IN
micro scoop
©
VA N
natuur 2 UUR
micro scoop
©
VA N
IN
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER
1 Bouwstenen van voorwerpEN 2 Zuivere stoffen en mengsels 3 Fysische verschijnselen 4 Chemische OMZETTINGEN
Naam:
Klas:
1 BOUWSTENEN VAN VOORWERPEN Ontdek hoe je van steen papier kunt maken Bekijk het filmpje.
Wat vind je van deze werkwijze?
IN
VA N
OPDRACHT 1: Ontdek waaruit voorwerpen zijn opgebouwd 1 Herbekijk het filmpje. Uit welk materiaal is het papier opgebouwd?
©
2 Zoek 5 verschillende voorwerpen in je leslokaal. a Noteer in kolom 1 de naam van de 5 voorwerpen. b Noteer in kolom 2 de stoffen of materie waaruit de voorwerpen gemaakt zijn. Voorbeelden hiervan zijn plastic, metaal, hout, glas, hoorn, water … voorwerp
stof of materie
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 1 Bouwstenen van voorwerpen
1
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. hout – metaal – schoolbord – stoffen – voorwerpen Je bent omringd door zoals het . Deze voorwerpen bestaan uit één of meerdere Bijvoorbeeld
of
of materie.
´ Maak oefening 1 en 2.
OPDRACHT 2: Ontdek waaruit materie is opgebouwd
a Neem deze voorwerpen: krantenpapier
stofdoek
IN
Bekijk wat er gebeurt als je krantenpapier scheurt of een stofdoek en keukenhanddoek uitschudt boven een zwart blad.
keukenhanddoek
zwart blad
VA N
b Scheur het krantenpapier boven een zwart blad. Noteer wat je ziet.
c Schud de stofdoek uit boven een zwart blad. Noteer wat je ziet.
©
d Schud de keukenhanddoek uit boven een zwart blad. Noteer wat je ziet.
e Wat besluit je uit de bovenstaande opdrachten? Vul de zin aan. Zowel papier als doeken bestaan uit
stukjes.
f Onderzoek wat er gebeurt als je suiker aan water toevoegt.
ONDERZOEK 1 Onderzoeksvraag Wat gebeurt er als je suiker aan water toevoegt? 2 Hypothese: wat denk je dat het juiste antwoord is? Plaats een kruisje. Je blijft de suiker zien. Je ziet de suiker niet meer. Je proeft de suiker. Je proeft de suiker niet. 2
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 1 Bouwstenen van voorwerpen
.
Tip - De blauwe figuurtjes stellen hier de waterdeeltjes voor. - De rode figuurtjes zijn de suikerdeeltjes. 3 Benodigdheden: Wat heb je nodig? koffielepel fijne witte kristalsuiker 1 beker
drinkbaar water
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT Je proeft bij een onderzoek enkel van een stof als dit gevraagd wordt in de werkwijze.
VA N
IN
4 Werkwijze: Hoe ga je aan de slag? 1 Vul de beker voor de helft met water. 2 Neem een slokje uit de beker met water. Noteer wat je proeft bij waarneming 1. 3 Neem met de koffielepel een klein beetje suiker. 4 Steek de koffielepel in je mond. Noteer wat je proeft bij waarneming 2. 5 Voeg een halve koffielepel suiker toe aan de beker met water. 6 Roer zachtjes met de lepel. 7 Neem een slokje uit de beker met suiker en water. Noteer wat je proeft bij waarneming 3. 8 Bekijk de vloeistof in de beker. Noteer wat je ziet bij waarneming 4. 9 Markeer het juiste antwoord in het besluit. 5 Waarneming waarneming 1
©
beker met water
waarneming 2
koffielepel met suiker
waarneming 3
waarneming 4
beker met suikerwater
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 1 Bouwstenen van voorwerpen
3
6 Besluit: Wat kun je besluiten uit deze waarnemingen? Als je suiker aan water toevoegt - proef je de suiker wel / niet. - kun je de suiker wel / niet zien. 7 Reflectie a Kijk goed naar de afbeeldingen van het deeltjesmodel bij de waarneming. b Hoe kun je verklaren wat er tijdens de proef gebeurde? Plaats een kruisje voor het juiste antwoord. De waterdeeltjes hebben de suikerdeeltjes opgegeten. De suikerdeeltjes zijn verloren gegaan. De suikerdeeltjes hebben zich verspreid tussen de waterdeeltjes. De suikerdeeltjes hangen vast aan de waterdeeltjes. De waterdeeltjes zijn verloren gegaan. c Herlees je hypothese op p. 2.
VA N
IN
d Vergelijk je hypothese met het besluit. Duid aan wat voor jou van toepassing is.
Ik had hetzelfde idee.
Ik had bijna hetzelfde idee.
Ik had een ander idee.
©
Je gebruikt figuurtjes om de deeltjes van materie voor te stellen. Al deze figuurtjes samen vormen een deeltjesmodel. Voor elk soort deeltje gebruik je een ander figuurtje. Je kunt om het even welk figuurtje kiezen.
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. deeltjes – deeltjesmodel – figuurtje Materie is opgebouwd uit
.
Je gebruikt een model om materie voor te stellen. Voor elk soort deeltje gebruik je een ander
.
Alle figuurtjes samen vormen een
.
´ Maak oefening 3.
4
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 1 Bouwstenen van voorwerpen
SYNTHESE Een VOORWERP
©
VA N
De deeltjes waaruit materie bestaat, kunnen voorgesteld worden met een DEELTJESMODEL
IN
is opgebouwd uit STOF OF MATERIE.
waarbij ieder figuurtje één DEELTJE voorstelt.
Wat heb je geleerd? Je kunt een ander woord geven voor materie. bij voorwerpen voorbeelden geven van stoffen of materie. woorden of afbeeldingen sorteren volgens voorwerp of materie. gebruikmaken van een deeltjesmodel.
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 1 Bouwstenen van voorwerpen
5
2 ZUIVERE STOFFEN EN MENGSELS Is kraantjeswater lekker? 1 Drinken jullie thuis leidingwater?
2 Proef van een beker leidingwater. Vind je dit lekker?
3 Welke voordelen heeft leidingwater in vergelijking met mineraalwater?
VA N
IN
©
OPDRACHT 1: Vergelijk de samenstelling van verschillende soorten water ONDERZOEK 1 Onderzoeksvraag Waarin verschilt de samenstelling van leidingwater, mineraalwater en gedestilleerd water? 2 Hypothese: wat denk je?
6
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 2 ZUIVERE STOFFEN EN MENGSELS
3 Benodigdheden: Wat heb je nodig? leidingwater mineraalwater gedestilleerd water 3 theelichtjes lucifers alcoholstift 3 draadkorven met schild 3 meetspuiten 5 ml 3 onderzetters VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT - Het schild op de draadkorf wordt heet. - Neem veiligheidsmaatregelen zodat de kaars geen brand veroorzaakt.
©
VA N
IN
4 Werkwijze: Hoe ga je aan de slag? 1 Maak de metalen schilden los van de draadkorven. 2 Plaats de theelichtjes in het midden van de onderzetters. 3 Schrijf op de onderzetters met alcoholstift de letters L, M en G. 4 Plaats de draadkorven over de theelichtjes. 5 Plaats op iedere onderzetter een schild en een meetspuit. 6 Vul het schild bij onderzetter L met 1 ml leidingwater. Gebruik hiervoor de meetspuit. 7 Vul het schild bij onderzetter M met 1 ml mineraalwater. Gebruik hiervoor de meetspuit. 8 Vul het schild bij onderzetter G met 1 ml gedestilleerd water. Gebruik hiervoor de meetspuit. 9 Gebruik de lucifers om de theelichtjes aan te steken. 10 Plaats voorzichtig de schildjes met water op de draadkorven. 11 Verwarm het water. Noteer wat je ziet bij waarneming 1. 12 Laat het water uitdampen. Noteer wat je ziet bij waarneming 2. 13 Markeer de juiste antwoorden in het besluit. 5 Waarneming: Wat zie je? leidingwater waarneming 1 waarneming 2
mineraalwater
gedestilleerd water
6 Besluit - Leidingwater bestaat uit verschillende stoffen / één soort stof. - Mineraalwater bestaat uit verschillende stoffen / één soort stof. - Gedestilleerd water bestaat uit verschillende stoffen / één soort stof. MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 2 ZUIVERE STOFFEN EN MENGSELS
7
7 Reflectie Uit welke stoffen bestaan gedestilleerd water, leidingwater en mineraalwater? a Zoek op het internet de samenstelling van het leidingwater in je gemeente op. Noteer de belangrijkste stoffen. b Kijk op de verpakking van de fles mineraalwater om de samenstelling te vinden. Noteer de belangrijkste stoffen.
IN
c Welk deeltjesmodel past bij de 3 onderzochte soorten water? - Bekijk de deeltjesmodellen. - Noteer onder de deeltjesmodellen de overeenkomstige soorten water.
VA N
©
d Herlees je hypothese op p. 6. e Vergelijk je hypothese met het besluit. Duid aan wat voor jou van toepassing is.
Ik had hetzelfde idee.
Ik had bijna hetzelfde idee.
Ik had een ander idee.
Leidingwater en mineraalwater bestaan uit verschillende soorten deeltjes. Het zijn mengsels. Gedestilleerd water is zo gezuiverd dat het alleen uit waterdeeltjes bestaat. Het is een zuivere stof. Doorstreep de foute woorden. - Een zuivere stof / mengsel is opgebouwd uit één soort deeltjes. - Een zuivere stof / mengsel is opgebouwd uit verschillende soorten deeltjes. ´ Maak oefening 4 en 5. 8
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 2 ZUIVERE STOFFEN EN MENGSELS
SYNTHESE MATERIE MENGSEL
VA N
IN
ZUIVERE STOF
voorbeeld mengsel: Frisdrank bestaat uit verschillende soorten deeltjes.
©
voorbeeld zuivere stof: Goud bestaat uit één soort deeltjes.
Wat heb je geleerd? Je kunt stoffen uit je leefomgeving sorteren in zuivere stoffen of mengsels. gebruikmaken van een deeltjesmodel om zuivere stoffen en mengsels voor te stellen.
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 2 ZUIVERE STOFFEN EN MENGSELS
9
3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN Is er water op Mars? Bekijk het filmpje. a Op welke manier hebben wetenschappers water op Mars ontdekt?
b Welk soort water is er op Mars te vinden?
d Zou jij meegaan met een ruimteschip om dit op Mars te gaan onderzoeken? Noteer waarom.
VA N
IN
c Denk jij dat er leven is op Mars?
OPDRACHT 1: Ontdek de aggregatietoestanden van water
©
a Bekijk op de afbeeldingen de 3 verschillende vormen van water. b Welke afbeeldingen passen het best bij elkaar? Omcirkel de nummers van de foto’s die samenhoren met dezelfde kleur.
10
1
2
3
4
5
6
7
8
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
c Noteer waarom je deze groepjes vormde.
Een aggregatietoestand is de vorm waarin een stof of materie zich kan bevinden. Stoffen kunnen in 3 verschillende aggregatietoestanden voorkomen: - vast - vloeibaar - gasvormig d Plaats de nummers van de afbeeldingen uit vraag b op p. 10 bij de juiste aggregatietoestand. vast
vloeibaar
gasvormig
IN
e Welke aggregatietoestanden van water werden er volgens het filmpje in de WOW op Mars ontdekt?
©
voorbeeld
VA N
f Noteer de aggregatietoestand onder deze voorbeelden.
aggregatietoestand
inkt
lucht
grafiet in het potlood
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. aggregatietoestanden – gasvormige – vaste – vloeibare voor.
Materie komt in 3 verschillende Voor de stof water is - water de toestand. - ijs de toestand. - waterdamp de toestand. ´ Maak oefening 6 en 7.
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
11
OPDRACHT 2: Onderzoek de faseovergangen van water ONDERZOEK 1 Onderzoeksvraag Waardoor verandert water van aggregatietoestand? 2 Hypothese: wat denk je? 3 Benodigdheden: wat heeft je leerkracht nodig? 2 ijsblokjes 1 maatbeker 250 ml kookplaat spiegeltje
ovenwant
IN
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT De kookplaat en de beker worden heet. Gebruik de ovenhandschoen om je niet te verbranden.
©
VA N
4 Werkwijze: Hoe GAAT JE LEERKRACHT aan de slag? 1 Je ziet ijsblokjes in een maatbeker verwarmd worden. 2 Noteer wat er gebeurt met de ijsblokjes bij waarneming 1. 3 De maatbeker wordt verder verwarmd. Noteer je waarneming bij 2. 4 Er wordt een spiegeltje boven de maatbeker met heet water gehouden. Noteer wat je ziet bij waarneming 3. 5 Vervolledig de afbeelding van de proefopstelling door te tekenen wat je zag in waarneming 2 en 3. 6 Noteer het ontbrekende woord in het besluit. 5 Waarneming: Wat zie je? waarneming 1
waarneming 2
waarneming 3
6 Besluit Een stof verandert van aggregatietoestand als de 12
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
wijzigt.
Tijdens een faseovergang wijzigen stoffen van aggregatietoestand. Omdat de deeltjes zelf niet veranderen is dit een fysisch verschijnsel. 7 Reflectie a Herlees je hypothese op p. 12. b Vergelijk je hypothese met het besluit. Duid aan wat voor jou van toepassing is.
Ik had hetzelfde idee.
Ik had bijna hetzelfde idee.
Ik had een ander idee.
IN
OPDRACHT 3: Ontdek met het deeltjesmodel wat er tijdens de faseovergangen van water gebeurt Markeer in de tabel onder het deeltjesmodel de juiste woorden.
vloeibaar water
©
VA N
ijs
waterdamp
aggregatietoestand
- gasvormig - vloeibaar - vast
- gasvormig - vloeibaar - vast
- gasvormig - vloeibaar - vast
temperatuur
- laag - hoger - hoogst
- laag - hoger - hoogst
- laag - hoger - hoogst
beweging van de deeltjes
- rollen - trillen - ordeloos
- rollen - trillen - ordeloos
- rollen - trillen - ordeloos
afstand tussen de deeltjes
- klein - groot - heel groot
- klein - groot - heel groot
- klein - groot - heel groot
aantrekking tussen de deeltjes
- heel klein - klein - groot
- heel klein - klein - groot
- heel klein - klein - groot
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
13
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. aggregatietoestand – faseovergang – fysisch te bekomen, is een temperatuurwijziging nodig.
Om een
.
Hierbij wijzigt een stof van
verschijnsel.
De deeltjes zelf veranderen niet, dit is een
OPDRACHT 4: Ontdek de faseovergangen in je leefomgeving 1 Bekijk hieronder en op de volgende bladzijde enkele situaties uit je leefomgeving. 2 Voer de volgende opdrachten uit in de tabellen. a Noteer in rij 2 de aggregatietoestand van de stof voor de faseovergang.
IN
b Noteer in rij 3 of je bij deze situatie ziet of de stof opwarmt (warmte wordt toegevoegd) of afkoelt (warmte wordt weggenomen). c Bekijk het schema van fiche 4 in opzoekboekje A.
VA N
d Noteer de naam van de faseovergang in rij 4.
e Noteer in rij 5 de aggregatietoestand van de stof na de faseovergang.
©
situatie
14
parfum ruiken
chocolade opwarmen
ijsblokjes maken
aggregatietoestand voor faseovergang
opwarmen of afkoelen?
faseovergang
aggregatietoestand na faseovergang
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
situatie
waterdruppels op de spiegel ijsbloemen op het raam in na het douchen de winter
aggregatietoestand voor faseovergang
opwarmen of afkoelen?
faseovergang
aggregatietoestand na faseovergang
IN
droogijs op een glas
´ Maak oefening 8.
ONDERZOEK
VA N
OPDRACHT 5: Onderzoek hoe vaste stoffen reageren op een temperatuurwijziging
1 Onderzoeksvraag Hoe reageert de bol van ’s Gravesande op een temperatuurwijziging?
©
2 Hypothese: wat denk je? De leerkracht verwarmt de bol met de bunsenbrander. Markeer wat er zal gebeuren. a De bol smelt.
d De bol wordt groter.
b De bol verdampt.
e De bol wordt kleiner.
c De bol stolt.
f Er gebeurt niets.
3 Benodigdheden: wat heeft je leerkracht nodig? bunsenbrander lucifers bol van ’s Gravesande tang balans fiche 2 in opzoekboekje A chronometer maatbeker 400 ml fiche 3 in opzoekboekje A water VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT - Gebruik de ovenhandschoen om je niet te verbranden. - Hou een veilige afstand. MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
15
4 Werkwijze: hoe gaat je leerkracht aan de slag? 1 Kan de bol door de ring? Markeer het antwoord bij waarneming 1. 2 De massa van de bol aan het statief wordt bepaald. Noteer het meetresultaat bij waarneming 1 in kolom 2. 3 De bol wordt 3 minuten verwarmd met de bunsenbrander. 4 Kan de bol door de ring? Markeer het antwoord bij waarneming 2. 5 De massa van de bol aan het statief wordt bepaald. Noteer het meetresultaat bij waarneming 2 in kolom 2. 6 De bol wordt in een beker met water ondergedompeld. 7 Kan de bol door de ring? Markeer het antwoord bij waarneming 3. 8 De massa van de bol aan het statief wordt bepaald. Noteer het meetresultaat bij waarneming 3 in kolom 2. 9 Noteer de ontbrekende woorden in het besluit. 5 Waarneming
m=
VA N
waarneming 1: De bol kan wel / niet door de ring.
massa
IN
waarneming
deeltjesmodel g
a
b
m=
g
waarneming 3: De bol kan wel / niet door de ring.
m=
g
©
waarneming 2: De bol kan wel / niet door de ring.
6 Besluit De bol zet uit bij
en krimpt in bij
.
7 Reflectie a Bekijk de voorstelling van de deeltjesmodellen in kolom 3 van de tabel. b Hoe kun je verklaren wat er tijdens de proef gebeurde? Doorstreep de foute woorden. - Bij temperatuurstijging bewegen de deeltjes meer / minder. Hierdoor vergroot / verkleint de afstand tussen de deeltjes en wordt het volume groter / kleiner. Daardoor kan de bol niet meer door de ring. - Als de temperatuur weer daalt, bewegen de deeltjes meer / minder. Hierdoor vergroot / verkleint de afstand tussen de deeltjes en wordt het volume groter / kleiner. Daardoor kan de bol weer door de ring.
16
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
- De massa van de bol verandert / verandert niet. Het aantal deeltjes blijft gelijk / verandert. - Kijk nog eens terug naar de afbeeldingen in kolom 3 op p. 16. Bij waarneming 3 hoort afbeelding A / B. - De deeltjes zelf veranderen / veranderen niet. Dit is een / geen fysisch verschijnsel. c Herlees je hypothese op p. 15. d Vergelijk je hypothese met het besluit. Duid aan wat voor jou van toepassing is.
Ik had hetzelfde idee.
Ik had bijna hetzelfde idee.
Ik had een ander idee.
´ Maak oefening 9.
IN
OPDRACHT 6: Onderzoek hoe gassen reageren op een temperatuurwijziging
VA N
ONDERZOEK
1 Onderzoeksvraag Hoe reageert de lucht in een ballon op een temperatuurwijziging? 2 Hypothese: wat denk je? Je verwarmt een proefbuis met daarop een ballon. Markeer wat er zal gebeuren. c De ballon smelt.
b De ballon wordt kleiner.
d De ballon verandert niet.
©
a De ballon wordt groter.
3 Benodigdheden: wat heb je nodig? warm water ijswater ballon 2 maatbekers 250 ml lintmeter chronometer fiche 3 in opzoekboekje A
proefbuis alcoholstift
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT Gebruik de ovenhandschoen om je niet te verbranden. 4 Werkwijze: hoe ga je aan de slag? 1 Blaas de ballon een klein beetje op. 2 Trek het uiteinde van de ballon over de proefbuis.
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
17
3 Duid met een alcoholstift de grootste omtrek van de ballon aan door middel van een lijn. 4 Meet met de lintmeter de omtrek op de plaats van de lijn. Noteer dit bij waarneming 1. 5 Vul een maatbeker met 200 ml ijswater. 6 Plaats de proefbuis met de ballon in de maatbeker met ijswater. Wacht 30 seconden. 7 Meet opnieuw de omtrek van de ballon langs de lijn. Noteer het resultaat bij waarneming 2. 8 Vul een maatbeker met 200 ml warm water. 9 Plaats de proefbuis met de ballon in de maatbeker met warm water. Wacht 30 seconden. 10 Meet opnieuw de omtrek van de ballon langs de lijn. Noteer het resultaat bij waarneming 3. 11 Kies met behulp van je waarnemingen het juiste deeltjesmodel. 12 Noteer de ontbrekende woorden in het besluit.
IN
5 Waarneming a Wat meet je?
dikte van de ballon
waarneming 2
waarneming 3
VA N
waarneming 1
b Met welk deeltjesmodel komen de waarnemingen overeen?
©
deeltjesmodel
waarneming nr.
6 Besluit Lucht bij opwarmen en bij afkoelen. De deeltjes zelf veranderen niet. Het uitzetten en inkrimpen van lucht is een . 7 Reflectie a Herlees je hypothese op p. 17. b Vergelijk je hypothese met het besluit. Duid aan wat voor jou van toepassing is.
18
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
Ik had hetzelfde idee.
Ik had bijna hetzelfde idee.
Ik had een ander idee.
OPDRACHT 7: ONTDEK hoe een vloeistofthermometer werkt 1 Bekijk een vloeistofthermometer.
a
B
a Welke stof zit in deze thermometer? b In welke aggregatietoestand bevindt deze stof zich?
c Lees de temperatuur af van de thermometers. d Noteer de meetresultaten onder de afbeeldingen.
IN
e Markeer onder de thermometers hoe deze temperatuur aanvoelt.
2 Lees de onderstaande zinnen. Doorstreep de foute woorden. a Bij lage temperaturen zet de vloeistof uit / krimpt de vloeistof in. De deeltjes bewegen meer / minder.
VA N
b Bij hoge temperaturen zet de vloeistof uit / krimpt de vloeistof in. De deeltjes bewegen meer / minder. c De stof in de thermometer verandert / verandert niet bij temperatuurschommelingen.
T= koud / warm
©
3 Herlees de zinnen bij vraag 2.
T= koud / warm
Zijn de veranderingen in een vloeistofthermometer een fysisch verschijnsel?
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. af – fysisch – inkrimpen – meer – minder – toe – uitzetten – vergroot – verkleint Wanneer de temperatuur stijgt:
Wanneer de temperatuur daalt:
- bewegen de deeltjes
- bewegen de deeltjes
- neemt de ruimte tussen de deeltjes
- neemt de ruimte tussen de deeltjes
-
-
- zal de stof
het volume,
het volume,
- zal de stof
De deeltjes zelf veranderen niet. Het uitzetten en inkrimpen van stoffen is een verschijnsel.
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
19
SYNTHESE AGGREGATIETOESTANDEN
- vast
- vloeibaar
- gasvormig
temperatuurstijging - smelten - verdampen - sublimeren
©
temperatuurdaling - stollen - condenseren - desublimeren
VOLUMEVERANDERING = aggregatietoestand verandert niet
VA N
FASEOVERGANGEN = aggregatietoestand verandert
= materie verandert niet
IN
FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
temperatuurstijging deeltjes bewegen meer → uitzetten temperatuurdaling deeltjes bewegen minder → inkrimpen
Wat heb je geleerd? Je kunt de stoffen uit je omgeving indelen volgens aggregatietoestand. het juiste deeltjesmodel bij de aggregatietoestand aanduiden. uitleggen dat bij fysische verschijnselen de deeltjes niet veranderen. het juiste deeltjesmodel bij fysische verschijnselen aanduiden. met behulp van het schema de juiste faseovergang aanduiden bij situaties uit je leefomgeving. met een deeltjesmodel uitleggen wat er gebeurt tijdens een faseovergang. met een deeltjesmodel uitleggen wat er gebeurt tijdens het inkrimpen van een stof. met een deeltjesmodel uitleggen wat er gebeurt tijdens het uitzetten van een stof. in een gegeven situatie uit je leefomgeving voorspellen of stoffen inkrimpen of uitzetten.
20
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
4 CHEMISCHE OMZETTINGEN Hoe wordt vuurwerk gemaakt? Bekijk het filmpje.
Noteer wat jij vindt van vuurwerk.
IN
VA N
OPDRACHT 1: Onderzoek het verschil tussen een fysisch verschijnsel en een chemische omzetting
©
ONDERZOEK
1 Onderzoeksvraag Waarin verschilt de faseovergang van vloeibare naar vaste toestand bij kaarsvet en eiwit? 2 Hypothese: wat denk je? 3 Benodigdheden: wat heb je nodig? kaarsvet (paraffine) warm water proefbuisrekje eiwit koud water alcoholstift fiche 3 in opzoekboekje A
2 proefbuizen 2 maatbekers 250 ml chronometer
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 4 CHEMISCHE OMZETTINGEN
21
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT Gebruik de ovenhandschoen om je niet te verbranden.
VA N
IN
4 Werkwijze: hoe ga je aan de slag? 1 Noteer op proefbuis 1 de letter K en op proefbuis 2 de letter E. 2 Plaats de proefbuizen in het proefbuisrekje. 3 Nummer de maatbekers door er 1 en 2 op te noteren. 4 Vul proefbuis K voor de helft met stukjes kaarsvet. 5 Vul proefbuis E voor de helft met eiwit. 6 Noteer bij waarneming 1 de aggregatietoestand van het kaarsvet en het eiwit. 7 Noteer bij waarneming 1 de kleur van het kaarsvet en het eiwit. 8 Vul maatbeker 1 met 200 ml warm water. 9 Plaats de proefbuizen in de maatbeker met warm water. 10 Wacht 2 minuten, gebruik de chronometer als timer. 11 Noteer bij waarneming 2 de aggregatietoestand van het kaarsvet en het eiwit. 12 Noteer bij waarneming 2 de kleur van het kaarsvet en het eiwit. 13 Vul maatbeker 2 met 200 ml koud water. 14 Plaats de proefbuizen in de maatbeker met koud water. 15 Wacht 2 minuten. 16 Noteer bij waarneming 3 de aggregatietoestand van het kaarsvet en het eiwit. 17 Noteer bij waarneming 3 de kleur van het kaarsvet en het eiwit. 18 Markeer de juiste antwoorden in het besluit.
©
5 Waarneming: wat zie je?
kaarsvet
aggregatietoestand
waarneming 1 waarneming 2 waarneming 3
eiwit kleur
kleur
6 Besluit - Kaarsvet wordt vast bij opwarmen / afkoelen. - De deeltjes veranderen / veranderen niet. - Eiwit wordt vast bij opwarmen / afkoelen. - De deeltjes veranderen / veranderen niet.
22
aggregatietoestand
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 4 CHEMISCHE OMZETTINGEN
- Bij kaarsvet verandert na een temperatuurswijziging de stof niet, dit is een fysisch verschijnsel. - Bij eiwit verandert na een temperatuurswijziging de stof wel, dit is een chemische omzetting. 7 Reflectie a Herlees je hypothese op p. 21. b Vergelijk je hypothese met het besluit. Duid aan wat voor jou van toepassing is.
Ik had hetzelfde idee.
Ik had bijna hetzelfde idee.
IN
Markeer de juiste woorden.
Ik had een ander idee.
VA N
- Bij een chemische omzetting / fysisch verschijnsel verandert de materie of de stof niet van samenstelling. - Bij een chemische omzetting / fysisch verschijnsel verandert de materie of de stof van samenstelling. ´ Maak oefening 10.
©
OPDRACHT 2: Onderzoek wat er gebeurt als je suiker verwarmt ONDERZOEK
1 Onderzoeksvraag Wat gebeurt er als je suiker verhit? 2 Hypothese: wat denk je? 3 Benodigdheden: proefbuisrekje proefbuis proefbuisklem
wat heeft je leerkracht nodig? lucifers bunsenbrander witte kristalsuiker fiche 4 in opzoekboekje A spatel
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 4 CHEMISCHE OMZETTINGEN
23
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT Hou een veilige afstand.
IN
4 Werkwijze: Hoe GAAT JE LEERKRACHT aan de slag? 1 Een proefbuis met suiker wordt kort verwarmd. 2 Noteer wat je ziet bij waarneming 1. 3 De proefbuis met suiker wordt verder verwarmd. 4 Noteer wat je ziet bij waarneming 2. 5 Noteer wat je ruikt bij waarneming 3. 6 De proefbuis met suiker wordt nu nog verder verwarmd. 7 Noteer de kleur bij waarneming 4. 8 Zie je nog iets in de proefbuis? Noteer dit bij waarneming 5. 9 Maak gebruik van fiche 4 in opzoekboekje A om de woorden op de juiste plaats in het besluit in te vullen. 5 Waarneming: Wat MERK JE OP?
waarneming 2 waarneming 3 waarneming 4
©
waarneming 5
VA N
waarneming 1
6 Besluit aggregatietoestand – chemische omzetting – fysisch verschijnsel – geur – kleur – smelt Bij het verwarmen verandert eerst de van suiker. De suiker . Dit is een
.
Vervolgens verandert de suiker van en Dit is een
24
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 4 CHEMISCHE OMZETTINGEN
. Er ontstaan andere deeltjes. .
Weetje Door warmte toe te voegen aan suiker worden andere stoffen gevormd. De zwarte stof die ontstaat is koolstof. Er ontstaan ook waterdruppels in de proefbuis.
Bij een verbranding is warmte en zuurstofgas uit de lucht nodig.
VA N
IN
7 Reflectie a Bekijk de deeltjesmodellen.
©
b Doorstreep de foute woorden. - De rode figuurtjes stellen suikerdeeltjes / koolstofdeeltjes / waterdeeltjes voor. - De grijze figuurtjes stellen suikerdeeltjes / koolstofdeeltjes /waterdeeltjes voor. - De blauwe figuurtjes stellen suikerdeeltjes / koolstofdeeltjes / waterdeeltjes voor. - De deeltjes blijven gelijk / veranderen. Het verwarmen van suiker is een fysisch verschijnsel / chemische omzetting. - Je stelt de omzetting voor met een pijltje / plusteken. c Herlees je hypothese op p. 23. d Vergelijk je hypothese met het besluit. Duid aan wat voor jou van toepassing is.
Ik had hetzelfde idee.
Ik had bijna hetzelfde idee.
Ik had een ander idee.
Bij een chemische omzetting of stofomzetting veranderen de deeltjes van samenstelling. ´ Maak oefening 11.
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 4 CHEMISCHE OMZETTINGEN
25
SYNTHESE VERANDERT DE MATERIE VAN SAMENSTELLING?
JA
NEE
Dit is een chemische omzetting of stofomzetting.
©
VA N
IN
Dit is een fysisch verschijnsel. - verandert de aggregatietoestand = faseovergang - verandert de aggregatietoestand niet = uitzetten of inkrimpen
voorbeeld: smeltende sneeuwman
voorbeeld: bakken van vlees
Wat heb je geleerd? Je kunt uitleggen dat bij fysische verschijnselen geen stofveranderingen plaatsvinden. uitleggen dat bij chemische omzettingen wel stofveranderingen plaatsvinden. een ander woord geven voor chemische omzettingen. met een deeltjesmodel uitleggen wat er gebeurt tijdens een chemische omzetting. voorbeelden uit je leefomgeving indelen in fysische verschijnselen en chemische omzettingen. bij chemische omzettingen het juiste deeltjesmodel aanduiden.
26
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 4 CHEMISCHE OMZETTINGEN
NU IS HET JOUW BEURT 1 Waaruit zijn deze voorwerpen opgebouwd?
a Bekijk de afbeeldingen in kolom 1.
b Benoem de voorwerpen in kolom 2.
c Noteer de namen van de stoffen waaruit de voorwerpen zijn opgebouwd in kolom 3. afbeelding
voorwerp
stoffen
a
IN
b
VA N
©
2 Verbind de voorwerpen met de stoffen waaruit ze zijn opgebouwd.
a Omcirkel de stoffen die bij de rode biet horen met rood.
b Omcirkel de stoffen die bij de pmd-vuilnisbak horen met blauw.
A
plastic
suikers
b
calcium metaal
water
rode kleurstof rode biet
vitamine C
pmd-vuilnisbak
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — Nu is het jouw beurt
27
3 Noteer de juiste woorden onder de afbeeldingen. Kies uit: deeltjesmodel – materie – voorwerp
4 Hoeveel verschillende soorten deeltjes zie je? a Noteer het juiste antwoord in rij 2.
b Markeer in rij 3 of het product een mengsel of een zuivere stof is.
VA N
IN
koffie met melk
hoefijzer
fruitsap
zuivere stof / mengsel
zuivere stof / mengsel
zuivere stof / mengsel
5 Bekijk de onderstaande voorbeelden.
©
a Zijn dit voorbeelden van mengsels of zuivere stoffen? Markeer in rij 2 het juiste antwoord. Zoek indien nodig extra informatie op. b Noteer in rij 3 uit welke zuivere stoffen de voorbeelden bestaan. voorbeeld
28
een ring uit koper
boter
diamant
melk
mengsel of zuivere stof
- zuivere stof - mengsel
- zuivere stof - mengsel
- zuivere stof - mengsel
- zuivere stof - mengsel
bestaat uit
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — Nu is het jouw beurt
6 In welke aggregatietoestand komen de onderstaande stoffen voor?
a Kijk goed naar de afbeeldingen.
b Noteer in kolom 2 de verschillende soorten materie die je ziet.
c Noteer in kolom 3 de aggregatietoestand voor elke stof. afbeelding
aggregatietoestand
VA N
IN
ijsschaatsen
materie
ballonnen met helium
©
7 Verbind met een lijn het deeltjesmodel van alcohol met de juiste aggregatietoestand.
•
•
•
• vast
• vloeibaar
• gasvormig
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — Nu is het jouw beurt
29
8 Welke faseovergang ondergaan de stoffen?
a Neem het knipblad op p. 35.
b Knip de afbeeldingen uit.
c Kleef in rij 1 de juiste afbeelding.
d Markeer de juiste temperatuurswijziging in rij 3.
e Zoek de juiste naam van de faseovergang op fiche 4 in opzoekboekje A. Noteer de naam in rij 4.
f Noteer in rij 5 de aggregatietoestand van de stof na de faseovergang.
aggregatietoestand voor faseovergang
VA N
IN
situatie
vast
gasvormig
- opwarmen - afkoelen
- opwarmen - afkoelen
- opwarmen - afkoelen
faseovergang
aggregatietoestand na faseovergang
©
temperatuurswijziging
30
vloeibaar
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — Nu is het jouw beurt
9 Hoe werken uitzetvoegen bij bruggen? a Doorstreep wat fout is. - Als het kouder wordt zal het wegdek uitzetten / inkrimpen. - Dan wordt de afstand tussen de platen groter / kleiner. - Door de vorm van de platen is er wel een / geen gleuf tussen het vaste wegdek en de brug.
b Hoe beschermen uitzetvoegen het wegdek? Noteer je antwoord.
c Waar vind je nog uitzetvoegen? Zoek voorbeelden in je leefomgeving en noteer ze hieronder.
IN
©
VA N
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — Nu is het jouw beurt
31
10 Zijn dit voorbeelden van fysische verschijnselen of chemische omzettingen?
a b c d
Neem het knipblad op p. 35. Knip de afbeeldingen uit. Kleef de voorbeelden van fysische verschijnselen in de bovenste rij. Kleef de voorbeelden van chemische omzettingen in de onderste rij. fysisch verschijnsel
VA N
IN
chemische omzetting
©
11 Wat gebeurt er bij het verbranden van aardgas?
a Bekijk het deeltjesmodel van de verbranding van aardgas.
b Welk soort verschijnsel is het verbranden van aardgas? Markeer het juiste antwoord. - fysisch verschijnsel - chemisch verschijnsel
c Hoeveel deeltjes tel je in totaal in het model?
d Hoeveel verschillende soorten deeltjes tel je in het model?
e Hoeveel verschillende soorten stoffen tel je bij deze chemische omzetting?
´ Verder oefenen? Ga naar 32
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — Nu is het jouw beurt
WOORDENLIJST hoofd stuk
woord
verklaring
aggregatietoestand
Vorm waarin materie zich kan bevinden: vast, vloeibaar of gasvormig
4
chemische omzetting
Situatie waarbij de materie verandert, er wordt een nieuwe stof gevormd
3
condenseren
Faseovergang van gasvormig naar vloeibaar
1
deeltje
Een bouwsteen van materie
1
deeltjesmodel
Een model om materie voor te stellen. Elk soort deeltje wordt met een ander figuurtje voorgesteld.
3
desublimeren
Faseovergang van gasvormig naar vast
3
faseovergang
Overgang tussen verschillende aggregatietoestanden
3
fysisch verschijnsel
Situatie waarbij de materie niet verandert, de deeltjes blijven hetzelfde
1 2
inkrimpen materie
VA N
3
gasvormig
Aggregatietoestand waarbij de deeltjes geen vaste plaats hebben en door elkaar vliegen Door temperatuurdaling verkleint de afstand tussen de deeltjes, het volume verkleint. Voorwerpen zijn opgebouwd uit stoffen of materie. Materie bestaat uit deeltjes.
©
3
IN
3
mengsel
Materie die bestaat uit verschillende soorten deeltjes
proef
Onderzoek waarbij via een experiment een antwoord wordt gezocht op een onderzoeksvraag
smelten
Faseovergang van vast naar vloeibaar
stofomzetting
Situatie waarbij de materie verandert, er wordt een nieuwe stof gevormd
3
stollen
Faseovergang van vloeibaar naar vast
3
sublimeren
Faseovergang van vast naar gasvormig
uitzetten
Door temperatuurstijging vergroot de afstand tussen de deeltjes, het volume vergroot.
vast
Aggregatietoestand waarbij de deeltjes een vaste plaats hebben en trillen
verdampen
Faseovergang van vloeibaar naar gasvormig
1 3 4
3 3 3
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — WOORDENLIJST
33
34
zuivere stof
Materie die bestaat uit één soort deeltjes
IN
Aggregatietoestand waarbij de deeltjes geen vaste plaats hebben en over elkaar rollen
VA N
2
vloeibaar
©
3
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — WOORDENLIJST
KNIPBLAD
✁
p. 30 opdracht 8
VA N olie en azijn samenvoegen voor vinaigrette
kaars branden
met benzine de auto laten rijden
kaars branden
✁
thee zetten
©
p. 32 opdracht 10
rijp
kaarsen maken
IN
ijzer in hoogoven
room opkloppen
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — knipblad
35
© VA N IN
MICROSCOOP EN DIDDIT
VA N
IN
het onlineleerplatform bij MicroScoop
Leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.
Š
Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook voor jou oefeningen klaarzetten.
Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.
Benieuwd hoe ver je al staat met oefenen en opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.
Hier vind je het lesmateriaal per hoofdstuk (o.a. videobestanden, extra lesmateriaal).
Š
VA N
IN
Frieda Goossens Nathalie Lapere Sofie Timmerman Catherine Van Nevel
Leer zoals je bent Ontdek het onlineleerplatform: diddit. Vooraan in dit boek vind je de toegangscode, zodat je volop kunt oefenen op je tablet of computer. Activeer snel je account op www.diddit.be en maak er een geweldig schooljaar van!
ISBN 978-90-306-9602-5 594606
vanin.be
micro scoop
©
VA N
IN
ENERGIE en krachten RONDOM ONS
1 ENERGIEOMZETTINGEN 2 ENERGIEOMZETTING IN ORGANISMEN 3 VOEDSELRELATIES 4 KRACHTEN
Naam:
Klas:
1 ENERGIEOMZETTINGEN Hoe kneedt Urbanus deeg? Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal.
a Wat gebeurt er?
IN
VA N
b Markeer in de woordenwolk wat ervoor zorgt dat de machines werken.
OPDRACHT 1: Ontdek welke energiebronnen er zijn Tip
©
Je leerde in de lagere school dat er energie nodig is om grondstoffen en materialen te vervormen, te veranderen, te bewegen, te verbinden. Energiebronnen kunnen gebruikt worden om deze energie te leveren. 1 Bekijk de afbeeldingen van verschillende energiebronnen. a Benoem de verschillende energiebronnen. Kies uit: aardgas – aardolie – aardwarmte – steenkool – voedsel – water – wind – zon
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 1 ENERGIEOMZETTINGEN
1
b De energiebronnen zijn in 2 groepen ingedeeld. Markeer de eigenschappen van elke groep. duurzame energiebronnen
niet-duurzame energiebronnen - Deze kunnen telkens opnieuw worden gebruikt. - Deze zijn ontstaan uit afgestorven organismen.
- Ze komen in beperkte hoeveelheid voor. - Ze komen in onbeperkte hoeveelheid voor.
- Ze komen in beperkte hoeveelheid voor. - Ze komen in onbeperkte hoeveelheid voor. - Ze geraken ooit uitgeput. - Ze geraken nooit uitgeput.
VA N
- Ze geraken ooit uitgeput. - Ze geraken nooit uitgeput.
IN
- Deze kunnen telkens opnieuw worden gebruikt. - Deze zijn ontstaan uit afgestorven organismen.
c Noteer de energiebronnen in de juiste kolom. duurzame energiebronnen
©
niet-duurzame energiebronnen
Weetje
Energie komt tot stand door het gebruik van energiebronnen. - Duurzame energiebronnen worden ook hernieuwbare energiebronnen genoemd. - Niet-duurzame energiebronnen zijn niet hernieuwbaar. 2 Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal. a Beschrijf wat je gezien hebt.
b Wat zorgt ervoor dat de bloem beweegt?
c Welke energiebron wordt er gebruikt?
2
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 1 ENERGIEOMZETTINGEN
d Wat denk je dat er zal gebeuren als het zonnepaneel niet belicht wordt?
e Vul de zin verder aan. Gebruik hiervoor de volgende woorden: bewegen – energie – energiebron – geleverde
De bloem kan
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. duurzame – niet-duurzame – nooit – ooit Een energiebron bevat energie. Zon, water, wind, aardwarmte en voedsel zijn
energiebronnen.
Deze raken uitgeput.
IN
Steenkool, aardolie en aardgas zijn
energiebronnen.
Ze raken dus uitgeput.
VA N
´ Maak oefening 1 en 2.
OPDRACHT 2: Ontdek verschillende energievormen in je leefomgeving 1 Bekijk de 6 energievormen.
a Lees de omschrijvingen van de energievormen.
©
b Kun je de verschillende energievormen koppelen aan de bijbehorende omschrijving? Noteer in het rooster de juiste letter-cijfercombinatie. energievorm
omschrijving
A kinetische energie
1 energie ontstaan door snel bewegende geladen deeltjes
B chemische energie
2 energie die opgeslagen zit in voeding en andere energierijke stoffen
C stralingsenergie
3 energie die de deeltjes van een stof bezitten als gevolg van een temperatuurwijziging
D elektrische energie
4 energie die een bewegend lichaam of voorwerp heeft
E potentiële energie
5 energie in de vorm van licht en andere stralingsbronnen
F thermische energie
6 opgeslagen energie die mogelijk kan overgaan in een andere energievorm
A
B
C
D
E
F
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 1 ENERGIEOMZETTINGEN
3
Weetje - Kinetische energie is hetzelfde als bewegingsenergie. - Thermische energie is warmte. 2 Neem het knipblad op p. 47. a Knip de afbeeldingen uit. b Kleef de afbeelding bij de juiste energievorm.
stralingsenergie
potentiële energie
VA N
IN
kinetische energie
chemische energie
©
thermische energie
elektrische energie
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. chemische energie – elektrische energie – kinetische energie – potentiële energie – stralingsenergie – thermische energie - een appel aan een boom:
- een appel die van de tak valt:
- water koken:
- een batterij:
- het aanzetten van een koffieapparaat: - zonnestralen:
´ Maak oefening 3 en 4.
4
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 1 ENERGIEOMZETTINGEN
OPDRACHT 3: Ontdek verschillende energieomzettingen in je leefomgeving Weetje - Energie kan niet gemaakt worden en niet vernietigd worden. - Energie kan enkel omgezet worden van de ene vorm naar de andere. 1 Bekijk de afbeeldingen van de energieomzettingen. a Lees de energieomzettingen in kolom 3. b Vul de acties in kolom 2 aan. voorbeeld
acties
energieomzettingen
Je houdt een
van potentiële energie van de bowlingbal
klaar om te
IN
.
È
VA N
naar kinetische energie van de bowlingbal
Je wrijft je
©
enkele keren over elkaar.
Je steekt de stekker van de in het stopcontact en .
Je wrijft de
naar thermische energie afgegeven door de handen
È
naar stralingsenergie + thermische energie afgegeven door de gsm van kinetische energie van de hand en chemische energie van de lucifer
over de zijkant van het
È
È
van elektrische energie afgegeven door de gsm
zet het toestel
van kinetische energie van de handen
.
naar thermische energie + stralingsenergie afgegeven door de lucifer
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 1 ENERGIEOMZETTINGEN
5
2 Bekijk de afbeeldingen van de energieomzettingen. a Lees de omschrijvingen boven de afbeeldingen. b Noteer de ontbrekende energievormen op de juiste plaats. Kies uit:
chemische energie – kinetische energie – thermische energie - Flynn rijdt met de fiets naar de pingpongclub. 1
van het lichaam
1
È
2 2
van de fiets
3
3
IN
- Voor hij zijn training start, drinkt hij. uit drank
VA N
È
5
van het lichaam
4
van het lichaam
©
4
4
5
È van het pingpongballetje
- Flynn wil krachtig opslaan waardoor het pingpongballetje energie krijgt en over het net vliegt. van het pingpongballetje
6
È
6
8
8
van het pingpongballetje
7
van het lichaam
È
7 8
6
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 1 ENERGIEOMZETTINGEN
van het pingpongballetje
Weetje - Je stelt vast dat voorwerpen en lichamen energie verbruiken. Voorwerpen en lichamen bewegen en krijgen energie. - Je merkt dat energie steeds wordt omgezet en steeds behouden blijft.
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. energie – energieomzetting – vorm Bij een
wordt
van
de ene vorm naar een andere
omgezet.
´ Maak oefening 5 en 6.
IN
OPDRACHT 4: Onderzoek hoe je duurzaam kunt omgaan met energie
VA N
1 Ga jij zuinig om met energie? a Lees de stellingen in kolom 1.
©
b Zijn de stellingen juist of fout? Zet een kruisje in de juiste kolom.
stelling
juist
fout
Je mag na het opladen van je smartphone de lader in het stopcontact laten steken. Je gebruikt beter het snelle programma van de vaatwasser dan het ecoprogramma. Als je water verwarmt om een kop thee te zetten, verbruik je met een waterkoker minder energie dan met een microgolfoven.
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 1 ENERGIEOMZETTINGEN
7
2 Denk na over je energieverbruik. a Hoe kun jij zelf energie besparen? Noteer 3 voorbeelden.
b Vertel aan je klasgenoten hoe je energie kunt besparen. c Noteer welke tips van je klasgenoten jij meeneemt om zuiniger om te gaan met energie.
tip:
IN
tip:
©
tip:
VA N
tip:
3 De overheid voert campagne om meer energie te besparen. Hiervoor werden energielabels ontwikkeld. a Zoek op internet naar een afbeelding van een energielabel van een wasmachine. Een energielabel van een elektrisch toestel geeft je informatie over het energieverbruik van dat toestel.
8
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 1 ENERGIEOMZETTINGEN
b Kleef het label in de tabel.
VA N
IN
©
energielabel wasmachine
c Dit toestel behoort tot energieklasse
d Dit betekent dat dit toestel wel / niet energiezuinig is.
e Is jouw toestel energiezuiniger dan dat van één van je klasgenoten? Leg uit.
4 Bekijk de afbeelding van een voorbeeld van een energieprestatiecertificaat op de volgende bladzijde. - Het energielabel van een woning toont aan hoe energiezuinig een woning is. - De oude versie van een energielabel van een woning is het energieprestatiecertificaat (EPC). Het getal op het certificaat is de energiescore, de EPC-waarde van het gebouw.
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 1 ENERGIEOMZETTINGEN
9
IN
a Ergens in je school hangt een EPC voor de schoolgebouwen op. Ga op zoek naar het document en maak een foto. b Kleef de foto naast het voorbeeld hierboven.
VA N
c Bekijk hierboven het energieprestatiecertificaat van de schoolgebouwen en hiernaast de afbeelding van een blanco energielabel.
©
d Omcirkel het juiste antwoord. - Hoe lager / hoger de energiescore, hoe energiezuiniger een gebouw is. - De energiescore van de schoolgebouwen komt overeen met label A+ / A / B / C / D / E / F. - De schoolgebouwen zijn wel / geen energiezuinige gebouwen. Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. A – energielabels – energieverbruik – energieverbruik – energiezuinige Je kunt duurzaam omgaan met energie door - na te denken over je - bij aankoop van een elektrisch toestel de Deze geven je informatie over het Toestellen met een zuinig energieverbruik vind je in klasse - bewust te kiezen voor een ´ Maak oefening 7.
10
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 1 ENERGIEOMZETTINGEN
. te vergelijken. van een toestel. . woning.
SYNTHESE ENERGIE ENERGIEBRONNEN
AARDOLIE AARDGAS
ENERGIEVORMEN
KINETISCHE ENERGIE NIETDUURZAAM
CHEMISCHE ENERGIE
STEENKOOL
IN
STRALINGSENERGIE
ZON
ELEKTRISCHE ENERGIE
WATER AARDWARMTE
DUURZAAM
©
VOEDSEL
VA N
WIND
POTENTIËLE ENERGIE
THERMISCHE ENERGIE Energie wordt van de ene energievorm omgezet naar een andere energievorm = ENERGIEOMZETTING
Wat heb je geleerd? Je kunt voorbeelden van energiebronnen geven. de verschillende energiebronnen op een afbeelding aanduiden. uitleggen wat duurzame en niet-duurzame energiebronnen zijn. in voorbeelden uit het dagelijkse leven verschillende energievormen aanduiden. op afbeeldingen de voorgestelde energievorm aanduiden. in voorbeelden uit het dagelijkse leven toelichten dat de ene energievorm in de andere kan worden omgezet. voorbeelden geven van hoe je duurzaam met energie kunt omgaan. een energielabel toelichten. voorbeelden van duurzame energietips geven.
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 1 ENERGIEOMZETTINGEN
11
2 ENERGIEOMZETTINGEN IN ORGANISMEN Waarom moet je eten en drinken? Luister naar het lied bij het onlinelesmateriaal. a Wat moet je volgens de zangeres eten en drinken om fit te zijn? Noteer het antwoord in de woordenwolk.
IN
VA N
b Wat krijg je volgens de zangeres als je een gezonde maaltijd eet?
©
OPDRACHT 1: Ontdek de delen van een bloemplant en hun functie Bekijk de afbeelding van de bloemplant.
a Benoem de delen van de bloemplant. Kies uit: blad – bloem – stengel – wortel b Kun je de delen van de bloemplant koppelen aan hun functie? Noteer de juiste letter-cijfercombinatie. bloemplant
delen bloemplant 1
1
a zorgen voor de voortplanting b vervoeren van water en mineralen in de plant c verdampen van water d opnemen van water en mineralen uit de bodem
2
2
3
3
4
4 1 12
functie
2
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 2 Energieomzettingen in organismen
3
4
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. bladeren – bloemen – stengels – wortels Een bloemplant bestaat uit 4 delen, elk met een eigen functie. - : nemen water en mineralen op uit de bodem - : vervoeren het opgenomen water en de mineralen in de plant - : - vervoeren het opgenomen water en de mineralen - verdampen het water - : zorgen voor de voortplanting
OPDRACHT 2: Ontdek waar planten hun energie vandaan halen
2 Bekijk de afbeelding van de plant.
Noteer de begrippen in de kaders. Kies uit:
IN
1 Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal.
©
VA N
bodem – glucose – koolstofdioxide – lucht – stralingsenergie – water – zon – zuurstofgas
mineralen
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 2 Energieomzettingen in organismen
13
3 Beantwoord de vragen. a Welke stoffen neemt de plant op
- uit de lucht?
- uit de bodem?
b Welke stof maakt de plant in het blad? c Welke stof komt daarbij vrij? 4 In de plant gebeurt er een stofomzetting. Je ziet hieronder een manier om dit voor te stellen.
a Noteer de begrippen op de juiste plaats. Kies uit:
glucose – koolstofdioxide – water – zuurstofgas
b Voor deze stofomzetting heeft de plant energie nodig. Noteer waar de plant de energie
IN
vandaan haalt.
VA N
c De plant zet die stralingsenergie van de zon om in een andere energievorm. Noteer deze energievorm. van stralingsenergie naar Het proces waarbij in de plant stralingsenergie wordt omgezet in chemische energie heet fotosynthese.
©
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. chemische energie – glucose – koolstofdioxide – stofomzetting – water – zon – zuurstofgas - Tijdens de fotosynthese gebeurt er in de plant: • een met stralingsenergie in bladgroenkorrels
uit de lucht
•
uit de bodem
energierijke stof
een energieomzetting: van stralingsenergie van de naar
14
komt vrij
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 2 Energieomzettingen in organismen
van de glucose
OPDRACHT 3: Bekijk hoe de energie- en stofomzetting in het blad gebeurt 1 Waar in het blad gebeuren de omzettingen? a Bekijk de afbeeldingen. b Beantwoord de vragen. 1
- Langs welke deeltjes van het blad neemt de plant koolstofdioxide op?
stralingsenergie
- Langs welke deeltjes van het blad geeft de plant zuurstofgas af? - In welke deeltjes van het blad gebeurt de energie- en stofomzetting?
IN
nerf
bladgroenkorrels afgifte van afgifte van zuurstofgas waterdamp via huidmondje via huidmondje
VA N
opname van koolstofdioxide via huidmondje huidmondje
water vervoerd door de nerven
2
koolstofdioxide
open huidmondjes
water
©
4
zuurstofgas
plantencel
gesloten huidmondjes
3 5
bladgroenkorrels
huidmondje
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 2 Energieomzettingen in organismen
15
Bladgroenkorrels zijn microscopisch kleine deeltjes van de plantencel waarin de fotosynthese gebeurt, op voorwaarde dat ze licht krijgen. Planten zonder bladgroenkorrels kunnen niet aan fotosynthese doen. 2 Je kunt de energie- en stofomzetting in het blad voorstellen met een model.
a Bekijk de afbeelding van het blad.
b Noteer de begrippen op de juiste plaats. Kies uit: bladgroenkorrel – glucose – huidmondje – koolstofdioxide – lucht – water – zon – zuurstofgas
blad blad
IN
cel inhethet cel in bladblad
VA N
stengel stengel
©
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. blad – bladgroenkorrels – cel – energieomzetting – glucose – huidmondjes – huidmondjes – koolstofdioxide – lucht – stofomzetting – stralingsenergie – water – zuurstofgas - In de
van het blad gebeurt
• een
.
• een
.
- De bladgroenkorrels bevinden zich in een
van het blad.
- Voor de stofomzetting wordt en de nerven van het
16
aangevoerd via de stengel .
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 2 Energieomzettingen in organismen
- Via de
komt
uit de
in het blad.
- De
van de zon wordt gebruikt om
(chemische energie) te vormen. - Via de
uit het blad komt
vrij in de omgeving. ´ Maak oefening 8 en 9.
OPDRACHT 4: Ontdek waar dieren hun energie vandaan halen Bekijk de afbeeldingen van de etende dieren.
4
2
VA N
1
IN
a Groepeer de dieren volgens het soort voedsel dat ze eten. Welke afbeeldingen passen bij elkaar?
5
3
6
©
b Plaats de nummers van de afbeeldingen bij de juiste groep. planteneters
vleeseters
c Markeer het juiste antwoord.
- Planten worden opgegeten door planteneters / vleeseters. - Planteneters / vleeseters eten planteneters. - Vleeseters worden opgegeten door planteneters / vleeseters.
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 2 Energieomzettingen in organismen
17
Vul de ontbrekende woorden in. - Een planteneter haalt zijn energie uit
.
- Een vleeseter haalt zijn energie uit
.
´ Maak oefening 10.
OPDRACHT 5: Ontdek waar mensen hun energie vandaan halen 1 Wat heb je deze ochtend gegeten? Noteer.
IN
Alles wat je eet of drinkt, noem je voedingsmiddelen.
VA N
2 Bekijk de voedingswaardetabel van 30 g Rice Krispies op de verpakking.
100 g
30 g
1643 kJ
493 kJ
387 kcal
116 kcal
Vetten
1.2 g
0.4 g
waarvan verzadigde vetzuren
0.4 g
0.1 g
Koolhydraten
86 g
26 g
waarvan suikers
7.9 g
2.4 g
Vezels
2.0 g
0.6 g
Eiwitten
7g
2.1 g
Zout
1g
0.30 g
©
Energie
verpakking
voedingswaardetabel
a Markeer de energiewaarde voor 30 g van dit voedingsmiddel in de voedingswaardetabel. b Noteer de energiewaarde voor 100 g ontbijtgranen. c Wat is de energiewaarde van - 200 g ontbijtgranen?
- 50 g ontbijtgranen?
d Welke eenheden worden gebruikt voor energie?
18
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 2 Energieomzettingen in organismen
Weetje - De grootheid energie stel je voor met het symbool E. - De hoofdeenheid is de joule. Deze wordt voorgesteld met het symbool J. - Op de voedingsmiddelenetiketten vind je kJ. Dit is 1000 J. 3 Onderzoek hoe je de energiewaarde van een stuk fruit bepaalt.
ONDERZOEK 1 Onderzoeksvraag Hoe kun je de energiewaarde van een banaan bepalen? 2 Hypothese: wat denk je?
IN
VA N
3 Benodigdheden: wat HEB JE nodig? een banaan een digitale balans fiche 1 in opzoekboekje A voedingswaardetabel van een banaan Voedingswaardetabel van 100 g banaan Energie Energie (kcal) Energie (kJ)
86 kcal 363 kJ
©
Voedingswaarde Water Eiwit Vet waarvan verzadigd vet waarvan enkelvoudig onverzadigd vet waarvan meervoudig onverzadigd vet Cholesterol Koolhydraten waarvan suikers Voedingsvezels
76,8 g 1,2 g 0,2 g 0,0 g 0,0 g 0,1 g 0,0 mg 18,8 g 18,2 g 2,0 g
4 Werkwijze: Hoe ga je aan de slag? 1 Verwijder de schil van de banaan. 2 Bepaal de massa van de banaan. Gebruik hiervoor fiche 1. Noteer de massa bij waarneming 1. 3 Zoek de energiewaarde voor 100 g banaan op in de tabel. Noteer bij waarneming 2. 4 Bereken de voedingswaarde van jouw banaan. Noteer het resultaat bij waarneming 3. 5 Lees de zinnen in het besluit. 6 Zet ze in de juiste volgorde door ze van 1 tot 3 te nummeren. ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 2 Energieomzettingen in organismen
19
5 Waarneming: Wat zie je? waarneming 1
m =
waarneming 2
waarneming 3
g
6 Besluit Je kunt de energiewaarde van een banaan bepalen door
de voedingswaarde voor 100 g banaan af te lezen op de voedingswaardetabel.
de voedingswaarde te berekenen voor de gemeten massa van jouw banaan.
de massa van de banaan te bepalen.
VA N
IN
7 Reflectie a Herlees je hypothese op p. 19. b Vergelijk deze met het besluit. Duid aan wat voor jou van toepassing is.
Ik had bijna hetzelfde idee.
Ik had een ander idee.
©
Ik had hetzelfde idee.
Vul de ontbrekende woorden in. 100 g – energiewaarde – eten – voedsel
Mensen halen hun energie uit voedingsmiddelen of
.
In de voedingswaardetabel lees je de
af.
Dat is de hoeveelheid opgeslagen chemische energie die vrijkomt bij het van
20
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 2 Energieomzettingen in organismen
van dat voedingsmiddel.
SYNTHESE Tijdens de fotosynthese gebeurt er in de plant: - een stofomzetting: met stralingsenergie in bladgroenkorrels koolstofdioxide
water
glucose
zuurstofgas
uit de lucht
uit de bodem
energierijke stof
komt vrij
- een energieomzetting: van stralingsenergie van de zon naar chemische energie van de glucose
IN
©
VA N
energierijk voedsel voor mensen en dieren
mensen
dieren
Wat heb je geleerd? Je kunt toelichten welke stoffen nodig zijn voor de fotosynthese. toelichten welke stoffen ontstaan bij de fotosynthese. toelichten aan welke voorwaarden voldaan moet zijn om aan fotosynthese te kunnen doen. het fotosyntheseproces uitleggen. uitleggen welke stofomzetting er in het blad gebeurt. uitleggen welke energieomzetting er in het blad gebeurt. uitleggen waar plant, dier en mens hun energie halen.
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 2 Energieomzettingen in organismen
21
3 VOEDSELRELATIES Wie is de moordenaar? Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal.
Dieren jagen op elkaar om te kunnen overleven. Wie eet wie? Noteer enkele voorbeelden.
IN
VA N
OPDRACHT 1: Ontdek hoe voedselrelaties voorgesteld worden 1 Bestudeer de voorstelling van voedselrelaties.
©
buizerd
kikker
slang
muis
A
sprinkhaan
rups
gras
22
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 3 voedselrelaties
konijn
a Benoem het aangeduide organisme A. b Markeer met groen op de afbeelding hoe ‘wordt opgegeten door’ voorgesteld wordt. c Door welk organisme wordt organisme A opgegeten? Noteer. d Hoe kun je de antwoorden op vraag a, b en c korter noteren?
wordt opgegeten door e Wat is de best mogelijke naam voor deze voorstelling? Markeer. een voedselketen – een voedselkringloop – een voedselpiramide – een voedselweb f Noteer 3 voedselketens die je ontdekt in de afbeelding op p. 22. -
IN
-
VA N
-
2 Bekijk opnieuw de voorstelling op p. 22.
a Markeer het juiste antwoord in de onderstaande zinnen.
©
Bij sommige organismen staan meerdere pijlen. Dit betekent dat het organisme voedsel is voor één organisme / meerdere organismen. Je telt dus één voedselketen / meerdere voedselketens. b Wat is de best mogelijke naam voor deze voorstelling? Markeer. een voedselketen – een voedselkringloop – een voedselpiramide – een voedselweb 3 Bekijk de voedselketen.
beukenblad
rosse woelmuis
torenvalk
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 3 voedselrelaties
23
a Noteer de organismen uit de voedselketen in de onderstaande voorstelling. Start onderaan in de driehoek. Hou rekening met de volgorde van de voedselketen.
ism
en
nee
mt
af.
He ta
ant al o
rga n
VA N
IN
b Wat is de best mogelijke naam voor deze voorstelling? Markeer. een voedselketen – een voedselkringloop – een voedselpiramide – een voedselweb
©
c Verklaar waarom de voorstelling deze vorm heeft.
Vul de ontbrekende woorden in. Voedselrelaties worden voorgesteld door: - - - ´ Maak oefening 11 en 12.
24
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 3 voedselrelaties
OPDRACHT 2: Ontdek de plaats van organismen in voedselrelaties 1 Bekijk de voedselketens.
bladluis
lieveheersbeestje
libel
eikenblad
regenworm
merel
sperwer
braambes
bij
spin
kikker
garnaal
kabeljauw
zeehond
©
algen
VA N
IN
vlierbesblad
a Bekijk het eerste organisme in elke voedselketen. b Markeer het juiste antwoord. Het eerste organisme in een voedselketen is altijd / soms / nooit een plant. 2 Bekijk het begrippenkader. afbeelding
organismen producenten
functies van de organismen maken energierijke stoffen
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 3 voedselrelaties
25
afbeelding
organismen
functies van de organismen
consumenten
halen energierijke stoffen uit andere organismen
opruimers
- halen energierijke stoffen uit afval - bij dit proces komen mineralen vrij
IN
a Noteer de begrippen uit kolom 2 in de juiste kaders.
VA N
mineralen
©
voedsel voor vrijkomen van
b Wat is de best mogelijke naam voor deze voorstelling? Markeer. een voedselketen – een voedselkringloop – een voedselpiramide – een voedselweb
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. consumenten – mineralen – opruimers – producent In de modellen van voedselrelaties is de eerste schakel in de voedselketen altijd de . Daarop volgen de
. halen hun energie uit afval en
maken ´ Maak oefening 13 en 14. 26
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 3 voedselrelaties
vrij voor de producenten.
SYNTHESE VOEDSELRELATIES
een verzameling van voedselketens die met elkaar verbonden zijn
VA N
een keten van organismen waarbij het ene organisme tot voedsel dient voor een ander organisme
VOEDSELWEB
IN
VOEDSELKETEN
VOEDSELKRINGLOOP
©
VOEDSELPIRAMIDE
een voorstelling van voedselrelaties waarbij rekening gehouden wordt met het aantal organismen
een gesloten voorstelling van voedselrelaties
Wat heb je geleerd? Je kunt een voedselketen, voedselweb, voedselkringloop ontleden. het verschil herkennen tussen een voedselketen, een voedselweb en een voedselkringloop. gegeven organismen zo ordenen dat ze een voedselketen vormen. de relatie tussen elke schakel van een voedselkringloop geven.
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 3 voedselrelaties
27
4 KRACHTEN Ontdek superkrachten via technologie Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal. Wat vind je van deze werkwijze?
IN
ONDERZOEK
VA N
OPDRACHT 1: Onderzoek welke krachten inwerken op een rollende bal
©
1 Onderzoeksvraag Wat verandert er bij een bal als je er een kracht op uitoefent? 2 Hypothese: wat denk je? De bal verandert van vorm. De bal beweegt. De bal blijft gewoon liggen. 3 Benodigdheden: wat heb je nodig? een bal een blad keukenpapier 4 Werkwijze: Hoe ga je aan de slag? 1 Leg de bal stil in het midden van de tafel. 2 Breng voorzichtig je voet onder de tafelpoot zodat de tafel kantelt. 3 Noteer wat je ziet bij waarneming 1. 4 Leg een blad keukenpapier in het midden van de tafel. 5 Leg de bal stil in het midden van het keukenpapier.
28
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 4 Krachten
6 Breng je voet weer onder de tafelpoot. 7 Rolt de bal zoals in waarneming 1 of gaat hij nu sneller of trager? Noteer je antwoord bij waarneming 2. 8 Wrijf over het tafelblad en over het papier. Noteer wat je voelt bij waarneming 3. 9 Vul het ontbrekende woord in het besluit aan. 5 Waarneming: Wat merk je? waarneming 1
waarneming 2
waarneming 3
6 Besluit
zwaartekracht
VA N
7 Reflectie
van de bal.
IN
Krachten hebben invloed op het
wrijvingskracht
©
In dit onderzoek maakte je kennis met de zwaartekracht. De bal wordt naar beneden getrokken door de aantrekkingskracht van de aarde. Daarnaast remt de wrijvingskracht de bal af. De bal wordt tegengehouden door het contact met de ondergrond. a b c d
Lees goed de uitleg in het begrippenkader. Hoe kun je het rollen van de bal verklaren? Doorstreep wat fout is: - De bal rolt over de tafel door de zwaartekracht / wrijvingskracht. - De bal rolt minder snel over de tafel door de zwaartekracht / wrijvingskracht. - De wrijvingskracht op het papier is groter / kleiner dan op het tafelblad. Herlees je hypothese op p. 28. Vergelijk deze met het besluit. Duid aan wat voor jou van toepassing is.
Ik had hetzelfde idee.
Ik had bijna hetzelfde idee.
Ik had een ander idee.
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 4 Krachten
29
Vul de ontbrekende woorden in. beweging – krachten – wrijvingskracht – zwaartekracht - Door
veranderen voorwerpen van
- De
.
is de aantrekkingskracht die de
aarde op voorwerpen uitoefent. - De
duwt tegen de beweging van het voorwerp in.
´ Maak oefening 15.
ONDERZOEK
VA N
1 Onderzoeksvraag Wat verandert er bij plasticine als je er een kracht op uitoefent?
IN
OPDRACHT 2: Onderzoek hoe krachten plasticine veranderen
©
2 Hypothese: WAT DENK JE DAT HET JUISTE ANTWOORD IS? De plasticine verandert niet van vorm. De plasticine verandert van vorm. De plasticine beweegt niet. De plasticine beweegt. 3 Benodigdheden: Wat heb je nodig? plasticine 4 Werkwijze: Hoe ga je aan de slag? 1 Maak een bol van de plasticine. 2 Leg de bol plasticine in het midden op je tafel. 3 Druk je vinger in het midden van de bol. 4 Markeer wat je ziet in waarneming 1. 5 Maak een worst van de plasticine.
30
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 4 Krachten
6 Trek aan de beide uiteinden van de worst. 7 Markeer wat je ziet in waarneming 2. 8 Vul het ontbrekende woord in het besluit aan. 5 Waarneming: Wat zie je? waarneming 1
In het midden van de bol wordt de plasticine dunner / dikker.
waarneming 2
In het midden wordt de worst dunner / dikker.
6 Besluit Krachten hebben een invloed op de
van de plasticine.
7 Reflectie
IN
In dit onderzoek maakte je kennis met de drukkracht: de plasticine wordt ingedrukt door je vinger.
VA N
Daarnaast trok je aan de plasticine, dan oefende je een trekkracht uit.
©
a Lees goed de uitleg in het begrippenkader. b Hoe kun je het vervormen van de plasticine verklaren? Kruis de juiste antwoorden aan. De plasticine wordt in het midden dunner door drukkracht. De plasticine wordt in het midden dunner door trekkracht. De plasticine wordt in het midden dikker door drukkracht. De plasticine wordt in het midden dikker door trekkracht. c Herlees je hypothese op p. 30. d Vergelijk deze met het besluit. Duid aan wat voor jou van toepassing is.
Ik had hetzelfde idee.
Ik had bijna hetzelfde idee.
Ik had een ander idee.
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 4 Krachten
31
Vul de ontbrekende woorden in. drukkracht – krachten – trekkracht – vorm - Door
veranderen voorwerpen van
.
- De
is de kracht die je uitoefent wanneer je op voorwerpen drukt.
- De
is de kracht die je uitoefent wanneer je aan voorwerpen trekt.
´ Maak oefening 16 en 17.
OPDRACHT 3: ontdek verschillende krachten in je leefomgeving
voorbeeld
IN
a Bekijk het voorbeeld in kolom 1. b Schrijf met je eigen woorden in kolom 2 hoe je de soorten krachten waarneemt. c Kruis de verandering bij het voorwerp aan in kolom 3. uitleg soort kracht - trekkracht
soort verandering
VA N
- zwaartekracht
bewegingsverandering vormverandering
vechtende judoka’s
©
- trekkracht
- wrijvingskracht
bewegingsverandering vormverandering
op reis met de caravan
- drukkracht
- wrijvingskracht
- zwaartekracht tegen de wind fietsen
32
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 4 Krachten
bewegingsverandering vormverandering
SYNTHESE KRACHTEN oorzaak van
soorten 1 drukkracht 2 trekkracht 3 wrijvingskracht 4 zwaartekracht
DRUKKRACHT
TREKKRACHT
VA N
VORMVERANDERING
IN
BEWEGINGSVERANDERING
WRIJVINGSKRACHT
©
ZWAARTEKRACHT
Wat heb je geleerd? Je kunt de soorten veranderingen die voorwerpen door krachten ondergaan voorspellen. de soorten veranderingen die voorwerpen door krachten ondergaan uitleggen. de soorten krachten aanduiden bij een situatie uit je leefomgeving. in je eigen woorden uitleggen hoe je verschillende soorten krachten waarneemt bij een situatie uit je leefomgeving.
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — 4 Krachten
33
NU IS HET JOUW BEURT 1 Bekijk de afbeeldingen van de energiebronnen.
a Benoem de energiebronnen in kolom 2.
b Zijn dit duurzame energiebronnen? Plaats een kruisje in de juiste kolom. afbeelding
energiebron
duurzaam
niet-duurzaam
IN
VA N
©
2 Leg in je eigen woorden uit wat het verschil is tussen duurzame en niet-duurzame energiebronnen.
34
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — Nu is het jouw beurt
3 Kruis alle energievormen aan die je herkent op de afbeelding.
potentiële energie elektrische energie kinetische energie thermische energie chemische energie stralingsenergie
potentiële energie elektrische energie kinetische energie thermische energie chemische energie stralingsenergie
potentiële energie elektrische energie kinetische energie thermische energie chemische energie stralingsenergie
energievormen
IN
4 Kijk rond in de klas. Noteer voor elke energievorm een voorbeeld. voorbeeld in de klas
potentiële energie
VA N
elektrische energie
©
thermische energie
kinetische energie
chemische energie
stralingsenergie
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — Nu is het jouw beurt
35
5 Noteer de energieomzetting die je op de afbeelding herkent.
1
+
2
©
2
VA N
IN
1
6 Plaats een kruisje onder de technische toepassingen waarbij elektrische energie wordt omgezet in kinetische energie.
elektrische boormachine
36
grasmachine op benzine
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — Nu is het jouw beurt
elektrische blender
elektrische fiets
7 Bekijk de energielabels van 2 verschillende tv-toestellen.
TV 1
a Markeer het juiste antwoord. - Tv 1 is duurzamer dan tv 2. - Tv 1 is minder duurzaam dan tv 2.
TV 2
b Leg uit hoe je tot je antwoord komt.
IN
VA N
8 Bekijk de gekleurde pijlen op de afbeelding.
a Welk proces wordt voorgesteld?
©
b Lees de zinnen. 1 De plant neemt met de wortels water en mineralen uit de bodem op. 2 De plant neemt via de huidmondjes in het blad koolstofdioxide op. 3 De plant gebruikt stralingsenergie van de zon. 4 De plant maakt in de bladgroenkorrels glucose. 5 Daarbij komt zuurstofgas vrij. c Noteer in elk cirkeltje op de afbeelding het juiste cijfer.
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — Nu is het jouw beurt
37
9 Bekijk de afbeelding van de serre. a Wanneer gebruikt een tuinbouwer kunstlicht in zijn serres?
b Waarom moet kunstlicht gebruikt worden als er geen daglicht is?
10 Maak met een schema duidelijk waar een dier zijn energie kan halen. Kies uit.
IN
planten – planteneter – vleeseter
©
VA N
11 Bekijk de verschillende voorstellingen van voedselrelaties.
a Plaats een kruisje onder de afbeelding die een voedselweb voorstelt. b Leg uit waaraan je kunt zien dat deze afbeelding een voedselweb is. - -
38
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — Nu is het jouw beurt
12 Op een zware onweersdag waait een boom in je tuin omver. Je vindt honderden rupsen rond de boom. In de buurt fladderen 3 hongerige koolmezen op en neer.
IN
Hoe ziet de voedselpiramide van de omschreven situatie eruit? Plaats een kruisje onder de juiste voorstelling.
13 Wat is het verschil tussen een voedselketen, voedselweb, voedselpiramide en voedselkringloop? Vul de ontbrekende woorden in. Kies uit:
VA N
mineralen – opruimers – voedselbron – voedselketen – voedselkringloop – voedselpiramide – voedselweb - Een
is een gesloten voorstelling van voedselrelaties.
Het is de enige voorstelling waarin de
en de
voorkomen.
is een verzameling voedselketens.
©
- Een - In een
wordt het aantal organismen uit een voedselketen
voorgesteld. - In een
wordt voorgesteld welk organisme een is voor een ander organisme.
14 Zijn de volgende stellingen over voedselrelaties juist of fout? Plaats een kruisje in de juiste kolom. stelling
juist
fout
1 Een voedselkringloop is een gesloten voedselketen. 2 In een voedselkringloop komen opruimers en mineralen voor. 3 In een voedselpiramide komen opruimers en mineralen voor. 4 Een voedselweb is een verzameling van voedselketens die met elkaar verbonden zijn.
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — Nu is het jouw beurt
39
15 Hoe merk je op deze afbeeldingen de uitwerking van de wrijvingskracht en de zwaartekracht? a Bekijk de afbeeldingen. b Noteer de antwoorden in de tabel.
gewichtheffen met een kettlebell
zwaartekracht
zwaartekracht
IN
vallende bladeren
wrijvingskracht
wrijvingskracht
©
VA N
16 Bekijk de voorbeelden in kolom 1. a Markeer de soorten krachten die inwerken op het voorwerp in kolom 2. b Leg jouw keuze uit in kolom 3. voorbeeld
soort kracht
uitleg soort verandering
- drukkracht
- trekkracht
airbag bij botsing
40
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — Nu is het jouw beurt
voorbeeld
soort kracht
uitleg soort verandering
- drukkracht
- trekkracht
oefenen met weerstandsband
VA N
IN
17 Je neemt deel aan een winkelwagenrace. Welke krachten hebben invloed op de winkelwagen?
a Noteer de krachten in kolom 1.
b Kun je tips bedenken zodat je met deze krachten de race wint? Noteer per kracht 1 tip in kolom 2.
©
Welke kracht?
Wat moet je doen om te winnen?
´ Verder oefenen? Ga naar
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — Nu is het jouw beurt
41
© VA N IN
WOORDENLIJST hoofdstuk
woord
verklaring Microscopisch klein deeltje van een plantencel waarin de fotosynthese gebeurt
1
campagne
Actie
1
chemische energie
Energie die opgeslagen zit in voeding en andere energierijke stoffen
3
consument
Organisme dat zich voedt met andere organismen
4
drukkracht
De kracht die je uitoefent wanneer je op voorwerpen drukt
1
duurzame energiebron
Een hernieuwbare energiebron zoals de zon
1
elektrische energie
Energie die ontstaat door snel bewegende geladen deeltjes
IN
bladgroenkorrel
2
Laat je zien hoe zuinig, milieuvriendelijk en/of energiebesparend een toestel of gebouw is
energieverbruik
De hoeveelheid energie die gebruikt is
fotosynthese
Proces waarbij groene planten uit water en koolstofdioxide, met behulp van stralingsenergie van de zon, glucose vormen en waarbij zuurstofgas vrijkomt
2
functie
Taak
2
glucose
1
hernieuwbaar
Wat hernieuwd of verlengd kan worden
huidmondje
Een microscopisch kleine opening, meestal aan de onderkant van een blad van een landplant
1
2 1 4 1
©
2
VA N
energielabel
1
kinetische energie kracht niet-duurzame enegiebron
Een soort suiker, een belangrijke bron van energie
Energie die een bewegend lichaam of voorwerp heeft Door krachten veranderen voorwerpen van beweging of vorm. Een niet-hernieuwbare energiebron zoals aardolie
opruimer
Organisme dat zich voedt met afgestorven resten van andere organismen en zo mineralen vrijmaakt voor de producenten
2
organisme
Een levend wezen zoals een plant, dier en mens
1
potentiële energie
Opgeslagen energie die mogelijk kan overgaan in een andere energievorm
3
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — WOORDENLIJST
43
2
proces
Een aaneenschakeling van veranderingen in de natuur
3
producent
Organisme dat zelf energierijke voedingsstoffen vormt
1
potentiële energie
Opgeslagen energie die mogelijk kan overgaan in een andere energievorm
2
relatie
Verband
1
stralingsenergie
Energie in de vorm van licht en andere stralingsbronnen
1
thermische energie
Energie die de deeltjes van een stof bezitten als gevolg van een temperatuurwijziging
4
trekkracht
De kracht die je uitoefent wanneer je aan voorwerpen trekt
2
voedings middelen
Alles wat je eet en drinkt
3
voedselketen
Een keten van organismen waarbij het ene organisme tot voedsel dient voor een ander organisme
voedsel kringloop
Een gesloten voorstelling van voedselrelaties, de enige voorstelling van voedselrelaties waarin de opruimers en mineralen voorkomen Een voedselketen waarbij rekening wordt gehouden met het aantal organismen
voedselweb
Een verzameling van voedselketens die met elkaar verbonden zijn
4
wrijvingskracht
Duwt tegen de beweging van het voorwerp in
4
zwaartekracht
De aantrekkingskracht die de aarde op voorwerpen uitoefent
3
©
voedselpiramide
3
44
Stoffen uit voedingsmiddelen die ons lichaam nodig heeft om te functioneren
IN
3
voedingsstoffen
VA N
2
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — WOORDENLIJST
IN
VA N
©
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — WOORDENLIJST
45
46
IN
VA N
©
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — WOORDENLIJST
KNIPBLAD
VA N ©
✁
IN
p. 4 opdracht 2
ENERGIE en krachten RONDOM ONS — knipblad
47
© VA N IN
MICROSCOOP EN DIDDIT
VA N
IN
het onlineleerplatform bij MicroScoop
Leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.
Š
Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook voor jou oefeningen klaarzetten.
Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.
Benieuwd hoe ver je al staat met oefenen en opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.
Hier vind je het lesmateriaal per hoofdstuk (o.a. videobestanden, extra lesmateriaal).
Š
VA N
IN
Frieda Goossens Nathalie Lapere Sofie Timmerman Catherine Van Nevel
Leer zoals je bent Ontdek het onlineleerplatform: diddit. Vooraan in dit boek vind je de toegangscode, zodat je volop kunt oefenen op je tablet of computer. Activeer snel je account op www.diddit.be en maak er een geweldig schooljaar van!
ISBN 978-90-306-9602-5 594606
vanin.be
micro scoop
Š
VA N
IN
Het metroplan van je lichaam
1 Bouw van het lichaam 2 Ademhalingsstelsel 3 Spijsverteringsstelsel 4 Transportstelsel 5 Uitscheidingsstelsel
Naam:
Klas:
1 BOUW VAN HET LICHAAM Ontdek hoe je organen kunt namaken Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal. a Waarom zal dit volgens jou belangrijk worden in de toekomst?
VA N
IN
b Noteer waarom jij een / geen orgaan in je lichaam zou laten inplanten.
OPDRACHT 1: Ontdek de twee grote delen van het lichaam Bekijk de afbeelding van de jongen.
©
Noteer bij elke pijl het juiste begrip. Kies uit: kop – romp met ledematen
1 2
Het metroplan van je lichaam — 1 BOUW VAN HET LICHAAM
1
Vul de woorden uit opdracht 1 hier in. Het lichaam van een mens bestaat uit 2 grote delen: - -
OPDRACHT 2: Ontdek de inwendige bouw van een lichaam 1 Bekijk de afbeeldingen van de zoogdieren. a Noteer welke zoogdieren je afgebeeld ziet. b Met welk zoogdier kun je de verschillende organen bij de mens vergelijken? Markeer. 1
IN
2
3
VA N
©
2 Bekijk de afbeelding van het rompmodel van de mens.
a Plaats in de cirkels - R voor rechterzijde van het lichaam. - L voor linkerzijde van het lichaam. b Noteer de woorden borstholte en buikholte in de juiste kaders. c Kleur het middenrif blauw.
2
Het metroplan van je lichaam — 1 BOUW VAN HET LICHAAM
Vul de woorden uit vraag 2 hier in. De romp wordt door het middenrif in 2 grote delen verdeeld: - - 3 Bekijk de afbeeldingen van de inwendige organen. a Noteer de naam van elk aangeduid orgaan. Kies uit: BORSTHOLTE: bloedvaten – hart – longen – luchtpijp – slokdarm BUIKHOLTE: bloedvaten – dikke darm – dunne darm – lever – maag – nieren – slokdarm – urineblaas – urinebuis – urineleiders Organen in de BORSTHOLTE 1
IN
3
5
2
VA N
3
2
©
1
4
4 5 6 7 8 9 10
Organen in de BUIKHOLTE 6 7
8
9
10
Het metroplan van je lichaam — 1 BOUW VAN HET LICHAAM
3
Organen in de BUIKHOLTE (vervolg) 11 15
12 13 11
14 15
IN
12
VA N
13
14
©
b Omcirkel bij vraag a de inwendige organen - die tot het ademhalingsstelsel behoren in het blauw. - die tot het transportstelsel behoren in het rood. - die tot het spijsverteringsstelsel behoren in het groen. - die tot het uitscheidingsstelsel behoren in het geel. Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. bloedvaten – bloedvaten – dikke darm – dunne darm – hart – lever – longen – luchtpijp – maag – nieren – slokdarm – slokdarm – urineblaas – urinebuis – urineleider De inwendige organen van de mens kun je opsplitsen in twee holten: - BORSTHOLTE: - BUIKHOLTE: ´ Maak oefening 1, 2, 3 en 4. 4
Het metroplan van je lichaam — 1 BOUW VAN HET LICHAAM
SYNTHESE DE 2 GROTE DELEN VAN HET LICHAAM - kop - romp met ledematen INWENDIGE ORGANEN
STELSELS
IN
1 BORSTHOLTE luchtpijp ademhalingsstelsel longen hart transportstelsel bloedvaten slokdarm spijsverteringsstelsel
©
VA N
MIDDENRIF: verdeelt de romp in 2 grote delen of holtes 2 BUIKHOLTE slokdarm maag lever spijsverteringsstelsel dunne darm dikke darm nieren urineleiders urineblaas uitscheidingsstelsel urinebuis bloedvaten transportstelsel
Wat heb je geleerd? Je kunt de 2 grote delen van het lichaam benoemen. de 2 grote delen van het lichaam herkennen op een afbeelding. benoemen in welke 2 holtes de romp verdeeld is. de borstholte herkennen op een afbeelding. de buikholte herkennen op een afbeelding. de inwendige organen van de borstholte herkennen op een afbeelding. de inwendige organen van de borstholte benoemen op een afbeelding. de inwendige organen van de buikholte herkennen op een afbeelding. de inwendige organen van de buikholte benoemen.
Het metroplan van je lichaam — 1 BOUW VAN HET LICHAAM
5
2 ADEMHALINGSSTELSEL Wat gebeurt er bij jou tijdens het ademhalen? Luister naar de instructies van je leerkracht.
Wat voel je allemaal?
IN
VA N
OPDRACHT 1: Ontdek de organen van het ademhalingsstelsel Bekijk de afbeelding van het ademhalingsstelsel. Benoem de aangeduide organen. Kies uit:
1 2
©
keelholte – linkerlong – longblaasjes – luchtpijp – luchtpijptak – mondholte – neusholte – rechterlong
3 4 5 6 7
´ Maak oefening 5.
6
Het metroplan van je lichaam — 2 Ademhalingsstelsel
OPDRACHT 2: Ga na welke weg de lucht aflegt 1 Ontdek waar de opname van lucht start. a Neem een plastic zakje. b Ga rechtop zitten. c Houd je mond dicht. d Duw 1 neusgat dicht met je wijsvinger. e Houd de opening van het plastic zakje tegen je andere neusgat. f Adem enkele keren goed in en uit. g Plaats een kruisje in de juiste kolom. plastic zakje
vergroot
verkleint
bij inademen
IN
bij uitademen
VA N
2 Bekijk de afbeelding van het ademhalingsstelsel. a Teken op de afbeelding met een blauwe pijl de weg die de lucht aflegt tijdens het inademen. b Noteer het cijfer van elk ademhalingsorgaan op de juiste plaats.
©
Kies uit:
1 neusholte 2 keelholte 3 mondholte 4 luchtpijp
5 luchtpijptak 6 linkerlong 7 rechterlong 8 longblaasjes
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. keelholte – longblaasjes – luchtpijp – luchtpijptak – mondholte – neusholte De weg die ingeademde lucht volgt: of
→
→
→ →
´ Maak oefening 6.
Het metroplan van je lichaam — 2 Ademhalingsstelsel
7
OPDRACHT 3: Onderzoek het verschil tussen ingeademde lucht en uitgeademde lucht Een groep studenten voerde enkele proefjes uit. In de onderstaande tabel vind je de resultaten terug die ze noteerden. a Bekijk hun waarnemingen.
kenmerken zuurstofgas
koolstofdioxide
ingeademde lucht
weinig
18°C
20 %
0,04 %
uitgeademde lucht
veel
32°C
16 %
4%
IN
temperatuur
Markeer het juiste antwoord. - Ingeademde lucht bevat meer / minder waterdamp dan uitgeademde lucht. - Ingeademde lucht is warmer / kouder dan uitgeademde lucht. - Ingeademde lucht bevat meer / minder zuurstofgas dan uitgeademde lucht. - Ingeademde lucht bevat meer / minder koolstofdioxide dan uitgeademde lucht.
´ Maak oefening 7.
VA N
b
waterdamp
©
OPDRACHT 4: Ontdek wat er in de longblaasjes gebeurt 1 Bekijk de afbeelding van een model dat longblaasjes voorstelt. a Wat stellen de pingpongballetjes voor? b Wat stelt het netje voor? c Wat stelt de grote blauwe buis voor? d Wat stellen de witte buisjes voor? 2 Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal. Wat gebeurt er ter hoogte van de longblaasjes? Markeer. - - - -
8
Zuurstofgas gaat van het longblaasje naar het bloedvat. Koolstofdioxide gaat van het bloed naar het longblaasje. Koolstofdioxide gaat van het longblaasje naar het bloedvat. Zuurstofgas gaat van het bloed naar het longblaasje.
Het metroplan van je lichaam — 2 Ademhalingsstelsel
Ter hoogte van de longblaasjes gebeurt een gaswisseling. Dit is het uitwisselen van gassen tussen de lucht in de longen en het bloed in de bloedvaten. 3 Bekijk de afbeelding van het longblaasje. a Doorstreep in de tekst wat fout is. - De rode kleur stelt de lucht / het bloed voor. - De blauwe kleur stelt de lucht / het bloed voor. b Trek een pijl en benoem het longblaasje. c Trek een pijl en benoem het bloedvat. d Plaats het juiste begrip bij de gekleurde pijlen hieronder. Kies uit:
IN
ingeademde lucht – koolstofdioxide – uitgeademde lucht – zuurstofgas ➜ ➜ ➜
VA N
➜
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats.
©
gaswisseling – koolstofdioxide – zuurstofgas
Doorheen de wand van een longblaasje en een bloedvat vindt er een plaats. Tijdens dit proces gaat: - van het longblaasje naar het bloed. - van het bloed naar het longblaasje. ´ Maak oefening 8 en 9.
Het metroplan van je lichaam — 2 Ademhalingsstelsel
9
SYNTHESE ADEMHALINGSORGANEN EN HUN FUNCTIES
neusholte / mondholte
keelholte
longen met longblaasjes
luchtpijp
opnemen en afgeven van zuurstofgas en koolstofdioxide
vervoer van lucht
keelholte
luchtpijp
luchtpijptak
longblaasje
VA N
neusholte / mondholte
IN
DE WEG VAN INGEADEMDE LUCHT
GASWISSELING
LONGEN
©
doorheen dunne wand LONGBLAASJE
IN
UIT
ZUURSTOFGAS gaat van het longblaasje naar het bloed
KOOLSTOFDIOXIDE gaat van het bloed naar het longblaasje
doorheen dunne wand BLOEDVAT
BLOED
gaswisseling: uitwisselen van zuurstofgas en koolstofdioxide tussen de lucht in de longen en het bloed in de bloedvaten 10
Het metroplan van je lichaam — 2 Ademhalingsstelsel
©
VA N
IN
Wat heb je geleerd? Je kunt de ademhalingsorganen aanduiden op een afbeelding. de ademhalingsorganen benoemen op een afbeelding. de weg die de lucht aflegt tijdens het inademen aanduiden met pijltjes op een afbeelding. de weg die de lucht aflegt tijdens het uitademen aanduiden met pijltjes op een tekening. op een afbeelding met pijltjes aanduiden welke gassen er afgegeven worden ter hoogte van een longblaasje. op een afbeelding met pijltjes aanduiden welke gassen er opgenomen worden ter hoogte van een longblaasje. op een afbeelding met pijltjes aanduiden welke gassen er afgegeven worden ter hoogte van een bloedvat. op een afbeelding met pijltjes aanduiden welke gassen er opgenomen worden ter hoogte van een bloedvat. de gassen noteren die worden opgenomen ter hoogte van een longblaasje. de gassen noteren die worden afgegeven ter hoogte van een longblaasje. de gassen noteren die worden opgenomen ter hoogte van een bloedvat. de gassen noteren die worden afgegeven ter hoogte van een bloedvat. noteren welk proces er plaatsvindt in de longblaasjes. de functie van het ademhalingsstelsel uitleggen.
Het metroplan van je lichaam — 2 Ademhalingsstelsel
11
3 SPIJSVERTERINGSSTELSEL
VA N
IN
Hoe ontbijt jij?
a Wat heb jij deze ochtend gegeten?
b Waarom is ontbijten belangrijk?
©
Alles wat je eet en drinkt, noem je voedingsmiddelen. Daaruit haal je tijdens de spijsvertering heel wat belangrijke stoffen die je lichaamscellen nodig hebben: de voedingsstoffen. Ze voorzien het lichaam van bouwstoffen, brandstoffen en beschermstoffen.
12
Het metroplan van je lichaam — 3 Spijsverteringsstelsel
OPDRACHT 1: Ontdek de organen van het spijsverteringsstelsel
Bekijk de afbeelding van het spijsverteringsstelsel. Benoem de aangeduide organen. Kies uit: aarsopening - alvleesklier – blinde darm – dikke darm – dunne darm – galblaas – keelholte – lever – maag – mondholte – slokdarm
1
6
IN
7
2
4
9 10
11
©
5
VA N
3
8
OPDRACHT 2: Ga na welke weg het voedsel aflegt 1 Bekijk de afbeelding van het spijsverteringsstelsel.
Duid met groene pijlen de weg aan die het voedsel aflegt.
2 Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal. a Waar start de vertering? b Waar eindigt de vertering?
Het metroplan van je lichaam — 3 Spijsverteringsstelsel
13
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. aarsopening – dikke darm – dunne darm – keelholte – maag – mondholte – slokdarm De weg die voedsel aflegt: → →
→ → →
→
´ Maak oefening 11, 12 en 13.
OPDRACHT 3: Ontdek wat er gebeurt met het voedsel in de verschillende organen
VA N
IN
1 Ga na wat er gebeurt met het voedsel in de mondholte.
neusholte
©
voedselbrok huig keelholte
mondholte
strotklep
tong speekselklieren speekselklieren luchtpijp
slokdarm
a Bekijk de afbeelding. b Duid op de afbeelding met een blauwe pijl aan waar de voedselbrok naartoe moet. c Doorstreep wat fout is in de onderstaande zinnen: - In de mond wordt het voedsel vermengd met het speeksel / de tong / de tanden. - In de mond wordt het voedsel verplaatst door het speeksel / de tanden / de tong. d Welk orgaan brengt het voedsel naar de maag?
14
Het metroplan van je lichaam — 3 Spijsverteringsstelsel
2 Ga na wat er gebeurt met de voedseldeeltjes in de maag. a Kleur op de afbeelding de maag in het oranje.
IN
b Markeer hieronder de taken van de maag. - het voedsel vasthouden - het opgenomen voedsel verder verkleinen - het voedsel kneden en vermengen met maagzuur - het voedsel terugsturen
VA N
3 Bekijk op de afbeelding wat er gebeurt met de voedingsstoffen in de dunne darm.
©
bloedvaten
dunne darm
dunne darm
dikke darm
verteerde voedingsstoffen niet-verteerde voedingsstoffen vezels
Het metroplan van je lichaam — 3 Spijsverteringsstelsel
15
a Welke stoffen zijn aanwezig in de dunne darm? Noteer.
b Welke stoffen gaan doorheen de wand van de dunne darm? Noteer.
c Waar komen deze stoffen terecht? Noteer.
d Welke stoffen blijven in de dunne darm? Noteer.
IN
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats.
VA N
bloed – darmwand – dunne darm – kneden – maag – mondholte – slokdarm – vermengen – verteren – voedingsmiddelen – voedingsstoffen De spijsvertering heeft als taak het verkleinen van tot verteerde . Deze zijn klein genoeg om in het te worden opgenomen. - Het voedsel wordt in de verkleind door de tanden,
©
tong en speeksel.
- De brengt het voedsel naar de . - De maag zorgt voor het
en van voedsel met
het zure maagsap. Daardoor worden sommige stoffen uit het voedsel verder verkleind. - Vervolgens komt het voedsel in de . Hier eindigt de vertering. De verteerde voedingsstoffen kunnen nu doorheen de van de dunne darm. Zo komen ze in het bloed terecht.
is het verkleinen van voedingsmiddelen tot verteerde
voedingsstoffen zodat ze doorheen de wand van de dunne darm kunnen worden opgenomen in het bloed.
16
Het metroplan van je lichaam — 3 Spijsverteringsstelsel
4 Ga na wat er gebeurt met de onverteerde voedingsstoffen en vezels in de dikke darm. De dunne darm heeft niet alles kunnen verkleinen. a Bekijk opnieuw de afbeelding op p. 15. b Waar gaan de overgebleven voedingsstoffen en vezels naartoe? Markeer. Ze schuiven naar de lever / dikke darm / galblaas / alvleesklier. c Welke taak heeft de dikke darm? Markeer. - de niet-verteerde voedingsstoffen en vezels pletten - water onttrekken uit de niet-verteerde voedingsstoffen en vezels - de niet-verteerde voedingsstoffen en vezels verspreiden in het lichaam d Welke vaste stoffen verlaten op het einde van de dikke darm het lichaam? Doorstreep wat fout is: urine / uitwerpselen. e Via welk orgaan verlaten deze stoffen het lichaam?
IN
f Duid dit aan met een bruine pijl op de afbeelding van de dunne darm.
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats.
VA N
aarsopening – dikke darm – niet-verteerde voedingsstoffen – uitwerpselen – vaste stoffen – vezels De niet-verteerde voedingsstoffen en bewegen verder richting de . Deze darm haalt water uit de
en vezels. Daardoor ontstaan er die het lichaam verlaten onder de vorm van . Deze worden verwijderd via de .
©
´ Maak oefening 14 en 15.
Het metroplan van je lichaam — 3 Spijsverteringsstelsel
17
SYNTHESE
MOND IN
voedingsmiddelen
verkleinen verplaatsen vermengen
mondholte slokdarm
maag
verteerde voedingsstoffen
VA N
IN
dunne darm
EINDE VERTERING
BEGIN AFVALVERWERKING
dikke darm
water onttrekken
vaste stoffen
aarsopening
verwijderen van uitwerpselen
©
onverteerde voedingsstoffen + vezels
UIT
verteren = het verkleinen van voedingsmiddelen tot verteerde voedingsstoffen zodat ze doorheen de wand van de dunne darm kunnen worden opgenomen in het bloed Wat heb je geleerd? Je kunt voorbeelden van voedingsmiddelen opsommen. de spijsverteringsorganen aanduiden op een afbeelding. de spijsverteringsorganen benoemen op een afbeelding. vertellen wat er gebeurt in de mondholte. vertellen welk orgaan het voedsel verplaatst naar de maag. vertellen wat er gebeurt in de maag. vertellen wat er gebeurt in de dunne darm. vertellen wat er gebeurt in de dikke darm. de functie van het spijsverteringsstelsel toelichten. uitleggen wat verteren is. 18
Het metroplan van je lichaam — 3 Spijsverteringsstelsel
4 TRANSPORTSTELSEL Ontdek de weg van het bloed Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal.
a Wanneer moeten mensen bloed krijgen?
N
IN
b Ken jij iemand die bloed geeft? Wie?
©
VA
c Zou jij dit doen? Waarom wel / waarom niet?
OPDRACHT 1: Ontdek de organen van het transportstelsel Benoem de ingekleurde organen op de afbeelding.
Het metroplan van je lichaam — 4 Transportstelsel
19
Vul de organen uit opdracht 1 in op de juiste plaats. Het zorgt ervoor dat het bloed via de doorheen het lichaam stroomt. ´ Maak oefening 16.
OPDRACHT 2: Ontdek de organen van het transportstelsel en hun functie 1 Ga na waar je het best je hartslag kunt voelen.
VA N
b Waar voel je dit het best? Markeer. buik – hals – hoofd – linkerborst
IN
a Buig 10 keer snel door je benen en tik de grond. Omschrijf wat je daarna voelt.
2 Bekijk de afbeelding van de verschillende bloedvaten.
a Door welke organen stroomt je bloed?
©
b Benoem de verschillende soorten bloedvaten.
haarvaten (A)
slagader
ader
orgaan (B)
20
Het metroplan van je lichaam — 4 Transportstelsel
c Doorstreep wat fout is in de onderstaande zinnen. - De slagaders laten het bloed van het hart naar de organen / weg van de organen stromen. - De aders laten het bloed van de organen terug naar het hart / weg van het hart stromen. - De haarvaten zijn de fijnste / dikste bloedvaten rond een orgaan. Doorheen de wand worden zuurstofgas en voedingsstoffen afgegeven / opgenomen. Uit de lichaamscellen worden koolstofdioxide en afvalstoffen afgegeven / opgenomen. Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. aders – afvalstoffen – haarvaten – hart – koolstofdioxide – rondpompen – slagaders – voedingsstoffen – zuurstofgas Functies organen transportstelsel: - : zorgt voor het van het bloed
IN
- soorten bloedvaten:
1 : laten het bloed stromen van het hart naar de organen 2 : laten het bloed terugstromen van de organen naar het hart
VA N
3 : fijnste bloedvaten rond een orgaan. Doorheen de wand worden en afgegeven. Uit de lichaamscellen worden en opgenomen.
©
´ Maak oefening 17.
OPDRACHT 3: Ga na welke stoffen door het bloed worden vervoerd 1 Bekijk de soorten bloedsomlopen. a Lees de zinnen naast de afbeeldingen. Doorstreep wat fout is. De bloedsomloop tussen het hart en de longen / de andere organen is de kleine / grote bloedsomloop.
longen
lever
De bloedsomloop tussen het hart en de longen / de andere organen is de kleine / grote bloedsomloop.
longen
lever darmen nieren
darmen nieren
Het metroplan van je lichaam — 4 Transportstelsel
21
2 Ga na welke organen stoffen vervoeren in het lichaam. a Markeer de juiste antwoorden op de vragen naast de afbeelding. – Waar neemt het bloed zuurstofgas op? maag – nieren – longen – Waar geeft het bloed koolstofdioxide af? maag – nieren – longen – Waar neemt het bloed voedingsstoffen op? maag – nieren – dunne darm
IN
– Waar geeft het bloed afvalstoffen af? longen – nieren – dunne darm
VA N
b Onderstreep hieronder - in het groen de stoffen die worden afgegeven door het bloed. - in het rood de stoffen die worden opgenomen in het bloed. afvalstoffen – koolstofdioxide – voedingsstoffen – zuurstofgas
©
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats.
afvalstoffen – grote – kleine – koolstofdioxide – transport – voedingsstoffen – zuurstofgas Er zijn 2 soorten bloedsomlopen: - bloedsomloop: tussen het hart en de longen - bloedsomloop: tussen het hart en de andere organen Het bloed zorgt voor vervoer of
van stoffen doorheen het lichaam:
- Het geeft en af aan de lichaamscellen. - Het neemt en op uit de lichaamscellen. ´ Maak oefening 18 en 19.
22
Het metroplan van je lichaam — 4 Transportstelsel
SYNTHESE ORGAAN
FUNCTIE
HET HART
haarvaten (A)
rondpompen van het bloed doorheen het lichaam
slagader
orgaan (B)
IN
DE BLOEDVATEN haarvaten (A)
haarvaten (A) slagader
orgaan (B)
slagader
©
ader
slagader
bloed weg van het hart naar de organen laten stromen
VA N
ader
bloed van de organen terug naar het hart laten stromen
orgaan (B)
ader
Doorheen de wand van het haarvat worden - voedingsstoffen en zuurstofgas afgegeven aan de lichaamscellen. - koolstofdioxide en afvalstoffen opgenomen uit de lichaamscellen. haarvat
Het metroplan van je lichaam — 4 Transportstelsel
23
2 SOORTEN BLOEDSOMLOPEN GROTE BLOEDSOMLOOP = tussen het hart en de organen
longen
longen
IN
KLEINE BLOEDSOMLOOP = tussen het hart en de longen
lever
lever
VA N
darmen nieren
©
nieren
darmen
transport = het bloed in de bloedvaten zorgt voor het vervoer van stoffen doorheen het hele lichaam Wat heb je geleerd? Je kunt de organen van het transportstelsel benoemen op een afbeelding. de organen van het transportstelsel benoemen. het hart herkennen op een afbeelding. de taak van het hart omschrijven. de soorten bloedvaten herkennen op een afbeelding. de soorten bloedvaten benoemen. de taak van elke soort bloedvat omschrijven. noteren welke stoffen door het bloed kunnen worden afgegeven. noteren welke stoffen door het bloed kunnen worden opgenomen. de functie van het transportstelsel uitleggen.
24
Het metroplan van je lichaam — 4 Transportstelsel
5 UITSCHEIDINGSSTELSEL Ontdek hoe men zweet onderzoekt Bekijk het filmpje bij het onlinelesmateriaal.
Wanneer ga jij héél erg zweten?
IN
OPDRACHT 1: Ontdek welke afvalstoffen je lichaam verwijdert
VA N
Neem het knipblad op p. 41. a Knip de afbeeldingen uit.
b Kleef de afbeelding bij de juiste activiteit in rij 1.
©
c Welke afvalstof verlaat het lichaam? Noteer in rij 3.
activiteit
iemand die sport
iemand die moet plassen
iemand die aan het (uit)ademen is
afvalstof
en
Vul de zin aan. Het lichaam verwijdert , , en
.
Het metroplan van je lichaam — 5 Uitscheidingsstelsel
25
OPDRACHT 2: Ontdek de uitscheidingsorganen en hun functie 1 Bekijk de afbeelding van het longblaasje. a Vul de ontbrekende begrippen in op de juiste plaats. Kies uit: ingeademde lucht – uitgeademde lucht – waterdamp – koolstofdioxide – koolstofdioxide – zuurstofgas – zuurstofgas
=
=
+
VA N
IN
b Welke stoffen worden door de longen verwijderd? Markeer. koolstofdioxide – stikstofgas – waterdamp – zuurstofgas
©
c Waar in het lichaam zijn deze afvalstoffen ontstaan? Markeer. in de darmen – in de lichaamscellen – in de longen – in het bloed 2 Neem een plastic zakje en een elastiek. a Voer de proef uit: Steek je hand in het plastic zakje. Sluit het plastic zakje af met een elastiek. Blijf een drietal minuten rustig zitten. b Wat zie je na enkele minuten verschijnen aan de binnenkant van het plastic zakje? Noteer. c Hoe smaakt je vochtige hand? Markeer. bitter – fruitig – zoet – zout – zuur d Welke stof wordt door de huid uitgescheiden? Noteer. 26
Het metroplan van je lichaam — 5 Uitscheidingsstelsel
e In welke omstandigheden kun je soms erg zweten? Noteer.
3 Bekijk de afbeelding van het uitscheidingsstelsel. a Plaats het juiste cijfer van de aangeduide uitscheidingsorganen in de tabel. 2 uitscheidingsorganen
cijfer
1
rechternier 3
linkernier urineleider urineblaas
4 5
IN
urinebuis b Wat zie je toekomen in de nier? Markeer. bloedvaten – voedseldeeltjes – water
VA N
c Wat wordt hier gezuiverd? Markeer. bloed – voedseldeeltjes – water
d Welke vloeistof wordt er in de nieren gevormd? Noteer. e Weet je uit welke stoffen dit bestaat? Markeer. afvalstoffen – overtollige stoffen – koolstofdioxide – zuurstofgas
©
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. afvalstoffen – huid – koolstofdioxide – longen – nieren – uitscheiden – urine – urineblaas – urinebuis – urineleiders – waterdamp – zweet De
verwijderen en
uit het lichaam. Via de wordt uitgescheiden. De nieren halen en overtollige stoffen uit het bloed waardoor gevormd wordt. De weg die urine aflegt is → → → Het verwijderen van afvalstoffen uit het bloed gebeurt door de uitscheidingsorganen en noem je . ´ Maak oefening 20, 21, 22 en 23.
Het metroplan van je lichaam — 5 Uitscheidingsstelsel
27
SYNTHESE
1 DE LONGEN het verwijderen van waterdamp en koolstofdioxide
2 HUID het verwijderen van zweet
IN
3 DE NIEREN het verwijderen van urine = afvalstoffen en overtollige stoffen uit het bloed
VA N
WEG die urine aflegt nieren urineleiders urineblaas
©
urinebuis
uitscheiding = verwijderen van afvalstoffen uit het bloed en uit het lichaam Wat heb je geleerd? Je kunt de uitscheidingsorganen herkennen op een afbeelding. de uitscheidingsorganen benoemen op een afbeelding. voorbeelden geven van stoffen die worden uitgescheiden. de taak van de longen bij de uitscheiding uitleggen. de taak van de huid bij de uitscheiding uitleggen. de taak van de nieren bij de uitscheiding uitleggen. vertellen welke weg urine aflegt. de delen van de urinewegen herkennen op een afbeelding. de delen van de urinewegen benoemen op een afbeelding.
28
Het metroplan van je lichaam — 5 Uitscheidingsstelsel
NU IS HET JOUW BEURT 1 Lees de namen van de inwendige organen bij de mens. a Markeer met geel de organen van de borstholte. b Markeer met groen de organen van de buikholte. maag
hart
nieren
luchtpijp
longen
lever
dunne darm
urineleiders
2 Neem het knipblad op p. 41. Hier zie je de afbeeldingen van de inwendige organen bij de mens.
IN
a Knip de afbeeldingen uit.
Š
VA
N
b Kleef de afbeeldingen bij het juiste orgaan.
luchtpijp
longen
slokdarm
urinewegen
dikke darm
Het metroplan van je lichaam — Nu is het jouw beurt
29
3 Benoem op de afbeelding de aangeduide inwendige organen van de mens. 5
2
6
3
7
4
8
IN
1
4 Lees de organen bij elk stelsel. Doorstreep in de rij wat er niet thuishoort. ‒ spijsverteringsstelsel: maag – urineleiders – dunne darm – hart
‒ uitscheidingsstelsel: urineblaas – luchtpijp – longen – nieren
‒ transportstelsel: hart – slokdarm – dunne darm – bloedvaten
‒ ademhalingsstelsel: dikke darm – longen – hart – luchtpijp
VA N
5 Bekijk de afbeelding van het ademhalingsstelsel.
a Benoem de aangeduide organen.
©
1
b Overtrek het middenrif in het rood.
2
3
1 2 3
4
4 5
6
5
7
30
Het metroplan van je lichaam — Nu is het jouw beurt
6 7
6 Noteer de weg die de uitgeademde lucht aflegt.
→
→
→
of
7 Vergelijk de uitgeademde lucht met de ingeademde lucht. Markeer.
uitgeademde lucht
- - - -
bevat meer / minder waterdamp dan heeft een hogere / lagere temperatuur dan bevat meer / minder zuurstofgas dan bevat meer / minder koolstofdioxide dan
ingeademde lucht
IN
8 Bekijk de afbeelding. Markeer welke gassen er ter hoogte van de longblaasjes wisselen.
koolstofdioxide / zuurstofgas
©
VA N
koolstofdioxide / zuurstofgas
9 Bekijk de afbeelding van een longblaasje.
a Kleur de lucht blauw.
b Kleur het bloed in het bloedvat roze.
c Omcirkel in het rood waar de gaswisseling plaatsvindt.
d Welk gas stelt de groene pijl voor?
e Welk gas stelt de gele pijl voor?
10 Wat zijn voedingsmiddelen?
bloedcel
Het metroplan van je lichaam — Nu is het jouw beurt
31
11 Benoem de aangeduide organen van het spijsverteringsstelsel.
1 2 1
3 4 5
2
3
4
VA N
IN
5
12 Bekijk de afbeelding van het spijsverteringsstelsel. Noteer het cijfer van de spijsverteringsorganen op de juiste plaats bij de afbeelding.
Kies uit:
©
1 aarsopening 2 maag 3 dikke darm 4 mondholte 5 dunne darm 6 keelholte 7 slokdarm
32
Het metroplan van je lichaam — Nu is het jouw beurt
13 Vervolledig hieronder de weg die het voedsel aflegt tijdens de vertering. mondholte 14 Verbind elk orgaan uit het spijsverteringsstelsel met zijn taak. mondholte •
IN
• Hier wordt water onttrokken uit de onverteerde voedingsstoffen en vezels.
dunne darm •
aarsopening •
VA N
dikke darm •
• Langs deze weg verlaten vaste stoffen het lichaam. • Hier gebeurt de eerste bewerking van de voedingsmiddelen. • De verteerde voedingsstoffen kunnen doorheen de darmwand naar het bloed.
©
15 Jack is erg ziek. Hij moet regelmatig naar het toilet. Volgens de dokter heeft hij een probleem met zijn dikke darm. a Hoe is de stoelgang van Jack?
b Welke diagnose stelt de dokter?
c Wat doet de dikke darm niet?
d Welke goede raad geeft de dokter aan Jack?
16 Markeer de organen van het transportstelsel.
bloedvaten – dunne darm – hart – longen – lever
Het metroplan van je lichaam — Nu is het jouw beurt
33
17
Wat is de functie van de bloedvaten?
a Bekijk de tabel. b Plaats een kruisje in de juiste kolom. bloedvaten haarvat
ader
slagader
Bloed stroomt van de organen naar het hart. Bloed stroomt van het hart naar de organen. Opnemen en afgeven van stoffen in lichaamscellen.
c Noteer de stoffen die opgenomen en afgegeven worden aan het bloed.
hersenen – maag – lever – aders maag – aders – nieren – hart slagaders – haarvaten – hart – aders slagaders – luchtpijp – aders
VA N
IN
18 Plaats een kruisje bij de groep organen die belangrijk zijn bij de bloedsomloop.
19 Bekijk de tabel over het transport van stoffen.
a Vul de titels aan in rij 1. Kies uit: afgegeven – opgenomen b Vul de ontbrekende organen aan in kolom 1.
©
c Neem het knipblad op p. 43. d Knip de verschillende stoffen uit. e Kleef de ontbrekende stoffen in kolom 2 en 3. orgaan
Wat wordt Wat wordt uit het bloed? aan het bloed?
nieren 34
Het metroplan van je lichaam — Nu is het jouw beurt
orgaan
Wat wordt Wat wordt uit het bloed? aan het bloed?
elk orgaan
IN
20 Welke organen zorgen voor het verwijderen van afvalstoffen? a Bekijk de afvalstoffen in kolom 1.
b Plaats een kruisje onder het juiste orgaan.
afvalstof zweet waterdamp urine
VA N
huid
organen nieren
longen
©
koolstofdioxide
21 Neem het knipblad op p. 43. a Knip de afbeeldingen uit.
b Kleef de juiste afbeelding onder de situatie waarin deze personen zweten. ziek zijn
sporten
stress (werk / studie)
Het metroplan van je lichaam — Nu is het jouw beurt
35
22 Noteer bij elke functie het juiste orgaan. functie uitscheidingsorganen
orgaan
het verwijderen van afvalstoffen uit het bloed via zweet
het verwijderen van waterdamp en koolstofdioxide uit het lichaam
het verwijderen van afvalstoffen uit het bloed via urine
23 Bekijk de afbeelding. a Kleur de weg die de urine aflegt in het groen. b Benoem de aangeduide organen. 1
IN
1 2 4
c Wat is de functie van de nieren? Leg uit.
36
©
VA N
3
´ Verder oefenen? Ga naar
Het metroplan van je lichaam — Nu is het jouw beurt
2 3 4
WOORDENLIJST hoofdstuk
woord
verklaring
afvalstoffen
In het lichaam ontstaan stoffen die door het lichaam niet meer gebruikt kunnen worden en die het lichaam moeten verlaten.
2
gaswisseling
Uitwisselen van gassen tussen de lucht in de longen en het bloed in de bloedvaten
1
lichaamscel
Bouwsteen van het lichaam
1
middenrif
Platte spier die de romp in twee holtes verdeelt: de borstholte en de buikholte
1
orgaan
Onderdeel van een stelsel, bestaat uit verschillende weefsels die samenwerken aan één taak
5
overtollige stoffen
Overbodige stoffen, zoals kleurstoffen uit voedingsmiddelen, die het lichaam moeten verlaten
3
speeksel
Vocht aanwezig in de mondholte dat zorgt voor het afbreken (kleiner maken) van zetmeel tot glucose
1
stelsel
Een groep met elkaar verbonden organen die samenwerken aan dezelfde taak
4
transport / vervoer
5
uitscheiden
Het verwijderen van afvalstoffen en overtollige stoffen uit het bloed
3
uitwerpselen
Vaste stoffen die het lichaam verlaten via de aarsopening
5
urine
Vloeistof bestaande uit water, overtollige stoffen en afvalstoffen, die in de nieren gevormd wordt
urinewegen
Elk orgaan van het uitscheidingsstelsel dat instaat voor de aanmaak van urine en het verwijderen van de urine
3
verteren
Het verkleinen van voedingsmiddelen tot verteerde voedingsstoffen zodat ze doorheen de wand van de dunne darm kunnen worden opgenomen in het bloed
3
voedings middelen
Alles wat je eet en drinkt
3
voedings stoffen
Stoffen uit de voedingsmiddelen die ons lichaam nodig heeft om te functioneren
1
weefsel
Groep lichaamscellen met dezelfde vorm die samenwerken aan één taak
5
zweet
Uitscheidingsstof die geproduceerd wordt door de huid en die het lichaam moet verlaten
VA N
Het vervoer van stoffen doorheen het hele lichaam
©
5
IN
5
Het metroplan van je lichaam — WOORDENLIJST
37
38
IN
VA N
©
Het metroplan van je lichaam — WOORDENLIJST
IN N VA © Het metroplan van je lichaam — WOORDENLIJST
39
40
IN
VA N
©
Het metroplan van je lichaam — WOORDENLIJST
KNIPBLAD
IN
✁
p. 25 opdracht 1
©
✁
VA N
p. 29 opdracht 2
Het metroplan van je lichaam — knipblad
41
© VA N IN
35
opdracht 19
zuurstofgas
koolstofdioxide
voedingsstoffen
koolstofdioxide
afvalstoffen
✁
p. 34
IN
en afvalstoffen
©
VA N
p. 35 opdracht 21
✁
zuurstofgas
Het metroplan van je lichaam — knipblad
43
© VA N IN
MICROSCOOP EN DIDDIT
VA N
IN
het onlineleerplatform bij MicroScoop
Leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.
Š
Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook voor jou oefeningen klaarzetten.
Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.
Benieuwd hoe ver je al staat met oefenen en opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.
Hier vind je het lesmateriaal per hoofdstuk (o.a. videobestanden, extra lesmateriaal).
Š
VA N
IN
Frieda Goossens Nathalie Lapere Sofie Timmerman Catherine Van Nevel
Leer zoals je bent Ontdek het onlineleerplatform: diddit. Vooraan in dit boek vind je de toegangscode, zodat je volop kunt oefenen op je tablet of computer. Activeer snel je account op www.diddit.be en maak er een geweldig schooljaar van!
ISBN 978-90-306-9602-5 594606
vanin.be
micro scoop
A
Š
VA N
IN
OPZOEKBOEKJE
Fiche 1: Hoe bepaal je de massa van materie?
5
Fiche 2: Hoe bepaal je het 7 volume van materie? Fiche 3: Hoe noteer 10 je meetresultaten?
Naam:
Klas:
Fiche 4: Hoe benoem je de aggregatie toestanden van stoffen en faseovergangen?
12
STARTEN MET MICROSCOOP Welkom bij MicroScoop. We leggen graag even uit hoe je met dit leerpakket aan de slag gaat.
1 Op weg met MICROSCOOP
p micro scoo
Dit leerpakket bestaat uit 3 themabundels en een opzoekboekje. Elke themabundel is op dezelfde manier opgebouwd.
Vooraan staat de thematekening. In elk pakket is er één thematekening die je zelf mag inkleuren.
Hier vind je ook een handig overzicht van de hoofdstukken. Onderaan de pagina kun je je naam en klas invullen.
OR MATERIE VO HAPPER SC EN EEN WET
micro scoo p
ENERGIE en kr RONDOM ON achten S van 1 Bouwstenen voorwerpEN fen en 2 Zuivere stof mengsels
3 Fysische en verschijnsel N OMZETTINGE 4 Chemische
IN
Klas:
Naam:
1 BOUWSTENEN VAN VOORWERPEN Ontdek hoe je van steen papier kunt maken Bekijk het filmpje.
VA N
Wat vind je van deze werkwijze?
1 ENERGIEO MZEttINGEN 2 ENERGIEO MZE ORGaNISMEN ttING IN 3 vOEDSElREla tIES 4 kRachtEN Naam: Klas:
OPDRACHT 1: Ontdek waaruit voorwerpen zijn opgebouwd 1
Herbekijk het filmpje. Uit welk materiaal is het papier opgebouwd?
2 Zoek 5 verschillende voorwerpen in je leslokaal. a Noteer in kolom 1 de naam van de 5 voorwerpen.
b Noteer in kolom 2 de stoffen of materie waaruit de voorwerpen gemaakt zijn. Voorbeelden hiervan zijn plastic, metaal, hout, glas, hoorn, water … stof of materie
©
voorwerp
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 1 BOUWSTENEN VAN VOORWERPEN
1
We starten elk hoofdstuk met een WOW. Je maakt hier kennis met het onderwerp van het hoofdstuk. Na deze WOW start je met de opdrachten.
OPDRACHT 2: Onderzoek de faseovergangen van water ONDERZOEK 1 Onderzoeksvraag Waardoor verandert water van aggregatietoestand?
Tijdens de opdrachten gaan jij of je leerkracht zelf onderzoeken uitvoeren. Je volgt telkens 7 stappen die worden aangeduid met de volgende iconen:
2 Hypothese: wat denk je?
3 Benodigdheden: wat heeft je leerkracht nodig? 2 ijsblokjes 1 maatbeker 250 ml kookplaat spiegeltje
ovenwant
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT De kookplaat en de beker worden heet. Gebruik de ovenhandschoen om je niet te verbranden.
Onderzoeksvraag
Waarneming
Hypothese
Besluit
Benodigdheden
Reflectie
4 Werkwijze: Hoe GAAT JE LEERKRACHT aan de slag? 1 Je ziet ijsblokjes in een maatbeker verwarmd worden. 2 Noteer wat er gebeurt met de ijsblokjes bij waarneming 1. 3 De maatbeker wordt verder verwarmd. Noteer je waarneming bij 2. 4 Er wordt een spiegeltje boven de maatbeker met heet water gehouden. Noteer wat je ziet bij waarneming 3. 5 Vervolledig de afbeelding van de proefopstelling door te tekenen wat je zag in waarneming 2 en 3. 6 Noteer het ontbrekende woord in het besluit. 5 Waarneming: Wat zie je? waarneming 1 waarneming 2 waarneming 3
Werkwijze
6 Besluit Een stof verandert van aggregatietoestand als de 12
wijzigt.
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 3 FYSISCHE VERSCHIJNSELEN
OPZOEKBOEKJE A — STARTEN MET MICROSCOOP
1
SYNTHESE
Voor je verder gaat oefenen, bekijk je eerst de synthese van het hoofdstuk. In een themabundel zie je verschillende manieren om een synthese te maken: mindmap, schema en samenvatting.
Een VOORWERP
is opgebouwd uit STOF OF MATERIE.
Na elke synthese stellen we de vraag Wat heb je geleerd? Dit is een opsomming van de doelen waaraan je in het hoofdstuk gewerkt hebt.
De deeltjes waaruit materie bestaat, kunnen voorgesteld worden met een DEELTJESMODEL
waarbij ieder figuurtje één DEELTJE voorstelt.
NU IS HET JOUW BEURT
Wat heb je geleerd? Je kunt een ander woord geven voor materie. bij voorwerpen voorbeelden geven van stoffen of materie. woorden of afbeeldingen sorteren volgens voorwerp of materie. gebruikmaken van een deeltjesmodel.
1
Waaruit zijn deze voorwerpen opgebouwd? a Bekijk de afbeeldingen in kolom 1. b Benoem de voorwerpen in kolom 2.
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 1 BOUWSTENEN VAN VOORWERPEN
c Noteer de namen van de stoffen waaruit de voorwerpen zijn opgebouwd in kolom 3.
5
afbeelding
voorwerp
stoffen
IN
a
b
©
VA N
Je kunt in het onderdeel Nu is het jouw beurt verder oefenen. Je leerkracht beslist of je de oefeningen op het einde van het thema maakt of doorheen de lessen. Op diddit vind je bovendien nog meer oefeningen.
micro scoop
OPZOEKBOEKJE
5
Fiche 2: Hoe bepaal je het 7 volume van materie? Fiche 3: Hoe noteer 10 je meetresultaten?
Naam:
2
Klas:
Fiche 4: Hoe benoem je de aggregatietoestanden van stoffen en faseovergangen?
OPZOEKBOEKJE A — STARTEN MET MICROSCOOP
a Omcirkel de stoffen die bij de rode biet horen met rood. b Omcirkel de stoffen die bij de pmd-vuilnisbak horen met blauw.
A
plastic
suikers
b
calcium metaal
water
rode kleurstof rode biet
vitamine C
pmd-vuilnisbak
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — NU IS HET JOUW BEURT
In de opdrachten en onderzoeken moet je soms fiches met extra informatie gebruiken. Deze fiches vind je in het Opzoekboekje.
A
Fiche 1: Hoe bepaal je de massa van materie?
2 Verbind de voorwerpen met de stoffen waaruit ze zijn opgebouwd.
12
27
6 Besluit: Wat kun je besluiten uit deze waarnemingen? Als je suiker aan water toevoegt - proef je de suiker wel / niet. - kun je de suiker wel / niet zien. 7 Reflectie
2 Handig voor onderweg a Kijk goed naar de afbeeldingen van het deeltjesmodel bij de waarneming.
b Hoe kun je verklaren wat er tijdens de proef gebeurde?
In de loop van thema je ondersteund door een aantal hulpmiddelen. Plaats eenelk kruisje voor hetword juiste antwoord. De waterdeeltjes hebben de suikerdeeltjes opgegeten. De suikerdeeltjes zijn verloren gegaan. We zetten doorheen hethebben thema De suikerdeeltjes zich verspreid tussen de waterdeeltjes. Vul de volgende woorden in op de juiste plaats. De suikerdeeltjes hangen vast aan de waterdeeltjes. de belangrijkste zaken op een rijtje De waterdeeltjes zijn verloren gegaan.
hout – metaal – schoolbord – stoffen – voorwerpen
in dezec rode Herleeskenniskaders. je hypothese op p. 2.
d Vergelijk je hypothese met het besluit. Duid aan wat van Jevoor bentjou omringd
toepassing is.
door
zoals het
.
Deze voorwerpen bestaan uit één of meerdere Bijvoorbeeld
of materie. of
.
´ Maak oefening 1 en 2.
Ik had hetzelfde idee.
Ik had bijna hetzelfde idee.
Ik had een ander idee.
OPDRACHT 2: Ontdek waaruit materie is opgebouwd Je gebruikt figuurtjes om de deeltjes van materie voor te Bekijk stellen.wat er gebeurt als je krantenpapier scheurt of Al deze figuurtjes samen vormen een deeltjesmodel. Voor elk soort deeltje gebruik een stofdoek en keukenhanddoek uitschudtWOORDENLIJST boven een zwart blad. je een ander figuurtje. hoofdwoord Je kunt om het even welk figuurtje kiezen. stuk
a Neem deze voorwerpen: krantenpapier
stofdoek
1 ENERGIEOMZEttINGEN Moeilijke woorden worden uitgelegd
3
verklaring
aggregatietoestand
Vorm waarin materie zich kan bevinden: vast, vloeibaar of gasvormig
keukenhanddoek 4 chemische
zwart blad
omzetting
Situatie waarbij de materie verandert, er wordt een nieuwe stof gevormd
3
condenseren
Faseovergang van gasvormig naar vloeibaar
1
deeltjesmodel
Een model om materie voor te stellen. Elk soort deeltje wordt met een ander figuurtje voorgesteld.
3
desublimeren
Faseovergang van gasvormig naar vast
1 deeltje Noteer Een bouwsteen van materie b Scheur het krantenpapier boven een zwart blad. wat je ziet.
Vul de volgende woorden in op de juiste plaats.
IN
– deeltjesmodel – figuurtje in deeltjes een begrippenkader.
Die woorden vallen Materie is opgebouwd uit extra op door de stippellijn. . een zwart blad. Noteer wat je ziet. c Schud de stofdoek uit boven hoe kneedt Urbanus deeg? gebruiktze eenook model om materie voor te stellen. JeJevindt achteraan terug Voor elk soort deeltje bij gebruik een ander . Bekijk het filmpje het jeonlinelesmateriaal. in de woordenlijst. 3
faseovergang
Overgang tussen verschillende aggregatietoestanden
3
fysisch verschijnsel
Situatie waarbij de materie niet verandert, de deeltjes blijven hetzelfde
gasvormig
Aggregatietoestand waarbij de deeltjes geen vaste plaats hebben en door elkaar vliegen
inkrimpen
Door temperatuurdaling verkleint de afstand tussen de deeltjes, het volume verkleint.
3 3
d Schud de keukenhanddoek. uit boven een zwart blad. Voorwerpen Noteerzijnwat je ziet. materie opgebouwd uit stoffen of materie.
Alle figuurtjes samen vormen een
2
VA N
´ Maak oefening 3.
1
1
Materie bestaat uit deeltjes.
mengsel
Materie die bestaat uit verschillende soorten deeltjes
proef
Onderzoek waarbij via een experiment een antwoord wordt gezocht op een onderzoeksvraag
3 smeltenVul de Faseovergang van vast naar vloeibaar e Wat besluit je uit de bovenstaande opdrachten? zin aan.
4
a Wat gebeurt er?
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — 1 BOUWSTENEN VAN VOORWERPEN
Tip
Zowel papier als doeken bestaan uit
stofomzetting
Situatie waarbij de materie verandert, er wordt een nieuwe stof gevormd
3
stollen
Faseovergang van vloeibaar naar vast
3
sublimeren
Faseovergang van vast naar gasvormig
4
stukjes.
f Onderzoek wat er gebeurt als je suiker aan water uitzetten toevoegt. Door temperatuurstijging vergroot de afstand tussen de deeltjes, 3 het volume vergroot. - De blauwe figuurtjes stellen hier de waterdeeltjes voor.
- De rode figuurtjesga zijnjedezelf suikerdeeltjes. Met MicroScoop experimenteren en onderzoeken. ONDERZOEK Hierbij moet je natuurlijk een aantal veiligheidsvoorschriften 1 Onderzoeksvraag 3 respecteren. Benodigdheden: Wat heb je nodig? Die vind je terug in deze kader. Wat gebeurt er als je suiker aan water toevoegt? koffielepel
fijne witte kristalsuiker
1 beker
3 3
vast
Aggregatietoestand waarbij de deeltjes een vaste plaats hebben en trillen
verdampen
Faseovergang van vloeibaar naar gasvormig
MATERIE VOOR EEN WETENSCHAPPER — WOORDENLIJST
33
drinkbaar water
©
2 Hypothese: wat denk je dat het juiste antwoord is? VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT Plaats een kruisje. Je proeft bij een onderzoek enkel van een stof als dit gevraagd Je wordt desuiker zien. blijftinde werkwijze. Je ziet de suiker niet meer. b Markeer in de woordenwolk wat ervoor zorgt dat de Je machines werken. proeft de suiker. Je proeft de suiker niet. 4 Werkwijze: Hoe ga je aan de slag? 1 Vul de beker voor de helft met water. 2 Neem een slokje uit de beker met water. Noteer wat jeVOOR proeft waarneming MATERIE EENbij WETENSCHAPPER — 1 1. BOUWSTENEN VAN VOORWERPEN 2 In de tipkaders staan handige tips voor het uitvoeren van de onderzoeken of opdrachten. 3 Neem met de koffielepel een klein beetje suiker. OPDRacht 1: Ontdek welke energiebronnen er zijn 4 Steek de koffielepel in je mond. Noteer wat je proeft bij waarneming 2.
5 Voeg een halve koffielepel suiker toe aan de beker met water. Tip 6 Roer zachtjes met de lepel.
Je7 leerde in de lagere datsuiker er energie nodig is om en materialen te Neem een slokje uit deschool beker met en water. Noteer wat grondstoffen je proeft bij vervormen, te veranderen, te bewegen, te verbinden. waarneming 3. 8 Bekijk de vloeistof in de beker. Noteer wat je ziet waarneming Energiebronnen kunnen gebruikt worden om bij deze energie 4.te leveren. 9 Markeer het juiste antwoord in het besluit.
5 1Waarneming Bekijk de afbeeldingen van verschillende energiebronnen.
Deze kader 1bevat een weetje voor nieuwsgierige leerlingen. waarneming a Benoem de verschillende energiebronnen. Kies uit:
OPDRacht 3: verder Ontdek verschillende energieomzettingen Het kan je op weg helpen om de opdrachten goed te begrijpen. aardgas – aardolie – aardwarmte – steenkool – voedsel – water – wind – zon in je leefomgeving Weetje
beker met water
- Energie kan niet gemaakt worden en niet vernietigd worden. - Energie kan enkel omgezet worden van de ene vorm naar de andere.
waarneming 2
1
Bekijk de afbeeldingen van de energieomzettingen. koffielepel met suiker
a Lees de energieomzettingen in kolom 3. waarneming 3
b Vul de acties in kolom 2 aan.
OPZOEKBOEKJE A — STARTEN MET MICROSCOOP
ENERGIE EN kRachtEN RONDOM ONS — 1 ENERGIEOMZEttINGEN
1
3
© VA N IN
FICHE 1 – HOE BEPAAL JE DE MASSA VAN MATERIE? 1.1 Hoe bepaal je de massa van stoffen met een eigen vorm? Wat heb je nodig? digitale balans voorwerp met een eigen vorm (bv. pennenzak) Hoe ga je aan de slag? 1 Zet de digitale balans aan door op de ON-knop te duwen. 2 Controleer of de digitale balans in de eenheid gram is afgesteld. 3 Plaats het voorwerp op de digitale balans. 4 Lees de massa af. 5 Noteer de massa op je antwoordblad als m = g.
IN
ON/OFF
TARE
SET
VA N
1.2 Hoe bepaal je de massa van stoffen zonder een eigen vorm?
©
Wat heb je nodig? digitale balans stoffen zonder eigen vorm (bv. suiker, water …) beker
Hoe ga je aan de slag? 1 Zet de digitale balans aan door op de ON-knop te duwen. 2 Controleer of de digitale balans in de eenheid gram is afgesteld. 3 Plaats de beker op de digitale balans. 4 Druk op de knop tarra of zero om het toestel weer op 0.00 te plaatsen. 5 Neem de beker van de digitale balans. 6 Doe de stof in de beker. 7 Plaats de beker met de stof op de digitale balans. 8 Lees de massa af. 9 Noteer als m = g.
ON/OFF
TARE
SET
ON/OFF
TARE
SET
OPZOEKBOEKJE A — Fiche 1 – Hoe bepaal je de massa van materie?
5
© VA N IN
FICHE 2 – HOE BEPAAL JE HET VOLUME VAN MATERIE? 2.1 Hoe bepaal je het volume van regelmatige voorwerpen? Wat heb je nodig? rekentoestel meetlat in cm regelmatig voorwerp zoals kubus of balk blad papier pen Hoe ga je aan de slag?
IN
Welke vorm heeft je voorwerp? Kijk in het tipkader welke afmetingen je nodig hebt. Meet met een lat de afmetingen van je voorwerp. Noteer ze op een blad. Zoek in het tipkader de juiste formule om het volume te berekenen. Bereken het volume met je rekentoestel. Noteer het antwoord als V = cm³.
VA N
1 2 3 4 5
Tip
©
volume = oppervlakte grondvlak x hoogte
kubus
balk h
z
l
b
oppervlakte grondvlak
zxz
lxb
hoogte
3 cm
3 cm
volume van de ruimtefiguur
zxzxz
lxbxh
berekening
3 cm x 3 cm x 3 cm = 27 cm3 4 cm x 2 cm x 3 cm = 24 cm3 V = 27 cm3
volume balk = 24 cm3
OPZOEKBOEKJE A — Fiche 2 – Hoe bepaal je het volume van materie?
7
2.2 Hoe bepaal je het volume van onregelmatige voorwerpen? Er zijn 3 manieren waarop je het volume van een onregelmatig voorwerp kunt bepalen: 1 Je bepaalt het volume van een vloeistof met een maatbeker. 2 Je bepaalt het volume van een vloeistof met een maatcilinder. 3 Je bepaalt het volume van een onregelmatig vast voorwerp met een maatcilinder. 1 Hoe bepaal je het volume van een vloeistof met een maatbeker? Wat heb je nodig? maatbeker vloeistof Hoe ga je aan de slag?
IN
Kijk in welke eenheid de maataanduiding van de maatbeker is (bv. ml). Plaats de maatbeker op een vlakke ondergrond zoals je tafel. Giet de vloeistof in de maatbeker. Kijk recht op het vloeistofniveau. Lees het volume van de vloeistof af door naar het onderste lijntje van het vloeistofniveau te kijken. Noteer het antwoord bij waarneming als V = (met de eenheid van de maatbeker)
VA N
1 2 3 4 5 6
2 Hoe bepaal je het volume van een vloeistof met een maatcilinder?
©
Wat heb je nodig? maatcilinder vloeistof
Hoe ga je aan de slag?
1 Kijk in welke eenheid de maataanduiding van de cilinder is. Bij een maatcilinder is dit ml. 2 Plaats de maatcilinder op een vlakke ondergrond zoals je tafel. 3 Giet de vloeistof in de maatcilinder. 4 Kijk recht op het vloeistofniveau. 5 Lees het volume van de vloeistof af door naar het onderste lijntje van het vloeistofniveau te kijken. 6 Noteer het antwoord bij waarneming als V = ml.
8
OPZOEKBOEKJE A — Fiche 2 – Hoe bepaal je het volume van materie?
3 Hoe bepaal je het volume van een onregelmatig vast voorwerp met een maatcilinder? Wat heb je nodig? maatcilinder vloeistof rekentoestel onregelmatig voorwerp (bv. een steen) Hoe ga je aan de slag?
VA N
IN
1 Giet genoeg water in de maatcilinder om het onregelmatig voorwerp onder te dompelen. 2 Lees het volume van het water af, gebruik hiervoor de werkwijze op p. 6. 3 Noteer het volume van het water als V1 = ml. 4 Laat voorzichtig het voorwerp in het water zakken. 5 Lees het volume van het water af, gebruik hiervoor de werkwijze op p. 6. 6 Noteer het volume van het water als V2 = ml. 7 Bereken het volume van je voorwerp door V2- V1 uit te rekenen met je rekentoestel. 8 Noteer het antwoord bij waarneming als V = ml.
ml
©
ml
OPZOEKBOEKJE A — Fiche 2 – Hoe bepaal je het volume van materie?
9
FICHE 3 – HOE NOTEER JE MEETRESULTATEN?
1 Wat meet je? = grootheid
3 Welk toestel gebruik je om de grootheid te meten?
lengte (de afmeting van een voorwerp)
l
lat
massa (hoeveelheid materie die een voorwerp bevat)
m
VA N
IN
2 symbool grootheid
©
volume (de ruimte die het voorwerp inneemt)
10
V
digitale balans
maatbeker
maatcilinder
temperatuur (maat voor de kinetische energie van deeltjes)
T
thermometer
energie
E
energiemeter
OPZOEKBOEKJE A — Fiche 3 – Hoe noteer je meetresultaten?
Een meetresultaat bestaat uit: 1 het symbool van de grootheid: wat heb je gemeten? Dit symbool wordt steeds cursief genoteerd. 2 een gelijkheidsteken (=) 3 de getalwaarde die je afleest op het meettoestel 4 het symbool van de eenheid: in welke maat druk je het uit? Voorbeeld: l = 30 cm Iedere grootheid heeft een internationaal afgesproken hoofdeenheid.
5 symbool eenheden km m cm mm
kilogram gram milligram microgram
kg g mg µg
graden Celsius kelvin
joule calorie
l dl cl ml m³ dm³ cm³
©
liter deciliter centiliter milliliter kubieke meter kubieke decimeter kubieke centimeter
m
km
kg
VA N
kilometer meter centimeter millimeter
6 omzettingen
IN
4 In welke eenheid druk je het meetresultaat uit?
g
mm
mg
1 mg = 1000 µg
m3
°C K
0°C = 273,15 K 0 K = -273,15 °C
J cal
1 cal = 4,184 J 1J=
cm
l dm3
dl
cl
ml cm3
0,239 cal
1 kcal = 1000 cal 1 kJ = 1000 J
OPZOEKBOEKJE A — Fiche 3 – Hoe noteer je meetresultaten?
11
IN
ren
me
me
bli
n
de
VA N
su
bli
en
elt
lle
sto
su
vast
sm
ren
FICHE 4 – HOE BENOEM JE DE AGGREGATIETOESTANDEN VAN STOFFEN EN FASEOVERGANGEN?
Legende
©
gasvormig
verdampen
vloeibaar
condenseren
g afkoelen g opwarmen paars: benaming faseovergang zwart: benaming aggregatietoestand
12
OPZOEKBOEKJE A — Fiche 4 – Hoe benoem je de aggregatietoestanden van stoffen en faseovergangen?
MICROSCOOP EN DIDDIT
VA N
IN
het onlineleerplatform bij MicroScoop
Leerstof kun je inoefenen op jouw niveau.
Š
Je kunt vrij oefenen en de leerkracht kan ook voor jou oefeningen klaarzetten.
Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Hier kan de leerkracht toetsen en taken voor jou klaarzetten.
Benieuwd hoe ver je al staat met oefenen en opdrachten? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.
Hier vind je het lesmateriaal per hoofdstuk (o.a. videobestanden, extra lesmateriaal).
Š
VA N
IN
Frieda Goossens Nathalie Lapere Sofie Timmerman Catherine Van Nevel
Leer zoals je bent Ontdek het onlineleerplatform: diddit. Vooraan in dit boek vind je de toegangscode, zodat je volop kunt oefenen op je tablet of computer. Activeer snel je account op www.diddit.be en maak er een geweldig schooljaar van!
ISBN 978-90-306-9602-5 594606
vanin.be