Agora 5 - Sociale & Gedragswetenschappen - Inkijkexemplaar

Page 1


© VA N IN


IN

SOCIALE & GEDRAGSWETENSCHAPPEN Luc De Backer

©

VA N

Elke Humblet Bram Roose


VA N

IN

Via www.ididdit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij Agora Sociale & gedragswetenschappen 5. Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Kies je ervoor om je aan te melden met je Smartschool-account, zorg er dan zeker voor dat je e-mailadres aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.

©

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be. © Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2023 De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden. Beeldcredits p. 84 Freud © Shutterstock / Massimo Todaro, p. 104 Carl Rogers © Shutterstock / Mei Zendra, p. 108 Hans Eysenck © Shutterstock / Natata, p. 128 Pavlov © ImageSelect / 2023 The Granger Collection LTD, p. 151 Bronfenbrenner © Getty Images / Fairfax Media, p. 165 power poses © InMovement

Eerste druk 2023 ISBN 978-94-647-0410-5 D/2023/0078/76 Art. 605113 NUR 130

Ontwerp cover en binnenwerk: Shtick Opmaak: Banananas.net Tekeningen: Vincent Albert, Geert Verlinde


Via www.ididdit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij Agora Sociale & gedragswetenschappen 5. Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Kies je ervoor om je aan te melden met je Smartschool-account, zorg er dan zeker voor dat je e-mailadres aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.

!

IN

VA N

SOCIALE & GEDRAGSWETENSCHAPPEN

LET OP: DEZE LICENTIE IS UNIEK, EENMALIG TE ACTIVEREN EN GELDIG VOOR EEN PERIODE VAN 1 SCHOOLJAAR. INDIEN JE DE LICENTIE NIET KUNT ACTIVEREN, NEEM DAN CONTACT OP MET ONZE KLANTENDIENST.

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be. © Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2023

©

De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden. Beeldcredits p. 11 Paul Gauguin © CPA Media Pte Ltd / Alamy, p.20 Black lives matter © Shutterstock / Eli Wilson, p.42 Emile Durkheim © Science History Images, p.42 Talcott Parsons © Granger, NYC., GRANGER - Historical Picture Archive, p.45 Stop oil © Belga Image / Handout / Just Stop Oil / AFP, p. 45 Elektrische auto © Shutterstock / www.hollandfoto.net p. 60 Levensverwachting mannen © Statbel, Levensverwachting vrouwen © Statbel Videocredits p. 34 Philippe Geubels en senioren © VRT, p. 68 Kastensysteem © VRT Tekstcredits p. 35 Tele-Onthaal © standaard.be – 14/09/2011

Eerste druk 2023 ISBN 978-94-647-0049-7 D/2023/0078/76 Art. 603632/01 NUR 130

Ontwerp cover en binnenwerk: Shtick Opmaak: Banananas.net Tekeningen: Vincent Albert, Geert Verlinde


I

NHOUDSOPGAVE 5

HOOFDSTUK 1 ONTWIKKELING, EEN LEVENSLANG PROCES

9

INSTAP 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5

1.6

IN

WELKOM OP DE AGORA

Ontwikkeling en ontwikkelingspsychologie De basisvragen van de ontwikkelingspsychologie Het levensloopperspectief De volwassenheid: algemeen De vroege volwassenheid (18 – 30 jaar) en de middelbare volwassenheid (30 – 60/65 jaar) De late volwassenheid (60/65 jaar – overlijden)

VA N

EXIT

HOOFDSTUK 2   SOCIOLOGIE: DE STUDIE VAN HOE DE MAATSCHAPPIJ WERKT

11 12 15 18 23 27 32

36

37

INSTAP

39 41 46 54 64 69

EXIT

78

Wat de sociologie ons kan bieden: het maakbaarheidsvraagstuk Het cohesievraagstuk Het ongelijkheidsvraagstuk Sociale stratificatie: structureel georganiseerde ongelijkheid Sociologische verklaringen voor sociale stratificatie

INHOUDSOPGAVE

©

2.1 2.2 2.3 2.4 2.5

3


NHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK 3 PERSOONLIJKHEID, EEN VEELHEID AAN VISIES INSTAP

Freud in historische context De structuur van het bewustzijn De psychodynamische theorie kritisch bekeken Persoonlijkheid vanuit het behaviorisme De sociaal-cognitieve leertheorie Trekkenbenadering van persoonlijkheid Humanistische visie op persoonlijkheid De biologische stroming Voorbij stabiele persoonlijkheid(strekken) Het cross-culturele perspectief

81 82 85 89 91 93 96 102 106 110 113

IN

3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10

79

VA N

EXIT

HOOFDSTUK 4 OPVOEDEN: EEN INKIJK IN TWEE MODELLEN

118

121

INSTAP

123 125 127 133 137 140 144 147

EXIT

159

4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7

Opvoeden vanuit een gedragstheoretisch model: het behaviorisme Conditionering Voorwaarden voor klassieke conditionering in opvoeding Klassieke conditionering in het dagelijkse leven Operante conditionering Operante conditionering in het dagelijkse leven Het transactionele model

HOOFDSTUK 5 SOCIAAL GEDRAG

161 163 164 168 172 174 178 183 186 190

EXIT

195

©

INSTAP 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8

Sociaalpsychologische begrippen die ons zelfbeeld mee bepalen Zelfpresentatie Zelfwaardering Cognitieve dissonantie Sociale facilitatie Hoe conform is ons gedrag? Welke omstandigheden bevorderen conformiteit? Gehoorzaamheid: het Stanley Milgram experiment

INHOUDSOPGAVE

I


EXTRA HOOFDSTUK A (ENKEL OP IDIDDIT) BOUWSTENEN VAN INTERPERSOONLIJKE COMMUNICATIE 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

EXIT

Referentiekaders De groep Een gevolg van referentiegroepen: etnocentrisme en cultureel relativisme Wat is het verschil tussen observeren en interpreteren? Theory of mind Gesprekstechnieken Positieve beïnvloeding van gedrag Conflicthantering De methode van het onderhandelen of samenwerken De verdeelde wereld: polarisatie en de gevolgen ervan

IN

INSTAP

EXTRA HOOFDSTUK B (ENKEL OP IDIDDIT)

VA N

BEGAAFDHEID: OPPORTUNITEIT OF BEDREIGING VOOR ZELFSTANDIGHEID? INSTAP 1 2 3

INHOUDSOPGAVE

©

EXIT

4

Wat is begaafdheid of intelligentie en hoe stellen we het vast? Impact van intelligentie op opvoeding (Ortho)pedagogische modellen in het omgaan met bijzondere begaafdheid


W

ELKOM OP DE AGORA!

Agora, zo werd in het oude Griekenland de markt genoemd. Je ontmoette er mensen van alle rang en stand. Het was de ontmoetingsplaats bij uitstek om ideeën uit te wisselen en informatie en kennis te delen. Daarom hebben we voor dit boek de titel Agora bedacht. Een ideale plek om het denken te

IN

voeden. We garanderen je een boeiende kennismaking.

1→ OP STAP MET AGORA

HOOFDSTUK

1

← In totaal telt dit boek

vijf hoofdstukken. Elk

hoofdstuk start met een duidelijke titelpagina.

VA N

ONTWIKKELING, EEN LEVENSLANG PROCES

Op een inleidende, groene pagina kom je te weten waarover het hoofdstuk gaat.

HOOFDSTUK 1

HOOFDSTUK 1

O

NTWIKKELING, EEN LEVENSLANG PROCES

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?

Hoe de mens ontwikkelt, is een van de centrale vragen van de psychologie. Er is zelfs een aparte

tak aan gewijd: de ontwikkelingspsychologie. In het eerste deel van dit hoofdstuk zul je het concept ontwikkeling en hoe de

9

ontwikkelingspsychologie hier naar kijkt onder de loep nemen. Er blijken nogal wat verschillende benaderingen te zijn die ontwikkeling telkens net iets anders definiëren. Om voor meer samenhang tussen verschillende theorieën te zorgen, is er een breed gedragen consensus gekomen over wat ontwikkeling precies inhoudt: het levensloopperspectief. In het tweede deel van dit hoofdstuk pik je de draad uit Agora 3 op. Daar bestudeerde je al de

ontwikkeling van baby, peuter, kleuter, lagereschoolkind en adolescent. Nu kijk je naar de volwassene. Je kunt meteen vaststellen dat dit een heel lange periode is (van achttien jaar tot het overlijden). Die

de inhouden en lesdoelen. Aan de hand van

doormaakt en er zijn grote verschillen tussen leeftijden: zowel een student als een hoogbejaarde persoon is volwassen, maar lijken hun levens wel op elkaar? Je zult zien dat de verschillende perioden elk apart je onverdeelde aandacht verdienen.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

de aanvinkvakjes kun je in de loop van het

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd. Ik kan de vragen bespreken waarop ontwikkelingspsychologische theorieën een antwoord formuleren.

hoofdstuk makkelijk bijhouden welke doelen

Ik verwoord de principes van ontwikkeling eigen aan het levensloopperspectief op ontwikkeling en kan ze uitleggen. Ik kan psychosociale ontwikkeling tijdens de volwassenheid bespreken aan de hand van de

je al hebt bereikt. Bovendien kunnen de

theorie van Erik Erikson. Ik analyseer de volwassenheid op verschillende ontwikkelingsvlakken.

©

inhouden in het kader een leidraad vormen

BEGRIPPEN

bij de voorbereiding op een evaluatiemoment.

ego-integriteit – emerging adulthood – generativiteit – levensloopperspectief – multidimensioneel – multidirectioneel – nature – nurture – ontwikkeling – ontwikkelingscontexten –

HOOFDSTUK 1

ontwikkelingspsychologie – plasticiteit – stagnatie – theorie – unidimensioneel

10

Een goede kennis van sleutelbegrippen is heel belangrijk. Bij de start van het hoofdstuk geven we alvast een begrippenkader mee. Zo zul je tijdens de lessen zeker extra aandacht besteden aan die belangrijke termen.

WELKOM OP DE AGORA!

Het kader biedt je een duidelijk overzicht van

periode als één geheel bekijken klopt dus eigenlijk niet. Er zijn veel ontwikkelingen die de volwassene

5


Instap Als mens stel je jezelf vragen. Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik naartoe? Het zijn existentiële vragen die heel wat andere vragen met zich meebrengen over verleden, heden en toekomst. Hoe ben ik

← Daarna volgt de instap, waarin het

thema van het hoofdstuk door middel

geworden wie ik ben? Wat heb ik meegekregen van mijn ouders? Zal ik zelf kinderen krijgen? Hoe komt het dat ik anders denk dan vroeger? Hoe heeft wat ik meemaak invloed op me? Wat staat me nog te wachten? Zal ik oud

van een of meerdere activiteiten wordt

worden? Hoe zal ik oud worden? De lijst is eindeloos. Het zijn dit soort vragen die de mens op onderzoek sturen: naar zichzelf als mens en meer specifiek naar hoe de mens ontwikkelt.

geïntroduceerd.

D’où venons nous? Que sommes-nous? Où allons-nous? (Paul Gauguin, 1897)

a

Wat zie je allemaal op dit schilderij?

b

Het schilderij heet D’où venons nous? Que sommes-nous? Où allons-nous? (Waar komen wij vandaan? Wat zijn wij? Waar gaan wij heen?) Hoe kun je deze titel in verband brengen met je observaties?

IN

Bestudeer het schilderij van Paul Gauguin en beantwoord de vragen

1

Ontwikkeling en ontwikkelingspsychologie

1.1

Van de conceptie tot de dood leren, groeien en veranderen mensen. Je noemt dit met een overkoepelende term

ontwikkelen. Ontwikkelingspsychologen houden zich bezig met de vragen waarom en hoe mensen die ontwikkeling ondergaan.

Zoals bij elke wetenschap is het ook in de psychologie van groot belang je begrippen duidelijk te definiëren en

In het eerste deel van een hoofdstuk vind je de leertekst waarin duidelijk is

Aanknopingspunten met vorig leerjaar

weergegeven wat je moet kennen en

Wie in de tweede graad dit vak kreeg, leerde al:

Dat er verschillende ontwikkelingsvormen zijn: groeien, rijpen en leren.

weten.

Hoe je de verschillende ontwikkelingsdomeinen kunt onderscheiden: fysieke, cognitieve en socio-

Leertekst 1

In Agora 3 en 4 heb je het begrip 'ontwikkeling' al op verschillende manieren bestudeerd. Je hebt geleerd dat er verschillende ontwikkelingsvormen zijn: groeien, rijpen en leren. Verder heb je

verschillende ontwikkelingsdomeinen onderscheiden: fysieke, cognitieve en socio-emotionele ontwikkeling. Op iDiddit is alle kerninfo hierover nog een keer samengevat. Fris daar je kennis op als dat nodig is. Hier zoomen we nog verder in op het begrip ‘ontwikkelen’ en op de ontwikkelingspsychologie.

VA N

emotionele ontwikkeling.

deelgebieden duidelijk af te bakenen.

HOOFDSTUK 1

Bekijk nu de titel van dit hoofdstuk. Breng die in verband met het thema.

c

Ontwikkelingspsychologie is de tak van de psychologie die zich bezighoudt met de

11

wetenschappelijke studie naar de patronen van groei, verandering en stabiliteit die zich voordoen van conceptie tot de dood.

Niet onbelangrijk is het laatste deel van deze definitie: van conceptie tot de dood. Ontwikkeling betekent immers niet alleen vooruitgang, beter worden.

Ontwikkelen is het veranderen van de tot dan aanwezige structuur. Dat kan winst maar ook verlies van vaardigheden en mogelijkheden betekenen.

Een theorie is een geordend en samenhangend geheel dat een verschijnsel (hier gedrag,

Het tweede deel van een hoofdstuk bevat vervolgens leeractiviteiten die je helpen

mentale processen …) beschrijft, verklaart en voorspelt.

Leeractiviteiten

Een theorie heeft dus drie belangrijke doelen: —

1

de leerstof te begrijpen.

Beschrijven: een fenomeen of gedrag beschrijven.

— Verklaren: oorzaken vinden voor bepaalde fenomenen of gedrag. Welke kenmerken van het — Voorspellen: nadenken over de gevolgen van een bepaald fenomeen of gedrag in de toekomst. levensloopperspectief herken je in deze fysiek afbeelding? Geef een woordje uitleg. Neem bijvoorbeeld het concept ‘hechting’: —

Beschrijven: wat is hechting en hoe ontwikkelt cognitief de hechtingsrelatie in de eerste levensjaren?

Verklaren: waarom ontwikkelt zich een hechtingsrelatie?

Voorspellen: wat zijn de gevolgen van die eerste hechtingsrelatie voor latere hechtingsrelaties,

HOOFDSTUK 1

zoals bijvoorbeeld een partnerrelatie?

12

emotioneel/ sociaal

Een theorie vormt zo ook de basis voor de (klinische) praktijk: ze helpt psychologen om mensen te begeleiden en te steunen in concrete situaties.

2

babytijd

ontwikkeling

volwassenheid

Bestudeer het extra materiaal op iDiddit en/of doe je eigen opzoekwerk. Beantwoord de vragen. a

Vul aan de hand van het extra materiaal onderstaande tabel aan. Doe dit voor je eigen generatie, die van je ouders en nog een zelfgekozen generatie. Jouw generatie

De generatie

Vrije keuze

van je ouders

Naam generatie

Exit Test jezelf

(bv. Gen. X)

In de exit vind je een oefening om jezelf Periode

te testen.

(bv. 19.. – 19..)

Culturele iconen (bv. J.F. Kennedy)

©

Hieronder volgen verschillende namen en concepten die je in dit hoofdstuk hebt leren kennen. Groepeer ze per drie onder de juiste sociologische theorie of het juiste sociologisch concept. Let op, sommige woorden kunnen bij verschillende concepten genoteerd worden. Het is aan jou om de beste combinatie te maken. wetenschap – gelijkwaardigheidsstreven – Talcott Parsons – sociale structuren – Bourdieu – ontstaan sociologie –

Communicatie en technologie (bv. smartphone)

anomie – sociale rol – meritocratie – kasten – de maakbare samenleving – intergenerationeel – standen –

Historische gebeurtenissen

evenwicht – Auguste Comte – verborgen leerplan – intergenerationeel – standen – sociale positie – klassenstrijd –

(bv. val Berlijnse muur, 1989)

klassen – ongelijke verdeling productiemiddelen – gemeenschap – Alles is zinvol. – lage ongelijkheid –

6

HOOFDSTUK 2 78

Positivisme

Sociale cohesie

Structuralisme

Sociale ongelijkheid

Functionalisme

Onderdelen van stratificatie

Conflicttheorie

Cultureel kapitaal

Vormen van stratificatie

Sociale mobiliteit

Maatschappelijke veranderingen (bv. #metoo) Kenmerken/ eigenschappen (bv. volgend)

HOOFDSTUK 1

WELKOM OP DE AGORA!

stratificatie – gedeelde waarden en normen – habitus – ordening in groter geheel – Gesellschaft

21


unieke gebeurtenissen in het leven van een individu kunnen diens individuele ontwikkeling beïnvloeden. Denk aan leven met een beperking, de lotto winnen of iets schokkends meemaken zoals een ongeluk of misbruik. Soort invloed Normatief

Niet-normatief

Leeftijd

Historisch

Voorspelbaar?

ja

ja/nee

nee

Wie?

(zo goed als) iedereen

generatie

enkele personen

2→ HANDIG VOOR ONDERWEG Bijvoorbeeld:

Soort invloed Niet-normatief Doorheen de hoofdstukken word je ondersteund door een aantal hulpmiddelen. Leeftijd Historisch Normatief

Voorspelbaar?

KADERS Wie?

kinderen krijgen mensen tussen ongeveer 20 – 45 jaar

pandemie iedereen

de jackpot van Euromillions winnen 35 winnaars in België sinds 2004

← In de Good to know’s vind je handige en

GOOD TO KNOW Bio-psycho-sociaal model Het bio-psycho-sociaal model onderscheidt drie aspecten die elkaar

leuke weetjes terug die verband houden

bio

continu beïnvloeden: biologische, psychische en sociale factoren.

Medici, maar ook (gezondheids)psychologen, gebruiken dit aanvaardt. Verandering van meerderheid in moderne een samenleving de geldende normen en waarden model tegenwoordig naar de mens en diensdus gezondheid te kijken. in de samenleving zorgen. waarden en normenom kan volgens Durkheim voor verandering

psycho

gezondheid aan vanuitvan dit perspectief. Het functionalisme Talcott Parsons (1902 – 1972)

sociaal

met de leerstof. Deze extra informatie hoef je niet in te studeren.

IN

De Wereldgezondheidsorganisatie paste in 1948 haar definitie van

HOOFDSTUK 1

Parsons beschouwt de samenleving als een soort functionerend organisme: ze bestaat Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijnuit en niet slechts verschillende systemen met subsystemen die elkaar in evenwicht houden. Ze werken samen om de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijke gebreken.

de samenleving te laten functioneren. Parsons vergelijkt het met ziek zijn. De ziekte zorgt ervoor Gedrag en omgeving zijnkan vanfunctioneren. invloed op hetDus ontstaan, het en de beleving van de ziekte. Ziekte of ziekdat iemand niet goed moet je deverloop ziekte aanpakken, zodat persoon zijn beïnvloedt psychologisch welzijn en de sociale relaties. Dit model sluit dus aan bij de idee van de opnieuw goedook kanhet functioneren. multidimensionaliteit de levensloop van de Volgens deze theorievan kunnen instellingen in mens. de samenleving de samenleving plannen en regelen door beleid en interventies om bepaalde doelen te bereiken. Het functionalisme legt de nadruk op het belang van sociale orde, stabiliteit en consensus in de samenleving. Elk element in de

20

samenleving speelt een rol in het functioneren van het geheel. Functionalisten gaan altijd op zoek naar processen in de samenleving die de samenleving doen overleven.

VIP

Karl Marx (1818 – 1863) was een Duitse econoom van Joodse afkomst. Zijn ouders hadden zich wel tot het protestantisme bekeerd en zelf deed hij antisemitische uitspraken.

Hij verwerkt in zijn werken sociologische begrippen maar was vooral een politieke filosoof. Hij is bekend geworden door zijn invloedrijke werken over de klassenstrijd en de communistische theorie. Hij schreef zijn bekende werk

zomaar tot ons gekomen. Onze kennis

komt voort uit het denkwerk van briljante geesten, filosofen, kunstenaars en wetenschappers. We brengen ze in VIP-

VA N

Het communistisch manifest samen met Friedrich Engels in Brussel (1848).

← Wat we weten en hoe we denken is niet

kaders onder de aandacht.

VIP

ICOONTJES

Émile Durkheim (1858 – 1917) was een Franse socioloog, voor velen de

eerste echte Europese socioloog. Hij was als wetenschapper vooral bezig met problemen rond sociale cohesie en solidariteit in een wereld die gekenmerkt wordt door beginnende modernisering. Hij pleit ervoor dat in het onderwijs

ook aan sociale wetenschappen aandacht wordt besteed. Hij hervormt zo het volledige Franse schoolsysteem. Zijn meest bekende werk is Le suicide (1897).

Dit is een mondelinge opdracht. VIP

Talcott Parsons (1902 – 1979) was een Amerikaanse socioloog en bioloog. In

Bij deze opdracht hoort een videofragment. geheel van biologische organismen die naar evenwicht zoeken (homeostase) zijn bekende werk The social system (1951) vergelijkt hij de samenleving als een

Bij deze opdracht of inhoud zijn online extra's te vinden.

Dit onderwerp is geschikt om zelf een klein onderzoek bij uit te voeren.

©

42

daarin een betekenis, een functie. Volgens Parsons overtuiging is de objectieve

realiteit slechts een bepaalde visie van een individu op zijn ervaring. Voor deze opdracht mag of moet je online opzoekingswerk verrichten.

WELKOM OP DE AGORA!

HOOFDSTUK 2

om te komen tot een stabiele staat. Elk onderdeel van de samenleving heeft

7


Het onlineleerplatform bij Agora Mijn lesmateriaal Hier vind je alle inhouden uit het boek, maar ook meer, zoals

Extra materiaal

IN

ontdekplaten, filmpjes, audiofragmenten, extra oefeningen ...

Bij bepaalde stukken theorie of oefeningen kun je extra materiaal openen. Dat kan een bijkomend audio- of videofragment zijn,

een woorden- of begrippenlijst, extra bronnen of een leestekst.

Kortom, dit is materiaal dat je helpt om de leerstof onder de knie te krijgen. Opdrachten

Hier vind je de opdrachten die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.

VA N

Evalueren

Hier kan de leerkracht toetsen voor jou klaarzetten. Resultaten

Wil je weten hoever je al staat met oefenen, opdrachten en toetsen? Hier vind je een helder overzicht van al je resultaten. Notities

Heb je aantekeningen gemaakt bij een bepaalde inhoud?

AGORA EN IDIDDIT

©

Via je notities kun je ze makkelijk terug oproepen.

8

Meer weten? Ga naar www.ididdit.be


1

IN

HOOFDSTUK

HOOFDSTUK 1

©

VA N

ONTWIKKELING, EEN LEVENSLANG PROCES

9


HOOFDSTUK 1

O

NTWIKKELING, EEN LEVENSLANG PROCES

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? Hoe de mens ontwikkelt, is een van de centrale vragen van de psychologie. Er is zelfs een aparte tak aan gewijd: de ontwikkelingspsychologie.

IN

In het eerste deel van dit hoofdstuk zul je het concept ontwikkeling en hoe de

ontwikkelingspsychologie hier naar kijkt onder de loep nemen. Er blijken nogal wat verschillende

benaderingen te zijn die ontwikkeling telkens net iets anders definiëren. Om voor meer samenhang tussen verschillende theorieën te zorgen, is er een breed gedragen consensus gekomen over wat ontwikkeling precies inhoudt: het levensloopperspectief.

In het tweede deel van dit hoofdstuk pik je de draad uit Agora 3 op. Daar bestudeerde je al de

ontwikkeling van baby, peuter, kleuter, lagereschoolkind en adolescent. Nu kijk je naar de volwassene. Je kunt meteen vaststellen dat dit een heel lange periode is (van achttien jaar tot het overlijden). Die

periode als één geheel bekijken klopt dus eigenlijk niet. Er zijn veel ontwikkelingen die de volwassene doormaakt en er zijn grote verschillen tussen leeftijden: zowel een student als een hoogbejaarde

VA N

persoon is volwassen, maar lijken hun levens wel op elkaar? Je zult zien dat de verschillende perioden elk apart je onverdeelde aandacht verdienen.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan de vragen bespreken waarop ontwikkelingspsychologische theorieën een antwoord formuleren.

Ik verwoord de principes van ontwikkeling eigen aan het levensloopperspectief op ontwikkeling en kan ze uitleggen.

Ik kan psychosociale ontwikkeling tijdens de volwassenheid bespreken aan de hand van de theorie van Erik Erikson.

©

Ik analyseer de volwassenheid op verschillende ontwikkelingsvlakken.

BEGRIPPEN

ego-integriteit – emerging adulthood – generativiteit – levensloopperspectief – multidimensioneel – multidirectioneel – nature – nurture – ontwikkeling – ontwikkelingscontexten –

HOOFDSTUK 1

ontwikkelingspsychologie – plasticiteit – stagnatie – theorie – unidimensioneel

10


Instap Als mens stel je jezelf vragen. Wie ben ik? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik naartoe? Het zijn existentiële vragen die heel wat andere vragen met zich meebrengen over verleden, heden en toekomst. Hoe ben ik geworden wie ik ben? Wat heb ik meegekregen van mijn ouders? Zal ik zelf kinderen krijgen? Hoe komt het dat ik anders denk dan vroeger? Hoe heeft wat ik meemaak invloed op me? Wat staat me nog te wachten? Zal ik oud worden? Hoe zal ik oud worden? De lijst is eindeloos. Het zijn dit soort vragen die de mens op onderzoek sturen: naar zichzelf als mens en meer specifiek naar

IN

hoe de mens ontwikkelt.

VA N

D’où venons nous? Que sommes-nous? Où allons-nous? (Paul Gauguin, 1897)

Bestudeer het schilderij van Paul Gauguin en beantwoord de vragen a

Wat zie je allemaal op dit schilderij?

b

Het schilderij heet D’où venons nous? Que sommes-nous? Où allons-nous? (Waar komen wij

vandaan? Wat zijn wij? Waar gaan wij heen?) Hoe kun je deze titel in verband brengen met je observaties?

c

Bekijk nu de titel van dit hoofdstuk. Breng die in verband met het thema.

©

1

Aanknopingspunten met vorig leerjaar

Dat er verschillende ontwikkelingsvormen zijn: groeien, rijpen en leren. Hoe je de verschillende ontwikkelingsdomeinen kunt onderscheiden: fysieke, cognitieve en socioemotionele ontwikkeling.

HOOFDSTUK 1

Wie in de tweede graad dit vak kreeg, leerde al:

11


Ontwikkeling en ontwikkelingspsychologie

1.1

Van de conceptie tot de dood leren, groeien en veranderen mensen. Je noemt dit met een overkoepelende term ontwikkelen. Ontwikkelingspsychologen houden zich bezig met de vragen waarom en hoe mensen die ontwikkeling ondergaan. Zoals bij elke wetenschap is het ook in de psychologie van groot belang je begrippen duidelijk te definiëren en

Leertekst 1

IN

deelgebieden duidelijk af te bakenen.

In Agora 3 en 4 heb je het begrip 'ontwikkeling' al op verschillende manieren bestudeerd. Je hebt geleerd dat er verschillende ontwikkelingsvormen zijn: groeien, rijpen en leren. Verder heb je

verschillende ontwikkelingsdomeinen onderscheiden: fysieke, cognitieve en socio-emotionele

ontwikkeling. Op iDiddit is alle kerninfo hierover nog een keer samengevat. Fris daar je kennis op als dat nodig is.

VA N

Hier zoomen we nog verder in op het begrip ‘ontwikkelen’ en op de ontwikkelingspsychologie.

Ontwikkelingspsychologie is de tak van de psychologie die zich bezighoudt met de wetenschappelijke studie naar de patronen van groei, verandering en stabiliteit die zich voordoen van conceptie tot de dood.

Niet onbelangrijk is het laatste deel van deze definitie: van conceptie tot de dood. Ontwikkeling betekent immers niet alleen vooruitgang, beter worden.

Ontwikkelen is het veranderen van de tot dan aanwezige structuur. Dat kan winst maar ook verlies van vaardigheden en mogelijkheden betekenen.

Een theorie is een geordend en samenhangend geheel dat een verschijnsel (hier gedrag, mentale processen …) beschrijft, verklaart en voorspelt.

Een theorie heeft dus drie belangrijke doelen: Beschrijven: een fenomeen of gedrag beschrijven.

©

— —

Verklaren: oorzaken vinden voor bepaalde fenomenen of gedrag.

Voorspellen: nadenken over de gevolgen van een bepaald fenomeen of gedrag in de toekomst.

Neem bijvoorbeeld het concept ‘hechting’: —

Beschrijven: wat is hechting en hoe ontwikkelt de hechtingsrelatie in de eerste levensjaren?

Verklaren: waarom ontwikkelt zich een hechtingsrelatie?

Voorspellen: wat zijn de gevolgen van die eerste hechtingsrelatie voor latere hechtingsrelaties,

HOOFDSTUK 1

zoals bijvoorbeeld een partnerrelatie?

12

Een theorie vormt zo ook de basis voor de (klinische) praktijk: ze helpt psychologen om mensen te begeleiden en te steunen in concrete situaties.


Bij hechting zou dat bijvoorbeeld kunnen zijn: —

Oog hebben voor de ontwikkeling van de hechtingsband bij adoptie.

Onderzoeken van de hechtingsband bij volwassenen met relatieproblemen.

Wanneer je de ontwikkeling van een bepaald gedrag beschrijft en verklaart, is het belangrijk dat je je realiseert dat – hoewel er misschien een typisch verloop is dat we als norm nemen – er heel wat interindividuele verschillen zijn. Er bestaat een grote verscheidenheid aan ontwikkelingspsychologische theorieën. Veel van die theorieën focussen op de ontwikkeling tijdens de kindertijd en adolescentie (grofweg tot achttien

IN

jaar). Dat is niet zo gek: het is de periode in het leven van een persoon waarin binnen een korte tijd de meeste veranderingen plaatsvinden. Toch ontwikkel je na deze leeftijd ook nog. Hoe dat eruitziet voor volwassenen zie je verderop in dit hoofdstuk.

Tot slot nog even dit: zoals bij elke wetenschappelijke theorie is het noodzakelijk dat ze telkens

opnieuw zoekt naar wetenschappelijke bevestiging. Een theorie kan dus uitgedaagd worden door nieuwe gegevens en wanneer dat nodig is, moet de theorie worden aangepast of zelfs losgelaten. Ook de ontwikkelingspsychologie is dus voortdurend in … ontwikkeling.

VA N

GOOD TO KNOW Zijn de bevindingen van de ontwikkelingspsychologie universeel?

Psychologen met een westerse achtergrond, dus uit Noord-Amerika en Europa, domineren veel empirisch onderzoek en theorievorming in de ontwikkelingspsychologie. De claims van de psychologie zijn dus niet universeel. Psychologen vallen steeds terug op dezelfde types proefpersonen. Dat werpt vragen op over hoe universeel hun onderzoeksresultaten zijn.

In 2010 klaagden Canadese psychologen in Nature aan dat 96 procent van het onderzoek in de psychologie steunt op proefpersonen die westers, hoogopgeleid en rijk zijn. Daarbij komt nog dat het gros van het onderzoek gebeurt met eerstejaarsstudenten - voornamelijk meisjes.

‘Psychologen missen nogal wat’, zegt ook Fons van de Vijver, emeritus-psycholoog aan de Universiteit Tilburg. ‘Culturele factoren beïnvloeden veel van wat wij bestuderen. Door alleen studies te doen in westerse samenlevingen sluit je die factoren uit en vind je geen cross-culturele verschillen.’ Van de Vijver vestigt zijn hoop op steekproeven uit verschillende bevolkingsgroepen. Bron: Eos 2018

GOOD TO KNOW

©

Wetenschappelijke evolutie Thomas Kuhn (1922 – 1996) was een filosoof die zich vooral bezighield met wetenschapsfilosofie. Hij bestudeerde hoe wetenschap evolueert en tot nieuwe inzichten komt.

Volgens hem gaat elke wetenschap telkens opnieuw door een aantal opeenvolgende fasen. Fase 0: De pre-wetenschap: mensen nemen fenomenen waar (bv. gedrag van mensen, ontwikkeling …) en kunnen die fenomenen zelfs gaan bestuderen. Maar er bestaat nog Fase 1: Onderzoekers komen tot een overeenstemming. Er ontstaat een paradigma. Dat is een verzameling van theorieën en ideeën waarmee een wetenschapsdiscipline werkt. Dit noemt Kuhn de fase van de normale wetenschap. Dit paradigma maakt het mogelijk om verder onderzoek te doen en vooruitgang te boeken. Het is als het ware het kader waarmee je fenomenen bestudeert.

HOOFDSTUK 1

geen theorie over, nog geen afgesproken manier van kijken naar die fenomenen.

13


Fase 2: Er zijn waarnemingen die niet overeenkomen met het paradigma. Dit noemt Kuhn een anomalie. De theorieën waarmee de wetenschapsdiscipline werkt kunnen die anomalie niet verklaren. De discipline verkeert in crisis en moet zichzelf als het ware heruitvinden. Fase 3: Wanneer wetenschappers het erover eens zijn dat ze de theorieën die ze tot dan toe gebruikten moeten aanpassen of zelfs helemaal verlaten, ontstaat er een wetenschappelijke revolutie. Het is dan tijd voor de wetenschappers om samen naar een nieuw paradigma te zoeken. Dat proces noemt Kuhn een paradigmaverschuiving. Bekende voorbeelden van paradigmaverschuivingen zijn: De evolutietheorie van Darwin: de mens wordt niet langer gezien als geschapen door een opperwezen, maar als het resultaat van een evolutieproces. •

De overgang van geocentrisme (de aarde is het centrum van het heelal) naar heliocentrisme (de aarde draait net als andere planeten rond de zon).

Het paradigma van waaruit je werkt is als het ware de bril waardoor je naar de werkelijkheid kijkt. Dat betekent ook dat je bepaalde zaken die niet in de theorie passen (zoals de anomalieën waarvan sprake is in fase 2)

anomalieën observeren

PARADIGMA

IN

PARADIGMA

normale wetenschap

CRISIS

normale wetenschap

revolutionaire wetenschap

aarde en mars draaien om de zon

gewoon helemaal niet zult zien. Als je bijvoorbeeld

VA N

kinderen observeert in hun isolement (zoals Piaget

deed), kom je nooit tot de observatie dat ze kunnen

leren van elkaar via de zone van de naaste omgeving (zoals Vygotsky vaststelt). Het paradigma dat Piaget

zon & mars draaien rond de aarde

hanteert, laat dus geen plaats om bepaalde zaken te observeren, zoals 'van elkaar leren'.

Leeractiviteiten

1

Wat associeer jij met het woord ‘ontwikkeling’? Vul de mindmap in. Beperk je niet alleen tot de context van de

©

psychologie. Bespreek nadien klassikaal.

HOOFDSTUK 1

ONTWIKKELING

14


2

Kun je in de volgende gevallen spreken van ontwikkeling? Zo ja, van welke vorm? Ontwikkeling? 1

Als ik chips eet, krijg ik buikpijn.

J / N

2

Mijn oma is aan het dementeren.

J / N

3

Ik ga elk jaar verder op reis.

J / N

4

Een kind kan pas lopen als zijn spieren sterk genoeg zijn.

J / N

5

Na veel oefenen kon Klaar eindelijk het titelnummer van

6

Pim heeft nieuwe kleren nodig, hij is op een maand tijd uit zijn broeken gegroeid.

7

Jerom heeft ASS. Zijn therapeut helpt hem om te gaan met sociale interacties.

8

Kauthar verft haar haar.

Groeien

Leren

J / N

IN

Pirates of the Caribbean op de piano spelen.

Rijpen

J / N J / N J / N

De basisvragen van de ontwikkelingspsychologie

VA N

1.2

Binnen de ontwikkelingspsychologie worden verschillende interpretaties gegeven aan gelijkaardige gedragingen. Er is bovendien geen theorie die de hele ontwikkeling omvat. Toch kun je een onderscheid maken in theorieën naargelang hun antwoorden op een aantal basisvragen.

Leertekst 2

Er zijn drie belangrijke vragen met betrekking tot ontwikkeling waarmee elke theorie zich bezighoudt: 1

Verloopt ontwikkeling continu of discontinu?

2

Is er slechts één verloop van ontwikkeling of kunnen er meerdere zijn?

3

Is ontwikkeling een kwestie van nature of van nurture?

©

Vraag 1: verloopt ontwikkeling continu of discontinu? Een theorie die uitgaat van een continu verloop van de ontwikkeling stelt dat de ontwikkeling rustig en geleidelijk aan verloopt. Dat betekent dat er geen plotse pieken of dalen zijn. Het is een graduele verandering in ‘hoeveelheid’. Je noemt het daarom een kwantitatieve benadering Bijvoorbeeld: naarmate een kind een taal beter leert, breidt de woordenschat uit.

HOOFDSTUK 1

van ontwikkeling.

15


Een theorie die uitgaat van een discontinu verloop van ontwikkeling stelt dat ontwikkeling bestaat uit abrupte, plotse sprongen. De toestand na zo’n ‘ontwikkelingssprong’ is helemaal anders en niet te vergelijken met de toestand ervoor: het gaat om nieuwe gedragsmogelijkheden die er daarvoor niet waren. Ontwikkeling verloopt volgens deze theorieën in stadia (je noemt het dan ook stadiatheorieën) met veranderingen in denken en doen die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode. Je spreekt van een kwalitatieve benadering van ontwikkeling. Bijvoorbeeld: de taalontwikkeling wordt ook beïnvloed door de bredere cognitieve ontwikkeling. Het is niet louter een kwestie van meer woorden kunnen zeggen. De betekenis begrijpen en woorden juist gebruiken heeft onder meer te maken met het abstractievermogen van het kind.

IN

Ontwikkeling verloopt volgens een combinatie van continu en discontinu ontwikkelen.

Veranderingen lijken vaak een sprong te zijn (discontinu), maar er spelen graduele processen mee (continu).

Bijvoorbeeld: het ene moment kan het kind nog niet stappen en het volgende moment wel. De mogelijkheden van het kind zijn dus kwalitatief verschillend (discontinu). Toch speelt er in de achtergrond een continue

verandering mee die deze ‘sprong’ naar stappen mogelijk maakt: de ontwikkeling en training van de spieren. Vraag 2: is er slechts één verloop van ontwikkeling of kunnen er meerdere zijn?

Psychologen die vertrekken vanuit stadiatheorieën (bv. Piaget, Kohlberg …) stellen dat iedereen dezelfde ontwikkeling doorloopt. Iedereen gaat door dezelfde stadia in dezelfde volgorde. De

VA N

stadia zijn volgens hen dus universeel. Die benaderingen zijn unidimensioneel: ze hebben weinig oog voor de interactie met andere factoren.

Dat idee is intussen achterhaald. Vandaag stelt men dat ontwikkeling wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Mensen groeien op in verschillende contexten waardoor er meerdere vormen van ontwikkeling mogelijk zijn. Ontwikkelingscontexten zijn unieke combinaties van persoons- en omgevingskenmerken die tot verschillende trajecten van ontwikkeling kunnen leiden.

Vraag 3: is ontwikkeling een kwestie van nature of nurture?

Onder nature of erfelijkheid vallen de aangeboren eigenschappen die genetisch zijn overgeërfd. Nurture of de omgeving is de

fysische en sociale wereld die de biologische en psychologische ontwikkeling beïnvloedt.

In Agora 4 heb je uitgebreid gekeken naar het nature-nurture

vraagstuk. Het antwoord op die vraag is geen of-of verhaal. Vandaag heerst de overtuiging dat nature en nurture, of genetische factoren

en omgevingsfactoren, op een complexe manier op elkaar inspelen.

Op iDiddit is alle kerninfo hierover nog een keer samengevat. Fris daar je

©

kennis op als dat nodig is. Volgens alle ontwikkelingspsychologische theorieën spelen dus zowel nature als nurture een rol, maar de klemtoon kan verschillen. Er zijn auteurs die de klemtoon leggen op stabiliteit. Volgens hen speelt de invloed van erfelijkheid (nature) een grotere rol: er is een soort van blauwdruk van onze ontwikkeling die bepaalt wie je wordt. Persoonlijkheidskenmerken en capaciteiten zijn al van in het begin aanwezig, maar het is de omgeving, vooral in de vorm van vroege ervaringen, die patronen doet ontstaan. Deze patronen beïnvloeden welke persoonlijkheidskenmerken en capaciteiten worden beloond, beklemtoond, ontwikkeld …

HOOFDSTUK 1

Andere theorieën benadrukken dan weer de plasticiteit. Die theorieën gaan ervan uit dat

16

verandering mogelijk is. Verandering gebeurt door ervaringen en invloed van de omgeving (nurture): leren, oefenen, interacties ... Maar ook enculturatie (de samenleving of sociale omgeving draagt cultuurkenmerken over naar een individu vanaf de geboorte) en acculturatie (een groep neemt sociale kenmerken over van een andere groep).


Leeractiviteiten

1

Wat kun je afleiden over ontwikkeling uit de volgende uitspraken?

Het internet maakt ons dom

trainen

VA N

og kun je

IN

Ook een o

Word je slimmer van pianospelen?

Lees de tekst over het leven van Marie (14). Duid in de tekst voorbeelden aan van de volgende termen en processen: leren (blauw), oefenen (groen), interacties (geel), enculturatie (rood) en acculturatie (paars).

Marie wordt geboren als oudste in een gezin

met drie kinderen. De leeftijdsverschillen tussen de kinderen zijn niet zo groot en dat maakt dat

er altijd wel een speelkameraadje is, al zit het er

ook geregeld tegen, zoals dat gaat onder siblings. Marie leert zo opkomen voor zichzelf, maar ook

verantwoordelijkheid nemen als de oudste. Haar ouders laten de kinderen best vrij. Er zijn slechts enkele afspraken waar ze geen duimbreed op

toegeven: ‘s avonds eet iedereen samen en geen gsm’s aan tafel, schoolwerk gaat voor, je bent beleefd ook al ben je nog zo kwaad of verontwaardigd en vanaf zestien jaar zoek je een weekendjob.

©

2

Voor school moet Marie hard werken. Ze zit in de richting moderne talen en leert Frans, Engels

en Spaans. Toch gaat ze (meestal toch) graag naar school, waar haar vriendinnetjes in de klas wel voor iets tussen zitten. Marie gaat vanaf zevenjarige leeftijd naar de muziekschool en begint dan ook te voetballen

in clubverband. Op veertien jaar kan zij behoorlijk piano spelen, ze overweegt binnen enkele jaren ingangsexamen te doen bij het conservatorium. In de voetbalclub komt ze in contact met mensen van allerlei achtergronden. Het is een boeiende smeltkroes van culturen, religies, leeftijden en touw aan vast kunnen knopen en een kledingkeuze die niet altijd de smaak van haar ouders is, maar ja: wat kunnen ze eraan doen?

HOOFDSTUK 1

socio-economische achtergronden. Ze komt soms thuis met een taaltje waar haar ouders geen

17


IN

Het levensloopperspectief

1.3

De basisvragen van de ontwikkelingspsychologie zoals je die in de leertekst onder 1.2 hebt besproken, lijken te suggereren dat je moet kiezen tussen twee extremen. Maar de antwoorden zijn niet zo eenvoudig: ontwikkeling is continu én discontinu, ze kent meerdere verlopen en zowel nature als nurture spelen een rol en interageren met elkaar. Hieruit is een nieuwe visie op ontwikkeling gevormd: het levensloopperspectief.

Leertekst 3

VA N

Onderzoekers gaan nu uit van het standpunt dat ontwikkeling een dynamisch systeem is.

Ontwikkeling is een proces dat steeds verder gaat (dynamisch = steeds in beweging) van conceptie tot dood, en vorm krijgt door een complex netwerk (systeem) van biologische, psychologische en sociale invloeden.

De belangrijkste vertegenwoordiger van deze dynamische systeembenadering is het levensloopperspectief. In de visie van het levensloopperspectief is er aandacht voor de complexiteit van ontwikkeling en voor de interacties tussen verschillende factoren. Vandaag wordt de term ‘ontwikkelingspsychologie’ vaak vervangen door ‘levensloopperspectief’. Volgens het levensloopperspectief is ontwikkeling: —

een levenslang proces;

multidimensioneel en multidirectioneel;

plastisch;

ingebed in verschillende contexten met bijbehorende invloeden.

©

Ontwikkeling is een levenslang proces Door toenemende aandacht voor volwassen en oudere mensen hebben onderzoekers moeten vaststellen dat ook in de volwassenheid mogelijkheden verder worden ontwikkeld. Dit in tegenstelling tot de theorieën van bijvoorbeeld Kohlberg en Piaget die zich beperken tot ontwikkeling in de kindertijd en jeugdjaren. Volgens het levensloopperspectief gaat ontwikkeling dus na de kindertijd gewoon verder en zijn er ook in de volwassenheid verschillende ontwikkelingsfasen. Ontwikkeling is een levenslang

HOOFDSTUK 1

proces. Hieronder zie je de indeling van Erik Erikson, verderop in dit hoofdstuk volgt nog meer

18

informatie hierover.


Ontwikkelingsfase

bevruchting tot geboorte

prenataal

0 – 1 jaar

baby

1 – 3 jaar

peuter

3 – 6 jaar

kleuter

6 – 12 jaar

lagereschoolkind

12 – 18 jaar

adolescentie

18 – 30 jaar

vroege volwassenheid

30 – 60/65 jaar

middelbare volwassenheid

60/65 jaar – overlijden

late volwassenheid

Ontwikkeling is multidimensioneel en multidirectioneel Ontwikkeling is multidimensioneel omdat het bepaald wordt door een complex samenspel van

IN

Leeftijd

biologische, psychologische en sociale factoren.

VA N

Ontwikkeling is ook multidirectioneel. Het kan

met andere woorden alle richtingen uit. Zoals je al

gezien hebt in het begin van dit hoofdstuk betekent ontwikkeling zowel vooruitgang als achteruitgang, winst én verlies van mogelijkheden. Dit kan

gebeuren over alle ontwikkelingsdomeinen heen of binnen eenzelfde domein.

Ontwikkeling verloopt multidimensioneel

Ontwikkeling is plastisch

Plasticiteit betekent eenvoudig gezegd dat je kunt veranderen, evolueren. Een mens is ‘kneedbaar’ door ervaring en onder invloed van de omgeving. Die omgeving is steeds in verandering. Maar ook je eigen mogelijkheden evolueren, zeker onder invloed van je leeftijd. Ontwikkeling betekent dus ook dat je met die veranderende omgeving leert omgaan en je dus aanpast.

Wel is het zo dat het als kind gemakkelijker is om te veranderen dan op oudere leeftijd. De kneedbaarheid neemt namelijk af met de leeftijd. Je spreekt in dat geval van een afnemende plasticiteit of toenemende rigiditeit. Er zijn wel grote verschillen tussen individuen. Sommige mensen blijven bijvoorbeeld nog erg kneedbaar tot hun vijftigste of later, terwijl anderen op hun

©

achttiende reeds ‘uitgekneed’ zijn. Ontwikkeling is ingebed in verschillende contexten met bijbehorende invloeden De invloeden op ontwikkeling zijn normatief of niet-normatief. Normatieve invloeden zijn gebeurtenissen die van toepassing zijn voor een groot aantal mensen en dus relatief voorspelbaar zijn. Die gebeurtenissen kunnen leeftijdsgebonden zijn. Er zijn zaken die we bijna allemaal rond dezelfde leeftijd meemaken, denk aan: alleen gaan wonen, de puberteit of naar school gaan. Andere factoren zijn gebonden aan geschiedenis: er zijn gebeurtenissen die HOOFDSTUK 1

een bepaalde generatie meemaakt, denk maar aan een oorlog of een pandemie.

19


Niet-normatieve invloeden zijn gebeurtenissen die slechts van toepassing zijn voor een beperkt aantal mensen en dus bijgevolg niet voorspelbaar zijn. Het leven van elk individu is uniek en

IN

unieke gebeurtenissen in het leven van een individu kunnen diens individuele ontwikkeling

beïnvloeden. Denk aan leven met een beperking, de lotto winnen of iets schokkends meemaken zoals een ongeluk of misbruik.

Soort invloed Normatief Leeftijd

Niet-normatief

Historisch

ja

ja/nee

nee

Wie?

(zo goed als) iedereen

generatie

enkele personen

VA N

Voorspelbaar?

Bijvoorbeeld:

Soort invloed

Normatief

Voorspelbaar? Wie?

Leeftijd

Historisch

kinderen krijgen

pandemie

mensen tussen

ongeveer 20 – 45 jaar

iedereen

Niet-normatief de jackpot van

Euromillions winnen

35 winnaars in België sinds 2004

GOOD TO KNOW

Bio-psycho-sociaal model

©

Het bio-psycho-sociaal model onderscheidt drie aspecten die elkaar

bio

continu beïnvloeden: biologische, psychische en sociale factoren. Medici, maar ook moderne (gezondheids)psychologen, gebruiken dit model tegenwoordig om naar de mens en diens gezondheid te kijken. De Wereldgezondheidsorganisatie paste in 1948 haar definitie van

psycho

sociaal

gezondheid aan vanuit dit perspectief. Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts

HOOFDSTUK 1

de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijke gebreken.

20

Gedrag en omgeving zijn van invloed op het ontstaan, het verloop en de beleving van ziekte. Ziekte of ziekzijn beïnvloedt ook het psychologisch welzijn en de sociale relaties. Dit model sluit dus aan bij de idee van de multidimensionaliteit van de levensloop van de mens.


Leeractiviteiten

1

Welke kenmerken van het levensloopperspectief herken je in deze

fysiek

afbeelding? Geef een woordje uitleg.

cognitief

IN

emotioneel/ sociaal

babytijd

2

ontwikkeling

volwassenheid

Bestudeer het extra materiaal op iDiddit en/of doe je eigen opzoekwerk. Beantwoord de vragen. a

Vul aan de hand van het extra materiaal onderstaande tabel aan. Doe dit voor je eigen generatie, die van

VA N

je ouders en nog een zelfgekozen generatie. Jouw generatie

De generatie

Vrije keuze

van je ouders

Naam generatie (bv. Gen. X)

Periode

(bv. 19.. – 19..)

Culturele iconen

(bv. J.F. Kennedy)

Communicatie en technologie (bv. smartphone)

Historische gebeurtenissen

©

(bv. val Berlijnse muur, 1989) Maatschappelijke veranderingen (bv. #metoo) Kenmerken/ eigenschappen

HOOFDSTUK 1

(bv. volgend)

21


b

Wat stel je vast als je de verschillende generaties met elkaar vergelijkt? Illustreer met voorbeelden.

c

Wat doet dit met hun ontwikkeling? Vergelijk jouw generatie met die van je (groot)ouders aan de hand van

Jody is een meisje met het syndroom van Rasmussen. Onderzoek het syndroom via de volgende vragen. a

Zoek op wat het syndroom van Rasmussen inhoudt.

b

Bekijk het videofragment op iDiddit en beantwoord de vragen.

VA N

3

IN

een voorbeeld.

1→ Wat was de ingrijpende behandeling die de artsen voorstelden aan de ouders?

2→ Hoe functioneert Jody na de operatie?

©

HOOFDSTUK 1

c

22

Hoe komt het dat dit mogelijk is?


Wat vertelt dit verhaal je over ontwikkeling?

e

Denk je dat een dergelijke ingreep bij volwassenen hetzelfde resultaat zou hebben?

IN

4

d

Wat zijn voorbeelden van normatieve en niet-normatieve invloeden op jouw ontwikkeling? Soort invloed Normatief

Historisch

Niet-normatief

VA N

Leeftijd

De volwassenheid: algemeen

1.4

Als er één ding is dat je kunt leren uit de voorgaande punten dan is het wel dat ontwikkeling een levenslang proces is. De grootste sprongen worden misschien wel genomen in de kindertijd, toch mag je niet onderschatten welke veranderingen een mens doormaakt op volwassen leeftijd. De aandacht voor de ontwikkeling tijdens de volwassenheid en zeker tijdens de late volwassenheid is de laatste decennia sterk toegenomen.

©

Leertekst 4

Wat is volwassenheid? Die vraag kun je vanuit verschillende invalshoeken beantwoorden: —

Lichamelijk: je bent volwassen wanneer je lichaam volgroeid is.

Maatschappelijk: je bent volwassen wanneer je een bepaalde leeftijd bereikt (bv. achttien

jaar), wat betekent dat je mag stemmen, zonder toestemming mag trouwen, of een eigen zaak

Psychisch: je bent volwassen wanneer je je zelfstandig kunt gedragen en verantwoordelijkheid kunt opnemen.

HOOFDSTUK 1

mag starten.

23


Je voelt meteen aan dat volwassenheid vanuit deze verschillende invalshoeken niet netjes samenvalt met een bepaalde leeftijd. Maatschappelijk ligt de grens overduidelijk vast op een bepaalde leeftijd. Lichamelijk zijn de meesten al volgroeid (de hersenen niet meegerekend) vóór die wettelijke leeftijd, maar hierin bestaan zeker individuele verschillen. Psychische volwassenheid neemt de meeste tijd en hierin zie je grote verschillen tussen mensen. Indeling van de volwassenheid Volwassen ben je het grootste deel van je leven. Het is een lange periode met veel verschillende, leeftijdsgebonden gebeurtenissen. Daarom wordt de volwassenheid nog een keer ingedeeld in

IN

verschillende fasen, elk met hun eigen kenmerken. Zoals je al eerder zag, verdeelt Erikson dit zo: Ontwikkelingsfase

Leeftijd

vroege volwassenheid

18 – 30 jaar

middelbare volwassenheid

30 – 60/65 jaar

late volwassenheid

> 65 jaar

Je ziet meteen dat het bij deze indeling nog steeds om lange periodes gaat, waarbinnen grote

verschillen bestaan tussen leeftijden. Iemand van dertig zit bijvoorbeeld nog niet zo lang op zijn eerste job, terwijl iemand van zestig al bijna op pensioen gaat. Toch behoren ze volgens deze

VA N

indeling tot dezelfde fase.

Er zijn zeer veel domeinen van ontwikkeling,

een psychosociaal conflict opgelost moet worden. Een positieve oplossing van zo’n

uitdaging levert een nieuwe vaardigheid op en leidt tot een voldoening gevend bestaan.

Slaagt de persoon hier niet in, dan kan dat de

vlijt vs. minderwaardigheid

initiatief vs. schuld

kleuter peuter

baby

autonomie vs. schaamte/twijfel

IT TE XI

lagere schoolkind

LE

Erikson gaat ervan uit dat in elk stadium

identiteit vs. identiteitsverwarring

P

adolescent

M

leeftijdsperioden.

CO

ontwikkelingstheorie al toegepast op andere

intimiteit vs. isolement

IN

jongvolwassene

E

beroep op Erikson. In Agora 3 heb je zijn

generativiteit vs. stagnatie

M

volwassene

A

psychosociale ontwikkeling doe je weer een

EN

en psychosociale domein. Voor de

integriteit vs. wanhoop

rijpheid

TO

maar hier kijk je naar het lichamelijke

8 stadia - psychosociale ontwikkeling

vertrouwen vs. wantrouwen

oorzaak zijn van psychische problemen en

©

moeilijkheden in een volgende fase.

GOOD TO KNOW Rijping van de hersenen Het menselijke brein komt pas laat tot maturiteit. Als je lichaam rond je achttiende is uitgegroeid, rijpen je hersenen nog een tijdje verder. Steeds meer studies laten zien dat het menselijke brein nog niet is uitgegroeid na de puberteit, zoals de rest van ons lichaam. Op sommige plekken in de hersenen nemen de verbindingen nog

HOOFDSTUK 1

in volume toe tot ver na het twintigste levensjaar. Bepaalde intellectuele vaardigheden hebben we daardoor pas

24

een hele tijd na onze wettelijke en lichamelijke volwassenheid echt goed onder de knie. Over de precieze leeftijd waarop de hersenen volledig ‘tot bloei’ zijn gekomen lopen de meningen uiteen: tussen de 20 – 29, rond je 25ste, niet voor je 30ste.


Leeractiviteiten

1

Geef bij de volgende voorbeelden aan in welke fase (bv. jongvolwassen) van de psychosociale ontwikkeling volgens Erikson de persoon zich bevindt. Geef ook aan naar welke pool van het bijbehorende psychosociale conflict (bv. generativiteit of stagnatie) de persoon neigt. Onderlijn een stukje tekst dat jouw keuze illustreert.

IN

Mo’s leven ziet er helemaal anders uit dan twintig jaar geleden. Toen studeerde hij, ging hij graag op stap en was hij vrijgezel. Intussen heeft hij een fijne partner en hebben ze samen twee

kinderen. Hij heeft een goedbetaalde job, maar hij overweegt toch om opnieuw te gaan studeren

zodat hij een carrièreswitch kan maken en hij wat meer tijd thuis met het gezin kan doorbrengen. Zijn partner staat hier achter en hoewel ze hem op zijn werk niet graag zien vertrekken,

hebben ze begrip voor zijn keuze. Het is heus niet dat hij wat hij nu doet niet boeiend vindt. Alleen vraagt het zoveel tijd. Recent is hij de ploeg van zijn jongste dochter beginnen coachen en hij

voelt zich hier prima bij. Hoewel er altijd kritische ouders tussen lopen die denken dat ze het beter

VA N

kunnen, krijgt hij van de meesten veel appreciatie.

Fase:

Conflict:

Tot het einde van haar middelbaar gaat het prima met Sandra. Ze heeft vrienden, is actief in

de jeugdbeweging en op school verloopt alles vlot. Nu is Sandra 21. Net als iedereen gaat ze na het middelbaar meteen verder studeren. Waar ze vroeger weinig moest doen om het te halen op school, is dat op de hogeschool wel een ander verhaal. Het eerste jaar loopt dan ook niet zo goed af: ze is gebuisd voor tien van de twaalf vakken en er wordt haar aangeraden een andere richting te kiezen. Maar welke? De richting die ze volgt is de enige richting die haar echt boeit. Haar vrienden van school en de jeugdbeweging lijken geen problemen te hebben met het

studeren. Sandra schaamt zich een beetje en zegt geregeld afspraken op het laatste moment af, omdat ze geen vragen wil over ‘wat ze nu gaat doen’ en niet geconfronteerd wil worden met het succes van anderen.

Ook op liefdesvlak zit het niet mee. Ze heeft wel al wat dates gehad, maar ze voelde nooit een

©

vonk. Veel van haar vrienden hebben wel een lief en Sandra voelt zich vaak het vijfde wiel aan de wagen. Nog een reden om thuis te blijven ... Ze vraagt zich af waarom het ‘volwassen leven’ haar zo moeilijk valt.

Fase:

HOOFDSTUK 1

Conflict:

25


2

Vul de leeftijdsgebonden gebeurtenissen hieronder aan met nog twee eigen voorbeelden. Plaats de gebeurtenissen daarna in de tabel bij de overeenkomstige fase uit de volwassenheid. Let op: sommige gebeurtenissen kunnen bij verschillende fasen voorkomen. Vergelijk met je buur en beargumenteer jouw keuzes onder de tabel. eerste lief – pensioen – trouwen – kleinkinderen – alleen gaan wonen – huis kopen – eerste job – scheiding – wereldreis maken – eerste kind – afhankelijk van de eigen kinderen – overlijden partner –

vroege volwassenheid

VA N

middelbare volwassenheid

IN

carrière maken –

late volwassenheid

Argumentatie:

3

Hoezo volwassen? Duid aan over welk soort volwassenheid het gaat.

maatschappelijk

©

mogen stemmen je eigen agenda kunnen beheren een eigen zaak kunnen beginnen je eigen financiën kunnen beheren mogen autorijden

HOOFDSTUK 1

geslachtsrijp zijn

26

verantwoordelijkheid nemen voor je keuzes niet langer groeien

lichamelijk

psychisch


1.5

De vroege volwassenheid (18 - 30 jaar) en de middelbare volwassenheid (30 - 60/65 jaar)

Ontwikkeling is een proces. We zijn niet opeens volwassen. Tegenwoordig lijken we er zelfs langer over te doen om op te groeien. In geïndustrialiseerde landen hebben we het zelfs over een aparte fase tussen de tienerjaren en de vroege volwassenheid: de jongvolwassenen. Dit zijn jonge mensen die allerlei beslissingen om zich te settelen uitstellen. Toch is het zo dat tegen het einde van de vroege volwassenheid de meesten met settelen bezig zijn. Uiteraard zijn er altijd individuele en

VA N

Leertekst 5

IN

culturele verschillen.

Vroege volwassenheid

De vroege volwassenheid is een periode waarin weer heel wat te gebeuren staat: het afronden van het middelbaar/hoger onderwijs, de overstap naar de arbeidsmarkt, eventueel een partner vinden, samenwonen, een gezin stichten ... Het zijn enkele van de ontwikkelingstaken die de Amerikaanse expert op het gebied van ontwikkeling Robert Havighurst (1900 – 1991) beschrijft voor de vroege volwassenheid.

Toch zijn er ook steeds meer jonge mensen die het maken van deze grote keuzes uitstellen. Ze blijven langer studeren, verlaten later het ouderlijke huis, beginnen later aan kinderen en willen eerst nog wat experimenteren en van de wereld zien. Er is als het ware een soort van

©

overgangsperiode die niet altijd even goed te onderscheiden is van de adolescentie. Er bestaat zelfs een aparte term voor: emerging adulthood (Arnett, 2000), wat misschien nog het best vertaald kan worden als ‘ontluikende volwassenheid’. Dit is voornamelijk een fenomeen in de westerse wereld of in rijkere families in andere delen van de wereld. Het verwijst naar jonge mensen (18 – 25 jaar) die (nog) geen kinderen hebben, nog hebben om volledig onafhankelijk te zijn. Ze proeven, proberen en ploeteren soms ook en doen dit zonder al te veel verantwoordelijkheden op te moeten nemen. Vandaag wordt er volop onderzoek gedaan naar deze ‘nieuwe’ demografische groep.

HOOFDSTUK 1

geen eigen thuis hebben en/of nog niet voldoende inkomen

27


Lichamelijke veranderingen In je twintigerjaren ben je als mens meestal in de fleur van je lichamelijke ontwikkeling. Je lichaam is volgroeid en je voortplantingssysteem, motorische mogelijkheden, kracht en longcapaciteit zijn optimaal. Qua seksuele responsiviteit rapporteren mannen dat ze zich in deze periode op hun piek voelen (de meeste vrouwen rapporteren deze piek heel wat later). Het is in ieder geval een periode waarin de meeste mensen in goede gezondheid zijn.

positieve pool: intimiteit

negatieve pool: isolatie

positieve uitkomst: liefde

IN

Psychosociale ontwikkeling (Erikson)

Op psychosociaal vlak is de belangrijkste uitdaging in deze fase het uitbouwen van liefdevolle en intieme relaties, denk maar aan vrienden en partners. Verder zoekt de vroege volwassene een manier om deel te nemen aan het maatschappelijke leven. Daarbij horen het nemen van verantwoordelijkheid en het geven en aanvaarden van feedback of kritiek.

Volgens Erikson bouwt elke fase verder op de vorige. Mensen die in de vorige fase

(adolescentie) hun identiteit en een gevoel van eigenwaarde hebben opgebouwd, slagen volgens wetenschappelijke studies beter in het opbouwen van betekenisvolle relaties en het innemen

van een plek in de gemeenschap. Ze ontwikkelen in deze fase dan de vaardigheid om intimiteit

VA N

in de vorm van duurzame, veilige relaties aan te gaan. Voor mensen met een gebrekkig gevoel van eigenwaarde is het aangaan van een toegewijde relatie een grotere uitdaging: ze lopen meer risico op isolatie en vervreemding. Middelbare volwassenheid

De middelbare volwassenheid is een fase die weer veel verschillen vertoont als je het begin, midden en einde van deze fase vergelijkt. Qua carrière sta je in het begin van deze fase nog maar aan de start, terwijl je op het einde al voor je pensioen staat. Wie kinderen wil zit misschien nog in

©

de pampers op z’n dertigste, terwijl de zestiger mogelijk al kleinkinderen heeft.

Deze levensfase staat in onze samenleving in het teken van presteren. Je bouwt aan je carrière, aan je gezin en/of aan andere projecten en plannen. Het is een drukke levensfase: degenen die kiezen voor carrière en gezin hebben heel wat te combineren en coördineren. Maar ook zij die andere keuzes maken, zitten niet stil. Soms komen er extra stressfactoren bij kijken: een nieuwe studie, een relatiebreuk, ziekte, een nieuwe job, een verbouwing ... Veel volwassenen leiden een

HOOFDSTUK 1

stressvol leven en nemen (te) weinig tijd voor ontspanning, even stilvallen, contact met vrienden ...

28

Of het leven wordt te routineus. De spanning, het nieuwe, is eraf. Een burn-out of midlifecrisis loeren om de hoek. Voor sommigen is dit een aanleiding om het helemaal over een andere boeg te gooien. Voor velen is dit gelukkig ook een heel rijke en boeiende periode, een fase van groei en


ontdekking, van uitdagingen en groeiende zelfkennis. In de tweede helft van deze fase staan er weer grote veranderingen te wachten: als er kinderen zijn, vliegen die het nest uit en het pensioen staat voor de deur. Lichamelijke veranderingen Vanaf midden in de dertig beginnen de verschillende functies en systemen langzaamaan achteruit te gaan. Denk bijvoorbeeld aan het immuunsysteem, de responstijd of herstellen van een lichamelijke inspanning. Dat is niet louter een gevolg van ouder worden, veel mensen zijn nu eenmaal fysiek minder actief op deze leeftijd. Het is dus weer een kwestie van nature én nurture. Een van de grotere veranderingen voor vrouwen vanaf een bepaalde leeftijd is de menopauze of

IN

overgang. In deze fase zijn er veel hormonale schommelingen en die veroorzaken bij sommige vrouwen wel wat ongemakken. Maar het is ook een overgangsfase naar iets nieuws, naar een

nieuwe fase in het leven. Bij mannen veranderen er ook zaken op hormonaal gebied, maar die evolutie is geleidelijker.

Toch zijn er veel volwassenen van bijvoorbeeld vijftig of zestig jaar die nog heel fit zijn. Ja,

misschien ga je vanaf een bepaalde leeftijd sneller achteruit. Maar een aangepast dieet, voldoende lichaamsbeweging en een gezonde levensstijl kunnen preventief werken, achteruitgang een

halt toeroepen of zelfs omkeren. Of iemand dit doet kan dan weer beïnvloed worden door wat die persoon geleerd heeft, welke socio-economische achtergrond hij heeft, aan welke informatie hij blootstaat ...

VA N

Het risico op (ernstigere) gezondheidsproblemen stijgt wel met de leeftijd. Psychosociale ontwikkeling (Erikson) —

positieve pool: generativiteit

negatieve pool: stagnatie

positieve uitkomst: zorgzaamheid

De uitdaging in deze levensfase is om het

gevoel te hebben dat je blijvend iets bij te

dragen hebt aan de samenleving. Dit noem je generativiteit. Je doet dit bijvoorbeeld

door kinderen op te voeden, voor anderen te zorgen en te werken. Het gaat over

iets bijdragen op langere termijn, zelfs

voorbij ons eigen leven. Voor veel mensen in westerse maar ook in niet-westerse

samenlevingen betekent dit een focus op

loopbaan en/of gezin. Je voelt je trots op prestaties op het werk of ervaart je job als zinvol, je kijkt

©

naar je kinderen die opgroeien en een eigen leven beginnen uitbouwen ... Maar het zou kortzichtig zijn om te zeggen dat een gevoel van generativiteit zich daartoe beperkt. Uiteindelijk gaat het om op een blijvende manier bijdragen aan de maatschappij. Op die leeftijd doet men dat door zorg te dragen voor de volgende generatie, door te werken, door voor anderen te zorgen. Mensen kunnen dit op verschillende manieren vormgeven. Toch wordt dit gevoel ook beïnvloed door wat de samenleving verwacht. Dat laatste kan dan weer verschillen naargelang de tijd en de cultuur waarin iemand leeft. Is er op dit terrein geen gevoel van slagen, dan dreigt stagnatie. Er is het

HOOFDSTUK 1

gevoel niet vooruit te gaan, stil te blijven staan.

29


Leeractiviteiten

1

Zoek online naar Een wonderkind van 50 van Boudewijn De Groot. Beluister het lied, lees de tekst en beantwoord de vragen. Bespreek deze liedjestekst in het licht van de spanning tussen generativiteit en stagnatie.

b

Herken je in de liedjestekst een (normatieve of niet-normatieve) invloed?

VA N

IN

a

2

‘Adulting is …’ Bekijk de afbeelding. a

ME AFTER REALISING ADULTING IS HARD

Wat wordt er bedoeld met ‘adulting’, denk je?

The life of a frog: that's the life for me.

Breng de afbeelding in verband met ‘emerging adulthood’.

©

b

c

Hoe kijk je zelf naar de volwassenheid die voor de deur staat? Herken je jezelf in het fenomeen van

HOOFDSTUK 1

‘emerging adulthood’?

30


Lees op iDiddit Is de midlifecrisis nu feit of fictie? en beantwoord onderstaande vragen. a

Bestaat de midlifecrisis?

b

Wat klaagt Ann Lemmens aan als auteur van het boek Midlife kick? Hoe kijkt zij naar mensen in de tweede helft van de midden volwassenheid?

Juist of fout? Geef het juiste antwoord indien nodig. •

De midlifecrisis begint wanneer je een bepaalde leeftijd bereikt.

De crisis heeft geen biologische oorzaken.

Als ze een crisis doormaken, ziet die er meestal anders uit voor mannen dan voor vrouwen.

VA N

c

IN

3

Hoe komt deze crisis zoal tot uiting?

©

d

Wat is jouw eindoordeel: bestaat de midlifecrisis, ja of nee? Beargumenteer.

HOOFDSTUK 1

e

31


1.6

De late volwassenheid (60/65 jaar - overlijden)

Wat het betekent om ouder te worden, is sterk veranderd met de opkomst van de industriële samenleving. Sinds dan is een groot deel van ons leven gericht op actief worden (schoollopen, verder studeren) en actief zijn (een job hebben, een carrière uitbouwen). Vanuit dat perspectief heeft ‘oud zijn’ vaak een negatieve bijklank: je bent niet meer zo productief, dus je hebt geen uitgesproken maatschappelijke rol meer. Dat is echter niet in alle culturen zo. En gelukkig begint ook het westen

IN

tegenwoordig anders te kijken naar de oudere medemens. Maar er is nog een lange weg te gaan.

Leertekst 6

Een van de belangrijkste veranderingen aan het begin van deze late volwassenheid is het einde van

de loopbaan. Enerzijds kan dit een opluchting zijn: de job werd (fysiek) te zwaar of het werd moeilijk

zich telkens weer aan te passen aan de opeenvolgende veranderingen op het werk. Sommigen zijn blij dat ze weer tijd hebben voor andere plannen: reizen, lezen, iets nieuws leren, meer tijd maken voor

de partner, vrienden, familie ... Tegelijk betekent het wegvallen van de job voor velen ook dat een heel

VA N

sociaal netwerk, een bron van zelfwaardering en de vertrouwde dagvulling wegvallen. Maar ook het leven na de loopbaan kan nog behoorlijk druk zijn. Veel mensen combineren hun nieuwe activiteiten met de zorg voor hun ouders (die intussen vaak meer hulpbehoevend zijn) en kleinkinderen. Er is ook het confronterende besef tot de oudste generatie te behoren. In het tweede deel van deze fase zijn er weer nieuwe uitdagingen die van een heel andere aard zijn dan aan het begin van deze fase. Er zijn weinig tachtigjarigen die geen lichamelijke ongemakken

ervaren. Het lichaam is niet meer steeds ‘beschikbaar’, wil niet meer altijd mee.

Onze samenleving heeft vaak nog een heel smalle blik

op ouder worden. We zijn erg gericht op actief, productief en gezond zijn en we zijn erg technisch en biomedisch

ingesteld. Vanuit dat perspectief stellen we ouder worden vooral gelijk aan verlies en achteruitgaan, waardoor we met ouderen omgaan in een context van ‘zorgen voor’.

©

Toch heeft onderzoek uitgewezen dat gezond zijn en geen fysieke ongemakken hebben geen absolute voorwaarden zijn voor levenstevredenheid en ‘succesvol ouder worden’ (concept van Havighurst en lbrecht, 1953). Wat dat ‘succesvol ouder worden’ dan wel inhoudt, is niet zo gemakkelijk te bepalen. Onderzoek naar patronen van ouder worden toont aan dat oudere mensen met heel uiteenlopende gradaties van fysieke en sociale activiteit even gelukkig en tevreden kunnen

HOOFDSTUK 1

zijn. Het is dus moeilijk hier een lijn in te trekken.

32

De rol die oudere mensen wordt toebedeeld kan er heel anders uitzien als je naar andere culturen gaat kijken. Hoe een samenleving omgaat met ouder worden, is immers cultureel bepaald. In sommige samenlevingen stijgt je status met de leeftijd. Oudere mensen worden gezien als


personen met veel ervaring en wijsheid en krijgen een maatschappelijke rol toebedeeld: ze hebben dagelijkse taken en worden geraadpleegd bij belangrijke beslissingen. Lichamelijke veranderingen Zoals je eerder hebt gezien is de veroudering van het lichaam al voor deze fase ingezet. Toch merk je er naarmate je ouder wordt steeds meer van. De veranderingen worden ook zichtbaarder, denk aan

IN

rimpels, een andere houding, de huid die dunner wordt, het haar dat grijs wordt. Maar er gebeurt ook

vanalles wat niet onmiddellijk zichtbaar is: gewrichten worden stijver, gehoor en zicht gaan achteruit, je krijgt een andere smaakbeleving. De bewegingsmogelijkheden en kracht worden beperkter. Ook de hersenen verouderen, wat je vooral merkt aan het geheugen.

Uiteraard zijn er ook hier grote interindividuele verschillen: een combinatie van erfelijke aanleg en omgevingsinvloeden zorgt ervoor dat de ene tachtigjarige nog maar zestig lijkt en omgekeerd. Psychosociale ontwikkeling (Erikson) positieve pool: integriteit

negatieve pool: wanhoop

positieve uitkomst: wijsheid

VA N

De grote vraag in deze fase is volgens Erikson: leefde ik een zinvol leven? Er is langzamerhand meer om op terug te kijken dan om naar vooruit te kijken en naarmate een persoon ouder wordt, maakt die een balans op. Alles wat je gedaan hebt, alle identiteitskenmerken worden gebundeld. Valt de balans mee, dan ervaart de persoon ego-integriteit. Je kunt met tevredenheid en mildheid terugblikken. De invulling van wat zinvol is kan variëren van persoon tot persoon. Toch wordt die ook beïnvloed door de tijd en samenleving waarin je leeft en welke verwachtingen die aan je stellen. Valt die balans eerder negatief uit, dan kun je geconfronteerd worden met gevoelens van rusteloosheid, wanhoop en spijt. Het is dan mogelijk moeilijker om een naderend einde te accepteren.

Het lijkt een heel lange periode om als één geheel te zien. Vandaag hebben mensen het tot op latere leeftijd vaak nog heel druk: ze helpen met de kleinkinderen, sporten, gaan op reis of doen vrijwilligerswerk. Ze consumeren cultuur, ontmoeten vrienden of vatten nog een studie aan. Je kunt je afvragen vanaf wanneer mensen meer beginnen terugkijken dan vooruitkijken. De individuele verschillen zijn waarschijnlijk groot. Maar vergeleken met pakweg vijftig jaar geleden blijven waarschijnlijk meer mensen langer actief.

©

GOOD TO KNOW De wetenschappelijke studie van ‘de ouderdom’ De geriatrie is een specialisme van de geneeskunde en richt zich op de diagnostiek en behandeling van oudere mensen en de ziektebeelden die veroorzaakt worden door veroudering of daar sterk door beïnvloed worden. Bij oudere mensen zijn er vaker meerdere aandoeningen tegelijk aanwezig. Bovendien is het ziektebeeld het resultaat van een combinatie van lichamelijke, psychische, functionele en sociale problemen. De geriatrie probeert de mens dus in zijn geheel en interdisciplinair te benaderen. biologisch, maatschappelijk, sociologisch, psychologisch ... Deze tak wil meer inzicht genereren in de leefwereld van ouderen. Het uitgangspunt is een positief beeld op veroudering, met nadruk op de ontwikkelingskansen van ouderen en de gunstige effecten van deze doelgroep op de samenleving. De psychogerontologie focust op de gedrags- en belevingsveranderingen in de tweede levenshelft en is een onderdeel van de ontwikkelingspsychologie in levensloopperspectief.

HOOFDSTUK 1

De gerontologie is de tak van de wetenschap die het ouder worden bestudeert, op alle mogelijke vlakken:

33


Leeractiviteiten Lees de onderstaande krantenkoppen en beantwoord de vragen.

Ouderen hebben de tijd om een ambt op te nemen in de politiek

Seniorenraad Heist-op-d en-berg wil helpen in vaccinatiece ntrum

IN

1

De tijd van je leven (begint na je pensioen)

Tegen welke opvatting over ouderen gaan deze krantenkoppen in?

VA N

a

Pleidooi voor grijze kracht

b

Bekijk op iDiddit het videofragment uit Taboe van Philippe Geubels over senioren en beantwoord de vragen. a

Wat verbindt de ouderen met elkaar, wat zijn typische zaken voor hun leeftijdsgroep of generatie?

b

Wat zijn dingen die jullie als generatie met elkaar verbinden?

c

Grapjes gaan vaak over clichés. Welke clichés raakt Philippe Geubels aan over oudere mensen? Je mag er

©

2

Geef voorbeelden uit je eigen ervaring/omgeving die deze opvatting tegenspreken.

HOOFDSTUK 1

zelf ook enkele verzinnen.

34


d

Geubels maakt ook grapjes over hoe we naar oudere mensen kijken in relatie tot de rest van de maatschappij. Leg uit.

e

Hoe kijk je zelf naar oudere mensen? Heb je veel contact met hen, wie zijn zij, wat zijn jouw ervaringen,

3

IN

herken je zaken die Geubels aanhaalt of net niet?

Lees onderstaande tekst over de zaken waarmee oudere mensen worstelen en beantwoord de vragen.

VA N

Tele-Onthaal stelt vast dat er vorig jaar opvallend meer oproepen van levensmoeë zestigplussers binnenkwamen. Uit de analyse van de oproepen blijkt dat de meesten alleen wonen. Wat hen het zwaarst valt, is meestal niet het aftakelingsproces dat met de ouderdom komt of fysieke ongemakken. Het zijn relationele problemen die hen bezwaren: conflicten met de partner, conflicten met broers en zussen of een volledig verbroken contact met de eigen, volwassen kinderen. Acht op de tien bellers vertellen verhalen over het gemis en de eenzaamheid die ze daarbij

voelen. In een op de vijf gesprekken gaat het ook over het verlies van de levenspartner of opeenvolgende andere overlijdens van geliefden en bekenden. ‘Begrijpelijk’, zegt Van de Ven: 'Ouder worden betekent ook dat je afscheid moet nemen van het leven. Voor je het weet, is er van de klas van vroeger bijna niemand meer over. Hoe ouder je wordt, hoe meer je met je eigen eindigheid wordt geconfronteerd. Alles hangt dan af van de vraag of je ook uiting kunt geven aan je rouw en verdriet.' ‘Beladen verlies’, zegt Tele-Onthaal, ‘bijvoorbeeld bij de dood van een volwassen kind of die

van een verborgen minnaar/minnares, wordt als extra belastend ervaren. Juist omdat het te weinig erkenning krijgt of omdat er niet over gesproken kan worden.’ Bron: De Standaard Online

Wat denken wij vaak dat het moeilijkste is voor oudere mensen?

b

Waarmee worstelen de meeste mensen daarentegen volgens Tele-Onthaal?

c

Wat is ‘beladen verlies? Waarom wordt dat als extra moeilijk ervaren? HOOFDSTUK 1

©

a

35


Exit Test jezelf 1

Kahootquiz Verdeel de klas in zes groepjes, een groepje per leertekst. Maak per groepje een kahootquiz met minstens vijf

2

Toetsvragen

IN

vragen voor je klasgenoten waarin de kennis van de leertekst en de oefeningen wordt getest.

Stel per twee voor elke leertekst een toetsvraag op die voldoet aan een van de volgende criteria:

3

een verbandvraag

een toepassingsvraag

een vraag over een grote brok kennis

een vergelijkingsvraag

een vraag naar een verklaring

Synthese en kritisch nadenken

Schrijf een tekst van minstens een pagina, waarin je een van de volgende vragen of stellingen kritisch en

VA N

genuanceerd behandelt. Maak daarbij gebruik van de leerstof uit dit hoofdstuk. Wat is volwassenheid?

Wat betekent het om ouder te worden?

Ontwikkeling is een complex concept.

Ouder worden is geen pretje.

Jong zijn ziet er voor ons anders uit dan voor onze ouders.

HOOFDSTUK 1

©

36


2

IN

HOOFDSTUK

HOOFDSTUK 2

©

VA N

SOCIOLOGIE: DE STUDIE VAN HOE DE MAATSCHAPPIJ WERKT

37


HOOFDSTUK 2

S

OCIOLOGIE: DE STUDIE VAN HOE DE MAATSCHAPPIJ WERKT

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? We leven niet helemaal vrij en ongebonden van elkaar, elke tijd kent zijn spanningen. Wat zorgt telkens opnieuw voor spanningen in het samenleven? En hoe kunnen we aangenamer samenleven?

IN

Vanuit die vragen is op het einde van de 19e eeuw een wetenschap ontstaan: de sociologie. Sociologen bestuderen onder meer de veranderingen op lange termijn en revolutionaire

gebeurtenissen in zowel voorgaande als huidige samenlevingen. Met kennis uit de sociologie kunnen we onze huidige samenleving beter begrijpen en oplossingen zoeken voor nieuwe en toekomstige samenlevingsproblemen.

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op drie vragen waarop de sociologie antwoorden probeert te vinden: 1

Het maakbaarheidsvraagstuk

Kunnen we een samenleving in een bepaalde richting ‘maken’? 2

Het cohesievraagstuk Wat houdt een samenleving bijeen? Het gelijkheidsvraagstuk

VA N

3

Hoe gebeurt de verdeling van de schaarse goederen en voorrechten en wat zijn daarvan de

gevolgen voor de verhoudingen tussen groepen en individuen?

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan het ontstaan van de sociologie schetsen.

Ik kan uitleggen dat de sociologie een gedragswetenschap is.

Ik kan aantonen dat de sociologie een positivistische wetenschap is. Ik pas sociologische theorieën toe op grote, maatschappelijke vragen van vandaag. Ik kan aantonen wat kennis uit de sociologie voor ons kan betekenen. Ik kan sociologische theorieën in opgegeven situaties toepassen: de conflicttheorie, het

©

structuralisme en het functionalisme. Ik kan uitleggen wat sociale ongelijkheid betekent, wat eventuele functies en gevolgen ervan zijn. Ik kan uitleggen wat sociale stratificatie betekent en ken verschillende vormen van sociale stratificatie.

HOOFDSTUK 2

BEGRIPPEN

38

anomie – conflicttheorie – endogamie – functionalisme – kasten – klassen – maakbaarheid van de samenleving – macht – positivisme – slaven – sociale cohesie – sociale mobiliteit – sociale ongelijkheid – sociale positie – sociale status – sociale stratificatie – sociologie – standen – structuralisme


Instap Het speelveld, de spelregels en de spelers? is een basisboek van de sociologie. De Vlaamse socioloog Jan Vranken (1944) beschrijft in dit boek de samenleving als een speelveld waarop individuen en organisaties een samenlevingsspel spelen volgens maatschappelijke (spel)regels zoals wetten en gebruiken.

Hieronder volgen enkele vragen uit de sociologie. Houden die vragen je bezig? Probeer, als niet

IN

1

geschoold socioloog, toch een aanzet tot een antwoord te formuleren. Denk daarvoor aan gelijkenissen of verschillen met andere spellen met speelvelden, spelers en spelregels (zoals bv. het voetbalspel). a

Is volledige gelijkheid tussen mensen (de maatschappelijke spelers) wenselijk? Is het

mogelijk? Of moeten we ongelijkheid op het maatschappelijke speelveld aanvaarden? Hoeveel ongelijkheid kan het samenspel dan verdragen?

VA N

1→ Houdt dit je bezig?

2→ Welke aanzet tot een antwoord kun je bedenken?

3→ Welke principes (spelregels) volg je daarbij: waarden, normen, gebruiken, wetten …?

Wie stuurt het samenspelen in de samenleving? Kan elk van ons als individu de samenleving in een bepaalde richting sturen of zijn het de politieke en economische structuren die dat doen? 1→ Houdt dit je bezig?

©

b

3→ Welke principes (spelregels) volg je daarbij: waarden, normen, gebruiken, wetten …?

HOOFDSTUK 2

2→ Welke aanzet tot een antwoord kun je bedenken?

39


c

Is een medespeler nodig om te overleven of is die medespeler meer een last die tegenhoudt? 1→ Houdt dit je bezig?

IN

2→ Welke aanzet tot een antwoord kun je bedenken?

3→ Welke principes (spelregels) volg je daarbij: waarden, normen, gebruiken, wetten …?

VA N

Aanknopingspunten met vorig leerjaar

Wie in de tweede graad dit vak kreeg, leerde al:

Wat je sociale positie binnen de sociale structuur van een samenleving betekent en dat aan elke positie een rol hangt die verwachtingen schept naar anderen.

Wat socialisatie is en welke vormen er zijn: primaire socialisatie (via het gezin), secundaire socialisatie (via school) en tertiaire socialisatie (via media).

Dat je van deze drie vormen van socialisatie waarden en normen overneemt. Wat rolconflicten zijn.

HOOFDSTUK 2

©

Wat sociale ongelijkheid en sociale mobiliteit betekenen.

40


2.1

Wat de sociologie ons kan bieden: het maakbaarheidsvraagstuk

Filosofisch denken over de menselijke natuur en het menselijk handelen leidt naast het ontstaan van de psychologie ook tot de wetenschap sociologie. Sociaal-filosofen zoals Locke en Rousseau zijn geboeid door de idee van de maakbaarheid van de samenleving. Zij redeneren: als de samenleving bestaat uit mensen én die samenleving is maakbaar door die mensen, dan is het onze taak als mens die maatschappij zo goed en zo eerlijk mogelijk te maken. Zij zochten naar de mechanismen die de

Leertekst 1

IN

maakbaarheid van een samenleving bepalen.

Met de opkomst van de sociologie aan het einde van de 19e eeuw worden analyses van de werking van de samenleving op een meer wetenschappelijke manier onderzocht.

Sociologie betekent letterlijk ‘samenlevingskunde’. Het woord sociologie is afgeleid van het Latijn (socius = metgezel, societas = samenleving) en van het Grieks (logos = kennis, kunde, wetenschap, wetten).

VA N

Algemeen wordt August Comte (1798 – 1857) de ‘grondlegger’ van de sociologie genoemd. Hij stelt de sociologie voor als een positivistische wetenschap. De sociologie mag niet langer uitgaan van aannames en veronderstellingen zoals de sociaal-filosofen het deden. De positivisten verzamelen kennis op basis van het correct toepassen van de wetenschappelijke methode. Zo kan door middel van observaties en vergelijkingen de samenleving geanalyseerd worden en kunnen sociologen ontwikkelingen voorspellen en aanbevelingen doen. De positivistische sociologie gaat uit van observeerbare feiten om te komen tot een theorie.

Sociologie kan ons helpen om beter te begrijpen hoe de samenleving waarin we leven werkt en hoe dit ons dagelijks leven verandert. Sociologen discussiëren al lang over de vraag of de samenleving maakbaar is. En zo ja, wie maakt die dan? Wie of wat zorgt voor ingrijpende veranderingen? Is het de overheid die stuurt? Zijn het de individuen binnen de samenleving die zorgen voor een verandering? Je ziet in wat volgt drie sociologische theorieën die het mechanisme van ‘maakbaarheid van de samenleving’ op een eigen manier uitleggen. De conflicttheorie van Karl Marx (1818 – 1863)

Marx gaat ervan uit dat de samenleving verdeeld is in verschillende sociale klassen die in conflict zijn met elkaar omwille van sociale ongelijkheid en ongelijke verdeling van de productiemiddelen. Dat zijn de middelen en materialen die nodig zijn voor de productie van

©

economische goederen zoals land, natuurlijke grondstoffen, bouwmaterialen, machines, gereedschappen, fabrieken … Alle middelen en materialen die nodig zijn voor de productie van economische goederen zijn in handen van de ‘bazen’ die de werknemers of arbeiders in dienst nemen. Dit vormt een basis voor maatschappelijke ongelijkheid. Via strijd, een revolutie, kan er sociale verandering komen met als doel een meer gelijkwaardige samenleving creëren. Conflicten, stelt Marx in zijn conflicttheorie, leiden tot verandering in de samenleving.

Volgens Durkheim kan de samenleving geordend worden door middel van sociale normen en waarden die door de samenleving zelf zijn vastgesteld. Mensen kunnen de samenleving verbeteren door normen en waarden aan te passen. Zo kan sociale cohesie ervoor zorgen dat een

HOOFDSTUK 2

Het structuralisme van Émile Durkheim (1858 – 1917)

41


meerderheid in een samenleving de geldende normen en waarden aanvaardt. Verandering van waarden en normen kan volgens Durkheim dus voor verandering in de samenleving zorgen. Het functionalisme van Talcott Parsons (1902 – 1972) Parsons beschouwt de samenleving als een soort functionerend organisme: ze bestaat uit verschillende systemen met subsystemen die elkaar in evenwicht houden. Ze werken samen om de samenleving te laten functioneren. Parsons vergelijkt het met ziek zijn. De ziekte zorgt ervoor dat iemand niet goed kan functioneren. Dus moet je de ziekte aanpakken, zodat de persoon opnieuw goed kan functioneren. Volgens deze theorie kunnen instellingen in de samenleving de samenleving plannen en regelen

IN

door beleid en interventies om bepaalde doelen te bereiken. Het functionalisme legt de nadruk op het belang van sociale orde, stabiliteit en consensus in de samenleving. Elk element in de

samenleving speelt een rol in het functioneren van het geheel. Functionalisten gaan altijd op zoek naar processen in de samenleving die de samenleving doen overleven.

VIP

Karl Marx (1818 – 1863) was een Duitse econoom van Joodse afkomst. Zijn ouders hadden zich wel tot het protestantisme bekeerd en zelf deed hij

VA N

antisemitische uitspraken.

Hij verwerkt in zijn werken sociologische begrippen maar was vooral een politieke filosoof. Hij is bekend geworden door zijn invloedrijke werken over de klassenstrijd en de communistische theorie. Hij schreef zijn bekende werk Het communistisch manifest samen met Friedrich Engels in Brussel (1848).

VIP

Émile Durkheim (1858 – 1917) was een Franse socioloog, voor velen de eerste echte Europese socioloog. Hij was als wetenschapper vooral bezig met problemen rond sociale cohesie en solidariteit in een wereld die gekenmerkt wordt door beginnende modernisering. Hij pleit ervoor dat in het onderwijs ook aan sociale wetenschappen aandacht wordt besteed. Hij hervormt zo het

©

volledige Franse schoolsysteem. Zijn meest bekende werk is Le suicide (1897).

VIP Talcott Parsons (1902 – 1979) was een Amerikaanse socioloog en bioloog. In zijn bekende werk The social system (1951) vergelijkt hij de samenleving als een geheel van biologische organismen die naar evenwicht zoeken (homeostase)

HOOFDSTUK 2

om te komen tot een stabiele staat. Elk onderdeel van de samenleving heeft

42

daarin een betekenis, een functie. Volgens Parsons overtuiging is de objectieve realiteit slechts een bepaalde visie van een individu op zijn ervaring.


GOOD TO KNOW Hoe kunnen we als samenleving omgaan met de risico’s om ons heen? Volgens de Duitse socioloog Ulrich Beck (1944 – 2015), leven we in een ‘risicomaatschappij’. Daarmee bedoelt hij dat wij als mens constant leven met risico's om ons heen: milieuvervuiling, virussen, migraties ... De vraag is of wij via het principe van de maakbaarheid van een samenleving invloed kunnen hebben op die risico’s. Wie of wat kan in dat geval invloed hebben op de grote processen die die risico’s veroorzaken (de economie, het klimaat, pandemieën ...)? Kan elk individu hiervoor zorgen als enkeling op zich? Of zijn het systemen in de samenleving die

IN

dit kunnen realiseren?

Leeractiviteiten

1

Hebben maatschappelijke veranderingen enkel voordelen, enkel nadelen of beide? Kies uit de woordwolk

twee termen. Herken je in je dagelijkse leven veranderingen op dat gebied? Gaat het om een positieve of een negatieve evolutie? Heb jij als leerling van het 5de jaar Humane wetenschappen hier impact op? Vul eerst het

VA N

schema in en bespreek daarna je antwoorden in groep.

Maatschappelijke

Herkenbaar?

Voordelen?

Nadelen?

HOOFDSTUK 2

©

evolutie

43


2

Lees onderstaande bronteksten. Welke van de drie sociologische theorieën die gaan over veranderingen in de samenleving (de conflicttheorie, het structuralisme of het functionalisme) herken je in erin? Noteer het onder de tekst. Markeer ook de tekstdelen die aangeven wie of wat zorgt voor de maakbaarheid van de samenleving volgens de aangeduide sociologische theorie.

Maakbaar? Vraag het de overheid! 1945 - Nederland schoffelt de littekens van de bezetting onder het zand en gaat voortvarend aan de slag. Merkwaardig genoeg is de idee van een maakbare samenleving niet verdwenen. Nu is het de overheid die de maatschappij ten goede zal keren.

IN

Zo wordt op het nieuwe land van de Noordoostpolder geprobeerd een gelukkige samenleving uit de grond te stampen. Er is een strenge selectie: de mannen en vrouwen die de boerderijen

krijgen, moeten ‘met elkaar in staat zijn van de nieuwe polder een welvarend gebied te maken met een rijke verscheidenheid aan culturen’.

Nooit meer mag er voedseltekort ontstaan. (...) Boerenbedrijven worden vergroot, gerationaliseerd, gemechaniseerd. De agrariërs krijgen les in landbouwtechnieken en bedrijfsvoering. Ook de boerin moet mee (...).

Voor iedereen moet er een betaalbare woning komen. De wederopbouwwijken zijn licht en groen, met een winkelcentrum, een school, sportvelden, een bibliotheek. (...)

VA N

Bron: maandvandegeschiedenis.nl

Sociologische theorie:

Onlangs ontving ik een vrouw op mijn spreekuur die volstrekt overstuur was van de niet

afnemende overlast van jongens uit de buurt die schreeuwen, vernielen, pesten en intimideren. We spraken over haar teleurstelling in de overheid en de politie. Haar enige oplossing was verhuizen uit de buurt. Aan het einde van het gesprek vroeg ik haar of ze zelf wat zou willen doen om de overlast op te lossen en wat dat zou kunnen zijn.

De volgende dag ontving een ik een e-mail waarin ze bedankte voor het gesprek, ze sprak

haar hoop uit dat het stadsdeel en de politie het probleem zouden aanpakken, maar bedankte me vooral voor het feit dat ik de vraag had gesteld wat ze zelf zou willen doen. ‘Mijn gevoel van machteloosheid heeft me heel boos gemaakt, maar me ook mijn perspectief ontnomen om zelf wat te kunnen betekenen. En daar ben ik het meest boos over.’

©

Bron: Martien Kuitenbrouwer, voorzitter Dagelijks Bestuur stadsdeel West - Amsterdam

HOOFDSTUK 2

Sociologische theorie:

44


In de buurt zijn er spanningen omdat nogal wat vluchtelingen uit Afrika een tijdelijke opvang kregen in een gebouw van het OCMW. Ouders maken zich zorgen. ‘Hoe zullen deze mensen zich ‘gedragen’? Want hun gedrag zal toch bepaald worden door de cultuur waarin ze zijn opgegroeid. En dat zal toch wel verschillen van onze cultuur?’ ‘En wat als hun kinderen in een klas van mijn kinderen zitten? Ze begrijpen onze taal niet en dat zal vertraging geven in het leren van onze kinderen.’ De voorzitter van de schoolraad nam zijn verantwoordelijkheid en nodigde een cultuurfilosoof uit. Die toonde aan hoe het leven in de Afrikaanse cultuur uit dezelfde elementen bestaat, maar anders wordt ingevuld. Zij begrijpen ons ook niet goed, niet enkel onze taal maar ook ons gedrag

IN

soms. De filosoof gaf voorbeelden hoe taal werkt bij hen en bij ons, en hoe dit past in de andere systemen van het samenleven.

Niet dat ineens alles vlot ging in het samenleven in de buurt, maar de infomomenten in

de gemeente en op de scholen hadden veel succes. Zowel de ‘nieuwelingen’ als de ‘bewoners’ kwamen luisteren naar hoe het sociale systeem bij elkaar werkt. Of soms niet werkt.

Sociologische theorie:

Bedenk een mogelijke aanpak van de milieuproblematiek vanuit zowel de conflicttheorie als het structuralisme

VA N

3

als het functionalisme. Leid daaruit af of het de taak is van het individu of van de samenleving om de oplossingen te realiseren. Koppel dit telkens aan een passende illustratie hieronder. a

Aanpak vanuit de conflicttheorie:

Afbeelding:

b

Aanpak vanuit het structuralisme:

Afbeelding:

Aanpak vanuit het functionalisme:

© Afbeelding:

1

2

3

HOOFDSTUK 2

c

45


Het cohesievraagstuk

2.2

Een milieuramp, een bevriend land dat wordt aangevallen … telkens zie je solidariteit die in concrete acties vorm krijgt. Mensen helpen andere mensen. Dat gaat vlotter als het gaat om mensen die er min of meer dezelfde waarden en normen op nahouden. Welke factoren spelen een rol om solidariteit en vertrouwen in elkaar te versterken?

IN

Leertekst 2

Samenlevingen veranderen zowel naar cultuur (waarden, normen, vaardigheden, taal ...) als naar

structuur (de manier waarop de samenleving wordt georganiseerd: democratisch of autocratisch). Soms wijzigt de positie van de groepen, collectiviteiten of categorieën waartoe je behoort. Zo

herken je bij de toestroom van economische, klimaat- en oorlogsvluchtelingen spanningen in onze samenleving. Er treden veranderingen op in de positie die we aannemen tegenover die vluchtelingen. Ook wij wisselen soms van positie en veranderen als individu van mening of

houding. Dergelijke veranderingen duren een bepaalde tijd en niet iedereen staat open voor de vernieuwingen die dit teweegbrengt.

Politieke en sociale conflicten en het zoeken naar oplossingen rond de manier waarop de nieuwe

VA N

samenleving moet georganiseerd worden, zijn kenmerken van onze maatschappij. De manier waarop we gezamenlijk betrokken zijn bij de oplossing van dit conflict versterkt of verzwakt de sociale cohesie.

Sociale cohesie gaat over de sterkte van de onderlinge banden van de leden van een groep. Zijn de banden sterk, dan houden ze de groep samen. Ontbreken ze, dan zal de groep uiteenvallen. Sociale cohesie kun je dus zien als een stand van zaken in de samenleving met betrekking tot zowel de verticale als de horizontale interacties tussen leden van die samenleving. Die interacties worden gekenmerkt door een reeks attitudes en normen, waaronder vertrouwen, een gevoel van verbondenheid en de bereidheid om deel te nemen en te helpen, evenals gedragsuitingen van de leden. —

horizontale interacties: interacties tussen burgers met ongeveer dezelfde sociale status, bv.

tussen leerlingen in je klas

verticale interacties: interacties tussen burgers met een verschillende sociale status of

machtspositie, bv. tussen werkgever en werknemer

gedragsuitingen: de manier van al dan niet deelnemen aan de samenleving

Wat ons bijeen kan houden wordt mee bepaald door de mate van integratie die we willen: hoe hard wil je opgenomen worden in het maatschappelijke leven en de structuur van de samenleving?

©

Wanneer we er niet in slagen bepaalde groepen te integreren in de samenleving is er sprake van segregatie. Dat betekent dat een groep in de maatschappij op een of meerdere terreinen van de samenleving apart staat van de rest van de samenleving. Je kunt dan wel de eigen cultuur behouden, want er is geen uitwisseling met het geheel van de samenleving. Dat betekent dat je een samenleving krijgt waarin verschillende culturen naast elkaar leven, zonder veel cohesie. Het cohesievraagstuk is nog steeds een belangrijk sociologisch vraagstuk. Een aantal

HOOFDSTUK 2

onderzoekers onderzoeken dit vanuit de invalshoek van verschillende sociologische theorieën.

46


Cohesie vanuit het structuralisme Émile Durkheim beschreef het cohesievraagstuk in De regels van de sociologische methode en De elementen van de sociologie. Volgens Durkheim is sociale cohesie de manier waarop de leden van een gemeenschap verbonden zijn met elkaar. Die verbindingen zorgen ervoor dat de gemeenschap onderling verbonden en functioneel is. Die structuralistische kijk op de zaak is vooral in de jaren 60 en 70 populair. Durkheim maakt een onderscheid tussen twee soorten sociale cohesie: —

Mechanische sociale cohesie: cohesie die gebaseerd is op de gelijkenis van de situatie in een gemeenschap. Het gaat om gemeenschappen met traditionele gezagsverhoudingen, veel persoonlijk contact en kleinschaligheid.

Organische sociale gemeenschap: cohesie die gebaseerd is op de onderlinge afhankelijkheid

IN

van de individuen en hun specifieke rollen en functies binnen de gemeenschap. Aan die rollen en functies hangen waarden en verwachtingen. Het gaat om moderne samenlevingsvormen gekenmerkt door individualisme, specialisatie en meer diverse contacten.

Volgens Durkheim is religie een belangrijk mechanisme voor de bevordering van sociale cohesie, omdat het mensen samenbrengt rond een gemeenschappelijk geheel van overtuigingen en waarden. Cohesie vanuit het functionalisme

Volgens Talcott Parsons is sociale cohesie gericht op hoe individuen en groepen samenwerken

om gemeenschappelijke doelen te bereiken. Ze wordt bepaald door de mate waarin individuen

VA N

bereid zijn om zich aan te passen aan en te handelen in overeenstemming met de belangen en doelstellingen van de groep. Hij kent een grote rol toe aan normen en waarden voor het behoud van sociale cohesie. Ze kunnen dienen als een soort cement dat de leden van een gemeenschap bij elkaar houdt.

Cohesie vanuit de concepten Gemeinschaft en Gesellschaft

De Duitse socioloog, econoom en filosoof Ferdinand Tönnies (1855 – 1936) ontwikkelt de begrippen Gemeinschaft en Gesellschaft. Het gaat om twee verschillende soorten samenlevingen.

Een Gemeinschaft is gebaseerd op traditionele waarden en persoonlijke verbondenheid (familiebanden, bedrijfsleven, kerkgemeenschappen), het verwijst naar het collectief in de samenleving. Een collectivistische samenleving vertrekt vanuit een cultureel waardenstelsel dat de samenhang tussen mensen in groepsverband benadrukt.

Een Gesellschaft is gebaseerd op individuele belangen en afstand tussen individuen, dit zijn veeleer individualistische samenlevingen.

Een verschuiving van Gemeinschaft naar Gesellschaft kan leiden tot een afname van sociale cohesie. Cohesie vanuit het concept sociaal kapitaal

De Amerikaanse politicoloog en hoogleraar bestuurskunde Robert Putnam (1941) onderzocht

©

sociale cohesie in zijn boek Bowling alone: The collapse and revival of American community uit 1995. Het is een belangrijk werk dat ook vaak bekritiseerd wordt. Putnam noemt sociaal kapitaal (bestaande uit zaken als sociale relaties, groepslidmaatschap, formele en informele sociale netwerken) als een belangrijk aspect van de kwaliteit van de samenleving. Hij wijst daarbij op elementen als de sociale netwerken die je hebt, betrokkenheid naar elkaar, normen, waarden en vertrouwen.

Volgens Putnam neemt sociale cohesie af in moderne, complexe samenlevingen als gevolg van toenemende culturele diversiteit en immigratie. Dat kan volgens hem leiden tot sociale problemen organisaties, in het behoud van sociale cohesie vooropgezet en beschrijft hoe de afname van die instellingen kan leiden tot een afname van de sociale cohesie.

HOOFDSTUK 2

zoals geweld, armoede en criminaliteit. Hij heeft de rol van sociale instellingen, zoals religieuze

47


Leeractiviteiten

1

Bepaal eerst met de hele klas een sociaal knelpunt dat moet worden aangepakt, bv. al dan niet deelnemen aan een campagne om de ruimte van de school leefbaarder te maken. Dan wordt de klas in twee groepen verdeeld. Groep A focust op een school met sociale cohesie. Groep B focust op een school zonder sociale cohesie, ook wel sociale desorganisatie genoemd. Groep A beantwoordt vraag a en groep B beantwoordt vraag b. Bespreek daarna opnieuw met de hele klas samen de verschillen. Gebruik de definitie van sociale cohesie om aan te tonen hoe sociale cohesie tot gemeenschappelijke actie en succes kan leiden. b

IN

a

Gebruik de definitie van sociale cohesie om aan te tonen hoe het ontbreken van sociale cohesie leidt tot een gebrek aan gemeenschappelijke actie.

altruïstisch gedrag vertrouwen

VA N

sociale cohesie

bereidheid om samen dingen te doen

2

Onderzoek maatschappelijke problemen in je directe omgeving. a

Bespreek met een medeleerling onderstaande stelling. Klopt dit voor Vlaanderen? Daarna sluit je aan bij een ander duo en bespreek je de ideeën van beide duo’s. Tot slot komen de oorspronkelijke duo’s opnieuw samen om een besluit te formuleren op de stelling.

Socioloog Geert-Jan Veerman, onderzoeker naar sociale cohesie in de klas voor de Radboud Universiteit, zegt: ‘Als een klas cultureel divers is en er is weinig sociale cohesie, dan zie je dat leerlingen zich binnen hun eigen groep terugtrekken, dat ze minder tolerant zijn naar elkaar

©

en zich onveilig voelen. ’

b

Hoewel het meten van sociale cohesie bij sociale wetenschappen op veel vragen stuit, kijkt men vooral naar twee invalshoeken om cohesie vast te stellen: vertrouwen en participatie. Hiernaar vragen kent een aantal valkuilen en eenzijdigheden. Toch proberen we aanduidingen te vinden voor de aan- of afwezigheid van sociale cohesie. Beantwoord de volgende vragen voor de buurt waar jij woont (een straat, een wijk). Geven de antwoorden

HOOFDSTUK 2

aan dat er sociale cohesie is of niet?

48


1→ De mensen kennen elkaar in deze buurt erg goed.

IN

2→ De mensen gaan in deze buurt op een prettige manier met elkaar om.

VA N

3→ Ik woon in een gezellige buurt, waar veel samenhorigheid is.

4→ Ik voel me thuis bij de mensen die in deze buurt wonen.

5→ Ik ben tevreden met de bevolkingssamenstelling in deze buurt.

©

6→ Ik heb veel contact met andere buurtbewoners.

Zit er in je klas een buurtbewoner? Vergelijk dan jullie antwoorden. Zijn er verschillen? Waardoor kunnen

die verschillen verklaard worden? HOOFDSTUK 2

c

49


3

Lees de tekst over de Cohesie Radar en bestudeer het schema. Beantwoord daarna de vragen op de volgende pagina.

Cohesie Radar Hoewel nogal wat mensen ervan uitgaan dat de cohesie in Europa achteruitgaat, waardoor oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken uitblijven, zijn er nauwelijks empirische bewijzen voor die veronderstelling. De Bertelsmann Stiftung, een Duitse denktank opgericht in 1977 door Reinhard Mohn, ontwikkelde daarom het meetinstrument de Cohesie Radar. Als non-profit organisatie doet de

IN

denktank onderzoek naar de sociale cohesie in de Europese Unie. De Cohesie Radar meet de

sociale cohesie in de EU-lidstaten op basis van verschillende indicatoren zoals werkgelegenheid, inkomensongelijkheid, gezondheidszorg, onderwijs en huisvesting.

Met de resultaten uit het onderzoek wil de denktank helpen om knelpunten en verbeterpunten vast te stellen voor de sociale cohesie in de EU. Zo kunnen beleidmakers maatregelen ontwikkelen die de sociale cohesie effectief versterken.

Mensen hebben een hoog vertrouwen in sociale en politieke instellingen.

VA N

b

a

c

Mensen voelen zich sterk verbonden met hun land en identificeren zich ermee.

Mensen geloven dat de goederen van de samenleving eerlijk worden verdeeld en dat ze eerlijk worden behandeld.

2

Mensen hebben veel vertrouwen in anderen.

HOOFDSTUK 2

©

h

50

g

SAMENHANG

us

1

a el le r Socia

Mensen accepteren individuen met andere waarden en levensstijlen als gelijkwaardige leden van de samenleving.

tie s

Mensen hebben sterke en veerkrachtige netwerken.

c Fo s en me

ch

i

op a p he t peli jke doel

bondenheid Ver

ge

f

3

d

Mensen voelen zich verantwoordelijk voor anderen en zijn bereid hen te helpen.

e

Mensen participeren in de samenleving en het politieke leven en mengen zich in publieke discussies.

Mensen houden zich aan de fundamentele regels van de samenleving.


a

Je vindt de drie cruciale elementen voor sociale cohesie in de tabel hieronder terug. Plaats de negen gedragsindicatoren bij het juiste element. Koppel daarna ook aan elk element een criterium uit de Cohesie Radar. Cruciaal element van sociale

Gedragsindicatoren

Criterium uit de Cohesie Radar

cohesie De verticale en de horizontale interacties tussen leden van de samenleving

IN

Attitudes en normen, waaronder vertrouwen, een gevoel van verbondenheid Bereidheid om deel te nemen en te helpen, evenals gedragsuitingen b

Volgens Tonniës is er een onderscheid tussen een Gemeinschaft en een Gesellschaft. De socioloog gaat ervan

uit dat als een Gemeinschaft evolueert naar een Gesellschaft, dit kan leiden tot een afname van sociale cohesie.

VA N

Analyseer de impact van het toenemende gebruik van sociale media op onze samenleving. Hoe zorgen sociale media voor een verschuiving van Gemeinschaft naar Gesellschaft?

Structureer je antwoord in de tabel hieronder volgens de drie criteria uit de Cohesie Radar. Noteer voor elk criterium de relevante eigenschappen van een Gemeinschaft, en noteer vervolgens op welke manier sociale media die eigenschap beïnvloeden.

Eigenschap Gemeinschaft

Impact sociale media

HOOFDSTUK 2

©

Sociale relaties

51


Eigenschap Gemeinschaft

Impact sociale media

VA N

IN

Verbondenheid

Focus op het

gemeenschappelijke

HOOFDSTUK 2

©

doel

52


c

Een van de peilers van sociale cohesie is ‘focus op het gemeenschappelijke doel’ en gedrag waarin je dit kunt merken, meer bepaald waar het gaat om politiek engagement. In de jongste Flash Eurobarometer, Youth Survey 2021, lees je hoe zowel Europese als Belgische jongeren scoren op een aantal gedragsindicatoren. Scoor jezelf op die gedragsindicatoren op een schaal van tot 1 tot 5.

POLITIEKE BETROKKENHEID

IN

Welke van deze activiteiten heb je ondernomen?

Een petitie gestart of ondertekend (op papier of online)

BE

46

Bepaalde producten geboycot of gekocht vanuit politieke, ethische of milieu-overwegingen

Meegedaan aan protesten op straat of demonstraties

©

Hashtags gebruikt of je profielafbeelding veranderd om steun te betuigen aan een politiek of sociaal thema Je aangemeld als vrijwilliger voor een goed doel/activistische organisatie (bv Amnesty, Greenpeace, Oxfam)

Meegedaan aan een openbare bevraging, online of offline

Aangesloten bij een jeugdorganisatie

Contact opgenomen met een politicus

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

42

BE

43

26

VA N

Online of op sociale media meningen geplaatst over politiek of sociale thema’s

46

BE

27

25

BE

27

24

BE

16

23

BE

20

21

BE

25

15 BE

12 14

BE

17 10

BE

9

HOOFDSTUK 2

Gestemd in de laatste lokale, nationale of Europese verkiezingen

53


d

Kun je een verband leggen tussen het structuralisme en de visie van Tönnies m.b.t. Gemeinschaft en Geselschaft?

IN

Het ongelijkheidsvraagstuk

2.3

Kort door de bocht gesteld lezen sociologen een groot deel van de geschiedenis als een aaneenschakeling van periodes met steeds stijgende ongelijkheid. Tot ongelijkheid een kritiek punt bereikt en er een opstand, oorlog, of revolutie plaatsvindt

waarbij de samenleving uit elkaar valt en andere mensen aan de macht komen. Dat kan tijdelijk voor een grotere gelijkheid

zorgen om dan snel weer ongelijker te worden, tot het opnieuw ontploft. Dit onderdeel gaat over de grote vijand van de sociale cohesie: sociale ongelijkheid.

VA N

Leertekst 3

Er zijn beslist verschillen tussen mensen die we duidelijk kunnen vaststellen. Die verschillen zijn onder meer het gevolg van: —

een verschillende aanleg (talenten, psychomotorische mogelijkheden)

een verschillende persoonlijkheid

een verschillende socialisering

een verschillende sociale positie

Over de verschillen in aanleg, persoonlijkheid en socialisering hebben we het eerder gehad in Agora 3 en 4. Nu onderzoeken we hoe sociologie de verschillen in sociale positie kan bepalen en verklaren. Wie bepaalt wie het voor het zeggen heeft? Hebben we daar invloed op? Of ligt onze sociale positie vast bij geboorte? Welk mechanisme of welke factoren bepalen wie boven wie staat? Wie bepaalt wie meer toegang krijgt tot de schaarse goederen? Is het wel nuttig of functioneel om een machtsstructuur te hebben? Sociale dominantiehiërarchie

Sociale dominantie oriëntatie (SDO) scoort de houding die mensen hebben tegenover sociale ongelijkheid. Het geeft weer of een persoon de voorkeur geeft aan een relationeel gelijke

©

structuur of eerder een hiërarchische structuur. Mensen die hoog scoren op SDO hebben een sterkere voorkeur voor ideologieën die hiërarchie in stand houden. Mensen met een lage SDO zijn veeleer voorstander van ideologieën die de hiërarchische organisatie afzwakken en hebben dus een meer egalitaire samenleving voor ogen. SDO is dus een variabele die individuele verschillen weergeeft rond de aanvaarding of verwerping van het principe van gelijkheid tussen sociale groepen.

Je merkt in vrijwel alle samenlevingen een sociale dominantiehiërarchie waarbij er dus

HOOFDSTUK 2

verschillen zijn tussen mensen die zich uiten in boven- en onderschikking. Onder de mensen van

54

een samenleving bestaat een rangorde die bepaalt wie voorrang heeft om het schaarse voedsel of de productiemiddelen te nemen. De leden van een samenleving willen stijgen in deze hiërarchie. Je spreekt dan van sociale mobiliteit, het kunnen opklimmen in de sociale orde.


Sociale ongelijkheid Sociale ongelijkheid wordt omschreven als verschillen die aanleiding geven tot de ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken. Denk aan grote huizen in mooie en propere buurten, ontspanning en cultuur, juwelen en luxegoederen, kennis, macht, inkomen, gezondheid. Hieruit volgt een ongelijke waardering en behandeling van personen en groeperingen op grond van hun maatschappelijke positie en levensstijl. Rechten, plichten en sociale status zijn niet voor iedereen hetzelfde. Sociale ongelijkheid heeft zowel een distributieve als een relationele kant. De distributieve factor heeft vooral te maken met het inkomen en de status, de relationele factor heeft vooral betrekking op machts- en afhankelijkheidsrelaties.

IN

De distributieve component van sociale ongelijkheid in een land kan worden uitgedrukt met

de zogenaamde Gini-coëfficiënt of Gini-index. Dat is een getal tussen 0 en 100, waarbij 0 staat voor volkomen gelijkheid (bv. iedereen heeft exact hetzelfde inkomen) en 100 voor volkomen ongelijkheid (één persoon heeft alles en de rest heeft niets).

40

Gini-index Belgische gewesten en EU-landen, 2021, index

VA N

30 20 10

Vl a Br ams us G se e W ls G wes aa ew t ls e Ge st we st Slo ve n Be ië Ts lgië jec Fin hië Ne la d n Oo erla d ste nd nr i P jk Zw olen e De Ie den ne rla m nd Ho arke ng n a Kr rije Fra oati nk ë ri C Lu yp jk xe ru m s bu r EU g Es 27 t Du lan its d la Gr M nd ie a ke lta nl an Ita d Sp lië Po anje Ro rtu em gal Lit en ou ië w Le en Bu tlan lga d rij e

0

Bron: EU-SILC Statbel, Eurostat, bewerking Statistiek Vlaanderen

Functie van sociale ongelijkheid

Je kunt je afvragen waar sociale ongelijkheid goed voor is. Afhankelijk van de stroming binnen de sociologie krijg je andere antwoorden. Vanuit het functionalisme bekeken is sociale ongelijkheid functioneel en dus nuttig. Functionalisten argumenteren dat ongelijkheid leidt tot stabiliteit in de samenleving. Er zijn taken en sleutelposities in de maatschappij die zo belangrijk zijn dat ze de maatschappij in stand houden. Daarom is het heel belangrijk dat ze uitgevoerd worden door individuen die bijzonder getalenteerd zijn of over bijzondere capaciteiten beschikken. Er zijn slechts weinig mensen die over die capaciteiten, kennis en kunde beschikken. Om ervoor te zorgen dat zij gemotiveerd worden en blijven moet daar een ongelijk beloningssysteem aan

©

gekoppeld worden in termen van geld, macht, sociale status … Die functionele rechtvaardiging van sociale ongelijkheid wordt ook wel de Davis-Moore hypothese (1945) genoemd, naar de bedenkers ervan: Kingsley Davis (1908 – 1997) & Wilbert Moore (1914 – 1987). Maar Robert Merton (1910 – 2003), zelf een socioloog uit de functionalistische stroming, zag al in dat sociale ongelijkheid net dysfunctioneel is. Sociale ongelijkheid is volgens hem een motor voor

Polarisatie is het versterken van de tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen, met de bijhorende sociale spanningen en conflicten.

HOOFDSTUK 2

polarisatie en anomie. Met alle negatieve gevolgen voor de samenleving van dien.

55


Anomie komt van het Griekse woord anomia = ‘zonder wet’ of ‘wetteloosheid’. Anomie is het ontbreken van gedeelde normen en waarden in een samenleving, waardoor de sociale cohesie in elkaar zakt, het ieder voor zich wordt en de frequentie van afwijkend (deviant) gedrag stijgt door het gebrek aan solidariteit, sociale druk en conformisme.

Het idee dat ongelijkheid een functie zou hebben krijgt kritiek vanuit de conflictsociologie. Die is gebaseerd op het idee dat sociale ongelijkheid leidt tot conflict en het uiteenvallen van de samenleving. Die stroming wil ongelijkheid dus zoveel mogelijk terugdringen. Ook vanuit de biologische hoek komt ondersteuning voor Mertons idee dat sociale ongelijkheid

IN

schadelijk kan zijn. Zo toonden Frans de Waal en Sarah Brosnan aan dat ook kapucijnaapjes niet

om kunnen gaan met sociale ongelijkheid. In hun experiment krijgt een kapucijnaapje een stukje komkommer als het een bepaalde taak goed uitvoert. De aap is tevreden en voert de taak telkens goed uit. In een volgende fase ziet het aapje dat een ander aapje voor het uitvoeren van diezelfde

taak een druif krijgt. Komkommer is lekker, maar een druif is een ware lekkernij voor deze aapjes. Het aapje voert de taak nog wel uit maar weigert de komkommer op te eten. De aap gooit de

komkommer uit woede en frustratie naar zijn verzorger. Die observatie biedt ondersteuning voor

de sociologische idee dat het absolute niveau van rijkdom onbelangrijk is. Het enige wat telt is het relatieve niveau van rijkdom: wat jij hebt in vergelijking tot de ander (de komkommer versus de

VA N

druif). Dat is wat Merton relatieve deprivatie noemt.

Leeractiviteiten

1

De hypothese van Davis & Moore gaat voor een deel uit van een ideale samenleving, maar is vooral ook bedoeld om de huidige samenleving, met de bijbehorende ongelijkheid, te rechtvaardigen. Als je dieper over de DavisMoore hypothese nadenkt en aandachtig naar de maatschappij kijkt, dan klopt er een en ander niet. Formuleer aan de hand van onderstaande opdrachten kritiek op de hypothese.

notaris – politie – vuilnisophaler – verpleegkundige – dokter – advocaat – loodgieter – metser – winkelbediende – treinbestuurder – automonteur

Rangschik bovenstaande jobs volgens loon, rangschik daarna volgens bijdrage. Wat is de conclusie?

HOOFDSTUK 2

©

a

56


b

Lees op iDiddit het artikel over de invloed die ouders hebben op je carrière. Klopt wat Davis & Moore zeggen over de gelijkheid van die hoge verloning van ‘hoge jobs’, omdat de mensen in die jobs specifieke,

2

IN

zeldzame, vaardigheden bezitten? En hoe groot schat je de kans dat die vaardigheden erfelijk zijn?

Bestudeer de volgende citaten en beantwoord de vragen.

‘De klassieke strijd voor gelijkheid en vrijheid (…) is deels onverzoenbaar: wie gelijkheid wil, dreigt

VA N

de vrijheid op te offeren, terwijl een doorgedreven streven naar vrijheid in extremis de gelijkheid kan verhinderen.’

Tinneke Beeckman (1976), filosoof VUB

‘Entre le fort et le faible, entre le riche et le pauvre, entre le maître et le serviteur, c’est la liberté qui opprime et la loi qui affranchit.’ (Tussen de sterke en de zwakke, tussen de rijke en de arme, tussen de meester en de dienaar, is het de vrijheid die verdrukt en de wet die bevrijdt.) Henri Lacordaire (1802 – 1861), dominicaan, journalist, parlementslid, activist

a

Wat zeggen deze citaten over de verhouding tussen het streven naar vrijheid en het streven naar meer

©

gelijkheid?

Hoeveel vrijheid zou je zelf bereid zijn op te geven voor het algemeen belang?

HOOFDSTUK 2

b

57


3

Sociale ongelijkheid slaat op de ongelijke toegang tot schaarse middelen en tot ongelijke waardering en behandeling. Dat heeft gevolgen op verschillende levensdomeinen. a

Bekijk onderstaande gegevens. Welke conclusies kun je uit deze grafieken trekken?

Starters hoger onderwijs naar geslacht en opleidingsniveau moeder Vlaamse Gemeenschap, uitstroomjaar 2020-2021, in % uitstromers secundair onderwijs MANNEN

laagopgeleide moeder

VROUWEN

middenopgeleide moeder hoogopgeleide moeder

10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 0

10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

VA N

0

IN

totaal

Vroegtijdige schoolverlaters per gezinstaal en opleidingsniveau moeder Vlaamse Gemeenschap, schooljaar 2020-2021, in %

uitsluitend Nederlands met allen

Nederlands met minstens 1 Nederlands met niemand

geen lager onderwijs

lager onderwijs

lager secundair onderwijs

hoger secundair onderwijs

gezinstaal

hoger onderwijs

HOOFDSTUK 2

©

0

58

5

10

15

20

opleidingsniveau moeder 25

30

35


Vroegtijdige schoolverlaters naar woonplaats Centrumsteden en Brussels Gewest, schooljaar 2020-2021, in % totaal Brussels Gewest Antwerpen Gent Turnhout Oostende Genk Mechelen Aalst Leuven Kortrijk Hasselt Roeselare Brugge 2

4

6

8

10

12

14

16

18

20

22

VA N

0

IN

Sint-Niklaas

b

Beoordeel de volgende stellingen op basis van de grafieken uit oefening a.

1→ ‘Onderwijs slaagt er niet in sociale ongelijkheid weg te werken.’

©

2→ ‘Intelligentie is ongelijk verdeeld per regio.’

De overheid doet inspanningen om sociale ongelijkheid te bestrijden. Welke inspanningen levert jouw school om de sociale ongelijkheid te bestrijden? HOOFDSTUK 2

c

59


4

Bekijk onderstaande grafieken over de relatie tussen levensverwachting en onderwijsniveau en beantwoord de vragen.

gezondbelgie.be

Bourguignon et al. 2021

IN

Levensverwachting mannen

Bourguignon et al. 2021

Welke conclusies kun je trekken uit deze grafieken?

HOOFDSTUK 2

©

a

60

gezondbelgie.be

VA N

Levensverwachting vrouwen


5

Welke verklaringen kun je bedenken voor deze cijfers?

IN

b

De overheid beschikt over een aantal instrumenten om ongelijkheid te beperken, bv. het herverdelen van

middelen via de belastingen. Het idee is dat mensen die meer verdienen, meer belasting betalen en zo meer

VA N

bijdragen aan de financiering van bv. onderwijs en sociale zekerheid. Maar lang niet alle collectieve maatregelen van de overheid met dit doel pakken goed uit. In plaats van te

herverdelen vergroten ze de ongelijkheid nog meer door diegenen die al veel hebben, extra te bevoordelen. Dit fenomeen is zo opvallend en alomtegenwoordig dat het een eigen naam kreeg: het mattheuseffect. Hieronder staan een aantal maatregelen. Beoordeel voor elke maatregel of hij sociale ongelijkheid verlaagt

(geen mattheuseffect) of net verhoogt (mattheuseffect).

Indexatie zorgt dat de lonen tegemoet komen aan de stijgende levensduurte. Zo zijn de lonen in 2023 net geen 12% gestegen ter compensatie van de inflatie.

Geschatte percentage klasgenoten dat dit als mattheuseffect ziet?

HOOFDSTUK 2

©

Mattheuseffect? Waarom wel/niet?

61


Huuropbrengsten worden in Vlaanderen niet belast, voor zover de totale huuropbrengsten in 2023 niet meer dan € 5.881 bedragen. bron: wikifin

IN

Mattheuseffect? Waarom wel/niet?

Geschatte percentage klasgenoten dat dit als mattheuseffect ziet?

De progressieve belastingtarieven voor aanslagjaar 2022, inkomsten van 2021 zijn: (bron: FOD

VA N

Financiën)

Inkomensschijf

Tarief belasting

Schijf 1

van 0,01 tot 13.540 euro

25%

Schijf 2

van 13.540 tot 23.900 euro

40%

Schijf 3

van 23.900 tot 41.360 euro

45%

Schijf 4

meer dan 41.360 euro

50%

Een burger heeft bijvoorbeeld een belastbaar inkomen van 26.000 euro. Berekening van zijn basisbelasting:

25% op 13.540 = 3.385

40% op (23.900 – 13.540) = 4.144 45% op (26.000 – 23.900) = 945

Basisbelasting = 3.385 + 4.144 + 945 = 8.474 euro

©

Mattheuseffect? Waarom wel/niet?

HOOFDSTUK 2

Geschatte percentage klasgenoten dat dit als mattheuseffect ziet?

62


De overheid gaf subsidies om tegemoet te komen aan de ongelofelijke stijging in gas- en elektriciteitsprijzen in 2022. Elk gezin kreeg ongeveer eenzelfde bedrag dat moest helpen met het betalen van de hoge facturen. De manier van verwarmen die je als gezin hebt en je effectieve kosten werden niet meegenomen in de subsidie.

IN

Mattheuseffect? Waarom wel/niet?

VA N

Geschatte percentage klasgenoten dat dit als mattheuseffect ziet?

Met het groeipakket (vroegere kinderbijslag of kindergeld) om tegemoet te komen aan het feit dat een kind opvoeden geld kost, geeft de overheid subsidies om kinderen op te voeden. In grote lijnen krijgen ouders kindergeld vanaf de geboorte tot het kind gaat werken. Als het kind verder studeert, krijgen ouders kindergeld tot de 25ste verjaardag van het kind.

©

Mattheuseffect? Waarom wel/niet?

HOOFDSTUK 2

Geschatte percentage klasgenoten dat dit als mattheuseffect ziet?

63


2.4

Sociale stratificatie: structureel georganiseerde ongelijkheid

In de geologie duidt stratificatie de verschillende opeenvolgende gesteentelagen aan. De sociologie ontleende dit begrip om de verschillende sociale groepen aan te duiden volgens hun sociale positie in de maatschappij.

IN

Leertekst 4

In de vorige leerteksten bespraken we sociale ongelijkheid tussen individuen. Heel vaak

bestudeert men echter sociale ongelijkheid tussen groepen in de samenleving. Binnen elke

groep is er dan een grote mate van gelijkheid of homogeniteit, tussen groepen is er een duidelijke hiërarchie. Ongelijkheid tussen groepen heeft dezelfde betekenis als ongelijkheid tussen

individuen: minder toegang tot schaarse middelen en ongelijke waardering en behandeling.

Sociale stratificatie is de indeling van mensen in verschillende groepen (ook wel lagen of

klassen genoemd) op basis van factoren zoals inkomen, opleiding, beroep, afkomst … Mensen

VA N

binnen dezelfde groep hebben ongeveer dezelfde toegang tot schaarse middelen, worden op dezelfde manier behandeld en genieten dezelfde waardering van anderen.

sociale stratificatie

macht

sociale positie sociale rol

schaarse

middelen

sociale status

hoog

midden

lager midden

sociale mobiliteit

laag

Zoals je in het schema kunt zien, heeft de onderste groep het minste toegang tot de schaarse middelen. Bovenaan bevindt zich de elite die het grootste deel van de schaarse middelen ter beschikking heeft. Recent onderzoek deed veel stof opwaaien omdat bleek dat dit verschil in toegang tot schaarse middelen veel groter is dan gedacht. De Nationale Bank van België berekende in 2023 dat de bovenste 10% van de rijkste Belgen meer dan 57% van het volledige vermogen van België bezit. De armste helft bezit samen minder dan 7%. Anders uitgedrukt: de rijkste 10% bezit

©

8 keer meer dan de armste 50%. Dat is een veel grotere ongelijkheid dan tot nu toe altijd werd aangenomen. Dit komt omdat in vroegere studies veel bronnen van inkomsten zoals aandelen, obligaties, inkomsten uit verhuur, dividenden … niet werden meegenomen. Als je meer toegang tot schaarse middelen hebt dan een ander, dan heb jij meer macht dan die ander. Meer nog, groepen met meer toegang tot schaarse middelen hebben ook macht over groepen die minder toegang hebben tot schaarse middelen.

HOOFDSTUK 2

Macht is volgens de socioloog Max Weber het vermogen van personen of groepen om andere

64

personen of groepen de wil op te leggen, zelfs tegen de wensen of belangen van die anderen in. Het onderscheidt zich van gezag doordat gezag een rechtvaardiging kent, terwijl macht dat niet heeft.


Elke persoon is lid van een aantal sociale groepen en neemt een sociale positie in op basis van dit lidmaatschap. Deze groepen omvatten alle domeinen van het leven, van familie over werk tot vrije tijd. Bijvoorbeeld: Geert is alleenstaande, maar is ook kaderlid in een middelgroot aluminiumextrusiebedrijf, voorzitter van de Koninklijke Tennisclub van Erps-Kwerps, bestuurslid van het feestcomité van Erps-Kwerps en zoon van de vroegere burgemeester van Kortenberg.

Sociale positie is de plaats die een persoon of een groep inneemt in de sociale interactie. Bij elke sociale positie horen rollen en verwachtingen die gesteld worden aan de houder van de

IN

positie.

Hoe hoger de sociale positie, hoe meer macht de persoon die ze bekleedt, bezit.

Afhankelijk van de groep worden bepaalde verwachtingen gesteld en worden bepaalde rollen verwacht.

Sociale rol gaat over de verwachtingen en voorschriften m.b.t. het gedrag en de attitudes die horen bij een bepaalde positie.

In sommige gevallen gaat het zelfs over een bepaald type persoon. Bijvoorbeeld: op vergaderingen en activiteiten van het feestcomité wordt van Geert verwacht dat hij

VA N

enthousiast is, mee feest, sfeer maakt en volks omspringt met de leden. Op zijn werk verwacht men dat hij de nodige sérieux en sereniteit aan de dag legt, voorzichtig omspringt met medewerkers en zich bewust is van zijn voorbeeldfunctie, ook op bedrijfsfeestjes.

Aan elke sociale positie wordt een sociale status gekoppeld door de anderen.

Sociale status slaat op de behandeling en waardering die bij een bepaalde sociale groep of sociale positie hoort.

Sociale statussen gaan van laag naar hoog.

Bijvoorbeeld: Geert heeft bij zijn sociale positie van alleenstaande man een vrij lage sociale status, terwijl bij zijn kader-, bestuurs-, en voorzittersfunctie een hoge sociale status hoort. Ook uit zijn sociale positie als zoon van de burgemeester kan hij een hoge sociale status putten en dus een betere behandeling en waardering genieten dan mensen met een lage sociale status.

Sociale mobiliteit duidt aan in welke mate je je als individu kunt verplaatsen van de ene groep

©

naar de andere, met bijhorende sociale status.

Merk op dat mobiliteit twee richtingen kan opgaan. Je kunt stijgen of dalen in de sociale lagen of strata. Samenlevingen verschillen van elkaar in de mate dat ze sociale mobiliteit mogelijk maken. Dit kan variëren van een heel hoge sociale mobiliteit (een zuivere meritocratie) over een matige

Meritocratie is een maatschappijmodel waarin de sociaaleconomische positie van elk individu is gebaseerd op zijn of haar verdiensten (merites). Factoren zoals afkomst, geld, ras, geslacht en religie mogen hierbij geen rol spelen.

HOOFDSTUK 2

sociale mobiliteit (klassensysteem) tot onbestaande sociale mobiliteit (kastensysteem).

65


Er bestaan twee vormen van sociale mobiliteit. —

Bij intragenerationele mobiliteit kan het individu binnen het tijdsbestek van het eigen leven de eigen sociale positie wijzigen. Bijvoorbeeld: Sofie kan als ongeschoolde arbeider opklimmen tot ploegbaas.

Bij intergenerationele mobiliteit gaat het om de mate waarin een kind een andere sociale positie inneemt dan zijn ouders. Bijvoorbeeld: Steven kan door hard studeren en nogal wat ambitie professor worden. Zijn vader, heel fier op zijn zoon, werkte heel zijn leven als schoenmaker die voor het inkomen zorgde, want zijn moeder was

Vormen van sociale stratificatie

IN

huisvrouw en zorgde voor de kinderen.

Sociale stratificatie is iets van alle samenlevingen en ontstond zodra mensen zich vestigden in landbouwsamenlevingen.

Historisch gezien kun je een aantal stratificatiesystemen onderscheiden. Enkele voorbeelden zijn: slavernij, kasten, standen, klassen. Kasten

Standen

Klassen

De persoon die slaaf was,

Volledig

Groepen worden

De economische

werd gezien als eigendom van een andere persoon. De

gescheiden,

gerangschikt op basis

factor bepaalt je

hiërarchisch

van het bezit van

klasse. Klasse van

eigenaar deed met de slaaf

geordende groepen

een aantal schaarse

de kapitalist en de

wat hij wilde.

of kasten zonder

middelen.

arbeidersklasse.

sociale omgang

Geestelijkheid, adel,

tussen kasten en

burgerij, boeren

met een strikte

(waaronder lijfeigenen)

endogamie

zijn voorbeelden van

(trouwen binnen

standen, in

de eigen groep)

afnemende sociale

binnen kasten.

positie en rechten en in

Wat?

VA N

Slavernij

oplopende plichten.

Was lange tijd binnen een

religie

wettelijk kader juridisch

(grond)bezit,

bezit van

vaardigheden, religie

productiemiddelen

Basis

geregeld.

machines, gebouwen en

Die is heel beperkt.

Die is meestal

en periode. Soms kwam je

Uitzonderlijk, als je veel

laag (verschilt per

vrij na een bepaald aantal

geld gegeven had of

periode) maar wel

jaren of na een bepaald

veldslagen

mogelijk.

aantal keer je aankoopsom

gewonnen had voor de

te hebben opgebracht of

adel, kon je stijgen in

na bijzondere diensten te

stand. Meestal gebeurt

hebben bewezen. Soms

sociale mobiliteit

was sociale mobiliteit

intergenerationeel.

© Sociale mobiliteit

HOOFDSTUK 2

grondstoffen,

kapitaal Die is afhankelijk van soort

66

zoals land,

onbestaande en werd het slaaf zijn van ouder op kind doorgegeven.

geen


Voorbeelden

Grieken (2000 v.C.),

het traditionele

Romeinen (750 v.C.),

vijfkastenstelsel in

met lage klasse,

Amerika (18e en 19e eeuw)

India

middenklasse en

Europese middeleeuwen

onze samenleving

elite

Sociale stratificatie en sociale mobiliteit in onze samenleving Bij een standen- en kastenmaatschappijen staat je sociale laag vast. Je wordt erin geboren en je sterft erin. Onze huidige samenleving wordt beschreven als een meritocratische samenleving. In de vorige leeractiviteiten merkte je dat we nog niet helemaal zo ver zijn, hoewel we wel wat

IN

sociale mobiliteit kennen. Daarnaast zijn wij ook een democratische rechtstaat. Er zouden dus geen verschillen in rechten en plichten mogen zijn tussen burgers. Elk individu heeft dezelfde

onvervreemdbare grondrechten. Daarnaast betekent het ook dat elk individu gelijk is voor de wet, ongeacht afkomst, geaardheid, religie, klasse of stand.

VA N

Leeractiviteiten

Bekijk op iDiddit het videofragment over moderne slavernij. Pas het stukje leertekst over slavernij toe op de video. In welk opzicht zijn dit werkelijk slaven? Wat zijn overeenkomsten en verschillen met de slavernij van vroeger?

HOOFDSTUK 2

©

1

67


2

Zijn de volgende elementen sterk of zwak aanwezig in onze meritocratische samenleving? Duid aan en leg uit. 1→ het verband tussen de sociale status van ouders en die van hun kinderen

2→ intragenerationele mobiliteit

VA N

sterk/zwak

IN

sterk/zwak

3

Bekijk op iDiddit het videofragment over het Indiase kastensysteem en beantwoord de vragen hieronder. a

Welke mechanismen zorgen ervoor dat dit systeem in stand gehouden kan worden? Waarom komen de

©

Dalit niet in opstand terwijl ze kennelijk op elk vlak benadeeld worden?

HOOFDSTUK 2

b

68

Is er een verschil in hoe armen en rijken spreken over de ongelijkheid?


Sociologische verklaringen voor sociale stratificatie

2.5

Verschillende sociologen hebben nagedacht over de oorsprong, de mechanismen en de gevolgen van sociale ongelijkheid en stratificatie. We bespreken een aantal belangrijke denkers in chronologische volgorde.

IN

Leertekst 5

Stratificatie op basis van productiemiddelen: Karl Marx – 19e eeuw

In de 19e eeuw is de industriële revolutie in volle gang, arbeiders hebben nauwelijks tot geen

sociale bescherming, worden onderbetaald, werken zes dagen per week en maken lange dagen. In die context stelt Marx zijn theorie op. Hij maakt onderscheid tussen twee klassen: de arbeiders of de werkende klasse en het kapitaal of de bezittende klasse. Zijn mechanisme voor stratificatie/ ongelijkheid is gebaseerd op één factor: het al dan niet bezitten van productiemiddelen bepaalt tot welke klasse je hoort. —

De kapitalist bezit productiemiddelen en kan die inzetten om kapitaal te vermeerderen.

De arbeider bezit geen productiemiddelen en moet zich noodgedwongen via zijn arbeid

VA N

verkopen om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Marx maakt een onderscheid tussen arbeiders zonder klassenbewustzijn (het besef te behoren tot een klasse die tegengesteld is aan de andere klasse). De groep zonder besef van zichzelf noemt hij Klasse an sich. Daartegenover staan arbeiders mét klassenbewustzijn. De groep met besef van zichzelf als sociale groep noemt Marx Klasse für sich.

Door uitbuiting gaan arbeiders zich uiteindelijk met elkaar identificeren en een groep vormen die elkaar helpt en het besef heeft dat ze een front kan vormen, aldus Marx. Op dat moment wordt de Klasse an sich een Klasse für sich. Verder stelt Marx dat geld in een kapitalistisch systeem geen middel tot een doel meer is, zoals in je levensonderhoud kunnen voorzien, maar een doel op zich geworden is. Het einddoel van geld is niet een goed, maar geld in toegenomen hoeveelheid. Hierbij is de kapitalist ook in concurrentie verwikkeld met de andere kapitalisten. Omdat die mogelijk efficiënter werken of hun personeel minder betalen waardoor zij dezelfde goederen aan goedkope prijzen kunnen maken, waardoor die eerste kapitalist failliet gaat. Hij kan niet veel besparen op de machines, gebouwen en materialen want dat zijn vaste kosten. Dus bespaart hij op het enige wat niet per eenheid verkocht wordt: arbeid. De arbeider verkoopt namelijk zijn volledige arbeidspotentieel. Je kunt er dus voordeel bij doen om dit arbeidspotentieel zoveel mogelijk uit te buiten zodat je je winst kunt maximaliseren.

Marx stelt dat de arbeider zo uitgebuit zal worden tot een grens bereikt wordt. Voorbij die grens

©

zullen arbeiders vervangen worden door machines, waardoor er een hoop verarmde werklozen zullen overblijven. Die zullen dan beseffen dat ze niets meer te verliezen hebben en in opstand komen. Hij voorspelt dus een revolutie.

bezitten van

productiemiddelen nee

kapitalistische klasse arbeidersklasse

geen klassen­

klassen­

bewustzijn

bewustzijn

Klasse an sich

uitbuiting

Klasse für sich

revolutie

HOOFDSTUK 2

ja

69


Max Weber splitst stratificatie verder op Max Weber (1864 – 1920) bouwt verder op de theorie van Marx, maar voegt er twee dimensies van sociale stratificatie aan toe. Naast klasse onderscheidt hij ook status en macht. hogere burgerij bezitten van

(kapitalisten)

productiemiddelen bezitloze kaders/managers sociale status kleine burgerij (ambachten,

IN

zelfstandigen, handelaars)

macht

handarbeiders

loontrekkenden

Klasse blijft de belangrijkste dimensie. Ook Weber maakt een onderscheid tussen het al dan niet bezitten van productiemiddelen. Maar meer dan Marx heeft hij ook oog voor de grote verschillen binnen de klasse van mensen die geen productiemiddelen bezitten. Hij houdt rekening met het

feit dat de marktwaarde en het specialisatieniveau van de vaardigheden die mensen aanbieden op de arbeidsmarkt sterk kunnen verschillen (zie hoger: sociale ongelijkheid).

VA N

Verder onderscheidt Weber status of sociale standing. Dit behoort tot het sociale veld en is de mate van waardering of prestige van de groep of de persoon (zie leertekst 4).

Kort gesteld ontstaan klassen volgens Weber als mensen vergelijkbare levenskansen hebben op basis van hun inkomen. Weber onderscheidt vier klassen: —

de kapitaal bezittende hogere burgerij (bezitters van productiemiddelen)

de bezitloze kaders of managers

de kleine burgerij: zelfstandige ambachtslui en kleine handelaars

de handarbeiders in loondienst

Ralf Dahrendorf spreekt over autoriteit

Een eeuw na Weber stelt Ralf Dahrendorf (1929 – 2009) vast dat kapitaal anoniem geworden is. De enorme aantallen (anonieme) aandeelhouders die de zeggenschap over het bedrijf delen, zorgen ervoor dat kapitaal niet meer zo hard doorweegt als in de tijd van Weber. Dahrendorf schuift

©

daarom een nieuwe dimensie voor ongelijkheid naar voor: gezag of autoriteit.

gezag

beroepen­

autoriteit

hiërarchie

In zijn theorie heeft elke sociale klasse een tegengestelde positie tegenover het gezag. De heersende klasse zal zich versterken om zijn positie te behouden, de gedomineerde klasse zal actie ondernemen om die toestand te veranderen. Sociale conflicten zijn dan een strijd om de verdeling van gezag te wijzigen en niet om het bezit van de productiemiddelen zoals Marx zei.

HOOFDSTUK 2

Gezag of autoriteit bepaalt dus je sociale klasse. Die hiërarchie van autoriteit neemt dan de vorm

70

aan van een beroepenhiërarchie. Tegenwoordig is er een index waarin beroepen gerangschikt zijn volgens sociaal prestige. Niet alleen het prestige verschilt, ook het loonverschil tussen een ongeschoolde en een hoogopgeleide werknemer is groot.


Pierre Bourdieu en cultureel kapitaal Pierre Bourdieu (1930 – 2002) is een Franse socioloog. Hij brengt in kaart hoe in de 20e eeuw ongelijkheid en stratificatie in de samenleving ontstaan en in stand gehouden worden. Bourdieu argumenteert dat stratificatie niet enkel afhankelijk is van economisch kapitaal. Hij maakt een onderscheid tussen verschillende soorten kapitaal, die elk een belangrijke invloed hebben op sociale stratificatie. —

Economisch kapitaal bestaat uit je economische hulpmiddelen zoals salaris, vermogen, bezittingen … Vroeger was dit de enige bepalende factor voor je sociale positie. Bijvoorbeeld: een nierspecialist die 56 000 euro bruto per maand verdient en dus een heel hoog economisch kapitaal heeft. Cultureel kapitaal bestaat uit je kennis, vaardigheden, opleidingen, attitudes, normen en

IN

waarden.

Cultureel kapitaal is een vorm van macht die sommige mensen in de samenleving meer voordelen en kansen biedt dan anderen, bijvoorbeeld door toegang te bieden tot hogere opleidingen en bepaalde soorten werk.

Bijvoorbeeld de redenering: als ik een gewaardeerd diploma heb, heb ik toegang tot beroepen met een grotere maatschappelijke betekenis. —

Sociaal kapitaal bestaat uit je netwerken en relaties.

Bijvoorbeeld: Trees kent de schepen van ruimtelijke ordening goed, ze zal haar wel een vergunning geven voor haar zwembad, ook al is er de betonstop. Symbolisch kapitaal bestaat uit sociale erkenning, prestige dat hoort bij je sociale positie.

Linguïstisch kapitaal gaat over je beheersing van de taal van de dominante cultuur.

VA N

Bijvoorbeeld: hoe de job van rechter veel aanzien en prestige heeft.

Bijvoorbeeld: Yassin, die een goede woordenschat heeft, die heeft hij van thuis meegekregen. Hij begrijpt de moeilijke taal aan de universiteit en hoeft bijna niets op te zoeken.

habitus

hogere

economisch kapitaal

sociale

sociaal kapitaal

symbolisch kapitaal cultureel kapitaal

linguïstisch kapitaal

klasse

leerplan

verborgen leerplan

cultureel

sociale

kapitaal

klasse ouder

midden­

= kind

klasse

ONDERWIJS

reproductie

Volgens Bourdieu groeien mensen niet op in eenzelfde wereld. Iedere klasse heeft een eigen

©

leefwereld of habitus met daarin meer of minder van elk kapitaal. Die kapitalen bepalen je sociale klasse. Hogere klassen schermen hun klasse extra af door via de andere kapitalen de toegang voor lagere klassen te bemoeilijken. Dit betekent dat zelfs als je economisch kapitaal verwerft, je sociale klasse niet noodzakelijk stijgt omdat je het cultureel, sociaal, symbolisch of linguïstisch kapitaal niet bezit om tot die klasse toe te treden. Je hebt de habitus niet van de hogere klassen omdat je er niet in opgegroeid bent en er onvoldoende mee in contact gekomen bent. Je zondigt dus tegen allerhande ongeschreven regels. Daardoor krijg je geen toegang tot een hogere klasse. We kunnen dus volgens Bourdieu niet spreken van een meritocratische samenleving, ook al doen afrondt of economisch kapitaal vergaart, beschikt die niet over de andere kapitalen om toegang tot de hogere klasse te verzekeren.

HOOFDSTUK 2

we alsof dat wel zo is. Zelfs als iemand van de lagere klasse succesvol een moeilijke opleiding

71


Bourdieu kijkt ook heel kritisch naar onderwijs. Onderwijs zou de grote gelijkmaker moeten zijn, maar in de praktijk reproduceert onderwijs sociale ongelijkheid. Dit komt volgens Bourdieu omdat het onderwijs georganiseerd wordt voor en door de middenklasse. Kinderen uit de middenklasse krijgen onderwijs dat perfect binnen hun habitus past. Voor kinderen uit de lagere sociale klasse geldt dit niet. Voor hen is er veel minder overlap tussen hun habitus en de normen, waarden en ongeschreven regels van de school (op je beurt wachten, stilzitten, vinger opsteken, beleefd reageren, ruzies uitpraten, op tijd komen, met twee woorden spreken …). Je spreekt in dit kader van het verborgen leerplan.

IN

Het verborgen leerplan (hidden curriculum) is een set van inhouden die worden aangeleerd of overgebracht, maar die niet openlijk bedoeld zijn om aan te leren en dus niet (expliciet) in het leerplan staan. Het gaat over normen, waarden en opvattingen die iemand moet hebben in de klascontext, maar ook in de maatschappij.

Voor een leerling uit de lagere klasse leerstof kan verwerken, moet die eerst een andere habitus

leren beheersen. De spelregels op school zijn blijkbaar anders dan thuis en de leerlingen zondigen tegen veel ongeschreven regels die leerkrachten als vanzelfsprekend zien, maar die dat voor

hen niet zijn. Dat wrijft. Het gevolg is dat er veel vaker problemen ontstaan, die bovendien vaker escaleren (door de school of de leerling zelf), met een hoger percentage ongekwalificeerde

VA N

uitstroom tot gevolg.

Zo komt Bourdieu tot zijn reproductietheorie waarin hij stelt er geen gelijke kansen zijn en dat de klassenstructuur zichzelf voortdurend reproduceert.

Leeractiviteiten

1

In welke sociologische school zou je het Marxisme plaatsen? Waarom?

2

De leertekst gaat over denkers die onderzoek deden naar de oorsprong, mechanismen en gevolgen van sociale

©

stratificatie. Kun jij voor elke denker een korte samenvatting maken? a

Marx

HOOFDSTUK 2

1→ Oorsprong

72


2→ Mechanismen

b

Weber 1→ Oorsprong

IN

3→ Gevolgen

VA N

2→ Mechanismen

3→ Gevolgen

c

Dahrendorf

1→ Oorsprong

2→ Mechanismen

©

3→ Gevolgen

Bourdieu

1→ Oorsprong HOOFDSTUK 2

d

73


2→ Mechanismen

3

IN

3→ Gevolgen

In de meeste gevallen gaan de verschillende dimensies van Weber hand in hand, maar dit hoeft niet altijd zo te zijn. Geef twee voorbeelden waarbij de drie dimensies in onderlinge overeenstemming zijn, en geef twee

VA N

voorbeelden waar dat niet het geval is.

4

Bekijk de grafiek met loonverschillen volgens opleidingsniveau en de lijst met de rangschikking van beroepen van meest naar minst aantrekkelijk en beantwoord de vragen.

Top 10 van bestbetaalde jobs in brutoloon volgens Jobat Salariskompas 2022 Gemiddeld bruto maandloon

1

management & directie

6.152 euro

2

research & development

4.344 euro

3

ingenieurs

4.242 euro

4

juristen

4.129 euro

5

overheid

4.084 euro

6

onderwijs, vorming & opleiding

3.995 euro

7

wetenschappelijk onderzoek

3.973 euro

8

ICT

3.938 euro

9

financiën & boekhouding

3.842 euro

10

HRM & personeelsbeheer

3.728 euro

HOOFDSTUK 2

©

Functie

74


Lijst met 20 meest aantrekkelijke beroepen volgens JobAt (8 februari 2023) Aantrekkelijkheid

1

burgerlijk/industrieel ingenieur

62,0%

2

apotheker

61,6%

3

dokter

60,9%

4

architect

57,3%

5

software ingenieur

57,2%

6

dierenarts

57,0%

7

chirurg

56,8%

8

professor

55,9%

9

notaris

54,1%

10

kinesist

52,1%

11

docent

51,6%

12

farmacoloog

51,2%

13

tandarts

50,6%

14

advocaat

50,3%

15

juridisch deskundige

49,9%

16

webdesigner

49,6%

17

IT-support

49,2%

18

biotechnoloog

49,2%

19

ambtenaar

49,1%

20

vertaler

49,1%

VA N

IN

Beroep

6 000

Gemiddelde bruto maandlonen

5 500

5 647

5 000 4 500 4 000

3 832

3 500

©

3 000

2 500

3 968

3 131

2 831

2 000

1 500 1 000

0

a

lager secundair onderwijs

hoger secundair onderwijs

nationaal gemiddelde

hoger onderwijs hoger onderwijs bachelor master

Welk loonverschil is er procentueel gezien tussen het hoogste en het laagste opleidingsniveau?

HOOFDSTUK 2

500

75


b

Dahrendorf stelt dat de mate van autoriteit of gezag de aantrekkelijkheid en het loon van een beroep bepaalt. Strookt deze stelling dan met de gegevens hierboven? Markeer hieronder het juiste antwoord. 1→ Nee, de meest aantrekkelijke jobs en de bestbetaalde jobs zijn niet de jobs waar je grote autoriteit of veel gezag hebt. 2→ Half, de meest aantrekkelijke jobs zijn niet de jobs met de meeste autoriteit, maar de bestbetaalde jobs zijn wel die met de meeste autoriteit. 3→ Half, de meest aantrekkelijke jobs zijn de jobs met de meeste autoriteit, maar de bestbetaalde jobs zijn niet de jobs met de meeste autoriteit. hebt.

5

IN

4→ Ja, de meest aantrekkelijke en bestbetaalde jobs zijn de jobs waar je grote autoriteit of veel gezag

Van welk kapitaal is in onderstaande voorbeelden sprake?

Studenten sluiten zich vaak aan bij een studentenvereniging met het idee dat je met opleiding alleen niet ver genoeg komt. Een carrière is 50% kennis en 50% kennissen is een veelgehoord

VA N

motto in dit verband.

Soort kapitaal:

Geoffry baadt een succesvolle frituur uit. Hij verdient veel geld. Hij rijdt met een full electric Tesla. Toch heeft hij het gevoel dat sommige mensen op hem neerkijken als hij zegt dat hij een frituur uitbaat.

Soort kapitaal:

Onderzoekers van UGent @ Work, KU Leuven en Odisee Hogeschool hebben onderzoek gedaan naar de invloed van spelfouten in cv's op de kans om uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek. Daaruit blijkt dat spelfouten de kans op een gesprek aanzienlijk verkleinen omdat de kandidaten als minder zorgvuldig, minder grondig en minder intelligent beschouwd worden. Opvallend ook: voor minder gekwalificeerde jobs hadden spelfouten een extra negatieve

©

invloed op de beoordeling.

HOOFDSTUK 2

Soort kapitaal:

76


Chiara (zes jaar) wordt bijna niet meer uitgenodigd op de verjaardagsfeestjes van de kinderen van haar klas. De ouders spraken onderling al met elkaar over haar gedrag. Ze heeft geen manieren: ze eet met haar mond open, smakt, veegt haar neus af aan haar mouwen … Bovendien speelt ze niet goed samen en maakt ze veel ruzie. Ze pakt speelgoed van andere kinderen af zonder het te vragen en gebruikt fysiek geweld (slaan en bijten) als iemand een stuk speelgoed afneemt waar zij

Soort kapitaal:

6

IN

mee aan het spelen is.

Lees op iDiddit het artikel van Paul Verhaeghe over Didier Eribon en stijgen op de sociale ladder en beantwoord de vragen.

Leven we volgens Eribon in een meritocratie of niet? Argumenteer.

VA N

a

b

Eribon is niet mals voor het onderwijs. Hij stelt dat ons onderwijs sociale mobiliteit tegenhoudt in plaats van ze mogelijk te maken. Via welke mechanismen gebeurt dit volgens hem?

c

Schrijf hier hoe Eribon in de tekst de visie van Bourdieu gebruikt.

d

Hoe noemt hij mensen die er toch in slagen op te klimmen?

e

Waarom vermeldt Eribon dat sociale mobiliteit applaus krijgt? Wat is daar fout aan? Welke boodschap

HOOFDSTUK 2

©

wordt hierdoor impliciet gegeven?

77


Exit Test jezelf Hieronder volgen verschillende namen en concepten die je in dit hoofdstuk hebt leren kennen. Groepeer ze per drie onder de juiste sociologische theorie of het juiste sociologisch concept. Let op, sommige woorden kunnen bij

IN

verschillende concepten genoteerd worden. Het is aan jou om de beste combinatie te maken. wetenschap – gelijkwaardigheidsstreven – Talcott Parsons – sociale structuren – Bourdieu – ontstaan sociologie – anomie – sociale rol – meritocratie – kasten – de maakbare samenleving – intergenerationeel – standen –

evenwicht – Auguste Comte – verborgen leerplan – intergenerationeel – standen – sociale positie – klassenstrijd – klassen – ongelijke verdeling productiemiddelen – gemeenschap – Alles is zinvol. – lage ongelijkheid – stratificatie – gedeelde waarden en normen – habitus – ordening in groter geheel – Gesellschaft Positivisme •

Sociale cohesie • •

Structuralisme

Sociale ongelijkheid

Functionalisme

Onderdelen van stratificatie

Conflicttheorie

Cultureel kapitaal

Vormen van stratificatie

Sociale mobiliteit

HOOFDSTUK 2

©

VA N

78


3

IN

HOOFDSTUK

HOOFDSTUK 3

©

VA N

PERSOONLIJKHEID, EEN VEELHEID AAN VISIES

79


HOOFDSTUK 3

P

ERSOONLIJKHEID, EEN VEELHEID AAN VISIES

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? Mensen zijn altijd al geïnteresseerd geweest in wie we zijn in relatie tot de ander. Wat is typisch voor mij en wat maakt mij anders dan de anderen? We hebben die vraag de voorgaande jaren ook

IN

gesteld. Dit jaar gaan we dieper in op hoe persoonlijkheid tot stand komt en welke invloeden haar bepalen vanuit een aantal klassieke persoonlijkheidstheorieën.

We bekijken onder meer de psychodynamische visie op persoonlijkheid, de gedragstheorie

en de erop voortbouwende sociaal-cognitieve leertheorie van Bandura. Vervolgens kijken we naar persoonlijkheidsontwikkeling door de bril van de humanistische psychologie van Rogers.

Daarna gaan we dieper in op het meten van persoonlijkheid. We zetten de cross-culturele bril op en onderzoeken of en hoe persoonlijkheid als begrip over landen en culturen heen te veralgemenen is. We gaan na of en hoe we naar onze persoonlijkheid kunnen kijken vanuit biologische en

neurologische invalshoek. Ten slotte kijken we of we ons gedrag ook kunnen verklaren vanuit andere

VA N

elementen dan onze persoonlijkheidstrekken.

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan het onderscheid maken tussen diverse psychologische stromingen die een theorie ontwikkelden over persoonlijkheid.

Ik kan de theorieën van Freud binnen een cultuurhistorische context plaatsen. Ik kan de psychodynamische visie analyseren, koppelen aan de vorming van onze persoonlijkheid en beargumenteren dat het geen wetenschappelijke theorie is. Ik kan uitleggen dat het behaviorisme vanuit een wetenschappelijke visie persoonlijkheid ziet als een resultaat van leerprocessen.

Ik kan uitlegen hoe je vanuit de sociaal-cognitieve leertheorie van Bandura kijkt naar persoonlijkheidsontwikkeling.

Ik weet waar de trekkentheorie op gebaseerd is en kan haar kritisch bespreken. Ik kan uitleggen hoe de humanistische visie kijkt naar persoonlijkheid en de ontwikkeling

©

ervan en kan deze visie kritisch bespreken. Ik kan de link leggen tussen biologie en persoonlijkheid via kennis uit de psychobiologie, neuropsychologie en de link tussen arousal, extraversie en introversie Ik kan uitleggen wat het cross-culturele perspectief inhoudt en waarom dat perspectief

HOOFDSTUK 3

belangrijk is.

80

BEGRIPPEN arousal – bewustzijnsniveaus – cross-cultureel onderzoek – cultuurdimensies – extraversie – imitatieleren – introversie – locus of control – modelleren – psychodynamische visie – psychoanalyse – trekkenbenadering


Instap ‘Ik blijf erbij dat persoonlijkheid meer bepaald wordt door opvoeding dan door aanleg, maar mijn vader bezat een trotse weerbarstigheid en een koppig rechtvaardigheidsgevoel die ik in mezelf herken.’ Nelson Mandela De vraag of persoonlijkheid vanaf de geboorte aanwezig is, is een onderwerp van discussie onder wetenschappers en meer bepaald onder psychologen. Over het algemeen wordt aangenomen dat persoonlijkheid een combinatie is van ons aangeboren temperament en van omgevingsfactoren die de

1

IN

ontwikkeling van de persoonlijkheid beïnvloeden.

Er zijn binnen de gedragswetenschappen verschillende theorieën die verklaren hoe onze

persoonlijkheid tot stand komt. Onderstaande uitspraken geven een mogelijke verklaring van onze persoonlijkheidsontwikkeling. Duid aan of je het ermee eens bent. Je bent wie je bent.



Persoonlijkheid is niet statisch.



VA N

De persoonlijkheid wordt gevormd in de kindertijd.

Onze persoonlijkheid wordt gevormd omdat we andere personen imiteren of nabootsen.



Persoonlijkheid wordt gevormd.



Je kunt worden wat je wil.



Bekijk op iDiddit het fragment uit Het eiland. Verdeel de klas in vier groepen. Elke groep focust op één personage. (Frankie Loosveld/Wim Opbroeck, Alain Vandam/Tom Van Dyck, Michel Drets/Dirk Van Dijck of Guido Pallemans /Frank Focketyn) Maak op een apart blad een beschrijving van jouw personage. Welke karaktertrekken heeft dit personage?

Aanknopingspunten met vorig leerjaar

Wie in de tweede graad dit vak kreeg, leerde al:

de onderdelen van persoonlijkheid: temperament, constitutie, karakter

©

2



klassieke benaderingen: Hippocrates, Galenus, Lombroso

HOOFDSTUK 3

hedendaagse big five persoonlijkheidstrekken

81


3.1

Freud in historische context De Oostenrijkse arts en neuroloog Sigmund Freud (1856 – 1939) kijkt vanuit een visie die in die tijd nieuw was naar de

psyche van de mens om de persoonlijkheid te bestuderen: de psychodynamische theorie. Bij die theorie hoort een methode om psychische problemen te behandelen: de psychoanalyse. Om het denken van Freud te kunnen begrijpen, moet je zijn theorieën in de cultuurhistorische context van die tijd plaatsen.

Opkomst van de dieptepsychologie

IN

Leertekst 1

Een belangrijke stap in de evolutie van de psychologie was de opkomst van wat ook weleens de

dieptepsychologie wordt genoemd. Eigenlijk gaat het om de studie van onbewuste processen die

zich in de persoon afspelen en het gedrag een eigen dynamiek geven. Freud werkte een eigen visie uit binnen de dieptepsychologie: de psychodynamische theorie. Deze psychodynamische theorie heeft rond 1900 een zeer grote invloed gehad op de ontwikkeling van de psychologie. Dat had

onder meer te maken met een toenemende belangstelling voor de psychoseksuele ontwikkeling

van de mens, de betekenisgeving aan dromen en interesse voor de onbewuste processen van de

VA N

mens zoals verdringing van onaangename ervaringen, ontkenning ... Antisemitisme

Sigismund Schlomo Freud zoals hij voluit heet is van joodse afkomst. Als jood kent hij tegenkanting vanwege het antisemitisme in zijn tijd. Met de beurscrash van 1873 raken heel wat Oostenrijkers veel van hun vermogen kwijt. De joden worden als schuldigen aangewezen. De familie van Freud wordt, net als vele andere joden, het slachtoffer van antisemitisch geweld. Het al eeuwenlange bestaande antisemitisme krijgt in die tijd onder invloed van het sociaal darwinisme en biologisch determinisme een nieuwe dimensie: theorieën over antisemitisme, racisme en etnocentrisme vieren hoogtij. Concreet betekent dit dat sommigen joden beschouwen als inferieure mensen. Hysterie en hypnose

Freud heeft contact met Jean-Martin Charcot (1825 – 1893), een Parijse psychiater die hypnose toepast bij de genezing van hysterie-patiënten. Onder hysterie wordt een aandoening verstaan die wordt gekenmerkt door emotionele uitbarstingen, ongecontroleerd gedrag en soms zelfs het verlies van het bewustzijn. Hysterie wordt in die tijd gezien als een typische vrouwenkwaal. Het woord ‘hysterie’ komt van het Griekse woord ‘hystera’ dat baarmoeder betekent en wordt

©

vaak gekoppeld aan emotionele of seksuele problemen die worden toegeschreven aan een slecht functionerende baarmoeder. We gebruiken deze term nog steeds voor iemand die zich zeer emotioneel en ongecontroleerd gedraagt. Hypnose is in die tijd een hot topic en wordt volop bestudeerd. Mensen kunnen zich onder hypnose bepaalde gebeurtenissen uit het verleden wel herinneren. Hier ontstaat de aandacht voor het ‘onbewuste’. Freud ontwerpt voor de behandeling van neurosen en psychosen nieuwe psychotherapeutische methodes zoals droomananalyse en de zetelmethode. Freud werkt samen met zijn collega Josef Breuer (1842 – 1925) aan de ontwikkeling van de

HOOFDSTUK 3

cathartische methode waarbij patiënten onder hypnose worden gebracht om emotionele

82

spanning te ontladen. Freud begint later te twijfelen aan de effectiviteit van hypnose als therapeutisch instrument tegenover het duidelijke nut van de vrije associatie en de analytische gespreksmethode, die de


basis vormen voor de psychoanalyse. Hoewel Freud geleidelijk aan afstand neemt van het gebruik van hypnose, erkent hij wel het belang van het onbewuste en de invloed ervan op ons gedrag en onze psychische gezondheid. Veel van zijn latere werk concentreert zich op het begrijpen van de diepere lagen van het menselijke bewustzijn, waarbij hij methoden zoals droomanalyse en vrije associatie gebruikt om toegang te krijgen tot onbewuste gedachten en verlangens. Het is belangrijk op te merken dat Freuds opvattingen over hypnose en zijn gebruik ervan in zijn werk zich ontwikkelen gedurende zijn carrière en hij legt uiteindelijk meer nadruk op andere psychoanalytische technieken. Hoewel hypnose niet langer een centraal onderdeel is van zijn theoretische benadering, heeft het wel invloed op zijn denken en zijn er nog steeds

Victoriaanse tijd

IN

psychotherapeuten die hypnose toepassen binnen de bredere psychoanalytische traditie.

Freud wordt geboren in de 19e eeuw. In die tijd regeert Queen Victoria van 1837 tot 1901 over Groot-Brittannië en de Britse kolonies. De naar haar genoemde Victoriaanse tijd loopt in de tweede helft van de 19e eeuw. Men beschouwt deze tijd als een preutse tijd waar soberheid, vroomheid en ingetogenheid de deugden zijn die eenieder moet beoefenen. Uitingen van

seksualiteit en erotiek zijn in het openbare leven taboe. Dit is ook de tijd van de dubbele moraal:

voor vrouwen gelden andere, vooral strengere, regels dan voor mannen. Van mannen wordt veel getolereerd, als het maar niet publiekelijk gebeurt.

VA N

Invloed van de tijdsgeest op Freuds theorie

In deze tijdsgeest zoekt Freud naar verschillende elementen om zijn psychodynamische theorie vorm te geven. De tegenkantingen die hij als jood ervaart, de opkomst van hypnose en hysterie en de strenge Victoriaanse moraal geven vorm aan zijn psychodynamische theorie. Deze theorie heeft drie uitgangspunten: —

De eerste vijf levensjaren zijn zeer belangrijk voor de basisstructuur van de persoonlijkheid.

Vooral vroege biologische ervaringen (i.v.m. eten, zindelijkheidstraining) en seksuele ervaringen spelen een grote rol.

Onbewuste processen hebben een belangrijke invloed op de persoonlijkheid en het gedrag van de mensen.

VIP

Sigmund Freud (1856 – 1939) wordt vaak beschouwd als een van de grondleggers van de dieptepsychologie. Hij gelooft dat onbewuste conflicten en verlangens een belangrijke rol spelen in de manier waarop mensen denken, voelen en handelen. Freud heeft zijn praktijk als neuroloog in Wenen. Hij concludeert dat tal van lichamelijke problemen veroorzaakt worden door psychische problemen of conflicten waarvan de patiënt zich niet of slechts gedeeltelijk bewust is. In zijn psychoanalyse wil hij gedachten en gevoelens onderzoeken door middel van vrije associatie, versprekingen en droominterpretatie. De invloed van Freud op de psychologie en de ontwikkeling ervan, is zeer groot. Met zijn ideeën inspireert hij ook vandaag vele wetenschappers, filosofen en kunstenaars. HOOFDSTUK 3

©

83


Leeractiviteiten

1

Ontwikkel een glossarium, een woordenbank, waarin alle nieuwe begrippen in dit hoofdstuk vermeld worden. Alle woorden in dit hoofdstuk die in vet staan komen hiervoor in aanmerking. Noteer ze op een apart blad.

2

Sigmund Freud heeft een vroege interesse in hypnose en onderzoekt het gebruik ervan in zijn klinische praktijk. Eerst gelooft Freud dat hypnose een effectieve methode is om toegang te krijgen tot het onbewuste

IN

van patiënten en om onderdrukte herinneringen en emoties naar boven te brengen. Hij merkt echter op dat niet alle patiënten even ontvankelijk zijn voor hypnose en dat het moeilijk is om betrouwbare resultaten te

behalen. Daarom begint hij andere technieken te ontwikkelen. Zoek op internet redenen waarom Freud begint

VA N

te twijfelen aan hypnose als therapeutisch instrument.

3

Het Victoriaanse tijdperk heeft de theorie van Freud beïnvloed. De culturele en sociale omgeving van het Victoriaanse tijdperk kan worden beschouwd als een van de achtergronden waartegen Freud zijn theorieën ontwikkelt.

Leg op een apart blad papier uit wat de Victoriaanse achtergrond is van het denken van Freud. Hoe wordt Freud door deze periode beïnvloed?

Onderstaande deelzinnen moeten zeker in je taak verwerkt worden: strenge sociale normen en taboes

verdringen van menselijke problemen

seksualiteit en het onbewuste

vrouwen worden als passief en ondergeschikt aan mannen gezien

een reactie op deze onderdrukking

HOOFDSTUK 3

©

84


De structuur van het bewustzijn

3.2

Het uitgangspunt in de psychodynamische theorie is dat onbewuste processen een invloed hebben op onze persoonlijkheid. Volgens Freud heeft veel van ons gedrag een dieperliggend motief. We zijn ons echter niet altijd bewust van die motieven. Ze spelen zich volgens Freud af op het onbewuste niveau.

IN

Leertekst 2

Freud gaat uit van drie verschillende bewustzijnsniveaus: —

Het bewuste is datgene waarvan je je op dit moment bewust bent.

Je bent je bewust van alles wat zich momenteel aan jou voordoet zoals de zin die je net las, de cursus

die voor je ligt, de gedachte dat de inhoud van deze les best lijkt mee te vallen, het verlangen naar meer kennis over deze theorie, je maag die rommelt omdat je al een tijdje niet gegeten hebt …

Het bewuste helpt ons met het beoordelen van alle informatie die dagelijks op ons afkomt. We maken keuzes en bepalen wat we wel of niet gaan doen. De informatie die we niet meer nodig hebben of gebruiken, zakt als het ware naar het voorbewuste.

Het voorbewuste omvat elementen waarvan je je op dit moment niet bewust bent, maar die je

VA N

gemakkelijk in je bewuste kunt oproepen.

Herinneringen die je heel eenvoudig kunt oproepen zoals je laatste verjaardag, de naam van je zus of broer, de plaats waar je onlangs op reis bent geweest ...

Dit voorbewuste kun je vergelijken met een soort stockageruimte waar we alle informatie bewaren die we snel willen oproepen.

Het onbewuste bevat elementen die heel moeilijk toegankelijk zijn. Het zijn ervaringen of verlangens die verdrongen zijn omdat ze te verontrustend zijn om in het bewuste toe te laten. Toch kan het onbewuste bestudeerd worden door naar de gevolgen ervan te kijken in de gedachten en het gedrag.

Saar voelt al hartkloppingen als ze in de verte een hond ziet. Wat ze niet weet, is dat ze als baby een erge huilbui kreeg toen ze wakker werd en in de muil van de hond van de buren keek die ‘op vakantie was bij hen’.

Volgens Freud spelen deze drie bewustzijnsniveaus een cruciale rol in ons gedrag en onze

persoonlijkheid. Psychoanalyse richt zich op het

verkennen en bewerkstelligen van veranderingen

©

in het voorbewuste en onbewuste om zo bewustzijn en persoonlijke groei te bevorderen. Freud vergelijkt de bewustzijnsniveaus met een ijsberg, waarbij het grootste deel van de massa zich onder water bevindt. Freud koppelt de drie bewustzijnsniveaus aan de persoonlijkheid vormen: —

het Es (id)

het Ich (ego)

het Über-Ich (superego)

HOOFDSTUK 3

drie onderdelen die volgens hem de volwassen

85


Het Es Bij de geboorte beschikken we over een aantal basisreflexen die ons helpen te overleven in onze eerste maanden. Zo helpt bijvoorbeeld de zuigreflex bij het vervullen van de basisbehoefte eten. De mond is in deze fase de belangrijkste lichaamszone. Freud spreekt van de erogene zone. Deze erogene zone is een deel van het lichaam dat heel gevoelig is voor prikkels en dat lust kan aanwakkeren. Het geheel van reflexen en driften bevindt zich volgens Freud in het Es (ook id genoemd). Het Es wordt geleid door het lustprincipe. Het enige wat telt voor de pasgeborene is onmiddellijke bevrediging van een behoefte. Op een gegeven leeftijd, die afhankelijk is van de cultuur, moet elke baby van de moederborst af.

IN

Dat moment leidt tot het eerste conflict tussen de begeerte van het kind (Es) en de werkelijkheid. Als het conflict in het Es niet goed verwerkt wordt, kan dat ertoe leiden dat een persoon blijft hangen in deze fase. Freud noemt dit fixatie. Dit uit zich in overdreven praten, veel eten of drinken, roken, veelvuldig kauwen op objecten. Het maakt mensen gulzig en eisend. Het Ich

Als gevolg van ervaringen en interactie met de omgeving, beseft het kind dat er niet steeds op

zijn behoeften wordt ingegaan. Het kind komt tot de ontdekking dat er ook iets moet zijn buiten zichzelf. Hij merkt het verschil tussen ‘iets anders’ en zichzelf. Zo ontstaat het Ich of ego.

Dit Ich is bewust en verbonden met de realiteit, denkt rationeel en neemt beslissingen. Het Ich

VA N

probeert de verlangens en impulsen van het Es, het onbewuste zelf, in overeenstemming te brengen met de realiteit. Het lost dus problemen op voor het Es.

Het Ich volgt daarbij het realiteitsprincipe. Door rekening te houden met de eisen en regeltjes van de omgeving kan het de bevrediging van behoeften uitstellen. Als een kind in de auto zit en het moet plassen, moet het deze behoefte uitstellen en wachten tot de auto kan stoppen. Zo worden pijnlijke ervaringen en situaties vermeden.

Tussen drie en zes jaar ontdekt het kind de genitaliën en de bijhorende lustgevoelens. Zowel jongens als meisjes maken ze door. Ze zijn dan sterk begaan met de verschillende geslachtsrollen en spelen spelletjes zoals mama en papa of doktertje. Op deze manier leren ze de typische geslachtsrollen van man en vrouw. Volgens Freud is het kind in de fallische fase ook bijzonder geboeid door de ouder van het andere geslacht. De sterke gehechtheid van een jongen aan zijn moeder en de afwijzing van de vader noemt Freud het oedipuscomplex. De vader wordt als een concurrent gezien. Het meisje bevindt zich volgens Freud in de electrale fase, genoemd naar de zus van Oedipus: Electra. Het Über-Ich

Om een einde te maken aan de vooraf toch verloren concurrentie met de ouder van hetzelfde geslacht, zal het kind willen zijn zoals die ouder. Het neemt de gedragingen, de attitudes en de

©

gedragsregels van die ouder over. De zo aangeleerde waarden en normen maken deel uit van een nieuwe structuur van zijn persoonlijkheid: het Über-Ich. Het Über-Ich vertegenwoordigt het geweten. Het remt gedrag af dat ouders en anderen als ongewenst beschouwen. Beloningen en straffen zorgen ervoor dat het Über-Ich goed gevuld raakt. Het Über-Ich bevat ook het ideale zelf, de doelen die je wenst na te streven. Het gaat dan vooral om doelen die je ouders je doorheen de

HOOFDSTUK 3

opvoeding hebben bijgebracht.

86


GOOD TO KNOW Oedipus Het verhaal van Oedipus is een bekend verhaal uit de Griekse mythologie en literatuur. Het gaat over een zoon die zijn vader vermoordt en zijn moeder trouwt. De Oedipusmythe is bekend in een toneelversie geschreven door Sophocles in 43 voor Christus, Koning Oedipus. Oedipus is de zoon van Laios (de koning van Thebe) en Iokaste. Van een orakel verneemt Laios dat zijn zoon hem zal vermoorden en zal trouwen met zijn vrouw. Daarop besluit Laios zijn zoon te laten verdwijnen. Hij bindt hem vast en laat een herder hem naar de bergen brengen, zodat Oedipus zal sterven. Maar de herder krijgt die wrede daad niet over zijn hart en geeft Oedipus mee met enkele ruiters. De ruiters brengen het kind naar de kinderloze koning

IN

Polybos en zijn vrouw Periboa van Corinthië. Samen brengen zij Oedipus groot als hun eigen zoon.

Wanneer Oedipus volwassen is, verneemt hij de voorspelling van het orakel. Hij vlucht weg van zijn adoptieouders om te voorkomen dat de voorspelling zal uitkomen. Op zijn tocht komt hij een oude man met paard en kar tegen, die niet van de weg wil afwijken. Oedipus wordt razend, stormt op de man af en vermoordt hem. Wat Oedipus niet weet, is

dat deze man zijn biologische vader Laios is. Oedipus reist verder en komt aan in Thebe. Daar stuit hij op de sfinx, een gevleugeld monster met het bovenlijf van een vrouw en het onderlijf van een leeuw. De sfinx terroriseert de stad Thebe door een raadsel

voor te leggen aan elke voorbijganger. Als de passant het raadsel niet

kan oplossen, doodt de sfinx hem. Het raadsel luidt: welk wezen loopt ’s ochtends op vier poten, ’s middags op twee en ’s avonds op drie?

VA N

Oedipus antwoordt: ‘De mens.’ Hij lost daarmee het raadsel op. De stad Thebe is hem zo dankbaar dat ze Oedipus aanwijst als koning en hem de hand van de koningin schenkt. Daardoor trouwt hij met zijn eigen moeder, Iokaste. De voorspelling van het orakel is uitgekomen.

Leeractiviteiten

1

Verwerk onderstaande begrippen in het glossarium:

bewust, voorbewust, onbewust, Es, lustprincipe, Ich, realiteitsprincipe, Über-Ich

Duid bij elk van de onderstaande voorbeelden het juiste bewustzijnsniveau aan. Verklaar je keuze.

Maarten (34) denkt met enige trots terug aan de duosprong die hij vorig jaar als

©

verjaardagsgeschenk kreeg. Hij had nooit verwacht dat hij dat zou durven.

bewuste

voorbewuste

onbewuste

Het is 11.30 uur. De maag van Joyce (14) rommelt. Ze kan aan niets anders meer denken. Ze heeft honger.

bewuste

voorbewuste

onbewuste

HOOFDSTUK 3

2

87


Eigenlijk zou Maysa (18) moeten studeren voor haar eerste examens in het hoger onderwijs, maar ze denkt de hele tijd aan de oudejaarsavondfuif die vanavond plaatsvindt.

bewuste

voorbewuste

onbewuste

Mieke (16) noteert ijverig de leerstof over de psychodynamische theorie. Haar klasgenoot Jill geeft

IN

haar plots een duw en vraagt: ‘Mieke, hoe heet jouw knappe buurjongen nu weer?’ ‘Jef’, antwoordt Mieke. ‘Sst, even stil nu, ik wil mijn gedachten erbij houden en mijn notities op orde hebben.’

bewuste

voorbewuste

onbewuste

Brayan (16) heeft al een hele tijd nachtmerries. In het midden van de nacht schrikt hij plots wakker, badend in het zweet. Hij kan zich amper de inhoud van de droom herinneren, maar weet wel dat

VA N

er altijd een zware mannenstem te horen is. Sinds twee jaar gaat Brayan af en toe op gesprek bij een psycholoog. Samen proberen ze te achterhalen waar de nachtmerrie naar kan verwijzen. De psycholoog vermoedt dat de droom te maken heeft met een gebeurtenis in het verleden.

bewuste

3

voorbewuste

onbewuste

Lees het verhaal van Anna O. op iDiddit en beantwoord de vragen. a

In het verhaal is er sprake van twee Anna’s. Bespreek de twee onderdelen van de volwassen persoonlijkheid van Anna O.

Welke ervaringen verlopen heel bewust bij Anna O.?

©

b

HOOFDSTUK 3

c

88

Welke ervaringen verlopen onbewust bij Anna O.?


4

Lees het verhaal van Katharina op iDiddit en beantwoord de vragen. Stap 1: lees aandachtig het verkorte verhaal van Katharina. Stap 2: vervolledig dit verhaal op een apart vel op een Freudiaanse manier. Stap 3: verwerk er het Es, Ich en Über-Ich in, evenals de verschillende bewustzijnsniveaus. Stap 4: lees daarna het volledige verhaal van Katharina. Stap 5: pas stap 2 en 3 aan met de informatie die je nu hebt en corrigeer waar nodig.

IN

De psychodynamische theorie kritisch bekeken

3.3

Freud heeft heel wat lof voor maar ook veel kritiek op zijn theorieën gekregen. Voor sommigen is hij geniaal, voor anderen

een kwakzalver. Zijn hypothesen en theorieën zijn niet controleerbaar, toetsbaar en falsifieerbaar. Daarom zijn ze niet strikt wetenschappelijk.

VA N

Leertekst 3

‘De zogenaamd wetenschappelijke observaties van Freud en de daarop gebaseerde ‘ontdekkingen’ vinden plaats tijdens het overdenken van zijn eigen gedachten. Het zijn bedenkingen. Moest Freud een romanschrijver zijn geweest, hadden we het oedipuscomplex fictie genoemd. Ook de waarnemingen tijdens de analyses van zijn patiënten vinden in de beslotenheid van de therapeutische situatie plaats en kunnen door niemand bevestigd of ontkend worden.’

Bron: Freud en Darwin op de sofa, Geerdt Magiels, 2006, p. 35 Kritiek op Freud

Er is heel wat kritiek op de theorie van Freud. Zo zeggen critici dat er weinig wetenschappelijke bewijzen zijn. Zijn theorie is volgens hen gebaseerd op (soms eenmalige) observaties en er is geen empirisch bewijs om zijn concepten te ondersteunen. De theorie van Freud kwam er niet na het doorlopen van een onderzoekscyclus zoals wij die gebruiken (zie info op iDiddit). Hierdoor blijft deze theorie vaag en interpreteerbaar. Freuds bijdrage aan de wetenschap

Toch blijven een aantal van Freuds inzichten overeind en staat Freud nog steeds in het curriculum

©

in het secundair en hoger onderwijs. Dat komt omdat een aantal van zijn ideeën een grote bijdrage hebben geleverd aan andere, falsifieerbare en dus wetenschappelijke theorieën. We sommen enkele ideeën op. —

Volgens Freud kunnen ervaringen waarvan je je niet bewust bent je gedrag en je gevoelens

beïnvloeden. Moeilijke ervaringen, psychische trauma’s, geestelijk lijden … We slagen er zeer moeilijk in om ze in ons gewone psychische leven te integreren. We ‘vergeten’ ze, maar onbewust sturen ze ons leven. Hoewel niet alle wetenschappers het bestaan van het oedipuscomplex erkennen, is het achterliggende idee wel correct: de relatie die we met onze ouders hebben is een bepalende factor voor verdere relaties. De ontwikkelingspsychologie toont aan dat de hechting tussen ouder en kind de basis vormt voor toekomstige relaties. Denk in verband met hechting ook

HOOFDSTUK 3

89


aan het al eerder besproken experiment met de rhesusaapjes van Harlow of de theorie van John Bowlby (zie Agora 3). —

De techniek van vrije associatie betekent tegenwoordig niet dat de patiënt urenlang op een sofa moet liggen. Wel legt Freud de basis voor gestructureerd praten waardoor de patiënt tot andere inzichten komt. Hedendaagse gesprekstherapieën, cognitieve therapie … zijn deels gebaseerd op oprechte en respectvolle gesprekken tussen de patiënt en de therapeut.

Ook het gebruik van afweermechanismen lijkt te kloppen. Veel van ons psychisch functioneren kunnen we zien als een vorm van afweer. Wanneer mensen falen (bv. slechte punten op een toets) proberen ze dat vaak te rationaliseren en leggen ze de schuld buiten zichzelf. Als ze de schuld bij anderen leggen (de leerkracht maakte een te moeilijke toets) spontaan aan externe attributie (zie Agora 4).

IN

of bij de situatie (er was enorm veel lawaai op de gang en ik kon niet focussen) denken we

Freud geniet vandaag ook nog veel aanzien omdat hij het belang van een goede relatie tussen patiënt en therapeut benadrukt. Om iemand te kunnen helpen, moet die relatie veilig en professioneel zijn.

Een bekend onderzoek dat de therapeutische relatie benadrukt, is het meta-analytisch

onderzoek van Martin, Garske en Davis (2000). Ze analyseren tweehonderd studies en vinden overtuigend bewijs dat een positieve therapeutische relatie geassocieerd is met betere

behandelresultaten, ongeacht de gebruikte therapievorm of de specifieke klachten van de patiënt. Dit onderzoek benadrukt dus het belang van een goede relatie tussen patiënt en

VA N

therapeut.

Leeractiviteiten

1

Verdeel de klas in groepjes. De helft van de groepjes beargumenteert dat Freud uit het curriculum van Humane wetenschappen moet. De andere helft beargumenteert dat Freud moet blijven. Ieder zoekt individueel. De resultaten worden verzameld in elke groep en herleid naar vijf terechte kritiekpunten of naar vijf redenen om Freud te behouden.

De argumenten kunnen verwijzen naar de:

wetenschappelijke onderbouwing van zijn theorie

culturele beperkingen

geslachtsverschillen en discriminatie

therapeutische waarde

methodieken en technieken

HOOFDSTUK 3

©

90


3.4

Persoonlijkheid vanuit het behaviorisme

Freud werkt zijn theorieën uit vanuit zijn praktijk en vanuit zijn eigen dieptepsychologische ideeën. Hij is dus een denker eerder dan een wetenschapper. Zijn theorie is niet tegenspreekbaar en dus onwetenschappelijk. Daar komt verandering in met een stroming in de psychologie die wetenschappelijk te werk gaat: het behaviorisme, een gedragstheorie (behavior = gedrag). Behavioristen willen enkel aanvaarden wat waarneembaar en dus controleerbaar is.

IN

Leertekst 4 De wetenschappelijke methode van het behaviorisme

Behaviorisme is een psychologische benadering uit de vroege 20e eeuw.

Een behaviorist bestudeert enkel het observeerbare gedrag als het verband tussen een prikkel en een reactie. Een reactie op externe prikkels kan een gedragsverandering veroorzaken.

Behavioristen richten zich niet op interne mentale processen zoals gedachten en gevoelens,

VA N

maar op waarneembaar gedrag.

Het behaviorisme, een gedragstheorie, was een reactie tegen de psychodynamische theorie. De vrij nieuwe, zich ontwikkelende discipline ‘psychologie’ wil het filosofische discours verlaten en serieus genomen worden als wetenschap naast de bètawetenschappen, de exacte wetenschappen die zich bezig houden met wiskunde en natuurwetenschappen. Hierdoor dwingt men de psychologie in het strakke werken volgens de wetenschappelijke methode. Alles moet observeerbaar en falsifieerbaar zijn.

Falsifieerbaar: het moet (in principe) mogelijk zijn een waarneming of observatie te doen die de theorie tegenspreekt en dus falsifieert. Als de theorie correct is, zal die waarneming er nooit komen.

Gedrag is observeerbaar en kan dus onderzocht worden. Gevoelens, emoties, attitudes en gedachten zijn niet (rechtstreeks) te observeren, daarom is het uitgangspunt van de behavioristen dat ze niet behoren tot het wetenschappelijke domein.

©

input stimulus

blackbox

output response

Behavioristen stellen vast dat elke ervaring een input kent die verwerkt wordt in wat ze de black box noemen. Die black box kunnen we niet observeren, je kunt er niet in kijken. Het resultaat van die verwerking is de output, die we wel kunnen observeren. Input en output kan men waarnemen en dus wetenschappelijk bestuderen. De black box is niet te controleren, ze behoort tot het domein bestaan van mentale processen niet in twijfel, ze willen/kunnen ze niet onderzoeken en plaatsen ze buiten het domein van de wetenschap. Zie ook de volgende Good to know.

HOOFDSTUK 3

van de veronderstellingen en daarmee houden behavioristen zich niet bezig. Ze trekken het

91


Visie van het behaviorisme op persoonlijkheid Voor behavioristen is de persoonlijkheid het resultaat van leerprocessen, ervaringen en de invloed van onze omgeving. Omdat ze volledige controle willen hebben over hoe de leerprocessen verlopen, doen ze onderzoek in een controleerbare omgeving: een laboratorium. Bijna alle leerprocessen heeft men eerst via dierproeven vastgesteld. Men geeft het dier een stimulus en kijkt naar de reactie, de output. Na een tijdje ziet men patronen ontstaan, vooral associaties tussen een bepaalde prikkel of stimulus en een reactie. Als er twee dingen tegelijk aangeboden worden, wordt de kans groter dat we deze met elkaar gaan associëren. Op die manier gaan mens en dier zich aanpassen aan de omgeving.

IN

Lize durft wel eens een sigaretje te aanvaarden op een feestje, ze vindt dat gezellig, het ontspant volgens haar. Na een aantal keer associeert ze ‘sigaretje roken’ met ‘ontspannen’. En voor ze het weet voelt ze zin in een sigaret telkens ze zich gespannen voelt.

Volgens de gedragspsychologen is de ontwikkeling van de persoonlijkheid het resultaat van de

unieke constellatie van associatiereeksen en conditioneringsschema's die de persoon meemaakt. In het volgende hoofdstuk gaan we dieper in op conditionering en het behaviorisme volgens de gedragspsychologen als we het hebben over opvoeden.

VA N

GOOD TO KNOW Persoonlijkheid

Strikt genomen spreken behavioristen niet over persoonlijkheid omdat dat een niet-observeerbaar construct is dat zich in de black box bevindt. Ze zouden dan eerder spreken van ’terugkerende gedragspatronen’ die onderhevig zijn aan bijsturing via leerprocessen. Maar intussen weten we wel dat er zoiets bestaat als persoonlijkheid en dat we dit kunnen bestuderen, ook al is dit geen rechtstreeks observeerbaar iets. We hebben dus ons licht laten schijnen in de black box en de psychologie is verder gegaan dan enkel het bestuderen van de observeerbare input en output zoals de behavioristen dat deden.

Zelfs de bekendste behaviorist, Ivan Pavlov, zag al bij de honden die hij gebruikte als proefobjecten individuele verschillen in conditioneerbaarheid. Hij maakte een onderscheid in de mate van opwindbaarheid (van het zenuwstelsel). Een sterk zenuwstelsel impliceerde een hoge tolerantie voor sterke en repetitieve stimuli gekoppeld aan hoge zintuigelijke drempels. Een zwak zenuwstelsel werd gekenmerkt door hoge gevoeligheid aan

HOOFDSTUK 3

©

zwakke stimuli, lage zintuigelijke drempels (dus snel verandering opmerken) en snelle responsen.

92


Leeractiviteiten Zoek op wie John B. Watson (1878-1958) is en beargumenteer waarom hij een behaviorist is.

VA N

IN

1

3.5

De sociaal-cognitieve leertheorie

Het behaviorisme schiet tekort in het verklaren van gedrag en persoonlijkheid (voor zover het dat al doet) doordat het geen rekening houdt met de volledige sociale werkelijkheid rond het individu. Als we kijken hoe kinderen omgaan met anderen, dan zien we dat ze vaak broers, zussen of ouders nadoen zonder dat daarop een beloning volgt.

Leertekst 5

De sociaal-cognitieve leertheorie van de psycholoog Albert

©

Bandura (1925 – 2021) neemt de theorie van conditionering (zie hoofdstuk 4) als basis. Bandura voegt een aantal belangrijke elementen toe aan het beperkte behavioristische repertorium van bekrachtiging en straf. Hij onderzoekt of er nog andere factoren een rol spelen bij het leren. Hij zet hiervoor een (inmiddels als onethisch beschouwd) experiment op. Het Bobo pop (in het

Opzet In de oorspronkelijke versie in 1960 worden kinderen individueel in een kamer gezet. Ze worden willekeurig ingedeeld in een van de experimentele groepen of in de controlegroep. De kinderen

HOOFDSTUK 3

Engels Bobo doll) experiment.

93


van studenten en collega's op de universiteit dienen als proefpersonen in Bandura's onderzoek. Er zijn twee categorieën experimentele groepen. Een eerste waarin het kind een film ziet met een volwassene die verbaal en fysiek agressief tekeergaat tegen een opblaaspop, de Bobo pop. In de tweede categorie kijkt het kind naar een film waarin de volwassene de pop negeert en met het speelgoed speelt. Vervolgens wordt er opgesplitst volgens geslacht van kind en geslacht van volwassen model. In de controlegroepen krijgen de kinderen geen film te zien. Dit levert volgende groepen op: experimentele groep 1: agressief model man, kind jongen

experimentele groep 2: agressief model man, kind meisje

experimentele groep 3: agressief model vrouw, kind jongen

experimentele groep 4: agressief model vrouw, kind meisje

experimentele groep 5: niet-agressief model man, kind jongen

experimentele groep 6: niet-agressief model man, kind meisje

experimentele groep 7: niet- agressief model vrouw, kind jongen

experimentele groep 8: niet-agressief model vrouw, kind meisje

controlegroep 1: meisjes die geen film zien

controlegroep 2: jongens die geen film zien

IN

Daarna laat men alle kinderen twee minuten spelen in een kamer met leuk speelgoed. Vervolgens verbiedt de onderzoeker de kinderen verder te spelen met het speelgoed. Zo wekt hij frustratie op bij alle kinderen.

VA N

Tenslotte wordt elk kind in de kamer gebracht waar alle spullen uit de video liggen: de Bobo pop, een hamer, een geweer … naast niet-agressief speelgoed zoals kleurpotloden en papier, poppen, plastieken dieren en vrachtwagens. De kinderen mogen daar twintig minuten spelen en men observeert het gedrag van elk kind. De onderzoekers maken op voorhand een aantal voorspellingen of hypotheses: —

Jongens zullen agressiever reageren dan meisjes.

Kinderen die de agressieve volwassene zien in de film, zullen meer agressief gedrag vertonen.

Kinderen die een model van hetzelfde geslacht observeren, zullen meer geneigd zijn dat te imiteren

dan wanneer het geslacht tussen kind en volwassene verschilt.

Kinderen die een niet-agressief model zien, zullen minder agressief zijn dan diegenen die een agressief

model zien. Maar de niet-agressieve filmgroep zal ook minder agressief zijn dan de controlegroep die geen film te zien krijgt.

Dit zijn de resultaten van hun experiment: —

Zoals voorspeld stellen diegenen die een agressief model gezien hebben veel meer agressief gedrag

in vergelijking met de experimentele groepen die een niet-agressief model gezien hebben en de controlegroepen.

Diegenen die een niet-agressief model gezien hebben, stellen minder agressief gedrag dan de

©

controlegroepen.

Kinderen die blootgesteld worden aan agressie imiteren exact hetzelfde gedrag dat ze hebben

geobserveerd bij de volwassene, maar stellen ook agressief gedrag dat ze niet gezien hebben.

Jongens zijn dubbel zo agressief als meisjes.

Er zijn belangrijke verschillen afhankelijk van of er een model van hetzelfde of van het andere geslacht wordt geobserveerd: •

Jongens die een man observeren die agressief is, stellen meer agressief gedrag naar de pop dan

jongens die een vrouwelijk model gezien hebben. HOOFDSTUK 3

94

Meisjes die een mannelijk model gezien hebben, imiteren meer fysieke agressie dan verbale agressie.

Meisjes die een vrouwelijk model gezien hebben, imiteren meer verbale agressie dan fysieke agressie.


Bandura voegt dus modelleren en imitatieleren toe aan het repertorium van de gedragstheorie. Onder modelleren verstaan we het proces waarbij iemand gedrag leert door het observeren van een ander persoon (het model). Wanneer het gedrag van de ander precies wordt nagebootst, spreken we van imitatieleren. In vervolgonderzoeken koppelt Bandura ook een gevolg aan het gedrag van de agressieve modellen. Hier wordt het model ofwel bestraft voor zijn agressieve uitspattingen, ofwel beloond na zijn agressie naar de pop toe. De verwachting is dat de mate van agressie het hoogst zou zijn bij zij die het model beloond zien worden en het laagst bij zij die het model bestraft zien worden. Dit wordt bevestigd. Maar het

IN

gedrag van het model in de bestrafte conditie wordt veel vaker nagedaan dan verwacht. Dit druist in tegen de gedragstheorie die zegt dat als iets niet bekrachtigd wordt of zelfs bestraft wordt, het gedrag zal uitdoven.

Verder voegt Bandura toe aan de gedragstheorie dat mensen geen dieren zijn en dat ze dus op

andere manieren leren. In de gedragstheorie wordt geen onderscheid gemaakt tussen mens en dier.

Vervolgens kaart Bandura aan dat mensen in tegenstelling tot dieren cognitieve wezens zijn. Ze

zijn in staat voorbij onmiddellijke beloning en straf te kijken en kunnen gemotiveerd worden door

VA N

langetermijnbeloningen.

Leeractiviteiten

Verklaar het gedrag van Jason vanuit de leertekst.

Jason mag in de vrije ruimte van het lesrooster in het vijfde jaar Humane wetenschappen een keuzevak kiezen. Een aantal van zijn vrienden kiezen voor koken. Hij wil niet kiezen voor koken, dat is toch voor vrouwen?

HOOFDSTUK 3

©

1

95


Trekkenbenadering van persoonlijkheid

3.6

Je zag vorig jaar hoe men manieren zocht om individuele verschillen tussen mensen te vatten en te meten. Een populaire en succesvolle invalshoek hierin is de trekkenbenadering. Die verzamelt via woordenboekstudies woorden die individuele verschillen beschrijven. Vervolgens wordt er via de statistische techniek factoranalyse (zie Agora 4) onderzocht of er een beperkt aantal grote factoren komen bovendrijven die in staat zijn de verschillen tussen mensen te vatten. Zo komt men uit op een heel beperkt aantal persoonlijkheidstrekken die toch het hele spectrum kunnen vatten van hoe mensen van elkaar

Leertekst 6

IN

kunnen verschillen. Het populairste en meest onderzochte is het vijffactorenmodel (de grote vijf) van Costa en McCrea.

De trekkenbenadering is een kwantitatieve benadering van

persoonlijkheid. Je onderscheidt je niet van anderen door kwalitatief

andere persoonlijkheidstrekken, maar door andere scores op dezelfde vijf persoonlijkheidstrekken.

neuroticisme

De vijf persoonlijkheidstrekken van de grote vijf zijn: neuroticisme versus stabiliteit

-

extraversie versus introversie

-

openheid voor ervaring versus geslotenheid

-

consciëntieusheid versus laksheid

-

vriendelijkheid versus antagonisme

persoonlijkheid altruïsme

VA N

-

openheid

consciëntieusheid

extraversie

Persoonlijkheidstrekken

Persoonlijkheid is volgens de trekkenbenadering een georganiseerd geheel van karakteristieken (in denken, voelen en doen) die aan een persoon kunnen worden toegekend. Dit geheel van eigenschappen beschrijft de manier waarop een persoon in verschillende situaties zal reageren. Deze benadering van persoonlijkheid bouwt zijn modellen op twee veronderstellingen: —

Persoonlijkheidstrekken zijn stabiel in de tijd omdat ze voor een groot stuk gebaseerd zijn op aangeboren neigingen of disposities.

Gedrag is een functie van persoonlijkheidstrekken. Wiskundig uitgedrukt: G = ƒ(P, O) waarbij G = gedrag, P = persoon en O = omgeving. Volgens trekkentheoretici valt gedrag vooral te bepalen aan de hand van iemands score op de vijf persoonlijkheidstrekken. Voor hen zijn omgevingsinvloeden hierbij een veel minder belangrijke factor.

©

Kritische bespreking van de trekkenbenadering In de wetenschappen spreekt men over validiteit van een concept of model.

Validiteit is een eigenschap van een test(afname) en houdt in dat we wel degelijk meten wat we willen meten.

Validiteit is een noodzakelijke voorwaarde voor elk wetenschappelijk concept en moet onderzocht HOOFDSTUK 3

worden. Vaak wordt er echter van uitgegaan dat we meten wat we willen meten, terwijl dit niet

96

altijd het geval is.


De leerkracht denkt dat hij met zijn examen geschiedenis van achttien pagina’s de kennis van geschiedenis op een valide manier meet, hij heeft immers verschillende vragen over elk hoofdstuk opgesteld. Maar er zitten heel wat leerlingen met ADHD in zijn klas, die een kortere aandachtsspanne hebben. Hij meet dus eerder volgehouden aandacht dan kennis van de geschiedenis. De test is niet valide. Het CLB neemt een intelligentietest af van Anne. De test is een wetenschappelijk gevalideerde intelligentietest voor kinderen: de WISC V. Maar het is een prachtige lentedag en Anne ziet uit het raam andere kinderen buiten spelen en ravotten. Ze maakt zich er snel van af om ook naar buiten te kunnen. De testafname is niet valide. Er is heel wat ondersteuning gevonden voor de validiteit van het vijffactorenmodel.

IN

In dit geval gaat het over de inhoudsvaliditeit: de vijf factoren meten wel degelijk iemands

persoonlijkheid én de vijf trekken zijn voldoende om iemands persoonlijkheid in kaart te brengen. We meten dus wel degelijk persoonlijkheid en we meten dit goed (in zijn volledigheid).

Ook cross-cultureel onderzoek vindt vaak dezelfde vijf factoren terug, wat ondersteuning geeft

aan de veralgemeenbaarheid van de grote vijf over culturen en landen heen. In een beperkt aantal landen vindt men naast de grote vijf nog een extra factor, typisch voor die cultuur. Stabiel in de tijd?

Heel wat onderzoek vindt ondersteuning voor de eerste veronderstelling dat

persoonlijkheidstrekken vrij stabiel zijn in de tijd. Anderzijds zijn er meer en meer studies die ook

VA N

de evolutie van persoonlijkheidstrekken beschrijven met het ouder worden. Persoonlijkheidstrekken zouden niet zo stabiel zijn als gedacht en ongeveer op dezelfde (voorspelbare) manier veranderen met het ouder worden. Dit is in tegenspraak met de eerste veronderstelling. Voorspellende validiteit?

Een ander belangrijk onderdeel van validiteit is de voorspellende validiteit. Kun je op basis van het model goede voorspellingen maken? Zal iemand die bijvoorbeeld heel extravert is ook vaak op de tafel dansen op feestjes? Gedrag kunnen voorspellen aan de hand van persoonlijkheidstrekken is de tweede veronderstelling van de trekkenbenadering. Maar hiervoor wordt heel weinig ondersteuning gevonden. Het blijkt heel moeilijk om gedrag te voorspellen op basis van persoonlijkheidstrekken. De voorspellende validiteit is laag. Alternatieve verklaringen voor gedrag

Sommige onderzoekers gaan nog verder door te stellen dat gedrag in grotere mate afhankelijk is van de situatie dan van stabiele trekken. Een interactie wordt dan voorgesteld tussen persoon en situatie. Anderen onderzoeken omgevingseffecten op maatschappijniveau en stellen vast dat persoonlijkheid kan gezien worden als een afspiegeling van hoe individuen hun (maatschappelijke) omgeving zien eerder dan als een unieke constellatie van scores op vijf

©

trekken. Deze onderzoekers kunnen bijvoorbeeld een belangrijk concept als (subjectief) welbevinden goed voorspellen aan de hand van de interactie tussen persoonlijkheidstrekken en omgevingsfactoren zoals nationale rijkdom, mate van individualisme en mate van sociale gelijkheid van de maatschappij waarin het individu leeft. Nog anderen, zoals Walter Mischel (1930 – 2018) gaan zelfs nog verder en stellen dat trekken niet (op zichzelf) bestaan, maar moeten gezien worden als cognitieve schema’s in het hoofd van de observator om informatie over de ander samen te vatten en te structureren. Trekken verwijzen dan niet naar stabiele neigingen, eigen aan een persoon, maar naar labels: een eenvoudige verklaring geven voor het actor-observatoreffect.

HOOFDSTUK 3

manier om informatie over een persoon te ordenen en vereenvoudigen. Dit zou mogelijk ook een

97


Het actor-observatoreffect is een beoordelingsfout waarbij we bij het verklaren van het gedrag van anderen overdreven de klemtoon leggen op stabiele, interne factoren (zoals persoonlijkheidstrekken). Bij het verklaren van het eigen gedrag wordt er wel voldoende rekening gehouden met de invloed van omgevingsfactoren (bv. slecht geslapen, omstandigheden, toeval …)

Conclusie Wat pleit voor de trekkenbenadering?

Sommige trekken veranderen doorheen de

Er is een vrij grote stabiliteit gevonden voor

tijd. Het heeft geen nut mensen in hokjes te

de meeste trekken.

stoppen als ze morgen toch weer veranderen.

IN

Wat pleit tegen de trekkenbenadering?

Toekomstig gedrag is niet goed voorspelbaar

Toekomstig gedrag in specifieke domeinen

aan de hand van persoonlijkheidstrekken.

(bv. alcoholisme, jobtevredenheid,

partnerrelatie …) is wel voorspelbaar. Zo zal

wie consciëntieus is vaak goed presteren op zijn job, wie eerder neurotisch is zal vaak zwakker presteren op zijn job. Als je de situatie in rekening brengt, kun je

persoonlijkheidstrekken. Bijna iedereen staat

vrij goed gedrag voorspellen aan de hand van

in de rij, gaat naar buiten als hij rook ziet,

persoonlijkheidstrekken.

betaalt belastingen ...

Zo zal wie neurotische trekken heeft vooral

VA N

De situatie overheerst vaak op

zwak presteren op het werk als samenwerken nodig is. Wie extravert is zal goed presteren op het werk als competitie belangrijk is.

GOOD TO KNOW

In China vindt men een moeilijk te vertalen factor boven op de big five: ‘kinderlijke vroomheid’. Een soort combinatie van ‘harmonie’ en ‘relatie oriëntatie’ die in China belangrijk is, maar niet gevat wordt door de vijf factoren van het big five model.

甘え amae

In Japan vindt men een soort passieve liefde of afhankelijkheid die haar oorsprong vindt in de relatie van een kind tot zijn moeder. Deze liefde zou een rol spelen in het vormen van nieuwe relaties als volwassene. Men noemt dit ‘amae’ en het leidt tot een vervaging van het scherpe onderscheid dat we in het Westen wel maken tussen

©

een persoon en zijn sociale groep. Een soort ‘opgaan’ in de ander of in de groep. Psychosomatische en mentale problemen ontstaan hier soms als een persoon zijn ‘amae’ verstoord geraakt, in die zin dat hij niet (langer) kan

HOOFDSTUK 3

rekenen op de geborgenheid bij/van anderen.

98


Leeractiviteiten

1

Bekijk onderstaande grafiek en beantwoord de vragen.

IN

Structurele stabiliteit van persoonlijkheid: Intercorrelaties tussen de vijf factoren op 18 en 22 A

C

N

O

Extraversion

--

.30

.26

-.37

.12

Agreeableness

.27

--

.29

-.35

.18

Conscientiousness

.16

-.20

--

-.38

.05

Neuroticism

-.37

-.27

-.30

--

.10

Openness

.05

.12

.12

-.11

--

VA N

E

Intercorrelaties op leeftijd 18 staan onder de diagonaal; intercorrelaties op leeftijd 22 staan boven de diagonaal.

a

Welke van de stellingen hieronder zijn correct? Licht toe als de stelling fout is. 1→ Je kunt nagaan of er samenhang is tussen de persoonlijkheidstrekken, hoe groot die is en welke richting die opgaat (positieve of negatieve samenhang). correct - fout

2→ Je kunt nagaan of samenhang tussen persoonlijkheidstrekken stabiel blijft door de tijd (tussen 18 en 22 jaar), met andere woorden: je kunt nagaan of er structurele stabiliteit is. correct - fout

3→ Je kunt nagaan hoe stabiel elke trek is over een periode van vier jaar.

©

correct - fout Zijn persoonlijkheidstrekken onafhankelijk van elkaar of niet? Bespreek voor de verschillende

persoonlijkheidstrekken.

HOOFDSTUK 3

b

99


c

Welke uitspraak is juist? Licht toe. 1→ Er is een vrij grote structurele stabiliteit van de persoonlijkheidstrekken tussen 18 en 22 jaar, behalve voor het paar consciëntieusheid – aangenaamheid. correct – fout 2→ We kunnen besluiten dat de onderlinge relaties tussen de trekken bij mensen redelijk tot heel stabiel blijven over de tijd heen.

Bekijk de grafiek hieronder en beantwoord de vragen.

2

IN

correct - fout

Donnellan en Lucas (2008) onderzochten de stabiliteit van de big five. Ze deden dit via twee grote datasets, een in Engeland en een in Duitsland. Samen bekeken ze net geen 35 000 mensen. Dit cross-sectionele onderzoek levert deze resultaten op: EXTRAVERSIE

55

ALTRUÏSME

55

VA N

T-score

50

T-score

50

45

45

40

40

16

21

26

31

36

41

46 51 56 leeftijd

61

66

71

76

81

16

CONSCIËNTIEUSHEID

55

31

36

41

46 51 56 leeftijd

61

66

71

76

81

61

66

71

76

81

NEUROTICISME

T-score

T-score

50

45

45

40

40

21

26

31

36

41

©

16

46 51 56 leeftijd

61

66

71

76

81

T-score

45

40 21

26

31

36

21

26

31

36

41

46 51 56 leeftijd

Duitse steekproef Engelse steekproef

50

16

16

OPENHEID

55

HOOFDSTUK 3

26

55

50

100

21

41

46 51 56 leeftijd

61

66

71

76

81


a

Zoek op wat een ‘cross-sectionele’ studie betekent in deze context. Vergelijk dit met de tegenhanger:

b

IN

longitudinaal onderzoek. Bespreek de voor- en nadelen van de cross-sectionele aanpak in dit verband.

Som de belangrijkste evoluties in persoonlijkheidstrekken over de leeftijd op en geef ook de richting van

VA N

de evolutie aan.

c

3

Probeer een mogelijke verklaring te geven voor de resultaten bij de trek neurotiscisme.

Je vulde vorig jaar online de verkorte versie van de big five persoonlijkheidsvragenlijst in. Je kunt de lijst terugvinden op iDiddit. Zoek een vacature van een job die je later zou willen uitoefenen. Bespreek op een apart blad welke persoonlijkheidstrekken er gevraagd worden en vergelijk met jouw score: in welke mate sluit jouw persoonlijkheid aan bij het profiel dat men zoekt in de vacature?

Als je geen idee meer hebt van je score of als je deze test vorig jaar niet invulde, kun je best eerst de test

opnieuw invullen op iDiddit.

Zoek op google scholar of in vaktijdschriften of je ondersteuning kunt vinden voor het voorspellen op basis van persoonlijkheidstrekken van een afhankelijke variabele naar keuze: alcoholisme, partnerrelaties, psychische stoornissen, academisch succes, ziekte. Bespreek op een apart blad.

HOOFDSTUK 3

©

4

101


Humanistische visie op persoonlijkheid

3.7

In de voorgaande visies, namelijk de psychodynamische, de gedragstheoretische, de sociaal-cognitieve leertheorie en de trekkenbenadering, is er geen ruimte voor het individu. Dat is ofwel speelbal van zijn ouders en vroegkinderlijke trauma’s, ofwel het resultaat van lange reeksen belonings- en strafschema’s, ofwel uitgerust met verschillende persoonlijkheidstrekken die besloten liggen in de genen. Wie het individu is, wat het wil en hoe het de zaken ziet, komen niet aan bod in voorgaande theorieën. Na WOII is men geschokt door waartoe een mens in staat is. Het is de grote discussie of je met uitspraken zoals ‘Wir haben es nicht gewusst’ de verantwoordelijkheid voor de wreedheden buiten jezelf kunt leggen of niet. In welke mate geef je het individu verantwoordelijkheid voor de eigen acties? Het is in die tijdsgeest dat de humanistische visie opgang maakt. Je zult

IN

merken dat het eerder een filosofische dan een wetenschappelijke stroming is.

Leertekst 7 Het actuele en het ideale zelf

Carl Rogers (1902 – 1987), een van de grondleggers van de humanistische psychologie, schuift het concept ‘self’ of ‘het zelf’ naar voor als centraal idee in de persoonlijkheidsontwikkeling.

VA N

We vatten zijn visie samen in onderstaand schema en onderstaande tabel.

(on)voorwaardelijke

waardering van anderen

waarderingsvoorwaarden van anderen

het zelf

actuele zelf

zelfverwezenlijking

ideale zelf

subjectieve beleving

Het zelf = (actuele zelf + ideale zelf) Ideale zelf

Ons idee over hoe we nu zijn. Bevat:

Ons idee over wie we graag zouden zijn, wat

©

Actuele zelf of zelfconcept — —

zelfbeeld: al onze evaluatieve oordelen

we graag willen bereiken. Bevat:

(+ en -)

onze eigen ideeën

feitelijke overtuigingen (mogelijkheden,

verinnerlijkte waarderingsvoorwaarden

beperkingen, visies, waarden en normen,

van anderen

fysieke eigenschappen ...) HOOFDSTUK 3

De afstand tussen het actuele zelf en het ideale zelf bepaalt geluk en zelfvertrouwen.

102

kleine afstand of lage incongruentie → zelfverwezenlijking grote afstand of incongruentie → groeipotentieel ingeperkt


Kritische bespreking van de humanistische theorie Het is niet omdat je graag wil dat iets zo is, dat het ook zo is. Het is belangrijk voor de moraal na WOII en de wederopbouw van de samenleving om te geloven in vooruitgang, zelfactualisatie en de verantwoordelijkheid van het individu om het eigen leven vorm te geven en eigen keuzes te maken. Dit kan heel waardevol zijn als filosofische stroming, maar in de psychologie wil men wetenschappelijke onderbouwing van deze aannames. Is er wetenschappelijke evidentie voor de visie van de humanistische psychologie? Evidentie voor humanistische visie

Concepten die gebruikt worden zijn vaag en

Men vindt ondersteuning voor het effect

moeilijk te operationaliseren en te meten bv.

van zelfvertrouwen, zelfactualisatie en

zelfactualisatie, zelfvertrouwen, persoonlijke

persoonlijke groei op positieve psychologische

groei …

uitkomsten (geluk, mentaal welbevinden,

IN

Evidentie tegen humanistische visie

algemeen welbevinden).

Men vindt ondersteuning voor de werking

theorie bv. Maslow zijn behoeftepiramide

van de cliëntgeoriënteerde therapie van

kan niet verklaren waarom iemand in een

Rogers. De hoofdgedachte van deze therapie

brandend huis rent om zijn boeken te redden

is dat mensen de mogelijkheden hebben om

(zelfactualisatie die voorrang neemt op fysieke

zichzelf te genezen. De therapeut helpt daarbij

integriteit). Hoe verklaart deze theorie dat

de cliënt om zijn of haar eigen potentieel te

iemand wegloopt van familie en land (sociale

bereiken.

VA N

Observaties stroken niet steeds met de

behoefte) om een vrij leven te kunnen leiden (zelfactualisatie)?

Humanisten zijn gekant tegen meten en

Concepten als actief luisteren, empathie en

vastleggen. Humanisme is een reactie tegen

coaching hebben hun werking aangetoond en

het behaviorisme. De complexiteit van de

worden vandaag nog steeds gebruikt in heel

menselijke persoonlijkheid en de menselijke

wat therapeutische stromingen en ver buiten

interactie kan niet gevat worden door cijfertjes

de therapiekamer.

en tabellen. Dit probleem is eerder filosofisch van aard, humanisten gaan niet akkoord met

de wetenschappelijke methode als middel om tot waarheid te komen. Hierdoor is er weinig

onderzoek gedaan naar de theorieën van het humanisme.

©

Een belangrijk kritiekpunt op de humanistische visie is dat het lastig is te operationaliseren. Operationaliseren is het meetbaar maken van concepten. Je zet een concept om in een of meerdere variabelen. Dan maak je die variabelen meetbaar zodat je ze kunt onderzoeken/ meten/observeren.

Zo kun je het concept persoonlijkheid omzetten in vijf variabelen (de grote vijf persoonlijkheidstrekken). Elke variabele wordt omgezet in de som van een aantal meetbare vragen die vaak zorgen? Word ik snel boos? Voel ik me vaak somber?

HOOFDSTUK 3

in een enquête kunnen gesteld worden. Om neuroticisme te meten stelt men vragen zoals: Maak ik me

103


VIP Carl Rogers (1902 – 1987) stond samen met Abraham Maslow (zie vorig jaar) aan de wieg van de humanistische stroming. Rogers is vooral bekend geworden met zijn ’cliëntgeoriënteerde’ psychotherapie die alle uitgangspunten van de humanistische stroming meenam in de therapie met de cliënt. Zijn therapie was non-directief, wat betekent dat de therapeut niet sturend is en dat alles vanuit de cliënt komt. De cliënt moet zorgen voor de eigen zelfverwezenlijking. Hij introduceert de rol van de therapeut als coach. Hij zal via actief luisteren en

IN

empathie als kernwerktuigen de cliënt naar zelfverwezenlijking begeleiden.

Leeractiviteiten

1

Herbekijk de tabel met de uitleg en het schema in Leertekst 7. Waaraan kan gewerkt worden om

VA N

(makkelijker) tot zelfverwezenlijking te komen? Denk aan (ideaal) zelfbeeld, werken aan je zelfbeeld, waarderingsvoorwaarden van anderen ...

2

Prospectie en reflectie. Vul onderstaande toekomstprojectie in.

TOEKOMSTPROJECTIE

Zo ben ik nu

©

Wie ben je? Beschrijf je persoonlijkheid.

Woonplaats en buurt

De gewenste situatie over tien jaar /10

/10

HOOFDSTUK 3

Gezinssituatie /10

104


Zo ben ik nu

De gewenste situatie over tien jaar

Sociale omgeving (vrienden, familie)

/10

Hobby’s/vrijetijdsbesteding /10

IN

Diploma(’s) /10

Werk /10

VA N

Financiële situatie

/10

/10

Waarden die je belangrijk vindt.

/10

Andere voor jou belangrijke zaken, in volgorde van belangrijkheid

/10

Welke zaken zouden jouw levenstevredenheid een flinke deuk geven?

/10

©

Groepen waar je deel van uitmaakt.

Schrijf nu naast elk onderdeel hoe belangrijk dat is voor jouw levenstevredenheid. Geef een score op 10

(10 = essentieel, 1 = weinig belangrijk). In welke mate wijkt jouw actuele zelf af van jouw ideale zelf? Met andere woorden: hoe groot is de kloof of de HOOFDSTUK 3

incongruentie tussen je ideale zelfbeeld en je actuele zelfbeeld?

105


3.8

De biologische stroming

De biologische stroming gaat ervan uit dat persoonlijkheid ingebakken zit in onze biologie. We worden geboren met een bepaalde persoonlijkheid die op basis van omgevingsinput tot uiting komt. In deze leertekst zetten we de biologische bril op en kijken we of we ondersteuning kunnen vinden voor de biologische oorsprong van persoonlijkheid.

Psychobiologie en de sensation seeking personality

IN

Leertekst 8

Marvin Zuckerman (1928 – 2018) onderzocht persoonlijkheid op

het snijpunt van de biologie en de psychologie, de psychobiologie genaamd. Hij voegt sensation seeking behavior toe aan de grote

vijf van persoonlijkheidstrekken. Hij stelt dit individueel verschil voor als een belangrijke persoonlijkheidstrek die niet vervat zit in de grote vijf. Je kunt het linken aan de trek ‘openheid’

van de grote vijf, maar dan een specifiek soort openheid voor

sensaties. Zuckerman beschrijft het als een hang naar complexe

VA N

en intense ervaringen, veelal niet zonder risico. Denk maar aan

parachutespringen, racen, bergbeklimmen, bungee springen, jetskiën, downhill mountainbiken ... Robert Cloninger (1944) onderzoekt deze trek verder en kan aantonen dat hij in grote mate aangeboren en dus biologisch ingebakken zit.

Neurobiologie en het BIS en BAS systeem van Gray

Door de grote vorderingen die men maakt in de neurologie (studie van het zenuwstelsel, waaronder de hersenen) en dan vooral in de neurologische beeldvorming, komen de neurobiologie en neuropsychologie in een stroomversnelling terecht.

Jeffrey Gray (1934 – 2004) ontwikkelt een neuropsychologisch model voor persoonlijkheid waarbij hij twee neurologische systemen naar voor schuift die een invloed hebben op de persoonlijkheid. Het Behavioral Inhibition System (BIS) en het Behavioral Activation System (BAS). Gray slaat de brug tussen de gedragstheorie en neurologie. Hij linkt leerprincipes aan onze neurologie en geeft exacte locaties in de hersenen waar die systemen zich bevinden en waar informatie over bekrachtiging en straf opgeslagen wordt. Zijn model geeft aan hoe gevoelig een persoon is voor bekrachtiging en straf uit de omgeving. Het geeft een biologische basis aan persoonlijkheidstrekken, emotie en motivatie. Het BIS en BAS systeem moeten opgevat worden als twee aparte dimensies of systemen, niet als twee uitersten van één dimensie. Je kunt dus op beide

HOOFDSTUK 3

©

hoog of laag scoren.

106


Behavioral Activation System (BAS)

Motivatie:

Motivatie:

inhouden, verminderen, vermijden van

actie, toenadering, doelgericht gedrag om

negatieve ervaringen

positieve ervaringen te bekomen

Metafoor:

Metafoor:

rempedaal

gaspedaal

BIS actief als kans op negatieve gevolgen hoog

BAS actief als kans op positieve gevolgen hoog

is.

is.

Reageert op en onthoudt straf, frustratie, nare

Reageert op en onthoudt beloningen en

ervaringen.

positieve gevolgen.

Locatie:

Locatie:

hypocampus

samenwerking tussen regio’s (orbitofrontaal,

IN

Behavioral Inhibition System (BIS)

anterieur cingulate cortex, insular, amygdala, nucleus accumbens)

Link met grote vijf persoonlijkheidstrekken:

neurotiscisme, consciëntieusheid

impulsiviteit, extraversie, openheid

Link met emoties:

Link met emoties:

angst, onzekerheid, somberheid

hoop, blijheid, opgewektheid

Link met neurodiversiteit en psychologische

Link met neurodiversiteit en psychologische

stoornissen:

stoornissen:

angststoornissen (overactief BIS systeem)

ADHD (overactief BAS systeem en slecht

VA N

Link met grote vijf persoonlijkheidstrekken:

werkend BIS systeem)

Het arousalniveau van Eysenck

Hans Eysenck (1916 – 1997) brengt de persoonlijkheidstrek introversie-extraversie die je kent van de grote vijf in verband met het biologisch concept ‘opwindingsniveau’ of ‘arousal’. Van deze persoonlijkheidstrek is duidelijk aangetoond dat hij een grote biologisch-genetische factor heeft. Iedereen streeft volgens Eysenck naar een optimaal niveau van arousal (opwinding/spanning). Je kunt dit voorstellen als een ballon. AROUSALBALLON

AROUSALBALLON

introvert

extravert

overprikkeling stress

©

overprikkeling stress ideaal middengebied optimale arousal

ideale middengebied optimale arousal

HOOFDSTUK 3

onderprikkeling verveling

onderprikkeling verveling

107


Alles wat boven het optimale arousalniveau uitkomt, is overprikkeling voor het individu. Alles wat eronder valt, leidt tot verveling. Het verschil tussen introverten en extraverten zit in de ligging van dat middengebied. Introverten hebben van nature al een hoger arousalniveau, onder andere door hun gevoeligheid voor interne prikkels. Ze zitten al bij laag prikkelende omgevingen aan hun ideale arousalniveau en raken snel overprikkeld. Daarom zoeken zij veel minder externe prikkels op. Extraverten langs de andere kant hebben van nature een laag prikkelniveau en raken snel verveeld. Zij zoeken sterk prikkelende omgevingen om hun arousal op te krikken zodat ze in de ideale zone terecht komen. Overprikkeling komt bij hen niet snel voor. Een experiment om de verschillen in prikkelbaarheid van het zenuwstelsel tussen introverten en extraverten te onderzoeken bestond erin de proefpersonen in een citroen te laten bijten.

IN

Vervolgens mat men de hoeveelheid speekselproductie. Introverten maken merkelijk meer speeksel aan dan extraverten. Hun zenuwstelsel reageert veel feller op die citroenprikkel. Besluit persoonlijkheid vanuit biologisch perspectief

Recent onderzoek in de neurologie toont aan dat de verwerking van prikkels, de interpretaties ervan en onze reactie erop allemaal kunnen vertaald worden in de werking van neuronen of zenuwcellen. Onze persoonlijkheid bepaalt dan voor een groot stuk welke neuronen actief

worden en ook hoe snel ze actief worden. Je kunt het vergelijken met de druppel die de emmer

doet overlopen. Neuronen zijn dan emmers en of de emmer overloopt en het neuron dus actief

wordt, hangt af van persoonlijkheidstrekken, vroegere ervaringen (trauma’s, leerprocessen …) en

VA N

de situatie. Als iemand bijvoorbeeld hard tegen je aanstoot, is het de vraag of de emmer van de agressieve neuronen zal overlopen. Als je een stabiele opvoeding hebt genoten, weinig trauma’s hebt en een hoge score op aangenaamheid, dan heb je een diepe emmer. De kans is groot dat hij niet zal overlopen door de situatie. Als je geleerd hebt om conflicten op te lossen door fysiek geweld, dan zal de emmer zeker overlopen in deze situatie.

Tenslotte medieert de situatie de persoonlijkheidstrekken. Als de persoon met een agressieve persoonlijkheid bijvoorbeeld zijn kleuter aan de hand heeft en een goed voorbeeld wil zijn, dan zal de emmer misschien toch niet overlopen. De kleuter is een eigenschap in de situatie die ervoor zorgt dat er een lek in de emmer zit, waardoor die persoon moeilijker tot agressie kan overgaan. Zo combineer je met de neurologische invalshoek eigenlijk alle voorgaande invalshoeken.

GOOD TO KNOW

Persoonlijkheidspsychologie

Hans Eysenck (1916 – 1997) is bekend geworden door zijn onderzoek op het gebied van de persoonlijkheidspsychologie. Hij verrichtte op dit

terrein baanbrekend werk. Met behulp van statistische analysemethoden

zoals de factoranalyse meent hij alle persoonlijkheidsverschillen te kunnen

©

ordenen in drie hoofdtrekken: psychoticisme, extraversie en neuroticisme. Het PEN-model van de persoonlijkheid. De theorie van Eysenck lijkt vanuit biologisch standpunt de meest 'zuinige theorie' in vergelijking met andere persoonlijkheidsonderzoekers. Raymond Cattell (zie vorig jaar) had zestien hoofdtrekken nodig en de grote vijf heeft er vijf nodig. Eysenck publiceert ook over de erfelijkheid van intelligentie en crimineel gedrag. Dit roept veel (vooral politiek geladen) weerstand op. Zijn onderzoek haalt opnieuw de polemiek van nature versus nurture boven, met alle gevolgen van dien voor de aanpak van crimineel gedrag.

HOOFDSTUK 3

Eysenck heeft zich ook altijd verzet tegen de psychoanalyse. Hij schuift gedragstherapie naar voor als een

108

empirisch toetsbaar alternatief voor de theorie van Sigmund Freud. Na zijn dood komt Eysenck in opspraak omdat er serieuze vragen zijn over de wetenschappelijke kwaliteit van zijn werk. Nadat het onmogelijk blijkt om zijn resultaten te herhalen, wordt duidelijk dat er zo goed als zeker sprake moet zijn van grootschalige datafabricatie, datamanipulatie en twijfelachtige onderzoekspraktijken. Begin 2020 besluiten de wetenschappelijke tijdschriften Perceptual and motor skills en Psychological reports om zijn werk terug te trekken.


Leeractiviteiten

1

Hoewel een aantal van de inzichten van Eysenck controversieel zijn, ook omdat ze niet altijd de wetenschappelijke toets kunnen doorstaan, is de idee van arousal, spanning/ prikkeling interessant. Iedereen heeft weleens zin in iets spannend en uitdagend. De één heeft er meer zin in dan de ander. Bekijk op iDiddit de animaties over risicosituaties en reacties van het Vlaams expertisecentrum voor alcohol en andere drugs (VAD). Deze vereniging is actief in het kader van het preventiebeleid voor alcohol- en andere

2

IN

drugsproblemen. Ga voor jezelf na in hoeverre jij gevoelig bent en hoe je daarmee omgaat.

We bespraken hierboven hoe moeilijk het is om de concepten van de humanistische psychologie te

operationaliseren of meetbaar te maken. Toch is het mogelijk om dit te doen. Verdeel je in een aantal groepjes. Werk volgende opdrachten uit op een apart blad. a

Denk per groepje na hoe je een van deze variabelen kan operationaliseren (meetbaar maken): actuele zelf - ideale zelf - (on)voorwaardelijke waardering van anderen

b

Denk na hoe je link zou kunnen onderzoeken tussen persoonlijkheidsontwikkeling enerzijds en de discrepantie tussen actuele en ideale zelf anderzijds.

Denk na over hoe je de link tussen (on)voorwaardelijke waardering en persoonlijkheidsontwikkeling zou

VA N

c

HOOFDSTUK 3

©

kunnen onderzoeken.

109


3.9

Voorbij stabiele persoonlijkheid(strekken) Er wordt veel belang gehecht aan persoonlijkheid(sonderzoek). Toch stellen we vast dat voorspellingen van gedrag aan de

hand van persoonlijkheidstrekken niet zo goed zijn. Toch zeker niet als we over situaties heen gedrag willen voorspellen aan de hand van persoonlijkheid. Sommige onderzoekers bekijken het daarom breder en onderzoeken het complexe samenspel tussen individu en de situatie/omgeving. Zij komen tot andere concepten om individuele verschillen uit te leggen dan persoonlijkheidstrekken. Sommige onderzoekers nuanceren daardoor sterk het belang van persoonlijkheid en stellen dat de eisen van de situatie

Leertekst 9

Interne locus of control

Ik zorg dat zaken

Externe locus of control

Ik krijg nooit

Waarom ik?

VA N

Ik krijg wat ik

IN

bepalen hoe de mens zich gedraagt.

verdien.

gebeuren.

Ik bepaal mijn

wat ik verdien.

Mijn lot is

mijn fout

bestemming.

bepaald.

Ik kan.

niet mijn fout

Ik kan niet.

J.B. Rotter (1916 – 2014) bouwt verder op het bekrachtigingsidee (zie hoofdstuk 4) van de gedragstheorie. Zijn idee is dat onze vroegere leerprocessen leiden tot veralgemeende verwachtingen over beloning. Je kunt bekrachtiging of beloning zien als afhankelijk van je eigen gedrag, met andere woorden als zijnde onder jouw controle. Of je kunt dit zien als buiten jouw controle, door toeval of geluk. De vraag volgens Rotter is waar jouw locus of control, jouw plaats van controle, ligt. Bij jezelf

HOOFDSTUK 3

©

(intern) of buiten jezelf (extern). Jouw locus heeft een grote impact op jouw persoonlijkheid.

110

Interne locus of control

Externe locus of control

Idee:

Idee:

Je gelooft dat je je eigen leven bepaalt en

Je gelooft niet dat jij controle hebt over je

controle hebt over de zaken die gebeuren (met

omgeving. Je leven wordt bepaald door het lot,

jou).

toeval, andere mensen of een godsfiguur.

Gevolg:

Gevolg:

Je schrijft je resultaten (of het gebrek

Je wijt je resultaten (of het gebrek daaraan)

daaraan) toe aan je eigen gedrag, attitudes

aan oorzaken buiten jezelf (toeval, (on)geluk,

en persoonlijkheidstrekken (inzet of gebrek

de ander).

daaraan, ingesteldheid).


Interne locus of control

Externe locus of control

Link met welbevinden:

Link met welbevinden:

hoger mentaal welbevinden, beschermende

lager mentaal welbevinden, meer angst en

factor voor angst en depressie

depressie

Beide zijn twee uitersten op één dimensie. Mensen kunnen voor verschillende domeinen een verschillende locus hebben. Het is een kwestie van meer of minder, niet van het een of het ander. externe locus of

control

control

IN

interne locus of

locus of control Ik heb controle over de gevolgen van mijn gedrag. Persoonlijkheidstrek zelfcontrole

De gevolgen van mijn gedrag liggen buiten mijn controle.

Walter Mischel (1930 – 2018) introduceert het concept zelfcontrole in situaties waarin je onder

VA N

grote druk staat als belangrijk onderdeel binnen persoonlijkheid. Zijn marshmallowexperiment is intussen beroemd geworden. Hier schotelt hij kinderen twee opties voor. Ofwel nu één aangeboden marshmallow opeten, ofwel even wachten (vijftien minuten) en dan twee marshmallows krijgen. Vanzelfsprekend voorspelt leeftijd in grote mate of een kind voldoende zelfcontrole heeft om bekrachtiging uit te stellen, maar hij merkt ook grote verschillen op tussen kinderen binnen dezelfde leeftijdsgroep. Blijkbaar is zelfcontrole ook een individueel verschil of zelfs een persoonlijkheidstrek die niet gemeten wordt door de grote vijf.

Mischel toont verder aan dat zelfcontrole als kind een enorm belangrijk individueel verschil is omdat dit samenhangt met allerhande belangrijke uitkomsten op volwassen leeftijd. Concreet vindt hij dat kinderen die niet kunnen wachten meer last krijgen van obesitas, academisch minder succesvol worden, minder sociaal-cognitieve vaardigheden hebben en een hoger risico hebben op druggebruik. Verder onderzoek toont zelfs aan dat zelfcontrole een veel betere voorspeller is voor academisch succes dan intelligentie (IQ), wat tot dan de beste voorspeller was voor schoolsucces. Bij kinderen die een hoge mate van zelfcontrole hebben, vindt hij dan weer allerlei positieve en beschermende effecten tegen risico’s en negatieve gebeurtenissen (denk hier aan scheiding van ouders, jobverlies, overlijden van een belangrijke ander ...) Zijn psychologische variabele ‘zelfcontrole’ heeft dus een veel sterkere voorspellende validiteit dan gelijk welke

©

persoonlijkheidstrek van de grote vijf. Zo gesteld schetst dit een pessimistisch beeld voor zij die geen zelfcontrole hebben. Mischel onderzoekt of hij zelfcontrole bij kinderen kan aanleren. Hij beschouwt zelfcontrole als een positief persoonlijkheidskenmerk dat te trainen is. Een van zijn strategieën is om de kinderen te leren dat ze zich moeten voorstellen dat de marshmallows niet echt zijn, maar een ingebeeld

HOOFDSTUK 3

snoepje. Kinderen die voordien geen minuut konden wachten, houden het nu een kwartier vol.

111


GOOD TO KNOW Cortex Op de kruising tussen de biologische stroming en het situationisme van Mischel heeft men recent onderzoek uitgevoerd naar zelfcontrole met een functionele MRI. Als een bepaald gebied actief is, is er meer doorbloeding van zuurstofrijk bloed. Met fMRI kan dat worden afgebeeld. De hypothese is dat je verschillen zou moeten zien tussen mensen met hoge en lage zelfcontrole in oplichtende hersengebieden die geassocieerd worden met impulscontrole en executieve functies. Dit is precies wat men vindt. Concreet vindt men bij mensen met een hoge mate van zelfcontrole

IN

een verhoogde activiteit in de anterieure prefrontale cortex, de anterieure cingulate cortex en de linkse inferieure frontale gyri. Merk op dat deze gebieden deels dezelfde zijn als deze waaruit het BAS systeem van Gray is opgebouwd.

Leeractiviteiten

1

Er is kritiek gekomen op het marshmallowonderzoek van Mischel omdat hij gewerkt heeft met een steekproef

VA N

die bijna volledig bestond uit kinderen van universiteitsmedewerkers. In een nieuwe steekproef bleek dat de socio-economische status van de ouders van het kind bepalend is voor de zelfcontrole van het kind. Is dat een probleem?

HOOFDSTUK 3

©

Was dit dus een terechte kritiek en zo ja, waarom?

112


3.10

Het cross-culturele perspectief

We gaven af en toe al een cross-culturele insteek in de andere stromingen hierboven. Cross-cultureel onderzoek stelt twee doelen. Een eerste doel is nagaan of bestaande theorieën overdraagbaar zijn naar andere culturen. Het onderzoekt bijvoorbeeld of de grote vijf over landen en culturen heen gebruikt kan worden om persoonlijkheid(strekken) in kaart te brengen. Het doet dit ook met andere onderdelen van persoonlijkheid zoals intelligentie, emotie, motivatie en met andere psychologische concepten zoals sociaal gedrag, cognitie, gezondheidsgedrag … Een tweede doel is de invloed van cultuur op de (persoonlijkheid van de) mens onderzoeken door mensen uit verschillende culturen met elkaar te vergelijken. Na gelijkstellen van (of controleren op) alle andere variabelen (geslacht,

Leertekst 10 Hofstedes cultuurdimensies

IN

leeftijd, religie, seksuele oriëntatie, SES …), kunnen de verschillen dan worden opgevat als invloed van de cultuur?

Eén van de grondleggers van de cross-culturele vergelijking is de Nederlandse

organisatiepsycholoog Geert Hofstede (1928 – 2020). Hij merkt dat mensen binnen eenzelfde land

vrij goed overeenkomen wat betreft meningen, keuzes en gedrag. Tegelijk ziet hij grote verschillen

VA N

tussen mensen die in verschillende landen wonen. Dit kun je niet verklaren met (aangeboren) persoonlijkheidstrekken, want die zouden niet zo netjes de grenzen van een land mogen volgen. Hofstede stoot dus op cultuur als belangrijke verklaring voor wat de ene mens van de andere onderscheidt. Hij ontwikkelt op basis van een grootschalig onderzoek in 1966 een model om die cultuur te meten. Hij komt uit op een model van vijf cultuurdimensies. Die vijf dimensies zijn voldoende om culturen met elkaar te kunnen vergelijken en dus om culturele verschillen in kaart te brengen. (Helemaal in analogie met de grote vijf die ook vijf dimensies nodig heeft om alle verschillen tussen mensen te vatten.) Dertig jaar later voegt Hofstede nog een zesde dimensie toe aan zijn model.

collectivisme

korte termijn

©

masculiniteit

risicomijdend

sterke sociale controle

machtsverdeling identiteit

tijdsoriëntatie rolopvatting

onzekerheidsvermijding levenshouding

zwakke hiërarchie

individualisme

lange termijn

femininiteit

pragmatisch

zwakke sociale controle

HOOFDSTUK 3

sterke hiërarchie

113


Culturele dimensies van Hofstede Hoge machtsafstand

Lage machtstafstand

sterk hiërarchische samenleving

gelijkwaardigheid tussen mensen

sterk ongelijke verdeling van macht

gelijkere verdeling van macht

grote afstand tussen mensen in

lage afstand tussen mensen in

verschillende sociale posities (u, uw) —

aanvaarden van machtsverschillen

verschillende sociale posities (jou, jij) —

willen uitleg bij machtsverschillen

zonder uitleg Collectivistisch

Individualistisch

groep belangrijker dan individu

hoge onderlinge afhankelijkheid

zorg voor elkaar en loyaliteit

IN

individu belangrijker dan groep lage onderlinge afhankelijkheid vrijheid en beperkte loyaliteit

Kortetermijndenken

Langetermijndenken

weinig oog voor traditie en vaststaande

normen en waarden

focus op het nu, streven naar

onmiddellijk resultaat

— —

creativiteit en baanbrekende innovatie:

sterke banden met het verleden

ver vooruitkijken in de toekomst tradities, normen en waarden

volharding en ontwikkeling van kleine

innovaties naar steeds beter

VA N

gamechangers Masculien

Feminien

wil om de beste te zijn

dingen graag doen

prestatie, assertiviteit, dominantie

relaties, zorg, kwaliteit van leven

duidelijke rolverdeling tussen man en

overlappende rollen tussen man en

vrouw

vrouw

Hoge onzekerheidsvermijding

Lage onzekerheidsvermijding

lage tolerantie voor onzekerheid

hoge tolerantie voor onzekerheid

toekomst proberen beheersen (sociale

toekomst laten gebeuren

zekerheid, verzekeringen, sparen …)

vrijheid en flexibiliteit in aanpak van

regelgeving en procedures om zaken

situaties

onder controle te houden

Hoge terughoudendheid

Lage terughoudendheid

terughoudende mensen

impulsieve mensen

verlangens en impulsen inhouden

genieten en plezier beleven

hoge sociale controle

lage sociale controle

Hoewel het werk van Hofstede baanbrekend is en vandaag nog steeds gebruikt wordt, komt er ook

©

kritiek. Zo meet zijn model enkel de gemiddelden op elke dimensie binnen een land. Het geeft dus de grootste gemene deler, wat meestal neerkomt op de dominante cultuur binnen dat land. Het houdt geen rekening met minderheidsgroepen die misschien een heel ander scoreprofiel hebben

HOOFDSTUK 3

op zijn dimensies.

114


VIP Geert Hofstede (1928 – 2020) is een Nederlandse organisatiepsycholoog die bekend wordt door zijn onderzoek naar cultuurverschillen. Hij werkt als onderzoekshoofd bij de computerbouwer IBM in de jaren 1960. Hij moet er internationaal onderzoek doen naar de mening van werknemers bij IBM. Hij legt hen een vragenlijst voor met items als: Wat is het belangrijkst voor jou? a Een job die je tijd geeft voor je familie. b Uitdagend werk dat je het gevoel heeft iets bereikt te hebben.

IN

c Vrijheid om je eigen aanpak van je werk te kiezen.

Hij stelt vast dat naast individuele verschillen (die je kunt wijten aan

persoonlijkheidstrekken) ook heel duidelijk nationale en internationale

verschillen tevoorschijn komen in wat mensen belangrijk vinden. Dit kun je niet aan persoonlijkheid toewijzen. Hij vindt in zijn onderzoek iets wat bovenop en

naast persoonlijkheid gedrags- en meningsverschillen kan verklaren: cultuur. Dankzij hem kan IBM (en later anderen) cultuurverschillen tussen de

verschillende vestigingen meetbaar maken. Hofstede stelt zich later tot

doel inzicht te geven in cultuurverschillen om ze op die manier te kunnen

VA N

overbruggen. Hij ontwikkelt zijn model met vijf, later zes, dimensies dat het mogelijk maakt om elke cultuur te vergelijken met hetzelfde model. Dit is meteen ook zijn grootste verdienste. Hij ontvangt tien eredoctoraten aan

HOOFDSTUK 3

©

verschillende universiteiten in verschillende landen.

115


Leeractiviteiten

1

Hoe zou je België als land scoren op de dimensies van Hofstede? In welke mate scoort ons land hoog, gemiddeld of laag op elke dimensie? Beargumenteer je antwoord. Vergelijk dit vervolgens met een ander land dat jullie (of een aantal van jullie) goed kennen.

machtsafstand

Argumentatie

VA N

individualisme

Score België

IN

Dimensie

korte termijn

masculien

onzekerheids­ vermijding

©

terughoudend-

HOOFDSTUK 3

heid

116


Dimensie

Score

Argumentatie

machtsafstand

korte termijn

IN

individualisme

VA N

masculien

onzekerheids­ vermijding

terughoudend-

HOOFDSTUK 3

©

heid

117


Exit Analyse Herbekijk de mogelijke verklaringen voor persoonlijkheidsontwikkeling van de instap aan het begin van het

Je bent wie je bent.

b

De persoonlijkheid wordt gevormd in de kindertijd.

VA N

a

IN

hoofdstuk. Probeer ze in de context te plaatsen van de (persoonlijkheids)psychologie met wat je nu weet:

Persoonlijkheid is niet statisch.

d

Onze persoonlijkheid wordt gevormd omdat we andere personen imiteren of nabootsen.

©

c

HOOFDSTUK 3

e

118

Persoonlijkheid wordt gevormd.


f

Je kunt worden wat je wil.

Synthese Maak een kwalitatieve samenvatting van dit hoofdstuk.

b

Let erop dat je samenvatting volgende eigenschappen heeft: •

Ze is zo beknopt mogelijk, er staat niets te veel in.

Alle kernideeën zijn aanwezig.

IN

a

Vergelijk nu jouw samenvatting met die van je buur. Praat over de verschillen: wie heeft wat wel of niet en waarom? Discussieer over de verschillen en kom tot een gemeenschappelijke samenvatting.

Test jezelf

VA N

Werk een van de volgende opdrachten uit. a

Volksuniversiteit. Stel op basis van dit hoofdstuk vier vragen op, telkens op een apart strookje papier: een gemakkelijke, letterlijke vraag een moeilijkere, letterlijke vraag

een toepassings- of analysevraag een creatievraag

Op de achterkant van het strookje schrijf je het antwoord en het aantal stappen dat de persoon vooruit mag

bij een juist antwoord of hoeveel stappen terug bij een fout antwoord. Dit aantal stappen moet natuurlijk samenhangen met de moeilijkheid van de vraag. Bij een moeilijke vraag mag je meer stappen vooruit bij juist en minder stappen achteruit bij fout dan bij een gemakkelijke vraag.

De leerkracht verzamelt alle vragen en kopieert ze voor elke groep. De leerkracht zorgt ook voor evenveel kaartspellen en dobbelstenen als er groepjes zijn. Je maakt met elk kaartspel een slinger met een aantal bochten zoals een ganzenbord met een begin- en eindpunt. De kaarten worden willekeurig horizontaal of verticaal gelegd. Kom je op een horizontale kaart, dan krijg je een vraag. Kom je op een verticale vraag, dan gaat de beurt naar de volgende.

Je kiest een pion en gaat aan de start staan. De eerste gooit met de dobbelsteen en als de speler op een horizontale kaart komt, neemt de persoon links van de speler een vraag van de trekstapel en stelt die.

©

De speler antwoordt en mag vervolgens vooruit of achteruit volgens de instructies op de antwoordkant van de vraag. De winnaar is diegene die het eerst het eindpunt bereikt.

Wie verklaart wat wel en wat niet? Je schrijft alle persoonlijkheidstheorieën op die hier de revue gepasseerd zijn. Voor elke theorie schrijf je op wat de sterktes zijn: welke aspecten van persoonlijkheid kunnen ze goed verklaren? En welke zijn zwaktes: welke zaken kunnen door de theorie niet of moeilijk verklaard worden?

HOOFDSTUK 3

b

119


c

Kies met de klas een of twee bekende seriemoordenaars. John Wayne Gacy Jr. of Ted Bundy zijn goede kandidaten, maar in overleg met je leerkracht kun je zeker ook iemand anders kiezen. Verdeel in groepjes en lees hun levensverhaal. Pas vervolgens per groep twee stromingen binnen de psychologie toe op je casus. In het ideale geval worden de stromingen zo verdeeld over de groepjes dat elke seriemoordenaar vanuit elke grote stroming wordt belicht. Beschrijf hoe deze stroming zijn/haar gedrag verklaart. Probeer te verklaren waarom de persoon mensen vermoordde en waarom hij een seriemoordenaar werd. Bekijk ook of je vanuit de stroming insteken vindt die

HOOFDSTUK 3

©

VA N

IN

dit gedrag hadden kunnen voorkomen.

120


4

IN

HOOFDSTUK

HOOFDSTUK 4

©

VA N

OPVOEDEN: EEN INKIJK IN TWEE MODELLEN

121


HOOFDSTUK 4

O

PVOEDEN: EEN INKIJK IN TWEE MODELLEN

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? Wie we zijn en hoe dat zo gekomen is, wordt voor een groot deel bepaald door onze opvoeding, de eerste vorm van het socialiseringproces. Wat onze ouders en andere opvoeders ons meegeven in onze

IN

opvoeding en hoe ze dat doen, vormt onze persoonlijkheid: hoe wij denken over de dingen, hoe we met anderen omgaan, hoe we onze gevoelens tonen of niet tonen en andere aspecten van ons gedrag.

De totstandkoming van onze persoonlijkheid is geen eenrichtingsverkeer, er is sprake van een wisselwerking. Daarom verkennen we de opvoeding vanuit twee modellen: —

het gedragstheoretische model (over het aan- en afleren van gedrag)

het ecologische of transactionele model (over de wisselwerking tussen het individu en de omgeving)

VA N

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK? Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan (opvoedings)situaties analyseren door gebruik te maken van het behaviorisme als gedragstheoretisch model.

Ik kan de voordelen inzien van het doordacht en gepast gebruikmaken van het gedragstheoretische model, meer specifiek het behaviorisme.

Ik kan risicofactoren analyseren bij het ondoordacht of ongepast gebruik maken van opvoedingstechnieken gebaseerd op het behaviorisme.

Ik kan uitleggen hoe reacties worden geconditioneerd en gegeneraliseerd volgens klassieke conditionering.

Ik kan opvoedingssituaties analyseren door gebruik te maken van de inzichten van het transactionele opvoedingsmodel.

Ik kan bijzondere contexten herkennen die voor de opvoeding beschermende factoren zijn of risicofactoren.

©

Ik kan het verband leggen tussen de verschillende lagen uit het transactionele model.

BEGRIPPEN

bekrachtiging – behaviorisme – geconditioneerde reactie – geconditioneerde stimulus – gedragstheoretisch model – generalisatie – interactie – klassieke conditionering – neutrale stimulus –

HOOFDSTUK 4

ongeconditioneerde reactie – ongeconditioneerde stimulus – proximale processen – reflexen –

122

transactie – het transactionele model – uitdoven – wet van het effect


Instap Opvoeden wordt vanuit de gedragstheorie, meer bepaald vanuit het behaviorisme, vooral gezien als het aanleren van gewenst gedrag en het afleren van ongewenst gedrag. Leren beperkt zich niet tot het aanleren van schoolse vaardigheden. Leren doen we heel ons leven. Elke dag leren we, krijgen we inzichten en leggen we verbanden.

1

Geef in onderstaande situaties aan waar sprake is van ofwel aanleren van gewenst gedrag of afleren van ongewenst gedrag. Geef daarbij aan in welke omstandigheden zo’n aanpak een positief effect heeft (wat werkt) of veeleer geen of een negatief effect heeft (wat niet werkt).

IN

Geef een voorbeeld uit je eigen ervaring van een aanpak door je ouders, leraren of vrienden die bij

jou werkt om iets aan te leren. Geef ook een voorbeeld uit je eigen ervaring van een aanpak door je ouders, leraren of vrienden die bij jou niet werkt om iets aan te leren. Situatie

Aanleren

Afleren van

Omstandigheden

Omstandigheden

van gewenst ongewenst

waarin het werkt

waarin het niet werkt

gedrag

gedrag

Jens (4) ruimt zijn speelgoed op en

VA N

krijgt een sticker. Mariska (14)

heeft een slecht

kerstrapport. Tijdens de kerstvakantie mag ze haar

smartphone niet gebruiken.

De klas kan op het einde van het jaar een zelfgekozen

beloning krijgen als

alle leerlingen samen de meeste punten krijgen (per week vastgesteld) voor drie gedragsdoelen:

©

stiptheid, orde en samenwerken.

Dit werkt niet bij mij:

HOOFDSTUK 4

Dit werkt bij mij:

123


2

Hieronder staan een aantal gedragingen. Ze worden zowel door persoonskenmerken als door situatiekenmerken bepaald. Noteer in de gepaste kolom zinnen en/of zinsdelen die wijzen op persoonskenmerken en zinnen en/of zinsdelen die wijzen op situatiekenmerken. Gedragingen

Persoonskenmerken

Situatiekenmerken

Het is slecht weer vandaag. Geen weer om te gaan fietsen, zoals de groep had voorzien. Dan maar weer hebben daar helemaal geen zin in. Daarvoor zijn ze te actief. Terwijl de rest van de groep aan het zappen is, zijn ze in de regen gaan fietsen. Akkoord, Elias was nogal fel in zijn uitlatingen over het gedrag van Teun tijdens de pauze (toen er geen leraar in de buurt was). Maar daarom moest Steven hem

IN

filmpjes kijken zeker? Jens en Anne

toch geen duw geven! Dan vonden

VA N

de anderen de reactie van Teun

stukken beter. Eerst luisteren naar Elias en dan rustig een gepast

antwoord geven, typisch Teun. Zo klein was Elias nadien.

Tijdens de weekends is het

bijzonder gevaarlijk op de weg. Vooral jongeren dreigen het

slachtoffer te worden van andere

jongeren die geen raad weten met

de combinatie van verkeer, alcohol-

HOOFDSTUK 4

©

en drugsaanbod en stoer doen.

124


Opvoeden vanuit een gedragstheoretisch model: het behaviorisme

4.1

Gedragstheoretische technieken worden veeleer bewust gebruikt in de opvoeding. Deze gedragstheoretische aanpak heeft beslist voordelen. Maar als de technieken fout worden gebruikt, kunnen ze net niet de richting uitsturen die de goedbedoelende opvoeder wenst. Of ze kunnen bewust fout gebruikt worden om te manipuleren. Om dit te kunnen onderscheiden, is wel enige kennis van zaken nodig over ‘leren’ en over de toepassingen van de gedragstheoretische

Leertekst 1

IN

leertheorie, meer bepaald het behaviorisme.

Gedragstheorieën bestuderen alles wat te maken heeft met gedrag en hoe dat kan beïnvloed worden. Een specifieke gedragstheorie is het behaviorisme. Meer bepaald bestudeert het behaviorisme (behaviour = gedrag) hoe leerprocessen ons gedrag kunnen beïnvloeden.

En laat 'iets leren' of 'iets afleren' net methodieken zijn die in de opvoeding vaak worden toegepast. Met werkbare en niet-werkbare praktijken.

VA N

Behaviorisme

Behaviorisme is een psychologische benadering uit de vroege 20e eeuw. Een behaviorist bestudeert enkel het observeerbare gedrag als het verband tussen een prikkel en een reactie. Een reactie op externe prikkels kan een gedragsverandering veroorzaken. Behavioristen richten zich niet op interne mentale processen zoals gedachten en gevoelens, maar op waarneembaar gedrag.

Centraal begrip: conditionering. Het verwijst naar het proces waarbij een individu gedragsreacties ontwikkelt als gevolg van regelmatig contact met bepaalde prikkels. Deze prikkels uit de omgeving maar ook van binnen onszelf sturen ons gedrag.

Tijdens onze opvoeding worden we door conditioneren voorbereid op een zelfstandig leven in de samenleving. We gaan gedrag aan- of afleren op basis van tijds- en cultuurgebonden waarden en normen. Maar ook in het dagelijks leven krijgt iedereen te maken met bewuste conditionering door reclame, influencers, media ... Kenmerken van leren

Als we het over leren hebben, kunnen we een aantal kenmerken onderscheiden: —

We zijn ons niet altijd bewust van kennis en vaardigheden die we ooit hebben geleerd. Soms kun je nog een moment of een gebeurtenis herinneren van wat je ooit leerde.

©

Jeroen at zeer graag vis totdat hij een week op school was blijven middageten in het eerste leerjaar. Toen vond hij vis ineens vies.

Bij leren maken we ons altijd nieuwe gedragsmogelijkheden eigen. Sinds Mil (6 jaar) kan eten met mes en vork, heeft dat invloed op zijn gedrag aan tafel.

Het resultaat van leren is een vrij stabiel en blijvend nieuw gedrag.

Het is nu zes jaar geleden dat Willem nog geskied heeft. Na een half uurtje op de latten, voelt het opnieuw heel vertrouwd aan. We weten pas dat we iets geleerd hebben, als we het merken in ons gedrag. Vaak beseffen we niet dat dit gedrag het gevolg is van een leerproces. Hoe Lobke tussenbeide kwam bij de ruzie tussen haar twee klasgenoten heeft me verbaasd. Ik wist niet dat ze die sociale vaardigheden had.

HOOFDSTUK 4

125


Met het geleerde kunnen we nieuwe taken beter uitvoeren en ons beter aanpassen aan de omgeving. We noemen dit ook wel ervaring. Brayan heeft al twee keer een slechte evaluatie gekregen op een groepswerk omdat de anderen de opdracht niet ernstig namen. Hij zal in de toekomst zijn groepsgenoten selectiever kiezen.

De ene persoon zal zich sneller aanpassen dan de andere. Je merkt dat Zita veel sneller contacten legt op de speelplaats terwijl Lana veel beter met de stress van de examens om kan.

We hebben dezelfde mogelijkheden om te leren, alleen zullen onze omgeving en onze persoonlijke ervaringen een rol spelen. Maysa is strikt islamitisch opgevoed en ze zal zich anders gedragen

IN

tegenover de leerkracht dan Aukje en Lore, die een vrije opvoeding gekregen hebben. —

Niet iedereen haalt hetzelfde rendement uit het geleerde.

Een aantal jongeren heeft extra hulp nodig, bijkomende oefeningen of zelfs aangepast onderwijs.

VA N

Leeractiviteiten

1

Pas de volgende kenmerken van leren toe op een situatie naar keuze uit je gezin of klas. Kenmerk

onbewust aangeleerd

nieuwe gedragsmogelijkheid

stabiel blijvend gedrag

HOOFDSTUK 4

©

beter aanpassen aan omgeving

126

Situatie


4.2

Conditionering

Hoe we in de opvoeding aangeleerd krijgen om ons vlot aan te passen aan anderen, verloopt – volgens het behaviorisme – via conditioneringsprocessen. We onderscheiden twee vormen van conditionering: klassieke en operante conditionering.

IN

Leertekst 2

Conditionering is een verzamelnaam voor de manier waarop mensen of dieren leren

zich aan te passen aan hun omgeving. De prikkels uit de omgeving sturen ons gedrag. We

onderscheiden twee vormen van conditionering: de klassieke conditionering en de operante conditionering.

Klassieke conditionering

Als we de klassieke conditionering goed willen begrijpen, moeten we onderstaande begrippen kennen en hun onderlinge relatie begrijpen.

Een stimulus (S) is een prikkel. Dit is elke situatie of gebeurtenis die een reactie (R) uitlokt.

VA N

Iemand roept je naam en je draait je hoofd in die richting.

Iemand prikt met een naald in je arm en je trekt je arm weg.

De schoolbel – zo heb ik geleerd – betekent het einde van de les. Ik stop mijn boeken en laptop in mijn boekentas.

Mijn maag rommelt, ik heb een hongergevoel. Ik zoek wat te eten. Reflexen

Sommige van deze reacties op prikkels gebeuren automatisch, zonder dat we ons er bewust van zijn of zonder dat we er invloed op hebben. Het gaat dan om reflexen. Het begrip ‘reflex’ komt van het Latijnse woord 'reflexio’ wat terugbuigen betekent. Een reflex is een onwillekeurige spierbeweging die wordt veroorzaakt door een prikkel. Sommige reflexen zijn aangeboren (zoals de kniepeesreflex) en niet het gevolg van een leerproces. We noemen dit ongeconditioneerde

HOOFDSTUK 4

©

reacties (OR) of onbewuste reacties.

127


Andere reflexen zijn verworven tijdens het leven. Als je rechtstaat bij het belsignaal of stopt bij een rood licht, zijn dit aangeleerde reacties. We hebben geleerd om op deze manier te reageren. We noemen dit een geconditioneerde reactie (CR) of een geleerde reactie. Een geconditioneerde reactie is een reflex die is aangeleerd door een ervaring. Dergelijke reflexen ontwikkelen zich langzaam door zich steeds herhalende, externe prikkels. De Russische fysioloog Ivan Petrovich Pavlov (1849 – 1936) ontdekt bij toeval de geconditioneerde respons of de geleerde reactie. Pavlov onderzoekt de spijsvertering en de speekselafscheiding

IN

bij honden om te kijken of de aanwezigheid van voedsel in de

bek van de hond zorgt voor speekselafscheiding. Pavlov verbindt de speekselklieren via een slang met een instrument dat de

hoeveelheid afgescheiden speeksel registreert. Het valt hem op dat de honden niet enkel bij het zien van het voedsel speeksel afscheiden, maar ook bij het zien van degene die het voedsel brengt.

In het experiment van Pavlov werkt de bel als een neutrale

stimulus (NS) die bij de hond aanleiding geeft tot een alertheidsreactie/oriënteringsreflex. Nadat de bel een aantal keren met het voedsel gecombineerd is, wordt die prikkel een

VA N

geconditioneerde stimulus (CS) of een aangeleerde prikkel, omdat hij pas na een leerproces aanleiding geeft tot speekselafscheiding. De reactie die door de geconditioneerde stimulus uitgelokt wordt, noemt Pavlov de geconditioneerde respons (CR) of aangeleerde reactie. In het experiment is de geconditioneerde respons het kwijlen van de hond en dit wordt veroorzaakt door het horen van de bel (tenminste nadat die een aantal keer met het voedsel gecombineerd is). Klassieke conditionering is dus het proces waarbij een ongeconditioneerde stimulus (OS) die eerst een reflexmatige reactie uitlokt, gecombineerd wordt met een andere, neutrale stimulus (NS). Als gevolg van deze OS-NS koppeling, begint de NS na verloop van tijd een respons (CR) uit te lokken die lijkt op de OR. Operante conditionering

Bij operante conditionering wordt nieuw gedrag aangeleerd. Het is niet langer reflexmatig reageren op een stimulus. Operante conditionering werkt via bekrachtiging en straf.

Bekrachtiging is elke prikkel die ervoor zorgt dat gedrag in frequentie toeneemt.

Als Tommy groenten eet, krijgt hij een sticker van prinses Elsa want Frozen is zijn lievelingsfilm. Tommy zal

©

in het vervolg nog meer groenten eten om de sticker in de wacht te slepen. Voor de ingreep at Tommy geen groenten.

Er zijn twee vormen van bekrachtiging, afhankelijk van of je bekrachtiging bestaat uit het toedienen of het wegnemen van iets. Positief staat voor toedienen van iets, negatief staat voor wegnemen van iets. —

Een positieve bekrachtiging is het toevoegen van iets leuks.

HOOFDSTUK 4

Als Simon zelfstandig zijn pyjama heeft aangetrokken, kan hij nog vijf minuten langer spelen voor hij

128

naar bed moet. —

Een negatieve bekrachtiging is het wegnemen van iets wat niet leuk is. Sien maakt meteen als ze thuiskomt haar huiswerk. Zo wil ze een boze opmerking vermijden als pa thuiskomt.


Straf is elke prikkel die ervoor zorgt dat gedrag in frequentie afneemt.

Als Tommy zijn groenten niet opeet, krijgt hij geen dessert. Tommy eet nu zijn groenten op, want hij is grote fan van chocolademousse. Ook hier zijn er twee vormen. —

Een positieve straf is het geven van iets onplezierigs. Jolan heeft woensdagnamiddag strafstudie. Hij werd betrapt op roken tijdens de klasuitstap.

Een negatieve straf is het wegnemen van iets plezierigs.

IN

Jolien mag dit weekend niet naar haar lievelingsfilm met haar vrienden. Ma betrapte haar op roken stimulus toevoegen

positieve bekrachtiging (iets plezierigs gewenst

positieve straf (iets

onplezierig toevoegen)

toevoegen)

ongewenst

gedrag

VA N

vermeerderen

gedrag negatieve bekrachtiging (iets onplezierig

verminderen

negatieve straf (iets

plezierig wegnemen)

wegnemen)

stimulus wegnemen

Leeractiviteiten

Bekijk op iDiddit de video. Wat gebeurt er concreet? Ik trek mijn hand weg en roep nadien ‘Auww!’.

Ik roep ‘Auww!’ en trek nadien mijn hand weg.

HOOFDSTUK 4

©

1

129


2

Zoek uit wat een reflexboog is en maak er zelf een schematische voorstelling van. Volgende begrippen moeten op je schema getekend worden:

VA N

IN

hersenen, ruggenmerg, sensorische zenuwcel, motorische zenuwcel, schakelcel, hamer slaat op vinger

3

Zijn onderstaande situaties voorbeelden van een ongeconditioneerde respons (OR) of een geconditioneerde

respons (CR)?

Geef bij elke uitspraak aan wat de stimulus is.

Ljuba trekt haar hand weg bij het aanraken van de kachel. OR-CR

Stimulus:

Yarno opent zonder het te beseffen een rot ei. Hij krijgt onmiddellijk braakneigingen. OR-CR

©

Stimulus: Isaac wordt in de vakantie steeds om zeven uur wakker. OR-CR

Stimulus:

Lotte wordt misselijk bij het binnenkomen in het ziekenhuis.

HOOFDSTUK 4

OR-CR

130

Stimulus:


4

Lees opnieuw het verhaal van de hond van Pavlov. Vul nadien de onderstaande begrippen aan bij de juiste afkorting (OS, OR, NS, CS, CR). Baseer je op bijgevoegde afbeelding. voedsel in de mond - speekselafscheiding - horen van de bel oriëntatie, alertheid Voor de conditionering ) → OR (

)

NS (

) → OR (

)

Conditioneringsfase OS (

) → OR (

OS + NS (

)

) → OR (

Na de conditionering OS (

IN

OS (

) → OR (

) ) → OR (

VA N

OS+NS ( CS (

5

)

) → CR (

)

)

Volgende begrippen kunnen in het glossarium vermeld worden:

ongeconditioneerde stimulus, ongeconditioneerde reactie, geconditioneerde stimulus, geconditioneerde reactie, neutrale stimulus

Stel de onderstaande situaties schematisch voor. a

We stoppen in het verkeer als we een rood licht zien, want het duidt op gevaar.

©

6

Reclame van Coca-Cola verbond vroeger het drinken van cola met sporten en het goede gevoel dat je daaraan over houdt.

HOOFDSTUK 4

b

131


De baby krijgt een zuigreflex bij het zien van een zuigfles.

d

De pas bevallen moeder maakt melk aan bij het huilen van haar hongerige kind.

VA N

IN

c

7

Bekijk op iDiddit het filmfragment over de wachtkamer. In het fragment wordt de vrouw beïnvloed gewoon

omdat ze de anderen ‘volgt’. We spreken hier van conformisme (zie hoofdstuk 5). Verklaar dit conformistisch gedrag aan de hand van klassieke conditionering. Let wel, de reactie op de OS is hier niet reflexmatig en is sterk individueel bepaald. Sommige personen zullen niet volgen, waardoor het belsignaal niet altijd een CS wordt.

8

Werk in groepjes.

©

Hoe kan ik mijn kleine broer of zus iets aanleren? Hoe kan ik van een NS een CS maken bij mijn grote broer of

zus, mijn ouders, mijn leerkracht?

HOOFDSTUK 4

Werk een ‘experiment’ uit, waarbij iemand geconditioneerd wordt.

132

a

Maak een hypothese.

b

Stel je hypothese schematisch voor.

c

Voer de hypothese uit.

d

Reflecteer over je experiment en de reactie.

e

Hoe kan je deze associatie afleren?

f

Maak een video van je experiment.


Voorwaarden voor klassieke conditionering in de opvoeding

4.3

Kan elke prikkel zomaar als een neutrale prikkel werken? Welke voorwaarden moeten er vervuld zijn voor een neutrale prikkel een gelijke reactie kan uitlokken?

IN

Leertekst 3

Er zijn drie belangrijke factoren voor het uitlokken van een reactie: —

de intensiteit van de stimuli

het tijdsinterval tussen de neutrale en ongeconditioneerde stimuli

het herhaald of regelmatig samen voorkomen van beide stimuli

De intensiteit van de prikkel

Sami ligt languit te lezen en geniet van het zonnetje. Plots laat zijn kleine broer naast hem een ballon

ontploffen. Automatisch draait Sami zich om. Kleine broer geniet van zijn schrikreactie. Sami spant zijn

VA N

spieren op, hij voelt zijn hart fel bonken ... de adrenaline doet duidelijk haar werk. Dit noemen we de oriënteringsreflex. Ook een spontaan hoestje of handgeklap of een bepaald woord kunnen een oriënteringsreflex veroorzaken. Volgens Pavlov kunnen enkel prikkels die een oriënteringsreflex oproepen een CS worden. De intensiteit van de prikkel kan zowel slaan op de OS als op de CS. Over het algemeen geldt dat hoe intenser de prikkel, hoe sneller en sterker de conditionering. Dit betekent dat een luide toon of een felle lichtflits als prikkel meer effect heeft dan een zachte toon of een zwak lichtje. Een sterke schok of een grote hoeveelheid voedsel als OS heeft meer effect heeft dan een zwakke schok of een klein hapje. Er zijn grenzen aan de invloed van de intensiteit van de prikkel. —

Als de prikkel te zwak is, kan hij over het hoofd worden gezien of genegeerd.

Als de prikkel te sterk is, kan hij leiden tot overprikkeling, angst of afweer, waardoor het leren

wordt verstoord.

De conditionering van de prikkel moet meermaals gebeuren voordat de CS een CR uitlokt. Maar in sommige gevallen kan één OS voldoende zijn. Dit kan het geval zijn bij een inbraakervaring, autoongeval of een overval, een uiterst vervelende situatie in de klas.

Het tijdsinterval tussen de neutrale en de ongeconditioneerde prikkel

In het experiment van Pavlov is het tijdsinterval tussen de neutrale prikkel (de bel) en de

©

ongeconditioneerde prikkel (het eten) zeer kort. Dit maakt het mogelijk voor de honden om een associatie te vormen tussen de twee stimuli. Als het tijdsinterval te lang is, zullen de honden de twee stimuli niet associëren en zullen ze geen speeksel produceren bij het horen van de bel. Met

HOOFDSTUK 4

het oog op tijd zijn er verschillende soorten conditionering.

133


Bij simultane conditionering beginnen en stoppen NS en OS gelijktijdig. Beide zijn altijd samen aanwezig. Opeenvolgende conditionering gebeurt wanneer de NS begint en stopt voor de OS wordt aangeboden. Beide zijn nooit samen aanwezig. Van uitgestelde conditionering is er sprake als de NS begint voor de OS en samen met de OS actief zijn. Ze stoppen samen. De regelmaat van het samen voorkomen van beide stimuli

IN

De OS-CS koppeling wordt gemakkelijker geleerd als beide stimuli altijd samen voorkomen. Als

een van beide optreedt zonder de ander, zal de voorspellende waarde van de CS dalen en zal het leren minder effectief worden. Hieraan koppelen we enkele andere begrippen.

Extinctie of uitdoven is het geleidelijk verdwijnen van de CR door niet meer te bekrachtigen.

Luna besluit om geen chips meer te eten op vrijdagavond. De eerste weken zal ze misschien spontaan zin krijgen in chips, maar deze goesting ‘dooft uit’. De aangeleerde reactie zal verdwijnen.

Om extinctie te vermijden, moet je regelmatig de OS en NS samen aanbieden. Af en toe eens chips eten is meestal genoeg om deze gewoonte te onderhouden.

VA N

Spontaan herstel is de terugkeer van de CR na een rustperiode. Soms treedt de uitgedoofde reactie plots weer op, zomaar.

Kijken naar haar favoriete soap op vrijdagavond zorgt ervoor dat Luna terug zin krijgt in chips. Generalisatie betekent dat een prikkel die lijkt op een aangeleerde prikkel dezelfde reactie kan uitlokken. Generalisatie komt vaak voor in het dagelijks leven.

Wie gebeten wordt door een hond zal meestal bang zijn voor alle honden en niet alleen voor de hond die hem aanviel.

Discriminatie heb je wanneer een persoon verschillend reageert op twee prikkels die op elkaar gelijken, maar niet hetzelfde zijn.

Wie gebeten wordt door een grote hond kan bang zijn voor grote honden, niet voor kleine honden. Pavlov gebruikt voedsel bij het conditioneren van zijn honden. Dit is een voorbeeld van klassieke conditionering. Maar er bestaat nog een andere vorm van klassieke conditionering. Bij deze vorm maakt men gebruik van een onaangename of aversieopwekkende OS zoals een pijnlijke elektrische schok, een slechte smaak of een hard geluid. Deze aversieve stimulus wordt gecombineerd met een NS en wordt uiteindelijk een CS. We

©

spreken dan van klassieke aversieve conditionering: een vies gezicht trekken als je een medicijnflesje (CS) ziet of flauwvallen bij het zien van bloed. Het bestaan van een aangeleerde of geconditioneerde angst wordt door John Watson aangetoond bij Albert. De jongen is initieel niet bang van dieren zoals apen, honden, ratten en konijnen. Ze tonen hem een witte rat in combinatie met een slag van een hamer op een ijzeren staaf (aversieve stimulus).

HOOFDSTUK 4

Na zeven pogingen heeft Albert een aversieve aangeleerde

134

reactie: hij wordt bang van een witte rat. De angst wordt gegeneraliseerd.


Doordat het om een peuter ging, werd nogal wat protest geuit tegen Watson en bij uitbreiding tegen het extreem behaviorisme. Maar toch waren er positieve geluiden. Positief: —

Het experiment is een van de eerste dat overtuigend aantoont dat gedrag kan worden aangeleerd of veranderd door middel van conditionering.

Het experiment maakt duidelijk wat behaviorisme kan betekenen.

Negatief: —

Watson kreeg veel kritiek omwille van het onethisch omgaan met kinderen. Men vond het onverantwoord een kind te conditioneren om bang te zijn voor een neutraal voorwerp. Watson werd ook bekritiseerd omwille van het onwetenschappelijke karakter van zijn

IN

experiment, meer bepaald omwille van het gebrek aan validiteit en dat het niet voldoende controleerbaar is. —

Een klassieke kritiek op het behaviorisme: men verwijt Watson dat hij geen rekening houdt met innerlijke processen zoals gedachten en gevoelens.

VA N

Leeractiviteiten

1

Geef een uitgewerkt voorbeeld van een eenmalige OS die een CS wordt. Stel dit ook schematisch voor.

2

Welk begrip uit de gedragstheorie is van toepassing op de onderstaande situaties? Ik grijp onmiddellijk naar mijn gsm als ik eender welke beltoon hoor.

©

a

extinctie - spontaan herstel – generalisatie - discriminatie - bekrachtiging

b

Sarah is bang van een gewone huisspin, ze is niet bang van andere spinnen. extinctie - spontaan herstel – generalisatie - discriminatie - bekrachtiging Elke opdracht in de klas wordt door de leerkracht op punten gezet. extinctie - spontaan herstel – generalisatie - discriminatie - bekrachtiging HOOFDSTUK 4

c

135


d

Als die leerling uit de andere klas me met rust laat en niet meer pest, voel ik me niet meer ongemakkelijk als ik hem op de speelplaats tegen het lijf loop. extinctie - spontaan herstel – generalisatie - discriminatie - bekrachtiging

e

Ik grijp enkel naar mijn gsm als ik mijn beltoon hoor. extinctie - spontaan herstel – generalisatie - discriminatie - bekrachtiging

f

Sergeant Waterslaeghers groet kolonel Vandesype, maar niet de politieagent die het verkeer regelt. extinctie - spontaan herstel – generalisatie - discriminatie - bekrachtiging Systematische desensibilisatie (ongevoelig maken), waarbij een angstopwekkende stimulus opzettelijk

IN

g

wordt geassocieerd met een positieve reactie, zorgt voor een vermindering van de angst. extinctie - spontaan herstel – generalisatie - discriminatie - bekrachtiging h

Iemand die geleerd heeft een alcoholverslaving onder controle te hebben, hervalt na het eten van een praline met alcohol erin.

extinctie - spontaan herstel – generalisatie - discriminatie - bekrachtiging

3

Bekijk op iDiddit de video over klassieke conditionering. Stel het verhaal van de jongen en de kat schematisch

VA N

voor.

4

Bekijk op iDiddit de video over klassieke aversieve conditionering en leg uit wat het verschil is tussen de

gewone klassieke conditionering en de aversieve klassieke conditionering.

Stel schematisch de aangeleerde stimulus en reactie voor bij volgende situaties.

©

5

HOOFDSTUK 4

a

136

het afleren van nagelbijten door gebruik te maken van een slecht smakende nagellak


flauwvallen bij het zien van bloed

c

het afleren van bedplassen door de matras te verbinden met een bel

VA N

IN

b

4.4

Klassieke conditionering in het dagelijkse leven

We zijn er ons vaak niet van bewust hoe technieken van klassieke conditionering in ons dagelijkse leven een rol spelen en hoe dit ons gedrag - in veel gevallen – doelbewust beïnvloedt. Reclame, punten op een toets, TikTok … hebben een impact. Positief of negatief.

Leertekst 4

Het leggen van associaties in dagelijkse situaties

Situatie 1

We eten chocolade op zaterdagavond als we ons voor tv nestelen. Dit is een perfecte overeenkomst

©

met de hond van Pavlov. De tv wordt het signaal voor gezellig chocolade eten. Door de koppeling van tv (NS) met chocolade, wordt tv een CS, die een digestieve reactie uitlokt. Situatie 2

Door verbanden te leggen met leuke en minder leuke prikkels of ervaringen krijgen neutrale prikkels een ‘andere betekenis’. Dit is ook zo met muziek die we in de adolescentie leren kennen. We blijven de rest van ons leven veel houden van de muziek die we in deze periode leren kennen. geassocieerd met de (meestal) extreme positieve en negatieve gevoelens uit die periode.

HOOFDSTUK 4

De adolescentie is een fase in ons leven die gepaard gaat met heel sterke emoties. Muziek wordt

137


Situatie 3 In de reclamewereld wordt het product dat men wil verkopen gekoppeld aan een OS die positieve gevoelens uitlokt zoals mooie en aantrekkelijke mensen, gezelligheid, succesvolle mensen. Maar we kunnen op dezelfde manier producten koppelen aan een bepaalde doelgroep. Zo worden bepaalde automerken automatisch gekoppeld aan succesvolle zakenmensen. Plaud en Martini (1999) hebben vastgesteld dat mannen seksueel opgewonden kunnen geraken door een foto van een spaarpot, als die foto gekoppeld wordt aan foto’s van naakte vrouwen. Op dezelfde manier worden videoclips seksueel aantrekkelijk voorgesteld. Het creëert een positiever

Situatie 4

IN

gevoel ten opzichte van het liedje.

Smaakaversie komt ook voor bij het behandelen van kankerpatiënten. De therapieën veroorzaken vaak misselijkheid en braakneigingen. Je krijgt een aangeleerde aversie voor het voedsel dat je voor de behandeling gegeten hebt. Hierdoor verlies je veel gewicht en blijf je zwak.

Bernstein (1980) toont aan dat je de aversie voor dagelijks voedsel vermindert, door de patiënten kort voor de behandeling een ijsje aan te bieden. Door het blokkeringseffect of Kamin-effect

wordt het ijsje de CS, wat ervoor zorgt dat de aversie zich niet uitbreidt naar het normale eten.

Kamin ontdekte immers al in 1969 dat het leren van een associatie wordt geblokkeerd door de aanwezigheid van al een andere associatie.

VA N

Situatie 5

Kinderen huilen niet als ze voor het eerst een dokter in een witte jas en met een injectienaald in de hand zien. Maar na het eerste prikje is het voldoende om een injectienaald of een persoon te zien in een witte jas om angstig te reageren. Situatie 6

Iedereen herkent deze situatie wel: je hebt honger en wacht in het restaurant ongeduldig op je eten. De kok slaat op het belletje om duidelijk te maken dat er weer een aantal borden klaar zijn. Je kijkt meteen welke richting de ober uitgaat. Klassieke conditionering en sociale media Situatie 7

Klassieke conditionering speelt een grote rol bij ‘image building’ van een bepaald artikel of merk. Influencers kunnen via hun sociale media ons gedrag heel doelgericht sturen. Alle kleren die Céline Dept draagt in haar TikToks ga jij leuk vinden. Onbewust zal elke jas of broek die ze draagt (OS) een goed gevoel bij je opwekken (CS). Dit is ook zo met elk nieuw sieraad of gadget dat ze aanprijst. Vertelt ze in haar TikToks over de nieuwe trendy armband die ze heeft (NS), dan zal jij

©

die ook leuk vinden en wordt het een hebbedingetje. De marketeers van bedrijven spelen hier zeer graag op in. Ze zijn bereid om deze influencers rijkelijk te betalen. Denk eens aan die date die veel aantrekkelijker lijkt dan hij is, omdat hij hetzelfde parfum opheeft als iemand die je graag mag. En wat als jouw date de kleren draagt die jij fantastisch vindt en als hij dan ook nog eens fan is van dezelfde artiest? Onbewust zorgen al deze factoren voor een ’vertekend’ beeld, waarbij generalisatie en discriminatie een belangrijke rol spelen. Maar wat als een influencer in opspraak komt? Dan maken we negatieve associaties tussen de influencer en het merk of de organisatie waarvoor hij staat. Een mooi voorbeeld hiervan is Tiger

HOOFDSTUK 4

Woods, de bekende golfspeler. Na zijn auto-ongeluk onder invloed en zijn overspel verloren zijn

138

sponsors in de eerstvolgende weken zelfs meer dan 2% van hun totale marktwaarde.


Leeractiviteiten

1

Bernstein toont aan dat we de smaakaversie bij de behandeling van kanker kunnen verminderen door ijs te eten. Beantwoord de vragen hierover. Stel deze hypothese schematisch voor.

b

Formuleer hoe het blokkeringseffect of Kamin-effect hier een rol speelt.

VA N

IN

a

c

Herschrijf onderstaande tekst in een taal die ook voor niet-experten te begrijpen is.

Je tekst mag maximum zeven regels lang zijn.

Chronische pijn wordt tegenwoordig vanuit een biopsychosociaal perspectief benaderd, met aandacht voor zowel biologische, psychologische als sociale factoren. Een van de invloedrijkste

©

2

Geef drie concrete voorbeelden waarbij dit blokkeringseffect een belangrijke rol speelt.

biopsychosociale modellen voor chronische pijn is het vreesvermijdingsmodel. Volgens dit model is pijngerelateerde angst – oftewel een vaak buitensporige vermijdingsreactie op geanticipeerde pijn – een prominente factor in zowel de ontwikkeling als het behoud van chronische pijnproblemen. Deze pijngerelateerde angst komt meestal tot stand via associatieve leerprocessen, namelijk via pavloviaanse ofwel instrumentele conditionering, rechtstreeks contact, observatie van anderen of verbale informatie, en is meetbaar aan de hand van verbale, gedragsmatige en Pijngerelateerde angst leidt niet alleen tot vermijding van pijnlijke activiteiten, maar kan ook generaliseren tot een veralgemeende inactiviteit die vaak gepaard gaat met een negatief affect. Door de zeer grote invloed van de angst voor pijn op het dagelijkse leven is het reduceren van

HOOFDSTUK 4

psychofysiologische responsen.

139


pijngerelateerde angst vaak het doelwit van behandelingen. Vaak wordt een beroep gedaan op extinctieprocedures, waarbij de patiënt wordt blootgesteld aan de angstuitlokkende stimuli. Dit stelt hem in staat de verwachting dat er catastrofale gevolgen optreden, uit te dagen. Exposure

VA N

IN

wordt beschouwd als het klinische equivalent van een typische extinctieprocedure

4.5

Operante conditionering

Naast de klassieke conditionering onderzochten gedragswetenschappers hoe het effect van ons gedrag mee bepaalt of we dit gedrag later opnieuw stellen of net niet. Herkenbaar?

Leertekst 5

Edward Thorndike (1874 – 1949) is de eerste wetenschapper die systematisch onderzoek doet naar operante

conditionering. Hij plaatst een hongerige kat in een kooi

waarvan de deur met een springslot gesloten is. De deur kan geopend worden door een touw van het springslot naar een pedaal in de kooi. Als de kat op de pedaal drukt, springt het slot open. Buiten de kooi legt Thorndike een beetje voedsel.

©

In het begin loopt de hongerige kat doelloos rond, krabt en snuffelt aan de wanden in een poging om te ontsnappen. Op een bepaald moment duwt ze per ongeluk op de pedaal en springt het slot open. Thorndike herhaalt deze procedure een aantal keren en ontdekt dat het tijdsinterval voordat de kat uit de kooi komt, stelselmatig afneemt. Op basis van die vaststelling suggereert Thorndike zijn

HOOFDSTUK 4

wet van het effect: responsen die voldoening geven zullen herhaald worden. Responsen die geen

140

voldoening geven, zullen niet herhaald worden.


De rat in de kooi van Skinner Burrhus Skinner (1904 – 1990) bestudeert operante conditionering door een rat op te sluiten in een kooi. Deze kooi is uitgerust met een hendel, licht, water en voedseltoevoermogelijkheden. Skinner zet een uitgehongerde rat in de box. De rat loopt rond en toevallig stoot ze tegen een hendel. Drukt zij erop, dan valt er een etensbrokje in het bakje. Eerst associeert de rat het indrukken van de hendel niet met het krijgen van voedsel, bij de tweede of derde keer wel. Omdat het voedsel een positieve (iets wordt toegediend) bekrachtiger (beloning) is, wordt de relatie tussen hendel en voedsel voortdurend versterkt. De rat heeft geleerd dat wanneer zij de hendel

Bekrachtiging

IN

indrukt er een beloning (voedsel) volgt.

Gedrag dat resulteert in een bekrachtiging (een positief of voldoening gevend resultaat), heeft

meer kans om opnieuw op te treden. Dit principe is duidelijk verwant aan de wet van het effect. Bekrachtigers lijken sterk op beloningen en komen dikwijls van andere mensen, zoals wanneer

een baby huilt en de moeder ernaartoe gaat. De aandacht van de moeder bekrachtigt het gedrag van de baby, zodat de baby dit gedrag in het vervolg opnieuw stelt. Op zijn beurt bekrachtigt de

baby het gedrag van de moeder door te stoppen met huilen, waardoor de moeder sneller naar de baby gaat.

Bekrachtigers kunnen ook intrinsiek zijn: dit betekent dat ze niet van buitenaf komen, maar

gewoon omdat je er plezier aan beleeft. Voor veel mensen lijkt het oplossen van sudoku of een

VA N

bioscoopbezoek intrinsiek bekrachtigend te werken.

In het model van Skinner zijn er twee soorten bekrachtiging:

Bij positieve bekrachtiging wordt iets toegediend. Een positieve bekrachtiging versterkt

het gedrag en de reactie die aan deze bekrachtiging voorafgaat. Voor de kat van Thorndike was het voedsel buiten de kooi een positieve bekrachtiging omdat de kat steeds vlugger op de pedaal ging drukken om bij het voedsel te komen. Er wordt bij een positieve bekrachtiging dus een aangename stimulus toegediend, die het voorafgaande gedrag laat toenemen. Geld ontvangen als je jouw kamer opruimt, lovende woorden van de leerkracht als je goed meewerkt in de klas, mama die je een stukje taart brengt tijdens het studeren …

Bij negatieve bekrachtiging wordt iets weggenomen. Een negatieve bekrachtiger verhoogt

de kans dat het voorafgaande gedrag toeneemt omdat iets onaangenaams, iets storend of pijnlijk, weggenomen wordt. In het voorbeeld van de moeder en de baby wordt het gedrag van de moeder versterkt omdat de baby stopt met huilen.

Bij een negatieve bekrachtiging wordt er dus een onaangename stimulus weggenomen. Bij een experiment rond negatieve bekrachtiging ontvangt een dier elektrische schokken vanuit de vloer van zijn kooi. De schok duurt tot het dier een hendel naar beneden drukt. Het dier zal een aantal reacties en willekeurige gedragingen (springen, rennen) vertonen en toevallig een

©

keer de hendel neerhalen. Na een aantal keer zal het dier onmiddellijk na het intreden van de shock op de hendel drukken. De beloning is dus het beëindigen van de shock. Je kamer opruimen om van het gezeur van je ouders af te zijn, vervelende medicatie nemen bij hoofdpijn of pijnlijke menstruatie …

Onthoud dat bekrachtiging, zowel positieve als negatieve, altijd leidt tot een toename van het gedrag dat eraan voorafgaat. Een bekrachtiger wordt steeds gedefinieerd in termen van zijn effecten. Als een ijsje niet helpt om het gedrag van het kind te versterken, dan is dat ijsje geen het geen ijs.

HOOFDSTUK 4

bekrachtiger. Misschien heeft het kind al te veel ijs gegeten, misschien is het ziek of misschien lust

141


Wat zijn de voorwaarden voor een goede bekrachtiging? —

Tijdsinterval: een goede bekrachtiging volgt vrij onmiddellijk op het gedrag dat je wenst te belonen. Wacht je te lang, dan heeft het geen effect meer. Als je ouders je vandaag 10 euro zakgeld geven omdat je vorige week je kamer opgeruimd hebt, ga je in de toekomst niet vlugger opruimen.

Regelmaat: door continue bekrachtiging (elk gewenst gedrag steeds opnieuw belonen) kan een gewenst gedrag vrij snel tot stand komen. Als je jouw hond consequent een knuffel of snoepje geeft als hij een ‘pootje geeft’, zal hij snel het verband leggen. Toch treedt leren ook op bij partiële bekrachtiging (niet elk gewenst gedrag wordt telkens beloond). Wie met de Lotto speelt wint één keer om de zoveel keer. Toch brengen sommigen

IN

elk weekend plichtsgetrouw hun gekozen cijfers en geld binnen. Partiële bekrachtiging

komt in ons dagelijks leven veel meer voor dan continue bekrachtiging. Studeren is hier een voorbeeld van.

Aline studeert elke avond haar lessen. Pas na enkele weken wordt ze bekrachtigd door haar punten op een grote overhoring of door een A-attest op het einde van het schooljaar. Straf

Straf is de manier om via operante conditionering het ongewenste gedrag te doen afnemen. Er zijn twee soorten straf: —

Positieve straf: iets onaangenaams wordt toegediend en dient als straf. Een straf bestaat

VA N

vaak uit het toedienen van een onaangename of aversieve stimulus na ongewenst gedrag. Een leerling die zijn taak opnieuw niet maakt, moet nablijven op school en de taak dan maken. Als deze aanpak niet tot een vermindering van het voorafgaande gedrag leidt, is de procedure geen straf of is het een inefficiënte straf. We kunnen duimzuigen voor tv afleren door de duim in te smeren met vieze smaakstof. Maar als het kind deze smaak lekker vindt, en juist meer gaat duimen, is het geen straf.

Negatieve straf: iets aangenaams wordt weggenomen en dient als straf. Een andere manier om te straffen gebeurt door een positieve bekrachtiger (iets leuks, aangenaams) weg te nemen. Deze procedure wordt een negatieve straf genoemd. Een veel voorkomend voorbeeld van een negatieve straf is isolatie (ga naar je kamer) of geen computer- of smartphonegebruik tijdens de schoolweek. Andere voorbeeld: je mag geen tv kijken als je kamer niet opgeruimd is.

Voorwaarden om correct te straffen

Hoe langer de periode tussen ‘het ongewenste gedrag’ en de straf, hoe minder efficiënt de straf zal zijn.

Je hond plast binnen tijdens je afwezigheid en je straft de hond wanneer je thuiskomt.

Ouders zijn ook niet altijd in staat om straf meteen toe te dienen, omdat ze de kinderen niet altijd in de gaten

©

kunnen houden. Het gedrag dat moet bestraft worden, wordt pas later opgemerkt. Inefficiënt straffen, hoe het niet moet Straf gecombineerd met bekrachtiging kan net leiden tot een toename van het ongewenste gedrag. Ouders die hun kind omhelzen of een koekje geven nadat ze het gestraft hebben, doen dit vaak uit een zekere wroeging of schuldgevoel, om het kind duidelijk te maken dat ze het nog altijd graag zien. Belonen werkt beter dan straffen. De hersenen van een kind zijn namelijk veel gevoeliger voor beloning dan voor straf. Dus zal het voorafgaande ongewenste gedrag versterkt worden omdat

HOOFDSTUK 4

belonen meer impact heeft dan straffen.

142

Als ouders die niet naar hun kinderen omkijken behalve wanneer die zich misdragen hun kind gaan straffen, kan dit gezien worden als een vorm van aandacht. De straf mist haar doel want het wordt dan een manier om de aandacht van de ouders te krijgen.


Wat een rechtvaardige straf is bij het opvoeden van kinderen thuis, op school of door gerechtelijke instanties, is een belangrijk discussieonderwerp binnen de huidige maatschappij. Een straf is efficiënt wanneer ze adequaat toegepast wordt. De voorwaarden hiervoor zijn in de praktijk echter moeilijk te vervullen. Misschien was het kind onschuldig, misschien is leerling A gevoeliger voor deze straf en leerling B voor die andere straf? Misschien interpreteert jouw vriend deze situatie totaal anders dan jij? We moeten spaarzaam omspringen met straf en dus kan men een kind of een leerling beter opvoeden door gewenste gedragingen te bekrachtigen. Dus in plaats van foute

Leeractiviteiten

1

Bekijk op iDiddit de video van Thorndikes experiment.

IN

gedragingen af te straffen, ga je beter de juiste gedragingen belonen.

Omschrijf in je eigen woorden onderstaande begrippen of wetten die bij operante conditionering gebruikt

worden. Baseer je hiervoor op het videofragment, maar gebruik ook je gezond verstand en redeneer logisch. Gebruik internet als mogelijke bron.

Deze begrippen voeg je toe aan je glossarium: trial and error of gissen en missen - wet van het effect - wet van

VA N

de herhaling - wet van de bereidheid

Schematiseer de tekst van bekrachtigers op een overzichtelijke manier. Gebruik hiervoor de Cornell-methode.

©

2

Zoek voorbeelden uit jouw leefwereld waarbij je merkt dat tijdsinterval en regelmaat belangrijke componenten zijn voor bekrachtiging. HOOFDSTUK 4

3

143


4

Schematiseer de tekst van straffen op een overzichtelijke manier. Gebruik hiervoor een mindmap of vat dit hoofdstuk samen met behulp van flashcards.

5

Vul onderstaand schema aan. Maak gebruik van de volgende termen: bekrachtiging, straf, positief, negatief, aangenaam, onaangenaam, toedienen, wegnemen, stijgen, dalen. Bespreek het schema met een klasgenoot, overleg en geef van elke vorm een duidelijk voorbeeld. Gewenst gedrag

Voorbeeld

VA N

IN

Wat?

4.6

Operante conditionering in het dagelijkse leven

We kunnen in ons dagelijkse leven herkennen hoe operante conditionering ons handelen en dat van anderen bepaalt. Je zal allicht al zelf ervaren hebben dat je bepaald gedrag niet meer stelt door de negatieve gevolgen ervan. Of omgekeerd: je herhaalt in je gedrag dat wat positieve gevolgen heeft.

Leertekst 6

Het leggen van associaties in dagelijkse situaties, thuis en in de klas

©

Situatie 1

Jullie moeten na het avondeten de tafel afruimen. Leya, je zus, gaat na elke maaltijd naar het toilet en tikt er vrolijk op haar gsm. Als jij de tafel afgeruimd hebt, komt zij tevoorschijn. Je ouders zeggen niets. Onnodig te zeggen dat deze ontwijkingsstrategie voor haar een beloning is en haar gedrag hierdoor versterkt wordt. Ze gaat na elke maaltijd naar het toilet. Situatie 2

HOOFDSTUK 4

Peuters worden vaak beloond met een snoepje als ze gewenst gedrag vertonen. Loewie ruimt de

144

blokken op na een namiddag spelen. Zijn ouders belonen hem met een ijsje. De dag nadien zoekt Loewie de koekendoos in de berging en haalt er wat snoep uit. De ouders betrappen Loewie, en hij wordt gestraft: geen dessertje na het eten.


Situatie 3 Wiskundige oefeningen oplossen is een voorbeeld van operante conditionering. Kyrano moet een wiskundige functie ontbinden in factoren. Hij zal verschillende oplossingen zoeken en uitproberen (gissen en missen). Hoe meer oefeningen Kyrano maakt (wet van de herhaling), hoe sneller en correcter hij de oplossing vindt (wet van het effect). Het respect van de leerkracht en zijn medeleerlingen (belonen) maakt hem heel blij. Als hij de oefeningen niet kan oplossen, zal de leerkracht vragen of hij zijn les wel gestudeerd heeft (straf). Vaak koppelen we er het principe van ‘token economie’ aan: gewenst gedrag wordt onmiddellijk beloond met zogenaamde tokens. Een token kan een snoepje zijn of een balletje. Iedereen principe. Situatie 4

IN

herinnert zich nog wel de stempels uit de lagere school. Ook een klantenkaart werkt volgens dit

Een leerling steekt zijn hand op met een leerstofgerelateerde vraag. De leerkracht vindt dit een goede vraag. Deze leerling zal mogelijk in de toekomst sneller zijn of haar vraag stellen. Het

tegenovergestelde is ook waar: als de leerkracht een grappig verhaal probeert te vertellen maar niemand lacht, is de kans klein dat dit verhaal later nog een keer verteld wordt. Roept Elize een

willekeurig antwoord door de klas zonder haar hand op te steken, zal de leerkracht dit afkeuren en is de kans klein dat dit nog een keer gebeurt.

VA N

Operante conditionering en sociale media

Hoe wordt het gedrag van gebruikers op sociale media beïnvloed door de gevolgen die zij ervaren bij het gebruik van deze platforms? Socialemediaplatforms hebben vaak een systeem van beloningen ingevoerd om gebruikers aan te moedigen om meer tijd door te brengen op hun platform. Situatie 5

Gamification: je gebruikt spelelementen zoals punten, badges en niveaus om gebruikers langer op de website te houden. Een balkje op je Linkedin profiel geeft aan hoeveel procent van je profiel is ingevuld. Als je nog maar op 25% zit, geeft Linkedin tips hoe je je status kunt verhogen. Volgens Business News Daily zal de toepassing van spelelementen in professionele omgevingen blijven groeien omdat organisaties zoeken naar manieren om de betrokkenheid van hun personeel te vergroten, hun vaardigheden te testen en nieuw talent aan te trekken. Om gewenst gedrag – zoals gezonder leven en persoonlijke ontwikkeling – te stimuleren, zal het gebruik van puntensystemen, medailles, scoreborden en andere competitieve elementen naar verwachting toenemen. Situatie 6

Likes en reacties: Camille plaatst een bericht en ontvangt veel likes en positieve reacties. Ze ervaart dit als zeer positief. Ze wil nu meer berichten plaatsen omdat het een sociale beloning met

©

zich meebrengt, zoals erkenning en sociale goedkeuring. Wie te weinig likes ontvangt, kan hier iets aan doen. Lees onderstaande advertentie.

Facebook likes 5,00 €– 550,00 € Laat je post met honderden of duizenden Facebook likes groeien. Koop eenvoudig Facebook

Dit product levert Facebook likes voor je content (foto’s en video’s), omslag- en profielfoto’s.

HOOFDSTUK 4

likes voor je Facebook content en vergroot direct je bereik!

145


Situatie 7 Notificaties: websites sturen gebruikers meldingen om ze aan te moedigen terug te keren naar de app of website. Deze meldingen verhogen de betrokkenheid, want socialemediagebruikers keren vaker terug naar het platform om de meldingen te bekijken. Banken maken op onderstaande manier gebruik van notificaties.

Je vraag komt op het goede moment. We lanceerden gisteren een update

IN

voor de Easy Banking App die notificaties toevoegt. Daardoor kan onze app je op de hoogte houden over wat er met jouw rekeningen gebeurt.

In een eerste fase gaat het enkel om notificaties wanneer er verrichtingen geweigerd dreigen te worden omwille van onvoldoende saldo, maar de bedoeling is om zo snel mogelijk meer soorten notificaties te voorzien.

Situatie 8

Oneindige scroll: Het ontwerp van sociale media feeds met een

VA N

oneindige scrollfunctie zorgt ervoor dat gebruikers constant nieuwe content te zien krijgen zonder dat ze bewust een

beslissing hoeven te nemen om door te gaan. Dit kan het gedrag versterken, want het is een directe beloning (je ziet constant

nieuwe content), zonder dat je veel inspanning moet leveren.

Leeractiviteiten

Hoe oordeel jij over de situaties 1 tot en met 8 uit de leertekst? Gaat het om vormen van opvoeden? Om manipulatie? Gaat het om beïnvloeding? Lees eerst wat we onder de drie technieken verstaan. Bespreek met de klas.

a

Gaat het om opvoeden?

©

Opvoeden houdt in dat ouders hun kind begeleiden bij de ontwikkeling tot iemand die zelfstandig kan meedoen aan de samenleving. Dit doen ouders door: —

Het bieden van een verzorgende en beschermende omgeving. Bijvoorbeeld affectie tonen, sensitief en adequaat op behoeftes van het kind reageren.

Het bieden van structuur. Bijvoorbeeld zorgen voor regelmaat en orde en consistent handelen.

Het overdragen van kennis en het bijbrengen van waarden en normen. Bijvoorbeeld uitleg en informatie geven, eigen verantwoordelijkheid stimuleren, ongewenst gedrag ontmoedigen of negeren en goed gedrag belonen.

HOOFDSTUK 4

Bron: NJI, Nederlands Jeugdinstituut

146


b

Gaat het om manipulatie? Manipulatie is een vorm van beïnvloeding waarbij misleidende methoden gebruikt worden om een ander te overtuigen om tot een bepaalde perceptie of handeling te komen. De grens tussen manipulatie en normale beïnvloeding is moeilijk te trekken, vooral de twee uitersten zijn herkenbaar.

c

Gaat het om beïnvloeding?

IN

Bron: wikipedia

Beïnvloeding is de uitwerking die jouw gedrag (on)bewust heeft op anderen. Door je hier meer bewust van te zijn, neem je anderen mee in de gewenste richting. Dit voorkomt conflicten en

zorgt ervoor dat samenwerkingen beter verlopen. Beïnvloeding gebeurt altijd op basis van eerlijke informatie.

Bijkomend, een uitspraak van Naom Chomsky: ‘De beste manier om de geest van de mens te beïnvloeden is door hem iets uit te leggen.’

VA N

Bron: www.yacht.nl/professionals

4.7

Het transactionele model

In 1979 publiceerde de Amerikaanse psycholoog Urie Bronfenbrenner een nog altijd actueel boek: The ecology of human

development. Daarin gebruikt hij het transactionele model om aan te tonen hoe de ontwikkeling van kinderen wordt

HOOFDSTUK 4

©

beïnvloed door een aantal factoren die transactie hebben op de zich ontwikkelende persoon.

147


Leertekst 7

Het begrip ‘interactie’ wordt sinds de opkomst van de sociologie in de 19e eeuw gebruikt in de sociologie om de wisselwerking tussen twee of meerdere mensen te beschrijven. In het transactionele model van Urie Bronfenbrenner wordt iets overgedragen van de ene persoon op de andere (een idee, een 'ding' ...). Er zijn er een aantal factoren die transactie tussen mensen beïnvloeden: het individu: met daarin o.m. de genen, temperament, persoonlijkheid

de omgeving: het gezin, de school en de gemeenschap

de interactie tussen het individu en de omgeving

IN

Bronfenbrenner gaat ervan uit dat deze factoren ook elkaar voortdurend beïnvloeden. Hij beschrijft de ontwikkeling van kinderen als een proces van voortdurende verandering.

Vooral de omgeving kan het gedrag van een individu beïnvloeden. Tussen het individu en

de omgeving gebeuren transacties van culturele normen en waarden en wijzigende fysieke

omstandigheden (o.m. klimatologische veranderingen maar ook perioden van hongersnood).

Maar ook het individu kan door zijn gedrag de omgeving beïnvloeden. Het individu kan zijn

omgeving veranderen door nieuwe sociale relaties aan te gaan, door nieuwe culturele waarden en

VA N

normen over te nemen of door een andere fysieke omgeving te creëren. Het model

De theorie van menselijke ontwikkeling van Bronfenbrenner noemt men de ecologische

systeemtheorie (1979). Een ecologisch model is een model dat de relatie tussen een individu en zijn omgeving beschrijft.

In dit model beïnvloeden vijf verschillende niveaus van omgevingsinvloeden de ontwikkeling van een kind. Ook de ontwikkeling van een adolescent omschrijft hij vanuit zijn omgeving als een soort ui, met vijf verschillende lagen. Elke laag heeft een verschillende invloed op de ontwikkeling van een adolescent.

Hoe dichter de laag bij de adolescent staat, hoe meer directe invloed die laag op de adolescent heeft. Hoe verder weg de laag van de adolescent, hoe meer indirecte invloed die laag op de adolescent heeft. Ook een factor die indirect invloed heeft, kan enorm veel voor een adolescent

HOOFDSTUK 4

©

bepalen (Van der Wal & de Wilde, 2017).

148


macrosysteem n ideologieën van de cul e s e d tuur attitu exosysteem mesosysteem vrienden van buren de familie microsysteem

familie

kerkelijke groep

leeftijdgenoten buurtspeeltuin

massamedia

juridische zorg

Bronfenbrenners bio-ecologisch model gaat uit van vijf omgevingsniveaus die individuen gelijktijdig beïnvloeden: het macrosysteem, het exosyteem, het mesosyteem, het microsysteem en het chronosysteem

(socio-historische omstandigheden en tijd verstreken na ingrijpende gebeurtenissen in het leven)

Bron: naar Bronfenbrenner en Morris, 1998

VA N

chronosysteem (patroonvorming van gebeurtenissen in de omgeving en overgangen in de loop van iemands leven, socio-historische omstandigheden)

tijd

sociale zorg

Bronfenbrenners visie op ontwikkeling

IN

gezondheidszorg

school het individu: sekse, leeftijd, gezondheid, et cetera

De kern van het model is het kind, het individu. Het microsysteem

Dit systeem bestaat uit de meest directe omgeving waarmee het kind in contact komt: het gezin, de school, maar ook speelgoed en de dagopvang. Het individu gaat actief om met die directe leefomgeving. Hoe die interactie ervaren wordt, is voor iedere persoon anders. Het temperament, de genen en de persoonlijkheid spelen hierin een rol en dat is verschillend per individu. Een broer en een zus kunnen dezelfde omgeving van het gezin verschillend ervaren. Die ervaring kan een verschillende invloed hebben op de persoon binnen datzelfde gezin. Het mesosysteem

Het mesosysteem omvat de interacties tussen de verschillende microsystemen van het kind. Daarin zijn de interacties tussen actoren in de verschillende microsystemen van belang. Het gaat om interacties die zich iets verder weg bevinden van de zich ontwikkelende persoon, maar die wel nog directe invloed op de persoon hebben (bv. interactie ouders-leraar, familie onderling). Het exosysteem

©

Dit verwijst naar externe invloeden op de componenten van het microsysteem. Hierin zitten beïnvloedende factoren van de iets ruimere context waarin het kind leeft (de leefomgeving, de woonwijk, de stad). Het kind heeft hieraan geen actieve deelname, het zijn gebeurtenissen die de ontwikkelende persoon beïnvloeden, maar het kind is er niet direct bij betrokken (bv. het werk van de ouders, de vrienden van de ouders). Het macrosysteem die nog steeds een belangrijke invloed hebben. Vanuit het macrosysteem beïnvloeden de normen en waarden van de (sub)cultuur waarin het individu leeft het kind. Maar ook de wetgeving,

HOOFDSTUK 4

Het macrosysteem is de verzameling mensen en plaatsen die het verst van kinderen afstaan en

149


sociaaleconomische, technologische en culturele ontwikkelingen in de (sub)cultuur als geheel hebben invloed. Het chronosysteem of het tijdsysteem Bij dit systeem gaat het erom dat de geschiedenis invloed heeft op het heden. De geschiedenis heeft invloed op het macrosysteem. Het kan gaan om gebeurtenissen die invloed hebben en het moment in het leven waarop de gebeurtenis plaatsvindt, bv. leven in een oorlogsgebied voor een kind van 5 of een volwassene van 28 jaar, de scheiding van ouders kan een verschillende impact hebben als het kind 2 jaar is of als het 15 jaar is. Denk ook aan de tijdgeest en wat daarin afkomt op

Het bio-ecologische model van Bronfenbrenner

IN

het individu, bv. de impact van de sociale media op het denken, op het omgaan met verveling.

Het hierboven beschreven model ontwikkelt de wetenschapper Bronfenbrenner in een eerste

fase van zijn theorievorming (1973 – 1979): de oorspronkelijke ecologische systeemtheorie van menselijke ontwikkeling.

In een tweede fase van zijn theorievorming (1980 – 1993) richt hij zich meer op de biologische invloeden op de ontwikkeling van een individu. Hij herbenoemt daarom zijn ecosysteem

tot het bio-ecologische model. Zo benadrukt hij ook het belang van biologische processen in

ontwikkeling van individuen, de aanlegfactor. Volgens de auteur zorgt de biologie enkel voor het

potentieel van wat een persoon kan worden. Daarop spelen de milieukrachten en sociale krachten

VA N

in. Die krachten kunnen bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van het potentieel of storend of belemmerend zijn voor het aanwezige potentieel.

Uiteindelijk komt Bronfenbrenner tot een derde fase (1993 – 2006) waarin hij beide uitgangspunten combineert. Het ecosysteem en de ontwikkeling van het kind moeten in samenhang gezien en ontwikkeld worden. In deze fase van zijn theorie benadrukt Bronfenbrenner het belang van proximale processen in ontwikkeling.

Proximale processen zijn de directe interacties tussen een individu en zijn omgeving die de ontwikkeling van het individu beïnvloeden. Deze processen zijn essentieel voor de ontwikkeling van het individu, omdat ze het individu in staat stellen om te leren, te groeien en zich aan te passen aan zijn omgeving.

Bronfenbrenner onderscheidt in zijn schema een aantal belangrijke componenten. Directe interacties: dit zijn de directe contacten tussen een individu en zijn omgeving. Deze contacten kunnen bijvoorbeeld plaatsvinden tussen een kind en zijn ouders, een leerling en zijn

©

leraar, of een werknemer en zijn collega's. Indirecte interacties: dit zijn de contacten tussen een individu en zijn omgeving die niet direct zijn, maar die wel invloed hebben op de ontwikkeling van het individu. Deze contacten kunnen bijvoorbeeld plaatsvinden door de observatie van anderen, het lezen van boeken of het kijken naar tv.

Structurele kenmerken van de omgeving: dit zijn de kenmerken van de omgeving die

HOOFDSTUK 4

invloed hebben op de ontwikkeling van het individu. Denk hierbij aan de sociale structuur, de

150

economische structuur of de politieke structuur.


VIP Urie Bronfenbrenner (1917 -2005) wordt in Moskou geboren uit Russisch-joodse ouders. Om aan de Russische Revolutie (1917) te ontsnappen, verhuist zijn vader in 1922 naar de Verenigde Staten en een jaar later krijgt hij gezelschap van zijn vrouw en de zesjarige Urie. Bronfenbrenners vader werkt als neuropatholoog in een ziekenhuis voor ‘ontwikkelingsgehandicapten’ zoals dat dan genoemd wordt. Bronfenbrenner, zelf psycholoog met een muzikale opleiding, wordt rond 1964 benoemd tot lid van een federaal panel over de ontwikkeling van arme kinderen. Bronfenbrenner ziet menselijke ontwikkeling als een proces bepaald

IN

door de interactie tussen een individu en zijn omgeving. Volgens hem is

ontwikkelingspsychologie ‘de wetenschap van vreemd gedrag van kinderen in

vreemde situaties met vreemde volwassenen gedurende de kortst mogelijke tijd.’

VA N

Leeractiviteiten

Lees de tekst over het verschil tussen een interactie en een transactie. Geef bij elke situatie in de tabel aan of en wanneer er sprake is van interactie of van transactie (overdracht). In eenzelfde situatie kan zowel sprake zijn van interactie als van transactie

Als we de gedragspsychologen ons gedrag horen uitleggen, dan spreken ze van gedrag (R) van mensen dat tot stand komt via een interactie tussen hun persoonskenmerken (P) en situatiekenmerken (S). Psychologen hebben daarvoor een (eenvoudige) formule: G = f(P x S). Het woord ‘interactie’ komt van het Latijnse woord ‘inter’, dat ‘tussen’ betekent, en het werkwoord ‘agere’, dat ‘handelen’ betekent. Letterlijk betekent interactie: ‘handelen tussen’, ‘zich gedragen’. Het begrip ‘interactie’ wordt sinds de opkomst van de sociologie in de 19e eeuw gebruikt in de sociologie om de wisselwerking tussen twee of meerdere mensen te beschrijven. Tijdens onze opvoeding (eigenlijk worden mensen hun ganse leven opgevoed) hebben we te maken met een voortdurende aaneenschakeling van acties tussen mensen, tussen de omgeving, de cultuur, de gebeurtenissen. Ook onze materiële omgeving beïnvloedt ons. De klas is veel te donker, ik voel me daar rot bij. ‘Lekker weertje vandaag,’ zei Fien, ‘is het daarom dat ik er zo opgewekt bij loop? Of is het de idee

©

1

dat we vandaag naar zee gaan?’ Iets anders is een transactie. Interactie en transactie worden vaak door elkaar gebruikt. Het woord ‘transactie’ komt van het Latijnse woord ‘transactio’ en betekent ‘over-dracht’. ‘Transactio’ is een samenstelling van de woorden ‘trans’, wat ‘over’ betekent en ‘actio’, wat ‘handeling’ betekent. Het begrip ‘transactie’ wordt voor het eerst gebruikt in de 16e eeuw om een overdracht van de opvoedkunde spreken over transactie dan gaat het over een wisselwerking tussen twee of meer personen of organisaties met overdracht van waarden, goederen of diensten.

HOOFDSTUK 4

eigendom of rechten van de ene partij naar een andere te benoemen. Als we in de sociologie en in

151


Situatie

Interactie

Transactie

Een boeiend gesprek was het tussen beide vriendinnen. Zij noemen het wel ‘chillen’, maar het praten ging best aangenaam over en weer. Het gesprek liep niet zo vlot tussen Mien en haar pa. Elk had zo zijn idee over ‘gezonde’ voeding. Maar ze kwamen er uiteindelijk toch uit. Pa kon zijn idee helder uitleggen zodat Mien er kon inkomen en zij kon pa overtuigen van haar idee over ‘minder suiker’ eten. Dikke vrienden opnieuw. Door thuis nog eens na te denken, was Mo het nu wel eens met de leraar. Hij

2

IN

zou zijn taken vanaf nu tijdig indienen.

Geef in onderstaande situatie aan of er transactie gebeurt. Als dat het geval is:

Bepaalt de omgeving de transactie met invloed op het individu? Bepaalt het individu de transactie met invloed op de omgeving?

Welke transactie?

VA N

Situatie

Stijn heeft het na lange tijd door, het heeft geen

culturele waarden en

zin te blijven zeuren over de ‘maatschappij’ als hij

normen

denkt dat hem onrecht is aangedaan. Zijn vrienden

fysieke

vinden hem ondertussen een zagevent. Hij zoekt

omstandigheden

nu uit wat hij zelf kan doen om gelukkig te zijn.

geen

Maurice heeft door dat hij vlotter plast als hij

culturele waarden en

het potje in het toilet plaatst zoals zijn ouders

normen

het willen. Doen zoals pa en ma lukt hem best.

fysieke

Iedereen tevreden.

omstandigheden geen

Micha is niet te overtuigen in haar

culturele waarden en

koppigheidsfase. Ze zegt op alles nee.

normen fysieke

omstandigheden geen

culturele waarden en normen

Schoolgaan doet hem echt groeien.

fysieke

HOOFDSTUK 4

©

Istvan loopt er gelukkig bij nu hij opvang heeft gevonden na zijn vlucht uit oorlogsgebied.

152

omstandigheden geen

Omgeving

Individu

individu

omgeving


3

Lees de tekst en beantwoord de vragen.

In 1964 verscheen een jonge psycholoog voor het Amerikaanse congres met een missie. Het was een tijd waarin de meeste mensen dachten dat de reden waarom arme mensen arm bleven een kwestie van biologie was en niets te maken had met de omgeving waarin ze opgroeiden. De psycholoog Urie Bronfenbrenner wilde dat veranderen. Hij zou de wereld ervan overtuigen dat om minder bedeelden te helpen, we ook hun omgeving moeten veranderen. Hij overtuigde de commissie om zich te concentreren op het betrekken van het gezin en de gemeenschap van een kind bij de aanpak van armoede.

a

IN

Bron: Aditi Sharma in https://sproutsschools.com/bronfenbrenners-ecological-systems/

Als je naar de wereld vandaag kijkt: is het de psycholoog gelukt? Kon hij de wereld overtuigen van zijn visie?

b

Geef initiatieven die in je omgeving worden genomen die beïnvloed zijn door de ideeën van

VA N

Bronfenbrenner.

Situeer volgende beweringen in het ecologische model.

Geef daarbij aan, indien van toepassing, of het een positief effect kan hebben op het ontwikkelen (een

bevorderend effect) of een negatief effect (een risico inhoudt).

Of kan het verschillen van persoon tot persoon (is het met andere woorden kind-afhankelijk)? Geef daar waar kan een voorbeeld. a

Ouders kunnen de ontwikkeling van hun kind stimuleren door middel van complimenten en

betrokkenheid. Het stimuleren heeft invloed op het gedrag. Zo leert het kind complimenten te ontvangen en te geven. De directe omgeving is van begin af aan een voorbeeld voor het kind. Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Risico?

Kind-afhankelijk?

©

4

Voorbeeld

Nu ook ma niet langer van thuis uit werkt, moet de oudste dochter (12) op vrije dagen op haar broertjes

passen en eten opwarmen in de microgolf. Laag in het ecosysteem

Voorbeeld

Bevorderend?

Risico?

Kind-afhankelijk? HOOFDSTUK 4

b

153


c

De ouders zeggen dat het kind naar school moet gaan om te leren. Zij willen de wetgeving die de leerplicht oplegt volgen (ook als het kind dat niet leuk vindt). Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Risico?

Kind-afhankelijk?

Voorbeeld

Kinderen in door oorlog verscheurde gebieden kunnen een ander soort ontwikkeling doormaken dan kinderen die in vrede opgroeien. Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Voorbeeld

Risico?

Kind-afhankelijk?

Wanneer er thuis geen goed klimaat is met veel geruzie en spanningen, kan dat invloed hebben op de

VA N

e

IN

d

prestaties van het kind op school. Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Risico?

Kind-afhankelijk?

Voorbeeld

f

Een kind dat in een derdewereldland woont, kan een andere ontwikkeling doormaken dan een kind dat in een rijker land woont.

Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Risico?

Kind-afhankelijk?

©

Voorbeeld

g

Wanneer het kind opgroeit met weinig regels en geen normen of waarden aangeleerd krijgt, ontwikkelt het kind zich anders dan wanneer er regels zijn en er normen en waarden worden aangeleerd. Laag in het ecosysteem

HOOFDSTUK 4

Voorbeeld

154

Bevorderend?

Risico?

Kind-afhankelijk?


h

Omdat Karen bijzonder gepest werd, kozen haar ouders een andere school waar een andere sfeer heerste. Nog nooit zo’n gelukkig kind gezien na twee weken op haar nieuwe school. Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Risico?

Kind-afhankelijk?

Voorbeeld

De ouders van Lucy hebben constant kritiek op haar vrienden. Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Voorbeeld

j

IN

i

Risico?

Kind-afhankelijk?

Als de ouders van een kind goed kunnen opschieten met de leraren of actief betrokken zijn bij de

VA N

vriendschappen van hun kind, dan wordt de ontwikkeling van het kind positief beïnvloed door harmonie en gelijkgestemdheid.

Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Risico?

Kind-afhankelijk?

Voorbeeld

k

Als een kind een sterke, warme relatie met zijn of haar ouders heeft, zou dat een positief effect op het kind hebben. Terwijl afstandelijke en onafhankelijke ouders een negatief effect op het kind zullen hebben. Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Risico?

Kind-afhankelijk?

©

Voorbeeld

Een vader die op zijn werk last heeft van pesterijen door collega’ s en een onverschillige baas kan dat bijvoorbeeld op zijn kinderen afreageren en hen thuis mishandelen. Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Risico?

Kind-afhankelijk?

Voorbeeld HOOFDSTUK 4

l

155


m

Sinds de corona-epidemie werken de ouders van Jamie drie dagen van huis uit. Pa kan zo tweemaal per week Jamie aan school komen ophalen en een babbeltje doen met de leerkracht. Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Risico?

Kind-afhankelijk?

Voorbeeld

Het land van herkomst van hun ouders en de media. Dit zijn milieus waar het kind niet bij betrokken is en

IN

n

die buiten zijn ervaring staan, maar het kind niettemin beïnvloeden. Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Voorbeeld

Kind-afhankelijk?

Toch lastig dat week/week-systeem na de scheiding van hun ouders. Broer en zus hadden het lastig zich

VA N

o

Risico?

telkens opnieuw aan te passen. Zeker toen ma een nieuwe partner kreeg. Vooral Pieter-Jan evolueerde

naar een zwijgzame adolescent, vonden zijn leraren. Laag in het ecosysteem

Bevorderend?

Risico?

Kind-afhankelijk?

Voorbeeld

5

Analyseer het citaat van Bronfenbrenner: ‘Kinderen van wie de ouders onderwijs waarderen, geïnteresseerd zijn in schoolactiviteiten en de inspanningen van hun leraren ondersteunen, zullen eerder uitblinken dan

HOOFDSTUK 4

©

kinderen van wie de ouders dat niet doen.’

156


6

Analyseer de cartoons om te kunnen bepalen over welke laag binnen het model van Bronfenbrenner het gaat. Doe dit aan de hand van enkele zinsdelen. Elk zinsdeel kan je koppelen aan ofwel cartoon 1 of aan cartoon 2. Zinsdelen die horen bij cartoon 1 arceer je groen. Zinsdelen die horen bij cartoon 2 arceer je rood. Als je alle zinsdelen gearceerd hebt, kun je bepalen tot welk van de vier systemen elke cartoon behoort.

IN

1

VA N

2

De moeder van Stan krijgt uitbranders van haar baas op het werk. ‘Je werk trekt op niets, je bent een onbenul!’ – De moeder van Stan is boos op zijn juf en verwijt haar Stan te benadelen tegenover andere leerlingen. – De moeder van Stan is thuis totaal in de war en is boos op zijn vader die de afwas nog niet heeft gedaan. – De cartoon gaat over interacties die zich iets verder weg bevinden van Stan, maar die wel nog directe invloed hebben op hem. – De moeder van Stan is benieuwd hoe zijn juf over hem denkt.– Pa is volledig van streek door de uitbrander van zijn vrouw en heeft geen geduld om de vragen van Stan te

©

beantwoorden. – De juf is boos op Stan en verwijt hem niet ernstig te werken op school. – De cartoon gaat over interacties waaraan het kind geen actieve deelname heeft, het zijn gebeurtenissen die de ontwikkelende persoon beïnvloeden, maar het kind is er niet direct bij betrokken.

Cartoon 1:

Cartoon 2: HOOFDSTUK 4

Eindresultaat:

157


IN

7

Maak vijf cirkels en teken jezelf in het midden. Onderaan plaats je een tijdlijn.

In de cirkels noteer je de mensen en instellingen die je leven beïnvloed hebben of nog beïnvloeden.

Op de tijdlijn vermeld je belangrijke gebeurtenissen uit het verleden en zaken die je in de toekomst nog te wachten staan, elk met een eigen invloed op jouw ontwikkeling.

VA N

(Idee: Jonas Koblin, 2021)

Gebruik de cartoon om het bio-ecologisch model uit te leggen.

HOOFDSTUK 4

©

8

158


Exit Test jezelf 1

Maak woordparen, wat hoort bij elkaar? klassieke conditionering – alertheidsreactie – spontaan herstel – klassieke aversieve conditionering –

IN

ongeconditioneerde stimulus – ongeconditioneerde reactie – geconditioneerde stimulus –

geconditioneerde reactie – neutrale stimulus – reinforcement (bekrachtiging) – positieve bekrachtiging –

VA N

negatieve bekrachtiging – extinctie (uitdoving) – straf – generalisatie – discriminatie

Corrigeer de vijf fouten in onderstaande tekst zodat hij volledig de theorie van Bronfenbrenner weergeeft.

Bronfenbrenners ecologische plantheorie ziet de ontwikkeling van volwassenen als een complex systeem van relaties die beïnvloed worden door twee niveaus van de omringende omgeving, van de onmiddellijke omgeving van gezin en school tot brede culturele waarden, wetten en gewoonten. Om de ontwikkeling van een kind te bestuderen moeten we dus enkel naar het kind en zijn verre omgeving kijken, maar ook naar de wisselwerking van de grotere omgeving.

HOOFDSTUK 4

©

2

159


© VA N IN


5

IN

HOOFDSTUK

HOOFDSTUK 5

©

VA N

SOCIAAL GEDRAG

161


HOOFDSTUK 5

S

OCIAAL GEDRAG

WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK? Kennis uit de sociale psychologie geeft meer inzicht in de wisselwerking tussen onze omgeving en onze innerlijke wereld van gedachten, gevoelens en zelfperceptie. Een belangrijk concept binnen de

IN

sociale psychologie is zelfkennis. Dit verwijst naar het begrip van wie we zijn, wat we willen en hoe we

onszelf zien. Uit onze sociale interacties en door sociale vergelijking bouwen we zelfkennis op. We leren

onszelf kennen door te observeren hoe anderen op ons reageren, door onszelf te vergelijken met anderen en door feedback van onze sociale omgeving te ontvangen.

Het vergroten van je zelfkennis heeft veel voordelen. Het stelt je in staat om beter te begrijpen waarom je bepaalde keuzes maakt, hoe je reageert op anderen en hoe je je doelen kunt nastreven.

Het kan ook helpen bij het ontwikkelen van zelfvertrouwen, het nemen van betere beslissingen en het verbeteren van je relaties met anderen.

VA N

WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?

Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.

Ik kan uitleggen hoe zelfperceptie onze zelfkennis kan beïnvloeden. Ik leg uit wat zelfpresentatie betekent en hoe dit ons gedrag beïnvloedt. Ik kan zelfwaardering kritisch bespreken.

Ik kan de mechanismen om zelfwaardering te verhogen toepassen in dagelijkse situaties. Ik leg uit hoe cognitieve dissonantie ons gedrag, onze meningen en houdingen stuurt. Ik begrijp hoe sociale facilitatie werkt en kan met concrete voorbeelden aantonen hoe dit ons gedrag stuurt.

Ik bespreek kritisch conformisme en toon met concrete voorbeelden hoe conformisme onze sociale interactie bepaalt.

Ik kan het experiment van Milgram kritisch bespreken en koppelen aan hoe gehoorzaamheid

©

werkt in maatschappelijke gebeurtenissen.

BEGRIPPEN

cognitieve dissonantie – conformisme – gehoorzaamheid – gelaatsfeedbackhypothese – strategische zelfpresentatie – sociale facilitatie – zelfbevestigende zelfpresentatie – zelfperceptie –

HOOFDSTUK 5

zelfwaardering

162


Instap ‘Ken uzelf, dan vergist ge u ook eens.’ Bertus Aafjes Bovenstaand citaat benadrukt dat zelfkennis niet betekent dat je nooit fouten zal maken of je nooit zal vergissen of verkeerde inschattingen zal doen. Het erkennen van onze menselijke beperkingen en het besef dat we niet perfect zijn, is juist een belangrijk onderdeel van onze zelfkennis. Dit betekent dat we de sociaalpsychologische begrippen en theorieën kunnen erkennen en herkennen in onze interacties met anderen. We begrijpen dan

1

IN

beter hoe ons gedrag door anderen gestuurd wordt.

Lees onderstaande uitspraken en vink aan waarmee je het eens bent.

Als ik mijn gevoelens of mijn gedrag observeer, weet ik wel wat ik voel en doe, maar ik kan mezelf hierdoor niet beter inschatten.

Kritische observatie van mijn gedrag is de beste manier om mezelf beter te leren kennen.

De manier waarop ik mezelf voorstel en presenteer aan anderen, heeft geen

VA N

invloed op mijn sociale relaties. Als ik mezelf zie als een leerling die weinig moet studeren, zal ik me ook zo gedragen en kan dit leiden tot een C-attest op het einde van het schooljaar. Als ik iets koop waarvan ik me later realiseer dat deze aankoop een vergissing is, blijft dit steeds knagen en voel ik me daar ongelukkig over.

    

Ik ben gespannen als ik iets voor de klas moet presenteren. Alleen al het feit dat de leerlingen en de leerkracht mij observeren, zorgt ervoor dat ik fouten maak.

Mijn medeleerlingen beïnvloeden me meer dan ik denk. Zij bepalen mijn gedrag, zelfs zonder dat ze me expliciet vragen iets te doen.

Als de leerkracht in de klas me vraagt om recht te staan en beide handen in de lucht te steken om dan rond mijn as te draaien, doe ik dat zonder aarzelen. Iedereen denkt dat hij me kan beïnvloeden, maar dat is zonder mij gerekend: ik geef daar niet aan toe.

   

©

Aanknopingspunten met vorig leerjaar Wie in de tweede graad dit vak kreeg, leerde al: Hoe onze sociale cognitie onze eerste indruk kan bepalen. Wat een selffulfilling prophecy is. Wat het halo- en horn-effect zijn.

HOOFDSTUK 5

Wat het verschil is tussen interne en externe attributie.

163


Sociaalpsychologische begrippen die ons zelfbeeld mee bepalen

5.1

We bestuderen in dit hoofdstuk een aantal sociaalpsychologische theorieën die op hun beurt een grote invloed op ons gedrag hebben.

IN

Leertekst 1

Zelfperceptie gaat over hoe je denkt, wie je bent, wat je denkt, wat je voelt. Deze mening is gebaseerd op observatie van ons gedrag, onze gevoelens en onze ideeën.

Zelfperceptie is je eigen opvatting over wie je bent. Die opvatting is gebaseerd op de observatie van je eigen gedrag.

Ben je een doorzetter tijdens de examens en wil je alle leerstof verwerkt hebben of ben je blij als je de

VA N

belangrijkste leerstof kent?

Ben je sportief en loop je steeds de trap op of ben je eerder van het ‘gezapige’ type en neem je regelmatig de lift?

Dat je het voorbije uur al drie keer in de koelkast bent gaan kijken, hoeft niet te betekenen dat je honger hebt. Misschien ben je gewoon zenuwachtig omdat je bezoek verwacht?

Het basisprincipe van de zelfperceptietheorie: je neemt je eigen gedrag waar en daarover vorm je een eigen oordeel. Dat oordeel wordt dan deel van wie je denkt dat je bent, van je identiteit. Jan is bij de scouts, dus hij is een scout.

Bert vergeet heel dikwijls een afspraak, dus is hij vergeetachtig.

Maar dit basisprincipe brengt ook een probleem met zich mee. Is het observeren van je eigen gevoelens en je eigen gedrag een goede manier om tot een beter zelfbeeld te komen? Observatie van gevoelens

‘Door je gevoelens te erkennen en te accepteren, kun je beter begrijpen wat er in je omgaat en kun je beter reageren op

situaties.’ Kleinke, Paterson en Rutledge (1998) vinden dat

de effecten van het nabootsen van blije gelaatsuitdrukkingen (versus neutrale gelaatsuitdrukkingen) sterker zijn wanneer

©

deelnemers zichzelf in een spiegel zien. Dit ondersteunt de zelfperceptietheorie van Bem: als iemand zichzelf blij ziet kijken, ervaart die persoon deze emotie meer. Hoe weten wij eigenlijk hoe we ons voelen? Zelfobservatie blijkt niet altijd een even betrouwbare bron voor zelfkennis te zijn. Onze gevoelens moeten we immers interpreteren en hoe weten we of die interpretatie correct is? Ze kan heel sterk

HOOFDSTUK 5

variëren afhankelijk van de situatie waarin we ons bevinden.

164

De Amerikaanse sociaalpsychologe Elaine Hatfield doet in de jaren 1990 onderzoek op het gebied van liefde en haat. Men beschouwt haar als een pionier van de wetenschappelijke


studie over liefde. Ze beschrijft hoe besmettelijk emoties zijn. We imiteren onbewust de gezichtsuitdrukkingen van onze gesprekspartners, waardoor wij ons voelen zoals zij. Het onbewust kopiëren van andermans emoties beïnvloedt dus onze zelfperceptie. De ontdekking van spiegelneuronen bevestigt deze theorie. Spiegelneuronen stellen ons in staat om de emoties van anderen op te merken en een empathische reactie te geven. Meer nog, dezelfde hersennetwerken worden bij ons actief, als zouden we zelf erg blij of triest zijn. De observatie van onze eigen gevoelens en emoties blijkt dus geen goede manier van zelfperceptie en kan foute informatie aanleveren. Het is een subjectieve interpretatie, afhankelijk van de situatie

Observatie van gedrag en lichamelijke reacties

IN

waarin we ons bevinden.

Als Lily na de les lichamelijke opvoeding haar flesje water in één teug leegdrinkt, kun je dan

besluiten dat zij heel veel dorst heeft door de geleverde inspanningen? Uit onderzoek kan men afleiden dat de interpretatie van waarneembaar gedrag niet altijd correct is.

De gelaatsfeedbackhypothese stelt dat veranderingen in de gelaatsuitdrukking de aanleiding kunnen zijn tot corresponderende veranderingen in emotie. Strack, Martin en Stepper (1988) laten proefpersonen naar tekenfilms kijken. De proefpersonen krijgen een potlood tussen de tanden, waardoor ze de mondstand van een glimlach imiteren. Andere proefpersonen houden

VA N

het potlood tussen de lippen, waardoor ze eerder ‘zuur’ kijken. Het resultaat is verrassend: de

proefpersonen die glimlachen met het potlood

tussen de tanden, vinden de tekenfilms grappiger dan zij die ‘zuur’ kijken.

Ook je lichaamshouding kan leiden tot verschillende gevoelens. In tekenfilms worden depressieve mensen afgebeeld met hun schouders wat afhangend en hun hoofd voorovergebogen. Soldaten die klaar zijn voor de strijd, heffen in films hun kin op en kijken recht vooruit. Onze gemoedstoestand weerspiegelt zich in onze houding, maar ook het omgekeerde is waar. Rechtop lopen beurt op, gebogen lopen maakt je neerslachtig.

Sociaalpsychologe Amy Cuddy (2012) onderzoekt of ons brein effect heeft op onze lichaamshouding. Maar ze onderzoekt ook het tegenovergestelde: of onze lichaamshouding effect heeft op ons brein. Uit Cuddy’s onderzoek blijkt dat power posing - het aannemen van een houding vol zelfvertrouwen - je gevoelens van zelfvertrouwen kan versterken en een impact kan hebben op je kansen van succes. Ze ontdekt dat power poses een

verandering in testosteron en cortisol (stresshormoon) teweegbrengen.

©

Mensen die in high power poses staan, hebben een afname van 25% in cortisol en een toename van 20% in testosteron. Personen met een low power pose (bv. hoofd naar beneden, schouders naar voren gekruld, handen in zakken of op gezicht/borst) vertonen een toename van 25% in cortisol en een afname van 10% in testosteron. Cuddy concludeert dat door het aannemen van een power pose je stress vermindert (cortisol daalt) bodies change our minds and our minds change our behavior and our behavior changes our outcomes.’

HOOFDSTUK 5

en je zelfvertrouwen stijgt (stijging testosteron): ‘Our

165


Zajonc (1993) onderzoekt hoe gelaatsuitdrukking leidt tot fysiologische reacties. —

Wie veel glimlacht, zal zijn gelaatspieren activeren waardoor er meer bloed naar de hersenen gestuurd wordt. Deze mensen voelen zich aangenamer. Fronsen verlaagt bloedtoevoer naar het voorhoofd, wat een onaangenaam gevoel creëert.

Wie botox in het voorhoofd inbrengt, vermindert het fronsen waardoor mensen zich gelukkiger voelen.

Richard Petty, professor psychologie aan de universiteit van Ohio, doet onderzoek naar het effect van jaknikken op anderen (1980). Hij vertelt 82 studenten dat hij de kwaliteit van een koptelefoon tijdens het bewegen wil testen. De helft van de studenten moet elke seconde op en neer knikken,

IN

de andere helft moet het hoofd van links naar rechts schudden. Hierbij luisteren ze naar een tekst

met daarin een moreel oordeel. En wat blijkt? De studenten die hun hoofd op en neer bewegen (en

dus knikken) zijn veel positiever tegenover het oordeel dan de studenten die nee hebben geschud. Jaknikken blijkt een verbazingwekkend effectieve manier om gelijk te krijgen in een gesprek. Het is vrijwel algemeen bekend dat mensen de neiging hebben om te knikken als ze het ergens mee

eens zijn. Maar andersom werkt dit ook: als mensen tijdens het luisteren naar een boodschap hun hoofd op en neer bewegen, krijgen ze een positiever gevoel.

VA N

GOOD TO KNOW Gevoelens en emoties

Gevoelens en emoties zijn begrippen die vaak door elkaar gebruikt worden. Maar wat is het verschil tussen beide? Onze hersenen en ons zenuwstelsel geven feedback over hoe we een bepaalde toestand ervaren. Dit is een gevoel. Iets voelt 'goed' of 'niet goed'. Een gevoel is subjectief en persoonlijk. Wat jij voelt, hoeft een ander niet te voelen.

Emotie verwijst naar een instinctieve en fysiologische reactie op een bepaalde gebeurtenis of prikkel. Emoties zijn vaak kortstondig en kunnen intens zijn. Ze worden meestal geassocieerd met specifieke lichamelijke reacties zoals verhoogde hartslag, zweten, versnelde ademhaling en spierspanning.

Samenvattend kun je stellen dat emoties de zichtbare uitingsvorm van een gevoel zijn. Voel jij je verdrietig, dan zal huilen je emotie zijn. Ben je verlegen, dan wordt de zichtbare uitingsvorm blozen.

Leeractiviteiten

Lees de volgende situatieschets en beantwoord de vragen.

©

1

Zita en Matthias waren al jaren beste vrienden, maar ze hadden allebei een geheim. Zita was verliefd op Matthias, maar ze dacht dat hij haar te lelijk en te saai vond. Matthias was ook verliefd op Zita, maar hij dacht dat zij hem te nerdy en te verlegen vond. Op een dag besloten ze eindelijk

HOOFDSTUK 5

hun gevoelens te bekennen en tot hun verbazing ontdekten ze dat ze perfect voor elkaar waren.

166


a

Herken je deze situatie?

b

Maak op een apart blad papier een korte reflectie van maximum tien regels. Maak gebruik van perceptie van gevoelens en gedrag. Formuleer drie concrete tips over hoe je met deze situatie kunt omgaan.

d

Ben je ooit al ‘misleid’ door je gedragingen en/of je gevoelens?

IN

2

c

Kies willekeurig een aantal posts op sociale media en evalueer ze kritisch. Vraag jezelf af of ze een realistisch beeld geven van het leven van de mensen in kwestie. Bedenk dat mensen vaak alleen de positieve aspecten van hun leven delen waardoor er een vertekend beeld ontstaat. Hoe wil degene die post overkomen?

VA N

Waarom doet die persoon dat en hoe beïnvloedt dit je zelfperceptie?

3

Bekijk op iDiddit de video over lachtherapie en bespreek wat lachtherapie is. Koppel dit vervolgens aan

zelfperceptie. Presenteer je antwoord aan de rest van de klas.

Leg met eigen woorden uit wat onderstaande afbeeldingen zeggen over zelfperceptie. Wat is het?

Hoe het werkt?

Wat kunnen de voor- of nadelen zijn?

HOOFDSTUK 5

©

4

167


Bekijk het fragment over Dove op iDiddit. Koppel dit aan zelfperceptie.

Zelfpresentatie

5.2

IN

5

We weten uit het voorgaande dat we weinig objectieve gegevens over onszelf hebben. We hebben de neiging om veel te interpreteren, waardoor onze zelfperceptie vaak

subjectief gekleurd is. Anderen vormen zich ook een beeld van ons, net zoals wij ons een beeld vormen van de anderen. We willen zo graag dat de anderen een positief

beeld van ons hebben dat we vaak de neiging hebben, bewust of onbewust, ons net iets anders voor te doen dan we zijn om zo een goede indruk te maken.

VA N

Leertekst 2

Zelfpresentatie is de term voor alle strategieën (bewust of onbewust) die ervoor zorgen dat we invloed uitoefenen op wat anderen van ons vinden. Het is dus de manier waarop we onszelf aan de wereld presenteren.

Waarom doen we aan zelfpresentatie? —

We presenteren onszelf omdat we allerlei voordelen van anderen willen verkrijgen. Lowie doet zijn best om zich voor te doen als een leerling die graag het vak Sociale en Gedragswetenschappen volgt. Zo hoopt hij in de gratie bij de leerkracht te komen.

Door zelfpresentatie hangen we een beeld op van onszelf dat door anderen bevestigd wordt. Hierdoor wordt ons zelfbeeld versterkt.

Jamal vroeg de kapper naar een sportief kapsel, nu hij geselecteerd werd voor de U18. Hij kreeg meteen bijzonder veel likes op de sociale media toen hij zijn nieuwe uiterlijk toonde.

Zelfpresentatie en het beeld dat we bij anderen oproepen, maken duidelijk hoe we zelf behandeld willen worden.

©

Als Felien steeds dezelfde sociale rol aanneemt, weten wij wat we aan haar ‘hebben’. Vormen van zelfpresentatie

Strategische zelfpresentatie: we presenteren ons zo dat we macht, invloed, sympathie of goedkeuring kunnen verwerven bij anderen. Politici presenteren zich tijdens de verkiezingscampagnes vanuit de verwachting dat ze anderen kunnen overtuigen.

Werknemers kunnen zich soms bewust anders voordoen bij de werkgever om op een goed blaadje te HOOFDSTUK 5

komen: oogcontact maken en glimlachen, gelijkenissen creëren, er goed uitzien door kappersbezoek

168

gevolgd door een zonnebankbeurt … Bij strategische zelfpresentatie willen we bewust een goede indruk maken op anderen om een bepaald doel te bereiken.


Zelfbevestigende zelfpresentatie is een psychologisch concept dat ervan uitgaat dat iemand de neiging heeft om het eigen zelfbeeld te willen laten bevestigen door anderen. We hebben het verlangen om door anderen gezien te worden zoals we onszelf zien. Lobke ziet zichzelf als een goede muzikante en ze zal zichzelf ook zo presenteren, omdat zij bevestigd wil krijgen dat zij een goede muzikante is. Zendé vindt zichzelf ijverig en ze spant zich ook extra in, zodat andere mensen in haar omgeving dat ook zo zien. Kyrano is een vechtersbaas en hij zal zich te pas en te onpas agressief en uitdagend gedragen zodat zijn omgeving bevestigt dat hij een agressief vechtersbaasje is.

IN

Onderzoek toont dat wij onszelf vaak zelfbevestigend presenteren. Wat gebeurt er met mensen die al een negatief zelfbeeld hebben? Willen die ook bevestiging? Willen we echt onze tekortkomingen bevestigd zien in de ogen van anderen?

In een studie van Giesler, Josephs en Swann uit 1996 krijgen deelnemers de kans om feedback te vragen over hun tekortkomingen. (Ze moeten dit niet doen, maar ze krijgen de kans.) Het

onderzoek toont aan dat 64% van de deelnemers met een negatief zelfbeeld feedback vraagt over

zijn tekortkoming. Bij deelnemers met een positief zelfbeeld vraagt maar 25% feedback. Personen met een negatief zelfbeeld willen dus opmerkingen horen die hun negatief zelfbeeld bevestigen. Een andere studie (Swann e.a., 1992) met getrouwde koppels bevestigt opnieuw de theorie van

zelfbevestigende zelfpresentatie. Man en vrouw vullen elk apart een vragenlijst over hun zelfbeeld

VA N

in. Mensen met een positief zelfbeeld blijken hun huwelijk meer te waarderen als hun partners hen positief bekijken, terwijl mensen met een negatief zelfbeeld zich meer aan hun huwelijk hechten als ze een partner hebben die hen negatief waardeert. Wat zijn de valkuilen bij zelfpresentatie?

Als we onszelf te veel strategisch presenteren, komen we dikwijls egocentrisch en zelfingenomen over. Strategische zelfpresentatie moet dus subtiel gebeuren, willen we niet het tegenovergestelde effect krijgen.

Sommigen gaan zover in de zelfpresentatie dat ze gevaar van dit gedrag niet meer (willen) zien of inzien. Wie na zijn zuiderse vakantie goed wil overkomen met een door de zon gebruinde huid, heeft meer kans op huidkanker.

GOOD TO KNOW Schijnwerpereffect

We zijn geneigd te denken dat de anderen ons doen en laten van heel nabij volgen. Gilovich e.a. (2000) spreken in dit

verband van het schijnwerpereffect of de overtuiging dat we

©

meer in de belangstelling staan en dat de schijnwerpers meer op ons gericht zijn dan dat in werkelijkheid is. De onderzoekers vragen aan proefpersonen om een gênant T-shirt aan te trekken met daarop een foto van een Amerikaanse charmezanger. De proefpersonen zelf denken dat 50% van hun medestudenten dit T-shirt gezien hebben, terwijl dit in werkelijkheid maar 25% is. Een andere studie (Savitsky e.a., 2001) bevestigt dat personen die een ‘publieke blunder’ hebben begaan belachelijk voor anderen, overschat dan niet te erg de negatieve impact. Volgende keer wel beter doen.

HOOFDSTUK 5

de negatieve impact ervan op het publiek fors overschatten. Als je dus een blunder maakt of je maakt jezelf

169


Leeractiviteiten

1

‘Bekende’ misdadigers kunnen jarenlang aan de aandacht van de politie ontsnappen omdat ze zich anders presenteren dan ze in werkelijkheid zijn. Ze maken met andere woorden een onderscheid tussen hun privé en hun publieke zelf. Zoek op internet een voorbeeld van een persoon over wie je iedereen hoort zeggen:

2

IN

‘Dit hadden we van hem/haar niet verwacht.’ Geef weer hoe het privé en het publieke zelf verschillend zijn.

Analyseer hoe mensen zichzelf presenteren op dating apps om een partner te vinden. Op welke manier presenteren zij zich strategisch? Is er een verschil in presentatie tussen man en vrouw?

3

Zijn onderstaande uitspraken van toepassing op strategische of zelfbevestigende zelfpresentatie? Of beide?

VA N

Verklaar je antwoord. •

Ik wil bevriend zijn met het populaire meisje van de klas om ook populair te zijn. strategische zelfpresentatie/zelfbevestigende zelfpresentatie

Ik ben behulpzaam. Op de 100-dagen-fuif loop ik de voeten van onder mijn lijf en wil ik iedereen helpen.

strategische zelfpresentatie/zelfbevestigende zelfpresentatie

Ik eet graag en veel. Op bezoek bij vrienden laat ik dat duidelijk merken.

strategische zelfpresentatie/zelfbevestigende zelfpresentatie

Ik ben sympathiek tegen de leerkracht en lach uitbundig als hij een grapje vertelt. strategische zelfpresentatie/zelfbevestigende zelfpresentatie

Bij die leerkracht zijn er veel tekorten. Zijn examen is dan ook zeer moeilijk.

strategische zelfpresentatie/zelfbevestigende zelfpresentatie

De leerkracht is grappig. Hij vertelt constant grapjes in de klas.

HOOFDSTUK 5

©

strategische zelfpresentatie/zelfbevestigende zelfpresentatie

170


4

Je leest onderstaande beschrijving van een studentenjob en hebt interesse. Je motiveert je keuze in een sollicitatiebrief die je schrijft op een apart blad. Presenteer je op een strategische en zelfbevestigende manier.

Word jij ook enthousiast als je de Sissy-Boy winkel in loopt? Ben jij gek op mode en lifestyle én help jij graag anderen? Dan ben jij de perfecte kandidaat!

Wat ga je doen? -

Je helpt klanten door ze stijladvies te geven, jouw gevoel voor trends verrast iedereen keer op keer! Je luistert naar de klanten en inspireert hen met de nieuwste collectie.

-

Je brengt de unieke Sissy-Boy sfeer over op anderen.

-

Je zorgt ervoor dat de winkel er netjes uitziet zodat de collectie goed tot zijn recht komt.

-

Je zorgt ervoor dat iedereen de winkel met een glimlach verlaat!

IN

-

Daarnaast vinden we het belangrijk dat jij jouw unieke persoonlijkheid laat zien en extra kleur geeft aan het sales team. Samen daadkrachtig aan de slag en successen vieren!

Wie ben jij?

Sissy-Boy is een merk met een verhaal. Dit verhaal gaat verder dan alleen fashion en lifestyle, het

VA N

gaat ook over kleding, interieur en jezelf thuis voelen. Jij als verkoper bent hiervan een belangrijke ambassadeur. Word jij hier happy van en kun jij dit overbrengen?

Wat kun je van ons verwachten?

een gezellig team met aandacht voor elkaar

-

ruimte voor creativiteit, een eigen inbreng en persoonlijke ontwikkeling

-

Binnen iedere winkel werken wij met een party pot voor leuke uitstapjes.

-

een salaris op basis van jouw ervaring en leeftijd

-

30% personeelskorting op al jouw Sissy-Boy aankopen

-

een sneak peek in onze nieuwste collectie

-

toegang tot OpenUp (gratis en ongelimiteerde consulten met psycholoog)

Lees op iDiddit het artikel over scoren op sociale media en beantwoord daarna de vragen. a

Waarom is het makkelijker om je online te presenteren via sociale media?

HOOFDSTUK 5

©

5

-

171


6

Wat bedoelt Meeus als ze spreekt van ‘de grote paradox’?

IN

b

Maak een podcast van maximum vijf minuten of een TikTok- filmpje van minder dan twee minuten over het hoofdstuk zelfpresentatie. Beantwoord volgende vragen. Wat is het?

Welke vormen van zelfpresentatie ken je?

Wat zijn de gevaren?

Zelfwaardering

VA N

5.3

‘Nobody is perfect.’ We maken allemaal wel eens fouten. Maar als we onszelf, ondanks die fouten, accepteren en

respecteren kan dit een goede basis zijn voor ons sociaal functioneren. We nemen vlot goede beslissingen en schatten onze waarde als persoon goed in.

Onze persoonlijke groei is een continu proces van ontwikkeling. Het proces wordt beïnvloed door onze ervaringen, onze

omgeving en onze overtuigingen. Zo leren we onszelf beter kennen en waarderen.

Leertekst 3

Het is zinvol te weten dat we als persoon niet alleen op zoek zijn naar wie we zijn, maar dat we onszelf ook spontaan een bepaald waardeoordeel toekennen. Deze waarde kan algemeen zijn en dan ben ik bijvoorbeeld de knappe, sociale en intelligente leerling uit de Humane wetenschappen die fluitend door het leven gaat. Maar deze waarde kan ook over een bepaald deel van mezelf gaan en dan ben ik bijvoorbeeld een knappe, sociale leerling die heel hard moet werken om te slagen. Mijn waardeoordeel over mijn intellectuele mogelijkheden is dan eerder laag. Een algemene beoordeling van jezelf gaat over het globale beeld: je persoonlijkheid, je sociale

©

vaardigheden, je atletische vaardigheden, je geïnternaliseerde normen en waarden, je uiterlijk, je zwakke en sterke kanten ...

Zelfwaardering is de manier waarop we over onszelf denken en de waarde die we daaraan geven.

HOOFDSTUK 5

Uit deze definitie van zelfwaardering volgen een aantal conclusies of kenmerken.

172


Zelfwaardering is een belangrijke component van je zelfbeeld. Hoe je jezelf waardeert, bepaalt of je eerder negatief dan wel positief over jezelf denkt. Lobke is meestal heel tevreden over zichzelf. Lars, daarentegen, kan zich vaak een mislukkeling voelen. Mensen met een hoge zelfwaardering hebben doorgaans een positief beeld van zichzelf en geloven in hun eigen vermogen om te slagen. Mensen met een lage zelfwaardering twijfelen vaak aan zichzelf en hun capaciteiten en beschouwen zichzelf als minderwaardig.

Zelfwaardering gaat over meerdere en verschillende kenmerken van onszelf. We kunnen onszelf hoog inschatten op een bepaald kenmerk en ons slecht voelen op een ander kenmerk. Dit hangt vaak samen met de situatie waarin jij je bevindt. Anaïs gaat met school op skivakantie in Noord-Italië. Ze voelt zich slecht over haar talent als skiër, maar

IN

ze is wel de enige in de groep die vlot Italiaans spreekt.

Anderzijds kunnen we ook afleiden dat zelfwaardering niet stabiel is in de tijd.

Bernd wisselt tijdens de examenperiode goede examens met minder goede examens. Het ene moment is hij heel trots over zijn afgelegde mondeling examen, de dag erna kan het al heel wat minder zijn. Hoe kun je tot een positieve zelfwaardering groeien?

Het is belangrijk om een gezond, positief beeld van jezelf te hebben vanuit een positieve zelfwaardering. Er zijn verschillende manieren waarop mensen dit kunnen bereiken: —

De vergelijkingsgroep verlagen: we vergelijken onszelf met mensen die het minder goed doen. Zo zal de eigen zelfwaarde stijgen.

VA N

De profvoetballer ervaart dat hij te oud wordt voor voetbal op het hoogste niveau en zoekt zijn geluk in lagere afdelingen. Daar is hij opnieuw de spelbepalende speler.

We kiezen voor waar we beter in zijn en kennen onszelf extra eigenschappen toe: je kiest zelf waarin je beter bent dan de vergelijkingsgroep.

Lars voelt zich heel goed in zijn huidige vriendengroep, want hij is de enige die gedichten schrijft en ervoor gewaardeerd wordt.

Onrealistisch optimisme: mensen schatten hun kansen op negatieve gebeurtenissen lager in dan de werkelijke kans dat het gebeurt. Omgekeerd schatten ze de kansen op iets positiefs hoger in dan de werkelijke kans.

Hugo speelt wekelijks met de Lotto. Hij vindt dat hij meer kans heeft om te winnen dan in werkelijkheid zo is. We denken daarentegen dat ons nooit een ernstige ziekte kan

overkomen. Jammer genoeg is dit een onrealistische inschatting. Dit

optimisme is goed voor onze psychische gezondheid, maar kan ook een gevaarlijker kantje hebben.

Preben gaat er prat op dat hij zonder studeren goede resultaten zal

halen. Hij straalt gans mei een groot optimisme uit, zo zonder angst en

spanning in de examenperiode. Wanneer hij zijn rapport ziet, druipt hij

©

stilletjes af.

Leeractiviteiten

Noem twee voorbeelden van hoe jij probeert je zelfwaardering te verhogen. Laat een klasgenoot je zeggen hoe hij denkt dat jij je zelfwaardering probeert te verhogen. Vergelijk beide versies.

HOOFDSTUK 5

1

173


2

Luister op iDiddit naar het interview over onrealistisch optimisme of optimistic bias en beantwoord de vragen. Onrealistisch optimisme of optimistic bias heeft ook positieve gevolgen. Er wordt een link gelegd tussen

a

een goede mentale gezondheid, optimistic bias en depressief realisme. Verklaar.

Hoe had onze regering de lockdown volgens neurowetenschapper Demanet kunnen aanpakken? Kruip

b

in de huid van onze coronacommissaris en doe een aantal voorstellen, gebaseerd op onrealistisch

3

Sociale media kunnen je zelfwaardering beïnvloeden.

IN

optimisme.

Geef drie positieve en drie negatieve invloeden van sociale media op je zelfwaardering. Verklaar telkens waarom.

VA N

Cognitieve dissonantie

5.4

Je hebt het vast al eens meegemaakt. In

een opwelling doe je een aankoop of neem je een beslissing. De dag nadien volgt de ontnuchtering.

‘Heb ik nu echt zoveel geld betaald voor deze lelijke broek?’

In dit hoofdstuk verkennen we hoe we deze vervelende situaties - vaak onbewust oplossen.

©

Leertekst 4

Mensen houden er niet van om verkeerde keuzes te maken. Dan blijkt immers dat ons gevoel of onze overtuiging niet strookt met de realiteit. Dat onaangename gevoel dat je dan hebt, is cognitieve dissonantie. Dat dissonante gevoel wil je liefst verbeteren.

De cognitieve dissonantietheorie van Festinger van 1957 zegt dat we de neiging hebben om

HOOFDSTUK 5

heel onze houding en ons denken over een onderwerp zoveel mogelijk in overeenstemming te

174

brengen met ons gedrag. Zo vermijden we een vervelende spanning, een vervelend gevoel, een dissonantie.


Iemand die rookt en zich ervan bewust is dat roken slecht is voor de gezondheid, kan cognitieve dissonantie ervaren. Deze spanning wil je natuurlijk liefst zo snel mogelijk kwijt. Festinger stelt in zijn cognitieve dissonantietheorie dat de oplossing van zo’n conflict ligt in een attitudeverandering. Je houding kun je meestal makkelijker aanpassen dan je gedrag. Het is gemakkelijker om te ontkennen dat roken slecht is voor je gezondheid dan om effectief te stoppen met roken. Cognitieve dissonantie verminderen Dissonantie kan op verschillende manieren worden opgelost. Als je in een toestand van cognitieve

IN

dissonantie komt, wil je van dit ongemakkelijk gevoel af. Dat kan op volgende manieren: Je past je gedrag aan. Gedrag veranderen is vaak erg moeilijk. Een gekochte broek

terugbrengen naar de winkel kost moeite. Stoppen met roken is niet eenvoudig. Je dieet

volhouden vergt een hoge zelfdiscipline. Maar het kan in sommige situaties makkelijk zijn: wie online zijn broek koopt, kan die eenvoudig retour sturen als hij ze niet mooi vindt. —

Je past je mening/attitude/houding aan.

Rens heeft zin in een lekker ijsje, maar is op dieet. ‘Je leeft maar één keer.’ of ‘Ik heb het veel te warm, ik moet afkoelen.’ zijn dan mogelijke wijzigingen in attitude. —

Je rechtvaardigt je overtuigingen en gedrag.

Nogal wat rookverslaafden vinden dat op zich wel niet oké maar rechtvaardigen dat met ‘Je moet van

VA N

iets dood gaan.’ of ‘Ik ken een oom van 95 die al heel zijn leven rookt’.

Wie vaak risicovolgedrag vertoont, kan dit goedpraten door te stellen dat elke dag geleefd moet worden want je weet nooit wanneer de laatste dag is aangebroken.

Externe attributie

Je wil goede punten voor een toets en studeert hard. Je resultaat valt tegen, dus kom je in een toestand van cognitieve dissonantie. Je kunt je resultaat extern attribueren en zeggen dat je leerkracht je niet kan verdragen.

Leeractiviteiten

1

Luister op iDiddit naar een aantal melodieën die focussen op consonant en dissonant. Omschrijf met je eigen

©

woorden wat consonant en dissonant betekenen.

Kijk op iDiddit naar het filmfragment over cognitieve dissonantie. Stel schematisch voor hoe cognitieve dissonantie werkt.

HOOFDSTUK 5

2

175


3

Ook in de marketing merkt men vaak dat cognitieve dissonantie een rol speelt bij kopers. Daarom adviseert men verkopers om die dissonantie weg te nemen zodat klanten ook in de toekomst nog bij hen zullen kopen. Lees onderstaande tekst en beantwoord daarna de vragen.

Belangrijke en duurdere aankopen leiden nogal vaak tot cognitieve dissonantie, zeker als het naast geld ook een investering in tijd en moeite heeft gekost. Er ontstaat ongemak en twijfel over de vraag of het product de investering waard was. Ook kan iemand het gevoel krijgen dat hij persoonlijk heeft gefaald omdat hij zich vooraf misschien niet goed heeft georiënteerd. De klant probeert vervelende gevoelens tegen te gaan door bevestiging te zoeken dat hij de juiste

IN

beslissing heeft genomen. Dit kunnen positieve reacties van vrienden en goede bekenden zijn, goede reviews of zien dat het product elders duurder was.

Als de klant onvoldoende bevestiging krijgt, is de kans dat hij opnieuw iets koopt bij dezelfde leverancier klein, daarom doen bedrijven moeite om cognitieve dissonantie bij klanten te

verminderen. Een manier kan zijn de klant te feliciteren met zijn aankoop en nogmaals de

voordelen van het product te benoemen. Ook het makkelijk maken om een product terug te sturen, werkt positief.

Noem een voorbeeld uit eigen ervaring waarbij cognitieve dissonantie wordt versterkt als je iets hebt

VA N

a

gekocht.

b

Waarom zou het als persoonlijk falen kunnen voelen als je spijt hebt van een aankoop?

c

Wat voel je als je cognitieve dissonantie ervaart?

d

Waarom is het online kopen van bijvoorbeeld schoenen een mogelijkheid om cognitieve dissonantie te

©

vermijden?

4

Festinger bevestigt zijn theorie over cognitieve dissonantie in 1959 aan de hand van een aantal experimenten.

HOOFDSTUK 5

Bekijk op iDiddit de video over zijn onderzoek en beantwoord de vragen.

176

a

Welke groep had minder moeite met liegen?

b

Wat deed de groep die 1 dollar kreeg om te liegen om het gevoel van cognitieve dissonantie op te heffen?


5

Bekijk de cartoon en beantwoord de vragen a

Waarom is deze cartoon een voorbeeld van cognitieve dissonantie?

b

Zoek een aantal herkenbare voorbeelden in je omgeving. In welke mate speelt cognitieve dissonantie

VA N

IN

hierin een rol?

We hebben geleerd dat cognitieve dissonantie ons brengt in een toestand waarbij ons gedrag en onze houding, onze attitude, botsen met elkaar. Stel: je wil een dieet opstarten. Je kent jezelf behoorlijk goed en je weet vooraf dat er momenten zullen zijn van cognitieve dissonantie. Een dieet volgen en stiekem verboden voedingsmiddelen eten, brengt je immers in een toestand van cognitieve dissonantie. Welke strategieën kun je gebruiken om dat te verminderen?

HOOFDSTUK 5

©

6

177


Sociale facilitatie

5.5

Mensen zijn sociale dieren. We hebben de anderen nodig. Bovendien maken we deel uit van verschillende groepen. We doen er alles aan om tot deze groepen te (blijven) behoren. Eenzaamheid en uitsluiting willen we absoluut vermijden. Maar toch wordt de aanwezigheid van anderen niet altijd als positief ervaren. Toeschouwers kunnen voor betere prestaties zorgen, waardoor je meer zelfvertrouwen krijgt. Ze kunnen ook voor stress en slechtere prestaties zorgen, wat net onzeker maakt.

IN

Leertekst 5

We spreken in de sociale psychologie over sociale beïnvloeding als gekende of niet-gekende druk op mensen wordt uitgeoefend om hun handelen en denken aan te passen. Er zijn twee soorten sociale beïnvloeding. —

Normatieve sociale beïnvloeding: dit is de invloed die anderen op ons uitoefenen op

basis van al dan niet voorgeschreven normen. Deze beïnvloeding zorgt ervoor dat we ons

conformeren. We laten ons beïnvloeden omdat we willen dat anderen ons aardig vinden en ons accepteren.

VA N

Stan en Camille hadden het er gisteren over hoe moeilijk het is samen met hun vrienden geen sigaretje op te steken. Die vrienden hebben - ook onbedoeld - invloed op hen.

Informatieve sociale beïnvloeding: dit is de invloed die anderen hebben als een bron van

informatie. In een onduidelijke situatie wordt deze bron mogelijk gebruikt om het eigen gedrag aan te passen.

Als niemand ingrijpt bij pestgedrag op de speelplaats, ga ik misschien ook niet ingrijpen. Ik gebruik de reactie van de anderen om mijn gedrag aan te passen.

In onderstaande figuur merk je dat sociale invloed in sterkte kan verschillen. Daarom spreken we ook van het continuüm van sociale beïnvloeding. Of en hoezeer we ons gedragen volgens de groepsregels en gehoorzamen is een kwestie van gradatie en van het al dan niet dwingend zijn van de ervaren druk.

weerstand bieden aan beïnvloeding

toegeven aan beïnvloeding

inwilliging

conformiteit

automatisch

onafhankelijkheid

assertiviteit

trotseren

©

gehoorzaamheid

Bij conformisme speelt groepsdruk of peer pressure een rol. Het is moeilijk om er niet aan toe te geven. Door weerstand te bieden tegen deze druk, stel jij je onafhankelijk van de groep op. Gehoorzaamheid is direct, meer dwingend. In de meest extreme vorm krijg je bevelen van

HOOFDSTUK 5

iemand met macht. Wil je hieraan weerstaan, dan moet je tegen deze persoon ingaan en hem

178

trotseren. De aanwezigheid van anderen kan ons gedrag beïnvloeden. Wanneer iemand een taak uitvoert terwijl een of meerdere personen toekijken, kan dit twee gevolgen hebben. Het is het mogelijk dat


de persoon de taak beter of sneller uitvoert, net omdat anderen toekijken. Het tegenovergestelde is ook mogelijk: de persoon in kwestie zal de taak net slechter of langzamer uitvoeren omdat er toeschouwers aanwezig zijn. Sociale facilitatie

Sociale facilitatie is het proces waarbij een individu door de aanwezigheid van andere personen eenvoudige taken beter uitvoert, maar gehinderd wordt bij moeilijke taken.

IN

Sociale facilitatie heeft mensen al lang gefascineerd. Al in 1897 deed de Amerikaanse psycholoog Norman Triplett experimenten met fietsers. Hij ontdekte dat fietsers sneller fietsten als ze in de buurt van andere fietsers fietsten dan wanneer ze alleen fietsten. Hij verklaarde dit doordat de

aanwezigheid van anderen een gevoel van concurrentie of samenwerking kan creëren, wat kan leiden tot een betere prestatie. Zo kan een speler lanterfanten op de training. Maar tijdens de

match, wanneer er publiek is, is hij scherp en scoort hij, met applaus op de banken. Sommige personen presteren ook beter bij complexe taken als anderen toekijken. Denk maar aan

snookerspelers, finalisten van de Koningin Elisabethwedstrijd, circusartiesten ... Dit komt omdat

zij deze vaardigheden perfect beheersen en uren getraind hebben. Zajonc (1965, 1980) ontwikkelt een theoretisch kader om deze tegenstrijdige resultaten te verzoenen. De aanwezigheid van anderen zorgt voor een fysiologische opwinding.

Door deze opwinding ga je op een bepaalde taak reageren met een bepaald gedrag, een

VA N

bepaalde reactie. Deze reactie kan een reflex zijn of aangeleerd gedrag. Zajonc noemt dit de dominante respons. Dit is onze standaardreactie: het soort actie dat in die situatie het meest natuurlijk voor ons is.

Bij een makkelijke, bekende en ingeoefende taak is die reactie meestal correct omdat je dit al vaak gedaan hebt. Bij een moeilijke, onbekende en nieuwe taak is die reactie vaak niet correct, waardoor je prestatie daalt.

Als Xander een spreekbeurt of presentatie moet geven voor de leerlingen van zijn klas zal hij zenuwachtig zijn. Zijn hart bonkt in zijn keel, hij is niet gewoon om dit te doen en is bang om belangrijke zaken te vergeten. Voor Xander is dit een moeilijke taak. Zijn dominante respons verklaart hij doordat hij weinig ervaring heeft om voor groepen te spreken, ook al kent hij zijn klasgenoten al lang. Leerkrachten, muzikanten, acteurs ... daarentegen hebben als beroep voor grote groepen te praten of te spelen. Zij zijn dit gewoon en de manier waarop ze dit doen is dan ook de meest geschikte manier. Hun prestatie verhoogt.

aanwezigheid van een andere persoon of lid van dezelfde soort

©

verhoogde arousal

versterkte dominante respons

eenvoudige taak

moeilijke taak

correcte respons

incorrecte respons

verbetering van de prestaties

belemmering van de prestaties

HOOFDSTUK 5

179


Social loafing: sociaal plantrekken of lanterfanten Bij sociale facilitatie hebben we het over individuele prestaties. Maar wat gebeurt er als we in groep presteren, als we samen aan een taak werken? Na een optreden is er applaus in de zaal. We kunnen enkel het gezamenlijke applaudisseren meten en niet het volume van ieder afzonderlijk. Ook zo bij touwtrekken: we kunnen niet meten hoeveel trekkracht ieder afzonderlijk produceert, enkel de prestatie als team. Ringelman (1913), een Frans landbouwingenieur, wil weten of de groepsprestatie verbetert als mensen samen aan een taak werken. Hij concludeert dat: —

De individuele prestatie vermindert bij een groepsprestatie. De grootte van de groep een belangrijke rol speelt. Het prestatieverlies wordt groter als het aantal groepsleden toeneemt.

IN

We noemen dat sociaal plantrekken (social loafing): het minder goed presteren als een individu in een groep presteert. Ringelman formuleert twee verklaringen: —

Coördinatieverlies door een gebrek aan samenwerken tussen de deelnemers. Als bij

Motivatieverlies: iedereen vertrouwt erop dat de anderen de gewenste inspanning leveren,

touwtrekken niet iedereen gelijktijdig trekt, is er ‘krachtverlies’. waardoor de eigen inspanning vermindert. Latané, Williams en Harkins (1979) doen

VA N

5 juichen klappen

vervolgonderzoek. Ze maken pseudogroepen. De deelnemers denken deel uit te maken van

een blinddoek en koptelefoon op en moeten zo

hard mogelijk in de handen klappen. Afhankelijk van de situatie denken de deelnemers alleen te applaudisseren of in groepjes van twee tot

prestaties per persoon

een grotere groep, maar dit is niet zo. Ze krijgen

4

zes personen. Wanneer ze denken in groep te

3 2 1

applaudisseren, is het applaus significant minder luid dan wanneer ze denken alleen te klappen.

Hoe kunnen we sociaal plantrekken verminderen?

0

1

2

Karau en Williams (1993) concluderen uit

4 groepsgrootte

onderzoek: —

Geef de groepsleden het gevoel dat hun bijdrage heel belangrijk is en overtuig hen dat ze het vooropgestelde resultaat best kunnen behalen.

Voorzie een collectieve straf als de resultaten niet behaald worden.

Maak kleine groepen.

Maak groepen met een hoge mate van groepscohesie.

HOOFDSTUK 5

©

180

6


GOOD TO KNOW Sociale facilitatie: hoe meer zielen, hoe meer vr…eten! Hoera, een verjaardagsfeest! Iedereen zit aan tafel samen met de jarige en daar komt … de taart. Natuurlijk. En ook al had jij je voorgenomen om gezonder te eten, toch neem je een stukje aan. Want iedereen smult lustig. Dan kun jij toch niet weigeren? Herkenbaar? Logisch, want ook de mensen rondom ons spelen – onbewust – een rol in ons eetgedrag. Je sociale omgeving beïnvloedt je eetgedrag door sociale facilitatie. Wanneer je een grotere groep rond de tafel verzamelt voor een speciale gelegenheid – zoals een verjaardags- of kerstfeest – kan het sociale facilitatie-effect ontstaan. Dat houdt in dat je meer eet in het gezelschap van anderen dan alleen of met je gezin. De Castro, grondlegger van deze theorie, ondervond zelfs dat mensen gemiddeld 44%

IN

meer eten wanneer ze door anderen zijn omringd. En hoe meer mensen mee-eten, hoe hoger dit percentage. Maar waarom doen we dat? Er zijn twee plausibele verklaringen. •

De eerste stelt dat we meer eten omdat we ook langer worden blootgesteld aan voedsel. In een aangename en gezellige sfeer neem je nu eenmaal meer tijd om te eten.

De tweede mogelijkheid is dat je minder aan zelfmonitoring doet en dus niet zo strikt registreert hoeveel je

eet. Tijdens een feest is er best veel afleiding door vrienden en familie. Daardoor ben je minder alert voor je verzadigingsgevoel.

VA N

Bron: www.gezondleven.be

Leeractiviteiten

Hoe koppel je onderstaande situaties aan sociale facilitatie? a

Een muzikant presteert beter tijdens een liveoptreden dan tijdens het oefenen in een afgesloten ruimte. Dit kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van een publiek en de druk om goed te presteren.

b

Hoe kun je groepswerk in de klas aanpakken om de leerprestaties te verbeteren? Wat gebeurt er als je een zwakkere leerling bij sterkere leerlingen zet?

HOOFDSTUK 5

©

1

181


2

Zijn de onderstaande uitspraken correct als we het hebben over sociale facilitatie? Verklaar je antwoord. a

Meditatie helpt om je denken te kalmeren en je concentratie te verbeteren. Dit kan op zijn beurt helpen om prestaties te verbeteren in sociale situaties waarbij anderen aanwezig zijn.

b

Feedback krijgen van anderen over een moeilijke taak kan helpen om zicht te krijgen op de manier waarop

3

IN

je presteert in sociale situaties. Je ervaart ook waar er ruimte is voor verbetering.

Groepswerk in de klas kan soms wel eens tegenvallen. Een aantal leerlingen presteert niet volgens de

verwachtingen. Sociaal plantrekken kan hier een oorzaak

VA N

zijn. Baseer je op deze theorie en maak vijf voorstellen: hoe kun je groepswerk efficiënt laten verlopen?

4

Rollenspel en/of simulatie-oefeningen kunnen gebruikt worden om mensen te helpen hun sociale vaardigheden te verbeteren. Bijvoorbeeld bij het oefenen van het mondelinge examen of een spreekbeurt met

HOOFDSTUK 5

©

je ouders of vrienden. Koppel dit aan sociale facilitatie.

182


5.6

Hoe conform is ons gedrag?

Je doet je schriftelijk examen van Sociale en Gedragswetenschappen en na twintig minuten ben je al klaar. De rest van je klas is nog aandachtig bezig. Wat doe je? Afgeven of je examen herlezen tot de anderen ook ongeveer gedaan hebben?

Leertekst 6

IN

Bij conformisme speelt groepsdruk of peer pressure een rol. Het is moeilijk om er niet aan toe te geven. Door weerstand te bieden tegen deze druk, stel jij je onafhankelijk van de groep op.

weerstand bieden aan beïnvloeding

toegeven aan beïnvloeding

inwilliging

conformiteit

automatisch

onafhankelijkheid

assertiviteit

trotseren

VA N

gehoorzaamheid

In heel wat dagelijkse situaties baseren we ons gedrag voor een groot deel op de informatie die we ontvangen van de mensen om ons heen. Dit kan leiden tot wat men in de sociale psychologie conformisme noemt.

Sociaalpsychologen menen dat ons individueel gedrag voornamelijk bepaald wordt door de situatie waarin we ons bevinden. De druk vanuit de situatie om ons aan te passen kan soms zo sterk zijn dat ons gedrag ingrijpend verandert. Conformisme kan ervoor zorgen dat we op een aangename manier samenleven: we wachten rustig onze beurt af aan de kassa, luisteren naar elkaar tijdens een gesprek, schudden elkaar de hand ... De mens is een sociaal, beïnvloedbaar wezen

We zijn ervan overtuigd dat we allemaal uniek zijn en dat we zelf ons gedrag bepalen. We zijn ons echter niet bewust van onze drang om ons zoals anderen te gedragen. We passen onze mening en ons gedrag vaak aan de groep aan. In 1951 publiceert de Amerikaanse sociaalpsycholoog Solomon Asch een aantal studies met onder meer volgend beroemd experiment dat aantoont hoe conformisme kan werken.

©

Een proefpersoon wordt uitgenodigd om deel te nemen aan een eenvoudig experiment: hij moet het verschil in lengte van een aantal lijnstukken beoordelen. Objectief gezien is C even lang als het model. De moeilijkheid van het experiment zit hem echter niet in het beoordelen van de lijnstukken, maar in het volhouden van het eigen standpunt. De proefpersoon is immers niet de enige deelnemer. Hij is de voorlaatste in een rij van zes deelnemers. De proefpersoon onderzoeker. Bij de eerste lijnstukken die beoordeeld moeten worden, geven de medewerkers het correcte antwoord, nadien geven ze allemaal hetzelfde, foute antwoord.

A

B

C HOOFDSTUK 5

weet niet dat de vijf andere ‘beoordelaars‘ medewerkers zijn van de

183


Hoe reageert de proefpersoon? Blijft hij bij zijn eigen oordeel of begint hij aan zichzelf twijfelen? —

Ongeveer een derde van de 123 mannelijke deelnemers gaat mee in de uitspraken van de anderen en geeft in het merendeel van de gevallen het foute antwoord.

75 procent van de proefpersonen geeft minstens één keer het foute antwoord.

Slechts 25 procent van de proefpersonen geeft telkens het juiste antwoord, ook als de rest van de groep een fout antwoord geeft.

Zijn de tijden veranderd? Een onderzoek uit de jaren 1950 zoals dat van Asch, dat zegt toch niks over het huidige gedrag van mensen? In de jaren 1950 zijn mensen doorgaans erg volgzaam, velen luisteren zonder morren

IN

naar wie gezag heeft. In onze tijd, meer dan zeventig jaar later, zijn mensen veelal mondig en

individualistisch. Wie gezag heeft, wordt niet meer zomaar vertrouwd. Ook niet als het gaat om een mening van een hele groep. Kan een onderzoek uit 1950 iets zeggen over het gedrag van mensen vandaag? Onderzoekers herhalen het experiment van Asch in 1997. Ook nu laten ze studenten

lijnen beoordelen. Ze tonen aan dat deelnemers eerst wel tegen de groep ingaan, maar uiteindelijk ook hun mening aanpassen.

Voorbeelden van conformisme bevestigen de theorie van Asch: —

Wanneer enkelen met stenen gooien tijdens betogingen en rellen, gaan meer mensen het doen en daarmee stenen gooien tot een legitieme daad voor de groep maken.

Als er ergens vuil verzameld ligt, hebben nogal wat mensen de neiging om er hun afval bij te gooien.

VA N

Wanneer komt conformeren meer voor? —

Als mensen afkeuring voelen, gaan ze zich meer conformeren.

Mensen met een lage status in de groep beschrijven zichzelf als conformistischer.

Jongeren lopen meer risico om uit de groep gestoten te worden als ze zich niet aanpassen.

Waarom gedragen wij ons conform de verwachtingen van de groep? Er zijn een aantal verklaringsmogelijkheden. —

Behoren tot een groep: door je te conformeren aan de normen en waarden van de groep, word je door die groep aanvaard. We passen onze houding, kledingstijl, meningen, gezichtsuitdrukking ... onbewust aan, zodat anderen ons aardig vinden. Zo ontlenen we een sociale identiteit en identificeren we ons met deze groep.

Het levert gemak op: als we ons aan de waarden en normen houden, vermijden we

conflicten. Het gedrag van de andere groepsleden wordt ook enigszins voorspelbaar. Als we iemand ontmoeten geven we een kus of schudden we de hand. Dit vergemakkelijkt de onderlinge communicatie en de integratie in de groep. Maatschappelijke gebeurtenissen zoals corona kunnen deze voorspelbaarheid veranderen. We mogen niet meer kussen of omhelzen.

Sociale vergelijking: mensen vergelijken zichzelf voortdurend met anderen in de groep

©

en willen niet als 'afwijkend’ en misschien zelfs minderwaardig worden beschouwd. Als we onzeker zijn over een bepaalde situatie, hebben we de neiging om ons te conformeren aan de meningen en gedragingen van anderen.

Culturele invloeden: mensen worden vaak beïnvloed door de cultuur waarin ze leven.

Ze willen de sociale en culturele waarden en normen van hun samenleving respecteren en daaraan voldoen. Moslims volgen stipt de ramadan en wijken er niet van af. (Zie ook hoofdstuk 4 over het transactionele model.)

Autoriteit: mensen volgen soms een autoriteit en conformeren zich aan de normen en

HOOFDSTUK 5

waarden van de autoriteit omdat ze denken dat deze personen of instanties meer kennis,

184

macht of status hebben dan zijzelf.


Leeractiviteiten

1

Maak zelf een definitie van conformisme. Zoek niets op via internet, maar overleg met je buur. Je definitie mag

2

IN

maximum drie regels lang zijn.

Verdeel de klas in groepjes van drie tot vier personen. Iedereen denkt na over een van onderstaande situaties.

Je reflecteert individueel over de gekozen situatie en beargumenteert jouw keuze. Je geeft een voorbeeld uit je eigen ervaringen.

In groep wordt vervolgens ieders keuze besproken. Je denkt mee met de anderen en zoekt voorbeelden waarin ze het tegendeel gedaan hebben. Welk mechanisme speelde dan een rol: conformisme, cognitieve dissonantie, groepsdruk ...?

Je gaat met een groep vrienden naar de film. Het grootste deel van de groep wil de nieuwe avonturenfilm

VA N

1

bekijken, jij wil naar een romantische film. Voel je druk om met hen mee te gaan?

2

Als de leraar in de klas vraagt om je mening over een onderwerp, antwoord je dan wat je denkt, ook als dat afwijkt van de mening van de leerkracht?

3

Stel dat je vrienden hebt die allemaal een bepaalde kledingstijl volgen. Jij vindt deze stijl niet leuk. Zou jij

je kleden volgens hun kledingstijl om erbij te horen? Of zou je trouw blijven aan je eigen stijl?

4

Stel je voor dat je in een groep bent en iemand begint negatieve grapjes te maken over iemand anders.

Zou je meedoen met de grapjes om bij de groep te horen of zou je opkomen voor de persoon die wordt bespot?

3

Waarom kun je sociaal wenselijke antwoorden verklaren vanuit de theorie van het conformisme?

4

Bekijk op iDiddit het fragment waaruit blijkt dat je conformeren soms levensbedreigend kan zijn. Zoek twee voorbeelden uit je dagelijkse leven waaruit duidelijk blijkt dat ‘je conform gedragen’ soms geen

HOOFDSTUK 5

©

goed idee is.

185


5

Bestudeer de in leertekst 6 genoemde redenen waarom we ons conform gedragen en maak onderstaande opdrachten. a

Herschrijf elke reden met je eigen woorden. Je mag de woorden conformisme, conformeren en aanpassen

b

IN

niet gebruiken in je tekst.

Zoek voorbeelden uit je eigen ervaringen, een krantenartikel, een YouTube-filmpje … die deze redenen

VA N

bevestigen.

Welke omstandigheden bevorderen conformiteit?

5.7

Wanneer zijn we geneigd om de rest van de groep te volgen en wanneer doorbreken we dit conformistisch gedrag?

Leertekst 7

In vervolgonderzoek door Asch en ook door anderen zijn allerlei omstandigheden bestudeerd die conformiteit versterken of verzwakken. Er zijn vijf omstandigheden die conformiteit bevorderen: —

De hoeveelheid conformiteit is groter naarmate de taak moeilijker is. Bij ingewikkelde of

©

complexe opdrachten waar we het antwoord schuldig blijven, zijn we geneigd om de anderen te volgen.

De hoeveelheid conformiteit groeit naarmate de unanieme meerderheid groter wordt.

Hoe groter de groep is waar we deel van uitmaken, hoe sneller we volgen.

De hoeveelheid conformiteit is groter naarmate de persoon zichzelf minder bekwaam acht voor de taak of naarmate hij de meerderheid meer deskundigheid toeschrijft. Anderen die we als expert beschouwen, zullen sneller in hun gedrag gevolgd worden.

HOOFDSTUK 5

186

De hoeveelheid conformiteit is groter naarmate het lidmaatschap van de groep aantrekkelijker is. Als ik een populaire leerling wil worden, zal ik sneller met de populaire groepjes contacten leggen en hun waarden, normen, attitudes en gedragingen overnemen.


De hoeveelheid conformiteit is groter als het antwoord van de minderheid ‘openbaar’ gegeven wordt, dus ook bij de meerderheid bekend wordt. Dit verklaart waarom het bij de keuze van een klasactiviteit beter is om de antwoorden schriftelijk te geven. Zo is er minder invloed door conformisme.

Naast deze omstandigheden die conformiteit bevorderen, is er één belangrijke omstandigheid die conformeren vermindert. —

De hoeveelheid conformiteit is unaniem is. De aanwezigheid van een andersdenkende verkleint de conformiteit. Als er iemand gepest wordt en een ander protesteert hierop, is het makkelijker om er

VA N

zelf ook iets van te zeggen.

IN

kleiner als de meerderheid niet

GOOD TO KNOW

Conformeren in tijden van sociale media

Conformisme is het proces waarbij individuen hun gedrag, opvattingen en overtuigingen aanpassen aan de normen en waarden van de groep waartoe ze behoren of willen behoren. Sociale media kunnen een belangrijke rol spelen bij het versterken van conformisme. Mensen zijn namelijk makkelijk geneigd om zich online aan te sluiten bij groepen. Ze volgen bepaalde accounts of worden lid van online groepen of forums. Binnen deze groepen kan er een sterke sociale druk ontstaan om de dominante opvattingen en waarden te volgen, met als gevolg dat afwijkende meningen of gedragingen worden afgewezen of bekritiseerd. Daarnaast kunnen sociale media ook bijdragen aan het verspreiden van desinformatie en nepnieuws. Mensen zijn vlug geneigd om informatie te accepteren die in overeenstemming is met hun bestaande opvattingen en wijzen informatie die niet overeenkomt met hun opvattingen af. Sociale media kunnen dus bijdragen aan het versterken van conformisme door het verspreiden van informatie die bepaalde opvattingen versterkt en andere opvattingen afwijst. Met de kanttekening: sociale media kunnen ook een belangrijke rol spelen bij het stimuleren

HOOFDSTUK 5

©

van diversiteit en het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting en het uitwisselen van ideeën en informatie.

187


Leeractiviteiten

1

Zoek van elke omstandigheid die conformiteit bevordert of vermindert een concreet voorbeeld uit je eigen klas,

2

IN

vriendengroep, sportgroep ... Verklaar aan de hand van de elementen uit de leertekst.

Verdeel de klas in groepjes van drie tot vier personen. Elke groep kiest een van de onderstaande thema’s.

Je stelt je werk voor aan de rest van de klas en integreert een filmfragment in je presentatie. Je geeft in je presentatie antwoord op de volgende vragen: Wat is er hier gebeurd?

Waarom is dit een vorm van conformisme (positief of negatief)?

Denk jij aan zelfdoding? Neem 24/7 gratis en anoniem contact

VA N

• •

Hoe kunnen we deze trend tegengaan als hij negatief is?

Ken je voorbeelden die deze theorie bevestigen?

op met zelfmoordlijn 1813.

Bridgend in Zuid-Wales

De Britse politie gaat eind jaren 2010 een onderzoek uitvoeren naar twee nieuwe gevallen van zelfmoord door jongeren in Wales. De regio Bridgend kampt met een heuse plaag aan jongerenzelfmoorden. In de pers wordt de reeks zelfmoorden door ophanging gelinkt aan een soort ‘levensbeëindigingspact’ dat een groep jongeren op het internet lijkt te hebben gesloten. Nadat in Bridgend het voorbije jaar al veertien jongelui de hand aan zichzelf hadden geslagen, kwamen daar respectievelijk donderdag en vrijdag een vijftienjarige jongen en een jonge vrouw van twintig bij. Het vermoeden van een ‘pact’ wordt nog gevoed door de vaststelling dat een aantal van die jongeren banden met elkaar had.

©

Bron: www.hln.be

Het Werther-effect De socioloog David Phillips heeft in 1974 de naam Werther-effect bedacht. Met deze term omschreef hij het nabootsend effect van zelfmoordgedrag. De naam komt uit de roman Het lijden van de jonge Werther van de Duitse schrijver Wolfgang von Goethe. In dit boek pleegt het hoofdpersonage zelfmoord in naam van de liefde.

HOOFDSTUK 5

Bron: verkenjegeest.com

188


Coca-Cola en slechte smaak Coca-Cola, sinds 1927 de onbetwiste marktleider in België-frisdrankland, zit weer stevig op zijn troon. Het rampjaar 1999, toen 39 ‘hysterische’ Antwerpse tienermeisjes het wereldmerk op de knieën kregen, is definitief geschiedenis. De Belgische afdeling van het bedrijf koos vorig jaar resoluut voor het offensief. De Belg wordt haast letterlijk bestookt met nieuwe drankjes van eigen bodem. Een succes, zegt het bedrijf.

Needle spiking op festivals

IN

Bron: www.destandaard.be

In Hasselt werden vierentwintig jongeren onwel op tienerfestival We R Young. Een deel

daarvan zegt een prik te hebben gevoeld. Tien jongeren zijn preventief naar het ziekenhuis gebracht voor verder onderzoek en bij vier van hen werd gezocht naar sporen van drugs.

Het parket onderzoekt of het om een geval van needle spiking gaat of om massahysterie. De eerste resultaten van het urineonderzoek zijn voorlopig negatief.

VA N

Bron: www.vrt.be/vrtnws

Ufo’s en meldingen

Was het een satelliet, het Starlink-treintje van Elon Musk, een planeet of toch een ufo? Er worden steeds meer meldingen van ufo’s gedaan. Hoe kan het dat we steeds meer unidentified flying objects waarnemen? En wat vliegt er dan allemaal door de ruimte? Bron: www.nporadio1.nl

Herhaal zelf in groepjes een bekend onderzoek over conformisme. Zoek een bestaand onderzoek dat je eenvoudig kunt herhalen en ga na of je de onderzoeksresultaten kunt bevestigen. Je kunt hiervoor inspiratie opdoen in het filmpje dat je in de intro zag, maar natuurlijk werd nog een heel aantal andere onderzoeken rond dit thema uitgevoerd. Hieronder een beknopt overzicht: •

Experiment met candid camera in de lift – Solomon Asch (1962)

Omstandereffect – onder andere Bibb Latane en John Darley

Kamer vol rook – Bibb Latane en John Darley (1968).

Straatexperiment – Stanley Milgram (1968)

a

Kies welk onderzoek jullie willen herhalen. Bepaal je

©

3

onderzoeksvraag en hypothese op basis van het gekozen

b

Stel een onderzoeksplan op.

c

Voer het onderzoek uit: •

Lees aandachtig de literatuur die jullie gevonden hebben over het onderwerp.

Herhaal het experiment. Omschrijf daarbij duidelijk de omstandigheden waarin jullie dat deden.

d

Verwerk de informatie die jullie verkregen. Noteer jullie bevindingen in een korte conclusie.

e

Houd een klasdiscussie over conformisme en de onderzoekbaarheid ervan.

HOOFDSTUK 5

onderzoek.

189


Zoek twee voorbeelden uit het dagelijkse leven waar conformisme een positief verloop kent.

5

Lees op iDiddit het artikel over redenen voor zelfmoord. Leidt zelfmoord tot meer zelfmoord?

6

Vat op een apart blad de delen 4.6 en 4.7 over conformisme overzichtelijk samen. Maak gebruik van methoden

IN

4

die het leren bevorderen, zoals de Cornellmethode of een mindmap.

Gehoorzaamheid: het Stanley Milgram experiment

VA N

5.8

Na de Tweede Wereldoorlog werd de wereld geconfronteerd met de gebeurtenissen in de concentratiekampen. Er is toen

veel onderzoek gedaan naar hoe en waarom mensen verschrikkelijke wreedheden begaan. Hoe was het zover kunnen komen in Duitsland? Zijn enkel nazi’s wreed en verschrikkelijk of zijn wij allemaal in staat tot zulke daden? We gehoorzamen vaak makkelijk in bepaalde omstandigheden. In het continuüm van beïnvloeding is gehoorzaamheid

de hoogste trap in het toegeven aan beïnvloeding. Gehoorzaamheid is direct, meer dwingend. In de meest extreme vorm krijg je bevelen van iemand met macht. Wil je hieraan weerstaan, dan moet je tegen deze persoon ingaan en hem trotseren.

Leertekst 8

Gehoorzaamheid is het uitgangspunt in het experiment van Stanley Milgram, uitgevoerd in de jaren 1960. Hij onderzoekt in hoeverre mensen bereid zijn te gehoorzamen aan een autoriteit. Hoewel er inmiddels controverse is over de uitkomsten van het experiment, blijft het nuttig om te bestuderen.

Verloop van het experiment: De deelnemers, die vrijwillig deelnemen aan het experiment, wordt verteld dat ze deelnemen

©

aan een onderzoek naar de effecten van elektrische schokken op het leren.

De deelnemers worden vervolgens gekoppeld aan een andere deelnemer die in werkelijkheid een acteur is.

De acteur krijgt de instructie om te doen alsof hij pijn heeft van de elektrische schokken.

De deelnemers wordt gevraagd om elektrische schokken toe te dienen aan de acteur, telkens hij een fout maakt. Geleidelijk aan worden de schokken intenser. Het maximum is een schok van 450 volt.

HOOFDSTUK 5

190

De deelnemers wordt verteld dat ze moeten stoppen met het toedienen van schokken als de acteur zeg dat hij pijn heeft.

De deelnemers wordt verteld dat de schokken geen permanente schade kunnen geven.

Een onderzoeksleider dringt er bij de deelnemers op aan om door te gaan, in steeds sterkere bewoordingen.


IN

De resultaten zijn ontluisterend. Toen het experiment bedacht werd, verwachtte men dat hooguit 10% van de proefpersonen tot het einde, dus tot schokken van 450 volt, door zou gaan. Men dacht dat het merendeel vanaf het eerste gekreun van de leerling zou stoppen. Van alle proefpersonen gaat maar liefst 50 % tot het einde door.

Veel proefpersonen protesteren wel, maar gaan toch door omdat de leider van het onderzoek

VA N

sterk aandringt het experiment voort te zetten.

90% gehoorzaamt de leider en doet de leerling dus bewust erge pijn, ook al gaan niet alle

deelnemers door tot 450 volt.

Het experiment van Milgram toont aan dat mensen geneigd zijn om een autoriteit te gehoorzamen, zelfs als dit betekent dat ze immorele handelingen moeten uitvoeren. Dit heeft belangrijke implicaties voor ons begrip van menselijk gedrag in situaties waarin er sprake is van hiërarchie en autoriteit.

Waarom gehoorzamen we?

De vraag die we hier vooral stellen is waarom iemand zijn autonoom denken opgeeft en zijn gedrag verandert omdat een ‘meerdere’ dat vraagt. Dat kan gebeuren omwille van enkele factoren: —

Het gaat om legitieme macht. De macht wordt als goed beschouwd en wordt aanvaard. Als een agent je vraagt om uit je wagen te stappen, vind je dat normaal. Als een toevallige voetganger aan een rood licht diezelfde vraag stelt, zul je dat negeren.

Het verantwoordelijkheidsgevoel verdwijnt. De beslissing komt van bovenaf, ik ben dus niet

De druk van de autoriteit. Uitspraken zoals: ‘I insist, continue.’

Een gecontroleerde setting is bevorderlijk om te gehoorzamen. Proefpersonen redeneren:

©

verantwoordelijk voor mijn daden.

het kan geen kwaad, dus ik doe verder. Als de proefpersoon echt in levensgevaar was door het

HOOFDSTUK 5

toedienen van elektrische schokken, zou de proefleider dit nooit toelaten.

191


GOOD TO KNOW Hiërarchie Vanuit historische bronnen gaat Jan de Laender in Het hart van de duisternis (2004) op zoek naar de oorzaak van de menselijke wreedheid. Zijn boek bevat twee basisstellingen. De eerste luidt dat degenen die zich aan die wreedheden schuldig hebben gemaakt, bijna altijd gewone mensen zijn. Het vermogen tot wreedheid is in elk van ons aanwezig. De tweede stelling is dat wreedheid nauw verbonden is met het bestaan van hiërarchisch georganiseerde groepen. Dergelijke groepen kunnen folteren en moorden en toch kan elk van de leden een diep gevoel van persoonlijke onschuld bewaren. Wat de positie van het individu in de machtsstructuur ook moge zijn, altijd rechtvaardigen. Concreet zegt Jan de Laender:

IN

zorgt de groep ervoor dat elk lid over psychologische verdedigingsmechanismen beschikt die zijn gedrag

Iedereen is in staat tot gruwelijk gedrag.

Als een hogere in rang dit vraagt, zijn wij er niet voor verantwoordelijk.

VA N

Leeractiviteiten

1

Lees de tekst en beantwoord de vragen.

Reservebataljon 101 werd voor het eerst ingezet in de zomer van 1942. In de vroege ochtend van 13 juli 1942 werden de politiemannen in hun barakken gewekt. Majoor Trapp had de opdracht gekregen 1.800 joden in een nabijgelegen dorp, Jozefow, te elimineren. De majoor had zijn manschappen verzameld. Hij was bleek en zenuwachtig en terwijl hij sprak, dreigde zijn stem herhaaldelijk te breken en had hij moeite om zijn tranen te bedwingen. Hij zei dat het bataljon een afschuwelijke opdracht had gekregen. Ze moesten een aantal joden doodschieten. Hijzelf verafschuwde die taak.

Alle joden uit het dorp moesten uit hun huizen worden gehaald en op het marktplein verzameld. Daar zou een schifting plaatsvinden. Jonge en gezonde mannen moesten worden overgebracht naar werkkampen. De rest moest worden doodgeschoten.

Daarop stelde Trapp een merkwaardig gebaar: als er mannen waren die meenden dat ze tegen die taak niet opgewassen waren, moesten ze een stap vooruitzetten en zouden ze worden verontschuldigd. Twaalf van de vijfhonderd mannen verlieten de rangen.

©

De compagniecommandanten kregen nog wat instructies. Alle joden die trachtten te ontsnappen, moesten worden neergeschoten. Degenen die te oud of te ziek waren om naar het marktplein te marcheren, moesten ter plekke worden doodgeschoten. Op het plein moesten de werkjoden worden geselecteerd. De rest moest met vrachtwagens worden overgebracht naar een bos en daar worden geëxecuteerd. De compagniecommandanten wisten niet hoe ze de joden moesten doodschieten. Ze spraken af dat ze hun manschappen de opdracht zouden geven hun slachtoffers met een nekschot af te maken. Toen ze dat aan de politiemannen uitlegden, waren er verscheidene die een beroep deden

HOOFDSTUK 5

op het eerdere aanbod van majoor Trapp: ze vroegen van de opdracht ontlast te worden, omdat ze

192

hem niet aankonden. Ze kregen te horen dat ze niet hoefden te schieten, maar dat ze wel moesten helpen om de joden naar het bos te brengen. Nog andere mannen zeiden niets, maar zouden


zich tijdens de schietpartij in het bos aan hun taak onttrekken door weg te sluipen en zich te verstoppen. Een handvol mannen was erin geslaagd in Jozefow achter te blijven door de indruk te wekken dat ze nog volop bezig waren de huizen uit te kammen. De executies verliepen chaotisch. Elke jood die uit een vrachtwagen stapte, werd aan een van de politiemannen toegewezen. Die moest met zijn jood het bos intrekken en hem daar met een nekschot doden. Geen van de manschappen had al ooit iemand terechtgesteld. Iedereen was onzeker. Sommigen misten het slachtoffer volledig. Vele schoten waren slecht gericht, zodat de politieman opnieuw moest schieten. Sommigen schoten te hoog zodat heel de schedel explodeerde, en been en hersenmaterie in het rond vlogen. Nog meer mannen kwamen zich melden, zeggend dat ze de taak niet aankonden. Anderen hadden al enkele mensen naar het dorp terugkeren. Bron: Jan De Laender, Het hart van de duisternis, 2004

a

IN

doodgeschoten, maar begonnen toen systematisch te missen. Ze werden afgelost en mochten

Hadden de mannen van Bataljon 101 een keuze? Moesten ze doden om zelf niet gestraft of gedood te

VA N

worden? Verklaar je antwoord.

b

Waarom bleef ruim 97% van de politiemannen staan, zelfs al kregen ze de mogelijkheid om de rangen te verlaten?

c

Sommige soldaten onttrokken zich alsnog aan hun taak. Hoe losten ze dit op, zonder door de anderen ‘veroordeeld’ te worden?

d

Wat verklaart de ogenschijnlijke gehoorzaamheid van deze politiemannen? Koppel dit aan de redenen

©

waarom we mensen gehoorzamen.

Bekijk op iDiddit het filmfragment op de parking van een supermarkt. Verklaar waarom mensen zich gehoorzaam gedragen. Waarom volgen ze de bevelen? HOOFDSTUK 5

2

193


3

Bekijk op iDiddit het filmfragment van een burgerlijke trouw. Verklaar waarom de mensen zich gehoorzaam gedragen. Waarom volgen ze de bevelen?

4

De Nederlandse historicus en schrijver Rutger Bregman (1988) publiceerde een heel populair boek dat mensen tot nadenken stemt: De meeste mensen deugen. Daarin bekritiseert hij onder meer het experiment van Stanley

IN

Milgram. Lees de tekst en beantwoord de vragen.

Kritiek 1: volgens Bregman is Milgrams experiment niet representatief voor de menselijke natuur. Hij betoogt dat de deelnemers aan Milgrams experiment gedwongen werden om elektrische

schokken toe te dienen aan een andere persoon en dat ze daarom niet echt een keuze hadden.

Bovendien achterhaalde Bregman dat de experimenten van Milgram niet zijn herhaald. Daarom is het niet duidelijk of de resultaten nog steeds geldig zijn. Deze kritiek is gebaseerd op het wetenschappelijk niveau van het experiment.

Kritiek 2: Bregman gaat ervan uit dat mensen in staat zijn om morele keuzes te maken, zelfs als ze

VA N

onder druk worden gezet door autoriteit. Hij betoogt dat we moeten leren om voor onszelf op te komen en dat we niet bang moeten zijn om nee te zeggen tegen autoriteit.

a

Leg uit waarom volgens Bregman het experiment van Milgram niet wetenschappelijk is.

b

De kritiek van Bregman op het experiment van Milgram is controversieel. •

Wie in je klas vindt dat Bregman het experiment verkeerd heeft geïnterpreteerd? Waarom?

Wie vindt dat Bregman een terechte kritiek verwoordt? Waarom?

GOOD TO KNOW Kritiek op Milgram

©

De kritiek op de experimenten van Milgram liegt er niet om. Al in de jaren zestig van de vorige eeuw, vlak nadat Milgram met zijn onderzoek op de proppen was gekomen, uitten wetenschappers hun zorgen over de methodologie en de generaliseerbaarheid van de resultaten. Onlangs zijn daar nog veel meer kritiekpunten bij gekomen. Zo zou na analyse van het ruwe onderzoeksmateriaal zijn gebleken dat de meerderheid van de proefpersonen helemaal niet zo gehoorzaam was. Milgram zou 23 experimenten hebben gedaan, maar alleen die experimenten hebben gerapporteerd die zijn gelijk bevestigden. Ook kun je je afvragen of Milgrams onderzoek wel een studie naar gehoorzaamheid aan autoriteit was. Het kan ook zijn dat de proefpersonen zich

HOOFDSTUK 5

identificeerden met de proefleider en zijn onderzoek en daarom meewerkten. Zulke kritiek heeft de weg naar de

194

psychologieboeken nog niet gevonden. Dat stuit de Amerikaan Richard Griggs, emeritus hoogleraar psychologie, tegen de borst. Hij vindt dat docenten meer aandacht aan de tekortkomingen van Milgrams onderzoek zouden moeten besteden.


Exit Lees onderstaande samenvatting en beantwoord daarna de vragen.

De sociaalpsychologische theorieën en begrippen die we besproken hebben, zijn belangrijk om de mens en zijn gedrag beter te begrijpen. Waarom moeten we deze begrippen kennen? Wat leren deze

IN

theorieën ons over de menselijke interactie? We begrijpen het menselijk gedrag: hoe denken individuen, hoe voelen en gedragen wij ons in sociale situaties? Het biedt inzicht in menselijk gedrag, inclusief sociale interacties, attitudes, vooroordelen, groepsdynamiek, interpersoonlijke relaties en nog veel meer. Door deze begrippen en theorieën te bestuderen, kunnen we het gedrag van anderen beter begrijpen en verklaren.

We begrijpen enkele sociale fenomenen zoals conformiteit, gehoorzaamheid en groepsconflicten. Ze helpen ons de oorzaken en mechanismen achter sociale gedragingen en processen te begrijpen.

Door sociaalpsychologische begrippen en theorieën toe te passen, kunnen we gedrag beter voorspellen en begrijpen hoe mensen reageren in verschillende situaties. Dit is van belang in verschillende

domeinen zoals marketing, reclame, politiek, onderwijs en gezondheidszorg. Sociale psychologie helpt

VA N

ons ook bij het ontwikkelen van interventies en strategieën om gedrag te beïnvloeden en positieve veranderingen teweeg te brengen.

Het begrijpen van sociale processen helpt bij het begrijpen van gezonde interpersoonlijke relaties en samenwerking tussen individuen en groepen. Sociaalpsychologische kennis kan bijdragen aan het verminderen van vooroordelen, stereotypen en conflicten en kan begrip, empathie en samenwerking tussen diverse groepen bevorderen.

Kritisch denken en bewustwording: de sociale psychologie moedigt kritisch denken aan en helpt individuen bewust te worden van de invloed van sociale factoren op hun eigen gedachten, attitudes en gedragingen. Het helpt mensen om vooroordelen te herkennen, stereotypen te doorbreken en meer open te staan voor diverse perspectieven. Dit kan bijdragen aan een meer inclusieve en rechtvaardige samenleving.

In welke mate vind je in deze samenvatting aanknopingspunten om je eigen gedrag soms in vraag te stellen?

©

a

Kun jij je gedrag in dit geval ook aanpassen? Waarmee heb jij het moeilijk?

HOOFDSTUK 5

b

195


© VA N IN


© VA N IN


© VA N IN


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.