VWO_Voorbeeldhoofdstuk_Nieuw TaalRecht_2.3S

Page 1


TaalRecht 2.3

schriftelijk

An Wuyts

NIEUW

Via www.ididdit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij Nieuw TaalRecht 2.3 Schriftelijk Activeer je account aan de hand van onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Zorg ervoor dat het e-mailadres van je school aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.

TaalRecht 2.3

schriftelijk

LET OP: DEZE LICENTIE IS UNIEK, EENMALIG TE ACTIVEREN EN GELDIG VOOR EEN PERIODE VAN 1 SCHOOLJAAR. INDIEN JE DE LICENTIE NIET KUNT ACTIVEREN, NEEM DAN CONTACT OP MET ONZE KLANTENDIENST.

!

Auteur: An Wuyts

Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het onlinelesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be.

© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2024

De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.

PROEFVERSIE©VANIN

Fotocredits

p. 16 vlaggen België Vlaanderen © Alexandros Michailidis/Shutterstock.com, p. 44 Niki Lauda © Nufa Qaiesz/Shutterstock.com, Venus Williams © Jimmie48 Photography/Shutterstock.com, Haile Gebrselassie © Maxisport/Shutterstock.com, Yuna Kim © Kathy Hutchins/Shutterstock.com, p. 83 holifeest © Phuong D. Nguyen/Shutterstock.com, Quinceanera © John Eric Jackson/Shutterstock.com

Videocredits p. 93 Schimmel voorkomen © Woonhaven Antwerpen

Eerste druk 2024

Omslagontwerp: Wendy De Haes

ISBN 978-94-647-0596-6 Layout: Banananas.net

D/2024/0078/214

Art. 606341/01

NUR 110

Inhoudsopgave

Aan de slag met Nieuw TaalRecht p. 5

Leerlijn lezen en schrijven p. 8

Taalpaspoort p. 9

Taalportfolio p. 11

Nederlands in rollen p. 13

Thema 1: In ons land p. 15

• woordenschat: Vlaanderen, Brussel

• grammatica: ‘zou / zouden’ voor een wens, een advies of onzekere informatie

• lezen en schrijven: vooroordelen, adviezen

Thema 2: Sporten is gezond p. 29

• woordenschat: sporten

• grammatica: ‘zou / zouden’ voor een hypothese

• lezen en schrijven: sportief of niet, aangifteformulier sportongeval invullen

Thema 3: Mannen en vrouwen aan het werk p. 45

• woordenschat: werk en eigenschappen

• grammatica: ‘toen’ en ‘wanneer’ als conjuncties van tijd

• lezen en schrijven: reflectie en persoonlijkheid

Thema 4: Samenwonen p. 59

• woordenschat: wonen in een flatgebouw

• grammatica: passieve zinnen (presens)

• lezen en schrijven: huisregels en regels voor de school

Thema 5: In onze buurt p. 71

PROEFVERSIE©VANIN

• woordenschat: het buurtcomité

• grammatica: passieve zinnen (alle tijden)

• lezen en schrijven: een uitnodiging, het antwoord op de uitnodiging

Thema 6: Huurder en verhuurder p. 85

• woordenschat: problemen in huis

• grammatica: separabele werkwoorden

• lezen en schrijven: een klacht formuleren

Thema 7: Met een boekje in een hoekje

• woordenschat: de bibliotheek

• grammatica: relatieve zinnen met ‘die’, ‘dat’ en ‘waar’

• lezen en schrijven: de leaflet, het (taal)verhaal

Thema 8: Het is feest

• woordenschat: het huwelijk en de religie

• grammatica: conjuncties van tijd met een hoofdzin

• lezen en schrijven: persoonlijke ervaringen, een wenskaart

Thema 9: Een leuke job

• woordenschat: werk zoeken

• grammatica: negatieve vormen met ‘al’, ‘nog’ en ‘meer’

• lezen en schrijven: een advertentie, de sollicitatiemail

Thema 10: Helden en heldinnen

• woordenschat: Nobelprijswinnaars

• grammatica: ‘dus’, ‘daarom’ en ‘omdat’ als conjuncties van reden en gevolg

• lezen en schrijven: een biografie lezen, over iemand schrijven

Extra thema: Niet tevreden, geld terug

Grammatica en werkwoorden (verba)

Correctiesleutel blauwe en gele oefeningen

p. 99

p. 115

PROEFVERSIE©VANIN

p. 127

p. 141

p. 159

p. 184

Aan de slag met Nieuw TaalRecht

Wat staat in Nieuw TaalRecht 2.3 Schriftelijk?

• Leerlijn lezen en schrijven

Wat leer je in dit niveau en de volgende? Hier vind je een overzicht.

• Taalpaspoort

Hoever sta je met jouw Nederlands? Dat kan je hier noteren.

• Taalportfolio

Welke TAALTAKEN moet je afwerken? Hier vind je een overzicht.

• Nederlands in rollen

Wanneer gebruik je Nederlands? Dat kan je hier aanduiden.

• Tien thema’s

Je maakt oefeningen en taaltaken op lezen en schrijven.

• Grammatica en werkwoorden (verba)

Je vindt alle grammatica samen achteraan.

• Correctiesleutel blauwe en gele oefeningen

De oplossingen van de blauwe en gele oefeningen vind je op het einde van je boek.

Wat vind je binnen elk thema?

• Elk thema start met: Dit leer ik.

Aan het einde van de les duid je aan: hoe goed kan je het? ○ nog helemaal niet goed

○ nog niet goed

○ goed

○ heel goed

Zo weet je waar je al goed in bent en waar je nog aan moet werken.

• Titels 1 tot 5 zijn het hart van het thema, met interessante lees- en schrijfoefeningen.

– Dikwijls zijn het taaltaken voor een bepaalde rol. Kies je liever een andere rol? Dat kan!

PROEFVERSIE©VANIN

– Bij de grammatica- en woordenschatoefeningen gebruik je de tabel om elkaar te controleren. Met de tabel kan je de oefening ook thuis nog een keer studeren.

– Leestips en schrijftips helpen je om vlot en correct te lezen en te schrijven.

– Leertips en communicatietips helpen je om de taal te leren en te gebruiken.

– Titel 5 is: Elke dag Nederlands. Dit zijn oefeningen om je Nederlands ook buiten de les te oefenen met authentieke teksten of in een authentieke omgeving.

• Daarna volgt een overzicht van de nieuwe woorden en grammatica die je in het thema leerde.

– Bij de nieuwe woorden is het woordaccent onderstreept.

– Volg je alleen de schriftelijke module van 2.3?

Geen probleem: alle grammatica van de mondelinge module vind je ook hier.

Volg je beide modules?

Dan kan je de grammatica twee keer inoefenen: zowel mondeling als schriftelijk.

• Aan het einde van elk thema vind je blauwe en gele oefeningen. Met de blauwe oefeningen kan je de grammatica of woordenschat extra oefenen. De gele oefeningen helpen je als je een stap verder wil gaan.

• Ook deze icoontjes helpen je:

Met de VAN IN Plus-app kan je: – audio beluisteren, – filmpjes bekijken, – documenten bekijken, – grammatica uit TaalRecht 1.1 en 1.2 en Nieuw TaalRecht 2.1 en 2.2 opfrissen.

Hoe ga je te werk?

Download de gratis app met je smartphone.

Zie je dit icoontje? Open de VAN IN Plus-app en scan de pagina.

Moet je iets opzoeken? Dan zie je dit icoontje: een loep.

+ Hier vind je communicatieve werkvormen om extra te oefenen.

G Oefen je grammatica in? Dan vind je bij deze oefening een G van grammatica.

W Leer je nieuwe woorden? Dan vind je bij deze oefening een W van woorden.

Wil je de nieuwe woorden verder inoefenen? Dat kan via de Woordtrainer-app.

Die download je op dezelfde manier als de VAN IN Plus-app.

Kies voor de cover van dit boek.

Begin de woordjes in te oefenen met de flashcards.

PROEFVERSIE©VANIN

Hoe kan je nog meer oefenen?

Op iDiddit vind je de audio, filmpjes, documenten en extra oefeningen. Alles wat je via de VAN IN Plus-app kan scannen, vind je hier ook.

Mijn lesmateriaal

Het online leerplatform bij Nieuw TaalRecht

Hier vind je de woordenschat en grammatica uit het boek, maar ook meer, zoals filmpjes, audiofragmenten, extra oefeningen ...

Extra materiaal

Bij bepaalde stukken theorie of oefeningen kan je extra materiaal openen. Dat kan een bijkomend audio- of videofragment zijn, een woorden- of begrippenlijst, extra bronnen of een leestekst. Kortom, dit is materiaal dat je helpt om de leerstof onder de knie te krijgen.

Opdrachten

Hier vind je de opdrachten die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.

Resultaten

Wil je weten hoever je al staat met je oefeningen en opdrachten?

Hier vind je een helder overzicht van al je resultaten.

Notities

Heb je aantekeningen gemaakt bij een bepaalde inhoud?

Via je notities kan je ze makkelijk terug oproepen.

PROEFVERSIE©VANIN

Meer weten?

Ga naar www.ididdit.be

Leerlijn lezen en schrijven

Nieuw TaalRecht 2.1 Schriftelijk

–een advertentie, een mail naar een verhuurder

–een handleiding lezen, een takenlijst schrijven

–een onkostenvergoeding, vragen bij een verhuis

–de plaatsbepaling, een berichtje voor de buren

–een brief en mail van en naar de gemeente

–de brochure, berichten van klanten

–tips voor huiswerk maken, opvoedingstips

–de werkagenda, adviezen over poetsen

–een voorstel, een lief briefje

–familieleden, tips rond tradities

Nieuw TaalRecht 2.2 Schriftelijk

–toeristische informatie, een uitnodiging

–mededelingen van instanties, een mail naar de politie

–posts lezen, schrijven over ervaringen

–informatie rond een bedrijf starten, de beroepskaart

–informatie over een gezond ontbijt, tips –arbeidsongeschiktheid, een kaartje voor de zieke

–formulieren: een schadeclaim –de toon van een mail beoordelen en een mail schrijven –posts lezen, schrijven over ervaringen –een stad beschrijven

Nieuw TaalRecht 2.3 Schriftelijk –vooroordelen, adviezen –sportief of niet, aangifteformulier sportongeval –reflectie en persoonlijkheid –huisregels en regels voor de school –een uitnodiging en antwoord op een uitnodiging –een klacht, een reactie op een klacht

–de leaflet, het (taal)verhaal

–persoonlijke ervaringen, een wenskaart

–een advertentie, de sollicitatiemail

–een biografie lezen, over iemand schrijven

Nieuw TaalRecht 2.4 Schriftelijk

–een verhaal samenvatten en zelf schrijven –berichtjes, een uitnodiging: formeel en informeel

–een proces-verbaal, een mail naar de politie –persoonlijke ervaring: veiligheid, een handleiding

–je persoonlijke mening en ideeën: het milieu –een aanmeldingsformulier

–een arbeidscontract

–een mail met een klacht

–een verslag schrijven

–persoonlijke ervaring: mijn Nederlands

PROEFVERSIE©VANIN

Taalpaspoort

Ik lees graag de krant. In de krant vind je altijd nieuwe woorden. ‘Bleekshop’, bijvoorbeeld, las ik vandaag. Dat is een tandarts waar je je tanden kan laten witmaken.

Nee, de krant vind ik nog te moeilijk. En in het Nederlands heb je zulke lange woorden. Eerst is er bijvoorbeeld het woord ‘instrument’. Dan heb je ‘muziekinstrument’. Dan ‘muziekinstrumentenmuseum’. En ga zo maar door …

1 En jij? Lees jij de krant?

Zo ja: hoe dikwijls lees je de krant?

Welke krant lees je?

2 Ken je deze nieuwe woorden al?

a Kan jij raden wat deze nieuwe woorden betekenen?

1 afbakbrood:

2 babymaïs:

3 futon:

4 hangjongeren:

PROEFVERSIE©VANIN

b Zoek nu de woorden op. Hebben jullie het juist geraden?

3 Maak een zo lang mogelijk Nederlands woord. Vergelijk het met de woorden van je klasgenoten.

Mensen vinden het niet meer belangrijk om correct te schrijven. Ik krijg vaak e-mails met dt-fouten. Dat kan toch niet!

Schrijven

Mijn vriendin en ik sturen elke dag berichtjes. In chattaal natuurlijk, dat is veel handiger. Enkele voorbeelden? Effe denken …

WIV = weet ik veel, BJT = bij jou thuis. We gebruiken natuurlijk ook veel Engelse uitdrukkingen, zoals 2U = ‘to you’, voor jou.

Toen ik in België aankwam, schreef de ambtenaar mijn naam fout. Nu heet ik dus officieel Kairan in plaats van Kieran. Echt vervelend, want Kairan is een meisjesnaam.

1 Voor wie is het belangrijk dat je correct schrijft? Praat erover met je klasgenoten.

2 Ken je nog voorbeelden van chattaal?

3 Lees deze citaten. Welk citaat vind je het mooiste en waarom?

PROEFVERSIE©VANIN

De pen is de tong van de geest.

Miguel de Cervantes

Schrijven is kijken met je ogen dicht.

Remco Campert

Het beste schrijf je als je verliefd bent.

Ernest Hemingway

Ik vind het citaat van  het mooiste omdat:

Taalportfolio

Naam:

• Dit zijn taaltaken uit je boek.

• Jouw leerkracht zegt welke taken jij moet afwerken.

• Bewaar in je portfolio: – de taaltaken,

– het overzicht van de thema’s met een kruisje bij wat je kan.

• Soms staat in jouw boek een taak met een andere rol. Je mag dan ook die taak kiezen.

• Bij de datum schrijf je wanneer je de taak moet afgeven.

• Rechts geeft de leerkracht je een evaluatie voor die taken.

DatumThema

1De Vlamingen

PROEFVERSIE©VANIN

Taaltaak

Lees de tekst en onderstreep waarmee je akkoord gaat. Schrijf zelf jouw opinie.

1Een dag langer Schrijf een plan voor de dag van Zhuang. Geef je advies.

1De MuseumpasVat de informatie samen en zoek zelf informatie over een museum.

2Ik doe niet mee!Lees de tekst en noteer de hoofdgedachten.

2Ik ben (niet) sportiefSchrijf hoe jij bent en hoe het zou kunnen zijn.

2Het formulier Vul een aangifteformulier voor een ongeval in.

2Het beweegplanStel een beweegplan op en vergelijk met een ander beweegplan.

3Mijn persoonlijkheidBeoordeel eigenschappen die aan de basis liggen van een persoonlijkheid.

3De reflectietekstSchrijf een korte reflectietest over je sterke en zwakke punten.

3Galina en BorisLees de tekst en geef jouw mening over mannelijke en vrouwelijke beroepen.

3Mijn job Schrijf een korte tekst over jouw job.

3De interessetestDoe de test en kies een job op basis van je interesses.

4De Gouden ReaalLees en beoordeel de regels.

4Onze regels Schrijf zelf regels voor de school.

4Samenhuizen

5Een uitnodiging van het buurtcomité

Lees en begrijp een zoekertje op de website van samenhuizen.

Lees en interpreteer de uitnodiging correct.

5Mijn uitnodigingSchrijf een uitnodiging.

Evaluatie

DatumThema

5Bedankt voor de uitnodiging

5Een uitnodiging voor een andere klas

Taaltaak

Lees een uitnodiging. Reageer positief of negatief.

Nodig een andere klas uit en plan hun bezoek.

6Het bericht van CarmenSchrijf een samenvatting van de tekst.

6Mijn reactie

Evaluatie

Beschrijf een probleem met de huisbaas / huisbazin en schrijf jouw reactie.

6Schimmel in je woningLees de tips, kijk naar het filmpje en bespreek.

7Bibliotheek PermekeLees de flyer van de bibliotheek en recapituleer de informatie.

7Een Perzisch verhaalBeantwoord de vragen over de tekst en geef je mening.

7Mijn verhaal

7De bibliotheek

8Mijn feest

8 Mijn wensen

8Een gedicht

PROEFVERSIE©VANIN

Schrijf jouw verhaal over je kennismaking met het Nederlands.

Beoordeel de website en zoek informatie. Schrijf een verslag van een bibliotheekbezoek.

Schrijf over een feest en gebruik de nieuwe woorden.

Schrijf een wenskaart.

Schrijf een gedicht en gebruik straatwoorden.

9Mijn sollicitatiemailSchrijf een sollicitatiemail.

9Ik heb nog geen ervaring

9Een vacature

Schrijf een negatieve zin en een positief tegenargument voor je sollicitatie.

Zoek en beoordeel een vacature.

10De NobelprijswinnaarsLees de tekst, vat samen op basis van de vraagjes en vertel erover aan je klasgenoten. Beoordeel de verschillende teksten.

10Mijn landgenootSchrijf over een bekende landgenoot die respect verdient.

10Mijn NobelprijsLees en begrijp de tekst. Schrijf over jouw moedig moment.

Naam:

Wanneer lees jij Nederlands? Wanneer schrijf jij Nederlands?

Dat kan in verschillende situaties, in verschillende rollen. Die rollen staan hieronder.

Bij elke rol vind je één voorbeeld.

• Is deze rol voor jou belangrijk of niet? Zet een kruisje naast het duimpje omhoog of het duimpje omlaag.

• Vul je naam in en geef deze pagina aan je leerkracht.

Nederlands in rollen PROEFVERSIE©VANIN

Rol

consument

Je hebt een duur apparaat gekocht, maar het werkt niet.

Wat doe je? Je schrijft een mail naar de winkel.

vrijetijdsbesteder

Je wil graag lid worden van de bibliotheek.

Wat doe je? Je leest de infobrochure.

opvoeder

Je wil graag pleegouder worden.

Wat doe je? Je schrijft naar de pleegzorgorganisatie.

administrator

Door een onweer is er schade aan jouw woning.

Wat doe je? Je schrijft een mail naar de verzekeringsmaatschappij.

werknemer

Je doet een stage in een restaurant.

Wat doe je? Je schrijft een verslag van die stage.

werkzoekende

Je solliciteert voor een job.

Wat doe je? Je vult een test in.

ondernemer / werkgever

Je bent de baas / bazin in een restaurant. Wat doe je?

Je schrijft een takenlijst voor de medewerkers.

student / cursist

Je wil studeren in een bibliotheek.

Wat doe je? Je zoekt informatie over hogeschoolbibliotheken op het internet.

communicator

Je wil je klasgenoten leren kennen.

Wat doe je? Je leest elkaars tekst over een familiefeest.

PROEFVERSIE©VANIN

In ons land

Wie samen kan reizen, kan ook samen leven. (Simon Carmiggelt)

Dit leer ik: Ik kan het zo:

• Ik lees een tekst en geef mijn mening.

• Ik lees een toeristische brochure en vat samen.

• Ik maak correcte zinnen met ‘zou’ voor een wens, een advies of je vraagt je iets af (onzekere informatie).

• Ik maak een plan voor een toeristisch verblijf.

1 Vlaanderen en de Vlamingen

1 Vlaanderen is heel divers. ‘De Vlaming’ is een woord dat je kan gebruiken voor mensen uit verschillende culturen.

Toch zijn er nog vooroordelen over ‘de Vlaming’.

a Lees samen met je klasgenoten de teksten.

b Zoek de woorden in de tekst, zoals in het voorbeeld.

1

Vlaanderen is een van de meest zichtbare plekken op aarde. Op nachtelijke satellietfoto’s van de donkere aarde zie je het kleine Vlaanderen onmiddellijk liggen: dat komt door de verlichte snelwegen. Maar vraag eens aan een Amerikaan, een Aziaat of een Afrikaan waar Vlaanderen ligt: niemand heeft ervan gehoord!

• weg om snel te rijden: snelweg

2

PROEFVERSIE©VANIN

Vlamingen respecteren de wet als het moet, en anders niet. Het zwartwerk, de belastingen ontduiken … het zijn de favoriete sporten van veel Vlamingen. Voetgangers zullen nooit bij een rood verkeerslicht staan wachten als er geen auto in de buurt is.

• werk dat niet officieel is:

• geen belastingen betalen:

Vlamingen bemoeien zich niet graag met anderen. Sta je op de stoep met een natgeregend stadsplan in je handen? Je verwacht hulp maar … die komt niet. Vraag gewoon de weg, dan zie je dat Vlamingen toch vriendelijk zijn.

Echte Vlamingen zijn beleefd, maar afstandelijk. Ze dragen conservatieve kleren en spreken niet luid op openbare plaatsen.

• tussenkomen wanneer iemand dat niet vraagt: zich

• niet warm, niet spontaan in een relatie:

• niet modern:

c In de teksten zijn deze adjectieven onderstreept: -baar -(e)lijk zichtbaar nachtelijk openbaar vriendelijk

Ken je nog adjectieven met -baar of -(e)lijk?

2 Vlaanderen, Vlaams, Belgisch? Antwoord op de vragen.

a Wat is juist? Duid aan.

1 Vlaanderen is een taal / grondgebied / persoon

2 Vlaams is een taal / grondgebied / persoon

3 De Vlaming is een taal / grondgebied / persoon

b Wat is het verschil tussen Vlaams en Nederlands?

PROEFVERSIE©VANIN

c Vul in.

1 het grondgebied:

2 de drie officiële talen:

3 de persoon:

1 het grondgebied (je geboorteland):

2 de officiële talen:

3 de persoon:

Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 25. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 27.

2 Mijn mening

Taaltaak  De Vlamingen

1 Spreek met je klasgenoten over de teksten op pagina 15-16.

a Welke uitspraken zijn feiten (objectief)? voorbeeld: Vlaanderen is een van de meest zichtbare plekken op aarde.

b Welke uitspraken zijn vooroordelen (subjectief)? voorbeeld: Vlamingen respecteren de wet als het moet, en anders niet.

c Gaan jullie akkoord met de uitspraken in de tekst?

PROEFVERSIE©VANIN

Rol: communicator

Noteer één ding waarmee je akkoord gaat en één ding waarmee je niet akkoord gaat. akkoord: niet akkoord:

d Schrijf zelf nog twee zinnen over de Vlamingen. Schrijf iets positiefs en iets negatiefs. Gebruik de nieuwe woorden.

positief: negatief:

2 Ga je akkoord of niet? Werk samen met je klasgenoten.

a Maak twee hoeken in de klas: positief en negatief.

b Schrijf jouw zinnen van vraag 1(d) op twee aparte post-its en hang ze op in de juiste hoek.

Schrijf groot en duidelijk genoeg!

c Lees de zinnen van je klasgenoten.

Zet een kruisje op de post-its waarmee je akkoord gaat.

d Kijk samen: welke zinnen hebben de meeste kruisjes?

Leestip

Wil je een langere tekst goed begrijpen?

Denk dan na: wat is het thema van elke paragraaf?

Schrijf een sleutelwoord.

Met die sleutelwoorden kan je de structuur van de tekst vinden.

3

Op bezoek in België

1 Lees het eerste stukje van de post van Zhuang en beantwoord de vraag.

PROEFVERSIE©VANIN

Ik vlieg volgende week met mijn vriendin naar Europa. We verblijven enkele dagen in Brussel. Daarna reizen we rond in Europa.

Zou België een mooi land zijn?

In België zouden de mensen veel talen spreken.

Zouden de Belgen ook Engels spreken?

Met welke zinnen gaan de meeste klasgenoten akkoord? ‘Zou / zouden’ + infinitief = Je vraagt je iets af: je twijfelt, je weet het niet zeker (= onzekere informatie).

Wat vroeg jij je af voor je naar België kwam?

Schrijf één zin met ‘zou’ en één zin met ‘zouden’.

Vergelijk met je klasgenoten.

2 Lees het tweede stukje van de post van Zhuang en beantwoord de vraag.

PROEFVERSIE©VANIN

Ik mag niet te veel bagage meenemen. Wat mag ik niet vergeten? Wat moeten we zeker doen in België?

Het regent veel in België. Je zou best een grote paraplu meenemen! (Naree)

Jullie zouden beter thuisblijven. In België is niets te zien. (John)

Er is veel te zien in België! Je zou elke dag een ander museum kunnen bezoeken. (Alicia)

‘Zou / zouden beter, best’ + infinitief ‘Zou / zouden ... kunnen’ + infinitief = Je geeft advies.

Heb je nog advies voor Zhuang en zijn vriendin?

Schrijf één zin met ‘zou’ en één zin met ‘zouden’.

Vergelijk met je klasgenoten.

2

G

3 Lees het derde stukje van de post van Zhuang en beantwoord de vraag.

We blijven maar twee dagen in België. Ik zou graag het Atomium in Brussel zien.

Zou je niet liever Antwerpen bezoeken? Antwerpen is interessanter dan Brussel. (Muhanad)

@Muhanad: Nee, ik zou toch liefst eerst het Atomium zien. En ik zou in het restaurant boven in het Atomium iets willen eten.

PROEFVERSIE©VANIN

‘Zou / zouden graag, liever, liefst’ + infinitief ‘Zou / zouden ... willen’ + infinitief = Je doet een wens.

Wat wil jij in België nog graag zien?

Schrijf één zin met ‘zou graag / liever / liefst’.

Schrijf één zin met ‘zou willen’.

Vergelijk met je klasgenoten.

1 2

Studeer

Onzekere informatie

In België zouden de mensen veel talen spreken.

Zouden de Belgen ook Engels spreken?

Je zou beter een paraplu meenemen.

Je zou best een paraplu meenemen.

Je zou een paraplu kunnen meenemen.

Ik zou graag Brussel bezoeken.

Ik zou liever Brussel bezoeken.

Ik zou liefst Brussel bezoeken.

Ik zou Brussel willen bezoeken.

Een advies

Een wens

4 Zoek het woord in de drie stukjes van de post.

1 ergens logeren, ergens voor een korte tijd wonen: ergens v

2 van één plaats naar een andere reizen: r

3 al je koffers samen: de b

4 naar het museum gaan: het museum b

‘Zou / zouden’ is het imperfectum van ‘zullen’.

voorbeeld: Ik zal je helpen. → Hij zei dat hij me zou helpen. Wij zullen je helpen. → Zij beloofden ons dat ze me zouden helpen.

Weet je nog?

In TaalRecht 1.2 en in Nieuw TaalRecht 2.1 heb je het werkwoord ‘zullen’ geleerd.

Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 25. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 27.

4 Een dag langer

Taaltaak  Een dag langer

1 Werk alleen of verder met je klasgenoten.

Zhuang en zijn vriendin blijven nog een dag langer in België. Je mag hun dag plannen.

Schrijf een voorstel op de post van Zhuang. Gebruik enkele zinnen met ‘zou / zouden’.

PROEFVERSIE©VANIN

Rol: vrijetijdsbesteder

Kies een andere rol. Rol: opvoeder

• Je wil in het weekend op uitstap met je kinderen.

Noteer hoeveel kinderen je hebt, en hun leeftijd.

Noteer wat jij of je kinderen graag zouden willen doen.

Gebruik enkele zinnen met ‘zou / zouden’.

• Wissel je blad uit met jouw klasgenoot.

Schrijf jouw advies op het blad van je klasgenoot.

Gebruik enkele zinnen met ‘zou / zouden’.

• Lees samen en spreek erover.

Noteer onderaan jouw blad nog enkele vragen.

Gebruik enkele zinnen met ‘zou / zouden’.

2 Een dag langer

Schrijf jullie voorstel voor Zhuang op een poster en illustreer die met foto’s die je bijvoorbeeld uit een toeristische brochure knipt. Hang de posters in de klas op.

5 Elke dag Nederlands

Taaltaak  De Museumpas

Let op:

Het pluralis van museum is ‘museums’ of ‘musea’. Ze zijn allebei correct.

1 Kijk naar het filmpje en beantwoord de vragen.

1 Wat is een Museumpas volgens jou?

PROEFVERSIE©VANIN

Rol: vrijetijdsbesteder

In België zijn heel veel museums. Er zijn museums met kunst, maar ook museums over wetenschap, geschiedenis, oorlog, diamant, mijnbouw, onderwijs, enzovoort.

2 Welk voorbeeld uit het filmpje vind jij leuk?

3 Hoeveel museums kan je bezoeken met de Museumpas?

2 Ga naar de website www.museumpas.be.

Zoek de antwoorden op deze vragen.

1 Hoeveel kost de Museumpas?

2 Hoelang is de Museumpas geldig?

3 Hoeveel tentoonstellingen kan je zien?

3 Klik bovenaan op ‘Musea & Expo’s’.

a Kies A of B.

A Klik op de kaart. Schrijf de naam van één museum.

Typ de naam van dat museum in het zoekvenster ‘alle musea’ links.

Je komt nu bij het museum. Lees de tekst.

B Klik links op ‘Laat je verrassen’ en noteer de naam van één museum.

Je komt nu bij het museum. Lees de tekst.

Sorteer resultaten: Laat je verrassen Alfabetisch Nieuw in het aanbod

b Schrijf kort wat je in het museum kan zien.

PROEFVERSIE©VANIN

c Vertel over jouw museum aan je klasgenoten en vergelijk. Kies samen een museum.

Misschien gaan jullie het museum ook bezoeken?

VIDEO

Woordenschat / Grammatica

Vlaanderen, het Vlaams, de Vlaming

Wat zie je? de nacht – de nachten de snelweg – de snelwegen nachtelijk openbaar vriendelijk zichtbaar

Wat doen ze? het zwartwerk

zich bemoeien met iemand / iets (ik bemoei me) de belastingen ontduiken (ik ontduik) in het zwart werken (ik werk)

Hoe zijn ze? afstandelijk conservatief / progressief

‘Zou / zouden’ ‘Zou / zouden’ + infinitief gebruik je voor:

• een wens

voorbeeld: Ik zou het Atomium willen zien.

Op reis de bagage het museum – de museums, de musea een museum bezoeken (ik bezoek) ergens verblijven (ik verblijf)

separabel rondreizen (ik reis rond)

Ik zou graag / liever / liefst naar Brussel gaan.

• een voorstel of advies voorbeeld: Je zou beter / best een paraplu meenemen

Je zou een paraplu kunnen meenemen

• onzekere informatie voorbeeld: Zouden de Belgen ook Engels spreken?

PROEFVERSIE©VANIN

Zou België een mooi land zijn?

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.

1 Vlaanderen en de Vlamingen

Welk woord vul je in?

Kies uit: afstandelijk / bemoeien / conservatief / nachtelijke / ontduiken / openbaar / snelweg / zichtbaar / zwart.

1 Er zijn vaak files op de tussen Antwerpen en Brussel.

2 In het Vlaanderen zie je overal het licht van de snelwegen.

3 Je mag in Vlaanderen in het niet te luid spreken of roepen.

4 Op satellietfoto’s is Vlaanderen ‘s nachts heel .

5 Vlamingen zouden er niet van houden om belastingen te betalen: ze zouden die liever .

6 Vlamingen zouden je met rust laten en zich niet met jouw zaken.

7 Vlamingen zouden niet warm en hartelijk zijn, maar .

8 Walen stemmen eerder progressief, Vlamingen stemmen eerder .

9 Wie in het werkt, betaalt geen belastingen.

3 Op bezoek in België

Maak telkens één zin met ‘zou / zouden’, zoals in het voorbeeld.

a De wensen van Zhuang en zijn vriendin:

1 naar Brussel gaan

Zij zouden graag (liever, liefst) naar Brussel gaan.

2 lekker eten in Brussel

PROEFVERSIE©VANIN

3 winkelen in de Nieuwstraat

4 een museum bezoeken

5 een goedkoop hotel vinden

b Wat Zhuang en zijn vriendin niet zeker weten:

1 Is Brussel een dure stad?

2 Spreken ze in Brussel Nederlands of Frans?

3 Kan je in Brussel gemakkelijk een taxi vinden?

4 Kan je in Brussel het Europees Parlement bezoeken?

5 Is de Grote Markt heel mooi?

c Ons advies voor Zhuang en zijn vriendin:

1 Neem een dagkaart voor de metro.

2 Eet een pakje Belgische frieten.

3 Bezoek het Belvue-museum.

4 Ga eerst langs bij de toeristische dienst.

5 Lees een stripverhaal van Suske en Wiske. Zou Brussel een dure stad zijn? Jullie zouden een dagkaart voor de metro kunnen nemen.

PROEFVERSIE©VANIN

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.

1 Vlaanderen en de Vlamingen

Deze uitdrukkingen zijn typisch Vlaams. In Nederland zijn ze niet gekend. Schrijf voor elke uitdrukking een korte verklaring.

1 een straatje zonder eind:

2 een vergiftigd geschenk:

3 uit de lucht vallen:

4 een waterkansje:

5 een dovemansgesprek:

6 vijgen na Pasen:

3

Op bezoek in België

1 Lees een van de teksten.

Het Atomium

PROEFVERSIE©VANIN

Het Atomium is – net als de Eiffeltoren in Parijs – gebouwd ter gelegenheid van een wereldtentoonstelling, Expo 58 in Brussel. In de jaren vijftig was men optimistisch over de toekomst. Aluminium was een nieuw materiaal en de bollen van het Atomium zijn dan ook van dit materiaal gemaakt. Men was van plan het Atomium na zes maanden weer af te breken. Maar het was ondertussen zo bekend en populair, dat besloten werd het toch maar te laten staan. In het Atomium loopt een tentoonstelling over de geschiedenis van dit bouwwerk. En in het panoramisch café heb je een prachtig zicht over de hoofdstad van Europa.

De Grote Markt

De bekendste trekpleister van Brussel is en blijft natuurlijk de Grote Markt. Het is een van de mooiste stadspleinen van de wereld en dus een bezoek meer dan waard. Het plein wordt gedomineerd door het prachtige gotische stadhuis. Rondom de Grote Markt kan je even uitrusten in een van de gezellige cafés of restaurants.

Winkelen in Brussel

Voor wie van winkelen houdt, heeft Brussel natuurlijk ook een grote keuze aan winkels en warenhuizen. Je vindt er vast een mooi souvenir in een van de gezellige kleine boetieks, in de goedkope ledershops nabij de Grote Markt of in de dure modehuizen van Versace en Armani. Vergeet ook niet om chocolade mee naar huis te nemen! In Brussel vind je chocolatiers die van hun lekkere producten kleine kunstwerken maken.

2 Werk samen met twee klasgenoten die een andere tekst lazen. Plan een dag in Brussel.

Schrijf hieronder jullie plan.

Wij gaan naar

PROEFVERSIE©VANIN

3 Vergelijk met je andere klasgenoten. Welke plaats is populair?

Welke plaats is niet populair?

2

Sporten is gezond

Sport is de belangrijkste bijzaak in het leven. (Horst Peets)

Dit leer ik: Ik kan het zo:

• Ik noteer de hoofdgedachten in een tekst.

• Ik maak correcte zinnen met ‘zou’ voor een veronderstelling (hypothese).

• Ik lees en begrijp een aangifteformulier voor een sportongeval.

• Ik vul een aangifteformulier voor een sportongeval in.

1 Ik doe niet mee!

Taaltaak  Ik doe niet mee!

Rol: vrijetijdsbesteder

1 In het online magazine ‘Womenshealthmag’ staat dat vrouwen te weinig bewegen.

a Lees het artikel.

Ook mannen doen minder aan sport dan ze eigenlijk willen. Als mannen mochten kiezen, dan gingen ze elke dag lopen, fietsen of voetballen. Zeker als ze elke dag moeten gaan werken, hebben ze niet genoeg tijd om te sporten. 1 5 10

Vrouwen doen niet genoeg aan sport. Ze hebben vaak geen tijd om te sporten. Als vrouwen meer tijd hadden, zouden ze meer sporten.

Vrouwen hebben meer kleine gezondheidsproblemen dan mannen. Ze zijn sneller moe en hebben meer hoofdpijn. Als vrouwen meer aan sport deden, dan waren hun problemen zo verdwenen.

Mensen weten wel dat sport goed is voor hun gezondheid. Maar ze gaan daarom nog niet meer sporten. Als het zo gemakkelijk was, zou iedereen gezond leven!

Naar: www.womenshealthmag.com

b Noteer van elke paragraaf de hoofdgedachte, zoals in het voorbeeld.

Vrouwen sporten niet genoeg.

Leestip

De belangrijkste informatie in een tekst staat dikwijls aan het begin of einde van elke paragraaf.

G

2 De auteur van de tekst bij vraag 1 gebruikt ‘als’ + een imperfectum voor een veronderstelling (hypothese).

Wat is een veronderstelling (hypothese)? Zoek het op.

Weet je nog?

In Nieuw TaalRecht 2.1 heb je ‘als’ voor een voorwaarde (conditie) geleerd.

3 ‘Als’ gebruik je met een bijzin.

In een bijzin staan alle werkwoorden achteraan.

a Onderstreep in de bijzinnen het werkwoord in het imperfectum.

1 Als vrouwen meer tijd hadden, zouden ze meer gaan sporten.

2 Als vrouwen meer aan sport deden, dan waren hun problemen zo verdwenen.

3 Als het zo gemakkelijk was, zou iedereen gezond leven.

4 Als mannen mochten kiezen, dan gingen ze elke dag lopen, fietsen of voetballen.

b In de hoofdzin gebruik je: ‘zou / zouden’ + infinitief of het imperfectum.

In welke zinnen bij vraag a staat in de hoofdzin:

1 ‘zou / zouden’ + infinitief? zin nummer en

2 het imperfectum? zin nummer en

Studeer

PROEFVERSIE©VANIN

‘Als’ voor een veronderstelling (hypothese)

Als ik meer tijd had, dan deed ik meer aan sport.

Als ik meer tijd had, dan zou ik meer aan sport doen.

2 Als ik rijk was

1 Lees de zinnen met ‘als’.

• Als ik rijk was, dan zou ik een fitnessabonnement kopen.

• Als ik een fitnessabonnement had, dan zou ik elke dag gaan sporten.

• Als ik elke dag ging sporten, dan zou ik heel gezond zijn.

2 Maak zelf zinnen met een veronderstelling, zoals in het voorbeeld.

• Gebruik in de bijzin ‘als’ + het imperfectum.

• Gebruik in de hoofdzin één keer het imperfectum en één keer ‘zou / zouden’ + infinitief.

• Gebruik ‘als’ en ‘dan’.

voorbeeld: een snelle auto hebben / gelukkig zijn

Als ik een snelle auto had, dan zou ik gelukkig zijn.

Als ik een snelle auto had, dan was ik gelukkig.

1 van zwemmen houden / elke week naar het zwembad gaan

2 graag lopen / dure sportschoenen kopen

3 kunnen skiën / in Zwitserland gaan wonen

3 Maak de A/B-oefening met een klasgenoot.

Schrijf de zinnen in het donkerblauwe vak juist.

Maak een zin met ‘zou / zouden’ + infinitief en met het imperfectum zoals bij vraag 2.

Gebruik ‘als’ en ‘dan’.

Controleer met je klasgenoot en draai de rollen om.

Klasgenoot A

een bal hebben / gaan voetballen

PROEFVERSIE©VANIN

Klasgenoot B

Als ik een bal had, dan zou ik gaan voetballen.

Als ik een bal had, dan ging ik voetballen

Als het zwembad open was, dan zou ik gaan zwemmen.

Als het zwembad open was, dan ging ik zwemmen.

het zwembad open / gaan zwemmen

Klasgenoot A Klasgenoot B

aan zee wonen / leren surfen

Als ik kon vliegen, dan zou ik een vliegtuig kopen.

Als ik kon vliegen, dan kocht ik een vliegtuig.

Als ik aan zee woonde, dan zou ik leren surfen. Als ik aan zee woonde, dan leerde ik surfen.

een televisie hebben / naar de wedstrijd kijken

kunnen vliegen / een vliegtuig kopen

Als ik meer aan sport deed, dan zou ik gezond zijn

Als ik meer aan sport deed, dan was ik gezond.

Als ik een televisie had, dan zou ik naar de wedstrijd kijken

Als ik een televisie had, dan keek ik naar de wedstrijd.

meer aan sport doen / gezond zijn

Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 41.

Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 43.

Taaltaak  Ik ben (niet) sportief

4 Schrijf een korte tekst.

Schrijf hoe het anders zou kunnen zijn.

Kies een van deze zinnen om te starten:

PROEFVERSIE©VANIN

• Ik ben sportief. Als ik niet sportief was, dan ...

• Ik ben niet sportief. Als ik sportief was, dan ...

Rol: vrijetijdsbesteder

3

Kies een andere rol. Rol: consument

• Ik ben niet rijk. Als ik rijk was, dan ...

• Ik ben rijk. Als ik niet rijk was, dan ...

Kies een andere rol. Rol: communicator

• Ik ben gezond. Als ik niet gezond was, dan ...

• Ik ben niet gezond. Als ik gezond was, dan ...

Kies een andere rol. Rol: opvoeder

• Ik heb kinderen. Als ik geen kinderen had, dan ...

• Ik heb geen kinderen. Als ik kinderen had, dan ...

Kies een andere rol. Rol: werknemer / werkzoekende

• Ik heb een job. Als ik geen job had, dan ...

• Ik heb geen job. Als ik een job had, dan ...

Het aangifteformulier

1 Frauke heeft een ongeval gehad in het fitnesscenter. Ze vult een formulier in.

a Lees het formulier.

b Spreek erover met je klasgenoten.

• Welk formulier is het?

• Waarvoor gebruik je het?

• Heb jij al zo’n formulier gezien?

PROEFVERSIE©VANIN

Aangifteformulier

Verzekering tegen lichamelijke ongevallen

Polisnummer van de verzekerde:

Identiteit van het slachtoffer

Naam:

Adres:

Rijksregisternummer:

Rekeningnummer:

LP97550 c d e

Frauke Pollard

Brusselstraat 20, Lier

990405 697 33 000-9495774-93

U bent: sporter toeschouwer

Gegevens van het ongeval

Datum: Uur:

Plaats:

X 9 oktober

Fitnesscenter Sportelier in Lier 15u 30

Beschrijving van het ongeval

Ik was in het fitnesscenter. Ik ging naar de loopband. Er was nog maar één loopband vrij. Daarom haastte ik mij en zag ik niet dat er op de grond een bal lag. Ik viel over de bal en brak mijn arm. Mijn vriendin Naima Haj Sassi bracht mij naar het ziekenhuis.

Is het ongeval te wijten aan een fout van een andere verzekerde? ja nee Zo ja, beschrijf de fout:

PROEFVERSIE©VANIN

Naam en adres van de getuigen

Naima Haj Sassi

Broekstraat 75, Lier

Stuur dit formulier, samen met het attest van de geneesheer, terug naar: Sporz-Ave - Zetel voor Vlaanderen - Grote Steenweg 34 - 9000 Gent

2 Sportelier geeft informatie over zijn verzekering tegen lichamelijke ongevallen in een reclamefolder.

Vul de juiste woorden in.

Vind je dit gemakkelijk? Kijk dan niet naar de gegeven woorden.

a Kies uit: aangifteformulier / beschrijf / ongeval / polis / sportman of sportvrouw / verzekering / wijten.

Wij, van Sportelier, hebben

een goede (1) tegen lichamelijke ongevallen.

PROEFVERSIE©VANIN

Of je nu een (2) of een toeschouwer bent, bij ons ben je goed verzekerd!

Ben jij slachtoffer van een (3) ?

Vraag dan een (4) aan de kassa en vul alle gegevens in.

Het (5) nummer van onze verzekering staat op het formulier. Is het ongeval te (6) aan de fout van een andere verzekerde?

Geen probleem. (7) de fout en vraag een getuige om het formulier mee te ondertekenen.

b Kies uit: fout / gegevens / getuige / lichamelijke ongevallen / slachtoffer / toeschouwer.

Wij, van Sportelier, hebben

een goede verzekering tegen (1) .

PROEFVERSIE©VANIN

Of je nu een sportman of sportvrouw of een (2) bent, bij ons ben je goed verzekerd!

Ben jij (3) van een ongeval? Vraag dan een aangifteformulier aan de kassa en vul alle (4) in.

Het polisnummer van onze verzekering staat op het formulier. Is het ongeval te wijten aan de (5) van een andere verzekerde? Geen probleem. Beschrijf de fout en vraag een (6) om het formulier mee te ondertekenen.

Vind je dit moeilijk? Maak dan de blauwe oefening(en) op pagina 42. Vind je dit gemakkelijk? Maak dan de gele oefening(en) op pagina 44.

4 Het ongeval

Taaltaak  Het formulier

1 Er is een sportongeval gebeurd.

Kies een van de foto’s. Wat is er gebeurd? Beschrijf het ongeval.

Heb je veel inspiratie? Beschrijf dan een eigen ongeval.

Gebruik het lege aangifteformulier.

Aangifteformulier

Rol: vrijetijdsbesteder

Verzekering tegen lichamelijke ongevallen

Polisnummer van de verzekerde:

PROEFVERSIE©VANIN

Identiteit van het slachtoffer

Naam:

Adres:

Rijksregisternummer:

Rekeningnummer:

U bent: sporter toeschouwer

Gegevens van het ongeval

Datum: Uur:

Plaats:

Beschrijving van het ongeval

Is het ongeval te wijten aan een fout van een andere verzekerde? ja nee Zo ja, beschrijf de fout:

Naam en adres van de getuigen

Stuur dit formulier, samen met het attest van de geneesheer, terug naar:

Sporz-Ave - Zetel voor Vlaanderen - Grote Steenweg 34 - 9000 Gent

Kies een andere rol. Rol: opvoeder

Jouw kind had een ongeval op school of op weg naar school.

Beschrijf het ongeval voor de verzekering.

Kies een andere rol. Rol: cursist / student

Jij had een ongeval op school of op weg naar school.

Beschrijf het ongeval voor de verzekering.

Kies een andere rol.

Je hebt schade veroorzaakt in het huis van een vriend.

Beschrijf wat er gebeurd is voor jouw familiale polis.

PROEFVERSIE©VANIN

2 Op weg naar school

Rol: administrator

Je bent als student of cursist (waarschijnlijk) verzekerd voor elk ongeval dat je hebt:

• in de school

• op weg naar school

• op weg van school naar huis

Vraag een formulier op het secretariaat van jouw school en lees het samen met de leerkracht. Zoek de moeilijke woorden op.

Communicatietip

Een formulier invullen is niet gemakkelijk.

Ook niet voor Nederlandstaligen. Laat je niet ontmoedigen.

Vraag hulp aan de persoon die je het formulier heeft gegeven.

5 Elke dag Nederlands

Taaltaak  Het beweegplan

Rol: vrijetijdsbesteder

1 Maak je beweegplan: hoe kan jij meer bewegen in je dagelijks leven?

a Vul het formulier in.

Wat zal je doen? Hoelang zal je dat doen?

Kies een beweging die bij je past. Hou rekening met wat je kan. bv. Ik fiets 10 minuten heen en 10 minuten terug naar de winkel. Je antwoord: Vul het beweegplan in.

Waar zal je dit doen?

Bv. via het park naar het centrum. Je antwoord:

Wanneer?

Bv. op zaterdagochtend na het ontbijt. Je antwoord:

Met wie beweeg je?

Beweeg je alleen of met iemand samen?

Bv. met mijn partner of zoon. Je antwoord:

PROEFVERSIE©VANIN

Als er een probleem is, dan is er ook een oplossing.

Bv. als het regent, dan ga ik te voet met de paraplu.

Als ..., dan ...

b Toon je beweegplan aan een klasgenoot. Spreek erover.

c Vraag later aan elkaar: hebben jullie meer bewogen?

Uit: Vlaams Instituut Gezond Leven

2 Ben je nieuwsgierig en wil je graag weten hoe anderen het doen?

Ga naar de website www.gezondleven.be.

a Tik bij het zoekvenster in: ‘Beweegplan’.

Klik bovenaan op ‘Hoe ziet een beweegplan eruit?’ en ga onderaan naar ‘Hier vind je concrete voorbeelden van beweegplannen’.

Kies een van de personen.

b Lees het verhaal van die persoon. Vergelijk zijn / haar beweegplan met jouw beweegplan.

Ga je iets veranderen aan jouw beweegplan? Wat? Spreek erover met je klasgenoten.

Woordenschat / Grammatica

Het sportongeval

het aangifteformulier – de aangifteformulieren de aangifte – de aangiften, de aangiftes het formulier – de formulieren de gegevens invullen op het formulier (ik vul in) de getuige – de getuigen het slachtoffer – de slachtoffers de sporter – de sporters de toeschouwer – de toeschouwers

het ongeval – de ongevallen het lichamelijke ongeval het ongeval beschrijven (ik beschrijf) het ongeval is te wijten aan het ongeval is de fout van de (verzekerings)polis – de (verzekerings)polissen

‘Zou / zouden’

• ‘Zou / zouden’ + infinitief gebruik je voor: een veronderstelling (hypothese). voorbeeld: Als ik graag liep, dan zou ik dure sportschoenen kopen. Als ik graag liep, dan kocht ik dure sportschoenen.

• In zinnen met een veronderstelling gebruik je meestal ‘als ... dan’. Je combineert dus 1 + 2 of 1 + 3.

1 een bijzin: ‘als’ + imperfectum

2 een hoofdzin: ‘zou’ + infinitief

3 een hoofdzin: imperfectum

PROEFVERSIE©VANIN

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.

2 Als ik rijk was

Kies vijf zinnen en vul aan.

Vergelijk met je klasgenoten.

1 Als ik een man was, dan

PROEFVERSIE©VANIN

Als ik een vrouw was, dan

2 Als ik kinderen had, dan

Als ik geen kinderen had, dan

3 Als ik altijd op tijd naar de les kwam, dan

Als ik nooit op tijd naar de les kwam, dan

4 Als ik een auto had, dan

Als ik geen auto had, dan

5 Als ik in een huis woonde, dan

Als ik in een appartement of studio woonde, dan

6 Als ik getrouwd was, dan

Als ik niet getrouwd was, dan

7 Als ik niet graag kookte, dan

Als ik graag kookte, dan

8 Als ik een muziekinstrument kon spelen, dan

Als ik geen muziekinstrument kon spelen, dan

3 Het aangifteformulier

Vul de kruiswoordpuzzel in.

Horizontaal

PROEFVERSIE©VANIN

2 Het ongeval b... wil zeggen: schrijven hoe het gebeurde.

3 De man of vrouw die graag sport, is de s...

5 Wat je niet goed gedaan hebt of wat mis is, dat is de f...

6 Op het a... schrijf je de informatie voor de verzekering.

8 Iemand die schade of verlies heeft, is het s...

9 Alle informatie, dat zijn de g...

10 Je hebt lichamelijke schade door het o...

12 Iemand die zag wat er gebeurde, is de g...

Verticaal

1 De polis van de v... geeft je financiële bescherming.

4 De p... is het contract met de verzekering.

7 Iemand die toekeek, is de t...

11 De oorzaak van het ongeval: het ongeval is te w... aan.

Wil je verder oefenen? Ga naar iDiddit.

2 Als ik rijk was

Lees het gedicht over sport en sporters.

a Welke woorden vul jij in? Vergelijk met je klasgenoten.

b Kan je zelf nog een strofe schrijven bij dit gedicht?

PROEFVERSIE©VANIN

In het stadion van moed en kracht waar (1) strijden, dag en nacht.

Met snelheid, concentratie en zo meer bewijzen ze hun (2) keer op keer

Op de voetbalvelden, op de atletiekbanen, overal brengt sport de mensen (3)

Rennen, springen, klimmen, gooien, kloppen, een echte sporter kan je niet (4)

Sport is de taal van eerlijke (5) waar de verliezer niet echt een verlies lijdt.

Want meedoen is belangrijker dan winnen. Dus waarom er zelf niet mee (6) ?

3

Het aangifteformulier

Je leest over sporters en hun blessures. Maar wat was hun sport? Kijk naar de tips in de tekst.

Venus Williams was een Amerikaanse sportvrouw. Zij had een krachtige opslag, en won meerdere grandslamtoernooien zoals Wimbledon en de US Open. Zij had in haar carrière last van geblesseerde knieën en van een schouderblessure.

Vincent Kompany is een Belgische sportman. Hij was de aanvoerder van Manchester City en een heel getalenteerde verdediger. Maar tijdens zijn carrière had hij tal van blessures aan zijn kuiten.

PROEFVERSIE©VANIN

bij een ernstig ongeval, waarbij hij brandwonden opliep. Toch keerde hij terug naar het racen.

Lotte Kopecky is een Belgische sportvrouw. Zij heeft twee overwinningen behaald in de Ronde van Vlaanderen. Zij pakte zilver op het wereldkampioenschap in de wegrit en goud in de ploegkoers. In het verleden had zij al een spierscheur in de hamstring.

Haile Gebrselassie is een Ethiopische sportman met wereldrecords op de 5.000 meter en 10.000 meter. Hij won ook twee olympische gouden medailles. Hij had last van enkelblessures.

Wie de Zuid-Koreaanse

sportvrouw Yuna Kim aan het werk zag, bewonderde haar elegantie op het ijs en haar soepele bewegingen. Ze sprong hoger dan al haar concurrenten en won olympisch goud. Door een kleine fractuur in haar rechtervoet, moest ze haar carrière even stopzetten.

De Duitser Niki Lauda raakte betrokken

Leerlijn grammatica

Nieuw TaalRecht 2.1

Thema 1 werkwoorden: presens, informeel en formeel

Thema 2 werkwoorden: instructies, ook separabel structuren: ‘om ... te’ + infinitief

Thema 3 werkwoorden: participium met ‘ge-’, ‘be-’, ‘ver-’, ook separabel

Thema 4 pronomina: personen, dieren, dingen

Thema 5 werkwoorden: imperfectum van ‘hebben’, ‘zijn’, ‘kunnen’, ‘moeten’, ‘mogen’, ‘willen’

Thema 6 werkwoorden: imperfectum van meer werkwoorden

Thema 7 negatief: ‘niet’ / ‘geen’ (herhaling)

Thema 8 structuren: instructies en bijzinnen

Thema 9 werkwoorden: ‘gaan’ of ‘zullen’ + infinitief

Thema 10 conjuncties: conditie met ‘als’

Nieuw TaalRecht 2.2

Thema 1 werkwoorden: presens (herhaling, syllabes)

Thema 2 werkwoorden: separabele werkwoorden (herhaling en uitbreiding)

PROEFVERSIE©VANIN

Thema 3 werkwoorden: het perfectum en het imperfectum (gebruik)

Thema 4 werkwoorden: het imperfectum van regelmatige werkwoorden

Thema 5 de indirecte rede: inleiding, werkwoord en subject

Thema 6 de indirecte rede: gewone zin, vraagzin met of zonder vraagwoord

Thema 7 werkwoorden: reflexieve werkwoorden

Thema 8 adjectieven: flexie (herhaling en uitbreiding)

Thema 9 werkwoorden: het imperfectum (herhaling)

Thema 10 conjuncties: ‘omdat’ + bijzin, ‘daarom’ + inversiezin

Nieuw TaalRecht 2.3

Thema 1 werkwoorden: ‘zou / zouden’ - wens, advies of onzekere informatie

Thema 2 werkwoorden: ‘zou / zouden’ - hypothese

Thema 3

conjuncties: ‘toen’ / ‘wanneer’ in een bijzin voor tijd

conjuncties: ‘daarna’ / ‘daarvoor’ in een inversiezin voor tijd

Thema 4

structuren: actieve en passieve zinnen met ‘worden’ en ‘zijn’

Thema 5

structuren: actieve en passieve zinnen met ‘worden’ / ‘werden’ / ‘zijn’

Thema 6 separabele werkwoorden: uitbreiding

Thema 7 structuren: relatieve bijzinnen met ‘die’ / ‘dat’ / ‘waar’

Thema 8 conjuncties: hoofdzin - conjuncties van tijd (‘eerst’, ‘dan’, ‘daarna’, ‘daarvoor’, ‘sindsdien’)

Thema 9 negatief: vragen met ‘al’ (‘nog niet’ / ‘nog geen’) negatief: vragen met ‘nog’ (‘niet meer’ / ‘geen meer’)

Nieuw TaalRecht 2.4

Thema 1 conjuncties: tijd (herhaling en uitbreiding)

Thema 2 adjectief: comparatief en superlatief (structuren, bijzondere vormen)

Thema 3 werkwoorden: plusquamperfectum, tijd en irrealis

Thema 4 werkwoorden: plusquamperfectum, advies

Thema 5 structuren: ‘er’/ ‘daar’ als subject met ‘zijn’ en in een passieve zin

Thema 6 structuren: ‘er’ / ‘daar’ als verwijswoord

Thema 7 conjuncties: oppositie en contrast (herhaling en uitbreiding)

Thema 8 structuren: relatieve zinnen met een prepositie

Thema 9 structuren: relatieve zinnen met of zonder prepositie (herhaling)

Thema 10 conjuncties: (overzicht en herhaling)

PROEFVERSIE©VANIN

Thema 10 conjuncties: reden en gevolg (herhaling en uitbreiding)

Grammatica

1 Woordenlijst grammatica

accent nadruk actief bedrijvende vorm artikel lidwoord adjectief bijvoeglijk naamwoord adverbium bijwoord affirmatief bevestigend comparatief vergrotend conditie voorwaarde conjunctie voegwoord consonant medeklinker demonstratief aanwijzend diminutief verkleinwoord direct object lijdend voorwerp flexie verbuiging futurum onvoltooid toekomende tijd (O.Tk.T.)

PROEFVERSIE©VANIN

imperatief gebiedende wijs imperfectum onvoltooid verleden tijd (O.V.T.) indirect object meewerkend voorwerp infinitief noemvorm inversie omkering negatief ontkennend niet specifiek onbepaald object voorwerp oppositie tegenstelling participium voltooid deelwoord passief lijdende vorm perfectum voltooid tegenwoordige tijd (V.T.T.) pluralis meervoud plusquamperfectumvoltooid verleden tijd (V.V.T.) possessief bezittelijk prepositie voorzetsel

prepositie-object voorzetselvoorwerp presens onvoltooid tegenwoordige tijd (O.T.T.)

pronomen voornaamwoord reflexief wederkerend relatief betrekkelijk

separabel scheidbaar singularis enkelvoud specifiek bepaald subject onderwerp substantief zelfstandig naamwoord superlatief overtreffend

syllabe lettergreep verbum werkwoord vervoegd werkwoord persoonsvorm, actievorm vocaal klinker

2 Letters en woorden

1 Begrippen

letters vocaal a / e / i / o / u consonant andere letters tweeklank ei, ij, ou, ui, eu, au

syllabe woordstukje dat je in één keer zegt voorbeeld: au-to, ho-tel, ijs-kast

substantief woord waar je ‘de’ / ‘het’ / ‘een’ kan bijzetten voorbeeld: de liefde, het leven, een auto

PROEFVERSIE©VANIN

specifiek Een substantief is soms specifiek: Je weet precies over wie / waarover het gaat. voorbeeld: De man die bij mij woont, is mijn broer.

niet specifiek

Een substantief is soms niet specifiek: Je weet niet precies over wie / waarover het gaat. voorbeeld: Er loopt een man op straat.

Je noemt iets voor de eerste keer. voorbeeld: Ik zie een man. Het is de man van mijn zus.

singularis maar één voorbeeld: Ik heb één man.

2

pluralis twee of meer

voorbeeld: Ik heb tien boeken.

ontelbaar

diminutief

Een substantief is soms ontelbaar: Je kan geen pluralis maken. voorbeeld: Ik eet graag vlees.

woordstukje voor iets kleins of liefs voorbeeld: een klein huisje, een lief schatje

adjectief woord bij een substantief voorbeeld: de blauwe auto

PROEFVERSIE©VANIN

prepositie op, in, onder, naast, voor, tegen, tussen, na …

Vocalen, consonanten en tweeklanken: spelling

lange vocaal één keer schrijven in een open syllabe voorbeeld: vra-gen, le-ven, bo-men, mu-ren

twee keer schrijven in een gesloten syllabe voorbeeld: vraag / leef / boom / muur

Let op: die-ren, dier twee, drie

korte vocaal altijd één keer schrijven, altijd in een gesloten syllabe voorbeeld: kat, kat-ten / wet, wet-ten / pit, pit-ten / kom, kom-men / bus, bus-sen

consonant twee keer schrijven als de vocaal kort moet blijven voorbeeld: katten, kommen, pitten, wetten, bussen

Let op: ge-heim, be-vel (één consonant na een doffe E)

tweeklank altijd één keer schrijven voorbeeld: deur, deuren / tijd, tijden

3 Het substantief

a De pluralis (het meervoud) woord dat eindigt op een consonant: S of (e)N voorbeeld: stoelen, tafels

woord dat eindigt op doffe E: S of N voorbeeld: lasagnes, weiden

woord dat eindigt op een heldere vocaal: ‘S voorbeeld: menu’s, paprika’s Let op: cafés

woord dat eindigt op meer vocalen: S voorbeeld: bureaus, hindoes

woord dat eindigt op IE of EE: S of (ë)N voorbeeld: bacteriën, families, knieën, zeeën

b Het diminutief (het verkleinwoord)

met JE voorbeeld: boekje, huisje, werkje

met TJE na een woord op l, n, r of w voorbeeld: deurtje, knuffeltje, schoentje, vrouwtje

met ’JE of ’TJE na een afkorting voorbeeld: sms’je, A4’tje, 3’tje

met ETJE of KJE woorden op ing voorbeeld: koninkje, rekeningetje

met ETJE of PJE na een woord op m voorbeeld: bloempje of bloemetje, kommetje

met KE in de spreektaal

voorbeeld: manneke i.p.v. mannetje

4 Het artikel ‘een’ / ‘de’ / ‘het’

a Specifiek

singularis ‘de’ of ‘het’ (kijk in het woordenboek)

voorbeeld: De auto voor mijn deur is van mij.

voorbeeld: Het boek op de tafel is van mij.

pluralis ‘de’

voorbeeld: De auto’s voor mijn deur zijn van mijn familie.

PROEFVERSIE©VANIN

voorbeeld: De boeken op de tafel zijn van mij.

ontelbaar ‘de’ of ‘het’ (kijk in het woordenboek)

voorbeeld: De liefde van een kind is mooi.

voorbeeld: Het vlees in de supermarkt is niet duur.

b Niet specifiek

singularis ‘een’

voorbeeld: Daar staat een auto. Ik weet niet van wie.

voorbeeld: Daar ligt een boek. Ik weet niet welk boek.

pluralis geen artikel

voorbeeld: Daar staan auto’s. Ik weet niet van wie. voorbeeld: Daar liggen boeken. Ik weet niet welke boeken.

ontelbaar geen artikel

voorbeeld: Liefde is mooi.

voorbeeld: Ik eet graag vlees.

5 ‘Niet ’ en ‘geen’

‘geen’ met een substantief (niet specifiek)

voorbeeld: Er staat een auto voor mijn deur.

PROEFVERSIE©VANIN

Er staat geen auto voor mijn deur.

Er staan auto’s voor mijn deur. Er staan geen auto’s voor mijn deur.

‘geen’ met een telwoord voorbeeld: Ik heb geen 100 euro bij.

Let op: ‘Niet’ met een aantal voorbeeld: Ik heb niet veel geld.

‘geen’ met een taal voorbeeld: Ik spreek geen Chinees.

‘niet’ voor alle andere negatieve vormen

voorbeeld: Mijn auto staat niet voor de deur. (na een vervoegd werkwoord)

Dat is mijn auto niet. (na een specifiek substantief)

Mijn auto is niet blauw. (voor een adjectief)

De auto is niet van mij. (voor een prepositie)

‘nog geen’ / ‘nog niet’ / ‘nog nooit’: een antwoord op een vraag met ‘al’ voorbeeld: Heb je al een auto? – Nee, ik heb nog geen auto.

Ben je al ingeschreven voor het rijexamen? – Nee, ik ben nog niet ingeschreven.

Heb je al eens zelf gereden?

– Nee, ik heb nog nooit zelf gereden.

‘geen meer’ / ‘niet meer’: een antwoord op een vraag met ‘nog’ voorbeeld: Heb je nog een auto? – Nee, ik heb geen auto meer

Rijd je nog met de auto? – Nee, ik rijd niet meer met de auto.

a Pronomina voor personen

subject

ik

Ik heb een boek. jij (je) Jij hebt een boek. u U hebt een boek.

hij Hij heeft een boek. zij (ze) Zij heeft een boek. wij (we) Wij hebben een boek.

jullie Jullie hebben een boek. zij (ze) Zij hebben een boek.

PROEFVERSIE©VANIN

possessief

mijn Het is mijn boek. jouw (je) Het is jouw boek.

uw Het is uw boek.

zijn Het is zijn boek. haar Het is haar boek.

ons / onze Het is ons boek. Het zijn onze boeken.

jullie Het is jullie boek hun Het is hun boek.

Let op: het meisje haar kamer (het + haar voor een persoon) het vliegtuig zijn vleugels (het + zijn)

object

mij (me) De leraar denkt aan mij (me).

jou (je) De leraar denkt aan jou (je). u De leraar denkt aan u. hem De leraar denkt aan hem.

haar De leraar denkt aan haar ons De leraar denkt aan ons jullie De leraar denkt aan jullie hen / ze De leraar denkt aan hen. De leraar denkt aan ze.

Let op: Je gebruikt ‘er’ voor niet-personen. Ik denk aan het weekend. Ik denk eraan

reflexief

mij (me) Ik heb me (mij) pijn gedaan. jou (je) Heb jij je pijn gedaan? u of zich Hebt u u pijn gedaan? Hebt u zich pijn gedaan? zich Hij heeft zich pijn gedaan. zich Zij heeft zich pijn gedaan. ons Wij hebben ons pijn gedaan. je (jullie) Jullie hebben je (jullie) pijn gedaan. zich Zij hebben zich pijn gedaan.

demonstratief

Deze jongen hier is groot. (de-woord, dichtbij)

Dit jongetje hier is klein. (het-woord, dichtbij)

Die grote jongen daar heet Marcus. (de-woord, verder)

Dat kleine jongetje daar heet Aurelius. (het-woord, verder)

b Pronomina voor dingen

subject / object

hij / hem de fiets

Hij staat in haar kamer. Mijn dochter heeft hem roze geschilderd. het / het het boek

Het ligt daar. Ik neem het mee. zij (ze) / ze de boeken, de fietsen

Zij (Ze) liggen daar. Zij (Ze) staan daar.

Ik neem ze mee.

PROEFVERSIE©VANIN

Let op:

• Voor sommige dingen kan je ook ‘zij’ en ‘haar’ gebruiken. Dat kan alleen als je zeker weet dat het ding vrouwelijk is.

Gebruik anders altijd ‘hij’ en ‘hem’.

• Gebruik voor dingen best geen possessieve pronomina. voorbeeld: niet: Zijn band is kapot.

wel: De band van de fiets is kapot.

c Pronomina voor dieren

subject / object / possessief

zij / haar / haar de geit

Zij staat in de tuin. Ik melk haar. Haar kleur is wit. hij / hem / zijn de hond

Hij heet Woef. Ik wandel met hem. Zijn kleur is zwart. het / het / zijn het konijn

Het heet Flappie. Ik zie het zitten. Zijn kleur is bruin.

zij (ze) / ze / hun de geiten

Zij (Ze) staan in de tuin. Ik melk ze. Hun kleur is wit.

Let op: Weet je niet of een dier mannelijk of vrouwelijk is?

Gebruik dan ‘hij’, ‘hem’ of ‘zijn’.

7

Het adjectief: flexie

adjectief zonder E na een werkwoord voorbeeld: Het meisje zingt mooi. De vrouw is ziek.

bij een niet-specifiek het-woord (singularis of ontelbaar) voorbeeld: een mooi meisje (het meisje), vers fruit (het fruit)

adjectief op EN of een stof op EN voorbeeld: een open deur, een lederen jas

adjectief in een vaste combinatie voorbeeld: het centraal station, het openbaar vervoer

adjectief met E andere adjectieven

voorbeeld: de mooie man (specifiek, de-woord) het mooie meisje (specifiek, het-woord) mooie meisjes (pluralis)

8 Het vraagwoord

wie / wat / waar / wanneer / hoe / welk(e) Wie leest elke week de krant? waar + een prepositie: waarom, waarop, waarmee … Waarom lees jij elke week de krant? hoe + een adjectief: hoelang, hoe groot, hoeveel … Hoelang lees jij de krant? welk(e) + een substantief: welke krant, welke dag … Welke krant lees jij?

9 Spelling a Hoofdletters

begin van de zin

voorbeeld: Morgen blijf ik thuis.

Let op: ‘ s Morgens, ‘s Avonds, ‘t Regent ...

namen van landen en adjectieven van landen

voorbeeld: China, Chinees

PROEFVERSIE©VANIN

namen van personen voorbeeld: Marin Cotemans

namen van organisaties en instellingen: soms een hoofdletter voorbeeld: het ministerie van Onderwijs, het stadsbestuur

talen

voorbeeld: Nederlands, Nederlandstalig

namen van (religieuze) feestdagen: soms een hoofdletter voorbeeld: het Suikerfeest, valentijn

Let op: geen hoofdletters voor namen van godsdiensten (bv. het katholicisme), namen van dagen (bv. woensdag) en maanden (bv. mei)

b Samenstellingen / tussenletters

geen tussenletter voorbeeld: nieuwkomer, vakantiedag

tussenletter S als je een S hoort voorbeeld: stadsbestuur, stadsschool

tussenletter N als het pluralis altijd op N is voorbeeld: kippensoep, boekenclub

geen tussenletter N als het pluralis op S of N is voorbeeld: groentesoep (pluralis = groenten of groentes)

c Samenstellingen / botsende vocalen

Vocalen die botsen zijn vocalen die je afzonderlijk uitspreekt, niet als een tweeklank.

woord met syllabes die botsen: trema voorbeeld: maïs

samenstelling met woorden die botsen: streepje voorbeeld: lente-uitjes

d Pluralis

woord dat eindigt op een consonant: S of (e)N voorbeeld: tafels, stoelen

woord dat eindigt op doffe E: S of N voorbeeld: lasagnes, weiden

woord dat eindigt op een heldere vocaal: ‘S voorbeeld: paprika’s, menu’s

Let op: cafés

PROEFVERSIE©VANIN

woord dat eindigt op meer vocalen: S voorbeeld: bureaus, hindoes

woord dat eindigt op IE of EE: S of (ë)N voorbeeld: families, bacteriën, knieën, zeeën

Werkwoorden

1 Begrippen

infinitief werkwoord op EN of op N, zoals het in het woordenboek staat

voorbeeld: doen, gaan, leven, reizen, spelen, werken, zien

ik-vorm infinitief zonder EN of N, soms een beetje anders gespeld (zie ook p. 169 Het presens)

voorbeeld: (ik) doe, ga, leef, reis, speel, werk, zie ...

PROEFVERSIE©VANIN

imperatief zelfde als de ik-vorm

voorbeeld: Leef gezond!

Let op: Wees braaf! (imperatief van ‘zijn’ = wees)

Sta vroeg op! (imperatief van ‘opstaan’ = sta op) (zie ook p. 184

Separabele werkwoorden)

vervoegd werkwoord dat verandert in de singularis of pluralis voorbeeld: Ik heb gewerkt. Wij hebben gewerkt.

singularis maar één

voorbeeld: Ik speel. De man werkt. Zij vindt.

pluralis meer

voorbeeld: Wij spelen. De mannen werken. Zij vinden.

‘t koffieschip werkwoorden die eindigen op ‘het koffieschip’:

imperfectum met TE(N)

voorbeeld: danste, werkten

participium met T voorbeeld: gedanst, gewerkt

participium regelmatig participium (GE + T of D – zie regel ‘t koffieschip)

voorbeeld: spelen, gespeeld werken, gewerkt

onregelmatig participium ( = andere klank, kijk in het woordenboek)

voorbeeld: vinden, gevonden

werkwoorden met BE, ER, HER, ONT, VER: geen GE voorbeeld: betaald, erkend, herkend, ontdekt, veranderd

reflexief met een reflexief pronomen (zie ook p. 177 reflexief)

voorbeeld: Hij heeft zich pijn gedaan.

Het presens

gebruik Je zegt wat iemand nu doet. Je zegt wat nu gebeurt. Je zegt hoe het nu is. voorbeeld: Jan werkt.

De auto staat voor de deur.

Je vertelt over een gewoonte. Je vertelt over iets wat dikwijls gebeurt. voorbeeld: Jan werkt altijd op maandag.

Er staat dikwijls een auto voor mijn deur.

vorm singularis: ik werk, jij werkt, werk jij, u werkt, werkt u, hij / zij werkt pluralis: wij / jullie / zij werken

Let op: lezen / lees (z – s) blijven / blijf (v – f ) vragen / vraag (één vocaal naar twee vocalen) zeggen / zeg (twee consonanten naar één consonant)

hebben zijn zullen kunnen moeten mogen willen ik heb, jij hebt, heb jij, hij / zij heeft, wij / jullie / zij hebben ik ben, jij bent, ben jij, hij / zij is, wij / jullie / zij zijn ik zal, jij zal, zal jij, hij / zij zal, wij / jullie / zij zullen ik kan, jij kan, kan jij, hij / zij kan, wij / jullie / zij kunnen ik moet, jij moet, moet jij, hij / zij moet, wij / jullie / zij moeten ik mag, jij mag, mag jij, hij / zij mag, wij / jullie / zij mogen ik wil, jij wil, wil jij, hij / zij wil, wij / jullie / zij willen

Let op: sommige mensen gebruiken nog ‘zul je’ of ‘kun je’ in plaats van ‘zal je’ of ‘kan je’. Dat is een mix van formeel en informeel.

formeel: u hebt, hebt u – u bent, bent u – u zult, zult u – u kan (kunt), kan (kunt) u – u moet, moet u – u mag, mag u – u wilt, wilt u

Het imperfectum

gebruik Je zegt wat je vroeger deed of je zegt hoe iets vroeger was. voorbeeld: Jan werkte vroeger op dinsdag. Vroeger ging hij met de trein naar het werk.

vorm regelmatig: + DE(N) of TE(N) (zie ook p. 168 het koffieschip) singularis: ik / jij / hij / zij speelde, werkte pluralis: wij / jullie / zij speelden, werkten

onregelmatig: andere klank singularis: droeg, sliep, vond pluralis: droegen, sliepen, vonden

hebben zijn zullen mogen moeten kunnen willen singularis had was zou mocht moest kon wilde, wou pluralis hadden waren zouden mochten moesten konden wilden

4 Het perfectum

PROEFVERSIE©VANIN

gebruik Je zegt wat je vroeger hebt gedaan of wat is gebeurd. Je zegt niet wanneer het gebeurde, maar je zegt iets over het resultaat nu. voorbeeld: Ik heb hard gewerkt, dus ben ik moe. Ik ben verhuisd, dus woon ik nu in België.

vorm presens van ‘hebben’ of ‘zijn’ + participium (p. 168) singularis: ik heb / jij hebt / hij, zij heeft gewerkt ik ben / jij bent / hij, zij is verhuisd pluralis: wij / jullie / zij hebben gewerkt wij / jullie / zij zijn verhuisd

Let op: soms combineren we ‘hebben’ of ‘zijn’ met twee infinitieven i.p.v. met een participium voorbeeld: Ik ben gaan winkelen. ‘hebben’ of ‘zijn’ ‘zijn’: – een verandering van een situatie – een beweging ergens naartoe, een werkwoord met een richting voorbeeld: Jan is papa geworden. (verandering) Jan is naar de supermarkt gegaan. (beweging met richting)

‘hebben’: de andere werkwoorden voorbeeld: Jan heeft een krant gekocht.

5 Het plusquamperfectum

gebruik Je zegt wat er voor een moment vroeger gebeurde. voorbeeld: Ik had hard gewerkt, dus was ik moe. Ik was verloren gelopen, dus kwam ik te laat. vorm imperfectum van ‘hebben’ of ‘zijn’ + participium (zie ook op p. 168)

singularis: had gewerkt, was verloren gelopen pluralis: hadden gewerkt, waren verloren gelopen

Let op: soms combineren we ‘hebben’ of ‘zijn’ met twee infinitieven i.p.v. met een participium voorbeeld: Ik was gaan winkelen ‘hebben’ of ‘zijn’ zelfde als bij het perfectum

6 Het futurum

gebruik Je zegt wat zal gebeuren. (met ‘zullen’) voorbeeld: Morgen zal het mooi weer zijn.

Je belooft iets. (met ‘zullen’) voorbeeld: Ik zal je helpen.

Je stelt iets voor. (met ‘zullen’) voorbeeld: Zal ik een restaurant boeken?

Je maakt een plan. (met ‘gaan’) voorbeeld: Ik ga in de tuin werken. vorm presens van ‘zullen’ of ‘gaan’ + infinitief (zie ook p. 168) singularis: ik / jij / hij / zij zal / zult helpen (zie ook p. 169 Het presens) ik ga, jij / hij / zij gaat werken pluralis: wij / jullie / zij zullen helpen wij / jullie / zij gaan werken

PROEFVERSIE©VANIN

Separabele werkwoorden

Ze beginnen meestal met een prepositie (woordje als ‘op’, ‘aan’, ‘uit’ …)

separabel of niet het accent ligt op de prepositie: separabel voorbeeld: opstaan, zich aankleden

het accent ligt niet op de prepositie: niet separabel voorbeeld: onderzoeken, aanvaarden

in twee stukjes

voorbeeld: Ik sta vroeg op. (presens in een hoofdzin)

Sta eens op! (imperatief)

in één stukje

8 ‘Zou / zouden’

PROEFVERSIE©VANIN

Ik stond deze morgen vroeg op. (imperfectum in een hoofdzin)

Ik heb geen zin om op te staan. (te-infinitief)

voorbeeld: Ik weet dat hij vroeg opstaat. (presens in een bijzin)

Ik weet dat hij vroeg opstond. (imperfectum in een bijzin)

Vroeg opstaan is niet gemakkelijk. (infinitief)

Ik ben vroeg opgestaan. (participium met GE)

voor een voorstel of advies

voorbeeld: Je zou best elke dag studeren.

Je zou beter elke dag studeren.

Als ik u was, zou ik elke dag studeren.

voor een beleefde vraag

voor een wens

voorbeeld: Zou je me willen helpen?

Zou je me kunnen helpen?

Zou ik je auto mogen lenen?

voorbeeld: Ik zou graag een auto hebben.

Ik zou een auto willen hebben.

voor een veronderstelling (hypothese) voorbeeld: Als ik rijk was, zou ik niet meer gaan werken.

Als ik rijk was, ging ik niet meer werken.

voor onzekere informatie

voorbeeld: Zou zij in de les zijn? (je vraagt je iets af)

Zou zij haar huiswerk gemaakt hebben?

(je vraagt je iets af)

De lerares zou ziek zijn.

(je weet het niet zeker)

Ze zou haar arm gebroken hebben.

(je weet het niet zeker)

Zinnen

1 Begrippen

subject voorbeeld: Jan leest de krant.

Wie leest de krant?

Jan! (Jan = subject)

object voorbeeld: Jan leest de krant.

Wat leest Jan?

De krant! (de krant = object)

werkwoorden vervoegd werkwoord, participium, andere werkwoorden zie bij deel 2, werkwoorden

conjunctie woord dat hoofdzinnen, inversiezinnen en bijzinnen samenvoegt

voorbeeld: Ik leer Nederlands maar Nederlands is nog moeilijk.

Ik ga naar school omdat ik Nederlands wil leren.

2 Zinnen bouwen

a De hoofdzin: subject en vervoegd werkwoord staan samen

gewone hoofdzin

Zij leest elke week de krant. ja/nee-vraag

Elke week lees ik de krant.

Lees jij elke week de krant? inversiezin (het subject staat niet eerst in de zin)

vraagwoordvraag met: wat / waar / wanneer / hoe / welk(e) waar + een ander woord: waarom, waarop, waarmee …

hoe + een ander woord: hoe lang, hoe groot, hoeveel … welk(e) + een ander woord: welke krant, welke dag …

Wat lees jij elke week?

Waarom lees jij elke week de krant?

Hoe lang lees jij de krant?

Welke krant lees jij?

PROEFVERSIE©VANIN

hoofdzin / vraagzin / inversiezin met meer werkwoorden

Zij heeft de krant gelezen.

Heb jij de krant gelezen?

Deze week heb jij de krant gelezen.

b De bijzin: subject en vervoegd werkwoord staan niet samen

Het subject staat altijd vooraan in de bijzin.

Het vervoegd werkwoord staat achteraan in de bijzin.

gewone bijzin

Ik weet veel omdat ik elke dag de krant lees.

bijzin met meer werkwoordenIk weet veel omdat ik altijd de krant heb gelezen. (met ‘hebben’, ‘zijn’, ‘worden’)

Ik weet veel omdat ik altijd de krant gelezen heb (met ‘hebben’, ‘zijn’, ‘worden’)

Ik zal veel weten omdat ik altijd de krant zal lezen. (met andere werkwoorden)

bijzin met een extra prepositiezinsdeel

De passieve zin

Ik weet veel omdat ik altijd de krant lees op de trein. Ik weet veel omdat ik altijd de krant op de trein lees.

PROEFVERSIE©VANIN

gebruik Je zegt iets over het object van de zin. Als je het subject wil noemen, gebruik je ‘door’.

met ‘worden’ / ‘werden’

voorbeeld: Actief Passief

Jan wast de auto.

Jan waste de auto.

Jan zal de auto wassen

met ‘zijn’ / ‘waren’

De auto wordt gewassen door Jan.

De auto werd gewassen door Jan.

De auto zal gewassen worden door Jan.

voorbeeld: Actief Passief

Jan heeft de auto verkocht

Jan had de auto al verkocht

De auto is verkocht door Jan.

De auto was al verkocht door Jan.

vorm presens / imperfectum: ‘worden’ of ‘werden’ + participium

singularis: wordt gewassen, werd gewassen pluralis: worden gewassen, werden gewassen

perfectum / plusquamperfectum: ‘zijn’ of ‘waren’ + participium

singularis: is verkocht, was verkocht pluralis: zijn verkocht, waren verkocht

4 De relatieve zin: je geeft meer informatie over een woord

• met ‘die’ (de-woorden), ‘dat’ (het-woorden) of ‘waar’ (voor een plaats)

voorbeeld: De vrouw die ik graag zie, leest elke dag.

Het blad dat zij nu leest, is een vrouwenblad.

De plaats waar de foto staat, heb ik met een kruisje aangeduid.

• met ‘waar’ + prepositie

• met prepositie + ‘wie’ (alleen voor personen)

voorbeeld: Het tijdschrift waarin de foto van mijn vrouw staat, ligt op de tafel.

Het tijdschrift waar ik altijd in lees, ligt op de tafel.

De vrouw met wie ik getrouwd ben, leest graag tijdschriften.

Let op: waar + met = waarmee waar + tot = waartoe

5

PROEFVERSIE©VANIN

De directe rede / de indirecte rede: je vertelt wat iemand anders zegt of vraagt

• gewone bijzin: met ‘dat’

• vraagzin: met ‘of’, met een vraagwoord ’wie’, ‘wat’, ‘waar’, ‘hoe’, ‘welke’ ...

• het pronomen verandert meestal

• de tijd verandert soms

voorbeeld: ‘Ik lees elke dag de krant.’

Mia zegt (beweert, houdt vol ...) dat zij elke dag de krant leest. (pronomen verandert)

Mia zei dat zij elke dag de krant las. (pronomen en tijd veranderen)

‘Lees jij elke dag de krant?’

Hij wil graag weten (twijfelt, vraagt ...) of ik elke dag de krant lees. (pronomen verandert)

Hij wilde graag weten of ik elke dag de krant las. (pronomen en tijd veranderen)

‘Welke krant lees jij elke dag?’

Ik vraag me af welke krant jij elke dag leest. (pronomen en tijd veranderen niet)

Ik vroeg me af welke krant hij elke dag las. (pronomen en tijd veranderen)

6 Zinnen met conjuncties: je voegt zinnen samen oppositie

‘maar’ + een hoofdzin

voorbeeld: Ik lees de krant elke dag, maar mijn vrouw leest liever een tijdschrift.

‘toch’ + een inversiezin

voorbeeld: Ik lees de krant. Toch weet ik niet veel.

‘hoewel’ + een bijzin

voorbeeld: Hoewel ik de krant lees, weet ik niet veel.

keuze ‘of’ + een hoofdzin of inversiezin

voorbeeld: Lees je de krant of lees je een tijdschrift? Je leest de krant of je leest een tijdschrift.

tijd ‘eerst’, ‘daarna’, ‘daarvoor’, ‘dan’, ‘uiteindelijk’, ‘sindsdien’ + een inversiezin

voorbeeld: Eerst lees ik de krant, daarna (dan) maak ik het eten klaar en ten slotte ga ik slapen.

Ik maak het eten klaar, maar daarvoor lees ik de krant.

‘toen’, ‘wanneer’, ‘terwijl’, ‘voordat’, ‘nadat’, ‘totdat’, ‘sinds’, ‘zodra’, ‘zolang’ + een bijzin

PROEFVERSIE©VANIN

voorbeeld: Terwijl (toen, wanneer) ik de krant las, ging de telefoon.

Voordat ik het eten maakte, las ik de krant.

Sinds ik in België ben, lees ik elke dag de krant.

Zodra ik de krant gelezen heb, begin ik te koken.

Zolang ik de krant lees, moet je mij met rust laten!

Nadat ik de krant gelezen had, maakte ik het eten klaar. (met een plusquamperfectum!)

reden / oorzaak ‘want’ + een hoofdzin

voorbeeld: Ik lees de krant want ik wil graag alles weten.

‘omdat’ + een bijzin

voorbeeld: Ik lees de krant omdat ik graag alles wil weten.

‘daarom’ + een inversiezin

voorbeeld: Ik wil alles weten. Daarom lees ik de krant.

gevolg

‘dus’ + een hoofdzin of een inversiezin

voorbeeld: Ik lees elke dag de krant. Dus ik weet veel.

‘zodat’ + een bijzin

voorbeeld: Ik lees elke dag de krant, zodat ik veel weet.

conditie

‘als’ + een bijzin

voorbeeld: Als ik elke dag de krant lees, (dan) weet ik alles.

7 Interpunctie

de punt (.), het vraagteken (?), aan het einde van een zin het uitroepteken (!)

voorbeeld: Het is mooi weer vandaag. Is het mooi weer vandaag?

Wat een mooi weer vandaag! de komma (,)

voor een pauze

voorbeeld: Ik drink graag melk, water en limonade. (bij een opsomming)

Toen hij klein was, woonde hij in Togo. (tussen twee vervoegde werkwoorden)

PROEFVERSIE©VANIN

Brussel, de hoofdstad van België, is tweetalig. (bij een tussenzin)

Arlette, kom eens hier. (na een aanspreking)

‘Melk’, zei ze, ‘is lekker en gezond.’ (voor en na een citaat)

de gedachtestreepjes (– ... –) voor een losse gedachte in een zin

voorbeeld: Jan – wat is hij toch een lieve man – helpt mij met de verhuis.

de citaattekens (‘ ... ’)

bij de directe rede

voorbeeld: ‘Ik drink graag melk’, zei ze.

‘Melk’, zei ze, ‘is lekker en gezond.’ de dubbele punt (:)

bij de directe rede voorbeeld: Ze zei: ‘Melk is lekker en gezond.’

Werkwoordenlijst

WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipiumVoorbeeldzin aanraden*raadde, raadden aan hebbenaangeradenIk raad u aan om een advocaat te nemen.

aanrekenenrekende, rekenden aan hebben aangerekendHet bedrag is te hoog: u hebt mij te veel aangerekend.

aanspreken*sprak, spraken aan hebben aangesprokenEen job in de horeca spreekt mij aan.

accepterenaccepteerde, accepteerden

hebben geaccepteerdHij accepteerde mijn advies niet, maar werd boos.

aflerenleerde, leerden af hebben afgeleerdGebruik je een taal niet, dan leer je ze af.

afsluiten*sloot af, sloten af hebben afgeslotenHet water is vandaag afgesloten. (passief)

bedankenbedankte, bedankten hebbenbedanktBedankt voor uw hulp.

bedragen*bedroeg, bedroegen

hebbenbedragenHet lidmaatschap bedraagt 15 euro per jaar.

beginnen*begon, begonnen zijn begonnenZe zijn begonnen met het afbreken van de toren. behandelenbehandelde, behandelden hebben behandeldDe dokter behandelde mijn ziekte.

bemoeienbemoeide, bemoeiden

hebben bemoeid Mijn man bemoeide zich niet met mijn vriendinnen.

beschrijven* beschreef, beschreven hebben beschrevenDe schrijver beschreef het landschap van Egypte. betalenbetaalde, betaalden hebbenbetaaldWie betaalde deze reis voor jou?

bevestigenbevestigde, bevestigden

PROEFVERSIE©VANIN

hebbenbevestigd Brussels Airlines heeft het vertrek van de vlucht bevestigd.

bezoeken*bezocht, bezochten hebben bezochtGisteren bezochten wij het Atomium in Brussel. bladerenbladerde, bladerden hebben gebladerdIk vind het leuk om door een kunstboek te bladeren.

bovenhalenhaalde, haalden boven hebbenbovengehaaldHij haalde zijn portefeuille boven en betaalde alles.

buitenzettenzette, zetten buiten hebbenbuitengezetHeb je de vuilnisbak al buitengezet?

* = onregelmatig werkwoord

WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipiumVoorbeeldzin controlerencontroleerde, controleerden hebbengecontroleerdZij controleerde de boekhouding.

deelnemen* nam, namen deel aan hebben deelgenomenZij namen geen deel aan de vergadering.

doen* deed, dedenhebben gedaanToen wij één jaar samen waren, deed mijn man een aanzoek.

gaan* ging, gingenzijn gegaanZe gingen in januari op reis.

getuigengetuigde, getuigden

hebbengetuigdZe hebben getuigd dat de buurvrouw de deur forceerde.

geven*gaf, gavenhebbengegevenDe burgemeester gaf het startsein voor het feest.

halen haalde, haaldenhebbengehaaldWij hebben vandaag frietjes gehaald.

helpen*hielp, hielpenhebbengeholpenDe medewerker hielp mij met de papieren. herstellenherstelde, herstelden hebben hersteldDe waterleiding is nog niet hersteld. (passief)

houden van*hield, hielden van hebben gehoudenHij hield heel veel van zijn hond.

huwenhuwde, huwdenhebben gehuwdMijn dochter is gehuwd met een Belg. (passief)

indienendiende, dienden in hebben ingediendIk diende een klacht in bij de maatschappij.

interessereninteresseerde, interesseerden hebben geïnteresseerdLiteratuur heeft me altijd geïnteresseerd.

invallen*viel, vielen inzijn ingevallenIk moest gisteren invallen voor een zieke collega. invullenvulde, vulden inhebben ingevuldHeb je het opnameformulier al ingevuld?

PROEFVERSIE©VANIN

inzien*zag, zagen inhebben ingezienHij heeft ingezien dat hij fout was.

kennismaken maakte, maakten kennis hebben kennisgemaaktVorige week heb ik kennisgemaakt met mijn buurman.

klaarstaan*stond, stonden klaar hebbenklaargestaanMijn vader stond altijd klaar om zijn kinderen te helpen. klagen*klaagde, klaagden / kloeg, kloegen hebben geklaagdHij kloeg veel over zijn buren.

WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipiumVoorbeeldzin kloppenklopte, kloptenhebbengekloptHij wou het schilderij ophangen maar hij klopte op zijn vinger.

krijgen*kreeg, kregenhebben gekregenWe kregen de sleutel van de conciërge.

kunnen*kon, kondenhebbengekundWij konden er niet bij zijn, jammer!

leren leerde, leerdenhebben geleerdIk heb al veel nieuwe woorden geleerd.

makenmaakte, maakten

hebbengemaaktIk maakte me nooit zorgen over de toekomst. motiverenmotiveerde, motiveerden hebben gemotiveerd Jouw enthousiasme motiveert mij om te solliciteren.

nadenken*dacht, dachten na hebbennagedachtIk heb erover nagedacht, maar ik wil niet met je trouwen.

noterennoteerde, noteerden hebbengenoteerdIk heb de datum genoteerd.

ontcijferenontcijferde, ontcijferden hebben ontcijferdEen handschrift ontcijferen is niet gemakkelijk. ontduiken*ontdook, ontdoken hebben ontdokenIs het waar dat grote bedrijven de belastingen ontduiken? ontlenenontleende, ontleenden hebben ontleendIk heb zes boeken ontleend.

oplettenlette, letten ophebbenopgeletIk lette altijd goed op bij het oversteken van de straat. opruimenruimde, ruimden op hebben opgeruimdHeb je de sigarettenpeuken al opgeruimd?

PROEFVERSIE©VANIN

opschrijven* schreef, schreven op hebbenopgeschrevenDe politie kwam ter plaatse en schreef alles op. opstellenstelden, stelden op hebbenopgesteldDe politie stelde een proces verbaal op.

optrekken*trok, trokken ophebben opgetrokkenDe huisbazin heeft de huur opgetrokken. overtuigenovertuigde, overtuigden hebben overtuigdMijn vriend overtuigde mij om te emigreren. passenpaste, pastenhebben gepast Die job past helemaal bij mijn ambities.

WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipiumVoorbeeldzin plaatsen plaatste, plaatsten hebben

plaatsvinden*vond, vonden plaats

poetsenpoetste, poetsten

geplaatstWe hebben een nieuwe voordeur geplaatst.

hebben plaatsgevondenDe ceremonie vindt overmorgen plaats.

hebbengepoetstDe poetshulp poetste de traphal.

prijzen*prees, prezenhebbengeprezenZe wordt in de hele wereld geprezen voor haar inzet. (passief)

respecterenrespecteerde, respecteerden

hebbengerespecteerdIk respecteer iedereen die zich inzet voor anderen. rondreizenreisde, reisden rond hebben rondgereisdHij heeft vooral in Azië rondgereisd.

samenwerkenwerkte, werkten samen

hebben samengewerktIk werk veel samen met meneer Runproc.

schenken*schonk, schonken hebben geschonkenZe schonk haar prijs aan het goede doel.

schoonmakenmaakte, maakten schoon

schrijven*schreef, schreven

solliciterensolliciteerde, solliciteerden

hebbenschoongemaaktIs de keuken al schoongemaakt? (passief)

hebbengeschrevenZe schreef alleen poëzie.

hebben gesolliciteerdIk solliciteerde voor de functie van kassier.

spijten*speet, speten/ (geen participium) Het speet mij dat ik de job niet kreeg.

sportensportte, sportten hebbengesportIk sport het liefst buiten in de open lucht. strijd* streed, streden hebbengestreden Hij streed voor het recht op onderwijs.

PROEFVERSIE©VANIN

symboliserensymboliseerde, symboliseerden hebben gesymboliseerdDe ring symboliseert onze liefde. terugsturenstuurde, stuurden terug hebbenteruggestuurdIk heb de schoenen met de post teruggestuurd.

thuiskomen*kwam thuis, kwamen thuis zijn thuisgekomenZij kwam pas om 11 uur thuis.

toegeven*gaf, gaven toehebben toegegevenDe maatschappij heeft haar fout toegegeven.

toelaten*liet, lieten toehebben toegelatenRoken in de inkomhal is niet toegelaten. (passief)

WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipiumVoorbeeldzin trouwentrouwde, trouwden zijn getrouwdHij trouwde met zijn jeugdvriendin.

uitkijken*keek, keken uit hebben uitgekekenIk heb lang uitgekeken naar een nieuwe job.

uitleggenlegde uit, legden uit

uitnodigennodigde, nodigden uit

uitreikenreikte, reikten uit

hebben uitgelegdDe huisbaas heeft mij uitgelegd hoe het internet werkt.

hebbenuitgenodigdU bent hartelijk uitgenodigd. (passief)

hebben uitgereiktDe prijs wordt in Stockholm uitgereikt. (passief)

uitspreken*sprak, spraken uit hebben uitgesprokenSpreek ik deze zinnen goed uit?

uitvoerenvoerde, voerden uit

verbieden*verbood, verboden

verblijven*verbleef, verbleven

verloven (zich)verloofde, verloofden

veroordelenveroordeelde, veroordeelden

verplichtenverplichtte, verplichtten

hebbenuitgevoerdDe herstelling is nog niet uitgevoerd. (passief)

hebben verbodenHet is verboden om een barbecuetoestel op het terras te plaatsen. (passief)

hebben verblevenIn dit hotel heb ik altijd graag verbleven.

hebbenverloofdDe prins en de prinses hebben zich verloofd met een groot feest.

hebbenveroordeeldHij werd veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. (passief)

hebben verplichtHij verplichtte mij om tot 19 uur te werken. versierenversierde, versierden

verwelkomenverwelkomde, verwelkomden

PROEFVERSIE©VANIN

hebben versierdDe zaal is mooi versierd! (passief)

hebbenverwelkomdDe gastvrouw verwelkomde ons met een drankje. verwijderen verwijderde, verwijderden

hebben verwijderdDe politie verwijdert de fout geparkeerde fietsen. vinden*vond, vondenhebbengevondenHeb je al een nieuw appartement gevonden? voorlezen*las voor, lazen voor hebben voorgelezenIk heb de krant voorgelezen aan mijn moeder. vragen*vroeg, vroegenhebbengevraagdZe vroeg of ik wou helpen. werkenwerkte, werkten

hebbengewerktMijn vader heeft in de Belgische mijnen gewerkt.

WerkwoordImperfectumHebben / ZijnParticipiumVoorbeeldzin wijten* weet, weten / (geen participium)

Hij weet zijn mislukking aan zijn naïviteit.

winnen* won, wonnen hebbengewonnenWie won de Nobelprijs voor de Vrede? worden* werd, werden zijn gewordenHij is gisteren papa geworden.

zetten zette, zettenhebbengezet Hij zette zijn fiets altijd in de gang.

zien* zag, zagenhebbengezien Heb jij die film ook gezien? zitten*zat, zatenhebbengezetenIk heb nog nooit in een vliegtuig gezeten. zorgenzorgde, zorgdenhebben gezorgd Mijn zus heeft altijd voor mijn ouders gezorgd. zuiverenzuiverde, zuiverden hebben gezuiverdNa het onderzoek was haar naam gezuiverd. (passief) zullen*zou, zouden/ (geen participium) Ze zouden mij helpen, maar daar kwam niets van.

PROEFVERSIE©VANIN

Ik oefen extra

Thema 1: In ons land

1 Vlaanderen en de Vlamingen

1 snelweg / 2 nachtelijke / 3 openbaar / 4 zichtbaar / 5 ontduiken / 6 bemoeien / 7 afstandelijk / 8 conservatief / 9 zwart

3 Op bezoek in België

a 1 Zij zouden graag (liever, liefst) naar Brussel gaan.

2 Zij zouden graag (liever, liefst) lekker eten in Brussel.

3 Zij zouden graag (liever, liefst) winkelen in de Nieuwstraat.

4 Zij zouden graag (liever, liefst) een museum bezoeken.

5 Zij zouden graag (liever, liefst) een goedkoop hotel vinden.

b 1 Zou Brussel een dure stad zijn?

2 Zouden ze in Brussel Nederlands of Frans spreken?

3 Zou je in Brussel gemakkelijk een taxi kunnen vinden?

4 Zou je in Brussel het Europees parlement kunnen bezoeken?

5 Zou de Grote Markt heel mooi zijn?

c 1 Jullie zouden beter / best een dagkaart voor de metro nemen.

2 Jullie zouden beter / best een pakje Belgische frieten eten.

3 Jullie zouden beter / best het Belvue museum bezoeken.

4 Jullie zouden beter / best eerst bij de toeristische dienst langsgaan.

5 Jullie zouden beter / best een stripverhaal van Suske en Wiske lezen.

3 Het aangifteformulier

PROEFVERSIE©VANIN

1 verzekering / 2 beschrijven / 3 sporter / 4 polis / 5 fout / 6 aangifteformulier / 7 toeschouwer / 8 slachtoffer / 9 gegevens / 10 ongeval / 11 wijten / 12 getuige

Thema 3: Mannen en vrouwen aan het werk

3 Galina en Boris

1 behaald / 2 werkte / 3 Wordt / 4 zat / 5 uitgelachen / 6 afgestudeerd / 7 Rijd ... rond / 8 ingevallen / 9 waren / 10 begonnen / 11 vindt

Ik oefen extra

Thema 1: In ons land

27

1 Vlaanderen en de Vlamingen p. 27

1 een situatie waar geen oplossing voor is / 2 een geschenk dat ook nadelen heeft /

3 heel verrast en verbaasd zijn / 4 een heel kleine kans / 5 een gesprek tussen mensen die niet naar elkaar luisteren / 6 iets wat te laat komt

Thema 2: Sporten is gezond

1 atleten, sporters / 2 moed, inzet / 3 samen / 4 stoppen / 5 strijd / 6 beginnen

43

2 Als ik rijk was p. 43

3 Het aangifteformulier p. 44

1 Venus Williams – tennis / 2 Niki Lauda – autoracen / 3 Vincent Kompany – voetbal /

4 Lotte Kopecky – wielrennen / 5 Haile Gebrselassie – lopen / 6 Yuna Kim – kunstschaatsen

Thema 3: Mannen en vrouwen aan het werk p. 57 /

Thema 4: Samenwonen p. 69

2 De Gouden Reaal

PROEFVERSIE©VANIN

1 1 voor een kind / 2 voor een treinreiziger / 3 voor een fietser / 4 voor een werknemer / 5 voor een cursist / 6 voor een bewoner / 7 persoonlijk antwoord

3 De regels moeten gerespecteerd worden p. 70

1 Bij mij thuis mag er niet gerookt worden.

2 Mijn appartement is ingericht met dure meubels.

3 De keuken wordt gebruikt om pannenkoeken te bakken.

4 Het dak is na de storm beschadigd.

5 Het appartement boven mij wordt bewoond door een grote familie.

6 De ramen zijn geopend om frisse lucht binnen te laten.

7 Mijn buurt wordt beschouwd als een diverse buurt.

8 De huurprijs wordt elk jaar verhoogd.

9 Mijn studio wordt schoongemaakt door mijn moeder.

10 De rekening is betaald.

))Voorlopigeversielesmateriaat

Dit is een voorlopige versie van lesmateriaal van Uitgeverij VAN IN, bestemd voor promotionele doeleinden.

Op onze website vind je alle informatie over het boek, de verschijningsplanning, contactinformatie van je accountmanager en nog zoveel meer...

Neem zeker eens een kijkje!

Blijfopdehoogtevan hetlaatstenieuwsvia vanin.be/volwassenenonderwijs

Neem contact opmetjeaccountmanager

Wil je meer informatie over een van onze uitgaven? Heb je suggesties voor ons?

Neem contact op met Asella De Vos; zij maakt graag een afspraak met je om jouw vragen te beantwoorden.

Je kan Asella bereiken elke werkdag behalve maandag.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.