HOSANNA!
HOSANNA! Kinderbijbel met meer dan 150 verhalen
Kinderbijbel met meer dan 150 verhalen
Kinderboekenschrijfster en godsdienstlerares Kolet Janssen kent de Bijbel door en door. Zij schreef alle verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament voor Tuin van Heden.nu. Daarbovenop voegde ze in deze kinderbijbel nog een vijftigtal verhalen toe. Een schat aan hartverwarmende, sprankelende, gedurfde en aloude (voor)leesverhalen waar kinderen van vandaag van houden. Met herkenbare, aantrekkelijke kleurenillustraties van Roel Ottow. Zijn gevoel voor sfeer en zijn prachtige kleurenpalet maken van de prenten stuk voor stuk juweeltjes.
Kolet Janssen | Roel Ottow
Al eeuwenlang dagen God en mens elkaar uit. Ze beleven samen de vreemdste avonturen. In de Bijbel vinden we heel wat meer over de hechte band tussen God en de mensen. De Bijbel vertelt hun verhalen van binnenuit.
Kolet Janssen | Roel Ottow
www.vanin.be ISBN 978-90-306-6784-1
555958
a Sanoma company
60517_KINDERBIJBEL_TVH.indd 1
a Sanoma company
a Sanoma company
6/11/13 13:49
Â
Kolet Janssen
Hosanna! Kinderbijbel met meer dan 150 verhalen
Bijbelverhalen bij Tuin van Heden.nu Met illustraties van Roel Ottow
a Sanoma company
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 1
31/10/13 13:48
Teksten: Kolet Janssen Illustraties: Roel Ottow Cover, opmaak en lay-out: B.AD
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.
© 2013, Kolet Janssen en Uitgeverij Van In, Wommelgem Eerste druk, 2013 ISBN 978-90-306-6784-1 D/2013/0078/95 Art. 555958/01 NUR 193
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 2
31/10/13 13:48
InHoUD
3
oUDE TEsTaMEnT Abraham
Een God die roept (Genesis 12,1-9) Het verbond (Genesis 15) Hagar en Ismaël (Genesis 16,1-6) Bezoek van drie mannen (Genesis 18,1-15) Abraham onderhandelt met God (Genesis 18,16-33) Isaak en Ismael (Genesis 21,1-21 en 16,13) Het offer van Isaak (Genesis 22,1-18) Isaak en Rebekka (Genesis 24)
Jakob
Rode linzensoep (Genesis 25,19-34) De zegen (Genesis 27) Lea en Rachel (Genesis 29-30,24) Terug thuis (Genesis 33)
Jozef
Jozef droomt (Genesis 37,1-17) Jozef wordt verkocht door zijn broers (Genesis 37,18-36; 39,1-6) Jozef in de gevangenis (Genesis 40) Jozef in dienst van de farao (Genesis 41) De broers gaan naar Egypte (Genesis 42-45) Jakob naar Egypte (Genesis 46 en 48)
Mozes
Jozef en daarna (Exodus 1,1-14) Mozes’ geboorte en kindertijd (Exodus 1,22; 2,1-10) De vlucht van Mozes (Exodus 2,11-22) De roeping van Mozes (Exodus 2,23-4,17) De terugkeer van Mozes (Exodus 4,18-31) Mozes en Aäron onderhandelen met de farao (Exodus 5,1-10,29) De tiende plaag en de tocht door de Rietzee (Exodus 11,1-14,31) Mozes bij de Rietzee (Exodus 15,1-21) God in de vuurkolom (Exodus 13,17-22) Leven in de woestijn (Exodus 15,22-18,27) Het verbond, de ark, het gouden kalf (Exodus 19,1-40,38 / Numeri 1,1-10,10) De verdere tocht (Numeri 10,11-36,13)
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 3
10 11 11 12 13 13 14 16 19 21 22 23 24 25 27 28 30 33 35 35 37 38 39 40 42 43 44 45 46 48
31/10/13 13:48
4
Grote mannen en vrouwen
Jozua (Jozua 6) Debora (Rechters 4) Gideon (Rechters 7) Jefta (Rechters 11,29-40) Simson en Delila (Rechters 16,4-31) Ruth (Ruth)
Samuël
Een baby die ‘God hoort mij’ heet (1Samuël 1,1-20; 2,18-19) Een stem in de nacht (1Samüel 3) God is toch onze koning? (1Samüel 8) Hoe ziet een koning eruit? (1Samüel 9-10) Verkeerd gekozen (1Samüel 15)
David
De zalving van David (1Samüel 16) David en Goliat (1Samüel 17) David en Jonatan (1Samüel 18-20) Een koning met blote billen (1Samüel 24) Een koning is geen moordenaar (1Samüel 25) Een paleis of een stal (2Samüel 7,1-7) De koning krijgt zijn zin (2Samüel 11-12) Absalom, mijn jongen! (2Samüel 13-19) Salomo (1Koningen 3,16-28)
Elia
Achab, koning van Israël (1Koningen 16,29-33) Elia aan de Keritbeek en in Sarefat (1Koningen 17) Elia, een man van vuur (1Koningen 18,16-46) Elia op de Horeb (1Koningen 19) De wijngaard van Nabot (1Koningen 21) Elia en Achazja (2Koningen 1) Elia en Elisa (1Koningen 19,19-21 en 2Koningen 2) De genezing van Naäman (2Koningen 5)
Profeten
Amos (Amos 4-7) Hosea (Hosea 1-3) De roeping van Jesaja (Jesaja 6,1-8) Jesaja in actie (Jesaja 3,16-24) Jesaja geeft hoop (Jesaja 2,1-5) God met ons (Jesaja 7,10-14) De Messias (Jesaja 11,1-10) Maak de weg klaar (Jesaja 40,1-5.9-11) Jeremia klaagt (Jeremia 20,7-10) Jeremia en de kruik (Jeremia 19.31.39-40)
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 4
50 51 52 53 54 56 58 59 60 61 62 63 63 65 67 68 69 69 71 72 75 75 76 79 79 81 82 83 85 87 88 88 89 89 90 90 91 91
31/10/13 13:48
Een tijd van vrede (Jeremia 33,14-16) Ezechiël (Ezechiël 37,1-14) Als God koning wordt (Micha 4,1-4)
Het begin
God schept alles (Genesis 1,1-2,4a) Het paradijsverhaal (Genesis 2,4b-25) De boom en de slang (Genesis 3) Kaïn en Abel (Genesis 4) De zondvloed (Genesis 6-8) De toren van Babel (Genesis 11,1-9)
Terug in Jeruzalem
Nehemia (Nehemia 3 en 8)
Wijze woorden
Job (Job) Psalmen (Psalmen 8.13.18.23.47.51.137.139) Spreuken (Spreuken) Prediker (Prediker 1.3.5.9) Hooglied (Hooglied 4-5)
Sterke verhalen
Jona (Jona 1-4) Een teken aan de wand (Daniël 5) In de leeuwenkuil (Daniël 6) Susanna (Daniël 13) Tobit (Tobit) Judit (Judit) Ester (Ester) Stamboom van de aartsvaders De wereld van het Oude Testament
93 93 95
5
97 98 100 102 102 105 106 108 111 113 114 114 116 119 120 120 123 125 127 130 131
nIEUWE TEsTaMEnT Jezus als kind
De geboorte van Jezus volgens Matteüs en volgens Lucas De boodschap aan Maria (Lucas 1,26-38) Maria bezoekt Elisabeth (Lucas 1,39-56) Op weg naar Bethlehem (Lucas 2,1-5) Jezus wordt geboren (Lucas 2,6-7) De herders (Lucas 2,8-20) De wijzen uit het oosten (Matteüs 2,1-8) De opdracht in de tempel (Lucas 2,22-40) De twaalfjarige Jezus in de tempel (Lucas 2,41-52)
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 5
134 135 137 137 138 140 140 142 144
31/10/13 13:48
6
Jezus zoekt zijn weg
Johannes de Doper (Matteüs 3,1-12; Marcus 1,1-8; Lucas 3,1-20; Johannes 1,6-34) Jezus laat zich dopen (Matteüs 3,13-17) Jezus in de woestijn (Matteüs 4,1-11) Jezus in de synagoge van Nazaret (Lucas 4,16-22) Het trouwfeest (Johannes 2,1-11) Jezus vindt vrienden (Lucas 5,1-11) De zaligsprekingen (Matteüs 5,1-12)
Jezus ontmoet mensen
Een melaatse man (Marcus 1,40-45) Jezus geneest een verlamde man (Marcus 2,1-12) Aren plukken op sabbat (Marcus 2,23-28) Bezeten door een kwade geest (Matteüs 8,28-34) Levi, de tollenaar (Lucas 5,27-32) Goed doen op sabbat (Matteüs 12,9-13) De zoon van de honderdman (Matteüs 8,5-13; Lucas 7,1-10) Het dochtertje van Jaïrus (Marcus 5,21-24.35-43) Meer dan genoeg voor iedereen (Johannes 6,1-15) De vrouw die met een andere man vrijde (Johannes 8,1-11) De vrouw bij de put (Johannes 4,4-42) De rijke jongeman (Marcus 10,17-22) Jezus en Bartimeüs (Marcus 10,46-52) De storm op het meer (Lucas,22-25) Jezus en de kinderen (Lucas 18,15-17) Zacheüs, een man in een boom (Lucas 19,1-10) De Griekse vrouw (Marcus 7,24-30) Drie hutten (Matteüs 17,1-13) De vrouw die met haar tranen Jezus’ voeten waste (Lucas 7,36-50) Jezus in discussie (Matteüs 21,23-32) Jezus jaagt de verkopers uit de tempel (Johannes 2,13-17) Jezus bij Marta en Maria (Lucas 10,38-42) De boom zonder vruchten (Lucas 13,1-9) Lazarus (Johannes 11,1-44)
Jezus vertelt
Over vogels en bloemen (Lucas 12,22-31; Matteüs 6,25-34) De splinter en de balk (Lucas 6,27-49) Jezus bidt (Marcus 1,35-39) Maar ik zeg jullie … (Matteüs 5,21-48) Zo moet je bidden! (Lucas 11,1-3; Matteüs 6,5-13) Jezus vertelt over wat verloren was: een muntstuk, een schaap … en een zoon! (Lucas 15) Zeventig maal zeven (Matteüs 18,21-35) De boer die zaaide (Marcus 4,1-20) De farizeeër en de tollenaar (Lucas 18,9-14) Wie zeg jij dat ik ben? (Matteüs 16,13-20)
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 6
147 148 150 151 152 153 154 156 157 158 159 160 160 161 162 163 165 166 167 168 169 170 171 173 174 174 176 178 178 179 179 182 183 183 185 186 187 190 191 192 193
31/10/13 13:48
Het piepkleine zaadje (Marcus 4,30-33) De goede Samaritaan (Lucas 10,25-37) De boer die slaapt (Marcus 4,26-29) De arbeiders in de wijngaard (Matteüs 20,1-16) De wijnstok en de ranken (Johannes 15,1-8) Het grootste gebod (Matteüs 22,34-40) De domme en de verstandige bruidsmeisjes (Matteüs 25,1-13) God ontmoeten in de minsten (Matteüs 25,31-46)
Jezus loopt gevaar
De intocht in Jeruzalem (Matteüs 21,1-9) Het feestmaal waar de gasten niet wilden komen (Matteüs 22,1-14) Brood en wijn (Lucas 22,14-23) Jezus op de Olijfberg (Marcus 14,32-72) Pilatus (Marcus 15,1-15) Jezus sterft op het kruis (Marcus 15,16-47) De vrouwen bij het lege graf (Marcus 16,1-8) Hou me niet vast! (Johannes 20,14-18) Op weg naar Emmaüs (Lucas 24,13-35) Tomas wil een bewijs (Johannes 20,19-29) Jezus bij het meer (Johannes 21,1-14) Hemelvaart (Handelingen 1,9-12)
De eerste christenen
Pinsteren (Handelingen 2,1-13) Petrus geneest een verlamde man (Handelingen 3,41-4,10) Stenen voor Stefanus (Handelingen 7,14-44) Filippus en de man uit Ethiopië (Handelingen 8,26-40) Petrus bij Cornelius (Handelingen 10) Saulus wordt Paulus (Handelingen 9,1-25) De vlucht uit Damascus en op pad in naam van Jezus (Handelingen 9,23-30) Paulus en Barnabas (Handelingen 14,8-20) De eerste ruzie in de kerk (Handelingen 15) Brief van Paulus aan de vrienden in Tessalonica (2Tessalonicenzen 3,6-15) Paulus in de wereldstad Athene (Handelingen 17,16-34) Een brief aan de vrienden in Galate (Galaten 5,13-24) Paulus schrijft aan de vrienden in Korinte (1Korintiërs 1,10-17; 12,12-31; 13,1-13) Paulus schrijft aan de christenen van Rome (Romeinen 14,1-12) Op pad in naam van Jezus: Paulus in Efeze (Handelingen 19,23-40) Paulus schrijft over het gezin (Efeziërs 5,21-6,9; Kolossenzen 3,18-4,1) Paulus in de gevangenis en op weg naar Rome (Handelingen 21-28) Een weggelopen slaaf (Filemon) Alle liefde komt van God (1Johannes 4,7-12) Johannes heeft een droom (Apocalyps)
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 7
194 194 196 197 198 199 200 200
7
201 203 204 205 207 209 212 213 213 215 215 218 219 221 221 222 223 225 227 227 228 229 230 232 232 234 234 235 236 240 241 242
31/10/13 13:48
8
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 8
31/10/13 13:48
Abraham 10 Jakob 19 Jozef 24 Mozes 35 Grote mannen en vrouwen 50 SamuĂŤl 58 David 63 Elia 75 Profeten 85 Het begin 97 Terug in Jeruzalem 106 Wijze woorden 108 Sterke verhalen 116
9
oUDE TEsTaMEnT
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 9
31/10/13 13:48
10
aBRaHaM Een God die roept Genesis 12,1-9
Sara was al een paar jaar met Abraham getrouwd, toen hij op een avond heel lang wegbleef. Voor ze gingen slapen, ging hij altijd nog even langs bij de dieren, om te kijken of alles in orde was. Maar dat duurde anders nooit zo lang. De laatste weken was Abraham erg onrustig. Hij was kortaf tegen de mannen. Als hij de dieren verzorgde, leek het soms alsof hij door hen heen keek. Sara had al vaker gezien hoe hij in de verte staarde. Het land waarin ze rondtrokken leek voor hem opeens niet groot genoeg meer. Sara kroop onder de dekens uit, trok haar sandalen aan en sloeg een sjaal om. Buiten de tent was het koud. Het was een heldere nacht. De sterren flonkerden aan de hemel. Ze liep om de tent heen naar de kleine heuvel. Daar was Abraham. Hij stond roerloos in het donker met zijn armen stijf langs zijn lijf. Toen Sara dichterbij kwam, draaide hij zich om. Zijn ogen schitterden. ‘Sara!’ zei hij. ‘Ik weet wat we moeten doen. We gaan weg uit dit land en we gaan op zoek naar een land waar we opnieuw kunnen beginnen.’ Sara zei niets. Ze dacht aan het eindeloze inpakken van voedsel en kleren en huisraad. Aan de gevaren van het trekken door onbekende streken. Aan de familieleden en vriendinnen die ze zou moeten achterlaten. Maar ze voelde dat het geen zin had om te proberen haar man op andere gedachten te brengen. Abraham sloeg een arm om haar heen en wees omhoog. ‘Er is een God die mij roept. Een God die met ons meegaat. Hij zal ons de weg wijzen. We worden het begin van een nieuw volk, Sara!’ Sara legde met een vlug gebaar haar hand op zijn mond. Dat mocht hij niet zeggen. Al zo lang wachtten ze op een baby, maar Sara raakte maar niet in verwachting. ‘Daarvoor zul je aan één God niet genoeg hebben’, zei ze bitter. Abraham aaide over Sara’s wang. ‘In dat nieuwe land wordt alles anders, Sara’, zei hij. ‘Je moet het durven geloven. Mijn God blijft bij ons. Hij wil dat wij het goed hebben. En dat wij leven met een open hart.’ Hij wees met zijn hand naar de sterrenhemel. ‘Misschien krijgen we zoveel nakomelingen als er sterren in de lucht staan! Zou dat niet geweldig zijn?’ Hij kuste haar. Misschien was het waar. Misschien was de God van Abraham sterk genoeg om dat allemaal te laten gebeuren. Sara wilde dat ze het kon geloven.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 10
31/10/13 13:48
MoZEs
35 Mozes
Jozef en daarna
Exodus 1,1-14
Het was nu al eeuwen geleden dat Jozef zijn vader en zijn broers naar Egypte had gehaald. Hun kinderen hadden veel kinderen gekregen en die op hun beurt weer, zodat er een grote groep joden was in Egypte. De farao van Egypte vond dat niet zo leuk. ‘Het worden er veel te veel, die joden’, zei hij. ‘Als we niet uitkijken, spannen ze samen met onze vijanden. Dan verraden ze ons in ons eigen land.’ En hij bedacht een plan. ‘We zorgen ervoor dat ze verschrikkelijk hard moeten werken’, zei hij tegen zijn helpers. ‘Dan raken ze uitgeput en ze worden ziek en ze sterven jong. Dan zullen er snel minder joden zijn. Welk werk in ons land is erg zwaar en gevaarlijk?’ ‘Het werk in de steenbakkerijen’, antwoordde de ene helper. ‘Dat sjouwen met klei breekt je rug.’ ‘Werken op het land’, zei de andere. ‘Vooral op het heetst van de dag, dat houdt niemand lang vol.’ ‘Laat ze uw steden bouwen’, zei een derde. ‘In de bouw gebeuren altijd veel ongelukken. Er vallen vaak arbeiders van steigers.’ De farao knikte goedkeurend. ‘Voortaan zullen de joden dwangarbeid moeten verrichten.’ En zo gebeurde het. De joden moesten zwaar en gevaarlijk werk doen. Maar God steunde het joodse volk. Ondanks het harde werk kwamen er altijd meer joden.
Mozes’ geboorte en kindertijd Exodus 1,22; 2,1-10
Omdat er altijd maar meer joden kwamen, bedacht de farao nog een strengere maatregel. ‘We moeten het probleem aanpakken bij het begin’, zei hij. ‘Meteen als ze geboren worden. Alle joodse jongetjes moeten worden gedood. Gooi ze maar gewoon in de Nijl. De meisjes kun je laten leven. Dat zal wel helpen.’ Een poosje later werd er in het joodse gezin van Amram en Jokebed een zoontje geboren. Drie maanden lang hield Jokebed haar zoontje verborgen, want zij wilde niet dat hij gedood zou worden. Maar toen kon ze hem niet langer geheim houden. Ze bedacht een plan om het kleintje te redden. Ze nam een rieten mandje en stopte alle kieren zorgvuldig dicht met teer en pek, zodat het waterdicht werd. Daarna legde ze haar zoontje in het mandje en liet het mandje dobberen op het water van de Nijl, tussen het riet, vlakbij de oever. Een eindje verder zette ze haar oudste dochter Mirjam op de uitkijk. Toen kwam de dochter van de farao baden in de Nijl, terwijl haar dienaressen op de oever heen en weer liepen. De dochter van de farao zag het mandje tussen het riet en stuurde er een van haar dienaressen op af. Ze maakte het mandje open en zag dat er een huilende baby in lag.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 35
31/10/13 13:49
36
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 36
31/10/13 13:49
37 Mozes
‘Ach!’ riep ze uit. ‘Dat is zeker een joods jongetje! Wat een schatje!’ Toen kwam Mirjam, de zus van de baby, uit haar schuilplaats tevoorschijn. ‘Zal ik voor u een joodse vrouw zoeken die voor het kindje kan zorgen zolang het nog klein is?’ De dochter van de farao zei: ‘Ja, dat is goed.’ Mirjam haalde haar moeder Jokebed. De dochter van de farao sprak met Jokebed een regeling af: Jokebed zou voor het kind zorgen tot het vijf jaar was en ze kreeg daar geld voor. Daarna moest ze het kind naar het paleis brengen, waar het verder zou worden opgevoed. Zo gebeurde het. Jokebed had haar zoontje gered. Hij bleef bij haar tot zijn vijfde verjaardag en toen bracht ze hem naar het paleis. De dochter van de farao nam hem aan als haar eigen zoon. ‘Ik noem hem Mozes’, zei ze. ‘Dat betekent: uit het water getrokken.’ Mozes kreeg les samen met de kinderen van de hoge ambtenaren en hij groeide op als een kleine Egyptenaar. Hij droeg mooie Egyptische kleren en speelde spelletjes met de andere jongens en had het op het paleis best naar zijn zin. Maar ergens diep in zijn hart wist hij dat hij geen echte Egyptenaar was.
De vlucht van Mozes Exodus 2,11-22
Intussen was Mozes volwassen geworden. Op een dag liep hij langs een bouwwerf waar een aantal joodse mannen zwaar werk deden. De Egyptische opzichter vond dat een van hen niet snel genoeg werkte en hij sloeg hem met de zweep. Maar de jood greep de zweep en rukte hem uit de handen van de opzichter. Ze begonnen te vechten. De Egyptenaar was veel sterker dan de verzwakte en uitgeputte jood. De Egyptenaar sloeg de jood zo hard dat hij dood was. Toen werd Mozes zo kwaad, dat er een rode wolk voor zijn ogen kwam. Hij gaf de Egyptenaar een harde vuistslag tegen zijn hoofd en doodde hem op zijn beurt. Geschrokken keek hij naar wat hij gedaan had. Gelukkig was er verder niemand in de buurt. Snel verborg Mozes het lijk van de Egyptenaar onder het zand. Een dag later zag Mozes twee joden die met elkaar vochten. ‘Hé, je moet je kameraad niet slaan’, zei hij tot een van de twee. ‘Waar bemoei jij je mee?’ vroeg de man. ‘Ga je mij soms ook doden, zoals je met die Egyptenaar hebt gedaan?’ Mozes schrok. Het was dus toch uitgekomen! Als de farao hoorde wat hij gedaan had, dan was zijn leven in gevaar! Hij moest vluchten, en snel ook. Nog dezelfde dag vertrok hij naar het oosten, naar de streek van Midjan. Daar dwaalde hij een poosje rond. Toen hij op een dag bij een put zat, zag hij hoe een aantal meisjes water kwamen putten om te drinken en om de drinkbakken van de kudde van hun vader te vullen. Maar een stel herders wilde hen wegjagen. ‘Die meisjes waren eerst!’ zei Mozes. En hij hielp hen met water putten en zorgde ervoor dat de herders hen niet lastig vielen. Thuis vertelden de meisjes aan hun vader Jitro die priester was, dat een man hen had geholpen. De vader liet Mozes halen en nodigde hem uit om mee te eten en te blijven logeren. Mozes bleef werken bij Jitro en zorgde mee voor de kudde. Hij werd verliefd op Sippora, een van de dochters van de priester, en ze trouwden. Ze kregen een zoon die ze Gersom noemden.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 37
31/10/13 13:49
38
De roeping van Mozes Exodus 2,23-4,17
Op een dag hoedde Mozes de kudde van zijn schoonvader Jitro in de buurt van de berg Horeb. Opeens zag hij iets vreemds: een doornstruik die in brand stond, en toch niet verbrandde. Toen hij nieuwsgierig dichterbij kwam, hoorde hij een stem: ‘Mozes! Doe je sandalen uit, want je staat op heilige grond. Ik ben jouw God, de God van je voorouders.’ Toen trok Mozes een hoofddoek over zijn gezicht, want hij durfde niet naar God op te kijken. ‘Ik heb gezien dat mijn volk wordt onderdrukt en uitgebuit’, zei God. ‘Ik wil hen helpen en hen bevrijden uit de macht van Egypte. Ik zal hen brengen naar een land dat goed en ruim is, een land van melk en honing, een land waar ze in vrijheid kunnen wonen. Jij moet naar de farao gaan en mijn volk wegleiden.’ ‘Maar God’, schrok Mozes. ‘Dat kan ik toch niet zomaar doen!’ ‘Je moet niet bang zijn, Mozes’, zei God. ‘Ik zal bij je zijn.’ Maar Mozes protesteerde: ‘Als ik bij mijn volk, bij de joden, kom, en ze vragen me: hoe heet die God die jou gestuurd heeft? Wat moet ik dan zeggen?’ ‘Dan zeg je gewoon: Jahwe, de God die er is voor jullie, heeft mij gezonden’, antwoordde God. ‘Jahwe die met jullie bezig is, die het niet meer kan aanzien hoeveel verdriet jullie hebben. Jahwe, de God van jullie voorouders, de God van Abraham, Isaak en Jakob zal jullie wegvoeren uit Egypte en jullie naar een land brengen waar het goed is om te wonen. Dat moet je aan de joden zeggen.’ Mozes schudde zijn hoofd. ‘Ze zullen me niet geloven, ze zullen zeggen dat het niet waar is wat ik zeg, ze zullen denken dat u niet echt met mij heeft gepraat.’ God lachte. ‘Dan leer ik je een tovertrucje om ze te overtuigen. Kijk, laat die stok die je daar vasthoudt maar op de grond vallen.’ Mozes liet zijn stok vallen en meteen kronkelde er een slang voor zijn voeten. Mozes sprong achteruit. ‘Pak hem nu maar weer vast!’ zei God. Mozes pakte de slang vast en het werd weer een onbeweeglijke stok. ‘Zo zullen de joden wel geloven dat ik je heb gestuurd', zei God. Maar Mozes bleef tegenpruttelen. ‘God, ik ben niet zo’n vlotte spreker. Ik kom maar moeilijk uit mijn woorden en ik spreek traag. Dat zal niet opeens anders zijn omdat u mij heeft gestuurd.’ God wuifde zijn bezwaren weg. ‘Wie geeft de mens een mond? Ben ik dat niet? Ik zal wel zorgen dat je kunt spreken, ik zal bij je zijn. Ga nu maar, je moet niet bang zijn. Ik laat je niet in de steek.’ Maar Mozes schudde zijn hoofd. ‘Sorry God, stuur toch maar liever iemand anders.’ Toen sloeg God met zijn hand op zijn knie. ‘Wel verdorie!’ riep hij uit. ‘Je begint me op mijn zenuwen te werken, Mozes! Luister, ik heb een voorstel: neem je broer Aäron mee. Dat is een vlotte prater en hij kan je helpen. Jij vertelt hem wat hij moet zeggen en hij kan het woord voeren.’
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 38
31/10/13 13:49
39 Mozes
De terugkeer van Mozes Exodus 4,18-31
Mozes ging naar zijn schoonvader Jitro. ‘Ik wil terug naar Egypte, om te zien hoe het gaat met de mensen van mijn volk’, zei hij. Jitro knikte. ‘Ik zal je missen’, zei hij. ‘Maar het is goed dat je gaat.’ Toen pakte Mozes zijn spullen in en vertrok met zijn vrouw Sippora en zijn zoon Gersom naar Egypte. Zijn vrouw en zijn zoon zaten op een ezel. In zijn hand hield Mozes de staf waarmee God hem had leren toveren. Het was een lange reis en Mozes had onderweg veel tijd om na te denken. Hij was nog steeds bang, maar hij wist dat hij het moest doen en dat God hem zou helpen. Onderweg pikte hij zijn broer Aäron op en vertelde hem wat hij had meegemaakt. Aäron geloofde hem en beloofde dat hij Mozes zou helpen. In Egypte riepen ze de leiders van het joodse volk bij elkaar. Aäron vertelde alles wat God aan Mozes had gezegd. Mozes gooide zijn staf op de grond en liet de slang kronkelen, en maakte er daarna weer een stok van. De joden geloofden wat ze zegden en ze waren blij. ‘God heeft gezien hoeveel verdriet wij hebben en hij gaat ons helpen!’ riepen ze uit. En ze baden tot God.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 39
31/10/13 13:49
40
Mozes en Aäron onderhandelen met de farao Exodus 5,1-10,29
Mozes en Aäron trokken naar de farao. ‘Jahwe onze God vraagt dat wij met ons hele volk drie dagen lang de woestijn in trekken om hem een offer te brengen’, zegden ze. ‘Geeft u daarvoor toestemming?’ De farao schoot in de lach. ‘Wie is die Jahwe en wat heb ik met hem te maken?’ riep hij uit. ‘Ik ken geen Jahwe en ik laat de joden niet gaan.’ De farao gaf aan de opzichters het bevel om nog strenger te zijn voor de joden en hen nog harder te laten werken. Vroeger kregen ze het stro dat ze nodig hadden voor de bakstenen kant en klaar geleverd, maar nu moesten ze dat zelf nog op de akkers gaan afmaaien. En toch moesten ze evenveel stenen leveren als voordien. De joden kregen het werk dus niet af en ze werden gestraft. Ze zeiden tegen Mozes: ‘Je hebt ons helemaal niet geholpen! Je hebt het nog erger voor ons gemaakt! Waar blijft die hulp van God nu?’ Mozes vertelde dat aan Jahwe. ‘Morgen moet je naar de Nijl gaan, als de farao daar ook is’, zei God. ‘Dan moet je met je staf op het water slaan.’ De volgende ochtend ging Mozes met zijn staf naar de Nijl, toen de farao daar ook was. Mozes riep: ‘Onze God Jahwe zegt: als gij mijn volk niet laat gaan, zal het slecht gaan met u.’ En Mozes sloeg met zijn staf op het water van de Nijl, en het water van de Nijl veranderde in bloed. Alle vissen gingen dood en de Nijl stonk verschrikkelijk. Overal was er bloed; de Egyptenaren konden het water van de Nijl niet meer drinken. Maar de farao gaf niet toe en liet het volk niet gaan. Opnieuw ging Mozes naar de farao. ‘Onze God Jahwe vraagt: Laat mijn volk gaan. Als u dat niet doet, zal hij heel uw land doen krioelen van de kikkers.’ De farao wilde niet luisteren. En Mozes hief zijn staf over moerassen en rivieren, en overal kwamen kikkers tevoorschijn die heel Egypte overstroomden. Ze drongen de huizen binnen en het paleis van de farao. Ze zaten zelfs in zijn bed en in de ovens van de bakkers. De farao smeekte Mozes om de kikkers te laten verdwijnen. Hij beloofde dat hij het volk zou laten gaan. Mozes bad tot God en de kikkers verdwenen, maar de farao kreeg spijt van zijn belofte en hij liet het volk niet gaan. Toen zei God tot Mozes: ‘Sla met je staf in het stof op de grond. Al het stof van Egypte zal veranderen in muggen!’ Mozes sloeg met zijn staf in het stof en overal vlogen zwermen muggen op en ze bedekten mensen en dieren. Iedereen werd gebeten en de mensen werden gek van de jeuk. Maar de farao gaf niet toe en liet het volk niet gaan. God zei tot Mozes: ‘Morgen zullen er zwermen steekvliegen komen die alle mensen zullen lastigvallen.’ Zo gebeurde het ook. Alleen in de huizen van de joden waren er geen steekvliegen. De farao beloofde dat hij het volk zou laten gaan, als Mozes de steekvliegen deed verdwijnen. Maar toen het eenmaal zo ver was, trok hij zijn belofte weer in. Toen zei God tot Mozes: ‘Vraag nog maar eens aan de farao om mijn volk te laten gaan. Als hij niet toegeeft, zullen de dieren in Egypte ziek worden.’ Zo gebeurde het. Omdat de farao het volk niet wilde laten gaan, kregen alle dieren in Egypte veepest: de paarden en de ezels, de kamelen en de koeien, de schapen en de geiten. Alleen de kudden van de joden werden niet ziek. Toch bleef de farao bij zijn standpunt en liet de joden niet vertrekken. Toen zei God tot Mozes: ‘Gooi een handvol roet in de lucht.’ Mozes deed het. Het roet
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 40
31/10/13 13:49
41 Mozes
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 41
31/10/13 13:49
42
stoof uiteen over heel Egypte en zorgde ervoor dat alle mensen in Egypte pijnlijke zweren kregen. De zweren barstten open en etterden. Maar nog altijd gaf de farao niet toe en het volk mocht niet gaan. Toen zei God tot Mozes: ‘Ik zal het laten hagelen.’ En het hagelde zo hard, dat alle veldgewassen en zelfs de bomen vernietigd werden. De farao kreeg weer even spijt, maar zodra Mozes de hagel liet ophouden, wilde hij het volk niet meer laten gaan. Toen zei God tot Mozes: ‘Ik stuur een sprinkhanenplaag naar Egypte.’ En God liet een sterke oostenwind waaien die een leger van sprinkhanen meevoerde. Waar de joden woonden, kwamen er geen sprinkhanen. De sprinkhanen vraten alles op wat nog niet door de hagel vernietigd was. In heel Egypte was geen groen sprietje meer te vinden. Toch bleef de farao hardnekkig en liet het volk niet gaan. Toen zei God tot Mozes: ‘Hef uw hand naar de hemel, dan laat ik het donker worden over Egypte.’ En er viel een zware duisternis over Egypte, drie dagen lang. Niemand zag een hand voor zijn ogen. Alleen waar de joden woonden, bleef het licht. Mozes bleef maar bij de farao pleiten om zijn volk vrij te krijgen, maar die werd kwaad en riep: ‘Ik ben je gezeur beu! Kom me niet meer onder ogen, of ik laat je doden!’
De tiende plaag en de tocht door de Rietzee Exodus 11,1-14,31
Toen zei God tegen Mozes: ‘Nog één plaag zal ik naar de farao en Egypte sturen, dan zullen ze jullie wel laten gaan. Vannacht zullen alle eerstgeborenen sterven. Zeg tegen het volk dat ze gebraden lamsvlees moeten eten en brood dat de tijd niet heeft gehad om te rijzen. Met het bloed van het lam dat ze geslacht hebben, moeten ze de deurposten langs buiten insmeren. Dat zal een teken zijn dat daar joden wonen, en dat bij hen geen eerstgeborenen moeten sterven.’ De joden deden wat God hen vroeg. In die nacht stierven overal de eerstgeborenen van Egypte: het oudste kind van elk gezin, en ook elk eerstgeboren dierenjong. De Egyptenaren waren vreselijk verdrietig en ze joegen de joden weg uit Egypte. De joden vertrokken allemaal samen. Mozes nam het gebeente van Jozef mee naar het land waar ze naartoe zouden trekken. God trok voor hen uit om hen de weg te wijzen: overdag in een wolkkolom, ’s nachts in een vuurzuil, zodat ze licht hadden. Zo konden ze dag en nacht verder trekken. Intussen had de farao spijt gekregen dat hij het volk had laten gaan. Hij zette de achtervolging in met zijn hele leger: duizenden paarden en strijdwagens, wagenmenners en soldaten. Sommige joden kregen schrik toen ze het leger van de farao in de verte zagen aankomen. Ze waren net bij de Rietzee aangekomen. ‘We waren beter in Egypte gebleven!’ riepen ze uit. ‘Je had je niet met ons moeten bemoeien, Mozes. Het is altijd nog beter om te leven als slaven dan om te sterven in de woestijn!’ Mozes zei: ‘Jahwe onze God zal ons niet in de steek laten. Jullie zullen zien dat hij ons helpt.’ En op bevel van God strekte Mozes zijn hand uit over de zee. God liet een hevige oostenwind waaien en het water spleet vaneen en de grond werd droog. De joden konden over het droge land naar de overkant trekken, terwijl het water links en rechts van hen als een muur omhoog stond. De Egyptenaren achtervolgden hen zo snel als ze konden. Alle paarden en wagens en wagenmenners en soldaten stormden achter de joden aan de zee in. Toen zei God
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 42
31/10/13 13:49
43 Mozes
opnieuw tot Mozes: ‘Strek je hand uit boven de zee.’ En de zee vloeide naar haar gewone plaats terug. Het water overspoelde de wagens en de paarden, de wagenmenners en de soldaten. Heel het leger van de farao verdronk en bleef achter op de bodem van de zee.
Mozes bij de Rietzee Exodus 15,1-21
Mozes en zijn volk stonden aan de overkant van de Rietzee. Ze keken achterom en konden het bijna niet geloven. Het was gelukt! Ze waren door de zee getrokken! Ze waren ontsnapt aan de farao, de koning van Egypte, de machtigste man van de wereld. Zijn leger had hen achtervolgd. De soldaten hadden hen willen tegenhouden, maar de joden wilden als vrije mensen in hun eigen land gaan wonen. En dus waren ze met zijn allen, mannen, vrouwen en kinderen, en de dieren die bij hen waren, over het pad in de zee getrokken dat Jahwe, hun God, voor hen had drooggelegd. Nu bleven de strijdwagens en de paarden van de farao’s leger in de modder steken en het water van de zee spoelde over de soldaten. De achtervolging was afgelopen, de joden waren vrij! Een paar jongens riepen scheldwoorden naar de soldaten, nu ze zeker wisten dat die hen niet meer te pakken konden krijgen. Maar de meeste mensen stonden bevend toe te kijken. Jahwe, hun God, had hen geholpen, dat kon niet anders. Ze wisten wel
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 43
31/10/13 13:49
44
dat Jahwe altijd aan hun kant stond en hen hielp als ze in nood waren. Maar wat er nu gebeurd was, was onvergetelijk! Mirjam, de zus van Mozes, pakte een tamboerijn en maakte een paar danspassen. Toen begon ze te zingen: Onze God heet Jahwe. Hij helpt ons door de zee. Hij is sterker dan de farao en gaat altijd met ons mee! Het was een aanstekelijk refrein en iedereen zong mee. Een voor een vielen de anderen in en zongen over wat er gebeurd was: Jahwe is sterk en hij heeft ons geholpen. Hij is onze God en wij willen hem danken. Hij heeft de soldaten van de farao overwonnen, wij konden met droge voeten naar de overkant gaan, maar zij verdronken in de zee. Zij dachten dat ze ons konden inhalen, ons konden tegenhouden om naar het land te gaan dat God ons heeft beloofd. Zij wilden ons vermoorden, al onze bezittingen afpakken. Maar God hield hen tegen en de zee heeft hen bedolven, zij zonken als stenen in het water. Geen enkele God is zo machtig als Jahwe, hij redt ons van de vijand. En weer zong Mirjam, terwijl de vrouwen om haar heen dansten: Onze God heet Jahwe. Hij helpt ons door de zee. Hij is sterker dan de farao en gaat altijd met ons mee! De hele avond vierden ze feest. Ze waren gered, ze waren aan de overkant. In een lange rij waren ze door het lage water van de Rietzee getrokken. En het leger van de farao, dat hen achternakwam, was weggezakt in de modder en overspoeld door het water. Jahwe stond aan hun kant. Ze geloofden in hem. Hij liet hen nooit in de steek. Dat zouden ze altijd onthouden.
God in de vuurkolom Exodus 13,17-22
Dagenlang, wekenlang, maandenlang trokken de joden door de woestijn. Steeds verder weg van Egypte, waar ze slaven waren geweest. Nu waren ze vrij en op weg naar hun eigen land. Maar eerst moesten ze door de woestijn. In een lange stoet trokken ze verder: mannen, vrouwen, kinderen en dieren. ‘Hoe weten we in welke richting we moeten gaan?’ vroeg een kleine jongen aan zijn vader. In deze rotsachtige woestijn kon je gemakkelijk de weg verliezen. ‘Zie je die wolk?’ vroeg zijn vader. ‘Helemaal vooraan in onze karavaan?’
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 44
31/10/13 13:49
45 Mozes
De jongen knikte. Hij had hem al dagenlang gezien, zonder erbij stil te staan. Hij had gedacht dat het een stofwolk was of zo, al was hij daar wat groot voor. ‘Dat is God, die in een wolk voor ons uit gaat’, vertelde zijn vader. ‘En ’s nachts gaat hij ons voor in een kolom van vuur. Zo verliezen we nooit de weg.’ ‘Waw’, zei de jongen zachtjes. Hij wist wel dat God hen bevrijd had uit Egypte, maar dat hij hen hier ook bleef helpen, dat had hij niet verwacht. Hun God was echt wel een trouwe God! Die nacht bleef de jongen nog lang wakker. Hij wilde die vuurkolom ook wel eens zien. Het was nog indrukwekkender dan hij had gedacht: een reusachtige vuurzuil wees hen de weg in het donker. En iedereen volgde. Dag in, dag uit, nacht na nacht bleef God bij hen. Het gaf een veilig gevoel.
Leven in de woestijn Exodus 15,22-18,27
Veertig jaar lang trokken de joden onder leiding van Mozes door de woestijn. Ze maakten goede en slechte dingen mee. Zo waren ze eens drie dagen op weg zonder water te vinden. Op de avond van de derde dag kwamen ze aan bij een bron. De joden waren blij, maar toen ze van het water wilden drinken, ontdekten ze dat het water bitter was en ondrinkbaar. Daarom heette die plaats Mara, wat bitter betekent. De joden gingen naar Mozes toe om te klagen: ‘Hoe moeten we in leven blijven als we van dit water niet kunnen drinken?’ Mozes bad God om hulp. ‘Gooi dat stuk hout in het water’, beval God. Mozes deed het en het water werd zoet. De joden waren weer eens gered. Een paar maanden later hadden de joden verschrikkelijke honger. Ze mopperden tegen Mozes: ‘We waren beter bij de vleespotten in Egypte gebleven. We moesten daar wel hard werken en we waren er niet vrij, maar we hadden tenminste genoeg vlees en brood om te eten. Jij hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons allemaal van honger te laten doodgaan!’ Toen zei God tot Mozes: ‘Tegen de avond zal ik voor vlees zorgen en elke ochtend zal ik voor jullie brood laten regenen uit de hemel. De mensen moeten het verzamelen en zoveel nemen als ze nodig hebben.’ En ’s avonds kwam er een vlucht kwartels die neervielen over het kamp van de joden. De volgende morgen hing er dauw rondom het kamp. Toen die was opgetrokken zagen ze dat overal op de grond een fijne, korrelige laag lag. De korrels waren wit en smaakten naar honingkoek. De joden verzamelden ze en aten ze op. Ze noemden het voedsel manna. Elke ochtend, zolang ze door de woestijn trokken, zorgde God dat er manna was voor zijn volk. Weer een tijd later zaten de joden opnieuw zonder water. Ze protesteerden hevig tegen Mozes: ‘Waarom heb je ons weggevoerd uit Egypte als we toch met kinderen en vee van dorst moeten sterven? Is God nu bij ons of niet?’ ‘Er komt wel weer een oplossing’, zei Mozes. ‘Jullie weten nu toch wel dat God altijd voor ons zorgt. Jullie moeten hem niet uitdagen en mij niet zoveel verwijten maken.’
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 45
31/10/13 13:49
46
Maar de joden bleven roepen tegen Mozes en ze dreigden ermee om stenen naar zijn hoofd te gooien en hem zo te doden. Toen zei Mozes tot God: ‘Wat moet ik doen met dit volk? Ze willen mij stenigen.’ God zei tot Mozes: ‘Ga met een paar leiders naar die rots in de verte. Neem je staf uit Egypte mee. Sla met de staf op die rots: er zal water uitstromen zodat de mensen kunnen drinken.’ Zo gebeurde het. De joden hadden volop water te drinken, voor zichzelf, hun kinderen en hun dieren. Op een dag werden de joden bedreigd door het volk van Amalek. ‘We moeten vechten om ons te verdedigen’, besloot Mozes. Hij gaf zijn trouwe, jonge helper Jozua de leiding van de mannen. Zelf ging hij met de staf van God in zijn hand op de top van de heuvel staan. Zolang Mozes zijn armen omhoog hield, wonnen de joden. Maar als hij moe werd en zijn handen liet zakken, dan won Amalek. Zijn broer Aäron en zijn vriend Chur haalden een steen waarop hij kon zitten. En ze ondersteunden de armen van Mozes, elk aan een kant. Zo bleef Mozes zitten met zijn armen omhoog naar God tot zonsondergang. En de joodse mannen versloegen onder leiding van Jozua het volk van Amalek.
Het verbond, de ark, het gouden kalf Exodus 19,1-40,38 Numeri 1,1-10,10
Drie maanden na hun vertrek uit Egypte kwamen de joden bij de berg Sinaï. Mozes ging de berg op, om te spreken met God. Toen hij boven was, sprak God hem aan: ‘Zeg tegen het volk: Ik heb jullie gered uit Egypte. Ik wil met jullie een verbond sluiten. Als jullie je houden aan dat verbond, zullen jullie mij speciaal toebehoren. Dan horen wij voor eeuwig bij elkaar.’ Mozes ging weer naar beneden en vertelde wat God hem had gezegd. ‘Maak jullie klaar voor het sluiten van het heilig verbond met God’, zei hij. ‘Zorg dat jullie goed gewassen zijn en dat jullie kleren schoon zijn.’ Mozes liet aan de voet van de berg een terrein afbakenen waar de mensen moesten staan, terwijl hij boven op de berg het verbond van God zou krijgen. Toen Mozes op de berg bij God was, was de berg in rook gehuld en er klonk luid bazuingeschal. Beneden wachtten de mensen gespannen af. God zei tot Mozes: ‘Ik heb jullie weggeleid uit Egypte, waar jullie slaven waren. Ik sluit met jullie een verbond van trouw. Jullie moeten geen andere goden hebben. Ik alleen ben jullie God. Jullie moeten geen afbeeldingen maken van mij. Jullie moeten geen beelden vereren. Ik, jullie God, woon in jullie hart. Jullie moeten mijn naam niet gebruiken bij dingen waarmee ik niets te maken wil hebben. Mijn naam mag je alleen gebruiken bij een goed en heilig doel. Jullie moeten niet werken op de zevende dag. Op de zevende dag moet je genieten van de schepping die ik jullie gegeven heb. De zevende dag is een dag voor vreugde en liefde en gebed. Jullie moeten eerbied hebben voor jullie ouders. Zij hebben jullie het leven geschonken.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 46
31/10/13 13:49
47 Mozes
Jullie moeten niemand doden. Voor elke mens is het leven het mooiste dat hij heeft. Laat elkaar zo goed mogelijk leven. Jullie moeten zorg dragen voor je eigen huwelijk en dat van een ander. Maak het niet zomaar kapot. Jullie moeten geen dingen wegnemen die van een ander zijn. Iedereen houdt van wat hij heeft. Jullie mogen geen onwaarheid spreken. Blijf trouw aan de waarheid. Jullie moeten niet jaloers zijn op het geluk of de bezittingen van andere mensen. Wees tevreden met je eigen leven.’ God zei nog meer tot Mozes: ‘Jullie moeten een ark maken van acaciahout, overtrokken met goud en prachtig versierd. Je moet er ringen aan vastmaken en draagstokken. In de ark moet je de verbondsakte leggen. Zo blijft ons verbond voor altijd bewaard. Overal waar jullie heengaan, moet je de ark meenemen. Zo blijft onze trouw zichtbaar.’ God gaf nog vele voorschriften aan Mozes en daarom duurde het heel lang voordat Mozes weer naar beneden kwam. Intussen werd het volk ongeduldig. ‘Waar blijft Mozes toch?’ vroegen ze zich af. ‘Wij hebben een god nodig die voor ons uit trekt als we verdergaan.’ En ze vroegen aan Aäron om een god die ze konden zien. Aäron liet hen allemaal hun gouden sierraden afdoen en smolt al dat goud om tot een groot stierenbeeld. ‘Ja, dit is de god die ons uit Egypte heeft geleid!’ riep het volk. En ze droegen offers op voor het beeld en daarna vierden ze feest. Toen Mozes weer van de berg kwam, met twee stenen platen met het verbond erop in zijn armen, hoorde hij een luid rumoer in het kamp. ‘Wat is dat voor een lawaai?’ vroeg hij zich af. ‘Het lijkt wel het gejuich na een overwinning!’ Maar toen hij dichterbij kwam, zag hij dat het volk zong en danste rond het stierenbeeld. Toen werd Mozes zo kwaad, dat hij de stenen platen op de grond aan stukken gooide. Hij haalde het stierenbeeld omver, gooide het in het vuur en verpulverde het. De as roerde hij in water dat hij de joden liet drinken. ‘God, vergeef mijn volk!’ smeekte Mozes. ‘Ze zijn ontrouw geweest aan u, maar geef ze toch een nieuwe kans! Anders moet gij ook mijn leven nemen.’ ‘Ik zal voortaan mijn engel met jullie meesturen en niet meer zelf voor jullie uit gaan’, sprak God. ‘Dat zal jullie straf zijn. Ik sluit met jullie een nieuw verbond. Ik geef Mozes weer twee stenen platen, waarop hetzelfde zal staan als op de platen die hij heeft stukgegooid. Jullie moeten je houden aan de voorschriften die ik jullie geef.’ En zo gebeurde het. Mozes kreeg weer twee stenen platen met dezelfde woorden erop. Hij liet een ark maken om de stenen platen van het verbond in te bewaren. En hij liet een tent maken om de ark in te zetten. En in die tent sprak Mozes met God van aangezicht tot aangezicht, zoals mensen met elkaar.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 47
31/10/13 13:49
48
De verdere tocht Numeri 10,11-36,13
Vanaf de berg Sinaï trok het volk verder door de woestijn. De ark met daarin de stenen platen waarop de tien woorden stonden, namen ze mee. De tocht duurde verschrikkelijk lang. De joden werden het beu om elke dag manna te moeten eten en ze protesteerden luid tegen Mozes: ‘Hadden we toch maar wat vlees! We hebben heimwee naar het vlees en de vis van Egypte. Daar aten we komkommers en meloenen, prei, uien en knoflook. Hier drogen we uit. Er is niets! We krijgen alleen maar manna!’ Elke ochtend verzamelden ze manna. Zij maalden het fijn en kookten het in een pot en maakten er koeken van. Maar na al die tijd wilden ze wel eens iets anders eten. Mozes werd wanhopig van hun gemopper. ‘God!’ riep hij uit. ‘Ik kan het gezeur van dit volk niet meer uitstaan. Waar zou ik vlees voor hen vandaan moeten halen? Ik kan de last van dit volk niet meer alleen dragen.’ God zei: ‘Je moet uit het volk verstandige mannen kiezen die je zullen helpen om het volk te leiden. En ik zal ervoor zorgen dat de mensen vlees te eten krijgen, zoveel dat het hun neus uitkomt!’
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 48
31/10/13 13:49
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 49
49 Mozes
Mozes koos mannen om hem te helpen. En God liet grote zwermen kwartels neervallen boven het kamp, zodat de mensen zoveel vlees te eten hadden dat ze er genoeg van kregen. De joden dankten God, maar het duurde niet lang of ze begonnen alweer te klagen. Telkens opnieuw moest Mozes God om hulp vragen. Aäron en Mirjam, de broer en de zus van Mozes, kregen wel eens genoeg van hun broer. Hij bepaalde altijd wat er moest gebeuren en iedereen keek naar hem op. ‘Hij is niet eens met een vrouw van ons eigen volk getrouwd’, roddelde Mirjam. ‘Wie weet wat die vrouw hem allemaal influistert!’ ‘En God spreekt toch niet uitsluitend door Mozes!’ mopperde Aäron. ‘Wij kunnen toch ook de stem van God zijn. Dat hebben we in het verleden ook al gedaan.’ God hoorde wat ze zeiden en riep Mozes, Aäron en Mirjam naar de ontmoetingstent. Hij daalde af in een vuurkolom. ‘Luister goed naar wat ik zeg’, zei God. ‘Als er bij jullie een profeet is, laat ik hem zien wat ik hem wil zeggen in visioenen. En ik spreek met hem in dromen. Maar Mozes staat zo dicht bij mij, dat ik niet in raadsels hoef te spreken. Ik kan rechtstreeks en duidelijk met hem spreken. Wij ontmoeten elkaar als vrienden. Hoe durven jullie dan slechte dingen te vertellen over Mozes?’ Toen werd Mirjam getroffen door een huidziekte. Haar huid was een week lang wit als sneeuw. Ze moest buiten het kamp verblijven. Pas na een week mocht ze weer terugkomen en trok het volk verder. Nog een tijd later stuurde Mozes mannen voorop om het land te verkennen. Jozua, zijn jonge helper, gaf hij de leiding van de tocht. Na veertig dagen keerden zij terug. De mannen vertelden aan Mozes en Aäron en aan het hele volk: ‘Het land waar we geweest zijn, is mooi en vruchtbaar. Kijk maar eens naar deze vruchten.’ En ze lieten een druiventros zien, die zo groot was dat hij door twee mannen aan een stok moest worden gedragen. Verder hadden ze ook granaatappels en vijgen bij. ‘Het is echt een land van melk en honing’, zegden de verkenners. De joden begonnen te dromen van dat land en hoopten dat ze er zouden kunnen wonen. Terwijl ze verder trokken, kregen ze weer last van watergebrek. Ze smeekten Mozes om water. Mozes ging op bevel van God naar een rots, sloeg er met zijn stok op en liet er water uit stromen. Zo konden met Gods hulp mensen en dieren drinken. God sprak tot Mozes: ‘Jij en je broer Aäron zullen niet meer aankomen in het Beloofde Land. Voor die tijd zullen jullie sterven. Je moet aan Jozua je taak overdragen. Hij zal het volk binnenleiden in het Beloofde Land.’ Zo gebeurde het ook. Aäron stierf eerst. Daarna liet God Mozes op een berg klimmen van waar hij het hele Beloofde Land kon zien. Mozes keek zijn ogen uit. Hij zag dat het een mooi en vruchtbaar land was, waar zijn volk het goed zou hebben. Toen hij weer beneden was, verdeelde hij het land onder de verschillende families van het volk. Niet lang daarna stierf hij. De joden kregen nog vele profeten, maar nooit meer een zo groot als Mozes. Want God sprak met hem als met een vriend.
31/10/13 13:49
132
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 132
31/10/13 13:51
133 Abraham
Jezus als kind 134 Jezus zoekt zijn weg 147 Jezus ontmoet mensen 156 Jezus vertelt 182 Jezus loopt gevaar 201 De eerste christenen 219
nIEUWE TEsTaMEnT
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 133
31/10/13 13:51
156
JEZUs onTMoET MEnsEn Een melaatse man Marcus 1,40-45
Er liep vaak een melaatse man bij de stadsmuur. Hij mocht de stad niet in. Iedereen was bang voor hem, bang om zijn ziekte te krijgen. Niemand sprak met hem. Ze liepen allemaal met een boog om hem heen. Ze keken naar zijn vlekkerige huid en zijn kapotte vingers. Onrein, noemden ze hem en daarom bleven ze uit zijn buurt. De mensen zegden dat zijn ziekte een straf van God was. Maar de melaatse man zou niet weten wat hij verkeerd had gedaan. Hij was toch niet slechter dan andere mensen? Hij hield zich schuil op een veldje buiten de stadsmuren. Soms kwam hij naar een boomstronk vlakbij de stadsmuur. In een holletje in die boomstronk legde zijn zus vaak wat eten voor hem klaar. Op een dag hoorde hij daar twee mannen met elkaar praten. ‘Ga jij morgen kijken naar die Jezus?’ vroeg de ene man. ‘Natuurlijk!’ antwoordde de andere. ‘Ik wil wel eens zien of het klopt wat ze allemaal over hem zeggen. Misschien geneest hij hier ook wel iemand.’ De volgende dag kwam de melaatse terug. Hij stopte niet bij de stadsmuur, maar hij ging binnen door de poort en liep midden door de stad, tot op het marktplein. Het mocht niet, maar hij deed het toch. Hij wilde Jezus zien. De melaatse zag een man die rustig stond te praten, terwijl de anderen naar hem luisterden. Dat moest Jezus zijn! Voordat iemand hem kon tegenhouden, liep de melaatse naar Jezus toe. De mensen om hem heen deinsden verschrikt achteruit toen ze zijn zieke huid zagen. Jezus niet. Die bleef gewoon staan en keek hem aan. Jezus zag de man helemaal, niet alleen zijn huid. De melaatse maakte een diepe buiging voor Jezus. Hij vroeg: ‘Meneer, alsjeblief, help mij.’ Daarna bleef hij onbeweeglijk staan en wachtte af. Jezus stak zijn hand uit naar de melaatse man. Een vrouw achter Jezus sloeg geschrokken een hand voor haar mond. Ging Jezus die onreine man aanraken? Wat vies! Het was verboden om een melaatse aan te raken, het mocht niet. Maar Jezus deed het toch. Hij legde zijn hand op de wang van de melaatse man. De man kreeg tranen in de ogen. Hij was bijna vergeten hoe goed het voelde om aangeraakt te worden. Hij werd blij. Heel zijn huid tintelde ervan. ‘Word weer rein’, zei Jezus tegen de man. Meteen was zijn huid genezen. Hij was zo blij dat hij niets meer kon zeggen. ‘Ga naar de priester om te laten zien dat je genezen
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 156
31/10/13 13:52
Jezus geneest een verlamde man
157 Jezus ontmoet mensen
bent’, zei Jezus. ‘Dan hoor je er weer helemaal bij. Maar je moet het niet verder vertellen.’ Hij knikte naar de man. Hij wist hoe eenzaam hij was en daarom had hij hem geholpen. De man ging naar de priester. De mensen dromden om hem heen, nu hij genezen was. Later op de dag ging hij nog één keer naar het veldje buiten de stadsmuren. Hij zong een lied zo hard als hij kon. Een lied om God te danken. Zo blij was hij dat hij weer gezond was. Een ding wist hij zeker: Jezus kwam echt van God.
Marcus 2,1-12
Toen Jezus in de stad was, kwamen er zoveel mensen naar hem kijken en luisteren, dat je nergens nog door kon. Het huis waar hij op bezoek was zat propvol mensen en ook voor de deur stonden ze rijen dik. Jezus vertelde en er kwamen steeds meer mensen luisteren. Tussen al die mensen, midden in de drukte, sjouwden vier mannen met een draagbed, dat ze gemaakt hadden van lange stokken en een sterk stuk stof. Hun vriend, die verlamd was, lag erop. Hij kon al jaren zijn benen niet meer gebruiken. Ze hoopten dat Jezus hem zou genezen, maar zelf kon hij met zijn verlamde benen niet meer naar hem toe lopen. Daarom wilden zijn vrienden hem bij Jezus brengen. Maar er was geen doorkomen aan. De mensen wilden alles horen wat Jezus zei en ze gingen geen stap opzij. De vier mannen met het draagbed overlegden met elkaar en met hun vriend. Moesten ze wachten tot iedereen weg was? Dat kon nog uren duren! Toen wees een van hen naar de zijgevel van het huis, waar een trap langs de buitenkant naar boven liep. Ze tilden het bed weer op en begonnen het tree voor tree de smalle trap op te dragen, helemaal tot op het platte dak. Dat was niet gemakkelijk! Ze hijgden ervan. Toen ze boven waren, zetten ze het draagbed met hun verlamde vriend neer en haalden enkele dakplaten weg, zodat er een gat kwam in het dak. Ze maakten het gat groot genoeg en lieten daar doorheen het draagbed met touwen naar beneden. De mensen die binnen waren, schrokken eerst. Er viel wat gruis op hun hoofden. Maar daarna moesten ze lachen. Het was niet echt de normale manier om een huis binnen te komen, zo langs het dak. Die verlamde man had echt wel een stel goede vrienden, dat ze zoiets voor hem deden! De man op het draagbed kwam precies voor de voeten van Jezus neer en keek hem hoopvol aan. Iedereen zweeg vol verwachting. Zijn vrienden tuurden door het gat om maar niets te missen van wat er gebeurde. Jezus stak zijn hand naar de lamme man uit. ‘Beste man, alles wat je in je leven verkeerd hebt gedaan, al je zonden, worden je vergeven’, zei hij. ‘Dan ben je genezen tot diep in je binnenste.’ Een paar schriftgeleerden, dat zijn mannen die heel vaak de Bijbel bestuderen, verstijfden. Zonden vergeven, dat kon toch alleen God? Zoiets mocht Jezus toch niet zeggen? Jezus moest bijna lachen toen hij hun boze gezichten zag. ‘Nou vooruit, om jullie gerust te stellen, zal ik deze man ook gewoon genezen’, zei Jezus. En hij sprak tot de man: ‘Sta op, pak je bed bij elkaar en ga naar huis.’ De man klauterde met een blij gezicht overeind – eerst nog wat aarzelend alsof hij het zelf niet kon geloven – en grabbelde zijn draagbed bij elkaar. Zijn vrienden op het dak juichten en renden de trap af. Ze wurmden zich door de menigte en omarmden hun vriend die nu weer kon lopen. Hun geluk kon niet op. Ze knikten naar Jezus en liepen de deur uit. De mensen gingen voor hen opzij. Ze zongen een lied om God te danken.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 157
31/10/13 13:52
158
Aren plukken op sabbat Marcus 2,23-28
Op een dag liepen Jezus en zijn vrienden tussen de korenvelden. Het was sabbat. Zijn vrienden liepen de velden in en begonnen aren te plukken, zodat ze iets te knabbelen zouden hebben. Maar de farizeeërs hadden gezien wat ze deden. Ze spraken Jezus aan: ‘Waarom laat jij je vrienden iets doen wat niet mag op sabbat?’ Volgens de joodse regels mocht je op sabbat een heleboel dingen niet doen, zoals vuur maken of de oogst binnenhalen. Die regels waren bedoeld om van de sabbat een dag te maken, waarop mensen vrij waren van hun werk en konden bezig zijn met God en met elkaar. Maar de farizeeërs stelden steeds meer regeltjes op, zodat op de duur niemand nog precies wist wat wel en wat niet mocht op sabbat. Jezus lachte. ‘Storen jullie je eraan dat mijn vrienden wat aren plukken? Lees liever eens in onze Bijbel die jullie zo goed kennen. Daarin staat het verhaal van David. Op een dag hadden David en zijn mannen zo’n grote honger dat ze de tempel binnen gingen. Daar aten ze van de toonbroden, waarvan alleen de priesters mogen eten. Regels zijn goed, maar je moet er afstand van kunnen doen als het nodig is.’ De farizeeërs liepen met een kwaad gezicht weg. De vrienden kwamen weer bij Jezus.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 158
31/10/13 13:52
Bezeten door een kwade geest Matteüs 8,28-34
159 Jezus ontmoet mensen
Ze haalden de graantjes uit de aren en stopten ze in hun mond. ‘Moeten we dan de sabbatregels helemaal niet naleven?’ vroeg Mattias. ‘Jawel,’ zei Jezus, ‘maar de sabbat is er voor de mens, en niet omgekeerd. Op de dag van mijn vader moeten we vrije mensen zijn, die geen slaaf zijn van hun werk. We mogen niet opnieuw slaven worden van de sabbatregeltjes!’
Op een dag waren Jezus en zijn vrienden het meer overgestoken. Ze wilden net een pad nemen dat er nogal schaduwrijk uitzag, toen een man die daar op het veld werkte hen tegenhield. ‘Jullie moeten niet langs daar gaan’, zei hij. ‘Dat pad voert langs een paar oude grafspelonken. Er wonen daar al jaren een stel gevaarlijke gekken. De mensen zeggen dat ze bezeten zijn door kwade geesten. Ze zijn ongelooflijk sterk, ook al zijn ze zo mager als een lat. We hebben geprobeerd hen gevangen te nemen, maar ze rukten de dikke touwen die we als boeien gebruikten kapot alsof het grassprietjes waren. En ze zijn erg kwaadaardig. Ze hebben eens een man halfdood geslagen toen hij daar langskwam. Nee, je kunt beter bij hen uit de buurt blijven.’ De vrienden draaiden zich al om om een andere weg te nemen. Maar Jezus riep: ‘Hé daar, komen jullie mee? We moeten naar die mensen toe. Wat die man zegt, dat klinkt alsof ze onze hulp nodig hebben.’ En hij sloeg zomaar het pad in dat langs de graven liep. De vrienden volgden hem met knikkende knieën. Waarom was Jezus toch altijd zo eigenwijs? Wat kon hij doen met mensen die buiten zichzelf waren, die in de macht waren van een kwade geest? Iedereen wist toch dat je bij zulke mensen uit de buurt moest blijven? Achterdochtig keken ze naar elke schaduw, naar elke boom en elke rots om te zien of er niet iemand achter verborgen zat. Iemand met kwade bedoelingen die elk moment tevoorschijn kon komen. Opeens gebeurde het. Twee mannen liepen luid gillend een helling af. Ze hadden bijna geen kleren aan en hun haren hingen in wilde pieken voor hun gezicht. Hun ogen brandden en hun armen sloegen opgewonden heen en weer. Simon raapte snel een stok op en ging naast Jezus staan. Maar Jezus liep rustig naar hen toe. ‘Ga toch weg, zoon van God!’ riep de ene. ‘Laat ons met rust!’ gilde de andere. ‘Kwade geest, ga weg van deze mensen,’ zei Jezus, ‘werp je maar op die kudde zwijnen daar!’ Zijn vrienden keken hem verbaasd aan. In de verte kwam een kudde zwijnen aan, met twee zwijnenhoeders. Opeens sloeg de kudde zwijnen op hol. De zwijnenhoeders probeerden ze nog tegen te houden, maar dat lukte niet meer. De zwijnen liepen recht het meer in en ze verdronken allemaal. De mannen beefden en sloegen hun armen om hun lijf. Ze durfden Jezus niet aan te kijken. Ze zagen er opeens helemaal niet meer wild of gek uit, maar eerder arm en mager. ‘Ga maar terug naar je familie’, zei Jezus. ‘Jullie zijn bevrijd. Jullie kunnen weer helemaal jezelf zijn.’ Ze bogen hun hoofd als dank en gingen weg. Jezus ging verder, met zijn vrienden vlak achter hem. Hoe hadden die mannen Jezus genoemd? Zoon van God? Wat betekende dat?
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 159
31/10/13 13:52
160
Levi, de tollenaar Lucas 5,27-32
Levi was een tollenaar. Niet erg geliefd bij de mensen dus. Want tollenaars, daar wilden de meeste mensen niets mee te maken hebben. Toch was Levi gewoon een goeie kerel. Altijd klaar om te helpen. Niets was hem te veel. En je kon ook met hem lachen. Er waren heel wat slechtere tollenaars! Maar sommige mensen, vooral van die schriftgeleerden die dachten dat ze alles heel precies wisten, vonden nu eenmaal alle tollenaars slecht. Het waren zondaars en ze werkten samen met de Romeinse vijand en ze waren vaak oneerlijk en ze vroegen te veel belastingen en ga zo maar door. Dat kon allemaal wel waar zijn, maar die Romeinen waren er nu eenmaal en iemand moest toch de belastingen ophalen. En dat deed Levi echt niet zo slecht. Maar de meeste mensen wilden dus niets met Levi te maken hebben. Vanmorgen zat Levi zoals gewoonlijk voor zijn tolkantoor. Hij wachtte op mensen die kwamen betalen. Opeens kwam Jezus eraan. Hij liep recht naar Levi toe, keek hem glimlachend aan en zei toen: ‘Volg mij.’ En meteen sprong Levi op, liet alles liggen en liep achter Jezus aan. Zijn buurman stond er sprakeloos naar te kijken. De hele dag bleef Levi bij Jezus, luisterde naar hem en praatte met hem. ’s Avonds organiseerde hij een feestmaal in zijn huis. Jezus en zijn vrienden waren er, maar ook een heleboel collega-tollenaars van Levi en een aantal vrienden van hem. Het eten was lekker en het was gezellig. En Levi zag er zo gelukkig uit als nooit tevoren. Buiten klampten een stel schriftgeleerden een paar van Jezus’ vrienden aan. ‘Waarom eten jullie met tollenaars en zondaars?’ vroegen ze nijdig. Jezus ging in de deuropening staan en knikte hen vriendelijk toe. ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieke wel’, zei hij. Een collega-tollenaar van Levi fronste zijn wenkbrauwen. Vergeleek hij hen met zieke mensen en die mopperkonten van schriftgeleerden met gezonde mensen? Bedankt hoor, Jezus! Levi leek hem een heel stuk gezonder dan die vervelende schriftgeleerden, die zich te goed voelden om een stap over de drempel van een tollenaarshuis te zetten! Maar Jezus knipoogde naar Levi en zijn collega’s. Hij was blij dat Levi als een goed mens wilde leven, maar hij wilde meer. Hij wilde niet alleen Levi voor zich winnen, maar ook de schriftgeleerden. In de wereld van Jezus hoorden ze er allebei bij. Maar of dat hem ooit zou lukken?
Goed doen op sabbat Matteüs 12,9-13
Het was sabbat. Er was niet veel beweging in het dorp, want op sabbat mocht je niet te veel rondlopen. Dan kon je volgens de joodse wet beter de hele dag in de heilige schrift zitten lezen. Maar opeens verspreidde zich het gerucht dat Jezus eraan kwam en toen kwamen de mensen vanzelf naar buiten. Snel liepen ze naar het plein voor de synagoge. Daar kwam Jezus net aan, samen met een groep vrienden. Je kon meteen zien wie Jezus was: hij keek rustig en aandachtig om zich heen en luisterde als de mensen hem iets vroegen. En er waren al heel wat mensen om hem heen. Ook een groep schriftgeleerden, die zich samen een weg naar Jezus baanden. Ze voerden iemand met zich mee. De schriftgeleerden begroetten Jezus en trokken de man achter hen dichterbij. Het was Kaleb.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 160
31/10/13 13:52
161 Jezus ontmoet mensen
Kaleb woonde ook in het dorp. Hij was arm, want hij had al zijn hele leven een verschrompelde hand, die hij niet kon gebruiken. Hij was wel heel handig met zijn andere hand, maar toch. Hij was een stille en vriendelijke man, maar de mensen wilden niet veel met hem te maken hebben. Ze dachten dat de ziekte aan zijn hand misschien besmettelijk was. ‘Wat willen ze van Kaleb?’ fluisterde iemand. Zijn buurman haalde zijn schouders op. De schriftgeleerden duwden Kaleb tot vlak voor Jezus en toonden hem de verschrompelde hand. Kaleb keek verlegen naar beneden. ‘Mag je op sabbat iemand genezen?’ vroegen de schriftgeleerden luid aan Jezus. De mensen keken elkaar veelbetekenend aan. Die schriftgeleerden wilden Jezus erin luizen, dat was duidelijk. Zelf konden ze niets doen voor de hand van Kaleb, en nu wilden ze Jezus vastzetten. Als hij hem op sabbat zou genezen, zouden ze hem vast aanklagen … Misschien kon hij beter morgen terugkomen? De mensen keken naar Jezus. Hij keurde de schriftgeleerden geen blik waardig. Hij had alleen oog voor Kaleb. Zachtjes nam hij zijn verschrompelde hand tussen zijn twee gezonde handen. Hij knikte Kaleb toe en liet zijn hand weer los. De mensen rekten hun halzen om beter te kunnen zien wat er gebeurde. Maar er gebeurde niets bijzonders. Alleen zag Kalebs hand er opeens weer heel normaal uit. Kalebs hand was genezen! Toen sprak Jezus tot de schriftgeleerden. ‘Als je een schaap hebt, en het valt op sabbat in een kuil, ga je toch ook niet wachten tot de volgende dag voordat je het eruit haalt! En hoeveel meer dan een schaap is een mens niet waard! Natuurlijk mag je goed doen op sabbat! Denken jullie echt dat God daar iets op tegen kan hebben?’ Jezus schudde zijn hoofd en liep weg. De schriftgeleerden begonnen nijdig met elkaar te praten. Ze vonden het natuurlijk niet leuk dat ze zo in hun hemd waren gezet. Maar de mensen volgden Jezus en wilden horen wat hij nog meer zou vertellen. Ze volgden hem de hele dag, tot ’s avonds laat.
De zoon van de honderdman
Matteüs 8,5-13; Lucas 7,1-10
Op een dag kwamen Jezus en zijn vrienden aan in de stad Kafarnaüm. Je kon goed zien dat de mensen daar al gehoord hadden over Jezus, want ze kwamen in groepjes uit hun huizen gelopen en zwermden om Jezus heen. Ze wilden allemaal horen wat hij zou zeggen. Jezus liep naar een pleintje met een paar bomen, waar ze in de schaduw konden staan. Opeens kwam er een man aangelopen. Het was een Romein, helemaal in de uitrusting van een soldaat. Simon Petrus zette zich schrap en ging voor Jezus staan. Met die Romeinen wist je maar nooit: meestal lieten ze hen met rust, maar ze waren nu eenmaal de baas in het land en dus kon je beter geen ruzie met hen krijgen. ‘Het is een centurio, een honderdman’, fluisterde Andreas in Simons oor. Hij had daar meer verstand van en kon het zien aan zijn kleren. De Romein was dus niet de eerste de beste. Raar dat zo iemand, die toch de baas was over honderd soldaten, zomaar zelf naar Jezus kwam rennen. Hij duwde Simon Petrus opzij en bleef vlak voor Jezus staan. Hijgend en handenwringend zei hij: ‘Heer, mijn kind ligt verlamd thuis, en hij heeft vreselijk veel pijn!’ Jezus keek hem aan en knikte: ‘Ik zal het komen genezen.’
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 161
31/10/13 13:52
162
Maar de Romein schudde het hoofd. ‘Ik ben niet waard dat u onder mijn dak komt’, zei hij. Hij wist dat joden onrein werden als ze in zijn huis binnengingen. Al trokken de meeste Romeinen zich daar niet veel van aan … Jezus keek de man vragend aan. ‘Ik ben een centurio, een honderdman’, ging de man verder. ‘Als ik tegen een van mijn soldaten zeg: kom!, dan komt hij en als ik tegen een andere zeg: ga!, dan gaat hij. Als ik mijn slaaf beveel: doe dit, dan doet hij het.’ Hij keek Jezus smekend aan. ‘Als u zegt dat mijn kind moet genezen, dan zal het genezen!’ Jezus stak zijn hand uit en pakte de hand van de Romein vast. ‘Ik heb nog nooit iemand ontmoet met zoveel vertrouwen als jij!’ riep hij uit. Hij keek om zich heen naar de mensen van Kafarnaüm. ‘Hij hoort niet eens bij ons joodse volk, en kijk eens hoe hij vertrouwt! Wat zou het mooi zijn als alle mensen zo zouden kunnen vertrouwen.’ Toen keek hij de man diep in de ogen. ‘Ga maar naar huis. Je kind zal genezen, omdat jij daarop vertrouwd hebt.’ De man boog zijn hoofd en ging weg. Salome, een van de vrienden en vriendinnen die met Jezus rondtrokken, volgde hem onopgemerkt. Niet dat ze Jezus niet geloofde, maar ze wilde het toch wel zeker weten. Zou Jezus dat kunnen, iemand genezen die er niet eens bij was? Bij een mooi huis ging de man naar binnen. Salome glipte achterom, naar de plek waar de bedienden woonden. Een vrouw kwam aanlopen. ‘Hij is genezen!’ riep ze uit. ‘Hij is zomaar opeens helemaal beter geworden!’ Een oude man knikte. ‘Onze meester is naar Jezus gegaan, zoals ik hem had aangeraden’, zei hij zacht. Toen wist Salome genoeg.
Het dochtertje van Jaïrus Marcus 5,21-24.35-43
Op een dag greep een man die Jaïrus heette, Jezus bij de arm. Hij smeekte hem: ‘Kom alsjeblief met me mee. Mijn dochtertje is doodziek!’ Jaïrus was een belangrijk man, de leider van de synagoge. Terwijl Jaïrus nog sprak, kwam zijn knecht aangelopen. Hij zei: ‘Laat Jezus maar met rust. Het heeft geen zin om hem nog lastig te vallen. Uw dochtertje is zopas gestorven.’ Jezus zag dat Jaïrus helemaal in elkaar kromp van verdriet. ‘Wees niet bang, Jaïrus, blijf vertrouwen’, zei Jezus. Hij ging toch met de man mee naar zijn huis. ‘Stop met wenen’, zei Jezus tegen de buren die buiten stonden te jammeren. ‘Het meisje is niet dood, ze slaapt.’ De buren geloofden er niet veel van. Jezus ging naar de kamer waar het dode meisje lag. Alleen Petrus, Jakobus en Johannes mochten mee naar binnen. En de ouders van het meisje natuurlijk ook. Het meisje lag stil en bleek op haar bed. Ze ademde niet meer. Jezus nam de hand van het dode meisje vast. Het deed hem pijn om haar daar zo te zien liggen. ‘Kom, meisje, sta op!’ zei hij. En meteen deed het meisje haar ogen open en begon rond te lopen. Ze was twaalf jaar. ‘Geef haar iets te eten’, glimlachte Jezus. Haar ouders waren dolgelukkig en dankten hem. ‘Het is bijna niet te geloven’, fluisterde Jakobus toen ze weer op straat liepen. En dat vonden ze allemaal.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 162
31/10/13 13:52
163
Meer dan genoeg voor iedereen Johannes 6,1-15
Joram huppelde van de heuvel naar beneden. In zijn rechterhand droeg hij een mand. Zijn vader was met vier knechten aan het werk op het veld. Zijn moeder had Joram naar hen toe gestuurd met eten in een mand: vijf gerstebroden en twee gedroogde vissen. Hij kende de weg op zijn duimpje: eerst over de heuvel en dan bij het beekje rechtsaf. Het was niet de eerste keer dat hij zijn vader eten bracht. Maar wat was er vandaag aan de hand? Gewoonlijk zag je hier geen mens, en nu was er zoveel volk dat het gras helemaal plat getrappeld was. ‘Wat doen jullie hier?’ vroeg Joram aan een grote jongen. ‘We komen luisteren naar Jezus’, antwoordde die en hij wees naar een man vooraan. Joram had nog nooit van Jezus gehoord, maar hij wilde hem wel eens van dichtbij zien, als zoveel mensen speciaal voor hem hiernaartoe kwamen. Hij werkte zich tussen de mensen door naar voren. Hij was klein en dun en had niet veel plaats nodig. Alleen botste hij af en toe met zijn mand tegen een paar scheenbenen, wat hem telkens een boze blik opleverde. Maar zodra hij sorry mompelde, waren ze hem alweer vergeten.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 163
31/10/13 13:52
164
Net toen Joram vlak bij Jezus was, bleven de mensen allemaal staan. Jezus deed teken dat ze moesten gaan zitten en dat deden ze. Zelf hurkte Joram ook neer. Jezus keek naar de mensen die hem gevolgd waren en glimlachte. Zij lachten terug en gingen een beetje gemakkelijker zitten. Je kon zien dat ze zich goed voelden zo dicht bij Jezus. ‘Fijn dat jullie er allemaal zijn!’ riep Jezus. En hij begon te spreken, zo mooi, dat Joram de tijd helemaal vergat. Over God, die hij zijn vader in de hemel noemde, en over hoe alle mensen voor elkaar moesten zorgen. Joram wilde dat hij nooit ophield en de mensen om hem heen dachten zeker hetzelfde. Ze luisterden ademloos. Opeens hoorde Joram twee mannen die bij Jezus hoorden tegen elkaar zeggen dat ze de mensen weg moesten sturen. Dat er geen eten was voor zoveel mensen. Dat ze beter naar de dorpen konden gaan om eten te kopen. Jezus hoorde hen bezig. ‘Hoeveel eten is er?’ vroeg hij hen. Joram dacht niet na. Hij sprong overeind en stak zijn mand naar voren. ‘Alsjeblief!’ zei hij tegen Jezus. Jezus lachte Joram toe. ‘Dank je wel.’ Een van de mannen keek in Jorams mand. ‘Vijf broden en twee vissen’, zei hij schamper. ‘Wat kunnen we daarmee beginnen voor zoveel mensen?’ Maar Jezus legde zijn hand over Jorams mand. Hij dankte God voor alles wat hij aan de mensen geeft. En toen brak hij de broden in stukken en deelde ze uit. Met de vissen
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 164
31/10/13 13:53
165 Jezus ontmoet mensen
deed hij hetzelfde. En plots zag Joram overal mensen die eten uit hun tassen haalden en het uitdeelden aan wie naast of achter hen zat. Iedereen at en er was meer dan genoeg. Het was een echt feest. Na het eten sprak Jezus nog een tijdje. Daarna moesten de mensen naar huis. ‘Vergeet niet hoe we hier vanmiddag zijn samen geweest’, zei Jezus nog. ‘Als jullie weer thuis zijn, moet je ook zo verder leven: met elkaar delen en het goede doen. Dan is de wereld een droom.’ De mensen gingen weg. Jezus knikte nog even naar Joram en gaf hem zijn lege mand terug. Joram ging op weg. Hij had iets geweldigs meegemaakt. Pas toen dacht hij eraan dat zijn vader en de knechten geen eten hadden gehad en dat zijn moeder woedend zou zijn. Maar dat had hij er graag voor over.
De vrouw die met een andere man vrijde Johannes 8,1-11
Grote mensen konden soms heel stom doen. Gisteren bijvoorbeeld. Mika speelde met zijn vriend Thomas op straat. Ze tekenden met een stokje dierenfiguren in het zand. Eerst tekende Mika een kameel, en Thomas moest raden welk dier het was. Dat was gemakkelijk. Maar toen Thomas een leeuw tekende, dacht Mika dat het een hond was. Thomas rolde op zijn rug van het lachen. Thomas was bijna een jaar ouder dan Mika, en hij vond het leuk om dat te laten merken. Opeens kwamen er een heleboel mensen voorbij. Schriftgeleerden met deftige kleren. Gewone mensen uit de straat, mannen en vrouwen. En voor hen uit dreven ze een vrouw. ‘Overspel, overspel!’ hoorde Mika de mensen roepen. Thomas en Mika renden er achteraan. ‘Wat heeft ze gedaan, die vrouw?’ vroeg Mika. Thomas grijnsde. ‘Overspel’, zei hij. ‘Ze heeft gevrijd met een man waarmee ze niet getrouwd is.’ ‘En nu?’ vroeg Mika. Thomas haalde zijn schouders op. Opeens hield de stoet halt. Daar was Jezus, die profeet die in de buurt rondtrok en waar zoveel mensen over praatten. De schriftgeleerden brachten de vrouw bij hem. Ze deden er een hele uitleg bij. ‘Deze vrouw is betrapt op overspel. In de oude wet van Mozes staat dat we zo iemand moeten stenigen. Wat vindt u daarvan?’ Ze deden alsof ze het erg vonden wat die vrouw had gedaan, maar tussendoor glimlachten ze stiekem naar elkaar. ‘Nu hebben ze Jezus klem gezet’, zei een oude vrouw naast Mika. ‘Hij kan natuurlijk niet zeggen dat Mozes ongelijk heeft. Terwijl iedereen weet dat we al eeuwenlang geen mensen meer stenigen voor overspel.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Als die mannen een vrouw kunnen treffen, zijn ze tevreden.’ Ze liep mompelend weg. De vrouw die overspel had gepleegd stond nog steeds in het midden. Ze zag er bang uit, maar toch keek ze fel om zich heen. Ze sjorde aan haar overkleed dat scheef zat. Ze had zich zeker heel snel moeten aankleden. Waarom zei die Jezus nu niets? Hij keek nauwelijks naar de vrouw. En al helemaal niet naar de schriftgeleerden. Hij hurkte neer en begon figuurtjes in het zand te tekenen. Gewoon met zijn vinger. Mika rekte zijn nek om te zien wat hij tekende. Misschien een kameel of een leeuw? Maar hij kon het niet zien. ‘Wat moeten we nu doen?’ vroeg een van de schriftgeleerden weer. Jezus keek heel even op en zei: ‘Wie in zijn hele leven nog nooit iets verkeerds heeft gedaan, mag de eerste steen gooien.’ Daarna tekende hij weer verder.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 165
31/10/13 13:53
166
Mika hield zijn adem in. Gingen ze die vrouw echt stenigen? Hier op straat? Dat mocht toch niet gebeuren! Het was muisstil geworden. Iedereen wachtte gespannen af. Opeens zag Mika een van de schriftgeleerden wegsluipen. Hij keek niet op of om, maar verdween stilletjes in een zijstraat. Daarna gingen er steeds meer mensen weg, de een na de ander. Zonder iets te zeggen. Jezus tekende gewoon verder, alsof hij niet merkte wat er gebeurde. Mika glimlachte. Best slim van Jezus. Natuurlijk had iedereen wel eens iets verkeerds gedaan. Niemand kon dus de eerste steen gooien. Thomas en Mika kropen weg achter een kist die tegen een huis stond. Toen iedereen weg was, keek Jezus op. De vrouw stond daar nog steeds, met een vreemde blik in haar ogen alsof ze aan iets heel anders dacht. Maar Mika zag dat haar handen trilden. ‘Waar zijn ze allemaal naartoe?’ vroeg Jezus. ‘Heeft niemand een steen naar je gegooid?’ ‘Nee, niemand’, zei ze zacht. ‘Ik zal ook niet met stenen naar je gooien’, zei Jezus. ‘Ga maar naar huis en probeer zoiets niet meer te doen.’ De vrouw keek hem aan. Ze knikte. Ze lachte niet en ze huilde niet. Ze keerde zich om en ging weg. Ook Jezus ging weg. Thomas en Mika liepen snel naar de plaats waar hij had zitten tekenen. Maar het zand was droog en de tekeningen waren weggewaaid. Alleen twee kronkels kon je nog zien. Misschien had Jezus net als Mika een kameel getekend.
De vrouw bij de put Johannes 4,4-42
Op een dag had Jezus lang gestapt door het land Samaria, een buurland van het land waar hij woonde. Hij was moe en had grote dorst, want het was heel warm. Hij ging zitten bij een waterput, want hij hoopte dat er iemand met een emmer zou langskomen. Zonder emmer kon je niet bij het water komen. Daarvoor was de put veel te diep! Na een tijdje kwam er een Samaritaanse vrouw aan. Ze had een emmer bij, liet die in de put zakken aan een touw en haalde hem boordevol water weer op. Af en toe wierp ze een blik op Jezus. ‘Krijg ik een beetje water, alsjeblief?’ vroeg Jezus haar. Hij keek haar ernstig aan. ‘Natuurlijk’, zei ze. Ze liet hem drinken zoveel hij wilde. En hij had echt wel grote dorst! Ze lachte hem toe. ‘Dat gebeurt ook niet vaak, dat een jood aan een Samaritaanse om water vraagt’, zei de vrouw. ‘Wat vind jij nu van die ruzie die ze altijd maken: mogen we tot God bidden op die berg daar of moeten we daarvoor naar de tempel in Jeruzalem?’ Jezus lachte. ‘Je kunt overal tot God bidden.’ Hij nam nog een laatste slok. ‘Lekker water’, zei hij. ‘Alleen jammer dat je toch weer zo gauw opnieuw dorst krijgt. Zal ik je eens water geven waar je nooit meer dorst van krijgt? Echt levend water?’ De vrouw lachte hem uit. ‘Hoe wil je dat doen? Jij hebt niet eens een emmer om water op te halen!’ Hij keek haar aan. ‘Ga je man maar halen, dan krijgt hij ook van dat levende water.’ De vrouw bloosde en sloeg haar ogen neer. ‘Ik heb geen man’, antwoordde ze. ‘Dat is waar’, zei Jezus meteen. ‘Je hebt al een stuk of vijf mannen versleten en de man die nu in je huis zit, is getrouwd met iemand anders.’
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 166
31/10/13 13:53
167 Jezus ontmoet mensen
De vrouw sprong achteruit alsof ze door een schorpioen gebeten was. Ze kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Ben jij soms een profeet dat je dat allemaal weet?’ Ze wist niet wat ze van die man moest denken. ‘Als je God in je hart laat komen, lijkt het alsof je in je binnenste een put hebt’, zei hij zacht. ‘Een put met water, die nooit droogstaat en die je altijd moed geeft om verder te gaan.’ Hij praatte maar verder. De vrouw luisterde met gefronste wenkbrauwen. Stilaan leek ze te begrijpen wat hij bedoelde. ‘Je lijkt wel die man op wie we al zo lang wachten’, zei ze toen. ‘Je weet wel, de Messias, die er voor zal zorgen dat onze wereld echt goed wordt, echt een plaats van God.’ Jezus keek haar nog steeds aan. Toen rende de vrouw weg en haalde mensen uit haar dorp. ‘Er is iemand bij de put, misschien wel de Messias’, riep ze. Velen gingen naar hem luisteren. Hij bleef twee dagen bij die mensen, ook al waren ze Samaritanen. En wat hij zei was waar: in hun hart kwam er een put met water, een bron die nooit droog stond. God was altijd bij hen.
De rijke jongeman Marcus 10,17-22
Natan had alles om gelukkig te zijn. Een knappe vrouw. Een grote boerderij met veel knechten en meiden. Massa’s geld. Echt alles wat hij wilde. Maar hij wilde meer: hij droomde ervan om van zijn leven iets heel goeds te maken. Iets wat echt de moeite waard was, zodat hij niet voor niets zou geleefd hebben. Ach, hij wist niet goed wat hij wilde. Op weg naar huis kwam hij langs een boom waaronder Jezus met een groep mensen zat te praten. Die Jezus van wie sommigen zegden dat hij een profeet was, en anderen dat hij een bedrieger was. Misschien had hij iets nieuws te vertellen. De verhalen van de schriftgeleerden kende Natan al van buiten. ‘Meneer, wat moet ik doen om een goed mens te worden?’ vroeg Natan hem. Jezus zuchtte, alsof hij dat al honderd keer had uitgelegd. Toen begon hij de geboden op te sommen: houden van je vader en moeder, niemand doden, niet stelen, niemand bedriegen … ‘Maar die ken ik allemaal al!’ onderbrak Natan hem. ‘Dat doe ik toch al jaren. Is er niets anders wat ik kan doen?’ Jezus keek hem wat beter aan, een beetje verrast. Dan begon hij breed te lachen. Hij mocht die Natan wel. ‘Jawel, ik weet nog iets anders’, zei hij. ‘Doe met ons mee. Verkoop alles wat je hebt en geef het aan de armen. Kom dan met ons mee.’ Natan keek hem aan. Het duurde even voor hij besefte wat Jezus gezegd had. Dat kon hij toch niet menen! Natan zette een stap achteruit. Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat kan ik niet doen’, zei Natan hees. Wat die Jezus vroeg, was onmogelijk. Zijn boerderij, al zijn geld! En wat zou zijn vrouw zeggen? Nee, het kon niet. Natan draaide zich om en ging weg. In zijn rug voelde hij de ogen van Jezus prikken. Maar hij kon het echt niet.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 167
31/10/13 13:53
168
Jezus en Bartimeüs Marcus 10,46-52
Aan de kant van de weg vlak bij de stad Jericho zat een man op de grond. Hij heette Bartimeüs. Hij zat vaak te bedelen op die plek. Zo dicht bij de stad kwamen er veel mensen langs. Niet dat hij bedelen zo’n leuk beroep vond. Maar als je blind was zat er niet veel anders op. De mensen kenden hem en gaven hem af en toe een muntstukje of wat eten. Een prettig leven was het niet. Bartimeüs was arm. Zijn kleren waren kapot en hij had vaak niet genoeg te eten. Maar het ergste vond hij nog, dat hij er niet echt bij hoorde. Wie wilde er nu de vriend zijn van een blinde? Dat vroeg wat meer moeite, en daar hadden de meeste mensen geen zin in. Bartimeüs hoorde mensen langskomen. Het waren er meer dan gewoonlijk en ze praatten druk met elkaar. Ze bleven in groepjes staan langs de kant van de weg. Er moest iets aan de hand zijn, maar Bartimeüs kon niet bedenken wat. ‘Wat is dat toch voor een drukte vandaag?’ vroeg Bartimeüs aan iemand in zijn buurt. ‘Jezus komt hier voorbij’, antwoordde de man. ‘Je weet wel, de man over wie iedereen praat.’ ‘Jezus?’ vroeg Bartimeüs. ‘De man van wie ze zeggen dat hij mensen kan genezen?’ En meteen begon hij te roepen, zo luid als hij kon: ‘Jezus, alsjeblief, wees goed voor mij! Jezus, Jezus, loop me niet voorbij! Jezus!’ Stel je voor dat Jezus hem hoorde en hem zou genezen, zou dat niet heerlijk zijn? Bartimeüs schreeuwde tot hij er hees van werd. De mensen die vlak bij Bartimeüs stonden, waren geërgerd. ‘Hou toch op met dat geschreeuw’, zegden ze. ‘Denk je dat Jezus niets beters te doen heeft dan naar zo’n blinde bedelaar als jij te komen kijken? Je moet hem niet lastig vallen.’ Maar Bartimeüs trok zich niets van hen aan en hij bleef Jezus roepen. Zo’n kans kreeg hij nooit meer! Opeens hoorde Jezus dat iemand hem riep en hij bleef staan. ‘Hé, jij die daar zo luid roept, kom maar hier’, zei hij. ‘Hij roept je!’ zegden de mensen tegen Bartimeüs. ‘Hou nu maar op met schreeuwen en ga naar hem toe!’ Bartimeüs sprong overeind, gooide zijn jas aan de kant en liep zo snel als hij kon naar Jezus. In zijn opwinding liep hij hem bijna voorbij. Maar de mensen duwden hem in de goede richting. Jezus keek naar Bartimeüs. Hij zag wel dat het niet goed met hem ging. Hij was blind en hij zag er arm uit. En veel vrienden leek hij ook al niet te hebben. Jezus had met hem te doen. ‘Wat wil je dat ik voor je doe?’ vroeg Jezus. ‘Dat ik weer kan zien’, zei Bartimeüs meteen. Daar hoefde hij niet over na te denken. Als hij weer kon zien, zou hij er eindelijk weer echt bij horen. ‘Omdat je mij zo vertrouwt, kan ik je helpen’, zei Jezus. En meteen kon Bartimeüs weer zien. Dat was fantastisch! Hij was zo blij dat hij niets meer kon zeggen. De eerste die hij voor zich zag, was Jezus. Die liep alweer verder, samen met zijn vrienden. En in een flits wist Bartimeüs wat hij zou doen. Hij ging met Jezus en zijn vrienden mee. Bij zo iemand wilde hij graag horen.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 168
31/10/13 13:53
169
De storm op het meer Lucas 8,22-25
‘Zullen we naar de overkant van het meer varen?’ stelde Jezus op een dag voor. Zijn vrienden vonden het een goed idee. Ze bleven meestal niet lang op dezelfde plek. Jezus wilde zo veel mogelijk mensen zien. En zijn vrienden gingen overal met hem mee. Ze huurden een boot en zeilden weg. Van al dat praten met de mensen de afgelopen dagen was Jezus zo moe geworden, dat hij als een blok in slaap viel. Toen ze midden op het meer waren, begon het opeens te waaien. Eerst een beetje, dan wat harder en ten slotte zo hard, dat ze elkaar alleen nog konden verstaan als ze riepen. ‘Laat die zeilen neer!’ gilde Simon. Hij wist het best hoe je met een boot moest omgaan, omdat hij als visser wel eens ver het meer op ging. Maar ook hij was bang van die plotse en felle storm. De boot schommelde zo hevig heen en weer dat Andreas misselijk werd. Hij klemde zijn kaken op elkaar en haalde diep adem, terwijl hij Simon hielp met het inhalen van de zeilen. Het water sloeg in de boot en binnen de kortste keren waren ze doorweekt van kop tot teen. De enige die zich niets van al dat stormgeweld aantrok, was Jezus. Die sliep rustig door alsof er niets aan de hand was. Toen sloeg er een enorme golf overboord en de mast kraakte vervaarlijk. Simon hield het niet langer uit en hij schudde Jezus wakker. ‘Jezus, word toch wakker! We verdrinken!’ riep hij in paniek.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 169
31/10/13 13:53
170
Jezus keek even verbaasd rond. Toen stak hij zijn handen uit. ‘Rustig maar’, zei hij. Sprak hij tot zijn vrienden of tot de storm? De wind ging liggen en het water werd kalm. Jezus keek zijn vrienden aan. ‘Jullie moeten vertrouwen hebben’, zei hij vriendelijk. ‘Je hoeft toch niet bang te zijn voor de wind en het water?’ De vrienden schepten de boot leeg en voeren rustig verder naar de overkant. Ze keken elkaar niet aan. Ze wisten zich geen raad met wat er gebeurd was. Ze wisten wel dat die vriend van hen, die Jezus, een heel bijzondere man was. Maar van wat er in de storm gebeurd was, werden ze een beetje bang. Wie had ooit gehoord van een man die bevelen kon geven aan wind en water?
Jezus en de kinderen Lucas 18,15-17
‘Kom eens hier, Simon!’ riep de mama van Simon. ‘Je moet met me mee.’ Simon gaf zijn mama een hand en stapte met haar mee. Zijn kleine zusje Esther zat op mama’s heup. Toen Simon omkeek, zag hij dat zijn vriendjes Natan en Levi ook aan kwamen lopen, samen met hun mama’s. Er stonden een heleboel mensen op het marktplein in de stad. Mensen van het dorp, maar ook veel mensen die Simon niet kende. Er waren niet alleen mama’s, ook veel mannen. Jonge en oude mensen. Kijk daar, daar was zijn papa ook! Die had zijn werk op het veld in de steek gelaten om die man te kunnen zien. Simon wilde naar hem toe lopen, maar zijn mama klemde zijn arm vast. ‘Hier blijven’, zei ze streng. ‘Straks ben ik je nog kwijt. Ik wil je bij me hebben als we Jezus zien.’ Ja, waar was die Jezus nu? Met al die grote mensen om hem heen kon Simon niet ver kijken. Opeens zag Simon Jezus. Een gewone, rustige man die tussen de mensen wandelde en met hen praatte. Mensen stelden hem vragen en hij luisterde en antwoordde. Soms glimlachte hij. Daarna wandelde hij weer verder. Simon stootte Natan en Levi aan en wees. Jezus kwam hun kant op. Simons mama zette een stap naar voren en trok Simon mee. Voor Jezus uit liepen een paar mannen met ernstige gezichten. Ze hoorden bij hem: het waren zijn vrienden. Ze wapperden met hun handen naar de vrouwen en de kinderen alsof ze vliegen waren. ‘Jezus heeft geen tijd voor jullie’, zegden ze. ‘Ga maar naar huis. Hij praat over belangrijke dingen met geleerde mensen. Met kinderen kan hij zich toch niet bezighouden!’ De mama’s bleven staan met boze gezichten. Opeens stond Jezus vlak voor hen. ‘Wat doen jullie toch?’ vroeg hij aan zijn vrienden. ‘We sturen die kinderen weg’, antwoordden ze. ‘Er zijn hier nog zoveel andere mensen die met jou willen spreken.’ Mensen die belangrijker zijn, hoorde je hen denken. ‘Die moeten dan maar even wachten’, zei Jezus beslist. ‘Ik wil in elk geval de kinderen zien. Van hen kunnen we nog heel wat leren! Alleen wie zijn hart opent als een kind, kan echt bij God horen.’ Hij ging midden tussen de vrouwen en kinderen staan. Hij stak zijn armen uit naar de kleine Esther en zette haar op zijn schouders. Jezus ging van de ene mama naar de andere. Hij praatte tegen de kinderen en aaide hen even over het hoofd. Ook bij Simon deed hij dat. ‘Hoe heet je?’ vroeg hij. ‘Simon!’ zei Simon. Jezus lachte. ‘Mijn beste vriend heet ook Simon’, zei hij. Simon knikte. Vreemd was dat, op dat moment wilde hij niets liever dan de vriend van Jezus zijn. Het moest fantastisch zijn om bij hem te horen. Zijn mama nam Esther weer van Jezus over en glimlachte hem dankbaar toe.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 170
31/10/13 13:53
171
Samen met Natan en Levi liep Simon terug naar het dorp. Zijn papa bleef nog naar Jezus luisteren. Simon wilde straks wel horen wat hij nog gezegd had. ‘Als ik groter was, ging ik met hem mee!’ zei Natan opeens. Ja, dat zouden ze doen. Misschien later. Nu waren ze nog te klein.
Zacheüs, een man in een boom Lucas 19,1-10
Het was een drukke dag in de stad. Iedereen liep op straat. Zacheüs wurmde zich tussen de mensen door. Vandaag kwam Jezus naar hun stad. Die man over wie iedereen sprak. Zacheüs wilde hem ook wel eens zien. De mensen zegden dat Jezus prachtige verhalen kon vertellen. Dat hij zelfs mensen kon genezen. Zacheüs wist niet of hij dat allemaal kon geloven. Maar hij wilde graag zien wat voor iemand die Jezus was. Of hij echt zo speciaal was als de mensen zegden. Zacheüs was tenslotte de baas van de tollenaars. Hij hoorde te weten wat er aan de hand was in de stad. Op de plaats waar Jezus zou voorbijkomen, stonden de mensen in dichte rijen op elkaar. Zacheüs zuchtte. Hoe raakte hij daar doorheen? Zacheüs was kleiner dan de meeste mensen. Als hij achteraan stond, zou hij Jezus niet te zien krijgen. Dan zag hij alleen ruggen van andere mensen. Zou hij naar voren kunnen glippen? Nee, ze lieten
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 171
31/10/13 13:53
172
hem vast niet door. De mensen vonden Zacheüs een vervelende vent. Als baas van de tollenaars moest hij de belastingen voor de keizer ophalen. Niemand betaalde graag geld aan de keizer, want die behoorde tot de vijand. En Zacheüs haalde meer geld op dan de Romeinen vroegen, zodat hij zelf ook rijk was geworden. De mensen vonden Zacheüs slecht, maar dat kon hem niet schelen. Opeens glimlachte Zacheüs. Hij had een goed idee. Vlak bij de weg waar Jezus langs zou komen, stond een vijgenboom. Als Zacheüs daarin zou klimmen, zou hij Jezus prima kunnen zien. Jezus lachte naar zijn vrienden. Zoveel mensen die wilden horen wat hij te zeggen had, was dat geen feest? Hij aaide een klein meisje over haar haren en luisterde vol aandacht naar een oude man. Heel even bleef hij staan in de schaduw van een vijgenboom. Maar wat was dat? Wat zat daar tussen de grote, donkergroene bladeren? Een schoen! Met een voet erin! En een man eraan vast! Jezus lachte. ‘Dat is Zacheüs’, zei een man naast hem. ‘Onze valse tollenaarsbaas die niets liever doet dan de mensen geld af te pakken. Let maar niet op hem.’ Maar Jezus keek eens goed naar Zacheüs. ‘Kom eens uit die boom, Zacheüs’, zei hij. ‘Ik kom bij jou op bezoek.’ Zacheüs schrok zo erg dat hij bijna uit de boom viel. Kwam Jezus bij hem? Vond Jezus hem niet slecht? Opeens voelde Zacheüs zich heel blij. Hij rende naar huis om alles klaar te zetten. ‘Tot straks!’ riep hij naar Jezus over zijn schouder.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 172
31/10/13 13:53
173 Jezus ontmoet mensen
‘Kom liever bij een van ons eten’, zegden de mensen op straat tegen Jezus. ‘Die Zacheüs, dat is een slecht mens. Daar hoor jij toch niet bij!’ Maar Jezus schudde zijn hoofd en glimlachte. Zacheüs stond hem al op te wachten bij zijn huis. Hij danste bijna van plezier toen hij Jezus naar binnen leidde. De tafel was gedekt. Jezus en zijn vrienden en Zacheüs aten samen. ‘Lekker’, zei Jezus. ‘Ik had nooit gedacht dat jij bij mij zou komen eten’, zei Zacheüs. ‘De mensen zeggen dat ik niet eerlijk ben. De meesten willen niets met mij te maken hebben.’ ‘En,’ vroeg Jezus, ‘hebben ze gelijk?’ Zacheüs knikte met zijn hoofd naar beneden. ‘Ik heb vaak te veel geld gevraagd’, zei hij. Het klonk alsof hij er spijt van had. Zacheüs tilde zijn hoofd op. ‘Ik ga het goedmaken’, riep hij uit. ‘Alles wat ik te veel heb gevraagd, zal ik teruggeven. Ik zal de mensen meer geven dan ik ze heb afgenomen. En ik geef de helft van alles wat ik heb aan de arme mensen. De mensen zullen hun ogen niet geloven.’ Hij keek Jezus blij aan. Jezus lachte hem toe. ‘Ik vind het fijn dat ik vandaag bij jou mag eten, Zacheüs’, zei hij. ‘Jij bent echt een kind van God.’
De Griekse vrouw Marcus 7,24-30
Op een keer waren Jezus en zijn vrienden in het gebied van Tyrus bij de zee. Ze logeerden in het huis van vrienden. Jezus was moe, en zijn vrienden vonden dat hij het een poosje rustig aan moest doen. Maar binnen de kortste keren liep het alweer mis. Buiten bij de deur hoorden ze het geluid van ruziënde stemmen. Even later kwam er een vrouw binnen, een Griekse, aan haar kleding te zien. De gastvrouw probeerde haar naar buiten te trekken, maar ze rukte zich los en liep naar Jezus toe. ‘Meneer, help mij!’ riep ze uit. ‘Mijn dochtertje is bezeten door een kwade geest, ze is helemaal buiten zichzelf en ze weet niet meer wat ze doet! Kom alsjeblief mee om haar te bevrijden!’ Jezus keek haar even nadenkend aan, en keerde zich toen van haar af. ‘Het is niet goed om het brood van de kinderen af te pakken en het aan de hondjes te geven. Eerst moeten de kinderen volop te eten krijgen’, zei hij. De vrienden hielden hun adem in. Jezus bedoelde natuurlijk dat hij alleen voor hen, joden, wilde vertellen en genezen. De vrouw sprong voor Jezus en viel op haar knieën. ‘Meneer, bij mij thuis eten de hondjes onder de tafel de kruimels die de kinderen laten vallen!’ zei ze. Weer keek Jezus haar nadenkend aan. Toen schoot hij in de lach. ‘Je hebt nog gelijk ook!’ zei hij. ‘Er is vast genoeg voor iedereen!’ Toen werd hij weer ernstig. Hij nam de vrouw bij de hand en zei: ‘Je vertrouwen is zo groot, dat je dochter al genezen is.’ De vrouw kuste zijn hand en rende weg, naar huis. Later hoorden ze dat haar dochter op bed lag, maar de kwade geest was verdwenen. ‘Soms leer je iets van mensen van wie je het helemaal niet verwacht’, zei Jezus die avond. ‘God is er niet alleen voor de joden. Dat mag ik niet vergeten.’ Zijn vrienden knikten, maar ze wisten niet goed wat ze ervan moesten denken. Met hun volk had Jezus het soms al moeilijk genoeg. Wat zou dat worden als al die anderen er ook nog bij kwamen?
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 173
31/10/13 13:53
174
Drie hutten Matteüs 17,1-13
Op een dag nam Jezus Simon Petrus en de broers Johannes en Jakobus mee. Ze maakten een lange wandeltocht, helemaal tot boven op een hoge berg. Onderweg praatten ze met elkaar. Jezus vertelde hen over hoe ze met elkaar moesten omgaan en hoe God van hen hield. En hoe ze dat aan alle mensen moesten vertellen. ‘Zul je dat nooit vergeten, Petrus?’ vroeg hij. Petrus knikte. Toen ze de top van de berg bereikten, was het opeens vreemd stil. Er was niemand behalve zij. De zon kwam tussen de wolken vandaan. Jezus zat op een rotsblok. Opeens deed de zon zijn gezicht en zijn kleren stralen. Johannes, Jakobus en Petrus hielden hun adem in. Was dat de Jezus die zij kenden? Hij zag er plots zo wijs uit, en zo goed. Echt een man van God. Net zoals Mozes vroeger, de man die het volk met Gods hulp uit Egypte had weggeleid. En zoals Elia, die het durfde opnemen tegen de profeten van de valse goden en die de mensen altijd weer bij God bracht. Heel even leek het net alsof Mozes en Elia er ook bij waren, alsof ze zaten te praten met Jezus. Petrus schudde zijn hoofd, maar het vreemde beeld ging niet weg. ‘Jezus, het is hier fantastisch!’ riep Petrus uit. ‘Ik wil hier altijd blijven. Als je wilt, zal ik drie hutten bouwen, net zoals we doen bij het Loofhuttenfeest. Dan wonen we ook een hele week in hutten, en zo komen we dichter bij God. Laat me drie hutten bouwen: eentje voor jou, eentje voor Mozes en eentje voor Elia. Jij hoort echt bij hen, jij komt net als zij van God. Met jou gaat het verder.’ Er kwam een stralende wolk over hen heen en het was alsof ze een stem hoorden: ‘Dit is mijn liefste zoon, een man naar mijn hart. Luister naar hem.’ De drie vrienden keken elkaar geschrokken aan. Wat gebeurde er? Ze kropen helemaal in elkaar en durfden niet op te kijken. Maar Jezus kwam naar hen toe en raakte hun schouders aan. ‘Niet bang zijn’, glimlachte hij. Toen ze opkeken, was alles weer heel gewoon. Terwijl ze de berg afdaalden, zei Jezus: ‘Zwijg maar over wat je hebt meegemaakt. De anderen zullen het nog niet begrijpen.’ Jakobus vroeg: ‘Zeg Jezus, de mensen zeggen dat eerst Elia moet terugkomen, voordat de Messias komt!’ Jezus lachte bitter. ‘Die is al gekomen, maar de mensen hebben niet naar hem geluisterd. Ze hebben hem zelfs vermoord. Zo zal het ook met de Messias gaan.’ Had Jezus het over Johannes de Doper, die door Herodes werd vermoord? En over zichzelf? Zijn vrienden durfden het niet te vragen, want ze waren bang om het antwoord te horen.
De vrouw die met haar tranen Jezus’ voeten waste Lucas 7,36-50
Jezus en zijn vrienden waren te gast bij Simon, een rijke farizeeër. Jezus had de hele dag met mensen gepraat en hij was moe, maar toch deed hij ook aan tafel nog zijn best om uit te leggen wat hij belangrijk vond: wie God was en hoe mensen van elkaar moesten houden. De andere gasten van Simon geloofden niet in wat Jezus zei, maar dat hield hem niet tegen om erover te blijven vertellen. Opeens stormde er een vrouw de kamer binnen. De knechten van Simon probeerden haar tegen te houden, maar ze rukte zich los en liep naar de plek waar Jezus zat.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 174
31/10/13 13:53
175
Aan haar zware make-up en haar opzichtige kleren kon je zien dat ze een prostituee was, een vrouw die voor geld met mannen aanpapte. Met zo iemand wilden de deftige mensen liever niets te maken hebben! De vrouw knielde neer bij Jezus’ voeten en begon hard te huilen. Ze klemde de voeten van Jezus vast en maakte ze helemaal nat met haar tranen. De gasten keken ongemakkelijk toe. Toen droogde de vrouw de voeten van Jezus af met haar lange haren en wreef ze in met lekker ruikende olie, die ze uit een flesje goot. De vrienden van Jezus keken sprakeloos toe. Sommigen vonden het raar dat Jezus dat allemaal liet gebeuren. En een van de gasten van Simon mompelde tegen zijn buurman: ‘Als die Jezus echt een profeet was, zou hij wel weten dat deze vrouw een zondares is!’ Jezus hoorde wat de man zei. Hij legde een hand op de schouder van de vrouw en knikte haar toe. ‘Je zonden zijn je vergeven’, zei hij. Toen keek Jezus de tafel rond en zei tot zijn gastheer: ‘Simon, ik moet je iets vertellen.’ Simon keek hem vragend en een beetje nijdig aan. ‘Twee mannen hadden schulden bij een rijke man, de eerste had een schuld van vijftig geldstukken, de tweede van vijfhonderd. Op een dag was de rijke man erg goedgehumeurd en hij schold beide mannen hun schulden kwijt. Ze hoefden hem niets meer terug te betalen! Wie van de twee zal de rijke man het dankbaarst zijn?’ vroeg Jezus.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 175
31/10/13 13:53
176
‘Dat is niet moeilijk,’ lachte Simon, ‘de man die de grootste schuld had natuurlijk!’ ‘Dat klopt’, zei Jezus. ‘Zo kun je ook zien dat deze vrouw een grote schuld is kwijtgescholden! Ze heeft me veel beter behandeld dan jij, hoewel jij mijn gastheer bent. Jij hebt niet eens water over mijn voeten gegoten, maar zij heeft mijn voeten met haar tranen gewassen en met haar haren afgedroogd. Jij hebt me niet eens een welkomstkus gegeven, maar zij heeft zelfs mijn voeten gekust. Jij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten ingewreven met geurige balsem. Je kunt dus wel zien dat al haar zonden haar vergeven zijn!’ Jezus zei tegen de vrouw: ‘Je zonden zijn je vergeven. Omdat je geloof zo groot is, ben je gered. Ga in vrede.’ De vrouw stond recht en wandelde de deur uit. Het leek alsof ze een ander mens was. Alle pijn die ze had meegedragen was weg. ‘Wie denkt hij wel dat hij is, die Jezus?’ mompelde een van Simons gasten. ‘Denkt hij echt dat hij zonden kan vergeven?’ Salome wist opeens zeker van wel. Jezus maakte een beter mens van elk van hen, ook van die vrouw met haar hopeloze verleden. Als je je maar door hem liet raken. Simon keek zwijgend voor zich uit. Hij was er nog niet uit, wat Jezus voor hem betekende.
Jezus in discussie Matteüs 21,23-32
Jezus en zijn vrienden waren nog maar net op het tempelplein, of daar kwam al een groep belangrijke leiders en hogepriesters naar hen toe. Een man met een lange, grijze baard en koude ogen voerde het woord. ‘Jezus, jij loopt hier rond om mensen toe te spreken en te genezen, maar met welke bevoegdheid doe je dat eigenlijk? Heb je hier van iemand een opdracht voor gekregen?’ Hij en de andere leiders keken Jezus afwachtend aan. Jezus ging breeduit voor hen staan. Hij lachte. ‘We gaan een afspraak maken, oké? Ik stel jullie ook één vraag. Als jullie daarop antwoorden, zal ik ook jullie vraag beantwoorden. Mijn vraag is: Waar kwam de doop van Johannes vandaan? Van God of van de mensen?’ Zijn vrienden glimlachten naar elkaar. Handig van Jezus! Nu deed hij met de leiders hetzelfde als wat ze altijd met hem probeerden: een onmogelijke vraag stellen! Toch voelden de vrienden zich niet echt op hun gemak. Die mannen wilden dat Jezus zo snel mogelijk verdween, dat was duidelijk. En als hij het niet vanzelf deed, zouden ze hem wel een handje helpen. De vrienden schuifelden dichter naar Jezus toe, alsof ze hem met hun aanwezigheid wilden beschermen. Maar Jezus knipoogde naar hen, alsof hij wilde zeggen: Had ik het niet gezegd? Ik wist wel dat ze iemand op ons af zouden sturen om te proberen mij vast te vragen! Hij was niet bang voor hen, hij kon hen wel aan. Maar Simon Petrus keek bezorgd naar het groepje leiders. ‘Ze kunnen gevaarlijk zijn als je het niet met hen eens bent’, mompelde hij. En Maria van Magdala zei: ‘Misschien is het beter om hen niet voor het hoofd te stoten.’ Jezus werd plots ernstig. ‘Ik spreek uit mijn hart, zoals God van mij vraagt.’ De leiders overlegden onder elkaar. ‘Dat is een slimme vraag van hem’, zei een van hen. ‘Hij zet ons vast. Als we zeggen dat Johannes doopte in de naam van God, zal hij
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 176
31/10/13 13:53
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 177
177 Jezus ontmoet mensen
ons vragen waarom we hem niet ons vertrouwen hebben geschonken. En als we zeggen dat hij geen goddelijke opdracht had, en alleen vanuit menselijke kracht doopte, krijgen we ruzie met het volk, want Johannes is bij hen heel populair.’ De man met de lange baard deed een stap naar voren en zei tot Jezus: ‘Wij weten het niet.’ Dat was een veilig antwoord! Jezus schoot in de lach. ‘Jullie durven niet eerlijk te antwoorden’, zei hij. ‘Dan hoef ik ook geen antwoord te geven op jullie vraag. Maar ik ga jullie wel een verhaaltje vertellen: er was eens een man met twee volwassen zonen. Op een dag zei hij aan de oudste: “Ga vandaag werken in de wijngaard.” De oudste zoon antwoordde: “Nee, ik wil niet.” Later kreeg hij spijt van zijn antwoord en hij ging toch. De vader vroeg ook aan zijn jongste zoon om te gaan werken in de wijngaard. Die zei: “Oké, vader.” Maar hij deed het niet. Wie van de twee zonen heeft volgens jullie de wil van zijn vader gedaan?’ De leiders antwoordden onwillig: ‘De oudste zoon natuurlijk.’ Ze keken naar de grond, want ze waren bang dat Jezus hen te kijk zou zetten. Toen zei Jezus: ‘Het komt er niet op aan met woorden van God te houden, maar met je hele leven. Een heleboel mensen waar jullie op neerkijken en die jullie zondaars noemen, zoals de hoeren en de tollenaars, hebben hun vertrouwen geschonken aan Johannes en zijn beter gaan leven. Maar jullie hart is van steen en je geloof bestaat alleen uit woorden.’
31/10/13 13:53
178
De mannen keken nijdig naar Jezus. Maar Jezus keerde zich zorgeloos om en liep samen met zijn vrienden de andere kant op. Heel wat mensen hadden gezien en gehoord wat er gebeurd was, en ze lachten naar elkaar omdat de leiders op hun nummer waren gezet. Alleen Simon Petrus en Maria van Magdala keken ongerust achterom. Ze wisten dat de leiders het hier niet bij zouden laten.
Jezus jaagt de verkopers uit de tempel Johannes 2,13-17
Op een dag gingen Jezus en zijn vrienden naar de tempel. Zoals gewoonlijk zat het er vol met handelaars, die offerdieren verkochten. Schapen blaatten en runderen loeiden. Ze schraapten met hun hoeven over de stenen. Er waren ook kraampjes met duiven. Daar lag het vol met duivenmest. En aan de kant stonden de geldwisselaars met hun kistjes vol rinkelende munten. Al die verkopers riepen luidkeels door elkaar om klanten te lokken. Het was een verschrikkelijke herrie. Het gezicht van Jezus verstrakte. Hij balde zijn vuisten. En vóór zijn vrienden hem konden tegenhouden, rukte hij een kooi met duiven van een tafel. Het deurtje van de kooi schoot open en de duiven fladderden in de lucht. Jezus greep een touw en maakte er een zweep van. Hij maakte de schapen los en dreef ze naar de uitgang. Ook de runderen joeg hij die kant uit. De verkopers protesteerden met grote armgebaren, maar Jezus hield niet op met zijn zweep om zich heen te slaan. Zo joeg hij de runderen, de schapen en hun verkopers uit de tempel. Hij veegde de munten van de geldwisselaars op de grond en gooide hun tafels omver. Hijgend bleef Jezus staan. ‘Weg ermee!’ riep hij uit. ‘Jullie maken een markt van het huis van mijn vader!’ Zijn vrienden schrokken, maar ze begrepen hem wel. Hoe kon je nog bidden op een plek waar zoveel drukte en lawaai was? Voor Jezus was het belangrijk dat mensen bij God hun hart konden luchten. Daarom was hij zo verschrikkelijk kwaad geworden. De joden waren nijdig. ‘Met welk recht doet hij zoiets?’ vroegen ze. ‘Denkt hij misschien dat hij ons de les mag spellen?’
Jezus bij Marta en Maria Lucas 10,38-42
Soep, een stoofschotel met salade en brood, en vruchtenmoes als toetje. Dat zullen ze eten als Jezus er straks is. Marta heeft het bedacht en voor het grootste deel al klaargemaakt. Haar zus Maria is daar niet goed in. Die zit altijd te dromen en aan van alles en nog wat te denken. Maar als je gasten krijgt, moet je niet dromen, dan moet je je hoofd er goed bij houden. Daar is Jezus al. Marta zorgt ervoor dat hij goed zit en vliegt dan weer naar de keuken. Even roeren in de stoofschotel. Een beetje olijfolie mengen onder de salade. Waar zit Maria nu? Ja hoor, ze had het kunnen denken! Als Marta wijn en water naar Jezus brengt, ziet ze Maria zitten. Vlak bij Jezus. Ze luistert naar hem alsof ze alles begrijpt wat hij zegt. En Marta mag in haar eentje telkens heen en weer rennen! Marta geeft Maria stiekem een duw, maar die merkt het niet eens. ‘Maria!’ fluistert ze als ze langs haar heen loopt. Maria blijft gewoon zitten. Dan wordt het Marta te veel. Ze gaat voor Jezus staan, met de handen in haar zij. ‘Zeg eens tegen Maria dat ze ook iets doet!’ zegt ze boos.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 178
31/10/13 13:53
179 Jezus ontmoet mensen
Jezus kijkt Marta lachend aan. Hij trekt plagend aan een lint van haar schort. ‘Marta, wat ben je toch weer druk bezig!’ zegt hij. ‘Kom er liever gezellig bij zitten.’ Maria lacht mee. Dat steekt Marta nog het meest. ‘Maria en ik zijn zo blij om elkaar weer te zien’, zegt Jezus. ‘We hebben elkaar zoveel te vertellen. Dat wil je toch niet missen?’ In de keuken strikt Marta haar schort weer vast. Dat zal allemaal wel waar zijn, wat Jezus zegt. Maar iemand moet toch voor het eten zorgen. Als het aan Maria lag, was er niets om te eten. Of ze zou alles laten aanbranden. Straks zullen ze blij zijn met het lekkere eten. Jezus heeft makkelijk praten. Marta heeft geen tijd om urenlang te zitten kletsen. Werken gaat altijd voor. Of niet soms?
De boom zonder vruchten Lucas 13,1-9
Op een dag liepen Jezus en zijn vrienden van het ene dorp naar het andere, over een pad dat dwars door de velden liep. Salome en Maria bedachten wat voor eten ze straks zouden klaarmaken. Filippus en Andreas en Jakobus vertelden elkaar de laatste sterke verhalen die ze hadden gehoord. Over Pilatus, die een stel mensen uit Galilea had gestraft door hen te doden en hun bloed te vermengen met dat van offerdieren. Over de toren van Siloam die was ingestort en waarbij achttien inwoners van Jeruzalem waren gedood. ‘Die hadden zeker heel grote fouten gemaakt in hun leven, die achttien’, zei Johannes. ‘Waarom zou God hen anders zo straffen?’ Jezus keerde zich om alsof hij door een wesp was gestoken. ‘Denk je dat die mensen meer fouten hebben gemaakt dan jullie of dan de andere inwoners van Jeruzalem? Echt niet, hoor! Ze hadden gewoon pech. God is geen boekhouder die rekeningen bijhoudt van wat mensen verkeerd doen. Maar als je geen goede dingen doet, dan heeft je leven geen zin. Dan is het een verloren leven.’ Ze liepen langs een paar vijgenbomen. ‘Kijk,’ zei Jezus, ‘aan deze boom hangen helemaal geen vijgen, en aan die andere bomen wel. Misschien komt de eigenaar na een poosje kijken. Hij zal tegen de boer zeggen: “Hak die boom maar om, want er komen al drie jaar geen vijgen meer aan. Hij is het niet waard dat hij goede grond in beslag neemt waarop iets anders zou kunnen groeien.” Dan zal de boer zeggen: “Meneer, geef de boom nog één jaar een kans. Ik zal de grond eromheen omspitten en bemesten. Misschien draagt hij dan vruchten. Als hij dan nog geen vijgen krijgt, dan hak ik hem om.”’ De vrienden liepen in gedachten verzonken verder. Ook mensen moesten vruchten dragen. Maar God gaf je daarvoor alle kansen.
Lazarus
Johannes 11,1-44 Het was stil in het huis van Lazarus en zijn zussen. Je hoorde alleen het gerinkel van lepels en het schuren van een borstel over de vloer. Anders hoorde je Maria en Marta, de zussen van Lazarus, altijd zingen terwijl ze schoonmaakten en kookten. Maar nu stond hun hoofd daar niet naar. Nu konden ze maar aan één ding denken: Lazarus, hun lieve broer, was dood! Het was heel snel gegaan: van de ene dag op de andere werd Lazarus ziek en nog geen twee weken later was hij dood. Maria en Marta misten hun
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 179
31/10/13 13:53
180
broer heel erg. Uit Jeruzalem kwamen een heleboel vrienden om hen te troosten. Maar één man, de beste vriend van Lazarus, hadden ze nog niet gezien. Daar kwam Benjamin, de jongste van de buurkinderen, aangerend. ‘Marta,’ hijgde hij, ‘Jezus komt eraan!’ Hij holde meteen weer weg. Eindelijk! Toen Lazarus zo ziek was, had Marta vaak gedacht: was Jezus nu maar hier! Ze liep Jezus tegemoet. Ze zag aan zijn gezicht dat hij al wist dat Lazarus dood was. Hij sloeg zijn armen om haar heen. ‘Marta’, zei hij. ‘Als jij hier was geweest, zou Lazarus niet zijn doodgegaan!’ riep Marta uit. ‘God geeft jou alles wat je hem vraagt!’ Tranen stroomden over haar wangen. ‘Marta,’ zei Jezus terwijl hij haar hand streelde, ‘je broer zal verrijzen.’ Marta knikte. ‘Op het einde van de tijden, dat weet ik wel. Maar ik mis hem nu.’ Jezus ging mee naar huis en omarmde ook Maria. Ze huilde dikke tranen. De vrienden uit Jeruzalem begonnen mee te huilen en ook bij Jezus liepen de tranen over de wangen. ‘Waar hebben jullie hem neergelegd, waar is zijn graf?’ vroeg Jezus. Hij veegde met zijn hand over zijn ogen. De vrienden wezen hem de weg. Marta en Maria liepen mee. ‘Hij moet wel veel van Lazarus gehouden hebben’, zei een van de vrienden. Maar een vrouw antwoordde: ‘Waarom is hij dan niet wat vroeger gekomen? Hij heeft toch ook die blinde genezen?’ Daar was het graf. Jezus begon me een uit volle kracht tegen de steen die voor de opening lag te duwen. Het leek wel alsof hij boos was. ‘Help me eens!’ zei hij hijgend tegen de vrienden. Ze aarzelden eerst, maar dan hielpen ze mee. Opeens sprong Marta naar voren. ‘Jezus, Lazarus is al vier dagen dood!’ Marta wilde niet dat iemand zou ruiken hoe het lichaam van haar broer verging. Ze wilde niet dat iemand zag hoe lelijk het lichaam van haar broer werd. ‘Marta,’ zei Jezus, ‘je weet toch dat God heel groot is. Geloof je dat?’ De steen was weggerold. Jezus keek naar omhoog. ‘Dank u, vader, omdat u naar mij heeft geluisterd’, bad hij. Dan keek hij naar binnen in het graf in de rots. ‘Lazarus, kom naar buiten!’ riep hij. Het was doodstil. Dan bewoog er opeens iets. En daar verscheen Lazarus. Hij strompelde naar buiten, met de doeken nog om zijn voeten, zijn handen en zijn gezicht. ‘Maak die doeken voor zijn gezicht los’, zei Jezus. Maria slaakte een kreet en rende naar Lazarus toe. Iedereen begon opgewonden te praten. Marta trilde zo hard op haar benen dat ze moest gaan zitten, zomaar met haar schone kleren op de grond. Lazarus leefde! Jezus sloeg zijn armen om Lazarus heen. Jezus moest wel heel bijzonder zijn, dacht Marta. Hij moest wel heel dicht bij God staan.
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 180
31/10/13 13:53
181
62548 opm_kinderbijbel_hosanna_def.indd 181
31/10/13 13:53
HOSANNA!
HOSANNA! Kinderbijbel met meer dan 150 verhalen
Kinderbijbel met meer dan 150 verhalen
Kinderboekenschrijfster en godsdienstlerares Kolet Janssen kent de Bijbel door en door. Zij schreef alle verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament voor Tuin van Heden.nu. Daarbovenop voegde ze in deze kinderbijbel nog een vijftigtal verhalen toe. Een schat aan hartverwarmende, sprankelende, gedurfde en aloude (voor)leesverhalen waar kinderen van vandaag van houden. Met herkenbare, aantrekkelijke kleurenillustraties van Roel Ottow. Zijn gevoel voor sfeer en zijn prachtige kleurenpalet maken van de prenten stuk voor stuk juweeltjes.
Kolet Janssen | Roel Ottow
Al eeuwenlang dagen God en mens elkaar uit. Ze beleven samen de vreemdste avonturen. In de Bijbel vinden we heel wat meer over de hechte band tussen God en de mensen. De Bijbel vertelt hun verhalen van binnenuit.
Kolet Janssen | Roel Ottow
www.vanin.be ISBN 978-90-306-6784-1
555958
a Sanoma company
60517_KINDERBIJBEL_TVH.indd 1
a Sanoma company
a Sanoma company
6/11/13 13:49