minder de ouders nodig om te co-reguleren en gaat over naar zelfregulatie van emoties.

Mogelijke gevolgen van gebrekkige co-regulatie op de emotieonderdelen:

—ongepast(e) expressie/gedrag

Een adolescent of volwassene die een ongecontroleerde woedeaanval krijgt zoals een kleuter.

—fysieke klachten verwarren met fysiologische responsen op emoties

Een volwassene die bij de dokter komt met vage fysieke klachten die ze niet kan linken aan haar emotionele toestand van rouw en verdriet na het sterven van een belangrijke ander. Intense emoties uiten zich vaak in fysieke klachten.

—vervormde subjectieve beleving

Volwassenen die verdoofd door het leven gaan met een oppervlakkige of onbestaande gevoelswereld.

verhinderende opvattingen en attitudes

Volwassenen die denken dat het niet gepast is om over gevoelens te praten en uiteindelijk de vaardigheid verliezen om het erover te hebben met hun kinderen.

Leeractiviteiten

1 Vul op je schema uit hoofdstuk 2 ‘emotieregulatie’ aan op de juiste plaats.

2 Bekijk het videofragment van het kleuterprogramma Bing op iDiddit en beantwoord de vragen.

a Beschrijf het emotieproces bij Bing. Je ziet het niet helemaal uitgespeeld omdat Flor heel snel de emotie co-reguleert. Maar je kunt wel verzinnen hoe het proces er zonder Flor zou uitzien.

b Op welke manier co-reguleert Flor de emoties van Bing?

3

Je kunt als ouder de emoties bij je kind mogelijk niet co-reguleren, maar het kan nog erger.

a Je kunt het emotieproces van het kind tegenwerken: ‘Je bent gevallen hé. Dat doet geen pijn hoor, het is niet erg, echte jongens wenen niet.’

Wat leert het kind hier?

b Je kunt zo ver meegaan in de emotie van het kind dat je de emotie volledig zelf reguleert.

4.3 Emo tionele

stoornissen

Als het grondig fout loopt met emoties, spreek je van emotionele stoornissen. In wat volgt bekijk je een aantal emotionele stoornissen en onderzoek je waar het fout loopt in het emotieproces.

3

Een emotionele stoornis is een psychische aandoening veroorzaakt door het onvermogen van een persoon om zijn of haar emoties te reguleren op een manier die de culturele context aanvaardt. Iets is pas een emotionele stoornis als het het dagelijkse leven voor de persoon zelf en/of de omgeving hindert of onmogelijk maakt. Of als het individu overdreven leed ervaart door de eigen emotionele leefwereld.

Psychologen en psychiaters gebruiken meestal de DSM-V-TR (de Diagnostical and statistical manual of mental disorders, vijfde editie) om psychische stoornissen te diagnosticeren. Het kan in verschillende fasen van het emotieproces fout lopen.

Leertekst

Een fobie wordt veroorzaakt door het observeren van intense angst bij de ander of door een intens negatieve ervaring met het object van de angst.

Jacob werd eens door zijn vader opgesloten in het kolenhok. Sindsdien is hij bang van kleine ruimtes (claustrofobie).

Fien zag hoe angstig haar mama was voor spinnen. Sindsdien heeft ze ook arachnofobie (spinnenangst).

Symptomen van een fobie zijn:

—een extreem intense angst voor een situatie, dier of natuurfenomeen —niet in verhouding tot het gevaar van de prikkel —besef dat de angst overdreven is —hevige vermijdingsreacties om niet (meer) in de situatie terecht te komen

Een gegeneraliseerde angststoornis heeft geen duidelijke oorzaak. Het gaat vaak om een combinatie van oorzaken zoals persoonlijkheid, negatieve ervaringen en stresserende omstandigheden.

Janine is altijd bang en piekert constant. Ze is bang dat ze haar werk zal verliezen, bang dat haar partner zijn werk zal verliezen, bang dat haar kind zal omkomen in een verkeersongeval, bezorgd dat haar huis zal overstromen want het ligt dicht bij een overstromingsgebied, bang dat haar partner ernstig ziek zal worden ...

Ze is hierdoor steeds prikkelbaar, rusteloos en voelt zich elke dag moe. Ook al slaapt ze negen uur per nacht, Janine blijft zich moe voelen. En dat slapen gaat meestal ook heel moeilijk.

Symptomen van een gegeneraliseerde angststoornis zijn:

—voortdurende bezorgdheid over allerlei gevaren

—gevoel van bedreiging, ongemak, onrust en constant angstige voorgevoelens over dreigend onheil

—onredelijk veel zorgen maken

—r usteloosheid, vermoeidheid, moeite met concentreren, prikkelbaarheid, verhoogde spierspanning, slaapproblemen

Een paniekstoornis wordt veroorzaakt door een paniekaanval in een bepaalde situatie.

Roger vermijdt publieke aangelegenheden. Hij zegt nee tegen feestjes met vrienden en de nieuwjaarsdrink op het werk. Maar ook met zijn partner vermijdt hij drukke plaatsen zoals de bioscoop, de rij in de supermarkt ... Hij komt minder en minder buiten en voelt zich geïsoleerd. Maar de angst voor een paniekaanval houdt hem thuis.

Symptomen van een paniekstoornis zijn:

—continue angst voor het krijgen van een nieuwe paniekaanval

—vermijdingsgedrag om een paniekaanval in een publieke ruimte te voorkomen

Een posttraumatische stressstoornis (PTSS) wordt veroorzaakt door een (langdurige)

blootstelling aan zeer stresserende situaties zoals een oorlog of een terroristische aanslag. Heel wat mensen die op 26 maart 2016 aanwezig waren in de luchthaven van Zaventem of in het metrostation Maalbeek tijdens de aanslagen liepen posttraumatische stressstoornis op. Ook mensen die lichamelijk geen schrammetje hadden.

Symptomen van een posttraumatische stressstoornis zijn:

—tal van lichamelijke en psychische klachten rond de gebeurtenis: nachtmerries, herbeleven, extreme schrikreacties bij een stimulus die aan de gebeurtenis doet denken, concentratieproblemen ...

—moeilijkheden met dagelijkse activiteiten

Het is moeilijk om de grens te trekken tussen wat normaal gedrag is en wat abnormaal of problematisch is. Wanneer wordt een piekeraar iemand met een gegeneraliseerde angststoornis? Wanneer is iemand die zich slecht voelt depressief? Dat geldt ook voor alle andere stoornissen naast de emotionele. De visie hierop verandert doorheen de tijd en verschilt ook van cultuur tot

cultuur (zie leertekst 3). Er zijn grofweg drie verschillende manieren om normaal van abnormaal en gezondheid van stoornis te onderscheiden:

—Iets is abnormaal als het fel afwijkt van de heersende waarden en normen Naema van twaalf is getrouwd met een man van veertig. In Jemen, waar zij vandaan komt, is dat niet uitzonderlijk.

—Iets is abnormaal als het fel afwijkt van het gemiddelde

Jannes drinkt elke dag vijf flesjes bier leeg, dat is fors meer dan de gemiddelde alcoholconsumptie in België.

—Iets is abnormaal als het de betrokkene zelf ernstig leed berokkent Jacques kan niet meer buiten komen. Hij moet zijn licht dertig keer aan en uit doen, zijn slot tien keer controleren, zijn autobanden vijf keer tellen … Niemand weet het, maar hij komt thuis nergens meer toe. Hij wordt door zijn dwanggedrag helemaal geïsoleerd en is depressief.

GOOD TO KNOW

Normaal en abnormaal

Opvattingen van wat normaal en abnormaal is veranderen als de normen en waarden veranderen. Voor wat betreft psychologische stoornissen is dat het best te zien in de DSM. De DSM vormt het standaardwerk van alle psychische aandoeningen. Zo stond tot 1974 homofilie als stoornis beschreven in de DSM, onder de parafilieën en seksuele stoornissen. Pas in de editie van 1974 werd homofilie geschrapt en dus niet langer als stoornis aanzien. Door onder andere die duidelijke invloed van de maatschappij en tijdsgeest is er nogal wat kritiek gekomen op de DSM. Het boek bepaalt in feite door het oplijsten van stoornissen wat normaal en wat abnormaal is en dus bijgevolg wie normaal en wie abnormaal is.

Leeractiviteiten

1 Vul op het schema dat je kreeg bij hoofdstuk 2 ‘emotionele stoornis’ aan op de juiste plaats.

2 Maak groepjes. Elke groep kiest een stoornis (fobie, gegeneraliseerde angststoornis, paniekstoornis of PTSS). Bekijk op iDiddit de video bij de stoornis en bespreek volgende zaken:

a Duid op het schema van het emotieproces uit leertekst 1 aan in welke fase het misgaat.

b Bedenk wat de impact van de stoornis bij het kind of de ouder kan zijn op de opvoedingssituatie.

c Presenteer je bevindingen aan de rest van de klas.

Je hebt nu al een klein beetje inzicht gekregen in een aantal emotionele stoornissen. In de oefeningen hieronder staat links wat er fout loopt. Koppel daar het juiste emotieonderdeel aan.

Kenmerken gegeneraliseerde angststoornis

Er is niets specifieks om aan te duiden en vervolgens te evalueren. Het is telkens iets anders: studies, gezondheid, financiën ...

Omdat er geen duidelijke gebeurtenis is, is dit onderdeel ook heel vaag. Wat moet er precies gebeuren? Waartoe moet het lichaam aangezet worden?

De gebeurtenis wordt door dit onderdeel niet opgelost, vermeden of omgebogen. Bij het zien van een leeuw lost weglopen de situatie op. Hier is de situatie onoplosbaar omdat er geen gebeurtenis is.

Kenmerken paniekstoornis

Dit onderdeel is uit de hand gelopen en niet meer functioneel om de situatie het hoofd te bieden. De persoon krijgt pijn op de borst, wordt misselijk, krijgt opvliegers, begint te hyperventileren ...

Dit onderdeel is onevenredig: je past je volledige leven aan om alle mogelijke situaties te vermijden waarin je een paniekaanval zou kunnen krijgen.

Kenmerken PTSS

Neutrale prikkels (deur slaat dicht, sirene van brandweer, knal van vuurwerk ...)

De neutrale prikkels worden heel snel intens negatief geïnterpreteerd als zeer schadelijk voor het zelf.

Mensen wantrouwen veel meer situaties, voelen zich veel meer angstig waardoor ze bereid zijn om veel gebeurtenissen te vermijden. Bij misbruik door een bekende of geliefde persoon ontstaat een enorme vertrouwensbreuk. Het kind denkt dat niemand nog te vertrouwen is.

Emotieonderdeel:

©VANIN

Dit onderdeel is steeds heel hevig en brengt het lichaam in gereedheid om in actie te komen: vechten of vluchten. Maar er is geen negatieve situatie meer waarvoor het lichaam moet vluchten, dus dat helpt ook niet.

Emotieonderdeel:

Emotieonderdeel:

4

Categoriseer elke situatie onder het juiste criterium dat gebruikt wordt om te besluiten of iets een stoornis is of niet. Het kan dat een situatie onder meerdere categorieën valt.

Aba vindt reuzenslakken een delicatesse en in Ghana, waar hij oorspronkelijk vandaan komt, wordt dat ook zo gezien. Als hij hier zegt dat hij voor zijn verjaardag reuzenslakken gaat klaarmaken, kijken al zijn Belgische vrienden hem aan alsof hij gek geworden is.

©VANIN

Jeffry is heel bang om ziek te worden. Hij wast zeker twintig keer per dag zijn handen om geen infecties op te lopen en geen bacteriën op zich te krijgen. Hij opent deurklinken met zijn ellenbogen, vermijdt het geven van handen … Hij weet dat zijn angsten overdreven zijn en verstopt ze voor de buitenwereld. Niemand weet ervan.

Jamal komt uit oorlogsgebied. Hij schrikt enorm van luide geluiden. Ook ‘s nachts wordt hij vaak badend in het zweet en schreeuwend wakker. Hij herbeleeft dan een van de vreselijke situaties die hij meegemaakt heeft onderweg naar hier. Een nacht met veel van die dromen maakt dat hij heel moe is de volgende dag. Hij sleept zich dan voort. Hij laat dat niet zien aan anderen, hij weet niet dat er mogelijk iets aan kan worden gedaan.

Onder artiesten is het niet ongewoon om problemen te hebben met alcohol en andere drugs. Toch zijn er ook veel artiesten die er zo’n problematische relatie mee hebben dat ze slechts 27 jaar zijn geworden. The club of 27 worden ze genoemd. Leden van die club zijn onder andere: Amy Winehouse, Kurt Cobain, Janis Joplin, Jimmy Hendrix en Jim Morrison.

afwijken van waarden en normen: afwijken van het gemiddelde: leed voor de betrokkene:

4.4 Handicap en beperking

Opgroeien met een beperking of een handicap is een bijzondere opvoedingscontext. Als je door je beperking gehinderd wordt in het uitoefenen van alledaagse activiteiten, vormt dat een risicofactor voor de opvoeding. Je bekijkt hier welke invloed dat kan hebben op de ontwikkeling.

Leertekst 4

Wat is een handicap of beperking?

In Agora 4 haalde je de begrippen stoornis, beperking en handicap uit elkaar.

Onderstaand schema herneemt ze kort, gebaseerd op de indeling van het ICF (International classification of functioning, disability and health).

Gezondheidstoestand (aandoening/ziekte) bv. ADHD, CVS

Functies en anatomische eigenschappen bv. geheugen, zien, spiertonus

Activiteiten

bv. spreken, lezen, stappen, eten klaarmaken

Participatie (problemen om deel te nemen aan de samenleving) bv. werk, school, gezin, vrije tijd

Soorten beperkingen en voorkomen

stoornis

beperking handicap

Er zijn verschillende soorten beperkingen, elk met hun eigen specifieke set van problemen en hindernissen voor het dagelijkse leven en de opvoedingssituatie.

beperkingen

motorisch (bewegen)

organisch (chronische aandoening) zintuiglijk lichamelijk mentaal

verstandelijk (begrijpen) psychosociaal (gedrag)

visueel (blind/ slechtziend) auditief (doof/ slechthorend)

Er zijn geen officiële cijfers over het percentage Vlamingen met een beperking, maar uit bevolkingsenquêtes blijkt dat het tussen de 16 en 24 procent ligt.

Kijken naar handicap met de bril van het burgerschapsmodel

Een handicap vormt een risicofactor binnen het gezin. Personen met een handicap worden immers geconfronteerd met veel zorgen rond volwaardig participeren aan de samenleving. Zorgen die stress met zich meebrengen en die de balans binnen het gezin in gevaar kunnen brengen. Om de basisrechten van mensen met een handicap te waarborgen, nemen de Verenigde Naties op 13 december 2006 het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VRPH) aan. Dat verdrag erkent mensen met een beperking als volwaardige burgers van de maatschappij.

©VANIN

Een maatschappij die inclusie, gelijkheid en volledige participatie van mensen met een handicap of beperking moet waarborgen. De visie op mensen met een beperking maakt daardoor volgende evolutie:

Denken vanuit medisch model

Denken vanuit burgerschapsmodel denken vanuit stoornis denken vanuit participatie vrijheidsbeperkend (paternalisme) autonomie

denken in termen van behandeling denken in termen van rechten specialistische zorg in speciale omgevingenondersteuning en vermaatschappelijking wij-zij-denken wij-denken

Om de visie maatschappelijk in te bedden is het belangrijk dat het beleid naar mensen met een handicap kijkt vanuit het burgerschapsmodel.

Kwaliteit van Bestaan bij mensen met een handicap Samengaand met de veranderende visie op mensen met een handicap komt de focus meer en meer te liggen op Kwaliteit van Bestaan van mensen met een beperking. Een eenduidige definitie van Kwaliteit van Bestaan naar voor schuiven brengt heel wat technische en filosofische problemen met zich mee. Iedereen geeft immers een andere invulling aan Kwaliteit van Bestaan, afhankelijk van zijn culturele achtergrond, levensfase, persoonlijke voorkeuren en wensen. Daarom is Kwaliteit van Bestaan een multidimensionaal fenomeen. Robert Schalock, een voortrekker begin jaren 2000 in onderzoek naar Kwaliteit van Bestaan, formuleert volgende definitie:

Kwaliteit van Bestaan is een multidimensioneel fenomeen bestaande uit kerndomeinen die beïnvloed worden door persoons- en omgevingskenmerken. De kerndomeinen zijn voor alle individuen hetzelfde. Het belang van elk domein is verschillend bij iedereen.

Per kerndomein zijn enkele indicatoren opgesteld, waardoor elk kerndomein meetbaar wordt. persoonlijke ontwikkeling: onderwijs, persoonlijke vaardigheden, adaptief gedrag zelfdeterminatie: keuzemogelijkheden, autonomie, persoonlijke controle, persoonlijke doelen interpersoonlijke relaties: sociale netwerken, vriendschappen, sociale activiteiten, interacties, relaties sociale inclusie: integratie en participatie in de gemeenschap, sociale rollen, ondersteuning rechten: humane (respect, waardigheid, gelijkheid) en wettelijke (toegangs) rechten

emotioneel welbevinden: tevredenheid, zelfbeeld, vrij van stress fysiek welbevinden: gezondheid, ontspanning en vrije tijd materieel welbevinden: financiële status, werk, onderdak, bezit

Op basis van de verschillende indicatoren kun je Kwaliteit van Bestaan in kaart brengen. Dat zorgt voor aangrijpingspunten voor individuele ondersteuning, beleid, praktijk en strategieën voor het verbeteren van iemands Kwaliteit van Bestaan.

Impact van beperking en/of handicap op de opvoeding

Als een kind een lichamelijke beperking heeft, zal het moeilijkheden ondervinden op motorisch gebied. Het motorische domein beïnvloedt vervolgens alle andere domeinen.

Invloeden van het motorische domein op:

—Het cognitieve domein: verschillende cognitieve begrippen ontwikkelen zich moeilijker, met mogelijke gevolgen voor de verdere cognitieve ontwikkeling. Cognitieve begrippen als ver en dichtbij, hoog en laag, onder en boven, zwaar en licht ontwikkelen zich door motorische interactie met de wereld. Als die interactie wegvalt door een fysieke beperking, komen de cognitieve concepten moeilijker tot stand.

—Het sociale domein: een fysieke beperking betekent minder of geen vrijheid in beweging. Het is moeilijk spelen met gewone kinderen die uit zichzelf overal op, onder, tussen en rond kunnen spelen. Terwijl ongedwongen samen spelen met leeftijdsgenoten een belangrijke oefentuin is om sociale vaardigheden op te doen.

Voor het verjaardagsfeestje van Karim mag heel de klas mee naar een binnenspeeltuin. Katrien heeft spastische cerebrale parese en zit in een rolstoel. Zij kan op geen enkel speeltuig meedoen met de groep. Er zit niets anders op dan van aan de zijkant kijken naar haar klasgenoten.

—Het emotionele domein: door te zien wat anderen kunnen en te beseffen dat jij dat allemaal niet kunt, door vaak niet te kunnen deelnemen of gedwongen aan de zijlijn te staan, kunnen er veel frustratie en verdriet ontstaan. Het kind maakt ook een rouwproces door: rouwen om het niet hebben van alle mogelijkheden van zijn lichaam.

Tijdens het verjaardagsfeestje komen alle kinderen van de toestellen naar de tafels waar Katrien zit voor een drankje. Nu de kinderen ook dan onderling plezier maken en onder elkaar babbelen zonder Katrien te betrekken, houdt ze het niet meer. Ze wordt razend en roept dat ze naar huis wil. Nooit meer gaat ze nog naar een verjaardagsfeestje.

Deze wisselwerking tussen de verschillende domeinen wordt nu bekeken vanuit het perspectief van een lichamelijke beperking, maar dezelfde oefening kan gedaan worden vanuit het perspectief van een mentale of sociaal-emotionele beperking. Beperkingen op een of meerdere domeinen hebben een wisselwerking met de andere domeinen. De beperkingen in het dagelijkse functioneren zijn hindernissen in de ontwikkeling van verschillende ontwikkelingsdomeinen. Het zijn daarom ook risicofactoren voor de opvoeding. Als daar, zoals bij Katrien uit het voorbeeld, nog sociale uitsluiting bij komt, vergroot de risicofactor.

Wordt de beperking een handicap? Interactieniveaus: Of de beperking van het kind ook een handicap wordt en bijgevolg een grotere risicofactor in de opvoeding, hangt af van hoe het mesosysteem en het macrosysteem reageren op de beperking.

—Krijgen mensen met een beperking kansen op de arbeidsmarkt?

—Is er voldoende zorg op school voor personen met een beperking?

—Is er gespecialiseerde zorg en ondersteuning in het onderwijs?

—Als er geen regulier onderwijs mogelijk is, is er plaats in het buitengewoon onderwijs?

—Wordt de persoon opgenomen in de klasgroep?

—Horen mensen met een beperking erbij (inclusie) of is er sprake van separatie of exclusie? Zie

Agora 5 voor de manieren waarop een maatschappij kan omgaan met mensen die anders zijn.

VIP

Ad van Gennep (1937-2019) is een Nederlandse socioloog en wetenschapper die een cruciale rol speelt in het bevorderen van inclusie van mensen met een beperking. In zijn werk legt hij de focus op het concept van sociale integratie en de emancipatie van mensen met een beperking. Hij benadrukt het belang van het veranderen van de maatschappelijke houding ten opzichte van mensen met een beperking door de focus te verleggen van het individuele tekort naar de belemmeringen die door de maatschappij opgelegd zijn.

Zoals geleerd in Agora 5 is dat de fase waarin wetenschappers het eens zijn om gangbare theorieën te verlaten. Thomas Kuhn spreekt in dat geval van een paradigmaverschuiving. Ad van Gennep pleit ervoor dat men mensen met een beperking niet langer als passieve ontvangers van zorg mag beschouwen, maar als volwaardige leden van de samenleving moet zien. Hij dringt aan op de ontwikkeling van een beleid dat gericht is op het wegnemen van sociale barrières en het bevorderen van gelijke kansen en participatie voor mensen met een beperking.

©VANIN

VIP

Robert L. Schalock (1940) is een Amerikaanse wetenschapper die zich heeft gespecialiseerd in de studie van verstandelijke beperkingen en Kwaliteit van Bestaan. Hij heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de factoren die invloed hebben op het welzijn van mensen met een verstandelijke beperking en heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van meetinstrumenten om de Kwaliteit van Bestaan van mensen met een beperking in kaart te brengen.

1 Vul op het schema dat je kreeg bij hoofdstuk 2 ‘beperking’ en 'handicap’ aan op de juiste plaats.

2 Is er in de voorbeelden sprake van een stoornis, beperking of handicap? Schrijf de letter bij het juiste begrip.

stoornis: beperking:

handicap:

Hamza heeft myopie of bijziendheid. Met een bril kan hij ook ver zien.

Tommy (12) heeft spastische cerebrale parese. Na veel therapie kan hij zijn eigen rolstoel besturen. Hij krijgt hulp bij alledaagse taken. Hij zit op een gewone school die voor hem de nodige aanpassingen heeft gedaan.

Delphine heeft een niet-aangeboren hersenletsel. Haar kortetermijngeheugen werkt niet meer: ze kan geen nieuwe herinneringen meer maken. Ze kan dus niet meer zelfstandig wonen, want ze vergeet alles wat ze doet. Delphine was leerkracht en wil heel graag opnieuw voor de klas staan. Ze begrijpt niet waarom dat niet meer kan. Bijna elke dag moet de begeleiding haar uitleggen dat het niet meer kan omwille van haar letsel. Ze is dan heel verdrietig.

Fernando heeft het syndroom van Down. Hij wil graag een vriendin en trouwen. Maar hij is bang dat zijn handicap dat verhindert. Hij wil ook alleen wonen, maar hij mag niet van mama en papa, want die zeggen dat hij dat niet kan. Zijn droom is een eigen gezin. Ergens begrijpt hij wel dat het niet kan, maar dat zorgt ervoor dat hij zich nog eenzamer voelt.

Lamintha heeft het niet gemakkelijk gehad in haar jeugd. Haar ouders keken niet echt naar haar om. Ze is gestopt met school op haar 18e en heeft haar secundair niet afgewerkt. Nu is ze heel kwaad op de wereld, ze krijgt geen kansen. Voor alle leuke jobs is er een diploma nodig, maar ze heeft geen geld om te studeren. Alle jobs die ze nu kan doen zijn zwaar en betalen slecht. De maatschappij laat mensen zoals haar in de steek, zegt ze.

Er zijn een aantal risico’s verbonden aan de opvoeding van een kind met een beperking. Lees de onderstaande situatie. Lees vervolgens de drie mogelijke reacties op de situatie. Bespreek voor elke reactie in welk(e) ontwikkelingsdomein(en) je problemen voorziet. Leg daarbij uit welke gevaren de reactie meebrengt en hoe dat de opvoeding kan belemmeren.

Marjolein (14) werd geboren met een spastische cerebrale parese. Dat zorgt ervoor dat haar spieren een veel te hoge spanning hebben. Bewegen gaat heel moeilijk, haar spieren zijn vaak stijf. Marjolein moet veel therapieën volgen. Ze volgt kinesitherapie om te leren bewegen, maar ook om haar stramme spieren los te maken. Die therapie is heel vermoeiend en pijnlijk. Daarnaast volgt ze ergotherapie waarbij ze leert om dagelijkse taken en activiteiten zelfstandig uit te voeren zoals haar jas zelf aandoen, zelf recht staan, zelf koffie inschenken, zelf de tv aanzetten … Ook dat is heel intensief voor haar, omdat haar spieren totaal niet meewerken zoals zij wil. Ze krijgt ook logopedie, omdat slikken voor haar heel moeilijk is. Ze leert vloeibare dingen toch goed doorslikken. Daarnaast spreekt Marjolein heel moeizaam, omdat ze weinig longinhoud heeft. De logopedist leert haar om beter te spreken. En dan zijn er natuurlijk ook nog doktersbezoeken, school en huiswerk, vrije tijd en hobby’s … De ouders van Marjolein beseffen hoe moeilijk het allemaal is en willen haar natuurlijk de best mogelijke zorgen en opvoeding geven. Haar ouders weten niet wat ze best doen. Ouders voeden op met de beste bedoelingen, maar maken soms keuzes die de ontwikkeling van hun kinderen in de weg staan.

a Stel dat de ouders van Marjolein thuis zelf ook therapie geven en zoveel mogelijk oefenen met haar om zo zelfstandig mogelijk te worden.

©VANIN

b Stel dat haar ouders zo meevoelen met de moeilijke situatie van Marjolein dat ze het thuis altijd een feest willen maken. Marjolein krijgt thuis alles wat ze wil. Bovendien vinden de ouders dat een thuis geen therapiezaal, maar een thuis moet zijn. Dus thuis helpen ze Marjolein met alles: naar toilet gaan, wassen, veters knopen, eten … Ook al kan ze het eigenlijk wel, het kost veel energie en die energie heeft Marjolein ‘s avonds niet meer. Haar ouders willen gerust haar armen en benen zijn.

c Stel dat haar ouders vinden dat ze al genoeg discipline en frustratie ondervindt tijdens de dag, waardoor ze beslissen om Marjolein thuis niet meer te frustreren. Ze zeggen geen nee, stellen geen grenzen aan Marjolein en corrigeren haar niet bij negatief of ongepast gedrag.

4 Lees de onderstaande twee casussen over sensoriële beperking. Vergelijk Samir en Walt. Voorzie je hier risicofactoren in de opvoeding? Bij Samir, bij Walt of bij allebei? Waarom?

Samir is doof geworden door een bacteriële hersenvliesontsteking op zijn derde. Hij is nu twaalf jaar en door het decreet leersteun kan en mag hij les volgen in het gewone onderwijs. Hij heeft een cochleair implantaat. Zijn leerkrachten dragen een soort bakje met een microfoon in die het geluid van de leerkracht omzet naar digitale signalen en doorstuurt naar Samirs cochleair implantaat. Zo kan hij de les meevolgen. Zijn medeleerlingen verstaat hij niet. Het is onmogelijk om hen ook zo’n apparaat te geven, want die zijn ongelofelijk duur. Samir kan wel een beetje liplezen, maar enkel als zijn klasgenoten heel traag spreken en duidelijk articuleren. Zelf spreekt hij traag en vrij onduidelijk, omdat hij door zijn doofheid geen feedback van zijn eigen uitspraak krijgt. Hij oefent hier wel op met een logopedist. Samir heeft het ook heel moeilijk met intonatie en ironie. Hij neemt alles letterlijk op. Ook het inschatten van de intonatie van de ander is heel moeilijk. Bedoelt de ander het nu vriendelijk, uitnodigend, zakelijk of boos? Samir heeft er meestal het raden naar. Samir kan zelf geen gebarentaal en heeft geen dove vrienden.

Walt is twaalf jaar en doof geboren. Hij gaat naar het bijzonder onderwijs type 7. Hij heeft geen hoorapparaat en ook geen cochleair implantaat. Door zijn aangeboren doofheid zou dat ook niet werken. Hij zit in de klas met twaalf andere dove kinderen. Zijn leerkrachten spreken vlot gebarentaal. Zelf spreekt Walt ook vlot gebarentaal, zoals de andere kinderen van zijn klas. Ook met zijn vrienden buiten de klas spreekt hij gebarentaal.

©VANIN

5 Heb jij een beperking of zit er iemand in de klas met een beperking? Bedenk in groepjes hoe de school het onderwijs zou kunnen aanpassen zodat er volledige inclusie is en de beperking dus geen handicap wordt. Als er niemand van de klas een beperking heeft, dan kunnen jullie er in groepjes een verzinnen. Stel jullie ideeën aan elkaar voor.

6 Lees op iDiddit het artikel over de wachtlijsten in de gehandicaptenzorg. Kijk vervolgens naar het filmfragment waarin Ruben en zijn mama Ilse getuigen over het wachten op een zorgbudget.

a Leg uit het hoe het wachten op een zorgbudget een risicofactor is in de opvoeding van Ruben.

b Hoe zou het zorgbudget een beschermende factor kunnen zijn voor Ruben en mama Ilse?

c De wachtlijst voor het zorgbudget bestaat uit drie prioriteitsgroepen. Door sneller geld vrij te maken, zullen 2 690 mensen in prioriteitsgroep 1 binnen de achttien maanden hun zorgbudget krijgen. Wat is je mening daarover?

d ‘Het zorgbudget is een beleidsmaatregel die past binnen het burgerschapsmodel.’ Bespreek de stelling kritisch.

7 Hoe kan het beleid vanuit burgerschapsmodel kijken naar mensen met een handicap? Bespreek drie beleidsmaatregelen die aansluiten bij het burgerschapsmodel.

8 Lees het artikel over schermgezichten op iDiddit en beantwoord de vragen.

a Hoe kijkt de VRT naar mensen met een beperking? Wordt in het artikel het medische model of het burgerschapsmodel gevolgd?

©VANIN

b Welke kritische bedenkingen kun je maken bij dit artikel?

9 Zoek het VN-verdrag over de rechten van personen met een handicap op. Link de onderstaande afbeeldingen met het juiste artikel uit het VN-verdrag. Kan de persoon op de afbeelding zijn recht beoefenen of niet?

Artikel

Bespreking

Breng je eigen Kwaliteit van Bestaan in kaart door de acht kerndomeinen te bespreken.

4.5 Ontwikkelingsstoornissen

Een ontwikkelingsstoornis is een bijzondere vorm van een beperking. Die is moeilijker zichtbaar voor anderen. Toch ervaren het gezin en het kind vaak grote moeilijkheden. Denk hier in de eerste plaats aan de moeilijkheden die het kind door de stoornis ondervindt. Maar ook de draaglast van de ouders wordt een pak zwaarder. Tenslotte is er door de onzichtbaarheid van de stoornis vaker onbegrip vanuit de omgeving. Je bestudeert autismespectrumstoornis (ASS) als voorbeeld van een ontwikkelingsstoornis die de opvoedingscontext kan beïnvloeden.

Leertekst 5

Een ontwikkelingsstoornis is een psychisch of neurologisch probleem dat optreedt in de kindertijd of adolescentie. Net zoals bij de stoornissen in de vorige leertekst werkt er iets niet naar behoren of is er een gemis of functieverlies. Daardoor ontstaat er een beperking: de kinderen of jongeren kunnen door hun ontwikkelingsstoornis niet deelnemen aan het dagelijkse leven zoals een kind of jongere zonder ontwikkelingsstoornis dat zou kunnen.

De DSM onderscheidt volgende groepen neurobiologische ontwikkelingsstoornissen:

—verstandelijke beperkingen

—communicatiestoornissen (bv. stotteren)

—motorische stoornissen (bv. dyspraxie)

—aandachtstekort- en hyperactiviteitstoornissen (ADHD, ADD)

—autismespectrumstoornissen (ASS)

—ticstoornissen (bv. Gilles de la Tourette)

Deze leertekst bespreekt ASS (autismespectrumstoornis) en onderzoekt hoe het de opvoedingscontext beïnvloedt. De DSM-V-TR beschrijft autisme als een combinatie van twee elementen: tekorten in de sociale interactie en beperkingen in gedragspatronen.

©VANIN

Blijvende tekorten in de sociale communicatie en interactie blijken uit: —tekorten in sociaal-emotionele wederkerigheid

—tekorten in het voor sociale omgang gebruikelijke non-verbale communicatieve gedrag —tekorten in aangaan, onderhouden en begrijpen van relaties

Beperkte, zich herhalende gedragspatronen, beperkte interesses en activiteiten blijken uit: —stereotiepe of repetitieve motorische bewegingen, stereotiep gebruik van voorwerpen of spraak —hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, star gehecht aan routines of geritualiseerde gedragspatronen, zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn

—over- of onderreageren op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor zintuiglijke aspecten van de omgeving

De verschijnselen zijn aanwezig vanaf de vroegste kindertijd, maar worden soms pas later onderkend. Ze veroorzaken zichtbaar lijden of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke levensgebieden. Een verstandelijke beperking of globale ontwikkelingsachterstand kan de stoornissen niet beter verklaren en de sociale communicatie moet minder zijn dan past bij het cognitieve niveau.

Ontwikkelingsstoornissen vragen veel van de draagkracht van opvoeders, ouders, school ... Naast de pedagogiek, die inzichten over opvoeding bestudeert en verzamelt, is er ook een tak van de pedagogiek gegroeid die ingaat op de specifieke noden van kinderen met een (ontwikkelings)stoornis, beperking of handicap: de orthopedagogiek Orthopedagogiek is ontstaan bij het begin van de 20e eeuw, toen men anders naar de opvoeding van kinderen ging kijken (zie hoofdstuk 1). Een bespreking van algemeen geldende invloed op de opvoeding van stoornissen is onmogelijk, omdat alles afhangt van de interacties op de verschillende niveaus en tussen de verschillende actoren. In de Good to know hieronder worden een aantal mogelijk invloeden geschetst. Maar die zijn niet voor iedereen geldend en ook niet veralgemeenbaar.

GOOD TO KNOW

Voorbeelden van mogelijke interacties en hun niveaus

Microniveau:

Emoties: hevige emoties van frustratie, hulpeloosheid en wanhoop bij ouders vormen een risicofactor. Maar ook bij kinderen kunnen die emoties er zijn doordat ze de sociale werkelijkheid niet snappen of hun eigen gedrag niet onder controle kunnen houden, terwijl ze dat wel willen.

Zelfbeeld ouders: zeker als er nog geen diagnose is, kunnen ouders zich gefaald voelen in hun opvoeding, wat een risicofactor is. Hun omgeving slaagt erin kinderen goed op te voeden, zij niet. Ze worden onzeker, nemen sneller hun toevlucht tot extreme maatregelen of impulsieve beslissingen zoals de pedagogische tik. Dat maakt hun opvoeding ook werkelijk minder effectief, waardoor ze zich nog onzekerder voelen.

Mesoniveau:

School: kan de school de extra opvoedings- en begeleidingstaken aan? Als ze dat kan, kan de school een grote steun betekenen voor de ouders op mesoniveau en een beschermende factor zijn. Als ze dat niet kan, kan de school een extra bron van frustratie en stress zijn voor zowel ouders als kind en dus een risicofactor. Sociale steun: krijgen de ouders sociale steun uit de omgeving (beschermende factor)? Staan ze er alleen voor? Of krijgen ze zelfs te maken met een afkeurende sociale omgeving omwille van het gedrag van hun kind of hun opvoedingsmethode (risicofactor)?

Macroniveau:

Attestering en handelingsplan: wordt de ontwikkelingsstoornis vastgesteld? Dan krijgen ouders vaak eindelijk erkenning voor het feit dat de opvoeding moeilijk verliep. Dan volgt er een attest, krijgen de ouders toegang tot extra zorgen op school, een handelingsplan, gespecialiseerde hulp … Dat is een belangrijke beschermende factor die invloed heeft op veel andere factoren (opvoedingsbekwaamheid, zelfbeeld, emoties …). Geslacht blijkt hier een belangrijke factor te zijn: bij meisjes wordt autismespectrumstoornis vaak niet herkend en veronderstelt men ten onrechte een emotionele stoornis. Daardoor krijgen ze niet (op tijd) de nodige hulp.

Kansarmoede: het is bekend dat kinderen in kansarmoede veel minder de diagnose ontwikkelingsstoornis krijgen. De ouders vinden de weg niet naar de juiste hulpverlening of de school wijt de problemen van het kind aan de opvoedingssituatie eerder dan aan een mogelijke ontwikkelingsstoornis. Daardoor groeien de kinderen op in een moeilijke omgeving én met een ontwikkelingsstoornis, een dubbele risicofactor dus. Ook dat zal gevolgen hebben voor de meeste andere risicofactoren in het meso- en microsysteem.

GOOD TO KNOW

Men dacht lange tijd dat de oorzaak van autisme lag in een tekort aan spiegelneuronen. Dat kwam door een onderzoek uit 1992 van de neurobioloog Giacomo Rizzolatti. Spiegelneuronen zijn hersencellen die ons in staat stellen ons in te leven in de ander. Als je iemand een pindanoot ziet nemen, dan zijn bij jou dezelfde hersengebieden actief als bij de persoon die werkelijk de pindanoot neemt. Bij mensen met autisme is dat niet. De onderzoekers veronderstelden daarbij onmiddellijk causaliteit (gebrek aan spiegelneuronen veroorzaakt autisme), terwijl er enkel een correlatie werd vastgesteld: mensen met autisme hebben minder spiegelneuronen. Het is ook goed mogelijk dat mensen met autisme minder geïnteresseerd zijn in andere mensen of anders kijken naar andere mensen, waardoor ze geen spiegelneuronen activeren. Er is nog geen algemeen aanvaarde oorzaak van autismespectrumstoornis.

Leeractiviteiten

©VANIN

1 Vul op je schema dat je kreeg bij hoofdstuk 2 'ontwikkelingsstoornis’ aan op de juiste plaats.

2 Bekijk op iDiddit het videofragment over ASS en beantwoord de vragen.

a Het stellen van een diagnose kan maar na gesprekken met en observaties van een expert. Toch kun je wel elementen van ASS herkennen bij Thomas. Welke?

b Het idee van het M-decreet, sinds het schooljaar 2023-24 het decreet leersteun, was en is om iedereen zoveel mogelijk in het gewone onderwijs een plek te geven. Hoe staat Thomas hier tegenover en hoe sta jij hier tegenover?

3 Bekijk het verhaal van Sven in het videofragment op iDiddit. Beeld je de gezinssituatie in van Sven en beschrijf met voorbeelden op welke manier zijn autisme de draaglast voor hem en zijn gezin vergroot.

4.6 Kansarmoede

Je zag vorig jaar dat sociale ongelijkheid leidt tot verschillende negatieve gevolgen zoals een lagere leeftijdsverwachting, vroegtijdige schoolverlating en minder kans op een diploma. Kansarmoede is een gevolg van sociale ongelijkheid, maar kan ook een van de oorzaken ervan zijn. Het kan leiden tot uitsluiting, zowel uit buurten, wijken als de vriendenkring.

©VANIN

Leertekst 6

Kansarmoede is een toestand waarbij mensen beknot worden in hun kansen om voldoende toegang te hebben tot maatschappelijke goederen zoals onderwijs, arbeid en huisvesting. Het gaat niet om een eenmalig feit, maar om een continue situatie die zich voordoet op zowel materiële als immateriële terreinen.

Kind en Gezin, dat sinds 2019 is opgegaan in het Agentschap Opgroeien, stelt zes kansarmoedecriteria op. Wanneer een gezin zwak scoort op drie of meer van de zes criteria, spreek je van kansarmoede.

—beschikbaar maandinkomen:

—kansrijk: gemiddeld maandloon

—kansarmoede: minimumloon

—opleidingsniveau ouders:

—kansrijk: hoger opgeleid

—kansarmoede: laagopgeleid, enkel lager of lager middelbaar

—arbeidssituatie ouders:

—kansrijk: vast contract

—kansarm: werkloos/langdurig ziek

—stimulatieniveau thuis:

—kansrijk: veel stimulatie, boeken voorgelezen, speelgoed, betrokken ouders

—kansarm: geen interesse van ouders, weinig speelgoed, geen boeken, weinig stimulatie kind

—huisvesting:

—kansrijk: eigen woning

—kansarm: huren van pand in slechte staat (schimmel, geen centrale verwarming, gewelddadige buurt …)

—gezondheid:

—kansrijk: geen gezondheidsproblemen

—kansarm: chronische ziekten

Invloed van kansarmoede op de opvoeding

Kansarmoede is een factor op macroniveau die grote gevolgen kan hebben op microniveau. De impact is vaak groot omdat kansarmoede een invloed heeft op alle domeinen van de opvoeding. Het verhoogt de draaglast van de opvoeding en heeft een negatieve invloed op verschillende andere risicofactoren. Een volledige beschrijving is onmogelijk, maar hieronder tonen een aantal voorbeelden aan hoe verhoging van de draaglast kan werken. Huishoudelijke taken worden moeilijker gemaakt door:

—Gezondheidsproblemen: chronische gezondheidsproblemen zorgen ervoor dat je minder taken per dag kunt uitvoeren. Bovendien zijn ze een uitgavepost. Het huishouden is moeilijker te organiseren door gezondheidsproblemen.

—Budgetbeheer: veel moeilijker door het lage beschikbare inkomen in combinatie met hogere kosten voor energie van een huis in slechte staat.

Arbeidssituatie: minder flexibele jobs (shiften, nachtdienst, geen thuiswerk) waardoor je moeilijker werk en privé kunt combineren.

—Laag inkomen: inkopen doen is veel moeilijker, veel rekenen en tellen om er te komen.

©VANIN

Kansarmoede en de interactieniveaus

Kansarmoede heeft invloed op alle niveaus en op verschillende risicofactoren. Het kan zelfs het effect van beschermende factoren tenietdoen. In Agora 5 bekeek je de visie van Pierre Bourdieu Hij verwijst naar een verschil in cultureel kapitaal tussen mensen (hoofdstuk 2). Mensen in kansarmoede hebben weinig cultureel kapitaal. In je cultureel kapitaal zitten alle waarden en normen, ongeschreven afspraken en regels, attitudes en etiquette over hoe je te gedragen en hoe in interactie te gaan met anderen. Als jouw cultureel kapitaal helemaal andere waarden en normen, regels en afspraken, attitudes en etiquette bevat, dan krijg je het moeilijk(er) in de maatschappij. Je wordt berispt, uitgesloten, beboet, gestraft, toegang ontzegd, niet gekozen, strenger beoordeeld: je krijgt minder kansen.

De maatschappij is op maat van het cultureel kapitaal van de middenklasse georganiseerd en dat kapitaal doordringt alle domeinen van de maatschappij: school, jeugdbeweging, sportclub, bibliotheek, gemeentehuis, kinderopvang, cultuur … Gezinnen met een laag cultureel kapitaal komen dus veel vaker op een negatieve manier in contact met de instellingen van het mesoniveau.

Ayrton (2) groeit op in een kansarm gezin. Bij het afhalen van Ayrton in de crèche krijgt alleenstaande mama Stacey verwijten over hoe Ayrton zich gedraagt in de kinderopvang. Hij zou andere kindjes bijten. Bovendien mag hij niet meer komen als mama de facturen niet op tijd betaalt. Later op school krijgt Ayrton (nu 8) vaak straf en berispingen over zijn gedrag en attitudes die niet stroken met die van een scholier. De jeugdbeweging aanvaardt hem niet echt, omdat hij nooit meegaat op kamp en daar ontstaan de banden. Maar zijn ouders hebben geen geld voor kampen. Naar de sportclub kan hij niet. Hij wil heel graag voetballen, maar het lidgeld is te duur voor zijn ouders. Stacey zit met haar handen in het haar. Ze heeft een torenhoge factuur met boete gekregen omdat ze haar elektriciteit– en gasrekeningen al een aantal maanden niet betaald heeft. Ze heeft recht op een sociaal tarief, maar vindt haar weg niet in het gemeentehuis en door de papiermolen om het geregeld te krijgen. Uiteindelijk komt de zaak voor de rechter en moet ze een advocaat onder de arm nemen. De kosten zijn hoog.

Leeractiviteiten

1 Vul op je schema dat je kreeg bij hoofdstuk 2 ‘kansarmoede’ aan op de juiste plaats.

2 Kansarmoede is gelinkt met verschillende andere risicofactoren, die op hun beurt een negatieve impact hebben op de opvoedingssituatie. Als je de uitleg krijgt, geef dan de risicofactor. Als je de risicofactor krijgt, geef dan de uitleg. Bedenk en bespreek ten slotte zelf een aantal risicofactoren.

Impact van kansarmoede op andere risicofactoren: Uitleg

Microsysteem:

gebrek aan stimulatie en intellectuele prikkeling

Door een gebrek aan cultureel kapitaal vinden ze geen aansluiting bij de school, de buurt, de jeugdbeweging, de sportclub. Dat maakt dat ze negatief denken over zichzelf en hun capaciteiten.

echtscheidingen

o.a. door schimmels en slechte woonomstandigheden, vaker binnen roken …

Mesosysteem

slechte buurt onderwijs

Macrosysteem

armoede

Armoede en kansarmoede hangen heel nauw samen. De meeste mensen in kansarmoede komen vroeg of laat ook in armoede terecht.

©VANIN

3 Bekijk op iDiddit de video over kansarmoede van Klasse en beantwoord de vragen.

a Pas de criteria voor kansarmoede toe op hoe Danny opgroeide als kind en op Chantal nu.

b Wat vind je van de school die in beeld komt? Pakt zij het probleem van kansarmoede goed aan? Heb je nog voorstellen voor de school?

Exit

Verdeel de klas in drie groepen op basis van interesse en voorkeur voor leren.

• Leerlingen met een visuele/grafische voorkeur: vat het hoofdstuk schematisch samen. Het balansmodel van Bakker is een mooie inspiratiebron, maar dit hoofdstuk heeft bepaalde elementen uit het balansmodel niet besproken en andere die niet in het balansmodel voorkwamen toegevoegd. Maak nu dus een model dat het volledige hoofdstuk omvat. Zorg voor voldoende structuur en overdrijf niet met tekst, zodat het visueel blijft.

• Leerlingen met een creatieve, beeldende voorkeur: maak een filmpje waarin je de opvoeding en opvoedingscontexten duidelijk aan bod laat komen. Je kunt zelf kiezen op welke manier je de beschermende factoren en de risicofactoren aan bod brengt.

• Leerlingen die eerder gedetailleerd leren dan via grote structuren: maak een quiz in Kahoot waarin alle belangrijke onderdelen van dit hoofdstuk aan bod komen. De andere leerlingen spelen vervolgens de quiz, jullie presenteren hem.

NOTITIES ©VANIN

A

LS DE BALANS IS DOORGESLAGEN

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

In dit hoofdstuk zie je dat het balansmodel van Bakker niet altijd in evenwicht blijft. Wanneer er geen balans is tussen beschermende factoren en risicofactoren, ontstaat er een onveilige opvoedingssituatie. Je bekijkt hoe verontrustende opvoedingssituaties leiden tot het ingrijpen van de overheid en welke hulpverlening dan als opdracht heeft om de balans weer in evenwicht te brengen of ondersteuning te geven bij de impact van de negatieve gevolgen ervan.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan uitleggen wat een verontrustende opvoedingssituatie (VOS) is.

Ik kan analyseren hoe een verontrustende opvoedingssituatie (VOS) het balansmodel van Bakker uit evenwicht kan brengen.

Ik kan uitleggen wat een als misdrijf omschreven feit (MOF) is en kan het concept kritisch bespreken.

Ik begrijp de wisselwerking tussen een VOS en MOF en kan ze kritisch analyseren in situaties.

Ik kan de Signs of Safety-benadering linken met het balansmodel van Bakker.

Ik begrijp de rol van het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) en Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ) als de balans is doorgeslagen.

Ik ken het verschil tussen rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH) en niet-rechtstreeks toegankelijke hulp (NRTH) en kan toelichten met voorbeelden.

Ik kan het traject dat een kind of jongere kan afleggen in de jeugdhulpverlening analyseren via een casus.

Ik kan specifieke opvoedingssituaties bespreken en de link leggen met het begrip loyaliteit.

BEGRIPPEN

aanklampend ondersteunen – als misdrijf omschreven feit (MOF) – Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG) – gemeenschapsinstellingen – intersectorale toegangspoort – KOPP –loyaliteit – niet-rechtstreeks toegankelijke hulp – Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ) –parentificatie – pleegzorg – problematische leefsituatie (PLS) – verontrustende opvoedingssituatie (VOS) – Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK)

Instap

Bespreek met de klas onderstaande situaties aan de hand van de volgende vragen.

a Waar ligt jouw persoonlijke verantwoordelijkheid voor de ander?

b Waar ligt de verantwoordelijkheid van de school, de buurt en ondersteunende organisaties in deze situatie?

c Is de situatie zo ernstig dat de overheid moet optreden? Motiveer.

Mikaela krijgt vaak straf van haar ouders als ze slechte cijfers haalt. Ze moet dan zonder eten naar haar kamer en moet haar gsm afgeven.

©VANIN

Mario (6 jaar) heeft veel blauwe plekken op zijn armen en benen. Hij vertelt dat hij vaak valt tijdens het spelen.

Warre (15 jaar) komt vaak te laat op school. Soms komt hij helemaal niet. Warre is vaak vermoeid en zijn kleren zijn vaak vies. Sommige klasgenoten willen niet meer naast Warre zitten, omdat hij niet fris ruikt.

Zola’s buren zijn onlangs moeder en vader geworden. Ze hoort de buren vaak ruzie maken. Ze kan moeilijk de slaap vatten, omdat ze de pasgeboren baby hoort huilen.

Salima’s (16 jaar) vader verbiedt haar om met anderen te praten. Hij leest haar berichten en controleert via een app waar ze is na school.

Vul onderstaand schema in aan de hand van eigen voorbeelden.

Situatie

De overheid moet ingrijpenMotivatie ja nee ja nee ja nee ja nee

©VANIN

.1

Pr oblematische opvoedingssituatie en als misdrijf omschreven feit

Je zag al dat opvoeden niet altijd van een leien dakje loopt en vaak hoort dat erbij en is dat ook niet zo erg. Maar soms kan de opvoedingssituatie van kinderen of jongeren zo’n grote risicofactor zijn voor hun ontwikkeling dat omstanders het als verontrustend zien. De overheid kan in dat geval ingrijpen.

Leertekst 1

Wanneer de opvoedingssituatie als een grote risicofactor wordt gezien, gaat het over een verontrustende opvoedingssituatie (VOS) of problematische leefsituatie (PLS). Dat betekent dat iets de ontwikkeling van de minderjarige bedreigt. Iets tast zijn psychische, fysieke of seksuele integriteit aan en brengt zijn affectieve, morele, intellectuele of sociale ontwikkelingskansen in het gedrang.

De begrippen werden in 1980 door de Nederlandse orthopedagoog Wim ter Horst gelanceerd. Zoals blijkt uit de instap bij dit hoofdstuk is het niet altijd eenvoudig om in te schatten of een situatie verontrustend is. Je kunt hiervoor nagaan wat het ‘volume’ van een problematiek is. Ter Horst doet dat door drie dimensies te bespreken:

De breedte ofwel de hoeveelheid problemen: hoeveel risicofactoren zijn er aanwezig in het gezin?

In een gezin waar er meerdere risicofactoren aanwezig zijn, zal de draagkracht sneller overschreden worden dan in een gezin waar er maar één risicofactor aanwezig is.

De hoogte ofwel de ernst van de problemen: hoe ernstig is een bepaalde risicofactor?

De meervoudige handicap van een kind kan zodanig doorwegen op de ontwikkelingskansen van de broer of zus dat de situatie sneller als verontrustend beschouwd kan worden.

De hoogte houdt ook verband met het conflictgehalte.

• Enerzijds kan er sprake zijn van een relationeel conflict waarbij de betrokkenen onderling in conflict komen met elkaar.

Er is sprake van fysiek geweld tussen de ouders van Nathan (16 jaar), waardoor Nathan zich onveilig voelt.

• Anderzijds heb je ook een normatief conflict waarbij personen botsen met de omgeving en de gangbare waarden.

De ouders van Manon (14 jaar) hebben een gokverslaving. Ze hebben het financieel moeilijk door hun schulden en kunnen de zorg voor Manon onvoldoende opnemen.

De lengte ofwel de duur van de problemen: slepen de problemen al lang aan? Is er nog steeds geen oplossing na tussenkomst van de hulpverlening?

Het gezin van Maxime (15 jaar) heeft het financieel moeilijk. De afgelopen maanden viel het meerdere keren voor dat Maxime doorheen de dag niet at omdat er geen geld was om eten te kopen. De ouders van Maxime namen recent contact op met het OCMW en er is een oplossing in zicht.

Signs of Safety - benadering

Signs of Safety (SofS) is een oplossingsgerichte werkwijze binnen de jeugdhulp. Centraal staat het opbouwen van een relatie met gezinnen waar er vermoedelijk sprake is van een verontrustende opvoedingssituatie. Het doel is het uitwerken van een veiligheidsplan met SMART-geformuleerde

doelen. Hieruit vloeien afspraken voort waarbij alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid moeten nemen. De hulpverlener gaat samen met het netwerk en het gezin erop toezien dat iedereen de afspraken naleeft. De hulpverlener gaat als het ware het balansmodel rond de opvoedingstaken in het gezin in kaart brengen en evalueren. De SofS-benadering heeft dus niet alleen aandacht voor de problemen en risico’s binnen een gezin, maar zoekt ook naar de beschermende factoren in een gezin en betrekt alle gezinsleden daarbij. De Australische maatschappelijke werkers Andrew Turnell en Steve Edwards ontwikkelen de benadering in de jaren 1990 in West-Australië.

Vertrouwenscentrum Kindermishandeling en het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg Er zijn twee voorzieningen waar je als kind, maar ook als omstaander (sportcoach, leerkracht, huisarts, jeugdleider) kan aankloppen bij vermoeden van een VOS: —het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) —het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ).

Zij kunnen advies, ondersteuning en hulpverlening aanbieden. Zij kunnen ook aanklampend ondersteunen. Dat wil zeggen dat ze ondersteuning aanbieden, bijvoorbeeld aan ouders, maar wel zelf opvolgen, regelmatig langsgaan, op gesprek komen … ook al vraagt de ouder daar niet naar. Zij zoeken steeds de best mogelijke oplossing. Hun voorkeur gaat daarbij altijd naar de minst ingrijpende maatregel. Zo zullen ze er bijvoorbeeld altijd de voorkeur aan geven het kind bij de ouders in zijn eigen omgeving te laten.

Hulpverleners kunnen, na overleg, een doorverwijzing naar het parket overwegen wanneer ze inschatten dat een meer ingrijpende of invasieve maatregel nodig is om het kind of de jongere te beschermen. Het parket is een afdeling binnen het Openbaar Ministerie die verantwoordelijk is voor het onderzoek naar strafbare feiten en de vervolging van verdachten. Het Openbaar Ministerie beslist vervolgens wat er moet gebeuren. Het Openbaar Ministerie is immers verantwoordelijk voor de handhaving van de rechtsorde en het vervolgen van strafbare feiten.

Een als misdrijf omschrijven feit: een begripsomschrijving

De overheid kan ook optreden als iemand de wet overtreedt, zoals bij het plegen van een misdrijf. Om van een misdrijf te spreken, moet de dader wilsbekwaam zijn. Dat wil zeggen dat je kunt instaan voor de gevolgen van je daden omdat je zelfstandig beslissingen kunt nemen en de gevolgen daarvan ook kunt overzien. Een kind kan dat niet en kan bijgevolg geen misdrijven plegen. Wanneer een kind toch feiten pleegt die in het strafwetboek staan, spreekt men van als misdrijf omschreven feiten (MOF)

Kinderen en jongeren kunnen niet gestraft worden zoals volwassenen. Ze kunnen dus ook niet in de gevangenis terechtkomen. Een kind of jongere die een MOF pleegt, komt voor de jeugdrechter.

Die spreekt een maatregel uit in plaats van een straf. De maatregel moet voor herstel zorgen.

Maatregelen kunnen volgende vormen aannemen:

—berisping

—educatieve begeleiding opleggen

—opvolging door de sociale dienst van de jeugdrechtbank

—herstelgericht overleg opleggen

—een opvoedend project opleggen

—prestatie van opvoedkundige aard en algemeen nut opleggen (gemeenschapswerk)

—plaatsing in een open of een gesloten instelling (gemeenschapsinstelling)

VOS en MOF: een wisselwerking

De overheidsdiensten VK, OCJ en de jeugdrechtbank hebben het maatschappelijk mandaat om in te grijpen in verontrustende situaties. Dat ingrijpen kan wanneer de ontplooiingskansen en

de veiligheid van het kind of de jongere in gevaar zijn. Maar men kan ook preventief ingrijpen om het plegen van een MOF te voorkomen. Verontrustende opvoedingssituaties en als misdrijf omschreven feiten kunnen overlappen.

Milan (14 jaar) groeit op met twee jongere broers. De vader van Milan verblijft momenteel in de gevangenis voor het dealen van drugs. De moeder van Milan heeft het hier moeilijk mee en is in een depressie geraakt.

Ze komt vaak te laat op haar werk en wordt ontslagen omdat haar werkgever niet op haar kan rekenen. De moeder van Milan kan door haar depressie onvoldoende de zorg opnemen van haar drie kinderen. Milan voelt zich als oudste zoon van het gezin verantwoordelijk voor zijn jongere broers. Hij komt vaak te laat op school, omdat hij zijn jongere broers eerst naar de basisschool moet brengen en die school start later dan de school van Milan. Doordat de moeder van Milan momenteel niet naar werk zoekt, heeft het gezin het ook steeds moeilijker om de eindjes aan elkaar te knopen. Wanneer het nieuwe schooljaar start, wordt Milan betrapt op het stelen van schoolspullen.

GOOD TO KNOW

Soms kan een minderjarige dusdanig ernstige feiten plegen dat de rechter aangeeft dat de zaak niet meer onder de jeugdrechtbank valt. De jeugdrechtbank geeft de zaak dan aan het Openbaar Ministerie en het bevoegde gerecht zal zich focussen op de rechtspraak. De minderjarige kan dan als volwassene berecht worden. Dat zogenaamde uithandengeven kan wanneer de minderjarige minstens zestien is en een misdrijf heeft gepleegd. De jeugdrechter vindt op dat moment dat de bestaande maatregelen niet meer kunnen helpen en de jongere in principe niet meer ‘heropvoedbaar’ is. Dat gebeurt eerder uitzonderlijk, bij zeer ernstige feiten of bij herhaaldelijke feiten.

Leeractiviteiten

©VANIN

1 Bekijk op iDiddit het videofragment van jongeren die een als misdrijf omschreven feit pleegden. Beantwoord de vragen.

a Welke MOF pleegden de jongeren die een alternatieve straf kregen?

b Wat klaagt de geïnterviewde aan?

c Werk per twee. Stel dat jullie minister van Welzijn zijn. Wat zouden jullie voorstellen in de aanpak en preventie van MOF? Waarom?

2 The glass castle is een Amerikaanse film gebaseerd op het autobiografische boek van Jeannette Walls. Bekijk op iDiddit de trailer en beantwoord de vragen.

a In welke mate is de balans doorgeslagen en kun je spreken van een verontrustende opvoedingssituatie? Gebruik hierbij de drie dimensies van het model van ter Horst.

b Merk je een impact van het opgroeien in een verontrustende opvoedingssituatie op het latere leven van Jeannette?

c Hoe zou het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling of Opvoedingscentrum Jeugdzorg kunnen ondersteunen in het gezin van Jeannette?

d Ondanks het feit dat je zou kunnen zeggen dat er sprake is van een verontrustende opvoedingssituatie, zie je ook enkele beschermende factoren in de opvoeding van Jeannette. Leg uit.

3 Bekijk op iDiddit het videofragment over jongeren die in een gesloten instelling terechtkomen. Beantwoord de vragen.

a Wie komt terecht in een gesloten instelling zoals de gemeenschapsinstelling De Zande in Ruiselede?

©VANIN

b Hoe probeert de instelling de jongeren terug op het rechte pad te helpen?

c Jongeren die een MOF pleegden en jongeren in een VOS komen samen in een instelling terecht. Wat denk jij hierover?

5 .2 Nie t-rechtstreeks toegankelijke hulp

Preventie is soms niet meer aan de orde. Wanneer ondersteunende acties geen effect meer hebben op de jongeren en hun omgeving, gaat men over naar niet-rechtstreeks toegankelijke hulp. De hulpverlener, het OCJ en/ of VK of de politie en het parket kloppen dan aan bij de zogenaamde intersectorale toegangspoort met als doel nietrechtstreeks toegankelijke hulp op te starten.

Leertekst 2

niet-rechtstreeks toegankelijke hulp

OCJ en VK hulpverlener jongeren en/of omgeving

intersectorale toegangspoort politie of parket

Effect blijft uit en de situatie wordt als verontrustend beschouwd.

laagdrempelige hulpverlening als uitgangspunt

De rechtstreeks toegankelijke hulp (RTJ) moet er met zijn laagdrempelige karakter voor zorgen dat de balans niet doorslaat. Maar soms is de rechtstreeks toegankelijke hulp (RTJ) onvoldoende omdat de vraag te complex is of het probleem te groot. Meer ingrijpende hulp is dan nodig en die niet-rechtstreeks toegankelijke hulp regelt de intersectorale toegangspoort Elke jeugdhulpverlener kan aankloppen bij de intersectorale toegangspoort. Die bestaat uit twee teams. Het team indicatiestelling onderzoekt welke hulp nodig is, gebaseerd op de noden van het kind. Het houdt geen rekening met haalbaarheid of beschikbare plaatsen binnen de hulpverlening. Dat is de taak van het team jeugdhulpregie dat vervolgens aan de slag gaat met het advies van het team indicatiestelling. Dat team gaat kijken wat er kan binnen het bestaande aanbod en welke praktische moeilijkheden al dan niet opduiken.

Elke jeugdhulpverlener kan aankloppen bij de intersectorale toegangspoort.

1 Intersectorale toegangspoort

Bestaat uit twee teams:

team indicatiestelling:

—onderzoeken welke hulp nodig is —geen rekening houden met haalbaarheid of beschikbare plaatsen binnen de hulpverlening

team jeugdhulpregie:

—werken met het advies van het team indicatiestelling

—rekening houden met het bestaande aanbod en mogelijke praktische moeilijkheden

2 Opstarten niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverlening

zoals: pleegzorg (langdurige) opvang binnen het Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG) gemeenschapsinstellingen

Doel is zo snel mogelijk starten met niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverlening zoals pleegzorg, opvang binnen een Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning of in een gemeenschapsinstelling.

Hulpverlening voor complexe situaties

Ook bij complexe situaties is de eerste insteek om het kind bij de opvoeder te laten. Als dat niet meer mogelijk is, plaatst men het kind in een gezinsvervangende omgeving. Een plaatsing in een pleeggezin geniet de voorkeur, omdat dat het meest aansluit bij een gezinsvervangende omgeving. Er zijn verschillende vormen van pleegzorg. Pleegzorg kan een tijdelijke oplossing zijn voor een acute situatie of nood, maar kan ook als langdurige oplossing. Het team indicatiestelling van de intersectorale toegangspoort gaat na wat de beste oplossing is.

Men kan ook kiezen voor (langdurige) opvang binnen de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG). Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG) hebben een laagdrempelig en ondersteunend aanbod gericht op gezinnen met kinderen en kunnen helpen bij (langdurige) residentiële opvang. CKG’s fungeren als een veilige haven voor kinderen en jongeren en bieden emotionele ondersteuning en zorg in een residentiële setting.

De gemeenschapsinstellingen bieden opvang, zorg, opvoeding en begeleiding aan jongeren tot de leeftijd van twintig jaar. Het gaat hier over jongeren die een MOF hebben gepleegd en jongeren die zich in een problematische opvoedingssituatie bevinden. Het aanbod steunt op de uitgangspunten van het decreet jeugddelinquentierecht, waardoor er sprake is van een gesloten aanbod. Dat wil zeggen dat je niet zomaar gaat en staat waar je wilt als jongere en er dus sprake is van een

vrijheidsbeperkende maatregel. Er wordt tijdens zo’n verblijf ook gewerkt aan het versterken van de opvoedingscontext van de jongere. In principe komen enkel jongeren die een jeugddelict hebben gepleegd of hiervan worden verdacht in een jeugdinstelling terecht. Afgescheiden van die groep jongeren kunnen er ook nog jongeren verblijven die zich in een verontrustende opvoedingssituatie bevinden met als doel tijdens het verblijf te werken aan herstel in de gezinscontext.

Impact op de opvoeding

Het spreekt voor zich dat complexe opvoedingssituaties een grote invloed hebben op de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Anderen nemen soms zelfs letterlijk de opvoeding over, al dan niet voor een lange periode. De opvoeding uit handen nemen is een stap die men zo lang mogelijk vermijdt. Men wil de ouders en het gezin eerst zoveel mogelijk versterken en mensen in hun eigen kracht laten staan. Sommige opvoedingssituaties zijn echter zo complex dat men de balans pas kan terugbrengen door kinderen en jongeren eerst even uit de context weg te nemen. Zo kan de draagkracht in het gezin terug versterken en kan de balans terug in evenwicht komen.

Leeractiviteiten

1 Lees het artikel waarin de kinderrechtencommissaris waarschuwt voor het uiteenvallen van de jeugdhulp en beantwoord de vragen.

Kinderrechtencommissaris waarschuwt: ‘Keten van jeugdhulp dreigt uiteen te vallen’ Steeds meer kinderen en jongeren hebben ondersteuning nodig op school, in de jeugdhulp, geestelijke gezondheidszorg of kinderpsychiatrie. Dat blijkt uit het jaarverslag 2022-2023 van de kinderrechtencommissaris. De sector kampt echter met ellenlange wachtlijsten en nijpende personeelstekorten. ‘De tekorten in de ene schakel doen de volgende schakel barsten. De hele keten van de jeugdhulp dreigt uiteen te vallen,’ zegt Caroline Vrijens.

Vorig jaar kreeg het kinderrechtencommissariaat 1 289 meldingen en klachten. De meeste gingen over onderwijs (42 procent), jeugdhulp (19 procent) en scheidingen (13 procent). Problemen van kinderen op de vlucht stonden op de vierde plaats (6,6 procent).

‘Het kinderrechtencommissariaat is de echokamer van de problemen waar kinderen en jongeren op botsen,’ zegt kinderrechtencommissaris Caroline Vrijens. ‘Veel kinderen en jongeren komen in de jeugdhulp terecht en gaan elke dag naar school, maar er is een groep voor wie dat veel minder evident is.’

Van noodoplossing naar noodoplossing

Vaak blijken structurele problemen daarvan de oorzaak. Zo komen kinderen en jongeren terecht op een plek die niet aangepast is aan hun noden. ‘Ze gaan van noodoplossing naar noodoplossing en verblijven - bij gebrek aan beter - veel te lang op ongeschikte plaatsen zoals de kinderpsychiatrie, volwassenenpsychiatrie of grootschalige asielcentra.’

Tegelijk is er een groep kinderen die geconfronteerd wordt met conflicten, pestgedrag en geweld op school, online of thuis omdat hun ouders in een vechtscheiding zitten.

Niet-begeleide minderjarigen die naar België komen voordat ze 15 jaar zijn, moeten normaal gezien dan weer doorstromen naar kleinschalige leefgroepen in de jeugdhulp of pleeggezinnen, omdat ze extra kwetsbaar zijn. Toch verbleven eind oktober 146 van die minderjarigen in

collectieve opvangcentra van Fedasil of partners door te weinig plaatsen.

Sommige leerlingen zitten maandenlang thuis of in de leefgroep. Vaak is er geen plaats in het buitengewoon onderwijs of in de onthaalklassen voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs. Andere leerlingen komen moeilijk tot een inschrijving omdat scholen in het gewoon onderwijs maar ook in het buitengewoon onderwijs op de rem gaan staan als een kind extra zorg nodig heeft.

Bijsturen waar nodig

Het kinderrechtencommissariaat stelt dat het begrijpelijk is dat sommige kinderen en jongeren moeilijk meekunnen als hun basisrechten niet gewaarborgd zijn.

‘Er is een inclusieve samenleving nodig die de behoeften van alle kinderen en jongeren écht vooropstelt. Als de samenleving niet voldoet aan hun behoeften, moeten we die samenleving aanpassen, niet andersom,’ aldus Vrijens.

‘We vragen de regering dan ook om tot het uiterste te gaan om te beantwoorden aan hun noden. Ze heeft reeds inspanningen gedaan en middelen vrijgemaakt, het is nu ook aan haar om op te volgen wat de impact van die extra investeringen is en in welke zin bijgestuurd moet worden.’

Moegestreden

‘Ouders, pleegouders, opvoeders, jeugdwerkers, vrijwilligers, leerkrachten en jeugdrechters zijn erg begaan en gaan vaak tot het uiterste om kinderen en jongeren in noodsituaties te helpen’, klinkt het tot slot, ‘maar ook zij raken moegestreden als het vangnet van de hulpverlening tekortschiet.’

‘De hele keten van de jeugdhulp dreigt uiteen te vallen. Met ad-hocoplossingen en kunst-envliegwerk redden de hulpverleners het niet meer. De tekorten in de ene schakel doen de volgende schakel barsten. Het wachten duurt steeds langer. Het risico op escalatie wordt met de dag groter, de kans dat er een oplossing komt op maat van de jongere met de dag kleiner.’

Doordat de jeugdhulp onvoldoende snel en effectief kan helpen, ziet de sector soms hoe ook gezinnen er niet langer in geloven. ‘Het wantrouwen in het systeem werkt door in de individuele hulpverleningsrelatie. Dat zet relaties tussen ouders, minderjarigen en professionals extra onder druk.’

Bron: vrt.be

a Welk gevolg heeft het plaatsgebrek in de jeugdhulp voor kinderen en jongeren?

b Welke oorzaken liggen aan de basis van het plaatstekort in de jeugdhulpverlening? Denk hierbij verder dan de mogelijke oorzaken waar het artikel over spreekt.

c Leg uit hoe het barsten van de laatste schakel in de keten van de hulpverlening ervoor zorgt dat de andere schakels ook barsten.

©VANIN

d Discussieer in groepen over onderstaande uitspraak van de kinderrechtencommissaris. Geef per groep twee argumenten om akkoord te gaan met de stelling en twee argumenten om niet akkoord te gaan. Bespreek klassikaal.

‘Als de samenleving niet voldoet aan de behoeften van kinderen en jongeren, dan moeten we de samenleving aanpassen.’

2 Lees de casus van Lily-Rose (12 jaar). Vul het schema in aan de hand van haar casus. Gebruik eventueel het internet om de juiste instanties op te zoeken.

Lily-Rose (12) zit in het tweede jaar van de middelbare school. Haar ouders, Mark en Sarah, zijn enkele jaren geleden gescheiden. Lily-Rose verblijft bij haar moeder. Sarah worstelt met ernstige psychische problemen en een verslavingsproblematiek. Ze heeft moeite om het huishouden te runnen en is momenteel emotioneel niet beschikbaar voor Lily-Rose. Sarah mist afspraken op school en Lily-Rose heeft vaak geen eten of geld voor een lunch mee. Lily-Rose blijft soms ook thuis omdat ze zich zorgen maakt over haar moeder en bij haar moeder wil blijven. Mark, de vader van Lily-Rose, heeft een veeleisende baan en woont in een andere stad. Vanwege zijn drukke baan en de gespannen relatie met Sarah na de scheiding, kiest Mark ervoor om zich niet te mengen in de situatie thuis. Hij voelt zich machteloos vanwege de afstand en de problemen met zijn ex-vrouw. De schoolprestaties van Lily-Rose gaan achteruit en de leerkrachten merken op dat Lily-Rose tekenen toont van zelfverwonding. Lily-Rose zondert zich vaak af op school en lijkt weinig vrienden te hebben.

Mogelijke laagdrempelige hulpverlening:

• voor Lily-Rose:

• voor Sarah:

• voor Mark:

©VANIN

Aankloppen bij de intersectorale toegangspoort:

• de jongere en/of de omgeving:

• hulpverleners:

• rol van het VK of OCJ:

Taak intersectorale toegangspoort:

3 Luister op iDiddit naar de getuigenis van Marte die haar ervaringen deelt als pleegzus van mensen die in crisispleegzorg terechtkomen. Beantwoord de vragen.

a Leg uit aan de hand van de informatie van het filmfragment wat crisispleegzorg inhoudt.

b Leg onderstaande stelling uit aan de hand van jouw kennis van het balansmodel van Bakker. ‘Een gezin dat zich inzet voor crisisopvang, zet de balans in een storm en moet over voldoende windschermen beschikken om het evenwicht te bewaren.’

c Er is een tekort aan pleeggezinnen. Wat zijn volgens jou mogelijke oorzaken daarvan?

4 Bekijk op iDiddit het filmfragment over de gemeenschapsinstellingen en beantwoord de vragen.

a Gemeenschapsinstellingen hebben opnameplicht. Die opnameplicht staat echter onder druk. Hoe komt dat?

b Wie kan in een gemeenschapsinstelling terechtkomen? Illustreer met concrete voorbeelden, al dan niet uit het filmfragment.

c Een gemeenschapsinstelling beschikt over een multidisciplinair team. Welke leden kunnen deel uitmaken van dat team en welke rol kunnen zij opnemen voor de jongeren tijdens hun verblijf?

d Een gemeenschapsinstelling kan niet op zichzelf staan in het traject van de jongeren. Waarom?

e Als een gemeenschapsinstelling als gezinsvervangend wil optreden, over welke beschermende factoren beschikt ze dan?

5.3 Specifieke opvoedingssituaties

Opvoeding is een rijke en uitdagende reis die elke ouder aangaat. Binnen die reis kunnen er specifieke situaties zijn die de gebruikelijke paden van de opvoeding en ontwikkeling doorbreken. In die context bekeek je al eerder verontrustende opvoedingssituaties. Nu zoom je verder in op enkele specifieke opvoedingssituaties.

Leertekst 3

Problemen met de loyaliteit van het kind aan de ouder

Vaak is het voor hulpverleners moeilijk om mandaat te krijgen bij de jongeren om in te grijpen in het gezin omwille van loyaliteitsconflicten die het kind heeft ten opzichte van de ouders.

Loyaliteit verwijst naar de onlosmakelijke band tussen ouders en kinderen, zelfs in moeilijke of conflictueuze relaties.

Loyaliteit is een centraal begrip in het contextueel denkkader van de Hongaars-Amerikaanse psychiater Iván Böszörményi-Nagy (1920-2007). Dat richt zich op het begrijpen van familiedynamiek en -relaties. Nagy spreekt van:

existentiële loyaliteit: de onbreekbare band tussen ouders en kind door de geboorte verworven loyaliteit: voortkomend uit daden, gunsten of investeringen in een relatie verticale loyaliteit: de band over de generaties heen horizontale loyaliteit: de band in gekozen relaties met partners en vrienden

Omwille van de loyaliteit van een kind naar de ouder zal het kind een complexe opvoedingssituatie soms ook proberen af te schermen voor de buitenwereld. Het kind kan de behoefte voelen om problemen of uitdagingen binnen het gezin te verbergen om de ouder(s) te beschermen of om de relatie met de ouder niet te beschadigen.

Scheiding

Verandering is vaak een onvermijdelijk onderdeel van het leven. Wanneer ouders uit elkaar gaan, brengt dat heel wat veranderingen met zich mee die een impact kunnen hebben op het kind:

—Er kan sprake zijn van een verhuizing voor het kind, wat dan weer gevolgen heeft voor school en vrijetijdsbesteding.

—Het dagelijkse contact met beide ouders is minder vanzelfsprekend. Ruzies tussen ouders die scheiden kunnen afnemen, maar ook toenemen. De veranderende inkomenssituatie van ouders kan voor stress zorgen in het (nieuwe) gezin.

Wanneer ouders uit elkaar gaan, kan er ook sprake zijn van loyaliteitsproblemen:

Gespleten loyaliteit: het kind is loyaal aan twee of meer mensen of partijen die tegenstrijdige belangen hebben. Loyaal zijn aan de ene ouder heeft als gevolg je niet-loyaal te voelen ten opzichte van de andere ouder.

Onzichtbare loyaliteit: het kind heeft het gevoel niet openlijk loyaal te mogen zijn aan de andere ouder.

Kinderen van ouders met psychische problemen

Eerder bekeek je emotionele stoornissen en legde je de focus op emotionele stoornissen bij kinderen.

Wanneer ouders worstelen met psychische problemen, wordt de opvoedingssituatie wel erg complex.

Men spreekt dan van KOPP, wat staat voor: Kinderen van Ouders met Psychische Problemen.

Verslavingsproblemen vallen hier ook onder.

Vaak nemen de kinderen in dergelijke situaties rollen en taken over van de ouders. In extreme gevallen spreek je van parentificatie. Dat betekent dat de jongere langdurig de rol van ouder op zich neemt, inclusief de bijbehorende taken en verantwoordelijkheden. De zorg die het kind of de jongere dan opneemt, is langdurig ‘ongepast’, aangezien de zorg niet passend is bij de leeftijd en de cultuur van het kind.

VIP

Iván Böszörményi-Nagy is de grondlegger van de contextuele benadering. Vaak wordt hij kortweg Nagy genoemd (spreek uit: nodzj). Hij wordt geboren in 1920 in Hongarije en is van Joodse afkomst. In 1948 vlucht hij naar Oostenrijk om vervolgens te emigreren naar de Verenigde Staten en als arts aan de slag te gaan. Hij wordt in de Verenigde Staten een van de pioniers van de relatie- en gezinstherapie. Vaak waren familieleden de grote afwezigen bij gesprekken met patiënten. Het organiseren van gezamenlijke gesprekken met de hulpverleners, de patiënt en de familie blijkt een meerwaarde. Nagy overlijdt in 2007 en wordt begraven in Hongarije, naast het graf van zijn ouders.

GOOD TO KNOW

Verslaving en afhankelijkheid volgens de DSM-V DSM-V beschrijft verslaving en afhankelijkheid onder de noemer van 'stoornissen in het gebruik van middelen'. Het gaat daarbij om zowel stofgerelateerde (alcohol of drugs) als niet-stofgerelateerde verslavingen (gokken). De kenmerken om van een stoornis in het gebruik van middelen te spreken volgens de DSM-V: vaker en in grotere hoeveelheden gebruiken dan gepland meerdere mislukte pogingen om te minderen of te stoppen veel tijd nodig voor het gebruik en herstel sterk verlangen om te gebruiken door gebruik tekortschieten op werk, tijdens studie of thuis blijven gebruiken ondanks problemen op het relationele vlak hobby’s, sociale activiteiten of werk opgeven door gebruik voortdurend gebruiken ondanks gevaar voortdurend gebruiken ondanks (verergeren van) lichamelijke of psychische problemen grotere hoeveelheden nodig hebben om het effect nog te voelen (tolerantie) onthoudingsverschijnselen ervaren die verminderen door meer te gebruiken

Naast die criteria moet er sprake zijn van beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of het functioneren op andere belangrijke levensdomeinen.

Leeractiviteiten

1 Er zijn verschillende loyaliteitsvormen. Van welke loyaliteit is er sprake in de voorbeelden?

Na de scheiding van zijn ouders voelt Julan (15 jaar) zich verscheurd tussen het feit dat zijn moeder wil dat hij bij haar blijft wonen en het verlangen om bij zijn vader te zijn, die in een andere stad woont. Hij wil geen van beiden teleurstellen.

Femke (14 jaar) pendelt na de scheiding van haar ouders tussen twee huizen. Haar biologische moeder woont in de stad en haar meemoeder woont nu op het platteland. Ze voelt zich sterk verbonden met haar biologische moeder en geniet van het leven in de stad, maar ze voelt zich ook verbonden met haar meemoeder die haar vaak meeneemt op lange wandelingen.

Mario (16 jaar) groeit op in een gezin dat nooit openlijk spreekt over problemen of emoties. Zijn vader heeft een alcoholprobleem, maar het gezin erkent of bespreekt dat niet. Mario voelt zich verplicht om zich sterk te houden en te doen alsof alles in orde is als hij met anderen praat.

2 Kijk op iDiddit naar het filmfragment van generatie K XL en los de vragen op.

a Formuleer een algemene definitie voor de term mantelzorger.

b Ona maakt, onbewust, een link met de term parentificatie. Hoe legt Ona dat uit?

c Is het gezin in balans of niet? Geef zowel beschermende factoren als risicofactoren. Wat is je besluit?

d Ken je mantelzorgers in jouw omgeving? Bespreek.

3 Kijk op iDiddit naar het filmfragment waarin sociaal werker Claudia langsgaat bij Erika, een alleenstaande moeder.

a Wat zijn de beschermende factoren en de risicofactoren in het gezin van Erika?

b Erika is een alleenstaande ouder. Er zijn verschillende gezinsvormen. Breng de verschillende gezinsvormen op een creatieve manier in kaart.

Exit

1 Neem de stellingen die als inleiding werden besproken er opnieuw bij. Is jouw mening nu anders? Waarom wel of niet?

2 Stel vier mogelijke toetsvragen op over dit hoofdstuk. De vragen moeten aan de volgende criteria voldoen:

• Er moet een meerkeuze vraag bij zijn.

• Eén vraag moet een link maken met de actualiteit.

• Er moet een casus verwerkt zijn in de toetsvragen.

THEMA

SOCIALE EN POLITIEKE WETENSCHAPPEN

ACHT, BRONNEN EN VORMEN

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

In elke samenleving is er ongelijkheid tussen de macht en het gezag die de verschillende leden van die samenleving hebben. Sociale en politieke wetenschappen bestuderen hoe de tegengestelde belangen van groepen en individuen tot uiting komen en hoe men samenleven (meestal) regelt door onderhandelingen op de verschillende bestuurlijke en maatschappelijke niveaus.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan in situaties analyseren op welke manier personen of groepen elkaar beïnvloeden.

Ik kan macht en gezag als sociologische concepten situeren in de theorieën van Max Weber.

Ik kan situaties analyseren op basis van de vier bestanddelen van macht.

Ik verwoord het onderscheid tussen macht en gezag.

Ik kan soorten gezag onderscheiden in opgegeven situaties.

Ik analyseer in concrete situaties welke machtsbronnen aan de basis liggen.

Ik kan manipulatie, invloed hebben, dominantie en vanzelfsprekende macht onderscheiden.

Ik kan hedendaagse samenlevingen analyseren a.d.h.v. sociaalwetenschappelijke theorieën.

Ik kan de vormen van globalisering toelichten met hun voor- en nadelen.

Ik kan herkennen vanaf welk moment een drukkingsgroep een sociale beweging wordt.

Ik kan technieken van imago building (Erving Gofman) herkennen in het gedrag van mensen.

Ik kan in situaties aangeven welke sanctioneringsmechanismen men toepast.

Ik kan in concrete situaties aanduiden of en waarom er sprake is van deviant gedrag

In kan de sociale controletheorie van Travis Hirschi uitleggen.

Ik kan de etiketteringstheorie met eigen woorden uitleggen.

Ik kan mediatisering begrijpen als het proces van wederzijdse beïnvloeding tussen media en de samenleving en de effecten ervan benoemen.

Ik kan in situaties aangeven wanneer er sprake is van framing in de media en hoe dat werkt.

BEGRIPPEN

agendasetting – charismatisch gezag – deviant gedrag – dominantie – etiketteringstheorie –framing – gezag – globalisering – imago building – incultivatietheorie – invloed – macht –machtsbronnen – manipulatie – mediatisering – rationeel-legaal gezag – sociale beweging –sanctioneringsmechanismen – sociale controle – sociale controletheorie – sociale sancties –traditioneel gezag – vanzelfsprekende macht

Instap

Menselijke interacties verlopen niet zomaar. Mensen bepalen onderling wat ze samen willen doen. Ze stellen daarvoor regels op. Die regelen de relaties en interacties tussen individuen en groepen in een samenleving.

Elk van ons kent heel wat interacties met heel wat anderen. Bij die interacties is er sprake van bovenschikking, nevenschikking of onderschikking. Bij sociale bovenschikking hebben sommige individuen of groepen een hogere status of meer macht. Bij nevenschikking staat iedereen op hetzelfde niveau. Bij onderschikking hebben sommigen een lagere status of minder macht.

a Geef in de tabel aan in welke situatie er sprake is van sociale bovenschikking (+), nevenschikking (=) of onderschikking (-).

b Geef telkens aan waar er sprake kan zijn van beïnvloeding.

c Geef aan waar sprake kan zijn van machtsuitoefening.

d Geef aan of er expliciete regels zijn die de relatie regelen.

e Bedenk zelf een voorbeeld.

leerkracht tegenover leerling

je beste vriend

verkeersdeelnemers

ouder tegenover peuter

ouder tegenover adolescent jij tegenover een grootouder

Aanknopingspunten met vorig leerjaar

In Agora 5 leerde je al:

- Over sociale ongelijkheid en mechanismen die dat veroorzaken.

- Je sociale positie in de samenleving verwoorden.

- Hoe verschillende posities in de samenleving een verschillende status krijgen.

- Hoe verschillen in status tot sociale ongelijkheid kunnen leiden.

6.1

Verschil tussen macht en gezag

(Belangen)conflicten worden vaak defenitief geregeled op basis van macht, maar ook soms op basis van gezag. Beide begrippen verschillen van elkaar.

Leertekst 1

©VANIN

Macht is een vorm van beïnvloeding van het ene individu in de interactie met een ander. De meest invloedrijke sociologische concepten en theorieën over macht en gezag zijn nog altijd die van de grondlegger van de sociologie: Max Weber (1864-1920).

Macht is de kans dat een individu of een groep binnen een sociale verhouding zijn wil kan doorzetten, zelfs wanneer anderen weerstand bieden.

Weber spreekt van de kans. Geen enkele machtsuitoefening, hoe ontzagwekkend ook, is voor altijd absoluut zeker. Macht is wankel, zowel binnen kleine als binnen grote samenlevingsverbanden. Net als de tiran van de speelplaats op een dag in het zand moet bijten voor zijn meerdere, kan een dictator van zijn troon gestoten worden.

De Amerikaanse politicoloog Dennis Hume Wrong (1923-2018) onderscheidt vier bestanddelen van macht. Ze moeten alle vier aanwezig zijn om van een machtsrelatie te kunnen spreken:

Intentionaliteit: macht moet bedoelde en voorziene effecten hebben.

De machthebber (A) moet de bedoeling hebben om het machtssubject (B) iets te laten doen met een bedoeld effect. Zonder intentie is er geen sprake van macht.

Effectiviteit: macht moet effectief zijn.

Je kunt niet spreken van macht als de machthebber (A) probeert macht uit te oefenen op het machtssubject (B) zonder dat B doet wat A oplegt.

Legitimiteit: macht is het vermogen tot macht hebben.

De machthebber (A) moet over voldoende machtsbronnen beschikken om macht te kunnen uitoefenen. Degenen over wie de macht wordt uitgeoefend, moeten die ook in voldoende mate aanvaarden.

In een democratie heeft de machthebber het recht op macht omdat hij democratisch verkozen is. Dwang: machtsrelaties zijn asymmetrisch.

De machthebber (A) is bovengeschikt en overheerst het machtssubject (B) dat ondergeschikt is.

De politie heeft de macht om wetten af te dwingen en kan daarvoor gebruik maken van dwang.

Gezag is een bijzondere vorm van macht.

Gezag is die vorm van macht waaraan ondergeschikten zich onderwerpen omdat ze haar als legitiem ervaren.

Gezag is gebaseerd op de persoonlijke kwaliteiten van de gezaghebber. Op basis van die kwaliteiten aanvaardt men dat de gezaghebber initiatief neemt en de anderen volgen.

Een bevelvoerder op een schip of een vliegtuig heeft gezag, omdat de bemanning hem op basis van zijn ervaring als zeer competent ervaart.

Gezag heeft een behoorlijk duurzaam karakter. In een gezagsrelatie volgt de ondergeschikte namelijk de richtlijnen van diegene met macht op, omdat hij gelooft dat die laatste het goed met hem voorheeft. Hij gelooft dat de beïnvloeding van zijn gedrag gerechtvaardigd is.

©VANIN

De patiënt volgt de arts in zijn adviezen, het kind gehoorzaamt (normaal gesproken) de ouder.

Toch is ook hier niet absoluut zeker dat iedereen de richtlijnen of bevelen van de gezaghebbende altijd opvolgt. Zoals in de geschiedenis vaak is aangetoond, kan ook gezag op een bepaalde dag ineenstorten. Maar als gezag gedurende een bepaalde periode met succes is opgelegd, neemt de kans toe dat het zichzelf zal kunnen handhaven. Daarin speelt het verschijnsel van de gewoontevorming een rol.

Leerkrachten die voor een nieuwe klas staan, weten hoe cruciaal de eerste lessen zijn om gezag te verwerven bij hun leerlingen. Eens ze met veel inspanning de ‘vuurproef’ hebben doorstaan, is het nadien een fluitje van een cent om het gezag te behouden.

Soorten gezag

Max Weber onderscheidt in Wirtschaft und gesellschaft (1923) drie soorten gezag. Het onderscheid is gebaseerd op de verschillende wijzen waarop het gezag gerechtvaardigd (gelegitimeerd) wordt. Degene die eraan onderworpen is, beschouwt elk van de gezagsvormen dus om een andere reden als aanvaardbaar en gerechtvaardigd. Weber benadrukt wel dat die gezagsvormen vrijwel nooit in hun zuivere vorm voorkomen. Zowat elke concrete gezagsrelatie bevat namelijk elementen van de verschillende vormen van gezag.

Charismatisch gezag is gebaseerd op de bewondering en adoratie die ondergeschikten voelen voor hun leider. Het woord charisma komt van het Griekse woord χάρισμα (khárisma), wat letterlijk ‘genadegave’ betekent. De leider krijgt buitengewone, soms zelfs bovennatuurlijke, eigenschappen toegeschreven. Charismatische leiders bezitten het vermogen anderen enthousiast te maken voor een bepaalde visie. Ze kunnen daardoor aanzetten tot het leveren van buitengewone prestaties en het vrijwillig voor laten gaan van het belang van de missie van de organisatie op de eigen belangen.

Dikwijls neemt men aan dat charisma voor een deel gebaseerd is op de non-verbale communicatie of lichaamstaal: uiterlijk, stem, typische intonatie, houding en gebaren. Charismatische leiders kunnen het gedrag van hun volgelingen sturen door in te spelen op hun gevoelens van bewondering en ontzag. Historische voorbeelden van mensen die hun gezag op zijn minst ten dele aan hun charisma te danken hebben zijn Napoleon, Hitler, Gandhi, Angela Merkel, Obama … Ook gewone mensen zoals leraren, managers, trainers en sportmensen kunnen charisma gebruiken om hun gezag uit te oefenen.

Maar landen en organisaties die geleid worden door charismatische figuren hebben ook iets onstabiels. De medewerkers of onderdanen voelen zich meestal minder verbonden met de organisatie en meer met de bewonderde en soms ook gevreesde leidersfiguur. Wat als de bewonderde leider plots wegvalt of ziek wordt en zijn charisma verliest? Vaak leidt dat tot de ondergang van de organisatie of van het regime. Dergelijke gezaghebbers kunnen mensen ook negatief beïnvloeden. Mogelijke maatschappelijke risico’s van foutief omgaan met charismatisch leiderschap:

Overmoed en narcisme: leiders kunnen zo overtuigd zijn van hun eigen capaciteiten als leider dat ze geloven dat ze onfeilbaar zijn. Het gevaar bestaat dat ze voor zichzelf of voor hun gemeenschap risicovolle beslissingen nemen. Ze geloven immers niet dat ze fouten kunnen maken.

Autoritair en manipulatief gedrag: hun overtuigingskracht en zelfvertrouwen kunnen soms leiden tot autoritair en manipulatief gedrag. Deze leiders neigen ernaar hun macht te misbruiken om anderen te controleren of te manipuleren en zo eigen voordeel uit de situatie te halen.

Weerstand tegen kritiek: sommige charismatische leiders hebben het lastig om kritiek en feedback van anderen te aanvaarden. Ze beschouwen zichzelf als onfeilbaar.

Traditioneel gezag berust op het geloof van de ondergeschikte in de juistheid van gevestigde gewoonten en tradities. De leider verwacht hier gehoorzaamheid op basis van zijn sociale positie, die hij meestal geërfd heeft. Zijn ondergeschikten voelen zich verplicht tot gehoorzaamheid en trouw aan de leider omdat het ‘altijd zo geweest is’. Door gewoontevorming ervaren zij dat gezag als vanzelfsprekend.

Binnen het patriarchale gezin oefent de vader zo zijn onbetwiste gezag uit. Je vindt het ook soms terug in familiebedrijven waar de vader en oprichter van het bedrijf soms tot aan zijn dood het roer stevig in handen heeft.

Rationeel-legaal gezag is gebaseerd op de aanvaarding van een verzameling onpersoonlijke regels binnen een verworven sociale positie. Het is niet gebaseerd op het geloof in de bijzondere kwaliteiten van de leider of de berusting in aloude gewoonten.

Rechters, de agent, belastinginspecteurs en militaire bevelhebbers worden gehoorzaamd op basis van de wetten of reglementen waaraan ze hun bevoegdheid ontlenen. Dat gezag is niet aan de persoon in kwestie gebonden, maar aan zijn ambt. Dat wil zeggen dat het onmiddellijk overdraagbaar is op om het even welke andere persoon binnen het ambt.

©VANIN

Soorten beïnvloeding

Als iemand zich niet bewust is van de macht die een ander op hem uitoefent, spreek je van manipulatie. Zonder hun medeweten worden mensen ertoe gebracht zich te gedragen zoals anderen dat willen. Manipulatie is verborgen machtsuitoefening. De doelstellingen van de machthebber zijn niet duidelijk voor anderen.

Onder het mom van een eetwedstrijd probeert pa Evie en Steffie snel te laten eten, zodat hij opgeruimd heeft voor de wedstrijd België – Nederland begint.

In tegenstelling tot macht, die dwingend en sociaal is, is invloed overtuigend en persoonlijk. Bij invloed heeft iemand in principe de vrije keuze een suggestie of advies al dan niet op te volgen. Men laat zich al dan niet overtuigen door redelijke argumenten of door het vertrouwen dat men heeft.

‘Voor mij is het duidelijk,’ zegt Femke. ‘Ik ben verkocht! Ik ben overtuigd door de actie van Oxfam die BV’s de boodschap liet brengen koffie bij hen te kopen. Zo kunnen de boeren die koffieplanten kweken een betere prijs bekomen voor hun arbeid.’

Bij dominantie zijn de doelstellingen van de machthebber gekend door beide partijen, hoewel ze niet noodzakelijk aanvaard moeten zijn. In tegenstelling tot macht, die op sociale relaties is gebaseerd, is dominantie psychologisch. Dominantie volgt de persoonlijkheid van de mensen.

©VANIN

Tom en Tim zijn een eeneiige tweeling. In veel dingen lijken ze op elkaar. Op de speelplaats staan ze wel samen, maar het is Tim die altijd het hoge woord voert. Alle aandacht gaat naar hem. Tom volgt hem in alles.

De vanzelfsprekende macht is mogelijk omdat mensen zich gemakkelijk conformeren aan gewoonten die aangeleerd worden tijdens socialisatieprocessen. Als gevolg hiervan stelt men de machtsbeïnvloeding niet in vraag.

Ouders hebben - zeker voor jonge kinderen - vanzelfsprekende macht. Vanaf de vroeg-adolescentie is die macht veel minder vanzelfsprekend.

VIP

Zoals je al in Agora 5 zag, beschouwt men Max Weber (1864-1920) als een van de grondleggers van de sociologie, samen met Karl Marx en Emile Durkheim. Hij is een Duitse socioloog, politiek econoom, geschiedkundige en rechtsgeleerde.

Volgens Weber is de sociologie een wetenschap die sociaal handelen wil begrijpen en het daardoor oorzakelijk kan verklaren. Menselijk gedrag begrijpen wil volgens Weber zeggen dat je je in mensen kunt inleven. Daarvoor is onderzoek nodig en niet zomaar aanvoelen.

GOOD TO KNOW

Influencers

Je kent ze allicht: de influencers die je beïnvloeden om iets te kopen of voor iets te kiezen. Ze weten je te vinden als je tot hun ‘doelgroep’ behoort. Hun invloed is gebaseerd op hun autoriteit, soms hun kennis, maar vooral op hun band met hun volgers. Hoe meer volgers, hoe interessanter ze zijn voor hun opdrachtgevers (bedrijven, politieke partijen ...). Met name op Instagram duizel je soms van het aantal volgers dat een persoon kan bereiken. Dat hoge aantal volgers verhoogt ook de betrouwbaarheid, wat nog meer mensen aanzet om te kopen. Een greep uit het aanbod influencers en hun aantallen volgers op 23 januari 2024:

Cristiano Ronaldo – 238 miljoen volgers

Ariana Grande – 201 miljoen volgers

Dwayne “The Rock” Johnson – 197 miljoen volgers

Kylie Jenner – 194 miljoen volgers

Selena Gomez – 192 miljoen volgers

Kim Kardashian – 188 miljoen volgers

Justin Bieber – 146 miljoen volgers

GOOD TO KNOW

Vriendschap en tit for tat

Relaties en interacties in relaties hoeven niet altijd vanuit een machts- of gezagsverhouding te verlopen. Je kunt ook vriendschappelijk met elkaar omgaan en elkaar vanuit vriendschap beïnvloeden. Vriendschap wordt immers gekenmerkt door vertrouwen. Wetenschappers definiëren vertrouwen als de bereidheid risico te nemen. Heb je een goede vriend, dan vertrouw je die bijvoorbeeld door hem of haar de sleutels van je huis te geven. Doe je dat, dan neem je een risico, die vriend kan immers je huis leeghalen. Toch komt dat niet bij je op. Je vertrouwt hem en bent daarom bereid risico te nemen.

Vriendschap is vanuit biologisch perspectief iets bijzonders. Er zijn maar een paar diersoorten die vrienden maken, waaronder chimpansees en mensen.

Om vriendschap en vertrouwen te begrijpen, moet je eerst kijken naar samenwerking. Samenwerking met nietgenetisch gerelateerde soortgenoten is bij alle diersoorten gebaseerd op reciprociteit of wederkerigheid: als jij mij vlooit, vlooi ik jou. Uiteraard moet ik ervoor zorgen dat jij je wel aan jouw deel van de afspraak houdt, daarom doe ik het alleen zolang jij het ook doet. Stop jij, dan stop ik ook: tit for tat. Dat soort samenwerking zie je bij verschillende diersoorten, zoals vampiervleermuizen die bloed delen. Om het te laten werken, houden ze goed bij wie wel en wie niet gedeeld heeft.

In de jaren 1960 bedacht de Canadese socioloog Anatol Rapoport de tit for tat-strategie. In het Nederlands spreekt men van iemand lik op stuk geven of met gelijke munt terugbetalen.

Bron: Max Wildschut, “De weg naar vertrouwen”

©VANIN

Leeractiviteiten

1 Wanneer mensen in negatieve bewoordingen over macht spreken, dan hoor je vaak termen als achterkamertjespolitiek, dwang en misbruik. Toch is macht op zich neutraal. Het is een onontkoombaar bestanddeel van de maatschappij en behalve noodzakelijk ook nuttig.

a Geef voorbeelden waarbij macht een maatschappelijk nut kan hebben.

b Geef voorbeelden waarbij de maatschappij machtsgebruik niet aanvaardt en ziet als machtsmisbruik.

2

Gebruik de definitie van macht door Max Weber om onderstaande situaties al dan niet te definiëren als een machtssituatie. Verklaar. Gebruik de gepaste terminologie uit de leertekst.

a In een bedrijf dat videogames creëert, wil de manager (A) een werknemer (B) een bepaald game laten aanpassen wegens te gewelddadig. B past aan, maar A vindt dat er eigenlijk weinig gewijzigd is, enkel wat kleurgebruik is aangepast.

©VANIN

b In een bedrijf dat videogames creëert, willen de manager (A) en een werknemer (B) een bepaald game aanpassen wegens te gewelddadig. Ze spreken af in welke scènes ze de wapens en schietpartijen weghalen. B begint eraan en als A komt kijken, ziet hij dat nog in één van de vijftien scènes een schot te horen is.

c In een bedrijf dat videogames creëert, wil de nieuwe manager (A) - die in een vorig bedrijf ontslagen werd - een werknemer (B) opleggen een bepaald game aan te passen wegens te gewelddadig. Hij wijst B welke passages hij moet aanpassen, want hij zegt dat hij er veel van af weet. B gaat in discussie met A en heeft zoveel tegenargumenten dat hij totaal andere scènes aanpast.

d In een bedrijf dat videogames creëert, willen de aandeelhouders dat de manager (A) een talentrijke werknemer (B) oplegt een bepaald game nog gewelddadiger te maken, omdat de verkoop wat slabakt. A wijst B welke passages hij moet aanpassen, want hij zegt dat hij er veel van af weet. Bovendien kan B promotie krijgen. B ziet de aanpassingen niet zitten. A wijst hem erop dat hij promotie kan krijgen. B doet de aanpassingen toch. Na de aanpassingen blijken de verkoopcijfers opnieuw aan te trekken.

3 Gezag wordt in het dagelijkse leven meestal als neutraal of zelfs prettig beschouwd, terwijl macht bijna altijd als negatief wordt gezien. Welke personen in je omgeving hebben macht? Welke hebben gezag? Motiveer je antwoord met elementen uit de leertekst.

4 Bekijk op iDiddit de speech van Obama en beantwoord de vragen.

a Wat vind jij charismatisch aan Barack Obama, de voormalig president van de VS?

b Welke kenmerken van een charismatische leider kun je herkennen?

5 Bekijk op iDiddit de video's over leiders met een grote invloed op anderen op basis van persoonlijke eigenschappen. Ga na wat er fout liep. Om welk negatief gevolg van charismatisch leiderschap gaat het?

a Ceausescu

b Jim Jones

c beïnvloeding door charismatische popsterren

6 Markeer bij elk voorbeeld de passende vorm van beïnvloeding.

a ‘Ach, waarom moet dat nu, ma?’ – ‘Omdat ik het je vraag, jongen.’ manipulatie – dominantie – invloed – vanzelfsprekende macht

b ‘Je bent toch mijn beste vriendin? Je kunt toch tegen mijn moeder zeggen dat ik bij jou was die dag dat ik te laat thuis was na de fuif?’ manipulatie – dominantie – invloed – vanzelfsprekende macht

c ‘De leraar gedragswetenschappen vertrouw ik 100 %. Ik leerde al zoveel over mezelf in dat vak dat ik voor hem door het vuur ga. Die van Nederlands vind ik onbetrouwbaar. Hoe die met punten smijt als hij je graag heeft.’ manipulatie – dominantie – invloed – vanzelfsprekende macht

d ‘Wat wil je dat ik deed? Ik weet wat de leiding van me wil, maar ja. Ik deed het niet, dus moet ik een strafdag op kamp uitzweten.’ manipulatie – dominantie – invloed – vanzelfsprekende macht

7

Bekijk op iDiddit de video met uitleg over het gevangenendilemma (prisoner’s dilemma) en beantwoord de vragen.

a Twee leerlingen spieken bij elkaar tijdens een toets. De leraar vermoedt dat er iets niet oké is, maar een echt bewijs heeft hij niet. Hij zegt: ‘Ik ga jullie om de beurt bij mij roepen om met jullie apart te praten. Ik ga jullie vragen of jullie hebben afgekeken of niet.’

Wanneer ze allebei ontkennen, zegt de leraar: ‘Ik trek bij elk 1 punt af, want ik weet dat er iets mis is.’ Het kan ook zijn dat de een bekent en de ander niet. ‘Wie wel bekent, krijgt voor zijn goed gedrag zijn punten die hij heeft verdiend. Bij de ander zal ik vier punten aftrekken omdat hij oneerlijk was en niet bekende.’

Als beiden bekennen, zegt de leraar: ‘Ik trek bij jullie allebei 2 punten af.’

Speel het spel na met drie spelers: Ron, Harry en een leraar. De leraar praat met beide spelers apart en noteert het resultaat in de opbrengstenmatrix.

Kolomspeler (Ron) beken ontken

©VANIN

Rijspeler (Harry) beken ontken

b Bespreek waarom de deelnemers voor een bepaalde strategie hebben gekozen. Bekijk dan de video met nabespreking op iDiddit. Wat is de beste strategie volgens de theorie zoals uitgelegd in de video?

6.2 Soor ten macht en machtsbronnen

Leider word je niet zomaar. Invloed krijg je door een beroep te doen op bronnen die je die macht kunnen geven of die macht kunnen legitimeren. Leiders hebben machtsbronnen nodig om effectief te zijn en hun leiderschapsrol te vervullen. Sociologen maken een onderscheid tussen macht en gezag. Beide maken gebruik van bronnen, maar er is een verschil zowel in de soort bronnen als in het effect van het leiderschap gebaseerd op macht of op gezag.

Leertekst 2

Wie macht heeft, heeft dat niet zomaar. Macht moet ergens op steunen. Waarop iemand zijn macht kan baseren, is afhankelijk van het maatschappelijke veld waarin die persoon de macht uitoefent. De sociologische literatuur maakt doorgaans een onderscheid tussen zes belangrijke soorten macht:

—economische macht

—sociale macht

—politieke macht

—culturele macht

—juridische macht

—deskundigheidsmacht

De soorten verschillen van elkaar door de machtsbron waarop ze gebaseerd zijn: geld, kennis, leeftijd, identiteit, imago, fysieke kracht, geweld, traditie, relaties, prestige, eigendom, competentie, schoonheid ...

Economische macht

Economische macht steunt op de controle over de verdeling van begerenswaardige, schaarse middelen. Vaak gaat het om controle over productiemiddelen. Ondernemers danken hun grote macht in de samenleving aan die controle. Het is hun beloning voor de aanmaak/ verkoop van producten en diensten die de consumenten op dat moment verkiezen binnen een vrijemarktdenken. Economische macht kan iemand ook halen uit een erfenis of via politieke beïnvloeding. Maar het kan ook via corruptie of illegale activiteiten. Wie economische macht bezit, kan banen creëren, werknemers aanwerven of ontslaan, werknemers weinig of veel betalen ... Volgens Karl Marx (1818-1893), die de ongelijke verdeling van de productiemiddelen beschouwt als de basis van de sociale stratificatie, is elke vorm van macht afgeleid van economische macht. Veel hedendaagse sociologen, politicologen en economen wijzen erop dat de economische macht veel groter is dan de politieke macht. Naast het bieden van heel veel kansen, stelt vooral het uitdeinen van netwerken over de wereld (globalisering) grote maatschappelijke en politiekeconomische problemen. Veel mensen stellen de globalisering daarom in vraag.

Globalisering is het proces van internationale uitwisseling van mensen, goederen, geld en informatie (kennis en cultuur). De wereldwijde handel in goederen, diensten, technologie en informatie wakkert dat proces aan.

Je onderscheidt drie soorten globalisering:

Economische globalisering is het vrij verkeer van arbeidskracht. De fysieke afstand tussen waar men de goederen produceert en waar de afzetmarkt is, speelt minder een rol.

Op de kleren die je draagt, vind je makkelijk de plaats waar ze gemaakt zijn. Je koopt ze waarschijnlijk wel in je buurt.

Bedrijven vestigen zich op de voor hen (uit winstoogmerk) meest gunstige locaties en er is een blijvende groei van virtuele kapitaalstromen

Politieke globalisering: belangen en invloeden van andere landen inspireren steeds meer de politieke beslissingen in eigen land of hebben er effect op.

Europa probeert de mogelijk gevaarlijke gevolgen van artificiële intelligentie te reguleren in de EU AI-Act. De act biedt duidelijke kansen voor zowel ontwikkelaars als ondernemers en geeft ook waarborgen voor Europese consumenten. Het gaat onder andere om basisafspraken over de werking van AI in producten en diensten, eisen aan mogelijk risicovolle toepassingen en de ondersteuning van ontwikkelaars.

De aanpak van de klimaatproblematiek is niet langer een plaatselijke aangelegenheid maar een wereldwijd probleem.

Culturele globalisering is de toenemende integratie van andere culturen. Het zorgt voor een multiculturele samenleving. Die culturele diffusie brengt vermenging van normen, waarden en gewoontes met zich mee. Dat kan verrijking betekenen, maar kan ook vertwijfeling en spanning met zich meebrengen.

Zonder dat je er nog bij stil staat, krijg je de smaak te pakken voor andere muziek, klederdracht, voedingsgewoonten, film.

Sociale macht

Sociale macht steunt op de mogelijkheid om mensen te mobiliseren op basis van hun solidariteit met een bepaalde zaak. De organisatie van collectieve acties veronderstelt het bezit van organisatiemiddelen. Zo kun je bij vakbonden spreken van organisatiemiddelen als stakingsassen en propagandapublicaties, naast toegang tot de media. In onze samenleving zijn er een aantal organisaties die in grote mate sociale macht bezitten, zoals de vakbonden (werknemersorganisaties) en Voka (ondernemersorganisatie). Omdat ze zoveel macht bezitten, kunnen ze sociale verandering teweegbrengen in domeinen waarover de mensen in de samenleving klachten hebben of het niet eens zijn. Vakbonden tonen hun sociale macht wanneer ze met succes een massademonstratie of een algemene staking kunnen organiseren.

In sommige gevallen ontstaat een sociale beweging: een groepering van mensen die zich bij elkaar aansluiten op grond van een bepaald ongenoegen of ervaren onrecht. Ze zijn ervan overtuigd dat ze zich samen moeten laten horen én dat ze door samenwerking verbetering kunnen bereiken.

Als groepering handelen ze op basis van gemeenschappelijke waarden en overtuigingen. Ze maken gebruik van gezamenlijke acties zoals manifestaties, blokkades en boycots. Het gaat ook vaak om groepen mensen die zich gedragen volgens ideeën die niet alle groepen van de samenleving delen. Overigens hebben sociale bewegingen het in veel gevallen lastig met machthebbers. En omgekeerd. In Vlaanderen ken je de Bond Beter Leefmilieu (BBL), het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking (NCOS), de kinderrechtenbeweging, de ouderenbeweging … Ook in België hoor je vaak over de felle protesten van Extinction Rebellion, een internationale, activistische beweging die werkt aan bewustwording rond klimaatverandering en het verlies van biodiversiteit.

Politiek macht

Politieke macht uit zich door de mogelijkheid om de doelstellingen en de keuzes die moeten gemaakt worden uit de (schaarse) middelen te bewerkstelligen. Politieke macht is afdwingbaar door middel van straffen die voortvloeien uit wetten of reglementen. Het begrip politieke macht is niet alleen van toepassing op grote samenlevingsverbanden als een land of een unie, maar ook op kleinere verbanden zoals organisaties.

Een chef van een bedrijf en een schooldirecteur moeten ook rekening houden met de krachtverhoudingen tussen de verschillende geledingen van het bedrijf of de school zoals de vakbonden, de arbeiders (handarbeiders) tegenover bedienden (hoofdarbeiders) of leerkrachten. Ze hebben ook de macht om binnen wettelijke normen een werknemer te ontslaan of te promoveren. Ook de mogelijkheid om geweld te gebruiken valt onder politieke macht. In een moderne rechtstaat beschikt de staat over een geweldmonopolie: alleen de staat mag burgers van hun vrijheid of zelfs (in sommige samenlevingen) van hun leven beroven als zij de wetten overtreden.

De staat maakt daarvoor gebruik van speciaal voor dat doel opgerichte organisaties zoals het leger, de politie en justitie. Daarom zijn privémilities in een rechtstaat verboden. In sommige landen is dat niet het geval en kunnen privélegers of burgers naar geweld grijpen om hun eisen op te leggen.

Culturele macht

©VANIN

Bij culturele macht gaat het om de mogelijkheid om het gedrag van anderen te beïnvloeden door een beroep te doen op hun waarden en hun rechtvaardigheidsgevoel. (Zie ook hoofdstuk 7.)

Wie culturele macht bezit, doet een beroep op de waardegetrouwheid van de leden van de groep.

Het gaat dan om overtuigen, het geven van informatie, het bepleiten van het eigen gelijk

Sommige mensen beschikken door hun sociale positie over een grote macht om het waardegevoel of moreel besef van anderen te beïnvloeden.

Religieuze leiders (o.m. de paus), politieke leiders en bekende wetenschappers (o.m. Einstein) nemen morele standpunten in en velen volgen hen.

Deskundigheid

Deskundigheid kan een belangrijke vorm van macht zijn. Wie op zijn gebied deskundig is, kan een toppositie in de sociale stratificatie verkrijgen. Er is de uitdrukking ‘kennis is macht.’ Bij die machtsbron bestaat de ongelijkheid uit het verschil in kennis, deskundigheid en ervaring tussen mensen. Van een leidinggevende met veel deskundigheidsmacht neem je iets aan uit respect voor zijn inzicht, kennis en kunde. Je stelt zijn raadgevingen op grond van dat respect op prijs.

Leerlingen hebben de leerkracht nodig om kennis op te doen en vaardigheden te leren. De macht wordt groter naarmate de leerkracht de honger naar kennis en zo de motivatie om te leren kan aanwakkeren.

©VANIN

Andere machtsbronnen

Bovenvermelde klassieke indeling van vormen van macht berust op de meest voorkomende machtsbronnen. Je vindt ze in de sociologische handboeken terug. Daarnaast vind je in de literatuur en in het dagelijks leven andere bronnen van macht:

Fysieke kracht kan een middel zijn om macht te verwerven of te hebben over fysiek zwakkere mensen. Fysieke macht volstaat echter zelden voor het behoud van een machtspositie of voor langdurig gezag.

Tijdens observaties op een speelplaats haal je er meteen de stoere leerlingen uit die op basis van hun kracht een spel of wedstrijd bepalen.

In sommige contexten gebruiken mannen wel eens hun fysieke kracht om hun partner en/of kinderen te domineren.

Wie over een uitgebreid en persoonlijk netwerk beschikt, kan makkelijker zijn doelstellingen verwezenlijken. De omvang en de kwaliteit van het persoonlijke netwerk waarover iemand beschikt, bepalen in hoge mate zijn kansen om allerlei materiële en immateriële goederen te verwerven zoals geld, een hoge sociale positie en macht over anderen.

Tilly krijgt de baan omdat ze de dochter is van de grootste zakenfamilie in de streek.

Macht op basis van een persoonlijk netwerk noem je ook connectiemacht. Connectiemacht berust op de connecties die iemand onderhoudt met invloedrijke anderen. De een willigt de eisen of verlangens van de ander in omdat hij hoopt dat hij bij de invloedrijke connecties van de ander in de gunst komt of omdat hij bij die connecties niet in ongenade wil vallen. Connectiemacht is dus een afgeleide beloningsmacht.

Het behoren tot netwerken kent een opvallende evolutie. Met wie je contact mag of wil hebben, bepaalt de omvang en de kwaliteit van je netwerk. Tot pakweg de jaren 1970, toen de samenleving nog sterk verzuild was, werden de sociale netwerken sterk bepaald door: bronnen van zingeving (godsdienst)

‘Met dat volk gaan wij niet om. Je ziet ze niet in de kerk en ze houden zich niet aan God en zijn gebod. Als jij muziek wilt spelen, weet ik wel een orkestje in de parochie en voetballen doe je met de ploeg die wij voor je kiezen: een ploeg binnen het Katholiek Sportverbond!’ Veel had Raul (nu 60) daar toen niet tegen in te brengen.

—maatschappelijk correct gedrag

‘Op straat spelen? Nooit! Je plaats is niet bij de straatkinderen. De tuin is groot genoeg’, zei haar moeder keer op keer toen Lut (nu 60) met de meisjes en jongens in de buurt wilde spelen. De selectie van de vrienden en vriendinnen was bijzonder streng toen. Je koos je vrienden niet zelf.

In de laatste helft van de 20e eeuw krijgt de mens meer de mogelijkheid om zelf keuzes te maken, ook wat de groepen en netwerken betreft waarvan hij deel uitmaakt. Dat is mogelijk door de enorme groei van het onderwijs (verlenging leerplicht vanaf 1983) en door het idee van levenslang leren

‘Ik had de mogelijkheid om via mijn oude schoolmakkers een aantal mensen aan te spreken die mij bijzonder goed hebben geholpen,’ zei Fientje (35), die een zaak had opgezet om jongeren met een handicap op een aangepaste manier op reis te kunnen laten gaan.

‘Door mijn opleiding kom ik in contact met collega’s in binnen- en buitenland die dezelfde vaktaal spreken. Dat bevordert de contacten sterk.’

‘Je kunt niet geloven hoeveel mensen ik via het Erasmusprogramma heb leren kennen. Ik heb er zelfs mijn man door leren kennen. Daarom woon ik nu in Vlaanderen’, zei Manuela (38), die het laatste jaar van haar tolkenopleiding niet in haar geboortestad Madrid, maar in Antwerpen was komen studeren.

Door de enorme evolutie van communicatie o.a. via e-mail, sociale media en MS Teams, zijn de (inter)netwerken in aantal en ruimte zeer sterk toegenomen. Mark Elchardus spreekt in zijn boek Welkom in de netwerksamenleving over de informaticasamenleving. De netwerksamenleving vertoont drie kenmerkende ontwikkelingen:

Horizontalisering: de IT-capaciteit en de communicatietools nemen exponentieel toe.

Bovendien hangen alle computers samen in netwerken van netwerken. Capaciteitstoename van individuele systemen en de netwerkverbindingen ertussen leiden tot een gelijktrekken van het speelveld: je spreekt van horizontalisering op het gebied van communicatie en informatievoorziening. Maatschappelijke relaties worden steeds horizontaler en gelijker.

Technologie vormt het verbindende element in een netwerkstructuur. Macht is daardoor op een andere wijze georganiseerd dan voordien.

Deterritorialisering: grenzen vallen weg. Voor de politieke instituties die aan een territorium gebonden zijn, brengt dat allerlei problemen met zich mee, zoals de btw-heffing op virtuele transacties en de bestrijding van cyberterrorisme. In de netwerksamenleving is de uitoefening van activiteiten niet meer gebonden aan een bepaalde geografische locatie. Anderzijds wordt de fysieke omgeving juist belangrijker: de kennisindustrie concentreert zich in wereldsteden. Niet zozeer vanwege de daar gevestigde financiële instellingen, maar omdat metropolen op cultureel gebied zoveel te bieden hebben.

Virtualisering: in de informaticasamenleving draait alles om virtuele werkelijkheden. De virtuele werkelijkheid vervangt de fysieke werkelijkheid niet, maar komt erbij. De virtualisering ondergraaft klassieke noties als schaarsheid en intellectuele eigendom. Identiteiten worden fluïde en manipuleerbaar: op het internet kun je je verschuilen achter een pseudo-identiteit.

©VANIN

Imago building

Wie een hoge sociale status heeft, wordt met respect en omzichtigheid benaderd door de mensen met een lagere plaats in de sociale hiërarchie. Mensen met een hoge sociale status genieten bovendien van allerlei voorrechten en kunnen meer invloed uitoefenen op het gedrag van anderen. Ze hebben met andere woorden meer mogelijkheden om hun eigen wil door te voeren. Sociale status is dus een bron van macht. Om die macht duidelijk te maken, gebruiken mensen allerlei statussymbolen: uiterlijke tekenen van hun status.

In een ziekenhuis dragen zowel artsen als verplegers een witte jas. Daarmee onderscheiden ze zich van het lager personeel waaronder de poetsmedewerkers. Artsen onderscheiden zich dan weer van verplegers door het dragen van een stethoscoop. Door die attributen maken de dragers ervan hun rol duidelijk tegenover het publiek. Het maakt hun aanwezigheid meteen geloofwaardig. Zonder die voorwerpen zouden ze makkelijk uit hun rol vallen. Dergelijke rolattributen kunnen tegelijk ook statussymbolen zijn.

Mensen met een lagere sociale status kunnen door statusimitatie laten uitschijnen een hogere status te hebben om zo van dezelfde voorrechten te kunnen genieten. Ze kunnen dat bijvoorbeeld doen door gebruik te maken van valse statussymbolen Zo kun je proberen te imponeren door in een grote villa te wonen, door dure merkkleding te dragen, door in een luxueuze wagen rond te rijden, ook al kun je je de genoemde zaken financieel en sociaal eigenlijk niet veroorloven.

Het gebruik van valse statussymbolen is slechts een techniek om aan persoonlijke beeldvorming of imago building te doen. De Canadese socioloog Erving Goffman (1922-1985) benoemt de technieken die mensen gebruiken om een zo gunstig mogelijk beeld van zichzelf te creëren impression management. Hij noemt zijn benadering ‘dramaturgisch’ omdat de wijze waarop mensen een imago opbouwen vaak sterke gelijkenissen vertoont met de methodes die professionele toneelacteurs gebruiken. In zijn sociologische analyse maakt hij dan ook gebruik van concepten en vaktermen uit de theaterwereld. Daaronder verstaat hij onder meer volgende technieken:

Rollensegregatie: om de verschillende rollen verbonden aan de diverse sociale posities die je in je leven inneemt geloofwaardig op te voeren, probeer je de verschillende publieken waarmee je vanuit die sociale posities wordt geconfronteerd gescheiden te houden.

Rollensegregatie is een techniek om externe rolconflicten te vermijden. Het samenvloeien van twee publieken of groepen die horen bij sterk verschillende sociale rollen met elk eigen specifieke rolverwachtingen, dreigt de geloofwaardigheid zowel bij het ene publiek als bij het andere te ondermijnen.

‘Je kon zo aan het gezicht van de leraar Nederlands zien dat hij het bijzonder gênant vond dat een aantal leerlingen hem zagen tijdens de jaarlijkse jazzkroegentocht met zijn vrienden,’ zei Rilke. ‘Hij wist niet waar kruipen en deed tegenover zijn vrienden alsof hij ons niet kende.’

Mystificatie: er wordt een diepere betekenis gesuggereerd, bijvoorbeeld door een nodeloos ingewikkeld of mysterieus taalgebruik. Daardoor probeert de spreker ontzag bij het publiek op te wekken en een sociale afstand te creëren tussen zichzelf en het publiek. Het gevolg is dat het geïmponeerde publiek geen vragen durft te stellen, laat staan kritiek te formuleren. Sommige professionals in bv. de medische sector of de advocatuur hadden lang de gewoonte om veel vaktermen te gebruiken. Communiceren met hen als je geen expert was, was dan ook heel moeilijk. Het vakjargon zorgde voor een machtsrelatie. Gelukkig is daarin de laatste jaren een kentering gekomen. Teamwork: vaak probeert een groep mensen gezamenlijk een zo positief mogelijk imago op te bouwen. Mensen die hetzelfde beroep uitoefenen, proberen hun publiek vaak te overtuigen van het bijzondere belang, de moeilijkheidsgraad, het idealisme en het talent die nodig zijn om hun beroep uit te oefenen. Een beroepsvereniging, een indrukwekkend jargon en allerlei voor leken ondoorgrondelijke technieken kunnen daarbij helpen. Dat fenomeen kun je merken als mensen uit dezelfde beroepsgroep onder elkaar over hun vak bezig zijn: leraren, advocaten, journalisten ...

Leeractiviteiten

1 De voormalige Russische minister van Defensie Sergej Sjojgoe en president Vladimir Poetin zaten/zitten in een machtspositie.

a Welke soort macht hebben beide mannen?

b Welke machtsbronnen gebruiken ze om de macht te verwerven en (alsnog?) vast te houden.

©VANIN

2 De Engelse politieke filosoof Thomas Hobbes (1588-1674) had het lastig met de terugkerende oorlogen tussen de Engelse steden die vochten om de macht over elkaar. Mensen leefden rond de tijd van Hobbes in een oorlog van allen tegen allen. Om uit die toestand te raken, stelde Hobbes voor dat elke burger een (hypothetisch) sociaal contract onderschreef. De burger gaf een deel van zijn vrijheid af en kreeg in ruil vrede en veiligheid. Zo zouden mensen burgers worden in een veilige gemeenschap. Mensen hebben een soeverein nodig aan wie ze een deel van hun vrijheid afgeven om in vrede met elkaar te kunnen leven. Hobbes schreef zijn ideeën neer in het bekende boek Leviathan (1651).

Op de cover illustreert hij wat mensen in een sociaal contract afgeven om in ruil van de soeverein (een machthebber, een organisatie) veiligheid te krijgen.

Men noemt Hobbes samen met John Locke en Jean-Jacques Rousseau de vader van de moderne staat. Analyseer hoe we in onze huidige samenleving elementen van vrijheid afgeven in ruil voor vrede.

3

Illustratie Wat gaf de burger in 1651 af? Wat geeft de burger vandaag af?

oorlog

leger

universiteiten/ onderwijs

religie

Fysieke kracht kan een bron van macht zijn. Je kunt ze op verschillende manieren tonen of aanwenden.

Bestudeer onderstaande foto’s.

a Schrijf op een apart blad een verhaal bij de eerste foto. Wat zou er aan de hand kunnen zijn? Wie heeft macht in de relatie? Welk soort macht gebruiken ze?

b Schrijf op een apart blad een verhaal bij de tweede foto. Wat zou er aan de hand kunnen zijn? Waaruit bestaat de macht van wie macht heeft?

4

‘Six degrees of separation’ (zes stappen van verwijdering) is de hypothese dat iedere levende persoon op aarde maximaal zes stappen van elke andere persoon verwijderd is omwille van de netwerken die ze hebben. Om van de ene persoon naar de andere te komen, zijn nooit meer dan vijf tussenpersonen nodig. De hypothese is niet onomstotelijk bewezen. Wel zijn verschillende onderzoeken gedaan die erop wijzen dat het idee een kern van waarheid bevat.

Ga aan de hand van een concrete zoekopdracht na hoe je je eigen netwerken en die van klasgenoten kunt aanspreken. Je kunt daarvoor de methodiek van de ‘six degrees of separation’ gebruiken. Een voorbeeld van zo’n zoekopdracht: de school organiseert een revue en wil daarin tien kamelen en van elk schrikkeljaar vanaf 2000 moeten twee oudleerlingen op de eerste rij zitten.

5 Maak een zogenaamd ecogram: breng je sociale netwerk in kaart.

a Bespreek met de klas welke categorieën jullie zullen gebruiken. Je kunt ze een nummer of een letter geven, bijvoorbeeld: G = gezin van herkomst, F = overige familieleden, V = vrienden, K = kennissen, B = buren, H = verenigingsleven in de vrije tijd.

b Vul in elke categorie de personen in waarmee je het meest frequent contact hebt.

c Zijn er overlappingen met je klasgenoten?

6 ‘De wereld ons dorp’ schrijft de Amerikaanse socioloog Marshall MacLuhan (1911-1980) in de jaren 1960 over ‘the global village’. Hij formuleert mooie idealen.

Zoek in wetenschappelijke bronnen informatie over globalisering. Inventariseer pro’s en contra’s over economie, macht en sociale impact.

Ben je het na de internetopdracht nog eens met de stelling van MacLuhan?

7 Geef voorbeelden van persoonlijkheden uit de actuele politieke, economische, maatschappelijke, juridische en culturele wereld die door hun sociale positie en aanzien over een grote macht beschikken om het gedrag van anderen te beïnvloeden. Over welke machtsbronnen beschikken ze?

Veld

politieke veld

economische veld

Persoon

Machtsbron(nen)

maatschappelijke veld

juridische veld

culturele veld

8 Ga na in welke mate je in je eigen dagelijkse leven wordt geconfronteerd met het gegeven dat de samenleving meer en meer geglobaliseerd verloopt. Kijk dat na in je aankoopgedrag, je eetgewoonten, je ontspanningsleven, je kleding en gebruik van apparaten.

©VANIN

9 De socioloog Erwin Goffman (1922–1982) beschrijft gedrag in een groep vanuit een ‘dramaturgische analyse’ van dat gedrag. Goffman maakt een onderscheid tussen hoe je je ‘frontstage’ gedraagt en hoe je ‘backstage’ bent. Met enige zin voor overdrijving kun je zeggen dat sommige mensen de neiging hebben hun sociale leven als een ‘performance’ te bekijken.

Frontstagegedrag is gedrag dat je vertoont wanneer je je ervan bewust bent dat anderen naar je kijken. Je presenteert jezelf aantrekkelijk en vervult je sociale rol. Je communiceert zo dat er geen ruimte is voor fouten of fricties.

Backstagegedrag is gedrag wanneer je ontspannen en niet opgemerkt bent door anderen. Je presenteert jezelf op een meer ‘oprechte’ manier.

Geef bij onderstaande situaties aan of je meer neigt naar frontstage- dan wel naar backstagegedrag. Geef aan hoe je dan bewust anders reageert en waarom.

Situatie

Frontstage

Backstage

6.3 St rategieën om macht op te bouwen en uit te oefenen

In machtsprocessen maken de machthebber en de ondergeschikte geregeld de balans op. Daarbij wegen ze de kosten en de baten van de machtsrelatie tegen elkaar af. Hoewel het eigen is aan machtsrelaties dat ze asymmetrisch zijn, speelt ook de factor wederkerigheid mee. Er is altijd een aspect van berekening in het spel.

Zo zal wie aan de macht onderworpen is zich nu en dan afvragen of zich niet conformeren aan de machthebber op lange termijn niet meer voordelen kan hebben dan de dreiging van negatieve sancties op korte termijn. Ook de machthebber zal bij zijn beslissingen in zekere mate rekening houden met verwachtingen en weerstanden die ze kunnen oproepen. Hij zal dus enigszins anticiperen op de wensen en de verwachtingen van wie aan zijn macht onderworpen zijn. Op die manier kost zijn machtsuitoefening minder inspanning en is ze langer vol te houden.

Leertekst 3

©VANIN

Machtsbronnen verwerven

Iemand kan zijn potentiële macht vergroten door de machtsbronnen die hij al bezit uit te breiden. Maar daarnaast kan hij ook bijbehorende bronnen van zijn macht verwerven

Een al kapitaalkrachtige ondernemer kan door kapitaalaccumulatie de omvang van zijn productiemiddelen vergroten, waardoor hij meer economische macht over anderen (werknemers, concurrenten) verwerft. Dezelfde ondernemer kan ook streven naar machtsbronnen die hij nog niet bezit, zoals bijvoorbeeld politieke macht.

De afhankelijkheid van de andere partij vergroten

Er zijn een aantal technieken om de andere in de relatie steeds meer afhankelijk van jou te maken:

Een onmisbare bron worden: als je omwille van vaardigheden of materiële mogelijkheden die je hebt iets kunt bieden aan de ander, kun je de ander afhankelijk maken van jou. Aan jou om dat te gebruiken of te misbruiken.

Louis wil graag bevriend blijven met Oscar. Die heeft door zijn contacten de mogelijkheid om aan gratis tickets voor concerten te geraken. Als Oscar iets vraagt aan Louis, haast die zich om het te geven. Op de duur slaagt Oscar erin van alles geregeld te krijgen van Louis.

Een netwerk van verplichtingen aanleggen: als je uitgebreid anderen helpt als ze het nodig hebben, zorg je ervoor dat die ander zich verplicht kan voelen om je te helpen wanneer jij het nodig hebt. Aan jou om te kiezen of je dat misbruikt of niet.

Trui staat altijd op de bres voor haar vriendinnen. Wanneer haar vriendinnen iets niet begrijpen, weet ze het bijzonder goed uit te leggen. Geen moeite is haar te veel. Gisteren was er spanning in de klas. Trui had de fiets van een leerling uit een andere klas ‘geleend’. Al haar vriendinnen wisten het, maar zwegen en verklapten het niet. Ze vonden dat ze in het krijt stonden bij Trui.

Baas blijven over informatie: informatie en kennis zijn macht. Als jij de bron van de informatie kent en de ander niet, dan heb je een voordeel. Aan jou om te kiezen of je dat voordeel uitbuit of deelt met de ander.

Als sportjournalist behoort Koen tot de best geïnformeerde in Vlaanderen. Wat niemand weet, is dat zijn dochter een relatie heeft met de nieuwe bestuurder van de voetbalbond. Een geheim dat hij voor zich houdt. Wel wordt hij het meest gevraagd om voetbalanalist te zijn bij de media.

Zorgen voor chaos: chaos kan leiden tot onzekerheid in een samenleving. Als reactie zijn de leden van de samenleving op zoek naar stabiliteit en orde. Wie voor orde kan zorgen of beweert te kunnen zorgen, kan zijn macht vergroten.

Sancties gebruiken: sancties en in laatste instantie dwang en geweld vormen de uiteindelijke basis van macht. Toch moet de machthebber erop letten om niet al te vaak (negatieve) sancties te gebruiken. Een beslissing doordrukken met gebruik van dwang kan namelijk de loyaliteit van de ondergeschikten te veel op de proef stellen. Dat houdt voor de machthebber het gevaar in dat eerst zijn gezag en vervolgens door opstand van zijn ondergeschikten heel zijn machtssysteem in elkaar stort.

Bovendien heeft het frequent toepassen van dwang als gevolg dat er geen vrijwillige medewerking van de ondergeschikten meer mogelijk is, ze ervaren de macht niet meer als redelijk. De machthebber is slechts succesvol wanneer hij de anderen zijn wil oplegt door sancties enkel achter de hand te houden en ze pas in noodgevallen te gebruiken.

Je kunt sancties onderverdelen in twee groepen: dwangmiddelen en lokmiddelen

Dwangmiddelen

©VANIN

fysiek

Lokmiddelen

vrijheidsbeperking, pijn, ongemak bewegingsvrijheid, comfort, genot

economisch boete, verlagen van inkomsten of verminderen van gewin

sociaal

—sociale afstand

—sociale integratie

—sociale rang

Het verdeel- en heersprincipe

—isoleren, mijden

—vijandschap, afkeuring, negatieve bejegening

—beknotting van macht, degradatie

gratificaties, verhoging inkomen of gewin

—gezelschap zoeken, bereikbaar zijn

—vriendschap, medewerking, goedkeuring

—uitbreiding van macht, promotie of invloed

Door verdeeldheid of onenigheid te zaaien onder zijn ondergeschikten, kan de machthebber zijn macht over hen vergroten.

(Crisis)managers passen die strategie vaak toe. Zo kunnen ze zonder al te veel protest van de basis heel wat personeel ontslaan. Door aan bepaalde personeelscategorieën een hoger loon te beloven of meer promotiekansen of een prestigieuze titel, voorkomen ze solidair verzet tegen hun besparingsplannen en ontslagen.

De agenda bepalen

Nogal wat onderzoek (o.m. Maxwell McCombs en Donald Shaw, 1968) toont aan dat media effect hebben op het publiek. De onderzoekers stellen vast dat de media de onderwerpen kunnen bepalen waarover mensen spreken en een mening vormen. In 1972 benoemen ze dat effect als de agendasettingstheorie.

Volgens de agendasettingstheorie hebben media de macht om de perceptie van het publiek te beïnvloeden over wat de belangrijkste onderwerpen zijn. Alleen al het thema op de agenda zetten, kan invloed hebben los van de inhoud van het thema of de standpunten die erin worden vermeld. Dit komt uitgebreid aan bod in hoofdstuk 7.

GOOD TO KNOW

De Chapel Hill studie

De Amerikaanse onderzoekers en communicatiewetenschappers Maxwell McCombs en Donald Shaw leggen in deze studie uit 1972 de basis voor de agendasettingstheorie. Die theorie geeft aan dat de frequentie en de duidelijke aanwezigheid van bepaalde onderwerpen in de media impact hebben op het geheugen van de lezers (luisteraars, kijkers). Als de onderzoekers peilen naar wat het belangrijkste probleem is waarmee het land geconfronteerd wordt, antwoorden de respondenten met het makkelijkste en toegankelijkste thema dat in het geheugen is opgenomen. Meestal is dat het thema waar de nieuwsmedia recent het meest op hebben gefocust. Chapel Hill is een van de oudste staatsuniversiteiten in de Verenigde Staten. De onderzoekers keken in Chapel Hill hoe de meningen van honderd inwoners veranderden naarmate de onderwerpen in de media veranderden. Waar ze achter kwamen, is dat er een correlatiecoëfficiënt is van r > 0,9. Dat betekent dat er bijna een directe correlatie is tussen de media en de mening van inwoners. Natuurlijk is het maar een kleine steekproef uit maar één bevolkingsgroep, maar er zijn momenteel meer dan vierhonderd onderzoeken gedaan met een soortgelijke uitkomst.

©VANIN

Leeractiviteiten

1 Zoek informatie op over Marc Coucke. Vertrek van de oorspronkelijke machtsbasis van de ondernemer. In welke sectoren kreeg hij uitbreiding van macht? Koppel je bevindingen aan de theorie over machtsuitbreiding. Hoe gebeurt het? Wat zijn omstandigheden die het kunnen bevorderen?

2

Bij de strategieën om macht uit te oefenen en te behouden vermeldt de leertekst enkele mogelijkheden. Daarbij staat telkens vermeld dat het aan jou de keuze is om de strategie te gebruiken als een positief, bevorderend element in je relaties of als machtsstrategie te misbruiken. Hieronder staan een aantal mogelijkheden die je positief kunt aanwenden om vriendschappen te behouden en/of uit te bouwen. Leg uit hoe dat kan werken om vrienden te maken en te behouden. Welke strategie ligt jou het best?

Strategie Hoe kan het positief werken? Jouw voorkeur?

Ik word een expert.

Ik ben betrouwbaar.

Ik help anderen waar het kan.

Ik neem initiatief.

Ik bouw relaties op met anderen.

3 Bestudeer onderstaande cartoon en leg uit dat beide partijen in een machtsrelatie de balans opmaken van de relatie.

4 Bestudeer nog eens de tabel over dwang- en lokmiddelen. Zoek voor elk van de genoemde gebieden een voorbeeld. Ze kunnen uit je eigen leefwereld komen en/of uit de actualiteit.

a fysiek:

©VANIN

b economisch:

c sociaal:

Sociologische theorieën m.b.t. macht en sociale controle

Elk sociaal systeem gebruikt sociale controle om de leden ervan in het gewenste gareel te laten lopen. Gezagsdragers, maar ook vrienden of mensen die je graag hebt, kunnen gedrag goed- of afkeuren.

Leertekst 4

©VANIN

Bij sociale controle gaat het om allerlei vormen van goedkeuring of afkeuring, van positieve of negatieve sancties. Die zorgen ervoor dat mensen hun gedrag afstemmen op de normen en waarden (de cultuur) van de groep of van de samenleving.

Gisteren werd mijn broer aangesproken door de kassierster omdat hij zijn beurt niet afwachtte aan de kassa en stiekem anderen voorbijstak.

De voetganger had wel geluk, maar toch vervelend dat hij zei dat ik mijn licht moet aandoen als ik fiets in het donker.

Je bent je er niet altijd van bewust dat iemand je gedrag probeert te beïnvloeden in de richting van wat gangbaar is in de samenleving waarin je leeft. Ook tijdens het proces van socialisatie onderga je sociale controle. De techniek bij uitstek van sociale controle is het gebruik van sociale sancties. Sociale sancties zetten mensen aan tot bepaald gedrag of dwingen om ander gedrag niet te stellen.

Sanctioneren is zowel positief (belonen) als negatief (straffen). Je kunt zo vier mechanismen onderscheiden om te sanctioneren.

Interne sancties

Externe sancties

positieve sancties solidariteitsgevoelens beloningen negatieve sancties schuldgevoelens straffen

Hieronder een paar voorbeelden van sanctioneringsmechanismen:

Solidariteitsgevoelens: deze gevoelens veronderstellen dat mensen de instemming zoeken van hun sociale omgeving. Het idee alleen al dat iemand je waardeert, zet aan tot conformerend handelen.

Ma zal blij zijn met mijn rapport onder de kerstboom. Ik heb er ook hard voor gewerkt. Ik ken ma: met een goed rapport kan ik haar blij maken.

Schuldgevoelens: deze gevoelens steunen op de waarden en normen die je hebt geïnternaliseerd tijdens de socialiseringsprocessen. Als mensen handelen tegen hun geweten in, dan voelen ze zich niet lekker. Dat alleen al zal vaak preventief werken om bepaald gedrag niet te stellen.

Voor mij geen alcohol als ik rij. Vorig jaar met Nieuwjaar had ik iets te veel gedronken. Ik was er niet goed van toen ik thuiskwam. Temeer omdat ik gezegd had dat ik voorzichtig zou zijn met alcohol. Het niet houden van mijn belofte vond pa het ergste. Terecht. Stom van mij toen. Dus nu voor mij enkel water.

Beloningen: het krijgen van beloningen van de sociale omgeving zal gewaardeerd gedrag bevestigen

Wat mij nog het meest plezier deed toen ik mijn woord hield en niet rookte toen ik 17 werd? Ik kreeg een zakgeldverhoging! Mijn broer was stikjaloers. Hij moest maar niet begonnen zijn met roken!

Straffen: de sociale reactie op afwijkend gedrag. De sociale omgeving beoordeelt en veroordeelt dat gedrag door te roddelen, te negeren, afkeurende blikken, ontslag uit de job. Wat me nog het meest pijn deed toen ik de boete kreeg wegens te snel rijden: die vernietigende blik van pa. Hij zei enkel: ‘Ik ben niet boos, ik ben ontgoocheld in jou.’ Zonder verder iets te zeggen deed hij heel de avond of ik lucht was voor hem.

Deviant gedrag

De term ‘deviant’ is afgeleid van het Latijnse woord ‘deviare’: van de weg afwijkend. Deviant gedrag is dus gedrag dat de gebaande paden verlaat, dat afwijkt van wat de samenleving als ‘normaal’ gedrag beschouwt. Het overtreedt de normatieve regels van een groep of een maatschappij. Daarbij hoef je niet direct of enkel te denken aan bv. een diefstal. Ook zoiets als vrijwillige kinderloosheid beschouwen sommige kringen nog als afwijkend gedrag. Deviatie houdt in dat je weigert of in de onmogelijkheid verkeert je te houden aan de spelregels van de sociale context waarin je jezelf bevindt.

Elk samenlevingsmodel verwacht dat de leden zich houden aan sociale normen en regels. Dat is conformiteit. Dat maakt niet alleen het samenleven mogelijk, het zorgt ook voor stabiliteit en voorspelbaarheid. Iedereen krijgt de spelregels via socialisatieprocessen ‘Je moet voor jezelf opkomen,’ zei de moeder van Tom (8 jaar) tegen haar zoon, toen die weer eens thuis kwam klagen dat hij gepest werd op school. ‘Ik kan je niet blijven beschermen tegen de commentaar van je vrienden.’

In elke samenleving bestaat ook een zekere marge waarbinnen men gedrag dat niet volledig conform is toch als ‘normaal’ gedrag tolereert. Vrijwel iedereen overtreedt wel eens een regel(tje). Op een bepaald punt klasseert de samenleving het gedrag niet meer als normaal. Iemand wijkt te veel af van bepaald normen, iemand vertoont abnormaal gedrag. Erg is dat niet. Het is een probleem wanneer iemand die marge geregeld of zelfs systematisch overschrijdt. Dan vertoont een persoon deviant gedrag. Thibo (17) is gekend als een jongen die geleerd heeft voor zichzelf op te komen. Iedereen weet dat en lacht eens als hij zich nog eens behoorlijk opwindt tegenover politiemensen. Ze werken als een rode lap op hem. Maar de laatste tijd gaat hij over de schreef, zeggen zijn vrienden. Hij gaat nu ook al in de clinch met de leraren en zijn ouders vinden hem onhandelbaar. De regisseur van de toneelgroep stuurde hem gisteren de laan uit: hij was gewoon onuitstaanbaar, vonden zijn medespelers.

Wat een bepaalde samenleving als deviant gedrag ziet, is dat daarom niet in een andere samenleving. Bovendien hoeft een samenleving afwijkend gedrag niet altijd meteen als deviant te beschouwen, wel als problematisch.

Greta Turnberg gaat niet naar school om te strijden voor een politieke aanpak van het milieuprobleem.

Eigenlijk spijbelt ze. De ene samenleving kan het als problematisch zien, een andere kan het zien als deviant gedrag waarvoor je wordt opgepakt.

Hoewel de meeste sociologen die hebben nagedacht over misdaad en afwijkend gedrag zich bezighielden met de vraag waarom mensen misdaden plegen, probeert de Amerikaanse criminoloog Travis W. Hirschi (1935-2017) te verklaren waarom mensen zich aan de wet en aan het gezag dat ervan uitgaat houden.

De sociale controletheorie of de bondingtheorie (1969) vertrekt vanuit de stelling dat mensen normen en wetten respecteren omdat er een sociale band bestaat tussen de persoon en de gemeenschap. Als die band sterk genoeg is, weerhoudt hij het individu ervan zich deviant of crimineel te gedragen. Ondanks de steeds aanwezige interne en externe impulsen tot deviant gedrag. De sociale band kun je vergelijken met een stevige koord, zoals de scheepstros die een schip vastlegt aan de kade om te vermijden dat het schip afdrijft.

hechting:

• familie

• vrienden

• gemeenschap

gebondenheid:

• toekomst

• carrière

• succes

• persoonlijke doelen

conformisme

waarden en normen:

• eerlijkheid

• moraliteit

• patriotisme

• verantwoordelijkheid

deviant gedrag

betrokkenheid:

• schoolactiviteiten

• sportteams

• organisaties

• religieuze groepen

• sociale groepen

©VANIN

Zo’n touw bestaat uit verschillende, onderling verweven, strengen. Het zijn banden van gehechtheid. Als een van de strengen verzwakt of het begeeft, stijgt de kans dat de gehele sociale band afknapt en het individu de sociale regels overtreedt. Hirschi geeft elke streng een naam:

Hechting (attachment): wanneer iemand sterke sociale relaties heeft, kan dat positief werken om zich te conformeren aan de regels, waarden en normen die in de gemeenschap leven.

Hoe sterker iemand aan anderen gehecht is, hoe minder iemand geneigd is tot afwijkend, crimineel gedrag.

Betrokkenheid (involvement): hoe meer tijd iemand steekt in activiteiten die de gemeenschap aanvaardt, hoe minder tijd en neiging er is om onaanvaard gedrag te stellen.

Gebondenheid (commitment): hoe meer banden iemand heeft met een gemeenschap (door onderwijs, werk, familie, vrije tijd), hoe meer die persoon te verliezen heeft mocht hij onaanvaardbaar gedrag stellen.

Waarden en normen (beliefs): hoe meer iemand zich hecht aan en identificeert met waarden en normen, hoe meer die persoon zich zal conformeren met gedrag dat de samenleving waardeert.

De etiketteringstheorie (labeling theory) van de Amerikaanse socioloog Howard Saul Becker (1928-2023) verklaart deviant gedrag door het accent te leggen op de sociale omgeving

Deze theorie ziet criminaliteit niet als een eigenschap van een bepaalde maatschappij, maar als een classificatie die een maatschappij oplegt. De aanhangers van de etiketteringstheorie zien criminaliteit niet als een objectief gegeven, maar als een etiket dat de samenleving door middel van interactieprocessen toeschrijft aan welbepaalde gedragingen.

Volgens Becker is deviant gedrag gedrag dat door mensen zo wordt bestempeld. Het gedrag is niet van zichzelf crimineel, maar slechts als gezaghebbers het als crimineel bestempelen. Niet het (afwijkend) gedrag zelf staat centraal in de etiketteringstheorie, maar de manier waarop de leden van de samenleving erop reageren.

Vertegenwoordigers van de wet en de gevestigde orde kleven een label of etiket op. Het dient om een onderscheid te maken tussen wat past en niet past. Het is dus een middel om orde en duidelijkheid te handhaven. Het etiket wordt je opgekleefd en is dus niet gemakkelijk te verwijderen. Overal waar mensen labels kleven, ontstaat er een machtsverhouding. Afhankelijk van de sociale klasse aanziet men eenzelfde gedrag al dan niet als deviant.

Sociale controletheorie Hirschi

Een klassiek voorbeeld: als een spelend kind uit een lagere sociaaleconomische klasse in de tuin van de buurman een bal tegen het raam stampt en het raam is stuk, zal de maatschappij het eerder als afwijkend gedrag beschouwen en zelfs het etiket geven van jeugdcriminaliteit. De omgeving zal het kind vlugger dan andere kinderen als gevaarlijk en onbetrouwbaar beschouwen. Volgend gedrag verstevigt het etiket. Als een spelend kind uit de sociaaleconomische middenklasse hetzelfde overkomt, zal de maatschappij het vlugger bestempelen als ‘onschuldig’ gedrag dat hoort bij de leeftijd.

Als de ‘geëtiketteerde’ delinquent vaak gewezen wordt op zijn gedrag, zal hij zich vereenzelvigen met dat label. Het individu zal zich als misdadiger aanzien en dat als een deel van zijn persoonlijkheid beschouwen. Door het etiket te krijgen, verandert de omgeving van verwachting en houding. Ze zal zich anders gedragen t.o.v. de deviant en verwachten dat hij terug deviant gedrag zal stellen.

Voor de lancering van de term spoorlopers kwam het fenomeen bij hoge uitzondering voor. Sinds de invoering van het label, is het aantal spoorlopers geëxplodeerd. Het label maakt de identiteit en creëert het gedrag.

Leeractiviteiten

1 Stel je voor dat je in het open leercentrum van de school tijdens de middag een taak wil maken. Bij het binnenkomen staan duidelijk een aantal regels en normen aangegeven zoals stil zijn, geen eten of drinken meenemen en boeken op de juiste plaats terugzetten. Dat zijn de verwachtingen van de samenleving op school waaraan je je moet houden.

Hoe werkt sociale controle hier volgens Hirschi? Wat helpt je om je ‘acceptabel’ te gedragen? Focus hierbij op de vier banden die Hirschi onderscheidt.

hechting betrokkenheid gebondenheid waarden en normen

2 Howard Becker verklaart in zijn etiketteringheorie deviant gedrag van personen en subgroepen door het accent te leggen op de rol die de sociale omgeving daarin speelt.

a Plaats deze zinsdelen in een logisch verband zodat de etiketteringtheorie wordt uitgelegd: Dat etiket of label bepaalt hun verdere interacties met de anderen. – De omgeving benadert hen als deviant. – Binnen deze subcultuur wordt het afwijkende gedrag als normaal omschreven. – Ze zoeken steun bij lotgenoten. – Dat leidt tot de ontwikkeling van een deviant zelfbeeld. – Het zo opgebouwde zelfbeeld verleent hen een nieuwe eigenwaarde. – Ze worden als overtreder gemeden. Er worden hen beperkingen opgelegd. – Dat kan leiden tot het vormen van een subcultuur.

b Pas bovenstaand schema toe in een mogelijke context van gebruik van drugs bij zoekende vijftienjarigen. Als laatste stap noteer je dan: Drugs omschrijven ze als geestverruimend.

Media, de v ierde macht

Je hebt in dit thema al gezien dat de samenleving een spanningsveld is tussen veranderen en stabiel blijven. Macht en gezag zijn belangrijke factoren die kunnen zorgen voor verandering, maar ook voor stabiliteit. Steeds meer is er een sterke speler nadrukkelijk aanwezig in dat spanningsveld: de media. De media zijn zowel een afspiegeling van wat in de maatschappij gebeurt als een actieve kracht die dezelfde samenleving kan beïnvloeden. Je verkende hierboven al de agendasettingtheorie als machtsbron van de media om de samenleving te beïnvloeden. In dit deel verken je andere mechanismen. Het is goed dat je jezelf bewust bent van de kracht die van media kan uitgaan. Men noemt de media daarom ook wel de vierde macht, naast de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht.

©VANIN

Leertekst 5

Gemedieerde communicatie is communicatie die plaatsvindt via een medium (tv, radio, internet).

Het is anders dan directe communicatie die face-to-face plaatsvindt. Het kan dan gaan over: —communicatie via technologie: telefoon, e-mail, sociale media, videoconferenties —communicatie via fysieke objecten: brieven, boeken, kranten —communicatie via tussenpersonen zoals tolken en boodschappers

Met het begrip mediatisering bedoelt men het proces van wederzijdse beïnvloeding tussen media en samenleving en de effecten ervan. Media bepalen mee de publieke opinie door de sterke toename van het aantal media en doordat we ze anders zijn gaan gebruiken. Omdat we media vandaag op alle momenten en plaatsen kunnen gebruiken, is de invloed van de media steeds meer toegenomen. Sommigen vinden dat de media daardoor een vierde macht zijn in het maatschappelijke samenspel naast de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht.

Mediasociologie is een onderzoeksveld binnen de sociologie dat de relaties onderzoekt tussen de samenleving en de media. Het helpt om te begrijpen hoe media de samenleving enerzijds veranderen en anderzijds stabiel houden.

Wat is de plaats van de media in de samenleving?

Welke sociale groepen maken er gebruik van en waarom?

Mediasociologen onderzoeken hoe media: —informatie en ideeën verspreiden —sociale normen en waarden beïnvloeden —identiteit en cultuur vormen —macht en ongelijkheid in stand houden of bevorderen —sociale verandering bevorderen of belemmeren

Mediasociologen kijken naar media vanuit een aantal invalshoeken. Ze stellen media voor aan de hand van de fasen van communicatie.

zender: media als industrie

boodschap: media als inhoud

kanaal: media als technologie ontvanger: media als publiek

Zender: media als industrie

Sinds de jaren 1980 kent de westerse wereld een toenemende economische liberalisering, de ‘markt’ wordt opengebroken zodat private en commerciële spelers zich ook op het speelveld media kunnen ontwikkelen naast de ‘officiële’ niet-commerciële media. Sinds die jaren 1980 is er een toenemende commercialisering van een aantal media. In Vlaanderen wordt naast de officiële VRT de commerciële zender VTM (Vlaamse Televisie Maatschappij) wettelijk mogelijk gemaakt vanaf 1 februari 1989. De parlementaire discussies vanaf 1981 of dat wel kon duurden lang. Het kabeldecreet van 1988 regelt dat VTM enkel mag bekeken worden via de kabeldistributiemaatschappijen. Er komt een grotere soepelheid om reclame toe te laten op VTM (nadien ook op VRT).

Omwille van het commerciële karakter van nieuwe media staan velen er wantrouwig tegenover.

De openbare media komen onder druk te staan van de commerciële media: reclame-inkomsten wegen vaak sterker door dan publieke financiering. Door de vrije marktwerking wordt het aanbod van een voldoende breed en kwalitatief scala aan informatie en culturele bronnen ondermijnd. Het begrip ‘VTM-isering’ wordt soms smalend gebruikt. Nieuws en ontspanning krijgen een ‘lichte’ toets met een vaak sensationele en oppervlakkige aanpak. Er zijn steeds meer kinderprogramma's (met reclame!) sportmanifestaties en rechtstreekse verslaggeving van vaak lokaal nieuws.

Om financieel te kunnen overleven, worden media meer afhankelijk van commerciële bronnen. Daarom gaat men steeds meer op zoek naar een publiek dat aantrekkelijk is voor investeerders. De burger wordt naast consument ook onderhandelingswaar voor de media met de reclamemakers. Die benadering beschouwt televisiepubliek als handelswaar die men verkoopt met het oog op winst. In de mediasociologie noemt Dallas Smyth dat ‘audience labour’: de kijker/ lezer verricht door te kijken eigenlijk (passief) arbeid voor de zenders en de adverteerders. Door te kijken leert iemand zich beetje bij beetje als mogelijke consument te gedragen.

Nieuwe vormen van ‘audience labour’ zie je vandaag doordat men op sociale media inhouden plaatst die je kunnen boeien. Maar de tijd die je op sociale media besteedt, kan worden omgezet in economische waarde voor de adverteerders. Daarom voert men technieken in om je aandacht lang vast te houden. Vergeet niet dat al je kijk- en leesgedrag wordt gevolgd en gebruikt om je meer direct te benaderen (directe marketing).

©VANIN

Boodschap: media als inhoud

De verspreiding van media is meer dan een economisch proces. De media brengen boodschappen. Het gaat ook bij gemedieerde communicatie altijd over iets dat een ontvanger, het publiek, kan aanbelangen.

Twee vragen zijn daarbij belangrijk om te onderzoeken. Ten eerste: welke maatschappelijke fenomenen belicht de media? Of ook: waarop baseert men zich om een selectie te maken in wat men zal communiceren? Ten tweede: op welke manier belicht men de fenomenen? Welke keuze maakt men tussen de vele vormen waarop je een boodschap kunt brengen? Communiceert men het als een opiniestuk? Via een interview? Via een filmpje, een foto?

Beide vragen hebben te maken met de macht die media kunnen hebben op de samenleving. Hun macht kan uitgaan van een bepaalde visie op een fenomeen. Een visie kan verder gaan dan de werkelijkheid van het fenomeen.

Stel dat nog maar eens een militaire interventie de wereld overvalt. Welk standpunt zal men innemen?

Een Europees standpunt? Een NAVO-standpunt? Wie laat men aan het woord? De visie vanuit een bepaald standpunt bepaalt hoe de realiteit, de werkelijkheid van het geweld, wordt beoordeeld.

De media hebben macht zowel door de selectie van hun onderwerpen (verzwijgen of breed uitsmeren) als door de manier waarop ze het brengen (o.m. door de woordkeuze). Boodschappen kunnen immers verschillende interpretaties hebben.

Sommige woorden hebben een eenduidige betekenis voor zowel de zender als de ontvanger. Een boek is een eenduidig begrip: het is een gedrukte tekst. Andere begrippen zijn meervoudig te interpreteren: het woord milieuactivisten kan positief of negatief klinken.

Media hebben een mogelijke impact op de samenleving, ze zijn een venster op de samenleving. Zo kun je op verschillende manieren communiceren over migratie. Kies je een communicatie die de nadruk legt op migratie als bedreiging of de nadruk op migratie als verrijking? In het eerste geval zal een oproep te lezen zijn om de grenzen te sluiten. In het tweede geval om de opportuniteiten te bekijken die migratie kan hebben, bv. op het gebied van jobs in sectoren waar een tekort is aan autochtone arbeidskrachten.

Onderzoekers doen het per definitie, maar ook steeds meer gebruikers stellen zich de vraag of de media de boodschap op een betrouwbare en valide manier brengen. Kun je een influencer op TikTok als een betrouwbare bron beschouwen?

Kanaal: media als technologie

Sinds pakweg dertig jaar is er een heel snelle evolutie van de technologische mogelijkheden om boodschappen over te brengen. Media bestaan niet langer strikt naast elkaar, maar worden in combinatie gebruikt

De VRT kent niet alleen de klassieke nieuwsmomenten met het journaal. Je kunt de ganse dag online nieuwsmomenten volgen die eerder op de dag al uitgezonden zijn of later gebracht zullen worden.

Media zijn niet langer aan tijd of plaats gebonden: de kijker of luisteraar kan op elk moment een uitzending opvragen en herbekijken of herbeluisteren via allerhande platformen. Er is ook interactiviteit tussen de maker van de boodschappen en de ontvanger. Via likes en reacties, bevragingen en polls kan het publiek in dialoog gaan met de makers en zo mee de inhouden beïnvloeden.

Ontvanger: media en de impact op publiek

Media hebben impact via meerdere invloedssferen. Die invloed kan gebruikt of misbruikt worden.

Media informeren de samenleving over veel onderwerpen (nieuws, maar ook educatieve thema’s).

Media beïnvloeden de publieke opinie.

Naast het al dan niet opnemen van bepaalde onderwerpen is het vooral de manier waarop men de inhoud voorstelt die de impact op de gebruiker bepaalt.

Media hebben een invloed op de democratie

Men noemt de media soms de ‘waakhond of ‘de poortwachter’ van de democratie.

Media hebben invloed op de politieke communicatie en manipulatie.

Vooral sociale media zijn steeds meer de plaats waar men politieke campagnes voert.

De Belgische politieke partijen hebben in 2023 samen 5 miljoen euro uitgegeven aan advertenties op Facebook en Instagram. Dat zegt onderzoeker Jan Steurs van AdLens, een collectief dat politieke advertenties onderzoekt op sociale media. N-VA en Vlaams Belang zijn de absolute koplopers in uitgaven, ook in Europa.

Media spelen een rol in het verspreiden van nepnieuws. Er wordt zoveel nieuws aangeboden via verschillende kanalen dat het soms heel moeilijk is dat te controleren op waarheid.

GOOD TO KNOW

CIM

In België coördineert het onafhankelijke CIM (Centrum voor Informatie over de Media) de meting van het aantal gebruikers van de verschillende media. Die meting bij gezinnen en individuen geeft belangrijke informatie aan adverteerders. Het CIM helpt ons te begrijpen hoe mensen in België media gebruiken en consumeren.

Het CIM onderzoekt hoeveel en welke mensen de belangrijkste Belgische media gebruiken (tv, radio, pers, internet, buitenreclame). Het controleert de oplage en verspreiding van persartikels en het gebruik van websites en apps. Het publiceert ook doelgroepenstudies (Welke doelgroep volgt wat?) waarop de media zich kunnen baseren om hun productie bij te sturen of te intensifiëren.

Leeractiviteiten

1 Door de mediatisering hebben media een toenemende impact op de publieke opinie en dus ook een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid. De deontologische code van een journalist is daarom een belangrijke verdediging tegen misinformatie. Zoek de code op en beantwoord de vragen.

a Leven de websites van de belangrijkste kranten of zeker de krant die jij leest de code na? Motiveer.

b Herken je de beginselen van de code in het aanbod van sociale media die nieuwberichten verspreiden? Motiveer.

Soms word je geconfronteerd met berichten in de pers die je met de ogen doen knipperen. Als de bron niet vermeld wordt of andere experten geen plaats krijgen om hun visie over het fenomeen geven, mag je echt wel beginnen twijfelen. Hieronder een bericht dat in eerste instantie de aandacht trekt en misschien wel aannemelijk lijkt. Lees het en beantwoord de vragen.

LERAARS MOGEN NIET LANGER ‘GOEDEMORGEN’ ZEGGEN

BRUSSEL – In navolging van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren in Nederland beveelt de Vlaamse scholierenkoepel aan om klassen niet langer aan te spreken met ‘goedemorgen’.

Het woord ‘goedemorgen’ is problematisch om twee redenen, aldus scholierenkoepelvoorzitter Mauro Michielsen. ‘Ten eerste kun je er niet zomaar van uitgaan dat het voor iedereen een goede morgen is. Veel leerlingen kampen met een psychische kwetsbaarheid, waardoor het voor minstens een paar mensen in de klas altijd een ‘wat mindere’, een ‘lankmoedige’, of zelfs een ronduit ‘slechte’ morgen is.’

Anderzijds wijst ontwikkelingspsychologisch onderzoek uit dat niet iedereen in hetzelfde circadiaanse ritme zit,’ vervolgt Michielsen. ‘Zo heb je bijvoorbeeld ochtendmensen en avondmensen, waardoor de morgen niet voor iedereen als morgen aanvoelt.’

Bovendien verandert het slaapritme in de puberteit, waardoor de gemiddelde middelbare scholier later gaat slapen en langer uitslaapt. ‘Leerlingen om 8:30 uur aanspreken met ‘goeienacht’ zou dichter bij het gevoelsleven van de gemiddelde puber aansluiten,’ lacht Michielsen. Maar het gaat hier niet om gemiddeldes, het gaat erom dat niemand zich uitgesloten voelt. ‘Een term als ‘goedemorgen’ is erg paternalistisch, omdat het voorbijgaat aan de enorme psychische diversiteit en het verschil in tijdsbeleving dat in elke klas aanwezig is. Daarom beveelt de scholierenkoepel aan dat het beleefder is om elkaar niet langer te begroeten, maar om meteen te beginnen met de les,’ besluit Michielsen.

Bron: Jan-Pieter De Leugheneire op www.raaskalderij.be

a Wat doet jou geloven in de tekst?

b Wat doet je twijfelen?

c Wat kan er voor jou op wijzen dat het fake is?

6.6 Mach tsbronnen van de media

De mediasociologie bestudeert technieken zoals framing die het publiek beïnvloeden via gemedieerde communicatie. Het gaat om technieken en gebruik van kanalen die impact hebben op het publiek. Ze behoren tot de machtsbronnen van de media. De vraag is: hoe gaan de media ermee om? En vooral: hoe ga jij er als gebruiker mee om?

©VANIN

Leertekst 6

De theorie van de agendasetting (Mc Combs & Shaw 1968) bekijkt hoe drie agenda’s op elkaar inspelen: de agenda van de media, van het publiek en van de politiek. Die agenda’s hebben invloed op elkaar. Maar ook de persoonlijke ervaringen van elk van ons en de interpersoonlijke communicatie hebben hun aandeel in de theorie. Die factoren ziet men als alternatieve informatiebron naast de media. En belangrijk: ook de werkelijkheid heeft invloed op agendasetting.

poortwachters en invloedrijke media

persoonlijke ervaring en interpersoonlijke communicatie

media agenda publieke agenda politieke agenda

werkelijke indicatoren van het belang van een agendapunt of evenement

In dit hoofdstuk spits je de agendasettingtheorie toe op de mogelijkheden die nieuwsmedia hebben om het belang van bepaalde onderwerpen te beïnvloeden bij de publieke opinie. Het publiek vindt een bepaald onderwerp belangrijker dan een ander als de media het dikwijls en nadrukkelijk bespreken. Media kunnen dus bepalen welke onderwerpen je belangrijk vindt. Daarvoor gebruiken ze enkele technieken:

—Media kunnen de onderwerpen filteren.

Media verschillen daarbij in de mate dat ze sensationele berichten prominenter in beeld brengen dan recente, actuele items.

—Media kunnen door herhaling de aandacht scherpen en gaande houden.

—Media kunnen door gebruik van psychologische beïnvloeding de aandacht een bepaalde richting induwen. Zo zullen titels die op angst inspelen, op problemen mikken of seksueel van aard zijn meer aandacht krijgen.

Impact van agendasetting op het beleid en de publieke opinie:

—Media kunnen de publieke agenda bepalen.

Media kunnen de aandacht van het publiek richten op specifieke kwesties zoals onderwijs, gezondheidszorg, klimaatverandering, economie, internationale betrekkingen.

—Media kunnen de politieke agenda bepalen.

Doordat herhaling of accentuering van het probleem de publieke opinie bezighoudt, kan het op de politieke agenda komen.

Elke week behandelt het Vlaams Parlement actuele vragen. De volksvertegenwoordigers laten zich leiden door wat de laatste dagen in de pers verscheen om een antwoord te krijgen van de bevoegde minister over de oplossing van dat probleem.

De incultivatietheorie is ontwikkeld in de jaren 1960, tijdens de opkomst van de televisie, door George Gerbner (1919-2005). Gerbner stelt dat televisiekijken voor een groot deel het beeld bepaalt dat mensen van de werkelijkheid hebben. Hoe meer mensen tv kijken, hoe groter de kans dat ze de sociale werkelijkheid zoals de televisie die verbeeldt ook gaan geloven. Het gaat om het overnemen van de overtuigingen, waarden en houdingen die de zenders op tv tonen en bespreken. Gerbner bestudeert het effect van geweld dat getoond wordt op de televisie. Hij gebruikt het begrip mean world syndrome en stelt dat mensen die veel tv kijken de neiging hebben om te geloven dat de wereld slecht en beangstigend is.

Uit recent onderzoek blijkt dat je de theorie vandaag kunt toepassen op de sociale media. Ook hier stelt men vandaag vast dat langdurig en herhaaldelijk contact met die media de waarneming van de werkelijkheid beïnvloedt. Wel wijzen onderzoekers erop dat blijvend onderzoek nodig is over hoe dat op termijn evolueert, omwille van het specifieke karakter van het gebruik van de media.

Denk bijvoorbeeld aan de afwezigheid van een deontologisch kader en het effect van politieke beïnvloeding via alsnog onbekende bronnen.

Framing

Door informatie vanuit een bepaald kader - een frame - aan te bieden, kunnen de media de publieke opinie sturen. Bij framing wordt een bericht niet objectief maar subjectief gekleurd weergegeven. Dat zorgt voor een denkfout in onze hersenen: een cognitieve bias. De lezer, luisteraar of kijker denkt de informatie objectief te kunnen beoordelen. Maar dat is niet zo, men beïnvloedt jou bewust of soms onbewust. Belangrijk hierbij is de woordkeuze. Die stuurt de ontvanger van de boodschap in een bepaalde richting.

1

Framing is psychologische beïnvloeding door je verhaal te verpakken in woorden die de verstaander meegeven hoe hij de inhoud moet interpreteren.

De woordkeuze kan de ontvanger een negatieve of een positieve houding laten aannemen tegenover het onderwerp. Zo kan de voorgestelde leeftijdscategorie geframed worden als: tof, vrij, saai, oud, traag, ontspannen ... De woordkeuze doet ertoe.

Leeractiviteiten

Verdeel de klasgroep in twee. De eerste stap is verschillend voor de twee groepen, de verdere onderzoeksmethode is identiek.

a Kies een onderwerp.

Groep 1: kies een concreet thema of onderwerp dat de voorbije week in het nieuws geweest is. Het gaat om de traditionele nieuwsmedia (krant, radio, tv).

Groep 2: kies een concreet thema of onderwerp dat de voorbije week op de sociale media veel aandacht kreeg. Voor beide groepen: het kan gaan om een thema m.b.t. de politieke actualiteit, het klimaat, een gebeurtenis rond een beroemdheid, een spraakmakend programma ...

b Maak op een apart blad een analyse van hoe het thema of onderwerp wordt voorgesteld. Hoe vaak wordt het aangehaald? Op welke plaats en met welke aandachtstrekker? Welke toon gebruikt men?

c Voer een enquête uit onder een representatieve groep mensen.

Vraag hen hoe belangrijk zij het gekozen onderwerp vinden en waarom.

d Zijn er verschillen tussen jullie analyse van de media en de resultaten van jullie enquête? Vergelijk en bespreek de resultaten van je media-analyse met de resultaten van je enquête. Is er een verband tussen de manier waarop de media het onderwerp presenteren en hoe belangrijk mensen het vinden? Komen groep 1 en groep 2 hier tot dezelfde conclusie?

e Kun je conclusies trekken over de geldigheid van je bevindingen voor de agendasettingtheorie? Is de agenda van de media ook herkenbaar in de politieke agenda?

2 Elke dag kun je op bv. trends.google.nl nagaan wat in België trending is op het internet, wat de agenda bepaalt. Wat is er vandaag trending? Is je klas hier ook mee bezig?

Framing kun je in twee richtingen gebruiken: je kunt positief of negatief beïnvloeden.

a Welke invloed op je denken hebben volgende benamingen? Roepen ze positieve of negatieve gevoelens over het onderwerp op? In welke richting wil de zender van het woord je duwen?

een plofkip:

gastarbeiders:

een tsunami aan vluchtelingen:

b Markeer met groen welk frame je als positief ervaart en met rood wat je als negatief ervaart. werkloos of werkzoekend ‘Je moet meer fruit eten.’ of ‘Snoep gezond, eet een appel!’ vluchtelingen of migranten illegalen of uitgeprocedeerden demonstranten of relschoppers

4 Een fabrikant van chocomelk moet verplicht op de verpakking aangeven hoeveel suiker er in zijn product zit, maar de fabrikant wil de tekst zo gunstig mogelijk maken. Hij kan kiezen uit:

• Bevat 11,8 gram suiker per 100 ml.

• Bevat 30 suikerklontjes.

Welke zin zou jij kiezen? Waarom? Hoe werkt framing hier?

©VANIN

5 Maak een analyse van onderstaande (verzonnen maar wel uit het leven gegrepen) persfragmenten.

a ‘Man uit Ieper (70) glijdt uit over een ijsplek en sterft voor de ogen van zijn vrouw in het Zillertal in Oostenrijk.’ Reactie van X: ‘Waarom gaat een man van 70 skiën?’

b ‘Man uit Ieper (30) glijdt uit over een ijsplek en sterft voor de ogen van zijn vrouw in het Zillertal in Oostenrijk.’ Reactie Y: ‘Wat moet die piste er slecht bijgelegen hebben!’

Exit

1 Wat is het belangrijkste verschil tussen macht en gezag? Duid het juiste antwoord aan.

Macht en gezag zijn synoniemen en hebben dezelfde betekenis.

Macht is de mogelijkheid om anderen te beïnvloeden, terwijl gezag de legitieme of sociaal aanvaarde macht is die een persoon of groep heeft.

Gezag is de mogelijkheid om anderen te beïnvloeden, terwijl macht de legitieme of sociaal aanvaarde macht is die een persoon of groep heeft.

Macht en gezag hebben geen verband met elkaar.

2 Plaats onderstaande zinsdelen in een zinnig verband waaruit het verschil blijkt tussen de etiketteringstheorie en de sociale controletheorie.

De etiketteringstheorie – minder geneigd zijn – Wanneer een persoon eenmaal een label heeft gekregen, –als ze sterke banden hebben met de samenleving – in overeenstemming met dat label. – Dat proces kan een zichzelf vervullende voorspelling worden, – van Travis Hirschi – stelt dat mensen – van Becker – zoals ‘crimineel’ of ‘delinquent’ – stelt dat mensen in de samenleving – om crimineel gedrag te vertonen – de neiging hebben om labels te plakken – op bepaalde gedragingen en degenen die de gedragingen vertonen. –waaronder betrokkenheid bij sociale activiteiten, – De sociale controletheorie – kan dat zijn zelfbeeld beïnvloeden en hem ertoe aanzetten om zich te gedragen – geloof in de geldende normen en waarden, –waarbij het label uiteindelijk het gedrag vormt dat het bedoeld was te beschrijven. – positieve sociale relaties, en een respect voor wettigheid.

3 Werk in groepjes. Kies met je groep een actueel thema dat focust op een bepaalde groep mensen.

a Noteer de benaming die men in kranten en op sociale media aan de mensen geeft.

b Maak een inventaris onderverdeeld in positieve framing en negatieve framing.

Positieve framing

Negatieve framing

c Vergelijk je resultaten met die van de andere groepen. Wat kun je concluderen over de verschillende media?

NOTITIES ©VANIN

CULTUUR, SOCIALE COGNITIE EN SOCIALE ONGELIJKHEID

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

In dit hoofdstuk bestudeer je hoe en in welke vorm een samenleving een cultuur van gedeelde waarden en normen ontwikkelt die haar leden (be)leven. Kennis hebben van die structuur en cultuur is een bron van sociale cognitie. Hoe meer je begrijpt hoe het samenleven georganiseerd is, hoe veiliger je je erin voelt. Het biedt je inzicht in mechanismen die leiden tot sociale ongelijkheid omwille van breuklijnen en tegenstellingen tussen groepen in de samenleving. Je beperkt je in dit hoofdstuk tot twee actuele breuklijnen: die tussen arm en rijk en die tussen kort- en langgeschoolden

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan uitleggen wat het onderscheid is tussen cultuur in enge zin en cultuur in brede zin

Ik kan analyseren hoe normen en waarden culturele eigenheid bepalen.

Ik kan analyseren hoe een dominante cultuur werkt en een tegencultuur kan uitlokken.

Ik kan mezelf en/of anderen situeren in een subcultuur

Ik kan de anomietheorie van Merton toepassen.

Ik kan het kameleoneffect en de voor- en nadelen ervan uitleggen en herkennen in sociaal gedrag.

Ik kan het verschil uitleggen tussen mirrorwise mimicry en anatomische nabootsing.

Ik kan de sociale ruiltheorie uitleggen en kritisch de voor- en nadelen beargumenteren.

Ik kan in opgegeven sociale situaties aantonen hoe de kosten-batenanalyse werkt.

Ik kan voordelen van de sociale ruiltheorie aantonen in concrete situaties.

Ik kan breuklijnen onderscheiden van maatschappelijke tegenstellingen en scheidingslijnen.

Ik kan aantonen hoe breuklijnen in de samenleving tot uiting komen als een relationele, een maatschappelijke of een ruimtelijke breuk.

Ik kan het ontstaan en de gevolgen van breuklijnen in een samenleving onderscheiden.

Ik kan de evolutie van visies over de breuklijn tussen arm en rijk sinds de 19e eeuw onderscheiden.

Ik kan de effecten van de breuklijn tussen kort- en langgeschoolden aantonen.

Ik kan uitleggen hoe maatschappelijke kwetsbaarheid kan leiden tot sociale uitsluiting.

BEGRIPPEN

anatomisch nabootsen – armoedeweb – conformist – cultuur in brede zin – cultuur in enge zin –dominante cultuur – formele normen – informele normen – innovator – kameleoneffect –kansarmoede – kennismaatschappij – klassen – kort- en langgeschoolden – kosten-batenanalyse –maatschappelijke breuk(lijnen) – maatschappelijke kwetsbaarheid – maatschappelijke scheidingslijnen – mirrorwise mimicry – rebel – relationele breuklijn – ritualist – ruimtelijke breuklijn –sociale uitsluiting – subcultuur – retraitist – sociale ruiltheorie – tegencultuur – waarden

Instap

Haal uit onderstaande opsomming zes waarden en noteer die in de linker kolom. Noteer vervolgens de passende norm bij de juiste waarde.

extra ondersteuning voor leerlingen met dyslexie solidariteit niet voorsteken in een rij hygiëne

handen wassen na toiletbezoek zelfontplooiing respect iemand begroeten

gelijke kansen eerlijkheid hoge inkomens meer belasten regelmatig aan sport doen

©VANIN

Aanknopingspunten met vorig leerjaar

In Agora 5 leerde je al:

Wat je plaats in de samenleving is.

Over factoren die sociale ongelijkheid bevorderen en hoe dat tot uiting komt in gezondheid, verloning …

Waarde Norm

Cultuur

Het woord cultuur komt van het Latijnse woord ‘cultura’ en is afgeleid van het werkwoord ‘colere’: bebouwen, bewerken, vereren, versieren. Het begrip cultuur wordt in het dagelijkse leven vaak gebruikt. Denk maar aan een werkcultuur of een culturele rondreis.

Leertekst 1

Onze taal gebruikt het begrip cultuur op verschillende manieren. Zo kun je een onderscheid maken tussen cultuur in enge zin en cultuur in brede zin.

Cultuur in enge zin verwijst specifiek naar de artistieke, intellectuele en creatieve aspecten van een samenleving. Het gaat dan over zaken zoals literatuur, kunst, muziek, theater, dans en andere vormen van expressie.

Cultuur in brede zin omvat alles wat mensen doen, geloven en maken. Het gaat niet alleen over muziek en kunst (cultuur in enge zin) maar ook over taal, religie, gewoonten, wetten en zelfs over de manier waarop we met elkaar omgaan.

Cultuur in brede zin omschrijf je dan als het geheel van normen, waarden, tradities, regels, kunstuitingen enzovoort van een land, volk of een groep.

In de Islamitische cultuur gaat men anders om met alcohol en kledingvoorschriften dan in een nietIslamitsche omgeving.

‘In de B-klas heerst een echte zwijgcultuur’, zegt Jesse, ‘bij ons daarentegen zeggen we het makkelijk als iets volgens ons niet hoort.’

In dit hoofdstuk gebruik je het woord cultuur in de tweede betekenis, dus cultuur in de brede zin. Dat is ook de manier waarop in de sociale wetenschappen doorgaans naar cultuur wordt gekeken.

Culturen worden vaak met elkaar vergeleken. Jongeren gedragen zich bijvoorbeeld anders dan volwassenen. Ze hebben andere ideeën en gewoonten en gebruiken andere woorden. Je kunt dus spreken over een jongerencultuur die anders is dan de volwassencultuur. Op dezelfde manier bestaat er een bedrijfscultuur, een sportcultuur, een Belgische cultuur, een westerse cultuur ...

Normen, waarden en opvattingen

Wat is er typisch voor een bepaalde cultuur? Volgens de Franse socioloog Emile Durkheim (18581917) moet je daarvoor kijken naar de normen, waarden en opvattingen binnen elke cultuur.

Normen en waarden geven richting aan ons gedrag en aan dat van anderen, ze maken gedrag min of meer voorspelbaar.

Normen geven aan wat hoort en wat niet hoort. Het zijn concrete richtlijnen voor hoe je in een bepaalde cultuur handelt. Normen regelen het dagelijkse sociale verkeer.

In een schoolbuurt mag een auto maximum 30 km per uur rijden.

‘Bij ons thuis mogen we pas van tafel als iedereen gedaan heeft met eten,’ zei Pros, ‘bij mijn vriend Stan ga je van tafel als je zelf gedaan hebt met eten. Toch anders wat daar wel en niet mag.’

In onze samenleving zijn veel normen duidelijk omschreven. Vaak volgt op het overtreden van die normen een duidelijke sanctie. Het gaat dan om formele normen. Wetten, verkeersregels en het schoolreglement zijn duidelijk omschreven.

Je rijbewijs wordt ingetrokken bij een overtreding. Je moet nablijven op school als je drie keer te laat komt. Daarnaast zijn er informele normen of gewoonten. Die normen staan nergens neergeschreven.

Toch leef je ze na.

Je praat niet met je mond vol, je neemt een cadeautje mee naar een verjaardagsfeest en je wacht niet te lang met het beantwoorden van een berichtje.

Informele normen ontstaan vaak in een sociale context. Ze maken sociale interacties voorspelbaar en dus gemakkelijker. Ook wanneer informele normen niet worden nageleefd, kunnen er sancties volgen. Wie te veel roddelt, betrapt wordt op leugens, zijn woord niet houdt … kan door de groep uitgestoten of niet meer uitgenodigd worden.

Waarden

—geven aan wat belangrijk is voor een samenleving. Het gaat om de idealen en overtuigingen van een groep mensen. Wat vindt de groep belangrijk en na te streven? Men noemt ze soms de gps van een samenleving, ze bepalen de richting waar je naartoe wilt met z'n allen.

De westerse samenleving gelooft bijvoorbeeld erg in vrijheid. Ze hecht ook veel belang aan zelfontplooiing, solidariteit en gelijke kansen. Waarden die in de westerse cultuur minder centraal staan, zijn respect voor tradities, familiebanden en eer.

—De waarden van een cultuur zijn niet altijd gemakkelijk te achterhalen, in ieder geval moeilijker dan de normen. Maar ze zijn net zo belangrijk. Normen vloeien immers voort uit waarden.

Aandacht voor veiligheid (waarde) resulteert in een snelheidslimiet (norm). Zelfontplooiing (waarde) is belangrijk en dus is er een leerplicht tot 18 jaar (norm).

—Overigens kan eenzelfde waarde leiden tot totaal verschillende normen Veiligheid is een belangrijke waarde in zowel de VS als Europa. Europa heeft strikte regels voor wapenbezit (norm), want het gelooft dat de samenleving daardoor veiliger wordt. Maar in de VS staat het recht op wapenbezit (norm) in de grondwet. Iedereen moet zich kunnen beschermen en dus is het volgens veel Amerikanen net veiliger om een wapen te hebben.

Opvattingen zijn ideeën over de werkelijkheid.

Het is voor ons vanzelfsprekend dat de aarde rond is, maar dat is zeker niet altijd zo geweest. Over andere opvattingen bestaat nog altijd veel discussie. Moet je bijvoorbeeld mensen met drugsproblemen straffen of hen net helpen? Is hoogbouw (zoals in New York) voor onze steden beter dan laagbouw? Of zoals in het voorbeeld hierboven: wat is het verband tussen wapenbezit en veiligheid?

Leeractiviteiten

1 Dit zijn twee tegengestelde normen:

Alle meningen zijn vrij. ↔ Meningen die aanzetten tot haat en geweld moeten door de overheid worden bestraft.

a Uit welke waarde vloeien beide tegengestelde normen voort?

b Hoe kan het dat dezelfde waarde leidt tot tegengestelde normen? Verwijs in je antwoord naar verschillende opvattingen.

2 Dit zijn twee tegengestelde normen:

Je bent altijd eerlijk tegen iemand van wie je houdt. ↔ Leugentjes om bestwil sparen de gevoelens van iemand van wie je houdt.

a Uit welke waarde vloeien beide tegengestelde normen voort?

b Hoe kan het dat dezelfde waarde leidt tot tegengestelde normen? Verwijs in je antwoord naar verschillende opvattingen.

7.2 Dominan te cultuur, subcultuur en tegencultuur

Een samenleving heeft een bepaalde cultuur, maar binnen de samenleving kunnen ook verschillende andere culturen bestaan. Hoe verhouden die culturen zich ten opzichte van elkaar? Allicht herken je in je eigen klas meerdere culturen. Sta je erbij stil dat ze er zijn? En hoe ze zich verhouden tegenover elkaar?

Leertekst 2

De dominante cultuur is de cultuur die binnen een samenleving de meeste invloed heeft. De normen, waarden, opvattingen en overtuigingen worden door grote groepen mensen gedeeld.

Een subcultuur deelt de meeste normen, waarden opvattingen en overtuigingen met de dominante cultuur, maar hier en daar wijkt ze ervan af.

Een goed voorbeeld van een subcultuur is de jongerencultuur. Verbondenheid met vrienden staat bij jongeren hoger aangeschreven dan in de dominante cultuur. Ze zullen dus over het algemeen meer tijd besteden aan plezier maken met vrienden dan volwassenen doen. Een waarde als zelfontplooiing is in beide culturen dan weer erg gelijklopend.

Een tegencultuur heeft normen, waarden, opvattingen en overtuigingen die radicaal ingaan tegen die van de dominante cultuur.

Milieuactivisten pleiten voor het aanpassen van de huidige wetten en staan op tegen sterke industriële spelers in de samenleving die bijdragen aan milieuschade.

Dominante cultuur, subcultuur en tegencultuur liggen niet voor eeuwig vast. Er vinden binnen een samenleving voortdurend cultuurconflicten plaats, waarbij subculturen of tegenculturen de dominante cultuur proberen te beïnvloeden.

Holebi’s vormden ooit een tegencultuur, omdat ze ingingen tegen de dominante ideeën over huwelijk en gezin.

Ondertussen wordt bijvoorbeeld het homohuwelijk of adoptie door homokoppels breed geaccepteerd in de samenleving, waardoor de holebicultuur nu deel uitmaakt van de dominante cultuur. Eventueel kun je nog wel spreken over een subcultuur.

GOOD TO KNOW

Jongerenculturen

Jongerenculturen zijn subculturen bij uitstek. Soms vormen ze ook tegenculturen. Door de tijd heen zijn er veel jongerenculturen geweest.

Eind jaren 1960 is er de hippiecultuur met zijn wijde kleren, lange haren, wiet en popmuziek. De hippies vormen ook een tegencultuur. Met veel love and peace moet het systeem van het kapitalisme omver.

In de loop van de jaren 1970 komt de disco op met strakke kleren, simpele muziek en veel dans. Disco kun je ook zien als een ‘tussencultuur’ tussen hippie en punk.

In de jaren 1980 is er punk met gescheurde kleding, stekelhaar, leren jassen en muziek waarbij vooral een harde gitaar aanwezig is. Punk vormt ook een tegencultuur vanuit de arbeidersbeweging.

De economie trekt weer aan, dus er is geen reden om ergens tegenaan te schoppen. Maar de somberheid blijft toch hangen in ghotic/post punk.

In de jaren 1990 zie je grunge met de houthakkersblouse, baggy broek, kapotte sneakers en onverzorgd haar. Grunge is een tegencultuur van de doorgeslagen entertainmentcultuur en vercommercialisering.

Dan volgt emo. De broeken mogen weer wat strakker, het uiterlijk wat verzorgder. Emo heeft iets van gothic, maar dan met een vrolijk kleurtje. Emo’s zijn vooral bezig met gevoelens en huilliedjes, hard en zacht.

De hipster kan niet zonder fiets, vintage, fairphone, baard, Indie-rock en biologische biertjes. Eigenlijk kan alles.

De millennial wordt dan weer opgevoed in de overvloedige jaren negentig met het idee dat je alles kunt zijn – wat het lastig maakt om te kiezen wát je dan wilt zijn.

Leeractiviteiten

1 De hippies van de jaren 1960 vormen een tegencultuur. Welke waarden en normen hanteren ze wanneer ze ingaan tegen de dominante cultuur? Zoek in onderstaande opsomming vier waarden en acht normen. Noteer ze op de juiste plaats in de tabel.

creatieve activiteiten positief tegenover drugs strakke pakken, kort haar (voor mannen)

wisselende seksuele contacten vrijheid vrede en liefde

negatief tegenover drugs kleurrijke kleding, lang haar (voor mannen) monogamie en het kerngezin

gehoorzaamheid materiële welstand carrière maken, geld verdienen

Dominante cultuur in de jaren 1960 Hippiebeweging

©VANIN

waarden

normen

2 Welke opvattingen liggen aan de basis van het grote verschil tussen de hippies en de dominante cultuur?

7.3 Af wijkingen van de dominante cultuur: de theorie van Merton

In een samenleving maakt elk individu de keuze om de dominante cultuur te volgen of ervan af te wijken. De Amerikaanse socioloog Robert Merton heeft interessant onderzoek gedaan naar wie afwijkt van een dominante cultuur.

Robert K. Merton (1910-2003) leeft in de Verenigde Staten van de jaren 1950, een samenleving die erg gericht is op geld verdienen. Financieel succes vormt de belangrijkste waarde van de dominante cultuur. Er worden ook normen aan gekoppeld: veel studeren en hard werken. Dat is de kern van the American dream: iedereen kan rijk worden, als hij maar hard genoeg zijn best doet.

Volgens Merton is de samenleving goed te vergelijken met een gezelschapsspel: financieel succes is het doel van het spel, studeren en hard werken zijn de spelregels die je tijdens het spel moet volgen. Maar zoals bij elk gezelschapsspel speelt niet elke speler op dezelfde manier. Sommige spelers willen zelfs helemaal niet meedoen.

In zijn anomietheorie gaat Merton ervan uit dat als de samenleving aan het individu of aan groepen doelen oplegt waarvoor zij de middelen of mogelijkheden missen om die te realiseren; sommigen individuen of groepen deviant gedrag als reactie hebben. Merton onderzoekt de houding van verschillende groepen mensen tegenover het doel en de spelregels van de Amerikaanse samenleving. In de tabel hieronder kun je aflezen hoe de vijf houdingen (reacties) staan tegenover dominante waarden en normen.

Dominante waardeDominante normen

1 conformisme

2 innovatie

3 ritualisme

4 retraitisme

5 rebellie

De meeste spelers volgen de regels van het spel en proberen het te 'winnen'. Dat zijn volgens Merton conformisten. Zij volgen the American dream Innovators willen het spel graag winnen, maar houden zich niet aan de regels. Criminelen bijvoorbeeld streven wel het dominante doel na (veel geld verdienen), maar overtreden de dominante normen (stelen, oplichting, illegale handel). Ritualisten doen net het omgekeerde van de innovators. Zij volgen de spelregels, maar doen geen enkele moeite om te winnen. Ze blijven hun studies of job routinematig uitoefenen, maar hebben grotere ambities opgegeven.

Leertekst 3

Retraitisten of terugtrekkers zijn spelers die het spel hebben opgeven. Ze hebben geprobeerd er iets van te maken, maar het is niet gelukt en nu trekken ze zich terug uit de maatschappij.

Rebellen willen graag een nieuw spel spelen met nieuwe spelregels. Net als de terugtrekkers hebben rebellen het oorspronkelijke spel en de bijbehorende spelregels opgegeven. Maar in plaats van passief af te wachten, vechten zij voor nieuwe waarden en normen in de samenleving. Rebellen vormen dus de eerdergenoemde tegencultuur

De typologie van Merton is uiteraard niet alleen van toepassing op het Amerika van de jaren 1950. Ook bij ons heb je dominante waarden en normen. De mate waarin je die volgt, bepaalt in welke categorie je terechtkomt.

Leeractiviteiten

1 Verdeel de klas in vier groepen. Elke groep leest een artikel en beantwoordt de vraag. Bespreek daarna klassikaal de antwoorden.

Op zoek naar jōhatsu, Japanners die 'verdampen' uit de maatschappij om te vluchten voor financiële problemen of werkdruk

Jōhatsu betekent letterlijk 'verdamping' in het Japans. Maar de term wordt ook gebruikt voor mensen die zelf beslissen om te verdwijnen. Mensen die op een dag niet meer thuiskomen omdat ze willen vluchten van de hoge werkdruk, financiële problemen of een moeilijke thuissituatie.

Sommige jōhatsu kiezen voor een leven als kluizenaar op een plek waar ze onvindbaar zijn. Maar er zijn er ook die het helemaal niet meer zien zitten en die beslissen om uit het leven te stappen. De nomaden, vanavond op Canvas, gaat op zoek naar jōhatsu in Japan.

De zoektocht naar jōhatsu verloopt in het begin behoorlijk moeizaam. Het onderwerp zit toch een beetje in de taboesfeer. Iedereen weet wel wat jōhatsu is, maar niemand wil er echt over praten. Reportagemakers Robbe en Arend komen terecht bij Koyama Goro. Als privédetective heeft hij zich gespecialiseerd in het opsporen van mensen die 'verdampt' zijn uit de maatschappij. Koyama is ervaringsdeskundige. Hij is namelijk zelf jōhatsu geweest.

‘Toen ik studeerde, zat ik in een sportclub. Maar mijn resultaten waren niet echt goed,’ vertelt Koyama. ‘Ik kon mijn verantwoordelijkheden niet goed naleven en wist niet goed wat ik met mijn leven zou doen. Het leek me toen beter om te verdwijnen zoals een jōhatsu.’ Koyama kwam drie maanden niet meer thuis. Hij leefde buiten en sliep op nachttreinen en in parken. Wat hij toen meemaakte, helpt hem nu bij zijn werk. ‘Ik probeer me in te beelden hoe de verdwenen mensen in kwestie zouden denken.’

‘Het lijkt erop dat wanneer Japanners iets ergs overkomt, er een sterk verlangen is om te ontsnappen aan de werkelijkheid’, vervolgt Koyama. ‘Veel mensen verdwijnen dan zonder enig contact te maken. Misschien is het wel een nationale eigenschap.’

Sanya is een arme buitenwijk van Tokyo. Het is bekend dat hier veel jōhatsu wonen, onder andere omdat er veel goedkope hotels zijn. Maar ook in de parken wonen mensen die gevlucht zijn van hun vorig leven. Yūki Masahiko bijvoorbeeld. Ooit was hij directeur van een bedrijf. Hij is al elf jaar van huis weg. ‘Ik heb nu in tien jaar gedaan wat andere mensen in dertig jaar doen. Misschien vond ik dat het allemaal genoeg was geweest. Als er nu mindere dagen zijn, probeer ik te genieten van het nu.’

Yūki heeft voor een nieuw leven gekozen. Andere jōhatsu willen definitief weg van alles en willen uit het leven stappen. Yukio Shige (78) patrouilleert elke dag langs de iconische rotsen van Tōjinbō. Hij wil voorkomen dat mensen daar van de rotsen springen. ‘Ik ben 43 jaar bij de politie geweest. In het laatste jaar voor mijn pensioen werd ik naar hier gestuurd om lichamen te onderzoeken van mensen die zelfmoord hadden gepleegd. Ik heb toen 21 lijken gezien.’

Niet negeren

Sinds zijn pensioen probeert Yukio mensen te overtuigen om niet te springen. ‘Wanneer de toeristen weg zijn, blijven de mensen die willen springen hier zitten,’ zegt Yukio. ‘Ik kijk naar hun gedrag, hun kledij en de spullen die ze bijhebben om ze te onderscheiden van toeristen. Ik vraag dan waar ze mee bezig zijn. Wanneer ze zeggen dat ze willen sterven, probeer ik hen een krachtige boodschap mee te geven. Willen verdwijnen is een tijdelijke oplossing. Maar wanneer niemand te hulp schiet, voelen jōhatsu zich soms gedwongen om zelfmoord te plegen. Dus je mag ze niet negeren.’

Bron: VRT-nieuws

©VANIN

a Bij welke groep horen de jōhatsu volgens Merton? Verklaar je antwoord met verwijzingen naar de normen en waarden van de dominante cultuur.

K-pop en het dominante schoonheidsideaal van Zuid-Korea: ‘Plastische chirurgie is er veel toegankelijker’

Zuid-Koreaanse popmuziek of K-pop gaat hand in hand met de heersende schoonheidsidealen in het land. Grote ogen, een perfecte kaaklijn en een smalle neus: Zuid-Koreaanse jongeren schuwen een zware chirurgische ingreep niet om in dat plaatje te passen. Op Canvas belicht de reportage ‘K-pop: het perfecte plaatje?’ vanavond het verhaal van twee Zuid-Koreaanse jongeren in het Vranckx-programma Trippers. VRT NWS sprak met K-popexperte Sofie van den Broek: ‘De Zuid-Koreaanse cultuur is erg gefocust op uitstraling. Het is dus zeker niet enkel door K-pop dat jonge Zuid-Koreanen ingrepen ondergaan.’

Wie tieners in huis heeft, heeft misschien al gehoord van BTS, Blackpink of NU'EST. Het zijn maar enkele van de meer dan driehonderd K-popbands die Zuid-Korea rijk is. De populariteit van groepen als BTS is te vergelijken met die van Justin Bieber en Beyoncé. Sterker nog: de jongens van BTS verdienen zo'n 60 miljoen dollar per jaar en hun nummer ‘Boy With Luv’ brak op een half jaar tijd een streamingrecord van 300 miljoen streams op Spotify. Maar die aanstekelijke liedjes, perfect getimede danspasjes en het feilloze uiterlijk van K-popsterren komen natuurlijk niet vanzelf. De idolen trainen soms tot 15 uur per dag, volgen zware diëten en velen ondergaan plastische chirurgie om in het perfecte K-popplaatje te passen. Nederlandse reporters Emma Wortelboer en Eva Cleven zoeken in de reportage ‘K-pop: het perfecte plaatje?’ uit wat de invloed is van die schoonheidsidealen op Zuid-Koreaanse

tienermeisjes. Het resultaat is vanavond te zien in het Vranckx-programma Trippers op Canvas om 20u10.

Tienerbloed, -zweet en -tranen

Een van de tienermeisjes die Wortelboer en Cleven volgen is de zeventienjarige Ri-Eun, die hoopt ooit K-popidool te worden. ‘Talent is niet voldoende, je moet er ook goed uitzien,’ vertelt ze met overtuiging. ‘Ik ben de laatste tijd wat bijgekomen. Op televisie zie je er 1,5 kilo zwaarder uit. Daarom dieet ik nu om uiteindelijk 43 kilo te wegen.’ Na school spendeert Ri-Eun nog zes uur in de Def Dance School in de Zuid-Koreaanse hoofdstad Seoul en dat vaak op een lege maag.

Terwijl Ri-Eun zichzelf in het zweet werkt op de dansschool, gaan andere jongeren in Zuid-Korea nog een stap verder om een witte egale huid, een smalle neus, een perfecte kaaklijn en een slank lijf te verkrijgen. Langsgaan bij de plastische chirurg is daarvoor geen uitzondering.

‘De Zuid-Koreaanse cultuur is erg gefocust op uitstraling,’ verduidelijkt Sofie van den Broek van de K-pop Belgium Society. ‘Je moet die chirurgische ingrepen plaatsen in de context van de schoonheidsstandaarden in Zuid-Korea. Er heerst heel erg het idee dat je meer kunt bereiken als je er mooi uitziet.’

‘Zeker K-popidolen voelen die sociale druk om er perfect uit te zien en grijpen daarom naar plastische chirurgie. Maandelijks debuteren er soms wel tien K-popbands. De concurrentie is dus groot en dan wil je er perfect uitzien. De K-popindustrie versterkt zo die schoonheidsidealen, maar ze komen er dus niet uit voort. Het maakt ze wel toegankelijker voor Koreaanse jongeren en dat is niet goed, want ze zijn onrealistisch,’ aldus van den Broek.

De drempel om aan je uiterlijk te laten sleutelen, ligt in een land als Zuid-Korea ook veel lager. ‘Je kunt er bij wijze van spreken straten vol plastische chirurgen vinden. Bij ons is dat heel anders.

In België hebben jongeren niet zo gemakkelijk toegang tot plastische chirurgie. Toch is het ook in Zuid-Korea nog een taboe. Het is niet zo dat je er openlijk voor uitkomt als je een cosmetische operatie achter de rug hebt.’

Van den Broek vindt het spijtig dat de westerse media K-pop vaak negatief in beeld brengen door te focussen op de plastische chirurgie. ‘Dat is een frustratie van veel K-popfans. Het is ook hypocriet. Hollywoodsterren spuiten botox in of ondergaan eveneens zware cosmetische ingrepen. Dat is allemaal oké, maar als Koreaanse idolen zoiets doen, is het een schandaal.’

Tegenbeweging #escapethecorset

Toch duiken er in Zuid-Korea nu meer en meer stemmen op die het niet eens zijn met de strenge schoonheidsidealen. Cleven en Wortelboer laten in hun reportage Meji aan het woord. Meji onderging in het totaal vijftien operaties om het perfecte lichaam te verkrijgen. Daar heeft ze nu spijt van.

‘Op een gegeven moment was ik geen mens meer. Ik was een product van de maatschappij en hoe die wil dat vrouwen eruitzien,’ vertelt Meji. Als lid van de tegenbeweging #escapethecorset wil ze laten zien dat je er kunt uitzien zoals je zelf wilt. Ze heeft daarom haar hoofd kaalgeschoren.

De familie van Meji heeft het moeilijk met het nieuwe uiterlijk van hun dochter. Haar moeder is bang voor de reacties van andere mensen. ‘Wat je als zoon of dochter doet, heeft in een Aziatisch land als Zuid-Korea invloed op de reputatie van je familie,’ stelt Sofie van den Broek. ‘Kort haar hebben als vrouw, maar ook het hebben van tatoeages - zowel mannen als vrouwen - zijn er taboe. Tatoeages worden op televisie zelfs geblurd.’

‘K-popster Hwasa van de groep Mamamoo, bijvoorbeeld, heeft meer rondingen dan ‘normaal’ zijn voor Koreaanse normen. Toch is ze enorm populair,’ vertelt de K-popexperte. ‘Amber Liu van de groep f(x) heeft een meer jongensachtig uiterlijk en niet die typische girly look van de K-popwereld.’

b Bij welke groep horen de jongeren die kiezen voor plastische chirurgie volgens Merton? Verklaar je antwoord met verwijzingen naar de normen en waarden van de dominante cultuur.

Klimaatactivisten van Extinction Rebellion blokkeren Gentse stadsring

In Gent blokkeerden zaterdagmiddag bijna 150 activisten van de milieugroep Extinction Rebellion de stadsring. Met de actie herhaalt de milieugroep haar eis: een einde aan alle fossiele subsidies. De Gentse politie is aanwezig om het verkeer om te leiden.

Rond de middag verzamelden de demonstranten van Extinction Rebellion Gent in het Citadelpark. Daarna wandelden ze naar de R40, de ring van Gent, om die te blokkeren. De zogenaamde ‘picknick blokkade’ is niet het eerste protest van de milieubeweging. Het is de vierde keer dat ze de ring van Gent versperren.

Hun eis blijft ongewijzigd. Ze willen dat de overheid en het stadsbestuur geen subsidies meer geven aan de fossiele industrieën. Daarom trekken ze de straat op. ‘Elk jaar gaat er minstens 13 miljard euro van ons belastinggeld naar de meest vervuilende en winstgevende bedrijven’, zegt demonstrant Annelies. Ze trekt aan de alarmbel en kijkt naar de politici. ‘Doe iets. Schaf die subsidies af en geef het geld aan de kinderopvang, openbaar vervoer, huisvesting …’

Bij het protest zaterdagmiddag waren ongeveer 150 mensen aanwezig. Dat bevestigt de Gentse politie die aanwezig was om het verkeer om te leiden. Ook andere organisaties zoals Greenpeace, Scientist Rebellion en Grootouders voor het Klimaat zijn betrokken bij het protest.

Ook in Nederland is er protest van de milieubeweging. Sinds 9 september voert Extinction Rebellion dagelijks actie in Den Haag. Daar blokkeren ze de A12. De actiegroep wil doorgaan tot de overheid stopt met het steunen van de fossiele industrie.

©VANIN

c Bij welke groep hoort Extinction Rebellion volgens Merton? Verklaar je antwoord met verwijzingen naar de normen en waarden van de dominante cultuur.

Bron: De Standaard, 23 september 2023

Quiet quitting boomt op TikTok: jonge werknemers weigeren meer en beter te doen op het werk

De afgelopen weken stond TikTok vol met filmpjes van jonge werknemers die het hebben over quiet quitting, ofwel je werk afbakenen tot het strikt noodzakelijke. Waar komt dat fenomeen vandaan? Is het een oplossing voor stress en burn-out? En moeten werkgevers zich zorgen maken?

Wat is quiet quitting?

De Amerikaanse TikTokker @zaidleppin gaat sinds enkele weken viraal met een filmpje waarin hij uitlegt wat quiet quitting is. ‘Je neemt geen ontslag, maar je stopt met meer en beter te doen op het werk. Je voert nog steeds je taken uit, maar je doet niet meer mee aan de cultuur dat je werk je leven moet zijn.’

Bij quiet quitting komt het er dus op neer dat je enkel nog doet wat in je jobomschrijving staat en niets extra's. Je blijft dus werken, maar je doet bijvoorbeeld geen overuren meer, je checkt je mails niet meer buiten de werkuren en je neemt geen extra verantwoordelijkheden meer op, zonder dat daar iets tegenover staat.

Het filmpje van @zaidleppin raakte een gevoelige snaar bij veel Amerikaanse jongvolwassenen, vaak hoogopgeleid, die nu massaal hun ervaringen delen op social media.

Waar komt het vandaan?

Sinds de coronapandemie zijn veel mensen hun werk in vraag beginnen te stellen. In de Verenigde Staten bracht de pandemie the great resignation op gang. Miljoenen Amerikanen namen ontslag en zochten ander werk met meer vrije tijd, een beter loon en tal van andere voordelen. Vorig jaar was er in China ook het fenomeen van lying flat, waarmee jonge hoogopgeleide werknemers protesteerden tegen de cultuur om lange dagen te kloppen op het werk. Ze kozen ervoor om uit de ratrace te stappen en het rustiger aan te doen.

Ook Amerikaanse jongvolwassenen raakten tijdens de coronapandemie gefrustreerd, omdat ze niet gecompenseerd werden voor hun extra inspanningen. Sommigen doen aan quiet quitting uit protest omdat het bedrijf hen niet waardeert, anderen zien het vooral als een middel tegen stress en burn-out.

Leeft het hier ook?

Of quiet quitting hier ook al ingang heeft gevonden, is moeilijk vast te stellen. Vlaamse TikTokkers lijken er alvast niet mee bezig te zijn. ‘The great resignation hebben we hier niet gehad’,’ zegt professor Ans De Vos van de Antwerp Management School. ‘Uit cijfers blijkt dat mensen hier niet massaal ontslag genomen hebben de afgelopen twee jaar. Maar quiet quitting is iets wat onder de waterlijn gebeurt en is dus heel moeilijk te meten.’

Toch verrast de filosofie die erachter zit niet. ‘We merken al langer dat jongeren hun grenzen op het werk beter bewaken. Ze hebben sowieso meer aandacht voor de balans tussen werk, gezin en vrije tijd,’ zegt professor sociologie Ignace Glorieux (VUB).

‘Jongeren werken in een heel andere context dan de voorbije generaties. Er heerst een krapte op de arbeidsmarkt, dus ze kunnen zich wat meer permitteren. Maar het is geen algemene trend. Er zijn nog altijd ambitieuze jongeren die in het begin van hun loopbaan heel hard werken en carrière willen maken.’

Is het een oplossing voor stress en burn-out?

Mensen die een burn-out hebben of er dreigen een te hebben, krijgen vaak de raad om hun grenzen te stellen en te focussen op de essentie van hun job. Is quiet quitting voor hen dan een oplossing?

Professor De Vos denkt van niet. ‘Misschien op de korte termijn, maar zeker niet op de lange termijn. Quiet quitting gebeurt immers in stilte. De leidinggevende wordt niet bij het proces betrokken, waardoor je niet tot een duurzame oplossing kunt komen.’

Ze pleit ervoor dat organisaties hiermee aan de slag gaan en dat bespreekbaar maken. ‘Mensen durven het niet altijd aan te kaarten dat ze overbevraagd zijn of dat ze de zin van hun werk niet meer inzien. Een werkgever moet ervoor zorgen dat er een veilige omgeving gecreëerd wordt, waarbinnen dat wel besproken kan worden. Meer presteren is niet altijd beter. Het is belangrijk dat bedrijven inzetten op werkbaar werk en verbinding. Als een werknemer betrokken is, zal die zich beter inzetten voor de organisatie.’

Moeten werkgevers zich zorgen maken?

Als mensen hun werk nog tot een minimum beperken, kan dat zeker problemen opleveren voor werkgevers. ‘Stel je voor dat iedereen dat doet, dan hou je het als organisatie niet lang meer vol,’ zegt professor De Vos. ‘Wie gaat dan nieuwe collega's opleiden of inspringen voor een zieke collega?’

‘Door de krapte op de arbeidsmarkt focussen werkgevers nu vooral op het binnenhalen van nieuwe mensen en op het behouden van mensen met zeer specifieke profielen waar veel vraag naar is. Maar daartussen zit nog een hele grote groep werknemers waar ze minder aandacht aan besteden.’

‘Die groep laat minder van zich horen, maar als er niet geïnvesteerd wordt in de arbeidsrelatie met die werknemers kan dat de cultuur van het bedrijf ondermijnen. Dan vallen die mensen uit of ze vertrekken.’

Ook jonge werknemers verdienen zeker extra aandacht. ‘Zij zijn de afgelopen twee jaar begonnen in volle coronapandemie. Daardoor kwamen ze minder op kantoor. Ze weten dus minder goed wat er van hen verwacht wordt en wat het werkethos is in een bedrijf. Normaal leer je dat impliciet door op de werkvloer te zijn: hoelang blijven collega's op kantoor, hoelang nemen ze pauze. Het is dus belangrijk om nieuwe collega's mee te krijgen en ook bij hen in te zetten op emotionele verbondenheid met het bedrijf.’

Bron: VRT-nieuws

©VANIN

d Bij welke groep horen de quiet quitters volgens Merton? Verklaar je antwoord met verwijzingen naar de normen en waarden van de dominante cultuur.

7.4

Social e cognitie

Doorheen al je sociale contacten verwerk je informatie over hoe mensen denken, hun emoties, hun bedoelingen en hun sociaal gedrag. Je bouwt steeds meer kennis op (cognitie) over de sociale wereld waarin je leeft. Daarmee kun je vragen beantwoorden als: wat is mijn plaats als jongere in de wereld vandaag? Wat is mijn rol als vrouw of man en is die rol aan evoluties onderhevig? Hoe ga ik om met evoluties in hoe mensen met elkaar omgaan?

Als persoon groei je op in een samenleving. Je neemt er waarden, normen en opvattingen uit over. Dat gebeurt door opvoedingsprocessen, bewuste leerprocessen (bv. in schoolse contexten) en via al dan niet subtiele beïnvloedingsprocessen. Zo leer je onder meer je plaats kennen: in een boven-, onder-, of nevengeschikte rol. Dat leer je door informatie uit het gedrag van anderen te lezen, te interpreteren, en te begrijpen. Je verwerft sociale cognitie

Het kameleoneffect

De Amerikaanse sociaal psychologen Tanya Chartrand en John Bargh komen op basis van onderzoek in 1999 tot de conclusie dat mensen onbewust de neiging hebben om houdingen, gebaren en uitdrukkingen van anderen in sociale situaties na te bootsen. De techniek kan echter ook bewust worden toegepast om gelijkgezindheid te creëren.

Ze noemen dat het kameleoneffect: wanneer iemand onbewust zaken als gedrag, houding, gezichtsuitdrukking en maniertjes van iemand anders in zijn sociale omgeving nabootst.

De onbedoelde nabootsing en imitatie blijkt een sociale samenhang als effect te hebben. Het kameleoneffect lokt een warme reactie uit in het contact met anderen. Dat vergemakkelijkt sociale interacties.

Van mensen die het doen in een (vaak onbewuste) poging om aantrekkelijker over te komen, wordt gezegd dat ze het kameleoneffect vertonen. Maar als iemand denkt dat je met opzet kopieert, kan de uitkomst het tegenovergestelde zijn. De onderzoekers stellen ook vast dat empathische mensen, of degenen die gemakkelijk het perspectief van anderen innemen, vaker de acties van anderen spiegelen.

Als het gaat over het overnemen van de lichaamstaal zijn er twee makkelijk te herkennen technieken:

Mirrorwise mimicry: wanneer iemand een ander individu kopieert, doet hij dat precies op de tegenovergestelde (spiegelende) manier als de persoon die hij kopieert. Dus wanneer de persoon die wordt nagebootst tijdens het spreken een bepaald gebaar met zijn rechterhand maakt, zal de persoon die nabootst hetzelfde gebaar maken met zijn linkerhand.

Het begrip mimicry komt van het Engelse woord ‘mimic’, wat nabootsen betekent. De uitgang ‘-ry’ wordt gebruikt om een actie aan te duiden.

Anatomische nabootsing: je kunt ook de anatomische kenmerken van een ander individu overnemen. In dat geval imiteer je bewegingen van de persoon die je kopieert. Als je met iemand zit die zijn benen kruist, kan het zijn dat je ook zo gaat zitten.

Leertekst 4

Nadelige gevolgen van het kameleoneffect

Hoewel het voordelen heeft, wijst de literatuur ook op nadelige gevolgen van het kameleoneffect:

Verlies van authenticiteit: het kan soms handig zijn om een goede indruk op anderen te maken, maar het kan leiden tot het verbergen van eigen gevoelens en meningen. Soms kunnen sociale kameleons zichzelf verliezen in hun drang om anderen te behagen.

Verlies van eigen identiteit: wie voortdurend de neiging heeft om zich aan te passen aan wat anderen denken of aan hoe ze zich uiten, dreigt de eigen identiteit te verliezen.

Lange tijd staken personen met een homoseksuele geaardheid dat element van hun identiteit weg om toch maar te kunnen blijven voldoen aan de verwachtingen van hun omgeving. Tot en met de ontkenning van zichzelf, met gevolgen voor hun zelfvertrouwen en zelfbeeld.

Oppervlakkige relaties: sociale kameleons kunnen vaak makkelijk een gesprek met anderen opstarten. Ze passen hun gedrag meteen aan anderen aan, waardoor die makkelijk meegaan in het gesprek. Dat kan echter leiden tot oppervlakkige relaties, omdat ze niet altijd hun ware zelf laten zien. Als je je voortdurend aanpast aan de ander is er weinig ‘spanning’, je bent het altijd meteen eens. Zo ben je vlug uitgepraat.

Emotionele uitputting: om blijvend aan verwachtingen van anderen te kunnen voldoen, moeten sociale kameleons voortdurend schakelen tussen verschillende manieren om zich te uiten, te denken, te oordelen. Dat vraagt voortdurende alert zijn, wat kan leiden tot stress en vermoeidheid.

Verwarring bij anderen: door je telkens weer aan anderen aan te passen, weten de anderen na een tijd niet meer wie je echt bent. Je doet je immers anders voor in verschillende contexten. Dat kan leiden tot wantrouwen en onzekerheid in relaties.

GOOD TO KNOW

Kameleon

Het begrip kameleon komt van het Latijnse ‘chamaeleōn’ dat weer komt van het Oudgriekse “χαμαιλέων” (khamailéōn). Dat is een samenstelling van de Griekse woorden ‘khamai’, wat betekent ‘op de grond’ en ‘leon’, wat ‘leeuw’ betekent. Hagedissen behoren tot de familie van de chamaeleonidae.

Het kameleoneffect is het figuurlijk gebruik van wat in de natuur gebeurt met de kameleon. Net zoals een kameleon zijn kleuren verandert om op te gaan in zijn omgeving, pas jij je gedrag aan zodat het past bij de mensen om je heen, vooral degenen met wie je het meest omgaat. De verandering van kleur gebeurt bij de kameleon ook omwille van psychologische factoren: wanneer een vijand of partner in de buurt is of wanneer ze vechten met andere kameleons. De kleur van een kameleon geeft aan of ze bang of boos zijn. Daarom is de verandering van kleur soms ook een vorm van communicatie tussen kameleons.

Bron: atymonline.com

©VANIN

Leeractiviteiten

1 Leidinggevenden – al dan niet wereldleiders – gebruiken de techniek van het kameleoneffect om een wederzijdse betrokkenheid of bereidheid naar elkaar toe uit te stralen. Analyseer hoe op elke foto beide leiders dat in de praktijk brengen. Met welke leider heeft de Chinese president Xi de beste verstandhouding?

©VANIN

2 Lees volgende tip uit een managercursus. Bij een tip denk je vooral aan voordelen. Aan welke nadelen denk jij bij deze tip op basis van de info over het kameleoneffect? Als je een beter persoon, werknemer of leider wilt worden, laat het kameleoneffect dan in je voordeel werken. Omring jezelf met mensen die je bewondert, omdat ze het gedrag en de gedachten hebben van jouw geïdealiseerde beeld. Werkt behoorlijk snel als je gelijkgestemde mensen hebt.

3

The Washington Post heeft een rubriek gewijd aan factchecking. Daarvoor gebruikt de Amerikaanse krant een specifieke methodiek. Journalist Glenn Kessler, die de Pulitzer prijs won in 2018, controleert politieke uitspraken op hun waarheid. Hij geeft de uitspraken een waarde van een tot vier Pinokkio's, afhankelijk van de grofheid van de leugens. Trump vereiste in deze rubriek een nieuwe categorie: de bodemloze Pinokkio.

• oké, maar wel wat schaduw

• een selectief verhaal

• enige overdrijving

• geen feitelijke onwaarheden

©VANIN

• ontbreken van belangrijke nuances

• significant feitelijke fout

• mogelijk technisch correct

• volledig uit zijn context gehaald

• een joekel van een fout

Aanvaard je onderstaande stellingen of niet? Beargumenteer op basis van je eigen ervaringen en die van anderen (gebruik dus je huidige sociale cognitie). Duid ook het aantal Pinokkio's aan.

Stelling

In een selectiegesprek is het een voordeel als je mirrorwise mimicry toepast. Dat heeft altijd een effect op je kans om geselecteerd te worden.

Wie aandacht aan anderen besteedt, bootst meer na. Maar deze mensen maken daardoor niet meer vrienden.

Het kameleoneffect is vooral sterk als mensen bij dezelfde groep horen of als ze elkaar graag mogen.

Facebook heeft amper invloed op het zelfbeeld van gebruikers, omdat mensen vaak hun beste momenten delen en vergelijken met anderen.

WaarNiet waar Aantal Pinokkio's

4 In welke mate kan het kameleoneffect een rol spelen in het vinden van een partner? Hoe ver kun je daarin gaan? Wat zijn voordelen? Zijn er ook nadelen?

De social e ruiltheorie

Het gebeurt in romantische relaties, maar ook in vriendschappen. Mensen doen het bij zakelijke relaties, maar ook gewoon bij het al dan niet ingaan op een vraag van iemand die de weg zoekt. We wegen af wat de voor- en nadelen zijn van de relatie.

©VANIN

Leertekst 5

De Social Exchange Theory (SET) of sociale ruiltheorie is een leertheorie waarin relaties worden beschreven als resultaatgericht sociaal gedrag. De theorie is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek van onder meer Harold Kelley (1921–2003) en Claude Lévi-Strauss (1908–2009). Hun onderzoek zegt veel over hoe relaties ontstaan en onderhouden worden. Het is toepasbaar op mensen overal ter wereld en leert veel over geven en nemen in een relatie. Elke cultuur heeft een eigen, unieke manier om kosten en voordelen te beoordelen binnen vriendschappen en romantische relaties. In Aziatische samenlevingen staan collectiviteit en harmonie centraal. Daarom zijn bepaalde kosten zoals opoffering van vrijheid of geluk niet zo belangrijk als in geïndividualiseerde culturen.

SET is een begrip dat zowel in de psychologie als de sociologie gebruikt wordt. Volgens de theorie kiezen mensen om relaties te starten en te onderhouden om vervolgens de voordelen van die relaties te maximaliseren en de kosten te minimaliseren. Iedereen maakt dus een kostenbatenanalyse vooraleer hij aan een relatie begint. Zo worden de risico's en de voordelen van die nieuwe, mogelijke relatie ingeschat.

Mich vond het belachelijk dat haar vriendin een man de weg niet wilde wijzen naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis. ‘Ik vertrouwde die man niet, hij keek zo raar,’ zei ze.

Achterliggende principes:

—Mensen zijn geneigd om straffen te vermijden en beloningen te zoeken.

—Mensen worden gedreven door de vraag: wat levert het mij op?

—Mensen voeren de kosten-batenanalyse uit voordat er sprake is van een relatie

Soorten kosten en baten:

Het kan gaan om effectieve geldelijke kosten, maar ook om tijd of moeite die je moet of wilt steken in een relatie. Ook schat je onder meer de kans in op (het vermijden van) vernedering en fysiek geweld.

Onder baten vallen materiële voordelen, geld, geschenken.

Maar ook sociale erkenning en gebaren als bewijs van aandacht (een glimlach, schouderklopje, knipoog of knikje) horen bij deze categorie.

‘Ik zie wel wat in Sofie,’ bekende Viane. ‘Hoe zij naar mij keek op de bus. Niet gewoon, man. Ik neem morgen dezelfde bus.’

nadelen of kosten

voordelen of opbrengsten

Positieve relaties zijn die waar de voordelen groter zijn dan de nadelen, voor beide personen.

Winst uit relaties = beloningen interactie – kosten interactie

Kritiek op de sociale ruiltheorie

Hoewel de SET een interessante denkwijze biedt in de sociologie, zijn er een aantal kritische overwegingen:

—De theorie legt de nadr uk op rationele berekeningen van kosten en baten, maar houdt minder rekening met emotionele aspecten en sociale normen die gedrag beïnvloeden. ‘Ik weet dat een kunstenaar niet meteen veel eten op de plank zal brengen als we samen zijn, maar ik zie hem graag, wat ma ook mag zeggen van hem. Ik blijf bij hem.’

—Niet alle interacties zijn gebaseerd op ruil, soms doe je iets zomaar. Er zijn ook altruïstische handelingen, wederkerigheid zonder expliciete ruil en andere sociale dynamieken. ‘Oké, ik heb het druk met sport, muziek en ook studeren. Maar ik wil mij blijven inzetten voor de Wereldwinkel in de buurt.’

—Hoewel de theorie nuttig is om bepaalde aspecten van menselijk gedrag te begrijpen, kan ze niet altijd nauwkeurig voorspellen hoe individuen zich in specifieke situaties zullen gedragen.

©VANIN

Leeractiviteiten

1 Herken jij de uitleg over de sociale ruiltheorie bij jezelf en in je omgeving? Geef een voorbeeld.

2 Geef een voorbeeld van de sociale ruiltheorie zoals het niet werkte, hoewel je hoopte van wel. Kun je hiervan afleiden bij welke personen je het in het vervolg anders moet aanpakken?

3 Rusbult en Martz onderzochten in 1995 waarom sommigen vrouwen en mannen in relaties blijven terwijl ze misbruikt of mishandeld worden. Hoe kun je dat verklaren vanuit de sociale ruiltheorie?

Mach t en sociale ongelijkheid: breuklijnen in de samenleving

In alle groepen waarvan je deel uitmaakt kunnen meningsverschillen en conflicten ontstaan: je hebt ruzie met je ouders, je vrienden, ook wel eens met een leraar ... Meestal slaag je erin die conflicten samen op te lossen en leef je in een goede verstandhouding met elkaar. In een samenleving ontstaat een samenhorigheidsgevoel tussen groepen op basis van gemeenschappelijke doelstellingen: solidariteit. Dat je lid bent van bepaalde groepen, trekt echter ook een scheidingslijn tussen wie wel lid van de groep is en wie niet, de wijgroep en de zij-groep. In de sociologie noemt men dat de in-group en de out-group. Je hebt de neiging om je goed te voelen bij de wij-groepen: je verdraagt meer van hen, ook als je het een keer niet eens bent met anderen. Tussen in-groups en out-groups kunnen grote conflicten ontstaan die moeilijk op te lossen zijn. Op basis van tegenstrijdige belangen kunnen ernstige conflicten aanleiding geven tot breuklijnen in een samenleving. Er ontstaat een kloof waarbij macht vaak om het hoekje komt kijken om de eigen belangen veilig te stellen. Er ontstaat sociale ongelijkheid en gebrek aan sociale cohesie

©VANIN

Sociale verschillen kunnen in samenlevingen aanleiding geven tot felle strijd en soms tot burgeroorlogen: er ontstaan breuklijnen in de maatschappij en mensen zoeken naar macht. Het gaat dan om ernstige verschillen die de kern van een samenleving kunnen bedreigen. Het gaat dus niet om de alledaagse politieke tegenstellingen of politieke scheidingslijnen. Maatschappelijke breuklijnen ontstaan in drie stappen:

1 → Maatschappelijke tegenstelling = conflicten binnen een samenleving over Tussen verschillende politieke partijen één specifiek maatschappelijk probleem bestaan tegenstellingen rond de aanpak van de milieuproblematiek, het rijbewijs met punten ...

2 → Maatschappelijke scheidingslijnen = meningsverschillen rond een samenhangend Hoe ga je om met het onveiligheidsgevoel geheel van conflicten in de steden, met migratie?

3 → Maatschappelijke breuklijnen = een conflict dat de maatschappij tekent en De grote kloof tussen rijk en arm in onze soms bedreigt (=zwaarste vorm van splitsing) samenleving, de kloof tussen Noord en Zuid, tussen Vlamingen en Franstaligen ...

Manieren waarop de breuklijn vorm krijgt in de maatschappij

De sociologie gebruikt de term ‘breuklijn’. Het gaat dan om een ernstige verdeeldheid in de samenleving tussen bijvoorbeeld::

—geslachten

—autochtonen en allochtonen

—levensbeschouwingen

—arm en rijk

—werkenden en niet-werkenden

—kennis bezitten of niet

—stad en platteland

Leertekst 6

Die breuklijnen kunnen op verschillende manieren vorm krijgen in de maatschappij:

Relationele breuklijn = uitsluiting van sociale netwerken.

De sociale cohesie valt weg. Uitgeslotenen hebben vrijwel geen sociale netwerken. Ze krijgen weinig of geen toegang tot maatschappelijk belangrijke goederen (zoals inkomen, status en macht). Dat staat tegenover de in-group met sterke, dominante banden die steun en erkenning geven.

Kansarmen hebben vaak weinig of geen banden met sociale posities waaraan een hogere status vastzit. Het leggen van contacten met anderen is voor hen vaak bedreigend en ze houden er een gevoel van onmacht en minderwaardigheid aan over.

Maatschappelijke breuklijn = uitsluiting van de arbeidsmarkt en het culturele en maatschappelijke leven

Uitsluiting is vaak het gevolg van een combinatie van vele factoren. Iemand of een groep die uitgesloten wordt, krijgt minder of geen kans om deel te nemen aan sociale activiteiten. De participatiegraad aan het maatschappelijke leven, waaronder arbeidsmogelijkheden, is laag.

Kansarmen voelen zich vaak structureel uitgesloten van de arbeidsmarkt en komen daardoor soms terecht in jobs in de ‘informele’ economie van zwartwerk en sjacheren.

Ruimtelijke breuklijn = uitsluiting van bepaalde buurten of wijken

Er ontstaan geleidelijk aan specifieke buurten of wijken waar enerzijds de ‘uitgeslotenen’ wonen en anderzijds de ‘anderen’. Je krijgt residentiële segregatie. Er ontstaat een toenemende anonimiteit en verzakelijking. Dat wil zeggen dat er een proces plaatsvindt waarbij sociale interacties steeds meer worden gekenmerkt door formele, rationele en instrumentele (om iets mee te bereiken) kenmerken in plaats van persoonlijke, emotionele en informele.

Tussen gelijkgezinden is de kans groter dat er zich sterke banden ontwikkelen. Door groeiende inkomensongelijkheid krijg je enerzijds buurten waar de sociaaleconomisch zwakkeren wonen en wijken waar de grootverdieners wonen. Er ontstaat een onzichtbare muur rond de achtergestelde buurten, daaruit ontsnappen is vaak vrijwel onmogelijk.

Een van de scherpste problemen bij wie uitsloten wordt omwille van een breuklijn is dualisering. Het begrip ‘dualisering’ verwijst naar het proces waarbij samenlevingen worden opgesplitst in twee afzonderlijke delen of groepen. Dit gebeurt vaak op basis van sociaaleconomische status, opleidingsniveau, leeftijd, geslacht, etniciteit ... Dat kan leiden tot ongelijkheden en sociale uitsluiting.

Gevolgen van breuklijnen voor de samenleving

Sociale ongelijkheid: sommige breuklijnen – niet enkel de lijn tussen arm en rijk – kunnen leiden tot ongelijke toegang tot hulpbronnen, kansen en voorzieningen om zich te ontwikkelen en een plaats te krijgen in de samenleving. Dat vergroot de sociale ongelijkheid. Culturele spanningen: breuklijnen tussen verschillende levensbeschouwelijke (religieuze) of etnische groepen kunnen leiden tot spanningen en conflicten. Dat kan aanleiding geven tot discriminatie, ongenuanceerde vooroordelen en soms tot opflakkerend geweld Polarisatie: breuklijnen kunnen zorgen voor een diepe verdeeldheid tussen groepen mensen. Gevolgen zijn herkenbaar: wantrouwen, gebrek aan begrip, soms vijandigheid tussen de groepen.

Versnippering van het politieke landschap: rond sommige breuklijnen kunnen mensen zich aansluiten bij bestaande maar ook nieuwe politieke partijen en ideologieën. Vandaag zie je daardoor een versnippering van het politieke landschap. In Nederland heb je de BBB, de Boer Burger Beweging, om de spanning tussen het platteland en de stedelijke omgeving aan te pakken. Ze kennen er ook 50PLUS dat opkomt voor de ouderenbelangen. Kleine partijen kunnen in Nederland makkelijker een vertegenwoordiging kennen in het parlement. In België moet je sinds 2003 minstens 5 % van de stemmen halen om een vertegenwoordiger te hebben in het parlement.

Leeractiviteiten

1 Verdeel de klas in duo’s. Zoek per twee van elke gradatie van conflicten een kort filmfragment of een fragment uit het journaal. Kom dat beknopt voorstellen aan je klasgenoten. Geef hieronder de correcte bronvermelding weer van de gekozen fragmenten.

fragment over maatschappelijke tegenstellingen:

fragment over maatschappelijke scheidingslijnen:

fragment over maatschappelijke breuklijnen:

2 De drie kenmerken van een breuklijn zijn ook herkenbaar in de kloof tussen werkenden en niet-werkenden. Hoe kan dat tot uiting komen?

Arm en rijk , laag- en hooggeschoolden

Ondanks alle solidariteitsacties en een beleid voor gelijke kansen blijft de breuklijn tussen arm en rijk nog steeds bestaan. Armoede en sociale uitsluiting zijn nog steeds een herkenbaar uitsluitingsmechanisme in ons welvarend land. Er is een evolutie in hoe sociologie nadenkt over sociale ongelijkheid en de breuklijn tussen arm en rijk.

Leertekst 7

Breuklijn tussen arm en rijk

Vroeger benoemden sociale wetenschappers de ongelijkheid in de samenleving aan de hand van klassen David Ricardo (1772-1823) ging daarvoor uit van de ongelijkheid in het grondbezit en de opbrengst daarvan. Karl Marx (1818-1883) verdeelde de samenleving dan weer in zeven klassen: industriëlen (bourgeoisie), grootgrondbezitters, kleinburgers (o.m. de middenstanders), vrije loonarbeiders (proletariërs die hun arbeid konden verkopen), de zelfstandigen (verkopen hun arbeid maar hebben wel productiemodellen), de slaven en het lompenproletariaat (de restcategorie).

Zoals je al in hoofdstuk 4 hebt gezien, spreek je vandaag over kansarmoede als je het hebt over de ongelijke startpositie die mensen hebben. In de westerse samenleving hadden klassen dus te maken met de plaats die je innam in het productieproces (baas, arbeider, dagloner ...) of het bezit dat je had. Rijk of arm hing samen met de klasse waartoe je behoorde. Armoede gaat over meer dan alleen het financiële. Kansarmoede bekijkt armoede ruimer dan het (gezins)inkomen. Het gaat ook over aspecten als huisvesting, gezondheid, woonomgeving, onderwijs en culturele mogelijkheden

Hedendaagse sociologen gebruiken data over onder meer inkomen, opleidingsniveau, beroep en politieke invloed om sociale klassen te meten. Jan Vrancken (1944) noemt het complexe netwerk van sociale uitsluiting het armoedeweb. Dat concept veronderstelt een ruime aanpak van het armoedevraagstuk, die verdergaat dan financiële ondersteuning.

Je spreekt over sociale uitsluiting als je het hebt over mechanismen die mensen uitsluiten van bijvoorbeeld scholing, bepaalde banen, toegang tot voorzieningen en huisvesting.

Sociale uitsluiting treft vooral mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn.

Maatschappelijke kwetsbaarheid komt naar voren in interacties tussen mensen en maatschappelijke instellingen waarbij bepaalde mensen alleen met de negatieve kant van de instellingen te maken hebben.

Volgens sociologe Nicole Vettenburg (1947) is maatschappelijke kwetsbaarheid een proces waarbij mensen in interactie met maatschappelijke instellingen zoals onderwijs, politie, arbeidsmarkt, huisvestingsmarkt en gezondheidszorg kwetsuren oplopen en zo elke keer kwetsbaarder worden in interactie met diezelfde of andere maatschappelijke instellingen, waardoor er sprake is van een cumulatief proces

Breuklijn tussen kort- en langgeschoolden

De democratisering van het onderwijs, meer bepaald het verplicht leren tot 18 jaar, heeft een aantal positieve gevolgen, maar heeft de ongelijkheid tussen mensen niet weggewerkt

Afgestudeerden van de verschillende onderwijsvormen hebben erg verschillende levenskansen: de hiërarchie van de diploma’s is het nieuwe stratificatiemechanisme.

De huidige opleidingsverhoudingen zijn wat de klassenverhoudingen waren in de 19e eeuw. Dat geeft volgens sociologen aanleiding tot een nieuwe breuklijn: de breuklijn tussen kort- en langgeschoolden (voordien: laag- en hooggeschoolden). Kortgeschoolden zijn mensen zonder diploma secundair onderwijs Personen zonder een einddiploma van het secundair onderwijs ervaren vaak een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. In 2022 was volgens steunpuntwerk.be slechts 51,3 % van de kortgeschoolden aan het werk tegenover 78,4 % van de middengeschoolden en 89,7 % van de langgeschoolden. Kortgeschoolden hebben vaak een lagere levensverwachting dan langgeschoolden. Het gaat om een samengaan van risicofactoren: levensstijl, toegang tot gezondheidszorg, sociale omstandigheden ...

©VANIN

Onze huidige samenleving is geëvolueerd naar een kennismaatschappij. Niet alleen bij de productie, maar ook bij de consumptie van allerlei goederen moet je steeds meer weten en kunnen.

Communicatie en geldverkeer gebeuren steeds meer – en soms bijna uitsluitend – via een digitale weg. Zowel het bedenken, de productie als het gebruik van die toestellen vragen heel wat kennis. Oudere mensen en minder begaafden haken af als ze met die toestellen moeten omgaan. Daardoor raken ze meer geïsoleerd en kunnen ze van de voordelen van de geëvolueerde maatschappij geen gebruik maken.

De veranderingen die bezig zijn en de wijze waarop onze samenleving goederen en diensten produceert, leiden tot nieuwe vormen van culturele en sociale ongelijkheid Opleiding en diploma bepalen of je in de samenleving bekwaam bent om te handelen. Een diploma bepaalt in belangrijke mate de levenskansen van een individu. Het behalen van een diploma bepaalt de kansen op inkomstenverlies door ziekte, werkloosheid of vroegtijdig overlijden.

Doordat je in onze tijd een status moet verwerven via je individuele inspanningen, word je steeds meer zelf verantwoordelijk gesteld voor eventuele achterstelling. Sociale ongelijkheid is daardoor bijzonder kwetsend voor wie ondergeschikt is.

Volgens de Vlaamse socioloog Mark Elchardus (1946) bestaat op basis van de geschetste breuklijn bij de mensen aan één kant van die breuklijn een ideologische samenhang tussen gevoelens van politieke machteloosheid, etnocentrisme, utilitair individualisme en voorkeur voor autoritaire relaties.

Volgens Elchardus dreigt een confrontatie met een duidelijke, ideologisch ingebedde ontwikkeling van antidemocratische gevoelens

Aan de ene kant van de breuklijn vind je vandaag mensen die vertrouwen hebben in hun medemensen, de democratie verdedigen en kiezen voor een multiculturele samenleving. Ze verwerpen materiële consumptie niet, maar het milieu is ook belangrijk.

Aan de andere kant van de breuklijn staan mensen die geloven dat maatschappelijke solidariteit beperkt moet blijven tot een basisvangnet, de overheid zich niet te veel met het dagelijks leven moet bemoeien en er een beperking moet zijn op immigratie. Orde, veiligheid en economische groei zijn de hoogste waarden.

GOOD TO KNOW

Armoede in cijfers

Volgens de EU-SILC-enquête van 2023 leeft 12,3 % van de totale Belgische bevolking in een huishouden met een inkomen dat onder de armoededrempel ligt. Dat komt neer op ongeveer 1 op de 8 mensen of 2 150 000 Belgen in totaal.

Hoewel dat percentage nog steeds aanzienlijk is, is het wel een daling ten opzichte van voorgaande jaren. In 2020 lag het percentage namelijk nog op 14.1 %, en in 2018 op 16.4 % van de bevolking.

in België

©VANIN

Achter de nationale cijfers schuilen wel grote regionale verschillen. De situatie is het meest zorgwekkend in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het minst in het Vlaams Gewest. Het Waals Gewest situeert zich tussenin, maar heeft wel hogere armoedeniveaus dan het nationale niveau.

De armoededrempel wordt elk jaar opnieuw berekend, op basis van het inkomen van alle Belgen van dat jaar. In 2023 staat de armoededrempel op 1 450 euro netto per maand voor een alleenstaande, 3 045 euro voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen.

Bron: armoedecijfers.be

Leeractiviteiten

1 Ondanks alle solidariteitsacties en maatregelen van de overheid is de breuklijn tussen arm en rijk niet weg te denken. Het verschil en de kloof tussen arm en rijk is een vaak bestudeerd fenomeen, net zoals de inkomensverschillen. Die laatste worden uitgedrukt door de Gini-index. De Gini-index of de Gini-coëfficiënt is een maatstaf voor de inkomens- of vermogensongelijkheid en is genoemd naar de Italiaanse statisticus Corrado Gini (1884-1965). De index loopt van 0 tot 100 en geeft de mate van inkomensongelijkheid weer. Als iedereen gelijk is, dan is de index 0. Een waarde van 100 komt overeen met een volledig ongelijke verdeling. Bekijk op iDiddit de video over de Gini-coëfficiënt en voer onderstaande opdracht uit.

a Noteer op een briefje hoeveel zakgeld je krijgt per maand.

b Verzamel alle briefjes van de klas (anoniem).

c Bereken de Gini-index van de klas door gebruik te maken van een online calculator.

d Conclusie: hoe beoordeel je de ongelijkheid van de inkomens in je klas? Hoog? Laag?

2 Zorgt de verlenging van de scholing voor minder ongelijkheid tussen kort- en langgeschoolden? Interpreteer de grafische voorstelling die een evolutie schetst in de OESO-landen van de scholingsgraad en de impact ervan op het verschil tussen het aantal kort- en langgeschoolden.

De kans om het hoger onderwijs met vrucht te beëindigen

ouders geboren tussen 1945 en 1954

18

ouders geboren tussen 1975 en 1985

kortgeschoold

langgeschoold

hoger onderwijs afgemaakt hoger onderwijs niet afgemaakt

Verdeel de klas in drie groepen. Ieder groep behandelt een van onderstaande voorstellen over hoe je de sociale ongelijkheid en de effecten ervan kunt aanpakken in het onderwijs.

a Elke groep zoekt info om zijn voorstel te staven. Een woordvoerder legt het voorstel vervolgens aan de ganse klas uit.

Wim Van den Broeck, professor psychologie aan de VUB:

‘Ik geloof niet dat we moeten proberen om een sociale mix tot stand te brengen op de scholen. Dat lukt toch niet, mensen clusteren nu eenmaal samen. Maar alle scholen moeten kwaliteit leveren. Alle kinderen hebben recht op een stevige bagage.’

Dirk Van Damme, voorzitter Commissie der Wijzen, die voorstellen formuleerde om het onderwijs te hervormen, ook met het oog op meer gelijke kansen:

‘Ik pleit voor centrale examens. Alle scholen moeten het minimum halen. Maar de scholen die de moeilijkste scholieren hebben, moeten meer middelen krijgen om hun niveau te kunnen opkrikken.’

Inge De Meyer, manager van het nationaal PISA-project: ‘De grondoorzaak van de grote verschillen in Vlaanderen tussen onderwijskansen zijn de grote verschillen tussen scholen die men in België laat ontstaan. In Finland zijn het allemaal veel meer gelijke scholen, met gelijkaardige scholierenpopulaties.’

b Kies welk voorstel volgens jou de meeste kans van slagen heeft. Noteer waarom je voor het voorstel koos.

4 Wat wordt er verstaan onder armoede? Kijk na op Statbel en beantwoord de vragen.

a Hoe bereken je het armoederisico?

b Wanneer is er sprake van ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD)?

c Wanneer is er sprake van ernstige materiële en sociale deprivatie voor kinderen (SMSD)?

5

Bij welk element van het onderstaande armoedeweb passen volgende zinnen? Schrijf de letters op de juiste plaats in het armoedeweb.

a Water en elektriciteit kosten veel geld.

b Doordat het huis slecht geïsoleerd is, wordt Jean vaak ziek.

c Liam heeft geen plaats op zijn kamer om zijn taken te maken en te studeren. Aan de keukentafel kan hij ook niet zitten. Studeren thuis is dus moeilijk, waardoor hij soms slechte punten behaalt.

d Wij zijn een gezin met vier kinderen en hebben maar drie slaapkamers in onze sociale woning.

e Mariam verloor haar werk en kon haar huishuur niet meer betalen.

f De papa van Pola verdient niet genoeg geld om een huis te huren, hij moet verhuizen naar een appartement met zijn drie kinderen.

g Op het platteland zijn de woningen goedkoper, maar dan is een verplaatsing naar de stad om te werken moeilijker.

©VANIN

h Yoni voetbalt heel graag, maar hij heeft een klein koertje achter zijn huis en geen tuin. De voetbalclub kost veel geld en zijn mama kan het lidgeld niet betalen.

i Het JAC (Jongeren Advies Centrum) zoekt mee naar een betaalbare woning voor de negentienjarige Abdullah.

j De huisbaas van Freddy stapt naar de vrederechter om hem uit het huis te laten zetten, omdat hij de huishuur niet onmiddellijk kan betalen.

k De mama van Sofia wil niet dat er kinderen komen spelen op woensdagnamiddag, want ze schaamt zich voor het kleine appartementje waar ze wonen.

l Frieda heeft moeite om alle rekeningen te betalen. Ze krijgt hulp voor budgetbeheer.

1 Welke van de volgende definities is de beste definitie van het kameleoneffect?

Een psychologisch fenomeen waarbij een persoon bewust het gedrag van een andere persoon nabootst om de affiniteit te vergroten.

Een psychologisch fenomeen waarbij een persoon bewust het gedrag van een andere persoon nabootst.

Een psychologisch fenomeen waarbij een persoon onbewust het gedrag van een andere persoon nabootst, maar niet om de affiniteit te vergroten.

Een psychologisch fenomeen waarbij een persoon onbewust het gedrag van een andere persoon nabootst.

2 Welke van de volgende uitspraken is een waarschuwing voor het kameleoneffect?

Als iemand gelooft dat je opzettelijk zijn of haar gedrag nabootst, zal die persoon je misschien wel leuker vinden.

Als iemand gelooft dat je opzettelijk zijn of haar gedrag nabootst, zal die persoon je misschien minder leuk vinden.

Het kameleoneffect is alleen van toepassing op twee mensen die mogelijk romantisch in elkaar geïnteresseerd zijn.

Het kameleoneffect treedt alleen op bij mensen die elkaar kennen en niet bij vreemden.

3 Wat is de kern van de sociale ruiltheorie?

Het idee dat mensen altijd altruïstisch handelen.

Het concept van wederkerigheid en uitwisseling in menselijke interacties.

4 Bedenk zelf twee toetsvragen die een link hebben met de actualiteit: een meerkeuzevraag en een open vraag.

POLITIEK: WAT BETEKENT HET VOOR ONS?

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

Dit hoofdstuk gaat over politiek. Het principe van de scheiding der machten staat daar centraal.

Je bekijkt de verschillende instellingen die in ons land uitvoerende en wetgevende macht uitoefenen.

Je maakt ook kennis met de democratische rechtsstaat en je gaat dieper in op twee belangrijke kenmerken ervan: participatie en representatie. Democratie gaat ten slotte niet alleen over instituties en procedures, maar ook over een cultuur die je best actief koestert.

LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik verwoord het principe van de scheiding der machten.

Ik kan in concrete situaties aangeven door welke instelling welke macht wordt uitgeoefend.

Ik kan vanuit de grondwet inzichten aanreiken over de scheiding der machten, de grenzen van de verschillende machten, de controle en evenwichten die de verschillende machten op elkaar uitoefenen en de onafhankelijkheid van elke macht.

Ik ken de bevoegdheden van de verschillende beleidsniveaus in ons land.

Ik kan kenmerken van een democratische rechtsstaat geven.

Ik kan verschillende vormen van conventionele en onconventionele politieke participatie geven en het democratische gehalte ervan afwegen.

Ik kan de begrippen dictatuur en democratie uitleggen en met voorbeelden illustreren.

Ik weeg de zinvolheid van mijn stem bij verkiezingen af.

Ik kan de begrippen links en rechts op de economische en culturele as plaatsen.

Ik kan de verhoudingen tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht toelichten.

Ik kan toelichten wat de globalisering betekent en wat de positieve en negatieve gevolgen ervan zijn.

Ik kan aangeven wat supranationale organisaties zijn en de werking van de EU, VN en NAVO uitleggen.

BEGRIPPEN

(absolute) meerderheid – coalitie – constitutie – decreet – deelstaat – democratische rechtsstaat –directe democratie – federale staat – fractie – gemeenschap – gewest – globalisering – ideologie –intergouvernementeel – kieskring – kieslijst – Koninklijk Besluit – natiestaat – parlementair –participatieve democratie – plenaire vergadering – representatieve democratie – residuaire bevoegdheden – sociaal contract – soevereiniteit – staatsgreep – staatshervorming – supranationaal –unitaire staat – wetten – wetsvoorstel – wetsontwerp

WAT

Instap

1

3

Onderaan de Akropolis in Athene ligt de oude agora, een groot plein met de gebouwen in een cirkel eromheen gebouwd. Het is een behoorlijk groot gebied, omdat alle stemgerechtigden van Athene er samenkwamen. Athene geldt als de oudste democratie, maar dat was het zeker niet in de moderne zin van het woord. Slaven, vrouwen en metoiken (vreemdelingen) hadden er geen stemrecht. Is stemrecht een wezenlijk kenmerk van democratie?

persoonlijk antwoord

Detail uit De school van Athene met Plato en Aristoteles. Het fresco toont de filosofen op een agora.

De agora van Athene ontstond aan het begin van de 6e eeuw v.C. op een open ruimte aan de voet van de Akropolis.

Het woord politiek komt van het Griekse woord politikos: alles wat met de burger en de ‘polis’ te maken heeft. Een polis was een Griekse stadsstaat, zoals Athene in de 6e-5e eeuw v.C. Aristoteles (384-322 v.C.) zet in zijn boek Politika zijn denkbeelden over de polis uiteen. Politiek verwijst bij Aristoteles in zijn meest algemene betekenis naar het nastreven van een goede samenleving door deelname aan de publieke zaak in de context van de polis. Geef vijf begrippen die jij associeert met politiek. Noteer ze eerst voor jezelf. Breng daarna alle begrippen van de hele klas samen op het bord in een woordwolk.

De Nederlandse politicoloog Andries Hoogerwerf (1931) ziet vijf aspecten van politiek: macht, beleid, verdeling, conflict-samenwerking en staat (of overheid als leidinggevende van een staat). Vind je die vijf aspecten terug in de woordwolk die op het bord staat?

8.1

Politieke instituties die ons leven bepalen op het lokale, nationale en supranationale niveau

Politieke instituties verwijzen naar de georganiseerde structuren en procedures die betrokken zijn bij het bestuur van een land. De instituties omvatten onder andere de wetgevende macht met parlementen of assemblees, de uitvoerende macht met regeringen of besturen en de rechterlijke macht met rechtbanken en hoven. Daarnaast kun je politieke partijen, verkiezingssystemen, constitutionele regels en normen en maatschappelijke organisaties ook als politieke instituties beschouwen. Ze spelen een cruciale rol in het bepalen van de manier waarop men een samenleving bestuurt en hoe men beslissingen neemt.

België is een federale staat België is een constitutionele, parlementaire monarchie. Dat betekent dat België een constitutie of grondwet, een verkozen parlement en een erfelijke monarch of koning als staatshoofd heeft. België is bovendien een federale staat. In een federale staat is de macht verdeeld tussen de centrale of federale overheid en de deelstaten. Andere voorbeelden van federale staten zijn de Verenigde Staten, Duitsland, Zwitserland en India. België kent twee soorten deelstaten: gewesten en gemeenschappen. De deelstaten hebben een grote mate van zelfstandigheid. Ze hebben een eigen parlement (wetgevende macht) en regering (uitvoerende macht), hebben bepaalde juridische bevoegdheden (rechterlijke macht) en eigen werkingsmiddelen.

Federaal België (o.a. financiën, justitie, buitenlandse zaken)

Gewesten (plaatsgebonden materies)

Waals Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest

De federale overheid

Vlaams Gewest

Gemeenschappen (persoonsgebonden materies)

Vlaamse Gemeenschap Franse Gemeenschap

Duitstalige Gemeenschap

Tussen 1831 en 1970 werd de Belgische grondwet nauwelijks gewijzigd. Enkel de kieswet is in de loop der jaren aangepast. Sinds 1970 bestaat de eenheidsstaat ofwel de unitaire staat België niet meer. In zes opeenvolgende staatshervormingen werden telkens bevoegdheden overgedragen naar de gemeenschappen en naar de gewesten. De bevoegdheden van de deelstaten zijn vastgelegd in de grondwet.

Leertekst 1

Een eenheidsstaat of unitaire staat is een vorm van staatsbestuur waarbij de centrale overheid alle macht bezit. Hoewel een eenheidsstaat in sommige gevallen gedecentraliseerd kan zijn en bevoegdheden kan overdragen aan regionale organen, blijft de centrale overheid altijd de mogelijkheid behouden om de organen te beperken of op te heffen.

In een federale staat oefent de federale overheid de bevoegdheden uit die in de grondwet niet uitdrukkelijk zijn toegewezen aan de deelstaten, daarom noemt men het residuaire bevoegdheden. De bevoegdheden van de federale Belgische overheid bevatten:

financiën, defensie, federale politie, justitie, sociale zekerheid, buitenlandse zaken en overheidsbedrijven actief in verschillende sectoren zoals energie, openbaar vervoer of communicatie (bv. Bpost, Infrabel, NMBS, Proximus, Belgocontrol)

—rechtspraak en de organisatie van het gerecht

—de verplichtingen van België tegenover de Europese Unie en de NAVO

Het federale parlement

Het federale parlement keurt wetten goed waaraan iedereen zich moet houden in ons land. Het Belgische federale parlement kent een tweekamerstelsel waarbij de wetgevende macht verdeeld is over twee kamers: de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. De federale regering zorgt voor de uitvoering van de wetten.

De Kamer van Volksvertegenwoordigers is het belangrijkste wetgevende orgaan in ons land. In de Kamer zetelen 150 volksvertegenwoordigers. Zij worden verkozen door rechtstreekse verkiezingen die in principe om de vijf jaar worden georganiseerd. Het wetgevende en controlerende parlementaire werk gebeurt vooral in de Kamer. Het parlement maakt en stemt wetten en controleert het werk van de regering. Ministers moeten antwoorden op vragen en interpellaties van parlementsleden. Ook het goedkeuren van de begroting door de Kamer is een vorm van controle van het parlement op het regeringswerk.

Een interpellatie is een van de middelen die een volksvertegenwoordiger heeft om de regering te controleren en een minister te ondervragen. Een interpellatie weegt zwaarder dan een gewone vraag, omdat ze de politieke verantwoordelijkheid van de minister in vraag stelt. Bij gewone vragen aan een minister is dat niet zo.

Kamer Senaat

Door de zesde staatshervorming heeft de Senaat een meer adviserende en controlerende rol gekregen. De Senaat houdt zich voornamelijk bezig met constitutionele aangelegenheden, belangenconflicten tussen de verschillende regio’s en de relatie tussen België en de Europese Unie. De Senaat is samengesteld uit 50 vertegenwoordigers van de gewesten en gemeenschappen (deelsenatoren) en 10 gecoöpteerde senatoren, verkozen door de deelsenatoren. Het systeem is ontworpen om een evenwicht te bieden tussen de belangen van de verschillende regio's en taalgemeenschappen binnen België.

De federale regering

Aan het hoofd van de federale regering staat de eerste minister of premier. Die leidt en vertegenwoordigt de regering. De premier is het politieke gezicht van ons land en vertegenwoordigt België bij internationale organisaties.

De Kamer van Volksvertegenwoordigers maakt wetten. Een wet legt alleen de grote lijnen van een regeling vast. De regering moet de wet verder uitwerken en in de praktijk omzetten. Dat doet ze door uitvoeringsbesluiten te schrijven. Het parlement is dus de wetgevende macht en de regering de uitvoerende macht. Een Koninklijk Besluit (KB) voert een wet uit. De bevoegde minister die de wet moet uitvoeren, ondertekent het KB samen met de koning.

Door het initiatiefrecht heeft de regering een stukje wetgevende macht. De regering kan een wetsontwerp indienen, dat het parlement vervolgens behandelt.

Gemeenschappen

De gemeenschappen vallen min of meer samen met de talen die in de verschillende deelgebieden worden gesproken. Zo omvat de Vlaamse Gemeenschap niet alleen de inwoners van Vlaanderen, maar ook de Vlaamse Brusselaars. De Franstalige Brusselaars vallen dan weer onder de Franse

Gemeenschap. Ook de Oostkantons met hun 78 000 inwoners hebben een eigen Duitstalige

Gemeenschap. Elke gemeenschap heeft een eigen parlement en regering en kan wetten opstellen en uitvoeren. Wetten van de deelregeringen zijn decreten

De bevoegdheden van de gemeenschappen omvatten de persoonsgebonden aangelegenheden waaronder taal, cultuur, onderwijs en bijstand aan personen (bv. jeugdzorg, personen met een handicap, migranten ...). De sociale zekerheid blijft voorlopig een federale bevoegdheid.

Gewesten

Er zijn drie gewesten: het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Vlaamse Gewest valt samen met het Nederlandstalige gebied en het Waalse Gewest met de Franse en Duitstalige gebieden. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest komt overeen met het grondgebied van de negentien gemeenten van het tweetalige Brussel-Hoofdstad.

De bevoegdheden van de gewesten omvatten de plaatsgebonden en economische aangelegenheden: ruimtelijke ordening, wonen en huisvesting, leefmilieu, landinrichting en natuurbehoud, waterbeleid, landbouw en zeevisserij, economie, toerisme, dierenwelzijn, energiebeleid, tewerkstelling, openbare werken en vervoer.

Gemeenten en provincies

De burgemeester wordt om de zes jaar semi-rechtstreeks verkozen, omdat de grootste partij na de verkiezingen veertien dagen het initiatief krijgt om een coalitie te vormen. De grootste partij in de coalitie levert de burgemeester, dat is de kandidaat met de meeste voorkeurstemmen.

De burgemeester is de voorzitter van het college van burgemeester en schepenen (CBS), ook wel schepencollege genoemd. Schepenen worden aangesteld in de eerste vergadering van een nieuwe gemeenteraad en behoren tot de partij of de partijen die samen een meerderheid vormen in de gemeenteraad. Er zijn minstens twee en maximaal tien schepenen en zij beslissen collegiaal. Dat belet niet dat er een taakverdeling is tussen de schepenen wat de voorbereiding van de dossiers betreft. Zo heb je bijvoorbeeld de schepen van jeugd, openbare werken, financiën en cultuur. Provincies vormen een tussenschakel tussen de gemeenten en de hogere bestuursniveaus. Er zijn tien provincies. De negentien Brusselse gemeenten die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vormen, maken geen deel uit van een provincie. De gouverneur is een door de Vlaamse Regering benoemde ambtenaar die met alle bestuursniveaus te maken heeft: het federale, het Vlaamse, het provinciale en het lokale. De gouverneur is voorzitter van de bestendige deputatie, de uitvoerende macht in de provincie, maar maakt geen deel uit van de provincieraad. De provincieraad stemt provinciale reglementen en vormt dus de wetgevende macht in de provincie. De inwoners van de provincie kiezen de provincieraadsleden voor een periode van zes jaar.

Vlaamse overheid

Een van de basisprincipes van de Belgische federale staat is dat elke gemeenschap en elk gewest een eigen wetgevende en uitvoerende macht heeft. Die wetgevende en uitvoerende machten zijn alleen bevoegd voor de aangelegenheden die hen door de grondwet zijn toegewezen. De Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest delen hun wetgevende en uitvoerende instellingen. Er is dus één Vlaams Parlement en één Vlaamse Regering.

Het Vlaams Parlement telt 124 Vlaamse verkozen volksvertegenwoordigers. Net als in de Kamer zijn ook de Vlaamse volksvertegenwoordigers in principe lid van een politieke partij. Als een partij in het Vlaams Parlement drie of meer leden heeft, vormen die een fractie. Alle leden van een fractie behoren tot dezelfde politieke partij.

De plenaire vergadering is de vergadering van alle 124 Vlaamse volksvertegenwoordigers. Ze vergadert in de Koepelzaal. Daar wordt de eindstemming gehouden over de decreten, resoluties en moties van het parlement. De voorzitter leidt de plenaire vergadering en vertegenwoordigt het Vlaams Parlement. De minister-president leidt de Vlaamse Regering die bestaat uit maximaal elf ministers van wie er minstens één moet komen uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het parlement en de regering oefenen de decreetgevende macht gezamenlijk uit. Het parlement neemt de decreten aan. De regering bekrachtigt de decreten en kondigt ze af.

Hoe wordt een wet gemaakt?

Omdat het moeilijk is een technisch debat te voeren in een plenaire vergadering met alle parlementsleden, worden de wetsontwerpen die uitgaan van de regering en wetsvoorstellen die uitgaan van een volksvertegenwoordiger naar een commissie gestuurd. De commissie bestudeert de tekst en brengt nadien verslag uit in de plenaire vergadering of de voltallige Kamer. Commissies zijn eigenlijk parlementaire werkgroepen die zich in een bepaald onderwerp specialiseren. Daarin zitten parlementsleden van verschillende fracties die veel kennis en

ervaring hebben in verband met het onderwerp. Hoe meer zetels een fractie heeft in het parlement, hoe meer leden ze heeft in de commissie. In een commissie komen zowat alle aspecten van het parlementaire werk aan bod: nieuwe wetten maken, bestaande wetten wijzigen, wetten afschaffen …

Een commissie kan ook hoorzittingen, gedachtewisselingen en werkbezoeken organiseren om zich beter te informeren over de inhoud van een wetsvoorstel of -ontwerp. Bij de bespreking gaan de commissieleden ook in gesprek met de minister. De commissievergaderingen zijn openbaar.

Aan het einde van de bespreking stemt men over de al dan niet gewijzigde tekst. Als een meerderheid van de commissieleden voor stemt, is de tekst aangenomen. Dan pas kan de plenaire vergadering de tekst bespreken. Wanneer de wettekst ook goedgekeurd is in de plenaire vergadering, wordt hij voorgelegd aan de koning. Die ondertekent de tekst. Zo zal de koning de wet bekrachtigen en afkondigen. Met zijn handtekening verklaart de koning zich akkoord met de inhoud van de wet en beveelt hij dat de wet wordt uitgevoerd. Men maakt de wet dan bekend door ze te publiceren in het Belgisch Staatsblad. Sinds 2013 verschijnt het Staatsblad enkel nog digitaal. Tien dagen later treedt de wet in voege, tenzij anders vermeld. Na publicatie is iedereen verplicht te doen wat de wet bepaalt.

Rechterlijke macht

De rechterlijke macht is de hoeksteen van de rechtsstaat. Onafhankelijke rechtspraak zorgt ervoor dat burgers en overheid de regels die de wetgever heeft opgesteld toepassen. De rechter spreekt zich uit over geschillen over de toepassing van de regels en bepaalt de straffen wanneer de regels niet worden nageleefd.

In België gebeurt het ‘recht spreken’ in eerste instantie via rechtbanken en gerechtshoven. Als je een conflict hebt met een medeburger, dan stap je naar de rechtbank. Ga je niet akkoord en besluit je in beroep te gaan of gaat het om een zaak van groter belang, dan zijn de gerechtshoven verantwoordelijk. De rechter zal een vonnis of arrest (bij assisen of in beroep) uitspreken dat duidelijk maakt wie er gelijk heeft. In laatste instantie is er het Hof van Cassatie, het hoogste rechtscollege van België. Het Hof van Cassatie doet zelf geen uitspraak over de feiten, maar kan uitspraken van lagere rechters vernietigen wanneer vormvereisten niet zijn nageleefd of wanneer de lagere rechter een rechtsregel fout heeft geïnterpreteerd.

SOCIAAL RECHTHANDELSRECHT

federaal grondgebied

gerechtelijk gebied

provincie

BURGERLIJK RECHT STRAFRECHT

Hof van Cassatie

sociale kamer burgerlijke en handelskamer strafkamer

arbeidshof

hof van beroep

burgerlijke kamer correctionele kamer jeugdkamer

rechtbank van eerste aanleg arbeidsrechtbank ondernemingsrechtbank gerechtelijk arrondissement

burgerlijke rechtbank

familie- en jeugdrechtbank

kanton

Supranationaal niveau

assisenhof politierechtbank vredegerecht

correctionele rechtbank strafuitvoeringsrechtbank

België is lid van verschillende supranationale organisaties zoals de Europese Unie, de Wereldhandelsorganisatie en de Verenigde Naties of de NAVO. Supranationaal betekent letterlijk een bestuursniveau boven ('supra') de eigen staat.

Bij supranationale besluitvorming dragen de nationale staten bepaalde bevoegdheden over aan een autoriteit die boven hen staat. Door het lidmaatschap aanvaarden de nationale staten de afspraken en regels die de internationale organisaties maken en implementeren ze die in hun eigen nationale wetgeving.

Europese Unie

Toegepast op de Europese Unie gebruikt men voor supranationaal ook vaak de term communautair. Communautair gaat dan over de besluitvorming voor de gemeenschap van staten die lid zijn van de Europese Unie.

Zoals elk parlement vertegenwoordigt ook het Europees Parlement de bevolking van een bepaald gebied. In dit geval zijn dat de inwoners van de lidstaten van de Europese Unie. Het Europees Parlement telt 705 leden waarvan er 21 worden verkozen in België. De leden van het Europees Parlement zijn niet gegroepeerd per land. Ze worden op basis van hun politieke overtuiging ingedeeld in fracties. Samen met de Raad (van ministers) van de Europese Unie bespreekt en keurt het Europees Parlement Europese ‘wetten’ goed en stelt het de jaarlijkse begroting van de EU vast. Het Europees Parlement keurt belangrijke internationale overeenkomsten (zoals de toetreding van nieuwe lidstaten en handelsovereenkomsten) goed en controleert de Europese instellingen, voornamelijk de Europese Commissie en de Raad (van ministers) van de Europese Unie.

Het Europese besluitvormingsproces

De Europese Raad

27 staatshoofden

geeft impulsen aan de globale richtsnoeren van de Europese Unie

beslist over onopgeloste kwesties in de Raad van de EU

De Raad van de EU

27 vakministers

Verenigde Naties

De Europese Commissie

27 Eurocommissarissen

stelt de begroting en de Europese 'wetten' voor (richtlijnen, verordeningen, besluiten)

stemmen over de begroting en de meerderheid van de Europese 'wetten'

heeft het recht de Commissie te bekritiseren, kiest haar voorzitter en keurt de Eurocommissarissen goed

Het Europees Parlement

705 parlementsleden

In een intergouvernementele organisatie (IGO) zijn de lidstaten gebonden aan het verdrag van de organisatie. Dat betekent dat elk deelnemend land zich aan de afgesproken regels moet houden. Het voorbeeld van een wereldwijde IGO zijn de Verenigde Naties (VN), die zich inzetten voor internationale vrede en stabiliteit. De VN werden opgericht in 1945 en tellen vandaag 193 lidstaten, wat maakt dat vrijwel elk internationaal erkend onafhankelijk land lid is van de VN.

GOOD TO KNOW

De Belgische monarchie

Onze koning is in de eerste plaats het gezicht van de natie. Als staatshoofd is de koning als het ware de belichaming van het land. Hij verschijnt geregeld in het openbaar en vertegenwoordigt ons land tijdens internationale missies.

Al de taken en functies van de koning als staatshoofd zijn in de grondwet vastgelegd. De persoon van de koning is volgens artikel 88 onschendbaar. De ministers zijn verantwoordelijk en moeten de akten van de koning volgens artikel 103 medeondertekenen.

De koning doorbreekt het principe van de scheiding der machten. Zo bekrachtigt hij de wetten en heeft hij daardoor volgens artikel 109 wetgevende macht. Federale wetten zijn pas geldig als de koning ze ondertekent en afkondigt. Decreten van de gemeenschappen en gewesten moet de koning niet ondertekenen.

Maar de koning benoemt en ontslaat op grond van artikel 96 ook de federale regering en heeft daardoor uitvoerende macht. Na de verkiezingen duidt de koning een informateur en een formateur aan, die de regering moeten samenstellen. Vervolgens benoemt de koning de ministers. De koning spreekt regelmatig met de eerste minister en geeft advies, suggesties, waarschuwingen en aanmoedigingen.

De koning heeft ook rechterlijke macht. Met het genaderecht heeft hij het recht om veroordeelden gratie te verlenen. Het is de dienst Genade van de FOD Justitie die de verzoeken behandelt. Het genaderecht wordt nog zelden toegepast. Als het wordt toegekend, is dat meestal om medische redenen.

De koning is volgens artikel 167 ook opperbevelhebber van het leger. In die functie moet hij zowel de staat van oorlog als het einde van de vijandelijkheden vaststellen.

De koning ontvangt niet alleen politici, maar ook vertegenwoordigers van de meest uiteenlopende sectoren. Daardoor kan hij zich een beeld vormen van wat er leeft in de samenleving. De gesprekken met de koning vallen onder het zogenaamde colloque singulier: geheimhouding over de inhoud van het gesprek.

Aangezien de koning door erfopvolging wordt aangeduid en voor het leven staatshoofd blijft, ligt zijn focus op de lange termijn. Terwijl regeringen elkaar afwisselen, zorgt de koning voor continuïteit.

Om zijn taken te kunnen uitoefenen, krijgt de koning een dotatie. Ook andere leden van de koninklijke familie krijgen een dotatie om representatieve taken voor het land uit te oefenen. Jaarlijks bezorgen de leden van de koninklijke familie die een dotatie ontvangen de eerste minister een verslag over hun activiteiten van algemeen belang. De eerste minister maakt dat verslag over aan het parlement.

Leeractiviteiten

1 Een korte quiz om je kennis over België te testen.

a In welk jaar werd België onafhankelijk? 1830 1840 1930

b Op welke dag viert België de nationale feestdag? 20 juli 21 juli 21 augustus

c Welk dier staat er op het wapenschild van België? een haan een vos een leeuw

d Wat is de nationale wapenspreuk van België?

Samen staan we sterk. Tot de dood ons scheidt. Eendracht maakt macht.

e Welke politieke partijen maken deel uit van de Vlaamse regering?

actueel antwoord

f Vul de zin van de Brabançonne aan: Wees ons doel, in arbeid en in … rust strijd recht

g Hoeveel regeringen heeft België?

4 5 6

h Welke politieke partijen maken deel uit van de federale regering?

actueel antwoord

i Hoeveel koningen heeft België al gehad?

6 7 8

j Wie is de huidige troonopvolger? prinses Astrid prins Amadeo prinses Elisabeth

k Voor hoeveel wetgevende instellingen kunnen Vlamingen hun stem uitbrengen?

4 5 6

l Om de hoeveel jaar worden er verkiezingen georganiseerd voor de gemeenteraad?

4 5 6

Vervolledig het schema van de scheiding der machten.

a Welke drie machten onderscheidt elke democratische rechtsstaat?

b Wat is de specifieke taak van elke macht?

c Om ieders rechten en vrijheden te garanderen, is het staatsgezag verdeeld over verschillende instellingen. Welke instelling oefent welke macht uit?

macht taak instelling

©VANIN

wetgevende macht parlement algemene regels opstellen en de uitvoerende macht controleren

uitvoerende macht regering organisatie van het dagelijks bestuur en algemene regels in concrete bestuursmaatregelen omzetten rechterlijke macht onafhankelijke rechtbanken en hoven geschillen beslechten bij de toepassing van de algemene en concrete regels

3 De schepenen maken deel uit van het college van burgemeester en schepenen en van de gemeenteraad, waar ze ook stemgerechtigd zijn. Is hier dan ook sprake van de scheiding der machten?

Nee, schepenen hebben zowel uitvoerende als wetgevende macht. Je spreekt dan ook van een dubbelmandaat.

4 Zoek op de website van jouw gemeente of stad de volgende zaken op.

naam van de gemeente of stad

naam van de burgemeester en zijn of haar politieke partij

naam van de schepen bevoegd voor jeugdzaken en zijn of haar politieke partij aantal gemeenteraadsleden

aantal schepenen namen van de coalitiepartijen namen van de oppositiepartijen

persoonlijk antwoord

persoonlijk antwoord

persoonlijk antwoord persoonlijk antwoord

persoonlijk antwoord

persoonlijk antwoord persoonlijk antwoord

5 Woon een gemeenteraad bij en maak een observatieverslag over het verloop ervan. Je moet dus niet de agendapunten bespreken, maar wel een verslag maken over het verloop van een gemeenteraad.

Op iDiddit vind je tips.

6 Omdat het welzijn van de inwoners een belangrijke zorg is, heeft de gemeente een uitgebreid netwerk van voorzieningen om iedereen een gepaste dienstverlening aan te bieden. Om de dienstverlening duidelijker en toegankelijker te maken, heeft elke gemeente een Sociaal Huis. In het Sociaal Huis kunnen inwoners terecht met vragen over welzijn, gezin, zorg, gezondheid, inkomen, arbeid en wonen. De bedoeling van het Sociaal Huis is om onmiddellijk hulp te bieden, te informeren of door te verwijzen naar de juiste instanties.

a Wat is het Sociaal Huis?

Het Sociaal Huis is de plaats waar de publieksdiensten van het OCMW, de sociale diensten van de gemeente en andere sociale instanties en verenigingen instaan voor een toegankelijke en klantvriendelijke sociale dienstverlening.

b Wat is het doel van het Sociaal Huis?

Gemeentebesturen willen ervoor zorgen dat inwoners in het Sociaal Huis meteen weten waar ze terecht kunnen met alle vragen rond welzijn.

c Geef twee concrete vragen waarmee je in het Sociaal Huis terecht kan.

Vragen over het invullen van een formulier, over de verzorging van bejaarden, over te nemen stappen bij een echtscheiding, over problemen met de huisbaas ...

7

Artikel 1 van de Belgische grondwet stelt: ‘België is een federale staat die bestaat uit gemeenschappen en gewesten.’ Het artikel legt de basis voor de federale structuur van België, waarin de macht verdeeld is tussen de federale overheid, de gemeenschappen (de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap) en de gewesten (het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest).

Aan de basis van de Belgische staatsorganisatie ligt het principe van de scheiding der machten. Om de burgers te beschermen tegen vorstelijk absolutisme, legt de grondwet ook de macht van de koning aan banden.

a Zoek via iDiddit naar de tekst van de grondwet. Hoe legt artikel 33 van de grondwet vast dat alle macht afkomstig is van het volk?

‘Alle macht komt toe aan de Natie. Zij wordt uitgeoefend op de wijze die de Grondwet bepaalt.’ Het artikel benadrukt de soevereiniteit van de natie en legt vast dat alle macht afkomstig is van het volk. Het bevestigt ook dat de macht wordt uitgeoefend binnen de grenzen die zijn vastgesteld door de grondwet.

b In de grondwet van 1831 luidt artikel 60 als volgt: ‘De grondwettelijke machten van de Koning gaan bij erfopvolging over op de natuurlijke en wettige nakomelingen, in de rechte linie, van Z.M. Leopold van SaksenCoburg, van man op man, naar orde van eerstgeboorte en met altijddurende uitsluiting van de vrouwen en van haar nakomelingen.’ Zoek via iDiddit op hoe de grondwet vandaag de erfopvolging van de koning regelt.

Art. 85 – De grondwettelijke macht van de Koning gaat bij erfopvolging over op de natuurlijke en wettige nakomelingschap, in de rechte lijn, van Z.M. Leopold, Joris, Christiaan, Frederik van Saksen-Coburg en volgens eerstgeboorterecht.

c Benoem de gemeenschappen en de gewesten die op de kaartjes zijn aangeduid.

Vlaamse GemeenschapFranse Gemeenschap Duitstalige Gemeenschap

Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest

d Volgens artikel 30 van de grondwet is het gebruik der talen in ons land in beginsel vrij. Toch regelt artikel 129 van de grondwet het gebruik der talen voor bestuurszaken, het onderwijs en de sociale betrekkingen tussen werkgevers en personeel. De grondwet deelt in artikel 4 België op in vier taalgebieden. Zoek via iDiddit op welke taalgebieden België vandaag kent volgens de grondwet.

Artikel 4 onderscheidt vier taalgebieden: het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied. In de eentalige gebieden is de betreffende taal ook meteen de officiële bestuurstaal.

e Benoem de vier taalgebieden aangeduid op de kaart.

Nederlands taalgebied

Frans taalgebied

Duits taalgebied

tweetalig gebied Brussel

f Zoek via iDiddit op hoe je de Belgische grondwet kunt wijzigen.

©VANIN

Volgens artikel 195 kunnen artikelen uit de grondwet pas gewijzigd worden als ze door het vorige parlement voor herziening vatbaar zijn verklaard.

8 Zijn onderstaande thema’s bevoegdheden van het gewest of de gemeenschap?

Thema

1openbare omroep

2sociale woningbouw

3jeugdbescherming

4zuivering afvalwater

5bestuurlijk toezicht op de OCMW ’s

6dierenwelzijn

7jeugdsanctierecht

8ouderenzorg

9integratie van migratie

10openbaar vervoer met bus of tram 11rijopleiding en rijexamen

12werkgelegenheid

13armoedebeleid

14onderwijs

GemeenschapGewest

9 Politiek bemoeit zich veel meer met jouw privéleven dan je denkt. De overheid probeert mensen te beschermen tegen pesten op school of op het werk of tegen partnergeweld. De overheid nodigt ook uit om te praten over psychische problemen of om hulp te zoeken. Ze geeft tips over het opvoeden van kinderen. De overheid voert allerlei campagnes. Zoek vijf campagnebeelden op waarmee de Vlaamse overheid gedragsverandering van de burgers beoogt. Bespreek in de klas een aantal gevonden voorbeelden.

10 Heel wat politieke partijen aan zowel de linker- als de rechterzijde geven de voorkeur aan een democratisch verkozen staatshoofd boven een koning.

a Onderzoek de standpunten van de Vlaamse politieke partijen over de rol van de monarchie en de vergoeding die ze daarvoor moet krijgen.

b Onderzoek hoe jongeren tegenover de monarchie staan.

Stel een enquête op om te achterhalen wat bijvoorbeeld de leerlingen op jouw school vinden van de monarchie. Neem de enquête af bij een representatieve groep van je school en presenteer de resultaten in enkele duidelijke grafieken.

Welke conclusies levert het onderzoek op?

• Is de meerderheid voor of tegen het behoud van de monarchie?

• Is er een verschil tussen jongens en meisjes?

• Is er een verschil tussen de verschillende graden?

• Is er een verschil tussen de verschillende studierichtingen?

• Welke argumenten worden het meest aangehaald voor of tegen de monarchie?

11

Noteer de partijen die meerderheid en oppositie vormen, federaal en in het Vlaams Parlement. Geef de namen van de huidige voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de eerste minister, de voorzitter van het Vlaams Parlement en de minister-president van Vlaanderen.

Scheiding der machten

Wetgevende macht Uitvoerende macht Rechterlijke macht wetten maken en regering controleren wetten uitvoeren wetten doen naleven

federaal parlement meerderheidspartijen:

actueel antwoord

©VANIN

federale regering aantal ministers: rechtbanken en hoven

hoogstens 11

oppositiepartijen:

actueel antwoord

België

voorzitter Kamer:

actueel antwoord

Koning

actueel antwoord

Vlaanderen

actueel antwoord

voorzitter Senaat: maken:

wetten

Vlaams Parlement voorzitter:

eerste minister: maken: rechters en raadsheren maken:

Koninklijke Besluitenvonnissen en arresten

Vlaamse Regering minister-president:

actueel antwoordactueel antwoord

meerderheidspartijen: oppositiepartijen: maken:

actueel antwoord actueel antwoord

maken:

decreten ministeriële besluiten

Provincie provincieraad provinciebestuur deputatie gouverneur

Gemeente gemeenteraad OCMW-raad gemeentebestuur burgemeester schepencollege OCMW-bestuur

Rechtspraak en de organisatie van het gerecht zijn een federale aangelegenheid.

12 Hoe komt een wet tot stand? Maak een schematische voorstelling.

indienen wetsvoorstel (parlement) of wetsontwerp (regering)

©VANIN

commissie: bespreking en stemming

plenaire vergadering: bespreking en stemming

koning: ondertekenen en bekrachtigen van de wet

publicatie in het Belgisch Staatsblad

bevolking: wet naleven

13 De wetgevende macht maakt niet alleen wetten, ze controleert ook de uitvoerende macht.

a Op welke drie manieren kan het parlement de regering controleren op volgende tijdstippen?

1→ na de verkiezingen, aan het begin van de regeerperiode:

Het parlement stemt over de regeringsverklaring en het regeerakkoord.

Het bespreekt de beleidsnota’s van de ministers en geeft in een stemming het vertrouwen aan de nieuwe regering.

2→ aan het begin van elk parlementair jaar:

Het parlement bespreekt de beleidsbrieven van de ministers.

3→ doorheen het parlementaire jaar:

De parlementsleden stellen vragen en houden interpellaties om de beleidsbeslissingen van de regering te volgen en er commentaar op te geven.

b Wat gebeurt er als een minister het vertrouwen van het parlement verliest?

Als het parlement geen vertrouwen meer heeft in een minister of in de hele regering, kan het parlement de minister in kwestie of de hele regering ontslaan door een motie van wantrouwen te stemmen.

8.2

Zoek de namen op van de personen die op dit moment onderstaande functies hebben.

de voorzitter van de Europese Commissie de voorzitter van de Europese Raad de voorzitter van het Europees Parlement de secretaris-generaal van de VN de secretaris-generaal van de NAVO

Ursula von der Leyen

António Costa

©VANIN

Roberta Metsola

António Guterres

Mark Rutte

Verschillende staats- en regeringsvormen

Voor Hannah Arendt is aan politiek doen niet meedraaien in de partijpolitiek, maar in de politieke ruimte een positie innemen met democratische middelen. Dat zegt Christophe Busch, directeur van het Hannah Arendt Instituut. Een natiestaat geeft macht aan de instellingen in ruil voor bescherming. Dat is burgerschap. Maar als je het fundamenteel met iets oneens bent, dan heb je het recht om zonder geweld of revolutie je contract van rechten en plichten met de staat te heronderhandelen en daarvoor medestanders te vinden. Dat is activisme. Mensen zijn machtig. Daarom zijn dictators zo beducht voor het volk. Macht is niet negatief, je hebt macht nodig om impact te hebben op het maatschappelijk gebeuren.

Leertekst 2

Het begrip ‘staat’

In de 17e en 18e eeuw ontwikkelden verlichtingsfilosofen het idee van een sociaal contract tussen onderdanen en heersers. De belangrijkste denkers over dat concept waren Thomas Hobbes (15881679), John Locke (1632-1704) en Jean-Jacques Rousseau (1712-1778).

Het sociaal contract is een denkbeeldig verdrag dat mensen afsluiten en waarbij ze hun individuele rechten en vrijheden uit handen geven aan een overheid in ruil voor orde en veiligheid. De overheid ontleent zijn macht aan dat contract en dient als dusdanig de algemene wil van het volk.

Thomas Hobbes
John Locke
Jean-Jacques Rousseau

In 1648 vormde het principe van soevereiniteit de basis van het vredesverdrag van de Vrede van Westfalen (die het einde van de Dertigjarige Oorlog betekende). Elke staat moest bevoegd zijn om alle beslissingen over het eigen grondgebied te nemen, zonder bemoeienis van anderen.

In 1933 vond de Conventie van Montevideo over de rechten en plichten van staten plaats. Daaruit kwam voort dat staten aan vier criteria moeten voldoen:

—een permanente bevolking

—een duidelijk omlijnd grondgebied

—een regering

—de mogelijkheid om relaties te onderhouden met andere staten

Nog volgens de Conventie heeft de staat het recht zijn integriteit en onafhankelijkheid te verdedigen en mag elke staat zichzelf organiseren. Ten slotte mag geen enkele staat zich mengen met de binnen- en buitenlandse zaken van een ander staat.

Een staat is een politieke organisatie die soevereine autoriteit heeft over de bevolking van een bepaald gebied.

Vanuit een sterk nationaal bewustzijn ontstaan soms natiestaten, waar de bevolking zich verbonden voelt door een gemeenschappelijke taal, cultuur, religie en geschiedenis. Natiestaten maken een duidelijk onderscheid tussen zij die tot de natie of het volk behoren en zij die daar niet toe behoren.

De opkomst van natiestaten viel samen met het toenemende nationale bewustzijn in de 19e eeuw.

Ook België werd in 1830 opgericht vanuit het idee van een natiestaat.

Vandaag worden politieke identiteiten gevormd door de feitelijke staat en haar inwoners. Een politieke identiteit vormen gebeurt niet meer op basis van afkomst, maar op basis van gedeelde waarden. Het laat mensen toe om instellingen te delen en samen een leven uit te bouwen.

Bestuursvormen

Hoe wordt het bestuur van een staat georganiseerd? Twee voorbeelden van bestuursvormen zijn de monarchie en de republiek. Welke staatsvorm het beste is voor een land, is niet eenvoudig te bepalen. Er zijn bovendien verschillende soorten monarchie en verschillende soorten republiek.

Een bestuursvorm waarbij erfopvolging het staatshoofd aanduidt, noem je een monarchie Etymologisch komt het woord van het Griekse monos (alleen) en archein (heersen) en betekent het dus zoveel als ‘alleenheerser’. Het grote verschil met een dictatuur is dat een monarchie steeds erfelijk is en in handen van welbepaalde adellijke dynastieën, terwijl een dictatuur in de regel niet aan erfopvolging of adellijk bloed gebonden is. Monarchieën komen in de westerse wereld alleen nog voor in combinatie met een parlementair stelsel, waarbij de monarch geen feitelijke macht heeft.

Een republiek is een bestuursvorm waarbij een of meerdere personen de macht hebben verkregen door het volk, het parlement of een staatsgreep. In dat opzicht is een republiek de tegenhanger van de monarchie. De staatsleiding is immers niet erfelijk.

—In een presidentiële republiek is de president het staatshoofd en de regeringsleider. Hij benoemt en ontslaat de regering. De uitvoerende macht ligt dus in handen van de president. De Verenigde Staten zijn een schoolvoorbeeld van een presidentiële republiek, met de president als staatshoofd en regeringsleider.

Ook veel landen in Zuid-Amerika, Afrika en Centraal-Azië zijn presidentiële republieken – of zijn dat althans op papier. In de praktijk kan de president eerder op een dictator lijken, zoals president Teodoro Obiang Nguema Mbasogo die al sinds 1979 aan de macht is in Equatoriaal-Guinea of Aleksandr Loekasjenko in de Republiek Belarus (Wit-Rusland).

—De parlementaire republiek is de populairste staatsvorm in Europa. In dit soort republiek ligt de werkelijke macht bij het parlement. Als er een president is, is zijn rol beperkt tot die van staatshoofd (veeleer een ceremoniële functie).

Voorbeelden zijn Duitsland, Finland, Ierland, Zwitserland en IJsland.

Buiten Europa vind je parlementaire republieken voornamelijk in Azië. Het bekendste voorbeeld is India.

—Daarnaast kun je ook een semi-presidentiële republiek hebben, een soort combinatie tussen het presidentiële en het parlementaire systeem. De president is het staatshoofd, maar benoemt wel de premier, die de regering leidt. Frankrijk is een semi-presidentiële republiek.

Elke republiek is anders georganiseerd. Je kunt een belangrijk onderscheid maken tussen republieken waarbij de uitvoerende macht in handen ligt van een president en republieken waarbij de rol van de president zich beperkt tot staatshoofd. De werkelijke macht van de president ligt meestal beschreven in de grondwet en kan sterk verschillen van republiek tot republiek. De titel van het staatshoofd bepaalt overigens of een land een monarchie of een republiek is. Men ziet Maleisië doorgaans niet als republiek, hoewel de opvolging van het Maleisische koningschap niet wordt overgeërfd maar door gekozen koningschap tot stand komt. Andersom duidt men dictaturen waarin de macht van vader op zoon wordt doorgegeven, zoals in Congo, Syrië, Noord-Korea of Togo, wel als republiek aan.

Overigens bestaan er nog steeds volkeren die niet in staatsverband leven of waar de staat nauwelijks greep op heeft. Nomaden hebben bijvoorbeeld weinig behoefte aan een staat. De relatief kleine groepen zijn volledig op zichzelf aangewezen. Ze zorgen zelf voor eten, onderdak, bescherming en gezondheidszorg.

GOOD TO KNOW

Vlaggen vertegenwoordigen een natie

De kleuren van nationale vlaggen zijn vastgelegd in de grondwet van landen. Vlaggen dienen om een overwinning of de verovering van een gebied te vieren, maar ook om een zaak te symboliseren en te verdedigen. Kunstwerken zoals De vrijheid leidt het volk van Eugène Delacroix (1798-1863) en de werken van Gérard Fromanger (19392019) tonen de symboliek van vlaggen. De vlag kan tegenstrijdige betekenissen hebben. Ze toont of verheerlijkt de gehechtheid van een natie aan haar identiteit. Zo is de Vlaamse leeuw een sterk Vlaams symbool. De zwarte leeuw op een gele achtergrond prijkte al in de 12e eeuw op het wapenschild van de graven van Vlaanderen. Vlaamse groeperingen maken graag gebruik van de leeuw om hun verbondenheid met het volk uit te drukken. De Vlaamse leeuw neemt overigens verschillende gedaanten aan. Terwijl de officiële Vlaamse leeuw een rode tong en rode klauwen heeft, kiezen Vlaamsnationalisten een volledig zwarte leeuw, omdat ze de Belgische kleuren niet willen gebruiken.

Mobutu Sese Seko

Na zijn staatsgreep veranderde president Mobutu Sese Seko de naam van het land van Congo naar Zaïre om een nieuwe nationale identiteit te creëren en de koloniale erfenis af te schudden. Op de nieuwe vlag met zijn groene achtergrond houdt een hand een toorts met rode vlam op een gele schijf vast. Ze werd ontworpen als een symbool van de nieuwe Zaïrese identiteit en de principes van het land. De vlag was in gebruik van 1971 tot 1997. De opzettelijke vernieling van een nationale vlag is een sterke, subversieve daad die in sommige landen ook door de wet wordt veroordeeld.

GOOD TO KNOW

China heet voluit de Volksrepubliek China. Maar het is de communistische partij CCP die sinds 1949 de touwtjes in handen heeft. Er zijn wel nog kleinere politieke partijen actief, maar die worden gecontroleerd door de CCP. Ook de Chinese regering staat officieel los van de partij, maar zal geen enkele beslissing uitvoeren die niet is ingefluisterd door de communistische partijtop.

Xi Jinping (1953) is partijleider en president. Toch trekken ook de Chinezen elke vijf jaar naar de stembus om het ruim 3 000 leden tellende Nationaal Volkscongres te verkiezen. In de praktijk komt het congres een keer per jaar samen om eerder genomen beslissingen van de partij te bekrachtigen.

De Franse filosoof Charles-Louis de Montesquieu (1689-1755) publiceert in 1734 het boek De l’esprit des lois (Over de geest van de wetten). Het wordt aanvankelijk anoniem uitgebracht. Het boek brengt de politieke en sociale leefvormen van verschillende volken door de eeuwen heen in kaart. Montesquieu onderscheidt drie regeringsvormen: de republiek (een samensmelting van de democratie en de aristocratie), de monarchie en het despotisme (het systeem waarbij één persoon of een kleine groep mensen de absolute macht heeft). In het boek heeft hij het ook voor het eerst over de driemachtenleer of de trias politica. Montesquieu was van mening dat de drie staatsmachten strikt van elkaar gescheiden moeten worden. Wanneer de drie machten in handen zijn van één individu of groep, zal er volgens Montesquieu geen vrijheid zijn, maar is er een dictatuur.

Xi Jinping
VIP

1 Nomaden, maar ook anarchisten, geloven in een leven zonder staat.

a Wat kunnen de voor- en nadelen zijn van het leven in een staatsverband?

Voordelen

De staat kan zorgen voor gezondheidszorg, onderwijs, infrastructuur …

De staat kan zorgen voor veiligheid door leger en politie.

De staat kan zorgen voor rechtszekerheid door wetgeving en rechtsspraak.

De staat kan zorgen voor herverdeling van de welvaart en zo zwakkeren helpen.

De staat kan zorgen voor ‘law and order’, zonder staat zou er chaos zijn.

Nadelen

De staat kan zich te veel bemoeien met het privéleven van de mensen.

De staat kan zijn macht gebruiken om mensen te onderdrukken.

De staat beperkt de vrijheid van de burgers.

De staat int belastingen.

b Het ius sanguinis (recht van het bloed) geeft aan dat iemand zijn nationaliteit verwerft door het afstammingsprincipe. Het ius sanguinis staat tegenover het ius soli. Zoek op wat ius soli betekent.

Volgens het ius soli wordt de nationaliteit van een persoon bepaald door de plaats waar hij of zij geboren is.

c Zoek op hoe je Belg wordt.

d De Wereldvluchtelingenorganisatie van de VN (UNHCR) schat dat er wereldwijd minstens 10 miljoen mensen staatsloos zijn. Een staatsloze wordt door geen enkele staat als onderdaan erkend. Staatslozen zijn mensen zonder officiële nationaliteit. Hoe kunnen mensen staatsloos worden? Bekijk het filmpje op iDiddit waarin Cate Blanchett de oorzaken van staatsloosheid uitlegt en bespreek met klasgenoten.

e Wat zijn de gevolgen van staatsloosheid?

Er zijn verschillende manieren om de Belgische nationaliteit te verkrijgen: – geboorte uit ten minste één Belgische ouder – natuurlijke verkrijging door adoptie door Belgische ouders – het afleggen van een nationaliteitsverklaring bij meerderjarigheid – in uitzonderlijke gevallen door naturalisatie (door de Kamer van Volksvertegenwoordigers) geen rechten, geen rechtsbescherming, geen officiële verblijfplaats, moeilijkheden om werk te vinden, discriminatie …

f Zoek op of je in België als staatsloze geboren kunt worden.

Wie in België als staatsloze geboren wordt, krijgt de Belgische nationaliteit. Dan geldt het ius soli i.p.v. het ius sanguinis.

2 Geen enkele staat behoudt voor altijd de macht over een bepaald gebied. Hoe kunnen het grondgebied of de grenzen van een staat wijzigen?

door (burger)oorlogen, huwelijken, erfenissen, annexatie door een andere staat, afscheiding of separatisme, schenkingen, verkoop of aankoop van stukken grond, natuurfenomenen …

3 Bekijk de videofragmenten op iDiddit om tot de kerngedachte van de theorie over het sociaal contract of maatschappelijk verdrag van de filosofen in de tabel te komen. Duid aan bij welke filosoof het idee hoort.

Landen moeten bestuurd worden door de algemene wil van het volk, dat een ‘sociaal contract’ aangaat met de bestuurder.

Mensen zijn egoïstisch en alleen uit op winstbejag.

Omdat er geen goddelijk recht bestaat om te regeren, wijst hij het absolutisme af.

Elke mens heeft aangeboren rechten.

Beschouwt de gemeenschap als het eindpunt van de democratie, niet het individu.

Auteur van het boek Leviathan, dat als uitgangspunt heeft dat de mens in zijn natuurtoestand in een soort oorlogssituatie leeft.

De enige hoofdtaak van een vorst is niet de alleenheerschappij, maar het beschermen van de rechten van burgers op leven, gezondheid, vrijheid en bezit.

Iedere burger heeft gelijke rechten. Het eigenbelang moet opgeheven worden ten voordele van het algemene belang.

In een samenleving moeten mensen een sociaal contract aangaan waarbij ze aanvaarden dat de staat de absolute macht heeft.

Zijn boek Two treatises on government (Twee verhandelingen over het staatsbestuur) uit 1690 biedt een theorie die het legitimeert om een koning af te zetten wanneer hij gevaarlijk wordt voor de burgers in zijn staatsgebied.

Brengt met zijn boek Du contrat social een alternatieve visie op de politiek naar voren.

HobbesLockeRousseau

4 Waarom roept het sociaal contract de staat in het leven en maakt het van losse individuen een groep burgers met een gezamenlijk belang?

Het sociaal contract stelt dat individuen vrijwillig een deel van hun vrijheid opgeven om deel uit te maken van een georganiseerde samenleving. In ruil daarvoor biedt de regering bescherming en zorgt voor gemeenschappelijke belangen zoals veiligheid en welvaart.

België verklaart zich in 1830 onafhankelijk van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. De Europese grootmachten erkennen de soevereiniteit van de nieuwe staat. Om het verhaal van de nationale soevereiniteit geloofwaardig te maken, is het belangrijk dat België een natiestaat zal zijn. Hoe zal de Belgische overheid in de jaren na de onafhankelijkheid een Belgische natiestaat en een nationaal verleden voor zijn onderdanen creëren?

De grondwet legt de basisprincipes van de Belgische staat vast. De monarchie zorgt voor eenheid en verbinding. De koning wordt een symbool van de Belgische nationale identiteit. Er worden nationale symbolen ingevoerd. Het onderwijs en de kunsten benadrukken de Belgische geschiedenis.

6 Volksliederen zijn bijzonder succesvolle nationale symbolen. De zoektocht naar een Belgisch volkslied begon meteen na de onafhankelijkheidsverklaring. Anders dan vlaggen, munten of postzegels vragen volksliederen een actievere betrokkenheid van de onderdanen. Werk op een apart blad. Zoek de muziek en tekst op van verschillende volksliederen en ga na waarom de hymnen krachtige nationale symbolen zijn. Bespreek met klasgenoten.

7 De territoriale soevereiniteit van een staat is de exclusieve bevoegdheid van een staat om zijn macht uit te oefenen binnen de grenzen van die staat. Je krijgt twee voorbeelden. Zoek zelf twee andere voorbeelden waarin een staat zich beroept op zijn soeverein gezag.

Op 24 februari 2022 zijn Russische strijdkrachten een aanval op Oekraïne begonnen, wat volgens de EU een flagrante schending van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne betekent.

Toen Marokko in september 2023 getroffen werd door een zware aardbeving, hield de Marokkaanse regering een groot deel van de internationale noodhulp af en beriep zich daarbij op zijn soevereiniteit.

persoonlijk antwoord

8 In een absolute monarchie heeft de koning nagenoeg alle macht. Hij is staatshoofd en hoofd van de regering en er is geen grondwet of document dat zijn macht inperkt. De vorst staat boven de wet en zijn wil is wet. In welke landen bestaan er vandaag nog absolute monarchieën?

Absolute monarchieën vind je vandaag nog in het kleine Afrikaanse Swaziland en in een aantal landen in het Midden-Oosten, nl. de Verenigde Arabische Emiraten, Qatar, Oman en in Brunei. Het grootste land met een absolute monarchie is vandaag Saudi-Arabië.

9 Je spreekt van kwetsbare of fragiele staten wanneer de overheid van een land de middelen en of de politieke wil niet heeft om de veiligheid en de bescherming van de burgers te garanderen, overheidsaangelegenheden op efficiënte wijze te beheren en de strijd aan te gaan met armoede onder de bevolking. Een bekende index die men gebruikt voor dat doel is de Fragile states index, voorheen bekend als de Failed states index, samengesteld door The fund for peace en gepubliceerd door Foreign policy magazine. De index rangschikt landen op basis van hun fragiliteit op verschillende gebieden. Hij is online te raadplegen. Welke drie landen voeren de index van fragiele staten aan?

antwoord gebonden aan actualiteit antwoord gebonden aan actualiteit antwoord gebonden aan actualiteit

10 Chris Hedges (1956) is een Amerikaanse journalist, auteur en activist. Hij gelooft in een verlies aan democratische controle en een toenemende ongelijkheid door wat hij ‘a corporate coup d’etat’ noemt. Wat bedoelt hij daarmee?

Volgens Hedges krijgen grote bedrijven en miljardairs steeds meer controle over het politieke proces. Hij beweert dat de bedrijven en individuen de democratie ondermijnen en de belangen van het publiek negeren. Door hun invloed op de politiek kunnen ze het beleid beïnvloeden en beslissingen nemen die in hun eigen voordeel zijn, maar niet noodzakelijk in het belang van de bredere samenleving.

11 Wanneer een grondwet de rechten, plichten en taken van de koning duidelijk omschrijft, spreek je van een constitutionele monarchie. De koning deelt de macht met instellingen zoals een parlement en een regering. Hoe kun je verklaren dat het Verenigd Koninkrijk geen grondwet heeft en toch als een constitutionele monarchie geldt?

Verschillende documenten zoals de Magna Carta, Habeus Corpus, de Acts of Parliament en andere verdragen beperken de macht van het koningshuis in het VK.

12 Zoek op hoe verschillende soorten republieken worden genoemd of hoe ze zichzelf noemen.

a Republiek waarbij de president zowel staatshoofd als hoofd van de uitvoerende macht is. De president benoemt en ontslaat de ministers. De ministers zijn dan ook in de eerste plaats verantwoording verschuldigd aan de president. De functies van staatshoofd en regeringsleider vallen hier samen. Een goed voorbeeld is de Verenigde Staten van Amerika.

presidentiële republiek parlementaire republiek

b Ook aan het hoofd van deze vorm van republiek staat een president, maar de ministers moeten verantwoording afleggen aan de volksvertegenwoordigers. Er is een duidelijk onderscheid tussen het staatshoofd en de regeringsleider. Het staatshoofd heeft vaak een protocollaire functie, zoals in de Bondsrepubliek Duitsland.

c Deze benaming gebruikt men doorgaans voor communistische staten die evolueren naar een klasseloze maatschappij. De macht ligt bij het politbureau van de communistische partij en niet bij het volk. Een goed voorbeeld is China.

©VANIN

d In tegenstelling tot wat de naam suggereert, zijn deze republieken zelden democratisch. Landen die het woord ‘democratisch’ in hun officiële naam zetten, hebben op dat vlak iets goed te maken, denk aan de Democratische Republiek Congo. Noord-Korea spant zich op dat vlak extra in door zichzelf ‘Democratische Volksrepubliek Korea’ te noemen. In realiteit is Noord-Korea een totalitaire dictatuur.

e Hoewel er veel landen zijn die de islam als staatsgodsdienst hebben, zijn er slechts vier die deze benaming gebruiken: Pakistan, Mauritanië, Afghanistan en Iran.

f Aanvankelijk werd deze benaming gebruikt voor Latijns-Amerikaanse staten die gedomineerd werden door Amerikaanse fruitexporteurs als Chiquita en Dole. Vandaag is de benaming een synoniem voor een corrupt regime.

volksrepubliek of socialistische republiek democratische republiek islamitische republiek bananenrepubliek

13 Staatsgrepen zijn pas succesvol wanneer de putschisten meer macht naar zich weten toe te trekken dan de zittende overheid en erin slagen het geweldmonopolie van de regering te breken en over te nemen. Wanneer de putschisten te zwak staan, zal de staatsgreep mislukken. Als beide partijen aan elkaar gewaagd zijn, kan er een burgeroorlog uitbreken.

a Een bekend voorbeeld van een geslaagde staatsgreep is de coup door Augusto Pinochet op 11 september 1973 in Chili. Hoe verliep die staatsgreep?

Generaal Augusto Pinochet pleegde met Amerikaanse steun een staatsgreep op de democratisch gekozen regering van president Salvador Allende. Allende werd gedood tijdens de coup.

b In Myanmar voeren oppositietroepen een burgeroorlog sinds de staatsgreep van de militaire junta in 2021. Wat gebeurde er met de democratisch verkozen regering?

Aung San Suu Kyi werd in de gevangenis gezet op grond van vergezochte aanklachten, de junta controleert de belangrijkste overheidsinstellingen en de grootste steden.

c Na een bliksemsnelle opmars hebben de Taliban op 15 augustus 2021 de Afghaanse hoofdstad Kabul opnieuw ingenomen en daarmee vrijwel het hele land veroverd. De Taliban strijden niet alleen om territorium, ze voeren ook een burgeroorlog tegen vrouwen. Hoe doen ze dat?

Door het uitvaardigen van decreten tegen vrouwen. Zo kwam er een bevel om de kantoren voor de emancipatie van vrouwen op te heffen, de verplichte hijab in te voeren, scholen voor meisjes ouder dan twaalf jaar te sluiten en alle sportclubs, make-upsalons en openbare baden te sluiten. Er kwam een verbod voor vrouwen om te werken, om cursussen te volgen en om sociale en politieke activiteiten te ontplooien. Vrouwen kunnen geen gebruik meer maken van studiebeurzen, mogen niet alleen reizen, zelfs in een taxi moeten ze worden vergezeld door een familielid. Vrouwen worden ook gemarteld door het talibanregime en dat fysieke geweld wordt vervolgens systematisch verspreid via (sociale) media.

©VANIN

d Ook mislukte staatsgrepen hebben soms ingrijpende gevolgen. De Turkse president Recep Tayyip Erdoğan (1954) greep in de zomer van 2016 de mislukte staatsgreep van een groep militairen aan om zijn veranderingsplannen door te zetten. Wat waren de gevolgen voor Turkije toen Erdoğan de noodtoestand afkondigde?

De president kreeg quasi onbeperkte macht. Door de noodtoestand kon de president wetten uitvaardigen zonder goedkeuring van het parlement.

14 Taiwan, of officieel de Republiek China, is een eilandstaat in de Oost-Chinese Zee. Na de Tweede Wereldoorlog verdreven de communisten van Mao Zedong de nationalisten van het Chinese vasteland. De nationalisten zochten hun toevlucht op het eiland Taiwan terwijl Mao de communistische Volksrepubliek China uitriep. Wat is de huidige politieke situatie van Taiwan?

China weigert de onafhankelijkheid van Taiwan te erkennen en landen die vriendschappelijke relaties onderhouden met Taiwan krijgen geen toegang tot de Chinese markten. Slechts 22 landen erkennen de onafhankelijkheid van Taiwan.

De Amerikaanse president heeft vrij veel macht. Hij is zowel staatshoofd als hoofd van de uitvoerende macht. Daarnaast is hij opperbevelhebber van het leger en verantwoordelijk voor het buitenlandse beleid. De Amerikaanse president benoemt ambassadeurs, ministers en consuls, raadslieden van het Amerikaanse Hooggerechtshof en alle andere officieren en ambtenaren. Lees onderstaande tekst over de Amerikaanse presidentsverkiezingen en beantwoord de vragen.

Presidentsverkiezingen

Om de vier jaar kiezen de Amerkanen een nieuwe president. Aan de presidentsverkiezingen gaat altijd een heel mediacircus vooraf, dat ongeveer een jaar duurt en begint met het bekendmaken van de politici die zich kandidaat stellen voor de presidentsverkiezingen. Begin januari vinden de eerste voorverkiezingen plaats. Staat per staat duiden de leden van elke politieke partij afzonderlijk de gedelegeerden aan die uiteindelijk de presidentskandidaat van hun partij zullen kiezen tijdens een nationaal partijcongres. De staatsafdelingen bepalen zelf op welke manier ze de gedelegeerden verkiezen. Doorgaans gaat het om primaries, gewone verkiezingen met stembusgang, of caucuses. In het laatste geval vergaderen alle kiezers en maken ze op het einde hun keuze door bij elkaar te gaan staan (democraten) of door hun voorkeur op een briefje te schrijven (republikeinen). De voorverkiezingen slorpen al gauw miljoenen dollars op van de presidentskandidaten.

De dag waarop de eigenlijke presidentsverkiezing plaatsvindt is Election Day. Die valt altijd op de eerste dinsdag na de eerste maandag van november. Tijdens de verkiezingsdag stemmen de Amerikaanse burgers op de kandidaat van hun voorkeur. De stemming is niet verplicht. Kiezers moeten zich vooraf wel laten registreren.

De meeste staten hanteren tijdens de presidentsverkiezingen het meerderheidsstelsel. Dat betekent dat kandidaten in een staat meer dan 50 procent van de stemmen moeten halen om die staat te winnen. De kandidaat die de meerderheid van de stemmen binnenhaalt, mag alle aan die staat toegewezen kiesmannen naar het kiescollege sturen, dat uiteindelijk de president aanduidt. Het Winner takes all principe is erg controversieel. Het is perfect mogelijk dat de kandidaat die in het hele land de meeste stemmen haalt, toch geen president wordt. Zo kreeg Hillary Clinton tijdens de verkiezingen van 2016 ongeveer 2,5 miljoen stemmen meer dan haar rivaal Donald Trump. Maar omdat Trump in de juiste staten won, werd hij de nieuwe president van Amerika.

De drie takken van de Amerikaanse overheid

GRONDWET

(voorziet in een scheiding van machten)

WETGEVENDE MACHT UITVOERENDE MACHT

RECHTERLIJKE MACHT

CONGRES

• Senaat

• Huis van Afgevaardigden

PRESIDENT

• vicepresident

• kabinet

• Hooggerechtshof

• andere federale gerechtshoven

Het Congres is de Amerikaanse wetgevende macht (parlement). Het benoemt en controleert de president en maakt de budgetten vrij voor militaire interventies in het buitenland. Het bestaat uit een Huis van Afgevaardigden en een Senaat. De leden van het Huis van Afgevaardigden worden rechtstreeks verkozen. Om de twee jaar wordt het Congres vervangen. In de Senaat zetelen twee vertegenwoordigers per staat. Om de twee jaar wordt een derde van de Senaat vervangen.

a Welke voor- en nadelen heeft het Amerikaanse kiesstelsel volgens jou?

Voordelen Nadelen

bv. Het volk kan de volksvertegenwoordigers kiezen.

bv. Het meerderheidsstelsel zorgt ervoor dat third party candidates nauwelijks een kans krijgen.

©VANIN

bv. Het volk kan het staatshoofd rechtstreeks kiezen.

bv. Het meerderheidsstelsel zorgt ervoor dat de kandidaat met de meeste stemmen toch niet altijd wint.

bv. Kiezers moeten zich laten registreren om te mogen stemmen, waardoor slechts een beperkt deel van de bevolking naar de stembus trekt.

b Hoe controleren de Amerikaanse uitvoerende en de wetgevende macht elkaar?

Er bestaat een zekere spanning tussen de macht van de president en de macht van het Congres. Zo kan de president een veto stellen tegen een wet die door het Congres wordt gestemd. Het Congres kan dat veto op zijn beurt ongedaan maken wanneer beide kamers met tweederdemeerderheid de wet goedkeuren. Daarnaast kan het Congres een afzettingsprocedure (impeachment) opstarten wanneer de president zware fouten heeft gemaakt.

a Waarom is het een systeem van ‘checks and balances’?

De machten controleren (checks) elkaar en houden elkaar in evenwicht (balances).

16 Verklaar waarom het meerderheidssysteem en het systeem van 'checks and balances' ervoor zorgen dat de Amerikaanse politiek vast zit in een dodelijke wurggreep tussen Democraten en Republikeinen en zo bijvoorbeeld de verkiezing van een figuur als Donald Trump mogelijk maken. Werk op een apart blad.

Democratie is een werkwoord: de rol van verkiezingen in diverse stelsels

Democratie moet op mensenrechten zijn gebaseerd, stelt mensenrechtenactivist Kenneth Roth. Dat lijkt misschien vanzelfsprekend, maar eenvoudig is dat niet. Zo kan de nadruk in een democratie vooral gaan liggen op het winnen van de verkiezingen, om vervolgens de veronderstelde wil van de kiezers te volgen. In dat geval gaat democratie een 'dictatuur van de meerderheid' betekenen. Uiteraard moet wat de overheid doet een afspiegeling zijn van wat een meerderheid in de samenleving wil, op basis van periodieke, vrije en eerlijke verkiezingen. Maar er gelden ook beperkingen, op grond van de universele mensenrechten en de rechtsstaat.

Een dictatuur is een bestuursvorm waarbij één persoon, partij of groepering nagenoeg alle macht in handen heeft. Dictaturen zijn ondemocratisch en dulden geen afwijkende opinies. Er zijn geen vrije en eerlijke verkiezingen, er is geen vrije pers, geen scheiding der machten en geen rechtsstaat. Persoonlijke vrijheid is in een dictatuur erg beperkt. De bevolking wordt onderdrukt en corruptie is wijdverspreid. Veel dictators proberen hun imago te verbeteren door prestigeprojecten en creëren een heuse personencultus

Een democratie is een bestuursvorm waarbij de macht in handen ligt van het volk. Etymologisch komt het woord van het Griekse demos (volk) en kratein (macht of regeren) en betekent het dus letterlijk dat het volk regeert. De democratie doet recht aan de wil van de meerderheid (zonder evenwel de rechten van de minderheid te miskennen). De rechtsstaat is er om het individu te beschermen. In een democratische rechtsstaat beschikt de overheid niet over een onbeperkte macht. Ze moet bij de uitoefening van haar macht de democratische regels respecteren.

De belangrijkste kenmerken van een democratische rechtsstaat zijn:

—De volksvertegenwoordiging is gekozen.

—Een parlement controleert de regering (parlementair stelsel).

—Alle burgers hebben grondrechten.

—Ook de overheid is aan regels gebonden.

—Er is rechtsbescherming tegen de overheid.

—Er is een scheiding tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

Er bestaan verschillende vormen van democratie:

—De rechtstreekse of directe democratie is de meest oorspronkelijke vorm van democratie. Het volk, meestal beperkt tot de burgers, bepaalt zelf de regels. Er moeten dus geen volksvertegenwoordigers worden gekozen.

In Zwitserland kunnen burgers in een referendum hun stem uitbrengen over politieke kwesties. Zo geeft de overheid regelmatig ook directe inspraak aan de inwoners in het besluitvormingsproces.

Leertekst 3

—In een representatieve of indirecte democratie laten de burgers zich vertegenwoordigen door volksvertegenwoordigers. Die vertegenwoordigers onderhandelen de wetten en verdedigen daarbij de belangen van hun kiezers. Een representatieve democratie kan op verschillende manieren ingevuld worden. Zo kan zowel een presidentiële als een parlementaire republiek een representatieve democratie hebben. India is de grootste representatieve democratie in de wereld. De leden van het Indische Lagerhuis (Lok Sabha) worden verkozen via algemene verkiezingen. Een nieuwe wet moet ervoor zorgen dat in de toekomst (2026) minimaal een derde van de Indiase parlementsleden een vrouw is.

—Een participatieve of deliberatieve democratie is een aanvullend alternatief voor zowel de directe als de representatieve democratie. Het is een vorm van publieke besluitvorming waarin informatievergaring, overleg en de uitwisseling van argumenten centraal staan. (Deliberatie betekent het uitwisselen van meningen.) Men betrekt burgers zo direct bij het vormgeven van beleid en besluiten.

In zijn essay Tegen verkiezingen houdt David van Reybrouck een pleidooi voor een 'lottocratie', een systeem dat politici kiest door loting. De provocerende gedachte is niet helemaal nieuw en werd op beperkte schaal bepleit en geprobeerd door van Reybrouck met zijn initiatief G1000 dat de betrokkenheid van burgers bij beleidsvorming probeert te vergroten. Een voorbeeld is het gelote burgerpanel We need to talk dat 34 aanbevelingen opstelde om het systeem van partijfinanciering te hervormen en de groep Agora die een zetel in het Brusselse Parlement verwierf in 2019. Andere voorbeelden van participatieve democratie zijn: de permantente burgerraad in Duitstalig België die adviezen formuleert voor het parlement van de Duitstalige Gemeenschap en de digitale bevraging van haar burgers die Kortrijk jaarlijks organiseert.

Leven in een democratie is een voorrecht

De Belgische politicologe Chantal Mouffe (1943) zegt dat politiek gaat over het voorkomen van een burgeroorlog. Het is niet vanzelfsprekend dat zoveel mensen met zoveel verschillende voorkeuren, ideeën en meningen in vrede samenleven op zo’n kleine oppervlakte als België. Er zijn landen genoeg waar de democratie geen ingang gevonden heeft. Democratie is iets kwetsbaars. En waar democratische vermoeidheid ontstaat, is het opletten voor vormen die het model van de democratische rechtsstaat kunnen ondergraven.

Bureaucratie duidt op de organisatorische structuur en procedures die nodig zijn om taken uit te voeren binnen een overheidsinstelling of organisatie. Een voorbeeld van een bureaucratie is het overheidsapparaat van veel moderne democratische landen, waarin ambtenaren belast zijn met het uitvoeren van wetten, regelgeving en overheidsbeleid. Bureaucratie leidt dikwijls tot inefficiëntie en een gebrek aan directe betrokkenheid van de burgers bij het besluitvormingsproces.

Kabinetocratie verwijst naar een vorm van oligarchie waarin de macht voornamelijk wordt uitgeoefend door een kleine groep mensen, meestal een kabinet of regering, zonder veel inspraak van het bredere publiek. Het Rusland van Poetin is hier een voorbeeld van.

Juristocratie is een recenter fenomeen waarbij rechters of juridische experts beslissingen nemen op basis van juridische interpretaties of precedenten. Juristocratie of juridische suprematie geeft aan dat de burger vandaag veel meer gelooft in een juridische suprematie dan in een politieke suprematie van verkozen vertegenwoordigers. Door naar de rechter te stappen, proberen burgers

of belangengroepen wetgeving die hen niet goed uitkomt ongedaan te maken. In dat geval treedt de rechtbank in feite op als wetgever.

De rechtbank oordeelt bijvoorbeeld over de Belgische Klimaatzaak. Een arrest van het hof van beroep bevestigt de uitspraak in eerste aanleg en legt bijkomend reductiebevelen op aan de Belgische Staat, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaamse Gewest. (Op iDiddit kun je het arrest inzien.)

Lobbyen is het proces waarbij individuen of groepen proberen de beslissingen van wetgevers of beleidsmakers te beïnvloeden. Aan lobbyen kleeft een negatief beeld omdat we lobbyen associëren met Big Oil, Big Pharma, de bankenlobby of de alcohol- en sigarettenlobby. Hoewel lobbyen een legitiem onderdeel van de democratie kan zijn, wordt lobbycratie eerder gezien als een negatief fenomeen, omdat machtige en financieel sterke belangengroepen onevenredige invloed uitoefenen op het beleid. Toch stellen onderzoekers vast dat de vele belangenorganisaties (zoals Testaankoop of vakbonden) in de eerste plaats de belangen van hun leden verdedigen en niet die van economische sectoren. Omdat ze een groter draagvlak hebben, kunnen ze ook meer druk uitoefenen op de beleidsmakers.

Een technocratie vertrekt van het idee dat deskundigen het best weten hoe een land geleid moet worden. Een technocratie is gericht op een efficiënt en zakelijk beleid gebaseerd op wetenschap en kennis. Ze houdt echter geen rekening met welk beleid uit welke feiten volgt. Dat is een politieke aangelegenheid. Een deskundige kan bijvoorbeeld oog hebben voor zijn specifieke expertise, maar zal daarom niet altijd de belangen van iedereen afwegen.

Wanneer politieke partijen een zeer grote invloed hebben op het politieke gebeuren, spreek je van particratie. In een particratie ligt veel macht bij de partijvoorzitters. Ze maken de kieslijsten en bepalen dus wie op een verkiesbare plaats staat en zo kans maakt op een parlementaire zetel en zelfs een ministerpost. Zo bepalen partijen en partijvoorzitters in grote mate wie er in het parlement zal zetelen en sturen ze ook het handelen van de volksvertegenwoordigers en ministers. Door de particratie worden ministers herleid tot partijafgevaardigden. Vaak komen partijvoorzitters tussen in de beslechting van moeilijke dossiers. Zo wordt een groot deel van de machtsuitoefening aan de directe wil van de kiezer onttrokken.

In een etnocratie heerst een bepaalde groep mensen over de rest van de bevolking. Het onderscheid is gebaseerd op afkomst, huidskleur of religie. Een voorbeeld van een etnocratie is het voormalige Zuid-Afrikaanse apartheidsregime, waarin verschillende etnische groepen (blanken, zwarten, kleurlingen en Aziaten) verschillende rechten en privileges hadden op basis van hun etniciteit. De blanke minderheid regeerde met absolute controle over de politieke macht en de economische middelen terwijl de zwarte meerderheid werd gediscrimineerd en onderdrukt. Nelson Mandela was de eerste zwarte president na de afschaffing van de apartheid in 1994.

Electorale participatie

Vandaag zijn vrijwel alle democratieën representatief. De representatieve democratie houdt de belofte in dat elke burger een stem heeft en dat de politici daarnaar luisteren. Tijdens regelmatig gehouden verkiezingen kunnen burgers volksvertegenwoordigers aanduiden die hun belangen zullen vertegenwoordigen in het parlement, de provincie- of de gemeenteraad. Gaan stemmen is een duidelijke vorm van politieke participatie van burgers, het is electorale participatie. Elk land heeft zijn eigen kiessysteem.

In het meerderheidsstelsel wint de partij of de kandidaat met de meerderheid van de stemmen. Die meerderheid kan absoluut zijn, zoals bij de verkiezing van het Franse parlement (meer dan de helft van de stemmen). Of ze kan relatief zijn, zoals in Engeland (de partij met de meeste stemmen wint). Het systeem wordt ook wel Winner takes all genoemd en leidt tot een tweepartijenlandschap en een éénpartijregering. Het is nadelig voor nieuwe partijen, extreme partijen en voor vrouwen en etnische minderheden omdat het erg disproportioneel is.

Zetelverdeling Britse Parlement op 9 april 2024

Labour Party: 404 zetels

Conservative Party: 121 zetels

Liberal Democrats: 72 zetels

Scottish National Party: 9 zetels

Democratic Unionist Party: 5 zetels

Reform UK: 5 zetels

Green Party of Enland and Wales: 4 zetels

Plaid Cymru: 4 zetels

Oorspronkelijke kende België ook een meerderheidsstelsel. Na de opkomst van de socialisten en de oprichting van de Belgische Werkliedenpartij in 1895 werd het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd en ontstond in 1900 de evenredige vertegenwoordiging. Hoe werkt de evenredige vertegenwoordiging in België? Bij verkiezingen wordt België ingedeeld in verschillende gebieden of kieskringen. Een kieskring is het gebied waarin dezelfde kieslijsten aan de kiezers worden voorgelegd. Voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers en voor het Vlaams Parlement kent België provinciale kieskringen.

Mensen die in eenzelfde kieskring wonen, kunnen op dezelfde kandidaat stemmen. Per kieskring is er een vooraf bepaald aantal zetels te verdelen. Dat aantal hangt af van het inwonersaantal in de betrokken kieskring. Dat verklaart waarom het dichtbevolkte Brussel veel meer zetels heeft in de Kamer (16 zetels) dan het dunbevolkte Luxemburg (vier zetels).

Een zetel is een plaats in het parlement, toegewezen aan verkozen volksvertegenwoordigers. Nadat alle stemmen zijn geteld, worden de beschikbare zetels per kieskring verdeeld over de partijen en de kandidaten overeenkomstig het behaalde percentage bij de verkiezingen. Partijen moeten bij verkiezingen voldoende stemmen halen om een eerste verkozene te krijgen. Dat minimumaantal stemmen is de kiesdrempel. In België is er een kiesdrempel van vijf procent. De kiesdrempel maakt het niet alleen moeilijk voor nieuwe partijen, maar ook voor kleine partijen die al langer bestaan.

Om de bevolking rechtstreeks inspraak te geven bij een concreet voorstel, kan de overheid een referendum of volksraadpleging organiseren. Hoewel beide begrippen regelmatig door elkaar worden gebruikt, bestaat er een belangrijk verschil. Referenda zijn bindend, volksraadplegingen niet. Net als bij verkiezingen kunnen kiesgerechtigde burgers naar de stembus gaan. Maar in plaats van te stemmen op volksvertegenwoordigers, beantwoorden ze een voorgelegde vraag met ja of nee. De voorgelegde vragen zijn dan beter geen technische vragen, maar existentiële vragen of vragen die te maken hebben met het sociaal contract van de samenleving. Referenda zijn een vorm van rechstreekse democratie en vergroten de betrokkenheid van de burger. Tegelijkertijd zijn ze ook een blijk van vertrouwen in het oordeel van de burger. Een belangrijke voorwaarde voor een succesvol referendum is dat het wordt ingebed in een deliberatief proces. Er moet een zorgvuldig publiek debat aan voorafgaan, zodat de beslissing echt de uitkomst is van een bewuste en beredeneerde collectieve keuze. In zo’n groter deliberatief systeem kunnen directe en

representatieve democratie perfect samen functioneren. Referenda kunnen een manier zijn om de particratie te doorbreken.

In België zijn (bindende) referenda verboden. De grondwet legt de wetgevende macht immers in handen van het parlement. Om referenda te kunnen organiseren, is dus eerst een grondwetswijziging nodig. (Raadgevende) volksraadplegingen zijn toegestaan op gemeentelijk, provinciaal en gewestelijk niveau.

Andere vormen van politieke participatie

Als individuele burger kun je een politieke bijdrage leveren door lezersbrieven of opiniestukken te schrijven. Middenveldorganisaties zoals vakbonden, ziekenfondsen en gezinsbonden kunnen via propaganda mensen oproepen tot (liefst geweldloze) actie zoals boycot, staking en betoging. Wanneer tienduizenden burgers het werk neerleggen of de straat op komen uit protest tegen een overheidsbeslissing, geeft dat een krachtig signaal aan de overheid dat de belangen van bepaalde groepen worden geschaad.

GOOD TO KNOW

Burgerraad Duitstalige Gemeenschap beslist doorgaans bij consensus Regelmatig zet de Duitstalige Gemeenschap een burgerdialoog op touw. Iedere burger – maar ook het parlement – kan thema’s aanbrengen. Die worden voorgelegd aan een burgerraad van vierentwintig uitgelote personen. Opvallend is dat inwoners al vanaf hun zestiende kans maken om in de burgerraad te zitten. De vierentwintig personen bepalen telkens opnieuw welk thema diepgaander wordt besproken. Ze krijgen daar een vergoeding voor van 50 euro per bijeenkomst plus een verplaatsingsvergoeding.

De definitieve lijst met te bespreken thema’s gaat vervolgens naar een – eveneens uitgeloot – burgerpanel van ongeveer dertig personen. Zij horen experten, kunnen juridische raad vragen en kunnen een beroep doen op het parlement. Ze krijgen daar een vergoeding voor van 100 euro per vergadering plus verplaatsingsvergoeding.

Na enkele discussierondes, meestal op zaterdagochtend, doen ze officiële aanbevelingen aan het parlement.

Beslissingen worden doorgaans bij consensus genomen. Lukt dat niet, dan vindt een stemming plaats waarbij vier vijfde van de leden van het burgerpanel akkoord moet gaan.

De aanbevelingen van het burgerpanel zijn niet bindend, maar als de parlementsleden ze niet willen invoeren moeten ze uitleggen waarom. Een jaar na de invoering van de maatregel gaat het parlement na hoever het met elk thema staat.

Bron: De Standaard

Leeractiviteiten

1 Opiniepeilingen van de vijfde editie van De Stemming, afgenomen in 2023, tonen aan dat ruim acht op de tien bevraagde Vlamingen een democratie een (zeer) goede manier vinden om een land te besturen.

a Hoeveel Belgen zijn van mening dat België ook daadwerkelijk democratisch bestuurd wordt? Is dat veel of weinig en hoe verklaar je dat?

persoonlijk antwoord bv. Slechts de helft van de ondervraagden vindt dat België democratisch bestuurd wordt.

b 34 procent geef aan dat België niet democratisch bestuurd wordt. Is dat veel of weinig?

Hoe democratisch wordt ons land momenteel bestuurd?

©VANIN

Bron: De Stemming 2023

c De Britse mediagroep The economist stelt jaarlijks een internationale democracy index (EIU) op. Ga na welke indicatoren onderzocht worden en tot welke resultaten voor België het meest recente onderzoek heeft geleid.

België staat als enige West-Europese land ingekleurd als flawed democracy omwille van een democratisch tekort van politici om te luisteren, te handelen en besluiten te nemen.

2 Vladimir Poetin en de Russische Federatie waarvan hij al sinds 1999 de verkozen leider is, doen niet direct aan een democratie denken. Poetin voldoet steeds meer aan het beeld van een dictator die het niet nauw neemt met mensenrechten.

a Is Poetin een verkozen dictator? Beargumenteer je antwoord.

Poetin is dan wel verkozen, hij heeft zijn macht geconsolideerd in de voorbije twintig jaar door verkiezingen en de grondwet in zijn voordeel aan te passen. Hij is een dictator omdat hij politieke tegenstanders onderdrukt en vervolgt en er daarnaast regelmatig liquidaties plaatsvinden die niet worden onderzocht. Hij beperkt de persvrijheid en de vrije meningsuiting en discrimineert etnische minderheden.

b Kan Poetin ter verantwoording worden geroepen voor zijn beleid? Beargumenteer je antwoord en vermeld ook de bron waarop je je baseert.

3 Politicus Jean-Marie Dedecker schrijft in een opiniestuk in Knack, na te lezen op iDiddit, dat politiek beoefenen en wetten maken een nieuwe vorm heeft aangenomen. De gang van zaken verloopt niet meer alleen volgens de klassieke (volks)vertegenwoordiging en de toetsing van nieuwe wetgeving aan het oordeel van het Grondwettelijk Hof of de Raad van State. Belangengroepen en minderheden proberen volgens hem met klachten via de rechtbank stelselmatig een interpretatie van de wet af te dwingen die strookt met hun eigen belangen, om ze dan als gelegitimeerd precedent te gebruiken voor het behalen van hun eigen doelstellingen.

a Zoek voorbeelden van de juristocratie die Jean-Marie Dedecker aanklaagt.

b Klopt de bewering van Jean-Marie Dedecker dat hierdoor de democratie ondermijnd wordt door groepen die geen meerderheid kunnen halen in het parlement?

c Brengt de juristocratie het principe van de scheiding der machten in gevaar?

d Worden schendingen van mensenrechten te pas en te onpas gebruikt, zoals Dedecker beweert?

4 De meeste kiessystemen zijn gebaseerd op het meerderheidsstelsel of het evenredigheidsstelsel.

a Maak juiste zinnen.

De verkiezingen in België verlopen volgens

De Amerikaanse presidentsverkiezingen verlopen volgens

De verkiezingen voor het Franse parlement verlopen volgens

De verkiezingen van het Britse parlement verlopen volgens

Het Internationaal Strafhof (ICC) heeft in maart 2023 een arrestatiebevel uitgevaardigd tegen de Russische president vanwege oorlogsmisdaden in Oekraïne. Hoewel de kans klein is dat Poetin wordt gearresteerd of door Rusland zelf wordt uitgeleverd, vindt mensenrechtenorganisatie Human Right Watch (HRW) het een belangrijk signaal. Het laat volgens HRW zien dat dergelijke misdaden, begaan door een regime, uiteindelijk kunnen leiden tot gevangenisstraf. het evenredigheidsstelsel het absolute meerderheidsstelsel het meerderheidsstelsel het relatieve meerderheidsstelsel

b Waarom wordt het meerderheidsstelsel ook wel Winner takes all genoemd?

c Wat zijn de voor- en nadelen van elk kiesstelsel?

Kiesstelsel Voordelen Nadelen evenredigheidsstelsel

Elke strekking is in het parlement vertegenwoordigd.

meerderheidsstelsel

Regeringsbeloftes kunnen gemakkelijker omgezet worden in beleid.

Moeilijke regeringsvorming omdat er veel compromissen gesloten moeten worden.

©VANIN

Sommige strekkingen zijn niet vertegenwoordigd in het parlement, waar een beperkt aantal ‘brede volkspartijen’ het voor het zeggen heeft.

d Aan welk kiesstelsel geef je de voorkeur: een evenredigheidssyteem zoals in België of een meerderheidssysteem zoals in het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten? Leg uit.

De grootste partij krijgt de meerderheid, er moeten geen coalities gemaakt worden. persoonlijk antwoord (Er is geen juist of fout kiesstelsel. Het hangt af van welke houding je aanneemt t.o.v. de voor- en nadelen.)

e Waarom is N-VA voorzitter Bart De Wever voorstander van het Britse meerderheidssysteem? Werk op een apart blad en vermeld de bron waarop je je baseert.

5 Hoe beoordeel je volgend citaat van Barak Obama? Verkiezingen alleen maken nog geen echte democratie.

6

In België bestaat er opkomstplicht voor het federaal parlement en de parlementen van de deelstaten, maar in de meeste landen bestaat er stemrecht. Dat betekent dat stemgerechtigde burgers zelf kunnen kiezen of ze al dan niet naar de stembus trekken. Beantwoord de vragen en vergelijk jouw antwoorden met die van je klasgenoten.

a Ben jij geïnteresseerd in politiek? ja, heel erg ja, een beetje ja, maar alleen bij verkiezingen

nee, absoluut niet geen idee Ik antwoord liever niet op de vraag.

b Ben jij voor opkomstplicht of voor stemrecht? voor opkomstplicht voor stemrecht

c Als er geen opkomstplicht is, waarom zou je dan niet gaan stemmen? Mijn stem doet er niet toe.

Ik weet niet op wie ik moet stemmen.

Ik ben het met geen enkele partij eens.

Ik ga stemmen ook als ik niet verplicht ben. Ik weet het niet.

d Wat is voor jou de belangrijkste reden om wel te gaan stemmen?

Ik vind dat het mijn burgerplicht is om te gaan stemmen.

Ik wil stemmen voor een persoon.

Ik wil stemmen voor een partij.

Ik wil niet dat een andere partij de verkiezingen wint.

Ik

7 Hieronder staan een aantal argumenten van voor- en tegenstanders van opkomstplicht. Wat zijn volgens jou de vijf sterkste argumenten voor of tegen opkomstplicht? Nummer van 1 tot 5. Vergelijk jouw top 5 met die van je klasgenoten.

Iedereen moet zelf de vrijheid hebben om al dan niet te gaan kiezen.

Democratie is een geheel van rechten en plichten: deelnemen aan verkiezingen is een burgerplicht.

België is een representatieve democratie, daarom is het belangrijk dat iedereen aangeeft wie hem of haar zal vertegenwoordigen. Wanneer niet iedereen gaat stemmen, vertegenwoordigt het parlement niet de hele bevolking.

Wie niet gaat stemmen, geeft ook geen politiek signaal.

Burgers zijn genoeg geïnformeerd om zelf te beslissen of ze al dan niet gaan stemmen.

Als er geen opkomstplicht is en je gaat toch stemmen, dan doe je dat bewuster.

Door de opkomstplicht brengen groepen die anders niet zouden gaan stemmen ook hun stem uit, waardoor er minder sociale ongelijkheid is.

Bij stemrecht moeten de partijen meer moeite doen om de bevolking te sensibiliseren om te gaan stemmen. De kiescampagnes en debatten zijn beter.

Bij opkomstplicht bestaat er een groter risico op ‘waardeloze’ stemmen.

8 Uit peilingen zoals De Stemming blijkt dat 30 tot 40 % van de Belgen niet zou gaan stemmen zonder opkomstplicht.

a De vrees bestaat dat vooral laaggeschoolden, bejaarden en zwakkeren thuis zouden blijven. Hun bekommernissen zouden bijgevolg minder zwaar doorwegen op de politieke agenda. Beoordeel die uitspraak.

b Slechts de helft van de Vlamingen zou nog elke keer gaan stemmen als de opkomstplicht afgeschaft wordt. Ga jij stemmen als er enkel stemrecht is en geen opkomstplicht? Motiveer.

persoonlijk antwoord

9 Om de bevolking rechtstreeks inspraak te geven bij een concreet voorstel, kan de overheid een referendum organiseren.

a Tot welke vorm van democratie behoren referenda?

Referenda zijn een vorm van rechtstreekse democratie.

b In de grondwet zijn de ook argumenten pro referenda terug te vinden. Zo was het een van de grote bekommernissen van de makers van de grondwet om machtsconcentraties te vermijden. Vandaag zijn politieke partijen zeer machtig. Hoe kunnen referenda een manier zijn om de particratie te breken? Werk op een apart blad. Vertrek in je argumentatie van de begrippen democratie en particratie. Stel je de vraag wat ‘democratisch’ precies betekent. Noteer argumenten pro en contra het democratische gehalte van een referendum. Pas je argumentatie toe op een concreet referendum. Wat is je conclusie? Vergelijk jouw conclusie met de conclusie van andere leerlingen in de klas.

c Zijn referenda volgens jou een goede zaak? Wanneer wel en wanneer niet? Verklaar.

Persoonlijk antwoord, gegeven is dat referenda beter niet voor technische zaken worden georganiseerd, maar eerder voor existentiële of ethische zaken. De gestelde vragen moeten eenduidig met ja of nee te beantwoorden zijn.

Welke acties vind jij toelaatbaar?

a handtekeningen verzamelen

b een protestmail versturen

c demonstreren

d staken

e barricades opwerpen

f beledigen via internet

g ruiten ingooien

h autobanden leeg laten lopen

i brandstichten

j bedreigen met wapens

k een bom leggen

l iemand doden

i-l: acties die eander mensen bedreigen of verwonden vind jij toelaatbaar om doelen te bereiken. Gewelddadige acties zijn wel illegaal en er staan zware straffen op.

e-h: oorv jou zijn harde acties toelaatbaar. Bedenk wel dat sommige vormen van beledigen en vandalisme strafbaar zijn. Het zijn geen democratische actiemiddelen.

a-d: otestactiespr zijn volgens jou toelaatbaar, als ze maar democratisch zijn. Het recht om te demonstreren of te staken is in de wet vastgelegd.

Onderstaand schema toont verschillende vormen van politieke participatie, variërend van minst naar meest extreem. In kolom 1 en 2 zijn conventionele vormen van participatie weergegeven. In kolom 1 gaat het om electorale participatie. Daarbij horen acties die een directe betrokkenheid hebben bij het kiesproces. In kolom 2 komen andere acties die verband houden met de institutionele politiek. Wanneer burgers buiten de gevestigde structuren en kanalen aan politiek doen, spreek je van onconventionele vormen van participatie. In kolom 3 staan geaccepteerde vormen van onconventionele participatie. In kolom 4 hebben de onconventionele activiteiten een illegaal karakter gekregen. Het zijn directe actievormen die doorgaans spontaan en dus buiten de reguliere kanalen om gebeuren. In kolom 5 gaat het om illegale, gewelddadige acties. Onconventioneel participeren wordt ook wel protestpolitiek genoemd, omdat mensen zich daarmee buiten de formele politieke kanalen begeven.

a Plaats onderstaande actievormen op de juiste plaats in het schema: vandalisme – stemmen – lobbyen – petitie tekenen – bomaanslag – moorden – legale stakingen –wilde (onwettige) stakingen – legale demonstraties – (sociale) mediacampagnes – bezettingen –wilde (onwettige) demonstraties – verkiezingscampagnes – acties van belangengroepen – sabotage –boycot – ontvoering – politici contacteren – kandidaat zijn – politiek volgen – betogen –burgerlijke ongehoorzaamheid – sit-ins

Politieke participatie

Conventionele politieke participatieOnconventionele politieke participatie (protestpolitiek) 1 2 3 4 5

Electorale participatie

Geïnstitutionaliseerde acties

Legale actie

Illegale actie Geaccepteerde vormen

Directe vormen Gewelddadige vormen

b Sommige drukkingsgroepen nemen deel aan het formele overleg met de overheid of zetelen in officiële adviesorganen. Geef voorbeelden.

stemmen kandidaat zijn verkiezingscampagnes politiek volgen petitie tekenen betogen stakingen demonstraties (sociale) mediacampagnes boycot burgerlijke ongehoorzaamheid sit-ins bezettingen onwettige demonstraties wilde stakingen vandalisme sabotage bomaanslag ontvoeringen moorden lobbyen acties van belangengroepen politici contacteren Vakbonden, milieugroeperingen, belangenverenigingen die zich op specifieke kwesties of beroepsgroepen richten.

c Kun je als gewone burger een voorstel op de agenda van de Kamer plaatsen?

Ja, met de steun van 25 000 handtekeningen kan dat.

8.4

Politieke partijen spelen een hoofdrol in de hedendaagse politiek

‘People often say, with pride, “I'm not interested in politics.” They might as well say, “I'm not interested in my standard of living, my health, my job, my rights, my freedoms, my future or any future.” ... If we mean to keep any control over our world and lives, we must be interested in politics.’

Het citaat komt van Martha Gellhorn (1908-1998), een Amerikaanse oorlogsjournaliste en schrijfster. Gellhorn benadrukt ermee het belang van politieke betrokkenheid en hoe onze levens en toekomst worden beïnvloed door politieke beslissingen. Ze suggereert dat als mensen beweren niet geïnteresseerd te zijn in politiek, ze eigenlijk aangeven dat ze niet geïnteresseerd zijn in zaken die direct verband houden met hun levenskwaliteit, gezondheid, baan, rechten, vrijheden en toekomst. Het citaat onderstreept het belang van het begrijpen en betrokken zijn bij politieke processen om enige controle te behouden over je leven en de wereld om je heen.

Een ideologie is een maatschappijvisie die vertrekt van een stelsel van opvattingen of ideeën en de basis vormt voor politiek handelen.

Een politieke partij bestaat uit mensen met dezelfde politieke opvatting. De leden hebben dezelfde ideeën over hoe de samenleving eruit moet zien. Een politieke partij weet ook op welke manier ze de maatschappij vorm wil geven en besturen. Die principes vormen de essentie van de partij. De ideeën, principes en standpunten vormen samen het partijprogramma. Elke politieke partij heeft een eigen bestuur en een partijvoorzitter. Die leiden de partij. Partijen hebben ook provinciale en lokale afdelingen. Iedereen kan lid worden van een politieke partij. Meestal moet je daarvoor lidgeld betalen.

Hoewel de begrippen ‘links’ en ‘rechts’ in een politieke context dagelijks worden gebruikt, zijn ze niet eenduidig. De begrippen worden gebruikt om een opdeling te maken tussen diegenen die de bestaande samenleving veeleer willen veranderen (‘links’ of ‘progressief’) en diegenen die ze veeleer willen behouden (‘rechts’ of ‘conservatief’). Vandaag slaan de begrippen ‘links’ en ‘rechts’ zowel op materiële standpunten als op ethische en culturele standpunten.

Wanneer je de positie van partijen in het politieke spectrum wilt bepalen, kijk je eerst naar de gewenste mate van economische overheidsinmenging. Partijen die van de overheid verlangen dat ze actief ingrijpt in de vrije markt om de arbeidersklasse beter te beschermen, noem je links. Partijen die voorstander zijn van de vrije markt zonder al te veel overheidsbemoeienis, noem je rechts. De invulling zet liberalen en socialisten tegen elkaar af, met een gematigde positie voor de christendemocratie in het centrum.

De tweede invulling gaat oorspronkelijk terug op de tegenstelling tussen kerk en staat. De levensbeschouwelijke tegenstelling heeft vandaag vooral betrekking op ethische kwesties Het linkse standpunt zegt dat iedereen vrij moet zijn om morele standpunten in te nemen en die te vertalen in zijn levenskeuze. Het rechtse standpunt verdedigt het behoud van de traditionele

Leertekst 4

waarden en normen die mensen een duidelijk houvast geven (en vaak religieus geïnspireerd zijn).

Op de levensbeschouwelijke breuklijn gebruik je dus beter de woorden progressief (voor links) en traditioneel (voor rechts).

Specifiek voor België is er ook de communautaire tegenstelling waarbij er een tegenstelling is tussen eerder kiezen voor de eenheidsstructuur van België (unionisme), zoals PVDA doet, of voor een uitgesproken Vlaams standpunt, zoals de N-VA en Vlaams Belang doen.

In onze superdiverse samenleving zie je voorstanders van een open samenleving en voorstanders van een gesloten samenleving. Rechtse partijen nemen hierbij een radicaal standpunt in voor de gesloten samenleving. Zij vinden dat het samenleven in een multiculturele samenleving niet mogelijk is.

Een laatste tegenstelling in onze hedendaagse samenleving is de breuklijn tussen de kijk op een postmaterialistische samenleving die streeft naar duurzaamheid, aandacht heeft voor klimaat en natuur en voor wereldvrede. In deze context staat rechts dan eerder voor een meer materialistische levensvisie.

Links - progressief - open - postmaterialistischRechts - traditioneel - gesloten - materialistisch persoonlijke vrijheden bevorderen waardering voor traditionele instituties (gezin, kerk, school)

grote overheidsinmenging in de economie weinig overheidsingrijpen in de economie meer openheid in ethische kwesties orde en stabiliteit emancipatie en gelijke behandeling krachtige overheid met morele autoriteit actieve deelname aan de samenleving

beperkte betrokkenheid, meer nadruk op individuele verantwoordelijkheid

zelfontplooiing waardering voor de nationale staat, cultuur en symbolen

kwaliteit van leven voor iedereen eigen verantwoordelijkheid voor kwaliteit van leven duurzame samenleving focus op korte termijn, economische groei grote rol voor internationale organisaties (Europese Unie, Verenigde Naties) terughoudend t.a.v. de Europese Unie

GOOD TO KNOW

Overheidsfinanciën

De inkomsten van politieke partijen zijn voor 80 tot 90 procent afkomstig van de overheid en worden dus betaald met belastinggeld. Inkomsten uit lidgelden, giften en bijdragen van mandatarissen zijn (behalve bij de PVDA) erg beperkt. Elke partij die verkozenen heeft in een van de parlementen, krijgt een dotatie en werkingsmiddelen voor de fractie en de personeelsleden. De publieke financiering wordt verdedigd met het argument dat politieke partijen onafhankelijk moeten kunnen werken.

1 De roman Lord of the flies (Heer der vliegen), geschreven in 1954 door de Engelse auteur William Golding (1911-1993), vertelt hoe jongeren op een onbewoond eiland terechtkomen en daar hun eigen sociale orde vormen. De groep jongens komt voor grote uitdagingen te staan. Moeten ze stemmen of maken ze de sterkste, de slimste, de beste jager … de leider van de groep? Moeten ze wetten maken? Moet er gestraft worden? Het eiland verandert al snel in een dystopische samenleving met akelige kenmerken die leiden tot de dood van de jongen Piggy.

a Wat is een dystopische samenleving?

Een dystopische samenleving is een (denkbeeldige) samenleving met extreme negatieve kenmerken zoals totalitarisme, onderdrukking, armoede, milieurampen, technologische overheersing of andere vormen van sociale ontwrichting.

b Literatuur, films en andere vormen van kunst gebruiken het concept van de dystopische samenleving vaak om kritiek te uiten op bepaalde aspecten van de samenleving of om waarschuwingen te geven over mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Ken je titels van boeken of films die een beeld schetsen van jongeren in een dystopische wereld?

persoonlijk antwoord, bv. Armageddon’s children van Terry Brooks, The city of ember van Jeanne Du Prau, The hunger games trilogy van Suzanne Collins, The maze runner trilogy van James Dashner, The divergent trilogy van Veronica Roth

c In het eerste deel van zijn boek Utopia geeft de Engelse humanist Thomas More (1478-1535) kritiek op de zestiende-eeuwse Engelse samenleving met haar corruptie, uitbuiting, armoede en toenemende criminaliteit. Het tweede deel vertelt over een ideale samenleving. In Utopia bestaat geen privébezit en iedereen kan vragen wat hij nodig heeft. Bij More geen dystopische, maar een ideale samenleving. Hoe ziet jouw ideale wereld eruit?

Wat is links en wat is rechts?

a Wat is economisch links en wat is economisch rechts op de sociaaleconomische breuklijn? minder economische ongelijkheid – herverdeling van de welvaart – meer belastingen – minder belastingen – meer actieve rol van de overheid – minder actieve rol van de overheid – grotere verzorgingsstaat – kleinere verzorgingsstaat – meer overheidsuitgaven – minder overheidsuitgaven –meer privatisering en minder regels

Links

minder economische ongelijkheid

meer actieve rol van de overheid herverdeling van de welvaart meer belastingen (voor hoge inkomens) grotere verzorgingsstaat meer overheidsuitgaven

©VANIN

Rechts

nadruk op economische vrijheden minder actieve rol van de overheid meer privatisering en minder regels minder belastingen kleinere verzorgingsstaat minder overheidsuitgaven

b Wat staat voor individuele vrijheid en zelfbeschikking en wat voor traditioneel op de socioculturele breuklijn? een samenleving gebaseerd op een uitgesproken Vlaamse identiteit – cultureel relativisme –orde en stabiliteit – een open samenleving – tolerant – internationaal gericht –oog voor het rijke Vlaamse culturele verleden

Individuele vrijheid

cultureel relativisme

Traditioneel

een open samenleving tolerant internationaal gericht een samenleving gebaseerd op een uitgesproken Vlaamse identiteit sterke instellingen orde en stabiliteit oog voor het rijke Vlaamse culturele verleden

c Welke partijen zijn het eens met onderstaande stellingen? Zoek op internet naar de standpunten van de partijen.

1→ Vlaanderen en Wallonië moeten zelf hun sociale zekerheid organiseren.

N-VA – Vlaams Belang – Open VLD – CD&V – Groen – Vooruit – PVDA

2→ De salarissen en vertrekpremies van topmanagers moeten aan banden worden gelegd.

N-VA – Vlaams Belang – Open VLD – CD&V – Groen – Vooruit – PVDA

3→ De Vlaamse overheid mag geen nieuwe moskeeën erkennen.

N-VA – Vlaams Belang – Open VLD – CD&V – Groen – Vooruit – PVDA

4→ De meest vervuilende auto’s moeten verboden worden in heel Vlaanderen.

N-VA – Vlaams Belang – Open VLD – CD&V – Groen – Vooruit – PVDA

5→ Euthanasie toestaan voor alle oudere mensen die dat vragen.

N-VA – Vlaams Belang – Open VLD – CD&V – Groen – Vooruit – PVDA

Ideologie OmschrijvingRol van de staat Partijen

anarchisme

christendemocratie

communisme

conservatisme

ecologisme

liberalisme

nationalisme

socialisme

3 b 5 eCD&V 8 gPVDA 2 h Vlaams Belang, N-VA 4 dGroen 7 cOpen VLD, NV-A 6 aVlaams Belang, N-VA 1 fVooruit, PVDA

a Plaats de juiste omschrijving bij de juiste ideologie in de tabel.

1 Ideologie die streeft naar meer gelijkheid, sociale rechtvaardigheid en solidariteit door maatschappelijke en wettelijke hervormingen, wil een herverdeling van de welvaart.

2 Ideologie die zich grondvest op de traditie, gericht is op het behoud van de bestaande maatschappelijke orde en huiverachtig staat tegenover verandering.

3 Ideologie die streeft naar een samenleving zonder macht of autoriteit.

4 Redelijk recente ideologie die streeft naar een duurzame omgang met het leefmilieu.

5 Ideologie die zich baseert op de christelijke waarden, normen en tradities.

6 Ideologie die streeft naar de versterking van het eigen volk en ijvert voor zelfbeschikkingsrecht, er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen zij die tot de natie of het volk behoren en de rest.

7 Ideologie die streeft naar meer vrijheid voor elk individu, zowel op politiek als op economisch vlak en tegen overdreven staatsbemoeienis is.

8 Ideologie die door een klassenstrijd of revolutie streeft naar een klasseloze maatschappij die gekenmerkt wordt door gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen.

b Welke taken heeft de overheid volgens de ideologieën? Vul de tabel aan.

a De staat belichaamt en beschermt het volk.

b De rol van de staat wordt sterk bekritiseerd of afgewezen, omdat de staat een onderdrukkend en autoritair instituut is dat de individuele vrijheid en gelijkheid belemmert.

c De staat zorgt voor vrede, veiligheid, infrastructuur en een goed ondernemersklimaat.

d De staat speelt een cruciale rol bij het waarborgen van milieubescherming en duurzaamheid. De overheid moet door middel van wetgeving helpen om de milieuproblemen op te lossen.

e De staat heeft een ondersteunende en faciliterende rol en richt zich daarbij op het algemeen welzijn. De staat moet sociale voorzieningen verstrekken om de zwakkere te beschermen.

f De staat moet zorgen voor haar onderdanen. Dat impliceert onder meer een herverdeling van de welvaart. De staat heft veel belastingen en geeft in ruil veel terug aan de bevolking.

g De staat begeleidt de overgang naar een klasseloze maatschappij. In de praktijk leidt dat vaak tot totalitaire regimes.

h De staat beschouwt de samenleving als een harmonieus evenwicht dat ze wil bewaren.

c Welke Vlaamse partijen horen bij welke ideologie? Vul de tabel aan.

4

Je leest hier hoe de partijen zichzelf omschreven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, overgenomen uit Verkiezingen Vlaams Parlement 2024 #zozitdat. Markeer in de teksten betekenisvolle woorden voor de partijstandpunten.

CD&V staat voor Christendemocratisch en Vlaams. Voor CD&V telt elke mens. De partij ijvert voor een warm Vlaanderen waarin mensen respect hebben voor elkaar én hun omgeving. Daarbij vertrekt de partij vanuit een vertrouwen in mensen. Mensen nemen hun verantwoordelijkheid op door hun talenten in te zetten voor elkaar en voor een betere samenleving. Ze ontmoeten elkaar in het gezin, de buurt, de vereniging, de school, op het werk ... Ze vormen zo een sterke gemeenschap die elke uitdaging aankan, met een overheid die vertrouwen heeft in mensen en kwetsbaren beschermt in plaats van een betuttelende overheid die zegt hoe mensen moeten leven. Meer informatie over de partij vind je op www.cdenv.be.

Groen staat voor eerlijk klimaatbeleid dat iedereen meeneemt. Dat betekent dat we van de ecologische keuze de goedkoopste en gemakkelijkste keuze maken en dat we grote vervuilers doen betalen. We zorgen voor beter en goedkoper openbaar vervoer, meer groene jobs en meer gezonde natuur die ons beschermt tegen de gevolgen van de kilmaatcrisis. Groen staat voor goede, betaalbare zorg voor iedereen. Of het nu gaat over de jeugd- of ouderenzorg, de kinderopvang of de zorg voor mensen met een handicap: zorg - fysiek én mentaal - is een basisrecht, daarop bespaar je niet. Groen staat voor eerlijke kansen voor iedereen. Iedereen heeft recht op een leerkracht voor de klas, een job met een eerlijk inkomen en een warme thuis. We pakken armoede aan en laten de extreemrijken eerlijk bijdragen. Zo zorgen we samen voor een eerlijke, rechtvaardige samenleving voor iedereen. Eerlijk klimaatbeleid, goede betaalbare zorg en eerlijke kansen. Enkel met Groen. Meer informatie over Groen vind je op www.groen.be.

Laat de politiek je koud? Begrijpelijk, maar: het doet er wél toe. Jouw keuze bepaalt of en wat je kunt studeren, want studeren kost een hoop geld. Jouw keuze bepaalt of je voldoende netto overhoudt in je portemonnee. Jouw keuze bepaalt of je betaalbare en goeie zorg krijgt wanneer je ziek bent of in de knoop zit met jezelf. Vooruit doorbreekt de stilstand. Wij willen gewone dingen weer mogelijk maken: een eigen stek kopen met je lief of een goeie job die je toelaat om iets plezants te doen met vrienden. Daar is solidariteit voor nodig. Solidariteit is jouw deel doen en jouw deel krijgen. Dat is bijdragen naar vermogen en krijgen naar noden. Dat is niet alleen overleven, maar vooral ook goed leven en genieten! Onze keuze is duidelijk. Wat kies jij?

Meer weten? www.vooruit.org.

N-VA staat voor Nieuw-Vlaamse Alliantie. De N-VA gaat voluit voor een welvarend Vlaanderen. Waar het goed is om leven. Waar werken en ondernemen loont. Waar jongeren genieten van goed onderwijs en zo goede kansen krijgen. Waar we samen zorg dragen voor wie dat nodig heeft. Waar politici op de centen letten en efficiënt besturen.

De N-VA wil dat bereiken met een hervorming van onze staatsstructuur. Met het N-VA-programma voor confederalisme komt er een krachtig alternatief voor het vastgeroeste België. Vlaanderen en Wallonië moeten eigen keuzes maken en zo ook zelf verantwoordelijkheid dragen. Eigen problemen pakken we aan met eigen oplossingen en eigen centen. En waar Vlaanderen en Wallonië samenwerken, beslissen we ook samen.

Andere N-VA-accenten? Een verstandig klimaatbeleid met oog voor innovatie. Aandacht voor onze vrijheid en veiligheid. Het beschermen van onze democratie, in Vlaanderen en in Europa. Een streng maar rechtvaardig migratiebeleid. Een gezonde trots op onze gemeenschappelijke Vlaamse identiteit, met het Nederlands als bindmiddel tussen iedereen die in Vlaanderen woont. Meer info vind je op www.n-va.be

VLD in Open VLD staat voor Vlaamse liberalen en democraten. Liberalisme betekent vrijheid en vooruitgang voor iedereen. Elk individu heeft basisrechten, zoals het recht op vrije meningsuiting, op privacy of op gelijke behandeling. Voor liberalen is het belangrijk dat de overheid niet alles regelt. Een vrije markt en ondernemerschap zorgen voor vooruitgang en vernieuwing, voor economische groei en welvaart. Een sterke economie is belangrijk voor de vrijheid van mensen. Denk maar aan het uitbreiden van studentenuren of flexi-jobs waardoor de koopkracht én dus ook de welvaart stijgt. Gelijke kansen, sociale mobiliteit en emancipatie zijn de andere kernwaarden van een liberale visie. Dat betekent toegankelijk onderwijs, een sociale zekerheid voor wie tegenslag kent en een zo groot mogelijk zelfbeschikkingsrecht. Het liberalisme gaat niet om het recht van de sterkste, maar om vooruitgang voor iedereen. Het benadrukt een open samenleving waar respect voor elkaars vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid essentieel zijn.

Meer informatie vind je op www.openvld.be.

PVDA kan je het best typeren met het uitgangspunt: eerst de mensen, niet de winst. Mensen zijn geen nummer. Een mens is meer. Een samenleving is geen jackpot. Een samenleving is meer. De commercie wint steeds meer veld. Gezondheid, werk, onderwijs, milieu, inspraak, internationale solidariteit en vrede worden opgeofferd aan het koude geldgewin. PVDA wil de prioriteiten opnieuw juist stellen. De samenleving weer op haar voeten zetten. Vandaar: eerst de mensen, niet de winst. PVDA is een partij waar gewone mensen zich thuis voelen. Een partij waar waarden als menselijkheid, solidariteit en rechtvaardigheid echt iets willen zeggen. Een partij die niet eigenwijs is, maar wel eigenzinnig. Die zegt waar het op staat. Links voor de raap.

Meer informatie vind je op www.pvda.be.

Het Vlaams Belang wil een onafhankelijk Vlaanderen. De partij wil dat Vlaanderen alle beslissingen zelf kan nemen en dus ook wat het met zijn centen doet. Het Vlaams Belang wil dat Vlaanderen een lidstaat blijft van de Europese Unie, maar is tegen een EU-superstaat die ons te veel regels oplegt.

Het Vlaams Belang wil minder immigratie. Wie naar hier komt, moet zich aanpassen aan onze regels en cultuur. Maar wie hier woont en zich aanpast, is voor het Vlaams Belang volwaardig Vlaming, ongeacht waar je vandaan komt. De partij wil dat misdaad streng wordt bestraft. Het Vlaams Belang is ook een sociale partij. Mensen die het moeilijk hebben, bijvoorbeeld door een handicap, moeten voor het Vlaams Belang goed worden geholpen. Het Vlaams Belang heeft natuurlijk ook standpunten over alle andere onderwerpen zoals onderwijs, milieu, werk en verkeer. Alle informatie hierover vind je op www.vlaamsbelang.org.

5 Bestudeer het partijprogramma van een Vlaamse partij naar keuze en beantwoord de vragen op een apart blad.

a Naam en ideologie van de gekozen partij?

b Welke onderdelen van het partijprogramma vloeien rechtstreeks voort uit die ideologie?

c Wat zijn de belangrijkste programmapunten van de partij?

d Wat wil de partij doen voor jongeren?

e Bestudeer de partijstandpunten over de thema’s migratie, gezondheidszorg, mobiliteit, LGBTQ, klimaat, internationale veiligheid en vrijheid van godsdienst. Is de partij ethisch (extreem)links, (extreem)rechts of centrum? Motiveer je antwoord op basis van je onderzoek.

f Stel de partij voor met behulp van een collage van foto’s, teksten, tekeningen … die aangeeft waar de partij voor staat.

6 Populisme is een politieke stroming die zich richt op het aanspreken van het volk en het benadrukken van de belangen van de gewone mensen. Populistische leiders of partijen presenteren zichzelf vaak als de stem van het volk en beloven veranderingen die in lijn zijn met de wensen van de meerderheid. Populistische bewegingen kennen verschillende ideologieën. Beantwoord de volgende vragen op een apart blad.

a Zijn populisten gevaarlijk voor de democratie? Beargumenteer je antwoord.

b Geef voorbeelden van links populisme.

c Geef voorbeelden van rechts populisme.

8.5 Wat zijn de politieke implicaties van de globalisering?

Globalisering verwijst naar het proces waarbij de wereld steeds meer onderling verbonden raakt op economisch, politiek-militair, cultureel en technologisch gebied. Het impliceert de toenemende integratie en onderlinge afhankelijkheid van landen en regio's wereldwijd. Dat kan in de vorm van internationale handel, financiële stromen, afname van het belang van nationale overheden, militaire samenwerkingsverbanden, samenwerking om criminaliteit, migratie of klimaatveranderingen aan te pakken. Globalisering heeft zowel voor- als nadelen, waarbij sommigen wijzen op economische groei en culturele uitwisseling, terwijl anderen wijzen op ongelijkheid en cultureel verlies.

Globalisering duidt op het openstellen van grenzen tussen landen, waardoor goederen en diensten zich makkelijker kunnen verplaatsen.

Door de nieuwe mogelijkheden van communicatiemiddelen zoals het internet en sociale media, door nieuwe, snellere transportmiddelen en door internationale afspraken zoals in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) komt de globalisering meer en meer in een stroomversnelling.

Markten en multinationals moeten zorgen voor groei, de overheid moet zo weinig mogelijk investeren of regels opleggen.

Positief aan de globalisering is de grotere toegang tot goederen en diensten. Door de globalisering wordt er meer aan buitenlandse handel gedaan. Het nationaal inkomen groeide sneller in de meeste ontwikkelingslanden dan in landen die al rijk waren. De zogenaamde kloof tussen Noord en Zuid werd een beetje gedicht en dat was op zich een groot voordeel van de globalisering. Maar er zijn ook nadelen aan de globalisering, zoals je in hoofdstuk 7 al zag.

Het middel bij uitstek om ervoor te zorgen dat globalisering voordelige effecten heeft, is transnationaal bestuur (transnational governance). Een dergelijk bestuur of toezicht gaat uit van de Europese Unie, de Verenigde Naties, de Internationale Kamer van Koophandel of van mensenrechtenbewegingen zoals Human Rights Watch of Amnesty International. Transnationaal bestuur kan dwingend zijn (zoals in EU-voorschriften), maar vaker gaat het om het zich vrijwillig onderwerpen aan een vorm van toezicht (zoals door mensenrechtenrapporteurs).

Europese Unie

Over de noodzaak van Europese samenwerking was er na de Tweede Wereldoorlog grote eensgezindheid. Maar hoe die samenwerking er moest uitzien, was minder duidelijk.

Van bij het begin bestonden er twee visies. Een Europa van politieke samenwerking en eenheid in beleid (een federaal Europa met supranationale instellingen) tegenover een Europa met een economische eenheidsmarkt waarbij de politieke macht bij de nationale staten ligt (een intergouvernementeel Europa).

De Europese Unie is in economisch en monetair opzicht te beschouwen als een supranationale unie. Op andere gebieden heeft de Europese Unie meer het karakter van een intergouvernementele organisatie. De twee strekkingen zijn terug te vinden in de instellingen van de Europese Unie. Hoewel sommige stichters een federatie van Europese staten voor ogen hadden, is dat in de praktijk niet gelukt. Landen die deel uitmaken van de Europese Unie blijven onafhankelijke

Leertekst 5

en soevereine staten die welbepaalde bevoegdheden overdragen aan gemeenschappelijke instellingen.

—Het Parlement vertolkt de stem van de Europese burgers.

—De Commissie behartigt de Europese belangen.

—In de Raad van de Europese Unie klinkt de stem van de ministers van de lidstaten.

—In de Europese Raad vergaderen staatshoofden en regeringsleiders.

—Het Hof van Justitie zorgt ervoor dat de Europese regelgeving wordt nageleefd.

De Rekenkamer controleert de financiering van de activiteiten van de Europese Unie.

Verenigde Naties

De Verenigde Naties zijn een intergouvernementele organisatie waarbij de 193 lidstaten samenwerken op het gebied van het internationaal recht, mondiale veiligheid, behoud van mensenrechten, ontwikkeling van de wereldeconomie en het onderzoek naar maatschappelijke en culturele ontwikkelingen.

De belangrijkste instelling van de VN is de Veiligheidsraad. De Veiligheidsraad is bevoegd voor internationale vrede en veiligheid en komt samen wanneer de wereldvrede bedreigd wordt.

Hij zal in eerste instantie diplomatieke druk uitoefenen of bemiddelen, maar kan ook een handelsembargo instellen en zelfs beslissen om VN-troepen naar een bepaald gebied te sturen.

De resoluties van de Veiligheidsraad zijn bindend en de lidstaten zijn verplicht ze uit te voeren.

De Veiligheidsraad beschikt evenwel niet over afdoende middelen om die resoluties af te dwingen. Of resoluties van de Veiligheidsraad worden uitgevoerd, hangt in grote mate af van de bereidheid van de grote mogendheden.

NAVO

5 permanente leden met veto

10 niet-permanente leden die voor twee jaar worden verkozen

BESLIST

SECRETARISGENERAAL

IMPLEMENTEERT

VN ORGANISATIES

UNDP • UNHCR

UNICEF • UNEP

GESPECIALISEERDE

AGENTSCHAPPEN

FAO • UNESCO

WHO • WTO

ALGEMENE VERGADERING

193 leden 1 land = 1 stem

DOET AANBEVELINGEN

VREDESMACHT

ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD

INTERNATIONAAL STRAFHOF

INTERNATIONAAL GERECHTSHOF

De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) is een alliantie van landen uit Europa en Noord-Amerika. De NAVO stelt de lidstaten in staat om te overleggen en samen te werken op het vlak van defensie en veiligheid om samen internationale crisisbeheersingsoperaties uit te voeren. In tegenstelling tot de VN kan de NAVO wel militaire middelen inzetten. De kern van het verdrag bestaat uit artikel 5, dat stelt dat een aanval op één van de NAVO-landen door de anderen zal worden opgevat als een aanval op allemaal en dat alle landen zullen samenwerken om de aanval af te weren. De laatste jaren evolueerde de NAVO van een uitsluitend militaire organisatie naar een politiek en militair verbond van vrije staten. De NAVO wil de veiligheid van Europa en Amerika garanderen door gelijkgezinde, nieuwe democratieën op te nemen.

VEILIGHEIDSRAAD

De versnelde toetreding van Finland en ook Zweden tot de NAVO in maart 2024 zijn een direct gevolg van de Russische invasie in Oekraïne.

De structuur van de NAVO is intergouvernementeel, wat betekent dat alle lidstaten moeten instemmen om een besluit tot stand te brengen. De politieke leiding van de NAVO berust bij de secretaris-generaal. De militaire leiding berust bij een Amerikaan.

©VANIN

Leeractiviteiten

1 De mate waarin een land internationaal verbonden is, kan worden gemeten met de globaliseringsindex. Bekijk de globaliseringsindex via iDiddit en beantwoord de vragen.

a Waar staat België gerangschikt?

in 2023 op de tweede plaats, na Zwitserland

b Waarom is een open economie belangrijk voor België?

België is een klein land. Een gesloten economie is op zichzelf (het binnenland) gericht. Voor een klein land is de uitvoer naar het buitenland van groot belang. Uitstekende relaties met de handelspartners zijn dus essentieel. Ook belangrijk is het creëren van een aantrekkelijk investeringsklimaat voor internationale bedrijven.

2 Noteer enkele gevolgen van de wereldwijde globalisering.

Voordelen van globalisering Nadelen van globalisering

– meer toegang tot goederen en diensten

– meer democratie

– kan mensen uit armoede halen

– het culturele bewustzijn vergroten

– verlies van laaggeschoolde banen aan lageloonlanden

– druk op mensenrechten en in het bijzonder arbeidsrechten

– gevolgen voor milieu door minder strenge normen dan in de thuislanden

– klimaatopwarming als gevolg van grootschalig transport

– krimpende macht van burgers en nationale regeringen

– toenemende macht van multinationals

3

Zestig procent van de wereldeconomie heeft zich ertoe verbonden om tegen 2050 geen koolstof meer uit te stoten. De EU geeft de weg aan met haar Green deal. Zoek op wat dat plan inhoudt en hoe ver de Green deal al concreet gevorderd is.

De Green deal is een initiatief van de Europese Unie dat tot doel heeft om de EU tegen 2050 klimaatneutraal te maken. Er werden al verschillende wetten gemaakt en die kunnen moeilijk teruggeschroefd worden zonder een meerderheid in het Europees Parlement. Die meerderheid is er ook na de verkiezingen van 2024.

4 Tot 2024 was de Spanjaard Josep Borell de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van de EU.

a Zoek op wie de functie nu uitoefent.

antwoord gebonden aan actualiteit

b Zoek op wat de taken van de Hoge Vertegenwoordiger zijn.

– voorzitten van de Raad Buitenlandse Zaken

voorstellen doen ter voorbereiding van het gemeenschappelijke buitenland- en veiligheidsbeleid van de EU (GBVB)

de uitvoering van de besluiten van de Europese Raad en van de Raad waarborgen

– de EU vertegenwoordigen in aangelegenheden die onder het GBVB vallen

– namens de EU de politieke dialoog voeren met internationale organisaties

– het standpunt van de EU verwoorden op internationale conferenties

– ondervoorzitter van de Europese Commissie

c Zoek drie concrete acties van de Hoge Vertegenwoordiger op.

persoonlijk antwoord

©VANIN

d Hoe evalueer je de functie? Maakt de Hoge Vertegenwoordiger in de praktijk een verschil?

persoonlijk antwoord

5 De secretaris-generaal is het gezicht van de VN. Hij wordt benoemd door de Algemene Vergadering op voorstel van de Veiligheidsraad. Hij is belast met de uitvoering van het beleid en de programma’s van de VN. Bovendien kan hij door de Veiligheidsraad worden belast met zowat alle taken die te maken hebben met het herstel van de vrede.

a Wie is de huidige secretaris-generaal van de VN?

©VANIN

António Guterres persoonlijk antwoord

b Leg uit hoe de secretaris-generaal van de VN naar vrede in de wereld kan streven.

6 Wat zijn de sustainable development goals (SDG’s)?

De SDG’s zijn zeventien wereldwijde doelstellingen die zijn vastgesteld door de Verenigde Naties om tegen 2030 een duurzamere en rechtvaardigere wereld te bevorderen. De doelen richten zich op verschillende aspecten van duurzame ontwikkeling, waaronder armoedebestrijding, gendergelijkheid, klimaatactie en schoon water en sanitair. Ze zijn bedoeld als leidraad voor regeringen, bedrijven en burgers om actie te ondernemen om de grootste uitdagingen van de wereld aan te pakken.

Test jezelf

1 Verklaar het begrip parlementarisme. Maak in je antwoord gebruik van de werkwoorden: verkiezen, controleren en verantwoording afleggen.

Burgers verkiezen de volksvertegenwoordigers die in het parlement zetelen. De meerderheid in het parlement levert de regering. De regering legt verantwoording af aan het parlement. Het parlement maakt wetten en controleert de regering.

2 Waarom is een homogene natiestaat nagenoeg niet realiseerbaar?

In een natiestaat delen de mensen vaak een gemeenschappelijke cultuur, taal, geschiedenis of etniciteit. Weinig volken bewonen een homogeen territorium, meestal wonen mensen van verschillende volken kriskras door elkaar.

3 Maakt in België een politieke partij die de verkiezingen wint ook automatisch deel uit van de regering?

Nee, de meerderheid in het parlement vormt de regering. De grootste partij kan door de coalitievorming in de oppositie belanden en dus geen deel uitmaken van de uitvoerende macht.

NOTITIES ©VANIN

NOTITIES ©VANIN

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.